1031 < — ! ' SOUDATEM LI E DU ES. I * ©@@K J.H.SPEEiHOrr PIANOBEQELEIBIMGEM, DOOHWILLEM LANDTLt SOLDATEN , LIEDJES VAN DEN DICHTER ZANGER J. H. SPEEffllOFF PIANOBEGELEIDINGEN DOOR WILLEM LANDRÉ MCMXVI W. L. & J. BRUSSE'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ m Van J. H. SPEENHOFF, Dichter-Zanger-Teekenaar, is verschenen bij W. L. & J. Brusse's Uitgevers-Maatschü: LIEDJES, WIJZEN EN PRENTJES. Goedkoope uitgaaf. Ie, 2e, 3e, 4e en 5e bundel met pianobegeleiding. Vierde verbeterde druk met nieuwe portretten. In fraai geïllustr. omslag f 0.60 per bundel; in linnen stempelband f 0.95; de 5 bundels te zamen in één linnen stempelb. f 3.50. LIEDJES, WIJZEN EN PRENTJES. Nieuwe reeks. 4° formaat. 6e, 7e en 8e bundel met pianobegeleiding van Schnitzler en Landré. — Prijs f 1.65, gebonden f 2.10. SOLDATENLIEDJES met pianobegeleiding van Willem Landré. 4° formaat. — Prijs f 0.75, gebonden f 1.25. KINDERLIEDJES, met pianobegeleiding van W. Landré en illustreerende versiering van Nelly Volker van Waverveer. 1. Slapen gaan. 2. 't Regent. 3. Korstjes eten. _ prïjs per nummer 40 cents. AVONTUURTJES, humoristische schetsen. Tweede druk. Prijs f 0.40, gebonden f 0.65. PHILIPHINA'S WONDERLIEFDE, met 30 teekeningen. Een humoristische vertelling. — Prijs f 0.40, geb. f 0.65. SPEENHOFF IN DE FORTEN. Overste Speenhoff en zijn adjudante gemobiliseerd in de forten. Met vele kiekjes uit de forten. — Prijs f 0.30. INHOUD. Voorwoord „Ons Janneke van Dam". Biadz. No. 1. Misdaad en straf 1 „ 2. Sint Nicolaas 2 „ 3. Een brief van het front 4 „ 4. Inkwartiering 5 „ 5. Nieuw Wien Neêrlandsch Bloed ... - 7 „ 6. Luitenant Jandome 9 „ 7. Op dan soldaten 10 „ 8. Het soldaten-kuchie 12 „ 9f Afscheidsbrief van een milicien 14 „ 10. Neutraliteit 16 „ 11. Spaansch loflied op de rats 18 „ 12. Holland één 19 „ 13. Brief van een landweerman aan zijne vrouw 21 „ 14. Overste Speenhoff 22 „15. Kinderoorlog . 24 „ 16. Kaatje 25 „ 17. Holland waakt 28 „18. Holland ons 30 „ONS JANNEKE VAN DAM" Liedeke bestemd voor het Tweede Zangbundelke voor het Nederlandsche Leger UIT TE GEVEN OP LAST VAN DEN MINISTER VAN OORLOG. Daar ginder bij het meuleke Woont Janneke van Dam. Ze heeft geen leutig veulenke Geen schaapke en geen lam. Ze kent geen algebraatje Geen mathematicaatje Ons Honneponnig Janneke, Schenkt biertjes in het kanneke, Bakt koekskens in haar panneke, Ons Janneke, ons Janneke, Ons Janneke van Dam. Ze draagt geen zij' japonneke Ons Janneke van Dam. Ze kust geen net baronneke Ze heeft geen gouden kam. Ze zingt geen hooge ceetje En Fransch kent ze geen beetje... Ons Honneponnig Janneke, Schenkt biertjes in het kanneke, Bakt koekskens in haar panneke, Ons Janneke, ons Janneke, Ons Janneke van Dam. Al draagt ze houten klompekens Ons Janneke van Dam. Al zijn haar rokjes lompekens En is haar handje lam. Al heeft ze geld noch goedje Noch lappeke, noch hoedje Ons Honneponnig Janneke, Schenkt biertjes in het kanneke, Bakt koekskens in haar panneke, Ons Janneke, ons Janneke, Ons Janneke van Dam. En komt er een soldateke Bij Janneke van Dam. Dan maakt ie lief een prateke Met Janneke van Dam. Dan zegt hij groffie mopke En vraagt een lustig propke Want Honneponnig Janneke, Schenkt biertjes in het kanneke, Bakt koekskens in haar panneke, Ons Janneke, ons Janneke, Ons Janneke van Dam. Nadruk aanbevolen! Betoonzetting aangeboden! Vertolking toegestaan! Verveling verzekerd! door J. H. SPEENHOFF. JANNEKE VAN DAM. N°. 1. MISDAAD EN STRAF. 1. Op een zachten Zondagmorgen Voor hij naar de kerk zou gaan, Liep een boertje zonder zorgen Langs zijn akker rijpend graan. 