G. ]. Scheurleer, A. Diemer Kool. Kampioenen Heerendubbelspel 1914, 1915, 1919. LAWN-TENNIS DOOR G. J. SCHEURLEER EN A. DIEMER KOOL MET VOORWOORD VAN J. B. KAN ROTTERDAM NIJGH 6 VAN DITMAR'S UITGEVERS-MIJ MCMXXI 'inhoud Blad):. I. Voorwoord. II. Vreemde termen en maten 9 III. Spelbenoodigdheden 12 IV. Het gebruik der oogen 17 V. Rotatie 24 VI. Greep en Polsbeweging 28 VII. Techniek. — Algemeen gedeelte 30 VIII. Techniek Slagen. a. forehand 43 b. backhand 5° c. volley .' 54 d. half-volley 58 e. service 59 f. smash 67 g. lob 70 IX. Het bereikbaar ideaal 75 X. Het afwachten van den bal 81 XI. Tactiek '. 85 a. singles 94 b. doublés 106 c. mixed doublés 116 XII. Damesspel 129 XIII. Het moreele en immoreele element 132 XIV. Oefening en wedstrijdspel 137 XV. Wedstrijdleiding 140 XVI. Scheidsrechter en linesmen 143 XVII. Baan 146 XVIII. Klimaat 151 Er rijn vele manieren waarop men te zamen een boek kan schrijven. Oorspronkelijk waren wij van plan eerst de stof te verzamelen en te bespreken, waarna wij ieder afzonderlijk een gedeelte van de verkregen aanteekeningen om zouden werken in hoofdstukken die, naast elkaar geplaatst, een leesbaar geheel moesten vormen. In de practijk bleek het, dat deze werkwijze te veel bezwaren met zich bracht, zoodat na eenige mislukte pogingen G. J. S., toen alle voorbereidende maatregelen genomen waren, de taak op zich nam het geheele boek te schrijven. Tevergeefs zal men dus zoeken naar eenige hoofdstukken van mijn hand, maar toch meen ik na en in verband met het bovenstaande mij het genoegen niet te moeten ontzeggen om te zamen met mijn vriend en partner dit werk de wereld in te sturen. A. D. K. Service. De beginslag. American service: een variatie door een Amerikaan uitgevonden, die zich kenmerkt door een eigenaardig effect van den bal. Doublé-fault. Indien de eerste service niet aan het vereischte voldoet, wordt «og een tweede gespeeld; faalt ook deze» dan geldt de slag als double-fault tegen den serveerder. Foot-fault. De houding der voeten tijdens den service is van belang of de slag als geldig wordt erkend. Eene overtreding hiertegen heet foot-fault. Ground-stroke. Een slag, waarbij de bal na stuiten wordt geslagen. Half-volley. Is niet heel en niet half een volley, maar een ground-stroke, waarbij de bal onmiddellijk na stuiten wordt geslagen. Lob. Het hoogtepunt van de baan die de bal volgt, is zeer hoog. Drive. Het hoogtepunt van de baan, die de bal volgt, is niet zeer hoog; een drive is altijd met vaart geslagen. Running lob. Half drive, half lob. American lob. Hoogtepunt zeer hoog; bal komt daardoor in tegenstelling met den running-lob vrijwel of geheel rechtstandig neer. Cross. De baan van den bal loopt niet evenwijdig met de zijlijnen, b.v. cross-lob, cross-drive, cross-volley. Return. De beantwoordende slag der tegenpartij. Meestal wordt hiermede de eerste return bedoeld, n.1. het antwoord op den service. Rally. Wat wij wel noemen „een lange slag," de bal gaat vaak op en neer. Winning stroke. Het punt, dat de laatste slag kan zijn. Rotatie. Het draaien van den bal, waardoor deze onder meer anders opspringt, dan zonder rotatie het geval ware geweest. Effect. Een gevolg van rotatie: de uitdrukkingen worden gewoonlijk dooreen gebruikt. Tofspin. Voorwaartsche rotatie: ook wel uppercut genoemd; komt het meest voor bij een slag, dien wij ten onrechte den „toedekslag" doopten. Undercut. Achterwaartsche rotatie: bereikt door den bal te „kappen". Impact. De ontmoeting van racket en bal. Contact. Het één-zijn van racket en bal als gevolg daarvan. Referee. Iemand die de geheele leiding der wedstrijden heeft. Umpire. Partijrechter. AU-round speler. Een speler, zonder bepaald zwak, die dus op alle slagen ongeveer even sterk of zwak is. Timen. Het samenwerken van lichaam en oog. Reach. De reik van een speler. Groote reach wordt gezegd van een speler, wien het moeilijk is buiten zijn bereik te spelen. De lezer wordt verondersteld bekend te zijn met de regels van het spel. I SPELBENOODIGDHEDEN. De beste raad, dien wij in deze kunnen geven, is steeds in goede winkels artikelen te koopen door goede firma's vervaardigd. Doet men dit, dan geldt zeer sterk voor tennis, •dat duurkoop goedkoop is. In zijne keuze moet men zich niet te veel laten leiden •door successen met het artikel in het buitenland behaald. De speciaal Hollandsche tennisomstandigheden zijn op menig -punt van grooten invloed, waar men dit gansch niet zou verwachten. De kiezer en kooper kan er «jn voordeel mee doen, dat -er in Holland geen heel en geen half professionalisme bestaat. Hij zal daardoor veiliger de leiding van Tennisbond en vooraanstaande spelers kunnen volgen, dan in de meeste andere landen het geval is. Racket. Wie de verschillende merken beproefde, weet, dat ■elk zijn eigen slag heeft. Onze Hollandsche spelomstandigheden stellen een premie op krachtig baseline-spel; verschillende merken die in het buitenland goed voldoen, zijn daardoor bij ons minderwaardig. Maar ook tusschen de voor ons wel geschikte racketsoorten zal een ieder door eigen -ervaring het voor hem meest geschikte moeten vinden. De spanning moet gelijkmatig en strak zijn; wel is waar is voor sommige slagen een slap gespannen racket meer geschikt, maar dit verzwakt andere slagen, waar wij niet buiten kunnen. Zeer dunne snaren zijn af te keuren; zij kunnen op grasbanen voldoen, maar op onze steenen banen neemt de bal kleine stukjes steen in het vilt op, die dunne snaren onmiddellijk doorslijten. Een matig gebruik eener goede racketolie is aan te raden. Onderzoekt men een racket op zijn spanning, dan lette men niet alleen op het midden: de spanning in de hoeken is in later tijd die van het geheele racket. Tusschen 13J en 14$ oz. gewicht is aan te raden: indien, lichter, dan eischt dit eer meer dan minder krachtsinspanning voor den gemiddelden slag. Meestal geven de cijfers op het racket gedrukt geenszins de ware zwaarte weer; nawegen iswenschelijk. De gewichtsverdeeling van het racket is van het uiterste belang: de eisen van harde ground-strokes maakt, dat wij geen handle-zware racket voor Holland aanbevelen. Gewicht gelijkelijk verdeeld of anders een weinig in den top. De omvang van den steel varieert voor een heeren-racket tusschen 13 en 14 c.M. Een grove maar niet onjuiste maatstaf is, dat hij het omvatten van den steel, de duim tot over het eerste lid van den tweeden vinger moet reiken. Verreweg de meest verbreide maat in internationaal tennis is inch. De vorm van den steel zal afhangen van den greep welken men bezigt. Wie den Engelschen greep in het meerendeel zijner slagen bezigt, zal een racket met platten greep kiezen,, wie den Amerikaanschen aanwendt, eerder een meer vierkanten greep. In elk geval ai te raden is een handvat, datzoo weinig geprononceerde hoeken heeft of zoo rond is, dat men niet gedurende elk moment van den greep precies den. stand van het blad weet. Een racketpers is geen luxe maar noodzaak. Ballen. De beste bal voor gras is nog niet de beste voor* onze banen. Bij ons komt de moeilijkheid er bij, dat de bal op harde banen slijt en gewicht verliest. Hierop hoort bij baanaanleg gelet te worden en dit is een reden, waarom gemalen baksteenbanen zooveel beter zijn dan asfalt- of cementbanen. Ook moet de baan niet afgeven, een bal die dezelfde kleur heeft als de baan, bemoeilijkt het spel zeer. Wees onder het spel niet karig met nieuwe ballen; verleden jaar in Brussel de reden der oogenblikkelijke Hollandsche suprematie besprekend, was een ieder het er over eens,. dat de kdmonias-gewoonte nooit met lichte ballen te spelen, hiervan een voorname reden is. Lijnen In het buitenland worden deze gewoonlijk gekalkt, vm gebruiken linten. De buitenlandsche methode vereischt dagelijksch onderhoud en is dan nog vaak onvoldoende. Verder boet men er soms de zuiverheid der afmetingen bij in en loopt kans op uitglijden, zoolang de lijnen nog nat zijn. De nadeelen van het linten-systeem zijn, dat de eerste aanleg duur is en dat er gevaar bestaat van onzuiveren sprong en met den voet blijven haken. Die nadeelen zijn echter niet onafwendbaar: de duurdere aanschaffingskosten worden ruimschoots terugverdiend door minder onderhoud en indien men de linten eerst rekt en dan goed vastspijkert vervallen de andere bezwaren. Wij kennen beide systemen en geven, mits goed toegepast alleszins aan het onze de voorkeur. Indien slecht toegepast is het een ware ramp. Net Dit moet niet alleen van de juiste afmetingen zijn, xnaar ook het oog van den speler gedurende het spel helpen. Het moet zijn donker van kleur en tegen den netband, die onontbeerlijk is, dubbel geknoopt. Het moet op, met over den grond hangen. Een breede band middemn is voor de oriëntatie van den speler even noodzakelijk als de breede netband. Bij elk net behoort een maatstok, die de juiste hoogte ^Zaagsel. Een kistje met zaagsel is gedurende een wedstrijd m het overloopen een groote hulp om de handen droog te houden. Wij vermelden het hier, omdat dit, evenals de maatstok, gewoonlijk ontbreekt. Schoenen. Laarzen verdienen volgens ons de voorkeur, ook om geen grint er in te krijgen. Tevens is het dan met noodzakelijk om sokophouders te dragen, de agents P~vocateurs bij uitnemendheid van kramp; er zijn heel wat wedstrijden hierdoor verloren. Wij herinneren ons den Holland-Belgie wedstrijd Th. Mundt—Watson. Is men in het geheel niet ijdel en draagt men toch geen sokophouders, dan vervalt een groot bezwaar tegen den schoen. Toch gelooven wij, dat een lichte, liefst linnen laars altijd te verkiezen blijft; het eenig bezwaar is, dat deze veel duurder is. Wat de zolen aangaat, is het eerste vereischte, dat men goede vat op de baan krijgt. Daarom is op fijne zandbanen de beste rubber waardeloos. Hoe slechter de rubber, des te meer vat heeft deze op zulke banen; gymnastiekschoentjes geven dan gewoonlijk het meeste houvast. Op goede gemalen baksteen-banen voldoet de Boody-zool, de beste caoutchouc die gemaakt wordt, uitnemend. Deze is tevens zeer licht en sterk en ondanks den hoogen prijs op den duur nog goedkooper dan eenig ander schoeisel. Tennishemd. Vele spelers wennen zich nu aan de mouwen van het hemd vlak boven den elleboog af te knippen. Ons dunkt, een betere oplossing ware, indien een dergelijk, goedkooper hemd in den handel werd gebracht. Tennisbroek. Het idee van den Hollandschen kleermaker is, dat men er mee in Scheveningen wil flaneeren. Hij snijdt hem daarom precies als een andere broek en naait er knoopen aan vast voor de bretels. De tennisbroek, waar men mee wil tennissen, heeft geen knoopen en komt niet meer dan even boven den riem uit. Hij moet zoo gesneden zijn, dat men hem zonder bretel of riem kan dragen, wijd in de heupen, nauw om het middel. Een riem is altijd verkieslijk, maar de snit moet zoo zijn, dat de riem niet al het werk behoeft te doen. Lussen om den riem door te halen, zijn aan te raden: de lus middenin van voren is de nuttigste en wordt dan ook meestal vergeten. Sokken. Dik; een dikke sok en dunne schoen is de beste voetbedekking. Hoed. De conditie der oogen is van veel belang. Een speler zal verstandig doen gedurende het oefenen zich te wennen aan het spelen met eenig hoofddeksel. Op een wedstrijd kunnen de omstandigheden zoo zijn, dat het een vereischte wordt. Een Panama of een luchtige pet met breeden rand zijn gebleken het beste te voldoen. Blanketcoat. Blijkbaar zeer nuttig, want als men er een heeft, ziet men er altijd een zijner vrienden in rondloopen. Wat dameskleeding aangaat toonen de beste speelsters, dat de meest practische ook de netste kleedij is. Van Lennep-Froitzheim. Men zal zien, dat een doek gespannen is tot op heuphoogte van de toeschouwers, die zich voor het clubgebouw verzamelden. Deze verfijning was eene noodzakelijkheid gebleken, daar anders de spelers tegen den achtergrond van witte toiletten den bal uit het oog verloren. in het oog moet houden. Bij golf ligt de bal voor den slag altijd stil; maar elke golfer weet, dat de allervoornaamste regel van het spel is: „keep your eye on the ball". De bekende Engelsche uitdrukking zij hier vermeld, omdat deze sterker is dan de Hollandsche „kijk naar den bal". Indien onze voetballers eens begrepen, dat ook voor hen deze golfregel van het grootste belang is, zou men minder hooren van gemiste strafschoppen en niet benutte „opgelegde kansen". De proef op de som is voor hen gemakkelijk te nemen: leg den bal op het straf schoppunt neer en probeer tien keer in een gekozen hoek te schieten, terwijl ge nergens anders heen dan naar den bal kijkt en schiet dan tien keer, kijkende naar dienzelfden hoek. Is het doel, tU. de bal, dien men moet raken, in beweging, des te dringender wordt het betoog, dat men dit in het oog moet houden. Het voorbeeld van den stilliggenden bal zij echter daarom vermeld, omdat bij een z.g. „gemakkelijke" kans een speler gevoelt, dat hij ook een sneller bal juist zou kunnen taxeeren en behandelen. Wat hij dus gevoelt over te hebben, wil hij nuttiger gebruiken en hij zoekt met zijn oog of het tweede doelwit (de goal) óf den speler, dien hij wil vermijden. Het gevolg is dikwijls een volkomen missen. Daarom dus is de vergekjking met het golfspel zoo belangrijk omdat de bal daarbij stil ligt. Het absoluut vaststaan van'den regel „keep your eye on the ball" onder deze voor den speler gemakkelijkst denkbare omstandigheden, bewijst dus voor tennis, dat nooit zelfs een zich nog zoo zuiver en langzaam bewegende bal uit het oog verloren mag worden. Juist voor die gemakkelijke slagen wordt de verldding groot, maar indien men zich eenmaal goed van den regel bewust is en dien weet toe te passen, — wat heel wat zelfoverwinning kost — dan zal het niet meer voorkomen, dat men beter tegen moeilijk, dan tegen gemakkelijk spel kan. Den moeilijken bal, dien men wel gedwongen is in het oog te houden, zal men met slechter behandelen en den gemakkelijken veel beter. 2°. Bij golf geldt als vaste regel, dat men den bal niet dadelijk mag nazien en ook voor tennis zijn de feiten, waarop deze regel is gegrondvest, van belang. Noch bij golf, noch bij tennis zou de slag er onder lijden, indien men inderdaad na — hoe kort er na dan ook — den slag opkeek. De practijk echter leert, dat de speler, die onmiddeüijk na den slag wil opkijken, dit altijd, of althans heel vaak, er vóór doet en dan met het bekende gevolg of genus aan gevolg. Een golfspeler heeft na zijnen slag totaal geen reden tot haast om zijn oog anderwaarts te gebruiken; de tennisspeler moet den terugslag vreezen en is dus in moeilijker toestand. In sommige gevallen mag hij dit oogenblik na den slag dus niet te lang nemen: veel grooter echter is de verleiding om het tekort en dan alleen in gedachte of eigenlijk in het geheel niet te nemen. Ook een speler, die zich van deze neiging bewust is, moet er toch voortdurend tegen waken, dat hij er niet aan toegeeft. 3°. Merkwaardig is, dat de meerdere zekerheid, die dit kort tijdverlies geeft, gewoonlijk aan iets totaal onnuts wordt opgeofferd. Meestentijds toch wordt de fout begaan, doordat de speler met zijn oog den bal vóór was. Als bij te vroeg opkeek, was dit om in staat te zijn den bal in het oog te blijven houden! Maar dit is, ook bij wél slagen, een totaal onnut iets. De redenen om den bal in het oog te houden, gelden vóór, niet na den slag. Het is een wanbegrip te meenen dat, door den bal voortdurend te volgen, men het snelste zou weten waarheen en met welke vaart de slag der tegenpartij gericht zal zijn. De wel aangewezen weg hiertoe, is den stand en den slag der tegenpartij scherp op te nemen nog voor deze met zijn racket den bal treft. Zoodoende zal men het snelst richting, vaart en rotatie van den bal te weten komen. Dit is zoo, doordat de bal de richting volgt, die het racket er aan geeft. Een juiste ontleding van den slag voordat het racket den bal ontmoet, neemt het verrassende der richting- verandering weg. Natuurlijk is het bij den eenen speler moeilijker dan bij den anderen, om uit zijnen slag diens richting en vaart' te bepalen. Hoe langer en regelmatiger de slag, des te -makkelijker en vaster de diagnose; een speler, die veel zijn Lis gebruikt, is moeüijker te ontleden; een hulp en zelfs een noodzakelijke hulp, blijft deze slag-ontieding echter altijd. Merkwaardig is, dat hoe beter de speler, hoe gemakkelijker ontledings-object hij gewoonlijk is. Hoe beter de techniek, des te regelmatiger ook de uitvoering en wat men wint door de tegenpartij langer in onzekerheid te laten, wordt ruimschoots verloren door de onvermijdelijk grootere onzekerheid. Om deze reden zijn schijnbewegingen, die de tegenpartij in den waan moeten brengen, dat men den bal naar een anderen kant zal spelen, ook af te raden: men verliest er meer door, dan men er mede wint. Ziin dus schijnbewegingen te ontraden, wel moet men er voor oppassen, zich geen slag-eigenaardigheden aan te wennen die een oplettend tegenstander reeds geruimen tijd voordat het racket contact met den bal heeft, de zekerheid geven van zimen slag. Zoo won in 1917 Di«*er Kool een onbedreigde partij vanC. van Lennep, doordat deze toen door zijn voetenstand altijdaangaf, waarheenhij den bal zou slaan. De bekende Betósche speler De Borman strekt voor elke forehand-drive ziin arm enhoudt dien gebogen, als hij een lob gaat spelen. S beide gevallen werd den tegenstander het netspel te gemakkelijk gemaakt: tegenover Van Lennep kon men een kant eeheel ongedekt laten en tegenover De Borman kan men vSk op het net gaan staan, zoodra men hem zijn arm ziet ^D^fout, waarin zoovelen vervallen, om n.L den bal te volgen, totdat deze door de tegenpartij is geslagen is ook nog hinderhjk, als men zijnen slag naar het net opvolgt. Men za^ bTmerk n dat men hierdoor minder snel oploopt; het£veel gemakkelijker snel te loopen, terwijl men recht voor ziek uit In het dubbelspel gelden dezelfde principes: een nieuwe factor doet zich voor, indien de medespeler den bal speelt, of dien toegespeeld krijgt. Als regel moet men hieromtrent aannemen, dat zoodra men weet, dat de medespeler den bal zal spelen, men zijne volle aandacht alleen op de tegenpartij moet vestigen. Eén uitzondering bestaat hierop en wel indien de tegenpartij eenen lob over uwen partner geeft, waarvan het twijfelachtig is of deze daar bij zal kunnen. Indien men in eene positie is, dat men dien zelf wél kan halen, moet men zijnen partner in het oog houden. Het is echter opmerkelijk, en een aardig bewijs onzer stelling, hoe vaak het voorkomt dat, indien de medestander den bal nog weet terug te spelen, men zelf verrast wordt door het antwoord daarop der tegenpartij. Uit den regel, hier gegeven, volgt, dat des serveerders partner gedurende diens service niet naar hem moet omzien. Dit is een vaak voorkomende fout, die niet anders dan nadeelig is. Evenveel, met nog slechter gevolgen, wordt tegen den regel gezondigd, door den netspeler in een mixed doublé, wanneer zijn partner den bal van de baseline af speelt. De verleiding om dan om te zien is groot, men moet er echter beslist weerstand aan bieden. DE ROTATIE VAN DEN BAL. Het is practisch onmogelijk eenen bal zonder rotatie te slaan; deze komt in alle soorten voor, maar behalve voor den service is de zijwaartsche rotatie van geen belang voor het spel. Voor alle andere slagen hebben wij alleen rekening te houden met de voor- en de achterwaartsche rotatie, de topspin en de undercut. In drieërlei opzicht is de balrotatie van groot belang gebleken. i°. door den sprong van den bal. Men is ten onrechte geneigd dezen factor als den eenig belangrijken te beschouwen; 2°. doordat de rotatie dennatuurhjkenboogtusschenracket en sprongpunt verandert; 3°. doordat verschillende rotatie ook verschillende wijze van slaan vereischt van voor dien speler verschillende moeilijkheid. Wij geven hieronder twee diagrammen, waaruit men de verschillende vlucht kan zien van eenen bal met topspin, met backcut en zonder eenige rotatie geslagen. packot C » De zonder rotatie geslagen bal komt bij B op den grond, de met voorwaartsche rotatie geslagen op punt A. Hoe meer rotatie, des te verder zal dit punt van B verwijderd zijn. Van overwegend voordeel is het gebleken de volley'8 altijd met undercut te spelen (kappen is hiervoor de gebruikelijke Hollandsche term). De betere follow-through en het lager stuiten van den bal zijn in dezen slag van speciaal belang en de andere nadeelen tellen niet veel. Terwijl men tot voor eenige jaren meende, dat men in verhouding tot de voordeden aan deze voor den tegenstander moeilijker slagen verbonden, te onvast werd door topspin en undercut door elkaar toe te passen, schijnt het nu, dat de balans naar den anderen kant omslaat. De beste Amerikaansche spelers passen beide rotaties afwisselend toe. Eene grondige kennis der techniek is echter noodzakelijk om te voorkomen, dat de slagen dooreen loopen en elkaar geheel bederven. Afstand A-B — afstand A-C. Uit A wordt een drive geslagen zonder eenige rotatie die op B neerkomt. Elke drive, met dezelfde vaart, eveneens zonder rotatie uit A geslagen maar die het net passeert op een punt dichter bij de zijlijn liggend dan vp«nt D, gaat noodzakelijk uit. Met behoud van dezelfde kracht is vanuit punt A slechts met gebruik van topspin een drive te slaan die het net dichter bij de zijlijn passeert en toch nog inkomt. GREEP EN POLSBEWEGING. Er bestaan, zooals door onze foto's wordt verduidelijkt, twee geheel verschillende manieren om een racket vast te Men kan zijn racket als een bijl - Engelsche greep - of als een mattenklopper - Amerikaansche greep-vasthouden. Alle tusschengrepen zijn variaties op den Engelschen greep. Er bestaan ook variaties op den Amerikaanschen: deze wijken nog meer van den Engelschen af. De foto's geven de twee hiermede correspondeerende, eveneens geheel verschillende, polsbewegingen weer. Men zal nu dadelijk inzien, dat polsbeweging a veel krachtiger in den Amerikaanschen dan in den Engelschen greep kan geschieden. Hoe uitgesprokener de Engelsche greep is hoe minder deze dus den Engelschen nadert, - des te onnatuurlijker wordt deze polsbeweging. Voor slagen in den Engelschen greep gespeeld, zal de polsbeweging a dan ook totaal uitgeschakeld moeten worden. De .tennisarm" vindt altijd zijnen oorsprong in het met opvolgen van dezen regel voor de forehand- en - m mindere mate — voor de backhand ground-strokes. Gebruikt men echter alleen polsbeweging b, dan is de Engelsche greep uit mechanisch oogpunt bezien, m het geheel niet zwak en zal, mits zoo alleen gebruikt, ook nooit een tennisarm veroorzaken. Een nadere ontleding der beide grepen in verband met de polsbeweging toont aan, dat de Engelsche greep krachtiger fe voor slagen met terug- dan met voonntdraaiend effect, omdat polsbeweging b krachtiger neerwaarts dan opwaarts kan geschieden. De Amerikaansche greep daarentegen, is krachtiger dan de Engelsche voor slagen met vooruitdraaiend effect, daar nierbij geen hef-, maar een drukbeweging gebruikt wordt. Daar wij om vele redenen altijd, en voor onze speelomstandigheden nog in het bijzonder, den topspin-drive den meest wenschéhjken standaardslag achten, raden wij voor de voornaamste slagen dan ook den Amerikaanschen greep aan. Eene variatie op beide grepen is, dat voor den backhand de daim anders gebruikt wordt. In den Amerikaanschen greep legt men dien recht op den steel van het racket, in den Engelschen meer schuin naar boven. De reden hiervan is, dat een „lange" greep altijd voordeelig is voor den drive. Voor den forehand houde men dan ook de vingers licht uiteengespreid. Dit geldt minder voor de volley's en de duimpositie wordt daarbij dan ook meer veronachtzaamd, te meer daar vaak de tijd tot verpakken ontbreekt. TECHNIEK. Alvorens eiken slag afzonderlijk te behandelen, lijkt het ons^wenschelijk eenige algemeen technische opmerkingen vooraf te laten gaan. Goede techniek is niet anders dan goede stijl. Men zal hier wellicht tegen in brengen, dat in goeden stijl een schoonheidselement ligt, dat aan goede techniek niet noodzakelijk eigen is. Deze opmerking is daarom van zooveel belang, omdat de redenen waarom wij deze meening niet deelen, voor ons de grondvesten zijn, waarop wij onze techniektheorie opbouwden. Hoe gemakkelijker, hoe harmonischer de krachtsinpanning geschiedt, die vereischt wordt om den bal voort te bewegen, des te béter is deze van techniek, maar ook des te schooner uit een schildersoogpunt beschouwd. Een anekdotisch bewijs voor deze stelling gaf ons de bekende schilder Floris Arntzenius. Ook volgens zijn eigen meening stond zijne beoordeeling der spelkwaliteit van de verschillende spelers ver boven zijn tennisstand. Maar hij oordeelde dan ook niet naar zijne tenniservaring, maar uitsluitend volgens zijn schildersoog. Hij taxeerde de kracht der spelers aUeenlijk naar de schoonheid hunner beweging en menig professional handicapper kan hem benijden om de zuiverheid zijner beoordeeling. Bij eenen volmaakten slag wordt alle kracht die het lichaam uitoefent, overgedragen op den bal. Houdt men echter b.v. het racket verkeerd vast, dan zal een gedeelte van de kracht van heup en schouder bij het polsgewricht voor den slag verloren gaan of juister nog gezegd, meer hinderen dan baten. Wie dus eenen slag wil bestudeeren bij zichzelf of bij een ander, moet opletten of de geheele beweging wel vloeit. Heeft men gevonden waar deze hokt, dan is het dikwijls nog heel lastig de fout te herstellen en wij hopen in dit hand- boek voor concrete, veel voorkomende gevallen eenige aanwijzingen te kunnen geven. Elke slag kan in vijf perioden verdeeld worden. i°. het aanleggen; 2°. de terugzwaai; 3°. de slag totdat het racket den bal ontmoet, dus de beginzwaai; 4°. contact van racket met den bal; 5°. de uitzwaai. Het is de 4e periode, die de zoo eenvoudige, maar ook zoo moeilijk te vemezenlijken eischen stelt, welke de oorzaak zijn van alle techniekfouten. Er is hieromtrent slechts één regel. Gegeven een zekere snelheid, waarmede het racket den bal ontmoet, moet het contact van racket tot bal zoo langdurig mogelijk zijn. Deze regel staat vast, al heeft men de logische gevolgen er niet uit afgeleid. Zoo opvallend is het langere contact, hetwelk den beteren speler kenmerkt, dat dit de oorzaak is geweest van de wellicht meest voorkomende tennisfout. De verleiding is blijkbaar groot, te trachten dit te bereiken, door op het oogenblik, dat het racket den bal ontmoet, den pols eenen extra toer te laten verrichten. Dit strijdt tegen het altijd geldend principe, dat elke slag geleidelijk moet verloopen en is dan ook totaal verkeerd. De oplossing hoe wel dit langere contact te verkrijgen is zoo eenvoudig niet en beheerscht, zooals aan te toonen, de geheele techniek van den slag. Om langdurig contact te maken, moet de slag aan twee vereischten voldoen. i°. de snelheid, waarmede het racket voortbewogen wordt, moet gedurende den beginzwaai steeds stijgende zijn en de hoogste snelheid mag pas bereikt worden na impact op den bal. 2°. Het racket moet den bal volgen in de richting waarheen deze geslagen wordt. Behandelen wij nn eerst het tweede vereischte: neem eenen speler met zijne borst naar het net toegekeerd en die met gestrekten arm op schouderhoogte eenen bal recht voor zich uit slaat. Noodzakehjkerwijzezalhij zijnen slag over zrjnen linkerschouder eindigen, terwijl zijn racket een gedeelte van eenen cirkel beschrijft. De vooruitstuwende kracht van dien slag is niet groot. Blijft de speler gedurende den slag met de borst naar het net gekeerd staan, dan is deze niet grooter dan de straal van eenen cirkel, welks middelpunt de schouder is: arm plus racket is de straal. Die vooruitstuwende kracht kan men grooter maken door gedurende den slag den rechterschouder naar voren te brengen. In de practijk begint men den forehandslag met den linkerschouder naar het net toegekeerd en brengt onder den slag den rechterschouder naar voren: men wint zoodoende den geheelen afstand tusschen de schouders; de slag wordt meer een gedeelte van een ellips, dan van eenen cirkel. Die slag heeft de meeste vooruitstuwende kracht in welken alle gewrichten er toe medewerken om van den oorspronkelijken cirkel zooveel mogelijk een ellips te maken. (Zie diagram op bldz. 38). Wij hebben uit het schoudervoorbeeld gezien, dat om te maken dat de baan van het racket zooveel mogelijk samenvalt met de baan, waarin de bal wordt geslagen, eene draaiing der gewrichten noodzakelijk is. Verondersteld wordt een speler, die stilstaat met beide voeten op den grond. Nu gaat het eerste principe voor langdurig contact gelden, n.1. dat de snelheid waarmede het racket voortbewogen wordt, gedurende den beginzwaai steeds stijgende moet zijn en de hoogste snelheid pas bereikt mag worden na impact op den bal. De noodzakelijke draaiing der gewrichten dwingt tot'eene onnatuurhjkehouding. Dit gegeven, gepaard aan het vereischte van steeds grooter wordende snelheid, leidt tot het vereischte „dat het lichaam H. V. B.Wijnmalen, de eerste speler in Nederland, die willens en wetens een goeden topspin-forehand leerde spelen, wat de grootste spelverbetering beteekende, die ons tennis gekend heeft. De lichaamsstand is merkwaardig. Wijnmalen was, ondanks zijn zwaar gewicht, een van nature sierlijk speler. Blijkbaar heeft de slag der tegenpartij hem niet den tijd gelaten een orthodoxen stand in te nemen, maar ook zoo ziet men, dat hij het gewicht van het lichaam op volkomen natuurlijke wijze in zijnen slag wist te leggen. 