HtComment te piieutbt fainct patttybónna etjpmiteme aubUtc§euaUet qutf ieunaft .^B. i'oure/ irqtiif ftfl pztereepozapfone a noflrefrf #nmt<\uit(e$outfiftpiefmievbeban$iex. folio's uit het 4« boek der Dialogen laat voorlezen, alvorens zyn visioen aan de hem omringende monniken mede te deelen. Na Gregorius worden de visioenen minder zeldzaam en in de 8ste eeuw wordt de oogst reeds tamelijk aanzienlek. De eerste die de stof weer behandelt, is Beda Venerabilis in zijn Historia Bedesiastica. Hij deelt ons niet minder dan 3 gevallen mede, waarin , het. stervelingen gegeven werd, aan de zondige wereld hare kastijdingen of belooningen te openbaren. Het belangrijkste der drie is zeker wel het Visioen van Brühelm, dat zoo nauw verwant is met Tondalus' visioen, dat het ongetwijfeld mag beschouwd worden als zyn rechtstreeksche bron. Drithelm sterft „infirmitate tactus" (door ziekte getroffen) om den volgenden morgen tot grooten schrik der omstanders weer te ontwaken uitzon schijndood. Onmiddellijk daarop verdeelde hy zyne goederen in drie deelen: één voor zyne vrouw, één voor zyne kinderen, één voor zich zelf, dat hij aanstonds aan de armen gaf, en trok zich daarna terug in een klooster. Daar vertelde hy aan een broeder, van wien Beda het op zijne beurt hoorde, wat hem gedurende den nacht overkomen was: Een persoon, stralend van Ment en in een wit kleed gehuld, geleidde hem. Eerst komen zy in eene breede, diepe vallei, waarin rechts: vreeselijke vlammen, en links: wind, hagel en storm. Als de zielen de hitte niet meer verdragen kunnen, gaan zij in de koude en omgekeerd. Dit is echter de hel nog niet: „non enim hoe infernus est ille quem putas". zy vervolgen hunnen weg en komen in eene duisternis, die zoo dicht en zwart wordt, dat de ziel niéts meer onderscheidt dan den vorm en de klaarheid van het kleed van den gids. Opeens-ziet by bollen van vlammen, die als uit een diepen put opstygen en weer neervallen en waarin tal van zielen opstijgen en neerdalen. Een vreeselijke stank stijgt uit de diepte op en vervult de donkere plaats.'Hier verlaat hem zyn gids en opeens hoort hy achter zich vreeselijk gejammer en gelach, voortkomend van eene menigte kwade geesten, die vyf zielen pijnigen, ze in de duisternis trekken en met hen in den put nederdalen. Onder die zielen herkent hy een monnik, een leek en eene vrouw. Dan stijgen uit den put eenige duivels met vlammende oogen, een stinkend vuur uit den mond en de neusgaten blazend. Zy omringen Drithelm en bedreigen hem met gloeiende tangen; doch juist op dit hacheüjk oogenblik verschijnt op den weg, waarlangs h« gekomen was, een licht als eene ster, de hulp in den nood. zyn gids, die de duivels op de vlucht jaagt. DadeUjk verheft de gids hem in de lucht en brengt hem naar het zuid-oosten, waar hy de" plaats der gelukzaligen bezoekt. Eerst ziet bij voor zich een muur zoo hoog en zoo lang, dat er geen einde aan schynt, en zonder venster of deur. Voor hy het weet, staat hy op den top van den muur. Voor hem strekt zich een veld uit, lachend en aangenaam, zoo vol van welriekende bloemen dat Drithelm onmiddeliyk den stank der hel vergeet. Dit veld wordt bestraald door een licht schoener dan dat der zon. Daar bevinden zich groepen van personen, in 't wit gekleed, en vele zitplaatsen voor.de koren der gelukzaligen. Dit is echter nog de hemel niet: „non hoe est regnum coelorum quod autumas. Daarna ziet hy een tweede veld, waarvan de klaarheid en de geuren die uit het eerste oneindig overtreffen; hy hoopt er in te gaan, maar de gids brengt hem terug op den weg, waarlangs zij gekomen zyn en verklaart hem de pynen. De vallei is de plaats, waar diegenen gereinigd worden, die in onvoldoenden staat van heiligheid gestorven zyn; op den laatsten dag des oordeels zullen zij allen in het ryk der hemelen treden, en zelfs voordien tijd door de gebeden der levenden, de aalmoezen,, het vasten en talrijke missen. De put is de opening der hel, het „os gehennae (mond der hett, waaruit nooit iemand meer te voorschijn komt. In het eerste veld worden de zielen opgenomen van hen, die niet volmaakt genoeg _z«n om dadeiyk in het ryk der hemelen te gaan; zy zullen er intreden op den dag van het laatste oordeel. Diegenen, die volmaakt zyn in woorden, daden en gedachten, worden dadelijk in het zalige oord toegelaten, dat aan het tweede veld grenst. Na die uitleggingen, gevolgd van enkele vermaningen, voelt de ziel zich plotseling weer bezwaard door den last van haar aardsche lichaam en ontwaakt Drithelm uit zyn schyndood. De invloed van de leer .van Gregorius op het visioen van Dnt- helm blijkt dadeiyk uit de verklaringen van den engel nopens het bestaan en den aard van het vagevuur. De uiterlijke vorm van het visioen is dezelfde als by Gregorius, alléén heeft Beda het noodig geacht aan den eigenlijken hemel eene plaats te laten voorafgaan voor de niet volledig gereinigden, evenals aan de hel het vagevuur .voorafgaat voor de niet al te boozen. Zoowel in de belooningen als in de pijnigingen is er dus by Beda eene stijging waar te nemen volgens den graad der boosheid of der volmaking. Het eerste hemelveld is dus feitelijk een eerste stap uit het purgatorium. Dezelfde verdeeling, maar nog veel mèer in de bijzonderheden uitgewerkt, vinden we terug in het Visioen van Tondalus. De regeering van Karei den Grooten en de jaren na zyn dood, zyn buitengewoon vruchtbaar aan visioenen. Naar vorm en inhoud berusten al de visioenen uit deze Karolingische periode op de .voorgaande. Zy zyn echter niet zuiver godsdienstig meer, uitsluitend geschreven met het doel om de zondaars af te schrikken van het kwaad; dit doel is er nog wel, maar dikwijls wordt het visioen nog gebruikt als strijdmiddel tegen bepaalde personen en in één geval zelfs ten bate van den schrijver zelf. Men zou deze visioenen politieke visioenen kunnen noemen. Een der meest typische voorbeelden dezer verhalen is het Visioen eener arme vrouw: Eene arme vrouw, in 819 in het district-Laon in extaze gevallen, ziet o. a. Karei den Grooten in het strafoord der verdoemden. Op hare vraag, of deze de zaligheid zal ingaan, antwoordt haar geleider, dat hy zal gered worden, wanneer zyn zoon 7 „Liebesmahler" voor hem zal gegeven hebben. Zy ziet er ook een zekeren Picho (Bego), een vriend van Karei, op den rug liggen, terwyi afzichtelijke duivels hem vloeibaar goud in den mond gieten en hem toeroepen: daar gy op aarde uwen dorst niet lesschen kondt, drink dan nu tot ge verzadigd zyt Ze ziet er ook de koningin Irmingard, wie de dood van Bernard, zoon van Pepyn, toegeschreven Wordt, belast met 8 rotsblokken, waarvan het eene op het hoofd, ;het andere op de borst en-het derde op den rug der ongelukkige ligt. Verder gaande ziet de vrouw een hoogen muur, die tot den hemel reikt en nog een anderen, die met gouden letters beschreven is. Deze muur omsluit het aardsche paradijs, dat slechts hy mag betreden, die op den muur aangeduid, is. Op dien muur staat de naam van Koning Bernard met duidelijke letters geschreven, die van Koning Lodewijk is geheel onduidelijk en uitgewischt. De geleider zegt haar, dat voor den dood van « Bernard geen naam er zoo glanzend stond als die van Lodewijk. De vrouw wordt dan opgelegd tot Keizer Lodewijk te gaan en hem haar visioen te vertellen. Zoo ze dit niet doet, zal ze met blindheid geslagen worden, en slechts genezen worden, als ze voor den Keizer treedt., Een ander belangrijk politiek visioen is nog het Visioen van Karei den Dikken. Karei de Dikke beschrijft ons hierin de straffen der bisschoppen en edelen, die zijn vader en zyne broeders slecht gediend hebben. Na de extaze verlaat de ziel van Karei haar lichaam en wordt opgewacht door een gids, die een gouden draad, stralend als een komeet, in de hand heeft. Dien draad moet Karei aan zyn duim vasthechten; want door hem zal hy ongedeerd weerkeeren. Dan wordt hij geleid naar diepe valleien, ' waar de bisschoppen van zyn vader en zyn ooms branden in putten kokend pek, lood, was, zwavel( en vet: zij hebben twist gezaaid en waren opstekers van kwaad, zy wachten er op Kareis bisschoppen. Zwarte duivelen trachten den gouden draad uit Kareis hand te rukken, doch de glans er van doet ze terugdeinzen; en wanneer ze Karei zelf willen vastgrijpen, slaat de gids een eind van den draad over zyne schouders en trekt zoo den bedreigden Karei voort. Dan zien ze vuurspuwende bergen, moerassen, vlammende stroomen, allerlei soorten van kokende metalen, waarin vazallen van Karei zelf en zijne familie gedompeld worden, sommigen tot aan het haar, anderen tot aan de kin of tot in 't midden van hun lichaam: allen hadden gemoord en geroofd om hun aardsche begeerten te voldoen. Hunne straf moest een vingerwyzing zyn voor Karei zelf. Daarna ziet hy fornuizen kokend pek en zwavel, vol draken en schorpioenen en serpenten. Daar worden edelen gepijnigd, die zich zelf beschuldigen van boosaardigheid, hoovaardy en hebzucht. Hun weg leidt verder naar een vallei, aan de eene zyde donker, brandend en bewoond door vreeselijke reuzen, aan de andere onbeschrijfelijk mooi en prachtig. Aan de donkere zijde ziet Karei koningen uit zyn eigen ras, die er-gestraft worden en onder meer zijn eigen vader Lodewyk,' die zijn tijd verdeelt tusschen een kokend, heet en een warm bad. Hij verzoekt zijn zoon om-gebeden van hemzelf en van al de geestelijkheid en voorspelt hem dezelfde straf, zoo hij zyn leven niet betert. Om Kareis schrik te verjagen brengt de gids hem dan naar de' andere zijde van de vallei, waar hy zyn oom Lotharius ziet, in gezelschap van andere koningen gezeten op een ontzagiyk grooten topaas en gekroond met een