BROCH 28236 KLIMAAT en GESTEL. REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING- VAN HET AMÊp^ VAN_ BIJZONDER ~ HOOGLEERAAR AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN OP 30 JUNI 1Ö20 DOOR fcï. W. K00LEM4ÜS BEUNEN LEIDEN — J. J. GROEN & ZOON — 1920. KLIMAAT en GESTEL. REDE UITGESPROKEN BIJ DE AANVAARDING VAN HET AMBT VAN BIJZONDER HOOGLEERAAR AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE LEIDEN OP 30 JUNI 1920 DOOR G. J. W. K00LEMAN8 BEUNEN LEIDEN — J. J. GROEN & ZOON — 1920. MIJNE HEEEEN CUEATOEEN, LEDEN VAN DEN UNIVEESITEIT8EAAD VAN HET LEIDSCH UNIVEE8ITEIT8POND8, DEDEN VAN HET BESTUUE VAN DE DEID8CHE VEEEENIGING TOT BEVOBDEBING VAN DE STUDIE DEE TEOPI8CHE GENEESKUNDE, HOOGLEEBABEN, LECTOEEN, PEIVAATDOCENTEN, DOCTOEEN EN STUDENTEN DEZEE UNTVEESITEIT EN GIJ ALLEN DEE DEZE PLECHTIGHEID MET UWE TEGENWOORDIGHEID VEEEEBT. Hooggeachte toehoorderessen en toehoorders. De ziektesymptomen, de verschijnselen, die ons tot de overtuiging brengen, dat iemand ziek is, ontstaan door de wisselwerking van in hoofdzaak twee factoren, het van buitenkomende, ziekmakende, agens en het, die werking ondergaande en daarop terugwerkende, lichaam. Het zijn de eigenschappen van die beide factoren, die ten slotte bepalen de vorm van het ziektebeeld, dat in elk geval ontstaat. Wanneer choleravibrionen in ons darmkanaal zijn binnengebracht, dan ontstaat er een gansch ander ziektebeeld, dan wanneer ditzelfde is geschied met dysenterie bacillen. De aard van het ziekteverwekkende agens bepaalt dus voor een groot deel de verschijnselen der ziekte. Wanneer die choleravibrionen zeer virulent zijn, d. w. z., bijzonder geschikt; om zich in een menschelijk lichaam te ontwikkelen en daarin toxische stoffen te vormen, dan ontstaat er een veel ernstiger ziektebeeld, dan wanneer dit in mindere mate het geval is, ook hier weer geeft de aard van de ziekteverwekkers den doorslag. Het staat echter even vast, dat wanneer eenzelfde hoeveelheid choleravibrionen van gelijke virulentie bij een aantal menschen in het darmkanaal binnen dringt, de gevolgen dier actie lang niet bij allen dezelfde zullen zijn. Er zullen er onder die personen, zijn, die niet of nauwelijks eenig ziekteverschijnsel vertoonen, anderen zullen eene lichte diarrhoe krijgen zonder meer, bij een derde groep zal het ernstige lijden, dat wij cholera noemen, in zijne volle verschrikkelijkheid optreden en weer een gedeelte van die groep zal tenslotte aan die ziekte sterven. Het is u hieruit wel duidelijk, dat ook de aard, de toestand van het lichaam van den getroffene op de wijze waarop de ziekte optreedt, een grooten invloed heeft. Die aard, die dus de wijze bepaalt waarop het lichaam op van buitenkomende prikkels terugwerkt, kunnen we het gestel noemen. Het spreekt wel haast van zelf, dat, bij de wisselende inzichten, die in den loop der tijden geheerscht hebben over het begrip ziekte, nu eens aan den eenen factor, dan weer aan den anderen den meesten invloed op het ontstaan van het ziekteproces is toegekend, dat men nu eens het ontvangende, het gestel, tot nnddelpnnt zqner beschouwingen koos, dan weer er zich bijzonder op toelegde om door te dringen in het wezen van den van buiten komenden factor. In de laatste halve eeuw is het het ziek makende agens geweest, dat meer en meer de dominante factor van beide is geworden. En dit is geen wonder. Toen de geniale ontdekking van Pasteub aan de medische wereld een zooveel dieper inzicht had gegeven in het wezen van dien factor kon het wel niet anders of deze werd al heel gauw overheerschend, terwijl het gestel een secundaire plaats begon in te nemen in de beschouwingen over ziekteprocessen. Zelden heeft eene ontdekking zulk eene ommekeer gebracht in het medisch denken, als toen voor het eerst het feit, dat microscopisch kleine, levende organismen de oorzaak van ziekte en dood kunnen zijn, tot de medici doordrong en zeker nooit is op zulk een ommekeer gevolgd zoo'n periode van uitgebreid en vruchtdragend onderzoek, dat zulke zegenrijke gevolgen voor de menschheid heeft gehad. Dat ook op het gebied der tropische ziekteleer het werk van Pasteub en zijne volgers eene groote verandering in de denkbeelden heeft veroorzaakt, is zeer begrijpelijk. Immers men behoeft slechts een handboek over tropische ziekten door te bladeren, om te leeren inzien, dat, wie spreekt van tropische ziekten, spreekt van infectieziekten. Daar nu juist onze begrippen over het wezen der infectieziekten, onder den invloed van de zich ontwikkelende bacteriologie en protozoölogie zulke ingrijpende veranderingen hebben ondergaan, is het reeds a priori duidelijk, dat deze veranderde zienswijze zich bij uitstek zou uiten in de tropische pathologie. En zoo is het dan ook gegaan. Wanneer wy onze begrippen omtrent tropische ziekten eens vergelijken met die van voor dertig jaar en vroeger, dan zien we, dat er een totale ommekeer heeft plaats gehad. Men meende toen ter tijde, dat er in den toestand van het lichaam, in het gestel, van den mensch, die naar de tropen ging, onder den directen invloed van het klimaat, tal van veranderingen optraden, veranderingen in de samenstelling van het bloed, in de verdeeling van het bloed over de verschillende organen, veranderingen in de ademhaling, in de werking der spijsverteringsorganen, zoodat ten slotte de geheele lichaamshuishouding, de stofwisseling, belangrijke verschillen vertoonde