PRIKKELS EN PLUIMEN. PRIKKELS EN PLUIMEN DOOK VINCENT LOOSJES. N.V. UITGEVERSMAATSCHAPPIJ VAN LOGHUM SLATERUS 6.VISSER ARNHEM 1919. n.v. boek?, courants en steendrukkerij v/h. c. j. thieme, aknhem. U venals de Aphorismen, die onder den verzamelnaam Bit* ter en Zoef bij de firma Hansma te Assen verschenen, zagen ook deze zich eerst geplaatst in de Doopsgezinde Zondagsbode. Dr. C. J. Wijnaendts Francken geeft in zijn: Levenswijsheid, Aphorismen, een treffelijke kern* spreuk van Paul Louis Courier. Zij luidt: „Une pensée deduite en termes courts et clairs, quand on 1'exprime, c'est la meilleure action qu'un homme puisse faire au monde, car si votre pensée est bonne, on en profite, mau* vaise, on la corrige et 1'on profite encore". Ik hoop, dat Prikkels en PluU men, in dit licht bezien, van nut mogen zijn. -WÊB, Vincent Loosjes. Amsterdam, Juli 1919. Vj^ij zien het Zijnde nooit af, altijd als stukwerk. Dat is onze blijvende smart. God aan* schouwt het in zijn volkomen* heid. Dit is Zijn eeuwige vreugde. Een onkerksche gemeente ver* oordeelt die verkeerdheid steeds individueel. Massaal blijkt zij onbekeerlijk. /^\f een mensch een zondaar is ^of niet, wordt vaak tot een kwestie van orthodox of modern teruggebracht. Zeker Iemand «hat seine Freude d'ran». 'tls niet altijd Liefde welke een man en een vrouw tot el* kander brengt, 't Kan enkel zijn de bekoring, die de mannelijke en de vrouwelijke geest weder* keerig op elkander oefenen, waar aan twee voorwaarden wordt vol* daan: temperament en karakter. p|r zijn menschen, die door ver* scheidenheid in denken en voelen eenzaam naast elkander voortgaan. Hadden ze samen God innig lief, ze zouden elkaar in die liefde ontmoeten. Wie slechts naar de kerk gaat als hij er behoefte aan heeft, heeft meest andere behoeften die hem thuis doen blijven. "VyTelbezien is gelooven in het ongerijmde onmogelijk. Bij ieder die het doet, rijmt het op iets, dat ondoorgrondeüjk diep leeft in zijn ziel. Wie in God gelooft, bespeurt ten slotte altijd een leiding die hem verheugt; wie Hem loochent steeds een toeval dat hem ver* baast of ontzet. J^ooit staat een moderne raarder te kijken, dan wanneer hij in zijn zorgvuldig gewieden tuin een niet modern onkruidje ziet opschieten. Indien eens alle gemeenteleden plotseling begonnen te gloeien van geloofsijver, wat zou menige dominee dan een gek figuur slaan 1 \ Tïoeger waren bij de Doops* gezinden de liefdepredikers in eere, tegenwoordig meer de lieve predikers. De Kerk is onpopulair, Toch geeft ze zich een gewichtig [«air». Door twee wordt ze daarom [bespot: Door de Wereld en — door God. 1V/T enno Simons heeft de Doops* gezinden indertijd zóó ern* stig gewaarschuwd tegen de dweperijen van Jan van Leiden, dat ze nu indereeuwigheid niet meer dwepen kunnen. Zoo we alle menschelijke el* lende kenden en goed begrepen, waren we geen dag vroolijk meer. Schiep God daarom het verborgen leed? "^TTie zijn geloof heden ten dage behouden wil, zij vooral voorzichtig in zijn omgang met hen, die heeten het Geloof te hebben behouden. Van alles wordt tegenwoordig vergood: denkbeelden, leuzen, kunst, kunstenaars, oudheden, wijsgeeren, kinderen, ja soms ook nog dominees. Maar voor Chris* tus*vergoding is men vuurbang: dat is orthodox! Tndien de vrome gaven bezit, loochent hij ze niet: het zou ondankbaarheid zijn tegenover God, die ze schonk. Maar afgoden worden ze hem nooit, en tegen elke zelfaanbidding pantsert hij zich door het gebed. Wij maken elke minuut aan* merking op een ander. Waarom willen we dan zoo weinig van een heilig God weten? T^ominees zien veel lieden in ■^*ae week op hun Zondagsch, 's Zondags ziet hij ze meestal niet. Het ergste van het tegenwoor* dige ongeloof is, dat het zoo weinig met weemoed gepaard gaat. Als een onkerksch mensch een dominee ontmoet, Heeft hij hem binnen tien minuten verteld, dat hij niet aan kerk* gaan doet. /'"Nnsterflijk te zijn, zonder meer, is voor 't naar volkomenheid hongerend zondaarshart geen blijde waarheid. Wie wil altijd' blijven, als hij denkt aan hetgeen hij nu is? Alleen de belofte des eeuwigen levens, door Christus gebracht, voorspelt ons een beter staat dan de tegenwoordige,' waarin zoowel de traan als de lach, die het Leven te voorschijn roept, te vaak spreken van de tragedie en de comedie, beurte* lings door ons hier gespeeld, waarbij het kwaad èn Directeur èn Regisseur is. P^en levend Christen is nooit een saaie Piet, Omdat hij altijd iets heel moois of iets heel leelijks ziet, Wat hem vreugd of ergernis biedt, En ervan zwijgen kan hij niet. Wanneer wij in God gelooven, wordt de last, dien Hij ons oplegt, niet lichter, maar wij wel sterker. T_Tet Ideaal is de immer bran* dende altaarlamp in 't heilig* dom onzer ziel. Wij mogen haar staag laten uitgaan — een ge* heimzinnige hand ontsteekt haar weer, en bij dat licht moeten wij telkens het crucifix aanschouwen, waarvoor onze knie zoo zeldzaam buigen wil. Gods roeping komt dagelijks tot ons, maar wij spreken er enkel van als zij ons aanstaat. \^ oor sommigen is een tijd heel ver van God verwijderd te zijn het beste middel om tot Hem weder te keeren. Wij zien het schoone vaak het duidelijkst op een afstand. Sommige orthodoxen slapen 's Zondags in de kerk zittend, nog al veel modernen buiten de kerk liggend. Jemand die ernstig kan blijven onder 's Levens dwaasheden is öf een, wien de God des Levens ernst heeft geopenbaard, öf iemand die zich over de ijdel* heid troost door de gedachte aan eigen gewichtigheid. De ongodsdienstigheid is de zegenrijke dwarskijkster van den godsdienst. J^e Booze kruipt overal in, soms zelfs in het hart van een trouw gemeentelid. Dan heet hij bemoeizucht. Wie tegen de kerk is, is soms iets. Wie er «nieMegen» is, meestal niets. Verkondigen de hemelen Gods eer, het loflied der aarde is maar al te vaak zelfverheerlijking. J^aal niet tot de menigte neer