INHOUDSOPGAVE. INLEIDING. Bladz. § 1. Instelling en samenstelling der Commissie i § 2. Aanleiding tot de instelling der Commissie 1 § 3. Opvatting der Commissie omtrent den omvang van hare taak 3 § 4. Werkwijze der Commissie o OVERZICHT DER BESTAANDE WETGEVING. § 5. Houding van de Overheid in het algemeen tegenover het alcoholvraagstuk 4 § 6. Houding van de Overheid h. t. L tegenover het alcoholvraagstuk 4 OVERZICHT DER BESPREKINGEN. § 7. Over de wensehelijkheid van een absoluut drankverbod 8 § 8. Gevoelen van de Commissie t. a. z. van de Motie-Gerhard 13' § 9. Bijzondere maatregelen ter beperking van het drankgebruik bij land- en zeemacht 14 EIND CONCLUSIES. § 10. Wettelijke maatregelen jg § 11. Sociale maatregelen y. BIJLAGEN 1 • n m » m 22 - IIIB 23 VERSLAG. INLEIDING. § 1. Instelling en samenstelling der commissie. Bij zijn besluit van 7 September 1918 No. 28 (*) behaag¬ de het Uwer Excellentie's ambtsvoorganger in te stellen de Alcoholbestrijdingscommissie, welke als taak werd opgedragen der Regeering voorstellen te doen, strekkende tot bestrijding van het alcoholmisbruik hier te lande. Tot leden dezer Commissie werden benoemd: 1. P. T. A. Koesoemo Joedo, regent van Ponorogo, tevens Voorzitter. 2. Dr. H. Bervoets, zendelingarts te Kelet. 3. R. M. A. A. Koesoemo Oetoyo, regent van Japara. 4. J. C. Pabst, kolonel der Artillerie. 5. R. O. S. Tjokroaminoto, voorzitter der „Centrale Sarikat Islam" te Soerabaja. 6. R. Ng. Radjiman alias Wediodipoero, hofarts te Soerakarta. 7. Mr. F. M. C. van Walsem, inspecteur van het Regeeringsbureau ter bestrijding van den zoogenaamde handel in vrouwen en meisjes, (thans met buitenlandsch verlof in Nederland vertoevende). Als Secretaris werd aan de Commissie toegevoegd A. P. Verhoeff, adjunct referendaris bij den Volksraad, thans referendaris bij het departement van Financiën. De Commissie werd bij Regeeringsbesluit van 3 Maart 1919 No. 39, op haar verzoek uitgebreid met twee leden t.w.: 1. Mej. C. H. Gunning, wijkzuster van het genootschap voor inwendige zending te Weltevreden. 2. Raden Ajoe Notosoedirijo, te Soerakarta. Wegens vertrek werd eerstgenoemde bij besluit van 21 October 1919 No. 20 eervol ontslag verleend; in haar plaats werd bij besluit van 30 Maart 1920 No. 87 benoemd Mejt H. M. Goudsmit, wijkzuster te Weltevreden. Den heer Van Walsem werd een buitenlandsch verlof naar Europa verleend. Op voorstel der Commissie droeg de toenmalige Regeering dit lid op (besluit van 3 December 1919 No. 30) om „voor de samenstelling van een ontwerp „van wettelijke regeling, ten doel hebbende te geraken tot „geleidelijke droogmaking van Nederlandsch-Indië, zich in „de Vereenigde Staten van Amerika op de hoogte te stel„len van de toepassing en de resultaten van het aldaar bestaande absoluut alcohol-verbod, zoomede van den stand „van andere sociale vraagstukken". § 2. Aanleiding tot de instelling der Commissie. Van Haar voornemen om tot instelling van een commissie ter bestudeering van het alcoholvraagstuk h.t.1. over te gaan teneinde Haar van advies te dienen, maakte de Regeering in het openbaar voor het eerst gewag in de eerste zitting van den Volksraad. Bij monde van Haar gemachtigde Mr. Dr. Talma stelde Zij in de vergadering van 18 Juni 1918 (Handelingen blz. 41 en 42) Haar inzichten in •>•;,-, ;|j het alcoholvraagstuk als volgt bekend: „Het uiterst belangrijke, maar tevens zeer moeilijke aleo„hol- vraagstuk heeft, zooals bekend, de volle aandacht van „de Regeering. (>) Zie bjjlage 1. 1 ..Aanvankelijk werd door de Regeering het standpunt „ingenomen, dat behoudens enkele strafbepalingen, een centrale regeling onnoodig was te achten en met het oog op „het verschil in toestanden, locale regelingen zelfs de voorbeur verdienden. Mededeelingn van met de Inlandsche „maatschappij vertrouwde personen deden evenwel reeds „spoedig twijfel rijzen of op deze wijze het drankeuvel wel „daadwerkelijk zou kunnen worden bestreden, ook wijl „regeling van het alcoholgebruik, bestrijding niet noodzakelijk insluit. „Alvorens te bepalen, welke koers zal moeten worden in„geslagen, werd het echter noodig geacht over meer en stel„liger gegevens omtrent den omvang van het alcoholgebruik „te beschikken, en met name ook de stemming van de „Inlandsche maatschappij ten opzichte van het alcoholvraagstuk te peilen. „Een desbetreffend onderzoek werd opgedragen aan den „heer Engelenberg, die eerverleden jaar verslag heeft uit„gebracht van zijne bevindingen. De slotsom van dat „verslag is, dat het drankgebruik onder de inheemsche en „daarmede gelijkgestelde bevolking toeneemt, hoewel niet „in verontrustende mate; dat in sommige kringen „welke aan een geregeld alcoholgebruik geenszins gewend „zijn, de neiging valt waar te nemen bij feesten e.d. alcoholische dranken te gebruiken waardoor zij met den drank „vertrouwd raken en dat inzonderheid de nagenoeg onbemerkte gelegenheid om alcoholische dranken te verkrijgen, „het gebruik daarvan zeer in de hand werkt. „Zooals bekend is de toestand in enkele gedeelten van de „Buitenbezittingen veel minder gunstig en zijn er streken, „waar de bevolking zich vrij geregeld aan alcoholische dran,.ken te buiten gaat. Ingrijpende en aan de bevolking zeer „onwelkome maatregelen zullen aldaar wellicht moeten wor„den genomen. „Het vraagstuk is buitengewoon ingewikkeld en de „Regeering stelt zich dan ook voor een commissie te benoemen, teneinde Haar te dienen van advies omtrent de „richting, welke zal moeten worden ingeslagen en aan de „Regeering enkele practische voorstellen aan de hand te „doen. „De ervaring in het moederland en overal elders waar „de drankbestrijding met kracht is ter hand genomen „heeft echter afdoend aangetoond, dat de overheid, indien „zij den strijd alleen heeft aan te binden, er niet komt, „maar in haar streven door stroomingen uit het volk zelf „moet worden gerugsteund, wil haar pogen werkelijk de „noodige vruchten afwerpen. In Holland bv. heeft de „drankbestrijding haar groote vorderingen gemaakt on„der den invloed van de geheelonthoudersbeweging, de „vakvereenigingen en van de sport. De Regeering heeft „dan ook getracht om belangstelling voor de alcoholbe„strijding op te wekken bij eenige toonaangevende en invloedrijke kringen in de Inlandsche samenleving, doch „voorloopig met weinig resultaat. Op het oogenblik schijnt „de aandacht te veel door andere vraagstukken in be„slag te worden genomen. De Regeering zal evenwel niet „nalaten te trachten een zoo ruim mogelijken kring in den „strijd tegen den alcohol te betrekken. Ook van de school „zal veel invloed ten goede kunnen uitgaan. „Inmiddels heeft de Regeering, voor zoover zulks zon„der bezwaar kan geschieden, op eigen terrein den drank „reeds dadelijk geweerd en sedert verleden jaar een eind „gemaakt aan den verkoop van. sterken drank aan alle „stations en halten van de Staatsspoor- en tramwegen. „Door de Regeering is voorts de tegengang van) het ..drankgebruik door militairen afzonderlijk in overweging „genomen. Met het oog op de bijzondere maatschappelijke „verhoudingen, welke voor den minderen militair in verschillende opzichten minder gunstig zijn, behoort te „zijnen opzichte met de drankbestrijding bijzondere omzichtigheid te worden betracht, wil het geneesmiddel niet „erger zijn dan de kwaal. De clandestiene verkoopplaatsen in de kampongs, tevens veelal broedplaatsen voor de „prostitutie, zijn bijvoorbeeld een véél erger kwaad dan „dè drankverkoop in de cantines. De Regeering houdt „evenwel ook op dit onderdeel van het drankvraagstuk „Hare voortdurende aandacht gevestigd." De onderstreepte alinea in deze regeeringsmedede'eling geeft naar het oordeel van de Commissie een beteekenisvolle verduidelijking van haar opdracht. §.3. Opvattingen van de Commissie omtrent den om- Mede met het oog op het bovenstaande meende de Comvang van haar taak. missie geen onderzoek te moeten instellen naar den om¬ vang van het alcohol gebruik hier te lande. Als basis daarvoor meende zij de gegevens te kunnen aanvaarden van het door den heer A. J. N. Engelenberg, toenmaals resident van Banka en Onderhoorigheden in 1916 uitgebracht rapport over de door hem ingestelde alcoholenquête. Dezen hoofdambtenaar werd in Juni 1914 door den Gouverneur-Generaal Idenburg opgedragen een onderzoek in te stellen naar den omvang van het drankgebruik onder de Inlandsche bevolking op Java en Madoera, waarbij tevens te letten ware op de drinkgewoonten van Vreemde Oosterlingen, terwijl melding ware te maken in hoeverre het alcoholgebruik van den Europeaan van invloed zou zijn op de Inlandsche gewoonten en gebruiken. Voorts was in deze