Het najaar (Efteraaret) . .>j4£' • 323 Spijskaart (Spiseseddel) ... ^.j1^.. . . ■ 325 De namen der meeste letters zijn dezelfde als in het Hollandsch. Bij de volgende letters verschillen ze: aa heet „ao", en wordt uitgesproken als eene a, met o tot één klank samengesmolten, dus ao uit één adem. g heet gee, dat wil zeggen de g uitgesproken als een uitermate zachte „k". Wie de uitspraak der g kent in het Fransche woord grand, in het Engelsche woord great of in het Duitsche woord gross, kent dus ook de uitspraak van de Deensche en Noorsche g. henk heeten „ho" en „ko" maar worden uitgesproken als in het Hollandsch. heet „jod" — de uitspraak der j is als in het Hollandsch. q heet „koe" en heeft in Deensch en Noorsch altijd eene v, nooit eene u achter zich. Die qv worden uitgesproken als de Hollandsche „kw". u heet „oe", en wordt ook als „oe" uitgesproken. .V heet „u", en wordt uitgesproken als onze lange of dubbele „u" in de woorden „uren", „uur", „huren", „huur", „kuren", kuur", enz. z heet „set", en wordt uitgesproken als onze scherpe „s". Behalve het reeds genoemde, verdient ook het volgende bizonder de aandacht. De letterteekens c, ch. ck, sch en w behooren in het eigenlijke Deensch of Noorsch niet thuis, en komen daarin niet anders voor dan in vreemde woorden. Voor hen, die van dit boekje het nut willen trekken dat de samensteller er mede beoogt, zou het et Ben (= een been) wordt Benet (= het been). Maar als die vocaal kort is, moet van het substantief de eindconsonant verdubbeld worden, eer het lidwoord er aan vastgehecht wordt, b. v.: en Hat (= een hoed) wordt Hatten (= de hoed). en Ven (— een vriend) wordt Vennen (= de vriend). et- Lam (= een schaap) wordt Lammet (= het schaap). Substantieven met den toonloozen uitgang el werpen die e weg, eer het lidwoord er aan vastgehecht wordt. Heeft nu die uitgang el vlak vóór zich eene dubbele consonant, dan wordt één van die consonanten ook weggeworpen b.v.: en Gaffel (zie blz. 5) wordt Gaflen (= de vork). en Engel (= een engel „ Englen (= de engel) Een meervoud van het onbepalend lidwoord bestaat in het Deensch evenmin als in het Hollandsch; maar de meervoudsvorm van het bepalend lidwoord', die achter aan het substantief vastgehecht wordt,' is ene of ne. Van het eerstgenoemde is de voorste 1 e even toonloos (niet stom) als de achterste. De vorm ne wordt alleen vastgehecht aan substantieven, die in het meervoud op eene enkele e of op er uitgaan, dus (zooals men straks zal zien) op substantieven van de 2e en van de 3e declinatie, b v.: Dage (= dagen) wordt Dagene (= de dagen). Byer (= dorpen) „ Byerne (= de dorpen); maar daarentegen met ene de volgende: Börn (= kinderen) maakt Börnene (= de kinderen) ; Gces (= ganzen) maakt Gcesene (= de ganzen) Het bepalend lidwoord, dat achter aan het substantief vastgehecht wordt, is slechts in zooverre verbuigbaar, als het substantief (in de beide ge- de frcmmede Koner, de vreemde vrouwen. de lióje Trceer, de hooge boomen. Met het onbepalend lidwoord heeft het adjectief geen e achter zich, b.v.! en god Mand, een goede man. en fremmed Kone, een vreemde vrouw. et höj Tree, een hooge boom. Het Zelfstandignaamwoord of Substantief. 1) Geslacht der Substantieven. Het geslacht der substantieven is (zooals reeds gezegd is) öf Fcelleskón, dat is: gemeenschappelijk voor mannelijk en vrouwelijk, öf Intetkön, dat is: onzijdig. De voornaamste regels betreffende het geslacht zijn de volgende: Fcelleskón zijn de benamingen van mannelijke en vrouwelijke wezens; uitgezonderd: et Barn (== een kind), et Fruentimmer (= eene vrouwspersoon), et Menneske (== een mensch). Verder de namen der jaargetijden, der maanden en der dagen, der meren en rivieren, der planten, der kunsten en wetenschappen, zoomede alle woorden, die uitgaan op dom, else, hed, ske of ion, b.v.: en Snedker, een schrijnwerker; en Hustru, eene huisvrouw; Sommeren, de Zomer; Martsen, de maand Maart; Fredagen, de Vrijdag; Mcelaren, het Moelar-meer; Rhinen, De Rijn; Egen, de eikeboom; Musiken, de muziek; Fysiken, de physica; en Ejendom, een eigendom; en Kozrligheden, de liefde; en Formörkelse, eene eclips; en Vosdske, een vloeistof. Religionen, de godsdienst. Intetkön zijn de overige substantieven, en wel inzonderheid de namen der landen, steden en plaatsen, de overige rededeelen (wanneer zij substantivisch gebruikt worden) en de woorden, die op eri of op skab uitgaan. Voorbeelden: det smukke Danmark, het schoone Denemarken; det dejlige Klampenborg, het bekoorlijke Klampenborg; „ det befömte Tivoli, het beroemde Tivoli; et Men, een „Maar"; et Bageri, eene bakkerij; et Herskab, een heerschap. Vele substantieven hebben eene andere beteekenis, naar mate zij tot het eene of tot het andere geslacht behooren. Hier volgen eenige voorbeelden van dien aard: en Ark, eene ark; et Ark, een Vel (papier). en Bid, een mondvol; et Bid, eene beet. en Buk, een bok; et Buk, eene buiging. en Frö, een kikvorsch; et Frö, een zaadkorrel. en Fölge, een gevolg, een et Fölge, een gevolg, een uitvloeisel; stoet van personen. en Leje, eene huur; et Leje, eene legerstede. en Lod, een lot, eene lots- et Lod, een lot, (in eene beschikking; loterij). en Nögle, een sleutel; et Nögle, een kluwen. (*) *) nögle uit te spreken: nuile. en Som, een naad; et Som, een spijker. en Vozv, een weefstoel; et Voev, een weefsel. 2) Verbuiging of declinatie der substantieven. In het Deensch (en Noorsch) onderscheidt men gewoonlijk drie verbuigingen, waaronder men de vorming van het meervoud verstaat. De woorden der eerste declinatie blijven in het meervoud onveranderd of verwisselen hunnen vocaalklank, en nemen als bepalend meervouds-lid • woord ene achter zich. Hiertoe behooren de meeste éénlettergrepige substantieven van het or^'idig geslacht, b.v.: J 8 s et Baand, een lint; Baand, linten, et F aar, een schaap; F aar, schapen. et Dyr, een dier; Dyr, dieren. et Loss, een voer; Lees, voeren. et Barn, een kind; Bom, kinderen. et Aar, een jaar; Aar, jaren. Naar de tweede declinatie gaan die woorden, die in het meervoud eene e achter zich nemen. Hiertoe behooren vele éénlettergrepige substantieven van het gezamenlijk (mannelijk en vrouwelijk) geslacht, alsmede die, welke op een toonloos er of op dom uitgaan, b. v.: en Hund, een hond; Hunde, honden. en Dag, een dag; Dage, dagen. en Bager, een bakker; Bagere, bakkers. Rigdom, rijkdom; Rigdomme, rijkdommen. En zoo voorts. Tot de derde declinatie eindelijk rekent men dio substantieven, die in het meervoud den uitgang er aannemen. Hiertoe behooren vele meerlettergrepige • woorden, alsook de meeste substantieven, die in hunne laatste lettergreep eene vocaal met klemtoon hebben, b. v.: en Oeneral, een generaal;Generaier, generaals. en Viol, een viooltje; Violer, viooltjes. en Bi, eene bij; Bier, bijen. en By, een dorp; Byer, dorpen. et Maleri, een schilder» Malerier, schilderstukken, [stuk; En zoo voorts. . De tot de derde declinatie behoorende substantieven, die in het enkelvoud eene e tot eindletter hebben, nemen in het meervoud niet er achter zich, maar slechts eene enkele r, b. v.: en Have, een tuin; Haver, tuinen. et Legeme, een lichaam; Legemer, lichamen. Een onregelmatig meervoud hebben de volgende: en Höne, eene kip;, Höns, kippen. et öje, een oog; Öjne, oogen. et öre, een oor; Ören, ooren. Wat wij eigenlijk verstaan onder „verbuiging van het substantief" is in het Deensch (en Noorsch) zoo eenvoudig als iemand slechts wenschen kan. De derde en vierde naamval enkelvoud is altijd volkomen gelijk aan den eersten naamval enkelvoud; en de derde en vierde naamval meervoud is altijd gelijk aan den eersten naamval meervoud. De tweede naamval neemt eene s achter den eersten naamval, en dit zoowel in het meervoud als in het enkelvoud. Bij voorbeeld: Enkelvoud. Meervoud. 1. en Kone, eene vrouw.Konerne, de vrouwen. 2. en Kones, eener vrouw. Konernes, van de vrou- [wen. Aangezien de derde en de vierde naamval, wat den vorm betreft, niét van elkander te onderscheiden zijn, is het noodig, dat men zulks herkennen kan aan de plaats, die zij in den volzin innemen. Daarom wordt de derde naamval altijd vóór den vierden gezet. Men moet dus zeggen: jeg gav hans Broder Bogen (ik gaf aan zijnen broeder het boek) Omkeeren kan men die woordvoeging niet: jeg gav Bogen hans Broder zou in het Deensch (en Noorsch) letterlijk onzin zijn. Het Bijvoeglijk naamwoord of adjectief. De verbuiging der adjectieven. Het bijvoeglijk naamwoord regelt zich in geslacht en in getal altijd naar het regeerende substantief. Het meervoud van het adjectief wordt gevormd, door er eene e achter aan vast te hechten, b.v.: en god Dreng dt gode Drenge) . (een goede jongen) goede jongens) of bepalend: de gode Drenge). Bijvoeglijke naamwoorden, die reeds op e eindigen, ontvangen geene tweede e; ook die, welker .eindletter eene s is, nemen in het meervoud geene e aan, b.v.: « en ringe Mand wnrdt ringe Folk (een geringe man) WUI (geringe menschen) en stakkels Mand wnrHt de stakkels Mcend (een arme man) wu (de arme mannen) Uitzonderingen zijn: hvas (= scherp) meervoud hvasse. vüs (= wijs) „ vise. In de toonlooze eindlettergrepen, die uitgaan op el, en of er, wordt de e van dien uitgang voor de welluidendheid weggeworpen, eer de meervouds-e er aan vastgehecht wordt, b.v.: cedel ( edel) meervoud cedle. vaagen (= wakker) | vaagne bitter (= bitter) „ bitre. De op et uitgaande adjectieven veranderen dien uitgang in het meervoud in ede, b.v.: broget (= bont) meervoud brogede ét enójet (= eenoogig) „ enöjede. forstyrret (= verstoord) „ forstyrrede. Onregelmatig in hunne meervoudsvorming zijn> Me ) r 11 • \ j liden \ (== ein^ meervoud smaa (= kleine). ! negen (= veel) „ mange (= vele) , mere (= meer) „ fiere (= meer). De meervoudsvorm van-bet adjectief moet ook gebruikt worden, wanneer het adjectief niet attributief maar predicatief gebezigd wordt, b.v.: Sommerfuglene er brogede (de vlinders zijn bont) Billerne er smaa (de kevers zijn klein) mange Börn er dovne (vele kinderen zijn lui). Buitendien staat dezelfde vorm, met eene e achteraangehecht, in de volgende gevallen: 1) achter het bepalend bijvoeglijk lidwoord den det (en de). ' 2) achter een bezittelijk voornaamwoord. 3) achter een aanwijzend voornaamwoord. 4) achter een tweeden naamval, en 5) in toespraken: Voorbeelden: det gladt Barn, het blijde kind. den smakke Bog, het mooie boek. det nyeHus, uw nieuwe huis. vor gode Fader, onze goede vader. hans yngste Söster, zijne jongste zuster. hin dejlige Skov, dat heerlijke bosch. dette skönne Land, dat mooie land. min Faders gaml e Ven, mijns vaders oude vriend. \ kare Broder, waarde broeder! höjstoerede Herre, hooggeëerde heer! Achter een opbepalend lidwoord daarentegen staat, in het mannelijk en vrouwelijk geslacht, het adjectief in zijn onverbogen vorm, b.v.: en bred Gade, eene breede straat. en begavet Elev, een begaafd leerling. Het onzijdig geslacht van het adjectief wordt gevormd door achteraanhechting van eene t, en staat predicatief bij onzijdige woorden in het enkelvoud, alsook attributief, wanneer het regeerende woord in den onbepaalden vorm en in het enkelvoud staat, b.v.: Huset er nyt, het huis is nieuw. Vejret er godï, het weer is goed. et umodeni Gzble er grönt, een onrijpe appel is groen. Geen bijzonderen vorm voor het onzijdig geslacht hebben die bijvoeglijke naamwoorden, die uitgaan op e, o, s, sk, t, u of y. (Uitzonderingen zijn fri [== vrij] en ny [= nieuw], die frit en nyt hebben.) Voorbeelden: et let Arbejde, een gemakkelijk werk. et stakkels Barn, een arm kind. Selskabet var stille, het gezelschap was stil. dette Menneske er meget cedru, deze mensen is zeer onnoozel. Barnet er bly, het kind is verlegen. et dorsk Menneske, een traag van begrip zijnde mensch. et engelsk Skib, een Engelsch schip. Bovendien ook de meeste, die op d uitgaan, b.v.: et glad Barn, een blij kind. Als de adjectieven substantivisch gebruikt worden, nemen zij in dén tweeden naamval eene s aan, b. v.: en syg (— een zieke). en sygs (= van een zieke). den syge (= de zieke). den syges (= van den zieke). de syge (— de zieken). de syges (= van de zieken). Trappen van vergelijking der bijvoeglijke naam' woorden. De vergrootende trap wordt gevormd door ere achter aan het adjectief vast te hechten, de overtreffende trap door achteraanhechting van est, b.v.: ; klog, klogere, klogest; verstandig, - er, - st. De op e uitgaande adjectieven nemen, in plaats van ere en est, slechts re en st achter zich, b.v. ringe (= gering), ringen,ringe st. De vocaal in de toonlooze uitgangen el, en, er wordt bij den vergrootenden trap weggeworpen, b.v.: ozdel, edel, eed/ere, oedlest. doven, lui, dovnere, dovnest. sikker, zeker, s/ftrere, si/crest. Eenige adjectieven verwisselen in den vergrootenden en overtreffenden trap hun vocaalklank, b.v.: lang (= lang), tengere, liengst; ung (= jong), yngre, yngst. Onregelmatige trappen van vergelijking hebben de volgende adjectieven: god (= goed) heeft bedre en bedst. ond (= slecht) „ v vcerre „ vcerst. gammel (= oud) „ oeldre „ aldst. lille \ (= ^'ein) » windre » mindst. megen (= veel) „ mere „ mest. mange (= vele) „ fiere „ flest. Menigmaal ook worden de trappen van vergelijking uitgedrukt door eenvoudig mere en mest vóór het adjectief te zetten, voornamelijk bij de adjectieven, die uitgaan op ed, ende, s, sk of t, b.v.: krigersk. oorlogzuchtig, mere krigersk oorlogzuchtiger, mest krigersk oorlogzuchtigst. Het Hollandsche „dan" in „grooter dan" wordt in 't Deensch weergegeven door „end"; „större end". Voornaamwoorden. Deze worden ingedeeld in zes soorten, t.w.: persoonlijke, bezittelijke, aanwijzende, betrekkelijke, vragende en-onbepaalde. 1) Persoonlijke voornaamwoorden. Nmvl. Eerste persoon. Tweede persoon. Enkelvoud. Meervoud. Enkelvoud. Meervoud. 1. jeg, ik. vi, wij. dn, gij. /, gij (lieden) 3. mig, mij. os, ons. dig, u. eder (jer), u. 4. mig, mij. os, ons. dig, u. eder (jer), u. Mann. en Vrouw. Onzijdig. 3. persoon Mcr.~ S nans hans ) Mann- } sin sit \ = zl>n> zl>ne> zlJn- vm„„, j hendes hendes ) . . . Vrouw. < s^ ^ = haar, hare, haar. ëMann. , . > § en i J E Vrouw « Sl/I sit I z')'n' zi)'ne' ziin- •3 > haar, hare, haar. g , dm defs l deszelfs, derzelver. o Onzijdig j sm sit } 1. persoon • vor vort ons, onze, ons. 2. „ eders((jer) eders (jert) uw, uwe, uw. 3. „ deres deres \ hun> hunne hun. ( haar, hare, haar. Meervoud. 1. persoon, mine, mijne. 2. „ dine, uwe. 3. Mannel. hans, sine, zijne. Vrouwel. hendes, sine, hare. M. en Vr. dens, sine \ zij.ne' hfe' i Onzijdig dm/sme / deszelfs, > voor dingen. ° 1 derzelver, ' S/n, sit en s/né worden slechts gebruikt als het voornaamwoord betrekking heeft op het onderwefpl van den volzin; in alle andere gevallen gebruikt men hans, hendes, dens, dets, en is er meer dan één bezitter deres, b.v.: han elsker sine Foroeldre, hij heeft zijne (eigen) ouders lief. han leger med s i n Söster, hij speelt met zijne (eigen) zuster. hun straff ede s i n Datter, zij strafte hare (ei- gen) dochter. M ode ren elskir s i t Barn, de moeder heeft haar (eigen) kind lief. L air er en roste s i n Sön, de meester prees zijn (eigen) zoon. Lcereren roste hans Sön, de meester prees z ijn e n zoon (dit is: den zoon van dien man). han har stjaalet ham hans gode Rygte, hij heeft hem zijnen goeden naam geroofd (hans kan hier niet op han slaan, maar [ •■• , op ham). hendes Födselsdag er den attende September, haar verjaardag is den achttienden September. Hier moet hendes staan (en niet sin) omdat Hendes met Födselsdag te zamen het onderwerp uitmaakt. Degene, die dat zegt, spreekt niet van zijn eigen verjaardag, maar van den verjaardag van een ander. De bezittelijke voornaamwoorden in het Deensch morden niet verbogen. Behalve het hiervoren opgegevene vor is er nog :en vorm vores, gelijkstaande met het Hollandsche ,de onzen". En in de alledaagsche manier van spreken bezigt men het op gelijke wijze uit het ge- J De Noren gebruiken nooit halvtredsindstyve enz. maar evenals de Zweden femti, seksti, syvti, otti \ en niti. N.B. Buitendien heeft men nog de volgende beI namingen: | et Dusin, een dozijn. en Skok, een zestigtal. en Ssncs, een snees of en 01, een tachtigtal, twintigtal. Rangschikkende telwoorden. \ De of het 1ste den (det) forste. B„ le „ „ anden i „ andet \ „ 3e „ „ tredje (of tredie). » 4e „ „ fjerde. I " » 5e „ „ den (det) femte. » 6e „ „ sjette. ,. 7e „ „ syvende. 1 8ste „ „ ottende. „ 9e „ „ niende. „ 10e ,, „ tiende. „ He „ „ ellevte. „ 12e „ „ tolvte. „ 13e „ „ trettende. „ 14e „ „ fjortende. .» 15e „ „ femtende. .» 16e „ „ sekstende. (uitspraak: seistende). 17e „ „ syttende. „ 18e „ „ attende. „ 19e „ „ nittende. „ 20ste „ „ tyvende. „ 21ste „ „ enogtyvende. De of het 22ste „ „ toogtyvende, en zoo '#m?£& voorts. „ 30ste „ „ tredivte. „ 40ste „ 1 „ fyrretyvende. „ 50ste „ „ halvtredsindstyvende. „ 60ste „ „ tredsindstyven.de. „ 70ste „ „ halvfjerdsindstyvende. „ 80ste „ „ firsindstyyende. „ 90ste „ „ halvfemsintistyvende. „ 100ste „ „ hundrede. „ 1000ste „ „ tusinde. N.B. De breuken worden gemeenlijk door een substantief uitgedrukt b.v.: i/2 en halv, % tre fjerdedele. 'i/3 tretijedel En zoo voorts. Bijwoorden. De b ij woorden van plaats geven antwoord op de vragen: hvor, waar? hvorfra, waar vandaan? hvorhen, waar naartoe? Het zijn voornamelijk de volgende: her, hier. bag, achter. der, daar. hid, hierheen. ude, buiten. did, daarheen. inde, binnen. ind, er in. hjemme, tehuis. ned J naar beneden. hjem, naar huis. nedaa) til venstre, links. op ) naar boven til höjre, rechts. opad ) oppe, boven. bort, weg, heen, voort. nede, beneden. fremad, vooruit, voor- foran, vooraan, voor. waarts^ En zoo voorts. De bijwoorden van t ij d geven antwoord op de vragen: hvornaar, wanneer? hvor leenge, hoe lang? hvor tit, hoe dikwijls? enz. Het zijn voornamelijk de volgende: I tidlig, tijdig, vroeg. leenge, lang. sent, laat. endnu, nog. nu, nu, thans. altid, altijd. « öag, vandaag, heden. stedse, steeds. 7 Morgen, morgen. aldrig, nooit. : t Morges, van morgen, eWg, eeuwig. dezen morgen. siden, sedert. < ny//g, onlangs. hidindtil, tot hiertoe /ige, zoo even. omsider, eindelijk. | ójeblikkelig, oogenblikke-tit, dikwijls. | '!Jk- igen, weder. \i Gaar, gisteren. undertiden, somwijlen bij i Forgaars, eergisteren. tijden. snart, spoedig, weldra, sjoelden, zelden i straks, straks. En zoo.voorts. De b ij woorden van de wijze hoe geven "antwoord pp de vragen: hvorledes, hoe? en hvormeget, hoeveel? Het zijn voornamelijk de volgende: saaiedes, zoo. ingenlunde, in geen geval Uigesom, gelijk, als. kanske {misschien wel-' landerledes, anders. maaske S licht let, gemakkelijk. blot, slechts. \hurtig, snel. temmelig, tamelijk \virkelig, werkelijk. nogenlunde, eenigermate \%k ' zekerlijk> forgoeves, tevergeefs. | niet. En zoo voorts. De redengevende b ij woord en antwoorden op de vragen: hvorfor, waarom? hvoraf, waardoor? enz. De voornaamste zijn: derfor, daarom; deraf, daardoor; enz. De b ij woorden van het doel of oogmerk zijn: dertil, daartoe; derfor, daarvoor, daartoe. Dat van het middel is dermed, daarmede. Datvandestofis deraf, daarvan. Voorzetsels. Uitgezonderd, for Skyld dat met den tweeden naamval verbonden wordt, regeeren alle voorzetsels in het Deensch en Noorsch, evenals in het Hollandsch, den vierden naamval. Slechts in eenige gelijkte uitdrukkingen ontmoet men til (= te) nog met den ouden tweeden naamval, b.v.: til Sengs, te bed: til Sós, ter zee; til Bords, aan tafel; enz. De meest in gebruik zijnde voorzetsels zijn de volgende: af en fra, van. i, in. bagved, achter. Mondt \ A efter, na. blandt. S imellem, tusschen. indenfor, binnen. imod en mod, tegen. udenfor, buiten. for, voor. ovenfor, boven. for' (Guds) Skyld, om nedenfor, onder. (Gods) wil. omkring, rondom. igennem i .nr med, met. gennem. \ formedelst »door middel hos, bij (personen). medelst ] van. om, om. uden, zonder. paa, op. ved, bij (dingen); door. til, tot; naar. ad til, naar toe. ander, onder. over, over. opad, opwaarts. Voegwoorden. De voornaamste voegwoorden zijn de volgende: I og, en. alligevel, evenwel. I baade og, zoowel dog, toch. als ook. endog, zelfs. |. baade og, zoowel derimod, daarentegen. als ook. omendskónt, ofschoon. teller, of. i Fald, ingeval. Ibgsfla, ook. thi, want. Wenten eller fordi, omdat. I hetzij hetzij. at, dat. öf öf. for at, om te; opdat. Yhverken eller. da, daar. noch noch. saa vel som, zoowel als. I zoomin als. end, (na den vergrooten- IiArAre heller. ) . . . den trap), dan. heller ikke S 00K n'et" som, als. Imen, maar. om, of. Werkwoorden. Voorafgaande opmerkingen. i Zooals wij zien zullen, de vervroeging of conjufgatie levert in het Deensch en Noorsch weinig lmoeilijks op, ofschoon er voor ons Nederlanders Hulpwerkwoorden. De Deensche (of Noorsche) taal heeft zes hulpwerkwoorden, t. w.: have, hebben. skulle, zullen. vasre, zijn. ville, willen, blive, worden. (*) faa, krijgen. have, hebben. Aantoonende wijs. Tegenwoordige tijd. Onvolmaakt verl. tijd. jeg har, ik heb. jeg havde, ik had. du har, gij hebt. du havde, gij hadt. S*"' iT i 5i ZU' I heeft, den, det, ( het ) vi har, wij hebben. han havde, hij had. I har, gij hebt.. vi havde, wij hadden. de har, zij hebben. / havde, gij hadt. de havde, zij hadden. N.B. hun, den, det, zullen we verder gemakshalve weglaten. Volmaakt verleden M e e r d a n v ol m a a k t t"jd. verledent jjd. jeg har haft, ik heb gehad, jeg havde haft, ik had gehad. du har haft, gij hebt „ du havde haft, gij hadt „ han har haft, hij heeft „ han havde haft, hij had „ pi har haft, wij hebben „ vi havde fuift, vrij hebben „ J har haft, gij hebt „ / havde haft, gij hadt „ de har haft, zij hebben „ de havde haft, zij hadden „ (*) blive beteekent ook „blijven"; maar in die beteekenis is het geen h u 1 pwerkwoord. Onvolmaakttoekomendetijd'. jeg skal (of vil) have, ik zal \ du skal (of vil) have, gij zult j =r /za/z skal (of «ave, hij zal ( S- vi skulle (of ville) have, wij zullen r'g" / s/cuZZe (of v/ZZe,) //ave, gij zult I ï3 de skulle (of v/'ZZe,) /We, zij zullen ' Volmaakt toekomende tijd. jeg skal (of vil) \ ik zal \<% du skal (of vil) I g* Rij zult J g* /za// s/co/ (of vz'Z; f S hij zal [ °> vi skulle (of ville) [ ^ wij zullen ( g* / skulle (of v/ZZej 1 Si, gij zult \ 2 de s/W///e (of v/ZZej ) n zij zullen J g Gebiedende wijs. Ihav, heb! Zzav, hebt! lad os have, laat ons hebben! Tegenwoordig deelwoord: havende. Verleden deelwoord: haft. vaere, zijn. Aantoonende wijs. !Tegenwoordige tijd. Onvolmaakt verl. tijd. Ijeg er, ik ben. jeg var, ik was. fdu er, gij zijt. du var, gij waart . {han, hun i < hij, zij ) . du skal (vil) i »> gij zult j ^ han skal (vil) I » hij zal f S v/ s/Vu/Ve (ville) j | wij zullen ? Sƒ s/V«//e (ville) j 5 gij zult j n_ de skulle (ville) •■; zij zullen / a - Gebiedende wijs. voer, wees! veer, weest! Lod os vgsre, laat ons zijnl Tegenwoordig deelwoord: varende. * Verleden deelwoord: vceret. (*) vcere wordt in 't Deensch vervoegd met have en niet met vaire, evenals être in 't Fransch met avoir. blive, worden. Aantoonende wijs. Tegenwoordige tijd. jeg bliver, ik word. du bliver, gij wordt. han bliver, hij wordt, vi bliver, wij worden. I bliver, gij wordt. de bliver, zij worden. Onvolmaakt verl. tijd. jeg blev, ik werd. du blev, gij werdt. han blev, hij werd. vi blev, wij werden. 1 blev, gij werdt. de blev, zij werden. Volmaakt verleden Meer dan volmaakt t ij d. v e r 1 e d e n t ij d. jeg er bleven, ik ben ge- jeg var bleven, ik was worden. geworden. du er bleven, gij zijt ge- du var bleven, gij waart worden. geworden. han er bleven, hij is ge- han var bleven, hij was ■ wórden, geworden. vi er blevne, wij zijn ge- vi var blevne, wij waren worden. geworden. / er blevne, gij zijt ge- / var blevne, gij waart geworden. geworden. de er blevne, zij zijn ge- de var blevne, zij waren worden. geworden. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg skal (vil) blive, ik zal worden. du skal (vil) blive, gij zult worden. han skal (vil) blive, hij zal worden. vi skulle (ville) blive, wij zullen worden. I skulle (ville) blive, gij zult worden. de skulle (ville) blive, zij zullen worden. kvcele, stikken; kvceler, kvalte, kvalt. rakke, reiken: rakker, rakte, rakt. strakke, strekken; strakker, strakte, strakt. talie, tellen; talier, talte, talt. vakke, wekken; vakker, vakte, vakt. Derde Conjugatie. Kenteeken: De onvolmaakt verleden tijd van den bedrijvenden vorm is meestal éénlettergrepig en verandert bij zeer vele werkwoorden den vocaalklank. slaa, slaan. Bedrijvend. Tegenwoordige tijd. jeg, du, han slaar, ik sla, gij slaat, hij slaa,t; vi, I, de slaar, wij slaan, enz. Onvolmaakt verleden tijd. jeg, du, han slog, ik sloeg, enz. vi, I, de slog, wij sloegen, enz. Volmaakt verleden tijd. jeg, du, 'han har slaaet, ik heb geslagen, enz. vi, 1, de har slaaet, wij hebben geslagen, enz. Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han havde slaaet, ik had geslagen, enz. vi, 1, de havde slaaet, wij hadden geslagen, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) slaa, ik zal slaan, enz. vi, I, de skulle (of ville) slaa, wij zullen slaan, enz. Volmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) have slaaet, ik zal geslagen hebben, enz. vi, 1, de skulle (of ville) have slaaet, wij zullen geslagen hebben, enz. Gebiedende wijs. slaa, sla! slaar, slaat! Verleden deelwoord: slaaet. L ij d e n d. Tegenwoordige tijd. * , slaas . jeg, du han j of j ik word geslagen, enz. bliver slaaet , . slaas . \ vi, I, de j ' of | wij worden geslagen, enz. blive slaaede Onvolmaakt verleden tijd. s loges jeg, du, han j of j ik wordt geslagen, enz. blev slaaet , sloges . vi, I, de \ of \ wij werden geslagen, enz. blev slaaede Volmaakt verleden tijd. ■j'eg du, han er bleven slaaet, ik ben geslagen geworden, enz. vi, I, le er blevne slaaede, wij zijn geslagen geworden, enz. Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wijs. dige tijd. leden tijd. deelwoord. gnide, wrijven. gnider. gned. gneden (gne- det; gnedne). gribe, grijpen. griber. greb. greben (grebet; grebne). grcede, wee- grozder. grced. grcedt. nen. gyde, gieten. gyder. gód. gydt (gydet; gydete). gyse, rillen, t-j* gyser. gös. gyset. have, hebben. har. havde. fiavt. hedde, heeten. hedder. hed. hedt. (in den zin van gebieden). hjcelpe, hel- hjcelper. hjalp. 1 hjulpen (hjulpen. pet; hjulpne). holde, houden. holder. holdt. holden (holdet; holdne). hugge, houwen hugger. hug. *) hugget (hugne). hcenge, han- hoznger. hang. hozngt (hceng- gen. te), klinge, klin- , klinger. klang. klinget. ken. klyve, klaute- klyver. klöv. kloven (klovet; ren. klóvne). knibe, knijpen. kniber. kneb. kneben (knebet; knebne). knoekke, kra- knoekker knak. kncekket. , ken. (knozkkede). komme, ko- kommer, kom. kommen (kommen, met; komne). *> Gewoonlijk regelmatig naar de le Conjugatie. Wederkeerende werkwoorden zijn de volgende: Onbepaalde wijs. blues, zich schamen. forliges, zich verzoenen met. fattes, ontbreken. gives, er zijn. grönnes, groen worden. hcendes, gebeuren, voorvallen, plaats grijpen. lykkes, gelukken. Icenges, verlangen, reikhalzen. kappes, wedijveren. synes, schijnen. slaas, vechten. trives,-gedijen, tieren. ynkes, medelijden hebben met. Onvolmaakt ver- Verleden leden tfld. deelwoord. bluedes. har bluet. forligedes. fattedes. gaves. har givet. grönnedes. hozndtes. har hcendt. lykkedes. er lykket. loengtes. har loengtes. kappedes. har kappet. syntes. ' har syntes. sloges. har slaaet. treves. har trivet. ynkedes. har ynket. VERZAMELING VAN DE WOORDEN, DIE IN HET DAGELIJKSCH LEVEN HET MEEST TE PAS KOMEN. N.B. Achter de Deensche (Noorsche) substantieven staat tusschen haakjes en of et: deze twee duiden het achter aan te hechten bepalend lidwoord aan, om te doen zien of het woord onzijdig, dan wel mannelijk of vrouwelijk is; staat daarachter eene komma-punt, dan volgt ook de uitgang van het meervoud; of wel een streepje — ten teeken, dat het woord geen meervoud heeft, of dat de meervoudsvorm gelijk is aan het enkelvoud. aal, Aal (en; —). aalbes, Ribs (et; —). (zwarte) Solbaer (et; —). aalmoes, Almisse (en; —r). aamborstig, kortaandet. aanbellen, ringe. aanbeveling, Anbefaling (en; — er). aanbidden, tilbede. aanbidder, Tilbeter (en; -e). aanbieden, tilbyde. aanbod, Tilbud (et; —). aandacht, Opmaerksam- hed. aandachtig, opmaerksom. aandeel, Andel (en; —e). aandienen, anmelde. aangaande, angaaende. aangeboren, medfödt. aangehuwd \ . aangetrouwd \ besvogret. een aangetrouwde broeder, en Svoger (—gre) eene aangetrouwde zuster en Svigerinde (—r). aangezicht, Ansigt (et; —er). aanhangsel, Tillaeg (et; aanhoudend, vedvarende. aankleeden, paaklasde. babbelen, pluddre, sladdre. bad, Bad (et; —e). baden, bade. badgast, Badegaest (en; -—er). badplaats, Badested (et; -er). badseizoen, Badetid (en; —er). bagage, Bagage (en; <—). bagatel, Bagatel (en; —teller). bajonet, Bajonet (en; —netter). bak, Kar (et; —). „ in den schouwburg, Parterre (et; —r). baker, Jordemoder (en; mödre). bakkenbaarden, Bakken- bart (en; —er). bakker, Bager (en; —e). bal, Bal (et; Baller). balans, Balance (en; —r). balein, Fiskeben (en; —). balkon, Balkon (en; -er). ballast, Ballast (et; —). ballet-danseres, balletdanserinde {en; —r). balsem, Balsam (en; -er). bang, bange. bangheid, Banghed (en; -)• bank, Baenk (en; —e). bank van leening, Laane- kontor (et; —er). bankbiljet, Bankoseddel (en; —sedler). banket, Könditorkager. banketbakker, Konditor (en; —e). banketwinkel, Konditori (en; —er). bankier, Bankier (en). bankroet, Bankerot (en; — rotter. Fallit (en; -er). bankroetier, Fallent (en; -er). bannen, bandlyse. barbaarsch, baroansk. barbier, Barber (en; —ber). barnsteen, Rav (et; —). barometer, Barometer (et; —e). baron, Baron (en; —er). barones, Baronesse (en; -er). barrevoets, barfodet. basstem, Basstemme (en; -r). baszanger, Bassanger (en; —e). basterd, Bastard (en; -er). bataljon, Bataillon (en; -er). baten, baade, hjelpe. batist, Batist (en; —er). baviaan, Bavian (en; -er). bazuin, Basun (en; —er). beambte, Embedsmand (en; — maend). beangst, aengstelig. beantwoorden, besvare. bebloed, blodig. bed, Seng (en; —e). bedaard, rolig. bedachtzaam, betaenksom. bedanken, takke for. een bedankje, Taksigelse (en; —r). bedde-tafeltje, Natbord ■ (et; —e). bede, Bön (en; Bönner). bedevaart, Pilegrimsfaerd (en; -). bedevaartganger, Pile- grim (en; —e). bedeesd, frygtagtig. bedekken, bedaekke. bedektelijk, fordaektig. bedelaar, Betier, Tigger, (en; —e). bedelaarster, Tiggerkone (en; —r). bedelarij, Betleri, Tiggeri (et). bedelen, betle, tigge. bedenking, (bezwaar), Betaenkning (en; —er). bederven, fordaerve. bediende, Betjent (en; -er). bediening, Betjening (en; — er). bedoeling (beteekenis), Betydning (en; —er). bedoeling (oogmerk), Hensigt (en; —er). bedrag, Belöb (et; — ). bedragen, belöbe sig til. bedreiging, Trudsel (en; — sier). bedriegen, bedrage. bedrieglijk, bedragerisk. bedrog, Bedrageri (et; -er). bedrogen, bedragen. bedrukt, modlös. bedrijven, begaa, bedrijving, driftig. bedrijvigheid, Driftighed (en). beducht voor, bekymret for. {beduchtheid, Frygt (en; -)• bedwang, Baand (et; —). bedwelmende dranken, berusende Drikke. bedwingen, betvinge. beëdigd, edfaestet. beek, Baek (en; ke), Aa (en; —er). beeld, Billede (et; —r). beeldende kunsten, pla- stiske Kunster. beelderig, meget skön. beeldhouwer, Billedhug- ger (en; —e). beeldspraak, symbolisk Sprog (et; —). beeltenis, Billede (et; , -r). been, (een been en het been) Ben (et; — ). beer Björn (en; —e); (varken) Orne (en;—r) (schuld) gaeld (en;—). beest, Baast (et; — er), Dyr (et; —). beestachtig, baestialsk. beet, Bid (et; —). een beetje, en lille Bid. begaafd, begavet. begaafdheid, Talent (et; -er). begaanbaar, fremkommelig begeeren, begaere. begeerig, begaerlig. begeerte, Begaerlighed (en; —er). begin, Begyndelse (en; -r). beginnen, begynde. beginner, Begynder (en; -er). beginsel (aanvang), Begyndelse (en; —r). beginsel (stelregel) Princip (et; —er). beginselloos, samvittighedslös. begluren, belure. begraafplaats, Kirkegaard (en; —e). begrafenis, Begravelse (en; —r). begraven, begrave. begrensd, begraendset. begrip, Begrep (et;—er) begroeten, hilse. begrijpen, begrippe. behagen, behage. behandeling, Behandling (en; —er). behangselpapier, Tapet (et; —er). behartigen, tage sig dit naer. beheer, Forvaltning (en; -er). behendig, behaendig. behept met, befaengt med. behoefte, Fornödenhed (en; —er). behoorlijk, ttlbörlig. behulp, Hjaelp. behuwdbroeder, Svoger (en; — gre). behuwdzuster, Svigerinde (en; —r). beide, begge. I beitel, Mesjel (en—sier). I bejaard, gammel. I bejaardheid, den höje Alder. I bejegenen, behandle. I bek, Mule (en;—r);(van gels) Snabel (en; —bier. | bekend, bekendt. I bekend, Bekendt (en; -e). | bekennen, bekende, til— staa (in 't kaartspel) bekende. 1 bekentenis, Bekendelse en; ■—er), f beker, Baeger (et; —e). beklagen, beklage. beknopt, kort. ; bekocht, snydt. | bekoorlijk, yndig. I bekoorlijkheid, Yndighed (en; —er). 1 bekrompen, borneret. \ bekronen, krone. \ bekwaam faerdig. [ bekwaamheid, Faerdigheid en; —r). ï bekijken, bese. i bel, Bjaelde (en; —r). • belachelijk, latterlig. [ belang, Interesse (en; —O- f belangeloos (onbaatzuch- N, tig), uegennyttig. belangeloos (onpartijdig) upartisk. belasteren, bringe i ondt Rygte. beleedigen, fornaerme. beleediging, Fornaermelse (en; —r). beleefd, höflig. beleefdheid, Höflighed en; —er). beleenen, pantsaette. belet, Forhindring (en; — er). beletsel, Forhindring (en; —er). beletten, forhindre. belhamel, Klokkefaar (et; —); (fig.) Ophavsmand (en; — maend). bellen, ringe. belofte, Löfte (et; —r). beloonen, belönne. belooning, Belönning (en; -er). beloven, .love. bemanning, Mandskab (et; —). bemiddeld, formuende. bemiddeling, Mellem- komst (en; —er). beminnelijk, elskvaerdig. beminnen, elske. bemoedigend, opmuntren- de. zich bemoeien met, befat- te sig med. benadeelen, skade. bende, Bande (en; —r). beneden, nede. ik ben benieuwd, det skal undre mig. benijden, misunde. beoordeelen, bedömme. bepaald, bestemt. beperkt, indskraenket. bepraten, overtale. beproefd, prövet. beproeving, Prövelse (en; -r). beramen, overlaegge. beredderen, bringe paa det rene. bereid tot, beredt til. bereik, Synskreds (en; -)■ berekenen, beregne. berekening, Beregning en; —er). berg, Bjaerg (et; —e). bergachtig, bjaergagtig. berispelijk, dadelvaerdig. berisping, Dadel (en; —er). beroep, Profession (en; -er). berouw, Anger (en; —). berrie, Bör (en; —e). bersten, briste. berucht, berygtet. beschaafd (volk), civiliseret. beschaafd (persoon), dannet. beschaamd, skamfuld. beschadigd, beskadiget. beschaving, Civilisation (en; —). bescheid, Besked (en; —). beschermen, beskaerme. bescherming, Beskaermel- se (en; —r). beschonken, besksenket, fuld. beschroomd, bly. beschrijven, beskrive. beschuldigen, beskylde. beschuldiging, Beskyld- ning (en; —er). besef, Begrep (et; —er). beseffen, begribe. beslissend, afgörende. beslissing, Afgörelse (en; -r). besluit, Beslutning (en; -er). besmetting, Smitte (en; -er). bespieden, belure. bespoedigen, fremskynde. bespotten, bespotte. bespreken, samtale. bessensap, Ribssaft (en; -er). bessenvla, ribsgelé (en). best, bedst. '■ bestaan, bestaa. ' het bestaan, Tilvaerelsen. een bestaan, et Udkomme. [ bestand tegen, voksen. j besteden, udgive. I bestekamer, Kloset (et; —ter). W. C. I bestelen, bestjaele. bestellen, bestille. bestelling, BestHling (en; —er). I bestemd, bestemt. | bestemming, Bestemmelse (en; —r). bestendig, bestandig. bestraffen, irettesaette. \ bestrating, Stenbro (en; —er). bestrijden, bestride. bestudeeren, studere. '■ besturen, forvalte. bestuur, Forvaltning. „ der gemeente, kommunalbestyrelse (en; —r). betaalbaar, som skal be- tales. betalen, betale. > betaling, Betaling (en; —er). betamelijk, sömmelig. beteekenen, betyde. beteekenis, Betydning (en; —er). beter, bedre. beteugelen, laegge Tömme paa, betvinge. betichten, beskylde. betoonen, bevise. betooveren, forhekse, for- trylle, (tig.) henrive. betrappen, attrapere. betreden, betraede. betreffen, angaa. betreffende, angaaende. betrekkelijk, vedkommen- de; relativ. betrekking, Hensyn (et; -)• betreuren, beklage. betreurenswaardig, be- klagelig. betuiging, Forsikring (en; —er). betwisten, bestride. betwijfelen, omtvivle. beuk, Bög (en; —e). beul, Böddel (en; —dier) beurs, (gebouw) Börs (en; —er); (porte- monnaie) Pengepung (en; —e). beursch, mör. beursspel, Börsspil (et; -)■ beurt, Tur (en; —e). beuzelarij, Lapperi (et; —er). buurvrouw, Naboerske (en; —r). (eene) bij, en Bi (mrv. Bier). bijbel, Bibel (en; —er). bijbelgenootschap, Bibel- selskab (et; —er). bijblad, Bilag, (et; —). bijdrage, Bidrag (et; —). bijenkorf, Bikube (en; -r). bijgeloof, Overtro (en;—) bijgeloovig, overtroisk. bijgenaamd, med Binavnet. bijl, Biel, (en; —e). ökse (en; —r). bijlage, Bilag (et; —). bijna, naasten. bijnaam, Binavn (et;—e). bijstand, Bistand (en;—) bijt (in het ijs), Aabning i Isen. bijten, bide. bijtijds, tidlig. bijvoegen, tilföje. bijvoegsel, Bilag (et;—). bijwonen, bivaane, over- vaere. bijziende, naersynet. bijzonder, besynderlig. bijzonderheid, Besynder- lighed (en; —er). (in 't) bijzijn (van), i Overvaerelse af. cabret-handschoenen, Gedelaederhandske (en; -r). cache-nez, zie boeffante, cachet, Signet (et; —er).. cadeau, Gave (en; —r). Foraering (en; —er). canailleus, pöbelagtig. skammelig. canapé, sofa (en; —er). candidaat, Kandidat (en; -er). candidatuur, J(andidats- kab (en; —er). catholicisme, Katolicisme (en). catalogus, Katalog (en; -er). cavalarie, Kavallerie (et). cederhout, Cedertrae (et; -) • centenaar, Centner (et; -)• chirurgisch, Kirurgisk. chirurgijn, Kirug (en; -er). chocolade, Chokolade (en; —r). christelijk, Kristelig. christen, Kristen (en; —tne). christendom, Kristendom (en). Christus, Kristus. chichor ei, cikorie (en). circa, omtrent. i circulaire, cirkulaere (et; -r). cirkel, Cirkel (en; —kier) citroen, Citron (en; —er) citroensap, Citronsaft (en). classiek, klassisk. clericaal, klerikal. collega, Kollega (en). communie, Altergang (en; -e). compagnieschap, Fore- ning (en; —er). compagnon, Kompagnon (en; —r). compareeren, mode. compleet (volledig), fuld- staendig. compleet (voltallig), fuld- tallig. componist, Komponist (en; —er), (een) compres), Omslag et; -) . compres gedrukt, taet trykket. concertzaal, Koncertsal (en; —e). conclie, Koncilium (et; -)• condoleantie, Kondolati- on (en; —er). confrater, Kammerat (en; (er) Faelle. constitutie, Konstitution (en; —er). consul, Konsul (en; —er). consulaat, Konsulat (et). consult, Konsultation (en; —er). consulteeren, konsulere. consument, Forbruger (en; —e). contractant, Kontrahent (en; —er). contrariëren (tegenwerken), modvirke. contrariëeren (tegenspreken), modsige. controleeren, kontrolere. cónveniëeren ,komme til Pas. coquet, koket. coquetteeren, kokettere. correspondeer en, korrespondere. a costi, hos Dem. cotelet, Kotelet (en; —■ ter). coupeur, Tilskaerer (en; -e). courant geld, gangbare Mönt. den 12en courant, den tolvte i denne Maand. (eene) courant, Avis (en; -er). couvert, Konvolut (en; — ter). crediteeren, kreditere. crediteur, Kreditor (en; -er). crëeeren, skabe. crimineel, kriminel. cursief gedrukt, kursiv. trykt. cijfer, Ciffer (et; Cifre). cijferen, regne. cijnsbaar, skat$kyldig.. daad, Daad (en; —). daags, daglig. (mijne) daagsche kleeren, daglig Klaedning. daar, der. dadelboom, Daddeltrae (et; —er). dadelijk, lige i Ojeblikket. dader, Gerningsmand (en; maend). dag, Dag (en; —e). dagblad, Dagblad (et; -e). dagboek, Dagbog (en;— böger). dagelijks, dagligen. dagelijksch, daglig. dageraad, Dagens Frem- brud (et; —) . daglicht, Dagslys (et;—). dagvaarden, indstaevne. dagvaarding, Indstaev- ning (en; —er). dak, Tag (et; —e). dakgoot, Tagrende (en; -r). dakvenster, Tagvindue. (et; -r). dal; Dal (en; —e). damast,- Damask (et;—). dambord, Dambraet (et; —ter). dame, Dame (en; —r). dammen, spille Dam. damp, Damp (en; —e). Dunst (en; —er). dampkring, Dunstkreds (en; —e). fV11.' dan (bij comparativen) end. dank, Tak, (en; —). dankbaar, taknemmelig. danken, takke. dankgebed, Takkebön (en; —ner). dans, Dands (en; —e). dansen, danse. danseres, Danserinde (en; —r). danszaal, Danseal (en; -e). dapper, tapper. dapperheid, tapperhed (en; —). darm, Tarm (en; —e). dartel, kaad. dartelen, fjase. das (halsdoek), Halstörr klaede (et; —r). doldriftig, lef vred. dolheid, Vandskraek (en). dolk, Dolk (en; —e). dolleman, Galning (en; -er). dollen, fjase, spöge. dom, dum. (de) dom, Domkirke (en; -r). domheid, Dumhed (en; -er). dominee, Praest (en;—er). domino-spel, Dominospil (let). dimino-spelen, spille Domino. domkop, Dumrian (en; -er). dommekracht, Löftevaerk (et; —er). dompertje, Lyseslukker (en; —e). donder, Torden (en;—er). donderbui, Tordenvejr (et; —). Donderdag, Torsdag (en; -e). donderen, tordne. donderslag, Tordenslag (et; —). donker, mörk. dons, Dunfeder (en; — dre). donszacht, dunblöd. dood zijn, vaere död. een doode, en Död. doodelijk, dödelig. dooden, döde, slaa ihjel. de dooden, de Döde. doodgraver, Klokker (en; —e). Graver (en; —e). doodkist, Ligkiste (en; -r). doodstil, dödstille. doodstraf, dödsstraf (en; -fe). doodvonnis, Dödsdom (en; —me). doof, döv. doofheid, Dövhed (en;—) doofstom, dövstum. dooien, tö. dooier, ./Ëggeblomme (en; -r). dooiweder, Töver (et;—) doolhof, Labyrint (en; — er). de doop, Daabens Sakramente. Daab (en; —). doopen, döbe. dooper, Döber (en; —e). doopnaam, Döbenavn (et; -e). doopvont, Döbevont (en), (een) door. Zie dooier, doorboren, gennembore. tilbringe doorbrengen, \ [ (Penge) 'doorbrenger, Odeland i (en). doordringen, gennem- traenge. > doordruppelen, dryppe igennem. doorgaans, i AlmindeligI hed. doorkneed in, bevandret i. doorn, Torn (en; —e). doornat, gennemblödt. idoorregen spek, rriagert Flaesk (et; —). doorschudden, ryste. doorschijnend, gennem- sigtig. doorslikken, indsluge. doorvoed, vel naeret. doos, /Eske (en; —r). \een doove, en döv. de dooven, de döve. dop, Baelg (en; —e). dor, tör. dorp, Landsby (en; — er). dorpel, Dörtaerskel (en; —skler). dorpeling, Landsbybeboer (en; —e). dorpsschool, Landsbys- kole (en; —r). dorst, Torst (en; —). dorstig, törstig. dozijn, Dusin (et; —). draad, Traad (en; —e). draadtrekker, Traadtraek- ker (en; —e). draaglijk, temmelig. draaibrug, Svingbro (en; draaien, dreje. —er). draaimolen, Karrusel (en; —Ier). draai-orgel, Lirekasseen; -r). draaischijf, Drejeskive (en; —r). draak, Drage (en; —r); den draak met iemand steken, spotte over nogen. drab, Bundfald (et). drabbig, tyk, mudret. I dracht, Dragt (en; —er). dragen, baere. dragen, (van wonden en zweren), bulne. dragonder, Dragon (en; -er). drank, Dirk (en; —ke); sterkedrank, Snaps (en; -e). drankje, Laegemiddel (et; —mid'er). draven, trave. dreigement, Trudsel (en; —sier). dreigen, true. drempel, Zie dorpel. drenkeling, druknet Person (en; —er). drie, tre. Drieeënighed, Treenig- hed (en). driehoek, Trekant (en; —er). Driekoningen, Helligtre- konger. drift, Vrede (en; —r). driftig, vred. drinkbaar, drikkelig. drinken, drikke. drinkgeld, Drikkepenge. drinkglas, Drikkeglas (et; —). drinklied, (Drikkesang (en; —e). drinkwater, Drikkevand. droefheid, Sörgmodighed (en). droevig, bedrövet. drogen, törre. drogerijen, Apotekervarer drogist, Materialist (en; —er). dromedaris, Dromedar (en; —er). drommels! for pokker. drommelsch, djaevelsk. dronkaard, Drukkenbold (en; —e). dronken, drukken. droog, tör. droogweg, lakonisk, kort. droom, Dröm (en; —me). droombeeld, Drömmebil- lede (et; —r). droomen, drömme. drop, Lakrits, (en). droppel, Draabe (en; -r). droppelen, dryppe. droppelings, draabevis. i dropwater, Lakritsvand (et). druif, Drue (en; —r). druilen, drömme. druiler, Drömmer (en;-e). druipnat, drivvaad. druipstaartend, med Halen imellem Benene. druivenbloed, Druesaft (en; —er). druiventros, Drueklasse (en; —er). het druk hebben, vsere meget beskaeftiget. de druk der tijden, Tider- nes Tryk. in den druk zitten, sidde under Trykket. een boek in druk geven, give en Bog i Trykken. een groote druk, en stor Tryk. een nieuwe druk, et nyt Oplag. drukken (knellen) trykke. drukken (boeken, katoen, enz.), trykke. drukker, Trykker (en;-e). drukkerij, Trikkeri (et; —er). drukking (hooge of lage) Tryk (et; —). drukte, Bevsegelse (en; -r). druppel, enz. Zie droppel, enz. drijfveer, Drivfeder (en; —dre). drijf ijs, Drivis (en). dubbel, dobbelt. dubieus, tvivlsom. duchtig, dygtig. duëlleeren, duellere. duellist, Duellant (en; —er). duf, muggen. duidelijk, tydelig. duif, Due (en; —r). duikelen, tumble. duiker, Dukker (en; —e). duim, Tommelfinger (en; —fingre); (als maat), Tomme (en; —r). duimstok, Tommestok (en; —ke). duin, Sandbanke (en;—r) duister, mörk. te duivekater, for pokker! duivel, Djsevel (en;—vle) duivelin, Djaevelkvinde (en). duivelsch, djaevelsk. duivenboon, Vikke (en; -r). duivenpost, Duepost (en; —er). duiventil, Dueslag (et; -er). duizelig, svimmel. duizeling, Svimmel (en; —Ier). duizend, tusind. duizendpoot, Tusindben (et; -). duizendschoon, Tusind- fryd (en; —er). dukaat, Dukat (en; —er) dukatengoud, Dukatguld (et). dulden, taaie. dun, tynd. dunk, Tykke (et; —). mij dunkt, jeg synes. dupe, Dupe. dupeeren, dupere. duplicaat, Duplikat (et; —er). in duplo, in duplo. duren, vedvare. durven, vove. dus, saa. dusdanig, saadan. (een) dutje, en lille Lur. duur, dyr. op den duur, i langdrag. duurzaam, varig, vedva- rende. duwen, skyde. dwaallichtje, lygtemand (en; —maand). dwaalspoor, Afvei (en; -e). dwaas, daarlig. *-> ;'f (een) dwaas, Daare (en; -r). dwalen, j ga* vild- . ( bedrage sig. dwaling, Fejltagelse (en; -r). dwang, Tvang (en). dwangbuis, Spaendetröje (en; ^r). dwangmiddel, Tvangs- middel (et;—middler). dwangnagel, Neglerod (en; rödder). dwarrelwind, Hvirvelvind (en; —e). dwars, tvser. dweepziek, fanatisk. dweepzucht, Fanatisme (en). dweil, Gulvklud (en; —e). dwepen, svserme. dweper, Fanatiker (en; —e). dweperij, Fanatisme (en). dwerg, Dvaerg (en; —e). dwingeland, Tyran (en; —ner). dwingelandij, Tyrannl (et). dij, Laar (et; —). dijbeen, Laarben (et; —). dijk, Dige (et; —r). ebbe, Ebbe (en). ebbenhout, ibenholt (et). echt, aegte. in den echt treden, gifte sig. echtelijk, aegteskabelig. echtgenoot, (man) Aigte- faelle (en; —r). echtgenoot (vrouw) Hus- stru (en; —er). echtgenooten, jEgtefolk. echtscheiding, Skilsmisse; (en; —r). eclips, Formörkelse (en; -r). eclipseeren, forsvinde. edel, aedel. edelmoedig, aedelmodig. edelsteen, ^deïsten (en; -e). educatie, Dannelse (en; -r). eed, Ed (en; -—er). eelt, haard Hud. één, én. > eend, And (en; iEnder). eendracht, Endraegtighed (en). eendrachtig, endrsegtig. eenparig, enstemmig. eens, engang. eensdeels, for en Del. eentonig, ensformigt. eenvoudig, enkelt. eenzaam, ensom. eer (vroeger), fór, tidli- gere. de eer, yEren. eerbied, Azrehygt (en; -). {eerbiedig, aerefrygtsfuld. {eerbiedigen, aere, haedre. \eerepoort, .lEresport (en; -e). ïeerewacht, ./Eresvagt (en; -er). (eergevoel, ^resfölelse (en; -). .'eergisteren, i Forgaars. I eerloos, aerlös. ieerlijk, aerlig. leerst, först. I eersteling, det forste. leerzucht, ./Ergerrighed (en). * eetbaar, spiselig. leetlepel, Spiseske (en; — er). teetlust, Appetit (en; —). metwaren, Spisevarer. keetzaal, Spisesal (en;—e) teeuw, Aarhundrede (et; -r). èeeuwig, evig. teeuwigheid, Evighed (en; I —er). ieffect, Effekt (en; —). effecten, Statspapirer, Effekter. effecten-beurs, Börs (en; -er). effecten-makelaar, Maeg- ler (en; —e). effectief, virkelig. egoïsme, Egenkaerlighed (en; -). egoïst, Egoist (en; —er). egoïstisch, egenkaerlig. ei, Aig (et; —). eidooier, jÉggeblomme (en; —r). eierdop, ^Eggeskal (en; —Ier). eierdopje, ^Eggebaeger (et; -e). eierkoek, ./Eggekage (en; -r). eierlepeltje, iCggeske (en; —r). eigen, egen. eigenaar, Ejer (en; —e). eigenbelang, Egennytte (en). eigendom, Ejendom (en; —me). eigendunkelijk, vilkaarlig. eigenhandig, egenhaendig. eigenliefde, Egenkaerlighed (en). eigenlof, Selvros (en). eigenlijk, egentlig. e'genmacflf'&egenmaegtig. eigennaam, Egennavn (et; — e). , eigenschap, Egenskab (en; —er). eigenste, (den, det) samme. eigenwaan, Egentykke. (en) Indbildskhed (en; -)• eigenzinnig, egensindig. eik, Eg (en; Ege). eikeboom, Egetrae (et; — —er). eikekroon, Egekrone (en; -r). eikel, Agern (et; —er). eikenhout, Egetrae (et). ., , ( ö (en; —er). etland>\ Holm (en; -e). eilieve, ak. einde, Ende (en). eindeloos, uendelig. eindelijk, endelig. eindigen, ende. eirond, aeggerund. eisch, Fordring (en; -er). eischen, fordre. eiwit, ^ggehvide (en; -r). ekster, Skade (en; —r). eksteroog, Ligtorn (en; -e). elastiek, elastisk. elders, andensteds. electriciteit, Elektricitet ; (en). elf, elleve. elkander, j Wminden. ' ( hverandre.; ellende, Elendighed (en); -er). ellendig, elendig. elzenhout, Elletrae (et; -e). emmer, Spand (en; —e), eng, smal. engel, Engel (en; Englel engelachtig, englelig. , , ( enkelt. enkel> ) eneste. (de) enkel, Ankel (en; Ankier). erbarmelijk, ynkilig. erbarming, Forbarmelse j (en). erfelijk, arvelig. erfenis, Arv (en; —e). erfgenaam, Arving (en; -er). erflater, Arvelader (en; ! -e). ergens, nogensteds. ergernis, i^rgrelse (en;j -r). erkentelijk, erkendtlig, taknemmelig. ernst, Alvor (en). ernstig, alvorlig. erven, arve, lenvr, JErt (en; —er). [eskader, Eskadre (en; -r) leten, spise. {etenstijd, Spisetid (en). levangelie, Evangelium (et; —lier). tevangelisch, evangelisk. \evangelist, Evangelist I (en; —er). lexamen, Eksamen (en; I —miner). mxamineeren, eksaminere. texcellentie, Excellence. (en; —r). Kxcuseeren, undskylde. lexcuus, Undskyldning I (en; —er), leze/, .flïsel (et; ^Esler). [ezelin, iïselinde (en; -r). Kzelinnenmelk, .