W. DE» HAAN- UTR&CHT HET LAND VAN DE LOTUS VAN DE ZON HET KARNEN VAN DEN OCEAAN DES TIJDS UIT HET SANSKRIET-MANUSCRIPT IN HET ENGELSCH VERTAALD DOOR F. W. BAIN UIT HET ENGELSCH VERTAALD, EN TOEGELICHT DOOR HENRI BOREL VOORWOORD. IT boekje „Het Land van de Lotus van de Zon" is het derde, dat in de serie „Het Karnen van den Oceaan des Tijds" verschijnt, waarvan de eerste twee, „Koning Soeryakanta" en „De Koningin van den Dageraad", verleden jaar bij denzelfden uitgever het licht hebben gezien. De engelsche titel van dit deeltje is „The Descent of the Sun". Elk deel dezer serie is een apart, afgerond geneei, voiKomen begrijpelijk zonder de andere te hebben gelezen, maar voor de verklaring der mythologische beteekenis van allerlei reeds in het eerste deel voorkomende goden, dan wel van eenige mystieke sanskriet-uitdrukkingen, verwijs ik in dit deeltie, waar noodig, naar het verklarende Aanhangsel in het eerste deel „Koning Soeryakanta". De noten onder aan de bladzijden, tenzij met H. B. gemerkt, zijn van F. W. Bain. Vddraan de engelsche uitgave staan, onder den titel „De Illusie van een Wakenden Droom", in versvorm de volgende, hier in proza overgebrachte regelen; „Als een Schijf van de Maan in den schaduw van de Aarde ondergaat de Geest bezwijming in den voorhof van Geboorte; hij droomt tijdelijke smart, en draagt wazige tinten van den Hemel, herwaarts en derwaarts geslingerd als een bobbel schuim op den Oceaan van de Wereld". Dit deeltje is een leerzame illustratie, in schoonen, dichterlijken vorm, van de begrippen Karma en Reïncarnatie, en van de droom-achtige onwezenlijkheid van alle leven. HENRI BOREL. 29 Januari 1919. INTRODUCTIE (VAN DEN SCHRIJVER). Ziehier een sprookje dat ik vond in een oud Hindoe-manuscript. OOALS de titel aantoont is het een zonne-mythe. Letterlijk vertaald luidt de naam: De Glorie van het Nedergaan van de Zon. Maar dit is enkel het exoterische, physieke omhulsel van de innerlijke, mystieke beteekenis, die is: De Goddelijke Luister ') van de Nederdaling (Incarnatie) van Hem, die Drie Stappen nam, n.1. Vishnoe of de Zon, de latere Krishna of Hindoesche Apollo. En deze bijnaam van de Zon wordt verklaard door de welbekende passage uit de Rig-Veda (I. 22. 17b): „Drie Stappen schreed Vishnoe: driemaal zette hij zijn voet neer" Een mythologische uitdrukking voor het opgaan, het zenith en het ondergaan van de Zon. Maar de oude prachtige eenvoud van de Rig-Veda werd bedorven door latere Pauranische glossen, en Vishnoe, volgens de nieuwe legende werd gezegd zijn tegenstander, Bali, bedrogen te hebben, door in zijn Dwerg- ff* (= Lak8hmi' ** Aanhangsel I van Koning Soeryakanta), beteekent óók een Heilige Lotus, en het is de naam van de 1Z- der 16 schijven (stukken) van de Maan. Incarnatie over de drie werelden te schrijden. In onzen titel wordt een verschillende wending gegeven aan het oude idee, dat wij zouden kunnen uitdrukken door te zeggen dat de stappen beginnen, niet met het opgaan, maar met het ondergaan van den Zon: zijn ') Nederdaling, zijn geheimzinnige periode van Duisternis, zijn weder Opgaan. Dit is de omgekeerde Loop, of Cyclus, van den Zon, die den geest van den primitieven mensch zoozeer bezig hield, en een symbool scheen te zijn van het mysterie van Geboorte en Dood. En deze onze geschiedenis is een vreemde, die aan den vertaler niet onwaardig scheen om in een engelsch kleed te worden gestoken, daar zij zóóveel in haar kleinen omvang bevat dat, zooals de Franschen zeggen, donne a penser» Absoluut Hindoesch in haar vorm en geest, is zij voor een Engelschman vol associaties, en natuurlijke overeenkomst met die filosofische mythologie, waarvan brokken en fragmenten hem gemeenzaam zijn door de geschiedenis van den Zondenval en de poëzie van Milton, door menig oud sprookje, door sommige toespelingen van Pythagoras en Plato, en sommige oude godsdienstige legenden. Lux in tenebris: een verblindend licht in de diepste duisternis: de nacht van de zon: een hemelsch lichaam, gedoemd om zich met sterfelijkheid te bekleeden, en gedurende zekeren tijd te lijden in deze lagere wereld van duisternis, geboorte en dood: op ongeveer dergelijke wijzen kunnen wij haar centrale idee uitdrukken. Maar voor den lezer, die niet bekend is met Sanskriet, kan het de moeite waard zijn er op te wijzen dat er een gesluierde zinnebeeldige toespeling doorheen loopt, die hij niet in staat zou zijn te ontdekken, op de leer der Sankhya filosofie van Kapila (die ouder is dan Thales), volgens welke het de plicht is van Purusha, het archi-type van den geest van den mensch, het Oorspronkelijk Mannelijke, om te jagen en te vervolgen Prakriti, de vrouwelijke personificatie van de stoffelijke ') Zon is in 't Sanskriet mannelijk. Natuur, het Eeuwige Vrouwelijke, totdat hij haar vindt: als wanneer zij oogenblikkelijk verdwijnt „als een tooneelspeelster" '). In dit opzicht herinnert de geschiedenis eenigszins aan de Gita-Gowind van Jayadewa, die volgens een school van uitleggers handelt over de ziel, gepersonifieerd als de liefelijke Radha, in haar zoeken naar het Goddelijke. Want bij de Hindoes worden de aardsche en de hemelsche liefde altijd met elkaar verwisseld. En laat niemand veronderstellen, dat de les, belichaamd in deze bladzijden, verouderd of dood is in het Indië van heden ten dage. Ik schreef de laatste regels van deze vertaling laat op een' avond, en ik ging uit in de schemering naar de brug over de rivier, ongeveer een half mijl ver. Er was geen ademtochtje wind. Het was een nacht, even stil als die, welke lang geleden Medea uitkoos om er haar betooveringen in te doen werken: niets bewoog dan de fonkelende sterren; alles beneden was gedompeld in slaap, iedere boom was een schilderij, ieder blad scheen uitgesneden in steen; alleen, nu en dan, vloog een „vliegende hond" schreeuwende uit een tak2). En toen ik op de brug stond, hoorde ik een vaag geraas van tam-tams, komende uit de vèr-verwij derde stad der Peshwa's. Ik keek naar het Westen, de rivier op. De zon was ondergegaan, een rossigen gloed achter zich latend, die hooger op in den hemel verbleekte in duisternis: en precies op de randen van de kleuren, in dat bad van nilalohita, dat purper-rood, dat een geliefkoosde bijnaam is van Shiwa, hing, als een ding in een droom, de liefelijke schijf van de nieuwe maan, één dag oud. Alles werd weerkaatst in den stillen spiegel van het breede tapijt van water, gevormd door de rivier-B u n d of dam. ') Vanuit dit gezichtspunt zou de periode van Nacht zijn het heerschen van T a m a s, een der drie groote categorieën van die filosofie; de kwaliteit van Duisternis als tegenovergesteld aan Licht, van Onwetendheid als tegenovergesteld aan Kennis, van Goed aan Kwaad, van de wereld Beneden aan de wereld Daarboven. 2) Een „vliegende hond" is een zeer groote 'vleermuis, in Ned. Indië „kalong" geheeten. H. B. Ik keerde mij om. Aan den Oostkant, onder de brug, loopt de rivier in gescheiden vijvers. Alles was begraven in donker en somberheid. Maar ongeveer tweehonderd yards verder, op den rechteroever, was er een roode vlek, en dansende vlammen. Men was bezig op den oever een lijk te verbranden, waarvan de vroegere bezitter aan de pest was gestorven. Want hier in Poona is het nu, als in de oude dagen van Homeros, ald dè nvgai vexvcav xatovto êa/ieial.... Plotseling zeide een stem achter mij: Zij branden goed in een' kouden nacht. Ik keek rond. Naast mij stond een Hindoe, wiens ware naam ik het niet geoorloofd vind te vermelden. Zijn witte kleederen waren geheel bevlekt en bespat met rood, want het Heilige Feest had zijn merk op hem achtergelaten. Wel, Wishwandth, zeide ik, wat zijt ge hier aan 't doen? Of zijt ge, evenals ik, hier enkel gekomen dekhne ke wéste, om de zon te zien ondergaan en „lucht te eten"? Wishwandth wierp een zorgeloozen blik naar den hemel. Ja, zeide hij, het ziet er van hier goed uit: maar ik heb het al zoo dikwijls gezien. Het was gisteren nieuwe maan. En heel gauw zal hij ') oud zijn. Kijk, Wishwanéth, hier gebeurt iets vreemds. Zie, daar aan dien kant is de maan, de zon volgende om te rusten in een bad van vuur, en zij zullen er morgen des te mooier om verschijnen. Maar kijk nu eens daar beneden. Daar is nog een ding, verdwijnende in het vuur. Maar hoe zal het met dat gaan? En ik wees naar den brandenden houtstapel aan den anderen kant. De Hindoe keek er een oogenblik met vasten blik naar, en toen naar mij. „Het zal precies hetzelfde zijn," zeide hij. „Wat? denkt ge dat dat weer terug zal komen, evenals de zon en de maan ?" ') Maan en Zon zijn in 't Sanskriet mannelijk. Hij antwoordde een oogenblik niet. Toen zeide hij langzaam, met een lage stem, als eerder sprekende tot zichzelf dan tot mij: Hoe zou het niet terugkomen? na j ayate mriyate wa kadachit1). Ik keek naar hem, maar zeide niets. Hij ging dóór standvastig te staren naar den brandenden houtstapel, zwijgende, en ik deed hetzelfde. De vlammen waren aan het uitsterven: hun werk was gedaan. Metempsychose, transmigratie, eeuwigdurende incarnatie en reïncarnatie van de onsterfelijke ziel in lichaam na lichaam, geboorte na geboorte: de geheele Hindoe-literatuur is slechts de kaleidoscopische herhaling van dit ééne identische idee, welks schoonheid een zulke is, dat geen logica het ooit zal vernietigen of verdrijven ten bate van een ander. Want de Sanskriettaal is een soort relikwie-kast, gewijd aan de belichaming en onsterfelijkmaking van deze filosofische mythe. De Hindoes zijn er door in bezit genomen; het is hun hereditaire erfstuk, Kramagatam, het legaat van een onheuchelijk yerleden; het is alles dat hun overgebleven is. En naties, evenals de karakters in ons verhaal, klemmen zich, in perioden van degradatie en verduistering, wanhopig vast aan alles wat hun herinnert aan een vroegeren staat van idealen voorspoed, die is overgebleven in hun literatuur en die echoot in hun zielen, als doffe herinneringen aan een vergeten paradijs, of vage reminiscenties van een vroegere geboorte. De afstand geeft er betoovering aan, en de tijd veegt bizonderheden uit, en begiftigt strenge werkelijkheden met droomerige schoonheid; en zóó vervaagt een hard, steenachtig verleden langzamerhand in een schilderij, blauw, zacht, en onuitsprekelijk schoon, als een of ander laag dor eiland, over een heete en glinsterende zee ver weg gezien in den mist. P o o n a, 21 Maart 1903. ') Uit de Bhagavad-Gfta: Het wordt nooit geboren en sterft nooit. ZONSONDERGANG. EEN BOOS OOG. AANROEPING. 01 Glorierijke en oneindige Geest van Vrede, Heer der Asceten, die rondwarrelend in Uw wilden dans als 't ware zijn kleur geeft aan den hemel, in wiens spiegel de blauwheid van Uw keel, en de zilveren schijf van de maan in de gevlochten knoopen van Uw taankleurige haar weêrkaatst worden gezien: U aanbidden wij En wij vereeren de altijd zegevierende slurf van den Olifant der Olifanten, wiens woeste blik de ontelbare zwermen van weerstrevende hinderpalen verteert, zooals een woudbrand de halmen van droog gras ineen doet krimpen *). ') Shiwa, zie Aanhangsel II van „Koning Soeryakanta". *) Want Ganésha's slurf is gewoonlijk besmeerd met vermiljoen. De andere godheid is natuurlijk Shiwa. Zie voor Ganésha Aanhangsel III van Koning Soeryakanta, en voor Shiwa Aanhangsel II. ANG geleden, op de hellingen van de Himalaya, leefde er een jonge Koning van de Geesten van de Lucht, genaamd Kamalamitra '); want hij was een deel van Zon. En hij aanbad den echtgenoot van Uma 2). En hij keerde den rug toe aan de genoegens van de zinnen, en ging ver weg, en woonde alleen, tusschen de ijzige pieken en sneeuwige plateaux, die om Kailas liggen. En daar bleef hij, eerst levende van bladeren, en toen van rook, en ten slotte van lucht, boetedoeningen verrichtende van schrikwekkende gestrengheid, totdat na honderd jaren 3) die Heer der Schepselen tot medelijden werd bewogen. En Hij verscheen hem, in de schemering van den avond, in de vermomming van een asceet, maar van gestalte als een hooge boom, met de nieuwe maan in zijn haar, en zeide: Ik vind behagen in Uwe devotie, en dus sta ik U nu een gunst toe: vraag! Toen boog de jonge Koning voor hem, en zeide: Gezegende, laat mij voortgaan met mijne contemplatie van U: dat is genoeg. Toen zeide Maheshwara 4): Dit is goed gesproken: maar vraag mij niettemin een of andere gunst. Toen zeide Kamalamitra: Als het er dan zóó mede staat, en ik absoluut moet kiezen, geef mij dan een vrouw, wier oogen, als deze bergen en dezen hemel, vol zullen zijn van den donkeren luister 5) van Uw keel en Uw maan, alsof zij, ') d. i. „De Minnaar van de Lotus" d. 1. de Zon, Mitra is ook een van zijn namen. („Kam" van Kamalamitra rijmt op 't engelsche „drum"). 2) Uma, Shiwa's vrouw. Zie Aanhangsel X van „Koning Soeryakanta". 3) Een Hindoesche wijze van uitdrukking voor: vele. 4) d. i. „Groote Heer", Shiwa. 5) „nila". Daar deze kleur de sleutel is van dit verhaal, denke men er om dat zij van een diep, intens blauw is, naar zwart toe. Dit was de kleur van Shiwa's keel toen hij'het gif dronk. (Zie Aanhangsel I van „Koning Soeryakanta.") onverzadigd van naar U te staren, geen vergankelijke spiegels zijn geworden, maar schilderijen, blijvend gekleurd door Uwe glorie. Want zóó zal zij een midden van devotie zijn tusschen U en mij. Toen was de maan-gehelmkamde God in zijn schik. Maar hij schouwde in de toekomst, door zijn magische kracht van divinatie, en zag wat komende was. En hij zeide bedachtzaam: Oogen als deze zullen gevaarlijk zijn, niet alleen voor anderen, maar ook voor hun eigenaar. Niettemin, ik heb U een gunst toegestaan: gij zult hebben wat gij wenscht. Toen verdween hij, en Kamalamitra ging verheugd naar huis terug. En door de gunst van de Godheid gingen al de vermagering en vermoeidheid tengevolge zijner boetedoeningen van hem weg, en hij werd sterk als Bhisma en schoon als Ardjoena. ') En hij kwam aan in zijn paleis op den avond van den volgenden dag, en ging in den tuin om uit te rusten, toen de zon aan 't ondergaan was. En onder het loopen keek hij voor zich uit, en plotseling zag hij een vrouw, drijvende op een vijver van witte lotussen, in een boot van sandelhout, met zilveren riemen. En haar blikken vielen op die sneeuwige bloemen, en veranderden hun tint in blauw, want haar oogen waren ter neêr geslagen: en zij liet haar kin op ééne hand rusten terwijl zij daar lag, en liet met de andere de blaadjes van een lotus rood als bloed één voor één in het water vallen. En de ronde boog van haar heup stond omhoog als een zandbank, en werd teruggespiegeld in het stille water beneden. En haar lippen bewogen, want zij was de blaadjes aan het tellen terwijl zij vielen. En Kamalamitra stond stil, zijn adem inhoudende, en naar haar starende, bang om te bewegen, want hij dacht dat het een droom was. Toen keek zij plotseling op en zag hem, en glimlachte, hem badende in de kleur van haar <) Helden uit de Mahabharata. oogen. En het scheen Kamalamitra toe of hij in een vijver van kleur stond, gevormd door de essence van al de blauwe lotussen in de wereld. En toen herinnerde hij zich opeens de gunst van den God die met den Hemel') bekleed is, en hij riep uit: Voorzeker zijt gij mijn eigen vrouw, mij gezonden door den God die zijn beloften houdt, en geen andere. Want gisteren staarde ik in zijn glorie, en nü staar ik in Uwe twee oogen, en het is hetzelfde. En als dit zoo is, met welken naam zal ik U dan noemen? Toen zeide zij: Mijn naam is Anushayini 2), en met welk doel vormde de Schepper deze oogen, als het niet is om het beeld te weerspiegelen van hun. Heer? Toen nam Kamalamitra, haar aldus verkregen hebbende van de Godheid, bezit van zijn liefelijke kleine vrouw en bleef hierna met haar in de streek om Kailas, geheel en al verward en bedwelmd door het steeds staren in die spiegels van godheid, haar twee groote oogen. En hij dook onder in hun zee, en verdronk er in, en de geheele wereld scheen hem gemaakt van lotus blauw 3)En als een vat, tot den rand gevuld en overloopende, vloeide hij zóó over van verrukking in haar schoonheid, en van trots om een zóó éénig voorbeeld van vrouwelijkheid geheel voor hemzelf te hebben, dat hij zijn aandoening niet kon bedwingen, maar opluchting zocht door overal heen te gaan, van haar sprekende, en trachtende iedereen te doen erkennen wat hij zelf dacht, dat alle vrouwen in de wereld absoluut niets waren in vergelijking met zijn eigen vrouw. Helaas! een vrouw is één ding, en vrijwording een heel ander. Zóó gebeurde het, op een dag, toen hij aan 't redetwisten over haar was ') „digambara". 2) d. i. „een verknochte vrouw." Maar het woord heeft nog een andere technische, filosofische beteekenis: het sluit in kwaad, aan de ziel klevende door zonde in een vroegere geboorte, en de noodzakelijkheid krijgende van uitboeting in een ander lichaam. s) Kuwalayamayamjagat". Toen ik jong was, zingt Bhartrihari, scheen de geheele wereld mij van vrouw te zijn gemaakt (narimayam). met een van zijn vrienden, en hem aan 't beschimpen was omdat hij niet dadelijk al de loftuitingen op zijn vrouw toegaf, dat die vriend van hem opeens in lachen uitbarstte, en uitriep: Voor alle dingen bestaat genezing, zelfs voor een slangenbeet, maar er is geen genezing voor iemand, die door de schoonheid van een vrouw is gebeten. Weet, o gij verblinde minnaar dat het gouden oogenbedrog van onze Andere Helft, 's Mans afdruksel, de Vrouw, niet als een eenvoudig muzikaal, maar een oneindig gevarieerd thema is, tien duizend noten bevattende, en evenals een karnstok al de aandoeningen in den oceaan der ziel van den man in beroering brengende. En hoe schoon ook de oogen Uwer vrouw mogen zijn, toch zijn oogen enkel maar oogen, en een vrouw is niet heelemaal oog, maar nog iets meer. Want één vrouw betoovert ons, als een waterval, met de muziek van haar ijdelen lach, en een andere brengt ons, als een woud-vijver, in vervoering met den vrede van haar onwezenlijke zwijgen. En de eene verwart ons, als Yama ') in de nectar-strikken van haar haren, terwijl een andere ons, als Manobhawa2), doorboort met het pijlschot van haar vergiftige oogen. En de eene zet ons in vlam, als de Zon, in het koorts-vuur van ziek verlangen, terwijl een andere ons, als de Maan, bedaart met de kamfer van haar dauwige kussen. En als ossen worden wij voortgedreven door den bijtenden steek van 't kwaad van één vrouw, en als olifanten worden wij getemd door de bedriegelijke betoovering van de reinheid eener andere; en als vogels, worden wij verlokt door de aanlokking van den boog der armen van één meisje, en als bijen zweven wij en slurpen wij rond de honig der lippen van een andere, en als slangen winden wij en kronkelen wij rond den slanken stengel van de leest ') Zie Aanhangsel XII van „Koning Soeryakanta". Hier: de dood, die wordt afgebeeld met een strik (pasha). 