PASSIEBLOEMEN Ethische en Aesthetische ■— Schetsen — PASSIEBLOEMEN DOOR H. J. M. DONDERS 2e Druk Uitgegeven door HOES & VERBIEST te Gouda in 1919 . STOOMDRUKKERIJ B. A. VERZIJL. - GOUDA. Aan den Heer P. Eükema de Roo, den voord effelijken schrijver, die in sympathieke eerlijkheid zijn anti-godsdienstige tijdgenooten heenwijzend Naar de Bronnen van het Inzicht, ons, katholieken, weer eens de oogen opende voor wat wij in eigen rijkdom aan eeuwige waarheid en onvergankelijke schoonheid bezitten: zijn deze enkele bladzijden, zonder eenige pretentie, met gevoelens van erkentelijkheid en waardeering, eerbiedig opgedragen. I. Probleem des lijdens. Groote zielen zitten in het lijden als ' hooge bergtoppen in de onweerswolken, zegt dr, Vögele, en de oude klacht der ervaring van honderden en duizenden in alle eeuwen geeft hem gelijk. Een zonderling iets, die voortdurende klacht der lijdende menschheid! ■— Van uit de tragediën van Aeschylus en Sophocles, en van uit de sprekende marmerbeelden der oude Grieksche beeldhouwers, tot in de jongste kunstuitingen onzer dagen treedt altijd, altijd weer diezelfde klacht ons tegen; en als de ondervinding der eeuwen ééne waarheid heeft vastgelegd, dan is het wel deze: dat de oude wereld met al haar wijsbegeerte, al haar kunst en al haar godensagen vergeefs getracht heeft het probleem des lijdens op te lossen. .— Het oude heidendom moge al beproefd hebben, vergeefs beproefd, de ijzeren lijdensketen om te zetten in een eereketen van goud, bij het naderen van den nieuwen tijd was het heidendom blijkbaar aan het einde van zijn lijdenswijsheid en lijdenskracht. Dat zegt ons zoo aangrijpend de beroemde „Laocoön". En wie onzer, die ooit deze treffende marmergroep beschouwde, (al was het maar in photogravure) stond niet verslagen bij dit welsprekend zinnebeeld der lijdende menschheid aan het einde der heidensche wereld? Bij de joden, het oude volk van God, was het niet veel beter. Het boek Job moge ons al het beeld geven van een gelaten lijder, wiens geduld door God beloond wordt. — „Ik zag de verdrukkingen, die „onder de zon geschieden," zegt de Prediker van het oude verbond, „ik zag de tranen „der onschuldigen en hoe er geen helper is. „Toen prees ik de dooden gelukkiger dan „de levenden en voor gelukkiger dan beiden „hield ik hem, die niet geboren werd." Neen, ook de zielsblik der joden drong niet door den nevel van 's waerelds ongerechtigheden heen. Hun geloof aan eene eindelijke vergelding blijft min of meer in deze wereld hangen; ook al buigen zij ootmoedig het hoofd voor de ondoorgrondelijke raadsbesluiten Gods, — ook al houden zij vast aan een van God gewilde wereldorde. Verder dan geloof en weten der mannen van het oude testament leidde hunne hoop, de hoop op den Messias. En 't zijn wel de voorzeggingen der profeten (David, Isaïas, Zacharias enz.), heenwijzend naar den toekomstigen „Man van Smarten", den Redder, den Heiland en Verlosser, die werpen de eerste lichtstralen in het donker van 's levens lijden. En van de Messiasprofetie voert de weg rechtstreeks naar Golgotha, waar het Kruis staat, ■— het Kruis, waarop de Godmensch Jesus Christus eens voor immer het heele raadsel des lijdens heeft opgelost. Dat er leering zit in lijden, —■ dat de smart reinigt en loutert, — dat het vele ach-en-wee in onze wereld 'n gevolg der zonde zijn moet: dat alles bevroedden en zegden reeds de beste genieën der heidenen. Maar Christus' Kruis betrok het lijden in het verlossingsplan, in de oeconomie van Gods genade; door het Kruis wordt het lijden een instrument der heiliging, een geschenk van goddelijke liefde; uit de weeën van den Godmensch is ons geboren de eeuwige vreugde en de onvergankelijke glorie. „Hij," zegt Mgr. dr. Paul Wilh. von Keppler in zijn heerlijk boekje: Das Problem des heidens, ■— „Hij, die in de diepte des „lijdens niet slechts afzond de stralen van „zijn licht, maar die zelf er in afdaalde, er „doorheen ging tot