^selindeI maelk (en). lezelskop, ^selhoved (et; I —er). wabel, Fabel (en; —er). wabelachtg, fabelachtig. fabelkunde, Fabellaere | (en). fabriek, Fabrik (en; — I —ker). fabrikaat, Fabrikat (et; t —er)- fabrikant, Fabrikant (en; I —er). factuur, Faktura en; -er). failliet, fallit. failliet gaan, fallere. faillissement, Fallit (en; —er). fakkel, Fakkel (en; Fak- ler). fameus, uhyre. familie, Familie (en;—r). fantasie, Fantasi (en; —er). fataal, fatal. / fatigant, traettende. fatsoen, Anstand (en). fatsoenlijk, anstaendig. fauteuil, Laenestpl (en;-e) fazant, Fasan (en; —er)/ Februari, Februar. feest, Fest, (en; —er). feestelijk, festlig. feestelijkheden, Festlig- heder. feniks, Föniks (en; —). fideel, fidel. fielt, Skurk (en; —e).. fier, ftöjhjertet. figuurlijk, figurlig. filtreer-machine, Filtrer- maskine (en; —r). fittreeren, filtrere. financieel, finantiel. financiën, Finantser. flambouw, Fakkel (en; Fakkler). flanel, Flonel (et). flauwte, Besvimelse (en; flesch, Flaske (en; —r). flesschentrekker, Bedra- ger (en; —e). flikkeren, flagre. flonkeren, flunke. fluisteren, hviske. fluit, Flöjte (en; —r). fluiten, flöjtè. fluweel, Flöjel (en; —er). foedraal, Foderal (et; i—er). foelie, Muskatblomme (en); (achter spiegels) Foli (en). fooi, Drikkepenge. foppen, drille. forceeren, forcere. formaat, Format (et; ter) formaliteit, Formalitet (en; —er). fortuin, Formue (en; —e). fourier, Fourier (en; —e). fout, Fejl (en; —). framboos, Hindbaer (et; frambozensap, Hindbaer- saft (en). franco, franco. ' franje, Fryndse (en;—r). frankeeren, frankere. fregat, Fregat (en; —er) frisch, frisk. fronsen, rynke. front, Front (en; —e). fruit, Traefrugt (en; —er) furieus, rasende. fijn, fin. gaan, gaa. gaar, mör. gaatje, lille Aabning (en| -er). gading, Smag (en). gal, Galde (en). gala, Gala (en). galop, Galop (en). galoppeeren, galopere. in de gang, i Korridoren. aan den gang, i Gang. gans, Gaas (en; Gaes). gansch, ganske. ganzenbord, Gaasespill&j? braet (et; —ter). gapen, gabe. garnaal, Reje (en; —r). garneersel, Garnering (en; —er). garnizoen, Garnison (en; —er). gas, Gas (en). gaslantaarn, Gaslygte (en; —r). gast, Gaest (en; —er), gaf, Hul (et; —Ier), gauw, rask. gearmd, Arm i Arm. gebak, Kage (en; —r). I (een) gebakje, lille Kage I gebarenspel, Mimik (en) I gebed, Bön (en; —ner). I gebeuren, haendes. I gebeurtenis, Haendelse (en; —r). [ gebieden, byde, befale. [ (het) gebit, Bidsel (et; Bidsler). I gebod, Betaling (en; -er). j geboorte, Födsel (en; Födsler). I gebtoren, födt. I gebraden, stegt. I gebrek aan, mangel paa. gebroeders, Brödre (ne). gebroken, brudt. gebroken Deensch, gebrokken Dansk. gebruik, Brug (en; —). gebruikelijk, brugelig. gebruiken, brugge. gecostumeerd, i Kostume. . gecostumeerd bal, Maskerade (en; —r). , gedaan, gjort. f gedaante, Figur (en;—er) [gedachte, Tanke (en;—r) [gedeelte, Del (en; —e). jgedeeltelijk, tildels. < gedenkteeken, Mi ndetegn (et; -). [gedenkwaardig, mindes- vaerdig. ((het) gedicht, Digt (et; • -e). gedienstig, tjenstvillig. (het) gedistilleerd, staerke Drikke. gedrag, Opförsel (en). zich gedragen, opföre sig. gedrang van menschen, Folkemaengdens Traengsel (en; —). gedruisch, Stöj (en; —). geduld, Taalmodighed (en). geduldig, taalmodig. gedurende, medens, ime- dens. gedurig, hvergang. geel, gul. geelzucht, Gulsot (en). geen, ingen. geen een, ikke en. geen van beiden, ingen Conz. intet) af begge. geëngageerd, forlovet. geenszins, aldeles ikke, ingenlunde. geest, Aand (en; —er). geestdrift, Begejstring (en). geestelijk, gejstlig, aandelig. (een) geestelijke, gejstlig (en; —e). geestelijkheid, Gejstlighed (en). J geestig, vittig. geestigheid, Vittighed (en; —er). geeuwen, gabe. gefluister, Hvisken (en). geforceerd, forceret. gegoed, velhavende. gegradueerd, som har en Grad. gegrond, grundet. •gehaast, i störste Hast. (een balletje) gehakt, Bolle, Ködbolle (en; -r). gehecht, hengiven. gehechtheid, Hengivenhed (en). geheel, ganske, hel. geheim, hemmelig. ('t) geheim, Hemmelighed (en; —er). gehemelte, Gane (en; -O- geheugen, Hukommelse (en). gehoor, Gehör (et). gehoorzaam, lydig. gehoorzaamheid, Lydig- hed (en). gehoorzamen, lyde. gehuwd, gift. geit, Ged (en; —er), (een) gek, Nar (en; —re), Gaek (en; —ke). gek, naragtig. Naragtighed gekheid, \ i?n' -Te;>; I s * ! Narren (et; ( —er). gelaat, Ansigt (et; —er).i gelaatskleur, Ansigtsfar-| ve (en; —r). gelaatstrek, Ansigttraek I (et; -). gelach, Latter (en; —). I gelag, Gilde (et; —r). geld, Penge. lang geleden, laenge sldenl geleerd, laerd. gelegenheid, Lejlighed (en; —er). geliefkoosd, yndet. gelofte, Löfte (et; —r). geloof, Tro (en; —). geloofelijk, trolig. geloofsgenoot, Troesfor~ vandt (en; —e). gelooven, tro. (de) geloovigen, de troen- de. (het) geluid, Lyd (en; -)• geluk, Lykke (en). gelukken, lykes. gelukkig, lykkelig. gelukskind, Lykkens Barn gelijk, lig. gelijk hebben, have Ret. onze gelijken, vore Lige. gelijken (op), ligne. I gelijkheid, Lighed (en; I gemaakt, Affekteret, snerpet. [ gemaaktheid, Affektation (en). ïgemak, Bekvemlighed (en; —er). ï gemakkelijk, bekvem. gematigd, moderat, i. gemeen, gemen. t(het) gemeen, Pöbel (en; [gemeenzaam, familiaar. [gemelijk, misfornöjet. } gemengd, blandet. 'i^gemideld, i Gennemsnit. ^gemeubileerde kamers, möblerede Vaerelser. i gemis van, mangel paa. \gemoed, Gemyt (et; ter). [gemoedelijk, gemytlig. (te gemoet gaan, gaa i Möde. rgems, Gemse (en; —r). Igenaamd \ "«y^t. } ved Navn. [genade, Naade. [genadig, naadig. (gendarme, Gendarme (en; —r). ^geneeskunde, Laageviden- skab (en). ^geneesmiddel, Laagemid. del (et; —dier). genezen \ \&ëef lasges. (het)genie, Genie (et; —r). (de) genie, Krigsbyg- ningskunst (en). in 't geniep, hemmeligt. gemeten, nyde. genoeg, nok. genoegen, Fornöjelse (en; —r). genoeglijk, fornöjet. genoegzaam, \ noJs°m. ( naasten. (de) genoodigden, de inviterede. genootschap, Samfund (et); -). genot, Nydelse (en; —r). geographie, Geografie (en). geoorloofd, tilladt. gepatenteerd, patenteret. gepeupel, Pöbel (en). geraamte, Skelet (et; ter) geraas, Stöj (en; —). , Ret (en; ter). gerecht, \ Domstol (ën; / -e). gerechtelijk, rettig. gerechtigd, berettiget. gerechtskosten, Proces- sens Omkostninger. gereed, faardig. gereedelijk, uden videre. ^gereformeerd, reformeret. geregeld, regelmaassig. gerieven, vaere behagelig. geringst, mindst. gerst, Byg (et). gerucht, Rygte (et; —r). gerust, rolig. (een) geschenk, Gave (en; —r). geschieden, ske. geschiedenis, Historie (en; —r). geschikt, skikket. geschut, Skyts (et). geschutgieterij, Skytsstö- beri (et; —^er). / Slaegt(en; (een) geslacht, L "«^ 1 -). 'f schoone geslacht, det smukke Kön. geslepen, snu. gesp, Spaande (et; —r). gespikkeld, spaattet. gesprek, Samtale (en; gespuis, Pak (ket; —). gestalte, Skikkelse (en; -r). gestel, Legemsbeskaffen- hed (en; —er). gestreng, streng. getal, Tal (et; —). getrouw, trofast. getrouwd, gift. getuige, Vidne (et; —r).!' gevaar, Fare (en; —r). gevaarlijk, farlig. geval, Fald (et; —). gevangenis, Faangsel (et?; sier). gevecht, Fasgtning (en; I -er). I geveindsheid, Forstillelsn (en; —r). gevel, Gavl (en; —). geven, give. gevoeglijk, med föje. gevoel, Fölelse (en; —)^ gevoelen, föle. (een) gevoelen, Mening (en; —er). gevoelig, fölsom. gevogelte, \ Fuflevildt (et) gewaagd, voveligt. . i blive var.v gewaarworden,! rgje gewag maken van, navne (een) geweer, Gevaar (et; -er). geweermaker, gevaarma- ger (en; —e). geweld, Vold (en; —). I geweldig, voldsom. (het) geweten, Samvittig- hed (en; —er). gewetenloos, samvittig- hedslös. 1 gewicht, Vaagt (en; —e). I vigtig. I gewichtig, \ betydnings(fuld. gewis, vist. gewoon, hverdags. [ gewoonlijk, saadvanlig. s gewoonte, Vane (en;—r). '' gewricht, Led (et; —e). i gezag, Autoritet (en; — er). ■ gezamenlijk, samtlig. ïgezant, Besant (en; —er), f gezegde, Udtryk (et;—). [ gezellig, selskabelig, hyggeüg. gezelschap, Selskab (et; —er). | gezicht, Syn (et; —). gezond, sund. gezondheid, Sundhed(en) \ gezwel, Svulst (en; —). [gierig, gerrig. [gierigaard, Gnier (en; -e). ; gierigheid, Gerrighed (en). gierst, Byg (en). [giftmenger, Giftblanders- ke (en). Igifmengster, Giftblander derske (en). gilde, Lav. (et; —). gillen, Skrige, hyle. : ginder, ginds, der, hist. gips, Gips (et). giraffe, Giraffe (en; —r). op de gis, formodentlig. gissen, formode. IFormodning (en; gissing X—er). [Gisning (en;-er) gist, Gaar (en; —). gisteren, i Gaar. gitaar, Guitarre (en;—r). glacé-handschoenen (zwarte) (sorte) Skind- handsker. glad, glat. glans, Glands (en). glanzig, glandsrig. glas, Glas (et; —). glibberig, slibrig. gloeien, glöde. glooiend, skraa. glooiing, Skraaning (en; —er). glorie, Glorie (en). gluiper, Lurendrejer (en; —e). God, Gud (en; —er). goddeloos, ugudelig. goddelijk, gudelig. godheid, Guddom (en; —me). gosdienst, Gudstjeneste (en; —). goed, god. goederen, Gods. goedertieren, langmodig. goedig, godmodig. golf, Havbugt (en; —er). golven, (mrv.) Bölger; (wkw.) bölge. gom, Gummi (en). gommen, gummere. goochelaar, Gögler (en; -e). goochelen, gögle. gooien, kaste, goor, Rende (en; —r). gordijn, Gardin (en; — —er). gorgelen, gurgle sig. gort, Gryn (et; —). goud, Guld (et; —). gouvernante, Guvernante (en; —r). gouverneur, Guvernör (en; —e). graad, Grad (en; —er). graaf, Greve (en; —r). graag, gerne. graan, Korn (et). graat, Fiskeben (et; —). grabbelen, gramse. gracht, Kanal (en; —er). graf, Grav (en; —er). grafschrift, Gravskrift (en; —er). graftombe, Gravmaele (et; -r). grafelijk, grevelig. graniet, granit (en). grap, Spög (en; —). grappig, spögefuld. gras, Graas (et; —ser). grasboter, Graessmör (et). grasmaaier, Graesmejer (en; —e). gratificatie, Naadepenge (mrv.). gratis, gratis, for intet. grauw, graa. (het) grauw. Zie gespuis, graveel, Nyregrus (et). graveeren, gravere. graveur, Graverer (en; \ -e). gravin, Grevinde (en; -r). gravure, Afbildning (en; -er). grazen, graesse. grazig, graesgroet. grein, Gran (et; —). grenadier, Granader (en; -er). grendel, Slaa (en; —er). grens, Graense (en; >—r). grenzen aan, graense til, greppel, Gröft (en; —er). gretig, begaerlig. grief, Kraenkelse (en; -r). griep, Grippe (en; —). grievend, kraenkende. griffel, Griffel (en; GrifIer). f de griffie der rechtbank. Tingskriveri (et). ï griffie'', Tingskriver (en; —e). ; ■ .. < Grille (en; —e). . gm ï Nykke (en; —r). ' grilziek, fuld of Griller. fuld af Nykker. f grim'asse, Grimasse (en; —r). , groei, Vaakst (en). groeien, vokse. j groeizaam weder, frugt- bart Vjer. groen, grön. 'groenten, Gemyse (en; —r). groep, Gruppe (en; —r). | groepeeren, gruppere. i groet, Hilsen (en; —er). groeten, hilse. •.groetenis, Hilsen (en; — —er). [grof, grov. (een) grogje, en Toddy. t grommen op, skaelde paa. jgrond, Grund (en)., igrondgebied, Gebet (et). igrondig, grundig. [groot, stor. IHovedbog (en; [grootboek\~b^y I Statsgaeldsbog I (en). k groothertog, Storhertug | (en; —er). groothertogdom, Storher- tugdömme (et; —r). groothertogin, Storher- tuginde (en; —). grootmoeder, Bedstemo- der (en; —mödre). grootouders, Bedstefoi raeldre. I storartet; grootsch jhoffaerdig; [ stolt. grootspraak, Skryderi (et). grootspreken, skryde. grootte, Störrelse (en; —er). grootvader, Bedstefader (en; —faedre). gros, Gros (et). grossier, Grosserer, (en; —e). grot, Grotte (en; —r). gruis, Grus (et; —). klein grut, det smaa Töj. grutten, Boghvede. grutter, Melhandler (en; —e). grutterswinkel, Melhandel (en; —er). gruwel, Raedsel (en; -er). grijpen, gribe. grijs, graa. grijsaard, Gubbe (en; -r). suit i Skalk (en; ~e>; 5 ( Skcelm (en; —er). guiterij, Skaelmstreg (en; —er). gul, aabenhjertet; hjer- telig. gulden, Gylden (en; —). gulzig, gridsk. gunnen, unde. gunst, Gunst (en; —). guur, raa. gij, I, De gymnastiek, Gymnastik (en). gijzelaar, Gidsel (en; —sier). gijzelen, indspaerre. gijzeling, Slutteri (et; -er). haag (heg), Haek (en; —ker); Hegn (et;—). haai, Haj (en; —er). haak, Hage (en; —r). haan, Hane (en; —r). (het) haar, Haar (et;—). haar, (vnw.) hende; hendes. haard, Arne (en; —r), Ildsted, Arnested (et; —er). haarlok, Haarlok (en; —ker). haarspeld, Haarnaal (en; -e). haas, Hare (en; —r). I (jacht) Hast haast] (en;, —). I (bijna) naesten. haasten, haste. zich haasten, skynde sig. haat, Had (et; —). haatdragend, avindsfuld,* hachelijk, farlig. hagedis, Firben en; —). hagedoorn, Hvidtorn (en| -)■ hagel, Hagel (et). hagelen, hagle. hakkelen, stamme. hakken, hakke. hal, (vleesch-), Slagter- butik (en; -—ker). halen, hente; adem-dragm Aande. half, halv. halm, Halm (en; —). Straa (et; —). halmpje, Halmstraa (et; -)• hals, Hals (en;—e). halsband, Halsbaand (et; -)• halsboordje, Halskrave (en; —r). halsdoek, Halsdug (en; -e). halskettng; Halskaade (en; —r). halster, Grime (en; —r). halt! holdt! halte, Holdeplads (en; —er). halveeren, halvere. ham, Skinke (en; —r). hamel, Bede (en; —r). i hamelvleesch, Bedeköd (et). hamer, Hammer (en; Hamre). hand, Haand (en; Haen- der). handboeien, Haandjaern. handboek, Haandbog (en; —böger). handel, Handel (en). handelaar, Handelsmandj (en; —maand). handelbaar, föjelig. handeldrijven, handle. handelen over, handle om.j handeling, Forretning. (en; —er), Gaarning (en —er). handelmaatschappij, Han- delsselskab (et; —er). handelwijze, Handlemaa- de, (en; —r), Adfaardi (en; —). handenarbeid, Haandar- bejde (et; —r). handgeld, Haandpenge N. (mrv). handgift, den forste Indraagt. handhaving, Haandhaa- velse (en). handschoen, Handske (en; —r). handtastelijk, haandgri- belig. handteekening, Haandtegning (en; —er). handwerk, Haandvoak (et; —er). Haandvaarksmand (en; —maand). Handvserker. Professionist (en; -er). onder de hanebalken, i et Loftkammer. hanekam, Hanekam (en; —kamme). hangbrug, Haangebro (en; —er). hangen, haange. hangklok, Haangeur (et; -e). hangmat, Haangeköje (en; —r). hangslot, Haangelaas (en; -e). hansworst, Klovn (en; er). hansworsterij, Klovnstreg (en; —er). handwerks man, hanteeren, haandtere. hap, Bid (en; —). happen in, bide i (paa). happen naar, snappe etter. hard, haard. harddraver, Hurtiglöber (en; —e). hardheid, Haardhed (en; -)• hardhoorend, tunghörende. hardlijvig, forstoppet. hardnekkig, haardnakket, halstarrig. hardvochtig, haardhjertet. harig, haaret, haarrig, laadden. haring, Sild (en; —). hark, Rive (en; —r). harken, rive. harlekijn, Harlekin. harmonie, Harmoni, Sam- klarïg. harmoniëeren, stemme overens. harmonieus, harmonisk, vellydende. harnas, Brynje, Harnisk (et; —er). harp, Harpe (en; —r). harpspeler, Harpespiller (en; —e). harrewarren, traettes. hars, Harpiics (et; —er). [ hart, Hjerte (et; —r). I hartelijk, hjertelig. harten-aas, Hjerteres (et; hartig, saltet. —ser). j hartklopping, Hjerte- bankning (en; —er). '• hartstocht, Lidenskab (en; —er). hartstochtelijk, lidenskabelig. hatelijk, ondskabsfuld. haten, hade. haveloos, pjaltet. haven, Havn (en; —e). havenen, fordaerve, beskadige. havenhoofd, Havnehoved (et; —er). havenstad, Havneby (en; -er). haver, Havre (en). om een haverklap, hvert Öjeblik. havik, Hög (en; —e). haviksneus, kroget Naese, Örhenaese. hazardspel, Hazardspil (et; —). hazelip, Hareskaar (et; -)■ hazelnoot, Nöd (en; der). hazepeper, Hareragout (en). hazewindhond, Mynde (en; —r). hebzuchtig, begaerlig. hechten, haefte. in hechtenis, i Faengslet. hechtpleister, Hefteplas- ter (et; —stre). heden, i Dag. heden ten dage, nu om- stunder. heel, hel, ganske. heelen, rielbrede, slutte sig. heelhuids, hel og holden. heelkunde, Saarlaegekunst (en). heelmeester, Laege (en; r). Saarlaege. heelmooi, dejlig. heelslag, de fire Kvarte- rer. heen, afsted. heen en weer, hen og tilbage. heenwerpen, henkaste. heer, Herre (en; —r). heerenhuis, Herregaard (en; —e). heerenknecht, Tjener (en; -e). heerlijk, ypperlig, herlig. heerschappij, Herredöm- me (et; —r). heerschen, herske. heerschzucht, Herskesyge (en; —). heerschzuchtig, herskesyg. heesch, haes. heester, Krat (et; —)., heet, hed. heeten, hedde. hoe heet, hvad hedder. heftigheid. Voldsomhed (en; —er), Heftighed (en; —er). heiblok, Rambuk (en; — ke). heide, Lynghede (en; — r). heiden, Hedning (en; — er). heidendom, Hedenskab (et). heien, ramme ned, ne- ramme; befaeste en Grund med Paele. heil, Vel (et; —), Vel- faerd (en; —). Heiland, Frelser (en; —). heilbot, Helleflynder (en; —dre). heilig, heilig. heiligdom, Heiligdom (en; —me). heilige, heilig, en Heigen. de heiligen, de Helgener. heiligendag, Heiligdag (en; —e). heilzaam, helbredende, gavnlig. heimelijk, i Löndom, lön- hg. heimwee, Hjemve (en), heining, Markhegn (et; hek, Gittervaerk. hekelen, bedömme, dadle. heks, Troldkvinde (en; —r). Heks (en; —e). heksenmeester, Trold- mand. hekserij, Troldom (en;—) Hekseri (et; —). hel, Helvede (et; —r). helaas, desvaerre. held, Helt (en; —e). heldendicht, Heltedigt (et; —e). helder, klar. heldhaftig, heltemsessig, heraisk. heldin, Heltinde (en;—r). heler, Haaler (en; —e). helft, Halvdel (en; —e). hellend, haeldende. helleveeg, Furie (en;—r). helling, Skraaning (en; —e). (de) helm, Hjelm (en; —e). Pikkelhue (en; -r). help! hjselp! til hjaelp! helpen, hjaelpe, staa bi. zich helpen, bjaerge sig. helsch, djaevelsk. (mans) hemd, Skjorte (en; — r). I (vwüws)hemd, Saark ; (en; —er). hemel, Himmel (en; Himle). i hemelbol, Himmelkugle (en; —r). \hemelboog, Regenbue {en; —r). I hemelhoog, himmelhöj. hemelsblauw, himmelblaa. hemelsch, himmelsk. hemelstreek, Himmelegn. hemelvaartsdag, Himmel- fartsdag. (eene) hen, Höne (en; — r). hengel, Fiskestang (en; staanger). hengelaar, Fisker, (med en Stang). hengelen, fiske (med Stangen). hengsel (van deuren), Dörhaangsel (et;—sier) hengsel (van emmers, potten enz.), Hank, Greb, öre. hengst, Hingst (en; —e). hennep, Hamp (en). herberg, Vaartshus (et;— e). herbergier, Gaestgiver (en; —e). herbergzaam, gaastfri. herder, Hyrde (en; —r).| herderin, Hyrdinde (en; -r). herdersknaap, Hyrde- dreng (en; —e). herdruk, nyt Af tryk eller Oplag. herfst, Höst (en; —) Ef-| teraar (et; —). herfstachtig, efteraarsag- tig- herhaaldelijk, gentagende, jaevnlig. herhalen, gentage. herhaling, Gentagelse (en; —r). herinneren, huske (paa), minde, erindre. herinnering, Paamindelse en; —r). herkennen, kende (igen), genkende. herkenning, Genkendelse (en; —r). herkiesbaar, at vaelge paa ny. herkiezen, vaelge paa ny. herkomst, Herkomst, (en; —r). Nedstammelse (en; —r). herkomstig, oprindelig. herleiden, forvandle, re- ducere. herleiding, Forvandling (en; —r). herleven, opleve, leve op igen. hermelijn, Hermelin (et; -)• hernemen, gentage. herroepen, genkalde, ophaeve. hersenen, Hjerne (en; — r). hersenpan, Hjerneskal (en; —). hersenschim, Hjernespind, (et; —), Grille (en; -r). hersenschimmig, opdigtet, inbildt. herstel, Genoprettelse, I- standsaettelse (en;—r). herstellen, instandsaette, genoprette. hert, Hjort (en; —e). vliegend hert, Hjortebille. (en; —r). hertenkamp, Hjortepark (en; —er). hertog, Hertug (en; —er). hertogdom, Hertugdömme (et; -r). hertogelijk, hertugelig. hertogin, Hertuginde (en; —r). hertrouwen, gifte igen. hertshoorn, Hjortetakke (en; -). hervatten, tage igen, be- gynde igen. hervatting, Gentagelse (en; —r). (de) Hervormden, de re- formerte. hervormer, Reformator (en; —er). hervorming, Reformation (en; —er). herwaarts, hidop. heuglijk, mindevaerdig. heup, Hofte (en; —r). heuvel, Höj (en; —e). Bakke (en; —r). heuvelachtig, bakket. hevig, voldsom, heftig. hyacint, Hyacint, (en; — er). hiel, hael (en; —e). hier, hid, her hier en daar, hist og her. hiernamaals, i den anden Verden. hik, Hikke (en; —). hinde, Hind (en; —e). hinder, Kval, Pine, Tvang hinderen, besvaere, hindre, tvinge. hinderlaag, Baghold (et). hinderlijk, besvaerlig. hinniken, vrinske. historie, Historie (en; — r). historisch, historisk. hitte, Hede (en). hoe, hvor, hvorledes. hoed, Hat (en; —te). hoededoos, Hattefoderal (et; —er). hoedenmaakster, Mode. handlerinde (en; —r). hoedenmaker, Hattemager (en; —e). hoef, Hov (en; —e). hoefbeslag, Jaernbeslag. Hestenes Beslaaning. hoefsmid, Beslagsmed (en; —e). hoek, Karnap (en;—per), Krog (en; —e). hoekig, kantet. hoen, Höne (en; —r). hoendermarkt, Hönsetorv (et; —e). hoenders, Höns. hoest, Hoste (en; —). hoesten, hoste. hoeveel, hvormeget, hvor- mange. de hoeveelste van de maand, hvilken Dato i Maaneden, hvad skri- ver vi i Dag. (het) hof, Hof (et;—fer). hoffelijk, höflig, venlig. hol, Hule (en; —r). (de) holte, Klöft (en; — er), Hule (en; —r), Hulhed (en; —er). hond, Hund (en; —e). i honderd, hudrede. de honderdste, den, det hundrede. de hondsdagen, Hunde- dagene. honger, Hunger, Sult (en). honger hebben, have Sult. hongerig, sulten. honig, Honning (en; —). honigraat, Bikage (en; —r). hoofd, Hoved (et; —er). hoofdelijke omslag, Kop- skat (en; —). hoofdkussen, Hovedpude (en; —r). hoofdsom, Kaptal (en; — er). hoofdstad, Hovedstad (en; —staeder). hoofdzakelijk, fornemme- Hg. hoog, höj. hoogachten, agte höjt. hoogachting, Höjagtalse. hooggeboren, höjbaaren. hoogleeraar, Professor (en; —er). hoogschatten, vurdere. hoogstens, i det höjeste. hoogte, Höj de (en; —r). Höj (en; —er). hooi, Hö (et; —). hooiberg, Höstak (en; — ke). hooibouw, Höbjergning (en). hoon, Forhaanelse (en; -r). de hoop, Haab (et; —). een hoop, Hob (en; —e). Dynge (en; —r). hoopvol, haabefuld. hoorbaar, hörlig. hoorder, Tilhörer (en; — e). hoor en, höre (paa). hoorn, Horn (et; —). hoovaardig, stolt, hovmödig. hoovaardij, Hovmod (et; —). Stolthed (en; —). hop, Humle (en). hopen, haabe. horizon, Synskreds, Horizont, Kimming (en;—). horizontaal, horizontal, vandret. horloge, Ur (et; —e). horlogeketting, Urkaede (en; —r). horoskoop, Horeskop (et; -er). hospitaal, Hospital (et; —er). hotel, Hotel (et; Ier). houden, holde, traeffe. houden van, holde af. iemand houden voor, anse nogen for. houder van een wissel, Ihaendehaveren af en Veksel. houding, Stilling (en; — j er). Holdning (en; — er). Anstand (en; —e). hout, Tras, Braende (et). houthakker, Skovhugger (en; —e). houtsnede, Traesnit (et; -)• houtworm, Traeorm (en; -e). houtzagerij, Savmölle (en; —r). houw, Hug (et; —). houwen, hugge. houwitser, Haubits (en; -er). hoveling, Hofmand (en; —maend). hovenier, Gartner (en;— e). huichelaar, Hykler (en; —e). Skinhellig (en; -)■ huichelaarster, Hyklerin- de (en; —r). huichelarij, Hykleri (et; -)• huid, Hud (en; —er). Skind (et; —). huig, Dröplen i Halsen. huik, Kappe med Haatte. I huilen (van dieren en den wind), hyle. huilen (van menschen), graede, hyle. huis, Hus (et; —e). huisdeur, Gadedör. | huiselijk, huslig. huisheer, Husbonde (en; -r). huishouding, Hushold- ning (en; —er). huishoudster, Husholder- ske (en; —r). huisknecht, Tjener (en; —e). huis-onderwijzer, Husloe- rer (en; —e). huisraad, Husgeraad, Möbler. huissleutel, Gadenögle (en; —r). huisvader, Husbonde (en; r). huisvesten, give Husly. huisvrouw, Hustru (en; -er). huiveren bij de gedachte, gyse, skaelve ved den Tanke. huiveren om, have Frygt for. huiveren van koude, gyse af Kulde. hulde, Hylding, j£"refrygt. huldigen, hylde. hulp, Hjaelp, Bistand. hulpbron, Hjaelpekilde (en; — r). hulpmiddel, Hjaelpemid- del (et; dier). hulpvaardig, behjaelpelig, tjenstfaerdig. humeur, Sindsstemming I (en; —er). Lune (en; —)• humor, Humor (en; —). hunkeren naar, sukke eiter. huppelen, hoppe. hupsch, smuk, nydelig, net. huren, leje. hurken, sidde paa Huk. hut, Hytte (en; —r). hut (op schepen), Kahyt (en; —ter). huur, Leje (en; —). huurder, Lejer (en; —e). huurhuis, lejet Hus (et; —e). huurling, Lejesvend (en; —e). huurprijs, Husleje (en; —). huwbaar, voksen. huwelijk, Giftermaal, Azg- teskab, /Egtestand. huwelijks-aanzoek, ALgte- forslag (en; —). huwelijksgift, Medgift (en); Udstyr (et). huwelijksleven, jÈgteliv (et; —). huwelijksvoorwaarden, iCgtepagt (en). huwen, cegte . huzaar, Husar (en; — er). hij, han. hyena, Hyaene (en; —r). hypotheek, Hypotek, Un- derpant, Pant. hijschblok, Blokskive, Talje. hijschen, hejse. ieder, hver. .iemand, nogen; iemands, ens. iets, noget. *$9Ê \ik, jeg. inademen, aande, ind- aande. zich inbeelden, indbilde sig. inbeelding, Indbildning, Forestilling (en; — er). \inbezitnemen, laegge Beslag paa. inboedel, Indbo, Möblement. inboezemen, indgive, indskyde. Fröken (en; —er). juist (zoo even), nys, ny- lig, netop. juist (precies) just, netop. juk, Aag (et; —). Juli Juli. Juni, Juni. jurk, Barnekjole (en;—r) justitie, Justits (en; —). juweel, Juvel (en; —er). juwelier, Juvelerer (en; -)• ( kaai, 'Kaj. kaaiman, Alligator (en; -e). kaakbeen, kaeveben (et). kaap, Forbjaerg (et;—e). kaars, Lys (et; —). kaartspelen, spille Kort. kaas, Ost (en; —e). kaatsbal, Spillebold (en; -e). kaatsen, spille Bold. kabel, Kabeltov, Ankertov. kabelen, kagle. kdbeljauw, Kabliau (en; -er). kachel, Kakkelovn (en; -e). kaf, Avne (en; —r). kajuit, Kahyt (en; —er). kaken (haring), salte Sild ned. \kalf, Kalv (en; —e). kalfsgebraad, Kalvesteg (en). kalfsvleesch, Kalveköd. kalk, Kalk (en; —). kalkoen, Kalkun (Hane eller Höne.) kalkoengebraad, Kalkun- steg. \kam, Kam (en; —me); kameel, Kamel (en; — er). kamenier, Kammerjomfru. kamer, Stue (en; —r), Vaerolse (et; —r), Kam- mer (Kamret, Kamre). kameraad, Kammerat (en; —er). kamerheer, Kammerherre (en; —r). kammen, ksemme. (het) kamp, Lejr, Val- plads. \Tcamp, (strijd), Kamp (en; —e). kampen, stride, kaempe. \kan, Pot (en; —ter) Kande (en; —r). kanaal, Kanal (en; —er). kanarie, Kanariefugl (en; —e). [kandelaar, Kandelaber (en ;—bre). 'kaneel, Kanel (et). kaviaar, Kaviar (en). kazerne, Kaserne (en; — r). keel, Strube (en ;—r), Hals (en; —e). één keer, engang. tien keeren, ti gange. keerkring, Vendekreds (en; —e). keerzijde, Bagside (en;— -Okeffen,'gö, bjaeffe. kegelen, spille Kegler. kei, Flintesten (en; —). keizer, Kejser (en; —é). keizerin, Kejserinde (en; -r). keizerlijk, kejserlig. , keizerrijk, Kejserrige (et; -r). kelder, Kaelder (en; —e). kelk, Kalk (en; —e). kemelshaar, Kemelhaar (et). kenbaar, kendelig. kenmerk, karakteristiskt Tegn. kennen, kende. een kenner, en Kender (en; —e). kennis, Kundskab (en; —er). kerel, Karl (en ;—e). kerk, Kirke (en; —r). kerkelijk, kirkelig. kerker, Faengsel (et; — sier). kerkhof, Kirkegaard (en; —e). kerktoren, Kirketaarn (et; -)• kermen, sukke, jamre. kermis, Marked (et—er). kern, Kaerne (en; —r). kers, Kirsebaer (et; —). kersenboom, Kirsebaertrae (et; —er). kerspel, Kirkesogn (et; -e). kerstboom, Juletrae (et;— er). Kerstmis, Jul. met Kerstmis, til Julen. kervel, Körvel (en; —). ketel, Kedel (en; —dier). ketellapper, Kedeflikker. ketting, Kaede (en; —r). Laenke (en; —r). keuken, Kokken (et; -er). keukenmeid, Kokkepige (en; —r). keur, Vlag (et; —). keurig, fortraeffelig, ud- sögt, udvalgt. keurslijf, Korset (et; — ter). Snöreliv (et; —). keuvelen, snakke, pludre. kever, Bille (en; —r). kibbelen, traettes. kieken, Kylling (en;—er). kiel, Köl (en; —e). kies, Kindtand (en; — taender). kiesch, fin, nydelig, öm- findtlig. kies-college, Valgforsam- ling (en ;—er). kiespijn, Tandpine. kieswet, Valglov (en; — e). kiet, kvit. kieuwen, Gaeller. kievit, Vibe (en; —r). kiezen, vaelge. kikvorsen, Frö (en;—er). kil, kold, sval. kin, Hage (en; —r).' kina, Kina, Kinabark. kind, Barn (et; Börn). kinderachtig, barnagtig. kinderlijk, barnlig. kindermeid, Barnepige (en; —r). de kinderziekte, Börnekopperne. eene kinderziekte, en Bör- . nesygdom (en; —me). kindsch worden, gaa i Barndom. kindschheid, anden Barndom. kindsheid, Barndom. kindskind, Sönnesön, Dattersön (en; —er), Barnebarn (et; Börne- börn). kinkel, Tölper (en; —e), Klos (en; —er). kip, Höne (en; —r). kippenhok, Hönsehus (et; -e). kippig, kortsynet. kirren, kurrer. kist, Kiste (en; —r). doodkist, Ligkiste (en; —rh kisten, indlaegge f Kisten. kittelen, kildre. klaaglied, Klagesang (en; -e). klaar (gereed), faerdig. klaar (helder), klar, lys. op klaarlichten dag, ved höjlus Dag. klacht, Klage, Beklaget- se (en; —r). klad, Kladde (en); (vlak) Klat (en; —ter). kladboek, Kladdebog (en; —böger). kladden, klatte. klagen, klage, beklage sig. klandizie, Sögning (en); •Kunder (mrv.). klank, Lyd, Tone, Klang. klant, Kunde (en; —r). klap, Slag (et; —). klaplooper, Snyltegaest (en; —er). klappertanden, klapre. klarinet, Klarinet (en; — ter). klasse, Klasse (en; —r). klauteren, klattre. klauw, Klo (en; Klöer). klaver, Klöver (en; —). klaveren-aas, Klöveres (et). klavierspel, Klaverspil (et). kleed, Klaede (et; —r). kleeding, Klaedning (en; —er). kleefpleister, Haefteplas- ter (et; —tre). kleerkast, Klaedeskab (et; -e). kleermaker, Skraedder (en; —e). klei, Ler (et), Lerjord (en). klein, lille, liden, smaalig. het kleine, det smaa. kleinigheid, Smaating. kleinheid, Lidenhed. kleinkind, Barnebarn (et;| Börnebörn). kleinood, Klenodie (et; -0- klepel, Klokkeknevel (en;! —er). klerk, Skriver (en; —e). kleur, Farve (en; —r). j Kulör (en; —er). I kleven, klaebe (ved), haenge (ved). kleverig, klaebende. klimaat, Klimat (et;—er). klimmen, klyve. klimop, Vedbende (en; -r). . kling, Klinge (en ;—r). I klinken, klinge, lyde. [klip, Klippe (en; —r). kloek, stor. klok, Klokke (en; —r). [klokhuis, (van appelen, peren), Kaernehus (et; -e). klokkeluider, Klokkerin- ger (en; —e). klokken (als eene kip), klukke. klokkenist, Klokkespiller. klonter, Klump (en;—er). klonterig, klumpet. kloof, Spalte (en; —r). klooster, Kloster (et; — stre). klooven, klöve, spalte. klopper, Bankekölle (en; -r). klucht, Spas (en; —). kluifje, Gnaveben (en; -)• kluister, Kaede (en; —r). kluiven, gnave, nage. kluizenaar, Eremit (en; -ter), Eneboer (en; -e). kluwen (garen), Traad-, nögle (et; —r). knaap, Dreng (en; —e). knap, behaandig. een knap, Knaak (et; —). knecht, Svend (en; —e). kneden, aalte. kneep, Kneb (et; —). knellen, knibe. kneuzen, knuse. knevel, Knebelsbart (en; —er). knibbelen, tinge.~ knie, Knaa (et; —er). knielen, knaale. knikken, nikke. knipmes, Lommekniv (en; -e). knippen, klippe. knoeien, fuske. knoeier, Fusker (en;—e). knoflook, Hvidlög (et). knokkel, Knokkel (en; —kier). knol (aardvrucht), Roe (en; —r). knol (oud paard), Krikke (en; —r). knoop, Knap (en;—per). knoopen, knytte. knoopsgat, Knaphul (et; —Ier). knop, Knop (en; —per). knorren, knurre. knorren, (als varkens), grynte. knorren op iemand), skaande (paa En). knuppel, Kölle (en; —r). knijpen, knibe. koddig, lystig, pudsig. löjerlig. koe, Ko (en; Köer). koek, Kage (en; —r). koekenbakker, Konditor (en; —e). koekenpan, Stegepande (en; —r). koekoek, Gög (en; —e),: koel, kölig. koelbloedig, koldblodig. koelte, Kölighed, Köling; (en; —er). koen, dristig. koepel (dak), Kuppel (en; —pier). koepel (tuinhuis), Lyst- hus (et; —e). koerier, Kurer (en; —er), Ilbud (et; —). koers, (loop), Lob (et). koers (gangbaarheid), Gangbarhed, Kurs (en; -er). koest! tys! koesteren, forkaale. koets, Vogn (en; —). koetshuis Vognskur (et; -e). koetsier, Kusk (en; —e). Ikoffer, Koffert (en; —e). koffie, Kaffe (en; —). koffiehuis, Kaffehus (et; -e). I kogel, Kugle (en; —r). kok, Kok (en; —ke). koken, koge, syde. (pennen) koker, Penne- hus (et; —). kolenmijn, Stenkulsgrube (en; — r). (de)kolf, Kolbe (en; —r). kolibrie, (Kolibri (en; -er). koliek, Kolik (en). kolk, Svaelg (et; —), Hvirvel (en; —vier), Malström (en; —me). I kolom, Söle (en; —r), Pille (en; — r). [ kolonel, Oberst (en; | -er). koloniaal, kolonial. kolonie, Koloni (en; -er). kom (bekken), Baekken (en; —er), f kom (drinkkom), Kop (en; — per). komediant (man), Skuespiller (en; —e). I komediant (vrouw), Skuespillerinde (en; -O- de komedianten, Skue- spillerne. komedie, Teater (et; —tre); komedie (en; -r). komeet, Komet(en; —er). komen, komme. komfoor, Fyrfad (et; -e). komiek, komisk, lystig. komkommer, Agurke (en; -r). komma, komma (et; -er). kommandant, Kommandant (en; —er). kommandeeren, kommande re. kommandeur, Komman- • dör. (en; —er). kommensaal, Kostgaenger (en; —e). kommer, Sorg (en; —er). kommetje, Kop (en; — per). kommies, Tolder(en; -e). kompas, Kompas (et; — ser). kompleet, hel, fuldstaendig. komst, Komme (et; —). koning, Konge (en; —r). koningin, Dronning (en; —er). koninklijk, kongelig. koninkrijk, Kongerige (et; —r). kooi, Bur (et; —e). kookkunst, Kogekunst , (en). kool, Kaal (en; —). koolzwart, kulsort. te koop, til Köbs. til Salgs. koopen, köbe. kooper, Köber. koopman, Köbmand (en; —maand). koopprijs, Köbepris (en; -er). koopvaardijschip, Koffar- diskib (et; —e). koordedanser, Linedanser (en; —e). koordedanseres, Linedan- serindë (en; —r). koorn, Saed (en; —), Korn (et; —). koornbouw, Kornavl (en; -)• koorts, Feber (en; brer). koortsig, som foraarsager Feber; som har Feber. kop, Kop (en; —per). koper, Kobber (et; —). koperdraad, Messing- traad (en;—e). koperslager, Kobbersmed (en; —e). kopie, Kopie (en; —r), Afskrift (en; —er). kopiëeren, afskrive. koppig, egensindig. koralen, Koraller. korporaal, Korporal (en; —sr). korrel, Korn (et; -•). korst, Skorpe (en; —rj; wond—, Roe (en; —).v kort, kort. kort-ademig, stakaandet, I kortelings, nylig. kortelijk, kortelig. kortswijl, Spög, Skaemt. kortzichtig, kortsynet. kost, Kost (en). kostbaar, kostbar, dyre-1 bar. kasteloos, for intet. kostelijk, kostbar, kosteHg. kosten, Omkostninger. koster, Degn (en; —e). kosthuis, Pensionsanstalt (en; —er). koud, kold; ik ben, jeg; fryser. (de) koude, Kuld (en). kous, Strömpe (en; —BÊ kouseband, Strömpe- baand (et; —). kouten, snakke, pluddre. I kraag, Krave (en; —r). kraai, Krage (en; —r). kraaien, gale. kraakzindelijk a (iemand) saerdeles ren; (iets) i höj Grad rent. kraam, Bod (en; —er). in de kraam komen, gore Barsel, faa et Barn, blive forlöst. kraambed, Barselseng (en; —e). kraamvrouw, Barselkone, Barselkvinde. kraan, Hane (en; —r); (hef tuig), Kran (en; -er). kraanvogel, Trane (en; -r). krabbe, Krabbe (en; r) krabbel, Rift (en; —er). krabbelen, kradse, klöe kracht, Kraft (en; Kraefter). krachtdadig, kraftfuld. krachtig, staerk, tapper. krakeelen, traettes. kraken, knage, knaekke. kram, Krampe (en; —r). kramp, Krampe (en; —). krank, syg. krankheid, Sygdom (en; —me). krans, Krans (en; —e). krant, Avis (en; —er). kredit, Kredit (en; —), Tiltro (en; —). kreeft, Krebs (en; —). krenken, kraenke. krentenbrood, Korende- bröd (et; —). kreukelen, krölle, fori krölle. kreupel, halt. kreupelhout, Krat (et; -)• krib, Krybbe (en; —r). kribbig, khurvorn, vranten. krimpen, löbe ind. kring, Kreds (en; —e). krip, Krep (et; —). kristal, Krystal (en; — Ier). kroeg, Kro (en; —er). Vaertshus (et; —e). (de) kroes, lille Baeger. kroezig, kruset, kröllet. krokodil, Krokodille* (en; -r). krom, krum, böjet. kronen, krone, bekrandse. kroniek, Krönike (en; —r)- kroning, Kroning (en; —er). kronkel, falsk Drejning.' kroon, Krone, Krans. kroon, (geldstuk), Krone (en; —r). kroonprins, Kronprins (en; —er). kroost, Börn. kroot, Rödbede (en;—r), Runkelroe (en; —r). krop (van een vogel), Fu- glekro. kropsalade, Hovedsalat. een krot, Sti (en; —er). kruid, Urt (en; —er). kruiden, krydre. kruidenier, Urtekraemmer (en; —e). kruidnagel, Nellike (en; —r). kruier, Drager (en; —e), Bybud (et;—). (het) kruim, Krumme (en). een kruimel, Krumme (en; —r). kruipen, krybe. kruis, Kors (et; —). kruisbes, Stikkelsbaer (et; kruiselings, overkors. kruit, Krudt (et; —). kruithoorn, Krudthorn (et; —). kruizemunt, Krusemynte (en; — r) kruk, Krykke (en; —r). krul, Haarlok (en; — ker). krijg, Krig (en; —e). krijgen, faa. krijgshaftig, krigersk, stridbar. krijgskunde, Krigskunst (en). krijgslist, Krigslist (en; i krijgsman, Kngsmand (en; —maend). krijgsraad, Krigsraad (et; —er). krijgszuchtig, krigersk. krijschen, skrige, raabe, I hyle. krijt, Kridt (et; —). krijten, graede. kubiek, kubik. kuch, tör Hoste (en;—). kuchen, hoste. kudde, Hjord (en; —e). kuieren, spadsere. kuif, Dusk (en; —e), Top (en; — pe). kuiken, Kylling (en; —er). kuil, Grube, Hule, Kule (en; —r). kuiper, Bödker (en; —e). kuisch, kydsk. ■ kuit, (van 't been), Laeg (et; —ge). kuit, (van visch), Mg (et; —). kunde, Laerdom, Kunds-j kaber. kundig, underrettet, un- I dervist. kunne, Kön. (et; —). kunnen, kunde, formaa, maegte. kunst, Kunst (en; —er). Talent (et; —er). kunstenaar, Kunstner (en; —e). kunstenmaker, Gögler (en; —e), Markskriger (en; —e). kunstig, kunstig. kunstje, kunststykke (et; —r). kunstrijder, Kunstberider (en; —e). kunstschilder, Kunstmaler (en; —e). kunstwoord, Kunstudtryk (et; -). kurassier, Kyrasser (en; —er). kurk, Kork, Prop. kurketrekker, Proptaek- ker (en; —e). kus, Kys (et; —). kussen, kysse. (een) kussen, Pude (en; -r). kust, Kyst (en; —er). kwaad, ilde, ond. (het) kwaad, det Onde. kwaaddenkend, mistaenkelig. kwaaddoen, göre (nogen) Fortraed. kwaadheid, Vrede (en; -)• kwaadschiks, tvungen. kwaadspreken, tale ondt om en. kwaal, Lidelse (en; —r). kwaken, kagle, sladdre, pludre, kvaekke. ' kwaker, Kvaeker (en; —e). kwalijknemen, tage ilde op. kwalijkriekend ,ilde lug- tende.. kwartaal, Fjerdingaar, Kvartal (et; —er). kwartier, Kvarter (et;—). kwast (in hout), Knast (en; —er). kwast (verfkwast) Börste (en; —r). kwast, (kwibus) Nar (en; —re). kweeken, avle. kwelling, Kval, Pine, Kummer. kwets, Sveske (en; —r). kwetsbaar, saarelig. kwetsen, saare ,beskade. kwetsend, anstödelig. kwetsuur, Saar (et; —e); Fornaermelse (en —r). kwikstaartje, Vipstjert (en; —e). kwinkslag, Vittighed (en; .—er), vittigt Indfald. kwispelstaarten, svandse, logre. kwistig, ödsel. -| kwijlen, savle, fraade, spytte. kwijnen, hentseres. kwijt zijn of raken, blive af med noget. kwijten (geldschuld), be- tale, afbetale, befri. zich kwijten van, udrette, skille sig ved. buiten kijf, uomtviste- lig. te kijk, til Skue. kijken, se, betragte. kijven, kives, stride, traettes. laadje, Skuffe (en; —r). laadstok, Ladestok (en; —ke). laag, lavt. (eene) laag, et Lag. naar de laagte, nede, ne- dentil, neden for. laakbaar, letfaerdig. laan, Gang (en; —e), Alle (en; —r). laars, Stövle (en; —r). laarzentrekker, Stöyle- knaegt (en; —er). laat, sildigt, silde. hoe laat is het? hvad er Klokken? •laatste, sidste. laboreeren aan, lide ved. labyrint, Labyrint (en; -e). lach, Latter. lachen, le. goed lachen hebben, have godt ved at le. ladder, Stige (en; —r). ,3 lade, Skuffe (en; —r). laden, lade, laesse. laf, fejg. lafheid, Fejghed. I het Lagerhuis, Underhu- set. Folketing. lak, Lak (en; —). lakmoes Lakmus (en;—). lakei, Lakej (en; —er), i laken, laste, dadle, be- [ brejde. laken, (kleedingstof), Klaede. laken (op bed), Lagen "(et; —er). ■ lam, lam. (een) lam, Lam (et; —). lambrizeering, Panelvaerk, Vaeggebeklaédning. lamp, Lamp (en; —r). lampetkan, Vandkande (en; —r) . lampetkom, Vandfad (et; r lampion, kulörte Lampe. lamsvleesch, Lammeköd | (et). Ilancet, Lancet (en;—ter), te land, til Lands. \ landbewoner, Landboer (en; —e). landbouw, Agerdyrkning, Jordbrug, Landvaesen. I landbouwer, Jordbruger. landelijk, landlig. I landen, lande, gaa i Land. I landgenoot, (man), Landsmand; (vrouw) Landsmandinde. landgenooten, (m.) Lands maand, (vr.) Lan.ds- mandinder. I landheer, Ejer (en; —e). I landhuur, Forpagtnings- afgift, Leje (en; —). i landingsplaats, Udskib- ningsplads, Landings- sted (et; —er). | landkaart, Landkort (et; | landlooper,. Landlöber (en; —e). Landstrygen (en; —e). I landman, Landmand (en; —maand), f landschapschilder, Land- skabsmaler (en; —e). landsman, Landsmand (en; —maand). [ landstreek, (Egn (en; — e), Landskab (et;—er). \landverhuizer, Udvandrer (en; —e). landverhuizing, Udvan- dring. landvoogd, Landfogd, Statholder. landweer, Milits, Mand- skab. lang, lang. langdradig, kedsomme, Hg- langs, langs ad, langs med. langwerpig, aflang. langzaam, langsom, sen. langzamerhand, lidt efter lidt, efterhaanden. lankmoedig, naadig, mild. lans, Lanse (en; —r). lansier, Lansedrager, Landsener (en; —e). lantaarn, Lygte (en;—r). Gadelygte. lantaarnopsteker, Lygtetasnder. lantaarnpaal, Lygtepaal (en; —e). lap, Lap (en; —per), Klud (en; —e;) dronken-, Drukkenbolt (en; —e). lappen, lappe, udbedre. lardeeren, spaakke. larie, Spög, Skjemt, Löjer. lasch, Sammenföjning (en). lasschen, sammenföje. U laster, Bagtalelse, (en;— er), Paadutning (en;!/ —er). lasteraar, Bagtaler (en; / —e). lasteren, vanaere; bagtale. / lastig, besvaerlig. lastig vallen, ulejlige. J lat, Laegte (en; —r). latafel, Kommode, Drag- i kiste. laten, lade göre; lade vsere. lating, Aareladning (en; -er). latijn, Latin. latijnsch, latinsk. laurierboom, Laurbaertrae (et; —er). lauw, lunken; ligegyldig. lauweren, krone, bekranse. , lavement, Klyster (et; — er). lavendel, Lavendel (en; dier). lawaai, Larm, Stöj, Bulder. laxeeren, afföre. laxeermiddel, Afförmiddel (et; —dier). lector, Lector, Professor (en). lectuur, Laesning. [ledikant, Sengested (et; ? —er). leder, Skind, Laeder (et; ->• ledig, torn; ledig; örkes- J lös. ledigen, tömme, udtömme. lediggang, Lediggang (en; —). ■ leedj Sorg, Bekymring, Lidelse. leedwezen, Fortrydelse, Anger, Sorg, Bedrö; velse. leefregel, Diaet (en; —), Leveregel (en; —er). leeftijd, Levetid (en). E leefwijze, Levemaade (en; -r). ;. leeg, Zie ledig. - leegte, tomt Rum, Tomhed. - leek, Laegdsmand (en; — maend. leehjk, haeslig, fael, styg.'| leelijkheid, Haeslighed [- (en) Faelhed. leem, Ler (et; —), Lerjord (en; —). t\ leemte, Fejl (en;—), Mangel (en; —gier). >r leenen van, laane fra, laane af; tage paa Borg. leenen aan, laane, udlaane. ; leening, Laan (et; —). ■ leep, listig, polisk, snedig. leer, (leerstuk) Laere (en; —). Laer domme (en; -)• leer (ladder), Stige (en; -r). leer (leder), Laeder, Skind. : leeraar, (predikant), Praest (en; —er). \ leeraar (ondefwijzer), Laerer (en; —e). leeren van, laere af. [ leeren aan, laere, under- vise, underrette. [leerling, (scholier), Elev (en;—er), Laerling (en; -er). | leerling (die een vak leert) Laerling (en;—er), Laeredreng (en; —e). (leerlooier, Garver (en ;— e). i leesbaar, laeselig. [leest (schoenleest), Laest (en; —e). i leeuw, Löve (en; —r). tleeuwerik, Lasrke(en;—r). Èleeuwin, Lövinde(en;—r). I legaat, Legat (et; —er). Ileger, Krigshaer (en;—e), Armee (et; —r). (van wilde dieren) Leje (et; -r). leggen, laegge, saette. eieren leggen, laegge Azg. aan den dag leggen, laegge for Dagen. legioen, Legion (en;—er). lei, Skifersten (en; —). eene lei, Tavle (en; —r). leiddraad, Vejleder (en; -)• leidekker, Tagtaekker (en; -e). leider, Förer, (en; —e), Anförer (en; —e). ' leiding, Ledelse (en; —). leidsman, Förer (en;—e). leidsvrouw, Förerske (en;, -r). lekkage, Aflöb (et). lekken, dryppe. lekker, laekker, delikat, velsmagende. lekkernij, Laekkeri (et; -er). lelie, Lilie (en; —r). lende, Laend (en; —er); lengen, blive laengere. lengte, Laengde (en;—r). in de lengte, paa langs. lenig, smidig, böjelig. lenigen, formilde, mildne. ' lens, torn. lente, Foraar (et; —); Vaar (en; —). lepel, Ske (en; —r). lepelkost, Maelkemad. les, Undervisningstime (et; —f). lessen geven, give Timer. lesschen, stille, standse. lessenaar, Puit (en; —e). letsel, Skade (en; —r). letten op, give Agt paa. letter, Bogstav (et;—er;. letterkunde, Literatur (en; —er). letterkundig'g, literaer. letterkundige, Literat (en; -er). letterlijk, bogstavelig. leugen, Lögn (en; —e). leugenaar, Lögner (en; -e). leugenaarster, Lögnerske (en; —r). leugenachtig, lögnagtig.v leunen op, stötte sig til, laene sig til. leuning (van de trap) Ge- laender (et; —e), (van een stoel), Rygstöd (et; -e). leuningstoel, Laenestol (en; —e). te leur stellen, skuffe. leven, leve. het leven, Li vet; (geraas) Larm (en; —), Stöj (en; —). levend, levende. levendig, levende, livlig, livfuld, munter. levendmakend, stöjende. I levensbeschrijving, Lev- netsbeskrivelse. lever, Lever (en; —e). leverancier, Leverandör (en; —er). leverantie, Levering (en;i| -er). lezen, laese. lezenswaardig, laesevaerd. Krop (en;—pe) lichaam, \ Legeme (et;~r) ' Liv (et; —). lichamelijk, legemlig. licht (niet zwaar), let. licht (niet donker), lys. licht (bet), Lys (et; —). aan 't licht komen, komme, for Dagen. lichtelijk, lettelig, uden Möje. lichtgeloovig, lettroende.> lichtkroon, Lysekrone (en; —r). lichtmis, Sviregast (en -er). Maria Lichtmis, Manae, Renselsesdag. lichtzinnig, letsindig. i lid, Lem (—et; —mer). lidmaatschap, Medlem af et Selskab. lied, Sang (en; —e), Vise (en; —r). lief, kaar, dej lig, nydelig. ; liefde, Kaerlighed (en;—). Elskov (en; —). liefelijk, behagelig, yndig. I liegen, lyve. lierdicht, Lyriskt Digt (et; —e). lies, Lyske (en; —r). [ liesbreuk, Lyskebrok (en; i lieve, kaere. 1 lieveling, Yndlingsbarn (et; —börn), Kaeledaeg- ge. ji liever, snarere, hellere. [ Uflafje, Slikkeri (et; — er). f liggen, Iigge. f op sterven liggen, ligge for Döden. t ligging, Beliggenhed, Stilling. likdoorn, Ligtorn (en; —e). , likeur, Likör (en; —er), i likke, slikke. {limonade, Limonade (en; —r). i lindenbloesem, Linde- blomst. [lindeboom, Lind (en; — e), Lindetrae (et;—er), i llinial, Linial (en; —er). 1 51 linie, Linie (en; —r). linie-schip, Linieskib (et; —e). . linieeren, liniere. linker, venstre. . links, paa venstre Haand. linnen, Laerred (et;—er), Linned (et; —). linzen, Lindser. linzenmeel, Lindsemel (et; —). lippen, Laeber. lispelen, smaamumle, laesbe. lispen, smaasnakke. list, List (en —). listig, listig. livrei, Liberi (et; —er). de loef iemand afsteken, tage Luven fra en. loeien (van dieren), brö'e. loeien (van den wind), hyle. loensch, skelöjet, skelende. loeren op, lure paa/ te loever, til luvart. lof, Ros (en; —), Lovtale (en; —r). loffelijk, rosvaardig. log, tung, plump, klosset. loge, Loge (en; —r). logeeren, logere, bo. logeergast, Logerende. logeerkamer, Gaestestue. logement, Hotel. logies, Bolig, Logis. logisch, logisk. lok, Haarlok (en;—ker). lokaal, Lokal. (een) lokaal, Lokale (et; —r). lok-aas, Lokkemad (en; lokken, lokke, vinde, til- t T36rC rCC lol, Glaede, Lyst, Fornöielse. lollig, morende, morsom. lombard, Laanekontor (et; —er). lommer, Skygge (en;—r). lommerrijk, skyggefuld. lomp, tyk, grov, plump. lompen, Pjalter. long, Lunge (en; —r). lont, Lunte (en; —r). lont ruiken, lugte Lunten loochenen, neegte, for- naegte. loochening, Fornaegtelse. lood, Bly; (et; —). een Zoorf (gewicht), Deka gram, Lod (et; —). loodglid, Blyglands (en loods (schuur), Skur, Vognskur (et; —e). 'loods (scheepsloods), Lods (en; —er). ■loodwit, Blyhvidt (et). loof, Grönt, Grönning (en; —er). loofhuttenfeest, Lövhytte- fest (en; —er). loog, Lud, Undludning. looier, Garver (en; — e). I looierij, Garven (et;—er).I look, Log (et), Svibel (en; —bier). loom, tung, plump. I \loon, Lön (en; —), Sold> (en; —). \loop, Löb (et; —). loopen, löbe. loopgraaf, Löbegrav (en;; —e). loopjongen, Bydreng (en;. —e). te loor gaan, tabes, komme bort, forsvinde. loos (sluw) listig, snedig,; . loos, (ledig), torn, blottet. loot, Kvist (en;—e). loodje, Lod (en; —der). Seddel (en; Sedler). loovertje, Flitter (en;—). - lor, Pjalt (en; —er). lorkeboom, Lserketrae (e$ ; —er). los, lös, vaklende; sat 1 Frihed. losbandig, liderlig. losbarsten, bryde ud, bry* I de lös. " loslaten, give slip paa. lostornen, opspraette. lot, Skaebne (en;—r), Til- skikkelse (en), Del (en; —e). loteling, Rekrut (en; — er). loterij, (kansspel), Lotteri (et; —er). 'loterij (het loten), Lod- traekning (en). louter, rent, lutter, idel. lucht, Luft, (en; —). luchtreiziger, Luftskipper (en; —e). luchtstreek, Egn (en; ; —e), jordströg (et; —). lucifer, Taendstik (en; — ker). lui, doven, lad, dorsk. luid, höj, lydelig. luidruchtig, stöjende. luier, Ble (en; —er). luieren, dovne. luifel, Skaermtag (et;—e). luik, Faldluge (en; —r). luilekkerland, Slaraffen- land (et). luim, Lune (et; —r). luimig, pudsig, Iatterlig. luipaard, Leopard (en; -er). .luis, Lus (en; —). luister, Skin, Glands (en). luisteren, höre (til), lytte. luitenant, Löjtnant (en; -er). lukken, lykkes, opnaa sin Hensigt. lummel, Tölper (en;—e). lus, Lidse (en; —r). lust, Lyst (en; —). lusteloos, mat, nedslagen. lusten, holde af, behage, finde Behag i. lusthof, Lysthave (en; —r). lustig, lystig, glad, frydefuld. lutersch, lutersk. lijdelijk, lidende. lijden, lide, udstaa, taaie. lijder, > Patiënt (en; lij der es, ) —er). lijdzaam, taalmodig, lidende. lijf, zie lichaam. lijfje, Livstykke (et;—r). lijfrente, Livrente (en; -r). lijfsdwang, Livstvang (en;—). lijfsgevaar, Livsfare (en; -r). lijfstraffelijkwetboek, Straffelovbog (en; —böger). lijfwacht, Livvagt (en; -er). lijk, Lig (et; —). lijkdienst, Ligtjèneste (en; —r). lijken (schijnen), synes. lijken, (aanstaan), staa an. lijkkleed, Liglagen (et; -er). lijkstoet, Ligfölge (en; -r). lijkwagen, Ligvogn (en; -e). lijkzang, Ligsang (en; -e). lijm, Lim (en of et; —). lijmen, lime. lijn, Line (en; —r). lijnzaad, Hörfrö (et). lijst, Register (et; —stre) ;i Ramme (en; —r), Indfatning (en; —er). lijster, Kramsfugl (en; -e). lijvig, tyk. maag, Mave (en; —r). maagbitter, Mavedraaber, Mavestyrkning, Elik- sir (en). maagpijn, Mavepine (en; -r>- maagd, Jomfru (en; —er). maagdelijk, jomfruelig, maaien, me je. maaier, Mejer (en; —e). 