IBROCH 29740 BESLUIT EN BESCHIKKING BETREFFENDE DE LICHAMELIJKE OEFENING. *s Gravenhage — Ter Algemeene Landsdrukkerij — 1919. Bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Vereniging van Leraren en Onderwijzers in de Lichamelijke Opvoeding BUREAU: FRANS HALSSTRAAT 13 - UTRECHT NIEUW ADRES: ZINZENDORFLAAN 9 ZEIST N.B. De uitleentijd is één maand. Mits tijdig aangevraagd kan deze met een maand worden verlengd. Het te leen ontvangen werk dient uiterlijk op de datum die het laatst is vermeld, weer in ons bezit te zijn. Datum Datum Datum Bij terugzending zo mogelijk de originele verpakking gebruiken en de bijgesloten gegomde adresstrook. [Overgedrukt uit de Nederlandsche Staatscourant van 1 April 1920, n°. 65.] 31 Maart 1920 Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, n°- 42. Koningin der Nederlanden, Prinses van — Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van 29 Maart 1920, n°. 3094, afdeeling Lager Onderwijs Algemeen; Gezien Ons besluit van 25 Juli 1916?n°. 44, betreffende de lichamelijke oefening; Hebben goedgevonden en verstaan: tusschen artikel 8 en artikel 9 van Ons besluit van 25 Juli 1916 n°. 44, betreffende de lichamelijke oefening, in te lasschen artikel 8bis, luidende: „Ingeval het groepen leerlingen betreft, welke gevormd zijn door rechtspersoonlijkheid bezittende vereeningen tot lichamelijke oefening, kunnen voor den geldelijken steun en de ver: goeding of tegemoetkoming, bedoeld onderscheidenlijk in artikel 6. en_ artikel 8, tweede lid, wegens de oefening dezer groepen de besturen dier vereenigingen in plaats van de leiders.in aanmerking komen." Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Eekenkamer. > 's Gravenhage, 31 Maart 1920. WILHELMINA. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J. Th. de Visser. N°. 3443, afd. L.O.A. De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen heeft goedgevonden tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1916 n°. 44 (besluit betreffende de lichamelijke oefening), nader gewijzigd bij Koninklijke besmiten van 5 Juli 1918 n°. 85, 5 April 1919 n°. 43 en 31 Maart 1920 n°. 42, in zijne beschikking betreffende de lichamelijke oefening: 1°. tusschen artikel 18 en artikel 19 in te lasschen artikel 18bis, luidende: „De kennisgevingen en de verzoekschriften, bedoeld ondei> scheidenlijk in artikel 16, eerste lid> en artikel 18, betreffende groepen leerlingen die gevormd zijn door de besturen van vereenigingen als omschreven in artikel 8bis van het besluit en voor welker oefening deze besturen zich de belooning wenschen te zien afgedragen dan wel zich vergoeding van of tegemoetkoming in de onkosten wenschen te zién. uitgekeerd, worden ingezonden door die vereenigingsbesturen en zijn ingericht als is vastgesteld Ook de kennisgevingen, bedoeld in art. 16 tweede en'derde lid, worden dan bij voorkomend geVal door die besturen ingezonden" ; 2°. het derde lid van artikel 21 te lezen als volgt: „De personen in het eerste lid bedoeld, zijn bevoegd de hun voor het onderzoek toegewezen groepen leerlingen, die hun nog geheel onbekend zijn," aanvankelijk te onderzoeken in de maand December of Januari, en voorts al de hun toegewezen groepen, voor zooveel zij niet worden geoefend onder leiding van het bestuur eener vereeniging tot lichamelijke oefening, in den loop van het oefeningsjaar tweemalen te onderwerpen aan. een vooronderzoek. ' 's Gravenhage, 1 April 1920. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, 0. Feith. Overgedrukt uit de Nederlandsche Staatscourant van 21 Augustus 1916, n°. 196.] MINISTERIE VAN BINNENLANDSCHE ZAKEN, Overwegende, dat het wenschelijk is maatregelen te nemen ter bevordering van de lichamelijke oefening van de mannelijke en vrouwelijke jeugd buiten de school; Op de voordracht van Onzen Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 Juli 1916, n°. 113031, afdeelmg Onderwijs; Hebben goedgevonden en verstaan: vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken het Besluit betreffende de lichamelijke oefening. Van Eijkswege wordt een getuigschrift als leider of als eidster van lichaamsoefeningen ingesteld. De regeling van en de programma's voor het examen ter verkrijging van die getuigschriften worden vastgesteld door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, die jaarlijks eene of meer commissiën tot het afnemen van dat examen benoemt. De leden dezer commissiën genieten vergoeding voor reisen verblijfkosten. De leden, die niet ter zake van het bekleeden eener Rijksbetrekking in het genot zijn van eene wedde, 25 Juli 1916 n°. 44. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz. Artikel 1. toelage of andere belooning uit 's Rijks kas, genieten bovendien vacatiegeld tot een bedrag van f 6 voor eiken dag, waarop zij het examen of eene daartoe betrekkelijke vergadering der commissie bijwonen. (J) Artikel 2. De bezitter van de akte van bekwaamheid voor middelbaar onderwijs in de gymnastiek of van het getuigschrift B volgens Ons besluit van 22 Augustus 1913, n°. 51 (Besluit betreffende de lichamelijke oefening der jongelingschap), die een cursus geeft tot opleiding van candidaten voor het in artikel 1 bedoelde examen, kan deswege voor geldelijken steun van Rijkswege in aanmerking komen naar de regelen, in de artikelen 3, 8 en 9 gesteld. Gelijke bepalingen gelden voor de bezitster van de akte van bekwaamheid voor het geven van middelbaar onderwijs in de gymnastiek. Artikel 3. De leider van een zonder kosten voor de deelnemers of deelneemsters te geven cursus, als bedoeld in het vorige artikel, ontvangt eene belooning van f 40 voor iederen deelnemer of (!) Ingevolge Koninklijk besluit van 5 Juli 1918, n°. 85, wordt het derde lid van artikel 1 gelezen als volgt: „De leden dezer commissiën genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten.. Met uitzondering van de inspecteurs van de lichamelijke opvoeding genieten de leden bovendien vacatiegeld tot een bedrag van f 8 voor eiken dag, waarop zij het examen of eene daartoe betrekkelijke vergadering der commissie bijwon™. Bij art. 1 van het Koninklijk besluit van 19 December 1918, (Staatsblad 804 a), is in het algemeen voorgeschreven, dat aan de leden van bij eene wet, Koninklijk besluit of Ministerieele beschikking ingestelde commissiën, tenzij bij de wet anders is bepaald, voor elke vergadering, hetzij van de volle commissie of van een harer subcommissiën, die zij bijwonen, een vacatiegeld wordt verleend van f8; en dat twee of meer vergaderingen op denzelfden dag voor één vergadering gelden; en bij art. 5, dat alle in andere besluiten voorkomende bepalingen, welke dit onderwerp betreffen, zijii afgeschaft. Dientengevolge is de tweede volzin van het bij vermeld Koninklijk besluit van 5 Juli 1918, n°. 85, nieuw vastgestelde derde lid van art. 1, vervallen. iedere, deelneemster aan dien cursus, die, na gedurende ten minste drie maanden geregeld te zijn opgeleid, met goed gevolg het examen voor het getuigschrift heeft afgelegd. Wie achtereenvolgens aan onderscheidene cursussen werd opgeleid wordt geacht deelnemer of deelneemster te zijn van den cursus, dien hij of zij vóór het examen, waarbij het getuigschrift is behaald, laatstelijk gedurende ten minste drie maanden geregeld heeft gevolgd. Door Onzen voornoemden Minister worden regelen met betrekking tot de inrichting van den cursus vastgesteld, alsmede de som, waarop de leiders der cursussen aanspraak hebben. Artikel 4. De leider van lichaamsoefeningen, die eene groep leerlingen oefent, kan deswege voor geldelijken steun van Rijkswege in aanmerking komen naar de regelen, in de artikelen 5 tot 9 gesteld. Gelijke bepalingen gelden voor de leidster van lichaamsoefeningen. Artikel 5. ♦ Groepen mannelijke leerlingen worden geoefend door bezitters van de akte van bekwaamheid voor middelbaar of voor lager onderwijs in de gymnastiek, door bezitters" van het getuigschrift B of A volgens Ons voormeld besluit van 22 Augustus 1913, n°. 