jM|j$fk dienst boek en jeugd NjïtóN postbus 93054 nblC 2509 AB den haag EEN ZOMERVACANTIE DOOK MEVR. A. DE GRAAFF—WÜPPERMANN BEKROOND DOOR DE NEDERLANDSCHE ZONDAGSSCHOOLVEREENIGING □ NIJKERK — G. F. CALLENBACH Met onafgebroken aandacht zit Froukje te luisteren .... biz. 42 „Dag moes, 'k rammel gewoon! Is vader al t'huis?" Met deze woorden kwam Nelly de kamer in en liet zich neervallen op haar stoel aan de gedekte koffietafel. „Neen kindje, nog niet, 'k hoop dat vader ganw komt en Sjoerd ook; ik heb een brief voor te lezen," en mevrouw Van den Berg haalde een brief uit haar sleutelmandje tevoorschijn en hield dien uitlokkend in de hoogte „Van wie, moeder, toe, leest u eens voor?" vroeg -Nelly nieuwsgierig. „Als we allemaal zitten, eerder niet," zei mevrouw lachend en Nel, zou je ook even je mantel uitdoen en je hoed m de gang hangen? Of ben je van plan m wandelcostuum koffie te drinken?" „O, 'k zie het al, van grootmoeder!" Nel rekte haar hals uit, terwijl ze opstond om haar goed weg te brengen en kon nog net het adres te zien krijgen, voordat mevrouw den brief in »t sleutelmandje deed verdwijnen. Gelukkig werd haar geduld niet al te lang op de proef gesteld, want even daarna werd de huissleutel in de deur gestoken en kwamen vader en zoon gelijk binnen. JNelly vloog naar de gang. „Toe, kom gauw binnen! Een brief van grootmoeder en moes doet zoo vreeselijk geheimzinnig! 't Is zeker wat bgzonders." Even later waren allen gezeten en ging mevrouw aan 't voorlezen. En toen ze den brief uit had, vloog Nel vader en moeder om den hals en voerde Sjoerd een soort Indianendans uit, begeleid door een oorverdoovend geschreeuw, dat mevrouw met de handen voor de ooren deed uitroepen: „Als jullie niet dadeljjk ophoudt, mag het niet!" wat oogenblikkelijk een kalmeerende uitwerking had. i Wat was nu de oorzaak van hun bljjdschap? De grootouders van Sjoerd en Nelly woonden in Friesland, waar grootvader al meer dan twintig jaar predikant was. Het was een jaarlgksch genot voor de twee Van den Bergjes om daar hun zomervacantie te gaan doorbrengen. Gingen ze gewoonljjk met hun ouders gelgk, dit jaar zouden die samen een oom en tante, die in Duitschland woonden, gaan opzoeken en de kinderen met hun beidjes naar Friesland trekken. Maar al was dit op zichzelf weer een «heerlik vooruitzicht, ér was toch nog een bijzondere reden voor hun opgewondenheid en wel dat grootmoeder schreef, dat Sjoerd een vriend en Nelly een vriendinnetje mee mocht brengen. Met hun vieren uit de stad! Wat een dol plan! Over niets anders werd gepraat. WÈ0i „Ik vraag Maarten," zei Sjoerd beslist.' Natuurlgk, dat wisten ze allemaal wel. Maarten was de vriend van Sjoerd van de eerste klasse af. Van 't jaar zouden ze naar de hoogste klas gaan. „En ik Jet, of Nancy of nee vindt u 't gek, moeder, als ik Els Vinke niet neem, omdat ik naast haar zit?...." bedacht Nelly, die zich in een heele massa vriendinnen verheugde, maar geen bepaalde boezemvriendin bezat. „Denk er maar eens over, kindje," zei mevrouw. „Sjoerd, je cape mee, er komt zeker regen," riep ze Sjoerd achterna, die zijn stapel boterhammen verwerkt had en zich gereed maakte, dadelijk Maarten met het plan in kennis te stellen. „Vraag Lientje mee...." opperde mijnheer. „Lientje? Die gaat zelf naar Zwitserland, dus ik hoef * met de Friesche hei niet aan te komen," zei Nelly. „Weet je wie ik zou kiezen?" vroeg mevrouw. „Hannie Beuser.' Je mag haar graag, 't is een gezellig kind zonder complimenten; juist iemand voor grootmoeder om aardig te vinden. En, Nel, 'k geloof dat ze nooit de stad uitgaat. Is 't wel?" „Nee, nooit. Ja, dat doe ik! 't Kan nog wel voor school. Moesje, wat hebt u dat goed verzonnen!" In een oogenblik was Nel gereed en op weg naar Hannie, die niet heel ver uit de buurt woonde. , Hannie Beuser was de oudste van vier kinderen, waarvan zij 't eenige meisje was. 't Was waar, wat mevrouw Van den Berg gezegd had, Han was een gezellig kind, dat wel geleerd had, geen complimenten te hebben, waar ze van kind af moeders hulpje geweest was in een huishouden, waar de uiterste zuinigheid moest worden betracht. En 't was een dochtertje, dat met haar vroolijk humeur slag had, zich onmisbaar te maken, en een zuster, waar de broertjes dol op waren. Nel liep wat ze loopen kon. Wat dol, om zoo'n pretje to gaan vertellen! Ze holde, dat haar vlechten rondom haar hoofd zwierden en in haar vaart liep ze pardoes tegen een lantaarnpaal aan. Een paar blauwe plekken op haar arm bekoelden haar haast wel een beetjo. Kalmer liep ze door tot ze bij het bescheiden benedenhuis aankwam, waar de familie Beuser woonde. Als Han nu nog maar niet naar school was! Helaas, ze was al weg, maar mevrouw vroeg Nel éven binnen te komen. Nu, of moeder blij was, dat Han eens een pretje tebeurt zou vallen. Zij genoot in 't vooruitzicht, dat Han zoo'n heerlijke vacantie zou hebben en brandde van verlangen om 't haar te vertellen. Jammer, dat ze nu net vroeg naar school was gegaan om een boodschap te doen. Buiten gekomen zag Nel juist haar broer en Maarten den hoek van de straat omslaan. Die twee zagen er ook al 'zoo vroolijk uit. Maarten glom van plezier en vond het een ,fijn" plan. Even bepraatte het drietal de zpmerplannen; toen sloeg Nel een zijstraat in, die den weg naar school bekortte. Hoe eerder ze nu Hannie kon bereiken hoe liever, want nu kon ze 't heusch niet langer uithouden. Daar hing Han's hoed al aan den kapstok, dus ze was er al. Met den boezelaar nog in de hand, (dien zou ze onderweg wel aantrekken) liep Nel vlug de. breede gang door tot in de klas. Ja, daar was Han! Haar alles te vertellen, was 't werk van een oogenblik. „Toe zeg, kijk nu niet zoo ongeloovig," zei Nel, die vol verwachting verbeidde, wat Hannie wel zou zeggen en die inplaats van de verwachte vreugde-uitbarsting niets hoorde en alleen een gloeiend rood gezichtje en een paar groote, verwonderde oogen zag. Ja maar, zou 't dan ook waar kunnen zijn? Voor Hannie's oogen rezen verwarde beelden van korenvelden, koele bosschen met. eeuwenoude beuken, kakelende kippen en boerenkinderen, alles dooreen, Herinneringen waren het van twee daagjes buiten doorgebracht, drie jaar geleden, — en beschrijvingen van het buitenleven. Eu van dit alles zou ze gaan genieten, niet twee dagen, maar drie lange, lange weken? Maar Nel, begrgp je dan niet, dat ze niets kon zeggen, omdat ze 't nog niet kon begrjjpen? „Nu, hoe vind je 't?" De bel ging en Nel stond ongeduldig wippend bij Hannie's bank. „O kind, vreeselijk, vreeselijk heerlgk!" klonk heten tevreden met deze waardeerende woorden, vloog Nelly voldaan naar haar eigen plaats. Om vier uur waren de beide meisjes dadelijk weer bij elkaar en wilde Nelly van alles gaan vertellen over westdijk, maar Han pakte haar arm en zei: „O Nel, ik zou het zoo dol vinden, je weet niet half hoe heerlijk, maar de jongens hebben vacantie, 't is zoo druk Voor moeder, ze kan me niet missen, heusch niet...." Maar Nel viel haar triomfantelijk in de rede: „Maak je niet benauwd, hoor, je ouders vinden het best. Ik ben er al geweest tusschen twaalf en twee." Han schudde het hoofd. „Ja, vader en moeder gunnen het me wel, dat weet ik best, maar moeder is niet sterk en dan ga ik in de vacantie zooveel niet de jongens uit. Verbeeld je nu, dat ik drie weken weg ben, dan komt alles op moeder neer." Nel stond verslagen. Wat moest ze daarop zeggen? Nog steeds stonden ze voor de klasse te praten, toen aan 't eind van de gang de juffrouw naderde. „O, zeg, ik moet schoolblijven, dat is waar ook ... Nel heeft dien middag door allerlei prettige gedachten haar hoofd zoo weinig bij de lessen gehad, dat ze in 't geschiedenisuur de graven uit het Hollandsche huis maar niet bij elkaar kon krijgen en van de tien sommen er maar drie terecht bracht. Nu kwam boontje om zijn loontje en tikte de juffrouw haar op den schouder. ,*t Is beter, dat ik maar t'huisbUjf," zei Hannie nog zachtjes en draaide zich om, want o, die verraderlijke tranen wilden komen en 't haar nog moeilijker maken. Tegen den tijd, dat ze haar huis naderde, had ze zichzelf al zoover bepraat, dat ze opgewekt en wel tegen moeder kon zeggen, die haar vroolijk tegemoet kwam en ook al dadeljjk over het groote nieuws begon: „Neen moeder, ik denk er niet aan. Denkt u nu, dat ik plezier zou hebben als ik wist dat u alléén voor alles stond?" Moeder zei (welke moeder zou dat niet zeggen!) dat 't heusch heel best kon. Ze pleitte en betoogde dat't een aard had, maar Han stond vast in haar schoenen. Al wilde moeder haar nu ook aan 't verstand brengen, dat 't heel goed zou schikken, ze wist immers maar al te goed hoeveel er kwam kijken als die drukke bengels zich den heelen dag in het kleine benedenhuis moesten bezighouden! Ze wist immers dat moedertje 't dag aan dag met hoofdpijn zou moeten bekoopen? En ze hield zich flink en bleef bij haar voornemen, ook al praatte vader 's avonds nog eens mee met moeder. En zoo kranig wist ze haar eigen wenschen op den achtergrond tè zetten en zoo vroolijk zei ze vader en moeder goeden nacht, dat vader, toen ze naar boven was, vroeg: „Zou 't Han wel zooveel kunnen schelen?" Maar moeder wist wel beter. En Hannie? Die stond voor het raam van haar kamertje. Nu behoefde ze zich niet meer goed te houden. Langzaam rolden groote tranen haar langs de wangen. O, wat zou ze graag gaan! En duidelijker nog dan 's middags herinnerde ze zich allerlei heerlijkheden, die ze wist dat haar buiten te wachten stonden. Vrg rondloópên, zoo zonder hoed of handschoenen of mantel, of stil liggen genieten in het bosch met een mooi boek , Met Nel samen, niet telkens gestoord door drukke jongensstemmen, niet achtervolgd door een klein baasje dat- „bij zus op soot" wou.... Daartegenover zag ze de warme, stoffige straat, hoorde ze in haar verbeelding 't gekibbel van de broertjes, die met hun vrgen tgd geen raad wisten, zag ze zichzelf optreden als vredestichtster of een dreigende huilbui afwenden.... Maar ze zag nog meer in gedachten: haar moedertje bleek en moe van de huishoudelijke zorgen, nog vermeerderd nu zij, Han zelf, voor plezier uit logeeren was. Ze hoorde haar lieve stem weer: „Toe kindje, 't zal best gaan, doe het nu ...." Eu toen meteen was haar strijd beslist. Flink droogde ze haar tranen af, kleedde zich vlug uit en — stortte in een innig gebed haar bezwaard hartje uit voor Hem, die in zulke uren kan troosten zooals niemand ter wereld zou kunnen, 't Maakte haar zoo rustig, dat gevoel in haar hartje: „ik heb gedaan wat ik doen moest." Zonder tranen viel Hannie in slaap. Maar de mensch wikt, God beschikt, 't Komt zoo dikwijls anders uit dan wij denken, al meenen we ook nog zoo zeker te weten hoe het gaan zal. Vijf weken later is ons viertal op weg naar Friesland. Den dag na Hannie's besluit is er onverwacht een tante van mevrouw Beuser op bezoek geweest. Ze heeft 't verhaal gehoord en Hannie's strijd begrepen. Toen is het oude vriendelijke dametje gaan zitten denken en peinzen of daar nu niet iets op te verzinnen zou zijn. Ze heeft gedacht en gerekend en ndg eens van alle kanten de zaak bekeken, en — ze is geëin.digd met de beide oudste jongens uit te noodigen, veertien dagen met haar mee te gaan naar het eenvoudige pension in Gelderland, waar ze kamers besproken heeft, 't Is op een boerderg', vertelt ze, maar allicht is daar voor de jongens slaapgelegenheid te vinden. Met gejuich wordt het plan begroet. Welja, dat slapen zal best gaan. „Anders maar in den hooiberg, wat fijn!" roepen ze. Dolblij zijn de jongens, als tante hun het voorstel doet, maar niemand is blijer dan moeder, die zich het hoofd gebroken heeft, hoe haar trouw hulpje onbezorgd in dit ongedachte pret je te doen deelen. Hoe heerlijk om Hannie na vier uur op te wachten met dit prettige nieuws. Tante heeft al voldoening te over van haar plannetje als ze alleen maar naar Han's stralende oogen kijkt. De vier ieizigers zijn na lang beraad oud en wijs genoeg bevonden om zonder geleide de reis te aanvaarden. Vroolijk pratend en allerlei grappen verkoopend zijn ze op weg gegaan en zitten ze met hun viertjes in de coupé, in 't vooruitzicht van een lange reis. Nelly en Sjoerd hebben een mandje lekkere vruchten meegekregen, Hannie kwam met zuurtjes aanzetten en Maarten verrast na Zwolle de tochtgenooten met vier heerlijke reepen Kwatta chocola, waaraan ze genotvol zitten te knabbelen. „Wat een kraan, om dat zoo lang in je zak te houden," zegt Han genietend. ,'t Is.... raad jullie toch eens even," zegt Sjoerd, die in de coupé een thermometertje heeft opgehangen om de hitte te kunnen nagaan. „Schei toch uit; je krijgt 't er nog veel warmer van om aldoor die graden te hooren," en Nel veegt voorde zooveelste maal haar warm gezichtje af en schuift nog wat dichter naar het raampje. Vooruit rijdende is zelfs geen koeltje te bekennen. ,93°, iets erboven zelfs!" kondigt Sjoerd met zekeren triomf aan. #•* „Gelukkig dat we er haast zgn, ik verlang naar die lekkere koele tuinkamer, waar jullie me van verteld hebt," zucht Maarten, die in 't geheel niet tegen de warmte kan. Ja, en grootmoeders heerlgke eigengemaakte bessensap Hè," en Nel klokt met de tong, ,'k wou dat ik al een glas vóór me had. Wat krijg je een dorst van die chocola!" .. , Nu nog mooier! Ik spaar die chocola uit mijn mond voor jou en nu hoor