Meuienhoff's Kleine Boeken ff 0»! AIS EEN VELDBLOEI ■ ROMAN DOOR M, C. KOOY-VAN ZEGGELE MEUUEINHOFP'S KLEINE BOEKEN VAM GROOTE SCHRIJVERS ■» 1IM1I UITGEGEVEN DOOP J.M.MEULEMHÖFF TC AMSTERDAM III HET JAAR MXMXX LOEM DOOR II OU VAM ZEGGELEN UITGEGEVEN DOOR J.M.MEULEWHOFF TE AMSTERDAM AAM MET DAMRAK 88 □ GEDRUKT DOOR DE DOEK- □ COURANT- EN STEENDRUKKERIJ □ G. J. THIEME, NIJMEGEN O I. Telkensalshetwinkelbelletjeging,schrok Riekje op. Toch wist ze wel dat het de post nog niet kon zijn, die kwam pas om negen uur. Als er eens 'n brief voor d'r kwam! Ze moest zorgen dat ze in den winkel was en hem zelf aannemen, dan merkte niemand iets; later zou ze wel alles vertellen... dan moest *t. Ze kreeg 'n rillirig als ze er aan dacht dat er een brief zou kunnen zijn... als 't lukte dan moest ze natuurlijk daad'lijk op reis. Jé, wat zouden ze allemaal opkijken ! Ze hoorde Dien al smalen: naar Den Haag?!" en Dolf die meedeed, maar Pa.. ja, dat was 't erge, die zou er weet van hebben, die goeie Pa, die lieve Vader van *r.. J Daar ging de bel weer! Haar vingerhoed wipte op tafel; 't witte naaiwerk kreukte er naast en ze stond half.. „Wat heb jij toch vanavond?" vroeg Moe boven 'r bril Riekje aankijkend. „Pa is er toch!" Dien even van 'r boek weg dat ze verslond, tilde 'r blonde kroeshoofd op. „Moet er iemand komen dat je zoo gedienstig bent?" „Wie zou 'r komen?" vroeg Riekje haastig terug, 't Was de post weer niet geweest. Jammer, dat ze iets had laten merken. Dom toch! Moe en Dien wisten allebei wel dat ze niet zoo dol was op „in den winkel helpen" en als ze nu deed of ze telkens naar die bel wou loopen, begrepen ze immers dat er wat achter stak! Maar dat wisten ze toch niet. Dien dacht natuurlijk weer aan jongens. Jongens en boeken, daar draaide alles om bij Dien. Ze meende Evert met „moet er iemand komen?" dat wist ze wel. Nu laat ze denken!... Riekje had haar naaiwerk weer opgenomen, flapte haar vingerhoed weer aan haar vinger. Ze was bijna klaar met haar taak, twaalf zakdoeken zoomen voor Mien's uitzet. „Zal ik de chocola vast koken?" vroeg ze aan Moe. Mien dronk die graag dadelijk als ze thuis kwam van de normaalles.'t Was altijd een gure tocht in de tram, heel van de normaal naar huis en Mien was altijd zoo dankbaar voor 'n kleine attentie. Ja, als die hier bleef dan zou ze er niet aan gedacht hebben op de advertentie te schrijven; maar nu Mien toch ging, 'r liefste zuster! Wat konden ze altijd goed met elkaar opschieten al van kind af aan, 't was altijd zoo geweest. Jaloersch ?... nee, nooit op Mien, op Mien was ze nooit jaloersch geweest, dat die had mogen leeren, bij 't onderwijs kwam en nu naar Indië ging, neen hoor, dat niet!.,, maar wel 'n beetje op Dien, ja dat was ze wel, maar dat die nu ook van alles ging leeren! Stak daar nu een onderwijzeres in? 't Had er niets van, altijd met jongens en 'r hoofd vol gekheid. 'tKind was pas zestien, wat moest 't later worden? Dat Pa en Moe dat kind zóo konden bederven... alles mocht ze... letterlijk alles. Daar had zij, Riekje, vroeger eens om moeten komen, 's avonds boodschappen verzinnen voor de straat! „Dat doet geen fatsoenlijk meisje," zou Moe gezegd hebben en Vader? „wie de straat op is blijft daar maar!" Ze herinnerde 't zich nog goed van dien keer, toen ze zoo graag eens naar buiten I wou, omdat 't haar 200 leuk toescheen, in de stad te loopen als de lichten aan waren. „Hè!" schrok ze. De bel was alweer gegaan en meteen dreunde de glazen met witte gordijntjes bekleede deur tusschen winkel en kamer open. 't Waren Dolf en Evert. Evert die tegenwoordig telkens mee kwam als Dolf van zijn werk terug keerde. De kamer was opeens vol rumoer. Dien kletste 'r boek dicht. Dolf schoof met veel geraas stoelen aan voor z'n vriend en hem zelf. „G'n avond, g'n avond allemaal. Riek hè je nog thee? Slappelorum hoor!" „Evert ook?" vroeg Riekje. Ja Evert wilde ook graag. Hij zat als altijd netjes op z'n stoel, 't type van 'n klerkje naast Dolf, die in z'n werkpak van de timmermanswerkplaats kwam en z'n manieren niet zoo zwaar woog. Weer ging de deur open. Vader met de krant. Riekje's hart bonsde... de post was er dus geweest... geen brief voor haar ? Ze hield even 't witte theepotje onbewegelijk met de tuit naar boven. „Daar," zei Pa, de krant op tafel gooiend, „de courant! Ik kom dadelijk, evensluiten." Er was dus niets, niets dan de krant, 'n Rust zeeg in haar neer, ook 'n kilte dat ze nu zeker wist... niets vanavond! Fluks schonk ze nu de thee in voor de jongens, keek eens naar de chocola voor Mien en zei toen...: „Ik zal Pa even helpen met sluiten Moe knikte, draaide de boven de tafel hangende petroleumlamp wat op. Dolf had de krant uitgevouwen, las Moe en Evert voor. ,,'t Is me wat, daar hebben de socialen al weer 'n relletje gehad!" „In Amsterdam zeker?" vroeg Evert. En Dien, de kans schoon ziende, nu Riekje even weg was, stond op en ging de gangdeur uit; even daarna kwam ze terug met n rood vilten hoedje op haar hoofd, haar mantel half aan. „Waar moet jij heen ?" vroeg Moe. „Effe maar, ik kom nog rood garen te kort, strakjes is de winkel dicht van juffrouw Bunker..." Moe wilde niet weigeren, maar toch... „Gauw terug, hoor!" „Ta-a, dalek!" Toen was 7.e> H*> nann in die naast den winkel naar straat toe liep. Dolf lachte: „Die is ook altijd op 't pad." „Och," kwam Moe, „laat 'r maar, ze is maar eens jong/' „Is ze weer weg?" vroeg Pa, die het sluiten maar aan Riekje en Mien, die juist thuisgekomen waren, overliet. Hij schudde 't grijze hoofd van knappen ouden man... „'t is toch wat!" en dan tot z'n vrouw „ik zeg je, Moe..." „ „Och," zei Moe, „jij altijd met je „Moe , je bederft 't kind nog meer dan ik. Ik heb 'r al zoo dikwijls gezegd niet op de straat 's avonds, maar wat doet 't kind, ze gaat 't jou vragen en dan weet ze wel, Pa geeft toe!" > „Heb je ooit!?" zei Pa en keek met z n lachende blauwe oogen Riekje en Mina aan, die nu ook binnen waren. „Wat zeggen ze van je, Vader?" vroeg Mien met 'r vroolijke stem. „Moe zegt dat ik Dien bederf..." „Nou en of U! — maar 't is toch waar Pa,'" zei Mien ernstiger en haar stoel schikkend naast de jongens, „U moest 't niet toegeven. Jakkes, Dien loopt altijd met dat kind van Van Dorp en dat is 'n jongensgek!" „Zeg dan gewoon: je gaat niet uit na acht of negen uur," kwam Dolf een beetje bazig van achter zijn krant. , Ja, je doet wat," zei Moe, „je hebt mooi praten!" Riekje had de chocola voor Mien ingeschonken en zette den kop op tafel voor haar neer. Zoo ging 't altijd. Ze moest er om lachen. Iedereen had altijd den mond vol over Dien, Pa en Moe gaven elkaar de schuld, maar niemand durfde tegen Dien op per slot van rekening. 't Was nu weer gezellig, dacht ze. Pa weer binnen en Mien thuis. Ze schikte nu ook bij onder 't schuin langs de tafel neerspreidende lamplicht en nam 't naaiwerk weer op. 't Was eigenlijk een rust, een opluchting, dat die brief niet gekomen was, die brief waarop ze gewacht had van het oogenblik af waarop ze op de advertentie geschreven had! Misschien ging ze nu niet weg, bleef ze thuis, zorgende voor allemaal... net zooals vroeger... net als vroeger... dat was misschien haar plicht. In kleine daden, had Dominee Wolters laatst gezegd, lag dikwijls de groote plicht. De anderen hadden ook allemaal wat geleerd, Kootje ook* die al getrouwd was, maar zij niet. *n Toeval natuurlijk, 't was geen opzet, 't kwam door haar veel ziek zijn als kind; ze was voor 't huishouden gebleven. Ze konden er niets aan doen Pa en Moe, maar toch, waarom hadden ze haar later niet voor iets laten leeren? Ze keek op en voelde 'n blos naar haar hoofd gaan. Evert zat haar aan te kijken. Hè, waarom deed hij dat toch en waarom kwam hij toch avond aan avond? Zoo'n vriend was hij niet van Dolf. Ze voelde wel 't was om haar, 'n stillen aanbidder zooals Dien zei, maar ze moest niets van dien stillen, bleeken jongen hebben. Toch, een beetje gevleid was ze er wel door. Ze wist wel dat ze er soms goed uit kon zien met haar krullend bruin haar en hare donkere grijze oogen, maar ze moest 'n kleur hebben. Soms was ze erg bleek. Dat kwam van 't vele thuis zitten! Kijk die Mien er toch eens frisch uitzien; die had altijd 'n kleur, soms wel wat erg; dat was niet mooi, maar haar oogen, precies die van Pa, waren zoo „rechtuit" en vroolijk. Och wat zou 't stil zijn als ze eens in Indië was. Hoor 'r nu weer eens lachen. Ze had Evert weer te pakken; dien nam ze altijd in't ootje. Later op 'r kamertje stond ze nog even voor het raam te kijken boven aan straat. De lantaarn op 't kerkpleintje brandde en in de huizen aan den overkant scheen vaag wat licht door de lichte gordijnen. Nu ze tuurde zag ze de diepe nissen van den hoogen kerkmuur. Geheimzinnig en groot. Ze hield zoo van die kerk, haar kerk, dacht ze altijd, met haar zwarenhoogen toren, waarvan de trillende, sterke tonen ieder kwartier over het stadje neervielen, 's Avonds keek ze altijd, even voor ze ging slapen, naar dit stille stukje markt en kerkmuur. O, ze was toch eigenlijk blij dat de brief niet gekomen was, dat het alles misschien maar een droom was geweest en ze niet weg ging, niet uit haar stadje niet van Pa en Moe weg. „Wat God doet, dat is wel gedaan Hoe kwam ze nu opeens aan die woorden? Werden ze haar gezegd? Ze had dat dikwijls zoo. Kom, nu ging ze slapen ... Maar 's morgens toen ze beneden kwam lag daar een witte enveloppe voor haar op tafel. In een groote Engelsche hand stond er: ,/k Houd zoo van kinderen," zei Riekje. Pa vroeg om den brief eens in te kijken, en Riekje haalde hem, verfrommeld als hij was door 't haastige opbergen, uit haar zak en met een stille verwachting op 'r ernstig gezicht wachtte ze af wat Pa doen zou, wat hij zeggen zou. Maar hij zei niets, vouwde 't papier op, stak het weer netjes in de enveloppe en reikte het aan Moeder over. „En waarom wou je nou eigenlijk weg?" vroeg ie met meer kalmte dan Riekje verwacht had. „Heb je 't hier niet goed?" Riekje voelde weer de kleur naar 'r wangen gaan. „Gunst ja Pa, ik heb 't goed, hier, dat is 't niet, maar ik wou ook wel 'ns wat verdienen, ik wou er ook wel 'ns uit... ik heb niks geleerd, ja ik weet wel dat is uw schuld niet, 't komt omdat ik vroeger ziek ben geweest, maar nou ben ik toch gezond en... dat kent u toch wel begrijpen, nou wil ik ook wel 'ns..." „'t Wordt 'r hier te stil bij Vader en Moeder alleen, als Mien en Dien 'es weg zijn...", kwam Moe snibbig. Riekje stond op, de tranen in 'r oogen. „Nee, dat is 't niet, dat is 't niet, Moe, da's leclijk dat u dat zegt, dat weet Pa ook wel dat 't daarom niet is!... maar^k wou zoo araaa ns net als de anderen Zewouooknszelfstandigzijn, sprong Mien haar bij. „Nou, dat begrijp ik best Moe,daarheeftzetocheigenlijkgeli)kaan. Riekje keek in spanning naar Vader en Moeder! Die goeie Mien, die r hielp! Zie ie wel - Mien begreep. Ze had nu spijt dat ze Mien niets gezegd had, heelemaal niets van haar plan, dat al een week broeide.. O,benjijookintcomplot? vroegMoe. „Nee, heelemaal niet," zei Mien en keek Riekje even aan, ,,'k wist niets..." Neen, ze wist niets, begon Riekje. „Ik wou aan niemand iets zeggen, 'k Zag er toch al zoo tegen op! Denk u dan dat ik t zoo prettig vind om van huis te gaan, nee hoor, maar" - hé, ze voelde al meer moed nu Mien haar gesteund had — „ik voelde dat ik ook eens wat moest gaan uitvoeren, 't Kwam ineens over me toen ik de de advertentie las over het ziekelijke jongetje... en-ne u moet toch ook bedenken dat ik later toch heelemaal niets heb... ik meen heel later, als u er eens niet meer is... Ja, daar heeft ze gelijk aan, vondMien. ttPa en Moe, 't is waar, daar moet u ook 'ns aan denken. Wij hebben allemaal wat geleerd. Riek niet. Ik vind 't verstandig en nou moet u ook verstandig zijn en er u niet tegen verzetten... kom!'' Die Mien had toch zoo'n aardigentoon! Zij niet. Ze kon nooit de woorden vinden, tenminste hier thuis niet. Soms eens 'n enkelen keer als ze met Pa alleen was, maar wanneer gebeurde dat? Ze beefde er van, bleef Vader en Moeder door 'r tranenmist aanzien... Eindelijk zei Pa: „Tja, daar is niet veel aan te doen. We kunnen 'r niet thuis houden en... ne ze heeft nu eenmaal op die advertentie geschreven, de menschen vragen 'r te komen, nu moet ze ook gaan." „Nou,Riek,datvindjetochzekergoed?" vroeg Mina. Ze stond op en kwam naar haar toe. „Kom, malle meid, zeg 'ns wat!" en zachter tegen haar aan. ,,'t Is toch ook opeens 'n heel ding voor ons allemaal zoo maar pardoes te hooren dat je weg wil!" De lieve stem van Mina deed bij Riekje de maat volloopen. Ze snikte 't uit. „Kom, kom," zei Mien, 'r tegen zich aandrukkend, maar Riekje richtte 'r hoofd op. „Heusch, Pa en Moe, niet omdat ik 't hier niet goed heb, of dat ik niet van u allemaal houd, maar... ik moet er eens uit, ik voel zoo dat ik niet leerde zooals de anderen, dat ik niets ken dan 'n beetje huishouden ... 't is niet omu, niet om u of iemand hier in huis../' Ze had 't met een heesche stem gezegd en stond bij Vaders stoel voor ze het wist. Onder 't spreken pakte ze zijn hand en ze had 'n drukje terug gevoeld. „Gauw effe m'n oogen wasschen," zei ze, en stormde de kamer uit om boven op haar eigen kamertje wat tot bedaren te komen. * * * In fijne najaarstinten rees het Haagsche Bosch achter de wijde hertenkamp voor haar blik op, toen ze van het station Staatsspoor dien Maandag aankwam. Ze moest naar de Javastraat. Heel goed wist zij dien weg niet, maar ze had thuis nog eens geïnformeerd bij Juffrouw Schrap, die tegenover haar ouderlijk huis woonde. Die had familie in Den Haag en kwam daar veel. Riekje had toen moeten vertellen waarom ze in 'r eentje zoo naar Den Haag moest.Tot haar verwondering gaf Juffrouw Schrap haar groot gelijk. „Zoo, meid, nu jij ook ns! dat is flink van je hoor. Wel ja, Mina en Dien leeren allebei voor 'r onderwijzeressen-examen en waarom zou jij ook niet de wereld 'ns in ? Ik heb 't altijd gezegd: die twee laten ze alles leeren en waarom Riekje niet, die toch ook zoo'n goed hoofd heeft en zoo'n rap meisje is? Ja, kind, 't is waar, dat hè ik gezegd, 't is niet om 't een of ander, je Pa en Moe ben beste menschen, maar ik he 't altijd gezegd tegen pietje, m'n nicht, „Riekje," zeg ik, „zit daar maar altijd thuis en daar doen ze niks voor.." Nee, 't is niet om wat te zeggen, dat wee^t je.. maar in alle geval wensch ik je alles goeds ~ denk er aan, als je van 't spoor komt loop je naar 't Bezuidenhout, daar sla je links om en zie je over de brug rechts lijn 5 staan, die neem je en je zegt aan den conducteur maar waar je heen moet. Op de Mauritska vlak bij de Javastraat stap je uit — 'n klein eindje heb je te loopen en t huis waar je heen moet zal naar mijn idee wel een van die groote heerenhuizen wezen dicht bij 't Plein 1813. Je kunt ook in 't geheel niet in de tram gaan en langs 't bosch, 2 had nep hi, het eene woord dat hij zoo goed kende: „Papa! Papa!" zoodat Riekje moest zeggen : „Even stil, Herry, even niet zoo gillen! Riï^ feadCrVan hem houden? dacht H ^ uf f °p zi>n 9ezicht onderdrukten afkeer had gezien. God, ja 't was ook verschrikkelijk zoo'n kind te hebben! Wie weet hoe dat 't leven bedierf van die twee menschen; wie weet hoe hij naar 'n zoon verlangd had. Zulke menschen als deze verlangden altijd meer naar zoons dan dochters, die bleven hun naam dragen en ais nu je eenige zoon zoo ongelukkig was! Wel vreeselijk _ maar dat arme kleine baasje. Op zijn manier hield hij van z'n vader. Ze voelde pijn in 'r hart voor 't kind en terwijl ze hem z'n dikke handjes afdroogde keek ze hem in 't volle gezichtje dat gelijk met haar gezicht was, omdat tterry op een stoel stond. Zekeek hem in de donkere oogjes. „Ben je Jufs Herry, zen?" vroeg ze, en weer voelde ze als die eerste maal hoe het was of er een stroom van liefde en teederheid uit haar ging naar dat wezent)e. „Jufs Herry zei 't kind, duidelijker, misschien omdat 't een nieuw woord was misschien omdat er door de komst van den vader een emotie gewekt was die hem vatbaar maakte voor invloeden van buiten, en opeens sloeg hij z'n armen om^Riekje£_ha s en hij zei 't nog eens „Juf s Herry. Kiekje voelde haar hart sneller kloppen. O dat arme, arme ding, wat kan ik doen m z n leven om hem wat geluk te geven. ..< Jeantje kwam binnen. Netjes r blonde haar gekamd en op zijde vast gemaakt met 'nqrooten zwarten strik. „Gaat u mee. Jut, Mama zegt dat we een kwartiertje later eten dan anders, maar Herry mag toch wel binnenkomen." Goed, goed, Riekje zou voortmaken, zich zeiven nog even wat opknappen en dan naar beneden. Ze was nieuwsgierig hoedit eerste middagmaal zou zijn met den heer des huizes aan tatel... De gasarmen aan den schoorsteenmantel en aan den muur waren ontstoken. Mevrouw hield niet van licht boven de tafel, zoodat er een vage schijn op de tafel neerqleed, op het kristal en het wit porcekin met de blauwige slagschaduwtjes op het wittetafellaken-Herryzatalsaltijdtusschen mevrouw en Riekje in, en terwijl Riekje t kind het servet om den hals bond keek ze even naar meneer over haar en zag ze hoe hij z'n moede oogen op Herry richtte. Moe waren die oogen, vond ze. Mevrouws oogen waren donker en droevig, maar de zijne waren moe. Terwijl hij zijn vrouw en zich zeiven een glas wijn inschonk, sprak hij over z'n reis en nieuw werk van 'n Franschen schilder dat hij gezien had, waarvan er ook eerdaagsch een collectie in Den Haag zou komen... Riekje kon niét bij 't gesprek blijven; ze had alle moeite voor Herry te zorgen. Ze wilde nu haar best doen dat hij netjes zou eten, anders zou hij misschien van tafel moeten. Mevrouw had haar verteld hoe Herry dikwijls maar met de juffrouw alleen at, ook als er geen gasten waren, omdat het mijnheer zoo hinderde als 't kind zoo slordig at en ze voelde dat meneer nu eens tevreden moest zijn. 't Beste was maar als hij heelemaal vergat dat Herry aan tafel zat. Zij zou 't wel probeeren. Haar kleine baasje was ie... Ze hield zacht met een warm drukje zijn handje vast dat met den lepel wou slaan, terwijl zij haar soep at. Jeantje was op 'r praatstoel. Papa moest van alles weten van school en van 'r dans- . les en 'r pianoles. O bah! die vervelende les en die vervelende meneer Sonia...! Haar vader glimlachte „altijd nog dezelfde études V Hij hield niet van muziek zooals z'n vrouw en Jeantje had dien afkeer van hem geërfd. Ze voelde zich nu beschermd door Papa, die 't ook gek vond dat ze toch les moest hebben, omdat Mama 't wou en, daardoor aangewakkerd, ging ze voort op dat thema. „Pappie, weet u, 't is heusch niet te doen, wat leer ik er nu door? nee heusch Mama niets, niets... Herry houdt nog meer van muziek dan ik." „Ja da's waar," zei Riekje warm entoen ze 't gezegd had, kreeg ze 'n kleur. Ze had zich zoo opeens in het gesprek gedrongen. Mocht ze dat wel ? Maar gelukkig 't werd goed opgenomen. „Zoo denkt u dat?" vroeg meneer. „O ja meneer, hij houdt zoo van muziek, nie waar baasje ? Herry houdt van zingen." Mevrouw sprong haar bij, heerlijk. „Ja da s waar, Juf moet aldoor met hem zingen; daar houdt ze hem middagen zoet mee en hij heeft 'n goeden smaak hoor, want Juf u hebt 'n heel lieve stem..." Riekje voelde weer 't bloed naar 'r hoofd gaan. „Ik T vroeg ze en verlegen bracht ze gauw een hapje naar Herry's mond. Heerlijk dat mevrouw dat vond die zoo muzikaal was! Ze had mevrouw nog maar een paar keer hooren piano spelen en ze wist dat dat niet gewoon was, niet zooals ze het thuis hoorde van Dien of zelfs van meneer Barsten, de muziekmeester van haar stadje... Martha kwam het dessert op tafel zetten en dat was 't sein voor haar om met Herry weg te gaan. Herry kreeg chocolaadjes en vruchten mee. Hij moest Pappie goeden dag zeggen en strompelde toen met Riekje de kamer uit... Als iederen avond zat Riekje verder boven. Eerst speelde ze nog wat met het kind en als ze hem dan naar bed had gebracht, ging ze beneden haar kopje thee halen. Dit was 't oogenblik waarop ze altijd even met mevrouw sprak, om daarna weer boven op de kamer naast haar slaapkamer en die van Herry te naaien of te lezen. Ze begreep wel dat ze nu dadelijk met haar kopje thee verdwijnen moest, en was daarom verwonderd toen mevrouw beneden in de tuinkamer tegen haar zei „nee. juf, drinkt u nu even uw kopje hier uit en gaat u zitten..." „Ja," zei meneer, „ik..ke wou u wel eens wat vragen,.. .e... is u dat opgevallen dat de kleine jongen van muziek houdt ?" Riekje vond dat hij soms erg geaffecteerd kon spreken, nu weer telkens met dat.. e.. maar ze was blij dat er haar naar gevraagd werd. „O ja, meneer, ja! hij houdt er zooveel van... 't is eigenlijk het eenige waar hij van houdt." Hij liep voor 't haardkleedje op en neer en keek naar de spitse punten van zijn schoenen. „Zoo, zoo, dat zou heel prettig zijn, weet u... Hebt u ook opgemerkt dat hij begrijpt, 'n wijsje onthoudt bijvoorbeeld?" „O ja, ja zeker meneer. Als ik zing dan slaat hij zoo met z'n hoofdje de maat en soms neuriet hij mee, laatst nog bij de piano..." „U speelt geen piano, wel?" „Neen, meneer, dat kan ik niet. 't Spijt me erg, ik heb het al aan mevrouw gezegd. „En wat zoudt u er van zeggen als u eens pianoles gingt nemen, op onze kosten natuurlijk?" Riekje keek hem verbaasd aan! Zij pianoles ! Haar groote wensch opeens vervuld! Ze sprong van 'r stoel op... „O meneer... mevrouw... zou ik ?" Meneer stond nu weer met zijn rug naar haar toe en keek in 't haardvuur. „U kunt dan uw eigen liedjes accompagneeren... ik denk dat 't goed voor Herry is als u er wat van kunt ... e... Herry kan goed met u overweg?" Riekje begreep, 't zou voor Herry zijn. Natuurlijk, maar wat kwam dat er op aan! en ze wou 't ook wel voor Herry... „Ja," zei ze, „ik geloof wel meneer, hij is soms zoo lief tegen me." „Maar u bent 't ook voor hem," zei mevrouw hartelijk, „hier is nog een kopje thee juf en denkt u er nu maar eens over na of u wilt..." Er was in mevrouws stem iets opgewek- ters. Zou er voor haar een glimp zijn dat haar man wat belangstelling ging toonen in tterry ? en had zij, Riekje, er het hare daartoe bijgedragen ? Wie weet, misschien hielp haar liefde 't kind. Ze voelde zich gelukkig opeens. Ze ging neuriënd met r kopje thee de trap op en vond in de kamer boven Martha, die zoo lang in de buurt van Herry was geweest en zich nu verdiept had in naar boek. ,,'n Mooi boek geloof ik, hè juf?" Riekje knikte. „U gaat zeker weer lekkertjes lezen?" vroeg Martha. „Nou, ook gelijk hoor!" „Ik zal 't je leenen als ik 't uit heb, is dat goed?" „Nou wat graag," zei Martha... „en, wat zeg je nou wel van onzen meneer ?" „Ik weet nog niets," zei Riekje... maar daar was 't Martha ook eigenlijk niet om te doen. Ze wou zelf vertellen. „'t Is 'n raar stuk. Goed is ie wel, zie je, daar niet van, maar hij is zoo vreemd en dat weten we wèl, niks niet gelukkig met mevrouw, hoor, nee, net niet...!" Riekje's oogen dwaalden naar de kamer waar Herry's bedje stond. „Och wel nee, niet om 't kind alleen," zei Martha. „Hij is altijd weg... Ze zeggen, maar of 't waar is weet ik niet hoor, dat ie z'n plezier wel ergens anders zoekt, en mevrouw, nou ik geloof al z'n leven dat ze van een ander houdt... 't is ook niet te verwonderen als je altijd alleen ben..." „Och kom, Martha, dat geloof ik niet," kwam Riekje wat angstig dat ze vertrouwelijkheden zou krijgen van Martha die ze niet wenschte. ik&Jeloo7n ofLniet Juf/' Martha lichtte haar rood gezichtje op van 't boek waar ze nog in bladerde, „U zal 't zelf wel Wh^-9 ï*8 • • • maar ° 9otia- * kan t me begnjpenhoor, zoois 'tniet. Das voor mi, Mevrouwbeltzekervoordetheeboel." Het belletje beneden had Riekje verlost van Martha's bijzijn. Ze wilde niets weten van al die dingen. Ze wilde alleen denken sterk denken aan Herry, hoe ze 't kind helpen zou, wat licht in die hersentjes zou brengen. Ze dacht zoo dat liefde, veel liefde het zou kunnen. Als ze nu van die nare dingen hoorde werd ze afgeleid. Ze nam 'r kwamt' S'rak^W°U2eIe2en'missc^ kwam Jeantje ook nog wel 'r les bii haar wïrvadl^ hJ u T er thms en scheen zedebloemeJes buiten te zetten. Vreemd, dat kind hield veel Van he nu< en h dat kon je wel zien! Hij was zeker troX vLflD?0i PoPPetje! Die arme mevrouw! Riekje voelde een stille genegenheid voor haar en een echte bewondering c«ZT* n°i? n°0it 5et zoo'n echte dame in Si ,lgen °mer?' 2acht en voornaam deed ze alles. Riekje had nog geen enkel scherp woord van haar gehoord. Zou 't waar zijn ? zou ze van een ander houden ? Maar van wien dan ? Veel heeren kwamen er niet aan huis... ja misschien op de „jour", daar was ze nooit bij geweest, want Herry kwam dan natuurlijk niet binnen... Riekje herinnerde zich in deze maand een muziekavondje, toen er beneden in de muzieksalon zoo mooi gezongen was door een mannenstem ... en verder was er een kaartavond geweest met de tantes, de oude dames van Zeverijnen, die altijd zoo vriendelijk waren tegen Riekje en Herry. Dat waren lieve ouwe dames, de eigenlijke pleegmoeders van mevrouw, dat hadden ze zelf verteld... maar laat 'ns kijken, heeren kwamen er bijna niet. Meneer Sonia, stel je voor de pianomeester! och wat 'n gekheid, foei, ze moest zich schamen! Riekje lachte bij zichzelf, hoe was 't mogelijk, wat haalde ze zich niet in 't hoofd. Dat kwam door die malle praatjes van Martha! — Hè ze vergat haast 't heerlijke, de pianoles! Zij pianoles! 