CmVAAfiPQUtHVSII' , INHOUD: |RP De beteekenis van de lichamelijke opvoeding ■/ voor de economische volkskracht ij De beteekenis van het voetbalspel en hoe dit / gespééld wördt (Wenken voor voetballers en scheidsrechters) 3l De drie ,K"s — Kennis — Karakter — Kracht r (Een betoog voor de lichamelijke opvoeding onzer jeugd) VI De lichamelijke opvoeding op de lagere school Zwemmen SJ Handleiding voor zwemmers en voor het zwemonderwijs éj De vaardigheidsproeven van het Nederlandsch Olympisch Comité BIBLIOTHEEK - ipH - C - BQ A Bderlandse sport federatie i. v«n karnebeeklaan • - den haag - telefoon (070) 632963 689 /W mMm». Eigendom van de NSF ' 't-Gravenhage Ingeschreveni C#/f-?~\^J. ' -Bfendor.t v«n NSf ^ | Infischrcvin: ^=^.^2, 11 SIJTHOFF'S BIBLIOTHEEK VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING SIJTHOFF'S BIBLIOTHEEK VOOR LICHAMELIJKE OPVOEDING Sijthoffs Bibliotheek voor Lichamelijke Opvoeding UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN HET NEDERLANDSCH OLYMPISCH COMITÉ Tweede Deel A. W. SIJTHOFFS UITGEVERSMAATSCHAPPIJ - LEIDEN De beteekenis van het Voetbalspel en hoe dit gespeeld wordt (WENKEN VOOR VOETBALLERS EN SCHEIDSRECHTERS) DOOR H. A. MEERUM TERWOGT A. W. SIJTHOFF'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ - LEIDEN INHOUD. Bladz. Beteekenis van het spel voor de volksopvoeding . . . . ..- "3P De organisatie van den N. V. B. jj lö Iets over internationaal voetbal 20 Een blik in het spelreglement 25 Iets over tactiek en techniek en eenige aanwijzingen voor de oef eningen VJ|§'. -wk. " Eenige wenken voor scheidsrechters 42 VOORWOORD. Wie zich zet tot het schrijven van een werkje over voetbal, zal wel doen voor zichzelf overtuigd te zijn, dat hij nu niet bepaald een nieuw onderwerp gaat behandelen. Er bestaat veel literatuur over voetbal, vooral veel buitenlandsche ; maar ook hiér te lande hebben verschillende sportschrijvers zich bezig gehouden met verhandelingen over dezen tak van sport. Veel meer echter heeft de pers gedaan in den loop der jaren; de vakpers zoowel als de groote pers hebben uit voetbal duizenden kolommen kopij geslagen en de urgente kwesties, zoowel als de algemeene beschouwingen, heeft men stellig voldoende, mogelijk weieens te veel, aandacht geschonken. Toch heeft 't mij verheugd, dat men in deze serie een werkje over voetbal niet wilde missen en toen "ik de uitnoodiging kreeg, om daarvoor zorg te dragen, ben ik onverwijld aan den arbeid getogen, van welken arbeid ik u hierbij 't resultaat bied. M. T. Rotterdam, November, 1919. Beteekenis van het spel voor de volksopvoeding. Welk volk zou wel 't eerst aan sport hebben gedaan 1 Dit lijkt mij bijzonder lastig uit te pluizen, want 't komt me zoo voor, dat door de eeuwen heen, bij elk volk, een sportieve uiting waar te nemen geweest is, ook al was men zichzelve niet bewust, dat wat men deed «feitelijk sport was. Van de Grieken en de Romeinen weten we natuurlijk al zooveel schitterende prestaties op sportgebied, dank zij de Klassieken, die ons in Èun krachtig proza of in hun melodieuze poëzie hebben verteld van de dapperste dingen en sterkste staaltjes, die de koene 'sportlui uit 't oude Rome en het vergrijsde Athene op hun naam hebben staan. Ik geloof niet, dat er een min of meer betrouwbaar standaardwerk over de sportgeschiedenis der eeuwen nu nog kan worden samengesteld. Het zou in groote mate onvolledig zijn en waarschijnlijk niet anders wezen dan een aaneenschakeling van feiten, gescheiden door hiaten, soms wel eeuwen lang. Zoo iets als onze geschiedenisboekjes, althans de slechte daaronder, die 't kind doen vragen aan den onderwijzer: „hebben onze voorvaderen eigenlijk nooit anders gedaan dan oorlogvoeren V' Wanneer b.v. de sport georganiseerd in Engeland of althans in het Vereenigd Koninkrijk in gebruik is gekomen staat niet vast. Wel kan men aannemen, dat, na de sportglorie der oudheid, in Engeland weer voor 'teerst de meeste aandacht geschonken is aan' de sport en dat zij daar 't meest intens tot ontwikkeling gekomen is, een ontwikkeling, die zich uitte door superioriteit, wat de kwaliteit der prestaties belangt en evenzeer door de groote verbreiding, die de sportbeoefening op 't groote eiland mocht erlangen. Ons Hollandsche volk, of laat ik liever en juister spreken van ons Nederlandsche volk heeft ten allen tijde zin voor sport aan den dag gelegd. Tenminste voor de sport, die de geaardheid van ons land, ons klimaat, de gesteldheid van onzen bodem, alsmede de karaktertrekken van ons volk als de onze aanwees. We behoeven slechts bij onze oude schilders te gaan kijken, om te zien, hoe menigmaal een ijsfeest, een kolfwedstrijd of een zeilpartij hun inspiratie gaf en hun penseel de schitterendste doeken onttrok. We weten 't ook uit onze literatuur, waar op menige plaats ome dichters en prozaschrijvers sportieve onderwerpen kozen. In den regel deed de Hollander aan schaatsenrijden, aan zeilen,s aan kolven, dit slechts in enkele deelen van 't land, en aan handboogschieten. Dat we zeilers en schaatsenrijders zijn, behoeft geen verwondering te baren, voor wie de landkaart voor zich neemt en daar al die kanalen, rivieren, vaarten, beken en meren aanschouwt, die in den zomer verlokken tot een aangenaam zeiltochtje, wijl toch de sloep bij 't huis hoorde, gelijk er de voordeur niet aan ontbreken mocht, en die in den winter, stijf gevroren, mooie ijsvlakten boden en naar de ijzers deden grijpen uit toeristisch oogpunt, maar ook als sport. We -zouden deze takken van sport een zeer bijzondere plaats willen geven in de rij der sporten. Niet alleen, omdat onze bodem ze zoo bij uitstek geschikt maakt voor ons volk, maar ook, omdat de aard van dat volk zich bij die sporten 't best aanpast. Want onze kalmte, de rustigheid, waar we allemaal van houden, de begeerte naar vrijheid, naar heer en meester te zijn, al is 't maar op een paar vierkanten meters, om eigen baas op eigen schip te wezen .... men voelt 't al, dat heeft de zeilsport tot een echt Hollandsche sport gemaakt, tot een sport„die de liefde en de sympathie van onze natie moet hebben. Geen wonder, dat we in die echt-Hóllandsche takken van sport door de tijden heen ook de beste prestaties hebben geleverd en dat de nieuwe sporten, de geïmporteerde sporten, langen tij dnoodig gehad hebben, om hier burgerrecht te verkrijgen. De speelsporten, als voetbal, lawn-tennis, cricket en hockey zijn van Engeland uit naar ons toegekomen ; 't korfbal is van Zweedschen oorsprong. Van ar deze sporten is het voetbal 't eenige, wat nu zoo zoetjes aan gaat worden een volkssport. Velen zullen deze uitdrukking overdreven voorzichtig achten, maar dat is toch niet waar. De populariteit van 't voetbal is heel groot, maar woïdt dikwijls te groot gewaand en men vergelijke maar eens 't aantal personen, wat in Nederland aan voetbal doet (niet naar voetbal kijkt), dus het spel zelf speelt, met 't aantal personen, dat te onzent schaatsenrijdt, en dan geloof ik, dat er stellig duizend maal meer schaatsenrijders dan voetballers zijn. Een volkssport is voetbal dus nog niet. Maar toch : 't is de eenige sport, 't eenige spel van de Engelsche import, dat den Hollander goed gepakt heeft, dat er hier na veel strijd en na heel moeilijke jaren zoo'n beetje is ingekomen. Hoe kwam het, dat men nu omstreeks veertig jaar geleden in Holland hunkerde naar nieuwe sporten ï Hoe kwam het, dat, toen plotseling bij een groep jongeren de zin voor openluchtspel zich ontwikkeld© en een streven, dat de jeugd naar buiten lokte, baan brak ? We moeten dit verschijnsel niet op zichzelf zien, maar in verband met andere feiten op ander gebied en dan zien we, dat die herleving, die opfrissching, die zucht naar 't nieuwe en dat zoeken naar beter in alle vertakkingen van de samenleving zich voordeden. Wat was er niet omstreeks '80 een sterke^ politieke beweging, 't Was in den tijd, dat wijlen Domela Nieuwenhuis zich roerde en dat schier alles een verjongingskuur onderging. 't Was ook in dien tijd, dat „de mannen van '80" onze literatuur kwamen verfrisschen en 't dorre gedoe van een vorige generatie als stof van hun hoed klopten. 't Was een roerige, maar mooie tijd en die heele verluchting en die moreele schoonmaak, al dat nieuwe en al dat andere kwam ook in de sportwereld tot uiting, waar men met ijver begon aan de propaganda voor nieuwe sporten. Men ga maar eens na, hoe vele van onze groote sportbonden uit de 80'er jaren dateeren of van hoevele sporten de beoefening althans in dien tijd een aanvang nam, al liet de organisatie tot bond zich dan misschien ook nog een tiental jaren wachten. Wat hier de oorzaak van was ? Ik wil me niet aanmatigen tot een oordeel over de opvoeders van 't begin van de tweede helft van de vorige eeuw, maar mag ik vragen of zij wel goed begrepen hebben, wat langzamerhand moest komen n.1. dit : een reactie op de geestelijke overlading, een reflex op een opvoedingssysteem, uitsluitend toegespitst op geestelijke ontwikkeling 1). Hebben zij niet gezien, wat langzamerhand bij hun leerlingen ontwaakte, wat hun aandacht in beslag ging nemen; voelden ze niet, dat er een strooming kwam naar iets anders, een gezond streven naar buiten, naar 't vrije buiten, een zin om op een veld te hollen, om op de> fiets te springen en te peddelen door ons mooie Holland, een begeerte om zich onderling te meten, om met elkaar te vechten om den eérepalm, om te strijden wie de eerste zou zijn ? En was 't wel heel goed gezien —■ ik vraag 't in schuchtere bescheidenheid — dat die opvoeders die heele nieuwe beweging.maar overlieten aan die schooljongens, die ze een bond lieten oprichten, die nu gegroeid is tot een machtig en krachtig lichaam als de Toeristenbond voor Nederland, dat ze een spel lieten importeeren en lieten propageeren door schooljongens, een spel, dat nu geworden is tot het voetbal van thans, dat gegrepen heeft in de ziel van onze natie ? Gouverner c'est prévoir ! Hebben die opvoeders van toen wel vooruitgekeken, wel verder dan hun neus lang was ; heeft hun blik wel gereikt over al die stapels examen-opgaven heen, over al die geleerde logarythmentafels, lexicons, grammatica en over al die mooie, dikke dictaatcahiers, vol met keurige officifele systematische wijsheid 1 ') Men leze hiervoor de uitvoerige beschouwingen in N°. 1 van deze Bibliotheek. Neen, zij hebben gelachen om de malligheden van hun leerlingen, want al die nieuwe sport was maar onzin, want daar kon je toch immers geen examen in doen en er was toch geen diploma, wat je behalen kon met sport! Ze hebben dom gelachen en nog dommer geschimpt op wat ze niet kenden. Ze hebben zich bediend van vulgaire gemeenplaatsen als : „hollen achter 'n balletje", „schoppen in de modder", waarmee ze goedkoope sucoesjes behaalden aan de bittertafels, waar men van de ordinaire grapjes van dit allooi wel gediend was. Maar toen ze zagen, dat hun schimp en hun spot niet hielpen en dat de leerlingen, toen zij van de school afkwamen, voort bleven werken, om ons volk iets te geven als tegenhanger, voor alles wat hun opvoeders in de opvoeding vergeestelijkt hadden, toen zijn ze de ouders gaan ophitsen en gaan wijzen op de gevaren. Zoo werd hét wielrijden veroordeeld, omdat ef wel eens iemand 'n ongeluk gekregen had, toen z'n voorvork brak en 't voetbalspel was heelemaal uit den booze, omdat bij de beoefening van dat spel — op de Amsterdamsche Westermarkt liefst—een jongen met z'n hoofd tegen een lantaarnpaal geloopen was. ! Ze hebben aanvankelijk succes gehad, want hun opruien lukte en er waren vele ouders, die hun kinderen verboden om aan sport te doen. Een volgende generatie opvoeders heeft de tegenwerking gestaakt, heeft zich geschaamd over de blunders, die gemaakt waren en heeft gekeken, afgewacht en gestudeerd en nu zal 't niet lang meer duren — we hebben er al —- of we krijgen opvoeders, die de leiding van de sportbeoefening in handen nemen, die haar nut beseffen en met kennis van zaken die leiding kunnen uitoefenen. 