met die in gematigde luchtstreken. Deze veranderingen konden reeds op zich zelf tot ziekelijke afwijkingen voeren, wanneer zjj maar sterk genoeg waren. Zoo kan men b.v.b. in de monographie over dysenterie van W. Bosch, een der verdienstelijkste medici, die in Nederlandsch-Indië gewerkt hebben, lezen, dat de tropische dysenterie wordt veroorzaakt door eene verandering in de bloedsmenging, welke verandering weer een direct gevolg is van het tropisch ■ klimaat. Doch ook wanneer het niet zoo ver ging, dan was toch het in zijn aard zoo veranderde lichaam gemakkelijk ziek te maken door invloeden van buiten, waaronder dan vooral de zoo gevreesde miasmen waren te rekenen. De tijd gedurende welke het lichaam die veranderingen doormaakte, was wel in de eerste plaats aangewezen voor het optreden van allerlei ziekelijke stoornissen. Dat was de umsturz periode, gedurende welke het oude gestel ineen viel, om plaats te maken voor het nieuwe, het tropische. Dit moest natuurlijk geschieden in den eersten tijd, dien de mensch van kouder streken in het warme klimaat doorbracht. Zoo kwam men tot het begrip acclimatisatie, waaronder dus verstaan werd de verandering van gestel, die optreedt onder den invloed van de overgang van het gematigde naar het tropische klimaat. Bij het woord tropisch klimaat werd dan wel in de eerste plaats gedacht, aan hetgeen ieder die inde tropen komt, het eerste opvalt, aan de hitte. Ik wil er hier onmiddelijk op wijzen, dat die veranderingen in het gestel, van het bestaan waarvan men zoo vast overtuigd was, volstrekt niet waren vastgesteld door physiologische experimenten of door vergelijking van een groot aantal nauwkeurige klinische observaties, maar dat zij meestal door redeneering waren afgeleid uit enkele volgens ons begrip dikwijls zeer oppervlakkige indrukken. Toen men dan ook voor ongeveer dertig jaren is begonnen te wegen en te meten inplaats. van te deduceeren, bleek het al heel gauw, dat er van de meeste dier algemeen aangenomen gestelsveranderingen niet veel overbleef. Zoo werd omstreeks 1890 door Mabestang, Eykman, van dee Scheee en Glogneb haast gelijktijdig vastgesteld, dat het gehalte aan bloedkleurstof en het aantal roode bloedlichaampjes van Europeanen in Indië gelijk waren aan die in Europa. Hiermede werd dus een einde gemaakt aan het begrip tropische anaemie, als direct gevolg van het klimaat. Eykman ging nog verder. Door systematische physiologische onderzoekingen toonde hij aan, dat de zuurstofopname en koolzuurafscheiding in Indie ongeveer gelijk waren aan die in Europa, dat de verbrandingswaarde van het dagelijks genomen voedsel onder beide klimaten vrijwel even groot was, dat de urine in hoeveelheid en soortelijk gewicht geene noemenswaarde verschillen opleverde en de hoeveelheid stikstof, die per dag werd afgescheiden, ook gehjk was. Op grond mede van deze onderzoekingen kon Stokvis in 1894 zijne bekende rede houden over den invloed van de tropische gewesten op den mensch, waarin hij den tropenbewoner typeerde als een permanenten zomermensen en tot de conclusie kwam, dat er van een directen schadelijken invloed van het klimaat op den in de tropen geimmigreerden Europeaan geen sprake kan zijn* Met deze vrijwel afdoende onderzoekingen was voorloopig een einde gemaakt aan de meening, dat het tropisch klimaat als zoodanig een grooten invloed zou uitoefenen op ons gestel. Er was trouwens, zooals ik reeds te voren zeide een andere reden, die drong om den invloed, die het verblijf in de tropen op den mensch uitoefende, op een ander gebied te zoeken. De buitengewoon snelle ontwikkeling van de kennis der microörganismen en van den invloed die deze allerkleinste wezens op onze gezondheid kannen uitoefenen leidde er van zelf toe, de oorzaken van ziekte en dood meer en meer uitsluitend te gaan zoeken in dezen van buiten komenden factor, en 't is geen wonder dat de bacteriologie een steeds grooter deel van het medisch denken in beslag nam. Voor de tropen kwam hier nog bij, dat het weldra bleek, dat naast de bacteriën nog een ander soort microörganismen: de protozoën van groot belang voor de gezondheid was, en dat ook hooger gedifferentieerde dieren met name sommige ingewandswormen de gezondheidstoestand van de tropenbewoners ten zeerste konden beinvloeden. Verder werd het steeds duidelijker, dat, bij de overbrenging van vele tropische ziekten insecten een actieve rol speelden. Dit alles was oorzaak, dat, naast de bacteriologie en serologie, voor de studie der tropische geneeskunde de protozoölogie en ook de studie der metazoën van zeer veel belang bleek te zijn. Hoezeer dit het geval is, kan- o. a; blijken uit het feit, dat in het Manual of tropical medicine van Castellani en Chalmebs een derde gedeelte van het geheele boek alleen aan zoölogie is gewijd. Deze beide oorzaken dus, de gebleken ondeugdelijkheid der vroegere beschouwingen, de aller werkkracht in beslag nemende ontwikkeling der leer der infectieziekten, die weldra begon schitterende practische resultaten, op te leveren, waren oorzaak, dat de beteekenis van den factor: gestel ook in de tropen pathologie grootend eels verloren ging en dat men den invloed van het klimaat op het menschehjfc lichaam lager en lager ging stellen. De aandoeningen, die men vroeger als gevolg van acclimatisatie had opgevat, bleken, de een na den ander, infectieziekten te wezen, door bepaalde kiemen veroorzaakt, en