't Was toch wel erg lief van meneer en mevrouw, dat voor haar over te hebben! Haar hart bonsde weer als ze er aan dacht... zou... die pianoles door Sonia gegeven worden? Verbeeld Indl natuur,iik • • • waarom door een lltX1 ?c' dat was nu toch eigenlijk nS zoo heel prettig, die verlegen man. \ och kom, zi, zelf was verlegen, dat was Vm daarom maakte ze het hem ook misschien.' rvom, tzou wel los loopen! Wacht datmoesten ze thuis weten. ,WHSt?nd °p en kree9 haar schrijfmap. In jessmsde, kraste haar pen haastig over 't .* * Meneer scheen dadelijk werk van do kamtr f ]l fS?rek met Riekl'e in de eetkamer sprak hij haar plotseling voor het aan tafel gaan aan. ..E... ik heb met meneer Sonia afoesprokendatuwpiano-leSsennogdezewe9ek o f. , een uur mct hem uitzoeken. " Kiekje kreeg 'n kleur; ze stamelde een nfet era o°*ï ^ midda9 aan zoo 2L2? 1 9Cmak-En toch vond * ^t Sffl^TT' ietS onverwacht mnks, dat hij dadelijk zijn belofte voldaan A „is 't of je zelf iets vragen moet, maar je weet niet wat, of je op iets wachten moet, maar je weet niet waarop/' Zoo waren de oogen van haar zoon ook. Merkwaardig was trouwens de wezengelijkenis van moeder en zoon en Riekje voelde 't dadelijk: „Die houden veel van elkaar." Sonia had de piano open gemaakt. Riekje hoorde het deksel achter zich even klappen tegen 't hout en stond op.'t Was'r vreemd te moede. Haar eerste pianoles! Iets waar ze altijd zoo naar verlangd had. „Nu zullen we eerst beginnen met de houding van de handen," hoorde ze Sonia zeggen, en hij deed haar voor hoe zij haar handen moest houden. Riekje voelde haar hart heftig kloppen. Mal kind, ze was heelemaal in de war, dacht ze. Ze streek 'r haar eens even uit haar gezicht. Och, voor hem was 't immers niets, voor haar! 'r eerste echte les, maar ze dwong zich er bij te zijn en de les begon. Na een half uur zei hij: „Nu even rusten, nietwaar? moeder, is er nog thee?" Riekje keerde zich op 't pianokrukje om, maar de moeder noodigde 'r uit. „Nee, nee, juffrouw de Graaf, hier op 't lage stoel- tje bij me," en Riekje ging er zitten, echt op haar gemak. Ze voelde zich thuis. „Wat n mooie schilderijen hebt u hier," begon ze, maar ze haperde weer, want het „juffrouw" tegen het oude dametje vond ze wat raar. Zou ze maar „mevrouw" zeggen? Ja, dat was 't beste. Ze zouden haar wel vf beteren als 't juffrouw moest zijn. „Alles werk van m'n vader," zei mevrouw Sonia, „maar kopie, weet u. Hij copieerde veel. Dat is Ruysdaal, dat Vermeer. .. Hij heeft ook eens de moeder van Rembrandt gekopieerd, een klein portretje, door mevrouw Poortman besteld. Rein teekent ook, weet u dat?" Aan de oogen begreep Riekje 't opeens. Rein was Sonia. „Zoo ? vroeg ze met wat verwondering. „In de verloren uurtjes, er zoo tusschen m, zei Sonia, „ja... maar vertelt u nu eens wat van u zelf, juffrouw de Graaf?" Riekje begreep 't wel, hij wilde bescheiden t gesprek afleiden en ze vertelde van *i Van vader en moeder en de meisjes en Mien die naar Indië ging. Het was in geen tijden gebeurd dat ze iemand van haar eigen huis vertelde. Bij mevrouw Rost Velens kwam dat natuurlijk niet voor en hier voelde ze kon 't, mocht 't. Toen ze zweeg stond Sonia op en zette zich op de pianokruk. „Wat Rein?" vroeg z'n moeder. „Van uw Rus?" zei de zoon. Zware akkoorden, diepe akkoorden sloeg Sonia aan. 't Trilde in Riekjes hart. Een visioen van 'ndonkerfluweeligwoudreesdadelijkvoor 'r op. Huiverend van vreugde, een ongekendevreugde,luisterdeze,oflievertrachtte ze te luisteren, want angstig gaf ze zich eerst over aan deze emotie, maar langzamerhand werd ze rustig, ging ze open voor de muziek die Sonia 'r gaf en bleef ze zoo stil zittend opgenomen door een wereld van tonen en gedroomde kleuren. „Ja," zei de moeder toen Rein ophield— „dat was heerlijk, jongen, je speelt 't nog beter dan vroeger. Je uitdrukking isrijper? „Hoe heet dat?" vroeg Riekje. „Prelude van Rachmaninoff," zei Sonia. Rachmaninoff, zei ze zachtjes na in zichzelf, 't Was een vreemde naam, Russisch natuurlijk, maar ze zou hem onthouden, dat voelde ze, voor altijd. Er hing een oogenblik van stilte waar Kiekje van genoot, 't Was hier rustig en vredig bij moeder en zoon „rijk", dacht ze, „zijn die twee" en als met een sprongetje gingen haar gedachten naar het oogenblik, toen ze in zichzelf gezegd had bij het wegrijden van Rost Velens auto „arme levens!" — Neen, hier was ze bij twee rijke levens. Vreemd dat ze dit zoo opeens voelde, zoo alleen door dit eene uurtje in hun gezelschap, waarin niet eens zooveel gesproken was! _ „Kom!" zei Sonia, „Juffrouw de Graat, onze les!" Nog een half uur leerde Riekje van hem en toen moest ze weg, neen maar, 't was al laat! De moeder drukte hartelijk haar hand en Sonia liet haar uit. „Ik dank U al vast wel!" zei Riekje met „U mij r vroeg hij en hij zag op haar neer met een lichte tinteling in z'n oogen, zoodat Riekje zich verlegen voelde worden. Ze begreep 't niet! Was 't zoo gek dat zij hem bedankte? Nu, ze ging maar. „Dag meneer Sonia!" en ze stapte vlug de stoep af en was den Dennenweg af voor kin donkerde, gaven iets prettias iets van toetsten blik m de vitrine tusschen al de bloemen een gezicht haar tegenlachte een bekend gezicht. Ze keek om. Het was haar 'n h^t**^Evert en S X \ Verle9en greep ie toen naar z n hoed. Hij moest 'r toch groeten ■ In Drusendam was dat zoo de gewoonte met maar hier in Den Haag... „Zoo, zoo," zei ze met een qevoel aknf *,welinDenHaaghoordeenh?nkt Ben je eens over komen waaien?" et'"üen Everfs roode kleur zonk weer *n beetie lukkS f llCfJUit* fl>n! maar toeh ge^.gnogme ergdamesachtig,,Haagsch". wat n toeval dat hij 'r nu zag! Dat was kreeg moed door die gedachte. 9 ' len " zeftfentheekboeI nieuws te vertelHf « \ " °°Pie een eindJe mee op ?" Mn m mii' ^woordde ze, toch wel Sten "ft660 k/nnishadom Praten. „Ik moet boodschappen doen." „Vooruit dan maar," zei Evert. „Moet je ver / „Effe op de Groenmarkt bij de Bonneterie en dan naar Krul..." „Nou, dan ga 'k mee," zei hij. „Wat is nou 't nieuws... uit Drusendam?" vroeg ze. 't Was moeilijk praten hier in de drukke straten, telkens moesten ze stoep op stoep af voor de niet-rechts-loopers. „Wel, nu niet bepaald uit Drusendam, maar van mij..." „Da's toch uit Drusendam?" lachte ze. Evert keek 'r weer even aan en vond 'r mooi, echt mooi dacht ie, met de schitterende grijze oogen en de stoute donkere krulletjes die uit 'r hoed dansten. „Pas op," dacht Riekje bij zich zelf, niet te familiaar... hij moest eens denken en opeens, met 'n kneep in 'r hart, met iets vreemds snijdends, stond voor haar 't beeld van een ander, 'n Donker gebogen hoofd, Sonia... Ze schrok er van! Hoe kwam ze er bij... daar in die drukte tusschen al die menschen. Ze moest zich schamen. Ze begon hard te praten tegen Evert en nu ze weer naast elkaar konden loopen vroeg ze: Evert boog zich naar haar over, vertrou wehjkopeensdoordattoeschietehriona" een eek Drusendamsche mkS^L Haag." °P '° betrekkin9 «* hier in De hè°dat ° hTh dat ' andcrs diet' dacht *• Daafho'orde ^™ rv„ t-r j uirect aan, dat hij niet uit , „Heb je me niet verstaan ?" vroeg Evert „ k Ben op n betrekking uit." „En wat voor 'n betreHrinr, ,-c v> ze terug " °eireKJang is 11 vroeg morgen moest ik er komen. Ik denk door recommandasie van de notaris Ubbink, begrijp je, en..." „En krijg je % denk je?" vroeg ze. Ze had weer heel goed dat „recommandasie gehoord... dasie... hoe leelijk... Maar ze leek wel mal! Wou ze nu opeens alle Drusendammers veranderen in Hagenaars? Alle menschen spraken niet als mevrouw Rost. Ze hoorde hem zeggen: „Nou, weet je, ik denk 't wel. Ik kreeg 'n brief, Je begrijpt, 'k moest op zicht komen." „Ja, ja, net als ik bij mevrouw Rost! Wil je nu even hier wachten? Ik ben dadelijk weer terug." Ze waren voor de Bonneterie. Riekje ging de dubbele glazen deur met de koperen handvatsels door. Evert zag, hoe 'n gegalonneerde piccolo haar parapluie aannam. Hij wachtte in de portiek en keek naar de aangekleede poppendames in de vitrine, maar z'n gedachten waren bij Riekje. Hoe zou hij 't haar nu zeggen, dat ie 't öm haar gezocht had: Den Haag en 'n andere betrekking. Zemoest'tweten; degelegenheid was nu toch te mooi! Of zou hij liever wachten ? Wachten... tot 't boersche wat van 'm af was... ja, je kon niet weten, ze zag nu allemaal Haagsche heeren om zich heen! Had ze niet een beetje spottend naar hem gekeken ? naar z'n das en z'n model van hoed? Och kom, wat haalde hij zich toch in 't hoofd! Ze was juist heel vriendelijk geweest. Veel toeschietelijker dan vroeger als hij bij haar thuis kwam! En dan kon ze zoo avonden naast hem zitten zonder n woord te zeggen. Ja, iets moest hij 'r toch laten merken. Als dat met de betrekking lukte, moest er toch 'ns een gelegenheid zijn dat ie haar zag. Zou ze met hem uit willen gaan ?... Opeens zag hij haar figuurtje weer achter de glazen deur en de piccolo, die beleefd groetend als een stram mannetje correct de deur voor haar opende. „Dank je wel," zei ze tegen 't lakeitje. Ze was toch n snoes, dacht Evert, ze kon zoo iets in 'r stem leggen dat je heelemaal van streek bracht. „Dank je wel", niets anders dan dat. „Ga je nu nog mee naar Krul ?" vroeg Kiekje. „Krul? is dat die theewinkel?" vroeg hij. „Ja, dat wil zeggen 't is 'n banketbakker, maar je kunt er theedrinken." „Zeg, Riek,' 'zei hij met 'n verlegen lachje, „wij gaan daar nou es samen theedrinken? hè wat ? samen Haagsch uit!" Ze lachte helder op. „Maar jong, je wordt heusch wereldsch! nou... als ik tijd heb. Eerst 'ns zien hoe laat 't is, want ik moet niet te laat thuis zijn." „Hoe heb je 't daar nou ?" vroeg hij. „Is de mevrouw nog al aardig voor je ?" „O je!" zei ze. „Goed ? veel te goed en te lief is ze..." en in de drukte van Hoogstraat en Noordeinde vertelde ze hem van het huis en van 'r eigen leventje... tot ze bij Krul waren en Riekje haar boodschap afdroeg aan de toonbank. Toen ze dien middag thuis kwam van haar boodschappen, in 'tmiddagdonkeral, hoorde ze, buiten op de stoep staande, Herry schreeuwen. Zenuwachtig om dit late uur en ook 'n beetje om haar theedrinkerij met Evert en het gesprek dat ze met hem gehad had, wilde ze nog eens bellen, toen juist Martha haar opendeed. „Da's allemaal om u," zei ze, ,,'t küid gaat te keer als 'n bezetene!" Riekje rende de gang door, de trap op en stondbovenopeensvoor'nhoogegestalte... be eefd en trad even op zij om haar door te laten. „Meneer," groette ze en liep toen haastig over de gang naar de voorkamer. Zoodra ze de deur open had, zweeg 't qeschreeuw. Herry zat midden op den grond en staarde haar aan, met open mond en tanen biggelend langs z'n dikke wangen. Hi, was leelijk, nog leelijker dan anders, maar Riek,e voelde 'n groote verteedering m haar hart Hoe had Juf toch zoolang weg kunnen zijn hè! en Herrybaas alleen laten ? „U, die stoute Juf, die stoute Juf!'' Ze kniel- h« f u 5? ne-er en nam hem in 'r armen en nij schudde z n zwaar hoofd heen en weer en snikte nog zachtjes. ,,'t Is me wat! 't is me wat!" zei Truitie t naaistertje, dat bleek zag van den verr!f"dfn midda9- Ben blij dat je terua Juf.,. W°U die'niks'hij rieP maar O" Riekje knikte, altijd met 't kind tegen aeïhrnWV be9uep '* weLZekerwasic S % > a Van haar we9 2iJ'n en had gedacht dat ze weg zou blijven; den vorigen Keer, toen ze op reis was gegaan was hij onbedaarlijk geweest zooals mevrouw haar verteld had. Ze probeerde op te staan, maar Herry liet 'r niet los, bleef aan 'r hangen en ten slotte trok ze hem mee op en neer in de kamer. „Wees jij maar stil, wees jij maar stil, Juf gaat niet meer weg hoor!" en hij klampte zich sterker aan 'r vast met armen en beenen. „Herry, hoor 's, Juf heeft wat meegebracht, lekkere choco... choco... nou, raai je 't niet?" Maar z'n hoofd bleef koppig tegen Riekje's kin aan. Niets wou hij van chocolaadjes weten, als juf maar niet meer weg ging. Ze bleef met hem op en neer loopen, tot ze aan z'n geregelde ademhaling merkte dat hij in slaap was; toen legde ze hem op de canapé bij het raam, ging zelf op de punt daarvan zitten en trok de hoedenspeld uit 'r hoed, maakte haar mantel los. Ze zou maar even stil zoo blijven nu hij tot rust was. In de kamer begon het al donker te worden. Alleen lichtte een zachte schijn naar binnen van een buiten opgestoken lantaarn. Voor haar doen, dacht ze, had ze een bijzonderen middag gehad! Die Evert, wat brani van hem om met haar thee te drinken daar bij Krul! Niets voor zoon dorpschen jongen als hij was! Ze begreep 't nu wel, heel goed, hij had 't 'r genoeg laten merken, alles was om haar, 't heele komen in Den Haag, zelfs het zoeken van een betrekking hier! 't Gaf een onaangenaam gevoel, want ze gaf niets om hem... nu wist ze dat zeker! Waarom? waarom? Ze voelde 't bloed weer naar 'r hoofd vliegen. Stil, werd Herry daar wakker ? o neen, gelukkig niet. Ze wist waarom, ze wist waarom... Toen ze daar zaten bij Krul, dicht bij 't raam, juist toen ze zoo echt zat te lachen, eigenlijk om niets, want wat vertelde Evert nu eigenlijk voor aardigs! stijve knul... toen zag ze, even op straat kijkend, een bekend gezicht voorbij gaan. Sonia! — 't Was de tweede keer dien middag geweest dat ze hem gezien had, een keer in r verbeelding, de andere keer werkelijk... „Wat heb je ineens?" had Evert gevraagd. Hoe was 't mogelijk! Ze had r gezicht niet in bedwang, dat was 't; maar waarom moest ze haar gezicht in bedwang hebben? Er was immers niets, niets! Ze verbeelde zich wat! 't Was omdat Sonia eigenlijk de eerste echte heer was met wien ze in aanraking kwam, ja, wel arm was ie, maar toch een heer! en hij wist zooveel. Hij was zoo heel anders dan ieder die ze in Drusendam ontmoet had! en daarom, 't was gekheid! weg met die malle gedachten! Ze schaamde zich voor zichzelf! Foei! hoe kwam ze er bij? Lam toch eigenlijk van Evert. Die jongen haalde zich nu misschien wat in 't hoofd omdat ze met hem thee had gedronken, omdat ze beloofd had z'n tante op te zoeken die op de Veenkade woonde... hè, had ze 't maar niet gedaan, maar 't was toch ook wel prettig eens iemand uit 'r eigen omgeving te zien en te spreken, daar hoorde ze toch! Ze deed nu haar mantel uit, haar hoed af. Herry bleef doorslapen tot zij aan tafel gingen. Netjesopgeknaptzijnhaarmeteenvochtigen borstel wat glad gestreken, een rooden strik onder zijn wit kraagje, tolde Herry aan Riekje's hand de eetkamer binnen. Oom Luuk stond lang en forsch bij den schoorsteen, zijn handen op Jeantje's schouders, die hem opgewonden iets vertelde over 'r school. Mevrouw zat in 'r laag Dagobertstoeltje, de handen op de gebeeldhouwde armleuning. Oom Luuk lachte luid en helder over Jeantje s verhaal, maar toen moest hij even door mevrouws handgebaar opletten en kennis maken. „Onze nieuwe Juffrouw, juffrouw de Graaf." „Zoo," zei Oom Luuk, „en U bederft zoo die kleine Herry, hoor ik! "Hij stak z'n hand uit naar den kleinen jongen, die nog r>. , " a . mu van 1 nunen zooeven Kiekje liet hem een handje geven, maar daarna sloeg ze r arm maar gauw om hem heen, want Herry was nog in een toestand van onmiddellijk te gaan schreeuwen en zij wilde de stemming nu niet bederven- er was een andere stemming, er was iets vredigs, prettigs opgewekts met Oom Luuk nu gekomen. Al zei mevrouw niet veel, Riekje voeldehethoordehetaanhaarstem, waarmee ze haar huisgenooten uitnoodigde aan tafel te gaan. Toen ze daar zaten, gaf zij zich opeens rekenschap van iets bijzonders en ze begreep dat 't de stem was van Uom Luuk Een zeldzaam prettige diepe stem ..en Herry zelfs scheen er onbewust door geboeid. Met kalme hapjes at hij wat Kiekje hem voerde, terwijl hij al maar OomLuuk aankeek. Oom Luuk vertelde van zijn laatste reis naar Engeland, hoe hij daar in de „home office" uitgevraagd was geworden en ze hem voor een Zweed hielden. „Hoe ze 't wisten, dat ik in Stokholm was geweest, is mij nog een raadsel, maar ze wistenhet en waren ernietovertespreken." „Hadden ze je in de gevangenis kunnen stoppen, Oom?" vroeg Jeantje. „Misschien wel, als ze gemerkt hadden dat ik gejokt had." „Maar u had niet gejokt! u was toch geen Zweed!" „Neen, en daarom gebeurde 't ook niet." „En nou van uw reis, Oom ?" Hij vertelde van de zeereis, den kouden tocht en de grijze barre zee, de Noordzee met al de wrakken van den duikbootenoorlog, en, hoewel het onderwerp somber was, kwam Riekje, terwijl ze 't laatste hapje in Herry's mond stopte, opeens de eerste keer aan tafel voor den geest, waarop „meneer" mede aanzat, de stijve gedwongen toon, met alleen Jeantje's stem er tusschen als 'n vroolijkheidje... dit was heel anders, 't was of deze man er hoorde, of er iets uit de kalme, lieve oogen op hen allen afstraalde. Mevrouw was anders dan gewoonlijk. Riekje zag 'r wangen gloeien en haar mooie oogen tintelen toen ze haar zwager'een welkom toedronk. Riekiemoest zich ook in laten schenken en hief eenbeetje verlegen haar glas met 't donker roode vocht op... het was ook wel een gelukwensen waard, die gevaarlijke zee over te zijn gestoken. Na het diner vroeg oom Luuk: Waar is de piano?" ««-.„waar „O, die staat in de suite voor," zei mevrouw, „sedert Jeantje les heeft." „Zal ik de kachel aan laten maken ?" vroeg Jeantje. „Ja?" en weg holde ze om Martha te vragen. ze *lrf!2 9aa?,sPelen' dacht Riekje, maar ze durfde niet langer met Herry blijven Herry moest oom Luuk goeden nacht zeggen, „ik wil hem naar boven dragen," zei trt°0% man Cn Hetry Iiet zich ^lukkig zoet optillen en oom Luuk droeghemnaar boven, naar de voorkamer, en toen Hem over z^TT-l' 5"9 ^kje hoe hi' het^nd r ?h,k blond hoofd streek- „Poor boy! zeide oom Luuk. R ,Xni009enblik daarna hoordeze muziek. Ze hield zooveel van muziek, maar hoe 6 89 mooi was dat ook! God, dat was muziek! dat was een mannenhand die speelde, ja, dat hoorde ze en nu na een poos: mevrouw. Heerlijk! hoe lang had ze haar niet hooren spelen... 't was of er een nieuwe gloed in 'r spel was. Riekje genoot den heelen avond en ze wenschte maar dat Martha gauw heen ging, toen zij haar 'r thee kwam brengen. „Meneer speelt ook zoo mooi violoncel," zei Martha, „die heeft ie nou niet bij zich, maar anders, je moet 't hooren, je wordt er wee van om je hart." Riekje dacht maar telkens hoe anders het in huis was nu deze man er was, hoe anders dan wanneer de echte heer des huizes er was, die nu weer op reis was! Zondags na kerktijd kletterde paardengetrappel voor het huis. Het was 't rijtuig der dames v. Zeverijnen, dat zacht op gummibanden achter de gouden vosjes aangleed. Riekje, die boven met Herry voor het raam zat, tilde 't zware kind op de vensterbank. „Kijk Herry, Herry kijken? de Tantes!'' Herry richtte vaag z'n oogen naar den overkant. Een ander kind zou naar de paardengekeken hebben dacht ze maar Rost, is 't waar ? en dat nogal in Engeland V „ Willen we aan tafel gaan ?" vroea me- daar ? en de heeren... Juf u zorgt voor de jeugd niet waar?" e J^t^ WiUy waren al aa« 't aparte tafeltje bij de serre geschikt. Willy met een Kiekje bediende ze allen om de beurt 't gioeide en de zon scheen door de serre- SnD T* biTn-°veral,opdenschoorvonkrp^? 1 deJ9?skroon, op de tafels, vonkte diep rood de mooie roode hulst Heerlijk toch wel al dat mooie en voorname om 'r heen, dacht Riekje. Eerst had ze er tegen opgezien, tegen al die drukte en visite, nu Herry zich goed hield, viel 't mee. Ze nam alles op. De twee oude grijze dames, tante Jeanne in 't zwartzijde met een wit kanten mutsje op, tante Lize pronkend alleen met haar zwaar wit haar, met haar tenger nog jeugdig figuurtje, het oude raadslid, ook grijs, leek nog 't meest op tante Jeanne, dacht ze, maar zijn oogen hadden iets dat ze niet prettig vond, dan mevrouw Rost met haar prachtig blond hoofd en Oom Luuk zoo jong en frisch en correct. Gerrit, de knecht van de Tantes, bediende, hij was mee gekomen om Martha te helpen. En tégen den avond, terwijl Herry nog sliep, want Riekje had hem wat laat laten rusten, wenkte mevrouw Riekje om haar te helpen met den kerstboom; den vorigen dag had zij mede gedaan om de versiering aan te brengen, nu moesten er nog prijzen, chocola en lekkernijen opgehangen worden. De kerstboom stond in de muziekkamer waar er prachtig plaats was in 't midden van den salon. Gerrit had een trapladder binnengebracht en Oom Luuk klom er op om de bovenste kaarsen aan te steken, terwijl mevrouw Rost en Riekje nog onder aan den boom bezig waren. Een warme schijn ontstond er langzamerhand om den boom en 't was of zich ook een warme stemming aan hen allen meedeelde. Gerrit, die de trap vast hield, moest 't telkens zeggen dat deze boom toch zoo „bezonder" mooi werd, „bezonder! met al dat geglinster." Jeantje en Willy's stemmen klonken in de gang, zij zouden wel graag binnen zijn gekomen maar dat mocht niet. Een paar maal werd er gebeld; er kwamen vriendinnetjes, die mee zouden kijken; het werd dus langzamerhand een reünie van Jeantje's vriendinnen in de gang en de hooge meisjesstemmen warden lijntjes door elkaar, onverstaanbaar voor hen die in de kamer waren. „Ziezoo," zei oom Luuk, „nu moet je maar beginnen/anders branden de kaarsen voor niets/' „Nog even! nog even! Kijk Juf, hier nog die pop voor Herry." „Kan ik nog helpen?" vroeg oom Luuk. .Neen, nu is 't klaar... Gerrit wil je nu ae trap maar wegbrengen, of neen, zet hem niet ver weg, als er eens wat gebeurt, hebben we de trap. Juf gaat u nu Herry halen?" Riekje keek nog even om en zag naar den hoogen lichtenden boom, in een warme wolk van kaarsenschijn, en toen ze mevrouw en oom Luuk daarbij zag staan, dacht ze „Hoe mooi zijn ze allebei/'er was iets tooverachtigs om ze heen, als stonden die twee menschen daar in een mystiek licht. Buiten de kamer moest ze zich door Jeantjes vriendinnengroep heenwerken. Ze zag zich opeens omringd door blonde en bruine hoofden, met feestelijk opstaande breede linten. Ze voelde zich aan haar arm getrokken en handen op 'r schouders gelegd. „Juf! mogen we er nog niet in ?" „Is ie mooi?" „Wanneer begint 't?" Op de breede gangbank zaten gearmd, Willy in 't midden, Greetje Verspronck en Betsy Wegerijn en kleine Puckie Romein, blond bij goud af en bruin, bijnazwart zooals 't kopje van Puckie. Riekje knikte *r toe. Ze moest altijd even in de mooie droomoogen van Puckie zien, die haar nu weer groot aankeek en ze maakte zich lachend los van Jeantje en de twee zusjes Beegraaf. „Ja, 't is dadelijk klaar! nog een oogenblik geduld!'' „Patience my dear!" zong Jeantje op de wijs van het Brautkohr uit de Lohengrin. Riekje hoorde ze allen achter zich zingen. „Patience my dear!" 