1 Waar 't succes van 't voetbal in bestaan heeft is een vraag, die wij oudere voetbal-officials ons zelf dikwijls gesteld hebben en ik geloof, dat ik die vraag 't best als volgt kan beantwoorden. Voetbal is een natuurlijk spel. Geef een kind een bal en het zal er tegen trappen. Als de bal dan wegrolt holt het 't ding achterna en trapt er weer tegen. Voetbal is eenvoudig en goedkoop. Men heeft er weinig, althans geen kostbare, hulpmiddelen voor noodig: een speelterrein, twee stel doelpalen, wat krijtlijnen eh 'n bal. Het spel is oppervlakkig gemakkelijk te begrijpen en iedereen, ook zonder veel aanleg voor sport, amuseert zich bij de eerste beoefening direct. Dit missen tal van andere spelen, b.v. cricket, wat veel ingewikkelder is en moeilijker te leeren en den beginneling eer verveling, dan amusement schenkt, zoodat velen worden afgeschrikt, om er zich aan te wijden. Tk sprak daar van „oppervlakkig" gemakkelijk, omdat voetbal n.1. zeer moeilijk is als men dieper doordringt in de geheimen en de finesses van het spel. Dit heeft met zich gebracht, dat duizenden kunnen worden voetballer, duizenden kunnen het spel spelen tot eigen vermaak en nut, maar slechts tientallen is het gegeven, om werkelijk te behooren tot wat men noemt de fijne voetballers. Voorts heeft 't feit, dat alle twee en twintig spelers voortdurend in actie zijn ook zeer bijgedragen tot de populariteit van het spel en verder is de omstandigheid, dat een voetbalwedstrijd gebonden is aan tijd —! in afwijking van cricket en tennis —• ook al ten voordeele van de verbreiding geweest. De grootste attractie lijkt mij evenwel de voortdurende spanning en de afwisseling, die voetbal biedt. Geen twee wedstrijden lijken op elkaar. Elk heeft z'n eigen karakter en al geeft niet elke wedstrijd den toeschouwer iets moois, spannends, vermakelijks of nuttigs, den speler — en daar komt 't toch maar op aan —< biedt hij dat wel. Moet hij, die schrijft voor lezers, die eerstdaags 1920 boven hun brieven schrijven, nog getuigen van de opvoedende waarde van de sportspelen eh in 't bijzonder van voetbal ? Moet hij nog gevleugelde woorden citeeren, die vertellen van veldslagen, gewonnen op de speelvelden van Oxford en Cambridge, of moet hij putten uit '% stapeltje brochures van de laatste tien jaar van de meest uiteenloopende menschen, zich allen interesseerend voor de lichamelijke opvoeding van het Nederlandsche volk en allen getuigend, dat voetbal karaktervormend is 1 't Valt me niet in, om dit goede papier hier nog verder aan op te offeren. Wie kennis gemaakt heeft met voetbal, moet weten en kan weten, dat 't spel zelfbeheersching en tucht leert. De egoïst signaleert zichzelve in 't voetbalveld terstond en het zal hem door z'n maats wel duidelijk gemaakt worden, dat hij die eigenschap vervangen moet door gemeenschapszin. De idee, dat elf menschen er op uittrekken, om één doel te bereiken, te streven naar één overwinning, waarvoor geen hunner kan worden gemist en dié alleen dan te behalen is, als er eendrachtig wordt saamgewerkt, in goede harmonie en aUen bezield met den ernstigen wil om te winnen, die idee kweekt en dwingt tot saamhoorigheid. Men voelt zich dan ook als speler in een elftal, esnlid van een groote familie, een kind in een groot en goed huishouden van den ouden stempel, waar ieder zijn plicht doet, waar wederzijdsche offervaardigheid heerscht en waar men zich verheugt in elkaar's succes, want 't succes van den enkeling is 't succes "van 't geheel en dit laatste verkeert zich weer tot 't eerste. Om deze vergelijking nog 'n oogenblik verder uit te strekken, kom ik tot den ouderwetschen vader uit 't gezin, die zijn kinderen kent, gelijk de aanvoerder zijn spelers moet kennen. Hij moet er uit weten te halen, wat er uit ie halen is, beseffen, wat 'n aanmoedigend woord vermag, begrijpen ook, wanneer 't oogenblik daar is, om een korte, rake en doeltreffende berisping toe te dienen. Hij moet ook kunnen prijzen en eventueel onderling gekrakeel terstond weten te smoren, zoodat niet de kiem gelegd wordt voor onderlinge ruzie en verdeeldheid. In 't goede voorgaan en liefst zoo goed mogelijk. De aanvoerder moet voorgaan wat spelkwaliteit betreft, moet liefst uitblinken in de ploeg, maar meer nog is 't waard, dat hij voorga in ridderlijkheid en goede sportmanschap. Hoe goed leert men z'n pappenheimers niet kennen op 't voetbalveld ! De karakters komen bij 't spel zoo marquant naar voren en vooral als de kamp opwindend is, meesleepend, als er ietsop 't spel staat, als er een kampioenschap bevochten, een beker verdedigd moet worden, dan is. er niet veel psychologie voor noodig, om de ware geaardheid van de spelers te peilen. De gniepeling onderscheidt zich direct van den rauwen bruut en de ij dele dwaas herkent men op slag naast den bescheiden werker ; de driftkop zal bij 't minste geringste nijdig worden en de lauwe, de sloome, de futlooze, ze zullen allen gesignaleerd worden. De remedie is in 't spel zelf. 't Geneesmiddel is de wedstrijd. Zegenezen zichzelf of anderen doen 't, partijgenooten, de tegenstanders, de scheidsrechter, 't publiek, de pers. De invloed van 't spel op 't menschelijk lichaam is een onderwerp,, waar ik mijn vingers niet aan zal branden, 't Schijnt tegenwoordig in de mode te komen, dat vakmenschen gaan liefhebberen buiten hun vak. Paderewski is in de politiek gegaan en gynaecologen schrijven dagbladartikelen over 't wereldgebeuren. Predikanten worden onderwijs-expert en advocaten komen er op 'n goeden dag achter, dat ze benul hebben van marine-aangelegenheden. Straks verschijnt er een verhandeling van Prof. Bolland over de verdediging Van de Hollandsche Waterlinie en laat Troelstra een brochure 't licht zien over 't uitbroeden van duiveneieren ! Laat déze schoenmaker zich tenminste bij z'n leest houden en de waarde van 't voetbalspel, van medisch standpunt bezien, ter beoordeeling van den medicus laten. Uiteraard zal het oordeel van den medicus, die de sport door en door kent, dan alleen van waarde kunnen zijn. Wat ik wel uit eigen ervaring mag mededeelen is, dat mij persoonlijk 't spel altijd goed gedaan heeft, vooral zijn eigenschap, dat het leert gewennen aan lichamelijk letsel en dat het den gezonden jongen hardt tegen ongunstige weersinvloeden. Behalve de wedstrijd heeffaook het heele clubleven, dat de beoefening van , Voetbal meebrengt, z'n opvoedende waarde. De jongen van zestien of zeventien, wien thuis niet genoeg is voorgehouden, dat hij nog maar niets beteekent en nog tot de categorie der broekjes behoort, komt daar in de club wel heel gauw achter; want het wordt hem daar duidelijk en oprecht aan 't verstand gebracht. Ds praatjesmaker op de vergadering van de club vindt altijd wel iemand, die hem te zijner tijd zijn verdiende loon toedeelt en hem mogelijk minder prettig, maar toch heilzaam, met nauwgezetheid de plaats wijst, waar de praatjesmaker moet staan. En heel 't voetbalwereldje, de groote maatschappij in miniatuur, is voor die maatschappij een leerzame kweekschool. Laat men niet denken, dat ik de fouten, die 't spel en wat daarmee annex is,-aankleven, over 't hoofd zie of onderschat, dit geenszins; maar veelal wordt de bron dier fouten te verkeerder plaatse gezocht. Er zijn wel papa's bij me geweest, met klachten over dat voetbal, dat toch zoo verkeerd werkte op zoonlief, dat deze niet in huis te houden was, Zondags altijd buitenshuis moest eten, dat hij zijn plichten verwaarloosde, door in overdrijving al zijn vrijen tijd en zijn heele belangstelling te geven aan dat spel.... Toen heb ik 't hoofd geschud en een glimlach weggetrokken en zonder de beleefdheid in 't nauw te brengen heb ik ptfpa gevraagd of hij misschien te veel cursussen over opvoeding had gevolgd ? Is 't niet beschamend, dat een vader een dergelijk, op eigen tekortkomingen wijzend oordeel, moet uitspreken 1 In een goed gezin kunnen zulke dingen niet voorkomen; daar moet de vaderlijke macht zoonlief remmen en 't gaat niet aan, om als de rem weigert en de trein derailleert, 't voetbal maar de schuld te geven. Och, dit laatste is zoo gemakkelijk. Als er tegenwoordig een student, die aan voetbal doet, sjeest, als hij, om 't wat zachter te zeggen, teleurgesteld wordt bij z'n studiën, dan is men al gauw geneigd, om de oorzaak van dat sjeezen ook maar weer bij 't voetbal te zoeken, net alsof er vroeger, toen er geen voetbal was, geen menschen sjeesden ! Neen, 't spel heeft ernstiger bezwaren en dan zou ik dit 'n groot bezwaar willen noemen, dat het in zoo hooge mate de aandacht boeit en den geest bezighoudt. Het competitie-systeem maakt, dat de wedstrijden in onderling verband staan. Er blijft dus spanning van September tot Mei en nu zijn er jongelui en misschien evenveel oudere menschen, mannen van middelbaren leeftijd en vaders van kinderen, die naar mijn smaak te veel in beslag genomen worden door dat heele voetbalgedoe, de competitie en al wat er bij hoort. Ze staan er mee op en ze gaan er mee naar bed. Hun heele gedachteleven is geconcentreerd op voetbal. De eerste helft van de week denken, praten en lezen ze over den wedstrijd van den afgelöopen Zondag en de tweede helft is den komenden Zondag aan de orde. Ze zien natuurlijk, door dit staren op steeds hetzelfde, de dingen buiten proportie, 't Verlies van hun club is hun een leed ; een overwinning een vreugd en de goede spelers van hun favorieten worden als helden uit een tooverland. Armen van geest ! Ze worden nog in hun kwaad gesterkt door een pers, die lang niet genoeg doet om deze overdrijving tegen te gaan. Dit bezwaar is niet alleen schadelijk voor de voetbal-maniakken, zooals ik ze noemen wil, maar ook voor de over-groote meerderheid, voor hen, die de sport in juister proporties zien. Allicht komen de laatsten mede in discrediet en zeer verkeerdelijk denkt men wel eens, dat men met een voetballer niet anders praten kan, dan over voetbal, wat ten onrechte een onjuist beeld geeft van de belangstellingssfeer van duizenden goede sportlui, die naast hun sport hun interesse hebben voor andere dingen. Een bekende muziekleerarea heeft mij êens verklaard, dat de aanwas van de sportbelangsteEing duidelijk van invloed was op den toeloop van leerlingen, die steeds verminderde. De sport en in 't bijzonder de voetbalsport is ook oorzaak, dat de jongens minder lezen, dat zij minder voelen voor literatuur en kunst. Er is van deze bezwaren veel waars, maar ook veel is overdreven. Vast staat, dat sport tot overdrijving aanleiding kan geven en die overdrijving demonstreert zich wel 't ongunstigst, als zij den geest van den overdrijver dusdanig in beslag neemt, zijn denken zóó eenzijdig maakt, dat die geest ongeschikt wordt zich nog voor iets anders dan sport te interesseeren. Nogmaals : armen van geest zijn het, maar zouden die geesten wel iets anders, iets beters hebben, als ze de sport niet hadden \ Zouden de gesprekken van de jongelui, die zich nu bepalen tot eèn doelpunt, dat gemaakt had kunnen zijn of een set, die gewonnen had kunnen worden, wel verheffender wezen, wel ven edeler aard zijn, als ze zich in andere zone bewogen ? De jongen uit een goed gezin komend, met esri normalen aanleg, een in huis gecultiveerden smaak, een jongen dus van opvoeding met een goed fond, zal zich noch door sport van z'n werk laten houden — althans niet in die mate, dat het hem schade berokkent —nóch zal de sport zijn denken en doen dusdanig in beslagnemen, dat het al zijn andere belangstellingen en liefhebberijen doodt. Men vergete ook niet, dat diezelfde belangstelling voorsport een uitkomst kan wezen voor den jongen, die van huis uit niets of weinig heeft meegekregen, voor een jongen zonder zin voor kunst, zonder belangstelling in politiek of wetenschap. Welk een goedkoope vreugde kan 't voetbal den arbeider niet verschaffen 1 Is 't wonder, dat 't spel de laatste jaren juist zooveel veld wint in arbeiderskringen 1 Mij verbaast het geenszins, want het vertier en de prettige gezonde afleiding en ontspanning, die 'n Zondag aan sport gewijd, biedt, heeft de arbeider noodig, bekoort hem en maakt hem tot sportvriend en voetbalaanhanger. 