'maaiers, Höstfolk (et; -)• maalloon, Arbejdslön (en; —). maalsel, Vaerk, Arbejde. maal, zie: maaltijd, driemaal, tre gange. maaltijd, Maaltid (et; —er). maan, Maane, (en; — r). maanbrief, Rykkerbrev (et; —e). maand, Maaned (en; -er). Maandag, Mandag, (en,* -e). maandelijks(ch), maa- ■ nedlid. maandgeld, Maanedspen- maanlicht, Maaneskin (et; —). maar, men, dog. wist ik maar, gid jeg blot vidste det! Maart, Marts (en; —). I Maartsche buien, Marts- byer. maat (om te meten), Maal (et; —). maat (kameraad), Kam- merat (en; —er). de maatschappij, Selska^ bet. eene maatschappij, et Selskab. maatstaf, Maalestok, Maadehold, Forhold- regel. machinaal, med maskine. machine,- Maskine (en; -r). machinist, Maskinmester (en; —e). macht, Magt (en; —). machteloos, afmaegtig, uformuende. machtig, maegtig. machtigen, give Fuld- magt, berettige. machtiging, Fuldmagt (en; -). maconiek, frimurerisk. made, Madike (en; —r). madeliefje, Gaaseblomme (en; —r). magazijn, Magasin (et; —er), Pakhus (et; -e). mager, mager. magneet, Magnet (en; —er). magnetisch, magnetisk. magnetiseer en, magneti-| sere. magnetiseur, Magnetisör (en; —er). magnetisme, Magnetisme (en; —). I N. Mahomedaan, Mahome- daner. mahonie, Mahogni (et). maïs, Majs. majesteit, Majestaet (en; -er). majoor, Major (en;—er). mak, tam, husvant. makelaar, Maegler (en; -e). makelarij, Maegler-embede (et; —r). makelij, Forfaedigelse (en). maken, göre. hoe maakt het uw vader? hvorledes har din Fader det? makker, Kammerat (en; -er). makreel, Makrel (en; , -er). mal, gal, naragtig, daarlig, dum, taabelig. malen (in een molen), male. malsch, blöd, mör, mild. mama, Mama (en). man (mensch), Mand (en; —Masnd). man (echtgenoot), /Egte- mand (en; —maend). manchette, Mansket (en; —ter). mand, Kurv (en; —e). 9 manege, Rideskole (en; -r). manen, mane. manen, (van paarde of leeuw), Manker. mangelen, rulle, mangle. manier, Maner, Maade. mank gaan, halte, hinke. mankement, Fejl (en;—). mannelijk, mandlig. manshemd, Skjorte (en; -r). mantel, Kaabe (en; —r), Kappe (en; —r). manufacturen, Manufak- turvarer. manufactuur-winkel, ma- nufakturmagasin (et; -er). marcheeren, marchere. marine, Sövaesen (et), Marine (en; —r). marionetten-spel, Mario- net-teater (et; —tre). markies, Markis. markiezin, Markisinde. markt, Torv (et; —e). marktdag, Markedsdag (en; —e). marktplaats, Torveplads (en; —er). marmer, Marmor (et; —). marmot, Murmeldyr (et; -)• marokijn, Safianlaeder '(et;-). mars, Maers (et; —). marsch, March (en;—er). marszeil, Maerssejl (et; martelaar, Martyr (en; —er). martelen, pine, göre til Martyr. marteling, Marter (en; —). Pine (en; —r). masker, Maske (en; —r). maskerade, Maskerade (en; —r). mast, Mast (en; —er). mastkorf, Mastkurv (en; -e). mat, (loom, enz), mat mat, (vloermat), Maatte (en; — r). matig, maadeholden, moderat. matigheid, Maadeholden- hed (en; —). matras, Matras (en; —ser). matroos, Matros (en; -er). matten, flette en Maatte. mauwen, miave. mazelen, Alaeslinger. medebrengen, bringe med, medföre. mededeeling, Meddelelse (en; —r). mededingen naar, kappes. medelijden, Medlidenhed, Medynk. medeplichtige, Medskyl- dig (en; —e). 'medewerker, Medarbejder (en; —e). medicament, Laeggemid- del (et; —dier). medicineeren, tage Medi\ cin, medicinere. 1 meedoogenloos, ubarm- hjertig, ubönhörlig. meekrap, Krap (en; —). meel, Mei (et; —). meeldauw, Meldug (en; 'Mi meenen, mene. meening, Mening (en; —er). meer, mer. het meer, Sö (en; —er), Indsö. meerderjarig, myndig. mees, Musvit (en; —er). meest, (det) meste. meester, Mester (en; —e). Mei, Maj (en; —). meid, Tjenestepige (en; -r). meineed, Mened (en; —er). meisje, Pige (en; —r), Mö (en; -—er); klein, Pigebarn (et; —born). melankoliek, tungsindig. melding, Omtale, Meldning. melk, Maelk (en; —). melken, malke. melker, Malker (en; —). melkster, Malkepige (en; —r). melodie, Melodi (en; -er). meloen, Melon (en; —er). men, man. menig, megen. menigte, Maengde (en; -r). menigmaal, ofte. menigvuldig, hyppig. mensch, Menneske (et; -r). menschdom, Menneske- slaegt (en; —er). menschelijk, menneskelig. menschen, Mennesker. merel, Solsort (en; —er). merg, Marv (en; —). merk, Maerke (et; —r). merkbaar, fattelig, maer- kelig. merkwaardig, maerkvaerdig. merrie, Hoppe (en; —r). mes, Kniv (en; —e). met, med. metaal, Metal (et; — Ier). methode, Laeremaade, Metode. metselaar, Murer (en; -e). mettertijd, med Tiden, i sin Tid. meubelen, Möbler. middag, Middag (en; -e). middagmaal, Middags- mad (en; —). een middel, Middel (et; —dier). door middel van, ved, Hjaelp af. middeleeuwen, Mlddelal- der (en; —). middelmatig, middelmaa- dig. midden, Midte (en; —). midden in, midt i. middernacht, Midnat (en; —naetter). mier, myre (en; —r). mikken op, sigte paa. . mild(dadig), gavmild. militair, Soldat (en; -er). millioen, Million (en; -er). milt, Milt, (en; —). eene min, Arame (en; -r). minder, mindre. minister, Minister (en; —tre). ministerie, Ministerium (et; —sterier). minnaar, Elsker (en; -e). minnares, Elskerinde (en; —r). minst, mindst. ten minste, i det mindste. minuut, Minut (et of en; -er). mirteboom, Myrte (en; -O- de Mis, messe (en; —r). misdaad, Forbrydelse (en; —r). misdadig, strafskyldig, forbrydersk. misdadiger, Forbryder (en; —e). mispel, Mispel (en; —pier). misschien, maaske. misselijk, vaemmelig, ube- haglig. mist, Taage (en; —r). mistig, taaget, taagefuld. mits, dersom, saafremt, i Fald. modder, Skarn (et; —), Dynd (et; —). modderig, dyndet, mud- ret. mode, Mode (en; —r). morf/sfe,Modehandlerinde. moed, Mod (et; —). moede, traet; ked af. moeder, Moder (en; Mödre). moederlijk, moderlig. moedig, modig. moedertaal, Modersmaal (et). moeilijk, besvaerlig, vanskelig. moeielijkheid, Vanskelighed, Besvasrlighed. moeite, Möje, Umage (en; -)■ moeras, Morads, (et; er-), Mose (en; —r). moerassig, moradsig. sumpig. moes, Gröd (en; —). eene mof, Muffe (en; —r). mogelijk, mulig, maaske. mogelijkheid, Mulighed (en; —er). mogen, turde . mogendheid, Magt (en; -er). mol, Muldvarp (en;—er). molen, Mölle (en; —r). molenaar, Möller (en; -e). mompelen, mumle, brumme. monarch, Monark (en; -er). monarchaal, monarkisk. monarchie, Monarki (et; -er). mond, Mund (en; —e). mondeling, mundtlig. monnik, Munk (en; —e). monopolie, Monopol (et; -er). monster, Uhyre (et; —r). monsteren, mönstre. monteering, Uniform (en; -er). mooi, smuk, skön. moor, Morian (en; —er). moord, Mord (et; —), Drab (et; —). moordenaar, Morder (en; -e). moordenares, Morderske (en; —r). moot, Skive (en; —r). morgen, i Morgen. morgenrood, Morgenröde (en). de morgen, Morgenen. heden morgen, i Morges morgenochtend, i Mor- gentidlig. morgenstond, Morgen- stund (en; —). morsig, smudsig, uren. mortier, Morter (en; —e). mosselen, Muslinger. most, Most (en). mosterd, Sennep (en;—). mot, Möl (et; —). mottig, koparret. mout, Malt (en; —). mouw, Azrme (et; —r). mud, Hektoliter (en). muf, muggen. mug, Myg (en; —). muil, (bek), Mule (en; —r), (halve schoen) Toffel (en; Töfler). muilband, Mundkurv (en; -e). muil-ezel, Mulaesel (et; —aesler). muis, Mus (en; —). muiter, Möjter (en; —e). mummelen, mumle. mummie, Mumie (en; -r). munt (plant), Mynte (en; -r). munt (geld), Mönt (en; -er). munten, mönte. muntstuk, möntstykke (et; —r). murmelen, surre, suse, risle. murw, mör, blöd. musch, Spurv (en; —e). muséum, Museum (et; —seer). musicus, Misiker (en; -e). muskus, Moskus (en;—). muts, Hue (en; —r) Kasket (en; —ter). muur, Mur (en; —e). muurbloem, Gyldenlak (en; —ker). muziek, Musik (en; —). muzikaal, muzikalsk. muzikant, Musikant (en; —er). mij, mig. mijden, undvige. mijl, Mil (en; —e). mijmeren, gruble, pönse paa. mijn, min, mit. eene mijn, Mine (en; —r). mijnheer, min Herre. mijnwerker, Bjaergmand (en; —maand). mijt, (wormpje in kaas), Mide (en; —r); (houtstapel) Banke (en; ' -O- mijter, Bispehue (en; -r). na, efter. na eenigen tijd, om nogen Tid, efter nogen Tid. naad, Söm (en; —me). naaien, sy. naaister, Syerske (en; —r), Syjomfru (en; —er). naakt, nögen. naald, Synaal (en; —e). naaldenkoker, Naalehus (et; -e). naam, Navn (et; —e). in naam van, i den s Navn. naapen, efterabe. naar, (naartoe), til, hen til. zeer naar, elendig, ynkelih, ussel. naast, ved siden af. naaste, naaste. onze naasten, vore Naaste. nabootsen, efterligne. nabootsing, Efterlignelse (en; —r). naburig, naar, neerliggende, tilstödende. naburigheid, Naarhed (en), Naboskab (et). nabuur, Nabo (en; —er). nabij, naar, naarved. nabijheid, Naarhed (en; -)■ nacht, Nat (en; Naatter). 's nachts, om Natten. nachtegaal, Nattergal (en; —er). nachtelijk, natlig. nachtevening, Jaavndögn (et; -). nachtpot, Natpotte (en; -r). nadat, efter at. nadeel, Skade (en; —r). nadeelig, skadelig. nadenken, eftertaanke, overveje. nader, en anden Gang, naarmere. naderen, naarme sig. naderhand, efterhaanden. nadrukkelijk, udtrykkelig. nagedachte, Overvejelse (en). nagel, Negl. (en; —e). nagenoeg, naasten, omtrent. nagerecht, Dessert (en). nageslacht, Efterslaagt (en; —er), Elterverden (en; —er) . najaar, Efteraar (et; —). naklucht, Farce (en; —r). nakomelingschap, Efterslaagt (en; —er). nalatenschap, Efterladen- skab (et; —er). nalatig, sködeslös. nalatigheid, Sködeslös- hed, Efterladenhed, Forsömmelse. namaaksel, Eftergörelse (en; —r). nameloos, usigelig. namelijk, nemlig. namiddag, Eftermiddag (en; —e). 's namiddags, om Efter-1 middagen. dezen namiddag, i Efter-1 middag. nar, Nar (en; —re). nat, fugtig, vaad. natie, Nation (en; —er). nationaal, national. nationaliteit, Nationalitet (en; —er). natuur, Natur (en). natuurlijk, naturlig. nauw, snaever. nauwelijks, naeppe. nauwelijks of, naeppe fö- rend. navel, Navle (en; —r). navolgen, efterligne. navolgenswaardig, efter- ligneselsvaerdig. naweeën, Efterveer. neb, Naeb (et; —e). neder, ned, nedentil, ne- denfor. nederig, ydmyg. z. nederleggen, laegge sig. neef, Söskendebarn (et; — börn); Brodersön, Söstersön, Faetter (en; -e). neen, nej. negen, ni. negende, niende. negentien, nitten. negentig, halvfemsinds- tyve, (halvfems), niti. neger, Neger (en; —gre). negerin, Negerinde (en; -r). neigen, helde til, lakke. nek, Nakke (en; —r). nemen, tage. nergens, intet steds. nering, Handel, Haand- tering, Naering. ^ Ji nest, Rede (en; —r). nestelen, bygge Rede. zich ergens nestelen, ned- saette sig paa et Sted. nesterij, Smaating (en; -)• net, ren, net, klar, glat. een net, Net (et; —). netel, nelde (en; —r). netjes, net, paent, vel klaedt. neus, Naese (en; —r). neutraal, neutral. nevel, Taage (en; —r). nicht, Soskendebafn (et; —börn), Broderdatter, Sösterdatter. niemand, ingen. niemand dan, ingen anden end. niemendal, intet, ikke noget. nier, Nyre, (en; —r); Ny- restykke. niet, ikke. niets, intet; niets dan, in-| tet uden. nieuw, ny; opnieuw, paa ny. nieuwjaar, Nytaar (et). nieuw erwetsch, moderne. nieuwigheid, Nyhed (en; •—er). nieuws, Nyhed (en;—er). nieuwsgierig, nysgerrig. niezen, nyse. nimf, Nymfe (en; —r). nimmer, aldrig, ingensinde. noch,... noch, hverken... eller. nochtans, dog, ikke destomindre, alligevel. noemen, kalde. nog, endnu, endog. nommer, Nummer (et; -e). nood, Nöd (en; —). ingeval van nood, i Nödsfald. noodlijdende, nödlidende. eene non, Nonne (en; -r). noodeloos, unyttig; for- gaeves. noodig, nödvendig. noodig hebben, behöve, traerige til. noodwendig { nödvendig noodzakelijk,) ° uundgaaelig. nooit, aldrig, ingenlunde. noordelijk, (gericht) nord- lig, (liggend) nordisk. het noorden, Nord (en; -)• noordenwind, Nordenvind (en; —e). noot, Nöd (en; —der). notaris, Notarius (en; —rier). notenkraker, Nöddeknaek- ker (en; —e). novelle, Novelle (en; -r). November, November (en; —). nu, nu, for naervaerende Tid. nuchter, aedru. nuk, Nykke (en; ■—r). nul, nul (et; —Ier). nut, Nytte (en; —). nuttig, nyttig, gavnlig. nuttigen, tage til sig. [nijd, Avind (en; —). nijdig, vred. nijlpaard, Nilhest (en; -e). nijpen, knibe. nijverheid, Kunstflid (en; —), Industri (en; —er). o, aa; oja! aa jol oase, Oase (en; —r). oceaan, Ocean, (et;—er). och! o! ak! ochtend, Morgen (en; -er). October, Oktober (en; -). octrooi, Oktroj (en). oefening, övelse (en; —r). oester, östers (en; —). oever, Bred (en; —der). of, eller, om. offer, Offer (et; —re), Opoffrelse (en). offerte, Tilbud, (et; —). officier, officer (en; -er). ofschoon, endsköndt. oker, Oker (en; —). okkernoot, Valnöd (en; —nödder). okshoofd, Okshoved (et; -er). olie, Olie (en; —r). Oliesel ('t laatste), sidste Olie. olifant, Elefant (en; -er). olmboom, Elmetrae (et; -er). Olive (en; —r). olijfboom, Oliventraa (et; -er). om, for, for at. om dezen tijd, ved denne Tid. omdat, fordi, fordi at. omelet, Omelet (en; —ter). omkoopen, bestikke. omkijken, vende sig om. omliggend, omliggende. onnibus, Omnibus (en; —ser). omroeper, Udraaber (en; -e). omschrijving, Fortegnelse (en; —r). omslaan, kuldkaste. omstanders, tilstedevae- rende. omstandig, omstaendelig. omstandigheid, Omstaen- dighed (en; —er). omstreken, Omegn (en; -e). omtrek, Omkreds (en; -e). omtrent, omtrent, henved, naasten. omvang, Omkreds (en; -e). omver, omkuld. omverwerpen, kaste omkuld. omweg, Omvej (en; —e). omwenteling, Omvaeltning (en; —er). omwroeten, rode op, gra- ve ud. omzet, Salg (et; —). omzichtig, agtsom, for- sigtig. omzwerven, vanke om, flakke om. onaangenaam, ubehage- Hg. onachtzaam, uopmaerksom. onafhankelijk, uafhaengig. onafscheidelijk, uadskillig onbaatzuchtig, uegennyt«g. onbarmhartig, ubarmhjer«g. onbedachtzaam, ubeiaenkN som. onbedremmeld, ikke for- legen. onbedreven, uerfaren. onbedrieglijk, ufejlbar, sikker. onbeduidend, ubetydelig. onbegaanbaar, ubekvem, ufremkommelig. onbegrijpelijk, ukegribe- lig, ufdrklarlig. onbehouwen, tyk, grov, plump. onbekend, ubekendt. onbekrompen, rigelig. onbekwaam, uduelig, us- kikket. onbelemmerd, utvungen, uhindret. onbemiddeld, ubemidlet. onbepaald, ubestemt, uberammet . onbeperkt, uindskrsenket. onberedeneerd, uoverlagt. onbereikbaar, utilgaenge- Hg- onberekenbaar, uberegneHg. onberispelijk, ulastelig. upaaklagelig. onbeschaafd, udannet. onbeschaamd, uforskam- met. onbescheiden, ubeskeden. onbeschoft, grov. onbeschroomd, dristig. kaek. onbeschrijfelijk, ubeskrivelig. onbeschut, ubeskyttet. onbeslist, uafgjort, tvivl- raadig. onbesproken, ulastelig, uberygtet. onbestaanbaar, uforene- Hg- onbestemd, ubestemt. onbestendig, foranderlig, ubestandig. onbetaalbaar, ubetalelig. onbetamelijk, upassende. onbetwistbaar, ustridig, uomtvistelig. onbevlekt, ubesmittet, uden Plet. onbevoegd, ubeföjet, ube- rettiget. onbevooroordeeld, for- domslös. onbevredigd, utilfredsstil- let. onbevreesd, uforsagt. onbewaakt, ubevogtet. onbeweeglijk, ubevaegelig. onbewimpeld, aabenhjer- tig, oprigtig, dristig. onbewolkt, klar, uden Skyer. onbewoonbaar, ubeboelig. onbewust, ubevidst. onbezorgd, ubekymret. onbezonnenheid, Ube- taenksomhed (en; —er). onbillijk, ubillig. in onbruik geraakt, ikke mere i Brug. onbruikbaar, ubrugbar. ondank, Utaknemmelig- hed. ondankbaar, UtaknemmeHg- ondanks, uagtet. ondenkbaar, utaenkelig. onder, under, iblandt. onderaardsch, underjordisk. onderbroek, Underbukser (mrv). onderdaan, Undersaat (en; —ter). ondereen, tillige, sammen. onderaan, lide, udstaa, taaie. ondergaan, nedgaa, saette; ondergang, Nedgang (en; -e). ondergeschikt, underord- net, undergiven. ondergeschoven, uaegte, falsk. (de) ondergeteekende, (den) undertegnede. onderhandeling, Under- handling (en; —er). onderhoorig aan, afhaen- gig af. onderhoud (gesprek), Samtale, Underhold- ning. onderhouden (in ' goeden staat) vedligeholde; (van 't noodige voorzien) underholde. onderhoudend, morsom, interessant, underholdende. onderkin, dobbelt Hage (en; —r). ' onderkoning} Visekonge. (en; —r). onderling, indbyrdes, med hinanden, mellem, hinanden, gensidig. onderlip, Underlaebe (en; -r). ondermaansch, jordisk. ondernemen, foretage sig. onderneming, Foretagen-I de (et; —r). onderofficier, Underoffi- cer (en; —er). onderrok, Klokke (en; -r). onderscheid, Forskel (en; —), Uligued (en; -er). onderscheiden, adskille, skelne. onderscheiding, Agtelse, (eii; —), Udmaerkelse (en; —r). onderscheppen, opfange. ondershands, underhaan- den. onderstand, Bistand (en; —), Underholdning (en; -). onderstellen, forudsaette. onderstelling, Forudsaet- telse (en; —r), For- modning (en; —er). ondersteuning, Understöt- telse (en; —r). ondertrouwd, lyst .for. ondertusschen, imidlertid. ondervinden, erfare. ondervinding, Erfaring (en; —er). onderweg, under Vejs. onderwerp, Genstand (en; —e), Subjekt (et; -er). onderwerping, Underka, stelse (en; —). onderwijl, imidlertid. onderwijs, Undervisning (en; -). onderwijzen, undervise. onderwijzer, Laerer (en; —e). onderzoek, Undersögelse (en; —r). ondeugd, Udyd (en; -er). ondeugend, uartig. ondienst, daarlig Tjeneste (en; —r). ondoenlijk, umuelig. ondraaglijk, utaalelig. onduidelijk, utydelig. onecht, uaegte. onedel, uaedel. oneer, Vanaere. oneerbiedig, uaerbödig. oneerlijk, uaerlig. oneindig, uendlig. onervaren, ubevandret, uerfaren. onfatsoenlijk, uanstaendig uhöflig. onfeilbaar, ufejlbar. ongaarne, ugerne. ongedeeld, udelt. ongedeerd, urört, uskadt. ongedierte, Utöj (et; —). ongeduld, Utaalmodighed (en; -). ongeëvenaard, uforlig- nelig. . I ongegrond, ugrundet. ongehinderd, uhindret. ongehoord, uhört. ongehoorzaam, ulydig. ongehuwd, ugift. ongekend, ukendt. ongekleed, ikke paaklaedt. ongekreukt, urört. ongekunsteld, ukunstlet, simpel, ligefrem. ongelegen, ubelejlig; ube- tids. ongelikt, (fig.) grov, ube- hövlet. ongeloof, Vantro (en; -)• ongeloofelijk, utrolig. ongeloovig, vantroende. de ongeloovigen, de vantroende. ongeluk, Ulykke (en; -r). ongelukkig, stakkels, ulykkelig. ongeluksvogel, Ulykkes- fugl (en; —e). ongeluk hebben, have Uret. het ongemak, Ubekvem- lighed (en; —er). ongemakkelijk, ubekvem. ongemanierd, umanerlig. ongemeen, overmaade ualmindelig. ongemerkt, ubemaerket. ongenaakbaar, utilgaenge~ Hg. ongenade, Unaade (en; -)■ ongeneeslijk, ulaegelig. ongenegen, uvelvillig. ongenood, ubuden. ongepast, upassende. ongeregeld, uordentlig. ongerust, urolig. ongerijmd, urimelig. ongeschikt, uskikket, upassende. ongestadig, ustadig. ongestoord, uforstyrret. ongetwijfeld, upaatvivelig ongeval, Ulykke (en; -r). ongeveer ,omtrent. ongevoelig, ufölsom, föleslös. ongewapend, ubevaebnet. ongewend, uvant. ongezeglijk, uartig, ulydig. ongezien, uset. ongezind zijn, ikke have Lyst. ongezocht, usögt. ongodist Gudsfornaegter (en; —e). ongodisterij, Gudsfornasg- telse (en; —r). ongunstig, ugunstig. onhandelbaar, uomgaen- gelig. onhandig, kejtet. onhebbelijk, uhóflig. onheil, Ulykke (en; —r). onherbergzaam, ugaestfri. onherroepelijk, uigenkal- delig. onheuglijk, umindelig. oningewijden, de uind- viede. onjuist, urigtig. onkiesch, uskikkelig, taktlös. onkosten, Omkostninger. onkruid, Ukrudt (et; —). onkunde, Uvidenhed (en; —)• onkundig, uvidende. onlangs, nyllg, for kort Tid siden. onleesbaar, ulaeselig. onloochenbaar, unaegtelig. onlusten, Uroligheder. onmacht, Uformuenhed; ■ (bezwijming) Besvimel- se. onmachtig, afmaegtig, uformuende. onmatigheid, Umaadehol- denhed. onmeedoogend, ubarm- hjertig. onmensch, Uhyre (et; -r). onmenschelijk, umenneskelig. onmerkbaar, umaerkelig. onmetelijk, umaalelig. onmiddellijk, umiddelbar. onmogelijk, umuelig. onmondig, mindreaarig. onnadenkend, ubetaenksom. onnoemelijk, usigelig, unaevnelig. onnoozel, enfoldig, simpel. onnoozelheid, Enfoldighed. onnut, unyttig, ubrugelig. onooglijk, met et daar- ligt Udseende. onopgemerkt, ubemaerket. onophoudelijk, uophörlig. onoplettend, uopmsersom. onoprecht, uoprigtig. onopzettelijk, uvilkaarlig. onordelijk, uordentig. onoverkomelijk, uovervin. delig. onovertreffelijk, magelös. onovertroffen, uovertruffet. onoverwinlijk, uovervindelig. onpartijdig, upartisk. onpasselijk, upasselig. onraad, Varsel, Uheld. onraadzaam, uraadelig. onrecht, Fortraed, Uret, (en; —). onrechtvaardig, uretfaer- dig. onrechtvaardigheid, Uretfaerdighed (en; —er). onredelijk, ufornuftig, ubillig. onrein, uren. onroerend, urörligi onrijp, umoden. ons, vor; os. onschadelijk, uskadelig. onschendbaar, ukraenkelig onschuld, Uskyldighed (en). onschuldig, uskyldig. onsmakelijk, uappetitlig. onspraakzaam, ordknap, tilbageholden. onstandvastig, ubestan- dig, ustadig. onsterfelijk, udödelig. onstuimig, haeftig, vild, voldsom, stormende. ontbering, Unddragelse, Tab, Mangel. ontbranden, flamme op. ontbreken, lide, Mangel paa, traenge til. ontbijt, Frokost (en; —). ontbijten, spise Frokost. ontdekken, opdage. ontdekking, Opdagelse (en; —r). ontdooien, tö. onteeren, vanaere. ontegenzeglijk, ustridig, uomtvistelig. ontelbaar, utallig. ont-erven, göre arvelös. ontfermen, ynkes over, forbarme sig over. onthaal, Modtagelse (en; -r). onthoofden, halshugge. onthutst, forskraekket. ontkennen, naegte. ontkennend, naegtende. ontkleeden, klaede af. ontknooping, Oplösning (en; —er), Udfald (et; -)• ontleden, sönderlemme, analysere. ontleding, Analyse Sön- derlemmelse, (en; —r); Oplösning (en; —er). ontleedkunde, Anatomi. ontmaskeren, rive Masken af. ontmoeten, möde. ontnemen, tage fra, ontoereikend, utilstraekkelig. ontploffing, Knald, Udbrud (et; —). ontrouw, utro, trolös, upaalidelig. de ontrouw, Utroskab (et; —). ontschuldigen, undskylde. ontsieren, misdanne, van- skatie. ontstaan, opstaa, begynde. het ontstaan, Oprindelse (en; —). ontstelen, stjaele fra. ontsteltenis, Bevaegelse, Bestyrtelse (en; —r). ontucht, Lösagtighed, Vanaering (en; ■■—). ontvangen, modtage. ontvanger, Modtager. ontvangst, Modtagelse (en; —r); Indtaegt (en; —er). ontwaken, vaagne. ontwaren, maerke. ontwerpen, udkaste. ontwikkeling, Udvidling (en; —er). ontwijfelbaar, utvivlsom, ten ontijde, i Utide. ontijdig, ubetimlig, i Utide. ontzag, aerefrygt (en; -). ontzaglijk, raedsom, frygtelig. ontzettend, skraekkelig. onuitsprekelijk, usigelig. onuitstaanbaar, utaalelig. onuitvoerbaar, uudförlig. onveilig, farlig. onveranderlijk, uforanderlig. onverdeeld, udelt. onverdiend, ufortjent. onver dragelijk, Zie onuitstaanbaar. onverdraagzaam, ufordragelig, intolerant. onvergankelijk, uforgaengelig. onvergefelijk, utilgivelig, uforsvarlig. onvergetelijk, uforglem- melig. onverhinderd, uforhindret. onverhoopt, uforhaabet. onverkieslijk, ikke önskelig. onvermengd, ublandet. onvermoeid, utraettet, utraettelig. onvermijdelijk, uundgaae- % onverplicht, uforpligtet. onversaagd, uforsagt. onverschillig, ligegyldig. onverschoonbaar, uund- skyldelig, uforsvarlig. onverslijtbaar, stedseva- rende, uforslidelig. onverstaanbaar, uforstaa- elig. onverteerbaar, ufordöjeKg. onvertelbaar, usigelig. onvervaard, uforfaerdet. onverwachts, uformodet, uforventet. onverwijld, ufortövet. onverzadelijk, umaett'elig. onverzettelijk, urokkelig. onverzoenlijk, uforsonlig. onvoegzaam, usömmelig, upassende. onvoldoende, utilstraekke- Bg. onvolmaakt, ufuldkommen. onvoltallig, ufuldtallig. onvolwassen, ufuldvoksen onvoorbedachtelijk; uforsaetlig. onvoorbereid, uforberedt. onvoordeelig, ufordelagtig- onvoorzichtig, uforsigtig. onvriendelijk, uvenlig. onvruchtbaar, ufrugtbar. onwaar, usand. onwaarheid, Usandhed (en; —er). onwaarschijnlijk, usar.d- synlig. onweder, (onweer)i Uvejr onweersbui, :(et; —). onwellevend, uartig. onwelvoeglijk, uanstaen- dig, usömmelig. onwetend, uvidende. onwetendheid, Uvidenhed (en). onwettig, ulovlig lovstridig. onwil, Uvillighed (en;—). onwillig, uvillig. onwrikbaar, urokkelig. onwijs, uklog, uforstandig, daarlig. onzacht, umild, haard. onzeker, usikker, uvis. onzekerheid, Usikkerhed, Uvished. ten onzent, hos os. om onzentwil, for vor Skyld. onzichtbaar, usynlig. onzin, Vrövl (et; —). onzuiver, uren. onzijdig, upartisk, neutral; (van substantieven) Intetkön. ooft, Frugt, Traefrugt (en; —er). oog, öje (et; Ojne). oogappel, öjesten (en; -e). oogenblik, öjeblik (et; —ke). o ogenblikkelijk, öjeblik- kelig. ooglid, Ojelaag (et; —e). oogst, Höst (en; —). ooievaar, Stork (en;—e). ooilam, Hunlam (et; —). ooit, nogensinde. ook, ogsaa, ligesaa, wat ook, hvad somhelst. ook niet, ikke heller, wie ook, hvem somhelst. ook nog, oveniköbet. oolijk, fiffig, snedig, snu. oom, Onkel (en; Onkler). oor, Ore (et; —r). oordeel, Dom (en; —me). oordeelen, domme. oorlog, Krig (en; —e). oorlogschip, Krigsskib (et; —e). oorlogstooneel, Krigs- skueplads (en; —er). oorring, örenring (en; —er). oorspronkelijk, oprinde- lig, original. oorworm, örentvist (en; —er). oorzaak, Aarsag (en; -er). oost, öst, östen. oostenwind, östvind (en; -e). oostersch, Osterlandsk. ootmoed, Ydmyghed (en; -)• ootmoedig, ydmyg. opbouwen, opbygge. opcenten, Tilslag (en; -0- opdisschen, daekke op. opdracht (lastgeving), Ordre (en; —r); (toewijding) Tilegnelse (en; —r), Dedikation (en; —er). opeen, paa hinanden. open, aaben. openbaar, offentlig. openbaarheid, Offentlighed (en). openbaren, aabenbare. openbaring, Aabenbaring (en; —er). openbreken, bryde op. opendoen, lukke op. openen, aabne. openhartig, aabenhjertet. openlijk, offentlig. opera, Opera en; -er). opgang, Opgang (en; —); maken, göre Furore. opgave, Opgave (en; -r). opgetogen, henrykt. opgetogenheid, Henryk- kelse (en; —r). opgeven, opgive. opgewonden, (fig.) eksal- teret. veel ophef maken van, göre megen Vaesen af. ophemelen, prise, love, rose. ophouden (tegenhouden),] opholde, (uitscheiden) ophöre. opkomst, Opkomst (en; -)■ opkweeken, opföde. opleiding, Opdragelse (en; —r). oplettend, opmaerksom. oplichter, Plattenslager. (en; —e), Svindler, (en; —e). oplichterij, Plattenslageri (et; —er), Svindleri (en; —er). opmerkelijk, maerkvaerdig. opmerkzaam, opmaerksom opmerkzaamheid, Op- maerksomhed. opoffering, Opofrelse (en; —r). oponthoud, Ophold (et; oppassen (op iets), passé paa noget, (bij iemand) pleje en, (op zich zeiven) tage sig i Agt. oppasser, Opvarter (en; —e), Tjener (en; —e). opperman, Haandlanger (en; —e). oprecht, oprigtig. oprichten, oprette. oprispen, raebe. oprisping, Raeben (en; oproer, Oprör (et; —). oproerig, oprörsk. oproermaker, Oprörsstif- ter (en; —e). opschik, Pynt, (en; —), Prydelse (en; —r). opschorten, skyde op. opschrijfboekje, Lommebog (en; —böger, Notitsbog (en; —böger). opschrijven, notere, optegne. opschudding, Tumult (en; opsieren, pynte, pryde. opstaan, staa op. optellen, addere. optocht, Optog (et; —■ Procession (en; —er).> opvatting, Opfatning (en*; ■r-er). opvliegend, opfarende. opvoeding, Opdragelse, (en; —) (fig.) Dannelse (en; —r). (tooneel-) (opvoering), Opförelse (en; —r). , opwachting, Opvartning (en; —er). opwarmen, opvarme. opwekken, vaekke. opzettelijk, forsaetlig. oranje, O range (en; —r). orde, Orden (en; —er). ordelijk, ordentlig. ordentelijk, anstaendig. ordinair, ordineer. ordinaris, Spisekvarter (et; —er). orgaan, Organ (et; —er). organiseeren, organisere. organist, Organist (en; -er). orgel, Orgel, (et; —gier). orkaan, Orkan (en;—er). os, Okse (en; —r). ossevleesch, Okseköd (en; otter, Odder (en; —e). oud, gammel, ouderdom, Alder (en; —e), Alderdom, (en; ouderling, Kirkeforstan- der (en; —e). ouderloos, foraeldrelös. ouders, Foreeldre. oudheden, Oldsager. oudheid, Oldtid (en; —). vanouds, fra Arilds Tid. outaar, Alter (et; —e). ouwel, Oblat (en; —er). ouwelijk, gammelagtig. oven, Ovn (en; —e). over (overig) tilovers; (tegenover) lige over for. over eenige dagen, om nogle Dage. overal, allevegne, alle- steds, overalt. overblijfsel, Rest (en; -er). overbodig, overflödig. overbuur, Genbo (en; -er). overdaad, Overdaad (en; —er). overdag, om Dagen. overdreven, overdreven. in het overdrevene, over al Maade. overdwars, paa Tvers. overeenkomen, komme overens. overeenkomst, Overen- komst (en; —er). overerfelijk, arvelig. overgave, Overgivelse (en; —r). overgifte, Overlevering. (en; —er). overgrootouders, Oldefo- raeldre. overhaast, overilet. overhand, overhaand. de overheid, Ovrighed (en; —er). overhoop, huiter til bulter; (fig.) uenig. overigens, for övrigt, for Resten. overjas, Overfrakke (en;| overlast, Overladning (en; —er); (fig.) Ulejlighed (en; —er). overlaten, overlade. de overledene, den af döde. overleg, Overvejelse (en; -r). overlevering, Tradition f (en; —er). overluid, höjt. overlijden, dö. het overlijden, Döden. overmacht, Overmagt (en; —). overmoed, Overmod (et; overmorgen, i Overmorgen. overnachten, overnatte. overplanten, forplante. overreden, overtale. overreding, Overtalelse (en; —r). overrompelen, overrum- ple. overrijden, köre over. overschieten, blive tilovers. overschot, Rest (en; —er) overschrijven, afskrive. overslaan, slaa over, ude lade. zich overspannen, overan- straenge sig. overspel, iEgteskabsbrud (et; -). overste, Oberst (en; -er). I overstelpt, overvaaldet. overstrooming, Overs- vömmelse (en; —r). overtollig, overkomplet. overtocht, Overfart (en; -er). overtollig, overflödig. overtreden, overtraade. overtreder, Overtraader (en; —e). overtreding, Overtraedelse I (en; —r). overtreffen, overtraaffe. overtuigen, overbevise, overtyde. overtuigend, overbevisen-1 de. overtuiging, Overbevis- ning (en; —er). overvallen, overraske, overrumple. overvloed, overflödighed; (en; —). overvloedig, overflödig. ■ overvragen, fordre for meget. . overwegen, overveje. van overwegenden invloed overvejende. I overweging, Overvejelse (en; —r), Betragtning (en; —er). overwinnaar, Sejervinder (en; —e), Sejerherre (en; —r). I overwinnen, sejre, overvinde. overwinning, Sejer {en; Sejre), Overvindelse (en; —r). overwonnene, overvundne (en; —). f overijling, Overilelse (en< -r). overzetting, Oversaettelse (en; —r). aan de overzijde, paa den anden Side. paadje, smal Sti (en; -er). paaien, tilfredsstille. paal, Pael (en; —e). paar, Par (et; —). |paard, (dier), Hest (en; —e). ] paard (in 't schaakspel), Springer (en; —e). , te paard, til Hest. i paardenspel, Cirkus (en; ipaardenvleesch, Hesteköd (et; —). ■ paardenvlieg, Hestetor- bist (en; —er). I paars, violblaa, lilla. paaschdag, Paaskedag (en; —e). paasch-ei, Paaskeaeg (et; —). pacht (contract) Forpagt- ning (en; —er). pacht (huursom), Forpagtnings Afgift (en; —er). pachten, forpagte. pachter, Forpagter (en; —e). pad, Sti (en; —er), Fod- sti (en; —er). padde, Tudse (en; —r). paddenstoel, Champignon (en; —er). pagina, Side (en; —r). pagineeren, paginere. pair, (een titel), Pair (en; —er). pakje, lille Pakke (en; -r). pakken, pakke, indpakke. paleis, Palads (et; —er). palet, Palet (en; —ter). paletot, Paletot (en; —). palfrenier, Rideknegt (en; —er) . paling, Aal (en; —). \ palm (boom), Palmetrae (et; —r). palm, (handpalm), den flade Haand . palm (lengtemaat), De-i f, kameter. pamflet, Pamflet (en; ƒ —er), Smaedeskrift (et; —er). / pan, (koekepan), Pande / (en; —r). pan, (dakpan), Teglsten j (en; '— r). pand, Pant (et; —er>. | Underpant. paneel, Panel, (et; —er). , paniek, Panik (en; —). pannekoek, Pandekage (en; —r). pannenbakker, Teglsten- braender (en; —e). pantalon, Benklaeder (mrv.). pantoffels, Töfler, Mor- gensko. pantomime, Pantomime (en). pantser, Panser (et; —e). pap, (melkspijs), Maelkemad (en; —), (meelspijs) Gröd (en; —). pap (op zweren), Omslag (et; —)• papa, Papa (en; —er). papaver, Valmue (en; papegaai, Papegoje (en; —r). papier, Papir (et; —er). \papiljot, Kröllepapir (et; —er). pappen (eene zweer), belaegge med et Omslag. \parade, Parade (en; —r). | paradijs, Paradis (et; I —er). paragraaf, Paragraf (en; —er). paraplu, Paraply (en; —er). parasol, Parasol (en; > —Ier). pardonneeren, undskylde. parel, Perle (en; —r). parfumeeren, parfumere. een pari, Vaeddemaal (et; —)• \park, Park (en; —er). parlement, Parlament (et; —er). parochie, Sögn (et; —e). parodiëeren, parodiere. I parool, Parole (en; —r). part, Part (en; —er), Del [- (en; —e), Andel (en; —e). g partij, Parti, (et; ^er). partijdig, partisk. een parvenu, Parvenu (en; —er). pas, (zoo even), for nylig, -i; i dette öjeblik. pas (voetstap), Fodtrin ).l (et; —). pas (reispas), Rejsepas (et; —ser). paschen, Paaske (en; —) pasmunt, Skillemynt (en) paspoort, Militaerpas (et; —ser). I passagier, Passager (en; —er). : passen, passé. (een) passer, Passer (en; —e). pastei, Postej (en; —er). pastei-bakker, Postejba- ger (en; —e). pastoor, Sognepraest (en; —er). pastorie, Praastegaard (en; —e). ■ patent, fortraeffelig, yp- perlig. (een) patent, Patent (et; —er). pater, Pater (en; —e). patiënt, Patiënt (en; —er). (het) patroon, Mönster (et; —stre). (de) patroon, Patron (en; —er). eene patroon, Patron (en; —er). , patroontasch, Patrontas- ke (en; —r). i patrijs, Agerhöne (en; —O- pauk, Pauke (en; —r). pauperisme, pauperisme (en). paus, Pave (en; —r). pauselijk, pavelig. pauw, Paafugl (en; —e) pauwin, Hunpaafugl (en —e). pauze, Pause (en; —r). pauzeering, Pausering (en; —er). paviljoen, Pavillon (en; —er). pedaal, Pedal (et; —er). pedanterie, Pedanteri. (et; —er). peen, Guleröd (en; —der) peer, Paere (en; —r). pees, Sene (et; —r). peet, Fadder (en; —e). peil, Vandstand (en; —e) peilen, pejle. peinzen, gruble, pönse paa. pekel, Lage (en; —). pelgrim, Pilgrim (en; —e). pelsjas, Pelsfrakke (en; -r). pelterijen, Pelsvaerk (et; -)• peluw, Pude (en; —r). pen, Pen (en; —ne)., (van een veer) Ferpen. pendule, Ur (et; —e), pennehouder, Penneskaft (en; —er). penning, Hvid (en; —). penseel, Pensel (en; —sier). pensioen, Pension (en; —er). peper, Peber (en; —). pereboom, Paeretrae (et; -er). perfect, perfekt. periodiek, periodisk. perkament, Pergament (en; —er): (de pers), Presse (en; -r). personeel, personlig. personen-trein, Persontog (et; —e). persoon, Person (en; -er). persoonlijk, personlig. perzik, Fersken (en; -er). pest, Pest (en; —). pet (hoofddeksel), Kasket (en; —ter), Hue (en; -r). petekind, Gudbarn (et; —börn). peterselie, Persille (en). petroleum, Petroleum (et; -). peuluw, Zie peluw, peuteren, pille. peuzelen, göre sig til. Gode. philantroop, Menneskeven (en; —ner), Filantrop (en; —er). philosoof, Filosof (en; -er). photographeeren, foto- grafere. physionomie, Fysionomie' (et; —er). pianino, Piano (et; —er). pianist, Pianist (en; -er). piano, zie pianino. pianokruk, Klaverstol (en; —e). piek, Pig (en; —e). Pieterspenning, Peders- penge (mrv.) pik, Beg (et; —). pikant, pikant. pikken, (met den bek, met eene vork, en/.) pikke. pikken, (met pek bestrijken) bege, smöre med Beg. pil, Pille (en; —r). pilaar, Pille (en; —r), Söjle (en; —r). pimpelen, svire. pink, Lillefinger (en;—e), (visscherspink, Fisker- baad (en; —e). pinksteren, Pinse (en; pinksterdag, Pinsedag (en; —e). pion (schaakstuk), Bonde (en; Bönder). pistool, Pistol (en; —er). pissebed, Baenkebider (en; —e). i pit (in vruchten), Kaerne (en; —r). pit (eener lamp), Vaege (en; —r). plaag, Plage (en; —r). plaat, Plade (en; —r), (gravure) Billed (et; -er). plaats, Sted (et; —er), Plads (en; —er). ■ de eerste plaats, for. det forste. plaatsemen, saette sig ned. plaatsen (iets), saette; (iemand), indsaette en i et Embede (geld), saette paa Rente. zich plaatsen, saette sig. plafond, Loft (et; —er). plagen, drille, tirre; kvaele plage. plak, (tuchtroede), Ris (et; —). plakken (opplakken), kline paakline. (lang blijven zitten) blive siddende. plakzegel, Stempel-maer- ke (et; —r).« plan, Plan (en; —er), van plan zijn, have i Sinde. planeet, Planet (en; —er). plank, Braet (et; —braa- der), Planke (en; —r). plant, Plante (en; —r). planten, plante. plantsoen, Anlaeg; (et; —), Spadserevej (en; —e). plat, flad, jaevn; (fig.) gemen. plaveisel, Stenbro (en; -)■ plechtig, höjtideiig. plechtigheid, Höjtidelig- hed (en; —er). pleeg-ouders, Plejeforael- dre. pleegvader, Plejefader (en; —faedre). pleet, Platin (et; —). plegen (gewoon zijn) ple- je. (bedrijven), begaa, bedrive. plein, Plads (en; —er). pleister, Piaster (et; —stre). pleiten, forsvare. pleizier, Glaede (en; —r), Fornöjelse (en; —r). pleizierig, morsom. pletten, plaette. pleuris, Irysthindebe- teendelse (en; —). plicht, Pligt (en; —er). ploeg, Plov (en; —e). ploegen, plöje. ploert; Kaeltring (en; -er). plooi, Fold (en; —er). plotseling, pludselig. pluche, Plys (et; —). pluim, Federbusk (en; -e). pluimgedierte, Ferkrae (et; —). plukken, plukke. plunderen, plyndre. pochen, prale. podraga, Podagra (en; poedel, Puddel (en; —dier). poeder, Pulver (et; —e) poëet, Poet (en; —er). poes, Kat (en; —te). poespas, Miskmask (et; -)• poëtisch, poetisk. poffen, tage noget paa Borg. poging,..Forsög (et; —). pokdalig, koparret. de pokken, Kopperne. (assurantie-)polis, Forsi- kring-police (en —r). politie, Politi (et; —). politiemuts, Soldaterhue (en; —r). politiek, politisk. de politiek, Politiken. polka, Polka (en; —er). pols, Puls (en; —er). polsen, sondere. polstok, Springstok (en; ? —ke). polijsten, polere. pomerans (op biljart-keu)* Knap (en; —per).1 „ (sinaas-appel), Pomerans (en; -er). „ (citroenbitter), Orangebitter (en). pomp, Pumpe (en; —er). pompen, pumpe. pomper, en der pumper. pond, Pund (et; —). ponjaard, Dolk (en; —e). pons, Punch (en; —). pont, Faerge (en; —r). pontveer, Faergested (et; —er). pook, Ildrage (ed; —r). pool, Pol (en; —er). poort, Port (en; —e). eene poos, nogen Tid. poot, Ben (et; —); (die- renklauw) Pote (en; —r). (vegelklauw) Klo (en; Klöer). poover, fattig; (fig.) stakkels. pop, Dukke (en; —r). poppenkast, Marionettea- ter (et; —tre). populair, populaer. populariteit, Populariteit (en; —). populier, Popel (en; —pier). porren, vaekke. porselein, Porcelaan (et; port, Porto (en; —). portaal, Forstue (en; -r). portier, (deurwachter) Portner (en; —e); aan rijtuigen) Vogndör (en; —e). portret, Portraat (et; —ter). portretteeren, male et PortrEet. positief, positiv. post, Post (en; —er). postelein, Portulak (en; —ker). postiljon, Postillion (en; —er). postpapier, Postpapir (et; —). I postuur, Statur (en; —). postwagen, Postvogn (en; —e). postzegel, Frimaarke (et; -r). pot, Pot (en; —ter). potagex Kost (en; —r). Mad (en; —), Suppe (en; —r). poten, plante. potentaat, Potentat (en; —er). potsierlijk, pudserlig. potten, spare, opspare. potter, en der sparer. praal, Pragt (en; —). praat, Snak (en; —). praatje, Vrövl (en; —). pracht, Pragt (en; —). prachtig, pragtfuld. practisch, praktisk. praktizijn, Bönhase (en; —O- praktijk, Praksis (en; —). pralen, prale. praten, tale; iemand naar den mond praten, snak- ke en efter Munden. precies, just, netop. predicatie, Praediken (en; —er). predikant, Praast (en; —er). preek, Praaken (en; —er). preeken, praake. preekstoel, Praedïkestol Ij (en; — e) ; prei, Porre (en; —). prelaat, Praelat (en; —er)- premie, Praemie (en; —r). prent, Billede (et; —r). prentenboek, Billedbog (en; —böger). preperatief, Forberedelse (en; — r). prepareeren, forberede. present, neervaerende. (een present), Present (en; —er), Gave (en; —r). presentabel, praesentabeil. presenteeren, praesentere. presentie, Naervaerelse (en). presideeren, praesidere. president, President (en; -er). pressant, presserende. pret, Glaede (en; —er), Fornöjelse (en; —r). pretendeeren, paastaa. te pretendeeren hebben, have at kraeve. pretensie, Fordring. 1 (schuldvordering), (Krav (et; —). pretext, Paaskud (et; —) Foregivende (et; —r). prettig, morsom. prevelen, mumle, brumme. prieel, Lysthus (et; —e). priem, Syl (en; —e). priester, Prsest (en; — ■ er). prikkel, Brod (en; —e); (fig.) Pirring (en; -er)- . ,. prikkelbaar, pirrehg. prikkelen, stikke (fig.) egge. prikken, prikke; (fig.) , ■ pirre. pril, ung, spaad. principaal, fornemst. de principaal, Principal (en; —er). principe, Princip (et; -er). prins, Prins (en; —er). prinses, Prinsesse, (en; I #*>'■• prioriteit, Priontet (en; I —er). privaat, privat. (een) privaat, Kloset fMM -er). privilegie, Privdegium (et; —gier). probeeren, forsöge, pro, bere. gaan procedeeren, anlaeg) ge Sögsmaal. proces, Proces (en; — —ser). processie, Procession (en; —er). proclameer en, proklamere. procuratie, Fuldmagt (en; —er). I procureur, Prokurator (en; —er), t produceeren, producere, frembringe, avle. • producent, Producent (en; —er). \ product, produkt (et; —er). | productief, produktiv, | frembringende, trugtbar. \proef, Forsög (et; —), Prove (en; —r). Iproefje, Forsmag (en). ! proefstuk, Prövestykke et; —r). | proeven, smage, prove Iprofeet, Prof et (en; —er) \profeteeren, profetere, spaa. [profetie, Profeti (en; -er). Iprofiteeren, profitere. i profijt, Profit (en; —er). mrofijtertje, Lyseprofit (en; —er). {programma, Program (et; —mer). ïprompt, punktlig. \pronk, Pronk (en; —). ipronken met, prunke med. i prooi, Rov, Bytte (et; -). \prop, Prop (en; —per) proponeeren, foreslaa. proponent, teologisk Kandidat (en; —er). propositie, Forslag (et: prospectus, Prospekt (en; -er). protest, Protest (en; — er). protestant, Protestant (en; —er). protesteeren, protestere proviand, Proviant (en, -)■ proviandeeren, provian-: tere. provincie, Provins (en; -er). provisie, (makelaarsloon) Kurta- ge (en; —). ( voorraad) Forraad (et; —). proza, Prosa. prozaïsch, prosaisk. pruik, Paryk (en; —ker), pruilen, surmule. pruim, Blomme (en; -r). pruimen, (tabak) skraa. pruimtabak, Skraatobak (en; ■—ker). eene pruim tabak, en Skraa. prullen, Skramleri (et; -er). prullig, skarnaktig. pruttelen, brumme. prijken met, vaere smykket med, prale med. prijs, Pris (en; —er). prijsgeven, give Pris. prijselijk (te roemen) rosvaerdig, prisvaerdig; tamelijk duur) temmelig dyr. prijzen, rose, prise. prijzenswaardig, rosvaer- dig prisvaerdig. psalm, Salme (en; —r) publiciteit, Publicitet (en; —). publiek, publik, offentlig. het publiek, Publikum (et; —). puik, udsögt, ypperhg. puimsteen, Pimpsten (en; puin, Grus (et; —). puist, Blegn (en; —er). Finne (en; —r). puistig, finnet. pulver, Pulver (et; — e). punt, Punkt (et; —er), Spids (en; —er). op 't punt staan, vaere i Begrep med. purgeeren, purgere. purper, Purper (et; —). put (waterput) Brönd (en; — e); (kuil) Hul (et; —Ier). pijl, Pil (en; —e). pijn, Pine (en; —r). Smerte (en; —r). pijnigen, pine. pijp, Pibe (en; —r). pijper, Piber (en; —e), I quadrille, Francaise (en; -r). quaestie (vraag) Spörgs-| maal, (et; —), (ge-i schil) Strid (en; —). qualiteit, Kvalitet (en; -er). quantiteit, Kvantitet (en; -er). quarantaine, Karantaerrffl (en; —). . quartet, Kvartet (en; *m er). quitantie, Kvitenng (en; -er). quiteeren, kvitere. ra, Raa (en; Raeer). raad, (raadgeving) Raad (en; —), (vergadering) Raad (et; —). raadsel, Gaade (en; —r). raadzaam, raadelig. raaf, Ravn (en; —e). raagbol, Stövekost (en;| -e). raak of mis, truffet eller skudt fejl. raam (lijstwerk) Ramme (en; —r). raam (vensterraam) Vin- due (et; —r).. raap-olie, Rapsolie (eni —r). raapzaad, Rapsfrö (et; raar, besynderlig. raaskallen, fantasere. rabarber, Rabarber (en; rabat (korting) Rabat (en; —). rabbijn, Rabbiner (en; —e). rad, rask, hastig. een rad, Hjul (et; —). raden (raad geven) raa- de; (gissen), gaette. radheid, Hurtighed, Has- tighed. radijs, Raaddike (en;—r). rafel, Traevl (en; — er). rafelen, traevle op. radikaal, radikal. raffinaderij, Raffinaderi (et; —er). raffinadeur, Raffinadör (en; —er). raffineeren, raffinere. N. I ragout, Ragout (en;—er). railleeren, spöge, skaamte. raken, traeffe; (aangaan, betreffen) angaa. ram, Vaader (en; —e). ramen, beregne. raming, Beregning (en; —er), bij raming, naarI melsesvis. rammelen, rasle. rammenas, sort Raaddike (en: —r). ramp, Ulykke (et; —r). rand, Rand (en; —e). rang, Rang (en; —). rank, rank. eene rank, Ranke (en; —*")• ransel, Ransel (en; -sier) (slaag), Prygl. ransel krijgen, faa en dragt Prygl. ranselen, prygle, banke. rantsoen, Ration (en; — er). rap, rask, övet. rapen, samle, tage op, snappe op. rapport, Rapport (en; — er). Beretning (en; — er). rapporteeren, berette. rariteit, Raritet (en;—er). ras, (weldra) hurtig, hastig- 11 een ras, Slaagt (en; — er) Stamme (en; —r). rasp, Rasp (en; —er). raspen, raspe. rat, Rotte (en; -—r). ratel, Skralde( en; —r). rottenkruid, Rottegift (et; -)■ rattenval, Rattefaalde (en.- -r). rauw, raa. ravotten, fjase, göre Spektakel. razend, rasende. een razende, en Rasende. razernij, Raseri (et; —). rebel, Rebel (en; —Ier). rebellie, Rebellion (en; —er, Opstand (en; -e). recensent, Kritiker (en; -e). recept, Recept (en; —er). recht, Ret. met recht, med Rette. het recht, Retten. rechten, Rettigheder; (grensbelasting), Told (en; —). rechtbank, Domstol (en; —e); (in keukens) An- retningsbord (et; —e). rechter, Dommer (en; -e). te rechter tijd, i rette Tid. rechterhand, höjre Haand (en; — Haender). rechterstoel, Domstol (en; rechts, til höjre. rechtschapen, retskaffen. rechtsgeleerde, Retskyn- > dig (en; —e). rechtvaardig, retfaerdig. rechtvaardigen, retfaerdiggöre. rechtvaardigheid, Retfaardighed. recruut, Rekrut (en; —er). redden, redde, frelse. reddingboot, Redningsbaad (en; —e). rede, Fornuft (en; —). redelijk, (met rede begaafd) fornuftig; (billijk) billig, (tamelijk) temmelig. redelijkheid, Redelighed (en). reden, Aarsag (en; -er). redenaar, Taler (en; -e). redeneeren, tale. redeneering, ) Tale (en; redevoering, \ —r). redresseeren, redressere. ree, (een dier) Raadyr (et; —). reebok, Raabuk (en; i —ke). reede, Red (en; —er). •reeder, Reder (en; —e). reeds, allerede, reep, Reb (et; —). zich refereer en aan, sigte til. refuus, Vaegring (en; —er). regaleeren, regalere, traktere. regeeren, regera regeering, Regering (en; —er). regel, Regel (eir —gier) regelen, ordne. regeling, Anordning (en; ^r). regen, Regn (en: —). regenboog, Regnbue (en; -r). regenbui, Regnskyl (et; -)• regenen, regne. regenworm; Regnorm (en; —e). regiment, Regiment (et; —er). regisseur, Regissör (en- -er). register, Register (et; —stre). registreeren, registrere reglement, Reglement (en; —er). reiger, Hejre (en; -r). reiken, raekke. reikhalzen naar, laenges efter. rein, ren. reinigen, rense. reis, Rejse (en; —r). reisbeschrijving, Rejsebe- skrivelse (en; —r). reisgeld, Rejsepenge (mrv.). reisgenoot, Rejsekamme- rat (en; —er). reisgids, Rejsebog (en; —böger). reiskosten, Rejseudgif- ter). reisvaardig, rejsefaardig. reiszak, Rejsesaek (en; —ke). reizen, rejse. reiziger, Rejsehde (en; -)• rekbaar, elastisk. rekenboek, Regnebog (en; —böger). rekenen, regne. rekenkunde, Regnekunst (en -). rekening, Regning (en: —er). rekenschap, Regnskab (et; —er). relaas, Beskrivelse (en-r). religie, Religion (en; —er). reliquie, ' Relikvie (en; -r). remedie, Lsegemiddel (et; —dier). remediëeren, afhjgelpe. remitteeren, remiïtere. remmen, standse, stoppe. remplacant, Stedfortrse- der (en; —e). , remschoen, Hemsko (en; —). Hemkaede (en: r). renbaan, Rendebane (en; r). rendeeren, indbringe. rendier, Rensdyr (et; —). rennen, rende. rente, Rente (en; —r). rentenier, Rentier (en; -e). rentmeester, Forvalter (en; —e). reparatie, Reparation (en —er). repareeren, reparere. repertoire, Repertoire (et; —r). repeteeren, repetere. repliceeren, svare,. ind- vende. republiek, Republik (en: -er). republikeinsch, republikansk. request, Bönskrift (et; -er). requestreeren, indlevere et Bönskrift. resideeren, residere. residentie, Rèsidens (en; -)• rest, Rest (en; —er). restant, Restant (en; -er). resultaat, Resultat (et; er). retour, Tilbage; (fig-), Tilbagekomst (en; —). retourneer en: (terugkeeren) komme tilbage. (terugzenden ) sende tilbage. (teruggeven) give tilbage. reuk, Lugt (en; —). reus, Kaempe (en; —r). reuzel, Svinefedt (et; -). rheumatiek, Rheumatis- me (en; —). rheumatisch, rheumatisk. rib, Ribbe (en; —r). richtig, rigtig. richting, Retning (en; -er). ridder, Ridder (en; —e). ridderlijk, ridderlig. rieken, lugte. riem (van leder), Laederrem (en; —me); (roeispaan) Aare (en; —r). een riem papier, et Ris Papir. riet, Rör (et; —), Siv I (et; —). I rieten dak, Sivtag (et; —e). rillen, gyse. rilling, Gysning (en; -er). rimpel, Rynke (en; —r). [ rimpelig, rynket. ring, Ring (en; —e). | riool, Kloak (en; —er). risico, Risiko (en; -»-er). [ riskeeren, vove. rist uien, Knippe Lög ; '(et; —r). rit, Ridt (et; —). ; ritmeester, Ritmester (en; —e). ritselen, risle. .ritus, Ritual (et; —). [rivier, Flod (en; —er). \rivieroever, Aabred (en; '< —der), Flodbred (en- —der). iriviervisch, Södvandfisk (en; —e). nob (een visch) Saelhund (en; —e). | robijn, Rubin (en; —er). roebel, Rubel (en -bier). roede, Pidsk (en; —e). (de) roef, Kahyt (en; —ter). roeibank, Rorbaenk (en; -e). roeiboot, Robaad (en; —e). roeien, ro. roeier, Roer (en; —e). roeiriem, Aare (en; —r). roekeloos, dumdristig. roem, Berömmelse (en; —r) • roemen, rose. roemen op, rose sig af. roemer, Vinglas (et; —). roemrijk, berömmelig. de roep, Rygtet. roepen, raabe. roeper, Raaber (en; —e). roeping, Kald (et; —). roepstem, Opfordring (en; —er). roer, Ror, (Skibsror) (et; —); (van eene tabakspijp) Piberör (et; —). het roer van staat, Statsror (et). aan het roer, ved Roret. roeren, röre. roerloos, ubevaegelig. roervink, Oprörer (en; -e). roes, Rus (en; —e). roest, Rust (en; —). roesten, ruste. roestig, rusten. roffel (op de trom) Hvir- vel (en; —vier). roffelen, fuske. rog (visch) Rokke (en;j -r). rogge (graan) Rug (en; roggebrood, Rugbröd (et; -)• ' rok (voor vrouwen) Skört (et; —er). zwarte rok, Kjole (en; -r). rot, Rulle (en; —r), (tooneelspelers-) Rolle (en; -r). rollen, rulle. roman, Roman (en;-er). romance, Romance (en; romanesk, romantisk. romanschrijver, Roman- skriver (en,; —e). romein, Romer (en; —e). rommel, Rummel (en; -). rommelen, rumle. rond, rund. de ronde doen, göre en Runde. rondeel, runddel (en; -e). rondreis, Rundrejse (en; -r). in de rondte loopen, gaa rundt. ronduit, uden omsvöb. rondzwerven, flakke om-' kring. ronselaar, Hverver (en; -e). ronselen, hverve. rood, röd. roodborstje, Rödhals (en; —e). roode kool, Rödkaal (en; -)• roodkapje, Rödhaette. roodkrijt, Rödkridt (et,1 -)• roodvonk, Skarlagensfeber. roofdier, Rovdyr (et; —),. roofgierig, rovgerrig. roofvogel, Rpvfugl (en; —e). roofzucht, Rovgerrighed rooien (boomen), om- hugge; {aardappelen), höste, indhöste. iets niet kunnen rooien. ikke kunne blive "aardig med noget. rook, Rög (en; —). rooken, ryge. rooker, Ryger (en; -e). rookerig, röget. rookspek, röget Flaesk (et; —). rookvleesch, röget Köd (et; —). rookworst, röget Pölse (en; —r). room, Flöde (en; —). roomsch-katholiek, romerskkatolsk. roos, Rose (en; —r). rooster, Rist (en; —e). roosteren, riste. roover, Röver (en; —e). rooverij, Röveri (et; -er). roskam, Strigle (en; -r). roskammen, strigle. rosmolen, Hestemölle (en; —r). rossig, rödlig. rots, Fjaeld (et; —e). rotsig, klippefuld. rotting, Spadserestok (en; —ke). rouw, Sorg (en; — er). rouwen over, sörge over. .rouwig om, sorgfuld over. rozeboompje, Rosenbusk (en; —e), Rosentrae (et; —er). rozemarijn, Rosmarin (en; —er). rozenbottel, Hyben (en: -er). rozenkrans, Rosenkrans (en; —e); zijn — bid¬ den, bede sin Rosenkrans. rozet, Roset (en; —ter). rozijn, Rosine (en; —r). ruchtbaar, bekendt, kundbar. ruchtbaarheid, Kundbar- hed. rug, Ryg (en; —ge). ruggegraatA Ry&en M ruggestreng, j rugsteunen, stötte. ruien, faelde Fer. ruif, Höhaekke (en; —ker). ruig (harig) haaret; (ruw), raa. ruiken, lugte. ruiker, Buket (en; —ter). ruil, Bytte (et; —). ruilen, bytte. ruilhandel, Tuskhandel (en; —). ruiling, Tusk (et; —), Bytte (et; —). ruim, rummelig. ruimschoots, rigeligen ruimen, römme. ruimte, Rum (et; —). ruïne, Ruin (en; —er). ruïneeren, ruinere. ruit (plant), Rude (en; —e); glasruit en vier- kant) Rude (en; —). ruiten (in 't kaartspel), Ruder. ruitenheer, Ruderkonge (en; —r). ruitenboer, Ruderknaegt (en; —er). ruitenvrouw, Ruderdame (en; —r). ruiter, Rytter (en; —e). ruiterbende, Rytterskare (en; —r). ruiterlijk, uomvunden. ruiterij, Rytteri (et; —er). ruk, Ryk (et; —). rukken, rykke. rukwind, Kastevind (en; —e), Vindstöd (et; —). rul, tör, uduelig. rum, Rom (en; —). rumoer, Larm (en; —) Stöj (en; —). run (bij looiers), Garver- bark (en; —). rund, Hornkvaeg (et; —). runderpest, Kvaegsyge. (en; —r). runderrib, Oksenb (en; rundvee, Kvaeg (et; —). rundvleesch, Okseköd et; rups, Kaalorm (en; —e). rus, Russer, (en; —e). rust, Ro (en; —). rustdag, Höjtidsdag (en; -e). Hviledag (en; -e). rusteloos, rastlös, hvilelös. rusten, hvile, hvile sig rustig, rolig. rustpunt, Hvilepunkt (et; -er). ruw, raa. ruzie, Traette (en; —r). ruzie zoeken met, traette med. rij, Rad (en; —er), Raek-j ke (en; —r). rijden (te paard), ride; (in rijtuig), köre. rijgen (aaneen), stille i Rad saette i Raekke. rijgen (dicht), snöre; zich —), snöre sig. rijglaars, Snörestövle (en;— r). rijk, rig. -.dj hét rijk, Rige (et; —r) rijkaard, Rigmand (en; —maender). rijkdom, Rigdom (en: —me). rijkelijk, rigelig. rijke lieden, rige Mennes- rijksbelasting, Statsafgtfter. rijksdag, Rigsdag (en; -e). rijksontvanger, Statsoppebörselsbetjent (en: -er). rijkunst, Ridekunst (en; -er). de rijm, Rim (en; — er). het rijm, Rim (et; —). rijmelaar, Rimsmed en; -e). rijmen, rime. rijmpje, lille Rim. ' rijnvaart, Rinskibsfart (en; —). rijnwijn, Rinskvin (en: -e). rijp (in rijpheid), moden; (nachtvorst), Rimfrost (en; -). rijpaard, Ridehest (en; -e). rijpelijk, modent. rijpen, modne. rijschool, Rideskole (en; -r). mshout, Risved, Ris- braende. rijst, Ris (et; —). rijstwater, Risvand (et- -e). rijtuig, Vogn (en; —e). rijtuigmaker, Vognjnager (en; —e). rijven, rive. rijwiel, Cycle (en; —r). rijzen, stige stige op; fig. komme op, (van meelbeslag), gaere, haeve sig. sabbat, Sabbat (en; -er). sabel, Sabel (en; —bier) sabelbont, Sobelskind (et; -). sabeldier, Sobel (en; —er). sacramentsdag, Christilegemsfest (en; —e). sacristie, Sakristie (et; -er). saffraan, Saffran (en; -)• sage, Sagn (et; —). sago, Sago (en; —). salade, Salat (en; —er) salariëeren, besolde, give Lón. salaris, Besoldning (en; —er). saldo, Saldo (en; —er). salep, Salep (en; —). salet, Selskab (ét; —er). saletjonker, Laps (en; -e). salmoniak, Salmiak (en; -)• salon, Salon (en; —er). salpeter, Salpeter (et;—) salueeren, salutere, hilse. saluut, Hilsen (en; —ér). [salvo, Salve (en; —r). samen, sammen. sandrak, Sandarak (en; -)• sap, Saft (en; —er). sappeur, Sapör (en; -er) . sappig, saftig. sarren, egge. satan, Satan (en; —er) i satansch, satanisk. satire, Satire (en; —r). satiriek, satirisk. satijn, Atlask (et; —). saucijsje, Medisterpölse (en; —r). saus, Sause (en; —r). savoye-kool, Hvidkaal (en; —). v i/r schaaf, Hövl (en; —e). schaafsel, Hövlspaan (en; —er). schaakbord, Skakbraet (et; —ter). schaakmat, skakmat. schaakspel, Skakspil (et; schaakspeler, Skakspiller, (en; —e). schaakstuk, Skakbrikke (en; —r). schaal (schotel), Skaal (en; —er), (omkleedsel) Skal (en; —Ier); toonladder, peilschaal, enz. Skala (en). schaamte Skam (en; —) schaamteloos, skamlös. schaap, Faar (et; —). schaapherder, Faarehyrde (en; —r). schaapskooi, Faaresti (en; —er). schaar, Saks (en; —e). I schaarsch, sjaelden. schaarschte, sjaeldenhed (en; —r). schaarsliep, Skaersliber (en; —e). schaats, Sköjte (en; —r). schaatsenrijden, löbe paa Sköjter. schaatsenrijder, Sköjtelö-i ber (en; —e). schaatsenrijdster, Sköjte- löberske (en; —r). schacheraar, Skakrer (en; —e). schacheren, skakre. schade, Skade (en; —r). schadeloos stellen, holde (en eller sig) skadelös,, schadeloosstelling, Ska- deserstatning (en; -er). schadelijk voor, skadehg for. schaden, skade. schaduw, Skygge (en; -r). schaduwig, skyggefuld. , schakeeren, veksle Farver. i schakeering, Farveveksel, (en; —sier). Farveblanding (en; —er). schakel, Kaedeled (et; -e). schaken, (een spel), spille Skak; (een meisje), bortföre. schaker, Skakspiller (en; -e). schako, Soldaterhue (en: -r). schalk, Skalk (en: —e). schalksch, skalkagtig. [schalebijter, Torbist (en: —er). schamel, fattig. '{{zich schamen over, skam- ■ me sig over. ' schamper, skarp. schandaal, Skandale (en; -r). schandalig, skandalös. ['schande, Skam,(en; —). 