in oppervlakkig gepreek, in zoetelijk*stichtelijke lectuur zon* der pit, in glad betoog dat moeielijkheden wegsnijdt, want het Leven is probleem, is mys* terie. Hef haar op tot de zonnige hoogten, klim met haar af binnen donkere ravijnen. Stikt het volk niet door banaliteit; hunkert het niet onbewust naar vaste spijs? Maar waar ge het doet, laat er uw hart beurtelings de stuw* kracht of de reddingsgordel bij zijn. "Dij onverschilligheid is 't veili* ger leven dan bij fanatisme. Alléén, kan men zich niet branden — warmen evenmin. Bijgeloof is het eenige geloof veler ongeloovigen, maar het maakt hen niet gelukkig, enkel bang. Dat is de heilige scherts van den heiligen God. "^^anneer er geen wereld was, zou 't bij 't Christendom niet uit te houden zijn, en wan* neer er geen Christendom be* stond, evenmin bij de wereld. Spot met het heilige is het blanketsel van innerlijke verflenst* heid. Naarmate wij minder tot God de handen opheffen, doen we het meer tot de menschen. T s uw ideaal lager dan God, de wereld zal het vroeg of laat rooven, maar is het bij Hem, zoo houdt Hij 't voor u vast, en geen sterveling is in staat het u te ontnemen. Wie in dienst van de kerk staan, zijn daarom nog niet altijd van de kerk gediend. De eeuwen stapelen zich op elkaar, maar vallen nooit in gruizels. A/T enig godsdienstig mensch is den krankzinnige gelijk. Hij meent te zijn wat hij graag wou wezen. Waarachtig geloof is blinde* lings zich geven aan 't geen het oog der ziel in heerlijkheid heeft gezien. O, mijn smart, ik heb u lief, want ge voert mij telkens terug naar 't geen dood is en ik lief* kreeg voor eeuwig 1 TAit is de ellende van onzen hoogmoed, dat hij ons op* sluit in ons zeiven. Noch vreugde, noch smart stort hij voor een ander uit, want het is hem een gruwel te erkennen, dat hij mach* teloos is ze naar eigen willekeur op te roepen of te bannen. Wie lang wakker liggen, den* ken meestal niet aan God. On* dankbaren! De „Herder Israëls" slaapt immers nooit — om ons. TVTie steeds aandringen op Christendom boven geloofs* verdeeldheid, pogen daardoor wel eens olie op de golven te werpen, opdat hun Christendom de veilige haven kunne binnen* varen. De Bijbel is een rijke erfenis, waarvan geen successie behoeft te worden betaald. Maar óver haar waarde wordt toch door de erfgenamen soms danig getwist. Coms als mijn ziel rust, licht mij geen schelle vreugde, steekt mij geen felle pijn, kwelt mij geen ergernis, schep ik geen satanischen lust in scherts en ! sarkasme, sta ik niet wanhopig verbaasd tegenover den grooten Schijn, die vragen doet of het de moeite waard is te zinnen over 's Levens bedoelen. Zacht medelijden met alles en allen, daalt dan in mij neer; ook met mij zeiven, of ik een ander ware. Is dat dan de groote goddelijke Genade, waarvan de wereld leeft, die zich door mij manifesteert — ondanks mij zelf? Immers, in die oogenblikken voel ik mij zeer klein en teeder gezind, zonder verwaande neerbuiging. Idealisme is dan alleen van waarde en blijvend, wanneer het de werkelijkheid kloek aanvaardt. God heeft door revoluties groote dingen gewrocht: in de wereld en in 't menschenhart. 2V 1 1900 jaar Christendom en nog oorlog? Waarom niet? We zijn nu pas bezig, in wat ruimer kring, enkele dingen erg leelijk te gaan vinden. Maar daarom doen we ze nog wel! De oorlog is schier de grootste beleediging, die wij God kunnen aandoen. Maar ook een beleedi» ging van ons zeiven. Zijn wij niet geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis? "^TTij keeren op godsdienstig gebied tegenwoordig terug tot het gevoel. Veelszins uit* nemend, maar — men zij voor* zichtig! Het gevoel is zoo vaak ongevoelig voor redeneering, maakt van zijn subjectiviteit een harnas en geeft aan eigen op* welling gezag. Daardoor kweekt het oppervlakkigheid en dezelfde aanmatiging, die het in dog* matisch en wijsgeerig denken wraakt. T^Ve kerk is voor velen de «mooie kamer» van hun geestelijk leven. Ze gaan er maar een enkele maal in. De levensschool wekt soms in ons den lust tot spijbelen en verlangen naar het voortdurend privaatonderwijs van God. De mensch is een beelddrager Gods aan wien veel te retou* cheeren valt. TT et Geloof heeft altijd mijnen in zijn buurt, maar als de ontploffing geschiedt, komt het steeds heelshuids op een andere plaats terecht. Velen behouden voor gods* dienst en kerk piëteit, om hen die hen liefhadden en zij lief* hadden. Tegen neerslachtigheid is één duurzaam geneesmiddel: de oog* opslag naar omhoog. ^^Tooit voegt een dominee meer ootmoed dan wanneer de menschen, die zich zeiven niet graag van binnen willen zien, zeggen dat hij «mooi» gepreekt heeft. Het Kruis van Christus steekt boven alle eeuwen uit. Staan we op een afstand, dan zien we aan zijn top het spotwoord der wereld, maar dichtbij, den vrome die bidt. Ur zijn menschen die meer droevig'machteloos zich ge* voelen tegenover hun schuldige gezindheden, dan gebukt gaan onder het gevolg ervan: hun schuldige daden. De kruisbeelden langs den weg zijn menigen Protestant een aanstoot. Wat timmert hij langs zijn pad? odsdienstige bezieling is ook ^"een voorwaarde tot verbete* ring van het kerkgezang. Wij zien liever uit de hoogte neer op de menschen dan uit de laagte op naar God. Buiten de kerk is 't vaak guur, Binnen haar een weinig zuur. /^ods licht schijnt soms het helderst daar, waar 't zonne* licht zich amper vertoont. «God in ons» is vaak den gevangen Koning gehjk. We be* handelen Hem met eerbied, zijn door Zijn omgang zelfs gevleid, maar Hij heeft niets over ons te zeggen. Wat is God wijs, die in alonzen onzin zin ziet. TAikwijls houdt God zich ver* borgen. Hij leeft meermalen met Zijn geest in hen, die zich van Zijn bestaan niet bewust zijn. Wees niet verwonderd, wan* neer de akker, waarvan uw ziel leven moet, vaak zoo geestelijk onvruchtbaar is. God gaf zonne* schijn en regen — hebt gij