'tls niet iedereen gegeven ontspanning te vinden in zijn bibliotheek of aan zijn vleugel. De organisatie van den N. V. B. Het lichaam, dat in Nederland de voetbalsport regelt, heet Nederlandsche Voetbalbond. Deze N. V. B. zal dezer dagen 30 jaar bestaan en kan zich aanmatigen te verklaren, dat het voetbal, zooals het thans is, gebracht, ontwikkeld en gegroeid is door het werk van zijn voormannen en leden. Een concurreerend lichaam heeft de N. V. B. nooit gekend. Waar er in Nederland gevoetbald is in die 30 jaar, steeds geschiedde dit onder de auspiciën van den N. V. B., met zijn goedvinden, zijn controle, onder zijn vlag. Wanneer er hier in Holland voor 't eerst gevoetbald is, dat is heel moeilijk uit te maken. De meesten beweren, dat in de Koekamp bij Haarlem voor 't eerst een voetbal over den Nederlandschefi bodem gerold heeft en dit zou dan geschied zijn op aanstichting van Willem Muiier, den huidigen eere-ivoorzitter van den N. V. B. Een andere hypothese vertelt, dat er al vóói* die Koekampsche voetballerij in Enschedé gespeeld is, waar het spel werd gebracht door Engelsche fabrieksarbeiders, die daar tijdelijk in dienst, van Nederlandsche fabrikanten waren. Ik houd 't er voor, dat de eerste hypothese de juiste is ; men gelooft gaarne wat men wenscht en ik zou het den heer Muiier, die nu nog steeds op de bres staat, als de N. V. B. bedreigd wordt,l) zoo hartelijk gunnen de brenger te zijn van het spel in Nederland. In 't begin —■ en dit staat vast — werd er 't eerst in Haarlem georganiseerd gevoetbald en kwam men daar nu al 40 jaar geleden tot de oprichting van de Haarlemsche Football Club, die al weldra contact kreeg met de Haagsche Voetbal Vereeniging, 'n club, gevormd door leden van de 's-Gravenhaagsche Cricket Club en met R. A. P. uit Amsterdam, een combinatie van de cricket-clubs Run,N Amstels en Progress, wier leden in den winter den grooten bal voor den kleinen wenschten te ruilen. Deze drie vereenigingen hebben 't initiatief van Muiier, om den N. V. B. op te richten, gesteund. Haar levensloop is niet ongunstig geweest. H. V. V. is de eenige vereeniging, die van 't begin van de instelling van competities steeds zonder onderbreken uitgekomen is in de Westelijke eerste klasse. *) Nog onlangs voorkwamen hij en de heer J. Moorman een scheiding, die voor den N. V. B. noodlottig had kunnen worden, door tactisch en te juiste.' tijd in te grijpen. llllfli Ook H. F. C. heeft geen klagen gehad, is slechts één seizoen gedegradeerd, maar herstelde zich aanstonds weer. Thans echter staat de Haarlemsche club er slecht voor en wordt zij met degradatie bedreigd. R. A. P. is na een glorierijk bestaan nu ongeveer 10 jaar geleden ter ziele gegaan. Opgemerkt dient, dat deze drie kernclubs van den N. V. B., die het voetbal dus hier gebracht hebben, die den bond hebben gemaakt en hem door de kinderjaren heengeholpen hebben, bestonden uit jongelui uit de betere kringen. In de Westelijke provincies van ons land en vooral in de groote centra won het spel 't snelst veld en kreeg de N. V. B. 't eerst vasten voet. Toen ook Rotterdam eenige clubs leverde was 't mogelijk om de eerste competitie in te richten en begon de N. V. B. met het verspelen van 't kampioenschap van de groote Westelijke. Later, toen ook Oostelijke cricketvereenigingen 't voetbal gingen beoefenen en zich aansloten bij den N.V.B. kregen we ook een Oostelijke competitie, zoodat in het seizoen '97—'98 voor 't eerst om 't kampioenschap van Nederland gespeeld kon worden tusschen R. A. P. en Vitesse uit Arnhem, in welken strijd R. A. P. de baas bleef. Inmiddels zaten de propagandisten voor 't voetbal niet stil. Muiier had met zijn schrifturen in brochurevorm en als tijdschriftartikel 't voorbeeld gegeven en tal van jonge enthousiasten kreeg hij tot volgelingen die de pen opnamen en den volke kond deden, hoe mooi en hoe voortreffelijk dat voetbalspel toch wel was. Als paddestoelen verrezen de clubs uit den grond en we kregen ze in alle oorden en in alle provincies, zoodat 'tal weldra.noodzakelijk werd, om ook in Noord en Zuid competities in te richten en onder de bestaande afdeelingen, die den naam eerste-klas kregen, andere competities te stichten, die tweede- en derde-klas geheeten werden. 't Plaatselijke voetbal begon zich ook te ontwikkelen, zoodat we in Amsterdam en den Haag en later ook in Rotterdam stedelijke voetbalbonden kregen, die een eigen bestuur hadden, maar toch contractueel gekoppeld zaten aan den grooten N. V. B., die controle kon uitoefenen op 't werken van den plaatselijken bond. Uiteraard bleef voetbal niet 't spel van de betere kringen. Dat was niet mogelijk bij een zoo groote verbreiding en via den middenstand kwam het bij de arbeiders, bij wie het, vooral de laatste tien jaren, veel sympathie ondervindt. De N.V.B. is in hoofdzaak wel een wedstrijdbond geweest. Hij heeft begrepen, dat voetbal wedstrijden noodig heeft, wil het bloeien en aan de regeling van die wedstrijden en alles, wat daarmee annex is, hebben de achtereenvolgende in functie geweest zijnde besturen dan ook voor 't meerendeel hun aandacht geschonken. 't Is hier de plaats niet, om critiek te leveren op wat de N. V. B. gedaan en nagelaten heeft, 't Zou buiten het bestek van dit werkje gaan. De bond, aanvankelijk opgericht door ,drie clubs, telt er thans ± 200 met een ledental van tienduizenden. Begrijpelijkerwijze heeft de ontwikkeling van den N. V. B. ook een groote verandering in zijn administratie medegebracht. Aanvankelijk werd deze gevoerd door een secretaris en door een penningmeester, die beiden amateurs waren ; toen zijn later deze beide functies vereenigd in één persoon — omstreeks 1900 — wien men een tegemoetkoming in den vorm van bureaukosten verleende. Maar de groei van 't spel was zóó snel, dat nog geen twee jaar later een gewone bezoldiging van den secretaris-penningmeester noodig bleek en thans, ik zal maar een grooten sprong nemen, zit er op 't bureau van den bond de pas in functie zijnde heer Staal, als chef van een staf van 14 bedienden. In de organisatie van den bond is onlangs een groote wijziging gekomen. Was voorheen elke vereeniging gerechtigd een afgevaardigde ter algemeene vergadering te zenden, thans hebben we de evenredige Vertegenwoordiging gekregen en de verschillende groepen van vereenigingen benoemen nu hun afgevaardigden, die te zamen de algemeene vergadering, het wetgevende lichaam in den bond, vormen. De districtsbelangen in West, Oost, Zuid en Noord worden behartigd door de districtsvergaderingen, die de groote algemeene vergadering voorafgaan en 't districtsbestuur neemt het hoofdbestuur van den bond 't kleinere districtswerk zooveel mogelijk uit handen. Hoe dit systeem, een uitvinding van den heer Kips, den huidigen voorzitter van den N. V. B., zal werken is nog niet te zeggen ; daarvoor is 't nog te kort in de praotijk. 't Wedstrijdwezen brengt al zóóveel administratie en zóóveel kwesties te berde, dat 't bestuur niet altijd gelegenheid gehad heeft, om zich aan iets anders te wijden en daardoor heeft het ook heel vaak 't mooiste deel van zijn taak, de propaganda, aan anderen over moeten laten. Dit heeft vooral in de jaren, dat propaganda broodnoodig was, nog al eens tot bezwaren aanleiding gegeven. Maar 't voetbalspel is in zichzelf zóó gezortd en de innerlijke weerstand is zóó groot, dat elke ziekte 't ten slotte heeft moeten afleggen en de bond is gegroeid en uitgedijd tot een grooten' krachtigen, forschen kerel. Wat de N. V. B. is, is hij door eigen kracht en ook door de tegenwerking van de benijders. Dat is nu uit, maar een vijftien jaar geleden waren er nog tal van jaloerschen, die het voetbal zijn succes niet gunden. Die lieden zijn immer bestreden door de leiders in den bond zelf, door de voormannen in den N. V. B. Waar andere lichamen steun kregen van regeeringswege, 't zij dan in den vorm van een subsidie, 't zij door een welwillend speechje van een of ander kamerlid, moest de N. V. B. 't altijd zonder dat doen ; hij worstelde zelf en overwon tenslotte. Ook aan innerlijke twisten heeft 't den bond nooit ontbroken, inaar Lichamelijke Opvoeding. II. 2 ook tegen de duwtjes, die het hierdoor kreeg, bleek het lichaam bestand. Ik heb die twisten altijd gezien als een uiting van de groote belangstelling in de goede zaak, die den menschen nog zoo ter harte ging, dat zij er zich druk over wilden maken, stukken in de bladen schreven en booze redevoeringen op vergaderingen hielden. Streeft men tegenwoordig in den N. V. B. naar decentralisatie en hebben vorige besturen Ook al veel van hun werk aan commissies gedistribueerd, het wedstrijdwezen zelf heeft 't bestuur altijd in handen gehouden, in al zijn omvang en al zijn onderdeelen. Dat wedstrijdwezen bracht in de eerste plaats mee de scheidsrechterskwestie, die nog maar altijd niet opgelost is en die wekelijks tal van bezwaren levert. De bond beschikt n. 1. over veel te weinig goede spelleiders en waar het ambt niet bezoldigd wordt, is de activiteit der functionarissen ook niet altijd even groot, zoodat het voorkomt, dat voor één wedstrijd soms wel tien scheidsrechters worden uitgenoodigd, die achtereenvolgens bedanken. Als men dan nog nagaat, dat er Zondagen zijn met over de 100 wedstrijden, dan begrijpt men, wat voor administratieve moeilijkheden deze leemte veroorzaakt. Ook het consulaire vraagstuk heeft nog weinig perspectief. De meeste der tegenwoordige consuls zijn terreinkeurders, terwijl zij moesten zijn de officiëele vertegenwoordigers van den bond, die dus moesten kunnen optreden tegen autoriteiten namens den N. V. B., waartoe de meeste der functionarissen alle geschiktheid en bekwaamheid missen. De moeilijke kwesties'zijn voor den N. V. B. nog niet achter den rug. 't Succes van 't voetbal bij 't publiek en vooral 't succes van 't spel als publieke vermakelijkheid, als kijkspel dus, is oorzaak geweest, dat de business-side de laatste jaren frappant op den voorgrond getreden is. Was aanvankelijk de recette van een wedstrijd niet anders, dan een tegemoetkoming in de onkosten, die een club had en werd zij later nuttig aangewend voor de verbetering van terreinen en kleedlokalen, tot het bouwen van tribunes en tot alles, wat de accomodatie volmaakter kon doen zijn, thans, nu de groote vereenigingen dat alles tip-top in orde hebben en daarvoor niet meer krom behoeven te liggen, zijn de groote wedstrijden lucratieve, winstgevende bronnen van inkomsten geworden en het laat zich aanzien, dat de cijfers, die de groote vereenigingen thans reeds boeken weldra zóó hoog zullen worden, dat menig bedrijfsleider er met jaloersche blikken naar kijkt. 't Zijn sterke beenen, die de weelde dragen. Zal bij al deze weelde het amateurisme wel heel zuiver kunnen blijven 1 Is het tot nog toe zuiver geweest ? Over zuiverheid van amateurisme kunnen de meeningen uiteenloopen. Men kan in den tegenwoordigen tijd vrije reisen verblijfkosten ontvangen voor zichzelf en voor echtgenooten en verloofden; men kan gelijk in Engeland gebruikelijk is, vergoeding bekomen voor tijdverlies, door 't spelen van een wedstrijd veroorzaakt; men kan na een seizoen spelen kostbare geschenken aanvaarden van 't clubbestuur ; men kan in dienstbetrekking staan tot bestuurslèden van de club, waarvoor men „toevallig" speelt en... . toch zuiver mateur blijven! Zei ik 't al niet ? De zuiverheid van 't amateurisme is immers een kwestie van smaak. Ik hoop alleen voor den N. V. B., dat zijn leiders zullen inzien, waar het naar toe gaat. Dat zij niet achter de feiten zullen aanloopen en zooals wel gebeurd is, stokstijf blijven volhouden, tegen beter weten in, dat er van onzuiver amateurisme geen sprake is. Het gaat niet aan, om tegenover 't groote publiek serieus vol te houden : wij zijn een bond van zuivere amateurs, alleen omdat 't beroepsspel nog niet te bewijzen is. Laat de N. V. B. er voor waken, dat er eendracht blijve in de' Nederlandsohe voetbalwereld, laat men vast blijven houden aan 't oude beproefde systeem : één land, één bond en laat men dus zorgdragen, dat, als 't beroepsspel komt, de N. V. B. de leiding en de cpntröle heeft. Ware het beroepsspel té weren en ware 't mogelijk 't amateurisme waarlijk zuiver te houden, dan zou ik daar vóór zijn ; hoewel ik tegen beroepssport niets heb en onder Engelsche beroepsvoetballers zeer goede sportlui ken, geef ik tóch de voorkeur aan den amateur. Men dient zich evenwel aan te passen aan wat de omstandigheden bieden en naar mijn meening ligt in de ontwikkelingslijn van het Nederlandsehe voetbal ook de invoering van het beroepsspel. De N. V. B. behoeft niet van de torens van zyn kasteel de beroepslui binnen te lokken door bazuingeschal, maar laat er ergens aan een vleugel van 't gebouw een bescheiden deur zijn, die den beroepsvoetballer te zijner tijd toegang verleent en laat hij met ons aanzitten aan den disch, omdat hij toch ook voetballer is. Iets over internationaal voetbal. Het ligt voor de hand, dat de Nederlandsohe voetballer, toen hij eenige bedrevenheid gekregen had in 't spel, niet tevreden was, dan nadat hij zich kon meten met spelers uit andere landen. En zoo kwamen er al, toen 't spel hier te lande feitelijk nog zeer jong was, internationale wedstrijden voor. Dat waren natuurlijk niet die wedstrijden, zooals we ze thans kennen ; 't waren clubontmoetingen en meestal waren 't de vereenigingen in plaatsen dicht bij de grens gelegen, die aanknoopihg zochten met clubs uit 't naburige land, zoodat we Prinses