't hinderde haar dat zij 't woord niet begreep. Wat was peesjens ? My dear, dat kende ze. Mevrouw zei 't dikwijls tegen Jeantje, Engelsen leeren, hoe graag zou ze dat ook willen! Van Fransch wist ze gelukkig genoeg om Jeantjes lessen te overhooren. My dear, my dear, wat klonk dat lief, zooiets innigs was er in. Ze spelde het dear, dat wist ze ook en je sprak het ook zoo'n beetje uit als e. a. Herry was wakker toen ze boven kwam. Zijn haar werd netjes geborsteld, 't witte kraagje, dat ze vóór het rusten af had gedaan, weer onder 't dikke kinnetjegeknoopt. „Zoo, gaat Herry mee met Juf, naar de lichtjesboom?" Herry brabbelde iets. Riekje wist dat 't „lichtjesboom" moest zijn. Dagen te voren had ze hem er van verteld en het Kerstliedje „Stille nacht, heilige nacht" met hem gezongen. Hij sloeg zijn armen om haar hals; ze tilde den zwaren jongen op en ging met hem de kamer uit en langzaam de trap af. Martha stond beneden in de gang. Zij en Barbertje 't keukenmeisje zouden ook binnen zijn, natuurlijk als de Kerstboom zichtbaar werd. „U bederft 'm Juf," zei Martha, „die zware jongen." Herry drukte zich vaster tegen haar aan. Hij begreep altijd goed wat er om hem heen gezegd werd; nu was hij weer bang dat Riekje hem weer los zou laten. „Nee, nee, Juf laat je niet los, hoor? Wij gaan samen naar de lichtjesboom!" Ze knipoogde tegen Martha, die voorzichtig de deur van de voorkamer voor haar open deed. Daar waren ze allen de tantes, Jeanne en Lize, oom van Zeverijnen, Jeantje met al de vriendinnen, Barbertje in haar zwart japonnetje en wit mutsje als tweelingzuster van Martha. Alleen de kaarsen aan den schoorsteenmantel brandden. „Nou stil zijn Herry," zei Riekje zacht, „hier zoet zitten, strakjes mooie muziek!" Ze schoof hem op een stoel. Oom van Zeverijnen hielp haar opeens gedienstig. „Zit hij wel goed?" Zij voelde zijn warme zachte hand op de hare die zij op de leuning van de stoel hield. „O dank u," en ze poogde haar hand tusschen den stoel enzijnhand weg te schuiven maar die bleef zwaar op de hare liggen. He hoe naar! Waarom deed hij dat! Ze keek met iets hulpbehoevends in 'r oogen rond, maar niemand keek naar haar en Herry. Opeens muziek! Zachte pianoklanken in de andere kamer. De brisédeuren werden vanéén geschoven. Daar stond de warme gouden lichtwolk, de Kerstboom! Een zacht bewonderend o! en ah! uit de monden der meisjes, der tantes. De hand gleed van Riekje's hand. Gelukkig ze was vrij! maar Herry greep naar haar arm en drukte zijn hoofd tegen haar aan en ze knielde bij hem neer. „Is 't mooi Her? Is t heel mooi ? Is dat nou de lichtjesboom?" De muziek vulde de kamer met plechtigen klank; allen waren onder den indruk. Met voorzichtige pasjes traden de tantes over den drempel van de andere kamer, oom Zeverijnen, alle kinderen, Barbertjeen Martha volgden. „Kom Her, Juf en Her ook?" Ze tilde hem van den stoel en met haar eene hand onder zijn arm en met de andere zijn trillend warm handje omklemmend, bracht zij hem naar de lichte kamer. Hij strompelde op zijn onvaste kleine beenen voor haar uit, maar eenmaal in de kamer liet hij zich omlaag zakken, 't Was zijn geliefkoosde houding zoo op den grond en Riekje, mevrouw met haar lachende oogen beduidend, dat zij hem zoo maar laten moest, zeeg naast hem neer. Zoo bleven ze stil in aandachtige luistering en toen de meisjesstemmen het „Stille nacht, Heilige nacht" inzetten, kneep hij haar hand, en zijn hoofd wiegde op en neer, op en neer, en het geheele kleine logge lichaam wiegde mee. Riekje zag dat oom Luuk onder het spelen naar hem keek, en mevrouw die met detantes in denhoekbij decanapéwas gaan zitten, poogde ook door de lichte en donkere jurkjes der meisjes heen, naar Herry op den grond te zien, om te weten welke indruk dit alles wel op haar achterlijk kind maakte. Demuziekzweeg endadelijkzoemde van alle kanten stemmengeluid op. Martha en Barbertje gingenmettheeengebakjes rond; Jeantje noodigde allen uit om toch te gaan zitten en vlug, de een met gratie, de andere kinderlijk lomp, zetten zich al de vlinderachtige figuurtjes, met de wijde rokjes, de groote strikken, op de stoelen langs den muur. Alle fijne beentjes in zwarte en blauwe en lichte kousen bengelden neer, kleine Puckie met haar ebbenhouten kopje en 'r zwarte strik kwam als ze rechtop zat, even tot de schouders der anderen. Riekje zag haar ernstig fijn snoetje naar den lichtboom kijken, terwijl de anderen zich vóór haar heen bewogen, „Dat is ook een eenzaam zieltje," dacht ze en dadelijk daarop vond ze de gedachte vreemd. Waarom dacht zij dat nu? Wat wistzenueigenlijkvanPuckie?Welimmers evenveel als van de anderen ? Scheelde het wel veel of je iemand een dag, of twee dagen of een jaar kende? Wisten al die menschen wel meer van elkaar omdat zij familie waren en vrienden ? Ja het was toch vreemd, eigenlijk een wonder dat het niet aan de lengte van den tijd lag of je elkaar kende? Zij wist nu dat die kleine Puckie een wonderlijk fijn zieltje was, en ze wist dat tante Lize ook iets fijns had, zoo uit dezelfde wereld als Puckie was, en oom Luuk met die trouwe oogen, ja die was ook uit een goede wereld! Tante Jeanne en oom van Zeverijnen en die kleine zwart fluweelen Willy die waren anders! O ja, maar hoe wist zij dat? hoe was ze daar zeker van? was dat niet een wonder? en lag dat geheim niet in de oogen der menschen? In de oogen der menschen zong ze zacht terwijl de pianoklanken weer door de kamer trilden, terwijl de meisjes en zelfs de tantes mee zongen, oom Luuk s krachtig ingezet: „O blijde nacht! Messias is geboren". Herry wiegde weer onvermoeid heen en weer, en krampachtig hield hij haar hand vast. Van af haar lage zitplaats leek 't Riekje of ze op een tooneel zag, of dit alles voor haar gespeeld werd, voor haar en 'r arm klein jongetje, dat zoo raar, zoo vreemd in die wereld stond. „KijkHer! kijk dat is van den lichtboom!" Mevrouwhieldhemeenbontehansworst voor, maar zoolang de muziek de kamer vulde had hij geen aandacht voor het Kerstpresent. „Juf! voor u!" Jeantje stond voor Riekje. Een boek! Riekje las: „de Kleine Johan- lies/' O Aio r v „iV lltvc mevrouw, OI was t van Jeantje ? dat was haar groote, groote wensch! „De kleine Johannes!" 9 En mevrouw zelf kwam weer met een pakje, heerlijke eau de cologne! Neen maar ze werd bedorven! Tijd om te bedanken was er niet. Jeantje was weer oij r vriendinnen. Mevrouw zat nu weer voor de piano, maar tante Lize zette zich evenopeenlaagstoeltjebijRiekjeenRiekje voelde het als een stille sympathie. Toen tante Lize haar vroeg de cadeautjes voor haar neer te leggen ergens op een veilig plekje omdat zij daar op den grond moest blijven met Herry. Ze zongen nu in een kring om den boom heen. Oom Luuk deed mee hand aan hand met Jeantje en kleine fuck., t Was net zooals Riekje wel eens op plaatjes gezien had, mooi aangekleede menschen en kinderen om een warm straSS Tn ^stboom heen. Opeens scnrok ze. Stond daar niet meneer in de open gangdeur?! Ja, hij was 't! Ver weg dachten ze hem allen en daar was hij opeens! Jeantje had hem het eerst gezien. Ze liet oom Luuk s hand los en liep op hem toe „Papa!" Mevrouw's hand gleed van de pianotoetsen. Riekje zag haar slanke figuur zacht oprijzen, en de verbazing eigenlijk ontsteltenis op haar mooi gezicht. Maar Herry nam opeens al haar gedachten in beslag. Hij had het woord „Papa" gehoord, hij zag zijn vader ook en opgewonden als hij was door muziek en licht begon hij nu te krijschen met dat rauwe geluid dat Riekje zoo goed kende „Papa! Papa-a!" Ze wist dat er nu maar één ding te doen stond en dat was hem weg brengen uit die wereld van licht en geluid. Ze was vlug opgestaan en sloeg haar arm om hem heen. „Ik breng hem weg," zei ze tegen tante Lize, die haar met een zenuwachtig lachje toeknikteen haar nu begrijpend voorging in de door kaarslicht beschenen halfduistere voorkamer, waar zij de deur voor Riekje en haar zware vracht opende. Riekje smoorde Herry's geschreeuw zoo goed mogelijk, door haar zacht: „Stil, stil zijn Herry, Herry gaat met Juf mee naar boven," maar eerst boven op de kamer drukte hij moe zijn hoofd tegen haar aan. Riekje ontstak het licht, gooide wat op de kachel, alles met Herry aan haar rokken „Wat 't mij aan zou gaan? Alles! Daar heb ik niet jaren voor gewacht, en voor gewerkt en gesolliciteerd voor 'n goeie betrekking, om door zoo'n kalen muziekmeester ..." „Ik luister niet meer naar je," viel ze hem in de rede. „Dag Evert... wil je me geen hand geven ?... nou zooals je wilt." Ze liep een dwarsstraatje in dat den weg naar huis bekortte, maar hij haalde 'r in en begon weer: „Riekje, luister nou es... 't was lam van me... ik heb niks over je te zeggen... maar bedenk toch es..." Het was even half vier, en ze waren nu alweer bij de Veenkade. Om Tante moesten ze wel samen thuis komen. Evert liet z'n hoofd hangen en Riekje zei tegen de juffrouw dat ze hoofdpijn had. Ze waren maar naar huis gegaan. „Da's nou spijtig!" zei Tante Beer. „Zou 'n avecaatje je niet opknappen? niet? en jij?" Tante begreep wel dat er wat was gebeurd en zette zich gelaten weer bij 't raam, met uitzicht op het spionnetje, waarin een stuk gracht met brug en menschen als n gescheurde prent te zien was. „Da's nou spijtig!" f* k Zal maar naar huis qaan," zei Ri>k\o de £re VOCKe T12iIPkla"»nehandom teruo rTek V9 ^ CD n°9 kwam * lerug. „ i rek t je nou maar niet aan en laten sWcho9udf Vfiend? HTtSi z'n vZfc? e?JSl°°t de deur achter haar was Hoe jammer van den dag die zoo mef he^'V deven' aa" ' be*a> toen ze huis ? n^K 1,ep-,Zou ze de tram nemen naar m l??' Wd neen' Io°Pen- * had den SS don 2C.WaS d9enliik vr°eger dan an" trottoTT 3t Te 9fval met Evert. Op het KiSnf?-dC.5aIe,stuincn kwam ' een on!L Pi ,- HlJ 2eide wat- Riekje durfdeniet S ara het donker werd hier in Don e neeren. Vaag zag ze naast zich een lanqe sPrtvireer£cé hHandf hren °P £ Ni£ ^ *' dus todl een -heer" ? ^ict zoo gauw, meisje..." hoorde ze hem » * . .t zeggen, r hart bonsde... hoe alschuwelijK toch! Waar werd ze nu voor aangezien; Bij de lantaarn keek ze hem ineens recht aan en ze zei „Gaat u heen, U beleedigt me..maar toen ze het gezegd had, bleef ze staan, n oogenblik, wat was ze geschrokken! 't Was de oude, deftige meneer van Zeverijnen... de broer van de dames! o hij was alweer weg; goddank! Zeker haar ook herkend! bah! wat n man! In huis de deftigheid zelf en hier op straat, zoo ergens waar 't stil was, in een buurt, waar hij wel zeker was geen kennissen te ontmoeten, zoo! „Bah! bah!" zei ze zacht, „hoe is 't mogelijk!" Een huivering overviel haar. Ze herinnerde zich nu ook dien Kerstavond toen hij haar hand niet had losgelaten. Ze liep zoo hard ze kon; de vlammen van verontwaardiging op 'r gezicht... langs de stallen, 't Noordeinde door, totdat ze bij de Javastraat kwam, waar de deftige hooge huizen hoog oprezen in het avondlicht. ★ * „ „Mevrouw is naar haar kamer gegaan, zei Barbertje, toen Riekje de zorg voor Herry weer overnam. „U zult wel alleen met meneer moeten eten, Juf." Dat trok Riekje niets aan. Kon ze met Herry maar niet hier op de kamer eten ? vroeg ze, maar Barbertje dacht dat er wel kwestie van meer dagen zou zijn, want mevrouw zag er miserabel uit en Barbertje geloofde dat ze werkelijk erg ziek was. Riekje zou dan de andere dagen om Jeantje, die nu uit was, toch beneden moeten eten. Mevrouw zag er al lang slecht uit, was Barbertje's oordeel. Al van Kerstmis af was het haar opgevallen. Ja, Riekje vonddatook—engeen wonder, dacht ze. Nu ze het geheim wist, stond de strijd ook levendig voor haar die er in dat hart gestreden werd. Nooit sedert dien avond had ze het natuurlijk meer aangeraakt met mevrouw; maar soms, als zij elkaar even aanzagen, was 't of zij er over spraken. Riekje wendde haar oogen dan dadelijk af, bang dat mevrouw haar verdenken zou van indringerigheid. Maar als zij dat fijne gezicht zoo bleek zag, als zij die donkere, diepe oogen zoo weemoedig vond, dan had zij zoo graag iets willen doen, iets willen zeggen dat troost gaf! Toch zou zij dat niet gekund hebben! „Moet mevrouw niets gebracht worden?" vroeg ze. ,Ze heeft gevraagd of niemand brj r kwam, als ze niet riep," zei Barbertje. „Och, ik denk wel dat rust misschien zal helpen. Dien middag zat Riekje dus met meneer en Herry alleen aan tafel; zij was dankbaar toen zij weer naar boven kon gaan en toch was er in den laatsten tij diets in de houding van meneer Rost Velens veranderd. „Hij heeft ook verdriet, dat is zeker/ dacht Riekje. Vroeger had ze alleen medelij met mevrouw gehad, nu begon ze het ook eenigszins voor hem te voelen, voor den bleeken stillen man met de moede oogen en het gebogen hoofd; alleen, als zij hem hoordespreken,hetaarzelend.,. e... hoorde, de geaffecteerde stem, had zij moeite om zich goed tehouden. Dan vloog de gedachte op haar aan „Waarom zijn die twee jonge menschen gescheiden door jou, naar, slap wezen?" Hij was den laatsten lijd veel thuis. Eigenlijk was hij na den Kersttijd niet meer achter elkaar uitgeweest dan een of twee dagen. Een vreemde zou in dit stille correcte huishouden niets gemerkt hebben. Alles ging bedaard en gewoon — de toon tusschen meneer en mevrouw was rustig, bijna vriendelijk, Jeantje scheen de emoties vergeten te zijn, de dienstboden gingen bedaard hun gang. Er kwam af en toe bezoek, iets meer van de buitenwereld kwam er in huis, Riekje zag tenminste dikwijls rijtuigen of auto's voor het huis staan en hoorde in de salons praten, terwijl zij met Herry, die natuurlijk nooit geroepen werd omdat hij „niet gewoon" was, boven zat. En alles was in deze rust, toen Mien bij Riekje gelogeerd had voor zij naar Indië ging. Heerlijk was voor haar die tijd geweest ! Den heelen dag was zij samen met r zusje geweest, ze hadden zelfs apart mogen eten, wat gezellig... het afscheid van 'r leek toen minder zwaar. Na Mien's heengaan was de eenzaamheid weer begonnen, een eenzaamheid, die alleen werd afgebroken door de pianoles van Vrijdags en haar uitgaansdagen om de drie weken. — Het was haar nu of met dat ziek zijn van mevrouw iets anders begon, of de zon, die wel nauw was geweest maar toch hier geschenen had, zich achter de wolken verschool. Het was haar toch gelukt dien avond nog even bij mevrouw door te dringen. Riekje schrok van 'r. Doodsbleek en stil lag ze op haar bed. „Wilt U niets hebben?" vroeg Riekje 'r zacht. Zonder haar oogen te openen, schudde mevrouw vau neen en keerde toen het gezicht naar den muur. Riekje bleef stil wachten in de groote slaapkamer; de terra-cotta gordijnen voor de drie ramen, uitziende op den tuin, waren gesloten; de zacht omhulde lamp bij den grooten spiegel wierp een schuchter licht door het vertrek. „Er hangt hier verdriet," dacht ze, „o wat is 't hier stil!" In de gang kwam ze meneer tegen. „Morgenochtend komt dokter Van Everden, juffrouw, ik heb getelephoneerd." „Als ik soms wat doen kan, meneer vannacht ?" „Neen, dank u, als er iets is, dan zal ik u roepen, maar ik denk niet dat het bepaald noodig is." „Mevrouw ziet zoo bleek." „Ja... e..." Ze zag weer zijn moede oogen, zn gebogen hoofd en bleef wachten. „Neen," zei hij haastig opeens, „gaat u gerust naar uw kamer... ik denk niet dat er iets noodig is." Zij werd nietgeroepen dien nacht; 'smorgens bleef alles stil in huis; alleen kwam voor schooltijd Jeantje al en bracht wat leven. Riekje hielp haar 'r boeken en schriften inpakken—haar lintje nog eens goed strikken, en toen reed het dokterskoetsje voor. Ze hoorde de stappen op de trap, in de gang, en terwijl ze voor Herry inde vensterbank een toren van blokken bouwde, hoorde ze de stappen weer teruggaan, het zachte praten der mannenstemmen, beneden het voorzichtig dicht doen van de deur. Het koetsje reed weg. Een oogenblik daarna kwam Martha binnen. „Meneer zegt dat er n verpleegster komt; 't is wel erg met mevrouw, geloof ik." Alles was stil en onder den indruk; zelfs Herry bleef dien geheelen morgen zoet met zijn blokken, zoodat Riekje hem even bij Martha kon laten, om aan meneer te gaan vragen wat er gedaan moest worden. Hij was op de rookkamer boven, waar een biljart stond, en rondom boekenkasten tegen den muur waren. Riekje kwam hier nooit, „Goed dat u komt," zei hij, toen ze binnen kwam, „alles moet rustig zijn, juf- frouw; dus denkt u er om, met Herry... en ook geen piano spelen. De lessen moeten maar voorloopig afgezegd worden, daar zult u wel voor zorgen, niet waar? Over een uurtje komt er 'n verpleegster." „Zal ik nu naar mevrouw gaan?" „Ja, als u kan, maar denkt u er aan alleen rust heeft de dokter gezegd." „En wat denkt hij, meneer? wat is 't?" „Ja..." aarzelde hij, „weet u, hij zei 't niet ronduit, maar hij dacht typheusekoortsen." Riekje liep zacht de gang door naar de slaapkamer en wachtte daar bij mevrouw's ledikant. Zij bespiedde het bleeke gezicht, waaromheen het weelderig, blonde haar neergespreid lag op 't kussen, de dichte oogen, de mond, die onrustig iets zeide, iets fluisterde. Riekje voelde zich angstig, terwijl ze naar dat arme, lieve gezicht keek... Ze boog zich over de zieke heen en schrok, want mevrouw opende de donkere, verwarde oogen en zeide: „Hij moet weg — hij moet weg... ver weg... van hier, en ik kan niet meer, ik kan niet!" Wat was dat? Was het ijlen of sprak ze tegen haar, Riekje, en wie moest weg? „Wie ?" vroeg ze zacht. Maar de oogen keken haar verstard aan. Kiekje streek zacht de haren wat van haar gezicht. Zou ze het kussen wat prettiger leggen? Heel voorzichtjes trachtte ze het iets te verschikken. Haar hand voelde iets nards, n papier. Het was 'n brief. Wat moest ze doen? Meenemen of onder 't kussen laten? 't Waseenondeelbaaroogenbhk van bedenken, ze stopte hem in den zak van n=.=, \xr.- f_. . . Al u— Vle weet wat t was1 niet Iini«S ^ Stukie PaPier' (wat*e met geloofde, waarom zou mevrouw het dan onder haar kussenhebben gelegd?) nu zHnh.?U tet °°k kwaad kunnen dar waf Vi1 b,f war*n9 had en als het wel wat vernleï.1 °nf het in handcn van de dank l? °f 7an mencer komen! God Tfï tCkt 2f'Tdat"ik"indekamerkwam, S weeral06,2i6ke sliepoogenschijn- kam™- ™ 5ek,e Liep °P haar teenen m de kamer rond om hier en daar wat op te .r,e" Cn ¥ het.raam nam ze het palier j. "aa.1. zd« en keek het in. Ta! Ze las- ht front9M^ iS M besl°ten, ik ga naar het front. Morgen ga ik met de Osteria weg... nujnliefste..." O, ze zou niet verder lezen, ft was misbruik maken van de gelegenheid; ze vouwde 't papier op; haar hand beefde er van. Oom Luuk, want natuurlijk dat was hij, naar *t front en daarover ijlde mevrouw, o die arme, arme! Och, kon zij toch helpen! Gelukkig dat zij dezen brief bewaarde voor haar lieve mevrouw, zij zou hem bewaren en niemand zou er iets van weten. Oom Luuk was naar Frankrijk, dat begreep ze. Hij dweepte met dat land, en nu wilde hij er mee voor vechten, omdathij ook ongelukkig was, niet meer om 't leven gaf. De deur ging open. De verpleegster trad binnen en achter haar meneer. „Dat is de juffrouw," zei hij zacht. „U kunt nu gerust gaan, juffrouw, de zuster zal nu wel voor alles zorgen." Riekje knikte en ging op 'r teenen de kamer uit. Maar 's avonds toen Herry naar bed was en alles zoo stil om haar heen was, kwam het denkbeeld den brief te lezen weer bij haar op. Als iets zondigs wierp ze het van zich. Het zou schandelijk zijn als ze dat deed. 't Was of Satan haar verleiden wilde. Driftig naaide ze door en alweer, alweer die gedachte, die geheimzinnige stem: leesden brief, leesden brief! Ze stond op, gmg weer zitten, neenzezouniet 't Was Jaar geheim niet ! Maar waarom was haar to^alf W 9ek°men? Was da toeval? Was dat leiding? Kon zii er haar stoS onThm lTn' er9ens voor - Ze ta eenTaaHeP ™u het ^je waar ze hem ^Z^lAlfD had en kwam « Angstig las ze: hrtte ^'J1*iS nU besloten ik 9a naar weg -.. mijn liefste... laat ik je noq een- wanf!;. -iS et woord nooit meerhooren, want je wilde 't niet. Ik moet 't gelooven S^T^ÏÏThoudt 4e= een w moet 4 aannemen dat hij de eenige voor e is, maar 't valt me zwaar hoe z^ dat kan ik je moeili^ zeggen.' "XTa-9*™ voorbeelden voor. Ik voe ^ankrijk zal ik je niet vergeten. Jouw 137 beeld zal bij me zijn. Ik hoop dat ik sterven zal voor de rechtvaardige zaak die onze, ik meen hiermede allen die het Pruisisch militairisme haten en die de vrijheid liefhebben, voorstaan. „Adieu... mijn liefste... Luuk. Die arme mevrouw! die arme oom Luuk! Maar ze voelde het toch als een onbescheidenheid en driftig vouwde ze den brief weer op en borg hem in het laadje, waarvan ze den sleutel in haar beursje stak. * * Tante Lize was gekomen om het huishoudentedoen.Haar innemende, voorname verschijning deed Riekje weldadig aan als zij 's morgens met Herry beneden kwam. Ze moest telkens naar het fijne gezicht zien, Bekroond door het volle spierwitte haar. Gelukkig dat Tante Jeanne niet gekomen was, dacht ze, die had meer iets terughoudends en zij, Tante Lize, kon ook veel beter met Jeantje overweg. Alles bleef zoo stil mogelijk in huis en daardoor bleef ieder nogal apart. Tante Lize beneden, de ver- pleegster met mevrouw op de ziekenkamer, Kiekje met Herry op de kamers boven. De eenige, die rusteloos was, was meneer. ..Hij trekt t zich erg aan," dacht Riekje en ze moest Martha gelijk geven die, nadat de dokter bevestigd had dat het typhus was, s avonds tegen haar zei: „Meneer ziet er echt ongelukkig uit, hij zit in angst om onze mevrouw." „Kunt u er niets aan doen dat meneer niet zoo in en uit de ziekenkamer gaat?" nadde verpleegster al aan Riekje gevraagd. ..Ik denk t niet, zuster," zei ze, „als u 't zelt eens zei, u kunt het toch als zuster beter zeggen dan ik." ..Hij brengt onrust mee," zei de zuster, ..en t is of het dadelijk op de zieke overslaat als hij komt... Ja dan zal ik het wel t, ??? lCLZe9,?en' mevrouw moet absolute nnÜ a bneiJ- Mevrouw «Me nog altijd, °S Rlek> ook nu, en blijkbaar altijd Ri-t V 9aat we9' hiJ gaat weg..." Kiekje durfde niet onderzoeken of zij soms darLeen blief Vr°eg' dan zou ziJ de aandachtdaarop vestigen en dat mocht niet. eemnl f*9^ ,"!?* de 2uster was nu al eemge dagen geleden. Het was een Zater- dag. Jeantje logeerde tot Maandag bij haar vriendin Dalo in Scheveningen. Riekje was even naar buiten geweest met Herry, want Maart gaf heerlijke zachte lentedagen; terwijl zij bezig was zijn jekkertje uit te trekken, kwam Martha uit naam van de zuster vragen of zij even op de ziekenkamer wilde komen. „Dadelijk, Martha," Ze liet Herry aan Martha over en liep vlug de gang door, opende zacht de deur. De zuster wenkte haar. „JuffrouwvanZeverijnenheeftgevraagd of ik even beneden bij haar kom, wilt u even oppassen? Mevrouw slaapt geloof ik." „ Ja,"#knikte Riekje en ze ging op de plaats van de zuster zitten bij het raam dat op den tuin uitzag. Zuster had zitten lezen. Het boek lag opengeslagen, 'n Boek! 't Was maar een klein boekje, Riekje had nog nooit zulk een klein grappig boekje gezien. „Aan des Meesters voeten, "las ze. Welken meester zou dat zijn, Jezus? en ze las: „Dit zijn niet mijn woorden; het zijn de woorden van den Meester, die mij heeft onderwezen." Riekje boog 'r hoofd over het „kleine" boekje en las verder. De woorden waren haar als muziek, vreemd plechtioe muziek, die zij nog nooit gehoord had. boms hield ze op en hief even 'r hoofd dat dan een oogenblik in den zonnestraalkwam hLt^-Y ven£teJ™«rfrfi ze zat naar binnen V1el en r handen ook lagen dan in den zonnestraal die het boekje daaronder me goud omscheen. Eigenlijk begreep ze al/f S,*^eIken tester werd hier toch bedoeld ? Ze was in het onzekere, maar de woorden waren mooi, of neen, mooi was eigenukmetdegoedeuitdrukking.zewaren machtig, ze moest ze lezen, ze boeiden ofan1;-;'*^ *?dhecfteenplan=dat plan is Evolutie. Als iemand dit eens heeft hZTT T.het lelijk weet, dan kan mj met nalaten er voor te werken en erin mede te werken, omdat het zoo grootsch en schoon is. Hij is dus omdat hij rust aan ^ods zijde. Opkomende voor het goede en weerstand biedend aan het kwade..." had hl plotselmg op. Een vreemd geluid had haar oor getroffen. Herry? Neen toch «valdMClTeUWdc harder • • • maar ina»e Si ï tha ^as bij hcm- Zi) kon °us rustig bh,ven. Toen ze haar blik van de aeur af weer op t boek wilderichten, gleed die langs de zieke. Hoe bleek en stil lag haar smarte-gezicht daar op 't witte kussen, omgeven door het nu gevlochten blonde haar. Diep waren de oogen ingezonken. Gelukkig was ze nu rustig. Ze had dien morgen weer geijld, had de zuster haar verteld. Heerlijk dat ze nu rustig was! Riekje werd zoo angstig door dat ijlen. Als ze maar nooit in haar ijlen dien naam noemde, of naar den brief zocht die zij bewaarde!... Daar was 't weer dat geluid! Riekje rees op. Angstig bonsde haar hart. 