ik alleen, dat je er dorst van krijgt. Ondank is 's werelds loon!" Zoo onder grappen en praatjes en gezucht over de warmte vervolgt de trein zijn weg en ongemerkt naderen ze het doel van de reis. Jongens, we naderen! Pak je boeltje bg mekaar, roept Sjoerd, die deze reis al op zgn duimpje kent. Alle vier staan ze tegelijkertijd op en grijpen in het netje naar hoeden en petten en pakjes en tasschen en •t is een gedoe en gelach, tot plotseling de trém stilhoudt en ze door den onverwachten schok allen op de bank neerbonken. Hier, conducteur," roept Nelly uit 't raampje. Maar oude Tjep, die bij grootvader den tuinen orde houdt en nog honderd andere dingen doet, heeft'€ portier al open en in een oogenblik is hij door het viertal omringd en klinkt het: „Dag Tjep! Dag Tjep!" „Wel, bent u daar weer? En allemaalthuis gezond? Een goede reis gehad? Ja, ja, warm is 't hier ook al." Zoo pratend heeft Tjep wat bagage overgenomen en zijn ze naar 't hek gewandeld, waar Sjoerd en Nelly alweer een vroolgken groet van herkenning wisselen met den stationsbeambte, die hun kaartjes aanneemt. Daar staat jonge Bruin voor het karretje, vastgebonden aan het hek, en weldra is het troepje ingeladen en gaat het voort. Eerst over den dgk dwars door wei- en hooiland, waar de boeren druk aan 't werk zijn om met dit uitgezochte weer 't hooi binnen te halen. „Sjoerd, jij maar bij mij, dan kun je de teugels nog eens houden," zegt Tjep met een ondeugend knipoogje tegen Sjoerd, die altijd een streepje bij hem voor heeft. Werkelgk, als ze den dijk af zgn en den weg over de eindelooze heide beginnen, staat hij zijn plaats af aan Sjoerd. „Weet je nog, dat je toen je nog maar een klein ventje was, 't ondereinde van de leidsels al mocht vasthouden ?" Of Sjoerd 't nog weet! Maarten en Hannie vooral geven oogen en ooren den kost. Ze verstaan de helft niet van 't platte Friesch, maar ze vinden 't grappig om aan te hooren en nieuwsgierig nemen ze het geheel onbekende landschap op. Veel is er niet te zien, maar alles is nieuw voor hen en dat is al reden genoeg om uit te kijken. Tjep wgst met de zweep de verschillende torentjes aan en geeft uitleg als ze wat vragen. „Zijn dat schaapskooien?" vraaagt Maarten, wgzend op verscheidene verhevenheden op de hei. Bij Elspeet in Gelderland heeft hij die schaapskooien wel eens op de heide zien staan, maar dit lijkt toch een ander soort. Wel zijn het heuvels van plaggen, maar er lijken wel raampjes in te zgn en kijk, uit een ervan kronkelt een rookwolkje omhoog. „Dat schaapskooien?" antwoordt Tjep. „Welnee, dat zgn plaggenhutten, daar wonen menschen in." „Menschen? Dan toch hééle arme?" „Nou, dat kun je denken. Uit rijkdom doen ze 't niet; hoho ," en Tjep neemt de teugels even over,x want in de verte kondigt getoeter de nadering van een auto aan en, voelende dat een andere hand dan gewoonlg'k hem regeert, maakt Bruin aanstalten om schichtig te worden. Nu nog een kwartiertje rijden, dan even een zijweg ingeslagen langs een rijtje huisjes en daar schemert het huis door de boomen. Even later draait Tjep het hek in van de vriendelgke ouderwetsche pastorie. Grootmoeder staat al uit te kijken en nog staat Bruin niet stil, als ook grootvader uit de tuinkamer naar buiten komt. Zgn vroolgk „Hoera!" wordt vierstemmig beantwoord, terwijl Sjoerd al rgdende vast op de trede stapt en eraf springt; zoodoende is hg' de eerste, die van grootmoeder een hartelgken kus en van grootvader een stevigen handdruk ontvangt. De anderen zijn ook uitgestapt en de kennismaking is in vollen gang. Tjep heeft de bagage binnengezet en laat Bruin naar stal stappen. Bruin is het gemeenschappelijk eigendom van dokter en dominee; uren ver in den omtrek zijn die twee de eenigen, die hulp en troost kunnen brengen, en waar de fiets op de hobbelige heide tekort schiet, weet Bruin nog paadjes te ontdekken, waar hij het breedwielige karretje doorheen kan krggen. WÊ0 Aanstonds zijn allen in de groote tuinkamer gezeten, waar tot blijdschap van de dorstige reizigers op het buffet een groot blad klaarstaat met glazen voor het beroemde bessensap. Grootmoeder trekt aan 't schellekoord in den hoek, om Sietske om een kan koud water te vragen. „ Wacht, grootmoes, geeft u mij de kan maar, dan zeg ik meteen Sietske even goedendag; waar blijft die toch!" In de gang bonst Nelly met vaart tegen Siets aan, die in den tuin prinsesseboontjes is wezen plukken en nu zoo gauw haar voeten haar dragen willen de logé's komt verwelkomen. „Nog altijd de oude Nel! We zullen weer wat angst uitstaan!" zegt Siets lachend, doelende op Nelly's wildheid, die de oude getrouwe al menig angstig oogenblik heeft bezorgd, toen ze als klein kind liefst boven in de boomen klom of roetsch van de trapleuning afgleed. „En wat zijn jullie nu van plan uit te gaan voeren op die kale Friesche hei bij een paar oude menschen?" vraagt mijnheer Westra. ,'k Was maar veel liever in de stad gebleven, daar kun je veel meer " Maar hij komt niet verder, want hij wordt in de rede gevallen door uitroepen als: „He', meneer! Pff.... die warme stad! Grootpa, hoe kunt u dat zeggen!!" die hem bewijzen hoe heerlgk Een zomervacantie "* 2 allen het vinden om te komen logeeren; iets, waaraan hg' trouwens ook nooit heeft getwijfeld. Hannie moet mevrouw van alles op de hoogte brengen. Van haar bro/ertjes, hoe oud ze zijn, hoe ze heeten, en binnen vijf minuten is Hannie heelemaal over haar verlegenheid „voor vreemde menschen" heen en zit ze honderduit te babbelen. Eer er een half uur om is, heeft grootmoeder al besloten: „een aardig soort kind" en denkt Hannie: „wat een schat, ze doet me aan grootmoeder denken." Dat is de hoogste lof, die Han te geven heeft. De jongens praten elkaar haast omver en allerlei plannen worden gemaakt, om te kampeeren op de hei, om tochten te maken en nog veel meer. „Ziezoo, Nel en Sjoerd, wijs jullie nu eens aan de gasten, waar ze slapen zullen en frisch je allen eens wat op. Vgf uur eten als vanouds." Maarten en Sjoerd 'zijn op een groote zolderkamer ingekwartierd. Het is er nu bakkend warm, maar dat zal tegen den avond wel schikken. Ze gaan hun koffertjes, die 's morgens reeds zijn aangekomen, uitpakken en in een wip ligt de kamer op jongensmanier bezaaid met boorden, kleeren, ondergoed, alles door elkaar. Goedwils gaan ze aan 't schikken en opruimen, maar ze hebben zonder orde of regel alles maar neergelegd en eindelijk weten ze geen raad meer met den rommel. Een uitkomst is het alB Sietske goedig komt helpen en in een oogenblik alles op nette stapeltjes in 't kastje heeft geborgen. Nel en Han hebben ook samen een kamer, dat vond grootmoeder vooral voor Hannie gezelliger, omdat ze nog nooit alleen uit logeeren is geweest. Zg zgn ook al aan 't uitpakken gegaan en 't gaat hun heel wat handiger af dan de jongens, zoodat ze ook heel wat eerder orde hebben. Nel moet telkens eens uit het raam hangen. O, heerlijk toch om er weer te zijn en al dat oude bekende weer terug te zien. Daar ziet ze Sietske met een schaaltje frambozen uit ilen tuin komen! Jongens, daar moet ze .bij zijn. „Toe Han, wees lief en leg nog éven dat boeltje op mgn plank, wil je ?" Zonder antwoord af te wachten loopt ze vlug de kamer uit. Han, die zelf ook nog niet heelemaal klaar is, blijft haar lachend uit het raam achterna zien. Dan keert ze zich om, van plan het overige te gaan opruimen. Ineens treft haar nu al het vreemde, nu veel meer dan zooeven, toen de drukke vroolijke Nel de kamer met grappen vervulde, en er iets. eigens aan gaf. Een vreemd gevoel van heimwee bekruipt haar. Ze gaat op een stoel zitten en 't is er niet heel ver van af of de tranen komen. Han ziet de kamer rond. Er is niets, geen meubelstukje dat haar bekend voorkomt, en al beklemder voelt ze zich en al sterker en sterker wordt het verlangen naar „t'huis", vooral naar moeder tot opeens haar oog valt op een muurtekst, boven haar bed opgehangen: „Ghij zult mij leiden door uwen raad, Hannie blgffc erop staren. Is dat ook onbekend ? Hangt niet, in de huiskamer, boven moeders plaatsje, diezelfde tekst? Een warm gevoel doorstroomt haar als ze die woorden zachtjes nazegt. En dan komen de goede gedachten vanzelf. Dan bedenkt ze, dat, waar ze zich ook bevindt, haar hemelsche Vader haar nabij is en dat Hij haar zal leiden naar Zgnen raad. Vreemd toch, dat je in een paar minuten zoo heel anders gestemd kunt worden! Vroolijk ruimt ze allea op en gaat naar beneden, waar ze de anderen al verzameld vindt en gereed om vóór het eten nog een verkenningstocht te gaan ondernemen. Die dag wordt verder besteed aan 't bezichtigen van de allernaaste omgeving en daaraan hebben ze ruimschoots genoeg, want de hitte blijft drukkend en 's avonds is 't al vrij laat, wanneer eindelijk de slaap de baas blijft over de warmte. O, die eerste morgen wakker worden buiten. Dat kakelen van de" kippen, 't ongewone geluid van een ratelenden boerenwagen, 't „goeienmorgen, goed geslapen?" waarmee Sietske, al op en in de weer, Tjep begroet, die reeds met een mand groente uit den tuin komt dat alles dringt door het open raam tot Sjoerd door en 't is hem onmogelijk langer in bed te blijven. Maarten een welgemeenden duw toedienende, springt hij eruit om zich vlug aan te kleeden en binnen een kwartier glijdt hg' langs de .lekkere" gladde trapleuning naar beneden. Als klein kind is hg er eens af gevallen in de steenen gang, maar dat heeft hem nog riiet afgeschrikt. Spoedig zgn Maarten en hg dan ook in de keuken en Sietske, die erop staat, dat de jongens eerst een glas versche melk drinken, doet daarna den bout van de achterdeur af om hun de plaats op te laten. In den stal wordt belangstellend naar de geit gekeken, geïnformeerd of de te verwachten kuikentjes al uitgekomen zgn en dan gaan ze den tuin in, waar ze al gauw achter de frambozen zitten. Wat zijn ze prachtg rijp! Even behoeft men ze maar aan te raken, dan rollen ze al, en dan dien overvloed! Ze kunnen niet gauw genoeg plukken. „Welzeker! Dat begint goed! Over een uur heb ik geen enkele framboos meer over," klinkt een stem, boos voor de leus, maar er zgn zooveel struiken en 't is zulk een goed frambozenjaar, dat de jongens er heel gerust op zijn, dat 't maar voorgewende boosheid is van grootvader. Die begint dan'ook zelf mee te doen en wijst hun de verborgenste takken aan, die een berg donkerroode vruchten dragen. Al jaren woont dominee Westra hier en in dien tgd heeft menig werkeloos heidebewoner een stuk brood verdiend door dominees tuin te bewerken. Telkens zijn stukjes en beetjes aan de woeste heide ontwoekerd en onder Gods zegen in vruchtbaar bouwland omgezet. Allerlei groente is er nu te vinden en menig doodarm hutbewoner kan getuigen, hoe goed de aardappeltjes van dominee's grond smaken. De pastorie ligt nu in een vriendelijke omgeving van groen. Grootmoeder heeft veel liefhebberij in bloemen kweeken en al willen die erge vreemde bloemen, die je bg bloemisten ziet, hier niet groeien, de gewone als goudsbloemen, reseda en lathyrus stellen zich wel tevreden met minder en groeien én bloeien dat 't een lust is. De meisjes komen zeggen dat 't ontbijt klaar is en allen vereenigen zich aan de ontbijttafel, waar de groote sneden boerenbrood erin gaan als koek. 't Is verwonderlijk, zoo gauw als de stapels boterhammen verdwijnen! Na 't ontbijt gaat ieder zijns weegs. Dat is juist het heerlijke, vinden Sjoerd en Nelly, dat vrge gevoel van te kunnen gaan waar ze willen. Grootvader moet in 't karretje uit, naar een verafgelegen gehucht, waar hij op vaste tijden heengaat. Maarten en Sjoerd zullen meegaan en Nel en Hannie willen eerst graag naar huis schrijven en zullen-daarna met hun tweetjes hun weg wel vinden. 't Is altijd vroeg dag in de pastorie en nadat de brieven zgn geschreven is 't pas half tien en hebben ze dus nog een mooien tijd voor zich. Wat zullen ze doen? 't Is niet zoo warm als gisteren en ze hebben wel zin in een flinke wandeling. Nelly heeft van kind af hier ieder jaar gelogeerd en kent de omstreken goed, maar toch geeft grootmoeder hun Wodan, den Hollandschen herdershond, mee. „Die weet nog beter den weg dan grootvader of ik en op die eenzame wegen vind ik het prettiger ook dat hij met je meegaat," heeft grootmoeder gezegd. Met vroolgke sprongen loopt Wodan vooruit en blijft telkens als hij twgfelt waarheen 't vrouwtje zal gaan, even staan omkijken. Met een uurtje hebben ze de huisjes van een nabij- gelegen dorp in 't oog gekregen. Hannie heeft zich bedacht, dat ze graag prentbriefkaarten wil sturen aan de broertjes en ze willen probeeren die te krijgen. Maai* dat valt tegen. Het idorp is een verzameling armoedige huisjes, allen van turfgravers, en ansichten zijn in de verste verte niet te bekennen. 