Wilhelmina te Enschedé Duitschland zagen bezoeken, terwijl Brabantsche en Limburgsche vereenigingen in België gingen neuzen. Aanvankelijk waren dat ééndaagsche uitstapjes, maar toch al weldra, en in de negentiger jaren reeds, kwamen er grootere toeren van Nederlandsohe clubs tot stand en zoo togen Sparta en R. A. P. al vóór 1900 naar Engeland en in deze eeuw waren de grootere clubtoeren niet van de lucht. Schier elke vereeniging van eenige beteekenis heeft er een paar gemaakt en zelfs tweede en derde klas vereenigingen trokken er met de feestdagen, als de N. V. B. vacantie gaf, veelal op uit en maakten dan een toer, waarbij niet altijd aan sportieve bedoeling in de eerste plaats aandacht gewijd wérd ; integendeel, dikwijls was het alleen het pretje van een paar dagen in een vreemde stad, een gezellig feestje en én passant werd er dan gevoetbald ook. De toeren, die de H. V. V. indertijd georganiseerd heeft, móet men met andere oogen aankijken ; die hadden wel degelijk een serieus karakter en de toenmalige secretaris van de Haagsche, de heer H. A. Tromp, heeft op internationaal gebied langs dezen weg veel voor 't Nederlandsohe voetbal gedaan. Het lukte hem om de Corinthians hier te laten komen, ook het sterke Slavia uit Praag en verder tal van Engelsche beroepselftallen. Ook andere clubs hebben zich op internationaal gebied verdienstelijk gemaakt. We noemen o. a. Sparta en H. B. S., die ook succesvolle toeren in den vreemde hebben'ondernomen en sterke ploegen naar hier hebben gelokt. Ook de andere naties werkten in dien tijd al aan de totstandkoming van een internationaal contact, welketotstand koming zoo lang op zich liet wachten, omdat Engeland ajl dat continentale gevoetbal maar niet au sérieux kon nemen. Men vond het daar wel aardig, dat het spel zoo verbreid was, maar de Engelschman bleef toch altijd maar zoo'n beetje hoonend lachen om die Hollanders, Denen en Hongaren — want dat waren toen de besten van 't vasteland — die ook aan voetbal deden. We waren net goed genoeg voor de plezierreisjes, die de directeuren wel aan de beroepsspelers gunden na een goed seizoen. Zoo kreeg Woolwich Arsenal in 1906 of '07 zoo'n reisje als loon naar werken ; de heeren mochten den Haag zien, Weenen, Budapest en Kopenhagen bezoeken, bleven drie weken uit en ik zie nog 't glundere gezicht van den dikken penningmeester, die me, na den wedstrijd op Wassenaar, welken ik 't genoegen had te leiden, voorrekende, dat na dit reisje nog een goede twee honderd pond zuivere winst over zou zijn ! 'tWare ontzag van Erigelsche zijde voor continentaal voetbal heeft nog steeds op zich laten wachten en zelfs, nadat een officiéél Engelsen amateur-elftal geslagen was in Kopenhagen, in Berlijn en op Houtrust in den Haag, bleef men in Engeland toch maar met minachting neerzien op die internationale wedstrijden tegen continentale landen gespeeld en noch de Engelsche pers, noch 't Engelsche publiek had er eenige belangstelling voor. Als Hollanders, Denen of Zweden er kwamen spelen, dan werden dat soort wedstrijden begraven in kleine steden als Darlington of Huil, Folkstone of Hastings en toen'Nederland eenmaal in Londen zelf mocht spelen, nabij Stamford-Bridge, waren er niet meer toeschouwers dan bij een gewonen eerste klasse wedstrijd in Holland. 't Internationale voetbal heeft ook een forschen stoot in de goede richting gekregen door de totstandkoming van de wedstrijden tusschen Nederland en België, die aanvankelijk op initiatief van eenige Antwerpsche en Rotterdamsche heeren ingesteld zijn, waarvoor schitterende prijzen beschikbaar werden gesteld en die al weldra groote bekendheid verwierven. f Eerst toen de Fédération Internationale de Football-Associatión, de wereldbond voor voetbal dus, tot stand kwam, met medewerking van den N. V. B. en in hoofdzaak door het uitnemende Werk, wat onze landgenoot, de heer G. A. W, Hirachman in deze richting gedaan heeft.... eerst toen kregen de internationale wedstrijden 'n officiëel karakter. Die F. I. F. A. werkte voor den oorlog uitnemend. De organisatie liet zooveel mogelijk eiken bond in elk land vrij, maar zij erkende slechts één land, één bond, wat natuurlijk den officiëel erkenden bond tot grooten steun was. En 't is wel eigenaardig, dat Engeland, dat aanvankelijk van die F. I. F. A. weinig wilde weten, 't eerst geprofiteerd heeft van de uitsluiting tengevolge van het principe : één land, één bond. Toen namelijk, omstreeks 1908, de groote stnjd in de Engelsche voetbalwereld uitbrak en de Amateur-FootballAssociation naast de van ouds bestaande Football Association kwam te staan, toen waren de bestuurders van dit laatste lichaam maar wat blij, dat de A. F. A. van het vasteland geen steun kon krijgen. De werking van de F. I. F. A. is ook heilzaam voor de uniformiteit van de spelregels, overal waar er voetbal gespeeld wordt. Daar haperde eenige jaren geleden nog al eens wat aan en kreeg men de zonderlingste afwijkingen, die, zoowel voor de spelers als voorde scheidsrechters, hun bezwaren hadden. De F. I. F. A. heeft in haar reglementen al de aangesloten bonden verplicht hun spelregels gelijkluidend te doen zijn met het Engelsche spelreglement. Vrijwel algemeen houdt men zich aan dit voorschrift, wat de gelijkluidendheid van de rechtspraak ten goede komt. Sedert de internationale wedstrijden nu officiëel door de F. I. F. A. erkend zijn, nu zy er contróle op uitoefent en ze eigenlijk onder haar vlag laat spelen, zonder evenwel zich te bemoeien met de regeling van de wedstrijden — die geheel overlatend aan de landen zelf — heeft Nederland er heel wat gespeeld. De naties, die we ontmoet hebben zijn Engeland, Frankrijk, België, Duitschland, Oostenrijk, Finland, Zweden, Noorwegen en Dénemarken. Begrijpelijkerwijze hebben we met afwisselend succes tegen deze landen gespeeld. De grootste glorie was wel de hier vóór al genoemde overwinning op Engeland in den Haag. Deze overwinning bewees geenszins, dat we gelijk in kracht waren met de Engelschen en nog minder, dat we als hun meester zouden kunnen fungeeren, maar zij was toch een waarschuwing van 't kleine Holland voor het op sportgebied wel eens overmoedige Albion. Hoe de krachtsverhouding thans is tusschen de verschillende rijken is moeilijk te zeggen, wijl de ontwrichtendé gevolgen van den oorlog natuurlijk ook het internationale voetbal in de war hebben gestuurd. Vóór den oorlog mochten de Hollanders zich met de Denen en de Hongaren tot de sterkste voetbalnaties rekenen. De Duitschers waren goed op weg, om ook hun rol te gaan spelen op de internationale voetbalmarkt. De Duitsche vlijt en de energie kwamen ook uit bij de beoefening van voetbal. Ook dat deden ze systematisch en bijna weténschappelijk en meteen ijver en een volharding, die veel beloofden en die mogelijk 't gebrek aan aanleg, dat de Duitscher, naar mijn meening heeft, wel doen vergeten. Mijn schuld is 't niet, maar dit gebrek aan aanleg heeft de Duitscher met den Franschman gemeen. Is de Duitscher in hart en nieren te onsportief, de Franschman is voor 't voetbal veel te vluchtig en oppervlakkig, te driftig en te opgewonden. Ongetwijfeld leent zich de Engelsche aard 't best voor de sport, maar naar mijne meening zijn ook de Scandinaaf sche volken bij uitstek geschikt, om 't spel in perfectie te leeren. Zij hebben ook dat rustige en dat koéle overleg van de Angelsaksers en dat moet men juist voor goed voetbal hebben. Hoe de toestanden nu zijn en hoe 't thans met de krach«verhouding gesteld is, wie zal 't uitmaken ï De F. I, F. A. bestaat_ nog^De 2 Hirschman is nog haar penvoerder maar. zal zr, nog ^kracht en die macht van voorheen kunnen ontwikkelen ) Wanneer zuuen Te tarSkihe congressen terugkomen en zullen we weer zooals vóór derooriog,ÏÏens in een andere hoofdstad van een ruk, aan de groene tafel zitten met de afgevaardigden van alle landen ter wereld, , waar 't spel gespeeld wordt 1 WZZ zullen we weer kunnen spelen »««4*oS Engelschen, Duitschers, Franschen en Hongaren, Jdgm en Opsten riikers ? Het is voor de bestuurders van de voetbalbonden u t de , neutrale landen een bij vS^V^^^^^^ dfi naruzie en 't na*eküf, buiten de lage wraaknemmkjes en onheuse ne trnoudingen, dieper tusschen Geallieerden en ^^Sn^Tts Men weet, dat de Geallieerden te kennen gegeven hebben slechts niet die Neutralen te willen spelen, die den ö'^^SSl' bied den rug toekeeren. Aan dezen eisch mag een bonduit een neutraal C Set voldoen en t zou stellig niet naar den z n van onzengeenog Sl - ook al is een dergelijke kwestie een betrekkelijke futiliteit-als XV V B. | dergelijken eisch zou treden. Ik voor mij gelooIto de Neutralen voorloopig steun bij elkaar moet« «^j^J N. V. B. zich moet-tevreden stellen met contact met ^ Jandmaaf sche landen en Zwitserland, totdat de ^h^»«3dï£SldSÏ . van de puntige scherpte, die zij thans nog hebben, totdat de^ijd rijp is dat de Neutralen bemiddelend en verzoenend kunnen; optrede^ Die tM komt natuurlijk weer. Tenslotte wint de nuchterheid t en moeÏ 1 zuivere rede zegevieren en als dan J keerd als de oorlogsbacil, die haat en tweedracht gezand toen, die de menschen van elkaar heeft verwijderd, op sterk ^ gezet in' onze geschiedenisboeken, dan kunnen de Neutralen mooi SS échten. Voorloopig neme men in neutrale^landen tegenove aanbiedingen uit de rijken, die oorlog gevoerd hebben een kodgere serveerde houding aan. We moeten ons zelf blijven^L^tfS en die neutraliteit moet niet te koop zijn voor een ^^tte, bij een internationalen wedstrijd tegen de Engelschen, te beurem Ook al zouden wij door strikte handhavmg van de in dit opzicht ons uitsluiten voor deelneming aan ^ Olympiscto Speleii in Antwerpen, dan nog zou ik dit den phcht van den N. V. ü. ^ÏÏzal evenwel bij weidenkenden in de landen, die gestreden hebben eerbied voor ons standpunt zijn, meer eerbied slaaf sche houding jegens de sterkste partij, dxe we komen vertellen, dat we ons toch o, zoo graag - nu de oorlog toch uit 1S ! - aan haar '"opInSationaal gebied is er nog genoeg te doen. Laat Nederland 't initiatief nemen tot het verspelen van 't internationale kampioenschap der Neutralen. Dat is practisch zeer wel uitvoerbaar en in twee seizoenen kan zulk een kampioenschap beslist worden. Dit zou dan een mooie vooroefening zijn voor een later uit te schrijven wereldcompetitie, waarin de vertegenwoordigende ploegen der verschillende naties elkaar, volgens gewoon competitie-systeem, zouden kunnen bekampen. Dit stukje toekomstmuziek wordt hierbij den heer Hirschman, onzen internationalen specialiteit, eerbiediglijk opgedragen. Een blik in het spelreglement. Elders in dit boekje heb ik 't voetbalspel een eenvoudig spel genoemd, gemakkelijk te begrijpen en te leeren. Maar nu ik er voor sta, om een leekenpubliek iets van de spelregels te vertellen, laat die eenvoudigheid me in den steek, omdat ik hier mis 't veld en den bal en de andere benoodigdheden en derhalve höogere eischen moet stellen aan de verbeeldingskracht van den lezerskring. Voetbal dan wordt gespeeld op een grasveld van 100 tot 120 M. lengte, van 60 tot 80 M. breedte — 't zijn maten, die ik zonder ze na te slaan opgeef — en liefst zoo gelijk mogelijk. Het veld is afgebakend door krijtlijnen, zoodat we een grooten rechthoek zien, op welks korte zijden, juist in 't midden, de doelen zijn opgesteld, twee palen met een dwarslat, die een hok vormen van ongeveer 7 M. lengte en + 3 M. hoogte. Men ziet nog andere lijnen op 't terrein en wel de middellijn, evenwijdig aan de lijnen, waarop 't doel staat en die daaróm doellijnen heeten, welke middellijn het speelveld in twee helften verdeeld. Dichtbij 't doel, met de doellijn als basis, zien we nog een rechthoek getrokken, welks opstaande zijden op 5J/2 M. van elk der doelpalen beginnen. Deze rechtbank heet 't doelgebied. Op 16V2 M. van elk der doelpalen gaan ook twee lijnen't veld in, die weer met elkaar verbonden zijn en elk ook I6V2 M. lang moeten wezen, aldus vormende een grooten rechthoek, die strafschopgebied heet. . We zien voorts nog op de helft van de middellijn t punt, waar de bal wordt uitgeschipt en daaromheen een cirkel met een straal van 9 M. Verder zien we op 11 M. van elk der beide doelen verwijderd en juist , in 't midden van die doelen de strafschoppunten aangegeven. • Nu nog netten achter de doelen, vier hoekvlaggen op de kruispunten van doellijn en zijlijn, de maaimachine flink over 't gras en 't veld is zoo goed als in orde. 