51, en door bezitters van het getuigschrift als leider van lichaamsoefeningen. Groepen vrouwelijke leerlingen worden geoefend door bezitters en bezitsters van de akte van bekwaamheid voor middelbaar of voor lager onderwijs in de gymnastiek, en door bezitsters van het getuigschrift als leidster van lichaamsoefeningen. Artikel 6. Hij, die gedurende twaalf achtereenvolgende maanden — van 1 November tot 31 October — eene groep leerlingen heeft geoefend, zonder kosten voor dezen, ontvangt daarvoor eene belooning van f 150, mits van de groep ten minste 24 leerlingen niet jonger zijn dan 12 en niet ouder dan 20 jaar, en de oefening blijkens in te stellen onderzoek voldoet aan de ■eischen eener doeltreffende lichamelijke vorming. Indien een leider meer dan één groep leerlingen heeft geoefend, is het in het vorige lid bepaalde toepasselijk ten aan zien van elke dier groepen. Voor den leider, die onderwijs geeft in de gymnastiek aan eene inrichting van middelbaar of van hooger onderwijs, dan wel aan eene daarmede gelijkgestelde inrichting van onderwijs, tellen leerlingen van eene dergelijke inrichting niet mede in het aantal van 24, in het eerste lid vermeld. Met afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan, ook wanneer niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, de belooning in haar geheel of voor een deel worden uitgekeerd, indien de leider daarop naar het oordeel van Onzen voornoemden Minister in billijkheid aanspraak heeft. * Door Onzen voornoemden Minister worden regelen met betrekking tot de inrichting van de oefeningen en met betrekking tot het in het eerste lid bedoelde onderzoek vastgesteld, alsmede de som, waarop de leiders der oefeningen aanspraak hebben. Artikel 7. De kosten van het onderzoek, bedoeld in artikel 6, eerste lid, komen ten laste van 's Rijks kas. De met het instellen van het onderzoek te belasten personen genieten vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Zij, die niet ter zake van het bekleedèn eener Rijksbetrekking in het genot zijn van eene wedde, toelage óf andere belooning uit 's Rijks kas, genieten bovendien vacatiegeld tot een bedrag van f 4 voor het onderzoek van elke groep leerlingen, zoomede voor eiken dag, waarop zij eene vergadering tot regeling van het onderzoek bijwonen. (J) Artikel 8. De leider van een cursus en de leider van lichaamsoefeningen hebben geen aanspraak op vergoeding van of tegemoet- (i) Ingevolge Koninklijk besluit van 5 April 1919, n°. 43, wordt de tweede volzin van het tweede lid van art. 7 gelezen als volgt: „Zij genieten bovendien vacatiegeld' tot een bedrag van f4, voor het onderzoek van elke groep leerlingen, zoomede voor eiken dag, waarop zij eene vergadering tot regeling van het onderzoek bijwonen". koming uit 's Rijks kas in de ter zake van den cursus en de oefeningen te maken onkosten. Van dezen regel kan echter worden afgeweken in bijzondere gevallen, ter beoordeeling van Onzen voornoemden Minister, die alsdan het bedrag der vergoeding of tegemoetkoming vaststelt. Artikel 9. Het toezicht op de cursussen en de oefeningen wordt uitgeoefend door de inspecteurs van de lichamelijke opvoeding. Zij verleenen hunne medewerking en géven voorlichting bij alles wat met die cursussen en oefeningen verband houdt. Artikel 10. De bezitter va-n het getuigschrift A volgens Ons voormeld besluit van 22 Augustus 1913, n°. 51, die in Januari 1916 eene opleiding van jongelieden heeft geopend of voortgezet, ontvangt voor de oefening van die jongelieden tot 31 October 1916 gelijke belooning en bijdrage als hem door genoemd besluit voor de oefening over het volle kalenderjaar gewaarborgd waren. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. Katwijk, den 25sten Juli 1916. WILHELMINA. De Minister van Staat, Be Minister van Binnenlandsche Zaken, COBT V. D. LINDES. . N°. 12279. Afdeeling Onderwijs. De Minister van Staat, Minister van Binnenlandsche Zaken, Heeft goedgevonden, tot uitvoering van het Koninklijk besluit van 25 Juli 1916, n°. 44 (Besluit betreffende de lichamelijke oefening), vast te stellen de navolgende bepalingen, welke zullen uitmaken de Beschikking betreffende de lichamelijke oefening, TITEL I. Algemeene bepalingen. Artikel 1. Waar in deze beschikking wordt gesproken van „Minister" is daaronder te verstaan „Minister van Binnenlandsche Zaken". Waar in deze beschikking wordt gesproken van „inspecteur" is daaronder te verstaan „Inspecteur van de lichamelijke opvoeding". Waar in deze beschikking wordt gesproken van „het Besluit" is daaronder te verstaan „het Besluit betreffende de lichamelijke oefening". Hetgeen in deze beschikking is vastgesteld met betrekking tot den leider van een cursus en tot den leider van lichaamsoefeningen, is eveneens van toepassing onderscheidenlijk op de leidster van een cursus en op de leidster van lichaamsoefeningen. TITEL II. Van het examen voor het getuigschrift. Artikel 2. Tot het afleggen van het examen worden slechts toegelaten zij, die in het bezit zijn van de akte van bekwaamheid, bedoeld in artikel 77, onder a, der wet tot regeling van het lager onderwijs. !2&Pë Artikel 3. Bij het afnemen van het examen zullen als leidraad strekken de programma's bij deze beschikking gevoegd als bijlage I. Artikel 4. Het examen wordt afgenomen ter plaatse, door den Minister te bepalen en vangt aan in de tweede helft van Juli. Elke commissie tot het afnemen van het examen bestaat uit ten minste vijf leden, van wie één tevens het voorzitterschap bekleedt,. Aan de commissie worden een plaatsvervangend lid-voorzitter en twee plaatsvervangende leden toegevoegd. Voorzitter is de daartoe door den Minister, in de maand Maart aangewezen inspecteur. Deze inspecteur doet den Minister in de maand Mei een voorstel nopens de samenstelling der commissie en de plaats waar het examen zal worden afgenomen. Artikel 5. De voorzitter wijst de lokalen aan waar het examen zal worden afgenomen. ■ Hij bepaalt den datum, waarop het examen aanvangt. Hij regelt het uur van aanvang zóó, dat de candidaten niet meer dan één nacht uit hunne woonplaats afwezig behoeven te zijn en zij nog op den dag, waarop het examen voor hen eindigt, hune terugreis kunnen volbrengen. Artikel 6. De voorzitter roept de commissie eene maand vóór den aanvang van het examen bijeen ter plaatse, waar dit zal worden gehouden, tot vaststelling van het plan voor de inrichting van het examen. Veertien dagen vóór den aanvang van het examen roept hij de commissie andermaal bijeen tegen den dag en het uur, voor den aanvang van het examen bepaald. Artikel 7. De voorzitter brengt de gelegenheid tot het afleggen van het examen ten minste één maand vóór den aanvang daarvan door middel van de Nederlandsche Staatscourant ter algemeene kennis. Die bekendmaking bevat de aanwijzing van de plaats, waar het examen gehouden wordt; de mededeeling, dat de aanmelding moet geschieden bij den voorzitter; de opgave van den datum, waarop de aanmelding uiterlijk moet zijn ingekomen; en de vermelding van de stukken, welke daarbij moeten worden overgelegd (akte, bedoeld in artikel 2, en verklaring, bedoeld in artikel 14). Artikel 8. De voorzitter roept de personen, die zich voor het afleggen van het examen hebben