in den vuurdoop van „het zieleleed en den bloeddoop van het „martelaarschap; — Hij, die alle menschelijke „kommer en smart in zijn aardsche leven „samenvatte; — Hij heeft in 's levens „uiterste crisis, offerend met ongeëvenaarde „zielegrootheid, offerend zichzelven met volle „zedelijke vrijheid, den vloek des lijdens „overwonnen in zijn laatste oorzaak, de „zonde; — en verslagen heeft Hij gezegevierd, „in zijne wonden ons het heil, in zijn dood „ons het leven brengend, door smaad en „smart ons inleidend in de heerlijkheid," Daarom groet zoo vriendelijk troostend ons het beeld des Gekruisten van de wanden der ziekenkamers onzer gasthuizen; — daarom siert het Kruisbeeld den salon der rijken even zinrijk als de hutten der armen. II. De smart zonder God. Friedrich Wilhelm Nietzsche, Duitsch wijsgeer en verwoed bestrijder der christelijke wereld- en levensbeschouwing, was (en is voor velen nog) een der grootmeesters onzer moderne vrije-gedachte. En verschrikkelijke dingen heeft die man geschreven. Berusting en medelijden zijn, volgens Nietzsche, slechts deugden van zwakke individuen, het recht van den sterkste is hem het hoogste recht, slechts zichzelven moet de mensch gevoelen als middelpunt van zijn bestaan. „God is doodl" klinkt het in cynische godslastering op iedere bladzijde van zijn „Zarathustra". — En „als we zoo des „Zondagsmorgens de oude klokken hooren „brommen", schrijft hij elders, „dan vragen wij „ons af: hoe is het mogelijk 1 Dat geldt nu „een vóór tweeduizend jaren gekruisigden „jood, die zeide Gods zoon te wezen." Het Christendom geldt hem ,,'n uitgegraven antiquiteit"; en als hij ergens 'n kruisbeeld ontmoet, dan begrijpt hij niet wat de menschen nog doen met.... „dat symbool, * * * #.*.* * * * ****** * ********** * * ** *** * **-*| Maar die moet leiden tot waanzin, tot .S 5 menschenhaat en haat jegens zichzelven; &, Jt die vernietigt alle leven en levenskrachten, Ej •* alle arbeidsvreugde en arbeidsloon, alle * «. zielevrede en zielsverheffing; — die eindigt ■> ij met het toevoegen van altijd nieuwe blad- £ * zijden aan onze moderne statistiek van den * * zelfmoord in z'n vreeselijke verscheidenheid. * De moderne trots, zegt Alfred de Musset, £ < heeft goed praten: geen God en geen £ 2 gekruisten Christus meer te kennen. Die mij S 2 ongeloovig maakten deden mij mezelven £ S verliezen in den roes der zinnen, zoo diep Jj *' als goud en zilver het maar toelieten; en * S toch A Je ne puis, malgré moi 1'infini me tourmente. £ Qu'est'Ce donc que ce monde et qu'y venons nous faire. Si pour qu'on vive en paix il faut voiler les cieux? Maar ook zelfs hooger kuituurgenot (een voorrecht van betrekkelijk weinigen), ook de arbeid voor gezin en vaderland, ook het meeleven met wetenschap en kunst; het is alles slechts een surrogaat van waarachtigen troost bij 's levens vele ontgoochelingen. En waar blijft in 's menschen bittersten nood zijn zin Voor kunst en wetenschap? .... Wie aan een stervende Goethe's Faust of de verzen van Helène Lapidoth-Swarth ging voorlezen, die bracht wis geen troost, maar spot en hoon. Naar God, naar den gekruisten Christus hijgt het lijdend menschenhart. Slechts bij het Kruis vinden rijken en armen, geleerden en ongeletterden troost, — slechts daar vinden allen lijdenskracht en lijdensmoed, arbeidslust en arbeidszegen, zielsgeluk en zelfbewustzijn en zielegrootheid. In cruce salus: Slechts in het kruis is heil! III. Christus' lijden en Christus' kerk. Toen de Messias verscheen, lag daar te midden van het Heilige Land de stad Jerusalem in heel haar schoone heerlijkheid: als eene trotsche bruid, die wacht haren bruidegom. En de bruidegom kwam. Maar noch zijn liefde-woorden, noch zijn liefde-werken vermochten iets op heur harde hart. ■— Jerusalem, dat de profeten had gesteenigd en gedood, heeft ook den Zoon Gods gegeeseld en vermoord. En het vonnis liet zich niet wachten, 't Jaar 70 kwam: „de Christenen verlieten de