'sch,dndelijk, skammeling. \ schans, Skanse (en; —r). schapenkaas, Faareost (en; —e). schapenmarkt, Faaremarked (et; —er). : schapenvacht, Faareskind (et; -). schapenvleesch, Faareköd (et; -). schappelijk, taalelig, temmelig. schare, Skare, (en; —r). scharen, stille; soldaten in het gelid, —, stille Soldater i Orden; zich aan iemands zijde —, stille sig paa ens Side. scharlaken, Skarlagen (en; -). scharnier, Haengsel (et; —sier). schat, Skat (en; —te). schateren van den lach, le af fuld Hals. schatten, skatte, taksere. schatter, Taksator (en; —er). schaven, (met de schaaf) höv'e. (langs-schuren), strej- fe langs. schavot, Skafot (et; —ter). schavuit, Skurk (en; -e). schedel, Hjerneskal, Pandeskal (en; —Ier). scheede, Skede (en; —r). scheel, skelöjet. scheelehoofdpijn, Migraine (en), nervös Hovedpine (en; —r). scheen, Skinneben (et; -)• scheepmaker, Skibsbyg- ger (en; —). scheepsbeschuit, Skibs- bröd (et; —), .Skibs- besköjt (en; —er). scheepskapitein, Skibs- kaptajn (en; —er). scheepslading, Skibsfragt (en; —er). scheepsvolk, Skibsfoik (et; —). scheepvaart, Skibsfart (en; —er). scheerdoek, Barberklaede. scheerdoos, Barberaeske (en; —r). scheermes, Barberkniv (en; —e). scheerwinkel, Barberstue (en; —r). scheiden, skille. scheiding, Adskillelse (en —r). scheidsmuur, Skillemur (en; —e). scheidsrechter, Voldgifts- mand (en; — maand). scheikunde, Kemi (en; —)• scheikundig, kemisk. scheikundige, Kemiker (en —e). schel, klar. eene schel; Metalklokke (en; —r), bjaelde (en; -r). schelden, skaelde ud, ud- skaelde. scheldnaam, ögenavn (et;,—e). scheldwoord, Skaeldsord (et; —). schelen, fejle. schellen, ringe. schel(le) visch, Kuiler (en; -). schelm, Kaeltring (en; — er). Skurk (en; —el Gavtyv (en; —e). schelmerij, Skurkestreg (en; —er). schelp, Skal (en; —Ier). schelpvisch, Musling (en; -er). schemering, Skumring • I (en; -). schenden, beskadige; (overtreden) overtraede; (belasteren), bagtale. schendtong, Bagtalerske (en; —r). schenkel, Laarben (et; -)■ schenken, skaenke. schenking, Gave (en; -r). schennis (van wetten j Overtraedelse (en; —r); (van begraafplaatsen) Vanhelligelse (en; —r). schepel, Skaeppe (en; —r) ■ schepeling, en af Skibs- folket. scheppen, (in 't aanzijn brengen) skabe; (opscheppen), öse. schepper, Skaber (en; —e). schepping, Skabelse (en; ~); (fig-) Skabning (en; —er). schepsel, Kreatur (et; —er). schepten, Scepter (et; —e). scheren (den baard), barbere; (schapen, honden), klippe. scherm, Skaerm (en; -e); (tooneel-gordljn) Forhaeng (et; —). schermen, faegte. schermmeester, Faegte mester (en; —e). schermutselen, levere Skaermydsel. schermutseling, Skaermydsel (en; —sier). scherp, skarp. scherpen, skarpe. icherts, Spög (en; —), Skaemt (en; —). schertsen, spöge, skaemte. schets, Grundtegning (en; —er); (fig.) Ud- kast (et; —). schetsen, udkaste. schetteren, skingre. scheur, Rift (en; —er). scheuren, rive. scheut, Taar (en); (fig ) Sting (et; -). niet scheutig, pengegridsk. schichtig, sky. schielijk, hurtig. schier, naasten, omtrent. schieten, skyde. schietgeweer, Ildvaaben (et; -), Flint (en; -er), Skydegevaer (et; —er). schietkatoen, Skydebo- muld (en; —). schietlood, Lod, Blylod (et). schiften, störkne, ost es, löbe sammen, (uitzoeken) udsöge. schik hebben, more sig. in zijn schik zijn met of over, vaere glad over. have Glaede af. schikkelijk, taalelig, tem- melig; (van menschen, koopprijzen, enz.) bil- lig. schikken, bringe i Orden. schikking, Forlig (et;—). schil, Skal (en —Ier). schild, Skjold .(et; —). |' schilder, Maler (en; -e). schilderen (met verf),' male; (op schildwacht staan), staa Skildvagt j schilderhuis, Skilderhus (et; —e). schilderij, Maleri (et; —er). schildpad, Skildpadde (en; —r). schildwacht, Skildvagt (en; —er). schilfer, Skael (el, —). schilferen, skaelle. schillen, skraelle. schim, Skygge (en; —r). schimmel, Skimmel (en; —), Muggenhed; (paard) Skimmel (en; —mier). schimpen op, skaende paa. schip, Skib (et; —e). schipbreuk, Skibbrud > (et; -)• schipper, Skipper (en; ~e>- • i schipperen, (iets) in 1- vilge. schitterend, glimrende. schoen, Sko (en; —e). schoenlapper, Skoflikkei (en; —e). schoenmaker, Skomager (en; —e). schoensmeer, Skosvaerte (en; — r). schoffel, Skovlejaern (et; schoffelen, skovle. schok, Stöd (et; —).. schokken, stöde. schol (visch), Rödspette (en; —r). scholier (jongen); Skoledreng (en; —e).4 „ (meisje) Skole- pige (en; —r) „ " slaapwandelaar, Sövngaenger (en; —e). slabakken; blive tilbage. slachtbank, Slagterbaenk (en; —e). slachten (dooden) slagte; (gelijken) ligne. slachter, Slagter (en; -e). slachterij, Slagterbutikl en; —ker). slachting, Blodbad (et; —); (fig-) Slagteri (et; —er). » slag, Slag (et; —). slagboom, Slagbom (en; —me); slagen, lykkes. het is geslaagd, det lykkedes; hij is geslaagd, det lykkedes ham. slager, zie slachter, slagerij, zie slachterij, slag-orde, Slagorden (en; —). slagveld, Valplads (en; -er). slak, Snegl (en; —e). slang, Slange (en; —r), Snog (en; —e). slang eener spuit, Brand- slange (en; —r). slangeweg, bugtet Vej (en; —e). slank, rank, smekker. slap, slap. . slapeloos, sövnlös. slapen, sove. slaper, Sover. slaperig, sövnig. slaven, arbejde sig trat. slavenhandel, Slavehan- del (en; —). slavernij, Slaveri (et; -). slavin, Slavinde (en; -r).| slecht, slet, ond, slem, daarlig. slechten, slöjfe. slechtigheid, Ondskab en; —), Nederdraegtig- hed (en). slechts, kun. slede, Sleede (en; —r), Kane (en; —r). sleep, Slaeb (et; —). sleepboot, Slaebebaad (en; —e). sleepen, slaebe. sleepjapon, Slaebekjole, Langkjole (en; —r). sleeptouw, slaebetov (et; -)• op sleeptouw nemen, tage i Slaebetovet. slek, zie slak. slempen, holde Festmaaltid slemppartij Festmaaltid (et; —er). slender, Streg (en; —er). slenderen, dreje. slenteren, slentre. slepen, slaebe. sleur, Slendrian (en; — er). sleutel, Nögle (en; —r). sleutelgat, Nögelhul (et; —Ier). slib, Dynd (et; —). slibberig, dyndet. slik, zie slijk, slikken, sluge. slikkerig, zie slijkerig. slim, (sluw), snu; (erg), slem, ilde, ond, slet. slimmigheid, Snuhed (en; —er). slinger, Vending (en; — er). slingeren, svinge; (kronkelen) brugte sig. slinken, kaage ind, kaage hen. sloep, Sluppe (en; —r). slof, uagtsom. eene slof, en Töffel (mrv. Töfler). slok, Slurk (en; —e). slokje, (teugje) lille Slurk; (snapsje) Snaps (en; —e). slons, Slöje (en; —r), Sjuske (en; —r). slonzig, sködeslös, sjus- ket. sloof, Forklaede (et; —r). sloop, Pudebetraek (et; —), Pudevaar (et; —). sloopen, slöjfe. slooping, Slöjfning (en). sloot, Vandledning (en; -er). slootje, (kleine sloot) lille Vandledning (en). (klein slot) lille Laas (en; —e). slordig, sködeslös, sjusket. slorpen, slubre. slot, (kasteel), Slót (et; -te). (sluiting) Laas (en; -e); (einde) Ende (en; -r). slotenmaker, Laasesmed (en; —e). ten slotte, slutteligen. sluier, Slör (et; —). sluik, jaevn. sluiken, smugle. sluiker, Smugler (en; -e). sluikerlj, ) Smugleri sluikhandel, > (et; —er). ter sluiks, stjaalen, hem- meligen. sluimeren, slumre. sluimering, Slummer (en; —); Lur (en; —). sluipen, snige sig. sluis, Sluse; (—r). sluisdeur, Sluseport (en; -e). sluiten, (op slot doen) Iukke i Laas (dichtdoen zonder slot) lukke. sluiting, Lukning (en); (slot), Laas (en; —e). slurpen, slubre. sluw, snu, listig. sluwerd, snu Fyr (en; -e). slijk, Dynd (et; —), Skarn (et; —). slijkbord, Hjulskaerm (en; —e). slijkerig, dyndet. slijm, Slim (en; —). slijmerig, slimet. slijmhoest, Slimhoste en; —). slijpen, slibe. slijpsteen, Slibesten (en: -e). slijtage, Slid (et; —). smaad, Forhaanelse (en). smaak, Smag (en; —). smachten naar, smaegte efter. • smaden, forhaane. smak, Fald (et; —). smakeloos, smaglös. * smakelijk, smagfuld. smaken (naar), smageaf. smal, -smal. smart, Smerte (en; —r). smeden, smede. smeekbede, Bön (en; — ner). smeeken, bönfalde. smeekschrift, Bönskrift (et; —er). smeer, Smörelse (en; — r); (fig.) Prygl. smeerlap, Slyngel (en; —gier). smeersel, Smörelse (en; -r). smelten, smelte. (ijzer-) smelterij, Smel- tehytte (en; —r). smerig, smudsig. smet, Skamplet (en; — ter). smeulen, ulme. smid, Smed (en; —e). smidse, Smedie (en; —r). smoken, ryge, dampe. smokkelaar, Smugler (en; —e). smokkelarij, Smugleri (et; —er). |$$S smokkelen, smugle. smokkelhandel, Smug- handel (en; —.). sntbok, Rög (en; ). smoorlijk verliefd op, taabelig forelsket i. smoren, kvaele; (in de kookkunst) stege i en Gryde; stuve. smullen, fraadse. smulpartij, Fraadseri (et; -er). smijten, kaste. snaak, Kompan (en; — er). snaar, Streng (en; —e). snakken naar, sukke efter. snappen, (babbelen), snakke, pludre; (vatten, grijpen) fange, gribe. snaps (praat), Snak (en; —); (slokje) Snaps (en; —e). snavel, Snabel (en; — bier), Naeb (et; —). sneed je brood, Skive (en; —r) Bröd. sneeuw, Sne (en; —). sneeuwbal, Snebold (en; -e). sneeuwen, sne. sneeuwvlok, Snefnug (et; -)• snel, hurtig, hastig. snellen, ile. snep, Sneppe (en; —r). snerken, steges. snerpend, skaerende. sneuvelen, falde i Strid. sneven, omkomme. snik, Hikke (en; —), Hulken (en; —). snikken, hikke, hulke. snip, Sneppe (en; —r). snippenjacht, Sneppejagt (en; —er). snipper, Spaan (en; -er). snoefster, Skryderske (en). snoeien (boomen), beskaere; (geldstukken) beklippe. snoeimes, Beskaerekniv, Gartnerkniv (en; —e). snoek, Gedde (en; —e). snoepen, slikke. snoeperijen, SLkkerler. snoer, Snor (en; —e). snoeven, skryde, prale; — op, rose sig af. snoeverij, Praleri (et; — er), Skryderi (et; —er)! snood, grusom. snoodaard, Nidding (en; —er). snor, Knevelsbart (en; —er). snorken, snorke. snuffelen naar, snuse efter. snuif, Snus (en; —). snuifdoos, Snusdaase (en; — r). een snuifje, en Pris. snuisterij, Smaating (en; snuiten (neus), snyde; (kaars) pudse. snuiter (snaak), Kompan (en; —er); (voor kaarsen) Lysesaks (en; — e). snijboonen, Snitbönner, Snittebönner. snijden, skaere. sober, tarvelig, maadelig. sobertjes, paa en tarvelig Maade, sparsomt. sociëteit, Selskab (et; — er). soep, Suppe en; —r). sofa, So.a (en,; —er). sok, sok (en; —ker). soldaat, Soldat (en; -er). soldeer, Lodning (en; — er). soldeer en, svejse, lodde. soldeersel, Lodning (en; —)■ soldij, Sold (en; —). solidair, solidarisk. solidariteit, Solidaritet (en; —). sollicitant, Ansöger (en; e). solliciteeren naar, ansöge om. som, Sum (en; —mer). somber, mörk. sommatie, Opfordring (en). sommeeren, opfordre. sommige, nogle. soms, kaske, maaske. somtijds, ) undertiden. somwijlen, \ stundom. soort, Slags (et of en; -)• sopje, noget dypt i Melk, Vin eller Sauce. soppen, dyppe. sopraan, Sopran (en; -)■ sorbet, Sorbet (en; —). sorteeren, sortere. souffleur, Sufflör (en; —er). soupee, Aftensmaalüd (et; —er). soupeeren, spise til Aften. een souvenir, Mindsgave (en; —r). souverein, Surveraen (en; -er). spaarzaam, sparsom. span (lengtemaat), Spand (et; —). span (trekdieren), Spaend (et; —). Spanjaard, Spanier (en; -e). spanning, Spaending (en; -er). sparen (opsparen), opspare, spare; (ontzien) skaane. spartelen, spraelle. specerijen, Specerier. specht, (en; —r). speculant, Spekulant (en; -er). speeksel, Spyt (et; —). speelbal, Spillebold (en; -e). speeldoos, Spilledaase (en; —r). speelgoed, Legetöj. (et; -)• speelgoedwinkel, Legetöj sbutik (en; —ker). speelhel, Spillehus (et; —e); Spillebule (en; -r). speelman, Spillemand (en; —maend). ' speelsch, legelysten. speeltafeltje, Spillebord (et; —e). speetjespaling, stegt Aal (en; —). spek, Flaesk (et; —). spekslager, Svineslagter, (en; —e). spektakel, Spektakel (et; —kier); — schoppen, göre Spektakel. spel ('t spelen) Leg (en; —e); (eene party), Parti (et; —er); (kermistent), Markedsbod (en; —er), Markedstelt (et; —e). een spel kaarten, et Spil Kort. spelbreker, Glaedesforstyrrer (en; —e). speld, Knappenaald (en; -e). speldeknop, Knappenaals- hoved (et; —er). speldengeld, Naalepenge. speldenkussen, Naalepu- de (en; —r). spelen, lege, spille. speler, Spiller (en —e). spellen, bogstavere, stave. spelling, Retskrivning (en; —). spelonk, Hule (en; —r). spendeeren aan, spendere paa. speenen, afvaenne, vaenne fra Moderen. sperwer, Spurvehög (en; -e). speurhond, Sporhund (en —e), Stöver (en; -e). spiegel, Spejl (et; —e). zich spiegelen aan, spejle sig i. spiegelglas, Spejlglas (et; -). spiegelramen, Spejlglas- vinduer. spier, Muskei (en; — kier). spiering, Smelt (en; —e). spies, Spyd (et; —). spikkel, Spraglet Plet, Tegn, Spaette (en; -r). | spikkelen, plette. spil, Vendepunkt (et; — er). spillebeen, Storkeben (et; spin, Edderkop (en; — per). {spinazie, Spinat (en; — er). spinhuis, Forbedringshus (et; —e), Tugthus (et; -e). spinmachine, Spindemas- kine (en; —r). spinnen, spinde. spinneweb, Spindelvaev (et; -). spinsbek, Tombak (en; spion, Spion (en; —er) Spejder (en; —e). spionneeren, spionere. spiritus, Spiritus (en; -)• spits, Spids (en; —er). spitten, grave. spleet, Spraekke (en; — r)- splint, Penge (mrv.). splinter, Splint (en; — er). splijten, revne, .spraekke, briste. spoed, Hast (en; —). spoeden, skynde sig. spoedig (vlug) hastig; (weldra) snart, straks. (wevers) spoel, (Vae- ver-) Spole (en; —r). spoelen (op de spoel),\ spole; (met of in wa-\ ter), skylle; (als gol-\ ven), skylle. spoeling (voor varkens), Baerme (en; —). spoelkom, Spolkumme (en; —r). spog, Spyt (et; —). spoken, spöge. spokerij, Spögeri (et; — er). sponnen, false. sponning, Fuge (en; — r). Fals (en; —e). spons, Svamp (en; —e). sponsachtig, svampagtig. spook, Spögelse (et; — r)- spookhus, Spögelsehus (et ~e)- spookverschijning, Spögelse )et; —r). spoor (aan laarzen), Spore (en; —r); (wagenspoor en fig.) Hjulspor (et; —); - (op spoorwegen;) Skinne ("en; —r); (fig.) Spor (et; —). spoorloos, sporlös. spoorslags, fuld galop. spoorstaaf, Skinne (en; -r). ' spoorweg, Jaernvej (en; —e), Jaernbane (en; — r). sporen, rejse per Jaernbane.. sporrelen, spraelle. sporreling, Kabriole (en; -)• sport (van ladders en fig), Trin (et; —). spot, Spot (en; —). spotboef, Spotter (en; — e). spotprijs, Spotpris (en; -er). spotten, spotte. spotternij, Spot (en; —). spotvogel, Spögefugl (en; —e). spouwen, klove, spalte, splitte. spraak, Maal (et; —). Maele (et; —). spraakkunst, Grammatik (en; —ker). spraakzaam, snaksom. sprank, Gnist (en; —er). spreekgestoelte, Talestol (en —e). spreekkamer, Talestue I (en; —r). spreektrant, Talebrug (en; -). spreektrompet, Talerör (et; —). spreekwoord, Ordsprog (et; —). spreekwoordelijk, ord- sproglig. spreeuw, Staer (en; —e). sprei, stukket Taeppe (et; -r). spreiden, sprede, udbrede. spreken van, tale om. sprekend, talende. sprekende gelijkenis, traaf fe..da Lignelse (en; -r). sprengen, staanke. sprengkwast, Staankekost (en; —e). sprenkel, Faalde (en; -r). sprenkelen, staenke. spreuk, Sprog (et; —). spreukje, Eventyr (et; -). springbron, Kildespring (et; —). springen, springe. springstof, Fjederlaas (en en et; —e). springtij, Springtid (en; —er). springveer, Springfjeder (en; —dre). springvloed, Springflod (en; -). sprinkhaan, Graeshoppe (en; —r). sproet, Fregne (en; —r). sproetig, fregnet. sprokkelen, sanke Braen- de. sprokkelhout, Braende (et; sprong, Spring (et; —). sprookje, Eventyr (et; -). sprot, Brisling (en;—er), Sprot (en; —ter). spruit, Spire (en; —r). spruitjes (kool), Rosen^ kaal (en; —). spruw, Tröske (en; —). spuigen, s ytte. spuit, Spröjte (en; —r). (brand-) spuit, Brand- spröjte (en; —r). spuiten (met eene spuit), spröj te. spul, Töjeri (et; —). spullen, Sager. spuugsel, Spyt (et; —). spuwen, spytte. spijbelen, skulke fra Sko- len. spijker, Söm (et; —). spijkeren, nagle. spijkervast, naglet. spijs, Bedrövelse (en; -). spijten, angre. het spijt mij, det bedröver mig, det gör mig ondt. spijtig, fortrydelig; een — gezicht zetten, saette et surt Ansigt. sMzen> l naere. spijzigen, $ st! tys! pst! staaf, Barre (en —r). (goud en zilver), Guld- barre, Sölvbarre. (ijzer) Stangjaern. staafje, Pind (en; —e). staak, Pael (en; —e). staal, (et; —)'. staaltje, Mynster (et; — stre). staalwater, Staalvand. staalwijn, Jaernmikstur (en; —er). staan, staa. staande, staaende. staande houden (een recht) haevde (en Ret); (iemand) stoppe (en). op staanden voet, paa staaende Fod. staanplaats, Staaplads (en; —er). staar, Staet (en; —). staart, Hale (en; —r), Svans (en; —e). staartje (wijn, snaps enz.), Rest (en; —er). staartpruik, Piskeparyk (en; —ker). staat, Stat (en; —er). in staat zijn, vaere i Stand (til at). staatkunde, Statskunst (en); Politik (en). staatkundig, politisk. staatkundige, Politiker (en; —e). staatsburger, Statsborger (en; —e). staatsie, Pragt (en; —). staatsman, Statsmand (en; —maend). staatspapieren, Statspa- pirer. staatsregeling, Konstitu- tion (en; —er). staatszaak, Statssag (en; -er). stad, By (en; —er) Stad (en; — aeder). stadgenoot, Medborger (en; —e). stadhuis, Raadhus (et; -e). stadhuiswoord, fremmed Ord (et; —). stadsdokter, Stadslaege (en; —r). stadspoort, Byport (en; -e). stadswijk, Kvarter (et; -er). staf, Stav (et; —e); militaire—, Stab (en; —e); —officier, Stabsofficer. staken, holde op med; het werk, —, nedlaegge Arbejdet. stal, Stald (en; —e). stalen (van staal), staal, af Staal. stalletje, Bod (en; —er). stalling, Staldrum (et;-). stam, Stamme (en; —r). stammelaar, Stammende (en). stamelen, stamme. stampen, stampe. stamper (vijzelstok), Stamper (en; —e); Stöder (en; —e). stand, Stand (en; Staander). standaard, Standard (en; —er). standbeeld, Billedstötte (en; —r), Statue (en; -r). standhouden, holde Stand. standje, Scène (en; —r); (ook) Tumult (en; — er). standplaats, Bopael (en; —e). standvastig, standhaftig. slang, Stang (en; Staanger). stank, Stank (en; —). stap, Skridtl(et; —). \stapel (hoop), Stabel : (en; —bier). \ schip (op stapel), Skib (et; —e) paa Stablen. van stapel laten, lade löbe af Stablen. stapelen, stable. stapelgek, erkegal. stapelplaats, Stabelplads (en; —er). stappen, skride. star, sie ster. staten-generaal, Staander ( mrv.) statig, statelig. station, Station (en; -er) Banegaard (en; —e). statistiek, statistisk. de statistiek, Statistiken. statuur, Statur (en —). staven, stadfaaste, bekraafte. stedeling, Stadboer (en; -e).. stedelijk bestuur, Stadsövrighed (en), Magistrat (en —er). steeds, altid, stedse. steedsch, köbstadsagtig. steeg, Straade (et; —r). steek (van de zon, van insecten, enz.) Stik (et; —). (driekantehoed) trekantet Hat (en; —te), (galahoed) Gal- lahat (en; —te). steekhouden, holde stik. | steel (handvat) Skaft (et; —er); (lange stok) ■ Stok (en; —ke); (sten-\ gel), Staengel (en; — gier). steelachtig, tyvagtig. steen, Sten (en ;—e). steenhouwer, Stenhugger (en; —e). steenig, stenet. steenigen, stene. steenkolen, Stenkul ( mrv.) steenrots, Fjaeld (et; -e). steenzout, Stensalt (et). steiger, Stillads (et; —er). steigeren (van paarden) stejle. steil, stejl. stekeblind, stokblind. stelig, pigget, broddet; (fig.) stiklende. steken, stikke. het stel, Saet (et; —). stelen, stjaele. stellage, Stillads (et; — er). stellig, vis. stelpen, standse. stelsel, System (et ;—er). stelselmatig, systematisk. stelten, Stylter (mrv.). stem, Röst (en; —er), -, (bij stemmingen) Stemme (en; —r). stembriefje, Stemmesed- del (en; —dier). stemhamer, Stemmeham- mer (en; — mre), stemmen (stem uitbren-*, gen), stemme; muziekinstrumenten), stemme/; stemmer, Stemmer (en;I -e). stemming, Stemning (en; —er). stempel, Stempel (et; — pier). stempelen, stemple. stemvork, Stemmegaffel (en; —gafler). stengel, Staengel (en; S gier). i stenograaf, Stenograf (en; —er). stenographie, Stenograf j (en; —). stentorstem, Stentorstemme (en; —r). \ster, Stjaerne (en; —r). [sterfbed, Dödöseng (en; -e). sterflijk, dödelig. sterfgeval, Dödsfald . (et —). Asterfhuis, Sörgehus (et; -e). sterflijst, Dödsliste (en; -r). sterfte, Dödelighed (en; sterk, staerk. sterken, styrke. sterkte, Styrke (en; —). sterrekers, Karse (en; -). sterrenhemel Stjaernehim- mel (en; —mie). sterrenkunde, Stjaerne- kyndighed (en; —). sterrenkundig, stjaerneI kyndig. sterren- \ Stjaernetoren, \ taarn (et; -e). sterren- f Observatowacht, 1 rium (et; —rier). sterretje, Stjaerne (en; — r). sterveling, dödelig (en; —e). sterven, dö. op sterven liggen, ligge for Doden, vride med Döden. steun, Stötte (en; —r). steunen, (leunen, rusten), hvile; (ondersteunen), understötte. (weeklagen), stönne. steunpunt, Stöttepunkt (et; —er). I steur, Stör (en; —er). \ steven, Stavn (en; —e); voorsteven, Forstavn, achtersteven, Bagstavn. stevenen, styre. stevig, fast. I stichtelijk, opbyggelig. stichten, bygge; (fig.) stifte; (tot godsvrucht opwekken), opbygge. stichter, Sti f ter (en; -e). stichting, Stiftelse (en; —r). stiefbroeder, Stedbroder (en; — brödre). stiefdochter, Steddatter" (en; — dötre). stiefkind, Stedbarn (et; —börn). stiefmoeder, Stedmoder (en; —mödre). stiefouders, Stedforaeldre. stiefvader, Stedfader (en; —fadre).. stiefzoon, Stedsön (en; —sönner). stiefzuster, Stedsöster (en; —söstre). stier, Tyr (en; —e). stierengevecht, Tyrefaegt- ning (en; —er). stierenvleesch, Tyreköd (et; -). stikdonker, baelgmörk. stiklucht, kveelende Luftj (en). stikvol, kvaelende fuld. stikken, kvaeles; (met del naald) udsy. stil, stille. stillen, stille. stilletje, natstol (en; -e). stilte, Stille (et; —); in —, i al Stilhed. stinken, stinke (naar, af). stinkend, stinkende. stinksloot, Stinkkanal (en; —er). stippelen, prikke. stipt, punktlig. stoeien, fjase. stoel, Stol (en; —e); de heilige —, den pavelige Stol. stoelenmatter, Maattebinder (en; —e). stoelen-zetster, Stolekone (en; —r). stoelgang, Stolgang (en; -e). stoelkussen, Stolehynde (et; —er). stoep, Dörtrin (et; —); hooge —, Trappe (en; -r). stoet, Tog (et; —). stoeterij, Stutteri (et; — er). • stof (fijn gruis), Stöv (et; of en; —); stof fage en onderwerp) Stof , (et; —fer). stoffeerder, Tapetserer (en; —e). stoffeeren, tapetsere. stoffel, Tölper (en; —e), Klods (en; —er). stoffelijk, materiel. stoffen (van stof bevrijden), stöve. stoffer, Stövekost (en; -e). stofregen, Stövregn (en;; -)• stofwolk, Stövsky (en; — er). stoïcijn, Stoiker (en; -e). stoïcijnsch, stoisk. stok, Stok (en; —ke). . stokdoof, stokdöv. stokebrand, Agitator (en; —er). stoken, öraande. stoker, Fyrböder (en; —e); (van jenever enz.) Destillator (en*. -er). stokkerig, traegtig. stokpaardje, Kaephest (en; —e). stokstijf, stiv som en Pind. stokvisch, Stokfisk (en; -e). stollen, ostes. stolp, Laag (et; —). stom, stum. stommelen, stöje. stommerik, Torsk (en; —e), Tosse (en; —r). stommiteit, Dumhed (en; —er). stomp (niet scherp), stump; (stoot, duw) Stump (en; —er). stompen, banke. stond, Stund (en; —). stoof, Fodvarmer (en; — e). stookplaats, Ildste'd (et; --er). stoom, Damp (en; —e). stoomboot, Dampskib (et; —e); Damper (en; '-«)■ stoomen, dampe. stoomketel, Dampkedel (en; —dier). stoommachine, Dampma- skine (en; —r). stoomvaart, Dampskibs- fart (en; —er). stoornis, Forstyrrelse (en; —r). stoot, Stöd (etj —). stooten, stöde. stop, Spuns (et; —e); Prop (en; —per); (in eene kous) Stopningl N. stoof, Fodvarmer (en; — (en; —er). stbplap, Fyldekalk (en; -). stopnaald, Stoppenaal (en; —e). stoppel, Stub (en; —be). stoppen, stoppe. stopverf, Kit (et; —). stopwoord, Fyldekalk (en; -). storen, forstyrre. storm, Storm (en; —e). stormachtig, stormende. stormen, storme. stormloop, Stormlöb (et). stormwind, Stormvind (en; —e). stortbad, Styrtebad (et; -e). stortbui, Skylregn (en; -)• storten (werpen) styrte; (vallen) styrte ned; (morsen) spilde; ( vergoten worden ) strömme; (geld) indbetale. storting, Indbetaling (en; —er). stortregen, Skylregn (en; -)• stortvloed (fig.) Ström (en; —me). stotteraar, Stammer (en; -e). 13 stotteren, stamme. stout, (vermetel) forvo- ven; (ongezeglijk) uartig. stouterd, uartigt Barn. stouwen, stuve. stoven, stuve. straal, Straale (en; —r). straat, Gade (en; —r). (zeeëngte) Straede (et -r). straatdeur, gadedör (en; -e). straatgeld, Bropenge (mrv.). straatjongen, Gadedreng (en; —e). straatlantaarn, Gadelygte (en; —r). straatmaker, Brolaegger (en; —e). straatschenden, begaa Slyngelstreger. straatschenderij, Slyngelstreger (mrv.). straatslijpen, stryge om paa Gaden, slibe Bro- stenene. straatslijper, Gadestryger (en; —e). straatsteen, Brosten (en; —e). straattaal, Pöbeludtryk (et; -)• straatveger, Gadefejer (en; —e). straatverlichting, Gade- belysning (en; —). straatvolk, Pöbel (en; -). straatvuil, Gadeskarn (et; -)• straatweg, Chausse (en; —er); Landevej (en; -e). straf, stram, (fig.) streng. (eene straf), Straf (en; -fe). strafbaar, strafskyldig. strafbepaling, Straffelov (en; —e). straffeloos, straf tri. straffen, straffe. strafkolonie, Straffekolo- ni (en; —er). strafschuldig, strafskyl-; dig. strafwet, Straffelov (en; -e). strak, stram. straks, (aanstonds) straks, (daar pas) just nu. stralen, straale. stram, stiv. strand, Strand (en; —e). strandbewoner, Strandbe- boer. ' stranden, strande. I strandgoed, strandet I Gods (et; —er). strandvonderij, Strandrettigheds Omsorg (en; -)• strategisch, strategisk. streek (list), Streg (en; er). (schrap, streep) Streg (en; —er). (landstreek) Egn (en; -e). streelen, strygge, klappe. streep, Streg. (en; —er). strekken, strakke; — tot, tjene til. strekking, Tendens (en; -er). stremmen (stollen), ostes. (doen stollen), standse. stremsel, Ostedelene ( mrv.) streng, strang. streng (de), Streng (en; -e). strengel, Haarfletning , (en; —er). strengelen, flette. strengheid, Stranghed (en; —). streven, strabe; — naar, strabe efter. strik (knoop), Slöjfe (en; —r), Knude (en; —r). krul, Snirkel (en; ■— kier). valstrik, Snare (en; -r). strikken (vastmaken), knytte; (in een strik vangen) i en Snare fange. strikt, nöje, akkurat. strikvraag, underfundigt Spörgsmaal (et; —). strompelen, snuble, vakle. stroo, Straa (et; —). strooien (van stroo), straa; een — hoed, Straahat (en; — te). strooien (als werkwoord), strö. strooister, Blomsterpige (en; —r). strook(japon-), Falb(e)- lade (en; —r). • Garnering (en; —er). strooken met, stemme med. stroom, Ström (en; —me). stroomen, strömme. stroop, Sirup (en; —er). stroopen (jachtwild), Vildtyveri drive, öve Krybskytteri. strooper, Krybskytte (en; -r). strooperij, Krybskytteri (et; —er). strootje, Halmstraa (et; -)• strop, Strop (en; —per).| stropdas, stiv Halsbind (et; -). stroperig, sirupsagtig. strophe, Strofe (en; —r).! strot, Strube (en; —r). struif, Omelet (en; —ter). struik, Krat (et; —). struikelblok, Hindring (en; —er). struikelen, snuble. struikroover, Stratenrö- ver (en; —e). struisveder, Strudsfeder (en; —dre). struisvogel, Struds (en; -er). strijd, Strid (en; —). strijden, stride; — tegen (—met), vaere i Mod- strid med. strijdzuchtig, krigersk; (fig.) traettekaer. strijkelings, strejfende. strijken, stryge; de zeilen —, stryge Sejlene; met een strijkijzer), glatte med Strygejaernet. strijkgoed, Strygetöj (et). strijkster, Strygekone (en; -r). strijkstok (voor maten), Strygetrae (et; —er); (voor viool enz.), Violinbue (en; —r). strijk-ijzer, Strygejaern (et; -). studeeren, studere. studeerkamer, Studere- kammer (et; —mre). student, Student (en; —er). studentengrap, Studenterspög (en; —). studentenleven, Studenterliv (et; —). studie, Studje (en; '■—r). studie-jaren, Studenteraar (mrv.) studievak, Studiefag (et; -)• stug, surmulende. \ stuif regen, Stövregn (en; ■ -)• stuip, Konvulsion (en; -er). stuiptrekking, Konvulsion (en; —er). stuiten, (tegenhouden) hemme, standse, stoppe, hindre; (afkeerig maken) vaere imod. stuitend, anstödelig, stódende; (ook:) modby-: delig. stuk (kapot), kaput, i Stykker. \stuk (brok, gedeelte), Stykke (et; —r); per \ —; hvert Stykke; op — werken, vaere Stykar- bejder. stukadoor, Stukkaturar- bejder (en; —e). stulp, Rönne (en; —r). stumperd, Stakkel (en: —kier). sturen, (besturen) styre; (zenden) sende. stut, Stötte (en —r). stutten, stötte. stuurman, Styrmand (en; —rriaend). stuursch, fortraïdelig. stuwage, Stuvning (en; -er). stuwen, stuve. stijf, stiv. mhjfkop, Stivsind (et; -)• stijfsel, Stivelse (en; —). stijfselen, stive. stijgbeugel, Stigböjle (en; —e). stijgen, stige. stijl (van hout enz.) Pille (en; —r), Post (en; —er); (schrijftrant) Stil (en; —e). stijven, stive. subiet, pludselig. subsidies, Subsidier (mrv.). subsidiëeren, subsidiere. Succes, Succes (en; —). I suiker, Sukker (et; —). suikeren, sukre. suikergoed, Sukkertöi (et). ! suikerraffinadeur, Sukkerraffinadör (en; — er). suikerpot, Sukkerdaase (en; —r). suikerij, Cikorie (en; —■ suikerzoet, sukkersöd. suizen, suse. suizing, Susen (en; —). sukade, Sukat (en; —). sukkel, zie stumperd. sukkelen, göre det bedrö- veligt. sul, Fjog (et; —), Tosse (en; —r). sulfer, Svovl .(et; —). sullen, glide. sullig, tölperagtig. sultan, Sultan (en; —er). supponeeren, supponere. suppositie, Formodning (en; —er). sussen, stille. suut, tys! stille! syllabe, Stavelse (en; -r). symboliek, symbolisk. de symboliek, Symboliken. symbool, Symbol (et; —er). sympathie, Sympati (en; —er). symphonie, Symfonie (en; -er). symptoom, Symptom (et; -er). synagoge, Synagoge (en; -r). synoniem, synonym. een synoniem, et Synonym. sijpelen, sive, sige. sijsje, Sisken (en; —er). systeem, i System (et; i systema, \ —er). systematisch, systematisk. taai, sej. taak, Opgave (en; —r). taal, Sprog (et; —). taalkenner, Sprogkender (en; —e). taalkunde, Sprogkunskab (en; —er). taalkundig, sprogkyndig. taalmeester, Sproglaerer (en; —e). taalstudie, Sprogstudium (et; —dier). taankleurig, rödbrun. taart, Taerte (en; —r). taartendeeg, Taertedej (en; -). taartje, Kage (en; —r). taats-tol, Top (en; —pe). tabak, Tobak (en; —ker). tabakdoos, Tobaksdaase (en; —r). tabaksplant, Tobaks- plante (en; —r). tabaksrook, Tobaksrög (en; -). tabbaard, Talar (en; -e)..? tabellarisch, tabellarisk. tabelle, Tabel (en; —Ier). tabernakel, Tabernakel (et; —kier). tabletje, Kage (en; —r). taboeretje, Taburet (en; —ter). tachtig, firsindstyve. tachtiger, firsindstyveaa-' rig (en; —). tachtigste, firsindstyvende. tact, Takt (en; —). tactiek, Taktik (en; —). I taf, Taft, (et; —). tafel, Bord (et; —); aan — gaan, gaa til Bords. tafelbord, Tallerken (en; -er). tafeldans, dansende Bord. tafeldienaar, Opvarter ved Bordet. i tafelen, spise, holde Taffel. tafelkleed, Bordtaeppe (et; —r). tafellaken, Borddug (en; -e)- i tafelmes, Bordkniv (en; -e). \ tafelwijn, Bordvin (en; -e). I tafelzilver, Bordsölv (et; I tafereel, Skildring (en; -er). I taille, Talje (en; — r). I tak, Gren (en; —e). I takel, Skibsblok (en; —j ke) Talje (en; —r), Takkel (en; —er). Kal, Antal (et; —). I talen naar, tragte efter. I talent, Talent (et; -er). I talentvol, talentfuld. 1 talie, Talje (en; —r). I taling, Krikand (en; — eender). t talisman, Talisman (en; —er). f talk, Talg (en; —), Teel- I le (en; —). I talkkaars, Talglys (et; —), Teellelys (et; —). talloos, tallös. t talmen, nöle. talrijk, falrig. I tam, tam. | tamarinde, Tamarinde (en; —r). f tamboer, Tambur (en; -er). tamboereeren, tamburere. tamelijk, temmelig, taaleHg. lammigheid, Tamhed (en; -)■ tand, Tand (en; Teender). tandeloos, tandlös. tandenknarsen, skeere Teender. tandenschuiertje, Tand- börste (en; —r). tandmeester, Tandleege (en; —r). tandpijn, Tandpine (en; -r). tandvleesch, Tandköd (et; -). tanen, blegne. tanig, rödbrun. tang, Tang (en; Teen- ger). tantaliseer en, tantalisere. tante, Tante (en; —r). tappelings, strömmevis. tapper, Skeenk (en; —e). i Veertshusholder (en; -e). tapperij, Veertshus (et; -e). taptemelk, skummet Meelk. taptoe, Tappenstreg (en; -)• tapijt, Tapet (et; —er). tapijtwever, Tapetvaever (en; —e). tarbot, Pighvar (en; -er). tarief, Tarif (en; —er). tarifeeren, tarifere. tarn, Opspraetning (en; -er). tarnen, opspraette. tarra, Tarra (en; —). tarten, trodse. tarwe, Hvede (en; —). tarwebrood, Hvedebröd (et; —). tarwemeel, Hvedemel (et; -)• tarwe-zemelen, Hvedeklid (et; —). tas, Hob (en; —e). tasch, Pung (en; —e). tassen, opstable. tastbaar (op den tast) haandgribelig. tasten, gribe. tatewalen, pludre Krage- maal. tax, Takst (en; —er). taxeeren, takssere. taxis, Takstrae (et; —er), Taks (en; —e). te oud, for gammel. te koop, til Salg. te Kopenhagen, i Köben- havn. te verdienen, at fortjene. technisch, teknisk. Te Deüm, Te Deum (et; teeder, öm. teederheid, Omhed (en). teefje, Taeve (en; —r). teeken, Tegn (et —). teekenen, (afbeelden) tegne; (onderteekenen) undertegne, underskrive, (merken) maerke. teekening, (prent) Tegning (en; —er); (schets) Skitse (en; — r); (handteekening, naamteekening), Undertegnelse (en; —r). teelland, Agerland (et;; -e). teelt, (van boom- en plantgewas) Kultur (en; —); (van dieren) Tillaeg (et; —). teems, Sigte (en; —r). teen (rijs-takje) Pil (en;, —e); (van den voet) Taa (en; Taeer). teer, (harsolie) Tjaere (en; —); (teeder) öm. teerhartig, ömhjaertet. teerketel, Tjaerekedel (en; —dier). jpfpA teerkwast, Tjaerekost (en; —e). teerling, Taerning (en; — er). teerlingvormig, taernet. teertouw, tjaeret Tov (et). teertuinen, Tjaeremagasiner, (mrv.) tegel, Tegl (en; —). te gelijk (dadelijk) paa en Gang; (te zamen) sammen, tilsammen. tegemoetkoming, Skadelösholdelse (en), Erstatning (en; —er). tegen, imod. tegenbedenkihg, Indven- ding (en; —er). het tegendeel, det mod- satte. integendeel, tvaertimod. tegengaan, modstaa. tegengif, Modgift (en; — er). tegenhanger, Modstykke (et; -r). tegenheden, Modgang (en; —). tegenhouden, hindre. tegenkomen, traeffe, mode. tegenloopen, vaere imod. tegennatuurlijk, naturstridig. tegenover, lige overfor. tegenpartij, Modparti (et; —er). tegenpruttelen, vaere gen- stridig. tegenschrift, Modskrift (et; —er). tegenstaan, mislykkes, slaa Fejl. tegenspoed, Modgang (en —). tegensporrelen, modsaette sig. tegenspreken, modsige, modstride. tegenstaan, vaere imod. tegenstand, Modstand (en; —e). tegenstander, Modstander (en; —e). tegenstreven, modstraebe. tegenstribbelen, modsaette sig. tegenstrijdig, modstridig. tegenstrijdigheid, Mod- stridighed (en; —er). tegenvallen, mislykkes, slaa Fejl. tegenvoeter, Antipode (en; —r). tegenweer, Modstand (en; -)• tegenwerken, virke imod. tegenwerking, Modvirk- ning (en; —er). tegenwerpen, indvende. tegenwerping, Indvending (en; —er). tegenwind, Modvind (en; -e). tegenwooidig, naervaerende. tegenwoordigheid, Naer- vaerelse (en; —). tegenzin, Modvilje (en; te goed hebben, have til gode. te huis zijn, vaere hjemme. te kort (te min) for lidt. een te kort, et Deficit. tekst, Tekst (en; —er). bij den tel, stykkevis. in tel zijn, betydet meget. telastlegging, Beskyld- ning (en; —er). telbaar, taellelig. telegraaf, Telegraf (en; -er). telegrafist, Telegrafist (en; —er). telegram, Telegram (et; —mer). telegrapheeren, telegra- fere. telegraphisch, telegrafisk. telen, (plantgewas), dyr- ke; (dieren), opföde; (voortbrengen), avle. teleurstelling, Skuffelse (en; —r). teleskoop, Teleskcp (et; -er). telg, Afkom (et; —). I telkens, hvergang. tellen, taelle. tembaar, taemmelig. temen, klynke. tempel, Tempel (et; — pier). tempelier, Tempelherre (en; —r). temperament, Temperament (et; —er). temperatuur, Temperatur (en; —e). temperen, temperere. tempo, Tempo (et; -er). tems, zie teems. tender (kolenwagen), Tender (en; —e). tenger, spaed. tenor, Tenor (en; —er). tent, Telt (et; —e), (kermiskraam) Bod (en; — er). tentoonspreiding, Anven- delse (en; —r). tentoonstellen, Udstilling (en; —er). tenuitvoer- > brenging, I Udförelse tenuitvoer- { (en). legging, 1 tenware, ) hvis ikke, om tenzij, ) ikke. tepel, Brystvorte (en; — r). teraardebestelling, Begra- velse (en —r). terdoodbrenging, Drab (et; —), (gerechtelijk) Henrettelse (en; —r). teren, tjaere. teren op, leve af. tergen, aegge. terhandstelling, overgi- velse (en). tering, Svindsot (en; —). terloops, i forbigaaende. term, Udtryk (et; —). termijn, Termin (en; — er). Jernauwernood, neppe, knap. terpentijn, Terpentin (en; -er). terras, Terrasse (en; -r). terrein, Terrain (et; -er). terrine, Terrin (en; —er). tersluiks, hemmelig, lönlig- terstond, straks. terug, tilbage. terugblik, Tilbageblik (et; —ke). terughoudend, tilbagehol- dende. terugkeer, , Tilbagekomst ierae: (ent -). komst. ! , terugkeeren, ) komme terugkomen, ) tilbage. terugreis, Tilbage rejse (en; -). terugreizen, rejse tilbage. terugroepen, tilbagekalde. terugroeping, Tilbagekal- delse (en; —r). terugstootend, frastöden- de. terwijl, medens. met terzijdestelling van, uden Hensyn til. test, (vuurtest) Fyrfad (et; —e). (melktest) Maelke- skaal (en; —e). testament, Testament (et; -er). testamenteel, testamentarisk. testateur, Testatör (en; -er). testeeren, göre ét Testament. \teug, Drag (et; —). teugel, Tömme (en; —r), Töjle (en; —r). teugelloos, töjleslös. teut zijn, vaere beruset. halfteut, lid beruset. een teut, en Nöleper. teuten, nöle. tevens, ligeledes. tevergeefs, tilfreds. tevreden stellen, stille tilfreds. - tevredenheid, Tilfredshed (en). teweegbrengen, tilveje- bringe. thans, for naervaerende Tid. theater, Teater (et; -tre). theatraal, teatralsk. thee, The (en; —). theebus, Thedaase (en; -r). theegoed, Thetöj (et) theeketel, Thekedel (en; —dier). theekopje, Thekop (en; —per). theelepeltje, Theske (en; -er). theepot, Thekande (en; -O- theeservies, Thestel (et; -). thema, Tema (et —er). theologant, Teolog (en; -er). theologie, Teologi (en; -)• theologisch, teologisk. theoretisch, teoretisk. theorie, Teori (en; —er). thermometer, Termometer (et; — tre). thesaurie, Skatkammer (et; — mre). thesaurier, Skatmester (en; —e). thuis, hjemme. thuis zijn in, vaere erfa- ren i. tichel, Teglsten (en; -e). tichelbakker, Teglbraen- der (en; —e). tien, ti. tiend, Tiende (en; —r). tiende, tiende. • I tiendheffer, Tiendeejer (en; —e). tiendrecht, Tienderettig- . hed (en; —er). tiendvrij, tiendefri. tier, Morskab (en; —). tierelieren, tralie. tieren, (aarden) trivets-': (razen) rase. tierig (goed groeiend) trivelig (welgemoed) fornöjet. tik, Klask (et; —). tikken, dikke; — aan (— op) banke paa. tikje, Klask (et; —). tiktak, Triktrak (et; —). tiktakken, spille Triktrak. op til, forestaaende, til— kommende. tillen, löfte. timmeren, tömre. timmerman, Tömmermes- ter (en; —e). timmerwerf, Tömmerplads (en; —e). tin, Tin (et; —). tinnegieter, Kandestöber (en; —e), staatkundige] I • —, politisk Kandestöber (en; —e). tintelen, funkle, tindre. tip, Tip (en; —per). tirailleur, Tiraillör (en; ---er). tiran, Tyran (en; —ner). tirannie, Tyranni (et; -). [ tiranniek, tyrannisk. tiranniseer en, tyrannisere. titel, Titel (en; —Ier). titulair, tituieer. titulatuur, Titulatur (en; li' —ar)" I tituleeren, titulere. | tjilpen, kvidre. tobbe, Kar (et; —). tobberd, Stakkel (en; — kier). tocht, (reis) Reise (en; — r); (luchtstroom, trekking) Treek (vind) (en; -e). tochtdeur, Treekdör (en; -e). tochten, treekke; het tocht, det treekker. tochtig, vindig. toe, (dicht), lukket; (gauw wat, pakaan) rask. toebehooren, Tilbehör (et; ■—), (als werkwoord) höre til. toebereidselen, Tilbere- delser. toedeelen, tildele. toedekken, tildaekke. toedichten, tilskrive. toedienen, administrere. toedoen (dichtmaken) lukke; zonder mijn —, uden min Skyld. toedracht, Tildragelse (en; —r). zich toedragen, tildrage sig. toegang, Adgang (en; — e); Tilgang (en; —e). toegankelijk, tilgeengelig. toegefelijk, overbaerende. toegenegen, hengiven. toegevendheid, Overbee- renhed (en). toegift, Tilgift (en; -er). toehoorder, Tilhörer (en; -e). toehuis, Privathus (et; -e). toejuichen, tilklappe Bifald. toejuichen, Bifaldsytring (en; —er). I tSeknikken, tilnikke. toekomend, (volgend) j naermest, naest. toekomst, Fremtid (en; I -). toekomstig, kommende. toekijken, se til. toelachen, le til. toelage, Tillaeg (et; —•). toelating, Tilladelse (en; -r). zich toeleggen op, laegge sig efter. toelichting, Oplysning (en; —er). toeloop, Tillöb (et; —). toeluisteren, lytte. toen (destijds) paa den Tid; (zoodra) saa snart som. toenaam (bijnaam) Til- navn (et; -e); (scheldnaam), ögenavn (et; -e). toenemen, tagé.til. toeneming, Tiltagende (et; —). toepasselijk op, anvende- lig paa. toepassen op, anvende paa. toepassing, Anvendelse (en; —r). toer,(pruikje) Toupé (en; —er); (moeielijk ding) vanskelig Opgave (en). toereikend, tilstraekkelig. toeren, köre en Tut. toertje, (pruikje) toupé (en; —er); (reisje, kleine wandeling) Tur (en; —e). V'-Sl toerusten, ruste. toerusting, Tilrusting (en; —er). toeschouwer, Tilskuer (en; —e). toeschijnen, synes. toesnellen, ile hid. toespeling op, Hentydning (en; —er) til, Allusion (en; —er) til. toestaan, (vergunnen) til-, lade; (verleenen) give. toestand, Tilstand (en; • -e). toestemmen, samtykke (i; noget). toestemming, Samtykke (et; -). toetreden tot, tiltraede. toetreding, Tiltraedelse (en; —r). toets, (beproeving) Prove (en; —r); klaviertoets) Tangent (en; — er). toetsen, pröve. toetsing, Prövelse (en; -r). toetssteen, Probersten' i (en —e). toevallig, tilfseldig. toevalligerwijze, tilfaldig- vis. toeverlaat, Tilflugt (en; -)• toevertrouwen aan, betro til. toevloed, Tillöb (et; —). toevoer, Tilförsel (en; — sier). toewenschen, önske. zich toewijden aan, hen- give sig til. toewijding, Hengivelse (en; -). toezegging, Tilsagn (et; —), Löfte (et; —r). toezenden, tilskikke, til— sende. toezicht, Opsyn (et; —). lof toezwaaien aan, rose, pri se. toilet, Toilet (et; —ter). tol, (speelgoed) Top (en; -pe), (slagboom) Bom (en; —me); (tolgeld) Bompenge (mrv.); (belasting) Af gift (en; — er), Told (en; —). den tol aan de natuur betalen, belale Naturens Afgift. tolgaarder, Toldkasserer (en; —e). tolgeld, Told (en; —). tolhek, Bom (en; —me). tolk, Fortolker (en; -e). toltarief, Toldtarif (en; -er). tombe, Gravmonument (et; —er). tombola, Tombola (en; -er). ton, Tönde (en; —r); eene ton gouds, en Tönde Guld. tonder, Fyrsvamp (en; -e). tong, (in den mond) Tun- ge (en; —r). (zekere visch), Tunge (en; —r). , tongriem, Tungebaand (et; -). tongUal, Mundart (en; -er). tonijn, Tunfisk (en; —e). tooi, Prydelse (en; —r). tooien, pryde. toom, Tömme (en; —r), Töjle (en; — r). toomeloos, töUelös. toon, (Iknak) Tone (en; —r), (teen van den voet) Taa (en; Taeer). ten toon spreiden, vise. ten toon stellen, udstille. tentoonstelling, Udstilling (en; —er). toonbaar, presentabel. toonbank, Butidsdisk (en; —e). toonder dezes, Ihaendehaver af dette. tooneel (schduwplaats) Skueplads (en; —e); (in den schouwburg) Scène (en; —r)- (gedeelte van het bedrijf van een tooneclstuk), Scène (en; —r); (schouwspel) Sknespi 1 (et; —). tooneelisten, Skuespillere., tooneelspeelster, Skuespillerinde (en; —r). tooneelspel, Komedie (en; -er). tooneelspeler, Skuespiller (en; —e). tooneelvoorstelling, Op( förelse (en; —r). toonen, vise. toorn, Vrede (en; —). toornig, vred. toorts, Fakkel (en; — kier). toost, Skaal (en —er). toovenaar, Troldmand (en; — maand), Heksemester (en; —e). tooverachtig, magisk. tooverdrank, Trylledrik (en; —drikke). tooveren, trylle. tooveres, Troldkvinde (en; —r). tooverfluit, Trylleflöjte (en; —r). toovergeschiedenis, Tryl- lehistorie (en; —r). toovergodin, Tryllegu- dinde (en; —r). tooverheks, Heks (en; — e). tooverklank, Trylleklang (en; —e). tooverkracht, Tryllekraft (en; — krasfter). tooverkunst, Tryllekunst (en; —er). tooverland, Trylleland (et; —e), Vidunderland. tooverlantaarn, Laterna magica, Lysbilledapparat (et; —er). tooverpaleis, Tryllepalads I (et; —er). tooverring, Tryllering (en; —e). tooverroede, Tryllehassel (en; —er), Tryllekvist (en; —e). als bij tooverslag, som ved et Trylleslag. tooverstaf, Tryllestav (en;—e). tooverwereld, Tryllever den (en; —er). tooverwerk, Trolddoms- vaerk (et; —er). tooverwoord, Trylleord (et; —). tooverij, Trylleri (et; — er). top! top! top, Top (en; —pe); van ..top tot teen, fra Top til Taa. topaas, Topaas (en; -— er). topographie, Topografi (en; — ). topographisch, topogra- fisk. tor, Torbist (en; —er.) toren, Taarn (et; —e). torenklok, Taarnklokke (en; —r).. torenspits, Taarnspids (en; er). torn, Zie tarn. tornen, Zie tarnen, torsen, (dragen) baere; (tillen) haeve. tortelduif, Turteldue (en; —r). tot, til, indtil. totaal, total. het totaal, Totalbelöb I (et; —), Totalsum (en; —mer). J totdat, indtil. tot dusverre, hidtil. hi- dintil. touw, Tov (et; —).. touwtje, Sejlgarn (et; i ' ■ traag, lad. traagheid, Ladhed (en). traan, Tran (en). een traan, Taare (en; — r). trachten, söge. tractaat, Traktat (en; — er). tragedie, Tragedie (en; -r). tragisch, tragisk. traktaatje, Traktat (en; -er). traktatie, Laekkeri (et; -er). trakteeren, traktere. traktement, Gage (en; — r). tralie, Gitter (et; —e). tranen storten, faalde Taarer. transactie, Transaktion, (en; —er). transigeeren, transigere. transito-handel, Transit- handei (en; —). translaat, Oversaettelse | (en; —r). translateur, Translatör (en; —er). transport, Transport (en; transporteeren, transportere. trap, (om naar boven te klimmen), Trappe (en; —r); (schop met den voet), Stöd (et; —) met Foden. trappelen, stampe. trappen op, traede paa. tras, Cement (en; —). trawant, Drabant (en; — er). trechter, Tragt (en; —er). tred, (voetstap, schrede) Skridt (et; —), (manier van loopen) Gang (en; —e). trede, Traedebraet (et; — ter), Trin (et; —). treden, traede; in het huwelijk —, gifte sig. . treeft, Trefod (en — födder. een tref, Lykke (en; —). treffen, traeffe. treffend, (smartelijk) pinlig; (opmerkelijk) maerkvaerdig. trein, Tog (et; —). trek (eetlust) Appetit(en; —); (begeerte) Lyst ' (en; —); (slag, in het kaartslag) Stik (et; —); (tocht, trekking) Traek (et; —); (aan- j gezichts-trek) Ansigts- j traek. in trek zijn, vaere sögt. trekdier, Traekdyr (et; —). trekgeld, Praemie (en; —r). 