WET van den 4den November 1919, S. 628, betreffende vrijwillige ouderdomsverzekering OUDERDOMSWET 1919 Uitgegeven onder toezicht van Mr. L. LEIJDESDORFF Commies ter Gemeente-Secretarie van Utrecht TEKSTUITGAAF ZWOLLE W. E. J TJEENK WILLINK 1919 ■ INHOUD. Bladz. § 1. Algemeene bepalingen artt. 1—9. . 5 § 2. Van het voorwerp der verzekering artt. 10—17 . . 8 § 3. Van de premie artt. 18 v 11 Overgangsbepalingen artt. 24—37 . 13 Straf-en Slotbepalingen artt. 38-—45 .19 Zie omtrent deze wet: Bijl. Hand. 2C Kamer 1918/19, n°. 484. 1—19 ; 1919/20, n°. 215, 1. Hand. id. 1918/19, bladz. 3052—3070, 3072— 3075, 3104—3133; 1919/20, bladz. 9. Hand. I8 Kamer 1919/20, bladz. 39, 60—68, 120—122. ff jarigen leeftijd recht heeft. Dit bedrag wordt | vastgesteld volgens regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. 3. Indien aan een verzekerde een bewijs, als bedoeld in het voorgaand lid, is uitgereikt, vervalt het recht op de uitkeering bij overlijden, bedoeld in artikel 12. Art. 21. 1. De verzekerde is verplicht de premie op den ingevolge den in het tweede lid van artikel 18 bedoelden algemeenen maatregel van bestuur vastgestelden vervaldag te voldoen. 2. De verzekerde, die 10 achtére'éilvolgende vervaldagen in gebreke gebleven is de premie te betalen, wordt geacht de premiebetaling te hebben doen eindigen. Het vorig artikel is alsdan van toepassing. 3. De verzekerde, die minder dan 10 achtereenvolgende vervaldagen in gebreke gebleven is, prëinié te betalen, en wederom premie betaalt, wórdt geacht die premie te voldoen ter betaling van de premie, die het langst geleden vervallen is. 4. De premiën, welke bij het toekennen eener rente door den verzekerde nog verschuldigd zSjiJ"^worden overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen met die rente verrekend. Herstel verzekering. Art. 22. 1. De verzekering, die ingevolge de twee voorgaande artikelen gewijzigd is, kan op verzoek van den verzekerde worden hersteld, mits de verzekerde aan het bestuur der Bank een inkoopsom betaalt. 2. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden regelen omtrent de berekening en de betaling dier inkoopsom gesteld en wordt alles, wat verder op het herstel der verzekering betrekking heeft, geregeld. 3. Bij overlijden van een verzekerde, wiens verzekering hersteld is, binnen één jaar na het herstel der verzekering wordt de uitkeering bij overlijden, als bedoeld in artikel 12, niet uitbetaald. Rechter. Art. 23. 1. Van de beslissingen van het bestuur der Bank omtrent het weigeren om eene verzekering te sluiten, het vaststellen van het bedrag der premie, het toekennen of weigeren eener rente, het toekennen of weigeren eener uitkeering bij overlijden, het ontheffen van de verplichting tot premiebetaling, het beëindigen der premiebetaling en het herstel der verzekering 'staat beroep open bij de Raden van Beroep en hooger beroep bij den Centralen Raad van Beroep, bedoeld in artikel 1 der Beroepswet. 2. De bepalingen van de Beroepswet en van de ter uitvoeiing dier wet genomen besluiten zijn van toepassing, met inachtneming van de wijzigingen, die de aard van het onderwerp vordert. 3. Het beroep wordt ingesteld bij den Raad .van Beroep, binnen wiens ressort hij, die het beroep instelt, zijn woonplaats heeft, of, heeft hij zijn woonplaats niet binnen het Rijk, bij den Raad van Beroep te Amsterdam. 