gezaaid ? De geloovige is als de blinde in eigen huis. Op gevoel en ervaring af vindt hij den weg. T~\e klokslag van twaalven scheidt oud* van nieuwjaar. Dat wordt door ons, naar dwang van natuurwet, als onvermijdelijk aanvaard. Ëén ademtocht kan den overgang vormen van zondeleven tot 't leven der zaligheid hier* boven. Dat geschiedt door Gods genade, en de gedachte eraan is een licht, 't welk zijn schijnsel vooruitwerpt.. "T\e onvolkomenheid en een* "^"zijdigheid van een godsdien* stig begrip staat vaak bij ons in verband met een zedeüjk gebrek. Het niet eens zijn met zich zeiven, met de wereld, met God — dat is eerst eenzaamheid! De dwaas zegt in zijn hart: daar is geen God. De wijsneus is soms wel zoo goed Zijn be* staan te erkennen. Cr is een soort deftige gods* dienstigheid, die uit de hoogte, uit de verte, af en toe minzaam neerbuigend, godsdienst en kerk even aait. Menigen leeraar wordt tegen* woordig de Doop, dien hij be* dient, een lijdensdoop. In de kerk wordt het godde* lijke vaak gesteriliseerd, en daar* buiten vervluchtigd. Tn hoogstens drie jaar werd het verlossingswerk volbracht. God wilde Zijn Zoon niet langer laten lijden. In de donkere uren van den slapeloos doorgebrachten nacht wrocht de geest soms zijn schoon* ste werk: de gedachte. Dus zijn er ook werken der duisternis, die wèl voor Gods oordeel kunnen bestaan. rjr zou in de Protestantsche kerk zeker op waardiger wijze strijd worden gevoerd, wanneer ze meer innerlijke beschaving bezat. Het gemis daarvan blijkt uit een plebeïsch gewichtigheids* vertoon, dat het kleine vaak op* blaast, en luidruchtige, plompe, bedriegelijke, kleinzielige oor* logsmanieren volgt, waar botsing van overtuigingen plaats vindt. Zoolang dit duurt, heeft het onkerkelijk humanisme gelijk, als het zich tegen haar keert en van haar niet gediend blijkt te zijn. J^e godsdienstige mensch kent den hartstocht van het ge* tuigen. Laat hij bij wijlen zich* zeiven verloochenen en zwijgen, om als luisteraar te staan voor Gods aangezicht. Zijn Woord is de klare Waarheid, die hij al sprekend, ongemerkt vertroebelt. Wanneer de wereld scherp* ziender was, begreep ze meer wat haar ontbrak. Laat God haar in verblinding uit medelijden? T^Ve onverschilligheid van den cynicus is betrekkelijk een deugd, omdat ze geen belang* stelling veinst. Maar ze is, ook van zijn standpunt uit, een feil, door vooroordeel verklaarbaar. Wie zoekt, vindt in deze dwaze wereld nog genoeg schuilhoeken, waar God zijn werk verricht. Dit geloof is waarachtig, waarin we zeiven gelooven. T Tet leven is nooit prozaïsch, wanneer ons hart vervuld is van die poëzie, welke haar altijd vloeiende bron vindt in God. Wie altijd klaagt over zijn lot, Raakt al verder en verder van God. Zijn bestaan wordt erdoor een hel; De Duivel lacht: zoo iets mag hij wel. TJen wrange vrucht van den oorlog is twijfel en ongeloof. De zegenrijke zou zijn, indien de Christenheid tot zich zelve inkeerde. De ziel welke haar God ver* loren heeft, is een aangeschoten vogel gelijk. Zij fladdert over de aarde, maar kan niet omhoog, en straks wacht haar de moor* dende hand der wereld. God gelooft meer in ons, dan wij in God. pj*r is verschil tusschen kerke* lijke en godsdienstige richting. Wie met de eerste blind mee* gaat, toont vaak schreeuwende kleuren, wie de laatste mist, is kleurloos — soms als de dood. De vorst doodt schadelijke kiemen, den lateren bloei ten zegen. Zoo dringt het oordeel der koude werkelijkheid tot diep in den bodem des zede* lijken levens, ten winst voor het Koninkrijk Gods. VVTanneer ge sommigen hoort, krijgt ge den indruk dat aan de vromen van Oud* en Nieuw Testament eigenlijk maar één ding ontbroken heeft: dat ze niet Doopsgezind zijn geweest. De kracht en de vrede des geloofs in 't aangezicht van den dood, hebben dikwijls achter zich een geschiedenis van langen innerlijken strijd en eindelijke overwinning. ^^ngeloovig te zijn is niet zoo erg als een geloof te bezitten dat, waar wij zijn steun inroe* pen, ons verlegen laat. De Kerk lijdt aan bekrompen* heid. Daarom rekt ze, instinktmatig, haar onbeduidendheden uit. De offers, Gode gebracht, zijn dikwijls reukoffers; d. w. z. er is een luchtje aan. XTiets is verlammender voor een godsdienstig mensch dan te leven in een kring die voor den godsdienst niets voelt. Maar eer hij er zich over beklaagt, onderzoeke hij in hoever het zijn eigen schuld is. Tevredenheid zal nooit zelf» genoegzaam en daardoor onuit* staanbaar worden, zoo zij wortelt in een zielevrede, welke uit God geboren, zich steeds dankbaar en nederig betoont. T_Jet is in den regel moeilijk dominee te zijn. Of men doet te hemelsch en wordt belache* lijk, öf men gedraagt zich te aardsch en de wereld meesmuilt. Wat God ons in de toekomst geven zal, weten wij: wat ons toekomt. Wie rijk is naar de wereld, bluft soms. Wie rijk is in God, roemt altijd. J_Jet Ideaal dringt zich te voortdurend, te onafwijs* baar, te onverklaarbaar, te lastig aan ons op, om niet zijn oor* sprong te zoeken buiten ons. Geloof zonder leven wekt leven zonder geloof. Het geweld zal eens deinzen, voor God, den Geweldige. Menigeen wordt lid van de kerk om een dominus, niet om den Dominus: Jezus Christus. T^eent iemand dat hij niet naar de kerk moet gaan, ook om een voorbeeld te geven, — het zij zoo. Wanneer hij dan maar bedenkt, dat hij door thuis te blijven, wel degelijk een voor* beeld geeft. «Grijp naar het eeuwige leven.» Er ligt geen wreedheid in dien eisch besloten, want Gods goed* heid heeft het doen neerdalen te midden van ons vergankelijk leven. TVTanneer het mode wordt een «denkend» mensch te zijn, heeft de mensch die niet denken kan, maar één hulpmiddel: na* praten. Zwakte heeft een groote licht* zij: zij kan zich laten excuseeren. Menigeen verschuilt zich achter zijn rouw, als hij geen trek in uitgaan heeft. Zoo worden wij nog na onzen dood