1 trekkast, Drivhus (et; -e). v trekken, traekke. trekpleister, Traekplaster J (et; — stre). trekpot, Thekande (en; —r)- trekvaart, Kanal (en — W). trekvogel, Traekfugl (en; —e). trens, Trense (en —r). . treurdicht, Sörgedigt (et; , -e). treuren, sörge. treurig (iemand) sorgmo-j dig; (iets) bedrövelig. treurlied, Sörgesang (en; —e). treurmare, Sörgebud (et; -)• treurmarsen, Sörgemarch (en; -er). treurspel, Sörgespil (et; -), Tragedie (en; —r). treurspelspeelster, Trage- diespillerinde (en; — r), Tragedieaktrice(en; —O- treurspelspeler, Tragiker (en; —e). treurtooneel, tragisk Op- trin (et; —). treurwilg, Sörgepil (en; —e). triktrak, zie tiktak, trillen, skeelve. triller, Trille (en; — t). trimester, Fjerdingaar (et; -). triomf, Triumf (en; —er).I triomfantelijk, triumfe- rende. triomfeeren, triumfere. trippelen, hoppe. troebel, uklar. troef, Trumf (en; —er). troefblad, Trumfkort (et; troefboer, Trumfknsegt (en; —e). troep, Flok (en —ke). troetelen, forkaele, for- veenne. troetelkind, forkaelet Barn (et; —Börn). troeven, trumfe. I troffel, Murske (en —r). \trog, Trug (et; —e). troggelen, trygle. \trom, Tromme (en; —r). trommel, Daase (en; -r). trommelen, tromme. bij trommelslag, med klin- gende Spil. trommelslager, Tromme- slager (en; —e). trommelstok, Tromme- stikke (en; —r). trommelvlies, Tromme- hinde (en —r). trompet, Trompet (en; — er). trompetten, trompete. trompetter, Trompeter (en; —e). troon, Trone (en; —r). troonhemel, Tronhimmel (en; —himle). troonopvolger, Thronföl- ger (en; —e). troonzaal, Tronsal (en; -e). troost, Tröst (en —). troosteloos, tröstelös. trooster, Tröster (en; -e). troosten, tröste. troosteres, Trösterinde (en; —r). troostrijk, tröstrig. tropee, Trofae (en; —er). tropisch, tropisk. tros, Klase (eri; -—r). trots, Stolthed (en; —);l ten—van, til Trods for. trotsch, stolt. trotschheid, Stolthed (en; -)• trotseeren, trodse. trottoir, Fortov (et; —). trouw (getrouw), Trofast. de trouw, Trofasthed (en; —), Troskab (en; de goede trouw, god Tro. te goeder trouw, paa Tro og Love. trouwbelofte, .flïgteskabs- löfte (et; —r). trouwbreuk, Troskabs- brud (et; —). trouwdag, Bryllupsdag (en; —e). trouweloos, trolös. trouwen, gifte sig. trouwens, for övrigt. trouwplechtigheid, For- maelingshö j tidelighed (en; —er). trouwring, Formaelings- ring (en; —e). truffel, (in kookkunst) Tröffel (en; Tröfler) (bij metselaars) zie troffel, trijp, Otmerdug (en; —) tucht, T.ugt (en; —). tuchthuis, Tugthus (et; -e). tuchtigen, tugte. tuchtiging, Tugtelse (en; —r). tuig, (paardentuig) Seletöj (et; —er); (gemeen volk) Pak (et; —), Kaeltringpak (et; —); (gemeen spul) Töjeri (et; —). tuigage, Towaerk (et). tuighuis, Töjhus (et; -e). tuil, Lune (et; —r). tuiltje, Blomsterkrans (en; —e). tuimelaar, Tumler (en;; -e). tuimelen, tumle. tuimeling, Kolbötte (en; tuin, Have (en; —r). tuinboon, Bönne (en; -r). tuinbouw, Havedyrkning (en; —). tuinhuis, Havehus (et; —e). tuinier, Gartner (en; -e). tuinieren, spille Gartner. ; tuinierster, Gartnerske (en; —r). tuinkamer, Havestue (en; • -r). tuinman, Gartner (en- -e). . tuit, Snude en; —r). tuiten, suse. tuk op, begaerlig efter. een tukje doen, faa sig en Lur. tulband, Turban (en; — er). tulp, Tulipan (en; —er) tulpbol, Tulipanlög (et; tulpenhandel, Tulipan- handel (en; —). tureluursch, gal. turen op, stirre paa turf, Törv (en; —). turken, plage. tusschen, imellem. tusschenpersoon, Mellem- mand (en; —maand). [ in dien tusschentijd, imid-! lertid. tusscheniijds, ubetimelig. j twaalf, tolv. twaalfde, tolvte. twee, to. tweede, (den) anden, (det) andet. h tweegevecht, Tvekamp, h (en —e), Duel (en;l Ier). 'I, tweeling, Tvilling (en; — er>- \i tweelingdochter, Tvilling-1Z J datter (en; —dötre). tweelingen, Tvillinger. {tweernen, tvinde. [tweeslachtig, levende paa Land og i Vand. i, tweepersoonsbed, Dop- peltseng (en; —e). -{tweesnijdend, tveegget. [tweesprong, Skillevej (en• —e). ;1 tweestemmig, tostemmig. in tweestrijd, tvivlraadig tweetal, Total (et; —). twintig, tyve. twintigste, tyvende. twintigtal, Tyvetal (et; [twist, Traette (en: —r), I Tvist (en; —). twisten, traette. I twister, Traettebroder (en; —brödre). twiststoker, Urostifter (en; —e). twistziek, traettekar. twistzoeker, zie twister, [twijfel, tvivl (en; —). I twijfelachtig, tvivlagtig. twijfelen, tvivle. twijg, Gren (en —e), Kvist (en; —e). twijnder, Tvinder (en; — e). twijnen, tvinde. tij, Flod (en; —). tijd, Tid (en; —er). j tijdelijk, öjeblikkelig. bij tijden, af og til, nu og da. 'tijdgeest, Tidsaand (en; -er). tiidig, tidlig. tijding, Tidende (en; — O- tijdperk, Tidsrum (et; tijdrekenkunde, Tidsregning (en), Kronologi (en; —er). tijdsbestek, Tidsrum (et: tijdstip, Tidspunkt (et —er).< tijdsverloop, Tidsforlöb (et; —)• tijdvak, Tidsrum (et; —) tijger, Tiger (en; —e). tijgerin, Tigerinde (en —r). tijk, Pudebetraek (et; —] pudevaar (et; —). tijm, Timian (en; —). type, Type (en). ui ■ (aardvrucht) Svib '(en; —bier); (fig) Löjer. uiienrist, Klase (en; - r) Svibler. uil, Ugle (en; — r). uilenspiegel, Uglspil (en; uilskuiken, Tosse (en; — r)- een uiltje knappen, zie tukfe. uit, ud. "~ {uitbarsting, Udbrud (et; I ' uitbazuinen, udbasune. [uitbeelden, afbilde. uitbetalen, udbetale. uitbetaling, Udbetaling | (en; —er). 1 uitblijven,, udeblieve. zich uitbreiden, udbrede . I sig. I uitbreiding, Udbredelse (en). i uitbreken, udbryde; bry. de frem. uitbundig, umaadelig. ; uitdagen, udfordre. I uitdaging, Udfordnng ,1 (en; —er). uitdeeling, Uddebng (en; er). \uitdooven, udslukke. uitdossen, udstaffere. ;1 uitdrager, Marskandiser ' I (en; —e). uitdragerij, Manskandi- serhandel (en; —). I uitdrukkelijk, udtrykke- I bg- uitdrukken, udtrykke uitdrukking, Udtryk (et; uitduiden, udtyde. uitdijen, blaese sig op. uiteen, fra hinanden. uiteinde, Ende (en; —r). uiten, ytre. uiteren, öge til. uiterlijk, senest. het uiterlijk, Udseende (et; —). uitermate, j . .. . uiterst. \ yderlig. uitgaaf, Udgift (en; -er); (van een boek) Udgave (en; —r). uitgaan, gaa ud. uitgemaakt, afgjort. uitgenomen, undtagen. uitgestrekt, udstrakt. uitgeven, give ud; (boek-\ werken; udgive, farlaegge. uitgever (van boekwer-] ken), Forlaegger (en; —e). uitgezocht, udsögt. uitgezonderd, undtagen. h uitgieten, udgyde. li uitglijden, glide ud. li uithangbord, Skit (et; — e). uitheemsch, udenlandsk, 11 fremmed. I uithooren, udhöre. ; uithouden, udholde. I uithuwelijken, gifte bort. uitjouwen, hysse ad. uitkauwen, gennemtygge. uitkiezen, udvaelge. . uitklaren, udklarere. luitklaring, Udklarering (en). luitkleeden, udklaede. '.{uitkloppen, udbanke. [uitkomen, (planten enz.} löbe ud; (te voorschijn) komme til Syne; ( bewaarheid worden) staa Pröve; (ontdekt worden) komme for Dagen. uitkramen, (fig.) udplud| re. uitkrijten voor, skaelde ud for. op den uitkijk zijn, vaere paa Udkig. uitlachen, le ad. uitlandig, udenlandsk. iemand uitlaten, lukke en ud; zich — over, udtale sig om. uitleggen, udlaegge, forklare. uitlegging, Udïaegning , (en; —er). uitlekken, forlyde. uitleveren, udlevere. uitlevering, Udlevering . (en —er). uitlokken, udlokke, frem- lokke, 'okke ud, lokke frem. uitlokkend, lokkende, indbydende. uitloven, tilbyde. uitmaken, afgöre. uitmaken voor, skselde uc for. uitmeten, udmaale. uitmunten, udmaerke sig. uitmuntend, udmaerket. uitnemend, fortrinlig. bij uitnemendheid, besyn derlig. uitnoodigen, indbyde. uitnoodiging, Indbydels (en —r). uitoefenen, udove. uitpakken, udpakke. uitpluizen, (fig.) udklael ke. uitpoetser, Visker (en; e). uitputting, Udmattelse (en). uitrafelen, udtraevle. uitreiken, tildele. uitroep, Udraab (et; — uitroepen, udraabe.. uitrusten, (rust nemen) hvilde, udhvile; (toerusten met het noodige) udruste. I uitrusting, Udrustning (en; —er). uitscheiden, ophöre — met, höre op med. uitschelden, udskaelde. uitschot, Udskud (et; uitschrijven, udskrive. 1 uitschuld, udestaaende Fordring (en; —er). uitslag, (afloop) Udfald (et; —); $;-"* ,'■ (puistigheid) Blegner (mrv.). - uitsluitend, udelukkende. uitsluitsel, Opklaring (en; —er). e uitspanning, Rekreation (en —er), (stalhouderij) Staldrum (et). uitsparen, udspare. ■A uitspatting, Udsvaevelse (en; —r). - uitspraak, Udtale (et; -); (gerechtelijk) Dom (en; —me). uitspreken, udtale. \ uitspugen, udspytte, ud- spy' ). uitstaan, udstaa. uitstaande post, zie uitschuld. uitstapje, Udflugt (en — er). bij uitstek, i höjeste Grad. uitstekend, udmaerket, fortrinlig. uitstel, Opseettelse (en). uitstellen, opsaette. zich uitstrekken, strakke sig. uitstrooien, udströ. uitstrooiseltje, Fabel (en: —bier). uitteren, udtaere. uittrekken, u'dtraekke. uittreksel, Udtraek (et; -)• uitverkoop, udsolgt. uitverkoren, udvalgt. de uitverkorenen, de ud- valgte. uitvinden, opfinde; (opsporen) opdage, udforske. uitvinder, Opfinder (en; —e). uitvinding, Opfindelse (en; —r). uitvloeisel, Fölge (èn; — uitvlucht, Udflugt (en; —r). uitvoer, Udförsel (en; — i er). •I uitvoeren, udföre. uitvoerig, udförlig uitvorschen, udforske. uitvorschend, udforskende. uitvragen, udspörge. uitwas, Udvaekst (en; —3 er). uitwasemen, uddunste. uitwaseming, Uddunst- I ning (en —er). uitwasschen, udvaske. uitweiding, Udskejelse (en; —r), Digression (en; —er). uitwendig, udvendig. uitwerpen, udkaste. uitwerpsel, Udkast (et;f -)• uitwisselen, udveksle. uitwisseling, Udveksling (en; —ar). uitzeilen, sejle und. uitzenden, udsende. uitzet, Medgift (en; —). | uitzicht, Udsigt (en; *! er). uitzien, se ud. uitzoeken, udsöge. uitzonderen, undtage. uitzondering, Undtagelse ' (en; —r). uitzuinigen, ökonomisere. ulevel, Sukkerkugle (en; —r). ultimo, ultimo. eene uniform, Uniform 1 (en; —er). universeel, universal. I hniversiteit, Universitet : (en; —er). psantie, Usance (en; — r), Vane (en; —r). liur, Time (en; —r). hurglas, Timeglas (et; r «iv, deres. I ten uwent, hos Dem. for | I van uwentwege, rjeres 1 om uwentwil, skyld. fvaa/c, (dikwijls) ofte. (slaap) Sövn (en; -)• .. . I vaak hebben, vaere sovnig. [vaam, Favn (en; —e). ■ vaamhout, Favnebraende. (et; -) § vaandel, Frane (en; — r). f vaandeldrager, Fanebae- rer (en; —e). vaandrig, Faendrik (en; -—ker). I vaardig, faerdig; (ook) beredt. S f vaardigheid, Faerdighed (en; —er). vaart, Fart (en; —). vaarwel, farvel. vaas, Vase (en; —r). vaatje, Fad (et; —e). vaatwater, Skyllevand (et; —e). vaatwerk, Bödkervaerk (et; —er). vacant, ubesat, vakant. \vacantie, Ferietid (en; —er). 1 vacature, et vakant Embede. vacht, Faareskind (et; J vader, Fader (en;Faedre). {vaderland, Faedreland - [vaderlandsch, faedre- landsk. vadermoord, Fadermord ' (et;'-). vadernaam, Fadernavn ! (et). vaderschap, Paternitet (en). ■ vaderlijk, faderhg. vadsig, lad. vagebond, Vagebond (en; —er), Landstryger (en; —e). vagevuur, Skaersild (en; vak, Fag (et —). val, (neervalling) Fald (et; —). (vangtuig), Faalde. (en; -—r). valies, Ransel (en; — sier), Tornister (et; — e). valk, Falk (en; —e). valkenjacht, Falkejagt (en). vallei, Dal (en; —e). vallen, fa 1de. valreep, Faldreb (et). valsch, falsk. valstrik, Faldstrikke (en; -r). van, af. de van, Familienavn (et;j -e). vaneen, sönder, i sönder. ■vangen, fange. vangst, Fangst (en; — ), vanielje, Vanille (en; —). varen, (zekere plant) Bregne (en; —r), (in boot of schip) i rare, (wat de gezondheid] betreft) gaa. varken, tivin (et; —). varkenshok, Svinesti (en;i -er). varkenskost, Svineföde (en; —). varkensvleesch, Svineködi (et; —). vast, fast. I vastberaden, uforfferdet. j vastbinden, binde. vastenavond, Karneval ! (et), Fastelavn (en; —). vasten, faste. \de vasten, Faste (en; -), Fastestid (en). \het vasten, Faste (en; -). j vastheid, Fasthed (en; -). vasthouden, holde fast. vasthoudend, gerrig. \vastigheid, Fasthed' (en; -)• vat, Fad (et; —e). vatbaar voor, dygtig til. vatten, gribe; (fig.) begribe. vechten, faegte, kaempe; slaas. vechtersbaas, Slagsbro- der (en; —brödre). vechtpartij, Slagsmaal (et; —). vedelaar, daarlig Spille- mand (en; —maend). vedelen, stryge paa Fiol.' veder, Feder (en; —dre). vee (rundvee) Kvaeg (et; (gespuis) Kaeltringpak (et; —). I veearts, Dyrlaege (en; — r), Kvaeglaege (en, -r). veeartsenijkunde, Dyrlaegekunst (en; —). veeartsenijschool, Dyrlae-| geskole (en; —r), Veterinaerskole. veeg zijn, vaere Döden naer. de veeg, Slag (et; —). veegsel, Fejeskarn (et; veehandel, Kvaeghandel (en; —). veehoeder, Kraegdnver (en; —e). veekooper, Kvaeghandler; (en; —c). veel, megen (meget). veelal, mangen Gang, ofte. veelbelovend, meget lovende. veelgoderij, Flerguderi (et; —er). veelhoofdig, med mange Hoveder. veeljarig, mangeaarig. veelkleurig, broget. •veellicht, maaske, kanske. veelmin, langt mindre. veelschrijverij, overdreven Produktion. veelsoortig, mangeartet. veelsoortigheid, Mangeartethed (en; —). veelszins, i mange, Henseender. veelte, Mangfoldighed (en; —er). veeltijds, mangen Gang, oite. veelvermogend, meget formaaende. veelvoud, Flertal (et; veelvuldig, mangfoldig. veelwijverij, Polygami. (et), Flerkoneri (et). veem, hemmelig Krimi- nalret (en). veemarkt, Kvaegmarked (et; —er), Kvaegtorv (et; —e). veemgerecht, zie veem. veen, (veengrond) Törve- jord (en; —), Törve- bund (en; —e). veenbaas, (veender) Zie veenmon. veenderij, Törveleje (et; —t), Törvemose (en; —r>- veengraver, Törvegraver (en; —e). veenman, Ejer af et Törveleje. veeprijzen, Kvaegpriser. veer, (veder) Feder (en; —dre). (springveer) Springfeder (en; —dre). (overvaat'plaats), Faerge (en; —r), Faergested (et; —er). veerboot, Faergebaad (en —e), veergeld, Faergepenge (mrv.). veerhuis, Faergehus (et —e). veerman, Faergemand (en; —maend). veertien, fjorten. veertiende, fjortende. veertig, fyrretyve, fyrti. veertigste, fyrretyvende. veestapel, Kvaegbesast- ning (en; —er). veeteelt, Kvaegavl (en; -). veevoeder, Kvaegfoder (et; —). vegen, (met bezem) feje; (met doek of hand) viske. veil, (te koop), til Fals, til Köbs. (klimop) Vedbend (en; —). veilen, saslge ved Auktion. veilheid, Saelgelighed (en; —er). veilig, sikker. veiling, Auktion (en; — er). veinskunst, Forstillelses- kunst (en; —er). veinzaard, Hykler (en; I -e). ;[ veinzen, hykle. [veinzerij, Hykleri (et: — er). [vel, Skind (et; —) \\veld, Feit (et; —). [ velddokter,- Felthege (en—O- [veldheer, Feltherre (en—0. veldmaarschalk, Feltmar- skal (en; —er). [veldoverste, zie veldheer veldsalade, Vilt-Salat. (en; —er). . veldtocht, Felttog (et; -) veldwachter, Markvogter (en; —e). vele, mange. .''(/Ja velen, udstaa. vellen, faelde. [vellënploter, Garver (en- —e). I venen, Iave Törv. I venkel, Fennikel (en-)• venkelwater, Fennikel- vand (et). vennoot, Andelshaver (en; —e). venster, Vindue (et; —r). vensterbank, Vindues- karm (en; —e). vensterglas, Vinduesglas (et; —). vensterluik, Vindueskoddei (en; — r). . vensterruit, Vinduesrude | v (en;— r). I* vent, Karl (en; —e). venten, hökre. 1 venter, Höker (en; —e). venijn, Gift (en; —er). 1 venijnig, giftig. ver, fjern. ; veraangenamen, göre be' hagelig. veraccijnzen, fortolde. verachtelijk, foragtelig. } verachten, foragte. verademing, Pusterum (et; -). ver-af, lang borte. verafschuwen, afsky. veranderen, forandre. verandering, Forandring] (en; —er). veranderlijk, foranderlig. I verantwoordelijk, ansvar-| lig- I verantwoordelijkheid, ka-, svarlighed (en; —er). ] verantwoorden, forsvare. verarmen (arm maken) forarme. (arm worden) for- armes. verbaasd, forbavset. verband (samenhang) Sammenhaeng, (en;—); (zwachtel), Svöb (et; verbasteren, udarte. verbastering, Udartning (en; —er). verbazing, Forbavselse (en; —r). verbed worden, blive lagt i . paa et andet Leje. zich verbeelden, inuDilde sig. forestille sig verbeelding, Indbildning . (en; —er). I verbeiden, afvente. I verbergen voor, skjule , for. verbeteren, forbedre. verbeterhuis, Forbe- dringshus (et; —e). i \verbeurd, forbrudt. ; verbeurd verklaard, kon- fiskeret. [verbeuren, forbryde. - verbieden, forbyde. verbindend, forbindende. -! verbintenis, Forbindelse (en; —r). . I verbitteren, forbitre. I verbittering, Forbitrelse (en; —r). •- verbleeken, blegne. verblind, forblindet. verblinden, forblinde. {verbloemen, besmykke, i;l söge at undskylde. verblijden, glaede, fornöje. verblijfplaats, Opholds- sted (et; —er). I verbod, Forbud (et). verboden, forbuden (for- budt). verbolgen, opbragt. verbond, (bondschap) Forbundt (et; —). (tractaat) Traktat en; —er). het oude en nieuwe —, det Gamle og det Ny Testament. verborgen, skjult, hem- melig. \ verborgenheid, Skjul (et; —), Hemmelighed (en; —er). • verbranden, forbraende. ( verbreiden, udbrede. I verbreken, sönderbryde. ■ verbroederen, broderlig forene, fralernisere. I verbroedering, broderlig Forening (en). [ verbroken, brudt. verbruik, Forbrug (en; verbrijzelen, knuse. verbijsterd, bestyrtet, for- virret. , verbijsteren, forvirre, göre forvirret. I verbijstering, Bestyrtelse (en; —). I verdacht, fordaegtig. I verdedigen, forsvare. verdediger, Forsvarer (en; —e). verdediging, forsvar (et; verdeelen, fordele. verdek, Daek (et; —), Skibsdaek (et; —). verdenken, fortaenke. verdenking, Mistanke (en; —r). verder, videre. verderf, Fordaervelse (en; —r). verdichtsel, Opdigtelse (en; —r). verdienen, fortjene. verdienste. Fortjeneste (en; —r). verdienstelijk, fortjenst- lig- verdieping, Etage (en; —0- op de eerste —, i forste Etage. op de gelljkvloersche —, i Stueetage. verdoemen, fordömme. verdoold, vildfarende. verdorven, fordaervet. verdraagzaam, taaisom. verdraagzaamheid, Fre- I delighed (en —er). verdragen, taaie, tolerere. verdriet, Bedrövelse (en; —), Sorg (en; —er). verdrinken, drukne; zich verdrinken, drukne sig. verdrogen, fortörres. verdrukker, Undertryk- ker (en; —e). verdrukking, Undertryk- kelse (en; —r). verduidelijken, tydelig- göre. verduisteren, formörke. verduiveld, for Pokker! (als adjectief) djaevelsk. verduren, udstaa. verduwen, fordöje. verduwing, Fordöjelse (en; —). verdwaald, vildfarende. verdwalen, forvilde sig. verdwijnen, forsvinde. verdwijning, Forsvinden (en). vereenigd, fonenet. vereenigen, forene. vereeniging, Forening (en; —er). vereeren, foraere. vereeuwigen, forevige. vereffenen, jaevne; (fig.) forlige. vereischte, Fornödenhed (en; —er). verf, Farve (en; —r). Kulör (en; —er). verfoeielijk, afskyelig. verfoeien, afsky, have Asfky for. verfraaien, forskönne. verfraaiing, ForskönneMj se (en; —r). verfrisschen, forfriske. verfijnd, forfinet. vergaan, forgaa. vergadering, Forsomling (en; ■—er). vergaderzaal, Forsam- lingsal (en; —e). vergankelijk, forgaenge- I "8- A vergeeflijk, tilgivehg. vergeefs, forgaeves. vergeefsch, forgaeves. vergeet-mij-niet, Forglem- migej (et; —er). vergelden, gengaelde. vergelijken, sammenlign« jaevnföre. vergelijking, Sammenlig- ning (en; —er). vegen, fordre, begaere. vergenoegd, fornöjet. zich vergenoegen, vaere tilfreds. vergenoegdheid, Fornö< jels'e (en; —r). vergetelheid, Forglem- melse (en; —r). vergeten, glemme, for- glemme. vergeven, (vergiffenis schenken), tilgive; (vergif ingeven) forgive, forgifte. zich vergewissen van, overtyde sig om. vergezeld door, Iedsagt med. vergieten, udgyde. vergif, Gift (en; —er). vergiftig, giftig. vergiftiging, Forgiftelse (en; —r). zich vergissen, tage Fejl, bedrage sig. vergissing, Fejltagelse (en; —r). vergoeden, godtgöre, erstatte. vergrooten, forstörre. vergrijp, Forgribelse (en; —r). verguld, forgyld. verguldsel, Forgyldning (en; —er). vergunnen, tillade. vergunning, Tilladelse (en; —r). verhaasten, fremskynde. verhalen, (vertellen) for- taelle; — op, holde sig N. skadelös. verhelen, fordölge. verhelpen, raade Bod paa. verhemelte, Gane (en; — r). verheugd over, glad over. \zich verheugen over, gleede sig over. verheven, höj. verhevenheid, Höjhed (en; —er). verhinderen, forhindre. vèrhindering, Forhindring (en; —er). , l verhoor, Forhör (et; —). verhooren, (in het verhoor nemen) forhöre; een gebed verhooren, bönhöre, opfylde en Bön. j zich verhoovaardigen, bryste sig. verhoovaardiging, Selv- ophöjelse (en; —r). I verhuizen, (uit een huis) flytte ud; (uit een land) udvandre, emigrere. I verhuizing, Udflytning (en; —er). verhuren, udleje. verjaardag, (van iemand) Födselsdag (en; —e); (van iets) Aarsdag [i (en; —e). 15 verkeer, Omgang (en; —I e); Samkvem (et; —). verkeerd, forkert. verkeerdheid, Forkerthed' (en; —er). verkeering, Forlovelse . (en). verkieslijk, fortrinlig. verkiezen boven, give Fortrinnit for. verklaarbaar, forklar- lig. verklaren, forklare. verklaring, Forklaring (en; —er). verkleed, forklaedt. verkleumd, frossen. verknocht, hengiven. verknochtheid, Hengiven- hed (en). verkocht, solgt. verkondigen, forkynde. verkoop, Salg (et; —). verkoopen; saelge. verkooper, Saelger (en; -e). verkooping, Auktion (en; --er). verkoopster, Saelgennde (en; —r). verkouden zijn, have Snue. verkoudheid, Snue (en; -)• verkrijgbaar, til at faa. verkrijgen, faa. verkwikken, opfriske. verkwikking, Opfriskning (en; —er). verkwisten, ödsle. verkwistend, ödsel. verkwister, Foröder (en; | —e), ödeland (en; — e), öder (en; —e). verkwisting, Odselhed (en; —er). verkwijnen, hensvinde. verlakt goed, lakeret Töj i (et; —er). verlangen naar, laenges efter. het vertangen, Laengsel (en; —sier). verlaten, forlade, geheel verlaten zijn, vaere aldeles forladt. j verleden, forrig. het verleden, forgangne Tid. I verleenen, forlenes. verlegen, forlegen. verlegenheid, Forlegenhed (en; —er). ✓ verleidelijk, forförerisk. | verleiden, forlede, forföre. verleider, Forförer (en; -e). verleiding, Forförelse (en; I -r). verleidster, Forförerske i (en; —r). verlevendigen, oplive. verlicht, oplyst. verlichtenis, Lindring (en; —er). verlichting, Oplysning (en; —er). verliefd op, forelsked i. verlies, Tab (et; —). verliezen, tabe. verlof, Forlov (en; —). Tilladelse (en; —r). verloochenen, naegte. verloofd, forlovet. verloofden, forlovede. verloren, tabt. verlossen, befri. verlosser, Frelser (en; — e). verlossing, Befrielse (en;! verloving, Forlovelse (en;i -r). verluieren, forspilde sin! Tid. zich verlustigen in, more sig. verlustiging, Rekreation I (en; —er). vermaak, Fornöjelse (en; -r). vermaard, berömt. vermaardheid, Berömthed (en; —er). vermakelijk, morsom. vermakelijkheid, Morsom- hed (en; —er). vermaning, formaning (en; —er). vermeerderen, foröge. vermeerdering, Forögelse en; —r). vermelden, omtale. vermelding, Omtale (en; -)■ vermenigvuldigen, multi- plicere; zich —j formere sig. vermenigvuldiging, Multi- plikation (en; —er). vermetel, forvoven. vermetelheid, Forvoven- hed (en). verminderen, formindske. vermindering, Forminds- kelse (en; —r). verminken, lemlaeste. verminking, Lemlsestelse (en; —r). de verminkten, lemlaeste- de, Kröblinger. vermist, savnet. vermoedelijk, formodent- Hg. vermoeden, formode. het vermoeden, Formod- ning (en; —er). vermoeid, traet. vermoeien, traette. vermoeienis, Traethed (en); (ook:) Möjsom- melighed (en; —er). vermogen, formaa. het vermogen, Formue (en; —r). vermogens, Forstandsev- ne (en; —r). vermoord, draebt, myrdet. vermoorden, draebe, myrde. vermijden, undgaa. vernederen, ydmyge. vernedering, Ydmygelse (en; —r). vernemen, erfare. vernemen naar, erkyndige sig om. vernielen, ödelaegge, for- styrre. vernieling, ödelaeggelse (en; —r), Forstyrrelse (en; —r). vernietigen, tilintetgöre. vernietiging, Tilintetgö- relse (en; —r). vernieuwen, forny. vernieuwing, Fornyelse (en; —r). vernis, Fernis (en). vernissen, fernissere. vernoemen naar, opkalde efter. vernuftig, (iets) kunstig; (iemand) opfindsom. veronachtzamen, forsöm-;; me, negligere. verongelukken, forulyk- kes. verongelukt, forulykket. verongelijken, göre en Uret. verontrusten, forurolige. | verontschuldigen, undskylde. verontschuldiging, Und- I skyldnipg (en; —er). verontwaardigd over, vred over, indigneret over. verontwaardiging, Indig-: nation (en; —er). veroordeeld, dömt. veroordeelde, en dömt Mand. veroordeelen, dömme. veroordeeling Domfaeldel- se (en; —r). veroorloven, tillade, be- vilge. veroorzaken, foraarsage. i zich verootmoedigen, ydmyge sig. verorberen, opbruge. verordenen, forordne. verordening, Forordning (en; —er). verouderd, foraeldet. veroveraar, Erobrer (en; -e). veroveren, erobre. [verovering, Erobring (en;. —er). [verpanden, pantsaette. [verpesten, forpeste. [verpestend, forpestende. [verplaatsbaar, flyttelig. [verplaatsen, omflytte. • verplaatsing, Omflytning (en; —er). [verplegen, pleje. [verpletteren, knuse. verplicht, (gehouden) for| pliglet; (dankbaar) for- bunden. [ verplichten, forpligte. [verplichtend, forpligten1 de. [verplichting, Forpligtelse I (en; —r). [verraad, Forraederi (et; —er), Forraad (et; —). [ verraden, forraade. [verrader, Forraeder (en; -e). [verraderlijk, foraedersk. [verrassend, overraske. f verrassing, Overraskelse (en; —r). ) verre, fjern; op — na niet, langt- fra. verrichten, udrette. verrichting, Udrettelse (en; —r). [zich verroeren, röre Sig verroest, rusten, verroesten, rustne. verruilen, bytte. verrukkelijk, henrykkende. verrukking, Henrykkelse (en; —r). verrukt, henrykt. verrijken, berige. verrijzen, opstaa. verrijzenis, Opstandelse (en; -). vers, Vers (et; —). versaagdheid, Forsagthed (en; —). versch, frisk. verschaffen, forskaffe. verschalken, narre. verschansing, Forskans- ning (en; —er). verscheidene, fiere, adskillige. verschenen (wissels) falden (faldet), (nieuwe boeken) udkommen. verscheuren, sönderrive. verscheurend dier, Rov- dyr (et; —). in het verschiet, i Udsigt. verschieten/kruit of lood) skyde bort. (leenen), laegge ud, laane. ( verkleuren ) falme, blegne. verschil, Forskael, (et; -). verschillen, vaere af for- skaellig. verschillend, forskaellig. verscholen, skjult.. verschoonbaar, undskyl- delig. verschoonen, undskylde. zich —, tage rent paa. verschoonend, skaansom. verschooning, Undskyldning (en; —er); Forskaanelse (en; —r). verschot, (verscheidenheid ) Forskaellighed (en; —er), ( voorgeschoten geld) Udlaeg (et; -)• verschrikkelijk, forskraekkelig. verschrikken, forskraekke. verschrikking, Forskraek- kelse (en; — r). verschrikt, forskraekket. verschuiven, opsaette. verschuldigd, skyldig. verschijnen, vise sig. verschijning, Fremkomst (en; -). verschijnsel, Faenomen (et; —er). versieren, smykke, pryde. versiersel, Prydelse (en; —r). verslaafd aan, hengiven til. verslaan, slaa; dorst —, slukke Torsten. verslag doen van, aflaeg-j ge Beretning om. verslapen, forsove; zich —, sove over sig. verslappen, slappes. zich verslaven aan, hen- give sig til. versleten, forslidt. zich verslikken, forsluge sig. verslimmeren, erger worden) forvaerres. ergermaken% forvaerre. verslinden, opsluge. verslijten, afslide. I versmachten, forsmaegte: — van dorst, have en staerk Törst. versmaden, forsmaa. versmelten, smette. I versnapering, Slikkeri (et; —er), Laekkeri (et; —er). | versnaperinkje, Laekkerbidsken (en; —er). versnellen, fremskynde. verspelen, forspile, spille bort. verspieden, spejde. verspieder, Spejder (en; .—e). verspieding, Spejderi (en; —er). verspillen, bortödsle. verspreid, udspredt. verspreiden, udsprede, udbrede. verspreider, Udbreder (en; —e). verspreiding, Udbredelse (en; —r), Udspredelse (en; —r). zich verspreken, fortale sig. verspreking, Fortalelse (en; —r). verstaan, forstaa. verstaanbaar, forstaaelig. verstand, Forstand (en; —); het gezond —, den sunde Forstand. verstandhouding, For- staaelse (en; — r). verstandig, forstandig, fornuftig. versteend, forstenet. — van koude, stivnet af Kulde. bij verstek, paa Grund af Udeblivelse. verstellen, lappe. versterken, forstaerke. versterkende middelen, styrkende Midler. versterking, Forstaerkning (en; —er). verstoken van, berövet (met ace), verstokt^ forhaerdet. verstomd staan van, for- bavses over. verstomdheid, Forbavsel- se (en; —r). verstommen, forbavse. zlchr verstouten, f ormaste sig, driste sig. verstrooid, adspredt. verstuiken, forvride. vertaald, oversat. zich vertakken, forgrene sig. vertakking, Forgrening (en; —er). vertalen, oversaette. vertaler, Oversaetter (en; —e). vertaling, Oversaettelse (en; —r). . verte, Fjernhed (en; —). verteerbaar, fordöjelig. vertegenwoordigen, re- praesentere. vertegenwoordiger, Stedsfortraeder (en; -e); volks —, Folkerepraesen-j tant (en; —er). vertegenwoordiging, Re- praesentation (en; — er). vertellen, fortaelle. zich vertellen, taelle fejl. vertelling, Fortaelling (en; -er). vertelseltje, Eventyr (et; -)• verteren (uitgeven, fortaere. (verduwen) fordöje. (doen vergaan) fortaere. vertering, Fortaering (en; -er).. spijs —, Fordöjelse (en; -)• vertinsel, Fortinning (en). vertoeven, opholde sig. vertolken, fortolke. vertolker, Fortolker (en; -e). vertolking, Fortolkning (en; —er). vertoon, Praleri (et—er). vertoonen, fremvise; (tooneelstukken) opföre. vertooner ,(van een wissel) Ihaendehaver (en; -e). vertooning, Fremstilling (en; —er). | vertoornd op, fortörnet paa. vertraging, Forhaling (en), Ophold (et; —). J | vertreden, i tra;de under | \ vertrappen, \ Födder. I vertrek, (kamer) Vaerelse (et; -r); (afreis) Af rejse (en; -). ! vertrekken, afresje, gaa bort. vertroetelen, forkaele, for-* vaenne. vertroosten, fortröste. vertroosting, FortröstninÉ • (en; —er). vertrouwelijk, fortrolig. het vertrouwen, Tiltro (en; —). vertrouwen, Tro; —op, forlade sig paaJ vertwijfeld, fortvivlet. vertwijfeld, Fortvivlelse (en). vervaard voor, raed for. , vervaardigen, forfaardige. vervaarlijk, forfaerdelig. verval, Forfald (en); (extra voordeel) Biindtaegter (mrv.). vervaldag, Forfaldsdag (en; —e). vervalschen, forfalske. vervalsching, Forfals- kning (en; —er). vervangen, remplacere. vervat in, udtrykt i. vervelen, kede. vervelend, kedsom, kede- lig. verveling, Kedsomhed (en). vervellen, skyde Ham. verveloos, farvelös. verven (met kwast) male. (in verf kuip) farve. verver, (met kwast) Maler, (in verf kuip), Farver (en; —e). verversching, Forfrisk- ning (en; —er). vervloeken, fordömme. vervloeking, Fordömmelse (en; —r). vervlogen, forsvunden. zich vervoegen tot, hen- vende sig til. een vervolg, Fortsaettelse (en; —r). in het vervolg, heref- ter. vervolgen (achterna zetten) forfölge; (voortzetten, voortgaan), fortsaette; in rechten —, anlaegge Sögsmaal mod. vervolgens, derpaa, derefter. vervolger, Forfölger (en; -er). vervolging, Forfölgelse (en; —r). vervreemden, (iets) af- hsende, skille sig ved; (van iemand), blive fremmed. vervullen, opfylde. vervulling, Opfyldelse (en; —r). verwaand, indbildsk. verwaandheid, Indbilds- khed (en). zich verwaardigen, ned- lade sig. verwaarloozen, (veronachtzamen), forsömme, negligere; (bederven) fordaerve. verwaarloozing, Forsöm-/ melse (en; —r). I verwachten, vente paa. verwachting, Fortventning (en; —er). verwant met, beslsgtet med. verwanten, Slaegtninge. verwantschap, Slaegtskab (et; -). verward, forvirret. verwarmen, opvarme, I varme. verwarming, Opvarmelse (en; —). verwarring, Forvirring (en; —er). verwedden, vaedde om. verweerd, vejrbidt. verwelken, visne, falme. verwelkomen, önske Vel- kommen, byde Velkom- men. verwend, forvaent, forkaelet. verwenschen, forbande. verwensching, Forbandel- se (en; —r). zich verweren, forsvare sig. verwerpen, forkaste. verwerven, erhverve. verwikkelingen, Forvik- linger. verwisselen, forveksle. verwisseling, Forveksling (en; —er). verwittigen van, under- i rette om. verwittiging, Underret- ning, Efterretning (en; -er). verwoed, rasende. verwoedheid, Raseri (et; -er). verwoesten, ödelaegge. verwoesting, ödelaeggelse (en; —r). verwonden, saare. verwonding, Saar (et; -).' verwonderd, forundret, forbavse. verwonderen, forundre, forbavset. verwondering, Forundring (en), Forbavselse (en). [verworpeling, forvorpen I Mand. verwringen, forvride. verwulfd, hvaelvet. verwulfsel, Hvaelv (et; -)i verwijderd, fjern. [verwijderen, bortfjerne; zich —, bortfjerne sig. verwijdering, Bortfjernelse (en; —r); Afstand (en; —). [verwijt, Brebrejdelse (en; —r)- verwijten, brebejde. verijdelen, tilintelgöre. verijdeling, Ti li ntetgö rel- se (en; —r). verzachten, Hndre. verzachting, Lindring (en; —er). verzadigdheid, Maettelse (en). verzadigen, maette. verzadiging, Maettelse (en). verzaken, opgive, efterlade; (in het kaartspel) renoncere, ikke bekende. verzamelen, samle. verzameling, Samling (en; —er). verzegelen, forsegle. verzekerde bewaring, Arrest (en; —). * verzekeren, forsikre. verzekering, Forsikring (en; —er). verzeilen, ledsage. verzen maken, lave Vers. verzenden, torsende. verzending, Forsendelse (en; —r).. verzengen, svie. verzet, Modvaerge (et), Modstand (en); (verstrooiing) Morskab (en; -). verzetten, (verplaatsen) forsaette; (verpanden) pantsaette; zich —, more sig; zich — tegen, göre. Modstand imod. verzinken, synke (fig.) forgaa. verzinnen, udtaenke; zich —, bedrage sig, ta$ ge fejl. verzoek, Bön (en; —ner). verzoeken, bede; (nooden, uitnoodigen) indbyde. verzoeker, Ansöger (en; —e); (in verzoeking brengei) Frister (en; -e). verzoeking, Fristelse (en; -r); in — brengen, friste. groote verzoendag, store Forsoningsdag (en; — e). verzoenen, forsone. verzoening, Forsoning (en; —er). verzolen, forsaale. verzonken in gepeins, tallen i Tanker, i dybe Tanker. . verzorgd, forsörget. verzorgen, forsörge. verzot op, forhippet paa. verzuim, Forsömmelse (en; —r). verzuimen, forsömme. verzuren, göre for sur; (fig.) forbitre. verzwakken, svaekke. verzwaren, besvaere. verzwelgen, nedsvaelge. .verzwijgen, fortie. vesper, Aftensang (en; — e)- ■ . vest, Vest (en; —e). vestibule, Vestibule (en; —r), Forhal (en). vestigen op, faeste paa; zich vestigen, etablere sig; zich ergens vestigen, ned- saette (bossette) sig no- gensteds. vestiging, Nedsaettelse (en; —r), Bosaettelse (en; —r). vesting, Faestning (en; — er). vestingbouwkunde, Be- faestningskunst (en; -). vestingbouwkundige, Krigsbygmester (en; —stre). vestingwerken, Feest- ningsveerker. vet, (niet mager) fed; (smeer) Fedt (et; —). veter, Snörebaand (et; -)• veteraan, Veteran (en; -er). vetkaars, Talglys, Tael- i lelys (et; —). vetleer, Fedtlaeder (et; -)• vettig, fedtet. veulen, Föl (et; —). vezel, Trevl (en; —er). vezelig, trevlet. vicaris, Vikar (en; -er). victualiën, Viktualier. virtuoos, Virtuos (en; — er). vier, fire. vierde, fjerde. vieren, fejre. vièrendeelen, kvadrere. viering, Helligholdelse (en; —r). vierkant, firkantet. viermaal, fire Gange. viersprong, Korsvej (en; -e). viertal, Firetal (et; —). viervoetig, firföddet. —dier, firföddet Dyr. vigilante, Droske (en; — r)- vigileeren, vigilere. vignet, Vignet (en; -ter). villen, flaa. viller, Rakker (en; —e). vilmes, Rakkerkniv (en; -e). vilt, Filt (en; —). vin, Finne (en; —r). vinden, finde. nieuwe vinding, ny Opfin-j delse (en; —r). vinger, Finger (en; — gre). vingerhoed, Fingerböl (ft (et; -). vingerring, Fingerring (en; —e). vink, Finke (en; —r). vinkenjacht, Jagt paa Finker, Finkejagt. vinnig, skarp. violet, violblaa. de violet, Viol (en; —er). violier, Levköj (en; -er). violist, Violinist (en; — er). violoncel, Violoncel, (en; —Ier). viool, Violin (en; —er). vioolspel, Violinspil (et; -)• viooltje, Viol (en; —er), visch, fisk (en; —). vischdief, (mensch) Fisketyv (en; —e). (vogel) Fiskeörn ('en; —e), Fiskehejr (en; —er). vischhaak, Medekrog (en; —e). Ivischlijm, Fiskelim (en; -)• vischnet, Fiskenet (et; m vischvangst, Fiskefangst (en; -). vischvrouw, Fiskerkone (en; —r). visitatie, Visitation (en; -r). Maria —, Mariae Besö- gelse (en). visite, Besög (et; —), Visit (en; —er). visiteeren, visitere. visiteur, Visitör (en; — er). visschen, fiske. visscher, Fisker (en; -e). visschersdorp, Fiskerleje (et; —r). visscherspink, Fiskerbaad (en; —e). visscherij, Fiskeri (et; -er). vitriool, Vitriol (en; —). vitten op, kritisere. vitter, smaalig Kritiker (en; —e). vitterigheid, j Gnidderi vitterij, \ (et; —er). vivat, vivat! han levé! een vivat voor, et Leve for. vlaag, Anfald (et; —). Udbrud (et; —). vlade, Crème (en). vtag, Flag (et; —). vlaggedoek, Flagdug (en; -)• vlaggen, flage. vlag-officier, Flagofficer (en; —er). vlak, flad. het vlak, Flade (en; —r). de vlak, Plet (en; —ter). de vlakte, Slette (en; -r). vlam, Flamme (en; —r). vlam vatten, opflamme. vlammen, flamme; vlammen op, vaere begaer- lig efter, vaere forhip- pet paa. vlas, Hör (en; —). vlassen, (—van vlas) hör-, af Hör. vlassen op, zie vlammen op. vlassig, höragtig. vlasvink, Graasisken (en; -er). vlecht, Fletning (en; -er). vlechten, flette. vleermuis, Flagermus (en; —). vleesch, Köd (et). vleeschelijk, ködelig. vleeschhouwer, Slagter (en; —e). vleeschmes, Forskaerer- kniv (en; —e). vleeschsoep, Ködsuppe ; (en; —r). vleeschspijs, Ködspise (en; —r). bij de vleet, i massevis. vleezig, ködfuld. vlegel, (mensch) Slyngel (en; —gier). (dorschvlegel) Plejel (en; —er). vleien, smigre. vleier, Smigrer (en; —e). vleierij, Smigreri (et; — er). vleister, Smigrerske (en; -r). vlek, (vlak) Plet (en; — ter). (open stadje), Flaekke (en; —r). vlekkeloos, pletfri. vlekken, plette. vlerk, J Vinge (en; — vleugel, > r). vlieden, fly. de vlieg, Flue (en; —r). vliegen, flyve. (papieren) vlieger, Pa- pirdrage (en; —r). vlier, Hyldetrae (et; — er). vlierbloesem, Hyldeblomst (en; —er). vlierthee, Hyldethe (en; -er). vliering, Hanebjaelke (en; -0- vlies (vliesje) Hinde (en; -r). vlieten, flyde, rinde. vliezig, hindeagtig. vlinder, Sommerfugl (en; -e). vloed, Flod (en; —er). vloeibaar, flydende. vloeien, flyde, rinde, löbe. vloeiend, flydende. vloeipapier, Klatpapir (et; —). vloeistof, flydende Legeme (et; —r). vloek, Forbandelse (en; —r); (ook:) Ed (en; —er). vloekbeest, en som altid bander. vloeken, bande, svaerge. vloer, Gulv (et; —e). vloerkleed, Gulvtaeppe (et; —r). vloermat, Gulvmaatte (en; —r). vlok, (haarvlok) Dusk (en; —e). (sneeuwvlok) Sneflug (et; -). vloo, Loppe (en; —r). vloot, flaade (en; —r). vlot, flydende, let. (houtvlot) Tömmer- flaade (en; —r). vlucht, Flugt (en; —). vluchteling, Flugtning (en; —e). vluchten, flygte, fly. vluchtig, flytig, vlug, flink, kaak. vlugheid, Kaekhed (en). het vlugschrift, Brochure (en; —r). vlijmend, skaerende, skarp. vlijt, Flid (en; —). vlijtig, flittig. vocaal, vokal. de vocaal, Vokal (en; — er). vocht, fugtig. het vocht, Vaedske (en; -r). geestrijk vocht, Spirituosa (mrv.). vochtig, fugtig. vochtmaat, Maal (et; —) fro flydende Varer. vod, Pjalt (en; —er), Klud (en; —e). voddenmarkt, Kludetorv (et; -e). voddenraper, Kludesam- ler (en; —e). vodderijen, Lapperier. voeden, föde. het voeder, Foder (et; -). voederen, fodre. voeding, Ernaering (en; -)• voedingsmiddel, Födemiddel (et; —Ier). voedsel, Föde (en; —). voedsteren, opfostre. voedsterling, Fosterbarn (et; —börn). voedzaam, naerende. voedzaamheid, Naerings- kraft (en; —kraefter). voeg, Fuge (en; —-r). zich voegen naar, rette . sig efter. voegzaam, sömmelig. voelen, föle. voer, (voeder) Foder (et; —)■ (wagenvracht) Laes (et; —). voeren,, (voederen) fodre; (leiden) före, lede; (met voering) fore, fodre. voering, Foder (et; —). voet, Fod (en; Födder). voetganger, Fodgaenger (en; —e). voetpad, Fodsti (en; — er). voetspoor, Fodspor (et; -)• voetvolk, Fodfolk (et; -). vogel, Fugl (en; —e). vogelaar, Fuglefaenger (en; —e). vogelkool, Fuglebur (et; -e). vogelkooper, Fuglekraem- mer (en; —e). vogelverschrikker, Fug- leskraemsel (en; —). vogelvrij verklaren, band- lyse. voile, Slör (et; —). vol, fuld. volbloed, fuldblods-, volbloedig, fuldblodig. volbrengen, fuldföre, fuldbringe. volbrenger, Udförer (en; -e). voldaan, (bevredigd) tilfreds; (betaald) betalt; onder rekeningen) kvitteret. voldoende, tilstraekkelig. voldoening, Sastisfaktion (en). voldongen, afgjort. voleinden, fuldende. volgen, fölge. volgend, fölgende. volgens, efter. volgnommer, Ordenstal (et; —). volg-orde, Raekkefölge (en; —). 't volhandig hebben, vaere meget beskaeftigt. volharden, udholde. volheid, Fylde (en; —). volhouden, vedblive volière, Bur (et; —), Fuglebur (et; —). volk, Folk (et; —). een volk, Folk (et; —), Nation (en; —er). veel volk, mange Folk. volkenrecht, Folkeret (en; volkomen, (volmaakt) fuidkommen, fuldstaendig; (geheel) aldeles. volkplanting, Koloni (en; -er). volkrijk, folkerig. volksboek, Folkebog (en; —böger). volksfeest, Folkefest (en; —er). volkslied, Folkesang (en; -e). volksmenigte, Folke- maengde (en; —r). volksmenner, Folkeleder (en; —e). volks-oploop, Folkeoplöb (et; —). volksvergadering, Folke- forsamling (en; —er). volksverhuizing, Folke- vandring (en; —er). volksvertegenwoordiger, Folkerepraesentant (en; er). I volksvertegenwoordiging, Folkerepraesentation (en; —er). volkswoede, Folkeraseri (et; —er). ten volle, ganske. volledig, fuldstaendig. volmaakt, fuidkommen. volmaaktheid, Fuldkom- menhed (en; —er). volmacht, Fuldmagt (en; —er). volmondig, fuldstemmig, • oprigtig, aerlig. volop, i Overflödighed, fuld op. volslagen, ganske; (fig.) udlaert. volstandig, fuldstaendig. volstrekt, ganske. voltallig, fuldtallig. voltooid, fuldendt. voltooien, fuldende. voltooiing, Fuldendelse (en; —). voltrekken, fuldbyrde. voluit, fuldstaendig. volvoeren, udföre. volvoering, Udförelse (en). volwassen, fuldvoxen. volwassene, Fuldvoxen (en). volzin, Saetning (en — er). vondeling, Hittebarn (et; —börn). vondst, Fund (et; —). vonk, Gnist (en; —er). vonnis, Dom (en; —me). vonnissen, faelde Dom. vont, Döbefont (en; — er). • voogd, rormynder (en; -e). voogdes, Formynderske (en; -). voogdij, Formynderskab (et). voor, for. vóór, förend, för. vooral, saerdeles. bij voorbaat, i Forvejen. voorbarig, for hastig, for tidlig. voorbedacht, Overlaeg (et). met voorbedachten rade, med Overlaeg. voorbeeld, Eksempel (et; —pier); bij — for Eksempel. voorbeeldeloos, eksem- pellös, uhört. voorbeeldig, eksemplarisk. voorbehoedmiddel, Praeservativ (et; —); forebyggende Middel (et; •—midler). voorbehoud, Forbehold (et; —). {-MM voorbereiden, forberede. voorbereiding, Forberedelse (en; —r). voorbericht, Fortale (en; -r). voorbode, Forbud (et; -)• voorbij, forbi. voorbijgaan, gaa forbi. voordacht, Zie voorbedacht. voordat, förend. voordeel, Fordel (en; -e). voordeelig, fordelagtig. vóórdeur, Husdör (en; —e), Gadedör (en; — e). voordezen, fordum. voordienen, opvarte. voordochter, Steddatter. voordoen, vise hvorle- des noget skal göres. voordracht, (mondelinge —) Foredrag (et; —); (fof een ambt), Referat (et; —er). vooreerst, for det förste. voorgaan, foregaa; (van uurwerken) gaa for hurtigt vinde. voorgaand, foregaaende, forrig. voorganger, Forgaenger (en; —e). voorgevel, Forgavl (en; -e). voorgeven, give forud; (fig.) foregive. onder het voorgeven van, under Paaskud af. voorgevoel, Anelse (en; -O- voorgrond, Forgrund (en; —e). voorhanden, forhaanden; —zijn, vaere til. voorheen, fordum, for- hen. voorhoofd, Pande (en; — r). voorhuid, Forhud (en; -er). voorhuis, Forhus (et; — e). vooringenomen, for indtaget. vooringenomenheid, For- indtagethed (en; —). met (of zonder) mijne voorkennis, met (eller uden) mit Vidende. voorkeur, Fortrin (et; -). voorkind, Stedbarn. vóórkomen, forekomme, synes. het vóórkomen, Udseende (et; -*-). voorkómen, forebygge. voorkómend, forekom- mende. voorkómendheid, Fore- kommenhed (en; —). voorlezen, forelaese; aan in,\ iemand —, laese for en. | voorlezer, Forelaeser (en; —e). voorlezing, Forelaesning (en; —er). [ voorlief nemen iets, tage n;i til Fakke med noget. voorliefde voor, Forkaer- lighed for. voorloopen, gaa foran. — Zie ook voorgaan, voorlooper, Forlöber (en; —e); (fig.) Forbud (et; —). — voorloopig, forelöbig. voormalig, fordum s. voormiddag, Formiddag (en; —e). r- voorn, Grundling (en; -er). ne vóórnaam, Fornavn (et; er —e). voornaam, fornem. ). voornaamste, fornemst. vóórnacht, tidlig i Natten. voornamelijk, fornemmelig, isaer. ie voornemen, Foretagende (et; —r). zich voornemen, foretage sig. voornemens zijn, have til Hensigt. voornoemd, för omtalt. voorondersteld, forudsat. vooronderstellen, forudsaette. vooronderstelling, Forudsaetning (en; —er). vooroordeel, Fordom (en; —me). voorouders, Forfaedre. voorover, forover. voorpoot, Forpote (en; -r). voorraad, Forraad (et; —). voorrang, Forrang (en; . -)• voorrecht, Forret (en; —), Fortrin (et; —). voorrede, Fortale (en; — voorrijder, Forrider (en; -e). voorschieten, foreskyde. voorschoenèn, forfodde. voorschoot, Forklaede (et; -r). voorschot, Forskud (et; voorschrift, Forskrift (en; —er). voorschrijven, skrive for; (fig.) foreskrive. te voorschijn brengen, bringe for Dagen; te voorschijn komen, kom| me til Syne. voorslaan, foreslaa, pro- ponere. voorslag, Forslag (et; -). voorsmaak, Forsmag(en; —)■ . . voorsnijden, skaere for. voorsnijder, Forskaerer 1 (en; —e). voorsnij-mes, Forskaerer- kniv (en; —e). vóórspel, Forspil (et; -). vóórspellen, stave for. voorspellen, spaa, forud- sige. voorspelling, Spaadom. (en; —me), Forudsi'gelse (en; —r). voorspiegelen, foresnak- ke, forespejle. voorspan, Forspaend (et; voorspoed, Medgang (en; -)• voorspoedig, lykkehg. voorspraak, Forbön (en; —ner). voorstad, Forstad (en; —staeder). voorstander, Forsvarer, . (en; —e). voorstel, Foreslag (et; voorstellen, f orestille; foreslaa; zich—, forestille sig. voorsteller, Forestiller (en; —e). voorstelling, Forestilling (en; —er). voorstemmen, votere for. voort (weg, heen), bort. voortaan, fra nu af. voortbrengen, frembringe. voortbrenger, Producent (en). voortbrengsel, Produkt. voortdrijven, drive frem. voortduren, vare, vedblive. voorteeken, Varsel (et; — sier). voortellen, taelle op for. voortgaan, fortsaette, kontinuere. voortgang, Fremgang (en; —); (vooruitgang) Fremskridt (et). voorthelpen, hjaelpe ifrem. voortleven, leve, vedblive at leve. voortmaken, skynde sig; zich, —, skynde sig bort. \ voortplanten, forplante. voortplanting, Forplant- ning (en; —er). voortreffelijk, fartraeffelig. I voortreffelijkheid, Fortraeffelighed (en; -er). voortrekken, foretraekke. voorts, desuden, videre. voortspruiten, (fig.) fremgaa, fölge. voortstuwen, fremdrive. voortstuwende kracht, Drivkraft. voorttelen, avle. voortteling, Avling (en; —er). voortvarend, ekspedit. voortvloeien. Zie voortspruiten. voortvluchtig zijn, vaere flygtet. voortzetten, kontinuere, fortsaette. voortzetting, Fortsaettelse (en; —r). vooruit (van te voren) forud; (voorwaarts) fremad. vooruit gaan, gaa fremad. vooruitgang, Fremgang (en; —). vooruitzicht, Udsigt (en; —er). voorval, Haendelse (en; ■ff)- voorvallen, haendes, til— drage sig. voorvechter, Faegtemester (en; —e); (fig.) Fors- varer (en; —e). voorwaar, i Sandhed. voorwaarde, Betingelse (en; —r). voorwaardelijk, betingel- sesvis. voorwaarts(ch), fremad. voorwaarden, foregive. voorwendsel, Paaskud (en; —), Foregivende (et; -r). voorwerp, Gênstand (en; —e), Objekt (et; —er). voorweten, Vidende; buiten mijn —, uden mit Vidende. voorzanger, Forsanger (en; —e). voorzaat, Stamfader (en; f aedre). vóórzeggen, foresige. voorzéggen, forudsige. voorzeker, vist, sikkert. voorzichtig, forsigtig. voorzichtigheid, Forsig- tighed (en; —er). voorzien (iets) forudse; iemand voorzien van, forsyne nogen med. voorzitten, praesidere. voorzitter, Praesident (en; —er). voorzitterschap, Praesi- dentvaerdighed (en). voorzoon, Stedsön. voorzorg, Forsorg (en; -)• vorderen (eischen, vertangen, vergen), fordre, forlange; (vooruitkomen) komme fremad. vorige, forrige. vork, Gaffel (en; Gafler). vorm, Form (en; —er). vormen, (kerkelijk) konfirmere, zich — naar, modellere (forme) sig efter. vorming, Förming (en; —er); (kerkelijk) Konfirmation (en; —er). vormsel, Konfirmation I. (en; —er). vorschen naar, forske efter. ' vorst, (prins) Fyrste (en; —r); (ijsvorming) Frost (en; —); (dakpan) Mönning (en; —er). vorstelijk, fyrstelig. j vorstin, Fyrstinde (en; -r>- vos, Raev (enj^-e). vossenjacht, Raevejagt (en; —er). vouw, Fals, Folde. vouwbeen, Falsben. vouwen, falde. vraag, Spörgsmaal (et; —). vraagachtig, spörgelig. vraagteeken, Spörgs- maalstegn (et; —). vraat, (dier) Jerv (en; — e); (mensch) graadigt Menneske. vracht (lading, ook ver- voergeld) Fragt (en; — er). vrachtbrief, Fragtbrev (et; —e). vrachtwagen, Fragtvogn (en; —e). vragen, spörge, vrede, Fred (en; —). vredelievend, \ ïreoje!caervreedzaam, ) rTC°-els- [kende. vreemd, fremmed. vreemdeling, Fremmed (en; —e). vrees, Frygt (en; —). vreesachtig, frygtsom. vreeselijk, frygtelig. vreezen, frygte. vrek, Gnier (en; —e). vrekkig, gnieragtig. vreugde, Glaede (en; —r). vreugdebedrijven, Glee- desbevisning (en; -er). | vreugdefeest, Glaedesfest (en). [vreugdeloos, glaedelös. vriend, Ven (en; —ner). vriendelijk, venlig. vriendenkring, Venne- kreds (en; —e). [vriendin, Veninde (en; -r). [vriendschap, Venskab (et). vriendschappelijk, ven- skabelig. vriendschapsdienst, Ven- skabstjeneste (en; —r). vriespunt, Frysepunkt (et). vriezen, fryse. vroedkunde, Jordemoder- kunst. vroedvrouw Jordemoder (en; —mödre). vroeg, tidlig. vroeger (voorheen) for- hen, fordum. in de vroegte, aarle om Morgenen. vroegtijdig, betimelig. vroolijk, glad, glaedelig. vroom,. from. vroomheid, Fromhed (en). vrouw, Kvinde, Fruentimmer, (echtgenoote) Kone, ^Egtekone, Hustru. vrouwelijk, kvindelig. | vrouwendag, Renselses- v fest. vrouwenhemd, Saerk (en; i —er). i vrouwenrok, Skört (et; — er). i vrouwspersoon, Kvinde- menneske (et; —r). vrucht, Frugt (en; —er). vruchtbaar, frugtbar. vruchtbaarheid, Frugt- barhed. vruchtboom, Frugttrae (et; —er). vruchtbaarheid, Nytte og Brug. vrij, fri. vrij-af, Permission. vrijage, Frieri (et; —er).