2) De God der Liefde, wiens wapen zijn boog is. van één meisje, en als moede reizigers, smachten wij er naar om te slapen op de levende peluw van den boezem van een ander. Toen viel Kamalamitra ongeduldig in de rede: Weg met de betooveringen van al de vrouwen in de drie werelden, die van 't verleden, het tegenwoordige en de toekomst! Al konden zij zich vereenigen om het eigen lichaam van den God van liefde te vormen, zoo zouden tóch de oogen van Anushayini alléén, als het oog van den vijand van Kaudarpa '), haar tot asch herleiden. Ai! deze oogen, met hun blauwe onweerstaanbare verlokking, zouden er in slagen om Wijzen te verleiden, waar Menaka, Tilottam* *) en de rest gefaald hadden. Toen lachte zijn vriend spottend, en zeide: Bluffen is nutteloos, en met woorden kunnen alle menschen alles doen, en is iedere vrouw een andere Rambha 3). Babbel niet meer over haar schoonheid, maar kom, laat Uw toonbeeld van een vrouw haar macht op de proef stellen. Want dicht bij hier, in het bosch tegen den berg aan, woont een oude Wijze genaamd Papanashana *), wiens strenge boetedoeningen zelfs de goden verschrikken Hij zou een uitstekende toetssteen zijn voor de oogen van die wonderbaarlijke vrouw van U, wier schoonheid, als een waterbobbel, alleen op den stroom van Uwe woorden bestaat. En toen, gestoken door den spot, riep Kamalamitra in toorn uit: „Dwaas! als zij hem niet even gemakkelijk van zijn ascetisme aftrekt als barnsteen ') Zinspeling op de legende dat Shiwa den God der Liefde vernietigde door een blik uit zijn derde oog. (Zie Aanhangsel XV van „Koning Soeryakanta"). 2) De legende van St. Antonius is slechts een westersche echo van de verhalen dezer nimfen, die door de jaloersche goden als wapen werden gebruikt tegen de deugd van asceten, wier opeengestapelde ascetisme gevaarlijk voor hen werd. s) Zie de RamayanS" boek I. 4) d. i. „vernietiger van schuld". stoppels en gras tot zich trekt, zal ik mijn eigen hoofd afhouwen en het in de Ganges gooien. Toen lachte zijn vriend weder en zeide: Doe niets te ras ge zijt niet Daksha '): als het eenmaal weg is kan Uw hoofd nooit meer teruggegeven worden. Maar Kamalamitra haastte zich weg om Anushayini te gaan zoeken. En hij vond haar in den tuin bij den lotus-vijver, en vertelde haar van zijn snoeverij, en zeide: Kom oogenblikkelijk, en neem de proef, en bewijs de macht van die wondervolle oogen van U, en mijn eigen geloof in hen, zonder uitstel. Want ik brand van verlangen om dien gekken twijfelaar van zijn dwaasheid te overtuigen, door zichtbaar bewijs. Toen zeide Anushayini bedachtzaam: Lieve echtgenoot, ge waart boos, en daardoor onbescheiden, en ik ben bang dat wij, door kwaad te doen, straf over ons zeiven zullen brengen. Want boete volgt op schuld, zoo zeker als Orion op de hielen treedt van Rohini2). Er ligt zonde en gevaar in deze vlugge proefneming. En nu zal het beter voor ons zijn, om niet te wagen op den rand van den afgrond, waar wij beiden overheen kunnen vallen, in onherstelbaar ongeluk. Maar toen zij sprak, rustten haar oogen op Kamalamitra, en brachten hem in verwarring, en vernietigden de overreding van haar woorden. Want hij hoorde niets van hetgeen zij zeide, maar was vol van de blindheid van hartstocht, en meer dan ooit overtuigd van de almacht van haar schoonheid. En dus, ziende dat zij hem niet kon doen afwijken van zijn wil, gaf Anushayini toe en onderwierp zich aan hem als aan haar godheid. Ja, in het binnenste van haar hart verheugde zij zich zelfs te zien, dat zij hem niet kon terughouden, want zij was zelve vervuld van nieuwsgierigheid, om te zien of werkelijk haar schoonheid de overhand kon krijgen over den ') Daksha's werkelijke hoofd werdt afgeslagen door een door Shiwa op hem afgezonden demon en dat van een ram er later voor in de plaats gezet. 2) Een astronomisch simile: de 9e en 10* teekens van den lunairen dierenriem. asceet, hoewel zij beefde voor de gevolgen. Helaas! waar schoonheid, en nieuwsgierigheid, en jeugd, en eigen wil, en verblinding zich vereenigen, als tot een wilden olifant, waar blijft dan de katoenen draad van zelfbeheersching? Toen kusten die gelieven elkaar hartstochtelijk, als reizigers die een jaar gescheiden zijn geweest. En toch wisten zij niet, dat zij dit voor de laatste maal deden. En toen gingen zij samen naar het bosch, om den ouden asceet te zoeken. En hand in hand zwierven zij rond, als een paar Liefde pijlen in menschelijken vorm '), totdat zM in het hart zelf van dat woud doordrongen. En daar kwamen zij overwachts bij dien ouden Wijze, en zagen hem staan, verzonken in meditatie, roerloos als een boom. En rond hem hadden de mieren hun heuveltjes opgebouwd, en zijn baard en haar sleepten neer van zijn hoofd als klimplanten, en vielen op den grond, en waren bedekt met bladeren; en over zijn uitgemergelde leden speelden een paar hagedissen, als levende smaragden. En hij keek recht voor zich uit, met groote oogen die alles weerspiegelden maar niets zagen, helder en onpeilbaar en stil, als berg-poelen waarin de visschen slapen. En Kamalamitra en Anushayini keken een poos naar hem in stilte, en toen naar elkaar, en beefden, want zij wisten dat zij hun ziel op het spel zetten. Maar toen hij weifelde, kwam de gedachte van den spot van zijn vriend terug in Kamalamitra's geest en vulde hem met boosheid. En bij zeide tot Anushayini: Ga vooruit, en laat dien ouden muni 2) U zien en ik zal op den uitslag letten. ') Zij waren niet mensehelijk, maar half-goddelijk, toch is het onmogelijk het idee van incarnatie uit te drukken behalve in termen van mensch-zijn (omdat er ijlere toestanden van bestaan dan de in de wetenschap bekende. H. B.). 2) d. w. z.: „man der stilte". en rijn baard en haar sleepten neer van zijn hoofd als klimplanten. Toen ging Anushayini naar voren, zijn bevel opvolgend, en stapte over de bladeren, met voeten lichter dan zij zelve, tot zij tegenover den Wijze stond. En toen zij zag, dat hij niet bewoog, ging zij op de teenen omhoog staan om in zijn oogen te kijken, tegen zichzelve zeggende: Mogelijk is hij dood. En zij keek in die oogen, en zag daar niets, behalve twee beelden van haar zelve, als twee incarnaties van vreesachtigheid, die als 't ware tot haar wilden zeggen: Pas op! En toen zij daar stond, bevende in de slingering van onzekerheid, sloeg Kamalamitra haar gade in vervoering, en lachte tot zichzelf, en zeide: Voorzeker is die oude muni niet langer levend, want anders zou zij zijn ziel bereikt hebben door de deur van zijn oogen, al ware het beneden in de lagere wereld. Toen terwijl zij daar zoo stonden, wachtende, kwam die oude Wijze langzamerhand tot zich zelf: want hij voelde dat zijn meditaties door het een of ander werden gestoord. En hij keek op, en zag Anushayini vóór hem staande als de nieuwe maan bij het eind van den dag, een pure vorm van uitgezochte schoonheid '), een kristal zonder fout, getint met de kleur van den hemel. En oogenblikkelijk, door de macht van zijn eigen mystieke meditatie, raadde hij de geheele waarheid, en den juisten stand van het geval. En hij wierp op die grillige schoonheid een blik, smartelijk als die van een hert, en toch verschrikkelijk als een bliksemstraal: en onmiddelijk vlood de moed uit haar ziel, en de kracht uit haar knieën, en zij zonk op den grond met neêrhangend hoofd, als een lotus gebroken door den wind. Maar Kamalamitra snelde toe en ving haar op in zijn armen. Toen als zij daar zoo stonden, sprak de oude asceet en vloekte hen, langzaam zeggende: Oneerbiedige geliefden, nü zal die schoonheid, die deze ') Omdat de vorige geboorte altijd vergeten is, zooals in 't vervolg dezer geschiedenis zal blijken. onbeschaamdheid veroorzaakte, haar verdiende loon vinden. Daal nu neder, o gij schuldigen, in sterfelijke schooten, en lijdt in de lagere wereld de kwellingen der scheiding, tot gij Uw schuld hebt gezuiverd in het vuur van menschelijke smart. Toen, den vloek der scheiding hoorende, dol van smart, vielen zij «an zijn voeten, en smeekten hem, zeggende: Bepaal dan ten minste een termijn voor den vloek, en een periode voor onze pijn. En toen zeide hij weer: Als een van U de andere zal doodslaan, zal de vloek eindigen. Toen keken die twee ongelukkige geliefden naar elkander in stommen wanhoop. En zij namen in dat oogenblik uit elkanders oogen een diepen dronk in van den nectar van wederzijdsche contemplatie, als om hen staande te houden in hun pelgrimstocht over de verschrikkelijke zee der scheiding, zeggende tot elkander als 't ware, maar tevergeefs: Herinner U mij! Toen verdwenen zij plotseling en gingen, als bliksemschichten, elders heen. Maar Maheshwara, van zijn zetel op Kallas, zag hen gaan, want zooals het noodlot wilde keek hij bij toeval juist in die richting. En de geheele waarheid grijpende door mystieke intuïtie ') herinnerde hij zich zijn gift aan den Geest van de Lucht, en hij zeide tot zich zelf: Nu is de toekomst die ik voorzag het tegenwoordige geworden *), en de blauwe oogen van Anushayini hebben de catastrophe teweeg gebracht. Maar ik kan haar liefelijke lichaam niet aan het spel van het toeval overlaten, want het heeft iets in zich van mijn eigen goddelijkheid. En Kamalamitra was ten slotte niet zoo heel erg te laken. Want hij was in verwarring gebracht door mijn glorie, weêrkaatst in haar oogen. Dus ben ik de schuldige, die verantwoordelijk is voor dezen ') Deze macht van goden en asceten van een hooge orde, waarnaar dikwijls wordt verwezen, berust op yoga, intense concentratie, die het geheim is van Patanjali. 2) Tijd is een andere naam voor Shiwa. staat van zaken; en dus moet ik op dit paar geliefden passen. En bovendien heb ik lust mij te vermaken met hun avonturen ')• Dan, na een pooze nagedacht te hebben, nam deze Meester in Yogi2) een lotus, en haar op de aarde plaatsende in een verwijderde zee, werd zij een eiland. En hij maakte er, door zijn magische macht, een aardsche copie in van een hemelsch type, van een natuur, aan hem zelf alleen bekend, en voor de toekomst om te ontvouwen. En deze beschikkingen voltooid hebbende, liet hij den keten der gebeurtenissen zijn loop hebben. Maar de oude Wijze Papanashana, toen die twee geliefden verdwenen waren, bleef alleen in het woud. En hun beelden verlieten den spiegel van zijn oogen, en vervaagden uit zijn geest, als de schaduw van een wolk, die boven den oppervlakte van een groot meer trekt, en verdwenen, en waren geheel vergeten ') De geheele schepping, volgens Manu (1.80) is de sport van de godheid, die lust schept in al het gebeuren. 2) Zie Aanhangsel XIV van „Koning Soeryakanta". NACHT. EEN SLAAP EN EEN DROOM. I. AAR Anushayini, toen zij in het woud verdween, viel naar de aarde omlaag als een vallende ster, en kwam den schoot binnen van de lievelingsvrouw van den Koning van Indiralaya, en werd, naar de wijze van stervelingen, geboren als een dochter. En op dat oogenblik verlichtte zij de kraamkamer met de uitstraling, die uit haar lichaam kwam, en de lampen tot schande maakte. En de verpleegsters en kamervrouwen waren verbaasd, want o! wonder, de leden der oogen van 't kind waren omzoomd met lange zwarte wimpers, gelijkende op regenwolken, laag hangende om de opkomende maan te verbergen. En plotseling gingen deze wimpers omhoog als een gordijn, en van onder hen kwam een vloed van blauwe kleur, die de kamer doordrong als de geur van kamfer en sandelhout, zichtbaar gemaakt voor het oog, en overweldigde de zinnen van allen die er bij stonden, tot het weinig scheelde of zij vielen in zwijm. En als menschen die op hun rug liggen en in de diepten van den hemel staren, voelden zij zich als 't ware gehuld in de kleur van den hemel, en verloren hun besef van wereldsche zaken. Want, ofschoon zij het niet wisten, zij zagen in de weêrkaatsing van de Glorie van den God met het maan-helmteeken. Zóó stonden zij allen zwijgend in het rond, kijkende naar de oogen van het kind. En ten laatste haalden de Koning, en zijn ministers, en zijn geneesheeren, en astrologen, diep adem, en zagen elkaar in verbazing aan. En de eerste minister zeide: Koning, dit is een wonderlijke zaak. Want deze oogen zijn de oogen, niet van een kind, maar van een Wijze, of liever, van een God. En voorzeker is dit niet enkel een sterfelijk meisje, maar een of andere godheid, of gedeelte van een godheid, getroffen door een vloek, en daardoor gedoemd om voor zekere periode in deze lagere wereld af te dalen, om een tijdlang zonden te boeten uit een vorig leven. Want zulke dingen komen dikwijls voor. En er is geen twijfel aan of Uwe Majesteit is begunstigd, door de Godheid te zijn uitgekozen om het middel te zijn van zijn incarnatie. Toen, deze rede van zijn minister hoorende, wiens woorden altijd aangepast waren aan de gebeurtenissen, was de Koning bovenmate verrukt. En hij vierde de geboorte van zijn dochter met buitengewone pracht, en gaf goud en dorpen aan Brahmanen en aan de armen. En te rade gaande met zijn astrologen en Brahmaansche Wijzen, ervaren in namen en hun toepassingen, gaf hij ') d. i. Haar geest, als onderscheiden van haar lichaam: dat gedeelte van haar, dat volgens Plato en de Bhagavad-Gita (logischer dan moderne theologen) nooit geboren wordt en nooit sterft. 2) d. i. Het Tehuis van Shri, m. a. w. de blauwe lotus, die zoo wordt genoemd omdat de godin Shri, op zulk een lotus drijvende, verscheen bij de creatie. Zie Aanhangsel I van „Koning Soeryakanta". (Shri is een andere naam voor Lakshmi). ') „Shanta" = een, die de hartstochten heeft bedwongen en vrede bereikt. Van dezen is Shiwa het hoofd. Maar de minister raadde er maar zoowat op los, en wist niet hoe dicht hij bij de waarheid was. zijn dochter den geluk voorspellenden naam Shri ')• Want hij zeide: Haar oogen zijn als lotussen, en als de vijvers waar zij in wonen: en voorzeker zijn zij de echo zelve van de oogen der Godin van de Schoonheid toen zij oprees uit de zee, en lag in haar blauwe lotuswieg, gewikkeld in het schuim, waaruit zij gevormd is, en starende naar de nieuwsgierige golven met oogen, die hun bespotten en hen van hun kleur beroofden. Toen ging de tijd voorbij, en de jaren met de seizoenen volgden elkander op als karavanen over de woestijn, en ouderdom en grijze haren kwamen en kozen hun woning bij den gerimpelden wortel van 's konings oor. En ondertusschen groeide Shri op van kind tot meisje, en ten laatste brak de dageraad aan van haar vrouw-zijn. En als de horens van de wassende maan, rondden haar leden zich af en zwollen op tot den allervolmaakste ronding van opperste liefelijkheid, en zij werd als het ware het zout zelve van de zee van schoonheid 2), allen, die er van dronken, met een onleschbaren dorst bezielend, en met een ondragelijk smachten naar het water van de blauwe meren harer oogen. En ten laatste kwam er een dag waarop de Koning, haar vader, haar aanzag, en tot zichzelf zeide: De vrucht is rijp: en nu is het tijd dat zij geplukt wordt en gegeten. En hij ging naar de vertrekken der vrouwen, om haar moeder op te zoeken, zijn hoofd-vrouw, Koningin Madirekshana 3). Maar toen zij het doel van zijn komst vernam, zeide de Koningin: Aryaputra *), hef is nutteloos. Want onze dochter wil zelfs niet luisteren naar het woord echtgenoot, zooveel te minder er een ondergaan. De Koning zeide: Wat beteekent dit? Zou het ') = Lakshmi. *) Schoonheid en Zout worden in 't Sanskriet door hetzelfde woord aangeduid. 3) d. i. een vrouw met zoete verleidelijke oogen. 4) De term, door voorname vrouwen gebruikt om hun echtgenooten toe te spreken, en beteekenend „zoon van een arya" (gentleman). korenveld den ploeg weigeren, of een maagd weigeren om uitgehuwelijkt te worden? Is zij nu niet van rijpen leeftijd, en brengt een oud-geworden maagd in het huis geen schande over haar zelve en haar verwanten in deze wereld en de volgende? Madirekshané zeide: Spreek zelf met haar, en overreed haar er toe als ge kunt. Want uit eigen beweging zeide zij mij, dat haar huwelijk een ding was om niet aan te denken, zelfs niet in een droom. Toen liet de Koning zijn dochter ontbieden, om haar zelf te ondervragen. En na een poose kwam Shri binnen, golvende onder het bewegen als een zwaan '), en zwaaiende als een bloem, wuivende in den wind: want haar leest kon gegrepen worden door een vuist, en haar boezem was heerlijk als het deinen van een oceaan-golf. En als een kind glimlachte zij tegen haar vader met van elkaar staande lippen en half-gesloten oogen, door het net van hun wimpers den magischen toover uitwerpende van de kleur van een vochtige lotus: en haar gordel tinkelde als van vreugde, terwijl de fonkelende juweelen, waarmede zij over haar geheele lichaam bedekt was, van kleur veranderden, als yan jalouzie omdat zij in glans overtroffen werden door den levenden luister *) van haar oogen. En de oude Koning keek naar haar met trots en verwondering en verrukking: en hij lachte in zichzelf en zeide: Wonderbaar is de kunst van den Schepper, en onbegrijpelijk het mysterie van de schoonheid eener vrouw! Want ik ben oud, en ik ben haar vader, en toch voel ik mij vóór haar staande als een dienende knecht in tegenwoordigheid van een regeerder der wereld. Voorwaar zij zou een jongen man tot razernij en extaze drijven. En vormde de Schepper waarlijk deze incarnatie van de betoovering der vrouw zonder doel? Voorwaar, zij is het ideale correlatief ') De oude Hindoes hadden een bizondere bewondering en een speeialen term (hansagamim') voor een vrouw, die liep als een zwaan. 