stad, de engelen den tempel" ....; en daar waar eens de Verlosser schreiend stond, daar stond Titus, de Romeinsche veldheer, berekenend de uitwerking der verdelging, die hij bracht over het trouwelooze volk. — Het Brood des Levens hadden zij geweigerd; en die niet vielen door het zwaard, kwamen om van honger. — Den Heilige hadden zij verbannen uit het heiligdom; en nog heden ten dage verkondigt de bekende Titus-boog te Rome, hoe de duizenden krijgsgevangen Joden onder de geeselpriemen hunner Romeinsche opzichters moesten werken, daar, aan het monument hunner eigen nationale vernietiging. Mane — Thecel — Phares! De geschiedenis van 's Heeren lijden, de vervolging van den Christus, heeft zich herhaald telkens weder bij den loop der eeuwen in de geschiedenis der Kerk. Aan Pharizeeën en Judassen en Pilatussen ontbrak het niet, — ontbreekt het niet ook in onze dagen nu de dwergen, die zijn groot geworden op de schouders van het Christendom, datzelfde Christendom als verouderd en uitgeleefd gaan te boek stellen. Ziet naar Italië, naar Portugal, naar Frankrijk, de oudste dochter der Kerk. Dat Frankrijk, eens de degen der Kerk in de reuzenvuist van Charlemagne, dwingt thans z'n seminaristen zich met het zwaard in plaats van met het kruis te omgorden. Daar is het kruis, het teeken des heils, verbannen uit de scholen, uit de rechtszalen en parlementen. Daar zijn de kloosterlingen uit gast- en ziekenhuizen verdreven, verjaagd uit hunne kloosters en uit hunne scholen, waar zij zich wijdden in edele zelfopoffering aan de werken der naastenliefde. Maar ziet dan ook, hoe het bederf der zeden, hand over hand toenemend, daar knaagt als een invretende kanker aan het hart des volks, roovend zijn moreele en physieke kracht. Maar ziet dan ook, hoe de nabootsing dier Fransche zeden alom in 't leven riep eene paganistische gemak- en genotzucht, herinnerend aan de slechtste tijden van het oude heidendom. Maar ziet dan ook, hoe zelfs in ons vaderland (en in onze katholieke streken) zich openbaart die laffe huivering voor de eervolle lasten des levens, die den goddelijken kinderzegen, welke den mensch, hoe diep zijn hoofd door schuld gebogen zij, weer kind met zijne kinderen worden doet, de brutaal-cynische uitdrukking: ,,/es accidents de tamour", naar het aangezicht durft slingeren. En denkt dan aan het „Mane-ThecelPhares" van Jerusalem en het joodsche volk. Want, neen, voor de Kerk vreezen wij niet! Het ongeloof moge machtig worden in onze dagen, openlijk en in gesloten gelederen moge het optreden, hetzij dan in de wijsgeerige stelsels van ongeloovige hoogleeraren of in de practische en uiterste gevolgtrekkingen der socialistische en anarchistische dwalingen. — neen, voor de Kerk vreezen wij niet, die heeft de Godsbelofte des Gekruistenl, wèl voor onze arme maatschappij.... Van uit zijn bloedige wonden roept de Christus van het Kruis het nog immer onze verdwaasde wereld tegen: „Och, of gij „erkendet, nog op dezen uwen dag, wat u „tot vrede strekt!" IV. Zonder den Christus (en Dien gekruist) is er geen verlossing, en is de mensch geen blij-bloeiend leven, maar een bleek-droevig raadsel. Kunst en beschaving zijn heel mooie dingen, maar eene van God vervreemde cultuur brengt den mensch, ondanks al ons modern comfort en ondanks alle kunstuitingen, slechts onvrede en ongestild verlangen en 'n leegte der ziel, die z'n hart maakt tot 'n graf. Het kan niet anders. In zijn tooneelstuk: „Als wij dooden ontwaken", laat de Noorsche dramaturg Hendrik Ibsen den schilder Rubek door de waanzinnige Irene mee-lokken „omhoog „naar het licht en de stralende heerlijkheid, „— omhoog op den berg der belofte, des „levens 1" .. -.. waar zij niets vinden dan nevel, sneeuw en wind, tot eindelijk 'n geweldige lawine hen meesleurt en in heur witte wade beiden begraaft. En zoo laten velen door de moderne tijdstroomingen en dwaalleeren zich meelokken naar de regionen van nevel en ijs eener valsche, koude