BROCH 23622 Prijs 12 Cent. HUMANITAIRE BJ^j^QTH&E K No. 1. W DAGBOEKf FRAGMENTEN ARREST TIJD . DOQR , ■ v "■ • . HEJ^K EIKEBOOM (EX-DIENSTWEIGERAAR) Uitgave ten bate van het „STEUNFONDS voor de gezinnen der Dienstweigeraars" HUMANITAIRE BOEKHANDEL Bankastraat 15 Amsterdam jHtl^tt^^ BOEKHANDEL U?êËkjÉ$/Q Bdrfftailraaf 15v AMSTERD/tó LEVERING VAN ALLE BOEKWERKEN op 't gebied: van socialisme, anarchisme, vegetarisme, Reinleven, drankbestrijding, Christen-socialisme en anti-militairisme^ BIJZONDER AANBEVOLEN 'BOEKEN EN BROCHURES: Hilbrand Boscftma ^IJbrfög én* GHristendóm . 30 «tent; ±~mt> Wet Kruis of het Kanon . 35 h>-% „ ' „ ; tofeV^de? .... j iFeÜK Out, » denkbeeld*». *v«?' fe^»<£btttenr * , anarchist, geb. . J^E^^a^^*» '65 ...» 8 X«o Tolstoy.!; Moderne Slavernij, . . . . : 25 ,, | L'^.;, sj$J,y Het Kon. Gódö is binnen in U, geb. 90 ,„ B. de Ligt. Tweeërlei Revolutie & * 50 „ I ''.«;,■' -'''; Soldaten eh; Arbeiders , 5 „-.f- '>»%i " Ckrfstefl Revolutionair, ;géo. 'v,*;:#ït* 240 f ,i Socialisme en Dienstweigering: x»p i' 5 >, ; Joh. Veritas. Het Heilige Evangelie ,|^ v . • 10 „ | IPf» H.E*de Jong. Dienstweigering bij dé oude Christenen -3 Uf 65 „ I Lod. v. Mierop." Waaroth het vrijë huwelijk zin :A heeft in deze .Maatschappij .75 >, J jFélix Orti. De "Vrije Mensch, prachtwerk J^» 100 ' „ j Heidekind, roman, geb, ^§gjj$H^*J^• 275' >. J «ras -A V^n de Planeet Mars . ^V, 10 „ • ' Brieven over Gezondheid f,» 10 » » •IH-.^K'-HÖèt Vegetarisme . * vJsïRSfem^/* *' \5 » 4 Daan v. d. Zee. Het Christen-Sodalismë, geb- iW ». 1 Alles na ontvangst van postwissel. Steunt deze onderneming. Arbeiders der nieuwe Internationale vereenigt U1 Leert de wereldtaal^ opdat de intéföatittoale band hecht en sterk-wordel^HBj^telt het IDO-LEERBOEK a f 1.25 bij : I. VAN GEELEN. Crooswiikschestraat 137b, Rotterdam. ^HUMANITAIRE BIBLIOTHEEK ) No. i ivi DAGBOEK-FRAGMENTEN UIT MIJN ARRESTTIJD DOOR HENK EIKEBOOM (EX-DIENSTWEIGERAAR) Uitgave ten bate van het „STEUNFONDS voor de gezinnen der Dienstweigeraars" HUMANITAIRE BOEKHANDEL Bankastraat 15 Amsterdam VOORWOORD VAN DEN SCHRIJVER. (Vereenooudigde- Spelling). Toen ik zo eens met de uitgeoèr van dit boekje over de nood van het Steunfonds sprak, werd door ons bijna gelijktijdig het denkbeeld geopperd eens iets uit te geven en de netto-winst in de kas van het fonds te storten. Ik verklaarde mij bereid wat van m'n werk voor dat doel af te. staan. Wat ik publiseren zou, wist ik nog niet, maar toen het tot praktiese uitwerking kwam leek het me niet ondienstig enkele fragmenten in het licht te geven van m'n dagboek, dat ik gedurende het grootste deel van m'n 15-maandse arresttijd bijgehouden had. Uiteraard is niet alles daaruit voor publikatie bestemd, maar, al zou ik hel geheel willen uitgeven, ik zou niet kunnen, omdat het origineel niet meer in mijn bezit is! In een onbewaakt ogenblik heeft de kapitein-direkteur van het fort bij Spijkerboor, de heer Jos. P. Loeffen, het door zijn onderhorigen In beslag laten nemen, en wie iets van het karakter van die heer kent of gehoord heeft, weet, dat pogingen om het boek terug te krijgen onbegonnen werk zouden zijn. Diefstal van geschreven gedachten is trouwens geen uitzondering in die „modelinrichting''*, Ik wou, dat het dagboek het enige was, wat mij daar afhandig gemaakt is. Iets heb ik echter nog steeds kunnen redden. Een reeks fragmenten heb ik onder de gezamenlike titel „Kleine Schijnen" "gepubliseerd in hel tijdschrift „Morgenrood", jaargang 1918. Dit voor belangstellenden. HENK EIKEBOOM. Amsterdam, 15-4-19. ALKMAAR, 26 Oktober 1917. Zo zit ik dan eindelik opgesloten in een sel. Vanmorgen heb ik het feit gepleegd, waarvoor ik nu gevangen gezet ben: vanmorgen heb ik geweigerd de militaire uniform, dienende als simbool van de militaire dienst, aan te trekken. Voorwaar een groote misdaad !,lk trek de uniform niet aan, omdat ik de vrede wil. Ik wil hetzelfde wat regering en andere autoriteiten willen (of zéggen te willen!) In doelstelling verschil ik dus niet met hen, alleen in de manier waarop ik dat doel bereiken wil. En om verschil jh taktiek zullen' ze me nu god-weet-hoe-lang opsluiten. Enfin, ze doen maar! Het is Kier nu niet wat je noemt'komfortabel ingericht. M'n verblijf is een hok, enige meters lang, breed en hoog, met een zwaar- gegrendelde deur en een stevig getralied raam, dat niet naar de wereld uitzicht geeft, maar dan toch nog wat licht door laat. Het meubilair bestaat uit een strozak met drie dekens en een kussen en een kiebelton.