2) „wyatikara", een woord dat uitdrukt den veranderenden luister of levende flikkering van juweelen. van een echtgenoot in menschelijken vorm! En toen zeide hij tot haar: Mijn dochter, het is hoog tijd dat ge wordt uitgehuwelijkt: want een ongetrouwde dochter is een schandaal in haar vaders huis. Toen zeide Shri: Lieve vader, spreek zoo niet. Laat mij leven en sterven als een maagd, want ik wensch niet getrouwd te zijn. De Koning zeide : Wat beteekent dat wat ge daar zegt? Is niet een echtgenoot het doel zelf van Uw geboorte? Shri zeide: Droom zelfs niet van een echtgenoot voor mij. En hier is een reden voor: want ik ben verschillend van andere maagden. En dit hoorende, was de Koning verstomd. En hij keek naar Shri van onder zijn oogbrauwen en zeide tot zichzelf: Zij spreekt de waarheid. Voorzeker deze dochter van mij, als zij van mijzelf is, is niet als andere maagden. Want wie zag ooit haar gelijke in schoonheid, of wie hoorde ooit van een maagd die er op tegen had uitgehuwelijkt te worden? Of had mijn minister gelijk, en is zij werkelijk een of andere godheid in vermomming? Zóó ging hij dag na dag door met bij haar aan te dringen en met haar te redetwisten. Maar ten laatste, ziende dat zijn pogingen om haar te bewegen even nutteloos waren alsof hij aan 't trachten was een diamant te doorboren met een katoenen draad, riep hij misnoegd uit: Stellig waren mijn misdaden in een vorige geboorte talrijk en verschrikkelijk, nu ik zie dat hun vrucht een dochter is, wier hardnekkig en onbegrijpelijk vooroordeel tegen een echtgenoot tegen de natuur van een vrouw indruischt, en het middel zal zijn om mijn verlossing te vernietigen. Toen zeide Shri ten laatste: Lieve vader, wees niet boos, dan zal ik U de waarheid vertellen. Weet dan dat ik óók naar een echtgenoot verlang, maar slechts naar één echtgenoot, en géén ander. Toen zeide de Koning: Wie is dan die echtgenoot? Shri zeide: Dat weet ik niet. Maar hij zal komen om mij op te eischen, van het Land van ') In het land der Hindoes is huwelijk iets als geboren worden of sterven, een natuurlijk tets, een noodzakelijk, onvermijdelijk essentieel ding, quod semper, quod ublque, quod ab omnibus. de Lotus van de Zon '). En waar, zeide de Koning, is het Land van de Lotus van de Zon? Shri zeide: Dat kan ik niet zeggen. Maar in een droom zag ik een lotus uit den hemel vallen, en ik hoorde een goddelijke stem tot mij zeggen: Haast U niet, maar wacht: want er zal een echtgenoot tot U komen uit het Land van de Lotus van de Zon. Want hij was Uw echtgenoot in een vorige geboorte, en ge zult hem kennen aan een teeken. Toen zeide de Koning: En wat is dat teeken? Shri zeide: Dat mag ik niet zeggen, want het is alléén bekend aan de Godheid en aan mij. Maar zie nu öf van mijn huwelijk af, öf als ge kunt vindt mij een man die het Land van de Lotus van de Zon gezien heeft, van een kaste, die een koningsdochter betaamt, en hij zal mijn echtgenoot zijn. Want hém alleen wil ik huwen, en géén ander. En toen de Koning dit hoorde, was hij verwonderd, en zat zwijgend, ziende naar Shri. En hij zeide tot zichzelf: Dit is een vreemde geschiedenis, en het gedrag van deze geheimzinnige dochter van mij is ondoorgrondelijk. Wat is dat Land van de Lotus van de Zon? Is het een verbeelding, de grillige droom van een meisje? Of wijst de droom werkelijk op een vorig bestaan? En hij dacht een poos na, en zeide toen weer: Misschien is het beter te doen zooals zij zegt, en te trachten dien man te ontdekken die dat Land gezien heeft. Want welk kwaad steekt er in? Want zelfs als hij gevonden is, is er nog altoos tijd om na te denken. En, bovendien, het kan zijn dat zij langs dezen weg een echtgenoot krijgt, terwijl zij langs een anderen stellig niet gehuwd raakt. Beter dat zij een echtgenoot krijgt, het ') Volgens de Hindoes worden lotussen verdeeld in die van Dag en Nacht, wier minnaars zijn Zon en Maan. De lotus in kwestie is een Zon-lotus „tusschen de schemeringen", d. i. begraven in den nacht, en beroofd van de tegenwoordigheid van de Zon. Een toespeling op den titel van 't werk ligt hierin. Maar dit kan in een europeesche taal niet, zooals in 't Sanskriet, met een woord worden uitgedrukt. doet er niet toe hoe, en wien, dan dat zij een maagd blijft om ons allen te vernietigen. Toen zond hij zijn dochter weg, en ontbood zijn kamerheeren, en zeide tot hen: Haal omroepers, en stuur hen door de stad, en laat hen bij trommelslag bekend maken: Dat welke man ook van hooge kaste, die het Land van de Lotus van de Zon heeft gezien, mijn koninkrijk zal deelen, en mijn dochter zal huwen. En zijn kamerheeren waren verwonderd op het hooren van het bevel. Maar zij gingen onmiddellijk, en brachten de omroepers het bevel van den Koning over. II. N de omroepers gingen door de straten van de hoofdstad, op trommen slaande en luid schreeuwende: „W elke man ook van hooge kaste, die naar het Land van de Lotus van de Zon geweest is, dat hij naar den Koning kome: hij zal 's Konings koninkrijk met hem deelen, en'sKonings dochter huwen. En de proclamatie hoorende, stonden al de burgers en vreemdelingen verbaasd. Want de faam van de schoonheid van 's Konings dochter was door de drie werelden gegaan. En gonzende als bijen, drongen zij samen om de omroepers, en liepen heen en weer, iedereen aan ieder ander vragende: Wat is dit Land van de Lotus van de Zon? Waar is het, of wie heeft het gezien? En een groote opschudding ontstond in de straten van de stad, en zij waren vol lawaai en geschreeuw: en het nieuws werd overgebracht naar de naburige koninkrijken, en onmiddellijk stroomden groote menigten volk in Indiralaya van ieder deel van Malwa en de Deckan en het Noorden, en verzamelden zich samen met de kooplieden en de werkende klassen tot hoopjes en stonden in 't rond, begeerig naar nieuws vragende van dat Lotus Land, en zijn natuur, en zijn localiteit, en zijn bizonderheden. Maar niemand kon worden gevonden, die er ooit van gehoord had, en nog minder die het gezien had. En zóó klonk dag aan dag de proclamatie in de straten: en den ganschen dag lang was de stad vol van het geraas van schreeuwende omroepers en geslagen trommen, en den geheelen nacht lang vlood de slaap van de oogen der burgers, als in walging van het lawaai dat zij overdag maakten. Maar alles was tevergeefs: want geen man konden zij vinden, noch trad iemand naar voren om te zeggen: Ik heb dat Lotus Land gezien: geef mij de belooning. En op 't laatst werden de burgers woedend, tegelijk op den Koning, en op zijn dochter, en op het Land van de Lotus, en op zich zeiven. En dit ziende, werd de oude Koning ziek van bezorgdheid: en hij zeide tot zichzelf: Mijn mooie dochter is zoo slim als zij schoon is, en zonder twijfel is dit een of ander streek, door haar uitgevonden om mij te bedaren, en aan haar bullebak van een echtgenoot te ontkomen, en ons allen voor den gek te houden. En nu voel ik dat in hun woede mijn onderdanen kunnen losbreken in opstand, en weigeren hun belastingen te betalen, of mij afzetten. Schande over mijn dochter en haar blauwe oogen, en de listigheid van vrouwen en hun verdraaide harten! Bestaat er eenig dergelijk land in de wereld, als dit Land van de Lotus van de Zon, waarvan in al mijn domeinen, bezocht door kooplieden en vreemden van ieder kwartier van de aarde, nooit iemand ook zelfs maar gehóórd heeft? m. U viel Kamalamitra, toen hij van Anushayini werd gescheiden, door den vloek van den asceet, omlaag naar de aarde, en werd geboren als de zoon van eenKoning van het Zonne-Ras in een ver verwijderd land. En zijn vader gaf hem den naam Umra-Singh '), want de astrologen zeiden: Hij zal leven op aarde als een Leeuw, en er over heen loopen als zijn mededinger in den hemel. En toen hij opgroeide, was er niemand in het ïana aie hem kon evenaren in paardrijden, of worstelen, of hanteeren van het zwaard, of in eenige andere krijgshaftige oefening, zoodat het volk van hem zeide: Hij ziet er uit als de ziel zelve van de natuur van een Kshatrya *) die een lichaam heeft aangenomen aangepast aan zijn daden. Voorzeker is hij een incarnatie van Kumara % naar de aarde gedaald voor de vernietiging van 's Konings vijanden. En de vrouwen zwermden om hem heen als vliegen ') „Leeuw-god" of „god-leeuw", een naam gepast voor een Koning uit het ras van de Zon. („Um" rijmt op 't eng. „drum"). 2) Zie Aanhangsel VII van „Koning Soeryakanta". s) De krijgs-god. om honig, want haar harten waren tot stukken vertrapt, als lotussen, door den wilden olifant van zijn heerlijke jeugd, en hun zielen waren dronken van den nectar der schoonheid van zijn gestalte, en volgden hem als gevangenen, geketend in rijen. Maar Umra-Singh lachte haar allen uit, en overtrof zelfs den God met het maan-helmteeken ') in zooverre dat hij voortdurend het doodelijke gif dronk van den oceaan harer verleidingen, zonder zelfs zijn keel te bevlekken. Toen, op zekeren dag zeide zijn vader tot hem: Hoor mij nu eens aan, ik heb Uw huwelijk geregeld met de dochter van mijn' machtigsten vijand: zóó zullen wij vrienden worden door de methode van verzoening. Umra-Singh zeide: Zoek een' anderen bruidegom, want ik ben gehuwd met mijn scherp zwaard. Toen was zijn vader ontstemd en zeide: Wat is dit voor dwaasheid, en waar moet ik een' anderen bruidegom vandaan halen ? Maar Umra-Singh zweeg. En driemaal herhaalde zijn vader zijn woorden. Toen zeide UmraSingh na een poos: Bruidegom of geen bruidegom, ik zal niemand anders huwen dan de Vrouw van mijn droom. Toen zeide zijn vader: Wie is dan de Vrouw van Uw droom? Umra-Singh zeide: Dat weet ik niet. Maar iedere maand, op den laatsten dag van de donkere veertien dagen 2), komt tot mij in een droom het visioen van een vrouw, drijvende op een vijver van witte lotussen, in een boot van sandel-hout met zilveren riemen. Maar wie zij is kan ik niet zeggen, en haar aangezicht kan ik nooit zien, want het is altijd van mij afgewend. Toen begon zijn vader te lachen en hem te bespotten. Maar Umra-Singh bekommerde zich niet meer om den stroom van zijn spotternij dan Maheshwara ') Shiwa. Het volgende slaat op het drinken van het gif, bedoeld in Aanhangsel I van „Koning Soeryakanta". 2) Als de maan aan 't afnemen is. om de Ganges toen die op zijn hoofd viel ')• Toen zeide zijn vader: Zet deze begoocheling van U af, en maak U gereed voor de huwelijksplechtigheid, want ik heb de ceremonies geregeld en den dag bepaald. Maar Umra-Singh lachte en zeide: Trouw haar zelf: want ik zeg U, ik wil niemand anders huwen dan de Vrouw uit mijn droom. Toen brak zijn vader los in woede, en riep zijn wachten, en liet den prins 2) in de gevangenis werpen, tot zich zelf zeggende: Daar zal hij blijven, met zijn droom om hem gezelschap te houden, totdat hij leert gehoorzamen. Maar Umra-Singh haalde zijn gevangenbewaarders over om hem te laten ontsnappen, want de onderdanen hielden meer van hem dan van zijn vader. En hij vluchtte 's nachts weg naar een ander land, zijn koninklijken staat verlatende ter wille van zijn droom. En toen ging hij van stad tot stad, en van 't ééne land naar het andere, de vervolging ontwijkende van de dienaren, die hem door zijn vader waren achterna gezonden om hem terug te brengen, tot hij eindelijk in Indiralaya" kwam. En hij dook onder in een slecht befaamd kwartier van die stad, als een kikvorsch in een put, en bleef daar, walgend van zijn leven en zijn verwanten, zich stortend in losbandigheid om zijn smart te verdrinken, en omringd door spelers en uitgeworpenen, om de geheele wereld evenveel gevende als om een stroohalm, zich staande houdende door zijn eigen moed en zijn droom. En beetje na beetje smolt alles wat hij bezat weg als sneeuw in de zon van zijn mildheid, of werd opgezwolgen door den oceaan van gretige spelers, onder wien hij het met open hand rondstrooide, evenals zijn voorvader 3) niets er voor in ruil vragende. En ten laatste, in uitersten nood ') Zie Aanhangsel VIII van Koning Soeryakanta. 2) „Rajpoet" beteekent enkel konings-zoon, en hierbij dient opgemerkt te worden dat er raj poets in Indië waren lang vóór de tegenwoordige „raj poets" daar ooit kwamen. 3) De Zon, uit wiens geslacht hij stamde. geraakt, gekleed in afgedragen, tot lompen geworden kleeren, die als wolken welke tevergeefs den Heer van den Dag verduisteren, de schoonheid van zijn gestalte niet verborgen maar eerder deden toenemen, met niets over om te eten of te drinken, besloot hij zijn lichaam te verlaten. En dus, zijn zwaard van den muur nemende, en het in zijn hand houdende, ging hij zijn ellendige logies uit, tot zichzelf zeggende: De dood is beter dan schande en onbeduidendheid, honger en de walging van het leven: want wat is de dood anders dan het begin van een ander leven, dat niet erger kan zijn dan dit, het moge zijn wat het zij! En wie weet of ik in 't volgende leven mogelijk haar niet zal ontmoeten van wie ik in 't tegenwoordige droom? Want zij die nü maar een droom is, kan in een andere geboorte een werkelijkheid zijn, en 't zal kunnen wezen dat ik dien lotus-vijver ontdek, op mij wachtend in een ander leven. Daarom zal ik nu buiten de stadsmuur gaan, en een of anderen verlaten tuin zoeken, en daar zal ik mijn eigen hoofd afslaan, en het aan Doerga ') aanbieden als een offer. En toen hij daar zoo aan de deur van zijn huis stond, nadenkende over welken weg hij zou inslaan, viel in zijn ooren, voor de honderdste maal, het geluid van het slaan van trommen. En hij luisterde, en hoorde de omroepers schreeuwen: „Welke man ook van hooge kaste die naar het Land van de Lotus van de Zon geweest is, dat hij naar den Koning kome: hij zal 's Konings koninkrijk met hem deelen en 's konings dochter huwen." En Umra-Singh lachte en zeide tot zichzelf! Wat! zijn ze nog steeds aan het uitkijken naar een man, die het Land van de Lotus van de Zon heeft gezien? En hoe wisten ze dan dat er zoo'n land te zien was? En toen schrikte hij plotseling op, alsof hij door een slang gebeten was. ') Zie Aanhangsel X van „Koning Soeryakanta. En hij sloeg met zijn hand op zijn zwaard, en riep uit: „Ha! Maar als niemand ooit dat land gezien heeft, en niemand weet er iets van, en als dan eens iemand komen zou en zeggen: Kijk! Ik heb het gezien: wie zou dan kunnen uitmaken of hij de waarheid zegt of een leugen vertelt? Want wie kan de beschrijving vergelijken met een werkelijkheid die noch hij noch iemand anders ooit gezien heeft? En wat belet mij dus om naar den Koning te gaan en te zeggen: Ik heb dat Lotus-Land gezien en nu, geef mij de belooning! Want hier sta ik thans, op 't punt mijzelf te dooden; en welk grooter kwaad kan mij door de handen van den Koning overkomen, zelfs al zou hij het bedrog ontdekken? En toch, hoe zou hij dat kunnen? Want wie weet hoe dat land er uitziet, of zelfs maar waar het ligt? Maar als ik daarentegen geloofd word, zal ik niet alleen de wijd beroemde dochter verkrijgen, om wie ik niets geef, maar ook de hulpbronnen van zijn koninkrijk; en daarmede kan ik een leger uitrusten, en er op uit trekken en mijn vader dwingen mij in mijn staat te herstellen. Dus welk kwaad kan het? of liever, is het niet zuivere winst, en geen verlies, om de poging te doen en het resultaat af te wachten, of ik leef of sterf? Toen, onmiddelijk, zonder aarzeling, ging hij op de omroepers af, en zeide tot hen: Houd op met Uw geschreeuw, en breng mij naar den Koning, want ik heb dat Lotus-Land gezien. Maar de omroepers, toen zij hoorden wat hij zeide, konden hun ooren niet gelooven, en verlieten bijna hun lichaam uit overmaat van vreugde. Want zij waren bijna dood van uitputting en van het voortdurende schreeuwen den ganschen dag door. En zij dansten als pauwen op het gezicht van de eerste wolk in het regen-seizoen, en sloten hem in hun armen, hem vasthoudende alsof zij bang waren dat hij ontsnappen zou, om hem dan, als een kostbaar juweel, weg te voeren naar den Koning. En het nieuws liep door de stad als vuur door droog hout: Er is een man gevonden die het Land van de Lotus van de Zon gezien heeft. En een groote drom menschen kwamen aanloopen van elke straat, en verdrong zich om hem, en vergezelde hem naar het paleis, en bleef er voor staan, golvende als de zee, terwijl de wachten hem naar den Koning brachten. Maar toen de Koning het nieuws hoorde, weende hij van vreugde. En Umra-Singh leek in zijn oogen als een dronk nectar, en als de vervulling van al zijn wenschen in lichamelijken vorm. En hij zeide tot hem: o gij onuitsprekelijk verrukkelijke toekomstige schoonzoon, hebt gij werkelijk Uw oogen geslagen op dat vervloekte Land van de Lotus van de Zon ? En UmraSingh zeide driest: Ja, ik heb het gezien, en ik ken het goed. Toen liep de Koning in zijn ongeduld zelf naar de vertrekken zijner dochter, en riep uit: De bruidegom is gevonden, door de gunst van den Heer der Hinderpalen '). Hier is een Rajpoet die het Land van de Lotus van de Zon gezien heeft. Maak U dus zonder uitstel gereed voor het huwelijk. Toen zeide Shri: Lieve vader, er is geen haast bij deze zaak. En hoe weet U dat deze man de waarheid spreekt, en niet eerder een bedrieger is, die zich van mij en Uw halve koninkrijk wil verzekeren, door valschelijk te beweren dat hij gezien heeft, wat hij feitelijk niet heeft gezien? Want de wereld is vol van zulke geslepen schurken die als kraanvogels rondzwerven visschende in den rijkdom van Koningen, als in vijvers. Breng hem daarom eerst bij mij, om hem te ondervragen; en daarna zullen wij zien of het tijd is om de huwelijksceremonies te regelen, al of niet. Toen zeide de Koning: Het zij zoo. En hij liet Umra-Singh halen en bracht hem in de tegenwoordigheid van Shri. En Shri keek en zag hem staan, met het zwaard in de hand, groot, en tenger om het middel als een hongerige leeuw, met schouders als van een stier, en lange armen, en alle koninklijke kenteekenen van een Koning. En ') Ganésha. Zie Aanhangsel III van Koning Soeryakanta. zij zou hem veracht