kostbaren diadeem; naast hem zit zyn zoon Lodewyk. Lotharius onderhoudt Karei over'de straf van zyn vader, zyn nakenden dood en in 't byzonder over de troonsopvolging, die in de handen van zyn kleinzoon Lodewyk moet overgaan. Als Karei tot het leven terugkeert, laat by niet na, dit besluit, als den wil van God kenbaar te maken, wat ons duidelijk het doel van het visioen aantoont. Ben loffehjke uitzondering op "de politieke afwijking der Karolingische periode vormen de Visioenen van Anskarius»), en daarom verdienen ze een uitvoeriger bespreking. Van zyne prilste jeugd af openbaarde zich by hem zyn mystieke natuur en veronderstelde hy, dat hy in betrekking stond met de hemelsche machten. Op vijfjarigen leeftyd had hy een eerste visioen^ waarin hem de H. Maagd verscheen en sedert dien gaf Anskarius zich heelemaal over aan gebeden, meditaties en andere godsdienstige oefeningen en leidde een ideaal monnikenleven, althans gedurende een zekeren tyd, want uit zwakheid moest hy het eenigszins laten varen Diep getroffen door den dood van Karei den Grooten, hervatte hy zyn vroeger leven van bidden, vasten en ontbering; de wereld was dood voor hem en hij voor haar. In 814 's nachts vóór Pinksteren had hy weer een visioen. Zyne ziel verliet zyn lichaam en nam een anderen mooieren vorm aan, onsterfelijk en zonder zorgen. Hy bevond zich in eene onmetehjke klaarheid, l) Anskarhw werd in 801 in Picardië geboren en stierf als aartsbiss. van Hamburg in 865. die de wereld omgaf. De twee apostelen Petrus en Jobannes, die hy. beiden aangeroepen had, de eene oud, de andere in den bloei des levens, kwamen hem te gemoet en begeleidden hem' naar eene plaats, die hy als het Vagevuur erkende, zonder dat men het hem verklaarde, en verlieten hem daar. Daar leed hy dikke duisternis, wreede benauwdheden en verstikkingen; zyn geheugen verdween gansch; alleen onthield hij, dat' hy niet verstond, hoe dergeüjke pijniging kon bestaan. Drie dagen bleef hy daar, en dit scheen hem langer te duren dan 1000 jaar. Daarna kwamen de twee apostelen terug en voerden hem op naar een grootere klaarheid; hoe dit gebeurde, wist-hy niet, want een weg hadden zy niet gevolgd. Daar zag hy verschillende groepen van heiligen, die zich bevonden de eene'wat dichter, de andere wat verder verwijderd van het oosten, maar allen naar dien kantuitziende. Zy loofden hem, die in het oosten verscheen, met gebogen hoofden, of met ten hemel gerichte aangezichten en uitgestrekte armen. Hy zag 24 ouderlingen die gezeten waren als geschreven staat in de Openbaring1). De lofzangen dier talryke koren vloeiden in hem, herstelden hem, maar na zijn terugkeer was hy ze vergeten. In die plaats was een wonderlijke pracht, een licht van te groote en schitterende klaarheid, waarin de kostbaarste kleuren fonkelden, en daar heerschte een eeuwige vreugder aan hare grootschheid was begin noch einde. Daar zag hij ook den Heer, van wien eene helderheid uitging, die alle heiligen in' de lengte en ih de breedte bestraalde. Hy was op eene zekere manier (quodam modo) in hen, en zy in hem; Hy omringde alles, verzadigde allen, beschermde en ondersteunde ze. Daar blonk noch zon, noch maan: men zag er noch hemel, noch aarde. De personen en alles wat er was, hadden niets lichamelijks, nochtans zagen zy er uit als prachtige lichamen. Om de gezetenen was eene pracht, die als een regenboog om hen vormde. Dat* alles *) Openbaring 4/4: „En rondom den troon waren vier en twintig tronen; en op de tronen zag ik de vier én twintig ouderlingen zittende, bekleed met witte kleederen, en zij hadden gonden kronen op hunne hoofden." sleept hem dreigend langs den grond, doch een andere ridder redt hem uit zijn gevaarlijken toestand. Die ridder is *s priesters broeder; aan zijn sporen draagt hy een klomp gestold bloed, dat echter geen bloed is, maar een ondraaglijk-zwaar vfcur. Die straf wordt hem opgelegd, omdat hy schitterende sporen heeft gebezigd om bloed na te jagen, •ti&fcia) Het bloeitijdperk der visioenen valt na de ll Op het einde der 15de eeuw werd aan het geloof in de verschijningen een onherstelbare slag toegebracht. Een Hollandsche monnik, .waarschijnlijk uit de buurt van Dordrecht, begaf zich toen naar Lough Derg. on.i de straffen van het vagevuur te zien. Daar Tn iTIh r?' 6 h6t hem V6el moeite zÖn 'eis te volbrengen. li w aangekomen' k0« hij daarenboven niet het noodige geld bijeen brengen, om het verlof te krijgen in het hol een nacht te mogen doorbrengen. Eindeüjk laat de prior zich vermurwen en ♦ t f d6lpe bödrage' betreedt onze mo™* het hol. Daar brengt hij den nacht in angst en vreeze door, elk oogenblik verwachtende, dat zfln oogen de gruwelijke straffen der geptTgden ontgoocheling , erf eindelijk diepe verontwaardiging. De morgen breekt aan en met bitterheid en toorn in het hart verlaat hj de llteTTT' "* onmidd^ tot den paus, ilex het bevli L ÏT.T 0vertui^nd *• Puiten, dat vanRome ï h6t h01 tG 8luiten en wel °P den feestdag van St. Patricius Hetgeen gebeurde! Wel duurde deze sluiting niet heel lang Reeds in± 1522 wordt de bul van Alexander VI herrPenen worden de bedevaarten hersteld. Maar in één opzicht was het glanspunt voorbrj. Van verschijningen en visioenen honrt men niet mTer tzeTvanTer. tTf" *? ^ Boetedoe^ ^ echte™* wezen van het bezoek aan Lough Derg. De Hervorming geeft aan Lough Derg nog een ander karakter: zö maakt de plaats to een brandpunt van lersch-Katholiek-nationaal leven. Het was datom" den, maar hun penitentie op de wereld niet konden doen, deze hebben voldaan na hun dood „in den steden van den pinen". Niemand weet, hoe lang hij in het vagevuur moet blijven. „Wante mit missen, mit salmen (psalmen), mit ghebede, ende mit almossen, also dicke als mense voer hem doet, of hore pine verminren daer mede, of men set se over in minre pine, hent (tot) dat se alte male vermids dusdanen waldaden verloset werden." Verkerstend is de oud-Iersche Imram geworden tot een soort hagiografie, een lang exempel ten behoeve van het vagevuurdogma. Het hoofddoel van den schrijver was stichting. Het moest een verhaal, zijn, dat afschrikte en tegelijk vertroostte, dat den Middeleeuwschen mensch, vooral den monnik, niet alleen steunde in zijn strijd tegen de wereld en het vleesch, door hem te dreigen met de duldelooze straffen, maar dat hem ook opbeurde en aanmoedigde, door te wijzen op de vreugden voor den overwinnaar weggelegd. Dat doel wordt duidelijk uitgesproken in de homilie, vóór het betreden van het paradijs: Wat beteekent al dat lijden dezer wereld tegenover de tormenten in het vagevuur! Als het ontelbare zand der zee, vergeleken met eenen zachten regen, zoo zijn de pijnen van het hiernamaals vergeleken met de smarten en rampen van dit tranendal. Niemand met gezond verstand zal genoegen kunnen scheppen in de geneugten des vleesches, als hij die pijnen overweegt. En mocht het kloosterleven een monnik te zwaar vallen, de pij hem te zeer drukken, och hij bedenke, dat men in bet leven hiernamaals van alle zonden hoe klein ook, indien ze hier op deze wereld niet uitgeboet zijn, moet gereinigd worden in zware pijnen en smarten. En dat'toch niemand zijn geweten in slaap wiege met de gedachte, dat het maar kleine zonden zijn. Als men verzuimt zich er van te verbeteren, dan worden ze daardoor zwaarder in de oogen van den strengen rechter. Boetedoening voor de zonden, want God eischt ze! Boetedoening hier op deze wereld, want de straffen zfln zwaar en lang in het vagevuur! Dat is wel de hoofdstrekking van het geheel. Is hét dan te verwonderen, dat in ons land op het einde der 14A* eeuw een verhaal met zulke strekking vertaald werd en in de 15*» eeuw de teksten en afschriften het talrijkst worden? Immers op het einde der 14 W«L ALs ic voerseide[,] doe die heilige patricius x/j*0!£n v™[£f" ~ Zooals ik dit voerseide volc bekeren wolde van oren dwalinge. overmids anxt der pinen. ende myn- nen der blijtscopen. doe spraken sifj dat si ^i^9""' aie 8t- nummeer tot cristum bekeren en solden.noch ""Jj^=°j*machtg&" om die myrakulen siende die hi dede. noch - efreiiaat —noeb op lS° om s^n predicaet. et en weer dat yemant van li m Kur — tOT,I8- om sien mocht die pine vanden quaden ende of M n _ geWim = op« —run i goeden -werken gaf. .doe apenbaerden Om OïlSe werken toelegde; apenbLrden \ »' — »i_ . . „ om = openbaarde zich. I here jhesus cnstus ende gaf om een ewangelie I boeck ende enen staf den men noch holt in *«* = ijrlant voer groet heilichdom ende in groter ' wenlicheit. Desen selven staf heit men jhesus *«« «•»» = noemt men. staf om datten ons here jhesus cristus sijnen lieven vrient patricius gaf. Ende die in «fit land die hoechste ertschbisscop is. die sal hebben den text der ewangelien ende den staf. roer itn n,mgeiien=t,\.h*% een teyken vanden hoechsten bisdom vanden ^^'^^ lande. Ende onse here leyden patricius uut inder woestynen ende toenden om daer enen ronden putte die bynnen hol was ende seide. Soe &»™tó = iedereen, di«. wie dat ghewaer penetencie duet ende gewapent = ware, echt* is mitten gewaren gelove. ende in desen graf getcartn gelove = ware geloof; geet ende die t|jt van enen daghe ende een nacht ~~ daer in duert[J hi sal gereynicht werden van = wtoeft. verwijft. alden sunden sijns levens. Ende daer doergaende aUm — »i de: = nnnne. Ende tehantj maecten hi totter selver stat een *•*■"' = onmiddeiigk: » r , , , . . selver stat = op dezelfde plaats. kerckef,] daer hi- in setten sunte Augustinus canoneken die der heiliger apostelen gelove i^0" = '«ven, levenswijze. na volgeden[.] Ende dese culeU die inden kerck- hof is buten den voorhoeft vander kerken ten ^^J^^^SS oestenwart. ommuerden hij1, ende maecten ^^^tZ^t^t daer doeren aen ende slate. om dat om nye- t^t™ï «Z,Zïltlv^ mant en onderwonde daer in te gaen mit JfJZZ&^ïït*?