1 De meisjes worden niet al te vriendelijk aangekeken en loopen maar flink door. Als vanzelf leidt de weg, nu ze niet precies denzelfden kant terug willen gaan als ze zgn gekomen, de onafzienbare heide op. Nel is de 'gelukkige bezitster van een kompasje, dat nu ijverig geraadpleegd wordt. Naar 't noorden moeten ze, dat staat vast, en nu vangen ze hun tocht aan, in de richting van de pastorie. Vol moed beginnen ze; leuk zoo over die wijde heide te loopen, hier en daar beginnen al struiken te bloeien en enkele stukken zijn reeds eenigszins paars getint. Wodan is uitgelaten aan 't rennen en graaft af en toe een hol uit, dat 't zand achter hem aan stuift en de meisjes maar een eindje uit de buurt blijven. Gelukkig dat ze zoo wijs zgn geweest om een oude parasol, die ten algemeenen gebruike in den parapluiestandaard staat, mede te nemen. Het is, hoewel niet zóó drukkend als gisteren, toch bakkend heet, waar ze zonder eenige schaduw over de kale oppervlakte voortgaan. De afstand valt niet mee. Ze hebben het kerktorentje ontdekt en dat leek betrekkelijk nabg', maar veel nader schijnt het niet te komen. Ze gaan verscheiden plaggenhutten voorbij en eenmaal vlak erlangs. Ervóór is van stukken oud goed een soort tent opgeslagen en daar zit een vrouw aardappelen te schillen, omgeven door een viertal dreumesen. De meisjes zeggen hun goedendag, maar allen staren hen als versteend aan, behalve de vrouw, die teruggroet. Zwijgend wandelen ze een eind verder. „Hoe is 't mogelijk," begint Nel, „dat ze met hun vijven en de man erbij is zes, in zoon hut huizen?" „*k Zou er wel eens binnenin willen kijken; toch wel iets knus, zoon huishoudentje allemaal bij elkaar," vindt Han. „Maar je logeert hier toch ieder jaar, ben je er nooit in geweest?" „Nee," zegt Nel een beetje verlegen, want ze weet wel hoe dikwijls grootmoeder haar verleden jaar gevraagd heeft eens mee te gaan en hoe ze altijd wel een bedenkseltje had om eraf te komen. Zieke menschen en armoe, daar heeft Nel een soort schrik voor, en grootmoeder heeft haar niet willen dwingen en maar stilletjes den tgd afgewacht dat in haar hartje het verlangen zou ontwaken om óók te helpen naar haar vermogen. Hannie gaat er niet verder op door en roept plotseling: „Zeg, kijk eens, wat holt Wodan ver weg!" Nelly roept: „Wodan! Wodan!" Maar tevergeefs. Wodan komt niet en pas na een poosje, als Nel met de zweep klapt en hem nog eenige keeren roept, komt hij kruipend en jankend aan. Telkens wil hij terug in de richting, waar hij vandaan komt en als Nelly hem ten einde raad aan den riem neemt, heeft ze werk hem te houden. „Gevallen? waar moest je dan heen?" vraagt Nel. blz. 25 Van een oogenblik, dat Nel 't leeren riempje wat minder stevig vasthoudt, maakt hij gebruik om aan den haal te gaan. Een heel eind verder blijft hij al snuffelend en blaffend staan. „Hij heeft zeker iets gevonden, hij gaat weer naar dezelfde plek," zegt Hannie met de hand boven de oogen in de verte turend. „Misschien een haas, die zijn er nogal veel hier. Laten we er eens heenloopen." De daad bij het woord voegende, gaan ze in de richting waar Wodan staat. Ja, er ligt iets, geen haas, dat zien ze zóó wel. Een zwarte massa'.... Het blg'ft bij raden. 't Is zoo ver, ze onderscheiden het niet goed, tot dichterbij gekomen een menschelijke gedaante te onderkennen is. Nu zien ze het duidelijk: een oud vrouwtje ligt op den grond en daar hooren ze een stem: „Och, juffers, wilt u me ophelpen, ik ben gevallen en 'k heb toch o, zoo'n pijn. Alleen kan ik niet overeind." In een oogwenk staan de meisjes bij haar, gereed om te helpen. „Gevallen? Waar moest je dan heen?" vraagt Nel. „Naar huis, daar, naar die hut die u daar ziet." 't Vrouwtje wijst op een plaggenhut. 't Is nauwelijks twintig schreden afstands en de meisjes besluiten haar samen op te trekken en haar dan zoo goed en kwaad als 't gaat naar de hut te brengen. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Bij 't minste dat het vrouwtje zich beweegt, kreunt ze van pijn, en Han, gedachtig aan een gebroken been, dat ze eens van een harer broertjes heeft bijgewoond, raadt aan de pogingen te staken en liever de komst van den dokter af te wachten. „De dokter? Och jufifei;, zoo erg zal 't niet zgn. Als ik maar eenmaal op ben. Dat die voet nu ook juist zoo dwars zit onder me Na een nieuwe mislukte poging staan de twee hulpeloos rond te kijken. „Weet je wat?" zegt Nel opeens besloten. „We zullen Tjep halen. Ik weet den weg, blgf jg dan bij haar. Maar kijk eens, komt daar niet iets aan in de verte?" Scherp turend over de zongestoofde heide kijken Nel en Hannie naar een vrg groote stip, die nader schijnt te komen. \Ê$M Even later kunnen ze een voertuig onderscheiden, maar 't duurt toch nog eenige oogenblikken eer ze het karretje van grootvader herkennen. Gelukkig! Hulp in 't vooruitzicht! 't Vrouwtje blijft maar stil liggen, beverig en geschrikt. ,'k Had net aardappeltjes gehaald, eens in de week krgg ik een zakje van de bedeeling, maar de hei is hier vol kuilen en de zak viel niet mee in 't dragen Neen, dat kunnen Nel en Han wel begrijpen! Een vrij zwaren zak dragen over de hobbelige heide en dan op dien leeftijd. Hoe oud zou ze zgn? Ze schatten wel over de zeventig. „Woont u daar maar alleen?" vraagt Hannie. „Heel alleen sinds verleden jaar mijn oude Watse van mij is weggeroepen. En 't is me nu ruim genoeg daarbinnen!" „Ruim? Erg ruim zal 't er toch niet zgn." Nelly kijkt met een bedenkelijk gezicht naar de hut, die bepaald geen drie meter in 't vierkant is naar haar schatting. „Woon je niet liever in een huisje?" Het oudje moet onder al haar pgn lachen. Dat is nu ook een rare vraag. Lieverkoekjes bakt de bakker van de hei niet. „In een huisje? Wel, dat is veel te duur. Vroeger hebben we in het dorp gewoond, maar als je oud wordt en 't werk niet meer kunt doen, dan kom je hier terecht. En wij troffen het zoo, net kwam deze hut leeg, want de menschen gingen landverhuizen. Toen konden Watse en ik er zóó maar intrekken, en we hebben er maar wat best gewoond." Ondertusschen is het karretje naderbij gekomen. De meisjes hebben de oude op de hoogte gebracht van de aanstaande hulp. „Och", zegt het vrouwtje, „nou begrijp ik waarom ik die eene juffer al zoo'n bekend gezicht vond; och, dus u bent de kleindochter van dominee,'k dacht al dat ik u eerder had gezien." Wodan holt naar den baas toe, die verwonderd is de meisjes in de verte te zien staan en zich haast naar het vrouwtje te gaan. „Wel Froukje, wat ga je nu beginnen?" klinkt zgn vriendelijke stem. Froukje vindt, dat ze iedereen zoo'n last bezorgt, maar daar wil natuurlijk niemand iets van hooren. „Komaan, jongens, flink aangepakt; ik neem haar onder de armen en Sjoerd en Maarten steunen ieder aan een kant. Zoo — een, twee, drie." Met vereende krachten gelukt het, Froukje uit haar moeilijke gedwongen houding op te richten en half gedragen, half strompelend, neemt ze den terugtocht naar de hut aan. Ziezoo, daar zijn ze er. Maar nu moeten ze naar binnen en dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De opening is zóó laag, dat men eerder zou kunnen spreken van binnenkruipen dan van binnenètappen. Grootvader gaat nu maar het eerst naar binnen om vandaar uit de behulpzame hand te bieden en dan scharrelt Froukje, van pnn kreunend, haar hutje in. Met behulp van de meisjes ligt ze nu spoedig in bed, maar ook dat gaat met veel moeilijkheden gepaard. Het bed is een soort uitbouwtje in den leemen wand, naar binnen toe afgescheiden van de woonruimte door kleine gordijntjes. 't Is moeilijk doorkruipen voor Froukje met haar pijnlnken voet. Grootvader speelt voor dokter en ontdekt al heel gauw, dat de voet verstuikt is en dat waarschijnlijk met volkomen rust en koude omslagen de pijn wel gauw zal bedaren. Grootvader zal zorgen dat de dokter ook nog komt kijken. Maar nu moet er vast een verband om. Op aanwijzing van Froukje vindt Nel in een kist wat lappen; katoen zit er ook tusschen en daarvan wordt een windsel gescheurd. Han is op den zoek naar water gegaan en als dit klaar staat, windt Hannie, die met de wilde jongens nogal eens verbinden bij de hand heeft gehad, handig en vlug een zwachtel om den pijnlijken voet. „Dat geeft steun," zegt Froukje en ze voelt volgens haar zeggen al dadelijk verlichting. Ze kan nu best alleen blijven, beweert ze èn ze wil volstrekt niet, dat er iemand bij haar achterblijft. Dan nemen ze afscheid en gaan de jongens weer opzoeken, die buiten bij Bruin de wacht hebben gehouden. „Grootpa, u stuurt toch wel iemand?" vraagt Nel, aan grootvaders arm hangend, terwijl ze naar't karretje gaan, dat een eind verder op den muilen heideweg staat. „Zeker kindje, we zullen er dadelijk werk van maken," en mijnheer Westra neemt de teugels. Allen kunnen ze niet geborgen worden, maar Sjoerd en Maarten zullen nu naar huis loopen, want de meisjes voelen dat ze een geduchte wandeling achter den rug hebben. Ze zgn daarom wat blij dat ze rijden kunnen. 't Is al lang over twaalf als ze de pastorie naderen en grootmoeder staat al aan 't hek uit te kijken waar haar gasten toch wel blijven. Wat is er veel te vertellen ! „Die arme oude Froukje!" zegt grootmoeder. „Ik zal er straks eens heengaan en ondertusschen zien dat er hulp komt." „Doet u 't vast, grootmoes, want verbeeldt u, ze woont daar maar zoo alleen." „Ja, 't is eigenlijk geen wonen voor die stumperd in zoo'n hut, maar er zijn er zoovelen, dat er geen beginnen aan is om de huur voor hen te betalen." „Zgn er zóóveel, die zoo oud zgn als Froukje en die heel alleen in zoo'n hut moeten wonen ?" vraagt Nelly. „Nu of er! Er schuilt heel wat ellende op onze hei. Vraag daar grootvader maar eens naar, Nel!" „Maar kan Froukje dan niet naar het dorp, ergens in huis bg menschen?" Nel is er heelemaal van vervuld en vergeet haast haar boterham, zooveel heeft ze te vragen. „Och," zegt grootmoeder, „of ze daar op haar plaats zou zgn, weet ik niet. Ze is scheef en krom gegroeid, dat zul jullie wel gezien hebben en nu kunnen de dorpskinderen haar al niet met rust laten als ze eens in de week naar de bedeeling gaat. Maar kom, Nel, we zgn al haast allemaal klaar, en jg' nog lang niet." De oude mevrouw wil bepaald geen van de meisjes mee hebben, als ze met een en ander, dat ze in een mandje gepakt heeft, naar Froukjes hutje op weg gaat. Ze moeten nu maar eens een kalm middagje hebben na alle gebeurtenissen en die groote wandeling van vanochtend. Maartens aanbod om 't mandje te dragen wordt dankbaar aangenomen en Sjoerd gaat voor de gezelligheid maar 'mee. De meisjes, ieder met een boek gewapend, zoeken een plaatsje in de schaduw. Ze zijn onder den indruk van het arme oudje en 't vlot niet zoo met het lezen als anders. „Zielig, hè, zoo te moeten wonen," begint Nel, en Hannie's gedachten zgn blijkbaar bij hetzelfde onderwerp, want ze antwoordt dadelijk. „O, vreeselijk." „Je dacht nog wel dat 't zoo knus zou zijn binnen." „Ja, dat valt tegen^ 't is zoo erg laag en benepen; maar veel heb ik er niet van gezien, alleen dat 't binnen heusch nog veel kleiner is dan 't van buiten lijkt." „Ik vraag gauw eens aan grootmoeder of ik weer eens gaan mag. En dan neem 'k wat mee ook." Die Nel, 't is altijd hollen of stilstaan en nu zou ze alle arme "menschen van de hei wel wat toe willen stoppen. „Chocola en noga "zal ze wel van houden," vervolgt Nel haar grootsche plannen. Hannie barst in lachen uit. „Welja, die oude stakkert, die misschien geen tand meer in haar mond heeft, noga en chocola! Kwatta reepen zeker." Neen, dat ziet Nelly nu toch ook in, dat wat zij zelf lekker vindt, nog niet geschikt is voor oude menschen. „Nu ja, dan wat anders, koek of zoo. 'k Zal mijn kas eens nazien." Nel schudt haar beursje uit in haar schoot. Het valt mee, er zitten nog een paar gulden in. „Kijk eens even! 'k Ben rjjker dan ik dacht. Weet je wat, 'k ga dadelijk suiker en iets zachts, een Verkade-koek bijvoorbeeld, koopen en zeg, zou je denken dat ik' dan voor de rest nog een kachel zou kunnen krijgen ?" Nel is vol ijver. Han moet alweer lachen, 't Is ook zoo'n dwaas idee, als de druppels op je voorhoofd staan van de hitte, over een kachel te denken. „Waarom lach je nu alweer?" vraagt Nel een beetje geprikkeld. „Wel, om die kachel en ...." Maar Nelly valt haar in de rede. „O, Han," zegt ze verslagen, „dat ik daar niet aan dacht! 't Is waar ook, ik moet dat geld bewaren, 't is voor de terugreis. Hoe kan ik dat nu vergeten!" Dat is nu wél ongelukkig, maar Nel troost zich met de gedachte aan grootmoeders welgevulde provisiekast. Grootmoeder en de jongens keeren terug met goede berichten over de patiënte. Het stevige verband werkt pijnstillend en Froukje is een en al dankbaarheid. Den volgenden dag zal mevrouw Sietske sturen en ook heeft ze beloofd, dat er na 't eten nog iemand zal komen om haar voor den nacht te bezorgen. Op hun dringend verzoek mogen de meisjes er nog even heen. Nel krijgt een pannetje soep te dragen en Han een zakje van grootmoeders lekkere koffieboonen en wat koek. „Koffie en koek, daar houden alle Friezen van," heeft grootmoeder gezegd. Weer gaan de meisjes den nu reeds bekenden weg over de heide. Nel moet voorzichtig loopen om niet te morsen. Hè, wat ruikt die soep lekker. Ze verheugen er zich al op, om haar te zien eten. Ziezoo, daar znn ze er. Een bel is er niet, dus ze gaan onaangediend naar binnen, Nel 't eerst, voorzichtig het pannetje voor zich uit dragend. Nelly draait zich om en legt den vinger op de lippen met een veelzeggenden blik naar de legerstede, waarop Froukje ligt. Voorzichtig schuift ook Han het kamertje binnen, 't Is doodstil in het hokje, want zoo kan men de woning eigenlijk noemen. Behoedzaam gaan de beide meisjes zitten, om af te wachten tot Froukje wakker wordt. De oude ziel is zeker uitgeput van vermoeienis en pijn, dat ze zoo doorslaapt. Alleen het tikken van de stoeltjesklok verbreekt de stilte. Voor heiden is er een zitje te vinden, want twee wrakke stoelen staan bij de tafel, die heel stevig lijkt maar bij nader inzien tegen den wand is geschoven omdat de pooten er ook al niet uitzien of ze op eigen verantwoording zullen blijven staan. Zoo zitten ze zonder een woord te zeggen en nu hebben ze alle gelegenheid om eens rond te zien. Neen, meer dan een hokje is de woning niet. 