'Hierachter een plattegrond : We krijgen dan nog een bal, zuiver rond en goed opgepompt, met een omtrek van ongeveer 70 cM.en wat we dan nog noodig hebben, om een wedstrijd te kunnen spelen zijn 22 spelers, 11 aan eiken kant, een scheidsrechter met een fluit gewapend en twee grensrechters, elk met een vlaggetje in de hand. Als de scheidsrechter fluit, komen de aanvoerders naar hem toe en wordt er met een of ander muntstuk getost, welke partij het veld mag kiezen, want zon en wind kunnen van invloed zijn op de terreinkeuze. De partij, die niet de terreinkeuze heeft gehad, trapt den bal uit, van 't middelpunt van 't veld af. De bedoeling is natuurlijk om, al combineerend en den bal spelend van den eenen partijgenoot naar den anderen naar 't doel van de tegenpartij te brengen, om daar, in den regel op niet te grooten afstand van 't doel, een schot te lossen, dat den bal in 't doel doet komen, waardoor dan een doelpunt verkregen is. Maar de tegenpartij heeft hetzelfde tot taak en begint dus aanstonds met de plannen van den vijand te verijdelen, zich in 't bezit van den bal te stellen, en dan opbaar beurt een offensief op 't vijandelijk doel te openen, wat dan weer de andere partij aanleiding geeft, om haar strijdmachten te concentreeren en haar doel te verdedigen en te trachten tot den aanval over te gaan. Hoewel 't spelreglement geen arbeidsverdeeling voorschrijft en dus een partij zou toelaten, om alle elf spelers op de doellijnte plaatsen heeft de strategie in andere richting gewezen en leert de practijk, dat wel degelijk de arbeid min of meer verdeeld wordt en dat ieder speler in 't veld zijn aparte plaats heeft en zijn eigen wérk. Zoo hebben we een doelverdediger, wiens plaats op de doellijn is, wat niet belet, dat hij, zoo noodig ter bescherming van zijn doel, het veld mag inloopen. Hij is de eenige speler, die den bal met hand of arm mag spelen, mits hij dat doet in zijn eigen strafschopgebied. Doet hij dat daarbuiten, dan is hij onmiddellijk strafbaar. Vóór hem staan twee verdedigers, die in den regel geen deel nemen aan den aanval, maar zich bepalen tot het ingrijpen bij vijandelijke attaques. Vóór deze twee verdedigers staan drie middelspelers, wier taak tweeledig is. Zij zijn aanvallers, zoowel als verdedigers; ze trekken in benarde momenten op 't doel terug en bij een offensief steunen zij den aanval en vormen ze de eerste linie achter de voorhoede, bestaande uit vijf spelers, die bij een normalen wedstrijd zich in hoofdzaak met het opbrengen van den bal naar het vijandelijke doel en met de bestoking van dat doel onledig houden. We onderscheiden in de voorhoede een linkervleugel en een rechtervleugel, respectievelijk bestaande uit linksbinnen en linksbuiten en rechtsbinnen en rechtsbuiten, welke twee vleugels verbonden zijn door den middenvoorspeler. In de middellinie onderscheiden we ook den linkschen en rechtschen middelspeler, terwijl de spil in 't midden staat. Oök de achterspelers worden in denzelfden geest aangeduid. Men begrijpt derhalve, dat de rechter middelspéler en de rechterachterspeler van' partij A tegenover den linkervleugel van partij B staan. Het gebeurt natuurlijk bij herhaling, dat de bal over een van de zijlijnen gaat, wat dan door de grensrechters geconstateerd wordt, waarvan zij door 't opsteken van de vlag blijk geven. Het spel wordt dan onderbroken en de bal wordt door een speler van de andere partij, dan die den bal 't laatst aangeraakt heeft vóór het over de doellijn gaan, ingegooid, volgens bepaalde voorschriften, die, als ze niet worden nagekomen, ook weer een straf ten gevolge hebben. Gaat de bal over een van de doellijnen, dan kan er tweeërlei gebeuren. Is hij 't laatst aangeraakt door een speler van de aanvallende, partij, dan wordt de bal neergelegd in 't doelgebied en door een speler van de verdedigende partij, meestal den doelman, het veld in getrapt. Zulk een trap heet doelschop. Gaat de bal echter achter de doellijn en is hij 't laatst aangeraakt door een speler van de verdedigende partij, dan legt men hem bij de dichtstbijzijnde hoekvlag en een speler van de aanvallende partij mag dan een hoekschop nemen, gelijk dat heet en heeft dus een prachtige 'kans om den bal te plaatsen in den vijandelijken doelmond, waar zijn partijgenooten klaar staan, om den bal in 't net te deponeeren, wat de achter- en middelspelers van de verdedigende partij dan natuurlijk trachten te beletten. In 't speelveld zelf is lang niet alles veroorloofd. De spelers, behalve dan de doelman, mogen den bal niet met den arm of de hand aanraken. Doen ze dit we], althans opzettelijk, dan is de scheidsrechter bevoegd om te straffen. Hij straft dan door aan de tegenpartij een vrijen schop toe te kennen. De bal wordt gelegd op de plaats, waar de overtreding geschied is en de speler, die den schop neemt, mag den, bal naar alle richtingen schoppen. Behalve deze overtreding, het spelen van den bal met hand of arm dus, zijn er nog zeer veel andere feiten, die verboden zijn. Zoo mag men een tegenstander niet haken, niet duwen in den rug en niet bespringen. Dit is alles contrabande en wordt gestraft met een vrijen, schop, tenzij het 't voordeel is van de, door de overtreding benadeelde partij, om door te spelen. Mag ik van dit laatste even een voorbeeld geven 1 Laat ons zeggen — ik houd nu eenmaal van wat humor —Engeland speelt tegen Duitschland. De_midden voorwaarts van de Engelschen gaat er met den bal van door, passeert den Duitschen spil en wordt op zijn weg naar 't doel door den Duitschen achterspeler gehaakt; hij struikelt even, herstelt zich evenwel subiet en in 't bezit van den bal blijvend, rent hij op den Duitschen doelman aan, een schitterende kans hebbend om te doelpunten. Ziet, in zoo'n geval doet men beter,, het ongeoorloofde haken van den Duitschen achterspeler niet te straffen, wijl de straf, een gewone vrije schop, Engeland niet een zoo mooie kans zou kunnen verschaffen als 't nu heeft. s|»P» Men begrijpt, hoe moeilijk deze bepaling voor een scheidsrechter is ; want heeft hij eenmaal voor zichzelf tot niet straffen besloten en laat hij den voorwaarts dus de kans tot doelpunten, dan mag hij niet, als 't schot soms faalt, terugkomen op zijn beslissing en dan toch nog een vrijen schop gelasten. Bij al die overtredingen, als hands maken, haken, springen, duwen in den rug, móet het opzet aanwezig en door den scheidsrechter geconstateerd zijn. Dit is een belangrijke factor, die heel vaak door pubhek,en spelers uit 'toog verloren wordt. . Schopt een speler zijn tegenstander den bal tegen hand of arm, zonder dat de laatste de gelegenheid heeft die weg te trekken, dan is er van opzettelijk hands maken geen sprake. Springt een speler naar den bal en komt hij in zijn val terecht op zijn tegenstander, dan is dat niet strafbaar, want de bedoeling van den sprong was de bal en niet de man. Plaatst een speler den voet vóór den bal, die opgedreven wordt door een tegenstander en komt deze over voet en bal te vallen, dan is ook dit niet strafbaar. Men mag een tegenstander ook niet vasthouden met hand of arm en men bedenke ook, dat 't haken niet alleen met den voet kan geschieden, doch ook met de knie, wat evenmin geoorloofd is. Gebeuren de overtredingen van deze soort binnen het hierboven beschreven strafschopgebied door een speler van de verdedigende partij, dan mag de scheidsrechter geen vrijen schop, maar moet hij een strafschop gelasten. De bal wordt dan gelegd op 't strafschoppunt en alleen de doelman, die op zijn doellijn moet blijven, mag het doel verdedigen. Alle andere spelers, behalve de aanvaller, die den strafschop neemt, moeten buiten het strafschopgebied staan. Men begrijpt, dat dit 'n zeer zware straf is, want zeker in 7 van de 10 gevallen wordt er uit een strafschop gedoelpunt, 't Ergste is, dat het spelreglement den scheidsrechter geen keuze laat in dit opzicht; ook al is èr geen sprake van, dat de aanvallende partij kans tot doelpunten heeft, toch moet de scheidsrechter voor zulk een overtreding, als hij 't opzet duidelijk heeft geconstateerd, dezen zwaren straf opleggen. De scheidsrechter is voorts bevoegd om bij ernstige overtredingen een speler een waarschuwing te geven en bij herhaling kan hij hem verdere deelneming aan het spel ontzeggen. Een zeer moeilijke regel is de buitenspelregel en toch voor wie hem eenmaal begrijpt, is het klaar als de dag, dat deze regel in het spelreglement opgenomen is en kan men voorstellen tot afschaffing van dien regel, die wel eens gedaan zijn, gewoon als waanzinnig afwijzen. ; Stel u voor, geachte lezer, dat we weer toeschouwer zijn bij een internationalen wedstrijd tusschen Engeland en Duitschland. Laat ons aannemen —• met inachtneming van de striktste neutraliteit —dat de Engelschen sterker zijn, zóóveel sterker, dat het Duitsche doel belegerd wordt, dat de Duitsche middellinie en zelfs enkele der Duitsche voorhoedespelers teruggetrokken zijn tot in het Duitsche strafschopgebied. De Engelsche spelers zijn dan natuurlijk opgedrongen op het Duitsche terrein en alleen de Engelsche doelman blijft op zijn post en een van de Engelsche achterspelers staat nog maar op de Engelsche helft van 't veld. Wat zou 't, als ge u deze situatie goed voorstelt, dan handig zijn van een van de Duitsche voorwaartsen, om zoo dicht mogelijk bij den Engelschen doelman te gaan'staan, in de hoop, dat een van de Duitschers, die daar hardnekkig aan 't verdedigen is, weieens de gelegenheid zal krijgen, om den bal 'n harden, forschen trap te geven, zoodat hij terecht komt bij den daarginds wachtenden Duitschen voorwaarts, die dan slechts den Engelschen doelman heeft te passeeren. 't Zou 'n klein kunstje zijn en om te voorkomen, dat men hiertoe overgaat, heeft de wetgever den buitenspelregel in 't leven geroepen. Laat ik de officiëele tekst van dien regel hier nadrukken. „Wanneer een speler den bal speelt of van de zijgrens ingooit, ia iedere speler van dezelfde partij, die zich op dit oogenblik dichter bij de doellijn der tegenpartij bevindt dan hij, die den bal aanraakt, buitenspel, tenzij er op genoemd oogenblik van aanraken drie of meer spelers der tegenpartij zich dichter bij hun eigen doellijn bevinden. Een speler, die buitenspel is, mag den bal niet aanrakenrnoch op welke wijze ook een tegenstander hinderen of een zoodanige positie in 't spél innemen, die ook maar eenigermate de verdedigende partij benadeelt." Als gij dezen regel nu gelezen hebt en wellicht ook herlezen, dan zult ge er waarschijnhjk nog weinig van begrijpen, maar troost u, want er zijn spelers, toeschouwers, voetbalofficials en zelfs scheidsrechters, die jaren lang meeloopen en die dezen regel pok nog niet snappen. Ik zal u dan ook niet verdér vermoeien met een explicatie. Als gij naar een wedstrijd gaat kijken, ziet dan eens naast een kenner van 't spel te komen zitten en vraagt hem wat buitenspel is en als ge dan de beschikking hebt over het stel 'normale hersenen, wat ik u toewensch, zult gij 't naar ik hoop spoedig begrijpen. Begrijpehjkerwijze bespaar ik u de vele uitzonderingen, die op dezen regel bestaan, de bijzondere gevallen, waarin 't weer iets anders gaat. Eén ding is zeker. Als een speler achter den bal blijft, kan hij nooit buitenspel zijn. En de buitenspelregel, zóó ingewikkeld voor hem, die nooit zelf gespeeld heeft, wordt zeer logisch, als men hem in de practijk ziet toegepast. De speeltijd van een wedstrijd is 90 minuten ; na drie kwartier wordt er een pauze gehouden, waarna de partijen van doel verwisselen. Na 't maken van een doelpunt wordt de bal in 't midden uitgeschopt, evenals bij den beginschop, door de partij, tegen wie het doelpunt gemaakt is. Ik verbeeld me geenszins met deze uiteenzetting van de spelregels volledig geweest te zijn ; dit was mijn doel ook niet en hen, die meer willen weten van de regels van het spel verwijs ik naar het officiëele spelreglement, door den N. V. B. uitgegeven en verkrijgbaar aan 't bondsbureau en verder naar verschillende handleidingen voor scheidsrechters, van welke die van den beer 0. J. Oroothoff wel de beste is. Een toeschouwer, die niet anders wenscht te zijn dan dat en zich geen critiek wil aanmatigen op den scheidsrechter, heeft aan 't bovenstaande genoeg. Iets over tactiek en techniek en eenige aanwijzingen voor de oefeningen. Er heeft mij wel eens iemand gevraagd : hoe leert men voetballen en al loopt men meer dan twintig jaar in de voetbalwereld rond, dan staat men toch, als zoo'n vraag gedaan wordt, 'n wijle met den mond vol tanden. Want hoe gaat 't 1 Wij ouderen krijgen alleen spelers te zien, die er al tenminste zooveel van kennen, dat ze in bondswedstrijden kunnen uitkomen en hoe ze geleerd hebben, wat ze er van kennen, daar wordt maar heel zelden over gepraat en daar kotot maar weinig van aan 't licht. In den tijd dat ikzelf speelde, waren er nog geen oefenmeesters, trokken we een paar voetbalschoenen aan en mochten dan met de oudere jongens van de,club wat meetrappen. Je leerde 't dan feitelijk van 't afkijken ; je zag hoe zoo'n oudere, zoo een uit 'teerste elftal, een hoogen bal onmiddellijk stopte en onder z'n controle bleef houden ; je zag hoe hij een center in eens opving en tot een doelpunt verwerkte ; je zag wat samenspel was, wat terugspelen was, wat driehoekspel was en je probeerde dat voor jezelf na te doen. Je imiteerde de trucs van anderen en was je vindingrijk genoeg, dan maakte je er zelf nieuwe trucs bij en paste die weer toe in de Wedstrijden of bij de oefeningen. Verder leerde je veel uit de verhalen, die de ouderen deden. Als je mee mocht, als broekje, op reis werd de heele strategie van 't voetbalveld in den trein uitgeplozen en na afloop, terug naar huis, werd de wedstrijd geanaliseerd en nog eens mondeling overgespeeld en dan kreeg je er van langs, werden je blunders gesignaleerd en^ vertelden zij, die het beter wisten, je, hoe je een en ander dan wèl had moeten doen. 