*- overmoediger stoltheif ende sonder orlof. Ende metel- hi beval den slotel daer van te halden den *«"« = prior van der kerken. Ende in des heiligen = Ast- Patri- vaders tijden soe ghinghen veel mensehen overmids berouwenisse in dit hol. Ende doe sy «%^m?rmmHi*u = door weder quamen[,] gaven [si]2 getuych dat si alte f™« f*£fp* = •*•««««■ grote tormenten hadden geleden ende oec grote blijtscappen gesien hadden. Ende. die heilige patricius beval dat men oer vertonynghe W^iTJ^t'iSST solde bescrijven in die kerke. Ende by orre = *«. "«gevolge van getuychnisse begonden die anderen. Sunte ^^iciZrS™*&$& patricius sermoen te ontfaen. Ende om dat p™1™ «• ,»i8ter8n- daer een mensche in gereynicht wort van sijnen sunden. soe noemt men [die]8 stede sunte *ft = aie »laata- patricius vegevuer. Die stat der kerken heit men regularis. = Lat Reglis- NA sunte patricius doet was een prior in dese kerke, die heüich was van leven ende alty dat hi mer enen tant en had in sijnen == *°od»t. mont. Ende sunte gregorius seechtf:] Al w** inleiding, is die alde mensche gesonty nochtant is hi altoes sieck van. der altheity Dese goede = mi"ioaman[,] om dat hi niet schijnen en solde mit sijnre altheit den anderen verdrietelie te wesen. soe dede hi tot sijnre behoef maken een ca- Ma* = g«»fmerken by dercanonikendor[m]ter*[.] Mer die **#"' = I hij: ms. hijt; 2 [ri]: niel in hs.; 8 [diij: niet in hs.; 4 dorMUr: hs.: dorniter joncste broeder als si desen olden vader visi- *«>•<«•=broeders, «it het kion». x' i r -i % , ^trt -èn . . ster n.1.; visitieidtn — be- tierden[,j> soe plaghen sy om al boerdende te *>cbu«; Pi„gi,m - «!mn = Tr . , , .. plichten zij al schertsende tot seggen [:] Kader hoe lange wilstu in dit leven ««■ te zeggen, bliven. Ende hi seide [:] Zieve kijnder ic hedde liever haestelicker van hier te varen dan aldus lange te. leven. Die . wil ons heren die moet geschien[.] J9üer en gevoele ic niet dan onsalicheit Her in den toecomenden leven haep Imep ic groter glorim = hoep ik ic groter glorienf.j Die canoniken horden duc- gforfe™^^™!'d' ' str00t* wile van oren dormter in sijnre cellen die engelen mit om singhen ende spreken ende *>**> »»»»*»» = «n (ni. a8 I . engelen) zongen. songen m dese manieren. Du bist selich ende ' selich is die een tant die in dijnen monde is die nye lecker spise en smaecten. Want sijn = proefde. spise was salt ende droge broet. ende sijn — zout. dranc was kalt water. Ende ten lesten als hi <»'* = zooais. begeerden voer hi selicken tot onsen here. **'<*» = Ende men sal dit weten dat in sunte patricius tijden ende na sijnre tijt veel menschen in dit vegevuur gingenf.J Van welken somghen qua- «»•«•» ««*«■ = terugkwamen. men weder ende die anderen bleven daer in verlaren. Ende dat die gene vertelden die weder quameny dat screven die kanoniken. *"■'»»* = schreren op. Ende dit is in gewonten vanden heiligen pa- ««•*»•»»*»"•..««»«» = tot g». . . . . woonte gemaakt. tricms ende die na om quamen gesat. Dat nyemant in dit vegevuer gaen en mach sonder = k«n- orlof des bisscops. tn welken lande dit gelegen •»*>ƒ = verlof, toestemming, is. Ende die mit sijnen vrien wil kiest voer «*•* = «J«iemand; m«t=Trijen. sijn sunden daer in te gaen. ende als hi totten bisscop comt ende seecht om sijnen wil. soe salt om die bisscop ontraden des ingaens ende «•» «"•!» - ««om»^ zei het — _ . hem de bisschop afraden binnen seggen om[,j datter veel sijn in gegen die niet ** n»*» *• bw» = binnengegaan. weder en quamenf.] Ende ist dat hi in sijnen >'»-" = ö Mfn ï»j> wil volstandich is, soe seint die bisscop brieve *M — Êf¥* — »taort *• »«*- schop hem raefc de vereischte nut om van bevele totter stat[.] Ende als die geloofsbrieven wr de pia«ts. prior van der stede die brieve gelesen heft[(] soe sal hi dat oec om ontraden ende vermanen =degees- telijkheid uit den omtrek. die vroemisse ende gevet desen menschen dat ."w"»'*" m vroegmis, heilige sacrament. Ende men besprengheden mm — dimst = m«n bespren- kelt hem met wijwater in dien mit wijwater totten dienst. Ende aldus mit dienst nX die vroegmis. processien ende mit letanien soe leydet men om totter doren des vegevueers. Ende die prior lucket op die doer voer om allen ende seecht «"*•* fl' W «■»»*■'*; *"»■ •»» allen = in tegenwoordigheid om die anvechtinge van den duvelen ende ™ien ïUen- datter veel menschen in verlaren bleven sijn. Mer blivet hi vrome in sijnen wil[,l soe ontfanct «*»?»'» 3&"* "*= 'tandrad J "J tig hg zgn besluit. hi van eiken priester die benedixie. ende biddet om allen dat sy voer om biddenf.] Ende hi maect mit sijnre hant een crnce voer sijn hoeft ende geet in[J Ende te hant slutet die '* *»»* bI*- 3prior die dore ende geet weder mitter processien in die kerke. Ende des anderen dages yroe soe coemt die prior mitter processien mM — m,«weder totter doren ende luket si op.' Ist dat * **f = i« ï«t dat, men om vindet so leydet men om mit bhjt- «* = he,n >*>* =wnder!etsei. V* daer tan = daar vandaan. Ende si togenen van dan voert ende trecten ,0'J'ntn&~ toert = trokken hem den ridder mit hem tot enen groten huys wart dat eyselicken roecten[.] Ende et was zeer wijt «>*<*** = rookte, ende lanck dat men dat eynde daer niet af zo»aiit; a/ = gesien en conde. Ende doe sy noch een dele daer af waren[,] soe bief die ridder staen om die grote hetste die daer uut quam ende hy Ma* =Bitteontsach om voert te gaen. Hier om spraken on'^h om — »nt*Mr ««<*. »*• die duvélenD] TTat verbeidstup] dit is een bade 1 Tusschen van en Ende is een plaats open voor den titel van het volgende hoofdstuk. huysf;] dattuM wilste of en •wilster,] du salte p,as; on/uistever- taling van het Lat; tïsiontm, ende verveerlicken ende eyselicken van ansienf.] ™ioen gezicht; die was. Want die dele vanden huys was vol ronder «*•* = s™10"* Tlo«r- ^vfs**! putten die an malcanderen stonden alsof,] dat men daer nauwe tusschen of niet gaen en ■»»«•»• — »«*« = nauwelijks tusschen ot niet kon gaan. mocht. Ende ellic put was vol van metael daer een grote scare van mannen ende van wiven van alden ende van jongen in stonden gesoncken. somige totten oge brouwen, somighe °s* fc*»»*» = wenkbrauwen! totten ogen. somighe totten lippen, somige tot den halse somige totter borst, somighe totten navele. somige totten dien. somige totten *•»■•zia b!z-1Sknyen somige totten benen, somige mit enen voet alleen, ende somige mit beyden handen of mit eenre alleen. Ende si weynden al van groter pinen ende riepenf.] Ende die duvelen spraken [:] Jfefit desen saltu baden. Doe hieven ; si den ridder op ende pijndenen te werpen in ftf"*™» * trachten hem. enen put. Mer als si den naem jhesus horden soe en mochten sijs niet doen[.] 1 *»' = "ö SI ghingen en wech vander stad ende trecten mnder slad — Tan de Plaat*den ridder teghen enen berch. daer hi sitten '«**» = in de richting van. sach soe groten schare van mannen ende van wyven ende al naect gecrommet. alsoe dat sy 0*™»** — gekromd, intikte* ' ° J gedoken,- al-iot dat = zoo, dat. al[,] die hi te voren sach[,] om luttel dochten [.]2 Z,0^^ 1,emg'"'ns Dese saten als die den doet ontbeyden. ende = verwachten. , 1 Tusschen SI en doen is een plaats open voor den titel van het volgende hoofdstuk; 2 Na dochten in hs. liden ' sagen mit anxt totten nordenwart. Ende doe '««"» nordmrarl =aoordwaarts. dese ridder verwonderde wat dese onsalighe ^'• doen mocht, guamen ander duvelen uuten dom mocM — iom na- putte die hi niet en kande als ic segghen mach. Ende seiden[:] Wat steestu hier. Onse gesellen seiden dy dat hier die helle is. Sy logen want dat hebben wy van gewonten - altos te liegen. Op dat wy die gene bedriegen mitter logen die wy mitter waerheit niet en 1 wö[»]ynghe: hs. woroynghe mogen bedriegen. Hier en is die helle niet mogen — kunnen. mer wy sullen dy daer nu leydenC.]1 Mit groten geruchte trecten sy den ridder van daer ende quamen tot eenre stynckender. ryviren die wide was. ende overdect mit zwelicker vlammen ende vol van veelheiden *«**««• = iw»T»iiff .„ j . .'. . , ._ ii te leien: tueteliclcer; teel. der duvelen die om seidenf:] Du salte weten *•*» = «■«•», menigten. dat die helle is onder dese bernende rievyer. tor***** = «-«naende. Over dese ryvier lach een bruggè[.| Ende si seiden den ridder[:] J9u 'moetes over dese brugge gaen. Ende wy sullen wijnt ende storme maken ende werpen dy daer in. Ende onse gesellen die daer in sijn[,] sullen dy gripen ende versmcken in die helle. Ende Wy SUllen ">sinckm m doen verzinken. [dypierst provenf,] woe seker dat is daer over te >*•«•» = «ntoonen, bewijzen. gaen[.] Ende si hielden stfn hant ende strekense ~ over die brugge. Want [drie]3 pijnlickedingen waren op deser bruggen[,] die seer te ontsien *. -. ******* = die zeer te waren den genen die daer over ghingen. Dat <"ltt""' v"m doM ierste was[,] dat sy soe gelat was[,] al hedde = si oec herde breet gewest[,] dat een niet of *««'« = zeer; «n = iemand. nauwe sijnen voet daer vast op hed moghen *•» «««*«• - haa kunnen. setten. Dat ander was[:] si was alte sraaelfj * 2 dattet scheen datter nyemant op en hed mogen *•**»* = *»««•' »•»- gaen of staen. Dat derde was[:] sy ghinck soe hoge ende soe steyger opwart in *'**8n »"~hrik*;J»k* r " ar jln tenlge pUn was, die ni) hi voer van om gele*den haddef.] Ende doe hi v«»*g« "n ■* (•»»>M «*• sach dat si staende bleven ende niet voert gaen en mochten. Doe gedacht hy sflns goe- «<*««« = «na«n. dertieren leyders ende ghinc te sekere voert. Ende die duvelen liepen op die ryvier ende worpen oer haken na om[.] Mer hi ginck over = hera lnl- a,m riaa<"* ongewont van om[.] Ende ten lesten ghinc hi <"» = P- d» *»!