TER HERDENKING aan het • * -^9,'» zeventigjarig bestaan. van het 's-Gravenhaagsch Schaakgenootschap DISCENDO DISCIMUS 1852-1922 iof -\Cr - 4-3 LIOTHEEK derlandse sport federatie . van karnebeeklaan 6, den haag - telefoon (070) 63 2963 | NtftëgL. SPOftt FEMM^tE j 1 . H>9UOTH£BC # I —11* I i ' [ | Stamboek Kg, ' _ j TER HERDENKING nm het vrm het SCHRRKQEMOOTSCHRP 1852-1922 !WllBIIBMBIIBIlBIIHI1BIIB!!BliailBIIBIIBIia!l«MBIIB11BIWMBII«IIBII»MBII«IIBIlBIIBMBIIBII«: VOORWOORD. Gelijk voor tien jaren, bij de viering van het zestigjarig jubileum van „DISCENDO DISCIMUS", een gedenkschrift van wege het Genootschap werd uitgegeven, aanschouwt ook thans, bij den afloop van het zevende decennium, een feestbundel van D. D. het levenslicht. Dank zij de medewerking van Leden en Eereleden, de belangstelling van vrienden van het Genootschap in en buiten 's-Gravenhage en de steun van velen, kon de feestcommissie zich kwijten van de haar opgedragen taak en geeft bij deze haren arbeid over aan het Bestuur van Discendo, onder dankzegging voor het in haar gestelde vertrouwen. .Mogen allen, wien het Haagsch Schaakgenootschap Discendo Discimus ter harte gaat, uit dit geschrift kunnen putten verlevendiging van het verleden, vrede met het heden en leering voor de toekomst. 's-Gravenhage, December 1922. De feest-commissie Mr. A. Rueb. Jhr. H. Strick van Linschoten. Mr. G. S. Fontein. Mr. Joh. J. Belinfante. Van het zestig- naar het zeventigjarig Jubileum. Zeventig- jaren zijn over den kruin van Discendo Discimus heengegaan, zeventig barre winters heeft de storm dezen ouden stam gebeukt, zeventig heete zomers hebben zijn wortels belaagd, en nog verheft zich deze reus machtig en hoog in het woud van Caïssa. Toen hij vijftig kringen telde, heeft zijn lofredenaar U verhaald van de daden zijner jeugd en zijnen groei tot vollen wasdom; bij zijnen zestigsten jaarkring is de kracht van zijnen kern en zijne lommerrijke expansie geestdriftig bezongen. En thans, op hoogen ouderdom, ziet hij opnieuw eene jongere generatie in consult om zich geschaard, ter fine van een onderzoek naar des reuzen gedijen in zijn jongste decennium. Ondergeteekende wil U, ter bekorting van Uwen aandacht, voorsthands de verhandelingen van dezen gezondheidsraad besparen en terstond als diagnose mededeelen, dat de physieke toestand van Discendo Discimus, deze antiquiteit onder hare zusteren, op den huidigen dag bevonden is te zijn hecht en kerngezond, dat de knagende tand des tijds geen vat heeft gehad op de oerkracht van zijn gestel, en dat veelèer de sporen van aanstaande ontbinding, met angst geconstateerd bij het zestigjarig bestaan, thans na tien jaren door geen enkelen deskundige meer werden aangetroffen. Aan wien dit verblijdend resultaat te danken? Is Discendo Discimus tot bloei gekomen door het steeds machtiger aantal zijner leden en hunne op de vier en zestig velden onweerstaanbaar geworden krachtsontwikkeling? Neen, mijne heeren leden, om der historie wille moet ik Uwen trots in dezen teleurstellen. Niet aan U zelf, maar aan Uwe vroede bestuurderen van weleer, en onder hen in de eerste plaats aan Mr. Joh. J. Belinfante, dank gij het feit, dat er thans bij het zeventigjarig bestaan van Discendo Discimus wordt gejubileerd. Mr. Joh. J. Belinfante is de man, die door zijn onverdroten volharding Discendo Discimus in zijn zevende decennium heeft gevoerd door de duisternis tot het licht, door perioden van crisis tot eenen toestand van buitengewonen bloei. Hij is het tevens, die de fata van het Genootschap in het afgeloopen tijeperk met meesterschap heeft beheerscht en op dat tijdvak onuitwischbaar zijnen stempel heeft gedrukt. Men vrage zich af, hoe het thans met Discendo Discimus zou staan, als het de leiding van dezen Voorzitter had moeten derven. Hij zag zich reeds terstond bij zijn optreden, eenigen tijd vóór het zestigjarig jubileum, geplaatst midden in eene crisis, die D. D. niet scheen te boven te zullen komen; het scheen, of het onweer, dat zich in de laatste dagen van het „kabinet" van Houten had samengetrokken, onherstelbare verwoesting in het vereenigingsleven van D. D. zou aanrichten. De atmospheer was, ook tijdens het jubileum van 1912, electrisch geladen en Mr. Belinfante besefte destijds reeds (men leze slechts zijn hoofdartikel in den feestbundel van dat jaar), hoe gevaarlijk de toestand van D. D. was. Het onstaan der kwestiën en de mérites van voor en tegen werden door Mr. Belinfante in dat voor de geschiedenis van D. D. zoo belangrijke document niet nader besproken, maar slechts met moeite verkropte hij zijne verontwaardiging. „Onderlinge twist"» aldus kenschetste hij in rechtmatige ergenis den toestand, „quaesties, gekrakeel, voortkomend uit ijdelheid, heerschzucht, naijver, of eenvoudig ruziezucht, die vele menschen nu eenmal schijnt ingeschapen." Welnu; des voorzitters ernstige vermaningen hebben niet aanstonds effect gesorteerd en geleid tot die eendracht en vriendschap, door hem in beeldspraak voorgesteld als de schoonste bloemen in den tuin van het vereenigingsleven; want in de eerste zestiger jaren laaide de partijstrijd, als het geharrewar zoo heeten mag, feller op dan ooit te voren. Onverzoenlijk stond men tegenover elkaar, en de strijd, begonnen om naspeurbare zakelijke opvattingen, ging tenslotte vrijwel zuiver voor en tegen personen. Er was eene zekere geestesrichting", .die, overtuigd van eigen voortreffelijkheid, conform het beginsel, dat het op de hoogten eenzaam moet zijn, tot haar milieu geen toegang gedoogde voor hen, die voorloopig achterstaande in meesterschap, nog niet konden bogen op gezegde voortreffelijkheid, doch die toch niet alle hoop lieten varen, ook eenmaal zoo voortreffelijk te worden. De eerstbedoelde richting vreesde niet de concurrentie van deze mindere soort, doch wel, dat omgang met die soort, afbrokkelend zou inwerken op hare beproefde kracht. Hiertegenover zag de genoemde categorie minder voortreffelijken het exclusivisme en serrez les rangs, dat hun werd tegengeworpen, aan voor concurrentievrees, en zij keurden zich vooralsnog waardig, in den geleerden kring te worden opgenomen. Meer concreet gesproken: eenerzijds werd in het belang van D. D. betoogd, dat de allersterkste schakers een afzonderlijken groep moesten vormen, slechts toegankelijk voor huns gelijken, en anderzijds bepleitte men in naam van datzelfde belang voor opkomende krachten het recht, tot den groep der allersterksten te worden toegelaten. Tot de stateering van dit geschilpunt moge ik mij bepalen; dit was de bron, waaruit bij eiken winterwedstrijd de misère met de hoofdklasse voortsproot, en dit was het zaad der tweedracht bij het tot standbrengen van eiken massakamp. Onsterfelijkheid moge aan het genie beschoren zijn, dat den toetssteen der wijzen zal hanteeren bij het aan een iegelijk in dit ondermaansche toe wijzen van de juiste plaats. Zoolang de geschiedenis der menschheid zal worden beoefend, zal Maecenas, naar ik vrees, het antwoord wel schuldig blijven op de beroemde vraag, hoe het komt, dat er niemand is, die leeft, tevreden met het hem beschoren lot. Maar wel mag men zich onder gewone schaakgenooten er over verbazen, dat Heer A, die sterk speelt, niet zijnen clubgenoot B voor het bord wenscht te ontmoeten, die zwakker is van geest; welke'verborgen redenen C. tot thuisblijven nopen, als het bekenfl geworden is, dat D boven hem voor de club zal uitkomen, en welk motief den Heer E. bezielt, die niet medegaat, indien F. de tegenstander, op wien hij „recht" heeft, verhinderd is voor de tegenpartij op te komen. „Der ganze Strudel strebt nach oben", zal Mr. Belinfante wel eens in vertwijfeling hebben uitgeroepen als hij eene vergadering, waarin de verschillende stroomingen „flink* naar voren waren gekomen, met energiek gebaar had toegehamerd. Maar Mr. Belinfante is nooit versaagd; met ongekenden tact wist hij steeds van de situatie meester te blijven en hij hield de leiding vast in zijne hand. Het geheim van deze voor Discendo Discimus zoo onschatbare stille kracht, ligt niet diep: Mr. Belinfante stelde zich boven de persoonlijke kwestiën en hoorde geduldig het pro en contra aan. En zulks niet alleen uit politiek, want iemand als Mr. Belinfante had, en liet daarvan steeds blijken, over elke kwestie snel en precies zijn oordeel, maar het was zijn groote verdienste, dit oordeel niet op den voorgrond te stellen, waar hij als bemiddelaar de gemoederen kon apaiseeren. Aldus heeft de Voorzitter, naar mijne vaste overtuiging, Discendo Discimus voor eene débacle weten te bewaren. Het gelukte het Bestuur-Belinfante steeds, behoudens een enkel jaar, de hoofdklasse tot stand te brengen, een succes, dat eenig ander bestuur in de gegeven omstandigheden zeker niet zou hebben behaald; de massakampen vonden, voor zoover de nationale crisis dit gedoogde, regelmatig plaats. Tal van andere aangelegenheden, waarvan blijkt uit de lijst van werkzaamheden, in dit geschrift opgenomen, werden door den energieken en ondernemenden Voorzitter behartigd en dat zijne verdiensten ook buiten Discendo erkenning vonden, bewijst zijne benoeming tot Voorzitter van den Nederlandschen Schaakbond, welke waardigheid hij gedurende eenige jaren bekleedde. Langzamerhand, misschien in verband met de alom waarneembare oorlogsmoeheid, bedaarden de gemoederen en Mr. Belinfante kon in dit opzicht gedurende de laatste jaren van zijn bewind van een welverdiende rust genieten. Drukke ambtsbezigheden maakten in het najaar van 1920 nog vrij onverwachts een einde aan zijne weldadige leiding, en de Voorzitter trad af, betreurd door ons allen; het ge- nootschap verloor in hem eenen der beste bewindvoerders, die het gekend heeft. Moge het Eerelid Belinfante, nog staande in de kracht van zijn rijk leven, steeds bereid blijven naar het roer van D. D. te grijpen, indien het genootschap hem te eeniger tijd opnieuw als stuurman zal oproepen. Ook over de andere bewindslieden uit het KabinetBelinfante niets dan lofl Ter rechterzijde van den Voorzitter zien wij nog den Heer W. van Kooy de pen voeren, maar wij herinneren ons hem nog beter als bezielend promotor bij de voorbereiding van clubmatches en andere gebeurtenissen, waarbij de eer van D. D. op het spel stond. D. D.'er in hart en nieren, was de Heer van Kooy steeds een onschatbaar voorbeeld voor de soms zoo apathische schaakgemeente. Welk een aandeel heeft hij door zijne opwekkingen (men leze zijne D. D.-lievende convocatiebilletten in ons archief) niet gehad aan zoo menige overwinning; hoe terneergeslagen kon hij niet zijn, wanneer zijn club eene onnoodige nederlaag had geleden. De Heer van Kooy heeft hard gewerkt voor D. D. en toen hij, na zevenjarigen dienst, in het jaar 1917 zich genoopt gevoelde, zijne functie neder te leggen, was zijne verheffing tot eerelid slechts eene noodzakelijke formaliteit. Ook zijn opvolger, de Heer G. W. J. Zittersteyn, jeugdig en enthousiast clubgenoot, genoot aller sympathie en kreeg heel wat gedaan van de menschen. Ook hem zagen allen in 1920, na driejarige functie, met leedwezen aftreden. Het secretariaat van D. D. is geen sine-cura; het vereischt toewijding en tact; het brengt doorloopend veel arbeid met zich en neemt veel tijd in beslag. Geen wonder, dat weinigen het kunnen bestaan, langeren tijd zich op te offeren voor zulk een niet steeds dankbaar spilwerk. Maar gelukkig de vereeniging, die, zooals D. D., telkenmale zulke voortreffelijke Secretarissen weet op te brengen I In den Heer H. C. Mees vond het bestuur-Belinfante eenen krachtigen doch bezadigden Onder-Voorzitter. In het bezit van eene onverstoorbare rustige natuur (een ware schaaknatuur) oefende de Heer Mees meermalen ter ver- gadering eenen weldadig kalmeerenden invloed uit en was dientengevolge in D. D. eene geziene figuur. Jammer genoeg maakte zijne verhuizing uit onze stad in het jaar 1916 een einde aan zijne verschijning in ons midden. „Ernstig vermaan ik U nogmaals, mijne Heeren, na afloop van Uw spel, Uwe stukken in de daarvoor bestemde doos te leggen, en doos met klok op te bergen in de kast." Hoe dikwijls heeft de volijverige Commissaris van het materieel, de Heer J. Akkersdijk, deze verzuchting ter vergadering moeten slaken en hoe weinig weerklang vonden deze, zijne woorden, zelfs bij de bestgezinden. Menigeen heeft zich, te middernacht op de Groenmarkt staande, met schrik herinnerd, dat hij. alweer, zij het tengevolge van vrees, de laatste tram te missen, of versuft door het tot winst analyseeren van eenen dooden stand uit de verloren partij, de commissarieele vermaning met de bekende bierkade had doen kennismaken. Dit Commissariaat is in eene vereeniging als D. D. (elders zal het niet beter zijn) eene bij uitstek ondankbare functie. Men beklaagt zich snel, als niet alleö en règle loopt, en heeft in het tegenovergestelde geval natuurlijk geen woord van waardeering ter beschikking. Doch de Heer Akkersdijk bleef zich steeds groote moeite geven, en dank zijnen zorg, verkeerde het weerbarstig hout doorgaans in zeer goeden staat. Dan was de taak des Heeren G. Buys Czn. heel wat aangenamer. Welgemoed en welgedaan kon men onzen Penningmeester van de bestuurstafel zijne nauwgezette finantieele verslagen hooren voordragen, en voor de Commissie tot nagaan van het beheer was het steeds eene lust, inzage te nemen van des Penningmeesters keurige boekjes-houding. Beide functionarissen, de Heeren Akkersdijk en Buys hebben gedurende vele jaren (zij traden bij den algemeenen exodus van het bestuur in 1920 af) de vereeniging voortreffelijk gediend, en het was het nieuwe Bestuur een voorrecht, aan beiden uit naam der vereeniging een blijvend aandenken te kunnen aanbieden. Hebben wij tenslotte in dankbare herrinnering nog melding gemaakt van den Heer J. G. Hartogensis, in zekeren zin D. D.'s permanenten minister van buitenlandsche zaken, dan kunnen wij het best dit deel van onze chroniek be. sluiten, door alle deze bestuurderen in gedachte te plaatsen in eene gouden lijst, waaronder in steen gebeiteld: „dit zijn de mannen van D. D. 1912—1920". * * * Een der leden Uwer feestcommissie van voor tien jaren heeft destijds in den feestbundel onder het motto van eenen viervoudigen D., op voortreffelijke wijze De Daden van D. D. in het zesde decennium, in beeld gebracht. Dit uitgebreid overzicht kon door de huidige feestcommissie, die daarvoor tijdsomstandigheden pleit, niet worden bezorgd en aldus moge ondergeteekende zich beperken tot eene groepgewijze vermelding der voornaamste fata sedert 1912. Vooreerst de genoegens in den onderlingen kring. Gelijk weleer, bleven de winterwedstrijden, waarin alle leden naar gelang hunner speelsterkte in de verschillende klassen een onderdak vonden, de hoofdschotel van den jaarlijkschen disch, door het bestuur aan de leden voorgezet. Deze winterwedstrijden'ondervonden doorgaans de grootste belangstelling; niet alleen voor de hoofdklasse (later tot kampioensklasse omgedoopt), deze ware pièce de résistance in meer dan eene beteekenis, maar ook voor de Hoofdklasse B, en de andere, tot^de derde klasse incluis, meldden sich steeds de noodige gegadigden aan, waarbij het reeds besproken omineuze verschijnsel zich voordeed, hetwelk het bestuur en eene speciale commissie voor de bevordering vaak moesten breidelen. Een welgeslaagden proef werd in 1915 door het bestuur genomen met de instelling van onderlinge zomerwedstrijden. De gedachte, dat het samenbrengen in onderlinge wedstrijden van spelers van ongelijke kracht aan de algemeene speelsterkte ten goede moet komen, was in D. D. eene voortreffelijke vinding van het bestuurslid den Heer W. van Kooy, en de groote populariteit, waarin zich spoedig deze zomerwedstrijden met materieele voorgift verheugden, bewijst, dat het bestuur in deze zeer juist had gezien. Aangemoedigd door het vooruitzicht een der fraaie prijzen te winnen, die de clübliefde van een der leden voor de zomerkampagne bezorgde, speelde men deze wedstrijden steeds met het grootste entrain; de zwakkere broeder vond daarin door het samentreffen met eenige der „craks" de noodige oefening, en de laatstgenoemden deden dikwijls de ondervinding op, dat hunne benaming moeilijk afleidbaar is, althans niet van het begrip „kraken". Ook de liefhebbers van problemen vonden op D. D. steeds huns wils. Onder de beproefde leiding van den Heer Vijzelaar, den Heer Markx of Jhr. Strick van Linschoten, werd menige genotvolle avond aan de oplossing van problemen gewijd; de laatste jaren had in de maand Januari zelfs geregeld een oplossingsconcours plaats onder de auspiciën van den Good Companion Chess Club te NewYork, die jaarlijksche wereldwedstrijden (sympathieke verbroederingsgedachte !) in het oplossen van problemen uitschrijft. Aan simultaan-seancen heeft het evenmin ontbroken. Volgens ingesteld gebruik rust op den eersten prijswinnaar der hoofdklasse de taak, op den avond zijner bekroning, tegen de overige klassen van zijne vereeniging te simultaneeren. Een zware opdracht! Tot zijne schande moest de „Kampioen" dikwijls ondervinden, dat ook in de lagere geledingen van Discendo Discimus een groot aantal krachten schuilen, die zich als gelijktijdige tegenstanders geducht doen gelden. Vandaar dat de voorstelling wel eens tot eene of andere demonstratie werd omgetooverd, waarbij geen dooden te betreuren waren. Een eigenaardig schouwspel bood de avond van 18. Februari 1919, toen het bestuur eenige goede (= sterke) leden in de gelegenheid stelde, onderling hunne vaardigheid in het simultaanspel te meten en te oefenen op eenige uit de leden gekozen, bij benadering gelijkwaardige teams tegenstanders. Snelheid en winstmarge waren hierbij de leuze. De Heer Mr. G. C. A. Oskam, Rotterdam's schaakglorie en D. D.'s beste buitenlid, toonde bij deze gelegenheid, over de snelste en machtigste schaakhersenen te beschikken; hij verblufte de geheele zaal, door zijne tegenstanders in ruim een uur af te werken. Schrijver dezes legde de traagste vermogens aan den dag; de Heeren te Kolsté en Strick van Linschoten vormden de juste milieu. Deze proefneming werd niet herhaald, zij het, dat het bestuur er geen prijs op stelde, de Heeren tot simultaanwonderen te ontwikkelen, zij het, dat het gros der leden een voor dit doel te voornaam oefenmaterieel werd geoordeeld. De bevordering van der leden snelle bloedsomloop in de hersenen had echter dikwerf de aandacht van het bestuur, en zoo werd er bij menige feestelijke gelegenheid (deze brengen voor schakers steeds de gepaste vluggertjes-stemming mede) heel wat afgegongd. Ook voor de gastvoorstellingen heeft het bestuur-Belinfante natuurlijk naar vermogen zorg gedragen. Gelijk van zelf spreekt, waren deze feestavonden tijdens de wereldrazernij vrijwel onmogelijk, maar in de goeden ouden tijd van vóór 1. Augustus 1914 en vooral, na het staken der menschenslachtingen in November 1918, betoonde het bestuur zich zeer diligent. Toen eindelijk het Nederlandsche schaakleven uit zijn isolement was bevrijd, zochten de buitenlandsche schaakmeesters voorloopig tevergeefs emploi in de landen van vriend en vijand. De neutralen! Eensklaps richtte zich alle aandacht der heeren schaakmeesters op deze zoo vaak veronachtzaamde kleinere landen, die de schaakbelofte het eerst in vervulling konden doen gaan, omdat aldaar de welvaart het minst was geknakt en dientengevolge het ruilmiddel vrij koopkrachtig gebleven. Zoo zag Nederland vele buitenlandsche grooten zijne grenzen passeeren, en het ontving hen met open armen. Ook Discendo stelde hare poorten naar draagwijdte open en achtereenvolgens waren Réti, Dr. Tartakower, Rubinstein, Dr. Lasker en Capablanca D. D.'s gasten. Door het afleggen van proeven hunner bekwaamheid in het simultaan-, consultatie- en blindspel en het spelen van ernstige partijen leidden zij eene periode van zeldzaam opgewekt vereenigingsleven voor D. D. in, en vooral het langdurig verblijf van den sympathieken Réti zal zeker hebben bijgedragen tot de verhooging van het peil onzer speelsterkte. Gedenkwaardige avonden waren die, waarop de geliefde Lasker na jarenlange gedwongen afwezigheid, weer simultaan speelde teegen de kern van het sterke D. D. Het Genootschap genoot ook de eer getuige te zijn van de vredesconferentiën tusschen Dr. Lasker en zijnen jeugdigen rivaal Capablanca. Laatstgenoemde, uit den bloedeloozen strijd als wereldkampioen te voorschijn gekomen, gaf spoedig daarop in Holland eene reeks schitterende avonden; ook D. D. kon, dank zij de medewerking van alle overige Haagsche clubs, een tiental leden met dezen geweldenaar samenbrengen. Deze avond in de „Vereeniging" verschafte eenen aanblik, die nog lang in aller herinnering zal blijven. Maar het hoogtepunt van het schaak-internationalisme werd bereikt in October en November 1921, toen de schitterend geslaagde Haagsche meesterwedstrijd, eene ware apotheose der schaakgoden, geheel schaaklievend Nederland in spanning bracht en tot het einde toe hield. Het spreekt van zelf, dat D. D. tijdens dien wedstrijd alle meesters gaarne op zijne gewone bijeenkomsten ontving, doch dezen