3 die het racket beschrijft, goed beschouwen, zullen wij zien, dat hetzelfde resultaat op verschillende wijze verkregen wordt. Met den Amerikaanschen greep drukt men het racket naar boven, met den Engelschen heft men het op. Daar nu de polsbeweging krachtiger is in het drukken, dan in het heffen, geven wij theoretisch voor den topspin-drive de voorkeur aan den Amerikaanschen greep. In ons hoofdstuk „greep en polsbeweging" zagen wij, dat de verschillende greep ook verschillende polsbeweging eischt. Zooals reeds gezegd, beide polsbewegingen kan men bezigen tot het geven van topspin, al zal natuurlijk de positie der hand op het oogenblik van impact bij verschillende grepen ook verschillend moeten zijn, om hetzelfde effect te bereiken. Een belangrijk punt hebben beide topspin-forehandslagen, de Amerikaansche en de Engelsche, echter gemeen. Op het oogenblik van impact is het gewenscht, dat de pols altijd in den tusschenstand zij; anders gezegd, de hand moet uitgestrekt zijn. Het racket is dan geheel in één lijn met den onderarm. Dit is in tegenstelling met den elleboog, die op het oogenblik van impact gewoonlijk eenigszins gebogen is. Bij vele spelers bestaat de neiging ook nog op het oogenblik van impact bij den pols een hoek in de lijn tusschen onderarm en racket te houden. Deze hoek is mogelijk, zoowel met den Amerikaanschen als met den Engelschen greep, in geen van beide is hij echter voor den forehand-drive gewenscht. Spelers die deze fout begaan, compenseeren die gewoonlijk gedeeltelijk met eene andere, n.1. door gedurende den ganschen slag met gestrekten arm te spelen. De eenige wijze om dit af te wennen is, den pols in den op het oogenblik van impact gewenschten stand te laten en gemakkelijk aangegeven ballen zacht maar zuiver alleen met de elleboogbeweging te leeren terugslaan. Wij wijzen hier zoo uitdrukkeüjk op het vereischte. dat de pok voor den forehand-drive op,het oogenblik van impact in den normalen tusschenstand moet rijn, omdat dit niet voor alle andere slagen geldt. De volley wordt het best met gebogen pok gespeeld, bij den backhand zullen wij zien, dat de afwijking van den regel meer schijn dan werkelijkheid k. Een verdeeling der slagen, die men vaak aantreft k, dat men den drive speelt óf met een horizontaal óf met een min of meer verticaal racket. Wij meenen, dat een speler beide manieren om den bal te slaan, moet beheerschen en deze in elkaar moet doen overvloeien. Op schouderhoogte genomen wordt de drive met een horizontaal racket gespeeld. Tusschen schouder en heuphoogte k dit ook gemakkelijk te bereiken, door den elleboog te laten zakken, zoodoende wordt niet de geheele arm met het racket evenwijdig aan den grond gehouden, maar alleen het racket en de arm vanaf den elleboog. Ook lager dan dit k de evenwijdige stand van het racket houdbaar, men moet echter met meer gewrichten dan bijstellen, wat den slag niet ten goede komt. Beter k het om, zoodra het moeilijk wordt den horizontalen stand van het racket te handhaven, dezen te laten varen en den slag met een min of meer verticaal racket te spelen. Wil men dezelfde vaart behouden, dan moet, hoe lager de bal genomen wordt, des te verticaler de racket-stand worden. Dit overgaan van den horizontalen in den verticalen, stand is gemakkelijker met den Engelschen, dan met den Amerikaanschen greep. Met den Engelschen greep is de stand, van den pols precies dezelfde of men den bal met een horizontaal of verticaal racket neemt. Met den Amerikaanschen. greep moet, hoe lager de bal komt en dus hoe verticaler deracket-stand wordt, des te meer het racket geopend worden: het komt daarop neer, dat de palm van de hand meer wijst in de richting waarheen de bal geslagen wordt. Hoewel dus ook met den Amerikaanschen greep 'een lage bal gemakkelijk met een verticaal racket gespeeld kan worden, hebben de meeste spelers toch de neiging den lagen bal met horizontaal racket te spelen. Daar dit den slag bemoeilijkt en die neiging met den Engelschen greep zoo groot niet is, ja, zelfs vrijwel niet bestaat, is als gevolg hiervan, over het algemeen genomen, op een lagen bal de speler met den Engel■schengreepsterker, dan wieden Amerikaanschen greep gebruikt. In de practijk zal men dan ook kunnen opmerken, dat de speler met den Engelschen greep liefst lage, die met den Amerikaanschen liefst hooge ballen te verwerken krijgt. Daaraan gaat meestal gepaard eene althans relatieve zwakheid tegenover de andere soort. In ons land wordt het met eenige zekerheid geven van een harden, laagopspringenden Dal door klimaat en baan-omstandigheden zeer bemoeilijkt. Door het overwicht, dat hierdoor de horizontale slag verkreeg, is men er te veel toe gekomen om dezen ook op lage ballen toe te passen, met de onvernnjdelijke zwakte hieraan verbonden. Dit is eene fout die zich aan onze spelers vooral wreekte, indien dezen in het buitenland uitkwamen, waar de speciale Hollandsche omstandigheden niet bestaan. Als slotsom onzer beschouwingen raden wij dus den horizontalen slag voor een drive altijd af, zoodra men eenige moeite heeft om tot dien horizontalen racket-stand te komen. Speciale moeilijkheden biedt het verticale racket, indien men «den Amerikaanschen greep berigt; die moeilijkheden zijn •echter geheel te overwinnen en de nadeelen van een horizontalen racket-stand op een lagen bal rijn dit nooit. Niet aan te raden vinden wij het, dat een speler, die voor het gros zijner slagen den Amerikaanschen greep gebruikt, op de zeer laag opspringende ballen den Engelschen greep bezigt. Dit is eene verwikkeling, die wij onncodig en daarom ongewenscht achten. Een voor eiken slag zeer belangrqk punt is, waar ten opzichte van het lichaam de bal geraakt moet worden. De practijk leert, dat bij den forehand de neiging bestaat den bal te veel voor zich uit te nemen. In elk geval zal de bal den linkerschouder al gepasseerd moeten zijn, voor men dien terugslaat. De Hollandsche spelers hebben het belang van het juiste bepalen waar den bal te ontmoeten, vooral in België ondervonden. Onze spelers kwamen van hunne snellere banen op de langzame Brusselsche. De langzamer sprong verraste hen in zooverre, dat zij onwillekeurig den bal altijd te veel voor zich uit namen en dan totaal in hunnen slag faalden. Wij willen hier nog wijzen op de niet geheel juiste uitdrukking, n.1. dat men moet wachten, tot de bal u gedeeltelijk al gepasseerd is. Men moet niet hierop wachten, maar integendeel den bal tegemoet gaan; dit passeeren is zoodoende niet een passief, maar wel degelijk een actief iets. In 1920 kwam de Belgische dameskampioene Mevr. de Borman regelrecht na een winterseizoen aan de Riviera op de Pinksterwedstrijden te Brussel. De banen aan de Riviera zijn snel, de Brusselsche langzaam. Mevrouw de Borman was in den beginne totaal van streek en kon niet op slag komen, al trachtte zij den bal later te nemen. Zij kwam er weer geheel in toen zij voor eiken forehand den bal met den linkervoet en schouder voorbijliep; backhand met rechtervoet en rechterschouder tegemoet ging. Waar precies, ten opzichte van het lichaam de bal genomen moet worden, hangt van te vele verschillende factoren af, dan dat daaromtrent een vaste regel gegeven kan worden. Wèl staat echter vast, dat de neiging bestaat, om den bal vroeg te nemen. Zonder bepaling van plaats kan men als regel aannemen, dat de bal zoo laat mogelijk genomen moet worden als zich verdraagt met het allesoverheerschend principe, dat de slag den speler gemakkelijk moet vallen en zijn gewicht op het oogenblik van contact geheel naar voren gebracht moet zijn Nu men weet waarop te letten, zullen onze foto's de uitvoering van beide forehandslagen voldoende verduidelijken. Op één punt willen wij nog wijzen en wel den stand van het racket op het oogenblik van impact. Toen de topspin-drive het eerst in Holland werd gespeeld, werd hij weldra de „toedekslag" genoemd. Men meende, dat op het oogenblik van contact, het racket den bal als het ware toedekte: dat het racket de bovenzijde van den bal raakte. Dit is onjuist, de beweging is meer een optrekken, met den Engelschen of opborstelen met den Amerikaanschen greep, en raakt den bal aan de achterzijde van onderen naar boven. Pas na contact wordt de zijde van het blad van het racket, dat den bal ontmoet heeft, naar den grond toegekeerd: anders gezegd, het toedekken geschiedt na niet gedurende het moment van raken. Maar bij de twee bier beschreven wijzen van topspin-slagen, waarbij de polsbeweging steeds in de richting van den slag blijft, staat altijd het blad van het racket op zijn minst loodrecht en is zelfs gewoonlijk min of meer naar voren gekeerd: anders gezegd, het toedekken berust niet geheel en al op gezichtsbedrog, na contact met den bal geschiedt het en gedurende het contact wordt er een begin mee gemaakt. Er bestaat nog een derde, principieel geheel anders geslagen topspin-forehand-drive. In tegenstelling met de twee voorafgaande manieren wordt hierbij op het oogenblik van contact het racket „open" gehouden, dus met den ondersten rand van het racket voor. Voor deze dagwijze is het onverschillig of het racket in den Amerikaanschen of den Engelschen greep wordt gehanteerd, de Amerikaansche geeft echter meer topspin. Behalve het open blad, trouwens hiermede verbandhoudend, is nog een kenmerkend verschil, dat de polsbeweging niet medewerkt om den bal topspin te geven. Het is veel meer de polsbeweging, die gewoonlijk den bal terugwaartsche rotatie mededeelt Begin van forehand-drive van Van Lennep. Reeds nu is hij bezig zijn gewicht naar voren te brengen. De linkerarm helpt hiertoe mede. ■ BACKHAND. Voor alles willen wij er op wijzen, dat, op het oogenblik van impact, nooit de borst naar het net toegekeerd mag zijn. Meestal meent men te kunnen volstaan met den rechterschouder naar het net toe te keeren en meent dan den slag hiermede evenveel te vergemakkelijken, als doordat men voor den forehand-drive den linkerschouder naar voren bracht. Dit is echter niet zoo, omdat bij den forehand de speelschouder nog naar voren kan komen, bij den backhand hij dit reeds is. Om den slag dus evenveel als voor den forehand te vergemakkelijken, zou men den rug naar het net moeten toekeeren. Voor den stand der voeten waarvan de voorste voet immers gedurende den ganschen slag vrijwel in de richting moet wijzen waarheen de bal geslagen wordt, is dit echter veelal ondoenhjk en om verschillende redenen voor den backhand ook zoo noodig niet. Een dier redenen is, dat men den bal altijd voor zich uit moet nemen. Men zal gewoonlijk zien, dat als een speler sterker forehand dan backhand heeft, hij op rijn backhand den bal neemt, terwijl deze hem reeds gedeeltelijk gepasseerd is: althans niet genoeg voor zich uit. Dit komt omdat de foreI hand-drive aldus dient gespeeld te worden. Aan den anderen kant neemt een speler, die sterker backhand dan forehand isi met rijn forehand den bal gewoonlijk te veel voor zich uit. ' Voor den forehand-drive zagen wij, dat de pols op het oogenblik van impact gestrekt moet zijn: voor den volley geldt het tegenovergestelde. Indien men nu de afbeelding beschouwt bij het hoofdstuk „greep en polsbeweging" van den backhand gegeven, waarbij de duim recht op den steel gelegd wordt, zal men zien, dat, als men het racket zoo vastgrijpt, er altijd een hoek tusschen racket en onderarm is. Deze hoek valt samen en wordt veroorzaakt door den tegenpartij moeilijken en voor zichzelf toch zekeren service spelen, die hun veroorlooft, dien naar het net op te volgen. Wij willen hiermede in het geheel niet beweren, dat een goed uitgevoerde American-service ook de moeilijkst denkbare is. Integendeel: een harde z.g.n. rechte, anders gezegd met zoo min mogelijk effect geslagen service, is altijd de moeilijkste gebleken. Maar het bezwaar is, dat de serveerder dien niet met zekerheid kan slaan. Dit geeft een aanwijzing hoe de onloochenbare voórdeelen van den rechten en ook den undercut-service niet geheel braak te doen liggen. De regels veroorloven den speler twee services: de cannonbal-service leent zich speciaal voor de eerste. De beste serveerders ter wereld Tilden, Mc. "Loughhn, Brookes, Patterson, spelen dan ook als regel den Americanservice voor hunnen tweeden bal en varieeren hunnen eersten met den rechten of undercut-service. Nog willen wij wijzen op een gevaar van den topspin-bal en een voordeel van den undercut-service. Indien de topspin-service niet met voldoende vaart geslagen is, maakt de hoogopspringende bal het der tegenpartij eer gemakkelijker dan mc>eilijker. Met topspin kan de service harder geslagen worden, maar men moet dit ook doen. Dit is dan ook de reden waarom wij voor een dame een undercut-service aanraden. Zij zal eerder de moeilijkheden aan het kleine gedeelte van het service-veld, dat zij kan bereiken, overwinnen, dan de physieke vermoeienis kunnen dragen, noodig om een voldoend harden topspin-service te slaan. Wij zouden hieromtrent dezen regel willen geven: indien men de tegenpartij met kan dwingen voldoende achterin te blijven, is het voordeeliger een laag- dan een hoog-opspringenden service te geven. De Greep. Behalve voor den reverse, die een zeer specialen greep vereischt, is de z.g.n. Engelsche greep altijd de beste. Een overhead-service — de reverse alweer uitgesloten — is nooit anders, dan eene hakbeweging en het is dan ook volkomen logisch, dat men het racket als eene bijl vasthoudt, indien men het ook als zoodanig hanteert. Wij willen hier waarschuwen tegen de vaak voorkomende fout, dat spelers, die hunnen volley in den Amerikaanschen greep spelen, na hunnen service oploopend, vaak onwillekeurig den Engelschen greep daarvan behouden. Men heeft lang getwist of de voórdeelen van het racket, verpakken voor fore- and backhand tegen de nadeelen opwegen. Daar is men het over eens geworden, het verpakken heeft het gewonnen. In de boekentheorie is men nog niet aan den afzonderlijken service-greep toegekomen: de practijk heeft zich echter reeds lang duidelijk uitgesproken. Ook hierbij overwegen de voórdeelen. Om het volle profijt er uit te kunnen trekken, dat men den bal zelf mag opgooien, lette men er op, dat dit steeds loodrecht gebeure. Ook zal het opgooien het zuiverste geschieden ongeveer vanaf schouderhoogte en met gebogen arm. Vooral bij den service kan, direct na het opgooien, de linkerarm nuttig werk verrichten om het lichaam te balanceeren. Wij zullen nu overgaan tot de behandeling der verschillende overhead-services, waarbij wij ook den Amerikaanschen reverse indeelen. De American-service. Deze werd door Holcombe Ward uitgevonden in eene poging om zich met zijnen service meer tijd te geven om voor het net te komen. Dit is ook op den duur het groote voordeel van dezen slag gebleken, al heeft het een tijdlang geschenen, alsof de vreemde sprong de ware kracht, ervan uitmaakte. American-service. American-reverse-service. De baan hierin door den bal beschreven, is, in vogelvlucht gezien,niets anders dan een drie. Deze twee diagrammen geven de baan van den Americanservice. Twee vragen doen zich nu voor: i°. hoe kan een bal deze baan volgen; 2°. hoe slaat men eenen dusdanigen service. Op de eerste vraag is het antwoord, dat de Americanservice wel beschouwd niets anders is, dan een topspin-drive, die zich voortbeweegt in een vlak, dat niet loodrecht den bodem snijdt — zooals bij den gewonen topspin-drive—maar in een vlak dat den grond snijdt in een hoek van 45 graden. Nevensgaand diagram moge dit verduidehjken. De reverse en de gewone American-service. De afwijkingen, die een topspin-drive van eenen zonder effect geslagen drive onderscheiden, geven, wanneer die drive zooals de American-service in een hoek van 45 graden ligt, het op den eersten oogopslag vreemdsoortig gelijkend zijwaartsch uitspringen van den bal. Wij vermelden dit volledigheidshalve: het eenige echter, wat den speler voor de practijk nuttig is om te weten, is dat de bal met eene opwaartsche beweging langs een hoek van pl.m. 450 geslagen moet worden, om het gewilde effect te bereiken De manier van spelen is de volgende: Grijp het racket in een uitgesproken „Engelschen" greep: hoe meer „Engelsch" de greep is, des te gemakkelijker wordt het om het gewenschte effect te bereiken. Werp den bal naar links en achter het hoofd op. Buig dan den romp van het lichaam naar links en naar achteren en sla den bal op in een hoek van 45 graden. De kracht wordt voor een groot deel in lenden-rotatie gevonden en daarom is deze service zoo vermoeiend, wat een van de groote nadeelen er van is en dien voor dames ongeschikt maakt. Het racket eindigt rechts van het lichaam. Naar aanleiding hiervan willen wij er op wijzen, dat voor de gewone, niet reverse-services, geldt, dat, hoe meer men rechts eindigt, des te krachtiger de topspin wordt. De rechte en de undercut-services eindigen links voorbij de linkerknie: hoe meer undercut, des te scherper gaat het racket naar links. Voor den American-reverse-service vatte men het racket in een overdreven Amerikaanschen greep. Deze service is nuttiger als verrassing dan als standaard-service. Wij willen er uitdrukkeüjk op wijzen, dat de Americanservice o.i. alleen nuttig is, indien met veel kracht geslagen, zoodat het effect niet te veel aan de vooruitstuwende kracht afbreuk doet. Technisch is het een der moeilijkste slagen, wij achten echter voor eerste klas tennis beheersching biervan vrijwel een vereischte. De speler, die opspringend den lob als smash heeft teruggespeeld, is C. W. Sweerts de Landas, aan zijne vrienden en lawn-tennis te vroeg door een hevigen griepaanval ontvallen. Achter hem staat R. van Lennep, in het dubbelspel indertijd op zijn minst genomen de evenknie van zijnen broeder. Deze foto illustreert duidelijk dat, doordat Van Lennep den lob over Sweerts dekte, hij nu in ongunstige positie staat voor eenen eventueelen aanvalsslag der tegenpartij. J. B. Kan, backhand-volley in Amerikaanschen greep met duim recht op handle. Eene vergelijking met de foto naast blz. 113 toont aan, hoe deze greep de betere is om de volle kracht gemakkelijk op den bal over te brengen. De forehand topspin-service. De eenige afwijking in uitvoering van den Americanservice is, dat de bal niet zooveel links van het lichaam opgeworpen wordt en daardoor de zijwaartsche rotatie vervalt. De bal wordt niet zooveel als bij den American-service naar achteren opgeworpen. De speler, die beide services door elkaar speelt, verrast de tegenpartij echter beter door niet het opwerpen van den bal te veranderen, maar door verder naar links door te buigen, zoodat op het oogenblik van den slag de bal zich toch niet meer boven den linkerschouder bevindt. Met beide services kome men met den top van het racket goed over den bal heen: eene soepele polsbeweging is hiervoor het beste middel. De forehand cut-service: De bal wordt rechts opgeworpen of men buigt het lichaam gedurende het opwerpen zoover naar links, dat de bal op het oogenblik van impact zich toch rechts van den speler bevindt. In tegenstelling met den American-service, die links achter wordt geslagen, slaat men hier den bal rechts voor. Hoe meer men den bal naar rechts opwerpt, des te meer effect bereikt men, maar des te minder vooruitstuwende kracht. De rechte service. De z.g. rechte service wordt het best met een klein weinig topspin geslagen. Het is Tilden's cannonball -service. Tilden offert hierbij ook alles aan de vaart op en tracht nooit dien service naar het net op te volgen. De extra vaart verkrijgt hij, door vlak vóórdat hij den bal raakt, zijn gewicht van het achterste—rechter—béen op het linkerbeen over te brengen. Zooals wij in ons hoofdstuk „de techniek van den slag" schreven, is er geen andere slag waar de gewichtsoverbrenging van het eene been op het andere geschiedt zoo vlak voor het oogenblik, dat het racket den bal ontmoet. Tilden staat, om dit mogelijk te maken, dan ook altijd geheel platvoets en wijdbeens bij het slaan van dezen service. De reverse-service. Deze wordt gespeeld met wat voor dén speler, die beide zijden van zijn racket gebruikt, de backhand-zijde is, de slag gaat van boven naar beneden. Deze service grenst aan den American-reverse-service, die in den zelfden greep van racket gespeeld wordt. Het komt vaak voor, dat de serveerder zelf niet weet of de geslagen bal American reverse of gewoon reverse-effect heeft. Het hangt er eenvoudig van af of op het oogenblik, dat het racket den bal ontmoette, het racket een opwaartsche of een neerdalende richting volgde. De Americanreverse springt natuurhjk, gezien vanaf den server naar links weg, de gewone reverse naar rechts. Underhand-services. Een absoluut vereischte voor den underhand-service is, dat hij laag blijft. Men geve aan dezen slag daarom altijd een weinig effect. In het Heerenspel heeft deze service alle beteekenis verloren en ook Dames raden wij den overheadservice aan, als noodzakelijke oefening voor den smash. Speelt een dame echter toch niet net, dan is voor haar de underhand-service eerder aan-, dan af te raden. het ook gedurende den uitzwaai — indien deze tenminste correct geschiedt — open houden. Vooral bij den backhand-smash, een slag, dien men door goed voetenwerk gewoonlijk kan en altijd moet trachten te vermijden, is de fout van de waan-idee, dat het racket over den bal moet komen, zeer merkbaar. Wie hieromtrent eenige proeven neemt, zal verwonderd staan over de gevolgen. Hoewel de backhand-smash door de opvolging van dezen regel veel van zijn verschrikking verüest, raden wij toch altijd aan, zoo mogelijk er om heen te loopen en den bal als forehand-smash te nemen. Duidéüjk staat ons nog een HollandBelgië wedstrijd tusschen G. C. J. van Reenen en W. Lemaire de Warzée voor den geest. Van Reenen had den eersten set gewonnen en stond winning-strike voor den tweeden. Met v. R. voor het net gaf Lemaire een veel te korten lob, maar aan diens backhand-zijde, Lemaire draaide zich reeds om! Van Reenen, inplaats van om den bal heen te loopen en dien met een forehand-smash af te maken — waar hij allen tijd voor had bleef den bal backhand afwachten en miste. Lemaire won den wedstrijd! Een lob is altijd zoo lang in de lucht, dat een speler onder het terugloopen wel één stap meer zijwaartsch kan komen te staan, wat het verschil uitmaakt tusschen forehand- and backhand-smash: het is gewoonlijk alleen maar zaak om eraan te denken. Men zal den smash moeten spelen in den greep van zijn forehand-volley en hoe platter deze gespeeld wordt, anders gezegd met Amerikaanschen greep of een Engelschen greep, die daaraan grenst, hoe voordeeliger dit voor den smash is. Dit is een van de hoofdredenen, waarvoor wij den Amerikaanschen greep voor den volley de voorkeur geven. Wij zien hier dus nog een verschilpunt met den service: deze wordt het best met den Engelschen, de smash met den Amerikaanschen greep geslagen. Mc. I^ughlin, de sterkste smasher, dien tennis ooit gekend LOB. Er is tweeërlei lob, ook verschillende techniek vereischend. Met den eenen lob beoogt men over den netspeler heen te komen: men tracht het hem onmogelijk te maken den lob in de vlucht te nemen; deze lob wordt gewoonlijk„ronninglob" genoemd en kan nooit hoog zijn. Bij den anderen beoogt men niet den volley der tegenpartij geheel uit te schakelen, men wil dien slechts zoo gevaarloos mogelijk maken. Deze lob is altijd hoog, vooreerst, omdat, de smash moeilijker wordt, naarmate de lob sneller valt, wat weer van zijne hoogte [afhangt; ten tweede, omdat men dezen lob dikwijls speelt om zichzelf en zijnen partner tijd te geven uit een slechte positie b.v. halverwege het veld of buiten de zijlijn te geraken. Hoe hooger de lob, des te meer tijd. Een groote fout in Nederland is, dat bijna altijd getracht wordt den tegenstander te overlobben, anders gezegd, men past te veel den running-lob toe. Deze is een der meest aanvallende, maar ook een der moeilijkste slagen en slechts zelden leent de eigen positie of die der tegenpartij zich daartoe. De fout is daarom van zooveel belang, omdat als regel, tenzij de tegenpartij den nmning-lob moet laten vallen, de hooge, technisch veel gemakkelijker lob ook nog veel nuttiger is. De spelerdus, die voortdurenddenrunning-lob speelt, waagt onnoodig, hiji had met minder wagen, méér kunnen bereiken. De hooge lob tracht niet de tegenpartij in tijdnood te brengen: integendeel moet er gewoonlijk tijd gewonnen worden en is het dus van belang, dat de tijd tusschen lob en beantwoordenden smash met te kort zij. Men speelt dezen lob het beste met een licht terugdraaiend effect, eenigszins gekapt dus. Dit geeft de grootste zekerheid van uitvoering en het effect maakt door den rechtstandigen val het den tegenstander nog lastiger. Ook is het, juist door dit rechtstandig neerkomen, gemakkelijker de lengte van den lob te bepalen. running-lob zijn. De moeilijkheid om over de tegenpartij heen te komen, is daarom grooter dan bij. den gewonen lob, omdat men zelf zoo veel dichter bij het net is en den bal dus rechtstandiger naar boven moet slaan, wat tijdverlies veroorzaakt. Over het algemeen is deze — ook technisch ongemeen moeilijke slag — alleen rendeerend te spelen, als anticipatiejvan een anticipeeren der tegenpartij. Wij bedoelen het volgende: staat de tegenpartij op den objectief juisten afstand van het net, dan is een ninning-lob-volley vrijwel een cadeau: de smash is gemakkelijk en de partij, die den lob sloeg, staat in de ongunstigst denkbare positie om den smash terug te spelen. Het komt echter vaak voor, dat op het oogenblik, dat men een bal slaat, de tegenstanders dichter op het net trachten te komen om den volley gemakkelijker en doodender te kunnen spelen. Staan alle vier spelers in een doublé voor het net, dan is dit vooruitspringen meer regel dan uitzondering, want de-dicht-op-het-net-positie is dan van overwegend belang. Dit vooruitspringen is altijd anticipeeren; als anticipatie op dit anticipeeren is de lob-volley aangewezen. Het pleit voor het intellectueele peil van Lawn-Tennis, dat deze slag nog zoo vaak en succesvol voorkomt. De lob-volley zal, hoewel een running-lob, toch beter in den stijl van den volley— dus met terugwaartsch effect—gespeeld worden. Het tijdverhes is op den korten afstand niet noemenswaard en de grootere zekerheid van uitvoering is van meer belang. Een verstandig lobber moet trachten zich rekenschap er van te geven, hoe zijne tegenpartij op zijnen lob reageert. Over het algemeen kan men zeggen, dat, hoe rechtstandiger de lob, des te moeilijker hierop te smashen is. Bij sommige spelers is dit echter anders. Zoo zagen wij een wedstrijd winnen, waarin aan^de eene partij voortdurend nmning-lobs in handen werden gespeeld. Deze (Objectief genomen zeer foutieve slag veranderde een nederlaag in een overwinning. Aan den anderen kant zal men tegenover eenen speler, wiens smash geheel faalt op eenen American-lob, minder de risico's nemen van den running-lob. Spelers met een stereotiepen American-service zijn gewoonlijk zwak tegenover American-lobs. Nog willen wij speciaal bij den lob, een speler er tegen waarschuwen om den bal, na dien geslagen te hebben, na te kijken, totdat de tegenpartij dien smasht. Men leze hieromtrent ons hoofdstuk over het juiste gebruik der oogen na. Waarschijnlijk omdat de lob een technisch gemakkelijke slag is, blijkt de verleiding, meer dan bij eenig anderen slag, te groot en ziet men te vroeg op. Men meent ten onrechte zijn oogen elders beter te kunnen gebruiken. Bij een technisch goed uitgevoerden lob moet de lobber den bal, onmiddellijk na contact met het racket, totaal uit het vizier verhezen. Dit is geprononceerder bij den lob, dan bij eenig anderen slag, omdat de lob vrijwel rechtstandig naar boven gaat en de blik voorwaarts gericht is. De eenige aanduiding, waar zijn lob blijft, moet de speler daarna vinden in de houding zijner tegenpartij. Juist bij eenen smash is het gemakkehjk van te voren de richting te bepalen. De bal volgt, óók meer dan in eenig anderen slag, de lijn, waarlangs het racket zich beweegt en reeds zich bewoog vóór contact met den bal. De observatie is gemakkelijker en wegens de snelheid van den smash noodzakelijker dan anders. Er is in den lob voor de tegenpartij een element van vermoeienis, dat zoowel moreel als physiek is. Stel een speler volgt zijnen slag naar het net op: hij zal dit zoo snel mogelijk doen om den volley dicht op het net te kunnen nemen met de voórdeelen daaraan verbonden. De tegenpartij lobt en hij moet achteruit. Dit achteruitloopen is de physieke vermoeienis, de moreele bestaat hierin, dat hij nu dubbel den onnoodigen en schijnbaar onnutten ren naar het net gevoelt. Had deze hem een winstpunt dooreenen gemakkelijkenvolleyopgeleverd, dan zou hij de vermoeienis ervan niet eens gevoeld hebben, nu dubbel en het zal hem eene zelfoverwinning kosten — toch noodzakelijk —om een volgende maal weer zoo snel op te loopen en de gedachte te verbannen, dat het wellicht weer voor niets zal zijn. Ook vermoeienis is waarlijk niet alleen een spierenelement. Is de tegenpartij niet meer op volle kracht, dan is een lob vaak een der ongevaarlijkste en zekerste wijzen om een punt te winnen. Het kan zeer goed voorkomen, dat in het begin en in het midden van een wedstrijd een speler doodend is op zijn smash, maar dat op het einde een lob het nuttigst denkbaar wapen tegen hem wordt. Faalt dus eene lob-attaque in het begin van den wedstrijd, laat dit geen reden zijn om dien geheel uit te schakelen, maar verken zoo nu en dan de conditie en de afweerkracht uwer tegenpartij. het repertoire behoort: indien zoo, dan altijd in den volleystijT en alleen van zeer dicht bij het net genomen. Smash: altijd in den stijl en greep van den volley, dus in den Amerikaanschen greep. Zoodoende loopen de hooge volley's geleidehjk in den smash over. Een verre lob dien men heeft laten kaatsen kan in den Engelschen greep over het net geserveerd worden. Service: Engelsche greep. Eene variatie van Americanservice, topspin-service, forehand cut-service en de cannonballservice, die eigenlijk niets anders is dan de topspin-servicemet zeer weinig effect, is noodig en voldoende. De Amerikaansche speler W. M. Johnston beschikt over vrijwel precies dit repertoire van slagen. De eenige verschillen zijn, dat zijn backhand vaker gesneden is dan dat hij den topspin-drive speelt en dat hij bij zijn service wellicht niet voldoende den Engelschen greep bezigt. Wat den backhand aangaat, heeft hij dezen een weinig aan zijn forehand opgeofferd. Naar aanleiding hiervan halen wij Mc. Loughlin's meening aan: „Ik geloof niet, dat dezelfde eischen aan den backhand gesteld moeten worden als aan een forehand." Anders gezegd, hij meent, dat er altijd een punt is, waarop, wat den backhand ten goede komt, een grootere verzwakking van den forehand beteekent. Wij zijn het hier niet mede eens, maar vermelden de meening. Johnston zelf isvolgens de laatste verslagen bezig zijnen backhand te versterken. Ten opzichte van zijnen service meenen wij, dat het hem niet anders dan voordeelig zou zijn indien hij den uitgesproken Engelschen greep bezigde. In den beginne zou hij de neiging hebben om oploopend ook zijnen volley in dien greep te spelen. Die neiging is echter overwinbaar. Van hoe geweldig veel en zelfs overwegend belang het: tactische element is, wordt aangetoond door het sterk afwijkend slagenrepertoir van den tegenwoordigen wereldkampioen W. F. Tilden, die slechts in Johnston zijn evenknie vindt. daardoor gewoonlijk met den Engelschen greep gespeeld en daar deze niet de voortdurende oefening zijner ground-strokes heeft, is hij zwak. Door het onvoldoende verpakken is ook vaak zijn pols nog niet gespannen op het oogenblik, dat hij zijnen forehand-volley neemt. Dit is goed voor den drive, maar niet voor den volley. Speciaal tegen Van Lennep is het dan ook nuttig hem, indien hij, in de volley-positie staande, het racket in den backhand-greep heeft, den bal naar zijnen forehand toe te spelen. Smash: evenals zijn forehand-volley in den Engelschen greep, wat, zooals gezegd, voor dezen slag een nadeel is. Een lob-aanval is altijd een groot gevaar voor het netspel van Van Lennep. Service: in Engelschen greep: op den cannonball-service na, dezelfde variaties als van Tilden. Zijn service is ook volgens internationalen standaard gemeten, tegenwoordig zeer goed te noemen. De opmerkelijke verbetering sinds het vorige jaar werd bereikt door een meer uitgesproken Engelschen greep te gebruiken. Hij speelt een American-reverseservice zoo sterk, dat deze niet alleen meer als variatie nuttig is. Na zijn spel tegen de Zuid-Afrikanen voor den Davisbeker in 1920 en naar aanleiding van de berichten over de Amerikaansche successen te Wimbledon en hoe deze behaald waren, heeft Van Lennep zijn spel meer variatie willen geven door ook een undercut-slag er bij te leeren. Zooals in de lijn ligt, verviel hij in den undercut van zijnen forehand-volley, die zich, doordat hij dezen zoo vaak met gestrekt en pols speelt, speciaal voor den cut-drive leent. Deze slag van Van Lennep gaat hoe langer hoe meer gelijken op de cut-drives van Tilden: greep en polshouding zijn geheel dezelfde. Wij betwijfelen echter of zoodoende de nuttigste variatie bereikt wordt. Als drive is deze wijze van den bal met achterwaartsche rotatie te slaan de sterkste. Van Lennep's drives van achter in het veld hebben echter geene versterking noodig en van dicht bij het net is de kapbal met voller blad en gebogen pols gespeeld nuttiger. Wij zien dus, dat de grootste moeilijkheden voor de greepvariaties in den volley zitten. Dit is begrijpelijk, omdat hierbij de minste tijd is voor verpakken. Beschouwen wij nu voor den volley de vereclullende methodes die in de practijk met succes toegepast worden, dan vinden wij: 'v i °. den Engelschen greep, die beide zijden van het racket gebruikt. Forehand is even sterk als backhand; uitmuntend geschikt voor lage volleys, is echter niet de best denkbare greep op ballen boven heuphoogte. Speciaal de smash wordt nadeelig beïnvloed. \ 2°. den Amerikaanschen greep: a. met ééhe