zoo kreeg het woord acclimatisatie gaandeweg eene geheel andere beteekenis. Inplaats van: verandering van gestel door verandering van klimaat kwam: het doormaken van een aantal acute infectieziekten, waaraan men in Europa niet had blootgestaan. Alleen degeen, die getoond had tegen die ziekten van nature immuun te zijn, of ze met goeden uitslag had weten te doorstaan kon als geacclimatiseerd gelden. U ziet, een totale ommekeer, die zich ook vooral op practisch gebied deed gelden. De gestelsverandering toch had men eenvoudig gelaten te ondergaan, tegen de infecties kon men zich door het nemen van hygiënische maatregelen trachten te beschutten. Op actie volgt reactie. Eet kon wel niet anders of eene richting aan onderzoek, waarbij zoo uitsluitend de aandacht was gevestigd op den uitwendigen factor II moest op den duur als van zelf voeren tot het begrip, dat de andere, de inwendige, te veel verwaarloosd werd. De practiseerende geneesheer, die dagelijks aan het ziekbed gelegenheid had, om de verschillen op te merken in de ziektebeelden, die infecties met eenzelfde microörganisme bij verschillende personen te weeg brengen, werd wel gedwongen om in elk bijzonder geval rekening te houden met den bijzonderen aard van het lichaam, dat de infectie ondergaat. Hem drong de practijk iederen dag weer de groote beteekenis van het gestel voor den loop der ziekte op. Ook in het laboratorium bracht de studie der immuniteit het lichaam weer als een belangrijken factor in het geding. Hierbij bleek toch, dat, onder den invloed van bacteriën en bacterieele vergiften, in de vloeistoffen van het lichaam, ja zelfs in de weefsels zelve belangrijke, soms blijvende veranderingen optreden, die tot gevolg hebben, dat het lichaam voortaan anders reageert op daarin binnengedrongen bacteriën. Verder brachten de belangrijke ontdekkingen, die in den laatsten tijd plaats vonden op het gebied van de werking der klieren met inwendige secretie, schildklier, thymus, hersenhypophyse, bijnieren, alvleesch klier, lever en nog andere, de waarde van het gestel •bij het onstaan van ziekteverschijnselen meer op den voorgrond. Wel is de kennis op dit belangrijke gebied nog slechts in wording, zoodat het nog zeer moeilijk valt, om zich eene vooretelling te maken van de wissel- werking van deze klieren op elkander en de inwerking van alle tezamen op het lichaam, maar men heeft toch reeds leeren inzien hoe een te veel of te weinig in afscheiding van een dezer organen een belangrijken invloed op het geheele gestel'kan uitoefenen, iemands geheele wezen kan doen veranderen, en by hem ernstige ziekteverschijnselen kan doen ontstaan. Zoo is men in de laatste jaren meer en meer tot de meening gekomen, dat, zonder een dieper onderzoek van het gestel, in een groot aantal gevallen een juist inzicht in de ziekteverschijnselen niet mogelijk is. Ook in de tropische pathologie laat deze breedere opvatting zijn invloed gelden en zoo is daar opnieuw de vraag gerezen: „oefent het overbrengen van het lichaam in een zoo geheel ander milieu al of niet invloed uit op het gestel?" Men kan deze vraag op verschillende wijzen trachten op te lossen. Zoo zou men de reactie van het lichaam op bepaalde prikkels in de tropen en in gematigde luchtstreken met elkaar kunnen vergelijken en zien of er verschil van reactie is te vinden. Met kunstmatige prikkels is dit voor zoover mij bekend is, nog niet geschied, men kan echter ook de gevolgen van natuurlijke prikkels nagaan, m. a. w. men kan zoeken naar een verschil in de symptomen die optreden bij infectie met een bepaalden bacil. Dit is echter eene methode die een uitgebreid materiaal vereischt en een materiaal dat verzameld is, met het oog op dit doel. Elk ziektebeeld toch is samengesteld uit een aantal symptomen, ieder dier symptomen kan in zeer verschillende nuanceering optreden. Lang niet alle deze symptomen kunnen nauwkeurig in cijfers worden uitgedrukt. Hierdoor verliest de vergelijking met andere gevallen grootendeels haar objectief karakter en wordt onderhevig aan invloeden van subjectieven aard. De methode is dus een zeer subtiele, die reeds a priori niet veel zekerheid belooft, tenzij de verschillen zeer groot blijken te zijn. Toch is zij enkele malen toegepast en heeft men ook gemeend verschillen in het ziektebeeld van enkele infectie ziekten te kunnen vinden, maar die verschillen zijn niet groot en bovendien nog voor discussie vatbaar. Zoo hebben Hehewerth. en Kiewiet de Jonge endemiën van croupeuze pneumonie beschreven en daarbij ook, zij het dan ook niet strikt met bovengenoemd doel, naar verschillen gezocht met het verloop dier ziekte in Europa. We moeten echter wel bedenken, dat deze observaties betreffen: inlanders en dat er dus naast het klimaat reeds minstens ééne andere oorzaak voor het verschil in verloop in aanmerking komt: het verschil in ras. Verder heeft Kiewdüt de Jonge dergelijke observaties verricht over typhus; ditzelfde heeft Sir Leonaed Hogers gedaan bij een vrij groot aantal typhusgevallen bij Europeanen, waarbij dus het rasverschil was uitgesloten. Uit deze onderzoekingen bleek, dat er een gering verschil te constateeren valt in het verloop van beide ziekten in de tropen met dat in gematigde luchtstreken en wel in dien zin, dat het temperatuursverloop in Indië zich veel minder streng aan de daarvoor opgestelde typen houdt, onregelmatiger is, dan in Europa. Heel veel