betoonden, zooals trouwens te verwachten was, weinig moed, hunne krachten onderling of met eenigen onzer te meten. De voorstellingen die Aljechin en Mieses op D. D. hebben gegeven, vormden voor de verefcniging een waardig voor- en naspel van den meesterwedstrijd. De praestatie van Aljechin was verbluffend; hij ontwikkelde bij elke partij, die hij leidde, een ongekend doorzettingsvermogen en een stalen wilskracht en van harte werd hem zijn reuzen-succes gegund, al was dit voor D. D. niet bepaald complimenteus. Vergeten wij tenslotte niet den avond, waarop de hoogst sympathieke, edelmoedige grootmeester Maróczy van zijne beproefde schaakkunst liet genieten. Richten wij thans onzen aandacht naar buiten. In het afgeloopen decennium zag D. D. in de stad zijner vestiging een drietal schaakclubs tot bloei komen. D. D. zag zulks zonder eenige rivaliteit en beschouwde deze opkomst veeleer als een verblijdend teeken. Het staat toch wel vast, dat eene stad als 's-Gravenhage met hare breede kringen intellectueelen aan één schaakcentrum op den duur niet voldoende had, en de bloei der ResidentieSchaakclub en der Arbeidersschaakclub bewijst, dat deze vereenigingen aan hare bestemming beantwoorden. Eene byzondere plaats nam voorts de Scheveningsche Schaak Sociëteit in. Merkwaardige schaakvereenigingt Produkt van des Heeren d'Aumerie energiek initiatief, en steunend op eene vaste kern van plaatselijke autochtonen, werd deze club spoedig, volgens den hartewensch zijns oprichters, tot eene „landelijke centrale" van den élite van Neerlands schaakspelers en de beroemde bekerwedstrijden der S. S. S. onder de sympathieke leiding van haren van Wijk, behoorden tot de belangrijkste schaakfeiten in den lande. Moge de S. S. S. nog lang onder de leiding van haren energieken Voorzitter zich blijven verheugen in grooten bloei en de arena blijven vormen der Hollandsche gladiatoren. Hoe goed de verhouding was tusschen de vier Haagsche clubs bleek door en tijdens den onderlingen correspondentiewedstrijd, in 1919 georganiseerd door het Dagblad van Zuid-Holland en 's-Gravenhage. D. D. smaakte de voldoening, overoenkomstig haren eerbiedwaardigen onderdom, aan het hoofd der zustervereenigingen uit den strijd te komen. Evenals in de vorige periode bleef D. D. aansluiting zoeken bij de schaakvereenigingen buiten Den Haag, en hoewel ook hier de omstandigheden met verkeersmoeilijkheden enz, het contact helaas hebben belemmerd (en nog altijd blijven belemmeren!), kwan menige wedstrijd, zooals uit de tabellen zal blijken, tot stand. Hardnekkig en spannend waren steeds de ontmoetingen met het V. A. S., de machtige concurrente in de hoofdstad. D. D. en het V. A. S. streden gemiddeld met gelijke kansen, doch het V. A. S. was statistisch steeds iets in de meerderheid; het was den ook eene groote voldoening toen D. D. op 5 November 1916 na den elfden strijd met het V. A. S. (44 borden) op een gelijken stand (5:5:1) kon wijzen*) Moge deze krachtsverhouding steeds zoo blijven: het is *) Ziet men de uitslagen, dan lijken deze zeer onregelmatig, en meent men onwillekeurig, dat de grillen van het toeval de massakampen beheerschen; maar de thuisclub heeft steeds een grooten voorsprong en dan die onwil, men leze o. a. de memorie van den Heer Reeser in het Tijdschrift N. S. B. 1917 blz. 204, gewijd aan den zwarten Zondag van 26 Maart 1911, toen D.D. met 7% tegen l8Vi uit Amsterdam terugboemelde. voor het schaakleven van ons land van onschatbaar belang, dat de groote vereenigingen aan elkander gewaagd zijn en blijven. Ook met de andere vereenigingen in den lande, het Leidsch Schaakgenootschap, de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging en de Schaakclub Utrecht werden steeds vriendschappelijke betrekkingen onderhouden. Als jongste in dezen bond kwan eene tweede Amsterdamsche vereeniging, de A. S. C, allengs doch met nadruk om eene plaats vragen, en in den laatsten tijd moesten de oudere clubs ervaren, welk een geweldige kracht deze, meerendeels jongere Amsterdammers, onder de bezielende leiding van Neerlands Kampioen Max Euwe, konden ontplooien, want de A. S. C. wist tweemaal achterelkaar het kampioenschap van Nederland te bemachtigen; eene schitterende praestatie. Ook tegenover den Nederlandschen Schaakbond, zijn kind en vader, liet D. D. in het afgeloopen decennium zich niet onbetuigd. Steeds als het bondsbestuur medewerking vroeg voor de organisatie van eenen wedstrijd of eene competitie, of tegenover eenen buitenlandschen vijand verzamelen blies, vond het D. D. bereid tot medewerking. Menige kleine wedstrijd kwam op gezamenlijk initiatief van bond en club tot stand; op de jaarlijksche groote bonds-wedstrijden waren wij bijna steeds en goed vertegenwoordigd en met geestdrift hebben de D. D.'ers, daartoe geroepen» zich onder de vanen van het bondsbestuur geschaard.*) Dat de samenwerking tusschen beide besturen steeds hartelijk was, is niet te verwonderen; twee malen viel aan een lid van D. D. de eer te beurt,, tot het voorzitterschap van den bond geroepen te worden; behalve Mr. Belinfante trad ook Jhr. H. Strick van Linschoten als bondsvoorzitter op; deze leidt sinds Augustus 1922 met krachtige hand het welzijn van den bond. *) In den sterken internationalen wedstrijd te Scheveningen 1013 deelde te Kolsté met de fraaie score van 7Vs uit 13 den zesden en zevenden prijs; Fontein behaalde in April 1914 in den wedstrijd HollandEngeland v» uit 2 (bij had tot zijn nadeel in de tweede ronde een nieuwen tegenstander). De wedstrijd tegen den Niederrheinisch - Westfalischen Schachbund te Nijmegen 1914 zat! dertien D D.'ers in het strijdperk treden (resultaat 16V> uit 26); in den zwaren kamp Holland-Duitschland, Pinksteren 1922, behaalden de vier deelnemende D. D.'ers 3V* punt uit 8. Eene schoone bladzijde in de geschiedenis van D. D. vormt tenslotte de feestavond van den 25 October 1921, toen aan D. D. de eer te beurt viel, als gastheer van het bondsbestuur en van alle aan den internationalen Haagschen meesterwedstrijd deelnemende meesters, dezen historischen kamp te helpen inluiden. * * * Uw kroniekschrijver heeft stilgestaan bij hen, die den D. D.'schen staat in het afgeloopen tijdperk hebben bestuurd, en bij de daden, die het Genootschap in het zevende decennium heeft verricht. Ofschoon van meening, dat allen die tot D. D. in clubverband staan, het hunne hebben bijgedragen tot den groei van het Genootschap, wil hij nog een oogenblik vertoeven bij hen, die door hun komen of door hun gaan, luister hebben bijgezet aan D. D.'s vereenigingsleven, of daarin eene leemte hebben achtergelaten. Vooreerst zij een woord gewijd aan den nagedachtenis van Henri Baudet, die met Kerstmis 1921 zoo jeugdig en onverwachts van ons werd weggenomen. Baudet behoorde tot die weinigen bevoorrechten die het stempel dragen van het genie. Begaafd met buitengewone geestvermogens op velerlei gebied, ging hij in vak zijner keuze, de wiskundige omhoog en zag zich reeds op jeugdigen leeftijd tot het proffessoraat geroepen. Helaas; het was hem niet vergund, zijn rijk leven te blijven wijden aan zijn gezin, zijnen vriendenkring en de wetenschap. Hij ontviel ons, diep betreurd door de zijnen, en allen die hem kenden. Ook door D. D. Al gaf zijn drukke werkkring en zijn plichtsbesef hem in de latere jaren weinig gelegenheid zich in ons midden te vertoonen: wie zich Baudet uit de jaren 1910—1912 herinnert, weet ook, wat hij toen voor de schaakspelkunst geweest is. Meester in het schaakspel, waarin zijne artistieke natuur zoo goed tot uiting kwam, kon hij het tegen de besten in den lande gemakkelijk opnemen; dat ook buitenlandsche grootheden in hem een zeer zwaren tegenstander vonden, bewijst zijne partij met Réti, mede in dezen feestbundel opgenomen. Het is niet gewaagd te beweren, dat Baudet, had hij gewild, het gemakkelijk tot de eersfen ter wereld had kunnen brengen, maar hij kende zijne plichten, en het geluk, dat hij aan zijne familie verschafte, staat in geen verhouding tot den roem, dien hij als schaakmeester had kunnen oogsten. Baudet's partijen zijn zoo te zeggen onvergankelijk en zullen bij allen de herinnering aan zijne persoon levendig houden. Gelukkig bleef D. D., wat de sterkere spelers betreft, wor meerdere verliezen gespaard, maar deze kroniek mag niet nalaten melding te maken van het overlijden van den Heer Pastor, die jarenlang belangstellend lid en getrouw clubbezoeker is geweest van het Genootschap. Door vertrek naar elders leed D. D. ook gevoelige verliezen, wij denken daarbij aan het eerelid, den Heer J. F. Heemskerk, dien wij wederom moesten afstaan, aan het bestuurlid den Heer H. C. Mees, Mr. Bouman, den sympathieken speler, dien wij te kort in ons midden zagen, aan den Heer Ritman, die eveneens naar Insulinde vertrok en aan anderen. Daartegenover staan echter ook winsten te boek; vele en groote. Door den wereldoorlog (deze heeft toch ook zijn goede kant) kwam Rud. J. Loman tot ons, vol jeugdig enthousiasme en onverzwakt in zijne speelsterkte. Hij is en blijft de ambitieuze schaker, altijd tot ernstig spel te vinden en veel tijd heeft hij, ook door zijne deelneming aan massakampen, aan D. D. gewijd. Ook Jhr. A. E. van Foreest mochten wij in onze kampioenklasse verwelkomen. Spoedig herwon hij zijne gevreesde schaakkracht, en den afgeloopen witerwedstrijd zagen allen met sympathie hem de tweede plaats innemen. Mogen beiden den Haag nooit meer metterwoon verlaten! Een voor D. D. zeer verblijdend teeken was de opkomst van den jongen G. S. Fontein. Reeds vroeg beloofde hij veel voor de toekomst; in 1910 kon men zeggen dat hij hoofdklassesterkte bereikt had. Moeilijkheden schenen een tijdlang zijne erkenning in den weg te staan, doch sedert December 1912, toen hij in den jubileums-wedstrijd zijn goed zwaard had bewezen, gold hij voor een der sterksten onder ons; na reeds eenmaal in den winterwedstrijd den eersten prijs behaald te hebben, viel hem in Mei 1921 de eer te beurt als de eerste officieele kampioen van D. D. te worden geïnstalleerd. Dat ook de Heer J. W. te Kolsté, 'jarenlang D. D.'s voorkamper, zich steeds in zijne groote speelsterkte verheugt, is voor allen, dien de roem van D. D. ter harte gaat, een verblijdend teeken. De Heer te Kolsté was, wanneer hij mededong, altijd een der ernstigste candidaten voor den eersten prijs, en het kampioenschap dat hem bij het zeventigjarig jubileum van D. D. siert, is een nieuw blijk van zijne onverminderde schaakkracht. Vele sterke spelers zijn overigens gekomen en gegaan; wij vermelden den Heer Markx, den voortreffelijken componist en voor het bord een groote, hoewel soms latente kracht, den Heer van 't Veer, dien het V. A S. ons als byzondere attentie in den schoot wierp, de sterke hoof Iklassespelers Schouten en Kranendonk en nde-ci, wij in gedachten de revue doen passeeren. Onder de ouderen vallen vooral de Heeren /an Kooy en J. Vijzelaar te prijzen, die bij massakampen mei jeugdig élan de vanen van D. D. blijven volgen. Ook Jhr. H. Strick van Linschoten, verdienstelijk speler, aan D. D. verknocht, mag op deze plaats niet onvermeld blijven; moge hij zijne werk- en schaakkracht nog lang blijven geven aan ons Genootschap. Nog een andere aanwinst van groote waarde valt te vermelden. In 1918 kwam tot ons G. J. van Gelder, die reeds lang onder de beste jongeren gerekend werd. Zulks was aan ondergeteekende, die juist in de dagen van van Gelder's komst te samen met den Heer van Kooy simultaan te spelen had, niet onbekend, zoodat hij aan van Gelder, die zich voor het simultaanspel aanmeldde, wijselijk de conditie stelde, dat deze eenen officier zou voorgeven, (n. b. een simultaanspeler, die een paard voorkrijgt!) Van Gelder schikte zich in deze bewarende voorwaarde en was na een uurtje weer op volle sterkte, zoodat ondergeteekende hoffelijk opgaf. Reeds aanstonds kwam van Gelder in den kampioenwedstrijd 1920—21 als eerste te zamen met Mr. Fontein uit; helaas kon door zijn buitenlandsch verblijf wegens gezondheidsredenen, het steekspel om den titel niet doorgaan. Hopen wij, dat van Gelder thans voorgoed hersteld is, en 2 hij zich, ook in hét belang van D. D., ongestoord aan zijn lievelingsspel zal mogen wijden. Onderzoeken wij tenslotte hoe het staat met onze eeregarde en met het ledenaantal. Bij het zestigjarig bestaan verheugde D. D. zich in het genot van. vijf eereleden, een aanzienlijk getal voor eene vereeniging van nog geen honderd lidmaten en wel een bewijs hoe vele en zeer verdienstelijke personlijkheden eene schaakvereeniging kan tellen. En thans is het allen vijf eereleden nog gegund, getuigen te zijn van het zeventigjarig jubileum! Met den Engelschen schaak-koryphé J. H. Blackburne voorop, en den Nederlandschen schaak-koryphé J. W. te Kolsté als vijfde, toont de lijst verder de klinkende namen van Mr. S. van Houten, J. F. Heemskerk en E. Edersheim Bzn.; mannen, die D. D. steeds een warm hart hebben toegedragen, en daarvan tot op den huidigen dag blijk hebben gegeven. Mogen zij nog lang Discendo Discimus in groei en bloei zien toenemen! Het afgeloopen decennium zag nog de twee reeds herdachte mannen tot de rij dezer bekransden toegang bekomen: Mr. Joh. J. Beliufante en den Heer W. van Kooy, terwyl in het jaar 1919 aan den nestor van D. D, den Heer W. A. Schroot op grond van zestigjarig (!) lidmaatschap het eerediploma werd aangeboden. D. D. telde in 1902 61 leden; mocht de geschiedsschrijver van 1912 met trots op eene toeneming van het ledental van 30 leden kunnen wijzen, de statisticus van thans doet voor hem niet onder, want wederom is D. D. 30 man sterker en blijft ook in dit opzicht met zijn 120 leden een der machtigste schaakvereenigingen van Nederland. Moge het zoo voortgaan en na tien jaren wederom een grooter ledenaantal van den onvergankelijken bloei van " de schaakspelkunst kunnen getuigen. * * * Uw kroniekschrijver, die in dit opstel eene herdenking wil zien van D. D.'s leven onder het bewind-Belinfante, zou hier de pen gevoegelijk en met een „feliciter explicit" kunnen nederleggen. Immers hij heeft zelf eenig aandeel aan het wel en wee van het Schaakgenootschap gehad, nadat Mr. Belinfante den hamer had nedergelegd, hij beziet D. D.'s geschiedenis na October 1920 waarschijnlijk te subjectief en gelooft overigens in het beginsel dat men geen geschiedenis schrijven moet in eigen zaak. Volledigheidhalve echter het volgende. Het nieuwe bestuur trad op onder buitengewoon gunstige omstandigheden; het vond de hartstochten bedaardI Het stelde zich van den aanvang op het standpunt dezen aangetroffen status quo zooveel mogelijk te bestendigen, veeleer te streven naar handhaving der onderlinge eensgezindheid en versterking van de kracht naar binnen, dan machtsvertoon naar buiten te ontplooien. Het beroep, door buitenlandsche grootheden na den oorlog op onze kasmiddelen gedaan en de waardige viering van het aanstaande 70 jarige jubileum spoorde aan tot het betrachten van de noodige voorzigtigheid in het beheer der geldmiddelen en de bezuinigingsbacil tastte dan ook het nieuwe bestuur aan. Streven naar samenwerking met de overige Haagsche Schaakvereenigingen (waaraan de geweldige simultaanseance van Capablanca te danken was) onderhouding van het contact met de vereenigingen buiten de residentie en den Nederlandschen Schaakbond (deelneming aan de tweede en eerste klasse-competitie van den bond met een tweede klasse-kampioenschap van D. D. bekroond), dit alles schreef het Bestuur mede in zijn vaandel. Maar het zwaartepunt der actie van het Bestuur lag vooreerst in het inwendige vereenigingsleven: zorg voor en uitbreiding van het materieel, reglementeering van de winterwedstrijden en den kampioenwedstrijd en zorg voor het geregeld verloop daarvan. Niet bevreesd voor nieuwigheden bracht het Bestuur eene rangregeling der leden naar hunne speelsterkte, het reeds sedert jaren besproken maar nooit gerealiseerde laddersysteem (eene vinding van Mr. Oskam?) tot stand. Het gekozen systeem werkte tot dusver over het algemeen bevredigend; wel werd de klacht vernomen dat de bevordering niet gemakkelijk is gemaakt, en zal menigeen, die zich aan den staart zag geplaatst wel met het gloeiwormpje uit den Faust de verzuchting hebben geslaakt: ich steige 2* schon dreihundert Jahr und kann den Gipfd nicht. erreichen maar daartegenover wordt gelukkig de tegenklacht geuit, dat men in een jaar wel vier a vijf plaatsen zakken kan . . o, eeuwenoude antithese tusschen zijn en willen zijn. Steller dezes verbeeldt zich niet, dat het bevordenngssysteem in dit opzicht de steen der wijzen is, maar het stelsel heeft althans deze voordeelen: het opent den energieken en den opkomenden speler den weg naar hoogere regionen, prikkelt allen zich de handhaven, geeft de niet-deelnemers aan winter- of zommerwedstrijd gereede aanleiding tot het spelen van eenige ernstige partijen, geeft het Bestuur eene vingerwijzing voor de plaatsing van nieuwe leden in de verschillende klassen, en last notieast: zij bepaalt de volgorde der deelnemers aan de massakampen (een probleem om van te rillen). , . Ter kennisneming is het reglement op de bevordenngswedstrijden in dezen bundel opgenomen; voor de aardigheid is ook bij de ledenlijst melding gemaakt van ieders oorspronkeli k. en huidige plaatsing. Tot toelichting worde hierbij opgemerkt, dat de oorspronkelijke plaatsing gescKiedde door eene commissie en veranderingen sedert hebben plaats o-ehad door afvoeringen van en toevoegingen aan de lijst, door rectificatiën, door de commissie in den aanvang me machtiging der ledenvergadering aangebracht, en door het spelen van bevorderingsmatchen. In het najaar van 1921 scheen eene behoefte te zuHen ontstaan aan de vorming van eene afzonderlijke adspiranU,nafdeeling van jeugdige D. D.'ers. Daartoe door de vergadering gemachtigd, stelde het Bestuur de gelegenheid Sen tot toetreding tot deze afdeeling, doch de belangstelling bleek niet groot, zoodat een voor die afdeeling (en de niet-rookende D. D.'ers) gehuurd locaal "iet voor dl doel aangehouden behoefde te worden. Toch houdt het Bestuur deze kwestie in portefeuille! Het club-locaal van D. D.l Welk een schat van herinneringen wekt de eenvoudige en toch niet ongeze hge zaal van Hollandais op bij den rechtgeaarden D. D. er! Hier hebben velen den eersten stap gezet op de zoo glibberige schaakbaan, hier is men verootmoedigd door zoo menige nederlaag; met gezwollen borst en vreugde in het hart verlaat zoo menigeen deze heilige plaats na een of andere duur bevochten zege. Hier werd met de grootste hardnekkigheid doch in stilte gevochten, verwenscht, gefronst, courage gedronken, gefluisterd en gezwegen, maar ook geredeneerd, gecritiseerd, geredekaveld, gephilosofeerd en gelachen! Gelachen! Ja, waarde lezer, de D. D.'er lacht op zijn beurt, hij lacht zijn zegelach, uit leedvermaak, en in zenuwspanning, hij heeft zijn hoongelach en doorgaans zijn gulle lach. Ik zou niet uitweiden over des D. D.'ers lach, indien daarin niet tevens een gevaar school voor de vereeniging en indien niet die lach de meest tragische gevolgen, ja het uiteenvallen van het genootschap ten gevolge zou kunnen hebben. Want het lachen bepaalt zich helaas nooit tot een persoonlijken lach en als deze lach overslaat op de zaken, dan hoor ik stukken in doozen kletteren of over den grond ratelen, stoelen en tafels trillen op hunne beenen, koffiekopjes schateren tegen de schoteltjes, de „can I"? platen dartelen waggelend heen en weer en den wakkeren strijder^ die op zulk een moment beslissen moet, of hij na h7—h6 zijnen Lg5 naar h4 moet terugtrekken, dan wel op f6 moet afruilen, ontzinkt elk denkvermogen en met ijzige beslistheid zet hij zijne speelklok stop. Nu zal ik dezen vroolijken om hunnen lach niet lastig vallen evenmin als deze lachers mij op hunne hand zullen hebben, maar hoe ik de zaak ook bezie, is deze mijn conclusie: op D. D. moet steeds behoorlijke gelegenheid bestaan tot ernstig spel in eene rustige omgeving; op D. D. mag voorts niet elke uiting van luim en vroolijkheid geweerd worden, maar bij eiken D. D.'er behoort het besef te bestaan, dat het Genootschap niet is een sociëteit, waar men behalve van gedachten wisselen met vrienden en kennissen, ook wel het schaakspel kan beoefenen, en dat het clublocaal niet is de conversatiezaal, waar het ieder vrijstaat te praten of te schaken. Schrijver dezes heeft niet de illusie, zelfs niet het ideaal, in een locaal, bestemd voor wedstrijdpartijen elke beweging te onderdrukken, maar wel acht hij het oogenblik nabij, dat zal moeten worden ingegrepen, en zulks zoowel in het belang der ernstigen als der minder ernstigen. Het is duideliik dat de stijgende klachten over het rumoer in he clüblocaal nauw verband houden met het stijgend aantal leden en het toenemend clubbezoek In deze beproefde en gemoedelijke zaal van Hollandais aroeit D.D. vast in tal en last. Een netelig punt, want wij gevoelen ons daar thuis; de ligging in het centrum der stad kan niet beter; niet zonder weemoed zouden wij deze behuizing opgeven. Waar vinden wij in de naaste toekomst, vragen wij vooral den Heer Reeser, die ons zijns ondanks doef watertanden in ver verschiet, ons wedstrndlocaa onze conversatiezaal, de bibliotheek en de analyseer-kamer me he? probleemhoekje? Wie schenkt ons m een woord ons Haagsche Schachheim? Als Hollandais ons te eng wordt. Paulus, waarheen ( * * * Ondergeteekende is genaderd tot zijn besluit. Zijn voorganger heeft tien jaren geleden aan het slot zijner beXSgen het verenigingsleven van Discendo Discimus vergeleken met eenen tuin, die ^ schoonste bloemen eendracht en vriendschap moge opleveren tot den bloei van £ Genootschap. Hij heeft nog als Voorz.ter moge beleven, dat dezewensch in vervullmg ging, en in ditopzicht Hm ten huidigen dage niet anders te wenschen, -dan dat deze toestand nog langen tijd moge voortduren Daarom zij het ondergeteekende vergund te eindigen met een profetie en wel met deze, dat, zookmg>edde «•haaksDel in deze gezegende contnje zal zijn in eere, er hfdeSad VGrave'nhaJe zal bestaan een tempel, gewijd aan de cultuur van de heilige Caïssa, aan den ingang met «ruiden letters dragende de mystieke zinspreuk: „DISCENDO DISCIMUS!" 