zijde van het racket gespeeld. Zeer zwak op lage ballen, die men niet anders dan ver voor zich uit kan spelen. Is verder de sterkst denkbare. \ b. met beide zijden van het racket gespeeld. Doordat aanmerkelijk verpakken wordt vereischt is deze greep slechts voor ééhe zijde, forehand of backhand, houdbaar. Indien zoo toegepast verkiezen wij de forehand-zijde, omdat zoodoende de smash op volle kracht blijft. Smash-foto. A. Diemer Kool. het achteruithalen, het blad vrijwel dienzelfden stand moet innemen; steeds bedenkende, dat de backhand met de andere dus bovenwaarts gekeerde zijde gespeeld wordt. Krijgt dus Van Lennep uit deze afwachtende positie eenen forehand te spelen, dan behoeft hij niets anders te doen, dan zijn racket achteruit te halen, daar zijn greep reeds goed is. Komt de bal op zijnen backhand, dan heeft zijn racket reeds den stand, dien het ten tijde van impact moet hebben. Onder het terughalen behoeft hij aan den stand van het racket dan ook niets te veranderen, alleen moet hij zijne hand bijstellen Speelt men, wat in Amerika veel voorkomt, en ook in Holland nu meer beoefend wordt, forehand en backhand met dezelfde zijde van het racket, dan doet men beter den bal ai te wachten niet zoo geheel aan het einde Van den forehand-slag. Wat wij omtrent den greep schreven, geldt ook voor de voeten, die weer de geheele lichaamshouding beheerschen. Den bal forehand afwachtend, moet men noodzakelijk ook de voeten in den forehand-stand hebben, n.1. den linkervoet voor, met de teenen naar het veld der tegenpartij gericht. Komt de bal nu op de backhand-zijde, dan neemt men eenen stap naar voren: de rechtervoet komt zoodoende voor den linker- en door dit vooruitstappen wordt het nog gemakkelijker zijn gewicht in den bal te leggen. Natuurlijk moet men er voor waken niet te dicht op den bal te staan bij het afwachten, daar men dan in moeilijkheden komt bij den vereischten stap naar voren indien de bal op de backhandzijde is geplaatst. Men zal echter leeren zoon backhand met geringen of geheel zonder terugzwaai te spelen en wint daarmede voldoenden tijd. De practij k leert, dat indien een all-round speler, die een service in forehand-positie afwacht en voor zijne forehanddrives niet te dicht op het net staat, dit ook niet is voor zijne backhand-returns, hoewel hij die eenen stap dichter bij het net moet nemen. Het behoeft nauwelijks betoogd te worden, dat wie zich De Borman moest tegen eenen zijner meest bekende concurrenten eene finale spelen in de woonplaats van dezen, 's Ochtends regende het baksteenen; toevalhgerwijze loopt hij langs de tennisbaan en ziet... den groundman met overjas, waterschoenen en parapluie gewapend, bezig de kletsnatte baan nog natter te spuiten. De andere speler, wien een zachte baan evenveel voordeel bood, als die voor De Borman nadeelig was, had order achtergelaten in elk geval, regen of geen regen, den geheelen ochtend te spuiten. Een speler moet dus trachten zooveel mogelijk zijne eigen kracht en de zwakheid der tegenpartij in het spel brengen. Vaak kan het nuttig zijn om de tegenpartij niet te doen bemerken, dat men zich van sommige van diens onvolkomenheden bewust is, maar daar alleen gebruik van te maken, als men een punt dringend noodig heeft. Th. Roqué was indertijd een der sterkste Nederlandsche spelers, forehand en backhand van vrijwel gelijke kracht. Speelde men den bal recht op hem, dan nam hij dezen bij voorkeur forehand, maar kon hem dan niet anders dan op den backhand der tegenpartij plaatsen. In een zijner wedstrijden tegen hem wist Scheurleer alleen hierdoor aan eene nederlaag te ontkomen, doordat hij, telkens als gevaar dreigde, den bal recht op hem toespeelde en opliep, terwijl hij zijne forehand-zijde openliet; den verwachten en daardoor gemakkehjken backband-volley wist hij telkens af te maken. Indien hij dezen slag echter te vaak achtereen had gespeeld zou Roqué hier waarschijnlijk op gelet hebben en had den bal dan backhand genomen, wat voor hem, hoewel zijn slag hierdoor objectief slechter werd, in dit geval toch voordeeliger ware geweest. Ook is het niet altijd zoo eenvoudig, zich precies rekenschap te geven wat wel het zwak der tegenpartij is en hoe dit het best uitgebuit kan worden. Gedurende den wedstrijd moet men blijven opletten; aan de hand der meerdere gegevens, die men aldus verkrijgt, zal men misschien zijn tactiek wijzigen. lage sprong maakt het altijd moeilijk er een passeerschot op te geven. Er zijn dus tweeërlei aanvalsschoten, die een speler kan gebruiken om voor het net te komen. De eerste soort tracht de tegenpartij in moeilijkheden te brengen door tijdnood en hiervoor is de topspin-drive de aangewezen slag; de tweede soort laat de gedachte, de tegenpartij in tijdnood te brengen, geheel varen, de vereeniging van undercut en centre-theorie is dan theoretisch de sterkst denkbare. Ook zal natuurlijk de combinatie van beide manieren dikwijls rendeerend zijn, b.v. een lange kapbal naar een hoek van het veld. Immers is een bal met undercut al moeilijk om stilstaande terugte spelen, geheel ondoenlijk wordt dit soms wanneer men in volle vaart is. Bovendien is het lobben veel gemakkelijker op eenen bal met topspin-drive, dan op eenen gekapten bal. Een groot nadeel van de centre-theorie is, dat een volleyer klaar moet staan om naar beide zijden te kunnen uitvallen. Bij eenen slag naar eene hoek, kan men zich veel gemakkelijker zoodanig opstellen, dat men bijna zonder zich te verplaatsen den drive langs de lijn dekt, terwijl men dan klaar staat om zoo snel mogelijk naar binnen te springen voor den cross-drive, die, daar uw tegenstander zag, waar u stondt, bovendien zeer waarschijnlijk zal volgen. Dit bezwaar is in theorie natuurlijk op te heffen, doordat men, zelfs indien men het aanvalsschot midden op den baseline plaatste, toch niet midden voor het net gaat staan, maar de eene rijde meer dekt, dan de andere. In de practijk is het echter moeilijk zich daartoe te dwingen. Van het grootste belang voor den volleyer is het om op tijd aan het net te rijn. Is hij niet geheel op kunnen komen, dan is hij vooreerst veel gemakkelijker door een cross-schot te passeeren, omdat hij grooter ruimte te dekken heeft. Tevens kan ook rijn volley minder scherp en gevaarlijk rijn, hoe verder hij van het net verwijderd is. Vast staat dan ook, dat men moet trachten zoo dicht mogelijk op het net te komen, als men kan wagen, zonder te groote kans te loopen om overlobd te worden. Deze factor, n.1. de mogelijkheid en de noodzakelijkheid om den beantwoordenden slag dicht op het net terug te kunnen spelen, heeft het geheele moderne spel beheerscht. De American-service en het retoumeeren van den bal nog voor deze zijn hoogste punt heeft bereikt, hebben beide hieraan hun oorsprong te danken. Het groote nut van den American-service is dan ook niet gelegen in de moeilijkheden veroorzaakt door het effect van den sprong, maar veel meer door den langeren tijd, die deze service den serveerder geeft om voor het net te komen. Den bal voor het hoogste punt te nemen is vaak het eenig mogelijke middel om te verhinderen, dat de tegenpartij dicht genoeg op het net komt en, blijft de tegenstander achterin, dan kan men, daar men zelf reeds dichter bij het net is, gemakkelijker de gewenschte positie bereiken. Het nadeel van den American-service is, dat de rotatie, die den serveerder meer tijd geeft, den sprong van den bal hooger maakt en de vaart verrnindert. Daardoor wordt vergemakkelijkt 'om den bal nog voor het hoogste punt terug te slaan. Tegen eenen speler, die weet, dat hij eenen Americanservice zal toegespeeld krijgen en die technisch en tactisch goed gewapend is, zal het dan ook niet rendeerend rijn dezen service steeds naar het net op te volgen. Toch leent de „American" zich het beste daartoe en ware het eene fout, daar nooit gebruik van te maken. De concessie, die de serveerder echter aan den speler heeft moeten doen, die eenen nog rijzenden bal weet te spelen, is, dat hij verschillende services dooreen speelt. Dan, wanneer de retourneerder niet van te voren rekenen mag op een American-service, kan deze hem voldoende in moeüijkheden brengen om den serveerder te rechtvaardigen, dat hij zijnen service naar het net opvolgt. Het groote voordeel van den retourneerder in de onzekerheid te laten of men den service naar het net opvolgt, is, dat men hierdoor den langen, met matige vaart geslagen return voorkomt. Pit antwoord op een service is de minst gewaagde en nuttigste slag tegen eenen baseliner, maar geheel waardeloos tegen eenen volleyer. Zoodoende dwingt de serveerder zijnen tegenstander dus voortdurend een gewaagderen slag te spelen, alhoewel deze voor het geval, dat men den service oiet naar het net opvolgt, geenerlei voordeel heeft van zijn meerder wagen. Ook voor den service is de centre-theorie van belang, al wordt dit gewoonlijk vergeten. Tenzij men het der tegenpartij heel moeilijk maakt, is het niet raadzaam den bal erg cross te serveeren, vooral niet, wanneer men op den service naar voren wil komen, Is men eenmaal aan het net, dan moet men ook trachten het punt te maken: aanval is dan de eenige mogelijkheid; een verdedigend volleyspel is alleen vol te houden, indien men zooveel sterker is, dat men het op alle manieren kan winnen. Toch moet men met meeneu, dat men eiken bal, dien men als volley te spelen krijgt, ook dadehjk moet trachten af te maken: de poging reeds is soms een onmogelijkheid en vaak ongewenscht. Maar de volleyer moet zich steeds voor oogen houden, dat, indien hij de tegenpartij niet in groote moeilijkheden brengt en houdt, hij de grootste kans loopt om gepasseerd te worden. Ziet hij geen mogelijkheid om den bal af te maken of de tegenpartij in grooten tijdnood te brengen, dan moet hij zijnen bal volgens de centre-theorie zoo moeilijk mogelijk maken. Hij moet nooit vergeten, dat een zijwaarts geplaatste bal, die voor den tegenstander gemakkelijk te spelen is, eigenlijk een zeker punt voor dien beteekent. Deze overweging moet ook den baseliner leiden, die een volley-aanval af moet weren. De baseliner kan drie dingen doen: i°. trachten den volleyer te passeeren; 2°. hem een zoo moeilijken bal te geven, dat hij dien niet kan afmaken en hopen dat de volgende gelegenheid gemakkelijker zal zijn; een forceerslag; 3°. lobben. De slag onder ï° genoemd is de aantrekkelijkste; men moet echter bedenken, dat men vooreerst groot gevaar loopt om den bal te missen, zonder dat de tegenpartij er iets meer aan hoeft te doen en ook dat, indien de volleyer zoo*n passeer«lag toch bereikt, hij alle gelegenheid heeft om er een winpunt van te maken. Gelooft men dus niet een groote kans te hebben óm den passeerslag te doen gelukken, dan is het raadzamer, dien niet eens te probeeren, maar om de tweede manier toe te passen. In tegenstelling met t° zal men dan echter niet scherp naar de lijnen moeten mikken, maar voornamelijk er op bedacht zijn om den bal laag en in het midden te houden. Zoodoende krijgt de volleyer geen kans om veel vaart aan zijnen volley te geven en worden hem veel hoeken ontnomen en daarmede de kans om den baseliner in tijdnood te brengen. Het is immers dmddijk, dat een lage volley, onder den netband geslagen en vanaf eene zijlijn gespeeld, den tegenstander kan dwingen zich veel verder te verplaatsen dan zoo'n lage volley van het midden uit. Veel te weinig geven onze spelers er zich rekenschap van, dat hier twee principieel verschillende wijzen van verdediging zijn. Onder i° tracht men het punt direct te winnen, onder 2° hoopt men op den volgenden slag. Spelers, die deze verdedigingswijzen niet uit elkaar houden, begaan gewoonlijk de fout om, als zij te weinig passeerkans hebben, den bal toch scherp te plaatsen. In zoo'n geval is dat plaatsen voor hen eerder een nadeel dan een voordeel, want niet alleen maken zij het zichzelf moeilijker, maar aan de tegenpartij geven zij gemakkelijker en grooter openingen. De derde afweerwijze, de lob, moet als afwisseling gebruikt worden. Wordt deze geheel vergeten, dan heeft de volleyer het voordeel van in volle vaart te kunnen oploopen, zonder er zelfs bang voor behoeven te zijn plotsehng te moetenremmen. Verder kan hij, gedurende den ganschen slag, vlak op het net blijven staan, wat minder netruimte tot passeeren biedt en den volley doodend maakt. De lob wint eensdeels direct punten tegen eenen al te onstuimigen aanval en dezen brekend, ontlast hij de passeer- en forceerslagen, die alleen in combinatie met den lob tot hun volle recht komen. Over de tweede aanvalswijze — n.1. de tegenpartij dwingen naar voren te komen op een te zwakken aanvalsslag — kunnen wij kort zijn. Het nadeel dezer speelwijze is, dat onder sommige omstandigheden men het initiatief geheel verliest. Immers door zelf de gelegenheid te laten voorbijgaan om voor het net te komen, kan de tegenstander slagen spelen, die hem voor het net kunnen brengen. Vaak is de eenige manier om eenen netspeler achterin te houden, dat men zelf naar het net gaat. Anders wordt het, indien de speler, dien men naar het net wil lokken, een zwak punt heeft. Stel b.v. een zwakke backhand: een korte cross-court-slag hierop gericht, dwingt hem dan voor het net te komen, daar hij anders den volgenden slag onder de ongunstigste omstandigheden, achteruitloopend, te spelen heeft. Beschikte bij over eenen goeden backhand, dan zou de korte cross-court-slag een buitengewoon mooie moeten zijn om hem te verhinderen eenen uitmuntenden en zeer gevaarlijken aanvalsslag daarop te maken, zóó, dat zijn tegenstander hem veel liever achterin, dan voor het net zou wenschen. Is de backhand echter zwak, dan behoeft men niet zoo groote risico's te loopen om den cross-court-slag zoo goed te doen zijn. Dit is maar één voorbeeld; zoo zal men er veel gebruik De drives van D en C kruisen alle op hetzelfde punt K het net. Dit punt K ligt buiten den reach van B. Men ziet dat hoe meer de bal naar D wordt toegespeeld, des te grooter deel van het veld A te dekken krijgt. den bal plaatst in het veld, liggend richt tegenover zijnen partner, deze met voordeel en zonder nadeel eerder had kunnen oploopen. Immers is hij er dan zeker van, dicht genoeg op het net te kunnen zijn en kan daar den bal rustig afwachten — dezelfde voórdeelen als des serveerends partner — en de nadeelen der één-voor-en één-achter-positie zijn uitgeschakeld, doordat de bal vóór hem geplaatst wordt. Dit eerder oploopen veronderstelt een wederzijdsch elkaar begrijpen, want niet altijd zal het het nuttigst zijn den drive daarheen te plaatsen. De speler, die zoodoende den bal zou ontvangen, kan verreweg de sterkste van het vijandelijk tweetal rijn en deze zal misschien van de mindere positie meer maken dan rijn zwakkerepartner uit de betere. Wordt de bal dus naar dien partner toegespeeld, dan zouden de nadeelen der één-achter-en één-voor-positie weer gelden en doet men dus wellicht beter gelijktijdig of niet op te loopen. Maar hoe sterk ook als aanval, de netpositie is, als verdediging, de zwakst denkbare. Dit komt het sterkst uit, wanneer alle vier spelers voor het net staan en de eene partij eenen gemakkehjken volley te spelen krijgt. In het doublespel is dit, meer nog dan de nadeelen der één-voor-en één-achter-positie, de reden, waarom de partner van den retourneerder ook gewoonlijk achterblijft. De speciale nadeelen der één-voor-en één-achter-positie gelden alleen, indien de partner van den serveerder den bal te spelen krijgt. Maar altijd geldt, dat het den oploopenden serveerder niet moeilijk is, een gemakkelijken return in het veld van des returners partner te dooden, wanneer deze voor het net staat. Het heeft dan ook langen tijd geschenen, alsof men het beste deed, met den serveerder onbetwist de netpositie te gunnen. Dank zij den modernen ground-strokes is dit nu echter anders geworden. De vereeniging van topspin-driveen het beantwoorden van den service, nogvóórdezezijnhoogste punt bereikt, hebben den return voor den oploopenden ser- veerder veel moeilijker te volleyen gemaakt. Zóóveel moeilijker, •dat hij het meestal niet meer zal kunnen wagen, den bal voor winst, recht op den, reeds voor het net staanden, returners partner te plaatsen. Slaagt de returner er nu ook zelf in, de netpositie te bereiken op eenen slag, die de tegenpartij geen kans tot afmaken geeft, dan is het tactisch voordeel van den •service te niet gedaan. Toch zal de service een voordeel blijven, omdat de netpositie altijd gemakkelijker door den serveerder, dan door den returner te bereiken is. Deze zal dus tot meer fouten gedwongen worden om het de tegenpartij niet te gemakkelijk te maken. Vast staat, dat, wil men als returner voor zijne partij de netpositie veroveren, men veel moet wagen. Durft men dit, wegens te groote onzekerheid niet te doen, dan is het veel heter het geheele plan te laten varen ën beide achter te bhjven. Het duidelijkst hebben we dit gezien in eene partij van ons tegen Rahe-Kleinschroth. De Duitschers waren door weinig training niet zeker genoeg van hun harde returns: zij speelden daarom zachter, maar volgden toch alles naar het net op. Dit laatste was nu geheel in ons, en niet in hun voordeel. In tegenstelling met de slagen, het meest geschikt voor enkelspel, is de drive, met lengte, geslagen, voor het doublespel lang zoo nuttig niet. Vooreerst zal het minder voorkomen, •dat men dezen slag moet beheerschen om voor het net te kunnen komen, en kan men, indien dan noodig, met een minder goeden lengte-drive volstaan, dan in het enkelspel vereischt wordt, maar tevens is het nog meer een vereischte, •dat de drive, onrmddellijk, na het net gepasseerd te hebben, ■onder den netband komt, omdat dit de beste manieris het sterke volley-spel zoo onschadehjk mogelijk te maken. Dit vereischte, dat de bal, dadehjk na het net gepasseerd te hebben, zal dalen, is de reden, waarom in het doublespel de z.g. undercut of kapslag minder nuttig is dan de topspin-drive. Tegenover eenen volleyer is de topspin-drive altijd supérieur en in het doublespel worden bijna alle ground-strokes tegen eenen volleyer gespeeld. De taak van den serveerder is, om den aanval voor zijne partij te verkrijgen. De nuttigste service is die, welke hem in staat stelt gemakkelijk het net te bereiken en de tegenpartij in moeilijkheden brengt. Het eerste vereischte is het voornaamste, want ook een niet zeer sterke service wordt geweldig versterkt door eene goede netpositie er achter. Hieruit volgt, dat een zeer snelle service niet de beste is voor het Heeren-doublespel. Men kan dien niet spoedig genoeg naar het net opvolgen en berooft zichzelf daarmee van een groot voordeel. Terwijl in het enkelspel het voordeehg kan zijn een zoo snellen service te slaan en dan achter te blijven, moet men in het doublespel altijd oploopen. Hoewel ook soms in het doublespel nuttig, zal dus de snelle service daarin minder gebruikt moeten worden dan in het enkelspel. Een der nuttigste services voor het doublespel is de American-service. Zooals reeds gezegd, geeft deze meer dan eenige andere, tijd om voor het net te komen, zonder het den returner te gemakkelijk te maken. Voorts is het nog de zekerst denkbare service, daar een hoog over het net gaande bal door zijn effect toch nog in kan komen. De beste spelers van tegenwoordig spelen dan ook vrij algemeen hun tweeden service als American. Met hunnen eersten nemen zij meer risico's öf door te trachten, scherper te plaatsen, óf door variatie van slagen. Van veel belang nog is het plaatsen van den service, dit zoowel wat breedte, als wat lengte aangaat. Te veel komt het voor, dat de service halverwege het serviceveld neerkomt. Met eenige oefening zal men dezen altijd dicht bij de lijnen kunnen plaatsen en den aanvalsslag daarmee ten zeerste kunnen versterken. De beste service in dit opzicht, dien wij ooit zagen, was die van R. F. Doherty, die bijna nooit doubléfault serveerde, maar van wiens services meer dan de helft de lijnen raakten. Wij gelooven, dat de meest voor de hand liggende versterking der meeste services in deze richting moet gezocht worden. Ook willen wij, in verband met het reeds gegeven diagram, wijzen op het gevaar van eenen service langs de nuddelhjn, tenzij zeer lang en hard. Wel is waar zal de partner van den serveerder door meer naar binnen te komen — wat hij straffeloos kan doen, daar de kans om langs zijne zijlijn gepasseerd te worden minder groot wordt — die gevaren kunnen verminderen, dit is echter niet voldoende om ze geheel op te heffen. Te meer moet men er voor waken dezen service te geven, omdat de meest logische return hierop, de slag naar het midden, altijd gevaarlijk is. Naarmate twee spelers meer met elkaar ingespeeld zijn, leeren ze hun midden beter te beschermen: het is het groote struikelblok der meeste combinaties. Als regel zouden wij willen geven, dat bij alle ongewisheid liever beide, dan geen van de twee spelers moet trachten den bal te nemen. Deze methode verhindert, dat geleidelijk de eene speler terrein verliest aan den ander, wat een zeker sloopend gif is voor alle goede combinaties. Het is dikwijls nuttig om onnoodige dingen te zeggen; alleen daarom vermelden wij, dat deze opmerkingen er toe moeten leiden, het zwakke midden der tegenpartij veel te bestoken, hier wordt te weinig gebruik van gemaakt, terwijl het toch een hoofdfactor behoorde te zijn in den aanval tegen een paar, vooral wanneer het de netpositie heeft. Veel gelegenheid om een goed elkaar begrijpen te toonen, geeft ook de lob van de tegenpartij, dien men niet heeft kunnen smashen, maar moest laten kaatsen. Wanneer het gelukt.eenen dergelijken lob te geven, is dit steeds zeer voordeelig, daar men hiermee de tegenpartij van de netpositie verdringt en die zelf onder de gunstigste omstandigheden kan innemen. Toch mag de volleyer den lob niet te secuur dekken, daar dit alleen mogelijk is door verder van het net af te volleeren. Vast staat, dat men zoo dicht op het net moet volleeren G. J.Scheurleer's backhand-volley in Engelschen greep. Hoewel de slag, in dezen greep uitgevoerd, voor hem een natuurlijke is, speelt S. zijnen backhand-volley tegenwoordig in den Amerikaanschen greep, om meer killing power te verkrijgen. Blijft zijne dame achterin, dan wordt hem de noodzaak van snoepen of anticipeeren verlicht, doordat hij minder dan in het Heeren-enkel- of doublespel den lob behoeft te vreezen, en daardoor dichter op het net kan en dus moet staan. Vooreerst is de dame achter hem er nog altijd om dien terug te spelen en verder is de smash minder moeilijk, daar het plaatsen ervan zooveel gemakkelijker is. Maar wanneer beiden voor het net staan, zal hij, — tenzij de tegenpartij in zulke moeilijkheden is gebracht dat geen lob te vreezen is—altijd verder weg moeten staan van het net, om den lob over zijne dame te dekken. Deze dekking is daarom moeilijker dan die van den lob over den partner in den Heerendouble, omdat: i°. de dame minder reik (reach) heeft dan de heer; 2°. de dame, om haar volley te ontlasten en gevaarhjker te maken, zeer dicht op het net behoort te staan. Om deze dekking mogehjk te maken, moet de heer verder van het net af staan dan of in enkel- óf in doublespel ooit voorkomt. Dit is dan ook de zwakheid van beied spelers voor het net, aangezien de heer, van wien de winstpunten toch voornamelijk moeten komen, in eene positie gebracht wordt, van uit welke deze hoogst moeilijk te maken zijn. Wij hebben reeds gezegd, dat de dame-volleyer zeer dicht op het net moet staan. De reden hiervan is, dat men moet trachten haar zooveel mogehjk uit het spel te houden, opdat de sterkere van het tweetal des te meer te doen krijge. Doordat zij zoo dicht op het net staat, wordt haar volley zeer gevaarlijk voor de tegenpartij en durft deze niet op haar te spelen. Een dame, die van haren volley geen winstslagen kan maken, is nuttiger achterin, dan voorin: zij is7* als netspeelster een veel grooter gevaar voor de eigen dan voor de tegenpartij. Immers, zij maakt dan van eene misschien zeer sterke mixed-combinatie een zwakken Heeren-double. Als voorbeeld moge bier dienen de wedstrijd in de semi-finale van het Mixed-kampioenschap tusschen Mej. Everts met Nijpels en Mej. de Bloeme-Diemer Kool. Tot 4—4 ging het gelijk op. Toen begonnenlaatstgenoemdentekorte lobs te geven over Mej. Everts, die deze zelf terugspeelde, dit ook beter deed dan eenige andere dame in Holland had vermocht, maar er geen winstpunten van maakte. De return op den smash verraste haar nu voortdurend, terwijl zij nog te ver van het net af was. Veel beter ware het geweest haren partner de lobs te laten nemen. Nu werd verloren met 4—6. Aan dit doodend volleeren moet de mogelijkheid van een grooteren reik worden opgeofferd. Vandaar dat van twee dames volleyers, de eene beter in het enkelspel, de andere sterker in het Mixed-doublespel kan zijn. Dit moet geen reden zijn voor de dame zich ermee tevreden te stellen, slechts een klein gedeelte van het veld te bestrijken Vooreerst behoort zij er voordeel uit te trekken, dat, hoe dichter men op het net staat, des te grooter gedeelte men daarvan kan beschermen, hoewel met opoffering van achterland. Een diagram gegeven in de theorie over het Heeren-enkelspel toont dit aan. Behalve dat ze in de breedte werkt, moet zij ook trachten haar overhead-reach zooveel mogehjk te vergrooten. Maar altijd moet zij blijven bedenken, dat, als zij den bal speelt, deze zooveel mogehjk een winstpunt moet opleveren, of althans de tegenpartij niet de gelegenheid moet geven, om gemakkelijker, dan wanneer de heer den bal gespeeld had, den aanval op haar te concentreeren. De ground-strokes der dame, die aan het net wil spelen, moeten er op gericht zijn: 1°. den heer aan het net te passeeren ; 2 °. haar zelf in staat te stellen om voor het net te komen. Eene dame-volleyer zal daarom goed doen te leeren, hare ground-strokes te spelen, nog voordat de bal zijn hoogste punt heeft bereikt. Hiertegen is het lastiger volleeren en de weg naar het net is korter, wat, gezien de voor haar vereischte positie, van groot belang is. Voor de dame, die achterin blijft, is het minder noodzakelijk als regel te wagen om den bal nog stijgend te nemen. Ook is voor haar de gevaarlijkste plaats tusschen service en baseline, en deze wijze van slaan laat, tenzij men doorloopt, iemand dikwijls in deze positie. Een der nuttigste slagen voor elke dame, wat ook haar speelwijze zij, is de lob. Zooals reeds is aangetoond, bestaat er in een Mixed-double veel meer kans, dat men een lob moet laten vallen, dan in Heeren-enkel- of doublespel. De lob behoeft dus zoo volmaakt niet te zijn en wordt daarom gemakkelijker uit te voeren, terwijl toch het nuttig effect zeer groot blijft. De dame, die dezen lob sloeg, heeft allen tijd om naar het net op te loopen en daar hare positie in te nemen; blijft zij achter, dan zal nog haar partner daar alle voordeden van hebben, daar een lob achterin altijd voor eene dame moeüijk is terug te spelen, indien de heer tegenover haar, den bal voor het net staat af te wachten. Indien de heer terugloopend, den bal neemt, is op zijn minst het positievoordeel aan de zijde, die den geslaagden lob gaf. Naar aanleiding hiervan willen wij wijzen op de voórdeelen van eenen cross-lob, speciaal over den backhand van den netspeler. Als voorbeeld moge dienen, dat de tweede ontvanger den service als lob naar den hoek van den serveerder retourneert. Dit verhoogt de moeilijkheid voor den netspeler om den lob te smashen en maakt den lob dus technisch gemakkelijker. De reden hiervan is, dat het altijd moeilijker is eenen cross-lob te smashen, daar men er meer voor moet loopen. Voor den cross-lob over den backhand geldt dit te meer, daar de meeste spelers veel zwakker op den backhand- dan op den forehand-smash zijn en ook forehand grooter reik hebben. Willen zij om hunnen backhand-smash heenloopen, dan wordt de factor van tijdgebrek nog grooter. Die cross-lob deed Mevrouw A. van Aken met Scheurleer een Mixed-doublekampioenschap winnen. In de ronde vóór de demi-finale kreeg Mevrouw van Aken weer last van een vroeger opgedanen tennisarm en kon geen drive meer slaan. Er werd echter afgesproken eerst eens te probeeren, wat met den cross-lob te bereiken ware: Het kampioenschap werd behaald zonder één set te verhezen. Nog eene herinnering is hieraan verbonden. In de andere derm-finale hadden A. Broese van Groenou en Mej. Biljardt vrij onverwacht gezegevierd over Mej. Bverts met R. van Lennep, die te veel van hunnen Mixed-double een zwakken Heeren^double maakten. Broese als verstandig speler, nam nu de gelegenheid te baat om zich op de hoogte te stellen van hét spel zijner toekomstige tegenstanders en was scheidsrechter in de demi-finale van Mevr. van Aken—Scheurleer, tegen Mej. Romunde—R. van Romunde. Zooals gezegd, speelde Mevr. van Aken in deze partij bijna uitsluitend den cross-lob, een bal, die, behalve dat hij den netspeler met groote zekerheid uitschakelde, tevens tegenover Mej. van Romunde nog nuttiger dan een drive bleek te zijn. Men zal trouwens vaak zien, dat een speler of speelster, die goed bestand is tegen hard tegenspel, niet evenredig beter, maar zelfs slechter speelt op zachter, objectief gesproken, toch zwakker tegenspel. Hij had echter over het hoofd gezien, dat zoowel Mevr. van Aken als Scheurleer steeds trachtten te manoeuvreeren zóó, dat de cross-lobs over den backhand van den netspeler gingen. Broese stond, wat anders uitzondering is, in zijnen Mixeddouble rechts, omdat Mej. Biljardt vanwege haar sterken backhand kever links staat. Toen hij nu den cross-lob tegen S. voor het net speelde, kon deze genoeg tijd vinden, om dien wèl als smash te spelen, daar deze over zijne forehandzijde ging en hij dus minder te loopen had. De cross-lob gaf in deze partij den doorslag, door voor Mevr. van Aken—Scheurleer voordeelig, voor Mej» Biljardt—Broese van Groenou nadeelig te zijn. Vermelden wij hier een geval, waarin het Scheurleer gelukte een tactisch voordeeltje tegenover Broese te behalen, wij .kunnen hier dadehjk een staaltje van het tegengestelde oplaten volgen. Er is wellicht geen punt, waaraan het loonender is zijne aandacht te schenken om zijn speelkracht te versterken, dan concentratie op het spel. Over het algemeen is het nuttiger zijn best te doen, om zoo goed als men kan te spelen, dan te trachten zijne capaciteit te vergrooten. Dit gebrek aan concentratie wreekt zich op ontelbare manieren. In eenenHoUand-BelgiëwedstrijdspeeldenBroese en Scheurleer tezamen en wees Broese er Scheurleer op, dat hij aan den eersten service van eiken game nooit zijn volle aandacht schonk en pas verder in de game zich geheel daarop concentreerde. Dit was zoo, en wij gelooven, dat het vaker voorkomt, dat men op niet zeer spannende oogenbhkken, den service te veel alleen als beginslag opvat. Toch telt altijd elke slag evenveel en het verschil van fifteen love of love fifteen kan de game kosten. Wij zeggen het nu naar aanleiding van den service, maar het geldt voor eiken slag, dat concentratie een hoofdelement van succes is: oefening zonder concentratie is geen oefening, maar leert fouten. De bedoeling van den cross-lob is, den netspeler zekerder en gemakkelijker te vermijden, maar vaak moet men dit voordeel opofferen om den achterspeler in moeilijker positie te brengen. Indien b.v. de cross-lob op den sterken forehand komt, en de rechte lob kans geeft om den zwakkeren backhand uit te buiten, zal men zich soms de meerdere gevaren van den rechten lob moeten getroosten ter wille van de grootere voórdeelen, Er zijn gevallen, dat het niet moeilijk is, op welke wijze dan ook, den netspeler te overlobben. Dan geldt alleen de kracht van den lob na neergekomen te zijn. Een achterspeler, is vaak in staat om met den forehand eenen