;■.-: i-,-:ut.;v.^. ':-tv.;,„r,1 'rv *, :"■' •' "' ;>■.;' :r>* ??**•*&£?. J.1":-.- > ..; •::; • ;:fe K '«v£ v *'? >.-\ INHOUD VAN DL. V. IV. MALEISCH-POLYNESISCHE TAALVERGELIJKING. (slot) Pag' De Fidji-taal vergeleken met hare verwanten in Indonesië en Poly- nesië. (Verbeterd en bijgewerkt). (1886). ( Vervolg) 1 Hoofdstuk VI. Tijden en wijzen, 3. — VII. Woordschikking, 16. Woordenlijst van 't Fidji, met vergelijking der stamverwante talen van Indonesië en Madagaskar, 24. Lijst van woorden in 't Samoa en Maori, met aanwijzing van hun verwanten in 't Fidji en Indonesisch, 103. Aanvullingslijst van Maorische woorden, 134. Errata der Volgorde, 141. Besprechung. (1900) 143 P. W. Schmidt. Uebor das Verhaltniss der melanesischen Sprachen zu den polynesischen und untereinander, 145. Taalvergelijkende verhandeling over hetAneityumsch. Met een Aanhangsel over het klankstelsel van het Eromanga. (1906) . . . 149 Voorbericht, 151. Hoofdstuk I. Klanken, 152. — II. Lidwoord, 165. — III. Substantieven, 166. — IV. Voornaamwoorden, 172. — V. Telwoorden, 183. — VI. Werkwoorden, 184. — VII. Bijwoorden, 209. — VIII. Voorzetsels, 210. — IX. Woordvorming, 213. Vergelijkende Woordenlijst, 217. Errata der Volgorde, 280. Aanhangsel: Klankstelsel van 't Eromanga, 281. Besprechung. (1915) 287 Dr. G. Friederici: Beitrage zur Völker- und Sprachenkunde von DeutschNeuguinea; & Untersuchungen über eine melanesische Wanderstrasse, 289. .rag. V. INDONESIË IN 'T ALGEMEEN. Java en het Goudeiland volgens de oudste berichten. (1869). . . 303 De naamsoorsprong van Java. (1871) 315 Corrigenda, 323. IV. MALEISCH-POLYNESISCHE TAALVERGELIJKING. (Slot) AAN DE NAGEDACHTENIS VAN H. N. VAN DER TUIJK, DEN GROOTEN MEESTER DER INDONESISCHE TAALVERGELIJKING. DE FIDJI-TAAL vergeleken met hare verwanten IN Indonesië en Polynesië. (Verbeterd en bijgewerkt.) (Vervolg) 1 HOOFDSTUK VI. Tijden en wijzen. Evenals in de Idg. talen bij veel werkwoorden de naakte stam voldoende is om den 2den persoon van de Gebiedende Wijs van 't imperfectum 1 uit te drukken, is hij het ook in 't F. Bijv. Handel. 5, 8: «Tukuna mai vei au», d.i. «Vertel aan mij» 2; 20: «Dou lako, ka laki tu e na vale ni soro ka tukuna», d. i. «Gaat gijlieden! en gaat staan in het huis van aanbidding (den tempel) en bidt»; 38: «Dou laivi iratou», d. i. «Laat gijlieden hen vrij»; Markus 14, 13: «Drau lako ki na koro», d. i. «Gaat gij beide naar de stad». De le en 2e ps. worden op verschillende manieren omschreven, evenals bijv. in 't Engelsch en Nederlandsch. Wat Hazlewood opgeeft (p. 54) als 2den ps., nl. mo lako of mo ko lako is evenmin een imperatief als «opdat gij gaan moogt» in onze taal. In 't Sam. kan dezelfde 2e ps. even eenvoudig uitgedrukt worden. De aangehaalde woorden: «Tukuna mai vei au» luiden in de Sam. bijbelvertaling: «Fai {zeg) mai ia te au». Meestal evenwel hebben de bijbelvertalers verkozen den imperatief met ina in te leiden. Zoo luidt Handel. 5, 20 (vgl. F. boven): «Ina ö ia, ina tutu i le malumalu, ma folafola»; en Mark. t. a. p.: «Ina ö ia oulua i le èai». Ook is het niet ongewoon dat een ia in de zinsnede gevoegd wordt; Mark. 14, 14: «Fai ane ia i le matai o le fale», d. i. «Zeg dan aan den eigenaar van het huis». Eindelijk vindt men ina en ia te gelijk, bijv. ina fai wai ai, hoewel ik voor mij het er voor houd dat dit beteekent, «als u belieft, of zeker wel, zeg het mij maar», en ik twijfel of ina wel ooit zoo niets zeggend is als beweerd wordt; Mao. ina is «wel zeker, waarlijk»; en «dat» (gevolgtrekkend). Het door Violette als imperatiefteeken beschouwde sei is volgens de voorbeelden die hij zelf i. v. aanvoert niets van dien aard, maar 't Mao. hei, hetwelk een doel, een ] «Imperfectum» wordt in onze spraakkunsten onlogischerwijs alleen op het praetcritum imperfectum toegepast. De volle naam van het Lat. praesens is «Praesens Imperfectum»; van wat in de wandeling Imperfectum heet, «Praeteritum Imperfectum». De Gormaansohe en hedendaagsche Slawische talen bezitten in 't geheel geen Praeteritum Imperfectum, dat daarenboven ook den dienst van een Aorist Praeter. in 't Germ. waarneemt. 2 In de hier gegeven vertalingen is zooveel mogelijk letterlijk het F. gevolgd. behelpen moeten met vragende of aanwijzende voornaamwoorden '.Ka of i is op zich zelf reeds een betr. voornaamwoord; bijv. Hand. 10, 87: A ivakavuvuli ko ya, dou sa kila, sa vunautaki mai Jutia taurfoka, a sa vakatekivuni mai Kalili, ni sa oti na papitaiso ka vunautaka ko Joni «Die leer, gij weet het, werd gepredikt in geheel Judaea, en nam een aanvang in Galilaea, toen geëindigd was de doop dien Johannes predikte». Hier is ka samengetrokken uit ka en a, teeken van den verleden tijd. Evenzoo wordt ka en au, ik: kau; bijv. in de bovenaangehaalde woorden: O koya k'au 2 na rengucJa «degene dien ik zal kussen. Matth. 12, 44: Au na lesu tale ki na nongku valek'au a lako tani maikina «Ik zal wederkeeren in mijn huis van hetwelk ik ben weggegaan». Voor o koya of ko koya is k' overbodig, daar o of ko reeds=Jav. kang is, dus gelijkwaardig met k\ zoo niet hetzelfde woord, hetgeen geenszins onwaarschijnlijk is. Van daar dat o of ö in 't Sam., bijv. in o nofo «qui habitat, degit, degens» een deelwoord heet te vormen. Dat nu o koya werkelijk «dewelke» beteekent, daarvan kan men zich overtuigen uit de voorbeelden door Hazlewood p. 30 aangehaald; O Jisu, o koya sa vakabulai keda «Jezus die ons redt;» Thessalon. I, 2, 12: «Vua na Kalou, o koya sa kadivi kemudou «Voor God, die u roept». In den lsten Zendbrief van Johannes 1, 1 staat in den aanhef koya voor o koya: Ko ya sa tu mai na ivakatekivu, o koya keitou a rongotfa, o koya keitou a rai. Dit kan niet waar zijn voor gesloten lettergrepen; zelfs is het twijfelachtig of de e in open lettergrepen overal gerekt wordt uitgesproken; het is moeielijk te gelooven dat bijv. in Iele, gemoed, zin, uit lëlëm, vgl. Jav. dalëm, de e lang is. — Welke klinker de* = oinese=:aso, kleeden vertegenwoordigt, in niet duidelijk. Begrijpelijkerwijze wisselen u en o. Zoo zegt men u of o, van, men vindt geschreven etoan, zijn broeder, naast etwan, waarin de w uit u is. Sommige woorden hebben steeds o voor oorspronkelijke u\ bijv. oh os, pisang, uit punti; moij, terug, uit mulih, Mota mule, enz. Nauwelijks meldenswaard is een afwisseling tusschen e en z, bijv. idei of edei, kauwen. Voor yas-yas vindt men ook gespeld ias-ias; voor yas met prefix a\ aes en eas. Het verschil tusschen leugse en lugsei, mv. van leh, nemen, schijnt meer een verschil van spelling dan van uitspraak te wezen, hetzelfde geldt van Aneityum en Anaiteum. Het voegwoord ma, en, wordt iro of urn, blijkbaar dewijl het proklitisch schen) ulieden nietzal ontvangen, 9, 5; eris amen ijo n'atimi asenge is ahinang, al 't volk in menigte verwijlde buiten, 1, 10. Op te merken valt dat a ook staat vóór de meervoudpartikel i 1 p u, doch uitsluitend bij woorden als atimi, Farisi, Farizeeën, e. dgl. Volgens Rev. Inglis is a het teeken van den Nominatief. Dat dit maar half waar is, heeft men reeds uit het voorgaande kunnen zien; zaaknamen hebben nooit «vóór zich; woorden als «mensch» en dgl. slechts nu en dan. Neemt men in aanmerking dat a 't persoonlijk lidwoord is in Ulawa, Saa, Vaturanga, Florida, Ysabel, 1 in 't Maori, en niet ongewoon in 't Fidji, bijv. in a tamangku, mijn vader, dan komt men tot het besluit dat in 't A. a een dubbele functie heeft, zoowel een pers. lidw. is als aanduider van 't subject. Dit strookt zeer wel met het feit dat in de verwante talen waar 't pers. lidw. si is, gelijk in 't Oj.,Tag. enz. ,of i, zooals in 'tBal., Makass.,Bug., Mota, Maewo, Oba, Vanua Lava, Malag. enz., s i en i alleen in den Nominatief optreden, niet enkel bij substantieven, maar ook bij de persoonlijke en vragende voornaamwoorden. 2 Van 't spraakgebruik in 't Maewo, dat als pers. lidw. i heeft, maar als nominatiefteeken a bezigt, zegtCodrington: As a rule it may be said that a is used with a Noun which is the subject of a seiitence, and na with one under government of a Verb or Preposition». Hier heeft a dus slechts een der twee functies die het in 't A. vervult. Zoo ook in Espiritu Santo, Oba, Fagani, Duke of York. In 't Fidji dient als subjectteeken o naast ko, doch a heeft het karakter van een pers. lidw. Niettemin zouden o a oorspronkelijk wel eens wisselvormen kunnen wezen van één en hetzelfde woord. In 't Mota maakt men geen onderscheid tusschen o en na; in beteekenis komen beide overeen met A. n, in. In 't Erom. zegt men o ve, waar 't A. heeft a i 1 p u; v e = meervoudpartikel vei in 't Fi., dus o — a. Een blik op al deze punten van geheele of gedeeltelijke overeenstemming tusschen a en o leidt tot de gevolgtrekking dat a niets anders is dan Oj. enTag. ang, de, 't(Nominatief); en o uit ëng de zwakkere vorm, Oj. ng. Zoowel ang als ng is meestal met ons bepalend lidw. te vertalen, maar wordt ook in menig geval gebezigd waar wij «een» gebruiken. HOOFDSTUK III. Substantieven. Eenige weinige substantieven vormen hun meervoud door voorvoeging van r- (uit ra); etpon, zijn grootvader, voorvader; mv. retpon. Etpo uit 1 Codringfcon o. c. p. 109. ' Bijv. Malag. izahu (uit iyaku = itaku), ik; ahy, mij. Vgl. Codrington p. 116. kere uitspraak van ra, ouder da, dat in Oj., Nj., Fi., Malag. enz eershalve staat in woorden als Jav., Fi. ratu, vorst, Tag., Bis. dato, Mal. datuq, enz.; Fi. radi, vorstin, vrouwe; Oj. rama, Nj. rama, Singkansch Form. rama, Sideisch zama, vader; Oj. rena, Nj. rena, Malag. reny, Singk. rena, enz. Aangezien in schier alle talen der Stille Zuidzee tina optreedt waar de Westelijke verwanten rena hebben, zoodat tina als gelijkwaardig met rena 1 moet beschouwd worden, dus als hoffelijker dan 't eenvoudige ina, zou men kunnen vragen waarom dan nog in 't A. re voorgevoegd wordt. Hierop kan alleen geantwoord worden dat wij ookin'tOj. en 't Singkansch ra tweemaal uitgedrukt vinden, juist bij 't woord voor «moeder.» Dus Oj. ra rena ni wëkangku, de moeder mijns zoons, zegt een moeder tot haar vorstelijken zoon, Bhomakawya 3, 5. In 't Singkansch Evangelie van Mattheus 2,11 leest men : nipakiwalei n'ein tarauweilamkiRa rena n'tin ka ti Maria, zij vonden het kindeke met zijne Moeder Maria, 12, 40: kitei, itu mala hinna mituko ta ti rena, zie uwe moeder staat daar buiten; doch onmiddellijk daarna: ti mang Ra rena n'au; wie is mijne Moeder? ra rena is blijkbaar noghoogerdan rena. Gehechtheid aan de etiquette, zoo nauw in verband staande met hoffelijkheid en 't gebruik van Krama- en Un-woorden, is een heerschende trek van de MP. volkenfamilie. Geen wonder dus dat men 't eerende, hoffelijke ra, rö overal terug vindt: zoo in 'tjav. rabi,gade, alsinErom. retep; tep, (tepo) is hetzelfde woord, maar in andere toepassing als A. etpo, voorvader; hoe dit te verklaren is, blijkt uit Fi. tubu, zoowel «grootmoeder», als «voorvader». In 't algemeen zijn de begrippen «oud» en «eerwaardig» en «Heer, Vrouw» met elkaar verbonden, en evenals 't Ital. Signore, Fransch Seigneur, enz. alsook ons «Heer» eigenlijk «een Oudere» beteekent, zoo ook is Oj. tuhan, Mal. tuwan eigenlijk een oude comparatiefvorm van matuha, atuha, oud. Hoe een woord voor Vrouwe, Mevrouw ook Grootmoeder kan aanduiden ziet men o.a. uit Sanskr. arya, en hoe de begrippen «domina» en «uxor» samenhangen, blijkt o. a. uit ons woord «vrouw». Ten slotte zij nog opgemerkt dat in't Bug. da(d.i. da) uitsluitendvan vrouwen gebezigd «moeder» aanduidt; dus i(pers. lidwoord) da Batangëng, Moeder van B. 2. De genitiefverhouding wordt uitgedrukt: 1 door 't voorzetsel o of u; 2. door 't voorzetsel i\ 3. door naastschikking; 4. door een possessief-suffix. Bijv. a I n h al o n'a ti m i, de Zoon des menschen,Luk.5,24; a n'angel o o Ihova, de engel van Jehova, Matth. 1, 20; u in li in mopomia, van 1 Zoo is Oj. ta mpu-hawang, tang pu-liawang, Nacboda,(Bhar. Y. 44,11) gelijkwaardig met dampu-h of dang pu-h. Hawang, schip, bleef over in 't Singk. Formos. awang. 2 Mattkes, Boeg. Spraakk. (1875), § 99, ulieder binnenste, Luk. 3, 8; is u butpotet o uil maso-un, (zij) was in de nabijheid van haar dood 8, 42 ; hier dus in vervangen door u n ; zoo ook o u n t a h, van iemand, en o u n j o p, bij de zee ('t meer) 5, 1; de u verbeeldt blijkbaar een doffen klank en wordt geschreven ingeval in de volgende lettergreep een a of o staat, terwijl i n staat in li in; eenvoudig u u wordt geschreven als 't substantief met een klinker begint; dus u n ' o h u au i gai, aan den stam (wortel) der boomen; n beteekent hier wel niet «van», maar voor den vorm maakt dit geen verschil. Voor een substantief in 't mv. wordt u of o vervangen door u r a i of i r a i1 ; uraen i r a worden behandeld als substantieven, nemen dan ook de possessief-suffixen aan, waarvan later voorbeelden zullen gegeven worden, en worden dus ook gevolgd door de Genitiefpartikel z'; bijv. ura i uari pege asenga u n'o f owa i J o r t an , van alle streken van de rivier de Jordaan, Matt. 3, 5 ; i ra i h a t ij i ei ngk i «of these stones>, ib. 9 (eigenlijk geen Ablatief, maar een Locatief). Voorbeelden van 't gebruik van de partikel i, een echt voorzetsel, weshalve het niet met een possessiefaanhechtsel kan verbonden worden, zijn : Akjozef, mapo i T evit, o Jozef, naneef van David, Matth. 1, 20; vai ilpu retpo i Iesu Kristo, 1; n'esngan imtaiilpuatimi,het oog der menschen, 11,5. Hierboven hebben wij ireeds aangetroffen in i r a i en ura i. Het onderscheid in spraakgebruik tusschen u of o en i is vooreerst dit, dat het eerste niet zonder ra voor substantieven in 't mv. kan optreden ; verder dat het staat na klinkers en medeklinkers, / steeds na klinkers Vermits er geen reden denkbaar is waarom i niet even goed als o of 11 achter een medeklinker zou kunnen staan, rijst van zelf't vermoeden of niet van i de beginletter 7Z is uitgevallen, zoodat bijv. mapo i Tevit eertijds was mapo n i T., want bij de klankleer is bereids gezegd dat tusschen twee klinkers, vooral a of o en i, de n licht verdwijnt. Ni is de gewone Genitiefpartikel zoowel in 't Fidji, Florida, enz. als in Oj., de talen der Filippijnen, van Noord-Celebes, enz. Nochtans mag niet verzwegen worden dat in 't Oj. ofschoon eigenlijk Locatiefpartikel, vaak den Genitief uitdrukt. In 'tMota is de Genitiefpartikel na woorden, op a uitgaande, i, welke met de a samensmelt tot e; dus s a s a, naam, sase tanun, eens mans naam ; dus ook in dit geval is er geen hiaat. Het kan vreemd schijnen dat in een taal, waarin i 't persoonlijk lidwoord is, ditzelfde ook als Genitiefpartikel dienst doet, maar hetzelfde heeft toch zijn tegenhanger in 't Sangirsch, waarin i pers. lidw. en 1 Daar i enklitisch is, wordt het in de teksten steeds met het voorgaande woord aaneengeschreven. 2 Een vaste regel voor o, u is niet te ontdekken; Luk. 11 komt onmiddellijk na n'upsikma i Atua, de vinger Gods, voor: n'elgau o Atua, het koninkrijk Gods. Matth. 3, 16; wanneer men onmiddellijk daarop leest: is ahes an (1 .d) n'ohatang n'ohran tah, er kwam uit den hemel eene stem, dan mag men daarom a nog niet als Ablatiefpartikel beschouwen, want bij begrippen als «uitgaan, weggaan» is het in de verwante talen niet ongewoon dat het punt van uitgang door een Locatief— en a is een Locatiefpartikel — wordt aangeduid. In den Engelschen tekst luidt het eerste: » went up out of the water; » het tweede: «a voice from heaven.» Als Ablatief of Locatief moet men beschouwen de reeds onder den Genitief aangehaalde zinsnede e t e m d a a Atua par imyiatidai ilpu halav ira hat iji eingki, van deze steenen, Matth. 3, 9, waar 't Engelsch heeft: God is able of these stones to raise up children unto Abraham. Voorbeelden dat bij personen irai i gevorderd wordt zijn: eris fortiin a ilpu retpon asenga ahes ira i Ebraham um yetpan ira i T evit, al de geslachten (eig. voorouders) van Abraham af tot aan David, Matth. 1,17. Op goeden grond zou men kunnen beweren dat ira i, hetwelk bij een meervoud 't voorzetsel a, te, in, vervangt, eigenlijk het teeken is van een Locatief bij begrippen als «uitkomen, verwekken» e. dgl.; zoo ook in: is ahes aien ira i mai ij eris ikni atimi emesmas iran, hij kwam uit holen van rotsen waar dooden gelegd waren (ter vertaling van «tombs»;, Mk. 5, 2; doch dit verandert niets aan 't feit dat in 't enk. bij personen niet a, maar ira i gebezigd wordt. In overeenstemming hiermee wordt ira ook verbonden met de possessieven, zoowel enk. als mv.,dus irak, iram, iran, van (Abl.) mij, u, hem of haar. Verkeerd is dus de schrijfwijze ira ra voor irara in Matth. 2, 16: ahes irara ero in mesese irara, te beginnen met hen die twee jaar waren. Hetzelfde woord wordt ook gebruikt om na een comparatief begrip ons «dan» uit te drukken, als hoedanig het geheel overeenkomt met den Ablatief in 't Sanskrit, Latijn, enz. In 't mv. bij zaaknamen bijv. (et) esjilid ira i efeleligai asenga, het is grooter dan alle kruiden, Mk. 4, 32; in 't enk. bij personen: et idim esjilid irak aien, hij is waarlijk grooter dan ik,Joh. 1, 27, Matth. 3, 11. Treffend ten opzichte van 't eigenaardig gebruik van ira bij personen in 't enkv. is de overeenkomst van 't Erom. met A. Dus luiden de woorden uit Matth. 3, 11 in Erom.: momu horong irang, machtiger dan ik. Ook in 't mv. bij zaaknamen; iranda ovën Slëngon nê su, dan zij, de vele kruiden, Mk. 4, 32. Nu beantwoordt Erom. ra, te, in, aan A. a, niet vormelijk, maar in beteekenis; ook in deze taal volgt ra op begrippen als «uitkomen,» waar wij ablativisch «van» bezigen; bijv. ëngi nam ëmamnera n'averan eni Nobu, door het woord dat uit Gods mond komt, Matth. 4,3; vl. parallelplaats A.: vai in tas asenga ahes a n'ipjin eugse Atua. Maar anders sai n'avian yemne u n'isong pokop, eene stem kwam van uit (binnen) den hemel. 17, waar A. a n'ohatang heeft: komt niet goed overeen met A. a en schijnt een meervoudteeken te wezen. Niettemin kan ook a een meervoudsuffix zijn, nl. an, gelijkwaardig met i bij 't werkwoord. Aijama — aikam, uit ikami en 't achtervoegsel a. A ij a u a = # en ikamu — anders is de palataliseering der k niet te verklaren — en a\ vgl. Tont. aitjami, aan ons. Ara = a en r, uit ra, ouder da, algemeen MP., met nog een a. Erom. heeft irora, doch als Accusatief ora; dit bevestigt het vermoeden dat ijam en ij au inderdaad uit ikami en ikamu (vgl. Tont. aitjamu 1 ontstaan zijn; de i is dan hetzelfde voorvoegsel als wat men in ikau aantreft; de u in aijaua is gelijk te stellen met een uit m voortgekomen w; deze overgang is zeer gewoon, zooals men uit de synopsis der voornaamwoorden bij Codrington zien kan. De dualis is gevormd uit het meervoud door achtervoeging van 't woord voor «twee», ro, uit rua, of een versterkten vorm hiervan, te vergelijken metTag. dalaua, twee. De u in aijumrau zal wel een verdoffing der a zijn, en geen wezenlijke u. Het drievoud bestaat uit het meervoud met achtervoeging van taij, drie, uit teli, ouder tëlu. Waarom hier taij, niet seij gebruikt is, valt moeielijk te zeggen; wellicht omdat uit kati tëli werd katteli, kattaij, zoodat de dubbele letter wel in een enkele overging, maar niet in j; ofwel, zooals bij de klankvergelijking reeds opgemerkt is geworden, dewijl om een onbekende reden de oorspronkelijke Pëpët hier in o, verder in a overging. De uitgang a in 't mv. vertoont zich niet in den dualis en trialis, zoodat a op de een of andere wijze een meervouduitgang schijnt te wezen, gelijk ha in Tana. Ah taij staat blijkbaar voor ar (d. i. a + r) taij. Feitelijk komt de aanduiding van den Nominatief bij 't pers. vnw. in 't A. overeen met hetgeen wij in tal van verwante talen aantreffen. Dezulke bij wie i persoonlijk lidwoord is, bezigen dit als Nominatiefteeken. Derhalve in Mota: i-nau = A. ainyak, iniko =aiek; ineia = aien; enz.; Florida: inau, igoe, (anggaia, omdat in deze taal ook a pers. lidw. is); Gaua: ina, in ik, ini; igid = A. akaija; ikama = A. aijama; ikemi = A. aijaua; inir = A. ara2. In 't Fidji, waarin ko pers. lidw. is, luiden de vormen: ko iau, ko iko, ko koya; ko ikeda, ko ikemami, ko ikemuni, ko ira; ook hier vinden we een / vóór kemami. Tot de talen die i als pers. lidw. hebben, behoort ook 't Malagasi. Hierin heeft men dus in den Nominatief: 1. izahu (uit iyaku); 3. izy (uit iya); mv. 1. isika (omzetting van ikita), incl. naast antsika, dewijl i en an gelijkwaardig zijn, blijkens Mal. angkau, du, maar Tag. ikau, Day. ikau, Fi. iko; izahay (uit i en? en kai = Tomb. kai), excl.; 3. izy (schijnt 1 Een nadere bevestiging hiervan levert het Fidji, want dit heeft ko-ikemami, koikemuni. 5 Voor nog andere talen zij verwezen naar Codrington o. c. p. 112, vgg. eig. enk. te wezen), ireo. Het Ibanag bezigt als pers. lidw. si, en dit is het Nominatiefteeken bij 't voornaamwoord; dus sakan (voor syakan), ik; sikau, du; sikami, wij (excl.); sikamu, gijlieden. Ook in 't Oj. komen voor syaku, sikami, sikita, en noodzakelijk sira1, waaruit blijkt dat ook een enk. siya moet bestaan hebben, hetwelk in 't Sund. als 2 ps. enk. met geringschatting gebezigd wordt op de manier van 'tDuitsche er, doch in 'tBimaneesch «hij, zij, het» beteekent. De vormen in den Accusatief zijn in wezenlijkheid dezelfde als in den Nominatief zonder de toevoeging van a, en in 't mv. van den 1 en 2 ps van ai, dat men een dubbel nominatiefteeken zou kunnen noemen. De g instede van k zal wel te wijten zijn aan de minder emphatische uitspraak. Ehtaij uit rtaij — want de a in ra moet meervoudteeken wezen, — met overgang van r in h. 2. Bezittelijke. Bezit wordt uitgedrukt op tweeërlei wijze: door possessiefsuffixen ; 2. door een woordje dat bezitting aanduidt met het possessiefaanhechtsel voorzien. Niet alle naamwoorden nemen 't possessief-suffix aan: alleen de verwantschapswoorden, de namen van lichaamsdeelen enkleedij, woorden die een gedeelte van een ding of van een localiteit aanduiden, alsook eenige als praepositie dienst doende substantieven, als e h e 1 e, i r a. Als voorbeeld van de eerste wijze waarop ons bezittelijk voornaamwoord wordt uitgedrukt strekke 't woord «vader», verbonden met het aanhechtsel: etma — 2. Enkelvoud. Meervoud. etmak, mijn vader etmaija onze vader (incl.) etmam, dijn » etmama» » {excl.) et man, zijn (haar, deszelfs) vader, etmamia uw » et mara hun » Tweevoud. Drievoud. etmaijau ons beider vader (incl.) etmataij ons drieër vader (incl.) etmumrau » » » (excl.) etmamtaij » » » (excl.) etmamirau uw » » etmamitaij uw » » etmarau hun » » etmaehtaij hun » » De meeste van deze vormen zijn licht tot hun oudere gedaante te herleiden ;nl. tamangku, tamamu, tamana, (eer tamany a3). Etmaij a 1 Vgl. Bijdr. Kon. Inst., dl. XLIX (1898), 636, vg.; en voor sikita Arjunawiwaha 32, 3. 3 Met weglating van 't Nominatiefteeken. ' Oj. en Fi. ngku, Day. ngku, en nya, Nj. ne, Mal. na bevatten duidelijk Genitiefaanduider n en ku en y a. Dat na, hoezeer ook verbreid overal uit nya ontstaan is mag waarschijnlijk heeten, omdat wij ver van Maleisch en Jav. gebied na terugvinden in Bugotu en Nggao. daarentegen heeft het regelmatige t a m a n t a vervangen, hetgeen verklaarbaar is, dewijl dit in 't A. etman of zelfs etma moest worden: daarom ontstond onder den invloed van g a ij a een ongrammatisch en verminkt e t m a ij a; Erom. heeft den echten vorm bewaard, bijv. u n ' i p m i n t, in onze oogen, Matth. 21, 42; irant, aan ons, Mk. 9, 40. Onregelmatig en in overeenstemming met het vorige is et mama, uit etma en den verminkten Accusatief ga ma; de oude vorm is tamamami; Erom. bijv. n'isekomam. E t m a m i a uit e t m a m u en a, terwijl Fi. heeft-muni; vermoedelijk zijn a en n i of i synoniem en meervoudteeken; Erom. heeft insgelijks m i, bijv. n' o w a m i, uw hart; i voor u in den uitgang, gelijk zoo dikwijls in beide talen voorkomt. Etmara uit tamanda, en toegevoegde a; Erom. itemenda. Namen van lichaamsdeelen nemen dezelfdeaanhechtselsaan n'ikmak, mijn hand; n'ikmam, dijn hand; n'ikmara, hun hand, enz. Uit ehele, aan, tot, wordt: e h e 1 e k, ehelum (de ti door invloed van de thans afgevallen u van mu), e helen; mv. ehele ij a, ehelema, ehelera. Ira, dat we vóór persoonsnamen hebben leeren kennen, in welk geval het de Genitiefpartikel aanneemt, met beteekenis «van, te beginnen met», bijv. ira i Tevit, van David af, wordt met het possessief irak, iram, iran, enz. Het aanhechtsel van den 3 pers. enk. n kan, evenals in de meeste verwante talen, dikwijls niet anders dan door een onzer lidwoorden weergegeven worden. Voornamelijk, schoon niet uitsluitend, is dit het geval bij benamingen voor een gedeelte van een voorwerp, als blad, wortel, tak van een boom; of van een ruimte, als district, oord van een land. Bijv. Kaperneum, n'uarin pege is e thi Galili, een oord van 't land Galilea, Luk. 4, 31; a (foutief an in den tekst) n'ilpun n'elgau, in 't achtergedeelte van 't schip, Mk. 4, 38; ehelen n'atimi (foutief ehele natimi) alupas a n'eom (foutief an n'eom) alaingaheni, tot den grooten man (Engelsch «ruler») der synagoge, 5, 36; «(foutief an) N'esgan Upene im lep in gop, met den Heiligen Geest en ook met vuur, Matth. 3, 11; is ahes a n'ohatang n'ohran tah, er kwam uit den hemel zekere stem, 3, 17. Is 't geregeerde substantief een meervoud, dan blijft n achterwege; bijv. u n'ohu au i gai, aan den wortel der boomen, (au is een mv., dat achter zich heeft de genitiefpartikel i, van; g a i is boomen in 't algemen), 3, 10, n esngan imta i i 1 pu atimi, toogder menschen (hier heeft esnga 't aanhechtsel omdat «'t oog», (eig. 't midden van 'toog) enk. is, maar imta niet, omdat het geregeerde woord mv. is), 11,5, n'upuraiuaripege asenga het volk van al de streken lands (enk. zou zijn u n'uarin pege), 3, 5; ehele ilpu atimi atahaijeng yin, tot zijne discipelen, Mk. 4, 34. Waarom echter vs. 11 gezegd wordt in gedp u n ed u on, zijn schoenen, en niet gedpu met of zonder i, is mij niet duidelijk; tenzij eduon bedoeld is als «zijn been.» Dit gebruik van 't possessiefaanhechtsel 3 ps. enk. is, gelijk zooeven reeds gezegd, wijd verbreid. Men vergelijke o. a. 