positiefs heeft deze methode dus nog niet opgeleverd, maar het gebruikte materiaal is nog veel te gering om reeds te besluiten, dat zij ook zeker nooit iets zal opleveren. In de laatste jaren heeft men echter het vraagstuk op eene andere wijze opgevat en deze methode blijkt duidelijker resultaten op te leveren. Men is n.1. evenals Eykman dit reeds indertijd met zooveel succes was begonnen, systematisch gaan bestudeeren de physiologie van den mensch in de tropen en heeft daarbij, gebruik makend van de in die 30 jaren veel verbeterde wijzen van onderzoek, nu wél eenige verschillen gevonden. Met name zijn deze verschillen aan den dag gekomen bij het onderzoek van de scheikundige samenstelling van het bloed. Zoo heeft in onze koloniën de Langen gedeeltelijk in samenwerking met Schut een reeks van onderzoekingen verricht waaruit blijkt, dat verscheidene stoffen in het bloed van den tropenmensch in eene andere concentratie voorkomen, dan in dat van den bewoner van Europa. Tn de eerste plaats de cholesterine. Het was hem opgevallen, dat galsteenen en meer bepaaldelijk die galsteenen, welke nagenoeg uitsluitend uit de zooeven genoemde chemische verbinding bestaan, zeer weinig in onzen archipel voorkomen. Uitgaande van de hypothese korten tijd geleden door Chauffabd opgesteld, dat de vorming van cholesterinesteenen in de galblaas een gevolg zon zijn van een te hoog cholesterinegehalte van het bloed, onderzocht hij het bloed zoowel van Inlanders als van Europeanen en vond inderdaad, dat het cholesterinegehalte bij Inlanders belangrijk en bij Europeanen in mindere mate, maar toch ook duidelijk, lager was dan in EuropaVerder werd nagegaan hoe het stond met de hoeveelheid, suiker, die in het bloed aanwezig is en ook hier werden verschillen gevonden, in dien zin, dat het bloedsuikergehalte in Indie hooger bleek dan in Europa. Op grond van deze en nog eenige andere door hem gevonden verschillen en steunende op de, helaas nog in vele opzichten fragmentarische kennis, die de bestudeering van het gestel in de laatste jaren heeft aangebracht, is de Langen ten slotte tot de meening gekomen, dat er bij den mensch, die van Europa naar Indië gaat eene gestelsverandering optreedt, zoodanig, dat een bepaald onderdeel van zijn vegetatieve zenuwstelsel, het zoogenaamde sympathische zenuwstelsel in de tropen in een toestand van verhoogde prikkelbaarheid verkeert. Aangezien dit sympathische zenuwstelsel een grooten invloed heef t op de functies van nagenoeg al onze organen, is de toestand daarvan voor ons gestel van het grootste belang. Is de hypothese van de Langen dus juist, dan zou de invloed van het verblijf in de tropen op den mensch duidelijker voor ons begrip worden, al blijft de oor- zaak van die verhoogde prikkelbaarheid nog onverklaard. Het zou mij te ver voeren, om U den weg te schetsen, langs welke hij tot die hypothese is gekomen en de bezwaren op te noemen, die er tegen zouden zijn in te brengen. Ik heb ze u alleen willen voorbrengen als een voorbeeld, hoe het meer op den voorgrond brengen van het gestel in onze beschouwingen over ziekte geleid heeft, niet alleen tot het vinden van bepaalde verschillen tusschen de stofwisseling van den tropenmensch en den bewoner van koudere luchtstreken, maar ook reeds tot het opstellen van eene andere beschouwingswijze van den invloed van de tropische gewesten op den mensch. Dat deze beschouwingswijze ook reeds gevoerd heeft tot eene andere opvatting over bepaalde ziektevormen blijkt o. a. uit het feit, dat de Langen meent, dat sommige vormen van de zoogenaamde Low Fever veroorzaakt worden door een te hoog suikergehalte van het bloed onder den invloed van het klimaat, dat Eldees van oordeel is, dat de Indische spruw een gevolg is van gestelsverandering door verkeerde voeding. Men mag het eens zijn met hunne opvattingen of niet, in elk geval zijn zij een bewijs, dat men, bij het zoeken naar de aetiologie van dergelijke aandoeningen niet meer alleen aan infectiekiemen, maar ook aan andere, met het gestel in verband staande factoren gaat denken. Omgekeerd belooft de bestudeering van den invloed van het verblijf in de tropen op het gestel een belangrijk hulpmiddel te worden bij het verkrijgen van dieper inzicht in de kennis van de wisselwerking der faetoren, die ten slotte ons gestel bepalen. Is het nu werkelijk het klimaat en het klimaat alleen, dat oorzaak is van deze veranderingen? Mij dunkt, dat is nog allerminst bewezen, al is het ontwijfelbaar, dat we bij een dieper ingaan op de verschijnselen herhaaldelijk stuiten op feiten, die ons den invloed van klimaatsomstandigheden op ziekteprocessen als het ware opdringen. Laat mij U als een voorbeeld hiervan de malaria noemen. De twee meest voorkomende vormen dezer ziekte, de malaria tertiana en de malaria tropica worden veroorzaakt door twee duidelijk van elkaar onderscheiden parasietensoorten: het Plasmodium vivax en de Laverania malariae. In streken nu, waar beide malariavormen naast elkaar optreden en waar het jaar in vier duidelijke seizoenen verdeeld is, b.v.b. langs de kusten der Middellandsche zee, zien we elk jaar in het voorjaar talrijke gevallen van malaria tertiana optreden; na eenige maanden vermindert dit om in het midden van den zomer plaats te maken voor eene epidemie van malaria tropica, die tot in de herfst duurt. Bij nader onderzoeken blijken een groot aantal dezer malaria-aanvallen te zijn: geene nieuwe infecties, maar recidieven van reeds vroeger opgedane malaria-infecties. Er bestaat dus een invloed, die zoodanig op het menschehjk lichaam inwerkt, dat de sluimerende infectie weer de overhand kan nemen 2 en opnieuw klinische verschijnselen kan veroorzaken. Deze invloed is gebonden aan een zekeren tijd van het jaar en wordt dus hoogstwaarschijnlijk beheerscht door een klimaatsfactor. Welke deze is, is nog onbekend. Het feit, dat men dergelijke recidieven kunstmatig kan opwekken o. a. door bestraling van het lichaam met ultraviolette stralen, zou op een invloed van het licht kunnen wijzen. Maar, al is ons de wyze waarop het geschiedt nog niet recht duidelijk, in elk geval blijkt er uit, welk een invloed het klimaat op de klinische verschijnselen bij eene malaria-infectie kan uitoefenen. Intusschen, deze en dergelijke observaties kunnen aanwijzingen zqn voor den invloed van het klimaat op ons gestel, bewijzen zijn het niet. Eer het tot bewijzen komt, zullen er heel wat meer gegevens moeten verzameld worden, dan de weinige, die nu voorhanden zijn. Het vraagstuk wordt bovendien nog zooveel moeilijker door het feit, dat het begrip klimaat omvat eene verzameling van factoren die elk afzonderlijk een invloed op ons gestel zouden kunnen uitoefenen. Tot die factoren behooren onder meer; hoogte en schommelingen van de temperatuur, zwaarte van den atmospherischen druk, intensiteit en duur der zonbestraling, relatieve vochtigheidstoestand van de lucht, kracht en wijze van optreden der heerschende winden, grootte der electnsche spanningsverschillen. Van den invloed van ieder dezer factoren afzonderlijk op ons gestel is nog vrijwel niets bekend en de meeningen over hunne waarden loopen dan ook nog ver uiteen. Zoo schreef Woodbuff aan de chemische stralen van het zonnelicht in de tropen eene ongunstige werking toe op het gestel, Aeon daarentegen meende dat het juist de hittestralen waren, die dat effect te weeg brengen. Het is wel nagenoeg zeker, dat het samenvallen van eene hooge temperatuur met eene hooge relatieve vochtigheidstoestand van de lucht onze warmteregulatie in de war kan brengen. De sterke verzadiging van de lucht met waterdamp belet ons in die omstandigheden voldoende vocht aan de oppervlakte van ons lichaam tot verdampen te brengen en dit verdampen van het zweet is ons belangrijkste hulpmiddel om de lichaamstemperatuur in een warme omgeving voldoende laag te houden. In extreme gevallen kan een dergelijke toestand voeren tot levensgevaarlijke verschijnselen: de hitteberoerte. YouNO vond bij onderzoekingen in NoordAustralie, dat bij lichte spierarbeid in dat tropisch klimaat reeds belangrijke verhooging van de lichaamstemperatuur optrad en deze nog eenigen tijd na het intreden der rust hoog bleef. Uit deze en andere observaties blijkt dus dat vochtige hitte, vooral bij inspanning, een invloed op onze lichaamstemperatuur heeft, dat zij echter in staat zou zijn blijvende veranderingen in ons gestel te veroorzaken is er nog absoluut niet mede aangetoond. Een andere vraag is: zijn er, behalve het klimaat geene andere factoren die in aanmerking komen voor de verklaring van de reeds gevonden en nog te vinden verschillen in het gestel tusschen tropenmensch en bewoner van kouder luchtstreken? Ik sprak reeds in dit opzicht over het ras. Helaas is van den invloed hiervan op het gestel vnog zeer weinig bekend, maar het is te verwachten dat deze factor van invloed is. Het gestel toch wordt bepaald eenerzijds door de aangeboren eigenschappen, die reeds in het kiemplasma der ouders in aanleg aanwezig zijn, andererznds door die eigenschappen, die onder invloed van exogene factoren gedurende het leven zijn ontstaan en het is duidelijk dat rasverschü zal leiden tot verschil in aangeboren eigenschappen. Reeds bij oppervlakkige beschouwing erkennen wij dit in de pigmentatieverschülen der verschülende rassen. Hiermede valt dus bij onderzoekingen in deze richting rekening te houden. Op een anderen factor heeft Sitsen voor eenige jaren gewezen. Op grond namelijk van hetgeen hn vond bij een groote reeks lijkopeningen van aan acute ziekten, v.n.1. longontstekingen overleden personen, kwam hij tot de conclusie, dat de af wijkingen van het normale ziektebeeld, welke die personen gedurende hunne ziekte hadden vertoond, een gevolg waren van veranderingen in de müt. Deze veranderingen waren veroorzaakt door voorafgegane chronische malaria. . Hij meent dus, dat het doorstaan van deze in de tropen zoo veelvuldig voorkomende ziekte blijvende veranderingen in het lichaam nalaat, en dat deze veranderingen eene verklaring kunnen geven van de afwijkingen, die, zooals ik reeds te voren zeide o. a. door Kjewiet de Jonge waren gevonden in het klinisch verloop van sommige infectieziekten. Hier kijkt eene oude opvatting, maar in een nieuw en beter passend kleed gehuld, om den hoek. De opvatting n.1. dat de malaria op allerlei ziekelijke afwijkingen in de tropen invloed zou uitoefenen en die onze voorgangers er toe bracht om bij allerlei ziekelijke aandoeningen naast andere middelen ook chinine te geven. Een andere factor, die vermoedelijk meer en meer zal blijken van invloed te zijn op ons gestel is gelegen in de voeding. Dat voor de instandhouding van ons organisme eene zekere quantiteit voedsel noodzakelijk is, al is die dan niet zoo groot als sommige menschen wel denken, daarvan waren onze