's-Gravenhage, Juli 1922. A. Rueb. Eersteprijs- Wti nniars in de Hoofdklasse (sedert 1920: Kampioensklasse) der Wintel-wedstrijden. seizoen namen aantal punten 1912- 13 Mr. A. Rueb 5i/8 uit 6 1913- 14 J. W. te Kolsté en 4 „ 5 Jhr. H. Strick van Linschoten 4 „5 1914- 15 Jhr. H. Strick van Linschoten 8 n 12 1915- 16 J. W. te Kolsté 8V2 [ 10 1916- 17 niet gespeeld 1917- 18 Mr. G. S. Fontein qi/2 „12 1918- 19 M. Karmel 5i/2 " 8 1919- 20 G. J. van Gelder 71/2 " 8 1920- 21 Mr. G. S. Fontein 7i/2 [ 9 J. G. van Gelder 71/ 9 1921- 22 J. W. te Kolsté 71/2 \ 9 Eersteprijs-Winnaars in de Zomerwedstrijden. iaar namen 1914 J. A. de Lint, Mr. A. Rueb, H. Strick van Linschoten 1915 H. Steffelaar, H. Strick van Linschoten, P. van't Veer 1916 J. G. Hartogensis, G. W. J. Zittersteyn 1917 M. Karmel, K. J. Nieukerke 1918 B. J. M. Markx, C. W. Pape 1919 G. J. van Gelder, G. J. Reeser 1920 J. H. Pitman, J. B. N. Ruben en A. H. Walkate 1921 J. J. Belinfante, A. Rueb, G. L. Schouten en Jhr. H. Strick van Linschoten Eersteprijs - Winnaars in de Probleemoplossing-wedstrijden. datum namen 28 Februari 1913 23 en 26Febr. 1915 W. B. H. Meiners en J. B. M. Markx 18 en 22Febr. 1916 Jhr. H. Strick van Linschoten en J. Vijzelaar 23 en 27 Febr. 1917 Jhr. H. Strick van Linschoten 21 Februari 1919 J. B. M. Markx 24 Februari 1920 Jhr. H. Strick van Linschoten 22 Februari 1921 J. Vijzelaar 21 Februari 1922 H. Kamstra Simuliaan-wedstrijd op 18 Februari 1919. namen + — = tijd h Mr. G. C. A. Oskam 8 0 2 1 uur 9 minuten 2. J. W. te Kolsté 7 1 2 2 uur 12 minuten 3. Jhr. H. Strick van Linschoten 5 4 1 2 uur 30 minuten 4. Mr. A. Rueb 3 6 1 2 uur 30 minuten Simultaan-Vorstellingen van Leden van D. D. datum namen + 2 Mei 1913 Mr. A. Rueb 5 5 4 5 Mei 1914 J. W. te Kolsté 15 3 2 5 Mei 1915 M. Censer (in de S. S. S.) 12 9 12. 7 Mei 1915 Jhr. H. Strick van Linschoten 11 5 13 8 Mei 1917 J. W. te Kolsté 14 4 1 7 Mei 1918 Mr. G. S. Fontein 10 0 11 23 Mei 1919 J. W. van Kooy 6 4 2 23 Mei 1919 Mr. A. Rueb 6 5 1 22 April 1921 Mr. G. S. Fontein en J. G. van Gelder (alterneerend) 1° 3 2 19 Mei 1922 J. W. te Kolsté 9 2 8 Clubwedstrijden. punten ont. datum tegen gespeeld te voor tegen moeting 12 Februari 1912 L. S Q. Leiden 9 7 7 April 1913 N. R. S. V. Rotterdam 8 10 29 April 1913 L. S. G. 's-Gravenhage 7V» 6V» 3 Juni 1913 N. R S V. 's-Gravenhage 12 11 12 Decemb. 1913 L. S G. 's-Gravenhage 5 3 13 Januari 1914 N. R. S. V. 's-Gravenhage 11 9 4 Maart 1914 L. S. G. Leiden 8 4 6 April 1914 N. R. S. V. Rotterdam 10 12 22 Februari 1915 N. R. S. V. Rotterdam 12 10 20 April 1915 L. S. G. 's-Gravenhage 6 3 25 April 1915 V. A. S. 'Amsterdam I6V2 16V2 achtste 22 Juni 1915 N. R. S. V. 's-Gravenhage 171/2 6V1 5 Novemb. 1915 V. A. S. 's-Gravenhage 19 20 negende 27 Maart 1916 N. R. S. V. Rotterdam 12 15 14 Mei 1916 V. A. S. Amsterdam 18Vi i2v2 tiende 5 Novemb.1916 V. A. S. 's-Gravenhage 26 18 elldi (stand 5.51) 21 Novemb. 1916 N. R. S. V. 's-Gravenhage IOV2 14Vj 18 Maart 1917 N.R. S.V. Rotterdam 16Vj 9Vi 29 April 1917 Utrecht Utrecht 7 3 28 October 1917 V. A. S. Amsterdam 91/2 I4Y» twaalfde 21 April 1918 V. A. S. 's-Gravenhage 14 7 dertiende 6 April 1919 V. A S. Amsterdam 8V2 11V2 veertiende 29 Februari 1920 N.R. S. C. 's-Gravenhage 6 4 leklas-corap.NSB. 9 Mei 1920 Utrecht Utrecht 21/2 71/2 idem 6 Juni 1920 V. A. S. Amsterdam 4 6 idem 14 Novemb. 1920 A. S. C. 's-Gravenhage 51/2 4V« idem 27 Mei 1921 Res. S.C. 's-Gravenhage 7Vi 2Vj 2eklas-comp. k.S B. 21 Juni 1921 L S. G. Leiden 7 3 idem 11 Juli 1921 N.R.S.V. Rotterdam, 6 4 idem 22 Januari 1922 A. S. C. Amsterdam 4 6 Ie klas-comp. (i.S.B. 12 Maart 1922 N.R. S.V. Rotterdam 7 3 idem 30 April 1922 Utrecht 's-Gravenhage 8 2 idem 18 Juni 1922 V. A. S. 's-Gravenhage 3 6 idem 324V2 272 V» A. S. C. = Amsterdamsche Schaakclub. L. S. G. = Leidsch Schaakgenootschap. N. R. S. V. = Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging. Utrecht = Schaakclub „Utrecht". V, A. S = Vereenigd Amsterdamsch Schaakgenootschaap. Gastvoorstellingen in D. D. datum namen | j=| w'nnaars j remiseurs 8. 8.15 A Aljechin en (liter- 19 9 1 C. Carsten Zittersteyn D Janowski neerend) M F.DrognatD. h Hakkert b. Lasker S. A. Pastor Q J. Reeser J F. Streur H. Steffelaar Treurniet 25. 9.14 A. Speyer 17 8 2 Joh J. Belinfante P. van't Veer W. de Bruyn S. Wijnschenk F. C. Haalebos A. Herckenrath W. van Kooy J. P. Ohr F. K. Overduyn Zittersteyn 20 6.19 R. Réti 27 0 8 H. Hakkert «PjJkèI L. Kirchman J. Polder h. Ritman A. Veenstra A. H. Walkate H. J Walkate Zittersteyn 27. 6.19 R. Réti (blind) 6 0 4 W. de Bruyn J. W. Nash H. Strick van Linschoten R. Sybolts 23. 1.20 Dr. E. Lasker 17 4 5 K. J. Nieukerke W. van Drunick O. C A. Oskam J. F. Leenhouts A. Rueb A. Mijnlieff J. F. Stapel Q. J. Reeser R. Sybolts 13. 2.20 Dr. E. Lasker 3 0 2 J. W. te Kolsté » 8 met J Vijzelaar % R J. Loman met. ™ =• Zittersteyn Gastvoorstellingen in D D. datum namen -| = winnaars remiseurs 19. 3.20 A. Rubinstein 21 2 5 Q. J. Reeser R N.Blokbergen H. J. Walkate J. I. Burgel W. van Kooy A. Mijnlieff W. v. d Vegt 8. 6.20 Dr. Tartakower 22 3 4 Q. Haaswinders O. Bening K. J. Nieukerke Q Bosscha Q. J. Reeser W. de Bruyn J. M. W. Nash 19.10.20 R.J.Capablanca 24 2 4 van Kranendonk C.W.vanDuyne J. H.Ritman J.W:te Kolsté R. J. Loman Zittersteyn 21.10.21 A. Aljechin 26 1 3 W.Schwencke H. M. de Munck J. B. N. Ruben J. A. Sasburg 8.11.21 J. Mieses toisnl- 2 2 2 C. P. de Bruyn O. Bening met tjtie- met B. N. Ruben W. de Bruyn pattijll J. W. Keemink D. Keus met li met A. Mijnlieff Strick van Linschoten 15. U.21 A. Aljechin , 6 0 0 11. 4.22 G. Maróczy 18 1 8 J. A. Sasburg E. Arrias E van den Berg J. I. Burgel P. J. B. Kreets G. Rogge K. Rijsterborgh Ir. A. O. Schut J. Tom Reglement voor de bevorderingswedstrijden. 1. Teneinde het spelen van ernstige partijen aan te moedigen, aldus, de algemeene speelsterkte te verhoogen en tevens de volgorde bij massakampen vast te leggen worden de eereleden en leden van D. D. in eene bepaalde volgorde op eene lijst geplaatst en de gelegenheid geopend tot het spelen van „bevorderingswedstrijden". 2. Te dezer zake bestaat een Commissie van drie Leden: van deze Commissie worden twee leden voor den tijd van één jaar benoemd door de Ledenvergadering buiten de leden van het Bestuur en één lid voor denzelfden tijd door het Bestuur uit zijn midden. De Commissie wijst een harer leden aan tot Secretaris. 3. a) De Commissie legt eene lijst aan, waarop alle eereleden en leden van D. D. het recht hebben, geplaatst te worden. b) Deze lijst ligt steeds, bijgewerkt door de Commissie, ter inzage op de clubavonden. 4. a) De Commissie plaatst voor de eerste maal op die lijst de eereleden en leden die daarvoor naar haar oordeel in aanmerking komen. b) De Commissie plaatst in het vervolg op die lijst hen, die zich daarvoor aanmelden. Te harer voorlichting kan de Commissie een nieuw lid eenen bevorderingswedstrijd doen spelen tegen een door haar aan te wijzen en op de lijst voorkomenden tegenstander. 5. Alle plaatsingen geschieden in de volgorde van ieders vermoedelijke speelsterkte, ter beoordeeling van de Commissie. 6. De volgorde der lijst bepaalt tevens de volgorde bij massakampen; zijn die niet op de lijst voorkomen, kunnen aan massakampen niet deelnemen. De volgorde geeft geenerlei aanwijzing omtrent de indeeling in klassen voor de personeele wedstrijden, door het Bestuur van D. D. te organiseeren. 7. De Commissie voert hen, die daartoe den wensch hebben te kennen gegeven, van de lijst af. 8. a) De volgorde, die de lijst aangeeft, kan overigens alleen gewijzigd worden tengevolge van bevordering. b) Bevordering geschiedt ten gunste van den uitdager, die den uitgedaagde verslaat door tegen hem in twee partijen 2 punten of 1 % punt te behalen. c) De uitdager speelt de eerste partij met wit, de tweede (eventueel) met zwart. d) Verliest hij de eerste partij, dan wordt geen tweede partij gespeeld e) Met onderling goedvinden van beide spelers kan een bevorderingswedstrijd van drie partijen gespeeld worden. In dit geval geschiedt bevordering ten gunste van den uitdager, die den uitgedaagde verslaat door tegen hem 2 punten te behalen, heeft de uitdager wit in de derde partij, en wordt deze niet gespeeld, indien haar afloop zonder belang is voor den uitslag van den wedstrijd. 9. a) Het uitdagingsrecht ist als volgt geregeld. No. 2 (behoudens het bepaalde in art. 16. 4) tot en met No. 12 kunnen hunnen onmiddel- lijken voorganger op de lijst uitdagen. No. 13 kan te zijner keuze uit. dagen No. 11 of 12. No. 14 en volgenden kunnen te hunner keuze uitdagen een hunner drie onmiddellijke voorgangers op de lijst. b) Wint de uitdager, dan wordt hij op de lijst geplaatst onmiddellijk boven den uitgedaagde; verliest hij, dan behoudt hij zijne plaats op de lijst. c) Hij, die op een hooger nummer geplaatst dan No. 20 binnen den tijd van zes maanden drie bevorderingswedstrijden achter elkaar wint, slaat nog eens drie plaatsen over zonder het spelen van bevorderingswedstrijden. 10. a) De gelegenheid tot het uitlokken van eene bevordering staat steeds (behoudens het bepaalde sub 10c, 11 en 16d) en voor allen open. b) Hij, die eene bevordering wil beproeven, geeft daarvan kennis aan den Secretaris der Commissie, die van alle hieromtrent tot hem gekomen mededeelingen gedateerde aanteekening houdt, en hij geeft daarvan tevens kennis aan den uitgedaagde. c) De mededeeling aan den Secretaris schorst, tot na afloop van den wedstrijd en onverminderd het bepaalde sub 11, voor den uitgedaagde het recht, om zijnerzijds eene bevordering uit te lokken; zij schorst eveneens tot dit oogenblik het uitdagingsrecht tegenover den uitdager. 11. a) Hij, die eenen bevorderingswedstrijd heeft gewonnen, kan binnen drie maanden, en hij, die haar heeft verloren, binnen twee maanden na afloop daarvan door niemand worden uitgedaagd. b) Hij, die eenen bevorderingswedstrijd heeft verloren, kan bovendien binnen drie maanden na aftoop daarvan, niemand uitdagen. 12. a) De wedstrijd wordt zoo spoedig mogelijk aangevangen en uitgespeeld op onderling, en bij gemis aan overeenstemming, door den Secretaris der Commissie, partijen gehoord, vast te stellen clubavonden. b) Is de wedstrijd niet binnen 3 weken na den dag der uitdaging uitgespeeld, dan beslist de Commissie, de betrokkenen gehoord, over hunne volgorde en is artikel 11 toepasselijk. c) Hij, die op den vastgestelden avond niet verschijnt ter speling der partij, wordt geacht haar te hebben verloren, behoudens de bevoegdheid der Commissie om aan den niet-verschenene wegens gegronde reden van verhindering een bepaald uitstel te verleenen. 13. Het gebruik van eene speelklok ist verplicht aan de borden 1 tot en met 30 en aan de hoogere borden indien een der spelers zulks wenscht; de speeltijd bedraagt alsdan 36 zetten in de eerste twee uren en daarna 18 zetten per uur. 14. a) De partij moet door beide spelers worden genoteerd op daarvoor door de Commissie verstrekte formulieren. b) Bij afbreking wordt de onder couvert afgegeven zet op de gebruikelijke wijze gedeponeerd. c) De winnaar eener partij, of bij remise, de witspeler, ist verplicht zijn formulier, door beide spelers geteekend, aan een lid der Commissie of van het Bestuur in te leveren. 15. Overigens zijn de spelregels van den Nederlandschen Schaakbond toepasselijk. 16. a) Na den afloop van eenen eventueel te houden wedstrijd om het kampioenschap van D. D. worden de eerste drie (of bij gelijk behaald aantal punten: vier of meer) prijswinnaars daarvan, in de* volgorde van hun resultaat, bovenaan de lijst geplaatst. b) Ten aanzien van hen die een gelijk aantal punten hebben behaald, blijft de bestaande volgorde der lijst ongewijzigd. c) Stonden zij niet op de lijst, dan, gaan zij, die daar wel op stonden, voor. d) Hij, die den titel van kampioen verworven heeft, kan gedurende den tijd van een jaar na den dag der verwerving niet worden uitgedaagd. 17. Alle geschillen, welke over de uitlegging en de uitvoering van dit reglement mochten rijzen, worden door het Bestuur van D. D., de Commissie gehoord, beslist. Aldus vastgesteld in de Leden-Vergaderingen van 1 en 15 Octoberl920, en gewijzigd in die van IS. September 1922. Geschiedkundige aanteekeningen omtrent het ontstaan van het Schaakgenootschap „Discendo Discimus". Twintig jaren geleden werd reeds het een en ander door mij medegedeeld over de oprichting van „D. D." en dit werd opgenomen in de Jubileum-Uitgave van D. D. ter herdenking van zijn zestigjarig bestaan. Latere onderzoekingen brachten nog belangwekkende bijzonderheden aan het licht over het schaakleven in onze residentie en voorzoover deze betrekking hebben op het ontstaan van D. D., wil ik deze in het kort mededeelen. Notulen van het verhandelde in de eerste vergadering van het Schaakgenootschap Stein, op den 28. Januari 1851. Tengevolge van eene oproeping in het Dagblad van 's-Gravenhage, ten doel hebbende de oprichting van een Schaakgenootschap binnen de stad 's-Gravenhage, komen, op den 28. Januari 1851, des avonds ten 7 ure, 19 heeren bijeen in de voor-bovenzaal van het Café-Restaurant, gehouden door I. van der Pijl, op de Plaats No. 18, binnen deze stad. Ten half acht ure wordt te Vergadering geopend door een der ontwerpers van het plan, den Heer Lion, die, voor dezen avond tijdelijk het praesidium waarneemt. De tijdelijke president licht in eene korte toespraak het doel der uitgeschreven bijeenkomst toe, waarin hij voorstelt de aanneming en ten uitvoerlegging van vijf maatregelen. De eerste maatregel strekt, om, ter onderteekening te doen rondgaan eene lijst, waarop staat vermeld: „Naamlijst der Heeren, die door de onderteekening van deze lijst, verklaren, leden te worden van een Schaakgenootschap te 's-Hage, onder een kenspreuk en naar bepalingen en reglementen, later vast te stellen door de Constitueerende Vergadering, uitmakende de onderteekenaren dezer lijst. Daartoe wordt besloten. Al de aanwezige leden, 19. in getale, treden toe, terwijl de Heer W. Loebenberg bij eene schriftelijke kennisgeving heeft verklaard al mede toe te treden. De namen dier Heeren zijn: Dr. Emmanuel Stein, L. D. Simons, Ir. J. Lion, M. Vizévene, t D. Isaacson, G. Bisschop, P. Korpershoek, v. d. Kooy, M. I. Pijzei, A. C. Regouw, J. W. J. Mandeau, D. Sarluis, H. B. F. Benier, C. D. van Schouwenburg, A. G. Blum, J. Cohen, J. M. I. Jserman, B. van Raalte, B. Vink Jr., W. H. Gebel en W. Loebenberg. Op voorstel van den Heer v. d. Kooy besluit de Vergadering dat allen, die op de eerstvolgende vergadering, te houden op den 1. Februari 1851, alsnog zullen verlangen als constitueerende leden toe te treden tot het Genootschap zulks zullen kunnen doen, indien zij zullen worden geïntroduceerd door een der onderteekenaren der lijst, hierboven vermeld. De tweede maatregel, door den tijdelijken praesident voorgesteld, strekt, om door de Vergadering te doen verklaren, dat zij zich voorloopig heeft geconstitueerd. Daarmede vereenigt zich de Vergadering. De derde maatregel strekt tot benoeming van een bestuur bestaande uit een Voorzitter, een Penningsmeester en een Secretaris. Daar, naar aanleiding van een bedenking, geopperd door den Heer Bisschop en door vele andere Heeren gedeeld, de moeilijkheid wordt ingezien, om uit de elkander onbekend zijnde leden der vergadering een permanent bestuur te benoemen, besluit de vergadering een bestuur te kiezen, dat den naam van tijdelijk dragen en gedurende 3 maanden en alzoo tot den 1. Mei 1851 zal fungeeren, waarna tot de keuze van een definitief bestuur zal worden overgegaan. De tijdelijke Voorzitter stelt voor enz (Stemming). De vergadering proclameert derhalve den Heer Dr. Emmanuel Stein tot tijdelijken Voorzitter gedurende 3 maandeu; den Heer Bisschop tot tijdelijken Thesaurier gedurende 3 maanden en den Heer Lion tot tijdelijken Secretaris gedurende 3 maanden. De vierde maatregel door den tijdelijken Voorzitter voorgesteld, strekt tot het benoemen van eene Commissie, bestaande uit drie leden, welke gemeenschappelijk met het benoemde bestuur, zich zal onledig houden met het ontwerpen van concept-wetten en reglementen, daarbij het oog houdende op de, door de oproepers tot de bijeenkomst ter tafel gebrachte stukken. De Heer Simons, enz. (Stemming;.) Gekozen de Heeren P. Korpershoek van der Kooy, L. D. Simons en W. H. Gebel. Nadat de vijfde maatregel, door den tijdelijken Voorzitter voorgesteld en strekkende om te bepalen, dat de eerstvolgende bijeenkomst zal worden gehouden op Zaterdagavond den 1. February, des avonds ten 7 ure, teneinde alsdan den uitslag te vernemen van de werkzaamheden der benoemde Commissie en, zoo mogelijk, over te gaan tot de bepaalde vestiging des genootschaps, door de vergadering met eenparigheid van stemmen is aangenomen, verzoekt de tijdelijke voorzitter den leden der benoemde commisie, om zich na afloop der bijeenkomst te vereenigen met het Bestuur tot eene huishoudelijke vergadering; waarna niets meer aan de orde zijnde, de bijeenkomst is gescheiden. Voorgelezen en Goedgekeurd in de tweede Vergadering van het Schaakgenootschap Stein op 1. February 1850. De tijdelijke Voorzitter (w. g. Dr. Emmanuel Stein). De tijdelijke Secretaris (w. g. Lion). * * * In de tweede Vergadering op 1. Februari 1851 traden nog als constitueerende leden toe de heeren B. M. Perk (de latere eerste voorzitter van Discendo Discimus), A. T. J. Schroevers, M. de Chateleux, J. T. van Schouwenburg, J. Schade, S. van der Kooy, G. Nicola en G. C. Nicola Jr.; en besloot de vergadering: „dat de titel van het genootschap zal zijn: Het 's-Gravenhaagsche Schaakgenootschap Stein", nadat de rapporteur had ontwikkeld, „dat men niet altijd den vreemdeling moest eeren, wanneer men op eigen roem mogt bogen, en hoe veel verpligting het Schaakspel in Nederland aan dien grooten Meester heeft." In deze vergadering: „de wet en het reglement aangenomen zijnde, wijst de tijdelijke Voorzitter met weinige woorden, doch kernachtig, op het gewigt van de genomen besluiten en verklaart het 's-Gravenhaagsche Schaakgenootschap Stein, wettig en definitief geconstitueerd." 3 De vergadering; benoemt verder, tot leden van verdienste de Heeren L. J. Bonoy, M.M. Coopman en M. van 't Kruys, bestuurders van het Schaakgenootschap Philidor te Amsterdam en tot Correspondeerend lid den Heer H. Tels, Hoofdredacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant. In de 3e Vergadering op 4. Februari 1851 wordt bepaald, dat alleen zij, die de wet van het genootschap hebben onderteekend, als constitueerende leden zullen worden beschouwd. .'ilTls, ... , In de 4e Vergadering op 8. Februari 1851 wordt als lid voorgehangen de Heer C. M. Mensing (de latere eerste Secretaris van Discendo Discimus), letterkundige, en wordt tot tijdelijk onder-voorzitter de Heer B M Perk, voornoemd, verkozen. In de 9e Vergadering op 3. Mei 1851 wordt tot definitief bestuur gekozen: Dr. Emmanuel Stein, Voorzitter, B M Perk, Onder-Voorzitter, Iz. J. Lion, Secretaris, en p' Korpershoek van der Kooy, Penningmeester, en wordt verslag uitgebracht over de werkzaamheden gedurende de eerste drie maanden van het bestaan van: „Stein". Deze bestonden in het regelmatig oplossen van de schaakproblemen uit het „Algemeen Handelsblad" en het voeren van twee correspondentie-partijen met „Strijdt met beleid in Nijmegen. In Sissa vindt men deze partijen uitvoeng vermeld (Jaargang VI, pag. 148) en in het werk van Dr. A. v. d. Linde: Het Schaakspel m Nederland. 