Kruis en kracht. *■ pelgrim in dit dal van tranen ter laatste rust jj> * gelegd, dan planten wij naar christen zede I * nog een kruis op zijn graf, ten teeken van jj) S hoop en van liefde en eeuwige zegepraal, jij * Hoort het Gezelle zingen op het kerkhof: 2 *t r * * * * O, Kruise, dat daar staat, och, of zij 't allen wisten, gij zijt het teeken en «•> de hoop van eiken Christen. Het kruis ontliet den mensch uit 's vijands helsche banden; met 't kruise wijdden hem, in 't doopsel, 's priesters handen; ■ gebiecht, gevórmd, berecht, getrouwd, gezalfd in 't kruis, wijst nog hem 't kruis den weg naar hier, zijn laatsten thuis. Neen, 't is geen wonder, dat de christelijke plastiek en schilderkunst het kruis tot voorwerp harer kunstuitingen hebben genomen; 't is geen wonder vooral, dat de dichters aller talen het kruis verheerlijkt hebben in hun schoonste en beste zangen. Dat hebben zij geleerd van de Kerk. Pange lingua gloriosi Lauream certaminis 1.... Zoo klinkt het als een kreet van overwinning bij de Metten van Passie-Zondag: Zing mijn tong, o zing den lauwer Van den glorierijken strijd. En, bij de eertrophee des kruises, Meld de zege wijd en zijd, Hoe de Heiland heeft verwonnen En ten offer zich gewijd. En hoe gaat daar, door de ernstig-droeve stemming van het heele liturgische leven der laatste dagen van den Vastentijd, die andere onovertroffen hymne van Venantius Fortunatus, het „Vexilla regis" van den ouden bisschop van Poitiers: Des Konings rijksbanier treedt voor, 't Mysterie van het kruis breekt door, Van 't kruis, waaraan het Leven stierf En leven door den dood verwierf! Waarachtig, ja, de menschheid heeft opgezien naar den Gekruiste; en na het kruis des Meesters beschouwde zij haar eigen kruis, en zij vond het lichter dan te voren. Daarom valt er met Goeden Vrijdag op den kouden vloer onzer kale kerken een zoo hemelsch-zoet licht over het beeld des Gekruisten, als daar, gelijk Gezelle zingt: 's Goevrijdags ratel, rauwgetand, dwers door de kerke relt, terwijl het volk, stilzwijgende, om den autaar neergeveld, den God aanbidt, dien Golgotha zag sterven, naakt en bloot, 's goevrijdags, op den schandeboom, de schandelijkste dood. En pelgrimeerende in den geest naar den Kruisberg ziet de vrome, geloovige Christen de doornenkroon van Jesus, de koningskroon der smarten, stralender dan een kroon van goud en diamanten, — en hij zegt het Vader Vondel na: De schoonste roode rozen groeien Op geenen Griekschen berg, o neen, Maar op den kruisberg, hard van steen, Daar Jesus' hoofdkwetsuren vloeien.... Mijn God! en met wat al schatten kan men zich verrijken op dien kruisberg! Daar springt voor al die dorstigh zijn, Een bron van roode en witte wijn, Zoo lecker als oit tong kon keuren. Daar wascht men het bevlekt gemoedt In 's levens kostelijksten vloed.... En wat al troost is er te vinden! Daar rust het afgejaaghde hart Daar vindt het stilpijn voor zijn smart O bloet- en waterrycke rots! O hartebron des wijzen Gods! O artzenij voor alle kranckenl En wat al hemelsche wijsheid kan men er opdoen. Daar nestelen alle tamme vleugelen, Daar leert de ziel haar lusten teugelen Met Gods gebit en roozentoom, z' Ontwaakt er uit den ijdlen droom Der ijdle wereldt, om t' aanschouwen Den Middelaar van 't Nieuw Verbbnt En kust zijn bleecken roozemont. Een ongeloovige moge dit alles dwaasheid heeten; — wij kennen als Vondel de wonderen door Christus' Kruis gewrocht, en 't hart vol dankbare wederliefde, gaan wij in stijgende stemming door onzen heiligen Passietijd naar Goevrijdags ontroeringshoogte, waar, zoo als Gezelle zingt: Geen woord en zij gesproken meer; ons Heere hangt en bloedt, gekropen zij ten kruise nu gebiddaagd en geboet. en wetenschappen, met hunne dialectiek en rethoriek heeft Hij zich niet ingelaten. Zijne ambitie gold de innerlijke cultuur der menschenziel, over geest en hart des menschen wilde Hij koning zijn. En nu schouwt in de eeuwen van het