holenbewonende voorouders wel even overtuigd als wij tbans zijn. Maar dat ook de qualiteit, de samenstelling der verschillende grondstoffen, waaruit ons voedsel bestaat voor onze gezondheid van zoo groote beteekenis is, wordt eerst in den laatsten tijd ten volle ingezien. • Aanvankelijk meende men, dat, wanneer men slechts kende de hoeveelheid eiwitten, koolwaterstoffen, vetten en verschillende zouten die ons voedsel bevat, deze wetenschap voldoende was om een antwoord te geven op de vraag, of een bepaalde wijze van voeding doelmatig is voor de instandhouding van ons lichaam met al zijne functies of niet. Dit is ten slotte niet voldoende gebleken. Het zjjn Eykman en Gbijns geweest die in hunne studiën over de hoenderberi-beri het eerst de aandacht gevestigd hebben op dit feit. Door hunne uitgebreide proeven werd het duidelijk, dat hoenders ziek worden door het gebruik van eene voeding, die in voldoende mate en in de juiste verhouding eiwitten, vetten en koolhydraten bevat, mits in die voeding zekere stoffen ontbreken, waarvan er eene o.a. in rijstzemelen bleek aanwezig te zijn. Later bleek die stof ook o.a. in katiang hidjau, een klein soort erwten, in gist en nog tal van andere stoffen voor te komen. Het is nog niet gelukt deze stof chemisch geheel te bepalen, maar Funk, een dergenen die hiertoe pogingen hebben gedaan, heeft haar toch alvast een naam gegeven, een naam die binnen enkele jaren een zegetocht over de wereld gemaakt heeft, de naam vitamine. De ontdekking van Eykman en Gbijns heeft aanleiding gegeven tot verdere uitgebreide onderzoekingen in deze richting. Tal van onderzoekers zijn aan den uitbouw van het begrip avitaminose in de laatste jaren bezig geweest en groot is reeds het resultaat van hun arbeid en belooft nog steeds grooter te worden. Bleef aanvankelijk het vraagstuk alleen tot de beri-beri beperkt, weldra onderging het eene verbreeding. Er bleken ook andere ziekten, de op lange scheepsreizen optredende scorbuut en de Barlowsche ziekte, eene aandoening, die nu en dan bij kunstmatig gevoede zuigelingen voorkomt, door gebrek aan dergelijke, zij het'dan ook vermoedelijk eenigszins anders samengestelde vitaminen te worden veroorzaakt. Nog breeder strekking heeft het onderzoek gekregen door de resultaten, die in den allerlaatsten tijd v.n.1, door tal van Amerikaansche onderzoekers, Osbobne, MendeXi, Mc. Collum en anderen zijn verkregen. Zij voedden geheele reeksen jonge ratten met allerlei mengels van zuivere voedingsstoffen, waarin nu eens de eene, dan weer de andere stof ontbrak en gingen dan na, hoe de dieren zich onder den invloed dier verschillende diëeten verder ontwikkelden. Uit hunne proeven, die nog steeds op verschillende plaatsen worden voortgezet, bleek reeds, dat voor eene behoorlijke ontwikkeling van het dierlijk lichaam, behalve de zooeven genoemde vitaminen ook nog andere o.a. in dierlijke vetten voorkomende accessoire voedingsstoffen noodzakelijk zijn. Verder bleek ook de samenstelling van het eiwitmolecuul, dat in onze voeding voorkomt groote beteekenis voor onze gezondheid te hebben. We kunnen ons dit molecuul voorstellen als opgebouwd uit een aantal aminozuren, in welke bouwsteenen het bij de digestie uiteenvalt, om in ons lichaam weer tot een nieuw eigen eiwitmolecuul samengevoegd te worden. Dierlijk eiwit schijnt wel de voornaamste voor ons lichaam noodzakelijke aminozuren te bevatten. Bij de piantaardige eiwitten is dit niet het geval, bij de eene soort ontbreekt het eene, bij de andere weer een ander aminozuur, zoodat we bij uitsluitend vege- tarische voeding, verschillende eiwitten noodig hebben, om elkaar te completeeren, willen we ons eene behoorlijke voeding verzekeren. De waarde van dergelijke onderzoekingen ook voor de gezondheid van den mensch is duidelijk geworden, in de eerste plaats bij de bestrijding van de BeriBeri, de Scorbuut, de Barlowsche ziekte. Verder hebben zij ons een duidelijker inzicht gegeven in het wezen van verschillende aandoeningen, die, in de oorlogsjaren, in landen waar de voeding onvoldoende werd, zijn voorgekomen, zoo b.v.b. het oorlogsoedeem, de oorlogsamenorrhoe enz. Op welke wijze eene dergelijke deficiënte voeding nu dien invloed op het lichaam uitoefent, is nog niet geheel duidelijk. We weten echter dat ons gestel voor een groot deel onder den invloed staat van de klieren met inwendige secretie. Mc. Cabbison heeft in een onderzoek van zeer recenten datum bq proefdieren, die hij ziek gemaakt had, door hun vitamine-arme voeding te geven, belangrijke veranderingen juist in bovengenoemde klieren gevonden. Nu zou het natuurlijk zeer onvoorzichtig zijn, om uit dergelijke nog niet door andere onderzoekers bevestigde feiten, conclusies te gaan trekken, maar zij kunnen ons toch wel eene vingerwijzing zijn, in welke richting wij den invloed van de voeding op het gestel zullen moeten zoeken en dit te meer, daar voor geruimen tijd Schaumann reeds aangetoond heeft, dat we bij Beri-Beri volstrekt niet alleen te maken hebben met eene degeneratie van een deel van het zenuwstelsel en hare gevolgen, maar dat er wel degelijk teekenen bij optreden van belangrijke veranderingen in de stofwisseling. Het is dus zeker zaak om ook aan dezen belangrijken factor bij de bestudeering van het gestel in de tropen alle aandacht te wijden, vooral ook omdat wy weten, dat de tot nu toe in N. Indie gevonden afwijkingen: te kort aan