't Was of ze aan iets buiten haar om gehoorzaamde en als in zichzelf riep ze: „Ja ikkom! ikkom!" Ze was bij de deur voor ze het wist, zeiiep de gang door zoo snel ze kon... de zieke moest alleen gelaten worden, dat kon niet anders, ging 't door haar hoofd, 't Geluid werd sterker, 't Was Herry! zeker, wat gebeurde er? Wat? —Ze draaide de deur open en zag 't! Als een klomp lagen Herry en zijn vader op den grond. Hij, de groote man, had de handen om de keel van 't kind... Met een sprong was ze bij hem. Ze greep in de kraag van den man en ze sloeg, sloeg op zijn hoofd, op zijn armen en ze rukte aan z'n jas. „Laat los, laat .los... paat „o5Cf' uWaS het stiL »Mijn God, hij had 1?' Yr Maar Herry begon te cm rr, t T y*"* te9en 2ich aan, zag ze Ü schrafr ° ^ Vïeond» w«°. nij schraapte n paar keer z'n keel aina XenlfT' f16 Rjekje achter Sog! stÏÏn R 1?' siootJdie en kwam voor haar ate^l- jJwoolden van straks „weerstand btedend aan het kwade," als een be- £J* "en " *«*£.,. u'dacht na9tuurl5k nat ik. Ja dat dacht u, ik begrijp 't " W'ztS toe^h" Wa' wat-9 meneer'.. .» u Stlan H b' r°ndkeek. • • „daar als 't van de wasch tafel." een olaf9' ï*j SCh£nk in de anderekamer SL^oT^-Riekje.hield 'tkind wat oor zacht over zn voorhoofd te strijken. Ze wilde sterk zijn, sterk, een pantser om zich heen trekken, ze voelde dat ze nu macht over dien man had, door haar kalmte. — Hij bracht haar 't glas en toen zij probeerde 't kind, dat z'n gezicht tegen haar aanhield, te laten drinken, begon hij te spreken, rad, heftig, zooals zij hem nog nooit gehoord had. „Mijn God, mijn God... daar ben ik toe gekomen... Maar u weet ook niet wat dat kind is, hoe 't ons levensgeluk verwoest... dat van m'n vrouw en mij... u weet niet. Jaren is 't nu al zoo, jaren... Weet u.. en hij kwam nu vlak bij haar staan, zoodat Riekje hem verschrikt aankeek. „Weet u waar mijn vrouw over ijlt... Weet u wat dit beteekent dat ze altijd zegt en herhaalt: „Hij moet weg, hij moet weg...!" Riekje beet zich op de lippen... o liet ze niets zeggen... Over Oom Luuk was 't, maar dat mocht hij niet weten. Nu, hoorde ze hem weer, „Is 't niet over het kind, over 't kind dat weg moet, weg moet dat weet ze wel, naar een of ander gesticht, naar 'n dokter, naar 'n inrichting... dat is 't, dat kwelt 'r en 't zal ook, nü zal 't!" Riekje zag hem aan, ze voelde tranen in haar oogen komen, ze voelde ze over haar wangen rollen Herry snikte tegen W tkmd, met om mevrouw of Oom Luuk X1^" weer liep. Het w3q of ze opeens zag, al die jarenvan piZ^ van dien ^ ^ ^agS leS Jezien had n' 4e 26 cn°0it Armzalig Sffer^De 9roote fijne meneer met dl geaffecteerde stem, was nu opeens een arm ete rnschenkind- srfiion " it ]aren- t Kind was misdoor",ellcndj9 9eboren door hem, 5 1efhadnu69" feVen' Cn de VIOUW' *é weten v-- '^Wi - CtS meer van hem weten, verwijderde hem uit haar leven OomTuuk "STJ En t0,Ch'3,5 ^ ™ lieten & ^ Tf8* zi'toch om hem dien avond toen zij, Riekje> had jj^ zeggen: „Maar meneer houdt van u!" O, als zij eens dat durfde, dat waagde hem 't bewijs geven dat zijn vrouw nog van hem hield... dat bewijs dat zij had! Maar mocht ze? 't was haar geheim niet! Maar was 't haar misschien niet ingegeven zooals ook zooeven haar ingegeven was dat ze Herry moest redden! Herry, wiens stem ze onmogelijk duidelijk had kunnen hooren op de ziekenkamer ? Op en neer, liep hij, op en neer, de eene hand in den zak, de andere telkens over 't hoofd strijkend als wilde hij iets weg duwen. Ze legde Herry, die weer kalm was, op de sofa. „Stil!" zei ze zacht met haar stem vol klem tot 't kind dat nu ook zoet was en toen ging ze naar Rost Velens toe. „Meneer... ik... vraag u verontschuldiging voor wat ik zooeven gedaan heb.. „U sloeg mij, ja... maar ik begrijp 't, u deedt dat, omdat 't niet anders kon, niet anders kon!" „Meneer, mag ik u wat zeggen — zult u mij niet brutaal vinden?" „Neen, juffrouw," zei hij z'n stem klonk veel trouwhartiger dan vroeger. „U moet niet denken dat ik u niet ken! Het spijt mij dat u t gezien hebt, toen ik 'fr kind... e... aanviel maar toch spijt 't me alweer niet, juist omdat u het was." Ze keek hem vragend aan. „Omdat u begrijpt, u voelt met iemand mee... neen ik heb u niets kwalijk te nemen, integendeel te danken heb ik u. ~" Riekje durfdehemnietmeeraanzien.Zehadtranen in zn oogen gezien... „Wat wilde u mij zeggen?" „Dat u... niet moet denken dat mevrouw niet veel van u houdt... Mevrouw denkt " U' heCl Ved' meer dan u Hij keek haar aan en vroeg eindelijk dïteIr?°rd afgemeten • * • "Hoe ~ weet u Riekje voelde 't bloed naar 'r wangen gaan. „Ik weet dat, meneer, u moet me gelooven." „Hoe kan ik dat gelooven, juffrouw ~ U ƒiet toch wel hoe m'n vrouw me altijd ontvangt als ik thuis kom, hoe ze laat merken in alles, in alles... en dat is de reden dat ik dan maar weg ga, op reis... £oe komt u daaraan, u kunt 't toch niet „Ik kan het u bewijzen/' zei ze en haar grijze oogen nu donker van de emotie, keken recht in de zijne. Hij bleef haar aanstaren. „Ik zal u dat bewijs geven, meneer," zei Riekje en ze voelde zich opeens dapper en slim, o! van alles tegelijk, „maar u moet mij beloven dat u het bewijs niet misbruiken zult... u kunt mij dat wel beloven," ging ze wat zachter voort en ze aarzelde... „omdat ik u wederkeerig toch zeker ook beloven moet dat wat ik zag—te vergeten." Hij zweeg 'n poos en zei toen: „U hebt gelijk, u hebt mij wederkeerig wat te beloven ... Maar u hoeft 't niet te vergeten; ik ben al dankbaar als het tusschen u en mij blijft. —Vergeten zou ik 't zelf niet kunnen... u hebt me gered van *n moord!... Zegt u 't nu maar... Wat is het bewijs?" Riekje keerde zich om en ging naar haar kleine werktafel, opende 't laadje er van en zocht met bevende hand. Ze had 't zoo goed weggesloten, bang dat iemand het vinden zou... hier was de brief, de brief van Oom Luuk aan mevrouw. Was 't goed wat zij deed? Even nog aarzelde ze. i „Nu?" vroeg hij. „Als 't u blieft..." zei ze zacht. Hij ging met het papier naar 't raam en opeens ging het nu door haar heen dat de zieke zoolang alleen was geweest. Met Herry op r arm ging ze naar de deur, opende die en liep de gang in; Herry aanmanend tot stil zijn behoefde ze niet want hij lag met zijn hoofd in haar hals! zijn armen om haar heen... In de gang stond Martha. Riekje schrok. Zou die iets gehoord hebben? Zou Martha... o, maar dat mocht niet! „Martha," zei ze, „ik was bij mevrouw zooeven, de zuster vroeg 't, maar Herry was zoo lastig—je hebt hem wel hooren schreeuwen?" Martha knikte, keekhaar eens aan, knikte weer... o daar kwam de zuster zelf de trap op. Riekje zeide het haar dat ze weg had moeten gaan van mevrouw door Herry. "Ja4 fe" zei de zuster> *,gaat u maar weer Juf! , Bhinen zag Riekje meneer nog staan bij t raam... met den brief, o God hoe zou hij t opnemen? hoe zou 't afloopen!? voorzichtig bracht ze Herry naar de canapé, Weef daar met hem zitten, stil verlegen met zichzelf, totdat zij eindelijk op moest zien. Meneer stond vlak voor haar. „Weet u... weet u wat er in dezen brief staat?" zei hij zacht. Riekje knikte. Een gloeiend rood voelde ze over haar gezicht, 't Was een oogenblik stilte. „Meneer," zei ze, al 'r moed samenvattend, ,/t spijt me dat ik hem gelezen heb. Ik mocht 't eigenlijk niet doen, maar... als ik 't niet had gedaan, had ik u niet dat bewijs kunnen geven!" Hij ging weer naar 't venster, ,/t Bewijs! *t bewijs!" Zij zag hem zijn hand voor zijn oogen brengen. M'n hemel schreide hij? o 'n man die schreide... Ze voelde zelf de tranen in r keel. „Meneer, "zei ze weer en ze maakte zich van Herry los die 't gelukkig toeliet. Nu kon ze opstaan. „Meneer, het is toch 'n bewijs dat mevrouw. „O God, God! Juf ja, 'n bewijs is 't, 'n bewijs dat ik 'r verwaarloosd heb al dien tijd, dat ik niet geweten heb al dien tijd.. / Hij zonk weer op 'n stoel. Slap, gebogen, een ouden man, dacht Riekje. „U kunt nog zooveel goed maken/' zei ze bijna fluisterend. Ze stond voor 'm 'r handen ineengevouwen, en ze zag op hem neer, 'n armen moegetobden zwerver, die aan haar deur was komen kloppen. Hij bleef haar aanzien en vroeg opeens: tlm m°et ik d°en? Zegt u hetmemaar." „Maar meneer!" Ze moest toch even glimlachen. Zij aan meneer Rost Velens zeggen wat hij doen moest! „Als u maar lief, heel lief voor mevrouw bent, en niet meer weggaat en zorgt dat zij u ziet als ze bij kennis is en..." 't ging opeens door haar heen, dat moest ze zeggen!... „niets, nooit iets van den brief laat merken aan mevrouw." Dat is moeielijk, Juf!" O meneer, nee dat niet" voi T>;oV;~ warm; t viel haar op dat hij het vertrouwelijke „Juf" gebruikte, in plaats van het vroegere juffrouw. „U mag niets laten merKen... dat mag mevrouw nooit weten! Als mevrouw ooit zelf aan u den brief laat lezen, aanis t watanders,maarzóo het haar tezeqgendatikhemhebgelezenen... ik... neen; needatmag unietdoen,"en aarzelend vroeg ze: „wilt u 't mij beloven dat u dat niet... ?" „j Hij stond zuchtend op... hij liep weer naar 't venster, keerde zich toen plotseling om en zei, wat sneller dan zooeven. met iets minder wanhopigs in zijn stem, „Ik wil u dat wel beloven, Juffrouw... de Graaf. Geeft u mij de hand... zoo, ik dank u... en ik hoef niet te vragen niet waar, u belooft mij ook...!" „Ik beloof u, nooit iets van wat ik gezien heb te zeggen," zeide Riekje en ze keek hem aan en ze zag zijn mond trillen en een vochtige glans in z'n oogen. Riekje boog zich naar Herry. „Geef Papa 'n handje, Her "Ze nam 't slappe handje van 't kind en legde het in de uitgestoken hand van z'n vader. Angst was er niet meer op Herry's gezichtje. Was hij al vergeten wat er zooeveh gebeurd was? Maar hij keek Riekje aan, vragend... „Zeg 'ns, lieve Papa, Herry..." vroeg Riekje. „Neen, neen, dat niet," zei Rost, en neerknielend bij z'n kind, met z'n hoofd op de sofa, omvatte hij Herry's knieën. Riekje zag z'n lichaam schokken en met 'n snik in 'r keel keerde ze zich naar 't venster. hoornen^6 ^ 9l°eide r°°d achter de * * Het bleef dien avond verwachtingsvol S£ PWt-' WaS of c^en onheil dreigde dacht Riekje, maar ze wilde zich niet laten terneerslaan door een vaag gevoel Ze tochtte met Herry te spelen, bouwde blok! kenhuizen voor hem, die hij weer omwierp zong zachtjes voor hem zijn lievelingslieden^ ^ °°k niet ds and^ een oogenbhkje afleiding geven, want ze was tn) haar vriendinnetje en, vreemd qenoeo bezocht niemand haar, zooals andersS even soms Tante Lize om wat belangsSSL toonen voor Herry, of Martha, die anders wel hield van een praatje. [/2?0es'e! telkens aan denken dat S , ,midda9 °P de 9an9 «'oud en Zl% f?A-ms ,moest 9ehoord hebben, los" kat 1- r Ö00ude Zf' 9efliId: "Laa' aehoS t*J ,M n hemel, als Martha 't rne^ ,d' Zi) cens vermoedde dat meneer z„n kind had willen... kwaad doen! Praattiilf'dat m°cht nietl Martha was Praatziek en iedereen zou 't dadelijk weten 10 153 wat er gebeurd was. Maar vreemd was het daaromdatMarthanietkwam,wantnieuwsgierig was ze ook en ze zou Riekje zeker willen uithooren wat er gebeurd was! Kwam ze nu juist maar, dan kon Riekje haar een ander verhaal opdisschen, bijvoorbeeld dat zij tegen Herry het „laat los" had geroepen... maar Martha kwam niet. Tegen acht uur, toen ze Herry in bed had gelegd, ging ze als naar gewoonte naar beneden om haar kopje thee te halen; ze deed 't schoorvoetend, in 'r hart bang meneer te zien beneden en hoe zou ze zich dan houden? Maar meneer was gelukkig niet in de kamer. Tante Lize zat er alleen en Riekje, gewend aan 'n vriendelijk gebaartje of knikje van de oude dame, werd opeens verlegen toen zij een ongekende stijfheid voelde. Tante Lize had even opgekeken, sloeg dadelijk haar oogen weer neer, op haar werk, tastte toen, als bedacht zij zich, naar een kopie en schonk in mndor nn t? zien. Riekje zag 't kopje naar zich toeschuiven. „Dank u wel," stamelde ze. Wat was er toch? Ze voelde 't bloed naar 'r hoofd gaan. Och kom, 't kon toch niets zijn! Ze hoefde 't zich niet aan te trekken. Mis- u mevrouw vandaag, JuSuw r ^ ^StSn^LltTl ^^ord, onverschillig^^ metfets Dat was \ dus n,et H?nA' n°9al " schien iets anders/ p'fïï f^ haar mis" beter was tHSn . ,C be9reeP d* 't gewoonhKp^L^T ' ^ als gen, maar er vSen LtV ^ ter.bren" n eerst eens leen '«Wne „Drinkt een in." Neen T%Jf t ? enk ik er u nog v^ach^ achter zich en lie^l! ^ dc deur 2acht kon »!: JVleP zacht ^ gano door. 7» bedachteram doen " o S ^ 2acït' hing iets i„ n,°! J'' °' a dlei^ iets! er mevrou! maar niefsS ^ Ak voorbeeld vkJS^^L^" Wam. 2e ?ou vannacl Tfcaan7 uw^ü noor Maar ir. 1 — ^ ^t>c aan verdwenen tL? 1 kamer met '* &<*t ten. Neen ze w^ré; n. 9cdach" °at ze m^neJZlnu weer van overtuigd hem. z"de eenlS H°UWen k°n en dat ze hoopspogFno a! ' ^ Van 2'n wanv poging, ook vertrouwen moest om hem het vertrouwen in zichzelf terug te geven. Ze had zoo diep gevoeld dezen middag, welk een geslagen mensch hij was en hoe hij weer opgericht zou kunnen worden, misschien door een liefdewoord van zijn vrouw! O, als mevrouw beter werd, zou dat dan niet kunnen gebeuren? Wie weet hoe langzaam dan 't geluk voofdie twee van elkaar afgedwaalden weer zou ontluiken. Riekje sliep dien nacht slecht. Ze voelde toch wel dat ze erg geschrokken was vanmiddag en ook Herry was telkens wakker en vroeg om drinken en ook om drie uur om „zingen Juf?" „Gauw slapen gaan, hoor. Juf kan nu niet zingen." „Zingen, zingen" — zei Herry's stem, telkens wat harder. Ze wilde niet dat hij ging huilen en, op den rand van z'n bed zittend, zong ze heel heel zacht. „Nuroeptdekerkklokmetzachtgeluid... 't Werd weer stil. Herry sliep, en ze dacht: „morgen weer of geen weer ga ik uit met 't kind — de buitenlucht zal ons allebei goed doen." Maar gelukkig was 't weer goed dien volgenden dag. Dadelijk na het ontbijt kleedde ze Herry aan. „Samen uit Her, met Juf? „Met Juf/'zei hij. „In de sportkar?" „Sportkar..." kwam Herry weer achteraan. Ze had dien morgen weer dezelfde stijfheid bespeurd bij Tante Lize. Meneer had ze niet gezien. Martha was ze even tegen gekomen en die zeide alleen, „morgen Juf" op haar morgengroet, maar verder niets. Nu, dat was gewoon. Martha was alleen spraakzaamopdekamer,maaroverdeeigenaardige houding van Tante Lize maakte ze zich ongerust. Wat kon er tochzijn ? Werktuigelijk zette ze de sportkar buiten voor • ™°rcJeur' nam Herry op, zette hem er m, bond den riem vast enreed met hem weg. Er was zonnengetintel in de rossig beknopte boomen boven haar. Hè, dat deed goed! Weer als Zondag voelde ze iets van de komende lente. O ze wist 't, de echte lente was het nog niet; het was alleen voorspel, maar 't was heerlijk van dat voorspel te genieten. „Zit je lekker m'n jongetje?" Ze knikte Herry toe, die 'r aanzag, soms verbeeldde ze het zich, met iets verstandigs iets als een lach in zijn doffe oogen. Waar zou ze hem heen brengen, zoo dat die wonderlijk weldadige lenteschijn over hem, 'r arm ventje zou komen? De Boschjes? Maar toen ze met de sportkar rechts afboog, herinnerde ze zich opeens meneer s verzoek om de pianoles af te zeggen. Kon ze dat nu niet even doen? Hij zelf zou nu niet thuis zijn en dat was misschien goed... toch wenschte ze het, hem te zien of wilde ze hem liever niet zien na Zondag? Maar er was Zondag toch niets gebeurd? Mal kind was ze toch! Hij was 'n eindje met 'r opgeloopen, tot de brug van de Veenkade, dat was alles, dat was alles. „Veel! veel!" zong het in de lucht, glansde het in den zonneschijn, die wijd en blank op de huizen stond. „Veel! veel! het was 't leven, het was 't geluk! Het was of een milde stroom door haar heen ging, van 'r hoofd, langs 'r hart, naar 'r vingertoppen. Ze opende even haar lippen en dronk 't geluk en ze voelde weer de glans in r oogen. God, waardoor had ze opeens dat wondere geluk verdiend? Dat zachte, geheimzinnige geluk dat 'r nu omsloot, dat haar zacht voortstuwde langs de straat, achter Herry's sportkar. Van zelf was ze nu op Plein 1813, 't statige kleine Plein waar ze zoo graag was. Onder de boomen door links, boogdestil de Willemskerk zijn Gothischen portieken, verloren in de zwevende zachte schaduw der stammen langs het smalle water. Ze zou zoo oversteken naar den Denneweg, want het lag nu als een besluit in haar, ze zou de pianolessen gaan afzeggen, juist nu, nu zij niet hera zelf maar zijn moeder zou treffen. Ze verlangde ook naar Sonia's moeder. Ze had nu na alles wat ze ondervonden had ook den steun noodig van een oudere, een die fijn voelde als zij, zijn moeder. Toch zou ze niets kunnen zeggen van wat er gebeurd was, maar dat behoefde ook niet. t Was alleen jammer dat ze nu de stad in moest, hoewel het bij 't Plein en de kerk buitenachtig frisch en mooi was, maar ze kon straks langs het Bosch terug gaan, ja dat was een plannetje. „Hè Her! langs de daatjes?" De daatjes, hij wist wel wat dat beteekende, de marcheerende poppetjes op het Malieveld! ~ Ze was de brug van de Mauritskade over en leidde nu voorzichtig door het drukke menschenbeweeg Herry's sportkar. Bij 28 belde ze. Niet Sonia's moeder, die ze bij haar avondbezoeken altijd zelf zag, maar een klein meisje, in een frisch blauw schortje, met blond kort vlechtje deed haar open. Riekje vroeg naar mevrouw Sonia en 't meisje vertelde, dat mevrouw zeker zou vragen of de juffrouw boven wilde komen, „want ze had een verstuikte voet en kon moeielijk de trap af." „Zal ik op 't jongetje passen?" Neen dat kon niet. Riekje bracht de sportkar naar binnen. „Wil je even vragen of ik met den kleinen jongen boven mog komen?" 't Meisje ging, kwam terug. „Graag juffrouw." Riekje had Herry al uit zijn riem losgemaakt en langzaam ging het nu samen de trap op. Boven in de zonkamer zat Sonia's moeder in de fauteuil voor het raamt haar voet op een bankje, ,,'t Is niet erg,' zei ze, Riekje de hand reikende, „gisteren verzwikte ik me en nu neem ik maar wat rust, omdat het toevallig de dag van Gijsje is." Ze zag aldoor naar Herry, dien ze nog niet gezien had. 't Was ook voor het eerst dat ze Riekje in functie zag en niet als leerling van haar zoon. Mag ik 'n handje?" Tot Riekje 's verwondering gaf Herry dadelijk zoet een hand en was hij niet schichtig. „Dag vent!" Herry's oogen keken in de rustige oogen van Sonia's moeder. Riekje vertelde dat mevrouw Rost Velens ernstig ziek was, dat de pianolessen uitgesteld dienden te worden en die van Jeantje misschien bij de tantes op den Scheveningschen weg zouden plaats hebben. Aldoor met Herry's handje in de hareluisterde mevrouw Sonia. „Jammer,"zei Sonia's moeder, „maar het zal wel gauw alles beter worden. Het za Rein spijten. Heb je... hebt uhem Zondag hooren spelen?" Riekje had 'n kleur voelen branden toen mevrouw,, je" zeide. Ze wilde zoo graag wat meer vertrouwelijkheid en nu juist had ze zoo'n behoefte aan vriendschap die steun gaf. Maar ze moest antwoorden op de vraag over het orgelspel. „O ja, ja mevrouw, ik heb 't zoo mooi gevonden, ik vond 't eigenlijk 't mooiste van dien kerkzang," en toen opstaande, want ze dacht er aan dat ze 't bezoek niet lang rekken moest, vroeg ze vlug: „Wilt u mij niet Riekje noemen ? Ik heb 'tal zoo dikwijls willen vragen, maar er was nooit gelegenheid." Dedonkereoogenlachten.„Graag!hoor, Riekje. Heet je heusch Riekje?" Nu moest Riekje zelf lachen. „Ja waarom? is dat zoo vreemd? Een leelijke naam?" „Wij hebben een ander naampje voor je," zei mevrouw Sonia. „Wij" ging 't door Riekje heen. Wij, dat waren zij en Rein. Ze vroeg verlegen: „Hoe zoo een ander naampje?" en terwijl ze Herry's handje nam om hem weer naar beneden te brengen en zich over hem heen boog, vatte mevrouw even haar arm aan en keek haar aan. „We noemen je Veldbloem." 't Ging als een schok door Riekje heen. Hoe lief van hen! Iets van dat frissche van buiten had ze dus toch wel mee gebracht en behouden en zij, tweeën, Rein en zijn moeder hadden dat gevoeld. En toch, er kwam een gloed in haar oogen, haar mond beefde. „O mevrouw! Veldbloem als ik dat altijd maar blijf, hier, 'Ms zoo moeielijk." „Dat geloof ik, kind." De moeder keek weer naar Herry en toen naar Riekje „Je hebt ook wel een moeielijke taak, jong Veldbloemetje zeg?" , Ja," maar Riekje richtte zich op en er wasmoed inhaar oogen, „het is een prettige taak. Heusch mevrouw ik zie iets van beterschap." Ze had 'r arm om Herry geslagen, „en weet je, mevrouwis zoo lief voor me. Ze laat mij zoo gerust haar arm jongetje over." „Dat geloof ik graag. Je hebt daar een mooi werk, Riekje. Ik wensch je er geluk mee." Toen Riekje haar hand vast hield voor het afscheid zei mevrouw Sonia: „Je hebt Rein npleziergedaandoor Zondag in de kerk te komen, weet je dat wel?" Riekje zag haar aan, 't beefde in 'r; ze kon niets zeggen. zullen je missen Vrijdagavond — Veldbloem." „Dag mevrouw... mij... mij spijt 't ook," en toen ze bij de deur was met Herry, die weer zoet 'n handje gegeven had, zei zenoq eens met een kleur: „Wilt u 't zeggen, dat tmi) ook erg spijt?" Mevrouw knikte haar toe. Een diepen lach was in haar fluweelen oogen. Gijsje Kwam binnen om Riekje te helpen met flerry en de sportkar en terwijl zij de trap afgingen, klopte Riekje's hart. „Zou hij niet komen? zou hij niet komen ?" Ze ging naar huis, langs de Maliebaan. Er waren geen daatjes, maar wel lag de tintelende zonneschijn op 't gras. Herry's oogen knipten er tegen. Hij had slaap door het prikkelende weer. Riekje liep in feestvreugde achter 't karretje. „Veldbloem! Veldbloem. Ik ben zijn Veldbloem!" Ze liep langs de Koningskade naar de Javastraat. Hoe zou 't thuis zijn ? Zou mevrouw weer wat meer in het leven zijn gekomen, en zou tante Lize vriendelijker zijn ? „De dames vragen of u eerst even binnen komt," zei Martha bij het opendoen. „De dames... ?" vroeg Riekje. Ja, Juffrouw Jeanne was daarnet ook gekomen en Martha zou Herry wel naar boven brengen. Was er dan zoo'n haast bij? Er zou toch niets met mevrouw... ? en Martha Herry naar boven brengen? ja, dat was makkelijker gezegd dan gedaan; toen 't kind uit het wagentje getild was, klampte hij zich dadelijk aan Riekje vast. „Kom Her, zoet zijn, ga met Martha mee, Juf komt dadelijk!" Herry schudde zijn hoofd en Martha, - met een bijzonder kunstmatige vriendelijkheid: „Kom Herry, zoet met Martha... kom! Maar Herry bleef z'n hoofd schudden en Riekje, die een huilbui vreesde, iets dat niet mocht om mevrouw, besloot dat Herry dan maar mee moest. Als de dames rf.'u0^dadflijk wilden spaken, „dadelijk had Marthaimmersgezegd, danmocht ze niet laten wachten. Ze nam Herry bij een hand en vroeg: „Achter, Martha ?" Martha knikte. Er lag een eigenaardige strakheid op 'r gezicht. Wat was er toch ? Had ze iets tegen haar? Hadden ze opeens allemaal iets tegen haar? Gisteren tante Lize, nu Martha. „Kom Her, vlug loopen!" dÜieP '1 kfd de lan9e 9^9 door ^ ua a? de huiskamerdeur open. Dezelfde kamer, waar ze in Kerstmistijd het afscheid gezien had tusschen mevrouw en oom Luuk. 't Was of ze het voor zich zag opeens, daar op 't plekje bij den haard mevrouws goudgele japon... den rooden avondmante een huivering beving haar. „Juffrouw! hoorde zij de stem van tante jeanne de minst vriendelijke, de minst bewegelijke der twee oude dames. Riekje zag nu de werkelijkheid. De twee dames van Zeverijnen bij de serredeur; ieder aan een kant gezeten; in de serre, tot haar schrik, de breede zwarte rug van den ouden heer, den staatsraad — hè, dat die er was! Ze voelde zich onveilig en nam Herry's handje dieper in de hare. „Juffrouw," zei tante Jeanne,, „we hadden u gevraagd alleen hier te komen. Kon Martha Herry niet zoo lang overnemen?" „Hij wilde niet, Juffrouw, ik was bang voor een huilbui en mèt mevrouw..." „Over mevrouw behoeft u zich niet zoo ongerust te maken, juffrouw." Tante Jeanne richtte haar lorgnon op Riekje. „Mevrouw zal zonder die zorgen wel beter worden..." De klank was vreemd. Riekje keek van tante Jeanne naar tante Lize. Ze merkte dat de oude heer zich om had gekeerd en, met zijn rug naar het tuinvenster toe de kamer inkeek. „O... o...," zei ze eindelijk, „gelukkig is mevrouw dus... is er hoop op herstel?" „Zeker, tenminste zoover wij na kunnen gaan." Tante Jeanne's toon bleef altijd even stijf en onhartelijk. „Maar waarschijnlijk zult u die algeheele beterschap niet bijwonen, Juffrouw." Er ging een twijfel door Riekje heen. Waarom zou zij niet de beterschap bijwonen? Het duizelde haar. „Wij wilden eens met u spreken, juffrouw. Het lijkt ons namelijk... e... zeer gewenscht dat u uwe betrekking hier neerlegt ... Ja, daar zult u wel vreemd van opijken, dat wij u dat zoo opeens moeten zeggen. Wij hadden het ook wel anders gewild... ahum... maar het kan niet anders, we moeten het u zeggen, uw positie is onmogelijk na gisteren..." Riekje staarde ze voelde iets naderen Na gisteren?" £*: bemerkte nu dat ze op een stoel was gaan zitten zonder dat die haar aangeboden was; r arm hield ze om kleine Herry geslagen, lef LT °°9enblik stilte. Juffrouw jeanne boog zich nu wat voorover en zeide S£ff 9' Z°etjeS: "W* ™*en van gisteren Juffrouw, van u en... meneer." ÏWiki D. SCh°k- Riek!'e richtte zich op. oo0e??eek/a9 26 en an9sti9 9ingen haar oogen van de eene zuster naar de ander. den JJii enu 'j' ~ Wat? AIs 2e bisten zouden f ■ffiijan9,z'in daf zij meneer verraden zou ?! Maar hoe wisten ze, hoe? Wie had gesproken? Het ging door haar heen, opeens... Martha! Martha die in de gang was! en, voor ze het wist, zei ze het: „Heeft Martha u...?r „Ja, juffrouw, Martha," zeide juffrouw Jeanne statig, overtuigd nu van Riekje s schuld, want waarom zou zij anders zoo geschrokken zijn? „Martha heeft ons gewaarschuwd ; dat moogt u best weten. Het is een fatsoenlijk meisje, en daarom begrijpt u..." Riekje sprong op. Gloeiend, stekend voelde ze dat woord door zich heen gaan. Fatsoenlijk! was zij dat dan niet! ? Ze opende haar mond, maar alleen „o!" bracht ze uit. Nu begreep ze, ja, ja nu begreep ze! Martha had een leugen verteld. O God, ze verdachten haar van een scène met meneer... toen ze geschreeuwd had „laat los", toen hij de deur op slot had gedaan... Ze verdachten haar... haar, Riekje de Graaf! 