1875, Pa?1In de Ue Vergadering op 31. Januari 1852 wordt het Jaarverslag voorgelezen en goedgekeurd. Het ledental bestond toen uit 37 gewone leden, één correspondeerend lid, één eerelid (de Heer Jhr. Mr. G. L. H. Hooft, Burgemeester van 's-Gravenhage) en twee leden van verdienste. Het verslag vermeldt: „dat het streven van het bestuur, om het Genootschap Stein te doen bloeyen en tot hoogere welvaart op te voeren, geschraagd van binnendoor eene ongestoorde eendragt, welke tot het laatste oogenblik hare kracht heeft doen gelden en gesteund van buiten door de welwillende medewerking der Leden, met een zeer gunstig gevolg is bekroond geworden. Het zal dan ook aan het opvolgend bestuur zeer ligt vallen, het Genootschap tot hoogeren bloei te brengen; want niet slechts zijn hechte grondslagen gelegd, maar ook de elementen aangebragt, die, overgelaten aan zelf-ontwikkeling, als van zeiven het Genootschap zullen versterken. Elk byzonder feit, in het tegenwoordig Verslag, geeft evenals het vorige, het bewijs van de vooruitgaande kracht, welke het Bestuur gelukken mogt te geven aan alles, wat het Genootschap betreft: er is vooruitgang zigtbaar overal en in alles; vooruitgang in de getalsterkste, vooruitgang in de opkomst der leden, betrekkelijke vooruitgang in de finantiën, vooruitgang in de werking des genootschaps naar buiten." Wat een gelukkig optimisme! In deze vergadering werden als bestuurders gekozen: B. M. Perk, Voorzitter, G. Bisschop, Onder-Voorzitter, P. Korpershoek van der Kooy, Penningmeester, L. D. Simons, Secretaris, de later voorgaande mannen van Discendo Discimus, die toch wel wisten hoe men een vereeniging in stand moest houden, doch die dan ook de kracht in zich voelden, om oude schoenen weg te gooien, als die te veel knelden. En die knelling was: „Godsdiensthaat". Reeds in de 13e Vergadering op 17. April 1852 werd voorlezing gedaan van een brief van den Voorzitter B. M. Perk, houdende zijn ontslag. Deze brief bestaat nog en is waarschijnlijk het eenigste nog bestaande authentieke schrijven van den oudsten en eersten Voorzitter van Discendo Discimus. Dit schrijven haal ik daarom in extenso aan: 's-Gravenhage 17. April 1852. Mijnheerenl Toen de Vergadering van den 8en February 1851 mij de eer bewees, als Onder-Voorzitter in het Bestuur van het Genootschap te roepen, heb ik die betrekking met ijver en lust aanvaard. De meesten Uwer weten wat ik voor het Genootschap heb gedaan; met de hand op het hart kan ik verklaren, 3* niets verzuimd te hebben, wat kon strekken tot den bloei onzer vereeniging, tot de vermeerdeiing van het genoegen der leden. Toen de Vergadering van den 31en January 1. 1. mij door eene viermaal uitgebragte stemming tot Voorzitter verkoos, heb ik getoond die hoogstvereerende keuze te waardeeren door het presidium aan te nemen. Ik mogt toen niet langer aarzelen tegenover dat consequente verlangen en heb het voorzitterschap aanvaard, wel wetende wat daaraan verbonden was, maar daarbij tevens verklaard mijn pligt in alles en voor allen te zullen kennen. Die pligt, M. H., gebiedt mij nu af te treden. — Ik leg het Voorzitterschap van het Genootschap Stein zonder aarzeling neder, meer met genoegen dan met spijt. De laatste weken hebben huiselijke omstandigheden mij belet, onze vereeniging even getrouw te bezoeken als vroeger mijne gewoonte was; eenige uren aan een ziekbed en aan mijne drukke zaken ontwoekerd, besteedde ik voor het Genootschap; het ontwerp van het Reglement op de klassificatie, bestuursvergaderingen, de Massificatie zelve, en meer andere zaken zijn daarvan de getuigen. De schaakstrijd met Nijmegen, die opnieuw door mijne noodzakelijke officieuse correspondentie kan begonnen worden en waarvan ik mij groot genoegen beloofde, heeft echter aanleiding gegeven tot mijn besluit om af te treden. Een lid van het Genootschap, dat in het vorige Genootschapsjaar het Bestuur en vooral mij door zijne houding aan de beschuldiging van willekeur en godsdiensthaat blootstelde, en daardoor menigeen heeft afgeschrikt zich kandidaat voor het lidmaatschap te stellen, — dat lid heeft zich dezer dagen weder even ongepast vis-a-vis het tegenwoordig Bestuur, en vooral omtrent mij, gedragen. In die gevallen voorziet de wet niet; doch waar zij zwijgt, zegt mij mijn gevoel, dati k aan mij zeiven verpligt ben, mij niet langer hieraan te mogen blootstellen. Ik treed daarom af, en geef de redenen, die mij hiertoe nopen, schriftelijk, M. H., opdat ze in het Archief van het Genootschap zouden kunnen worden bewaard, en gevoegd bij stukken, die het door mij aangevoerde zullen bevestigen. B. M. Perk. Aan het 's-Gravenhaagsche Schaakgenootschap Stein. Hoewel in de 14e vergadering op 24. April 1852 de Heer C. M. Mensing voornoemd tot Voorzitter werd gekozen, blijkt uit het verhandelde in die vergadering toch, dat de eendracht eenigszins wankelende was geworden, zóózelfs, dat in de 16e Vergadering op 16. November 1852, drie van de vier bestuursleden het schaak-strijdbijltje er bij neerlegden en den Secretaris Simons alléén lieten zitten. Tegelijk met deze bestuursleden bedankte een groot gedeelte van de leden en gezamenlijk richtten zij, 29. December 1852, een nieuw Schaakgenootschap op, ons „Discendo Discimus". Het 's-Gravenhaagsch Schaakgenootschap „Stein" leidt van dit oogenblik af natuurlijk een kwijnend bestaan; de juiste datum van ontbinding heb ik niet kunnen vinden, doch wel een oproeping aan de leden om op 3. Mei 1853 samen te komen teneinde den verkoop der eigendommen en de slotafrekening bij te wonen. Sic transit gloria mundi! F. L. G. d'Aumerie. Bij de plaat „Mr. van Houten heeft Zaterdagavond in het Gebouw van Kunsten en Wetenschappen te 's-Gravenhage een schaakwedstrijd gepresideerd waarin 28 partijen tegen Steinitz werden gespeeld. Volgens het verslag in de dagbladen waren er allerlei spelopeningen en daaronder noemt het Handelsblad 1 kiezerytsky-gambiet, wat natuurlijk het spel van Van Houten is geweest. Nu is het leelijke van de zaak, dat Van Houten het niet gewonnen heeft; ik althans ben geneigd dit als een slecht voorteeken te beschouwen. Het verwondert mij echter, dat onze ministerschaker bij het maken van zijn kieswet niet aan de kiezerytzky-opening gedacht heeft, ja het geheele schaakspel * schijnt vergeten te hebben. Iemand toch die behoorlijk schaken kan, zou men moeilijk de capaciteit kunnen ontzeggen om met eenige bedrevenheid een kiesbiljet in te vullen. Ik voor mij ten minste heb heel wat meer vertrouwen op de degelijkheid van eens kiezers denkvermogen, die van Houten schaakmat zet, dan op dat van een ander, die in het bezit is van een spaarbankboekje of van een Ned. effect. Nog zou ik willen vragen, is dit verzuim niet te herstellen, 't Zou, dunkt mij, in vergelijking met vele andere middelen om kiesgeschiktheid te bepalen, zoo eenvoudig zijn, ook aan het overleggen van een bewijs als oplosser van 't een of ander schaakprobleem het stemrecht te verbinden. Onder redactie van den Heer Rud. J. Loman zou dan het „Schaakspel" van het Weekblad tot Staatsschaakrubriek kunnen worden verklaard. Ik geef dit idee VOOr beter." (Groene Amsterdammer 1896.) (ingezonden door Mr. G. C. A. Oskam.) cs aci Mr. S. van Houten. 1869—19221 Merkwaardige jaren in het leven van den staatsman van Houten. 1869 zag hem als afgevaardigde van Groningen zijne intrede in ons parlement maken en in 1922 — na een tijdsverloop van 53 jaren 1 — had zich het merkwaardige feit kunnen voordoen, dat dezelfde persoon Simultaanspel in de Tweede Kamer. Mr. Van Houten: Kijk ze zich eens vermoeien, ze verliezen het toch! als nieuw-gekozen afgevaardigde weder op het Binnenhof een zetel had ingenomen in dezelfde zaal, waar hij in een reeds ver verwijderd tijdperk zoo menige redevoering heeft gehouden. Het is hier in dit feestnummer uit den aard der zaak niet de plaats, de politieke beteekenis van de jongste verkiezing van Mr. van Houten te bespreken, maar wel meen ik even de persoonlijke beteekenis daarvan te mogen belichten: de triomf voor onzen thans 85-jarigen eerevoorzitter, wiens onvèrzwakt belangstelling in 's lands zaken, waarvan hij als schrijver der Staatkundige Brieven bij voortduring getuigenis bleef afleggen, hem nader bracht op de plaats, die, om met zijn eigen woorden te spreken, hem par droit de conquête en par droit de naissance toekwam. Korten tijd na zijne eerste verkiezing hield Mr. van Houten eene redevoering, die zeer de aandacht trok, merkwaardig als zij was ter kenschetsing van den nieuwen geest der jongere liberalen tegenover die der mannen von 1848. Typisch vind ik den aanhef dezer rede, die zegt: „Wat maakt dezen tijd tot een ernstigen tijd? Het is dit, dat meer dan anders, meer dan gewoonlijk, de oude vorm en de nieuwe geest met elkander in botsing komen. Op internationaal, op politiek, op kerkelijk, op industrieel gebied, overal ontwaart man het streven naar nieuwe levensvormen: op internationaal gebied het streven naar een foéderatief volkerenverbond in plaats van het nationaal isolement; op politiek gebied het streven naar zelfbeheer in plaats van eene regeering door een gezag dat elders dan in de behoeften des volks zijn oorsprong vindt; op kerkelijk gebied de vrije gemeente, de vrije vereeniging tot bevordering van zedelijkheid, beschaving en welvaart tegenover de kerk, die naar dogmatieke eenheid tracht; op industrieel gebied de coöperatieve samenwerking van arbeid en kapitaal in plaats von loondienst." Woorden, die, in den tijd van crisis, welke wij thans beleven, in ietwat gewijzigden vorm weder den aanhef van eene redevoering van den grijzen staatsman zouden kunnen uitmaken. In het byzonder wil ik echter aanhalen de woorden, welke de inleiding tot het slot dier redevoering vormen: „Ik draag roem op den naam van liberaal met niets er bij en niets er af; en ik heb er steeds naar gestreefd en hoop het te kunnen volhouden, dat bij mij altijd overeenstemming tusschen mijne woorden en mijne daden zou blijven bestaan". Meer dan een halve eeuw geleden werden deze woorden geuit en als richtsnoer zijn zij blijven dienen den man, die door alle tijden heen de vertegenwoordiger is ge• bleven van eene en dezelfde richting. Voor ons, leden van Discendo Discimus, zal het steeds eene reden van trotsche voldoening zijn, dat deze man ook zijne krachten aan onze vereeniging heeft gegeven. Moge nog menig Kieseritzky- en ander gambiet door hem gespeeld worden 1 Rijswijk, Augustus 1922. H. S. v. L. C£K3=3 i Prof. Dr. P. J. Henri Baudet. In „Eigen Haard" van 29. Januari 1922 staat van de hand van zijnen vriend E. Arrias, Arts te 's-Gravenhage een voortreffelijk in memoriam aan Henri Baudet; uit dit gedenkblad vinde het navolgende hieronder eene plaats. „Op jeugdigen leeftijd was hij reeds volwassen en als jongeling de gerijpte man. Inderdaad heeft hij geleefd in een tempo tweemaal zoo snel als voor ons, gewone stervelingen, bepaald is. Een „wonderkind" was hij en zulk een is geen lang leven beschoren; een groot, hevig vuur dat hoog heeft opgelaaid en plotseling is uitgedoofd. Velen zullen hem gedenken en niet het minst zal hij in wetenschappelijke tijdschriften door competenten herdacht worden, doch ik, die mij uitverkoren gevoel, tot zijn intiemste vrienden behoord te hebben, zou zoo gaarne wenschen, dat aan de vergetelheid ontrukt werden mijne persoonlijke herinneringen aan dit universeele genie, die zoo nauw verband houden met zijn kortstondig bestaan. . . . Het is ongeveer 15 jaar geleden dat ik voor de eerste maal met hem mocht kennis maken bij gelegenheid van een kleinen schaakwedstrijd, die aan huis bij Jhr. Strick van Linschoten gehouden werd. . . Van af dien dag dateert onze vriendschap, want na afloop van den wedstrijd werd besloten geregeld eens in de veertien dagen bij elkaar te komen tot het spelen van consultatie-partijen. Onuitwischbaar zijn deze avondjes van onvervalscht schaakgenot, waaraan behalve Baudet, ook Jhr. Strick van Linschoten, Mr. Rueb, Dr. Escher, Pape en ik deelnamen, in onze herinnering aangeteekend. Het gevaarlijkst was hij als hij met zijn geliefde „Abarten" van het schaakspel begon; het gewone schaken was hem dan te eenvoudig: er moest gespeeld worden met een paard in den vestzak, dat midden onder het spelen te voorschijn mocht gebracht worden, of de stukken werden bij loting opgesteld, of het schaakbord werdt twee rijen ingekort. Telkens had hij weer wat nieuws, en dan dien gullen lach daarbij, wie onzer zal dien ooit vergeten? Ook schaken in de ruimte trok zeer zijn aandacht, maar bij gebrek aan medespelers, heeft hij dit bovenmenschelijke spel opgegeven. Al deze prestaties echter werden in de schaduw gesteld door de wonderbaarlijke dingen, die hij geleverd heeft met het door Dr. Em. Lasker uitgevonden Laskaspel. Vóór Lasker aan zijn nieuwe bordspel een uitgebreidere publiciteit gaf, onderwierp hij het aan de beoordeeling van Baudet. Dit was een gelukkige inval van Lasker want zeker had hij nooit een meer geestdriftige propagandist voor zijn nieuwe vinding kunnen treffen. Met stormachtigen ijver heeft Baudet zich in dit spel weten in te werken; het was alsof hij eindelijk iets gevonden had dat hem ten volle bevredigen kon. Dit buitengewoon ingewikkelde spel met zijn schijven In vier verschillende kleuren, met zijn grillige haast onberekenbare combinaties was juist iets voor zijn wiskundig brein. Geen wonder dan ook dat na een half jaar studie Lasker zelf moeilijk meer een partij van hem winnen kon: hij was den geestelijken vader van het spel weer over het hoofd gegroeid, zooals hij iedereen over het hoofd groeide. Door zijn geestdrift is hier in den Haag een Laskavereeniging tot stand gekomen; door zijn toedoen zelfs een eerste nationale wedstrijd uitgeschreven geweest... echter nadat alles vaste vormen had aangenomen, is hij ons ontvallen. Eén dag vóór dezen wedstrijd, waarop hij zich hartelijk verheugd had, heeft een kortstondige ziekte dezen lieven vriend van ons weggerukt. . . Was hij een meester op het gebied van bordspelen» niet minder hoog stond hij aangeschreven als musicus... ■ Buitengewoon gevoelvol cellospeler, was hij de techniek op dit instrument volkomen meester. Vele malen heeft hij op concerten door zijn zielvol spel bijgedragen tot het welslagen dezer uitvoeringen. En alles ging uit het hoofd! Een merkwaardig mensen deze Baudet en van kind af aan is hij dit geweest. Bracht hij niet op het Gymnasium reeds zijn wiskundeleeraar tot wanhoop, als hij een plagerige bui had en zijn vraagstukken met hoogere wiskunde oploste? Uit liefhebberij had hij zich hierin bekwaamd; alles deed hij uit liefhebberij, eindexamen doen natuurlijk A en B, Hebreeuwsch leeren of liever de vier Slavische talen tegelijk, dat ging in één moeite door en was toch eigenlijk ook veel interessanter dan vergelijkende taalstudie. Onafscheidelijk was hij van zijn boeken; ging hij op reis, Professor Dr. P. J. H. Baudet. m boven in den koffer lagen zijn boeken, in den trein, zelfs op straat werd er gestudeerd. Men kan wel zeggen dat deze man dag en nacht gewerkt heeft — en wat hij op wiskundig gebied gepraesteerd heeft, zijn vakgenooten zullen dit beter kunnen beoordeelen dan ik, maar men wordt niet zonder meer op 28-jarigen leeftijd Professor in de wiskunde te Delft. Zeker is, dat het vraagstuk van de groepentheorieën, waarop hij cum laude gepromoveerd is, den grondslag vormt van een alleen voor ingewijden begrijpelijken leer. Nog stapels werk liggen in zijn studeerkamer; steeds werden hem nieuwe denkbeelden ingegeven en slechts puntsgewijs werden deze opgeschreven. Tot publiceeren kwam hij betrekkelijk weinig, doch zijn bevriende collega's zullen jaren arbeid noodig hebben om zijn schematische aanteekeningen te ordenen en te verwerken." Uit het schaakleven van Henri Baudet mogen als zijne voornaamste zegepralen in herinnering worden gebracht: 1906- 7 Winterwedstrijd D. D. 2 (1. te Kolsté) 1907- 8 Winterwedstrijd D. D. 2-3 (H. Steffelaar) 1908 Hauptturnier Düsseldorf 4-5 (A. Aljechin) 1909 N. S. B. Leiden 1-2 (K. Geus) 1910 N. S. B. 's-Hertogenbosch 1 1911-12 Winterwedstrijd D. D. 1 1912 N. S. B. Delft 3-4 (J. W. te Kolsté) 1918 Bekerwedstrijd S. S. S. 1-2 (R. J. Loman) 1920 Bekerwedstrijd S. S. S. 1-2 (M. Euwe). A.R. Partijen. Siciliaansche Partij. Ernstige partij, gespeeld in de Scheveningsche Schaak-Sociëteit, 20. Juli 1919 Wit: R. Réti Zwart: Prof. Dr. P. J. H. Baudet Zwart kiest een „gesloten" opening en wit een „gesloten" variant. Bij gesloten spel zijn er minder aanknoopingspunten voor het maken van een bepaald plan dan bij open spel. Om gesloten partijen eenigszins goed te behandelen is het daarom noodig, dat naar op grond der ervaring vastgestelde beginselen wordt te werk gegaan. Wit als Zwart spelen blijkbaar naar bepaalde beginselen. Vooral bij Zwart's spel is het merkwaardig om te zien, hoe zetten, die aanvankelijk geen bijzondere beteekenis schijnen te bezitten, later blijken van groot gewfcht te zijn. Wit speelt scherp op aanval en scherp op winst. Tenslotte overziet wit een uitermate subtielen zet van zijn tegenstander (33 , Ph4). Of na dien zet nog verder gespeeld is, staat niet vast. Wellicht zijn nog een paar zetten gedaan. Zeker is, dat de partij door beide spelers als voor wit verloren werd beschouwd. 1. e2—e4 c7—c5 16. f2—f4 e5xf4 2. Pgl—f3 e7—e6 17. Tflxf4 d6—d5 3. Pbl—c3 a7—a6 18. e4—e5 Lc8xf5 4. Ddl—e2 Pb8—c6 19. Tf4xf5 Tf8—e8 5. d2—d3 Lf8—e7 20. Pel-f3 Ta8—c8 6. g2-g3 d7—d6 21. De2—d2 Pf6—h7 7. Lfl—g2 Pg8-f6 22. Tel—fl Pc6—e7 8. 0—0 0—0 23. Tf5—h5 Pe7—g6 9. Pc3—dl Pf6-d7 24. d3—d4 c5xd4 10. c2—c3 Le7- f6 25. c3xd4 Te8—e7 11- g3—g4 h7—h6 26. g4—g5 h6xg5 12. Pf3—el e6-e5 27. Pf3xg5 Ph7xg5 13. Pdl—e3 Lf6—g5 28. Dd2xg5 Dd8-b6 14. Pe3—f5 Lg5xcl 29. e5—e6 Db6xd4f 15. Talxcl Pd7—f6 30. Kgl—hl Te7xe6 31. Lg2xd5 32. Tflxfó 33. Ld5xb7 Te6—f6 Dd4xf6 Zwart: P. J. H. Baudet. Stand na 33/ van wit. 33 Pg6—h41 Hier werd de partij afgebroken. Zwart dreigt: 34. . . ., Db2: (35. Lc8:, Dblf 36. Dgl, De4f). Op 34. Lc8: volgt Dflf 35. Dgl, Df3t, op 34. Dh4:, Dflf, op 34. Th4:, Dg5:, op 34. h.3, Dflf (35. Dgl, Dh3:f of 35. Kh2, Tc2f), op 34. Kgl, Db6f, op 34. Lg2, Dg5: 35. Tg5:, Tclf, op 34. Dgl, De7 (of: Tc6 35. Tg5, Df3f enz.) 35. Ld5, Td8 36. Tg5, Df6 (dreigend Td5: en Pf3). Wit kan niet een figuur of een pion zonder nadeel spelen. Zonder twijfel was 33 , Ph4 een geniale zet, al had Zwart niet terstond gezien, dat het witte spel niet te redden was. G. S. F. ■ca sa J. H. Blackburne. In zijn roman „Lothair" zegt Disraeli van den held, dat hij was een scherp opmerker en iemand die nadacht over het opgemerkte maar tevens iemand, die meer de dingen overdacht dan dat hij ervan een bepaalde studie maakte. Deze beschrijving van de geestelijke capaciteit van een jeugdigen Engelschman doet denken aan Blackburne, gesteld b. v. tegenover Steinitz. Natuurlijk heeft Blackburne van het schaakspel een studie gemaakt, maar hij heeft dat blijkbaar nitt zoo naar vaste lijn gedaan als Steinitz, die de overgeleverde en op grond der ervaring door hem vastgestelde regels heeft aaneengerijd tot een weldoordacht geheel. In 1863 won Steinitz een match tegen Blackburne met 7—1 (2 rem.), in 1876 met 7—0; in wedstrijden was de uitslag tusschen beide meesters 8—8 (4 rem.). De ervaring leert, dat ondanks diepgaande systematische studie van het schaakspel het verrassende element in belangrijke mate blijft. Bij matches, wanneer remise-partijen niet tellen, kan het verrassende element meer worden uitgeschakeld dan bij toumooien, waar remise den eersten prijs kan in gevaar brengen. Vandaar dat Blackburne, die een meester van het figurenspel is en uitermate vindingrijk, tegen Steinitz niet alleen maar in het algemeen in tournooien meer succes heeft gehad dan in matches. Blackburne is een groot aanvalsspeler. In zijn goeden tijd was hij een der beste tournooispelers. In het tijdvak van 1870 tot en met 1890 was Blackburne in internationale meesterwedstrijden (alleen of gezamenlijk met andere meesters) 4 keer nr. 1, 5 keer nr. 2, 2 keer nr. 3, 1 keer nr. 4, 1 keer nr. 6 en 1 keer nr. 8. Na 1890 was Blackburne nog slechts een enkel maal een der eersten. Hij bleef intusschen een gevaarlijk tegenstander en speelde talrijke mooie partijen. Te St. Petersburg (1914) nam Blackburne op 72-jarigen leeftijd deel aan een „grootmeester-tournooi". Niet alleen bood hij in alle partijen machtigen tegenstand maar won o. a. tegen Niemzowitsch (3e schoonheidsprijs) en maakte remise tegen Al- jechin, Rubinstein, Bernstein. In 1874 hebben de Haagsche schakers ondervonden, met welke kracht de Britsche meester den aanval voert. Blackburne speelde 10 partijen blind. Zijn tegenstanders waren, blijkens de partijen (zie Sissa, jaargang 1874, blz. 261 e. v.), geen groote strategen, zoodat ondanks 's meesters uitnemend spel de gespeelde partijen niet fraai zijn. Een der tegenstanders (de Heer W. Kamphuizen) behandelde de opening voortreffelijk en won. De Heer J. G. C. A. de Vogel speelde correct en maakte remise. De overige tegenspelers kwamen reeds in de opening in het nadeel en verloren. Korten tijd daarna is Blackburne eerelid van Discendo Discimus geworden. D. D. heeft nog steeds het voorrecht den grooten meester tot zijne eereleden te mogen rekenen. Moge het nog langen tijd dit voorrecht hebben. Een paar voorbeelden van 's meesters aanvalsspel. Meesterwedstrijd te Weenen 1873. Stand na den 13den zet van Zwart. Zwart: W. Steinitz. Wit: J. H. Blackburne. 14. h4, h5 15. g4, hg4: 16. h5, Le6 17. Lg6:, fg6: 18. e5, De8 19. Pd5, Df7 20. Pf6f, Lf6: 21. ef6:, Lf5 22. Dg3, Da2: 23. Lc3, Kf7 24. Th7f, Ke8 25. Lg4:, Le4 26. De3, d5 27. Dc5 zwart gaf op. Meesterwedstrijd te Neurenberg 1896. 