opdracht begrepen na te gaan in hoever in de niet-Europeesche maatschappij de schadelijkheid van overmatig drankgebruik wordt ingezien, teneinde een grondslag te hebben voor mogelijke van overheidswege te nemen verdere maatregelen. De waarnemingen van den steller van het „AlcoholEnquête-Rapport" *) neergelegd in hoofdstuk II ervan zijn de Commissie in menig opzicht van nut bij haar arbeid geweest, evenzeer de mede daarin vermelde resultaten van het onderzoek naar de samenstelling der dranken, die de Inlander gebruikt, ingesteld door Dr. A. Wunderlich, chef van het Handelslaboratorium te Buitenzorg en de gegevens aangaande het alcoholgebruik verzameld door Mr. J. Volpers, die daartoe de groote douane-kantoren op Java bezocht. § 4. Werkwijze der Commissie. m„^„+ „ . , . Nadat eemge vergaderingen waren gehouden, bleek dat de Commissie niet eensgezind was ten aanzien van de beantwoording van de vraag, of uitvaardigen van een z.g. absoluut alcoholverbod wenschelijk is. Een overzicht van de besprekingen omtrent dit vraagstuk gehouden, wordt in § 6 van dit rapport aangetroffen. Eenstemmig werd het echter als wenschelijk erkend, het tegenwoordig geldende samenstel van drankregelingen opnieuw en meer centraal te regelen, derhalve dit onderdeel van wetgeving voor een grooter deel dan thans het geval is, aan de zorg der locale wetgevers te onttrekken. De eischen, waaraan de nieuwe regeling zal hebben te voldoen, vinden behandeling in § 9 van dit verslag. Het lid der Commissie de heer Van Walsem nam, gehoor (*) Landsdrukkerij 1916. Uitsluitend voor den dienst. reglement. In 1913 (Staatsblad No. 8) werd verder bepaald, dat deze strafbepaling buitenwerking zou treden, indien de plaatselijke wetgever de regeling van deze aangelegenheid ter hand nam. Genoemde ordonnantie van 1909 heeft een reeks van plaatselijke keuren, houdende regeling van den verkoop van sterken drank in het klein ten gevolge gehad. Voortgezette overweging van het drankbestrijdingsvraagstuk gaf voorts aanleiding tot een aantal maatregelen, welke genoemd zijn op blz. 98 en 99 van het Koloniaal verslag 1915. In de eerste plaats valt daarvan te vermelden de afschaffing van de afschaffing van de drankenpacht ook in het Westelijk deel van den Archipel. (Staatsblad 1915 No. 222). Met 1 April 1916 heeft zulks ook in het tot het tol gebied behoorend gedeelte der residentie Riouw en Onderhoorigheden plaats, gehad (Staatsblad 1916 Nos. 184 t/m 188), zoodat die pacht thans nog slechts bestaat in het tolvrije gebied van die residentie en van het gewest Sumatra 's Oostkust, alwaar de afschaffing voorshands stuit op onoverkomelijke bezwaren. In de tweede plaats werd in het geheele tolgebied het invoerrecht van buitenlandsch en op Java en Madoera de accijns van Inlandsche gedistilleerd verhoogd van ƒ 50 per H. L. tot ƒ 75. a) Aan een en ander ging gepaard een verbod tot het bereiden van gedistilleerd in het Westelijk gedeelte van den archipel, het heffen van invoerrecht van inheemsch gedistilleerd afkomstig van andere deelen van den archipel en het uitvaardigen van beperkende bepalingen op den invoer in sommige gewesten. (Staatsblad 1915 Nos 219 1j/m 230; 232, 290 en 298). Vermelding verdient voorts nog het verbod van den invoer, de bereiding enz., van absint. (Staatsblad 1914 No. 647). Echter bleek het een vraag of door de boven aangegeven maatregelen het drankeuvel wel daadwerkelijk bestreden zou kunnen worden, daar regeling van het alcoholgebruik, bestrijding niet noodzakelijk insluit. Een door plaatselijke ambtenaren in te stellen onderzoek laat evenwel ruimte voor allerlei persoonlijke opvattingen, om welke reden dan ook besloten werd die gegevens, voor wat de bevolking van Java en Madoera betreft te doen verzamelen door een persoon, die daartoe plaatselijke onderzoekingen zou moeten instellen, en daarbij zou moeten trachten de meeningen in de Inlandsche maatschappij ten opzichte van het drankgebruik gewaar te worden. Om te kunnen beoordeelen of het noodzakelijk kon worden genoemd een andere gedragslijn te volgen, diende men ook over meer en stelliger gegevens omtrent den omvang van het alcoholgebruik te beschikken. Dit onderzoek werd — gelijk in § 2 reeds vermelding vond — opgedragen aan den toenmaligen Resident van Banka en Onderhoorigheden, den heer A. J. N. Engelenberg, die, na plaatselijke onderzoekingen en besprekingen, in 1916 een verslag uitbracht van zijn bevindingen. De thans op bestrijding van den openbaren verkoop van sterken drank betrekking hebbende algemeene strafbepalingen zijn te vinden in de artikelen 300 en 537 t/m 539 - (!) Sedert herhaaldelijk verhoogd gelijk verder uit deze § moge Wijken. van het nieuwe wetboek van strafrecht. Deze artikelen luiden: 300. 1. Met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden wordt gestraft: lo. hij, die aan iemand, die in kenlijken staat van dronkenschap verkeert, opzettelijk bedwelmenden drank verkoopt of toedient; KC* 2o. hij, die een kind beneden den leeftijd van zestien jaren opzettelijk dronken maakt; 3o. hij, die iemand door geweld of bedreiging met geweld opzettelijk dwingt tot het gebruik van bedwelmenden drank. 2) Indien het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zeven jaren. 3) Indien het feit den dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren. 4) Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. 537. Hij, die buiten de militaire kantine aan een tot de landmacht behoorenden krijgsman beneden den rang van onder-officier of aan diens vrouw, kind of bediende sterken dank of gegisten palmwijn verkoopt of toedient, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van ten hoogste honderd gulden. 538. De verkooper van sterken drank of zijn vervanger die in de uitoefening van het beroep aan een kind beneden de zestien jaren sterken drank of gegisten palmwijn toedient of verkoopt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie weken of geldboete van ten hoogste honderd gulden. 539. Hij, die ter gelegenheid van het in het openbaar aanleggen van feestelijkheden of volksspelen of het in het openbaar houdenopenbaar houden van optochten kosteloos sterken drank of gegisten palmwijn verkrijgbaar stelt dan wel als prijs uitlooft, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twaalf dagen of geldboete van ten hoogste vijf en "twintig gulden. Aangaande de op alcoholische dranken betrekking hebbende fiscale bepalingen wordt het ondervolgende aangeteekend. In Staatsblad 1898 No. 90 wordt de heffing van accijns op het Inlandsen gedistilleerd geregeld. In artikel 1 daarvan wordt bepaald, dat op Java en Madoera *) van het Inlandsch gedistilleerd een accijns wordt geheven naar den maatstaf van ƒ 50 per H.L. bevattende vijftig liters alcohol bij een temperatuur van 15° van de 100 deelige thermometer. Het bedrag van ƒ 50 werd bij Staatsblad 1915 No. 224 en 1921 No. 287 onderscheidenlijk gewijzigd in ƒ 75 en ƒ 150. De voorloopig vastgestelde begrooting voor het dienstjaar 1922 houdt voorts rekening met een accijnsverhooging van 50%. De Indische tariefwet van 1872 (Staatsblad 1873 No. 15) .stelde het recht op gedistilleerd per hectoliter vloeistof, bevattende 50% alcohol bij eene temperatuur van 15° C. — bij hoogere of mindere sterkte wordt de hoeveelheid herleid tpt een alcoholgehalte van 50% — vast op ƒ 40 of, ingeval het bedrag van den accijns, in Nederlandsch-Indië van (*) Op de buitengewesten wordt geen accijns op gedistilleerd geheven, aangezien aldaar in nagenoeg alle gewesten geen stokerijen worden toegelaten. Voor het Ja va-gedistilleerd wordt daar invoerrecht betaald. Legerbestuur op grond van deze omstandigheid gemeend daartoe niet te moeten overgaan. De Commissie moet de juistheid van dezen gedachtengang erkennen: beperkende bepalingen t. a. z. van de weermacht alléén, heeft naar haar oordeel geen zin, zoolang de tegenwoordige toestand gehandhaafd blijft. Om het misbruik van sterken drank door mindere Europeesche militairen tegen te gaan zijn, h.i., andere maatregelen gewenscht. Het misbruik, dat deze lieden van sterken drank maken, is naar de meening van de Commissie toe te schrijven aan hun nederige positie, de maatschappelijke vooroordeelen, welke te hunnen aanzien bestaan, aan hun gemis aan vooruitzichten en aan de weinig gelukkige plaats, welke zij in de Europeesche samenleving innemen. De Commissie is overtuigd, dat in deze noch een absoluut drankverbod i n noch buiten de kazerne baat zal brengen. De remedie om het drankgebruik in het leger te beperken, is h.i. gelegen in de aanvaarding van een andere gedragslijn t.a.z. van de aanwerving van