geëxploiteerd. \ Telen geven tegenwoordig af op het kapitaal, maar als ze zeiven kapitaal gekregen hebben, vinden ze dat «kapitaal». Vrouwen drinken doorgaans weinig. Zij houden zich zeiven steeds in het oog. Dwepers en drijvers zijn door* gaans onbescheiden en weinig nauwgezet. TVTanneer richtingen en partijen elkaar noodig hebben, be* ginnen ze gemoedelijk te worden. Er behoort dan moed toe, op zijn stuk te blijven staan. ' Wanneer wij het kwade in iets openlijk aan de kaak stellen, loopen wij dikwijls gevaar, dat de menschen het goede ervan over het hoofd zullen zien. ■^^roeger waren we aan den drank, nu raken we aan de thee. Een wonder dat 't niet reeds eerder gebeurd is. Worden we niet de Chineezen van Europa genoemd? Als iemand tegenwoordig een zondaar ontmoet, zegt hij vaak meewarig: «hij kan 't niet hel* penl» Maar als diezelfde zondaar hem wat ruw tegen 't lijf loopt: «ik zal je wel helpen!» Cr zijn menschen, die u altijd ongelijk geven, ook al vinden ze in hun hart dat ge gelijk hebt, en er zijn menschen, die u steeds gelijk geven, ook al vinden ze dat ge ongelijk hebt. De eersten zijn filosofisch, de anderen meer praktisch aangelegd. Vergevensgezindheid is vaak luiheid, die zich niet graag te lang kwaad maakt. T^'aarmate we meer beginnen te merken, hoe dun vele dingen zijn, maken we ons er des te minder dik over. Bij 't uitstorten van ons hart is 't de groote kunst, niet te morsen met onze teederste ge* voelens. Dwaasheid is boter door 's le* vens brij. T"~\e hoogmoedige, die weinig beteekent, is, krachtens de wet van zijn wezen, meestal be* deesd, want hij meent dat er telkens op hem gelet wordt en dat niet met bewondering. Fatten voelen zich steeds ge* trokken tot bloemen. Vreemd: onnatuur tot natuur. Wat boven ons uitsteekt, steekt ons vaak. yVTaarmate we in eigen oog gewichtiger zijn, maken we de dingen om ons heen voor ons zeiven onbeduidender. Kinder* lijke vreugde smaakt de eigen* gerechtige dan ook nooit: hij is er te verwaand — en te bang voor. Want niets vreest de pedanterie meer- dan voor eenvoudig te worden aangezien. Sterke antipathie is beschaafde haat. A/f enigeen is zichzelf niet, en dat niet altijd uit neiging tot veinzerij. Ieder toch is voor een ander onwillekeurig een voor* beeld. Daarom poetst hij zich op en kan dan minder kwaad. Vrouwen deren tegenwoordig door hun hoedenpennen, char* meeren door hun veerenpennen, en weren zich door hun stalen pennen. "^^Tie om zijn gaven steeds opgehemeld wordt, vaart licht ter helle. Wie ze steeds ge* negeerd ziet, krijgt — onchriste* lijk — de hel in zich. De minst winderige wind* maker is zeker wel een orgel* trapper. Er zijn menschen die wel weten wat een prettige Zondag, maar niet wat een goede Vrijdag is. /^root is de menschelijke ver* ^^blinding. Menigeen, die in anderen een fout veroordeelt, welke hij zelf bezit, kent öf zijn eigen zwakheid niet, öf denkt dat ze onopgemerkt blijft. Het geweten is doorgaans een lastig, maar toch ook wel eens een handig ding. Wij kunnen met zijn vermeenden dwang menige dwaasheid dekken en ons van veel afmaken. T^^aak nooit een wandeling met een «Streber». Hoe be* minnelijk ook — als hij iemand ontmoet, dien hij meer noodig heeft dan u, laat hij u alleen verder gaan. De vrouw, die haar man lief* heeft, staat soms met de vrijheid op gespannen voet. Subjectief van aard gelijk ze is, vraagt ze meer naar 't geen zij goed voor hem vindt, dan naar 't geen hem eigenlijk aangenaam is. t^én tuiltje madelieven, door ■^het kind op den jaardag van haar moeder in het verre veld voor haar geplukt, is meer waard dan de prachtige boeket rozen, in 't voorbijgaan gekocht, waar* mee veler vriendschap op jaar* dagen „verrast", na misschien nog eerst bij den Zoon van Israël erom te hebben gepingeld. Van iemands «warm hart» wordt 't meest gerept, wanneer hij zelf er om koud is. "^tlen wandelen in het godde* lijk licht, maar met de zon achter zich. Zij smaken er al de voordeden van, doch zien de oorzaak niet, en hebben hun eigen schaduw steeds vóór zich. Prikkelbare karakters worden bij 't vorderen in jaren makker, maar wel bezien niet zachter ge* stemd. Vroeger spuwden zij den alsemdrank uit, nu slikken ze hem door, doch behouden den bitteren nasmaak. "D eslist zijn is de weg tot over* wicht, 't zij men gelijk heeft of niet. Wanneer de menschen eerlijker waren, zouden ze het veel meer met elkander eens zijn. Jong zijn sommigen nog al* tijd om hun katterigheid getapt, ouder om hun poezigheid. Alleen hij, die streeft naar de meest mogelijke individuali* teit, kan objectief wezen, want hij schat de waarde van het individuszijn. Wie aan 't „dat hoort" Zich al te veel stoort, Heeft in korten tijd zijn persoon* lijkheid en karakter vermoord. A f keer van vormen vindt, meer dan men soms denkt, zijn oorzaak in bedeesdheid. Idealisten richten het oog naar het rijzende licht, Daarom buigen zij zich zelden voor den naastbijzijnden plicht. Zielslief hebben komt meest bij vrouwen voor. Zeker omdat ze weinig aan zielkunde doen. "^Tele geleerden negeeren het nieuwe, dat niet«geleerden hun aanbrengen. Als men veel weet, is 't voor onze ijdelheid onaangenaam niet alles te weten. De voorzichtigheid der slangen zegt: Wees in uw kring zelfs ten opzichte van onbeduidende din* gen gewichtig, anders telt hij ook de werkelijk gewichtige licht. "Dij 't propaganda maken werkt ■^ijdelheid dikwijls van twee kanten. Die van den propagan* dist, tuk op winnen, en die van den gezochte, gevoelig, dat er notitie van hem genomen wordt. Nederland verliest meer en meer zijn natuur, en waar ze nog gevonden wordt, mist ze stilte, brengt ze geen rust. Alweer een deel uiterlijk leven dat zijn be* koring verliest. Hier beneden is het nietl vinden het heel lief als iemand zorgt voor armen en zieken, maar als hij zich te veel met onze armen en zieken bemoeit, betrekt ons gezicht. Het kind