«»•»)• , soe vromelicken voert ende sach die widicheit imm-^mm^ der bruggen soe seer wassende dat hi nauwe "^1^ ^ZZêmll "* en mocht dat water in beiden siden sienf.] N*^"ningg0f^1oU^iee.e1nItt mer om lieve broeders laet ons rekenen £ ;££rgU^riM,llBk °f 1 'luedtrkeerstt Me machstu tan deur triten 'seeker tot dijnen landt]: liet in hs. liden moeghen sonder pön[.] Ende hi sach ter »««*«•=kunnen; iw,*,M<* poerten in van bynen claerre wesen dan der m 'T'^^^Z0^ sonnen schjjn[.] Ende hi begerden alte seer daer in te gaen. Selich is die man die men aldus danen poerten op duet[.] Ende die ghoen «* ghoen = degene. die desen ridder daer comen liet[,] die en bedroch om niet[J want doe hi een deel daer '"««vvwizrmtu af wasU doe quam daer uut oen [fjemoete1 ««'^««^^m te gemoet. een processie mit crucen ende mit vanen ende mit [itjortysen. * ende al mit guldenen palmen V»*»-» = toortsen. alsoe schoen ende soe groet[J als om docht[,] dat nye in deser werlt ghesien en was alsoe[.] ** «*• - ^ = au nooit Daer sach hi menschen van alre hande ordenen SEVm ?ZZ7= ende geistelicke man ende wyve jonck ende * ,Una' olt[.] Hi sach- daer sommyghe als ertsche biscoppe. sommyghe als abten ende cononeken CGHowtken ~ kanunniken. ende monyken ende priesteren ende dienres **■»»«»»- = aisnavan [allen]3 graden der heiliger kerken ende al ïeriefrang.8'"89 kerk Tsn ghecleet mit heiligen ghewade als oeren staet «»» uho*rdm = toe behoerden[.] Fant si a][,] beide clercken Uhwrit "y *™ ende leikent] mitten selven ghelikénisse van '«■*»»=keken, niet geestelijken-, klederen scenen ghecleetrj daer si gade inder ^tZn7e\MZ^1rTylnhueT. werlt mede dienden[.] Ende si ontflnghen desen = *it*T* ""-r ridder mit groter blitscop ende werdicheiden[,] «nde sy leidenen myt om mit sanghen van om = leidden hem. ' sueten gheludeQ dat nye inder werlt alsulck ««<««o* thtd»= met zoetklinsanck ghehoert en was[.] Ende si ginghen ^^"«" aldus bynnen der poerten[.] Doe dese sanck ghedaen was ende die processie ghesceiden = weggegaan, uiteen¬ doe quamen twe ertsche bisscoppen ende gegaa°' namen desen ridder besiden myt om ende •«■«*» «*<» = terzsa. «Mi ——*JCB. 1 ffltmoete: hs. gemoete: 2 [tjorthijsen: hs. cortijsen; 3 lallen}: niet in hs. stederj[,] ende sommyghe in anderen steden = ,tut*. by vergaderinghe ghedeilt[J tfochtant ginghen » «m*. = in ^ sommyghe vander eenre gheselscop in die ander[J als si woldenG] myt groter vrolicheit[] Ende aldusghevielt dat die een vandefr ander]* ~*[r an4erJ aensien oen verbliden ende die ander des "'^^L^T gheliken alsoe weder. Tot sommygen steden stonden si in koren ende songhen gades lof mit sanghen van sueten ghelude[.] Ende alsoe die sterren in claerheiden die een van den ander onderscheit hevetf,] alsoe was — - - = I00 een onderscheit in eendrachüchelt inder •ïïbaJa. r^efSeid" mynlicheit der claerheit van oeren klederen «:rnend%kJa^ioMe„r.k,Ineeï ende aensichten[.] Want sommyge schenen G^Z^A^ ghekleet mit guldenen klederen sommighen mw op Te™»"T«»« *««••' mit anderenf,] sommighen mit gruenen[,] mit rodeny mit blauwent,] mit ghelen' ende mit witten nochtant nae der formen in - lu^u « **= kledered dat elck inder werlt hadG] want dat toonden den ridder van wat verdiensten elck in die werlt was of van wat verordenen[.] «. --r-^»™^ Ende welecker kleder ghemenghet was van ^-**r - lui = „ verwen[,] daer sach men claerheit van ver- ï™ZsZZfr^lZ sceydenen lichtfj Sommighe ginghen ghecroent ^^Zo^^ÏÏ als konynghefj sommyge droeghen gulden atan'*>Mi- palmen in oeren handen. Dat aensien» van dus- ««. = voorko».». „.frist danen ende soe vele menschen was den ridder genoechlioken te sien[.] Ende ontellicke suete was dat hoeren vanden sueten sange[ ] Ende over al hoerden hi der heilighen sanck die gade laefden[.3 JElcker verbliden hem van des ^-r = ieaerrnKm. 1 VMde'r ander); kl. Tanden ; 2 Nl aensien g ^ ^ 8T. PATMCIOB' VAGEVÜUB. anders vroude. Mit soe groten roeke der sue- f%lic^lZïLïgZ*J& tichelt waest over al vervult[,] dattet sceen[,] 0^^=™™*™* dat si al daer by leefden[,] die daer woenden[.] <"«««• * = «»» a&"™- Ende al die dien ridder saghent] die laefden gade van sjjnre toe komst als verloesinge ^^j^ a^f sijns dodes[.] Ende si verbliden oen[J Daer Ml» ^.aood, scheen in sommyghe manyeren te werden een *jj - f^t^^: nye blitscop van sijnre toecoemst ende[si] ver- -i»«taw^w^?' bilden1 al[.] Over al hoerde men der heilighen sueten sanck. si en ghevoelden daer noch heit ** = ««.. noch kolde noch en saghen niet[,] dat si ver- K"«T & tornen mocht of om schade, -alle dinghen -d^ l™^7l- waren vredelick. genoechlick ende bequeme. ^^^Z&ÏÏÏ, Hi sach daer voel meer dan alle menschen solden spreken mogen of scrijven. Alsoe dese u- = toen. dingen voldaen waren[,] doe seiden die bis- scoppen totten riddert] Sie broeder overmits der hulpen gadesL] soe heves du ghesien[.] dat du begerdens te sien[,] want doe du her- * M»« = rt *^«a*- werts quemes[,] doe sages du die pijnen der sunden. Ende hier hebstu gnesien der heilighen "^"'^«Tül ruste der gerechter[.] Gebenedijt soe. si die « ^«le^ scepper ende verloeser die dy aldus danen wil der «cht™«d,gen. gaf[,] by wes gracien du wael gedaen heves - «m = tP liden die Diinen. N\x lieve vrient wy willen TOOraeeidezepSoenhebtweten va uuo" kv te doorstaan. dattu wetes[,] wat steden dat sijn vanden pynen die du gesien heves ende wat lantscop ™ het zijn. van soe groter selicheiden dat hier is[.] Dit is dat ertsche paradijs[,] daer onse yrste alders «h»™ = ouders. uut gedreven worden om die sonden der onge- 1 [ei] verbliden: hs. verblidende horsamheiden[.] want na den dat hi got onge- «° dtn dai = nadien «at; Mii. hoersam was ende veronwerden onder gade te «"mwerd»» o*i»r pn* t» >un _ - , . , , = verachtte zich aan god te wesen|_,j soe mocht hi voert meer niet sien onderwerpen; voert m*r = • i. r i . TOortaan, langer. fffuu aat du sieste[,j /a oec een ontellicke merre *> — «*». «nttiucu mm, mblitscop[.] PTant hedde hi gehoert in suverheiden trootereJVjfdscnap °1ITa, , , jwaaert in sucerheiden godes gades woert [enaej1 inder hoecheit der hnreliker]2 roert = had kf fa miverheia , • u n na,r °*** wonri gelni-terd: bescouwinghen[,j soe hedde hi der moeghen in4tT «w [m™/i*«rj , . , , ... , ... bescouwinglien: in verheven gebruken der heilighen engelsche bescouwin- innerlijke schouwing (ni. het i. n tv -s j . . schouwen der Godheid). ghen[.j Ende doe hi m ongehorsamheit gevallen was van dus groter zalicheit[,] soe verloes hi oeck dat licht sijnre ghedachten[J daer mede i^7£fpSSM hi verlucht was[.] Ende daer om doe hi in CS'»,» do, - «rw«-<= eren was ende dat niet en verstont[,] soe was ÏJt? vtrto:ynbivao Tt hi gherekent mitten onwisen beesten ende wart «.ta^U"18 ** hem ghelick[.] Ende al sfln naecomelinghen om die mysdaet sijnre ongehorsamheiden ont- oHWnghtn He sententie der doet= ontvingen het doodvonnis, wer- nnghen die sentencie der doetr.1 als hi dede aen heviekt met de erfzonde. L J tUM — simde evenals hy het voer die versmade sunde der ongehorsamhêitfïl krees ««gons de verachtelijke zonde. Ten lesten wart onse goedertiern gotbeweget **... bemget = kreegmede- lijden met. op die onselicheit des menschelicken gheslech- tesjVJ ende dedë sijnen eenbaren soen onsen •*«•«"• = eeniggehoren. heren jhesum cristum menschheit ontfaen. Ende om dat wy overmyts den doepsel svn *&» t*,n* = h,t «o\oat »•» c J Christus. gelove ontnnghen[,] soe worden wi ontbonden van sundenf,] die wy voerdeden[J ende vanden ««««m = vroeger deden. erfeunden ende verdienden te comen tot desen lantscop[.] Mer om dat wy 'nae der ontfancke- nissen des gheloven dicwil sundichden[,] SOe soe teas['] noet = zoo was het was[<] 8 noet[,] dat wy overmits penetency ghe- ° ** nade vercreghen vanden sunden die wy deden. 1 lende): niet in hs.; 2 linreliker]: hs. engelscher; 3 was[i]: hs. was Want die penetencie die wy voer onser doet Want die penetencie die wy voer onser doet *•» 7^7*7 = of in onser lester siecheit ontfinghen. ende in {^f;^'9 ("'*c*"t) opge' onsen leven niet en voldeden, die hebben wy voldaen nae onser doet in die stede der pijnen die du gesien heves[,] sommighe Janghe tijt ende sommighe corte t«t nae maten der sunden «Z^éZeil^'tt fnl die pijn lijden^]1 [.] Want wy sijn al over ge- o7h comen doer die stede tot deser rusten[.] Och j^^^^SZ < overllden ende ontellicke vrese. Ende alle die «» w°lke «nwgiyke angst, ghene die du sages in elke steden der pijnen[,] behalven bynnen den monde des helschen putst] «ls si ghereynicht sijn[,]soesoelen[st]2 ten lesten tot deser rusten comen ende beholden werden[.] Mer oec daghelicke comen hier sommyghe die ghereynicht sijn ende die ontfaen wy als wy di ontfaen ende leiden se hier myt vrouden in[.] Want nyemant van om[,] die in pijnen sijn[,] en weet niet[,] wo om di» = hen, aie-, «0 = ho«. langhe hi daer in wesen sal. Want myt missen , ende myt psalmen myt ghebede ende myt aelmyssenU also ducke als men se voer om "'ZT-Jo^oTiLtl doet[,] yewer oer pijnen vermynren daer mede ^ln$ï«$™£$w' of men set se aver in [minre]3 pijnen, totdat iaJrJ''^n=J^?J^ se altemael overmids dusdanen waeldaden &™?otd% J^ZilTg verloest werden[.] Ende als si dus tot deser »i. «• mta>a. sieien. stat ende rusten comen syn[.] soe en weten sy niet woe langhe si hier bliven sullent] Want niemant van ons en mach dat weten[,] woe langhe hi hier wesen sal[.] Want alsoe si inden steden der pijnen na manieren* oere - —~* 1 l«lm[ib]:k>.iaa«; 2 M: niet in hs.; 3 [m.»