2. Toen de oorlog was begonnen, Kon hij aan 't maaien gaan; Ver van strijd en van kanonnen, Ving het oogsten rustig aan. 3. AI zijn knechts en al zijn meiden Gingen zingend aan het werk; Volle wagens kwamen rijden Naar zijn dorschvloer bij de kerk. 4. Toen na vele drukke dagen Heel de oogst was ingehaald, En de schoven binnen lagen, Werd het karig loon betaald. 5. Pralend stond de boere-Koning, Trotsch op al zijn heerlijk graan, Voor zijn rijke, ruime woning Toen de arbeid was gedaan. 6. Door de booze oorlogsdagen Werd het koren wonder duur, Tot men hem den prijs kwam vragen Van den voorraad in zijn schuur. 1 7. „Ga maar verder met je wagen, „Ik bewaar' 't beste man, „Als de honger goed gaat knagen „Maak ik veel meer winst er van." 8. Burgemeester die liet zeggen Dat de diender komen zou, Om beslag er op te leggen, Als hij niet verkoopen wou. 9. Maar voor daartoe was besloten, Had de boer zijn prachtig graan Met petroleum begoten, Liever dan het af te staan. 10. Heel de oogst was nu verloren, Honger kwam er overal; En de boer die smeet zijn koren Op zijn mesthoop bij den stal. 11. Iedereen ging hem vermijden, Niemand die iets tot hem zei, Al de knechts en al de meiden Liepen morrend hem voorbij. 12. Toen de boeren zaaien gingen Werkte niemand op zijn land; En geen een der dorpelingen Nam voor hem den ploeg ter hand. 13. Dubbel loon wou hij betalen, Niemand raakte aan zijn geld; Niemand liet zich overhalen Om te werken in zijn veld. 14. Op den mesthoop lag het koren, Weggegooid met eigen hand; Zelfs zijn mest ging nog verloren, Werd vergif voor veld en land. 15. Ziet hem daar wanhopig loopen, Die zijn graan bij hongersnood, Liever dan het te verkoopen Met petroleum begoot. 16. Maar de straf voor dezen stakker Was, als altijd, zeer nabij, Want zijn groote, mooie akker, Werd een dorre, droge hei. N°. 2. SINT NICOLAAS. m Zie ginds komt de stoomboot Uit Spanje weer aan. Hij brengt ons Sint Niklaas, Ik zie hem al staan. Hij heeft om zijn hoofd En zijn arm 'n verband. In België was haast Sint Niklaas verbrand. Zie ginds komt een trein Van de grenzen weer aan. Men brengt ons de Landweer, Hun plicht is gedaan. Ze geven de vrouwen Een keiharde zoen, De bakers zijn blij Want er komt wat te doen. Zie ginds komt een luchtschip God weet waar vandaan; Het brengt ons den vrede, De strijd is gedaan. Er naast staat Sint Niklaas, Hij buldert: „Hoeral" Hij smijt ons met bommen Maar van chocola. Zie ginds komt de huisbaas, Nu is 't gedaan, Al heb je 'n huurbon Hij pakt 'm niet aan. Je mot van je woning, Al maak je je kwaad, De man dient 't leger, De vrouw zit op straat. N°. 3. EEN BRIEF VAN HET FRONT. Geliefde ouders en famielje, Ik ben nog levend en gezond; Tot heden heb ik niet te klagen Al werd ik negenmaal gewond. Ik mis 'n duim en 'n paar vingers, Mijn linker oor en linker koon; De Generaal die liet me halen En gaf 't kruis toen aan je zoon. De oorlog maakt je onverschillig, Soms weet je niet hoe of je heet; Je voelt 't zonnetje niet schijnen, Je proeft niet wat je drinkt en eet. Je blijft maar schieten, hakken, steken, Totdat je man er is geweest; Wanneer je slaapt ben je een engel, En als je vecht ben je 'n beest. De loopgraaf van de naaste vijand Is honderd meter van ons af; We zorgen voor eikaars gewonden En graven voor elkaar een graf. We zingen soms dezelfde liedjes Of ruilen wat tabak en brood, Maar als de aanval wordt geblazen, Dan schieten wij elkander dood. Als je 'n vriend van je hoort kreunen, Die ligt te sterven in zijn bloed, En als hij met gebroken oogen De groeten aan zijn moeder doet; Dan zweer je dat je hem zal wreken, Dan wor' je gek van moord en brand, Dan vloek je heel dien wreeden oorlog En sterf je mee voor 't Vaderland. Als dit mijn laatste brief mocht wezen, Dan is 't ook mijn laatste groet; Dan moeten jullie je maar troosten, Geliefde ouders, hou' dan moed. En als je op de doodenlijsten Dan ook mijn naam gemeld ziet staan, Dan moet je denken bij je eigen: Mijn jongen heeft zijn plicht gedaan! N°. 