vrouwenpakjes de vier heeren van gelijke kleur, dan is het spel gewonnen; blijven er echter nog kaarten over, die niet opgelegd kunnen worden, dan is het spel verloren. Ook bij dit spel komt het er veel op aan, hoe de volgorde in klimmende of dalende reeks op de talonpakjes in acht genomen wordt, dat is, of men de kaarten op het een of andere hoopje legt, zooals dat het voordeeligst is voor den gang van het spel. In plaats van naar verkiezing kunnen de talons ook naar volgorde worden belegd. De ster. (Met een whistspel.) No. 16. Het doel dezer patience is de vier kleuren in volgorde bij elkander te brengen. Men legt de kaarten van het spel een voor een neder, zoodat ze open op een hoopje komen te liggen. Komt hierbij eene twee te voorschijn, dan legt men deze afzonderlijk en wel de beide zwarte rechts en links, naast den open in het midden liggenden talon, de beide roode daar boven en daar onder, zoodat deze te zamen een kruis vormen ; de hulp- kaarten krijgen dan hare plaats in ieder der vier hoeken, zooals de figuur aangeeft. Op de twee worden dan, van gelijke kleur, de drie, vier, vijf, enz. gelegd tot aan het aas. Heeft men den talon doorloopen, dan neemt men hem weder bedekt in de hand zonder te méleeren, neemt de kaarten een voor een af als boven, en legt de passende in hare volgorde op de zijhoopjes, door 2 aangeduid, met inachtneming harer die onmiddellijk op elkaar volgen. Is dit het geval, dan legt men, zooals boven gezegd is, de lagere kaart op de hoogere en vult de open plaats aan met de bovenste kaart van het overige spel, dat men in de hand heeft. Om de onderste kaarten gemakkelijk te kunnen overzien, moeten deze door de volgende slechts half worden bedekt. Kan men van de zes kaarten niets meer op elkander leggen, dan keert men de kaarten, die men in de hand heeft, één voor één, en legt ze op een talon, waarbij men nauwkeurig acht geeft, of eene er van ook op een der zes pakjes past, in welk geval zij daarop gelegd wordt. Daarbij zij opgemerkt, dat men twee geheele pakjes van dezelfde kleur op elkaar moet leggen, wanneer door het voortdurende opleggen der kaarten de bovenste van het eene pakje zich dadelijk aansluit bij de onderste van het andere, en dus beide vereenigt, en zoo eene onafgebroken volgorde vormt, waartoe het genoemde overzicht der onderste kaarten van ieder pakje noodig is. Daarop moet men nauwkeurig acht geven, omdat er open plaatsen door ontstaan, die de mogelijkheid van slagen zeer bevorderen. Is op die manier een der zes plaatsen open, dan vult men die aan met de bovenste kaart van den talon en gaat dan voort, de kaarten, die men nog in de hand heeft, te keeren en op den talon te leggen. Heeft men den geheelen talon gelegd, dan neemt men hem weer op en legt al de kaarten voor de tweede en dan voor de derde maal een voor een op een talon uit. Gaan ook voor de derde maal de kaarten niet op, dat is: kunnen niet al de vier kleuren ieder op een hoopje gebracht worden, dan is het spel verloren. Een voorbeeld moge de zaak duidelijker maken: Harten, schoppen, klaveren, harten, klaveren, schoppen. Heer, vrouw, drie, vier, twee, aas. Hier liggen klaverendrie en klaverentwee op dezelfde rij of naast elkander; men legt dus de twee op de drie en vervangt de ledige plaats door de bovenste kaart van den talon. Is dit b.v. ruiten boer, dan wordt de orde der pakjes: Harten, schoppen, klaveren, harten, ruiten, schoppen. Heer, vrouw, twee, vier, boer, aas. Gesteld, dat de kaart, die op de plaats van een ledig pakje komt, klaverenvier was, zoo kwam daardoor weer een plaats ledig, daar onder klaverentwee reeds de drie ligt; deze volgt echter dadelijk op de vier, dus zijn hierop de beide kaarten te leggen, die tot hiertoe het derde pakje vormden. Bij het leggen moet men natuurlijk bijzonder goed opletten, of er mogelijk eene kaart, hetzij van den talon, of van een spel in de hand op een der zes pakjes kan gelegd worden, of wel öf men twee pakjes tot één kan maken. Want dikwijls wordt het mislukken van het geheele spel veroorzaakt door ééne kaart, die men vergeet te leggen. Is de patience gelukt, dan moeten in ieder pakje dertien kaarten van dezelfde kleur liggen, de heeren onder, de azen boven. Opmerking: Deze patience wordt aldus gewijzigd: in plaats van zes worden er negen kaarten gelegd; de heeren zijn niet gebonden aan de ledige plaatsen. Eer men het spel begint, stelt men vast of de kleurenpakjes in klimmende of dalende orde moeten belegd worden. De talon mag slechts éénmaal gelegd worden; al het andere naar voorschrift. De prinses. No. 21. (Met een whistspel.) Twaalf kaarten van het spel genomen, worden in een kring gelegd en daarop de volgende geheel willekeurig op de eene of de andere er van, zonder naar kleur te zien, echter zooveel mogelijk in klimmende orde, totdat hartenvrouw verschijnt, die dan hare plaats midden in den kring krijgt en nu alleen blijft. Eerst dan kunnen de overige drie vrouwen er naast gelegd worden; hetzij dat zij reeds als bovenste kaart op een der kringpakjes verschenen, of dat zij uit het spel genomen worden, n.1. klaveren- en schoppenvrouw ter linker- en ter rechterzijde, ruitenvrouw boven, en hartenboer, zoodra hij verschijnt, onder de prinses. Zijn de vier vrouwen voltallig in den kring, dan is het pas geoorloofd, ze, evenals hartenboer, in dalende orde en in dezelfde kleur, met de bovenste kaarten van den cirkel te beleggen; evenzoo met de passende kaarten uit het spel. Het is dus duidelijk, dat men de kaarten uit den kring, die kans hebben om spoedig op de vrouwenhoopjes gelegd te kunnen worden, als b.v. in het begin van het spel de boeren en tienen, niet met andere kaarten bedekken moet. Alle ledige plaatsen in den cirkel worden dadelijk aangevuld, zoolang men kaarten in de hand heeft; heeft men die niet meer, dan blijven zij ledig. Is het spel verbruikt en zijn er geen kaarten meer voorhanden, die passen op de vrouwenpakjes en op het pakje van hartenboer, dan neemt men zijne toevlucht tot de mariages (dus reeksen van op elkaar volgende kaarten), in klimmende en dalende orde, naar welgevallen en zonder op de kleur te letten, en zoekt daardoor kaarten vrij te maken, die bij het kleurpakje in het midden kunnen gelegd worden, waarbij de speler zijn talent in de combinatiën van deze mariages bewijzen kan. Zooals reeds gezegd is, mogen van het Het spel mag maar eenmaal doorgenomen worden en is gewonnen als alle heeren vrij zijn geworden en als alle middelpakjes met de boeren sluiten. De schilderij. No. 28. (Met twee whistspellen.) De eerste achttien van het spel afgenomen kaarten worden volgens de figuur neergelegd. De eerste vier heeren der vier kleuren, die uitkomen, worden rechts, de eerste vier azen links van deze 18 kaarten gelegd. Zijn er onder die kaarten zoodanige, die op de azenpakjes in klimmende of op de heerenpakjes in dalende orde passen, dan worden deze met inachtneming der kleur dadelijk opgelegd en vervangen. Uit de van het spel afgenomen, niet passende kaarten wordt een hoopje (talon) gevormd. Men moet wel in het oog houden, dat de in de schilderij aanwezige passende kaarten het eerst opgelegd en eerst dan uit den talon of het spel vervangen mogen worden. Is de talon geheel gelegd en dus het spel opgebruikt, doch kan men de verschillende azen- en heerenpakjes niet aanvullen, noch van den talon noch uit de schilderij, dan is het spel verloren. Zijn echter de azenpakjes geheel tot en met den heer en de heerenpakjes geheel tot en met het aas bedekt en zijn dus zoowel schilderij als talon geheel opgebruikt, dan is het spel gewonnen. Tot gemak van den speler is het hem vergund, gedurende het spel naar verkiezing passende kaarten van de pakjes links op de pakjes rechts en omgekeerd te leggen, met inachtneming der volgorde en kleuren, waardoor de kans grooter wordt, nog passende kaarten uit de schilderij of uit den talon op de heeren- of azenpakjes te kunnen leggen. Opmerking: Deze patience wordt ook met een schilderij van negen kaarten gespeeld. In plaats der vier azen kunnen de vier tweeën en in plaats der vier heeren, de vier azen opgelegd worden. In dit geval worden de tweeën in klimmende, de vier azen in dalende reeks belegd. De talon kan dan tweemaal opgenomen en dus driemaal doorgenomen worden. No. 29. De harp. (Met twee whistspellen.) Leg eene verticale rij van negen kaarten, met de prentzijde naar onderen, op tafel, zoodanig dat de opvolgende kaarten elkaar voor de helft bedekken en keer de onderste kaart om, zoodat de prentzijde boven komt. Leg daarnaast eene rij van 8 kaarten, waarvan weer alleen de onderste zichtbaar is, daarnaast eene rij van 7 kaarten enz. totdat de laatste of negende rij nog slechts uit een kaart bestaat, die open op tafel ligt (zie de figuur). Het doel der patience is op de 8 azen kleurenpakjes te vormen in opklimmende volgorde. De azen worden op eene rij naast elkaar gelegd onder de harp, naarmate zij in den loop van het spel te voorschijn komen. Op de azen worden de tweeën gelegd van dezelfde kleur, daarop de drieën, de vieren enz., totdat tenslotte alle pakjes bedekt zijn met de heeren. In de eerste plaats ziet de speler na of zich onder de open kaarten, die onder op de rijen liggen, ook kaarten bevinden, die hij voor het vormen der kleurenpakjes kan gebruiken. In de figuur is dit het hartenaas, waarop harten twee kan worden gelegd. Indien de onderste kaart van eene rij weggenomen is, wordt de daaropvolgende onderste kaart omgekeerd en zoo mogelijk op een der kleurenpakjes gelegd. Zijn op deze wijze geen kaarten meer te plaatsen, dan kan men nog bedekt liggende kaarten vrij maken door de onderste kaarten der rijen in afdalende volgorde op elkaar te plaatsen en wel beurtelings eene roode en een zwarte kaart. In de figuur kan men dus ruiten vrouw op schoppen heer leggen, klaveren drie op harten vier. De vrijkomende bedekte kaarten, die open gekeerd worden, worden indien zij passen geplaatst op de kleurenpakjes of op de afdalende seriën, die gevormd zijn op de onderste kaarten der rijen. Komt een rij vrij, dan mag men daarop een afdalende serie, die op de onderste kaart eener andere rij gevormd was, in haar geheel overbrengen, mits de grondkaart dier serie een heer is. In het voorbeeld is de negende rij, gevormd door de hartentwee, vrijgekomen. Op de negende rij mag men dus den schoppenheer met ruitenvrouw van de zevende rij overbrengen. Kunnen ook op deze wijze geene kaarten uit de harp meer verplaatst worden, dan neemt men het pak met de overgebleven kaarten in de hand en keert deze kaarten één voor één om. Kaarten, die volgens de hiervoor aangegeven regels op de kleurenpakjes passen, worden daarop gelegd. Kaarten, die in dalende orde en in omwisselende kleur op de onderste kaarten der verticale rijen passen, kunnen daarop worden gelegd, doch dit laatste is geen vereischte. Integendeel moet men in den aanvang niet te veel kaarten leggen op de onderste kaarten der rijen, waarin nog bedekte kaarten voorkomen, omdat men daardoor het vrijmaken dier kaarten zou bemoeilijken. De kaarten, die men niet op de kleurenpakjes of op de onderste kaarten der rijen legt, worden op een talon vereenigd. Worden tijdens het opleggen der kaarten uit het spel in de hand, kaarten, die onder op de rijen liggen, passend op de kleurenpakjes, dan worden deze kaarten eveneens op de kleurenpakjes geplaatst. Bedekte kaarten, die daarbij vrijkomen, worden gekeerd. Komt een rij vrij, dan wordt daarop in de eerste plaats een onderliggende heer met de mogelijk daarop gevormde afdalende kaartenreeks overgebracht. Als dat niet kan, wordt de bovenste kaart van den talon op de ledige plaats gelegd. Aldus gaat men voort. Is het spel kaarten in de hand geheel uitgegeven en zijn dan nog niet alle kleurenpakjes gevormd, dan is het spel verloren. Wanneer het spel gewonnen is, moet dus ook de harp geheel zijn opgebruikt. No. 30. Het congres of de adel. (Met twee whistspellen.) Leg acht kaarten in twee verticale rijen van vier; laat daartusschen voldoende ruimte voor twee rijen der azen, insgelijks onder elkander, zooals de figuur aanduidt. Zijn de twee zijrijen, ieder van vier kaarten, gelegd, en is daar een aas bij, leg dan dit op zijne plaats in de middelste rij en vervang het dadelijk door eene van het spel af te nemen kaart. Neem daarna het spel bedekt in de hand, neem de kaarten een voor een af en leg ze op de zijrijen, zonder inachtneming van kleur, maar in dalende reeks, b.v. op een boer de tien, op een tien de negen, enz. Komt er een aas, dan wordt dit, zooals de figuur aanduidt, op zijn plaats gelegd. Op de azen behcoren dan in klimmende reeks de twee, drie, vier, vijf, zes enz. tot en met den heer; deze echter altijd slechts van gelijke kleur of familie, hetgeen bij de buitenrijen niet het geval is. Zijn er nu in de zijrijen, of in de van het spel afgenomen kaarten, kaarten, die passen, dan worden deze dadelijk op de azenpakjes der middelste rij gelegd; de overige van het spel afgenomen kaarten, die noch op de middelste noch op de zijrijen passen, op de eerste, hetgeen niet vergeten moet worden, in klimmende reeks en met inachtneming der kleur; op de laatste, in dalende reeks en zonder inachtneming van kleur, worden dan vóór zich op een talon gelegd en daaruit zoowel de azenpakjes als de zijliniën met de passende belegd, de eerste evenzoo ook uit de zijpakjes. Ofschoon het geoorloofd is op deze zijpakjes, die, tot beter overzicht, eenigszins uit elkander of in waaiervorm gelegd moeten worden, zonder inachtneming van