4. Alles hetgeen verder op dit beroep betrekking heeft wordt zoo noodig bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. ., Overgangsbepalingen . Ouder dan 35 jaar. Art. 24. Gedurende de eerste vier jaren na het in werking treden van deze wet, is ieder Rijksingezetene, die krachtens de artikelen 26 ot 28 dezer wet of krachtens de artikelen 369, 370 of 373 der Invaliditeitswet aan een der echtgenooten een rente toegekend na de toekenning eener rente krachtens de artikelen 26 of 28 dezer wet aan den anderen echtgenoot, dan wordt met ingang der laatsttoegekende rente de eerst toegekende rente door het bestuur der Bank verminderd. Wordt het huwelijk gesloten na de toekenning der bedoelde renten aan de echtgenooten, dan wordt de rente door het bestuur der Bank verminderd met ingang van de katenderweek, volgende op die, -waarin het huwelijk gesloten is. 2. De rente van 2 gulden en 50 cent wordt door het bestuur der Bank verhoogd tot 3 gulden: a. bij het overlijden van den anderen echtgenoot; b. gedurende den tijd, dat de rente aan den- anderen echtgenoot niet uitgekeerd wordt wegens toepassing van artikel 36 of in het geval-van artikel 16, tweede lid, eerste zinsnede. * 3. Het bovenstaande vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot eene uitkeering als in artikel 28 bedoeld. 1 Art. 30. Geen recht op rente, bedoeld in artikel 28, heeft hij : f a. die zelf of wiens echtgenoot in de vermogensbelasting is aangeslagen over hét belastingjaar eindigende den 30sten April van het jaar, waarin deze wet in werking treedt; b. die zelf of wiens echtgenoot over het loopende of voorafgaande belastingjaar in de inkomstenbelasting is aangeslagen naar een inkomen van 1200 gulden of meer ; c. die hoewel tot arbeid in staat, heeft nagelaten regelmatig door arbeid in de behoeften van zich en zijn gezin te voorzien. Toekenning rente. Art. 31. 1. De rente in artikel 28 bedoeld, wordt toegekend door het bestuur der Bank. 2. Alles wat betreft het bewijzen van de aanspraak op rente krachtens artikel 28, de indiening en behandeling 'van de verzoeken om rente wordt door Ons geregeld. Ingang rente. Art. 32. 1. De rente, bedoeld in artikel 26, gaat in op den eersten dag der week, waarin de verzekerde den leeftijd van 65 jaar bereikt. Indien echter de verzekering is aangegaan meer dan twee jaar na het in werking treden van deze wet, gaat de rente in evenveel weken na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd, als de verzekering later dan twee jaar na het in werking treden van deze wet is aangegaan. 2. De rente bedoeld in artikel 28 gaat in op den dag waarop deze wet in werking treedt, indien het verzoek wordt gedaan binnen één jaar na het in werking treden dezer wet en op den datum van indiening van het verzoek, indien dit gedaan wordt meer dan een jaar na het in werking treden dezer wet. Art. 33. 1. Degene, die bij het in werking treden van deze wet den leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of overschreden en geen recht op de rente, bedoeld bij artikel 28, had, uitsluitend op grond van het bepaalde onder letters a of b van artikel 30, heeft alsnog recht op vorenbedoelde rente, wanneer hij aantoont, dat hij zelf of zijn echtgenoot niet langer in de vermogensbelasting of in de inkomstenbelasting naar een inkomen van 1200 gulden of meer is aangeslagen, S. Sc J. n». 96. 2 of tot eenige zwaardere straf, komt over den tfld, dat hij zijn straf ondergaat of zion door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van het vonnis onttrekt, geen rente toe. (2) Evenzeer komt geen rente toe aan den rentetrekker, die ter beschikking van de Regeering is gesteld, over den tijd, dat h\j in eek Rijksopvoedingsgesticht is geplaatst of zich door de vlucht aan de tenuitvoerlegging van hét bevel tot zoodanige plaatsing onttrekt. (3) Wij behouden Ons voor, daartoe termen vindend, over de rente, welke aan een rentetrekker