aangemeld, tijdig op. Hij draagt zorg, dat hun de door hen overgelegde akte van bekwaamheid na afloop van hun examen tegen bewijs van ontvangst wordt teruggegeven of, in geval van niet verschijnen voor de commissie, bij aangeteekenden brief wordt teruggezonden. Artikel 9. Het examen voor de mannelijke candidaten wordt in het openbaar gehouden. Met inachtneming van het in deze beschikking bepaalde geschiedt de verdere regeling van het examen en van de werkzaamheden der leden van de commissie door den voorzitter. Artikel 10. De voorzitter stelt de andere inspecteurs, ieder voor zooveel zijn ambtsgebied betreft, in kennis met de namen, voornamen en woonplaatsen dergenen, die bij het gehouden examen het getuigschrift hebben verworven en woonachtig zijn in eene gemeente binnen dat ambtsgebied. Hij teekent bij die mededeelingen aan, wie van deze geslaagden zijn opgeleid aan een cursus binnen bedoeld ambts- gebied, en voegt daarbij de door hen overgelegde verklaringen bedoeld in artikel 14. Artikel 11. De getuigschriften -worden ingericht volgens het formulier, bij deze beschikking gevoegd als bijlage II. TITEL III. Van de cursussen. Artikel 12. De leider van een cursus, die uitzicht wenscht op de belooning, bedoeld in artikel 3 van het Besluit, geeft daarvan binnen zeven dagen na de opening van dien cursus kennis aan den inspecteur, binnen wiens ambtsgebied het onderricht zal worden gegeven, door inzending van eene opgaaf, ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage III. Bij toelating van nieuwe deelnemers of deelneemsteis aan den cursus wordt daarvan binnen zeven dagen aan den inspecteur kennis gegeven door inzending van eene aanvullingsopgaaf volgens hetzelfde model. Van tijdelijke of blijvende wijziging in de opgegeven lesdagen en lesuren, van het tijdelijk of blijvend gebruik maken van eene andere oefeningsgelegenheid dan in de opgaaf is vermeld, zoomede van tijdelijke onderbreking of van staking van den cursus wordt, zoo eenigszins mogelijk niet minder dan zeven dagen te voren, kennis gegeven aan den inspecteur, wien tevens binnen zeven dagen bericht wordt gezonden omtrent de deelnemers en deelneemsters, die den cursus hebben verlaten. 0^?%% Artikel 13. De leider van een cursus, die meent te verkeeren in een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Besluit, en op dien grond in aanmerking zou wenschen te komen voor vergoeding van of tegemoetkoming in de ter zake van den cursus te maken onkosten, richt zijn daartoe strekkend, met redenen omkleed, verzoek tot den Minister, onder bijvoeging van eene opgaaf, ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage III. Artikel 14. De leider van een cursus, die in aanmerking wenscht te komen voor de belooning, bedoeld in artikel 3 van het Besluit, voorziet den persoon, die aan het examen voor het getuigschrift deelneemt en, kosteloos voor dezen, aan een overeenkomstig artikel 12 opgegeven cursus door hem is opgeleid, van eene verklaring, ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage IV. Deze verklaring is bestemd om te worden overgelegd aan den voorzitter der examencommissie. Artikel 15. In de eerste helft van October zenden de inspecteurs, ieder voor zooveel zijn ambtsgebied betreft, aan den Minister eene voordracht tot toekenning aan de leiders van cursussen, die daarop aanspraak hebben, van de belooning, bedoeld in artikel 3 en van de vergoeding of tegemoetkoming, bedoeld in artikel 8 van het Besluit. Bij deze voordracht worden overgelegd de in artikel 10 bedoelde kennisgeving betrekkelijk den uitslag van het laatstelijk gehouden examen voor het getuigschrift, de daarbij behoorende verklaringen, en voorts alle bescheiden die kunnen dienen ter beoordeeling van de aanspraken der belanghebbenden. De bij de voordracht overgelegde stukken worden na gemaakt gebruik aan de inspecteurs teruggezonden. TITEL IV. Van de oefeningen. Artikel 16. De leider van lichaamsoefeningen, die de oefening aanvangt of voortzet van eene groep leerlingen en uit dien hoofde over het eerstvolgende tijdvak van 1 November tot 31 October uitzicht wenscht op de belooning, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit, geeft hiervan in de laatste helft-van October tevoren kennis aan den inspecteur, binnen' wiens ambtsgebied de oefeningen zullen plaats vinden, door inzending van eene opgaaf, ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage V. Bij toelating van nieuwe leerlingen wordt daarvan binnen zeven dagen aan den inspecteur kennis gegeven door inzen ding van eene aanvullingsopgaaf volgens hetzelfde model. Van tijdelijke of blijvende wijziging in de-opgegeven lesdagen en lesuren, van het tijdelijk of blijvend gebruik maken van eene andere oefeningsgelegenheid dan in de opgaaf is vermeld, zoomede van tijdelijke onderbreking of van staking van de oefeningen wordt, zoo eenigszins mogelijk niet minder dan zeven dagen te voren, kennis gegeven aan den inspecteur, wien tevens binnen zeven dagen bericht wordt - gezonden omtrent de leerlingen, die niet meer tot de groep behooren. Artikel 17. De leider van lichaamsoefeningen, die eene groep leerlingen geoefend heeft in eene gemeente, van welke volgens de laatst gehouden algemeene volkstelling het zielental 2000 of minder bedraagt, wordt geacht te verkeeren in een geval, als voorzien in artikel 6, vierde lid, van het Besluit, en heeft aanspraak op eene belooning, als bedoeld in het eerste lid van dat artikel, mits zijne groep ten minste 16 leerlingen telde niet jonger dan 12 en niet ouder dan 20 jaar en hij overigens aan de gestelde eischen heeft voldaan. Het bepaalde in het vorige lid is eveneens toepasselijk voor den leider, die eene groep leerlingen geoefend heeft in eene gemeente, van welke volgens de laatst gehouden algemeene volkstelling het zielental 2400 of minder bedraagt, mits zijne groep ten minste 20 leerlingen telde niet jonger dan 12 en niet ouder dan 20 jaar. Artikel 18. De leider van lichaamsoefeningen, die meent te verkeeren in een bijzonder geval, als bedoeld in artikel S, tweede lid, van het Besluit, en op dien grond over het eerstvolgende tijdvak van 1 November tot 31 October in aanmerking zou wenschen te komen voor vergoeding van of tegemoetkoming in de ter zake van de oefeningen te maken onkosten, richt in de eerste helft van October tevoren zijn daartoe strekkend, met redenen omkleed, veizoek tot den Minister, onder bijvoeging van eene opgaaf, ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage V. Artikel 19. In de eerste helft van December zenden de inspecteurs, ieder voor zooveel zijn ambtsgebied betreft, aan den Minister eene voordjacht tot toekenning aan de leiders van oefeningen, die daarop aanspraak hebben, van de belooning, bedoeld in artikel 6, en van de vergoeding of tegemoetkoming, bedo'eld in artikel 8 van het Besluit. Bij deze voordracht worden overgelegd de verslagen, bedoeld in artikel 27, en voorts alle bescheiden, die kunnen dienen ter beoordeeling van de aanspraken der belanghebbenden. De bij de voordracht overgelegde stukken worden na gemaakt gebruik aan de inspecteurs teruggezonden. TITEL V. Van het onderzoek naar de oefeningen. Artikel 20. Het onderzoek naar de vorderingen der leerlingen wordt jaarlijks in de maanden September en October plaatselijk ingesteld. Het wordt in elke provincie gehouden door daartoe door den Minister aangewezen personen, die in het bezit zijn van de akte van bekwaamheid voor middelbaar onderwijs in de gymnastiek. Hunne aanwijzing geschiedt voor den tijd van drie achtereenvolgende jaren. De inspecteurs zenden, ieder voor