„Voilé tout! Het ziet er dus niet naar uit dat het hier een aangenaam overwinteren zal zijn en een overwinteren zal het hier toch wel worden, want Oktober kan soms al héél trieste, balorige buien hebben. Verlichting en verwarming schitteren door afwezigheid, zodat de korte, koude winterdagen en de lange, nog koudere winternachten héél gezellig beloven te worden. Maar 'dat doet er allemaal niet toe, want het komt er per slot van rekénirig maar opaan of men het licht en het vuur brandend in zichzelf heeft en heeft men dat, dan wordt al het, andere klein 'en onbeduidend. ■ . De eerste dag, dat ik in deze sel zit, voel ik me opgewekt, haast feestelik gestemd. Het is eigenlik wel gek om dit fe zeggen, maar het is toch zo. De grote strijd, die over de hele wereld tegen het militairisme begonnen is, boeide me zo en de wil om me ook in dat strijden te storten en met m'n kleine krachten mee te vechten, was zó sterk in me, dat ik brandde van verlangen naar het moment, dat ik mee zou kunnen doen, dat ik zou kunnen tonen, dat het me ernst was. Dat ogenblik is er nu geweest. De wereideigenaars riepen me om me te wapenen vóór hen, tégen m'n klassegenoten, m'n medeniet-bezitters, en ik heb dit geweigerd. Welbewust heb ik de zijde van het lijdende, strijdende proletariaat gekozen, omdat ik weet, dat daar de plaats van elk oprecht, eerlik-denkend mens is. En nu in m'n sel, afgesloten van al wat mij lief is, voel ik me gelukkig, omdat ik weet, dat ik goed gekozen heb. (Hier heb ik een stuk weggelaten, dat handelde over het materiële leven van de arrestant. Ik acht dit tè algemeen bekend, voor mijn doel bovendien tè onbelangrijk om daarover uit te weiden). Zoëven heb ik voor 't eerst „gelucht". Dit luchten is een soort ser,emoniële handeling, diè de arrestant twee keer daags ondergaat. Éen halfuurtje mag hij zijn sel uit en op een beperkt terrein rondwandelen. Wandelen ? Ja, dan altijd zo: voorop loopt de arrestant, die bij die feestelijke gelegenheid een pijpje of sigaar,mag roken. Naast hem de sersjant-wachtkommandant, 't geweer op de schouder. Achter hem nog eens één of twee soldaten, die ook een geladen en van bajonet voorzienen „spuit" op den nek hebben. Belachelik is de vertoning, maar tevens treurig, want slechts door dit soort dingen houden de autoriteiten de propaganda tegen, terwijl ze er bij de goe-gemeent de schrik voor die „gevaarlike" dienstweigeraars inhouden. Op het terrein waar ik luchten mocht, waren ook soldaten aan 't ekserseren en toen ik die jongens zo bezig zag, wat zegende ik töen toch mijn positie boven de hunne, want „m'n hemel", dacht ik, nu noemen ze mij de gevangene en hen de vrijen. Maar is het niet eer omgekeerd? Weliswaar sluiten ze mijn lichaam op, maar ze hebben me toch niet kunnen dwingen tot iets, wat ik als niet goed beschouw. „Een mens heeft zoveel vrijheid als hij nemen durft" en geestelik-gesproken is dat altijd waar. M'n • gedachte, m'n willen, m'n geest, m'n ziel, zo ge wilt, kunnen ze mij niet afnemen en al sluiten ze m'n lichaam nu op in de diepste diepte van een gevangenisruimte, 'dan gaan nog m'n gedachten vrij en heerlik de eeuwige weg die de geest hen doet gaan. M'n willen kunnen ze niet buigen nog breken en m'n gevoelen niet en dat is hoogste vrijheid. Maar zij, de slaven, die allen „de pest an de dienst gezien nebbe", zoals ze zelf zo kernachtig zeggen, volgen de eerste de beste kommandostem, die hen in rij en gelid roept. Velen hunner zullen niet beter weten, maar ook heel velen van hen zullen heel goed weten dat het niet goed is, wat ze doen en dat ze, toen ze kiezen moesten, verkeerd gekozen hebben. Nu is hun lichaam dan z.gn. vrij (hoe dan nog?) maar hun geest is slaafs en ellendig en kan noch durft zich oprichten, want, wanneer ze zich zouden verzetten tegen iets wat hun tegen de borst stuitte wel, naast de mijne zijn nog meer sellen! en dan zouden ze even ver zijn als ik (en dat vinden zij niet zo heel erg ver I) en daarom verzetten zij zich niet, doch krommen