der wereld is door» gaans lief tegenover velen, maar aanhankelijk tegenover niemand. De zenuwen zijn genotzucht tiger dan de ziel. Handigheid kan alleen hoof* digheid breken, en de liefde is handig- 't Wordt „leuk" in 't. Christ'lijk Nederlandje, We stichten knus ons door een krantje, Tot nauwer snoeren van ons bandje. Kwam soms een zusje te bevallen, Gaat, komt, sterft een — we spellen 't allen. En geef ik om de kerk geen cent— Halve aflaat biedt 't abonnement. praatjesmakers zijn dikwijls «vooruitstrevend» om het ge* heim van hun leven te maskeeren: geestelijke achterlijkheid. Soms is hartelijkheid de onbe* wuste politiek van een gemoede* lijk egoïsme. Domheid, die wijsheid ver* koopt, vindt meer afnemers dan zij verdient. TV/Tenig kunstenaar geeft die hem dienen trap op trap. Toch buigt hij als een knipmes voor wat handgeklap. Menig kunstenaar is in de wereld een prots, En groot op de planken — bij de gratie Gods. De vrouw let doorgaans meer op de leelijkste kleeren'van haar man dan deze op de mooiste van zijn vrouw. Commige menschen zorgen zóó voor vreemden, dat zij van hun eigen gezin vervreemden. Wie weet of ze niet zoo vreemd aan hun huisgenooten worden, dat ze hen vroeg of laat als vreemden aan 't hart zullen druk» ken. „Maak geen verplichtingen". De wenk getuigt van wijs beleid, zoolang zelfs de uitnemendste, wat zijn liefde betreft, vaak van den hoogen boom teert. /^\nze ergste antipathieën zijn vaak onze verwanten, die ons naar den geest niet verwant zijn. Een geestig mensch is in gezél* schap van een anderen geestige meestal stil, — beurtelings uit ijverzucht en bewondering. Om gecureerd te worden van kuren, zijn kuren uitgevonden. J^och de uitsluitend gezellige, noch de uitsluitend terug* getrokkene leert het leven goed kennen. De eerste staat er te dicht op, de laatste te ver af. Alleen zijn met zich zeiven is den ernstigen mensch soms een weldaad; altijd met zich zeiven alleen moeten zijn, een levens* kwelling. Verdraagzaamheid draagt in den regel niet ver. "Trouw aan de gemeente ver* dwijnt en ontstaat vaak als iemand trouwt. Wie niet overdrijft, drijft men* schen nooit in een bepaalde richting. Wanneer een veedrijver bij een scheidsweg is gekomen, jaagt hij de schapen harder dan te voren over den weg waarlangs zij heen moeten. 1 werd de heele wereld ook vegetariër, ze zou toch altijd met spek blijven schieten. De openbare meening is ver* velend maar nuttig. Zij is als de mat naast de voordeur, waarop „voeten vegen" staat. Vele „godzaligen" vinden lek* ker eten en drinken — zalig 1 Uen dominee rooke toch niet te veel! Anders verliest hij den fijnen neus om te ruiken of soms een gemeentelid ziek is. Het kind der wereld is fel tegen de in zijn oog te groote nauwgezetheid op 't gebied van beginselen en begrippen. Zelfs is hij een weemakende dienaar van 't pietluttige. TT ij die zijn zielsbehoeften loochent, is meest voor zijn lichaam zielsbenauwd. De meeste preekstoelen zijn bekleed met saai. Is dat sym* bolisch ? Een verbitterd leven is de vrucht van veel billijkheidsbesef, veel overdreven zelfgevoel, veel scherpzinnigheid en veel klein* geloof. J^enschen van geest zullen de wufte wereld nooit vol* strekt schuwen. Zij leeren er eigen bezit dubbel op prijs stel* len, maar ook: nooit zwaar op de hand zijn. Bij geluk zijn er nog gelukkige huwelijken. Dat de wereld bestaat, weet iedereen, Dat ze alleen voor hem bestaat, meent menigeen. Coldaten en dominees zijn nog altijd «in dienst». Dienstboden tegenwoordig «in betrekking». Den mensch van zijn beginsel te scheiden, is haast onmogelijk. De meerdere of mindere waarde ervan vinden wij in zijn zuiveren drager getypeerd. Liefde is de meest speelsche leerlinge in de tuchtschool der Zede. eef 't volk den bioscoop en dominees wat referaten, en gij houdt beiden den heelen dag zoet. De asceten van den huidigen dag zouden er misschien geen bezwaar in vinden, als Johannes de Dooper sprinkhanen en wil* den honig te eten, maar of zij hem, staande tegenover den Christus, van ganscher harte zouden naspreken: Hij moet wassen, en ik minder worden, — dat blijft de vraag. /"\orlogvoeren is de meest open* ^"'ujke, de meest huichelachtige, de meest beestachtige, de meest radicale en de meest doeltreffende manier om elkander ongelukkig te maken. Daar leeft in mij een wellicht zondige begeerte: eenmaal, van boven uit den hemel naar beneden te mogen zien, hoe alles hier afloopt. Bij lak hoort een cachet. TT et is gevaarüjk, laagstaande * naturen een taak op te dragen, die nauwgezetheid, eer* lijkheid en ernstig verantwoor* delijkheidsbesef eischt. Dubbel gevaarlijk, als ze er voor worden betaald. Ze zijn dan vaak gelijk de honden, die, met den be* lastingpenning van hun meester om, het pad opgaan, naar geen fluiten hooren en alleen aan huis dénken, wanneer hun maag jeuken gaat. Uverzucht toont zich vaak het felst tegenover iemand, die gaven bezit, waarop zij niet had gerekend. Wie hier op aarde de vuren ontsteken, Doen den glans der sterren verbleeken, Maar als straks de vuren zijn uitgebrand, Houdt de glans der sterren nog altijd stand. /"\nze sympathie met vele din* ^^gen wordt soms blijvender, naarmate we ze lager beginnen aan te slaan. Menigeen paait zich op zijn sterfbed met de gedachte, dat hij ieder het zijne heeft gegeven. Hij denkt dan vaak niet aan zijn eigen ziel, welke hij het beste onthield. Het effect van den oorlog is bij velen: geen effecten. pleeg gerechtigheid, daardoor voorkomt ge, dat zij wordt afgedwongen, en van een wel* doende fee naast u, in een furie tegenover u verkeert. De Moderne Richting is toch maar een coquette. Eerst heeft ze geflirt met het oude heertje «Protestant», nu werpt ze lonkjes toe aan den modejonker «Vrij* zinnig». Foei, ze moest toch bedenken, dat ze langzamerhand op jaren komtl XT adert een beroep, dan raakt menige gemeente in vuur, Maar 