zooveel zijne inspectie aangaat, in Mei van het eerste dezer drie jaren aan den Minister eene voordracht voor die aanwijzing. Ter vervanging van aangewezen personen of tot uitbreiding van hun aantal wordt de voordracht eveneens door de inspecteurs ingezonden. Artikel 21. De inspecteur verstrekt jaarlijks vóór 15 December aan ieder van de aangewezen personen eene opgaaf van de groepen leerlingen, welke hij of zij in het volgende jaar zal hebben te onderzoeken, met vermelding van verder ter zake dienende gegevens en inlichtingen. De mannelijke personen kunnen met het onderzoek van groepen mannelijke en groepen vrouwelijke leerlingen, de vrouwelijke uitsluitend met het onderzoek van groepen vrouwelijke leerlingen worden belast. De personen, in het eerste lid. bedoeld, zijn bevoegd de hun voor het onderzoek toegewezen groepen leerlingen, die hun nog geheel onbekend zijn, eenmaal en wel in de maand December of Januari aanvankelijk te onderzoeken, ten einde zich op de hoogte te stellen van den stand der geoefendheid bij den aanvang van het nieuw ingetreden oefentijdperk. Bij voorkomend geval geven zij hunne desbetreffende aanteekeningen aan degenen, die hen vervangen. De inspecteur vereenigt tijdig vóór 1 September in iedere provincie de aangewezen personen tot .regeling van het daar te houden onderzoek. Van wijzigingen in de overeenkomstig het eerste lid verstrekte opgaven doet hij bij die gelegenheid mededeeling. Groepen leerlingen, welke worden geoefend door personen, als in artikel 20, tweede lid, bedoeld, worden onderzocht door den inspecteur. Artikel 22. Onverminderd het plaatselijk te houden onderzoek, bedoeld in de artikelen 20 en 21, worden elk derde jaar, te rekenen van het jaar, waarin dat onderzoek voor de eerste maal plaats vindt, de 17-jarige en de oudere leerlingen der groepen zooveel mogelijk in één of meer gemeenten van de provincie bijeengebracht tot een gezamenlijk onderzoek. Dit onderzoek vindt plaats in September. Het biedt voorde leerlingen gelegenheid tot het verwerven van diploma's van lichamelijke geoefendheid. Leerlingen, die niet gedurende ten minste de 10 voorafgaande maanden de oefeningen naar het oordeel van den leider of de leidster der groep geregeld hebben gevolgd, zijn van deelneming uitgesloten. De personen, in artikel 20, tweede lid, bedoeld, maken te zamen voor de provincie de commissie voor dit onderzoek uit. De leden der commissie verdeelen onderling de functiön. De commissie stelt het plan voor het onderzoek, met de raming der kosten, samen. Zij gaat daarbij uit van den grondslag, dat het onderzoek, met inbegrip van de heen- en terug-, reis der deelnemers en deelneemsters, op één dag afloopt. Plan en berekening van kosten worden door tusschenkomst van den inspecteur uiterlijk aan het einde van Mei door de commissie aan de goedkeuring van den Minister onderworpen. Na ontvangen goedkeuring is de uitvoering aan de commissie. Artikel 23. De eischen voor de diploma's van lichamelijke geoefendheid zijn, voor elke der beide seksen, vernield in de bij deze beschikking gevoegde bijlage VI. De diploma's zijn ingericht overeenkomstig de bij deze heschikking gevoegde bijlage VII en kunnen worden verworven in drie graden. Met betrekking tot de inrichting van het onderzoek ter verkrijging van het diploma, de te bezigen schaal van beoordeeling en de vaststelling van den uitslag'zijn bepalingen opgenomen in de bij deze beschikking gevoegde bijlage VIII. Artikel 24. Tot bijwoning van het onderzoek, in artikel 22 bedoeld, worden door de commissie uitgenoodigd provinciale en' gemeentelijke- overheidspersonen, de leiders en leidsters der groepen, van welke één of meer leerlingen aan het onderzoek deelnemen, alsmede particulieren, die voor de lichamelijke volksontwikkeling bijzonder belangstelling toonen. Artikel 25. De commissiën zenden uiterlijk aan het einde van Novem- ber door tusschenkomst van den inspecteur aan den Minister de declaratiën betreffende de verrichte werkzaamheden, de gedane leveringen en de verdere uitgaven ten behoeve van het onderzoek. Artikel 26. Met betrekking tot het bepaalde in artikel 7, tweede lid, tweeden volzin, van het Besluit geldt het ondérzoek, in het vorige artikel bedoeld, voor de leden der commissie, die aanspraak hebben op vacatiegeld, voor het onderzoek van twee groepen leerlingen. Artikel 27. De personen, in artikel 20, tweede lid, bedoeld, brengen in de eerste helft van November aan den inspecteur verslag uit over het gehouden onderzoek. Dit verslag is ingericht overeenkomstig de bij deze beschikking gevoegde bijlage IX. Het bepaalde in het eerste lid is mede van toepassing op de commissiën, bedoeld in artikel 22, met dien verstande evenwel, dat het door haar uit te brengen verslag niet aan een bepaalden vorm gebonden is. TITEL VI. Overgangs- en slotbepalingen. Artikel 28. Titel V dezer beschikking treedt in werking op een nader door den Minister te bepalen dag, en zulks in zijn geheel dan wel voor een aangewezen deel, en voor het geheele Rijk dan wel voor een bepaald gedeelte daarvan. Tot dien dag wordt het onderzoek, in Titel V bedoeld, plaatselijk door den inspecteur gehouden. Tot deelneming aan het gezamenlijke onderzoek, dat voor de eerste maal in de provincie plaats vindt, kan de commissie op voordracht van den leider of de leidster ook oud-leerlingen eener groep toelaten, mits deze niet jonger ziju dan 18 jaar. Artikel 29. Afdrukken van het Besluit en van deze beschikking worden van wege het Departement van Binnenlandsche Zaken verstrekt aan de inspecteurs, die daarover beschikken in het belang van den dienst. Formulieren van het getuigschrift worden van wege het Departement van Binnenlandsche Zaken verstrekt aan den voorzitter der examencommissie, bedoeld in artikel 4. Formulieren voor de opgaven (bijlagen III en V) en voor de verklaring; (bijlage IV) worden van wege het Departement van Binnenlandsche Zaken verstrekt aan de inspecteurs. Formulieren voor de diploma's van lichamelijke geoefendheid worden van wege het Departement van Binnenlandsche Zaken verstrekt aan de commissiën voor het gezamenlijk onderzoek. 's Gravenhage. 1 Augustus 1916. 'Overeenkomstig de geparafeerde minuut, J. B. Kan. PROGRAMMA'S voor het examen ter verkrijging van het getuigschrift als leider of als leidster van lichaamsoefeningen. De vereisenten zijn: Theoretisch: a. kennis van: ï. de leerstof der gymnastiek voor leerlingen van 12—20 jaar van de sekse, waartoe de candidaat behoort; 2. de toepasselijkheid en het methodisch gebruik dezer leerstof; b. duidelijke begrippen omtrent den invloed van het onderwijs in gymnastiek op de vorming van onvolwassenen; c. kennis van: 1. het menschelijk geraamte en van de verbindingen zijner onderdeelen, met uitzondering van de beenderen van hoofd, hand, voet en van de bijzondere kenmerken van wervels en ribben; 2. de voorname spieren voor de beweging van den romp en de ledematen, hieronder niet begrepen die voor de beweging van hand, voet en hals (hoofd); d. kennis van: 1. den dienst van het bloed en de werking van het hart en de groote bloedvaten; 2. de ademhaling met betrekking tot de gaswisseling tusschen bloed en lucht; Practisch: bedrevenheid in: 1. het uitvoeren van de onder a., 1, bedoelde leerstof; 2. het onderwijzen van deze leerstof. Waar in deze programma's wordt gesproken van „gym-' nastiek" is daaronder te verstaan de vrije gymnastiek met name openlucht-oefeningen en openlucht-spelen, alsmede de gereglementeerde gymnastiek zonder en met gebruikmaking van gereedschappen, waaronder begrepen de werktuigen. 