4. INKWARTIERING. De Driessens kregen inkwartiering Zoo goed als ieder in de buurt; Een stuk of drie gezonde lummels Die waren naar hen toegestuurd. De meiden lachten in de keuken, Nou zou je 's 'n grappen zien, De jongens werden goed ontvangen Door Aaltje, Jansje en Katrien. Ze moesten mee aan tafel eten Al hielden ze niet d'r fatsoen, En moest soms Driessens er op wijzen Dat Klaas geen rarigheid mocht doen. Hij lei zijn afgekloven kluiven Weer netjes in de soepterrien. Ze aten liever in de keuken Bij Aaltje, Jansje en Katrien. Ze moesten de salon bezoeken Al trokken ze hun jassen uit, En maakte Hein niet met z'n lippen Soms menig zonderling geluid. Ze moesten flauwe praatjes maken, Of speelden met z'n allen kien; Ze gingen liever zitten vrijen Met Aaltje, Jansje en Katrien. Ze moesten in een kamer slapen Waar kribben waren neergezet. Ze kregen 's avonds tegen tienen Een warrem kruikie mee in bed. Ze snurkten dadelijk als ossen En droomden heel de nacht misschien, Van zoenen, vrijen en beminnen, Met Aaltje, Jansje en Katrien. En Driessen die zat maar te peinzen Wat hij z'n jongens geven zou, Hij las ze voor uit Multatuli Of praatte met ze over Shaw. Hij speelde uren lang sonates Of liet ze studieboeken zien. Ze zouden liever zoenen leeren Van Aaltje, Jansje en Katrien. Ze mopperden soms heele dagen En Driessen snapt niks er van; Ze wilden liever gaan verhuizen Waar je 's lekker lachen kan. 't Was niet langer uit te houden, Onzijdigheid was goed misschien, Maar niet voor drie gezonde jongens Bij Aaltje, Jansje en Katrien. N°. 5. NIEUW WIEN NEÊRLANDSCH BLOED. Wie Neêrlandsch graan per boot verwacht Van vreemde smetten vrij, Wiens mailboot niet werd opgebracht Verheft den zang als wij. Die tusschen honderd mijnen voer Met een onbeklemde borst, Die stemt met ons het feestlied in Voor vaderland en vorst, (bis) Wie Neêrlandsch werkelooze is En van zijn weekgeld vrij, Die 'n paar maanden honger leed Kijkt net zoo scheel als wij. Hij kauwt met ons vereend van zin Op een stuk oübakken korst, En stemt met ons geen feestlied in Bij dertien graden vorst, (bis) Wie Neêrlandsch bloed door d' aderen vloeit Van limonade vrij, Wiens maag van ouwe klare gloeit Verheft zijn prop als wij. Hij schenkt met ons vereend van zin En zorgt dat ie niet morst, Het godgevallig glaasje in Voor vaderland en dorst, (bis) Wie' Neêrlandsch geld in 't laadje vloeit Door reuzen-knoeierij, Wiens hart voor contrabande gloeit Is goochemer dan wij. Hij leeft met ons vereend van zin, Maar als t' ie even dorst, Verpatste ie voor woekerwinst Zijn vaderland en vorst, (bis) Wie Neêrlandsch graan expres verknoeit Uit laffe pesterij, 't Met petroleum besproeit, Is grooter schurk dan wij. Hij gunt niet aan een arm gezin Waar 't varken nu mee morst. Hoe draait zoo'n vent de bak niet in Voor vaderland en vorst, (bis) Wie' Neêrlandsch bloed in d' aderen vloeit Voor de neutraliteit Wiens hart voor d' oorlogsleening gloeit Dokt net zoo graag als wij. Hij stopt met ons vereend van zin, Met een onbeklemde borst, Zijn laatste cent de schatkist in Voor vaderland en vorst, (bis) Wie' Hollandsch bloed door d' aderen vloeit Van zachten dwang nog vrij, Wiens hart voor d' arme Belgen gloeit Die helpen mee als wij. Hij stilt met ons vereend van zin Den honger en den dorst, En wenscht het Belgisch volksgezin Zijn vaderland en vorst, (bis) mbêm N°. 