«l: niet in hs.; 4 manieren: hs. manier en sunden groothert onnfaen die tgtfctl dat si *•« = •» orereenatomming dueren sulleD[,] alsoe oec wy[J die hlr sijn[,] "Lt] lZten nae verdiensten des goedes[J soe sullen wy iw0iVeX*«" Sfe! hier in dese rusten langhe of onlanghe dueren[.] «Sm^^ Ende ar sijn wy aite mael vrij van pljrieft[,] \^ille*TtVMu1^=V^ nochtant en sijn wy noch niet werdich op te C™1.1? «S***!. varen totter hogher vrouden noch nyemant °" van ons en weet den dach of die tijt dat hi op ghenomen sal werden tot beteren staet. M atut g M}l00genn Soe 8iet[:] wy sijn hier in groter rusten mer l^jftF™ *»"•*'«• «gei» nae der tijt[.] dat eiken ghesat is[,] soe sullen M - ë = M a«, ma, wy aver gaen in meerre rusten[J want alle o^'^t*uX?!*ia' daghe wasset onse gheselscop ende myrffet] «■«•*■>«* - = gro.it als al daeghe die zielen uuten pijnen tofjfïns m7nde7r'ichap Mn m 1e" comeni,] ende van ons1 varen int hemelsche paredös[.] Doe sy dit ghesacht hadden[J doe-" namen sy den ridder myt om. ende ghingen - op enen berch[.] Ende sy hieten om op „ -,im = e» «u w„ wert sien ende [dat WJ« seide[,] woe om die r*ï mÖ- en hemel dochte ghedaen wesen van verwen[.] EKen, Ze*Ze7slZeng7- Ende hi antworden om[:] Hi schijnt gelick den iIeurdte,ii"- golde dat geluyet inden oven. Doe seiden sy[:] = g,oeU. Dat is die poerte vanden hemelschen paredjjs[.] JSier varen sy to[,] die van ons op ghenomen werden in den hemeir] Du salt oeck weton[.j dat onse here ons al daghe eens voedet my* - hemelscher spösen[.] Ende woe gedaen die *•* *« - *°t i. = en wat spüse is[,] ende woe bequem dat fef,] dat' ™~ &YéiïZÏ0° saltu te hant besmaken myt ons oft got wil. S^)1™,^™^ Nauwelic was dit woert gespraken[,] daer quam Z°°M m °°d ÜS 1 Na ons in het ha.: op ghenomen ende; 2 {int MJ: hs. ei als een vlamme vuers neder vallen van den hemel[,] die alle dat lantscop overdecten[.] Ende si scheiden ende deilden oer in radi)en[,] ^j^^^ÜS^Si ende sy ginc neder op eleks hoeft ende ten in 8tralenleisten ghinc se al in om[.] Mer siquamoeck = «»>••--. op den ridder ende die anderen ende si ginck ^«f"» = "enal3 op in om. Ende daer af ghevoelde hi soe grote ^ "^^iS; sueticheit ende ghenoechten int herte ende inden licham. dat hi om die grotheit der sueticheit bina niet en wiste[,] wer hi doet of «#r = of. levendich was[.] Mer die stonde ginck oMer.1 Dit is[,] seiden syL] die spise daer wi eens des daghes van gade mede gespiset ende ghe- voet werden. Mer die op ghenomen werden in [dew]2 hemel[.] die ghebruken dese spise sonder einde. Ende om dattu in enen dele <»«»«»«• = •» ghesien heves[,] dattu begeerden te sien[J als «* = «moiav. der goeder menschen rust ende der quader menschen pijnen[,] soe moetstu lieve broeder [toeder]3 kieren den wech den du komen bist. t^^.^J^.^ Ende ist dattu voert mer- soeberlicken ende m,r = voortaan heilicken left soe saltu des moeghen seker te==wer»an. wesen[,] niet allene van deser rusten mer oec vander woninghen der hemelen. Mer ist dattu dattu dy = « J. H. VAN DEN BOSCH en d«. C. G. N 'dË VOÓvs 'iJltJ ' 2,40 £3? d^VanT "2ër Burgerschoie^en^^- ' DU,JSER en G. A. C. VAN goor "iJLi. pene leesboek, 2 deelen ingenaaid J, V1 An u 5' Lelterkundie . Dr A. VAN DER HOEVEN, g. j. Ulf DEN BOfiAion "* " 5,50 tl ^E™AN Van Nabij'en Ver. 3 deelen? BOGAARD en j en II, ingenaa.d h f 1,30, gebonden . . 1 , L&OPnm^"^/«.SO, gebonden ! ! .' I 2 m *I^2ÏÏSL± Sn^0' ta S,eOTi van ooWron.ce: ^ ci°ren °; y ™* azn.; w^b^cswS.dï, ■2,25 M. J. KOENEN, Uit onze letteren gebonden' ' ' ' ' Ü' ^ " 1)50 L. LEOPOLD, Nederlandsche Sch'rfv^ -^!--' • * **«* - M» middeleeuTn (RidderpoSe) S'E, %, ^/^.^ uoor w. FIK, ingenaaid f 3 QO crehrmrfUi .' * Vbs C-J?EL?E\KE ^'oe/^Sricundig leesboek voor " ^ k~_™. WP-HEKKE, Woordkunst Leerboek tot het hü CSV3" lMiCht fa "^«"dige versch^Wn* ' K roELrlEKKEen bR: C'. ó. N bÉ VÓÓYS Pbtf " 2,40 .Sondes Nederiandsche «^tn«rgescbie?eEnirS7t75 "vaT^ed^0^' O^'AdiWoon V^W^ " ^ Dra. W. C. WITTOP KON,NG^ «ebonde« * - 2,50 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN. DEN HAAG. Dr. R. A. KOLLEWIJN, Opstellen over spelling en verbuiging. Met een woord vooraf van Prof. Dr. C. G. N. DE VOOYS, gebonden 3e 'druk f \,75 JAN LIGTHART, Letterkundige studiën: De Kleine Johannes, I, door FREDERIK VAN EEDEN, gebonden, | 5e druk / 2,25 M. MENKES, Een abel spel van Lanseloet van Denemarken M (± 1400), met inleiding en aanteekeningen . . 2e druk ƒ 0,35 M. A. P. C POELHEKKE, Woordkunst. Leerboek tot het bijbrengen van inzicht in letterkundige verschijnselen. Verlucht. Gebonden . .......... ,7e druk f 2,40 E. RIJPMA, Beknopte geschiedenis der Nederlandsche Ietteren voor leerlingen bij 't middelbaar en hooger onderwijs en voor hoofdacte-studie, met 10 buitentekstplaten, gebonden ƒ 2 25 Dr. C. G. N. DE VOOYS, Historische schets van de Nederlandsche letterkunde voor schoolgebruik en hoofdactestudie, ingenaaid ƒ 1,75, gebonden . ... . ge druk ƒ 2,15 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS-GRONINGEN, DEN HAAG. UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS - GRONINGEN, DEN HAAG. BRANCO VAN DANTZIG, Spreekoefeningen ten gebruike bij het onderwijs in spreken en ringen, geïlinstreerd, druk. ... . .ƒ0,35 BRANCO VAN DANTZIG, Beknopte handleiding bij het onderwijs in spraakontwikkeling en het verbeteren van spraakgebreken, ten dienste van de fröbelscholen . . - 0,50 JOH. OOSTVEEN, Handboek bij het spreekonderwijs en bij de behandeling van spraakgebreken, met 18 gekleurde en 8 zwarte platen, ingenaaid ƒ 2,25, gebonden - 2,50 K. VELDKAMP, De techniek van het spreken. Leer- en oefenboek bij het zingen en spreken, gebonden, 2e druk - 3,90 K. VELDKAMP, Spreekoefeningen, ingenaaid ƒ1,40, geh°DdeD • 2e druk - 1,90 K. VELDKAMP, 20 Spreeklessen. Eenvoudige aanwijzingen en oefeningen ter verwerving eener gezonde, duidelijke, natuurlijke spraak 3e drnife - 1,00 UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. s 152 8 f 2 6 NOV. 1974 VAN ALLE TIJDEN ONDER REDACTIE VAN c. g. kaakebeen en jan ligthart / 0,9$ CKISJSTOÈSLAG JKBKRREPKK No. 8 DIE HIJSTORIE VAN SUNTE PATRICIUS VEGEVUER NAAR EEN BERLIJNSCH HANDSCHRIFT ' UITCEGEVEN DOOR Dr. h. j. e. endepols BIJ J. B. WOLTERS' U. M. — GRONINGEN, DEN HAAG, 1919. KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK I >8 GRAVË HH aGS.I EEN WOORD VOORAF. We hebben gemeend door de oude Hijstoriê van Sunte Putricius vegevuer in deze Serie uit te geven een nuttig werk te doen. In ,Van Alle Tijden" is tot nog toe geen Middelnederlandsch prozaverhaal opgenomen. Door haar korten vorm kan de legende in haar geheel medegedeeld worden en is daardoor volgens onze meening bijzonder geschikt voor een eerste kennismaking met het Middelnederlandsche stichtelijke proza. Ook als karakteristieke uiting van Middeleeuwsche levensopvatting en in verband met de tegenwoordig weer opbloeiende bedevaartplaats te Lough Berg, wekt zy allicht belangstelling. Om den lezer de gelegenheid te gaven een indruk te krijgen van een Middeleeuwsch handschrift en 'i Middeleeuwsche interpunctie, hebben we alle door ons ter verduidelijking enz. aangebrachte wijzigingen gesignaleerd op de wijze, als door ons op het slot van het laatste hoofdstuk der inleiding wordt uiteengezet. Voor een nadere kennismaking met het letterkundige genre, waartoe deze legende behoort, andere handschriften enz., verwijzen we naar Tondalus' Visioen en St. Putricius' vagevuur uitgegeven door Br. B. Verdeyen en Br. J. Endepds, Deel I 1914, Deel II 1917, A. Siffer, Gent, Martinus Nijhoff, 's Gravenhage. Maastricht 1918. J. E. I. DE IMRAM EN HET VISIOEN BIJ DE IEREN. Het St. Patrien»' vagevuur' is een legende, die evenals het Visioen van Tondalus ontstaan ia in Ierland^ het land, dat de Middeleeuwsche ChristeüjEëletterkunde metzocTmenig kunstwerk verrijkt heeft. Zeer vroeg vindt men in de lersche letterkunde verhalen van wonderreizen Imrama of Zeereizen geheeten. Een bekende Imram, misschien wel de belangrijkste, is de Reis van Bran of in het Middelnederlandsch Van Sinte Brandane. Tal van Keltisch-heidensche elementen schijnen in deze legenden verwerkt te zijn, want evenals alle andere volkeren hadden de Kelten het begrip van een wonderland, waar gèen winter heerscht, waar de ; heerlijkheid van lente, zomer en herfst gepaard gaan, waar geene lichamelijke ongemakken of zwakheden den mensch teisteren. Het lersche begrip van dat doodenrijk wordt ons ca. beschreven in Tdf Tairngire (het land van belofte); naar dat rijk gingen verscheidene helden der romancen: Cuchulinn, Find, Conn en zijn zonen Gonnla en Art. Dat land kon men langs verschillende zijden bereiken, langs holen als by Virgilius en later by Patricius, of (en dit komt het meest voor) te water, in welk geval het een eiland is. In verschillende legenden ligt dit eiland in het oosten, de richting van alle lersche ondernemingstochten, want daar lagen het rijke Cornwallis en de Romeinsche steden in Brittannie. In het begin der Christelijke periode bracht het ascetisme menigeen naar de eilanden langs de west- en zuidwestkusten en Het Beloofde Land volgd» dien tocht naar het westen, tot in lateren tijd zijne localiseering meestal weg bleef, daar het begrip derChristelijke „terra repromissionis" in zich zelf niet goed vereenigbaar is met eenige localisatie, en aldus de reis vervangen werd door de extaze. Deze latere vorm ia het Keltische Fis, het eigenlijke Visioen, zooals we dat by Tondalus vinden. De Fizaofjrpfeüsche visioenen zijn dus eigenlyk slechts een.jemchillendJ;ype^vaja__de. ST. PATRICTÜB* VAGEVUUR. 