2 GETUIGSCHRIFT als van lichaamsoefeningen. leidster 'De Commissie, bij beschikking van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 19 ; n°. , afdeeling Onderwijs, benoemd tot het afnemen van het leider examen ter verkrijging van het Getuigschrift als leidgter van lichaamsoefeningen, verklaart, dat , geboren den ; , te , aan de eischen van ■ hem het programma voor dat examen heeft voldaan en dat ten bewijze daarvan dit getuigschrift is uitgereikt. .._ ■ 19 Namens de Commissie, Voorzitter. Secretaris. Handteekening van de(n) geëxamineerde: (ne varietur) N.B. De bezitter. (bezitster) van dit getuigschrift geve in geval van woonplaatsverandering hiervan kennis aan den inspecteur van de lichamelijke opvoeding, binnen -wiens ambtsgebied hij (zij) gevestigd is. • j.;'M Verlaat hij (zij) met die woonplaatsverandering tevens het bedoelde mspectiegebieü, dat stelle hij (zij) bovendien den inspecteur van de lichamelijke opvoeding, binnen wiens ambtsgebied zijne (hare) nieuwe woonplaats gelegen is, met zijne (hare) vestiging aldaar in kennis. Opgaaf w omtrent den door ondergeteekende (s) bezitter ■, . , , . beiffiteï van de akte van bekwaamheid voor middelbaar onderwijs in de gymnastiek [of: houder van Getuigschrift B volgens het Besluit betreffende de lichamelijke oefening der jongelingschap] kosteloos voor de ^neemst ■' in de gemeente te geven cursus voor het Getuigschrift als van lichaamsoefeningen (3). . g Namen en voor- Datum van toe-1 Gelegenheid, j Dagen en uren, -5 | namen van de lating van de waar waarop t> § deelnemers. deelnemers. Toelichtingen. a deelneemsters. deelneemsters, het onderricht zal worden gegeven. _lJ h £ 4. j 5. 6. 1°. Het adres van .—, haar die de opgaaf doet. Aan den Heer Inspecteur van de lichamelijke den 19 opvoeding in de inspectie, te (Handteékening) zeven dagen bericht wordt gezonden omtrent de personen, die den cursus: hébben verlaten inspecteur, wien tevens bmnen 19 Bijlage II f. De ondergeteekende f1) > wonende te (s) - - ■■ >■ bezitter (bezitster) van de akte van bekwaamheid voor middelbaar onderwijs in de gymnastiek [of: houder van getuigschrift. B volgens het Besluit betreffende de lichamelijke oefening der jongelingschap], verklaart hiermede, (3) die wenscht deel te nemen aan het in Juli 19 aan te vangen examen voor het Getuigschrift als leider (leidster) van lichaamsoefeningen, voor dat examen, kosteloos voor deze(n), gedurende de maanden, die aan bedoeld examen voorafgingen, geregeld te hebben opgeleid aan een overeenkomstig artikel 12 der Beschikking betreffende de lichamelijke oefeningopgegeven cursus in de gemeente ■ , den : 19 (Handteekening). n.b. Deze verklaring moet door den examinandus (de examinanda) worden overgelegd aan den voorzitter van de examencommissie. 1) Naam en voornaam of voornamen. 2) Volledig adres van hem (haar), die de verklaring aflegt. J) Naam en voornaam of voornamen. OPGAAF 0). omtrent de door ondergeteekende (*) ■,. •■ van het Getuigschrift als g^j van lichaamsoefeningen [of: ^^-r van de akte van bekwaamheid voor middelbaar (voor lager) onderwijs in de gymnastiek; of: houder van het Getuigschrift B (A) volgens het Besluit betreffende de lichamelijke oefening der jongelingschap] kosteloos voor de leerlingen, tusschen 1 en 5 November 19 .. in de gemeente (3) te openen— gelegenheid tot lichamelijke oefening (*). o I ö Gelegenheid, Dagen en uren, § Namen en ! S ? g waar waar0P g voornamen van U-Sj hdi oefeningen onder leiding Toelichtingen, öp de leerlingen, i*^ ® van ondergeteekende zullen i plaats vinden. _L 2. 3;_j 4. | 6; 6; , „ „ , , hem 1". Het adres van^j- die de opgaaf doet. ff&Èt% Van de leerlingen zijn: 2°.... j onger dan 12 j aar, ... 12 jaar, ...13 „ ...14 „ ... 15 „ ...16 „ ...17 ...18 „ ...19 „ ...20 „ ... ouder dan 20 jaar. 3°. Van de leerlingen tellen ingevolge artikel 6, derde lid, van het Besluit betreffende de lichamelijke oefening niet mede de in kol. 2 genoemden onder de volgnummers 4°. den Heer Inspecteur van de lichamelijke, opvoeding in de inspectie te den 19, (handteekening) i) Betreft de kennisgeving leerlingen, die toegelaten zijn, nadat de oefeningen reeds waren aangevangen, dan is in het hoofd het woord „Opgaaf" te vervangen door „Aanvullingsopgaaf" de uitdrukking „te openen" te vervangen door: „geopende', en de uitdrukking „te bestendigen door: „bestendigde'. 1 Naam en voornaam of voornamen. 3) Slechts in te vullen, wat van toepassing is. 4) Van tijdelijke of bhjvende wijziging in de opgegeven lesdagen en lesuren, van het tijdelijk of blijvend gebruik maken van eene andere oefeningsgelegenheid dan in de opgaaf is vermeld, zoomede van tijdelijke onderbreking of van staking van de oefeningen wordt, zoo eenigszins mogeUjk niet minder dan zeven dagen te voren, kennis gegeven aan den inspecteur, wien tevens binnen zeven dagen bericht wordt gezonden omtrent de leerlingen die aan de oefeningen niet meer deelnemen. Eisch.en voor het diploma van lichamelijke geoefendheid. Voor mannelijke leerlingen. [it te voeren: ï. Vrije oefeningen in standen. Eén regelmatige oefening, vierdeelig, meerledig; (In deze oefening mogen niet voorkomen: grootere dan halve draaien om de lengte-as, standen op één been met horizontale zweefhoudingen of standen, waarbij slechts één been diep gebogen is). 2. Beperkt vrije oefeningen. Eén regelmatige oefening, zesdeelig, meerledig, welker onderdeden bestaan uit: a. het komen tot ligsteunen op beide gestrekte of gebogen armen en op beide of op één voet, op één gestrekten arm en beide voeten; b. eene oefening in den ligsteun. (Bij a. zijn uitgezonderd oefeningen met grooteren dan een halven draai om de lengte-as en bij b, het doorhurken en kreitsen — kringspreiden — der beenen). 3. Combinaties van stok- en vrije oefeningen. Eén regelmatige oefening, vierdeelig, waarin voorkomen ten minste twee en ten hoogste drie der volgende bewegingsvormen: overheffen van stok of been, ook doorspreiden; polsdraaien binnenwaarts met één hand; stooten; slaan. (Hierbij zijn uitgesloten oefeningen met polsdraaien links _en rechts onmiddellijk na elkaar, alsmede het overstappen; voor de 'met de stok-oefeningen te combineeren vrije oefeningen gelden dezelfde beperkingen, als boven voor deze oefeningen zijn aangegeven). B. 1. Brug. Eén oefening, ontworpen uit ten minste drie der volgende oefeningsvormen: het komen tot zit- of ligsteun (ook vluchtig] uit hang of stand; zwaaien in bovenarmenhang of in steun op gestrekte armen; zit-veranderen; kreitsen met één been tot zitsteun; borst- of rugsprong, voorafgegaan door ten minste één voorwaartschen of achterwaartschen zwaai in steun op gestrekte armen, en gevolgd door eene na-beweging. 2. Rek. Eén oefening, ontworpen uit ten minste drie der volgende oefeningsvormen: met draaien om de breedte-as komen van stand or hang tot streksteun borstlings of tot zitsteun (geen „kippen"); uit streksteun draaien om de lengte-as oi om de breedte-as tot steun; het komen tot streksteun ruglings en uit dien steun met draaien om de lengte-as overgaan tot gebogen omgekeerden hang borstlings; kniedraai of -zwaai binnen of buiten den handengreep; zwaaien in hang. Neer- of afsprong ook met i/4 of Yj draai en eene nabeweging. (In deze oefening mogen geen buigsteunen en mag' geen ruglings omtrekken voorkomen). 