cholesterine en te veel aan suiker, beide zeer zeker door eene verandering in de voeding zijn te beinvloeden. Mc. Cay, die in Engelsch-Indie, evenals de Langen bij ons, een verhoogd bloedsuikergehalte vond, schrijft deze afwijking dan ook voornamelijk toe aan de voedingswijze. Nu is de wijze van voeding in onze koloniën zoodanig, dat de inlander reeds door de vervanging van zijn eigen, gestampte, kampongrjjst, door geïmporteerde, geslepen rijst gevaar loopt ernstig ziek te worden. In het dieet van vele Europeanen in de tropen speelt de voeding met geconserveerde levensmiddelen, de zoogenaamde blikjes, een groote rol. Wij weten, dat bjj de conserveering van levensmiddelen temperaturen gebruikt worden, die in staat zijn vitaminen zoodanig te veranderen, dat zij in minderen of meerderen graad hunne werkzaamheid inboeten. Zoowel het inlandsen als het Europeesch diëet in onze koloniën wijken dus in dit belangrijke punt af van de in Europa gebruikelijke voedingswijze. Ook dit geeft dus alle aanleiding, om ook in de voeding voor een deel een oorzaak van de gevonden veranderingen te zoeken. Ik heb slechts enkele van de vraagstukken, die bet onderzoek van het gestel in de tropische pathologie heeft doen ontstaan, vluchtig kunnen schetsen. Maar ik hoop, dat het voldoende is geweest, om U het belang dezer onderzoekingen duidelijk te maken en de overtuiging bn U te wekken, dat men hier aan de grens staat van een gebied waarvan de ontginning belooft belangrijke resultaten op te leveren. Beurtelings is de directe invloed van het tropisch klimaat op het menschelijk lichaam in onze beschouwingen alles geweest of niets, misschien zullen de woorden: in medio tutissimus ibis ook hier weder blijken de ware weg gewezen te hebben en zal het klimaat zich ten slotte tevreden moeten stellen met den eisch van Sieyès: a y devenir quelque chose. In het eerste deel mijner rede heb ik er op gewezen, dat de groote toename van de kennis van den van buiten komenden factor in het ziekteproces ook op het gebied der tropische ziekten een belangrijke ommekeer in onze begrippen heeft veroorzaakt, en dat de practische gevolgen daarvan niet zijn uitgebleven. Dank zij de toepassing dezer kennis in sommige tropische streken, staat thans vast, dat daar, waar de omstandigheden dit mogelijk maken, door hygiënische maatregelen, ook in de tropen, ziekte en sterfte kan gebracht worden op een niveau, dat vrij wel gelijk is aan dat in Europeesche beschaafde Staten. Het komt mij voor, dat aan de andere zijde meerdere kennis van het gestel eveneens op den duur tot zeer belangrijke resultaten zal kunnen leiden. Beeds nu is dat in zekeren zin geschied. Zooals ik te voren zeide, heeft de studie der immuniteit aan het licht gebracht, dat, door het doorstaan van sommige infectieziekten, in het gestel belangrijke veranderingen plaats grijpen, waardoor het lichaam voortaan voor korter of langer tijd beschut is tegen de gevolgen van de aanvallen van die bacteriën, welke die vroegere infecties te weeg brachten. Hierbij ontstaat dus eene specifieke, verkregen, immuniteit. Deze immuniteit heeft men geleerd op te wekken door infectie met in virulentie verzwakte kiemen. Hierop steunt de vaccineprophylaxe, die bij de bestrijding van kinderpokken, cholera en typhus reeds zeer belangrijke diensten heeft bewezen, en bij deze ziekten getoond heeft, hygiënische maatregelen belangrijk te kunnen ondersteunen, zooal niet deze geheel te kunnen vervangen. Er bestaat echter ook eene natuurlijke immuniteit, waardoor zoowel bepaalde soorten, als bepaalde individuen onvatbaar zijn voor de kiemen van verschillende ziekten. Van het wezen dezer natuurlijke immuniteit is nog zeer weinig bekend, al zien wij hare gevolgen dagelijks om ons heen. Zn is echter zeker adhaerent aan het gestel en het is te verwachten, dat een grondiger kennis van dezen factor zal leiden tot een helderder inzicht in het spel der krachten, dat in staat is ons lichaam tegen aanvallen van buiten te beschutten. Wanneer de scheikundige de eigenschappen van eene bepaalde stof wil leeren kennen, laat hij op die stof verschillende krachten inwerken en gaat na, hoe zij zich onder de inwerking van deze gedraagt. Evenzoo zullen de eigenschappen van het gestel ons duidelijker worden, naarmate wijde veranderingen leeren kennen, die van buiten komende krachten er in te weeg brengen. Zulke veranderingen, dat is door de nieuwere onderzoekingen aangetoond, worden o. a. opgewekt door een zoo belangrijke wisseling van milieu, als het gaan van landen van onze breedte naar de tropen met zich medebrengt. Een verder onderzoek dezer veranderingen en van de factoren, die haar te weeg brengen en die te zamen dat millieu vormen, zal dus kunnen voeren tot een beter begrip van het gestel, en daarmede tot eene grootere kennis van die krachten, die het lichaam in staat stellen den strijd met de buitenwereld vol te houden en wier werking de geneesheer zal moeten leeren kennén, om ze, als een goede minister naturae, te kunnen ondersteunen, wanneer ze in dien strijd dreigen te kort te schieten. Mijne Heeren Curatoren dezer Universiteit. Door Uwe welwillende medewerking te verleenen bij het vestigen van eene leerstoel in de Tropische Geneeskunde aan deze Universiteit hebt gij opnieuw blijk gegeven van de warme belangstelling, welke het onderwijs in de kennis van al wat voor onze tropische gewesten ,van belang is, steeds