zou moeten worden uitgekeerd, indien deze niet verkeerde in een geval als in de eerste twee leden van dit artikel genoemd, ten behoeve van zijn vrouw, zjjn afstammelingen of zijn bloedverwanten in de opgaande linie'te beschikken. (4) Wij behouden Ons tevens voor om, voor zoover van de bevoegdheid in het vorig Vft.bedoeld, geen gebruik is gemaakt, hem die uit de gevangenis, werkinrichting, tuchtschool of het Rijksopvoedingsgesticht is ontslagen, in het genot te stellen van de rente tot een bedrag, dat de rente over een jaar niet te boven gaat, of de rente tot dat bedrag te zijnen behoeve te doen aanwenden. Art. 37. Van de renten, toegekend krachtens artikel 369 of artikel 370 der Invaliditeitswet en aanvangende of bereids aangevangen op een dag vóór dien, waarop deze wet in werking treedt, worden, te beginnen met den eersten Dinsdag na laatstbedoelden dag, de termijnen gekweten, uit het Ouderdomsfonds. Straf- en Slotbepalingen. Inlichtingen door inspecteurs der registratie en der directe belastingen. ■Aft. 38. li De Inspecteurs of ieder der Inspecteurs der registratie, onderscheidenlijk der directe belastingen, binnen wiens of wier divisie of afdeel ing de alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de band zullen houden. Gegeven ten Paleize het Loo, den 4den November 1919. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Aalberse. De Minister van Financiën, De Veies. De Minister van Justitie, Heemskerk. (Uitgeg. 13 Nov. 1919.) ALPHABETISCH REGISTER. (De cijfers geven de artikelen der wet aan.) Aansprakelijkheid van het Rijk 7. Bank. Omschrijving van —■ 1. Bedrag. — der rente 11; — der premie 18. Beleening van rente 17. Beroep. Rechter in — 23. Beslag op een rente 17. Beslissing. — van gesohillen 23; opschorting van — omtrent rente zoolang aanvraag om rente krachtens art. 370 der Inval, wet niet is beslist 34. Betaling zie : Uitbetaling ; ontheffing van de — der premie 19 ; eindigen van de — der premie 20, 21. Bijdrage van het Rijk 4. Eindigen van de premiebetaling 20. Geheimhouding. Schending van — 41. Geschillen. Beslissing van — 23. Herstel der verzekering 22. Inkoopsom. Betaling en berekening van — bij herstel van verzekering 22. Inlichtingen. — door inspecteurs der registratie en der directe belastingen 38; —■ door ambtenaren van den burgerlijken stand 39. Inwerkingtreding der wet 46. Kosten. Administratie- — 4. Middelen tot dekking der rente 4. Ontheffing van de betaling van de premie 19. Opsporing van strafbare feiten 43. Ouderdomsrente zie: Rente. Ouderdomsfonds. Omschrijving van 1; kwijting uit het — 37. Overgangsbepalingen 24 v. Overlijden. Uitkeering bij — 12; uitbetaling na — van een rentetrekker 16 ; — bij herstelde verzekering 22. Port. Vrijstelling van — 9. Premie. Bedrag der — 18; ontheffing van betaling van — 19; eindigen van de — betaling 20 ; niet-betalen der — 21 ; rente zonder — 28. Raad van Beroep en Centrale — 23. Reohter in beroep 23. Registratie. Vrijstelling van de formaliteit van — 8. Rente. Bevoegdheid om zich te verzekeren voor — 10 ; bedrag — 11 ; ingang — 13, 32 : uitbetaling — 14; verjaring van _ 16 ; beslag op — 17 ; vervreemding enz. van — 17 ; volmaoht tot ontvangst van — 17 ; beleening en verpanding van — 17 ; — zonder premie 28; toekenning van — 31. Slotbepalingen. Straf- en' — 38 v. Strafbepalingen 40 v. Titel der wet 44. Uitbetaling. — der rente 14 ; — na overlijden van een rentetrekker 15. Uitgaven der Raden van Arbeid 6. Uitkeering bij overlijden 12. Uitvoering der verzekering 5. Verjaring van rente en van het récht op renten 16. Verpanding van rente 17. Vervreemding van rente 17. Verzekering. Voorwerp der — 10 v. ; herstel der — 22 ; — van vreemdelingen 24, 28. Volmacht tot ontvangst van rente 17. Vreemdelingen. Verzekering van — 24, 28. Vrijstelling. — van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie 8; — van port 9. Zegel. Vrijstelling van bet recht van — 8. I '.ANDSCHE STAATSWETTEN ehuurman & Jordens~N?J)