kleur, kaarten te leggen, moet men toch trachten de kleuren zooveel mogelijk bijeen te brengen, wat door verwisselen of overbrengen van het eene zijhoopje naar het andere kan geschieden. Het streven moet zijn de gelijk van kleur zijnde kaarten in dalende reeks zoo te schikken, dat het grootste gedeelte, zoo mogelijk alle te zamen, op de betrekkelijke azenpakjes gelegd kunnen worden. Het gebeurt dikwijls, dat een der acht zijpakjef opgebruikt wordt, vóór dat de talon uitgeput is; in dit geval wordt deze ledige plaats gebezigd, om er een nieuw pakje te vormen of om er kaarten van de andere hulppakjes op te leggen, ten einde daaronder liggende kaarten vrij te maken. Zijn nu de kaarten der zijrijen, alsmede de talon, verbruikt, en dus alle kaarten op de azenhoopjes in het midden gelegd, en de heeren bovenop als laatste kaart dezer pakjes, dan is het spel gewonnen, hetgeen bij eenige oplettendheid en berekening, voornamelijk bij het overdragen of verwisselen van het eene zijpakje met het andere, en door vereeniging der kleuren in dalende reeks op deze pakjes, meestal gebeurt. No. 31. De pyramide. (Met twee whistspellen.) Er worden vijf en twintig kaarten van het spel afgenomen en in den vorm eener pyramide gelegd, zie de figuur, namelijk: eene kaart bovenaan, daaronder drie, daaronder vijf, daaronder zeven en onder deze laatste negen kaarten. Uit deze vijf en twintig kaarten wordt eene kaart naar verkiezing uitgezocht, die het voordeeligst is, b. v. als bij de verschillende kleuren zich een aantal kaarten van gelijke waarde voordoen, of als van eene kaart verscheidene volgende van dezelfde kleur mochten voorkomen, dan kiest men er daarvan een uit. Heeft men b.v. een klaverenzes gekozen, dan wordt deze in een afzonderlijk te vormen verticale zijrij gelegd en daarnaast de andere klaverenzes, zoodra zij voorkomt; de overige zessen eveneens, telkens twee van gelijke kleur naast elkander onder de vorigen. Op deze komen in klimmende reeks de in de pyramide voorkomende volgende kaarten van gelijke kleur, zooals de zeven, acht, negen enz. Deze uit de pyramide weggenomen passende kaarten worden dadelijk uit het spel vervangen en de daaronder voorkomende passende kaarten insgelijks weder op de zijrij gelegd. Zijn er nu geen passende kaarten in de complete pyramide meer voorhanden, dan wordt uit het bedekte spel in de hand de eene kaart na de andere afgenomen en op een talon gelegd. De passende kaarten worden op de zijrij gelegd en uit dezen talon in de eerste plaats iedere opening in de pyramide aangevuld; de kaarten, die niet passen en niet tot aanvulling der openingen dienen, worden echter voortdurend op den talon gelegd. Zijn ten slotte alle zessen bedekt en dus de vijven boven op ieder zijpakje van gelijke kleur, dan is het spel gewonnen; blijven er echter nog kaarten over, die niet gelegd kunnen worden, hetzij in de pyramide of op den talon of bij beide tegelijk, dan is het spel verloren. In het laatste geval blijft den speler nog een uitweg over, die soms het winnen mogelijk maakt, namelijk: naar verkiezing eene kaart, die op het een of ander pakje der zessen past, uit den talon te kiezen en die te leggen, waardoor dan ook soms eene of meerdere kaarten uit de pyramide passend kunnen zijn, die dan insgelijks opgelegd kunnen worden. In plaats van bij het begin eene kaart De windmolen. (Met twee whistspellen.) No. 39. * Men neemt een aas uit het spel en legt het dwars op tafel; daaromheen legt men de acht eerste van het spel af¬ genomen kaarten, namelijk twee boven, twee rechts, twee links en twee onder het nedergelegde aas, gelijk de figuur A aanduidt, waarbij echter op te merken valt, dat in plaats van een hartenaas ook ieder ander aas kan gekozen worden; evenzeer kunnen de heeren, die op de figuur met de vier verschillende kleuren aangeduid zijn, van gelijke kleur zijn, naarmate zij uitkomen. Zoo is het ook voldoende, dat de vier hoekpakjes van den windmolen, figuur B, ieder met onverschillig welk aas en het centrumpakje onverschillig met welken heer sluite. Te gelijk worden de vier eerst uitkomende heeren, onverschillig welke, in de vier hoeken (met H aangeduid) gelegd: totdat deze nedergelegd zijn, mag geen heer op het centrumpakje gelegd worden; mocht ■er onder de acht opgelegde kaar¬ ten eene voorkomen, die op het aas in het centrum in klimmende reeks, of op de heeren in dalende reeks zonder inachtne¬ ming van kleur past, dan wordt deze opgelegd en dadelijk uit het spel vervangen. Als er geene passende kaart in den molen meer voorkomt, dan wordt een talon gevormd. Is eene op den talon gelegde kaart passend op het centrum No. 42. De schoone Lucia of de klaverblaadjes. (Met twee whistspellen.) (Deze patience vordert veel plaats.) Het geheele spel wordt in hoopjes, ieder van drie kaarten, in willekeurige rijen gelegd, zooals de ruimte toelaat; het laatste pakje bevat maar twee kaarten, dus vier en dertig pakjes van drie en één pakje van twee kaarten. Deze hoopjes worden waaiervormig gelegd, om een overzicht der kaarten te hebben. Ze mogen elkaar niet raken, daar dit allicht verwarring kan geven. Deze pakjes kunnen in willekeurige orde gelegd worden, doch tot gemak van den speler steeds van links naar rechts. Gewoonlijk worden er zes of zeven pakjes op eene rij gelegd. Is men daarmede klaar, dan neemt men eerst alle azen, die zich bovenop bevinden en wijst hun hunne plaats aan, of boven de eerste rij, of voor zich, zooals de speler verkiest; dan legt men daarop de van dezelfde kleur aanwezige tweeën, drieën, vieren, vijven, enz. tot den heer, die het hoopje der azen afsluit. Maar om zoo ver te komen doen zich hindernissen voor; ten eerste mag men alleen de bovenste kaarten van de hulppakjes op de azenpakjes leggen, en ten tweede moeten, wat reeds gezegd is, alle kaarten van dezelfde kleur zijn. Het is dan ook van belang, dat in den beginne de lagere kaarten zooveel mogelijk opgelegd worden. Omdat zij daarin grootendeels door de er boven op liggende hoogere verhinderd worden, zoekt men, door zoogenaamde mariages in dalende volgorde te maken, de noodige kaarten te bevrijden. Om dit doel te bereiken kan men zoovele kaarten, als men wil, in dalende reeks op de bovenste kaart van een hulppakje leggen, doch steeds bladen van dezelfde kleur, om dan zoo de gunstige kaarten op de hoopjes te kunnen leggen. Aldus moet men trachten eerst alle azen te bevrijden en daarna achtereenvolgens de op de azenpakjes passende tweeën, drieën enz. Sluit de bovenste kaart van een der gevormde mariages aan aan de bovenste van een azenpakje van dezelfde kleur, dan kan men alle kaarten van de mariage-serie achtereenvolgens op het azenpakje leggen. Men moet dan ook trachten in de eerste plaats mariages te vormen op de hooge kaarten (heeren, vrouwen), die boven op de hulppakjes liggen. Daardoor verbetert men de kans, die kaarten met de geheele daarop gevormde mariageserie spoedig af te kunnen zetten en de eronder liggende lage kaarten te bevrijden. Door met overleg en voorzichtigheid bewerkte vorming van mariages moet het gelukken van het spel voornamelijk worden bereikt. Hiertoe is oefening en eene veelvuldige herhaling dezer patience noodig. Ook kan men voor een oogenblik in tegengestelden zin een heer op een vrouw leggen om de onder den heer liggende kaarten te bevrijden. Dit kan slechts dan geschieden, indien de tweede vrouw van dezelfde kleur als de verplaatste heer nog in het spel is, zoodat door later den heer daarop te leggen, de eerste vrouw weer bevrijd wordt. De patience is gewonnen, wanneer alle pakjes, die met azen begonnen zijn, met heeren eindigen. De Nlvernaise. No. 43. (Met twee whistspellen.) Men legt twee verticale rijen, van vier kaarten elk, met «ene zoodanige tusschenruimte, dat daartusschen plaats genoeg is voor vier azen en vier heeren (van elke kleur één aas en één heer). Daarna worden onder de beide verticale rijen zes hulppakjes gelegd, elk van vier kaarten. Die pakjes worden, waaiersgewijze uitgespreid, op tafel geplaatst, zoodat men alle kaarten van alle pakjes overzien kan. Doel der patience is om tusschen de beide verticale rijen te verkrijgen 8 kleurenpakjes, waarvan er 4 beginnen met de heeren, waarop in dalende volgorde de overige kaarten derzelfde kleur, dus vrouw, boer, 10, 9 enz. zijn geplaatst en welke pakjes dus eindigen met de azen. De 4 overige pakjes beginnen met de azen, daarop de tweeën, drieën enz. en sluiten met de heeren der zelfde kleur. Om dit doel te bereiken kan men in de eerste plaats de heeren of azen, die in de verticale rijen of bovenop een der zes hulppakjes liggen, wegnemen en op de plaatsen der te vormen kleurenpakjes leggen. Alle passende kaarten, die, hetzij in de verticale rijen, hetzij als bovenste kaart op de hulppakjes liggen, worden daarna op de kleurenpakjes gelegd. De ledige plaatsen, die in de verticale rijen zijn ontstaan, worden aangevuld met bovenste kaarten van de hulppakjes, waarbij men liefst die bovenste kaarten moet nemen, waaronder kaarten liggen, die, als ze vrij zijn geworden, bruikbaar zijn, om op de kleurenpakjes te worden gelegd. Nadat de beide verticale rijen weer aangevuld zijn, kan men op de kaarten dier rijen mariages (volgseriën) vormen in klimmende of dalende richting door op die kaarten andere kaarten uit de rijen of wel bovenste kaarten van de hulppakjes te leggen. Ledige plaatsen in de rijen worden telkens weer aangevuld met bovenste kaarten van de hulppakjes. Men moet natuurlijk nimmer op een zelfde kaart, b.v. harten 9, twee mariages in dalende of in klimmende orde vormen, maar wel een in dalendeen een in klimmende richting. Kan men geen,kaarten meer op de kleurenpakjes leggen, en zijn geene verplaatsingen of mariages meer mogelijk, dan neemt men vier kaarten uit het spel en legt die op het eerste der zes hulppakjes, dan vier kaarten op het tweede pakje, en zoo van links naar rechts achtereenvolgens ook vier kaarten op elk der vier volgende pakjes, zoo ook op de toevallig leeg geworden plaatsen. Dan gaat men voort de kaarten, die boven op de pakjes liggen en zouden kunnen passen, op de kleurpakjes of door mariages op de zijrijen te leggen. Wanneer niets meer opgaat, legt men weer vier kaarten op de zes pakjes of op de ledige plaatsen, zoo die er zijn, totdat het spel verbruikt is. % Komt het spel niet uit, dan is het den speler vergund, de overgebleven hulppakjes nog twee malen op te nemen, terwijl hij ze naar volgorde op elkander legt en uit deze pakjes weer zes nieuwe maakt, ieder van vier kaarten en als boven handelt; daardoor slaagt men bijna altijd. Door de groote beweging van de eene naar de andere zijde en door de veelvuldige verandering wordt deze patience zeer onderhoudend en aanbevelenswaardig. De burchtvrouw. No. 44. (Met twee whistspellen.) Men vormt eerst vier pakjes, ieder van twaalf kaarten, die men open voor zich legt. Vertoonen zich boven op deze pakjes een of meer azen, zoo worden die weggenomen en onder de pakjes in eene horizontale rij naast elkander gelegd en evenzoo de overige azen. Zijn nu de vier pakjes gevormd en is de aasrij zoo mogelijk begonnen, dan worden de zes en vijftig kaarten, die men nog in de hand heeft, een voor een afgenomen, en men vormt boven de pakjes een halven cirkel, waarvan de heeren rechts, de tweeën links aan het uiteinde liggen; b.v. is eene kaart eene zeven, zoo wordt zij de zesde in den te vormen halven cirkel; is zij een boer, zoo neemt zij de tiende plaats in, de vrouw de elfde, de heer de twaalfde, enz., waarop dadelijk alle overige kaarten van dezelfde waarde, zonder op de kleur te letten, gelegd worden; b.v. eene twee op de twee, een boer op den boer, enz., totdat de halve kring klaar is en alle kaarten verbruikt zijn. De daarbij voorkomende azen behooren, zooals reeds gezegd is, in de rij onder de vier pakjes. Is deze verdeeling geschied, dan moet men alle azen beleggen met kaarten in klimmende volgorde van de twee tot en met den heer, zonder op de kleur te letten. Om dat doel te bereiken, moet men bij voorkeur uit de vier pakjes nemen, en zich slechts spaarzaam bedienen van de hulpbron, die de halve cirkel aanbiedt. De speler zal wel begrijpen, dat de moeilijkheid niet ligt in het schikken der kaarten van den halven cirkel, maar in de kaarten van de oorspronkelijk gevormde vier pakjes; daarom moet hij al zijne kracht hieraan wijden. Het moet hem niet voldoende zijn, de vrije kaarten weg te nemen, maar hij moet in de pakjes zoeken, welke van de bovenste kaarten kunnen weggenomen worden, waardoor men nog grooter getal zou kunnen wegnemen. Men moet geen haast maken klaar te komen met de aaspakjes, door de vrouwen en de heeren, die zich in den halven cirkel konden bevinden, er maar op te leggen; doch men moet er juist op bedacht zijn, de kaarten uit de pakjes zooveel mogelijk tot hun recht te doen komen en dus liever wachten tot de passende kaarten in de pakjes vrijkomen. Zijn alle azenpakjes met de heeren bedekt, dan is het •spel gewonnen, hetgeen dikwijls het geval is. orde; waarom de speler ook steeds letten moet op de kleurenpakjes om die kaarten vrij te maken, die aan de beurt zijn om opgelegd te worden. Daar men bij het opleggen der kaarten op de middelste rijen niet aan de kleur gebonden is, kan men dikwijls voordeelig eene zwarte op eene roode en omgekeerd leggen, of ook twee kaarten van dezelfde waarde op elkaar plaatsen; de kleur doet er niet toe. Gebeurt het nu, dat de twintig kaarten van de middelste rij alle met eene tweede kaart bedekt zijn, zonder dat eene