zich steeds dieper". Toen ik langs hen ging, zag ik, naast veel nieuwsgierige, ook benijdende ogen en ik dacht: „jullie begrijpt me. Niet ik, maar jullie zijn' de gevangenen!" en getroost met m'n lot, dat niet benijdenswaardig, maar in zedelik opzicht dan toch nog beter was dan het hunne, ging ik m'n sel weer in. ALKMAAR, 1 November 1917. (De schrijver was intussen naar een ander even „unheimisch" hok overgebracht, maar daar was tenminste een venster, dat in de buitenlucht uitkwam en waardoor hij een stuk hemel en een oude-vrouwen hofje met bijbehorende oude dames en tuin kon zien). Als men het een paar dagen gemist heeft, wat beseft men dan eerst ten volle wat de vrijheid is! En wat is het een heerlikheid het oog weg te kunnen laten wijken uit de begrenzing der muren om het vrij en ongestoord ruimte te laten drinken. Alleen het w^ten al, dat het kan, geeft vrede en rust en voldoening. O, daar is dan de hemel weer, en daar zijn de wolken, die als schepen, zwaar-zwellend van zeilen, statig langs de diepe zee van den hemel stevenen. En bij nacht, o, het geluk van in den stillen hof der sterren te kunnen schouwen en hunner eeuwige banen op en nedergang. Hèt is herfst. De wereld is blauw en goud. Aan de bomen dort het loof, en wordt tot een gulden schat van schoonheid. De laatste zonnestralen zijn het, die de aarde nog omarmen, en de blauwe lucht erboven weet, dat het zomereinde nadert en is in wijze, wijde wachting. De bladeren dorren en vallen en ik zie van uit m'n getralied venstertje, dat op de plaats waar eerst de bladeren zaten, 1 nu reeds weer lange spitse bruine knoppen zitten ; belofte van nieuw leven en nieuw geluk! Een heerlik-trooster.de gedachte ligt daarin: hoe ondanks der dingen eeuwige wisseling toch het leven blijft enen niet dood kan gaan, het Leven, dat zich gereed houdt'en steeds weer ontbloeit uit den Dood. Toch ondanks het mooie stille najaarsweer kondigen ruwe wiridvlagen reeds het winterkomen aan. Vaak is het al guur en somber kan de hemel dreigen. Doch in alles, in zonneschijn zowel als in winterwaaien voel ik het éne, het Leven bruisen, en dat alles spreekt me van den kracht, die het, Al doortrekt en alles maakt en breekt in durende wisseling. Neen, ik voel dat ik dit alles anders zeggen moet. Er groeien verzen in me. Ik zal stil zijn en luisteren. Ik eindig. ALKMAAR, 2 November 1917. Daar is de storm , En daar zijn de woedende winden, Die beuken de huize'en de bome'en de mensen, En die neer willen smijten al wat zich opricht. Daar is de storm En wanhopig worden de wolken gezweept Langs den duisteren hemel Als angstige gedachten door een dolend hoofd. Daar is de winter en de dood, En de kou sleept de laatste bloemen weg, En de bomen staan arm en eenzaam Nu hun de laatste pracht ontvallen is; Daar is de kou en het zwijgen En het starre staren van een bleke maan in troostelozen avond. Daar is het leed En de strijd En ae worsteling van tegenstrijdige machten En geen wint het — — 1 ! — — Want, daar is een macht des tijds, die slechts tot strijden doemt. En daar is het verlangen en de onvoldaanheid En het heimwee naar stille wateren ... Maar ook — is daar de stilte, En de wijding van een stille avond, , Als er een adem van eeuwigheid waart over de wachtende En daar is dan de sterrespraak [wereld En de opvaart der luisterende ziel. En ondanks bladerval is daar het leven, Dat stijgt in de stugge stammen der bomen En ongezien wacht om straks uit te breken En alles weer te overbloeien in bloesemende blijheid! — Ondanks de bladerval is daar de knoppenzwellende belofte. En échter, zelfs onder den strijd is er de vrede En de rust van de harmoniegevoelende ziel. De rust van een ziel, die slechts' zichzelf gehoorzaamt. Daar is de vreugde, Hemelbloem, ongewacht opgeurend in het binnenste Ik-leven, Daar is het beleven der eeuwigheid, Daar is het opgaan langs hoger en hoger wegen Daar is de hemel! ALKMAAR, Kerstmis '17. Buiten: sneeuw en ijs, guurte en kou; dood Binnen: Zon en licht, warmte en geluk; leven! Als ik voor mijn raam zit te lezen of te eten, dan komen de hagelstenen door de kieren van het venster over m'n handen tippelen. Ook hier heb ik geen vuur ; en ik moet bij het raam gaan zitten om nog wat licht te hebben, en het raam sluit niet