bij U geniet. Het is voor mij een bewijs, dat ook in de toekomst bij de verdere 'ontwikkeling van het onderwijs in de Tropische Geneeskunde uw steun niet te vergeefs zal worden ingeroepen. Gaarne betuig ik U mijne erkente- ljjkheid voor het vertrouwen bij het bezetten dezer leerstoel in mij gesteld. Mijne Heeren Leden van den Universiteitsraad van het Leidsch Universiteitsfonds, in het bijzonder gij, mijne Heeren, die tot Curatoren van dezen nieuwen leerstoel zijt aangewezen. Door naast .den reeds gevestigd en leerstoel in Tropische Hygiëne, een nieuwen leerstoel voor Tropische Geneeskunde op te richten hebt gij getoond, dat het ook Uwe meening is, dat het noodzakelijk is voor den aanstaanden geneesheer in de tropen, niet alleen de daar heerschende ziekten en hare bestrijding als volksziekten te leeren kennen, maar ook om onderricht te worden in de onderkenning en behandeling van elk geval op zich zelf. Zeer zeker is voorkomen in alle opzichten beter dan genezen. Maar vele der maatregelen, die daartoe in onze koloniën dienstig zijn, zijn nog zoo onzeker in hare werking, zoo moeilijk in hare toepassing, dat het nog wel zeer lang zal duren, voordat in hygiënisch opzicht een bevredigenden toestand zal bereikt zijn. Bovendien is voor het toepassen dezer maatregelen eene snelle onderkenning, eene behoorlijke behandeling der afzonderlijke ziektegevallen eene dwingende vereischte. Het is geen toeval, dat in die tropische streken, waar de strenge toepassing van hygiënische maatregelen schitterende resultaten heeft opgeleverd, ik noem hier o. a. Deli en de Panamakanaalzone, ook de geneeskundige organisatie op een hoogen trap staat. Ten slotte is het voor den moreelen indruk op de bevolking noodzakelijk, om, wanneer wq haar, zij het dan ook in haar eigen belang, uit naam der medische wetenschap aan allerlei in hare oogen vexatoire en onbegrijpelijke maatregelen onderwerpen, haar tevens meer onmiddelijk de zegeningen dier wetenschap te doen leeren kennen, door zooveel mogelijk de behandeling der afzonderlijke ziektegevallen op ons te nemen. Het is mij eene behoefte U hier mijn dank uit te spreken, omdat Gij mij in de gelegenheid hebt gesteld, dit onderdeel der Medische "Wetenschap hier te onderwijzen en U de verzekering te geven, dat ik al mijne krachten tot dit doel zal aanwenden. Mijne Heeren Leden van het Bestuur van de Leidsche Tereeniging tot bevordering van de studie der Tropische Geneeskunde. Het doel, dat gij U voor oogen gesteld hadt: in de stad, waar het eerste wetenschappelijke werk over tropische ziekten: de medicina Indorum, van den Leidenaar Jacobus Boktius, het licht zag, eene waardige inrichting te vestigen voor de bestudeering dier ziekten, is welhaast bereikt. Het moet U en vooral Uwen Secretaris en Penningmeester, wier gestadige werkzaamheid in zoo ruime mate heeft bijgedragen tot het verkrijgen van dit resultaat eene groote voldoening geven, het tot dit einde te hebben gebracht. Mij is het eene groote vreugde, door U in de gelegenheid te worden gesteld, in Uw instituut mijn werk voort te zetten. Ik zal het mijne beste krachten geven. Mijne Heeren Professoren dezer Universiteit, in het bijzonder mgne Heeren Leden der Geneeskundige Faculteit. Het is mij eene groote eer in Uw midden te worden opgenomen. Staat mij toe Uwe welwillende medewerking en steun in te roepen, die ik zoozeer noodig heb, om de plichten, die mijn nieuw ambt mij oplegt naar behooren te vervullen. Hooggeleerde DE JONG. Reeds eenige jaren heb ik mogen genieten van de groote gastvrijheid, die Gij aan ieder, die werken wil, in Uw laboratorium aanbiedt. Steeds zijt Gij mij in dien tijd met de grootste welwillendheid tegemoet getreden. Aan Uwe voorlichting bij nüjne verdere ontwikkeling in de parasitologie heb ik zeer veel te danken. Het is mij een groot genoegen, hier heden in de gelegenheid te zijn U voor dat alles in het openbaar mijn grooten dank te betuigen, en de hoop uit te spreken, dat Gij mij ook in het vervolg Uwe voorlichting en steun niet zult onthouden. Hooggeleerde NOLEN. Ook U ben ik grooten dank schuldig, zoowel voor hetgeen Gij in zoo ruime mate hebt bijgedragen bij mijne vorming tot geneesheer, als voor de groote gastvrijheid, die Gij mij gedurende de afgeloopen jaren bewezen hebt in Uwe kliniek. Ik hoop, dat Gij overtuigd zult zijn van mijn groote waardeering in beide opzichten, en dat ik ook bij mijnen verderen arbeid weder op Uwe voorlichting zal mogen rekenen. Dames en Heeren Studenten. De Tropische Geneeskunde, die ik geroepen ben hier te onderwijzen, behoort niet tot den engeren kring Uwer geneeskundige studiën. Toch meen ik het recht te hebben, U ernstig aan te raden, deze ook tot dit onderdeel onzer wetenschap uit te breiden. Het steeds levendiger wordend va et vient, dat er tusschen ons vaderland en Nederlandsch Indie bestaat, zal oorzaak zijn, dat gij ook in Uw latere practijk hier telkens weer voor de gevolgen van in de tropen opgedane infecties zult staan en in de tweede plaats zal het kennis maken met dit zoo buitengewoon interessant onderdeel der Geneeskunde ü misschien ten spoorslag strekken, Uw blik verder uit te strekken en bij het kiezen Uwer carrière ook te denken aan het breede arbeidsveld, dat daarginds aan de andere zijde van den aardbol voor U open ligt en waar grj, dat kan ik U verzekeren, een alleszins bevredigende werkkring zult kunnen vinden. Ik heb gezegd.