6. LUITENANT JANDOME. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Als hij langs de troepen gaat, Zeggen ze al kijkt ie kwaad: 't Is een kranige soldaat, Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Op het hofbal pakt ie an, Zegt ie als die niet meer kan: „Baronnes ik zweet er van." Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Voor 't front is 't ie de baas, Brult ie halve papoea's, Thuis is tie de brave baas Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Aan 'n landweerman die vrijt, Zegt ie: „Smeer 'm, het is je tijd." Daarna zoent ie zelf de meid. Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Graag lust ie wat droogs of nats, Als het moet dan eet ie rats, Met vooraf een glaasje cats, Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Als tie 'n mooie vrouw ziet gaan, Kijkt ie haar met snelvuur aan, Gaat z'n snor de lucht in staan. Luitenant Jandome. Luitenant Jandome is 'n hooge oome, Als tie vloekt dan is tie rood, Als tie sterft dan is tie dood, Dan wordt ie in den grond gepoot. Luitenant Jandome. ti N°. 7. OP DAN SOLDATEN. Vooruit, eensgezind, Wanneer het begint, Nu allen de wapenen dragen. Voorop in den strijd Met moed en beleid Al zijn we ten doode gewijd! Nergens meer morren of klagen, Moedig 't oorlogsveld in, Gaan we het leven wagen, Voor vaderland en Koningin! Refrein. Op dan, Soldaten, In 't vuur; Springen de granaten, Wij blijven staan als 'n muur, Niets kan onze post doen verlaten. Weest bij de hand. Op dan, soldaten, Moed, houdt stand, Leve 't vaderland! Maar komt er hier nood, En wacht ons den dood, Dan wordt 't Wilhelmus geblazen. Dan neem je je spuit, En trek j' er op uit, En schiet je dwars door de huid. Laat dan de kogels maar razen, Achter 't fort en de schans, Al zijn 't ook vechtersbazen, Toch krijgt geen een hier de kans. Refrein. Al vecht je misschien Met één tegen tien, Toch veel liever sterven dan wijken, De trommen die slaan, Het vaandel vooraan, Een ieder zijn plicht nu gedaan. Laat dan je heldenmoed blijken. Niemand toon' dan zich nog bang, Over gewonden en lijken, Davert het zegegezang. Refrein. Statie'. N°. 8. HET SOLDATENKUCHIE. De rooje Jan is een soldaat Die 't met iedereen kan vinden, Hij is de trots van de kompie, De jongens zijn z'n beste vrinden. Hij is 'n lobbes van een knul, Hij zou geen kwaad doen aan 'n muchie, Maar nijdig wordt ie als 'n stier Wanneer je peutert an z'n kuchie. Laatst zat ie zuchtend in 'n hoek, Hij las 'n briefje van z'n ouwe; Zijn kuchie dat lag op 'n krib Om er 'n oogje op te houel „Wat kijk ie raar," zei de sergeant, „Wat is er rooie, waarom zuchie?" „Sergeant, as nou m'n moeder kwam, Dan gaf ik haar m'n versche kuchie." Eens werd er midden in den nacht, Terwijl hij sliep, alarm geblazen; Zijn kuchie lag niet op z'n plek, Hij stond te schelden en te razen. Op eens liep ie er tusschen uit, De korporaal riep: „Waarom vluch ie?" „Ik ga den vijand achterna, Die kerels pruimen op m'n kuchie." Wanneer er boter wordt verdeeld, Dan wacht hij rustig op z'n portie; De adjudant geeft 'm 'n lik Voorzichtig op z'n harde korsie. Dan komt ie stiekum weer terug En toont 't onbesmeerde ruchie, Zoo krijgt hij tweemaal uit de pot Op zijne geliefde, fijne kuchie. Eens op 'n keer was ie beroerd, De kolonel die hiel inspectie, De rooje Jan was niet model, Hij was de slechtste van de sectie. „Wat donder," riep de kolonel, „Sergeant wat is dat voor 'n luchie?" „Krnel dat doet de rooje Jan, 't Zit 'm zeker in zijn kuchie 1" Wanneer de oorlog is gedaan En we gaan demobiliseeren, Trekt rooje Jan z'n pakkie uit En schiet weer in z'n boerenkleeren. Dan zegt ie de kompie vaarwel, Dan stapt ie op naar z'n gehuchie, Dan smult ie treurig in 't spoor Zijn allerlaatst soldatenkuchie. N°. 