mindere Europeesche militairen, t.w. alléén die krachten aan te werven, die men in staat acht binnen eenigen tijd den onderofficiersrang te behalen. Gestreefd dient er naar te worden, het den uitgezonden minderen militairen mogelijk te maken binnen niet te langen tijd een positie te erlangen, welke voldoende aantrekkelijk is om hen van obscure drankgelegenheden verwijderd te houden. EINDCONCLUSIES. § 10. Wettelijke maatregelen. De Commissie is van meening, dat de drankregeling in meerdere mate dan thans het geval is aan de zorg van de locale wetgevers onttrokken behoort te worden, ten einde tot een door haar wenschelijk geoordeelde algemeene geldende regeling te geraken. De uitvoering der centrale regeling kan uit den aard der zaak aan locale autoriteiten worden opgedragen. In aansluiting aan het bovenstaande stelt de commissie er prijs op te kennen te geven, dat zij geen practische voordeelen verwacht van het stelsel van z.g. plaatselijke keuze ook reeds omdat h.t.1. nog niet aanwezig zijn de publiek rechterlijke organisaties, welke het instituut van plaatselijke keuze mogelijk maken. Onmiddellijke invoering van een absoluut alcoholverbod acht de Commissie niet gewenscht. Handhaving van zulk een verbod acht zij nl. niet mogelijk, en wel op grond van tweeërlei omstandigheden. 1. De aard en de macht der politie is thans nog niet zoo dat zij, naar het oordeel der Commissie, zulk een absoluut verbod binnen redelijke grenzen kan handhaven. Deze uitspraak vindt, naar het gevoelen der Commissie steun, ééndeels in de omstandigheid, dat een groot deel van de Europeesche politie-agenten gerecruteerd wordt uit gewezen militairen en op grond daarvan weinig geneigd is den strijd tegen de vrij talrijke clandestiene! stokerijen en kroegjes in de beneden stad van Batavia en in de wijk Senen op afdoende wijze aan te binden, aangezien maar al te vaak in den eigenaar of de bezoekers, bekenden uit vroegere dagen worden ontmoet. Anderdeels heeft de politieagent van inheemschen landaard voorshands nog te weinig overwicht om afdoende tegen eigenaar en bezoekers dezer inrichtingen op te treden. Hoe moeilijk overigens, waar het naleving van alcoholverboden betreft, de taak der politie is, wijzen uit berich- ten uit Amerika, alwaar, in weerwil van een goed georganiseerdé politie, in alle groote steden clandestiene inrichtingen voor vervaardiging en verkoop van spiritualiën te vinden zijn en de smokkelhandel in deze dranken welig tiert. Indien men h. 1.1. ooit tot een absoluut alcoholverbod zou willen of moeten komen — in den boezem der Commissie bestaat omtrent de wenschelijkheid of noodzakelijkheid dienaangaande, gelijk gezegd, geen éénstemmigheid — zal dit slechts kunnen geschieden langs wegen van geleidelijkheid. Daartoe zouden naar het oordeel van de Commissie de volgende maatregelen, welke overigens op zich zelve in hooge mate het alcoholgebruik beoogen tegen te gaan, kunnen strekken. Eerstelijk stelt de Commissie voor maatregelen te treffen strekkende de alcoholhoudende dranken zooveel mogelijk buiten het bereik van de Inlandsche bevolking te houden. Dit kan geschieden in den zin van art. 4 van de gewestelijke verordening van Semarang, regelende den verkoop van sterken drank in die residentie (buiten de gemeente Semarang), waarin bepaald is, dat vergunning tot vérkoop van sterken drank nimmer verleend wordt voor: a. warongs, b. localiteiten, gelegen aan een weggedeelte, loopende langs een passer dan wel gelegen binnen het terrein van een passer. Voorts door bepalingen in het leven te roepen opdat alcoholhoudende dranken niet meer in den voorgewenden vorm van een of ander geneesmiddel (obat) in den handel worden gebracht. Hiertoe zou — onder bedreiging van straf bij niet naleving ■— moeten worden bepaald, dat, indien een ten verkoop aangeboden drank alcohol bevat, zulks, alsmede de alcoholsterkte, op het etiquette duidelijk dient worden vermeld. Tweedens beveelt de Commissie aan een strenge keuring op alcoholische producten — zoowel op ingevoerde als op hier te lande bereide — zulks in verband met de omstandigheid, dat veel van de hier verkochte, inzonderheid onder de inheemsche bevolking gesletene, sterke dranken van minderwaardige hoedanigheid zijn. Tweeërlei voordeelen zullen het gevolg zijn van het in het leven roepen van een dergelijke keuring, t. w.: a. de consumptie van spiritualiën van inferieure samenstelling, waarvan het gebruik maar al te vaak een zeer verderfelijke uitwerking heeft, zal worden tegengegaan en i. de alcoholische dranken zullen, meer dan thans het geval is, gehouden worden buiten het bereik der inheemsche bevolking, welker koopkracht niet toelaat hoogen prijs voor „goede" maar dure spiritualiën te betalen. Ten derde acht de Commissie het gewenscht, de alcoholhoudende dranken duurder te maken opdat het algemeen gebruik dezer genotmiddelen worde verminderd en beperkt. Daarom heeft de Commissie met instemming geconstateerd, dat voor het dienstjaar 1922 wederom een belangrijke verhooging van de betrekkelijke invoerrechten en accijnzen is voorgesteld. Ten vierde acht de Commissie het aanbevelenswaardig, in den zin der Nederlandsche drankwet, voor iedere plaats een maximum aantal vergunningen te verleenen, in dier § 11. Sociale maatregelen. voege, dat naar eene vermindering van het aantal vergunningen worde gestreefd. Ten vijfde acht de Commissie het noodzakelijk ten spoedigste over te gaan tot verzwaring van de strafmaat genoemd in artikel 538 van het wetboek van strafrecht betreffende den verkoop van sterken drank of gegiste palmwijn aan kinderen beneden de zestien jaren. De Commissie meent, dat bovenvermelde maatregelen tot een vermindering van alcoholgebruik zullen leiden en den weg zullen banen, om, na verloop van een aantal jaren, zoo dit noodig en mogelijk mocht blijken, tot een geheele droogmaking van Indië over te gaan. Mede oordeelt de Commissie het aanbeveling te verdienen dat, ten einde bij voortduring de aandacht van den wetgever op de alcoholbestrijding gevestigd te houden, in de desbetreffende wettelijke bepalingen vastgelegd worde, het gebod tot geregelde herziening b.v. telkens na 5 jaren van de in vorenstaanden zin in het leven te roepen voorschriften. Reeds eerder gaf de Commissie in dit verslag uiting aan hare overtuiging dat, willen strenge regelingen betreffende drankbestrijding, a fortiori een drankverbod, effect sorteeren, hun bepalingen steun moeten vinden in de openbare meening. Is dit niet het geval, dan wordt het beoogde doel niet bereikt doordat op groote schaal ontduikingen niet zullen uitblijven, met als nadeelige gevolgen daarvan vermindering van het prestige van overheid en politie. Intusschen wijst de Commissie er op, dat de bestaande strafbepalingen niet met de noodige gestrengheid worden toegepast en dat met name het optreden van de politie in deze zich meermalen door groote slapheid kenmerkt, zooals b.v. in de wijk Senen te Weltevreden bijna dagelijks kan worden waargenomen. Ten einde de openbare meening in deze in gunstigen zin te beinvloeden, zouden van Regeeringswege eenige maatregelen van socialen aard kunnen worden genomen of bevorderd. Deze maatregelen mogen in de volgende § vermelding vinden. Dat het alcoholvraagstuk h. t. 1. in een geheel ander stadium dan in de Europeesche landen verkeert, zal weinig betoog behoeven. Daar is inderdaad sprake van alcoholisme met al haar nasleep dronkenschap, gezinsverwoesting, verhooging van criminaliteit en tal van andere belemmeringen op den weg van volksverheffing en vooruitgang. In de Inlandsche maatschappij — deze moet toch in de eerste plaats bij al de te nemen maatregelen in het oog worden gehouden — is, afgescheiden van enkele plaatselijke excessen (vide het rapport — Engelenberg), van een geregeld, zelfs matig, gebruik van alcoholica geen sprake. Zijn onder de arbeidende klassen in Europa velen „gewoonte drinkers", onder de Inlandsche arbeidsklassen treft men alleen — en zulks in veel geringer getale — lieden aan, die slechts bij feestelijke of andere bijzondere gelegenheden gebruik maken van sterken drank. Middelen, anti-alcohol propaganda beoogende, welke in Europa met succes zijn toegepast, zouden op grond van deze omstandigheid h. t. 1. weinig bestaansgrond vinden. Zij gaan immers langs het psyche der bevolking heen. Men zal derhalve hier te lande een eigen wijze moeten 5 Bijlage II. EEN INBREUK OP DE „LICENTIA PRACTICANDI'' VAN DEN NOORSCHEN GENEESHEER. (Overgenomen uit de Java-Bode van 12 December 1913). Het is tegenwoordig in Noorwegen een toer om zich op eerlijke wijze, zonder overtreding van 'slands