lob met eenen goeden drive te beantwoorden, terwijl hij met zijnen backhand niet anders vermag dan er op terug te lobben, welken slag men dus kan anticipeeren. Het is opmerkelijk, hoe weinig men zich daarvan rekenschap schijnt te geven, terwijl het nuttig effect toch zoo groot is. Uit deze beschouwingen omtrent de verschillende slagen, die zich in eenen Mixed-double voordoen, volgt logisch, welke tactiek men in elk speciaal geval heeft toe te passen. Zooals reeds gezegd, doet zich deze vraag alleen voor, indien de dame ook kan volleyen. De heer, wiens dame over een goeden drive beschikt, maar over een niet zeer doodend netspel, zal» vooral indien hij zelf een wel doodend netspeler is en goed vermag te anticipeeren, beter doen zijne dame achterin te houden. Voor eenen heer echter met een goeden service, is het van het grootste belang, dat zijn partner, althans gedurende den service, aan 't net staat. Immers, doet zij dit niet, dan zal de serveerder, oploopend, bijna nooit in staat zijn den return te onderscheppen, hoe goed ook zijn service was, daar 't toch onmogelijk is het heele veld te bestrijken. Juist daarom is dit van belang, omdat de service-game van den heer in ieder geval door dezen gewonnen moet worden. Is de heer in het geheel geen netspeler, dan zal hij alleen met eene dame, die een doodenden volley bezit, eene goede combinatie kunnen vormen. Zulk eene Mixedspeelster zal echter de sterkst denkbare combinatie vormen met eenen heer, die ook behalve een goed baseliner een goed volleyer is. Hoe beter volleyer, des te vaker zal de heer naar voren kunnen komen, zoodat dan beide spelers voor het net staan. De nadeelen der beiden-voor-het-net-positie hebben wij, indien deze als regel wordt toegepast, reeds aangetoond. Van hoeveel belang de keuze der juiste speelwijze kan zijn. moge een voorbeeld uit de practijk aantoonen. In twee op elkaar volgende wedstrijden van Leimonias en Noordwijk werden de finales Mixed-double gespeeld in Den Haag door Mej. A. Blom—D. Meertens tegen Mej. C. van Romunde—A. Diemer Kool en te Noordwijk door Mej. A. Blom— W. Cramerus tegen Mej. C. van Romunde-G. J. Scheurleer. Diemer Kool was reeds toen ter tijde teruninste een even sterk Mixedspeler als Scheurleer en Cramerus werd van dezelfde kracht geacht als Meertens. In Den Haag bleef Mej. van Romunde achter en won met de uiterste moeite in drie sets. In Noordwijk speelde zij voor het net en bleef haar partner achter. In het geheel werd toen één game verloren; eigenaardig genoeg haar service-game, in welke game het voor eene dame het moeilijkst is de netpositie te bereiken. Het spel van den heer in een idealen Mixed-double moet beoogen, terwijl de dame voor het net hare kansen staat af te wachten, vanaf de baseline de tegenpartij zóó in het nauw te brengen, dat hij zonder voor den lob te bevreesd te moeten zijn, dicht genoeg op het net kan komen, om den bal af te maken. De mogelijkheid hiertoe hangt van twee factoren af: i°. de kracht van den forceerslag; 2°. zijne bekwaamheid voor het net. De theorie staat vast, maar deze factoren moet ieder speler voor zichzelf oplossen. Al deze beschouwingen gaan uit van de veronderstelling, dat de heer de sterkere speler is, in het andere geval blijven toch dezelfde principes gelden. Wij sluiten dit hoofdstuk met twee diagrammen, ter illustratie van eene veel voorkomende en toch schromelijk verwaarloosde positie. Eene aandachtige beschouwing leert dadelijk, dat de achterspeler in het tweede diagram meer te dekken heeft, maar zelf ook beter winstkansen krijgt, dan in het eerste diagram. Klaarblijkelijk dus, indien van twee gelijkwaardige achter- spelers, de een zijne of hare kracht vindt in zekerheid en de andere in scherpte van slagen, is de positie in diagram één nuttiger voor den zekeren speler, die van twee voor den brilhanteren. Bij gelijke krachten wordt dan de partij grootendeels beshst door het meer of minder voorkomen van de eene of de andere positie. Het eenvoudigste middel om positie één in positie twee te veranderen, is een lob recht over den netspeler, die den tegenstander-achterspeler dwingt tot overloopen. Een goede cross-lob daarentegen, die den eigen netspeler gelegenheid geeft tot overloopen, is het beste middel om van twee tot één te komen. Er zijn heel wat wedstrijden verloren, door de eigen speelkracht voor onnoodig zware taak te plaatsen en zoodoende niet ten volle te profiteeren van wat wèl de eigen speciale kracht is. Een voorbeeld biervan uit de practijk: Einde 1919 speelde Mevr. Koch eenen Mixed-double te Noordwijk en won dien gemakkehjk tegen Duitsche tegenstanders als Froitzheim, Kreuzer en Kleinschroth. Het was zeer opgevallen boe goed Mevr. Koch deze wedstrijden gespeeld had en de eer der overwinning werd dan ook terecht grootendeels aan haar gegeven. Onmiddellijk hierna speelde zij in Nijmegen met M. C. Sigmond te zamen en verloor van een paar, dat, vooral na haar sterke spel in Noordwijk, op papier zeker zwakker werd geacht. Toch was die nederlaag normaal, omdat de combinatie van Mevr. Koch met Sigmond er zich niet toe leent de speciale kracht van elk speler het best te doen uitkomen. Sigmond munt uit in lage volleys op een vrij grooten afstand van het net: deze zijn, spelend met een dame als Mevr. Koch, Tenteloos kapitaal. Sigmond's spel komt veel meer uit met een partner van de speelwijze van Mej. Otten of Mej. v. d. Minne, beiden netspeelsters, waar bij volop gelegenheid en noodzaak vindt om zijne lage volleys te gebruiken. Eene speelster als Mevr. Koch heeft als baseliner terecht ingezien, dat zij hare gaven het nuttigst kan gebruiken door veel risico's te nemen. Dit is voor haar de aangewezen weg, om het zwakke punt in haar spel, minder groote snelheid, te bedekken. Maar indien haar partner de kracht harer slagen niet ten volle uitbuit, zal, bij gelijke capaciteiten, een zekerder tegenspel winnen. De partner van Mevr. Koch kan veel winstpunten maken, maar hij moet het ook doen. Dwingt dus gewoonlijk eene brilliant spelende dame den heer ook tot gewaagd spel, dit behoeft niet altijd het geval te zijn. Zoo behaalde Mevr. de Borman in 1920 op het Pinkstertournooi te Brussel, in den eindstrijd eene overwinning met het verlies van slechts een paar games, in deze partij haren partner, Scheurleer, eenvoudig op sleeptouw nemend. Maar ditmaal was het voor hem de aangewezen weg geen risico's te nemen, omdat Mevr. de Borman hare schitterendste slagen met de grootste vastheid speelde. Zóó sterk was zij in de finale, dat het hoofdprincipe van den Mixed-double, de dame zooveel mogehjk uit het spel te houden, hier niet opging. De aangewezen weg voor S. was dezen keer van achterin het veld zeker te spelen en voor het net niet veel, maar wel doodend te volleeren. Dit zal ook gewoonhjk de te volgen speelmethode zijn, indien in een Heeren-double de partner een bui van buitengewoon kunnen krijgt en dien omzet, niet in grooter zekerheid, maar in brülianter spel. Dikwijls komt het echter voor, dat een speler niet tegen de successen van zijnen partner kan, en die dadelijk tracht te evenaren. Het resultaat is dan soms eene nog snellere overwinning, maar vaker nog komt het neer op het weggooien van voórdeelen, die men uit het bijzonder op streek zijn van den partner had kunnen trekken. Mc). L. Everts, dameskampioene. De Heer en Mevrouw A. Diemer Kool, kampioenen gemengd dubbelspel, o.a. 1917. De stand is kenschetsend voor het mixed spel, omdat 1° Mevrouw Diemer Kool niet te veel hare lijn dekt; 2° Diemer Kool zelf verder dan zijne vrouw van het net af staat. DAMESSPEL. Eene dame kan den aanval minder krachtig doorvoeren dan een heer. Haar aanvallende slag is niet zoo moeilijken zij kan het antwoord op dien slag ook niet zoo goed pareeren. Het theoretisch nuttigst denkbare heerenspel is een naar het net opgevolgde aanval. Ook de practijk heeft bewezen, dat deze wijze van spelen de meest loonende is. Maar de weegschaal slaat spoedig naar den anderen kant over; kan men den aanval niet dicht genoeg tot het net opvolgen, dan overwinnen goede passeerslagen; is men niet snel genoeg in het achtenritloopen, dan wordt de lob een doodend verweermiddel. Over het algemeen gelooven wij, dat de practijk geleerd heeft, dat terwijl in het Heeren-enkelspel de meest logische manier die men moet nastreven om een punt te maken, is een aanval naar het net opvolgen en dan den eventueelen terugslag dooden, voor het damesspel eene andere tactiek aangewezen is. Tmcht uwe tegenstandster te dwingen op een voor haar moeilijken bal voor het net te komen en overlob of passeer haar dan. Men leze hieromtrent het hoofdstuk Tactiek Enkelspel na. Daarin zagen wij ook, dat het vereischte van zoo sterk mogelijke passeerslagen den topspin-drive tot nuttigsten heerenslag maakte. Dit vereischte geldt niet in het damesspel; de practijk leert, dat de volley-aanval zooveel zwakker is,' dat ook een andere baseline-slag daartegen een afdoend verweermiddel is. Dit komt voornamelijk, doordat de lob tegen eene dame een sterker verweermiddel is dan tegen eenen heer. De dame kan zoo snel niet achteruitloopen en wordt daardoor gedwongen om, wil zij den lob dekken, verder van het net zich op te stellen. Dit opent weer terrein voor cross-passeerschoten. De topspin-drive is dus voor het damesspel geen vereischte tegen den volley-aanval, en, weet men den tegenstander achter- in te houden, dan is de drive met terugwaartsche rotatie altijd nuttiger. De slag is voor den speler zelf gemakkelijker in zooverre, dat bij deze wijze van effect geven het racket langer dan bij eenen topspin-drive de lijn volgt, waarlangs de bal geslagen wordt. Het richten wordt zoodoende vergemakkelijkt en daardoor de zekerheid van slag verhoogd. Verder is hét van achterin het veld moeilijk om een laag opspringenden bal succesvol terug te slaan. Men brengt dus met eenen slag met achterwaartsche rotatie geslagen, de tegenpartij in groote moeilijkheden, terwijl men zelf minder risico's neemt. Al deze redenen hebben er toe geleid, dat overal in het buitenland het sterkste damesspel de techniek van den undercut-drive vertoont; eene techniek, die voortvloeit uit de tactiek, die, zooals wij aangaven, ook verschuilend is van die voor het heerenspeL Eene der hoofdredenen waarom in Holland in verhouding het damesspel op zooveel lager peil staat, dan het spel der heeren, is, dat de meeste dames de techniek der heeren volgen zonder zelfs te trachten dezelfde tactiek toe te passen. Onze tegenwoordige dameskampioene, Mej. Otten, doet dit wel, maar hare speelwijze stelt over het algemeen gesproken te hooge eischen aan de physiek. Veeleer raden wij dan ook aan, dat de dames in Nederland zich op den undercut-drive gaan toeleggen en zich gaan bekwamen in de techniek daarvan en de tactiek die daarmee samengaat. Men zou ons kunnen tegenwerpen, dat wij de te volgen tactiek en techniek uit de vereischten van alleen het enkelspel afleidden. In deze opmerking schuilt eenige waarheid. Zeer speciaal in een mixed-double worden aan eene dame hoogere eischen gesteld ten opzichte harer passeerschoten en stijgt dus het nut van den topspin-drive. Toch blijven wij bij onze meening; eene dame, die als grondslag van haar spel den undercut heeft, ontwikkelt hare gaven op de natuurlijkste wijze en zal bij gelijke oefening — die het best in het enkelspel ge- schiedt — eene grootera beheersching van den bal verkrijgen dan wanneer rij den topspin-slag speelde. Al kan in sommige posities deze laatste — objectief gesproken — dan ook beter rijn, de meerdere bekwaamheid heft dezen nadeeligen factor ruimschoots op. Beperkt eene dame zich echter uitsluitend tot het Mixedspel, dan valt er veel voor te zeggen, dat rij zich specialiseert alléén in de slagen speciaal daarvoor geëigend. Ons Hollandsch voorbeeld in dezen is Mevr. A. Diemer Kool, die toch nooit, ook niet in oefening, singles speelt en door haar goede topspin-drives en close volleying, gedurende haar Mixed-double kampioenschapsjaren ook werkelijk de nuttigste Mixeddoublespeelster was. Dit althans, indien in dezen eenig gewicht aan de meening der beide schrijvers gehecht mag worden, waarvan de een nog partijdiger is dan de ander. De eenige concessie, die o.i. de dame in haren stijl aan het Mixed-doublespel moet doen, is dat rij overhead leert serveeren. Dit niet zoozeer vanwege den service, als wel als noodzakehjke oefening voor den even noodzakelijken smash. HET MOREELE EN HET IMMORÉELE ÉLEMENT. Dit is niet gebaseerd op kennis van slagen of rotatie van den bal, maar op menschenkennis. Hoe vaak niet heeft een technisch en ook zelfs tactisch meerdere het onderspit gedolven tegenover iemand die zijne mindere gaven vollediger wist te gebruiken? Het komt voor bij sommigen, dat zij beter eene oefenpartij dan eenen wedstrijd spelen en gewoonlijk meent men dan, dat de verklaring „zenuwen" afdoende is. Alsof i°. die zenuwen altijd nadeelig zouden werken; 2°. er dan ook niets meer aan te doen is. Toch staat het vast, dat om de uiterste prestatie te bereiken, de zenuwen gespannen moeten zijn. Een hardlooprecord* op korten afstand wordt niet door een zich volkomen rustig gevoelend athleet gemaakt en ook voor het beste tennis heeft men een sneller werken en samenwerken van lichaam en geest noodig, dan onder normale omstandigheden geschiedt. Men moet echter leeren zijne zenuwen te beheerschen en dat is een probleem, dat men goed zal doen om ook buiten de tennisbaan te bestudeeren. Eene geregelde levenswijze zal daartoe van veel nut kunnen zijn en een ieder moet voor zichzelf uitmaken of de genoegens, die aan een ongeregeld leven verbonden schijnen te zijn, meer waard zijn, dan wat men er voor inboet. Zijn de zenuwen echter hinderhjk, dan is er wèl wat aan te doen om hun invloed op het spel zoo min mogelijk storend te doen zijn. Bij iemand, wiens zenuwen hem helpen, komt dit, doordat zij hem in staat stellen, sneller en juister dan anders zijne gevolgtrekkingen te maken en de spieren daarop reageeren. Indien de geest nu hinderhjk wordt, zal men goed doen diens werking te beperken en meer te profiteeren van de mechanische zekerheid, die men in den loop der jaren verkregen heeft. Men zal dan niet zijn beste spel spelen, maar bereikt ten minste eene vaste moyenne. Deze gedeeltefijke geestesmtschakeling bereikt men gewoonlijk het best, door te trachten zijnen wil op één punt te concentreeren en dan liefst op een punt, dat voor eiken slag van belang is. Wij beiden hebben meermalen partijen, vooral Mixeddoublés, gespeeld, waarin de dames-partner zeer zenuwachtig was en een collaps dreigde. In een geval hebben wij aangeraden, bij eiken slag speciaal te letten op eene tevoren aangegeven polsbeweging. Het resultaat was, dat de dame in questie minder goed speelde, dan wanneer zij al hare capaciteiten had kunnen concentreeren op alle gewenschte punten, maar dat er van eenen collaps geen sprake was, Heel nuttig is het ook in zoon geval zijne aandacht nog meer dan gewoonhjk op den bal te concentreeren, het kan dan aanbevelenswaard zijn, van het oogenblik af, dat de tegenpartij den bal slaat, alleen daarop het oog gericht te houden. In zulke gevallen speelt men alleen op de mechanische zekerheid, die men zich door voorafgaande oefening heeft eigen gemaakt. Een dergelijk zenuwkalmeerend middel behoeft vaak niet gedurende den ganschen wedstrijd toegepast te worden. Eenmaal gekalmeerd, kan men zijnen geest meer en nuttiger werk opdragen en het kan ook voorkomen, dat men onder het spel zich meerdere zelfbeperking moet opleggen. Tot zoover behandelen wij alleen de moraal van den speler niet beïnvloed door zijne tegenpartij. Toch zal ook deze dat vaak doen en dikwijls willens en wetens. Een kampioen heeft tegenover een ander altijd het voordeel van zijn prestige en met moet óf een flink karakter óf een aardigen straatjongensaard hebben om zich daaraan te onttrekken. Wie onder zulke omstandigheden beter gaat spelen, is altijd de moeite van nadere kennismaking waard. Zooals reeds aangestipt, buiten vele spelers willens en wetens dien factor uit. Het is eene der redenen, waarommen nooit, ook niet op den moeüijksten bal, iemand de zekere kans mag geven dezen onhoudbaar te plaatsen. In zoo'n geval probeere men eenen slag, die ver boven de eigen speelkracht gaat, bakt deze niet, dan is er -nog niets verloren, maar bovenal onthoudt men de partij den moreelen steun, zonder eenig risico een punt te scoren. Dat is ook de reden waarom, indien men het moreel van eenen tegenstander heeft gebroken door een specialen speeltrant, — b.v. eene lob-attaque voortgezet, zelfs als hij achterin staat — dien speeltrant niet moet wijzigen als men een beslissend voordeel in eene game of set heeft. Gesteld is, dat het voordeel beshssend was, dus men maakt toch die game of set, maar de tegenpartij kan mentaal uitgerust zijn. Een in dit opzicht buitengewoon speler was H. H. A. v. West, van wiens optreden — altijd fair — een voor de tegenpartij sterk deprimeerende invloed uitging. Het mooiste van dit alles is, dat alles pure comedie was en in heel deze materie zal altijd de kunst sterker zijn dan de natuur. De fraaiste overwinningen van Van West hadden het minst met tennis uit te staan en wij herinneren ons, dat na een zijner laatste wedstrijden, die wij bijwoonden, een bekend zakenman hem een baantje wilde aanbieden. In doublés treedt deze moreele factor, daar er meer personen in het spel betrokken zijn, nog meer op den voorgrond dan in het enkelspel. Ook, omdat niet alleen de verhouding der tegenpartijen, maar ook die der medestanders tot elkaar van gewicht zijn. Om een voorbeeld te geven, men komt in eenen dubbel te staan tegenover spelers van absoluut gelijke kracht. Dan zal het dikwijls aanbeveling verdienen allen aanval toch op één persoon te concentreeren, om hem te suggereeren, dat bij de zwakste is. Vaak zal het spel van dien persoon daaronder gaan lijden en het kan voorkomen — daar verschillende gemoederen op denzelfden prikkel ook verschillend reageeren — dat het zijn partner is, die dan het spel verliest door het weinige, dat hem toegespeeld wordt, grondig te bederven. Voor eenen dubbel, waartegen eene dusdanige tactiek wordt toegepast, zal, indien geen der twee spelers zich hierdoor van de wijs laat brengen, die slechts voordeelig zijn; daar noodzakelijkerwijze eene dergehjke concentratie medebrengt het doen van slagen, die — objectief gesproken — beter naar den medestander gericht waren. Is nu het moreel van eene dubbelcombinatie in staat om dit objectieve element te handhaven, dan brengt eene dusdanige attaque aan de tegenpartij slechts nadeel. Over het algemeen kan gezegd worden, dat hier in Holland zulke proeven lang niet genoeg genomen worden. Men zal begrijpen hoe voor zulk eene attaque de samenwerking van beide attaqueerende spelers noodig is. De een specialiseert nJ. nog zijnen aanval op den uitgekozen tegenstander, door hem voortdurend te lobben. Indien zijn partner nu op hem gaat driven, gaat veel van het moreele effect verloren. Als juiste maatstaf der mentaliteit kunnen wij aangeven, dat men ten opzichte van het spel den tegenstander zoo sterk mogehjk den indruk moet geven van een onmeedoogenden vijand, den medestander van eenen vriend. Laat uwen medestander zoo min mogehjk en uwen tegenstander nooit bemerken, dat gij in moeilijkheden verkeert. Uw partner 'wordt er soms door gedemoraliseerd, en uwen tegenstander geeft het altijd moed. Menige belangrijke wedstrijd is door zulk eene fout verloren. Maar ook buiten alle zenuwachtigheid om, kunnen er factoren zijn, die de juiste spelwaardeering van eenen speler vertroebelen. Het publiek, dat een fraaien, maar riskanten slag toejuicht, verleidt vaak er toe om dien slag meer dan nuttig is toe te passen. Wij herinneren ons vroeger wel eens eenen wedstrijd te hebben zien winnen, doordat de tegenstander zeer expres die slagen zelf applaudisseerde. Anderzijds zal de sterkere speler, die een hoogen handicap geeft, alles moeten doen om de tegenpartij rustig te houden, omdat rustig geëquilibreerd spel in het voordeel is van den handicapgever. Een bekend tennisspeler uit vroeger dagen met breede borst en nog breeder horlogeketting, liep altijd dubbel sierlijk maar slechts half zoo snel, indien aardige meisjes naar zijn spel kwamen kijken. Wij kennen een geval, dat een tegenstander voor dat soort publiek zorgde en den wedstrijd won. Kortom, let op hoe de menschelijke geest, de eigen en die van uwen tegen- en medestander op alle invloeden reageert. Heeft men dit uitgevonden, dan kan men het nadeel voor zichzelf afweren en er de tegenpartij mee belagen. Maar bij dit alles bedenke men één ding, dat de fairheid daarbij nooit in gedrang mag komen. Het ware lafheid en de knotting van eene der beste qualiteiten van het tennisspel, indien men vanwege dit onloochenbaar gevaar deze geheele zijde van het spel veronachtzaamde. De practijk echter wijst uit, dat hoe moeilijk ook te omschrijven, de juiste grenzen gemakkelijk zijn in acht te nemen. vrijen slag kan aanleeren. De terughaal zal alle gewrichten in den slag betrekken, terwijl op moeilijker tegenspel men terwille der steeds vereischte zuiverheid van den naslag er toe komt minder het geheele üchaam in den slag te betrekken. Een nadeel van oefening tegen gemakkelijk tegenspel is, dat het spel te eenzijdig wordt: men laat zich door de gemakkelijke omstandigheden verleiden — soms bewust, maar vaker onbewust — tot minder oplettendheid. Oefenen tegen zulk tegenspel stelt hooge eischen aan het concentratievermogen van den speler. Weet hij die moeilijkheden te overwinnen, dan is het de beste oefening. Nog willen wij er op wijzen, dat, wil men op zwakker tegenspel kunnen oefenen, dit altijd regelmatig moet zijn. Men moet een speler uitzoeken, die zwakker is, niet omdat hij meer mist, maar omdat hij minder moeilijk tegenspel geeft. Wij kwamen dus reeds bij den eersten factor het moreele element tegen: deze is vrijwel overheerschend, indien men de fout begaat, gedurende het oefenspel alleen rijn zwakke punten te spelen. Over het algemeen kan de mensch als tennisspeler beter nog tegen te veel succes — oefenen tegen een zwak tegenspel — dan tegen te weinig daarvan. Men zal goed doen gedurende het oefenen de zwakke punten niet te vermijden, maar ook niet naar voren te brengen en de grootste verscheidenheid van tegenstanders te kiezen. Steeds moet men zich voorhouden, dat de animo van het spel er niet onder mag lijden. Slechts binnen de grenzen van dit vereischte moet men trachten naar gemakkelijk tegenspel en oefening der eigen zwakke punten. Dezelfde opmerking geldt voor het z.gja. „slaan", waarbij dus niet geteld of geplaatst wordt. Kan de animo het verdragen, dan is dit beter oefening dan het spel zelf. Wat wedstrijdspel aangaat, begaat men vaak de fout, dit te verschillend van het oefenspel te spelen. Een speler, die totaal onbedreigd wint, maar gedurende den ganschen wed- strijd angstvallig zijne eigen zwakke punten vermeed en dieder tegenpartij opzocht, heeft rich onnoodig eenen wedstrijd minder aangenaam gemaakt. De ruimere opvatting komt met alleen de animo, maar ook vaak de spelkwaliteit ten goede. De te vaak verwaarloosde factor die oefen- en wedstrijdspel tot elkander brengt is, dat een speler onder alle omstandigheden moet trachten het riek aangenaam te maken. Dit versterkt rijn spel. Een gelukkig vereischte is, dat men zoowel wedstrijd als oefening altijd voor rijn pleizier moet spelen. Wedstrijden rijn de mooiste oefening. De extra-prikkel leidt tot extra-concentratie, die het geheim van alle spel▼erbetering is. Maar ook hierbij geldt het spreekwoord, dat wie het onderste uit de kan wil hebben, het lid op den neus krijgt Het is ongetwijfeld nuttig om gedurende wedstrijden het spel van andere spelers nauwkeurig gade te slaan: doe dit echter nooit vlak voordat gij zelf moet spelen. De vermoeienis der oogen, die hiervan het gevolg is, deed reeds menige anders zekere overwinning in eene nederlaag verkeeren. Speciaal verkeerd is niet in de lengte maar in de breedte van het veld gezeten het spel gade te slaan: eveneens moet men nooit eene partij scheidsrechteren vlak voordat men zelf gaat spelen. WEDSTRIJDLEIDING. Er bestaan in deze materie eenige vaste grappen, zooals b.v. den leider van den wedstrijd den wedstrijdlijder te noemen. Onder dezelfde rubriek, maar fijner van humor, rangschikken wij de in alle verslagen staag voorkomende vermelding: „de heer X. leidde de wedstrijden tot aller genoegen." Eene mtlating, die zich in hare geregeldheid zelve logenstraft. Immers, ware de leiding steeds zoo gemakkelijk, dat deze nooit ontevredenheid zou verwekken, men zoude de vermelding wel spoedig als vanzelfsprekend en dus overbodig achterwege laten. Maar zijn de problemen eener goede leiding moeilijk en veelvuldig, meent men dan waarhjk, dat, zelfs al had de wedstrijdleider altijd de goede oplossing gevonden, een ieder ook steeds daarmee tevreden ware? Wij willen dan ook eerhjk erkennen, dat wij vele tournaments hebben medegespeeld, waarvan de leiding voor aanmerkelijke, vaak principieele verbetering vatbaar was. Veel misère sproot altijd voort uit eene foutieve interpretatie van een ieder te geven wat hem toekomt. Dit werd vaak opgevat, dat men alle spelers, en dan nog van den beginne af aan, geheel dezelfde rechten geeft. Zoo wordt het soms een goed wedstrijdleider kwalijk genomen, dat hij een goed speler eene tweede of zelfs verdere ronde laat spelen, terwijl andere, mindere, spelers geen baan kunnen krijgen voor hunne eerste ronde. Toch behoeft men hieromtrent maar even na te denken om te ontdekken, dat in dezen schijnbare gelijkheid grove ongelijkheid zou beteekenen. Immers, de betere speler blijft waarschijnlijk langer aan en eene slechte regeling der eerste dagen heeft vaak ten gevolge, dat hij den laatsten dag de eene partij na de andere moet spelen. Eene waarlijk gelijke verzorging van rechten brengt dus met zich mede, aan de eerste partij van den beteren speler meerdere aandacht te schenken dan aan die van een minder sterken, voor wien deze nadeelen niet zullen bestaan. Maar tot zoover gingen wij nog van de veronderstehing uit, dat gelijkheid van rechten voor alle spelers waarlijk een ideaal is, dat de wedstrijdleider moet trachten te verwezenlijken. Is dit wel zoo ? Die leiding zal toch wel de beste mogen heeten, die zooveel mogehjk aller wenschen vervult en eene gelijke verdeeling van rechten bereikt dit niet. In negen en negentig van de honderd gevallen gaat het erom of de betere spelers boven de mindere bevoordeeld mogen worden. Onzes inziens mag en moet dat: het maakt beter spel mogelijk en daarvan profiteeren het pubhek — ook een groote groep, met wiens belangen en rechten rekening dient gehouden te worden — en de mindere spelers zelve. Deze zijn gewoonhjk, nog meer dan het publiek, er bij geïnteresseerd, dat een tournament zoo goed mogelijk slaagt. Zij volgen de partijen der betere spelers en vaak is dit veel meer dan eigen spel de reden hunner inschrijving. Wij zullen een concreet voorbeeld geven: op het Arnhemsch tournament 1917 was de dubbelpartij Van Lennep—Nijpels tegen Scheurleer—Diemer Kool de wedstrijd, waarvan het meest verwacht werd. De ronde voor die ontmoeting kregen Scheurleer—Diemer Kool slechte ballen, waar zij weigerden mede te spelen. Het standpunt van den wedstrijdleider was: i°. dat er te weinig ballen waren, dus elke gunst aan den een bewezen, een benadeeling voor een ander werd; 2°. dat de partij geen finale of demi-finale was en van zoo weinig belang, dat deze, op zichzelf beschouwd, niet voor betere ballen in aanmerking kwam. Daarentegen stelden wij: dat wij niet wilden riskeeren van slag te geraken vlak voor een zoo belangrijken wedstrijd. Waar zoovelen zich op die partij spitsten, rustte op den wedstrijdleider de plicht dien wedstrijd zoo goed mogehjk te doen slagen. Over het algemeen gelcoven wij, dat het tournament, waar de leiding heeft bereikt, dat het beste spel gespeeld wordt, ook als het best geslaagde dient te worden beschouwd. Dit dus en niet een ongewenschte gelijkheid van rechten, houde men zich als ideaal voor. Is men het met dit principe eens, dan wijst het systeem van wedstrijdleiding zich vanzelf. Zoek de finalisten — zekere ■en mogelijke — uit en maak daar uw schema voor op. De groote fout bij de meeste wedstrijdleiders is, dat zij met voldoende beseffen, dat rij den laatsten dag of dagen banen open hebben. Ook riet men dan steeds dezelfde spelers aan het werk: dit en het verschijnsel der leege banen is gewoonlijk een aanwijzing: i°. dat de spelers afgejakkerd worden, waaronder het spel hjdt; 2°. dat bij oordeelkundige leiding het tournament eerder beëindigd had kunnen worden. Verbetering hierin zal niet mogehjk rijn, tenzij men het •over het principe eens worde, en het ruiterlijk durft toe te passen. Die toepassing zal zoo moeilijk niet zijn, want wij gelooven, dat bij eene ongelijke verdeeling, de mindere speler vaak nog meer ontvangt dan bij eene gelijke; eenvoudig ■omdat, er volgens het laatste systeem meer te verdeelen zal rijn. Om bij het — meest voorkomende — ballen-voorbeeld "te blijven: hoe beter spel, hoe meer betalend pubhek en des "te hooger mag de ballenrekening worden. SCHEIDSRECHTER EN LINESMAN. Men kan de taak van den scheidsrechter op den hoogen stoel op tweeërlei wijze opvatten: óf zijn oordeel geldt uitsluitend en de spelers moeten zich over de onvermijdelijke fouten troosten met de gedachte, dat op den langen duinde voor- en nadeelen wel tegen elkaar zullen opwegen; óf de scheidsrechter wordt beschouwd als een nuttig hulpmiddel om de waarheid te vinden en blijft aan deze ondergeschikt. Deze methode heft sommige andere onvermijdelijke onbillijkheden op, maar is anderszins een bron van ellende. Internationale regel is dan ook geworden, dat den scheidsrechter de onfeilbaarheid wordt toegedicht en aan de bezwaren hieraan verbonden, komt men tegemoet door de mstelling van linesmen, die zijne taak beperken en daardoor vergemakkelijken. Zonder die linesmen is het strakke systeem dan ook nauwelijks te handhaven en daar wij in Holland ook voor belangrijke wedstrijden zelden over in aantal en kwaliteit voldoende lijnrechters beschikken, moeten wij ons wel behelpen. Beschouwt men den scheidsrechter als hulpmiddel van wiens beslissing mag worden afgeweken indien deze blijkbaar, of zelfs waarschijnlijk, onjuist is, dan wordt de moeilijkheid met welke factoren men wèl rekening mag houden en welke mate van bewijskracht men er aan moet toekennen. Langzamerhand is men door gewoonte er toe gekomen om i°. nooit uitspraken van een toeschouwer te aanvaarden; 2°. indien beide partijen het eens zijn, hun oordeel boven dat van den scheidsrechter te stellen. Wij gelooven, dat het mogelijk is alle voor spel en animo doodende twijfelgevallen uit te sluiten, indien men zich aan de volgende regels houdt: i°. Eene beslissing van den scheidsrechter wordt nooit aangevallen door de partij, die meent er nadeel bij te hebben. 2°. Indien een speler een bal in zijn voordeel beslist krijgt, dien hij zelf in zijn nadeel zag, biedt bij den ander den slag aan. 3°. Deze neemt dien altijd aan, indien hij van dezelfde meening is, nooit, indien hij ook maar twijfelt. 