't gebruik van 't overeenkomstige na in'tBimaneeschjbune santika sarae mangeè di sö-na mbóto manusiya, de menschen waren talrijk als zand, dat zich bevindt in een inham 1. Hetzelfde vindt men terug in 't Javaansch 2. De tweede wijze om ons bezittelijk voornaamwoord, bijvoegelijk en zelfstandig, uit te drukken, bestaat daarin dat een zelfstandig gebruikt voornaamwoord «wie, wat, hetgeen», oorspronkelijk luidende anu, zwak nu, verbonden wordt met een pers. vnw. in Genitiefbetrekking. In de meeste talen der Stille Zuidzee zijn het de behandelde possessiefaanhechtsels die dat Genitiefverband aanduiden; bijv. Mota anok of nok, wie of iets van mij; anom, nom, van u; anon, anona, non, van hem, haar, er van; enz,; Fi. nongku, nomu, nona, enz. De meest gewone vorm is no, doch Florida, Bugotu, Vaturanga hebben n i, dat wel gelijk te stellen zal wezen met Fi. n e, en eigenlijk hetzelfde woord is als 't als vragend vnw. gebruikte a n n i (uit ë n i) in 't Ibanag, terwijl het Tag. daarvoor anu zegt3. Het spraakgebruik van 't Bug. en Makass. komt ten opzichte van anu geheel overeen met het zoo even vermelde; behalve dat de constructie enkel voor 't zelfstandig bez. vnw. geldt. Bijv. Bug. anuna, de of't zijne, hare, iets van hem, haar, er van; anuku, iets van ons (incl.); Makass.: anunna; anungku; anuta. Voorde beteekenissen van 't onbepaald en betrekkelijk anu, nu in 't Oj. en Sund., vragend syano in Tag., onbepaald ano, i ano in 't Malag. vragend hanu in Florida (— Tag. syano), Lepers' Island heno, zij verwezen naar de woordenboeken en spraakkunsten. De vormen van dit soort bezittelijke voornaamwoorden zijn in 'tA., alsook in 't Erom. lang zoo duidelijk en eenvoudig niet als de boven beschrevene. Ze zijn: Enkelvoud. Meervoud. Tweevoud. Drievoud. ju ja (incl.) jujau (incl.) j u taij (incl.) 1. unyak |unyima (eXcl.) (unyimrau (excl.) j unyimtaij (excl.) 2. unyum unyimia unyimirau unyimitaij 3. o-un ura urau uehtaij De verklaring van 't hoofdbestanddeel is niet moeielijk: un, uny veronderstelt een ouder ën u ; de ê is door de u in de volgende lettergreep tot i Zie Jonker, Biman. Spraakk. (Verh. Bat. Gen. dl.XLVIII, 1896), §211, voor nog andere voorbeelden. 5 Zie Roorda, .Tav. Gramm. (1" druk, 1855), § 487. » Voor deze verschillende vormen zie Codrington o. o. p. 130, vg. u gekleurd; later is dit laatste i geworden, gelijk zoo dikwijls, of geheel weggevallen. Dat het tweede bestanddeel van unyak niet het possessiefsuffix bevat, is duidelijk genoeg; toch moet er een «van mij» in vervat zijn. Erom. heeft enyau of eniau, uit enu, eni en «van mij;» yau is «ik», doch dit kan geen Genitief uitdrukken. Daarom houd ik unyak en enj-au ontstaan uit enu -f- t of n i, Genitiefpartikel, -f- aku, ik: hieruit ontwikkelden zich ennyak, unnyak, unyak eenerzijds, ennyau, enyau anderzijds. Terwijl de Genitiefbetrekking in dezen 1 ps. aangeduid wordt door een voorzetsel gevolgd door 't vnw., geschiedt het in den 2 ps. doormiddel van 't aanhechtsel: unyum staat voor unimu, met epen these en later afval van den eindklinker: unyum. In afwijking hiervan heeft Erom. enëngkik, d. i. enu of enë -J- n (partikel ni, na afval van den eindklinker) -f- kik, gij. De3ps. wordt in de teksten steeds geschreven oun, misschien omdat men dit o voor de praepositie o, van, hield. Maar o is een voorzetsel dat het daarvan afhangende woord nooit anders dan in voorwerpsvorm achter zich heeft, en deze is van den 3 ps. yi n, niet u n, wat trouwens in 't geheel niets is. Vergelijkt men het overeenkomstige woord in Rotuma, nl. onon, 't zijne; en on sei, wiens zaak, dan is het m.i. niet twijfelachtig dat een n tusschen twee klinkersin o-un is uitgevallen, gelijk meermalen geschiedt. Onun uitënuna; dat de Pëpët in 't A. wel eens o wordt, zooals in poing = wëngi, is in de klankleer aangetoond; de u heeft zich gehandhaafd, omdat de a van na den overgang in i niet begunstigde. Terloops zij opgemerkt dat ook op oun toepasselijk is wat gezegd is van 't spraakgebruik ten opzichte van den 3 ps. enk. n bijv. a n-ridjai o-un beteekent «in 't Oosten». — Na een op u uitgaand woord vindt men ook un geschreven: atamnyu un, haar echtgenoot; de verkorting is vermoedelijk te wijten aan de neiging om de opeenhooping van drie klinkers te voorkomen, of wel het gegeven voorbeeld is eigenlijk at amny (y voort) u-un. Het Erom. heeft eni, m. i. uiten -f ni of z, van, -}- yi of i, hem; dus gevormd als bij den 1 ps. In 't mv. is uja sterk verkort, en wel naar analogie van unyima en unj imia, uit uny ija, waarin ija het als aanhechtsel gebezigde (doch onoorspronkelijke) vnw. is gelijk in etmaija; in zekeren zin bestaat dus uja uit ënu en possessief aanhechtsel. Unyima en unyimia bevatten unyi in plaats \ an een te verwachten u n i; misschien is de ietwat oudere vorm geweest unyama, unyamia, in welk laatste de i vóór m zich ontwikkeld heeft door den dubbelen invloed van de zin mia en de voorafgaande y. Ura, uit unra. t Erom. heeft, zich zelve gelijk blijvende: enëngkos, enëngkam, enëngkimi, enirora, alles Genitieven na enë. Ujau en urau zijn verminkingen van ujarau en urarau. Utaij is verminkt uit ujtaiji; men voelde de a in uja als meervoudteeken, dat in 't 12 drievoud vervangen moest worden door taij; zooontstond ujtaij, en daar dit een ongewone klankverbinding is, moet deze vereenvoudigd worden. Ook in de overige personen van 't drievoud verviel 't meervoudteeken. U ehtaij uit unertaij, zoo niet onmiddellijk uit urtaij; in allen geval kon rt niet blijven, dewijl de taal deze verbinding van medeklinkers niet duldt. Soms wordt een Genitief van bezit nog gevolgd door't persoonlijk vnw., en wel in den vorm welken dit heeft als subject. Bijv. et idim unyum aiek n'elgau, want Uwer is het koninkrijk, Matth. 6, 13. Hier is aiek wel niet het grammatisch onderwerp, maar in de gedachte van den biddende staat de persoon des bezitters, niet het bezetene, op den voorgrond. Daarom valt op «Uwer» de nadruk, hetgeen in dit geval in onze taal blijkt uit de vooropplaatsing van «Uwer», want het maakt onderscheid of men zegt «Uwer is het koninkrijk,» dan wel «het koninkrijk is van U.» Ter loops zij hier nog een ander geval vermeld, waarin de subjectvorm eens voornaamwoords gebezigd wordt zonder dat het 't grammatisch onderwerp is. Bijv. Matth. 27, 15 leest men: is ahiyi n'atimi is e thi a' n liin n'eom n'ipjin, — aien aingki eris merit vai yin ara, bij liet vrij een mensch in de gevangenis dien (d.i. dengene) dien zij van hem verlangden. Hier staat aien, omdat dit, al slaat het terug op den Accusatief n'atimi is e thi, toch ver daarvan afstaat en in de voorstelling het onderwerp uitmaakt van een passieven bijzin; «(iemand), die door hen verlangd werd 1. Bij woorden voor voedsel wordt de Genitief van bezit of 't Possessief uitgedrukt door verbinding van de woorden ga met volgend possessief aanhechtsel ; bijv. alaama aiek n'itai gaing in gama, geef gij ons ons voedsel, (eig. iets te eten voor ons gebruik), Matth. 6, 11; n'itai gaing in gamia im in wai lumamia, z.v.a. voedsel om te eten door u en water om te drinken door u, Luk. 12, 29. Op dezelfde wijze wordt ga gebruikt in de Banks-eilanden, de Nieuw-Hebriden, Salomons-eilanden; 't Fiji heeft daarvoor k e. Ofschoon g a en k e gewoonlijk, doch niet uitsluitend, in verband met voedsel gebezigd worden, staat het niet vast dat g a = kan is. Het spraakgebruik in 't A. pleit er wel voor, maar Fi. k e er tegen. Vgl. Codrington, o.c.p. 130, vg.; De Fidjitaal, blz. 25, vg. 3. Vragende. Wie? is a di; wien? di. Geschikte voorbeelden geeft Inglis, nl.: is aiji inggaki adi? wie is het die hier staat ? is eget di aien? wien zag hij? in man u di n'ingki, van wien is deze vogel? Di is het- 1 Vgl. het gebruik van a in 't Maewo bij een substantief dat door een voegwoord verbonden is met zijn voorafgaand substantief, 't welk na voor zich heeft; bijv. matagoro na vanua dan na adoana ti a maro, bewaar 't land voor ziekte en hongersnood; Codrington o. o. p. 409. In een zinverband als dit spreken wij 't tweede subst. met sterker accent uit. zelfde woord als Mota sei, i sei, Erom. sai, Motu sai, Florida hei, Fidji Jei, Sam. ai, Ambon sei, Sang. isai, Bat. ise, Sawu he, Malag. i z a, enz. Wat? is in he, bijv. is ango in he aien? wat deed hij? Een andere vorm vertoont zich in auan'eve, wat doet het ? n ' e v i t a i, wat voor 'n ding ? Twijfelachtig of deze vertaling juist is. H e voor h e h (h e v) is Mota, Maewo sa va, Sesake sa va en sa, Flor. ha va, Wango etaha, Ambrym haha, hi. ilava, Sam. afa(in afaina), Mao. aha, enz. Vergelijkt men Jav., Mal. enz. a p a, dan blijkt dat de talen van de Stille Zuidzee een element aan 't begin gemeen hebben, hetwelk in de Indonesische verwanten ontbreekt. Mao. aha, Sam. afa is slechts schijnbaar identisch metjav. apa, want er is aan 't begin een letter uitgevallen, evenals bijv. in Sam. ala, Mao. ara, weg — Mal. d j a 1 a n , Jav. dalan, fi. sala (verloopen uit <)' a 1 a). Deze overeenstemming tusschen de zgn. Melanesische en de Polynesische talen, in verband met allerlei andere feiten, o.a. 't veelvuldig gebruik van den trialis, waarvan slechts zwakke sporen in Indonesië voorkomen, bewijzen dat gezegde Oostelijke talen één groote afdeeling vormen, en niet twee, tegenover de Westelijke, al vertoonen de oostelijke talen van den Indischen Archipel, met inbegrip van 't Makass. en Bug. eigenaardigheden welke recht geven tot de bewering dat ze den overgang vormen van de Westelijke tot de Oostelijke leden der familie. Welke oorspronkelijke klank in Fi. Java, Mota s a v a, enz. vertegenwoordigd is, is moeielijk met zekerheid uit te maken ; vermoedelijk is het de Mal. en Day. dj, Jav. d, zoodat Java in 'tMal. overgebracht zou luiden dj apa. Aangezien nu in 't Day. idja kwe beteekent welke, welk? evenals kwe zonder idj S, zou men een te veronderstellen dja + apa kunnen beschouwen als in beteekenis feitelijk niet verschillende van 't eenvoudige apa. Wat eve (Mk. 4, 30 eveh) betreft, dit beteekent ook, en wellicht uitsluitend «welk?» en is dan te vergelijken met Sesake s e v e, welk ? Een verkorte vorm h a, wat ? is gebruikelijk in verbinding met i k a, zeggen , dus: is ik ha aien? wat zeide hij? Na op a uitgaande woorden luidt het lidwoord natuurlijk »; dus v a' n h e? waarom ? Luk. 12,49; a s a' n h e? wat voor gezegde ? i d i v a' n h e ? aan wat gelijk ? 4. Onbepaalde. Als zoodanig gelden: tah, iemand, een zekere; itai, iets, met lidwoord n itai, doch als itai nader bepaald wordt door een voorafgaand woord, staat het lidwoord vóór dit laatste; bijv. n a a t a h a ij eng n'iji itai et ahinang aiek, hoort gij dit vele? Matth. 27, 13, ter vertaling van 'tEngelsch: «how many things». Aan itai beantwoordt Rotuma te, Mota, Sesake tea. In I'ate is tea, iemand. Wanneer in onze taal 't voorwerp eener handeling verzwegen wordt als zijnde geheel onbepaald, vindt men gewoonlijk in 't A. i tai; dus ; akumu i tai aij au a, uh pu alupai gaua; ukumu itai aijaua, akupu egetai aijaua, vraagt, u zal gegeven worden ; zoekt, gij zult vinden, Matth. 7, 7; in egetai schijnt door den vorm reeds «iets» uitgedrukt te zijn; a Etman et alum itai aien a n'uarin adenaing o-un, uw Vader, die in 't verborgen ziet, 6, 18. Tah n'itai is z.v.a. eenig, iets; jim angotahn'itaiaiekirai n'atimi upene ineingki, doe niets tegen dezen gerechten mensch, 27, 16. Opmerkelijk is de constructie in: ekpu ahiyi, tah rau a di a i n y a k, 21, waarvoor wij zeggen : « welken van hen beiden zal ik loslaten,» doch letterlijk staat er: «ik zal een van hen beiden — wie (is het?) — loslaten.» Ook hier a di in subjectvorm, want logisch vormt «wie» het onderwerp, hetgeen men aldus zou kunnen uitdrukken: «wie is het, dien ik zal loslaten ». In 't Fransch zou men dan ook aan den volzin deze wending geven; zoo ook in 't Oudiersch. Tak of taka, met lidwoord in tak, in taka is «een ander»; a n'tak a p n y i n , op den anderen (volgenden) dag; daar na a 't lidw. n luidt; mv. n'up ura i taka uari, 'tvolk van andere streken. 5. Aanwijzende. Personen of zaken in de nabijheid worden aangewezen door ineing, ineingki, eingki (bij Inglisgeschreven ining, iningki, ingki); ij i, ij i eing, ij i eingki; op een afstand door iyehki, erahki; ij i e h k i. In 't algemeen worden deze voornaamwoorden veel vaker gebruikt dan in onze taal of 't Engelsch en wel in gevallen dat wij ons van 't bepalend lidwoord bedienen. Ook wijzen ze in 't A., gelijk o.a. ook in 'tjavaansch, op een hoedanigheid of den aard van iets, zoodat ze dan zooveel beteekenen als ons «zulk». Eenige voorbeelden mogen 't hier gezegde verduidelijken. Im lei p ineing, en nog dit, Matth. 6, 16 ; a n'ad i a t i n e i n g, dezen dag, 11; pam n'aopan ineing, tot op dezen tijd, 27, 8; mika eri ehneijid in tas ineing is upyi anged a Aiseya, opdat vervuld worde het woord (eig. dit) woord dat Jezaja vroeger gesproken (eig. geschreven) heeft 4, 14; n'atimi ineing yek eda irama? waar is zulk een mensch onder ulieden 7, 9, n'atimi ineing et esjilid n'emda o-un iran, zulk een mensch die sterker is dan hij (Engelsch: astronger than he), Luk. 11, 22. — N'edo ineingki, deze zelfde (zulk eene) handelwijze, Matth. 7, 2. — Na atahaijeng n'iji itaietahinang? hoort gij dit vele? 27, 13; n'ijielgau asenga, al deze koninkrijken, 4, 8 («al» wordt soms evenals «veel» gewoonlijk als (collectief) enk. behandeld, en de telwoorden hebben 't vnw. bij verb. partikel in 't enk.) ;iraiijiuaripege asenga, van deze streken alle (Engelsch : all the countries), Luk. 3,3. Iets meer nadrukkelijks schijnt bedoeld met iji eingki en iji eing; mv. iji ehki; intas iji eingki unyak, deze mijne rede (mijne woorden), Matth. 7, 24; in hat ij i ein gki, deze steenen (schijnt wegens 't lidwoord op te vatten als collectief enk.) 4, 3; n 'are t o ij i e i n g is u ngni yin vai n g ai en, 't brood waarom hij hem vraagt, Luk. 11,8; is wat asan tas iji eh k i ai e n, toen hij deze woorden sprak, 11, 27. A i n gki, uit a -)- i n gki (ei n gki) , is z. v. a. deze zelfde; zoo zijnde; bijv. aien ain gki is amen ai e n e h e 1 e A t u a, dit zelfde was het dat bij God verbleef (Engelsch «the same»), Joh. 1, 2; aien aingki kis tas vai yin ainyak, deze was degene (dezelfde) van wien ik sprak, 1, 15;aiekdiaingki? wie zijt gij (dan nu)? 1, 19; di is gezegde, heeft dus geen a; aingki vormt in de gedachte 't onderwerp van een bijzin : «wie zijt gij, die zoo zijt? Op het meer verwijderde doelt iyehki; bijv. na aprofeta iyehki aiek? zijt gij die profeet? Joh. 1,21; n'atimiiyehki, die man, Luk. 11, 26. Als drievoud hiervan komt voor e r a h k i; bijv. e h t ij i s a h o d a i yin ahtaij atimi atahaijeng yin erahki, die drie discipelen vraagden hem; Matth. 17, 10; ook ehki komtals enk. met mv. beteekenis van ijehki voor, doch in verbinding met iji: in (voor n) uari silver is dirteiji ehki, die dertig stuk zilvers, 27, 3 (Engelsch: the thirty pieces of silver). Als drievoud, ofschoon naar den vorm een mv. van in gki, schijnt ook bedoeld raingki in : nai (= na) ika aiek, is atimi eblaam nem u n'atimi iyehki odiiraiehtaij raingki? wie van deze drie, denkt gij, was nabuur van dien man ? Luk. 10,36. Bij Inglis is dit a r a i n g k i. Overigens zijn 's mans opgaven niet geheel betrouwbaar; N ij i is volgens hem : «the, used to mark the plural», doch bij Iji leest men: «pl. of niji, a. the, these. Iji iki, these. Iji ehki, those». Hij is dus met zich zeifin tegenspraak. Verderworden opgegeven bij Inglis nai, naigo, inaigo. Naigo heeft de beteekenis van 't Latijnsche iste; bijv. Akumu apan aijaua, um asaing ehele kur aleng naigo, gaat en zegt aan dien vos, Luk. 13, 32. Al de hier behandelde vormen vertoonen een min of meer samengesteld karakter. Ineing of ining en ineingki of iningki laten zich, wat het eerste lid der samenkoppeling betreft, vergelijken met Florida eni (a eni, deze persoon; na eni, dit ding; mv. in i; a in i, deze personen); Bugotu ia ani of ia eni, mv. i r a an i of i ra en i; Wango ni, nani deze, dit. Verder met Bikol, Pampanga, Sangir., Maleisch i n i, deze dit. N g k i is vermoedelijk hetzelfde woord als Fi. ke, Lo ke, hier; ke, kei in Merlaw «deze,dit», gelijk in Mota ike; de vorm met nasalen voorslag herinnert aan Jav. ngke in mangke, nu aanstonds; Oj. ike, deze hier; hier, nu; ngke, hier; van gelijke beteekenis als ike is iki, doch de t zou niet licht onveranderd blijven in t A,; mogelijk is na ngki, d. i. ouder ngke, iets afgevallen, bijv. a. Of in Lo n i e k e en k i k e de k ontstaan is uit n g k e of uit k e is moeielijk uit te i maken en een zaak van geen aanbelang, dewijl de M.P. talen alle min of meer de neiging hebben sommige medeklinkers met een nasalen voorslag uit te spreken of wel dezen te laten vallen, zonder dat de beteekenis van een woord in 't minste of geringste daardoor gewijzigd wordt. Eing heeft zijn wedergade in Nifilolo engi. deze, dit; vermoedelijk niets anders dan een bijvorm van e n i, met overgang van n in ng, gelijk o.a. ook in ga in g, eten, uit gani, ouder kani. Aingki bevat ing= eing en k i, en 't subjectteeken a; r a i n g k i mv. r a en i n g + k i. Iy ehki, die, dat, is te vergelijken met Tag.,Bik.,Pamp. iy a n, die, dat De h vóór k i heeft zich denkelijk ontwikkeld uit r\ dit uit r i, een deiktisch woord in F., bijv. a v a 1 é - r i, 't huis daar. I y e h k i zou dan op te lossen zijn in iya + ri (welks i den overgang van de voorgaande a in e bewerkte) -fbovenvermeld ki = ngki. Ri vertoont zich ook in Flor. keri, deze, dit; kiri; wat de beteekenis aangaat, kan men dit ri vergelijken met het Gr. t, bijv. in ovroai, tovti. Het mv. ehki misschien uit rki, ouder raki; erahki uit ira (eig. pers. vnw.; vgl. Erom. irora)-|-ri4~ki. Ij i lijkt het meest op Tomb. itii, dat wel aanwijzend is, maar niet bepaald «deze» noch «die» aanduidt en alleen op levenlooze voorwerpen slaat; vormelijk dicht hierbij Pamp. iti, deze; in 't Iloko is iti lidwoord «de, 't.» Ij i zou zich kunnen ontwikkeld hebben uit itii, en wel zoo, dat hieruit i t j i werd, tengevolge waarvan de t werd gepalataliseerd, waarna de eindklinker afviel. Doch zeker is dit niet, dewijl j ook uit een anderen klank kan voortgekomen zijn, o. a. Day. dj e, waarvan dje t a, gindsche, die, dat; dj e toh, deze, dit; Bugin. dje, deze; dit; Iloko di. 6. Betrekkelijke. Deze ontbreken in 't A. De betrekking wordt uitgedrukt door bijstelling van een zin achter de persoon of zaak waarvan sprake is, gevolgd door een aanwijzend voornaamwoord. Gemakshalve laat ik de voorbeelden volgen die bij Inglis voorkomen en juist zijn. N 'a ti m i i n i ng(= i n e i n g) is m a s a i e n, de mensch die sterft; n'atimi erisegetyin ara, de mensch dien zij zagen; n'atimi ining is mas a in hal o-un, de mensch wiens kind stierf; n'adualep ining is tas aien, de jongen die sprak; n'elgau ining eris ango, de boot die gemaakt werd; ilpu (1. ailpu)takataijiingerislaavara,de vrouwen die lachten. Een paar voorbeelden uit de bijbelvertaling zijn: is um ugge in tas ineing is upyi anged a n'aprofeta, en zoo is het woord dat eertijds de profeet geschreven heeft, Matth. 2, 5: et inivaijeg ineing ek asaing ehelemia ainyak, het is waarachtig, wat ik u zeg, 5, 18. Het relatief vnw. dat in onze taal op een pers. vnw. slaat wordt op de volgende wijze 1 Bugin. iya is noch uitsluitend «deze, dit», noch uitsluitend ons «die, dat»; het komt dus 't meest overeen met Latijnsch is, ea, id; doch iyae is bepaald «deze, dit»; iyaro, gindsche, die daar, dat daar ginds. óaöa ; l()A()A, brokstukken. O. en N. J. tjatjah, stuk; van denzelfden wortel is p ë t j a h, gebroken, in stukken; Bis. posa. (Jadra, rijzen, opkomen (van zon en maan). Jav. dadar, 'tz. Het F. woord is een nieuw voorbeeld van klankafwisseling bij reduplicatie; het Jav. vertoont die toevallig in dit woord niet, anders zou het zeggen dj ad ar, op de wijze van d j o d o. fÏAlTA, coire; VEIcJai, met elkander c o i t u s oefenen. In vorm letterlijk Mal. djdhit, Bat. djaït, Mig. djaïtra, naaien. Wat den samenhang der beteekenissen aangaat, vgl. men Bat. padj aït, aan elkaar vastgehaakt zijn, en ons «naaien» in obscoenen zin. *c)'AKA-VA, werken; Tag. saka, arbeiden, veldwerk doen; Mad. saka, natte velden beploegen. *rfAKE, opwaarts.Tombul.,Sea,Tond. sake,opgaan,bestijgen;Tag.,Bis. s akai, Ibn. t akai, Mong. t ako i, Sam. aè, Mota sage, op ; aan boord Bis. Tag. sakyan, schip. In verderen graad verwant is Day. daki, mandaki, Negrito dakai, man dak ai. (Jala, fout, dwalen. O. en N. J. salah, Tag., Bis., Pamp. sald, Tombul., Tond., Day. s al a, Sumb. d j al a, Sam. s al a. * c?AMA, vlerk van een prauw; VAKAf^AMATA, de vlerk opzetten. Dit woord is zeer verbreid, in de wisselende vormen sama, sema, enz. in de talen van den Bismarck-Archipel, alsook in die van de eilanden ten N. van N.Guinea; komt ook voor op Banda, Ambon, enz. Voorts op Ternate, Batjan, Halmahera, waar 't woord ontleend moet wezen, daar de talen van deze eilanden niet M. P. zijn 1. f)ANGA, span. Identisch met hetPoso (Toradja) djangga, span (zieRiedel, Bijdr. Kon. Inst. 5e Rks., I, 1886, bl. 95). Misschien verwant met Mal., Bat., Day., O. enN.J. tangan, Mig. tananS, hand; en Tag. tangan, vatten; de vergelijking is intusschen onzeker, wegens de afleiding (?ANGAVA, omspannen. Het Jav. tjëngkang en hetTag. dangkal, beide «span» beteekenende, verklaren de v evenmin. ()'ANGGU, zie (ÏANGKU. (ÏANGI, wind; (5'ANGINA, door den wind getroffen. Feitelijk hetzelfde als Tag., Bis. hangin, O. J. hangin en angin, N.J., Mal.,Bat.,Day., Sund. angin, Mak., Bug. anging, Alorangi, Mig. angina, Amb., Aru, Moa, Timor., Rotti an i n, Letti a n n i, Kisar anne. In vorm komt het F. woord geheel of nagenoeg geheel overeen met Jav. rangin, geruisch, waarvan angrangin, ruischen ; vgl. Sam. Matangi. 1 Zie G. Friederici, Wissensch. Ergebn. einer amtlichen Forschungsr. nach dem Bismarck-Archipel, II (1912), p.238,"vgg. (Mitteil.a. d. deutschenSchutzgebieten,Erg.Heft5). (ïangkom-aka, bijeenvoegen. Vgl. O. J. sangkëp en rangkëp, voltallig; N. J. rangkëp, dubbel, opeen, bijeen; dj a n gk ë p, voltallig; Tombul., Tont., Tond. rongkëm , Mong. langkum, handvol. Këm en këp zijn twee varieteiten van één en denzelfden wortel; in de grondtaal moet F. (Jangkom geluid hebben sangkëm, djangkëm of dangkëm. (jangku (of (Janggu), iets wat men vrienden aanbiedt bij hun vertrek. O. en N.J. sangu, teerkost voor de reis, iets wat men iemand meegeeft op reis; nangoni sëlamët, z. v. a. iemand goede reis toewenschen. Omtrent de verwisseling van ngk (ngg) en ng zie men bl. 258 hiervóór. (Jau, landwind. Mak. en Bug. s&u, damp, lucht, adem ; asdu, frisch. Zie voorts Mao. H a u. cJaur-AICA, zeggen, uiten. Waarschijnlijk Sund. saur, zeggen; ofschoon ook Tombul. sau, wat men verhaalt, zegt; Tag.,Bis. d au, zoo zeggen, (Skr. iti), in aanmerking zou kunnen komen. (ïaura-vou, jongmensch. Samengesteld uit vou, nieuw, jong (z. d.) en (Jaura; dit laatste bevat ura, O. J. urang, of wrang, bijvorm van wwang, Mal. orang, Bat. en Tond. urang, een kind, vanwaar Tond. maurang; kinderen krijgen; Mak. urang, gezel. F. ura beantwoordt niet aan O. en N. J. wwang of uwang in sowang, ieder, maar aan urang of udang, met klinkerwijziging idang (Niasch ira) in Jav. sedang; de gebrauwde triller ('), zou in 't F. evenzeer verdwijnen als in O. en N. J. Het voorvoegsel Ja is te vergelijken, en waarschijnlijk geheel identisch, met Mig. za in zulke woorden als zanakfi, kind, zandry, jongere broeder of zuster, en metN. J. djë in djëbeng, jongman, uit djë en beng of ëbeng (Ibn. abbing). Het Jav. dja in djaka, jongeling, en djalu en djalër, mannelijk, houd ik voor eene sterkere uitspraak van hetzelfde djë, F. (Ja. (Java, wat. Tond. en Tont. sapa; de meeste andere talen, zooals Mal., Jav., enz. hebben apa 1. De overeenkomst met N.J. sapa is slechts schijnbaar, daar dit eene verbastering is van O. J. syapa, wie. (Java, storm. Zie Sam. Afa. (Javu, (Javuta, uitrukken, optrekken. Day. djawut, O. en N.J. dawut, N. J. ook djabut. Wortelverwant is F. BU in BUTAKO (z. d.). (Javuka, afgebroken. Verl. lijd. deelw. (ziebl. 286 hiervóór)van vuka.Tag. pukan, knotten, of O. J. pukah, afgebroken stuk, N. J. pokah, geknakt. (J'ebeta, in tweeën snijden. Jav. sëbit, nëbit, schuren, afknippen; Tag. sabitan, lap. ÓEï, o (Jei, wie? Amb. sei, Tomb. sei, Tont. en Tonsaw. si sei, Bik. si isai, Sang. isai, Bat. ise; met zwakkeren klinker Sea si, wie? Hetzelfde 1 De s heeft in dit sapa geen beteekcnis; vgl. de verhouding van Lat. super tot Skr, upari, Germ. ufar, L . woord als dit laatste is Mao. se, N. J. si of sing, gebruikt als relatief voornaamwoord. ()'elua, zeer harig. Zonderlinge vervorming van vulua (z. d.). ')ENGA, oplichten; opgeheven. Waarschijnlijk nauwverwant metjav. djëngat, 't hoofd opheffen, en Day. (ha)djangah, Sang. (ma)rangë, hoog; Bis. dan go g, 't hoofd opheffen ; vgl. Jav. djongok, en dën gok, omhoog houden 1. fengu, adem, ademen, uitblazen. Verwant met Bis. singh ut, ruiken; s i n gok, stinken; N. J. sën gur, stinken ; se n go k , snuiven ; Tag. si n g a u, damp, geur; Bent. s e h o, reuk. Vgl. Rengu. (Jevu, barsten. Misschien verwant met N. J. djëblug, barsten, of djëblos, knallend uiteenbarsten. 2 1. (?ILA, schijnen (der hemellichamen); (JlLAVA, beschijnen. Onzeker of dit verwant is met O. en N. J. d i 1 a h, een licht, schijnsel; en Bis., Tag. d ilag, helderheid; schijnen (van zon, maan en sterren); of met Bis. silak, bestralen; N.J. silak, helder, zuiver. Ook zou het in verband kunnen staan met Sumb. kadj ilak, in gloed, flikkerend. 2. diLA, gaping; (ÏILAVA, door de mazen ontsnappen. Naar de beteekenis te oordeelen, verwant met O. J. s ë 1 a, N. J. s ë 1 a, gaping, tusschenruimte; doch vormelijk staat het nader bij N. J. s i n ë 1 a p , tusschengestoken. «ïili, rflllva, snijden, besnijden. Vgl. Sumb. kasidi, mes. <)lNA, fakkel, lamp; rJlNAVA, bijlichten. Mal. sinar, Tag. sinag, heldere schijn. (hu, baden ; rïluti ltfl is geschrapt. (Noot van 1916). KURU, donder. Tag. ku 1 ü g, Mal. guruh, donder; Sund. guruh, geraas ; Jav. g u m u r u h. kusa, zich haasten; kusata, haasten. Vgl. Bis. kusai, bedrijvig zijn; O. J. u s ah , gejaagdheid, onrust, N. J. gu sah , wegjagen ; en wellicht ook O. J. makusa, ontsteld; vgl. ngkusa. Kutu, luis. M. P. k u t u. KüVU, stoom, damp; kuvu aijumrau I » » » aijumtaij 2. akau pu » aijaurau » » » aijautaij 3. erau pu » arau » » » ahtaij Deze vormen, overeenkomende met die welke men in de bijbelvertaling aantreft, vereischen geen toelichting, daar ze niet verschillen van de Praesensvormen, behoudens de toevoeging van p u, en dat de a-uitgangen, door pu gevolgd, u geworden zijn en de e vervangen door a in aku, enz. Ekpu apan ehelen ainyak is abrai nyak aien, ik zal gaan tot hem die mij zond, Joh. 7, 33; akupu ahilek nyak aijaua, jam eti eget nyak, gijlieden zult mij zoeken, maar mij niet vinden, 34; aien et ungni itai aien, etpu leh aien, hij die iets vraagt, zal ontvangen, Luk. 10; va N'esngan Upene, aien aingki erupu leh yin a ilpu atimi asngeing iran, aangaande den Heiligen Geest, dien de menschen welke in hem gelooven zullen ontvangen, Joh. 7, 39. Wat de eigenlijke beteekenis van pu is, vermag ik niet tezeggen; misschien is het te vergelijken met Flor. vuha, dat na polo, totdat, gebezigd wordt: poloku vuha mate, totdat ik zal sterven \ ofschoon 't Futurum uitgedrukt wordt door de partikel k. — Een 2 ps. enk. apu, niet vermeld door Inglis, schijnt bedoeld als Conditionalis: eris idim ika apu baptis irak aiek, het was noodig dat gij mij zoudt doopen, Matth. 