wetten, een stuk in den kraag te drinken, waarmee ik nu juist niet beweer, dat dronkenschap hier te lande niet meer bestaat. Er wordt hier in koffiehuizen geen „sterke" meer geschonken. Dubbel ontnuchterd voelden velen zich toen onze minister van sociale zaken Lars Abrahamsen op de ontijdige en onzalige gedachte kwam, om een besluit uit te vaardigen, waarbij het den apothekers wordt verboden warme wijnen op doktersrecepten te verstrekken. Onze minister van sociale zaken is n.1. een van de korypheeën van de geheelonthouders-beweging, een ook op politiek gebied machtige corporatie, en een geheelonthouder van het zuiverste water, die niet van halve maatregelen houdt schrijft men aan de N.R. Crt. uit Kristiania. Bij het begin van den wereldoorlog werd de verkoop van sterke dranken hier te lande al verboden. Eerst kwam het brandewijnverbod, later dat van warme wijnen en bier, zoodat ten slotte alleen nog maar het weinig alcohol bevattende landsbier als volksdrank overbleef, waarmede de alcohol inderdaad in een ironisch daglicht kwam te staan. Voor het zoover was gekomen, hadden natuurlijk een massa menschen, die het zagen aankomen, en daartoe de noodige middelen bezaten, hun kelders met de noodige spirituosa gevuld, maar niet allen zagen zoo scherp in de toekomst er toen deze nu plotseling, voor de uitgemaakte zaak stonden, dat de slijterijen gesloten werden^ zochten ze eenvoudig een dokter op. Zij leden dan aan ingewandspijnen, toonden verschijnselen van suikerziekte of iets dergelijks, en daar zij beweerden bij cognac of whisky meestal baat te hebben gevonden, schreef de dokter een brandewijnreceptje en daar er vele dokters in een stad als Kristiania te consulteeren zijn, kwamen de patiënten in het bezit van tal van brandewijnrecepten. Het liep bij sommige dokters met de patiënten letterlijk de spuigaten uit: propvolle wachtkamers, een queue voor de deur, politie om de orde te bewaren. Daar zoo'n receptje 5 tot 10 kronen kostte, sponnen die dokters daar zij bij. Ze liepen echter bij de overheid in den kijker. Enkele dokters, die schromelijk misbruik hadden gemaakt van hun „licentia practicandi", werden voor de rechtbank gedaagd en een hunner kreeg zelfs een paar maanden gevangenisstraf. Om nu het misbruik tegen te gaan, waardoor de stand der geneesheeren tevens werd gecompromitteerd, bepaalde het departement van sociale zaken, dat brandewijn-recepten voortaan op bepaalde formulieren geschreven moesten worden, die de dokters bij het departement konden aanvragen. Op deze wijze kon beter worden nagegaan of er misbruik plaats vond. De dokters protesteerden eerst wel tegen dezen maatregel, maar toen intusschen was gebleken, dat er een massa valsche recepten bestonden, die zelfs op de beurs als andere papieren van waarde werden verhandeld, vonden de dokters het raadzaam zich loyaal aan de bepaling van het departement te onderwerpen. Toen brak, gelijk overal elders, ook bij ons de Spaansche ziekte uit. Aan cognac ter bestrijding was geen aankomen 9157 RAPPORT VAN DE ALCOHOLBESTRIJDINGS-COMMISSIE (INGESTELD BIJ G. B. VAN 7 SEPTEMBER 1918 No. 28). A 4 Landsdrukkerij — Weltevreden 1922. RAPPORT VAN DE ALCOHOLBESTRIJDINGS-COMMISSIE (INGESTELD BIJ G. B. VAN 7 SEPTEMBER 1918 No. 28). Landsdrukkerij — Wkltkvreden . 1922. gevende aan een daartoe strekkend verzoek der Commissie, op zich een ontwerp van centrale drankregeling samen te stellen. In December 1919 vertrok dit lid — via Amerika met verlof naar Europa terwijl, zooals reeds vermelding vond in § 1, hem werd opgedragen tijdens zijn verblijf in de Vereenigde Staten zich op de hoogte te stellen van den stand van het alcohol vraagstuk daar te lande. 10 Juli 1920 verliet de heer Van Walsem Amerika. Ook al zoude door dezen gang van zaken de beëindiging harer werkzaamheden worden vertraagd, meende de Commissie er geen bezwaar tegen te móeten maken, dat de ontwerping van evenbedoelde drankrégeling aan den heer Van Walsem, ook gedurende zijn verblijf in Nederland, bleef toevertrouwd. Het voordeel, dat een lid der Commissie in de gelegenheid werd gesteld zich door eigen aanschouwing op de hoogte te stellen van de toepassing en uitwerking van het in de Vereenigde Staten bestaand absoluut alcohol-verbod, waardoor hij zijn denkbeelden ter zake aan de praktijk vermocht te toetsen, stelde, naar het voorkwam, het te duchten verlies aan tijd in de schaduw. Bovendien achtte de Commissie den heer Van Walsem voor het samenstellen van meerbedoeld ontwerp, uit hoofde van zijn werkkring h.t.1., het meest competente lid. - In de maand September 1920 vertrok het lid der Commissie, de heer Bervoets, eveneens naar Nderland. Dr. Bervoets verklaarde zich bereid zoo noodig aldaar Mr. Van Walsem bij te staan in den door dezen ten behoeve van de Commissie te verrichten arbeid, in verband waarmede bij de Eegeering, evenmin als bij de Commissie, bezwaar bestond, dat de heer Bervoes lid der Commissie bleef. Tot haar groot leedwezen bereikten de Commissie tot op heden nog niet de resultaten van 's heeren Van Walsem's arbeid. Uit de berichten, welke zij dienaangaande uit Nederland ontving kreeg zij den indruk, dat de heeren Van Walsem en Bervoets met eenige, op het gebied van alcoholbestrijding gezaghebbende personen over het ontwerp van drankregeling in beraad zijn. Waar de Commissie echter de zekerheid mist, dat de uitkomsten van de bemoeiingen van beide genoemde heeren eerlang in haar bezit zullen zijn, meent zij geen vrijheid te hebben de Regeering langer met hare eindbeschouwingen en conclusien in onbekendheid te laten. Het van den heer Van Walsem nog te verwachten ontwerp van drankregeling zal later, naar het der Commissie voorkomt, aan den inhoud van dit verslag getoetst kunnen worden. § 5. Houding van de Overheid in het algemeen tegenover het alcoholvraagstuk. OVERZICHT DER BESTAANDE WETGEVING. De houding van de overheid tegenover het alcoholvraagstuk is in de onderscheidene landen steeds zeer uiteenloopend geweest. In het algemeen kan men zeggen, dat geen enkele staat thans in deze materie het laisser-faire-stelsel nog huldigt. De economische wet van vraag en aanbod in deze vrijspel te laten is onjuist gebleken, omdat de neiging tot drankmisbruik aangroeit naar mate de gelegenheid tot bevrediging van dén dranklust gemakkelijker en goedkooper wordt. In alle staten is daarom de wenschelijkheid ingezien oni den verkoop van alcoholhoudende dranken aan beperkingen te onderwerpen. Ook voor deze gewesten geldt die wenschelijkheid, al moge het waar zijn, dat in de godsdienstige wetten der Islam voor het geloovige deel der Moham- § 6. Houding van de Overheid h.t.1. tegenover het alcohol vraagstuk. medaansche bevolking, wat het gebruik dezer dranken betreft, reeds een rem gelegen is. In het midden der vorige eeuw bestond naast een reglement op de logementen, koffiehuizen, tapperijen, enz. op Java en Madoera (Staatsblad 1853 No. 28) en ter Sumatra's Westkust (Staatsblad 1861 No. 52) alsmede politie- en strafbepalingen, slechts een regeling betreffende de verpachting van het recht tot den verkoop van sterke dranken in het klein, een middel waarvan de goede werking uit het oogpunt van drankbestrijding twijfelachtig moet worden genoemd. Reeds in 1873 werd deze pacht op Java en Madoera door accijnsheffing vervangen, terwijl zij in de buitengewesten in 1890 op een nieuwen voet werd geregeld (Staatsblad No. 85), waarbij meer aandacht dan vroeger werd geschonken aan de wenschelijkheid van drankbestrijding (vgl. het Koloniaal verslag van 1890, blz. 167/9). Vooral in het Oostelijk deel van den Archipel bleek aan die bestrijding behoefte te bestaan. Nadat in het Nederlandsen gedeelte van Nieuw-Guinea in 1888 (Staatsblad No. 67) een verbod van invoer van sterke dranken, behoudens voor geneeskundig gebruik, alsmede ten behoeve van eigen-gebruik voor Europeanen en Vreemde Oosterlingen was uitgevaardigd, werd dit verbod in 1899 uitgebreid tot de Sangi-, Talaud- en Natoena-eilanden der residentie Menado (Staatsblad No. 167) en tot de af deeling Aroe-, Kei-, Tanimbar- en zuidwester-eilanden der toenmalige residentie Amboina (Staatsblad No. 189). Ingevolge de thans geldende bepalingen van Staatsblad 1912 No. 187 is het met in achtneming van voormeld voorbehoud verboden in die streken in te voeren, dan wel voor geld, voor goederen of om niet af te staan: 1. alcoholische dranken onder welken naam ook; 2. brandspiritus en dergelijke producten van alcoholdistillatie. In die richting werd, na de inlijving van het Oostelijk deel van den Archipel bij het tolgebied, voortgegaan door afschaffing van de drankenpacht, heffing