't is slechts van korten duur. D'emótie büjkt haar zwak gestel te sterk: 't Wordt geen uitslaande brand, 't blijft maar bij vuurwerk. Veracht geen oordeel dat vlak tegen het uwe ingaat. Het ziet de dingen van een anderen kant dan gij ze zien kunt of tot nogtoe hebt gezien. menige gemeente in vuur, Maar 't is slechts van korten duur. D'emótie büjkt haar zwak gestel Udele menschen zijn meest goedhartig, want ze meenen dat ieder met hen vergeleken een stumperd is. De Geheelonthoudings*bewe« ging is een eerbiedwaardige be* weging. Jammer enkel, dat ze de menschen te veel in beweging brengt, verleert rustig thuis te blijven en daardoor weer een zenuwachtigheid kweekt, waar* door de borrel steeds een ge* heimzinnige aantrekkingskracht blijft behouden. /~\orlog is de pompeuze ensce* ^^neering van enkeier laagste verborgen-hartstochten. • Wie den geestelijk hoogstaande benijdt, heeft een deel van zijn geest, — anders zou hij hem niet benijden. Apathie komt voort uit be* zonken universeele antipathie. Heb eerder den Duivel lief dan niets. Tk word liever door geestige dan door „hartelijke" menschen voor den gek gehouden. Bij de eerste merk ik het terstond, bij de laatste nooit of te laat. De ware Koning is hij, die als mensch zich Koninklijk gedraagt. 't Gaat met den vooruitgang nog altijd maar zoo'n gangetje. Het gebrek kent geen inbrekers. Ctille menschen zijn óf diplo* maten, öf bescheidenen, öf bedeesden, öf hooghartigen. Breng ze aan het praten en ge merkt terstond tot welk soort ze behooren. Het kind der wereld is niet nauwgezet. Toch vindt het vele dingen zeer „incorrect". Laat niemand zeggen dat hij Christen is: licht valt het dan wat mee. "■Wliegeniers en vliegen, het is den laatsten tijd gebleken, zijn voor ons welzijn dikwijls gevaarlijk. Een hart dat grof voelt, vindt nog al eens boven zich een hoofd dat dom denkt. Het vreeselijkst is, dat als er niet meer getapt wordt, er toch nog zal getapt worden: moppen. T Jet praktisch materialisme, zoo goedig, zoo joviaal vaak, wordt onhebbelijk, onverdraag* zaam, tiranniek, wanneer het geloof er tegenover front maakt. Zoo toont ieder zijn kwaad ge* weten op eigen manier. Het tegenwoordig geslacht doet zich graag lang jong voor. Is 't niet vaak ten koste van den levensernst uit levenservaring geboren, die oud maakt, of men het wil of niet? pen der belachelijkheden in de vreeselijke tragiek van den Oorlog, is de versleten oratorie van hen, die de aanstichters er» van zijn. Het kleine groot te zien, is 't heerlijk voorrecht van den gees» telijk groote, geheim van zijn blijvende belangstelling, zijn ernst, zijn toewijding. rtistiek aangelegde menschen zijn meestal geen felle partij* gangers. Het typische trekt hen, onverschillig of het zwart, rood, blauw of groen ziet. Wie kinderen goed opvoedt, heeft kans ze later terug te vinden als kinderen in de boosheid. De sympathieën voor of tegen een richting, worden doorgaans meer bepaald door de dragers ervan, dan door de richting zelve. *7oetvloeiende welsprekendheid houdt ons juist genoeg wak* ker om geestelijk te genieten, zonder de inspanning van het luisteren. Lezingen houden, doen tegen* woordig in den zomer niet enkel boeren maar ook dominees. Op 't gebied der wetenschap worden doorslaande bewijzen gezocht. Doorslaan is er dus ongeoorloofd. "VVTees geen flapuit. Wilt ge effect maken — gebruik dan 't aandachtsteeken. Een zin, in één adem gesproken, is vaak een banaliteit. Splits hem in tweeën door wat rust en — ge roept een Moment te voorschijn. Er wordt tegenwoordig veel getwist over de beteekenis van het woord: „Weersta den booze niet". Let op, straks gaat men er nog om vechten 1 /Goochelpartijen worden zeld* ^■"^ zamer, partijen die goochelen zijn nog altijd in bloei. De Liefde heeft geen com* promitteerender handlangers dan liefhebbers en liefhebsters. De oorlog is soms noodza* kelijk en begrijpelijk, want het Rijk der Duisternis heeft haar wetten van ijselijke logica. A/Ten is dikwijls toegevend tegenover anderen, om het tegenover eigen fouten ook te kunnen zijn. Een eclecticus is een proever van alles, die steeds nuchterder wordt. Wij wachten van een nieuw jaar verandering. Zelf blijven wij eigenlijk maar liefst dezelfden. T aat sommige dingen langs uw kant gaan. Anders maken ze u langzaam maar zeker vari kant. Wat de verbeelding ons voor* toovert is lang niet altijd beeldig. Zeldzaam zien velen onzer de zon opgaan over hun lichaam, nog zeldzamer schier over hun ziel. /^aat het leven snel voorbij, ^^een troost is 't, dat vele droe* vige oogenblikken deelen in die vlucht. Het oude woord „catechisatie" raakt bij veel dominees op de flesch, Ze spreken liever van „les". Dat klinkt, ja, dat klinkt, hoe zal ik zeggen? — meer „geleerd". 't Is een knievalletje voor de we» reld, en de Kerk wordt er, wat nuffig, door geseculariseerd. "VVTie steeds aan 't licht gewend is, wankelt en tast, als hij in 't donker gaan moet. Wie veel in 't donker loopt, leert dikwijls onderscheiden bij 't licht, dat anderen niet zien. De drift van den man is de sterkte der vrouw. Conversatie biedt weinig, dat conservatie waard is. \V/ie aan 't geen hij doet geen reliëf geeft, bewandelt door* gaans, ook waar zijn arbeid verdienstelijk is, ongemerkt zijn weg. De menschheid is te bij= ziende om schreeuwerig cliché te kunnen missen. De menschen van de Leer, trekken graag van leer. Vóór de Passie begint, viert Rome zijn passies bot. \ Titi maanden terug", voor: " „vier maanden geleden", Is 't jargon van het Heden. Ook reuzen» voor reusachtig, 't Wordt me waarlijk te machtig: Één kwibus vond dat taaltje fraai, En daad'lijk klapte 't na zijn papegaai. Vroolijkheid is dikwijls en négligé melancholie. /"Nnbeduidende menschen zijn ^^mkwijls verbazend hartelijk. Het valt dan hun, die geestelijk boven hen staan, soms moeielijk, de onbeduidendheid voor de hartelijkheid te