't Was of 't in haar kreunde, snikte opeens, ze zocht naar een woord, een weerlegging, niets kon ze vinden, niets... kleine Herry drukte ze tegen zich aan, ze streek met r hand door zijn dik haar, en, door de aan- raking met het kind ging het opeens dooi haar heen.dat ze zich niet kon verdedigen ^ekonnietzeggenwaterwerkelijkgebeurd was, ze mocht haar woord niet breken Maar meneer zelf, zou die dit toelaten? Dit moest ze weten! ' Met een stem, die ze zelf niet herkende vroeg ze: „Weet meneer 't T' nerKende' sta;JnU£rOUjf. 2Ci juffrouw Jean°e opstaande, „dat is meer dan onbeschaamd dat u zoo iets vraagt." Zenuwachtig lieué Ülr\°T°\OP enLHCer Wie9en ^ bruusk keerde ze zich naar haar broeder in de serre • ..Umstiaan, praat jij maar verder met de juffrouw dat is mij te machtig. " keekL^eVerijDenLkwam nader- Riekje kalm ™ 330 mej haar 9roote °°9en. *e Kalm nu waren, dat voelde ze. Eiqenliik hoorde ze niet wat de man zeide Ze zag in^CiïTf^ Hii'hiid^dehaar 3 ? °fh dr°n9en de woorden, M?Hze.^sproken waren, tot 'r door.. nSUDktf dat dit uw ***nietis watmijn neef zegt of niet zegt... wij weten genoeq STebb;' ^ WCten ?enoe9' ^iijn zus': S^^r84?96160 9enomen dat u °9 vandaag heen kunt gaan..." 11 169 Maar juffrouw Lize viel hem in de rede... o die stem van haar deed Riekje opeens aan. Juffrouw Lize had wel van haar gehouden; o, kon ze maar met haar alleen zijn, maar ze moest luisteren nu en ze ving den laatsten zin op „dus wij zeggen dat u een brief van huis hebt gekregen, waardoor u onverwacht naar huis moet. U krijgt natuurlijk het volgend kwartaal nog uitbetaald." Riekje begreep die woorden niet. 'tKon r niet schelen, 't gloeide door r heen. — „Ze denken dat ik n gemeene meid ben, ik moet weg! ik moet weg!" Machteloos was ze opeens *r tranen in te houden, ze voelde ze in haar oogen komen, over haar wangen rollen, warm, heet. O, ze wilde alleen zijn, alleen; ze was als gebroken opeens. In een mist zag ze de kamer, die kamer, waar ze zooveel had meegemaakt, ze voelde zich gaan met Herry naast zich, Herry vlak tegen haar aan, en ze ging den drempel over, de gang door, de trap op, alles achter den schemer van haar heete tranen en boven op de kamer, de kamer van Herry en haar, deed ze de deur dicht, stevig, als bang dat ze niet alleen zou blijven, en bij de canapé «)n »eeste, vJSe1?e* *' VOe" *" met z'n hoofd bSon'h« flT11'2in9en" en En Riekje beann lfldemaattesIaan. * bra&e^nikNU ^"' " maar W oude leven af te sS'nn °DS kek « daken glommen Kon » t0rens mooie, wildedag.DewolW ' WaS,een a bewolkenloecrenacW, de zonnestralen aan en de weer achter de 9*1 V?^? VW^n Riekje, ze voelde zich als doortrokken van r^rTofetStt Geluklig stond de koffer op 'r kamer. Als ze die van den zolder bid moeten halen, was de hulp van Martha noodig geweest en ze wilde haar niet spreken. Ze zou haar in r gezicht geSnqïd hebben welk een gemeene leugen z verteld had, o ze zou haar zoo de waarheidqezegd hebben. Maar ze verbeet zich Zf ze begLp dat zij zich zou verspreken en later.Urzoumeneerallesgoedmaken, dat wist ze, dat kon met anders. Meneer zou haar goeden naam redden en aan hem moest ze 't overlaten, en daarom had zz eicenliik ook niet zoo geschreid! Ook na Sh k wel gedeeltelijk uit woede, uit onmach , maar vooral om Herry ! Her V had ze over moeten laten aan de tantes! Wat zou mevrouw later wel zeggen als zi, weer beter was en hoorde dat zij zoo maar weg was geloopen, quasi om een brief van huis! O, dat zij haar nu ook nog dwongen te liegen, te liegen tegen haar goeie, lieve mevrouw, en hoe zou Herry om 'r huilen, 't Was of ze z'n stem hoorde: „Juf! bij Herry blijven!" 'r kleine, kleine baasje. Ver weg was ze nu van huis. Ze zag de stad nu ook al klein, heel klein, de torenspitsjes even boven den grond uitkomend, alleen de gasfabrieken nog zichtbaar en nu velden en bosschen, weilanden in vochtig grijs voorjaarswaas. Riekje leunde achterover, sloot 'r oogen... wat was ze moe en 'r gedachten gingen weer terug. Niemand hadzegoedendaggezegd.Alleenmevrouw. Ze had 't de zuster gevraagd of ze op de kamer mocht komen even en bij 't bed was ze neergeknield en ze had zich over mevrouws zachte hand gebogen en die gekust. Mevrouw lag stil, de oogen dicht, 't rosblonde haar in een vlecht op 't kussen. Zoon stil, bleek gezicht, „Godzegen 'r," had Riekje zacht gezegd. De zuster had ze de hand gedrukt, diehadnatuurlijkgedacht, dat ze om een ziektegeval naar huis was geroepen. Zoo hadden de tantes 't immers gewildenzoohaddenzehaarverteld,.. Meneer was nergens te zien. Was hij er maar geweest! O, waarom liep het toeval haar ook niet mee? Ze had geen brief voor hem durven neerleggen ergens, dan zou men haar eerst juist verdenken, want over de ware gebeurtenis zou ze toch niet kunnen schrijven!... Het zwaarst was haar het stille heengaan gevallen zonder afscheid van Herry. Herry was beneden zoet gehouden door de tantes en Riekje had 't zelf zoo gewild. „Hij zou zoon verdriet hebben. Wilt u hem bij u houden tot ik weg ben?" O, dat oogenblik toen 'r koffer klaar was, 'tadreser op? toen ze daar stond met 'r taschje in 'r hand, aangekleed voor de reis, op den drempel voor de deur. Ze had de kamer overzien waar ze zoo lang gewoond, geleefd had met 'r kleine baasje. Zn blokkendoos stond op tafel, ze had er de blokken nog netjes ingedaan. Ze keek naar de canapé, waar ze zoo dikwijls met hem gezeten had en 't scheurde opeens door 'r heen, dat ze haar neer hadden gesmeten, haar'tkindhadden afgenomen, een schorre maar weer ingehouden schreeuw kwam over 'r lippen. Ze keerde zich om, sloot de deur en liep de gang door, deed de huisdeur open, trok haar dicht... Ze voelde 't kijken van de meiden in de keuken voor 't raam. Och God, omkijken naar 't huis kon ze niet meer, recht stak ze de straat over, voor de tram... en nu zat ze al in den trein, op weg naar huis! Naar huis, wat zouden ze daar wel zeggen? Wat moest zevertellen? Natuurlijk ook een leugen. Ze moest wat verzinnen, ja 't moest. Och, dat kwam er ook minder op aan, later zou alles immers terecht komen door meneer —* en ze was zoo moe, ze kon nu niet denken, niet iets verzinnen... Ze keek naar buiten^'n station waren ze al voorbij — straks in Utrecht overstappenen dan al die kleine stations en dan Drusendam. Er zat een oud vrouwtje over haar, echt ouderwetsch, met een Perzische sjaal om. Wat 'n vriendelijk oud mummelgezichtje! t Keek haar aan. Maar ze had geen lust nu in praten en sloot r oogen of ze wou gaan slapen. Eindelijk het station waar ze uit moest stappen. Nu had ze nog *t stuk met de tram tot Drusendam. Wat een verschil bij vroeger! Meestal had ze hier 'n bekend gezicht gezien van iemand die 'r kwam afhalen. Vader of Dien, een enkele maal Moe, nu was er niemand natuurlijk... Ze wisten niet dat ze kwam. M'n hemel, wat zou ze nu toch vertellen?... Daar had je warempel Schrap, de broer van juffrouw Schrap. Ja, net als ze dacht, die zou 'r aanspreken. Kon ze niet meer af. De heele plaats zou nu straks weten, dat ze thuis was. „Zoo, zoo Riekje, kom je weer 'ens kijken?" Schrap had 'n heesche, schorre stem; 'n drukke man, die meer lette op z'n eigen woorden dan wat een ander zei. Daardoor hoefde Riekje niet veel te zeggen. Ze knikte maar en zei iets van mooi weer, „Ja, nou 't zal waar zijn, maar toch frisch, daar is de tram, instappen maar." In de tram begon hij 'r weer te vragen. „Kom je ze eens verrassen, thuis?" „Ja," zei ze en toen vloog 'r opeens een verzinsel door 't hoofd, dat haar thuis blijven later zou rechtvaardigen. „Dat jongetje waar ik bij was, is onder behandeling van een dokter gekomen, enne..." „O ja, da's waar," zei Schrap, ,/t Was immers 'n idiootje of zoo—niet?" „Nou idioot niet heelemaal, och nee, 't kon nog terecht komen door n operatie en nou is er een professor bij geroepen... 't is zonde," dacht ze, „wat jok ik! hoe kwam ik er bij?" „Is ie naar 'n gasthuis gebracht?" vroeg Scharp, „en waarheen?" „Amsterdam," loog Riekje verder. „En hebben ze jou toen naar huis gestuurd?" * Ze voelde 't bloed naar 'r hoofd gaan... „Ja... nee, dat nou niet, maar 't kwam zoo uit... er bleef niemand meer in huis... Mevrouw was ziek." „Ook al? wat 'n misère... ook naar 'n gasthuis?" Riekje knikte... m'n hemel ze kwam er nu hoe langer hoe dieper in. Dat heele verhaal ging straks naar Juffrouw Schrap en die zou wel gauw overloopen en dan verder vragen. O, wat voelde ze zich moe! Ze sloot even 'r oogen en Schrap zei goddank: „Nou, dan heb je ook n tijdje achter den rug! Ik dacht al toen ik je zag, dat meisje r buitenkleurtje is heel en al weg! Nu moet je maar eens flink thuis uitrusten." „Ja, dat ben ik ook van plan," zeize. De conducteur haalde de kaartjes. Die kende haar ook al en, om den schijn te redden, lachte ze zoo goed mogelijk om 'n grapje dat hij maakte over haar onverwachte terugkomst. „We zullen strakkies extra bellen als we de stad in zijn, juffrouw/' „Nou," zei Schrap, „pas op, iedereen loopt nog uit." Ze waren nu al voorbij den molen van Helders, dan volgde de brug over 't kanaal, dan kwam de breede lindenlaan en daarachter lag Drusendam. Als vader maar niet schrikt, dacht Riekje. Als hij in de winkeldeur stond, wat hij wel eens deed als de tram aankwam, zou hij haar er uit zien stappen. Ze gluurde angstig door het tramraam. Neen, Goddank, er stond niemand! Nu kon ze de deur naast den winkel ingaan en eerst Jaaltje 't dagmeisje roepen... Schrap gaf 'r een hartelijke hand bij het uitstappen. Riekje zag al dadelijk kennissen in de welbekende straat — en ze knikte die en die, en ze zag een paar verwonderde oogen die door de ramen vroegen: „Waar kom jij zoo ineens vandaan?" Ze stak gauw de straat over, keek den winkel niet binnen en opende de gangdeur er naast, die wel een bel maar ook 'n deurknop op straat had, als meer in kleine stadjes de gewoonte is. In de gang niemand. Er stonden kisten; zeker nieuw goed voor den winkel, 't Ging haar ondanks 'r eigen zorg door het hoofd dat er drukte van uitpakken te voorzien was. Ze liep het smalle lange gangetje door, stond nu voor de huiskamer. Ze voelde een stilte in zich neerzijgen toen ze de deur open deed. Moe wasaan 't tafeldekken. Ze keek op en staarde Riekje aan. „Wat! jij hier!?..." en toen Riekje moe neerviel: „m'n God, is er wat gebeurd?" Riekje schudde van neen. Ze wilde zich nu goed houden en 't verzonnen verhaal van 't gaan naar 't gasthuis vertellen, en wilde een opgewekt gezicht zetten, liegen desnoods, maar ze voelde hoe r mond strak werd. Ze keek Moe wezenloos aan, zonder 't te weten. „Riekje, kind wat is er? ben je ziek?" Moe s stem klonk hartelijk, liever dan vroeger; o, dat juist was gevaarlijk. Ze voelde zich week worden... maar niets vertellen mocht ze. Zich flink houden wilde ze! Moe was bij 'r gekomen, had 'r hand genomen. Toen kwam opeens Pa binnen. „Riekje jij! ik zag je de straat oversteken, maar d'r was iemand, ik kon niet komen... hoe kom je zoo onverwachts... is er wat?" Vragend keek hij z'n vrouw aan en Moe boog zich over Riekje heen. „Ben je niet ziek, maar wat is 't dan?" „O Pa, Moe, vraag me niet, vraag me niet!" barstte Riekje los, en ze nam van ieder 'n hand in de hare en ze boog 't hoofd er over heen, opeens zwak van tranen. „ïk kan 't niet zeggen, maar 't is niets ergs, werkelijk niets! maar vraag 't nu niet... ïk kan niet meer liegen, tegen u kan ik niet liegen, maar vraag me dan ook niets, toe! toe!" Moe huilde ook. Niets ergs! ? daar moest wel iets ergs zijn; m'n hemel waarom kwam 't kind zoo thuis! Opeens zoo onverwachts, daar was natuurlijk wat gebeurd! Pa staarde 'r aan en streelde zacht 'r hand en zei toen: „Breng 'r naar 'r kamertje Moe en laat 'r eerst wat tot bedaren komen. We zullen niet vragen, kind, wees maar gerust, we zullen wachten tot je het ons zegt." Riekje stond op; dankbaar was ze op- eens, die goeie lieve Pa en met moeder ging ze naar 'r kamertje, een beetje kaal, onwezenlijk netjes na r lange afwezigheid, maar toch r eigen kleine vriendelijke kamertje, dat op de kerk uitzag. Den dag na Riekje's onverwachte thuiskomst, kwam er een brief van Mien uit Indië. Wat 'n lange! Pa las hem voor onder het ontbijt. De reis was tot het einde toe goed geweest, maar een keer was het schip aangehouden door een Franscheboot. Aardige kennissen had ze gekregen aan meneer en mevrouw Westerhof, een plantersfamilie, die haar al voor den vacantietijd telogeerenhadgevraagdophaarkoffieland. Maar nu zou ze vertellen van haar aankomst en waar ze geplaatst was, Ambarawa, een plaatsje in de binnenlanden van Java. Heel mooi moest 't daar zijn, zeiden ze. Ze was nu nog in Batavia, Weltevreden, in het hotel. De warmte viel mee, maar gek was t al die bruine Javaantjes om 'r heen, die zoo zacht liepen... Riekje luisterde met iets afwezigs in 'r oogen. O, was ze ook maar ver weg, in een vreemd land, waar niemand 'r kende! of bij Mien 'r zuster die ze nu juist door den brief zoo ver af voelde! Toch hoefde ze zich immers nergens voor te schamen! Wat had ze gedaan, niets immers? En morgen of overmorgen zou er wel een brief komen van meneer of misschien van de dames v. Zeverijnen, waarin ze haar excuus maakten, natuurlijk dat moest wel... „Riek!" Moe had al tweemaal r naam gezegd. Ze had 't niet gehoord. Of ze nog een botram wou? „Nee, dank u!" Pa had Mien's brief alweer in de enveloppe geschoven. Dien, die goddank ook niets aan Riekje had gevraagd, zeker op aandrang van Pa en Moe, pakte 'r brood in voor de „Kweek", Moeder schudde de kruimeltjes uit 'r schort op de broodplank. Alles net als vroeger, dacht Riekje, alleen zij, zij was veranderd, en gek, ze zat nu zoo metleege handen. Vroeger deed zij alles 's morgens, nu waren ze al aan haar afwezigheid gewend geraakt en ze had ook nog geen hand uitgestoken naar iets. Ze lieten haar ook. Ze begrepen dat er iets was dat ze niet kon zeggen en kiesch genoeg waren ze, nu niet te vragen; maar dat hinderde 'r toch wel. Och, die vraag-oogen van Pa! O, ze moest hem geruststellen, dat er eigenlijk met 'r zelve niets was! En toen hij opstond om naar den winkel te gaan, was ze opeens naast hem. „Zal ik u helpen vanmorgen? Is er niet wat te doen?" Hij trok 'r hand door zijn arm. „Nou en of, ga maar mee. Al die luxe-lampjes daar boven moeten afgestoft worden." Riekje voelde weer de tranen in 'r keel komen; terwijl ze samen naar voren gingen en hij 't trapje voor haar klaar zette, kwam er zoo'n veilig gevoel over 'r, en o zoo graag had ze hem alles gezegd. Misschien was 't ook gebeurd, had ze iets van 'r geheim verklapt, maar dadelijk, terwijl ze op 't trapje stond, ging de winkelbel en moest Vader klanten bedienen. Den geheelen morgen was er geen gelegenheid voor n intiem praatje. Riekje werkte door, pakte nog n kistje uit in de gang. Om twaalf uur bracht Moe haar en Pa een kopje koffie. ,Je koffer is gekomen," zei Moe. „Geert van de tram kwam daarnet om 't te zeggen. Hij staat bij de remise." D'r koffer! dat was 't laatste, en 't was of Moe 't zelf dacht, want ze keek Riekje aan, met de vraag op haar gezicht: „Dus is't toch voorgoed?" „'k zal zelf wel effe gaan om te vragen of Geert hem brengen wil vindt u niet?" Ja, dat was goed. Hij moest 'm maar dadelijk naar Riekje's kamertje brengen. Toen ze de kist had uitgepakt, knapte ze zich wat op en kleedde zich aan. Juist bij de winkeldeur liep ze tegen juffrouw Schrap aan. „Wel, wel, Riekje! jij zoo thuis! M'n broer vertelde 't mè, 't jongetje zoo plotseling naar 'n ziekenhuis en de mevrouw ook al! Maar je bent toch zeker niet voorgoed thuis, wel?" Riekje knikte van Ja met 'n kleur en ze haalde 'r schouders op. ,,'k Weet nog niet, ziet u. Ik moet effetjes m'n koffer halen." „Ja hoor!" zei juffrouw Schrap, en Riekje zag haar naar binnen gaan. O jé, nu kwam 't verhaal van 't zieke jongetje bij Pa en Moe. Als die zich nu maar goed hielden! — Op straat, weer ineens een ander, meneer Van Meerkamp, de muziekmeester en organist. „Zoo Riekje, ik hoor zoo dat je ineens thuis bent gekomen?" „Toch niet je betrekking kwijt, meisje?" Hij kende haar al zoo lang, had altijd pleizier in r stemmetje gehad toen ze nog meezong als schoolkind met z'n koortje. Hij was een oude heer en mocht wel fami- liaar zijn, dacht hij. Hij keek 'r met zijn glinsterende oogjes scherp aan. „M'n betrekking kwijt? ja en neen, meneer. Misschien, 't hangt er van af, mevrouw is plotseling ziek geworden en 't jongetje..." Riekje haperde. Ze zag opeens aan Van Meerkamp'sgezicht, dat hij 't niet geloofde. „Meisje, meisje," hij dreigde met z'n vinger. „Jij, zoon knap ding, je hebt toch geen grapjes uitgehaald?" 't Trilde in Riekje. Wat meende hij? Grapjes? Zou hij nu al weten van dien ellendigen laster! „Ik heb zoo iets gehoord!" zei hij weer. „Wat hebt u gehoord?" Bits sloeg ze hem die woorden in 't gezicht. „Tu, tu, tu!—Wou je 't weten? Nou, dat je Evert Goeman den bons hebt gegeven... nou ja, da's zoo erg niet, meisje, )e bent wel wat beters waard ~ enne, dat je n had op n musicus— ha wat, zie je wei! Moet je daarom zoo blozen? Nou, aan is 't nog in orde hoor—" Ze voelde zich duizelig, ellendig ^'t deed fel, fel pijn, aat iemand daar iets zeide, en dan zóo, iets, dat ze voor zichzelf niet uit durfde spreken... 12 185 „Maar zeg 'ns, hebben ze je daarom weggestuurd? Dat zou toch wel heelignobel zijn! Ze had nu 'r woorden weer. „Ze hebben me niet weggestuurd, heelemaal niet." Ik lieg niet, dacht ze bij zichzelf, meneer en mevrouw hebben me ookniet weggestuurd! „En zegt u maar gerust, dat alles wat u gehoord hebt, 'n leelijke leugen is. Zeker Evert's familie die dat gezegd heeft, of liever verzonnen ?!" „Bravo, meisje, zoo zie ik je liever, dan daarnet. Bijt maar van je af, kind, dat moet je doen in de wereld. Nou, Evert's familie kan je 't zoo kwalijk niet nemen! Jaloersch natuurlijk! Ze hebben altijd op je gerekend voor Evert — Ik moet weg, 't is bijna een uur. Dag Riekje, kom je es gauw bij m'n vrouw?" Riekje gaf hem 'n hand, ja, dat zou ze doen. Met een lam gevoel, als werd ze door iedereen begluurd, liep ze verder. Daar was 't huis van Evert's familie, 'n Zadelmakerij, met de kamer naast de zaak. O, m'n hemel natuurlijk, de meisjes zaten voor 't raam. Ieder met 'n handwerk, als altijd. Zou ze kijken? Ja, 't moest wel. O! twee stijve knikken terug... dus boos. Enfin, ze kon er niets aan doen. Wat was er ook weer voor naars gebeurd zooeven? - O ja, pijn £.1V' "ft Pij?! '*Was' of 2e 'J ^in rmaa9—Dat, datpraatje v™ F /ï1^ 2ij en- - Sonia! Hoegemeen van Evert! Daarmee wreekte hij zich knLTfV mo9elijk^200 aauw na 'r thuiskomst! Terwijl ze doorliep, bij de remise vroeg naar haar koffer, en weer naar huis gmg, rees er langzaam *n angst in % dat oonia zelf dat praatje zou hooren. Hoe afschuwelijk Wat moest ze doen! Zou ze schrijven? Aan z'n moeder? Maar wat? £ft voelde nu opeens hoe dit alles maar ^ en nKtsyuidend was, de meening knL D«;sendam, laat dat maar stuf twrien<;net.als de G°eniannetjes! Als zij tweeën Sonia en zijn moeder maar goed over haar bleven denken! „Veldbloem VST we je." 't Was of ze'nog de sïïm JelfkT f"°eder hoorde. Kom! zij moest en zoi VVT•Zii'dk twee kenden haar zo„£ ^ ^chen om al,e Paatjes en ze zekeH n9°ed aM haar büiven «enken, o E?fftom ze f°est nog niet schrijven. Afwachten maar! *t Was immers nog maar één dag! Meneer zou zeker alles wel ophelderen. Misschien lag er thuis al 'n brief. Maar er lag geen brief — en er kwam er geen, dien dag niet, den volgenden niet, de geheele week niet. Pa en Moe lieten 'r gelukkig met rust. Dien ook, maar ze voelde 't wel, dat iedereen wachtte op een bekentenis, op een oplossing. Werk gaven ze 'r niet te doen, maar ze vroeg er zelf om — hielp Pa, deed voor Moe kleine dingen in 't huishouden, maar 't was alles niet meer noodig zooals vroeger. Ze waren 'r ontwend, ja, 't kon niet anders, 's Nachts lag ze te denken over Herry, over mevrouw, en op den achtergrond van alle gedachten was Sonia... Die gedachte brandde. Als hij toch eens slecht van r dacht? Als hij eens 't praatje hoorde, dat de dames v. Zeverijnen geloofden? Maar neen, ze begreep wel, die zouden om de eer der familie dat niet rondstrooien? Maar Martha! en Evert, en de tante van Evert! Dan sloot ze 'r oogen en er waren oogenblikken die 'r troosten. Ze was in de kamer bij de Sonia's. Ze zat naast mevrouw op 't lage stoeltje en hij speelde en dan keerde hij zich om en z'n fluweeloogen zagen 'r aan en hij vroeg: rvSV? noa'P°Pin of Bach?" O, m'n God dat was alles 't verleden! Dantïï 't heerluke oogenblik weer voorbTJ bLgroef2e rgezichtinhetkussenenschreide en als de nacht heel lang duurde was^t of ze Herry s stemmetje om 'r hoorde roepen o! d r kleine arme Herry' "troepen, 't ÏÏd''^? 2°° ?iet Pa en Moe zagen LT ?lSuie kwijnde °P die manier. Moe hadgedachteenoplossingtevmden.„MoS ie met ns schrijven hoe 't met 't iónaett gaat en met mevrouw Post?" J°n9et,e weïdat^ff'6 Rieki\haas«g- Ze begreep veiaaf hwTJ Sch?_P het ™nen d~7™L had Vfteld en dat Moe op aeze mamer wou uithooren P op,''rkamJ«.U schriiven-" en toen ze 2e ^^ewasnamzeopeens'nbesluit. ^e zou aan meneer schrijven, recrelrech* wÏÏ e? ae£f 26 Z^U vertellen precies kladi« 9 Was- Ze maakte wel drie 3t hf had ei^elijk den brief af Ze oracht hem zelf naar de bus. hijioll°l9endenavond,tofrschrik,kwam ny ongeopend terug. Achterop stond het••Ongeopend teruggezonden, v. Z " fv.Z.?—VanZevcrijnen?Dusdedames, of de oom misschien, beletten haar meneer te schrijven?" Pa en Moe hadden denbriet gezien. „Hoe komt dat zoo?" vroeg Pa, en Moe. „Hadt je aan meneer geschreven/ „Meneer is zeker uit de stad," zei ze, „en mevrouw is natuurlijk nog te ziek om brieven te ontvangen." „Toch vreemd," vonden Pa en Moe allebei. Wat was er toch met hun kind gebeurd, dat ze haar zoo behandelden daar in die voorname familie waar ze het eerst zoo prettig had gehad? Ze begrepen niet, maar ze zwegen weer; later bij de thee, meenden ze een licht te zien opgaan. Als gewoonlijk kwam Dolf en las de krant. „Daar staat een kennis van je in, Riek. ',/Wie, wat?" vroeg ze, bang dat het weer ietszouzijndathaarvanstreekzoubrengen. „Hier, Rost Velens." Riekje boog zich voorover. Een kleur op 'r wangen, haar mond half open. Bij het Vreemdelingenlegioen is H April de heer L. Rost Velens, Nederlander van geboorte, gedecoreerd. Onder groote belangstelling werd den heer R. V., die onlangs uit het hospitaal ontslagen is en door een verbrijzeld been voor den verderen dienst is afgekeurd, de „médaille militaire uitgereikt. Een talrijkemenigte, o.w. verscheidene in Frankrijk vertoevende Nederlanders, woonde de plechtigheid bij/' Gespannen had Riekje geluisterd. Dan *ag ze opeens Moe's oogen strak op 'r gevestigd. „OomLuuk," zei ze, „dat was Oom Luuk, e. *. ziet U, de broer van meneer." „Was die naar 't front?" vroeg Moe. Riekje knikte en nam 'r werk weer op. Ze moest nu weer oppassen; niets laten merken! Maar juist door die quasi onverschilligheid na de zichtbare schrik van zooeven, was Moe's argwaan gewekt. Dolf leidde gelukkig af met z'n opmerkingen. v„Uok n pleizier, als je hier 'n fijne meneer oent m Holland, naar een ander land te gaan om te vechten!" en toen volgde een verhaal over een dienstweigeraar, wiens geschiedenis hij juist gehoord had. Riekje spon dat mee uit; nu zouden ze haar wel niet meer naar oom Luuk vragen en toen uien thuis kwam, vroeg zehaarnaarallerlei menschen van de Kweek, ofdieernog was en die van wiezeindertijd Mien had hooren spreken, toen die er nog op ging. Ze wist wel, als ze met Dien begon was er geen speld meer tusschen te krijgen, die ratelde maar door en zoo kon ze naar bed gaan, zonder dat Pa of Moe, die de krant nu allebei ook nog doorkeken, het geval Rost Velens weer ophaalden. Maar 's morgens vroeg Pa haar dadelijk bij 't ontbijt: „Ga je mee naar „de Gorste"? 