't Zal nu bij de meeste vereenigingen nog wel precies eender gaan, denk ik zoo, want hoeveel er precies zijn weet ik niet, maar een dozijn oefenmeesters hebben we in Holland toch nog niet rondloopen. Voor 't meerendeel zijn dit gewezen Engelsche beroepsspelers, die 't spel voortreffelijk kennen en begrijpen, maar daarom nog niet altijd de flair hebben, om hun wetenschap aan anderen dienstbaar te maken. Heel goed is 't natuurlijk, als een geroutineerd oefenmeester in dienst van een club is en de oefeningen leidt, mits dan de spelers ook geneigd zijn ernstig te oefenen en zich te storen aan de adviezen van den trainer. Zoowel voor de spelers van het eerste elftal —• toch altijd de kern van de vereeniging —• heeft dit zijn nut, als wel voor de andere spelers en ik zou haast zeggen, meer nog voor de laatsten. Men ziet het aan clubs, die een goeden oef enmeester hebben gehad, eenige jaren lang, dat juist de invallers voor het .eerste elftal en de spelers uit de lagere elftallen begrip van 't spel hebben en het in onderdeelen kennen, ook al missen zij dan misschien den aanleg, om zichzelf te vormen tot uitblinkers. Want, hoezeer oefenen voor voetbal aanbeveling verdient, toch is aanleg veel meer, zoo niet alles. Niet altijd is er gelegenheid tot veel oefenen en ik geloof, dat bij de meeste clubs alleen geoefend wordt door de zeer jonge spelers. De ouderen hebben 't daar veelal te druk voor. Zij studeeren of zijn nog op school of hebben reeds een werkkring en wat komt er dan van oefenen, vooral in de groote steden, waar het terrein dikwijls zóó ver van de city afligt, dat een uur oefenen een ganschen middag kost. De wedstrijden zelf zijn voor den huidigen voetballer practisch de eenige oefeningen, vandaar dan ook, dat we jaar op jaar zien, dat de elftallen in 't begin van 't seizoen nog niet op dreef zijn en dan eerst langzamerhand hun vorm te pakken krijgen, om tegen het eind van 't seizoen in puikste conditie te verkeeren. Die wedstrijden kunnen voor den jongen speler ook inderdaad een goede oefening zijn, als de aanvoerder en de oudere spelers, bij 't ontbreken van een trainer althans, ook werkelijk met paedagogische tact den jongen man op zijn fouten wijzen. Waar ik tot nu toe over oefenen sprak, had ik op 't oog de oefeningen op 't veld en met den bal. Maar de voetballer kan zich ook zonder bal en zonder veld voor een wedstrijd voorbereiden. En dit wel in de eerste plaats door zijn levenswijs. Doktoren, die van sport op de hoogte zijn, als b.v. Br. Meurer in Amsterdam, zullen den voetballer een levenswijs kunnen voorschrijven, die den speler in kwestie in zoo goed mogelijke conditie brengt voor den wedstrijd. Zonder te gaan grasduinen, in wat des medicus' is, kan ik wel zeggen, dat een geregeld leven, zonder laat naar bed gaan en zonder alcoholische excessen, voor iedereen, die uitkomt op wedstrijden, aanbeveling verdient. Een heel eenvoudige oefening voor voetbal is wandelen, niet door de Kalver- of Spuistraat of langs de Blaak, maar met stevigen, energieken pas,1 in vrij snel tempo. Verder verdient 't maken van diepe kniebuigingen en 't touwtjespringen aanbeveling. Kortom, alle oefeningen, die de spieren, vooral de beenspieren, lénig houden en die 't uithoudingsvermogen vergróoten, verdienen aanbeveling. De oud-international Snetlage ging verder. Hij zette op den ruimen zolder van zijn huis eenige stoelen neer, nam een balletje en dreef Lichamelijke Opvoeding. II. s langs die stoelen heen, er tusschendoor'en oefende zich aldus binnenshuis in balcontröle eh drijven. Zoo zouden er natuurlijk nog heel wat oefeningen te bedenken zijn. 't Is wonderlijk, dat er over de techniek van voetbal in 't Nederlandsen zoo weinig literatuur is. Er bestaat een boekje van den heer J. Buskop over dit onderwerp, wat zeer lezenswaard is, maar toch nog niet de gansche techniek van 't spel omvat. Is er eenmaal een standaardwerk over dit onderwerp in onze taal, dan kunnen ook de velen, die thans gaarne voetballeeraar zouden wenschen te worden, uit zoo'n werk hun wijsheid putten. Bij tal van gymnastiek-onderwijzers en ook bij gewone klasse-onderwijzers komt in den laatsten tijd den zin, om zich ook als voetballeeraar te bekwamen en voor hen zou zulk een werk van groote waarde zijn. Ook de spelers zouden van een dergelijk werk hun nut hebben, want niet in elke vereeniging is er iemand, die de techniek van 't voetbal volkomen begrijpt of is er althans niet iemand, die de moeite neemt z'n clubgenooten, met hetgeen hij weet, te verrijken. Bovendien zouden duizenden, die thans geregeld op onze velden, komen en er eigenlijk alleen zitten, om hun favorieten te zien winnen, veel meer gaan genieten van een werkelijk goeden wedstrijd. Ze genieten nu alleen, als hun club wint en gebeurt dat niet, dan hangt de lip' op den bovensten knoop van 't vest en dan rest hun niet anders dan te mopperen over de pech, die de favorieten hadden en over 't boffen van de tegenpartij en als ze een beetje doorpraten kunnen ze zich er mee troosten, door den scheidsrechter de schuld van 't geheele geval te geven. Wie echter ingewijd is in de geheimen van 't spel, wie de techniek volkomen verstaat, ziet een wedstrijd heel anders. Voor hem zal de ontmoeting aan spanning en opwinding mogelijk inboeten, omdat hij niet zal zitten meegillen en meejoelen, maar rustig toeschouwend zit hij te genieten van de fijne trekjes en van de mooie momenten en z'n critische geest — indien die althans aanwezig is — geeft hem amusement genoeg, om zich een middag te vermaken met 't stil voor zich heen opsporen van de fouten bij aanval en verdediging gemaakt. ■ Wat speltechniek betreft bestaan natuurhjk ook punten van verschil in opvatting en verschillende theorieën over onderdeelen van het spel zijn er, zonder dat vast staat, welke de juiste is. In 't algemeen heeft men in Holland heel weinig goede voetballers. En nu móet men mij goed begrijpen ; ik bedoel in dit verband met goede voetballers, spelers, die in de eerste plaats een zeer grooten aanleg van Moeder Natuur hebben meegekregen en die dan nog de techniek in vollen omvang beheerschen, daarbij over routine beschikken, zoodat ze kunnen toepassen, wat ze in theorie kennen. Wat de voetballer, op welke plaats van 't veld hij dan ook staat, moet hebben, dat is hersenen. Geen strenge eisch, zult ge zeggen ; maar hij moet ook spelen, behalve met z'n voeten, met z'n kop en met z'n lichaam ,. . . met z'n hersenen ! Hij moet ih elke situatie meester zijn van z'n gedachten, hij moet controleeren elke be-weging, de spelsituatie snel overzien en rap handelen naar zijn beste weten. Dit is maar weinigen gegeven. Hoe vaak komt 't niét -voor, dat bij 'n scrimmage voor een van de doelen, waar 'n stuk of zeven spelers rond den bal heen dwarrelen, geen hunner weet wat er gebeurt en dan zijn het dikwijls maar lukrake trappen, ongecontroleerde bewegingen, die nu eens goed afloopen, dan weer noodlottig zijn. Als ik nu een oogenblik bij de techniek stil sta —• voor zoover dit kort bestek mij dat veroorlooft —■ wil ik even in ruwe trekken de taak 'van de verschillende spelers in het veld behandelen. • Een ideaal doelman stel ik me altijd lang voor, lang en lenig en vooral heel rustig, zonder dat die rust tot sloomheid wordt. Hij moet een paar voortreffelij ke oogen hebben en moet voortdurend het spel volgen, ook op oogenblikken, dat er schijnbaar geen gevaar dreigt; want elk moment kan dat gevaar komen en dan moet hij ten opzichte van den vijandelijken aanval terstond de beste positie innemen. Als er een speler is, die baas moet zijn over z'n zenuwen, dan is het de doelman ; als er een is, die moet kunnen beschikken over koelbloedigheid en zelf beheersching, dan is hij 't. Een doelman moet een moedige kerel zijn. 't Kan hem gebeuren, dat hij alleen komt te staan tegenover drie of vier tegenstanders, in 't bezit van den bal en hij moet dan de kordaatheid hebben, om zich op 't juiste oogenblik en volgens de eischen der techniek te werpen in den strijd, ter verdediging van zijn veste. Hij zal dat met nog grooter zelfverloochening en opoffering moeten doen dan de andere spelers, wijl zijn positie meebrengt, dat een fout, door hem gemaakt, terstond noodlottig wordt voor zijn partij ; hij voele zich de laatste post, die de vijand te passeeren heeft, eer deze zijn doel bereikt en dit zal hem prikkelen, om met groote hardnekkigheid zijn moeilijke en belangrijke taak te vervullen. Men hoort leeken wel eens praten over doelverdedigers, die geluklig zijn. Dit is in den regel onjuist. Goed spel en aanleg, begrip van doelverdedigen en routine van het vak verslijt de leek veelal voor geluk. Maar dat is 't toch niet. De goede doelman zal een schot af wachten op de plaats waar het komt en dan is de leek geneigd om te zeggen, dat de voorhoedespeler zoo dom was, om tegen den doelman aan te schieten ; maar in waarheid is de situatie aldus, dat de voorhoedespeler niet anders kon. doen, omdat de doelman dusdanige stelling koos, die ten gevolge had, dat een schot tegen zijn lichaam moest aankomen of althans binnen zijn bereik moest bhjven. De doelman moet matador zijn in 't stoppen, opvangen, weggooien, wegstompen en -trappen van den bal en hij moet zich vanal deze verdedigingswijzen, al naar de omstandigheden zijn, vlot kunnen bedienen. Heeft hij den tijd en zit de vijand hem niet op de huid, dan is de secuurste weg om den bal met de hand te stoppen en hem daarna, als hij heni dus geheel in zijn macht heeft, naar de gunstigste plaats van 't veld, waar dus een vrijstaand partijgenoot staat, te trappen. In benardere omstandigheden, als de vijanden hem omringen, zal hij z'n toevlucht wel moeten nemen tot dadelijk trappen of stompen, zoodat hij zich daarin een gropte bedrevenheid moet hebben eigen gemaakt. Heel gevaarlijk wordt zijn positie, voor z'n partij en voor eigen Uchaamsveiligheid, als hij den bal in handen houdt, terwijl dé vijanden hem omringen. Want al beschermt de wet den doelverdediger ook zelfs, als hij den bal in handen heeft, tegen ruwe aanvallen, toch ontneemt die wet niet aan den aanvaller 't recht zich in 't bezit van den bal te stellen en hieruit volgt, dat de doelman 't dan toch leelijk te kwaad kan krijgen. Een groot voordeel is het voor den doelverdediger, dat hij een mooie gelegenheid heeft tot oefenen. Voor geen andere plaats in het veld kunnen de oefeningen zooveel steun geven. Als men midden op een terrein een stel doelpalen opstelt zonder netten en als er door drie spelers met drie ballen voortdurend aan vóór- en achterzijde op dat doel geschoten wordt dan heeft de doelman, onder de lat geposteerd, een prachtige training. Een groote fout maakt de doelman, die bij een aanval op zijn doel en vooral op een oogenblik, dat een schot gelost-zal worden, niet de oogen gericht heeft op den bal, maar op den man en dit ziet men toch zoo veel gebeuren. Ook het moment van uitloopen is een zeer moeilijke kwestie voor den doelman. Door het blij ven staan op zijn doellijn, als een voorwaarts met den bal op hem toe komt stormen, vergroot hij in ieder geval de raakkans voor den schutter. Staat de doelman eenige meters vóór zijn doel, dan bestrijkt hij met armen en beenen een grooter deel van het doelvlak, wat dus de moeilijkheid voor den schutter vergroot. De achterspelers hebben, zegt men wel eens, de gemakkelijkste taak ük't veld. Nu, ik geloof, dat 't juister is als men zegt, dat zij 't minst ingewikkelde werk verrichten. Hebben ze vóór zich een goede middelünie, dan krijgen zij meestentijds vrije ballen weg te trappen en hebben ze achter zich een goeden doelman, dan is een fout van hen nog niet altijd direct noodlottig. Het is dan ook in de practijk bewezen, dat tal van voorhoedespelers, als zij hun besten tijd hebben gehad, zich terugtrekken in de verdediging en dan nog dikwijls daar voor hun ploeg uitnemende diensten leveren. Misschien komt dit, doordat zij, dan natuurlijk ook 't type van 't voörhoedespel bij ervaring kennen, wat hun voordeden brengt bij hun taak, om dat spel te verijdelen. 