't Is er zoo laag, dat lange Nel er vanmorgen maar juist rechtop in kon staan. Hier en daar zien ze de lucht door het dak schemeren en een klimoprank is door een spleet gegroeid in het hutje. De voorkant helt heelemaal over en ook de wanden staan lang niet recht meer. Twee raampjes voorin laten het licht door, 't eene is grootendeels met papier dichtgeplakt, want een paar van de ruitjes ontbreken. Een bruingeverfde kast van eigenaardig model, de tafel, twee stoelen en een oud fornuisje zijn zoo ongeveer de meubelen, die er zgn te vinden. De bedstee is in den wand uitgebouwd en laag hangt het dak daarover heen. Het blijft stil in het hutje. Zou Froukje nog altijd slapen? Tik-tik, anders hooren ze niet en 't onafgebroken tikken begint hen een beetje Een zomervacantie 3 te benauwen. De meisjes schuiven wat onrustig heen en weer. Hardop praten durven ze heelemaal niet, want ze willen Froukje niet storen en maar een enkel woordje wordt af en toe fluisterend gewisseld. Stil, daar beweegt Froukje zich. De twee staan op en verwonderd keert Froukje zich naar hen toe om met een kreet van pijn weer in haar vorige houding terug te vallen. „Bent u daar nog zoo laat, juffers?" zegt ze verbaasd. Maar nog grooter wordt haar verwondering als het heerlijke soepje tevoorschijn komt. Eerst wil ze er niet van weten. „Dat is wel zonde, zoo'n kostelijke soep voor mij, nee juffer, 'k denk er niet aan, 'k ben niet ziek van harte!" De meisjes praten echter al haar tegenwerpingen weg. De soep is nog lekker warm, dank zij de dikke laag couranten, waarin grootmoeder het pannetje verpakt heeft. Froukje geeft aanwijzing, waar een bord is te vinden en een lepel, en zit weldra te genieten. Nu zullen de meisjes nog koffie zetten. Maar dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Oude Froukje kan het heusch niet helpen als ze in den lach schiet, wanneer ze ziet hoe grappig omslachtig alles gaat. Och ja, als je thuis ook zóó maar het gascomfoor hoeft aan te steken dan kun je ook niet overweg met zulke dingen als een vuurpot. En als je gewend bent om de kraan van de waterleiding maar open te draaien om frisch helder water te krijgen zooveel als je belieft, dan is 't een heel moeilijk geval om niet al te onhandig water te putten uit een watertobbe. De aanhouder wint en eindelijk, onder veel pret gelukt het toch. Ze vragen Froukje, hoe ze koffie moeten zetten en als de koffieboonen zgn gemalen, is 't water al aan 't razen. Nu is 't ook gauw gebeurd, de koffiezetterij, en al spoedig heeft het oudje een lekker bakje troost. Innig tevreden zit ze achterover geleund. De meisje» hebben op haar aandringen ook een kopje koffie genomen, mèt suikerklontjes erin, die ze uit de tafella hebben opgediept. Ja, nu vindt Han het wel weer knus in dat peuterig kleine kamertje, 't Is nu ook zoo heel anders, nu dat oude vrouwtje tusschen al haar pijn door zoo vroolijk ligt te praten, dat je de armoedige omgeving er heelemaal door vergeet. Het getik van de klok tusschendoor heeft nu iets gezelligs en niets beklemmends meer. De tijd vliegt om en Froukje moet hen er nog aan herinneren dat de schemering begint in te vallen en ze nog een aardig eindje hebben te loopen eer ze thuis zijn. Ze maken zich gereed om weg te gaan, als Han ineens vol wroeging zegt: „O, Nel, haar Voet!" Neen maar, daar kwamen ze nu eigenlijk voor, en daar zouden ze nog vergeten om er een nieuw verband om te doen! Een zwachtel heeft Nel nog wel in haar zak meegekregen. Dat dan maar eerst doen. Han weet nu al precies hoe 't moet en 't gaat haar alweer handiger af dan 's morgens. Ziezoo, nu zijn ze dan toch werkelijk klaar. Weet Froukje nog iets te doen? Aarzelend zegt Froukje: „Ja juffers, iets heb ik nog wel te vragen. Maar 't is wel een beetje al te gek. En als ik zelf maar kans zag om eruit te komen dan vroeg ik 't ook vast niet." „Zeg 't maar gerust, hoor, we willen je graag met alles he.lpen." „Nou dan, de beesten, die moeten voor den nacht nog voer hebben. Kon ik d'r toch maar zelf na toe, is dat nou werk voor de juffers!" 't Bezwaart Froukje heusch dat ze 't moet vragen, maar de twee bezoekstertjes vinden 't juist grappig, al die ongewone dingen, en als ze naast elkaar de biggen en de geit staan te voeren, hebben ze de grootste pret. Haastig wordt er afscheid genomen; werkelijk hebben ze zich wat verlaat en reeds vertoonen zich enkele sterren als ze vlug over de hei naar huis loopen. Daar doen ze natuurlijk verslag van alles. Ja, die beesten had grootmoeder niet zoo gauw bij gedacht en morgen zal haar eerste werk zgn om een buur te vragen de pot te koken voor de biggetjes en de geit te geven wat zij noodig heeft. „We hebben het precies zoo gedaan als Froukje zei, grootmoes," zegt Nel, die zich in staat voelt om voor Froukjes heele huishouding, de beesten inbegrepen, te zorgen. „Ja, maar ze moeten geloof ik gekookte aardappelen hebben in de schil en zulke dingen zou Froukje jullie toch niet durven vragen. Neen, neen ik zal morgen Sjoertje vragen haar zaakjes te komen beredderen, ieder zal het graag voor Froukje doen, want ze is altijd be- reid om iedereen te helpen, daar weet grootpa van te vertellen." „Ja? Hè, toe, grootpa, vertelt u eens wat van haar?" vraagt Nel, die 't liedje van verlangen zingt. „Vanavond geen denken aan, 't is kindertjes bedtijd, de jongens zijn al goed en wel naar bed." „Maar morgen dan?" vleit Nel. „Morgen — of overmorgen — in ieder geval zal ik wel eens verhalen van de hei vertellen terwgl jullie hier zijn. Maar nu in ernst: naar bed!" Onder het uitkleéden is er nog veel te bepraten en ze zgn nog maar juist in bed als mevrouw hen goeden nacht komt zeggen. „Als die Sjoertje dan * voor de beesten zorgt, dan mogen wij toch voor Froukje zorgen, hè grootma?" vraagt Nel. Grootmoeder buigt zich over Nel heen en zegt zachtjes zoodat zij 't alleen maar kan hooren: „Vindt je 't nu ineens niet meer akelig om arme menschen >te zien en niet meer benauwd in de hutjes, Nel?" Nel lacht een beetje beschaamd, ze herinnert zich maar al te goed haar vroegere antwoorden aan grootmoeder. „Ja, maar, ik zou Froukje zoo graag helpen, er moet toch iemand voor haar zorgen en ze zei zelf dat we goed koffie konden zetten. Mag het, grootmoeder?" 't Mag gerust en grootmoeder is er juist blij om, dat ze 't graag willen doen. Nel tolt' van den slaap en ze is al bijna in de rust als Hannie haar roept. Ze zit recht overeind in bed. „Zeg Nel, verbeeld je, daar hebben we de kopjes zóó maar vuil en wel op tafel laten staan. En die koffiepot staat er ook nog maar zóó. Ook gezellig voor Froukje om aldoor op dien rommel te kijken!" „Ja, da's waar," zegt Nel, nu weer klaar wakker. „En grootmoeder zegt nog wel dat ze zoo knap op haar boeltje is. We zullen er morgen beter voor zorgen. Gelukkig nog maar, dat we aan haar voet dachten. Nu, slaap wel." Éfip| En ze gaan slapen met het gevoel dat er nog wel wat aan ontbreekt eer ze volmaakte huisbezoekstertjes zijn. Maar morgen zullen ze beter hun best doen! De dokter is bn Froukje geweest. Gebroken is er niets, maar de voet is vrg leelijk gekneusd en het eerste wat de dokter voorschrijft is volkomen rust. Ze mag geen stap verzetten, dan is ze 't gauwste beter. Mevrouw Westra is toevallig tegenwoordig bij 't bezoek van den dokter en kan dus meteen maatregelen treffen dat Froukje in bed kan blijven. Sjoertje wordt dadelijk bereid gevonden om iederen morgen haar boeltje aan kant te komen maken. „Welzeker, ze kan de keeren niet tellen dat Froukje haar een dienst bewezen heeft, dus met alle liefde, hoor, en Froukje hoeft heelemaal niet te bedanken." Maar Sjoertje heeft zelf een groot huishouden en zoodra Froukje/afgeholpen is, 't hutje aan kant en de beesten gevoerd zgn, moet zë weer naar haar eigen woning. Froukje zou het overige van den dag dus alleen zijn, als ze niet van zoovelen bezoek kreeg. De mare van haar ongesteldheid is nu over de heide verspreid en er zgn er velen, die eens naar haar toe komen of iets voor haar willen doen. Heeft zij ook niet altgd voor hen klaargestaan? Hoewel zelf doodarm, ze weet altgd wel uit te vinden wie er nog armer is dan zg' en menig maaltje overgeschoten aardappelen heeft zgn weg gevonden naar een nog bouwvalliger hutje dan het hare. Ze krijgt dus veel aanloop en door de pastorie wordt ze evenmin vergeten. Sjoerd en Maarten openen een dagelg'kschen besteldienst naar het hutje op de heide en brengen beurtelings het mandje weg. In dat mandje, dat in de gangkast om den hoek staat, stopt ieder op zijn beurt eens een verrassing. Hebben de kinderen lekkers, dan gaat er een gedeelte van in 't mandje. Is Sietske naar de markt geweest om boodschappen, dan wordt er stilletjes een zakje ingestopt, ja zelfs oude Tjep wil niet onderdoen en zondert zoo nu en dan een paar centen of een stuivertje af, dat zorgvuldig in een papiertje gepakt ook een plaatsje vindt. Och, ze weten wel dat Froukje voor zichzelf dubbel en dwars tevreden is met haar koffie, brood en aardappelen, maar ze weten ook dat ze druk bezoek krg'gt en dat Froukje o, zoo graag de kinderen die meekomen wat in de handjes stopt, al hebben diezelfde vingertjes haar ook wel eens nagewezen. Nel en Hannie, verlangend om ook wat te doen, gaan haar iederen dag een uurtje gezelschap houden. Zooveel belangstelling heeft Froukje nog nooit in haar leven ondervonden.' Na eenige dagen heeft de dokter Froukje verlof gegeven om in een stoel te zitten en grootmoeder heeft een rieten leunstoel gestuurd, dien ze nog wel missen kan. Daarin zit ze nu, met haar voet op een anderen stoel. Die moet nog steeds rust hebben en loopen is streng verboden. Ze heeft haar breiwerk uit de tafeUa genomen, want stilzitten, daar is ze niet van thuis. Af en toe rust 't breiwerk in haar schoot, alsof ze moe is. Ze is erg geschrikt dien dag van haar val, en de dokter vindt dat 't haar een heeleboel achteruit gezet heeft en dat ze krachten moet verzamelen. Menig eitje klutsen de meisjes voor haar en Froukje verklaart dat ze 't nog nooit zoo rijk gehad heeft. „Waar heb ik 'ttoch aan verdiend, dat ik't zóó heb ?" zegt ze menigmaal zoo echt tevreden rondkijkend. „De koningin kan 't niet beter hebben." Ze wil er niet van weten, om alle goede dingen op te eten, die grootmoeder meegeeft. „Toe, juffer", zegt ze, want ze is niet te bewegen om eenvoudig Han en Nel te zeggen, „toe juffer, d'r komen d'r zooveel me opzoeken, die *t zoo bitter hard noodig hebben en nog zoolang voort moeten en ik ben toch haast aan 't eind van mijn reis, dus voor mij is 't niet meer zoo noodig. Zou 't goed znn als ik hun wat uit het toovermandje gaf?" Ze hebben 't mandje het toovermandje genoemd, omdat er altijd meer verrassingen uitkomen dan ze denken. Een van de eerste dagen dat ze naar Froukje gingen heeft Nel, die zelf dol is op voorlezen, een aardig eenvoudig boek uit grootmoeders kastje gezocht. Dat zal Froukje heerlijk vinden! Gezellig met een kopje koffie in 't zonnetje zitten en Nel voorlezen. Liefkoozend drukt ze de roode prachtband tegen zich aan en zet den versnelden pas erin zoodat Hannie haar nauwelijks kan bijhouden. Maar als Nel vol vuur een paar bladzijden heeft gelezen, schudt Froukje het hoofd en zegt: „Daar begrijp ik niet veel van." „Hoe is 't mogelgk! 't Is zoo'n aardig .verhaal." Nel kijkt teleurgesteld op. Daar had ze zich nu zooveel van voorgesteld en met zooveel zorg een begrijpelijk boek uitgezocht. „Heb je dan zelf geen boek, waar je graag uit voorgelezen wilt worden?" Als Nel eenmaal zoo'n stokpaardje heeft, dan is ze niet heel gauw te bewegen tot afstijgen. Han kijkt haar aan. Ze vindt het een dwaze vraag. Denkt Nelly nu heusch dat Froukje er een boekenkast op nahoudt? Maar daar klinkt het tot haar verbazing: „Ja juffer, dat heb ik wel. Als juffer daar eens in de kast wil kijken, daar op de bovenste plank ligt mijn boek. Dat begrijp ik maar wat best," zegt ze met een guitig knipoogje. „Wat zal dat zijn?" denkt Nel en Hannie, die 't dichtst bij zit, staat op en doet de kast open. Er ligt maar één boek. Een bijbel is het. „Ja," zegt Froukje, „die heb ik nog, wel twintig jaar Een van de eerste dagen dat ze naar Froukje gingen heeft Nel, die zelf dol is op voorlezen, een aardig eenvoudig boek uit grootmoeders kastje gezocht. Dat zal Froukje heerlijk vinden! Gezellig met een kopje koffie in 't zonnetje zitten en Nel voorlezen. Liefkoozend drukt ze de roode prachtband tegen zich aan en zet den versnelden pas erin zoodat Hannie haar nauwelijks kan bijhouden. Maar als Nel vol vuur een paar bladzijden heeft gelezen, schudt Froukje het hoofd en zegt: „Daar begrijp ik niet veel van." „Hoe is 't mogelijk! 