van invoerrecht van Java-arak en beperkende bepalingen betreffende invoer, vervoer en verkoop van alcoholische dranken. Volledig werd zulks voor het eerst geregeld voor de residentie Menado [Staatsblad 1908 No. 218, 219 jo. 1912 No. 340 (»)]. Deze regeling werd voor de andere gewesten in het Oosten van den archipel nagevolgd. Inmiddels was in 1907 de wenschelijkheid gebleken om van Regeeringswege een onderzoek in të stellen naar den omvang van het drankgebruik in geheel Indië en c. q. nopens de middelen tot bestrijding daarvan. Het resultaat van dit onderzoek was vrij bevredigend. (Zie de uitvoerige mededeeling op blz. 249 en 250 van het Koloniaal verslag van 1913). Voorshands werd de toestand niet van dien aard geacht, dat de centrale overheid gedeeltelijk behoorde terug te treden op de bij de ordonnantie in Staatsblad 1909 No. 241 genomen beslissing, waarbij, met buiten werkingstelling van het eerder genoemd reglement op de koffiehuizen en tapperijen, de regeling van den verkoop van sterken drank grootendeels aan de locale raden werd overgelaten. De regeling van 1909 leidde (Staatsblad 1910 No. 432) voorts tot herziening van de op den verkoop van sterken drank betrekking hebbende strafbepaling in No. 12 van artikel 4 van het Europeesch (2 Inlandsen) politie-straf- (') Deze ordonnantie werd inmiddels vervangen door een opgenomen in St. 1917 no. 646, welke dezelfde strekking heeft. Inlandsen gedistilleerd geheven wordende meer bedraagt, zooveel meer als door de koloniale wetgever zal worden vastgesteld. Bij de herziening van de tariefwet afgekondigd in Staatsblad 1907 No. 263 werd het recht op gedistilleerd vastgesteld op ƒ 50 per H.L. Tot 1 April 1915 bleef dit recht bestaan; bij Staatsblad 1915 No. 225 en 1921 No. 210 werd het achtereenvolgens verhoogd tot ƒ 75 en ƒ 150 per H.L., zulks in verband met de omstandigheid dat de accijns op Inlandsen gedistilleerd op gelijke bedragen was gesteld. De voorloopig vastgestelde begrooting voor het dienstjaar 1922 houdt wederom rekening met een verhooging van 50%. Uit het voorgaande blijkt, dat de bemoeienis van de Overheid t. a. z. van den aanmaak, invoer en verkoop van sterken drank van weinig ingrijpenden aard is en in scherpe tegenstelling schijnt te zijn met de overheidszorg t. a. z. van een ander, eveneens voor de volksgezondheid in veler oogen schadelijk genotmiddel, de opium. Daar treft men aan talrijke bepalingen, alle met de strekking om uit te sluiten, iedere rechtstreeksche verleiding tot gebruik en alle belang der debitanten bij stijgend debiet. De oorzaak van dit verschijnsel moet, naar de commissie meent, worden gezocht in den nauweren band, welke tengevolge van het bestaan van het monopolie Regeering en opium bindt. Monopoliseering toch brengt als complement reglementeering mede, al ware het alleen tot bescherming van het bedrijf, en schept de zedelijke verplichting de ergste misbruiken tegen te gaan. § 7. Over de wenschelijkheid van een absoluut drankTerbod. OVERZICHT DER BESPREKINGEN. In den boezem van de Commissie kunnen t. a. z van dit vraagstuk twee stroomingen worden onderscheiden nl. voorstanders van een drooglegging en voorstanders van een politiek, om, op krachtiger wijze dan thans, het drankgebruik te beteugelen en tegen te gaan, ten einde misbruik te voorkomen en op deze wijze, indien de omstandigheden zulks wenschelijk maken, den weg vrij te maken voor een absoluut drankverbod. De voorstanders van een absoluut drankverbod verdedigden hun standpunt volgender wijs. Op Java is van een bepaald alcoholmisbruik onder de inheemsche bevolking nog geen sprake. De enquête-Engelenberg heeft dit bereids uitgewezen (zie o.m. blz. 105 van het Alcohol-enquête rapport). Wel is te constateeren een toenemend gebruik van sterke dranken op Inlandsche feesten, terwijl mede bij de inheemsche bevolking de neiging begint te ontstaan om Europeesche drinkgewoonten over te nemen. Het kwaad van misbruik van alcohol heeft onder de inheemsche bevolking nog geen ingang gevonden. Het is evenwel dreigende en gevreesd moet worden dat, indien alcoholgebruik algemeene ingang zoude vinden het groote verwoestingen zal aanrichten en een tegengaan van dit euvel veel moeilijker dan thans zal zijn. De Inlander, eenmaal aan het genotmiddel van den sterken drank gewend, zal zich gereeder tegen een drankverbod verzetten dan wanneer hij met het gebruik van alcoholische dranken onbekend, of nagenoeg onbekend is. Burgerrecht heeft de sterke drank nog niet in de Inlandsche maatschappij verkregen. Maar bestaande toestanden sporen tot groote waakzaamheid aan, want de Javaan begint mede tengevolge van den snellen vooruitgang van de particuliere industrieën in het binnenland, waardoor voorheen voor de Europeesche samenleving afgesloten streken geleidelijk in het algemeen verkeer worden getrokken, maar al te gretig de hand uit te strekken naar het nieuwe, verderf aanbrengende, genotmiddel. Daar komt bij, dat als de Javaan gaat drinken, hij dit veelal onmatig doet, alsook de omstandigheid, dat de onder de bevolking gesleten sterke drank in den regel van de slechtste soort is. Voor zoover het product niet van inheemsche oorsprong is, is het gemeenlijk van zoodanige kwaliteit, dat het in Europa niet te slijten is. In dit verband werd gewezen op het feit, dat deze laatste omstandigheid dermate zelfs de aandacht getrokken had van het Internationale congres tegen het alcoholisme dat in 1911 te Scheveningen gehouden werd, dat toen geconstitueerd werd de „Pédération internationale pour la protection des races indigenes contre 1'alcoölisme". Een verordening, om alleen den verkoop van slechte soorten van alcohol houdende dranken te verbieden, werd door de voorstanders van een absoluut verbod niet praktisch uitvoerbaar geacht. Om de inheemsche bevolking tegen het alcoholkwaad te beschermen is maar één middel doeltreffend: een verbodswet. De voorstanders hiervan meenden, dat bet in het leven roepen van zulk een wet Overheidsplicht is. Zij wezen op hetgeen van Reëgeringswege tot tegengaan van opiummisbruik wordt gedaan, wijl de overtuiging bestaat, dat misbruik van de opium de volkskracht ondermijnt. Maar h.i. geldt deze omstandigheid evenzeer, zelfs in sterkere mate, voor het alcoholisme. Voor het bedrag, dat 1 gram opium kost is 1 liter jenever te krijgen; sterke drank kan dus veel meer dan opium onder een ieders bereik komen. Het door den sterken drank gekweekte kwaad is erger; de opiumschuiver vernietigt zich zelve, maar de alcoholist vernietigt met zich het nageslacht en kweekt misdadigers, vagebonden, idioten, epileptici, enz. De uitvoerbaarheid in de praktijk van een absoluut drankverbod werd door de voorstanders ervan niet in twijfel getrokken. Alcoholgebruik is veelal een kwestie van gegewoonte. Als zulk een verbod elders, bv. in Amerika mogelijk, is, zagen zij geen reden waarom het h.t.1. niet zou kunnen worden uitgevaardigd. Wellicht zal de openbare meening, voor zoover zij de zienswijze der Europeanen weergeeft, zich aanvankelijk tegen het denkbeeld verzetten. Maar hetgeen in de Vereenigde Staten geschiedde geeft een voorbeeld van de snelle wijze, waarop de openbare meening zich wijzigt en de ongeveer 200 000 hier gevestigde Europeanen dienen zich voor oogen te houden, dat het niet te veel geëischt is, hunnerzijds een klein persoonlijk offer te brengen, teneinde 45 millioen Inlanders voor het groote onheil van naderend alcoholisme te behoeden. Wat de publieke meening van de inheemsche bevolking betreft, daarvan is zeker geen verzet tegen een „drooglegging" te duchten. De Islam toch verzet zich tegen het gebruik van alcoholhoudende dranken en vele Inlandsche vereenigingen staan dan ook geheelonthouding voor. De tegenstanders van een absoluut alcoholverbod gronden in de eerste plaats hun zienswijze op de praktische onmogelijkheid om zulk een verbod afdoende te handhaven. Zij wézen erop, dat het gebruik van alcohol, hetzij in gegiste, hetzij in gedistilleerde dranken, vrijwel zoo oud als de wereld is. Zelfs het verbod van den Mam heeft niet geheel kunnen beletten, dat zijne belijders, wanneer het hun lust, alcoholhoudende dranken gebruiken. Indien derhalve het verbod van een stichter van een godsdienst, waarvan de belijders die van het Christendom in aantal evenaren, lang niet allerwege wordt nageleefd is het de vraag, of het verbod van een regeering, waaraan het prestige van den godsdienst vreemd is, meer effect zal sorteeren. De ervaring van den nieuweren tijd hebben het bovenstaande ruimschoots bevestigd. Uit de Vereenigde Staten, waar men reeds tal van jaren geleden in eenige