23. f4, ef4: 24. gf4:, Pg7 25. Dg4, Dc8 26. Dg3, Ph5 27. Df3, Pf6 28. d4, Dg4 29. Dd3, Tad8 30. e5, de5: 31. fe5:, Pd7 32. Te2, c6 33. Te4, Dg5 34. Dh3, f5 35. Pf3, De7 36. Th4, Th8 37. Pf4, Kg7 38. Tgl( Pf8 39. Df5:, Df7 40. Ph5f, Kg8 41. Pf6f, Kg7 42. Tf4,' Th7 43. De4, De6 44. Ph7:, Kh7: 45. Tf6, Dd5 46. Tfg6:, Zwart gaf op. Stand na den 22sten zet van zwart. Zwart: Dr. S. Tarrasch. Wit: J. H. Blackburne. Meesterwedstrijd te Monte-Carlo 1901. Stand na den 19den zet van Zwart. Zwart: Q. Marco. Wit: J. H. Blackburne. 20. h4, Ta7 21. g5, fg5: 22. hg5:, Pc5 23. g6, hg6: 24. Pf3, g5 25. Pg5:, Pe6 26. Pf7, Tf7: 27. Tf7:, Tf8 28. Dg6, Dh4 29. Tf2, Dh6 50. Tf8:t, Pf8: 31. Df7f Zwart gaf op. S. F. Wit: Discendo Discimus Zwart: Residentie-Schaakclub Correspondentie-partij gespeeld 1918-1919 in den wedstrijd uitgeschreven door het Dagblad vin Zuid-Holland en 's-Gravenhage (de twee andere partijen van D. D. tegen de Haagsche Arbeiders-Schaakclub en de S. S. S. zijn opgenomen in het Tijdschrift N. S. B. 1919 blz. 130 en 182). Wit kiest de Duras-variant in de Spaansche partij, beproeft het tempoverlies h2—h3 te vermijden, doch ondervindt hiervan een nadeel in de opening; hij rokeert lang tegenover de open b-lijn, het gevolg van den noodzakelijken afruil op c6. Zwart beproeft telkens met onvoldoende krachten (D + T) en onder offering van een pion Bilguer's Handbuch Wit. f. e2-e4 Zwart. e7-e5 Wit. 4. Lb5-a4 Zwart. Pg8-j6 Achte Auflage 2. Pgl-f3 Pb8-c6 5. d2-d3 d7-d6 p 476-477 3. Lfl—b5 a7-a6 6. c2—c4 | 6. |„ 7. | 8~j 9. | 10. | 11. | 12. | 13. | 14. 15. | 16. | 17. | 18. | j ~ Pc3 d4 h4 de5: Pg5 Da4f Db3 Pa4 Le3 fe3: Pf3 geeft Duras-Dawbarn Liverpool 1911 9,A /797' ° Td7~~Pê7~~Pg6~ h5 de5: La4: Dd7 Lc5 Ld4 Le3: Dg4 Dg3f °P ~ Pc3 Le3 Pd5 r^_f>0-0_ jef5j_ - Brach-Rényi Cl911 fik Te6~"Pd7~ Le7 0-0 h6 f5 Lf5: Lh7 e4 Pde5 Pe5: b5 c6 + 100 ~ Tpc3 Db3 Pd5 gf3: Pe7:f cb5: Ddl Lb3 Ld2 a3 fe4: I de4j_- Pillmeyer- Krumhübel 1875 ^, 3 Tg4 Le7 Ö^Ö"TfT~"bl DëïT ~Pd4 ab57~ ~d5~~ Tfd8 de4: Pe4:l | Df6 + R'emann 1875. 245 h3 Le3 g4 Pc3 g5 Tgl Dd2 Ph4 Ldl Tg3 f3 b3 - Duras- T. San Sebastian T 2{ 23 Lh5~ U7~Tg6~'h5 Pd7~ 0-0 De8 Pd5 Dd7 b5 Tfb8 Lf8 + Janowski 1911 „ ___ Pc3_ Ji3_ _P^_P^_Pd4L^d5^ J5_J^ J^J^_P^^Df3_- Duras_Vidmar T;Q^rIsbad N.T.277 Le7 0-0 Pd4 | ed4: c6 d5 cd5: Lb4f Pd7 Ld7: Lc5 La7 Tc8 + ^ Le3 0-0 ef5: d4 fe3: Pd4: Dh5 Ld7: Pd5 b3 Tf8f: = v. Krulis-Randa j Berlin 1913 D.W.117 23 Pg4~ f5 Lf5: ~Pe3~ ed4: Ld7 Pe5 Dd7: Tae8 Ld8 Tf8: = Ahues. d4 Le3 0-0 Pd4: De2 Lc2 h3 Tadl | f4 Dh5 b4 -f Duras- T. Karlsbad T m 23 ^ -p^- -p— c6 TcTl Pg6 b5 Pb7 - Janowski 1907 Lc6: de5: ed6: h3 Le3 De2 g4 Ld2 Pe5: Pdl -f Duras— T. Karlsbad n T 231 23 Lg4~ "bcóT ~Pd~7 Ld6Ï~ Th! Tb8 "Pel~ tb2: Df6 Le5: Tb2: ~ Teichmann 1907^ ~ h3 Le3 Pc3 0—0 Pd5 d4 cf5: de5: Lc5: Lc6: Pc7: Ld6: + Duras— T. Prag 1908 $7. 47 ~TdT~"Ó"^0~ Dc8 Pe8 Ld8 f5 Lf5: de5: Pd6 bc6: Lc7: Td8 - Marshall • I | Le3 Pc3 I Pd5 I Lf4: ef5: I 0-0 Pf4: I Pd5 I Lg4: Pe3 | g4 1+1 Duras- I T. Karlsbad I T n 23 24 I 1 0-0 | Ph5 TT-|"Pf4"| IST Tf57iTf5~ -gS—\-&—\T&r Th5"|Tg6~|-| Löwenfisch | 1911 | I 6~~] 7. I 8. 9. Ia ïï. 12. | 13. | 14. [ 15. [ 16. | 17. | 18. | | j Ti Pc3 0-0 d4 Pd4: Ld4: Da4: Tadl Td4: Tfdl 1 Pd5_ -f Duras— I T Prag 1908 T. 60 Ld7 Kh8 Pg8 ed4: Pd4: La4: Lf6 Ld4: Df6 Pe7 | Pd5: - Treybal ]" ' 24 ' J3_ Jx2_ d4 _d5_ _Pd2_ ^f3_ _Dg3_ Pl3_ + Duras_Yates T;o"ambUrg T. 90 _ Te8 Lf8 PeT Pg6 h6 Dc8 Ph7 h5 Le7 Lg4 - ^ g4 Lh6 Lc6: Dd2: 0-0-0 Tdgl Pel gf5: J4 - Johner- j Zürich 1909 D. W. 291 24 Pe8~ ~g6 Pg7 bc6T 16 Tf7~ Dc8 f5 gf5: Lf6 -f Henneberger ,4 _ Pc3 De2 g4 Lc6: 0-0-0 g5 Tdgl h4 h5 gf6: - Scott_Tbomas M. London 1915 N.T.231 Le6 Tb8 Pd7 Lf6 bc6: Pb6 Le7 Dd7 Kh8 f5 Lf6: + < g4 Pd5 Dd2 Db4 Dd2 Pe7: Ph4 cd5: J3 + Suchting— T. Hamburg j (Bj 233 Pd7~ f6 ~Kh8~ Pcb8 b6 c6 De7: | d5 cd5: d4 - Wagner 1913 24 ' Pc3_ ef5: 0-0 d4 Pd4: Ld4: Le3 Lc2 Pd5 J4 + Duras_Burn T.St Petersburg T_ ,„ Pd7 f5 Tf5: Pf8 ed4: Pd4: Pe6 Lf6 Te5 g6 Te3: - 19UV 24 d4 Pd4: Pc6: Lc6: Dd5f Dc6: _Dd5_+ Duras-Salwe T.Wienl908 T. 57 Tf8 ed4: Pde5 bc6: Pc6: Kh8 Ld7 Tb8 — Lc6: g4 Dd2 0-0-0 Pd5 Pd4: Pf6f: Lg5 J4 + Duras- t T. Wien 1908 D\,SE Z" Z4 — g^--^ m—^T-DroT De6 f6 - Swiderski 145_ 25 _ h3 Le3 Pc3 Dd2 Lh6 g4 0-0-0 Lc2 Lg7: I De2 P«j5 __d4_— B^T" C. 1915 D.W.299 g6 Lg7 1 0-0 Le6 Pe7 Pd7 Pc6 Pc5 Df6 Kg7: | b5 Dd8 Pd4: -f Schncker 25 Dd2 h4 h5 Pc3 0-0-0 Ld4: Pe2 Ph2 De2: bg6: + Durag_Atkins London 1911 B. C. M.45 | Pe8 Pd4 De7 c6 Lg4 ed4: | c5 Le2: f5 hg6: — ( S Pc3 Ldl I h4 Ph2 1 cd5: j Lf6: I Pd5: Pf6:f I g3 +1 Duras- I T. Hamburg T u6 \~~ m"Pd4~^6~\c6 d5 I cds: |Tf6r| Pf4 I Df6: I Pe6 _| Kohnjein | 1910 | 6. | 7. | 8. 9. 10. | 11. | 12. | 13. | 14. | 15. 16. | 17. | 18. | Pc3 Dd2 h4 Ldl Pd4: Pde2 Pe2: Lg5 Lh6 e5 [+~~ ~~ M. Bradford B. cm ~ Ld7 0-0 Pe8 Pd4 Lg4 Ldl: Le2: f5 Lf6 Lg7 c5 |- "u™8-*"68 igu, 2 126 „ | Dd2 Pc3 Lc6: g4 0-0-0 Lh6 Lg7: De2 Tdgl g5 = T. Cheltenham T " ... z* 0-0 Le6 Pd7 bc6: Tb8 Pb6 | df6 Kg7: Tfe8 Lc8 Df4f =| SCOII~Yates 1913 ^ 175 Pc3 h3 Le3 Dd2 Lc6: Lh6 Ph2 i 0-0-0 De2 Pg4 Df3 cd5: + 25 Lg7 1 0-0 Ld7 ~Te8~ bc6: Lh8 d5 j Le6 " ~De7~ ~Dc5~ "Pd7 cd5: _ D"ras-Johner T.Wienl908 W. S 75 Le3 Dd2 Lh6 Ldl Pd5 cd5: Lf3: Lg7: dc6: 0—0 + "~ b C m 25 Ld7 0—0 De8 Pd4 b5 Pd5: Pf3f "c6 Kg7T Lc6: Tc8 - Scott~Yates T. Chester 1914 ^ „ Pd5 h3 Pf6f Lc6: Ph2 Da4 Da5 Le3 b3 0-0-0 f3 = Duras- T. Göteborg tWêÈ h6 0—0 Df6: bc6: De7 Ld7 Le6 f5 Kh7 c5 Tab81= Leonhardt 1909 24° Lg5 Ld2 h3 Lc6: De2 Le3 Dd2 g4 0-0-0 Tdgl Kbl — A c B 25 h6 0-0 ~Pd7~ bc6: Pc5 Pe6 | Kh7~"c5 Tb8~ c6 Ld7 + Vum-Mai6ay T. Wien 1908 jo9 • d4 Pc3 de5: Pe5: Lg5 Da4f Db4 0—0 Lf6: Pd5 c5 Tfdl + Duras— ~~"~' i ^ | Ld7 Lg7 Pe5: de5: La4; Dd7 0-0-0 h6 Lf6: Lg7 Kb8 f5 - Leonhardt T. Prag 1908 | T. 71 Le3 d5 fe3: h4 h5 g4 cbi: ba6f Ld7f De2 = Duras— A c B. 26 : Pg4l Pe3: Pe7 h6 g5 b5 Lg4: ~Ld7 Dd7: 0-0 » Spielmann T. Prag 1908 ^ 1 de5: Pc3 Lg5 Lh4 Lg3 0—0 Tel Pd5 h4 hg5: Dd2 — Duras— 26 de5: Lg7 h6 g5 0-0 Te8 Ph7 Pf8 Pg6 hg5; f6 [+ Teichmann T. Prag 1908 T. 79 1 PeS: I Pc3 °-° De2 Tadl &*~ f3 Le3 Lc5t Khl + m. Bradford B.c.m. ™ Pe5: de5: [ c6 h6 Le7 Dc7 Lg4 Lc5f [ Db6 Dc5f Ld7 - ""^-«are8 1911,4 294 Pd*_ _Pc6j_ _0-0_ _C5_ _Pc3_|_cd6!_ J3_ J[el_ _Pe2_ _PM b3_ + T. Karlsbad | B. c. m. ^ ed4: Ld7 bc6; Lg7 0-0 De7 | cd6; d5 d4 c5 Le6 Tfd8 —| uura8-^onn i9u 404 '\ I I Lcof I Da4 i 0-0 | Pc3 i Tdl i cB cd6: ef5: i Dh4 = Duras- I T. Hamburg f T ,Q /0 | I Lc6: bc6: | Dd7 | Lg7 | 0—0 | Ph5 | f5 cdó: I gf5: I De8 1= Leonhardt I 1910 I dy ö"""] 7 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14 15. | 16. 17. 18. j 0-0 e5 Pc3 Lg5 Lf6: ed5: I bc3: c6 Dd4_ + Duras— T. Karlsbad T 28 26 — bê6l—Lg7_~Ö=Ö~~d5 h6 Lf6: Lc3: j cd5: Le6 Tb8 - Leonhardt 1911 - i o-0 Pc3 f3 Le3 Lb3 f4 Ld4 Lg7: Lc2 1— Duras— T.St Petersburg T 79 2 1 ;Tc6TTg7 Ö—(T~P(ÏÏ Pi5 b6~ Pd7 Pc5 Kg7: a5 [+ Rubinstein 1909 > C. = Correspondentiepartij. M. = Match. T. = Tournooi, wedstrijd. A. C. B. = American Chess Bulletin. B. C. M. = British Chess Magazine. C. A. = Chess Amateur. D. S. Z = Deutsche Schachzeitung. D. W. = Deutsches Wochenschach. J. (B.) = Berger's Jahrbficher. N. T. = Tijdschrift N. S. B. S. S. Z. = Schweizerische Schachzeitg. T. = Wedstrijdboek. T. T. s= Tidskrift för Schack. W. S. = Wiener Schachzeitung. de witte kohingsstelling, die voorzichtig gedekt wordt, te bestormen. Intusschen komt wit zelf tot aanval op de zwarte koningsstelling; zijne figuren bezetten de strategische punten. Zwart verliest meer en meer terrein, ziet zich nog eenige pionnen ontnomen en gaat tenslotte bij gebreke aan goede zetten, te gronde. 1. e2-e4 e7—e5 2. Pgl-f3 Pb8—c6 3. Lfl—b5 a7—a6 4. Lb5-a4 Pg8—f6 5. d2—d3 d7—d6 6. c2—c4, .... De zet van Duras, gericht tegen b5 en vooral d5, moet dienen om aanvallen links en in het centrum te voorhomen, en ongestoord rechts te kunnen aanvallen. De zet heeft zijn zwakte (d3) en vond bij weinigen navolging; achter deze partij treft men aan eene kleine historische verzameling van partijen, waarin dit eigenaardig systeem werd beproefd. 6. . . Lf8—e7 7. Pbl-c3 0^0 8. Lel—e3 .... Vooraf h2—h3 schijnt toch noodig. 8 Pf6-g4 9. Ddl—e2 • .... Wit wil het systeem volgen, op den koningsvleugel aanvallen en lang rokeeren. Zwart moest nu consequent op e3 ruillen, en daarna f5 spelen. 9 f7—f5 10. La4xc6 . . • • noodzakelijk! (anders f5—f4 en Pd4). 10. ... . b7Xc6 11. Le3—d2 ... Tempoverlies, omdat h2—h3 niet is gespeeld. De volgende afruil bevrijdt D. D. van zijne zwakte d3; beter f4 of Lh4. 11 f5xe4 12. d3xe4 Lc8—d7 13. h2—h3 .... Verademing. 13 Pg4—f6 14. 0—0—0 Dd8—c8 4 15. Kcl-c2 .... Wit versterkt de koningsstelling telkens (zet 19, 21, 25) als het noodig wordt. 15 c6—c5 16. Pf5—h2 .... g2—g4 kan niet, want zwart slaat de pion (Pg4:). 16 Dc8—b7 20. Pfl—g3 a5—a4 17. g2—g4 Ld7—e8 21. Tdl—bl g7—g6 18. Ph2—fl Ta8-b8 22. Ld2—h6 Tf8-f7 19. b2—b3 a6—a5 23. Pc3xa4 Db7—a8 Als Zwart niet op a4 wilde ruilen en de witte pionnen verzwakken, had het opspelen der a-pion geen zin. 24. Pa4—c3 Pf6—d7 Lotsverbetering naar e4, via f8, e6; intusschen zit wit ook niet stil. 25. Tbl—b2 .... Overbodige voorzorg? 25 Le7—f8 26. Lh6—e3 .... natuurlijk niet g5, want dan zit de raadsheer levenslang. 26 Lf8—g7 27. h3-h4 Pd7—f8 28. h4—h5 Pf8—e6 29. h5xg6 h7Xg6 30. Kc2—bl .... Voorkomt gedwongen afruil op d4; Tb2 ziet er nu beter uit. 30. . . . . Le8—d7 31. g4—g5 Tb8—f8 32. De2—g4 .... Nu wordt het ernst. 32 c7—c6 33. Dg4—h4 Tf7—e7 34. Tb2—d2 Kg8—f7 Er is geen tijd, om d6 te dekken; op Db8 volgt Dh7f Kf7, Th6 en het punt g6 valt. De tekstzet dreigt natuurlijk Th8. Zwart: Residentie Schaakclub. Wit: D. D. Stand na 34/ van Zwart. 35. Pg3—f5 Tf8—h8 Op gf5: volgt natuurlijk ed5: (Pf4, Lf4:, ef4:, Dh5f, Kg8, f6). 36. Pf5—hóf Kf7—e8 37. Td2xd6: .... De tweede pion! 37 Da8—b8 38. Td6—d3 Pe6—d4 te laat. 39. Pc3-a4 Db8—a7 40. Dh4—g3 Ld7—e6 41. Le3xd4 c5xd4 Op ed4: is Dd6 zeer sterk. 42. c4—c5 Te7—b7 43. Pa4—b6 Da7—b8 44. Thl—cl ... Om Pc4 en d6 mogelijk te maken. Na Lh6:, gh6:> Th6: wint Dg5 de g-pion. 44 Ke8—e7 45. Pb6—c4 Tb7—b4 46. Pc4—d6 Th8—f8 47. Tel—c2 Tf8—f4 48. Kbl—b2 ... Om den Toren op f3 te kunnen afruillen. 48 Db8—a7 49. Ph6—g8f Ke7—d8 50. Pg8—f6 Da7—e7 Zie diagramm. 51. Kb2-a3! Eindelijk kan de K. zelf aanvallen, hij wint de derde pion. 4* 51 Tb4-b8 57. Kb2—a3 Db8—a7 52. Td3xd4 e5xd4 58. Dg3—e5 d4-d3 53. Dg3xf4 Dc7—a7f 59. Tc2—d2 Ta8—b8 54. Ka3-b2 Tb8—a8 60. Td2xd3 Tb8-h8 55. a2—a4 Da7-b8 61. Pd6—c8f Tb8xc8 56. Df4—g3 Kd8—e7 62. Td3—d6 opgegeven. Zwart: Residentie Schaakclub. Wit: D. D. Stand na 50/ van Zwart. A. R. Vierpaardspel. Wedstrijd om het Kampioenschap ,van D. D. 1920/21. Wit: Jhr. A. E. van Foreest 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Lfl—b5 Lf8—b4 5. 0—0 0—0 6. d2—d3 d7—dó 7. Lel—e3 ..... Zeker niet een energieke zet; wit wilde echter van de gewone varianten afwijken. 7 Lb4xc3 8. b2xc3 Pc6-e7 9. c3—c4 .... Bepaald niet goed, daar wit's koningslooper geruimen tijd buiten spel blijft. 9 Pe7—g6 10. Lb5—a4 Dd8—e7 11. Pf3-el Zwart: Mr. G. S. Fontein Om te voorkomen, dat Zwart Ph5 speelt. 11 c7—c6 12. La4-b3 Lc8—d7 Zwart kon terstond Kh8 spelen. 13. Tal-bl Kg8-h8 Nu de ontwikkeling is voltooid, wil Zwart de flijn openen. 14. c2-c3 Goed gespeeld, de L. komt in het spel en er komt een plaats voor het P. vrij. 14 Pf6-g4 15. Ddl—d2 Pg4xe3 16. f2xe3 f7—f5 17. e4xf5 Ld7xf5 18. e3—e4 Lf5—g4 Zwart staat nu ontegenzeggelijk beter, hij heeft beter pionnenstelling en beter figuurstelling. 19. Pel-c2 Pg6—f4 20. Pc2—e3 De7—g5 Wit kan niet op g4 nemen wegens Ph3f en Ldl gaat niet wegens 21 Ph3f 22. Khl, Tfl:f 23. Pel:, Dd2: 24. Pd2:, Pf2f enz. De zet, dien wit doet, is wel overwogen, maar is niet voldoende om beslissend nadeel te voorkomen. De beste verdedigingszet is 21. Tf2. 21. Kgl—hl .... Wit: A. E van Foreest. Stand na 21/ van wit. 21 Lg4—e2 22. Tflxf4 e5xf4 23. Pe3—f5 Gaat de L. terug, dan neemt wit op d6 en dreigt c5. Maar Zwart kan sterker spelen. 23 Dg5—g4 Dreigt f3. 24. h2—h3 Dg4—h5 f3 blijft dreigen; Df4: voor wit gaat niet wegens g6. 25. Lb3—dl Le2xdl 26. Tblxdl Tf8—f6 27. Tdl-bl b7—b6 28. c4-c5 .... Neemt zwart met de b- pion, dan krijt wit een open lijn voor zijnT.; neemt zwart met de d-pion, dan Df4: met eene niet ongevaarlijke dreiging; in het laatste geval kan zwart zich echter voldoende verdedigen. 28. . d6xc5 29. Dd2xf4 g7—g6 30. Df4—e5 Ta8—f8 31. Tbl—fl g6xf5 32. Tflxf5 Dh5-f7 Zwart kan nu de D. op g7 plaatsen; daarmede is de partij uit. Er volgde: 33. h4, Dg7 34. g4, Tf5: > 35. Dg7:t, Kg7: wit gaf de partij op. G. S. F. d4-opcning. Ernstige partij, gespeeld in D. D. 1920. Wit: R. Réti. Zwart: Mr. G. S. Fontein. 1. d2—d4 d7—d5 I 4. c2—c3 Dd8-c7 2. e2—e3 Pg8—f6 Zwart wil den Lc8 nog 3. Pbl—d2 c7—c5 niet insluiten door e6. 5. Lfl—d3 Lc8—g4 6. f2—f3 Lg4-h5 7. Pgl—h3 e7—e5 8. d4Xe5 Dc7xe5 9. 0—0 .... Pion e3 kan zwart niet nemen. Wit zou door Pf2 den L. dekken en dan dreigen de D. te winnen. Speelt zwart 10 , De7, dan volt 11. Tel, Pe4 12.Da4t, speelt zwart 10 Df4, dan komt 11. Pe4, Dc7 12. Pf6:t, Pf6: 13. Lb5f. 9. ■ . ; . Lf8—d6 10. Ph3—f4 .... Deze zet lijkt een vergissing; neemt zwart echter op e3 en f4, dan heeft wit door de open e-lijn en de dreiging Pc4 voldoende compensatie; zie 10 , De3t ll.Tf2, Df4: 12. g4, Pg4: 13. Pc4. 10 0—0 11. Tfl— el Lh5—g6 12. Pd2—fl Lg6xd3 13. Ddlxd3 Zwart heeft het vrijere spel maar daartegenover staat, dat pion d5 zwak is. Wel is pion e3 ook zwak, .maar deze minder ver opgeschoven pion is beter .te verdedigen. 13 Pb8—c6 14. b2—b3 Ta8—d8 15. Lel—b2 De5—e7 16. Pf4—h3 Pc6—e5 17. Dd3—c2 c5—c4 18. Ph3—f2 Ld6—c5 Beter was het cb3: te spelen; c3 is dan zwak en zwart heeft de kans een vrijen pion op de a-lijn te krijgen. 19. b3—b4 Lc5—b6 20. a2—a4 Tf8—e8 21. a4—a5 Lb6-c7 22. Pfl—g3 Pe5-g6 23. Tal—dl Lc7xg3 Waarschijnlijk was Ph4 beter geweest. 24. h2xg3 De7—c7 25. g3—g4 Dc7—g3 26. Pf2 hl Dg3—h4 27. Dc2—f2 Dh4—g5 28. Phl—g3 Dg5—h4 29. Lb2—cl Pg6—e5 30. Pg3—e4 Dh4xf2f 31. Pe4xf2 h7—h6 Zwart: G. S. Fontein. Wit: R. Réti. Stand na 31/ van zwart. Voorkomt g5 en maakt voor den K. een vluchtveld. Zwart staat nog steeds vrijer, maar hij heeft geen figurenspel en de witte e-pion is gemakkelijker te dekken dan de zwarte d-pion. Onder bepaalde omstandigheden dreigt wit door e4 zijn L. in het spel te brengen en dan zwart's damevleugel aan te vallen. Zou wit thans e4 spelen, dan zou volgen: 31 , de4: 32. Td8:, Td8: 33.Pe4:,Pe4: 54.Te4:, Tdlf enz. 32. Kgl—h2 .... Brengt den K. uit het schaak (zie vorige opmerk.). 32 b7—b5 Door dezen zet zou de aanval op den damevleugel na e4 niet veel te beteekenen hebben. 33. a5xb6e.p. a7xb6 34. Lel—d2 Td8-a8 35. Tdl-al Pe5—c6 Zwart wil het P. op b5 brengen. Voordat het P. daartoe op a7 wordt gespeeld, moet b6 zijn gedekt (Ta6). Dit gebeurt door Pd7. Van dien zet is het bezwaar dat e4 niet meer door het P. wordt bestreken. Daarom was beter Ped7. 36. Kh2—g3 Pf6—d7 37. e3—e4 d5—d4 Neemt zwart, dan komen wit's P. en L. in het spel. Het bezwaar van d4 is, dat wit door b5 het Pc6 kan aanvallen. 38. b4—b5 Pc7-a7 39. Tel—bl Pd7—c5 40. Tbl—b4 Pc5—b3 41. Tal—dl Op 41. Ta2 zou zijn gevolgd: 41 Pb5: 42. Ta8:, Ta8: 43. Tb5:, Pd2: 44.cd4:,Pflt 45. Kf4, Ta2 enz. 41 Ta8—c8 42. Ld2—el .... remise gegeven. G. S. F. Vicrpaardcnspel. Wedstrijd om het Kampioenschap van D. D. 1921/22. Wit: J. W. te Kolsté. 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Pbl—c3 Pg8—f6 4. Lfl—b5 Lf8—b4 5. 0—0 0—0 6. d2-d3 Lb4xc3 7. b2xc3 d7—d6 8. Lel—g5 Dd8-e7 9. Pf3—d2 .... Met het doel door f4 het P. op f6 met twee figuren aan te vallen. Maar zwart Zwart: Jhr. A. E. van Foreest. kan op eenvoudige wijze — door h6 — de uitvoering van dit plan te keer gaan en dan staat het P. op d2 niet goed. 9. . . . . Pc6—d8 Zoo gaat het ook maar h6 is veel beter. 10. f3—f4 e5xf4 11. Lg5xf4 .... Tf4: gaat niet wegens De5. 11 Lc8—g4 12. Ddl—el Pf6—h5 13. d3—d4 .... Beter is Le3. Het zwarte paard op h5 staat dan slecht en wit heeft beide loopers. Hoe minder figuren hoe meer de zwakte van e4 telt. 13 Ph5xf4 14. Tflxf4 Lg4—h5 15. Lb5—d3 Pd8—e6 16. Tf4—f5 .... Een verloren zet, daar zwart's L. op een beter veld wordt gedreven. 16 Lh5-g6 17. Tf5-fl Tf8—e8 18. Tal—bl Ta8-b8 19. Del—f2 a7—a6 20. Tbl— el Wit geeft zwart ten onrechte gelegenheid den T. in het spel te brengen en eventl. b7 te dekken door het P. 20 Tb8—d8 21. Tel—e3 Beter den T. naar bl terug te spelen. 21 Td8—d7 22. Tfl—bl Pe6—d8 23. Tbl—el De7—g5 Zwart heeft uitstekend ge- manoevreerd. Ook het volgende gedeelte der partij speelt hij zeer goed. 24. h2—h4 Het opspelen der koningspionnen is gevaarlijk, zoolang de figuren niet voldoende voor den aanval zijn geposteerd. 24 Dg5—a5 25. Ld3—c4 Td7—e7 26. g2—g4 h7—h5 27. g4-g5 Nu is van aanval voorloopig geen sprake. De verzwakking van de koningsstelling blijft. 27 Da5—a4 28. Lc4—b3 De D. wordt op een beter veld gedreven en de L. kan van b3 niet terstond naar den koningsvleugel worden gespeeld. Waar zwart pion c2 niet kon nemen f28.. . . Dc2: 29.Lb3, Db2 30. Tbl, Da3 31. Pc4), moet Lb3 niet juist worden geacht. 28 Da4—d7 29. Kgl—h2 Beter de dreiging Dg4f door Df3 te keer te gaan. 29. . • c7—c5 30. Lb3-d5 Pb8-c6 31. Te3—e2 c5xd4 32. c3xd4 Pc6—b4 33. Ld5—b3 Stand na 33/ van Wit. 33 d6-d5! Zwart: Jhr. A. E. van Foreest. Wit: J. W. te Kolsté. Zwart speeltvoortreffelijk. Wit deed het beste nu op d5 te nemen, maar hij houdt dan ook het mindere spel wegens de zwakke pionnenstelling op den koningsvleugel. 42. Tc8f, Kh7 43. Te8, f6 44.gf6:, gf6: 45.Te7f (Kg6 46.T7e6,D- 47. K-) 39. De3—f4 b7—b6 40. Te2—c2 Te7—e6 41. Df4—f5 g7—g6 42. Df5-h3 Pc6-e7 43. Dh3—d3 Te6—c6 44. Tc2xc6 Pe7xc6 45. Dd3—b5 Een fout, waardoor wit een tweeden pion verliest. Er volgde: 45 , Pe5: 46. Dd7:, Pd7: 47. Tc7, Pf8 48.Tb7,Te4 49.Tb6:, Th4:f 50. Kg3, Tg4f 51. Kf3, Pe6 52.Pa5:, Pd4:f 53.Kf2, Pe6 54. Pc6, Ta4 55. Tb2, d4 zwart won. G. S. F. 54. e4—e5 35. Lb3xc2 36. Tel—cl 37. Df2—e3 Lg6xe2 Pb4xc2 Pc2—b4 Pb4—c6 Door Pa2: kon zwart een tweeden pion winnen (Tbl, Tc8). Hij wilde waarschijnlijk bij den volgenden zet Pe5: spelen. 38. Pd2—b3 a6—a5 Op 38 , Pe5: zou volgen: 39. de5:, Te5: 40. De5:, Te5: 41. Te5:, Dd6 Geweigerd Damegambiet. Gespeeld in den winterwedstrijd D. D. 1919—1920. Wit: G. J. van Gelder. 1. d2—d4 d7—d5 2. Pgl—f3 e7—e6 3. c2—c4 Pg8-f6 4. Pbl—c3 a7—a6 Een ongebruikelijke zet, die nog niet zoo slecht schijnt te zijn. 5. c4xd5 .... Wit kan ook zeer goed de f ianchetto - ontwikkeling toelaten b. v. 5. Lg5, dc: 6. e3, c5. 5 6. Lel—g5 7. e2—e3 8. Lfl—d3 e6xd5 Lf8—e7 0—0 Pb8-d7 Zwart: R. J. Loman. 9. Tal—cl Tf8—e8 10. 0—0 Pd7—f8 11. Ddl— b3 c7—c6 12. Pc3 a4 Le7—d6 Zonder dezen fout zou wit in de opening weinig voordeel behaald hebben. 13. Pa4—b6 Ta8—b8 14. Pb6xc8 Dd8xc8 15. Lg5xf6 g7xf6 16. Pf3—h4 Dc8—c7 17. g2-g3 Indertijd gaf de Heer Vij- zelaar hier f4 aan. (Te3:, Lh7:"j*), waarna mede de witte torens tegen den ver- zwakten koningsvleugel ageeren, zeer waarschijnlijk met doodelijken afloop. 17 Pf8—g6 18. Ph4—f5 Pg6—e7 19. Db3—dl Pe7xf5 20. Ld3xf5 Ld6—f8 21. Lf5—bl h7—h6 Pareert de dreiging Dh5 —f5. Zwart is, dank zij de ongelijke loopers, schijnbaar nog wel in staat, zich te verdedigen; echter niet op den duur, als wit lijnen voor zijne torerls geopend zal hebben. 22. Kgl—g2 Lf8—g7 23. h2—h4 Kg8—f8 Zwart vreest h5 en Thl —h4 en wil den Koning naar den damevleugel overbrengen, wat mislukt. 24. Tfl—hl Kf8—e7 25. Ddl-g4 Lg7—f8 26. e3—e4 Dc7—d7 27. Dg4—f3 d5xe4 28. LblXe4 Lf8—g7 29. d4—d5 c6xd5 Zwart: R J Loman. Wit: G J. van Gelder. Stand na 29/ van zwart. 30. Df3 -a3f Ke7—d8 31. Le4—f5 Te8—e6 Gedwongen; 31 De7 32. Da5f, b6 33. Dd5:f. 32. Thl—el d5—d4 33. Lf5xe6 f7xe6 34. Da3—b3 Dd7-d5f Zonder dame verliest zwart stellig. Er volgde nog 35. Dd5:, ed 36. Tc5, Kd7 37. Td5:t, Kc6 38. Td4:, f5 39. Td2, Tf8 40. Te7, Lf6 41. Th7, f4 42. Th6:, geeft op. G.J.v.G. Driepaardcnspel. Gespeeld in den Kampioenwedstrijd D. D. 1920- Wit: Jhr. H. Strick van Linschoten. Zwart: G. J. 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl-f3 Pg8—f6 3. Pbl—c3 Lf8—b4 4. Pc3—d5 PfóXdö 5. e4xd5 0—0 Sterk is e4. 6. a2—a3 Lb4—a5 7. b2—b4 .... Wit bouwt de partij origineel op en is niet bang, kansen te geven en te nemen. 8. c2—c4 9. c4—c5 10. d2—d4 11. Lel—e3 12. Ddlxf3 Er dreigde Lg4. 12 13. g2xf3 -1921. van Gelder. La5—b6 e5—e4 Dd8—f6 e4xf3 d7—d6 na ,12. cb6:, Df6xf3 Lc8—f5 Zwart: Q. J. van Gelder. Wit: Jhr. H. Strick v. Linschoten. Stand na 11/ van zwart. Na 13 , Pd7 volgt 14. Lb5, a5 15. Ld7:, Ld7: 16. cb6:, ab4: 17. bc7: en later Lf4 en Ld6:. 14. c5xb6 a7xb6 15. Kei—d2 Pb8—d7 16. Lfl-c4 b6—b5 17. Lc4—b3 .... Wit moest den pion nemen. Thans is b5 onaantastbar en d5 zwak. 17 Pd7—b6 18. Thl—cl Tf8—c8 19. Le3—f4 Lf5—g6 20. Tel— c3 Kg8—f8 Zwart moet zijn eigen zwkate op c7 voldoende verdedigen, alvorens op d5 af te gaan, want er dreigt La2 en Tacl. 21. Kd2—cl Kf8—e7 22. Kcl—b2 f7—f6 23. Tal—gl Ke7-d7 24. h2—h4 Tc8-g8 25. Tgl—el Ta8—e8 26. Tel—e6 Lg7—f7 27. Tc3—e3*) Pb6xd5 geeft op. Inderdaad is wit na 28. Te8:, Te8: 29. Te8:, Ke8: bij overigens slechten pionnenstand een pion achter; na 30. Ld5:, Ld5: valt ook nog f3. G. J. v. G. *) Wit moest hier in elk geval het interessante torenoffer op c7 beproeven; in den volgenden zet krijgt hij door Td6: eene dreiging met aftrek-schaak, die hem in elk geval eenen officier terugbezorgt, waarna de partij voor zwart moeilijk te winnen lijkt. Spaanschc partij. Winterwedstrijd D. D. 1915—1916. Wit: J. W. te Kolsté. 