9. AFSCHEIDSBRIEF VAN EEN MILICIEN. n: • . i Lieve Keetje, hou je kranig, 'k Ruk nou met de jongens uit, Hou je traantje in je zakdoek Anders roest ie op mijn spuit! Stuur me elke week 'n pakkie Met een dikke worst er in, Als ik daarop zit te kauwen, Voel ik, dat ik jou bemin. Refrein: Keetje ik ga dienen In mijn garnizoen; Sta nou niet te grienen, Geef me veel liever een zoen, Als ik klaar ben wor-je m'n vrouw, Keetje blijf me trouw. Kijk vooral niet naar de jongens, Keetje, Keetje lieve meid; An je lijf geen polonaise, Zorg voor je onzijdigheid. Als ze bij je komme smoezen. Sla ze da'lijk op d'r ziel, Neem dan stelling in je keuken, Maak je koekepan mobiel. Refrein. Lieve Keetje hoor 's even, Als ik jou vertrouwen kan, Stuur ik je m'n fijn portretje Met me nieuwe pakkie an. Draag dat op je bloote lijfie, Waar je lieve hartje klopt, Zorg er dan voor dat geen ander Ziet wat daar is weggestopt. Refrein. Als de oorlog is geleden En we weer naar huis toe gaan, Hoop ik, dat m'n fijne Keetje Nooit geen zonde heeft gedaan. Da'lijk bouw ik je 'n huisie, Waar ik altijd bij je blijf. Als 't zoover is, Jandorie, Kee pas op, hou je dan stijf. Refrein. N°. 10. NEUTRALITEIT. Wanneer z'in Maastricht ons met bommen gaan smijten, Dan zien we dat voor een vergissinkje aan; Want niemand in Holland zou willen beweren, Dat dat door een vijand expres was gedaan. We helpen voortdurend gewonden en zieken, Ze vinden ons dag en nacht voor hen bereid, En als ze uit dankbaarheid ons laten springen, Zwijgen we voor onze neutraliteit. Wanneer in IJmuiden de mijnen verschijnen, Dan staan we gereed en we nemen ze mee, En als ze niet barsten, wanneer we ze vinden, Dan zijn we al dankbaar, gerust en tevree. En raakten we al 'n paar van onze schepen, Door zulke cadeautjes van kennissen kwijt, Dan zorgen we nog voor hun zieke matrozen, Dan denken we aan onze neutraliteit. Wanneer men in Engelsche kranten kan lezen, Dat wij hier in Holland verraderlijk zijn, En dat we de Duitschers door Limburg lieten, En dat onze houding niets meer is dan schijn. Dan zorgen w' in Oldenbroek voor de gevluchten, Ze krijgen hun voedsel en ligging op tijd, We sturen ze lekkers verpakt in hun kranten En denken maar aan onze neutraliteit. Wanneer z' onze schepen op zee blijven zoeken, En 't graan.dat ons toekomt,verbeurd wordt verklaard, De reeders dupeeren met groote verliezen, En geen onzer lijnen nu rustig meer vaart. Dan krijgen ze toch onze koetjes en schaapjes, Hun spek en hun boter en eitjes op tijd, En als we dan zelf op een houtje gaan bijten, Dan doen we dat voor onze neutraliteit. Wanneer z' ons maar blijven negeeren en plagen, Alsof w'n troep onderhoorigen zijn, Wanneer ze ons toch niet met rust willen laten, Dan slaan we terug met 'n bom en 'n mijn. Wanneer ze ons zoover de donder in jagen, Totdat onze handen gaan jeuken van nijd, Dan zullen we ons door geen mensch laten trappen, Dan vechten we voor onze neutraliteit. 2 N°. 