verleden. — Geschiedenis en wijsbegeerte, dichtkunst en redekunde hebben den Gekruiste als hun Koning gehuldigd: zijne leer was hunne leer, zijn geest hun geest. — Het geloof aan de mysteriën des Kruises is het geloof van een Dante, een Tasso, een Corneille, een Racine, een Klopstock, een Vondel;... . het is het geloof van een Augustinus, een Bonifacius, een Thomas, een Bossuet; het is het geloof van een Galilei, een Copernicus, een Leibnitz, een Pascal, een Pasteur; het geloof aan den Gekruiste is het geloof van tallooze groote geesten onder alle volken en talen. En wie durft daar spreken dan in onze dagen van het Christendom, als zou dit aan de cultuur vijandigv zijn? — 't Is immers juist de leer van den Gekruiste, die krachtmenschen maakt, — menschen, die per aspera ad astra, per crucem ad lucem (door kruis tot licht) gaan, ~ menschen als 'n Paulus, die het Kruis plantte midden in de oude beschavingswereld. En zijn niet de wereldoverwinnende ideeën van den Nazarener sterker gebleken dan de .zwaarden der Romeinen; en hebben zij niet ook de kracht onzer heidensche vaderen overwonnen? Dat mochten onze moderne wijzen eens overdenken. Die menschen kennen blijkbaar geen ziel en geen zielscultuur, — die kennen slechts apparaten en techniek en industrie en groot-verkeer en critische wetenschap en geld. Jawel, —- onze maatschappij zal nog van rijkdom sterven! De armoede van den Christus had ons rijk gemaakt, de rijkdom der wereld maakt ons innerlijk arm; en onze heele, moderne technische beschaving loopt uit op stoffelijke verfijning en zedelijke ontaarding. Daar is maar eene baan, waarlangs de menschheid gaat den weg des heils, en deze loopt over Golgotha. Want slechts in den Christus en „in niemand anders is zaligheid" voor den mensch, — en „in Christus-Jesus moeten de volken der aarde gezegend worden." VII Des Levens Victorie. Daar gaat door onze wereld — en 't is wel de meest markante karaktertrek van onzen tijd — daar gaat door onze wereld 'n siddering van verlangen; een klagen en vragen, uit diepen, diepen zielenood geboren, om leven, leven altijd weer en meer, om nieuwe levenskracht en levensenergie. Daaraan werkt alle menschenarbeid. Daaraan arbeidt de menschheid in onze dagen: aan het scheppen van levenskracht. Of waarom anders zint de wijsbegeerte op de groote problemen van zijn en nietzijn, van worden en vergaan, van tijd en eeuwigheid ? .... Waarom zet altijd weder de mensch zich neer en slaat de handen voor het gezicht, zichzelven ondervragend, oplossend de oude raadselen om nieuwe te vinden?.... Omdat nog immer ten slotte die ééne oude vraag opduikt: of dit leven waard is geleefd te worden, ja dan neen. — En daarom dompelen onze kunstenaars altijd weder de nuchtere, grauwe werkelijkheid in der eeuwige schoonheid wijdende wateren; daarom legt hunne hand in de sneeuwwitte rust des marmers de vluchtige betoovering van het schoone vast;.... daarom gieten zij den gloed hunner accoorden over het allerdaagsche leven des menschen, omdat zij willen zijn levenslust opvoeren en verhoogen zijn levensmoed. Maar slechts ten deele slagen zij. Want de groote vragen, de grootste en de diepste en de zwaarste vragen van ons hart, die lost geen wijsgeer ons op. En de kunst ? .... Och, kom! Bij waarachtige tranen en wezenlijk wee, daar helpt geen ruischende muziek van Wagher en geen zangerige lieflijkheid van Raphaël.... Wij weten het. Neen, neenl Niet in de waarheid der wijsbegeerte, niet in de schoonheid der kunst vindt de mensch de krachtbron, welke hij zoekt. Die bron, de bron van levend water, ontspringt slechts aan de rots des geloofs (welke rots Christus is), waar alleen de mensch kan krachten en krachten en nog eens krachten halen voor de groote taak, hem van den Schepper opgelegd: een menschenleven menschwaardig te dragen en menschwaardig ten einde te leven. * Zoo ergens dan is wel hier gebleken de volslagen onmacht van het oude heidendom. Want, ja, ook