't Type van een achterspeler moet zijn een stevig gebouwde, liefst breedgeschouderde en massief op z'n beenen staande kerel. Gïoote snelheid is nu niet in de eerste plaats datgene, wat hij noodig heeft. Veel meer is 't waard, dat hij 't spel goed kent en dat hij daardoor steeds de juiste positie inneemt ten opzichte van zijn tegenstanders, in samenwerking met zijn medespelers. Een back kan ook zonder een bal te trappen schitterend spelen, want hij kan door zich tactisch op te stellen, de kans op succes van elke vijandelijke attaque vernietigen. Hij kan 't samenspel van een voorhoede fnuiken, alleen al door de plaats, die hij zich kiest. Als hij den buitenspelregel door en door begrijpt, kan hij daardoor alleen al in bijna eiken wedstrijd tien vijandelijke aanvallen onschadelijk maken door niets anders te doen, dan op 't juiste moment een paar pasjes naar voren te loopen. Wat de achterspeler moet kennen is zuiver trappen en vooral zuiver opvangen. Hij moet een bal, die met een boog hoog uit de lucht naar hem toekomt, kunnen wegwerken, zonder dat de bal den grond raakt; dit kan noodig zijn, als vijanden 't hem moeilijk maken. Heeft hij den tijd, dan is 't natuurlijk beter, dat hij den bal eerst in gemakkelijker positie brengt, opdat hij dan naar een gunstiger plaats in t veld kan trappen. Hij moet ook over een behoorlijke dosis lichaamskracht beschikken, om, op geoorloofde wijze, nu en dan een speler op zij te zetten ; maar hij zij voorzichtig voor het beruchte strafschopgebied, waarbinnen elke overtreding, die hij begaat, een doelpunt tot gevolg kan hebben. Een fout, die veel voorkomt, maakt de achterspeler, die vrije ballen te hard wegschopt, over zijn eigen aanvalslinie heen, ver iü 't kamp van den tegenstander, die dan gelegenheid heeft den bal weer op z'n gemak te retourneeren. Over de tactiek van de achterspelers zijn de geleerden 't tegenwoordig vrijwel eens. Het vroeger nog al eens in practijk gebrachte spelen vóór elkaar heeft vrijwel afgedaan. Tegenwoordig hebben de ashterspelers in den regel de opdracht elk een buitenman van de vijandelijke voorhoede te bewaken. De taak van den middelspeler is misschien wel de moeilijkste en zeer zeker de ondankbaarste. Een leek ziet de middelspelers nooit in 't veld en kan zeker hun prestaties niet beoordeelen. Voor een voorwaarts, die een paar doelpunten maakt of een paar snelle rennen onderneemt, heeft men algauw een applausje en voor een achterspeler, die met forsche trappen zijn terrein zuivert, ook en voor den doelman, die met eenige bravourstukjes zijn doel maagdelijk houdt, komt de massa terstond in extase. Maar wat c en middelspeler in 't veld doet is eigenlijk zoo bescheiden en toch doet hij zooveel. In de eerste plaats bestrijkt hij 't grootste deel van 't terrein ; immers, als hij zijn taak goed opvat, trekt hij mee met z'n eigen verdediging tot voor 't doel en vervolgt hij — steunend z'n aanval —• de tegenpartij, als zij zich terugtrekt in eigen strafschopgebied. De middelspelers, die op den vleugel spelen, hebben daarbij nog voortdurend 't vermoeiende ingooien en ook dikwijls zijn zij belast met het nemen van vrije schoppen. De tweeledigheid van de taak maakt haar ook zoo zwaar. In Holland hebben 'we meer middelspelers, die werk maken van de verdediging, dan van 't assisteéren van de voorhoed© en dit is een groote tekortkoming. Heel dikwijls is dan ook de slechte kwaliteit van een ploeg 't gevolg van de impotentie van de middelUnie. De middellinie heeft ook tot taak 't verband tusschen voorhoede en achterhoede te onderhouden. De middelspeler maakt bij een aanval van de tegenpartij zoo mogehjk den bal voor z'n eigen achterspeler vrij. Hij dekt de aanvallers, die willen ingrijpen in het verdedigingswerk en zelf neemt hij in dat werk een actief aandeel, doordat de vleugel-middelspelers de binnen-voorwaartsen bewaken en de spil aangewezen is, de wacht te houden bij den middenvoor van de tegenpartij. In benarde omstandigheden, als de middelspeler in de knoei zit, speelt hij terug op zijn aohterspelers, wat deze op hun beurt kunnen doen op den doelman, een tactiek, die nog altijd veel te weinig wordt toegepast en toch nog altijd zoo heilzaam kan werken, om opluchting te brengen, als 'tin de verdediging gaat spannen. De taak van den middelspeler is 't ook den bal op te vangeji, als hij uit 't vijandelijke kamp komt. Een hoogen bal bewerkt hij dan 't best met 't hoofd, door den bal te koppen naar een vrijstaand partijgenoot. Dit koppen doen natuurlijk de andere spelers ook, maar de meesten in Holland kennen 't nog niet. Hier laat men den bal op 't hoofd stuiten, maar de goede kopper geeft den bal met 't hoofd een forschen stoot en stuwt het leder in de richting, die hij gewenscht acht. De middelspelers moeten in 't bijzonder hierin bedreven zijn. 't Mooiste deel van hun taak is evenwel 't steunen van de voorhoede. Zij zijn in staat, een middelmatige aanvalslinie kracht en fut in te blazen en een subliem middelspeler, als b. v. de Korver van Sparta is, is in staat om de voorhoedespelers, die hij vóór zich heeft, successen te laten boeken. De tactische middelspëler houdt den bal, als hij kan, zóó lang bij zich, dat hij de verdedigers van de tegenpartij naar zich toelokt, waardoor z'n eigen voorhoedespelers vrij komen, althans verlost worden van een deel van hun bewaking. En dat is dan het oogenblik om den bal naar voren te passeeren. De tastiek van de voorhoede is wel de ingewikkeldste en een gave aanvalslinie, zonder zwakke stee is dan óok in Nederlandsen voetbal met een kaarsje te zoeken. Ik heb althans maar heel weinig aanvalslinies gekend, die een mooi en af geheel vormen, zonder hiaten. Wel komt natuurlijk voor, dat een enkeling met superieure kwaliteiten als voorhoedespeler een geheele linie goed maakt en ook gebeurt 't wel, dat twee spelers, die voortreffelijk zijn met elkaar een schitterenden vleugel vormen. De voorhoedespeler moet over buitengewone snelheid beschikken, 't Samenspel, wat hij moet leveren met zijn buurlui en met den mid- delspeler achter zich, is zeer ingewikkeld. De voorhoedespeler ervaart elk moment, dat afbreken gemakkelijker is dan opbouwen en dat de taak van den aohterspeler, die Hem bestrijdt, heel wat lichter is dan de Z1JDe tactiek van het voorhoedespel is door de ontwikkeling van voetbal aanmerkelijk gewijzigd. In den ouden tijd speelde men m hoofdzaak kick-and-rush: een middelspeler gaf den bal een schop naar voren en de voorhoedespelers renden dien bal achterna. Deze methode van aanval is wel de gemakkelijkste voor de verdediging om te bestrijden De aohterspeler heeft niet anders te doen, dan z1Ch goed op te stellen en hij blijft meester van de situatie. We hebben verder t vleugel-samenspel, 't opdringen van een vleugel met den bal, waarbij dan de drie andere voorhoedespelers mee oploopen en werkeloos bhjven totdat zij den bal vóór den doelmond naar Z1ch toegespeeld krijgen Dit opdringen kan links en rechts geschieden en behoort ook al niet tot 't moeilijkste werk, wat men een verdediging kan voorleggen. ; l , . Voorts hebben we 't long -passing, waarbij de bal zigzags-gewijze over 't veld gaat, van linksbuiten naar rechtsbuiten. 't Kort passeerend samenspel is 't fnuikendst voor een verdediging; met kleine trapjes gaat de bal van man tot man, de middellinie sluit direct achter de voorhoede aan en aldus nadert men 't vijandelijke doel. , 't Voorhoedespel in 't veld is nog niet eens zoo moedijk, maar noe meer men 't doel nadert, hoe meer men in de verdrukking komt en hoe minder terrein er vrij blijft, dat niet bezet is door verdedigers, wijl alles zich op den doelmond concentreert, zoo dat een versperring daar ter plaatse geen kans biedt op succes bij een schot. Het is hier ook alweer de kunst voor den voorwaarts, om te zorgen, dat hij vrij blijrt. Hij moet zelf ontkomen of trachten te ontkomen aan den tegenstander, die hem voortdurend dekt; door zichzelf vrij te maken noodigt hij als 't ware z'n partijgenooten uit, den bal naar hem te spelen. Hoewel ik bij de beoordeeling van een voorhoedespeler in de eerste plaats zou willen laten gelden, dat wat hij presteert in 't samenspel, komen toch ook bij zijn beoordeeling z'n persoonlijke kwaliteiten te pas. Onschatbare diensten kan een voorwaarts, die de kunst van dribbelen goed verstaat, aan zijn partij bewijzen ; als hij weet hoe hij met den bal langs een achterspeler kan komen en dan een vrij veld voor zich heeft, met alleen den doelman in 't doel, sjonge, dat is zooveel waard ! En ook kan men heel best gebruiken den voorhoedespeler met een stalen schot, den gebruikmaker van kansen dus, die misschien als samenspeler in 't veld van weinig of geen beteekenis is. Wat de voorhoede moet hebben, dat is dash. De spelers moeten clever en met feu sacré op den bal zitten ; ze moeten de verdediging vinnig bestoken. Loopt altijd in op een achterspeler, die een vrijen bal zal trappen, want door Uw inloopen kan de vrijheid van den^bal dubieus worden, kan de achterspeler aarzelen, missen, tegen TJ aantrappen, of plotseling van plan veranderen en niet trappen, maar langs U heen drijven,- waardoor dan een van Uw partijgenooten de kans heeft hem den bal af te nemen. Loopt ook altijd op keepers in, want ook zij kunnen missen, de zon kan hun hinderen, de wind kan den bal in andere richting stuwen, ze kunnen uitglijden, enfin, er zijn mogelijkheden te over, die 't wettigen, dat Gij er eenig arbeidsvermogen aan waagt, om in te loopen, ook al zult ge 't negen van de tien keer tevergeefs doen. Ik heb nu slechts in ruwe trekken iets verteld van de taak van de verschillende spelers in 't veld. Hier heeft de toeschouwer zeer zeker genoeg aan en misschien zullen jonge spelers, naar ik hoop, er nog iets van leeren. Op één ding moet ik nog eens de aandacht vestigen. Het heeft zoo'n groot nut, dat men zich van de jeugd af, zoowel 'links als rechts oefent. Niet alleen is dit voordesymetrischelichaamsontwikkeling natuurlijk aanbevelenswaard, maar ook in de practijk van het spel heeft de speler, die rechts even vaardig is als links, hiervan niet dan groot nut. Mag ik hierbij ook nog eens wijzen op de wenschelijkheid van goede attributen voor het spel. Juist, nu de vereenigingen, althans vele, 't financieel goed boteren en alles doen voor 't publiek, mooie tribunes bouwen en restauraties neerzetten enz., daar mag de speler toch niet achteraan komen. Het spel eischt een zoo gelijk mogelijk terrein en een club, die haar belang begrijpt, zal moeite noch kosten sparen, om haar speelveld — ook al is dat in Holland vaak heel moeilijk en dikwijls kostbaar — aan de strengste eischen te laten voldoen. Maar niet alleen 't speelveld, 't veld dus, waar de wedstrijden op gehouden worden moet goed zijn, ook de oefenterreinen, want daar juist komen de meeste enkel verzwikkingen en voet verstuikingen voor. Verder is het een, eisch van hygiëne, dat de club zorg draagt voor rujme en lichte kleedlokalen, die niet toegankelijk moeten zijn voor belangstellende en Sigarenrookende supporters, die er niets te maken hebben. De aanwezigheid van een douche moest de bond verplichtend stellen, want niets is ongezonder en onsmakelijker, dan met een bezweet lichaam zoo maar weer in de kleeren te schieten. Om dezelfde reden is 't verderfelijk, dat spelers b. v. hun onderbroek of andere dessous gedurende 't spel aanhouden. Heeft men last van de kou, dan kan men onder 't clubshirt b.v. een trui aantrekken, die men evenwel na het spel uitdoet en door de gewone kleeren vervangt. De voetballer, die wedstrijden speelt, waar pubhek komt, kome zoo correct mogelijk voor den dag. 