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lfl-b5 a7—a6 4. Lb5xc6 d7xc6 5. d2—d4 Lc8—g4 6. d4xe5 Dd8xdlf 7. Kelxdl 0-0—Of 8. Kdl—e2 Td8—e8 9. Lel—f4 .... Beter is 9. h3, Lf3:f 10. Kf3:, Te5: 11. Lf4. Zwart: R. J. Loman. 9 Pg8—e7 10. h2—h3 Lg4xf3:f 11. g2xf3 Pe7—g6 12. Lf4—g3 Pg6xe5 13. Pbl—d2 .... Om te verhinderen, dat zwart Pc4 speelt. Het paard staat op d2 beter dan op c3. 13 Lf8-d6 14. f3—f4 Pe5-g6 15. Ke2—f3 f7—f6 Wit heeft op den koningsvleugel 4 pionnen tegen 3, zwart op den damevleugel. Het is echter gemakkelijker voor wit om van zijn pionnemeerderheid gebruik te maken, omdat hij zich veel eerder een vrijen pion kan verschaffen. Zwart begint met daartegen maatregelen te nemen, maar verandert spoedig van plan door op de d-lijn te ageeren (zie den 17en en 18en zet). Hij had beter gedaan bij zijn eerste plan te blijven. 16. Thl-el Te8—e7 17. a2—a4 .... Wit wil Pc4 spelen en dan, in geval zwart b5 speelt, door ab5: de a-lijn openen, hetgeen in sommige varianten voordeelig is. 17 18. c2—c3 19. Pd2—c4 20. Tal—dl 21. Tdlxd7 22. e4—e5 23. Pc4—e3 24. Lg3—h4 Lb6—b4 Th8—d8 Lb4—c5 Te7—d7 Td8xd7 f6—f5 Pg6—e7 Lc5xe3 Op g7—g6 zou kunnen volgen: 25. b4, La7? 25. e6 en 26. Le7:. 25. f2xe3 Pe7—g6 26. Lh4—f2 Kc8—d8 Op 26. Td3 zou wit spelen: 27. Ke2 en vervolgens Lg3 en e4. 27 28 29 30 e3—e4 Lf2—e3 e4xf5 Kf3-e4 31. Telxe3 32. Ke4xe3 Td7-d3f Pg6—e7 Pe7xf5 Td3xe3f Pf5xe3 Zwart gaf op. Wit kan den K. naar g4 brengen en dan den h-pion opspelen, teneinde zwart's pionnenstelling te verzwakken. (Opmerkingen naar de Nieuwe Rotterdamscbe Courant.) Zwart: R. J. Loman. Wit: J. W. te Kolsté. Slotstand Zwart aan zet. Wit: J. W. te Kolsté. 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pg8-f6 3. Pf3xe5 d7—d6 4. Pe5—f3 Pf6xe4 Russische partij. Winterwedstrijd D. D. 1915. Zwart: P van't Veer. 5. Pbl—c3 Pe4—f6 Gebruikelijk is op c3 te nemen. 6. d2—d4 Lc8—g4 Te vroeg. Beter is Le7 en 0—0. 7. h2—h3 .... Ruilt zwart op f3, dan komt wit's D. op een mooi veld. Gaat dé L. naar f5 of h5, kan wit lang rocheeren en evtl. g4 spelen, in welk geval de zet h3 beteekenis krijgt als voorbereiding van een aanval. Op f5 zou de L. beter staan dan op h5, omdat op dit veld deze figuur van den damevleugel is afgesloten en zwart niet goed Pc6 kan spelen wegens Lb5. 7 Lg4—h5 8. Lcl-f4 .... Wit speelt nog niet met den L. op fl om terstond Lb5 te kunnen spelen, indien zwart het P. op c6 zet. 8 Dd8—e7f Om 0—0—0 te kunnen spelen 9. Lf4—e3 Pb8—d7 10. Lfl—e2 .... Beter dan Ld3, omdat zwart dan door Lg6 kan dreigen wit's sterken L. af te ruilen 10. ... . De7—d8 Zwart durft niet, zooals hij van plan was, lang te rocheeren, omdat wit's figuren tegen de rochadestelling ten aanval gereed staan 11. Ddl—d2 Lf8—e7 12. 0—0—0 .... Nu is het voor zwart gevaarlijk kort te rocheeren. 12 d6-d5 13. g2—g4 Lh5—g6 14. Pf3—e5 Le7—b4 15 f2—f3 Dd8-e7 16. h3—h4 h7—h5 Na 16 , Pe5: 17. de6:, De5: zou wit door h5 een figuur winnen. Op 16..., h6 zou volgen: 17. g5, hg5: 18. Pg6:, fg6: 19. hg5:. 17. Pe5xg6 f7xg6 18. g4-g5 Pf6—g8 19. Le3—f4 .... Zwart kan nu niet met het P. op d7 spelen wegens Lb5f en Tel. 19 0—0-0 20. Le2—d3 De7-f7 Zwart: P. van't Veer. Wit: J. W. te Kolsté. Stand na 20/ van zwart. 21. Lf4xc7 Kc8xc7 22. Pc3—b5f Kc7-b8 Op 22. Kc8 zou wit 23. Db4: spelen met talrijke dreigingen. 23. Dd2—h2f .... Sterker dan Db4:. Op 23 , Ka8 zou volgen: 24. Pc7f, Kb8 25. Pd5:f, Ka8 26. Pb4: (26...., Pe7 27. Le4, a5? 28 Dc7 of 26 Pb6 27. c3, a5 28. Pc2, Da2: 29. Dc7). 23. ... . Pd7—e5 24. Dh2Xe5f Kb8—c8 Wit geeft mat in twee | zetten. Op Ka8 zou zijn gevolgd: 25. Pc7f, Kb8 26 Pa6f. (Opmerkingen naar de Nieuwe Rotterdamsche Courant.) Geweigerd Damegambiet. De navolgende partij werd gespeeld in een wedstrijd „Vereenigd Amsterdamsen Schaakgenootschap* tegen .Discendo Discimus" s-Gravenhage(Competitie Nederlandsen Schaakbond 6. Juni 1920.) Wit: W. A. T. Schelfhont. (V. A. S.) 1. d2-d4 d7—d5 2. Pgl—f3 Pg8—f6 3. c2—c4 e7—e6 4. c5xd5? .... Bekend is, dat de Heer Schelfhout meermalen de opening zijner partijen op bijzondere wijze behandelt en dikwijls in schijnbaar slechte stellingen op verrassende wijze in het voordeel weet te komen. Ditmaal lukt hem dit niet, maar in deze partij bouwt hij zijne positie ook op zeer ongunstige wijze op. De afruil in het centrum, vóór zwart c7—c5 heeft gespeeld, geeft den looper c8 bewegingsvrijheid, en het is niet in te zien, dat de zet wit hiervoor eenig voordeel als compensatie verschaft. 4 e6xe5 5. g2-g3 .... De ontwikkeling van den looper naar g2 is zonder beteekenis, want het aanvalsobject, de geisoleerde Zwart: W. van Kooy. (D. D.) ' pion d5, ontbreekt en na c7—c6 bijt de looper op graniet. 5 Lf8—e7 6. Lfl—g2 0—0 7. 0—0 c7—c6! 8. Pbl - d2 Lc8—e6 9. Ddl—b3 Wit is feitelijk reeds om een goede voortzetting verlegen. De pion d5 is onaantastbaar zoodat de tekstzet alleen aanval op b7 beteekent en dezen aanval kan zwart makkelijk pareeren. Het beste voor wit ware waarschijnlijk geweest zoo spoedig mogelijk e2—e4 te te spelen. Wij vermoeden, dat wit dit naliet omdat daarna de pion d4 zeer zwak wordt. 9. ... Dd8—b6 10 Db3xb6 a7xb6 Deze afruil is wederom in zwart's voordeel en geeft zwart versterking van het centrum benevens de open a-lijn. 11. Pf3—e5 Pb8—d7 12 f2-f4 Wit heeft geen gelegenheid meer e2—e4 te spelen, want dit zou den pion a2 kosten het gevolg van wit's lOen zet, bijvoorbeeid 12. Pe5xd7, Pf6xd7 13 e2-e4, d5xe4 14. Pd2xe4, Le6 Xa2. 12 Le6—f5! De looper doet op e6 geen dienst, zwart wil het veld e4 bezetten. 13. h2—h3 Om te vervolgen met g3—g4, eventueel g4—g5 en na het terugwerpen der zwarte stukken een aanval op den koningsvleugel te ondernemen. 13 h7-h5 14. Kgl—h2 Tf8—d8 Ter voorbereiding van de bezetting van het veld e4 moet het paard d7 verdedigd worden, daar anders het paard f6 niet op e4 kan nemen. 15. Lg2—f3 Lf5-e4 16. g3—g4 Na 16. Pd2xe4, d5xe4 (natuurlijk niet 16... , Pe4: 17. Lh5.) is de pion e4 een blijvende hinderpaal voor wit's verdere ontwikkeling, terwijl zwart daarna ook nog de open d-lijn voor zijne torens heeft. 16 Le4xf3 17. Pd2xf3 Na zwart's antwoord zal weldra blijken, dat deze zet nadeelen met zich brengt, welke zet doet dit niet? Maar ook 17. ef3: is bedenkelijk, daarna is wel het veld e4 in wit's macht, maar zwart zou dan niet op g4 afruilen, en met veel kans op succes zijn aanval richten op den zwaken pion d4. 17 h5xg4! 18. h3xg4 Le7—d6! Zwart Wit. Zwart dreigt nu, na afruil op e5, den piong4 te winnen. 19. g4—g5 Pf6—e4 20. Kh2-g2 g7—g6 21. a2—a3 Vroeg of laat moet wit dit tempo verliezen, wederom een gevolg van den afruil bij den lOen zet. 21 Kg8-g7 22. Lel—e3 Om den Toren al mobiel te maken. Overigens speelt deze looper een vrij treurige rol. 22 Ld6xe5! Zeer juist gespeeld. De afruil verschaft zwart wederom een klein voordeel, n. 1. het isoleeren van den pion g5. 23. f4xe5 .... Natuurlijk is d4xe5 nog veel slechter, daarna zijn zwart's centrumpionnen onweerstaanbaar. 23. . . . . Pd7—f8 24. Tfl—hl Pf8—e6 Materieel staan de partijen nog altijd gelijk, maar het is uiterst moeilijk voor wit niet ten achter te geraken. De looper doet nog altijd dienst als pion, maar het onaangenaamste is, dat de zet e2—e3,- ter verdediging van d4 niet kan geschieden, omdat de looper den pion g5 moet blijven verdedigen. 25. Thl—h6 Td8—h8 26. Tal—hl c6—c5! Tegen het opdringen der zwarte pionnen is wit tenslotte machtlos. 27. d4Xc5 b6xc5 28. Thl-dl Ta8—d8 29. Th6xh8 Kg7xh8 30. Le3—cl Kh8—g8 31. Tdl—d3 c5—c4 32. Td3—dl d5—d4 33. Tdl-el .... Om d4-d3 te verhinderen. 33. . ... b7-b5 34. Tel—dl .... Wit is machteloos, paard en looper moeten den pion g5 verdedigen. 34 35. Lel—d2 Pe4—e5 c4—c3 Zwart. Wit. Veel sterker dan d4—d3. Na 35. bc3:?, dc3: gaat een stuk verloren. 36. Ld2—cl Pc5—b3 37. b2xc3 Anders volgt c3—c2, dl —d3 enz. 57. . . . . d4xc3 38. Tdl—el c3—c2 39. Kg2—f2 Td8—dl 40. Lel—e3 c2—c!D 41. Le3xcl TdlXcl 42. Tel X cl Pb3xcl 43. Kf2—e3 Pel—b3 Zwart heeft nu een paard voor een pion. Toch moet hij voorzichtig zijn, want behalve den zwakken pion b5, heeft hij slechts twee pionnen, zoodat remise nog mogelijk is. 44. Kè3-e4 Pb3—a5 45. Ke4—d3 Pa5—c4 46. Kd3—c3 Pc4xa3 47. Kc3—b4 Pa8-e2f Nu zou na 48. Kb5: volgen 48 Pc5f en na afruil van Pf3 heeft wit geen kans meer. Wit kan alleen remise makendoorzijn paard te offeren voor de zwarte f- en g-pionnen, nadat de koning den b-pion genomen heeft. 48. Kb4—c3 Pc2—e3 49. Kc3—b4 Pe3—f5 50. e2—e3! Nog een aardig zetje. Wit kan toch den pion b5 niet verkrijgen zonderden e-pion te verliezen. Maar nu behoudt wit ten minste zijn paard. 50 g Pf5xe3 51. Kb4xb5 ' Pe3-d5 52. Kb5—c6 Pd5—f 53. Kc6—d6 Pf4—h3" 54. Pf3—d2 Ph3xg5 en wit gaf op. De partij bevat geen spannende momenten, geene schitterende combinaties. Zij toont eenvoudig aan, hoe men door goed spel van een klein voordeel in de positie kan profiteeren. De juiste behandeling van een dergelijke partij is echter veelal evenmoeilijk alsdeberekening von ingewikkelde offer-combinaties. (Algemeen Handelsblaad.) Falkbeergambiet. Wedstrijd .City of London Chess Club* 1899. Door zijn verblijf in het buitenland heeft de Heer Loman hèt meest van allen de Nederlandsche kleuren tegen buitenlanders verdedigd. Van de vele, vaak mooie, partijen, in het buitenland gespeeld, moge een hier een plaats vinden, al is het verband met D. D. ver te zoeken. Wit: R. J. Loman 1. e2—e4 e7—e5 2. f2—f4 d7-d5 3. e4xd5 e5—e4 4. d2—d3 Pg8—f6 5. d3xe4 Pf6Xe4 6. Ddl—e2 Dd8xd5 7. Pbl— d2 f7—f5 8. g2-g4 Met dezen zet werd Pillsbury verrast in zijn partij met Charousek te Neurenberg 1896. Trenchard's tegenzet (g6) is niet goed. Pillsbury speelde beter: Le7. Later heeft hij den aanvalszet Pc6 gespeeld. Zwart: H. W. Trenchard 8 9. Lfl—g2 10. g4xf5 11. Pd2xe4 12. Lg2Xe4 13. Pgl— f3 14. f4—f5 g7—g6 Lf8—e7 g6xf5 f5Xe4 Dd5—e6 Pb8—c6 De6—d6 Stand na 14/ van Zwart. 5 15. f5—f6 Een fraai pionoffer, waardoor wit zijn figuren met „tempo-winst" verder kan ontwikkelen. 15. ... , Dd6xf6 16. Lel—g5 Df6—e6 Op 16 , Dd6 volgt 17. Td!,Dc5 18.Td5,Db4f 19. c3 (Da4 20. Td4, Pd4: 21. Lg6f). 17. 0—0—0 Lc8—d7 18. Tdlxd7 Een mooi offer, dat zwart's stelling desorganiseert. Neemt zwart met de D., dan ruilt wit door Lc6: een der figuren, die het punt e7 dekken, en verjaagt door Tdl de andere figuur. 18 Ke8xd7 19. Le4xc6f b7xc6 20. Pf3—e5f Kd7—e8 Niet Kc8 wegens Da6f. 21. De2—h5f Ke8—d8 22. Lg5xe7f Kd8—e7: 23. Thl—el De6xa2 Op Kd6 en Kd8 volgt Pf7f, op Kf8 volgt Df3f en op Kf6 volgt Dh6f. 24. Dh5—g5 Wit speelt zeer precies. Den K. wordt het veld d8 ontnomen. 24 Ke7—e8 Indien Kd6, dan Pc4fof Df6f. 25. Pe5—c4f Snijdt de dame van het gevechtsterrein af. 25 Ke8—d7 26. Dg5—f5f Kd7-d8 27. Tel-dlf Kd8—e8 Wit geeft mat in drie zetten. G. S. F. Spaansche partij. Wedstrijd om het Kampioenschap van D. D. 1920/21. Wit: Mr. A. Rueb. 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8—c6 3. Lfl—b5 a7—a6 4. Lb5-a4 Pg8—f6 5. 0—0 Pf6xe4 6. d2—d4 b7—b5 7. La4—b3 d7—d5 8. d4xe5 Lc8—e6 9. c2—c3 Lf8—e7 10. Ddl—e2 Met het doel om Lc2 en Pd4 te spelen. De zet heeft het bezwaar, dat, terwijl Zwart: R. J. Loman. zwart ontwikkeld is, niet met dé ontwikkelingwordtvoortgegaan. 10. .... 0—0 11. Lb3-c2 Wit onderstelt, dat zwart niet f5 kan spelen. Waar f5 blijkbaar mogelijk is, was Pd2 beter. 11 f7—f5 12. e5xf6 Aannemen van het pionoffer is zeer gevaarlijk, daar zwart geheel ontwikkeld is en beide loopers heeft, terwijl wit's ontwikkeling nog niet voltooid is en de D. geëxponeerd wordt. 12 Le7xf6 13. Lc2xe4 d5xe4 14. De2xe4 Dd8—d7 15. Lel-f4 .... Op Le3 volgt Lf5. 15 Ta8—e8 16. De4—c2 Le6—c4 17. Tfl—dl Dd7—g4 Zwart voert zijn figuren met tempowinst ten aanval. Speelt wit nu niet Le3, dan komt Le2. 18. Lf4—e3 Lf6—e5 Zwart dreigt Tf3:; speelt wit Pel, dan kan zwart offeren op h2. 19. h2—h3 Dg4—h5 20. Pf3xe5 .... Op Pel kon zwart Le6 spelen. 20 Pe6xe5 21. Pbl—a3 Op Pd2 kan zwart Ld3 of Le6 spelen. 21 Pe5xf3f Zwart: R. H. Loman. Wit: A. Rueb. Stand na 21/ van zwart. De Heer Loman voert den aanval zeer krachtig. Neemt wit het offer niet aan, dan komt Le6. 22. g2xf3 Tf8xf3 23. Pa3Xc4 Tf3xh3 24. Le3—f4 Zwart gaf mat in twee zetten. Het is duidelijk, dat zwart na f4 ook spoedig zou hebben gewonnen. G. S. F. Evans-Gambiet. Winterwedstrijd D. D. 1921—1922; l. klasse. Wit: F. K. Overduyn 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8-c6 3. Lfl-c4 Lf8—c5 4. b2-b4 Lc5xb4 5. c2-c3 Lb4 c5 6. d2—d4 e5xd4 7. 0—0 d7—d6 8. c3xd4 Lc5-b6 9. Lel—a3 .... Geen gebruikelijke zet. De looper wordt gezet op Zwart: C. P. de Bruyn. een plaats, waar dit stuk sterk kan staan. 9 Pg8—f6 La3 heeft de verdienste, dat het voor zwart moeilijk is den juisten tegenzet te bepalen. Na den tekstzet dreigt de looper op a3 zeer sterk te worden (na e5). Voor de hand ligt het Pg8 naar e7 te spelen, maar dan 5* komt een aanval op f7 door Pg5. Zwart zou echter Pe7 kunnen spelen na Pa5. 10. e4-e5 d6Xe5 Op Pe4 zou wit ed6: spelen; zwart zou dan een zeer lastige stelling hebben, daar wit de open e-lijn heeft, terwijl zwart'skoningsvleugel nog niet ontwikkeld is. 11. Pf3-g5 Een gewaagde zet, daar wit nog niet geheel ontwikkeld is en zwart twee pionnen meer heeft. De zet is echter kansrijk. 11 Pf6—d5 Zwart: C. P. de Bruyn. Wit: F. K. Overduyn. Stand na 11/ van zwart Zwart kon zich verdedigen met 11 , Leób.v.ll.. ., Le6 12. Pe6:, fe6: 13. Le6:, Pd4, hij kan dan tot (lange of korte) rochade komen. 12. Pg5xf7 Wit speelt nu zeer goed, maar zwart maakt het niet moeilijk. In plaats van 13..., Ke6 had hij Df6 moeten spelen. De mogelijkheid van verdediging wordt vergroot door de omstandigheid, dat Tal en Pbl nog niet zijn ontwikkeld. 12. . . . Ke8xf7 13. Ddl-f3f Kf7-e6 14. Pbl-c3 Lb6xc4 Op Pce7 volgt Le7: en op Pd4: komt a2 15.Ld5.f, Kd7 16. Df7f. 15. Le4xd5f Ke6-d7 16. Df3- f5f Kd7-e8 17. Df5-f7 mat. Wit heeft riskant, doch met goeden positie-kijk gespeeld en hij heeft de partij op krachtige wijze beëindigd. G. S. F. Scandinavische partij. Gespeeld in den kampioenswedstrijd 1921 — 22 D. D. 16. Debember 1921- Wit: Mr. A. Rueb 1. e2—e4 d7-d5 2. e4xd5 Pg8-f6 3. Pbl-c3 Pf6xd5 4. d2-d4 Pb8-c6 5. g2-g3 Wit ziet zeer juist in, dat zijn looper op de diagonaal Zwart: L. G. Schouten g2—b7 de meeste toekomst heeft. Nog beter ware het daarom geweest den 3den zet Pc3 achterwege te laten, om zich een eventueel c2 —c4 voor te behouden, volgens 't principe de pionnen op te rukken tegen den vijandelijken vleugel, waarop de eigen looper gericht staat. 5 e7—e6 6. Lfl—g2 Lf8—b4 7. Pgl—e2 0—0 8. 0—0 Pc6—e7 9. Pc3—e4 .... Nu dreigt c3 gevolgt door c4. 9 Pd5—b6 10. Ddl-d3 Pe7—g6 ft. h2—h4 .... Wit staat op beide vleugels beter. 11. ... . f7—f5 Wel gedwongen, Pg5 en h5 is ook niet aangenaam voor zwart. 12. Pe4—g5 h7—h6 13. Pg5—h3 Lb4—e7 14. Pe2—f4 Pg6xf4 15. Ph3xf4 Tf8—f6 16. Tfl-el Le7—d6 17. c2—c4 Ld6xf4 18. Lel X f4 c7—c6 19. Tel—e3 Pb6-d7 20. Tal—el .... Wit speelt te veel op de zwakte van e6. Consequenter ware het voordeel op den damevleugel te vergrooten door b4, a4 en b5. Nu krijgt zwart nog eenige tegenkansen op den damevleugel. 20 Pd7—f8 21. Lf4—e5 Tf6—f7 22. h4—h5 a7-a5! 23. Lg2—f3 a5—a4 24. Le5-f4 Dd8—b6 25. Dd3—c3 Lc8—d7 Zwart: L. G. Schouten. Wit: A. Rueb. Stand na 25/ van zwart. 26. d4—d5 De eenige mogelijkheid het spel te forceeren. Zij is tevens voldoende; de loopers krijgen nu speelruimte. 26 e6xd5 27. c4xd5 Db6-a5 28. Dc3xa5 Ta8xa5 29. d5—d6 Ta5—a8 De zwakke pion e6 is weg. Daarvoor is nu in de plaats gekomen pion f5, die dank zij wit's manoeuvre h2—h4—h5 hulpbehoevend geworden is. Dit beslist. 30. Lf3-dl b7—b5 31. b2—b3 Tf7—f6 32. b3xa4 b5xa4 33. Lf4—e5 Tf6—e6 34. Ldl—c2 Te6—e8 35. Le5—b2 . . . . Dreigt zoowel Te7 alsTxe8. 35. Ld7-e6 36. Lc2xf5 Te8—b8 37. Lf5xe6f i Pf8xe6 38. Te3xe6 Tb8xb2 39. Te6—e8f Zwart geeft op. M. E. Spaansche Wedstrijd Utrecht—D. Wit: Mr. L. J. M. v. d. Eerden 1. e2—e4 e7—e5 2. Pgl—f3 Pb8-c6 3. Lfl—b5 f7—f5 4. d2—d4 f5xe4 5. Pf3xe5 Pg8-f6 Zwart kan 5. . . ., Pe5: spelen. Pf6 is intusschen, zooals uit de partij blijft, kansrijk. 6. 0—0 Lf8—e7 7. c2—c3 0—0 8. Ddl-b3f Door den vorigen zet en dezen zet speelt wit op winst van materieel, terwijl zijn spel nog niet voldoende ontwikkeld is en zwart de open f-lijn heeft. Ongetwijfeld gevaarlijk. 8 d7—d5 9. Lb5xc6 Sterker lijkt Pc6:, maar zwart speelt na 9 bc6: 10. Lc6:, La6 en heeft dan een goede aanvalstelling. 9 b7xc6 10. Pe5xc6 Dd8—e8 11. Pc6xe7f De8xe7 12. Lel—g5 Lf4 ziet er beter uit. 12 De7—d6 13. Lg5xf6 Tf8xf6 14. Pbl—d2 .... Dreigt Pe4:. Het paard staat echter niet goed op d2. Wit kon trachten het paard naar e3 te spelen partij. D. 30. April 1922. Zwart: G. L. Schouten (via a3). Speelt zwart na 14. Pa3, La6, dan is 15. Tdl niet goed wegens 15 , Taf8 16. Td2, e3 maar wit kan 15. c4 spelen. 14 Lc8—e6 15. Tal—el Ta8-f8 16. Tel—e3 Dd6—f4 17. Db3—c2 Le6—c8 Dreigt La6. Vandaar wit's volgende zet. 18. b2—b3 Df4—h4 Zwart leidt den aanval helder en krachtig. 19. Te3-e2 De Toren stond op e3 goed om het veld h3 te dekken (zie den 20en zet). Beter was Pbl. Zwart zet dan den aanval voort met Th6 en Tf3. 19 Tf6—h6 20. h2-h3 Lc8xh3 Wit geeft op. Merkwaardig de tegenstelling tusschen den stand van de witte en van de zwarte figuren. Zwart: Q. L. Schouten. Wit: Mr. L. J. M. v. d. Eerden. Slotstand. . Q. S. F. Weensche Simultaansêance van Aljechin in Wit: A. Aljechin 1. e2—e4 e7—e6 2. Pbl-c3 Lf8—c5 3. Pgl—f3 Pb8-c6 4. Pf3xe5 Lc5xf2f 5. Kelxf2 Pc6xe5 6. d2-d4 Pe5—g6 7. Lfl—c4 d7—d6 8. Thl—fl Lc8-e6 De variant is voor zwart niet gunstig. Wit heeft de open f-lijn en een sterk centrum. Maar wit kiest een gewaagde voortzetting, waartegen zwart zich uitstekend te weer stelt. 9. Lc4—b5f .... Beter lijkt het Le2 te spelen; d5 is niet goed, omdat zwart het veld e5 ter beschikking krijgt. 9 c7—c6 10. d4—d5 c6xb5 11. d5xe6 f7xe6 12. Kf2 - gl Pg8—f6 13. Ddl—d4 .... Nu dreigt Pb5:. 13 a7—a6 14. Lel—g5 0—0 15. Lg5xf6 Tf8xf6 16. Tflxf6 Dd8xf6 Zeer goed. Na gf6: zou de koningsvleugel zijn verzwakt terwijl ook dan een pion zou verloren gaan. 17. Dd4xd6 Ta8-f8 Zwart dreigt niet minder dan mat (doorDf2f en Dflf) Zijn paard staat beter dan partij. D. D op 22. October 1921. Zwart: G. W. Schwencke het witte en wit's e-pion kan gemakkelijker worden aangevallen. .18. Dd6-d2 Pg6—e5 19. Dd2—e2 Pe5—g4 20. h2—h3 Df6—d4f 21. Kgl—hl Pg4—f2f 22. Khl—h2 Dd4—e5f 23. Kh2—gl .... Op g3 zou zwart b4 spelen. 23. . . . De5-g3 24. De2-h5 .... Er dreigde Ph3:f. 24 Pf2xe4 Zwart: Q. W. Schwencke Wit: A. Aljechin. Stand na 24/ van zwart. 25. Pc3Xe4 Dg3—e3f 26. Kgl-h2 De3xe4 27. Dh5—c5 h7—h6 28. Tal—dl Tf8—f5 Zwart speelt zeer flink. 29. Dc5—c8f Kg8—h7 30. Dc8—c7 Tf3—f2 31. Dc7-g3 Tf2xc2 32. Tdl—d7 De4—g6 33. Dg3—f3 Tc2xb2 34. h3—h4 Tb2—b4 35. Kh2—h3 Dg6—f5f Wit geeft op. Na ruil der dames speelt zwart Ta4. Zwart heeft zeer goed gespeeld. G. S. F. Spaansche partij. Simultaanséance van Aljechin te 's-Gravenhage op 14 October 1921 (S. S S.] Wit: A. Aljechin 1. e2—e4 e7-e5 2. Pfl—f3 Pb8—c6 3. Lf1— b5 a7—a6 4. Lb5—a4 Pg8—f6 5. 0—0 Pf6Xe4 6. d2—d4 b7—b5 7. La4-b3 d7—d5 8. d4xe5 Lc8—e6 9. Pbl—c3 . . . Niet gebruikelijk en waarschijnlijk niet goed. Wit's L. staat op b3 niet goed. 9 Pe4xc3 10. b2xc3 Lf8—e7 11. Pf3-d4 Pc6xd4 Nu kan Lb3 in het spel worden gebracht; door Dd7 kon dit worden voorkomen. 12. c3xd4 c7—c5 13. c2—c3 Dd8—d7 Goed gespeeld. Zwart houdt de keuze tusschen korte en lange rochade en bestrijkt het veld f5 met twee figuren (zie 16. f5). 14. f2—f4 f7—f5 15. e5xf6 e. p. Le7xf6 16. f4—f5 .... Een mooi maar niet uitgewerkt (begrijpeiijk bij simultaanspel) plan. (Ziediagramm.) 16 Le6xf5 17. d4xc5 .... Wit heeft nu open lijnen voor zijne figuren en een gevaarlijken pion op c5. 17 Lf6xc3 18. Lb3xd5 .... Zwart: P. van 't Veer Op 18 Td8 volgt nu 19. De2f, De7 20. De7:f, Ke7: 21. Lg5f, op 18...., Tb8 volgt 19. Df3, op ljB..., Tc8 volgt 19. De2f, De7 20. De7:f, Ke7: 21. Lg5f, Ke8 22. Tf5:, Lal 23. Lb7. Maar zwart speelt den zeer sterken zet: 18 0—0-0 19. Ddl—b3 Er dreigt nu Tf5:. Maar wit bestrijkt niet meer het veld d4, zoodat zwart met schaak den looper aan den aanval van de dame kan ontrekken. 19. ... . Lc3^d4f 20. Kgl—hl Dd7xd5 De lezer ziet, dat wit's plan mooi was maar niet voldoende uitgewerkt. 