'n boerderij een uur van Drusendam. Ik moet daar den boer spreken en Moe past op den winkel." „Doe 't maar," spoorde Moe aan, ,/t zal jullie allebei goed doen; 't is heerlijk weer." Riekje snakte eens naar buiten te gaan. Ze kleedde zich gauw aanen ging met vader. 'nBlauwe lentelucht boogde over de weilanden; toen ze Drusendam uit waren voelde ze 't voorjaar als n weldaad om zich heen. En daar begon Pa: „Kind, nou moetje me toch eens een en ander ophelderen. Moe maakt zich ongerust over je." „Maar Pa, er is niets, werkelijk niets met mezelf." „Is er niets met jou en dien... hm.- dien meneer, die gisteren in de krant stond, die van 't Vreemdelingenlegioen?" „Oom Luuk?"Nu moest ze bijna lachen! Nu was 't weer Oom Luuk met wien ze haar doodverfden. Gek, gisteravond zou ze om zooiets misschien opgevlogen zijn, maar hier in de heerlijke zuivere, buitenlucht! Hier kon ze er om lachen. „Och nee, Paatje! Die Moe! nee maar!" ,/t Is ook haast niet te denken van jou, kind," maar hij moest haar nu toch vertellen welke praatjes er gingen. Dien was er mee thuis gekomen. Ja, daar konden hij en Moe niets aan doen. Dien sprak natuurlijk veel menschen. En wat had Dien dan gehoord? Toen vertelde Pa van een verhouding met meneer Rost Velens zelf, waar de oude dames achter waren gekomen en die Riekje daarom hadden weggejaagd. Riekje zweeg — en Pa zweeg ook een heele poos. Toen zag ze eindelijk naar hem op en ze zei: „Pa, zou jij zooiets van me gelooven? Kan je zooiets gelooven?" „Van jou ? Nee kind... jouw oogen liegen niet... maar van dien meneer... Hij was niet gelukkig met z'n vrouw zeggen ze, en dan is alles te verwachten." „Ik verzeker het u, ook van meneer Rost Velens mag u zooiets niet gelooven. Het is niet zoo—maar er is iets anders, iets anders, iets dat 't geheim van een ander is, dat ik niet mag zeggen." Zoo goed mogelijk vertelde ze hem, dat zij wel was weggejaagd om die verdachtmaking, maar dat zij zich niet verdedigen kon en mocht. „En kan niemand anders het doen? Zoo kan 't niet blijven. Ik laat dat niet op me zittent kind, dat ze mijn dochter..." „O Pa, we moeten wachten. Heusch, we moeten..." 't Was of de buitenlucht met zijn frisschen wind haar opeens geduld en kracht gaf. Ze zag op in z'n trouw goed gezicht, dat nu bezorgd stond. „Niet verdrietig zijn, Vader, 't komt terecht. Als jullie thuis maar gelooven, dat ik geen schuld heb!" En om hem te verzetten begon ze hem van 't leven in Den Haag te vertellen en 't was of ze hem moest brengen in den geest bij de Sonia's. Ze sprak over alles wat ze bij die menschen genoten had, lieve vriendschap en die heerlijke muziek en Pa luisterde. „Ja, kind je hebt 't daar prettig gehad in Uen Haag en een geluk dat je zulke vrien- nSns&DiC S°nia'S' d3t — fli't Deed haar goed dat hij dat zei, zoo alleen op de manier als Pa dat kon zeggen, zoo echt van binnen uit. Fijne menschen, jadat warenze. Dat was hij ook 'rvadertje, dacht ze opeens. O, eenvoudig en niet geleerd, maar fijn, 'n fijn mensch. vnS ?axÜ7 Zijn arm en staPtc naast faem voort, t Was net als vroeger toen ze een meisje van veertien was. Toen ging ze ook dikwijls mee, den boer op. «zeooK „Pa, ik wou dat je ze kende... zoon lief mensch die moeder... , Verder kwam ze niet Ze voelde dat Pa ilfVen.aankeek' maar haar °ogen zagen het wijde groene landschap in dat droom- bh) te wachten lag in lente's komende weelde en daar k k 2£ nu be.den algof SLen Zaan,daCht 10 beslaa nam en beid«n mÓ^ f h4Ver nu aeen woord gezegd S Rorden-Zoors'theedykteiooPéi, dacht Riekje naast 'r lieve vader op een Weinsmalpadtusschendegeurendelanden. »^ou alles weer goed komen?" dacht ze toen als een schilderijtje het breede dak van de Gorste tegen de lichte lucht donkerde, met het fijne gespeel van hooge peppels rondom als ranke doorluchtige wachters. O wat was 'r landje rondom Drusendam toch mooi! * * Er waren weer twee weken voorbij gegaan. Het was nu einde April, een lentezondag. Riekje had het raam van r kamertje geopend, 't Was nog vroeg. Op 't marktpleintje alles stil. Een paar vogeltjes hipten om de stadspomp, en een merel floot in de zacht beknopte takken van een ouden iep. Deze week was er een kleine troost geweest voor Riekje; een brief van de zuster, die mevrouw Rost Velens verpleegde, om uit naam van haar te vragen hoe het met de zieke ging, om wie Riekje zoo plotseling naar huis was geroepen, 't Was een kort, eenigszins stug briefje. „De zuster heeft niet vriendelijk mogen zijn," dacht ze, „maar men zal mevrouw toch niet de ware oorzaak, tenminste die de dames v. Zeverijnen als de ware beschouwden, hebben durven meedeelen en daarom heeft de zuster moeten schrijven, omdat mevrouw het vroeg." Maar als dat zoo gebeurd was, dan werd mevrouw toch beter! Stil bepeinsde ze hoe ze zoodra ze met mevrouw alleen zou zijn, haar den brief van oom Luuk terug zou geven, want die had ze nog altijd trouw bewaard! O als mevrouw beter werd dan zou de zaak misschien spoedig opgelost worden ? En waarom kwam er toch geen woord van meneer? Zou hij werkelijk gelooven, dat zij naar huis geroepen was? En waarom schreef zuster niets over Herry? — Al die vragen hadden haar in den nacht bezig gehouden; maar toch, er was een lichtpuntje. Mevrouw had haar, Riekje, niet vergeten en zij werd beter! Met die gedachte was zij eindelijk ingeslapen, en nu ze opstond, was dit weer de eerste die haar blij stemde, en; wonderlijk, 't was of de dag haar vriendelijk tegemoet trad. t/n Dag van geluk," dacht ze. Hoor dat mereltje es doorslaan, en kijk die vroolijke lucht achter de kerk... Hè, ze zou vandaag wel zin hebben er heen te gaan. Misschien ging Pa, dan ging ze mee! Enfin, wie dan ook. Een van beiden gingen ze altijd, Pa of Moe. — Vandaag moest wat lichts aan. Hè ja, 'r witte flanelle blouse, en 'r licht grijze rok... terwijl ze zich verder kleedde, klopte 't op 'r deur. 't Was Moe. „Pa vraagt, of je mee gaat naar de kerk!" „Ja! graag." Hoe toevallig. Heerlijk, dat ze er net zelf ook lust in had. Ze was nu gauw klaar en was al beneden, vóór Moe en Dien. Als vanouds zorgde ze voor het ontbijt, en toen de anderen beneden kwamen, konden ze dadelijk beginnen. Moe zei niet veel, maar Riekje zag wel aan 'r gezicht dat de oude gewoonte, Riekje die voor het ontbijt zorgde, goed was ontvangen. Een Zondag thuis, als vroeger was 't. Zou ze weer heelemaal gewend zijn? 't Was in den beginne toch wel vreemd geweest, dat kleine, eenvoudige huis, de winkel vóór, menschen die alles zelfdeden om zich heen; zoo'n heel andere omgeving als waar zij zich in Den Haag langzamerhand bij had aangepast. Groote vertrekken met dikke kleeden, gragieuse, beschaafde menschen om zich heen... Maar ja, 't ging >— Riekje voelde een innerlijke blijmoedigheid, waarom wist ze eigenlijk niet, en 't was opeens of iedereen die nu had. Pa met een hoog boordje om, een zwarte jas aan, heel anders dan in de week, Moe in r deftige spulletje, r zwarte japon, waarop de oude, gouden broche van Grootmoeder blonk, alleen, als voorzorg voor 't huishoudelijk gedoe, nog met een bont schort voor. Dien wat opgeprikt, met r groote, roode strik tegen 'r achterhoofd, maar toch ook een en al Zondag, en Dolf heelemaal veranderd, nu 't werkmanspakje verwisseld was met een grijs colbertpak.—De zon scheen in 't tuintje achter, en raakte de witte steentjes bij de keuken, die je door 't raam kon zien. Terwijl ze aan tafel zaten, begon de klok te luiden, vol bimbammend door de stille lucht. Dien, diemetvriendinnennaardekerkging, vloog al op, gauw zich aankleeden en r kerkboek halen, en Riekje volgde 'r. Haar hoed en handschoenen waren boven. Toen Moe ze later aan de winkeldeur even nakeek, Vader en Riekje, zeide ze zacht in zichzelf: „Dat is ook een tref, dat ze zich zoo gauw Het overhalen mee te gaan!" Want 't had anders gekund en Moe had voor heel wat te zorgen vandaag. Als de verrassing nu maar goed afliep! Buiten de kerk nog had het orgel Riekje al zoo mooi geklonken, maar toen ze het groote portaal binnentrad en de volle tonen haar omvingen, dacht ze: „Zoo heb ik 't nooit gehoord." De oude Van Meerkamp stond bekend als een goed organist. Zijn zoon speelde ook wel eens 'n enkelen Zondag, maar wie het ditmaal van de twee was kon ze niet uitmaken met zichzelf. Ze bleef in bewonderende luistering opzien naar het hooge orgel, waarvan de stem groot en machtig tot haar doordrong en ze bemerkte ternauwernood Vaders knik j e, als een soort: „ïk laat je nou maar alleen," want Vader had zijn plaatsje in de diakenbank en Riekje moest er een zoeken. Ze ging zoo zitten, dat ze het orgel goed zien kon. Het was of alle schuwheid voor de Drusendamsche wereld langzamerhand van 'r afgleed—'de muziek daarboven hief 'r boven alle kleinzieligheid op. Ze dacht niet aan de menschen. In de verte zag zede witte hoed van . Dien. O ja, Dien met 'r vriendinnetje Annetje Verdam, en Dolf was er ook. Maar haar aandacht werd getrokken door dendominé, die nu op den preekstoel kwam. Riekje zocht de psalm op die op het bordje stond, psalm 7 vers 1. Het orgel zweeg. Ze hoorde de stem van den dominé bidden; 't leek haar alles een droom. Waarom? Ze wist 't niet. Er was zooiets wonderlijks vandaag. Toen ze haar oogen opende zag ze het gouden zonlicht uitbundig schijnen door het hooge boogvenster, verzacht door een groen dichtgetrokken gordijn en naar die groengouden vlakte hoog boven haar, bleef ze turen, terwijl de dominee sprak. Zacht zette het orgel het eerste gezang in. Ontroerd luisterde Riekje en met een gevoel van dankbaarheid, waar ze zichzelf geen verklaring voor kon geven, zette ze mede in: „O Heer, mijn God, volzalig wezen..." Deze geheele kerkgang was eigenlijk alleen orgelspel voor haar. O ja, ze luisterde naar dominé, maar eigenlijk rustte ze terwijl hij sprak en leefde ze op als „het" kwam... het orgelgezang. Het orgel lispelde, fluisterde, zwol aan met een golf van tonen, trilde in 'r ziel. Nog nooit had ze het zoo gehoord... en terwijl ze daar zat, tusschen de vele menschen in het hooge gebouw, kwam er een zekerheid in r, dat een hijzonder mensch het orgel bespeelde... een oogenblik dacht zij aan het spel in 13 de Kloosterkerk in Den Haag. Dat was óók zoo! Toen speelde Sonia. Haar hart begon opeens heftig te kloppen; ze boog 'r hoofd over haar gezangboek. Hoe kwam ze aan zulke gedachten? O, een oogenblik was alle geluk weg van dezen heerlijken lentedag, deed het pijn te denken aan een tijd, die nooit meer terugkwam! O, dat orgel hier, 't deed 'r bijna schreien... maar dat mocht niet! Gelukkig, de groote muziekstem zweeg. Stil luisterde ze naar het einde van dominé's preek en toen innerlijk bevend stond ze mede op voor het laatste gezang... Het gebeurde wel meer dat de jonge Van Meerkamp lang doorspeelde, ook nog als de menschen de kerk al uit waren. Een enkel muziekliefhebber bleef dan nog zitten ... de burgemeester en de oude heer Brugman en mevrouw van Aalink tot Schouten van den Dennenhorst. Riekje kende hen nog van vroeger en ook nu zag ze de oude dame, wier équipage buiten wachtte, nog in haar bank zitten en met opgeheven hoofd luisteren, toen zij met den stroom menschen mee, als in een droom, naar den uitgang van de kerk ging... maar Xkf P r Wf u 9ebeurde «iets wonder'feïS8, althfnS Was 'f wonderlijk. Xo tet or9el iets tot haar, haar alleen zeide. Dat waren tonen die zij kende! Dat was .ets dat ze liefhad, iets dat 'r aandeed %J°A 3lS ^ Sluk dat Sonia ^elde! „Frelude van Rachmanninoff!" Zefluis- Dat was muziek uit de Prelude!... Was t bon» die daar. speelde? Was hij het? Ze Weef staan, ze kon niet verder. Er was bijna niemand meer in de kerk, alleen de oude mevrouw met het grijze hoofd... het zonhcht goudde door de hooge ramen in bundek van teer warm schijnsel. 1^ is.-\- • •9ing het door haar Kz b m hef*. 200 Iief als ^ts ter wereld! Voor ou wil ik leven en ziin voor jou voor jou Gelukbrenger.. " 1 Ah t?'9el 2Wee9'Even sloot 2e '* oogen. Als het eens niet zoo was! Als hij 't niet was geweest. Met n rilling was ze opeens ï qebeur,?? ^rde jerug. Wat was « «iet tot ïrh30 ftS ""^sproken, iets Ss NU ^ 9e2e9d dat 'r een openbaring was. Nu kon ze er niet meer tegen strijden Het had haar overwonnen; maar wat moest ze nu doen? Hij zou 't wel niet zijn; neen natuurlijk; zoo iets romantisch bestond er niet. Nu moest ze naar huis. Vader was al vooruit; de kerk was al leeg en langzaam ging ze achter de oude douairière van den Dennenhorst aan> wier zijden japon over de steenen van de kerkvloer sleepte. Buiten alles zon, 't dorpspleintje badend in licht en vroolijkheid. Stemmen van spelende jongens weerklonken. De paarden voor de wachtende équipage trappelden. Met een schok keek Riekje regelrecht in 'r geluk... Daar stond hij onder de schaduw van den jong groenen lindeboom. Zij gingen naar elkaar toe en ze namen eikaars handen en hij hield 'r handen vast, lang, en drukte ze. „Rachmanninoff...?" vroeg ze zacht, met een lach in 'r oogen. „Ja," zei hij, „Rachmanninoff voor jou... begreep je 't?" „Ik... ik dacht dat ik droomde..." zei ze, zachter nog dan zooeven. „Toe, nog niet naar huis," zei hij, „ga mee, een eindje maar. Ze weten 't bij je thuis." Daar moest ze hem toch vragend door aanzien. Wisten ze het thuis? Thuis, waar ze hem niet eens kenden? Maar toen ze het kleine straatje naast de kerk doorginqen dat aan den buitenkant bij de vaart uitkwam, de breede blanke vaart met haar zoom van weide en molens, vertelde hij haar alles. Z-ijn arm stak hij door de hare alsof het iets heel gewoons was en zij, ze gaf zich over, geheel over aan 'r nieuwe groote geluk en ze luisterde naar alles wat er gebeurd was Pa was op 'n dag in Den Haag gekomen bij z«n moeder. (A, ha, dacht ze, de dag toen Pa voor zaken op reis moest!) Hij maakte zich ongerust over Riekje, wist niet wat de reden kon zijn van haar onverwacht ontslag uit haar betrekking. Nooit kon het die zi,n, welke de menschen in Drusendam zoo langzamerhand als eene ware geschiedenis opdischten; daarvoor was zijn Riekje te eerlijk — en, — maar al was het niet waar, naar goede naam ging er mee weg en hij wilde alles doen die aan zijn kind terug te iekje had veeI van mevrouwSonia verteld en zij was de eenige tot wien Pa zich vol vertrouwen durfde wenden, om te wagen wat dereden was en te beraadslagen op welke manier Riekjes eer te herstellen zou zijn. Mevrouw Sonia had aangeboden naar meneer Rost Velens te gaan en hem er over te spreken. Mevrouw zou natuurlijk nog geen bezoeken mogen ontvangen. „Én, wat er toen is gezegd en besloten is, dat zal Moeder je straks allemaal vertellen." „Mij vertellen...?" Riekje stond stil en keek hem aan met 'r groote grijze oogen." „Is zij dan hier!?" „Ja," zei hij, „ze is hier, bij jou thuis! „Is ze gekomen om mij te vertellen... i Riekje aarzelde, wat, wat zou zij weten? „Ze is voornamelijk gekomen om een heel gewichtige zaak te bespreken," en hij drukte haar arm vast tegenzich... „maar die moesten wij eerst hier besluiten... Riekje... Riekje... wat besluit jij daarin V Ze kon niet spreken en hij vroeg niets meer, maar ze liepen voort, ontroerd en gelukkig. , O, dat de wereld zoo mooi kon zijn, aar deze Zondag dit bracht! En toen ze thuis kwamen beiden, werd de deur al open gemaakt voor ze. Dien had hen aan zien komen van boven voor en was naar beneden gestormd, want dat Riekje geëngageerd was, stond nu als een paal boven water, dat begreep ze. „Ga gauw naar binnen/' zei ze, „daar zijn twee goede kennissen van je." ,,Twee ?" vroeg Riekje verbaasd en toen ze de achterkamer met Dien en Sonia binnentrad, zag ze eerst Sonia's moeder en daar naast licht en jong en mooi, Jeantje! Jeantje Rost Velens! „O Juf! Juffie!" Twee armen sloegen zich °t£ Riekjes hals, en druk praatte Jeantje. i i Z°° Wij dat ik mee mocnt naar je toe! Mevrouw Sonia ging en toen vonden Fa en Ma dat ik best mee mocht. Ik heb T% VOOr u bij' me van Pa en Ma, Juf, Jume! Jeantje drukte 'r gezicht tegen dat van Riekje aan en Riekje kuste haar terug en drukte de handen van mevrouw Sonia, öie haar met 'r schitterende donkere sterren aankeek. En Moeder was er in 'r deftige zwarte japon, en Pa, die goeie, lieve Pa, ^ alles eigenlijk bedisseld had ook. O, was Mien hierbij, bij al dit geluk dacht ze; fn 2e dacht aan den brief en toen eindelijk noorde ze van mevrouw Sonia dat alles in orde was, dat zij haar eigenlijk niets kon vertellen, maar dat alles in den brief stond van meneer en mevrouw Rost Velens. Riekje hield den brief in 'r hand en keek er op. „Ga hem maar eerst lezen, in den tuin," zei Pa, „eerder ben je toch niet gerust en kom dan gauw terug." Even keek Riekje naar Sonia; ja, nu moest ze nog even alleen lezen en dan... ze liep vlug naar de bank onder den appelboom, den ouden boom, dien ze al van klein kind-af kende en met een zekeren eerbied maakte ze de enveloppe open. De brief was van mevrouw. „Lieve Juf" stond er. Voor ze begon, keek ze even boven zich in de bloesemende takken. Als een zegen waren ze en de lucht was als een zegen — en beneden in 't kippenhok pronkten de veeren van den bruingouden haan. En nu las ze — dat mevrouw Sonia's komst, de vreemde vlucht van Riekje had opgehelderd. Toen het door de tantes zorgvuldig verborgen gehouden lasterpraatje van Martha meneer ter oore kwam, had hij dadelijk de ware toedracht van de zaak verteld, hoe hij, door een angstworden bezeten, kleine Herry te lijf was gegaan, hoe Riekje 't kind verdedigd had, en haar beofte over wat er gebeurd was geen woord Zïï!ZÏ? -t deVdeXa ,~ ■ "*T=B- "^e rantes zouden u ook zoo graag hun ongelijk erkennen, lieve Tuf stel haar daartoe gauw in de gelegenheid Herry ,s m het sanatorium en maakt't goed. Over een half jaar wordt hiTaeoL, reerd; maar al zult u hem niet vinden ^m op te passen, u zult mij vinden want ik heb u erg noodig. Denk er eens over of u oenErt ï°men ,t0t * Weer 9eheeI b^r t>en Hr is zooveel waarover ik met u te ZebleefstarenopdennaamRost Velens met dle groote, ronde, bekende hand' gel schreven en toen ze opkeek zaq ze Teantie door 't tuintje naar zich toe komen Se srfuTw * r de,eerste emo«e^ £ m«' Jfr* ^ hier ook vertrouweSou"^* die ande™schen, behalve ze ZhT ' V™a 2C biJ' Riekl'e ^s ging £4*aT* 1 2itten' ' do°' vanatü ? **' '* '* heerli>kst is „Nu," vroeg Riekje. „Dat alles thuis weer goed is. Je weet wel dat Pa en Ma vroeger zoo raar tegen elkaar waren, hè, weet je wel, dien avond heb ik *t verteld aan je ?" „Ja," knikte Riekje. „Alles is anders, alles anders, Juf. Het is nu zoo prettig thuis. Ma en Pa zijn lief tegen elkaar — o, je moet gauw eens komen, Juf, dan zal je 't zelf zien! Doe je 't ? En weet je 't al van Oom Luuk Juf? die arme Gompie, hé, 'n been..." „Ja," zei Riekje, „ik las 't in de krant, o ik kom — gauw, heel gauw." 't Glansde in 'r oogen van vreugde. „En..." begon Jeantje, maar ze hield op, want uit de binnenkamer werd gewenkt. „O ja, meneer Sonia... zeg Juf, die zei,dat ik u moest meebrengen binnen. Juf, wat heeft meneer Sonia over u te zeggen ?" „Alles," zei Riekje. Jeantjeschudde'rprinsessehoofdje^Kom dan maar!" riep ze. Riekje stond op en ging met haar door 't zonnetuintje, waar witte madelieven in 't gras stonden te buigen in den lentewind... Binnen stond de koffietafel klaar — daar waren al de menschen die haar wachtten; de kleine kamer was vol en, toen ze op den drempel stond met IS^*/?** cich*moest 2e even diep adem en Kn' S31 ^onia trok haar naar zich tcZ en bracht r bi, zijn Moeder, en Riekje ging met hem als in een droom van den een naar Ie* et* ^ bmid VOelde 2e 2ich ^ en Wnif^ 'ï 9e2ichtje tnsschen z'n handen ^ ? f ?Iken *? de °°9en- Pa had nooit woorden als ie gelukkig was. EINDE. ° Meulenhoff's q KLEINE BOEKEN van groote schrijvers boeken welke in deze nieuwe serie verschijnen, zullen alle met de uiterste zorg uitgegeven worden. Hoewel door formaat en wijze van aankleeding een zekere eenheid verkregen zal worden, is toch de bedoeling, door verschil in typographische uitvoering en verscheidenheid in de bandjes een aantrekkelijke afwisseling te brengen. DE .KLEINE BOEKEN" vragen in hunne kleurige batikbandjes een plaats in salon of huiskamer; in hun eenvoudig deftig kleedje zullen zij een vriendelijken indruk maken in elk interieur. Zij behooren verder in bezit te zijn van ieder die gaarne op reis gaat met een mooi boek, van ieder die in vrijen tijd, waar en wanneer wil lezen. WE LATEN HIER ENKELE BEOORDEELINGEN VOLGEN: De boekjes zijn goed uitgegeven in een toepasselijk net batik bandje gestoken, dat er de waarde zeer van verhoogt. Een mooie uitgave. De Amsterdammer. De uitgever MeulenhofF bedacht met deze serie iets nieuws voor ons land; kleine boekjes, aardig uitgevoerd, keurig gebonden om als geschenk te dienen. Niettegenstaande het kleine formaat zijn de boekjes met zeer duidelijke letter gedrukt. Algem. Handelsblad. De aantrekkingskracht van deze boekjes is naast den goeden inhoud, allereerst hun uiterlijk; zij hebben een zeer smaakvol gewaad, van batikstoffen, dat hen, hoewel elk een ander patroon heeft, toch samenhooren doet. Het zijn kleine aantrekkelijke uitgaafjes, handig van formaat en met een uiterlijk dat gewild zal blijken. Arnh. Courant. □ MEULENHOFF's □ KLEINE BOEKEN VAN GROOTE SCHRIJVERS RICHARD VOSZ, TWEE MENSCHEN. 2 deelen a f 1.30, geb. in batikbandjes met gouden titel a f 2.25. Naar de honderdduizendste oorspronkelijke uitgaaf vertaald door J. P. Wesselink-v. Rossem. B. KELLERMANN, YESTER EN LI. De geschiedenisvan een verlangen. Roman. Vertaling van J. Clant van der MijllPiepers. f 1.30, gebonden in batikbandje met gouden titel f 2.25. OSCAR WILDE, SALOME. Drama. In de vertaling van Chr. van Balen Jr. f 1.—, gebonden in batikbandje met gouden titel f 1,95. M C. KOOY VAN ZEGGELEN, INDISCHE LEVENS. f 1.—, gebonden in batikbandje met gouden titel f 1.95. ARTHUR SCHNITZLER, MEVROUW BERTHA GARLAN. Roman. Vertaald door J. van derNiepoort. f 1.30, gebonden in batikbandje met gouden titel f 2.25. M C KOOY VAN ZEGGELEN, ONDERWORPENEN. i\ — gebonden, in batikbandje met gouden titel f 1.95. HENRIK IBSEN, BRAND. Drama f 1.30, gebonden in batikbandje met gouden titel f 2.25. BINNENKORT VERSCHIJNEN: AUGUSTA DE WIT, DE DRIE VROUWEN IN HET HEILIGE WOUD. Ingedaaid f 1.40, modern gebond-n f L95. In batikband met goud f 2.30. ARTHUR VAN SCHENDEL EEN BERG VAN DROOMEN. Een der belangrijkste werken van dezen grooten schrijver. - 2e druk. - Met een voorwoord van Albert Verwey Ingenaaid f 1.60, modern gebonde i f 2.15. In batikband met goud f 2 50. L. MALET, LIEFDES ONTWAREN. Roman vertaald door J. c ^EnX fo^ Ingenaaid f 1.60, modern gebond* n f 2.15In batikband met goud f 2.50. ten biizonder boek, een roman c *e onge twijfeld zeer de aandacht zal treden De bovennatuurlijke verhouding van den hoo*d persoon tot de subtiele teere ^wen^ die niet meer van deze wereld is, wordt op zeer bijzondere wijze voorgesteld. HUK Bi ALS EEN VELDBLOEM Mejuffrouw Hendrika de Graaf. Kerkplein, Drusendam. 't Duizelde Riekje en ze zei alleen: „O... O!" „Wat zal dat wezen, voor jou?" vroeg Moe, die al brood stond te snijden. „Ik zal 's zien," zei ze en brak den brief open. Terwijl haar oogen over het papier gingen, over de met een groote ronde hand geschreven woorden, die haar verzochten een dag over te komen, ging het al maar door haar hoofd „nu moet ik 't zeggen, nu moeten ze 't weten." Die gedachte was veel intenzer, sprekender dan de andere, die vaag aanduidde dat ze naar Den Haag zou gaan, dat ze zich moest presenteeren daar in het vreemde huis! Moe's stem onderbrak haar gepeins: „Van wie heb jij 'n brief?" Riekje keek op. Haar grijze oogen schitterden donker haar moeder tegen. „Ik heb... e... op 'n advertentie geschreven ..." Moeder hield op met brood snijden. „Jij ? op 'n advertentie?" ,,'k Wou zoo graag, Moe, 'k wou r zoo graag uit. De anderen gaan ook, Mien gaat, Dien later ook... en waarom ik niet? 't Is bij kinderen, dat begrijpt u wel, wat anders zou ik niet kunnen en ik hou ook veel van kinderen dat weet u, nie-waar, en nou is er antwoord op gekomen ~- ik had 't niet gedacht ... 