en heeft groote kieren, — en het tocht hier dus; de winter heeft hierbinnen vrij spel, en ik heb het zo koud, dat ik met hoed op en jas aan en met dekens om kniëen en voeten zit; 's nachts vriest de deken bij m'n mond van m'n adem stijf en m'n handdoek staat rechtuit als een plank, — maar ondanks dit alles is het toch Kerstmis en toch vier ik de geboortevan de Liefdemens en dus is het warm en licht. Dries schreef me: „je zult een stemmige kerstmis hebben, dit jaar", en ja, stemmig is het hier vandaag, Ik heb niets van wat anders zo bij een kerstviering hoort: preek en klokgelui, kerstboom en ere- zij-god-gezang, maar, ik heb alleen mezelf en daarom vier ik misschien dit kerstfeest zuiverder ofschoon dan stemmiger dan ooit te voren of ooit na dezen. Toen ik vanmorgen wakker werd, was het acht uur en de klokken uit de torens rondom zongen over de witte wereld hun koperen, beierende galmen van geluk uit, die heerlike, volle, daverende geluiden, waar ik telkens en telkens zo graag naar hoor en die hun schoonheid over de wereld uitbrokkelen en in heel veel mensenharten even een snaar aanraken en mee laten zingen en trillen en ontroeren. Ha, die goddelike monden in die goddelike zuivere hoogte! Hoe zouden wij ons hart over de donkere wereld willen laten luien, luien, tot al wat slaapt, al wat dommelt en al wat suft ontwaakt en het hoofd opheft en mee gaat beseffen, dat er een nieuwe, krachtige godezoon op aarde geboren is. Vandaag leven vele mensen in herdenken. Vele eeuwen geleden werd daar (ach, misschien is het niet eens waar, maar dat doet er niet toe!) een kind geboren, een kind, dat in zijn wieg reeds de adem van den heiligen Geest over zün ogen had voelen gaan, eh dat later, groot geworden, die heilige Geest in zich voelde: de reinrechte vlam van idealisme en enthoesiasme. Stil schreed hij over de wereld: een onttogene, die geen deel had aan al het brute, materialistiese levensbeweeg der begane aarde, maar die in zijn ogen droeg een schat van dromen van een beter en reiner wereld. Wat Schiller later in zijn lied „An die Freude" gezongen heeft: „Alle Menschen werden Brüder!'' en wat Beethoven in zijn 9e simfonie uitgejubeld, uitgekreten, uitgesnikt heeft, in allerhoogste spanning van zijn vol-menselik genie, dat heeft hij reeds gezegd tot die hem omringden: „Kinderkens, hebt elkander, zelfs uw vijanden lief! Kindren van één Vader zijn wij!" Ze hebben hem gedood, de filisters en de fatsoenliken, natuurlik! Toen hij 33 jaar was brachten ze hem smadelik om het leven;maar had hij in onze dagen geleefd, — nog veel korter had hij het gemaakt. Reeds op 19- of 20-jarigen leeftijd had hij achter de tralies gezeten of — op Meerenberg, hij, de stille dromer. Of, erger mis- schien, hij was als een Jaurès 1) of als zovele anderen stiekum afgemaakt, want deze wereld duldt niet dat een sagenkrans zich vlecht om het hoofd van een martelaar. Kort en onschoon en geniepig moet het einde komen, — een sluipmoord. Maar weet het wereld! weder is een godenkind geboren. Laten de klokken het op dezen dag U toebazuinen waar ter wereld gij wezen moogt; De Zoon der Mensen is nu waarlik geboren. Hij, het kind van de maagd Aarde en de heilige Geestdrift: het Sosialisme is geboren en roept nu zijn naam over de aarde en draagt hem uit, dat allen hem zien, want dit kind van ons hart, deze kiem onzer ziel zal ons verlossen en redden. Lang lag de mensheid gedoken in het donker, maar nu is daar het Licht gekomen dat alles goed maken zal, al het leed en al de ellende, al het rotte en het verdorvene. En wat klein is zal zich oprichten en groeien in dit nieuwe licht en al wat vertrapt was en geknakt neerlei, zal nu met nieuwe kracht naar een nieuw leven grijpen. Klokken juicht het uit over de witte winterwereld. Klokken, dondert en davert het wijd en zijd, dat alles zich opricht en naar den hemel ziet en dat alles mee opgaat naar den Nieuwen Dag. Daar is een nieuwe Zoon der Mensen geboren. Al het oude is voorbij en hij zal alles nieuw en goed maken. Klokken klinkt en klepelt het in den dag, Mijn hart, luid mee in klokken-koopren slag! DEN HAAG, 24 Februarie '18. Een hele verandering is dat opeens na zo enige tijd alleen te hebben gezeten plotseling met anderen, lotgenoten, tezamen te