er van op de kleuren- of familiepakjes kan gelegd worden, dan mag de speler nog de drie bovenste kaarten van het overgebleven spel afnemen en, wanneer hij kan, plaatsen. Kan de vereeniging van eene der kaarten of van alle drie met hare kleur niet plaats vinden, zoo is het spel verloren; kunnen echter door gunstige legging nog andere bevrijd en opgelegd worden, dan gaat de patience naar den voorgeschreven regel voort. Het gebeurt dikwijls, dat eene enkele dezer drie gunstige kaarten de bevrijding van andere bewerkt, in welk geval de beide overige op de ledige plaatsen gelegd worden, en men zoo tot een gunstig resultaat komt. Zijn de kleurenpakjes geheel belegd, dat is, de heeren met de azen, en de azen met de heeren bedekt, en dus de rijen van tien geheel uitgeput, dan is het spel gewonnen. No. 46. De tweelingzusters. (Met twee whistspellen.) Vier kaarten van het spel genomen, worden als de eersten der tweelingen, naast elkander op eene rij gelegd; en wel zoo, dat naast ieder plaats overblijft om later hare tweelingzuster te leggen, dat is de tweede kaart van dezelfde kleur en van dezelfde waarde, die, wanneer zij verschijnt, naast de eerste hare plaats inneemt. Nu worden alle kaarten van het spel één voor één afgenomen; komen er, die in klimmende orde, doch zonder op de kleur te letten, op de tweelingkaarten passen, dan worden zij dadelijk boven deze, maar er niet op, in eene nieuwe rij gelegd, hierop alle volgende, die passen, steeds zonder naar de kleur te zien, totdat de acht familiën voltallig zijn; b.v. bestond een der vier tweelingparen uit hartentien, dan legt men dadelijk in de bovenste rij een boer, zoodra die voorkomt, juist er boven, het doet er niet toe van welke kleur, en daarop: vrouw, heer, aas, twee enz. tot en met de negen, die het slot dezer familie zou uitmaken, omdat de tien de grondslag er van is. Al de kaarten, die niet passen naar de voorgeschreven orde en den gang van het spel, worden op vijf talonpakjes naar welgevallen verdeeld; doch zoo mogelijk in dalende orde, om ze daardoor gemakkelijker op de familiepakjes in klimmende orde te kunnen gebruiken; wordt nu een of andere talon verbruikt, dan moet die ledige plaats aangevuld worden met ten minste ééne kaart uit het spel, waaruit men voortgaat op de andere talons te leggen. Men moet acht geven, dat men niet bij vergissing eene tweelingzuster op de familiepakjes of talons legt, in plaats van op de haar aangewezen plaats naast hare zuster, wat natuurlijk het winnen der patience zou verijdelen. Wij merken ook nog op, dat wanneer toevallig in de bovenste rij op twee pakjes eene kaart van dezelfde waarde mocht volgen, men die bij voorkeur op dat pakje legt, dat met een hoogere kaart zal uitkomen. Zijn de vijf talons verbruikt, en alle acht pakjes van de bovenste rij voltallig en sluiten zij dus met de kaart, die zich naar getal en waarde aansluit bij het juist onder haar liggende tweelingpaar, zooals in het gegeven voorbeeld de negen bij de tien, dan is het spel gewonnen. No. 47. De argelooze. (Met twee whistspellen.) Er worden acht kaarten één voor één van het spel afgenomen, naast elkaar op eene rij gelegd, daar onder acht pakjes open, ieder van twaalf kaarten. Dan ziet men, of er op deze pakjes ook kaarten liggen, die in klimmende orde, doch zonder op de klem te letten, op de eerstuitgelegde acht kaarten passen; legt ze er evenwel niet op, maar dadelijk boven de acht eerste kaarten, om deze open voor oogen te hebben, opdat men de acht pakjes, die erboven komen te liggen, niet verder belegge dan vereischt wordt. Ware b.v. een van de acht eerste kaarten een zes, dan wordt de zeven juist boven haar geplaatst en daarop dan de acht, negen, tien, enz. tot en met de vijf, die als laatste van het pakje zich weder aan de zes zou aansluiten; of gesteld, eene andere kaart ware eene vrouw, zoo legt men daarop een heer, en daarop een aas, twee, drie enz» tot en met een boer, die zich dan weer bij de vrouw aansluit. Als men niets meer vindt, dat op de bovenste rij past, dan neemt men het eerste pakje van de onderste rij open in de hand, en legt de kaarten er van in deze rij open op, n.1. van een tot acht, dus één op de ledige plaats van het eerste pakje, de overige naar volgorde op de volgende, totdat het pakje verbruikt is, terwijl men de passende in de bovenste rij legt, en opnieuw tracht men de familiepakjes der bovenste rij zooveel mogelijk aan te vullen; daarna neemt men evenzoo het tweede pakje enz., het derde, vierde, tot en met het achtste pakje; bij het opleggen der acht pakjes moet men goed opletten, dat men geen passende kaarten over het hoofd ziet. Daar het den speler slechts vergund is de pakjes éénmaal en naar volgorde op te nemen, en dadelijk op te leggen, moet hij trachten de kaarten der reeds doorloopen pakjes te bevrijden, evenzoo bij voorkeur die hoopjes van de eerste rij te beleggen, die het meeste ten achteren zijn. Zijn alle pakjes verbruikt, dus is de eerste rij in klimmende volgorde geheel belegd, dan is het spel gewonnen. * De halve maan. No. 48. Men neemt van elke kleur een aas en een heer uit het spel en legt deze acht grondkaarten in twee rijen voor zich op tafel neer. In de bovenste rij komen de azen, in de onderste de heeren. De overige kaarten verdeelt men in zestien hoopjes van 6 kaarten elk. Deze hoopjes legt men open in den vorm van een halve maan om de azen en heeren heen. Men onderzoekt nu of de bovenste kaarten dezer hoopjes op de grondkaarten te plaatsen zijn, n.1. op de azen in opklimmende reeks (twee, drie enz. tot en met heer) en op de heeren in dalende reeks (vrouw, boer, tien enz. tot en met aas). De op de grondkaarten te plaatsen kaarten moeten bovendien van dezelfde kleur zijn. Vormen twee of meer van de bovenste kaarten der hulphoopjes een volgreeks, hetzij in dalende, hetzij in klimmende orde, dan worden die kaarten op één pakje vereenigd. Hierdoor vrijgekomen kaarten, die op de grondpakjes passen, worden daar weer opgelegd. Is geen van de bovenste kaarten der hulppakjes meer te benutten, dan neemt men de onderste kaart van elk pakje en legt die er als bovenste kaart op en beproeft opnieuw de grondpakjes te beleggen. Past een der kaarten tegelijkertijd in opklimmende volgorde op een azenpakje en in afdalende orde op een heerenpakje, dan legt men haar voorloopig tusschen de beide pakjes in en gebruikt haar op dat pakje, waarbij zich het eerst een volgende kaart vertoont. Het bovenleggen van de onderste kaart der hulphoopjes kan men driemaal herhalen. Zijn dan de grondpakjes niet volledig, d. i. sluiten de azenpakjes dan nog niet met de heeren en de heerenpakjes met de azen, dan is de patience verloren. Bij hoopjes, die nog slechts uitsluitend uit eene volgreeks van kaarten van gelijke kleur bestaan, wordt de onderste kaart niet meer bovengelegd. No. 49. Lucas. (Met twee whistspellen.) De acht azen worden als grondkaarten op eene rij gelegd. Hierop moeten in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur de pakjes gevormd worden. Op de azen komen de tweeën, daarop de drieën, vieren enz., terwijl de pakjes moeten sluiten met de heeren. Onder de azen legt men als hulpkaarten drie rijen van 13 kaarten elk. Alleen de kaarten der onderste rij gelden echter als vrije kaarten. Door het wegnemen van kaarten uit de onderste rij worden de daarboven liggende kaarten van de middelste rij vrij en zijn ook deze weggenomen, dan worden de kaarten der bovenste rij vrij. Men begint nu met eerst de passende vrije kaarten op de grondkaarten en de daarop te vormen kleurenpakjes te leggen. Daarna tracht men gevangen kaarten, die op de grond- pakjes passen, vrij te maken. Dit kan geschieden door uit vrije kaarten z.g. mariages in dezelfde kleur te vormen, d. i. door twee of meer dier kaarten der zelfde kleur in afdalende rij op elkaar te leggen. Zoodra de bovenste kaart van een dergelijk mariage aansluit aan de bovenste kaart van een der grondpakjes, wordt de geheele mariageserie op het grondpakje overgebracht. Zijn na het vormen der noodige mariages alle bereikbare passende kaarten op de grondpakjes geplaatst, dan neemt men verder de kaarten een voor een van het spel af; kaarten, die op de grondpakjes passen, worden daarop gelegd, kaarten, waarmee, door ze op de vrije kaarten te leggen mariages gevormd kunnen worden, worden op die vrije kaarten gelegd en kaarten, die voor geen van beide doeleinden bruikbaar zijn, worden op een talon verzameld. Voortdurend moet men erop blijven letten, of er intusschen vrije kaarten passend worden op de grondpakjes, dan wel of er vrije kaarten bij de mariages kunnen worden gevoegd of kunnen worden aangewend tot vorming van nieuwe mariages. Wordt een verticale rij van 3 kaarten leeg, dan wordt die aangevuld met de bovenste kaart van den talon. Het spel mag maar eenmaal doorgenomen worden. Sluiten ten slotte alle grondpakjes met de betrokken heeren, dan is de patience gelukt. Om dit doel te bereiken, moet men zeer goed opletten en op eene handige wijze de noodige mariages vormen. Is men daarin geoefend, dan gelukt de patience echter in den regel. Men kan ook de azen niet van den aanvang af uitleggen, doch eerst als ze tot de vrije kaarten behooren of wel bij het afnemen van het spel te voorschijn komen. In dit geval mag het spel driemaal worden doorloopen. BRIDGE 2700 FflTËNCE's OF GEDULD5PELEN met KAARTEN DOOR Jj^ j. hagenaar |^ EERSTE VIJFTIGTAL GEÏLLUSTREERD VIERDE DRUK i bridge 5qüda ~ 6' bl van 600r zqnen ( . 2700 PATIENCE'S Of GEDULDSPELEN MET KAARTEN DOOR J. HAGENAAR EERSTE VIJFTIGTAL VIERDE DRUK GEÏLLUSTREERD GOUDA — G. B. VAN GOOR fcONEN. VOORBERICHT. Door de uitgevers aangezocht om den derden druk te bezorgen van het bekende werkje „De Patience's of 'Geduldspelen met kaarten van Th. Schouwenburg", achtte ik het wenschelijk dit een geheele omwerking te doen ondergaan. Onjuiste en daardoor nooit gelukkende Patience's werden verbeterd en verscheiden nieuwe bijgevoegd, waardoor de verzameling tot een honderdtal werd uitgebreid, welke thans in twee deeltjes elk van vijftig verschijnt. DE BEWERKER» VOORBERICHT VOOR DEN VIERDEN DRUK. Deze druk gelijkt in hoofdzaak op den derden druk. Eenige verklaringen werden verduidelijkt. Een tweetal patience's werden door andere meer interessante vervangen. DE BEWERKER. INHOUD. Btadz. INLEIDING 5 A. MET EEN PIKETSPEL. L DE KLEINE PAKKETJES 7 DE VIERVOUDIGE RIJ 8 '3. HET ONAFGEBROKEN APPÈL 10 <4. DE PAREN IN SCHUINSCHE RICHTING ...... 10 •5. DE PORTRETTENGALERIJ. 11 ' 6. DE PAREL 12 7. VALENTIJN 13 8. KLAUTERPATIENCE. 14 3 / M^^^ (y^tètleum^y B. MET ÉÉN WHISTSPEL. # 9. * DE TUIN 15 # 10. DE VIER VROUWEN OF DE QUADRILLE-PATIENCE. . 16 11. DE WIJZERPLAAT 18 » , 12. NESTOR 18 # 13. DE ELF 20 #14. ROBERT 20 15. DE PATIENCE DER VROUWEN 22 , ♦ 16. DE STER 23 *17. DE RIJ OF BLOKKADE 25 9 18. DE REIZENDE KAARTEN 26 19. DE MOLEN • 27 * 20. DE EIGENZINNIGE PEPI . 28 INHOUD. Bladz. 21. DE PRINSES 31 22. DE HAAN IN HET KIPPENHOK . • • 32 23. DE JAARGETIJDEN • 33 24. DE VOORRAAD 34 C. MET TWEE WHISTSPELLEN. 25. DE SULTAN .35 *26. DE RESERVE-PATIENCE 37 27. DE PORTRETGALERIJ 58 . i 28. DE SCHILDERIJ 39 29. DE HARP 40 30. HET CONGRES OF DE ADEL 42 • 31. DE PYRAMIDE 44 32. DE PAD 46 33. DE KLEINE PATIENCE 48 34. DE COTILLON-PATIENCE 49 35. DE GOEDE LOUISE OF HET PAASCHBLOEMPJE ... 49 , -36. DE BRUINE EN DE BLONDE 51 • 37. DE DUBBELE PAKJES 52 »38. DE ONVERZADELIJKE 54 > »39. DE WINDMOLEN 55 40. HET KABAAL 56 *41. DE ZEVEN SLAPERS ' 58 42. DE SCHOONE LUCIA OF DE KLAVERBLAADJES ... 