't Is zoo'n aardig .verhaal." Nel kijkt teleurgesteld op. Daar had ze zich nu zooveel van voorgesteld en met zooveel zorg een begrijpelijk boek uitgezocht. „Heb je dan zelf geen boek, waar je graag uit voorgelezen wilt worden?" Als Nel eenmaal zoo'n stokpaardje heeft, dan is ze niet heel gauw te bewegen tot afstijgen. Han kijkt haar aan. Ze vindt het een dwaze vraag. Denkt Nelly nu heusch dat Froukje er een boekenkast op nahoudt? Maar daar klinkt het tot haar verbazing: „Ja juffer, dat heb ik wel. Als juffer daar eens in de kast wil kijken, daar op de bovenste plank ligt mijn boek. Dat begrijp & maar wat best," zegt ze met een guitig knipoogje. „Wat zal dat zijn?" denkt Nel en Hannie, die 't dichtst bij zit, staat op en doet de kast open. Er ligt maar één boek. Een bijbel is het. „Ja," zegt Froukje, „die heb ik nog, wel twintig jaar geleden, van uw grootvader gekregen. Ik kan wel niet zoo erg best lezen, maar iederen dag J.ees ik er toch een eindje uit." Dat kunnen ze wel zien. Nieuw lijkt hij heusch niet meer. „Maar," gaat Froukje door, „nu wordt de letter me zoo klein. En of 't nu is dat ik nog de schrik'in mijn leden heb, ik weet 't niet, maar Sjoertje heeft hem me gisteren aangegeven en toen kon ik toch maar geen letter lezen. Nu zou ik toch zoo graag wat willen hooren. Als juffer me daaruit wat wil voorlezen?" Nel krijgt een kleur. Vader ■ leest thuis aan 't ontbijt en hier doet grootvader het, maar zelf voorgelezen heeft ze nog nooit. Han is bezig met voor Froukje het onmisbare kopje koffie in te schenken, dus 't ligt voor de hand, dat Nel gaat voorlezen. Zij is immers ook 't eerst over voorlezen begonnen! Froukje, die in de verste verte niet beseft dat ze Nel in 't nauw heeft gebracht, legt haar breiwerk in den schoot, den bril er boven op en staart haar vol verwachting aan, tot luisteren gereed. „Waar zal ik dan lezen?" wil Nel vragen, maar als vanzelf valt het boek open, daar waar een draad dikke zwarte breiwol als leeslegger erin ligt. „Hier maar beginnen?" vraagt Nel aarzelend. „Graag, juffer." Nel begint en 't is lang zoo moeilijk niet als ze dacht. Met onafgebroken aandacht zit Froukje te luisteren en hartelijk dankt ze Nel, als die ophoudt. Dat is 't begin en voortaan wordt er dagelnks een poosje aan 't lezen gewijd. Wel heeft grootvader gezorgd dat Froukje een bijbel krjjgt met duidelijke, groote letter, die ze zonder te veel inspanning kan lezen met haar oude oogen, maar Froukje vindt dat juffer zoo prachtig leest en verheugt zich zoo op dat uurtje van den dag, dat de meisjes er niet aan denken om ermee op te houden. 't Schgnt wel, of ze een heeleboel dingen beter begrijpen, nu Froukje, die altijd precies uitspreekt wat ze denkt, haar eenvoudige opmerkingen erbij maakt. Altijd als haar leven van zorg en armoede, die nooit ophield, hoe hard ze ook werkte, haar bg'na te zwaar viel, heeft ze troost gezocht en gevonden in haar bijbel en Froukje weet alles nog zoo goed en doet telkens eens een verhaal uit haar leven, dat past bij een juist, gelezen gedeelte. Die verhalen openen voor de beide meisjes een nieuwe wereld, waarvan ze in haar onbezorgd leventje geen begrip hadden. Heel anders kijken ze het oude, kromme 'Froukje aan, nu ze begrijpen dat ze kromgewerkt is in 't sjouwen voor het dagelijksch brood, en vol eerbied beschouwen ze dat verschrompelde gezichtje, dat altijd nog een glans van vroolijkheid heeft weten te bewaren, ook in de zwaarste dagen. „O, Han, ik zal nooit meer mopperen, geloof ik. Wat heb ik toch gezeurd over allerlei dingen." „Nou, en ik," zegt Han. „Jij lang zooveel niet. Je doet thuis een heeleboel meer dan ik en je klaagt er nooit over." „Nu ja, maar ik vind toch soms dat ik t erg hard heb. En toen we hierheen gingen, heeft moeder best gemerkt, dat ik nog zoo graag een nieuwe jurk had gehad en 't kon heusch niet meer, 'k had een mantel en van alles noodig. Ik heb een leelijk gezicht gezet, dat weet ik zelf best. Hè, wat een vervelend spook ben ik soms." ' Als Nel 's avonds met grootmoeder alleen zit, heeft ze behoefte er nog eens over te beginnen. .Grootmoes, Han en ik vinden onszelf spoken, dat we ooit ontevreden zijn geweest!" Kan grootmoeder je gedachten lezen? Die weet altgd maar dadelijk hoe je aan iets komt, ook al zeg je daar niets van. Grootmoeder kijkt Nel eens vriendelijk aan. „Hebben de bezoeken aan Froukje je dat geleerd, kindje?" Nel knikt. „Ja," zegt ze. „Hoe dat mogelijk is, om nog zoo vroolgk te zgn als je in zoo'n akelig tochtig woninkje zit nadat je zooveel ellende hebt gehad je heele leven lang, dat begrgp ik niet. Ze klaagt nooit en ze is altgd nog tevreden." „Ik weet wèl, hoe dat mogelijk is, Nel. Doordat ze haar heele leven door vertrouwd heeft, dat God 'tgoed met haar zou maken en nooit heeft opgegeven op Hem te vertrouwen al was er nog zooveel verdriet voor haar weggelegd. Daarvoor hoef je heusch niet in een paleis te wonen, om dat vertrouwen te hebben. Kgk eens, Froukje tobde nooit erg. Ze deed haar plicht en nog een heele massa méér ook, en als dan alles niet ging zooals zij 't wou of zooals zij dacht dat 't het beste was, dan dacht ze maar: „'t Zal zoo wel beter voor me zgn. Ik zal het toch niet beter willen weten dan de Heer?" En dan ging ze maar weer hard aan 't werk onderhand, want er was werk van 's morgens vroeg tot 's avonds laat om de vijf monden open te houden en nog wat over te leggen voor 's winters, als de kachel maar steeds om meer turf vroeg en er geen werk was." „Vijf monden, grootmoeder? Heeft Froukje nog andere kinderen dan die lange Sjoukje, die er verleden was?" „Vijf heeft ze er gehad, vier meisjes en een jongen. Twee zgn jong gestorven en één groote dochter van zeventien jaar. Dat was een harde slag, maar 't ergste was toch nog toen de trots van Watse en Froukje, hun eenige zoon Tjalle, stierf. Hij was bij een oom in de stad om een ambacht te leeren. Wat zou hij dan vooruit kunnen komen! deen armoede zou hij kennen en Tjalle was een beste jongén, die al plannen maakte hoe goed vader en moeder 't zouden hebben als hij maar eenmaal flink aan 't verdienen was. Maar op een dag kwam het bericht dat Tjalle uit een goot was gevallen waar hij als loodgietersleerling iets moest helpen soldeeren. Na een week is hij gestorven. Dat is wel de zwaarste tijd in Froukjes leven geweest." Nel heeft tranen in de oogen, ze kan niets zeggen, 't Is ook zoo'n treurig verhaal. „Grootvader was hier toen nog maar kort. Hij ging 't hun vertellen, en de beide ouders maakten de reis naar stad om hun jongen nog levend te zien. En toen ze in hun hutje waren teruggekeerd, toen was Froukje gebogen en nog grijzer dan tevoren. Toen ging ik hen opzoeken en ik bracht mee die spreuk, die je wel in haar kamertje hebt zien hangen: „Uw wil geschiede." Toen ik wegging begreep ik dat ik niets beters had kunnen kiezen, want dit zou hoe langer hoe meer haar levensspreuk worden." „Een kraan is 'tV' barst Nel los. „En ik zal altgd maar aan Froukje denken, grootmoes, als ik over dit of dat ontevreden ben. Maar ziet u, ik zal 't geloof ik nóóit meer zgn. Denkt u wel?" Grootmoeder lacht eens. Ze kende Nel zoogoed. Een warm hartje en duizend goede voornemens..... „Ik hoop het, lieveling! Denk maar dikwg'ls aan de hutjes op de hei. In ieder hutje schuilt een geschiedenis." Daar komen onder gelach en gestoei de jongens thuis, ze hebben als bgna iederen dag een fietstocht gemaakt. Dit maakt vanzelf een einde aan het gesprek, maar nu Nel eenmaal de oogen zijn opengegaan, wil ze nog graag meer hooren. „In ieder hutje schuilt een geschiedenis", en grootvader had immers beloofd, dat hij er bij gelegenheid eens wat van zou vertellen. En den eersten den besten keer dat grootvader eens rustig in de tuinkamer zit, moet hij eraan gelooven. „Kom jullie toch ook, jongens! Grootvader gaat vertellen!" roept Nel, haar handen bij wg'ze van scheepsroeper aan den mond om de jongens in den tuin te bereiken. Han is er al. Sjoerd laat zich ook geen tweemaal roepen. Die weet wel van vroeger hoe prachtig grootvader vertellen kan, zoo of je 't voor je oogen ziet gebeuren. Grootvader wacht nog even met beginnen. Niet omdat hij niets weet te vertellen, maar omdat hij haast niet weet wat te kiezen uit den rijken voorraad gebeurtenissen, die zich in zijn geheugen verdringen. En dan begint hij te vertellen. 't Eene verhaal lokt het andere uit en ademloos zitten de kinderen te luisteren. 't Mooiste vinden ze toch nog het verhaal van Wiebe, die 't zoo heel erg arm had en geen raad wist hoe 't aan te leggen om de kinderen niet zonder eten naar bed te sturen. Hoe die eens op weg naar huis, juist toen hij alweer liep te tobben, iets had zien blinken op den muilen zandweg. Wat zou daar liggen? Wiebe hield op en bukte zich: hg' kon zgn oogen niet gelooven. Tusschen het zand zag hg drie guldens liggen en even verder een rijksdaalder. Het geld oprapen was het werk van een oogenblik. In geen zes weken had Wiebe wat verdiend.... en als hij het geld hield zou hg' voorloopig uit de zorgen zgn. Dan kon hij op de vliering van zgn woning een turfhoop opstapelen van wat-ben-je-me, dan kon hij de grondhuur betalen.... ja, 't scheen hem een onuitsprekelgken rijkdom toe. Grootvader wacht even. De kinderen zgn in spanning. Zou hij 't houden? Wat een tweestrijd. Ze zien in hun verbeelding den man staan met het geld in de hand, ze voelen wat hij moet gevoeld hebben .... Zgn kinderen, die zoo'n honger hebben...-. Maar Wiebe'e geweten ging spreken. En toen hij t'huis kwam was het pleit al beslist en riep hij zgn vrouw om haar alles te vertellen. En deze was het dadelijk met hem eens, dat op gestolen goed geen zegen kon rusten. Samen overlegden ze hoe ze het geld aan den rechtmatigen eigenaar zouden kunnen teruggeven. Toen bedacht Wiebe een mooi plan. Hg' zou op een papier schrijven, dat er geld was gevonden en dat met zijn naam onderteekenen. Dat papier zou hij aan een boom spijkeren op den weg, waarlangs de arbeiders kwamen als ze van het veld naar huis gingen. Zoo hoog mogelijk zou hij het bevestigen, zoodat iedereen 't goed kon zien. Zoo gezegd, zoo gedaan. En door dat bericht op het papiertje kwam het, dat het geld Wiebe niét lang in den zak behoefde te branden. Want 's avonds reeds kwam een veldarbeider, even arm als Wiebe, aan zgn hut om te vertellen, dat hg' zgn geheele weekloon had verloren en 't was al spoedig uitgemaakt, dat het geld hem en geen ander toebehoorde. „Maar nu komt nog het mooiste," zegt Sjoerd, die met Maarten het verhaal al eens eerder heeft gehoord, toen ze met grootvader langs Wiebe's hut kwamen. Dat was ook 't mooiste en hg had 't écht verdiend ook, vonden de meisjes. Van Wiebe's vondst en zgn tweestrgd werd het verhaal gedaan in een dagblad en daarop kwamen er zooveel postwissels en aangeteekende brieven voor Wiebe, dat hij er meteen bovenop was. Hg kon nu alles betalen wat betaald moest worden, zichzelf flink versterken en voor zijn huishouden alles koopen wat noodig was Ook kon hij zgn handel in porceleinwerk uitbreiden, waardoor hg een beter bestaan kreeg. «Net een verhaal uit een boek, niet?" zegt Nel als grootvader eindelijk ophoudt met vertellen. „Ja, maar alle verhalen zgn nog veel mooier, als ze echt gebeurd zgn," vindt Maarten. „Maar dat er hier op de hei zooveel gebeurde, dat had ik toch nooit kunnen denken." „Kom jongelui," zegt grootvader, ,'t is al lang over bedtgd en morgen is 't vroeg dag. Jullie zgn de plannen voor morgen toch niet vergeten?" Neen, dat zgn ze zeker niet! De jongens zullen met grootvader weer naar een heistreek gaan, maar naar een ander gedeelte, vrij ver weg, en de fietsen, de trein en hun been en zullen eraan te pas moeten komen om hen naar hun doel te brengen: de ontginningen. Want in de laatste jaren is daar heel wat tot stand gekomen op de woeste heide. Heel veel menschen hebben de handen ineengeslagen om de arme heidebewoners, die vooral 's winters door gebrek aan arbeid zooveel ellende te verduren 'hebben, werk te verschaffen. Werk, vlak in de buurt van hun woning, zoodat ze niet naar Duitschland behoeven te trekken. Bunders heidegrond zgn aangekocht om te worden omgewerkt tot bouwland en op vele plaatsen groeien de aardappelen en andere gewassen reeds dat het een lust is. Een zomervacantie 4 De jongens stellen in alles veel belang. Sjoerd, die vast van plan is, later naar de Landbouwschool te gaan, interesseert zich bijzonder voor alle bewerkingen, die de grond moet ondergaan eer hg tot bouwland geschikt is gemaakt. Maarten's lust en leven is alles wat bouwen en timmeren betreft, hij heeft thuis op zolder een timmerhokje, waarvoor hij met iederen verjaardag een of meer gereedschappen krijgt. De vernuftigst uitgedachte dingen komen tot bewondering van de familie uit dat timmerkamertje tevoorschijn. Voor hem is het vooral aardig, de keurig nette huisjes te bezichtigen, die in de buurt van de ontginningen zijn geplaatst, om zoodoende langzamerhand hoe langer hoe meer plaggenhutten te vervangen. Wat is de indeeling aardig en handig bedacht, zoo goedkoop mogelijk uitgevoerd en toch degelgk! Maarten snuffelt met den opzichter overal rond en moet nog beenen maken om de anderen, die reeds zgn doorgegaan, weer in te halen. Waarom grootvader daar niet mee begint, met ontginning, vraagt Sjoerd in 't naar huis gaan. Hei is er toch genoeg! O zeker, heide in overvloed. Maar grootvader legt hem uit, dat er geld, veel geld noodig is om die ontginningen tot stand te doen komen. Daarom kan er lang zooveel niet gedaan worden als men wel zou willen, maar komenden winter zal ook in hun buurt begonnen worden, om het dreigend broodsgebrek af te wenden door eerlijken handenarbeid. Lange brieven gaan weer naar huis met de beschrijving van hun tocht. Eigenlgk is het de moeite niet meer waard, om zulke vellen vol te pennen, ze zullen gauw genoeg alles zelf kunnen vertellen, want langzaam maar zeker nadert het einde der vacantie. De maand Augustus is al over de helft, de wingerdbladeren beginnen te verkleuren, de zonnebloemen zijn tot manshoogte opgeschoten en de dagen korten merkbaar. Je voelt de school naderen, volgens Nel. Een dag voordat ze weggaan, wordt voor het laatst in vol gezelschap een afscheidsbezoek aan Froukje gebracht. 