4°. Een bal wordt alleen overgespeeld, wanneer zoowel de umpire als spelers twijfelen. Een umpire, die de ondankbare rol van onfeilbare op zich neemt, moet er speciaal voor waken nooit op eene eens genomen beslissing terug te keeren, al kan hij wel naderhand, b.v. door de plek te zien, waar de bal is neergekomen, zeker weten dat hij zich vergist heeft. De reden hiervan is, dat hij zich wellicht evenzeer tegenover den anderen speler reeds heeft vergist of dit nog zal doen en misschien dan niet achter de waarheid komt. Het zuiverste standpunt voor hem is, zich altijd en alleen aan zijne waarneming op het oogenblik der eerste beslissing te houden, in de hoop, dat de onvermijdehjke fouten tegen elkaar zullen opwegen. Onnoodig hard maken de meeste umpires dezen regel door de verkeerde gewoonte van te zwijgen, wanneer zij niet zeker van een bal zijn. Zij vergeten, dat dit ook wel degelijk eene beslissing is en wel eene, waar zij niet het recht toe hebben. Laat een umpire, die niet zeker is van een bal, den moed hebben om dadelijk „let" te roepen en den bal te doen overspelen. Velen vreezen hierdoor het vertrouwen van de spelers te verhezen; integendeel, het is de eenige manier om dit te behouden. Wat de linesmen aangaat, dezen vervullen gewoonhjkhunne taak op principieel verkeerde wijze. Voor den footfault-regel moet men weten, waar, op het oogenblik van impact van racket op bal, de voeten van den serveerder zijn. Men kan niet gelijktijdig naar die beide punten kijken en toch wordt meestal getracht dit te doen, met de onvermij dehjke fouten daaraan Forehand-drive van Chevalier P. de Borman, vele malen Belgisch kampioen. De gestrekte arm is eene zekere aanwijzing, dat hij een drive en niet een lob zal spelen. leggen. Immers de wind dwong tot krachtig spel en elke fundamenteele techniek-fout wreekt zich bij ons veel erger dan dit b.v. in België het geval is. Op eene windstille baan is het mogelijk iemand een slag te leeren, eenvoudig door hem telkens in staat te stellen dien uit te voeren. Het is onwaarscmjnhjk, dat de speler dan dien slag op de beste wijze leert uit te voeren, maar hij zal onwillekeurig zijne fouten door andere balanceeren. Een speler met eene goede physiek zal het onder zulke omstandigheden altijd een heel eind brengen. Op onze winderige banen is physieke bekwaamheid daarentegen vaak een nadeelig werkende factor gebleken. Om de eenvoudige reden, dat een speler, wiens spieren vrijwel instinctief de werking van eene fout weten te verzwakken, minder snel tot het inzicht komt, dat die fout tot eiken prijs uitgeroeid moet worden. Onze moeilijke spelomstandigheden dulden geen compromissen. Men behoeft het spel onzer buitenlandsche gasten slechts te bestudeeren om de waarheid dezer stelling te begrijpen De spelkracht door hen in Holland getoond, is heel niet evenredig aan hunne ware quahteiten. Het sterkste voorbeeld in dezen is Froitzheim, die ons nooit anders dan eene parodie op zijn ware kracht van wereldspeler heeft gegeven. De wind, gevoegd bij de snelle baan maakten het hem onmogehjk eenige technische onvolmaaktheden zoo geheel te maskeeren, als hem dat b.v. te Wimbledon tegen de sterkste spelers der wereld gelukte. Een inheemsen voorbeeld hebben wij in onzen kampioen 1909, 19x0, 1911, O. Blom, die zijn spel in Engeland geleerd had. Het was hem totaal onmogehjk de hoogte, daar bereikt, hier te handhaven. Evenals bij Froitzheim was oefening onder voor hem zoo ongunstige omstandigheden eerder nadeehg dan voordeelig. Des te sterker bewijs zijn deze voorbeelden omtrent den invloed van ons klimaat op ons spel, omdat het toch altijd gemakkelijker is een eenmaal bereikten spelvorm te handhaven onder slechte omstandigheden, dan dien onder zulke omstandigheden te verkrijgen. Daardoor komt bij ons niet tot zijn recht eene klasse spelers, waar in het buitenland vele sterren uit gerecruteerd worden, n.1. de sportsmen bij Gods genade. Zoo'n sportsman was in Duitschland Froitzheim, bij ons D. Kessler. De laatste leerde zijn spel tegelijk met H. van West op de Leimoniasbanen. Waren zij in Duitschland of België geweest, dan ware Kessler van den beginne af aan de sterkere geworden, nu vermocht hij ternauwernood dezelfde speelkracht te bereiken. Pas in eene latere periode heeft hij willensen wetens zijne natuurlijke gaven tijdelijk uitgeschakeld om den grondslag technisch juist te leeren beheerschen. Binnen verwonderlijk korten tijd bereikte bij toen een hooger spelpeil. Wat niet voor het geheel lukt, gelukt ook niet voor een enkelen slag. C. van Lennep's forehand is een der eenvoudigste, fraaiste en nuttigst denkbare; hij verkreeg dien toevalligerwijze zonder willens en wetens getracht te hebben dien slag zich eigen te maken. Maar bij heeft dien niet zoo kunnen handhaven. In 1917 was er eene fout ingeslopen, waar hij zich geen rekenschap van kon geven, daar hij nooit precies geweten had waarom zijn forehand goed was. De paar games, die hij toen in 3 sets tegen Diemer Kool wist te winnen, toonen in contrast met hunne ontmoetingen van later jaren, van hoeveel invloed zulk eene fout kan zijn. Van Lennep heeft einde 1917 zijn forehand van den beginne af aan weer aangeleerd. Tilden zegt in zijn laatste tennisboek „champions are made, not bom". De uitzonderingen zijn er om den regel te bevestigen en de naam van Froitzheim is een bewijs tegen zijne stelling zoo algemeen uitgesproken. Voor Holland echter kennen wij geen enkele uitzondering. Meer dan eenig ander land zijn wij [gedwongen het spel theoretisch te leeren en te trachten ons een goeden stijl eigen te maken. Wie meent zonder de theorie te bestudeeren gunstige resultaten te kunnen verkrijgen, dwaalt. Heeft de wind dus een grooten invloed gehad op de spelontwikkeling en spelkwaliteit van onze spelers, hij is ook vaak van rechtstreekschen, beskssenden invloed geweest op den uitslag van een wedstrijd. Een der sterkste voorbeelden van het verwaarloozen van eenen factor, die de nederlaag in eene overwinning zou veranderd hebben, is ons altijd uit een lang geleden gespeelden wedstrijd bijgebleven. De Haarlemmers Schorer en Dolleman speelden een handicap-double op Leimonias tegen Wijnmalen en O. Hara Murray, terwijl een flink windje blies. Schorer had een zachten. hoog opspringenden service. Dolleman een laag doorschietenden. De eerste set werd gemakkelijk door Wijnmalen en Murray gewonnen. Schorer serveerde tegen den wind in en zijn gemakkelijke service, nog door den wind opgehouden, werd een gemakkelijke prooi voor den goeden forehand van Wijnmalen. De set werd met oneven games gewonnen en daar Schorer en Dolleman ieder op hun beurt bleven serveeren en niet van hun recht gebruik maakten, dat eiken speler veroorlooft den nieuwen set te openen, kwam Schorer met wind mee, Dolleman tegen den wind in te serveeren. Onbedreigd wonnen nu zij dien set. Wijnmalen vond den lagen service van Dolleman nu heel wat moeilijker te behandelen. Vooreerst was het voor den service van Dolleman een voordeel, dat deze niet door den wind werd uitgedragen en ten tweede is het moeilijker voor den returner een lagen bal met wind mee, dan tegen den wind te spelen. Aan de andere zijde werd Schorer's service ook sterker, daar de wind mee zijn zwakken hoog opspringenden service verder in het veld bracht. Engelsche backhand-greep met duim scheef op handle. Engelsche backhand-greep met duim om handle. Opnamen genomen tegen een vertikalen muur aan; de oefenmuur van Leimonias. De horizontale lijn geeft de hoogte van het net aan. Polsbeweging a. Polsbeweging b. Wie zijne slagen in den Amerikaanschen greep speelt, kan eene gecombineerde polsbeweging gebruiken. Wie zijn racket vasthoudt in den Engelschen greep of eene variatie daarop, zal polsbeweging a totaal moeten vermijden en gedurende zijnen slag alleen polsbeweging b moeten gebruiken Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op schouderhoogte met horizontaal racket in Amerikaanschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op schouderhoogte met horizontaal racket in eene variatie op den Engelschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-f orehanddrive langs de lijn op lagen bal met verticaal racket in Amerikaanschen greep geslagen. Moment van impact van topspin-forehanddrive langs de lijn op lagen bal met verticaal racket in eene variatie op den Engelschen greep geslagen. G. J. EILERS & C° WESTEINDE 23, AMSTERDAM TELEFOON Z. 3504 • TELEGRAM-ADRES: „SHIRT" Eenig adres voor het IMPROVED PHENOMENON RACKET het fraaist gebouwde, meest elastische racket in den handel. Dit racket beantwoordt aan de hoogste eischen van het Tennisspel Belasten zich met het aanleggen van Tennisbanen van harde en zachte gemalen roode steen en van hun speciaal meer vaster procédé GRAVELBANEN Eigen Tennispark met elf Gravel' banen ter kennismaking Importeurs van alle benoodigdheden Voor Sport en Athletiek DRIVA (Exela) DRIVA (Champion) en DRIVA- rackets van WILLIAMS & Co., parijs 4 van de 5 Wereldkampioenschappen openlucht half-harde banen; 3 van de 5 Wereldkampioenschappen Wimbledon 1919 en 1920; 3 van de 5 Kampioenschappen v. Frankrijk 1920 en 1921; 4 van de 5 Kampioenschappen van Nederland en de wedstrijd om de Davis Cup zijn met deze Rackets gewonnen. HOOFDAGENT v. NEDERLAND: a.van tilburg 47 Javastraat, 's-Gravenhage Archipel Sport Stores A. VAN TILBURG Javastraat 47 * Den Haag Telefoonnummer H. 5219 SPORT ARTIKELEN KLEEDING SCHOEISEL Agenten in de voornaamste plaatsen van Nederland Aanleg van Tennisbanen van gemalen topspecie, systeem van Acker * Hekwerken voor Tennisbanen» fabrikaat Ruigrok, Vogelenzang BEGROOTINGEN OP AANVRAGE SLAZENGERS LIMITED Laurence Pountney Hill, Cannon Str., London, E.C. 4 FABRIKANTEN VAN DE „LZ:en DOHERTY RACKETS EN VERDER ALLE LAWN-TENNIS BENOODIGDHEDEN De „SLAZENGER" Bal is de officieele bal van den Ned. Lawn-Tennis Bond en werd voor den 16en achtereenvolgenden keer gebruikt bij de Wereldkampioenschappen in Wimbledon, 1921 BIJ IEDEREN HANDELAAR IN SPORTARTIKELEN VERKRIJGBAAR KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE LAWN TENNIS BOND HANS DE B\E, journalist Cafh. van Clevepark 43 1181 AR AMSTELVEEN Te*. 020-41.82 78 VOORWOORD Een tennis-leerboek ? Maar een spel leert men toch niet uit een boek. Hoogstens memoriseert men de regels, geeft zich op voor het lidmaatschap eener club, speelt geregeld en promoveert dan, na een min of meer bewogen studie-tijd, tot crack. Dat denk je maar! Om een orthodoxen forehand, den meest voorkomenden slag, te slaan, moet minstens op tien dingen tegelijk de aandacht gevestigd worden. Service en backhand luisteren niet minder nauw en hoe velen, of liever hoe weinigen zullen de geheimen doorgrond hebben van volley en smash I Zijn er niet talloozen, die in hun club geregeld voorspelen, zonder zelfs te beseffen welke ganschelijk uiteenloopende eischen het mixed- en het heeren-doublespel beheerschen? En hoe ontelbaar veel wedstrijden worden niet in de wacht gesleept door een technisch zwakkeren speler, die in hersenwerk of zenuwbeheersching den man aan gene zijde van het net overtroeft! Niemand minder dan een drietal wereld-kampioenen hebben dan ook hunne bevindingen te boek gesteld en wenken voor het spel ten beste gegeven, die een ieder, wien metterdaad eerzuchtige adspiraties niet vreemd zijn, verstandig doet zich in het geheugen te metselen. De in technisch Engelsch geschreven werken van de lang overleden gebroeders Doherty en zelfs van den jongsten wereldspeler Tilden, zijn nochtans niet te savoureeren als roman-lectuur en daarom is het begrijpelijk, dat onze Nederlandsche matadors behoefte gevoelden, evenals ieder rechtgeaard leeraar, het tennisvolk aan de hand van hunne eigen grammaire op te voeden. Hierover bestond te gereeder aanleiding, omdat ons klimaat, gelijk later zal blijken, eischen stelt, die eene Monroe-moraal zouden wettigen. Of dit boek overbodig zal maken de dame, welke onlangs langs den weg eener advertentie werd gezocht, „om een jong meisje onderricht in het tennissen te geven"? Of het een deuk zal slaan in de reputatie van de „meergevorderde spelers," welke in de dagbladen gezocht en aangeboden worden? Of het de hier en daar opduikende trainers uit hunne broodwinning zal stoóten? Ik geloof het niet. Wij staan hier voor een bundel memoires, voor een product van rijpe ervaring, ja, van diepgaande studie. De onmiskenbare paedagogische talenten, die den „biechtvader van Leimonias" sieren, komen ten volle tot hun recht, geheimen worden ontsluierd, van welke zelfs velen onzer meer op den voorgrond tredende spelers het bestaan niet zullen vermoed hebben. Maar, gelijk het leerboek der scheikunde door de proefondervindelijke wijsbegeerte wordt geschraagd, zoo gaan ook in het tennisleven de resultaten der studeerkamer hand aan hand met die aan weerszijden van het net verworven. Slechts een gelukkige echtverbintenis tusschen deze beide kan den speler op onze winderige velden doen geboren worden, die uit het Mekka der tenniswereld, het niet dan fluisterend uit te spreken Wimbledon, den eerepalm zal wegdragen. Het besef hiervan moet worden ingehamerd. Een boek als het thans aangebodene zal dan ook niet nalaten den indruk te maken van een schot in een slapend woud! J. B. KAN. Mei 1921. VREEMDE TERMEN EN MATEN. Wie de genoegens van het tennisspel kan genieten, heeft eerst de lasten eener goede opvoeding moeten dragen. Men mag veronderstellen, dat den tennisser of hem, die het worden wil, de Engelsche taal niet onbekend is. Eenerzijds kan men zich dan afvragen, waartoe de hier volgende vertalingen dienen, anderzijds meent men wellicht, dat de schrijvers dit geheele hoofdstuk hadden moeten voorkomen, door van meet af aan Hollandsche termen te gebruiken. Wij zijn het hiermede niet eens, omdat o.i. het tennisj argon een Esperanto-taaltje is, óp zijn best slechts in klank, maar niet in wezen op de Engelsche taal gelijkend. De tennistermen zijn internationaal geworden: forty beteekent ook voor den Engelschman niet veertig en de Hollander kan daarom zoowel het een als het ander zeggen. Nog veel gevaarlijker wordt de letterlijke vertaling, indien de Engelsche tennis-uitdrukking niet zoo radicaal van het gewone spraakgebruik verschilt. Zulk eene vertaling doet dan die langzamerhand gevormde eigenaardigheid vervallen en wordt misleidend in zijn onjuiste juistheid. Laten wij er echter blijde mede zijn, dat de tennis-termen in den loop der jaren buiten de Engelsche taal zijn komen te staan. Dit zoo ontstane Tennis-Esperanto kan, zonder eenige nationale ijdelheid te krenken, door elk volk, groot of klein, aangenomen worden, wat ons internationale spel ten goede komt. Forehand. Even lastig als onnoodig te omschrijven. Backhand. Evenzoo. Volley. Elke bal die geslagen wordt, vóórdat hij den grond heeft geraakt. Smash en service vallen daar dus onder, maar worden meestal afzonderlek behandeld. Smash. Een volley, hoog genomen en met kracht naar beneden geslagen. HET JUISTE GEBRUIK DER OOGEN. De meeste spelers kunnen de grootste verbetering in hun spel brengen, niet door méér te leer en, maar door wat zij kunnen béter te leeren toepassen. Een eerste vereischte hiervoor is concentratie en deze moet weer voornamelijk gericht zijn op het juiste gebruik der oogen. Om een beginnend speler hierin een leiddraad te geven, dunkt het ons het best om den tijd, verloopend tusschen twee opeenvolgende slagen van denzelfden speler in één rally, in vieren te verdeelen; de slag der tegenpartij valt dus daartusschen. Die opeenvolgende tijdperken zijn: i°, op het oogenblik van impact van racket op bal houde men alleen den bal in het oog; 2°. na impact niet dadelijk opzien, maar nog even het oog gericht houden op het punt in de ruimte, waar men den bal sloeg; 3°. daarna niet den bal in zijne vlucht volgen, maar de tegenpartij opzoeken en diens actie en houding — ook zijne positie in het veld — bestudeeren totdat hij den bal geslagen heeft; 4°. alle aandacht aan den bal schenken. i°. Ieder beginnend speler gevoelt groote neiging om gedurende den slag naar de plaats te zien, waarheen hij den bal wil slaan, of naar den speler, dien bij wil vermijden. Hij meent aldus beter te kunnen richten. Indien men een bal naar een bepaalde plaats wil werpen, is het dan ook zeker het beste om naar die plaats te zien. Bij den tennisslag echter, in tegenstelling van den worp, moet het lichaam nog in contact komen met den bal, die zich bovendien snel beweegt. Te veel wordt in het bewegen van het doelwit de eenige reden gezocht, waarom men dit tot op het laatste moment 2 kijkt, dan dat men onder het loopen een vooruit spoedenden bal met den blik volgt. De fout wordt veel bij den service gemaakt; een speler, die, oploopend, zijn service-bal naziet, zal meters ten achter blijven bij eenen speler, die na den bal geslagen te hebben, oploopt, terwijl hij de tegenpartij in het oog houdt. Dit is ook het geheim van snel inloopen bij hockey of voetbal, nooit naar den bal zien, maar naar den keeper totdat deze den bal speelt. 4°. De cirkel is bijna gesloten, want wij naderen het eerste tijdperk. Speciaal moeilijk is 40. indien de tegenpartij voor het net staat. Gedurende den slag moet men dien trachten te vergeten, want voor het geval, dat men naar hem kijkt zal men magnetische invloeden bij hem ontdekken. Het is zelfs aan te raden om te trachten het gedeelte van den bal, dat men wil raken, in het oog te houden. Sommigen beweren, dat dit onmogelijk is; dit moge zoo zijn, maar des te zekerder zal men zijn volle aandacht aan den bal alleen schenken. Wij hebben in den aanhef van ons hoofdstuk geschreven, dat deze regelen voor den beginnenden speler bestemd waren. De betere spelers houden er zich niet aan en mogen dit zelfs niet doen. Het verschil ligt hierin, dat zij voor de meeste slagen een surplus van tijd weten te vinden tusschen het derde en vierde tijdvak. De noodzaak om naar den bal te zien vóór men dien slaat is, dat men zich volkomen rekenschap van vaart en richting moet geven. Voor elk speler geldt, dat, op het oogenblik van contact, men alleen den bal in het oog moet houden, maar de betere speler zal vóór dit contact zoo langen tijd niet behoeven als de mindere, om zijnen slag juist te „timen. "Ook zal hij eerder met zijn waarnemingen uit de derde periode gereed zijn en in dien daardoor ontstaanden tusschentijd is het voor hem onnut uitsluitend den bal in het oog te houden. Veel voordeeliger is het dan voor hem nog even te zien, wat de tegenpartij gaat doen, de — immers voor elke positie veranderende — nethoogte op te nemen en te zien met welke vaart sommige scherpe hoeken bereikbaar zijn. Aldus doende zal men nooit den bal geheel uit het oog mogen verhezen. Het gezichtsveld omvat gewoonlijk al deze factoren gekjktijdig. De aandacht wordt nu over deze factoren verdeeld, inplaats van, zooals in het iste en 4e tijdperk, geheel alleen op den bal geconcentreerd. Geeft echter de tegenpartij b.v. eenen lob, terwijl men voor het net staat, dan moet, zoodra het gezichtsveld niet alle factoren kan omvatten, men zijn aandacht aan den bal alleen schenken. Nooit mag deze, nadat de tegenpartij dien sloeg, geheel uit het gezichtsveld verdwijnen. Dit dus in tegenstelling met het derde tijdvak, waar de tegenpartij nummer een is. Juist deze waarnemingen leiden tot het scherpste en verrassendste plaatsen. Het gevaar is dan ook, dat de mindere speler, die dit bemerkt, den sterkeren tracht na te volgen, met veronachtzaming der eischen, die 30 en 40 aan hem wel stellen. Wie den sterkeren speler in dezen wil navolgen, moet dus geen speciale aandacht aan dit tusschen tijdperk wijden, maar zich trachten te bekwamen in de eischen van 30 en 4°, dan zal de gelegenheid daartoe vanzelf komen. Dit tusschentijdperk bestaat ongetwijfeld en is even ongetwijfeld noodzakelijk voor het beste spel, maar ook voor de betere spelers is het een voortdurende bron van gevaar. Ook voor hen is de verleiding groot om te lang aan andere factoren, dan aan den bal hunne aandacht te geven; anders gezegd: zij nemen den tijd voor hunnen slag, gedurende welken zij alleen naar den bal mogen zien, te kort. Voortdurend zal elk speler zijn oordeel aan revisie moeten onderwerpen, want wat men den eenen dag vermag, kan men den volgenden dag zich niet veroorloven. Vast moet staan, dat men zich voldoende den tijd geeft om den bal te kunnen „timen", pas daarna komt de overweging, dat men den tijd, dien men over heeft, nuttiger kan besteden. De zonder rotatie geslagen bal komt bij B op den grond, de met achterwaartsche rotatie geslagen op punt C. Een nadere beschouwing dier drie punten leert het volgende: ad i°. een drive met voorwaartsche rotatie geslagen zal hooger opkomen, dan een drive met achterwaartsche rotatie. De topspin-drive zal, gerekend van racket totdat de bal voor de tweede maal den grond raakt, langer zijn dan de undercut. ad 2°. Een bal met topspin geslagen maakt het — door beheersching van het punt A — mogelijk een korten crosscourt-drive in te slaan, die anders met dezelfde kracht in dezelfde richting geslagen, uit zou gaan. Het diagram op blz. 27 zal dit verduidelijken. Men zal zien dat om den zonder rotatie geslagen drive in te houden, men den bal veel dichter bij het middelpunt het net moet doen passeeren. Men drukt dit uit door te zeggen, dat de topspin-drive een speler meer „hoeken" geeft. ad 3°. geldt, dat de terugwaartsche rotatie eene wijze van slaan mogelijk maakt, waarbij het racket na contact met den bal langer in het platvak blijft, waarin de bal voortbewogen wordt, dan bij den topspin-drive. Dit heeft eene gunstige werking op het beheerschen van den slag. Uit deze beschouwing der drie punten volgt, dat voorwaartsche rotatie tegenover eenen netspeler nuttiger is dan de achterwaartsche: de achterwaartsche schijnt de voorkeur te genieten tegenover eenen base-liner. Dit is tenminste het resultaat, waartoe bestudeering van het wereldspel leidt. Voor ons land daarentegen, leek steeds de topspin-drive verkieslijk. Onze hardere en snellere banen geven n.1. een extra voordeel aan den verren sprong van den topspin-drive en de undercut-drive wordt extra benadeeld, doordat de wind grooter en onberekenbaarder invloed op dezen slag uitoefent dan op eenig anderen. In ons hoofdstuk „Klimaat" zijn wij hieromtrent uitvoeriger. gedurende den beginzwaai tot na impact op den bal in steeds gemakkelijker houding moet komen". Anders gezegd, de speler moet zich gedurende zijnen slag tot na het punt van impact, ontschroeven. De voeten moeten dus aan het begin van den slag reeds zoo neergezet zijn, dat hun stand aan het einde van den slag, na contact van racket met bal, tegenover het lichaam geheel natuurlijk is. Hoe verder dus de achteruitzwaai gaat, des te gewrongener wordt de stand der voeten. Wat wij schreven en zullen schrijven geldt voor eiken slag, maar laten wij om de abstracte redeneering te vermijden eenen forehand nemen en dien in zijne 5 perioden bestudeeren: i°. het aanleggen. Een onontbeerlijk en toch vaak verwaarloosd hulpmiddel. De tennisspeler heeft het in dezen moeilijker dan de golf- of biljartspeler. Daar de bal nooit stil ligt kan hij op zijn best aanleggen op het punt in de ruimte waar hij denkt dat op het oogenblik van impact de bal zal zijn. Maar gewoonlijk moet, om op tijd met zijn slag te kunnen komen dit aanleggen reeds geschieden, terwijl hij zich nog op een geheel andere plaats van het veld bevindt. Toch is dit geen overwegend bezwaar en geeft het aanleggen ook onder deze allerongunstigste omstandigheden onontbeerhjke voordeden. Men moet trachten racket en lichaam op het aanlegpunt in denzelfden stand te brengen, dien men op het oogenblik van impact wenscht. Het racket kan en moet men altijd in dien stand brengen: voor het lichaam geldt hetzelfde ten opzichte van het polsgewricht. Voor de rest moet men schipperen. Als voorbeeld geven wij eenen speler, die in den linkerhoek een backhand half-volley te spelen krijgt, terwijl hij zich in den rechterhoek bevindt. Onder het loopen moet hij aanleggen : hij zal dit doen door het racket op een zekeren afstand van het lichaam te houden, waarschijnlijk voor zich uit, tusschen knie en heuphoogte: racket en pok geeft bij den gewenschten stand en haalt deze ook onder het loopen achteruit. Bij den bal komend bukt bij zich nu, zoodat het racket op het punt van impact niet meer tusschen knie en heuphoogte, maar vlak bij den grond is. Ziehier een voorbeeld van aanleggen onder de moeilijkste omstandigheden. Bij den gewonen forehandslag, waar men allen tijd voor heeft en dien men daardoor op de hoogte kan nemen, die men zelf verkiest, zal men het lichaam op het aanlegpunt veel meer de houding kunnen geven, die gewenscht is ten tijde van impact. Die houding moet bijna normaal zijn, want daar de snelheid van den slag nog steeds stijgende is, moet ook het lichaam nog eenigszins ineengeschroefd zijn. Hoewel slechts een oogenblik durend, zijn wij daarom zoo uitvoerig over dit aanleggen, omdat het een vereischte is, om den terugzwaai, die op zijn beurt weer den beginzwaai bepaalt, beheerscht te doen zijn. O. a. verreweg de meest voorkomende backhand-fout is het negeeren van het aanlegpunt. 2°. de terugzwaai. Deze moet aan twee vereischten voldoen. a. hij moet gelegenheid of ruimte geven voor den beginzwaai; b. hij moet dezen vergemakkelijken. Het eerste vereischte behoeft geen bewijs, maar op het tweede wordt niet genoeg gelet. Eene cinematografische opname van eenen volmaakten terugzwaai zou niets anders zijn, dan de filmrol van den beginzwaai, dien men terug laat draaien. Als illustratie weer een veel voorkomende fout. Aan het einde van den forehand-slag is gewoonlijk het racket boven den pols. De verleiding is blijkbaar groot om het racket tot aan het einde van den terugzwaai boven den pols te houden. Dan van tweeën één. Of men houdt ook gedurende den beginzwaai het racket in dien stand en heeft dan het nadeel uit een stijven pols te spelen, óf men laat het racket plotseling zakken en zooals reeds vaak gezegd: alle pbtselinge bewegingen zijn verkeerd, de slag moet vloeien. Wij herhalen: terugzwaai en beginzwaai moeten volkomen langs dezelfde lijn gaan: zij moeten elkaar geheel dekken. Wat geldt voor de lijn waarlangs het racket wordt voortbewogen, geldt voor het geheele lichaam. Het cinematografisch voorbeeld is ook hiervoor van kracht. De speler die achteruithaalt is te vergelijken met eene spiraalveer, die gespannen wordt. Wij zullen nu gemakshalve aannemen, dat het aanlegpunt hetzelfde is als het punt, waarhet racket den bal zal ontmoeten; hetzelfde dus niet alleen in zijn verhouding tot het lichaam — wat altijd het geval is — maar geheel daarmede samenvallend, wat dus alleen mogelijk is als de speler den bal stilstaand kan afwachten. Ook zij nog aangenomen, dat de speler beide voeten op den grond heeft: wij zullen later zien, dat dit gewoonlijk niet het geval zal zijn, maar het verandert niets aan de theorie, maakt die alleen veel moeilijker uit te leggen. De linkervoet moet op aanleg- dus ook contact-punt vrijwel wijzen in de richting waarheen men den bal wil slaan. De neiging bestaat dien voet min of meer loodrecht op die lijn te zetten: de eerste helft van den beginzwaai wordt daardoor vergemakkelijkt, maar men zal begrijpen, dat in de tweede helft de stand der voeten een steeds gewrongener houding aan het lichaam geeft. Bijgevolg hinderen inplaats van helpen de voeten dan om een steeds stijgende snelheid van het racket te verkrijgen. De rechtervoet volgt den linker en komt vanzelf daar niet geheel loodrecht op te staan. Doordat de stand der voeten dezelfde blijft, maar het lichaam gedraaid wordt, spant zich de menschelijke schroef tegen de voeten in. Dit is zoo, zelfs al zijn de voeten nog niet neergezet, want de speler zal er dan, terwijl de voet nog in de lucht is, met zijn geheele houding op rekenen, dat de voeten in dien stand neergezet moeten wordeD. Door gedurende den slag vaak zelfs na contact met den bal den voorsten voet neer te zetten, blijft de schroefbeweging dezelfde, wordt slechts iets grooter. 3°. De beginzwaai is te vergelijken met een langzaam zich ontspannende spiraalveer. Het groote vereischte' is, dat de snelheid steeds stijgende zij. Wordt dit niet bereikt, dan heeft men het zich met den terugzwaai niet voldoende gemakkelijk gemaakt. Ook de beste speler wordt vaak in zoo moeilijke posities gebracht, dat hij terwille van het vóórgaand vereischte van absolute zuiverheid van uitvoering, den terugzwaai korter maakt, dan voor de grootste snelheid vereischt wordt. Wij zouden dit zoo willen uitdrukken: een goed speler onder de gunstigste omstandigheden speelt uit zijne voeten, zooals een schaatsenrijder uit zijne schouders rijdt. Een minder goed speler en zelfs een kampioen onder niet gunstige omstandigheden, behoudt als vaste punt rijne voeten, maar voegt er nog eenige andere vaste punten bij. Het komt hierop neer, dat hij gedurende den terugzwaai dan niet alleen zijn voeten, maar ook b.v.b. knieën, heup en schoudergewricht in den stand laat, die de natuurlijke is, vlak na contact met den bal. 4°. Het contact van racket met den bal. In de theorie is dit de belangrijkste phase van den slag. In de practijk mag deze zelfs geheel niet gevoeld worden als iets nieuws in den slag — racketbeweging — brengend. De grootste en grofste fouten worden gemaakt, doordat men op dit oogenblik iets nieuws in zijnen slag wil leggen. De geheele voorwaartsche zwaai, n.1. beginzwaai, contactpunt, uitzwaai is één geheel en het contactpunt onder- scheidt zich technisch van geen der daaromheen liggende punten. 