1 vermelde Imrama of Zeereizen, waarin het heidensche zielenrijk veranderd wordt in eëne~plaats, waar de zielen hunne eindelijke verrflzenis moeten afwachten. Evenals Hel'a ryk by de Germanen is deze plaats, het Tir Tairngire, een eiland, verborgen in een nevelmantel. Het verheugt zich in een nooit eindigenden dag en een eeuwigen, mistloozen zomer, vol prachtige woningen, omringd door graspleinen, bedekt met bloemen, die nooit verwelken, oven vloedig beplant met appelboomen, die terzelfder tyd bloemen en vruchten dragen — een land ryk aan melk, „ale" en varkensvleesch, waar de lucht altijd vol is van zoete muziek en waar de bewoners, vry van ziekte, ongemak of dood, zich mogen verheugen in een eeuwige jeugd en een vlekkelooze onschuld. "Van al de hoedanigheden van Tir Tairngire schijnt appelenovervloed, (de appel is de voornaamste vrucht by de noordervolkeren) het toppunt der vreugde geweest te zyn. Daarnaar werd het zielenrijk door de Galliërs ook wel liet appeleneiland genoemd: Ynys yr Avallon. Soms heette het ook Tnysvürin of Tnysgutrin d. i. het glaseiland, een naam, die het vereenzelvigt, met den Glasberg der Germanen, waarmee het, buiten den naam en de algemeene trekken, ook nog byzondere trekken schijnt gemeen te hebben. Toen in later dagen de namen van het Keltische doodenrijk in andere talen overgingen, en hunne beteekenis onduidelijk werd, plaatste men het doodenryk te Glastonbury. Daar ligt dan ook volgens de legende koning Arthur begraven. Jn de imram van Teigue, Zoon van Cian, ligt het beloofde land in een groen-omzoomde golf, en als Teigue er met «yn gevolg aanlandt, vergeten ze koude, slecht weder en storm, en denken niet meer aan eten of drinken, want de geur der karmozijntakken is hun een voldoende Voedsel. Aan de boomen van een woud, dat ze bereiken, hangen purperroode ronde bessen, dikker dan eenmenschenhoofd; daarop feesten rijkgekleurde vogels, die een melodieuzen zang kweelen. Wat verder ontwaren ze een breed plein, waarop met honing bedauwde bloemen groeien; op dit plein verheffen zich drie heuvels, elk bekroond met een vesting: Ze bezoeken ze alle drie en op den derden heuvel worden ze in een prachtig huis gebracht: de vloer is van zilver; er zijn vier gesloten deuren van schitterend goud; in den wand schitteren juweelen, met zulk een gloed, dat dag en nacht er even klaar schijnen; de zoldering is een bloeiende appelboom, die de vruchten draagt, waarmede de aanstaande bewoners, zich zullen voeden en welke-.hun een eeuwige jeugd verschaffen. Ook in het Visioen van Adamnan, het eerste Iersch-Chris telijk visioen, berust de glorie Van het Eryséum op de afwezigheid van alle aardsche onvolmaaktheid, zoo stoffelijke als geestelijke; klaarheid, kostbare edelgesteenten, muziek; geen sneeuw, geen windgeen donder, geen duisternis, geen koude; geen hoogmoed, valsch, heid, bedrog, godslastering, armoede, ongenade. De Heiligen gehuld' in blanke gewaden, wonen er in een afzonderlijk land, omgeven door een vurigen kring; zfl wachten er het laatste oordeel af,dat hun de plaats zal aanwijzen in Gods stede, van waaruit ze zijne heerlijkheid zullen kunnen aanschouwen. De meeste dezer visioe-" nen zijn ons bekend uit handschriften, die niet hooger opklimmen dan da 11'* 9roU - smt* pmmi* = j , , _ De groots Patricius, ilien men anderen na den apostel Sunte pauwelsM doe ■»•■* *«>> tweeden na den ui J_i _ j ,. apostel'St. Piulne, d. i. die ni aat woert gades predicten in .flrlant ende ^ de tweede s™»'» ap^tei „„ _» , , , , , n» 8t Paulus lekend staat; veel myrakelen daer dede. soe pijnden hi om gods:soepijnden.Hom die beestelicke herten der menschen te trecken Baf *"* T<"1 momt>' „„_ j , ... milten — lullen = door mid- vanaen sunden mitten anste der pinen der Tai> de vrees voor de hellen, ende nutter belaéften der blytscoppen w«ï/f™ =ri».©ftM. des paradijs vast te maken in goede werken. tast te ■«■**• > pw* T»r _i. j« té . — te bevestigen in het 2oede: Want die dit verteldenf,] die seide dat hi dat « * - »« - dat hé i „ , . , , _. ondervond, dat het toUc volc ondervant beestelic te wesen. Ende doe beestachtig w«s. hi in dat lant was[,] doe quam tot my een »»: indirecte rede gaat __„_ ■.. , „, onmiddellijk zonder waar¬ man mit een grauwen hoefde VoerpaesschenfJ acanwing over in de directe. die harde olt was. ende seidef,] dat hi dat *«* ==»«. licham ende bloet cristi nye ontfanghen en «#*' • • ■«» = nooit. hedde. Ende dat hi inden naesten paeschdaghe1 desen groten sacrament wolde ontfanghen. Ende om dat [hi]2 my sach monick ende priester wesende[,J so biechten hi my alle syn leven. om dat hi te sekerlicker solde gaen tot desen °m iat = °pdi>t; *tgM*r = , p , , met grootere gerustheid. sacrament. tode om dat ic die sprake van den = taai. lande niet en condef,] soe nam ic enen die my syn sunden voert seide in mijnre talen[.] **** = vertaaide. Ende alsoe hoerden ic sijn biecht. Ende doe hi dat eynde maecten[,] doe vragheden 'ic om "» t"o»«] = hem door byden [manne]3 die my syn sunden ende ™ * ™ ma"' biecht seide. of hi enighen menschen doet hedde geslaghen. Ende hi antworden dat hi *>' '<«' «»» cm*t an Me - k,. ' ! nunnik zou worden. 1 sij: hs. sijs cleder an dede. Die ridder antworden dat hi dat niet gerhe doen en solde eer hi gegaen weer in dat voerseide vegevuer. Ende doe die ■ bisscop sach die vromicheit van sijnre berou- nomicuta = wht. wenisse. doe sande hi mit om enen brief anden prior vander steden dat hi dezen ridder [die]1 «*•*» = pfc*ts. in penitencien was solde, leiden naden seden ««*» ***»=naar de gewoonte, in dit vegevuer. Ende doe die ridder comen was ende die prior sijn saken wost. doe leyde *#» «oi« ««>»* = oP ae hoogt» ,. , was gebracht: lo/de hi om ener hi om voerf,] dat veel menschen daer in verlaren = "««nt k« onder betoog, werenfj op dat hi en hier af trecken soldeM »i> ™vertornt had. Ende overmids berouwenisse *•*» —**** — ontraden — en , , . • door zijn berouw en zijn vurig ende heter penetencien soe • verwan hi des verlangen om boete te doen, , ontwapende hij den prior. priors ontradenf.j Ende aldus soe leydenen die '«&*»*» = 'e'dde hem. prior in die kerke daer hi nader seden x v dage [om]3 oefenden in vasten in bedingen. /«^W»***» «• «*.«. Doe die voldaen waren, doe leiden om die ^ — ,mrm = t08n «■»* dj* , , bracht waa. broeders ende die clereken als voerseecht is totten vegevuer. Ende daer seide men om weder «"**• = opnieuw. die manier vanden tormenten die onverdrech- licken syn.. Ende die Drior ontriet om dese <'««p»"«r««««o»<«!?a«i=deze boetedoening op zich te nemen. penetencie an te gaen. Mer doe die ridder volstandich bief. doe ontfinc hi vanden nrior »wo»*«* w«/ = standvastig ■ * bleef. dit wort. Du salste nu ingaen inden naem des »«'«<«= G« *<»"•. heren. Ende salste soe lange doer een hol gaen onder die eerdef,] hent du daer uut comes hmt - totdlt- in een velt. daer du in vinden salt enen sadel aadel = ZMl- mit wonderlicker konst gemact. Als du daer in bist gecomen so salstu tehant baden hebben badm = boden. die dy ernstelicken sullen seggen wattu liden ™,,w.c*n» = opeggen toon. 1 [die]: niet in hs. j 2 [om]: niet in hs. sal8t[.] Ende als die dan en wech gaen ende •» mek Wfc 7- du alleen inden sale blijves soe sullen tehant die pijnre totti comen. Want aldus lest men = pö«ig»ra; u»t mm = leest men. datten genen geschiet is die voer dy hier in gegaen • sijn. Mer west vrome inden geloef vrmu =sterk- cristi. Dese ridder droech in syn herte enen , mahlicken moet. Ende ontsach niet die vrese ««««•*►» — *o/sir]: niet la hs.; 3 [mboudende] : niet ia hs. pleget te apenbaren inden wijnt[er]1 na der «v*t[*r) = winter, sonnen onderganc[.] Ende dese sal en had [ge]en* geheel want. Mer hi was airewegen if!** **** mnt =g«*» gesticht op colummen ende die afhangen als o/*«i»»#» =aA«t»i.aoorioopend w voetstuk voor znilen. Er was eens monicks doester. Ende doe hi langhe om dus ge» veste muur, ma»r een zuilenrij, als de zuilengang den sale gegaen hadfj verwonderden om dat ™ ««n monnikenklooster, wonderlicke maecsel. Doe ghinc hi daer in ende vant se bynnen noch wonderlicker gemaect. Aldus sap]3 hi neder ende keerden somtijt sijn oghen hier ende daer ende verwonderde van des saels retscap ende schoen- ***v = inrichting, «tmetoar. heit. Doe hi eentijt alleen geseten had. doe quamen. x v mannen als geestelic die nyes = p*sges[coren] * waren, ende also gecleet mit witten s'»[c°<**J = geschoren, clederen. Ende sy groeten en inden naem ons arottnm = groetten hem. heren ende saten mit om nederf.] Ende die w* «»= "et nem. een sprack mit om ende die anderen zweghen. Ende dese scheen oer prior ende oer leyder te wesen ende. hi seide [:] Gebenedijt si di here almechtige got die in dijnen herten vast heft gemaect enen goeden wil. Ende hi moet in dy volbrengen dat goet dat hi begonnen heft. Ende om dattu ghecomen biste totten vegevuer gereynicht te werden van dijnen sundenf:} Of = of wei gijznit ° J v *J gedwongen worden uit nood du salte gedwongen werden van noden veel 00 mannelijke wijze aiierieï ° ° dingen te doen, of wel door dingen te doen manlic of overmids tracheitM traagheid, hetgeen God moge ° L,J verhoeden, met lichaam en ziel dat got verbieden moet[,] mit live ende mit j»« eeuwig (»«»««> verloren ziele veirlaren bliven. Want altehant als wy = aanstonds, onmiddeiuutgegaen sijn[,] soe sal dit huys vervult werden mit scaren van bosen geesten[,] die dy swaer tormenten an doen sullen ende sullen tonuntm mdom = phnigen. 