zij die daar leefden weleer aan de Ganges en aan den Nijl en om den voet van het Kapitool zij joegen hun oogen diep in 't blauwe firmament en zochten daarboven de wondere macht, die beschikte over 's menschen aandeel aan liefde of haat, aan geluk of leed, aan purperen wijn in gouden bekers of het stuk gebedeld brood voor vreemde deuren. Ook zij doorworstelden uren van innerlijken strijd, als daar schreeuwde in hun binnenste de booze lust, gelijk een hongerige gier die om voedsel krijt: en zij zagen om naar hulp. Ook zij stonden sprakeloos voor de ijzeren poort des doods, waaruit wie intrad nimmer wederkeerde: en zij vroegen „wat dan?" Maar, helaas, ondanks haar met goudglans-overgoten, in-lusten-gedrenkte levensheerlijkheid, stond de oude wereld radeloos voor de grillen van het noodlot en het alles-vernielend geweld der zedelijke wanorde, — stond zij hulpeloos, volslagen hulpeloos voor die meest-schrikwekkende macht, welke iederen mensch bedreigt, de macht des doods. En het moderne heidendom onzer dagen? , Och, des harten vragen zijn vandaag nog geen andere dan voor twee-, drie-, vierduizend jaren. Onze moderne menschen mogen al voor de oude ideeën nieuwe namen hebben gevonden: de oude ideeën zijn gebleven. De Natuur is thans het idool;.... van de „heilige" natuur spreekt de moderne mensch, met 'n trilling van adoratie en 'n vleugje wierookgeur in z'n woorden. De natuur is hem alles, en het onderling causaal verband der dingen moet alles hem verklaren, en zoo zal hij zich uitleven in deze wereld en voor deze wereld. Jawel! Maar waar blijft de diepe zin, de hooge waarde des levens? Duizendmaal meer dan de adoratie der natuur, — duizendmaal meer dan de reinwetenschappelijke opzet van het onderling causaal verband zegt ons de magistrale aanhef van ons christelijk Credo: „Ik geloof „in God, den almachtigen Vader" een opzet, die dat causaal verband verheft in bovennatuurlijke sfeere en het providentieel verband der dingen proclameert. En dan citeeren wij in het tweede artikel van het Symbolum, als getuige en bewijs van dat providentieel verband, niemand minder dan Christus Jesus, den goddelijken Stichter van onzen godsdienst zelf. — „God is liefde, zoo leerde Hij: en Gods „wil is geen regeeren van het blinde „toeval, maar vaderlijke goedheid en ,,'s menschen eindbestemming is een eeuwig „volmaakt zijn bij God den volmaker, „tot Wien de mensch komt door God den „Verlosser". . Zeker, 't is waar,.... tegen de waarheid dezer leer schijnt te spreken alles wat de wereld heeft aan physieke en zedelijke dissonanten in het menschenleven. Daartegen verheft zich het Leed en vraagt pijnlijk: „Is dit Gods vaderlijke goedheid?" — Daar tegen op komt de eindelooze schare van ziekten, die het lichaam teisteren en de geesteskracht verlammen, en vraagt met duizend stemmen tegelijk: „Is dit Gods vaderlijke goedheid?" .— Daar tegen in woelt en woekert de helsche macht van het kwaad in de wereld en vraagt spottend: „Is dit Gods vaderlijke goedheid?" Daar tegenover staan de elementen op tegen den mensch, den koning der schepping en zij roepen: „Ziet, wij lachen om uw koningstitel en wij „verpletten u!" Daar tegenover legt de dood zijn koude hand op 's menschen hart en hij grijnst: „Ik spreek het laatste woord, — „verga en sterf", l— Daar tegenover nadert eindelijk de zonde en wat zij immer zegde, zegt zij nog heden en zegt het altijd weer: „Dien gij uw God noemt, den Heilige, dien „zult gij niet bereiken; ik, de zonde, ik zal „u eeuwig van Hem scheiden 1" Maar, nu ziet, al deze geweldige machten hebben gezwegen voor den Godmensch, onzen Verlosser, met zijne bovennatuurlijke kracht. Tegenover den storm stond Hij, en op Zijn woord zweeg de storm: opdat de mensch zou weten, dat boven het causaal verband der dingen Hij staat, die dat causaal verband in het leven riep. — Tegenover de lijdensmachten der menschheid stond de Christus, en de duivelen dreef hij uit en de blinden