hebben, om zijn lompen en zijn naaktheid, en toch al wilde zij nóg zoo, zij kon het niet, maar voelde zich tot hem aangetrokken tegen haar wil. Want haar hart werd in haar binnenste ontroerd toen zij hem zag, en vage ingevingen van die vroegere geboorte, die zij vergeten was worstelden in haar ziel en trachtten uit hare diepten op te rijzen. En zij stond naar hem te staren in stilte, met oogen die naar hem keken maar hem niet zagen, als die van iemand, die naar de tonen luistert van een lang-vergeten stem, klinkende in de hal der herinnering, en hunkering en teeder berouw wakker roepende. En toen ziezoo staarde, goot zij een stroom van blauwe kleur over hem uit, van haar wonderlijk onzekere oogen. En Umra-Singh keek naar haar, en de gansche wereld verdween uit zijn gezicht in een massa van blauw. En bij duizelde onder den slag van haar blikken, die hem genadeloos sloegen als een knuppel, en tijd en ruimte v oden van zijn ziel, die gevuld werd met kleur en tranen, en lachen en pijn, en hij hijgde naar adem. Want het zien van haar half-herinnerde oogen greep zijn hart vast, en deed het kloppen er van stilstaan als een ijzeren band. En in dat oogenblik rees voor hem op de droom-vrouw van den lotus-vijver, en hij wist dat het Shri was. Zóó stonden zij daar, als schilderingen op een muur, starende naar e kaar, en tevergeefs tastende naar herinnering in het duister van vergetelheid als schaduwen in een droom. En toen, na een poos, kwam Shri tot zichzelve' En zij zeide dralend: En dus heb je het Land van de Lotus van de Zon gezien? Noem dan eens de bizonderheden er van op, en vertel me hoe je daar kwam. Maar Umra-Singh stotterde en weifelde. Want haar oogen hadden hem van zijn verstand beroofd, en hij kon aan niets anders denken. En al zijn stoutmoedigheid was verdwenen en verlegenheid geworden, en hij stamelde, en sprak, niet wetende wat hij zeide, met een stem die haar dienst weigerde, en in zijn ooren klonk als die van een anderen man. En hij zeide: Vrouwe, ik ging ik weet niet hoe en zwierf ik weet niet hoe lang, te midden van dorre landen en woestijnen en bergen ik weet niet hoe hoog, tot ik aan een land kwam ik weet niet waar, genaamd het Land van de Lotus van de Zon, ik weet niet waarom. Maar toen hij sprak, was de toover gebroken, en Shri ontwaakte als 't ware uit een droom. En zij zag vóór zich enkel maar een haveloozen Rajpoet, struikelende in zijn verhaal, en verlegen voor haar staande, en niet in staat om zijn schurkerij zelfs maar met een handigen leugen te ondersteunen. En zij was beschaamd, en boos op zich zelf, en toen zij luisterde, werd zij plotseling aangegrepen door een lachbui. En zij riep uit: Hoor! hoor! naar dezen held van hooge kaste-r luister naar zijn lied van een Lotus-Land! Hij ging hij weet niet waarheen, en deed hij weet niet wat, en begon Wj het begin, en eindigde bij het einde. Toen lachte zij hem uit, en bespotte hem, terwijl hij als in een bezwijming voor haar stond, alléén maar de muziek hoorende van haar stem, en als een lafaard den moed verliezende onder het vuur in haar hoonende oogen. Toen sloeg Shri plotseling met de handen in zijn gelaat, en riep uit: Hóór je of ben je even doof als stom? Ben jij een Rajpoet en kon je toch geen moed genoeg vinden om je bedrog tot het einde vol te houden? Vreemd! dat zulk een lichaam door den Schepper gekozen kon zijn om zulk een ziel te ontvangen! En zij wendde zich tot den Koning, en zeide: Beste vader, het is zooals ik zeide en zooals gij ziet, deze kerel is maar een schurk. Zet hem er daarom uit, en toch, doe hem geen kwaad. Want hoewel hij een schurk is, toch is hij een mooie schurk, en verdient eerder verachting en lachen, dan straf en slagen. Toen zeide de Koning tot zijn wachters: Neem dezen bedrieger en gooi hem buiten op straat. Toen grepen de wachters Umra-Singh, die geen weerstand bood, en wierpen hem op straat, terwijl zij onder het loopen een stortbui van trappen en slagen op hem neer regenden. En onmiddelijk gingen de omroepers de stad rond evenals vroeger, de trommen slaande en luid schreeuwende: „Welke man ook van hooge kaste, die naar het Land van de Lotus van de Zon geweest is, dat hij naar den Koning kome: h ij z a 1 's Konings koninkrijk met hem deelen en 'sKonings dochter huwen." IV. AAR Umra-Singh lag op straat, meer als een doode dan als een levende, vol met builen en van zijn zinnen beroofd. En het volk drong om hem heen, joelende en schreeuwende en naar hem wijzende, en hem slagen en trappen gevende. En hij zag er te midden dier lage spotters uit als een zwarte antilope, door de jagers met doodelijke wonden geslagen, en omringd door een troep snappende apen. Toen gingen die spotters langzamerhand weg en lieten hem liggen, en ieder ging zijn weg, want de zon was aan 't ondergaan. En na een poos kwam hij tot zich zelf, en rees, al was het met moeite, op van den grond, en zwierf weg met strompelende voeten, tot hij bij een vijver kwam in een verlaten kwartier, en aan zijn oever ging liggen om uit te rusten. En gekneusd als al zijn leden waren, voelde hij geen oogenblik de pijn van zijn lichaam: maar zijn oogen waren verblind door de blauwe glorie van den bitteren toorn in de oogen van Shri, en het geluid van haar stem en haar lachen klonk in zijn ooren, èn in zijn hart 'was schaamte. Zóó lag hij langen tijd, starende naar het beeld van Shri zooals het voor hem zweefde en zijn ziel beet als de tanden van een slang, en haar toch streelde als de geur van sandel, terwijl de maan rees in den hemel. En toen, plotseling, zat hij op en keek in het rond. En hij zag den vijver, en de boomen, en het beeld van de maan in het water, en herinnerde zich waar hij was, en alles wat gebeurd was. En hij zuchtte diep, en zeide tot zichzelf: Wee mij! Ik heb, als een oneerlijke speler, mijn dobbelsteen geworpen, en het spel verloren. En nu heb ik geen koninkrijk gewonnen, en geen koningsdochter, maar enkel slagen en schande. Helaas! nauwelijks had ik mijn droom gevonden of ik verloor hem weer, door de verschrikkelijke werking van zonden, begaan in een vroegere geboorte. Dus blijft er nu niets over dan zoo snel mogelijk te doen wat ik op het punt was te doen toen ik naar het paleis ging, en mij, daadwerkelijk, van kant te maken. Want het leven leek ondragelijk, vóór ik de vrouw van mijn droom had gevonden: maar nu is het nog erger, daar ik haar heb gevonden, alléén om in haar oogen een voorwerp van spot te worden, vreeselijker dan honderd dooden. En hij nam zijn zwaard, en voelde de scherpte van zijn kling, en bracht het naar zijn keel. En toen het zijn kin raakte, op dat oogenblik hoorde hij in de stilte van den nacht de stem van een wachter, zingende terwijl hij zijn ronde deed op de stadsmuur: „Welke man ook, van hooge kaste, die naar het Land van de Lotus van de Zon geweest is, dat hij naar den Koning kome: hij zal 's Konings koninkrijk met hem deelen en 's Konings dochter huwen." En het zwaard viel uit zijn hand, en hij sprong op zijn voeten, en riep uit: Wat! zij is voor den man die het Land van de Lotus heeft gezien, en hier ben ik, een Rajpoet van het Ras van de Zon, droomende van dood bij dezen maanlicht-vijver, terwijl het Land van de Lotus nog niet gevonden is! Nu zal ik dat Lotus Land vinden, waar het ook moge zijn, en dan terug- komen en haar opeischen, niet zooals ik eerst deed, voor de grap, maar krachtens het recht van den ziener en het geziene. En onmiddellijk raapte hij zijn zwaard op, en wierp het in de lucht. En het zwaard wentelde als een wiel, flikkerend in het maanlicht, en viel terug op den grond. Toen nam Umra-Singh het op, en ging onmiddellijk de stad uit, de richting van het kwartier inslaande, aangewezen als door een vinger door den kling van zijn zwaard. I toen, zooals een zwarte bij zwerft van bloem tot bloem, zwierf hij van stad tot stad, en van het eene land naar het andere: en hij ging Noordwaarts en Oostwaarts en Westwaarts en Zuidwaarts, tot de olifanten van de acht kwartieren hem als 't ware van gezicht kenden. Toch vond hij nooit iemand die hem den wee kon wijzen, of die ooit den naam gehoord had van het Land van de Lotus van de Zon. En al dien tijd brandden de zonnen van de heete seizoenen hem als een oven, en de koude seizoenen bevroren het bloed in zijn aderen, en de regens brulden over zijn hoofd als een wilde olifant, en ten laatste zeide hij tot zichzelf: Nu ben ik al driemaal zes seizoenen aan 't zoeken geweest, en toch weet ik niet meer van den weg waar het Land van de Lotus dan ik te voren wist. En ongetwijfeld, als zulk een land bestaat in de wereld, kan het alleen bekend zijn aan de vogels van de lucht. Daarom zal ik nu de woningen der menschen verlaten, en het Groote Woud ingaan, want alleen op deze manier zal het ooit mogelijk voor mij zijn een land te ondekken, waarvan geen menschelijk wezen ooit heeft gehoord. Dus ging hij het woud in en trok verder, zijn gezicht naar het Zuiden keerende. En toen hij verder ging, werden de boomen al dikker en dikker, en grooter en grooter, tot zij het licht buitensloten van de zon. En eindelijk kwam er een dag waarop hij voor zich uit zag, en alleen een duisternis zag als die van den muil van den dood: en hij keek achter zich, en zag het licht van den avond een heel eind vèr glinsteren, alsof het bang was hem gezelschap te houden. En toen hij langzaam doorliep, naar zijn weg tastende met de punt van zijn zwaard, tuurde eensklaps in het donker een ander gelaat in het zijne, en stak een lange roode tong naar hem uit. En UmraSingh schrikte terug, en keek en zag vóór hem een wortel-etenden Wairagi'), gehuld in een kleed van boomstam, met lang haar, en nagels als de klauwen van een vogel, en zijn beenen en armen waren naakt, en zijn huid was als die op den poot van een olifant. Toen zeide Umra-Singh: Vader, wat zijt ge hier aan 't doen, en waarom steekt gij Uw tong tegen mij uit? De Wairigï zeide: Mijn zoon, wat zijt gij hier aan 't doen, in een woud, vol met niets dan boomen en Rakshasa's2) en duister als het Haar van den Grooten God, waar het een aardsche copie van is? Umra-Singh zeide: Ik ben een Rajpoet, die twist gehad heeft met zijn verwanten, en ik ben aan 't zoeken naar het Land van de Lotus van de Zon. Toen zeide de Wairagi: Zij zijn weinigen, die dat Lotus Land wenschen te vinden, en nóg weiniger zijn zij die het vinden, maar de ') Deze term duidt iemand aan die de wereld den rug heeft toegekeerd en vrij is van hartstocht. De beteekenis kan het best worden geleerd uit de 3e sectie van de Eeuwen van Bhartrihari. (De „ai" van Wairagi uit te spreken als de 1 in 't eng. „fire"). 2) Jinn> weerwolven, vampiers, kabouters zijn alle slechts verschillende variaties van het oude Hindoesche Rakshasa, dat is wat de geologen noemen een „synthetisch type" van boos wezen, welks voornaamste eigenschap is zijn macht om willekeurig van vorm te veranderen. (Kamarupa). weimgste van al deze zijn degenen die het gevonden hebben en ooit terugkeeren. Toen zeide Umra-Singh verbaasd: En kent gij dat Lotus Land? Zeg mij hoe ik gaan moet om het te bereiken? Toen lachte de Wairagi en zeide • Ha! ha! je bent iemand waardiger in het vragen doen dan in het beantwoorden: maar ik geef niets voor niets. Weet, dat ik ook mijn heele leven aan 't uitzien ben, niet naar slechts één weg, maar naar drie. En nu, als je me mij mijn drie wegen wilt zeggen, zal ik je den jouwen zeggen. Toen zeide Umra-Singh: Één voor drie is geen koopje: maar welke zijn dan Uw verloren wegen? De Wairagi zeide: Mijn geheele leven heb ik getracht te ontdekken den Weg van de Wereld, en den Weg van de Vrouw en den Weg van Bevrijding, en toch kon ik nooit achter de waarheid komen, evenmin wat een van hen betreft. En dit is een wonderlijke zaak. Want iets dat karakteristiek is voor menigten moet Zeer gewoon zijn; en toch, hoe kan dat wat gewoon is ontsnappen aan de aandacht van allen? Zeg mij dan den Weg van de Wereld, en ik zal U in nul een derde gedeelte van Uw weg naar het Land van de Lotus van de Zon zeggen. Toen zeide Umra-Singh: Gij stelt een netelige vraag, en zijt hard in 't zaken doen; desniettemin zal ik U een antwoord geven, ter wille van mijn eigen weg en de blauwe oogen van Shri. Weet, dat dit de Weg van de Wereld is. Er stond vroeger, aan de oevers van de Ganges, een oude leege tempel van Shiwa. En eens op een nacht, in het regenachtige seizoen, trad een oude vrouwelijke asceet den tempel binnen, om zich te beschutten tegen den storm. En vlak achter haar kwam een uil binnen met het zelfde doel, Nu leefde in het dak van dien tempel een aantal van de kaste ') der vleermuizen, die nooit de tempelgebieden verlieten. En de uil ziende, zeiden zij to de oude vrouw: Wie ben je, en wat is dit voor een soort beest? Toen zeide de oude vrouw: Ik ben de godin Saraswati, en dit is de pauw waarop ') Het juiste woord voor kaste is Jati, „gens". ik rijd ')• Toen ging de oude bedriegster heen, daar de storm over was. Maar de uil, die in zijn schik was met den tempel als woonplaats, bleef, en de vleermuizen brachten hem goddelijke eerbewijzen. Toen gebeurde het een paar jaar later, dat een werkelijke pauw den tempel binnen kwam. En de vleermuizen zeiden tegen hem: Wat ben jij voor een soort beest? De pauw zei: ik ben een pauw. De vleermuizen antwoordden: Weg met jou, jou bedrieger! wat is dit voor gekheid? De pauw zeide: Ik ben een pauw, de zoon van een pauw, en het voertuig van de godin Saraswati* is een erfelijk ambt in onze kaste. De vleermuizen zeiden: Je bent een leugenaar, en de zoon van een leugenaar, weet jij 't beter dan de Godin zelve? En zij joegen den pauw uit den tempel, en aanbaden, als vroeger, den uil. Toen zeide de Wairagi: Rajpoet, ge hebt mijn oogen geopend. Leer nu van mij een stuk van Uw eigen weg. En hij ging op den grond liggen, en plotseling de gedaante van een kluizenaar afleggende, werd hij een wezel, die naar Umra-Singh een' lange roode tong uitstak, en in den grond kroop door een hol, en verdween. En toen Umra-Singh zich bukte om dat hol te bekijken, zag hij den Wairagi weêr naast zich, in zijn oude gedaante, behalve dat hij doorging met de wezel-tong uit zijn mond te steken. En hij zeide boos: Wat beteekent die begoocheling van een wezel en waarom steek je je tong uit? Toen zeide de Wairagi: Ho! ho! Ik heb je één weg gewezen voor een anderen weg, en één raadsel voor een ander. En vertel me nü de Weg van een vrouw, en leer dan een ander derde deel van je eigen weg. Toen zeide Umra-Singh tot zich zelf: Voorzeker is dit geen kluizenaar, maar een gemeene Rakshasa, die mij alleen zoekt te bedriegen. Maar toch zal ik hem een antwoord geven, ter wille van mijn weg, en het blauwe licht in de oogen van Shri. En hij zeide tot den Wairagi: Weet dan, dat de weg ') Zie Aanhangsel IV van „Koning Soeryakanta". van een Vrouw deze is: Er woonde, lang geleden, in het Windhya woud een oude Rishi '). En de Goden, jaloersch zijnde op zijn strenge leefregelen, zonden om zijn vrome gebeden te onderbreken een hemelsche nimf. Toen bezweek die oude Rishi, overweldigd door haar schoonheid, voor de verzoeking, en kreeg een dochter bij haar. Maar later, berouw hebbende over zijn val, brandde hij zijn oogen uit met een vurigen rotting, zeggende: Sterf, gij oorzaken van sterfelijke illusies: en zóó werd hij blind. Toen groeide zijn dochter op alleen met dien ouden blinden Wijze in het woud. En zij was schooner dan eenige vrouw in de drie werelden. Voorwaar, indien de God van Liefde haar gezien had, hij zou onmiddellijk Rati en Priti2) hebben verlaten, haar slechts tellende als huisbedienden. En zij kleedde zich in gewaden van boomschors, met geen anderen spiegel dan de vijvers van het woud. Toen kwam op zekeren dag een kraai, die bekend was met steden tot haar en zeide: Waarom leeft ge hier, met geen anderen metgezef dan een ouden blinden vader, die U niet eens kan zien, en de waarde niet kent van zijn parel? De geheele wereld bevat geen schoonheid als de Uwe. Ga en laat U zien in steden, en ik zeg U, de Koningen van de aarde zouden hun koninkrijken verlaten, en achter U aan komen als een zwerm bijen. Toen zeide de dochter van de Rishi: En wie zou dan voor mijn vader brandhout halen voor de offering, of water om zijn koeken van rijst en melk te koken? En zij joeg den kraai weg, en leefde verder in het woud, haar vader dienende, en werd ten laatste oud, en stierf in het bosch, en geen man zag ooit haar gelaat. Toen zeide de Wairagi: Jou gekke Rajpoet, ik vroeg je naar den Weg van een Vrouw, en ge hebt me den Weg van de Bevrijding verteld. Toen ') Rishi's zijn dichters (in den hoogsten zin), profeten en Wijzen. Zie Noot 1 blz. 18 van De Koningin van den Dageraad. 