komen. Buitenstaanders denken natuurlijk, dat je het heel ..prettig vindt, zo tezamen te kunnen leven met mensen, die allen voor hetzelfde feit opgesloten zijn, en soms is het dat ook wel, namelik wanneer je het treft, dat je met goeie vrinden samenkomt, of mensen, waar je heel goed mee overweg kunt, maar juist onder de dienstweigeraars zijn zo heel verschillend soort mensen, wier zielebouw vaak zo hemelsbreed verschilt. Je hebt er de volstrekt weerloze naast de uiterst-militante, de onverschillige eni.de misdadiger. Dit geeft wrijving 1) üf als Liebknecht en Rosa Luxemburg. van gedachten /zou men denken en dit is een welkome afleiding, maar het verwordt vaak tof meer en erger dan dat. Het verwordt vaak tot onverdraagzaamheid en fitterij, zelfs wel tot handtastelikheden. En al was dit niet zo, al was er de beste en schoonste harmonie, al konden allen het nog zo goed met elkaar vinden op grond van hun gemeenschappelik levensbeginsel, dan nog zou het voortdurende bij-elkaar-zljn, gepaard aan de gedwongen werkloosheid, tot onaangename momenten voeren. Want het is niet zo als in de maatschappij, dat de mensen elkaar zoeken, maar toch ook, wanneer ze dat willen, de eenzaamheid kunnen vinden, — hier is het zo ingericht, dat de ziel nooit alleen is. En dat is psichologies fout. Ieder mens, hoe 'n gemeenschapswezen hij ook zijn moge, heeft op z'n tijd behoefte aan eenzaamheid: aan stilte en dromen. Dat is een levensbehoefte, evengoed als het Voedsel voor het lichaam. Uit die ogenblikken van inkeer en zichzelf-zijn groeien de gedachten, die hem,'wanneer hij weer in het gewoel en gedruis van het leven terug is, staande houden en schoonheid doen herdenken. En hier, waar je 24 uur van den dag met anderen tezamen bent, ken je die momenten niet. Het wondere leven van ■de ziel is weg en wat er overblijft is het grof-alledaagse, het banale, het gewone. Nooit, zelfs de uren van de nacht niet, ben je alleen, en nooit kan dus dat masker, dat ook de meest openhartige voor het gezicht draagt, wegvallen. — We winnen dus wel aan „gezelligheid", wanneer we bij elkaar zitten, we kunnen schaken en dammen en bomen opzetten en gimnastiseren, maar elk voor zich verliezen we dat, dat mistieke en onzichtbare, dat we niet noemen kunnen en dat toch zo héél nodig is: de uren dat we uit het stoffelike loskomen en ons baden in eeuwigheidslicht. We zitten hier in een zaal van de barak van het Huis vah Bewaring met 20 man bij elkaar, doch héél anders hadik me het H. v. B. nog voorgesteld. Het is vroeg in 't jaar en soms kan er al iets van lente in de lucht zijn. Wanneer we „luchten" (en dat geschiedt hier op een binnenplaats, waar we dan in een kring almaar, almaar in de rondte moeten lopen), dan omzoelt ons ook al vaak iets van voorjaar. Dan zien we een paar bomen, populieren lijken het wel, die al zwellende knoppen vertonen, en ook als we binnen zijn, kunnen we door de ruiten der lantaren in de zoldering de bomen heen en weer zien wiegelen in den wind. Het is al zo'n grote troost wat, al is het nog zo'n kleinigheid, van de natuur te zien. Een beetje zon, een stuk blauwe, lucht, een paar bomen, — ach, dat alles is als een hand, die je over het voorhoofd strijkt, zachtstrelend. Vanmorgen werd ik héél vroeg wakker en het was een klare lentedag. Buiten, in de boom, waarvan we de top nog net zien kunnen, zat een lijster de jonge dag in te fluiten. Alles was nog doodstil en niemand dan ik was gelukkig wakker. Het was een genot zo naar de lieflik-fluitende vogel te liggen luisteren, — het was of die vogel alleen voor mij daar zat te zingen, jubelend en ochtendblij. Ik was helemaal vergeten waar ik was en m'n ziel vloog mee in de morgenschijn: . O, een vogel te zijn in de morgenstond! Een blijlichte vogel,, met zang in de mond En de dauw nog tussen de veren! O, zo in de parelen ochtend te zijn, Een ding als van licht, zo ijl en zo rein, Zo zuiver te jubileren I O, zacht te verklanken mijn innige vreugd, — In luistere zang om het heilig geneugt Van het Leven te juichen, te juichen! Alleen maar een klank van de aarde te zijn, . Alleen maar te wezen 't gedurig refrein, Dat d' aard naar de hemel doet stijgen! AMSTERDAM, 8 April '18. Voor mijn makkers in de sel. Wanneer de zomerzon wat warme stralen