11. SPAANSCH LOFLIED OP DE RATS. Wanneer je na vijf uur tippelos Gekriebelos voelt in je maagos, Dan ruik je rond de kazernia, De fijne krotia-ratsia. Refrein: Zoo is 't in dienstos » Met de ratsos | bis. Dikos wor je als 'n os-os! ' En wordt er dan schaftos geblaazos, Dan maak ie je broekie al los-os. Je staat al te watertandia, Je bent van den honger scheelia. Refrein. Eerst sla je 'n lange roffellos, Al op je vertinde ketellos. Dan roept gauw de korporalia: „Toe jongens, ratsia, halial" Refrein. De kokos die geeft je een likos, En roeptos „je hebt maar te slikos, Je hoeft er niet op te kauwia, 't Is al weer gestampte pottial" Refrein. En heb je je lik uit de potos, Roept er een he-os stik niet os, Je moet niet zoo gulzig slikkia, Want anders dan zu je barstial Refrein. En roept dan de luin't van de wachtos, „Wie heeft er nou nog niet zijn vrachtos, Wie lust er soms nog 'n happia," Dan zeggen ze allemaal „jaja!" Refrein. En 's avonds gaat iedereen maffos En snorktos al gauw als 'n os-os, Dan onweert 't in de kribbia Van al de krotia-ratsia! Refrein. N°. 12. HOLLAND ÉÉN. Nu de donder der kanonnen Boven alles wordt gehoord, Nu de dreun der zware hamers Door den oorlog wordt gesmoord, Nu het hijgen van den arbeid Door den doodsgil is verstomd, Staan wij allen vastberaden, Voorbereid op wat er komt. Alle mannen zijn nu broeders, Geen verschil van rang of stand. Alle vrouwen zijn nu zusters Voor ons eerlijk vaderland. Holland staat daar met zijn legers, Zwaar gewapend tot den strijd, Om zijn hoogste volksbelangen, Klaar voor zijn onzijdigheid. Wilhelmina van Oranje, Onze wijze Koningin, Gaat weer voor in alle zorgen Van ons groote volksgezin. Ernstig door den Prins geholpen, Wijdt ons Koninklijke Huis, Al zijn krachten aan ons welzijn En dat van het Roode Kruis. Na een pracht-mobilisatie Bleek ons volk voor alles klaar; In de forten, aan de grenzen, Eensgezind in het gevaar. ledereen begreep zijn plichten, ledereen heeft ze gedaan. Jong en oud blijft ze volbrengen, Met de Padvinders vooraan. Wat door taaie, stalen hersens, Jarenlang was uitgedacht, Werd door taaie, stalen spieren, Even wonderlijk volbracht. Driemaal honderd duizend jongens, Goed gewapend en gekleed, Waren rustig en manhaftig Voor hun zware taak gereed. Holland zal geen honger lijden, Heeft Minister Treub gezegd, Leve Treub en zijn confraters, Met hen maakt hij alles recht. Overvloed is er aan voedsel, Overvloed aan vleesch en graan. Geef nu geld om te betalen En dan is de nood gedaan. Troelstra en Partijgenooten, Katholiek en Liberaal, Anti-Revolutionairen, Zij aan zij nu allemaal. Geen verdeeldheid, geen partijen, Allen even groot en klein. De partij die allen kiezen Is nu: Hollander te zijn. Nu zoovelen onzer mannen Naar hun posten zijn gegaan, Dient door hen die achterblijven Even snel hun plicht gedaan. Holland steunt uw werkeloozen, Duizenden zijn nu in nood. Holland steunt uw werkeloozen, Duizenden zijn zonder brood. N°. 13. BRIEF VAN EEN LANDWEERMAN AAN ZIJNE VROUW. Geliefde Bet! 't gaat me fijn, Ik wor hoe dikker en hoe dikker; Ik was zoo mager als een lat, Nou noemen ze me al de kikker. De heele lijn hier op 't fort, Die had het da'lijk in de gaten, 't Voer is goed, de stal is warm, Ik heb het best bij de soldaten. We krijgen ossenvleesch en spek En zooveel brood als we maar willen, En snert zoo dik, zoo vet, zoo stijf, Zoo stijf als jouw geliefde — koonen. Als nou de oomes in Den Haag De vrouwen ook nog dienen laten, Dan wordt ons lieve Vaderland Een paradijs voor de soldaten. Wanneer je de reveille hoort, Dan ga je eerst je kanus wasschen, Dan slik je beste groentesoep En daarna mot je piepers jassen. Daar doet de heele