's Nachts heeft het gestormd en gestortregend, de heide ligt vol plassen en ze moeten soms van de eene droge plek naar de andere springen. Voor hen hindert het niet zooveel, maar voor grootmoeder is het lastig. Ook in Froukjes hutje zgn de sporen merkbaar van de buien, die zoo onbarmhartig op het oude stroodak hebben neergekletterd. Het heeft op verscheiden plaatsen doorgelekt, zelfs in de bedstee, en Froukje wijst het hun en kijkt met een bedenkelijk gezicht naar de openingen, die het dak vertoont. „Had je nu je timmerkamertje maar hier, Maarten," zegt grootmoeder, „dan kon je het dak verstellen." Dat is een idee. Hamer en spijkers zijn er toch op de pastorie ook wel? Maarten en Sjoerd hobbelen over de drassige hei naar huis op de fiets en komen er naast loopend terug. De fietsen zijn nu bepakt met stroo en stokken. Latten had Tjep niet, maar wel boonenstokken en nu zullen de jongens zien wat ze kunnen uitrichten. Maarten heeft de leiding en Sjoerd is zoo'n soort meester- knecht. Ze zullen het zaakje wel opknappen en ze werken als paarden, die twee. Froukje heeft al een paar maal naar boven gekeken en vol verbazing uitgeroepen: „Die spleet is dicht, kgk eens, die scheur daar bg de klok is weg " Eindelijk mag ze buiten komen, ze kan haar oogen niet gelooven. De baas en de knecht hebben het heusch aardig opgelapt, 't oude dak, al heeft het lang geduurd. Dat heeft Froukje nu juist heerlgk gevonden, want 't is immers de laatste keer, dat ze de juffers bg zich heeft? Voor de feestelgke gelegenheid is er veel suiker in de koffie en room er op ook al. Ze genieten er allemaal van. „Die voet heeft me wat 'n zegen gebracht," zegt 't oudje, op haar voet wnzend, waarop ze nog altgd een beetje hinkt. „En ik vond 't toch eerst zoo'n leelgk geval, 'k was er erg naar over. Nou heb ik gezien voor de zooveelste maal hoe raar of wg toch de dingen begrgpen, die de Heer ons aandoet. Zegt u nou zelf eens — zonder dien voet was u misschien nooit hier bg me geweest, en wat heb ik veel aan de juffers te danken. Nee, 'k zal de juffers nooit vergeten en alles wat ze voor me gedaan hebben. En, vast u tweeën ook niet," zegt ze, zich tot Sjoerd en Maarten wendend, „alle winters stormt het hier van belang en dan kunt u denken: „nou zit oude Froukje veilig en droog door ons toedoen." „Ja, ja," herhaalt ze peinzend, „die voet heeft me wat 'n zegen gebracht." In 't naar huis gaan loopen grootmoeder en kleindochter gearmd een eind vooruit. „Wat ben je stil, Nelleke, waar gaan je gedachten heen?" vraagt grootmoeder. „Grootmoes," zegt Nel haastig en blozend, „Froukje zegt, dat die voet Mar zegen heeft gebracht, maar... ik geloof haar met alleen, ik bedoel.... ziet u ...." ze verwart zich in haai* eigen woorden, maar grootmoeder begrijpt haar wel. „Je bedoelt, Nel, dat jij zelf anders hier weggaat nu je Froukje kent. Anders, en — beter. Is 't niet?" Nel drukt als eenig antwoord grootmoeders arm tegen zich aan. Grootmoeder streelt liefkoozend Nels hand, die op haar arm ligt. Wat zal ze haar missen, die robbedoes met haar warm hartje. En 't is of allen het voelen, dat ze anders weggaan dan ze gekomen zgn, als het oogenblik van scheiden daar is. De jongens luidruchtig, te lawaaiig om natuurlijk te zgn, Han met een prop in haar keel, Nel in tranen afscheid nemend van de pastorie en de heide, dat plekje waar ze zoo weinig buitengewoons en toch ook weer zooveel,ondervonden hebben. Het is najaar geworden. De ochtenden zgn mistig en koud, 's avonds zou men al haast een kachel kunnen velen en alleen op het midden van den dag koestert het zonnetje nog zoo heerlgk, dat 't op een beschut plekje wel schijnt of 't inplaats van ruim half October nog midden in den zomer is. De scholen zgn alweer sinds September begonnen en ons bekende viertal volgt weer den gewonen gang van alle dag. Toen ze zes weken geleden terugkwamen waren ze verbrand als echte buitenkinderen, maar dat bruine tintje is nu voor een goed deel weer verdwenen. „Dat komt van al dat vreeselijke huiswerk," zegt Sjoerd als mevrouw vindt dat ze er lang zoo goed niet uitzien als aan 't eind der vacantie. Of 't nu waar is, dat 't van 't huiswerk komt — een noodzakelijk gevolg van de nieuwe vakken in de hoogere klassen —, dat kan mevrouw niet met zekerheid zeggen, maar wel staat vast, dat ze zich bezorgd maakt over Nelly, die o zoo wit en moe kan zien. Een paar maal is ze die week met hoofdpijn uit school gekomen, en ze is lusteloos ook. Op een avond zitten mevrouw en Nel tegenover elkaar aan tafel. Mnnheer Van den Berg is naar een vergadering en Sjoerd, is naar Maarten om samen te werken. 't Is pas even zeven uur; de avonden lijken precies winteravonden nu het licht al zoo vroeg moet worden opgestoken, 't Is heel rustig in de kamer. Mevrpuw zit te lezen, Nel aan haar huiswerk. Een opstel heeft ze te maken; ze hebben er een week tijd voor gekregen, maar 't is de laatste dag, morgen moet het af zijn en 't vlot niets. Ze heeft al eenige bladzijden in haar kladschrift vol gepend, maar ze even gauw weer doorgehaald. Ze schiet niets op en morgen moet het af zgn, in 't net geschreven en alles. Vreemd dat 't niet gaat, 't is toch een prettig onderwerp: „Mijn Zomervacantie." Daar kan ze toch heusch genoeg over vertellen. Nel zucht ervan. Hoe krijgt ze 't nog klaar! Iedereen had 't al bijna af, Hannie had 't Woensdag al kanten klaar. Maar zooals die ook opstellen uit de mouw kan schudden! Maar kom, opschieten nu! Nel neemt met nieuwen moed haar pen op, schrijft een paar zinnen, bijt een beetje op 't ondereinde van haar penhouder en schrapt dan de heeleboel weer door. Ze krijgt 't er benauwd van. „Hoe is 't Nel, vlot het niet?" vraagt moeders zachte stem. Dat wordt te veel. Nelly legt het hoofd op haar schrift en barst in snikken uit. 't Gaat ook heelemaal niet en ze moest nog sommen en Fransch .... en .... ze voelt zich ook niet lekker. Moeder staat op en troont Nel zachtjes mee naar een gemakkelijken leunstoel. Kom, ze moet 't nu niet zoo zwaar opnemen. Als ze zich niet goed voelt, dan mag ze over geen werk meer denken, dan moet ze gauw naar bed en dan zal moeder 't immers morgen wel goed maken tegen de juffrouw. Wat Nel dan voelt? „O, hoofdpijn en keelpijn en van alles." „Kom maar eens bij 't licht, Nel, dat ik eens in je keel kijk. O, ja zeker, die ziet eruit om gauw naar je mandje te gaan met een waterverband om." Onderzoekend neemt mevrouw Nel op, zou ze warm zgn van 't huilen of zou dat roode gezichtje koorts beteekenen? Ja, bepaald wel, want nu zit Nel te rillen. „Blijf hier even rustig zitten, dan zal ik gauw boven je bed klaar maken met een lekkere warme kruik." Bemoedigend knikt moeder Nel toe, die flauwtjes terugknikt en dan weer moe haar hoofd tegen de achterleuning laat rusten. .Ziezoo," zegt moeder even later. .Boven is alles klaar. Kom maar gauw mee," en zonder veel te zeggen wordt Nel als een klein kind door moeder uitgekleed en in bed gebracht. Moeder praat opgewekt, maar ze merkt heel goed dat Nel zich ziek voelt. Met gesloten oogen ligt ze naar den muur gekeerd en onwillig komt ze overeind als mevrouw haar 't Priesnitz-verband om de keel zal doen. .Och, moeder, laat maar," zegt ze lusteloos als mevrouw haar den koortsthermometer wil aanleggen. Maar dat wil mevrouw toch niet verzuimen. Ze kan den dokter, dien ze van plan is morgen zoo vroeg mogelijk te laten komen, toch zooveel helpen door hem al te kunnen meedeelen of Nel koorts heeft vanavond ja of neen. Mevrouw schrikt ervan. Ja, Nel heeft wel degelijk koorts en flink ook. Was haar man nu maar thuis, dan kon ze vragen, of hij 't noodzakelijk vond den dokter nog vanavond te laten komen. Maar vóór elf uur kan ze hem niet van de vergadering thuis verwachten. Mevrouw laat Nel niets van haar bezorgdheid merken. Ze stopt haar lekker toe, zet een nachtlichtje op de kamer en gaat zelf daarnaast zitten op de logeerkamer, om onmiddellijk bij de hand te zgn als Nel roept. Erg gezellig zit ze daar met. Met November gaat de familie Van den Berg een ander huis betrekken en met het oog op de verhuizing is de logeerkamer, die 't beste gemist kan worden, reeds half onttakeld om als pakkamer dienst te doen. Rondom staan pakkisten en manden, de gordijnen zijn afgenomen, de meubelen opgepakt, in een hoek ligt een hoop stroo opgestapeld. Mevrouw laat de jaloezieën zakken, neemt een stoel van haar slaapkamer en gaat zitten lezen. Ze probeert althans te lezen, maar ze kan haar gedachten niet bij haar boek bepalen. Zou Nel erg ziek worden? Hoort ze haar niet bewegen? Zou ze wakker zgn? Al zulke vragen komen in haar op. Maar Nel slaapt door. Wel woelt ze en praat ze af en toe hardop, maar over het geheel genomen slaapt ze tamelijk rustig. Behoedzaam wordt Sjoerd als hij thuiskomt naar zijn kamertje geloodst. De avond duurt mevrouw eindeloos lang. Eindelijk — daar hoort ze den sleutel in de deur steken; daar komt mijnheer thuis. Nu heeft mevrouw iemand met wien ze kan praten en 't is alsof haar bezorgdheid minder wordt nu ze er met iemand over kan spreken. Samen gaan ze naar Nelly zien. Ze slaapt, maar haar ademhaling is kort en gejaagd. Haar gezichtje ligt als een roode kool op het kussen. Nu Nel toch slaapt, vindt mijnheer geen reden om vanavond nog den dokter te laten komen. Ze schijnt vast te slapen, want ze bemerkt zelfs niet hoe met duizend voorzorgen een ruststoel wordt opgeslagen, waarop moeder dien nacht bij haar zal slapen. Wie weet, is 't morgen niet veel beter! Morgen komt, maar beter is het niet. Nel klaagt over hevige keelpijn en heeft hooge koorts. Sjoerd is al vóór dag en dauw naar den dokter gefietst, die belooft 't eerst van al, vóór zijn andere visites, naar Nelly te komen zien. Even negen uur, daar houdt zgn rgtuig stil. Nauwelgks heeft hij Nels keel gezien of moeder, die nauwkeurig het oog op zijn gelaat heeft gevestigd, ziet hem licht de wenkbrauwen fronsen. Geen goed teeken! «Blijf jij maar netjes onder" de wol, Nel," en opstaande geeft hij mevrouw een wenk om even met hem mee te gaan naar de andere kamer. Mgnheer blg'ft Nel gezelschap hóuden. En daar in de andere kamer, deelt de dokter mevrouw mee dat Nel een heel ernstige keelontsteking heeft, ja naar alle waarschijnlijkheid is het diphterie. Diphterie! Dat 't geen onbeduidende ongesteldheid was, dat hebben mijnheer en mevrouw al dadelijk gedacht. Maar dit! „Ze moet zoo spoedig mogelijk behandeld worden," vervolgt de dokter. „Heeft u gelegenheid haar hier voorloopig geheel apart te houden?" „De verhuizing!" Die gedachte schiet mevrouw opeens door het hoofd. „O, dokter! Over tien dagen moeten we verhuizen!" Dokter kijkt eens rond naar de pakkisten. „Dat is een lastig geval. En kunt u 't niet een maand uitstellen? Dat zou ons beter uitkomen." „Onmogelijk. De nieuwe bewoners komen 1 November in ons huis. Wat kunnen we doen?" Nel is weer in slaap gesoesd en op de teenen komt nu mijnheer ook binnen. Hoe ontstelt ook hij bij 't hooren van de slechte tijding. Goede raad is duur. Die verhuizing, o die verhuizing. Was dat maar te veranderen, dan zouden mijnheer en Sjoerd wel ergens ingekwartierd kunnen worden en mevrouw zich geheel aan de zieke kunnen wijden! Maar nu ? „Eén mogelijkheid is er," zegt de dokter. „Dat u Nelly in 't ziekenhuis laat opnemen. Of in 't diaconessenhuis, dan kan ik haar blijven behandelen." Mevrouw krijgt tranen in de oogen. Ze zou zoo graag haar lieveling zelf verplegen. Die zieke Nelleke zoo weg laten gaan Maar zé denkt en denkt en ziet geen andere uitkomst. Hoe zou Nel 't vinden? Weliswaar is ze geen onbekende in 't diaconessenhuis: tante Emma, een zuster van mevrouw Van den Berg, heeft ze er verleden jaar geregeld opgezocht. Maar zoo ziek van moeder weggaan.... wie zal 't haar zeggen? De dokter begrijpt wat. er in haar omgaat en zegt dan als een antwoord op wat zij zelf juist dacht: „Zal ik 't haar eens voorstellen?