3, 14. Als tweede manier om 't Futurum te vormen, geeft Inglis op ek mu, na mu, enz., in niets verschillende van 't vorige dan dat mu in plaats treedt van pu 2. In de teksten wordt mu echter niet gebezigd om een eigenlijk Futurum aan te duiden, maar in zinnen die een algemeen voorschrift, een aanmaning, een aansporing bevatten. Daarom vervangt het den Imperatief in den lsten en 3den persoon; zelfs in den 2 pers. bij een verzoek, bede, aansporing. Enkele voorbeelden zullen voldoende wezen om duidelijk te maken dat deze werkwoordvorm eer een Wijze dan een Tijd magheeten 3. Ek mu ati pangki n'ahrin gai a n'esgan imtam, ainyak, laat mij den splinter uit (letterlijk: in) uw oog verwijderen, Matth. 7,4; va n'edo ineingki na mu ika aiek, zeg daarom (een verzoek) 27,66; na mu imyiatamaing eug aiek, red u zeiven, 40; na mujim tas atginuhri va n'idjinum aiek, zweer niet bij uw hoofd, 5, 36; et mu itaup n' i d a m, uw naam worde geheiligd, 6, 9; et mu ham ehelek aien um umwing, laat hem tot mij komen en drinken, Joh. 7, 37; ektij mu 4 ango n'eom inyi eseij aijum taij, laten wij drieën drie hutten maken, Luk. 9, 33; zonderling de «in ahtij mu atahaijengyinaijau taij, hoort gij drieën hem, 35; aku mu asngeing ira i Atua, gelooft in God! Joh. 14, 1; aku mu ahilek itai, aku puegetai aijaua, zoekt iets, gij zult het vinden, Luk. 11,9; aku mujim tasatginuhri aij au a, zweert niet, Matth. 5, 34; in plaats van era u m u van Inglis heeft de bijbelvertaling arumu; aru mu asaing aijaura ehele n'atimi al u pas an'eom, zegt gij beiden tot den huisheer, Luk. 22,11. Meermalen zal men instede van onzen Imperatief ook kunnen zeggen «zullen», d. i. Duitsch «sollen», niet «werden», en Engelsch «shall»; o.a. in de laatst aan- 1 Codrington o. c. p. 534. ' ln de teksten heb ik geen afwijkingen ontmoet, dan dat ze ehtijmu en ahtijmu (Luk. 9, 35) hebben instede van ehtaijmu. 8 Vandaar de benaming «Optativus» bij Yon der Gabelentz o. o. 95. 4 Ektij, geen drukfout; Joh. 1, 14 ektijis almoi aijumtaij. gehaalde zinsnede «ye shall say». Met welk woordje in de verwante talen men m u vergelijken mag, is niet duidelijk. Als bij een derde soort van Futurum behoorende vormen geeft Inglis de volgende vormen op: Enk. Meerv. Twecv. Drie. .... ( ti enz. ( tu enz. 1. inki enz. ) ) tiji enz. t egri 1 I egru 2. an » aki » eru » tiji » 3. inyi » eri » eru » tiji » Hiervan is op te merken dat deze vormen volgens het gebruik in de bijbelvertaling als Conjunctieven moeten beschouwd worden, al kunnen ze menigmaal ook met een Futurum vertaald worden, inzonderheid in afhankelijke zinnen. Dit kan niet bevreemden, daar in verschillende talen Futurum en Conjunctief door een en denzelfden vorm worden uitgedrukt, o. a. in 'tverwanteOj.Totvoorbeeldstrekke: el eka eti aru tah n'edo has 0 atimi vai gauaaijaua.inyitiarutahn'edohasunyimiaa Etmamia a n'ohatang; ja el eka aru tah n'edo has o atimi via gaua a ij a u a, et pu lep aru n'edo has unyimia a Etmamia, indien gijlieden niet vergeldt eenig vergrijp van menschen jegens u, zal uw Vader in den hemel niet vergelden een vergrijp van u; maar indien gij eenig vergrijp van menschen jegens u vergeldt, zal ook uw Vader uw vergrijp vergelden, Matth. 6, 14, vg. Hier is geen onderscheid in beteekenis te ontdekken tusschen inyi en et pu. Verder is op te merken dat naast inki en inyi de kortere vormen ki en yi staan, welke Inglis ook wel opgeeft, maar als een afzonderlijke «subjunctive mood», die tot kenmerk heeft: 1. ki; 2. an; 3. yi; 1 mv. ti (incl.), egri (excl.), 2. aki; 3. eri; dus dezelfde vormen als in zijn derde Futurum, behalve in 1 ps., 3 ps. enk., en 1 ps. mv. (excl). De zaak staat evenwel anders: al deze vormen behooren bij den Conjunctief. Het onderscheid in spraakgebruik is dit, dat inki en inyi optreden in den hoofdzin en waar wij een betrekkelijk vnw. bezigen, maar ki, yi in afhankelijke zinnen. Bijv. inki ango in he ainyak? wat zal ik doen? Luk. 20, 13; inki et lep ham ehelemia um ohogred, ik ben niet voornemens weder bij u te komen, in droefheid, 2 Kor. 2, 1; inki apan ainyak um yegrei in uarin imi gaua, ikwilgaan(Engelsch; 1 go) en een plaats voor u bereiden, Joh. 14, 2; na va, opdat, steeds ki. El eka ango n'edo ineingki, inyi ti alupai gaua n'imtan a Etmamia a n'ohatang, indien gij dit doet, zal uw Vader inden hemel u geen loon geven, Matth. 6, 1; ja inyi ti etjo se an'obohtaninyi 1 Egri geeft Inglis niet als Futurum, maar als Conjunctief, e thi um eti ato a Etmamia, doch er zal niet één op den grond vallen terwijl uw Vader het niet weet, 10, 29; et pu yetpam tah inyi e thi, inyi esj ilid irak aien, er zal een komen, die meer is dan ik, Mk. 1, 7; aien inyi ateri nyak aien, hij die mij zal verloochenen, Matth. 10, 33; et ika aien yiaridjai n'angesenga o-un, hij maakt dat zijn zon opgaat (laat zijn zon opgaan) 5, 45; el et i m y i i s j i s i r a m tah n 'a tim i, m i ka y i 1 e h n'apelumai u h u p unyum, indien iemand u dwingt, dat hij uw kleed zal wegnemen, 40; akumu ungni n'a t i m i al u pas ohuun n'ohoai itai aijaua, mikayi abraing pan ilpu atimi asjapignai n'ohoan aien, vraagt den meester van den oogst, dat hij menschen zende om de vrucht in te zamelen, 9, 38; is ika aien yi idim apan Jerusalem, hij dacht dat hij stellig naar J. zou gaan, Luk. 9, 51; et pu opoug in takata eti ato atamaing inyi e thi, er zal een maagd zwanger zijn die (nog) geen man gekend heeft, Matth. 1, 23; men zal opgemerkt hebben dat een telwoord verbonden wordt met het substantief door een verbaalpartikel, en wel in denzelfden tijd of wat als gelijkwaardig daarmee beschouwd wordt, zoodat in dit laatste voorbeeld inyi de beteekenis heeft van een Futurum, evenals et pu. Behalve ti, dat Inglis opgeeft, komt ook voor inti, zonder verschil, zoover ik zien kan; bijv. etpu apan aien eda, mika inti lep eget yin aikaija? waar zal hij heengaan, dat wij hem niet meer vinden zullen (of zouden vinden)? Joh. 7,35; ti gaing in he akaija? ti umni in he akaija? wat zullen wij eten? wat zullen wij drinken ? Matth. 6,31; inti ango in he akaija vai Jesu? wat zullen (of: moeten) wij tegen Jezus doen? Luk. 6, 11. Nog andere voorbeelden zijn: aki idim eti apan aijauaan'elgaua n'ohatang, gijl. zult zeker niet komen in 't koninkrijk in den hemel, Matth. 5, 20; n a munham aiek mika an auahas gama, ka o'o? zijt gij (enk.) gekomen, opdat gij ons kwaad zoudt doen, of niet? Mk. 1,24; eris abrai ilpu ahega ura a ilpu Farisi im ilpu atimi ahlap esj ilid mika eri erop iran ara, de Farizeeën en opperste priesters zonden hun dienaren opdat zij hem zouden vatten, Joh. 7, 32; ak N'atimarid, egra eti ato aijama in(!) uarin ineingan apan iran aiek, o Meester, wij weten niet waar gij heengaat, 14, 5; et pu ikni padiaing inivaijeg imi gaua mika aki aminjinaing aijaua? wie zal de ware schatten aan u toevertrouwen dat gij ze behouden moogt? Luk. 16, 11; egra m u n ham a ij ama mika egri atpuse a n'uhup o-un, wij zijn gekomen opdat wij vóór hem ons zouden nederbuigen, Matth. 2, 2; kis ham ainyak mika eri umumoh ara, ik ben gekomen opdat zij mogen leven, Joh. 10, 10; is wat ato ajutas n'atimi aniv yin mika eris ika ara eriatgn e i yin, toen Judas die hem verried begreep dat zij van zins waren hem te dooden, Matth. 27, 3; va erijim apan a ilpu atahaijeng yin an n'epeing, um ahneng yin, opdat niet zijne discipels bij nacht komen, en hem wegstelen, 64; jam apan um asaing ehele ilpu etoak mika eri apan ara Galili, maar gaat en zegt aan mijne broeders dat zij naar Galilea gaan, 28, 10; aru mu ahged nyak aijaurau,ek pu ati gaurau ainyak mika aru ahilek atimi aijaurau, volgt (beiden) mij, ik zal maken dat gij beiden menschen zoekt, Mk. 1. 17; voor aru m u en aru heeft Inglis er au mu en eru. Als 2 ps. dual. Indic-Praes. schijnt aru gebruikt in:aru imyiisjis n'inivaijeg n'emda unyak aijaurau n'ango vaing n'etai ineingki, ka o'o? gelooft gij (beiden) dat ik inderdaad de macht heb om dit te doen, of niet? Matth. 9, 28; men zou verwachten erau. Als 1 ps. dual. incl. komt voor tu: vai tujim auahas in li in m o p u ra ak a ij a u, opdat wij (beiden) hen niet beleedigen, 17,27. Het is duidelijk dat het kenmerk van deze derde soort Futurum en Conjunctief in alle personen, met uitzondering van den 2 ps. enk. an, is een i, verbonden met een voorafgaand verkort voornaamwoord 1. Geheel dezelfde formatie van een Futurum vindt men terug in Oba, Arag, Wango, Fagani; bijv. in Oba: enk. 1 ps. na-i; 2. go-i; mv. 1 ps. incl. da-i; excl. ga-i; 3. ra-i; Fagani: 1. wa-i; 2. goi; 3. a-i; mv. 1. kai (incl.); me-i (excl.); enz.2. Hoe echter a n te verklaren ? Ik denk dat a hier 't vnw. 2 ps. enk. vertegenwoordigt, evenals in den Verleden en den Tegenw. Tijd, en dat«, hetwelk noodzakelijk een klinker achter zich gehad heeft, identisch is met de partikel na, die in 't Fi. het Futurum kenmerkt; zoo ook in Santa-Cruz en Nifilole, waar n a met het voorgaande vnw. samensmelt, bijv. imu mu-na n u b o, gij zult sterven 3. Vermoedelijk bezat het A. beide partikels i en na om twee schakeeringen van een Futurum- of Conjunctiefbegrip aan te duiden en is om redenen die ons ontsnappen alleen in an de formatie met na bewaard gebleven. Misschien is in in inki, inyi en inti (naast ti) een overblijfsel van ditzelfde n a. In de teksten ontmoet men een onvolledige reeks van vormen, waar Inglis geen gewag van maakt, hetzij met opzet of bij ongeluk4. Bedoelde vormen verkrijgt men door pu van 't Fut. enk. te vervangen door u en in 'tmv. pu te laten vervallen; dus eku, nau, etu; eru enz. Ze worden gebruikt in zinnen met't voegwoord wit, wanneer,— niet te verwarren met el, indien. Voorbeelden van 't gebruik zijn: eku wit lep apam ainyak, ekpu 1 Dat in de verschrompelde vormen van den Dualis de i vóór den volgenden klinker is uitgevallen, spreekt van zelf. ' Zie Codrington o. e. p. 426; 436; 502; 508. ' ld. p. 490; 496. 4 Bij v. d. Gabelentz (o. c. 95) staan ze vermeld als vormende den «Hypotheticus», doch wit is een voegwoord van tijd, niet van onderstelling. lepleh n'imtam imi eugainyak, wanneer ik terugkom, zal ik u den prijs teruggeven, Luk. 10, 35; aku wit alaingaheni aijaua, jim egilpat (1. ehgilpat) asan tas et idivaingilpuatimiaupat, wanneer gij bidt, gebruikt niet veel woorden zooals de heidenen, Matth. 6, 7; va aku wit emesmas aijaua.erupulehpangauaarairai imnim i n y i ameniraiijimesese, opdat wanneer gijl. dood zijt, zij u zullen opnemen in verblijven die eeuwig zijn, Luk. 16, 9 ; er u wi t ikn i gaua ara jim aktaktai in tas ineing aijaua aki asaing, wanneer zij ulieden overleveren, denkt er niet over wat gij zult zeggen, Matth. 10, 19; eka mun ahesmoij aijaua, eru wit asan tas vai gaua a ti m i, zalig zijt gij, wanneer u de menschen smaden, 5, lljetpuyetpam n'adiat ijiehki, aku witmeritaijauan'almoivaingn'adiat inyi e thi o In hal o n'atimi, jam eti egetai, die dag zal komen, wanneer gij een der dagen van den Zoon des menschen zult willen zien, maar gij zult dien niet zien, Luk. 17, 22. In al deze volzinnen wordt gedoeld op een geval in een onbepaalde toekomst; men zou dus kunnen spreken van een Onbepaald Toekom. T. Ook het Preasens komt met wit voor; bijv. et wit ti pan itag n'adiat inyi e se ij, ek pu lep nusjai ainyak, wanneer drie dagen verstreken zijn, zal ik weder opstaan, Matth. 27, 63; hier is het toekomstig geval gedacht in een bepaalde toekomst, op den derden dag. Min of meer bepaald is ook: ek wit ti pan itag n'adiat inyi ti elpat, eri ti lep alum nyak n'atimi a n'obohtan, wanneer niet veel dagen verstreken zullen zijn, zullen de menschen mij niet meer zien, Joh. 14, 19. Minder duidelijk vs. 3: ek wit apan ainyak um yegrei i n (!) uarin imi gaua, ja par lep ham, u m 1 e h g a u a i m i nyak, waar de Engelsche tekst heeft «And ifl go», maar toch is wit hier niet «indien»; in de bedoeling des vertalers heeft gelegen; «al ga ik nu om een plaats voor u te bereiden, is het toch om terug te komen en u bij mij te ontvangen.» Het element u herinnert aan de partikel u, zonder bepaalde tijdelijke beteekenis in Maewo, Fate en Sesake, doch deze wordt toch anders gebruikt, bijv. in Maewo: kamu u 1 o 1 o m u u lailai, gijl. wenscht te nemen, en is niet een toevoegsel bij een ander met het pers. vnw. verbonden partikel 1. Voorwaardelijke zinnen worden ingeleid door 't voegwoord el, indien, dat met verschillende Tijden verbonden kan worden. Bijv. el et atahaijinga n'atimarid, egru pu tas ehelenaijama, umimyiahras gaua, indien de landvoogd het hoort, zullen wij tot hem spreken, en u vrijwaren, Matth. 28,14; elekamun ato nyak aijaua, el eka mun lep ato Etmak aijaua, indien gijl. mij gekend hadt, zoudt gij ook mijnen 1 Zie Codrington o. c. p. 412; 463; 473. Vader gekend hebben, Joh. 14,7. Het eigenaardige van el is, dat het in den nazin, tevens hoofdzin, herhaald wordt. Voorts wordt, volgens een mij onverklaarbaar idiomatisch gebruik, na el bij een onderwerp2 ps. enk. et en niet na gevoegd; dus: el et merit aiek, na emdaaiekparango adiginadigin nyak, indien gij wilt, kunt gij mij rein maken,Mk. 1,40; el et Hal o Atua aiek, indien gij Gods zoon zijt, Matth. 4, 3; el et Hal o Atua aiek, namuasuolan'au in gai atngeing aiek, indien Gij Gods zoon zijt, kom af van het kruis, 27, 40; doch 3 ps. el et eti eteug, el ek mun asaing ehelemia ainyak, indien het niet zoo gesteld was (eig. is), zou ik het u gezegd hebben, Joh. 14, 2. Imperatief. In den 2 ps. van alle getallen heeft het wkw., met of zonder vnm., geen verbaalpartikel van nooden, evenmin in den Vetatief. Dus: atnga unyum aiek, um jim lep ango n'edo has, ga heen, en zondig niet meer! Joh. 8, 11 ; apan aijaurau, gaat gij beiden! Matth. 11, 4; ango gehgehe ilpu atimi emehe aijaua, geneest zieken! 10, 8; jim apan aijaua ira i efalaing o n'up ura iijitaka pege; jam apan ehele siip ahnang ira i n'upu Isreel, gaat niet den weg van het volk van vreemde landen; maar gaat tot de verloren schapen van het volk Israël, 10, 5, vg. Dat bij een bede, een verzoek ook na mu gebruikt wordt, is reeds vroeger gezegd, maar ook in dit geval is de Imperatief niet ongewoon; bijv. in 't Onze Vader, Matth.6,11, vg.: alaama aiek n'itai gaing in gama a n'adiat ineing, geef ons dezen dag eten ; um jim aru tah n'edo has unyimia, en vergeld niet eenig vergrijp van ons. Infinitief. Een bepaalde vorm voor onzen afhankelijken Infinitief bestaat evenmin in 't A., als in de overige MP. talen. Wat bij Inglis als zoodanig te boek staat, namelijk een door 't lidwoord voorafgegaan en door vaing gevolgd werkwoord, bijv. n'angedvaing, towrite, doet zich door't lidwoord kond als een substantief, is dus in zooverre te vergelijken met den gesubstantiveerden, onafhankelijken Infinitief in onze taal, 'tltaliaansch, f ransch, Grieksch, enz., maar dit wordt toch anders toegepast. Het is waar dat men in den Engelschen tekst menigmaal een Infinitief zal aantreffen waar de overzetting bedoelden vorm heeft, doch niet altijd. Eenige voorbeelden inogen het gezegde verduidelijken. Is eget Jesu ajoanes n'apan vaing ehelen, Johannes zag Jezus tot hem komen (Engelsch: John seethjesus coming unto him), Joh. 1, 29; eris eget yin n'ango vaing in ngaijid, zij vonden haar dat zij overspel deed (of: overspel doende), (Engelsch: awoman taken in adultery), 8, 3; eka merit aijaua n'ango vaing in merit o etmamia, gij wilt doen den wil van uw vader (Engelsch: the lusts of your father you will do). 44; et eti upene vai gama n ude vaing in tas o Atua, het is niet goed voor ons het woord Gods te verlaten (Engelsch: that we should leave), Handel. 6, 2; et ehka vai nyak n'apan vaing, het is moeielijk voor mij te komen, Luk. 14,20. Zeer gebruikelijk is de uitdrukking n'ika vaing, z. v. a. namelijk, te weten; bijv. ek ato ainyak, n'ika vaing, eka ilpu raapo i Ebraham aijaua, ik weet, dat gij Abrahams nakomelingen zijt, Joh. 8, 37. Met behulp van n'ika vaing wordt dus een declaratieve zin uitgedrukt, soms ook door mika, dat, hoewel dit ook «opdat» beteekent. Aangezien vaing vormelijk overeenkomt met Sam. fai (uit fani), Flor. vani, Sumb. peni, zeggen, en in onderscheiden talen onze declaratieve bijzin zóó wordt uitgedrukt dat geen declaratief voegwoord gebruikt wordt, maar aan 't einde er van een woord voor «zeggen» staat, zoo schijnt het niet twijfelachtig, dat vaing dezelfde functie heeft als bijv. Oj. ra k w a, en tevens als Sanskrit i t i, zoo. Want de begrippen voor «zeggen» en «zoo» bij aanhaling van een gezegde of gedachte, worden uitgedrukt door hetzelfde woord, o.a. door rakwa, van denzelfden stam als Oj. kumwa, aldus. Het eigenaardige van den declaratieven bijzin in A. is nu alleen dit, dat in stede van een verbum finitum gevolgd door vaing, gebezigd wordt een gesubstantiveerd werkwoord. Dus in den boven aangehaalden zin: eris eget yin n'ango vaing in ngaijid, zij vonden haar «een doen van overspel», voor «zij deed overspel». Het aanhalingsteeken vertegenwoordigt hier in onze taal 't vaing van A. In 't Erom. dient w o r om het doel waarom iets geschiedt uit te drukken Bijv. worampesong n'am ove'n profet, opdat het woord der profeten vervuld zou worden, Matth. 2, 23; itHerodemangkumemnesorëngi n'alau woretalëngiiyi, want Herodes zal zoeken om het kind te dooden, 13. In t A. luidt hetzelfde woord par, insgelijks «om te» beteekenende: Bijv. na auri aiek par apam ehelek, welk doel hebt gij om tot mij te komen? Matth. 3, 14 ; e t e m d a a A t u a par i my ia tidai ilpu halav imi Ebraham ira i has iji eingki, God is machtig om Abraham kinderen te verwekken uit deze steenen, Matth. 3, 9; Erom. heeft hier. et Nobu fan eteme worevituoksahoven'etnime iran Abraham marëngi imo n'evat su. Feitelijk hetzelfde woord als A. par, Erom. w o r, een afleiding van denzelfden stam, is Oj. m a r a, opdat. Men kan niet zeggen dat het werkwoord achter p a r een vormelijke Infinitief is, want het dient ook zonder meer als Imperatief en als Tegenw. Deelwoord; er ligt in 't algemeen 't begrip van een Agens in. Dus n' at imi a n i v y i n, de hem overleverende mensch; a t i m i a h 1 a p, offerende menschen, offeraars, priesters; n'atimi baptiso, de dooper; atimi ahilek m u , visschen zoekende menschen, visschers. Zeer groot, bijna onbeperkt, is 't aantal van uitdrukkingen bestaande uit itai, iets, uari, plaats, en een werkwoord; als n'itai gaing, iets om te eten, voedsel; n'itai hang, iets voor maaltijd; n'uarin ikni sito, plaats om koorn te leggen. Deze en dergelijke uitdrukkingen zijn te beschouwen als volkomen analoog met onze samenstellingen, als «eetser\ies, eetkamer, bergplaats». Het zijn samenstellingen waarin natuurlijk niet de Infinitief, maar de eenvoudige stam op zijn plaats is, èn in 't A., èn in onze taal. Passief. Voor 't passief bestaat geen eigen vorm in 't A. Men bedient zich van een omschrijving, overeenkomende met ons gebruik van t onbepaalde «men», met dit verschil dat dit «men» wordt uitgedrukt door een meervoud en dat deze omschrijving van 't passief in 't A. veel vaker gebruikt wordt, ook in gevallen waar onze taal geen volzin met een onbepaald «men» tot onderwerp toelaat. Dat een handeling als passief moet opgevat worden, blijkt in 't A. terstond daaruit dat het subjectkenmerk van een mv. of persoonlijk substantief ontbreekt en gedeeltelijk ook daardoor dat in t Praesens er of eh voor era gezegd wordt, en uh voor eru. In den verl. T. echter verschilt er is niet van 't Actief; evenmin eri in den Conjunctief. Ter nadere verduidelijking volgen hier eenige voorbeelden. Ekpu ango in he iraijesu eranvi n'idanparikaKristo? wat zal ik doen met Jezus die Christus genoemd wordt? Matth. 27, 22; er agaldei n'aui gai asenga et eti ohoai itaiupene, elke boom die geen goede vrucht voortbrengt wordt uitgehouwen, / ,19, eh mun ati in pas u n'ohu au i gaia n'aopan ineing: uhpu agaldei n aui gai asenga et eti n'asau iran, de bijl is nu reeds aan den wortel der boomen gelegd; elke boom die geen goede vrucht voortbrengt zal worden uitgehouwen, 3, 10; eris apos Jesu Bedleem a n-pege Jutaia, Jezus werd geboren te Bethlehem in het land Judea, 2, 1, erisidim ika apu baptiso irak aiek, het was noodig datgij mij zoudtdoopen, 3, 14; ak n'upu Kaperneum, eris at ij ai gaua a n'ohatang, ja uphu ethainse gaua sepangko a n'aupat, o Kapernaum, gij waart verhoogd tot den hemel, maar gij zult in de hel nedergeworpen worden, 11,23; va uhpu adenaingn'iji itai tupahtaiunyumvai ati mi, opdat uwe aalmoezen aan de menschen verborgen blijven, 6, 10; eri atngei yin a n'au in gai atgeing, laat hem gedood worden aan het kruis, 27, 22; va uhpu eti aru n'edo has ura, opdat hun zonde (slechte daad) niet zou gestraft worden, Mk. 1, 4. In de bijbelvertaling vindt men e in plaats van eh bij el, indien, bijv. Ele anvin'idai n'atimialupasa n'eompar ika Belsebub indien de heer des huizes Belzebub genoemd wordt, Matth. 10, 25. Dit is een geval, waarin zoowel in onze taal als in 'tEngelsch niet het passief gebezigd wordt, maar: «indien ze genoemd hebben», «if they have called». Een h aan 't einde wordt meermalen verwaarloosd; o.a. ook in se, naar beneden, voor seh. Bij wit, wanneer, staat in de bijbelvertaling uhu, in overeenstemming met het gebruik van eru in 't actief, ofschoon het moeielijk te verklaren is waarom in 't eene geval de n in de tweede lettergreep wèl, in 't andere geen invloed op de e heeft uitgeoefend. Een voorbeeld van uhu is: uhu wit ango nedo has vai gaua, wanneer kwaad tegen u gedaan wordt(even goed zouden wij kunnen zeggen: wanneer men kwaad tegen u doet), Matth. 5,39; ja etpu yetpam n'adiat iji ehki, uhu wit atipangki n'atimi leh ehngan ehelera, maar de dag zal komen, wanneer de bruidegom van hen zal weggenomen worden, 9,15. Wat uhpu betreft, is het niet ■twijfelachtig dat u h ontstaan is uit eh onder invloed van den klinker van p u. E r u - p u werd verzwakt tot e r p u, waaruit e h p u, en eindelijk uhpu. Deze klankverzwakking is m.i. een uitvloeisel van de neiging om 't onbepaalde van 't vnw. te kenmerken tegenover 't actief, gelijk ook ons «men» een verzwakte uitspraak is van «man», en 't Fransche «on» van «homme». Op soortgelijke wijze als in A. pleegt het Passief omschreven te worden in Florida: namelijk door den 3 ps. mv. van 't Actief. Bijv. taravahua ta na niulu eni, hij werd geboren (letterlijk: zij baarden hem) in dit jaar . Zoo heet het ook Matth. 2, 1; m aravahuajesusi Bet h leem nijudea ta na lei bongina Herod na vunagi, en Jezus werd geboren in Bethlehem van Judea in de dagen (eig. nachten) van Herodes den koning. Terwijl Matth. 2, 18 in de A. vertaling luidt: eris atahaijeng n ohran t ah Rema, heet het in Flor.: tara rongovia na manga i Rama, «eene stem wordt gehoord in Rama». HOOFDSTUK VII. Bijwoorden. Over de bijwoorden die te vergelijken zijn met wat men in de verwante talen aantreft, zal 't noodige gezegd worden in de Woordenlijst. Hier slechts een enkele opmerking over een groep van bijwoorden welke alle samengesteld zijn met z. ijo, buiten; itag, achter; itu, voorheen; itaho, binnenslands. De i is een voorzetsel, Oj. i, te, hetwelk soms een samenstelling vormt, o. a. in iri ka, daar, toen, doch meestal vóór een bijwoord staat, bijv. i heng, buiten, i yawa, buiten. In t Malagasi zijn er eenige bijwoorden met i samengesteld, ivoho, achter; imaso, in t gezicht; ivela, aan den buitenkant; ifototra, aan den wortel. Als voorzetsel is i ook in gebruik in 't Dai1 Codrington o. c. p. 532. 14 risch Bataksch, en in samengestelde bijwoorden is het verbreid in ettelijke talen der Stille Zuidzee; o. a. Mota iake, hier; iane, daar; ivea? waarheen? Flor. soms in samenstelling i taeni, hier, nu; i ropo, morgen; i nola, gisteren. Als afzonderlijk voorzetsel is i zóó verbreid, dathetonnoodig is voorbeelden aan te halen. Een paar bijwoorden zijn door Inglis verkeerd opgegeven, namelijk egethi,eenmaal,enegero, tweemaal; men leze ehgethienehgero;z.blz.l89. HOOFDSTUK VIII. Voorzetsels. Een der meest voorkomende voorzetsels is i, van welks bestaan Rev. Inglis niets gemerkt heeft, omdat het in de bijbelvertaling met het regeerende woord aaneengeschreven wordt, bijv. mapoiTevit; etmaijona, de vader van Jonas. Het heeft in 't A. steeds de beteekenis «van» en staat alleen achter klinkers, zoodat het mogelijk uit de bekende genitiefpartikel ni ontstaan is. Een ander voorzetsel met de beteekenis «van» is u of o. Hiervoor op blz. 169 is reeds opgemerkt dat ook het Sangirsch zoowel i als ?/als genitiefpartikels bezit, doch anders toepast, en wel zóó, dat «den Genitief aanduidt van eigennamen en verwantschapswoorden, wanneer 't regeerende woord een gesloten eindlettergreep heeft; dus ahus' i David, zoon van David; ahus' i Abraham. Doch na een open klinker bezigtmenw;dus tauri n Simon e, de jongere broeder van Simon. Ook voor Appellatieven staat in hetzelfde geval n, maar na een gesloten lettergreep u. Het Locatiefbegrip wordtin A. niet uitgedrukt door i, maar door a, te, in, aan, op, of ira. Volgens de theorie van de bijbelvertalers en van Inglis is niet a, maar an een voorzetsel. Zooals reeds vroeger gezegd, is dit een vergissing. Wanneer men geschreven ziet, bijv. an neom im an jap, in huis en op zee, dan is het duidelijk dat er een tegenstrijdigheid is; want met an neom zou stroken an in jap. A'n jap op zich zelze is onberispelijk; het bevat het lidwoord, dat na een klinker natuurlijk n is, maar an neom berust op een verkeerde, zuiver theoretische beschouwing. Dat bedoeld voorzetsel a luidt, niet an, blijkt ten overvloede uit het voorkomen van a in alle talen der Nieuw-Hebriden, Banks-eilanden en Duke of York 1. De oorspronkelijke vorm van 't voorzetsel is a n, maar juist daarom kan het in A. niet meei zoo luiden, want het is een vaste wet dat de oorspronkelijke eindmedeklinker n in 't A. te loor is gegaan. An bestaat nog in 't Malagasi, bij plaatsnamen, an Tananarivo, en in samenstelling als ambony (voor an -f- vony), boven, op; anila, naast; anaty, binnen. 1 Zie Codrington o. c. p. 150. Zoowel in 't Malag., als in 't Javaansch en de talen der Stille Zuidzee vereischen plaatsnamen een Locatief-voorzetsel vóór zich; een eigenaardigheid waarop ook Codrington in zijn meermalen aangehaald werk de opmerkzaamheid vestigt1. Menig eiland vertoont op de kaart een naam waar 't voorzetsel een deel van uitmaakt: Araga, Ambrym, Aoba; Efate is «te Fate». Aneityum zeifis eigenlijk a Neityum. Inde «Dictionary» geeft Inglis onder RA als voorbeeld: Inpece ra neityum, all the island of Aneityum». De voor de hand liggende gevolgtrekking dat wijl de naam van 't eiland Neityum is, a, niet an, het plaatsaanduidend voorzetsel is, heeft hij niet gemaakt. A wordt niet gebezigd bij een meervoud, noch bij een persoons- of verwantschapsnaam ; ook kan het niet verbonden worden met een possessiefaanhechtsel. In al deze gevallen wordt het vervangen door ira meteen volgenden Genitief, welke naar gelang van omstandigheden door / of een possessiefsuffix wordt aangeduid. De volgende voorbeelden zullen voldoende zijn om dit duidelijk te maken. An'adiatatumopisethi, eens op een sabbathdag.Luk. 14,1; a'nridjai o-un, in het Oosten; eris ahes a'nridjai o-un a ilpu atimi arapakau, uit hetOosten kwamen wijze mannen, Matth. 2, 1, vg. Maar is arahed a'n pege Galili asenga a Jesu, urn asenge ira i eom alaingaheni ura, Jezus ging geheel Galilea rond en predikte in hunne synagogen, Matth. 