| vrijbrief, Frihedsbrev (et; —e). vrijbuiter, Fribytter (en; —e). vrijbuiterij, Fribytteri (et; —er). Vrijdag, Fredag (en; -e). Goede —, Langfredag (en; —e). vrijdenker, Fritaenker (en; —). % -vf^ëlijk, fri. vrijen, fri. vrijer, Frier. vrijgeest, Fritaenker (en; —e). vrijgeleide, Lejdebrev (et; —e). vrijgevig, gavmild. vrijgezel, Ungkarl (en; —e). vrijheid, Frihed (en; — I er). vrijkaart je, Friseddel (en; —dier). vrijmetselaar, Frimurer (en; —e). vrijmetselarij, Frimureri. ■ vrijmoedig, frimodig. vrijmoedigheid, Frimodighed. vrijplaats, Fristed. vrijpostig, fripostig. vrijspraak, Frikendelse. I vrijspreken, f rikende. vrijstaan, staa frit &$9H dat staat u vrij, l det staar dig frit. 5 vrijstellen, fritage. ; vrijstelling, Fritagelse I (en). . vrijster (jonge dochter) - Fröken (en; —er); (beminde) Elskerinde' (en; —r). vrijwillig, frivillig. I vrijwillige, Frivillig (en; —-e), Volontaer (en; — er). ;! vrijzinnig, frisindet. vuil, smudsig, snavset. het vuil, Smuds (et; —), Snavs (et; —), Dynd (et; —). vuilmaken, tilsmudse. vuilnis. Zie het vuil. vuilniswagen, Skraalle- vogn (en; —e). vuilnis-ophaler, Skraalle- mand (en; —maand). vuist, Naave (en; —er). vuistrecht, Naeveret (en; —). . vuistvechter, Naavefaagter (en; —). Bokser (en; -)• vulkaan, Vulkan (en; — er). vullen, fylde. vulsel, Fyldning (en; -). vuren (schieten), fyre, skyde vurenhout, Grantraae (et; -er). vurig, ildfuld. vuur, lid (en; —). vuurmond, Kanon (en; -er). vuurslag, Fyrstaal (et; -)• vuursteen, Fyrsten (en; -e). vuurtoren, Fyrtaarn (et; —e). vuurvlam, Ildflamme (en; -r). vuurwapen, Ildvaaben (et; —). vuurwerk, Fyrvaarkeri (et; —er). vijand, Fjende (en; —r). vijandelijk, fjendtlig. vijandelijkheden, Fjendt- ligheder. vijandig, fjendsk. vijandin, Fjende. vijandschap, Fjendskab (et). vijf, fem. vijfde, femte. vijfje (cijfer), fem. vijftien, femten. vijftiende, femtende. vijftig, halvtresindstyve, femti. vijftigste, halvtresindsty- vende. vijg, Figen (en; —er). vijgeboom, Figentraa (et; -er). vijl, Fil (en; —e). vijlen, file. vijt, Neglebyld (en). vijver, Dam (en; —me). vijzel, Morter (en; —e). vijzelstamper, Stöder (en; -e). waadbaar, at gennemvade, de waag, offentlig Veegt. I een waag, et Vovespil. waaghals, Vovehals (en; -e). waagstuk, Vovestykke (et; —e). waaien, blaase. waaier, Vifte (en; —r). waaieren, vifte. waakzaam, vagtsom, aar- vaagen. waakzaamheid, Aarvaa- genhed. waan, Illusion, Indbild- ning. waanwijs, pedantisk. waanwijsheid, Pedanterie! (et; —er). waar, (niet onwaarjsandJ (op welke plaats) i hvilket Sted, hvor. (koopwaar), Vare (en —r). waar naartoe, hvorhen. waar vandaan, hvorfra. waarborg, Kaution (en), Garanti (en). waarborgen, garantere. waard, (gastheer) Gaast- giver (en; —e). (mannetjes eend) Andrik (en; —ker). de waarde, Vaerd (et). mijn waarde, min kaere. waardeeren, vaardige; taksere. waardig, vaardig. waardigheid, Vaardighed (en; —er). waardij, Vaardi (en; -er). waarheidsliefde, Sand- hedkaarlighed. waarin, hvori. waarlijk, sandelig. waarmerken, erklaare for aagte. waarnemen, (gebruik maken van) betj ene sig af, benytte. (ambt of werkkring) forvalte. (gadeslaan) blive... var. waarschuwen, advare. waarschuwing, Advarsel (en; —sier). waarschijnlijk, sandsynlig I waarschijnlijkheid, Sandsynlighed (en; —er). I waarzeggen, spaa, sandsige. waarzegger, Spaamand (en; —maand). Waarzeggerij, Spaadom (en; —me). waarzegster, Spaakvinde (en; —r), Spaakaalling (en; —er). \waas, Taage (en; —r). wacht, Vagt (en; —er). wachten, ven te. wachtsch. Zie waakzaam, waden, vade. wafel, Vaffel (en; -fier). wafelkraam, Vaffelbutik (en; —ker). wafelijzer, Vaffeljaern (et; —). wagen, vove. een wagen, Vogn (en;-e) wagenmaker, Vognmager (en; —e); Hjulmand (en; —maend); Vogn- fabrikant (en; —er). wagensmeer, Vognsmö- relse (en; —). wagenspoor, Vognspor (et; —). wagenvracht, Vognlaes (et; —); (ook:) Fragt- penge (mrv.). waggelen, vakle. waggelend, vaklende. waken, vaage. wakend, vaagen; (fig.) aarvaagen. waker, Bevogter (en; -e); (ook:) Sygevogter (en; —e). wakker, vaagen; — maken, vaekke, opvaekke. — worden, vaagne, I opvaagne. [wal, Vold (en; —). {walrus, Hvalros (en; —ser). I walvisch, Hvalfisk (en; I —); Hval (en; —er). walvischvaarder, Hval- fanger (en; —e). walvischvangst, Hval- fangst (en; —er). waldhoorn, Jaegerhorn (et; -). walgen van, fölge Veem- melse ved. walsen, valse.. wand, Veeg (en; —ge). wandelaar, Spadserende (en). wandelen, spadsere. wandelrit, Spadseretur. wandluis, Zie weegluis, wanen, mene, formene. wang, Kind (en; —er). wankelen, vakle. wanneer, naar; (ook:) om. want, thi. want, Vante (en; —r). wapen, Vaaben (et; wapenen, beveebne, veebne. wapenrusting, Vaabenrustning (en; —er). wapens (mrv.) Vaaben. wapenschild, Vaabenskjold (et; —e). . tVaaben-] wapenschorsing stilstand wapenstilstand hen. y wapperen, flagre. in de war, forvirret, i Uorden. warande, Park (en; —e). (ook.) Have (en; —r).| waren, strippe om. warm, varm. warmen, varme. warmte, Varme (en; —). wars van, ked af. het was, Voks (et; —). de wasch, Vask (en; —); (ook:) vasket Töj (et). waschkom, Vaskebaekken (en; —er). waschtafel, Servante (en; -r). waschtobbe, Vaskebalje (en; —r). waschvrouw, Vaskekone (en; —r). wasem, Dunst (en; —er). wasemen, dunste. wasschen, vaske. wassen,' (van was) Voks(met was wrijven) vaekse, vokse; (aangroeien) vokse til. wat, hvad. de wat, Vat (et; —ter). water, Vand (et; —e); te —, til Vands. waterdicht, vandtaet. waterglas, Vandglas (et; -)• waterschade, Vandskade (en; —r). waterhoos, Vandhvirvel (en; —vier). waterig, vandet. waterkant, Breden (en; -)• waterleiding, Vandledning (en; —er). watermolen, Vandmölle (en). waterrijk, vandrig. watertanden, hij watertandt, hans Taender löber i Vand. watervoorraad, Vandforraad (et; —). watervrees, Vandskraek (en; —). waterzucht, Vatersot. waterzuchtig, vatersottig. watje, Vat (et; —ter). watten, vattere. wauwelen, vrövle. web, Spindevaev (en; -e). het wed, Vandingssted (et; —er). wedde, Lön (en; —), Gage (en; —r). I wedde, vaedee. weddenschap, Vaeddemaal (et; —). wedren, Vaeddelöb (et; wedstrijd, Vaaddekamp (en; —e). weder, igen. het weder, Vejr (et; —). weduwe, Enke (en; —), Enkekone (en; —r). weduwnaar, Enkemand (en; —maand). weduwschap, Enkestand (en; —). wedijver, Kappelyst (en; wedijveren met, kappes med. wee, Ve (en; —er). weede, Vajd (en; —). weefgetouw, Vaaverstol (en; —e). weefsel, Vaav (en; —e). weegluis, Vaaggelus (en; weegschaal, Vaagtskaal (en; —). week, blöd. eene. week, Uge (en; —r). de stille week, Dimmelu- ge (en; —r), den stille Uge. weekblad, Ugeblad (et; -e). weeken, blode. weekhartig, blödhjertet. weeklagen, veklage. weekloon, Ugelön (en; —ne). 'weelde, Luksus (en; —). weelderig, luksuriös. weemoed, Vemod (en; weemoedig, vemodig. weenen, graede. weer. Zie weder, weergaloos, magelös. weefglas, Vejrglas (et; weerhaan, Veirhane (en; -r). weerhouden, tilbageholde. weerkaatsen, kaste tilbage. weerklank, Genlyd (en; weerklinken, genlyde. weerlicht, Lyn (et; —). weerlichten, lyne. weerloos, vaargelös. weerschijn, Genskin (et; -)• weersgesteldheid, Vejr- forhold (et; —). weerspannig, opsaetsig. weerstaan, modstaa. weerstreven, modstraabe. in weerwil van, uagtet. weerwolf, Varulv (en; —e). weerwraak, Haevn (en; —), Gengaeld (en; —). weerwijzer, Vejrglas (et; 1 —). weerzien, Gensyn (et; -); tot — s, til vi ses igen. weerzien, Modbydelighed (en). wees, foraldrelöst Barn Vajsenhusbarn (et; — börn). weeshuis, Vajsenhus (et; —e); Börnehjem (et; weesjongen, foraeldrelöst Dreng, Vajsenhusdreng (en; —e). weeskind. Zie wees. weesmeisje, foraeldrelöst Pige, Vajsenhuspige (en; —r). weetgierig, videbegaerhg. weg, (voort, heen), bort. de weg, Vej (en; —e). wegblijven, blive borte. wegdoen, bortlaegge, bort- skaffe, bortsende, bort- give. wegdragen, baere bort; (7/gJopnaa, gaa af med. wegduwen, skubbe bort. wegen, veje. wegens, paa Grund af; i Anledning af. weger, Vejer (en —e). weggaan, gaa bort. weggeld, Vejpenge (mrv.). weggeven, give bort. weggooien, borstkaste. weghouden voor, skjule for. wegjagen, bortjage. wégkruipen, krybe bort. wegkruipertje spelen, krybe i Skjul. wegkwijnen, hentaere. wegloopen, löbe bort. wegmaken, forlaegge. zich —, liste sig bort. wegnemen, borttage. I wegruimen, bortrydde. wegruiming, Bortryddel-- se (en; —r). wegrukken, rykke bort. wegschenken, give bort. wegschuilen, skjule sig. wegsleepend, henrivende. wegsluipen, snige bort. wegsmelten, bortsmelte. I wegsmijten, smide bort. zich wegspoeden, ile bort. wegspoelen, bortskylle. wegsterven, dö hen. wegstoppen, skjule. wegsturen, bortsende. wegvegen (met bezem) feje bort; (anders) aftörre. wegvliegen, flyve bort. wegwaaien, blaese bort; bortblaese. wegwasschen, vaske bort, wegwerpen, kaste bort. wegwillen, ville bort. wegwisschen, borttörre, aitörre. wegwijzer, Vejviser (en; —e). wegzenden, sende bort. wei, Valle (en; —). weide, Eng (err; —e). weidsch, storartet. wei(djtasch, Jagttaske (en; —r). weifelen, vaere tvivlraa- dig. weifeling, Tvivlraadighed (en; —er). weigerachtig, afslaaende. weigeren, afslaa, naegte, vaegre, sig. weigering, Afslag, (et; —), Vaegring (en; — er). weinig, ringe. weinige, faa. weit, Hvede (en; —). weitebrood, Hvedebröd (et; —). weitemeel, Hvedemel (et; Wekelijks(ch), ugentlig. wekken, vaekke, opvaekke. I wekker, Vaekker (en; -e). (ook) Vaskkerur (et; —e). wekklok, Vaskkerklokke (en; —r). wekstem, Vaekstemme (en; —r). wel, vel. de wel, Kilde (en; -r). welaan, velan. welbehagen, Velbehag (et; -). welbespraakt, veltalende. welbespraaktheid, Velta- lenhed (en; —er). weldaad, Velgerning (en; —er). weldadig, velgörende. weldadigheid, Velgören- hed (en; —er). weldoener, Velgörer (en; —e) • weldoenster, Velgörerinde (en; —r). weldra, snart. weleer, fordum, forhen. welgelegen, velbeliggen- de. welgelukzalig, lyksalig. welgelijkend, vellignende. welgemaakt, veldannet. welgemanierd, beleven. welgemeend, velment. welgemoed, vel til Mode, I veloplagt. welgesteld, velhavende. welgesteldheid, Velhaven- hed (en; —). welgevallen, Velbehag (et; -). welgevallig, velbehagelig. welgezind, velsindet. welhaast, snart. welig, frugtbar; (ook) yppig- weligheid, Frugtbarhed (en), Yppighed (en). wel is waar, vistnok. welk (welke), hvilken (hvilket). welkom, velkommen. het welkom, velkomst (en; —). welkomstgroet, Velkomsthilsen (en; —er). wellevend, höflig. wellevendheid, Höflighed (en; —er). welluidend, velklingende. welluidendheid, Velklang (en; —). wellust, Vellyst (en; —). wellusteling, Vellystning (en; —er). wellustig, vellystig. welmeenend, velmenende. welmeenendheid, god Mening (en; —er). met uw welnemen, med Deres Tilladelse. welnu, nu. welopgevoed, velopdragen. welp, Hvalp (en; —e). welriekend, vellugtende. welsmakend, velsmagende. welsprekend, vertalen. welsprekendheid, Velta- le'nhed (en; —). welstaanshalve, for Om- staendigheds Skyld. welstand, Velstand (en; —)■ welvaart, Velfaerd (en; —)■ welvarend, ved Helsen. welven, hvaelve. welvoeglijk, anstaendig. welvoeglijkheid, Anstaen- dighed (en). welwater, Kildevand (et;- —e). welwillend, velvillig. het welzijn, Velbefinden- de (et). wemelen van, vrimle af. eene wen, Ködudvaekst (en; —er). wenden, vende; zich — tot, vende sig til. wending, Vendring (en; -er). wenk, Vink (et; —). wenkbrauw, öjebryn (et; wenken, vinke. wennen, vaenne. wensch, önske (et; —r). wenschen, önske. wentelen, vaelte. wenteltrap, Vihdeltrappe (en; —r). wereld, Verden (en; -er). werelddeel, Verdensdel (en; —e). wereldlijk, verdslig. het wereldrond, Zie wereld. wereldsch, verdslig. wereldschgezind, verdslig sin det. werf, Vasrft (et; —er). werfkantoor, Hvervekon- tor. werk, Arbejde (et; —r). werkdag, Arbejdsdag (en; —e). werkeloos, örkeslös. werkelijk, virkelig. werkelijkheid, Virkelig- hed (en; —er). werken, arbejde (fig.) virke, göre Virkning. werkhuis, Arbejdshus (et; —e). N. j werkkring, Virkekreds (en; —e). werkloon, Arbejdslön (en; -). werkman, Arbejder (en; —e). werkstaker, Strejker (en; -e). werkstaking, Arbejdsnedlaeggelse (en; —r). werktuig, Vaerktöj (et; — er). .werktuiglijk, maskinmaessig. werk-ijver, Arbejdsiver (en; —). werkzaam, arbejdsom; (fi£) virksom. werkzaamheid, Arbejd- somhed (en), (fig.) Virksomhed (en). werkzaamheden, Sysler. werpen, kaste. wervel, Hvirvel (en; — vier). wervelbeen, Hvirvelben (et; —). wervelwind, Hvirvelvind (en; —e). werven, hverve. werver, Hverver (en; -e). werwaarts, hvorhen; hvortil. weshalve, hvorfor. wesp, Hvespe (en; —r). 17 westelijk, vestlig. het westen, Vest (en; —). westenwind, Vestvind (en; —e). wet, Lov (en; —e). wetboek, Lovbog (en; — böger). weten, vide. bij mijn weten, med mit Vidende. wetenschap, Videnskab (en; —er). wetenschappelijk, viden* skabelig. wetgever, Lovgiver (en; -e). wetgeving, Lovgivning (en; —er). wetschennis, Lostridig- hed (en; —er). wets-ontwerp, Lovforslag. wetsteen, Hvaassesten (en; — e), Slibesten (en; —e). wettelijk, lovlig. wetten, hvaasse, slibe. wettig, lovlig. wettigen, fetfaerdiggöre; (kinderen) aagte. weven, vaeve. wever, Vaever (en; —e). wezel, Vaasel (en; —er). wezen, vaere. het wezen, Vaesen et; — er). in wezen, eksisterende. tilvaarende. wezenlijk, vaesentlig. wicht, (gewicht), .Vaagt; een mal wicht, en tosset Tös. wichtig, vaagtig (fig.) vig«g. wichtje (duizendste deel van een kilo) Gram (et; -); het arme —, den stakkels Fyr. wie, hvem. wieden, luge. wieg, Vugge (en; —r). wiegelied, Vuggevise (en; —r), Vuggesang (en; -e). 1 1 wiegetouw, Vuggebaand (et; —). wiek, Vinge (en; —r). wiekje pluksel, Linskav (et; —) Charpie. wiel, Hjul (et; —). wielrijder, Cyklist (en; -er). wier, Tang (en; —). wierook, Virak (en; —). wikken (mrv.) Vikke (en; -r). wikken en wegen, overveje, de mensch wikt, Ood beschikt, Mennes| ket spaar; Gud raa'r. wil, Villie (en). wild, vild. (jacht-) wild, Vildt (et; -)• een wilde, en vild. wildeman, Brushoved (et; —er). wildernis, Vildnis (et; -)• wildsmaak, Vildtsmag (en). wildvreemd, ganske fremmed. wilg, (wilgeboom), Piletra (et; —er), Pil (en; -e). willekeur, Vilkaar (et;| willekeurig, vilkaarlig. willen, ville. willens of niet, hvad eri-l ten han vil eller ej. willens en wetens, med Vidende og Villie. willig, villig. wind, Vind (en; —e). windas, Vinde (en; —r). windbuil. Zie windmaker, wind-ei, Vindaeg (et; —). winden, vinde. winderig, vindig. windhond, Vindspiller (en; —e), Mynde (en; —r). windmaker, Vindmager (en; —e). windmolen, Vejrmölle (en; —r). windroer, Luftbösse (en; -r). windsel, Binde (et; —). windstilte, Vindstilte (et; -)• windvlaag, Kastevind (en; —e). windzak. Zie windmaker, wingerd, Vinespalier (et; —e), Vintra (et; — er). winkel, Bod (en; —er), Butik (en; —ker). winkelbediende, Butiks- vend (en; —e). winkeldochter, Butiksjom- fru (en; —er). gaan winkelen, besöge Butikker. winkelhaak, Vinkelhage (en; —r), (fig.) Rift (en; —er). winkelier, Krammer (en; —e), Butiksejer (en; -e). winkelraam, Butiksvin- due (et; —r). winnen, vinde. winner, Vinder (en). winst, Gevinst (en). winstgevend, indbringen- de. winter, Vinter (en; -tre). winters (aan handen of voeten,) Frostbylder. winterachtig, vinterlig. wippen, vippe. wippertje, Sopken (en; -er). wis, vis. wisch, Visk (en; —e). wiskunde, Matematik (en; —), Geometri (en; -)• wiskunstig, matemastisk geometri sk. wispelturig, ustadig, lune- fuld. wissel, Veksel (en; Veksler), Tratte (en; —r). wisselaar, Vekselerer (en; -e). wisselen, veksle. wisseling, Afveksling (en; -er). wisselkantoor, Vekselbank (en; —er). wisselvallig, uvis. wissewasje, Bagatel (en; —Ier). wit, hvid (hvidt). aan iemand wit op zwart geven over iets, give en sort paa hviat for noget. witkalk, Hvidtekalk (en; -)• wittebrood, Hvedebröd (et;—). wittebroodsweken, Hve- debrödsdagene. witten, hvidte. witter, Hvidter (er., —e). woede, Raseri (et —). woeden, rase. woedend, rasende. woeker, Aager (en; —). woekeraar, Aagerkarl (en; —e), Aagrer (en; —e), Puger (en; —e). woekeren, aangre (ook fig.), drive Aager. woekergeld, Aagerpenge (mrv.). woekerwinst, Aagerrente (en; —r). woelgeest, urolig Aand (en; —er). woelig, urolig. woeligheid, Urolighed (en; —er). woelziek, urolig. Woensdag, Onsdag; des Woensdags, om Onsdagen; verleden Woensdag, i Onsdags. woerd, Andrik (en; — ker). woest, (landstreek) öde; (mensch) rasende. woestaard, rasende (en). woestenij, i örk, örken woestijn, \ (en; —er). wol, Uld (en; —); veel geschreeuw en weinig wol, koge Suppe paa en Pölsepind. wolf, Ulv (en; —e); met de wolven huilen, tude med Ulvene. wolk, Sky (en; —er). wol-kaarder, Uldkaemmer (en; —e). wolkbreuk, Skybrud (et; -)• wollen, ulden. wolie-naaister, Syfomfru. wollig, uldagtig, ulden. wolvenjacht, Ulvejagt (en). wolverver, Uldfarver (en). wolvin, Ulvinde (en). wolwever, Uldvaever (en). wond, Saar (et). wonden, saare. wonder, Under (et; —e). wonderdadig, undergö- rende. 1 wonderdokter, Kvaksalver (en; —er). wonderlijk, underlig. wonderspreuk, Paradoks (et; —er). wonen, bo. woning, Bolig (en; —er). paa en Pölsepind. woonachtig, bosiddende, bosat. woonkamer, Dagligstue (en; —r). woonplaats, Bopael (en; —e). woord, Ord (et; —); woord voor woord, Ord til andet; geen stom woord, ikke et levende Ord; het eene woord haalt het andere uit, det ene Ord tager det andet. woordelijk, bogstavelig. woordenboek, Ordbog (en; —böger), Leksi- kon (et; —ka). woordenlijst, Ordforteg- nelse (en; —r); Ord- samling (en; —er). woordenzifter, Ordklöver (en; —e). woordhouden, holde sit Ord. woordspeling, Ordspil (et; —). woordvoerder, Ordförer (en; —e). worden, blive. worgen, kvaele. worm, Orm (en; —e). wormkoekje, Ormekage (en; —r). wormkruid, Ormefrö (et; -)• wormmiddel, Ormemiddel (et; —midler). wormsteking, ormstuk- ken. worp, Kast (et; —). worst, Pölse (en; —r). worst stoppen, stoppe Pölser, lave Pölser. worstelen, stride. worsteling, Strid (en; —), wortel, Rod (en; Rödder); (peen) Gulerod (en; —rödder). wortel schieten, rodfaeste, slaa Rödder; (fig.) sidde. woud, Skov (en). wouw (een vogel) glente (en; —r); (eene plant) Vav (en; -). wraak, Haevn (en; —). wraak nemen op iemand, tage Haevn over en, haevne, sig paa en. wraakgierig, 1 haevnger- ( ng. wraakzuchtig, l haevnlys1 ten. Wraakzucht, Haevnlyst (en; —). wrak (wankelend) vaklende. (beschadigd) beskadiget. (onstevig) ikke fast nok. het wrak, Vrag (et; —). wrang, skarp. wrat, Vorte (en; —r). wrattig, vortet. wreed, grusom. wreedaard, grusom Mand (en; grusomme Maend). I wreedheid, Grusomhed (en; —er). wreef, Vrist (en; —er). wreekster, Haevnerinde (en; —r). wreken, haevne; zich —, haevne sig. wreker, Haevner (en; -e). wrevel, Uvilje (en; —), jErgrelse (en; —r). wrevelig, aergerlig. wringen, vride. wroeging, Samvittigheds- nag (et; —). wrok, Nag (et; —). wrongel, Tykmaelk (en; -)• wrijf lap, Skureklud (en; -e). wrijven, rive, gnide. wrijving, Rivning (en; — er), Gnidning (en; — er). wuft, letsindig. wuftheid, Letsindighed (en; —er). wuiven, svinge; met den hoed —, svinge med Hatten. wulpsch, ukysk. wulpschheid (onkuisch- heid), Ukyskhed (en). wurgen. Zie worgen, wurmen, anstrasnge sig. wij, vi; wij allen, vi alle. wijd, vid (vidt). wijden, tilegne; (ook:) indvie; (ook:) heilige. wijders, forresten. wijding, Indvielse (en; —r); Helligelse (en). wijdte, Hvide (en; —). wijf, Kvinde (en; —), Kvindemenneske (et; -r). wijfje, Hun (en; —ner), Hundyr (et; —). wijk, (stadswijk) Kvarter (et; —er). de wijk nemen naar, fly til. wijken, vige. wijkmeester, Kvartermester (en; —e). wijkplaats, Usyl (et; — er). wij-kwast, Stasnkekost. eene wijl, en kort Stund. wijlen, salig; wijlen mijn vriend, min salig Ven. wijn, Vin (en; —e). wijndruif, Vindrue (en; -r). wijnflesch, Vinflaske (en; -r). wijngaard, Vingaard (en; -e). wijnkelder, Vinkaelder (en; —e). wijnkooper, Vinhandler (en; —e). wijn-oogst, Vinhöst (en; -)• wijnruit, Rude (en; —r). wijnsteen, Vinsten (en; wijnstok, Vinstok (en; —ke). wijs, vis; (fig.) klog; zie ook wijze; — worden uit iets; blive klog paa noget; niet; —, ikke klog. wijsbegeerte, Filosofi (en; wijselijk, viselig. wijsgeer, Filosof (en; —er). wijsgeerig, filosofisk. wijsheid, Visdom (èn; -)• wijsneus, Naesvis (en; — e). wijsvinger, Pegefinger (en; —gre). wijten, tilskrive. wijze (manier) Vis (en; —); Maner (en; —er); op deze —, paa den Vis, paa den Maner, paa denne Maade. een wijze, en viis Mand. wijzer (op uurwerken) Viser (en; —e). wijzerbord, Urskive (en; -r). wijzigen, aendre, modificere. wijziging, jEndring (en; —er), Modifikation (en; —er). ijdel, forfaengelig. ijdelheid, Forfaengelighed (en; —er). ijken, justere. ijker, Justermester (en; -e). ijl, (ledig) tom. (dun), tynd. in allerijl, i al Hast, i en Fart. \ ijlen (snellen) ile. ijlen in de koorts, fantasere. ijlhoofdig, vildtalende. ijlings, i al Hast, i en Fart. ijmker, Biavler (en; —e). ijs, Is (en; —); (uit den banketbakkerswinkel, Is (en; -)• Ijsbeer, Isbjörn, Hvid- björn (en; —e). ijselijk, forfaerdelig, skraekkelig. • ijsgang, Isgang (en; -e); Isdrift (en; —er). ijskoud, iskold. ijsschots, Isflage (en; - -r). ijswater, Isvand (et; —e). ijszee, Ishav (et; —e). ijver, Iver (en; —), blinde ijver schaadt slechts, blind Iver skader kun. ijveren, ivre. ijverig, ivrig. ijverzucht, Skinsyge (en; -)• ijverzuchtig, skinsyg. ijzel, Isslag (et; —). ijzelen, ise. ijzen van, forfaerdes ved, I gyse ved. ijzer, Jaarn (et; —). ijzerdraad, Jaarntraad (en; —e). ijzeren, jaarn-, af jaarn. ijzersterk, jaarnstaark. ijzerwinkel, Isenkraam- merbutik (en; —ker). ijzig, gyselig. ijzing, Gysning (en; -er). zaad, Frö (et; —). zaadhuisje, Frögemme (et; —r). zaag, Sav (en; —e). zaagmolen, Savmölle (en; —r); Sawaark (et; — er). zaagsel, Savspaan (en; —er), Savsmul (et). zaaien, saa. zaaier, Saademand (en; —maand). zaaisel, Saad (en; —). zaak, Sag (en; —er); Ting (en; —). (bedrijf) Forretning (en; —er). zaal, sal (en; —e). (zadel) Sadel (en; —dier). zacht, sagte. zachtaardig, sagtmodig. zadel, Sadel (en; —dier). zadelen, sadle. zadelmaker, Sadelmager (en). zagen, save. zak, Saak (en; —ke); (in een kleedingstuk) Lomme (en; —r); met pak en zak, med Rub og Stub, (ook:) helt og holdent; kat in den zak koopen, köbe Katten i Saak- ken; in zak en asch zitten; klaade sig i Saak og Aske. zakboekje, Lommebog (en; —böger). zakdoek, Lommetörklaade (en; —r). zaken doen, göre Fornet- ninger. zakken, (in zakken doen) saakke; (in den zak steken) putte i Lommen; (zinken, neerdalen) synke. zakkenroller, Lommetyv (en; —e). zakkenrollerij, Lommety- veri (et; —er). zak-uurwerk, Lommeur (et; —e). zalf, Salve (en; —r). zalig, salig. zaliger, salig; mijne moeder —, min salig Moder. zaligheid, Salighed (en; -er). Zaligmaker, Saliggörer (en; —e). zalm, Laks (en; —). zalmvangst, Laksefangst (en); Laksefiskeri (et; -er). zalven, salve. zalvend, med Salvelse. zalving, Salvelse (en; — r). zamelen, samle. te zamen, sammen. zand, Sand (et; —). zandbank, Sandbanke (en; —r). zandglas, Sandur (et; -e). zandig, sandet. zandkoker, Sandhus (et; -e). zandlooper, Sandur (et; -e). zandruiter, Graasrytter (en; —e). zang, Sang (en; —e). zanger, Sanger (en; -e). zangeres, Sangerinde (en; —r, Sangerske (en; -r). zangster, Muse (en; —r). zangvogel, Sangfugl (en; -e). zanik, kedelig Person (en; —er). zaniken, kede. zat, maat, traat. Zaterdag, Lördag (en; — e). ze, de; dem. zebra, Zebra (en; —er). zedeloos, usaadelig. zedelijk, saadelig. de zeden, Saaderne. zedenles, Saadelaare (en; -O- zedenpreek, Moralpraaken (en; —er). zedig, beskeden. zedigheid, Beskedenhed (en; —er). zee, Hav (et; —e), Sö (en; —er); ter zee, til Sös. zeebonk, Sömand (en; — maand). zeedienst, Sötjeneste (en; -r). zeef, Sold (et; —). zee-gevecht, Söfaagtning (en; —er). zeegras, Tang (en; —). zeehandel, Söhandel (en). zeehaven, Söhavn (en; — e). zeehond, Saalhund (en; -e). zee-kaart, Sökort (et; -). zee-kapitein, Skibskap- tajn, Sökaptajn (en; -er). zee-koe, Söko (en; —er). zeelt, Suder (en; —e). zeemacht, Sömagt (en; — zeeman, Sömand, (en; — maand). zeemleder, Semslaader (et; -). zee-officier, Söofficer (en; —er). zeep, Saabe (en; —er). zeepbel,- Saabeboble (en -r). zee-plaats, Sösted (et; — er). zeepsop, Saabevand (et; -e). zeepzieder, Saabesyder (en; —). zeer, (bijzonder), saarde- deles; (pijn) ondt. zeerdoen, göre ondt. zeeroover, Söröver (en; -e). zeerooverij, Söröven (et; -er). zeeschuim, Söskum (et; -)• zeeschuimen, drive Söroveri. zeeschuimer, Söröver (en; —e). zeestad, Söstad (en; — staader). zeevaart, Söfart (en;*—). zeevarend, söfarende. zeever, Sagl (et; —), Fraade (en; —). zeeveren, sagle, fraade. zeevisch, Söfisk (en; —), Saltvandsfisk (en; —). zeewezen, Sövaasen (et). zeeziek, sösyg. zefir, Zefyr (en; —er). zegekar, Sejervogn (en; -e). zegel, (stempel) Stempel (et; —pier); Segl (et; —). (gestempeld blad papier) Stempelpapir (et; —er). zegelen,(papier) stemple; (brieven) saatte sit Segl for. zegelgeld, Seglpenge (mrv.). zegelkantoor, Stempel- kontor (et; —er). zegen, Velsignelse (en; -rf. zegenen, velsigne. zegening, Velsignelse (en; —r). zegenwensen, Velsignelsesönske (et; —r), Lykönskning (en; -er). zegepraal, Triumf (en; -er). zegepralen, triumfere. zegetocht, Sejerstog. zegevieren, triumfere. zegevierend, triumferen- de. zegewagen, Sejervogn (en; —e). zeggen, sige. zeggenskracht, Ordskraft (en). zeil, Sejl (et; —). zeildoek, Sejldug (en; -). zeilen, sejle. zeilklaar, i sejlfaardig. zeilree, ) sejlklar. zeilsteen, Magnetjaarnsten (en; —e). zeis, Le (en; —er). zeker, sikker. zekerheid, Sikkerhed (en; -er). zelden, sj aaiden. zeldzaam, sjaalden; (zonderling) saaisom. zeldzaamheid, Sjaaftien- hed (en; —) (fig.) Saalsomhed (en; —er).. zelf, selv. zelfbeheersching, Selvbeherskelse (en; —r). zelfde, (den, det) samme. zelfkant, Klaadelist (en; -er). zelfmoord, Selvmord (et; -e). zelfmoordenaar, Selvmorder (en; —e). zelfs, endog. zelfstandig, selvstaandig; zelfstandig naamwoord Navnord (et; -)• zelfverloochening, Forsagelse (en; —r), SeLvfornaagtelse (en; —r). zelfverwijt, Selvbebrejdelse (en; —r). zelfvoldoening, Selvtilfredshed (en; —er). zelfzucht, Egenkaarlighed (en; —). zelfzuchtig, selvsyg. zemelen, Klid (et; —). zendbrief, Sendebrev (et; -e). zendeling, Missionaar (en; -er). zenden, sende. zending, Sending (en; — er). zenebladeren, Sennesbla- de (mrv.) zengen, svide. zenith, Zenit (et; —). zenuw, Nerve (en; —r). zenuwachtig, nervös, ner- vesyg. zenuwkoorts, Nervefeber (en; —bre). zenuwtoeval, Nervetilfael- dejet; —). 2er£, uravsten (en; —e). zes, seks. zesde, sjette. zestien, seksten. zestiende, sekstende. zestig, tresindstyve, seksti. zestigste, tresindstyvende. zet, (op dam- of schaakbord) Traek (et; —). (steek onder water) Sidehug (et; —). zetel, Saede (et; —r). zetelen, (wonen) bo. (tronen) trone. zetten, saette. zetter, (letterzetter) Saetter (en; —e). zeug, So (en; Söer). zeven, syv. zevende, syvende. zeventien, sytten. zeventiende, syttende. zeventig, halvfjerdsinds- tyve, syvti. zeventiger, en halvfjerd- sindsaarig. zeventigste, halvfjerd- sindstyvende. zich, sig. zicht, (zeis) Le (en; -er).i op zicht, paa Sigt. (van wissels) na zicht, efter Sigt. zichtbaar, synlig. ziedaar, der. zieden, koge, syde. ziehier, se her. ziek, syg. ziekbed, Sygeseng (en; —e), Sygleje (en; -r). ziekelijk, sygelig. ziekenhuis, Sygehus (et; -e). ziekenkamer, Sygevaerel- se (et; —r). ziekte, Sygdom (en; — me). ziel, Sjael (en; —e).' zielen-adel, Sjaeleadel. zielental, Mandtal (et; zielkunde, Sjaelelaere, Psykologi. zielroerend, hjaerterören- de. zielsveel, inderlig. zieltogen, ligge paa det Yderste. zieltogend, paa det Yderste. zien, se. ziende, seende. ziener, Seer. ziften, sigte. zilt, salt. zilver, Sölv (et; —)). zilversmid, Sölvsmed (en; —e). zilverwerk, Sölvarbejde; (tafelzilver) Sölvtöj (et; — er), Sölvservice (et; —r). zin, Sands (en; —er). (fig.) Behag (et); de vijf zinnen, de fem Sandser; van zins, i Sinde. zindelijk, ren, paen, fin, net. zingen, synge, sjunge. zink, Zink (en). zinken (adjectief) zinken, af Zink; (werkwoord), synke. zinkingkoorts, Nervefeber (en; —febre). zinksel, Bundfald. zinledig, betydningslös. zinnebeeld, Sindbillede. (et; -r). zinnebeeldig, sindbilledHg. zinneloos, afsindig. zinnelijk, sandselig. zinnen, (werkwoord) overveje. (substantief) Zie zin. zinsbedrog, Sandsebedrag (et; —). zitdag, Forsamlingsdag . (en; —e). zitplaats, Siddeplads (en; —e). zitten, sidde. zitting, (van een stoel) Stolesaede; (een vergadering, rechtbank enz.) Session (en; — er). zode, Grönsvaer. zodenbank, Graesbaenk (en; —e). (te) zoek, ikke til at finde. zoeken, söge. zoen, Kys (et; —). zoenen, kysse. zoenoffer, Sonoffer (et; -e). zoet, söd. zoetelief, Elskerinde (en; —r), söde Pige (en; -r). zoetelaarster, Marketen- terske (en; —r). zoetemelk, Sódmaelk (en). zoeten, söde. zoetjes (niet luid) stille; (niet snel) lang- somt. zolder, (in woonhuis en in pakhuis) Loft (et; -er). zolderen, opstable, bringe i Pakhus. zolderkamertje, Kvistvae- relse, (et; —r) , Tag- kammer (et; —kamre). zolderraam, Tagvindue (et). zoldering, Vasrelsesloft. zomer, Sommer; des zomers, om Sommeren. zomerachtig, sommerlig. zomergoed, Sommerdragt. zomerreisje, Sommerrejse , (en; —r). zomersch, sommerlig. zon, Sol (en; —e). zondaar, Synder (en; — e). Zondag, Söndag (en; — e). des Zondags, om Söndagen. Zondags-kleeren, Söndagsdragt (en). Zondagschool, Söndags- skole (en; —r). zondares, Synderinde (en). zonde, Synd (en; —er): zondebok, Syndebuk (en; —ke). zonder, uden. zonderling, saerlig, besyn- derlig. een zonderling, Saerling (en; —e). zondig, syndig. zondigen, synde. zondvloed, Syndflod (en). zonneblinden, Markise (en; —r), Vinduesjalousi (et; —er). zonneklaar, solklar. 'zonneschijf, Solskive (en). zonneschijn, Solskin (et). zonnesteek, Solstik (et). zonnestraal, Solstraale (en). zonnewijzer, Solur, Solviser. zonnig, solrig. zons-ondergang, Solned- gang (en). Zons-opgang, Solopgang (en). zonsverduistering, Solformörkelse (en; —r). zoo, saa, saaiedes. zoodanig, saadan. zoodat, saa at. zoodje, Klynge (en; —r). zoodra, saa snart. zoogbroeder, Fosterbro- der (en; —brödre). zoogdier, Pattedyr (et; -)• zoogen, amme. zoogenaamd, saakaldt. zoogster, Amme (en; -r). zoölogisch, zoologisk. zoöloog, Zoolog (en; — er). zoom, Söm (en; —me); (fig.) Rand. zoomen, sömme. zoon, Sön (en; —ner). zoonszoon, Sönnesön (en). zooveel als, saa meget som. zorg, Sorg (en; —er). zorgeloos, sorglös. zorgen voor, sörge for. zorglijk, sörgelig. zorgvuldig, omhyggelig. zot, taabelig, naragtig. een zot, Daare (en; —r). Taabe (en; —r). zotternij, i Daarskab zottigheid, \ (en; —er). zottin, Daare (en; —r). zout, Salt (et). zouteloos, smaglös. zouten, salte. zoutevisch, saltet Fisk. zoutkeet, Saltvaerk (et; -er). zoutpilaar, Saltstötte. zoutvaatje, Saltkar. zucht (verzuchting) Suk (et; —), (zuchtigheid) Vatersot (en; —■). zuchten, sukke. zuchtig, vatersottig. zuid, Syd. zuidelijk, sydlig. zuidenwind, Sydvind (en; —e). zuidoost, sydöst. zuidwest, sydvest. zuigeling, Pattebarn (et; —börn). zuigen, suge. zuigglas, Patteglas (et; -). zuiging, Lufttraek (et; -). zuiglam, Pattelam (et; -)• zuil, Söjle (en; —r). zuinig, sparsommelig. zuinigheid, Sparsomme- lighed. zuipen, drikke, svire, syppe, pimpe. zuiper, Svirebroder (en; —brödre). zuivel, Smör og Óst. zuiver, ren. zuiveren, rense. zulk, saadan (saadant; mrv. saadanne). zullen, skulle. zundgat, Faanghul (et; —Ier). ■ zurig, surlig. zuring, Syre (en; —). zuster, Söster (en; —tre). 'zusterlijk, sösterlig. I zusterskind, Sösterbarn (et; —börn). zuur, sur. het zuur, (oprisping) Raab. in het zuur, lagt i Eddike. [zuurdeeg, surdeig (en; -)■ ■ zuurkool/ Surkaal (en; zwaai, Sving (et; —). zwaaien, svinge. zwaan, Svane (en; —r). zwaanshals, Svanehals (en; —e). zwaar, tung, (tungt). zwaard, Svaard (et; —e). zwaardveger, Svaerdfejer (en; —e). zwaardvisch, Svaerdfisk (en; —e). zwaarhoofd, Grubler (en; -e). zwaarlijvig, för, korpu- lent. zwaarmoedig, tungsindig, melankolsk. zwaarmoedigheid, Tungsindighed, Melankoli (en; —). zwaarte (zwaarheid) Tunghed (en; —). (gewicht) Vaagt (en). zwachtel, Svöb (et; —); (in heelkunde) Forbinding (en; -er). zwachtelen, svöbe; (in heelkunde) forbinde. zwadder, Gift (en; —). zwager, Svoger (en; Svogre). zwagerin, Svigerinde (en; -r). zwak, Svaghed (en; —r). iemands zwak, ens svage Side. een zwak hebben op, laagge Elsk paa noget, naare Forkaarlighed for noget. zwakheid, i Svaghed (en; zwakte, \ —er). zwalken, flakke omkring, strejfe omkring. zwaluw, Svale (en; —r). zwaluwstaart, Svalehale (en). zwam, Svamp (en; —e). zwanendons, Svanedun (et). zwanenzang, Svanesang (en; —e). in zwang zijn, vaere i Vaalten. zwanger, svanger. zwanger gaan van, (fig.) have til Hensigt. zwarigheid, Vanskelighed (en; —er). zwart, sort. zwartbruin, mörkebrun. de zwarten, de sorte. zwartgallig, gadesyg, vredladen. zwartsel, Svaarte (en; — r). zwavel, Svovl (en; —). zwavelachtig, svovlagtig. zwavelbad, Svovlbad (et; -e). zwavelig, svovlet. zwavelstokje, i Svovlstikzwaveltje, ) ke (et; -r) zwavelzuur, Svovlsyre. zweem, Lignelse (en; -r). zweemen naar, ligne. zweep, Pisk (en; —e). zweepen, piske. zweer, Byld (en; —er). zweet, Sved (en; —). zweetbad, Svedebad (et; -e). zweetdrankje, Sveddfik I (en; —ke). zweetdroppel, Sveddraabe; (en; —r). t«, zweeten, svede. zweterig, svedet. zweetmiddel, SvedemiddeH (et; —midler). zwelgen, svaalge. zwelgerij, t Svaalgeri zwelgpartij, S (et). zwellen, svulme, opsvul- ; me. zwelling, Svulst (en; — er). zwemblaas, Svömmeblaa-rre). zwembroek, Svömmebuk-; ser (mrv). zwemgordel, Svömme- baalte (et; —r). zwemmen, svömme. zwemmer, Svömmer (en). zwemschool, Svömmesko- le (en). zwendelaar, Svindler (en). zwendelarij, Svindel (en), Svindleri (et; —er). zwendelen, vaare en Svindler. zwengel, Klokkeknevel, Svingel, Pumpestang. zwenken, vende; vende sig. zwenking, Vending (en; -er). zweren, (vloeken) svaerge. (gaan etteren), ba Ine. zwerfster, Landstrygerske (en; —r). zwerk, firmament (et). zwerm, Svaerm (en; —e). zwermen, svaerme. (en; —e). zwerveling, Landstryger (en; —e). zwerven, stryge om i Landet; stryge om i Byen. zwervend, omstrygende. zwetsen, prale, skryde. zwetsen op, prale af. zwetser, Skryder (en; — e). zwetserij, Skryderi (en; —er), Praleri (et; — er). zweven, svaeve. zwezerik, Brissel, (en; — sier). zwichten voor, vige for. zwier, Sirlighed (en; — er). aan den zwier zijn, bumle. zwierbol, Bumler (en). I zwieren, bumle. \ zwierig, sirlig. I zwoegen, arbejde sig traet. (hijgen) hige. zwoel, lummer, trykkende. zwijgen, tie. iets zwijgen, fortie noget. tot zwijgen brengen, bringe en til Tavshed. zwijger, en tavs Mand (en; Maend). Willem de Zwijger, Wilhelm den Tavse. \ zwijm, Besvimelse. zwijn, Svin (et; —). wild zwijn, Vildtsvin (et; zwijnenjacht, Svinejagt (en; —er). zij, hun; (mrv.) de. wijd en zijd, overalt. zijde, Side (en; —e). (stoffage) Silke. zijdelings, til side. zijden, (van zijde) Silke- af Silke. zijdeteelt, Silkeavl (en; -)• zijdewever, Silkevaever (en; —e). zijgeweer, Sidevaaben. zijgdoek, Siklud (en; -e). zijgen, filtrere. zijn (van hem) sin, sit, hans, dens, dets, (wezen) vaere. er zijn, der gives. zijworm, Silkeorm (en -e). VOLZINNEN UIT DE beschaafde Omgangstaal. Het bezoek. Er wordt geklopt. Men klopt op de deur. Er wordt gebeld. Zie eens, wie dat is. Doe de deur open. Is mijnheer B. thuis? Mijnheer A. verzoekt om de eer zijne opwachting te mogen maken. Dat zal mij zeer aangenaam zijn. Verzoek hem om binnen te komen. Zeg aan mijnheer A. dat ik aanstonds tot zijn dienst zat zijn. Als hij mij slechts een oogenblik verontschuldigen wil. Het doet mij genoegen u te zien. Besöget. I Det banker. Man banker paa Dören. Det ringer. Se, hvem det er. , Aaben Dören. Er Hr. B. hjemme? Hr. A. udbeder sig Azren at turde göre sin Opvartning. I Det skal vaere mig meget [ behageligt. Bed ham komme ind. Sig til Hr. A. jeg skal straks vaere til hans Tjeneste. Han maa kun undskylde mig et 0jeblik. Det glaeder mig at se Dem. Zeg maar, dat ik uitgegaan ben. Wanneer komt mijnheer D. weer thuis? Wanneer tref ik mijnheer D. het best? Wees hartelijk welkom. Hoe maakt gij het? Ik ben blij, dat ik u we-\ derzie. Men ziet u tegenwoordig niet dikwijls. Waar zijt gij toch zoo lang geweest? Wilt gij zoo goed zijn plaats te nemen? Wees zoo goed en ga zitten. Mag ik u een sigaar aanbieden? Dank u zeer, ik rook niet. Wilt gij van middag niet bij ons blijven eten? Dank u, ik heb mijn woord reeds elders gegeven. Wij zijn geheel alleen. Doet geen moeite. Wilt gij nu al heengaan? Gij zijt zeer ' gehaast. Ik heb nog een en ander te doen. Sig, at jeg er gaaét ud. Naar kommer Hr. D. hjem igen? Naar treeffer jeg bedst ' Hr. D.? Veer hjertelig velkommen. Hvorledes har De det? Jeg gleeder mig over at se . Dem igen. De gör Dem jo meget i kostbar nu. Hvor har De vaeret i saa I lang Tid? Vil De ikke behage at tage Plads? Veer saa god saet Dem ned. Tör jeg byde Dem en Cigar? Jeg takker meget, jeg ryger ikke. Vil De ikke blive hos os til Middag? Jeg takker, jeg har alle- rede lovet mig bort. Vi er ganske alene. Gör Dem ingen Ulejlighed. Vil De allerede gaa? De har jo et frygteligt,' Hastveerk. Jeg har endnu noget at udrette. Ik heb nog eenige bezoeken af te leggen. Den volgenden keer zal ik langer blijven, als u het veroorlooft. Dank u, voor uw vriendelijk bezoek. Laat u nu spoedig eens wederzien. Jeg har endnu nogle Be- sög at göre. Naeste Gang skal jeg, blive laengere, hvis De tillader. Tak, for Deres venlige Besög. Lad Dem snart se igen. Het ontbijt. Heeft u reeds ontbeten? Neen, nog niet. Dan komt ge juist op het goede oogenblik. Ge zult immers bij ons ontbijten? Het ontbijt is gereed. Doe alsof ge thuis waart. Drinkt u thee of koffie? Drinkt u liever chocolade? Mag ik u om koffie ver-i zoeken? Verlangt u Fransch brood] °f roggebrood? Wat mag ik u aanbieden?] Hier zijn kadetjes en ge-\ roosterd brood. Ik drink de koffie zonder] suiker en zonder room.] Frokosten. Har De allerede spist Frokost? Nej, endnu ikke. Da kommer De netop til rette Tid. De vil dog vel spise Frokost med os? Frokosten er faerdig. Lad som De var hjemme. Drikker De The eller Kaffe? Drikker de hellere Cho- kolade? Maa jeg bede om Kaffe? Önsker De Franskbröd eller Rugbröd? Hvad maa jeg byde Dem? Her er Rundstykker og ristet Bröd. Jeg drikker Kaffen uden , Sukker og Flöde. Ik drink de thee graagl] zoet en met rum en room. Verlangt u rum bij de i thee? Mag ik om een beetje suiker verzoeken? De koffie is mij te sterk (te slap). De thee heeft een bijsmaakje. Smaakt u de koffie niet?\ Mag ik u om water-chocolade verzoeken? Mag ik u verzoeken om geklopte room? Is de koffie sterk genoeg? Wil u nog een kopje? Dank u, ik heb al twee kopjes gedronken. Dan zal ik de tafel laten\ afnemen. Zal u nu een pijp rooken\ of eene sigaar? Een zware of een lichte?] Het middagmaal. Om hoe laat eet u gewoonlijk? Om drie uren. Ik houd niet van dat late eten. Eten wij alleen vandaag of hebben wij gasten? Jeg drikker gerne Theen |ö söd, og med, Rom og Flöde. Önsker De Rom til Theen? Tör jeg bede om lidö W Sukker? Kaften er for staerk (for C tynd) for mig. Theen har en Bismag. I Smager Kaffen Dem ikke? Maa jeg bede om Choko- C lade kogt med Vand? Maa jeg bede om Flöde- m skum? Er Kaffen staerk nok? Önsker De en Kop til? ; * Tak, jeg har allerede drukket to Kopper. Saa vil jeg lade tage af Bordet. Vil De nu ryge en Pibe Gi eller en Cigar? 1 En staerk eller en svag? pi i !" Middagsmaden. ■ Hvad Tid spiser De saed- vanligvis? | Klokken tre. > Jeg holder ikke af den sene Spisetid. I Spise vi alene i Dag elléri l have vi Fremmede? f lk verwacht eenige vrienden. Wenscht u aan table d' hóte te eten of d la carte? \ Ik zal aan table d'hdte eten. f Geef mij een halve flesch rooden (witten) wijn. [ Van welken prijs? f Zet eene flesch champagne voor mij in ijs. De wijn smaakt naar de ' kurk. I Neem dezen wijn terug en geef mij eene andere flesch. Wenscht u koffie na den eten? I Wij verlangen eene aparte kamer. | Wat heb ik te betalen? ÏGeef mij de rekening, ïüij hebt u verrekend. [Geef mij de spijskaart. Welke lappen zijn versch I gebraden? ÏGeeft gij ook halve por\ ties? [Eerst wil ik soep hebben. iGeef mij dan rundvleesch. i Gevogelte. (Oesters.„ ïSardynen. 'i Caviar. Jeg venter nogle Venner. Önsker De at spise ved table d'höte eller a la carte? Jeg vil spise ved table d'höte. Giv mig en halv Flaske Rödvin (Hvidvin). Til hvilken Pris? Sast en Flaske Champagne i Is til mig. Vinen smager af Proppen. Tag den Vin tilbage og giv mig en anden Flaske. Önsker De Kaffe efter Middagen? Vi önsker et sserskilt Vaerelse. Hvad har jeg at betale? Giv mig Regningen. De har regnet fejl. Giv mig Spisesedlen. Hvilke Stege er nylig stegte? Serverer De ogsaa halve Portioner? Först vil jeg have Suppe. Saa giv mig Oksesteg. Fjexkrae. Östers. Sardiner. Kaviar. Een halven hommer met (zonder) remouladeSaus. Een dozijn oesters. Gebraden vleesch met salade. Verlangt u uw biefstuk half rauw of goed gaar? De roode wijn is koud, ' warm hem even. Ik betaal alles. Geef mij een glas bier. Is het vat al lang geleden opengestoken? Het vat is pas opengestoken. Het bier is verschaald. Geef mij nog een glas bier. Hoe vele glazen heb ik gedronken? Hebt ge geen abuis? Geef mij nog een broodje. Kelner, er is geen brood op de tafel. Wordt het brood afzonderlijk betaald? Geef mij boter en kaas. Hebt ge mosselen? Geef mij eene portie. Ik wil eene geschreven rekening hebben. Kelner! wijs mij eene plaats. En halv Hummer med (uden) Remouladesause. Et Dusin östers. Steg med Salat. Önsker De Boffen röd eller godt stegt? Rödvinen er jo kold; varm den lidt. Jeg betaler det hele. Giv mig et Glas öl. Har Fadet vaeret anstukket laenge? Fadet er lige anstukket. ÖHet er daarligt. Giv mig et Glas öl til. Hvor mange Glas har jeg drukket? Tager De ikke fejl? Giv mig et Rundstykke til. Opvarter, der er ingen Bröd paa Bordet. Bliver Brödet betalt saerskilt? Giv mig Smör og Ost. Har De Muslinger? Giv mig en Portion. Jeg önsker en skrevet Regning. Opvarter, vis mig en Plads. Hier trekt het; maak het raam. dicht. Laat het rolgordijn naar beneden. Zet licht op de tafel. Is het geoorloofd hier te rooken? Geef mij vuur. Mijn sigaar is uitgegaan. Mag ik u om vuur verzoeken? Geef mij een aschbakje. Bestel eene vigilante voor, mij. Open of dicht? Geef mij mijn hoed en\ mijn overjas. Geef mij de krant.' Houd eene plaats voor mijl voor morgen. Ik verzoek morgen wederl om dezelfde plaats. \ Ik drink geen wijn, ik wil\ bier hebben. De thee. Breng de thee. Dek de theetafel. Maak de theetafel in orde. . Steek het lichtje onder den theeketel aan. jHer traekker det, luk Vinduet. ! Lad Rullegardinet gaa ned. Saet Lys paa Bordet. Er det tilladt at ryge her? Giv mig lid. Min Cigar er gaaet ud. Tör jeg bede Dem om lid? Giv mig et Askebaeger. Bestil en Droske til mig. Aaben eller lukket? Giv mig min Hat og Overfrakke. Giv mig Avisen. Hold en Plads til mig til i Morgen. Jeg beder om den samme Plads i Morgen. Jeg drikker ikke Vin, jeg vil have 01. Theen. Bring Theen. Dask Thebordet. Gör Thebordet istand. Taend Lampen under Thekedlen. Giet niet zooveel water in den ketel. Draai het pitje wat hoo- ger. Er is geen spiritus in de lamp. Giet spiritus in de lamp. Kookt het water? Spoel de spoelkom om. Giet niet dadelijk het water er op. Laat de thee vijf minuten trekken. De thee heeft niet lang genoeg getrokken. De thee is te slap. De thee is te sterk. De thee is klaar. Men wacht op u. Hier ben ik. Ik volg u. Wij hebben geen kopjes] genoeg. Wij hebben nog twee kopjes noodig. Breng nog een lepel en een theeschoteltje. Gij hebt het suikertangetje niet gebracht. Gebruikt u suiker? Gebruikt u room? Ik zou u wel willen verzoeken om een beetje meer melk. De thee is zeer sterk. Held ikke saa meget Vand paa Kedlen. Skru Vaagen höjere op. Der er ingen Sprit paa" Lampen. Held Sprit paa Lampen. ^ Koger Vandet? Skyl Spölkummen af. Held ikke alt Vandet paa straks. Lad Theen traekke i fem Minutter. Theen har ikke trukket laenge nok. Theen er for tynd. Theen er for staerk. Theen er faerdig. Man venter paa Dem. Her er jeg. Jeg föiger Dem. Vi have ikke Kopper nok. Vi behöver endnu to Par Kopper. Bring en Ske og en Un- derkop til. I De har ikke bragt Sukker- tangen. Bruger De Sukker? Bruger De Flöde? Jeg vilde gerne bede Dem om lidt mere Maelk. Theen er meget staerk. Zelfde inhoud. Verlangt u koekjes of sneedjes brood met boter? Ik zal u verzoeken om een sneed je brood met boter. iMag ik u verzoeken om I een beetje meer suiker?} i De thee is niet zoet genoeg. De thee is te bitter. Wat betaalt u voor uw thee? Bij wien koopt u uwe thee? Ik vind uw thee voortreffelijk. [Zoudt ge mij een pond] van uw thee willenl \ overdoen? \lk bestel die bij N. [Ik krijg die uit Hamburg.l ÏDe thee is daar veell goedkooper. Uwe thee heeft een zeer zuiveren smaak. I [U moet twee stukjes sui-\ ker nemen, één is tel weinig. 'Mag ik u nog een kopjel I aanbieden? ÏDank u, ik heb er al tweel gedronken. Samme Inhold. Önsker De Smaakager eller Smörrebröd? Jeg maa bede Dem om et Stykke Smörrebröd. Tör jeg bede Dem om lidt mere Sukker? Theen er ikke söd nok. Theen en for bitter. Hvad betaler De for Deres The? Hos hvem köber De Deres The? Jeg finder Deres The fortraeffelig. Vil De overlade mig et Pund af Deres The? Jeg forskriver den fra N. Jeg faar den sendt fra Hamborg. Theen er meget billigere der. Deres The har en meget ren Smag. De maa tage to Stykker Sukker; et er for lidt. Tör jeg byde Dem en Kop til? Tak, jeg har allerede drukket to. Wij hebben meer water noodig. Neem de theetafel af. Verlangt u niet meer? Ge kunt den wijn laten staan. Vergunnen de dames dat wij een sigaar rooken? Het avondeten. Wil u het avondeten bij ons blijven gebruiken? Wij maken geen den minsten omslag. Ja, als u het vergunt zal ik van uw vriendelijk aanbod gebruik maken. Dan verwacht ik u dus; wij eten des avonds om negen uur. Ik zal slechts even naar huis gaan, om het aan mijne vrouw te zeggen. Ik zal een paar regels schrijven. ik zóu gaarne een boodschaplooper hebben. Kent u een boodschaplooper, op wien men vertrouwen kan. Wij hebben slechts thee en eene koude tafel. Wij hebben altijd warm eten 's avonds. Vi behöver mere Vand. I 'W Tag af Thebordet. Önsker De ikke mere? De kan lade Vinen staa. I Tillader Damerne at m V ryger en Cigar. Aftensmaden. Vil De blive og spise til Aften met os? Vi görer ikke de ringeste Omstaendigheder. Ja, naar De tillader det, benytter jeg mig af De-' « res venlige Tilbud. Saa venter jeg Dem altsaa; vi spiser til Aften KI ni. Jeg vil blot gaa hjem foa f at sige min Kone Bes- ked. Jeg vil skrive et Par Linier. Jeg vil gerne have et By» bud. Kender De et Bybud man kan stole paa? 1 Vi have kun The og koldt Bord. Vi spiser altid warm Af! tensmad. Wij hebben gebraden kalfsvleesch koud, ham en kaas. Hier is ham en koud | rundvleesch. ' Als ik u verzoeken mag om een beetje mosterd. Maar u eet buitengewoon weinig, uk geloof niet, dat het gezond is, zoo laat 's avonds te eten. \lk blijf altijd een paar I uren op na het avondï eten, om een beetje uit te blazen. Ik ga nooit vóór twaalven i naar bed. Drinken. willen wij een glas wijn\ ' drinken? Y.eer gaarne. Vrinkt u rooden of wittenl I wijn? Ik drink liefst roodenl ( witten ). Goed, dan zal tk eene* I flesch bestellen. Wan welken prijs? \lk denk van drie kronen;\ i men kan best iets or-\ : denteltjks voor dien\ prijs krijgen. | Vi have kold Kalvesteg, Skinke og Ost. Her er Skinke og koldt Okseköd. Hvis jeg turde bede om lidt Sennep. De spiser jo overordent- lig lidt. Jeg tror ikke, det er sundt at spise saa sent til Aften. Jeg bliver altid oppe i to Timer efter min Af- tensmad fot at sunde mig lidt. Jeg gaar alnrig i Seng för KI. tolv. Drikke. Skal vi drikke et Glas Vin? Meget gerne. Drikker De Rödvin eller Hvidvin? Jeg drikker helst röd (hvid). Godt, saa vil jeg bestille en Flaske. Til hvilken Pris? Jeg taenker til tre Kroner; man kan godt faa noget ordentligt til den Pris. De wijn is toch niet te\' zwaar? Ik kan niets anders drin-\ ken dan lichten wijn. De wijn heeft mij zeen verhit. Deze flesch smaakt naar\ de kurk. Ge hebt gelijk; wij zullenl \ die flesch terugzenden. Geef ons een andere' flesch. Is de wijn niet goed? Ge moet die flesch terugnemen. Uwe gezondheid, waarde vriend! Dank u! insgelijks! Wij willen de gezondheid der dames (der afwezigen) drinken. Lang leve onze beminnenswaardige gastvrouw! Uwe gezondheid, mevrouw! U is al te vriendelijk, mijnheer! Over stalen schrijfpennen. Kan u mij uwe pen leenen? Wees zoo goed mij even uwe pen te leenen. Vinen er vel ikke for svaer? Jeg kan kun drikke let i Vin. Vinen har gjort mig me-/ get varm. Denne Flaske smager af;/ Proppen. De har Ret; vi vil sendel Flasken tilbage. Giv os en anden Flaske. Er Vinen ikke god? De maa tage denne Flas- ? ke tilbage. Deres Skaal, kaere Ven! I Tak! i lige Maade! Vi vil drikke Damernes (de fravaerendes) Skaal. Vor elskvaerdige Vaertin*s de skal leve! Deres Skaal, Frue! De er altfor artig min; Herre! j;*; , : Om Staalpenne. Kan De laane mig Deres Pen? Vaar saa god at laane mig j Deres Pen. Wat moet ge daarmee doen? Wat wilt ge daarmee? Even eene briefkaart schrijven. Neem deze pen. Mijne pen deugt niet. Die schrijft al te dik, (dun). Ge moet de pennen be-\ hoorlijk afdrogen. Ik heb liefst eene stijve] pen. Slap heb ik die het liefst] Hier is die. Probeer die] eens. Schrijft de pen goed? Hoe vindt ge die? De punt is te breed. Probeer .die nog eens. Die is uitmuntend. Om een brief te schrijven. Heeft u postpapier? Heeft u postpapier noodig? Ik heb een heel boek. Ik heb pas een riem daarvan gekocht. Wees zoo goed mij een\ vel daarvan te leenen. Ik heb van avond eenl brief te schrijven. Moet die over de post? | N. I Hvad skal De bruge den til? I Hvad vil De med den? I Hurtig skrive'et Brev- kort. Tag denne Pen. Min Pen duer ikke. Den skriver altfor tykt (fint). De maa törre Pennene ordentlig af. Jeg holder mest af en haard Pen. En blöd Pen vil jeg helst have. Her er den. Pröv den. Skriver Pennen godt? Hvorledes finder De den? Spidsen er for br^d. Pröv den endnu engang. Den er fortraeffelig. At skrive et Brev. Har De Brevpapir? Behöver De Brevpapir? Jeg har en hel Bog. Jeg har nylig köbt et Ris. Vaer saa god, at laane* mig et Ark deraf. Jeg har et Brev at skrive i Aften. Skal det med Posten? 