  • l,t&|Dc wijze, waarop deze kosten gorden vastgesteld of begroot, alsmede de wijz^waarop de vastgestelde of begroote kosten door het Ouderdomsfonds aan de Raden van Arbeid worden terugbetaald, wordt door Ons geregeld»!. Aansprakelijkheid van het Rijk. Art. 7. Het Rijk is zonder eenig voorbehoud aansprakelijk voor de betaling door de Bank van de ingevolge deze wet toegekende renten en uitkeeringen. Art. 8. Alle stukken opgemaakt ter uitvoering van de bepalingen bij of krachtens deze wet gegeven zijn vrij van het recht van zegel en van de formaliteit van registratie, en worden kosteloos uitgereikt. Posterijen. Art. 9. 1. De diensten door de posterijen aan de Bank te bewijzen, worden door het Rijk bekostigd;"" 2. Voor brieven en verdere stukken, welke den dienst der Bank en, voor zooveel betreft de uitvoering dezer wet, den dienst der Raden van Arbeid betreffen, wordt vrijstelling van port en, indien de afzender dit verlangt, van het recht verschuldigd voor de gewone aanteekening verleend. 3. Ingeval van verlies van brieven of andere stukken, voor welker aanteekening geen recht is voldaan, is het Rijk geen schadevergoeding verschuldigd. § 2. Van het voorwerp der verzekering. Ouderdomsverzekering. Art. 10. 1. Ieder Rijksingezetene, die den leeftijd van 35 jaar nog niet bereikt heeft en die zelf of wiens echtgenoot niet naar een inkomen van 2000 gulden of meer in de Rijksinkomstenbelasting is aangeslagen, is bevoegd zich bij de Bank te verzekeren voor eene rente na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd. 2. Dezelfde bevoegdheid verkrijgt de Rijksingezetene, die bij het in wérking treden van deze Wet den leeftijd van 35 jaar, doch dien van 65 jaar nog niet bereikt heeft, zoodra hij niet meer aan de in artikel 24 gestelde welstandseischen voldoet. 3. Een gehuwde vrouw kan de verzekering sluiten zonder bijstand van haar echtgenoot. Bedrag rente. Art. 11. De rente, in het vorig artikel bedoeld, bedraagt, naar keuze van den verzekerde, 3, 4, 5 of 6 gulden per week. Uitkeering bjj overlijden. Art. 12. Bij overlijden van den verzekerde, mits niet binnen drie jaren na den dag, waarop de in artikel 10 bedoelde verzekering werd gesloten, wordt een bedrag van 100 gulden uitgekeerd aan den persoon, daartoe door den verzekerde op door Ons te bepalen wijze aangewezen; bij gebreke van zoodanige aanwijzing wordt bedoeld bedrag uitgekeerd aan zijn echtgenoot en is er geen echtgenoot, aan hen, die binnen drie maanden na het overlijden aantoonen, dat zij voor de begrafenis hebben gezorgd. Ingang rente. Art. 13. De rente gaat in op den eersten dag der week, waarin de verzekerde den leeftijd van 65 jaar bereikt. Uitbetaling der rente. Art. 14. 1. De uitbetaling der rente geschiedt éénmaal per week ten kantore der posterijen van de woonplaats van den rechthebbende of op zoodanige andere plaatsen als door Ons aangewezen mochten worden. Indien de rente minder dan 50 cents per week bedraagt, kan het bestuur der Bank andere uitbetalingstermijnen vaststellen. 2. De renteuitkeeringen worden betaalbaar gesteld op Dinsdag van elke week of, wanneer de betaaldag een Kérstdag of Nieuwjaarsdag zou zijn, op den daaraan voorafgaanden werkdag. 3. Van de bepaling van het voorgaand lid kan bij algemeenen maatregel van bestuur, gehéél of gedeeltelijk worden afgeweken. 