60 »<43. DE NIVERNA1SE 61 #44. DE BURCHTVROUW • • • 63 gf 45. DE GROOTVADERS 65 V, 46. DE TWEELINGZUSTERS 66 «47. DE ARGELOOZE 68 48. DE HALVE MAAN 69 49. LUCAS 70 I 50. HET COMMANDEURSKRUIS 72 INLEIDING. Men verstaat onder familie, kleuren of kleurhoopjes de gezamenlijke dertien kaarten, waaruit elk van de vier kleuren (ruiten, harten, klaveren en schoppen) van ieder spel bestaat, hetzij in opklimmende of afdalende reeks. De pakjes, die met de azen of heeren beginnen en met kaarten van dezelfde familie of kleur in hare volgorde belegd worden, worden ook kleurpakjes genoemd. Talon of talons heeten het of de pakjes, die gevormd worden uit de kaarten, die voor het oogenblik niet gébruikt kunnen worden. In klimmende of dalende reeks of volgorde heeten alle kaarten, hetzij zij al of niet van dezelfde familie of kleur zijn, die op elkander volgen; dat is in klimmende reeks: aas, twee, drie, vier enz. tot en met den heer; in dalende reeks: heer, vrouw, boer, tien enz. tot en met het aas. Zonder aanzien der kleur wil zeggen, dat men niet op de kleuren let, zoodat b.v. schoppen op klaveren, harten op ruiten, ruiten op schoppen, klaveren op harten, dus kaarten van verschillende kleur op elkander kunnen gelegd worden, zoowel in klimmende als in dalende reeks. Met inachtneming van kleur of gelijke kleur wil daarentegen zeggen, dat slechts kaarten van dezelfde familie op elkander mogen gelegd worden. Kwaliteit en waarde zijn gelijkbeteekenend; echter worden onder de eerste benaming alleen de boeren, vrouwen en heeren verstaan, daar zij niet door getallen kunnen aangeduid worden. Het woord waarde heeft dus betrekking op alle kaarten van het aas tot en met de tien. ' Van gelijke kwaliteit zijn mitsdien twee boeren, twee vrouwen, twee heeren; van gelijke waarde twee azen, twee tweeën enz., of ook alle azen, alle vijven enz. Mariage is de vereeniging van twee of meer kaarten van gelijke kleur, die in klimmende of dalende reeks op elkander gelegd worden. Bij de patience's wordt aangegeven of de mariages in klimmende dan wel in dalende volgorde gevormd moeten worden. Bij eenige patience's komt het bij uitzondering voor, dat mariages ook van verschillende kleuren worden gevormd, hetgeen er echter bij aangegeven wordt. Seriën zijn volgreeksen Van kaarten in klimmende of dalende orde, van gelijke of ongelijke kleur, naarmate het voorschrift luidt. Deze uitdrukking wordt voornamelijk gebruikt bij zulke patience's, waarbij de kaarten in loodrechte lijn half op elkander gelegd worden, ten einde te gelijk de onderliggende kaarten te kunnen overzien. Hiërarchie is de regelmatige volgordeder kaarten vanieder der vier kleuren, zoowel in klimmende als dalende reeks. Een whistspel bestaat uit 52 kaarten, 13 van elke kleur. De kaarten van elke kleur volgen elkaar op als volgt: aas, heer, vrouw, boer, tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee. Somtijds is het aas de laagste kaart, hetgeen dan in de beschrijving der patience wordt aangegeven. Een piketspel bestaat uit 32 kaarten, 8 van elke kleur. De zessen, vijven, vieren, drieën en tweeën komen in dit spel niet voor. In de figuren beteekent A aas, H heer, V vrouw, B boer. De kleine pakketjes. (Met een piketspel.) No. ti Na het schudden (méleeren) en afnemen der kaarten, hetgeen bij alle volgende spelen het eerst moet plaats hebben, legt men acht pakjes, ieder van vier kaarten, op «ene rij met de rugzijde boven op de tafel; de bovenste kaart van elk dezer pakjes wordt daarna blootgelegd. Bevinden zich onder deze acht blootgelegde kaarten twee of vier van gelijke waarde, zonder de kleur daarbij in aanmerking te nemen, namelijk twee heeren, twee vijven, twee tienen enz., dan worden deze er afgenomen en weggelegd. Van de pakjes, waarvan een kaart afgenomen is, wordt weder de bovenste kaart blootgelegd. Opnieuw worden iedere twee kaarten van gelijke waarde, evenals te voren, weggenomen en aldus voortgegaan, tot er geen dubbeltallen van gelijke waarde meer aanwezig zijn. Gaat het spel niet op, dat wil zeggen, kunnen niet alle kaarten op deze wijze weggenomen worden en blijven er dus nog pakjes over, dan is het spel verloren. In dit geval blijft den speler nog een zwakke uitweg over. Als er namelijk een of meer pakjes zijn van verschillende soort en van ongelijke waarde, die echter slechts uit twee kaarten bestaan, dan is het hem veroorloofd deze uit twee kaarten bestaande pakjes, niet die van vier kaarten, om te keeren; ligt dan eene kaart van gelijke waarde als de bovenliggende onder, dan kan hij beide wegnemen, wat soms aanleiding geeft het spel te winnen. No. 2. De viervoudige rij. (Met een piketspel.) Men legt vier rijen, ieder van acht kaarten, onder elkander open voor zich op tafel. Vervolgens ziet men na, of zich in de onderste rij twee gelijke kaarten bevinden, zonder op de kleur te letten, b. v. twee vrouwen, twee achten, twee boeren, enz.; is dit het geval, dan worden zij weggenomen en ter zijde gelegd. Door het wegnemen van twee gelijke kaarten worden de onmiddellijk daarboven liggende kaarten van de derde rij vrij; past een dezer vrij geworden kaarten bij een in de onderste rij, dan worden ook deze weggenomen, waardoor dan insgelijks een kaart der tweede rij bevrijd wordt en met een andere vrije kaart van gelijke waarde in een andere rij kan worden weggelegd. Op deze wijze gaat men voort met altijd twee vrije gelijke kaarten weg te nemen, totdat er geen kaarten meer overschieten, in welk geval het spel gewonnen is. Blijven er echter nog kaarten liggen, die door een lagere rij gevangen worden gehouden en dus niet weggenomen kunnen worden, dan is het spel verloren. Men moet echter daarbij wel in het oog houden, dat men slechts twee kaarten van gelijke waarde mag wegnemen, die vrij zijn, dat is, waaronder geen andere liggen, dus kaarten der onderste rij altijd, die der hoogere rijen echter slechts dan, als de kaarten daaronder reeds zijn weggenomen. Hoe gemakkelijk dit spel ook schijne, wordt er evenwel veel overleg en berekening bij vereischt. Zoo moet men b. v., als vier kaarten van gelijke waarde vrij zijn, niet naar willekeur het eene of het andere paar het eerst wegnemen, maar eerst nauwkeurig nazien, welke twee kaarten het eerst weg te nemen het grootste voordeel oplevert, dat is, waardoor men een grooter aantal andere gevangen kaarten vrij kan maken. B. v. er zijn nog op tafel overgebleven de volgende kaarten en in de volgende orde: negen, negen, heer, negen, tien, tien. negen, ledig, vrouw, ledig, heer, vrouw, dan moeten ze weggenomen worden als volgt: Eerst de tweede negen in de eerste rij en de eerste negen in de tweede rij; daarna de eerste negen in de eerste rij en de negen als vierde kaart uit dezelfde rij; vervolgens de beide vrouwen, de beide heeren en eindelijk de beide tienen. Indien twee kaarten van gelijke waarde in eene zelfde vertikale rij liggen, moet men dan ook nimmer de beide andere kaarten van diezelfde waarde tegen elkaar laten wegvallen. Nam men eerst de negen als tweede kaart uit de eerste rij en de negen als vierde kaart uit dezelfde rij weg, dan bleven de negen als eerste kaart in de eerste rij en de negen daaronder als eerste kaart der tweede rij gevangen over, waardoor het spel verloren zou worden. Bevindt zich b. v. ook in de eene rij een aas boven en een boer daaronder in de volgende rij, en omgekeerd nog een boer boven en een aas daaronder, gelijk in de volgende figuur: aas, boer boer, aas. dan moet men een der onderste kaarten met eene andere kaart uit een andere rij, die vrij is, zoeken te paren. Wordt dit verzuimd, dan kan het spel evenmin sluiten. No. 3. Het onafgebroken appèl. (Met een piketspel.) Men telt in gedachten of overluid de van het spel afgenomen kaarten naar volgorde met zeven, acht, negen, tien, boer, vrouw, heer, aas en keert telkens, wanneer men telt, een kaart. Komt de gekeerde kaart in waarde overeen met die, welke juist wordt afgeteld, dan wordt zij terzijde gelegd. De overige kaarten worden op een hoopje vereenigd. Is het geheele spel doorloopen, dan wordt dit hoopje opgenomen en het tellen voortgezet, terwijl opnieuw de kaarten, die daarvoor in aanmerking komen, verwijderd worden. Aldus wordt voortgegaan, totdat alle kaarten weggelegd zijn, óf totdat er nog overblijven, die niet meer aan het opnoemen beantwoorden, ook al wordt het hoopje eenige malen doorgenomen. In het eerste geval is de patience gewonnen, in het laatste verloren. Het is een bepaald vereischte dezer patience, dat men iederen keer, dat men den talon opneemt, moet voorttellen bij het nummer, waar men gebleven was. No. 4. De paren in schuinsche richting. (Met een piketspel.) Alle kaarten van het spel worden in vier rijen, elk van acht kaarten, open op tafel gelegd. De kaarten van dezelfde waarde, zonder op de kleur te letten, die in schuinsche richting ten opzichte van elkaar liggen in twee opvolgende rijen en elkaar dus met de hoeken raken, worden weggelegd. De overblijvende kaarten worden daarna opgenomen, tot een pakje vereenigd en opnieuw in rijen van acht kaarten uitgelegd. Uit deze rijen worden dan andermaal de kaarten verwijderd, die daarvoor ingevolge denhoven gegeven regel in aanmerking komen. Deze handelwijze wordt nog voor een derde maal herhaald. Zijn dan in deze drie keeren twaalfmaal twee kaarten terzijde gelegd, of meer, dan is het spel gewonnen; zijn er echter minder terzijde gelegd, zoo is de patience verloren. Daar deze patience tamelijk zelden gelukt, kan men haar ook als gewonnen beschouwen, wanneer men inde drie keeren slechts twintig kaarten heeft kunnen térzijde leggen. De portrettengalerij. No. 5. (Mei een piketspel.) Het geheele spel wordt in zes hoopjes verdeeld, die bedekt naast elkaar op tafel worden gelegd en die niet hetzelfde aantal kaarten behoeven te bevatten. Is dit geschied, dan worden de pakjes een voor een opgenomen en omgedraaid, waarna achtereenvolgens alle bovenliggende kaarten verwijderd worden, totdat er een heer, vrouw of boer verschijnt. Is de onderste kaart een heer, vrouw of boer, dan mag er natuurlijk geen enkele kaart worden verwijderd. De verwijderde kaarten worden weggelegd. De pakjes worden, nadat zij alle nagezien zijn, vereenigd en dooreengeschud, waarna het spel opnieuw wordt verdeeld, doch ditmaal in slechts vijf hoopjes. Met deze vijf hoopjes wordt op dezelfde wijze gehandeld als hiervoor omschreven is voor de eerst uitgelegde zes hoopjes. De daarna overgebleven kaarten worden weer uitgelegd in vier hoopjes, daarna in drie en eindelijk in twee. Om de patience te winnen moeten ten slotte, d. i. nadat men de onderste kaarten uit de twee laatste pakjes verwijderd heeft, uitsluitend heeren, vrouwen en boeren overgebleven zijn. No. 6. De parel. (Met een piketspel.) De kaarten worden zoodanig verdeeld, dat men er eerst acht bedekt op tafel legt. Op die acht eerste kaarten legt men eerst elk een tweede kaart, daarna een derde en eindelijk een vierde kaart. Zijn alle kaarten gelegd, dan keert men het bovenste blad van alle acht pakjes om. Bevinden zich onder de gekeerde kaarten azen, dan worden die weggenomen en als grondkaarten afzonderlijk neergelegd. De kaart, die onder een weggenomen aas lag, wordt omgekeerd. Die open liggende kaarten, die van dezelfde kleur zijn als de grondkaarten en die er in afdalende reeks op volgen, worden op de stamhoopjes, die op de grondkaarten moeten worden gevormd, gelegd; dus op de azen heeren, daarop vrouwen, boeren, tienen enz. Telkens worden de kaarten, die in de hulppakjes onder de weggenomen bladen lagen, weer gekeerd. Is geen der gekeerd boven liggende kaarten meer te gebruiken om op de stamhoopjes te worden gelegd, dan steekt men de bovenste kaart van het meest linksche pakje open onder dat pakje en keert de kaart, die dan de bovenste geworden is, om. Aldus handelt men achtereenvolgens met alle acht pakjes, telkens er op lettende, of een gekeerde kaart bruikbaar is om op een derstampakjes te worden gelegd en zoo ja, of daarna ook nog andere van de open liggende kaarten op die stamhoopjes kunnen worden geplaatst. Heeft men op die wijze van alle hulppakjes de bovenste kaart er onder gestoken, dan neemt men — beginnende bij het meest linksche pakje — opnieuw de bovenste kaart van de pakjes af en schuift die er weer open onder. De daarop volgende kaarten worden weer gekeerd en zoo mogelijk gebruikt. Aldus wordt voortgegaan, totdat alle kaarten der hulppakjes gekeerd zijn. Zoodra alle kaarten van een pakje gekeerd zijn, mag de bovenste niet meer onder het pakje geschoven worden. Van voordeel voor den gang van het spel is het nog, indien een der hulppakjes verbruikt is. De ledige plaats wordt dan aangevuld door er de bovenste kaart van een der overige pakjes neer te leggen, daar het aantal van acht hulppakjes steeds behouden moet blijven. Men kiest dan een blad dat waarschijnlijk spoedig gebruikt zal moeten worden, waardoor dan weder een open plaats ontstaat. Kan geen der bovenliggende kaarten meer plaatsing vinden op de vier stamhoopjes en zijn de hulppakjes, ook nadat alle kaarten ervan gekeerd zijn, niet verbruikt, dan is de patience mislukt. Valentijn. No. 7. (Met een piketspel.) Deze patience wordt gewoonlijk tot een goed einde gebracht, doch zij kost vrij veel tijd. Wil men haar nog langer rekken dan kan men ook een whistspel gebruiken. De eerste vier kaarten van het spel legt men naast elkaar op tafel. Daarna wordt de vijfde kaart gekeerd en nagegaan of deze in dalende of klimmende orde en in dezelfde kleur op een van de vier eerste kaarten volgt Doet zich het eerste geval voor, dan schuift men haar onder de kaart, waarop zij volgt en doet zich het tweede geval voor, dan legt men haar op die kaart. Op dezelfde wijze handelt men met de volgende kaarten, die van het spel worden afgenomen. Past echter de van het spel afgenomen kaart bij geen der vier grondkaarten, dan worden deze van links naar rechts op elkaar gelegd en onder het spel geschoven. De niet passende kaart wordt dan de eerste van een nieuw stel van vier grondkaarten. De voren omschreven handeling wordt daarna met dit nieuwe stel als grondslag herhaald. Zoo gaat men voort. De bijeengelegde kaarten worden echter bijeengehouden. Komen die dus aan de beurt, dan wordt niet één grondkaart uitgelegd, maar een grondpakje van 2 of meer kaarten. Ten slotte moeten er 4 pakjes verkregen worden, die elk uit 8 kaarten van gelijke kleur bestaan en die in volgorde op elkaar liggen. No. 8. Klauterpatience. (Met een piketspel.) De klauterpatience is lastig en vereischt nadenken en voorzichtig spelen om tot het doel te geraken. De kaarten worden in 4 rijen van 8 kaarten elk open op tafel gelegd. De gelukte patience moet het volgende beeld vertoonen: le rij: klaveren 7, 8, 9, 10, boer, vrouw, heer, aas. 2e rij: harten 7, 8, 9, 10, boer, vrouw, heer, aas. 3 rij: schoppen 7, 8, 9, 10, boer, vrouw, heer, aas. 4e rij: ruiten 7, 8, 9, 10, boer, vrouw, heer, aas. Om dit te bereiken moeten de kaarten in den rechthoek, gevormd door de 4 rijen, heen en weer worden geschoven, men Iaat ze — om zoo te zeggen — van de eene plaats naar de andere klauteren, totdat zij hare plaats bereikt hebben. Dit klauteren bestaat daarin, dat men een kaart van plaats doet verruilen met een van de er onmiddellijk boven, onder of naast liggende kaarten, zoodra de beide kaarten in waarde of rang op elkaar volgen. Een 9 verruilt men dus van plaats met een 8 of een 10, een vrouw met een heer of een boer enz. De kleur doet niets terzake. Het aas sluit zich aan bij de 7. Op