4,23; ahes ira i Ebraham, sedert, (uitgaan van) Abraham, 1,17; ira i hat iji eingki, van (Abl.)dezesteenen! 3,9; uhpu agaldei n'aui gai asenga et eti upene n'asau iran, elke boom waaraan geen goede vrucht is zal uitgehouwen worden, 10; eris um algapdigraing n uarin n'eom ijinies ara, is amen iran aien, um atise n'itai ahled ineing, is asjeugiran n'atimi emehe, en zij braken het dak op van het huis, waar hij vertoefde, en lieten het bed neder, waarop de zieke lag, Mk. 2, 4. Irak, in, aan, van mij (Abl., ook na Comparatieven), iram, iran, irama, irara, enz. staan dikwijls als onmiddellijk voorwerp bij werkwoorden; bijv. bij baptiso, doopen. Dit herinnert aan 't gebruik van a in t Spaansch, wanneer 't object een persoon is. A is een echt voorzetsel, regeert, om zoo te zeggen, den Accusatief; ira daarentegen is een substantief, bestaande uit het voorzetsel i, in de oude beteekenis van «te» en ra, dat blijkbaar dezelfde beteekenis heeft als 't Mal. pada, hetwelk slechts een afleiding is van den wortel da = A. ra. In Erom. is ra gebruikelijk als echt voorzetsel, met dezelfde beteekenissen als a in 't A.: «te, in, aan, op»; bijv. ra Betlehem ra Yudia, ra'n dan su eni Herod, te B. in J. in de dagen van Herodes; ra sai n'ëmpuo, opdenberg. Doch vóór possessiefaanhechtsels irang, iram, iran, enz., dat evenals in 1 O. o. p. 162. A. ook in plaats van 't onmiddellijk voorwerp bij eenige werkwoorden staat: bijv. iyi ambaptiso irami, hij zal ulieden doopen; ma sëngku Diabolo ontapmi iran, opdat de Duivel hem zou verzoeken. Ook als Ablatief, gelijk in't A.: momu horong irang, machtiger dan ik. Met Erom. r a komt overeen Nufoorsch ro, dat evenals A. an en ira, Erom. ra en in 't algemeen alle locatiefvoorzetsels, i, ri, enz. bij begrippen als «vertrekken, heengaan» met ons «van» vertaald moet worden. Ook 't Mal. pada is in t Nufoorsch vertegenwoordigd door faro, aan; bijv. jafnak sambako faro i, ik heb hem tabak gestuurd '. In Norbarbar hecht men aan re den zin van «op». U of o, van, heeft dit gemeen met a, dat het vóór substantieven in t mv. vervangen wordt door ura i; bijv. n'up ura i uari pege asenga u n ofowai Jortan, het volk van al de landstreken der rivier de Jordaan, Matth. 3, 5. Maar de genitiefpartikel bij persoons- en verwantschapsnamen is z'; terwijl de bezitter, wanneer het een pers. vnw. is, wordt uitgedrukt door t possessiefaanhechtsel of de bezittelijke voornaamwoorden unyak, unyum, enz. U, hoewel meestal den zin hebbende van ons «van», komt ook wel voor met debeteekenis van «bij, tot»;bijv. akumu apam aijaua u in hang a n'atmehngan, komt bij het huwelijk, Matth. 22, 4; is alum ilpu Farisi is ahinang aien im ilpu Satusi n'apan vaing u n'abaptiso o-un, hij zag vele Farizeeën en Sadduceeën tot zijn doop komen, 3, 7; is aiji aien u un jop Jenesaret, hij stond bij de zee Genesaret, Luk. 5, 1. Men ziet, dat eenmaal 't lidwoord na u geschreven wordt in, een andermaal un. Beide schrijfwijzen houd ik voor een vergissing: men hoorde u n jop, en begreep niet dat n hier 't lidwoord was. Ook Inglis haalt onder U als voorbeeld aan: asjeug u un gap, bij 't vuur liggen; ook hier leze men aijeug u 'n gap. In Erom. heeft u al de beteekenis van «in», nauwelijks verschillend van ra; bijv. u n'ipmi, in 't gezicht, doch men heeft ook «lö u'n pokop, het koninkrijk des hemels», waarbij echter op te merken is, dat de A. uitdrukking iselgauan'ohatang, zoodat men in 't algemeen kan zeggen dat Erom. u gewoonlijk den zin heeft van A. a; zoo is ook u n' ï p m 1 eni = A. a n'uhup o-un. Behalve de door Inglis opgenoemde voorzetsels zijn er nog twee, van welker bestaan hij evenmin iets gemerkt heeft, als van z. Het zijn ak, vooi, in elgau ak wai, watertrog (z. Woordenlijst ELGAU, onder deN), enni, in, n uit ni. Bijv. a'n li in n'eom (1. eom), binnen 's huis; uit le ni eom. Luk 6 4- a'n li in mopon, in 't binnenste van zijn hart, ald. In gee ni pan, mast, eig. zeilenhout; geen zou kunnen verklaard worden als gee + possessiefaanhechtsel, en i als Genitiefpartikel van 't mv. Maar wijl de uitdrukking 't karakter heeft van een samenstelling, is het waarschijnlijker dat 1 Ygl. v. Hasselt, Spr. d. Nufoorsche taal (1876), blz. 51. wij 't geheel hebben te ontleden in gee ni pan; deeein gee ontstaan door invloed van de i in ni, uit gai. Wel is waar wordt voor «zeil» opgegeven epan, waarin e een voorslag is, doch de i vóór pan kan dit niet wezen, daar alleen vóór een neusklank de voorslag i is, anders e of o, tenzij de stam een /heeft. In alle dergelijke uitdrukkingen zal men in 't F. ni aantreffen, en in 't Sam. en Mao. eigenlijke samenstellingen. Begrijpelijkerwijs worden ook eenige bijwoorden, als daar zijn ijo, buiten, itag, achter, als voorzetsel gebezigd. HOOFDSTUK IX. Woordvorming. Wanneer men de woorden eener taal verdeelt in stamwoorden en afgeleide, dan is daarmede nog niet gezegd dat men alle stamwoorden beschouwt als volstrekt eenvoudig. In de meeste gevallen bestaan ze, behalve in eenlettergrepige talen, uit een of ander formatief en wat men wortel kan noemen, maar ze zijn öf geheel onherleidbaar, óf de beteekenis van hun formatieven is bij den bestaanden toestand der taal niet meer vast te stellen. Intusschen zijn er ook schijnbare stamwoorden in een bepaalde taal, welke niet uit die taal zelve, maar toch met behulp van taalvergelijking in hun bestanddeelen kunnen ontleed worden. Zoo is bijv. in 't A. hang, eten, slechts schijnbaar een stamwoord, want het is volkomen zeker dat het zich ontwikkeld heeft uit pangan, bestaande uit het prefix pa met nasalen sluiter, en den wortel kan. Evenzoo is het onbetwistbaar dat gaing ontstaan is uit kan-(-suffix i. Daarentegen is bijv. hat, steen, een werkelijk stamwoord. Slechts in betrekkelijken zin stamwoorden — men zou ze kunnen bestempelen als secundaire stamwoorden — zijn dezulke die, schoon duidelijk afgeleid, een bestanddeel vormen van verdere afleidingen. Bijv. tapnes, deur, beteekent eigenlijk «toegedrukt, dichtgemaakt», uit prefix ta' en pënët + suffix z'; uit het gesubstantiveerde tapnes met het prefix a of «' komt het werkwoord atapnes, sluiten. De stam van dit werkwoord is dus tapnes. In 't hoofdstuk over de Werkwoorden zijn de voor-, tusschen- en achtervoegsels — voor zooverre ze nog herkenbaar zijn — ter vorming van werkwoorden behandeld. Met de suffixen moet men niet verwarren zekere richting aanduidende bijwoorden, zooals se, neder. Terwijl bijv. erop beteekent «vallen», Jav. dawuh, is erop-se nedervallen. Dit is een samenstelling, volkomen gelijksoortig met onze scheidbare samenstellingen, en geen afleiding. Apam, herwaarts komen, bestaat uit apan en me, ouder mai, herwaarts ; pam, waarnaast de vollere vorm pa me, is in gebruik als bijwoordelijke uitdrukking voor «herwaarts»; pame voor pamme; d. i. de n is geassimileerd tot iny en daarna, de dubbele medeklinker vereenvoudigd. Arid-jai is «opstijgen», uit arid, stijgen, en jai, naar boven; 't substantief ridjai, eigenlijk «opgang», beteekent «'t Oosten». Jai is Day. daki, mandaki, Filipp. Negrito dakai, bestijgen. Duidelijk is dit jai ook vervat in as-jai, opklimmen. Zulk een samengesteld wkw. wordt echter een secundair stamwoord en kan 't suffix z, ni aannemen; dus atijaing, voor atij- aini, boven opzetten. De substantieven zijn voor een groot deel stamwoorden die geen ontleding toelaten. Afgeleide substantieven zijn dezulke waarin men een stam en een formatief kan herkennen, bijv. iseug, stok, uit i en tëkon, Pi. i-toko, eig. iets dienende om te leunen. Hieruit blijkt dat het instrumentaalprefix i eenmaal even gebruikelijk moet geweest zijn in 't A., als in 't Fi., Mota, Florida, Motu ; bijv. Mota ilango, roller, Fi. ilango; Motu ikoko, nagel, terwijl 't wkw. kokoa, nagelen, beteekent ». Een ander voorvoegsel, dat niet alleen in 't A., maar ook in de verwante talen verouderd is en schaarsch voorkomt, is han of an, in hakli, ei, Oj. hantëlu, Tomb. atëlu', Malag. atody, Day. hantëloh, naast tantëloh, doch Tag., Bis. itlog, terwijl 'tMal. zonder voorvoegsel tëlor heeft. Hetzelfde voorvoegsel bestond echter ook in 't Mal., blijkens hantimon, naast timon, komkommer, Lamp. antimun, Bat. ansimun, Bis. atimun, Day. hantimon naast tantimon, Iban. asimun, doch Malag. zonder voorvoegsel tsimundry, Fi. timo. Eenige verwantschapsnamen vertoonen een stam met een voorgevoegd bestanddeel f, etma, vader, uit tama of tamang, d.i. ama en voorgevoegd ƒ of të; etpo, voorvader, stam upu of umpu; risi uit rë + si, uit tina, stam ina. De t in deze woorden voor vader en moeder, alsook voor «jongere broeder» is karakteristiek voor de talen der Stille Zuidzee, terwijl de Westelijke verwanten ra, da hebben. Wel bestaat tina ook in het Tomb. en elders, maar in de beteekenis van «wijfje», en Mal. betina, als vrouwelijk wezen (van menschen en dieren), al zijn de woorden etymologisch dezelfde. In risi is een merkwaardig overblijfsel bewaard gebleven van een taaleigen, dat in 't Mota thans nog een algemeene regel is: zie boven blz. 167.2 Samengestelde substantieven zijn in 't A. niet vreemd; bijv. atamaing, man, uit ata, ouder ata, mensch, en maing, uit mani, mannelijk; atahing, vrouw, van hing, uit vini, Oj. bini, Mota tavine, met verkorting van ata tot ta; atmas, spook, geest, van mat uit mate, dood, Mota ta- 1 Vgl. voor 't gebruik van prefix i in de Filippijosche talen, het Tomb. en Sangirsch, De Fidjitaal (1886), p, 53, vgg. [zie dezen herdruk dl. IV, 1916, p. 296, vgg.]; m 't Mota, enz. Codrington o. o. p. 262; vgl. p. 146. 2 Vgl. Codrington o. c. p. 238. mate; upsikma, vinger, uit upsi, spruit, en ikma, uit lima, hand; dat dit een echte samenstelling is, blijkt daaruit dat het woord 't possessiefsuffix aanneemt: upsikman. Een samenstelling is ook blijkbaar elgau, schip, gewest, koninkrijk, terwijl Erom. hiervoor alleen lö zegt. Eom es en ge, schoolhuis, eig. leerhuis; van eom, huis, en esenge, leeren. Met onze oneigenlijke samenstellingen komen overeen uitdrukkingen als esnga n'imtan, het (zijn, haar) oog, uit esna, 't binnenste, inwendige, Jav. tëngah, Genitiefpartikel ni en mata met possessief aanhechtsel. Dat zulke woorden het karakter hebben van een samenstelling, even goed als onze oneigenlijke samenstellingen als «hoenderhok, kindsdeel,» e. dgl., blijkt wederom uit de plaatsing van 't aanhechtsel. Zeer gewoon is de substantiveering van een werkwoord, kenbaar aan de voorvoeging van 't lidwoord, vooral in den zgn. Infinitief. Adjectieven, voor zooverre ze geen stamwoorden zijn, worden gevormd met behulp van 't prefix dat oorspronkelijk luidt ma; zulke adjectieven zijn imtag, umoh, enz., die reeds in 't Hoofdstuk over de Werkwoorden behandeld zijn. Een ander prefix is iin itaup, itap, verboden, gewijd, heilig. De verwante talen hebben het woord zonder voorvoegsel, Mota, Sam., Mao. tapu, Fi. tabu, enz. Of nu iin itaup het voorzetsel i is, zoodat het woord eigenlijk beteekent «onder den ban», dan wel of het een overblijfsel is van een werkwoordelijken vorm, zoodat itaup is «wat getaboed wordt», is moeielijk uit te maken. Men vindt dit / ook terug in itu, vroeger, onlangs; itaho, binnenlandsch. Erom. heeft itevau, jong, pasgeboren, dat duidelijk vau, Fi. vou, Malag. vao, Tag., Bis. bago, Oj. wahu, Mal. baharu, enz. is; opmerkelijk Bat. echter imbaru. Vermoedelijk bestaat wel eenig verband tusschen den Bat. vorm en itevau, doch in geen geval kan in dit laatste i een nasaal gehad hebben, want die valt vóór t in Erom. niet uit. Terloops zij opgemerkt dat een prefix i, al of niet uit ing ontstaan, deel uitmaakt van 't werkwoord ika, zeggen, doen, maken. Naar ik gis, is ika een verouderd passief, gevormd door prefix in, gelijk in 't Day., en ka uit kwa, Iban. kua, doen, maken, Bis., Tag. rem facere, kuan, ding; Tomb. kua, zeggen; Day. koa, zeggen; kuan, voltooid; Mao. kua ter aanduiding van een voltooide handeling; Singkansch Formos. kwa, doen, Erom. ku, zeggen. De verbinding par ika beteekent ondubbelzinnig «om gezegd (genoemd) te worden»; bijv. napu an vi n'idan aiek par ika Jesu, gij zult hem den naam geven om Jezus genoemd te worden. Een gewoon suffix van afgeleide adjectieven in de naastverwante talen is ga, ouder kan. Dit komt betrekkelijk zeldzaam in A. voor; een voorbeeld is aimog, bewolkt, uit animun, Oj. alimun, donkere wolk, duisternis; Sund. halimun, nevel, mist. Feitelijk komt aimog overeen met Oj. adjec- tief alimunan; in beide woorden is 't eigenlijke suffix an en wat den overgang van n in k betreft, dit heeft zijn tegenhanger in zulke vormen als Jav. tako-k-ake voor takonake; kato-k-ën voor katonën, e. dgl. Deze k is niets anders dan een klank die zich vormt nadat door 't uitvallen van een 11 tusschen twee klinkers een hiaat ontstaan is, en is een bewijs dat de neiging tot uitstooting van een n in de gegeven omstandigheden, welke in de Polynesische talen en 't A. zoo sterk ontwikkeld is, in mindere mate ook in 't Javaansch bestaan heeft. Uit de half opgeslokte k is een volledige k ontstaan, en hieruit later een g in A., Mota, enz. Onder de bijwoorden vindt men veel samengestelde uitdrukkingen; bijv. serai, beneden hierheen, van se, eig. seh, en mi, uit mai, herwaarts; sepam, uit se en pam (= pan mai); sepangko, beneden ginds, uit pan -f- ko; sepamki, beneden hier, uit pame + ki; een voorbeeld van dit laatste is: napu ateugse aiek sepamki, gij zult nederzitten hier onderaan, Luk. 14, 9. Ubose, diep beneden, uit ubou, ubo, diep, omlaag, dat zelf bestaat uit u, te, en bo, bou. VERGELIJKENDE WOORDENLIJST. In de volgende lijst vindt men de woorden alfabetisch gerangschikt, behalve dat ten gevolge der wijziging in de door Inglis gevolgde spelling deg de plaats inneemt van c, en ngdie van^-. 1. A, persoonlijk lidwoord en subject kenmerk ; z. blz. 165. 2. A, prefix; z. blz. 184. Abli, slaan. Mal., Oj., Nj. enz. palu. Ablim pam, en ablahtit, omhelzen; samengesteld uit abli, Oj., Nj., Sund. pëluk, Day. palok, omvatten, omarmen; ahtit is «vouwen»; m voor mai, z. v. a. naar zich toe; pam hezelfdejdus pleonastisch. Abrai, abraing, aan iemand te kennen geven, iemand zenden; Ero. ovrëngi, iemand roepen; Oj. Nj. wara; mogelijk tevens war ah, beide stammen van nagenoeg dezelfde beteekenis «kennis geven, manen». Uit abl- en abr- volgt, dat de klankverbinding avl en avr in A. overgaat in bl, br. In Ero. gaat vr na een neusklank over in pr; dus amprëngi of ampërëngi, Fut. van ovrëngi. Agaiji, verbieden, berispen. Uit pref. a en gaij -|- sufif. i. Vgl. Fi. kadi, roepen; vakadi, voorspellen; tooverspreuk; Bis. kadji, opzeggen (een gebed, enz.); Iban. kagi, rede. Eenvoudige stam Oj. aji (adji), leer, tooverspreuk; angaji, Makass. ngadji, een heilig boek lezen. Agas of Gas. Zie Gas. agehgei, voor agergei, krabben, Fi. kari-a, Makass. kari, Bug. këri, schrapen. Vgl. Jav. këri, jeukte hebben. AGEN, zuur, bitter, giftig, boos; bijw. zeer; Mota gona, gogona, bitter, scherp; slecht; Sam. ööna. 1. Ages, bijten ; Fi., Sumb. kati, bijten ; Tag., Sang. kati, jeukte. 2. Ages jai, hoog zingen; ages se, laag zingen. Twijfelachtig of ges hier hetzelfde woord is als Bal. kati, zekere zangwijze, waarvan een afleiding is Jav. sëkaten, benaming van een Gamëlan. Voor de bijwoorden jai en se, die met veel werkwoorden verbonden voorkomen, zie men onder die woorden. Aghe, alleen, bevat he, zwakkere vorm hi in ethi, één; Erom. sai. Ag-, bijvorm eg - (zie egim), is niet duidelijk; misschien uit a -j- kas ai, een eenheid vormende. AGID-AGID, kijken; geredupliceerde vorm van agid, waarschijnlijk slechts andere uitspraak van eget; vgl. blz. 161. agred, schrapen. Voor agredi of agreda, Tag.,Bis. kalis, schrapen. Agujitai, in den grond graven; andere uitspraak u gij itai, z. d.; itai, iets, behoort niet bij 't woord. ADAHPUPNI, to cover completely, bestaat uit twee woorden; ad a h p o i en u p n i, = Mal., Jav. pënuh, vol; vgl. Ehneijid. Ad ah po i is ook samengesteld, oogenschijnlijk met pai = poing, donker, doch adah of a d -f- a h p o i weet ik niet te verklaren. ADAIPENG, dull; eclipsed. Bevat peng — poing, donker. Adela of adila, helder, onbewolkt, goed verlicht. Fi. (5ila, schijn (van hemellichamen); kan verwant zijn met Tag., Bis. d i 1 a g, helderheid, schijnsel (van lichamen), ofschoon ook Jav. si lak, helder van de lucht, in aanmerking komt, Bis. silak, bestralen. Ade lelen, overpeinzen. Lele is «gemoed»; z. d. ADEMI, to come down or towards. Alleen het laatste is aannemelijk, want mi uit mai is «herwaarts», Fi., Sam.. Mao., Sang., Sumb. mai, Tomb. mei, Makass. mae enz. Mota ma moet uit mai ontstaan zijn. Admoi, kussen; likken, z. Edmudmoi. Adumoij, terugkeeren. Mo ij is O. en Nj. mulih, Espir. Santo mule, terug; Mota mule, herstellen van ziekte; wat adu aangaat z. edumoi. Aes pan, nablikken. Aes = ayas; z. Yas; pan, heen; vgl. Apan. Afa-KATOTAU, luid schreien; afa-KAVILVIL, to whirl round. Afa is dus oogenschijnlijk een andere uitspraak van aua, bijv. in auahas, to make bad, of van ava, bijv. in avam ud, breken. V i 1 v i 1 is te vergelijken met Sam. filifili, verwikkeld; Mao. powhiriwhiri, draaien; en met Tomb. wiwilit, draad. Alle vijf met ka beginnende woorden zijn misschien wat men zou kunnen noemen part. perf. of abstracta. afog.blistered. Jav. abuh, gezwollen, met suffix^uit k-an; vgl. blz. 215. Afwe, to brandish, as an oar or paddie. De eigenlijke, of althans oorspronkelijke beteekenis moet zijn «to paddie», want het wkw. bestaat uit het rt' en fw e, voor fo (h)e, Mota v o s e, Oba h u e, Vauranga v o s e, Rotuma hosi, Fi. voóe, Sumb. busi, Sund. boseh, Bat. borsi, Day. bësai, Bis. bogsay, Tag. bagsay, Malag. fiwoy, Bug. wise, Makass. bise, enz. anga-has, slecht behandelen. Uit ang a, andere uitspraak van ango, doen, en has, kwaad, slecht. anga-kamana, to mock; uit a n g a en k a m a n a. Van dezelfde beteekenis is afa-kamana, zoodat afa een synoniem is van anga, maar natuurlijk niet hetzelfde woord. Dit afa maakt ook deel uit van Afa-kahgil, to joke; afa-katino, to pilot, to guide. Anged, schrijven. Flor. nggere, schrijven. Vgl. Tomb. karis, kerf, Makass. karisi; Mal. garis, schrap. Ango, maken, doen; als substantief: figuur, gedaante, gestalte. O. en Nj. wangun, gedaante, wangunan, gestalte, bouw; Tomb. wangun, fraai; Fi. yango, lichaam; Mota nago, gelaat; nagnagoi, good-looking. Ahang, gapen. Mota wanga; vgl. Day. bangah, opening; Oj. wënga, Nj. wënga; ook Tonga fa ga, mond van een mand. ahaijeng, hooren, verstaan. Uit pref. a of a', en haijeng, onder padëngë' of pandëngë', Oj. pangrëngö, 't hooren; stam dëngë', Mal. dëngar, Tag. dingig, Benten. ringi, Sang. dingihë, Bis.,Mongondou dongog, Oj. rëngö, Nj. rungu, Fi., Mota, Mao, ron go, Sam. Ion go, Gilb. ongo', Malag. reny, Sumb. rongu, Kei dënar, Aru rëngar, Sawu rëngë, Binongko (pin)dongo, Alor dënga, Timor n e n a, Erom. o r i n g i, Salomonseil. r o n g o, N. Hebr. rongo, dongo, Tana regi, enz, Ahak-joi, oprijzen; waarvoor in de Eng. An. Dict. opgegeven wordt ahok-jai. Ookhierziet men wissel tusschen ai en oi; voor jai, zieblz.214. Ahalngapni, to cover completely. Bevat a p n i of p n i; z. Adahpupni. Het voorste gedeelte is niet recht duidelijk, maar bevat in allen geval een afleiding van den stam die in 't Jav. luidt al i n g, waarvan an ga 1 i n g i, bedekken, k a 1 i n g a n, bedekt; waarschijnlijk is het woord te verklaren als bestaande uit a h = a' (of apa)-(-alingan ofhalingan-)-pni. Ahapene, goed behandelen. Bevat pene; z. upene. Ahau upsi itai, zaad strooien; hau, vgl. Jav. sawu r, strooien; u psi, zaad; z. d.; itai, iets, dient om onbepaaldheid uit te drukken; wij zouden zeggen «eens gaan zaaien». AHGADI, vechten. Uit pref. ahg— paka, en adi, Jav. adu, twist,strijd. Ahgale of agale, uitgraven. Mota gil, Sam. èli, Mao. keri, Fi. keli, graven; Day. kali, gracht; mangali, Ponosak, mongali, Tont. kumali, graven ; Jav. kali, rivier; Bat. halihali, Malag. hady, spade; Sang. kadi, këkaai, gracht; Mal. gali, mënggali, delven. Ahgil, valsch, bedriegelijk; als wkw. liegen, bedriegen. Van st. gil, Mota gale, liegen, bedriegen. Aiiega, dienen; subst. dienaar. Flor. seka; Jav. sikëp, dienstplichtige. Ai-iedmahed? hoe vele? eig. ahed in (en) ahed, hoevele en hoevele. Ahed, uit a, pers. lidw. en subjectkenmerk, en hed, Mota visa, Fi. vic?a, 1 onga fiha, Sam. fia, Mao. hia, Iban., Bat. piga, Day. pira, O. en N. J., Tomb., Sang., Bikol, Sumb., Alor pira, Bis., Bara pila, Malag. firy, Motu hida, hoeveel; Bal. hidan, over hoe lang. Ahei; klimmen, bestijgen. Sang. awei, rijzen, opklimmen. In transitieve beteekenis bevat ahei misschien 't suffix i. Erom ve is «gaan». Aangezien de begrippen «stijgen, rijzen» en «reizen, gaan» in verschillende talen door hetzelfde woord worden uitgedrukt, kan de wortel van awei zijn we, ouder wai. aheldaing, to sail, as a passenger; to go on board. Een afleiding van Aheled (z. d.), zeilen, en suffix ani; de eigenlijke beteekenis moet dus wezen: zeilen in, bij, met. Aheled, zeilen. Uit heled, vermoedelijk verbaalsubstantief van led, Fi. la^a, Mal., Jav., Sund. layar, Day. Bat. rayar, Tag., Bis. layag, Makass. layarü, Bug., Alor ladja, Malag. lay, Sumb. liru, Mao. lare, Aru dalar, zeil. He beschouw ik als pref. Mal. për, Tag., Bis. pag, ofschoon ahe ook voor aha, zou kunnen staan, in welk geval de e ontstaan is door invloed der e in de volgende lettergreep. Ahelman of ahelmon, overschaduwen. De a voor o, want het woord bestaat uit een prefix en elmon, Oj. (h)alimun, en afgevallen suffix i of an. Het substantief almu is in 't A. «schaduw»; Ero. amoli, met omzetting voor alimo. Tag. alimuum, tenebroso; Njav. limun. Verder verwant zijn Bat., Lamp. kalinu (halinu), schaduw, Tag. anino. Eenvoudiger stam in Espir. S. melumelu. Men ziet hier een dergelijke omzetting als in 't woord voor oranjeappel, limoen; Mota, Sam., Fi., moli, Mal. limau, Oj. limo, Day. limau, Niasch limo, gew. dima, Formosa rima, enz. Ahen, to roast; ahenhen, branden (als de zon). Hen—Oj. sënö,glans, schijnsel (van de zon), Sund. sönö, vuur. Vgl. Fi. sonosonoua, toornig blikkend. Ahes, uitkomende, uitgaande van stam hes uit heti, en dit uit vetu, Fi. votu, verschijnen; O. en Njav. wëtu, Makass. batu, uitkomen, voor den dag komen, ergens van daan komen. Ahes is eigenlijk: zijn oorsprong nemende, uitkomende; bijv. is ahes u in wai aien hij kwam uit het water, Matth. 3, 15; ahes is dus een werkwoord, en niet «prep. from», zooals Inglis opgeeft. AHESMOIJ, gezegend, gelukkig. MOIJ = Oj. mulih, terug gekeerd, moet hier z. v. a. hersteld (uit een ziekte), gezond, beteekenen. Hes komt vormelijk overeen met Erom. ves, vis, goed. Wat den samenhang tusschen de begrippen «uitkomen» en «goed» aangaat, is op te merken, dat in 'tjav. m ë t u o. a. den zin heeft van «goed tieren», en een verwanten overgang van begrippen vertoont andadi, gedijende, zich goed ontwikkelende, van dadi, worden. Men vgl. ook Skr. bhüti, gedijen, welstand, welvaart. AHNGEI, hooren. Uit a' en rngei, welks r, onmiddellijk gevolgd zijnde door een medeklinker over is gegaan in h, evenals bijv. in ahtaij. Erom. oringi, Tana raregi; de i aan 't einde is 't suff. i, waardoor 't wkw. als fel transitief gekenmerkt wordt; 't geheel in den oudst bereikbaren vorm hersteld is a'dëngë'i. Ahnces-AHNGES, to scratch on the ground. Vermoedelijk niets anders dan een andere uitspraak van Anged. Ahlau ijo, naar buiten gaan; a. j a i, opgaan; a. s e, naar beneden gaan. Lau — Fi. lako, Rotuma lao, Esp. S. lago, Fag. rago, Bis. lakau, lomb. lako, Bug. lao; O. en Njav. laku, gaan. Het pref. ah, waarvoor men ook vindt e h (z. Ehlau) zal wel pa wezen, al beteekent p a 1 ak u in 't Jav. vlucht, vluchten. Ahled, to spread a cover, waarvan EilLED, to pave, slechts een andere uitspraak is; z. d. Ahlo, verbannen, verjagen; Erom. a 1 o. Ahni, uitdooven, eindigen, doodmaken. De eigenlijke beteekenis zal wel wezen «afmaken», want hni is = ehni, vol, Erom. veni, O. en Njav., Mal. p ë n u h. Ehni, dat bij Inglis ontbreekt, komt o. a. voor in: kis e t i ham ainyak par auahas itai, jai kis ham ainyak par ango ehni, ik ben niet gekomen om te voltooien, Matth. 5, 17;iswateduaraprap ehni iran aien, toen hij alles opgemaakt (ten volle verkwisf) had, Luk. 15, 14. Vgl. de opmerking bij ADAHPUPNI. Behalve pën uh, enz. vgl. men Flor. vono, vol, vonagi, vol zijn met; Tag., Bis. pono, Malag. feno. Aho 1 of Oho, vrucht dragen; uit pref. u(o)enho, dat in den volleren vorm ohua bewaard is wanneer het verbonden is met het possessief-aanhechtsel, terwijl het dan tevens een voorslag aanneemt, omdat een woord niet met hwa kan beginnen. Aho is letterlijk Oj. awwah, Nj. awoh, van w wah, wo h, vrucht; Flor. vua,ovua-n (zijn vrucht), anders vu o, wkw. Praes. mampuo, vrucht dragende; Fi. vua, Sam. fua, Mao. hua, Mota woa, wo (doch wkw. uwa); Mal. buwah, Malag. voa, Gilbert-eil. ua. Sumb. uwa, Tomb. wua, Bent. woa, Iban., Day., Tonsaw. bua, enz. ahok-jai = ahak-joi. Ahola of ahula, helder, duidelijk. H o 1 a is vormelijk = Fi. v o 1 a, geteekend; vola(d.i. vola-j-suff. an), merken, schrijven, doch Sam. afola, Jav. wëla is «duidelijk zichtbaar». Intusschen kan dit wëla alleen dan met hola, vola identisch wezen, als een medeklinker, en wel de gutturale triller afgevallen is. Aholai, inlichten, duidelijk maken; van 't vorige met suff. / of n i, synoniem van a n; dus feitelijk = Fi. vola. Ahosji of ahusji, villen. Hos = Fi. votfi in votfi-a, villen,Sam. foe. Wat j i hier moet verbeelden, vermag ik niet te zeggen. 1 Aho ontbreekt bij Iiiglis, maar wordt opgegeven bij v. d. Gabelentz o. c. p. 81. AHPAS, to praise; to speak softly to, but do nothing. Pas is mogelijk Sesake v a s a, spreken, doch de oorspronkelijke klinker moet ë zijn, en dus ware e te verwachten in A.; Fate fi sa of bisa, Flor. b osa, Fi. vosa. AHPOI, slaan met de vlakke hand; binden. Mota, Merlav vus, slaan, Motlav wuh, Arag wehi; Saa rapusi, waarin pref. ra, uit ar = A. ah. Nengone wose is «binden»; Fi. vu si, Tam. fusi, toeknoopen; O. en Njav.,Tomb.,Sund. apus, band,Bis. gapus, Mao. aho; Oj. angapusi, binden. Het is de vraag of niet twee stammen samen zijn gevallen. Ahpopo, in de handen klappen. Zie Ohpoihpoi. ahpopones of ahpapanes, 't gelaat bedekken. Popones, papanes, redupl.van pones, panes; ouder bënëti, Fi. bonot-a ofvonot-a, opstoppen, afsluiten; Mota wonot, iets dicht drukken, Flor. vongoti; Oba aonosi, sluiten.Jav. pënët, toedrukken,Tag. pinid, Bis. ponod, verstoppen; muiier nimis arcta; Tomb. pënët, waarvan mënët, de deur dicht maken; pë pënët, deur;Polyn. opuni, sluiten. Vgl. Atapnes. Ahre, tosweep, to fray away. Sesake soro, to sweep; sorovi, to pour away; Mota sara, make to pass away. Hre is hra, uit sëra of sara en suffix i, zoodat ahre beantwoordt aan sorovi, sarav; en daarenboven nog het bekende prefix heeft. AHRE-APNES, costive; stopped. Maar a p n e s, uit-f" p ë n ë t i is is een actief, beteekent dus «stopping'». Ahren-ahren of Aren-aren, fijn; Mal. rëniq, fijn (als regen, bloemen); Bug. renl. Ahrinc-AHRING, regen vooreen korten tijd. Oj. rëngrëng, Nj. rëndëng is «regentijd»; ahring-ahring kan een suffix an verloren hebben, en wegens de verdubbeling den zin hebben van «eenigszins lijkende op den regentijd, regenachtig». ahtahni, eindigen. Tahni is «geeindigd»; dit, gesubstantiveerd, wordt verbonden met het prefix, waardoor een werkwoord gevormd wordt. Voor den stam hni vgl. Ahni. Verscheiden werkwoorden zijn op dezelfde wijze gevormd, o.a. AHTAMUD,doorbreken, doorsnijden; tamud=Fi. tamusu. Ahtaliek, het doel missen; vgl. Taliek, verkeerd (z. d.); e. a. Ahtai, verkoopen, weggeven. Erom. tai. AHTAIJ, zij drieën. Voor ar, en dit uit a (subj.) ra, zij, en taij, drie, dat se ij is, wanneer geen medeklinker voorafgaat. AHTAU-SE, bijvorm AHTAAG-SE, een plaats geheel verlaten. Blijkbaar verwant met Mota vitag, vtag, away from; toa vitag, go away and leave.De h is dus een overblijfsel van pref. hi uit vi, dat hier geenDesideratief vormt, maar met het Causatieve p i in Makass. en Bug. te vergelijken is. Tag is de stam van 'tbijw. en voorzetsel itag, achter, buiten, en van 'twkw. api tag, achternagaan, volgen. Tag is Fi. daku, rug, achterdeel; oorspronkelijk t ak u d, van denzelfden wortel waaruit ook voortkomt Tag., Bis., Iban., Mong. 1 ik u d, Sang. 1 i ku dë, Ponos. 