4. Aan buitenslands gevestigde rentetrekkers kan op hun verzoek de rente worden overgemaakt, in de termijnen en op de wijze, voor ieder geval afzonderlijk door het bestuur der Bank te bepalen, onder aftrek van de kosten op de overmaking vallend. 5. De- eerste uitbetaling van de rente omvat zóóveel wekelijksche rente-termijnen als na den dag van ingang der rente verschuldigd zijn. Uitbetaling na overlijden van een rentetrekker. Art. 15. 1. Na overlijden van den rentetrekker wordt de rente, die tot en met den eersten dag van uitbetaling na het overlijden zou zijn verschuldigd aan diens echtgenoot uitbetaald. 2. Bij ontstentenis van een echtgenoot kan het bestuur der Bank het bedrag uitbetalen aan personen, die naar zijn oordeel daarvoor op billijkheidsgronden in aanmerking komen. 3. Voor de toepassing van het voorgaand lid wordt alsnog verschuldigd geacht de rentetermijn, die betaalbaar zou zijn in de week, waarin de rechthebbende is overleden. Verjaring. I. Aft. 16. 1. De termijnen van een rente, welke niet zijn ingevorderd binnen één jaar na den dag, waarop zij voor het eerst betaalbaar waren, worden niet meer uitbetaald. 2. Zijn de renten gedurende vijf achtereenvolgende jaren niet ingevorderd, dan is het recht op renten vervallen. Door Ons kunnen de belanghebbenden, die dit mochten verzoeken, in het genot van hun vervallen rente worden hersteld. 3. Dat genot zal in het hierbedoeld geval, ingaan met de week, volgende op die, waarin het verzoek is ingewilligd. Vervreemding, beslag. Aft. 17. 1. De renten, in deze wet bedoeld, zijn : a. onvervreemdbaar: b. .niet vatbaar voor verpanding of beleening; c. niet vatbaar voor executoriaal of conservatoir beslag noch voor faillissementsbeslag. 2. Volmachtéo* ontvangst van rente» onder welken vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk.'»iiï 3. Elk beding,*strijdig met het tweede lid van dit artikel, is nietig. § 3. Van de premie. Bedrag premie. Art. 18. 1. Door den verzekerde wordt een premie betaald, afhankelijk van den leeftijd van den verzekerde bij het aangaan der verzekering eR van het bedrag der verzekerde rente. 2. Het bedrag der premie en alles wat op de premiebetaling betrekking heeft, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. Onthefling premiebetaling. Art. 19. 1. Van de verplichtingen om premie te betalen wordt op zijn vérzoek door het Bestuur der bank ontheven de verzekerde, die blijjrend invalide is. Ontheffing wordt niet verleend indien zij wordt gevraagd binnen drie. jaren na den dag, waarop de in artikel 10 bedoelde verzekering werd gesloten. 2. Ingeval van ontheffing van de verplichting tot premiebetaling duurt de verzekering voort en wordt aangenomen, dat de premiën, welke'anders verschuldigd zouden zijn, door den verzekerde worden voldaan. Eindigen der premiebetaling. Art. 20. 1. De verzekerde is te allen tijde bevoegd de premiebetaling te doen eindigen. 2. Indien artikel 19 op den yerzekeïde niet van toepassing is, geeft het bestuur der Bank den verzekerde een bewijs, vermeldende : a. den datum, waarop de premiebetaling eindigt.; 6. het rentebedrag, waarop de verzekerde bij het bereiken van den 65- 2. In dat geval gaat de rente in op den dag van de indiening der op de veranderde omstandigheden gegronde aanvraag. Opschorting beslissing. Art. 34. 1. Zoolang op eene aanvraag om rente ingevolge artikel 370 der Invaliditeitswet niet onherroepelijk is beslist, wordt op eene aanvrage om rente ingevolge deze wet geen beslissing genomen. 