1 wynt[6t]: hs. wynt; 2 [» m Moven. weder totter porten te brengen ongequest daer du in quames. op dat du oren wilvolbrechtesf] Ende si sullen om pinen in deser" manieren *" = «<* moeite doen, Of sy di also bedriegen mogen. Ende ist dattu * ™ - '«mm = of «tj ■ »• in eniger manieren of mit groetheit der pinen "nnen ieir,egm' verwonnen werdes of mit orén dreygen ver- •*rcMr< »«• »»r«w = betree*», veert of mit geloften bedrageny soe bistu ™X^ttï%£;& verlaren mit live ende mit ziele. Mer setstu goeden haep inden geloef also dattu noch mit *«v = «oop. pinen noch mit dreigen noch mit oren geloften niet verleyt en werdesfj mer dattu se veron- ** -rmmriu «i* ».•,* = „(ni. werdes als niet. soe en saltu niet alleen ge°rdeemiLt7?etheekêaiJan gereynicht werden van dijnen sunden. mer du salte oec sien die tormenten die bereyt werden *°"« = «•»• den sunderen. ende die rust daer die gerech- tighen altoes in verbliden. Hebt got altoes in dijnen gedachten ende als si dy pinenf,] soe roepe an onsen here jhesum cristemf,] want om dat anropen des namen soe saltu te hant verloest werden van deser pinen. "Wy en mogen hier niet langer bliven mit dy. mer wy bevelen dy den almechtigen gade[.] Ende aldus doe si om die benedixie gegeven hadden [,] doe = x»f»n. ghingen si en wech[.] Deze ridder die aldus geleert was tot nyer manieren der ridderscapy nW«» — naatnear m aten o3ie wilneer menlic teghen die menschen vacht[,] T,n ridderschap hTd geièerï hi was tehant bereyt manlicker te striden -T«>o«er- teghen die duveleny Ende mitten wapen cristi versekert verbeyden hi welker vanden = bereiiigd. duvelen^iersten ten stride roepen solde. Hy «•«'*» = net eerst hem. was gecledet mitten panser der gerechticheit. ende mitten haep der verwinninge ende der ewiger salicheit wart die gedachten ver[siert]. «PW"*" fa de meest» siiddei- , , , ' ned. teksten, zooals in deze, als dat hoeft mit enen helm. Ende mitten 8tMt verioat, een foutieve , ... , , ,. . vertaling van een Latijnsch schilde des geloven die om bedect. Want hi werkw- «<*»<», dat beteekent: . , , . . 1. verlosten, 2. omgeven, ter- had dat zweert des geestesf,] dat is dat »«™»; ™i fa: «n hy . was verder gewapend. woert gadsf,] dat is ynmch anropen ons heren •»* *«•«■ = van onzen heer. jhesu cristi dat.hi om beschermden mit coninclicker versekertheit dat hi niet verwon- emucueinr wruiartkta = koninklijke bescherming; dal =i nen en worde van anvechtinge der viande. zoodat; der ««moe =aerdni- *"'—_:■_ velen. Ende die goedertierenheit en bedroech om niet[,] die • [nyet]1 bedriegen en mach die gene die ge- i***} = niet; »>«* = rechtelic in oer betrouwen Die ierste pijn. 1 ««• = fa haar, nj. goeder- * tierenheit. ALs die ridder als voer geseecht is alleen int huys sat onverveert ende wachten der MmMe^ii~ wachtt9 j>p. yerduvelen stride. doe begonde hi haestelicken te horen om dat huys een gerucht, als of al die werlt in beroerynghe hed gewest. Want al = was geweest, heddenf,] als om dochty al menschen ende al ai !»«»«*#»-•»»*=an» men- schen en alle dieren der wereld. besten der werlt ende der zee ende inder locht té samen mit oere macht gerucht gemaect. <*™ »*"*« = >»' »i "an sy en heden gheen mere gerucht moghen. heien — nadden. maken. Ende en hed hi mitter cracht gads ' niet bescermt gewest, hi hedde mitten gerucht uut sijnen sinnen gecómen. Siet na desen anxt *'»»«• g>comm M zijn verstand verloren. van dusdanen horen soe volgeden daer een anxtelic ansien van den duvelan. Want sienlic «niette=angstwekkend; *uniie , .o /. = z0°dat men ze kon zien, begonden * int huys te comen een ontellicke . «fantbaar. veelheit van bosen geesten van eyselicker formenf.] Al schaterende ende bespottende be- /«■»•*« — gedaanten; sckate- rende — onder hoongelach. gonden si om te' groeten en in laster om te *» last'r = schimpende, seggen [:] Ander menschen die ons dienen en 1 [ngit]: hs. nyemant; 2 Na begonden in het hs. ai comen tot ons niet dan nader doet. Hier om sijn wy dy schuldic mere loen te geven, datdu = »««»t gf,-. onser geselscapy der du ernstelicken gedient ftt» \ %\1 hevesf,] aldus seer eren woldes. dattu den dach jjM.»!!!84 nl toew«oi"*~ <üjns doets niet verbeyden en woldes. wer dy levendich ons leveren woldes lijf ende ziel te samenf.] Dit heves du gedaen om mere loen te ontfangen. Ende hier om saltu overvloedelic ontfaen den verdienden loen van ons. Want voer dijn sunden pine te liden bistu hier ge- comen. Du salte hebben mit ons dattu suekesf:] «« •« = n »». droef heit ende verdriet. Mer nochtant om dattu »**»«- = .««wei ons tot noch toe heves gedient*,] wilstu onsen °B«•»• = stoutmoediger. ende setten vaster in sijn hertef,] dat hi se ïfe^*^!;^™. voert meer niet ontsien en wolde. doehisach e»^= yoort»n l dat hi so lichtelic verwan mit den anropen des heiligen namenf.] Die derde pine ALdus lieten die duvelen dat huys ende mit gerope ende mit groten gerucht trecten sy den ridder mit hem. Ende doe sy uut quamèn[,] doe || «*"""» = nil sceydender een dele van om. Ende somige «J**iZ^sa\£S^. togen desen ridder doer een woest velt dat was doricker ende die eerde was swart'.] Ende hi en sach daer anders nyemant in dan die duvelen die om trecten. Mer [een]* hemenden ^{JiZ'^^r^nl wijnt weyden daer den men nauwe mocht horen. ; Nocht[a»tó]8 mit [sijnre] 3 scarpheit soe scheen hi a*Hla*Q sijn herte doerbaren. Ende sy trectenen totten '«eto"«" - 4«*ken hemeynde wart daer die sonne te mydsomer op ^TZ^tZ^u^" geet. Ende doe si daer comen waren als int eynde vander werltt,] doe keerden sy om = 1 [««]: hs. oer; 2 Noeht[«ni]: hs. ïïocht; 3 [vjnre] : niet in hs. totter rechter syden wart af ende toghenen = trokken»«,. d[o]er1 een ,wyde dale teghen suden ende totter steden wart daer die'sonne op geet te myd wjjnter. Ende doe sy derwarts keerden[,] be- * rtcarts keerden r= zich daar- gonden si te horen onsalich roepen ende heeB ricl,te',• screyinghe als van alden volc der werlt. Ende hoehy daer nare quamf,] hoe hy claerlickefr] 2 rf«r «.«»»«» = ho. horden oer weynynge. Ende ten lesten over- iicMw fc« h« k™»- mids sleypinghe der duvelen soe quam die rydder in een alten langhen wyden velde [dat]3 van onsalicheiden ende van droevicheiden vervult was[J Hy en konde dat eynde. van desen velde niet gesien om dattet alte lanck t&a = «en. was. Want et was vol van mannen ende van wyven ende jonghen ende alden die al naect op die eerde laghen mitten buyckf,] ende mit yseren negelen ende gloyende doer hande ende - U gloeiende voete doer slaghen ende uut getrect warenf.] ™2l"if.st,.kt Ende et scheen dat sy die eerde van droefheiden aten. Ende somich tyt riepen se al weynendefc] Spaer spaer ontfermt onser ontfermt. Mer daer en was nyemant die sparen ende ontfermen conde. Ende oec schenen die duvelen onder hem ende over hem te lopen •»•> *«» = tnu<*.n *«. »i. ende en rusten niet te slaen mit vlogelen die JiiïS&FSl fe. alte haert waren. Doe spraken die duvelen totten ridder [:] Du salte dese pine oec liden ten si dattu, dueste onsen raet. ende laetste van dijnen wil ende keerste weder. Ende wilstu et doen soe sullen wi dy vredelicken ende «* ^«Kct* = ongesericht weder leiden totter porten daer du T"de " 0,1!!ed9*rd- d[o]er : ha. daer; 2 claerlicke[.-]: au. eJatvUekaas 3 [dat]: niet in hs. in quams ende laten dy gaen. Ende doe hi dit versmaden, doe leyden sy om neder op die **£.~*r -»•«•-«" eerde. Ende begonden mit negelen doer te = *°s°»™ ■•«• slaen gelljc den anderen. Ende doe hi aenriep den naem j h e s u c r i s t i doe en mochten si ««««•» £ kond9n- dat niet doen. Die Hij pine Hier om gingen sy nederwart vanden velde, ende sleypten den ridder in een ander velt. cZat van mere onsalicheiden vol wast,] van mannen ende van wyven[,l van jonghen menschen ende olden. die in die eerde'mit gloyenden negelen waren genagelt. Nochtant tusschen desen ende die anderen vanden anderen velde[,] soe was dit onderscheide[:] die iersten • laghen mitten buck op die eerde. Ende die anderen mitten rugghe op die eerde. Op desen saten bernende draken in wonderlicker gedanten ende te scorden dese onsaligen mit gloy- te scordm = «»<**«°«™- . enden tanden als of si se eten wolden. Ende om der ander hals of armen of om oren omJ\^Z(''t*lar™f Te lichamen waren vuerighe slangen gewonden inerte staken oer hofden in die bynnenste der g^^^i^^?* onsaliger. ende oerfecjarpe1 gloyende snebben Sp^SÜST^^ in oer herten[.] Ende et scheen dat op somighen Jg» <** lichamen saten wonderlike grote pedden ende •*«•» = p^8"bernende. die oer snebben staken in oer herten '^g^t™1*™™, als of si om pijnden oer herten uut te trekkenf.] t^p*AZ$$Z: = Ende die aldus doer genagelt waren ende also gepinicht. sy en hielden nummer op van =hielden nooK •» weynen ende van kreyschen. Die duvelen liepen oec onder hem ende op hem ende pynden sy «•*» * = hcn- 1 [jf]arpe : h*. ersrpe alte seer te slaen mit vlegelen. Die rydder en conde dit eynde van desen velde niet gesien behalven die wytheit daer hi in quam ende uutgincy want hy wart geley et [dtoers]1 doer dat velt. Die duvelen seyden oin[:] Die pine die du sieete die saltu oec liden ten sy dattu voldoeste onsen wil ende weder keerstef.] Ende doehijt versmadeny doe pijnden sy om mit negelen. also te negelen. mer sy en mochten des niet doeny doe sy horden den naem J h e s u s[.J Die vijfte pine Sy leyden den ridder van "daer int derde velt dat vol onsalicheiden was. »an mannen ende van wyven van jongen ende olden die oec also doer nagelt lagen als die anderen voerseecht. Ende also veel meerf,] dat [men] 2 om die menichvoldicheit der nagelen, randen oversten des hoefts ten nedersten des voets. niet vinden en conde ledich eens vingers brets stede. Dese en mochten nauwe opheffen oer stemmen mede te ropen. Mer als eén mensche die hyder doet isf,] soe gaven si crenckelicken oer stemmen. Dese scenen naect als die anderen waren. Ende worden gepincht mit enen colden hemenden wijnde ende mit vlegelen geslagen vanden duvelen. Ende