21. Db3—a3 Lc3xal 22. Da3Xa6f Dd5—b7 23. Da6—a5 Lf5—e4 24. c5-c6 Db7xc6 Wit geeft op. G. S. F. Zwart: P. van't Veer. Wit: A. Aljechin. Stand na 16/ van wit. Vier Problemen van den Heer B. J. M. Markx. Opgedragen aan Discendo Discimus bij zijn zeventigjarig jubileum. I. Wit geeft mat in vier zetten. II. Wit dwingt tot zelfmat in drie zetten. III. IV. Wit dwingt tot zelfmat in vier zetten. Wit dwingt tot zelfmat in vijf zetten. De oplossingen komen voor op bl. 91. De kunstwaarde van eindspelstudies. Er valt in den laatsten tijd een toenemende belangstellingwaar te nemen voor eindspelstudies, een belangstelling, die zich b. v. dudelijk manifesteert in een tweetal tournooien: dat van Kagans Neueste Schachnachrichten en dat van The Chess Amateur. Het kan daarom wellicht zijn nut hebben eenige opmerkingen te maken over de waardeering dier studies van, het groote woord moet eruit, aesthetisch standpunt. Op dit gebied, dat zooveel ouder is dan de problematiek (wanneer we van de „voorhistorische" mansuben afzien) bestaat n. 1. nog veel grooter choas, wat de beoordeeling der kunstwaarde betreft. Nationale scholen hebben zich niet gevormd en ieder eindspelcomponist maakt studies van zoo geheel verschillende richting, dat het werkelijk eenige moeite kost aan het sorteeren'te gaan. Natuurlijk heeft Berger weer bijgedragen tot de verwarring! In zijn voorwoord van Rinck's 150 Endspielstudien (1913) geeft hij n. 1. een zeer juist geziene onderscheiding tusschen het werk van b. v. Kling en Horwitz en dat van Rinck, maar hij is blijkbaar van meening, dat Rinck's werk de natuurlijke voortzetting in den ontwikkelingsgang der studiencompositie is. En dat is m. i. niet juist. Rinck is slechts de groote vertegenwoordiger van een richting, die ik de „gekunstelde" zou willen noemen, al moet men zich hierbij geen ongunstige gedachte vormen. Problemen zijn nog veel gekunstelder dan Rinck's eindspelstudies! Daartegenover staat de „natuurlijke" richting, die onder de schaakmeesters zooveel aanhangers vindt (b. v. Selesnieff, Réti), al zijn deze zich misschien zelf niet eens scherp bewust, dat zij, en niet Rinck de kroon zetten op den door Kling en Horwitz (en vóór deze door de groote Italianen) begonnen arbeid. Laat ik eerst met een paar voorbeelden het onderscheid tusschen eindspel en eindspelstudie en vervolgens dat tusschen natuurlijke en gekunstelde richting trachten duidelijk te maken. No. t C. Cozio. Deel II, 1766. No. 2. Kling- en Horwitz, 1851. Wit aan zet wint. 1. Tg5 c5 2. Kd8 c4 3. Ke8 Kc6 4. Ke7 Kb6 5. Kd6 6. Tc5 (Op c4—c3 volgt steeds Tg3, c2, Tc3.) Wit aan zet maakt f remise. 1. Kf5 Kh4 2. Kf4 Kh3 3. Kf3 Kh2 4. Ke3 Kg2 (4 Kg3 5. Tglf, Kh3 6. Kf3, Kh2 7. Tbl.) 5. Kd3 , K~ 6. Kc2 remise. In No. 1 vinden we een eindspel. Geroutineerde eindspelkenners weten thans bijna automatisch hoe men zoo'n gevalletje moet opknappen. De oplossing, onder No. 1 geven is niet de eenige; wie het uitvoeriger weten wil bestudeere Berger of Bilguer. Waar het hier slechts op aankomt is, dat in No. 1 niets onregelmatigs voorkomt. De toren is sterker dan de pion, die de 5de lijn nog niet gepasseerd is, ondanks de ongunstige stelling van den witten koning (opgemerkt zij, dat de oplossing zoo vlug gaat door den tempodwang, echter niet essentieel op tempodwang berust, daar wit „dreigt" met zijn K achter den T om naar beneden te gaan). En deze meerdere kracht van den toren leidt regelmatig tot winst; verschuiven we b. v." alles een veld naar links, dan gaat net precies eender. Er wordt geenerlei positioneele fijnheid benut. Anders is het reeds met No. 2. Dat is reeds een studie, zij 't een heel eenvoudige en sobere. De twee geavanceerde pionnen zijn als regel sterker dan den toren, maar wit kan een bijzonderheid der stelling uitbuiten, n. 1. de mogelijkheid van matdreiging. Als de zwarte koning ergens anders stond was het eindspel voor zwart gemakkelijk te winnen, maar juist die eene kleine bijzonderheid geeft wit een reddingskans. We zien hier dus een uitzondering geillustreerd. De uitzondering gebruikt echter niet meer materiaal dan het behandelde eindspeltype: T tegen 2 verbonden pionnen, vereischt. Alles is gehaald uit de eigenaardigheden der opstelling; vandaar, dat No. 2 een natuurlijke eindspelstudie is. Nemen we nu een voorbeeld van een gekunstelde studie. Om zelfs den schijn te vermijden, dat ik op een of andere wijze aan de verdiensten van Rinck afbreuk wil doen kies ik hiervoor een studie van een ander vertegenwoordiger van de gekunstelde richting de gebroeders Platoff. Het is geenszins hun meesterwerk, dat U hier vertoond wordt, doch slechts een willekeurig opgevischt exemplaar uit hun studie-verzameling (Moscou 1914). No. 3. W. en M. Platoff. Deutsche Schachzeitung 1907. Wit aan zet wint. t'i d7 g4f 4. hóf Kh7 2. Kg4: Lg5 5. Le4f Pe4:f 3. Kg5: Pc5 6. KM en wint. De eigenlijke inhoud van deze studie staat niet in verband met het aanwezige, vrij talrijke, materiaal. Er is geen sprake van, dat een geavanceerde vrijpion hier nu eens triumpheert over P en L, Neen, dit treft ons volstrekt niet; de aardigheid zit in de vernuftige pogingen van zwart om met opoffering van het materiaal, dat er staat om ter slachtbank geleid te worden, den witten koning naar een ongunstig veld te lokken, terwijl wit door opoffering van zijn overdaad de zaak toch weer in het reine brengt. De zwarte pion f7 b. v. dient niet om zwart materieel met wit gelijk te maken of om tegenkansen te scheppen, doch slechts om het veld f7 voor den koning te verstoppen. Dit alles is gekunsteld; de eindspelstelling dient slechts als voorwendsel om een schermutseling op te voeren, die geheel buiten het type van het eindspel staat. Bij de tot dusver besproken eindspelen en studies was het althans niet aan twijfel onderhevig, dat we werkelijk met een eindspel te doen hadden. De definitie van eindspel verlangt, dat de pionpromotie van domineerenden invloed zij op den aard van het spel; hetzij dat er werkelijk pionpromotie plaats vindt of dat voortdurend gemanoeuvreerd wordt om promotie te verijdelen of mogelik te maken. Maar in vele eindspelstudies verdwijnt geheel het promotie- v motief en blijft slechts een strijd tusschen figuren over. Liefst zou ik deze groep middenspelstudies noemen. Zij zijn volstrekt niet minder mooi dan eindspelstudies, maar zij behandelen nu eenmaal geen eindspel. De tallooze damevangst-studies b. v. zijn dikwijls moeilijk, verrassend, fijn, wat men maar verder wil, doch van pionpromotie is nooit sprake. Zoo zijn ook sinds jaar en dag bij de eindspelen ingedeelde opgaven als b. v. K+T+L tegen K+T geen eigenlijke eindspelen, doch middenspelen. Doch dit is slechts een kwestie van naam en dat heeft op de waardeering der schoonheid geen invloed. Welke ideëen leenen zich nu het best voor uitdrukking in natuurlijken en welke voor gekunstelden vorm? Naar mijne meening is de natuurlijke studie het, sterkst aangewezen op het weergeven van de verschillende karakteristieke verrichtingen van een bepaald stuk, c. q. een samenwerking van bepaalde stukken, terwijl de gekunstelde studie haar kracht zoekt en vindt in manoeuvres, welker inhoud niet aan den aard der gebruikte middelen gehouden is. De achterstaande voorbeelden behooren tot de categorie „middenspelen". No. 4 is een natuurlijke, No. 5 een gekunstelde uitwerking van den strijd van D+L tegen D. Het zou natuurlijk gemakkelijk geweest zijn een sterker sprekend voorbeeld van gekunsteldheid te kiezen, doch dan zou Rinck's meesterschap te kort gedaan worden. Hij weet de attributen, die in de oplossing- noodig zijn, doch geen actieve rol spelen (hier een paar pionnen) tot het uiterste No. 4. C. C. W. Mann. Tijdschrift N.S. B. Juli 1913. Wit aan zet.wint. 1. Dglf Ke2 1 • 2. De3+ Kfl 2 3. Df3+ Kei 3 Kgl 4. Lb2 Kd2! 4. Le3f Kh2 5. Lc3f Kc2 5. Dg4 g5 6. La5 Dd3! 6. Lglf Khl 7. Df2f Kcl 7. Ld4 Kh2! 8. Delf Ddl 8. LeSf Khl 9. Dc3f Dc2 9. Ddlf Kg2 10. De3f enz. 10. De2f Kh3 11. Df3f Kh4 12. Lg3f Kh3 13. Lf4f enz. 1 2 3 4 5 g6») 6. Lf4f Khl 7. Ddlf Kg2 8. De2f Kh3 9. Df3f Kh4 10. Dg3f enz. No. 5. H. Rinck. 150 Bndspielstudien 1913. Wit aan zet wint 1. Ke2 Dc8! 1 2. Lg7 Kf4 2.... Da6f 3. Lf6 Dc6 3. Kf2 Dd3! 4. De3f Kg4 4. De6f Kf4 5. Dg5f Kh3 5. Lhóf Kg4 6. Df5:f enz. 6. Dg8f Kh3 7. Dg2f Kh4 8. Dg5f enz. te beperken. Maar het valt niet te ontkennen, dat in de oplossing van No. 5 de elegante oplossing binnen zekere grenzen gehouden wordt door dood materiaal. In No. 4 *) Zwart is in tempodwang; na andere zetten gaat hij in een zet of 4 mat of verliest zijne dame; dat zij den lezer ter controle aanbevolen! is dit niet zoo. Alles is in de oplossing- noodig. De Lg8 en pion g7 staan daar niet om Dh7 in haar bewegingen te belemmeren, doch zij spelen een rol in de oplossing, die scherp geaccentueerd wordt, daar de tempodwang het nut dezer schijnbare doenieten aan het licht brengt. Hier zien we dus, hoe de natuurlijke behandeling het in diepte van gedachte en variantrijkdom wint van de gekunstelde. Er zijn echter ideeën, waar natuurlijke constructie, naar het schijnt, te kort schiet. Hiervan biedt No. 6 een voorbeeld. M. I. is dit echter niet langer een thema voor een No. 6. H. Rinck. Brit. Chess Mag., April 1918. 1. Pd4f 2. e7 3. e8Pf Kb6 Kc7 Wit aan zet wint. 1 Ka4 2. e7 Tf8f 3. ef8:T 1 2. e7 3. e8D Kc4 Kd4: eindspelstudie, doch voor een probleem. Dat is het gevaar, dat de componist van gekunstelde eindspelstudies doorloopend moet vermijden: hij blijve buiten den ideëenkring der problemen. Want deze bieden door de beperkende bepaling van het mat in het kortst aantal zetten den componist veel minder constructiemoeilijkheden, zoodat veel meer zorg kan worden besteed aan een op de spits gedreven verfijning. Maar evenzeer is de generaliseerende beoordeeling onjuist: „eindspelstudies zijn mislukte problemen". Dat kan alleen gezegd worden voor uitersten zooals no. 6, maar nimmer van natuurlijke eindspelstudies van werkelijk eindspel-karakter. Deze zijn het, die, naar ik verwacht, de gekunstelde studie in de eerstkomende jaren zullen terugdringen; hun oplossing geeft den meest overtuigden probleemliefhebber een genot, dat hij in problemen niet vindt en dat hem alle gedachte van „oneerlijke concurrentie" vreemd doet blijven. Tot besluit dus een paar eenvoudige studies van dat soort, waarbij ik opmerk, dat men wat moeilijkheid betreft, op dit gebied voor heerlijk onbegrensde mogelijkheden staat! No. 8. No. 7. R. Réti. A. Selesnieff, 1918. 3de prijs Kagan's N.S.1922. Wit aan zet maakt remise. 1. d7 a2 1 Kg7 2. d8D Td9:+ 2. Lh3 Kf6 3. Kc3f K~ 3 Kc2 Ke7 4. Kb 2 Td2 4. Kbl remise. 5. Kal Tc2:pat. Wit aan zet wint. 1. KfS Le2 1 Ke3 2. Kf4 Kg2 2. a5 Kd4 3. Kg6 Kf3 3. b6 ab6: 4. h5 Ke3 4. ab6: KcS 5. h6 Ld3 S. Kf4 Ld5 6. a5 en w. 6. Ke5 In No. 7 zien we hoe wit zich vastklampt aan een reddingsmogelijkheid, die het eindspel T+ randpion tegen L biedt (een eindspelfinesse, die, zooals Euwe in Pistyan tot zijn voordeel bemerkte, niet aan ieder meester bekend is!), terwijl No. 8 een bijzonder fijn tempomanoeuvre te zien geeft, waarbij de witte koning den looper de baas blijft. In beide studies geldt, wat Lasker in zijne inleiding van Selesnieff's studies zegt: „die Mittel, die er braucht, um den Gedanken darzustellen, sind immer aus der Sache selbst herausgeholt". Amsterdam Juni 1922. H. Weenink. Discendo Discimus in het jaar 2352. Een fantastisch droombeeld. Wij hadden vandaag een herinneringsdag gevierd, van het diner was meer werk gemaakt en wij hadden een extra flesch om hals gebracht. Ik had het maal meer eer aangedaan dan goed voor mij was en kwam langzamerhand tot de overtuiging, dat Bourgogne koppig goed was. Verduiveld, dacht ik, ik ben draaierig, het is Dinsdag en D.D.avond, ik moet vanavond matchen, daar komt niets van terecht, als ik niet even ga rusten. Ik ging op de divan liggen, even maar, alleen maar om die draaierigheid kwijt te raken, neen, niet slapen, alleen maar.. . niet sla.. pen.. Waar liep ik? was dat de Hoogstraat en dat de Groenmarkt? Een reuzenplein met een reuzenverkeer van auto's en vliegtuigen; en was dat het Gouden Hoofd met laat eens zien 2, 4, 8, 11 verdiepingen, een kolossaal eethuis! En waar waren de winkels aan de overzijde, waar was Schröder, van der Gaag, Laboyrie en waar was Hollandais? Alles weg en daarvoor in de plaats een reuzengebouw van 7 Verdiepingen, beneden 19 kolossale spiegelruiten en een groot entréé, waarboven met vlammende letters „Discendo Discimus". Ik was dus toch terecht. Nadat ik mij op een kalender, die in een winkel hing, overtuigd had, dat wij in het jaar 2352 leefden, wilde ik bij D. D. binnengaan. Eerst durfde ik niet: wat een fijne boel, dacht ik, drie portiers in galon en een dozijn piccolo's. Kom, vooruit maar, ze kunnen je er hoogstens uitgooien. Ik trad binnen en wilde een der portiers aanklampen, doch deze wees mij met een stom gebaar naar een groot vertrek bij den ingang, waar ik door een staf van negers ontvangen werd, waarvan er een mij geheel stofzoog en mijne schoenen electrisch poetste. Ik wilde hem een kwartje geven, doch hij keek er niet eens naar. Graag of niet, dacht ik. Een der portiers ontving mij beleefd en vroeg wat ik wenschte. Ja, ik wilde D. D. zien. Of ik dan geen lid was? Ja, ik had mijn lidmaatschapskaart bij mij. Hm, 1922, U is goed geconserveerd. Enfin, lid of geen lid, een 6 dagintroductie kon ik wel krijgen aan het secretariaat. Een der piccolo's opende de salonlift, doch ik wenkte af, ik wou wel loopen. Het geluid van mijne schoone schoenen werd gedempt door mollige smyrna-tapijten, ik besteeg een schitterend trappenhuis van marmor en albast, de wanden waren versierd met beeltenissen van schaakmeesters, vele mij onbekend, alleen Morphy, Lasker en Capablanca merkte ik op. Een garderobe, bediend door 8 meisjes keurig in het grijs, ontfermde zich over mijn omhulsel. Hoeveel, Juffrouw? vroeg ik. Het meisje bloosde en keek vragend. O, ik begrijp, zei ik en liep door. Een dubbele massief-koperen deur, waarboven met gouden letters „Discendo Discimus", draaide onhoorbaar en ik trad binnen. Wat een zaal! ik zag het einde niet; wat prachtig aangekleed, overal dikke tapijten, veertien rijen mahoni-tafeltjes met aan beide zijden een salonfauteuil, ontelbare tafeltjes, elk voorzien van een lampje en een electrische klok; prachtig gepolitoerde borden en stukken. De muren behangen met schilderijen vol schaakepisoden; twee groote schilderstukken van Sladropski en Giocoforto, mij onbekend. Heerlijke temperatuur, doodsche stilte, alle borden bezet, iedereen rookt. Ik sta verstomd. Dit bemerkt een der niet-spelers, hij staat op en stelt zich voor; ik mij ook. Tompson heet hij; hij vraagt, wat ik wensch. Nederig maak ik mijne wenschen kenbaar. Hij zal voor mij aan het secretariaat eene eendag's-introductie aanvragen, anders krijg ik last. Per luchtdrukexpeditie heb ik die dadelijk. Ik zal U nu D. D. laten zien, zegt de Heer Tompson; neen eerst hierheen; hij leidt mij naar een groote zaal links. Ziet, dit is de afdeeling Seniores, spelers van 90 tot 130 jaar; als ze boven de 130 zijn moeten ze lidaf worden want dan kunnen ze er niet meer tegen. Ze spelen op borden met gaatjes en hebben stukken .met pennen, want die oude handen sidderen zoo, dat ze de boel omgooien zouden. Dit is nu ondervangen. Ik zag een lange rij oude mannen met grijze baarden en mummelgezichten; ze werden bediend door een allerliefst verplegstertje met een wit schortje. De nestor van 128 jaar zat moscovisch gebak te kauwen en werd nu en dan door het meisje schoongepoetst. Allen dronken melk. „Kom", zeide de Heer Tompson, „verder!" Wij kwamen weer in de reuzenzaal; wat was het hier druk! Ja; zeide mijn begeleider, ze studeeren hard, want de volgende maand vieren wij ons 500-jarig bestaan en dan speelt het eerste 100-tal tegen Berlijn. Aha, zei ik, een kabelmatch dus! Kabelmatch, wel neen, wij gaan er zelf heen en komen 's avond terug. Wacht, daar staat een voorzitter op, die zal het er wel over hebben. Er luidde een bel, een groote man met een peper- en zout-baard stond op en riep door een electrischen scheepsroeper: Mijne Heeren, tot opening der feestelijkheden bij gelegenheid van het 500-jarig bestaan van Discendo Discimus, 23 December a. s.: match van ons eerste 100-tal tegen Berlijn. Ik heb de hand kunnen leggen op een zeer vlugge boot, die ons bij Westenwind in 1% uur in Berlijn brengt; wij moeten echter op alle eventualiteiten voorbereid zijn en daarom is het reeds om 8 uur aantreden aan de D. D. steiger. Overtocht gratis. Zeg eens Mr. Tompson, ik hoor daar van een eerste honderdtal, hoeveel leden heeft D. D. wel? Nu, dat zal zoowat 2800 zijn en over een paar jaar halen wij de 3000 wel. De contributie is 1500 gulden per jaar, plus 1000 gulden entree. Daarvoor kan men eiken dag komen, heeft twee gratis comsumpties plus twee croquetten, een uitsmijter of een D. D.-sneetje naar keuze. Wie is Giocoforto, van wien dat groote portret daar hangt? Kent U dien niet? dat is de groote simultaanspeler; hij speelt 500 partijen tegen de sterkste D. D.'ers en verliest er vier; hij beweegt zich door middel van een kleine electrische aüto. En die andere, die Sladropsky? O, daar zal ik U later wel van vertellen. Nu gaan wij naar de 'juniores van 4 tot 8 jaar. Wij klommen hooger en kwamen in een kleinere zaal waar rijen zeer lage tafeltjes stonden met kleine borden en stukken er op. Daaraan zaten in somber gepeins D. D.'ers van 4 tot 8 jaar; ze werden bediend door eene oudere verpleegster en dronken limonade. Hoe kamen die hier? vroeg ik. Wel, zeide de Heer Tompson, die worden gebracht en gehaald; ze krijgen een nummer en worden door een liftkoker heen en weer gezonden. Verder kwamen wij nog door eene afdeeling voor juniores van 8 tot 15 jaar; hij toonde mij tenminste een massa ridders met de korte broek. 6* Op een volgende verdieping liepen wij door een prachtige bibliotheek met duizenden schaakwerken. Apropos zei ik, de Bilguer zal intusschen wel gegroeid zijn. Ja nogal omvangrijk, antwoordde de Heer Tompson, wij zijn nu aan het 12de supplement waarvan elk zoo dik is als de Bilguer van 1900. De bibliotheek was door + 180 leden bezocht. Wij liepen verder door een prachtige hall, kwamen in een smallen corridor, afgeschoten door een zwaar gordijn. De Heer Tompson maakte licht en wij stonden voor een groote gecapitonneerde deur, waarboven met kapitale letters „Abarten". Toen die deur openging hoorden wij al gebrom, wij waren er echter nog niet want wij stonden voor een tweede deur geheel met groen saai bekleed, en toen deze werd geopend, hoorden wij een helsch lawaai. Veertig „Can I" kachels, allen bezet; dozijnen paarden in den zak en qui perd gagne-spelers waren hier vroolijk bezig. Wilt U gelooven, zei de Heer Tompson, dat er vele spelers onder zijn, die niet anders spelen dan dit; de kachels zijn den geheelen dag bezet en worden dus nooit opgeborgen. Op een volgende verdieping kwamen wij in een enorme zaal voor niet-rookers, ook al stampvol, benevens door eenige zalen, die gebruikt werden, als de geheele eerste verdieping in beslag werd genomen door simultaanspel. De rest van het gebouw, zoo vertelde mij de Heer Tompson, was voor vergaderzalen, secretariaat, woningen voor het personeel, archief, materiaal enz. enz. Voor wij omlaag gingen, kreeg ik nog te zien de werkplaats van den vasten meubelmaker. Waar is die voor noodig? vroeg ik, en heeft die altijd werk? Altijd werk? zei de Heer Tompson, de man moet soms hulp nemen; denk eens aan, al die borden repareeren, paardenkoppen lijmen, groentjes plakken! Ja, beaamde ik, al die groentjes knippen. Knippen!! daar hebben wij een speciale kapmachine voor. Verbeeld U, knippen! dan zou hij nooit klaarkomen. Wij waren weer beneden; ziet U, zei de Heer Tompson, hier is nu de allergrootste zaal, deze verhuurt D. D., anders worden de kosten te groot. Het gebouw heeft ons 17 millioen gekost, maai- wij zijn heel gelukkig geweest op het gebouw 7 millioen hypotheek te krijgen tegen een zeer age rente van 12%; ja, daarin hebben wij geboft, doch overigens blijft het een zwaar bestaan. Nu, merkte ik op, de hooge contributiën! Mijnheer, zonder subsidies komen wij er nooit en daarom moet tegenwoordig elke ongetrouwde D. D.'er eene verklaring teekenen, dat bij zijn dood al zijne eigendommen aan D. D. overgaan, anders kan hij nooit lid worden. Ja ja, zoo moeten wij doen, meneer, anders gaan wij op de flesch. Ziet, verklaarde de Heer Tompson verder, in deze allergrootste zaal kan men van alles spelen; hier speelt nu de groote Sladropski simultaan. Hij is de grootste simultaanspeler, die ooit geleefd heeft; 400 partijen speelt hij tegelijk, ook met behulp van een electrische wagen, anders komt hij er niet in 7 uren. Alles speelt hij en ieder mag het spel meebrengen waarin hij het meest bedreven is. Hij speelt 400 partijen doorelkaar van: schaak, dam, écarté, belegering, colorito, reversie, tramway, salta, tritta, goga, laska, hoepla, elta, halma en nog vele soorten meer; zelden verliest hij eene partij. Hij speelt de volgende week Dinsdag, komt U dan eens kijken. Volgaarne, Mijnheer Tompson, ik zal zeker komen en ik dank U zeer voor Uw uitstekend geleide, ik vind D. D. kolossaal gegroeid. Enorm, niet waar? nu waarde heer, het was mij aangenaam en tot spoedig weerziens; ik ga nog een partijtje spelen. De Heer Tompson liet mij netjes uit, de portiers groetten eerbiedig en de piccolo's vormden een zwijgenden achtergrond. Ik stond op den stoep; plotseling een zwaar gebrom boven mij. Een vleugellooze vliegmachine daalde; voorop