2. Hij, die den leeftijd van 70 jaar heeft bereikt in het tijdvak liggende tusschen 3 December 1918 en 3 December 1919 heeft de keuze om of een rente aan te vragen als bedoeld in artikel 28 dezer wet of als bedoeld in artikel 370 aer Invaliditeitswet. 3. Indien hij een rente als bedoeld in artikel 28 heeft aangevraagd, wordt hij geacht afstand gedaan te hebben van zijn recht op rente ingevolge artikel 370 der Invaliditeitswet en wordt een 'rente ingevolge dat artikel niet meer toegekend. 4. Het bovenstaande vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tót eene uitkeering als in artikel 28 bedoeld. Art. 35. De artikelen 14,15,16,17 en 23 zijn op de renten bedoeld in de artikelen 25, 26 en 28 van toepassing. Artikel' 13 is van toepassing op de renten, bedoeld in artikel 25. Art. 36. Artikel 169 der Invaliditeitswet vindt overeenkomstige toepassing met betrekking tot de renten, bedoeld in de artikelen 26 en 28 dezer wet. Art. 169 der Invaliditeitswet luidt: Veroordeelde. Art. 169. (1) Den rentetrekker, die is veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden tot hechtenis van drie maanden, tot plaatsing in een tuchtschool voor den tijd van drie maanden, tot plaatsing in een Rijkswerkinrichting verzoeker in het jaar bedoeld in artikel 30 heeft gewoond, geven omtrent de aanslagen in een der onder a of b van artikel 30 bedoelde belastingen aan het bestuur der Bank, op zijn verzoek eene verklaring af. 2. Het is, ook na verlies van ambt of betrekking verboden aan ieder, die ten gevolge van de toepassing van het eerste lid kennis bekomt van zaken, waaromtrent aan Inspecteurs der registratie of der directe belastingen geheimhöttêittg is opgelegd, die zaken verder bekend te maken dan voor de uitoefening van zijn ambt of betrekking gevorderd wordt. Inlichtingen door ambtenaren burgerlijken stand. Art. 39. Alle ambtenaren, tot afgifte van uittreksels uit registers van den burgerlijken stand bevoegd, zijn verplicht aan het bestuur der Bank en de door dit bestuur aan te wijzen personen de door dezen gevraagde uittreksels uit die registers kosteloos toe te zenden. Op die stukken wordt door den ambtenaar, die Tleze afgeeft, vermeld, dat zij mtslmtend kunnen dienen bij de toepassing van deze wet. Strafbepalingen. Art. 40. Met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft elke opzettelijk onvolledige of onware opgave of inlichting, ten aaDzien van zaken of feiten de naleving, de uitvoering of de al of niet toepasselijkheid van deze wet of van een krachtens deze wet genomen besluit betreffende, mondeling of schriftelijk gedaan of verstrekt aan ambtenaren, beambten, commissiën of leden van commissiën belast met de uitvoering dezer wet. Art. 41. 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste zeshonderd gulden, met of zonder ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden wordt gestraft elke opzettelijke schenoing van de in het tweede lid van artikel 38 opgelegde geheimhouding. 2. " Hij, aan wiens schuld schending van die geheimhouding te wijten is, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden. 3. Geen vervolging heeft plaats dan op klachte van hem ten aanzien van wien de geheimhouding is geschonden. Misdrijf of overtreding. Art. 42, De in artikel 40 strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen, die in artikel 41 strafbaar gesteld als misdrijven. Opsporing van strafbare feiten. Art. 43. Met het opsporen van de feiten, in de artikelen 40 en 41 strafbaar gesteld, zijn behalve de personen, aangewezen bij artikel 8 van het Wetboek van Strafvordering belast alle ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, en de marechaussee, de in artikel 82 der Ongevallenwet 1901 bedoelde agenten der Rijksverzekeringsbank alsmede de personen aan wie de in het eerstgenoemde artikel bedoelde opgaven of inlichtingen zijn gedaan. N^am der wet. Art. 44. Deze wet kan worden aangehaald onder den naam: Ouderdomswet 1919. Art. 45. Deze wet treedt in werking op 3 December 1919. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat den Leeftijd van 35 jaar doch dien van 65 jaar nog niet bereikt heeft, naitB hij zelf of zijn echtgenoot niet in de vermogensbelasting en niet in de inkomstenbelasting naar een inkomen van 2000 gulden of meer is aangeslagen, bevoegd zich bij de Bank te verzekeren voor eene rente na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd. De verzekering wordt geacht een aanvang te nemen op den dag, waarop deze wet in werking treedt. 2. Is de betrokkene bij het'in werking treden van deze wet geen Nederlander dan is hij niet bevoegd zich te verzekeren, tenzij hij aantoont gedurende de zes jaren, onmiddellijk voorafgaande aan het in werking treden van deze wet, zijn woonplaats of zïjji hoofdverblijf binnen het Rijk te hebben gehad. Art. 25. 1. Degene, die ingevolge het vorig artikel bevoegd is zich te ver-' zekeren en hetzij 'ten tijde van de aanmelding tot de verzekering verzekeringsplichtig is ingevolge de Invaliditeitswet, hetzij na die aanmelding verzekeringsplichtig wordt, betaalt de premie bij den algemeenen maatregel van bestuur in het tweede lid van artikel 18 bedoeld, vastgesteld voor personen van vier en dertig jaar, te betalen voor een rente van f 3 per week en heeft na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd recht op een rente, waarvan het bedrag wordt bepaald door het 'bedrag der premie in verband met affiï:lé)efÉijdibij toetreding. 2. De "berekening van het bedrag der rente geschiedt overeenkomstig bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen. 3. De bepalingen van dit artikel vinden overeenkomstige toepassing ten aanzien van de uitkeering bij overlijden. Art. 26. Degene, die ingevolge artikel 24 bevoegd is zich te verzekeren en niet hetzij ten tijde van de aanmelding tot de verzekering verzekeringsplichtig is ingevolge de Invaliditeitswet, hetzij na die aanmelding verzekeringsplichtig wordt, betaalt de premie bij den algemeenen maatregel van bestuur in het tweede lid van artikel 18 bedoeld vastgesteld voor personen van 34 jaar, te betalen voor eene rente van 3 gulden per week en heeft na het bereiken van den 65-jarigen leeftijd recht op eene rente tot dat bedrag. Art. 27. De artikelen 12, 19, 20, 21, 22 en 23 zijn op de hièrvoren bedoelde verzekeringen van toepassing. Rente zonder premie. Art. 28. 1. Ieder Rijksingezetene, die bij het in werking treden van deze wet den leeftijd van 65 jaar heeft bereikt of overschreden en niet in het genot is van eene rente als bedoeld in de artikelen 369 of 370 der Invaliditeitswet of van eene uitkeering, welke hem in de plaats van die rente uit 's Rijks kas is toegekend, heeft behoudens het bepaalde bij artikel 30 recht op eene rente van 3 gulden per week. 2. Is de betrokkene bij het in werking treden van. deze wet geen Nederlander, dan heeft hij geen recht op eene rente, tenzij hij aantoont gedurende de zes jaren, onmiddellijk voorafgaand aan het in werking treden van deze wet, zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf binnen het Rijk te hebben gehad. Art. 29. 1. Voor echtgenooten, die beiden recht op een der renten, bedoeld in de artikelen 26 en 28 dezer wet hebben, ' of die pen van beiden recht op een ouderdomsrente als bedoeld in de artikelen 369, 370 of 373 der Invaliditeitswet hebben, bedraagt de rente voor ieder 2 gulden en 50 cent per week. Wordt