3. Ringen. Eén oefening, ontworpen uit de vormen onder a. of uit die onder b. genoemd. a. zwaaien in hang (ook omgekeerden hang); overgaan van den eenen hang in een anderen met of zonder draai om de lengte- of breedte-as tijdens hetzwaaien; neersprong, ook voorafgegaan door ]/* of 1/3 draai. b. sprong tot streksteun en duikelen tot hang; komen tot een tweeledigen hang en eene oefening in dien hang; draaien om de breedte-as. (Bij de oefeningen, onder a. bedoeld, zh'n de oefeningen in het z.g. disloqueeren uitgesloten). Opmerking: Bij de bovengenoemde oefeningen, onder B bedoeld worden de neer- of afsprongen en de nabewegingen niet bij de bewegingsvormen gerekend, die meetellen bij het opgegeven aantal van 3. C. I. Klimmen. Eén klimoefening, nl. met gebruikmaking der beenen en telkens met ombuitelen tot gebogen omgekeerden hang en opgetrokken knieën in één touw klimmen, zóó dat met vier keer ombuitelen en telkens hooger grijpen der handen ten minste eene hoogte van 4 M. is bereikt. (Uitgangsstand en -houding vóór den aanvang : stand op één been, het andere gestrekt achterwaarts geheven; de handen in buitengreep om het touw, de bovenste hand niet hooger dan 1,70 M. van den grond). Het dalen geschiedt eveneens met gebruikmaking der beenen en met terugbuitelen. Het klimmen en het dalen ononderbroken en niet vlug uit te voeren. 2. Kogelstooten. Twee oefeningen, nl. een kogel van 7,25 K.G. éénmaal met den linker- en éénmaal met den rechterarm vèrstooten. Geen der beide stooten mag minder zijn dan 5,50 M. en beide bij elkaar geteld niet minder dan 11,50 M. (Vóór, tijdens of na den stoot mag hij, die stoot, niet voorbij de beginstreep komen; voorwaarts buigen of neigen van den romp zondér aanraking van den grond met ééne of beide handen is geoorloofd). Aan eiken. stoot, zoowel links als rechts, gaat een gelijkzijdigen schijnstoot vooraf (zonder kogel), zoodat ononderbroken en langzaam de bewegingen, voor het uitvoeren van een goeden stoot vereischt, worden nagebootst. 3. Staafwerpen. Eén worp met den linker- of den rechterarm met eene staaf van 1 M. lang en 3 K.G. zwaar, zóó, dat het vóór- of werp-einde van de staaf gedurende het zweven naar voren blijft en den grond niet eer "raakt dan op een loodrechten afstand van 7,50 M. van de beginstreep. (Aan eiken worp gaat een schijnworp vooraf; zie ook bepalingen 0 2). D. Eénledig springen: 1. Hoogspringen. Twee sprongen, één met afstoot (het tot zweven brengen van het lichaam) met den linker- en één met den rechtervoet. De horizontale afstand van het lijntje (de lijntjes) tot de voorzijde van de te gebruiken gewone springplank is 1,20 M. (De aanloop is vrij). 2. Vèrspringen. Twee sprongen, één met afstoot met den linker- en één. met afstoot met den rechtervoet van eene gewone springplank. (De aanloop is vrij). 3. Gemengde sprong. Eén driedeeligen sprong, waarvan de eerste twee deelen loopsprongen zijn en het derde deel een gewone vertesprong is. (De eerste loopsprong wordt uitgevoerd over een lijntje, dat 2 d.M. hoog en 1,20 M. ver van de plank (plaats van den eersten afstoot) hangt; de tweede loopsprong is een vertesprong; aanloop en afstoot naar keuze van den springer). ■ Tweeledig springen-: 1. Polsstok-hoogspringen. Eén hoogtesprong. (Aanloop, stokhouding en afstoot zijn vrij; de stok moet .tijdens het zweven teruggeworpen worden en mag het lijntje (de lijntjes) niet aanraken; het neerkomen moet geschieden op beide voeten met half gebogen beenen en met den rug naar het toestel gekeerd. De horizontale afstand van de plank tot het lijntje (de lijntjes) is ten minste 1,60 M.) 2. Rek-lij nspringen, Twee sprongen, één uit streksteun borstlings, nl. rugwaarts duikelen tot vluchtigen gebogen omgekeerden hang en rugsprong over een lijntje, dat 1,00 M. hoog en 1.00 M. van den rekstok hangt; de 'tweede sprong wordt gedaan uit parallel-sluitstand achter den rekstok, nl. met opsprong uit sluitstand tot vluchtigen, gebogen omgekeerden hang, gevolgd door rugsprong zonder draai over een op 1,55 M. hoog en 1,00 M. ver gehangen lijntje. De rekstok is bij beide sprongen 1,70 M. hoog gesteld. F. 1. Evenwichtsoefeningen. Twee oefeningen; Voorwaarts gaan met vrije armhouding over een evenwichtsboom van 5 M. lengte (en 1,5 tot 2 d.M. dikte) tot de helft der lengte; in het midden van den boom overgaan* tot spreidzit (steun) achter de handen en met of zonder voorzwaai der beenen komen tot stand op den boom en verder tot het einde van den boom voorwaarts gaan. (De boom ligt 1 M. boven den grond). 2. Snelloop. Eén loopoefening: 100 Meter af te leggen in ten hoogste 16 seconden op eene rechte baan of op een harden weg. 3. Gewichtheffen en -drukken. Ononderbroken viermaal eene vierdeelige oefening, elk deel in de f maat van het gewone marschtempo; aldus: Dwars over een springtijntje, op 2 springstaanders ter hoogte van 2 d.M. opgehangen, ligt een halter van 30 K.G. De leerling gaat in hal ven spreidstand zijwaarts ,over het lijntje achter den halter staan» en tilt dezen zoover op, tot het lijntje gespannen is. Nu met .rompstrekken in 3 tellen geleidelijk zonder rukken den halter tot vóór de borst, dicht bij de kin heffen en daarna zonder stooten in 3 tellen omhoog drukken, armen gestrekt. In 2 X 3 tellen den halter langs denzelfden weg terug brengen tot hij het lijntje raakt; den vierden keer wordt de halter neergelegd. Voor vrouwelijke leerlingen. Uit te voeren: A. 1. Vrije oefeningen in standen. Eén regelmatige oefening, vierdeelig, meerledig. (In deze oefening mogen niet voorkomen grootere dan halve draaien om de lengte-as, standen met één of beide beenen diep gebogen of met horizontale zweefhoudingen). 2. Vrije oefeningen in het voortbewegen. Twee oefeningen, waarin geen grootere dan J draaien mogen voorkomen; deze ook te combineeren met eenvoudige armoefeningen, doch niet op elk deel van den meerdeeligen pas eene armbeweging. De aaneengeschakelde passen zijn hoogstens zesdeelig. (Oefeningen met wisselopsprong zijn uitgesloten). 3. Combinaties van stok-oefeningen met vrije oefeningen in standen. Eén regelmatige, vierdeelige oefening, waarin ten minste twee der volgende bewegingsvormen voorkomen: over- of opheffen van den stok; polsdraaien binnenwaarts met één hand; weerhoudingen; stokzwaaien, deze laatste ook met één hand uit te voeren. (De stok mag niet als handtoestel dienst doen en voor de met de stokoefeningen te combineeren vrije oefeningen gelden dezelfde beperkingen als onder A 1 zijn aangegeven.) B. t. Brug. Eén oefening, waarin voorkomen ten minste drie der volgende vormen: zwaaien in steun op gestrekte armen; afwisselingen en verbindingen van zitten of (en) van ligsteunen op gestrekte armen; af- en uitsprongen, gevolgd door nabewegingen. (Bij de zitten mogen niet voorkomen zitten met zijwaarts gespreide beenen, en bij de af- of uitsprongen borst- of zijlings geen sprongen, waarbij beide beenen over beide leggers bewegen.) 2. Ringen. Eén oefening in het zwaaien in hang aan gestrekte of in vlugtigen hang aan gebogen armen; het komen tot en het onderhouden van den zwaai door middel van aanloopen of afstooten; draaien voorwaarts of (en) achterwaarts om de lengte-as; neersprongen ook voorafgegaan door draai om de lengte as en gevolgd door nabewegingen. (Het totaal aantal opwaartsche zwaaien is ten hoogste 8). 3. Horizontale of liggende ladder. Eén oefening, waarin voorkomt: aansprong tot strekhang ook vooraf gegaan door pasjes of sprongetjes; armbewegingen in den strekhang of strekhangzwaai • (ook voortbewegen met draai). De oefeningen zijn ook te onderbreken met vluchtige neer- en opsprongen met of zonder draai. (Het aantal bewegingen in hang na elkaar uit te voeren mag niet meer bedragen dan 8): C. li Evenwichtsboom. Eén oefening, bestaande uit: a. een voortbewegend gedeelte, nl. een wijze van gaan ook te onderbreken met natellen en te combineeren met arm- of stokhoudingen (geen arm- of stokbewegingen); b. een gedeelte uit te voeren in standen op beide voeten of deelen er van ook met een halven draai om de lengte-as, of in stand op één gestrekt been met verticale romp-houding. (De boom ligt met den bovenkant 2,5 tot 3 d.M. boven den grond, hij heeft eene lengte van 5 M. en eene dikte van 1,5 tot 2 d.M.; wijzen van voortbewegen met hup(pen) of sprong(en) zijn uitgesloten). 