5°. de uitzwaai. In tegenstelling met den beginzwaai, waarvoor beperking vaak vereischt wordt, moet deze altijd geheel volledig geschieden. De arm moet zich gemakkelijk kunnen uitslaan. Dit is geheel afgescheiden van de wenschelijkheid, dat het racket ook na contactpunt de baan, waarlangs de bal geslagen werd, volge. De in deze materie meest voorkomende fout is, dat de speler om den bal langer met het racket te volgen, zijn uitzwaai bemoeilijkt. Dit is volkomen fout: het volgen van den bal met het racket is nuttig alleen in zooverre, als dit geschiedt binnen de grenzen van eenen goeden uitzwaai. Met hier buiten te gaan bereikt men niets, daar dan het hoofdprincipe, n.L steeds stijgende snelheid, verloren gaat en dus het racket geen langer contact met den bal kan hebben, al volgt het ook de baan waarlangs de bal geslagen wordt.1) Men blij ve steeds binnen de grenzen van zijnen slag, want er is geenerlei voordeel aan verbonden, die te overschrijden. Vindt men, dat die grenzen te eng zijn, dan kan men die alleen verwijden door een goed gebruik te maken van het rotatievermogen van het lichaam gedurende den slag. Bij den topspin-forehand-driveop schouderhoogte geslagen, eindigt de slag met het racket over den linkerschouder, na ') Men zal bemerken, dat wij in de*e uiteenzetting de gebruikelijke uitdrukking „follow-through" vermeden hebben. Wij deden dit omdat dexe ook voor hen die haar bezigen veelal een onbegrepen term is. Nu eens vat men deze op als karakteristiek alléén voor het volgen van het racket op de baan waarlangs de bal geslagen wordt, dan weer meent men dat uitsluitend bedoeld wordt het goede uitslaan van den slag n.1. het gewicht van het lichaam gebruiken, wat heel goed kan, ja zelfs gemakkelijker zal gebeuren, terwijl het racket onmiddellijk na contact met den bal eene andere baan volgt. de borst gekruist te hebben. De baan waarlangs het racket zich beweegt, is de volgende: 4 punt waar de bal geraakt wordt. Richting die de bal volgt X r De rotatie van het lichaam maakt, dat het racket nog eenigen tijd lang in de rechte baan kan blijven en dus den bal kan volgen. De groote fout nu, waar wij op wezen, is, dat men tracht het racket langer op die rechte baan te houden, dan de lichaamsrotatie toelaat. Men zegt, dat een goed schrijver van een detectiveroman steeds met het einde moet beginnen. Deze regel geldt ook voor den tennisslag. Gedurende den terugzwaai bedenke men, dat in elk geval het contactpunt en de uitzwaai volkomen beheerscht moeten blijven. Slechts binnen deze grenzen mag men terugzwaaien en de tennisspeler, die menschelijk en ijdel is, blijkt zich hierin vaak te overschatten. Te zwaarder weegt deze fout, omdat zelden de uiterste kracht vereischt wordt, eigen aan een langen terugzwaai. Een korte terugzwaai geheel beheerscht, gepaard aan een volmaakten uitzwaai geeft voldoende vaart: strevende naar het onnoodige faalt men vaak op het bereikbare. A. W. Gore heeft wereldkampioenschappen behaald, uitsluitend door zijn goeden forehand-drive. Deze werd gespeeld met korten terug- maar volmaakten uitzwaai: terecht merkten de critici op, dat de snelheid van slag verkregen werd, niet ondanks, maar dank zij dit korte terugzwaaien. Wie onze uiteenzetting gevolgd heeft, zal deze paradox kunnen begrijpen. Wij kunnen nu eenige der meest voorkomende fouten behandelen en zullen hiervoor de gewrichten tusschen racket en voeten de revue laten passeeren. Pols. De meest voorkomende fout is een polsbeweging, die niet bij een zekeren greep past. Zie ons hoofdstuk „greep en polsbeweging." Elleboog. Twee fouten komen veelvuldig voor. Sommige spelers negeeren volkomen het elleboog-gewricht en spelen met geheel gestrekten arm. Zij maken het hun pols onnoodig lastig. Geen soepelheid van slag is denkbaar, zonder den elleboog goed te gebruiken. Wie eenen slag oefent, zal goed doen met te trachten niet aan zijn pols extra werk op te dragen, maar zijnen slag uit zijn elleboog te spelen. Tenzij men zijn pols willens en wetens uitschakelt, werkt deze toch voldoende mee. De andere fout is te spelen met den elleboog te dicht aan het lichaam gedrukt. Het is eene fout, die oorspronkelijk niet tot onzuiverheid leidt, maar wel veel vaart aan den slag ontneemt Tracht men nu die vaart toch te verkrijgen, dan leidt dit tot onzuiverheid van slag. Schouder. Wie speelt met den elleboog tegen het lichaam gedrukt, heeft de neiging den schouder hoog te houden. Heup, De neiging bestaat, om uit het heupgewricht naar den bal toe te bukken. Een rechterhand-speler, die een forehand slaat, behoort te staan met holle linkerheup. Backhand met holle rechterheup. Knie. De natuurlijke en ook de gewenschte houding is de knie licht gebogen. Bij het afwachten van den bal wordt hier nog al eens tegen gezondigd. Voeten. Het resultaat der enkel-beweging. Sta nooit platvoets: vooreerst komt men dan zoo snel niet van zijne plaats en ten tweede is, ook op de plaats zelve, de gewichtsverplaatsing die gedurende den slag gebeurt, veel moeilijker. De juiste stand is niet op de teenen, wat te vermoeiend is, maar met het gewicht op den bal van den voet. Gedurende eiken slag wordt het gewicht verplaatst. Theoretisch zou het, bij een zich volmaakt beheerschend lichaam, het voordeeligst zijn, indien op het oogenblik van impact het gewicht van het achterste been op het voorste werd overgedragen: het z.g.n. „doode" punt zou dan samenvallen met het oogenblik van impact. De nadeelen echter van het slaan nog vóór men het doode punt is gepasseerd, zijn zoo groot, dat men aan den zekeren kant moet büjven en den bal daarna dient te nemen. Hiervan zijn de nadeelen, gegeven een goede uitzwaai, heel onbelangrijk, daar ook zoodoende men nog ruimschoots alle snelheid aan den bal kan geven, die nuttig, ja zelfs bruikbaar is op de tennisbaan. Den bal nemen vóór het gewicht is overgebracht, gaat ten koste der zekerheid en de richting van den slag, daarna neemt men slechts iets van de maximale snelheid af. Bij een eersten service, waar snelheid een hoofdvereischte kan zijn en welke de gemakkelijkste slag voor de gewichtsverplaatsing is, daar men den bal zelf opgooit en dus het punt waar men den bal zal raken, zelf kan bepalen, zal men de grens van het doode punt dichter kunnen naderen, dan bij eenig anderen slag. Over het algemeen gesproken heeft het geen nut experimenten te wagen ten opzichte dezer grenslijn: de nadeelen zijn te groot, de voordeden te klein. Verreweg het meerended, zelfs der beste spelers, hebben gedurende hunne meeste slagen hun gewicht reeds vanaf het begin van hunnen slag naar voren gebracht. Zij leggen hun gewicht in hunnen slag, niet door het overgooien hiervan, maar door het doordrukken.1) ») Deze beschouwingen komen hierop neer, dat een speler wiens spieren zich op het oogenblik van impact plotseling ontspanden, noodzakelijk voorover moet vallen. Van dezen regel mag nooit afgeweken worden en om daar geheel zeker van te zijn zorge men er voor dat hetzelfde geldt reeds vóór impact. Uitzonderingen op dit vereischte bestaan niet: zelfs al wordt men gedwongen tot achteruit loopen om den slag te kunnen spelen, dan nog zij de eerste zorg om vóórdat het racket den bal ontmoet, het gewicht van het lichaam naar voren ge- Om de gewichtsverplaatsing goed te beheerschen, is het nuttig om met groote stappen te loopen, terwijl men, gedurende het loopen naar den bal toe, voortdurend het meeste gewicht moet leggen in dien voet, waarop het gewicht aan het einde van den slag zal komen. Een speler, die eenen forehand gaat slaan, loopt dus met zijn gewicht op het linkerbeen. Wil hij een backhand slaan, dan houdt hij zijn gewicht op het rechter. Weliswaar zal men zoodoende meer tijd noodig hebben voor den afstand, dien men te doorloopen heeft, alvorens men ter plaatse is, waar men den bal slaat, maar eenmaal daar, is men ook gereed voor den slag. De speler, die op de theoretisch snellere wijze loopt, n.1. zijn gewicht telkens van het eene been op het andere plaatsend, moet, ter plaatse aangekomen eerst in positie komen: de practijk wijst uit, dat men zoodoende meer tijd verliest, dan wint. Het is begrijpelijk, dat alle gewichtsverplaatsing gemakkelijker wordt, indien geschiedende over een grooteren basis: vandaar het nut van groote stappen. Gedurende den slag moet de linkerarm helpen om de balans van het lichaam te bewaren. Niet alleen wordt de linkerarm vaak niet, maar het komt zelfs voor, dat hij verkeerd gebruikt wordt. Dit laatste vooral bij den service: het Hollandsche voorbeeld in dezen is de Rotterdamsche speler C. Ruys. Bij zijnen service volgt hij met het opgooien van den bal dien met zijn linkerhand na. Deze wijst terwijl de arm gestrekt blij ft nog naar boven als zijn racket den bal ontmoet: de houding is die van vóór een duiksprong. Het is duidelijk dat de service daardoor nadeelig beïnvloed wordt. bracht te hebben. Zie ook hieromtrent ons hoofdstuk „het afwachten van den bal" waar wij behandelen hoe een backhand te nemen terwijl men eerst in forehand-positie den bal afwachtte. Een speler moet gedurende eiken slag zijn lichaam naar voren bewegen. Over het algemeen gesproken zal echter de linkerarm, indien hij eenig werk verricht, vanzelf de nuttige werking kiezen. Een hulpmiddel, dat gewoonlijk van zelf komt, is de linkerhand licht gebald te houden. Als wij dit hoofdstuk nalezen, treft het ons, dat er zooveel in staat. Laat dit eenen beginneling niet ontmoedigen. De eenvoudige leidraad voor hem zij, dat elke slag hem gemakkelijk moet zijn. De meeste en grootste fouten hier beschreven vinden hun oorsprong erin, dat de speler meer tracht te doen, dan hij eigenlijk wel vermag. In ons hoofdstuk „oefening" wijzen wij er op, dat de eenige manier om zijn spel te verbeteren is, te blijven binnen de grenzen van zijn kunnen. De beginspeler trachte eerst den bal zacht, maar volkomen zuiver en beheerscht te spelen met pols en elleboog. Is men den slag zoo meester en wil men meer vaart, dan trachte men die nooit te verkrijgen, door pols en elleboog te forceeren, maar neme het schoudergewricht er bij. Bemerkt men, dat men het volgend gewricht nog niet kan beheerschen, dan ga men weer terug, maar stelle zich ook tevreden met de vaart aan het geringer aantal gewrichten verbonden. Wat geldt voor den begirmeling, geldt ook voor den beteren speler, die tijdelijk van slag is. Hij moet zijnen slag van meet af aan weer aanleeren, zonder dien ergens trachten te forceeren. Zoodoende zal hij vanzelf stuiten op de fout die hij begaat. Ligt deze b.v.b. in de schouders, dan is elke heup- of kniebeweging meer nadeelig dan voordeelig, en doet men dus veel beter, die tijdelijk uit te schakelen. Wij herhalen hier wat wij reeds zeiden: een goed speler speelt uit zijne voeten, de minder goede speler speelt ook uit zijn voeten, maar neemt zijn vaste punt nog dichter bij het racket. De beginnende speler zorge er steeds voor zijne fouten liever over de lijn te maken dan door in het net te slaan. Hij mikke dus nooit laag over het net; zoodoende verruimt hij zijnen slag en wordt deze rustiger van stijl. DE FORE-HAND. Deze is in twee hoofdgroepen te verdeden: i °. de topspin-slagen; 2°. de undercut-slagen. Wij zullen eerst de topspinslagen behandelen, die terecht overheerschend zijn in ons Hollandsch spel, al gelooven wij ook, dat deze overheersching te volledig is. Het groote vereischte om topspin aan eenen bal te geven is, dat het racket gedurende den slag zich in stijgende lijn beweegt. Men heeft gemeend, dat dit niet noodzakelijk was en dat ook zonder dien de mogelijkheid bestond topspin tegeven, door eene polsbeweging op het oogenblik van contact van racket en bal. Daargelaten nog de mogelijkheid, wij zijn er van overtuigd dat het niet wenschelijk is. Het is nuttig zich hier goed rekenschap van ie geven, omdat uit het vereischte eener stijgende richting volgt, dat na het aanlegpunt de terugzwaai behoort te zakken om in de baan van den beginzwaai te blijven. Veelal wordt de topspin-drive reeds bij zijne geboorte verknoeid, door vanaf het aanlegpunt het racket evenwijdig van den grond terug te halen: pols en het hoofd van het racket moeten dadelijk na het aanleggen geleidelijk zakken. Het geheele geheim van eenen goeden topspin-drive is, die beweging naar boven zoo gemakkelijk en daardoor zoo beheerscht mogelijk te maken. Een groot hulpmiddel in dezen is, dat de polsbeweging biertoe medewerkt. Wij bedoelen hiermede met eene beweging alleen op het oogenblik van impact, maar veeleer de polsbeweging vanaf het beginpunt van den begin- tot het eindpunt van den eindzwaai. Deze stijgende polsbeweging is mogelijk, zoowel met den Engelschen, als met den Amerikaanschen greep. Indien wij echter in beide gevallen de positie van de hand en de baan Van der Feen, backhand-drive met open racket geslagen. De slag gaat in opwaartsche richting en ondanks den stand Van het blad kan zoodoende de ba} toch voorwaartsche rotatie krijgen, Alleen, doordat de geheele slag naar boven gaat, wordt de polsbeweging meer dan geneutraliseerd. Deze uiteenzetting maakt het begrijpelijk, dat met dezelfde wijze van slaan topspin en achterwaartsche rotatie hier aan elkaar grenzen. Beide effecten kunnen met denzelfden greep en denzelfden stand van blad bereikt worden, het hangt er alleen maar van af of de geheele beweging van den arm voldoende een opwaartsche richting volgt. Het nadeel van dezen slag is, dat nooit zooveel topspin aan den bal gegeven kan worden, als op de vorige twee beschreven methodes. Het voordeel ervan is, dat het open blad het raken van den bal vergemakkelijkt en ook, dat met deze speelwijze het racket langer de baan waarin de bal geslagen werd kan volgen. Dit laatste voordeel heeft deze topspindrive gemeen met den drive met achterwaartsche rotatie geslagen. Trouwens, behalve dan dat een ander effect bereikt wordt, behoort, technisch beschouwd, deze slag tot de laatste categorie. Nog een groot verschil met de andere topspin-drives is, dat deze altijd met een horizontaal racket gespeeld wordt. Het open blad maakt het veel minder moeilijk ook zóó een lagen bal te nemen en de verticale houding van het racket wordt daarom niet vereischt. Omtrent het punt ten opzichte van het lichaam, waar de bal genomen moet worden, gelden de voorafgegane beschouwingen: ook bij dezen forehand bestaat de neiging om den bal vóór het lichaam te nemen. Ook geldt het principe, dat, op het oogenblik van contact, onderarm en racket in één lijn moeten zijn. DE FOREHAND MET TERUGWAARTSCHE ROTATIE GESLAGEN. Wij zullen later zien, dat elke volley het beste met terugwaartsche rotatie geslagen wordt. Het is daarom niet te verwonderen, dat een speler die veel volley's speelt ook onwillekeurig geneigd is zijn volley-stijl op baseline-slagen toe te passen, die dezelfde rotatie vereischen. Bij den topspin-forehand-drive zagen wij, dat, op het oogenblik van impact, de pols gestrekt moet zijn: het tegendeel geldt voor den volley. De undercut, als drive gespeeld, verèischt ook den gestrekten pols: op de volley-manier gespeeld, is echter bij deze groundstroke de pols gebogen. Als noodzakelijk gevolg is deze slag als drive dan ook minderwaardig; zoodra een bal over een langen afstand geslagen moet worden, toonen zich de nadeelen. Deugt de undercut-slag, met gebogen pols gespeeld, daarom minder als basis voor een spel, voor den speler, die ook over een topspin-drive beschikt, is het een zeer nuttige afwisseling. Bovendien wordt, door de overeenkomst met rijn volley, voor hem de uitvoering vergemakkelijkt. Hij spele den slag geheel in volley-stijl en bedenke alleen maar, dat hij hem nooit toepasse op grooten afstand van het net. Speciaal wijzen wij er nog op, dat bij den undercut — het kappen — op deze manier gespeeld, de bal evenals bij den volley voor het lichaam genomen moet worden. De eigenlijke undercut-drive kan zoowel met den Engelschen* als met den Amerikaanschen greep gespeeld worden. De polsbeweging en ook de geheele slag gaat altijd naar beneden toe. Verder wordt het blad op het oogenblik van impact opengehouden en opent zich onder den slag hoe langer hoe meer. Deze slag wordt altijd met zooveel mogelijk horizontaal gehouden racket en onderarm gespeeld. Overigens gelden dezelfde principes als bij den topspinforehand-drive opgemerkt. Hoe soms de undercut in den topspin overvloeit, hebben wij reeds behandeld. hoek waarin de duim ten opzichte der andere vingers staat. Terwijl bij den forehand-drive op den middenstand racket en onderarm geen hoek meer vormen — bij den beginzwaai was de hoek er, steeds flauwer wordend tot het contactpunt toe om er gedurende den eindzwaai aan de andere zijde weer in te komen — is dit bij den backhand wèl het geval. Zoo uitgesproken is die hoek op den middenstand, dat deze op het einde van den eindzwaai er meestal nog niet uit is. Wij leggen hier den nadruk zoo sterk op, omdat een speler die ontdekt heeft, dat forehand en backhand door dezelfde principes geregeerd worden, vaak ook bij den backhand op het oogenblik van impact onderarm en racket in één lijn tracht te houden. Aldus echter lijken de beide slagen wel in schijn, maar niet in wezen op elkaar. Froitzheim, dien wij reeds meermalen noemden als een voorbeeld van eenen natuurlijken speler, was op deze manier in Hólland zijnen vroeger zoo sterken backhand totaal kwijtgeraakt door te trachten hem, naar zijne inzichten, theoretisch zuiver te spelen. Een Rodion Raskolnikoff dus, die beter doet zich aan zijne instincten te houden. De ten tijde van impact vereischte hoek, zal minder scherp zijn bij eenen anderen backhand-greep, als die met den duim recht op den steel; hij blijft echter altijd bestaan. Speciaal door dezen hoek geldt het vereischte nog sterker, dat gedurende den backhand-smash het racket „open" gehouden dient te worden. Het is de slag, waarbij afwijking van dezen vasten regel zich het meeste wreekt. Wij komen nu tot twee groote, met elkaar verbandhoudende, verschilpunten tusschen den Amerikaanschen en den Engelschen stijl. Met den Amerikaanschen stijl wordt de elleboog hoog en voor zich uit gehouden en speelt men met het racket onder den pols; voor den Engelschen stijl houdt men den elleboog laag tegen zich aan en het racket boven den pols. Omtrent dit onder en boven den pols houden leze men onze beschouwing hieromtrent bij den volley, na. Bij den Engelschen drive is en blijft de arm gestrekt. Bij den Amerikaanschen drive behoort dit andersom te zijn. Vrijwel de meest voorkomende fout is, dat men den elleboog niet genoeg en den pols te veel tracht te gebruiken. Van menig speler is het zwakke punt, dat hij een hoogen bal op zijn backhand niet goed terug kan spelen. Een dusdanige bal moet men in precies denzelfden stijl spelen als zijne lage slagen. Een backhand met voorwaartsche rotatie, b.v. moet dus, hoe hoog ook opkomend, opgeslagen worden. Er bestaat altijd de neiging om een dergelijken hoogen bal van boven en niet van achteren te raken; dit is foutief. DE VOLLEY. Wie succesvolle volleyers nauwkeurig gadeslaat, zal bemerken, dat er tweeërlei wijze bestaat om dezen slag te spelen. Het verschil in speelwijze vindt zijn oorsprong in den verschillenden greep, den Amerikaanschen of den Engelschen. Zijn dus in dit opzicht de twee stijlen verschillend, aan den anderen kant hebben zij meerdere, belangrijke punten gemeen, die hen van de ground-strokes onderscheiden. Alvorens over te gaan tot de behandeling van verschil en overeenkomst, willen wij een vaste, omtrent den volley algemeen verbreide stelling nader onderzoeken. Wij bedoelen den raad „speel een volley zóó, dat het racketblad boven den pols is." Dezen raad zagen wij het eerst vermeld in het tennisboek der Doherty's; nog, indien wij ons niet vergissen, in de 19de eeuw uitgekomen. In het boek der Doherty's komt deze raadgeving alleszins van pas. Maar zij behandelden alleen de slagen met Engelschen greep gespeeld, die toen voor deneenig juisten werd gehouden. Twee onzer afbeeldingen zullen verduidelijken wat wij meenen. . Racketblad hooger dan de pols" moet natuurlijk altijd zoo' opgevat worden, dat het racketblad hooger moet zijn, dan het verlengde van den onderarm. Slechts zóó wordt^de stelling van belang voor de techniek van den slag. De Doherty's formuleerden hunne stelling aldus, omdat in hunnen stijl dit altijd het gevolg is van een eisch, die voor eiken volley geldt. De eisch at, dat de pols op het oogenblik van impact, bij den volley steeds gespannen moet zijn. Bij den Engelschen greep zal men zien, dat door dit gespannen zijn het blad overmijdelijk boven den pols komt, bij den Amerikaanschen blijft het er onder. Het doet er niet toe hoe hoog de bal geraakt wordt. zelfs bij den smash in Amerikaanschen greep geslagen, is wel, ten opzichte van de omgeving, het racketblad hooger dan de pols, maar blijft altijd beneden de lijn, die den onderarm verlengt. Het ontstaan van den volley in den Amerikaanschen greep gespeeld, heeft de fout aan het licht gebracht van een gevolg, als oorzaak te beschouwen. De volley-regel behoort, om algemeen te gelden, niet meer te luiden „volleer met het racketblad boven den pols," maar „volleer met gebogen pols." Een andere, algemeen geldende regel is, dat de volley met geknotten terugzwaai gespeeld moet worden: meestal zal zelfs de terugzwaai geheel moeten vervallen om de zuiverheid van den slag niet te nadeelig te beïnvloeden. Om dezelfde reden moet men den volley altijd met een „open" racket spelen en daaruit vloeit voort, dat alle volleys steeds met terugdraaiend effect geslagen dienen te worden. De beste manier om den bal goed in het oog te houden en zoo min mogelijk tijd te verhezen in het plotseling wisselen van backhand- tot forehand-slag en omgekeerd, is den bal altijd vóór zich uit te spelen. Terwijl dus voor den forehand ground-stroke geldt, dat de bal het lichaam of het lichaam den bal reeds half gepasseerd moet zijn, geldt het tegenovergestelde voor den volley. Het nadeel is, dat men het gewicht van het lichaam minder goed in den slag zal kunnen leggen: de voordeden echter zijn overwegend en onmisbaar. Zoowel de gebogen pols op het oogenblik van impact, als het raken van den bal vóór het lichaam, zijn nadeelige factoren voor de vaart van den bal. Zij zijn echter, wegens hunne andere goede eigenschappen, het onmisbaar kenteeken van den goeden volleyer. Er is zelfs nog een derde factor die nadeelig moet zijn voor de hoogst bereikbare snelheid. Het is wenschehjk, dat het oog zoo dicht mogelijk bij het raakpunt van bal en racket zij. De gebukte houding, die daarvan op lage en middenhooge ballen het gevolg is, kan natuurlijk de gunstigste niet zijn om kracht te zetten. Toch wordt deze regel door sommige der beste volleyers zoo tot het uiterste doorgevoerd, dat de combinatie van steeds den bal vóór zich te nemen en het oog zooveel mogelijk op één hoogte van den bal te houden, maakt, dat zij bij vele hunner volleys op het oogenblik van impact en vlak daarvoor, door de mazen van hun racket heen den bal zien. Resumeerende komen wij aldus tot de volgende speciale volley-vereischten: i°. gebogen, pols; 2°. bal voor zich uitnemen; 3°. weinig of geen terugzwaai; 4°. altijd terugdraaiend effect; 5°. oog dicht bij punt waar bal geraakt wordt. Wij komen nu tot de behandeling van den volley in Amerikaanschen greep geslagen. VOLLEY IN AMERIKAANSCHEN GREEP. De speler heeft meestal geen keuze, welken greep hij voor den volley zal bezigen. De regel is, dat men eerst ground-strokes en daarna den volley leert te spelen. Vanzelf nu zal hij voor beide speelwijzen denzelfden greep gebruiken en dit is ook aan te raden. In ons hoofdstuk omtrent den idealen speler, geven wij onze meening omtrent de vóór- en nadeelen aan den Amerikaanschen greep verbonden, en zullen daarom hier volstaan met daarheen te verwijzen. Eenige practische wenken nog in dezen: de moeilijkheid om lage volleys te spelen, wat het groote nadeel van den greep is, wordt althans gedeeltelijk opgeheven door den bal zoover mogelijk voor zich uit te nemen. Hoe verder voor zich uit, des te gemakkelijker wordt de lage volley: men wenne zich daarom aan ook de middenhooge volleys aldus te nemen. Het is altijd nuttiger om met een vertikaal, dan met een horizontaal racket te spelen. Wie dit echter doet met den Amerikaanschen greep, krijgt de neiging om met het racket boven den pols te spelen. Dit is een fout: het racket moet ónder den pols gehouden worden: hoe hooger de volley komt, van des te meer belang wordt deze regel: voor den smash is het een hoofd vereischte. Indien men den backhand-volley met dezelfde zijde van het racket slaat als den forehand-volley, gelooven wij, dat het niet noodzakehjk is om den duim recht op den steel van het racket te leggen. Is er geen voordeel aan verbonden, dan is elk verpakken van greep natuurlijk af te keuren. De eenige uitzondering hierop is de backhand-smash. Hierbij vindt men altijd tijd voor verpakken en de duim geeft bij dezen slag wel voordeelen. Bij de behandeling van den smash zal men echter zien, dat wij meenen, dat een speler altijd zooveel mogelijk moet — en ook in 99 van de honderd gevallen kan — vermijden, dezen backhand te nemen. VOLLEY IN DEN ENGELSCHEN GREEP. Speciaal geschikt om een lagen bal te volleeren. Dit moet echter geen reden voor den speler zijn, om verder van het net af te gaan staan. Al behoeft hij den lagen volley niet zoozeer te vreezen als de volleyer met den Amerikaanschen greep, voordeelig is deze positie toch nooit. Ook voor eenen volley in dezen greep gespeeld, is een vertikaal racket altijd nuttiger dan een horizontaal. Evenals bij den Amerikaanschen greep is de houding van den duim van minder belang voor den backhand-volley dan voor den backhand-groundstroke. HALFVOLLEY. Een halfvolley is dikwijls een niet te omzeilen moeilijkheid om uit een benarde positie te geraken. Een speler, die de leiding van het spel in handen heeft, zal dan ook goed doen dezen slag zooveel mogehjk te vermijden. Een goed doorgevoerde aanval moet den speler in de volley- en niet in de half-volleypositie brengen. Weet de tegenpartij U echter tot den half-volley te dwingen speel dien dan in den stijl van uwe groundstrokes. In zooverre, dat men minder ver terughaalt, maar na het contact met den bal denzelfden uitzwaai geeft, als bij den gewonen drive. Technisch gesproken behoort een half-volley niet anders te rijn dan een laag genomen drive met geknotten terughaal. Daar de bal nog rijzende is, moet het racket bij den gewonen topspin-drive over den bal komen, dit is een factor, waarop te weinig gelet wordt en die toch een vereischte is om den slag vaart te geven. Een andere veel voorkomende fout is, dat men den halfvolley te veel alleen uit den arm speelt. Onze vergehjking met den driVe is ook in dezen volkomen van kracht. De gewichtsoverbrenging is, na contact, geheel dezelfde bij den half-volley, als bij den drive. Het eenige verschil is, dat men, in vergelijk met den drive, bij den half-volley niet met het begin begint en dit geldt voor den slag in alle opzichten. DE SERVICE. De service moet aan tweeërlei vereischten voldoen: hij moet zijn gemakkelijk voor den serveerder en moeilijk voor den ontvanger. Daar men, doordat men den bal zelf opgooit, in de gunstigste positie is om dien te raken, behoeft men in zijnen slag geen concessies te maken aan het eerste, ten koste van het tweede vereischte. Wij behandelen nu voorloopig eerst de overhead-services. De meest zekere wijze om den bal overhead over het net te slaan, is een slag waarbij, op het oogenblik van contact, het racket „open" is en waarbij de uitzwaai geschiedt in de richting waarheen de bal geslagen wordt. Bij een dusdanigen slag — wij zullen laten zien, dat het de aangewezen methode voor den smash is — geeft men den bal echter min of meer terugdraaiend effect. De rechte lijn, waarlangs een dusdanig geslagen snelle bal door de lucht gaat, maakt, dat slechts een klein gedeelte van het service-court niet door het net voor den serveerder wordt afgesneden. Men wordt dan gedwongen den bal zachter te slaan en dat maakt het der tegenpartij te gemakkelijk. Een topspin-bal met dezelfde vaart geslagen, die voor den undercut te gevaarlijk bleek, heeft door het plotselinge duiken, vlak voor het springpunt, een veel grooter gedeelte van het service-veld tot zijne beschikking. De bal springt ook hooger op en drijft de tegenpartij meer naar achteren. Bij den topspin-service zal het racket zoo open niet zijn en na den slag den bal zoover niet volgen. Deze beide nadeelige factoren, die het zuiver treffen van den bal bemoeilijken, zijn echter door oefening te overwinnen en dan overwegen de voórdeelen. Voornamelijk door den American-service, die eene variatie op den topspin-service is, kunnen de beste servers der laatste jaren eenen voor de SMASH. De raad hieromtrent gewoonlijk gegeven is, om te smashen zooals men serveert. Deze raad is voor verreweg de meeste gevallen onjuist. Wel bestaat er inderdaad veel gelijkenis tusschen den service en de smash-beweging; de theoretisch beste smash en service hebben echter ook groote verschilpunten. Dit wordt begrijpelijk, indien men nagaat, onder welke omstandigheden de smash gespeeld wordt en wat men er mee moet bereiken. Wij zagen bij den service, dat, doordat de server zelf den bal opgooit, de noodzaak vervalt, om het zuiver raken van den bal te vergemakkelijken. Het is heel wat moeilijker een lob zuiver te raken, dan een zelf opgeworpen service-bal: aan den anderen kant heeft men met den smash meer ruimte om den bal in te plaatsen. Ook snijdt het net doordat de smasher binnen de base-line staat, hem minder van het toch reeds zooveel grootere terrein, af. Om al deze redenen is de stijl van den forehand undercutservice voor den smash aangewezen. Het blad is open bij het ontmoeten van den bal, wat een bijna noodzakelijk hulpmiddel is, tegenover een sneldalenden lob. Doordat het racket zoolang voor en na contact in het platvlak is met den bal, wordt het aanleggen en daardoor de slag 'zooveel mogelijk vergemakkelijkt. Wij leggen specialen nadruk op dit open blad. De snelheid van beweging bedriegt bier het oog en men zou meenen, dat het racket over den bal heen kwam en men dit van boven raakte. Dit is niet zoo, de neerwaartsche beweging wordt verkregen, doordat de racket-beweging gedurende den slag naar beneden is gericht. De vallende bal wordt van achteren, niet van boven geraakt. Niet alleen dat het racket op het oogenblik van impact niet „dicht" moet zijn, maar men bhjft heeft, raadt aan, gedurende den smash het gewicht van begin tot eind op het rechterbeen te hebben, en te houden. Ook van Diemer Kool's smash is dit een eigenaardigheid. Men zou verwachten gewicht op het linkerbeen, wij wijzen er echter uitdrukkehjk op, dat hier geen schrijf- of drukfout staat. Ondanks dat het gewicht op het rechterbeen rust, moet de speler gedurende zijn slag, reeds voor contact, naar voren leunen. Van de overeenkomst tusschen smash en service blijft dus bij nader beschouwen niet veel over. Een soort van hooge ballen wordt echter het voordeeligst in den stijl van den topspin-service over het net gesmasht. Dat is een verre lob, dien men heeft laten vallen en daarna zoo hoog opkomt, dat men hem in zijn tweeden boog nog kan smashen. In dit geval spele men den smash geheel en al in den stijl van den topspin-service: ook wat greep, stand van blad bij impact, en gewichtsverplaatsing aangaat. Ten slotte willen wij nog de aandacht vestigen op het achteruitloopen tegenover eenen lob. De neiging is om dit te doen, doordat de eene voet telkens den anderen voorbijstapt. De juiste wijze is, den linkervoet telkens niet meer dan bij te halen: de schouders blijven dan voortdurend in de goede houding en men verliest geen tijd met zich — eenmaal ter plaatse — voor zijnen slag klaar te maken. Dit beter achteruit loopen is een der voornaamste redenen waarom een goed smasher moeilijk te overlobben is: men wint er meters mede. Deze hooge — ook wel American genoemde lob — moet dus vooreerst hoog zijn; een tweede vereischte is, dat hij met te kort zij. Vooreerst is de smash dicht bij het net ook op een hoogen lob steeds gemakkelijker dan van achter het veld en ten tweede kan men anders den American lob eerst laten kaatsen. Door zijn rechtstandig neerkomen verliest men niet te veel terrein en de smash wordt veel gemakkelijker, meer een service gelijk. Lengte is dus een vereischte, maar totaal onnut is het om dezen lob dicht bij een zijlijn te plaatsen. Tijdnood is er toch niet voor den tegenstander, men maakt het diéns smash veeleer gemakkelijker, kortom men neemt risico's zonder mogelijk voordeel. De gevallen, waarin de running-lob toegepast kan worden, eischen dat de lob snel zij, daar op tijdnood der tegenpartij gespeeld wordt. De gekapte lob is daardoor als regel uitgesloten. Met geenen anderen slag wordt de bal zoo effectloos gespeeld: indien er eenige rotatie is, zij het zooveel mogelijk een voorwaartsche. Zoowel bij den nmning-lob als bij den American-lob willen wij er voor waarschuwen de rotatie niet te overdrijven: de voórdeelen hiermede te behalen wegen niet op tegen de nadeelen eener moeilijker techniek. In tegenstellingmet den American-lob zalmen den runninglob wel vaak naar de zijlijnen moeten mikken. In een dubbel om tevens den partner der tegenpartij te ontloopen en toch altijd, omdat richting soms een vereischte is om overlobben mogelijk te maken. In verband hiermede wijzen wij, naar wat we over den cross-lob in den Mixed-Double schreven. Ook bijzonder nuttig is een lob naar de plek, waar de tegenpartij juist vandaan loopt. Kan men de tegenpartij hierin anticipeeren, dan behoeft de lob zoo goed niet te zijn om toch onhoudbaar te worden. Wij zullen hier ook den lob-volley behandelen, die niet anders is, dan de lob als volley geslagen; deze zal altijd een EEN BEREIKBAAR IDEAAL. Is het wenschelijk, dat een speler alle hier beschreven slagen zich eigen tracht te maken ? Wij zijn overtuigd van niet: het veld is te groot, beter resultaten worden door specialiseering bereikt. De vraag doet zich nu voor, met hoe groote verscheidenheid van slagen de beste resultaten bereikt worden: de oplossing dezer vraag geeft ons het bereikbaar ideaal. Een eerste vereischte in dezen is, dat de verschuilende grepen elkaar zoo nun mogehjk hinderen. Bestaat er een groot verschil in