vergeten. Eiken dag treden er menschen in het leven. Hoevelen komen er tot het leven? Oorlog is een vreeselijke kin* derachtigheid. "VV/anneer een theologisch pro* fessor tevens een „profes* sor" (belijder) is, zullen zij die straks moeten profeteeren, eerst recht van hem kunnen profi* teeren. Er bestaat gekleede en onge* kleede aanstellerij. Wie nooit twijfelt is een dwaas, want hij twijfelt ook niet aan eigen feilbaarheid. T^ve nauwgezette is een tragi* sche figuur: zijn slachtoffers hebben 't land_aan hem en zijn antipoden lachen hem uit. Wij leven in het teeken van den tandarts. Toch durven nog altijd weinigen hun tanden laten zien. Zelfs als de wapenen gaan spreken, houdt de breedsprakig* heid nog niet op. ik graag in de komedie sterven wou? Och, ik zit eigenlijk den heelen dag tegen wil en dank in de komedie! Bij onzen levensoogst zijn wij vaak slordig: van vele droevige dagen lezen we enkel het on* kruid. Al aftakelend, takelen we meestal ook anderen nog af. Vele onzer daden zijn de ver* loren dochters onzer idealen. T^e meesten zoeken tegenwoor* "^"aig in de kerk den tekst niet op. Daarom kan deze hen in den regel ook niet vinden. Psychologie leidt doorgaans meer tot verklaring dan tot „Verklarung". Bestudeer u zeiven om anderen te leeren kennen, en waar ge anderen leert kennen, toets u zeiven aan hen. Cen optimist kan grappig zijn, een pessimist is vaak geestig, een harmonisch aangelegde na* tuur verrast meermalen door zijn humor. Hoe minder wij ons eigen lichaam voelen, des te eer zul* len we vaak in de dingen bui* ten ons belangstellen. Zelfzucht vindt, meer dan wij denken, haar oorzaak in ongezondheid. Slapen is het beste middel om te bekomen van het leven. J_Jet koffiehuis is voorduizen* den de gereedstaande dood» kist van hun uiterlijk en innerlijk leven. Toch"] heeft menig genie er zijn bakermat in gevonden. Wij hebben soms aan enkele menschen een ergen hekel, maar staan verbluft, als we merken, dat deze ook een hekel hebben aan ons. Wie zich „uitleeft", is spoedig uitgeleefd. \ Traag vóór gij over iemand ^ een hard oordeel velt eerst, of hij een gelukkige jeugd heeft gehad. Niets wat het in doorslag minder ernstig meent dan een gemeente. Zich inhouden valt moeilijk aan hem, die inhoud heeft. J^e middenweg tusschen bazig* heid en sulligheid — zou ze handigheid zijn? „Wat een verbeelding 1" Zoo spreekt de hoogste lof of de diepste minachting. Het zijn sterke beenen, die de weelde dragen. Daarom koopt tegenwoordig zeker menigeen, die rijk geworden is, dadelijk een automobiel. Qommige menschen koesteren ^hun leven lang het ideaal: idealen te mogen hebben en — te houden. Onze eigene gewichtigheid is als 't gewicht van een klok, dat we telkens ophalen. Er zijn menschen, fel tegèn de doodstraf, die dagelijks in hun eigen kring moordenaars* werk verrichten. Tn de dienende vrouw als in de zelfstandige, schuilt nog vaak iets van den slavenstreek: stil laten praten en stil eigen zin doen. Vele mannen zijn thuis bazen, die heerschen willen, omdat ze geen meesters kunnen zijn van wie zedelijke invloed uitgaat. • Wilt ge met sommigen dikke vrienden worden, breek dan hun antipathieën af. "TNit is mee 's levens mysterie, dat velen het mysterie niet zien. Hij die scherp ziet, is meestal scherp. Wat een zegen, dat men over de meesten onzer na onzen dood niet te lang napraat 1 We kregen dan een ongewenschte onster* felijkheid. Lees niet te veel, anders wordt uw oorspronkelijkheid belezen. J^ystiek is geenszins verwer* pelijk, maar men zij toch voor haar op zijn hoede; ze blijkt soms niet afkeerig van mystificatie. Een buitengewoon mensch blijkt eerst ten volle buiten* gewoon, wanneer hij gewoon is. Rhetorica gebruikt dikwijls de waarheid om effect te maken, maar bereikt daarmee nooit het machtig effect der waarheid zelve. \ Heen voor harmonische na* turen levert denken onver* mengd genot. Men gunt vooral aan een on* beminnelijk mensch geen succes. "Wij worden ongemerkt ouder, maar we merken het toch wel. Tegenwoordig komt menigeen in een roes door de muziek, Evenmin goedkoop als de drank* roes vaak, maar ongetwijfeld meer onschuldig en — chique. '~7i) die innerlijk op elkaar lijken, lijken elkander dik* wijls niet. Velen, die sterven gaan, willen van den dood niet weten. Zij derven erdoor de wijding van het afscheid. Wanneer we bang zijn, dat een gebeurtenis in ons leven zal wor* den doodgezwegen, zeggen we tegen iedereen, dat men er vooral niet over spreken moet. TDijkdom kan zich „ruim be* wegen", daarom is hij nog al eens bewegelijk en legt den grond voor de ellende van de onrust. De eerzucht voelt zich door* gaans vereerd met 't geen de nederigheid koud laat. De aanstichters van een oorlog zijn hun gelijk, die een doolhof ingingen: ze weten er vaak niet uit te komen. "\ Teel leege preeken zijn vol beeldspraak. Beeldsprakig zou men in deze kunnen zeg* gen: met zet arme luidj es graag eens tusschen de bloemetjes. Enkele vorsten „bij de gratie Gods" leveren het bewijs, dat ze het inderdaad „bij de gratie" zijn. Onze ziel dorst naar het ideaal, daarom idealiseeren we altijd maar door, tot ons eigen Ik toe. /^\nze ontzetting over 's werelds ^"gruwelen zal niet eerder op* houden, dan wanneer de zonde uit haar macht zal zijn ontzet. Wat de hemel bieden zal weten we niet, maar één ding zal er zeker ontbreken: op* hemeling. Waar de zelfstandigheid toe* neemt, neemt ook deonbeschei* denheid toe. TVTanneer een dominee trouw catechiseert, zeggen zijn fa* milie en vrienden dikwijls tegen hem: „Kun je nu dezen éénen keer niet eens vrij geven?" En als een andere dominee telkens „dien éénen keer" vrijgeeft, luidt hun vonnis over hem: „ongere* geld catechiseeren als hij doet!" De wereld koestert wel eens hooger neigingen dan tot haar wezen behooren, omdat haar ijdelheid ze behoeft ter dekking van eigen onbeduidend«zijn. Tn ernst" is soms een stop* " woord dat bewijst, hoe dik* wijls wij elkander voor den gek houden. Bedeesdheid en plechtigheid zijn vaak zusters. Dit is mee de weemoed van het ouder worden, dat men zich al minder en minder bij zijn voornaam hoort aanspreken. 