19 Ja, die moet vandaag] weg. Wanneer moet die brief in de bus zijn? Ik zal er niet lang werk aan hebben. Breng den brief op het postkantoor. Heeft u postzegels? Welken datum schrijven wij? Vandaag is het de eerste (tweede, derde). Geef mij een vel schrijfpapier. Geef mij een velletje vloeipapier. Geef mij een envelop. Nu mankeert enkel nog] maar het adres. Geef mij gom, een pijpje] lak. Hier is geen lak. Breng mij een ouwel. Waar is mijn cachet gebleven? Ik heb geene postzegels. De brief moet gefrankeerd worden. Dat is een dubbele brief. Hoeveel kost een brief naar.N.? Koopen. . Ge moet naar de markt gaan. Ja, det maa afgaa i Dag. Naar skal Brevet vaere i Postkassen? Jeg skal ikke vaere laenge om det. Bring Brevet paa Posthuset. Har De Frimaerker? Hvilken Datum skriver vi? I dag er det den forste (anden, tredje). Giv mig et Ark Skrivpapir. Giv mig et Ark Klatpapir. Giv mig en Konvolut. Nu mangler jeg blot Adressen. Giv mig Gummi, en Stang Lak. Her er ingen Lak. Bring mig en Oblat. Hvor er mit Signet henne? Jeg har ingen Frimaerker. Brevet maa frankeres. Det er et doppelt Brev. Hvormeget koster et Brev til N.? Köbe. De maa gaa paa Torvet. Vraag wat vandaag de prijs is van eenden en kippen. Hebben wij vandaag eie-\ ren noodig? Ja, koop eieren en boter.l Hoeveel boter moet ik nemen? Neem twee kilo, mits dat\ die goed zij. De slachter moet een do-\ mineestuk brengen oih\ het te zouten. Een ruggestuk, of twee a\ drie runderribben en een hamelsbout. Eene kalfsborst of een\ nierstuk. Vandaag hebben wij noo-\ dig: kalfs-, rund-,; lams- en varkens- vleesch, en een kalfs-; kop. Wat kosten vijftien eieren? Geef mij eene halve kaas. \ Geef mij een dozijn haringen. Forhër om Prisen paa vEnder og Höns i Dag. Behöver vi ^g^i Dag. Ja, köb Aig og Smör. Hvormeget Smör skal jeg tage? Tag fire Pund, hvis det er godt. Slagteren skal sende en Oksekölle til Saltning. Et Rygstykke, eller to a tre Ribben og en Bedekölle. Et Kalvebryst eller et Nyrestykke. Vj behöver i Dag Kalve-, Okse-, Bede-, Svineköd, og et Kalvehoved. Hvormeget koster femten ^Eg? Giv mig en halv Ost. Giv mig et Dusin Sild Het horloge. Uret. Kan u mij misschien zeggen hoe laat het is? Ik weet het niet precies. Kan De maaske sige mig hvad Klokken er? Jeg ved det ikke bestemt. Zie op uw horloge. Dat is niet opgewonden. Ik heb vergeten het op tel winden.* Het gaat niet. Het is stil blijven staan. Het is niet gelijk gezet. Gaat uw horloge goed? Het gaat voor. Het gaat na. Het is niet in orde. Nu en dan blijft het stilstaan. Het loopt eiken dag een kwartier voor. Het loopt eiken dag een half uur na. De veer is gesprongen. Ik geloof, dat de kettingl kapot is. Ik zal het naar den hor-\ logemaker zenden. De ochtend. Al op? Al opgestaan? Ik ben al een uur op. U is zeer vroeg opgestaan. Ik sta gewoonlijk vroeg op. Dat is eene zeer goede gewoonte. Se paa Deres Ur. Det er ikke trukket op. Jeg har glemt at treekke det op. Det gaar ikke. Det staar. Det er ikke stillet. Gaar Deres Ur godt? Det gaar for hurtigt. Det .gaar for sagte. Det er ikke i Orden. Af og til staar det. Det vinder et Kvarter hver Dag. Det taber en halv Time hver Dag. Federen er sprungtet. Jeg tror, at Kaeden er ïtu. Jeg vil sende det til Urmageren. Morgenen. Allerede oppe? Allerede staaet op? Jeg har vaeret oppe en Time. De er staaet meget tidlig °P- .. . Jeg staar saedvanhgvis tidlig op. Det er en meget god Vane. De morgenstond heeft goud in den mond. Hoe heeft u van nacht geslapen? Heeft u goed geslapen? Zfier goed. Ik ben geen enkelen keer wakker geworden. Ik heb niet goed geslapen. Ik heb geen oog dichtgedaan. Het is een schoone morgen. Wat een schoone dagl Wat denkt u van eene wandeling? Zouden wij tijd hebben om te gaan wandelen vóór het ontbijt? Wij hebben een heel uur voor ons. Er wordt pas over een uur ontbeten. Wij zullen een beetje ver- sche lucht gaan scheppen. De versche tucht geeft eetlust. De avond. Het begint donker te worden. De schemering begint te vallen. Morgenstund har Guld i Mund. Hvorledes har De sovet i Nat? Har De sovet godt? Meget godt. Jeg har ikke vearet vaagen en eneste Gang. Jeg har ikke sovet godt. Jeg har ikke lukket et Oje. Det er en skön Morgen. Hvilken skön Dag! Hvad mener De om en Spadseretur? Vil vi have Tid til at spadsere för Frokosten? Vi haven en hel Time for os. Der bliver ikke spist Frokost för óm en Time Vi vil traekke lidt frisk Luft. Den friske Luft giver Appetit. Aftenen. Det begynder at blive mörkt. Skumringen indtraeder. De 'nevel begint op te\ trekken. Er valt avonddauw. Wij mogen het licht (de lamp) wel ontsteken. Het is al te donker; men\ bederft zijne oogen metl het lezen. Draai de lamp wat op. Is vader al thuis? Nog niet; maar hij zal wel spoedig komen; het is de tijd waarop hij ge-\ woonlijk komt. Nu zijn wij immers allen\ bijeen? Er ontbreekt niemand] meer van de familie. Willen wij elkander ietsl voorlezen? Is de avond-krant geko-\ men? Is er daareven niet gebeld? Het is tijd om naar bed te gaan. Het is niet laat. Het is nog vroeg. Wij gaan gewoonlijk vroeg naar bed. Wij gaan nooit vóót twaalven naar bed. Het is niet gezond zoo laat naar bed te gaan. Taagen begyndet at stige. Duggen falder. Vi maa vel taende Lys (Lampe). Det er allerede for mörkt; man fordaerver öjnene ved at laese. Skru Lampen op. Er Fader allerede kommen hjem? Endnu ikke; men han maa straks komme, det er paa den Tid, han plejer at komme. Nu ere vi vel alle samlede? Der mangler ingen af Fa- milien. Skal vi laese höjt? Er Aftenavisen kommen? Ringede det ikke nylig? Det er Tid at gaa til Sengs. Det er ikke sent. Det er endnu tidligt. Vi gaar saedvanligvis tidlig ti Sengs (i Seng). Vrgaar aldrig i Seng för Klokken tolv. Dat er ikke sundt at gaa saa sent til Sengs. Wij staan daarom een uur I later op. De slaap voor midder-\ nacht is de gezondste!] Goeden nacht! Slaap wel! Aangename nachtrust! Aangename droomen! De winter. De winter nadert met rassche schreden. Ik wenschte wel dat de winter al voorbij ware.l Ik houd evenveel van den\ winter als van den zomer. _ Ik vind den winter even aangenaam als den zomer. Hoe kan men van den\ winter houden! Dat is de eerste sneeuw. Er valt fijne sneeuw. De sneeuw blijft niet lig-\ gen. De sneeuw smelt dadelijk. De sneeuw kraakt onder de voeten. Dat beteekent kou. Het sneeuwt hard. Wij zullen een glijbaan] krijgen. Kan u schaatsen rijden? I Vi staar derfor en Time „ senere op. Sövnen för Midnat er den sundeste. God Nat! Sov vel! Sov behageligt! Dröm behageligt! Vinteren. Vinteren neermer sig mea staerke Skridt. Jeg vilde önske Vinteren allerede var forbi. Jeg holder lige saa meget af Vinteren som af Sommeren. Jeg finder -Vinteren lige saa behagelig som Sommeren. Hvor kan man synes om Vinteren! Det er den forste Sne. Det er Snefog. Sneen bliver ikke > liggende. Sneen smelter straks. Sneen knirker under Föd- derne. Det betyder Kulde. Det sner staerkt. Vi faar Kaneföre. Kan De löbe paa Sköjter? Het wordt weder dooiend. ] Wij krijgen felle koude. Het heeft van nacht ge-i vroren (gedooid, gerijpt, geijzeld). De kachels branden slecht. De kachels zijn niet] warm te krijgen. Wij moeten een ijzeren] kachel laten zetten. Brand u hout of kolen? Het voorjaar. Wij hebben van 't jaarl geen winter gehad. Het is lenteweer. Ik wenschte wel, dat het al voorjaar ware. De lente, vind ik, is het aangenaamste jaargetijde. De vogels kwinkeleeren in de boomen. De boomen beginnen knoppen te zetten (uit . te loopen). De gansche natuur herleeft. De sneeuwklokjes bloeien al. De akkers worden groen. De boomen staan In vollen bloei. Det bliver igen Tövejr. Vi faa störk Kulde. Det har frosset (töet, der er falden Rim, Isslag) i Nat. Ovnene varmer daarlig Ovnene ere ikke til at faa varme. Vi maa lade saette en Jaernkakkelovn op. Braender De Braende eller Kul? Foraaret. Vi har ingen Vinter haft . i Aar. Det er Foraarsvejr. Jeg vilde" önske det var Foraar. | Foraaret, finder jeg, er den behageligste Aars- tid. Fuglene kviddre i Traeerne. Traeerne begynder at faa Knopper (at springe ud). ' Hele Naturen lever op igen. Vintergaekkerne blomstrer allerede. Markerne bliver grönne. j Traeerne staar i fuld I Blomstring. Als het weer zoo blijft, zab er van 't jaar veel ooft zijn. Als wij maar geen nacht-] vorst krijgen. De wasdom is nog zeen achterlijk. De zomer. Ik vrees dat wij een zeer heeten zomer zullen krijgen. Wij hebben dit jaar bijna] geen zomer gehad. Wij zijn in den hooibouw.] Het gras op deze weilan-\ den kan driemaal ge-] maaid worden. Gisteren zijn wij met den] oogst begonnen. Wij zijn midden in den oogst. Vandaag wordt er tarwe (rogge, gerst, haver) gemaaid. Het koren staat aan schoven. Het koren schiet in het zaad. Het koren zal niet in de schuren te bergen zijn. Wij moeten hooischelven maken. Morgen komt het oogstfeest. Naar Vejret vedbliver saaiedes, faar vi megen Frugt i Aar. Naar vi blot ikke faa Nat- tefrost. Vegetationen er endnu- langt tilbage. Sommeren. Jeg fjygter for, vi faar en meget hed Sommer. Vi have slet ingen Sommer halft i Aar. Vi er i Höhösten. Graesset paa disse Enge kan slaaes tre Gange. 1 Gaar begyndte vi paa Hosten. Vi er midt i Hosten. 1 Dag bliver der mejêt Hvede (Rug, Byg, Havre). Kornet er bundet i Neg. Kornet saetter Spirer. Kornet vil ikke vaerre til at bringe i Laderne. Vi maa saette det i Stak. I Morgen er der Höstgilde. Het koren is de moeite waard. De aren zijn niet vol. Er is roest in het koren. Het najaar. Nu is de zomer voorbij. Wij zullen nu en dan nog wel eenige mooie dagen krijgen. | De bladeren worden geel. De bladeren beginnen af te vallen. De ochtenden beginnen koud te worden. Wij zijn reeds begonnen te stoken. De warme kachel begint al pleizierte doen. Nu begint men op de dorschvloeren te werken. Daar wordt gedorscht. De dorschvlegels slaan dapper de maat. Men zal spoedig de kachels gaan stoken. De dagen beginnen te korten. Het wordt al zeer vroeg donker. Nu komen de lange avonden. Om vijf uren is het al\ donker. [ Kornet tegner godt. Aksene er ikke fulde. Der er Rust i Kornet. Ffteraaret. Nu er Sommeren forbi. Vi ville endnu af og til faa nogle smukke Dage. Bladene bliver gule. Bladene begynder at falde af. Morgenerne begynder at blive kolde. Vi have allerede begyndt at laegge i Ovnen. Man begynder at glaedes over den varme Ovn. Nu begynder man at arbejde i Laderne. Der bliver taersket. Plejlerne slaar lystig Takt. Man maa Snart fyre i Ovnen. Dagene begynder at tage af. Det bliver allerede meget tidligt mörkt. Nu kommer de lange Af- tener. Klokken fem er det allerede mörkt. Vandaag over ) veertien dagen hebben wij den kortsten dag. Ik wenschte wet, dat het al Juni ware. Geld wisselen. *) Kan u mij het adres van een geldwisselaar geven? Ik wenschte dit bankbiljet te wisselen. Geef mij papier- (zilver-) geld. Geef mij twintig kronen, aan klein geld. Staat u in voor den inhoud of wil ik dien natellen? I Dag.fjorten Dage har vi den korteste Dag. Jeg vilde önske, det allerede var Juni. Bytte Penge. Kan De give mig Adressen paa en Vekselerer? Jeg önsker at bytte denne Bankseddel. Giv mig Papir- (Sölv-) penge. Gif mig tyve Kroner i Smaapenge. Indestaar De for Rullens Indhold, eller skal jeg taelle den? *) DEENSCH E EN NOORWEEGSCHE MUNTSPECIËN. , i stukken van 20 Kronen. Goudi I „ 10 „ stukken van 2 Kronen. ] „ „1 Kroon. Zilver l „ „ 50 öre (V2 Kroon)., ( „ „ 25 öre. J „ „ 10 öre. , stukken van 5 öre. Koper „ „ 2 öre. I „ „ 1 Öre. 1 Krone is ongeveer '/» gulden. Dat is een valsche assig-, natie. Is dit biljet goed? Hoeveel bedraagt het agio? Hoe hoog is het agio? Hoeveel courtage berekent u voor het wisselen \ van deze som? Hoeveel doet een roebel?' Dat is een stuk valschl geld. Geef mij maar Duitschl papiergeld. Dit is een biljet, dat bui-\ ten koers is gesteld; dit\ neem ik niet. Kan u mij een wissel geven op Kopenhagen? Kan u mij een voorschot geven op geldswaardige papieren? Over acht dagen kom ik ' die inlossen. Ik laat die niet vervallen: Det er en falsk Anvisning. Er denne Seddel rigtig? Hvormeget belöber Agioen? Hvor höj er Agioen? Hvormegen Dourtage beregner De for at bytte denne Sum? Hvormeget gaelder en Rubel? Det er et falskt Penge- stykke. Giv mig kun tyske Papir- penge. Det er en Seddel, som er ude af Kurs; den tager jeg ikke. Kan De give mig en Vek- sel paa Köbenhavn? Kan De give mig et Laan paa Vaerdipapirer? Om otte Dage indlöser jeg dem. Jeg lader dem ikke for- falde. Naar den weg vragen Is dit de weg naar . ..? Kan u mij zeggen of deze straat op uitloopt? Waar loopt deze straat naartoe? Forhöre sih om Vej. Er det Vejen til... ? Kan De sige mig, om denne Gade förer til ? Hvor förer denne Gade til? Hoe gaat men naar. ...? Hoe kom ik het naast naar ...? Ga ik hier goed naar ...? Ga ik niet verkeerd naar ? Ik ben verkeerd gereden. Ik heb omgereden. Kunt ge mij weer op den rechten weg brengen? U is te veel rechtsaf gereden. U moet omkeeren. Wees zoo goed en duid het mij uit. U moet rechtuit gaan. U kan nooit den weg missen. Hoe ver kan dat hier vandaan zijn? Omtrent eene mijl. Bijna eene mijl. Het is hoogstens eene mijl. Een kwart mijl, een halve mijl. Drie kwartmijlen. Het zijn ruim twee mijlen. Het zijn bijna drie mijlen. Het is nog verder. Zoo ver is het niet. Het is een groot uur hier vandaan. Hvorledes gaar man til ? Hvorledes kommer jeg naermest til ? Er det rigtig, jeg gaar til ? Jeg gaar vel Fejl til... ..? Jeg er kort fejl. Jeg har kört en Omvej. Kan De före mig tilbage paa den rigtige Vej? De er gaaet for meget til Höjre. De maa vende om. Vaar saa god at sige mig Besked. De maa gaa lige frem. De kan aldrig tage fejl af Vej en. Hvor langt kan det vaere herfra? Omtrent en Mil. Naasten en Mil. Det er knapt en Mil. En Fjerdingvej, en halv Mil. Tre Kvartmil. Det er rigelig to Mil. Det er naasten tre Mil. Det er endnu laangere. Saa langt er dette ikke, Det er en god Times Gang herfra. Naar iemand vragen. Kent u hier mijnheer S.? Kent u een zekeren mijnheer N? Ik ken niemand van dien naam. Ja, er is iemand van dien naam. Kent u hem? Ik ken hem zeer goed. Kan u mij zeggen waar hij woont? Waar woont hij? Aan welken kant woont hij? Geef mij het adresboek. Hij staat niet in hei adresboek. Dan moet gij u aan het politiebureau vervoegen. Hij woont in de N.-straat. Is dat ver hier vandaan?] Het is zeer dicht hier\ bij. Kan u mij zijn huis uit-\ duiden? Ik ga zelf naar dien kant. j Als u het vergunt zal, ik zoo ver met u meegaan. Ik zal u wijzen waar hij woont. Dat zal ik in dank aan-\ nemen. Forböre sig om nogen. Kender De her Hr. 5.? Kender De en vis Hr. N.'? Jee Kender ingen af dette Navn. Jo, der en nogen af dette Navn. Kender De ham? Jeg kender ham nöje. Kan De sige mig hvor han bor? Hvor bor han? Ad hvilken Kant bor han? Giv mig Vejviseren. Han staar ikke i Vejviseren. Saa maa De henvende Dem paa Politikamret. Han bor i N.-gade. Er det langt herfra? Det er ganske naar herved. Kan De betegne mig hans Hus? Jeg gaar selv ad den Vej. Hvis De Tillader, skal jeg ledsage Dem derhen. Jeg skal vise Dem, hvor han bor. Jeg modtager det met tak. Het vuur. Wij zullen vuur aanmaA ken. De kleine houtjes moet ge\ onderaan leggen, dan het hout 'en de kolen en boven op. Geef mij een lucifertje om er mee aan te steken. Neem wat papier. Het vuur brandt niet. Het is weer uitgegaan. Gij hebt het vuur uit laten gaan. De kachel trekt niet. Is de schuif open? Ge moet nu en dan het vuur eens oppoken. Steek het vuur weer aan. Neem den blaasbalg. Ik zoek naar de tang. Die staat hier in den hoek. Nu brandt het goed. Het geeft een f er men gloed. Nu kan de schuif (de kachel) weer dicht. Zijn er kolen in den emmer? Werp kolen op het vuur met den schop. Leg er niet te veel tegelijk op. Ge hebt er den slag niet van om vuur aan te maken. Ilden. Vi ville göre lid paa. Fyrepindene maa De laegge nederst, saa Braende og Kul ovenpaa. Giv mig en Taendstik, til at taande med. Tag lidt Papir. Ilden braander ikke. Den er slukket igen. De har ladet Ilden gaa ud. Ovnen traekker ikke. Er Ventilen aaben? De maa af og til rode op i Ilden. Taand Ilden igen. Tag pusteren. Jeg leder feter Ildtangen. Den staar her i Hjörnet. Nu braander det godt. Det er dejlige Glöder. Nu kan man lukke, Spjaeldet (Ovnen). Er der Kul i Kurven? , Kast Kul paa Ilden med Skuffen. | Laag ikke formeget paa ad gangen. , De fostaar ikke at laegge ' Ilden tilrette. Het zal in een oogenblik branden. De wandeling. Willen wij eene kleine wandeling maken? Zeer gaarne. Vergun mij, dat ik mijn stok hale. In eene minuut ben ik tot uwen dienst. Ik ben tot uwen dienst. Waar zullen wij naartoe gaan? Laat ons naar buiten gaan. Ik ben bang dat de wegen zeer stoffig zullen zijn. De regen heeft het stof een beetje neergeslagen. Wij zullen door de hopakkers gaan. Dat is eene zeer aangename wandeling. Laat ons dit voetpad] gaan. Wilt gij door dit veldl gaan? Wij gaan den ganschenl weg in de schaduw. Zouden wij niet eenenl boschweg inslaan? Det vil braende om et Öjeblik. Spadsereturen. Skulle vi gaa en lille Spadseretur? Meget gerne. Tillader De, jeg henter min Stok. Om en Minut er jeg til Deres Tjeneste. Jeg staar til Tjeneste. Hvor- skal vi gaa hen? Skal vi gaa ud paa Landet? Jeg er bdnge for at Vejene er meget stövede. Regnen har daempet Stövet lidt. Vi ville gaa gennem Humlemarkerne. Dat er en meget behage- lig Spadseretur. Lad os gaa ad denne Fodsti. Vil De gaa gennem denne Mark? Vi gaar hele Vejen i Skyggen. Skulle vi ikke gaa ind ad denne Skowej? Als het niet te laat wordt. Het is mij juist alsof wij slechts eene wandeling door den tuin maken. Dit is de kortste weg naar huis. De regen. Wat denkt ge van het weer? Ik denk dat we regen zullen krijgen. Het ziet er uit naar regen. De barometer is gezakt. De lucht betrekt en wij hebben westenwind. Een warme regen zou ons veel goed doen. Ik vrees, dat er te veel regen zal vallen. Het houdt in geen acht dagen weder op. De zwarte wolken verspreiden zich weder. Het onweer nadert. Het hangt vlak boven ons. Het weerlicht en dondert. Het is (ergens) ingeslagen. Het onweer komt niet over, het meer. Hvis det ikke bliver for sent. Jeg tror, vi gaar kun 'en Tur gennem Haven. Dette er den korteste Vej hjem. Regnen. Hvad tror De om Vejret? Jeg tror vi ville faa Regn. Det ser ud til Regn. Barometeret er falden. Himmelen bliver over- trukken, og vi har vest- lig Vind. En varm Regn vilde göre os meget godt. Jeg frygter for, der vil falde for megen Regn. Det hörer ikke op igen for om otte Dage. De sorte Skyer spreder sig igen. Uvejret naermer sig. Det staar lige over os. Det lyner og tordner. Det har slaaet ned. Uvejret gaar ikke over Söen. Het is niet tot regenen gekomen. Er zijn slechts enkele zware droppels gevallen. Het onweer is nog ver hier vandaan. Na den regen. Het heeft duchtig geregend. Alles is overstroomd. De voetpaden staan onder water. De beken zijn overgeloopen. Op het veld zinkt men weg. Dat droogt in drie dagen niet weder op. Het hooi moet omgetasi worden. Het druipt van alle boomen. De wind heeft veel oofi afgewaaid. De regen heeft schade gedaan. De regen was te hard. Het was een stofregen. De regen heeft de koorn- halmen geknakt. Het was een plasregen. Het land heeft een andei aanzien. Det blev ikke til Regn. Der er kun falden nogle enkelte store Draaber. Uvejret er endnu langt borte. Efter regnen. Det har regnet dygtigt. Der er Oversvömmelse overalt.' Stierne staar under Vand. Baakkene er flyde over. Paa Marken synker man i. Det törrer ikke igen i. hele tre Dage. . • Höet maa vendes. Det drypper fra alle Traeerne. Vinden har blaast megen Frugt ned. Regnen har gjort Skade. Regnen var for staark. Det var Stövregn. Regnen har knaakket Kornaksene. Det var en Skylle. ■ Landet har et ganske andet Udseende. Alles groeit en tiert welig. De bloemen beuren het hoofd weder op. De regen is zeer weldadig geweest. Een beetje meer zou geen kwaad gedaan hebben. Met den spoorweg. Ik moet een biljet hebben eerste (tweede) klasse naar Kopenhagen. Correspondeert deze trein op den trein naar B ? Is dit een sneltrein of een gewone trein? Hoe lang is een retourbiljet geldig? Hoeveel, heb ik te betalen? Men zit hier zeer gemakkelijk. Er mag in de wachtkamer niet gerookt worden, mijnheer! Gij zijt in een verkeerden wagen gaan zitten, mijnheer! Dit is eerste klasse. Conducteur! Tweede klasse rookeni Krijg ik een biljet voor mijne bagage? Neen, mijnheer! voor de Alt trives og vokser til— synêladende godt. Blomsterne rejser igen Hovedet. Regnen var meget velgörende. Lidt mere, vilde ikke have skadet. Med Jarnbanen. Jeg maa have en Billet forste (anden) Klasse til Köbenhavn. Korresponderer dette Tog med Toget til B? Er det et Iltog eller et Persontog. Hvor laenge gaelder en Returbillet? Hvormeget maa jeg be- tale? Man sidder her meget mageligt. I Ventesalen er det for- but at ryge. De har taget Plads i en fejl Kupé, min Herre. Dette er forste Klasse. Konduktör, Rygekupé anden Klasse. Faar jeg en Billet for min Bagage? Nej, min Herre, for Baga- bagage is geen biljet noodig. Een koffer, een hoededoos en een reiszak. Kan ik ook een retourbiljet krijgen? Wanneer vertrekt de trein? De bel wordt geluid, als hij vertrekt. Haast u. Wanneer gaat de volgende trein? Het laatste gelui is gegaan. De trein zet zich in beweging. Hoe lang duurt jiet nog eer de trein komt? Bij het aanleggen van dezen weg zijn vele moeielijkheden te overwinnen geweest. Men heeft menigmaal rotsen moeten laten springen, dalen, moerassen en meeren moeten dempen en rivieren moeten overbruggen. Houdt de)ze trein te P. stil? Hoe heet het volgende station? Komen wij vele mooit streken door? gen behöver De ingen Billet. " En Koffert, en Hataeske og en Rejsetaske. Kan jeg faa en Returbil- let? Naar gaar Toget? Man ringer, naar det gaar. Skynd Dem! Naar gaar det naeste Tog? Der er ringet sidste Gang. Toget begynder at gaa. Hvor laenge varer det inden Toget kommer? . | Ver denne Vejs Anlaeg har man maatte overvinde mange Vanskeligheder. ! Man har ofte maattet lade sprenge Klipper, maatte fylde Moser og Söer of bygge Broer over Tloder. j Standser dette Tog i P? Hvad hedder den naeste Station? ■ Kommer vi igennem smukke Egne? Ja, Seeland is zeer mooi,\]a, Sjaeland er et smukt en de spoorweg looptl land og Banen gaar door bosschen en groe- < igennem Skove og gröne weiden. ne Egne. Moet er van wagens ver- \ Mae vi skifte Vogn, för wisseld worden eer wij\ vi kommer til Köbente Kopenhagen aanko-\ havn? men? Is dit een rookwagen? | Er det et Rygekupé? Er zijn wagens om te\ Der er Rygekupéer i rooken in eiken trein. hvert Tog. Mag ik u eene sigaar of- Maa jeg byde Dem en freeren? Cigar? Dank u, ik rook niet. Mange Tak, jeg ryger ikke. Ik heb geen lucifers. Jeg har ingen Tasndstikker. Mag ik u om vuur ver- Maa jeg bede Dem om zoeken? Ud?, Zullen wij het raam niet, Skulle vi ikke lade Vin- neerlaten? duet gaa ned? Dit is een zeer schoonel Det er en meget skön og en vruchtbare streek. frugtbar Egn. Welke mooie gedeelten, Gennem hvilken smuk Del komen wij door? af Landet kommer vi? Zoudt gij die kleine dm- Vil de ikke laegge de gen niet onder de bankl Smaating under Baen- zetten (leggen)? Dan\ ken, saa kan De sidde kunt gij meer op uw ge- mere bekvemt. mak zitten. Ja, dat kan ik doen. Jo, det kan jeg göre. Hoe ver is het nog naar, Hvor langt er der til het naaste station? naeste Station? •Wij zullen er aanstondsi Vi er der straks. zijn. Ik denk, dat ik daar iets, gebruiken zal, ten min-\ ste een kop koffie. De trein houdt daar maart' anderhalve minuut stil. ' Wanneer zullen wij teX.\ zijn? Van avond om tien uren.\ Weet gij een goed höteh daar, waar men logee-] ren kan? Wij komen spoedig aan\ het station, waar wij, stilhouden om te dinee-, ren. .ÊÉf? Laat het raampje open,' asjeblieft. Maar tocht het niet? De trein houdt stil. Waar is het kantoor der\ inkomende rechten? Welke dingen moeten hier\ aangegeven worden? Alles, waarvoor belasting] betaald moet worden, is in dezen koffer, hier\ is de sleutel. Zie het as-, jeblieft wat voorzichtig] na; er is breekbare] waar bij. Hoeveel tabak heeft men\ vrij? Hoeveel sigaren mag ik bij mij hebben?] Wilt gij mijnen koffer na- \ Jeg taenker paa at nyde noget der, i al Fald en Kop Kaffe. Toget holder der kun halvanden Minui Naar er vi i X? I Aften Klokken ti. Kender De et godt Hotel der, hvor man kan bo? Vi kommer snart til den Station, hvor vi holder, for at spise til Middag. Vaer saa god at lukke Vinduet op. Traekker det ikke? Toget holder. Hvor er Toldkontoret? j Hvilke Ting maa fortoldes? Alt hvad der maa fortoldes er i denne Koffert; her er Nöglen. Vaer saa god at se alt forsigtigt efter; der er Ting, der kan gaa itu. Hvormegen Tobak har man frit? Hvor mange Cigarer maa jeg medföre? i Vil De efterse min Kof-' zien? Er zit niets anders in dan mijne kleederen en linnengoed. Op een Stoomboot. Breng mijn goed naar beneden in de kajuit; ik hoop, dat er niets vergeten zal zijn. Men luidt voor de derde] maal en de loopplank] wordt ingehaald. Nu varen wij. Hoe heet de boot (de ka-l pitein )? Wilt gij niet beneden] gaan in den salon? Neen, 'ik blijf op het dek.] De zee is vrij onstuimig;] de golven gaan hoog. Het waait hard; het m goed om een koude tel vatten. Mag ik u uwen mantel] geven? Denkt gij, dat wij onweer zullen krijgen? Zoover als ik beoordeelen kan, geloof ik het niet.i Hoe lang denkt gij, dat\ wij op zee zullen zijn? Gewoonlijk duurt de reis] tien uren. fert? Den indeholder kun mine Klasder og - mit Linned. Paa Dampskibet. Bring min Bagage iied i Kahyten; jeg haaber, at der ikke er glemt noget. J||l Der ringes tredie Gang, Löbebraattet bliver taget ned. Nu sejler vi. Hvad hedder Skibet (kaptajnen)? Vil De ikke gaa ned i Salonen? Nej, jeg bliver paa Daekket. Söen er temmelig urolig; Bölgerne gaar höjt. Det blaeser staerkt, man forköler sig nemt. Maa jeg give Dem Deres Kaabe? Taenker De, at vi faar Uvejr? Saavidt jeg kan dömme, tror jeg det ikke. Hvorlaenge taenker De, at vi er paa Söen? Sasdvanlig varer Rejsen ti Timer. Wilt gij een glas portwijn \ met mij drinken? ja, dat zal mij misschienl goeddoen ik voel mijl niet al te wel. Lijdt gij doorgadns aan\ zeeziekte? ja, doorgaans; ik heb reeds hoofdpijn en voel neiging tot braken. Zeeziek zijn is zeer benauwd; maar het houdt gelukkig op zoodra men weder voet aan wal zet. De zee is zeer onstuimig. Ik lijd vreeselijk. Ik ben nu iets beter. Neem een slokje cognac. Hoe schoon is dit meer!\ Welke schoone plaats is dat daar rechts? Leen mij uw verrekijker even; ik zou deze streek gaarne eens goed zien. Willen wij naar beneden gaan en te zamen ontbijten (het middagmaal gebruiken)? Daar gaat de bel voor het middagmaal. Vil De drikke et Glas Portvin med mig? Jo, det vil maaske göre mig godt jeg föler mig ikke ganske vel. Lider De saedvanlig af, Sösyge? Jo, naasten altid; jeg har allerede Hovedpine og föler Tilböjelighed til at kaste op. At vaere sösyg er meget slemt; men det varer heldigvis kun, til man saetter Foden i Land. Söen er meget urolig. Jeg lider skraekkeligt. Jeg er nu noget bedre. Tag en Taa Cognak. Hvor skön er denne Indsö. Hvilket smukt Sted er det til Höjre? Laan mig et Ojeblik deres Kikkert, jag vil saa gerne se denne Omegn godt. Skal vi gaa ned og spise Frokost (spise til Middag) sammen? Det ringer til Middagsmaden. In een Hotel. Ik wensch een kamer te hebben. Breng mij niet te hoog asjeblieft. Kan ik een groote kamer krijgen? Hier is er een. Hebt gij geen betere dan deze? • Vandaag niet, maar morgen zult gij kunnen kiezen. is uw hotel voorzien van electrische schellen en licht en telephonisch aangesloten? Wat kost de kamer per dag? Zes Kronen met, en drie zonder den kost. De bediening daaronder begrepen? Ik wensch twee kamers op de eerste verdieping te hebben met uitzicht op het plein (de straat) en tevens logies voor\ mijne bedienden. Kan ik een goedkoope kamer krijgen? Het is mij onverschillig, al is het op de tweede of derde verdieping. I et Hotel Jeg önsker et Vaerelse. Bring mig ikke for höjt op. Kan jeg faa et stort Vaerelse. Her er et. Har De intet bedre end dette? Ikke i Dag, men i Morgen kan De vaelge. Er Deres Hotel forsynet med elektriske Klokker og Lys og har det Telefon? Hvad kóster Vaerelset pr. Dag? Seks Kroner med Kost og tre uden. Er Opvartningen regnet dertil? Jeg önsker tot Vaerelser paa forste Sal med Udsigt til Pladsen (Gaden) og Logis for mine Tjenere. Kan jeg faa et billigt Vaerelse? Jeg bryder mig ikke om det er paa anden eller tredie Sal. Geef mij een stille kamer. Welk nommer heeft mijn kamer? Breng mij licht. Het is koud hier; maak een beetje vuur aan. Kan ik een lamp krijgen,] in plaats van kaarsen? Geef mij nog een kussen op bed en eene warmere deken. Waar is de sleutel van mijn kamer? Verkiest u morgen ochtend gewekt te worden? Heeft iemand naar mij gevraagd? Laat mijn koffer boven brengen, en wek mij morgen ochtend om zeven uren ik moet verder reizen. Stuur mij den huisknecht om mijnne kleederen schoon te maken. Waar is de bestekamer? Zend de waschvrouw bij mij. Breng deze brieven naar de post. Zijn er brieven voor mij gekomen? Wat is de kamer van mijnheer B.? Giv mig et roligt Vaerelse. Hvilket Nummer har mit Vaerelse? Bring mig Lys. Det er koldt, fyr i Kak- kelovnen. Kan jeg faa en Lampe i Stedet for Lys? Giv mig endnu en Pudde paa Sengen og et var- mere Taeppe. Hvor er Nöglen til mit Vaerelse. Önsker de at vaekkes i Morgen tidlig? Har nogen spurgt efter mig? Lad min Koffert bringe ovenpaa og vaak mig i Morgen tidlig Klokken syse; jeg maa rejse videre. Send mig Huskarlen for at börste mit Töj. Hvor er Klosettet, W. C? Send mig Vaskerkonen. ( Bring disse Breve til Posten. Er der kommet Breve til mig? .'-'fl Hvor er Hr B. 's Vaerelse? ' Maak zoo spoedig mogelijk vuur aan. De lakens zijn immers niet vochtig? De sloopen zijn klam, laat het bed warmen. Geef mij een warm kruikje. Zet de tafel vóór het bed. Breng mij wat waschwa- ter, zeep en een htmd- doek. Breng mij warm water. Geef mij een laarzentrekker.' Trek het ledikant een weinig van den muur af. Wilt gij mijne laarzen voor de deur zeiten? Zend mij een barbier. Breng mij van avond mijne nota, want ik vertrek morgen ochtend zeer vroeg. Gij zult bijtijds geroepen worden. Ik wensch mijn nota van avond te betalen. Bestel een vigilante voor mij tegen morgen ochtend zes uren. Wat kost een vigilante van hier naar het sta-\ tion? Breng mij mijn ontbijtl Laag saa hurtig mulig i Kakkelovnen. Lagenern er dog vel ikke fugtige? Pudevaarene er fugtige; lad Sengen varme. Giv mig en Varmedunk. Saet Bordet for Sengen. Bring mig Vand til at vaske mig, Saebe og et Haandklaede. Bring mig varmt Vand. Giv mig en Stövleknaegt. Saet Sengen lidt bort fra Vaeggen. Vil De saette mine Stövler for Dören? Send mig en Barber. Bring. mig endnu i Aften Regningen; thi jeg rejser i Morgen meget tidlig- De skal blive vaekket ; rette Tid. Jeg önsker at betale min Regning'i Aften. Lad en Droske komme for mig i Morgen tidlig Klokken seks. Hvad koster en Droske herfra til Stationen? Bring mig min Drikke i morgen ochtend om half zes. Hoeveel heb ik te betalen? Geef mij een gespecificeerde nota. Aan het postkantoor. Wanneer vertrekt de post naar N.? Om zeven uren. Gij moet u haasten. Is hier een brief voor mijnheer B.? Is het postkantoor reeds gesloten? Is er een brief poste restante voor mijnheer- B? Wat kost deze brief naar Keulen? Waar is hier het dichtsbij een brievenbus? De bussen worden van avond niet meer gelicht, gij moet hem naar het postkantoor brengen. Ik wensch dezen brief aan te teekenen. Ik kom om een aangeteekenden brief voor mijnheer B. Kunt gij bewijzen wie gij zijt? Ja, zie hier! Morgen tidlig Klokken halv seks. Hvormeget maa jeg betale? Giv mig en specificeret Regning. Paa Postkontoret. Naar gaar Posten til N.? Klokken syv. De maa skynde Dem. Er der et Brev til Hr. B? j Er Postkontoret allerede lukket? Et der et Brev poste restante til Hr. B.? Hvad koster dette Brev til Köln? Hvor er her i Naarheden en Brevkasse? Brevkasserne bliver ikke tömte mere i Aften; De maa bringe det til Postkontoret. Jeg önsker at anbefale dette Brev. Jeg kommer for at hente et anbefalet Brev paa. Hr. B's Adresse. Kan De paavise hvem De er? Jo, se kun! Wees zoo goed voor de\ ontvangst te teekenen. Geef mij een postzegel van tien öre, asjeblieft. Ik wenschte een postpakket te verzenaen. Geef mij adreskaarten zoowel voor binnenlandsche postpaketten, als voor het buitenland. Kan men hier ook telegrapheeren? Het telegraafkantoor is een afzonderlijk gebouw en iets verder gelegen. Met een koetsier. Hoeveel is de vracht per uur? Koetsier! wat kost een rit naar H. en U. en terug? Wat moet ik u geven om mij naar A. te brengen? Eén paard is niet in staat om u door het zand te trekken. Wat is de beste weg? ' Ik wil morgen ochtend om zes uren vertrekken. Ik wensch de stad te zien, en zal het rijtuig Hav den Godhed at be- vidne Modtagelsen. Giv mig et ti öres Fri- maerke. Jeg önsker at bortsende en Postpakke. Giv mig Adressebreve for inlandske og udenland- ske Postpakker. Kan man telegrafere her? Telegrafkontoret er i saerskilt Bygning noget leengere borte. Med en Kusk. Hvad koster Vognen Ti- mevis? Kusk, hvad koster Turen til H. og U. frem og tilbage? Hvad skal De have for- at bringe mig til A.? En Hest er ikke nok til at köre Dem ad den san- dede Vej. Hvilken Vej er den bed- ste? Jeg vil tage bort i Morgen tidlig Klokken seks. Jeg önsker at se Byen og tager Vognen timevis; bij het uur nemen; wilt gij mij rondrijden? Rijd wat zachter. Leg dit pakje onder de bank. Ik zal het goed met u maken als gij wat harder rijdt. Als gij niet harder rijdt, krijgt gij niets meer van mij dan uwe vracht. Hou op! Ik wil er uit. Hoeveel tijd hebt gij mij gereden? Ik wil naar Tivoli rijden. Breng mij daarheen. Vraagt gij niet te veel? Laat mij het tarief eens zien. Bij een Schoenmaker. Ik heb u bij mij laten komen, om mij de maat te nemen voor een paar laarzen. Hebt gij tijd om- mij gauw een paar laarzen te maken? Ik moet een paar verlakte danslaarzen hebben. Ik wil ze niet te breed hebben aan de teenen. Maak de hielen niet te hoog en te smal. vil De köré mig omkring? Kör lidt langsommere. Leg den lille Pakke under Baenken. Jeg skal belönne Dem, hvis De körer hurtigere. Hvis De ikke körer hurtigere, faar De ikke mere end Deres Takst. Holdt stille! jeg vil stige ud. Hvor lang Tid har De kört mig? Jeg vil köre til Tivoli. Bring mig dorhen. Forlanger De ikke forme- get? Lad mig se Deres Takstbog. Hos en Skomager. Jeg har ladet Dem kalde - for at tage Maal til et. Par Stövler. Kan De hurtig sy et Par Stövler til mig? Jeg maa have et Par lakerede Dansestövler. Jeg vil ikke have dem for brede i Snuderne. Lav ikke Heelene for höje og for smalle. Ik wil goed en zacht le-i der hebben, en mijne\ laarzen moeten niet te\ nauw zijn. Deze laarzen knellen mij, erg; zet ze op de leestl tot morgen. Deze rijglaarsjes moetenl gezoold worden. De laarzen moeten ge-\ voorschoend worden. Maak mij een paar. wa-\ terdichte jachtlaarzen. Maar ik moet ze over-\ morgen hebben tegen] den middag. Wat neemt gij voor een paar laarzen? Dat vind ik zeer duur. Kunt gij ze niet goed- kooper maken! Het leder is duur hier. Neem deze laarzen mee en maak mij juist zulk een paar,. Goed, maar ik moet de laarzen overmorgen hebben. Gij kunt er stellig op rekenen. De laarzen, die gij mij gestuurd hebt, kan ik niet gebruiken; zij zijn veel te nauw. Jeg vil have godt, blödt Skin, og mine Stövler maar ikke ''■ vaere for snevre. Disse Stövler kniber slemt; saet dem paa Laesten til i Morgen. Disse Snörestövler maa forsaales. Paa disse Stövler maa der saettes ny Forstykker. Sy mig et Par vandtaette Jagtstövler; men jeg maa have dem i Overmorgen henad Middag. Hvad beregner De for et Par Stövler? Det finder jeg meget dyrt. Kan De ikke leve- re billigere? Laederet er her saa dyrt. Tag disse Stövler hjem og sy mig et par lignende. Godt, men jeg maa have Stövlerne i Overmorgen. Det kan De stole paa. Stövlerne, som De sendte mig, kan jeg ikke bruge; de er meget for snevre. Bij een Waschvrouw. i Zijt gij de waschvrouw? Ik heb een waschvrouw noodig, die goed wascht. \ lk ben zeer precies op het, strijken van mijne hem-\ den. Ik wensch mijne dassen, en boordjes morgen terug te hebben. Kunt gij licht zomergoed wasschen van wol en van linnen? Hier is het waschlijstje. Tel het goed zelf maar eens na, om te zien dat alles er is. Wanneer brengt gij mij de wasch terug? Hoeveel ben ik schuldig? Hier zijn zes gesteven] rokken. Wascht gij fijne kant? In mijne nachtmutsen moet geen stijfsel. Mijne manchetten waren niet stijf genoeg, en mij-1 ne boordjes ook niet. Dit goed is niet wit; het ziet geel. Dit hemd is niet van mij, Hos en Vaskerkone. Er De Vaskerkonen? Jeg maa have en Vaskerkone der vasker godt. Det kommer mig meget an paa, at mine Manskjetsjorter er godt strögede. Jeg önsker at faa mine Slips og Kraver hjem i Morgen. Kan De vaske let Uldent og Laerreds Sommertöj? Her er Vaskesedlen. Tael selv Töjet og se at alt er til Stede. Naai bringer De min Vask tilbage? Hvormeget er jeg Dem skyldig? Her er seks stivede Skör- ter. Vasker De fine Kniplinger? Der maa ikke komme Stivelse i mine Natkapper. Mine Manskj etter vare ikke stivede nok og mine Kraver heller ikke. Töjet er ikke hvidt; det er guit. Denne Skjorte (Chemise) deze zakdoek is niet van mij; zie maar, er staat een ander merk op. Al mijn goed is gemerkt mei Dezen keer is de waschl goed en alles is in orde. Er ontbreken twee dingen: een boordje en een paar kousen. Breng mij het goed spoedig terug. Ik heb haast,] want ik vertrek zeer' vroeg. Wasch mij deze kleine dingen. Breng het lijstje mede terug. Een vriend ontmoeten. Wat zie ik! Zijt gij het? Ik heb u in lang niet ge-\ zien. Waar zijt ge zoo langi geweest? Ik ben op reis geweest. Wanneer zijt gij aange-\ komen? Gisteren avond. Aan welk station? Aan het N-er station met 1 den nachttrein (koerier trein ). tilhörer ikke mig, saa lidt som dette Lommetörklaede; se de er anderledes maerkede. Alt mit Töj er maerket med Denne Gang er Vasken i paen og alt i Orden. Der mangler to Stykker, en Krave og et Par i Strömper. Bring mig Töjet snart hjem Det haster; thi jeg rejser meget tidlig. Vask disse Smaating. Bring Sedlen med ülbage> Möde en Ven. Hvad ser jeg! Er det Dem? Jeg har ikke set Dem i lang Tid. Hvor har De vaeret saa laenge? Jeg har vaeret paa Rejse. Hvornaar kom De? I Gaar Aftes. Paa | hvilken Banegaard? Paa den N-ske med Nattoget (Kurertoget). Dat was eens eene verrassing. Waarom zijt ge zoo gauw teruggekomen? Eenige zaken vorderden mijne tegenwoordigheid hier. Ik dacht, dat ge nog langer wegblijven zoudt. i Dat was ook mijn plan,\ maar ik werd ziek. Ik heb eene zeer onaan-\ gename reis gehad. Wanneer zal ik het genoegen hebben u bij mij te zien? Wanneer wilt ge bij ons eten? Hebt ge u goed geamuseerd? Ik heb meestal slecht weerl gehad. Dat is inderdaad zeer on-\ aangenaam. Ik ben den ganschen zomer thuis gebleven. Willen wij niet eens een dag te zamen eten? Gaarne. Bepaal zelf maar een dag. Dan kom ik bijtijds en maken wij eerst een uitstapje. Uitmuntend; maar dan Det var da en Overraskelse. Hvorfor er De Kommen saa hurtig tilbage? Nogle Forretninger fordrede min Naervaerelse her. Jeg troede, at De vilde blive en Del tengere borte. Det var ogsaa min Hensigt, men jeg blev syg. Jeg har haft en meget ubehagelig Rejse. Naar skal jeg have den Fornöjelse at se Dem hos mig? Naar vil De spise hos os? Har De moret Dem godt? Jeg havde for det meste daarligt Vejr. |Det er virkelig meget ubehageligt. Jeg er bleven hjemme hele Sommeren. Skulle vi ikke en Dag spise sammen? 1 Gerne. Behag at bestem- me en Dag. i Saa kommer jeg i Ti de og ■ j saa gër vi först en Tur. t| Fortraeflig men saa tager gaan wij fietsen of per automobiel. Ik zal zoo vrij zijn u te schrijven. Tot weerziens dus! Met heeft mij veel genoegen gedaan. Mij ook. Groet uwe vrouw van mij.\ Dank u zeer. Uitdrukkingen in brieven! en op biljetten. Zeer geëerde Heer, geachte Mevrouw. Waarde Vriend, waardel Vriendin. Ik heb de eer u mede te\ deelen. Met zeer veel genoegen] neem ik uwe vriende-' tijke uitnoodiging aan. j Ik feliciteer u hartelijk] met deze blijde gebeur- ] tenis. Ontvang mijne beste wen-] schen. Ik heb de eer u een ge-\ lukkig nieuwjaar te] wenschen. Ik feliciteer u met uwen] verjaardag. Ik feliciteer u met uwe] ■ verloving. vi paa Cylke eller i Automobil. Jeg vil tillade mig at skrive til Dem. Paa Gensyn altsaa! Det har gleedet mig. Mig ligeledes. Hils. Deres Frue. Mange Tak. Udtryk I Breve og Billetter. Höjtraerede Herre, naadi- ge Frue. Kaere Ven, kaere Veninde. Jeg har den JEre at med- dele Dem. Gerne (med störste For- nöjelse) modtager jeg Deres venlige Indby- delse. Jeg lykönsker Dem hjertelig med denne glade Begivenhed. Modtag mine bedste önsker. . Jeg har den JEre at önske Dem et glaedeligt . Nytaar. Jeg lykönsker Dem til Deres Födselsdag. Jeg lykönsker Dem til Deres Forlovelse. Het bericht van deze gebeurtenis heeft mij zeer veel genoegen gedaan. Met groot leedwezen heb ik uw ongeluk vernomen. Met de meeste hoogachting. Als steeds uw oprechte. \ Uw D.W. Dienaar. Uw oprecht toegenegene. Met vriendschap en hoogachting. Mijnheer en mevrouw A. O. hebben de eer den Heer A. L. uit te noodigen op den 5den Januari dien avond by hen te komen doorbrengen. Om 8 uren. De Heer en Mevrouw M. worden door mijnheer en mevrouw /?. S. op het middagmaal genoodtgd Dinsdag den Hen i Februari. Om vijf uren. Verzoeke antwoord. Mijnheer en Mevrouw M. zullen met genoegen gebruik maken van de vriendelijke uitnoodiging van den Heer en Mevrouw /?. S. op den 11 en Februari. Efterretningen deromhar glaedet mig meget. Med stor Bedrövelse har jeg erfaret Deres Ulykke. Med Höjagtelse. Som stedse Deres oprig- tige. ^rbödigst. Deres Dem oprigtig hengivne. Med Venskab og Höjagtelse. Hr. og Fru A. G. haaber at have den Fornöjelse at se Hr. A. L. den 5te Januar kt. 8 Aften hos dem. Hr. og Fru R. S. indbyde Hr. og Fru M. at spise til Middag hos dem Tirsdag 11 Februar KI. 5- Svar udbedes. Hr. og Fru M. modtager med Glaede Hr. og Fru R. S. venlige Indbydelse til den 11 te Februar. Mijnheer en Mevrouw M. zien zich tot hun leedwezen verhinderd de vriendelijke uitnoodiging van den Heer en \ Mevr. R. S. op denl Ilden Februari aan te\ nemen, daar zij voor] dien dag reeds hun woord gegeven hebben.', IWij geven u bij dezenl kennis van de geboorte] van eenen zoon (eenel dochter). Wij vervullen bij dezen den treurigen plicht u kennis te geven van het\ overlijden van onzenl Vader, Schoonvader en\ Grootvader (Moeder, Schoonmoeder en Grootmoeder). Hr. og Fru M. er desvaarre forhindrede i at modtage Hr. og Fru R. S. verdige Indbydelse til 11 Februar, da de allerede har modtaget en anden Indbydelse til den Dag. Vi lade Dem vide, at vi har faaet os en Sön (en Datter). Vi maa meddele Dem den sörgelige Begivenhed at vor kaere Fader, SviTgerfader, og Bedstefader (Moder, Svigermoder og Bedstemoder) er afgaaet vet Doden. Spijskaart. — Spiseseddel. Soepen. Bouillon Kippensoep Groentesoep Bruine soep Schildpadsoep Snpper Bouillon Hönsesuppe Körvelsuppe Brunsuppe Forloren Skildpadsuppe Vermicellisoep Erwtensoep Bijschotels. Radijs Oesters . Meloen Sardynen Ansjovis i Zweedsche ansjovis Noordsche ansjovis Kaviaar Ganzelev er pastei Haringsla Rundvleesch. Gesmoord ossevleesch Een biefstuk met gebakken aardappels Half rauw Goed gaar Gebraden rundvleesch Ossenhaas Ossetong Kalfsvleesch en Lamsvleesch. Kalfskop Zwezerik Kalfsrib Karbonade Nierstuk Kalfstong Nudlesuppe i^Ertesuppe Smaaretter. Raediser Östers Melon Sardiner Sardeller Delicatessesild Ansjovis Kaviar Gaaseleverpostej Sildesalat Okseköd. j Böf a la mode !Böf med brunede Kartofler. Lidt stegt i Gennemstegt Oksesteg Oksefilet j Oksetunge Kalve-og Lammeköd. Kalvehoved , Brissel Kalveryg j Kalvekotelet Nyresteg ! Kalvetunge Lamsvleesch Lamsrib Lamscotelet Varkensvleesch. Ham (versch gebraden) Varkensrib Varkenskarbonade Ham (gerookt) Gevogelte. Kalkoen Kapoen Kip — Kippen Kuikens Duiven Gebraden gans Eendvogel Wild. Reerug Reebout Wild varken Haas Hazepeper Konijn Fazant j Patrijs Snippen Korhoenders Sneeuwhoenders Visch. Schol Schelvisch Lammeköd Lammeryg Lammekotelet Svineköd. Skinkesteg Svinekam Svinekotelet I Skinke (röget) Tarnt Ferkraj. j Kalkun Kapun Höne — Höns I Kyllinger Duer Stegt Gaas I And Vildt. Dyreryg Dyrekölle I Vildtsvin i Hare Hareragout Kanin Fasan Agerhöne Snepper Tjurer Ryper Fisk. | Rödspaette ! Kuiler Kabeljauw Kabeljauwstaart met oesters Tarbot Tong Geep Makreel Zalm IJlbot Baars Steur Snoek Paling Zeekreeft Kreeften Garnalen Haring Groenten. Slierspetges Aardappelen Artisjokken Linzen Bloemkool Wortelen Doperwten Peulen Snijboonen Tuinboonen Spinazie Salade Komkommers Brusselsche spruitjes Prinsesseboonen I Kabliau Kabliauhale met östers Pighvarre | Fisketunge Hornfisk Makrel Laks Helleflynder Aborrer Stör Gede Aal Hummer Krebs Rejer Sild Gemyse. Slikasparges Kartofler Artiskokker Lindser Blomkaal Guleröder Grönaerter Sukkeraerter Snittebönner Vaelske bönner Spinat Salat Agurker Rosenkaal Grönne Bönner Dessert. Fruit Aardbeziën Frambozen Kruisbessen Roode bessen Pruimen Appelen Peren Druiven Perziken Kaas Brood Beschuit Taart Gebakjes Pannekoek Omelet Rijstenbrij Kalfsoogen Eieren zacht gekookt Bessennatpudding met room Geklopte room Boterham Dranken, Melk Thee Koffie Room Bier Wijn Desert. j Frugt Jordbaer I Himbaer Stikkelsbser Ribs I Blommer j Azbler Paerer Vindruer Ferskener Ost Bröd Tvebak Kage Smaakager Pandekage Omelet I Risengröd Spejlaeg Mg Blödkogt | Rödgröd ; med Flöde Pisket Flöde Smörrebröd Drikkevare. Maelk The Kaffe Flöde Öl Vin Azijn Spuitwater Sodawater Water Suikerwater j Eddike Seltzervand Sodavand yand ■ I Sukkervand I KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK GESCHENK VAN de. 9/uw-z 's-GRAVENHAGE Jrl. Nr. 467091 HELP U ZELF OP REIS MET DEENSCH OF NOORSCH. EEN HANDBOEKJE VOOR HEN, DIE DEENSCH OF NOORSCH MOETEN OF WILLEN SPREKEN DOOR SERVAAS DE BRUIN. VIERDE DRUK. □ □ □ □ N.V. JOHANNES MÜLLER Amsterdam. Van denzelfden bewerker zijn tevens verschenen: SERVAAS DE BRUIN's Bovenstaande handboekjes in zakformaat, gebonden in rood linnen als Baedeker's Reisboeken, zijn ieder afzonderlijk te bekomen en bevatten, behalve de gesprekken die in het dagelijksch leven en op reis voorkomen, uitdrukkingen in brieven, spijskaart en tarief der muntspeciën. INLEIDING IN HET MALEISCH, zooals dat in Indië dagelijksch wordt gesproken. Voorafgegaan door een vluchtigen blik op de Indische Maatschappij. EEN BOEKJE TOT ZELFONDERRICHT VOOR WIE ZICH IN INDIË WILLEN GAAN VESTIGEN. Derde verbeterde en vermeerderde druk. Help u zelf op reis met Duitsch . Help u zelf op reis met Engelsen Help u zelf op reis met Fransch . Help u zelf op reis met Italiaansch Help u zelf op reis met Spaansch Help u zelf op reis met Zweedsch f2.40. f2.40. f2.40. f2.40. f2.40. f2.40. P. VAN DÉR MEULEN, Prijs gebonden f2.40. INHOUD. De Deensche taal of het Noorsch (Spraakkunst) 1 Verzameling van de woorden, die in het dagelijksch leven het meest te pas komen. (In alphabetische volgorde) . 57 Volzinnen uit de beschaafde omgangs-taal . . 277 Het bezoek (Besöget). P?V 277 Het ontbijt (Frokosten) . . 279 Het middagmaal (Middagsmaden) 280 De thee (Theen). J|| • • ' ' • • • 283 Zelfde inhoud (Samme Indhold) 285 Het avondeten (Aftensmaden) f'i ■ 286 Drinken (Drikke) 287 Over stalen schrijfpennen (Om Staalpenne) . . 288 Om een brief te schrijven (At skrive et Brev) . 289 Koopen (Köbe) J| • • ■' 290 Het horloge (Uret) • ' ' 291 De ochtend (Morgenen) , ^pT^ • . • • ■ • 292 De avond (Aftenen) . \ ' 293 De winter (Vinteren) -* • pf • 295 Het voorjaar (Foraaret) X^^^^H^M' , ' ' ' 296 De zomer (Sommeren) > ,rï ■ • ]-m>- 297 VOORREDE. Met dit boekje hoop ik velen van dienst te zijn, voor wie het (op reis als anderszins) aangenaam en nuttig zou wezen zich van de Deensche of Noorsche taal te kunnen bedienen. Velen, zeg ik: 1°. Allen, die niets van het Deensch ofNoorsch kennen, en wien het aan tijd of gelegenheid ontbreekt, om zich door studie daarin te bekwamen; 2°% Hun, die wel reeds eenigen tijd het Deensch of Noorsch hebben beoefend, maar toch niet voldoende, om er zich vlot in te kunnen uitdrukken. Voor ieder, die met Deensch of Noorsch in aanraking komt, moet het Practisch nut van dit boekje hierin bestaan, dat men, met dit boekje in den zak, de overtuiging heeft: „Ik behoef niet bang te zijn, dat ik ergens met den mond vol tanden zal staan !" Mogen velen zich in die overtuiging bevestigd vinden j\ 's-Gravenhage. Servaas de Bruin. „Bij de herziening van dit werkje waren ondergeteekenden niet geheel vrij. De uitgever toch wilde gaarne het oorspronkelijke karakter bewaard zien. 