2) Plezier en Vreugde, de twee vrouwen van den God van Liefde. zeide Umra-Singh: Jou ellendige wortel-eter, sinds de schepping heeft iedere vrouw zich voor een ander opgeofferd, of anders was ze geen vrouw, want dit is de natuur van haar allen. Toen zeide de Wairagi: Leer nü van mij een ander gedeelte van Uw eigen weg. En toen Umra-Singh naar hem keek, werd die bedriegelijke Wairagi opeens een vleermuis en stak wéér zijn tong naar hem uit, en vloog weg door de boomen. En Umra-Singh zeide tot zichzelf: Zonder twijfel is dit geen askeet, maar de Koning zelf van de Rakshasa's; desniettemin, hij zal mij mijn weg zeggen als hij terugkomt, of het zal er slecht voor hem uitzien. Eu plotseling zag hij opnieuw den Wairagi aan zijn zijde staan, en weer, als vroeger, zijn tong naar hem uitstekend. En hij zeide tot Umra-Singh: Nu heb je me alleen maar den Weg van de Bevrijding te zeggen en je eigen weg zal duidelijk voor je liggen. Toen zeide Umra-Sing: Je bent maar een oude Rakshasa, desniettemin zal ik je toch een antwoord geven, ter wille van mijn weg en van de kleur der oogen van Shri. Weet, dat de Weg van Bevrijding deze is: Er was vroeger een Koning van het Ras van de Zon, en hij was heel oud, en ai zijn haar was wit als de opperste top van den Sneeuwige Bergen '). En op een dag keek hij uit het venster van zijn paleis, en zag in de straat een kind, dat een speelgoed-wagentje achter zich aantrok. En het wagentje viel, en was gebroken, en het kind huilde om zijn gebroken speelgoed. Nu gebeurde het, zooals het Noodlot had voorbeschikt, dat lang geleden, toen hij zelf een kind was, precies hetzelfde was gebeurd met den ouden Koning. En toen hij naar het kind keek, waren opeens de jaren vernietigd, en werden als niets. En als een schilderij zag hij voor zich het beeld van zich zelf, een kind. En aangegrepen door smart, en een onuitsprekelijk verlangen naar de herhaling van zijn leven, riep hij uit: O Maheshwara, Maheshwara, laat mij ') De Himalaya. mijn leven opnieuw leven. Toen stond Maheshwara plotseling voor hem, en lachte, en zeide: Herinner U Uw vorige geboorten. En plotseling kwam herinnering over dien ouden Koning, en uit de duisternis van het verleden rees de serie van zijn vorige levens voor hem op. En Maheshwara zeide: Zie, negen en negentig maal, in negen en negentig geboorten, hebt ge mij hetzelfde verzoek gedaan, en nu zijn het er honderd. En lederen keer heb ik U, tevergeefs, Uw wensch toegestaan. Want lederen keer hebt ge vergeten, en hebt ge de waarde van Uw jeugd alleen geweten na oud te zijn geworden.' Toen zeide de Koning: Hoe kan Bevrijding dan worden verkregen ? Maheshwara zeide: Het hangt niet van tijd af, maar van kennis: en zelfs een oogenblik kan haar brengen als tienduizend jaren gefaald hebben. En ge hebt nog maar weinig van Uw leven over, maar toch kan kennis tot U komen vóór het einde. Toen verdween hij. Nu had die oude Koning een dochter, die hij meer liefhad dan zijn eigen ziel. En juist terwijl hij met Maheshwara aan 't spreken was, werd zij door een slang gebeten en stierf, en hij wist het niet, want men was bang het hem te zeggen. En zóó ging hij als gewoonlijk naar zijn dochter zien. En toen hij de kamer binnenkwam, keek hij, en zag haar stil liggen. En toen hij naar haar zag, kwam er een vlieg, die om haar heen bromde, en op haar lippen ging zitten. Toen kwam afgrijzen over dien ouden Koning, en de illusie viel plotseling van zijn oogen, en de begeerte naar het leven was vernietigd in hem tot op den wortel. En hij keerde zich om, en ging, zonder gevolg, naar de Ganges, en bleef daar eenige jaren, zijn misdaden wegwasschende, als iemand, voor wien leven en dood hetzelfde zijn, en ging op 't laatst de rivier in, en zij verdronk hem, en droeg zijn lichaam weg naar de zee. Toen zeide de Wairagi: Nu zal je je bevrijding hebben van je onwetendheid, evenals van je weg naar het Land van de Lotus van de Zon. En hij stak zijn tong naar Umra-Singh uit. Maar Umra-Singh gaf hem plotseling een houw met zijn zwaard, en het geluk wilde, dat hij hem de punt-van zijn tong afhieuw. En hij zeide tot hem: Pas op dat ik je niet dood, oude bedrieger. Ik zal geen tijd meer verspillen met wachten om van jou mijn wegnaar het Land van de Lotus te hooren, maar ik zal hem ondanks jou vinden. Toen nam die Wairagi plotseling een verschrikkelijke gedaante aan, en riep uit: Wee jou, jou ongelukkige Rajpoet. Want je bent nu in het land, niet van lotussen, maar van Rakshasa's, waar ik het hoofd van ben. En mijn onderdanen zullen je bevangen met begoochelingen, als de zonden van je vroegere geboorte in zichtbaren vorm; en er wachten op je de Nachtwandelaars, Ulupf en de Koeiendooder, en de Harige Grabbelaar en de Ijzige Be vriezer en de Flap-oorige Brommer en de verschrikkelijke Wachter in zijn zandkuilen, en anderen zonder tal '): en zelfs al zou je aan die allen ontsnappen, en het Lotus-Land bereiken, dan heb je toch nog terug te komen. En hij verdween met een schaterlach, en Umra-Singh was alleen achtergelaten. ') Deze namen, die aan zekere passages in de Ramayana herinneren, verliezen veel van hun effect in 't engelsch. Het zijn alle namen van Rakshasa's. VI. DEN zeide hij tot zichzelf: Ofschoon ik de tong van dien ongeluk aanbrengenden Wairagi heb afgehouwen, heeft hij mij nooit mijn Weg gezegd. En hij ging verder, met het zwaard in de hand, langs een zilveren pad, tusschen boomen die op Rakshasa's geleken, want zij lieten door het haar van hun takken het licht' van de maan door, dat op hem neer gluurde als uit nieuwsgierigheid, en hem voorlichtte op zijn weg als in bewondering voor zijn moed. En onder het loopen werden de boomen zeldzamer, en ten laatste keek hij voor zich uit, en zag in een open ruimte een donkerblauwen woud-vijver, bestrooid met maan-lotussen, als geschapen om het uitspansel van den hemel bespikkeld met zijn sterren te bespotten, een spiegel gevormd door Wedasa ') om een andere wereld beneden nagemaakt voort te brengen. En overal er overheen vlogen vuurvliegen, er uitziende als zwermen bijen die teruggekomen waren met toortsjes, niet in staat om des nachts de scheiding te verdragen van de lotusbloemen die zij den ganschen dag liefhadden. ') De Schepper. En toen hij in liet water tuurde, zag hij in zijn rustigen spiegel het beeld van een vrouw, dansende. En onder het dansen wapperden haar gewaden van de kleur van gras in den wind die voortgebracht werd door haar eigen beweging over de buigingen van haar leden; en droppelen water fonkelden in het maanlicht als juweelen op haar boezem, die rees en daalde als een golf van de zee in en uit den schaduw van haar haar: want dat haar geleek op een massa van de essence der zwartheid van den nacht. En zij zong terwijl zij danste met een stem, die klonk als een betoovering, en het oor bewaaierde als een bries van de Malaya berg ')• Toen sloeg Umra-Singh zijn oogen op, en zag het origineel van dat in water geschilderde vrouwenbeeld, dansende aan den overkant van den vijver. Toen keek zij over den vijver heen en zag hem, en hun oogen ontmoetten elkaar, reizende over den vijver. En onmiddelijk hield zij op met zingen en dansen, en klapte in de handen, en riep hem toe met de stem van een K o k i 1 a 2): Kom naar mij over, jou schoone vreemdeling, want ik ben het alléén dansen moe, en ik heb je een vraag te doen. En zij leunde tegen een boom en stond te wachten, met een hand op den stam van den boom en de andere op haar heup, en een op en neer deinende borst: en zij zag er uit als een vrouwelijke incarnatie van de essence der beweging van den oceaan, ontroerd door het gezicht van de maan. En Umra-Singh keek naar haar en zeide tot zichzelf: Voorzeker zijn de dochters van Rakshasas gevaarlijker dan hun vaders. En nu is het maar goed, dat ik beschut ben door de blauwe oogen van Shri als door een harnas, anders zouden de blikken van dit woudmeisje al lang als een bijl mijn hart in tweeën hebben gekloofd. >) Waar het sandel-hout vandaan komt. 2) De indische koekoek. Toen ging hij rond den oever van den vijver, en vond haar aan de overzijde. En zij wenkte naar hem, toen hij naderbij kwam, met een afhangende hand en bewegende lippen, en oogen die schenen in het maanlicht als de oogen van een slang. En zij kwam en stond voor hem, en legde haar hand op zijn schouder met een aanraking als van een blad, en keek op naar zijn gezicht met een glimlach, en zeide: Ik ben Ulupi, de dochter van een Daitya '), en hier leef ik alléén in het bosch, met niemand waarmede ik mijzelf kan vergelijken, behalve mijn eigen beeld in het water. Vertel mij eens, want gij hebt andere vrouwen gezien, zijt ge ooit oogen tegengekomen schoener dan de- mijne? En Umra-Singh keek er in neder als in twee donkere vijvers, en hij voelde dat ze op zijn hart aan 't stompen waren als een paar vuisten. En hij zeide tot zichzelf: Dat mag ze wèl vragen, en nu behoeven haar oogen voor geen mededingers te vreezen, als er niet één ander paar bestond. Maar hij zeide tot haar: Schoonheid2), Uw oogen zijn mooi genoeg; maar toch heeft de oceaan vele juweelen, en zonder twijfel denkt elk zichzelf het beste: maar de Koustubha 3) gaat boven hen allen. Toen kwam een wolk over haar gelaat, en zij stortte zich met minachting van hem weg, en stond te pruilen als een kind. En plotseling keerde zij zich weer om en legde om haar hoofd de bevallige klimplanten van haar ronde armen, en maakte de wrong van haar haar los, en schudde het. En het viel, als middernacht, om die sterren, haar oogen, en wikkelde haar over haar geheele lichaam in als een sluier, en rolde omlaag rond haar voeten en langs den grond, als een zwarte slang. Toen deed zij het met haar hand van haar ') Een soort demon („zoon van Diti"). De „ai" uit te spreken als de „i" in 't engelsche „white". 2) „Bala" in 't Sanskriet, dat zoowel kind, vrouw, als schoonheid beteekent (ongeveer 't fransche „beauté du diable"). 3) Vishnoe's groote borst-juweel („Kou" uit te spreken als 't engelsche „cow"). gezicht, en schoot door de mazen een fijnen glimlach, en zeide: Dan hebt ge ten minste nooit zulk haar als 't mijne gezien? En Umra-Singh voelde haar blik hem treffen als een bliksemstraal uit een wolk. En hij zeide tot zichzelf: Dat mag ze wèl vragen, en nu, als mijn ziel niet reeds gevangen was in de lange wimpers van de oogen van Shri, zou zij gestrikt zijn als een kwartel in deze buitengewone massa van nooiteindigend haar. Maar hij zeide: Schoonheid, liefelijk is des nachts de hemel met zijn sterren, maar liefelijker nog de donkere blauwe zee, waarin zij weerkaatst zijn, want zij bevat al hun schoonheid, en voegt er nog een andere aan toe van haar zelve. Toen was Ulupi zeer boos, en zij stond met flikkerende oogen, opgeblazen van woede. En plotseling bukte zij, en pakte haar haar samen in haar arm, en kwam op Umra-Singh af, en wierp het om hem heen als een net, en fluisterde in zijn oor, met lippen die het liefkoosden terwijl zij bewogen: O dwaze bij '), ik ben maar een lotus van den nacht: en toch, waarom mij te verachten, in vergelijking met de afwezige lotus van den dag? Die is warm en stoffig, en ik ben koel en geurig als de nectar van dien maan in wiens licht ik bloei. En Umra-Singh beefde. Want er kwam van haar haren een vreemde wind, als een wolk van de zoetheid van duizend geuren, die zijn ziel verlokte om te luisteren en te droomen in het in slaap sussende gemurmel van haar mond. En toen hij zijn oogen sloot van angst, zag hij vóór zich den blauwen spot in de oogen van Shri, en het geluid van haar lachen en het lawaai van de trommen en de stemmen van de omroepers dreunde gonzend in zijn oor, en verdoofde Ulupi's betoovering. En hij schudde zich vrij van haar haren, en zeide: Schoonheid, ik ben een Rajpoet van het ras van de Zon: wat heb ik te maken met een lotus van de Maan? ') In 't Sanskriet kan „bhramara" zoowel een bij, een minnaar en een zwerver beteekenen. Toen schreeuwde Ulupi, als een gewonde olifant. En zij greep hem bij den arm, en schudde hem heftig, en riep uit: Heb jij een steen in je borst, in plaats van een hart, dat mijn schoonheid je niet kan raken? Want ik weet, dat ik mooi ben, en dat er geen schoonheid is als de mijne in de drie werelden. En Umra-Singh keek naar haar, en stond verwonderd, want haar woede maakte haar nog liefelijker dan tevoren. En hij zeide: O dochter van een Daitya, ge spreekt de waarheid: toch kan een vat dat vol is niet méér bevatten, de vloeistof moge zijn wat zij is, en zóó is mijn hart. Laat mij nu aan U voorbijgaan, alsof ik U aandacht niet verdien; want ik ben op reis naar het Land van de Lotus van de Zon. Toen zeide Ulupi, met een stamp van haar voet: Dwaas! ge zult dat Lotus Land nooit zien. En zij keek naar hem met een hoonenden lach: en onmiddellijk zat zij neder, en wikkelde zich zelf in haar lang haar, en begon te weenen. En toen zij zoo weende, stroomden de tranen uit haar oogen als een rivier, en vielen in het meer. Dadelijk begon het meer te rijzen en te zwellen, en vulde het woud met water. En toen Umra-Singh met verbazing naar haar stond te staren, bevond hij dat hij in een wijd moeras stond, met de boomen van het woud als riet. En hij keek en ziet! opeens werd die bedriegelijke lach van een Daitya tot een mist, en dreef weg over het water als damp. En Umra-Singh hoorde haar lach wegsterven in de verte, terwijl zij verder ging, en hij was alleengelaten in het bosch, met het water tot aan zijn middel. vielen de tranen uit haar oogen als een rivier. VII. terwijl het water maar steeds doorging met rijzen en rijzen, zeide Umra-Singh tot zichzelf: Buitengewoon is het bedrog van vrouwen, en overvloedig zijn haar tranen, maar deze dochter van een Daitya overtreft ze zeker allen. Want wie heeft ooit gehoord van tranen, die als rivieren, een kwartier van de wereld konden overstroomen? Maar ondertusschen, vdór ik mijn dood vind in deze rijzende wateren, is het beter te schuilen in een boom. Dus klom hij een boom in, en keek uit over het water, waarop de mist hing in het maanlicht als een gordijn van zilver op een vloer van lapis-lazuli. En hij zeide tot zichzelf: Is dit louter illusie, of eerder, draagt dit woud niet wèl zijn naam, daar het in waarheid het tot matten gevlochten haar is van den grooten God, met deze boomen voor haar, en dit water voor de Ganges die er door heen zwerft'), en gindsche maan als het ornament zelve ') De Ganges viel van den hemel, en Shiwa ving haar op zijn hoofd op, waar zij duizend jaar bleef zwerven vóór zij haar weg beneden vond. Een legende, die zonder twijfel doelt op de uitgestrekte plateaux van de Himalaya van Thibet. van den God met het maan-helmteeken ? Maar dit water gaat door met rijzen, ên ik moet hooger stijgen in den boom. Dus klom hij öp en óp, en terwijl hij klom, rees het water hem achterna, al hooger en hooger, tot hij op 't laatst niets kon zien dan het water, en de maan, en de boom die zich boven hem uitstrekte in den hemel. En onder het klimmen zeide hij tot zichzelf: Naar boven moet ik gaan, want er is geen andere toevlucht; en nu, tenzij ik evenals de echtgenoot van Shri'), mijzelf zou kunnen redden op den rug van een schildpad uit deze zelfde zee van water, moet ik stellig vernietigd worden. Want tenzij deze buitengewone boom geen top heeft, moet ik dien zoo dadelijk bereiken, en terzelfdertijd mijn dood vinden. En zelfs zonder het water, heb ik geen idee hoe ik weer naar beneden moet komen. Zóó ging hij door te klimmen en te klimmen, terwijl het water rees, en de maan daalde, en de nacht langzamerhand tot een einde kwam. En toen kwam de zon op boven den Oostelijken berg, en begon evenals hij zelf, op te klimmen in den hemel. En het zweet gudste van zijn leden, en ten laatste hield hij op, overweldigd door vermoeienis. En hij zeide tot zichzelf: Nu kan ik niet verder gaan. Daar ik nu tóch in elk geval sterven moet, waarom zou ik dan doorgaan met tevergeefs te klimmen? Want voorzeker, ik ben op het dak zelf van de wereld, en alléén met de zon in den hemel. En toen hij naar beneden keek, zag hij plotseling geen water en geen boom voor zich, en zijn hoofd werd duizelig, en zijn visioen draaide door elkaar, en hij kon zijn oogen nauwelijks gelooven. Want hij stond op den top van een hoogen berg, in het zenith zelfvan den hemel. En overal rond hem, en overal vóór hem, en achter hem, was ') De echtgenoot n.1. van de andere Shri (Lakshmi), Vishnoe, wiens 2e incarnatie die van een schildpad was. een groote, groote woestijn van brandend zand, dat zich uitstrekte tot heelemaal aan den grens van het gezichtsveld, en op haar hoeken rustten de kwartieren van den hemel. En zij gloeide in het vuur van de stralen der zon als een fornuis, en was doorgroefd en doorvreten met holen en afgronden; en haar oppervlakte rees en daalde, terwijl hij er naar keek, als de boezem van een vrouw, en zij zag er uit of zij levend was, ofschoon zij in werkelijkheid het tehuis van den dood was. En terwijl hij tuurde, zag hij hoe vlugge levende dingen er over heen kriewelden met puntige staarten, van de kleur van zand, die de woestijn in kropen door de holen, en er weer uit kwamen, en ten laatste stil stonden en onzichtbaar werden, behalve dat hun staarten nooit tot rust kwamen, en hun schitterende oogen kwamen boven het zand uit om te loeren. En het scheen Umra-Singh toe in de eenzaamheid van die onmetelijke verlatenheid, dat al die afzichtelijke Oogen hem zochten, en zich op hem vestigden en op hèm alleen rustten, als 't ware tot hem zeggende: Je kunt niet ontsnappen. En toen zeide hij tot zichzelf: Nu is er werkelijk geen hulp voor mij, en er is geen twijfel aan of mijn einde is gekomen. Want hier te blijven is onmogelijk, en even zeker is de dood, zoowel door vooruit te gaan als door achteruit te gaan. En toch, als ik zou moeten sterven, zou ik het wenschen te doen, niet in de tegenwoordigheid van oogen zooals deze, maar in de kleur van de oogen van Shri. Maar toch, hoe zal ik ontsnappen aan de waakzaamheden van die vreeselijke Bewoners van het Zand daarginds, met moeite wadende in zijn substantie die weg zal zinken onder mijn voeten als de golven van de zee, maar waar zij overheen jagen als de schaduw van een wolk? Zóó bleef hij den ganschen dag op die hooge plek, niet af durvende te dalen. En ten laatste ging de zon ter ruste in het Westelijk kwartier, en de maan kwam op, en werd weerkaatst in de schitterende oogen van die door 't zand spokende Rakshasa's, die in de verte van de donkere woestijn glinsterden als droppelen water op het blad van een zwarte lotus. En den geheelen nacht lang lag Umra-Singh daar en keek naar hen, zooals een vogel kijkt naar de oogen van een slang. Toen, in den vroegen dageraad, zag hij uit, en toen het licht van den morgen begon te glimmeren in de verte op den zoom van de wereld, zag hij ver weg in de bleeke lucht twee donkere vlekken in den hemel. En terwijl hij tuurde, werden zij grooter en naderden hem snel, de roode stralen van de rijzende zon naar hem terugkaatsende, als spiegels. En zij kwamen dichter bij, en hij zag dat zij een paar zilveren Zwanen waren, in hun snavels het doode lichaam dragende van een derden, van goud. Zóó stoken die twee Zwanen die vreeselijke woestijn over met de snelheid van den bliksem, die op hen geleek, en streken naast hem neer op den berg, om uit te rusten. Toen zeide Umra-Singh: Heil U! gij schoone vogels: gewis zijt gij geen vogels, maar goden, in