1 i k ur, rug. A. t a u en tag—taag is foutief — zijn dus volkomen verklaard, als ontstaan uit t a k u -. Of s e, naar heneden, is, mag betwijfeld worden. Te oordeelen naar de vertolking: «to leave a place all without exception», moet hier 't begrip van «geheel» er in liggen, zoodat men geneigd is er in te zien den stam van Mota ge se, Pi. ke(Je, alle; Morlav ges, Motlav geh is een teeken van meervoud; in 't Nufoorsch is het s i. Ahtet, ontmoeten. Mota tatu, vatatu. Ah is hier dus waarschijnlijk ontstaan uit h a (ouder v a) of a -j- h a. Aiitiji, zoeken, onderzoeken. Jav. tilik, komen zien hoe het met iemand of iets gesteld is; Day. tilik, bezien, nazien. De / is in d overgegaan, die gepalatiseerd door de volgende z, daardoor j geworden is. Ahungni, wekken. Mota vangvangov, Fi. vangona; transitief van Tag., Bis., Jav., Mal. ban gun, Mong. wangon, oprijzen1. AhuyAjto foam atthemouth.Van huya of Uya; vgl.Oj.wërëh,schuim, Bat. bura, Malag. vory, Sund. budah, Tag., Bis. bula, Mal., Makass! busa, Mal. ook buhi, Fi. vuso, schuim; Mota usa, to foam at the mouth. Ahving, wenschen te drinken, dorsten, Matth. 5, 6; Luk. 5, 39. Wijl dit een Desideratief is, moet in h het pref. hi, ouder vi, Fi. via, Sam. fia, Mao. h i a, gew. w h e, Flor. v i vervat zijn ; a h uit a -f- h i, Erom. e v i. Ving acht ik een gewijzigde uitspraak of spelling voor wing, door epenthese uit u n g i, voor u n i, u n u m, drinken, Fi. u n u m a en n g u n u, Oj., Mal. enz. i n u m. Het gewone woord voor «drinken» in A. is anders Umnyi (z. d.) Dat in t Desideratief een ander woord, althans een andere stam voorkomt, heeft zijn tegenhanger in e h te 1 e, hongeren, terwijl 't gewone woord voor «eten » g a i n g is. Ahwai of Ahoai, afgrenzen. Waarschijnlijk uit a-huak-i, met transitiefsuffix van st. huak, hwak, dat vormelijk te vergelijken is met Jav. s u w a k, scheur, doch in beteekenis dichter staat bij s i w a k, afgescheiden; aniwak, afscheiden; een nieuwe verdeeling maken (van gronden); si wakan, een afscheiding of afdamming; hiervoor echter ook suwakan gebezigd; zoodat men mag aannemen dat su wak en si wak eigenlijk slechts varianten zijn. Ahwaing, of Ahoaing, planten. Vgl. Sang., Sam. sua, planten; Erom. aseviëngi; de z'is het transitiefsuffix. Ahwai lelgai, to plant weeds; to make a wilderness or a waste. Hoe deze twee beteekenissen te vereenigen zijn, is een raadsel. Het eerste ahwai 1 Ygl. De Fidjitaal (1886), blz. 188 [zie dezen herdruk, p. 88 hiervóór]. kan = a h w a i n g zijn ; het tweede herinnert aan Jav. s u vv a k in de beteekenis «vervallen, opgeheven, afgeschaft». AlHI, schieten. Heeft tot stam een woord voor «boog», Whitsuntide ihu, Ambrym yu, Volow ih 1; de overgang van u tot i in de laatste lettergreep is geheel in overeenstemming met de neiging van 't A.; mogelijk bevat de eindlettergreep nog suffix i. De wijziging van de u in de eerste lettergieep is een voorbeeld van differentiatie, welke ook in 't Makass. b i s o r o wordt aangetroffen. Aiji, staan. Feitelijk schijnt het — Mal. b ë r d i r i, slaan, recht opstaan, daar pref. a synoniem is met Mal. b ë r. J i uit j i i, ouder d i' i. Dat de r oor spronkelijk de gutturale triller was, blijkt uit Niasch muzizio, staan, en Tag., Bis. haligi, Day. djihi, Sang. dihi, paal, hoewel ze ook in 't Oj. diri, stand; Tomb. arihi tot de gewone r verloopen is. In 't Jav. komt dit gelijk men weet, meer voor, o. a. ook in t u r u t naast het regelmatige tut, Oj. tüt uit tu'ut. AlJI JAI, opstaan; jai is «opwaarts»; z. d. Hoe dit tegelijkertijd «fall be- hind» kan beteekenen, is vrij onbegrijpelijk. Aiji jai se, to go shallower or deeper. Klaarblijkelijk is het «hooger of lager stand innemen». aljmaodalng pam, to beckon to come. Bevat vijf woorden! aij voor aiji, staan; m, en; ahodaing, vragen; pam, uit pan, komen, m uit mei, herwaarts. aljnalng of aitngaing, verwachten, verbeiden. Een leerzaam voorbeeld hoe één en hetzelfde woord zich in twee richtingen kan ontwikkelen. Dej is ontstaan door mouilleering van de t vóór een i of e, welke dus na t uitgevallen is en epenthetisch in de voorgaande lettergreep overgegaan. Met welk woord in de verwante talen ten ga of tin ga vergeleken kan worden, is onzeker; mogelijk met Oj. tënga of tëngha, naar boven kijken, Tag. tanga, den hals uitstrekken om naar iets uit te zien. «Naar iets uitzien » en «verbeiden» zijn in allen gevalle naverwante begrippen. Vormelijk staat nog dichter bij itngaing, d. i. tingan-i, Iban. singan, kijken, welks ƒ regelmatig voor t kan staan. A i tn ga i = a t n gai n g komtvoorLuk. 1, 17. aijupoingpoing, verdwijnen in de verte. Poingpoing is «wat eenigszins duister is» ; z. PoiNG. Of a ij a te verklaren is uit a ij ï, staan, en u, in, blijve onbeslist; in AlJU jai, to go up, or east, is j ai duidelijk: ook hier zou u 't voorzetsel kunnen wezen, maar waarschijnlijk is aij u een ander werkwoord, en wel verwant met Day. lius, gaan; ofjav. adju, voorwaarts gaan. i Voor vollere vormen van 't oorspronkelijk wnsu' luidende woord, zij verwezen naar Codrington o. e. p. 41, waar bij te voegen Bat. en Mal. busur, Oj. wusn, Tag., Bis. busog, Makass. bisoro, Bug. uso. almog, bewolkt. Zie blz. 215. Ainyak, ik; voor dit pers. vnw. zie Hoofdstuk IV, blz. 172. Aiyu, sweet; shady; aiyu in li in mopon, to love. In debeteekenis «lief» laat het zich vergelijken met Oj. ahyun, verlangend, verliefd; ofschoon aiyu een passieven zin heeft, dus = Oj. hyunhyun of kahyun; dus z. v. a. «bekoring hebbende»; in aiyuinliinmoponis het echter even actief gebruikt als in 't Oj. — Aiyu, schaduwrijk, schijnt een geheel ander woord te zijn, nl. Jav. ayom, ayum, schaduwrijk; ook iy om. Aktit, vastbinden; adj. vast. Oogenschijnlijk is k hierin 't overblijfsel van 't prefix ka, dat in 't Fi., O., enz. een soort part. perf. pass. vormt; ti t zou Jav. tëtëp, vast, vastgesteld, kunnen zijn; anëtëpakën, vastzetten. Vgl. Athai. Akumkum, den mond spoelen. Oj. makumkum is «een bad nemen»; Nj. kungkum, Madur. këmkëm. De vorm van 't A. wijst op akumakuman, wat nauwelijks in beteekenis verschilt van akumkum. Alaa of Alayi, to feed. Deze vertolking is onjuist; het beteekent «begiftigen», al wordt het wel eens verbonden met «voedsel», maar op zich zelf beteekent het toch niet «voeden»; Matth. 6, 11 heeft: alaa ma aiek n'itai gaing in gama a n'adiat ineing, geef ons heden ons voedsel; Luk. 11, 12, el et ungniin haklin jaa aien, inyi ti alaan n'ispeno aien? indien hij een ei vraagt, zal hij hem een zeeslang (i. pl. van schorpioen) geven ? Ala> i heeft het suffix z; alaa, het gelijkwaardige a (uit a n); beide vormen hebben tot object den persoon aan wien gegeven wordt, welk object hier door 't possessiefaanhechtsel wordt uitgedrukt, omdat laa een substantief is; laa-ma op zich zelf is «wat door ons gekregen wordt», met pref. a\ maken dat wij krijgen. Van ala zonder suffix i en a is 't object natuurlijk niet de persoon, maar de zaak. Derhalve is Ala gan, eten geven. De stam la — Mota la, geven, nemen; trans, lav, nemen, Esp. S. lavi, brengen. De w. is dus lap, waarvan een langere vorm is Iban., O. en Nj. alap, Bug. ala, nemen, Tag. hanap, zoeken. De kortere vorm moet eenmaal in 't Mal. bestaan hebben, zooals men kan opmaken uitdulapan, acht; evenzoo in t Sund., blijkens salapan, Makass. salapang, negen. Ten aanzien van A. alayi en alaa is het niet twijfelachtig dat ze uit a -f lahi,—-lahan ontstaan zijn; na 't uitvallen der h heeft zich als overgangslettery ontwikkeld. Alango, op iets steunen. DestamisSam. lango, prop for canoes; Mao, rango, roller for canoes; Fi.,Mot. ilango, rollerfor canoes; Fi. langona. stukken hout onder iets leggen, Mota lango, onderstutten. Alahala,shining;givinglight. Voor alah-alah, stam lah, licht. Mota lala, to burn clear and hot; lalav, trans, to scorch. Oj. arab-arab, flambouw, angarabarab, flikkeren, vlammen; Iban. arab, branden (van rijs- 15 hout, spaanders); dabarab, zich verbreiden van vuur. Al deze woorden komen nauwkeurig met elkaar overeen dat ze geredupliceerd zijn. In 't Iban. staan de vormen zonder en met voorslag naast elkaar. De a of ha is als voorslag vóór ren/ even gewoon in de verwante talen als de t in 't Grieksch in hetzelfde geval. ALAMUD, to open, as an embankment. Vgl. Mota lala, open, en A\ AMUD, to break. Er ligt dus in de samenkoppeling 't begrip: openbreken. ALGEI, openslaan. Mota lik, to open with unfolding motion, like, to open by turning back a cover. Algei en like hebben het trans, suffix i. AlGINWAN, zich worgen (niet v. act., zooals Inglis opgeeft, maar intrans.), eigenlijk: zich den hals omdraaien; Matth. 37,6; (is) um ispun alginwan (aien), en worgde zich zelf. De geheele uitdrukking is een samenkoppeling van drie woorden: algei en n'wan, nek. Brengt men dit in verband met algei, to wattle; algehni, to finish, as a house, dan rijst het vermoeden dat lge eigenlijk omdraaien of dgl. is; alge nwan zou kunnen vergeleken worden met Jav. lëkër of likër, rond van omtrek; omheining; algehni, uit alge en ehni, voltooid, komt vrij wel overeen met algei, to wattle. En een boek openslaan, to turn over leaves, is toch ook een omslaan, omdraaien; ook Mota like is «to open by turning back a cover.» Verder is met lëkër verwant Iban. lakkat, ontgrendelen, openmaken. Een ander verwant woord is Mota lago, cylindrical large basket of flattened bamboo; vgl. Day. rakar (door dissimilatie voor lakar), een van rottan gevlochten onderstel voor potten wanneer men ze van 't vuur neemt; verwant met rakëran, wat ineengerold is; Mal. lëkar, soort mandje van rotan om potten of pannen die van 't vuur genomen zijn op te zetten; Bal. lëkëh. Algauwaing, een water oversteken, wadende of in een boot. Uit algau, Mota lagau, oversteken; en wai, water. De samenstelling wordt als een woord behandeld en krijgt het suff. ng uit ni. ALEUG, gekronkeld; wkw. kronkelen. Vgl. Jav. likung, lengkong, kronkelen, Makass. leko, lengko; alsook Iban, leku, winding. ALMOI, een ding zien; ook: meer dan één ding zien; alum, zien. Alum, O. en Nj. anëmu, vinden. Almoi schijnt zoowel suffix aki, als ni, ani, te hebben; in 't laatste geval kan het met Jav. anëmoni overstemmen. Zie voorts blz. 187. ALO,braken,spuwen.Mota,Fi.,Tomb.,Tont.,Tonsaw. lua, Malag. loa, hetz.; Sund. luwah, sirihspeeksel. Alwai, uitspuwen; Mota luag, Sam. luai, Maor. ruaki, Fi. luaraka, uitbraken; Day. malua, zonder suffix. aluma (ontbreekt bij Inglis), te drinken geven aan; 't onmiddelijk object is een persoon, welk object, zoo het een vnw. is, uitgedrukt wordt door 't possessiefaanhechtsel, gelijk bij Alaa.Bijv. Is ehtele nyak ainyak, ja akis alaak n'itai gaing aijaua: um ahving wai, ja akis alumak in wai aijaua, ik was hongerig, en gij gaaft mij iets te eten; ik was dorstig, en gij gaaft mij water te drinken, Matth. 25, 35; is auroauro n'atimi is ethi ira ra um ahtut, im leh nisa, um ahtaijuli a vinegar, um ati a n aunieng, um aluman, en dadelijk liep een van hen, en nam eenspons, en doopte die in azijn, en gaf hem te drinken, 27, 48. Aluma bestaat uit pref. a, den stam lum, en suff. an. Lum voor num, overeenkomstig de neiging van 't A.een n, wanneer onmiddelijk of door een klinker gescheiden een w volgt, in l te laten overgaan; wij hebben reeds een voorbeeld gezien bij Alum; een ander zullen wij ontmoeten in atelmoi. Dat num de eigenlijke wortel is voor «drinken>, blijkt o. a. uit Day., Iban. danum, water. Inum Mal. enz., unu Fi. enz. is een secundaire wortel, op de wijze van ibër naast wör; ibëk, naast bëk, e. dgl. Vgl. hierachter Umnyi. Aluo (n aman), (de tong) uitsteken. Luo is mogelijk te vergelijken met Mal. luwar, Day. luar, buiten; Bal. ngluwarang bayu, den adem uitblazen. Onzeker. Alupai, geven. Eig. geven aan, begiftigen, want het heeft tot suffix i. Flor. lubati. ALUPAS, groot, ruim. Mal. luwas, ruim, uitgestrekt. In de met A. naastverwante talen zijn wel woorden die hierop gelijken, o.a. Vuras luwo, maar geheel overeenkomende heb ik niet opgemerkt. Verwant is Oj. lwa, ruimte; de sluiter was hierin oorspronkelijk de gutturale triller. AmAI, kauwen. Pi. mama, Mal., Jav., mamah, Tag., Iban. mama, Bis. mama. Sund. mamah, eten (van een kind); Bal. amah, eten, nuttigen, Jav. pass. en subst. is pamah; dus de wortel is mah, amah. 1. Ame, stank. Vgl. Jav. amis, stank. 2. Ame = Ami, wateren. Fi., Sam. mimi, Mota meme, Tag., Bis. mihi, Makass. meya, Bug. teme, Lamp. miyoh, miyëh, Dair. Bat. miyëh. De stam, als substantief, is Oj. ëyëh, Tag., Bis., Bikol ihi, Nj. uyuh, Dair. Bat. iyëh. An, voorzetsel: in, op, aan, van. Een verkeerd begrepen a; z. blz. 210. anag-anag, besluiten, bepalen; anag leien, overdenken, overwegen, zich voornemen; uit anag en leien, 't gemoed; Oj. ataki, zich voornemen; matakitaki, zich geestelijk inspannen; Tag. taki taki, overweging, meditatie; Bat. tahi, besluit, voornemen. Aniv, andere uitspraak Anvi, noemen, verkondigen. Erom. enuwi, zeggen, verkondigen. Anivaliek, slecht of onduidelijk spreken. Mota tiu, een naam geven. Dus aniv gevormd met pref. ang. Voor liek of aliek, z. Taliek. Apa-ahni, overal heengaan; uit apan, gaan, en ahni, z. d. —Apa-hai, landwaarts ingaan; uit apa en hai, Fi. dake, opwaarts;Tomb.,Tonseasch sake, Tag., Bis. sakay, Iban. takai, Mongond. takoi, Sam. aè, opgaan, bestijgen *, Erom. sah of sak, opwaarts, op. Apam, komen; uit apa, gaan, en m, voor me (mai), herwaarts. Mota vano ma. Fate fana mai of bana mai. Apan, gaan, gaan naar. Uit pref. a' en van, ouder wana. Erom. avan, Tana even; Mota, Maewo vano, Volow vono, Leon, Motlav, Oba, Gog, Norbarbar, Esp. S. van, Fate fana of bana, Sikka bano, gaan; Tomb. wana alleen gebruikelijk als voorzetsel: «naar». Niasch (mo)fano. Favorl. Form. pana, heengaan, ook: naar, wijzen op een variant pana. Apapa, gelijkstaande, gelijk. Oj. en Nj. sawawa; tz.; feitelijk komen de prefixen a, met, en sa op hetzelfde neer; wawa is de st. van «dragen»; apapa en sawawa beteekenen dus eigenlijk «van hetzelfde gewicht, dezelfde gehalte». Van een ander woord voor «dragen» komtin'tjav. bobot, (tegen een ander bestand, portuur). Apapanes of Apopones = Ahpopones, z. d. Aparo, verdeelen. Het zal wel «in tweeën deelen» beteekenen. Uit a en varo = Jav. paro, verdeeling in tweeën; amaro, in tweeën deelen. Apas, andere uitspraak van Apos, z. d. Aping, donker. Ping is een andere uitspraak van poing, donker; z. d. en Eping, Epeing, nacht (onder de N). Apitag, volgende; mv. epitpitag (voor epitapitag). Uit ape of api en itag, achter, achteraan; ape is te vergelijken metErom. ve, gaan; vgl. Mota vitag, bijv. toa vtag (voor vitag), achterlaten, waarin vi echter een prefix zou kunnen wezen. _ Aplo, rood gloeiend, als steenen voor den oven. De vraag is of het niet eigenlijk «wit gloeiend» moet heeten, want het woord lijkt sterk op Fi. budo, Bis. mafulau, Tag. mapudao, Iban. mafurau, Rottineesch fu- lak, wit. . Apnyin, dag, morgen. Het eerste gedeelte herinnert aan Tag. hapon, dag; doch yin is duister. Apol, kleven. Van den stam die in Mota luidt pul, gom, vogellijm, waarvan afgeleid pulut, doen kleven; Sam. pulu, kleverige stof, lijm; puluti, lijmen; Oj., Nj., Tomb. pulut, vogellijm; Bat. pulut, vogellijm; Tag. pulut, honig; Iban. fulut, kleverige honig. Mal., Day. pulut is «kleefrijst» ; een merkwaardige variant in Day. sambulut, lijmstok. Apos dragen;baren, voortbrengen;landen.Jav. momot, dragen,laden; momotan, zwangerschap; van een stam wot, variant bot en wrat, dus oorspr. wë'at; Sikka bua, baren, Flor. (va)hua. Vgl. ook Bat. borat daging, zwanger. De stam Mal. b ë r a t, Tag., Bis. b o g a t, Sang. we'ha', enz. «zwaar». Apos, uit apoti, waarin 't trans, begrip is uitgedrukt door suff. i, terwijl hetzelfde in Flor. vahua geschiedt door pref. va. Apro, vangen. Misschien. Erom. ëmprok, stelen. Aputu of Apotu, een vrouw dooden of worgen om haar gestorven man te volgen. Mogelijk Mal. mëmutung, den hals afsnijden, st. putung; Sam. mutu, afgesneden. Araahon = Arahon, to finish; to complete. Vgl. Lakon won, complete. Ahon, bijvorm van ahn, waarvan ahni, met suff. i, z. Ahni. Ara schijnt z. v. a. «bereiden» te beteekenen. Arafara, Arefara of Arofara, pandanusbladen bereiden. F ara is Pandanus, Sam. fala, Oj., Nj. pandan, Mal. pandan, Sumb. panda, Tag., Bis. pangdan, Iban. paddan, Sikka peddang, Rotti hendak. Are of aro heet «garen; arase of aresei», plukken. Arah pan, to seize. Daar pan «weg» beteekent, kan de vertolking niet juist zijn; het lijkt op Mota rave, trekken. Doch wegens de andere uitspraak arop, to seize, zou men ook aan Oj., Nj. rëbut, zoeken te ontweldigen, kunnen denken. arap-arap, sunset. Eer: avond, invallende duisternis. Erom. po-arap, avond; Mota rav-rav, avond, 't donker van den avond. Verder onzeker, of men dit gelijk mag stellen met Tag., Bis., Iban. gabi, Iloko rabiy,Sang. hëbbi, Niasch owi, nacht, avond, dan wel of rap, rav dezelfde wortel is als dien men in Jav. sërap, zonsondergang, aantreft. In elk geval is r in a., Mota en Erom. voor den gutturalen triller ongewoon ; evenwel ook in 't Iloko is ze in r overgegaan. Are gai, brandhout zamelen. Gai is «hout»; z. onder de In. Are, ara, aro wordt vertolkt nu eens met «to collect, to gather» dan weer met «to prepare». Vermoedelijk ligt in re, ro, ra het grondbegrip van verzamelen, bijeenvoegen, en is het te herleiden tot rëng, (dëng), dat deel uitmaakt van Jav. sarëng, parëng, barëng, waarin 't begrip van «samen» ligt; een afleiding van denzelfden wortel is Mal. dëngan, met; Day. dëngan, met; mandëngan, begeleiden. Ari, met doorns bedekken. Uit pref. «'of«, ri, en suff. i. Ri = Oj. rwi, Nj., Sumb. ri, Bat., Mal. duri, Day. duhi, Lamp. wuy, Ponos., Mong. d u g i, Dawalor w u r, Kisar r u r i, Binongko o r u i, Sawu h u n i, doorn. Hetzelfde woord in andere verwante talen in den zin van «graat, been». Arid, hoog, verheven ;atimiarid,atimarid, hoofdman ; in de bijbelvertaling ook: koning, landvoogd. Arid jai, opgaan, opklimmen; ari jai, to go a shore, blijkbaar slechts een andere spelling van ari dj ai. Jai is «naar boven», 't substantief ridjai is «'t Oosten», eig. opgang (der zon). R i d = Mal. diri; bërdiri, oprijzen, recht opstaan ; A. a kan in waarde — Mal. b ër wezen; doch het kan ook voor a -j- nasaal staan, en dan is arid te vergelijken met Oj. angdiri, heerschen. Op een andere wijze heeft zich uit denzelfden stam ontwikkeld AlJI, z. d. Arop, to seize. Variant van Arah, z.d. arop a 'n jap, to splash; a 'n j ap is «in zee». Vgl. Mota rov, to sound like dashing water. Vgl. Oj. rwab, rob, t onstuimig zijn, wassen van den vloed. arop-arop, slaperig; gesloten (van oogleden). Herinnert aanjav. arip, slaperig, doch de klinker is die van rëp in Jav. sirëp, slaapwekkende (tooverspreuk). Aru, betalen, beloonen. Vgl. Motarusag, betalen; rusai, iemand beloonen ; 't eerste met suff. aki, het laatste met ani; de stam dus rus. asaing of asan, zeggen, spreken. Esp. S. aso, rede. Van denzelfden stam is afgeleid tas, gezegde, woord, taal. De juiste vorm van den schijnbaar sa of asa luidenden stam laat zich niet vaststellen, doch het zal wel dezelfde stam zijn als Mota as, gezang; Malag. antsa, zingen. Asenga, al. Hetzelfde woord als Makass. ngasen g, Fi. keiïenga, al, ieder, Maewo g a s e n g i, behoudens 't verschil van prefix, en Mota g e s e, al, behalve dat dit geen suffix heeft. In Merlav is ges, Motlav geh aanduider van 't mv. ASNGEING, steunen op, zich op (iemand) verlaten, Jav. tanggën, steun, iemand op wien men zich verlaat. Sn gei veronderstelt een stam t ë n g g ë h of t ë n g g ë n. Verder verwant is Iban. t a n g n g a 1, ondersteunen. ASNGI, hoeden, zorg dragen voor't vee. Vgl. Iban. tangngau, zorgen voor iemand of iets, voor 't vee of den akker; nog dichter staat wat den eindklinker betreft, Jav. tunggu, op iets passen, over iets toezicht houden; Oj. atunggu, de wacht houden. AsjA; hiermede beginnen enkele werkwoorden, die een bijvorm, met ara beginnende, hebben. Dus asjapignaing = arapignaing, verzamelen. In andere geeft asja een «maken» te kennen ; bijv. asjaktit, vastmaken; asjamud, scheuren, breken, synoniem met avamud, breken. Aangezien in 't Fi. de prefixen raenda geheel of nagenoeg gelijkwaardig zijn, ligt het vermoeden voor de hand, dat bijv. sj a m u d beantwoordt aan damusu, maar ra in arapignaing = asjapignaing aan Fi. ra. In 't Bug. zijn de prefixen ta (tar) en tj a synoniem, en uiteen tj zou zich wel een sj kunnen ontwikkeld hebben. Moeielijkheid baart de omstandigheid dat in ettelijke gevallen asj vervangen kan worden door asu, aso; dus asuamud, asvamud, (den hals) omdraaien, klaarblijkelijk hetzelfde als asjamud, breken; asvadidi, to tear skin or bark, en asjadidi, to tear off; asuopleg, mv. isuoplegopleg, to bruise, to break in pieces, en as j o p 1 e gop 1 e g, to tear in pieces. Men vindt dit asv in asva1 av, kinderen baren, waarin alav (halav), kind beteekent. Het schijnt dus dat asu, asv, hetzij een samengesteld voorvoegsel of veeleer een wkw., ook aan 't daarmee samengestelde woord een causatieve beteekenis geeft. Waarmede het te vergelijken is, vermag ik niet te raden; tenzij het = Oj. asung, geven, is, want syn. van asung is aweh, en dit beteekent ook «veroorzaken». Asuptegnaing, verklaren, uitleggen. Uit het zooeven vermelde asu en ptegnaing, waarin gnaing van denzelfden stam is als Mota gaganag, toonen, verhalen, 't Suffix in dit laatste is aki, in gnaing is het ni, doch beide suffixen vormen transitieven. Pte, uit vete — of vet, inwelkgeval de e een voorslag is, ontstaan na 't uitvallen des klinkers in gnaing— is te vergelijken met Mota vet, zeggen, te kennen geven ; Lo vet, zeggen; mogelijk=Jav. pëtek, voorspelling: amëtek, voorspellen. Het geheel schijnt een samengetelde uitdrukking, z. v. a. een verklaring en uitlegging geven aan (iemand), Wat Mota ga na, A. gna aangaat, dit is identisch met Makass. kana, zeggen. asvahteug, buigen. Vermoedelijk bedoeld ateug, Makass. ateko, bochtig, van teko, bocht; Jav. tëkuk, anëkuk, buigen. Atahaijeng, hooren, gehoorzamen. Uit pref. a en tahaijeng (ouder ta padëngë ), (bij geval) ter ooren gekomen, maar gesubstantiveerd. Tana matareg, waarin ma synoniem met a. Vgl. ahngei. Atahing, iemand van 't vrouwelijk geslacht. Uit ata (ouder ata), Volow at, Lifu atre, Api aru, Tana are, Alor, Solor, Sikka, Nias, ata, mensch; in de beteekenis van «slaaf» Makass., Bug., Tomb. Mongond., Sumb.; Bis. ata, agta (uit arta, ata), Negrito. Vgl. Atamaing. Hing uit vini, Oj. bini, Tonsaw. bene, Sumb. wini, naast kawini; Day. habinai; Z. W. Ceram bina, naast mafinai; Mota vine; Rotuma honi; meestal in geredupliceerden vorm: Mota vavine, Sam. fafine, Mao. wahine, Sang. wawine, bawine, Benten. wawinei, Yap papine, Saleier bahine, Tont., 1 onsea wewene, Tag. bini-bini, vrouw, wijfje. De vorm mahine in Mao. ta-mahine, dochter. Erom. asiven. In Mota tavine is ta verkorte vorm van ata. Atahni, al 't voedsel opeten. Van tahni, ten einde gekomen; van hni = Oj., Mal. pënuh, enz. Vgl. Ahni. Atai, to cut (many trees); to circumcise (a bad word). Het heet een mv. (d. i. van objecten). Waarvan het een mv. begrip uitdrukt, blijkt niet. Wel wordt door Inglis opgegeven Atah, to cut; to bleed, doch in de Eng. An. woordenlijst Athai. Zulke slordigheden zijn niet geschikt om de vergelijking te vergemakkelijken. Hoe het zij, atah en atai kunnen een slordig gespeld atah en atahi voorstellen, zoodat het laatste als transitief van 't eerste kan bedoeld zijn. Atah, uit tah=Jav. tas, geredupliceerd tatas, anatas, doorsnijden; anatasi, mv. Mota toto, to cut, chop, is een variant van tatas, nl. Jav. tëtës, dat o. a. besnijdenis van een meisje beteekent. Verder is Oj. en Nj. tëtës, 't doorbreken (intr.) van een ei, ook «uitbroeien»; tinëtës, opengemaakt (van een ei). Doch at ai isö of«' + taki, Jav. tëtak, besnijdenis; anëtaki, (een jongen) besnijden. Suff. i duidt zoowel een mv. aan, als dat het transitieven vormt met een persoon tot object. Waarom Rev. Inglis atai «a bad word» voor besnijden noemt, is moeielijk te raden; blijkens het Jav. is het integendeel het rechte woord. Vgl. ook Mal. tëtaq, afhouwen, afhakken; Fi. i-tata, a chopping, verondersteld een vorm taktak. Atako of atakok, kakelen. Uit tako, takok, gekakel; st. ko, kok, Mota koko, kokoko, kakelen; Jav. kokok-kokok. atalulup, geheel verzinken. Stam lulu, ouder lulup, een variant van Jav. lëlëp; këlëlëp, feitelijk = talulu, onder water gezonken; Sund. lëlëp, ingezonken; tilëlëp, verdronken. De wortel is lëp, waarvan ookin 't Jav. een variant lup bestaat met afleiding katjëlup, ondergedompeld; Sund. tjëlub, antjëlub, zich in 't water dompelen. Day. lëlëp, overstroomd, onder water. Atamaing, man. Uit ata (ata) en maing, voor mani, mannelijk, Sumb. meni, Wango, Flor., Gilb. eil. mane, Erom. itnateman (voor tangate-man), Fi. atangane, tangane, Tana are-mama, Lifu tramani, Sam., Mao. tane, mannelijk, moedig; man; zal wel uit tangane, tanane, ouder tamane samengetrokken zijn. In 't Makass. is 't woord voor «mannelijk, man» burane, Bug. worowane. Mani is duidelijk een afleiding van 't woord dat in 't Oj. luidt wani, moedig, Mal. b ë r a n i, Makass. barani, Bug. warani, Sang. wahani, Tag., Pamp. bayani, Tomb. waranei, Benten. wahanei, Bima mbani, Sumb. beni, de vormen in Makass. en Bug. zijn zonderling verloopen. atapnes, sluiten. Uit pref. a' en t a p n e s, gesloten; t gesloten zijn; zie verder Ahpopones, en Tapnes onder de In. Ataprau, klimmen als een vleermuis. Verwant met Mota kaka-rau, hetzelfde; doch de formatie is niet duidelijk; waarschijnlijk is atap = atah, zich uitspreiden, want Mota kaka, schoon een ander woord, is «den arm uitstrekken». Atau, helpen; leiden. Vgl. Erom. t a u r i, leiden. Atgei, slaan; atgei-atgei, kloppen (van 't hart). Fi. tukia (met suff. an., terwijl A. 