2., Schuine ladder. Eén oefening in het stijgen en in het dalen in éénledigen strekhang of strekhangzwaai. Het stijgen moet in dwarshang geschieden, te beginnen uit hang en niet onmiddellijk na den aansprong (het stijgen uitsluitend aan de sporten of met gelijktijdig verplaatsen der handen is uitgesloten); het dalen mag ook met half gebogen armen plaats hebben. (De ladder wordt zóó schuin gesteld dat de achterkant der stijlen met het horizontale, vlak, achter het toestel gedacht, een hoek van ongeveer 60° vormt. Het begin en het eindgedeelte van het stijgen liggen schuin gemeten 1,5 M. van elkaar en zijn op de ladder aangegeven). 3. Balslingeren (werpen). Twee worpen, één zonder en de ander met voorafgaanden halven draai om de lengte-as; de slingerbal (met lus) moet geworpen worden over een 3 Meter hoog en 8 Meter ver gespannen koord en moet binnen een baan (strook) van 10 Meter breedte neervallen. Eénledige sprongen: 1. Hoogspringen. Twee sprongen met vrijen aanloop, één met afstoot met den linker- en één met afstoot met den rechtervoet van eene gewone springplank over een op 8 d.M. hoogte gehangen lijntje (koord). De horizontale afstand van de voorzijde der plank tot het lijntje is 1 M.; de neersprong in sluitstand kan gevolgd worden door nabewegingen zonder of met draai om de lengte-as. 2. Vér springen. , Twee sprongenmet vrijen aanloop, nl.: a. één met afstoot met beide voeten over een afstand van 1,20 M. en b. één met afstoot met eén voet over een afstand van 2,50 M. Bij beide sprongen wordt gebruik gemaakt van eene gewone springplank; de neersprongen hebben plaats in sluitstand en kunnen gevolgd worden door een nasprongetje al of niet met draaien om de lengte-as. Diploma van lichamelijke geoefendheid. 0) Graad. (Artikel 23 der Beschikking betreffende de lichamelijke oefening.) De Commissie voor het gezamenlijk onderzoek in de provincie verklaart bij deze, dat • ; , geboren den 19 te , 0p den hieronder vermelden datum heeft voldaan aan de eischen ter verkrijging van het diploma van lichamelijke geoefendheid in den $ graad en dat-gg ten bewijze daarvan dit diploma is uitgereikt. , den 19 Namens de Commissie, Voorzitter. ') In te vullen met schrijfletters. Secretaris. Bijlage VIII, met Modellen A, B, C, D. Bepalingen betreffende het gezamenlijk onderzoek en het toekennen van het Diploma van lichamelijke geoefendheid. De voorzitter der commissie brengt den datum, waarop het onderzoek zal worden ingesteld, ten minste 2 maanden te voren ter kennis van de leiders (leidsters) der groepen van leerlingen. Hij doet daarbij tevens opgaaf van de hoofdnummers der gezamenlijk uit te voeren oefeningen. Aan deze oefeningen doen alle leerlingen, die aan het onderzoek deelnemen, zonder uitzondering mede. Bedoelde oefeningen worden door den voorzitter of het daartoe door dezen aangewezen lid der commissie ontworpen op den voet van het bepaalde onder A en B der programma's van eischen voor het diploma. De leiders (leidsters) der groepen zenden ten minste eene maand vóór den in het eerste lid bedoelden datum aan den voorzitter der commissie opgaaf betreffende de leerlingen, die aan het onderzoek zullen deelnemen. Deze opgaaf is ingericht overeenkomstig het bij deze bijlage gevoegde model A. De voorzitter verzamelt voor zichzelven de opgaven model A in eene lijst, ingericht overeenkomstig het bij deze bijlage gevoegde model B. Ten behoeve van het onderzoek ter verkrijging van het diploma worden, met betrekking tot de onder A en B deiprogramma's omschreven eischen, door drie daartoe door den voorzitter aangewezen commissieleden, onafhankelijk van elkander, oefeningen ontworpen en wel voor elk dier eischen één oefening voor de mannelijke en één voor de vrouwelijke leerlingen. Deze oefeningen moeten ten minste 14 dagen vóór den aanvang van het te houden onderzoek in het bezit zijn van den voorzitter der commissie, die ze, al of niet gewijzigd, tot het gewenschte aantal laat vermenigvuldigen, ten einde even vóór den aanvang van het onderzoek een exemplaar daarvan te kunnen uitreiken o. a. aan ieder van de leiders (leidsters) der groepen leerlingen. De voorzitter roept de commissie ter plaatse, waar het onderzoek zal worden, ingesteld, bijeen tegen een namiddaguur van den dag vóór dien, voor het onderzoek vastgesteld. De voorzitter verdeelt alsdan' de met betrekking tot het onderzoek te vervullen functiën over de leden der commissie en laat door loting bepalen, welke van de 3 oefeningen, voor elk der onder A en B der programma's omschreven eischen ingezonden, bij het onderzoek als verplicht-zal gelden, onderscheidenlijk voor de mannelijke en de vrouwelijke leerlingen. De beoordeeling geschiedt naar de volgende schaal: 5 uitmuntend, 4 goed, 3 voldoende, 2 onvoldoende, 1 slecht. Het onderzoek. Als algemeene regel geldt, dat, ingeval dit door de betrokken commissieleden om eenige reden billijk bf wenschelijk wordt geoordeeld, eene oefening mag worden overgedaan. De leider (leidster) van eene groep mag de oefeningen met betrekking tot de eischen, omschreven onder A van de programma's, zelf door zijne (hare) leerlingen doen uitvoeren. Deze oefeningen worden eerst onderbroken, d. w. z. op bevel en teeken, eenmaal naar links en eenmaal naar rechts uitgevoerd en daarna in aangegeven maat en tempo eenmaal naar beide zijden herhaald. Elk der oefeningen, met betrekking tot de eischen aangegeven onder B van de programma's, wordt terstond in haar geheel, zooals ze omschreven is, uitgevoerd. Bij sprongen over een koord of lijntje mag dit tijdens het zweven niet worden aangeraakt. De lengte van een sprong wordt bepaald door den afstand, gemeten van de' aangegeven plaats van atstooten (voorzijde der springplank) tot het dichtstbij zijnde punt van aanraking (voet of hand) met den grond of de mat. Bij de oefeningen in het éénledig springen en in het springen met gebruikmaking van den polstok mag een proefsprong op mindere hoogte of over korteren afstand worden gedaan. Om het onderzoek te bespoedigen kunnen bij het een- en tweeledig hoogspringen 3 lijntjes op verschillende hoogten boven elkaar worden gehangen. Om bij de na te noemen oefeningen „voldoende" te behalen moet, Voor zooveel dit bij de omschrijving der programma' eischen met anders is bepaald, door de mannelijke leerlingen worden voldaan aan het navolgende: Bij het éénledig hoogspringen mag geen der sprongen linksen rechts lager zijn dan 1 M. en moeten de beide sprongen links en rechts bij elkaar geteld, ten minste 2,30 M zijn Bij den ééndeeligen vertesprong mag geen der sprongen minder zijn dan 3,25 M. en moeten beide sprongen b« elkaar geteld ten minste 7 M. zijn. Bij den gemengden sprong moet de gezamenlijke lengte der deelen, zijnde de grootte van den driedeeligen sprong ten minste 7,50 M. bedragen. *P™ng, ten i ™Ü™et P°lsstok-ho°g-springen is een hoogte van ten minste 1.70 M. vereischt. De uitslag wordt bepaald als volgt: van elk der groepen van oefeningen met betrekking tot de eischen omschreven onder A, B enz., wordt het gemiddelde cijfer der toegekende punten bepaald (zie het bij deze bijlage geveegde model C); J s 2 X het gemiddelde cijfer van groep A en 2 X dat