*' Dat zal het beste zijn. Dokter praat met Nel, die juist weer uit haar hazenslaapje is ontwaakt. Hij vertelt haar, dat ze wel een poosje ziek zal blijven en nu door die aanstaande verhuizing heel moeilijk thuis kan worden verpleegd. „Dan maar naar 't diaconessenhuis," zegt Nel gelaten. De dokter ziet vader en moeder veelbeteekenend aan. Dat valt mee! Nu moet er maar voortgang worden gemaakt. De dokter vertrekt onmiddellgk, om te zorgen dat Nelly zoo spoedig mogelijk wordt gehaald. Wat moet er om veel worden gedacht! Mevrouw gaat allereerst Nel's goed uitzoeken, dat moet worden meegenomen, en mjjnheer gaat aan het hoofd van de school, van Sjoerd zeggen dat Sjoerd tusschen den middag niet thuis mag komen maar bij tante Emma moet gaan koffiedrinken. Eerst moet er t'huis worden ontsmet. De ochtend vliegt om. Om elf uur houdt het ziekenrjjtuig stil en komt een zuster naar boven om Nel te halen. .Zuster Tine," zegt Nel zachtjes, de zuster herkennend, die tante Emma zoo lang heeft verpleegd. .Wel Nel, dat treft, dat we elkaar al kennen," zegt de zuster vriendelijk. ,Et ben juist in de barak, dat is het aparte gebouwtje in den tuin, waar besmettelijke ziekten worden verpleegd. Je zult eens zien wat een gezellig huishoudentje we daar hebben met ons beiden." Dat zuster Tine voor Nelly zal zorgen, vinden mijnheer en mevrouw een heerlijke gedachte en 't helpt hen heusch wat over het idee van afscheid nemen heen. Zorgzaam wordt Nelly door de zuster ingepakt, 't Is zoo'n zielig gezicht, dat roode snoetje boven de wollen deken uit. Vader draagt haar naar beneden en dan is het oogenblik daar dat Nel zal weggaan, 't Duurt niet lang of 't portier is gesloten en het rijtuig zet zich in beweging. Daar gaat het heen.... den hoek van de straat om en 't is uit het gezicht verdwenen. En met oogen vol tranen en een hart vol gebeden voor hun lieveling keeren vader en moeder in huis terug. Wat is het stil, 't huis lijkt als uitgestorven. Alles wat Nel gebruikt heeft wordt op haar kamerijje bijeen gezet in afwachting van den ontsmettingsdienst, die 's middags zal komen. Op Nels school weten ze nog van niets. In de drukte van dien morgen is er geheel vergeten om een boodschap te sturen en de juffrouw heeft Hannie gevraagd, even bij mevrouw Van den Berg aan te willen loopen om te vragen of Nelly ziek is. Wat een schrik als Han hoort wat de reden is van Nelly's schoolverzuim. Ze staat op straat, want mevrouw durft haar nu niet binnen te laten komen. Of ze haar niet zien mag, vraagt Hannie. Later, zegt mevrouw, nu moet ze er maar niet heengaan. Er is een raampje in de barak, dat op den tuin uitziet en als Nel nu aan 't beter worden is, dan mag Han daar wel heen als ze 't thuis goedvinden. Mevrouw praat maar voort, zoo opgewekt als haar mogelijk is, want ze ziet wel hoe betrokken Han's gezichtje staat. De meisjes zgn vooral na hun gemeenschappelijk zomerreisje nog veel meer van elkaar gaan houden. Met loome schreden gaat Han naar school; wie had dat nu kunnen denken! Groote verslagenheid in de klas. Nel is algemeen bemind en iedereen heeft met haar te doen, nu ze zoo plotseling ernstig ziek is geworden. Om vier uur holt Han naar Nel's huis om te vragen of er soms nieuws is. Nelly is ingespoten met het serum en tegen den avond hoopt de dokter dat er verbetering zal intreden. 's Avonds heeft Nel nog wel koorts, maar toch veel minder dan den vorigen avond. Twee dagen blijft het zoo schommelen. 'tEeneoogenblik beter, 't andere oogenblik minder, maar toch wordt de koorts voortdurend lager. Vier, vijfmaal per dag gaan mgnheer en mevrouw hooren hoe het is en houdt zuster Tine hen vanuit het raam op de hoogte. Aan den avond van den derden dag wenkt de zuster hen naderbij te komen. Voor het raam van het gebouwtje kunnen ze door de gang heen in de kamer zien, waar Nelly ligt. Voorzichtig schuift de zuster het scherm weg, dat om 't voeteneinde van Nel's bed staat en daar zien ze haar liggen. Zoo wit als het kussen, waarop haar hoofdje rust, maar kalm en rustig slapend. Daar staan de ouders van innige dankbaarheid vervuld, dat hun kind behouden is mogen blijven. De rustige slaap van dien avond is het begin geweest van blijvende beterschap. Maar Nel is slapjes en zwakjes alsof ze een heelen tijd ziek is geweest en de dokter, die een paar maal per week haar keel onderzoekt om te zien of zij nog gevaar oplevert voor anderen, kan er nog niet aan denken haar naar huis te laten gaan. Vol verlangen ziet Nel telkens den uitslag van het onderzoek tegemoet, maar telkens moet dokter haar weer teleurstellen. Hoe gezellig of de zuster het haar ook maakt, ze gaat zich toch vervelen, nu ze zich ook wat beter gaat gevoelen. En dan die verhuizing, juist zoo'n prettige tijd. Wat heeft ze zich niet verheugd op ;t in orde maken van haar eigen kamertje in het nieuwe huis, en nu komt daar allemaal niets van in. Zoo gaan de laatste Octobèrdagen heen en wordt het November. Nel is nu al het grootste gedeelte van den dag op. Er is een nieuw patiëntje gekomen, een meisje van zes jaar, waar zuster Tine heel wat aan te verzorgen heeft. Zooveel tgd als eerst kan ze niet aan Nel geven en de dagen duren haar o, zoo lang. Moeder heeft 't verbazend volhandig met de verhuizing, maar ziet toch nog kans er tweemaal per dag uit te breken voor een bezoekje. Sjoerd komt ook trouw en de schoolvriendinnen vergeten haar evenmin. De grappigste verzen bereiken haar, brieven en pakjes in overvloed. Dat zg ze allemaal niet kan beantwoorden! Soms schrijft ze met groote letters een algemeenen bedankbrief en houdt dien tegen het raam, als Hannie komt. Die zal 't dan wel verder vertellen. Maar al doet ieder het zgne om haar den tgd te vullen, soms weet ze geen raad met zichzelf. Zij leest en herleest alle brieven, voor de derde maal spelt ze de boeken uit, maar altijd lezen wordt ze zoo suf van. Die vervelende dokter ook! Nel is soms in een stemming om op iedereen te brommen. Alsof niet dokter niets liever zou willen dan haar morgen aan den dag zeggen: „Je mag naar huis, Nel." Op een avond, den eersten November, is 'theelemaal mis met haar humeurtje. Moeder is er maar kort geweest, 't is de dag dat ze naar 't nieuwe huis overgaan, 't Zon- netje heeft zich den heelen langen dag niet laten zien, ook al zoo vervelend. Mismoedig zit Nel den tuin in te staren. Zuster ziet de ontevreden uitdrukking wel op haar gezichtje, en als ze Nelly naar bed geholpen heeft, blijft ze even bij haar zitten, om een praatje te maken en eens te zien wat eraan scheelt. Marietje, 't andere patiëntje, gaat altijd een uurtje vroeger slapen, dus zuster heeft den tijd. „Nel, vertel eens, wat mankeert eraan?" „Och, niks," zegt Nel stuursch. „Nu, wat dan? Vertel 't me eens, dan zullen we 't zien te verhelpen," houdt zuster aan. ,'k Weet het zelf niet. Ik.... ik verveel me, geloof ik." „Maar daar is zeker wat aan te doen. Ga dan iets beginnen, een handwerk voor je moeder bijvoorbeeld, tegen Sint-Nicolaas." Nel kijkt vreemd op. „Hindert dat dan niet voor de besmetting?" „Weineen, dat gaat in den ontsmettingsoven, dat hindert niets. Wil ik Hannie eens vragen om wat voor je koopen ? Weet je niets te bedenken, een aardig kleedje of een nachtzak?" Nel haalt onwillig de schouders op. „Ik heb erg het land aan handwerken en of moeder nu een kleedje meer of minder heeft, wat zou dat!" zegt ze onvriendelijk. En als zuster bljjft zwijgen: „En moeder heeft twee nachtzakken, wat zou ze met een derde doen!" „Vanavond praten we maar niet verder," zegt zuster en daar zien ze haar liggen, blz. 62 opstaande. «Morgen zullen we samen wel eens overleggen hoe we de verveling zullen verdrijven. Nu ben je niet in een stemming om mee te praten. Nacht Nel, slaap wel." Eer Nel weet wat er gebeurt, draait zuster het gas uit. Nel zegt niet terug goedennacht. Ze voelt zich erg verongelijkt. Omdat ze nu niet dadelijk goedvindt wat zuster oppert, behoefde die toch niet dadelijk weg te loopen. Zij heeft immers het grootste gelijk van de wereld! Hè, ze vindt zuster eigenlijk heelemaal niet aardig, en wie weet hoe lang ze hier nog tegenover haar moet zitten. Wat heeft ze 't toch hard! Tegelijk dat ze dit denkt, schaamt ze zich voor haar onaardige gedachten. Heeft zuster haar niet met de allerbeste zorgen omgeven en toen ze de eerste dagen zoo naar huis verlangde, altgd klaargestaan om haar te troosten? Heeft ze niet die eerste nachten, toen Nel nog zoo dikwijls wakker was, haar tot in 't oneindige lekker gelegd, zonder ooit met een blik of woord te laten merken, dat ze slaap te kort kwam of zelf moe was ? Nel vindt het leelijk van zichzelf, dat ze zulke onaardige dingen heeft gedacht en dat nog wel nadat ze haar avondgebedje heeft gedaan. Ze hoort weer wat moeder eens zei, heel lang geleden al, toen ze nog een kleine peuter was. Onder het uitkleeden had ze toen dikwijls kibbelpartijtjes met Sjoerd, die door Nel's opstuivend karakter soms heel hoog liepen. „Eerst weer goed op elkaar zijn en dan pas bidden, Nelleke," zei moeder dan. Als ze dan weer vrede gemaakt hadden en ze had haar gebedje gedaan, dan had ze zoo het gevoel of de dag nu afgesloten was en alle onvriendelijke leelijke Een zomervacantie 5 gedachten, dip in haar waren opgekomen, weg warent Dan ging ze, toegedekt door moeder, zoo veilig slapen. En waarom moest 't dan nu anders zijn? Dat zou moeder toch zeker niet prettig vinden als ze 't wist. Kom, ze moest het maar gauw weer goed maken met zuster. Denken en doen is gewoonlijk één bij Nel. „Zuster", roept ze zachtjes om Marietje niet wakker te maken. Zuster komt dadelijk. „Wat is er, Nel?" H\$<» „Ik ben niet aardig geweest daarnet, zuster, en 't spijt me erg, want u bent veel te lief voor me. Bent u boos ?" Zuster strijkt Nel over 't haar. „Je meent het zoo kwaad niet, Nel, dat weet ik wel. Slaap nu maar gerust .en ik ben heusch niet boos op je, hoor." Nelly laat zich heerlijk toestoppen. Prettig dat ze 't gezegd heeft. Rustig gaat ze liggen en soezende over grootmoeders brief, die geregeld 's Woensdags en 's Zaterdags per eerste post komt, valt ze in slaap, t Nel zit in bed te ontbijten en onderwijl te genieten van grootmoeders brief, die al prettig vroeg is gekomen. Een heerlgk dikke brief is het, vindt Nel. Gezellig schrift grootmoes toch. Ze vertelt, dat het al zoo winterachtig wordt en koud en guur op de heide. Nu, daar heeft Nel ook al aan gedacht, toen voor een paar dagen de najaarsstormen gierden en om 't alleenstaande gebouwtje een leven maakten dat hooren en zien verging. „Hoe zou 't er nu uitzien bij Froukje?" dacht Nel toen. Maar, schrijft grootmoeder verder, er worden al plannen gemaakt om de kou weg te jagen uit menige heidehui en meer dan plannen alleen I Grootmoeder heeft de ruime zolderkamer, Nel wèet wel, waar Sjoerd en Maarten van den zomer sliepen, als alle jaren heelemaal leeggeruimd met Sietske, om daar alle goede gaven uit te pakken, die door vriendelijke menschen worden gestuurd, om met Kerstmis te worden uitgedeeld. Er is al 't een en ander gekomen: lekkere stevige kousjes voor koude voetjes, en wollen borstrokjes voor lijfjes, die anders in de dunne flarden zouden rillen, gebruikte schoenen, maar die nog vrij wat steviger en flinker zijn dan het schoeisel van de meeste heidekindertjes. En ook nog warme bouffantes, die voor alle leeftijden geschikt zijn; ook een lekkere deken heeft grootmoeder al uitgepakt en een warmen omslagdoek voor oudjes zooals Froukje. Wie weet, wordt die niet voor haar bestemd. Nel zit zoo verdiept, dat ze niet eens bemerkt, dat zuster Tine naar haar staat te kijken. „Wel Nel, goede tijding uit Friesland?" Door Nelly's verhalen kent de zuster haar geheele familie op haar duimpje. „Ja, zoo leuk, luistert u eens, zuster!" Maar nu moet zuster eerst voortmaken om alles aan kant te hebben als de dokter komt. Maar als ze zoover is, komt ze bij Nel, die nu al is opgestaan, zitten luisteren naar de verhalen uit grootmoeders brief. „Wat een boel is er al gekomen voor de Kerstfeestviering, hè zuster? Maar er is ook zoo vreeselijk veel noodig; als u dat eens wist, hoeveel arme menschen daar op de hei wonen." Zuster kijkt op. „Nel," zegt ze, „ik bedenk daar iets. Kun je niet 't een en ander maken, om als je uit de barak bent aan je grootmoeder te sturen voor de Kerstuitdeeling ?" Nelly springt op. 