't gelijkwaardige suff. i heeft). Vgl. verder de geredupliceerde vormen Jav. tutuk, kloppen, Malag. totoka, Bis. tuktuk, Tag. tugtug, Mal. tutuq, Sam. patutu(= Mal. batutuq). Wortel t u k (zoo nog Jav.), klop; vgl. Makass. p a n t u k a , knods. Atelmoi, begraven. Afleiding met suff. oi = ai, aki of ani, moeielijk uit te maken, doch Erom. tenemi, Matth. 27, 7 heeft duidelijk suff. z'; van telm, ouder tanëm, Oj. tanëm, ananëm, Bat. tanom, Iban. tanam, Sam., Mao. tanu (passief tanumia), begraven; Nj., Tomb. tanëm, Bis. tanom, Tag. tanim, Mal. tanam, planten; Mota tanu, bedelven. Voor den overgang van n in l, zie Almoi, en Aluma. Aterai, begeleiden. Erom. etori, Oj. angatërakën, Nj. angatër en angatërake, begeleiden; Oj. angatër ook «aandragen, vervoeren»; Bis. hatod, st. van «aandragen, vervoeren, begeleiden». AteuG, zitten. Fi. tiko, Motlav tig, Esp. S. sigi. Een varieteit van dezen stam heeft u, o; zoo Erom. tuok (voor tuko), er zijn ; Flor. tuguru, Oba toga, zitten; Mota toga, verblijven, ergens zijn;Motlav: zitten;Sam. toa, zitten. In de meeste gevallen (behalve in Erom.) ging de stam op een medeklinker uit, en wel een r\ van daarMota togara, gedrag, terwijl Lo tjigar, gedrag, heeft. Doch daarnaast Mota togava, verblijf. In de verte verwant zijn Benten. tikil, Tomb., Tont. tëkël, rusten; en Tomb. tëka, zitten. Ateug se, nederzitten. D. i. ateug met se, neder. ATNGO, to walk, to go ; (ook: vertrekken). Malag. tonga, komen; Flor. tona, vertrekken; Vaturanga juna; Sund. tëng op den loop; iteratiefintensief tërëngtëng, hard loopen; tërfg maakt deel uit van Oj., Nj. datëng, gekomen; komst; Nj. ook: gaan; Mal. datang, komen; Tag., Sang. dating, aangekomen. Atnga wordt steeds geconstrueerd met den Genitief van 't pers. vnw. overeenkomende met het onderwerp ; bijv. eris wat atnga ura ara, toen zij vertrokken waren, Matth. 2, 13. Dit laat zich verklaren, daar tnga, ouder tëngan, vormelijk een substantiefis; atnga ura is in de voorstelling: hun tocht aannemen. Evenzoo: (is) atnga o-un, ging zijns weegs, Matth. 3, 16. ATNGEI, dooden Sam., Marqués, tinai, Mao. tinei, dooden, uitblusschen. Athai, vastmaken; opbinden; vastmeeren. Van w. tëp, waarvan Oj., Nj., Sund. tëtëp, vast, vastgesteld, enz. Day. atëp, slot; sluiting. Athai uit terwijl bij Ehtopleg als beteekenis wordt opgegeven «to bruise». Edl en eht onduidelijk; Opleg, z. d. EDMUDMOI, zuigen, nippen. Zeker in den grond hetzelfde woord als adm o i, kussen, likken, maar verder onduidelijk. Edui, opzetten. Andere uitspraak van Aduwi. Herinnert aan Sang. d u i, zich bevinden op, geplaatst zijn op; m ë n d u i, opheffen ; n i r u i, werd opgezet. edumoij, terugkeeren, herstellen, herleven. Andere uitspraak van Adumoij, z. d. Kdumdumoij of i d u m d u m o ij, frequentatief er van. Hetzelfde woord als edu schijnt te wezen Edo, to walk. Indien dem in edumdu oorspronkelijk is, en niet voor m «en», staat, zou men kunnen denken aan Erom. I u m , komen , te meer omdat edumoij, adumoij zeer wel voor e d u m m o ij, a d u m m o ij kan staan. Dit wint nog aan waarschijnlijkheid, omdat Day. dumah, komen, als ook Tomb., Tondanosch luma, gaan, zich daarbij aansluiten. Ef, intensitive prefix, as strong, loud, large. Zie Efatimi, onder de N. EhG-, prefix in verscheiden woorden, bijv. eghethi, eenmaal; ehgilpat, dikwijls (verg. Ilpu), enz.; oorspr. pa ka. Ehgi, pained. Tag., Jav., Mal., Bis. enz., sakit, Iban., Mongond. takit, pijn: masakit, asakit, bezeerd, ziek ; Sesake m as i k i, Flor. v ah aki, enz. Ehgilpon of-pan, nog iets eraan toevoegen. Uit egh en ilpu (z. d.) en su ff. a n i = z; dus *paka-lëwuani, of — l a w u h a n i, of dgl. eghohos, verschijnen; mv. aghaahos. O hos is een andere uitspraak van hes; de stam is = Jav. w ë t u , Fi. v o t u , Sam. f o t u, Mota w o t, uitkomen, voor den dag komen, verschijnen. Aahos, mv., met reduplicatie van de beginletter a in ahos (ahes), Oj. awëtu. Ehe, regenen. Vgl. Marqués, isah , regen. Ehele, tot, bij. Erom. afeli, mafeli, tot aan. Blijkbaar een werk- woordsvorm. Men moet uitgaan van de beteekenis welke 't woord in Erom. heeft van «tot eindpaal, uiteinde hebbende», en dit brengt ons totJav. wëling, als synoniem van wëkas, einde, eindpaal, uiterste grens. Iban. balin, st. van «eindigen, voltooien»; Oj. tan awëling, niet willende uitscheiden; eindeloos 1. Uit Flor. p o 1 o, tot aan, mag men opmaken dat naast wëling een uitspraak wëlëng bestaan heeft. Zulks komt meer voor, bijv. Oj. pëlën g, st. van «ontstellen» naast pëling. eheshas, zeer slecht. Reduplicatie van Has ; z. d. EHNGA, echtgenoote; ook Eh naa. Bis. banahan, getrouwde vrouw, Day. bana. Ehed, hoeveel ? (ontbreekt bij Inglis, doch zeer gebruikelijk, bijv. Matth. 15, 34: et ehed n'areto unyimia? hoeveel brooden hebt gij? Eig. e vóór telwoorden (zie blz. 183) en hed, Fi. vida, Mota visa, Iban., Bat. pi ga, Jav. pira, enz. ehled hat, to pave with flat stones. Ehled blijkbaar slechts andere uitspraak van ahled, to spread acover. Hled is te vergelijken met 1 omb., Tont. wëlar, breed, waarvan mëlar, mahawëlar, uitspreiden; Bis. bilad, Oj. wëlar, uitgebreid zijn; Bat. Dair. bëlagën, Malag. velatra, slaapmat, eig. 't uitgespreide. Mota vear en vean, op den grond uitspreiden, zullen wel uit v ë 1 a r ontstaan zijn. Ehni, voltooid, compleet. Erom. veni, Oj., Nj., Mal. pënuh; Ango ehni, voltooien; ehneijid, to fulfil. Ehr en Ehri —, duidt aan «gezamenlijk, gemeenschappelijk»; zie blz. 189. Ehro, twee. Foutief voor e r o, Fi. e r u a, Ero. en duru enz. Eiiroehro, nauw. Fi. w a r o - w a r o. Ehtele, hongerig; (het hongert). Flor. vitolo; zie blz. 18b. Ehtet, ontmoeten. Mota v a t a t u, Erom. e v t i t. Ehtingtaing, veel geween. Uit eh = he, z. d.; tingtaing, redupl. van Taing, z. d. Ehv of Ev, heet een prefix «asks a question». Het is echter een vorm van 't vragend voornw. welke? en bijw. hoe? Een andere uitspraak hiervan is eve, eveh. Het komt overeen met Sesake seve, welke? niet te verwarren met sa va, Mota sava. Fi. zelf. Door suffix n (ni = i) wordt het transitief karakter des werkwoords gekenmerkt. J. Ja, Jai, maar. Oj. nda. jai, bijw. op. Mota raka (uit rakai), Day. daki, Negrito dakay, opstijgen; Iban. dakay, bespringen (van dieren). jeko, opwaarts. Zeker wel je — jai; in ko moet het begrip «waarts» liggen; vgl. suko, benedenwaarts. jlm, vetatief: opdat niet; Lat. ne. Uit ji; Fi. de, opdat niet; Bikol dai, Tomb. dei, Tag., Bis. di; en geredupliceerd met differentiatie dili, Sumb. de, Sam. Ie, niet; Sang. madiri, ontkennen. Van denzelfden wortel Oj. hade, verkeerd, valsch, anders; Nj. dede, anders zijn, niet die of dat zijn; Mao. hore. De m van jim een nadrukswijzer; vgl. Makass. ma en mo. Een andere nadrukswijzer heeft Vaturanga j ika, vetatief gelijk A. jim. jlfangkl, up here; jlpangko, up there. Jl in beteekenis =JaI, doch met verzwakten klinker. Pang voor pan, gaan, maar als bijwoord; vgl. Tomb. voorzetsel w a n a, naar. K. Ka, of. Erom. ko (ku). KAUOKE, of Kooke, een vlot. Oke komt overeen met Pak, Tegel, Motlav ok, boot, andere uitspraak van ak en waka, oorspr. wangka. KAVA, Piper methysticum. Blijkens den vollen uitgang is dit in Polyn. zoo wijd verbreide woord ontleend. Kuri, hond. Fi. koli, Sam. ui, Mao. kuri, S. Cruz kuli. Het woord moet door A. ontleend zijn aan een taal, waar de l in r was overgegaan. Ook Mota kurut is een vreemd woord, want er waren vroeger geen honden op de Banks-eilanden. Ook Erom. kuri is een vreemd woord. Kurimatau, koe. Dier en naam ontleend; evenals Erom. kurimatau. L. Lav, schijnen. Oudere uitspraak van lah; z. alahala. Lah, licht. Z. Alahala. Lai of Lei, trouwen (met een man), Mal. enz. laki, Bug. laï, man. Lai staat dus voor al ai, een man nemen. LAU, lang; LAULAU, lang van tijd. Oj., Nj. lawas, lang (van tijd). Lel, veld. Timor Iele, Roti Iele, lale, veld; Ulawa lalo, tuin. Vgl. ooiJav. lalahan, voor bezaaiing toebereide grond. Lelen, rational; endowed with reason. Verkeerd; het beteekent «'t inwendige, 't gemoed, de inwendige zin.» Inglis geeft zelf op: Iji ato lelek, to think about; wat trouwens ook niet geheel juist is, want lelek is «mijn gemoed»; lelen natuurlijk Iele met poss. aanh. van 3 ps. enk. Lele, geredupliceerd uit le, d.i. lëm; Tomb. lalëm, Tag. lalim, Makass. lalang, Fagani raro, binnen; met differentiatie Mal., Jav. dalëm, enz. Lele beantwoordt in alle opzichten aan Mota 1 o 1 o, the inner part; the inward part of man, heart, affections; met bijvorm lele, binnenzijde. In beteekenis ge1'jk, doch met suffix an, zonder reduplicatie, Fi. loma, 't binnenste van iets, hart; met reduplicatie Maewo lolomu, wenschen. Lel ohos, pisangtuin. Samenstelling van Lel en Ohos (onder de N). Lep, wederom; ook nog. Oj. lëwih, Tag. labi, enz., daarenboven. LlNGLING, sprekend. Mota linga, stem, geluid; linge gosogoso, lastertaal; Oj., Nj. ling, de woorden, rede; kalingan, bedoeling, zin. M. Ma, of Mah, rijp. Mal. masaq, Lamp. mësaq, Sund. asak; Oj. met ander prefix tasak, rijp. MAPO, kleinkind; naneef. Feitelijk schijnt het hetzelfde woord als Tag., Bis. apu, Bug. ëppo, Buru opon, kleinkind; Iban. afut, kleinkind, doch afu, grootvader. Intusschen is het niet onmogelijk dat mapo eigenlijk beteekent «een po, pu = opo, ompu, grootvader, voorvader hebbende.» Marara, effen, vlak. Mota rata, Oj. marata en arata, Tag. latag, Bis. datag, Mal. datar, Malag. ratanS. De vorm van A. heeft reduplicatie; zoo ook Bal. kararata, geëffend. Mas, adj. dood; mv. emesmas. MP. matai, enz. Mat, rauw. Oj. mëtah, Mal, Jav., Mal. mëntah, Day. manta, Tomb., Tont., Tonsaw. mata, Sam. mada, Rotti matak, Polyn. mata, Amb. amata, enz., rauw, onrijp. Matan, (zijn, haar, de) schopnvader; moeders broeder. Vgl. Mal. mëntuwa, Jav. maratuwa, Oj. ramatuha, Bat. si matuwa (d. i. oudje), Lamp. matuha, Sund. mitoha, schoonvader of schoonmoeder. Matonga ; z. bij Aru tu onder de N. maumau, onbetamelijk, onwelvoegelijk. Reduplicatie van mau, linker; vgl. Maun onder de IN. Melnga, to wander, to remove from, to leave. Uit pref. më' of ma, en Inga, Oj. lungha, zich verwijderen. Merit, to wish for, to desire. Gog moros, Lakon maris, Tana merhi. Gevormd met infix-prefix um, m, en een stam përët, gelijk te stellen met Jav. pëndët, bijvorm van pundut, om iets vragen, iets willen hebben. 17 Van me rit is de uitgang «afgevallen, na in de voorgaande lettergreep den overgang van e in i bewerkt te hebben, doch vóórdat de t door de i een j was geworden. MESE, droog. Fi. ma da, Makass., Bug. mara, Iban. mamaga, Tag., Bis. mala, mamala, Rottin. mada. Meto, rijp. Hetzelfde woord als meto, oud; z. d. onder de IN. MOHOIJ, hooren op een afstand. Eig. te hooren krijgen; van ma of më en hoij, andere uitspraak van heij, uit dengi, dit uit dëngë . MoiJ, zeer. Motlav mur, vol. Mo ij zal wel «ruimschoots» beteekenen; en verwant zijn, schoon niet identisch, metJav. murah, ovei vloedig, waarmede in allen gevalle Motlav m u r te vergelijken is. Molmol, waggelen. Erom. mol (mival), vallen. Vgl. Jav. o wa 1 awi 1, heen en weer wiggelen; uwal-uwil, weifelen. N. Van de woorden, die Inglis opgeeft met het lidwoord, is dit in de volgende lijst weggelaten. Adiat, dag. Fate liati, daglicht. Sesake aleati is «licht geven». Dit leidt tot een stam liat, Oj. en Mal. lihat, st. van zien; adiat is dus «lichtend». ADIN, de borst. Hetzelfde woord als HADIN, zonder de k. Adu alep, jongen. Vermoedelijk eigenlijk «boodschaplooper», want alep (tas alep) is bevel; en adu, gaan, komen ; z. EDUMOIJ. AFETU of AFOTU manava, hart. Beide woorden hebben een zeer ouderwetsch voorkomen, geheel in strijd met het hedendaagsche klankstelsel van A. Daarom schijnt het niet al te gewaagd in AFETU, AFOTU een ouderen vorm te zien van Ahes, doch dan in den zin van «uiten» (Jav. awëtu), gesubstantiveerd «uiting». Manava is Sam. manawa, ademen, leven, pols, buik; Mao. adem, buik; geest, zin; manawa re ka, vergenoegd zijn ; Mal., Jav. nawa, ziel; Makass., Bug. nawa, gedachte; Bug. ininawa, Makass. nawa, ziel. Eigenaardig, doch begrijpelijk is de overgang van beteekenis bij Jav. manawa, dat alleen over is gebleven als veronderstellend voegwoord «indien»; eig. «veronderstel»; vgl. 't gebruik van Engelsch «suppose». Afetu manawa is vermoedelijk «gedachtenuiting». Angesenga, zon. Sen ga is Fi. sin ga, zon (vl. singasinga, Sam. sengasenga), Makass. singarè, daglicht. Blijft over an ge, dat vermoedelijk met S. Cruz n a n g a, zon, samenhangt. Ango, gedaante, voorkomen, kleur. Mota nago, gelaat; Oba nago, S. Cruz nango, Sesake nako, voorkomen; Oj., Nj., wan gun, gedaante ; Tomb. w a n g u n, fraai; Fi. y a n g o, lichaam. Ah, a fence. Vgl. Mota a v, to pile, as stones for a fence, to fence; Motu ah u , to fence. Ahaijin, de zijde (er van). Vgl. Mota t a v a 1 i, een van de twee zijden; van een secondairen stam palih, Jav. palih, sapalih, de eene helft; m a 1 i h , in tweeën deelen; p a 1 i h a n , een half aandeel. A h a ij i is gevormd met pref. a of a' en haiji, uit palih; Mota tavali, eig. «in tweeën gedeeld» ; in beide talen is het woord gesubstantiveerd. Ahau, een schildpad. Eigenlijk n a, de oude vorm des lidwoords, en hau. Zoo vindt men ook nahar, naam van een visch, en in har, zoodat 't eerste op te lossen is in na har. Hau is Tahiti honu, Sesake fonu, Mal., Makass. panu, Oj., Nj., Lamp., Bug. pënu, Bat. ponu, Malag. f a n o , Mongond. p o m p o n u , zeeschildpad. Ahega, dienaar. Flor. seka, Jav. sikëp, dienstplichtige. Ahlahala, maanlicht. Misschien slechts een andere spelling van Alahala, z. d. Wegens de h vóór / zou men echter kunnen denken aan Oj. en Nj. padang, heldere schijn; padanglek, maneschijn. Ahpan (foutief: aphan), de wang. Vgl. Oj. w ë h a n g, wang; hier schijnt de Ji onbetwistbaar aan Oj. h te beantwoorden. Ai\u, a shade. Aiyu u in (beter u'n) liin mopon, sweetness of heart, love. Zie Aiyu, blz. 225; 1 i uit 1 e, binnenste, wegens de volgende »; ï n hier vermoedelijk uit n i, van; m o p o n , z. blz. 250. Akaukau, dwarsbalken. Klaarblijkelijk een mv. gevormd door reduplicatie van kau, vormelijk = Fi. kaso, inbeteekenisechter ikaso, dwarsbalk. Kau staat dus voor ka hu. De a vóór k ontstaan door verkeerde woordscheiding; na de oude vorm van 't lidwoord. Hetzelfde kau of ko is vervat in kauokeofkooke, vlot, misschien op te vatten als «vlottende balken»; z. blz. 2o6. Kaso, kau is Day. kasau, dwarsbalk. Akl ahoad, bedorven ei. Uit akii = hakii, zonder h\ z. Haklin; zoo ook akli n'j a, hoenderei. alaupa, soort duif. Tahiti urupu, erube, Sam. lupe, Fi. ruve. Almu, schaduw; afbeelding; n'almu i di? wiens beeltenis? Z. Ahelm an. Almu n 'wai, mirage. Uit a 1 m u n i (van) w a i, water. Er ligt het begrip in van «schijn van water». Ama, mijn tong; amam, uw tong. Fi yame, S. Crist. mea, Ceram mei, Ambon mei, gewestelijk lama (voor lam ai); Sumb. lema, omzetting van lame, Mota name, Kisar nama'n, tong. Vgl. verder Makass. name, smaken, proeven, alsook Mao. tame-tame, smakken. Voorts Jav. kënam, proeven; n a m ï k a n, snoeperij. Van denzelfden wortel isMotagaramea, Duke of York k a r a m e, tong. AmARERO, bedrevenheid, wijsheid. Moet eigenlijk «welbespraaktheid» beteekenen; want Sam. alelo, Mao. arero is tong; Mao. korero, Hawaii olelo, spraak, taal, gezegde. Marero is dus «bespraakt,; de voorafgaande a een gevolg van verkeerde woordafscheiding. amasaki, melaatschheid. Eig. masaki, ziek; Sesake masiki, 1 lor. vahagi (vormelijk = Jav. pasakit), Oj. masakit, Mal.^Nj. sakit, ziek, ziekte, 't Woord schijnt in 't A. niet oorspronkelijk, dewijl 't behoud der k tusschen a en i tegen den gewonen regel aandruischt. aopan, tijd. Ontbreekt bij Inglis, maar is de gewone vorm inde bijbelvertaling voor Opan. Ap, inlandsche mat.Mota.Lo epa, Maewo eba, Gog, Sasar, Volow eb, Rotuma eap, Fi. ibi, Mosina apa, Lakon ap. Apuke, a mound or hillock for yams. Fi. buke-buke, aardhoop; Mao. puke, heuvel, berg; Sang. wukidë, bukidë, Oj., Nj. wukir, Bis., Iban. bukid, Mal. bukit, Malag. vohitr*, Makass. buke, berg. Tag. bukid is «akker»; (a)puke vormt als het ware den schakel tusschen deze toepassing van 'twoord en die in de overige talen. Vgl. ook Mota ga-wug, grafheuvel. Arasin, de huid; de huls (van iets); n'arasin n'obohtan, the surface of the ground. Het grondbegrip is dus van oppervlak en dit brengt ons van zelf op Sang. d a s i (r a s i), wat (er) boven op (zit); Makass. r a t e, boven; van een w. das, waarbij behoort Nj. ëndas, Oj. t ëndas, ook tëras, hoofd. .ja Arin of Ahri, omheining; a r i n' e o m, heg. Een gesubstantiveerd ari, met doorns voorzien; z. d. ArUPOING, mist, nevel. Bevat poing, donker. Aru tu matonga, Noord-Oostenwind. Tumatonga is vormelijk hetzelfde als Marqués, tu vatone (behoudens dat dit va, niet ma heeft), Zuid-Westenwind; Sam. tonga is «'t Zuiden». Tonga kan kwalijk iets anders zijn dan Jav., Mal. enz. tëngah, middelpunt. Dat middelpunt moet voor de Samoanen, Marquesanen, Aneityumers in verschillende richting gelegen hebben. Ik veronderstel dat met «t ë n g a h» bedoeld is het binnenland, hoogland van ieder eiland. In veel gevallen worden bij de volken der MP taalfamilie de windstreken aangeduid naar gelang van de ligging es binnenlands tot de zee. Bij de Javanen bijv. is de zeekant Noord (lo r) bij de Madureezen Zuid, bij de Formosanen der Westkust West. Voor de Madureezen is daya Noord; bij de Iloko's daya, Oost; bij de Pampanga s pura-laya, Noord; voor de Niassers is miraya, zuidwaarts. Uit deze benamingen voor de windstreken kan men meestal ook opmaken welke kust van een eiland 't eerst door de aankomelingen bevolkt is geworden. AsiOM of ASIUM, vogelnestje. Vermoedelijk s io m, sium, huisje, uit verkleinwoord si, Sam. si, ookjav. hypokoristisch gebruikt, en om, um, bijvorm van e o m, i u m, i m, Mal. r u m a h, Oj. u m a h, enz. De i van s i niet uitgestooten, dewijl u m oorspronkelijk met een medeklinker begon. ASUSU, zuigeling. Uit susuan, Jav. suson, zuigeling; van susu, Sam. susu, vrouwenborsten;zuigen;Fi. su(ïu, Oj.,Nj. susu, Bis.,Tag..Tomb. susu; Day. tuso, Iban. tutu, hetz.; Mal., Bat. susu, de borsten. Aswa, of Aswah (foutief: aswaa). Zie Wah onder de IN. Atamnyuun, haar echtgenoot. Atamny = atamaing, d. i. a t a -fmani; mogelijk staat -u un voor o-un, maar het kan ook zijn dat in nyu hetzelfde woord steekt als in Aiyu, lief; z. d. Atamani yu zou dan wezen «geliefde man, manlief». Vgl. Oj. kahyun, de verloofde (van een prinses). Doch de eerste verklaring is waarschijnlijker, omdat atamanyu un in Matth. 1, 19 een vertaling is van «haar man». Atimarid, een hoofdman, vorst, groot heer. Uit Atimi en Arid. Atimi, mensch. Erom. ateme (in atemonok), gewoonlijk eteme, Tana aremama, Nifilole sime. Uit ata, mensch, en een ter bepaling toegevoegd woord, dat te oordeelen naar den vorm in A. zoo iets als e m i moet geluid hebben. De vraag is wat dit toevoegsel eigenlijk beteekent. In Erom. komt me, eme voor als meervoudsachtervoegsel bij verwantschapswoorden ; bijv. n e t n i m e, kinderen, zonen, van enk. n e t n i, o. a. Matth. 5, 9; ravensai eme, zijn broeders, enk. avensai, zijn broeder, waarin 't mv. dus dubbel is uitgedrukt; ook etememe, menschen; Tana arumam a is vermoedelijk zulk een mv., doch misverstaan. Verder treft men in Erom. een achtervoegsel me, mi aan in dineme of dinemi eni, zijn moeder, doch als de bezitter een 2 ps. is, bezigt men ook d i n e, moeder, Fi. enz. tina, zonder me in dinu m, dijn moeder; ook echter dineme (e)kik, Mk. 7, 10. Opmerkelijk is name (voor ina-me) een uitdrukking voor «mijn moeder», Matth. 12, 48. Het is moeielijkuittemakenofen welk verband er bestaat tusschen dit me en eme, im i in e te m e, atimi. Bij name zou men eerder denken aan Sund. ë m a, dat ook moeder beteekent en vrouw. Intusschenis ëma bij 't aanspreken niet beleefd, terwijl men in name ten minste een vleiterm zou verwachten, zoo iets als «moeder lief». Hoe het zij, tot de verklaring van atimi, eteme kan 't raadselachtige me in dineme en name niet bijdragen. Wanneer eme, me in Erom. bij een mv. voorkomt, zou men kunnen denken aan Singkansch Formos. i m i d, alle, en daar de begrippen alle en algemeen elkaar raken, zou in atimi 't begrip kunnen liggen van «mensch in 't algemeen» in tegenstelling tot atamaing, man, atahing, vrouw. Het is duidelijk dat het woord voor mensch in een groot aantal der verwante talen een samenge- stelde uitdrukking is. Aldus: Sang. tau-mata, Benten. to-mata, Fi. ta-mata, Ambon, Kei, Aru tamata, Sam., Mao., Aniwa tangata, Hawaii kanaka. Tau, to is niet hetzelfde als ta, hetwelk een kortere vorm van ata is, maar toch synoniem ; mata hebben alle gemeen, want men mag aannemen datPolyn. ngata, naka uit mata is ontstaan, evenals bijv. Mao, ringa, Fi. linga uit lima, hand. Mata beteekent in't Oj. en Sumb. «slechts»; tau-mata en t a - m a t a laat zich dus verklaren als «eenvoudig een mensch», zonder nadere bepaling van geslacht. Deze verklaring wint aan waarschijnlijkheid door Sesake en Api t a - m o 1 i, Fate t a - m o 1 e, want m o 1 i is een gewoon woord in Sesake voor «slechts». Geheel onafhankelijk van deze beschouwingen was Codrington reeds tot dezelfde uitkomst geraakt ten opzichte van t a m o 1 i 1. ATMAS, een geest.Eig. een dood mensch, uit ata en mas. Mota tamate, een doode, een geest, of liever spook. In tas at mas wordt door Inglis vertolkt met «threatening». Erom. tamas is een woord voor «groot»; Mota tamate is «zeer». Deze verbleekte beteekenissen schijnen zich ontwikkeld te hebben uit «vreeselijk». Solor ata maten, Sikka ata mateng, een doode. atonga, Oostenwind;atonga an wai, Zuid-Oostenwind; atonga matahau a'n jap, Noord-Oostenwind. Onder de Afwordt opgegeven matahau a'n jap, zonder voorafgaand Atonga als NO. wind. Blijkbaar is dit laatste Fi. mata-sawa, the part ofthebeac.h wherecanoesareaccustomed to come to land. Mata, oog, hier kant; sawa, is = Mal. sawang, laag water bij de kust; Bis. sawang, lagune. De geheele uitdrukking vertoont de kenmerken van ontleend te zijn. 1. ? Au, schijnen (als wkw. bij Inglis Nau). Ik houd n' a u voor een substantief, «'t schijnen»; = Oj.awa of awa, 't schijnen, lichten. Bepaald substantief is het in au yang, dawn of day; doch nau nau, bright, shining, is een adj. Vgl. ookjav. tawang, uitzicht; nawang. 2. Au, bamboe. Mota au, Sund., Lamp. awi, Tahiti oe, owhe, bamboe; een afgeleide vorm, doch met dezelfde beteekenis is Tag., Bis., Iban. kawayan. — Evenals in onze taal «roer», dat eigenlijk «riet» is, wordt au toepast op lichamen die in vorm op buizen, kanalen gelijken. Van dit overdrachtelijk gebruik volgen eenige voorbeelden : Au i aiurn, a bar of iron. Opmerking verdient dat de benaming van een metaal behandeld wordt alsof het een mv. is, gelijk in Tomb., waar t enk. lidwoord van attributieven un is, dus in waarde gelijk A. in, n, maar wanneer 't subst. een mv. is of collectieve beteekenis heeft, a n; dus u m 1 O. o. p. 467, waar o. a. gezegd wordt: «ta moli, a bare man, nothing else, not a ghost or spirit». Vgl. aangaande taumata ook Adriani, in mijn Album (1903), blz. 219. banua (uit un wanua), een dorp; am bitu (uit an witu), koper. Au in wai, the bed ofariverorstream. Veeleer «stroom, rivier», = Erom. u-m-pe. Vgl. het synonieme Day. batang danum , rivier (eig. stam des waters). Au in wan, hals. Z. v. a. halsbuis, luchtpijp; want wan op zich zelf is «hals»; z. Alginwan. Au (n 'au intin); mv. Au i tin, darmen. Z. v. a. buizen, kanalen van 't ingewand. Z. Tin. Auitonga, mes, zwaard. Erom. au itënga. Vgl. Atngei, dooden. Ayi of Ah, a shade. Jav. ayum of ayom; ngayumi, ngayomi, beschaduwen, beschermen. 1. egen n'UMU, staart van een visch. Oj. ik ü 1, Bat. ik u r (Tob. uitspr. ihur), Mal. ekor, Day. ikoh, Lamp. ikuy, Makass. ingkong, Bug. iko, Niasch i'o, Tag., Bis. ikug, Sumb. kiku, Mao. hiku, Sam. iü. 2. egen, of eugen, of Igen, nageboorte. Hetzelfde woord als 't vorige. Eget, luis. MP. kutu; z. bij Codrington de vormen van dit woord p. 46. eding. zon, zonnehitte. Fi. sin ga; vgl. angesenga. Edo, gedrag. Oj. dwan, don, handeling; doel. Edoa, oorlog. Oj. donan, o. a. krijgstocht; van don, oogmerk, handeling; dumon, (hij) trekt ten strijd, valt aan. EDUON, 't been (bot); voet; mv. edue i. Fi. dua, Flor. tua, been; maar knook, bot is huli, d. i. Fi. sui; Tomb. ruhi, bot, hetzelfde woord als Mal. duri, Oj. rwi, enz. doorn; vgl. Lat. spina; zie verder de overeenkomstige woorden voor «bot, knook» bij Codrington p. 40 en vgl. p. 60, waar gewezen wordt op samenhang van edu met Mal. tulang, Malag. taholana, waaraan toegevoegd kan worden Oj., Bat. tahulan, Bis., Ponosak., Mongond. tul an, Iban., Day. tulang. De l in dit woord is dus in A. en Fi. uitgevallen, hetgeen in Tag. meermalen voorkomt. efana, pijl. In het Engelsch-An. Wdb. heet het «boog». De ware vorm is fana, dat evenals Tag., Bis. pana, boog en pijl moet beteekenen; Sam. fana, geweer; schieten; Fi. vana, Mota vene, met een pijl schieten; Oj., Mal., Day. panah, boog, pijl, schot; Sumb., Makass., Bug. pana, boog; enz. Vgl. Geen n'efana, onder de IN. EFATA, a press; a shelf. Eigenlijk fata, Fi. vata, rek, schap, halfzolder; vgl. Iban. batangan, solera de la casa; Bis. batang, balk, Mota vat, the space between knots in bamboo; vat tangae, houtblok. Tahiti fata, altaar. In de bijbelvertaling ook «altaar», gelijk Erom. efatï. Efatimi, oud man. Uit efa en Atimi. Ef(a) vormt het eerste bestanddeel van een samengesteld woord, nu eens met de beteekenis van groot, dan 1 Foutief iku in 't Kawi-Bal. Wdb. weer van oud of sterk. Zoo in efelgau, alarge canoe; efehgat (1. efegat), a large basket; efemaliyum, een groote stad; efalaing, een groote weg; efepepege, een groot land. Dit ef(a), efe is Fi. ewa-ewa, uitroep van verbazing; Jav. iba, o hoe zeer! hoe groot! Efelgau is dus «o wat (een verbazende) boot!» efamaliyum, wat een stad; enz. Dit is volmaakt in overeenstemming met het deels intensieve, deels pejoratieve, deels verbazing uitdrukkende gebruik in 't Skr. van ko, kad, kava, kim, ka, ka. Enga of Inga I nohos, foutief voor I ohos, a bunch of bananas. Bevat ohos, z. d., in 't mv. Enga n'elan of Inga n'elan, the scrotum. Foutief, daar met elan in dit geval niets anders kan bedoeld zijn dan helin; z. d. onder de IN. Ehev, pagaai, roeiriem. Omzetting van eveh, Day. bës&i, Makass. bise, Bug. wise, Fi. vo'le, Mota wose, enz. Z. Afwe. EHIO, orkaan. Vgl. Oj. halisyus, wervelvind, een frequentatief of intensief van een verloren syus; Nj. lesus. Ehpan, vleugel. Foutief voor epan, eig. pan, Mota, Lakon pane, Ambrym pan, Volow pene, Norbarbar, Vureas peni, Gog beni, Metlav ban, enz. (z. Codrington, p, 52); ookBare'e pani, Buru pane'n. eljln (zijn, haar, de) tand; mv. eije, bijv. eije-ra, hun tanden. Sang. i s i, Segaar n i s e' n e, Ceram n e s i, Buru n g i s i n , Leti nis n e, Kisar nihi'n, Rotti nisi, Esp. Santo uj u, Bare'e ngisi. Elan, de penis. Wanvorm voor Helin; z. d. onder de IN. Elgau, boot; doos; gewest; koninkrijk. El beantwoordt aan Erom. lö, hetwelk al de beteekenissen van elgau in zich vereenigt. Lö kan = Oj. lwa, ruimte, wezen; en gau = Oj., Nj., kawah, ruimte; groote ketel, of kookpan; zoo ook Sund. kawah, Tag., Bikol kaba, terwijl Iban. ka ba is «lo ancho de cualquiera cosa». Elgau is dan een verbinding van twee synonieme begrippen, die feitelijk op hetzelfde neerkomt als een van beide reeds op zich zelf. Zoo laat zich ook verklaren waarom Erom. 1 o volmaakt hetzelfde uitdrukt als A. e 1 g a u. elgau ak wai, trog; kanaal voor water. Eig. een receptaculum voor water. Ak, dat door Inglis nergens vermeld wordt, moet dus beteekenen «voor»; men herkent er zonder moeite in Mal. ak a n, waarvan Tag., Pamp., Bis. kan een kortere vorm is. Gelijkwaardig met akan, kan is Tonseasch aki, Tont. asi (voor atji); kortere vorm ki in Fi. ki-na, Mao. ki; met sterkeren klinker Pamp. ke, Mongond. koi. Mogelijk zou A. ak ook aan ake, akoi kunnen beantwoorden, doch akan is waarschijnlijker, daar aki, licht a i zou worden 1. Elipnes, een gezwel in de keel. Bevat pnes, gesloten; vgl. Atapnes. 