deze wijze tracht men de kaarten langzamerhand, naar hare plaatsen te brengen om de gewenschte rangschikking te bereiken en de patience te winnen. De tuin. No. 9. (Met één whistspel.) Zes hoopjes van zes kaarten worden open op tafel gelegd, in elk hoopje de kaarten waaiersgewijze uitgespreid. De zes hoopjes zijn de zes bloembedden van den tuin. De overblijvende kaarten worden eveneens open op een rij op tafel gelegd. Zij vormen de bouquet. Het doel der patience is, op de vier azen vier hoopjes te vormen van de kaarten der vier familiën. Op de azen komen achtereenvolgens de tweeën, drieën, vieren enz. van dezelfde familie, totdat de vier hoopjes met de heeren sluiten. Om dit doel te bereiken mogen alle kaarten uit de bouquet worden gebruikt, doch van de bloembedden mogen alleen de bovenste of vrije kaarten worden genomen. Zijn de bloembedden en de bouquet uitgelegd, dan begint men dus met de azen, die gebruikt mogen worden, als grondkaarten voor de te vormen familiehoopjes voor zich op tafel te plaatsen. De daarop passende kaarten uit de bouquet en de passende vrije kaarten van de bloembedden, worden in opvolgende reeks op de azen gelegd. Zijn op deze wijze geen passende kaarten meer te plaatsen, dan tracht men die vrij te maken door op de bovenste kaarten der bloembedden in afdalende volgorde en zonder op de kleur of familie te letten andere kaarten te leggen. Zoo kan men harten negen leggen op schoppen tien, klaveren acht op harten negen enz. De kaarten, die men aldus verplaatst, moeten zelf vrije kaarten zijn uit een der bloembedden of wel kaarten uit de bouquet. Men mag echter ook een gevormde reeks in haar geheel verplaatsen. Liggen b.v. boven op een der bedden in afdalende volgorde een 10, 9 en 8, dan mag men deze drie kaarten gezamenlijk leggen op een boer, die boven op een der andere bloembedden ligt. Op deze wijze tracht men de kaarten, die aan de beurt zijn om op de azenhoopjes te worden gelegd, vrij te maken. Wordt hierbij een der bloembedden geheel opgebruikt, dan mag men op de ledige plaats de bovenste kaart of kaartenreeks van een der andere bloembedden leggen of wel een kaart uit de bouquet. Op deze wijze voortgaande, gelukt het na eenige oefening bijna steeds, de gewenschte kaarten vrij te maken en ten slotte de patience te doen slagen. No. 10. De vier vrouwen of de quadrille-patience. (Met een whistspel.) Uit het bedekte spel in de hand wordt de eene kaart na de andere blootgelegd op een talon voor zich op tafel, totdat er een vrouw komt. Deze, alsmede de volgende drie overige vrouwen worden gelegd, zooals de figuur aanwijst, namelijk: eene vrouw boven, eene onderen eene op iedere zijde; boven de eerste vrouw komt dan eene zes, eene zes onder de onderste vrouw en naast de vroüwen op beiZijn de vier nog niet geheel de zijden ook eene zes. Tusschen deze zessen komen de vier vijven in schuine richting. vrouwen nedergelegd en is het spel afgenomen, dan worden (echter slechts dan, als de vier vrouwen geplaatst zijn) de uitkomende vijven en zessen gelegd, zooals de figuur aanwijst; op de zes in klimmende reeks, de zeven, acht, negen, tien en boer; op de vijf in dalende reeks de vier, drie, twee, het aas en de heer, alle zonder inachtneming der kleur. De talon wordt nu opgenomen, bedekt in de hand gehouden, de kaarten de eene na de andere weder afgenomen, de passende, zooals voorgeschreven is, gelegd op de pakjes van zessen en vijven, de niet passende op' een talon, totdat men geen kaart meer in de hand heeft. Gaat het spel dan nog niet op, dan kan de talon nog eens maar nu voor de laatste maal opgenomen en als voren gehandeld worden. Zijn dan alle kaarten opgebruikt, dat is, liggen boven op de zessenpakjes de boeren en op de vijvenpakjes de heeren, dan is het spel gewonnen; blijven er echter in den talon nog kaarten over, dan is het spel verloren. Opmerking: Deze patience wordt ook gespeeld met inachtneming der kleuren, de talon kan dan viermaal worden doorgenomen. Patience's I. No. 11. De wijzerplaat. (Met een whistspel.) Men legt de eerste van het spel afgenomen kaart op de plaats, die zij naar hare waarde moet innemen. De kaarten moeten namelijk in den vorm van de wijzerplaat eener klok gelegd worden, zooals de figuur aangeeft. Als de eerste kaart een hartenblad is, moeten alle ledige plaatsen eerst met harten belegd worden en op die wijze altijd het eerst met kaarten van dezelfde kleur der eerst af- genomene, doch men kan, als de eerste kaart eene zes is, weder eene zes daarop leggen, maar altijd eene zwarte op eene roode en omgekeerd, zoodat eindelijk op iedere plaats vier kaarten van gelijke waarde liggen in afwisselende kleur. De talon, gevormd door de niet passende kaarten, mag nog tweemaal opgenomen worden. No. 12. Nestor. (Met een whistspel.) Deze patience is een der boeiendste; maar vereischt zeer veel oplettendheid van den speler. Zij schijnt dikwijls gespeeld te zijn door Napoleon op St. Helena. Men legt zes horizontale rijen, ieder van acht kaarten, op de tafel, onder elkaar, doch zoodanig, dat in de verticale rijen nooit twee kaarten van gelijke waarde voor.komen. De onbruikbare, van het spel afgenomen kaarten legt men onder het in de hand bedekt gehouden spel. Als nu alle kaarten in orde en de vier overschietende als reserve open daarnaast liggen, begint men bij de onderste vrije rij, telkens twee aan twee kaarten van gelijke waarde, zonder inachtneming harer kleur, terzijde te leggen; b.v. twee azen, twee heeren, twee tienen enz., doch altijd slechts van de onderste vrije kaarten der rijen; uit het midden of de gevangen kaarten mag er geen genomen worden. Het is echter toegestaan, de reserve tot hulp te gebruiken. Het spel is gewonnen, als alle kaarten paarsgewijze opgaan. Als de zes rijen gelegd zijn, moet de speler vóór alles nazien, of er in twee verticale rijen kaarten van gelijke waarde in onderling tegenovergestelde richting boven elkaar liggen, b.v. of in eene verticale rij een zeven boven de acht, in eene andere eene zeven onder de acht ligt; in dit geval moet hij trachten eene dezer kaarten zoo spoedig mogelijk te bevrijden, om met eene andere van gelijke waarde, en eveneens vrij, weggenomen te kunnen worden. Het is ook niet hetzelfde, als in de onderste of vrije rij drie kaarten van gelijke waarde zijn, welke twee hij daarvan ter zijde legt; hij moet er twee zulke kiezen, waardoor eene gevangen kaart bevrijd kan worden, die met eene andere vrije kan worden weggenomen, en dus dezelfde regels volgen, die wij reeds vroeger in Nr. 2 aangegeven hebben. Het slagen dezer patience hangt hoofdzakelijk af van deze berekeningen en van de grootste oplettendheid van den speler, waardoor men na eenige oefening bijna altijd het doel bereikt. Ten einde het minder geoefende spelers gemakkelijk te maken, is dezen ook eene reserve van zes in plaats van vier kaarten toegestaan. Wij herhalen, dat, als al de kaarten gelegd zijn, de speler allereerst de ligging van alle kaarten van gelijke waarde nauwkeurig moet nagaan, want het gelukken van het spel wordt verijdeld, als men in het begin een enkele kaart verzuimt te bevrijden. No. 13. De elf. (Met een whistspel.) Men legt de kaarten, zooals zij uit het spel komen, in 3 rijen van 3 kaarten elk. Verschijnen er 2 kaarten, wier gezamenlijke waarde 11 bedraagt, dus b.v. de 10 en het aas, de 5 en de 6 enz., dan worden op die kaarten weer 2 volgende kaarten gelegd. Liggen tegelijkertijd een heer, vrouw en boer boven, dan worden op deze 3 bladen 3 nieuwe kaarten gelegd. Aldus wordt voortgegaan. Gelukt het ten slotte het geheele spel op deze wijze op 9 hoopjes of minder uit te leggen, dan is de patience gelukt. De bovenste bladen moeten dan twee aan twee te paren zijn tot kaarten, wier gezamenlijke waarde 11 is en tot een of meer stellen van heer, vrouw en boer. De patience wordt ook gespeeld door 11 hoopjes uit te leggen. Daar zij in dit laatste geval meestal gelukt, legt men zich daarbij wel de beperking op de drie figuren, heer, vrouw en boer slechts dan te beleggen, als zij van dezelfde kleur zijn. No. 14. Robert. (Met een whistspel.) De eerste kaart legt men open voor zich op de tafel, de volgende kaart als begin van een hoopje er onder; is deze echter met de eerste kaart in de volgorde van eene hoogere of lagere, zonder op de kleur te letten, dan wordt zij daarop gelegd en zoo gaat men met alle kaarten voort, tot het spel verbruikt is; vervolgens neemt men dit hoopje of talon gedekt in de hand en gaat geheel voort als bij het eerste afnemen van het nog voltallige spel. Dit zet men zoo lang voort, als men van de kaarten in de hand er nog eene op het eerste pakje of de patience leggen kan. Komt het spel uit, wat in den regel tamelijk lang duurt, of past er van de afgenomen kaarten geene meer op het patiencehoopje, dan is het in het eerste geval geslaagd, in het tweede mislukt. Voorbeeld. Gesteld, de eerste op de tafel gelegde kaart, die het patiencehoopje moet vormen, is eene zeven geweest, dan legt men de andere kaarten zoolang op een talon er onder, totdat er eene zes of eene acht komt; deze wordt op het patiencehoopje gelegd en was het de zes, dan moet de volgende kaart of eene vijf of eene zeven zijn; was het echter de acht, zoo moet de daarop volgende kaart of weer eene zeven of eene negen zijn, enz. Op het aas komt of de twee of de heer, op de vrouw een boer of een heer enz., dus steeds klimmende of dalende volgorde en zonder op de kleuren te letten. Dit spel, dat zooals wij reeds zeiden, tamelijk lang duurt, en zelden gelukt, vordert veel geduld. Tot gemak en bespoediging van het spel moet men steeds bij iedere opgelegde kaart zich in gedachten dadelijk de twee daarop passende in klimmende en dalende orde voorstellen. No. 15. De patience der vrouwen. (Met een whistspel.) De vier vrouwen, afwisselend rood en zwart, worden in den vorm van een kruis gelegd; vervolgens worden de vier eerste van het spel afgenomen kaarten in de hoeken gelegd, zooals de figuur aanwijst. in dalende reeks (namelijk'de boeren, tienen, negens enz.) van gelijke kleur te leggen. Zijn er ook passende kaarten in de hoeken, dan worden deze, bij voorkeur het eerst, op de betrekkelijke vrouwenpakjes gelegd en dadelijk uit het spel vervangen; de overige van het spel afgenomen kaarten, die niet passen, worden dan op drie hoopjes of tabns voor zich op tafel gelegd, waarbij men voortdurend op de vier vrouwen tracht te leggen, hetzij uit deze drie talons of uit de hoeken, welke laatste dadelijk aangevuld moeten worden. De niet passende kaarten kunnen naar verkiezing op een der drie pakjes of talons gelegd worden. Gelukt het spel de eerste maal niet, dan worden de drie talons op elkander gelegd en het spel voor de tweede maal begonnen als voren, doch nu slechts met twee talons in plaats van drie; gelukt het spel ook nu niet, dan worden de twee talons weder op elkander gelegd en opnieuw, maar voor de laatste maal evenals vroeger gehandeld, doch nu wordt slechts één talon uit de niet passende kaarten gevormd. Zijn alle kaarten dan verbruikt en liggen op de vier Zijn de vier vrouwen gelegd en de vier hoeken met de vier eerste van het spel afgenomen kaarten bezet, dan gaat a men voort de kaarten een voor een van het spel af te nemen en de uitkomende op de vrouwen passende kaarten kleuren. Is de talon voor de tweede maal doorloopen, dan neemt men voor de derde en laatste maal eveneens op zonder te méleeren en handelt op gelijke wijze als de beide vorige keeren. Daar echter deze patience op zulk eene wijze slechts zeer zelden zou slagen, heeft men nog een hulpmiddel verzonnen, dat het spel gemakkelijker maakt. Men legt namelijk in de vier hoeken tusschen de kleurenhoopjes nog zoogenaamde hulpkaarten. Daartoe kiest men de kaarten, die in de natuurlijke volgorde zeer spoedig gelegd kunnen worden; is b.v. schoppentwee er nog niet uit en krijgt men schoppendrie, dan legt men deze als reserve in een hoek, daar men ze kan gebruiken zoodra de twee verschijnt. Is van klaveren de vier gelegd, dan legt men de zes als hulpkaart op een hoek om haar mede te gebruiken, zoodra de vijf uitkomt. Het is niet geoorloofd meer dan ééne kaart op eene hoekplaats te leggen, terwijl men in den regel niet meerdere kaarten van gelijke kleur tegelijk moet leggen, zooals b.v. een hartenzeven op een hoek, hartenacht op een tweeden en hartennegen op den derden hoek; intusschen kunnen er! ook uitzonderingen op dezen regel zijn en dat geval doet zich o. a. voor, wanneer eene kleur bij de andere nog aanmerkelijk achter is en de hulpkaarten zoo op elkaar volgen, dat men ze gemakkelijk leggen kan, zoodra eene nog daartusschen ontbrekende lagere kaart komt. Het is niet noodig om de hoeken aan te vullen. Men doet dit slechts als men in de hoeken kaarten kan leggen, die in ieder geval zeer spoedig aan de beurt komen, dat is, die twee of hoogstens drie punten meer hebben, dan de open liggende kaart van de eene of andere kleur. Is de talon geheel opgebruikt benevens de op de hoeken liggende hulpkaarten en zijn de vier hoopjes der oorspronkelijke tweeën ieder met het aas harer kleur bedekt, dan is het spel gewonnen. De rij of blokkade. No. 17. (Met een whistspel.) Men legt eene rij van tien kaarten open op tafel; treft men daaronder heeren of azen aan, dan legt men die in een afzonderlijke rij daarnaast, de heeren links, de azen rechts; of, als men dit gemakkelijker vindt, boven de eerste rij der tien kaarten. Men tracht nu de vier kleuren voltallig te krijgen en wel in klimmende reeks voor de