deze lichamen van zwanen neergevallen door een vervloeking. Van waar komt gij, en waarheen gaat gij, en wat is dat doode lichaam dat gij draagt onder het vliegen? Toen zeiden de Zwanen: Wij dragen het lichaam van onzen koning naar huis, ver weg naar het Manasa meer. Want hij stierf gisteren, in het Land van de Lotus van de Zon. En nu moeten wij hem altijd maar door snel naar zijn eigen land dragen, opdat de begrafenis-ceremonieën naar behooren vervuld kunnen worden. En toen Umra-Singh hen het Land van de Lotus hoorden noemen sprong zijn hart op in zijn borst. En met het zwaard in de hand schoot hij met een kreet op het doode lichaam toe. En hij zeide tot de Zwanen: Daar ge hem hierheen droegt van dat Land van de Lotus van de Zon, zoo zweer mij nu, dat gij mij eerst daarheen zult dragen, en hem hier laten tot gij terugkomt: anders zal ik hem houden en U aan stukken houwen. Toen, ziende dat er niets aan te doen was, zeiden de Zwanen: Het zij zoo: en zij verbonden zich aan hem met een eed. En toen hield Umra-Singh hen vast aan den nek, één in iedere hand; en zij strekten hun halzen uit, en vlogen met hem over de woestijn terwijl hij aan hen hing. En hij liet ver achter zich de oogen van die afzichtelijke Rakshasa's, gloeiende in het zand als in woede dat zij hem zagen ontsnappen: en na een lange poos kwamen zij aan den zoom van de woestijn. En Umra-Singh keek naar beneden en zag, ver beneden hem, de blauwe zee, schemerende als de oogen van Shri. En op een afstand in het water, als een donker juweel op een purperen tapijt, zag hij een eiland met een stad er op. Toen zeide hij tot de Zwanen: Wat is het dat ik daar beneden mij zie? En zij zeiden: Het is het Land van de Lotus van de Zon. Toen liet Umra-Singh, in zijn verrukking, zijn greep los, en klapte in zijn handen. En onmiddelijk viel hij als een steen in de zee neder. Maar de Zwanen keerden snel over de woestijn terug naar het lichaam dat zij op den berg hadden gelaten. vin. AAR Umra-Singh rees op uit het water als een vogel, en zag het Land van de Lotus zijwaarts van de zee vóór hem. En hij schreeuwde van vreugde, en begon te zwemmen in die richting. En hij zwom den ganschen dag door en eindelijk, hoewel met moeite, bereikte hij het strand, toen zijn kracht bijna uitgeput was. En hij kroop uit het water, toen de zon aan 't ondergaan was; en overweldigd door vermoeienis, lag hij neder, daar waar hij uit de zee gekomen was, en viel in slaap. En den geheelen nacht lang sliep hij, en den geheelen dag; en toen de maan weer was opgekomen, vol en rond, als om te zien of hij daar nog altijd lag, werd hij wakker. En toen stond hij op, en wreef zich de oogen, en riep uit: Ha! nu ben ik aan het einde van mijn reis, en al haar gevaren zijn weg als droomen. En dit is dat wonderbaarlijke Land van de Lotus van de Zon, waarvan niemand in Indiralaya ooit gehoord had! En nu ik hier alzoo ben, wat blijft er nu anders voor mij te doen, dan het te verlaten, en zoo gauw mogelijk terug te gaan? Want ik wenschte het alléén te vinden, enkel om te zeggen dat ik er geweest was. En toch, wie zal mij gelooven als ik terugkom? Het zou beter zijn, nu ik er eenmaal ben, om het te onderzoeken, en er de bizonderheden van te weten te komen, opdat ik niet tweemaal de behandeling onderga die bedriegers toekomt. Dus ging hij van het strand landwaarts, en door de straten van de stad, die voor hem lag, zwart en wit, in de stralen van de zilveren maan. En hij kwam niemand tegen, want zij was leeg, en stil als een steenen incarnatie van den geest van den dood. En toen hij van 't eene eind naar 't andere rondzwierf, kwam hij ten laatste bij een groot paleis, welks deuren wijd open stonden, alsof zij zooveel zeggen wilden als: Kom binnen. Dus ging hij binnen, en liep het door, nieuwsgierig, met echoënde voetstappen, van kamer tot kamer. Toen, opeens, ging hij een deur binnen, en bevond zich in een groote zaal, welker muren doorstoken waren met hooge vensters, waardoor het maanlicht viel, koud als kamfer, op maansteenen die in trossen van het dak afhingen. En uit hen viel de nectar langzaam, druppel voor druppel, op den vloer. En heelemaal aan het einde van de kamer, op een gouden rustbank, zag hij een dood lichaam liggen, bedekt met een wit lijkkleed. Toen zeide hij tot zichzelf: Wat beteekent dit wonder, en wie kan het zijn die hier ligt, alléén in deze ledige zaal? En hij liep langzaam voort, door het licht van de vensters en de schaduwen van de muren, tot hij aan het einde van de zaal kwam, en naast de rustbank stond. En hij bukte zich, en tilde den zoom van het lijkkleed op, en ziet! het was het aangezicht van Shri! En Umra-Singh was zóó verbaasd dat hij opsprong in de lucht, en een kreet uitte: en hij liet zijn zwaard knetterend op den kristallen vloer vallen. En hij zeide tot zichzelf: Is het een droom, of is het een begoocheling? Kijkl Ik liet haar levend achter in Indiralaya, en ik heb gereisd over de drie werelden, en hier aan het eind van de ruimte vind ik haar terug, doodliggende in deze ledige zaal! Zóó stond hij daar, onbewegelijk als een schilderij aan een muur, zwijgend starende in het gelaat van Shri, terwijl de nacht afnam, en de maan dóórreisde, en de nectar van de maansteenen langzaam, druppel voor druppel op den grond viel, en de schaduwen rondbewogen op den vloer. En eindelijk na een lange poos, kwam hij tot zichzelven. En hij liet het lijkkleed uit zijn hand vallen, terwijl hij het gelaat bedekte. En hij bukte zich, en raapte zijn zwaard op, en ging langzaam die vreemde zaal uit, en zat neder op de trappen van een marmeren vijver, en viel in een wakenden droom. En terwijl hij staarde in het leege, zag hij vddr zich den oceaan van de oogen van Shri; en in zijn geheugen echooden vage zoemingen van het geluid van trommen en de stemmen van omroepers; en zij vulden zijn ziel met fluisteringen, komende uit een' oneindigen afstand door de jaren heen van scheiding, tot ten laatste de zon opkwam. Toen rees Umra-Singh óók op, en hij sloeg met de hand op zijn voorhoofd. En hij riep uit: Ik kan niet zeggen of het werkelijkheid is of een droom. Maar dit weet ik, dat ik nu zonder uitstel naar Indiralaya moet gaan, en op een of andere manier die zee oversteken, en die vreeselijke woestijn door en dat afschuwelijke woud, en mijn geschiedenis aan den Koning vertellen, en mijn bruid opeischen. Maar eerst wil ik baden in gindschen vijver: want mijn hart is zwaar, en mijn hoofd doet pijn, door al wat ik dezen nacht heb uitgestaan, en alles wat ik gezien heb. En hij ging de trappen af, en dook onder in de wateren van den vijver. IX. N toen hij uit het water bovenkwam, klonk in zijn ooren, luid en duidelijk, het geluid van het slaan van trommen. En hij luisterde, en hoorde de omroepers schreeuwen: Wie ook van hooge kaste, die naar het Land van de Lotus van de Zon is geweest, dat hij naar den Koning kome; hij zal 'sKonings Koninkrijk met hem deelen, en 'sKonings dochter huwen. En hij keek in 't rond. En ziet! hij stond in dien zelfden vijver in Indiralaya, van waar hij, jaren te voren, afgereisd was om het Land van de Lotus van de Zon te zoeken ')• Toen, in zijn verbazing, kreeg hij kippevel, en zijn haar rees te berge. En hij stond in den vijver als een pilaar van steen, met het water stroomende van zijn lichaam, en twijfel zijn ziel in verwarring brengende. En hij zeide tot zich zelf: Is het inderdaad werkelijkheid, of is het een droom? En wat is er geworden van het Land van de Lotus, en van al mijn zwoegen? Want hier bèn ik nu in Indiralaya, en daar zijn dezelfde omroepers die ik ') Ingewijden in deze zaken zullen begrijpen, dat Umra-Singh's ziel, terwijl hij in slaap was gevallen, op het z.g. „astrale-gebied" had gezworven, waar het Land van de Lotus van de Zon lag. H. B. achter mij liet, schreeuwende en hun trommen slaande, juist als zij vroeger deden 1 En toen uitte hij plotseling een kreet, en riep uit: Goed, nu zal ik naar den Koning gaan, want de tijd is gekomen om de belooning op te eischen. En hij sprong uit het water, en snelde de trappen op als een, die krankzinnig is geworden, en liep naar de omroepers toe, en zeide tot hen: Scheid uit met dat nuttelooze schreeuwen, en dit vruchtelooze slaan op trommen, en breng me gauw naar den Koning, want ik heb dat Lotus-Land gezien. En de omroepers herkenden hem niet, want zij waren vol vreugde toen zij zijn woorden hoorden: want hun geschreeuw had hun levensmoe gemaakt. En toen zij zich gereed maakten om hem naar den Koning te brengen, klapte hij in zijn handen, en zeide weer: Gauw! treuzel niet! maar maakt haast, groote haast, of anders zal mijn hart breken. Want. ik doorstond scheiding, toen vereeniging vèr leek, met gemak: maar nu, dat het oogenblik van hereeniging nadert, is mijn hart aan 't breken: ieder oogenblik lijkt een eeuw: en als ge lang wacht, kan ik niet blijven leven. Toen maakten de omroepers groote haast en brachten hem zoo spoedig mogelijk naar den Koning. Maar toen de Koning Umra-Singh zag, keek hij oplettend naar hem, en herkende hem, hoe hij ook veranderd was. En hij zeide tot zich zelf: Gewis, dit is dezelfde schavuit, die vroeger bij mij kwam om mij te bedriegen: en nu is hij daar waarachtig al wéér! En hij zeide tot Umra-Singh: De ken je, jou bedrieger. Pas op! want dezen keer zal je niet ontsnappen. Toen zeide Umra-Singh: Koning, het zij zooals U wilt. Als U me maar Uw dochter laat zien, en dat dadelijk: want ik heb dat Lotus-Land werkelijk gezien: handel daarna met mij, zooals het U het best moge behagen. En toen hij sprak greep onbeheerschbaar ongeduld hem aan: en hij stampte met zijn voet op den grond, en tranen kwamen in zijn oogen, en opeens begon hij te lachen. En de Koning keek naar hem uit nieuwsgierigheid, en stond ver- wonderd over hem: en hij zeide tot zichzelf: óf die kerel is gek, óf het is zooals hij zegt, en hij heeft werkelijk dat Lotus-Land gezien. Maar hij zeide opnieuw tot Umra-Singh: Onthoudt het, als je dit keer óók valsch spel speelt, is de dood het loon. Maar Umra-Singh zeide: Toon mij Uw dochter, en breng mij dan ter dood op welke manier U maar wilt. Toen liet de Koning zijn dochter halen, en na een wijle kwam Shri binnen. Maar toen Umra-Singh haar zag binnenkomen, snikte hij luid, en schreed op haar toe. En toen zij haar oogen in angst naar hem toe wendde, dompelde hij zijn bezwijmende ziel in hun azuren zee. En in een oogenblik vergat bij zijn reis en zijn zwoegen, en verkreeg in dat moment den nectar van bevrijding van den honger van smachten, en van de pijn van scheiding, en van de verschrikking van een' ontijdigen dood. En Shri keek naar hem toen hij vóór haar stond, en onmiddellijk herkende zij hem. En haar hart sloeg in haar boezem als een trom, en zij werd door beven bevangen, en kon niet spreken van angst en twijfel. Want wederom worstelden de vergeten banden van haar vroegere geboorte om uiting in haar ziel, en toch was zij bang voor hem om zijn onbeschaamdheid, en verachtte zij hem om zijn armoede: want hij was tienmaal magerder, en haveloozer dan tevoren. En lang keek ze naar hem zonder te spreken. En eindelijk kreeg ze haar stem terug, en sprak, en zeide langzaam: Wat! ben jij het, allerdapperste reiziger? En heb je een ander verhaaltje verzonnen? Het zou maar goed zijn als het een beter was, je tweede verhaal, want nooit zal je meer leven om een derde te verzinnen. Maar Umra-Singh neeg tot haar over, met hongerige oogen, want zijn ziel smachtte naar de herhaling van een lang vergeten verleden. En hij keek naar haar, lang en ernstig, tot zij haar blik nedersloeg, want haar geest was overmeesterd door zijn moed en zijn liefde. En tweemaal trachtte hij te spreken, en tweemaal faalde hij, terwijl groote tranen van zijn oogen op den grond vielen. En toen, eindelijk, werd hij zichzelven meester. En hij zeide: Liefste, doe nu met mij wat je verkiest, en breng mij ter dood zooals je maar wilt. Maar zeg mij eerst vóór ik sterf: Hoe komt het dat ik je hier levend voor mij zie, en toch zag ik je, in die Lotus Stad, dood liggende op een rustbank, in de koude stralen van de maan ? Toen wierp Shri haar armen omhoog met een kreet. En zij riep uit: Ha! Het is de waarheid: deze man heeft werkelijk het Land van de Lotusvan de Zon gezien. En plotseling werd de sluier van vergetelheid voor een oogenblik weggetrokken, en zij ving een glimp op van haar vroegere geboorte en kende haar echtgenoot weer. En oogenblikkelijk liep zij op hem toe, en wierp zich in zijn armen, en hevig aan zijn borst, en klemde zich aan hem vast als een jasmijn-klimplant aan een edelen boom. En tranen vielen uit haar oogen als regen, en zij lachte van vreugde, en streelde zijn gezicht met haar hand, en zeide: Dapper hart, en durfde je alléén naar dat verre Lotus Land te gaan ? Je bent inderdaad mijn echtgenoot, in dit leven zoowel als in het vorige. En nu, na lange scheiding, heb ik je voor een oogenblik gevonden, en jij hebt mij. Zoek nu alléén nóg maar eens even zoo goed, en wij zullen wéér samenkomen, en nóg een druppel proeven van den nectar van wederzijdsch genot, vóór wij sterven: want zóó staat het geschreven. Ik zeg, onthoudt het: wij zullen elkander weder ontmoeten. Toen stond zij op, en duwde hem terug, zóó hevig dat hij bijna viel. En allen, die er bij stonden, keken naar haar en waren stonden verbaasd. Want terwijl zij keken, groeide zij aan in schoonheid, als een wassende maan, en flonkerde als een groot juweel, en verblindde aller oogen als de luister van een lamp: en de kleur van haar wondere oogen schoot uit hen en stroomde door de kamer heen, en deed de muren öp lichten met een glorie als van de ondergaande zon. En dit ziende, was haar vader vol van vreugde, want hij dacht: Nu zal ze gaan trouwen, en ik heb de vrucht van mijn geboorte verkregen. Maar de astrologen keken naar elkander in vreeze, want zij wisten dat zij op het punt was te sterven. En terwijl zij zoo staarden, kwijnde zij plotseling weg en viel, en lag vóór hen op den vloer, als een lotus bevangen door den vorst. Toen zeiden de astrologen langzaam: Zij heeft haar lichaam verlaten, en is ergens anders heengegaan. En de Koning, haar ziende vallen, en hen hoorende spreken, verloor zijn zinnen en viel naast haar neer in een bezwijming. En Umra-Singh keerde om, en verliet het paleis, en ging heen, op straat. X. N hij waggelde heen en weer als een dronken man, dezen weg en dien weg, tegen het volk aanloopende, dat verbaasd stond en hem bespotte: Kijk, kijk, daar heb je dien haveloozen Rajpoet, den minnaar van 's konings dochter, waarvan 't zien alleen haar al heeft gedood. Maar hij hoorde niets dan de woorden van Shri, en zag niets als haar oogen. En hij wankelde verder, als een houten pop, op voeten die vanzelf bewogen, tot hij evenals vroeger, den vijver bereikte, en op den grond zonk, wetende noch waar hij was noch wat hij deed, heelemaal zijn richting kwijt. En als iemand, uit wiens heelal de zon en de maan en de vijf elementen met hun verbindingen weg zijn getrokken, hem alleen latende in het centrum van de ledige ruimte, lag hij bewegingloos, gedompeld in verdooving, met droge oogen. Toen kwam opeens de herinnering in hem terug, en hij begon te weenen. En hij weende, alsof hij in zich de fontein zelve bevatte van de zoute zee, totdat hij eindelijk van moeheid en smart in slaap viel op den oever van den vijver. En in zijn droomen stond Shri naast hem, en herlevendigde zijn verschroeide ziel met den nectar van haar vriendelijken blik, zooals een kluizenaarsdochter met water de planten verfrischt van de kluizenaarshut, die aan haar zorg is toevertrouwd. En na diepe teugen te hebben gedronken van deze twee fonteinen van medelijden en liefde, ontwaakte hij, en zag dat het nu nacht was, en wederom was hij alleen bij den door de maan verlichten vijver. En hij zeide tot zich zelf: Helaas! helaas! ik heb mijn bruid gevonden, en haar op hetzelfde oogenblik weer verloren, door de vreeselijke werking van zonden» begaan in een vroegere geboorte. Nü ben ik inderdaad alleen, want ditkeer is zij weggegaan ik weet niet waarheen, en hoe moet ik naar haar zoeken ? En toch zeide zij mij dat wij elkaar weder zouden ontmoeten, om mij van de wanhoop af te houden. Daarom wil ik nu weg gaan zwerven over de wijde wereld, en mijn leven slijten met zoeken naar haar: als dit er niet was zou niets voor mij overgebleven zijn in het leven, en de hoop op het weder vereenigd worden is als de rug van den Grooten Schildpad, mijn eenzame toevlucht in het wrak der drie werelden. Toen stond hij op, en ging de stad uit, en zwierf rond, herwaarts en derwaarts, als een bobbel schuim op de golven van den tijd. En hij ging van dorp tot dorp, en van stad tot stad, overal vragende aan ieder dien hij tegenkwam: Hebt ge soms Shri gezien, mijn vrouw? ge zult haar kennen aan haar oogen, want die zijn vol van de kleur van den hemel. Maar hoezeer hij ook vroeg, hij kreeg geen bevestigend antwoord, noch kon iemand hem iets over haar vertellen. Integendeel, zij stonden allen verwonderd over hem, en maakten hem belachelijk. En de een zeide bijvoorbeeld: Wie is die maanzieke vagebond die rondzwerft, zoekende naar een blauwoogige schoonheid? En een ander: Wat wonder dat Shri zoo'n haveloozen bedelaar heeft verlaten, die zelfs de rijken laat loopen! En een ander zeide: Deze gekke Rajpoet wil de maan hebben, maar wat hij noodig heeft zijn medi- cijnen '). En ten laatste verliet hij geheel en al de woningen der menschen, en zwierf voortdurend in de Jungle, met geen andere metgezellen dan zijn schaduw en zijn zwaard, tevergeefs zoekende naar het pad langs hetwelk hij gegaan was op zijn vorige reis naar het Land van de Lotus, en overdag starende naar de vijvers met blauwe lotussen, en 's nachts naar den hemel met zijn sterren, want zij waren als spiegels en beelden van de tinten en schaduwen der oogen van- Shri. ') Shri kan ook bettekenen de godin van de fortuin, of de maan, van waaruit de Hindoe denkt dat kruiden en medicijnen afkomstig zijn. Vandaar deze woordspeling. XI. U gebeurde het in dien