vangroep B worden opgeteld bij eenmaal de gemiddelde cijfers bij de andere groepen toegekend; deze som, naar boven of beneden afgerond, geeft het totaal der behaalde gemiddelde cijters; bij de afronding worden deelen van i/9 en meer voor een geheel gerekend en vallen deelen van minder dan '/„ weghef aldus bepaalde totaal der behaalde gemiddelde cijfers wordt (zie het bij deze bijlage gevoegde model D) gedeeld door het aantal groepen van oefeningen + 2, zoodat voor mannelijke leerlingen de deeler is 8, voor vrouwelijke leerlingen 6- liet hierby verkregen quotiënt wijst het eindcijfer aan, dat,'met het laagste der behaalde gemiddelde cijfers, voor den uitslag beslissend is. Dit laatste evenwel met dien verstande, dat het diploma in den eersten en den tweeden graad uitsluitend kan worden behaald door leerlingen van 18 jaren en daarboven en dat de 17-jarige uitsluitend het diploma in den derden graad kunnen verwerven. Een voorbeeld- ter verduidelijking: De leerling heeft de volgende gemiddelde cijfers behaald, voor groep: A 33/8, B 31/,,, C 4, D 3V3, E 4, F 3. Het totaal der behaalde gemiddelde cijfers = 2 X 32/3 -f2 X 87, + 4 + 37„ + 4 + 3 = 287, = 28. Het aantal oefeningen-groepen A—F is 6. De deeler is 6 + 2 = 8. Het eindcijfer van het onderzoek voor dien leerling is 28 : 8 = 37j. Met inachtneming van hetgeen ter zake hiervoren is bepaald in verband met den leeftijd der leerlingen, wordt het diploma toegekend: in den 3den graad aan hem of haar, die als eindcijfer ten minste 3 en voor geen der oefeningen-groepen A, B enz. een lager gemiddeld cijfer dan 3 heeft behaald, zoomede aan hem of haar, die hoogere cijfers behaalde doch jonger is dan achttien jaar; in den 2den graad aan hem of haar, die actuien jaar of ouder is, als eindcijfer ten min'ste 37a en voor geen der oefeningen-groepen een lager gemiddeld cijfer dan 373 heeft verworven ; in den lsten graad aan hem of haar, die achttien jaar of ouder is, als eindcijfer ten minste 4 en voor geen der oefeningen-groepen een lager gemiddeld cijfer dan 373 heeft behaald. Eene verklaring, waaruit, naar het oordeel der commissie, op aannemelijke wijze blijkt, dat de leerling bedreven is in zwemmen, roeien, schaatsenrijden of een der z.g. veldspelen, strekt tot zijne (hare) aanbeveling. t Model A. provincie .; ; GEMEENTE (') [ Gezamenlijk onderzoek in 19 OPGAAF betreffende de leerlingen, die van de groep onder leiding van ondergeteekende aan het onderzoek deelnemen. | NAMEN jVrüwillig uit te voeren «a m extra-nummers. 'i> | i i—— — — —— i g VOORNAMEN. plaats, jaar. datum. Aanduiding. Duur. 1 I 2 3 4 I 5 6 j 7 1 Bogaerts, Reinier Michiel . . . | Utrecht 19.. j 16 Januari \ 2 Franssen,- Eduard Füip ..... „ 19.. 2 Augustus Knots- 3 I Hanekamp, Jan 1 oefeningen I iu min- Cornelis ... De venter 19.. 20 Juli pblsstok- | 4 Welters, Gerard I verspringen » i Hendrik Willem ! Echt 19.. 20 Februari 5 | Kareis, Lodewljk. I „ 19.. 31 Mei I , den 19 (-) - Aan den Voorzitter van de commissie voor het onderzoek in opgemelde provincie te ^ leider De leidster- der (handteekening) i) Te vermelden de gemeente, waar de groep geoefend wordt. J" Te vermelden het volledig adres van den leider (de leidster). Model B. PROVINCIE Gezamenlijk LIJST M. houdend " o^'vm en ddULeeKemngen netrerlende deelneming aan het onder in § - Geboorte- | NAMEN EN VOORNAMEN. \~ ~ j> plaats. jaar. datum. h s. I 4, 1 5, : assssr utrecht nr i-p 3 Hanekamp, Jan Cornelis Devrater }S " ^ÏT*™ 4 Welters, Gerard Hendrik Willem Echt 9 • ' £ ■ 5 Kareis, Lodewh'k }? ' ' 20 Feb™ari 6 van Dam, Willem w " -V 31 Mel 7 Poelwijk, Arie Constant ^" ^September 8 Stam, Anthonie Pieter 1n ' ' f " enz. I '' 19 • • 1 April ■ L I '.. Het verdient lanbevehnTvoor„TwAt^eS'd„erJ^0_eP«n..in °Pgaven model A zijn vermeld, worden ifi rfBM ifi.t f)« wh±1 iïï? m^«'Üke en vrouwelijke leSeen, «taZS S£J3g^B0-tia ."ouweUjke leerlingen —t,u^ uidgou geuurenae net onderzoek aoed zirühnnr w C,7,™~ luaiuioiuKe leernng staat 2) De kolom™™ a 10 ^ , . . gom ztcfltoaar net nummer, waaronder zit ondersoheMonmir^ „ „ j.a nuiuou na ae Deemdieine- van u : ... _ onderzoek in 19.... . mannelijke , ,. . vrouwelijke leerlmgen> die m opgemelde provincie voor zoek zijn opgegeven. Namen van Aanteekening2) van den uitslag van het rt»00m0^tm W„,L„ leiders , ~\ onderzoek ten aanzien van de in kolom de gemeenten, waar| de door wie 2 vennelden. Het diploma Niet de in kolom 2 vermelden geoefend zijn. 0pge- nietver. verworven in den komen, worven. i— ■ H 3en graad. 2cn graad. Ie» graad & I 7, | 8. | 9. 10. 11. 12. Utrecht \ / 1 ; » I H. . . M. G. J. I — — 1 I ■ _ _ Baarn j j ^ „ > van D. . . W. ) 1 _ ingeschreven en wel eerst alle mannelijke en vervolgens alle vrouweliike lfierlinp-en f^l^o J^e 1J „ •aan -r 5 4 4£ 4 4 3 3f 8 71 3| 3| 4| 3| 30| 31 3| 6 4 4 4 4 4 4 4 4 3 4 4 3| 4 3 4 3f 4 5 4| 3 4 4 3| 8 8 3| 3| 4j- 3f 311 32 3f enz. tot het cijfer, aangevende het gezamenlijke aantal der aan het onderzoek deelnemende mannelijke en vrouwelijke leerlingen. 1) Het verdient aanbeveling voor elk volgend 50-tal nummers eene afzonderlijk lijst aan te leggen. Model D. PROVINCIE Gezamenlijk onderzoek in 19 UITSLAGLIJST x) voor'™^ leerlingen. Tot geheelen Toegekend het diploma3) afgerond . Het laagste totaal der " der behaalde m den g behaalde jg gemiddelde 2 gemiddelde ïg, cijfers in de leertijd. | cijfers in de « oefeningen- derden tweeden eersten § oefeningen- J groepen. d d ^(j. • S groepen. m 5 & 1 I 2 3 4 1-5 6 7 8_ 3 28 31/! 3 • 18 jaar 1 — . 4 31 3'/8 3Vs 19 „ — 1 — 5 31 3'/8 32/3 17 , 1 — — 6 32 4 32/3 19 ' » ~~ ~~ 1 1) Op deze lijst worden uitsluitend overgenomen de nummers van lijst model C, die voor elk der oefeningen-groepen een gemiddeld cijfer hebben van ten minste 8 en wier tot geheelen afgerond totaal der behaalde gemiddelde cijfers in de oefeningengroepen ten minste 24 bedraagt als het geldt mannelijke, ten minste 18 als het geldt vrouwelijke leerlingen. 2) Dit cijfer wordt verkregen door het totaal, vermeld in kolom 2, te deelen door 8 als het mannelijke leerlingen, door 6 als het vrouwelijke leerlingen betreft 3) Vereischten zijn: . voor het diploma in den derden graad: een eindcijfer van ten minste 3 en geen lager gemiddeld cijfer in elk der oefeningen-groepen dan 3; voor het diploma in den tweeden graad: een eindcijfer van ten minste 8i/2, geen lager gemiddeld cijfer in elk der oefeningen-groepen dan 31/3 en een leeftijd van 18 jaar of daarboven; ... . ^ , voor het diploma in den eersten graad; een eindcijfer van ten minste 4, geen lager gemiddeld cijfer in elk der oefeningen-groepen dan 31/2 en een leeftijd van 18 jaar of daarboven. Bijlage IX. VERSLAG nopens het onderzoek naar de vorderingen der groepen van leerlingen in de hierna vermelde' • gemeenten der provincie g Namen en voornamen D . I Bevinding Namen § der „ der Éi .... waarop , . der J ol^-n het getuigs-chrift: het ^denngen. gemeen- e ~~ —r~—=— onder- L'g . ■é ten. § leiders leidsters zoek is ge- pjp ■£1 § §> p der groepen. der groepen. houden. •= ï % 60 g , | j I . ( 1 Dirks, Willem — 14 Sept. — — — 1 A- \ 2 Dirks, Willem j — 14 „ — — 1 — „ 3 Aarts, Jan Evert — 15 „ — — 1 — „4 — Boom,Wilhelmina 16 „ — — — 1 „ 5 Peek, Alida 16 „ — 1 C. 1 Steller, Pieter 29 „ — — 1 — „ 2 — Zalm, Agatha 29 , — — 1 — P. 1 Poortman, August — 10 Oct. — — — 1 R. 1 — Bijl, Hendrika 10 „ — — 1 — | | | , den November 19. . . De bezitter (bezitster) der akte van bekwaamheid voor middel baar onderwijs in de gymnastiek, belast met het onderzoek, (handteekening) Aan den Heer Inspecteur van de lichamelijke opvoeding in de inspectie té