'k was 't al bijna vergeten..." Riekje kleurde over de leugen die ze zei. Bijna vergeten! Ze had er haast niet van kunnen slapen vannacht... „Nou, da's ook wat liefs dat je ons aandoet." Ze schrok van Moe's harde stem. Was ze zoo boos? Och grutjes en daar kwamen de tranen! „Waar hebben we dat aan verdiend?" huilde Moe. Ze was op den stoel gaan zitten onder den zwart omlijsten spiegel die, vooroverhangend, de geheele kamer met ouderwetsche kachel en schoorsteen met kleurige beeldjes weerkaatste. Moe huilde zachtjes in 'r blauw geruite schort. Riekje voelde 'n brok in 'r keel. „Moe... t is niet omdat ik van jullie weg wil... nee, nee, niet van u en Pa... hè Moe, toe huil nou niet, heusch dat is 't niet... 't is omdat ik ook wel 'ns wat verdienen wil. Ik kan 't probeeren, enkel maar probeeren, als 't niet goed gaat kom 'k weerom..." „Hier ben je toch ooknoodig," ging Moe door met 'n stem waar Riekje weer van schrok, want door de tranen dacht ze Moe verteederd, maar dat bleek nu niet. Moe was boos, en echt hoor! O zij, zij hier noodig! Als Mien weg was en Dien later, wat zou 't dan een klein huishouden zijn! — Ze schrok. Daar kwam Pa. Om hem voelde ze opeens 'n groote beklemming. Wat zou hij ervan zeggen... maar toch, ze moest flink zijn, ze moest zich nu niet laten overhalen om af te schrijven, neen ze had eenmaal A gezegd, nu moest ze ook B zeggen! Pa's oogen keken verwonderd. „Wat is er?" vroeg ie. Moe nam opeens de schort van 'r gezicht en keek hem aan met 'r door het schreien rood omrande oogen. ,,'t Is dat Riek weg wil. 't Huis uit. Ze het geschreven op 'n advertentie..." Energiek stond Moe op, plooide 'r schort naar omlaag en boog zich weer over de broodplank. „Wou je weg?" vroeg Pa, met weer die lichte verwondering in z'n oogen. Werktuigelijk, dat zag Riekje wel schoof hij z'n stoel bij de ontbijttafel nam hij 'n snee brood uit den bak en begon die te smeren. Riekje kwam naast hem zitten, maar, juist toen ze de zaak wilde toelichten, kwam Dien druk binnen, bonsde 'r slapleeren boekentasch op 'n stoel. Dien was altijd haastig om weg te gaan en Riekje zeizacht: „Strakjes zal ikalles vertellen, Pa." Haar woorden gingen gelukkig verloren voor Dien, die dadelijk „om thee" vroeg en het boterhammenpapier voor Moe uitspreidde voor 'r twaalf-uurtje dat ze altijd meenam. Mina kwam een oogenblik later en Riekj e schonk thee in en melk voor Dien, waar 't kind altijd een vies gezicht tegen trok. Riekje had haar brief weggemoffeld, want Dien hoefde er zich nog niet mee te bemoeien. Moe hield zich gelukkig goed, schraapte de gevallen kruimels in 'r schort bijeen en bracht ze voorzichtig op de broodplank over. Ze zaten een oogenblik, toen de winkelschel ging; 't begon vroeg vandaag, want 't was marktdag; dan kwamen de boerinnen uit den omtrek al koopen voor ze er heen gingen. „'t Is ders vrouw van 't Hullehof," zei Mina, die van haar plaats door een stukje glas van de tusschendeur kon zien. „'k Zal wel!" zei Pa. Toen hij opstond zag Riek in zijn zorgelijk gezicht. De tranen schoten r in de oogen. „Verdriet om haar!" dat deed 'r zeer, echt zeer, 't gaf een pijn in 'r borst. Pa hield van 'r, meer dan Moe. Om hem... och om hem had ze wel willen blijven... Toen Dien eindelijk weg was, en Pa weer terug in de kamer, barstte het los. „Heb je 't gehoord Mien," begon Moe, „je zus wil weg!" „Wat, weg?" kwam Mina verbaasd, met datzelfde in de oogen als Pa. Moes stem trilde. „Ze heeft 't hier niet goed genoeg. Ze vindt dat ze ook 't huis uit moet net als jij, net als Dien later, en de juffer heeft op n advertentie geschreven en daar heeft ze antwoord op." Riekje knikte ja, 't was zoo. „Kinderjuffrouw," zei ze zacht, „bij 'n jongetje van zes jaar dat wat achterlijk is, in Den Haag, in de Javastraat." „Jij kinderjuffrouw?" vroeg Mien. „Ben je daar wel geschikt voor?" altijd maar study door langs 't bosch loopen, dan kom je vanzelf aan de brug van de Javastraat Riekje zag zich in gedachte weer in den kleinen, keurig netten kruidenierswinkel van Juffrouw Schrap, uitgeleide gedaan door de juffrouw zelf, de goedmoedige vriendelijke ziel, die ze van klein kind af kende... 't had haar goed gedaan dat bezoek na al de narigheid thuis, en 't gaf haar een stille hoop dat Juffrouw Schrap in haar afwezigheid de oudelui thuis wat zou verzoenen met haar weggaan. Trouwens, Pa was al heel wat bijgedraaid. Gek, en terwijl het die goeie Pa toch eigenlijk 't meest verdriet deed! Vóór haar weggaan van morgen had hij haar in den winkel weer apart genomen, haar hoofd tusschen z'n handen gepakt en haar in haar oogen gekeken. „Ik wensch je 't beste hoor kind op je tocht, nou weet je 't!" Moe's houding was ook wel veranderd, dat merkte ze wel, maar Moe had een stuggere natuur, zou zich niet gauw gewonnen geven! Heerlijk weer was 't! Zachte najaarsatmosfeer dreef als een stil blije groet over alles heen. Ze zou maar loopen welja, Ie k^°1n}e' verdwalen en dan langs 't Bosch heerhjklAardigwasdatglinsterLdekode water links, waar nrood en groen qekleurde relden van de al kaal wordende boomen als gouden vlekjes omlaag op 't donkere water... Aan den overkant van de gracht waren de tam en de huizen, een groot ge- bouw.de Teekenacademie, datwist ze van evert, die haar er eens van verteld had, en dan n kerk en daar verder weer groote aebouwen. Prachtig leek 't Bosch, maar daar hrn^T inu * Scheen een 9°ude» en bruine droomachtige wereld en kijk, daar !f. ^e,ede laan' die heer en dame te paard! Wat was dat lijn, Den Haag was telTw S n heeiand«e wereld dan haar stadje! Nu lag rechts het Malieveld. Gom dat was leuk! Al die soldaten. Stap.ïtap f daar gingen ze. Doe je best maar jongens! Pink op den naad van de broek! Kijk die wl hï V !flueeren! Ziïzou t nog wel beter kennen! O jé, doorloopen, 'n meneer lachte tegen 'r. Wat dacht h« weiRaar waren ze toch in zoo'n groote stad! mocht ,e met eens even staan kijken.... tNu kwam de Dierentuin en dan de Ko- ningskade, een statige rij huizen. Riekje voelde de deftigheid over zich komen en nu, ja eindelijk, net als ze dacht, daar was de Javastraat... maar ze moest nog een eind loopen, ver voorbij het Nassauplein, eer ze het nummer had. Ze was buiten adem toen ze aanbelde. Van zenuwen misschien, erg moe kon ze toch niet zijn! 't Was een groot huis met drie ramen aan straat, beneden fn sousterrain, laag in den grond. Riekje meende 'n witte dienstbodenmuts te zien. Zouden ze haar bekijken? „Rost Velens" stond er in den post van de deur. Vreemd toch dat ze nu straks zou weten wie mevrouw Rost Velens was, wie mijnheer en dat jongetje... De deur ging open. Ze had een knecht verwacht, maar gelukkig, vond ze, 't was een dienstmeisje keurig in 't zwart met wit schort, wit mutsje en kraagje... „Ta mevrouw is thuis, komt u maar binnen." Riekje voelde iets vertrouwelijks. Gek toch dat ze zoo bang voor 'n knecht was geweest. Nu leek 't haar niet meer zoo stijf deftig. Wat n lieve vestibule. Gezellig met die groote eikenhouten bank en tafeltje, waaronder 'n donker smyrnasch kleedje. Het meisje was de drie marmeren trappen opgehipt die naar de gang voeren. „Volgt u me maar, mevrouw wacht u." Door n schemerig verlichte gang voelde Riekje zich gaan langs de trap en kamerdeuren tot heel achter waar 't meisje klopte.... „Gaat u maar binnen." 't Was een groote vierkante tuinkamer met glazen deuren naar een breede serre waar een weelde van planten was; daar achter, in herfsttinten, fijntjes de tuin. Ze zag het dadelijk, een groote diepe tuin! „Is u juffrouw de Graaf?" vroeg mevrouw Rost, van den stoel bij haar bureautje opstaand. „Gaat u zitten." Riekje was dadelijk prettig aangedaan door die stem, een donkere zachte stem, en toen ze opkeek zag ze ook in twee donkere weemoedige oogen. Ze huiverde even toen ze daar in keek, hoe treurig waren die oogen! maar wat 'n prachtig golvend blond haar en wat 'n mooi figuur, „ n echte dame" ging t door haar heen... en juist dat treurige in die oogen vond zij mooi, iets bijzonders was daar in, maar toch ook iets dat haar zelf stil en nadenkend maakte,.. maar ze moest nu juist goed opletten wat mevrouw zeide en haar vroeg. Ze mocht niet met haar mond vol tanden zitten nu, 't kwam er op aan om er zich door heen te slaan. „Is u al eens meer in betrekking geweest?" Neen, dat was ze nooit. Ze vertelde het nu met omzichtig gekozen woordjes, hoe Pa en Moe 't niet noodig hadden gevonden, maar zij zoo graag eens uithuis wilde en ook dat ze zooveel van kinderen hield, 't jongetje had haar aangetrokken in de krant..." „Ik zal hem eens laten roepen," zei mevrouw. Ze drukte op een knopje in den muur en terwijl ze dat deed, zich even bewoog van den stoel naar den muur, moest Riekje weer zien naar 't prachtige haar dat zwaar goud was tegen een bos donker gele herfstasters die op den hoek van den schoorsteen stonden. Haar kleed was donker grijs fluweel met iets van oud rood aan den hals. „Laat Herry eens komen, Martha," zeide mevrouw, en daarop zette ze zich neer en begon ze Riekje verder te vragen... maar voor kleine Herry binnen kwam zeide ze, Riekje dacht met iets minder mats in haar stem en oogen: „U hebt wel gelezen 't is een achterlijk kind. Hij is niet gewoon, weet u. Hij heeft namelijk iets in de hersens dat later door een operatie verwijderd kan worden. De doktoren zeggen dat hij dan heelemaal gewoon zal zijn; maar dat gaat eerst als hij 'n jaar of tien is. Nu is 't alleen 't gebruik van zijn ledematen waar hij niet geheel meester over is... De deur ging open en Martha, 't zelfde dienstmeisje van zooeven, bracht Herry binnen. Riekje keek in spanning; nu zou wi 2ien' waaraan ze haar werk en liefde zou geven... 't Was een zwaar kind met dik blond haar als zijn moeder, log ondanks het mooi zwart fluweelen lordpakje en witte kraag. O ja, Riekje zag 't, 'n diep meelij en iets van afkeer streden in haar.. De jongen waggelde aan de hand van Martha naar z'n moeder toe. Hij had geen macht over zijn beenen en bleef stil bij z n moeder staan, de kleine dikke hand wijd uitgespreid op haar arm. Martha ging heen. „Zeg de juffrouw nu eens goeden dag, Herry." Hij keek haar aan maar zei iets onverstaanbaars en Riekje stond op, bukte zich naar hem en keek hem in z'n oogen. A oen zag ze het zelfde diepe en weemoeaige van de moeders oogen ~ twee glan- zende sterren... Ze voelde 't opeens als 'n golf van liefde en meelij in haar opkomen. O, hier was 'n geheim, 'n groot verdriet. O, zij wilde 'n zegen zijn voor dat kleine arme wezen... „Dag Herry," zei ze, „zeg maar ïuf!" „Juf," zei hij. „Juf." Riekje nam z'n handje, dat slap in de hare bleef, maar in z'n oogen had ze even de herkenning gevoeld, 't menschzijn van dat kleine doffe wezen. Opeens keerde hij zich naar z'n moeder en vroeg haar iets in een druk brabbeltaaltje. Riekje verstond't maar half. „Hij vraagt of u piano speelt, Juffrouw, hij houdt zooveel van muziek." Riekje kleurde. Haar groote wensch: piano leeren spelen! Ze had 't nooit mogen leeren! Daar had je 't nu al en zij zelf die ook zoo van muziek hield! „Neen, dat ken ik niet, maar ik kan wel zingen Herry, veel mooie versjes, die zullen we samen zingen, hé. Juf zal ze je allemaal leeren." Hij keek haar weer aan en probeerde haar hand te pakken. Riekje liet hem begaan. „Mee naar Jeantje," zei hij nu verstaanbaar genoeg. „Jeantje is m'n dochtertje," zei mevrouw. „Hij meent eigenlijk de pianoles van Jeantje, daar is hij zoo graag bij — een enkele keer mag hij wel eens gaan luisteren, als't meneer niet hindert, weet u. Maar nu is Jeantje er niet, Herry, Jeantje is uit." „Mee naar kamer," zei Herry. „Hij wil u zijn speelkamer laten zien; nu dat is goed, Herry, zal Maatje mee gaan?" „Maatje mee," zei Herry. Riekje voelde haar meelij groeien. Een andere jongen van zes jaar, hoe zou die door het huis hollen en levensblij praten! Dit kind sleepte zich voort, waggelde tusschen zijn moeder en haar in, sprak met halve zinnen, halve woorden... Wat een groot, groot verdriet! Ze voelde weer z'n handje in de hare, terwijl ze de gang doorliepen en de trap opgingen. Herry's kamer was boven. Riekje zag weer hoe mooi en voornaam alles was. Een oude hooge klok stond daar in stille deftigheid, zachte loopers voelde ze onder haar voeten in gang en op trappen. „Ikzal van jehouden," dacht ze, „zooveel houden, kind, dat je wat zonneschijn zult hebben, wat geluk..." Ze drukte het kille handje ongemerkt, maar opeens voelde ze dat Herry haar los liet. t Was toen zij boven aan de trap gekomen waren, waar een witte met gouden arabesken beschilderde deur rees. „Papa!" schreeuwde Herry, „Papa!" 't Leek Riekje een geheel andere stem dan zooeven, iets wilds was er in. „St!" zeide z'n moeder zacht, dringend. „Niet daar heen," en zij dwong hem rechtuit te loopen naar het voorhuis. Riekjewasvandatééneheftigetooneeltje geschrokken. Ze voelde 't alweer, hier was iets geheimzinnigs. Papa! Papa! klonk'tin haar ooren. Was de vader hier achter die deur? Hield Herry van hem? of schreeuwde hij dat woord met iets vijandigs ? „Hier is Herry's kamer,'' zeide mevrouw; het was er gelukkig vroolijk en gezellig, eigenlijk wat rommelig. Twee ramen met diepe vensterbanken keken op straat uit. Er lagen boeken en speelgoed op den grond. Oud-Hollandsche meubelen langs den muur, niet erg kinderlijk, maar toch deden de groote zware stukken, een kast en hoog gerugde stoelen, haar warm aan. Hier zou zij dus den grootsten tijd met Herry doorbrengen. Mevrouw vertelde haar dat de jongen iederen dag de buiten- lucht in moest en Riekje dus met hem moest wandelen. „Ik geloof wel dat hij van u houden zal," zeide ze. „Hij heeft zoo dadelijk z'n voorkeur." „Ik hoop 't, mevrouw, o, ik hoop 't zoo!" „Wij moesten het maar probeeren, Juffrouw," zeide mevrouw. „Het is voor ons beiden een proef." Er werd afgesproken dat zij de eerste van de volgende maand zou komen. Ze zeide Herry goeden dag, die met zijn moeder in de kamer achterbleef. Martha werd gebeld om Riekje uit te laten. Beneden in de vestibule stond zij opeens voor een lange, ietwat gebogen figuur en 'n fijn bleek gezicht. De heer nam z'n hoed af en groette even schuw met z'n oogen. „Da' s meneer! fluisterde Martha achter denugesloten vestibule-deur. Riekje knikte „zoo". Ze had nog meer kunnen hooren, vragen als ze wilde, dat merkte ze wel. Martha wilde wel wat vertellen,maar Riekje was onwillekeurig huiverig om dingen te hooren die ze later zelf wel zien zou. „Dag Martha," zei ze hartelijk, „tot de volgende week." 't Meisje knikte haar toe en sloot de zware deur achter haar. Riekje haalde diep adem, ze voelde de frissche najaarslucht als een weldaad om zich heen... ★ * In de groote boven voor kamer zat Herry tusschenzijnspeelgoedopdengrond.Riekje zat voor het raam en verstelde. Het was een gure late Novemberdag, met windgehuil tegen de ramen en in de kachel. Als Riekje opkeek zag ze de boomen aan den overkant van de straat driftig hun kale takken schudden. De laatste gele blaadjes dwarrelden wild heen over de lage struikjes der villatuinen. „Zingen Juf," vroeg Herry met z'n dikke tong, „zingen..." „Moet Juf al weer zingen?" Riekje zag naar haar armen kleinen jongen; zingen, muziek, dat was zijn genot, daar ging 't kind in op. „Kom maar hier, baasje!" zei ze nu en ze stond op om hem te helpen, want alleen kon hij niet naar haar toe komen. Ze trok hem op van den grond en Herry, met zijn dikke handjes aan haar vastgeklamd, dook op uit zijn speelgoed en volgde haar naar het raam. Herry wist 't wel. Hij mocht dan op Jufs schoot zitten en hij sloeg z'n armen om haar armen heen, dan luisteren... Riekje zong: „En over de weide, daar blonk er de zon'' en toen zijn lievelingslied. „Nu roept de kerkklok met zacht geluid De menschen allen ter woning uit... Naar 't Huis des Heeren gaat groot en kleen In stillen eerbied aandachtig heen," Herry, als altijd, wiegde z'n hoofd zacht op de maat heen en weer... Het deed Riekje aan zooals dat kind van muziek hield en er gevoel voor had. Ze begon nu werkelijk van hem te houden, want eerst, hoe groot haar medelij was geweest en hoe spontaan zij bij dat eeste bezoek haar liefde had willen geven, eerst had het haar moeite gekost 'r afkeer te overwinnen van dat in elkaar gezakte, logge, slappe kind. Hij sliep bij haar op de kamer en zoo was het eerst wat zij zag, 's morgens vroeg, Herry, hoorde zij het lijmerige brabbelende gelispel, de kinderstem die, nadat Riekje eens gezongen had, al dadelijkvroegom: „Zingen Juf, zingen..." Als zij hem aangekleed had, gingen zij samen naar beneden en ontbeten daar met Jeantj e, die vroeg weg moest voor de school. Mevrouw kwam eerst later en wanneer mijnheer ontbeet wist Riekje niet, want hij was nog altijd op reis gedurende haar verblijf in Den Haag. Zij kende hem nog niet dan van dien vluchtigen groet dien zij gekregen had, dien dag van haar bezoek. „Mijnheer was veel uit," had Martha haar verteld. „Eigenlijk altijd opreis, weet je." Riekje voelde wel dat ze meer van Martha zou kunnen hooren als ze gewild had, ze voelde ook en had dit eigenlijk al bij het eerste bezoek geweten, dat er iets haperde... Was het misschien de gewoonte zoo onder menschen van voornamen stand, dacht ze; zou er in al die deftige mooie huizen zoo iets stil sombers hangen als in dit ? Waren die menschen allen zoo zwijgzaam, teruggetrokken ? Maar 't kon ook wel dat mevrouw zoo was omdat ze Herry had, dat ongelukkige kind ? 't Was wel een naar ding, eigenlijk een straf des hemels, als je eenige zoon zoo was! Misschien was meneer daarom ook altijd weg... Maar dan hadden ze" toch in alle geval Jeantje, dat mooie prachtige meisje van twaalf jaar, een echtdametje,neteenprinsesje,dachtRiekje. Daar kon je dan toch wel gelukkig mee zijn, met zoo'n kind! en bovendien Herry was achterlijk... eigenlijk zou men zeggen wat idioot, maar hij had 'n goed hartje. Ja daar was ze nu overtuigd van. Hoe had dat arme kleine wezen, dat zich zoo moeielijk uitsprak, dat de dingen wel voelde en begreep, maar zich niet uitdrukken kon, zich indien korten tijd van een maand aan haar gewend! Gelukkig, ze begon van hem te houden en dat zou het kind helpen, haar liefde! Was ze misschien hierheen geroepen om hem bij te staan, was ze misschien hierheen geleid? Riekje had in haar stadje dikwijls gehoord over geesten die de menschen leidden, ook wel over plichten die je opgelegd werden in je leven, waardoor je dingen kon goed maken uit vorige levens... Het waren maar vage begrippen van iets dat er wezen kon buiten haar om, of liever buiten haar gewone „ik" om, maar het waren toch heerlijke dingen om aan te denken. Ze gaven haar steun. Eens had ze hooren zeggen: * Jeder mensch kan zegenende kracht ont- wikkelen/' Zegenende kracht! Hè, sterk voelde ze zich. daardoor worden, sterk en gezond, van alles te kunnen, om over te gieten in dat kleinearme baasje, haar levensmoed, haar gezondheid... Terwijl zij zong voor Herry in de schemerende kamer, zacht al z'n liedjes, die hij soms meeneuriede, dacht ze: „Daar moet ik me aan vast houden. Ik moet denken dat ik hier gebracht ben voor dien kleinen jongen. Die heeft om me geroepen. Die had me noodig." Ze was nog niet thuis geweest nadat ze hierbijmevrouwRostVelensgekomenwas. Ze begreep wel, dat als ze eens thuis kwam het haar moeite zou kosten weer heen te gaan, want o, nu voelde ze echt hoe goed 't thuis, in haar eenvoudig thuis, was geweest ! Ze voelde de tranen soms naar 'r oogen dringen als ze dacht aan thuis, aan de vierkante winkel-kamer, met de tafel in 't midden onder de lamp, 't rood en zwarte tafelkleed onder het witte theeserviesje. Moeder met 't werk en vader met de krant. Zelfs aan Dien dacht ze nu anders, 't zusje dat naar haar zin te ijdel was, te jongensgekkig... och, wie weet, had ze daar niet anders voor kunnen zijn! Had ze voor haar bijvoorbeeld niet die liefde kunnen ontwikkelen die ze nu aan Herry gaf?..» Wie weet, misschien niet? Ze waren wel bedroefd geweest toen ze heen ging, zelfs Dien. Mien hadhaar moedingesproken, wat ze wel noodig had, want dien laatsten dag had ze zich zoo klein gevoeld! Die goeie Mien, zoo flink was die toch. Over twee maanden ging ze als onderwijzeres naar Indië! Dat was nog wat! Dat zou zij nooit gedaan hebben, heelemaal naar Indië gaan! en daarom was 't ook maar gekheid net te doen of ze zoo ver van huis was... alsof er een zee tusschen hun huis en dit lag, in plaats van een tweeuurs spoorreis! Als ze eens thuis was, met Kerstmis misschien, dan zon ze vertellen van Herry en hoe hij zich aan haar gehecht had en van mevrouw, die ze zoo statig en lief en keurig vond, en van Jeantje en 't mooie huis en van Den Haag met al die parken en mooie straten en verlichte winkels... Een klok sloeg half vijf en de bel, die tegehjk beneden luidde, kondigde Jeantje £an die van school kwam. 't Was waar, 't Kind had pianoles vanmiddag, bedacht ze. 3 41 Zou Martha de lichtenhebbenaangestoken beneden? Mevrouw was er op gesteld dat alles klaar was als meneer kwam. „Gauw mee, Herry, even kijken of alles voor Jeantje in orde is T* Bij het openen van de kamerdeur hoorde ze Jeantje's stem al in de gang. „Juf, gauw, Martha heeftweer geen licht aangestoken!" „Ja-a," riep Riekje. „Ik zal wel, doe je goed maar vast af" ... Het duurde altijd wat lang eer ze beneden was als Herry mee ging; hij strompelde zoo moeilijk naast haar voort. „Wacht," zei ze, 'k zal 't mannetje dragen!" Hoep, had zij hem op haar arm. Herry lachte, dat vond hij prettig zoo hoog te zitten en nu met Juf de trap af. Beneden in de tweede suite-kamer zette ze hem neer. 't Gas flapte op en opeens stond ze in de helder verlichte kamer, de muzieksalon. Ze maakte den vleugel open, ontstak ook de kleine pianolampen. Herry, die de witte noten zag, begon te tokkelen. „Niet doen, Herry." „Herry spelen, Juf zingen.. Ze nam zn handjes van de piano en zette zich even op 't krukje. „Zingen Juf." Met een vinger zocht ze de noten der melodie en ze zong weer. „Naar 't Huisdes Heeren gaat groot en kleen..." „Juf!" riep Jeantje, de kamer binnenkomend, „daar is meneer!" Haastig stond Riekje op. „Kom Herry...", maar Herry woublijven klampte zich aandepianovast. Meneer Sonia kwam binnen, booq, wat verlegen; Riekje kende hem al. Tweemaal s weeks gaf hij Jeantje les. Hij was lanq en mager; zijn jong gezicht met hoekige trekken had iets goeds,ietshefs vondze. Jammer dat hij verlegen was. Als iemand verlenen was werd je dat zelf ook, waarom wist ze met. /Ce beschouwde hem volstrekt niet als haar gelijke, n Meneer was hij en zij 'n burgermeisje dat wist ze, maar toch, er was hier in huis zoo niemand met wie ze eens vertrouwehjk zou hebben kunnen spreken en ze voelde 't dat zou ze met hem kunnen. Cr was ook nog iets anders. Ze voelde meelij met hem. Waarom ? Ze had wel eens gedacht dat hij 't erg arm had. 'n Vaag vermoeden, dat hij erg moest ploeteren om z'n brood te verdienen, misschien 'n moeder, n zuster te onderhouden, koude en honger thuis. Wat was ze weer mal! Ze beet op 'r lippen om niet hardop te lachen, maar de lach in 'r oogen had ze niet kunnen verstoppen. Ze voelde opeens dat Sonia die gezien had en 't bloed vloog naar 'r wangen. „Kom Herry, gauw, Jeantje moet hier zitten." ,,'kZal jehelpen, Juf," zei Jeantje, „Herry doe je handjes van de piano, gauw zoo." 't Meisje zette zich vlug opdekruk, streek 't lange haar in een golvende lok naar achteren. Sonia zette zich naast haar aan de piano en boog zich wat voorover. Plichtmatig begon Jeantje haar étude. Ze miste de muziekliefde van kleine Herry en had met tegenzin pianoles. „Jammer," dacht Riekje, „was 't Herry maar... en hoe naar voor hem ook om zoo les te geven." Ze voelde dat hij weer even naar haar gezien had, maar leidde Herry met alle aandacht naar de deur. „Blijven," riep Herry. „Hij mag gerust blijven," zeide Sonia opeens. „Als hij stil is, juffrouw, en niet hindert..." De études van Jeantje hadden even opgehouden te klinken, en Jeantje, levendig kind, had zich dadelijkomgewend. Riekje knikte en fluisterde Herry in • iD '< h°ekie' — afzijn; In 't hoekje van de canapé ginqen ze rug en Herry luisterde en wiegde weer heen enweeropdemaatvandeeentonSfch? joren m de klanken en zijn groote ooaen lekendonkerderenverstandigidanaS toe?RnZtfden Tdda9 van de Pianoles, toen Riekje met Jeantje en Herry nog be- teïenV/T in ^ mu2iekka^r, ree9d er tegen het etensuur een auto voor „Papa! das Papa!" riep Jeantje en ze wierp de kamerdeur open om in deaLa haar vader af te wachten. 