troep an mee, Baronnen, leeraars, advocaten. D'r is hier geen verschil van stand, We zijn hier allemaal soldaten. Om vijf uur is de dienst gedaan, Denk niet dat we ons vervelen; Dan neemt er eentje z'n viool En gaat een moppie voor ons spelen. Dan denken we aan vrouw en kind, Die wij zoo achter moesten laten, Een briefie of een oud portret, Is dan de troost van de soldaten. Zoo gaat de avond lollig om, Totdat er taptoe wordt geblazen, Dan gaan allemaal naar kooi, Dan is 't kop dicht en niet dazen. De een die snurkt al als 'n os, De ander leit hardop te praten, Die heeft nog van de boontjes last Zooals de andere soldaten. Als ik 't niet meer houden kan, Dan vraag ik vier en twintig uur permissie, En loop ik dan de trappen op, Dan roep jij boven: „He, daar is ie!" Dan kijken we mekander an En snappen alles zonder praten. Dan wordt er gemobiliseerd, Zooals dat gaat bij de soldaten. Maar als 't Vaderland ons roept, Dan staan we klaar met onze spuiten, En als de vijand binnen wil, Dan leit ie dadelijk weer buiten. Wie of 't is, dat blijft gelijk, We zullen ons niet villen laten, Dan gaan we graag den oorlog in, Als echte Hollandsche soldaten. N°. 14. OVERSTE SPEENHOFF. Wanneer ik door ons ministerie Als overste word aangesteld, Dan ruk ik uit met onze troepen, Dan zing ik op het oorlogsveld. Dan trek ik als gewapend zanger Door ons gezegend Vaderland. Mijn instrument is dan mijn degen, Mijn vrouw is dan mijn adjudant. Dan gaan we rats en boonen eten Zooals 't heele Regiment, We komen eiken vrijdagmiddag Om ons enorme traktement. Mijn haar dat wordt gemillimeterd, Mijn baard krijgt de soldatenvorm, Mijn lange, zwarte, dichte soepjas Verandert in een uniform. Wanneer de troepen ergens rusten, Nadat er lang getippeld werd, Dan stap ik op de keukenwagen En zing een ode aan de snert. De horenblazer begeleidt me, De tamboer roffelt me de maat, Het vrije veld wordt m'n comedie En m'n publiek is de soldaat. Als ik als overste ga dienen, Dan leve de artistenstand, Ik geef ze 'n millioen subsidie Ten koste van onze lieve land. Een peloton rijks grappenmakers Zorgt voor de stemming in het fort, En dat de heele bende jongens Een lachend, zingend leger wordt. Als ik als overste ga dienen, Als m'n collega predikant, Dan maken we ons beiden nuttig In het belang van Nederland. De een die zegt gedenkt te sterven En spreekt er van de eeuwigheid, De ander zegt gedenkt te leven Liefst naast een goed gezinde meid. N°. 15. KINDEROORLOG. gfrsjEgÊ m Kleine Pietje speelde oorlog Met z'n zusje in de gang, Met z'n scherpe klappistooltje Maakte Piet Marietje bang. „Pietje, hou nou op met schieten, „Hoor ie niet wat of ik zeg," Riep ze uit 'n donker hoekje, „Stoute vijand, ga je weg." Pietje stond te commandeeren : „Pas maar op, ik schiet je dood, „Ik ben padvinder, verdikkie, „Want ik ben al net zoo groot." Tot op eens de kinderoorlog Een verschrik'lijk einde nam, Want Marietje die ging huilen, Tot haar Moeder kijken kwam. Pietje die zei: „Ik ben Frankrijk, „Want ik heb geen schoentjes aan," En Marietje, die was Duitschland, Want die had geen kwaad gedaan. Kleine Piet die droeg een steekje, Net zooals „Napoleon", En Marietje een trompetje Waar ze niet op blazen kon. „Piet, wat is er, stoute jongen, „Heb je zusje kwaad gedaan?" „Heusch niet moessie, ik ben Frankrijk „En ik heb niet echt gedaan." „Waarom huil je dan Marietje?" Vroeg de lieve Moeder toen; „Moessie," riep ze door haar traantjes, „Duitschland moet 'n plasje doen!" N°. 