stond: „den Haag—Oldenzaal. V. V." Kom, ik ga mee, dacht ik, doch toen ik in wilde stappen kreeg ik een geweldigen schok. Man! mannieü word eens wakker, het is kwart voor acht en je moet naar de club. Club! Club! riep ik oogenwrijgend, ik hoor de vliegmachine nog. Wel neen, dat is Mina, die de koffie maalt, moet je nog een kopje voor je gaat? Neen, neen, ik ga gauw weg. Vlug schoot ik in mijn jas en was spoedig aan de Groenmarkt. Gelukkig, alles stond er nog, de Kop was nog net eender en Hollandais had denzelfden portier. Ik besteeg vlug de steile trap met de antislijtkopertjes en betrad de ■ mij bekende zaal, bevolkt met mij bekende en bevriende menschen. Spoedig had ik een partner voor een vluggertje, kreeg een kop koffie en stak een sigaar op. Ik voelde mij behagelijk in het D. D. van 70 jaar en dacht: laat het maar zoo blijven, het is groot genoeg en als er eens iets is dat wij ons niet kunnen veroorlooven, dan blijven wij er af. Rijkdom maakt ook niet gelukkig. G. J. Reeser. Motto: „Wie het gelooft, betaalt een daalder." Het was op het vermaarde tournooi, indertijd te Timboektoe, bloeiend centrum van het Afrikaansche schaakleven, met groot succes gehouden, dat ik mijn dierbaren vriend Bruno, van het machtige „Bibendo Discimus", club illustrissimus uit 's-Qravenhagibus, na jaren weer eens terug zag. Op een warmen middag in December, toen ik, om aan opwinding over den uitslag van de partij tusschen de meesters Alléenik en Begoniabol wat te ontkomen, het tournooilokaal had verlaten, en adagio onder de palmen wandelde, zag ik hem tot mijne groote verbazing en onuitsprekelijke vreugde aankomenschommelen op een lijzig kameel, uit de richting van het land van den dorst, langs denzelfden weg die een dag te voren meester Varco, onder het gejuich en de ietwat jaloersche heilwenschen van het heele tournooi, had ingeslagen, een vleiende uitnoodiging tot het geven van simultaantjes aan het hol van de schoone Antinea, volgend. Beatus ille — een heele jaargang van de „Wiener" heeft hij volgeschreven over den kostelijken tijd, dien hij er doorbracht; — en hij zal heusch niet alles verteld hebben. Nou, het weerzien was roerend; nauweliiks had hij me in de gaten of hij werkte zich door een gecompliceerde combinatie uit zijn benauwde positie, klauterde van zijn schonkig kameel en schoot op mij toe. ,0 gij tientaller, decemvir der Amsterdamsche!" ik zegen het middernachtelijke uur dat mijn wijs bestuur mij uitzond naar dit land van zon, zand en kauri-schelpen, om zijn in de vreeselijke dwaling der Tarrasch-principes bevangen bewoners te bekeeren tot het ware, alleen-zaligmakende geloof der Neue Ideënl — en breng me nou a tempo naar een kroeg, want mijn dorst is onleschbaar, en een frisch potteken import-bier door mijn verzande keel te gieten is al dagen mijn opperste verlangen. Dan zal ik je vertellen hoe Réti's nieuwe catechismus er bij heele volkstammen als koek inging; man, 't wordt een tweede slaapziekte: mijn gidsen wisten meer van Cross-checks en fourhands-round, van Hinlenkungen en Pickanninies1) dan van den korsten weg naar dit gezegende oord, en Varco, dien ik vanmorgen tegenkwam, was zijn laatste exemplaren van Wieners en Karlsbad '07 onderweg kwijt geraakt tegen een zak vol franken en goed genoteerde kauri-schelpen: zijn beminnelijk gezicht glom van plezier, al kwam zijn lijfspreuk, dat Schach toch „ein machtiges Elend" was, natuurlijk op de proppen.**) „En wat kom je nou eigenlijk hier doen?" vroeg ik, „de nieuwe leer preeken of alleen maar toekijken?" Hij lachte. „Kan je net snappen, ik zal onder de apostelen zelf gaan preeken; nee man, sedert ik meegemaakt heb, dat een van die heeren als een vulkaan losbarstte, ') Uitdrukkingen uit de problematiek. 2) Onder de partij heeft Marco de gewoonte te spreken van: „ein machtiges Elend" of „ein machtiges Uebel". omdat zijn minder geweldige tegenstander opgaf op een oogenblik, dat Jupiter tonans niet aanstond, — je kent immers die kostelijke geschiedenis uit Piestany — weet ik, wat een nietige prutser als ik, aan respect tegenover de grooten verschuldigd ben!1) „Ich liebe eben furchtbar das Turnierleben", zou Preciosa zingen1); en dan heb ik nog een speciale Opdracht van mijn bestuur te vervullen, waar ik danig mee in de piepzak zit: je weet dat Discendo zeventig jaren op de wereld is — in rioggar hadden ze het al in het Bondsblaadje gelezen — en nou moest ik allereerst den magistris clarissimis dit heugelijke feit mededeelen en dan 't comité een extra-prijs overhandigen, bestaande uit een ankertje oude Piespotter, een collectie fijne sigaren en een paar dozijn zakdoeken; nou, de wijn heeft bij een bal-champêtre der Toeareggs onschatbare diensten bewezen, de sigaren zijn verdampt en alleen de zakdoeken zijn nog intact: ik denk dat ze den in 't zweet huns aanschijns zwoegende heeren welkom zullen zijn. Voor de rest zal ik wel zelf, natuurlijk met jouw zeer gewaardeerde medewerking, met kostbare Hollandsche guldens en een lang excuus moeten schadeloosstellen: „ein machtiges Uebel".— Een uurtje later zat hij, lekker opgefrischt door een bad en ettelijke glazen bier, tegenover mij aan den gemeenschappelijken middagdisch der schaakvirtuozen, genietend van de oolijke kwinkslagen van Tartakower, die met kostelijken humor vertelde van Blathy's nieuwste probleem, aan welks oplossing minstens drie geslachten zouden moeten werken, reden waarom dit onsterfelijke meesterproduct als een soort fidei-commis in de familie was vastgelegd ... De stemming werd, mede dank zij een paar met gejuich begroete flesschen wijn, zeer opgewekt, en de vroolijkheid steeg ten top toen mijn vriend Oowe, als een toren aan den verren horizon, oprees en het woord vroeg, dat hem onder applaus en geroep om stilte werd verleend. Nu is mijn vriend Oowe geen Cicero, maar als hij werkelijk iets op zijn hart heeft, is hij mans genoeg om dat in ronde woorden te zeggen; en aangezien schaakmeesters in rhetorisch opzicht niet zoo kieskeurig zijn en heel wat bombast verteren kunnen, werd 's heeren Oowe's speech de clou von den avond. Volgens een getrouw stenogram van het Correspondentie-Bureau sprak hij het volgende: „Dames en Heeren" (protesten; stem: „boeren, burgers en buitenlui.") „Mijne Heeren! ik geloof de gevoelens van deze nuttige en aangename bijeenkomst te vertolken, als ik zeg, dat wij met innige ontroering en ook met eenigen weemoed hebben vernomen van het ongeëvenaarde •) De geschiedenis, waarop gedoeld wordt, is de volgende: Het tournooikomitee had bepaalü: de laatste ronde zal gespeeld worden Vrijdag 28 April, tenzij er hangpartijen zijn. Toen de voorlaatste ronde beëindigd was, hing nog van een vorige ronde de partij Aljechin—Przepiorka. Przepiorka, die spoedig naar huis wilde, gaf de partij op, in de meening, dat de laatste ronde dan Vrijdag plaats zou vinden. Aljechin, die een vrijen dag prefereerde, nam dit opgéven niet aan, omdat het buiten de speeltijden geschiedde! En er werd Vrijdag, behalve de hangpartij, die een goed uur duurde, verder niet gespeeld! *) Toen wij aan Przepiorka vroegen, waarom hij in Pistyan was gekomen, terwijl hij 't toch zoo druk had in verband met de Poolsche toestanden, antwoordde hij: „Ich liebe eben furchtbar das Turnierleben," jubileum van het machtige, U allen sedert het Haagsche tournooi wel bekende, „Discendo Discimus" (Tartakower: „waar ik zoo puik gegeten heb 1"; vreugde). „Dat het bestuur van dit bolwerk van Caïssa's eeredienst een specialen gedelegeerde naar ons, elkaar in het hartje der Sahara bestokende meesters, afvaardigde, is een eer welke wij ten volle apprecieeren, en allereerst zou ik dan ook de aanwezigen willen voorstellen, onzen oprechten dank voor deze fijne attentie van D. D. te telegrafeeren" (geweldige instemming; Wolf bestelt enthousiast een portie dadels). „Ik hoop dat de heeren zich kunnen vereenigen met het volgende ontwerp: „Buitengewoon getroffen door blijk van belangstelling oprechte gelukwenschen met de zeventig, hopen feestvreugde niet vertroebeld door weemoedige overpeinzingen over hooge leeftijd der jubilaresse; moge zij in vollen bloei de honderd halen" (applaus, geen amendementen). En nu mijne Heeren, meen ik een oogenblik Uw aandacht te mogen vragen voor een helaas geenszins volledige uiteenzetting van de groote verdiensten der jubileerende club, die waarlijk een steunpilaar, wat zeg ik, een onmisbaar fundament van het Hollandsche schaakleven was en is. Ik zelf ben geen lid van de groote Haagsche; met harf en ziel ben ik verknocht aan de zooveel jongere en kleinere A. S. C.; en aangezien de betrekkingen tusschen beide clubs in hoofdzaak pas dateeren van de invoering der vermaarde tientallen-wedstrijden, wier verloop ieder jaar ook door U, grootmeesters van het spel, met zooveel interesse wordt gevolgd (lichte verbazing over deze insinuatie), kan ik den roem van Discendo slechts schilderen aan de hand van de schoone wapenfeiten, door tal van haar eminente leden zoowel in eigen land als bij ontmoetingen met velen van de aanwezigen, bedreven (merkbare opluchting over het vlot van stapel loopen van deze rhetorische „zeeslang"; men roept om water). Daar is in de eerste plaats de onsterfelijke Loman, drager van een drievoudigen roem, musicus van volgens ingewijden exceptioneele qualiteiten, schaker van zeldzame oorspronkelijkheid en veertigjarige ervaring, en last not least, geestig verteller van onbetaalbare anecdotes over Blackburne en Zukertort (stem: „de hollow cylinder en de silly Hollander; gelach, geroep: „Pinedo, Pinedo! groote vreugde). Dan rijst daar voor mijn geestesoog de eerbiedwekkende gestalte van den grooten te Kolsté op, waarlijk iemand, die bang is voor niemand, een verwaarlijke Aiax, ook door een Odyseus als Mieses niet te verslaan; zich niet storende aan modernismen, maar hardnekkig zijne eigen weg gaande, won hij dit jaar voor de tiende keer het zoo begeerenswaardige Kampioenschap van D. D.l (goedkeurend gemompel). En wie van U kent niet den onstuimigen maar listigen van Foreest, een der weinige amateurs, die den gevaarlijken Marshall in bedwang kon houdenI') (eerbiedige stilte in de vergadering). ') Dit slaat op een vierkamp te Amsterdam (1911), waarvan de uitslag was: v. Foreest en Marshall 2Vi, Olland 1, Esser 0. De jongere generatie is U wellicht minder bekend, maar de preciese, koele Fontein kan reeds op menig succes bogen terwijl van Qelder's prachtige partij tegen Réti ook hier in Timboektoe de harten gewonnen heeft en als een ster van allereerste grootte .zal blijven schitteren aan den schaakhemell (enthousiasme, Réti kijkt sip). Met welk een krachtig en wijs bestuur de jubileerende club gezegend is,'is velen van U sedert October 1921 bekend; een bewijs van zijn voortvarendheid en nooit verslappende belangstelling voor het schaakleven in al zijn vormen en geledingen is ons heden opnieuw geleverd. Tot mijn genoegen kan ik U mededeelen, dat de zending van den Heer Bruno zich niet beperkt tot het zuiver immaterieele doel van een begroeting en een blijde boodschap; een tastbare expressie van Discendo's meeleven in ons lot, gaf het hem mede in den vorm van eenige mooie extraprijzen (cheers). Wel zijn de oorspronkelijke objecten, waaruit deze prijzen bestonden, op de lange reis van den overbrenger verdwenen: de wijn en de sigaren gingen iets te vroeg den weg, welke voor deze veraangenamingen des levens nu eenmaal bestemd is, en slechts een schoone collectie zakdoeken is nog in ongeschonden staat aanwezig, maer ik geloof dat een aantal simpele Hollandsche guldens, door den Heer Bruno- in ruil daarvoor beschikbaar gesteld, nog welkotner zullen zijn! (gejuich, Bruno wordt van alle kanten toegedronken). En thans, mijne Heeren, verzoek ik U, met mij te drinken op den bloei van het machtige Discendo Discimus, en, met een variatie op Markx, U te vereenigen met mijn slotwoord: Schakers van alle landen, vereenigt UI" Een stormachtig minutenlang aanhoudend applaus beloonde mijn vriend Oowe voor zijn goedvolle toespraak; onder onbeschrijfelijke geestdrift werd Bruno op de schouders geheschen en beklonken; men zong uit volle borst het schoone lied: .Discendo Discimus, club illustrissimus en antiquissimus uit 's-Gravenhagibus, numquam vergetimus", en boven alles uit klonk het hooge geluid van Przepiorka: .Ich liebe furchtbar das Turnierleben I" Over den rest van den avond zwijg ik: ik ben overtuigd dat het feest van D. D. ook in Den Haag niet beter gevierd wordt dan op dat gedenkwaardige kostelijke tournooi in Timboektoe I Mr. E. Straat (A. S. C). Oplossingen van de problemen van den Heer B. J. M. Markx. I. 1. Pbl, £3 2. Tal, g2 3. Tgl, ghl:D 4. h7 mat II. 1. Db6, Pc8! 2. Pc4, Pe7: 3. Pf5f, Pf5: mat. Pa7 3. Da7:, g5 mat. Pb6: 3. Pb6:, g5 mat. Pd6 3. Pd6:, g5 mat. III. 1. Pb5, f5 2. Dc3, bc3: 3. Pd6f, Ld6:f 4. Pc7f, Da8: mat. IV. i, Ddl, Lb7: 2. Tc5t, Ld5 3. Dd4, Kh5: 4. Lf3f, Kg5 5. Le2, g2 mat. tat3d Ledenlijst van Discendo Discimus. N a a m Adres J^L lijst seaert 1 ftug. 1922 Eere-Voorzitter Mr. S. van Houten, 19H Riouwstraat 6 1882 Eere-led«n J. H. Blackburne, 1875 J. F. Heemskerk, 1894 Dam 16, Middelburg 1888 E. Edersheim Bzn, 1912 Plein 20 1893 27 J. W. te Kolsté, 1912 Sonoystraat 15 1898 W. van Kooy, 1912 Koninginnelaan 29, Voorburg 1902 9 W. A. Schroot, 1919 Smidswater 7 1859 Mr. Joh. J. Belinfante, 1920 Verhulststraat 46 1905 14 Bestuur Voorzitter: Mr. A. Rueb Nassau-Dillenburgstraat 31 1909 5 Onder-vooizitter: E. Arrias. van Speykstraat 16 1907 33 Secretaris. J. F. Stapel van Swietenstraat 99 1907 19 Penningmeester: O. Bening Hooikade 49 1914 23 Commissaris van Materieel K. J. Nieukerke van Merlenstraat 90 1916 22 Leden P. Aandewiel Doornstraat 15, Scheveningen 1918 77. S. D. Abramoff Riouwstraat 54 1922 F. K. Agterbos Hollanderstraat 68 1922 J. Akkersdijk Columbusstraat 59 1908 37 F. L. Q d'Aumerie Prins Willemstr. 19, Schevening. 1891 33 G. Bakker Jan Blankenstraat 67 1901 E. van den Berg Valkenboschkade 442 1922 J. E. van den Berg Valkenboschkade 442 1921 71 R. N. Blokbergen Marconistraat 10 1919 73 J- P. Boll Carpentierstraat 76 1915 51 Q. J. Brakkée Pijnboomstraat 49 1922 C. P. de Bruyn Obrechtstraat 171 1906 31 W. de Bruyn Jan van Riebeekstraat 96a 1913 30 I. J. Burgel van Ostadestraat 574 1921 42 G. Buys Czn. Frankenstraat 28 1909 43 C. E. Coops Govert Bidloostraut 46 1921 Mr. P. W. J. H. Cort van der Linden Delistraat 38 1918 45 F. J. Dekker van Bylandstraat 181 1919 21 J. Deuzeman Newtonplein 79 1922 E. J. W. R. Doorenbos Kranenburgweg 20 1918 67 M. F. Drognat Doeve Wilhelminsstraat 15 1922 jjrï bevorderings- N a a m Adres sedert lijst * 1 Aug. 1922 W. van Drunick Loosduinsche weg 973a 1910 20 H. Duiser Molenstraat 17 1920 87 Mr. G. S. Fontein Badhuisweg 70, Scbeveningen 1909 3 Jhr. A. E. van Foreest Sleedoornstraat 14 1920 1 A. Frijda Emmastraat 170 1921 86 A. Micola von Fürstenrecht van Loostraat 40 1921 H. B. Qalema Laan van N. O. Indië 163 1910 36 Q. J. van üelder Pieter Botristraat 59 1919 4 H. Gerritsen Boreelstraat 33 1921 81 G. J. Goethart Vogelkersstraat 182 1922 W. Chr. Goris Leuvensche straat 41 1922 Donald J. Groen O. D. 120, Delft 1920 57 Mr. B. Grootenboer Smidswater 18 1917 79 G. Haaswinders Loosduinsche weg 317 1915 65 H. J. van Haeften Daguerrestraat 80 1922 K. flagedoorn Laan van N. O. Indië 256 1919 70 H. Hakkert Ohmstraat 109 1911 13 D. Harberts Valkenboschlaan 303 1920 72 H. G. van Harrevelt Slachthuisstraat 5 1914 66 J. G. Hartogensis Regentesselaan 39 1914 18 Ir. G. A. M. Heim Ligusterstraat 75 1921 G. J. M. Hekkema Hugo de Grootstraat 51 1909 44 A. Herckenrath Theresiastraar 29 1903 G. C. Herweyer Francois Valentijnstraat 27 1918 28 N. Hoeflake le van den Boschstraat 101 1918 76 G. W. H. Hollander Laan van Meerdervoort 340 1921 M. Hübner Wagenstraat 48 1917 49 R P. Iskaq Katwijkschestraat 131 1922 L. B. Jacobsen van Hogendorpstraat 174 1915 68 J. W. de Jager Oranjeplein 54 1920 62 J. B. Jansen Rijklof van Goensstraat 37 1919 75 H de Jong Koningsplein 30 1921 92 H. A. de Jong Balistraat 55 1919 88 H. J. Juursema Emmastraat 43 (Rijswijk Z. H.) 1921 58 H. H. Kamstra Acaciastraat 192 1920 26 D. Keus Laan van Meerdervoort 336 1921 59 L. Kirchmann. „Huize He- logeli" Parkde Kieviet Wassenaar 1910 P. Kleute Jr. Waldeck Pyrmontkade 59 1922 Ir. G. Knuttel Jr. Boemkruiperlaan 1 1922 J. van der Kolk Laan van Meerdervoort 532 1921 P. C. de Koning Prinses Mariestraat 21 1910 52 A. Korodi Kettingstraat 5 1921 Lid bevorderings- Naam Adres sedert Hjst 1 Au§. 1922 A. O. van Kranendonk Willem de Zwijgerstr. 14, Delft 1919 11 P. J. B. Kreetz Rubensstraat 204 1920 54 A. Kroner Prinsessegracht 26 1922 P. Kuyers Daguerrestraat 156 1920 69 L. Kijlstra Dunklerstraat 49 1922 Mr. J. A. La Bree Jacob Catslaan 12 1920 61 P. J. B. Lampe Sweelinckplein 50 1913 50 Dr. C. van Leeuwen Laan van Meerdervoort 503 1922 Rud. J. Loman Frankenstraat 27 1919' 2 P. J. Mansvelt Beek Joan Maetsuijkerstraat 88 1922 C. Meiners Edisonstraat 52 1919 85 W. B. H. Meiners van Lumeystraat 25 1904 T. C. de Meyier Verhulststraat 15 1922 P. J. U. Mooyman van Slingelandtstraat 25 1922 Ir. H. M. de Munck van Aerssenstraat 188 1921 91 A. Mijnlieff L. Fzn. Laan van N. O. Indië 189 1914 34 J. W. M. Nash Weimarstraat 236 1918 Mr. R. Oerip Katwijkschestraat 131 1922 J. Olie Hees wijkstraat 29, Voorburg 1921 83 Mr. Q. C. A. Oskam Leuvehaven W.Z. 147, Rotterd. 1915 P. L Otten Hoekweg 15, Rijswijk Z. H. 1921 Mr. W. H. B. Overbosch Hazelaarstraat 83 1921 89 F. K. Overduyn Valkenboschlaan 119 1914 35 A. Q. P. Pinke Stortstraat 208 1922 H. J. van de Pol Pieter Bothstraat 35 1921 82 J. Polder Wilhelminastraat 58 1915 60 G. J. Reeser Surinamestraat 36 1906 17 Q. Rogge Noordeinde 136a 1921 80 C. de Rooy Twentstraat 189 1919 41 J. B. N. Ruben Leeuweriklaan 3 1915 24 K. Rijsterborgh Hoogstraat 36 1920 63 J. Salm van Lumeystraat 44 1914 J. A. Sasburg de Ruyterstraat 25 1919 29 W. K. Sasburg Weimarstraat 120 1920 40 R. S. Sastrodihardjo Hugo de Grootstraat 13, Delft 1922 F. Scheffler Heerengracht 62 1921 Dr. J. H. Schepers Redenburgstr. 10, Voorburg 1919 56 Ir. G. L. Schouten Gentschestraat 22 1913 10 Ir. A. O. Schut Leeuwerikplein 6 1920 84 J. Schwarz Hazelaarstraat 88 1922 G. W. Schwencke Ieplaan 1 1920 32 C. van der Sluis Laan van N. O. Indië 27 1920 78 Mr. R. Soerjowinoto Hooge Rijndijk 31, Leiden 1922 V. Sozonoff Perponcherstraat 116 1921 Lid bevorderings- Naa m Adres sedert ^m H. Steffelaar Heerenstraat 26 1907 15 Q. A H. van der Stok Adriaan Pauwstraat 9 1918 74 Ir. J. W. Stoutjesdijk Stepheiisonstraat 34 1915 47 H. Straub van Brakelstraat 74 1921 90 J. Straus Hotel „Central", Lange Poten 1921 Ir. J. F. Streur van Bleyswijkstraat 11 1920 46 Jhr. H. Strick v. Linschoten Leeuwendaallaan53,RijswijkZ.H. 1905 6 B. Q. Tal Willem de Zwijgerlaan 134 1921 Q. Tels Galileïstraat 105 1922 J. Tom Beeklaan 474 1920 55 P. C. Uittenbogaard Malakkastraat 71 1921 64 Ir. H. van der Veen Lijsterbsstraat 161 1920 25 J. R. Q. dè Veer Danckertstraat 27 1922 P. van 't Veer Juliana von Stolberglaan 141 1921 7 Ir. W van der Vegt Laan van Poot 126 1920 39 J. Vijzelaar Frederik Hendriklaan 292 1910 12 .F. L. Wackers Newtonstraat 211 1920 48 Jhr. F. E. von Weiier Bankastraat 151 1922 Ir. J. Wijtman Frankenstraat 21 1922 Q. W. J. Zittersteyn Anna van Buerenstraat 197 1912 8 ca Gd Bl. 14 "sinds" = "tot". BI. 49 "achter* = "bij". Bl. 64 (47) "Pa8--e2 — Pa3-c2f" Inhoud. Voorwoord 2 Beeldtenis van Mr. Joh. J. Belinfante Van het zestig- naar het zeventigjarig jubileum door Mr. A. Rueb 3—22 Eersteprijs - winnaars, simultaan - vorstellingen, clubwedstrijden, gastvorstellingen 23-27 Reglement op de bevorderingswedstrijden 28—29 Geschiedkundige aanteekeningen omtrent het ontslaan van D. D. door F. L. G. d'Aumerie . . . 31-37 Reproductie van eene plaat uit „de Groene Amsterdammer", 1896 Bijschrift door Jhr. H- Strick van Linschoten 38-40 Prof. Dr. P. J. Henri Baudet door E. Arrias 41—43 Partijen: R. Réti — Prof. Dr. P. J. H. Baudet 44-45 J. H. Biackburne — W. Steinitz 47 J. H. Blackburne — Dr. S. Tarrasch 47—48 J. H. Blackburne — M. Marco 48 D. D. — Residentie Schaakclub 48 — 52 Jhr. A. E. van Foreest — Mr. G. S. Fontein .... 52—53 R. Réti — Mr. G. S. Fontein 53—55 J. W. te Kolsté — Jhr. A. E. van Foreest . ' . . . . 55-57 G. J. van Gelder — R. J. Loman 57—58 Jhr. H. Strick van Linschoten — G. J. van Gelder . . 58 — 59 J. W. te Kolsté — R. J. Loman 59—60 J. W. te Kolsté — P. van 't Veer 60-62 W. A. T. Schelfhout — W. van Kooy ....... 62-65 R. J. Loman — H. W. Trenchard 65-66 Mr. A. Rueb — R. J. Loman 66-67 F. K. Overuyn — C. P. de Bruyn 67—68 Mr. A. Rueb — L. G. Schouten 68—69 Mr. L. J. M. van der Eerden — G. L. Schouten ... 70 A. Aljechin (s) — G. Schwenke 71 A. Aljechin (s) — P. van 't Veer 72 Problemen opgedragen aan D. D. door B. J. M. Markx ... 73 De Kunstwaarde van eindspelstudies door H. Weenink (V. A. S.) 74 - 80 Discendo Discimus in het jaar 2352 door G. J. Reeser (D. D.) 81 — 86 Bijdrage van Mr. E. Straat (A. S. C.) 87 - 90 Oplossingen van de problemen van den Heer B. J. M. Markx 91 Ledenlijst 92-95