't Moest een boekje blijven van Servaas de Bruin. Zij konden dat begrijpen, al moest daardoor ook van een, omwerking worden afgezien. Intusschen is met behoud van het oorspronkelijk karakter toch menige verandering aangebracht, waardoor het boekje, naar zij meenen, aan bruikbaarheid heeft gewonnen. Eenige fouten zijn verbeterd. Mogen geen nieuwe zijn ingeslopen! Eindelijk is de schrijfwijze in overeenstemming gebracht met de laatste regelen, gegeven door „Ministeriet for Kirke og Undervisningsvaisnet." J. Henzel, Boxmeer. Fr. Hoy, Fredericia. DE DEENSCHE TAAL en HET NOORSCH, DAT IS DE TAAL VAN NOORWEGEN. Eigenlijk zou men gevoeglijk kunnen zeggen: het Deensch en het Noorsch zijn eene en dezelfde taal, want met Deensch komt men in geheel Noorwegen, en met Noorsch komt men in geheel Denemarken te recht. En toch noemt men het twee verschillende talen, eensdeels omdat ze zich hier en daar door een bijzonder accent onderscheiden, en ten andere omdat er ettelijke (niet bijzonder vele) woorden zijn, die inzonderheid in Noorwegen, maar niet in Denemarken in z.wang zijn. In weerwil van dit luttele verschil, waarop echter in dit boekje wel degelijk de aandacht zal wprden gevestigd, vermeent de samensteller van deze handleiding volkomen gerechtigd te zijn, de beide talen als ééne en dezelfde te beschouwen en te behandelen. Het Alphabet. Het Deensche óf Noorsche alphabet bestaat uit 25 der 26 letters van ons Hollandsche alphabet DE DEENSCHE TAAL EN HET NOORSCH, DAT IS DE TAAL VAN NOORWEGEN. Eigenlijk zou men gevoeglijk kunnen zeggen: het Deensch en het Noorsch zijn eene en dezelfde taal, want met Deensch komt men in geheel Noorwegen, en met Noorsch komt men in geheel Denemarken te recht. En toch noemt men het twee verschillende talen, eensdeels omdat ze zich hier en daar door een bijzonder accent onderscheiden, en ten andere omdat er ettelijke (niet bijzonder vele) woorden zijn, die inzonderheid in Noorwegen, maar niet in Denemarken in z.wang zijn. In weerwil van dit luttele verschil, waarop echter in dit boekje wel degelijk de aandacht zal wprden gevestigd, vermeent de samensteller van deze handleiding volkomen gerechtigd te zijn, de beide talen als ééne en dezelfde te beschouwen en te behandelen. Het Alphabet. Het Deensche óf Noorsche alphabet bestaat uit 25 der 26 letters van ons Hollandsche alphabet 1 (onze w bestaat in het Deensch of Noorsch met), en buitendien uit nog drie andere letterteekens, t.w.: aa, geheel iets anders dan onze Hollandsche „aa , wordt altijd lang uitgesproken als a en o te gelijk, dat wil zeggen die klank begint met onze lange a en sterft weg in eene dof-korte o, dus ao of onze I korte o gerekt. Eene a met eene e daaraan vastgegoten ot vastgeschreven, vertegenwoordigt den klank van onze-% „ee" of „e". Dit letterteeken mag nooit gedrukt of | geschreven worden ae om de eenvoudige reden, datl ae in het Deensch of Noorsch niet één klank maarf twee afzonderlijke klanken vertegenwoordigen, eerstf den klank van onze „a" en dan den klank van I ö ült te spreken als onze tweeklank „eu". Dit lettérteeken treft men alleen aan in alles wat tegen-4 woordig in het Deensch of Noorsch gedrukt wordt, I nu dat alles gedrukt wordt met Latijnsche letter (dat wil zeggen met de soort van letters, die wtfj gebruiken). Maar vroeger, toen al wat Deensch /z, kinderen. 1. den store Mand, de groote man. 2. den store Mands, van den grooten man. 3. den srore Afond, aan den grooten man 4. den store Mand, den grooten man. 1. en stor By, eene groote stad. 3. en stor Bys, van eene groote stad. 3. en stor By, aan eene groote stad 4. en stor By, eene groote stad. En zoo voorts. I N.B. De substantieven die s, sk, sp, of st tot eindletters hebben, nemen in den tweeden naamval met eene enkele s, maar es achter zich. De tweede naamval, hierboven omschreven, staat I altijd vóór het regeerende substantief, b.v • Byens Kirker, de kerken van de stad. i Togets Hurtighed, de snelheid van den trein. min Broders Ven, de vriend van mijn broeder. En zoo voorts. [ De tweede .naamval kan ook gevormd worden door een voorzetsel te plaatsen vóór het substantief ; dat in den tweeden naamval moet staan, b v in' i plaats van: i Brevets Indehold i , . , iKdeWe-f^TBr^el S de 'nh°ud van den brief- Derde persoon. IEnkelvoud. Voor personen. Voor dingen. Mannel. Vrouwel. Mannel. en Vrouwel. Onzijd. I J. han, hij. hun, zij. den, het, hen, haar, det. 3. ham, hem. hende, haar. den, het, hem, haar, det. 3. ham, hem. hende, haar. den, het, hem, haar, der. Meervoud. Voor alle drie de geslachten. 1. de, zij. 3. dem, hun, haar. 4. den, hen haar. Aanmerkingen. De persoonlijke voornaamwoorden hebben geen vorm voor den tweeden naamval. Die wordt vervangen door het bezittelijk voornaamwoord. Eder is de meer wellevende vorm, en in de schrijftaal is geen andere vorm gebruikelijk; jer is [ meer gemeenzaam, en wordt in de taal van den da| gelijkschen omgang, algemeen gebruikt. Han en hun, en zoo ook ham en hende, worden [ slechts van personen gebruikt; voor de mannelijke | en voor de vrouwelijke benamingen van dingen l bezigt men den, voor de onzijdige benamingen van | dingen gebruikt men det. Zoo ook voor de benamingen van dieren. 2) Bezittelijke voornaamwoorden. Enkelvoud. 1 ( Mann. en Vrouw. Onzijdig. \ L persoon min mit — mijn, mijne, mijn. 2. „ din dit = uw. uwe. uw. meenzame jer gevormde jeres, dat gelijkstaat met het Hollandsche „de uwen". 3) Aanwijzende voornaamwoorden. Enkelvoud. Nmvl. Mannel. en Vrouwel. Onzijdig. 1. den det, die, dat.- 2. dens dets, 3. den det, 4. den det, 1. samme, dezelfde, hetzelfde. 2. sammes , 3. samme 4. samme Meervoud. Mannel. en Vrouwel. Onzijdig. 1. de, die. samme, dezelfde. 2. deres sammes 3. dem samme 4. dem samme Enkelvoud. Mannel. en Vrouwel. Onzijdig, g Am fanf die dat. 2. hins hints 3. fan fanf. 4. fan fanr. 1. denne dette, deze, dit. 2. dennes dettes 3. denne dette 4. denne dette. Meervoud. Nmvl. Mannel. en Vrouwel. Onzijdig. 1 • hine, die. disse, deze. 2. hines disses 3. hine disse. 4. hine disse. Staan de aanwijzende voornaamwoorden in betrekking met een zelfstandig naamwoord, dan zijn : ze voor geen verbuiging vatbaar, zoodat alsdan de s van hun tweeden naamval vervalt. Doch dan wordt [ door het zelfstandig naamwoord de tweede naamval j uitgedrukt. 4) Betrekkelijke voornaamwoorden. Enkelvoud. Nmvl. Mann. en Vrouw. Onzijdig. 1. hvilken hvilket j welke hetwelk, ' die, dat. 2. hvis hvis. 3. hvilken hvilket. 4. hvilken hvilket. 1 der der I die'„datL + u ) welke, hetwelk. 2. hvis hvis. 3. (den) (det). 4. (xten) (det). Voor alle drie de geslachten. INmvl. B i. som «welke, welk, | die, dat. | 2. hvis. 3. som. 4. som. Meervoud. Nmvl. , .,, , i welke, 1. hvüke der som 1 dje 2. hvis hvis hvis. 3. hvilke (dem) som. 4. hvilke (dem) som. N.B De betrekkelijke voornaamwoorden kunnen, ter versterking somhelst achter zich nemen. Zie blz. 26. j 5) Vragende voornaamwoorden. Enkelvoud. 1. hvem (hvo), wie? hvad for, wat voor? 2. hvis? hvad for? ■ 3. hvem? hvad for? 4. hvem? hvad for? Meervoud. 1. hvem, wie? nvad for, wat voor 2. «vis?' «vod for? 3. /zvewi? nvad for? 4. nve/n? flvad for? N.B. hvo is verouderd. ftve/n wordt uitsluitend van personen gebeziga hvad, zooals men hierboven ziet, wordt niet verbogen en is in alle naamvallen hetzelfde. 6) Onbepaalde voornaamwoorden. Dit zijn de volgende: 1) al, al, geheel; onzijdig alt,; meervoud alle, alle: 2) (en) anden, een ander; onzijd. (et) andet; meerv. andre, andere. N.B. No. 2 in bepaalden vorm: den anden, det andet; de andre. 3) hver (enhver), iedere, elke; onzijdig hvert (ethvert), ieder, elk. Dit heeft geen meervoud; in plaats daarvan bedient men zich van alle. 4) ingen, geen; onzijdig intet; meervoud ingen. N.B. ingen substantivisch gebruikt beteekent; niemand. In plaats van ingen en intet wordt dikwijls ikke nogen en ikke noget gebruikt, en in plaats van ingenting (= niets) zeer dikwijls ikke nogen ting. 5) mangen (mangen en), menig; onzijdig mangt (mangt et), meervoud mange. 6) nogen, een zekere; onzijd. noget; meerv. nogen en nogle. N.B. nogen substantivisch gebruikt beteekent: iemand, nogle beduidt alsdan: eenige, ettelijke sommige. 7) somme, sommige, enz. is alleen in het meervoud gebruikelijk, en heeft dezelfde beteekenis als nogle. 8) man, men. N.B. De onbepaalde voornaamwoorden (uitgezonderd al en man) kunnen ook substantivisch gebruikt worden, en nemen dan in den tweeden naamval eene s achter zich. Aanmerking. De onbepaalde voornaamwoorden enhver (hver), ethvert (hvert), ingen, intet, nogen, noget kunnen, evenals de betrekkelijke voornaamwoorden, onveranderd somhelst achter zich hemen, b.v.: hvem somhelst, wie ook; nogen somhelst, de een of ander: I ingen somhelst, niemand wie ook; hvad somhelst, wat ook; hvilken somhelst, welke ook; wie ook. Telwoorden. Zooals men weet, zijn er twee soorten van telwoorden. De eerste soort noemt eenvoudig het cijfer, en wordt hoofdtelwoord genoemd. — De tweede heet „rangschikkend telwoord" en heeft ook in het Deensch (en Noorsch), evenals in het Hollandsch, volkomen de hoedanigheid van een bijvoeglijk naamwoord. Hoofd-telwoorden. 1 en (onz. et). 21 enogtyve. 2. to. 22. toogtyve. 3 tre. 23. treogtyve, enz. 4. fire. 30. tredive. 5. fem'. 40. fyrretyve (fyrre). 6. seks. 50. halvtredsindstyve 7 SyV, (halv treds). 8. otte (uitspraak: aof-e)60. tresindstyve (tres). 9 ni 70. halvfjerdsindstyve 10.' ft*. (halvfjerds). 11. eZZeve. 80. firsindstyve (firs). 12 ZoZv 90. halvfemsindstyve 13. freffen. (halvfems), 14. fjorten. 100. hundrede. 15. femten'. 200. tohundrede, enz. 16. se/Vsren (uitspraak: 1000. tusinde. seis'ten). 100000. hundrede Tusindq 17 syZfen. 1000000 en Million. 18! aZfen. 1897. afZen hundrede syv IQ.' n/fZe/i. °& halvfemsindstyve. 20. Zyve. N.B. De tusschen haakjes geplaatste benamingen worden in den alledaagschen vorm gebezigd; echter niet wanneer een substantief op 't telwoord volgt. op het eerste gezicht nog al vreemde dingen in voorkomen. Men onderscheidt in het Deensch en Noorsch drie conjugatiën. Alle werkwoorden hebben in de onbepaalde wijs eene e tot eindletter achter hunnen wortel; doch eindigt de wortel op o of op aa, dan laat men die e gewoonlijk weg. Evenals de onbepaalde wijs in het Engelsch altijd het woordje to vóór zich heeft, heeft die in het Deensch en Noorsch het woordje at vóór zich, b.v.: niet at troe maar at tro, gelooven. „ at gaae „ at gaa, gaan. In de Eerste Conjugatie neemt de onbepaalde wijs de volgende uitgangen achter zich: in den onvolmaakt verleden tijd de; in den volmaakt verleden tijd, bedrijvendeh vorm t; in denzelfden tijd, lijdenden worm enkelvoud t; meervoud de.- at elske, beminnen. jeg elskede, ik beminde. jeg har elsket, ik heb bemind. jeg er bleven elsket, ik ben ; bemind vi er blevne elskede, wij zijn ) geworden. IndeTweedeConjugatie wordt de onvolmaakt verleden tijd gevormd, door de eind-e van de onbepaalde wijs weg te werpen, en den uitgang te aan den wortel van het werkwoord vast te hechten.: TJe volmaakt verleden tijd, bedrijvenden vorm, neemt t achter den wortel; en dezelfde tijd, lijdenden vorm, neemt achter den werkwoords-wortel: in het enkelvoud t, in het meervoud te. at glemme, vergeten. jeg glemte, ik vergat. jeg har glemt, ik heb vergeten. jeg er bleven glemt, ik ben ) vergeten vi er blevne glemte, wij zijn ) geworden. In de D e r d e C o nj u g a t i e is de onvolmaakt I verleden tijd meestal éénlettergrepig, en heeft tevens I niet zelden vocaalklank-verwisseling ondergaan. De volmaakt verleden tijd bedrijvenden vorm I neemt t achter den werkwoordswortel; en dezelfde ( tijd van den lijdenden vorm heeft achter den wortel: I in het enkelvoud en of eene t, en in het meervoud ' ne of te. at slaa, slaan. jeg slog, ik sloeg. jeg har slaaet, ik heb geslagen. jeg er bleven slaaet, ik ben ; geslagen vi er blevne slaaede, wij zijn ) geworden. E In den tegenwoordigen tijd der aantoonende wijs [hebben de werkwoorden in den bedrijvenden vorm | altijd eene r tot eindletter. E De lijdende vorm der werkwoorden wordt gemaakt Idoor achter de bedrijvende vervoegingsvormen eene Is vast te hechten (waarbij echter de r van den tegenwoordigen tijd enkelvoud wordt weggeworpen). Men kan echter het bedrijvende werkwoord ook jin den lijdenden vorm brengen met behulp van de I hulpwerkwoorden vcére (= zijn) en blive (= wor| den) in verband met den volmaakt verleden tijd Wederkeerende werkwoorden zijn dezulke, die, ofschoon in den lijdenden vorm (uitgang s) eene bedrijvende beteekenis hebben. N 3 Volmaakt toekomende tijd. jeg skal (vil) 1 du skal (vil) j han skal (vil) ) vi skulle (ville) \ I skulle (ville) de skulle (ville) ) vcere vozre bleven, blevne ik zal \ gij zult j hij zal wij zullen f gij zult \ zij zullen geworden zijn Gebiedende wijs. bliv, word! bliver, wordt! lad os blive, laat ons worden! N.B. ' Doorgaans wordt blive uitgesproken als stond er bli-e of bli, en bliver als stond er blir. Blevne wordt doorgaans uitgesproken blene, en bleven als ble-en. Eerste Conjugatie. Kenmerk: De onvolmaakt verleden tijd van den) bedrijvenden vorm gaat uit op de. elske, beminnen. Bedrijvend. Tegenwoordige tijd. jeg elsker, ik bemin. vi elsker, wij beminnen. du elsker. I elsker. han elsker. de elsker. Onvolmaakt verleden tijd. jeg, du, han elskede, ik, gij, hij beminde. vi, I, 'de elskede, wij, gij, zij beminden. Volmaakt verleden tijd. jeg, du, han har elsket, ik heb bemind, enz. vi, I, de har elsket, wij hebben bemind enz. Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han havde elsket, ik had bemind, enz. vi, I, de havde elsket, wij hadden bemind, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. I jeg, du, han skal (of vil) elske, ik zal beminnen enz. | vi, I, de skulle (of ville) elske, wij zullen beminnen, enz. Volmaakt toekomende tijd. | jeg, du, han skal (of vil) have elsket, ik zal bemind hebben, enz. I vi, I, de skulle (of ville) have elsket, wij zullen beI mind hebben, enz. Gebiedende wijs. elsk, beinin! elsker, bemint! Verleden deelwoord: elsket, bemind. Lijdend. Tegenwoordige tijd. , elskes , ■ jeg, du han j of j ik word bemind, enz. bliver elsket , elskes , [ vi, I, de | of j wij worden bemind, enz. bliver elskede Onvolmaakt verleden tijd. , elskedes , Jeg, du han j of i ik werd bemind, enz. blev elsket , elskedes > ,vi, I, de | of | wij werden bemind, enz. blev elskede Volmaakt verleden tijd. jeg, du, han er bleven elsket, ik ben bemind geworden, enz. vi, I de er blevne elskede, wij zijn bemind geworden, enz. Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han var bleven elsket, ik was bemind geworden, enz. vi, I de var blevne elskede, wij waren bemind geworden, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) blive elsket, ik zal bemind» worden, enz. vi, I, de skulle (of ville) blive elskede, wij zullen bemind worden, enz. Volmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) vare bleve elsket, ik zal bemind geworden zijn, enz. vi, I, de skulle (of ville) vcere blevne elskede, wij zullen bemind geworden zijn, enz. Onbepaalde wijs. elskes, bemind worden. N.B. Naar de eerste Conjugatie gaan verreweg de meeste Deensche (of Noorsche) werkwoorden, dat wil zeggen alle werkwoorden, die niet in de volgende bladzijden vermeld staan als tot de Tweede of tot de Derde Conjugatie te behooren. De werkwoorden der Eerste Conjugatie hebben nooit vocaalklank-verwisseling. Tweede Conjugatie. Kenmerk: De onvolmaakt verleden tijd van den bedrijvenden vorm gaat uit op te. glemme, vergeten. Bedrijvend. Tegenwoordige ijtd. jeg, du, han glemmer, ik, gij, hij vergeet; vi, I, de glemmer, wij vergeten, enz. Onvolmaakt verleden tijd. jeg, du, han glemte, ik, gij, hij vergat. vi, l, de glemte, wij vergaten, enz. Volmaakt verleden tijd. jeg, du, han har glemt, ik heb vergeten, enz. I vi, I, de har glemt, wij hebben vergeten, enz. > Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han havde glemt, ik had vergeten, enz. vi, I, de havde glemt, wij hadden vergeten, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) glemme, ik zal vergeten, enz. vi, 1, de skulle (of ville) glemme, wij zullen ver■ geten, enz. Volmaakt toekomende tijd. 'jeg, du, han skal (of vil) have glemt, ik zal vergeten hebben, enz. vi, I, de skulle (of ville) have glemt, wij zullen vergeten hebben, enz. Gebiedende wijs. glem, vergeet! glemmer, vergeet! Verleden deelwoord: glemt, vergeten. L ij d e n d. Tegenwoordige tijd. glem mes jeg, du, han \ of j ik word vergeten, enz. bliver glemt vi, 1, de | bliver glemte j wij worden vergeten enz. Onvolmaakt verleden tijd. glemtes . jeg, du, han j of j ik werd vergeten, enz. blev glemt glemtes vi, l, de j of | wij werden vergeten, enz. blev glemte Volmaakt verleden tijd. jeg, du, han er bleven glemt, ik ben vergeten geworden, enz. vi, l, de er blevne glemte, wij zijn vergeten geworden, enz. Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han var bleven glemt, ik was vergeten geworden, enz. vi, I, de var blevne glemte, wij waren vergeten geworden, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) blive glemt, ik zal vergeten worden, enz. vi, I, de skulle (of ville) blive glemte, wij zullen vergeten worden, enz. Volmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) vcere bleven glemt, ik zal vergeten geworden zijn, enz. vi, I, de skulle (of ville) vcere blevne glemte, wij zullen vergeten geworden zijn, enz. Onbepaalde wijs. glemmes, vergeten worden. Naar de Tweede Conjugatie gaan de volgende werkwoorden. De zelden voorkomende staan tusschen haakjes (). 1) Zonder verwisseling van den vocaalklank, begynde, beginnen. (forlise, vergaan [van bestille,. bestellen. schepen]). betale, betalen. frelse, verlossen; redden. blceSe, blazen; waaien, fylde, vullen. blode, bloeden. föde, baren; voederen. brede, uitbreiden. föle, ontbreken. bruge, gebruiken. före, voeren; leiden. bromde, branden. forkynde, verkondigen. dele, deelen. gemme, bewaren, verbergen. drömme, droomen. glemme, vergeten. döbe, doopen. hvcelve, welven. domme \ oordeelen; hcenge, hangen. ' ( veroordeelen. höre, hooren. ende, eindigen. kalde, noemen. forlange, verlangen. kende, kennen. köbe, koopen. (klemme, klemmen). klozde, kleeden. knuse, vermorzelen. koge, koken. lyse, lichten. lozre, leeren. Icese, lezen. löse, oplossen. maale, meten. melde, melden. möde, ontmoeten. noevne, noemen. node, noodzaken. raabe, roepen. rejse, rijzen; oprichten. rende, rennen. rose, prijzen. römme, ontruimen. röre, roeren. sende, zenden. skabe, verschaffen. ske, geschieden. skcelde, schelden. skjule, verbergen. skylde, verschuldigd zijn sluge, verslinden. slozbe, sleepen; slepen. De volgende, die insgelijks tot de Tweede Conjugatie behooren, worden menigmaal naar de Eerste Conjugatie vervoegd. bröle, brullen. (kneise, zich verheffen). (bode [paa], reparee- lede, leiden; zoeken. hvile, rusten. [ren), lage, genezen. slcenge, werpen. smage, smaken; proeven, spilde, storten, morsen. spise, eten. speende, spannen. stemme, stemmen. stege, braden. strcebe, streven. stöbe, gieten. stöde, stooten. (svöbe, zwachtelen). söge, zoeken. taaie, dulden. tabe, verliezen. tjene, dienen. trcenge, dringen. tarnde, aansteken. toenke, denken. unde, gunnen. j ( wenden; vende> \ omkeerên. ( wijzen; nse> \ laten zien. volde, veroorzaken. !gieten; scheppen, opscheppen. ncenne, van zijn hart verkrijgen. pine, pijnigen. prise, prijzen. skille, scheiden. skoende, schelden. skynde, haasten. slukke, blusschen, uitblusschen. smile, glimlachen. (smöge, opstroopen). snuse, snuiven. snuse, omkring, rondsnuffelen. snöre, rijgen. spredé, spreiden. suse, zuigen. svare, antwoorden (wordt echter meestal naar de Eerste Conjugatie vervoegd).. tale, spreken. trykke, drukken. tömme, ledigen. (ode, verwoesten, vernielen, bederven). öge, vermeerderen. Bovendien gaan naar de Tweede Conjugatie de volgende werkwoorden, met verwisseling van den vocaalklank. bringe, brengen; bringer, bragte, bragt. dölge, verbergen; dölger, dulgte, dulgt. fölge, volgen; fölger, fulgte, fulgt. smöre, smeren; smörer, smurte, smurt. spörge, vragen; spörger, spurgte, spurgt. l&gge, leggen; Icegger, lagde, lagt. sige, zeggen; siger, sagde, sagt. trcede, treden; trozder, trdadte, traadt. scelge, verkoopen: soelger, solgte, solgt. saette, zetten; soztter, satte, sat. voelge, kiezen: vozlger, valgte, valgt. En de volgende, die óók daartoe behooren, kunnen tevens naar de Eerste Conjugatie vervoegd worden. Meer dan volmaakt verleden tijd. jeg, du, han var bleven slaaet, ik was geslagen geworden, enz. vi, I, de var blevne slaaede, wij waren geslagen geworden, enz. Onvolmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) blive slaaet, ik zal geslagen worden, enz. vi, I, de skulle (of ville) blive slaaede, wij zullen geslagen worden, enz. Volmaakt toekomende tijd. jeg, du, han skal (of vil) vcere bleven slaaet, ik zal geslagen geworden zijn, enz. vi, 1, de skulle (of ville) vcere blevne slaaede, wij zullen geslagen geworden zijn, enz. Onbepaalde wijs. slaas, geslagen worden. De volgende werkwoorden gaan naar de Derde Conjugatie. Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wijs. dige tijd. leden tijd. deelwoord. (*) bede, bidden; beder (ber) bad. bedt (bedte). verzoeken. bide, bijten. bider. bed. bidt (bidte). binde, binden. binder. bandt. blinden (bundet; bundne). blive, blijven; bliver blev. bleven (blevet; worden. (blir). blevne). briste, bersten, brister. brast. brusten (brus- tet; f) brustne). bryde, breken. bryder. bröd. brudt (brudte). brcekke, bre- brazkker. brak. broekket (broekken, kede). burde, moeten, bör. burde. burdet. byde, bieden. byder. bod. baden (budet; \ budne). boere, dragen. boerer. bar. baaren (baa- ret; baarne). drage, trek- drager. drog. dragen (drake"- get; dragne). drikke, drin- drikker. drak. drukken (drukken. ket; drukne). drive, drijven. driver. drev. dreven (drevet; drevne). dö, sterven. dör. dode. död (dode). (*) Het woord, dat in deze kolom voorop staat, is het verleden deelwoord voor mannelijk en vrouwelijk geslacht. Staat daarachter slechts één woord tusschen haakjes, dan is dat de meervoudsvorm. Staan er echter twee woorden tusschen haakjes achter, dan is het eerste van die twee de vorm voor het onzijdig geslacht; en het tweede is het meervoud voor alle drie de geslachten. f) Kan ook naar de le Conjugatie gaan. Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wijs. dlge tijd. leden tijd. deelwoord, faa, bekomen jaar. fik. faaet (faaede). ■ falde, vallen, falder. faldt. falden (faldet; faldne). fare, varen, farer. . far. faren (faret; farne). finde, vinden, finder. fandt. funden (f andet; fundne). flyde, vloeien, flyder. flöd. flydt (flydte). flyve, vliegen, flyver. flöj. flöjen (flöjet; flójne). fleekke, splij- flakker. flakte. flakt (flakte). ten. fornemme,ver- fornemmer. fornam. fornummen nemen. (fornummet; fornumne). fortryde, be- fortryder. fortröd. fortrudt (for- treuren. trudte). fryse, vriezen, fryser. frös. f rossen (f rosset; frosne). fyge, vegen, fyger. fög. föget. gaa, gaan. gaar. gik. gaaet (gaaete). gale, kraaien, galer. gol (ook galet. galede). gide, zin, lust gider. gad. gidet (of gidt). hebben. galde, gelden, galder. gjaldt. galdt. give, geven, giver. gav. given (givet; givne). gore, maken. gör. gjorde. gjort (gjorte) doen. glide, glijden, glider. gled. gleden (gledet; gledne). Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wijs. dige tijd. leden tijd. deelwoord. krybe, krui- kryber. kröb. kröben (króbet; pen. kröbne). kunne, kun- kan. kunde, kunnet. nen. kvoede, zingen kvader. kvad. kvoedet. kvcele, doen h kvaler. kvalte. kvalt (kvalte). stikken. kyse, bangma- kyser. kyst. kyst (kyste). ken. lade, laten. lader. lod. ladet. Ie, lachen. Ier. lo. let. lide, lijden. lider. led. Udt (lidte). ligge, liggen. ligger, laa. ligget. lyde, gehoor- lyder. löd. lydt. zamen. lyve, liegen. lyver. löj. löjet. Icegge, leggen. l&gger. lagde. lagt (lagte). löbe, loopen. löber. lob. löben (löbet; löbne). maatte, moe- maa. maatte. maattet. ten. nyde, genie- nyder. nöd. nydt (nydte). ten. nyse, niezen. nyser. nös. nyst. pibe, fluiten. piber. peb. pebet (pebne). ride, rijden. rider. red. reden (redne). rinde, stroo- rinder. randt. runden(rundet; men. rundne). rive, rukken. river. rev. reven (revet; revne). ryge, rooken. ryger. rög. röget (rögede). roekke, reiken. rcekker. rakte. rakt. Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wiJS- , dige tijd. leden tijd. deelwoord. se, zien. ser. saa. set, sidde, zitten. sidder, sad. siddet. sige, zeggen. siger. sagde. sagt. skcelve, sidde- skozlver. skjalv. skcelvet. ren. skride, schrij- skrider. skred. skreden (skre- ,den- det; skredne). sknge, skriger. skreg. skreget. schreeuwen. skrive, schrij- skriver. skrev. skreven (skre- ven- , vet; (skrevne). skulle, zullen. skal. skulde. skullet. skyde, schie- skyder. sköd. skudt (skudte) ten. skcere, snijden, skcerer. skar. skaaren (skaa- ret; skaarne). slaa, slaan. :g slaar. slog. slagen (slaget; slagne). shbe, slijpen. sliber. sleb. sleben (slebet; slebne). slide, slijten. slider. sled. slidt (slidte). slippe, losla- slipper, slap. sluppen (slup- ten- pet; slupne). smide, smij- smider. smed. smidt (smidte). smóre, smeren, smörer. smurte. smurt (smurte). snige, sluipen. sniger. sneg. sneget. snyde, snui- snyder. snód. snydt (snydte). ten. sove, slapen. sover. sov. sovet. spinde, spin- spinder. spandt. spunden (spun- nen- det; spundne). Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm; ver- Verleden wfls. dlge tijd. leden tijd. deelwoord. springe, sprin- springer, sprang, sprangen gen. sprunget; sprungne). sprozkke, ber- sprcekker. sprak. sprukken sten. (sprukne). staa, staan. staar. stod. staaet. stige, stijgen. : stiger. steg. stegen (steget; stegne). stikke, steken. stikker. stak. stukken (stuk- ket; stukne). stinke, stinken, stinker. stank. stinket. stjale, stelen. stjaler. stjal. stjaalen (stjaa- let; stjaalne). stride, strij- strider. stred. stridt. den. stryge, strij- stryger. strög. strögen (stroken, get; strögne). strakke, strek- strakker, strakte. strakt (strakte). ken. svie, zengen. svier. sved. sveden(svedet; svedne). svige, bedrie- sviger. sveg. svegen (sveget)-. gen. svinde, ver- svinder. svandt. svunden (svundwijnen. det; svundne). 'svinge, zwaai- svinger. svang. svungen (svunen. get; svungne). svarge, zwe- svarger. svor. svoren (svoret; ren. ' svorne). synge, zingen, synger. sang. sungen(sunget; sungne). Eerste persoon enkelvoud. Onbepaalde Tegenwoor- Onvolm. ver- Verleden wjjs. dige tijd. leden t(jd. deelwoord. synke, zinken; synker. sank. sunken(sunket; laten zinken. sunkne). scelge, verkoo- scelger. solgte. solgt (solgte). pen. tage, nemen. tager. tog. taget (tagne). tie, zwijgen. tier. tav. tiet. trceffe, treffen. troeffer. traf. truffen(truffet; trufne). trcekke, trek- trcekker. trak. trukken (truk- ken. ket; trukne). Aarde, mogen. tor. Uirde. turdet. • tvinde, draai- tvinder. tvandt. tvunden (tvun- en- det; tvund- ne). tvinge, dwin- tvinger. tvang. tvungen (tvun- een- get; tvungne). tcekke, een dak tcekker. takte *) takt (takte). brengen op. talie, tellen. tceller. talte. talt (talte). vide, weten. ved. vidste. vidst. yige, wijken. viger. veg. vegen (veget; vegne). ville, willen. vil. vilde. villet. vinde S winnen binder, vandt. v"nfen &l r winnen det; vundne). vorde, worden. vorder. — vorden(vordet; vordne). vride, wringen, vrider. vred. vreden (vredet; vredne). vcere, zijn. er. var. vceret. cedè, vreten. ceder. aad. cedt (cedte). *) Ook regelmatig naar de le Conjugatie. aankloppen, banke paa. I aankomen, ankomme. aankomst, Ankomst (en; -)- aankoop, Köb (et; —). aankijken, kikke paa. aanmerkelijk, betydelig. aanmerking, Anmaerk- ning (en; —er). aanmoediging, Opmun- tring (en; er). aannemelijk, antagelig. aannemen, modtage. aanplakbiljet, Plakat (en; -er). aanprijzen, lovprise. aanraden, raade til. aanraking, Berörelse (en; -r). aansporen, anspore. aansprakelijk, ansvarlig. aanspreken, tiltale. aanspreker, Bedemand (en; — maend). aanstaan, behage. aanstekelijk, smitsom. aanstonds, straks; paa Stedet. aanstoot geven, give Anstöd. aantal, Antal (et; —). aanteekenen, lade inds- krive. aantoonen, vise. aantreffen, traeffe. aanvallen, angribe. aanvangen, begynde. aanvankelijk, i Begyndelsen. aanvoer, Tilförsel (en; — försler). aanvraag, Spörgsmaal (et; —). aanwas, Tilvaekst (en;—) aanwensel, Vane (en; —r). aanwezig, naervaerende. de aanwezigen, de Naervaerende. aanwinst, Ehrvervelse (en; —r). het aanzijn, Tilvaerelsen. aap, Abe (en; —r). aar, (koorn-aar), Aks (et; —). „ (ader), Aare (en;—r). aard, Natur (en; —er). aardappel, Kartoffel (en; — tofIer). aarde, Jord (en; —). I aardig, net. aardrijkskunde, geografie (en). aarzelen, vakle. aarzeling, Tvivlraadig- hed (en). aas (in 't kaartspel), Es (et; Esser). abonnement, Abonnement. zich abonneeren, abon- nere sig. v ; abrikoos, Aprikos (en; —er). i Fejltagelse abuis \ (n; —r). f Feji (en; -). achter, bag efter, bag. achtgeven op, give Agt paa. achting, Agtelse (en;—). adel, Adel (en; —). van adel, af Adel. adelaar, Orn (en; —e). adem, Aande (en; —). ademhalen, drage Aande. ademhaling, Aandedrag (et; -). ader, Aare (en; —r). aderlating, Aareladning (en; —er). adres, Adresse (en;—r). advertentie, Bekendtgö- relse (en; —r). advocaat, Sagförer (en; -e). afbreken, braekke af. af deeling, Afdeling (en;l —er). Afgevaardigde, Deputeret (en; —rede). afgifte, Afgift (en; —er). afgod, Afgud (en; —er). afgoderij, Afguderi (et; er). I afgrijselijk, vederstyggeHg. afhankelijk, afhaengig. afkeer, Asky (en; —). afkeuren, misbillige. afkomst, Herkomst (en; ->• aflevering, Aflevering (en; —er). afloop, (einde), Udgang (en; —). afluisteren, luske ud. afnemen, (in 't kaartspel) tage af. afneuzen, aflure. afraden, fraraade. afreis, Af re'se (en; —). afrekenen, afregne. afscheid nemen, tage Afs- ked. afscheidsbezoek, Afskeds- besög (et; —). afschrift, Afskrift (en; —er). afschrikken, afskraekke. afschuwelijk, afskyelig. afsnijden, afskaere. afspraak, Aftale (en;—r). afstammeling, Efterkom- mer (en; —e). afstand, Afstand (en; -e). aftroeven, trumfe. afvaart, Afgang (en; —). afvegen, affeje. afwachten, oppebie. afwasschen, afvadske. afwezig, travee rende. afwezigheid, Fravserelse (en; -). afzonderlijk, saerskilt. agent, Agent (en; —er).| agent van politie, Politi- betjent (en; — er). i agentschap, Agentur (en -er). ; ■ agurkje, Agurke (en; -r). ajuin, Lög (et; —). akelig, skraekkelig. akker, Ager (en; Agre). akkerbouw, Agerdyrkning (en; —). alarmklok, Alarmklokke (en; —er). albumblaadje, Albumblad (et; —e). alledaagsch, daglidags. alleen, alene. allengs, efterhaanden. allerheiligen, Allehelgens- dag. allerlei, alle Slags. aller zielen, Alle Sjaeles- fest. alles, alt. almacht, Almagt (en;—) almanak, Almanak (en; — nakker). alphabetisch, alfabetisk. altaar, Alter (et; —e). altijd, altid. alwetend, alvidende. amandel, Mandel (en; —dier). ambacht, Haandvaerk (et; ambt, Embede (et; —r). ambtgenoot, Embedsbro- der (en; —brödre). ander, anden. anders, ellers. andijvie, Endivie (en; -r). anekdote, Anekdote (en; -r). angstig, aengstelig. (scheeps-) anker, (Skibs- anker (et; —e). ankeren, ankre. ansjovis, Ansjovis (en; —er). antwoord, Svar (et; —). antwoorden, svare. anijszaad, Anisfrö (et; ->• aperij, Aberi (et; —er). apin, Hunabe (en; —r). apotheek, Apotek (et; -er). apotheker, Apoteker (en; -er). appel, ^ble(et; —r). I April, April (en). I arbeid, Arbejde (et; —r). arbeiden, arbejde. arbeidende klasse, Ar- bejdsklasser. archief, Arkiv (et; —er). architect, Arkitekt (en; —er). arend, Orn (en; —e). arendsoogen, örneöjne. argeloos, harmfri. arglistig, traedsk. argwaan, Mistanke (en; -)• aria, Arie (en; —er). arm (poover), fattig. (de) arm, Arm (en; —e). armoede, Armod (en; —). armoedig, fattig. artikel, Artikel (en; — kier). artisjok, Artiskok (en; — kokker). arts, Laege (en; —r). artsenij, Laegemiddel (et; —midler). as, Akse (en; —r). asch, Aske (en; —r). asperzie, Asparges (en; —er). asphalt, Asfalt (en; —). assignatie, Anvisning (en; —er). assurantie, Forsikring (en; —er). assurantiekantoor, Assurance-kontor (et; —er).l assureeren, forsikre. attest i Attest (en; attestatie \ —er). auctie, Auktion (en; —er). augurkje, Agurke (en; -r). Augustus, August. auteur, Forfatter (en; —e). | authentiek, authentisk. automaat, Automat (en; er). averij, Haverie (et). avond, Aften (en; —er). avond-eten, Aftensmad. avondmaal des Heeren, den heilige Nadvere. avonturier, Eventyrer (en; —e). avontuur, Eventyr (et; avontuurlijk, eventyrlig. azen op, vaere forhippet paa. azuur, Azur (en; —). azijn, Eddike (en; —). baard, skaeg (et; — ). baardeloos, skaeglös. baars, Aborre (en; —r). baas, Mester (en; —e). baat \ £?rdel (en; —). I Hjelp (en; —). bevallen, (behagen), behage. „ (in de kraam komen), blive forlöst. bevallig, behagelig, yndig. bevalling, Forlösning (en; -er). bevel, Befaling (en;—er) bevelen, befale. beven, baeve. bever, Baever (en; —e). bevestigend, bekraeftende. bevestiging, Bekraeftelse (en; —r). naar bevind van zaken, efter hvad Omstaendig- hederne kraever. beving, Skaelving (en; -er). bevoegd, beföjet. bevoegdheid, Ret (en;—) bevolking, Befolkning. en; —er). bevoorrecht, privilegeret. bevorderen, befordre. bevordering, Befordring (en; —er). bevorderlijk, befordrende. bevredigen, tilfredsstille. bevreesd, bange. bevriend, venskabelig. bevriezen, fryse. bevroren, frossen. bevrijden, befrie. bewaarschool, Börneskole (en; —r). bewaarheid, bekraeftet. bewaken, vaage over. bewandelen, betraede. bewaren, bevare. bewaring. Bevaring (en; -er). . beweegreden, Bevaeg- grund (en; —e). beweenen, begraede. bewegen, bevaege. beweging, Bevaegelse (en; —r). bewering, Paastand (en; —e). bewilliging, Samtykke (et; -). bewimpelen, besmykke. bewind, Regering (en; —er). bewolkt, bedaekket med Skyer. bewonderen, beundre. bewondering, Beundring (en; —er). bewonen, bebo. bewoner, Beboer (en;—e) bewoonbaar, beboelig. bewusteloos, bevidstlös. bewustzijn, Bevidsthed (en; -). bewijs, Bevis (et; —er). bewijzen, bevise. bezem, Kost (et; —e). bezig, beskaeftigt. t bezigen, bruge. ; bezigheid, Beskaeftigelse (en; —r). I bezinksel, Bundfald (et; -)• bezinning, Besindelse (en; —r). • bezit, Besiddelse (en;—r) (druk) bezocht, meget besögt. I bezoek, Besög (et; —). bezoeken, besöge. I bezoeking, Hjemsögelse. (en; —r). I bezoldigd, besoldet. bezoldiging, Besoldning (en; —er). I bezuiniging, Besparelse (en; —er). !' bezwaarlijk, besvaerlig. ; bezweet zijn, vaere sved. : bezwijken, bukke under. I bezwijming, Besvimelse (en; —r). bibberen, baeve. bibliotheek, Bibliotek (et; -er). bidden, bede. \ biecht, Skriftemaal (et). biechten, skrifte. bieden, byde. bier, ÖI (et; —). : bierhuis, ölhus (et; —e). biljarten, spille Billard. biljartbal, Billardkugle (en; —r). billijk, redelig. billijkheid, Redelighed (en). bindgaren, Seilgarn (et; -)• binnenkoorts, langsom taerende Feber (en; — -e). binnenkort, om kort Tid. binnenland, Indland (et; -e). binnensmond praten, mum le i Skaegget. binnenstijds, for tidligt. biographie, Levnetsbeskrivelse (en; —r). bit (van een paard), Bidsel (et; —sier). bitter ,bitter. bittertje, Bitter (en;—e). blaam, Dadel (en; —e). blaar, Blaere (en; —r). blaas, Blaere (en; —r). blad, Blad, (et; —e). blaffen, gö. in blanco, i blanko. blanketsel, Sminke (en; -r). blaten, braege. blauw, blaa. blazen, blaese. bleek, bleg. bleekveld, Blegeng (en;' -e). (het) blik, Blik (et;—), (de) blik, Blik (et;—ke). bliksem, Lyn (et; —). blind, blind. (het) blind, Luge (en; — r). blinken, glindse, glimre. bloed, Blod (et; —). bloeden, blode. bloeiend, blomstrende. bloem, Blomst (en; —er) bloemist, Blomstergartner (en; —e). bloesem, Blomst (en; — er). bloesemknop, Blomsterknop (en; -—per). blok, Blok (en; —ke). blom, (van meel), Mei et; -). blond, blond. bloode, bly. bloot, nögen. blos, Rödme (en; —e). blozen, rödme. blij, glad, fro. blijmoedig, munter. blijk, Bevis (et; —er). blijken, vise sig. blijven, blive. bochel, Pukkel (en; —kler). bocht, Bugt (en; —er). bod, Bud (et; —). bode, Bud (et; —). bodem, Bund (en; —e). boeffante, uldent Halstör- klaede (et; —r). boeiend, faengslende. boek, Bog (en; Boger). boekhouder, Bogholder (en; —e). boekverkooper, Boghand- ler (en; —e). boekweit, Boghvede (en; -)• boekwinkel, Boghandel (en; — r). boender, Skurebörste (en; —r). boer, Bonde (en; Bönder) boer, in 't kaartspel, Knegt (en; —r). boerderij, Bondegard (en; —e). boerin, Bondekone (en; -r). boete (geldboete) Pengebode (en; —böder). boetpredicatie, Bodspraediken (en; —er). boezelaar, Förklaede (et; -r). boezem, Barm (en; —e). Bryst (et; —er). bok (mannetjes geit), Gede Buk (en; —ke). bok (koetsiersplaats), Kuskesaede (et; —r). op den bok, paa Bukken. lokaal, Pokal (en; —er).li wkking, röget Si ld (en; -)■ i >onbon, Bonbon. bondgenoot, Allieret (en; —rede). ( londig, fyndig. wnt (van kleur), broget. het) bont, Pelsvaerk (et; l -)• ' wntwinkel, Pelshandel / (en; —er). loodschap, ./Erende (et; l -r). mog, Bue (en; —r). i loom, Trae (et; —er). ioomgaard, Frugthave i (en; —r). 'womkweekerij, Plantes- i kole (en; —r). i jpomwol, Bomuld (en; i -)• joon, Bönne (en; —r). i ioor, Bor (et; —). i 'aan) boord, om Bord. boordevol, fuld indtil Randen. boordje, Halskrave (en; -r). boos (op iemand), vred paa en). boot, Baad (en; —e). bord, Tallerken (en;—er). bordes, Trappe (en; —r). borduren, brodere. borduurwerk, Broderi (et). borg blijven voor, gaa i Borgen for en / give paa borgen, borge) ^or8- i tage paa \ Borg. borreltje, Snaps (en;—e) borst, Bryst (et; —er). borstbeeld, Brystbilled (et; —er). borstkwaal, Brystsyge (en; —r). borstel (van een varken), Börste (en; —r). borstel, (schuier), Börste (en; —r). bos, Knippe (et; —r). bosch, Skov (en; —e). boschduif, Skovdue (en; -r). bot (niet scherp), stump. bot (een visch), Flynder (en; —dre). boter, Smör (et; —). boterham, Smörrebröd (et; -). botsing, Knaek (et; —). bottelen, fylde paa Flasker. bougie, vokslys (et; —). bouwen, bygge. bouwkundige, Bygmester (en; —stre). bouwvallig, brystfaeldig. bouwvalligheid, Brystfael- dighed (en; —er). boven, oven. bovendien, desuden. bovenleer, Overlaeder (et; -)• bovenmate, overmaade. bovenst, (den, det) overste. braadpan, Stegepande (en; —r). braaf, brav, gaev. braafheid, Gaevhed. braakmiddel, Braakmiddel (et; —midler). braam, Brombaer (et;—). brak (ziltig), brak. brand, lldsvaade (en; — r). brand! Brand! br andassurantie-maat schappij, Branforsikringsselskab (et; -er). branden, braende. . BrandevinsI brander (en) brander, < (bij de marine) / brandskip (et; [ e-). branderij, Branderi (et; -er). brandewijn, Braendevin (en; —). brandhout, Brande (et; -). ï brandspuit, Brandspröte (en; —r). brandstof, Braendsel (et; -): braveeren, trodse. breed, bred. breedte, Brede (en; —r). breedvoerig, vidtlöftig. breekbaar, skor, skröbelig breien, strikke. brein, Hjerne (en; —r). breinaald, Strikkepind (en; —e). breken, brakke, bryde. bremzout, meget salt. brengen, bringe. bretels, Seler. breuk, Brok (et; —). breukband, Brokbaand (et; —). brief, Brev, (et; —e). briefport, Porto (en; —). briefstijl, Brevstil (en;—). briefwisseling, Breweks- ling (en; —er). brievenbesteller, Postbud (et; —). brievenbus, Brevkasse (en; —r). ■ brik, Brig (en; — ger). bril, Brille (en; —r). broeder, Broder (en; Brö- dre). broederlijk, broderlig. i broederschap, Broders- kab (et; —er). broek, Benklaeder (mrv.) brokkelen, brsekke. bron, Brönd (en; —e). bronwater, Bröndvand (et; —e). brons, Bronze (et). brood, Bröd (et). broodbakker, Brödbager (en; —). broodsgebsek, Brödlös- hed (en). broos, skör, skröbelig. brouwen, rive paa r'et. brouwen, brygge. brouwer, Bryggér' (en; —e). brug, Bro (en; —er). bruggeld, Bropenge . (mvr.) bruid, Brud (en; —e). bruidegom, Brudgom (en; —me). bruidsuiker, Konfekt. bruikbaar, brugbar. bruiloft, Bryllup (et; —er). bruin, brun. brij, Vaelling (en; —er). budget, Budget (et). buffet, Buffet (en; —er). buffetjuffrouw, Buffetjomfru. bui, Byge (en; —r). (eene) buiging, et Buk, et Kniks. buiig, bygeagtig. buik, Mave (en; —r).; (van dieren) Bug (en; -e). buikspreker, Bugtaler (en; —e). buitenlandsch, uden- landsk. buitenplaats, Landsted (et; —aeder). buitenslands, i Udlandet. buitensporig, udskejende. buks, Bösse (en; —r), Gevaar (et; —er). bult, Pukkel (en; —kier). bultenaar, Pukkeldrager (en; —e). bunzing, Ilder (en; —e). bureaulist, Skriver (en; —e). bureau, Skrivestue (en; -r). burgemeester, Borgemes- ter (en; —e). burger, Borger (en; —e). burger-oorlog, Borger- krig (en; —e). burgerstand, Borgerstand (en; —). bus, Bösse (en; —r). buskruit, Krudt (et; —). buurman, Nabo (en; —er). das (een dier), Graevling (en; —er). dashond, Graevlingshund (en; —e). dat, at. dateeren, datere. datum, Datum (en; —er). dauw, Dug (en; —). dauwdroppel, Dugdraabe (en; —r). daverend, bedövende. debiet, Afsaetning (en; — er). debitant, Saelger (en;—e) debiteur, Skyldner (en; -e). decatiseeren, dekatere. December, December (en; -)• decideeren, beslutte. decisie, Beslutning (en; -er). (het) decoratief, Dekora- tion (en; —er). decoreeren, dekorere. deeg, Deig (en; —). deel, Del (en; —e). deelachtig, delagtig. deelneming, Deltagelse (en; -). deels, dels. deerlijk, ynkelig. deernis, Medlidenhed (en; -)• deesem, Surdeig (en; —). defect, defekt. (het) defect, Defekt (en; —er). deftig, stadselig. degelijk, dygtig. degen, Kaarde (en; —r). degenstok, Kaardestok (en; —ke). degradeeren, degradere. dejeuner, Frokost (en; —). dejeuneeren, spise Frokost. dek, Daekke (et; —r); op schepen, Daek (et; —). dekmantel, Paaskud (et; -)• (bedden) deken, Taeppe (et; -r). dekken, daekke; tafel dekken, daekke Bordet. deksel, Laag (et; —). delfstof, Mineral (et; — ier.) (het) delf stoffenrijk, Mi- neralrige (et). delibereeren, raadslaa. delicieus, delikat, fin. democraat, Demokrat (en; —er). democratie, Demokratie (et; -). denkbaar, taenkelig. denkbeeld, Ide (en; —er). denkbeeldig, indbildt. denkelijk, formodentlig. denken, taenke. dennenhout, Fyrretrae (et; -)■ deponeeren, deponere. derailleeren, löbe af Spore! derde, tredje. derdhalf, halvtredje. dergelijk, saadan. derhalve, derfor. dermate, i den Grad. dertien, tretten. dertig, tredive. derwijze, saaiedes. deserteeren, desertere. deserteur, Desertör (en; -er). deskundig, sagkyndig. desnoods, i Nödsfald. despotiek, despotisk. despotisme, Despotisme (en). dessert, Dessert (en; -er). destijds, paa den Tid. deugd, Dyd (en; —er). deugdzaam, dydig. deugen, du. deugniet, Dögenigt (en; —er). deuk, Stöd (et; —). deur, Dör (en; —e). devies, Devise (en; —r). diamant, Diamant (en; -er). diamantslijper, Diamant- sliber (en; —e). diarrhee, Diarré (en). dicht, taet. dichtbij, tast ved. (een) dichter, Digter (en; -e). dichterlijk, digterisk. dichtkunst, Digtekunst (en). dicteeren, diktere. dieet, Diaet (en). dief, Tyv (en; —e). diefachtig, tyvagtig. diefstal, Tyveri (et; — er). dienaangaande, hvad det angaaer. dienaarll^'^'-tl ( Betjent (en; -e). dienares, Tjenerinde (en;v -r). diender, Politiebetjent (en; —e). dienen, tjene. dienst, Tjeneste (en; —r). dienstig voor, tjenende til. diep, dyb. dieote I Dybde (en; "r)aieptejDyhhed (en;_er) diepzinnig, dybsindig. (een) dier, Dyr (et; —). dierbaar,' dyrebar. Dierenriem, Dyrekreds (en). - (het) dierenrijk, Dyrerige (et). diergaarde, dyrehave (en; —r). dievegge, Tyvekvinde (en; —r). dieverij, Tyveri (et; —er) dik, tyk. dikte, Tykhed (en; —). dikwijls, tit, ofte. diligence, Postvogn (en; —e). ding, Ting (en; —). Dinsdag, Tirsdag (en; -e). diplomaat, Diplomat (en; -e). diplomatie, Diplomati (et). diplomatiek, diplomatisk. disconteeren, diskontere. disconto, Diskonto (en). disreet, diskret. dispuut, Strid (en; —). distel, Tidsel (en;—sier). distilleerder, Destillerer —(en; —e). distilleeren, destillere. dito, dito. dividend, Dividend (èt; -)■ dobbelaar, Spiller (en; -e). dobbelarij, Taerningspil (et). dobbelen, sp'ille med Taer- ninger. dobbelhuis, Spillehus (et; -e). dobbelspel, Taerningspil (et). dobbelsteen, Taerning (en, —er). doceer en, laere. docent, Docent (en;—er). doch, dog. dochter, Datter (en, Dötre). doctor (Doktor (en; -e). } Laege (en; —r). doctoraat, Doktorvaerdig- hed (en). document, Dokument (en; -er). doedelzak, Saekkepibe (en; —r). doel, Maal (et; —) . doelloos, hensigtslös. doelmatig, hensigtsmaes- sig. doen, göre. doenlijk, muligt. dof (van geluid), daempet. „ (anders), mörk. (een) doffer, Durik (en; —ker). (een) dog, Dogge (en; -r) . dokter, Laege (en; —r). dol, rasende. 1 inboorling, Indfödt, (en; —e). inborst, Karakter, Natur, naturlig Egenskab. inbraak, Indbrud (et;—). inbreuk op, Indgrep i. incasseeren, indkassere. incasseering, Indkassering (en; —er). indachtig, huskende paa. inderdaad, virkelig. indien, hvis. indien ook, om end, om endog, om ogsaa, om endogsaa. indigo, Indigo (et; —). indoopen, dyppe, blöde, fugte. indringend, indsmigrende indtagende. indringer, Industridriven- de (en; —r). Naerings- drivende (en; —r). indrogen, törre, udtörre, traekke ind. indruk, Indtryk (et; —); Praeg (et; —). ineens, paa engang. inenten, pode, indpode. inenting, Podning, Ind- podning (en; —er). infaam, skaendig, skam- melig, aerelös. infanterie, Fodfolk (et; ingebeeld, indbildt, ind- . bildsk, stolt. ingenieur, Ingeniör (en ingenomen met, indtaget i. ingeschapen, medfödt. ingeval, i Fald. ingeving, Indskydelsn (en; — r)., ingevolge, i Fölge af, föl- gelig. ingewanden, Indvolde, Indmad. ingeworteld, rodfaestet. ingewijden, indviede. ingezetene, Indvaaner (en; —e). inhalen, indhente. inhalig, karrig. inheemsch, hjemlig. inhoudsregister, Ind- holdsf ortegnelse (en; —r). inhuldiging, Indvielse (en; —r). inhullen, indhylle. inkomen, Indtaegt (en; -er). inkomende rechten, Told (paa indgaaede Vare). inkomsten, Indtaegter. inkt, Blaak (et; —). inktkoker, Blaekhus (et; -e). inlander, Indfödt (en; —1 -e>- inlandsch, indfödt, inden- landsk. zich inlaten, give sig i Faerd med. inleiding, Indförelse (en; —r). Indledning (en; -er). inlichtingen, Oplysninger (om). inlijving, Indlemmelse (en). inmiddels, imidlertid, medens dette skede. innemend, kön, nydelig. innig, inderlig. inoogsten. höste, indhöste, plukke. inprenten aan, indskaerpe. inruimen, indrömme. inschenken, gyde, skaenke. inschepen, indskibe. inschikkelijk, lemfaeldig, overbaerende. inschrijving, Indskrift. (en; —er). Indrullering (en; —er). insekt, Insekt (et; —er). insektenkunde, Insekt- laere (en). insgelijks, ligeledes, paa samme Maade. inslapen, at falde i Sövn. inslikken, sluge, synke. inslokken, sluge. insluipen, liste. inslurpen, slurke ned. insmeren, smöre. insnijden, ridse. insolvent, insolvent. insolventie, Uformuenhed at betale. inspecteur, Inspektör (en; -er). inspuiting, Indspröjtmng (en; —er). instituut, Stiftelse (en; — r). Institut (et; —er). inteekenaar, Subskribent (en; —er). inteekenen op, abonnere paa. inteekening, Subskription (en; —er). integendeel, tvaertimod. interest, Gavn, Fordel, Interesse. intiem, inderlig, fortrolig. intocht, Indgang, Indtog. intrigeeren, opspinde Ka- baler, intrigere. intijds, i rette Tid. inventaris, Inventarliste (en; —r). invloed, Indflydelse (en). invoerrecht, Told (paaindgaaede Vare). inwerking, Indvirkning (en; —er). inwoner, Indvaaner (en; —e). Indbygger (en; —e). inwijden, indvie, indsastte. inzage nemen van, tage, Syn paa. inzamelen, indsamle, samle. inzonderheid, isaer. ivoor, Elfenben (et;, —). ja, ja, jo. jaar, Aar (et; —): jaarlijks(ch), aarlig. de jacht, Jagt (en; —). het jacht, Jagt (en;—er). jachtsneeuw, Snefog (et; jagen, jage. jager, Jaeger (en; —e).. jaloersch, skinsyg. jaloerschheid, Skinsyge, Misundelse. jaloezieën, Vinduesjalou- sier. 't is jammer, det er Skade for. hoe jammer! hvad Skade! jammeren, jamre, klage. jan, Johan, Hans. jan (windzak), Vindma- ger (en; —e). Jan (koffiehuisknecht), I Tjener (en; —e). Opvarter (en; —e).'1 V januari, Januar. \ japon, Kjole (en; —r). jarig zijn, fejre sin Födselsdag. jas, Frake (en; —r). jegens, imod. jenever, Genever, (en;—) jeugd, Ungdom (en; —); (figuurlijk:) unge Mennesker. jeugdig, ung, ungdom- melig \jeuk, Klöe (en ;—). jeuken, klö. jicht, Podagra. Gigt. jodenlijm, Asfalt (en;—). jodin, Jödinde (en; —r). johannisworm, Sankthansorm (en; —e). jolig, lystig, munter, glad. jong, ung. jongeling, Yngling (en; —er). jongen, Dreng (en; —e). jonggezel, ungt Menneske (et; —r). jood, Jöde (en; —r). joodsch, jödisk. jubilaris, Jubelar (en; -e). juffrouw, (gehuwd), Frue. juffrouw (ongehuwd), Jomfru (en; —er); kanon, Kanon (en; —er). kans, (goede), Lykke (en; -)• kansel, Praekestol (en; -e). kanselarij, Kancellie (et; -r). kansspel, Lykkespil (et; —). kant (rand, zoom) Side (en; —r); (als koopwaar) Knipling (en; -er). kantoor, Kontor (et;—er) kantoorbediende, Kantorbet jent. kap, Kappe (en; —r). kapel (kerk), Kapel (et; Ier); (vlinder) Sommerfugl (en; —e). kapelaan, Kapellan (en; -er). kaper (op zee), Söröver. (en; —er); (kleedingstuk) Haette. kapitaal, Kapital (en; — er). kapitein, Kaptajn (en; — er). kapot, brukken itu. kapper, Frisör (en;—er). kar, Karre (en; —r). karakter, Karakter (en; -er). karbonade, Karbonade (en; —r). kardinaal, Kardinal (en; -er). karig, karrig, gridsk. karnemelk, Kaernemaelk. karnen, kaerne. karper, Karpe (en; —r). karpet, Taeppe (et; —r). kartets, Kartaeske (en; — r). karton, Pap (et). kartonneeren, indbinde i Pap. karwats, Krasbask (en; —er), Pisk (en; —e). kas, Kasse, Penge. kassierskantoor, Kasse- rerkontor, Vekselbank (en; —er). kast, Skab (et; —e). kastelein, Gaestgiver (en; /—), Vaert (en; —e). kastrol, Kasserol (en; — Ier). Kopperpande (en; r). kastijden, revse, tugte. kat, (hun) Kat (en; —te) kater, (han)* Kat (en;* — te). katje, Killing (en; —er). Katholiek, Katolik (en; —ker). katholiek, katolsk. katoen, Bomuld (en). kauwen, tygge.