staten het gebruik van alcohol, öf geheel verbod, öf binnen enge grenzen trachtte te beperken en in het begin van 1920 tot de uitvaardiging van een absoluut alcoholverbod overging, verneemt men aanhoudend van ontduiking dier verboden. Er blijven daar — blijkens vele dagblad-berichten tal van clandestiene verkoopplaatsen en stokerijen bestaan, de smokkelhandel in drank, uit Canada en de Bahama-eilanden afkomstig, neemt groote afmetingen aan. Het gevolg van een en ander is, dat het in het geheim bereide en ingevoerde genotmiddel veel schadelijker voor de gezondheid is dan de vroeger openlijk toegelaten dranken. Omkooping van de politie, teneinde ontduiking mogelijk te maken e. di misstanden veroorzaken een maatschappelijke ontaarding, waarvan de gevolgen zeker niet minder ernstig zijn dan die van overmatig alcohol gebruik. In Noorwegen werd de verkoop van sterken drank bij het uitbreken van den oorlog verboden. Hoewel dit verbod door den ernst der tijden een bijzondere beteekenis droeg, was de neiging tot ontduiking niet minder groot. Een en ander wordt duidelijk geïllustreerd door het hierbij onder bijlage No. 2 overgelegde bericht in de N. R. C, overgenomen in de „Java-Bode" van 12 December 1918. Een in Nieuw-Zeeland gehouden referendum gaf een meerderheid van 5793 stemmen tegen afschaffing. Ook in Canada heeft een voorstel tot afschaffing van sterken drank grooten tegenstand ontmoet. Den lsten October 1917 trad in Britsch Columbia een volstrekt drankverbod in werking, dat echter na vier jaren afgeschaft werd, aangezien het praktisch niet te handhaven was. Zie het als noot geplaatst bericht uit de Nieuwe Rotterdammer Courant (maileditie) van 5 Mei 1921. Noot. Vier jaar lang was in Britsch Columbië het drankverbod van kracht geweest, maar naar langdurige beraadslagingen heeft de wetgevende vergadering van deze Canadeesche provincie het afgeschaft en vervangen door een nieuwe wet, die aan de volledige droogte een einde maakt. Een volwassen inwoner van de provincie kan zich voortaan voor 5 dollars in het jaar een vergunning verschaffen, waarop hij drie flesschen sterken drank (whisky, rum, jenever of den drank dien hfl hebben wil) uit een regeeringsopslagplaats kan koopen. Dezelfde hoeveelheid wordt per jaar toegestaan om te koopen aan zijn vrouw of een ander volwassen lid van zijn gezin. De drank mag alleen gebruikt worden ten huize van den houder van de vergunning of in een hotelkamer waai hij verblijf houdt. Hij mag zijn gasten in zijn huis tracteeren, maar als zij beschonken worden zal hij, zoo goed als zij, een overtreding begaan. Vreemdelingen uit een anderen staat kunnen een vergunning krijgen, waarop zij eens in de 60 dagen een flesch sterken drank kunnen koopen. Voorts is er ook een regeling getroffen voor den verkoop van bier. De nieuwe wet, die gisteren is ingegaan, heeft ten gevolge dat Britsch-Columbie de eenige provincie in het Westen van Canada is, die theoretisch niet meer „bone-dry" is. In Alberta en Manitoba, waar volgens de Times toenemende ontevredenheid over de droogte heerscht, volgt men de nieuwe proefneming met groote belang- De hoedanigheid der politie hier te lande is nog van dien aard, dat van afdoende nakoming van een alcoholverbod in een langen reeks van jaren geen sprake zijn kan. De talrijke clandestiene stokerijen en tapperijen in de benedenstad van Batavia en ook in de wijk Senen, waar, niettegenstaande het bestaande verbod, voor de gezondheid rechtstreeks zeer schadelijke spiritualiën aan Europeesche militairen worden verkocht, zijn hiervan een sprekend bewijs. Het zou geen goede politiek zijn verbodsbepalingen in het leven te roepen zonder van voldoende naleving zeker te zijn. Alleen derhalve reeds op grond van overwegingen van zuiver practischen aard, meenden deze leden een alcoholverbod te moeten ontraden. Ten slotte wenschen deze leden er op te wijzen, dat h. 1.1. van een alcohol-misbruik, ook onder het Europeesche deel der bevolking, geen sprake is. Openbare dronkenschap komt dan ook betrekkelijk weinig voor. De hoeveelheden ingevoerde alcoholische dranken nemen wel is waar toe na den verminderden invoer als gevolg van den Europeeschen oorlog, maar hebben over het geheel toch nog niet het peil van vóór 1916 in maar eenigzins belangrijke mate overschreden. Ter ondersteuning van die meening werd verwezen naar de als bijlage No. 3 bij dit verslag gevoegde opgave. Noch de toename, noch de hoeveelheid zelve, is van dien aard, dat een absoluut alcoholverbod er door gewettigd is. Bovendien verwachten de tegenstanders veel meer heil van opvoeding (bv. het reeds op de scholen wijzen op gevaren van overmatig alcohol verbruik) gepaard met rechtstreeksche bestrijding van excessen dan van een volstrekt alcoholverbod. Wat dit betreft, laten zij hier met instemming volgen hetgeen de Nieuwe Rotterdammer Courant (maileditie) van 25 Juni 1921 daaromtrent vermelde naar naar aanleiding van het wetsvoorstel van het lid der 2de Kamer, den heer Rutgers, betreffende de plaatselijke keuze. „Wie in het recht een zedelijke kracht ziet, moet erkennen, dat de wet aan die zedelijke kracht haar macht ontleent. Voorkomen moet worden, dat men het wettelijke recht gaat gevoelen als een in strijd met onze innerlijke gevoelens zijnde heerschappij. Jellenick heeft eens in een lezing te Weenen zeer sterk den nadruk er op gelegd, dat de wetgever zich steeds voor oogen behoort te houden, dat het een sociale eisch van den eersten rang is, dat er in het maatschappelijk leven steeds een sfeer open blijft, waar niemand ooit gedwongen wordt zich aan een meerderheidsbesluit te onderwerpen. Deze sfeer af te bakenen is niet wel mogelijk, maar vast staat, dat daartoe in elk geval behoort het familieleven en al die gedragingen der individuen, die met het zedelijk verantwoordelijkheidsgevoel verband houden. Zoolang op dit gebied het openbaar belang of de rechten van derden niet worden geschaad, moet de wetgever in het belang van een door het geheele volk gedragen wetgeving, niet dwingend optreden. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Het sparen moet als een sociale deugd van de grootste beteekenis worden aangemerkt. Als maatschappelijk verschijnsel valt zeer te betreuren, dat de beleggingen bij de Rijkspostspaarbank sterk achteruitgaan en het bedrag der stelling. De wet is voor het overige een gevolg van een referendum, dat op 20 October in Britsch-Columbië gehouden is. Daarbij verklaarde de meerderheid zich voor verkoop van regeeringswege van mout- en alcoholhoudende dranken in verzegelde verpakking en brak zy den staf over het volstrekte drankverbod. terugbetalingen stijgende is. Toch zal, naar wij hopen,, geen wetgever ooit vrijheid vinden, op grond van dit hoogst bedenkelijk symptoon, een algemeenen spaardwang in het leven te roepen. Dit zou in alle lagen der bevolking als een onduldbaren druk gevoeld worden. Immers het sparen is zoo zeer een kwestie der zedelijkheid, dat een dwingend optreden der overheid te dezer zake, zonder kwetsing van de psychische gevoelens der burgers niet zou kunnen worden ingevoerd. Hetzelfde geldt voor het gebruik van genotmiddelen. Snoepen, waaronder men dan verstaat het regelmatig gebruik van overmatige hoeveelheden zoetigheid, is een afschuwelijke eigenschap, toch zal geen verstandig wetgever er aan denken een wettelijk verbod te dezer zake in het leven te roepen. Voor het gebruik van sterken drank geldt hetzelfde, alleen met dit onderscheid, dat het overmatig gebruik daarvan, zoowel in het belang der maatschappelijke orde als in dat der volksgezondheid, moet worden beperkt. Maar met een venbod ten aanzien van het matig gebruik zal de wetgever zich op een terrein begeven, waar zijn optreden het zedelijk gevoel der minderheid dermate zal kwetsen, dat een reactie niet zal kunnen uitblijven. Zoolang in het maatschappelijk verkeer personen nog naar zedelijke maatstaven zullen worden beoordeeld, zal het individueel zedelijkheidsgevoel van den Staat eisehen, d ë hij de individuen vrijlaat in het kiezen van den naar elk | persoonlijke overtuiging in zedelijk opzicht meest verkiese-f lijken weg. En niet zoodra zal de Staat een staatsmoraal onder] strafrechtelijken dwang hebben ingevoerd, of het individueel zedelijkheidsgevoeld zal zich tegen die aantasting van dit persoolijk terrein obstineeren en de zedelijke kracht der wetten in het algemeen afbreuk doen. Het gevolg zal zijn ontduiking van de betrokken wet op groote schaal en een voortdurende agitatie om aan den hatelijken dwang wederom een einde te maken. Ook in dit opzicht moge aan Jellenick's waarschuwingen herinnerd