1 Vgl. De Fidji-taal (1886), blz. 84 [zie dezen herdruk, dl. IV, 1916, blz. 326]. Eli staat tot tëlën, enz. in dezelfde verhouding als Oj. hëlö (ëlö) of hëlëd, Nj. ëlëd, slikken. Enihen, vischschubben. Mao. unahi, gewestelijk inahi, schubben; Sam. una, vischschub (unafi,wkw. schubben); Ponosak., Mongond. u n a p, Benten. o n o p, Sumb. u n a. In e n i h e is de e aan 't einde op te vatten als z in Mao. unahi, een mv. suffix, dat in de meeste verwante talen slechts bij werkwoorden een veelvuldigheid der handeling aanduidt. Eom, huis. Bijvormen im, iyum; Erom. imo, enz. Zie Codrington o. c., p. 45. Efan, zeil. Hetzelfde woord als 't foutieve ehpan, vleugel. Mota gapane. Elders geeft Inglis geen nipan, mast; eig. zeilhout; nl.GEE(z.d.), ni, van, en pan. Gelijk in zooveel andere woorden is de voorslag e, a eenigszins verdacht. In de bijbelvertaling leest men herhaaldelijk naprof e t a, doch zonder lidwoord p r o f e t a; het heeft dus al den schijn dat men na, den oorspronkelijken vorm van 't lidwoord, heeft misverstaan. Aan hetzelfde misverstand is toe te schrijven o. a. de opgave bij Inglis: N a h a r, the name of a fish like ling (p. 94), terwijl men op p. 115 leest: I n h a r, a fish like ling; wat op deze zelfde blz. heet I n h a d e, a sea slug, bêche de mer, wordt blz. 94 opgegeven als Nahede, the seaslug; bêche de mer. Hoewel ik van 't bestaan in dergelijke woorden van een voorslag niet zeker ben, zal ik ze opgeven, zooals ze zich bij Inglis vertoonen, na aftrek van de». Epek of Ipek, hoofd; schedel. Oba q a t u g, Mota, Maewo, Merlav, Lakon qatu, Ambrym botu, Wango, Fagani ba'u, Ulawa, Nggao pa'u, enz. (zie Codrington p. 45). Jav. batuk, voorhoofd, eigenlijk hetzelfde woord als b a t o k, halve klapperdop, schaal; zoodat batuk oorspronkelijk niet «voorhoofd», maar evenals in de bovengenoemde talen «hersenschaal, kop» moet beteekend hebben. Een soortgelijken overgang van beteekenis vertoont Skr. kapala, 't Lat. testa in de Romaansche talen, en kop in Nederlandsch en Hoogduitsch. Epi of ipuyi, reuk. Vgl. Fi. iboi, reuk; van boi, ruiken. Erom. impi (uit mevi), Mal. ba'u, Tag. bahu, Oj., Sund. ambö, Malag. vuo, enz. Fi. bona, Sesake qoa, stinken ; Mota pu n a, Jav. ambung. Vgl. De Fidji-taal (1886), blz. 129 [zie dezen herdruk, blz. 29 hiervóór], EPING, nacht; in de bijbelvertaling Epeing. Oj., Nj., Tomb. wëngi, Fi. b o n g i, Sam., Mao p 5 (door den nacht overvallen: p o n g i a), Erom. pö en pu (voor pö) mrok (d.i. = Marshall-eil. marok, duister),Sesake, Api, Rotuma, Florida, bongi, Lakon qeng, Mota, Maewo, Motlav, enz. qon, Aniwa pongi; zie verder Codrington p. 47. Eprij, a brown bird, of the size of a small fowl. Lijkt veel op Oj. pri t, rijstvogeltje; Nj. ëmprit, benaming van meer dan één soort kleine vogels. erin, 't blad. Malag. ravi n &, Mal. d&u n, Oj. rwan, Fi. d rau, Nengone ru , Sam. 1 au, Mao. rau, S. Cruz 1 eu, Duke of York don o, Mota nau, no. Ri wijst op een oudere uitspraak rewin, uit dawën; vgl.Merlav d o u i, Merlav d o i, Lakon d r a w i, hoewel de i hiervan wel een lidwoord zal wezen, gelijk het ontwijfelbaar is in Oba rau-gi; Volow heeft rare'n. Esngan, de ziel; de essentie van iets; the huil of aship. Oj., Nj., Mal.; të n gah, 't midden, middelpunt; Tag. tin ga, Bis. tonga, Iban. tangn g a, Bare'e t o n g o, Bat. tonga. Erom. u n ' i s o n g, binnen in. esnga n'imtan, 't gelaat, 't oog. Z. Imtan hierachter. etngan, de buik. Vgl. Mota, Fi., Sam. tanga, zak, beurs, pens. etto, suikerriet. Wanspelling voor e t o h , zooals Inglis p. 119 schrijft; ook eto (bij Nigyi neto, p. 101) onberispelijk. Algemeen MP., mutmut. Oj., Nj., Mal., Buru tëbu, Day. tëwu, Tag., Bis. tubó, Sund. tiwu, Sumb. tibu, Ceram tëhu, tohu, tëpu, Fi. do vu, Flor. tovu, Polyn. to, ko; Nufoorsch kob, N. Guin. tohu, tou, Mota tou, Bare'e towu, Buru tefu. Eugsen, de mond, opening. Uit eguse; Fi. ngusu, Rotuma nuchu, Nengone ngoce, Ambrym noe, Fag. no, mond; Tag. nguso, snuit, snoet. eugvan of igvan, wortel. Hetzelfde woord, behalve dat het aan 't begin een k heeft, als Day. u h a t, Tomb. o h a t, Tondan. o a t, Tag., Bis., Iban., Mongond. ugat, Malag. ozatr&, Bat. urat, Makass. ura, Bug. urë, Sumb. uwa, Niasch uwo, Lamp. oya, Oj. wwad, Nj. oyod (en uwat in k u w a t, gespierd, lichaamskracht), ader, spier, vezel, zenuw, wortel; Fi. ua, Mal. urat, spier, zenuw, ader. Erom. oatn is, schijnt het, een afleiding met an; dus uit u'atan, een collectief begrip; in Flor. oga is de gutturale triller overgegaan in g, hetgeen in deze taal ongewoon, in de Filippijnsche talen regel is. Igen, nageboorte :=Egen, ofEüGEN. IGET, luis. Andere uitspraak van EGET, ontstaan uit kitu, voor kutu. idan, de naam. Fi. yar)'a, Lifu adhe, Nengone iele, Arag iha, Tana naghen, Sesake nisa, Esp. S. gise, Flor. aha, Fagani ata; Erom. n ' i i, n ' i; zonderling verkort in Pak s a , Merlav h a, waarnaast geredupliceerde vormen sese, hehe staan, waarmede overeenkomt Mota s a s a. Verwant in de Westelijke talen zijn o. a. Oj., Tomb. ngaran, Bis., Tag. ngalan, Iban. ngagan, Buru ngaan, Malag. anaran&, Sumb. ngara, en zonder ngO'y, Nj. haran, aran, Sang.,Benten. arën, arëng, Bug. asëng, Makass. aseng, Day. aran, enz. Ided, melk. Z. Idenided en Idi. Idenided, melk. Dit bevat i d e = idi, vocht, maar de verklaring van n i d e d, zeker wel n i, van, en i d e d, is onzeker. I d i d (sic) heet bij Inglis «to suck». Dit ziet er uit als een reduplicatie van idei, aan of op iets zuigen, doch ided is ook substantief, met de beteekenis 't zuigen of «zog», gelijk te zien is uit atwa n'ided, spenen; vgl. Atwakam. Mogelijk is idid, ided eenvoudig een andere ontwikkeling van s u s u , vrouwenborst, want d voor oorspronkelijke s is in A. niet zeldzaam, gelijk ó in Fi-, en even gewoon is overgang van u in z'; idid dus uit d i d i, dit uit s i s i, s u s u ; met voorslag idid. Idi, sap. Waarschijnlijk uit idu , dat wegens de zaan 't begin identisch lijkt met Nj. idu, Bat. i d j u r, Makass. i 1 u r u, speeksel, maar in beteekenis komt het overeen met den primairen stam Oj. d u h , sap; d u h i n g dargana, vocht der oogen (tranen); duh ingsusu, melk; Day. dj oho, Bug. duro, sap; Tag., Bikol d u go , bloed; Malag. r u , vleeschnat; Bat. duruh, gom; Sund. dj uuh, uitvloeien van sap; geredupliceerde vormen zijn Nj. d u d u h , uitgeperst sap, saus; Lamp. d j u d j u h , semen virile. Bij vergelijking dezer vormen, waarbij men 't Nj. dj uru h, stroop, kan voegen, blijkt dat Oj. duh eigenlijk duh, uit du'uh is. ITetzij nu de eerste zin idi een prefix is gelijk in Oj. i d u, Bal. i d u h, Nj. i d u, dan wel een voorslag op andere wijze ontstaan, gelijk bijv. in i g e t, luis, in allen geval is de etymologische eenheid met Oj. duh, enz. verzekerd. Idi imtan, tranen. Eig. oogenvocht, geheel 't boven vermelde Oj. duh ing dargana. Idjan, de punt. Vermoedelijk een andere uitspraak van 't volgende. Idjin, de buitenhoek; de basis. Mal., Sund. dj uru, Malag. zoro, Oj. dü, Tag. dulo, Bis., Bikol du go, buitenhoek, uiteinde; Bat. duru, Tomb., Tont. ruru, zijde, boord, rand; Lamp. djuyu, erf van 'thuis beneden. Idja, vermoedelijk uit idjo. De dj in plaats van j is eenvoudig wanspelling en onuitspreekbaar. idjinin, (zijn, haar, 't) hoofd. Idj, d. i. ij of ij i, is te vergelijken met Nengone ele, hoofd; dus ook met Oj. enz. ulu, hoofd. Het tweede bestanddeel is onduidelijk; te meer omdat n 'ij i n u m beteekent «uw hoofd». Vermoedelijk heerscht hier eenig misverstand. Ingma a N'edoa, a tower or place to look out from in war. Een andere spelling isjiman edoa. De ng is te verklaren als een wijziging van g, en ingm als omzetting van ngim, gim. De g een ongewone ontwikkeling van den gutturalen triller, evenals Flor. oga (z. boven bij eg van, e u g v a n); regelmatig valt deze klank uit. ihkan se of iskan se, dal. Letterlijk beantwoordende aan Hoogd. absteigen, behalve dat het een substantief begrip is; want ihka, iska is Oj., Nj. s ë n g k a, stijgen, en s e, naar beneden. Iihvin, de staart van een slang. I i h v wellicht een andere uitspraak van e g e, uit oorspr. i k udoch wat is 't volgende i of v i ? ija, worm. Fi. ulo, Oj., Nj., Sund., Tont. ulër, Bis., Mongond. ulod, Tag. uwod, Malag. olitr&, Mal. ulat, Day. urët, Bug. ule, Bare'e, Buru ule, Makass. oio, Sam. i 1 o , Mao. i r o, worm, made, Bat. u 1 o k, Niasch ulo, slang. Ijl n'eduon, de knie. Uit iji =: idji, uitspringende hoek, en eduo, been. Ditmaal ij i behoorlijk gespeld. ijlng, midden. Gewestelijke uitspraak van E s n g, uit t e n g a h. ijmalng of igmaing, vlerk van een vaartuig. Zal wel niet Mota s a m a, Fi. Jama, Polyn. hama, ama, Mortlock-eil. tam, Mal. der Molukken sema-sema, Ternate samah, zijn. Ijmaing voor ij m an i, heeft het voorkomen van een mv., gevormd als Mao. u n a h i, schubben (vgl. boven bij enihen), maar dit strookt niet met de opgegeven beteekenis. ijman of ikman, de hand. Twee verschillende ontwikkelingen uit een en hetzelfde woord, MP. 1 i m a, hand. Ij U n' IJ, rotstop. Uit ij, wanspelling i d j, hoofd. Misschien is ook ij, rots, eigenlijk «top, spits». Vgl. de uitdrukking «kopjes» in Z.-Afrika. Ikkan se, dal. Andere uitspraak van Ihkan se. ikmat, rots. Voor il-mat; il — Nengone ele, Oj. ulu, enz. Mat uit wat (thans h a t), steen, rots. Ilin, de top. D. i. ili = il = ij (idj), en possessiefaanhechtsel. Ilpa u hat, stony. Kan niet juist zijn, want het heeft 't lidwoord vóór zich: n'ilpa u hat. Het beteekent «veelheid van steenen». Ilpa, bijvorm van Ilpu ; z. d. Ilva, spinneweb. Day. lawa, lalawa, Mal. labalaba, Bis. lawalawa, NO. Ceram lawalawa, ZW. nawanawa, Ambon walawala, Iban. alawalawa, Niasch kalawa, Mota marawa, spin; Pi. lawalawa, spin, spinneweb; lawa, net; Bis. lawa, web. Mota marawa is dus etymologisch «een web hebbende, makende; hebber van een web.» imhang, groote tak. Hang kan = Tomb. panga, tak, zijn, maar ook = Tag., Bis. sanga, Sumb. kasanga, Fi. basanga, tak. Eigenaardig is zoowel in A. 't prefix im (d. i. ma), als in Fi. ba, wijl ma en ba adjectieven vormen. De eigenlijke beteekenis zal wezen «van vertakkingen, twijgen voorzien», en zoo een hoofdtak aanduiden. Im-im (n'im n'im), huis en erf; alle huizen binnen een omheining. Im, huis, andere uitspraak van eom. Imta hunged, de oogen in een kokosnoot. Imta — MP. mata, oog. Hunged, onbekend. Imtan, de prijs; betaling (in de bijbelvertaling ook: loon, belooning). Ook in het Erom. heeft itme, ipmi, oog, de beteekenis van «belooning» en «prijs». Hoe heeft zich deze beteekenis ontwikkeld? Ons eigen woord «aanzien» en 't Oud-Iersche enech, aangezicht, etymologisch = Skr. anïka, wijzen ons den weg. 't Begrip van «aanzien» raakt dat van «achting, eer, waarde». Wordt «waarde» toegepast op een zaak, dan zal een uitdrukking als «de waarde geven» licht neerkomen op «de waarde vergoeden, betalen, den prijs geven» en dit verschilt weinig van tot loon geven. In 't Oud-Iersch is enech in de eerste plaats «aangezicht»; verder «eer»; eneclan n, eereprijs; en prijs, boete die men betalen moet voor de schending van iemands eer; Welsh wynebwerth, waarde (vergoeding, boete) der (beleedigde) eer; Oud-Iersch enechgris. Imta'n wai, bron. Uit imta, Genitiefpartikel ni, en wai, water. Volkomen dezelfde uitdrukking is 't Mal. mata-ayër, Sumb. mata-wai, Rotti met ontzetting van deleden der samenstelling oè-mata; Mao. mata-wai, Sam. mata o le wai. A. imta'n wai komt geheel overeen met Fi. mata ni wai, omdat het ook de Genitiefpartikel bevat, dus een oneigenlijke samenstelling is; in 't geheel geen samenstelling is Sam. mata o le wai, oog van 't water. imtimlai (n'imtimlai); droefheid. Uit imt(a) en Imlai; z. d. Imtinjap, wind. Uit imt, Genitiefpartikel ni, en jap, zee. Eenigszins anders Erom. emetangi, Sam., Mao. matangi, d. i. mata en angin; dus eigenlijk «windstreek, windpunt»; Makass. mata anging. Ipai, haai. Uit *ipa, Oj., Nj., iwak, Lamp, iwa, visch, en Mal. hyau, Oj. hyu, Day. hiu, Sumb. iyu, Bis. ihu, Aru dju. Een bijvorm is Fi. ngkio (nggio), Malag. akio. Merkwaardigerwijs geeft Inglis in zijn Engelsch-An. Dict. op niet ipai, maar ipgiv, waarin men gezegden bijvorm herkent; de v zal wel een verkeerd opgevangen w zijn, zooals wij deze uitspreken en die voor Engelschen als een v klinkt, schoon dit een geheel andere klank is. Vgl. Yau onder de IN, waar men zien kan dat eigenlijk hetzelfde woord op walvisch wordt toegepast. Ipek, hoofd = Epek. — Ipi, reuk =: Epi. ipjin, the shell of anything. Ipji n' etngan, de buik; moederbuik. Vermoedelijk ipji verwant met Oj. wadi, lichaam, lijf; Nj. over in pribadi, zelf, synoniem van piyambak. Ipjipaip is «apipefor smoking»; ipjiu ru, ijzeren pot; ipji n'itai, een vat of schotel voor iets. In al deze en nog andere soortgelijke verbindingen is n of in uit Genitiefpartikel ni ontstaan. Ipji, uit vadi, zal in 't algemeen beteekenen «invatting, pot». Ipnyin, 't weder. Vgl. Apnyin. Ipuyi, reuk = Epi. — Iskan se, dal = Ihkan se. Itai, een ding, iets. Rotuma te, Mota tea, Sesake tea, een ding, iets; Erom. tiame bevat hetzelfde woord met toevoeging van me, hetwelk aan ti, Eng. something, de beteekenis geeft van «anything» : Vgl. aanmerking bij Atimi hiervóór. obohtan, aarde. Tan = MP. tanah, grond. Voor oboh weet ik geen zekere verklaring: Fi. vuravura, wereld, aarde; Flor. vure, volk; Singkansch Formos. purugh, land, schijnen te ver af te staan; Jav. ambah, 't begaan worden, is mogelijk verwant; 't geheel zou dan zoo iets als «begane grond» beteekenen. OFON, de navel. Gewestelijke uitspraak van OPOH; z. d, ohatang, hemel. Vgl. Iban. batangan, bovenverdieping, Day. batang langit, hemel. Ohau = Ahau, zeeschildpad, zie hiervóór. ohoan of ohwan, de vrucht; mv. ohoa i, vruchten van. Erom. ovua. Mota wo (uwa). Fi. vua, Sam. fua, Mao. hua, Gilberts-eil. ua, Malag. voa, Day. bua, Mal. buwah. Oj. wwah, Nj. woh, Sumb. uwa, Iban., Tonsaw. bua, Tomb., Bare'e wua, Benten. woa, Buru fua-n, Niasch bua; enz. ohos, pisang. Oj.,Tomb., Sumbawa, Lamp. punti, Makass. unti, Malag. ontsi, Oud-Malag. afunti, Ceram vuri, Moa, Letti udi, Roti hunij Fi. vudi. ohran, de stem, klank. Erom. sora (nasoran, zijn, de stem), dat slecht toevallig met Jav. swara, aan 't Skr. ontleend, overeenkomt. OHU, begin, oorsprong, oorzaak, grondslag. Fi. vu, basis, wortel; A. n'ohu au i gai, de wortel der boomen, stammen, Matth. 3,10; Luk. 3,9. Tana kupun, beginnen, Moeielijk uit te maken of ohu identisch is met Day. u p o n, stam, boom; of met den vorm in Sang. p u n g, Bug. pong, Iban. f u n, begin, stam, of eindelijk met Oj., Bis., Mal. puhun (p o h o n), begin, stam,boom; Tomb. puuna, Tag. puhunan, eerste. Aldezevormen zijn varieteiten van een en denzelfden wortel p u u n. Als identisch met A. o h u is te beschouwen Erom. o b u m , begin, voor o b u n. ohun, 't lichaam. Is hetzelfde woord als 't vorige; vgl. Mal. batang, stam, met Jav. batang, lichaam. Ohwan aping, oogappel. Eig. de donkere (zwarte) vrucht (z. Ohoan) ; a p i n g, adjectiefvorm van ping, al. p o i n g, donker. okoro, erf, hof. Fi. koro, woonoord, dorp, stad; Sam. ólo, burcht. Koro, gewestelijk kolo, is zeer gewoon in plaatsnamen. Sesake koro is «omheining», en dit komt overeen met Jav. kurung, omheining, waaruit zich de beteekenis van omheinde plaats, stad (vgl. Engelsch t o w n met ons tuin) van zelf laat verklaren. In 't algemeen ligt in Oj., Mal., Sund., Makas. kurung, Tag. kulon, Day. kurong, Bug. urung de betee- kenis van «insluiten». Erom. u ru , land, heeft de k aan 't begin verloren, gelijk Bug. Omomot, gras. Mota mot, bush, m o t m o t, forest. Omunjop, zeestrand, Matth. 13, 2; bij Inglis in Eng.-An. Dict. omun j ap. Misschien verbasterd uit o nu'n j op, zeezand; Sam., Mao. one, Oj. h ë n i, Sang. ë n e, Moa, Letti ë n i, Binongko h o n e, Niasch ene, Buru e n a, Bare'e b o n e, Alor t a - n i, zand. Opan, tijd. (Zie de Aanvulling op blz. 285.) Opoh, navelstreng; slechts een andere uitspraak van ofo, navel. Fi. vido, vicïo-vi b, d, e, ë, f, g, h, i, T, ï, k, 1, m, n, o, ö, p, r, s, t, u, ü, v, w, x, y. De prosodische teekens dienen om verschillende klanken aan te duiden. De F komt enkel in open lettergrepen en zeer zeldzaam voor; men mag aannemen dat daarmede de klank van onze zachtlange e bedoeld is. De waarde der z is op te maken uit de schrijfwijze sïti om 'tEngelsche woord city weer te geven; Tm, en, uit ma, beantwoordt zoowel aan A. im als aan u m. We mogen aan de i dus de waarde toekennen van onze i in schip, kin. De i stelt ai voor. De o heeftin open lettergrepen een gerekten klank, maar zeker niet in geslotene, waarin ze waarschijnlijk een sterk gesloten ö-klank vertegenwoordigt, 't Lengteteeken boven de u heeft niets met kwantiteit te maken en dient slechts om de korte Italiaansche en Hoogduitsche tt, aan te duiden, terwijl u zonder streep niets met de Italiaansche u gemeen heeft. Het is alleen een teeken voor een klank die geheel of nagenoeg overeenkomt met de Engelsche u in hundred; de o in money. Deze Engelsche woorden zijn in den Erom. tekst ingevoerd als h u n d e r, muni; Engelsche one als wun. Uit menig voorbeeld blijkt dat deze u een verdoffing is van alle heldere klinkers; bijv. t u g i, weenen, A. t a i n g, MP. tan gis; nu eens wordt gespeld deg, hooren, MP. dëngë', dan weer d u g. Men mag dus aannemen dat ze onze doffe e, de Javaansche Pëpët voorstelt. Daarom heb ik de in de uit het Erom. aangehaalde woorden vervangen door e\ en 't lengteteeken boven de u als volkomen overbodig en misleidend weggelaten. De g stelt den gutturalen neusklank voor; ik schrijf daarvoor ng. De * is een averechts vernuftig bedenksel om au uit te drukken. Dey is de halfklinker j. — Een samengesteld geheimzinnig teeken, zelden en alleen als sluiter voorkomende, is kc, waarvan het mij niet gelukt is de bedoeling te raden. De spelling in de bronnen, waaruit Von der Gabelentz geput heeft, wijkt in sommige punten af, doch het zou mij te ver voeren daaromtrent in nadere bijzonderheden te treden. 't Het klankstelsel van 't Erom. vertoont veel punten van overeenkomst met dat van 't Aneityumsch, al ontbreekt het niet aan verschillen. Het voornaamste verschil bestaat daarin dat het Erom. de oorspronkelijke sluitmedeklinkers beter bewaard heeft dan 't A.,ja dan elke andere taal der Stille Zuidzee. Het heeft al die medeklinkers behouden behalve de h, b, ng, en de gutturale triller. Dus imo, huis, voor 'imah, Mal. rumah, enz.; orïngi, hooren (stam dëngi) voor dëngë'; de n valt zeer dikwijls als sluiter eener ongeaccentueerde lettergreep weg, benevens den voorafgaanden klinker; dus emetangi, wind, voor matangin. Doch meermalen is een sluitende 11 ook overgegaan in t, gelijk in een der Dayaksche talen, en als zoodanig bewaard; bijv. selat, weg, Mal. djalan, Jav. dalan; eviat, droom, uit ipian, Oj. ipyan, enz. Overgang van een sluitende n in m vertoont obum, vóórgaan, uit pun of puhun met voorslag van o. Opmerking verdient dat in het Timoreesch de m als sluitletter een nevenvorm is van n\bijv. hukim, kurkema, omzetting van ku n i k, Rottineesch k u n i k, Mal. k u n i t1. Het is onnoodig voorbeelden te geven van woorden die den oorspronkelijken sluitmedeklinker bewaard hebben, aangezien ze passim voorkomen. Alleen zij opgemerkt dat in een woord als murip of murep, leven, Oj. mahurip, Sumb. mirip, enz. dep wel is waar een verscherpte b zal wezen, dus eerst ten gevolge van omstandigheden tot den oorspronkelijken toestand terug gekeerd, maar het bewijst in allen geval dat eenp als sluiter geduld wordt. Als regel mag men aannemen dat een sluitende media of spirant verhard wordt tot tenuis, en tevens dat de t in selat enz. tot n staat als de tenuis tot media. Overgang van ng'm n vertoont dan, dag; Mao. ra; de wortel is dang, waarvan o. a. Jav. tërang, helder. Met het A. komt het Erom. daarin overeen, dat de eindklinkers meestal verdwijnen en nagenoeg in dezelfde gevallen gespaard zijn gebleven. Bijv. de uitgang aki, die in A. als ai voortbestaat, luidt in Erom. eki, o. a. in moneki, drinken. Eenige voorbeelden van 't wegvallen van eindmedeklinkers in beide talen zijn: evat,steen, A. hat;evang, voedsel, A. hang, beide uitpangan; i m, en(vóóreen volgenden klinker:;«), A. im en um; emas, imas, dood, A. mas; desel, tesil, drie, A. seij; pëng, aan, voor, A. vaing, naast pëngi, ofschoon dit laatste op sommige plaatsen 'tvnw. 3 ps. enk./zou kunnen bevatten; tëng, weenen, A. taing. 't Erom. deelt met het A. de neiging, en wel in sterker mate, om de woorden te voorzien vaneen voorslag; bijv. itemen, de vader, A. etman; evat, steen, uit vatu, ouder watu; evang, voedsel, uit vangan, ouder pangan; orïngi, hooren,'voor rëngi, dëngë'; enz. Zonder twijfel heeft 1 Zie verder Jonker, Over de eindmedeklinkers in het Rottineesch en Timoreesch, Bijdr. Kon. Inst., 7' Beeks, V (1906), 270. in beide talen de verzwakte uitspraak van het proklitisch met het substantief verbonden lidwoord n a bijgedragen om aan menig woord het voorkomen te geven alsof ze een voorslag hebben; in orïngi en andere met anorganische o beginnende woorden kan o een overblijfsel zijn van een in onbruik geraakt verbaal prefix, A. a. In ove, in waarde gelijk aan Fi. vei, A. he zou o eigenlijk hetzelfde lidwoord kunnen wezen als A. a in a ilpu, of Mota o, dat niet bepaald het subject aanwijst. Geen voorslag, maar een prefix is e in 2 ps. enk. van den Imperatief; bijv. eve, ga! want men vindt het terug in 't Niasch: ovano! ga! Favorlangsch e in epe-e nomono! geef ons! e-illa na joa micho boa! wacht u zeiven! Verder heeft Erom. met A. gemeen: 1° de neiging om een u, vooral als uitgang, te laten overgaan in i\ bijv. kimi, gijlieden, voor kamu; een bestanddeel van 't Drievoud is li, een verminkte vorm van teli, uit telu; veni, voleindigd, A. ehni, uit pënuh.; imo, huis, A. eom, ium, im, uit 'umah; min of meer openbaart zich diezelfde neiging in de talen der naburige eilanden. 2° de t gaat vóór i of e over inj; emas, dood, A. mas, uit mate, ouder matai; okesi (fut. angesi), zien, uit kati, omzetting van kita; kos, wij (incl.), uit kati, dochA. gaija metpalataliseering. Dit verschijnsel is zeer gewoon, ook in verder afstaande verwante talen, o. a. Ibanag, Niasch, Nufoorsch, alsook buiten Maleisch-Polynesisch taalgebied. Eigenaardig is in Erom. de verandering van ng\ hetzij dit oorspronkelijk is of uitw ontstaan, onder bepaalde omstandigheden in kn. Bijv. tavsongi, onderwijzen (ook: hem onderwijzen; verwant met A. esenge), wordt met toevoeging van 't vnw. 3 ps. mv. tavsokon da, hen onderwijzen; ovrëngi, roepen, laten komen, A. abraing, wordt in hetzelfde geval ovrokon da, hen roepen; semsimëngi, verzamelen (met object in 'tenk.), maar memsemsimokon daovën potni sokowar, en hij verzamelde de opperpriesters; efielentëng, vergeef! kemlafielentokon da, (zooals) wij hun vergeven. Het is denkbaar dat deze klankverwisseling een gevolg is van verwarring tusschen de werkwoorden afgeleid met suffix i, ni, en die met Fi. aka, Jav. akën, Mal. kan, maar waarschijnlijker acht ik het dat kon, (kn), een omzetting is van ng, met verharding tot ngk, zoodat ovrokon da staat voor ovrokn da. De oorzaak van de verharding kan daarin liggen, dat ng het woord sluit. In 't algemeen heeft Erom. de neiging, gelijk boven reeds gezegd, een sluitmedeklinker te verharden, even als zulks in zooveel talen, o.a. in onze eigene, het geval is. Bijv. okoben1, zijn hand; maar okopmu, uw hand. Sam. sifo, Mota siwo, A. se (voor seh), enz. luidt in Erom. sep, dat vroeger seb of sev moet geluid hebben. Over murip is boven reeds gesproken. Regelmatig wordt v ook p, wanneer ze door 't 1 Okobe is Esp. S. gave, Nggao kame, Tag. kamay. wegvallen eens klinkers onmiddellijk aansluit bij een neusklank. Zoo is vai, nemen, maar am pai, zal nemen; am staat voor an, maar het is regel dat een n, wanneer een lipletter, bepaaldelijk de w, volgt, in Tomb. n overgaat in m en w in b\ zoo ook in hoofdzaak in 't Jav., bijv. tambuh, weetniet, uit tan wruh; botën uit (ta)n wwantën. Even zoo in Malag., uit an -fvony (spr. wuni) wordt ambony. Erom. ëmpi, maken, doen, A. imyi, is oorspronkelijk mapi. Dat nu in dit en soortgelijke gevallen de oorspronkelijke p zich zou gehandhaafd hebben is niet aan te nemen, want de a kan moeielijk reeds zoo vroeg uitgevallen zijn. De p is schier in alle woorden waar ze in voorkomt bewijsbaar ontstaan uit oorspr. w\ bijv. in pu, nacht, A. eping, Fi. bongi, Sam. pö, enz. De schakel tusschen oorspr. / en secondaire ƒ is b of v, klanken die licht in elkaar overgaan. Als beginletter ging w over in b in Mal., de Filippijnsche talen, Makassaarsch, Fidji (mb), enz. Door verharding kwam hieruit voort p in Erom., A., Sam., Mao., enz. Een zonderlinge afwisseling van vorm vertoont het woord voor oog: imete, imt- (imtem, uw oog); nimi-nda, hun oog; emetangi (eig. windrichting), itme, en eindelijk ipme. Dit laatste is zelfs de gewone vorm in ipmi nen, zon, ontstaan uit mata ni (van) endo, dag, volkomen beantwoordende aan mat ni elo van Api, en aan Malag. maso-andro, behalve dat dit laatste een eigenlijke samenstelling is 1. In ipmi is de i der laatste lettergreep ontstaan uit e door invloed der «van ni, die terugwerkende kracht heeft, gelijk in A.bijv. in li in mopon; nen, uit ni en endo; de eindklinker viel weg; daardoor bleef over nd, wat vanzelf nn, eindelijk n werd. De zonderlinge verandering van itm, dat reeds door omzetting uit imt voortgekomen was, in ipm, is eenigermate te vergelijken met A. km in ikman, hand; kn in tiknga, oor. Of de ƒ, welke, vóór 't historisch Praeteritum geplaatst, het Perfectum en Plusq. Perf. vormt, en ook in den Conditionalis optreedt, ook uit t veranderd is, welke i"dan een overblijfsel zou wezen van t — Mota ti, Fi. oti, Oj. (h)ënti, enz., durf ik niet beslissen. Hier een paar voorbeelden: dumokesi, zij zagen; dupmokesi, zij hadden gezien; profet yepmenuwi, de profeet heeft uitgesproken. In waarde isp gelijk A. m u n. Zeer gewoon is uitstooting of verdoffing van klinkers. Dus oveteme, menschen, voor ove eteme; ovën Potni sokowar, deHooge-priesters; avensai, zijn broeder; apmi sai, uw broeder; ve, geven; utuvën, geeft niet! voor ovengi, veani, vormelijk — Oj. wehani, ovëng (voor evëng) kam irë, geef heden aan ons, ov n'ëmpelëves, de aalmoezen; 1 Onmiskenbaar een eigenlijke samenstelling is Makass. mata-allowa, de zon, blijkens de plaats van 't lidwoord. n'imtëm, uw oog. Als possessiefaanhechtsel 2 ps. enk. komen mu, mi en m gelijkelijk voor. De klinkers zijn in Erom. nog meer dan in A. onderhevig aan schommeling in de uitspraak: e en i\ o, e, a worden dooreen gebruikt. De uin pumrok, nacht, staat voor o. De oorsprong van tu, niet (in werkw. vormen) beantwoordt wellicht aan ö in Sund. tö; ook in Nj. is u meermalen uit ö voortgekomen, o.a. in rungu, Oj. rëngö; kudu, Oj. këdö. Erom. su ter aanduiding van een mv. is te vergelijken met Oj. sök, veel. Aanvulling op bis. 271. (1916) Opan, of Aopan, tijd. 1 ana n-apan, dag; Espiritu Santo gavune, today, na gavune, lately; Tag., Bis. hapon, laat op den dag, namiddag (tarde); kahapon, gisteren. BOEKBESPREKING. Dr. G. FRIEDERICI: Beitrage zur Völker-und Spraclienkunde von Ueutscli-Neuguinea; & Untersucliungen über eine melanesisclie Wanderstrasse. Berlin, 1912—13. Göttingische gelehrte Anzeigen, 1915. Berlin, 1915. Dr. Georg Friederici, Beitrage zur Völker- undSprachenkunde von Deutsch-Neuguinea. Berlin 1912, Mittler u. Sohn. VI, 324 S. Mit 33 Abbildungen auf vier Tafeln und einer Karte. Gross 4°. — Ders. : Untersuchungen über eine melanesische Wanderstrasse. Ebd. 1913. 