'fSM „O, zuster, wat een dol plan! Ja, dat ga ik doen. Wat zal ik beginnen? Een omslagdoek of wat anders? Jt Liefst maar 't eerst voor Froukje." Zuster, blij dat haar plannetje inslaat, zegt lachend: „Ja, ja, Froukje ligt je na aan het hart." „Dat zou ze u ook, zuster, als u haar kende." „Maar," zegt zuster ondeugend, „je hebt immers zoo 't land aan handwerken, jongejuffrouw?" Nel lacht eens. „Niet op deze manier. Maar zuster, zeg nu eens, waar zal ik mee beginnen?" Zuster vindt het verstandiger om iets te beginnen wat niet te lang duurt, ze kent onze Nel en weet wel dat anders de aardigheid er gauw af is. „Een paar polsmofjes, zou dat niet iets voor Froukje zijn, om lekkere warme handen te hebben van den winter? Als we er dan eens ieder één opzetten?" Nel vindt alles prettig en goed. „Nel?" roept Marietje vanuit haar bedje. „Wat ga je doen met zuster?" „O, allerlei maken voor heele arme kindertjes, die geen'kleertjes van hun vader en moeder kunnen krggen omdat ze er geen geld voor hebben. En die zouden het van den winter zoo vreeselgk koud hebben, en nu ga ik daar met zuster voor werken, 't Allereerste ga ik een paar polsmofjes voor een arm oud vrouwtje breien." Nel vertelt vol vuur, ze is wat blij dat ze 't eens aan iemand kan vertellen. ,Ik kan niet breien," zegt Marietje teleurgesteld. «Anders zou ik ook graag wat doen." «Kun je nog niets? Neen hè, je bent pas op school," zegt Nel peinzend. «Een kouseband! Die kan ik! Die hebben we gebreid op school. Zoo maar allemaal rechte steken en dan wordt het een ribbeltje," zegt Marietje opgetogen dat ze toch iets kan doen. Zonder erbij te denken schiet Nel hardop in den lach. «Maar kind, wat hebben ze nu aan een kouseband voor de warmte!" Groote tranen in Marietjes blije oogen. Nel vindt zichzelf dom en vervelend om dat kleine zieke kleutertje, dat toch zoo graag wil helpen, niet beter te hebben begrepen. «Niet huilen, Miesje, toe, we zullen wel aan zuster vragen of die niets weet." Zuster wordt als hulp in nood erbij geroepen. Wel zeker, ze weet best iets. Breien op een kurk, kent Marietje dat? Neen? Nu, dan zal zuster 't haar leeren. Dan komt er een mooi paardentoom van. Die kindertjes op de hei willen toch ook graag eens paardje spelen natuurlijk? En wat zullen ze dan blij zijn met zulke prachtige leidsels. Roode wol, zou dat niet het mooiste staan? Marietje knikt maar, erg gelukkig. De tranen zijn gauw gedroogd. „Wol," zegt Nel, „hoe kom ik daaraan, en breipennen? Wacht, 't is Woensdagmiddag, ik zal !t Han vragen, ze komt zeker." Alle verkeer gaat door middel van brieven. Nel schrjjft soms heele verhalen aan de vriendinnen en bevestigt die dan tegen het raam van de barak. Dat kunnen ze dan net lezen, als Nel tenminste erg haar best doet om haar krabbelpootje duidehjker te maken. Nu zal ze weer een brief pennen. En 's middags staat het volgende bericht tegen 't raam aan: „Han! „Ik ga voor de menschen op de Friesche hei van „allerlei maken, warme dingen, zie je, om met Kerstmis „uit te deelen; ik stuur het aan grootmoeder. Zuster „heeft het verzonnen, 't Eerste ga ik polsmofjes voor „Froukjé breien. Zuster kent een leuke steek. Nu moet „ik wol hebben en breinaalden. Wil je dat halen? „Vanmiddag nog (als je kunt tenminste) want ik wil „een heeleboel maken, dat er een groot pak naar groot„moeder kan. Vraag maar geld aan moeder, uit nujn „spaarpot, die weet moeder wel en het sleuteltje zit in „den zak van mijn blauwe jurk met de stippeltjes. Je „moet maar heele donkerroode wol koopen en dikke „stalen breinaalden, acht, want zuster breit het andere, „dan kan ik gauw weer- een paar van een andere kleur „maken. Bij Ensing in de Langestraat, zegt zuster. O „ja, ook nog een paar plakjes vuurroode wol voor een „paardentoom, dat breit Marietje op een kurk. (Niet „voor Froukje!!) Daggggg! „P. S. Het gaat in den ontsmettingsoven, dus het „kan geen kwaad, ik heb het ook nog aan dokter „gevraagd." Han komt behoorlijk haar visite afsteken 's middags en leest met belangstelling den brief. „Hoe vindt je het?" beduidt Nel met haar wenkbrauwen. Duidelijke teekenen van instemming. „Doe je het nü nog?" vervolgt Nel per draadlooze telegrafie. „Zeker, dadelijk!" Han steekt nog even acht vingers in de hoogte. „Acht breinaalden, juist," knikt Nel, en hoe ze anders ook bedelt of Han een oogenblikje langer kan blijven, nu is ze blij dat ze haar ziet weghollen. Na een half uurtje komt Hannie terug en gooit goed gemikt een pakje over het hek, dat 't aparte tuintje van de barak afscheidt. Zuster komt het oprapen. Dan gaat ze na een vurige dankbetuiging van Nel, die als een dwaas ronddanst met het pakje, naar huis. Erg aardig vindt Han' het idee om zoo'n pak te Bturen aan mevrouw Westra. Als ze maar goed wat afkreeg. Nel was niet zoo erg vlot met handwerken, maar — ze had er daar wel allen tijd voor. Kon ze haar maar wat helpen, ze zou 't graag doen! Wel, maar waarom doet ze 't dan niet? Moeder had verleden jaar zoo'n aardige das voor haar gebreid voor onder haar mantel. Als ze dat nu eens deed op houten pennen, dan werd 't wat een lekkere J bouffante. Een spaarpot had ze ook nog wel, al was die niet zoo erg gespekt; ze kon er wel wat uit missen ook. Mevrouw Beuser vindt het plan best, maar de steek is niet geschikt voor een bouffante, die moet losser zgn, en daarom zal Han den volgenden dag wol en breipennen meenemen naar school en de juffrouw vragen haar even te helpen. Ze gaat wat vroeg, juffrouw Kamp blijft toch over en wil haar zeker wel even voorthelpen. Han heeft den steek al gauw te pakken, al moet ze telkens eens even op het papiertje kijken. „Wat doe jij hier zoo vroeg?" vragen de anderen die binnenkomen. „Stil, alsjeblieft, anders raak ik in de war .... omslaan .... twee samen.... straks zal ik vertellen," zegt Han, die haar hoofd er nog bij moet houden. Ziezoo, nu is ze weer aan haar begintoer, nu kan 't wel opgeborgen; het papiertje, waarop ze het uit 't breiboekje van juffrouw Kamp heeft overgeschreven, kan haar verder dienen. Ze legt het werk plat op tafel, lekker lossig voelt het aan. De klasse heeft zich zoo langzamerhand gevuld, een paar hangen over de bank om Han's werk te bekijken. „Waar doe je 't nu voor?" „Wat wordt het?" Han zou vertellen, dat is waar ook. De anderen zijn wel op de hoogte als ze vertelt dat 't naar de Friesche hei gaat, want Hannie's opstel over „Mijn Zomervacantie", hetzelfde waarover Nel zoo heeft zitten zuchten, is in de klasse voorgelezen als een van de beste. „Leuk bedacht van Nel," zegt een ander. „Je zou er zelf ook zin in krijgen," zegt een ander. „Zeg, kinderen!" roept Mientje Raders, nogal een groote vriendin van Nel. «Zullen we allemaal wat maken en 't dan aan Nel sturen?" „Ja!" „Best!" klinken de stemmen door elkaar. „Dan sturen we het naar haar huis op den dag dat ze uit het ziekenhuis komt. Doen?" „Ja! Leuk!" Het plan vindt algemeene instemming en ieder wil wat zeggen, het is een geroezemoes van belang en juffrouw Eamp, die even uit de klas is gegaan, komt vlug aanloopen om te zien om welke reden haar troepje zoo rumoerig .is. Ook zij juicht het plan zeer toe en 't is al twee uur geslagen, de bel heeft al waarschuwend geluid, als er nog wordt overlegd wat ieder zal maken. Niemand die ertegen is en er wordt met algemeene stemmen besloten, dat ieder een kleedingstuk en een stukje speelgoed zal leveren. Groot of klein, alles is welkom en ieder zal doen wat in haar vermogen is. Wie met 't een of ander verlegen zit, mag Woensdagmiddag juffrouw Eamp om raad komen vragen. „En nu gauw met de aardrijkskunde begonnen. Neen maar, 't is al kwart over tweeën. Laten we nu maar eens zóó flink opschieten, dat we van de drie kwartier een uur maken!" zegt juffrouw Kamp.- Nu, de medewerking laat niets te wenschen over en de juffrouw hoeft geen berouw te hebben over haar kwartiertje „verloren tijd". Wat wordt er met een pleizier aan de kleedingstukken gewerkt! Juffrouw Kamp, die ook in andere klassen handwerkles geeft, heeft van het plannetje verteld en als een sneeuwbal gaat het voort. Op een dag gaan Hannie en Mientje als afgevaardigden naar mevrouw Van den Berg. Of mevrouw't een aardig idee vindt 1 Wat zal 't een verrassing voor Nel zgn om thuiskomende zulk een verzameling te vinden. Sjoerd gaat tegenwoordig al zgn vrijen tijd bg Maarten •doorbrengen. Ze zitten met hun tweeën heele middagen op het timmerkamertje. Of daar iets broeit? Wie zal het zeggen! Alle geheimen zullen wel worden opgelost op den dag van Nelly's thuiskomst. Onze Nel zit ondertusschen hard te werken. Tot haar eer moet gezegd worden, dat ze 't niet alleen begonnen is, maar ook flink volhoudt. Twee paar polsmoffen, twee baaien rokjes, waarvan moeder thuis op de machine de naden heeft gestikt en die Nel verder heeft afgemaakt, en een lekkere gehaakte muts. liggen gereed. Een das is al over de helft. Wel zgn er 's nachts wel eens kaboutertjes aan den gang geweest, die stilletjes 't werk eens wat verder hebben gebracht, maar Nel heeft toch heel flink doorgewerkt. Kleine Marietje zal eerstdaags haar paardentoom eindigen. Een doosje met belletjes s^aat al klaar, want aan een paardentoom zonder belletjes vindt Marietje heelemaal niets. De lange, gure Novembermaand nadert haar einde, als de dokter het lang verbeide woord uitspreekt: „Je moogt naar huis!" Nel is buiten zichzelf van vreugde. „Nu had ik 't ook geen dag langer uitgehouden om van huis te zgn," verklaart ze. onder het uitzoeken en ordenen van wat haar toebehoort. Alles moet ontsmet worden, Nel zelf gaat baden en trekt dan de kleeren aan, die moeder vanmorgen heeft gestuurd. Dan volgt een hartelijk afscheid van zuster Tine, wier baraktijd nu ook ten einde is; Marietje is al een paar dagen naar huis. In de wachtkamer van het groote hoofdgebouw staat Nel te popelen van ongeduld terwgl ze wacht op vader, die haar zal komen halen, en op het rijtuig. Thuis wordt zg met niet minder ongeduld verwacht. Bloemen staan overal in de huiskamer en een allergezelligst vouwstoeltje, een welkomstcadeautje van vader on moeder, staat op Nel te wachten. 's Middags al bijtijds is Han gekomen, om met mevrouw alle pakjes, die bezorgd zgn, uit te pakken en te rangschikken. Verbazend, wat een berg! 't Zijn gewoonweg stapeltjes goed geworden, want menig pakje bevatte wat. meer dan hetgeen beloofd was. Wie het hoorde, had plezier in het plannetje en droeg iets bij. Ook het geheim van het timmerkamertje wordt 's middags opgelost. In triomf komen Sjoerd en Maarten de kamer binnen, waar mevrouw en Han bezig zgn. Ieder draagt twee pakken, die ze met een beleefde buiging de dames verzoeken wel te willen aanvaarden. Vier keurige winkeltjes met een toonbankje middenin en tegen den achterwand laadjes, die echt opengaan, komen eruit tevoorschijn. „Wat!" roept mevrouw, „heb jullie dat heusch gemaakt? Kranig, hoor!" en met Han bewóndert zij het geduldswerk. «Maarten voornamelijk, ik mocht vasthouden en lijm roeren," zegt Sjoerd. «Maar 't bedenksel is van mij. Nel prutste vroeger altijd met zoo'n winkeltje, ik ging dan wel eens op onderzoek in de laadjes." «Ja, die laadjes!" lacht Maarten, «dat was me een werk." «Dat kan ik me begrijpen," zegt Han bewonderend, terwijl ze de laadjes uitschuift. «Ze gaan prachtig. En zes in elk nog wel!" «Schei uit over die laadjes," zegt Sjoerd. «Wat we daarmee getobd hebben! Eerst wilden we maar twee winkeltjes maken, zoo'n gepeuter was het, maar toen die af waren, kreeg Maarten er juist slag van en toen had hij meteen den smaak beet, zoodat we 4 X 6 = 24 laadjes hebben gemaakt." «We zullen de beroemde laadjes vullen met allerlei," zegt mevrouw, «erwtjes en rjjst en van alles." ,'k Deed er liever suikerpepermuntjes in, mevrouw," zegt Maarten. «Wat heb je nu aan rijst en erwten? Maar wat zijn dat allemaal voor lappen?" terwijl hij een stuk van een stapeltje afneemt. «Lappen!" zegt Han verontwaardigd. «Dat zijn hemdjes en kousen en van allerlei." «Zoo zie je er niets van! Je moet ze uithangen, zóó," en Maarten neemt een paar kleertjes en hangt er eenige over schildergen en een paar kousen aan de lamp. «Ziezoo, dat wordt pas mooi. Nu -kan Nel zien wat ze voor heeft." Eigenlijk is 't idee nog zoo kwaad niet en weldra levert de kamer een allergrappigst tooneel. Alles is met spelden bevestigd aan de gordijnen en het behang; op tafel is de uitstalling van speelgoed, ook een aardige verzameling. Dit alles is opgesteld in mijnheers studeerkamer, naast de huiskamer. Want Nel moet 't eerste binnenkomen in de huiskamer en die moet zgn zooals altgd, alleen de bloemen staan daar als boden van de blgdschap en liefde, waarmee het uitgevlogen vogeltje in 't nestje wordt terug verwacht. Al meer en meer nadert het uur; daar komt een rijtuig naderbij.... houdt het op? Ja, ja, ze is het! Mevrouw is al aan de deur. De anderen houden zich op den achtergrond en 't volgend oogenblik ligt Nel in moeders armen. Nu komen ook Sjoerd, Hannie en Maarten aanstormen en Lena uit de keuken en triomfantelijk wordt Nel tusschen vader en moeder in de huiskamer binnengeleid. Ze moet in haar nieuwe stoeltje zitten. Dat wederzien, al die bloemen, dat stoeltje, reeds zoolang een hartewensch — 't is Nel een beetje te machtig en de tranen druppelen haastig neer. Ook mevrouw heeft vochtige oogen en Han snuit onnoodig luidruchtig haar neus. Maar dat lijkt de jongens niets en met edelen zwaai schuift Sjoerd de tusschendeuren open en vertoont zich de eigenaardig aangekleede kamer voor Nels verwonderde oogen. Weg zijn de tranen! Er is nu veel te veel te zien en te vragen. Heerlgk, heerlgk vindt Nel de verrassing. Ze kan er niet over uit. Met innig genot bevoelt ze de warme kleeren en bekijkt ze het speelgoed. De winkeltjes en vooral de laadjes worden naar behooren bewonderd. Eindelijk zullen Hannie en Maarten afscheid nemen. Dien eersten middag is het misschien te vermoeiend voor Nel, wanneer ze blijven eten. Heel gauw, zoodra ze mag, zal Nel op school komen bedanken. Of Han 't morgen maar vast uit Nels naam wil zeggen, hoe echt, echt lief of ze 't van iedereen vindt. Na het eten is Nel toch moe. Vanuit de ziekenhuisomgeving komende lgkt het gewone huishouden ongewoon druk. Ze moet maar vroeg naar boven. Moeder brengt haar naar bed en daar op haar kamertje danken ze God innig voor haar behouden terugkeer. Ook vader komt zgn meisje nog goedennacht zeggen: „Nu is het zonnetje in huis weer terug", zegt hij. Dan zegt vader haar wel te rusten, en legt Nel het hoofdje weer op haar eigen kussen, in haar eigen kamertje. Ze heeft een overstelpend gevoel van dankbaarheid. Heerlijk, het terugkeeren in eigen huis, heerlgk het ontvangen van zóóveel liefde O, zelf wil ze ook liefde geven, altijd meer „het zonnetje in huis" worden, zooals vader haar noemde. En onder de dekens gaan de handen nog even samen en belooft ze het zoo heel ernstig, dat ze trouw wil zgn aan haar voornemens. Dan legt Nel zich rustig neer en is weldra ingeslapen om een heerlgken droom te droomen van bigde kindergezichtjes en een stralenden Kerstboom. Bekroond door de Nederlandsche Zondagsschoof-VetilÈfWiging