tusschentijd dat Maheshwara, toen hij door den hemel dwaalde met Parwati ') aan zijn borst, nederzag op de aarde, en Umra-Singh in 't gezicht kreeg, zwervende in het woud, weeklachten uitende, en uitroepende: O Shri, waar ben je je aan 't verbergen? Heb je, evenals de woestijn, geen medelijden met de antilope, die sterft van dorst naar het water van je oogen? En onmiddelijk herinnerde hij zich zijn gift aan Kamalamitra, en begreep de geheele geschiedenis van het begin tot het einde. Daarom zeide hij tot Umé, met een glimlach: Ga nu naar je vader en wacht op mij: want er is een zaak die mijn aandacht vereischt. Toen zeide zijn gade tot hem op een liefkozenden toon: Wat is er aan de hand? Zeg het mij. Maheshwara zeide: Dat zal ik je later vertellen: nü heb ik geen tijd: ga nu. Toen ging de godin pruilende naar den Sneeuwigen Berg Maar de god met het maan-helmteeken daalde neder tot de aarde. En daar de gedaante aannemend van een askeet, trad hij het woud binnen. En, in v»„ 1 H^fS HüW °f ^ K°niDg IV), is Parwati of Uma, dochter van de Himalayabergen. Zie ook Koning Soerykanta Aanhangsel X. het dichste gedeelte staande, zijn lichaam wit van asch, omkranst met een halssnoer van doodshoofden, met een halve maan in zijn gele haar, schiep hij door zijn bovennatuurlijke kracht een gong, hangende aan een vijgenboom, in het midden van het woud. En hij gaf met zijn drietand een slag op dien uit den geest geboren gong, die weerklonk door het bosch als donder. Toen, oogenblikkelijk, die verschrikkelijke oproeping hoorende, kwamen al de inwoners van het woud, Yakshas en Pichachas, Rakshasas en Hamadryaden, met de wilde dieren en de rest, bijeen, en vlogen op het geluid af, en verdrongen zich rond de gong als vliegen om honig of een dood lichaam. En toen zij gemonsterd waren, vroegen zij nederig aan dien God van alle schepselen, bezield en onbezield: Welke orders heeft de Heer van Allen voor Zijn dienaren, en waarom zijn wij thans opgeroepen? Toen zeide de Groote Asceet: Er is in dit woud een minnaar, die naar zijn bruid zoekt. En zij van haar kant zal op een' of anderen tijd hier zijn om bij hem te komen. Pas op dat niemand van U hen eenig werkelijk kwaad doet, door hen te verslinden of te dooden: want zij hebben hun eigen bevrijding uit te werken in het woud, door de verordening van het noodlot en van mijn wil en welbehagen '). Want zij vielen onder een vloek, en werden daardoor stervelingen: maar als zij elkaar hier ontmoeten, en de omstandigheden zijn gunstig, zal hun vloek een einde nemen. Daarom, verschalk hen als ge wilt, maar pas op dat ge geen haar van hun hoofden aanraakt. Aldus sprak hij, en allen gehoorzaamden, zich aan zijn voeten werpende. En toen begon hij te dansen. Toen namen allen woest deel aan dit feest ') De Hindoes hebben nooit een Lucianus gehad om te lachen oveg hun mythologische contradicties. Zij waren altijd te veel onder de betooveriug. van zijn gunst, aangegrepen door de razernij, geboren uit devotie, extatische hymnen van lof uitende, ieder in zijn eigen taal. En toen, nadat hij genoeg plezier gemaakt had en dien aanbidders den nectar van zijn tegenwoordigheid toebedeeld had, herinnerde die Heer, wiens linkerhelft zijn vrouw is, zich zijn belofte aan de Dochter van den Berg, en keerde terug naar de besneeuwde piek van Kallas, om haar de geschiedenis te vertellen en haar booze humeur weg te liefkozen. XII. AAR in dien tusschentijd vloog Shri '), toen zij haar lichaam verliet in Indiralaya, in een oogwenk naar , het Land van de Lotus van de Zon. En daar trad zij dat andere lichaam binnen, dat op een rustbank lag in de Paleis-zaal. Toen opende zij dadelijk haar oogen, en stond op, als ontwakende uit een droom. En zij was vervuld van verbazing, afgrijzen en schrik, toen zij zich zelf alleen bevond in de leege zaal. En zij riep uit! Helaas! wat is dit voor een mysterie, en hoe kwam ik in dezen verlaten zaal, en in welk kwartier van de wereld ben ik, en wat is er van mijn echtgenoot geworden? Nü zie ik de verschrikkelijke gevolgen van zonden, begaan in een vorige geboorte. Helaas! hoe zal ik hem terugwinnen en waar is hij te vinden? Voorwaar, we zijn als twee kleine vischjes in den oneindigen oceaan van den tijd. En toch, al is dit zoo, wanhoop dient nergens toe. Kreeg Sita Rama niet terug, en Shakuntala Dushyanta, en stak Damayanti den oceaan van scheiding niet over, en rustte zij niet aan het strand in den vorm van de omarmingen van Nala? Waarlijk almachtig is de kracht van de liefde, en welke liefde was ooit grooter dan de mijne! Want zij gaat >) Zie noot 1 bis. 10. over van lichaam tot -lichaam, en trekt versch vuur uit iedere nieuwe geboorte. Toen kleedde zij zich in het witte lijkkleed '), en ging haastig uit dat ledige paleis, terugschrikkende als een jong reekalf van de echo van haar eigen voetstappen, en ging de poorten uit, en liep door de verlaten straten, heelemaal tot aan den zoom van de zee. En daar stond ze met de golven likkende aan haar bloote voeten, begeerig uitziende over de zee, met oogen, die lachten tegen haar blauw en het tot schande maakten. En de zee rees in opwinding over haar schoonheid, als in beroering gebracht door de maan, terwijl de wind haar onverwachts kuste, en speelde met haar haar en kleed. Toen zeide zij: O! oceaan, ben jij van iemand gescheiden, dat ge zulke lang-uitgehaalde zuchten slaakt ? Ben jij ook verwrongen van smart dat je me besprenkelt met de zoute tranen van je schuim ? En toen zij zoo staarde, verscheen, slingerend op de golven een schip, als de verwerkelijking van haar verlangen om den oceaan over te steken in zichtbaren vorm. Nu behoorde dat schip aan een groot koopvaardijkapitein, die thuiskeerde van een handelsreis. En toen hij eene vrouwelijke gedaante alleen zag staan op het strand, kwam hij snel in een bootje om haar gevangen te nemen. Maar toen hij aan land was gekomen, en de buitengewone schoonheid zag van haar donkere blauwe oogen en sneeuwwitte kleeding, was hij geslagen met verwondering, en werd hij bang. En hij zeide ') Daar dit misschien vreemd zou kunnen klinken voor den engelschen lezer, gewend aan de met zorg uitgewerkte toiletten van Westersche dames, diene hij te weten, dat niets eenvoudiger kan zijn dan de kleeding van een Hindoevrouw. Een simpel, lang stuk stof, als een onderrok om het middel gewonden, vastgemaakt, en over het hoofd geworpen om een sluier te vormen, maakt een kleedingstuk uit, dat de Grieken benijd zouden hebben. Niets kan den smaak, de schoonheid en de gratie overtreffen van de manier waarmede het de figuur van de draagster volgt en onthult. tot haar met eerbiedig ontzag: Stellig zijt gij een of andere godheid en niet enkel maar een sterfelijk meisje. Zeg mij Uw naam, opdat ik weet wie ik aanbidden moet. Toen zeide Shri: Heer, ik ben geen godheid, maar een koningsdochter; en ik ben aan 't zoeken naar mijn echtgenoot Weest zoo goed mij over de zee te brengen, want ik moet den weg zoeken naar Indiralaya. Maar toen de koopman dit hoorde was hij verrukt van vreugde; want hij dacht: Indiralaya is in een ander kwartier van de wereld en ik zal haar echtgenoot zijn. Want hij was verdronken in den oceaan van haar oogen. Dus zeide hij tot haar: O gij ware dochter van een Koning, mijn schip is het Uwe en al wat het bevat. Kom nu, en ik zal U brengen waar U maar wilt. Toen stemde Shri toe. En de koopman, in zijn verrukking, telde de gansche wereld als een stroohalm, denkende dat hij haar tot vrouw had gekregen. Alzoo, toen hij op het schip gekomen was, zeide hij tot haarVoorwaar, die echtgenoot van U is een armzalige schavuit. Schande over hem, die zulk een onvergelijkelijke schoonheid als de Uwe kon achterlaten om zonder hem over de wereld te zwerven! Vergeet hem nu, want ik wil Uw echtgenoot zijn. Toen zeide Shri: Dit is goddeloosheid, en evenmin is mijn echtgenoot te laken in deze zaak. Weet tevens, dat voor een goede vrouw haar man een godheid is. Toen zeide de koopman: Je zult mij trouwen of je wilt of niet: en ik geef niets om vroomheid of goddeloosheid maar enkel om je heerlijke oogen. En nu ik je heb wil ik je houden. En dus bracht hij haar op zijn schip, zeer behoedzaam, nauw bewaakt, naar zijn eigen stad, en sloot haar op in de bovenste kamer van zijn huis, hopende haar in den loop van tijd te kunnen overhalen, en zijn zaken verwaarlozende. Toen zeide Shri tot zich zelve: Helaas! dat ik die schoonheid bezit, die een vloek en geen zegen voor mij is, doordat zij mij in de macht heeft geplaatst van dien stijfkoppigen koopman! Desniettegenstaande, zelfs al is dat zoo, ben ik toch vast over de zee gekomen. En nü moet ik geen tijd verliezen om te ontsnappen aan dezen verblinden zondaar, of er zouden erger dingen kunnen gebeuren. En zij ging naar het venster en keek uit. Nu gebeurde het, door een beschikking van het noodlot dat op dat oogenblik de Koning van die stad voorbij kwam op een olifant. En toen zij dit zag, zeide Shri tot zich zelve: Daar is mijn bevrijding in den vorm van een olifant. En nu moet ik een beetje zondigen, om mij voor een grootere schuld te bewaren. Toen riep zij tot den m a h o u t: Kom naderbij, o drijver van den olifant: want ik smacht er naar om de verrukking te smaken, op een olifant te rijden. En dit hoorende, keek de m a h o u t naar den Koning. En de Koning keek naar het gezicht van Shri. En Shri schoot op den Koning een blauwen blik af van haar oog. En oogenblikkelijk verloor de Koning zijn zinnen en zeide tot den mahout: Doe wat zij U vraagt. Toen stuurde de mahout den olifant onder het venster, en Shri liet zich van het venster op zijn rug vallen. En zij greep den Koning vast om zich voor vallen te behoeden, en de Koning viel bijna in zwijm van overmaat van vreugde, en den nectar van haar aanraking. En zonder een oogenblik te verliezen, voerde hij haar weg naar zijn paleis, zoo verrukt alsof hij de gansche wereld veroverd had. Maar de koopman, toen hij zag dat zij weg was, verliet zijn lichaam in wanhoop. Toen, zoodra zij het paleis hadden bereikt, zeide de Koning tot Shri: Wat is Uw naam en Uw familie? Shri zeide: Ik ben een Koningsdochter uit een ver land, en mijn naam is Shri. Toen zeide de Koning: Ge deedt goed, dien ellendigen handelaar voor mij te verlaten. Zou de leeuwin, voorwaar, moeten paren met den jakhals? En nu zal ik U, als een uitverkoren juweel in het midden van mijn diadeem zetten, en ge zult het hoogtepunt zelf zijn van den top van mijn fortuin '). Toen zeide Shri: Koning, spreek ') Een zinspeling op haar naam, die ook koninklijk fortuin beteekent. zoo niet. Want ik ben de vrouw van een ander. En ik vluchtte naar U om een toevluchtsoord, niet uit lichtzinnigheid: want gindsche koopman zou mij met geweld tot zijn vrouw gemaakt hebben. Dus, doe mij gerechtigheid en laat mij gaan: want ik mag geen vrouw voor U zijn. Toen zeide de Koning: Uw donkere blauwe oogen hebben mijn gevoel voor recht en onrecht heelemaal vernietigd, die nu louter woorden zonder beteekenis voor mij zijn, onmachtig om mij te weerhouden, evenals een lotus-stengel dat is om dien olifant te ketenen, die U hier heeft gebracht; en tevergeefs vraagt ge me U te laten gaan: ge vraagt me om mijn leven: want vddr ik die onpeilbare blauwe meren had gezien, die ge gestolen hebt om er Uw oogen van te maken, heb ik nooit geleefd. Stem alleen maar toe, en ik zal door mijn toewijding de herinnering aan Uw echtgenoot wegvagen, zooals de zon een ondiepen poel opdroogt. Maar Shri zeide: Zeg niet een poel, maar een oceaan, waarop de zon eeuwig schijnt, maar hem toch niet minder maakt: want aldus is mijn liefde voor mijn echtgenoot. Maar de Koning sloeg geen acht op haar woorden, die zijn oor binnenkwamen, maar in 't geheel niet zijn geest bereikten. Want zijn geheele ziel was in zijn oogen, feestende aan het gezicht van Shri, dat hem dronken maakte als het sap van Soma ')• Toen, ziende hoe het geval stond, zeide Shri tot zich zelve: Helaas! ik ben een kleiner gevaar ontsnapt om mij nog een grooter op den hals te halen, en de prooi te worden van dezen onrechtvaardigen Koning. Nu is er geen hulp voor mij, behalve list en de natuurlijke uitgeslapenheid van de vrouw. En zij sloeg haar wenkbrauwen op, en wierp op den Koning een verwarden blik, die hem bijna van zijn verstand beroofde. En zij zeide, haar hooggewelfde wenkbrauwen bewegend: Schande over het hart van de vrouw, ') Een zinspeling op haar naam, als een schijf van de maan: Soma is de maan, en het beroemde bedwelmingsmiddel van de vroegste Hindoes. want het is zacht als een bloem, en afkeerig van bestendigheid! Laat mij een poos alleen, want ik moet deze zaak overdenken. En toch, blijf niet te lang weg, want ge zijt goed om naar te kijken, en wel geschikt om mijn echtgenoot te zijn, als ik niet reeds de vrouw van een anderen man was. Maar, dit hoorende was de Koning geheel en al in verwarring, en twijfelde aan de getuigenis van zijn ooren. En hij dacht: Nu zal ze toestemmen, na een beetje vleien. En hij keek naar haar toen zij tegen hem stond te glimlachen, buigende als een bloem door het gewicht van haar boezem en de slankheid van haar leest, en lachte in zijn bedwelming, beetgenomen door de rondheid van haar leden en de blauwheid van haar oogen, en vergetende dat de Schepper de vrouw gemaakt heeft om een instrument te zijn van begoocheling, met een uiterlijk van honig, en een innerlijk van vergif. En hij liet haar alleen, om zijn koninklijke plichten te gaan vervullen, met de bedoeling om zonder uitstel terug te keeren, en denkende dat de vrucht zijner geboorte was verkregen. Maar zoodra hij weg was gegaan riep Shri een kamerheer en zeide tot hem: Breng mij naar de Hoofd-Koningin en verlies geen oogenblik, of het zal er slecht voor U uitzien. En die kamerheer beefde en gehoorzaamde haar, want hij vreesde haar macht, tot zichzelf zeggende: De Koning zou zijn koninkrijk in de zee gooien voor een blik van haar oog, en nu ligt mijn leven op haar wijsvinger. En toen Shri voor de Koningin kwam, zeide zij tot haar: Vrouwe, Gij zijt mijn eenige toevlucht: Weet, dat de Koning Uw echtgenoot mij vandaag in de stad vond, en mij wegstal, trachtende mij tot zijn vrouw te maken. Verzin iets om mij te laten ontsnappen, want ik ben de vrouw van een ander, en ik mag zijn vrouw niet zijn. En doe het heel vlug, want dit is een gelegenheid die nooit terug zal komen. Toen keek de Koningin naar haar, en zeide tot zichzelve: Zij spreekt goed, en ik moet haar inderdaad terugzenden zonder een oogenblik te verliezen. Want als zij hier blijft, en zijn vrouw wordt, zal de Koning alles om harentwil in den steek laten en de staat zal ten onder gaan. Bovendien, zal hij nooit meer iets te doen willen hebben met mij of eenige andere zijner koninginnen; want haar schoonheid is als de vrouwelijke incarnaties zelve van de vijf pijlen van den God der Liefde. Dus riep zij haar vertrouwde vrouwen; en zij vermomden Shri als een dansmeisje, en leidden haar zonder verwijl uit het paleis. Maar toen de Koning terugkwam, en zag dat zij weg was, werd hij krankzinnig. En hij liet van zijn gevolg ieder die een man was ter dood brengen. XIII. AAR Shri, toen zij het paleis was uitgekomen, ging oogenblikkelijk uit de stad door onbezochte paden, en zij liep het Groote Woud binnen. Want zij zeide tot zichzelve: Als ik in de stad blijf, zou ik weêr in de macht van den Koning kunnen vallen, of misschien van iemand die nog erger is. Want helaas! iedere man die mij ziet wordt verblind door mijn oogen, en ik zal niet altijd een deur vinden van ontsnapping aan vervolging. Bovendien, voor schoonheid zonder haar bewaker zijn wilde dieren minder gevaarlijk dan mannen met zielen, die door den invloed van hartstocht slechter zijn dan die van beesten. Véél beter is het te worden verslonden door een dier, dan met geweld de vrouw te worden van een' anderen man. Alzoo ging zij verder door het bosch gedurende menige dagen, haar leven in stand houdende met wortelen en vruchten en het water van de vijvers en de stroomen. En zij scheurde haar kleeren aan stukken in de struiken, en doorboorde haar voeten met hun dorens, waar zij voorbijging op het gras druppelen bloed achterlatend, als robijnen, vermengd met de parelen van haar tranen die er naast vielen, zoo vaak zij dacht aan haar afwezigen echtgenoot. En hoe dieper zij in het woud kwam, des te meer zonk haar moed, en des te meer smachtte haar ziel naar den nectar van de armen van haar echtgenoot. Helaas 1 de dapperheid van vrouwen is maar een bleek. en maanachtig beeld in den spiegel van dien der mannen, en verdwijnt in hun afwezigheid. En ten laatste kwam er een dag, waarop zij door een' panischen schrik werd bevangen, en een vrees voor onbekend gevaar: en zij zonk neer aan den voet van een boom, en besproeide zijn wortels met haar tranen. Nu gebeurde het, dat eenige Bhilla's '), jagende, door een beschikking van het noodlot, in het woud, haar op het spoor kwamen, en de druppelen bloed zagen op de blaren. En zij volgden die, tot zich zeiven zeggende: Een of ander gewond dier is dezen weg langs gekomen. Zoo kwamen zij verder en ieder oogenblik hielden zij stil en luisterden even. En plotseling hoorden zij het geluid van de stem eener vrouw, weenende in het woud. Toen vol verwondering, gingen zij voort in de richting van het geluid: en inééns zagen zij Shri, zittende onder een boom, die de incarnatie leek van Rati, treurende om haar echtgenoot, toen deze verbrand werd door Maheshwara 2). Want hare kleederen waren gescheurd, en haar haar was in wilde verwarring, en haar groote oogen gevuld met tranen geleken de bladen van een blauwen lotus, schitterende van waterdroppelen, op haar geworpen door het gespeel van zwanen in een vijver. En die wilde Bhilla's waren verwonderd toen zij haar zagen, en zeiden tot elkaar: Wat beteekent dit wonder van een dansmeisje, zoo haveloos en zoo schoon, alléén weenende in het woud? En zij kwamen naar haar toe en stonden rondom haar in een kring. En zij zag er uit in het midden van die zwarte barbaren als een schijf van de maan in de klauwen van Rahu 3). Toen, na een pooze, kwam de betoovering van ') Bhilla's zijn wilden. Zij werden oudtijds ook Shabaras genoemd. H. B. 2) Zie Noot 3 blz. 4. 