azen- en in dalende reeks voor de heerenpakjes. Het is hierbij onverschillig, hoeveel kaarten op de heeren en hoeveel op de azen gelegd worden, daar de passende kaarten, hetzij van .het spel genomen, of uit de rij der tien kaarten, opgelegd kunnen worden, zooals het voordeeligst is. Zijn de passende kaarten in de eerste rij weggenomen, op de kleurenpakjes gelegd en dadelijk uit het spel vervangen, dan legt men eene tweede rij van tien kaarten onder de eerste, maar ziet bij iedere afgenomen kaart na, of zij op de kleurenpakjes past; is dit het geval, dan legt men ze dadelijk op en ziet dan na, of men daardoor ook uit de bovenste rij eene kaart kan wegnemen. Dit mag echter slechts geschieden, als de kaart nog open is, dat wil zeggen, als de daaronder volgende rij nog niet tot aan die kaart gelegd is, want als er reeds twee kaarten onder elkander liggen, dan kan de bovenste niet gebezigd worden, tenzij de daaronder liggende te voren kon worden opgelegd. Men gaat vervolgens over tot het leggen eener derde rij onder de tweede, vervangt de kaarten, die men er, als passend op de kleurenpakjes, uitgenomen heeft, en legt dan eene vierde rij van tien kaarten onder de derde enz., totdat het spel verbruikt is, met inachtneming van de hiervoor vermelde regels. Is men eenmaal aan het leggen eener volgende rij begonnen, dan worden de weggenomen kaarten der vorige rij'(en) niet meer vervangen. Verder is het den speler nog als gunst toegestaan, ééne passende kaart onder de afgesloten kaarten uit te kiezen en te gebruiken. Zijn ten slotte alle rijen verbruikt, dan is het spel gewonnen, liggen er nog kaarten, die niet geplaatst kunnen worden, dan is de patience verloren. No. 18. De reizende kaarten. (Met een whistspel.) Dertien kaarten worden in twee rijen, de eerste van zeven, de tweede van zes kaarten, open gelegd, zooals zij naar volgorde van het bedekte spel in de hand worden afgenomen. De eerst gelegde kaart geldt voor één, de tweede voor twee, de derde voor drie enz. van links naar rechts geteld en opgelegd; de boer telt elf, de vrouw twaalf en de heer dertien. Komt het nu zóó uit, dat een of meer kaarten bij het tellen juist de genoemde zijn, d. i. eene twee bij het getal twee, eene zes bij het getal zes, dan worden zij als reizende kaarten terzijde gelegd. Daarna worden op dezelfde wijze dertien volgende kaarten van het spel genomen en op het eerste dertiental gelegd; de kaarten, welke aan het afroepen beantwoorden, weder op het reispakje gelegd, enz. totdat het spel verbruikt is. Nu neemt men de bovenste kaart van het reispakje en schuift die onder het pakje van zijn nummer; dan de bovenste kaart van dit pakje onder dat, waarbij zij behoort volgens haar getal of hare waarde; b. v. eene negen onder het negende pakje, eene vrouw onder het twaalfde pakje enz. totdat een der dertien pakjes geheel uit kaarten, die van dezelfde waarde zijn, bestaat, zooals b.v. vier drieën, vier boeren, enz. Dan wordt weer de bovenste kaart van het reispakje afgenomen, op hare plaats onder haar pakje geschoven, en zoo gaat men voort, totdat de reizende kaarten verbruikt zijn en van de dertien pakjes geene kaart meer ondergeschoven kan worden. Bevinden zich ten slotte in ieder der dertien hoopjes vier gelijke kaarten, b.v. vier zevens, vier achten, vier heeren enz., dan is het spel gewonnen. De molen. No. 19. (Met een whistspel.) De eerste van het spel afgenomen kaart legt men voor zich. Zij vormt het midden van een kruis, dat samengesteld wordt uit de vier volgende kaarten, waarvan één boven, één onder en de twee overige aan weerszijden van de eerste gelegd worden. De zesde van het spel genomen kaart is de grondkaart voor de vier hoekhoopjes. Is deze grondkaart b.v. een boer, dan zijn de vier boeren de onderste kaarten der vier hoekhoopjes, die tusschen de kruiskaarten in hare plaats innemen. De middelkaart van het kruis blijft alleen liggen, kan echter, wanneer zij past, op een der vier overige pakjes van het kruis gelegd worden, zonder op de kleur te letten, of op een der hoekpakjes van dezelfde kleur. De kruispakjes ontvangen de passende kaarten in dalende volgorde zonder te letten op de kleuren, en kunnen met kaarten van de overige kruispakjes in dalende orde belegd worden. De hoekpakjes daarentegen worden in klimmende volgorde en met dezelfde kleur belegd, hetzij uit de kruispakjes of boven van den talon, of uit van het spel afgenomen kaarten. Wordt de middelkaart gebruikt, zoo moet men haar terstond vervangen, evenzoo de kruispakjes, wanneer die geheel verbruikt zijn. Alle niet passende van het spel genomen kaarten vormen den talon. De patience is gelukt, als de hoekpakjes geheel belegd zijn, en dus alle kaarten van het spel daarop zijn geplaatst. Was b.v. de grondkaart van de hoekpakjes een boer, dan moeten de pakjes alle sluiten met een tien. De talon mag niet voor de tweede maal opgenomen worden. Wel is nog geoorloofd, dat de middelkaart ook belegd of verwisseld worde met eene der kaarten op de kruispakjes. No. 20. De eigenzinnige Pepi. (Met een whistspel.) Deze patience heeft den naam van „de eigenzinnige Pepi" gekregen, omdat zij slechts zelden uitkomt. Er worden zes kaarten in eene rij op tafel gelegd. Men heeft nu tot taak de kleuren geheel te doen samenvallen, terwijl men altijd eene lagere kaart op eene hoogere legt, zoodanig, dat als de geheele kleur verbruikt is, de heer onder en het aas boven ligt. De heeren mogen slechts op ledige plaatsen gelegd worden, daarop de vrouwen, daarna de boeren enz.; verschijnt er een heer en is er geen open plaats, dan wordt die voorloopig bij den talon gevoegd. Daar voor de eerste zes kaarten de kleur niet wordt gekozen, maar door het toeval wordt bepaald, kan het licht gebeuren, dat een der kleuren in het geheel niet op de tafel komt; dat is het ook wat het slagen dezer patience zoo moeielijk maakt en dikwijls verhindert. Heeft men nu de zes kaarten gelegd, zoo moet men eerst nazien, of er ook twee onder zijn van dezelfde kleur, oogenblik af, dat het spel in de hand verbruikt is, de ledige plaatsen in den cirkel niet meer aangevuld worden, maar blijven ledig. Zijn ten slotte de drie vrouwenhoopjes en dat van hartenboer geheel belegd en de heeren, die als laatste kaart op het aas komen te liggen, boven op de vier kleurenpakjes geplaatst, dan is het spel gewonnen. No. 22. De haan in het kippenhok. (Met een whistspel.) Men zoekt de heeren uit het spel, plaatst den hartenheer op de tafel en legt de drie anderen als niet meedoende terzijde. Doel dezer patience is op de vier azen, die bij hun te voorschijn komen om den hartenheer heen gelegd worden, kleurenpakjes te vormen in klimmende volgorde, die dus met de vrouwen sluiten. Hiertoe wordt het spel in de hand genomen en kaart voor kaart gekeerd. De gekeerde kaarten worden over vier talons verdeeld naar goedvinden van den speler. Hij moet er daarbij naar streven de kaarten van gelijke kleur zooveel mogelijk in dalende volgorde op elkaar te leggen. Het is dus niet xioodig, dat de vier kaarten, die het eerst gekeerd worden, elk op een talon gelegd worden, maar men kan ze, als dat voordeelig lijkt, over een of twee talons verdeelen en daar misschien nog meer kaarten op plaatsen. Het is verder goed van huis uit een talon te bestemmen voor het opnemen van alle kaarten, die men nergens anders kan onderbrengen. Een bepaalde regel is hiervoor echter niet te geven, alles hangt af van het goede inzicht van den speler. De azen worden natuurlijk dadelijk na hun verschijnen als grondkaarten op hun plaats gelegd en op deze azenpakjes de passende volgkaarten. Wordt een bovenliggende kaart van een der talons passend op een der vier pakjes, dan wordt die kaart eveneens op het betrokken pakje geplaatst, waardoor de opvolgende kaart weer vrij wordt en, indien passend, op «en der vier pakjes geplaatst kan worden. Een verlegging van kaarten van den eenen talon op den anderen is echter niet toegestaan. Is het spel geheel opgebruikt, dan worden de vier talons van links naar rechts op elkaar gelegd en de kaarten nog eenmaal op de voren omschreven wijze verdeeld. Kunnen dan niet alle kaarten op de kleurenpakjes geplaatst worden, dan is de patience verloren. De gelukte patience vertoont den harten heer te midden der vier vrouwen. Wegens het verzamelen der talons van links naar rechts is het voordeelig den meest rechts gelegen talon te bestemmen voor de niet onder te brengen kaarten. Deze liggen dan bij het voor de tweede maal afnemen van het spel boven en zijn dan minder hinderlijk dan wanneer ze alle achter elkaar verschijnen, nadat er reeds talons gevormd zijn. De jaargetijden. No. 23. (Met een whistspel.) Men neemt de vier azen uit het spel en legt die als grondkaarten in eene verticale rij op tafel. Aan weerszijden van deze rij legt men eene rij van zes kaarten «lk. Zijn er bij deze 12 kaarten bladen, die in opklimmende volgorde en in dezelfde kleur op de grondpakjes passen (het eerst dus de tweeën), dan worden ze op die pakjes gelegd. De daardoor ontstane open plekken worden zoo lang Patience's I. 3 mogelijk uit het spel, dat men in de hand heeft, aangevuld. Daarna gaat men zien of er bij de 12 kaarten opeenvolgende zijn, die in dalende orde op elkaar gelegd kunnen worden, hetwelk men dan doet. De hierdoor ontstane ledice plaatsen worden oonieuw uit het spel aangevuld. Zoodra de bovenste kaart van een der aldus gevormde hulppakjes in klimmende orde past op de bovenste kaart van een der grondpakjes, worden alle kaarten van het hulppakje op het grondpakje gelegd. Kaarten, die van het spel afgenomen zijn en niet kunnen worden geplaatst, worden op een talon vereenigd. Deze kaarten worden het eerst gebruikt om ontstane ledige plekken onder de 12 hulppakjes aan te vullen. Bij gelukte patience krijgt men ten slotte de 4 grondpakjes met de 4 heeren bovenop. Het spel wordt slechts eenmaal doorgenomen; heeft men dan niet alle kaarten op de grondpakjes kunnen plaatsen, dan is de patience verloren. No. 24. De voorraad. (Met een whistspel.) De vier tweeën worden uit het spel genomen en als grondkaarten op eene rij naast elkaar gelegd. Daaronder worden de vier bovenste kaarten van het spel in eene rij gelegd als hulpkaarten. Vervolgens telt men 13 kaarten af, die men, als voorraad in één pakje vereenigd, links van de tweeën op tafel legt. Alleen de bovenste kaart van dit pakje is dus zichtbaar. Alsnu worden de kaarten een voor een van het spel afgenomen. De kaarten, die in klimmende orde en in dezelfde kleur op de tweeën passen en de kaarten, die in dalende orde en in dezelfde kleur op de hulpkaarten passen, worden daarop gelegd en aldus worden vier grondpakjes en vier hulppakjes gevormd. De niet passende kaarten worden op een talon verzameld. De hulppakjes worden op de grondpakjes overgebracht, zoodra de bovenste kaarten onderling aansluiten. De ledige plaatsen worden van uit dea-=teten aangevuld. De bovenste kaart uit den voorraad moet geplaatst worden, zoodra zij aan een der grondpakjes of hulppakjes aansluit en ook voor het aanvullen van eene ledige plaats heeft zij den voorrang. Zijn de vier grondpakjes met de azen bedekt, dan is de patience gelukt. Om dit doel te bereiken mag het spel driemaal doorgenomen worden. De Sultan. No. 25. (Met twee whistspellen.) Neem uit het spel alle acht de heeren en een hartenaas en schik ze volgens figuur No. 1, namelijk: in de eerste rij, van de linker- naar de rechterhand, ruitenheer, hartenaas en weder een ruitenheer. Op de tweede rij klaverenheer, hartenheer, en klaverenheer. Op de derde rij schoppenheer, hartenheer en schoppenheer. Leg vervolgens de zes eerste kaarten, die achter elkander van het bedekte spel afgenomen worden, open aan beide zijden van de heeren der middelste rij, op de plaatsen, die met 1, 2, 3,4, 5 en 6 aangewezen zijn en den divan voorstellen. (Deze patience kan ook met een divan van acht kaarten gespeeld worden.) Leg daarna de volgende afgenomen kaarten voor u op een hoopje of talon. Bevindt zich onder de zes nedergelegde zijkaarten, door 1 tot 6 aangewezen een kaart, die óp de heeren of op hartenaas in klimmende reeks en in gelijke kleur past, dan wordt deze dadelijk daarop gelegd en uit den talon vervangen; b.v. bevindt zich daaronder een hartentwee, dan wordt deze op hartenaas gelegd; is het een ruitenaas, Fig. No. i. dan wordt dit op ruitenheer gelegd, enz. Nu gaat men voort de kaarten van het spel af te nemen en op den talon te leggen; komt er een passende kaart, dan wordtdeze eveneens op het betrekkelijke pakje der zes heeren of op dat van harten¬ aas gelegd, met dien verstande, dat de middelste hartenheer, als Sultan, ledig blijft. Zijn de passende kaarten alle opgelegd en blijven er nog over op het hoopje of den talon, dan wordt deze nogmaals, en als er dan nog kaarten overblijven, voor de derde en laatste maal opgenomen, en gehandeld als voren bij de eerste maal. Is dan de talon geheel opgebruikt, dan is het spel gewonnen, zoodat dan de acht vrouwen, die den harem voorstellen, bovenop komen te liggen, met hartenheer, als Sultan, in haar midden, gelijk figuur 2 aanwijst. Blijven er echter nog niet-passende kaarten in den talon over, dan is het spel verloren. Opmerking: Bij bijna alle andere patience's is het regel, dat de heeren in dalende reeks, de azen echter in klimmende reeks belegd worden. Hier daarentegen geldt de uitzondering, zooals hiervoren uitdrukkelijk is opgemerkt, dat ook de heeren in klimmende reeks belegd moeten worden. De reserve-patience. No. 26. (Met twee