sy seiden ora[:] Dese pine moetstu liden ten sy dattu volbordes te wederkeren. Ende si woldenen doer negelen. om 1 dat hi oer dreyghen versmaden. Doe riep hi an den naam jhesus ende sy en mochtens ' niet doenf.] Die vi pijn ti-ijthtit — breedte. hijt ' hij het. pijniUnsyom—trachtten zij hem. also = op dezelfde wijze; niet = zij konden het niet. r«i uuer nl. doer rniyiU; dat [men] — zoodat men. tanden — tod ft =r van het bovenste deel van het hoofd tof het onderste deel van den voet, van het hoofd tot de Toeten; tent — stede — een. plaats van een vinger breed : opheffen = verheffen, laten klinken, sof gaten — stemmen — lieten zij een zwak geluid hooien. ' tjepincht = gepijnigd. >;/ = nl. de duivelen. ïattn xolhoides = dat gij er in toestemt. toldenen = wilden hem. iioehtens ~ konden het. 1 [duers]: niet in ha. 2 [men}: niet ia h>. VAn hier trecten si den ridder ende quamen / . int vierde velt dat vol was van veel vuers. cZaer men al manieren van pinen vant. Somi- aI r = *lle s00rlen yw r pijnigingen. ghen hingen an gloyenden kettenen. somigen mitten handen, somige mitten haer somige FjmjÊ mitten armen, somige mitten dien. ende die dim = aij9nhoefde nederwarts in swevelicker vlammen[,] m'vlf^afammm = IW"el" somighe in vuer ènde in yseren haken geslagen in die oghen. of in die oren of in die nase na*' 0"'*r — neu5»"a|*Bgater. of in die kele. of in die borst of in die scemte. Somighe briet men in ovenen. Somige verbrant men in pannen. Somige waren doersteken mit gloyenden speten ende [men]1 brietse int vuer. Ende somige duvelen wjjndenfse]2 om om =kMtden " om- ende die anderen druptense mit menigerhande «""w*""* — v»arop»n ze. ghesmolten metael. Ende op al dese liepen die duvelen ende sloegen se mit vlegelen. Ende al manieren van pinen die men dencken mocht 01 mttn'erm = ^soorten ™ die waren daer gesien. Ende hi sach daer somige die sijn gesellen hadden gewest[,] die *J^g^*£"^ mal" his wael kendef.] Gheen tonge en mocht te vollen vertellen dat ropen ende dat "'O''1' l> 'o"'» Ikon TüUediskrijsschen der onsaliger ende screyen dat hi horden. Want niet alleen en waren dese velde vol van zielen die gepinicht worden, mer oec van duvelen die se pinichdenf.] Ende doe sy zielen; s;, ni. «e aai¬ den ridder daer pinichen wolden ende hi an riep den naem jhesus doe wart hi verloest[.] Die vij pine DOe sy van daer over gecomen waren, doe '^J^'^Z^T. M rM aghën sy voer om een vuerich rat. dat won- ,0,r om = v00r z,ch- j 1 fmtn] m niet in hs.; 2 wtjnOMfe/: hs. randen ; 3 Na hi in hs.: sach ende dat liden deses levens, tegen die tormenten "fff* ... tegen = tegenover ende onsalicheiden vanden vorseiden steden. vorseiden =s bovengenoemde. ttt^ j. w vage der gedachten = in want ist dat men die een tegen die ander <•« weeshui der gedachten, leget in die wage der gedachtenf,] soe salQ] als 'n'%n'geLchudeTergetink1tk.lar die menichde des ontellicken sandes vander - aisoTdT^nigïe m , - , . . het ontelbare tand van de zee gerekent werden tegen enen sachten regen[,] vergeleken wordt ■»* die oCnjvertellicke1 onselicheit vanden pinen onzegb"™ on/a'fgheiï ~ d» zware apenbaren. Ende als ic wane[,] soe = en sal nyemant van [gesonderi] 2 gedach- verstand (gewonden gedachten) ten genoecht hebben in vleyselicken begeerten gea0**** •'*•■• also lange als hi dese tormenten merct. mit " dejelofmenfen"ov7r*-eegt *!" . £ ... n rein geestelijke beschouwing suveren ansien der gedachten. Ende went temt - cioe*ter = eV j ii . 1 wanneer het (went) zwaar en zwaer dunct syn ende scarp over te geven of moeieiijk dunkt te zyn, zich vertien om cristus wil in een doester, hy «? ™htlb^,17"!^"'"^ _ .a _ i t . ... een klooster om Christus wi! gedenck woe lange oer bitter pine is inden ««• = h«a si. vaa de gePyniSI tormenten. Ontellicken is lichter des closters Ontellicken — werden: onver- stren[f7]cheits ende die scerpheit van alte harder woosurlyke Heimn "n "de' regulen ende disciplinen. daer men socht die nariTn^uoostVrrêgel'en noetdorfte des lives ende der zielen sonder menrasTeefrnaar'td7behoen0e0n sorchvoldicheitTj] [dan de]* voerseiden steden «Tol z"ieaUxondearmande1re der pinen. in welken als mengelovet die onsali- pTnlg^pkatsen™"fn"w™ke gen voer oer sunden[,] die si in desen leven le'^diUeVen^ niet gebetert en hebben[,] liden. al en sjjn se IT^r 7roXmmaarl^ï£!r nochtant niet die meeste sunden. mer oec op e"tTrStgèstTPeide-0g^j- voer die mynstè[,] die men in roecklosicheit iootl ViZt™l*X%e™™\- gedaen heft menichvoldelic[J mit langer onsa- 1"'g*n" Ticheiden gepinicht werden. Want [(syn} 5 [/«»,].• er *un. sunden die men seecht dat herde cleyn of licht syn. Niet dat se cleyn of licht syn. wer *»' = o»"5»1om dat sé in desen leven van gade lichtelic - ' I efrlwrteHicke: hs- ovortellicke: 2 ['/«.maden]: hs. suntlicken; 3 strenMcaeit: hs. stronyheit; 4 [dan de]: ha. vaadea ; 5 f<*t>e): ha. somige ■ » werden vergeven den genen die gewaer bè- rouwe hebben. En ist dat se yemant haldet m —. ** 0<'?'«'* mede te vergelijken ls. niet teghen te rekenen en isf.] Ende hi sach s*** =.*■ ba zag daar een gesloten poort daer een poerte in gheslaten[,] die ghesiert in n dBn m*ar nl■)• was mit golde mit silver ende mit anderen metael ende mit duerbaren ghesteynte[r] blenckende in wonderliker claerheit[.] Ende doe hi der poorten bi eenre halver mylen nekende Mn7b.0n|®an'r' n,kende — was[,] doe ginck si teghen om op[.] Ende daer uut quam teghen om soe grote sueten roecke[,] dat[dZs]* al die werlt [,] als om dochtefj] i°!,l = indie0- in ghecrude [hed]5 verwandelt gewestr.1 si en ge- ° 1 ' j teeJtt = m (welriekende) krui- solde soe grote zueticheit niet ghehad moeghen aenzouveranderdzBngeweest. ° moeghen 33 Kunnen. hebbenf.] Ende hi ontfinck soe grote cracht vanden roeke[J dat om doch[,] dat hi die pijnen = reul- &m; «"•<* — die hi gheleden had[,] wael solde nu hebben 1 Nyema[*jt: hs. Nyemat; 2 trosten[if«7: hs. trosten ; 3 Tusschen beteren en DEse een plaatsopengelaten ; 4 [ais]: niet in hs. 5 [hed]: niet in hs. toenden om dat lantscop. ende die mynUcbeit n^föjl** = ***** daer af[.] Ende doe si myt om spraken[,] doe gebenediden sy gade irst[,] die sfin hertemyt ■*»* = ••»*• groter vromycheit gesterket had in den tor- menten[.] Ende sy leydenen doer dat wide mynlicke lantscop. Ende hi sach hier ende daer meer ghenoèchlicker dinghen dan hi of ^'^IZ^^j:^ enych wael gheleert mynsche solde moeghen «j*^ ïïflfc^SÏ schriven of uut spreken[.] Dit lantscop was myt nen- soe groter claerheit van lycht bescenen. [dat]1 als die claerheit der sonnen verdonckert dat licht van eenre kertsen[,] «teoe soldet moeghen •fe^.Tii.T uSJSi schynen[,] dat die claerheit der sonnen te ^Z*^*-^^* middaghe verdonckert werden solde mitter ae,ra ^iJ^™ een wonderliker claerheit des lichtes vanden lant- k—»« ™ d« **• scop[.] Die ridder en mochte die grote blitscop van desen niet al weten, om die grote g[r]oet- W\£?ZJL*dt heide2 daer af sonder allene van der siden[,] Z^f^XÏÏÏÏÏÏÏÏÏ daer hi doer die poerte in quam[.] TFantover -J» £^ ™ al wast als wide merssche[,] die groene-sijn ji^Sï; ende versiert mit mennygerhande bloemen ende hM!WS»| boemen ende crude[.] Ende[,] als hi seide[,] ^^'-r*«?W»to hed hi daer moeghen blyven[,] hi solde mitten rueke vanden crude ewelike geleeft hebben[.] Dat lantscop en verdonckerden niet die nachty *tiïZ*t ««.^TttE want die claerheit van den suveren claeren ***» hemele verlucht si myt groter claerheit[.] Ende «.^M«_veri.chthemnT.den hi sach daer soe grote mennychvoldicheit der menschel*,] dat om docht[,] dat nye mensche mmmm^0^m^: in desen leven soe grote mennychte en sach[.] Ende van desen waren sommyghe in deser 1 [«■«»}.• abt in hs.; 2 gMoetheide : hs. geelheide kierst. Mit desen woerden wart die ridder verveertf,] ende bat de bisscoppen al dat hi <* dot hi mochte = uit al zijn mochte[,] dat men om van dus groter vrouden niet en dwonghe weder te kieren totten verdriet deser werlt. Ende se seiden om[:] Ten sal niet wesen als du biddes[,] nter also alst got gheordiniërt heft[J die al dinc weet[,] wat ^inurtw^n^i. alre menschen orber is[J Ende al weinende oru, % = dienstig «,„«41, jamerlicken1 soe kierden hi weder ende [eens- m^^muuiir^tckLm^ deeto]a drovich[.] Ende doe hi die benèdictie eeB deel hd« ™de juMrlicken ; 2 [eensdeels]: niet ia ka.; UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG. M. R. DIJKMAN, Mondelinge examens Nedêrlandsche taal en lezen. Vijftig stenografische verslagen van in 1910 gehouden examens, opgemaakt en voorzien van een paedagogische inleiding voor kweekelingen, onderwijzers en 1 examinatoren .. .ƒ1,25 I — — ■ M G. ELGERSMA, Lezen en verwerken. Opstellen over letterkundige werken. Een studie- en repetitieboek voor candidaat-hoofdonderwijzers, gebonden / L90 * I. VAN GELDEREN, De Candidaat-Hoofdonderwijzer, de dr. f 0,85 I M. J. KOENEN, Het paraphraseeren . ... . . Ie druk f 1,10 I JAN LIGTHART, Het paraphraseeren, een toelichting in ! ;f 't bizonder voor examen-candidaten. I. Het paraphraseeren. II. Max Havelaar • Ie druk f 0,60 | J. MOOI, Eenige taalverschijnselen, te gebruiken naast de 1> bestaande leerboeken, voornamelijk voor de studie voor hulp- en hoofdacte en voor hen, die het Nederlandsch | als vreemde taal leeren E. RIJPMA, Gids bij de studie der Nedêrlandsche letterkunde voor leerlingen der gymnasia, H. B. scholen en studeerenden voor de hoofdacte. Bespreking van verschillende werken, 2 deelen 5e druk a ƒ 1,00 1 P. ROORDA, De klankleer en hare pracb'sche toepassing, vooral met het oog op de studie van hét Nederlandsch en der nieuwe talen, gebonden •. • 4« druk f1,15 ? UITGAVEN VAN J. B. WOLTERS — GRONINGEN, DEN HAAG.