deed hij zien en de dooven deed hij hooren, en smarten, -ziekte, leed en nood verjoeg zijn bevel; opdat de mensch ervaren zou, dat over zijn wel en wee Gods wil regeert. — Tegenover het graf en de lijkwade der dooden stond onze Verlosser, en hij riep de dooden in het leven terug, om den mensch te bewijzen, dat niet de dood het laatste woord heeft, maar de opstanding en het leven. _ •_ En zelf is Hij zegevierend uit den dood verrezen, om als de éénige die wederkwam uit het land der belofte ons, zijn volgelingen, te bewijzen de onloochenbare waarheid van dat ongehoorde woord, dat Hij alleen spreken kan en spreken mag: „Ik ben de opstanding en het leven. Die in Mij gelooft zal leven, ook als hij gestorven is. Die in Mij gelooft zal leven in eeuwigheid!" Zoo is de Christus ons des levens victorie. Zoo jubelt het Paschen der Kerk ons tegen: dat de levenskracht van den zegevierenden Christus is de levenskracht der Roomsche Christenen. De wereld van vandaag wil niet van dien Christus. „Zij gewaagt van „nieuw-leven": van „humaniteit en ontwikkeling en vrije liefde „en kunst, zegt prof. De Groot O. Pr„ maar „zij laat 's menschen hart onvoldaan. Want „ondanks alle verruiming en versiering onzer „aardsche woning zal deze nooit een huis „van bevrediging wezen. Voor hooger „in een tijd, die gelukkig de bestemming en „de schande des kruises niet meer kent." Zoo schreef Nietzsche om den jare 1880. Tien jaren later lag om zijn geest en hart het dikke donker der krankzinnigheid; en als hij in die dagen de Naumburger kerkklokken hoorde luiden, dan balde hij de vuisten in zinnelooze woede tot het woord zijner moeder: „Kom, Frits, we gaan ter kerke" .... zijne onrust deed bedaren. En het laatste woord, dat hij kort voor zijn dood in 1900 met bevende hand neerkrabbelde op papier, was: „De Gekruiste" .... Waarachtig, men behoeft geen wijsgeer te zijn om in Nietzsche's leven te zien de proeve en het bewijs der rampzaligheid zijner goddelooze leer. — Smaad en smart en druk en dood zijn verschrikkelijke namen. Maar noem mij den mensen, die aan hun macht ontkwam? En wie den „Man van Smarten" onverdraaglijk vindt voor zijn menschelijken trots, die zal te verdragen hebben de smart zonder God...., die houdt over de smart, de harde, hopelooze, vertwijfelingsvolle smart...., dien blijft het kruis, het zware, zwarte kruis, maar zonder 'den Gekruiste eraan. De smart zonder God! wereldbeschouwing, om er ras te vinden een bedroevenswaardig, troosteloos einde. Ons echter, die gelooven in het Kruis en de Opstanding van den Christus, neen, ons drijft niet aldus het leven in de wanhoop. Moedig en blijmoedig leert de Gekruiste ons leven en lijden en sterven. Want sinds de Godmensch op Golgotha heeft gehangen aan het schandhout, en zoo goddelijk-glorieus verrezen is, sindsdien ügt er voor ons om ieder geduldig-verdragen lijden 'n glimp van verheerlijking, 'n soort van Heiligennimbus, 'n hemelsche glans. Dat begrijpt de wereld niet. Maar, waarachtig, zij zijn er die waarlijksterke zielen, die blij kunnen lijden en blij kunnen sterven, en zij zijn te vinden onder gewone, geloovige Christenen. — Zeker, niet iedereen verstaat de kunst van een H. Laurentius, die kon lachen en schertsen terwijl hij boven het vuur geroosterd werd; en zelfs niet al onze martelaren hebben jubelend geleden om zingend te sterven. Maar daar leeft in alle waarlijk-vrome zielen iets van Laurentius' sterke geest, dat hen tot krachtmenschen maakt. Zij schrikken niet terug voor het kruis, maar omvatten het als hun goddelijke Meester met liefde en moed, wegstappend zonder morren, zonder klagen, over lijden, nood en dood. Napoleon de Groote, de geweldenaar, die weten kon wat het beteekent z'n eigen wil aan duizenden en millioenen op te leggen, heeft den Christus eens geteekend als een wonder van wilsenergie en geesteskracht, — en hij schouwde daarbij heel wat dieper dan sommigen onzer moderne geesten, die het Christendom