whistspellen.) Men neemt vier heeren en vier azen der vier kleuren uit het spel en legt ze voor zich op de tafel, de heeren boven en de azen van gelijke kleur daaronder in twee rijen. Daarna telt men vier hoopjes, ieder van twaalf kaarten, af, die als reserve open en links van de andere gelegd worden. Nu neemt men van het overige spel in de hand de kaarten een voor een af, en legt ze voor zich op één talon. Komt er eene kaart, die op een der vier heeren in dalende, of op een der azen in klimmende reeks past, van gelijke kleur, dan wordt zij er dadelijk op gelegd. Tegelijk ziet men na, of er kaarten op de reservepakjes liggen, die er insgelijks op passen; men neemt deze bij voorkeur, om de reserve-hoopjes zoo mogelijk op te ruimen. Om hiertoe gemakkelijker te geraken, gaat men tot de mariages over; b.v.: bevindt zich op de reserve-pakjes eene op den talon passende kaart van gelijke kleur in klimmende of dalende reeks, dan wordt deze op den talon gelegd. Ligt er b.v. op de reserve-hoopjes eene hartennegen of hartenboer, en heeft men op den talon een hartentien, dan wordt zij op de laatste gelegd en zoo altijd voort, totdat alle kaarten gelegd zijn. Ook mag men kaarten van een azenhoopje in omgekeerde volgorde overbrengen op een heerenhoopje of kaarten van een heerenhoopje op een azenhoopje, indien men daardoor bovenliggende kaarten van de reservehoopjes af kan nemen. Daarna neemt men den talon weder op, legt de kaarten opnieuw en handelt als boven, en zulks zoo lang, totdat niets meer gaat. Zijn dan de azen- en heerenpakjes nog niet geheel belegden blijven er in de reserve-pakjes nog kaarten over, dan is het den speler geoorloofd van ieder der reserve-pakjes een kaart op den talon te leggen en vervolgens het spel voort te zetten. Is deze patience geslaagd, dan moeten de vier kleuren-pakjes der heeren en azen voltallig zijn, anders is het spel verloren. No. 27. De portretgalerij. (Met twee whistspellen.) Het doel der patience is om drie rijen te verkrijgen, waarvan de bovenste en onderste bestaan uit onderscheidenlijk de acht vrouwen en de acht heeren en de middelste uit pakjes kaarten, die door de boeren bedekt zijn, waaronder de tienen, negens, achten enz. in afdalende volgorde tot de azen toe. Bij het begin van het spel wordt hartenheer uitgelegd als linkerkaart van de onderste rij. De overige kaarten worden daarna van het bedekt in de hand gehouden spel afgenomen en op dien heer gelegd. De vrouwen worden bij haar verschijnen in de bovenste, de azen in de middelste rij gelegd. Komt er een twee, dan wordt deze, zonder aanzien van kleur, op het eerste aas gelegd, en zoo achtereenvolgens de drie, vier, vijf enz. tot en met den boer, en evenzoo de passende kaarten op de overige te voorschijn gekomen azen. Verschijnt er een heer, dan wordt deze rechts naast het pakje, dat op den hartenheer gevormd is, gelegd en gaat men voort de verdere kaarten als tweede pakje op dezen heer te leggen. Op den derden heer, die gekeerd wordt, vormt men een derde pakje enz., tot het achtste pakje toe. Worden de bovenste kaarten der heerenpakjes passend op de middelste (azen)pakjes, dan worden zij op die pakjes gelegd, om daardoor de onderliggende heeren vrij te maken. Wordt een heer vrij, (niet belegd) dan heeft men het recht de bovenste kaart van een ander pakje op dien vrijen heer te leggen. uit de pyramide als basis van het spel te kiezen, kan men ook eene kaart op goed geluk uit het spel nemen. De pyramide kan ook uit 16 kaarten samengesteld worden, namelijk: eene kaart bovenaan, drie daaronder, dan vijf en in de laatste rij zeven kaarten; verder kan, in plaats van naar verkiezing eene kaart uit de pyramide, als basis een aas of een heer genomen worden, waarbij de azen in klimmende, de heeren in dalende reeks en van gelijke kleur moeten belegd worden. Deze patience (n.1. met 16 kaarten) wordt ook metéén spel gespeeld; de talon mag dan echter niet nog eens opgenomen worden, hetgeen met twee spellen wel veroorloofd is. Wordt de pyramide met één spel uit zestien kaarten gevormd, dan wordt eene kaart als basis gekozen, die naar verkiezing in klimmende of dalende reeks kan worden belegd; verder gaat alles op dezelfde wijze. No. 32. De pad. (Met twee whistspellen.) . Men legt de laatste dertien kaarten van het spel als een bijzonder of hulppakje ter zijde open op tafel; is er toevallig een aas onder deze dertien kaarten, dan neemt men dit er uit en legt het voor zich als basis voor eene rij der acht azen. Dit pakje van dertien, maar als er een aas uitgenomen is, van nog slechts twaalf kaarten, noemt men de pad. Is er geen aas in deze pad, dan zoekt men er een uit het spel op en legt dit neder; daardoor blijft de pad voltallig uit dertien kaarten bestaan, hetgeen de kans op slagen vermindert. Na deze inleiding gaan wij tot het eigenlijke spel over, dat daarin bestaat, dat men de van lieverlede uitkomende azen, acht in getal, op eene rij legt. Deze, een grondslag vormende azen, worden met de voorkomende passende kaarten in klimmende reeks, zonder inachtneming van kleur, belegd; b. v. op het eerste aas der rij, de eerstkomende twee, dan drie, vier, vijf enz. tot en met den heer; op de volgende azen eveneens. De niet passende, van het spel afgenomen kaarten worden op vijf daaronder gevormde hoopjes of talons gelegd, waarbij het den speler vergund is de kaarten naar verkiezing op den een of anderen talon te leggen, zooals hij dit het voordeeligst acht. Hij moet daarbij trachten zooveel doenlijk de hoogere kaarten, zonder inachtneming van kleur, b. v. de heeren, vrouwen, enz. het onderst en de lagere kaarten op de hoogere te leggen en daarbij zoo goed mogelijk de volgorde in dalende reeks in het oog te houden. Gedurende de willekeurige vorming dezer vijf hoopjes of talons moet men ook de pad niet uit het oog verliezen, daar, als de bovenste kaart op een azenpakje mocht passen, deze eerst weggenomen en opgelegd moet worden, vóór men er eene van de vijf talons of hoopjes wegneemt. Zijn alle kaarten der pad en der vijf talons verbruikt en de azenpakjes met de heeren bedekt, dan is het spel gewonnen. Opmerking: Deze patience, ook de schildpad of vlieg genaamd, wordt ook met twee pakjes van dertien kaarten ieder, in plaats van met één, gespeeld; overigens echter zonder eenige wijziging. Ook kan men zich het spel vergemakkelijken door reeds bij den aanvang de 8 azen er uit te zoeken en op eene rij op tafel te leggen. No. 33. De kleine patience. (Met twee whistspellen.) Men legt twee rijen, ieder van tien kaarten, voor zich op tafel. Is daaronder een heer of een aas of beide tegelijk van de vier verschillende kleuren, dan worden de eerste rechts, de laatste links boven de twee rijen gelegd. De daardoor open gekomen plaatsen worden dadelijk uit het spel aangevuld. De ter voltalligmaking der vier familiën nog ontbrekende azen en heeren worden opgelegd, zooals zij bij het afnemen der kaarten te voorschijn komen. De eene kaart na de andere wordt van het spel afgenomen ; past eene dezer op de azen- of heerenpakjes, dan wordt zij opgelegd; de niet passende moeten zoo mogelijk in klimmende of dalende reeks op de kaarten van gelijke kleur der twintig kaarten gelegd worden, doch op ieder slechts eene kaart. Men moet hierbij rekening houden met de ligging der kaarten, dus b.v. nooit twee maal schoppen vier op schoppen vijf leggen, daar dan bij het beleggen der azenpakjes de vijfden weg zou versperren voor de vier. De kaarten, die, voortdurend van het spel af genomen wordende, niet passen, of niet gebruikt kunnen worden tot het aanvullen der twintig kaarten, of van de 8 kleurenpakjes, worden op een talon open op tafel gelegd en daaruit eerst de van de twintig dubbelkaarten weggenomene vervangen, alsook de passende op de kleurenpakjes gelegd. Afgenomen kaarten, die toevallig zoowel op een heerenals op een azenpakje passen, worden geplaatst, zooals dat voor den loop van het spel het meest voordeelig is. Het spel is gewonnen, als alle kaarten van den talon en der twintig dubbelhoopjes opgebruikt en de azenpakjes met de heeren en de heerenpakjes met de azen bedekt zijn, dat is, wanneer ieder dezer pakjes eene voltallige reeks der dertien kaarten eener kleur bevat. De cotillon-patience. No. 34. (Met twee whistspellen.) Men neemt vooreerst uit de vereenigde spellen alle vijven en alle zessen en legt ze in een kring op tafel, en wel zoodanig, dat er afwisselend twee zwarte en twee roode kaarten gelegd zijn; b.v. met klaverenvijf begonnen zijnde, volgt dan rechts klaverenzes, vervolgens hartenvijf, hartenzes, schoppenvijf, schoppenzes, hartenvijf, hartenzes, klaverenvijf, klaverenzes, ruitenvijf, ruitenzes, schoppenvijf, schoppenzes, ruitenvijf, ruitenzes; de kring bestaat dus uit zestien kaarten. Nu worden van het overige, goed dooreengeschudde spel de kaarten een voor een afgenomen en in het midden van den kring op een talon gelegd. Zijn er onder de afgenomen wordende kaarten, kaarten van gelijke kleur, die op de vijven in dalende en op de zessen in klimmende reeks passen, dan worden zij dadelijk opgelegd, b.v. op hartenzes, hartenzeven, acht, enz. Op de vijf echter de vier, drie, enz., zoodat de zessen met de vrouw, de vijven met den heer sluiten. De talon mag slechts drie maal doorgenomen worden. 'De goede Louise of het paaschbloempje. No. 35. (Met twee whistspellen.) Nadat de beide vereenigde spellen geschud en gecoupeerd zijn, worden de kaarten een voor een afgenomen en vooreerst vier en vijftig kaarten in zes horizontale rijen, ieder van negen kaarten, van de linker- naar de rechterzijde open voor zich op tafel gelegd. Nu zij de speler er op bedacht, dat slechts de buitenste kaarten aan beide zijden vrij en beschikbaar zijn, dus ook die Patience's I. 4 kaarten, welke door het wegnemen eener passende kaart bevrijd zijn geworden. Zijn er nu onder de vier en vijftig nedergelegde kaarten azen of heeren der vier kleuren als buitenste kaart der rijen, dan worden zij weggenomen; de vier heeren worden gelegd boven de eerste horizontale rij rechts, de vier azen links. Op de heeren komen daa in dalende reeks en van gelijke kleur de juist voorkomende passende kaarten b.v. de vrouwen, boeren, tienen enz. en op de azen in klimmende reeks en van gelijke kleur de twee, drie, vier, vijf enz. tot en met den heer. Deze worden niet vervangen. Vervolgens gaat men over tot het vormen van volgrijen in klimmende en dalende reeks en van gelijke kleur, en niet alleen op dezelfde verticale buitenste rij, maar ook van de buitenste rechter op de buitenste linker verticale rij en omgekeerd. Door deze mariages verkrijgt men niet alleen seriën van kaarten van gelijke kleur, maar ook de bevrijding van nog ontbrekende azen en heeren der vier kleuren, of daarop passende kaarten, die dadelijk bij die kleurpakjes gevoegd worden. Gaat niets meer op, dan worden van het overige spel in de hand de kaarten afzonderlijk afgenomen en de passende gelegd op de kleurenpakjes of op de vrije kaarten aan beide zijden in klimmende of dalende reeks. De kaarten, die niet passen, worden op een talon gelegd, dien men niet uit het oog moet verliezen, terwijl men tevens steeds moet letten op de buitenste kaarten der verticale rijen aan beide zijden en op de kleurenpakjes, daar de patience mislukken kan door slechts iets over het hoofd te zien en dus de grootste oplettendheid noodzakelijk is. Een groot voordeel wordt verkregen door ontstane openingen, dat is door de bevrijding van een der zes horizontale rijen, waarop dan naar verkiezing eene kaart, hetzij uit de vrije kaarten aan beide zijden der uiterste verticale rijen of uit den talon gelegd kan worden, waarop men dan in klimmende of dalende reeks en van gelijke kleur de passende mag leggen. Men moet zich echter niet haasten met deze nieuwe horizontale rij te vormen of de ontstane opening aan te vullen, maar goed berekenen, uit welke bron men putten wil, uit een verticale vrije rij of uit den talon. Zijn dan de vier heeren en de vier azen voltallig belegd, en dus ook alle kaarten der zes horizontale rijen verbruikt, dan is de patience gewonnen. De talon mag niet nog eens opgenomen worden. Deze patience kan ook gespeeld worden met de volgende verandering: in plaats van de vier heeren en de vier azen als basispakjes worden nu slechts de gezamenlijke acht azen daarvoor gebruikt, die alle in klimmende reeks en in gelijke kleur moeten belegd worden; anders zijn alle overige voorschriften even als voren nauwkeurig in acht te nemen, met die uitzondering, dat hier, als de patience de eerste maal niet slaagt, wat ook zelden gebeurt, den speler vergund wordt, den talon nog eens op te nemen en te gebruiken. Zijn dan alle azen voltallig belegd, dat is, met de heeren gekroond, dan is de patience gewonnen. De bruine en de blonde. No. 36. (Met twee whistspellen.) Men legt acht kaarten op eene rij, die wij basisrij zullen noemen. Verschijnt er een aas, dan wordt dit boven de basisrij gelegd en zoo alle volgende azen naast het eerste. Men gaat vervolgens voort met de kaarten een voor een van het spel af te nemen; op de azen worden de uitkomende passende kaarten in klimmende reeks gelegd, afwisselend eene roode op eene zwarte en omgekeerd, op de basisrij echter in dalende reeks en insgelijks met afwisselende kleuren, b.v. eene hartenvrouw op een klaverenheer, een schoppenboer op hartenvrouw, ruitennegen op schoppentien, enz. De van het spel afgenomen kaarten, die noch op de azenpakjes noch op de basisrij passen, legt men vóór zich op een talon, waaruit