greep tusschen twee slagen, dan is het een nadeel, indien deze snel op elkaar kunnen volgen. Hierdoor zal men soms gedwongen zijn om den idealen greep voor eenen slag op te offeren. Men zal er dan echter op moeten letten, dat men zijne meest voorkomende slagen het sterkste laat. Een greep, b.v., die den half-volley versterkte, zou dit al op een heel buitengewone wijze moeten doen, om de kleinste verzwakking in den gewonen forehand te rechtvaardigen. Naar aanleiding hiervan beschouwen wij den forehand alsgrondsteen van het repertoire der ideale spelers. De internationale resultaten der laatste jaren rechtvaardigen deze stelling, maar voor ons land is zij door onze speciale omstandigheden nog veel onaantastbaarder. Voor den forehand achten wij den Amerikaanschen greep het meest geschikt. De extra kracht die een drive op eenen hoogopspringenden bal in dezen greep geslagen vpor heeft boven eiken anderen forehand is hier de reden van. Dit geldt voor het buitenland, maar meer speciaal nog voor ons, daar op onze banen de bal hoog opkomt. De moderne tactiek eischt eene beheersching van topspin en terugwaartsche rotatie. Deze laatste zal het best gespeeld worden in den stijl van den volley. Den volley moet men altijd spelen in den greep van zijnen oaseline-slag: de Amerikaansche greep is dus vanzelf hier aangewezen. Wij gelooven trouwens, dat, ookopzichzelf beschouwd, dit de nuttigste volley-greep is. Hij is zwakker dan de Engelsche op lage ballen, maar het spelen hiervan moet men toch altijd trachten te voorkomen. Zoodra de bal boven de heup komt, is de Amerikaansche greep altijd de betere. Bij den volley doet zich een moeilijkheid voor. Wil men den forehand- en backhand-volley beide in den Amerikaanschen greep spelen, maar beiden met verschillenden kant van het racket — wat hier in Holland gebruikelijk is — dan moet men -telkens aanmerkelijk de hand verpakken en zal daar, speciaal bij den volley, niet altijd den tijd toe hebben. De ervaring leert, ■dat op zijn best de speler óf backhand (zooals Van Lennep) óf forehand (zooals Diemer Kool) in perfecten stijl speelt, maar de andere zijde in een niet beheerschten tusschengreep. Nog veel gevaarlijker is het, indien de speler naar beide zijden -iets opoffert: bij komt dan vanzelf in den Engelschen greep te spelen en dat is altijd een nadeel, indien zijne ground-strokes op den Amerikaanschen greep zijn opgebouwd. De Amerikanen hebben de oplossing hierin gevonden, dat rij altijd met éehe zijde van het racket volleeren. Zij verzwakken hier hunne lage volleys nog meer door, maar trachten die dan ook geheel te voorkomen. De beste volleyers, tot nog toe bekend, Johnston, Brookes, Mc. LoughJin, gebruiken allen ééne zijde van hun racket. Men zal nu begrijpen waarom wij den backhand niet dadelijk na den forehand behandelden. Neemt men aan, dat de ideale speler bij het volleyen altijd dezelfde zijde van het racket gebruikt, dan is dit hem ook voor zijne ground-strokes aan te raden. De backhand moet zooveel mogelijk met zijn forehand overeen komen; waarmede wij bedoelen, dat ook deze een topspin-drive zal moeten zijn. Den duim recht op den steel van let racket achten wij daarom noodzakelijk. Wij zouden in twijfel zijn of een gekapte backhand tot Tilden's baseline-spel is meer op den undercut dan op den topspin-drive opgebouwd. Hij speelt zijnen undercut met den Engelschen greep, meest met gestrekten pols, dus niet in volley-stijl. Deze slag is dus meer een drive. Zijn topspin-forehand, in denzelfden greep geslagen, is daardoor de tweede in ons hoofdstuk over den forehand beschreven. Volleys: forehand en backhand in Engelschen greep met gespannen pols, beide zijden van het racket gebruikend. De smash in denzelfden greep als forehand-cut. Hij is ook inderdaad, wat met dezen greep te verwachten is, het meest kwetsbaar op zijn smash. Backhand ground-stroke: ook met Engelschen greep en daardoor veel sterker met undercut, dan met topspin geslagen. Service: daar hij den Engelschen greep voortdurend gebruikt, is dit zijnen service ten goede gekomen. Hij heeft de variatie door ons als ideaal aangegeven en beheerscht elk onderdeel volkomen. Het voordeel van Tilden's stijl is, dat hij veel beter laag kan volleeren. Wij gelooven, dat hij, onwillekeurig wellicht, op dit vereischte zijn spel heeft opgebouwd. Voor ons land is het wellicht van nut om het slagenrepertoire van C. van Lennep na te gaan. Forehand: topspin-drive in Amerikaanschen greep, de beste forehand van ons land. Backhand: eveneens topspin-drive, Amerikaansche greep, duim recht er achter. Van Lennep is tegenwoordig achter in het veld bijna even sterk backhand als forehand. Volley: backhand in precies denzelfden greep als zijne backhand ground-strokes, de bal wordt weinig gekapt, bijna vol geslagen: de sterkste backhand-volley van ons land. Voorden forehand-volley gebruikt hij de andere zijde van het racket -en kan dan dikwijls niet meer geheel tot den greep van zijn forehand ground-strokes komen. Zijn forehand-volley wordt HET AFWACHTEN VAN DEN BAL. Naar aanleiding hiervan doet ach de tactische vraag voor, waar en de technische, hóe den bal af te wachten. Bij eenig nadenken moet het duidelijk zijn, wat in deze goede tactiek is; wij werken het alleen daarom uit, omdat er zoowel in practijk als in theorie zooveel tegen gefaald wordt. De beste volley-positie is zoo dicht mogelijk bij het net, zonder te groote kans te geven om overlobd te worden. Voor eenen ground-stroke is het een hoofdvereischte dat het lichaam zich gedurende den slag naar voren beweegt. Daaruit volgt, dat alle terrein tusschen den baseline en de gunstigste volley-positie gevaarlijk is om daarop te verblijven, daar men dan wellicht gedwongen zal worden tot technisch moeilijke volleys of ground-strokes. Maar wij zijn het oneens met hen, die leeren dat men nooit in dit gevaarlijk terrein den bal mag afwachten. Binnen de baseline te staan geeft het voordeel van eerder in de netpositie te kunnen komen en ook korte volleys van de tegenpartij minder gevaarlijk te maken. Heeft men de tegenpartij in de orunogelijkheid gebracht om eenen langen, harden slag naar de baseline te richten, dan vervalt het nadeel, anders aan deze positie verbonden. Als voorbeeld wijzen wij op de tegenwoordige tactiek in het dubbelspel. De return er, wiens partner voor het net staat, is wel gedwongen meestal in de gevaarlijke zóne den volley van den serveerder ai te wachten. Die nadeelen zijn niet denkbeeldig, integendeel, maar hij moet trachten ze te bezweren, door zijn return zoo laag en zoo moeilijk mogelijk te maken voor den oploopenden serveerder. Zonder dus het gevaarlijk terrein absoluut te verbieden, willen wij er toch op wijzen, dat men zich goed rekenschap moet geven of de voórdeelen wel de moeite waard zijn en of de voorafgaande slag de positie voldoende rechtvaardigt. Over het algemeen genomen staan de spelers te vaak in het gevaarlijk terrein. In deze vergete men niet, dat men gemakkelijker en sneller vóór- dan achteruit loopt, terwijl bovendien na achteruit geloopen te zijn, men zich eerst weer voor den slag schrap moet zetten, om aan het absolute vereischte te voldoen, dat het lichaam op het oogenblik van contact van racket met bal zich naar voren beweegt. Een meter winst tegenover een korten volley beteekent dus twee meter verhes tegen•over een langen bal op de baseline. In een dubbelspel echter tegen C. van Lennep—Nijpels staan wij, zoodra Nijpels een moeilijken bal te volleeren krijgt, altijd binnen de baseline, omdat zijn volley zelden of nooit hard en lang is, maar hij deze daarentegen wel kort en laag over het net weet te spelen. De techniek van het opstellen wordt beheerscht door den greep en de voeten. Ten opzichte van beide factoren bestaat de neiging zich zoo op te stellen, dat men in een neutrale houding is. Anders gezegd, men heeft het racket noch in den forehand- noch in den backhand-greep en men staat met de borst geheel evenwijdig met het net. Het is echter een fout te meenen, dat men sneller vanuit de onzijdige — tusschenin hggende — positie tot den backhandgreep kan komen, dan uit den forehand-greep. Al is het natuurlijk waar, dat de af te leggen weg vanuit de neutrale positie korter is, aan de andere bewegingen is men meer gewend. Een speler zooals C. van Lennep, die, wat hier in Holland gewoonte is, forehand en backhand met verschillende kanten van zijn racket speelt, staat den bal af te wachten in den forehands-greep, terwijl hij zijn racket met de linkerhand in het midden ondersteunt. Het racket is op het eindpunt van den forehand-slag en de kant waarmede de bal zou geslagen zijn is naar den grond toegekeerd. Het toevallige voordeel dezer positie is, dat het racket tevens op de hoogte is van het lichaam, waar men eenen backhand neemt en dat, bij zoo opstelt een grooter veld aan zijne forehand-zijde kan en moet openlaten, dan aan zijne backhand-zgde. Men ziet alweer hoe de vereischten van techniek en tactiek in elkaar grijpen. Nog een voordeel van het afwachten in eene besliste positie — forehand of backhand — is, dat indien men eerst naar den bal moet loopen om dien te kunnen terugspelen, men dit vanzelf — forehand vanaf den eersten en backhand vanaf den tweeden stap af — doet in een bepaalde positie der voeten: forehand met het gewicht op het linkerbeen, backhand op het rechter. Zooals wij schreven in de algemeene theorie der techniek is dit de snelste wijze om den slag te spelen. Tot zooverre behandelden wij het afwachten van den bal, indien men dezen als ground-stroke speelt. De volley Wedt andere moeilijkheden: vooreerst zal men niet altijd den tijd hebben den rechterschouder geheel naar voren te brengen voor een backhand-volley en ten tweede moet men meer dan bij eenen ground-stroke er op rekenen, dat men gedwongen kan worden tot achteruitloopen. In de volley-positie staat men dan ook het best met de borst vrijwel evenwijdig naar het net toegekeerd, maar met den rechtervoet iets achter den linker. Dit laatste niet te veel, om de evenwijdige positie niet te forceeren, maar toch voldoende om sneller naar achteren af te kunnen zetten. De greep is dezelfde als in de basehnepositie: hier biedt de Amerikaansche speelwijze met één zijde van het racket onloochenbare voórdeelen. TACTIEK. Door meer risico met eenen slag te nemen, b.v. door dien harder nit te voeren of scherper te plaatsen, bereikt men gewoonlijk — niet altijd '— dat men het der tegenpartij lastiger maakt. Aan eiken slag is een zekere mate van risico verbonden: tactiek is het uitvinden welke risico's men mag en dan ook moet nemen. De beste tacticus is hij, die telkens dit vraagstuk het beste oplost door het nauwkeurigst de juiste hoeveelheid risico te taxeeren, die het nuttigst rendement afwerpt. Als voorbeeld stelle men zich voor twee evenredig ontwikkelde, gelijksterke spelers. A. streeft bij eiken bal den hoogsten graad van zekerheid na. B. zal nu door A. aan te vallen de partij beslissend winnen. Het is theoretisch zelfs mogelijk, dat in zulk een partij B. minder mist dan A. Immers door A's tactiek of gemis aan tactiek, krijgt B. niet anders dan zeer gemakkelijke ballen te behandelen. Een ieder spinne dit geval eens verder voor zich uit: het is nuttig om later de ingewikkelder posities te begrijpen. Tracht A. echter elke maal dat rijn racket den bal ontmoet een winstpunt te maken, dan graaft hij tegenover een even sterk en tevens tactisch speler, ook weer rijn eigen graf. De ontwikkeling van het spel heeft gelukkig aangetoond, dat het loont om groote risico's te nemen. Deze en geen andere was de les in 1920 door Amerika aan Europa gelezen. Men veroorlove ons nu een voorbeeld van risico-taxatie in een concreet geval: Op een harde, hoogstuitende baan krijgt A. eenen langen drive toegespeeld. B. blijft achterin het antwoord op dezen slag afwachten. In dit geval heeft het geenerlei zin rijn risico te vergrooten door den bal laag over het net terug te spelen. Hierop doelden wij, toen wij in den aanhef neerschreven, dat meer risico nemen het der tegenpartij niet altijd lastiger maakt. Immers een van achter de baseline geslagen laag over het net scherende bal, zal geen goede lengte hebben en maakt het B. dientengevolge niet moeilijker, maar gemakkelijker. Ook de snelheid moet niet te hoog opgevoerd worden, daar men aan het ditmaal wèl bestaande voordeel onevenredig groote risico's neemt door te trachten eene rustig achterin afwachtende tegenpartij van achter de baseline den bal buiten zijn bereik te jagen. Heeft men zich eenmaal een eind achter de baseline laten terugdrijven, dan is als regel tegenover eene ook achterin afwachtende tegenpartij een hoog het net passeerende, met beheerschte vaart geslagen bal het eenige goede antwoord. Blijft de tegenpartij achterin en is een scherpe cross-courtslag uitgesloten, doordat men zelf op te grooten afstand van het net den bal moet nemen, dan is elke bal die in het net geslagen wordt een absolute tactische fout. Men nam dan bhjkbaar risico's zonder eenige kans op voordeel. In zoo'n geval zijn de eenig veroorloofbare fouten te lang of te scherp plaatsen; buiten de lijnen dus, maar nooit in het net. Een der ijverigste leden van Leimonias is de Heer J. B. Kan. Het is opmerkelijk van hoeveel spelers hij wint, die men toch geneigd zou zijn sterker te schatten. De verklaring van dit feit is hoofdzakelijk te vinden in zijne stipte navolging van den regel hierboven vermeld. Als tweede geval stelle men, dat de gegevens dezelfde blijven, maar dat B. zijnen slag naar het net opvolgde. De lob als antwoord zij nu exempli gratia uitgeschakeld. Speelt men den drive, dan wordt het in dit geval wèl rendeerend groote risico's te nemen door laag en hard spel. Vooreerst zou de zekerder slag nu gemakkelijker door B. aan het net onhoudbaar afgestraft worden, voor wien in deze positie een hoog het net passeerende, met matige vaart van achter de baseline geslagen bal, de gemakkehjkst denkbare behoort te zijn, maar verder geeft de netspeler, veel meer dan een baseliner, door zijne positie groote winstkansen aan eenen lagen, goedgeplaatsten harden drive. Wellicht heeft nooit iemand deze theorie consequenter in Holland doorgevoerd dan H. H. A. van West, op rijn vijftiende of zestiende jaar dubbelkampioen van Nederland in 1908, internationaal kampioen in 1912, voor welken titel hij op die wedstrijden Diemer Kool, onzen toenmaligen nationalen kampioen, wist te verslaan. Nooit gaf Van West eenen netspeler eene absoluut zekere kans om den bal af te maken. Dan miste hij dien liever zelf, door een schot te probeeren boven zijne speelkracht. De raakkans, hoe klein dan ook, was altijd zuivere winst. Aan den anderen kant zag men hem minder dan een ander eene voor hem zekere passeerkans missen door te trachten den bal scherper of beter te plaatsen, dan strikt noodig was. Voor zijne speelsoort was hij wel een der meest tactische spelers, die Nederland ooit gekend heeft. Daar zijn spel echter door technische gebreken van sommige zijner slagen zeer eenzijdig was, miste het die verscheidenheid van tactiek, welke een vereischte ware om hem te kunnen vergehjken met onze all-round tactici. Interessanter nog door wat hij uit zijn spel haalde, was ten tijde van Karei Beukema, een speler, die zich onder het pseudoniem K.n.oeier verschool, toenmaals een der minder sterke eerste klas spelers. K.n.oeier beschikte over een in sommige oprichten zeer goeden forehand, snel en goed onder controle, maar van achteren in het veld van te weinig lengte; een forehand dus, die zich beter voor passeeren van den netspeler schikte, dan voor een baseline-duel. De backhand daarentegen was uiterst zwaktegen eenen krachtig doorgezetten netaanval, maar zeer vast tegen eene baseline-attaque. Den smash kende hij alleen bij name, maar was absoluut doodend op volleys tusschen net- en schouderhoogte. Men riet hoeveel interessanter de opgave is, aan K.n.oeier gesteld, om zijn kwaliteiten zoo rendeerend mogelijk te maken dan de taak wordt voor eenen speler, wien sommige slagen eenvoudig ontbreken of die tenminste daar aanmerkelijk zwakker in is, dan in zijne andere slagen. K.n.oeier moest, achter in het veld zijnde, trachten den tegenstander voor het net te lokken, om zijnen forehand het nuttigst rendement te doen geven, maar hij moest dit vreezen voor zijnen backhand. Zelf eene net-attaque instellen was gevaarlijk vanwege eene verdediging door den lob, maar kwam hij nooit voor het net, dan miste hij eene zijner zekerste wijzen om het punt te winnen, n.1. zijnen zeer goeden volley tusschen net- en schouderhoogte. Men kan zich voorstellen, hoe ingewikkeld voor hem het wegen van voor- en nadeel bij eiken slag was. Toch heeft hij het met deze merkwaardige specificatie van slagen toen ter tijde klaargespeeld, dat alle tweede klasse spelers even beslissend en soms zelfs beslissender door hem werden geslagen, dan door veel sterker spelers. K.n.oeier*s beste periode was nog ten tijde der jeugd van den oudste der schrijvers en deze herinnert zich nog goed, hoe hij voortdurend het gevoel had, te spelen alléén tegen de sterke, niet te omzeilen punten van zijnen tegenstander. De opmerkingen tot dusverre gemaakt, hadden alleen betrekking op de grootst mogelijke objectieve kracht. Het zal vaak voorkomen, dat door bijzondere omstandigheden, waaronder het spel van den tegenstander de voornaamste factor is, de grootste objectieve kracht niet het nuttigst rendement geeft. Anders gezegd, wat tot dusverre betoogd is, releveerde het nut van zelfkennis, maar een verstandig speler tracht ook zijnen tegenstander te leeren kennen en in zijn eigen spel daarmede rekening te houden. Ook hierin is de graadbepaling de moeilijkheid. In 1907 werd te Haarlem de finale Heeren-enkelspel kampioenschap der Nederlanden verspeeld tusschen C. van Lennep en Ch. M. Henny. Van Lennep's spel was toen ter tijde veel minder sterk dan nu. Hij beschikte wel is waar over eenen forehand, die waarschijnlijk harder en vaster was, dan wat ook nu nog de beste forehand van Nederland is, maar zijn backhand was alleen een verdedigend schot, wèl volkomen vast tegen eenen baseliner, maar onnut tegen eenen volleyer. Zijn volley was de vaak ontbrekende schaduw van wat deze nu is. Van Henny's slagen kan men hetzelfde zeggen, alleen was elke slag zwakker. Het meeste succes hadden beide spelers dan ook gewoonlijk met de tegenpartij door middel van harde drives achterin te houden en af te wachten tot een korte return door hunnen forehand voldoende afgestraft kon worden. De beste speelwijze voor een all-round speler tegen beide was natuurlijk van achterin het veld den bal hoog en lang met matige vaart terug te slaan en op elke eenigszins gemakkelijke kans de gelegenheid aan te grijpen, dien op des tegenstanders backhand te plaatsen en den plaatsbal naar het net op te volgen. Henny deed dit echter gedurende de drie sets der best out of five party niet éénmaal. Hij speelde zijn eigen spel objectief op zijn sterkst, maar ontketende daarmede tevens het sterkste spel van Van Lennep. De uitslag was 6—0, 6—0, 6—o. De fout wordt begrijpelijk, indien men weet, dat Henny zich toen volkomen gespecialiseerd had in zijn eenzijdig spel en daar alle zijne successen mee behaald had. De wedstrijd is hem echter eene nuttige les geweest en stelde hem in staat, kort daarna de eerste Hollander te zijn, die den Belgischen kampioen De Borman versloeg. Wel is waar waren toen de omstandigheden vrij onregelmatig en was De Borman nog altijd de sterkere speler, maar het neemt niet weg, dat dit resultaat nooit door een zoo eenzijdig spel, als waarover hij in Haarlem beschikte, te bereiken ware geweest. Ook omstandigheden, buiten eigen kracht en spel der tegenpartij om, zullen de keuze der slagen beïnvloeden. Op een onzuivere of zeer bolle baan zal een speler goed doen met meer dan onder normale omstandigheden past, naar voren te komen. Het is natuurlijk mogelijk, dat, terwijl die omstandigheden biertoe nopen, het speciale spel van de tegenpartij dit juist niet wenschelijk maakt. Jaren geleden speelde Ritchie eenen belangrijken wedstrijd op de prachtige grasbanen te Wimbledon tegen Mavrogordato. De partij ging gelijk op, totdat deze door regen afgebroken moest worden. Bij hervatting was de baan nog zeer nat en Ritchie op de baan verschijnend, sloeg eerst eenige ballen over het net met een veel geprononceerder kap-beweging dan hij tevoren gebruikt had. „That makes the ball shoot," zeide hij en inderdaad kwam de bal op het zeer natte gras bijna niet meer op. Mavrogordato werd daarna kansloos verslagen. Eene der meest bekende Duitsche speelsters, wij zullen haar schande genadiglijk met het pseudoniem N. bedekken, moest eene finale spelen tegen frl. Rieck, eene andere uitnemende Duitsche speelster. Mevrouw N. had voor haar spel eenen laag springenden bal noodig, frl. Rieck was het meest succesvol op eenen hoogen bal. Mevr. N. wist te bereiken, dat niet gespeeld werd met de door het Comité verstrekte ballen, maar met een dozijn, dat door haar van te voren eenigen tijd in een ijskast geplaatst was. Mevr. N. won. Eene geoorloofde wijze om van de omstandigheden gebruik te maken, ware b.v.b. geweest, indien Mevrouw N. onder het spelen gemerkt had, dat een onweersbui dreigde en toen door hare tactiek verhinderd had, dat de partij Ivoor het uitbarsten geëindigd was. Een verdedigend spel onder zulke omstandigheden maakt, dat de tegenstander langer tijd noodig heeft om het noodig aantal punten te verkrijgen, al wint men zoodoende zelf ook in verhouding er minder. Na de regenbui zou Mevr. N. dan, evenals Ritchie, eene baan gevonden hebben, die voor haar slagen meer passend was. In het jaax, dat de fraaie Arnhemsche banen te Klarenbeek geopend werden, ontmoette in de finale juniores E. G. de Seriere eenen hem tot dusverre geheel onbekenden speler Van Haaf ten. Seriere had, heel verstandig, reeds vóór rijn eigen wedstrijd het spel van Van Haaften gadegeslagen en was tot •de ontdekking gekomen, dat diens forehand, hoewel brillanter, tevens ook veel onvaster was dan rijn backhand. Hij schreef •de overwinningen van Van Haaften meer toe aan diens vastheid van backhand, dan aan de winstpunten, die hij forehand maakte en nam zich voor, om niet als Van Haaf ten's vroegere tegenstanders te doen, die uit angst voor rijnen harden forehand, hem steeds op rijnen backhand gespeeld hadden. Seriere concentreerde dus rijn aanval geheel op den forehand en ... had totaal geen succes met deze tactiek. De reden hiervan was, dat S. zijne slagen naar het net opvolgde. De harde, hoewel onvaste forehand-drives van rijnen tegenstander waren te moeilijk te volleeren en Van Haaften 's onzekerheid werd Tuimschoots goedgemaakt door het groote aantal winstpunten. S. veranderde zijne speelwijze en bleef zelf achterin, terwijl hij zijne slagen op v. H.'s forehand bleef richten. Hij behaalde bier een onmiddellijk voordeel mede; de onvastheid rijns tegenstanders bleef dezelfde en diens slagen leverden hem minder winstpunten op. Maar weer veranderde het aspect van het spel, doordat v. H., niet langer achtergehouden door volleyspel van Seriere, nu zelf voor het net kwam. Dit deed de weegschaal weer te rijnen gunste overslaan. S. zag het gevaar, maar wist het te bezweren door nu eens wèl, dan weer niét naar het net op te loopen, maar indien wèl, dan steeds op den backhand van Van Haaften; bleef bij achterin, dan speelde hij op diens forehand. Ten slotte won hij, alleen door verandering van tactiek, op het kantje af eenen wedstrijd, die op verschillende momenten hopeloos verloren scheen. Over het algemeen gesproken moet men geen listen bezigen, zoolang men met all-round goed spel wint. Men blijft zoodoende beter op slag en gaat het later spannen, dan heeft men meer profijt van zijne list, naarmate deze onverwachter is. Geen regel zonder uitzondering: het kan nuttig en noodig zijn eenen speler van den beginne af aan te ontmoedigen. Een goed begrip der slagen en der posities in het spel voorkomend, geven aan de hand dezer principes den speeltrant aan. Het Spel geeft gelukkig ruimschoots gelegenheid om door goede tactiek eenen technisch sterkeren tegenstander te overtroeven. ENKEL SPEL. Aanval is de beste verdediging. Gelukkig, dat dit ook voor tennis geldt en in eene mate, die het spel van eentonigheid redt. De Amerikaansche en Australische successen der laatste jaren hebben duidelijk aangetoond, dat het nuttig is de meerdere zekerheid aan eenen scherperen aanval op te offeren. De speler, die niet tracht bij elke gelegenheid tot den aanval over te gaan, verveelt het publiek, de tegenpartij en zichzelf en wordt tevens verslagen door eenen speler van gelijke technische bekwaamheid, maar die beter inzicht toont in de tactiek en de pleizieren van het spel. Een aanvallend speler tracht te bereiken óf de tegenpartij in een ongunstige óf zichzelf in eene gunstige positie te brengen. De gunstigste positie is die van eenen netspeler, die een zoo goeden bal geslagen heeft, dat de tegenrxirtij weinig kans heeft om hem te passeeren; de netpositie is de zwakste ook, indien het passeerend schot niet lastig is. Daaruit volgt, dat er tweeërlei wijze van aanval is: i°. zelf eenen goeden bal te slaan en dien naar het net op te volgen; 2°. de tegenpartij te dwingen naar het net te komen op -eenen te zwakken aanvalsslag. Ook deze tweede tactiek is aanval te noemen, omdat, hoewel schijnbaar de tegenpartij tot den — onvoldoenden — aanval overgaat, deze biertoe gedwongen is en de leiding van het spel is bij den speler, die den ander dwingt voor het net te komen. De beste spelers van tegenwoordig volgen allen de eerstgenoemde aanvalstactiek. De reden hiervan is, dat men die tegenover eiken speler en elk soort spel kan toepassen; terwijl, zooals wij later zullen aantoonen, de tweede tactiek alleen •opgaat bij eene onevenredige zwakheid der tegenpartij. De volgende vragen doen zich nu voor: i°. wat is de beste wijze om de netpositie te bereiken; 2°. wat is de beste verdediging er tegen. Men kan altijd eenen service naar het net opvolgen: daaruit volgt, dat ook de beste serveerder en volleerder nooit tot winnen kan komen, indien zijne ground-strokes totaal onvoldoende zijn en de tegenpartij hem de helft der games tot déze dwingt door ook op zijnen service op te loopen. Daarom ook is het noodzakelijk om ground-strokes te bezitten, die goede passeerslagen zijn. De beste passeerslag is de topspin-drive. In ons hoofdstuk „De rotatie van den bal" hebben wij aangetoond, dat indien men drie ballen met gelijke vaart, uit denzelfden hoek en vanaf hetzelfde punt slaat, de bal met voorwaartsche rotatie (de topspin-drive) eerder op den grond zal komen, dan de bal zonder rotatie, terwijl de bal met achter waartsche rotatie geslagen, integendeel verder neerkomt. Gegeven eene gelijke snelheid van slag, ziet men dus, dat de speler, die den topspin-drive gebruikt, veel meer ruimte heeft, om den netspeler te passeeren. Nog een ander voordeel is, dat het plotseling neerdrukken van den bal den voUeyer dwingt, vaker dan dit tegen een anderen slag het geval kan zijn, om óp inplaats van neder te volleeren, hetgeen zijnen aanval van veel van zijne kracht berooft. De topspin-drive, die dus de meest geschikte slag is om eenen netspeler te passeeren, leent er zich ook zeer goed toe om er mede voor het net te komen. Hoe harder en sneller dé baan, des te nuttiger wordt dan de voorwaartsche rotatie, daar de bal verder en sneller doorspringt en het minder moeilijk wordt eenen slag te slaan, die de tegenpartij in moeilijkheden brengt. Op een zachte grasbaan wordt de voorwaartsche rotatie eerder tot nadeel. Vooreerst is een laag-opspringende bal met de geschiktste om daarop een topspin-drive te spelen en ten tweede is zelfs een goedgeslaagde topspin-drive minder moeilijk te beantwoorden. Want zulk eene baan remt de vaart en het hooger opspringen wordt dan tot nadeel. Daar het Hollandsche spel alleen op harde banen wordt gespeeld en de topspin-drive, altijd het beste verweermiddel, bij ons ook een sterk aanvalswapen is, kan het weinig verwondering wekken, dat deze bij ons de heerschende slag werd. Toch is dit eene miskenning van de aanvallende waarde van den undercut. Onder sommige omstandigheden kan het laag opspringen van den undercut de tegenpartij in groote moeilijkheden brengen. Tot juist inricht -dier omstandigheden moge nog een diagram voorafgaan. De lessen uit dit diagram te leeren ontvingen den naam van centre-theorie. Men zal zien, dat een bal op het midden van den baseline neerkomend, minder netruimte tot passeeren geeft, dan een bal in de hoeken of nog scherper geslagen. Tegenover dit voordeel staan enkele nadeelen: een bal in een hoek geslagen dwingt de tegenpartij gewoonlijk tot meer loopen en laat hem minder tijd voor zijnen slag. Het zal echter ook vaak voorkomen, dat hoe scherp en moeilijk ook geslagen, men toch niet kan verhinderen, dat de tegenpartij voldoenden tijd voor zijnen beantwoordenden slag heeft. In zoo"n geval is een scherpe hoekbal voor den netspeler eerder een nadeel dan een voordeel. De centre-theorie is dus het nuttigst voor de gevallen, dat men geen of te weinig kans ziet om de tegenpartij door een scherp schot zóó in het nauw te brengen, dat men zijnen bal veilig naar het net op kan volgen en het nadeel van de grootere passeerruimte aan het net kan dragen. Wenscht men in die gevallen toch tot den aanval over te gaan, dan kan men nog de centre-theorie gebruiken. Maar dan moet men niet trachten de tegenpartij in tijdnood te brengen, immers daarvoor is het hoekschot, hoewel beter geschikt, toch onvoldoende geoordeeld. Men zal dan moeten trachten eenen bal te slaan, die hoewel hij der tegenpartij allen tijd geeft, toch moeihjk is terug te slaan. Hiertoe nu is de undercut buitengewoon geschikt. Zijn Forehand-volley in Amerikaanschen stijl van A. F. Wilding. van kunnen maken, dat sommige spelers op lage ballen moeite hebben en soms kan het voorkomen, dat hoe fraai ook de bal is, waarmee een speler voor het net komt, hij toch machteloos is tegenover eenen lob. De groote meester in deze speelwijze was wel O. Froitzheim, die vooreerst wegens zijn uitnemend passeeren en lobben een netspeler niet zeer behoefde te vreezen en ten tweede een zeer groote vastheid bezat op korte cross-slagen, die den tegenstander naar voren dwongen en zoo laag bleven, dat de aanvalsslag niet sterk genoeg werd tegen eene zoo sterke verdediging. Wij vermelden bier alleen den lagen cross-drive als middel om de tegenpartij te dwingen voor het net te komen. In het buitenland wordt Mertoeookvaakeen,,drop-shot"aangewend. Een „drop-shot'' speelt men door den bal zoo zacht en zoo laag mogehjk te slaan. Het is zuiver en alleen een plaatsen in de lengte; niet in de breedte, zooals gewoonlijk geschiedt. Onze banen zijn te hard en kaatsen daardoor den balkte hoog terug, dan dat onder normale omstandigheden de bal niet gemakkelijker en nuttiger op andere wijze wordt gespeeld. Toch kan een drop-shot soms als verrassing, vaak in een Mixed-double en vaker nog in Damesspel nuttig zijn. Wij willen waarschuwen tegen eene fout, die vaak in de uitvoering is te zien. De speler is geneigd, om meenend zijn drop-shot voor den tegenstander moeilijker te maken, den bal vlak over het net te slaan. Deze kan — zoo geslagen — dan echter onmogehjk loodrecht neervallen en het verdere doorspringen maakt het der tegenpartij gemakkelijk. Het is dus zelfs ongewenscht groote risico's te nemen om den bal vlak over het net te slaan: nuttiger is het gewoonhjk bij een drop-shot er op te letten, dat de bal zooveel mogelijk loodrecht neerkome. Dit is zeker een voordeel dezer speelwijze, dat het uitmuntende passeeren hiervoor vereischt, de