worden. Elke meerderheid, aldus deze vooraanstaande geleerde der Heidelbergsche universiteit, moet terdege rekening houden met het gevoelen der minderheid. Immers het recht der minderheid bestaat hierin, dat zij door middel van overreding, kritiek, propaganda en agitatie de publieke opinie zoodanig bewerke, dat zij, minderheid, weder meerderheid wordt. En op geen gebied zal deze actie levendiger zijn dan op dat der zedelijkheid. Een zoodanige strijd geeft een voortdurende onrust, en verlevendigt het gevoelen, dat in ontduiking van de gesmade bepalingen, niets onrechtmatigs is gelegen! Dit alles moet voorkomen worden, en daarom zal de wetgever goed doen, niet dan bij hooge uitzondering te raken aan de sfeer, die door ieders zedelijke overwegingen wordt beheerscht. Evenmin als een wettelijke spaardwang gewenscht is, kan een wettelijk verbod om te vloeken, te hasardeeren, sterken drank te gebruiken, te rooken of vleesch te eten, door den beugel"! Eenstemmig was men in het oordeel dat het geen aanbeveling zoude verdienen om, met uitsluiting van de andere bevolkingsgroepen, alleen voor de inheemsche- bevolking een absoluut drankverbod uit te vaardigen, waar thans in het geheele publieke recht het streven merkbaar is om met bepalingen die op het raskenmerk berusten te breken. In dit verband zij herinnerd aan het verslag van de z. g. Herzieningscommissie, dat, voor zoover dit het publieke recht betreft, onderscheid van landaard verwerpt. Mede op grond hiervan achtte de Commissie het ongewenscht om voor de verschillende bevolkingsgroepen ver™ jW! schillende bepalingen in het leven te roepen. § 8. Gevoelen van de Commissie t. a. z. van de Motie De Tweede Kamer der Staten-Generaal nam in de zitGerhard. ting van 7 Maart 1918 de volgende motie aan: „De Kamer, van oordeel, dat ter afdoende bestrijding van het alcoholgevaar voor Nederlandseh-Indië het wenschelijk is dat er een algemeen alcoholverbod voor de geheele Inlandsche bevolking en de daarmede gelijkgestelden wordt uitgevaardigd, gaat over tot de orde van den dag". Ter verdediging van zijn motie wees de heer Gerhard in de eerste plaats op het toenemend alcoholgebruik onder de Inlandsche bevolking en den aandrang, die zich van de zijde van verschillende Inlandsche vereenigingen geopenbaard heeft om het gebruik van sterken drank tegen te gaan. Dit is z.i. thans mogelijk; het kwaad is onder de inheemsche bevolking nog niet algemeen en kan derhalve gemakkelijker bestreden worden dan wellicht over enkele jaren wanneer het kwaad in omvang toegenomen is. De reden waarom de voorstellers der motie een drankverbod uitsluitend willen beperken tot de Inlandsche bevolking en het niet t.a.z. van de Europeesche willen uitvaardigen is gelegen in de afwezigheid van een drankverbod in Nederland. „De Europeanen (in Indië) verkeeren in dezelfde conditie als de Europeanen hier (d.i. Nederland) en men kan derhalve niet mir nichts, dir nichts, over hen dit verbod uitspreken'', aldus de verdediger der motie, de heer Gerhard. De spreker voegde er echter aan toe: „Wanneer de Indische Regeering tot de conclusie kwam, dat wij met het verbod voor den Inlander recht hebben, maar dit niet tot uitvoering is te brengen zonder een algemeen verbod, zoodat zij dus liever een algemeen verbod zou uitvaardigen, dan zal zij zeker niet handelen tegen den geest van de voorstellers". ,ÓB De heer Sibinga Mulder, destijds lid van de Tweede Kamer, bestreed de motie. Deze afgevaardigde waardeerde de goede bedoeling om de Inlandsche bevolking te behoeden, voor drankmisbruik, maar het daartoe voorgestelde middel heette hij onjuist, ja zelfs niet ongevaarlijk. Zijn zienswijze verdedigde hij als volgt. „Wij streven in de ethische richting en naar associatie van rassen en een voorstel als hier gedaan gaat daar vierkant tegenin. Wanneer een alcoholverbod voor Inlanders wordt ingevoerd en de Inlanders zien dat een Europeaan, een Chinees, een Arabier wel degelijk een borrel mag drinken, terwijl het hun verboden is, dan is dat idee, dat het hun verboden is — op welken grond begrijpt hij niet eens — hun reeds een bewijs dat zij weer in een nieuw opzicht achtergesteld zijn bij hun medelandgenooten. Dat schept dus een nieuwe rechtsongelijkheid en gaat lijnrecht in tegen hetgeen ons als toekomstbeeld voor oogen staat". . j De Minister van Koloniën ontried de aanneming van de motie, voornamelijk op grond van de omstandigheid dat het niet aanging, dat de Kamer uitspraak deed in een specifieke inheemsche aangelegenheid zonder dat de Volksraad, wiens eerste zitting aanstaande was, zich over deze aangelegenheid had uitgesproken. 4 De motie werd in de zitting van 7 Maart aangenomen met 31 stemmen voor en 30 stemmen tegen (H. 1758). De „Nationale Commissie tegen het alcoholisme" heeft de motie Gerhard onder de aandacht van den Volksraad gebracht en middels een aan dat College gericht verzoekschrift, gedagteekend Utrecht, Maart 1920 verzocht door zich daaromtrent in gunstigen zin uit te spreken, deze motie te steunen. In dit verzoekschrift wordt gewezen op de ellende door het alcoholisme in Europa te weeg gebracht en voorts op het door verzoekers vermeende feit, dat het gebruik van alcoholhoudende dranken door den Inlander in Indië toenemende is, zoodat het thans de stonde schijnt in te grijpen, voor het te . laat is. Gewezen wordt op de in Europeesche landen opgedane ervaring, dat een algeheel verbod de juiste maatregel is om alcoholmisbruik te voorkomen. Met bovenvermelde motie-Gerhard kan de Commissie niet meegaan op grond van de reeds eerder vermelde omstandigheid, dat zij een drankverbod uitsluitend voor een bepaald deel der bevolking verwerpt. De Commissie is overtuigd, dat een dergelijk verbod niet gedragen zou worden door de volksovertuiging, welke het als onrecht zou beschouwen, dat voor een Inlander strenge verbodsbepalingen in het leven worden geroepen, welke bv. niet zouden gelden voor een in de desa levende IndoEuropeaan. Voorts twijfelt de Commissie aan de praktische uitvoerbaarheid van een zoodanig verbod. § 9. Bijzondere maatregelen, ter beperking van het Afzonderlijke regeling tot beteugeling van het drankgedrankgebruik bij land- en zeemacht. bruik door de minderen bij de Land- en Zeemacht, meent de Commissie niet te moeten voorstellen. De tegenwoordige toestand is aldus: Voor de landmacht bestaat voor zoover betreft de kazernes en kampementen een verbod tot verkoop van sterke dranken. Naast onschadelijke dranken als limonade, spuitwater enz. mag alleen bier verkocht worden. In de cantines — deze zijn buiten de kampementen gelegen — mag wel sterke drank verkocht worden. Op de oorlogsbodems is voor den minderen schepeling geen sterke drank te verkrijgen, wel bier, limonade, koffie, thee, enz. Evenmin wordt sterke drank geschonken in de cantine van de Marine-kazerne. Van bevoegde zijde vernam de Commissie, dat men op de oorlogsbodems veel succes gehad heeft met den verkoop tegen zeer lagen prijs van niet-alcohol houdende dranken. Aan het niet meer verkrijgbaar stellen van sterken drank in de cantine van de marine-kazerne is — aldus vernam de Commissie van gemelde zijde — een niet te onderschatten schaduwzijde verbonden, daar de matroos, ten einde zijn borrel te gebruiken, somtijds zijn toevlucht gaat zoeken in allerlei obscure, vaak clandestiene drinkgelegenheden. Men heeft dan geen toezicht meer op de consumptie, welke wel haast altijd van inferieure kwaliteit schijnt te zijn, noch op den gebruiker zelve. Deze laatste omstandigheid is even bedenkelijk als de eerste, aangezien de vorenbedoelde drinkhuizen bijkans altijd gelegenheid geven tot het uitoefenen van prostitutie. De toeneming van het aantal geslachtsziekten op de vloot h. t. L meent men aan vorenomschreven omstandigheid te moeten toeschrijven. Daar een verbod tot het schenken van sterken drank in de cantines een toeloop van mindere militairen naar clandestiene tapperijen ongetwijfeld zou vergrooten, heeft het zoeken om de Inlandsche bevolking te wijzen op de schadelijke gevolgen, welke alcoholgebruik met zich kunnen slepen. Ten eerste zoude dit van overheidswege het best op de scholen kunnen geschieden. Het komt de Commissie van het hoogste belang voor, dat het opkomend geslacht bij herhaling gewezen wordt op het verkeerde van alcohol misbruik. Ten tweede zou het aanbeveling verdienen indien van overheidswege maatregelen worden genomen om reclame voor alcoholhoudende dranken door middel van borden of biljetten op openbare plaatsen — als spoorwegstations, langs de wegen, op passers enz. — te verbieden. Ten derde acht de Commissie het gewenscht