16. KAATJE. Kaatje deed zoo lief en lollig, Net een wandelende zoen. Maar al was ze nog zoo mollig, Altijd hield ze d'r fatsoen. Als een jongen d'r wou pakken, Zei ze: „Maak maar geen gedoe, „Naar mijn koonen mag je snakken, En de rest is van mijn Moei" Refrein: Kaatje, o Kaatje Toe laat je fatsoen, Met je lachen en je praatjes, \ Koejeneer je de soldaatjes > bis. Van het heele garnizoen. ) Als de troep ging exerceeren, Kwam ze lachend op de stoep; Koppels, sabels en geweren, Beefden door de heele troep. De tamboer en horenblazer Maakten vreeselijk kabaal, De sergeant liep van ontroering Tegen een lantarenpaal. Refrein. Wat de jongens ook probeerden, Allen werden weggejaagd. Heel 't garnizoen werd zeurig Door die akelige maagd. Toen de commandant dat hoorde Werd haar 't verblijf ontzeid, Voor anti-militairisme En voor de neutraliteit. Refrein. Als ze 's morgens voor 'n boodschap Soms langs de kazerne ging; Fluisterde de stijve schildwacht, „Fijne, dikke lieveling 1" Alles rondom de kazerne Maakte daadlijk halt en front. En de heele wacht zong zachtjes Die daar in de houding stond. Refrein. Toen ze in den vreemde dwaalde, Smeekte ze om 'n soldaat; Zoenen, lachen, vrijen wou ze, Maar, helaas 1 't was te laat. Alles had ze willen geven Om nog zoo bemind te zijn, Om nog eens te mogen hooren Dat verliefde prachtrefrein. Refrein. N°. 17. HOLLAND WAAKT! Holland, hou' je kalm en vaardig, Wacht je beurt af, voor je slaat. Laat je door geen mensch verleiden Tot een wilde oorlogsdaad. Stoor je niet aan tergerijen, Staal je, als men je braveert, Laat je tot geen vechten dwingen, Vecht wanneer je 't zelf begeert. Hólland, blijf je plicht betrachten, Zorg voor je onzijdigheid, Wees voorzichtig met je wapens, Als je slaat, sla dan op tijd. Holland hou' ze in de gaten, Hou' je kruid droog op de pan. Met 't zinken van de Katwijk, Weet je wat je wachten kan. Heb vertrouwen in je leger, In je stalen Staatsbestuur; Laat ze waken en regeeren Tot ze commandeeren: „Vuur!" Leer je wapens te hanteeren, Oefen je met kruit en lood. Holland, hou je kalm en vaardig, 't Gaat op leven en op dood. En wanneer je wil' gaan vechten, Pak ze dan van voren an, Zorg voor bommen en granaten, Wees dan klaar en sta je man. Honderd schoten, honderd lijken Voor den vijand die je tart, Die je met schoffeerderijen Tot een oorlog heeft gesard. Holland heeft zijn mannen noodig, Voor zijn vlag en Koningin, Holland kan geen handje missen Voor zijn groote Volksgezin. Zesmaal honderd duizend mannen, Moeten klaar voor alles staan. Haal je sabels en geweren, Meld je voor den landstorm aan. Allen vaardig, allen weerbaar, Voor ons lieve Vaderland. Naar de grenzen, naar de forten, Allen op en bij de hand. Zij aan zij nu, naast elkander, Een van wil en een van zin, Leve Holland en zijn legers, Leve onze Koningin. N°. 18. HOLLAND ONS! Die daar trouw voor zul - len Nooit wordt hier een taal gesproken, Dan de taal van ons Gezag. Nooit wordt hier een vlag gestoken Dan de rood, wit, blauwe vlag. Niemand zal aan Holland raken, Holland eeuwig voor ons vrij. Die daar trouw voor zullen waken, 1 God verhoor ons, dat zijn wij. ) Holland heb je 't begrepen, Hou' je voor de toekomst klaar, Holland hou' je zwaard geslepen Voor het komende gevaar. Daarmee zult ge nooit versagen, Neemt 't onvervaard ter hand. Sla' ze neer die je belagen | Oog om oog en tand om tand. j Holland zullen wij niet geven, Holland is ons hoogste goed. Daarvoor geven wij ons leven, Daarvoor storten wij ons bloed. Holland wordt geen land van slaven, Holland's Grond wordt nooit onteerd. Liever dood er in begraven. 1 Dan als knecht er geregeerd. /