't Is een bewijs van nonchalance en daarom is 't onhoffelijk ten opzichte van de tegenpartij, om met onpropere kleeren 't veld te betreden. De N. V. B. wil nog niet weten van de invoering van vaste kostumes voor de ontvangende en voor de bezoekende vereenigingen en misschien ook wel terecht, want vele clubs zijn erg gehecht de clubkleuren ook aan den lijve te dragen, maar men vergeet dat die mengelmoes van kleuren voor den scheidsrechter heel veel bezwaren levert. Wie weieens U. V. V. —■ Sparta geleid heeft kan daarover meepraten ; 't is dan een roodwit gewiemel. Eenvoudiger zou 't zijn als men gewoon voorschreef : de ontvangende partij speelt geheel in 't wit, de bezoekers geheel in 't blauw. Maar als gezegd, een voorstel in die richting door een vorige scheidsfechters-commissie ingediend, kon in 't bestuur van den bond geen meerderheid krijgen. Eenige wenken voor scheidsrechters. Zelfs al waren twee en twintig ideaalmenschen in 't veld, die allemaal even eerlijk waren en allemaal de spelregels evengoed kenden, dan zou er toch nog behoefte bestaan aan een neutralen drie en twintigste, om te beslissen in gevallen van geschil, want die zullen zich altijd blijven voordoen en geen wedstrijd is denkbaar, zonder kwesties, die aanleiding geven tot tweeërlei opvatting. Dit komt eenvoudig, doordat men van verschillende plaatsen in 't veld, van 't zelfde geval een verschillenden indruk krijgt. Het is dus maar erg goed, dat de wetgever voorschrijft, dat er een scheidsrechter wordt aangesteld, die den tijd opneemt en in kwesties van geschil het beslissende woord heeft. Hij wordt in zijn functie bijgestaan door twee grensrechters, die lang niet altijd neutraal zijn en in de meeste gevallen leden zijn van de spelende clubs. Hun stem is alleen adviseerend. Ze zijn niet anders dan raadgevers voor den scheidsrechter, die evenwel bevoegd is, den gegeven raad in den wind te slaan. De scheidsrechter heeft tot taak de spelregels toe te passen in hun volle gestrengheid. Hij heeft, waar de wetgever duidelijk is en geen plaats laat voor eigen opvatting, die opvatting ook volkomen buiten beschouwing te laten en eenvoudig te doen, wat in zijn boekje staat, ook al zal dat dikwijls in conflict komen, met wat hij zelf als recht meent te zien. Zoo acht ik b.. v. in vele gevallen den strafschop een veel te zware straf, die ik evenwel toch opleg, aangezien de wet mij dat voorschrijft. Op enkele plaatsen laat de wetgever den scheidsrechter wel degelijk eenige vrijheid, zoo b. v. bij de beoordeeling van buitenspel. De scheidsrechter heeft te beoordeelen of de buitenspelstaande speler al of niet aan 't spel deelneemt. Zoo is het ook aan hem, om de mate van forschheid te beoordeelen en zoo zijn er nog enkele gevallen meer, waarin de eigen opvatting van den scheidsrechter naar voren komt. De belangstelling van de waarneming voor 't ambt van- scheidsrechter is niet zoo groot, als wel wenschelijk geacht kan worden en vooral ontbreekt die belangstelling voor 't baantje in die kringen, waar men ze graag aanwezig zou achten en waaruit men ook de beste functionarissen tegemoet kan zien. Als ik ook hier ter plaatse even mag pleiten voor de aangename zijde van de functie, dan kan ik aanvoeren, dat het scheidsrechteren zeer zeker een sportief genot met zich brengt. Het geeft gelegenheid, om zich anderhalf uur in de frissche lucht te bewegen, een inspannende beweging, want men is bijna voortdurend in actie, moet telkens hard loopen, wat de longen verruimt en bovendien heeft men z'n aandacht op zooveel verschillende dingen tegelijkertijd te vestigen, dat het opmerkingsvermogen goed wordt getraind, de blik wordt verscherpt, waar nog bijkomt, dat de scheidsrechter ieder oogenblik klaar moet zijn, om z'n gezag te handhaven. Niet dat de spelers met voorbedachten rade dat gezag zullen ondermijnen, maar in 't vuur van 't spel en door de opwinding van den strijd komen de heeren wel eens tot handelingen en ook wel tot uitingen, die onmiddellijk ingrijpen van de zijde van den arbiter noods akelijk maken. En dan hangt 't van den tact van den functionaris af, of hij zich inderdaad weet te handhaven. Hoe hij moet optreden is moeilijk te leeren, wat hij moet doen, is moeilijk te zeggen. Men zou beter nog kunnen doceeren, wat hij niet moet doen en welke houding hij niet moet aannemen. En hierin schuilt juist 't aardige, want ieder geval moet de arbiter weer op zichzelf beschouwen.Wie zich een uniform optreden voorneemt en dat slaafsch naleeft komt bedrogen uit. De driftige speler, die eerlijk, oprecht, maar misschien wat onbehouwen uitvalt, moet anders aangepakt worden dan de wellicht hoffelijke gniepeling en de jongen uit de volksklasse, die in verontwaardiging zich een rauw woord laat ontvallen, moet anders terecht gezet, dan de would-be-aristocraat, wien het aan uiterlijke beleefdheid niet mangelt, maar wiens opmerkingen toch minder toelaatbaar zijn. De scheidsrechter moet vooral geen schoolmeester zijn, maar eenige paedagogische aanleg zal hem geen kwaad doen. Meer nog is hij er mee gebaat, als hij psycholoog is en terstond begrijpt, wat voor vleesch hij in de kuip heeft, als hij de spelers doorziet, naar waarde taxeert en op 't eerste gezicht juist beoordeelt. 't Verdient natuurlijk aanbeveling, dat de scheidsrechter niet, wat men noemt, op z'n mondje gevallen is. Op 't juiste oogenblikhebbéhij z'n antwoord gereed en hij moet de fierheid hebben om z'n beslissing te geven, zonder rekening te houden met wat voor hem persoonhjk de gevolgen zouden kunnen zijn. Correctheid en hoffelijkheid jegens iederen speler zij hem aanbevolen. Hij blijve ook immer rustig en kalm, liefst met een tikje lakonieke ironie in woord en gebaar. Op een driftigen uitval van een ontstellend verontwaardigd speler, die buiten zichzelve is van woede, werkt een enkel, nuchter woord als een heerhjke koude douche. Maar 't zijn niet alleen geestelijke kwaliteiten, die de scheidsrechter moet hebben. Hij moet lichamelijk in staat zijn, den strijd te volgen, z'n oog en moeten hem niet in den steek laten en hij moet over 't uithoudingsvermogen beschikken, om anderhalf uur lang de spelers en den bal bij te houden. Men begrijpt, dat dit eenige training vereischt, vandaar dan ook dat verschillende functionarissen aan 't begin van een seizoen of vóór bijzondere wedstrijden wat hardloop oefeningen maken en zorg dragen, dat een tekort aan adem hen niet kan scheiden. Het verdient aanbeveling, dat hij, die als scheidsrechter optreedt, eenige jaren spelervaring heeft, want als hij uit de theorie alleen moet weten, wat wel of niet veroorloofd' is, dan lijkt mij dat toch zoo wel eenigszins onvolledig, 't Is beter, dat de practijk hem aan den lijve heeft doen ondervinden, wat wel en wat niet mag in een voetbalveld. Natuur lijk dient hij voorts volkomen op de hoogte te zijn van de spelregels. Hij moet ze kennen, door en door, tot in de kleinste kleinigheden, hij moet de logiek beseffen van eiken regel op zichzelf en van 't onderling verband, 't welk door de geheele wetgeving heen bestaat. Er bestaan hier noë geen officiëele opleidingscursussen voor scheidsrechters ; wel worden er nu en dan lezingen en voordrachten gehouden in de groote centra, die leerrijk zijn, zoodat het aanbeveling verdient ze te volgen, maar overigens moet hij zich behelpen met de literatuur, die er over scheidsrechteren bestaat en tenslotte moet de routine voltooien, wat nog onvoltooid was. Het is wel jammer, dat dat dikwijls ten koste van de spelende vereeniging moet gaan, maar daar is niets aan te doen. Niet alleen de ongeroutineerde scheidsrechter maakt fouten, ook de geroutineerde en dat zal wel altijd zoo blijven, omdat het gewoonweg niet te verhelpen is. De spelsituatie kan dusdanig zijn, dat ér een overtreding geschiedt, die iedereen kan waarnemen, behalve de scheidsrechter; 't kan voorkomen, dat hij z'n aandacht gevestigd heeft op een feit, dat links van hem gebeurt, terwijl er juist rechts een overtreding geschiedt. Op dankbaarheid moet hij vooral niet rekenen. Hij vergiet zich, als hij daarom 't baantje entameert. Hij moet 't doen, omdat hij er zin in heeft, omdat hij 't scheidsrechteren een prettige tijdpasseering vindt voor z'n Zondagmiddag, omdat 't hem jong houdt of omdat hij Onderwijl t gevoel heeft zich nuttig te maken in dienst van een gezonden tak van sport. Dankbaarheid zal hij niet oogsten. Want zooals 't met alles gaat: de fouten die hij maakt en de wedstrijden, die hij onvoldoende leidt, onthoudt men, terwijl men 't vele goede, wat hij verricht heeft, gaarne spoedig vergeet. De scheidsrechter moet voor alles dikhuidig zijn. Hij moet zoo aanmatigend zijn, om 't oordeel van anderen over z'n leiding naast zich neer te leggen en voor kennisgeving te aanvaarden. De groote John Lewis, de nestor van het Engelsche scheidsrechterscorps, zei eens tegen me, toen ik een wedstrijd in Kopenhagen geleid had, ter gelegenheid van 't voetbalcongres aldaar, waar de grijsaard nog aan deelnam en toen ik hem bij die gelegenheid vroeg of hij nogal tevreden over mijn leiding was :,, You have only to content yourself". Waarlijk, 'n wijs woord, maar alleen gevaarlijk voor de menschen, die te spoedig tevreden over zichzelf zijn. / Ten opzichte van het publiek kan ik volkomen negatie als heilzaam aanbevelen. Men bedenke, dat de voetbalorganisatie, zooals ze thans is, de entrée's van 't publiek niet kan missen. De menschen komen kijken, om zich te kunnen uiten. Ze komen critiseeren en steken hun afkeurend oordeel heusch niet onder stoelen of banken. De scheidsrechter weet dit vooruit, als hij begint en werkelijk, als men de menigte maar laat razen en tieren, och, dan valt het zoo mee. Ik voor mij heb ook weieens gesis of gefluit gehoord als ik een wedstrijd leidde, maar ik heb altijd maar net gedaan of die geluiden voor anderen bestemd waren, voor een van de spelers, die een overtreding had begaan of zooiets. Wie er niet tegen kan moet niet scheidsrechteren. Dwaasheid is het om tegen deze publieke uiting maatregelen te nemen, zelfs al zou dat mogelijk zijn. De scheidsrechter wete ook, dat hem critiek in de pers wacht, die heusch niet altijd van bevoegden komt en evenmin komt zij altijd van heden, die zich uitsloven om wat zij te zeggen hebben, in minzamen vorm te gieten. Alle geprotesteer daartegen, alle geschrijf van ingezonden stukken, ieder blijk van ontstemming daarover, is uit den booze. De scheidsrechter heeft te aanvaarden, wat de pers schrijft. Critiek op critiek is nu eenmaal geen usance ; alleen sds er termen aanwezig zijn om den strafrechter er in te moeien kan hij zich tot dezen wenden. Maar laat ik niet de gegadigden voor de functie afschrikken, want heusch, zoo erg is 't niet en naast de weinige onaangenaamheden, als men ze dan als zoodanig wil beschouwen, staan toch ook de vele prettige kanten, die de functie meebrengt. Wat voor 't toilet van den speler geldt, geldt ook voor dat van den scheidsrechter. Hij zorge, dat hij er behoorlijk uitziet, geen opzichtige jasjes, maar 'n kleedij, die hem gemakkelijk zit en hem in z'n bewegingen niet belemmert. De scheidsrechters uit de oude doos kwamen in 't veld met 'n gewoon colbert-costuum en soms met verlakte schoenen. Daartegen hoef ik thans niet meer te protesteeren. Een veel voorkomende fout van scheidsrechters is, om met de fluit in den mond te loopen, wat ten gevolge heeft, dat men te spoedig fluit, zonder zich een wijle te beraden en bovendien is 't gevaarlijk, want hoe dikwijls gebeurt 't niet, dat een scheidsrechter den bal in 't gezicht krijgt. Den jongen arbiter, die pas z'n intrede doet in 't corps, zou ik willen adviseeren om zeer streng te zijn en de kleinste kleinigheid te straffen. Hij maakt 't zichzelf dan gemakkelijk, want een wedstrijd, die streng geleid wordt, waarbij op elke slak zout wordt gelegd, is veel gemakkelijker onder controle te houden, dan een wedstrijd, waarbij hij de teugels laat vieren. Eerst later, als spelers en publiek den arbiter voldoende kennen en als zij weten, dat hij, als 't er op aan komt, zijn tanden kan laten zien, eerst dan mag hij toegeeflijker worden en dan is 't zelfs goed, dat hij 't wordt. Zijn streven moet dan zijn om zoo min mogelijk te straffen en 't spel zoo min mogelijk te onderbreken, wat natuurlijk niet inhoudt, dat hij ernstige vergrijpen over zijn kant zou moeten laten gaan. Maar 't straffen van de minste futiliteit verraadt eer zwakte dan kracht. Mag ik met deze simpele wenken over dat deel van,de voetbalsport, waarvoor ik mij 't meest geïnteresseerd heb, dezen arbeid besluiten ?