2^ij, die den Staat van buiten af willen kerstenen, moeten niet te veel verwachten van de kwaliteit hunner helpers, want het aanbod regelt zich ook hier naar de vraag. Wees vooral tegenover Neder* landers, die gij niet kent, nooit ironisch in uw woorden en nog minder in uw brieven. Padvinders schijnen het kerk* pad niet te kunnen vinden. /^einis aan medelijden is niet altijd bewijs van harteloos* heid, maar soms ook van gebrek aan fantasie. De echte zachtmoedigen zullen het aardrijk beërven, de kwasi* zachtmoedigen willen het o zoo graag beërven. De beminnelijkste vrouw jokt, als gij haar vraagt, of zij ook bij het stof afnemen de pendule heeft laten stilstaan. ^ich zelf te willen kennen eischt belangstelling in ons zei ven, die allicht weer struikelt over het te groote gewicht, dat wij aan ons zeiven hechten en tot zelfoverschatting leidt. Wijsbegeerte trekt wel eens dommen aan, om met haar wijs* heid hun domheid te dekken. Ware welsprekendheid is zeld* zaam. Haar surrogaat is flux de parole. üen geneesmiddel tegen bitter* heid is: niet enkel met men* schen kennismaken, maar ze leeren kennen, en dan — zelf* kennis. Wat vanzelf opschiet heet vaak onkruid. Is het misschien de heimelijke ijverzucht van den mensch, die enkel mooi vindt, wat door zijn toedoen geschiedt ? Dit is zeker: het talent heeftin den regel aangenamer leven dan het genie. Cr zijn sceptici, zóó sceptisch, dat zij zelfs hun eigen oordeel wantrouwen en gezagsmenschen worden. De diplomatische mensch kan soms ootmoedig zijn: als hij in de kijkers is geloopen, maakt hij fluks zijn excuus. Ook dat is berekening. Wie zijn er het best aan toe in den kolennood? Intriganten, want ze blijven altijd stoken. TT et gevoel brengt lieden te zamen, gevoelens verwijde* ren hen vroeg of laat van elkaar. De majesteit van den geest is verblindend. Waar hij woning koos, zien wij zijn gebreken niet of willen ze niet zien. Geestelijk hoogstaanden zijn daarom de bedorven kinderen der mensch* heid. Het genie trekt aan, de edele mensch doet weldadig aan. "W"eel onverschilligheid is slechts schijn: het spiegelglas besla* gen door de bittere koude des levens. Neen, de ware onverschil* ligen zijn de genoegelijken, die hun boterham smakkend eten/hun koffie slurpend drinken, onge* voelig voor een wereldbrand, en het moeilijk doorkomen van de tandjes van hun jongste belang* rijker vinden dan een menschen* moord. TDeminnelijken worden zoo ge* boren; wie het niet zijn, wor* den het nooit. Iemand is tegenwoordig eerst recht een ontwikkeld mensch, als hij zich met ingewikkelde dingen bezighoudt. Wees bij het strooien van het zaad der waarheid niet onacht* zaam: de vore, welke het vangen moet, is vaak zoo smal en on* diepl Udelheid is de groote vijandin der heerschzuchtigen. Zij kan tot overwinning leiden, waar zij zich stelt in dienst van het Ideaal, maar tot val, zoodra het eigen* belang dat ideaal niet meer meent noodig te hebben. Wij hopen op een wederzien hiernamaals — onder heimelijk voorbehoud. A/rijn diepste schuldgevoel wordt gewekt door schaamte over te weinig schuldgevoel. Wat is erger: wereldsche on* kerkelijkheid of kerkelijke we* reldschheid? Wij vormen onze levensopvat* ting maar al te veel naar ons temperament en koesteren daarbij den zoeten waan, dat we objec* tief zijn. XTiet meedoen met het gewone, kan ook wel eens zucht zijn om buitengewoon te wezen. Het Roode Kruis is de schoone inconsequentie van den oorlog. De fout van veel mannen is, dat ze met vrouwen omgaan of ze mannen voorhebben. X Tuchterheid zonder ideaal voelt zich thuis op de dorre vlakte. Nuchterheid met een ideaal ziet haar dorheid, maar poogt ze te ontginnen. Wie geestig is, is vaak droef* geestig. Wie geld heeft, laat zich door* gaans gelden; wie 't meest geldt, heeft vaak weinig geld. T^^ooi weer spelen" is 't ge* » liefkoosd spel van velen, die geen kind meer zijn. Hij, die geestelijk leven aan levenslust paart, kan soms op de wereld verliefd zijn — lief heeft hij haar nooit. Vraagt iemand: „hoe gaat het?", zeg dan zoo lang mogelijk: „best". Men hoort niet graag iets onaangenaams. "Dreclik verdraagzaamheid van de daken, maar erken dat er wat te verdragen valt. Wie is de meest onbeminde mensch? De egoïst, die oprecht is. We zouden meer weten, als we met ons eigen inzicht minder ingenomen waren. Zoekende zielen zijn, al zoe* kend, wel eens gezocht. Cr wordt druk gebruik gemaakt van het „druk hebben", om aan den druk van de dingen, waarmee men 't zich niet gaarne druk maakt, te ontkomen. Er is een trots, die nederig doet, wijl hij zich te veel voelt om naar den voorgrond te dringen. Kon niemand in oorlogstijd buiten schot blijven, er viel geen schot. J^e geestelijke eenzaamheid, waarin iemand door den aard van zijn karakter verkeert, wordt hem langzamerhand tot een Bas* tille: zet alle deuren open, hij wil haar toch niet verlaten. „Eigen roem stinkt" zegt het spreekwoord. Anderer roem riekt aangenaam, maar doorgaans ook te sterk. Objectief zijn is een gaaf, maar meestal ten koste der liefde. Temand, dien ge bij uw ergernis tot vertrouwde neemt, is meestal bereid uw grieven terstond over te nemen, al ware het maar alleen uit gestreelde ijdelheid. Daar is een aesthetisch sceptU cisme, dat gloeit voor hetgeen het eigenlijk koud laat. In de fabriek wordt vaak, behalve veel werk, ook menige ziel snel afgemaakt. "^V^Tie kent de juiste waarde van 's menschen deugd of ondeugd? Wij blijven altijd den schatters gelijk, die oordeelen naar het zichtbare, maar hetgeen de mensch verborgen houdt niet zienl De armoede der armen zou nog beklagenswaardiger zijn, als de rijken gelukkiger waren.