9 9 en'S11661-'" dacht Riek>'e' «eindelijk thuis en dat zoo onverwacht." Maar ze herin hi, nooit waarschuwde als hij thuis kwam Ze hoorde Jeantjes uitbundig gelachTn de werH W9neen ?aar dankwoorden op. Nu S wea T61' ? deM WaS dicht' d* auto reed weg. Jeantje kwam met 'r vader bin- nen. Riekje zag zijn klein bleek gezicht boven het dikke bont van zijn pelsjas, die hij gedeeltelijk losknoopte. Hij ging naar Herry toe en bukte zich voor hem. „Dag Herry, zeg Pappie goeien dag," en toen, zich oprichtende, zei hij dadelijk: „En u is de nieuwe juffrouw? ik heb u geloof ik laatst al even gezien?" „Ja meneer, den dag toen ik voor het eerst kwam..." antwoorde Riekje. Zij voelde wel dat hij alweer op iets anders lette dan haar. Hij zeide nog iets van een beleefd „Zoo, zoo, ja..." en Jeantje vroeg of zij Mama zou waarschuwen dat Pappie thuis was. ,,'t Is goed, 't is goed, eerst even m'n jas uit..." Riekje volgde met Herry, omdat zij hem ook voor 't diner nog moest opknappen. Misschien zou er vandaag wat later gegeten worden, nu meneer thuis was ? Terwijl ze met Herry volgde, langzaam 't kind de trap op hielp, schreeuwde hij weer op z'n oude manier: „Papa! Papa!" maar Papa was al lang boven op zijn kamer en hoorde Herry niet meer. Boven was 't handjes wasschen en blouse netjes strijken, waar 't kind zich altijd tegen verzette; nu hij z'n vader gezien had. Haar stille antipathie, die ze eigenlijk door zijn altijd weg zijn gevoeld had voor hem, verminderde wat... en toch bleef ze dat onbehagelijke gevoel behouden, dankbaar te moeten zijn aan iemand die men liever niets zou verschuldigd zijn. „U vindt 't toch wel prettig, Juf, die piano-lessen?" vroeg mevrouw haar na tafel. „Mijn man heeft dat zoo bedisseld, maar we doen er u toch wel 'n plezier mee?" „O Mevrouw," zei Riekje, „ik vind 't heerlijk, 't is eigenlijk een beetje te veel... weet u, en daarom kon ik 't misschien niet zoo laten merken!" „Dan is 't goed," zei mevrouw. — „In elk geval, mij doet u er een groot plezier mee, 't is voor Herry later; misschien kunt u z'n muzikalen zin wat ontwikkelen en dan heeft 't kind toch wat in z'n leven!" Haar donkere oogen hadden een vochtigen glans. „Als 'n hert," dacht Riekje. O, als zij, Riekje toch eens wat kon doen, wat zonneschijn brengen in dat arme leven van 't kind en van de moeder. Ze wilde dat zeggen maar 't was zeker op 'r gezicht te lezen. „Wat is er, Juf?" vroeg mevrouw. „Niets, Mevrouw," zei ze en ?» U de weer en ze voelde wSSd^fh ^ op r wanoen A11J! , eur branden JLTT?Jcwam om met hem volqensafpraak het uur vast te stellen viol W „Ik heb niet veel tijd over/' zei hij, en even glimlachte hij, „ja, niet door zooveel le weet u, maar door ander werk dat ik er nog bij heb en daarom kan ik u alleen maar laten kiezen tusschen Woensdag en Zaterdag van twee tot drie, of Dinsdag en Vrijdags-avonds en in dit geval, als u bij mij zoudtwillen komenvanacht tot negen." Het ging door Riekje's hoofd dat ze 's avonds Herry niet bij zich zou hebben, die natuurlijk hinderen zou, maar zou mevrouw het goed vinden als zij 's avonds uitging? Sonia, dieThaar aarzeling aan iets anders toeschreef, zei opeens weer met 't oude verlegen lachje: „Ik woon met mijn moeder samen, Denneweg No. 28,nietheel ver hier vandaan.'' „O, daar is 't niet om dat ik nadacht," zei ze, „neen 't is heelemaal niets ver, maar ik weetniet of mevrouw mij graag'savonds uit heeft en dan twee keer in de week!" „Wel, dan spreekt u er eens met mevrouw over en dan hoor ik 't wel van u. Misschien wilt u me even schrijven?" Riekje knikte. Zeker, dat zou ze doen. Ze was verbaasd over Sonia's verandering, 't Was eigenlijk of de rolletjes omgekeerd waren en niet hij verlegen was, maar zij. Mevrouw koos de Dinsdag-en Vriidaai avonden,waaropDinsdagSoniazouW9n lesgeven en Riekje Vrijdag naar hem toe zou gaan en, toen Herry dien middag wat sliep kreeg ze haar schrijfportefeuille en Soni^^r in h€t keren etuienschrS vooi V^lef,e' w?aÜD ze hemhaarkomst voor Vrijdagavond meldde. s Avonds toen Riekje met Herry, voor t naar bed gaan, plaatjes zat te kijken duwde eantje opeens de kamerdeur opS bonsde r boeken op tafel. „Daar.. " „Maar Jeantje, wat is er?" Jeantje schudde 'r lokkig hoofd. Och r fan steunend op haar hand, in het boek. £>' 'f™'1*^ ^orlas, zacht, anders oaaS? Z\\^ in haar les, „Hu, hu Paardje, met je vlosse staartje...", zaa ze vaT.^33" u mliSje, ki*enden Ihij daar °Peens in de deur stond, had ze het op zijn gezicht ge- flemerL21, °°k later °P den ™nd St "'' geneer wilde anders- meneer wilde toenadering. Hijhield van z'nvrouw, 7 hij bewonderde haar... O, als ze toch nog samen gelukkig konden worden! Zou ze er niets aan kunnen doen?... Maar waar bemoeide ze zich eigenlijk mee? Ze was alleen voor Herry; als ze die wat lietde bracht, deed ze al veel, deed ze wat men van haar verlangde. Ze zou aan huis denken en aan bomaen zijn moeder, dat gaf haar altijd kalmte. Maar weer keerden de gedachten, weer gingen ze naar die twee of eigenlijk die drie menschen, want oom Luuk was er ook bij. Zou mevrouw van oom Luuk houden? Misschien! 't Was ook niet te verwonderen als iemand altijdzoo alleen was Die arme mevrouw. Riekje voelde, terwijl ze heel stil lag in haar rustige slaapkamer, waar het kleine overkapte nachtlicht een schijnsel wierp op Herry's bed, hoe haar hart onrustig begon te kloppen, O, als ze toch eens iets kon doen om de menschen in haar omgeving geluk weer te geven.. • als zij altijd maar sterk daaraan dacht, sterken duidelijk, dat zij hun geluk wilde. ..of als zij bad? Ja, zeker, bidden moest ze,bidden tot God, die zou haar helpen. En na haar gebed sliep ze in. Maar voor ze sliep lichtte nog in r verbeelding de mooie Kerstavond een oogenblik vóórhaar op... Ze had geholpen Jeantje's vriendinnen goed in hun rijtuigen te stoppen ~ en ze had nog even met de dames v. Zeverijnen zitten praten, en toen die ook naar huis waren gegaan in hun rijtuig met de overigen, had zij Jeantje geholpen in haar met witte lakmeubeltjes bekleed slaapkamertje en ze zag weer 't zachte blonde haar dat ze geborsteld had tot er een glans op lag van oud goud. In de week tusschen Kerstmis en Nieuwjaar gaven de dames van Zeverijnen en hun broer een diner in het huis op den Scheveningschen Weg. Het was ter eere van oom Luuk, die voor een poos op reis ging, naar Amerika. „Wilt u vanavond met Jeantje den Kerstboom onttakelen Juf?" had mevrouw gevraagd. De boom was in de serre gezet, achter de tuinkamer, om hem zoolang mogehjkgoed te houden, maar het zilverpapier, zilverdraad en engeltjes zaten nog tusschen het groen, Jeantje en Juf zouden dit er netjes samen uithalen, dezen eenzamen avond van het diner, maar in het late namiddaguur, voor het licht aan was, had Riekje al een begin met het werk gemaakt; ze stond op een laddertje achter den hoogen boom en maakte voorzichtig de glinsterende slingers los. In de tuinkamer gloeide alleen de haard en legde een lichtvlak op het tapijt. Ze zag opeens in dat halfdonker een lichte plek— mevrouw, die de deur opendeed, en achter haar een ander, oomLuuk^-Riekjezag het vieil-or satijn van mevrouws japon glanzen toen ze zich neerzette bij den haard, en, daar de deur weer dicht was, leek die plek van haar kleed, waar een goud leeren schoentje onder uit stak, als zonnig water te vloeien — en terwijl de ranke figuur van mevrouw Rost zich naar het vuur neeg, de elleboog op de knieën, het lokkige hoofd steunend op de hand, zag Riekje dat oom Luuk zich over haar heen boog en haar kuste. 't Was Riekje of ze van den ladder af zou vallen. Wat moest ze doen? Zich stil houden, of laten merken dat ze er was ? ot doorgaan met haar werk? 't Zou toch kunnen dat ze niets gezien had, 't zou toch kunnen dat zij juist niet in de kamer had gekeken. Zenuwachtig trokken haar vingers aan de verwarde zilverdraden van den boom. . maar toch, toch weer keek ze en ze zag de twee donkere figuren daar bij den haard, de menschen, die zich alleen waanden, en nu zag ze hoe mevrouws hoofd rustte op oom Luuk 's hand, die recht naast haar stond, zijn hoofd gebogen. O, die twee, die twee armen, die van elkaar hielden en die niet bij elkaar konden Wijven... verschrikkelijk vond ze 't dat zij dit moest zien, moest bijwonen; kon ze maar zacht de ladder afkomen en in den tuin ontsnappen... neen, ze zou dooddood-stil blijven; wie zou er om denken hier m de serre te komen ? Misschien zou mevrouw nog even naar Herry gaan voor ze wegging en danzouzehaar achterna loopenen zeggen dat ze uit de keuken kwam. ^e zag beweging in de kamer. Mevrouw was opgestaan. Over haar geel satijn deed ze haar zwaren, rooden avondmantel met het marterbont en weer zag Riekje dat oom Luuk haar kuste, o God, zag ze toch maar Q*-iTf i 9 de handen voor de oo^n. dtil! kraakte daar de trap niet? Neen, ze hoorde niets. Oom Luuk ging naar de deur. Riekje keek als ademloos, gelukkig, hij ging weg; ze zag hoe daar al 't felle ganglicht op z'n mooi gezicht viel — wat zag hij er treurig uit! Hij deed de deur dicht; en mevrouw? Riekje kon haar niet goed zien, ze stond met den rug naar haar toe, maar opeens schrok ze, ze duizelde, ze was bijna gevallen,mevrouw keerde zich om en kwam naar de serre-deur toe... O, nu, nu kwam alles uit! Wat zou ze denken, dat Riekje als een spion gekeken had... getuige was geweest van iets dat ze nooit had mogen zien, nooit had mogen weten. De serredeuren gingen open — Riekje deed een paar stappen omlaag <— „Wie... wie is hier?" vroeg mevrouws stem heesch. Riekje kwam de laatste trede af... en stond voor haar. Ze wilde iets zeggen van „den boom onttakelen", maar geen woord kwam over haar lippen. Ze boog 'r hoofd, ze durfde mevrouw niet aan te zien. „Juf... was U er al lang?" vroeg mevrouw zacht. „Tien minuten zoowat... misschien n kwartier." Riekje werd hoe langer hoe beklemder ; ze had wel kunnen schreien, ze had zoon medelijden met de vrouw die daar stond en toch durfde ze niets te zeggen ... maar wat moest ze ook zeggen ? Door die houding begreep de ander. „Hebt u iets gezien, Juf?" Mevrouw was nu dicht bij haar, en raakte haar hand aan. „Ja," knikte Riekje — ze ademde het woord meer dan dat ze het uitsprak. „Gaat u eens mee, "vroeg mevrouw haar. Ze traden beiden in de kamer. Mevrouw deed de geel bekapte salonlamp ontgloeien en Riekje zag nu haar bleek gezicht, nog bleeker in den rooden mantel en haar gloeiende donkere oogen. ,Juf," zei mevrouw Kost, „u hebt iets gezien, dat u verqeten moet... zult u dat doen?" „Ja, mevrouw," haperde Riekje's stem. „Belooft u mij dat? Geeft u mij de hand erop? Riekje legde haar hand in die welke haar toe werd gestoken. Tranen gleden uit haar oogen. „Ikzal 't... probeeren, mevrouw... o mevrouw! ik wilde niet zien, ik wilde u waarschuwen dat ik er was.., als u niet teruggekomen was, hadt u niet geweten dat er was> en had niemand iets geweten... en niemand zal 't ook weten... ik beloof u...! „Stil stil... Juf..." mevrouws stem was bewogen. Riekje had er nog nooit deze klank in gehoord. „U moet me niet verachten, u mag dat niet... zult u... er is geen reden voor! Hij gaat weg en we zullen en moeten dat overwinnen wat we voor elkaar zouden gaan voelen misschien... Juf, begrijpt u? O God, kind, ik ben zoo ongelukkig, het leven is zoo moeielijk „O, u mag niet ongelukkig wezen," zei Riekje opeens vol moed, opeens met wegwerping van alle verschil tusschen haar en mevrouw, en ze drukte met beide haar handen mevrouws hand. „Dat mag niet en dat zalookniet! o,ikweet't; God zal u helpen!" Tot in haar vingertoppen voelde ze kracht vloeien, kracht om de ander, die ze zoo ongelukkig wist, te overstroomen met iets dat haar zou doen gelooven. En ze fluisterde: „U zult nog eens gelukkig zijn met meneer, meneer houdt van u, hij is ongelukkig om u!" „Ongelukkig om mij? gelooft u dat?" „Ik heb 't gezien, dien avond toen hij thuis kwam, mevrouw, ik heb 't gelezen geloof ik op zijn gezicht, toen hij naar u keek... ,,'t Leven doet geen wonderen, Juf,./' zei mevrouw Rost, „. /. maar u bent lief en goed en rein... ik dank je voor dat wat je me geven wilt!" Ze bracht Riekje's hand aan r lippen maar liet die dadelijk los; Martha klopte aan de deur en kwam zeggen dat de heeren mevrouw vóór wachtten, want dat de auto er was; Jeantje kwam de trap af en moest Maatje even bekijken m haar diner-japon, maar de avondmantel was al dicht. „Neen, neen," zei de moeder, ,,ga nu maar gauw naar binnen, kind, en help Juf." Martha opende de deur. Een koude windvlaag gierde door de gang. Buiten stond de in bont gehulde chauffeur bij de auto. Riekje zag hoe mevrouws rood slank figuur in de auto boog en hoe de beide heeren in pelzen haar volgden. II. Het was Zondag. Een Februarimorgen met belovenden warmen zonneschijn en iets hoopvol lenteachtigs in de lucht. Riekje was naar de kerk geweest, iets dat niet dikwijls gebeurde, omdat Herry bij niemand zoet wilde zijn en zij door haar kerkbeurt, waarbij altijd een uitgaansmiddag werd gevoegd, dus den morgen en middag voor Martha of Barbertje bedierf. Maar Barbertje had meer geduld dan Martha en nu het haar thuisblijfdag was, durfde Riekje dus geruster weg. De orgeltonen zongen tot buiten de geopende kerkdeuren, 't Was haar of haar iets wondervols hier tegemoet kwam toen ze buiten trad, alsof dat wat daarbinnen door de hooge gekleurde ramen der kerk geschenen had, het licht, de zon, hier pas vol, in warmer pracht over de menschen werd uitgestort. Waarom waren toch alle dagen niet als de Zondagen dacht zij, waarom voelde een mensch zich niet altijd zoo dicht bij... ja bij wat? bij 't goede, bij het rustige? bij God? Zij liep voort met den stroom van menschen mee, krachtig, kalm haar voeten neerzettend. Ze voelde den glans in haar oogen. Hoe kwam ze vandaag zoo gelukkig? Sonia had het orgel bespeeld, had ze misschien beter geluisterd dan anders? Eigenlijk jammer dat ze nu naar juffrouw Beer moest, Evert's tante, bij wie zij tegenwoordig haar „uitgaansdag" doorbracht. Een heerlijke wandeling desnoods alleen, en dan naar huis met Herry en daar 'r mooie boek lezen, dat ze van mevrouw Sonia te leen had gekregen, dat was haar liever geweest ; maar 't moest nu eenmaal, ze had het beloofd aan Juffrouw Beer. Evert kwam natuurlijk ook. Waarom moest ze nu juist bij die menschen zijn, nu ze zich zoo blij, zoo gelukkig voelde? Daar had je 't weer, die menschen! Waren dat niet demenschen waar zij bij hoorde? Als ze ooit weer thuis kwam, bij Pa en Moe, was dit toch het soort dat haar omringen zou. Ze hoorde bij hen en niet bij menschen als de Rost Velens... neen, neen dat wist ze wel. Ook niet bij de Sonia's ? Neen ? — Ja ? Och, wel neen, die waren wel eenvoudig, maar ze hadden zoo iets fijns. Zooals die oude mevrouw Sonia over boeken kon praten, en muziek en schilderijen! Heerlijke avonden bracht zij daar nu door! Ze vergat dan heelemaal dat ze kinderjuffrouw was, of eigenlijk niet. Ze voelde zich daar als kinderjuffrouw opgeheven! Ja, dat was 't goede woord. Ze hieven haar op... „Juffrouw de Graaf." Ze schrok. Een snelle blos overbloeide haar gezichtje. Sonia was naast haar, lichtte even zijn hoed. „Gaan we zoover samen ?" „Ik ga niet naar de Javastraat, heel naar de Veenkade..." Hij scheen dat precies 't zelfde te vinden, stapte naast haar door. „Ik dacht net aan u," zei Riekje... en toen ze z'n snellen blik opving, een blik die *r aan fluweel deed denken, ging ze voort: „of eigenlijk net aan uw moeder." „Aan mijn moeder? Wel dat kan mijn moeder niet anders dan goed doen." Riekje's oogen lachten. „Ik dacht ook natuurlijk goed van 'r! Ze heeft me laatst zoo heerlijk verteld van die schilderijen in het Mauritshuis..." „De Rembrandts?" „Ja, de Homerus en de man met den helm, en DavidenSaul..." „En bent U ze nu al eens wezen zien ?" „Nog geen tijd gehad," zei Riekje, „door de week kan ik nooit en Zondags is het Museum dicht, ten minste.'smiddags." Ze zwegen beiden. Als twee blije kinderen liepen ze voort. Een groot diep geluk voelde ze in en om zich, daar was dit van zooeven niets bij, toen ze nog alleen was en toch, dit nieuwe gevoel overweldigde, er was iets van pijn in. Ze keerde haar gezicht naar zijn kant en zag dat hij haar aanzag en toen was 't opeens of ze duizelde. Daarom begon ze te praten. Zoo konden ze toch niet naast elkaar blijven gaan, zoo zwijgend in geluk? De woorden kwamen. Ze sprak over haar stadje Drusendam, waar je zoo iets niet had als een museum of mooie muziek, of menschen die mooie boeken lazen, maar, als schrok ze van 't verraad tegenover haar eigen klein plaatsje, vertelde ze hem van de kerk, de mooie oude kerk dicht bij haar huis, en den toren, den mooien toren die als een vader over 't stadje waakte, die, zooals zij meende, 'n ziel had... Daar wilde hij graag van hooren van de kerk en van dien toren die 'n ziel had en er was immers 'n mooi orgel, zou hij daar niet eens kunnen spelen ? O, ja, zeker, natuurlijk, dat zou wat heerlijk zijn en hij zelf zou genieten van 't mooie orgel. Weer zwegen ze en gingen verder en liepen midden in 't blije geluk, goud leek 't om haar heen; de lucht was zoo fijn boven de huizen — er waren tierige geluidjes van vogels in de kale boomen. Het leven was heerlijk en deze stonde was een mooie, een uitblinkende om vast te houden, om te doorleven met heel diepe ademhaling, met vollen teug! Hij bracht haar tot de brug van de Veenkade en daar voelde Riekje zich licht en vlug gaan, van de brug af naar 't oude grachtje toe met leelijke burgerlijke huizen, maar de zon scheen en alles had iets vriendelijks. Toen Riekje gebeld had bij juffrouw Beer, hoorde ze het al Evert zou haar open doen; ze hoorde hem de trap af komen. „Riekje." „Evert." Ze voelde z'n klamme hand en trok de hare wat haastig terug. He, ach, hoe vervelend was dat nu, als Evert nu maar niet dacht... 't Was of er ineens iets pijnlijks door haar blije stemming trok... die hand van Evert deed 'r niet prettig aan, de lucht van het huis, een duffe lucht vermengd met etensgeuren, drong op haar aan; een smalle trap met een roodgestreepten looper, netjes maar stijfjes als de oude juffrouw Beer boven, rees voor haar op. „Tante wacht je," zei Evert, „maar je hebt zoon haast niet." Riekje begreep 't wel, hij wou eerst een praatje beneden, maar ze maakte er zich van af... „Neen, dat weet ik, maar... ik zal maar gaan, hè V Ze wachtte nog of hij niet eerst de trap zou opgaan, maar begreep 't, dat had hij niet geleerd... 't was een Drusendammer... en lachend wipte ze vóór hem de trap op. Binnen viel het alweer wat mee. 't Zonnetje scheen in de kleine voorkamer; in de witte koffiekan op 't lichtje geurde de koffie en juffrouw Beer wachtte al aan de tafel met 'r zwartzijden schortje voor. 't Was een net burgerjuffrouwtje met een goedig rond gezichtje, altijd blozend en lachend en 'r oogen iets starend, door haar kippigheid, achter de brilleglazen. Riekje kende haar nu al tamelijk goed. Ze was dezen winter al eenige malen bij Tante Beer op visite geweest, door Evert natuurlijk, en eigenlijk werden haar die bezoeken hoe langer hoe benauwder, want stellig dacht juffrouw Beer dat Riekje en Evert 'n paar zouden worden. Als Riekje daaraan dacht schoot haar 't bloed naar 't hoofd. Dat nooit! neen, neen! dat kon ze niet, al wilde de heele familie, Evert's familie en Vader en Moeder 't nog zoo graag! Zelfs Mien had er voor haar heengaan naar Indië op gezinspeeld. Riekje moest er maar eens goed over denken, 't Was een innig fatsoenlijke jongen en de ouders kenden elkaar zoo goed, en hij was zoo oppassend, iemand die ook wel vooruit zou komen! Jawel, dat wist ze allemaal wel, maar ze wilde nu toch vandaag 't laten merken dat ze niet wou! 't Was wel ellendig en moeilijk, want Evert had eigen- lijk nooit iets gezegd. Als hij maar eens flink weg voor den dag kwam, dan kon zij ook royaal „nee" zeggen en dan was 't uit. Zou ze het misschien niet zoo kunnen aanleggen dat hij wat zei? maar hoe? Ach neen, dat zou r niet goed afgaan! Alles maar aan het toeval overlaten dacht ze, terwijl ze haar kopje koffie uitdronk en na ieder teugje juftrouw Beer antwoord gaf op haar vragen, of ze in de kerk was geweest, wie 'r gepreekt had (en orgel gespeeld, dacht ze met n ondeugend opflikkeringetje in haar oog) en hoe 't met dat jongetje ging dat ze oppaste. Evert was ook aangeschoven. Hij nad zich mooi gemaakt voor den Zondag, een rood dasje waarop een doekspeldie, voorstellend een viool, z n haar netjes in schuine scheiding, z'n snor in puntjes opgedraaid. Jawel, 't werd een heele heer, dacht Kiekje... Maar o!... bah, alles was klein en benauwd hier... Sonia! Sonia! bruiste het opeens in 'r. 't Was of klokken uitbeieren zijn naam! en ze schrok ervan. Het Woed vloognaar 'r wangen. Als ze 'tmaar, met gezien hadden! Jawel, daar had je 'tal. „Je hebt een kleur," zei Evert, en hij 'acnte, „maar t staat je goed!" 8 „Nou! nou!" zei Tante, beamend wat r neef zei. /t Is ook al zoo warm, net lente," zei ]R.iek j e. Evert stelde voor na de koffie te gaan wandelen en Tante zei dat ze dat doen moesten en zij ze dan om vier uur zou opwachten met ,/n avecaatje", zeif gemaakt. Riekje vertelde dat ze Barbertjebelootd had in alle geval voor zes uur thuis te zijn. Dat qing dan ook best, zei Tante, na de wandeling hier 'n kwartiertje uitrusten en dan naar huis. „ Alshij nou maar ietszegt," dacht Riekje, „dan is 't meteen uit. Ik doe tniet, ik doe 't niet." 't Was of er opeens een andere stem begon te spreken. „En als „hij" je nu eensniet vraagt? Als Sonia eens niet aan je denkt? Och dan wat kon de heele wereld 'r dan schelen! dan zou ze doorleven, eten, drinken, slapen gaan, voor Herry zorgen, ach, dan was immers niets de moeite waard! —Ze stond op, want de koffietafel was afgeloopen. ,,Za ik u helpen afwasschen?" vroeg ze. „Wel nee, kind, ga jullie nu maar lekkertjes samen uit, jong ben je maar eens!" vond iante. „Zou 't niet gaan regenen?" zei Riekio prachtd%^!:'2eiEvert''Re^e^'tiseen wi,Sleen,2,UCht 9in9 «achkleeden; ter! wip ^aar* za9 ze acht« zich in den de kamerwarm e en agitaties misschien o was die wandeling maar om, dacht ze Ah ?eS;W?Tu9Mtu*# niet ,,Ki,k die! weerde Tante af met een ted°Te^rEVert''f ngbP°^^ mK u u 9 *- • nee' hoor'ik gakalmnies buiten waar de aankomende °P 2° lente alweer om de boomen speelde 9 voëldezeinïch^sh^9100' V*rlan9en me liep!" hij t nu was die naast t Je zal nou toch wel begrepen hebben, waaromikzoograagmetjewandelenwou, hoorde ze Evert's stem zeggen. 'k Denk omdat 't zulk prachtig weer isl JHtoe flauw!" zei hij, „doe nounietzoo. Heb je niks gemerkt V Ze zweeg en toen vastberaden zei ze: Hoor eens, ik zal 't maar dadelijk zeggen ... e... dat wat jij wilt daar kan mets van komen... nee, heusch niet !" Zij zag hem op zn lippen bijten en er qinq iets door zijn oogen waar zij zeil van schrok. Toen zag ze zijn gezicht heel treurig worden. God! wat 'n meelij had ze opeens met hem, maar 't kon, 't kon niet anders. Ze stonden even stil. „Riekje, zei hij. „meen je dat ? meen je dat ?" Ta, Evert, ik meen 't; wees er nou niet bedroefd om, 't is zoo erg niet, daar zijn noq zooveel andere meisjes... „'k Had altijd gedacht dat je me we .mocht, altijd, en thuis ook, we dachten niet anders... en om jou ben ik hier gekomen in Den Haag... en... enne..." Hij stokte en hij keek 'r wild aan en toen, na 'n poos zwijgen, zei hij: „Is 'r nou niKs aan te doen? Got Riekje, zeg es / J? 1 S.CnUJdde r hoofd-Zc h*d opeens zoo n meelij, de tranen waren in 'r oogen • wat was t naar iemand verdriet te doen ' „Z,eg dat t nog wel gaan zal," zei hij' R^lf WTü °Pnemen« een weifeling altijd heb !k van jegehouden.al van jongen afaanennoudoe,ezoo...enikdachtaltS dat J^ook .. d»r is toch hier niks, hier n DenHaag?... Die pianofrik misschien?" Hafo Zl ^peenS °P zoo'n heftigen toon dat Riekje opkeek._„Wel nee! welnee!" wel9? 2C' i"Paar iS niks' niks< wat denk je wel/... aten we nu maar omkeeren, e nl^rr^ °Ver denken- Jezoutóch met willen dat ik „ja" zei als ik toch niet genoeg van je hou ?" Ze keerden weer terug en liepen verder naar destad toe. Ik kanHt nog LtgeToo ven zejhij, „ik heb't me al zoo lang voor- tn ik f •Als ik ooit merk da^ die pianofnk ls, ik rammel 'm dood ..." den vaf,!; Zet Riek)> haar °°9en schi««ophoude^^tafr*'^™leens hooH ^ l kell),k van l'e 200 te doen,