Terluiks komt zenden door de kleine ruit Der sel, om ons toch ook eens te verhalen • Hoe 't buiten leeft, — en als het goudgeluid, Der voog'len door de tralies heen komt dalen, Dan barst in ons het fel verlangen uit Om vrij te zijn en ongestoord te dwalen sVer weg de wereld in, door niets gestuit. Maar even slechts, — en dan' komt weer de vrede, 't Geluk van voor Mensheid te mogen zijn Een pionier van Vrijheid en van Rede. Broeders, wij geven weinig, onze daad is klein, Tóch zal 't eens klinken: „Niet voor niets geleden!" Eens wordt het wereldleven vrij en rein! SPIJKERBOOR, 15 November '18. Het is hier als een uithoek der aarde en we staan bijna niet in ongekontroleerd kontakt met de buitenwereld. De ser.suur is streng en speurt met argusogen onze korresnondentie na, of daar geen dingen in staan, die wij niet weten mogen. Men tracht ons als onmondige kinderen onwetend te houden van der wereld gebeuren. Maar ondarfks dit alles, en ondanks de viervoudige ring, die ons omsluit: muur, gracht, prikkeldraadversperring en schildwachtenkring dringen geruchten van het wereldgedaver tot ons door. Alle nieuwtjes nemen in deze omstandigheden de vorm aan van sensatieberichten, en we nemen ze dan ook niet dan onder voorbehoud aan, maar wat we wel kunnen opmaken uit de berichten die ons langs allerlei weg bereiken, is, dat er geweldige dingen gaande zijn op de wereld, is dit, dat de stortstroom van de revolutie over de aarde gaat en veel rots en ellendigs vernietigd. Wij weten nog niets, niet of de beweging diepe sociale betekenis heeft, en niet, of het Nieuwe sterk en levenskrachtig genoeg zal blijken om zich te handhaven te middeh van al het hecht-sterke Oude, en. niet of ook ons land mee zal betrokken worden in de noodwendige volkerenstorm, maar wat we wel weten, is, dat het ogenblik, waarnaar zovelen reikhalzend uitgezien hebben, waarvoor zovelen al wat zij te geven hadden ten offer gebracht hebben, eindelik daar is. Wij weten niet, of deze beweging onze simpatie heeft en of de resultaten ons bevredigen zullen. Wij weten niet, of dit reeds de Greep naar het Grote is, maar wij weten, dat eindelik het volk het laf-Iamme van zich afgeschud heeft, en eindelijk (zij 't dan ook misschien uit lagere, blootmateriële beweegredenen) beu is van de moord en de diefstal eeuwen lang aan hen gepleegd, en eindelik de nek niet langer slaafs buigt, maar zich opricht om vrij te zijn. Wij weten nog niet hoe alles lopen zal, — of de mensheid nu waarlik haar geluk nemen gaat en de vrije mensenbroederschap gaat stichten, öf dat ze zich door schone schijnen en leuzen opnieuw zal laten bedriegen door nieuwe heersers of demagogen en het slechts een: „le roi est mort, vive le roi!" zal zijn, maar wat we zien en voelen kunnen, is, dat daar dan toch leven is en hoop en dat, waar een volk tot iets in staat is als het Duitse tot dit, dat daar hogere, verdere mogelijkheden zijn, en dat wij niet, nooit behoeven te twijfelen, want dat de grote, geweldige wereldomkeer, waarop wij hopen, waaraan wij geloven, komt, stellig komt, reeds komende is. Revolutie! Neen, ge zijt geen woord, dat ons schrik aanjaagt, omdat wij U niet te vreezen, doch integendeel, alles van U te verwachten hebben. Wij schrikken niet terug voor uw komen, omdat wij weten, dat gij niet geweld en dood en ellende behoeft te betekenen, wat onze huidige maatschappelike orde wel doet. Uw naam zingt als een zachte toon, als een warme melodie door ons denken, en wij baden ons nu reeds in de voorglans van uw licht-komen. Gij zijt het die redden moet en geluk hergeven. Al wat gebroken en ellendig neerligt in machteloosheid en ontmensing, al wat getrapt wordt en vernederd, al wat rechteloos is en verkracht moet door U tot nieuw leven gedoopt worden. Revolutie, omvorming, dat alleen is nodig. Hervorming is nutteloos werk, water naar de zee gedragen. Wat nodig is, is een totale omwaarding aller waarden, een maatschappij gebouwd op gans andere grondslagen dan de tegenwoordige, geheel tegengestelde. De aarde voor allen! Omschepping, algehele vernieuwing. En dit zult gij brengen, o revolutie. Het is mogelik, dat gij eens- dwaalt, of meermalen dwalen zult, het is mogelik dat ge een ogenblik chaos brengt en verwardheid, maar wié vervloekt de