beschikking inhoudt over lage cross-drives, zoodat daarmee tevens het middel is gegeven om de tegenpartij in ongunstige positie voor het net te halen. Toch willen wij deze speelwijze niet aanraden voor het Heeren-enkelspel. Voor dames is zij ons inziens de sterkste, maar voor heeren lijkt ons de andere aanvalstaktiek voordeeliger en in elk geval veel boeiender. Nog minder is een speler te vreezen, die, van achterin, steeds maar lange, harde slagen tracht te geven. Indien zulk een speler soms nog wint van tegenstanders van ongeveer gelijke klasse, die wèl over een volley beschikken, is dat, omdat deze hem op verkeerde momenten trachtte te overtroeven. Tegen dergelijke spelers moet men het voordeel zijner grootere allroundheid daarin zoeken, dat men ongestraft op diens goede drives eenen bal kan terugslaan, welken die baseliner, indien bij tevens kon volleyen, gemakkelijk kon beantwoorden met eenen drive, die hem in gunstige netpositie bracht. Om een Hollandsen voorbeeld te geven: Als Castendijk tegenover v. d. Feen speelt, wordt v. d. Feen steeds gedwongen een scherp en lang baselinespel te spelen met de risico's daaraan verbonden. Castendijk daarentegen kan volstaan met een veel minder gewaagd baselinespel, daar hij minder behoeft te vreezen, dat v. d. Feen voor het net zal komen. Wèl beschouwd, plukt hij dus ten bate van zijn baseline-spel de vruchten van zijn volleeren en dit kan zelfs gebeuren zonder dat hij ook maar éénmaal succesvol voor het net komt, indien hij maar zijn tegenstander dwingt om grootere risico's te nemen. Wij gaan vooral hierom zoo uitvoerig op dit punt in, omdat over het algemeen de all-round speler tegenover een baseliner de fout begaat te meenen, dat hij zijnen volley alleen al volleerende in het spel kan brengen en daarom te veel het spel forceert. Een all-round speler tegenover een baseliner moet zich nooit haasten: het baseline-duel is voor hem gemakkelijk en daardoor veel voordeeliger dan voor zijn tegenpartij. Voor het enkelspel is het van groot belang een drive te hebben van goede lengte. En dit om drie redenen: i°. maakt men het der tegenpartij moeilijk om voor het net te komen, indien hij den bal moet spelen, nadat deze den grond geraakt heeft; 2°. krijgt men zelf meer tijd om, zoo men wil, den bal naar het net op te volgen.; 30. een goede lengtebal geeft minder gelegenheid tot passeeren dan een kortere, al is de laatste ook soms scherper geplaatst; zie centre-theorie. Het nadeel van den langen slag is, dat hij zich niet zoo goed tot passeeren leent, daar hij uit den aard der zaak óf vrij hoog over het net moet gaan óf althans niet onmiddellijk zal dalen na het net gepasseerd te zijn. Dit is de reden, waarom, zelfs bij gelijke volley-capaciteiten, het kan voorkomen, dat van twee spelers de een beter in singles maar zwakker in doublés is dan de ander. Want voor het doublespel tellen de voórdeelen van den langen slag minder en de nadeelen zwaarder. Een der sterkste spelers, die het spel ooit heeft gekend, W. Larned, vele jaren Amerikaansch kampioen, heeft willens en wetens nooit getracht zich te volmaken in het doublespel, uit vrees de mechanische zekerheid zijner lange drives voor het enkelspel te verzwakken. HEEREN-DOUBLESPEL. In het doublespel is de netpositie nog sterker dan in het enkelspel. Dat wil zeggen, dat de moeilijkheden, waarin men zijnen tegenstander moet brengen zoo groot niet behoeven te zijn om de netpositie te rechtvaardigen. De helft van het doublecourt is kleiner dan het geheele enkelcourt; het volleeren is daardoor gemakkelijker en dus worden hooger eischen gesteld aan de verdedigers, die den bal na den sprong moeten nemen. Die hoogere eischen maken, dat, nog sterker dan voor het enkelspel, de regelen gelden: i9. dat men den bal snel moet nemen, liefst nog vóór deze zijn hoogste punt heeft bereikt, 2°. dat de topspin-drive de nuttigste slag is. Zooveel sterker is de netpositie in het doublé- dan in het enkelspel, dat, terwijl den speler in het enkelspel niet aan te raden is, eiken service als regel aan het net op te volgen, dit wel geldt voor het doublespel. De spelers in een Heeren-double worden geleid door twee hoofdoverwegingen, die soms met elkaar in strijd zijn. Zij behooren te trachten: i°. zoo spoedig mogelijk aan het net te komen; 2°. zooveel mogelijk zij aan zij te staan, in één lijn parallel loopend met het net. Dat deze principes soms met elkaar in strijd zijn, zal men erkennen, als men nagaat, dat de partner van den serveerder gedurende diens service reeds aan het net staat — hier wordt dus de evenwijdigheid opgeofferd — en, dat de partner van den returner wèl gewoonhjk op gelijke hoogte den service afwacht — hier wordt dus door hem de netpositie opgeofferd. De reden dier tegenstrijdigheden vindt men, indien men de positie één voor en één achter ontleedt. Hiervan een diagram. Men zal zien, dat indien de tegenpartij een korten cross-bal aan de open zijde te verwerken krijgt, de alléén-achterspeler zelfs meer dan de geheele baseline te dekken heeft, wat een •onmogelijke taak is. De reden hiervoor is, dat de solitaire netspeler niet meer dan een zeker gedeelte net kan beschermen en dat door de ■scherpe hoeken hij te weinig nuttig achterland beschermt: hij beschermt een groot gedeelte veld, dat buiten de lijnen ligt, maar ontlast daarmede natuurlijk niet zijnen medespeler. Wij willen dit diagram gebruiken om op eene veelvuldig ■voorkomende fout te wijzen, n.1. dat de partner van den serveerder zich op eene vaste plaats opstelt en daar ook blijft -staan. Integendeel moet zijne opstelling geheel beheerscht worden door de plaats, waar de bal neerkomt. Om bij een concreet voorbeeld te blijven, als uw partner cross serveert, zult gij dichter op uwe zijlijn moeten staan, dan als hij langs de middellijn serveert. Bij den service worden de nadeelen der één-achter-en éénvoor-positie voornamelijk opgeheven, doordat: a. de serveerder, door snel oploopen, op het oogenbhk, dat hij den return speelt, op dezelfde hoogte tracht te zijn als zijn medestander; b. doordat men zijnen bal (service) plaatst in het terrein voor zijnen, voor het net staanden, medestander: hierdoor ■wordt het nadeel ook principieel opgeheven. Wij wijzen hier daarom op, omdat hoewel voor den service ieder altijd reeds dezen voordeehgsten weg volgt, de lessen, hieruit te leeren, gedurende eene rally meer niet dan wèl toegepast worden. Het komt vaak voor, dat gedurende eene rally zich de gelegenheid voordoet om den bal naar de baseline te plaatsen, indien men één of beiden der tegenstanders daarheen gedwongen heeft. Gewoonhjk loopen beide spelers na zoo'n drive op en opmerkelijk is, dat ook gewoonlijk de partner van dengeen, die den bal slaat, met oploopen wacht lot deze daarmee begint. Het is duidehjk, dat, wanneer deze als mogelijk is, zonder de tegenpartij te groote kans op overlobben te geven. De voórdeelen, die men derft door te groote voorzichtigheid, Zijn even groot als de nadeelen eener te groote onstuimigheid. Over het algemeen wordt er in Holland vanwege onze nationale bedachtzaamheid in dezen te voorzichtig gespeeld. Men kan deze tegenstrijdige vereischten eenigszins met elkaar verzoenen, door den volley zoo ver mogehjk vóór zich uit te leeren nemen. Slaagt echter de lob over eenen speler, dan zal deze als regel den bal zelf moeten terugspelen. Deze bal aan zijnen partner over te laten, maakt, dat deze niet genoeg aandacht er aan kan besteden zelf dicht genoeg op het net te komen. De uitzonderingen hierop voor speciale gevallen geldend, toonen juist het onderling begrijpen, wat de kracht van een goed ingespeelde doublé is. In eene zeer spannende partij tusschen Froitzheim—Van Lennep en Scheurleer—Diemer Kool was de stand twee sets tegen één voor v. L. en F.; vijf games tegen vier voor Scheurleer—Kool en thirty all, service Diemer Kool. Om verschillende redenen was het niet te verwachten, dat Froitzheim Diemer Kools service langs de zijlijn zou trachten terug te slaan en daarom benutte Scheurleer deze gelegenheid om den return te anticipeeren, zijne zijlijn vrijste laten en naar rechts uit te vallen. De anticipatie leverde een belangrijk winstpunt op, maar het aardigste was toch de histoire intime. Bij het onderling napraten, bleek dat, hoewel Scheurleer Froitzheim totaal verrast had, Diemer Kool daarentegen diens anticipatie geheel verwacht had en de —objectieve — fout begaan had, van niet geheel op te loopen om in staat te zijn eenen eventueelen lob over Scheurleer nog te halen, daar deze zelf dit niet meer zou kunnen doen. Wij herhalen echter, de regel is, dat elk speler zijn eigen lob moet dekken: de nog vastere regel is, dat men altijd moet trachten eenen lob te volleyen en nooit te laten vallen. Nog willen wij opmerken, dat, hoewel over het algemeen 8 genomen de netpositie de sterkste is in het doublespel, en dus twee netspelers het van twee baseliners van gelijke kracht moeten winnen, deze regel niet onder alle omstandigheden opgaat. Het sterkst ondervonden vrij dat eens in Noordwij k, in een wedstrijd tegen een Duitschen speler, Hoffmann, die met Van Voorst van Beest samenspeelde. Hoffmann en v. Voorst v. Beest bleven veel meer achter dan wij, H. volgde zelfs zijn service niet naar het net op. Nu was in dat jaar de achtergrond der Noordwijksche banen zeer slecht, hetgeen een groot nadeel voor den volleyer beteekent. Wij wonnen toen, omdat het verschil in speelsterkte te veel in ons voordeel was, maar hunne speelwijze was onder die omstandigheden voórdeeliger, inplaats van nadeeliger dan de volley-aanval. Nog eene herinnering naar aanleiding hiervan: lange jaren geleden werd er op de Leidsche studentenwedstrijden eene finale gespeeld tusschen A. van Wulffthe Palthe en C. Henny eenerzijds enN. J.C. SnouckHurgronje—Scheurleeranderzijds. In deze zeer gelijk opgaande partij, was het van groot belang, dat Scheurleer zijn service-game niet verloor. In den loop van het spel ging Palthe diens service hoe langer hoe beter terugspelen en opkomende kreeg S. als regel een lagen, moeilijken bal te verwerken. Totdat hij bemerkte, dat door soms niet, soms wèl op te loopen, hij Palthe's aandacht van den bal op hem wist te trekken, wat tot misslagen leidde: de kracht van den return was totaal gebroken. Ziehier dus weer een voorbeeld, dat onder sornmige omstandigheden de objectief sterkste speelwijze niet altijd de nuttigste is. Toch raden wij aan, zich althans bij het oefenen aan den regel te houden. In wedstrijdspel moet men nooit blindelings eenen regel volgen: het zijn de aardigste overwinningen, die behaald zijn door eene bewuste afwijking van een schijnbaar altijd juisten regel. Combinatie is samenspel en~de mogelijkheid daartoe hangt grootendeels af van de techniek der verschillende spelers. Om een duidelijk voorbeeld te geven: een speler, die niet kan smashen, zal nooit eenen goeden doublé vormen met een ander, die hetzelfde zwak heeft. Over het algemeen gesproken, ia natuurlijk een doublé van twee volkomen evenredig gevormde spelers ideaal. Daar deze spelers echter zeldzaam zijn, zal men veel meer goede combinaties vinden van spelers, wier onevenredige sterkte een onevenredig zwak van de medepartij aanvult. Als voorbeeld hiervoor diene de doublé C. van Lennep—L. Nijpels. De backhand ground-stroke van Nijpels is zijn zwakste punt, de forehand ground-strokes van Van Lennep diens sterkste. De kracht van Van Lennep maakt het onmogelijk het volle voordeel van de zwakte van Nijpels te trekken. Zoo hielp anderzijds de goede service van Nijpels het — vroeger — zwakke volleyspel van Van Lennep. Als regel zijn die combinaties het sterkst, waarin één speler de winpunten maakt en de andere het vaste element vormt. Slechts de supercombinaties staan boven dezen regel. GEMENGD DOUBLESPEL. Het gemengd doublespel wordt op drieërlei wijze gespeeld. Volgens de eerste, vroeger meest gebruikelijke, blijft de dame alleen achterin en tracht de heer voor het net den bal te onderscheppen en af te maken. De tweede manier is, dat beiden voor het net spelen. De derde, dat de dame voor het net staat en de heer achterin speelt. Bij deze laatste manier zal toch gewoonlijk de genadeslag door den heer gegeven worden met eenen volley, doordat hij tijdelijk de volley-positie inneemt. De tactiek van het spel wordt geheel beheerscht, doordat de heer tracht zooveel mogelijk zijne meerdere kracht in het spel te brengen: de tegenpartij zal trachten hem zooveel mogelijk uit te schakelen. Op tweeërlei wijze kan men het grootste gedeelte van het spel tot zich trekken: i°. door zoo vaak mogelijk den bal zelf te spelen; 2°. door van de ballen, die men te spelen krijgt, zooveel mogelijk te maken. Dit laatste is de reden, waarom, met den heer als netspeler en de dame achterin, het kan zijn, dat de dame meer slagen te spelen krijgt dan de heer, maar deze toch het grootste en belangrijkste deel heeft: hij zal meer winstpunten maken. Dit nu is de bestaansreden der verschillende speelwijzen, dat het soms voor den heer voordeehger is te manoeuvreeren om den bal meer te spelen, soms ook het van grooter belang is, de quantiteit der slagen door de qualiteit te vergoeden. Theoretisch gesproken is er natuurlijk nog een speelwijze mogehjk, n.1. heer en dame beide achterin. Deze speelwijze heeft echter altijd ten gevolge, dat de tegenpartij gevaarloos haren aanval geheel concentreert op de dame. De heer is bij eenigszinS goed spel der tegenpartij niet. in staat om dit te verhinderen, want het doublecourt is te groot om alleen te verdedigen. Daarom ook heeft de heer geen keuze, indien zijn dame totaal niet volleyen kan. Blijft hij achterin, dan is hij tot niets nut en is zelfs niet een dreigend gevaar. Hij moet wel naar het net gaan om de tegenstanders althans tot gevaarlijke slagen te dwingen. Het wikken en wegen, welke speelmethode te volgen, komt dus alleen voor, indien de dame kan volleyen. Hóe dan te beslissen, zal een ontleding der beide speelwijzen en de daarvoor vereischte slagen aantoonen. Zoowel aan den volley, als aan het baselinespel worden in den Mixed-double geheel andere eischen gesteld dan in enkelof heeren-doublespel. Het is algemeen bekend, dat een goed singlespeler nog geen goed doublespeler behoeft te zijn. Gewoonhjk echter wordt aangenomen, dat een exclusief singlespeler, exclusief in dien zin, dat hij geen goed Heeren-doublespeler is — niet, een exclusief doublespeler, wèl een goed Mixedspeler zal zijn. Wij zullen echter zien, dat deze laatste conclusies onjuist zijn. Nemen wij eerst, als het belangrijkste, het spel van den heer, daarna dat der dame. Wij hebben in onze beschouwingen over het Heerenenkel- en doublespel aangetoond, dat voor het enkelspel lengte van drive belangrijker is dan voor het doublespel. Voor het gemengd doublespel is veeleer de lengtedrive aangewezen. Immers de moeilijkheid van passeeren is minder groot en het komt vaker dan in het Heeren-doublespel voor, dat men een drive naar de baseline tot het net kan opvolgen. Wat den volley aangaat, zal men veel meer zien, dat een speler, die in het enkelspel goed volleert, ook als Mixedspeler een goede volleyer zal zijn, dan wanneer hij een nuttig en goed volleyer voor het Heeren-doublespel is. De reden hiervan is, dat de Mixed-doublespeler óf alleen voor het net staat óf althans het leeuwendeel daarvan te dekken zal hebben. Dit leidt tot een wijze van den volley te nemen en te plaatsen, die veel meer een enkelspel- dan een doublespel-volleyer eigen is. Het komt n.1. voöt, dat een speler eene beperkte taak zeer goed vervult, maar tegenover eene grootere totaal faalt, terwijl een ander speler zijn mindere in de beperkte, maar zijn meerdere in de uitgebreide taak kan zijn. De volleyer in het gemengd doublespel moet winstpunten maken: hij moet hiermede trachten het spel te forceeren. Tracht hij dit niet, dan wordt zijne partij de kracht zijner dame en dit moet bij voorkomen. Vandaar de noodzaak van het z.g. „snoepen." Een practische les hiertusschen: indien men gaat snoepen, doe het dan ook resoluut. Een volleyer, die werkelijk snoept, loopt altijd de kans om óf overlobd óf langs zijne lijn gepasseerd te worden. Kan hij eenen bal, naar zijne dame gericht, volleyen, zonder die kansen te nemen, dan is dat geen snoepen te noemen. Het is nü totaal verkeerd een snoep te wagen, zonder ook de consequentie zijner daad geheel te aanvaarden. Een goede terugslag langs zijn eigen lijn, is tóch voor hem verloren en eenige weifeling vermindert onnoodig zijne kansen tot succes, indien de bal wèl komt, waar hij dien al snoepend verwacht. Dit is de reden, waarom de uitval, die het kenteeken van eiken snoep is, en die — ook karakteristiek hiervoor — gedaan wordt, nog vóór men zich ervan vergewist heeft, waar de bal van den tegenstander is heengericht, nooit, —'■ zooals toch gewoonhjk gedaan wordt, — evenwijdig aan het net moet geschieden. Men moet integendeel, gedurende dien uitval trachten zoo dicht mogehjk op het net te komen, zoo niet met de voeten, dan toch, vooroverbukkend, met het racket. Aldus komt men in den radius van meer ballen en heeft groote kans den juist geanticipeerden bal ook af te maken. Dit anticipeeren is het kenmerk van den Mixed-volleyer en de speciale techniek hiervoor vereischt, volgt er ook logisch uit. OEFEN- EN WEDSTRIJDSPEL. Het verschil dat men gewoonlijk tusschen deze beide wil maken, is het juiste niet. Als ideaal stelt men zich voor, gedurende de oefening zooveel mogehjk de eigen zwakke punten te oefenen en de tegenpartij gelegenheid te geven tot diens sterkste slagen. Anders gezegd, men beschouwt als de beste oefening het uitsluitend oefenen der eigen zwakste punten door een zoo sterk mogelijken aanval uit te lokken. Wie zoo denkt, meent dan, dat men in wedstrijdspel het tegenovergestelde moet trachten te bereiken. Aan deze opvatting der ideale oefeningswijze kleeft tweeerlei fout: i°. oefent men niet het best op moeilijk, maar op gemakkelijk tegenspel: 2°. slaat men geen acht op het moreele element. Een speler die niet anders dan zijne zwakke punten in het spel brengt, speelt zooveel minder sterk dan hij vermag, dat dit animo-doódend is. Behandelen wij den eersten factor: men leert een moeilijken bal terugslaan, niet door honderdmaal tegenover een even moeilijken gefaald te hebben, maar door telkens beter te slagen op honderd gemakkelijke. De forehand van C. van Lennep werd geleerd op zachte dames-(meervoud) services: Diemer KooPs smash ontstond' uit systematisch te kort uitgevoerde lobs en Scheurleer's backhand heeft veel te danken aan eenen handicap van Owe 40 received 30, dien hij indertijd geregeld speelde. In 1903 won A. van Lennep te Arnhem het kampioenschap. Beter dan eenig ander toenmalig Nederlandsen speler, kon hij tegen den harden service van A. Broese van Groenou, zijnen tegenstander in de finale. Toch had bij van tevoren iii Hilversum niet anders geoefend dan tegen zeer zwak damesspel en op de kampioenschappen kwam hij dat jaar voor het eerst tegen een snelgeslagen bal te staan. De reden is, dat men op een gemakkehjken bal zich een verbonden. Luisteren naar het impact en kijken naar de voeten is het gemakkelijk! middel om in dezen nooit een fout te maken. Verder begaat een linesman gemeenlijk de fout te trachten den bal te volgen tot deze op den grond komt. Beter, ja zelfs alleen goed is, om, indien men ziet, dat de bal bij de te bewaken lijn zal neerkomen, niet naar den bal meer te zien, maar scherp langs de lijn te kijken. Men zal dan precies kunnen zien, waar de bal neerkomt. Het is iets, wat wij nog nooit iemand uit zichzelf zagen doen en wat toch het groote vereischte is voor een goed lijnrechter. De scheidsrechter heeft de leiding van het spel, hij moet daarom voor het begin nagaan of het net van juiste hoogte is en zal gedurende het spelen zijne aandacht er aan blijven geven, dat de spelers niet onnoodig afgeleid worden. Hij moet als regel zijne beslissingen luide, geven en alleen na het einde van eiken slag. Door dit dan ook onmiddellijk te doen, voorkomt men alle onzekerheid bij de toeschouwers en wat veel hinderlijker nog is, bij de spelers. Immers, zoolang niet geroepen wordt, is de bal nog in spel. Deze .opvatting, scherp doorgevoerd, voorkomt ook het hinderlijke geappelleer gedurende den slag. Voor de linesmen geldt deze laatste opmerking ook: wij willen er nog op wijzen, dat voor de hun toegewezen lijn of lijnen zij niet ondergeschikt zijn aan den scheidsrechter, maar dat integendeel deze zich bij hun oordeel heeft neer te leggen. DE BAAN. Eene baan moet om goed te zijn, aan twee vereischten voldoen: i°. zij moet veel bespeelbaar zijn; 2°. zij moet het spel gemakkelijk maken. De moeilijkheid is-altijd geweest om niet punt i te verwezenlijken ten koste van punt 2. Om een sprekend voorbeeld te geven: eene gemakkelijke oplossing om eene baan na regen spoedig weer bespeelbaar te maken, is die baan bol te leggen. Maar het spel wordt er moeilijker door. De hedendaagsche techniek is er echter in geslaagd, de beide genoemde vereischten vrij volledig op te lossen, zonder met elkaar in strijd te komen. Ons eigen land geeft er een duidelijk voorbeeld van, van hoeveel belang deze beide factoren zijn. Onze eerste gravelbanen (een mengsel van zand en klei) bleven na eene flinke regenbui geruimen tijd onbespeelbaar. Wij zijn er in Holland nooit in geslaagd eene inheemsche, goede bovenlaag van deze materie te vinden, die snel water doorliet. Het gevolg was, dat vaak gedurende uitnemend tennisweer niet gespeeld kon worden. Hoe groot dit verschil is, valt nog duidelijk te constateeren op de H.L.T.C. Leimonias. Zes der acht banen zijn daar volgens het systeem van gemalen baksteen aangelegd, de andere twee zijn de oude banen. Van nog grooter belang dan eene oppervlakkige telling der gewonnen dagen zou doen denken, is de winst van meer bespeelbaar zijn, omdat van de gewonnen dagen een groot percentage bestaat uit vrijwel ideaal en in Holland zeldzaam voorkomend tennisweer. In ons klimaat is de wind een groote vijand; in vroeger dagen werden na een regenbui de gravelbanen pas droog, doordat een flinke wind opstak, die echter tevens een groot nadeel was voor de spelontwikkeling. De gemalen baksteen- banen hebben het ons mogelijk gemaakt te profiteeren van de windstilte, die zoo vaak na een regenbui heerscht. Wij zouden durven beweren, dat in elk land de ontwikkeling van Lawn-tennis parallel loopt aan de verbetering van baanaanleg. De gemalen baksteenbanen hebben het peil van ons spel zeker met owe fifteen verhoogd. Dit werd bereikt, niet alleen omdat de baan méér, maar ook, omdat zij beter bespeelbaar werd. Zooals gezegd, behoort eene baan het spel gemakkelijk te maken. Om twee hoofdpunten op te noemen, waarop hieromtrent vaak gezondigd werd: eene baan behoort te zijn zuiver en langzaam. Van de belangrijkheid van het tweede vereischte is men in Holland niet genoeg doordrongen, eene, natuurlijk binnen zekere grenzen onzuivere, maar langzame baan maakt beter spel mogehjk, dan gegeven kan worden op eene zuivere maar zeer snelle baan. Toch waren de nu afgekeurde zand- en kleibanen eene verbetering op de geheel harde asfalt- of cementbaan, de eenige waar in den begintijd in Holland op gespeeld werd. Opmerkelijk is in deze, dat de overgang van asfalt- tot gravelbaan beteekende, dat de baan minder vaak bespeelbaar werd. Blij kbaar was nu de factor, dat eene baan het spel gemakkelijk moet maken van grooter belang. De gemalen baksteenbaan hief grootendeels de fout van het half-harde systeem op, zonder aan de voórdeelen te tomen. Hier is een goed staaltje, hoe verbeterde baantechniek twee met elkaar in strijd zijnde factoren wist te vereenigen. Lawn-tennis is een te lastig spel, dan dat men ongestraft de omstandigheden, waaronder het wordt gespeeld, kan vermoeilijken. Ook onder de meest gunstige omstandigheden wordt de spelyolmaaktheid zelfs niet benaderd en elke vermoeilijking heeft dus verlaging van den spelstandaard ten gevolge. Bovendien treft het ongelukkig, dat meestal eene vermoeilijking niet een gehjk, maar een onevenredig nadeel 10» voor de verschillende slagen beteekent, tot zelfs onder sommige omstandigheden zekere slagen geheel dreigen uitgeschakeld te worden. De in Holland zoo vaak voorkomende fout, dat de baan te snel is, maakt, vreemd genoeg, het spel niet sneller, maar langzamer, dit komt, omdat een snelle baan den speler naar achteren dwingt. Niet alleen wordt het daardoor moeilijker om aan het net te komen, — wat altijd het vlugste en meest gevarieerde spel geeft — maar ook in de ground-strokes heeft men minder hoeken tot zijne dispositie, wordt b.v. de korte cross-drive zeer benadeeld. In Nederland zijn de eenige gravelbanen, ons bekend, die aan eerste klasse vereischten voldoen, die der W. W. De bovenlaag, waar de moeilijkheid in zit, werd echter uit het buitenland aangevoerd. Van gemalen baksteen kunnen wij tenminste met inheemsen materiaal een goede baan aanleggen, zooals de Leimonias-baan IV bewijst. De spelontwikkeling heeft gemaakt, dat de geheel harde, niet gedraineerde banen als gedemodeerd beschouwd worden. Toch kan zulk eene baan onder zekere omstandigheden de voorkeur verdienen boven eene moderne, b.v. indien er niet voor geregeld onderhoud gezorgd kan worden of geen voldoende water ter besproeiing aanwezig is. Bij aanleg eener geheel harde baan (asfalt, cement, tegels) zouden wij er speciaal voor willen waarschuwen, dat deze geheel vlak dient gelegd te worden. Indien men dadelijk na eene regenbui wenscht te spelen, moet men daar maar wat dweilen voor over hebben: eene bolle baan is, voor wie wat beters gewend is, eene voortdurende bron van gerechtvaardigde ergernis. Hoe nauwkeurig wordt niet altijd voor eene goede partij het net opgemeten en welke protesten zou niet b.v. een net, dat 5 c.M. te hoog was, verwekken? Toch hebben wij banen gehad, waar een helling te constateeren viel van 15 c.M., wat dus voor den speler op die plaats hetzelfde effect had, alsof het net vanaf die plaats 15 c.M. meer dan op normale hoogte was. Vanuit elke plaats van het veld werden de hoeken, die een speler tot zijne beschikking heeft, dus veranderd en dat nog wel met een steeds wisselenden factor. De langzamerhand verkregen mechanische zekerheid wordt zoodoende danig beproefd. Het ergste van alles is, dat niet alle spelers hierdoor gelijkelijk worden benadeeld. Een volleyer zal er minder last van hebben, dan een baseliner en zelfs twee basehners kunnen op dezen factor geheel verschiUend reageeren. Zet men b.v op zulk eene baan twee onzer sterkste baseline-spelers, C. van Lennep en M. van der Feen tegen elkaar, dan zal de ronding der baan een veel grooter nadeel zijn voor v. d. Feen dan voor v. Lennep. De reden hiervan is, dat de slagen van v. d. Feen gemiddeld genomen veel dichter over het net scheren, dan die van v. Lennep. Dit geeft hem in sommige opzichten meer aanval, daartegenover staat natuurlijk meer risico. Van Lennep's aanval, die op andere principes gebaseerd is en zijne risico's anders neemt, wordt nu minder gehinderd dan die van v. d. Feen. Wij hoorden in verband biermede vaak de opmerking maken, dat een goed speler zich aan alle soort spel moest kunnen aanpassen. Inderdaad is een der factoren, tot de beoordeeling van een speler, hoe hij reageert op verschillend tegenspel. Maar hij heeft altijd recht op goede accessoria, de eenige varieerende factor — en die in zijne variatie al meer dan voldoende eischen stelt —, dien hij moet trachten te overmeesteren, is het spel zijner tegenpartij. Het zal een goed speler eene zekere spdvoldoening geven over een lastig tegenspel te triomfeeren: een triomf onder omstandigheden van minderwaardige accessoria geeft hem wellicht ook voldoening, maar het is er eene, die niets met tennis te maken heeft. Bij het aanleggen eener baan kieze men a een plek, die zooveel mogehjk windstil ligt, b, niet gedeeltelijk beschaduwd wordt op de tijden, dat men wil spelen. Voor Nederland is de beste ligging der baan: Z.Z.O.—N.N.W., zoodoende zal een rechterhand-speler 's middags den minsten last van de zon hebben. Eene veelvuldig voorkomende fout bij de gemalen baksteenbaan, is deze zacht en langzaam te willen maken, door zachter steen te gebruiken. Zachte, niet goed doorbakken steen wordt spoedig tot een leivlak in elkaar gerold en vormt dan eene bovenlaag, die alle nadeelen van eene cement- en eene halfharde baan in zich vereenigt. In elke gemalen baksteenbovenlaag moet eene hoeveelheid fijngemalen, harde steen gemengd zijn om de baan open en veerkrachtig te houden. Te veel bindmiddel, b.v. kalk, is een nadeel, alweer wegens de te groote snelheid. De achteruitloop zij tenminste 5 en ten hoogste 7 M. De nadeelen van een te korten uitloop begrijpt een ieder: een te lange geeft te weinig achtergrond. De zij-uitloop moet ten minste 5 M. zijn: tusschen twee banen in kan men met 4 M. volstaan. KLIMAAT. In Nederland is de wind onze groote vijand geweest. Een Engelschman, die Lawn-tennis met Golf vergeleek merkte op, dat de betere speler met golf minder, met tennis meer last van weersomstandigheden had, dan een zwakkere speler. De reden zal wel zijn, dat bij tennis geldt, dat hoe beter de speler, des te kleiner hij zijn safety margin heeft gemaakt. Bij golf is dit niet het geval, want in tegenstelling met tennis, waar de betere speler gewoonhjk méér met den bal tracht te doen dan de mindere, streeft bij golf elke speler meestal hetzelfde doel na. De wind is op ons spel van grooten invloed geweest door voor eiken bal, die met een effect geslagen is dat hem in de lucht draagt, een groote nadeehge factor te zijn. Wij zullen geen mechanica-lessen trachten te geven. Den lezer, die de rotatie van den bal op zijn Delftsch wenscht te bestudeeren, zij P. A. Vaile's „Modern Lawn-Tennis" aanbevolen. Men kan echter aannemen, dat een bal met terugwaartsche rotatie geslagen door zijn effect langer in de lucht zal toeven, daar hij door dit effect wordt opgestuwd en voortgedragen; een bal daarentegen met voorwaartsche rotatie geslagen bijt hiermede door de luchtlaag heen. Gedurende de oogenblikken dat een bal, geslagen met terugwaartsche rotatie, krachtloos door zijn effect wordt in de lucht gehouden, heeft de wind daar allen vat op en is hij inderdaad de speelbal der elementen: die factor is onberekenbaar. Dit heeft onzen topspin-drive zoo populair gemaakt, zoodat hij te veel in het algemeen—wat hij slechts voor ons bijzonder geval was — beschouwd werd als de objectief sterkste slag. Maar heeft de wind in dezen ons spel benadeeld door het te kortwieken, anderzijds heeft hij zijne goede zijde gehad door ons te dwingen de fundamenten onzer techniek goed te Toevallig werd deze set ook weer met oneven games gewonnen en inplaats van nu van hun recht gebruik te maken, bleven de Haarlemmmers weer aan hun beurt vasthouden, wat de omstandigheden van den eersten set weer herstelde en tot den logischen uitslag eener nederlaag leidde. In de combinatie Van Lennep-Nijpels serveert Van Lennep altijd tegen den wind in, wat beide services ten goede komt. 9 Variatie op Engelschen forehand-greep. Variatie op Amerikaanschen forehand-greep. ni Engelsche greep, aantoonend racketblad boven pols. Van Lennep, een service afwachtend, forehand en backhand met dezelfde zijde van het racket slaande. Van Lennep, een service afwachtend, forehand en backhand met verschillende zijden van het racket slaande. Eene eigenaardigheid van Van Lennep is, dat hij bij het afwachten met de linkerhand het racket van zich afduwt, zoodat dit ten opzichte van beweging b in den beginstand is, in plaats van in den middenstand, dien men op het punt van aanleggen zou verwachten. Bij Van Lennep dekken terugzwaai en uitzwaai elkaar in dezen dus niet.