het daarheen te leiden, dat smakelijke niet-alcoholhoudende dranken gemakkelijk onder algemeen bereik worden gebracht, hetgeen zou kunnen worden bevorderd door den invoer van deze dranken niet aan invoerrecht te onderwerpen. Waar het bij de aanvaarding van haar voorstellen te verwachten is, dat alcoholhoudende dranken belangrijk in prijs zullen stijgen, komt het der Commissie een goede politiek voor, indien tegelijkertijd niet-alcoholhoudende dranken door hun lagen prijs populair worden gemaakt. Ten vierde kan door de overheden — centrale als locale — een voorbeeld ten goede worden gegeven, indien, b.v. zooals bij den aanvang of beëindiging van den bouw van werken (bruggen, wegen, spoorlijnen, enz.) geen alcoholica worden geschonken. Verder, zoo meent de Commissie, moet de Regeerïng zelve bij het treffen van bestrijdingsmaatregelen van dezen aard niet gaan. Met de uitgifte van vlugschriftjes, welke op de gevolgen van alcoholgebruik wijzen, moet men, naar haar oordeel, uiterst voorzichtig zijn. Zij prikkelen vaak de nieuwsgierigheid en hebben dikwijls een geheel andere uitwerking dan dewelke men wenscht te bereiken. Zooals bekend, zijn er eenige vereenigingen, welke drankbestrijding voor staan. Sommigen onder haar zijn reeds werkzaam in de richting van drankbestrijding, t.w. de Inlandsche vereeniging Mimpitoe en Mangoenardjo alsook de hier te lande bestaande afdeeling van den Bond van Goede Tempelieren. Als vijfde maatregel zou de Commissie ten slotte in overweging willen geven om deze vereenigingen een subsidie toe te kennen ten einde haar in staat te stellen antialcoholpropagandisten aan te stellen. Deze propagandisten zouden door tusschenkomst van hun vereenigingen aan de Regeering op gezette tijden verslag van hun werkzaamheden kunnen uitbrengen. UITTREKSEL uit het Register der Besluiten van den Gouverneur-Generaal van NederlandschIndië. Tjipanas, den 7den September 1918. Gelezen: 1. enz. Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: In te stellen eene Commissie, welke tot taak zal hebben aan de Regeering voorstellen te doen, strekkende tot bestrijding van het alcoholmisbruik hier te lande; met bepaling dat deze Commissie zal worden genoemd: Alcoholbest rijdingscommissie. Ten tweede: I. Te benoemen in de Alcoholbestrijdingscommissie: a. tot lid tevens voorzitter: Raden Mas Toemenggoeng Ario Koesoemo Joedo Soemiodo, Regent van Ponorogo; b. tot lid: 1. Dr. H. Bervoets, Zendelingarts te Kelet (Japara); 2. Raden Mas Toemenggoeng Ario Koesoemo Oetoijo, Regent van Japara; 3. J. C. Pabst, Luitenant-Kolonel bij het wapen der Artillerie; 4. Raden Ngabei Radjiman alias Wediodipoero, Hofarts te Soerakarta; 5. Raden O. S. Tjokroaminoto, Voorzitter der Vereeniging „Centraal Sarekat Islam" te Soerabaja; 6. Mr. P. M. G. van Walsem, Inspecteur van het Regeeringsbureau ter bestrijding van den zoogenaamden handel in vrouwen en meisjes; c. tot Secretaris: A. P. Verhoeff, Commies-redacteur met den titel van Adjunct-referendaris bij het kantoor van den Volksraad. Ten derde: Te bepalen: a. dat de Commissie zal vergaderen ter plaatse door den Voorzitter wenschelijk geacht; b. dat de Commissie hare voorstellen rechtstreeks zal indienen aan de Regeering; c. dat de leden der Commissie bevoegd zijn bij elk der in te dienen voorstellen te doen blijken van hun van het gevoelen der meerderheid afwijkende zienswijze, zoomede van de gronden waarop deze berust; d. dat de Commissie bevoegd is in rechtstreeksche brief• wisseling te treden met alle gezaghebbenden en openbare lichamen, die mits deze uitgenoodigd worden alle door de Commissie gevraagde inlichtingen met bekwamen spoed te verstrekken; «. dat de leden en de Secretaris der Commissie bij reizen, hetzij ter bijwoning van vergaderingen, hetzij in opdracht der Commissie, hunne uitgaven voor reis- en verblijfkosten in rekening kunnen brengen, waarbij volstaan kan worden met eene opgaaf van het gezamenlijk bedrag dier uitgaven. Ten vierde: enz. (Betreffen huishoudelijke regelingen). dan tegen hoogen prijs bij de apothekers en diih alleen nog maar op een dunr receptje van den dokter. Daarbij kwam nog, dat de dokters slechts een beperkt aantal formulieren van dit departement kregen, toen in een aantal gevallen de Spaansche ziekte een smoesje bleek om aan cognac te komeri. Maar er stond nog een achterdeurtje voor dokter en patien1ten open: de warme wijnen, die de dokters op gewone recepten konden voorschrijven. Het gebruik van port éÜ andere wijnen kreeg nu zulk een omvang, dat de apotheken formeel door van recepten voorziene koopers belegerd werden. Zij begonnen er zich in de kranten over te beklagen, dat hun apotheek feitelijk een slijterij geworden was en dat zij hun handen vol hadden met het verzenden van port, malaga e. z. m. Onze minister van sociale zaken nam toen het besluit waarvan ik in den aanvang van mijn brief melding maakte. Maar toen had men de poppen aan het dansen. Lars Abrahamsen had inbreuk gemaakt op de „licentia praeticandi" van de dokters. De bladen stonden vol ingezonden stukken van Verontwaardigde geneesheeren. Dat de dokters van hun kant ernstige bezwaren hebben tegen de inmenging in hun zaken van den Noorschen „geheel-onthouderspaus", gelijk sommigen Lars Abrahamsen betitelen, laat zich begrijpen, maar als zij willen beweren, dat de daad van Abrahamsen onwettig is, beroept de minister zich op een apothekerswet van 1909. Daarin heet het, dat een apotheker zich met betrekking tot het afleveren van medicijnen of vergiften te voegen heeft naar de bepalingen, die de Koning, of zij die daartoe bevoegdheid hebben, uitvaardigen en daar het departement in het onderhavige geval volmacht van den Koning gekregen heeft, moeten de apothekers zich aan het besluit houden. Goed en wel, zeggen de dokters, maar de apotheker is ingevolge de apothekerswet verplicht aan de dokters te verschaffen hetgeen zij voor hun patiënten eischen. Weigert hij dit, dan moet hij bij de politie worden aangeklaagd. Voor den apotheker is het nu een moeilijke zaak om te weten, wien hij moet gehoorzamen. Te Bergen hebben de apothekers in overleg met de dokters besloten zich niet aan het besluit te storen, wat sommige dokters elders, die Abrahamsen 's maatregel voor het overige afkeuren niet billijken. Vinden de apothekers het verbod onwettig, zeggen zij, dan moeten zij door de rechtbank laten uitmaken, wie in zijn recht is. Begin September zal de zaak bij de jaarvergadering der geneesheeren ter sprake komen, en zal men uitmaken, welke houding de gezamenlijke geneesheeren tegenover het verbod zullen innemen. Of Abrahamsen de geheelonthouderszaak met zijn verbod heeft gediend, betwijfelen sommige onthouders zelf. Hij is in zijn fanatieken ijver al te ver gegaan. 6 Bijlage III. i; Goederen ingevoerd op Java. Maatstaf. 1915. Arak Liter 54 929 Bier, afgetapt (stout) , 418 841 Bier, afgetapt (anders dan stout) ... „ 2 771702 Bier op fust * 265 924 Brandewijn, afgetapt jn 12 760 Brandewijn op fust „ 1089 Cognac, afgetapt » 330 019 Gognac op fust » 6155 Gedistilleerd, n.a.g Kilo 10 347 Jenever, afgetapt Liter 1419 584 Jenever op fust » 34 913 Likeuren (Dranken ged.) 120 251 Rum i 7 008 Vruchten op gedistilleerd „ 874 Whisky „ 199 853 Wijn, mousseerende flesschen 65 234 Wijn, afgetapt Liter 759 821 Wijn op fust „ 504 296 N.B. De verminderde invoer in de jaren 1917 en 1918 bindingen gedurende dien tijd. Deze verminderde gebruik van inheemsch gedistilleerd (zie het staatje vaardiging h. t. 1. van whisky, cognac en andere 1916. 1917. 1918. 1919. 1920. 74 001 80 229 78 709 70 997 78 985 521715 327 885 196 701 378124 576102 2 978 942 3 791564 4415130 4 746 438 6 212 265 215 792 169191 45 495 40 956 63 229 8 816 6 052 3 860 10189 11243 638 514 193 732 309 335 740 168 275 187126 135 769 285 235 3 393 5108 3 648 4 649 3 461 4833 5 009 2172 17 255 14 620 1377 552 649 010 203 321 1026 405 851918 25 965 11 765 1 202 *' 77 738 79 950 110 907 78192 68 789 163 640 187 027 5 032 4175 2 400 5 927 9 073 1761 21 36 25 1708 250 335 151868 244 571 186144 ' 199 402 137 850 63 867 40 817 122 993 210 099 817 063 526 416 439 453 906 994 989 535 400 546 285 288 348 071 573 709 429 211 is het gevolg van de slechte en weinige scheepvaartverinvoer heeft evenwel geleid tot verhooging van het op bijlage IID3), hetwelk o. m. aangewend is voor verdranken welke voordien werden geïmporteerd. Bijlage IIEB. Opbrengsten van de accijns op inheemsch gedistilleerd. Jaar Opbrengst 1915 (*). ƒ 290.295 1916 „ 395.209 1917 „ 470.135 1918 „ 946.963 1919 n 1.173.845 1920 I 1.369.782 (') Tot April f 50.— per H.L., nadien f 75.— per H.L.