3) Rahu is een planeet-demon, van wien geloofd wordt dat hij de maan tracht te ver slinden (maansverduistering). H. B. haar schoonheid de harten van die Bhülas binnen en vergiftigde ze, als een van hun eigen pijlen. En ieder zeide heimelijk tot zich zelf: Zij moet mijn vrouw zijn. Toen beraadslaagden zij over haar, en stelden elkaar voor om haar te loten. Maar zij konden het er niet over eens worden, en kregen ruzie, en het was of een steen was geworpen in een nest met slangen. Toen legde er een de handen op haar, en toen een ander, tot zij bijna in stukken was gescheurd. En eindelijk raakten zij aan het vechten, en streden om haar over haar lichaam heen, vervuld van den waanzin opgewekt door haar schoonheid, en de begeerte naar uitsluitend bezit. En heel spoedig waren zij allen öf dood óf aan wonden stervende, want ieder was er meer op uit om den ander te vernielen dan om zichzelf te beschermen: en zij lagen allen om haar heen, niet in staat om zich te bewegen. Toen van de gelegenheid gebruik makende en voortgedreven door schrik, stond Shri op en vluchtte weg van hen, besprenkeld met hun bloed, vermengd' met dat van haar zelve, want zij had in de worsteling een slag van een Bhilla gekregen, die bedoeld was voor een ander. En zij rende voort in haar haast, struikelende over wortelen en klimplanten, tot zij ten laatste kwam bij een woud-vijver. En daar lag zij neer aan den zoom van het water en dronk gretig; en later waschte zij haar wonden en zeere plekken, en baadde haar voeten, en sliep, overmand door moêheid, in. Toen kwam de maan op en keek tersluiks door de boomen, en kuste haar met stralen, die beefden van bewondering; en de wilde beesten kwamen, een voor een, afzakken om bij den vijver te drinken en deden haar, gehoorzaam aan de bevelen van Triambaka '), geen kwaad, maar likten haar voeten en handen terwijl zij daar lag. Nu was dit, zooals het noodlot het wilde, dezelfde vijver, waarbij Umra- ') Andere naam voor Shiwa (Maheshwara). Singh Ulupi ontmoet had, de dochter van den Daitya. En in den loop van den nacht kwam Ulupi zelve naar den vijver om te dansen en te spelen, zooals zij gewoon was te doen. En toen zij aankwam zag zij Shri, in slaap liggende bij den vijver. Toen trad zij naderbij en stond over haar gebogen, en was verbaasd over de schoonheid van haar leden, zelfs al waren haar oogen gesloten. En ten laatste, uit nieuwsgierigheid, raakte zij haar boezem aan met haar vinger, tot zichzelve zeggende: Is dit een begoocheling, of is het een werkelijke vrouw, en is zij dood of levend ? Maar Shri sidderde bij haar aanraking, want die voorspelde onheil aan haar slapende ziel. En zij opende haar oogen, en hun diepe blauw wekte de afgunst op van de dochter van den Daitya, en verwonderde haar zelfs nog meer dan te voren. Toen keken zij naar elkaar, als licht en duister, en ieder was verbaasd over de liefelijkheid van de ander, en vergat die van zichzelve. En eindelijk zeide Ulupi: Wie ben je, en wat is je naam en je familie, en van waar ben je naar mijn vijver gekomen, en waarom ? Shri zeide: Ik ben een Koningsdochter, aan 't zoeken naar mijn echtgenoot, dien ik verloor, door werking van misdaden in een vorige geboorte, op hetzelfde oogenblik, dat ik hem weervond, toen hij naar mij was teruggekeerd uit het Land van de Lotus van de Zon. Maar toen Ulupi haar dit hoorde zeggen, werd zij vervuld van plotselinge woede en kwaadaardigheid. En zij zeide tot zichzelf: Ha! dit is dus die afwezige lotus van den dag, waarom mijn schoonheid versmaad werd, en voor niets werd geteld door den schoonen vreemdeling die mij zag dansen bij mijn vijver. En oogenblikkelijk sprong zij op, en een schrikwekkende gedaante aannemend, knarste zij tegen Shri met tanden als zagen, en maakte vreeselijke grimassen tegen haar, zeggende: Ellendige, je zult nooit dit woud verlaten, maar voor altijd met je gevloekte schoonheid door zijn boomen zwerven, bezocht en in 't nauw gebracht door afschuwelijke begoochelingen tot je zult smachten naar den dood. Laat je afwezige echt- genoot je redden als hij kan. En zij verdween met eén schaterlach, Shri" bezwijmende achterlatend bij den vijver. Maar Ulupi vloog door het woud, en vond Nachtwandelaar, den ouden Wairagi, en vertelde hem alles, en smeekte hem een gunst, zeggende: Martel deze ellendige sterfelijke vrouw, en bedrieg haar met begoochelingen, want ze heeft mij een doodelijke beleediging aangedaan. En Nachtwandelaar was verheugd over de gelegenheid, want hij herinnerde zich hoe Umra-Singh hem getart had en zijn tong had afgehouwen in het bosch. Maar hij zeide: Dit is geen gemakkelijke zaak, want wij zijn verboden door Pashupati') om haar kwaad te doen. Maar ofschoon ik haar geen letsel zal aandoen, zal ik deze zwervende vrouw van een gemeenen echtgenoot begoochelen tot zij uit eigen beweging verlangen zal om haar lichaam te verlaten. ') Andere naam voor Shiwa (Maheshwara). XIV. AAR Shri, toen zij tot zichzelve kwam, zat te weenen en zich beangst te maken voor de toekomst: want zij voorgevoelde onheil door de kwaadaardige streken van de dochter van den Daitya. En toch kon zij niet zeggen, hoe zij haar mogelijk kon hebben beleedigd, of haar toorn verdiend. En zoodra de dag aanbrak, stond zij op, en begon bevende door het woud te gaan, waarin de schaduwen van den nacht nog door de boomen hingen, schrikkende van 't geluid van de vallende blaren, en smachtende naar bevrijding van gevaar in den vorm van de tegenwoordigheid van haar echtgenoot. Toen, na een poos, hield zij stil en luisterde: want zij hoorde tusschen de boomen stappen, als van iemand in haar richting komende. En haar hart klopte hevig, als om te zeggen: Laat mij Uw lichaam verlaten, en zoo ontsnappen aan het gevaar dat over U aan 't komen is. En toen verschool zij zich in een hollen boom, en gluurde in ontzetting naar buiten. En opeens, vreemd, daar in de vage. schemering zag zij haar echtgenoot naar haar toe komen, juist zoo kijkende als toen zij hem verliet in het paleis in Indiralayd. En onmiddellijk liep zij naar hem toe, overweldigd door aandoening en groote verrassing, en nam hem in haar armen, uitroepende: Eindelijk, eindelijk heb ik jé weergevonden. En zij weende luid, en vergat op dat oogenblik al haar verdriet, en zij keek naar hem, en lachte van vreugde, en sloot haar oogen, alsof, evenals de zon, het aanschouwen van hem het vermogen om te zien had verduisterd en overweldigd. Toen, na een poos, opende zij ze weer, en sprong op en schreeuwde, en haar bloed werd ijs, en haar hart stond stil. Want hij, die haar in de armen hield was niet haar echtgenoot maar een behaard ding met afschuwelijke oogen, die een incarnatie leken van het wilde dier in menschelijken vorm: en het vestigde die verschrikkelflke oogen op die van haar zelve, en lachte en kermde en hijgde als een beest, met heeten snellen adem in haar gezicht. Toen verlieten haar zinnen haar, als lafaards, en zij zonk ter aarde in bezwijming. En toen zij ten laatste weer herleefde, keek zij op, en zag dat de zon aan 't ondergaan was in het Westelijke kwartier. Maar de maan was nog niet opgegaan, want het was 't begin van de donkere helft van de maand. Toen kwam opeens de herinnering weer bij haar terug, en zij beefde van opwinding. En zij zeide tot zichzelve: Was het werkelijkheid, of was het maar een booze droom? Stellig was het maar een droom; want ik ben erg zwak en vermoeid. En zelfs nu kan ik niet zeggen of ik wakker ben of slaap. Zóó zat zij met gesloten oogen, vreezende om ze te openen, en anders zij wist niet wat te zien tusschen de schaduwen van de boomen. En toen kwam de afnemende maan op, en goot door de tusschenruimten van de bladeren zwakke en bleeke stralen, alsof zij haar eigen afgrijzen deelde. En ten laatste, niet in staat om de stilte en de eenzaamheid nog langer te verduren, stond zij op en begon zich langzaam, met aarzelende stappen, door het woud te bewegen, niet wetende waarheen te gaan, en niet durvende te blijven waar zij was. En plotseling, onder het loopen, keek zij voor haar uit, en daar, in een open ruimte, zag zij haar echtgenoot, stil onder een boom liggende. Dadelijk was niet haar echtgenoot, maar een behaard ding met afschuwelijke oogen. hield zij stil, en stond, weifelend in de slingering van besluiteloosheid. Want de vreugde van hereeniging, en het verlangen naar veiligheid, en de vrees voor eenzaamheid trokken haar naar hem toe als een drievoudig koord: terwijl de herinnering aan haar teleurstelling, en de vrees voor begoocheling en het voorgevoel van onbekend gevaar, haar aan den grond vasthielden als wortels. En zij waggelde en zwaaide op haar voeten, als een jonge spruit bewaaierd door tegenovergestelde winden: terwijl groote tranen uit haar oogen vielen als druppelen kamfer van een maansteen '). En toen zij daar zoo stond, twijfelend of hij dood of levend was - want zijn gezicht was vaal in het licht van de bleeke maan - gingen zijn oogen open en ontmoetten de hare. En hij sprong op, en snelde op haar toe, terwijl zij onmachtig was om zich te verroeren en nam haar in zijn armen, terwijl zij terugdeinsde voor zijn omhelzing. En hij riep uit: Je aanblik heeft mij aan den muil van den dood ontrukt, want ik had besloten om het lichaam te verlaten. En toen zeide hij weer: Helaas! en waarom, jij met de liefelijke oogen, krimp je weg voor me? Maar Shri bleef zwijgen, verscheurd door wantrouwen, en bevend door het kloppen van haar eigen hart. En steeds maar door sloeg zij haar oogen op, en keek naar hem in twijfel. En toen eindelijk zeide ze langzaam: Ben je werkelijk mijn echtgenoot? ben je het werkelijk zelf en niemand anders? Toen zeide hij: Wat beteekent die vraae of je twijfel? Ben je me al vergeten? Het is toch stellig maar een klein poosje geleden sedert ik je verloor in '1 paleis van Indirdlaya. Toen zeide Shri, zuchtende: Daar straks kwam er iemand die in iederen trek op je geleek, en mij bedroog: en zelfs nu sidder ik als ik er aan denk dat je misschien weer iemand zooals hij zou zijn. «~JL Der!l°? hebben biJgel00f' feedS iD een vori6e bladz«de verklaard, dat maan™h ï,f .8^en * maaB Mn 800rt maaa-ach«e vocht afscheiden, nectar of kamfer, verondersteld te zijn samengesteld uit de substantie van de maan. Toen zeide bij: Liefste, je bent zwak, en een droom heeft je bedrogen; maar dezen keer is het géén droom. Weet dat ik niemand anders ben dan mijzelf, en jij bent bij me. Laat mij je schrik verdrijven met een kus. En hij boog zich over, en zij hief haar gezicht op met een glimlach, tot zichzelve zeggende: Het was niets dan een droom. Maar zoodra raakte zij zijn gezicht niet aan, of het veranderde, en werd reusachtig en misvormd, met een lange tong die uit lippen hing, welke op die van een koe leken: en het brak in lachen uit en verdween. Maar Shri viel op den grond, alsof zij bedreigd werd door den uitgestrekten wijsvinger van den dood. XV. OO lag zij, den ganschen nacht: en toen op het laatst de dag aanbrak, kwam zij, hoewel met moeite, weer tot zichzelve. En zij trachtte op te staan, maar kon niet, want haar leden weigerden hun plicht te doen. Zoo lag zij daar, koud als sneeuw, en huiverende als de oppervlakte van een meer, in verwarring gebracht door den wind. Toen verliet de zon langzamerhand 7.iin hnio In H on Oostelijken berg, en beklom den hemel. En gewarmd door zijn stralen, kwam een beetje van haar kracht terug: en na een poos stond zij weer op haar voeten, die wegzwierven, en haar droegen waar zij wilden, tot zij haar naar een' anderen woud-vijver brachten. En daar lag zij neder, en bukte zich, en dronk van zijn water. En zij keek in zijn spiegel, en zag zichzelf, tenger en vermagerd als de oude maan, maar bleek en kleurloos als die maan op het middaguur. En haar lang haar viel over haar schouders neer in het water. Toen bond zij dat natte haar op in een wrong, en bleef den geheelen dag bij dien vijver niet trachtende verder te gaan: want zij zeide tot zichzelve: Laat mij liever hier blijven om van honger om te komen, of tot voedsel te dienen voor een of ander wild beest, dan mijn reis te vervolgen door een woud vol begoochelingen erger dan honderd dooden. Want zij dragen de vermomming van een vriend, en zóó intrede krijgende in mijn hart steken zij het als slangen, den nectar van hèm, dien ik het meest smacht om te zien, in gif veranderende. Voorzeker waren mijn zonden in een vorige geboorte verschrikkelijk in hun buitensporigheid: want ik heb in dit bestaan smart geleden genoeg voor vele levens. En nu voel ik dat ik het niet lang meer kan uithouden, want mijn kracht raakt uitgeput. O! dat ik werkelijk mijn echtgenoot kon vinden, al ware het alleen maar om in zijn armen te sterven 1 Zóó zat zij bij den vijver, als een vrouwelijke chakrawaka ') treurende om haar mannetje, terwijl de zon, evenals de vijand van Bali, maar drie stappen deed over den hemel. En toen hij ten laatste onder ging, werd zij ook moede, en viel in slaap aan den zoom van den vijver. En in haar droomen zag zij haar echtgenoot, en dronk zich verzadigd aan den nectar van zijn omhelzingen. En toen, in het holst van den nacht, werd zij wakken en zat op, en keek, en ziet! daar in het maanlicht zag zij hem wéér, zwijgend naast haar zittende. En zij sprong op haar voeten in doodsangst, en keerde zich om, om te vluchten, en schreeuwde luid. Want daar stond vóór haar een anderen echtgenoot, aan den anderen kant. Toen, plotseling, was het gansche woud vol lachen. En haar verstand vlood heen, en zij werd krankzinnig. En zij riep uit: Weg met dit woud, want het is vol echtgenooten! En zij begon te ijlen door het woud, haar oogen sluitende, en haar ooren dichtstoppende. ') De Brahmaansche eend, die volgens een Brahmaansche legende, den nacht doorbrengt, treurende om zijn wijfje, en zij om hèm. XVI. N nu gebeurde het zóó, door de beschikking van het noodlot, dat Umra-Singh, na door de geheele wereld te hebben gezworven om zijn vrouw te zoeken, op en neer dwalende in het woud, lag te slapen op een andere plaats, vlak bij dien vijver. En opeens lachte hij in zijn slaap. Want in zijn droomen had hij opnieuw het Land van de Lotus van de Zon gevonden. En hij stond wederom in de door de maan verlichte zaal, naast de gouden rustbank. Toen langzaam, langzaam lichtte hij het lijkkleed op, en keek lang in het gezicht van Shri. Maar toen hij er naar staarde, werd het aap-achtig, en stak een grooten roode tong naar hem uit. En hij zag voor zich, niet Shri, maar den ouden Wairagi. Toen klonk een schaterend lachen in zijn ooren, gemengd met de stemmen van omroepers en het geroffel van trommen; en hij sprong op zijn voeten wakker, met een ijskoud zweet op zijn voorhoofd. En toen hij daar stond, nog twijfelende door het lachen in zijn wakende ooren, of hij wakker was of sliep, keek hij vóór zich, en zag in het maanlicht de gedaante van een vrouw, op hem toe snellende: en oogenblikkelijk wist hij dat het Shri was. Want uit den schaduw van haar hangende haar schitterden, als de kling van zijn eigen zwaard, haar groote oogen in de maan, en flikkerden in den nacht vóór haar als bliksem uit een donkerblauwe wolk. En hij vloog haar tegemoet met een kreet van vreugde. Maar Shri, toen zij hem zag aankomen, hield plotseling stil, en begon te lachen als iemand die door een vampier bezeten is. En schreeuwde: Wat, al wéér een! keerde zij om, en vluchtte sneller dan ooit van hem weg, haar oogen met haar handen bedekkende. Maar Umra-Singh was zoo verbaasd, dat hij stond als een boom, aan den grond geworteld: tot zichzelf zeggende: Is dit werkelijkheid of is het een droom 1 Ginds vlucht ze voor mij in ontzetting alsof ik een vijand ware 1 En toen, door waanzin bevangen, begon hij haar te vervolgen, luid roepende: Shri! Shri! Zóó ijlden zij door het woud in het maanlicht, tusschen de boomen door, als een gevlekte panter en een zwarte antilope. En opeens gleed Shri uit en viel. En een taankleurige leeuw sprong uit het bosch, voor de oogen van Umra-Singh, en stond over haar heen, terwijl zij op den grond lag. Toen werd Umra-Singh wit van angst, en uitte een smartkreet. En in een oogenblik was hij bij hen zóó vloog hij, en hieuw met al zijn kracht naar den leeuw een slag met zijn zwaard. Toen, o wonder! verdween die schim van een leeuw, want hij was maar een begoocheling van den slimmen Nachtwandelaar. Maar het zwaard viel, scherp en werkelijk, op den schouder van Shri, en sneed dóór tot haar hart. Toen viel Umra-Singh op zijn knieën naast haar met een jammerkreet, en nam zijn lieveling in zijn armen, terwijl het bloed over hem uitgudste als een rivier, haar leven mede voerende. En toen zijn heete tranen als regen over haar gezicht vielen, opende Shri haar stervende oogen: en oogenblikkelijk waren zij vol vrede, want zij wist dat het eindelijk haar echtgenoot was. En zij zeide langzaam: Ween niet om mij, O mijn Heer, want ik heb de bevrijding der vereeniging met U bereikt. Den ganschen dag heb ik je gezocht; maar ik heb je gevonden in den avond, vóór mijn zon ondergaat: dat is genoeg. DAGERAAD. N op datzelfde oogenblik kwam de vloek tot een einde. Toen herwonnen die twee gelieven hun onsterfelijke naturen. En zij keken naar elkaar, verblind en in verwarring, want zij dachten dat zij ontwaakt waren uit een droom. En hun geesten rezen op uit die sterfelijke lichamen die zij verlaten hadden, en vlogen heen naar hun hemelsche Tehuis, gestrengeld in elkanders armen. Maar Maheshwara, van zijn zetel op Kailas, zag hen gaan. En alles waarnemende, door de kracht van zijn mystieke intuïtie, zeide hij tot zichzelf: Daar zijn die twee dwaze geliefden, zich verheugende ontwaakt te zijn uit een droom; niet wetende dat het maar een droom was in een droom, en dat zij nog steeds in slaap zijn. En hij lachte luid: en de donder van zijn schaterlach rolde en weerklonk, en ratelde in de blauwe holen van Himalaya, als het geluid van een trom.