voor een godsdienst der zwakheid schelden of smalend spreken van de slavenmoraal der Christenen. Slavenmoraal! Neen, geestkracht en wilsenergie in schier bovenmenschelijke mate, dat halen bij den Gekruiste de millioenen, die na eeuwen en eeuwen nog heden Christus' Kruis met liefde kussen en voor het teeken onzer verlossing met eerbied de knieën buigen. Want niet voor een godvruchtig genie of voor een goedgeslaagden held zijn onze apostelen en martelaren in den dood gegaan, maar voor den Godmensch, die verrezen uit den dood staaft met bewijs de waarheid van zijn goddelijk woord: „Ik heb de wereld overwonnen." V. Het kruis in zegen en zang. Sinds daar op Golgotha de Goddelijke Man van Smarten en van Liefde gekruisigd hing, sindsdien is het kruis den Christen eene eer en eene glorie, .— is het te eken der schande geworden een teeken van zegen, •— is het gruwelijk martelblok der slaven bezongen en verheerlijkt op elk gebied van kunst. Ziet, reeds in het doopsel wordt het christen kind geteekend met het heilig teeken des kruises, en in den kruisvorm zal de bisschop het bij 't vormsel op het voorhoofd zalven, om pal te staan in den strijd des levens. Met het kruisteeken zegenden onze vrome vaderen te morgen en avond zichzelven en hunne kinderen. Het kruisteeken maakten zij over spijs en drank bij iederen maaltijd. Met het kruisteeken worden in de heilige Mis de offergaven van brood en wijn gezegend. In den vorm van het kruisteeken deelt de priester de heilige hostie uit bij de Communie, ■— zendt zijne hand Gods zegen uit over het volk, — zalft hij de zintuigen der stervenden. En is eindelijk de moede VI. Christus de Lijdensheld en Wereldoverwinnaar. "Ér^^oor mij ligt een der weinige onzer l\/Ë draaglijke bidprentjes voor overledenen, voorstellende eene tamelijkgeslaagde reproductie van Guido Reni's „Ecce Homo". Dat doet mij terugdenken aan het origineel, te Rome gezien en bewonderd. Wat 'n aangrijpende uitdrukking zit er in dien Christuskop met doornenkrone 1 Hoe spreken die klagend-geheven oogen van onduldbaar lijden en goddelijk geduld tevens 1 En dan te weten, dat het zóó was, zoo, dat de Christus zijnen lijdensweg begon .... Want, ja, in dien toestand heeft men Hem op klaarlichten dag, midden door eene volkrijke stad, tusschen twee gemeene sujetten, uitgeleide gedaan naar de eerlooze strafplaats, waar Hij drie uren stervend heeft gehangen, met handen en voeten vastgenageld aan het kruis. En toen, nog eer het dien dag ten tweeden male donker werd, begon daar buiten Jerusalem die merkwaardige processie, waarbij de Onsterfelijke door sterfelijke menschen werd ten grave gedragen. Zonderling! Nog nooit was een grooter gestorven «— en wat 'n armoedige lijkstatie .... Nog nooit was een rijker begraven — en zelfs zijne lijkwade behoorde hem niet toe, noch ook het graf, waarin men hem legde.... Ja, zonderling I Geen leed als Hij in zooveel smaad en smart zoo bitteren dood ■— en, ziet, na bijna tweeduizend jaren knielen daar nog millioenen van menschen voor zijn kruis, geloovend zijne ondoorgrondelijke leer, levend naar zijne wetten, hoe hard die wezen mogen voor hunne bedorven natuur. Dat is en blijft de groote paradox in onze paradoxale wereld. Zeker, zegt Dröder, menig held heeft zijn stempel gedrukt op den tijd, waarin hij leefde. Maar waar zijn vandaag de harten, die in liefde voor hem ontgloeien en uit liefde tot hem den dood trotseeren? „Transierunt": zij zijn voorbijgegaan deze helden; slechts de geschiedenis bewaart hunne namen; dat is alles. Heel anders is het met den Christus. Met heel de grootsteedsche, uiterlijke cultuur der Joden en Romeinen, mèt hunne politiek en hunne theaters, met hunne kunsten „dingen zijn wij geschapen; — en al dat „zoogenaamde nieuw-leven is niets anders V „dan het oude leven onder bedriegelijken ij) „nieuwen schijn. „Daar is slechts waarachtig nieuw-leven X „voor wie herboren zijn in God door ff „Christus-Jesus." I