baring, omdat die met pijn gepaard gaat? Revolutie, kom, wij wachten U! Onze harten zijn bereid voor het Nieuwe, dat gij uit het Oude zult opbloeien doen, en onze handen zijn willig om. te werken aan de taak, die gij ons opleggen zult, zij die ook zwaar. £ Revolutie, woord als bloemengeur, gij speelt niet als een spookbeeld in onze hoofden, maar als een tedere belofte van geluk en licht. Zie wij, die mensen van de nieuwe tijd willen zijn, verwachten U, — nu de eerste schokken van de wereldwankeling de grond doen trillen, huiveren wij niet angstvol terug, maar onze harten zijn vol vreugde, dat eindelik, eindelik de grote strijd om Vrede en Recht beginnen gaat. 7 Januari 1919. Tram de Rijp—Amsterdam. Vrij! vrij! Woord van gouden zonnestralen, blauw-ogenbloemen en lenteSdemen! Nu ben ik vrij en kan gaan, waarheen ik wil. Onwaarschijnlik lijkt het en ik! geloof het nog nauweliks. Maar toch is het zo en na heel lange, lange tijd wordt mij niet meer door anderen gezegd, waar ik gaan of staan moet, maar is het aan mezelf om dat uit te maken. Het is me of ik door een heel lange, donkernauwe gang heen gegaan ben en nu,,aan het eind gekomen, grote, zware deuren zich zie openen, die mij uitlaten, den toegang vormend tot een goud-blinkend land van licht. Het is alsof ik als een vogel uit een donkere kooi kom, en nu vrij ben om de vlerken uit te slaan en dan op te roeien in het grondeloze licht. Het is avond en het is donker, maar het is of ik door een wonder van licht en kleuren omstraald wordt en alle dingen, hoe gewoon ook, zijn weer in dit vrijheidslicht bezien als een openbaring van schoonheid. — Onbegrijpelik, vanmorgen, een paar uur geleden zelfs nog, was ik de gevangene in het groene boevenpakje en op klompen, en nu rijd ik hier vrij naar m'n huis toe en niemand houdt me tegen. En even onbegrijpelik is het, dat dit alles niet wonder-vreemd, maar heel gewoon lijkt, en dat alles wat achter'me ligt, al die 15 maanden met hun sensaties en ondervindingen, voor m'n gevoel zo iets onwezenliks zijn als een bange droom, waar je in de morgen nog maar heel even huiverend aan terugdenkt, maar dan vergeet, daar het nieuwe, jonge licht van de dag al het oude van de nacht wegvaagt en doet verdwijnen. Het is nog geen twee uur geleden,, dat ik nog tussen de fortwallen zat en er geen notie van had vrij te zullen komen, maar het is al zo achter den rug, en al zö voortn'j, dat het me al heel lang geleden lijkt. Deze dag is een mijlpaal. Niet alleen dat hij een periode afsluit, maar met deze dag begint ook een nieuw tijdperk in m'n leven. Vijftien maanden geleden bond ik de1 strijd aan tegen kapitalisme en militarisme en de eerste faze in deze strijd was een periode van lijdelik verzetten, een negatie. Nu is die periode voorbij en nu komt een andere: die van daadwerkelik meedoen in de sosialistiese strijd. Dit is niet een kwestie van negatie alleen, van neenzeggen, maar een zaak van opbouwen en werken, van vernietigen ook, maar vooral van de nieuwe sintese scheppen. Onder m'n mededienstweigeraars heb ik heel veel verschillende tiepen leren kennen én er waren er ook onder, die zichzelf hele pietén en helden achtten en het verschrikkelik moedig van zichzelf vonden, geen soldaat te hebben willen zijn. Er waren er, die het zich als als een hele verdienste aanrekenden, de militaire uniform niet aangetrokken te hebben, en deze daad van verzet tegen de maatschappij als heel voldoende beschouwden. Als ze dan in de maatschappij terugkeren, rusten ze op hun verworven lauweren én laten de verdere sosialistiese strijd aan anderen over, — zij hebben genoeg gedaan. Maar hoe kortzichtig zijn de mensen, die de dienstweigering als zo iets heldhaftigs ophemelen, die meezingen het banaal-lelike liedje, waarin voorkomen de woorden: „Maar dan eenmaal komt de tijd Dat de kerker zich ontsluit En gehard tot verdren strijd Komt de held (!) er uit! enz. Ik zou al de mensen, die zó denken, wel toe willen roepen: „och toe, zing dat toch niet meer!" De dienstweigering is heus geen heldendaad, maar alleen een daad van mensenplicht. Degenen, die niet weigeren en onbezorgd in hun soldatenpakkie voort blijven sjokken, verzuimen een plicht, maar degenen, die weigeren, doen heus zo iets biezonders niet. Ze