ook de van tijd tot tijd ontstane openingen in de basisrij aangevuld worden. Is het spel uitgeput en kunnen, noch uit den talon, noch uit de basisrij passende kaarten meer genomen worden, dan neemt men den talon in de hand en doet eene tweede legging op dezelfde wijze. Men kan niet te veel oplettendheid wijden aan de afwisseling der kleuren, zoowel bij de azenpakjes als bij de basisrij, daar van deze nauwkeurige afwisseling het slagen der patience afhangt. Het spel zou verloren zijn, als er aan het einde twee kaarten van dezelfde kleur voorkwamen. De patience is daarentegen volkomen geslaagd, als de azenpakjes met de heeren bedekt of gesloten zijn. Tot afwisseling van dit spel kan de basisrij in plaats van met meerdere kaarten, slechts met twee kaarten en niet meer belegd worden; overigens blijft het spel geheel hetzelfde. No. 37. De dubbele pakjes. (Met twee whistspellen.) Men verdeelt het geschudde dubbele spel, zooveel mogelijk zonder de kaarten te tellen, in twee gelijke hoopen en legt ze open naast elkander voor zich op tafel, neemt telkens gelijktijdig van iederen hoop de bovenste kaart af, hetgeen het best met beide handen geschiedt en legt deze open naast de eerste hoopen, die van den rechter hoop rechts, die van den linker hoop links daarnaast, zoodat men op deze wijze vier hoopen naast elkander heeft. lederen keer, als men eene kaart afgenomen en naast haar pakje gelegd heeft, let men op, of er onder de vier boven liggende kaarten soms twee van gelijke kwaliteit of van gelijke waarde zijn, zooals b. v. twee boeren, twee vijven, twee negens enz. zonder inachtneming van kleur. Is dit het geval, dan neemt men deze beide gelijke kaarten, onverschillig op welk der vier hoopjes zij liggen, weg en legt ze bedekt ter zijde. Komen er door het voortdurend afnemen der bovenste kaarten van de middelste pakjes en het opleggen daarvan op de beide pakjes rechts en links, weder twee kaarten van gelijke waarde te voorschijn, dan worden deze insgelijks ter zijde gelegd, maar altijd slechts twee aan twee, nooit drie, al lagen er ook drie gelijke kaarten boven, hetgeen dikwijls gebeurt. Op deze wijze gaat men voort, totdat men de beide eerste hoopjes door is. Gebeurt het, dat het eene meer kaarten bevat dan het andere, dat is, dat een dezer twee hoopen vroeger opgebruikt is dan de andere, dan worden de overgeblevene open ter zijde geschoven en wel juist in de orde, waarin zij liggen, dus zonder ze te vermengen; zij dienen dan als reserve. Is er daarentegen in ieder dezer pakjes nog slechts ééne kaart, dan worden deze, in plaats van op de zijhoopjes rechts en links, als open reservekaarten ter zijde gelegd. Van de reservekaarten worden dan de bovenliggende, met de kaarten der vier hoopjes, die in kwaliteit en waarde overeenstemmen, telkens twee aan twee ter zijde gelegdZijn de beide middenhoopjes verbruikt en de rest als reserve ter zijde gelegd, dan worden de beide zijhoopjes rechts en links, nu als middenhoopjes bijeengevoegd en het afleggen voortgezet als boven. Zoo gaat men door, totdat het spel opgaat, of totdat men twee hoopjes van gelijke hoeveelheid geheel doorgelegd heeft, zonder dat er kaarten van gelijke waarde meer voorkomen; in dit laatste geval gaat het spel niet op, al zet men het ook nog zoo lang voort. No. 38. De onverzadelijke. (Met twee whistspellen.) Men legt twee rijen van acht kaarten onder elkander. Zijn er in de onderste rij twee kaarten van gelijke waarde, zonder inachtneming van kleur, dan worden deze weggenomen en ter zijde gelegd. Door de in de tweede rij weggenomen dubbelkaarten, worden ook de onmiddellijk daarboven in de eerste rij liggende kaarten vrij en kunnen dus met kaarten van gelijke waarde in de onderste rij weggelegd worden. De daardoor ontstane gapingen moeten dan altijd in volgorde van links naar rechts voltallig aangevuld worden, vóór men doorgaat de dubbelkaarten weg te nemen. Hierbij wordt, nadat de eerste rij is aangevuld, gezien of er kaarten weggelegd kunnen worden en eerst als dit niet meer mogelijk blijkt, wordt de tweede rij aangevuld. Gaat er niets meer op, dan wordt eene derde rij van acht kaarten onder de overige gelegd en eveneens gehandeld, dat is, iedere twee kaarten van gelijke waarde weggenomen, vervangen en als niets meer opgaat, altijd weder eene nieuwe rij van acht kaarten gelegd, zoodat, goed begrepen, altijd slechts de onderste rij vrij is, of de door een weggenomen kaart onmiddellijk daarboven gelegen kaart. Zoo gaat het steeds door, totdat het spel verbruikt is. Gelukt de patience niet, dan mag als gunst nog ééne kaart naar verkiezing uit de bovenste rij worden uitgekozen, die met eene passende uit de onderste rij mag worden weggelegd. of op een der heerenpakjes, dan wordt deze dadelijk opgelegd; wordt daardoor ook eene volgende op den talon vrij of passend, dan wordt deze insgelijks geplaatst voor men eene evenzeer passende uit den molen wegneemt? De molen wordt telkens weer aangevuld uit den talon. Daar er voor de vier heerenpakjes vier gelegenheden zijn, zijn deze ook gemakkelijker te beleggen, dan het centrum- of aaspakje. Het is geoorloofd, als de kaarten op de heerenpakjes ook op die van het centrum passen, ze van deze pakjes op het aaspakje te leggen, doch slechts eene kaart van ieder pakje en alleen dan, als men ziet, dat er onder de acht kaarten van den molen of in den talon eene of meerdere kaarten voorkomen, die dadelijk daarna opgelegd kunnen worden. Om het spel te winnen, moeten op het centrum of aaspakje vier familiën van ongelijke kleuren voltallig, dus tweeënvijftig kaarten, liggen en eene familie of dertien, kaarten, op ieder der heeren in de hoeken, waartoe dus de acht familiën van het spel, zonder inachtneming der kleuren, verbruikt worden. Als het spel slaagt, moet op het centrumpakje een heer en op ieder der hoekpakjes een aas liggen en het geheel den vorm van een windmolen hebben, zie figuur B. Daar het den speler slechts eenmaal toegestaan is de kaarten op te leggen, gelukt deze patience niet dikwijls» No. 40. Het kabaal. (Met twee whistspellen.) Deze patience gelukt zeer gemakkelijk. Men telt dertien kaarten af en legt deze als genadehoopje ter zijde, de bovenste kaart open, de overige twaalf gesloten eronder. De veertiende kaart legt men als grondkaart links van het genadehoopje neer. De overige 7 kaarten van dezelfde waarde worden met deze kaart de grondkaarten voor acht pakjes kaarten, die gevormd worden door op de grondkaarten de passende kaarten in klimmende volgorde, zonder op de kleur te letten, te plaatsen, zoodra dit i—i ■—, ,—. Men legt nu open (Tl f] f] fl JTl m voor zich drie rijen van I—I LJ U U U L_J vier kaarten elk. Deze kaarten gebruikt men, wanneer ze op de uitgelegde grondkaart passen. Is er geen kaart meer te plaatsen, dan worden de overige kaarten van het spel op de 12 hulpkaarten of op de ontstane gapingen gelegd. De verdeeling dezer kaarten wordt geregeld door den speler. Het is. hierbij voordeelig, gelijkwaardige bladen op elkaar te leggen of wel kaarten, die in dalende orde op elkaar passen. De volgende regels moeten hierbij in acht genomen worden: 1°. Er mag geen nieuwe grondkaart uitgelegd worden, voordat het pakje op de vorige grondkaart geheel gereed is. De grondkaarten blijven dus in de hulppakjes liggen en mogen slechts met eikaars gelijken belegd worden. Is onder de eerst uitgelegde 12 hulpkaarten geen grondkaart, dan moet men een ledige plaats voor de komende grondkaarten open houden. Is er geen ledige plaats, dan moet men de eerst verschijnende grondkaart leggen op een kaart, die men eerst het laatst noodig heeft. De kunst bestaat hier juist in het handig verdeelen van iv piaaioi.11, iUUUlH Uil mogelijk blijkt. Deze kaarten zijn in de figuur aangeduid met de cij¬ fers 1 tot en met 8, het genadepakje met G. de kaarten. De eerste maal moet de speler 12 hulpkaarten uitleggen op de aangegeven wijze, hij mag dus geen gelijke of bijeenpassende kaarten op elkaar leggen. Daarna kan hij echter doen, zooals hij wil en behoeft dus niet eens alle kaarten te beleggen met andere. Kaarten uit het spel, die op het grondpakje passen, worden er onmiddellijk opgelegd. 2°. De speler moet er naar streven het genadehoopje, waarvan steeds alleen de bovenste kaart gekeerd wordt, op te maken. Die kaart moet dus steeds genomen worden, wanneer ze bruikbaar is, ook al liggen er op dè hulppakjes kaarten van dezelfde waarde. 3°. Omleggen van het eene hulppakje op het andere is niet toegestaan, evenmin mag de bovenste kaart van een hulppakje op eene ledige plaats worden gelegd. 4°. Het spel mag slechts eenmaal doorgenomen worden. No. 41. De zeven slapers. Zeven pakjes van vijf kaarten elk worden naast elkaar op eene rij gelegd; het eerste pakje open, de zes overige bedekt. Zoodra in den loop van het spel de bovenste kaart van het open pakje weggenomen is, wordt het tweede pakje omgekeerd, en wanneer de eerste kaart van dit tweede pakje weggenomen wordt, dan keert men het derde pakje om, enzoovoorts met de overige pakjes. Het doel is nu om op de acht boeren acht hoopjes te maken van kaarten, die eene opklimmende reeks vormen, zonder dat daarbij op de kleur gelet behoeft te worden. Op de boeren komen dus de vrouwen, op de vrouwen de heeren, daarop de azen, tweeën, drieën enz., totdat de pakjes met de tienen sluiten. De kaarten worden daartoe, nadat de zeven hoopjes gelegd zijn, een voor een van het spel afgenomen. De boeren worden, wanneer zij uitkomen, op eene rij naast elkander onder de zeven slapers gelegd. Op de boerenhoopjes komen de passende kaarten, zoodra zij zich voordoen. De uit het spel genomen kaarten, die niet passen, worden naar willekeur op vier talonhoopjes verdeeld, waarbij de opmerkzame speler, zoo veel mogelijk, de af genomen kaarten op die talonpakjes leggen moet, vanwaar ze naar alle waarschijnlijkheid spoedig zullen zijn te gebruiken, b.v. de tienen, zoo mogelijk, het onderste, daar deze de laatste kaarten zijn, die op de boerenpakjes komen te liggen. Bevindt zich op de open hoopjes der zeven slapers eene kaart, die op de tweede rij past, zoo gebruikt men deze ook dan, wanneer een even gunstige in de talons mocht zijn, ten einde zoo spoedig mogelijk de nog bedekte pakjes van de zeven slapers te kunnen omkeeren. Op deze wijze gaat men zoo lang voort, tot de eene of de andere der zeven slapers nog maar ééne kaart bevat, die men mag laten liggen, zoolang het voordeel zulks wil, terwijl men dan intusschen uit de talons of uit het spel kan nemen. Gaat het spel niet op, dan is het den speler vergund, de talons nog eenmaal op te nemen, ze in volgorde zóó op elkander te leggen, dat het vierde pakje het eerste wordt, zonder ze te veranderen of te vermengen, en dan hieruit in plaats van vier slechts één talon te maken en het spel zoo voort "te zetten. Is nu de talon verbruikt en zijn alle boerenpakjes met tienen bedekt, dan is het spel gewonnen. De grootvaders. No. 45. (Met twee whistspellen.) Eerst worden twee evenwijdige rijen ieder van tien kaarten gevormd; boven de eerste dezer rijen komen de daarin aanwezige heeren der vier kleuren en onder de tweede rij de vier azen te liggen. Men kan ook de heeren en azen, in plaats van in twee rijen, op ééne rij naast elkander leggen. Op de heeren behooren in dalende orde vrouw, boer, tien enz., op de azen in klimmende orde twee, drie, vier enz. van dezelfde kleur. | De van de beide rijen van tien weggenomen kaarten worden dadelijk vervangen uit het spel in de hand. De volgende van het spel afgenomen kaarten, die niet op de kleurenpakjes der heeren en azen passen, worden op de kaarten van de rijen van tien naar welgevallen gelegd; echter slechts ééne op ieder dezer twintig kaarten, welke, wanneer zij gebruikt kan worden, evenals iedere open plaats in beide rijen vervangen moet worden, en wel eerst ééne kaart op iedere open plaats, vóór men eene tweede oplegt. Bij het opleggen eener tweede kaart op kaarten der beide rijen moet de speler zeer oplettend zijn, daar het slagen dezer interessante patience alleen door zeer nauwkeurige berekening gelukken kan. Het is daarbij niet hetzelfde, op welke kaart hij eene tweede legt, hoewel de keuze hem vrij staat; door het leggen van eene enkele verkeerde kaart toch kan het geheele spel mislukken. Hij moet b.v. zich wachten twee kaarten van dezelfde kleur en waarde in een en dezelfde volgorde op twee andere kaarten van de rijen van tien te leggen, b.v. op de beide schoppenzevens de schoppenachten, of omgekeerd; maar op de eene in klimmende, en op de andere in dalende Patience's I. 5 No. 50. Het commandeurskruis. . (Met twee whistspellen.) Men zoekt vier tweeën en vier heeren, van elke kleur één, uit en legt die neer, zooals de figuur aangeeft. Deze kaarten zijn de grondkaarten voor acht daarop te vormen hoopjes. Op de tweeën worden in opklimmende, op de heeren in dalende volgorde de passende kaarten gelegd zonder op de kleur te letten. Bij gelukte pa- heeren, de heerenpakjes met vier azen. De overblijvende vier azen worden als figuurbladen tience moeten de tweeënpakjes sluiten met vier schuin uitwaarts van de vier hoeken gelegd. Dit kan geschieden naar gelang de azen uitkomen, benmaal in den hoek gelegde azen moeten echter daar blijven liggen. Nadat de grondkaarten uitgelegd zijn, worden de kaarten een voor een van het spel afgenomen. De passende worden op de grondpakjes gelegd, de niet passende op een talon vereenigd. Het spel mag tweemaal worden doorgenomen. Mede verscheen: PATIENCE's Tweede vijftigtal