weigeren, ómdat ze voelen, dat het een maatschappelike, sosialistiese noodzaak is, maar opzichzelf is het helemaal niet zo iets geweldigs. Het is maar een klein deel van de grote strijd en de mensen, die uit een persoonlik gevoelentje de dienst weigeren, en niet daartoe gedreven worden door het grote, universele sosialistiese levensbeginsel, — wel, ze hadden* vanuit het standpunt van maatschappelik nut gesproken, evengoed soldaat kunnen worden. De dienstweigering heeft alleen waarde, wanneer ze geboren wordt uit het grote begrip van het Sosialisme en dan ook alleen. De diensweigering is dan ook a. h. w. een voorpostengevecht van de grote strijd, die ontbranden gaat. Het bovenstaande lijkt me een noodzakelike aanvulling te zijn van het veelbesproken, veelbestreden, — maar zelden begrepen stuk van Postma en De Wilt in de „Stem der Jongeren": de waarde van de dienstweigering ligt in het beginsel, waaruit geweigerd wordt: socialisties of niet. Aan den horizon legert een boog van sccemerwit licht: het schijnsel van Amsterdam: Ofschoon, ik nog kilometers van de grote stad af ben, groet zij mij reeds en het klinkt me als een welkom toe. Maar het is niet alleen een verwelkomen, het is ook een roepen. Daar is de stad, waar de honderdduizenden werken en leven — (wat voor een werk en wat voor een leven!) Daar is het leven, het beweeg, het grote gebeuren, de wenteling der raderen en de polsklop van het maatschappelik lichaam. Daar is het geestelik milieu, waar ik zo lang naar verlangd heb, — de opera's, de konserten, de kerken en de musea, de lezingen en de vergaderingen, het schone en het edele. Daar is dat, wat wacht op de macht onzer handen om het schoner, hoger te bouwen, om te scheppen tot leefkrachtiger zijn. Daar is het Leven, waarvan wij allen, als atomen van een lichaam, een deel zijn. Leven, ik kom, ik heb uw roep gehoord. Ik kom mij weer werpen in uw wenteling, te lang reeds werd ik ver van u gehouden. Ik kom en door mijn kleine werk zal ik meebouwen tot de grote glorie uwer eindelike zegepraal. MEDESTRIJDERS i Steunt een blinde geestverwant, die met hart en ziel met U meeleeft en meedenkt, door hem té laten verrichten het matten en vlechten van uw defecte Stoelen, Manden, enz. Pok alle soorten Borstelwerk. En gros. En detail. Ook aan huis te ontbieden. P. VREEKEN, QueUijnstraat 136, Amsterdam. Séestverwartfen ! P RI MAR IJ WIE L EN met PRIMA BANDEN Onderdeden als: banden, pedalen» kettingkasten, kettjngs, zadels, zadeldekjes, assen, bellen, remmen» zadeltaschjes, enz. LAGE PRIjZÊN^ PRIMA QUAL1TEIT. Aanbevelend, J. CR OOR DA f AB BE KERK ; ,JDE STEM DER JONGEREN" : Maand-Orgaan van het Verbond van Rev.-Soc. Jongeren. Onder redactie van JACQ ENGELS, DOEKE v. EGTEN en HENK DE WEERDT Min. Abonnementsprijs 75 cent per jaar. Proefnummer G R AT IS bij den Administrateur: JO VAN AGGELE, G. van Amstelstraat HILVERSUM, H. MUNNIKS - Bloemenmagazijn REMBRANDTPLEIN 60, AMSTERDAM, Tel, Centr. 385 Speciaal adres voor KRANSEN en BLOEMWERKEN f VEREE NIG DE DRUKKER IJ EN •E I K E L ENBO O M & Tl MME R" ■ SANTPOORT, Rijksstraatweg 9 - BLOEM EN DAAL, De Genestetweg 23 J Telefoon Intercommunaal 5003 Boekdrukkerij Boekbinderij ' Cartonnage-lnrichting , ... . S Wilt U nader kennismaken met de ANTI-MILITARIS5 TISCHE ideën? S Zoo ja.... Abonneert U dan op j „DE WAPENS NEDER" ï Maandorgaan van de Int. Anti-Milit. Vereen, in Nederland Onder redactie van Ds. N. J. C. SCHERMERHORN. ■ Het kost slechts 50 cent per jaar. : Adres: POSTBUS 275; DEN HAAG. Abonneert U op de 1 . Bibliotheek voor Ontspanning en Ontwikkeling. ■ U ontvangt dan een serie van TIEN boeken, die binnen JjV'V-" het jaar kompleet is, en gebonden f 6.20 kost 5 Betaling in 40 termijnen Van 15% ct., of 8 termijnen van 3 77V2 ct. Verdere inlichtingen aan het Bur. van Uitgave: D E ROOD EB 1 B LIO T H E E K S Fred.Hendrikstraat 28, Amsterdam. 3 COLPORTEERT EN LEEST : „DE VRIJE! JEUGD" 2 Orgaan van de Land. Fed. v. Sociaal-Anarch. Jeugd-Org. EERSTE NUMMER VERSCHIJNT 1 JUNI 1919. ■ Redactie : J. SCHALKER, Nieuwe Schoolstraat 22, Delft, ■ Administratie: A. L. CONSTANDSE, Newtonstraat 539, Den Haag. 3 Prijs per nummer 7j/2 cent, tot 100 ex< 6% ct. en bij meer 5 dan 100 6 ct. p. st. Abb. f 0.50 p. halfjaar bij vooruitbet. m