182 S. Mit einer Karte. Gr. 4°.(WissenschaftlicheErgebnisse einer amtlichen Forschungsreise nach dem Bismarck-Archipel 1908. II u. III = Mitteilungen aus den deutschen Schutzgebieten. Erganzungsheft Nr. 5 u. 7). Vorstehende Publikationen nehmen unter allen bis jetzt erschienenen Werken über Deutsch-Neuguinea eine hervorragende Stelle ein. Der durch seine früheren Schriften auf ethnographischem Gebiete rühmlichst bekannte Verfasser ist ausgeriistet nicht nur mit umfassender Gelehrsamkeit und seltener Literaturkenntnis, sondern auch mit Sachkenntnis. Dabei ist er ein scharfer, doch vorurteilsloser Beobachter. Das alles sind Eigenschaften, die nicht immer in einer Person zusammentreffen. Ausder Vorbemerkungzurersten deroben genannten Schriften erfahren wir, dass der Inhalt in allen wesentlichen Punkten den Ergebnissen entnommen worden, welche wahrend der gemeinsam mit Prof. Dr. Karl Sapper unternommenen Forschungsreise gewonnen worden sind. Diese Ergebnisse sind nachgeprüft, vertieft und erganzt wahrend einer Reise, die der Verfasser als Leiter der «Hanseatischen Südsee-Expedition» durch die Südsee gemacht hat. Wie allseitig und erschöpfend die Gegenstande, denen die «Beitrage» gewidmet sind, behandelt worden, ist schon ersichtlich aus dem Inhaltsverzeichnis. Den Anfang macht «ein Beitrag zur Entdeckungsgeschichte von Deutsch-Neuguinea». Hierin handelt es sich um Ortsbestimmungen auf grund alter Wörterverzeichnisse, wobei die Ansichten anderer Forscher kritisch besprochen werden. Der folgende Beitrag «zur Kenntnis des westlichen Neu-Pommern, mit vergleichenden Ausblicken auf das übrige Melanesien, vornehmlich innerhalb des deutschen Schutzgebietes» verbreitet sich, nach einleitenden Bemerkungen und einem geographischen Ueberblick, über die Völkerkunde, S. 28 16/. Im ersten Abschnitt über Somatisches und Sitten wird alles, was sich auf Körperbau, geistige Beschafïfenheit, Gepflogenheiten der nicht 19 ganz homegenen Bevölkerung bezieht, ausführlich geschildert, und immer mit Anfübrung von Parallelen aus andern Gebieten, wobei die grosze Belesenheit des Verfassers glanzend zutage tritt. Der Abschnitt über die auszere Kultur vergönnt uns einen Bliek auf das hausliche und gesellschaftliche Leben der Eingeborenen zu werfen. Wir machen Bekanntschaft mit ihren verschiedenartigen Hausern, mit dem Leben im Dorf, mit Waffen und Kriegführung, mit Arbeit, mit Kulturpflanzen und Tieren, mit Kleidung und Schmuck, mit Krankheiten, Sterblichkeit und Totenbehandlung. Gelegentlich unterlasst der Verfasser es nicht, bei der Beschreibung gewisser Sitten, die nicht die unsrigen sind, zu warnen vor ungerechtem Verdammungsurteile. So sagt er in Bezug auf die Anschauungen der Eingebornen über Liebe und Ehe: «Die erste Erscheinung im hauslichen und dörflichen Leben des Melanesiers, die zu betrachten ware, ist die Liebe, ohne diejaein Gemeinwesen unmöglich ist. Immer ist über die Sitte der meisten Naturvölkergewimmertund gejammertworden,die den jungen unverheiratetenMadchen freien Geschlechtsverkehr nach eigener Wahl gestattet. Eine solche Auffassung ist weder gerecht, noch hat sie dort zum Segen geführt, wo man sie und ihreKonsequenzenbéiNaturvölkernhatdurchführen wollen». Was weiter über diesesThema und die Heirats gebrauche gesagt wird (S. 87—89), ist höchst interessant. Beachtenswert ist auch, was der Verfasser über die Einführung europaischer Bekleidung bemerkt. «Man weiss ja nun», so aussert er sich S. 161, «dass die Europaer einer gewissen Richtung mit heissem Bemühen versuchen, den Vólkern der Iropen unsere Anschauungen über Scham aufzupfropfen, und eifrig dabei sind, als bestes und wirksamstes Mittel zur Erreichung dieses Ziels, jene Leute europaisch einzukleiden. Man fahrt fort, es zu tun, obwohl nachgewiesen ist, dasz durch dieses System ihre Moral nicht verbessert, ihr Gesundheitszustand aber ver- schlechtert worden ist». Nicht nur Sprachforscher, sondern auch Ethnographen werden dem Verfasser Dank wissen für seine Skizze der Grammatik derBarriai-Sprache (S. 167 ff.), denn wie er mit Recht hervorhebt, soll die Sprache uns bei der Suche nach Kulturzusammenhangen alsLeitstern vorausleuchten. In der Skizze ist die Lautlehre verhaltnismassig ausführlich behandelt, was wohlbegründet ist, weil aus gewissen Eigentümlichkeiten und Veranderungen der Laute deutlich die Verwandtschaft mit anderen Gliedern der weitverzweigten malaio-polynesischen Sprachfamilie zutage tritt. L ebrigens weist der ganze Sprachbau, wie auch der Wortschatz darauf hin, dasz das Barriai sich anschliesst an jene Abteilung der Sprachfamilie, welche östlich der von Brandes gezogenen Linie verbreitet ist. Was die Erklarung einzelner Sprachformen — nicht die Tatsachen selbst — betrifft, möchte ich eine andere Auffassung haben, doch es ist hier nicht der Ort, darauf einzugehen. Nur éine Bemerkung erlaube ich mir in betreff des Passivum, das mit dem 1 rafix ma gebildet wird; dies ma kommt in mehreren Sprachen alspassivbildend vor; z. B. im fombulu ist mailëk das Passivum von makailëk, zu sehen bekommen. Merkwürdig ist das Suffix a bei Imperativen; z. B.' 64 u nama, komm her! von nam, ta nam, kommen; anscheinend identisch mit Imperativsuffix a Alt- und Neujavanisch, Malagasi, Bisaya, Formosanisch. Das Wörterverzeichnis, S. 185—198, ist genügend, wo es sich darum handelt, aus einer Prüfung des Wortschatzes Schlüsse zu ziehen auf den Zusammenhang der Barriaisprache mit vervvandten Idiomen Indonesiens. Nach der Ansicht Friedericis weist das Barriai hin in eine Gegend, die in der Linie Nord-Molukken, Nordost-Celebes und Philippinen liegt;'in der Hauptsache sollen es die Bewohner der Molukken und von Nordost-Celebes sein, die «in einer ethnologisch nicht fernen Zeit dem heutigen Melanesien seiner Bevölkerung melanesische Sprache gaben; die mit dieser Sprache auch ihre Kulturgüter in die Südsee brachten, und die dann von der hier vorgefundenen Bevölkerung mit Papua-Idiomen mehr oder weniger linguïstisch und kulturell beeinfluszt wurden». Esfolgtnun Sprachvergleichendes, anfangend mit gau, ich, und eau, du. Gau wirdzusammengestellt mitalt-jav. aku, usw.Ganz richtig,insofern gau ein alteres aku enthalt, aber der Vorschlag g bleibt dabei unerklart. Nun haben fast alle Sprachen, die man als «melanesische» zu bezeichnen pflegt, wie auch manche indonesische im Nominativ eine emphatische Form, in der aku einen Vorschlag zeigt. So in Mota i-nau, Florida inau, Gaua ina. Lautlich ist Barriai nicht aus in zu erklaren, wohl aus Fidji ko ïau. Da ko im Fidji persönlicher Artikel ist, und in allerlei indonesischen Sprachen si, neben z, als solcher auftritt, und zugleich mitunter den Nominativ hervorhebt; da weiter in den philippinischen Sprachen und dem AltJavanischen syaku (d. i. si aku) ganz gewöhnlich ist, möchte ich den Schluss ziehen, dass gau zu Fidji ko iau stimmt. Dass der Vorschlag ursprunglich ein Artikel ist, erhellt auch aus den verschiedenen Varietaten der zweiten Person, Barriai eau, wahrscheinlich aus ikau. Dieses ikau kommt in einer Menge yerwandter Sprachen vor neben ankau, und ohne Artikelvorschlag kau, jünger ko, wie im Alt-Javanischen. Dass «ein persönlicher Artikel ist, habe ich oben schon bemerkt, und an, n ist überhaupt Artikel, Fur die dann folgende sprachvergleichende Liste van 146 Wörtern habe ich nichts als Bewunderung für die Vollstandigkeit und Genauigkeit. Als Hilfsmittel zur Beurteilung der naheren oder entfernteren Verwandtschaft des Barriai mit benachbarten Sprachen dienen die kurzen, aber bei dem jetzigen Zustand unsrer Kenntnis wertvollen Wortverzeichnisse von Kobe, Nakanai.Kilenge, Longa, den Lieblichen Insein, Witu-Inseln, Paluan, Lau, Pak, Mou und Graget (Neu-Guinea). Im Leben der malaio-polynesischen Völker hat von jeher die Schiffahrt eine hervorragende Bedeutung gehabt; sonst würden sie sich nicht über eine so grosze Inselwelt, von Formosa bis Neu-Seeland, und von Madagaskar bis Roga Nui verbreitet haben. Es ist deshalb erklarlich, dass der schiffstechnische Wortschatz der Malaio-Polynesier ungeheuer grosz ist. «Ein Bliek in die Zusammenstellungen bei Shellabear (p. 139 ff.) und Badings (p. 265 ff.) muss selbst einem Uneingeweihten diese Tatsache scharf vor Augen führen; Badings hat über tausend malaiische schiffstechnische Ausdrücke». F.s «Beitrag zur Kenntnis der malaio-polynesischen Schiffahrt, vornehmlich innerhalb der deutschen Schutzgebiete» ist, sozusagen, ein Haupstück aus der Geschich te der Nautik; eine Monographie, so gründlich, wie man nurerwarten kann von einem Forscher, der mit der erforderlichen technischen Kenntnis ausgerüstet ist und dabei genügend Gelegenheit hatte, das was er beschreibt, gehorig wahrzunehmen. Von S. 235—244 finden wir eine genaue, mit Textfiguren illustrierte Beschreibung, hauptsachlich von Auslegerbooten in Indonesien, wie F. sie in Bali, Buton, Banda, Ambon, Batjan, Ternate, Halmahera gesehen hat. Nach Abschluss des beschreibenden Teiles folgt eine Liste der wichtigsten Ausdrücke für Fahrzeuge usw. mit Heranziehung auch der Südsee-Sprachen. In BezugaufdiesenTeil kann ich nicht umhin.einzelneBedenken zu aussern. Das erste behandelte Wort ist Balin. djukun (nicht dyukun), das richtig identifiziertwird metMal. dj okong, Jav. djukung, djungkung;Tontemboan rungku, aber ferner wird mit Unrecht angeführt; «Bisaya und Bikol adyong; Tag. dawong; Iloko: daón; Batjan: ny ön». Man kann hinzufügen: Pampanga daung; Solor djon; Lampong djung, rëdjung; Jav. (alt undneu) dj ong (aus alterem djaung). Dieses nun stimmt weder sachlich, noch lautlich zu djukung, denn es ist ein grösseres Schiff. Gewöhnlich versteht man jetzt darunter eine chinesische Dschunke, über deren Ursprung und Verhaltnis zu dj ong man noch immer im Unklaren ist. Unstreitig ist das in ganz Indonesien so gebr&uchliche sampan ursprünglich ein chinesisches Wort, aber daraus ist noch nicht zu folgern, dass dj ong ein Lehnwort ist. Wohl ist es sicher, dass bei seefahrenden Vólkern haufig Entlehnungen stattgefunden haben. So ist Mal. kapal, Schiff, unbestritten Tamil kap pal; umgekehrt sind Tamil pad a vu und vankam aus Indon. parahu und wanka entstanden. Auch bei anderen Wörtern der Liste ist nicht alles sicher gestellt. So glaube ich nicht, dass das Wort sa man usw. für den Auslegerbalken etwas mit sama, gleich, zu tun hat, nicht nur wegen der Form, sondern auch, weil der Ausdruck so allgemein verbreitet ist in Gegenden, wo von sama, gleich, keine Spur zu finden ist. Freilich muss ich gestehen, dass meine Zusammenstellung des Wortes mit Mal. djambatan («Fidjitaal» p. 138) unhaltbar ist. Mit S. 248 kehrt der Verfasserzurück zur Betrachtung der EingeborenenFahrzeuge,welche anfangend vom Osten der Neu-Guinea-Küste regelmassig fortgeht bis zu Fidji, Tonga, Samoa, Niué und den Cook-Inseln. Uie Fülle des von S. 248—315 gesammelten und übersichtlich geordneten Materials ist so reich, dass es mir erlaubt sein wird, nicht naher auf den Gegenstand einzugehen. Es braucht kaum hervorgehoben zu werden, dass Friederici keine Mühe gescheut hat, der sprachlichen Seite der Untersuchung volles Recht widerfahren zu lassen. «Auch dieserBeitrag», bemerkt er, «dürfte die Tatsache beleuchtet haben, dass es kaum möglich ist, unter Vernachlassigung der Sprache gesicherte ethnologische und kulturhistorische Ergebnisse zu gewinnen». Auf der dem Werke beigegebenen Sprachenkarte von Neu-Mecklenburg und angrenzenden Nachbargebieten zeigen die den Beitrag «Schiffahrt» betreffenden Abschnitte des Inhaltsverzeichnisses (S. VI) neben dem Nautischen und Technischen auch die sprachlichen Grenzen des behandelten Stammes oder Volkes an. Das ganze Werk schliesst mit einer Reihe von anthropologischen Messungen. Auf den vier hinzugefügten Tafeln findet man 33 Abbildungen, meistens von Volkstypen, an erster Stelle von dem Barriai-Jungen Kabui, dem treuen Diener Friedericis. Eine anziehende Charakteristik dieses Melanesiers findet der Leser S. 14 ff. Ich hoffe mit meinem Referat, wie unvollkommen auch, fühlbargemacht zu haben, dass die besprochenen «Beitrage» eine Leistung ersten Ranges sind. Mehr habe ich nicht bezweckt. Geringeren Umfangs, aber nicht weniger wertvoll als die soeben besprochenen Beitrage, ist die Abhandlung, welche «Untersuchungen iiber eine melanesische Wanderstrasse» zum Gegenstand hat. Hierin wird «zum erstenmal der Versuch gemacht und begründet, wichtige Teile derEingeborenen-Bevölkerung der von Deutschland, Gross-britannien und denNiederlanden kolonisierten Gebiete von Neu-Guinea und Nachbarinseln auf einen gemeinsamen Ursprung zurückzuführen». Das Hauptaugenmerk des Verfassers ist, den Nachweis zu liefern, dass es die Bewohner von Ceram oder den unmittelbar benachbarten Insein waren, deren Vater oder ganz nahe Verwandte den Wanderzug um NeuGuinea herum in die Stidsee entsandten. Nach einer Einleitung, die hauptsachlich uber Nomenklatur handelt, wird der gegenwartige Stand des zu behandelnden Problems besprochen. Es wird die besondere Wichtigkeit der Landessprache (auf Malaiisch: bahasa tan ah), Ambons und der Uliasser, wie auch der Dialekte West-Cerams hervorgehoben, da es eben diese Sprachen sind, die Friederici als die Hauptstütze für seine Beweisführung betrachtet. Weiter wird festgestellt, dass auch die Dialekte der sogenannten Alfuren der Minahassa in der Untersuchung berücksichtigt werden müssen. Da es hier bei der Wiedergabe der Ansicht des Verfassers auf Prazision ankommt, zitiere ich den folgenden Passus (S. 10): «Der Sprachschatz der Alfuren der Minahassa zeigt so betrachtlich viel verwandte Elemente mit den Sprachen der Barriai-Gruppe und der Melanesier von Britsch-Neu-Guinea, dass ich trotz der grosseren grammatikalischen Unterschiede eine Zeitlang geneigt gewesen bin, ihnen einen naheren Verwandtschaftsgrad zu jenen melanesischen Sprachen zuzuschreiben als denen der bahasa tanah. Weitere Untersuchungen unter Heranziehung neuen Materials haben aber ausgewiesen, dass eine solche Auffassung irrig war. Die bahasa tanah steht sowohl in ihrer Grammatik als in ihrem Wortschatz jenen melanesischen Sprachen erheblich naher. Die Dialekte der Minahassa enthalten aber in ihrem Wortschatz eine nicht geringe Zahl von Elementen, die sie mit der Barriai-Gruppe gemeinsam haben, wahrend sie in der bahasa tanah völlig fehlen oder wenigstens im bekannten Sprachmaterial nicht vorhanden sind. Da nun die Barriai-Gruppe ihre Grammatik und einen Teil ihres Wortschatzes mit der bahasa tanah gemeinsam hat, einen anderen Teil ihres Wortschatzes aber mit den Dialekten der Minahassa, so folgthieraus zweierlei: 1. Die bahasa tanah und die Dialekte der Minahassa besitzen eine gemeinsame linguistische Unterschicht, welche diese beiden Gruppen einander naher bringt, als es die allen diesen Sprachen gemeinsamen M. P.-Charakterzüge tun. 2. Die in Melanesien kolonisierend eingebrochenen Stamme der Barriai-Gruppe und ihe Stammesbriider, die Vater der Melanesier von Britisch-Neu-Guinea, sind von Alfuren-Stammen ausgegangen, die zwar die nachsten Verwandten der Vorfahren der Alfuren von Ceram und Nachbarschaft waren, die aber zugleich den Alfuren der Minahassa sprachlich naher standen, als dies bei den jetzigen Sprachgenossen der bahasa tanah der Fall ist». In der hier angeführten Stelle liegt der leitende Gedanke der ganzen Untersuchung beschlossen. Weiter (S. 11 ff.) kommt eine Betrachtung der Zusammenhange innerhalb der Barriai-Gruppe. Als eine dieserGruppeangegliederteUntergruppe werden die Sprachen von Jabim, Bukaua, Kelana, Rook, Siassi-Inseln und Tami zusammengefasst. Ferner kommen die sogenannten Papua-Melanesier in Britisch-Neu-Guinea zur Sprache und schliesslich wird angegeben, welche Insein der Salomonen-Gruppe und der Neu-Hebriden für die Abhandlung in Frage kommen. Nach einer Skizze und zugleich kritischen YVürdigung der verschiedenen Auffassungen über melanesische Wanderungen, wie sie 1912 bei Ethnologen und Linguisten zur Geltung kamen, kommt der Verfasser S. 19 zu der Vergleichung der Sprachen. Es werden unter einander verglichen: die Dialekte der bahasa tanah der Ambonschen Insein und von Ceram, die Sprachen der Barriai-Gruppe, die melanesischen Sprachen der westlichen Papuo-Melanesier von Britisch-Neu-Guinea und die Sprachen der südlichen Salomonen und der nördlichen Gruppe der Neuen Hebriden. Die sogenannte Neu-Guinea-Untergruppe wird der Barriai-Gruppe angegliedert. Die Priifung der Grammatik entspricht vollkommen dem Zweck, zu dem sie zusammengestellt ist und bietet keine Veranlassung zu Anmerkungen. Sehr anerkennungswert ist, was Friederici über die eigentümliche GenitivKonstruktion in den Sprachen östlich von der von Brandes festgestellten Linie bemerkt, wobei er das volle Verdienst an der Entdeckung durch den verstorbenen hollandischen Gelehrten ins wahre Licht stellt. Brandes konnte nur die westliche Grenze der besagten grammatischen Eigentümlichkeit feststellen. Jetzt sind wir weiter, und dank dem Verfasser können wir die Linie über Neu-Guinea und Neu-Pommern, westlich von Neu-Mecklenburg und den Salomonen bis zum Ende, westlich von den NeuHebriden, verfolgen. Auf der Uebersichtskarte indonesisch-melanesischer Wanderzüge ist die Linie deutlich angegeben. DieTatsache, dass man auf einem gewissermassen beschranktenGebiete eine Menge verwandter Sprachen antrifft, welche sich samtlich durch eine syntaktische Eigentümlichkeit von allen übrigen M. P.-Sprachen westlich, nördlich und östlich vom besagten Gebiete unterscheiden, steht fest, aber eine endgültige Erklarung dieses Unterschieds ist noch nicht gefunden. Alles, was man bisher darüber sagen kann, findet der Leser S. 36 ff. So notwendig eine vergleichende Untersuchung der Grammatik ist, wenn es sich um Feststellung der Sprachverwandtschaft handelt, bedarfsie doch der Erganzung durch die Vergleichung des Wortschatzes. Mit Recht hat Codrington, dessen Ausspruch Friederici mit Zustimmung zitiert, gesagt: «Der Beweis für den verwandtschaftlichen Zusammenhang ist nur dann vollstandig, wenn der Wortschatz der Grammatik zu Hilfe kommt». Freilich muss der Untersucher stets auf seiner Hut sein, damit er nicht Entlehnungen für angestammtes Gut halte und als Beweis anführe. Doch die Gefahr ist nicht so gross, wie man meinen möchte, denn auf einige Missgriffe mehr oder weniger bei der Unterscheidung zwischen ursprünglichen und fremden Elementen kommt es wenig an. Wer würde z. B. dem Englischen den Charakter einer germanischen Sprache absprechen, wenn irgend ein Forscher irrtümlich alle Fremdwörter für angelsachsische Erbschaft erklart hatte? Hier kommt eben die Grammatik zur Hilfe. Die wortvergleichende Zusammenstellung umfasst sieben Gruppen: I. Bahasa tanah und Alfuren von Ceram; II. Alfuren von Buru; III Alfuren von Nord-Celebes; IV. Barriai-Gruppe; V. Westliche Papuo-Melanesier; VI. Süd-Salomonen; VII. Nord-Neu-Hebriden. Synoptisch stehen diese Gruppen neben einander, wahrend das deutsche Stichwort die erste Reihe einnimmt. Zu bemerken ist, dass Friederici den Dialekten Burus eine Stelle eingeraumt hat, um zu zeigen, «wie die einzigste Sprache dieser Gegend, die überhaupt noch in Betracht kommen konnte, in augenfalliger Weise auch im Wortschatz gegen die bahasa tanah abfallt». Die Beibehaltung der Alfuren-Sprachen von Nord-Celebes hat zum Zwecke, die Auffassungzustiitzen, dass jeneDialekte, «wenn sie auch nach ihrerGrammatik beurteilt hier nicht in Frage kommen, im Wortschatz» den melanesischen Gruppen nahe stehen, dann und wann sogar scheinbar noch naher als die bahasa. Das synoptische Wörterverzeichnis umfasst 177 Nummern. Am Ende wird über die einzelnen Nummern die überaus reiche einschlagige Literatur, nebst kritischen Bemerkungen, in einer bewundernswerten Vollstandigkeit verzeichnet. Es versteht sich von selbst, dass in einer so gewaltigen Masse von Material — von S. 116—148 — nicht alle Vergleichungen ausnahmslos unanfechtbar sind. Mir als Referenten liegt die Pflicht ob, die ganze Liste durchzumustern und hie und da fragliches zu besprechen. Bei Nr. 21. Daging in bahasa tanah ist gewiss unursprünglich und dem Mal. entlehnt. Nr. 22. Ich habe Bedenken gegen die Schreibweise vu rak. Die Aussprache des w ist genau dieselbe wie im Niederlandischen, ganz abweichend vom französischen und englischen v, das die Eingeborenen nicht aussprechen können, sie machen daraus p. Die Schreibweise mit v ist darum so unzweckmassig, weil in einigen Sprachen, z. B. Fidji, v und w denselben Unterschied zeigen, wie im Niederlandischen v und w\ für Fidji v hat Samoa ƒ. Dass die Englander unfahig sind, das niederlandische, alfurische, javanische, Fidji, Sanskrit w auszusprechen, weil ihr eigenes w anders lautet, ist kein Grund, den ihnen unfassbaren Laut mit v, der ganz anders lautet, wiederzugeben. Am wenigsten sollen die Deutschen es tun,beidenenz>gar als ƒ gesprochen wird. Nr. 36. Auch hiergibt die Schreibweise vanua, kavanua vonNordost- Celebes Veranlassung zu einer verkehrten Aussprache. Dieselbe Bemerkung gilt vevene usw. bei Nr. 165. Nr. 44. Bahasa: kuwat, Ost-Ceram und Bonghia: kuat, stark, kraftig, ist, wie aus der Form ersichtlich, entlehnt, wohl aus dem Mal. Auch ist es ein ganz anderes Wort als matua, usw.: alt. Dies ist identisch mit Altjav. tuha, tua, alt. Matua, fest, stark, scheint wiederum ein anderes Wort, vom Stamme, der Altjav. twas, Sund. töas, Mal. tëras, Batak toras, lagal. tigas lautet und «Harte» bedeutet. Die Möglichkeit, dass Barriai matua, fest, stark, dasselbe Wort wie Alf. matua ist, will ich nicht verneinen, denn die Begriffe «alt» und «stark», wenigstens wenn von Holzdie Rede ist, gehen ineinander über. Nr. 46. Das Verhaltnis von bahasa rina, Glanz, und dina in Barriai und rina, Feuer in Kilenge, mit sina usw. ist nicht sogleich einleuchtend. Sina ist offenbar identisch mit Fidji sina, Mal. sinar, usw. Dina hangt gewiss damit zusammen. Wahrscheinlich ist das d ein spirantisches d oder daraus entstanden, denn im Fidji ist aus einem ursprünglichen s öfter ein spirantisches d hervorgegangen. Aus d wird leicht r (vgl. besonders auch Barriai tadn, Kobe tari, Motu tadi aus tasik, Nr. 9b). Der Zusammenhang mit Skr. dina, Tag, kommt gar nicht in Betracht. Nr. 55. Geist eines Verstorbenen, in bahasa nitu, usw. Barriai antu. Hier ist der Ort, zu versuchen, dieFrage zu beantworten, ob wirzwei Varietaten eines und desselben VVortes oder verschiedene Bildungen aus einer Wurzel vor uns haben. Nitu — daran zweifeit niemand — ist dasselbe wie das über das ganze MP.-Sprachgebiet gewöhnlichere anitu. Im Ngadju-Dajak ist hantu, Leiche, aber auch eine Bezeichnung für böseGespenster; hantuën sindsehrgefürchteteWesen,welchealleArten Krankheiten erregen. Im Alt-Jav. kommt hantu vor in der Bedeutung «gestorben, umgekommen», doch es muss gewiss auch, wie jetzt noch im Jav., ein «böser Geist, ein Spuk» bedeutet haben; hantu griya ist ein Hausteufel; hantu wana ein Waldteufel. Neben hantu besitzt das Alt.Jav. anitu, das ich nur im übertragenen Sinne von Herrschern, die eine Landesplage sind, kenne1. Wiewohl nun im Alt.-Jav. beide Formen vorkommen, brauchen es noch nicht ganz verschiedene VVörter zu sein. Doppelformen sind gar nicht selten. Alles zusammengenommen, neige ich zur Ansicht hin, dass anitu und hantu förmlich und begrifflich sich nahe berühren. Mit Sicherheit lasst sich nichts aussagen, so lange man die Etymologie nicht aufgefunden hat. Die abenteuerliche Vergleichung mit dem Sanskrit hantu, Tötung, Vernichtung, das S. 148 genannt wird, ist fern zu halten. 1 Das Wort fehlt ganz im Kawi-Balineesch Woordenboek, I (1897), S. 53. S. 74. Es darf hinzugefügt werden, dass das so weit verbreitete Wort natu fiir «Kind» sich wiederfindetimPonosakanundBolaangMongondou in der Bedeutung von «Ei»; und von «Fischlaich» aufTimor undRoti. Man darf daraus schliessen, dass natu einmal zu dem Urbestand der MP.Sprachen gehort hat. Nr. 95. Mane, mannlich, in Bugotu und Sa'a stimmt merkwürdig zu Rotin. mane, wahrend die verwandte Form maruane bei den PapuaMelanesiern sich anschliesst bei Makass. burane, Balin. muani, etymologisch gleich Malaiisch barani, Alt-Jav. wuani, tapfer. Identisch, auch förmlich, mit mane ist Bima mone, Sumba meni, mini, Sawu momone. Aus dieser Zusammenstellung ersieht man zugleich, wie das ursprüngliche gutturale r in"den betreffenden Sprachen sich entwickelt hat. Nr. 99. Für «Mund» hat eine der papua-melan. Sprachen boka, das dem italienischen bocca tauschend ahnlich ist, doch selbstverstandlich nichts damit zu tun hat. Dies ist ein warnendes Beispiel, wie Aehnlichkeit ohne weiteres bei Sprachvergleichung nichts bedeutet. Nr. 102. Das Minah. Wort für «Nacht» lautet wëni (weni), nicht vengi. Nr. 117. Bahasa pisara reden, ist entstanden aus einer nicht ungewöhnlichen platten Aussprache von Mal. bitj&ra, das seinerseits ein Lehnwort ist aus Sanskrit vicara, Ueberlegung. Es ist nicht verwandt mit Barriai posa, usw. Nr. 120. In Bezug auf die Wörter für «Sonne» will ich nur bemerken, dass Mal. hari, Tag, welches S. 148 als eine Entlehnung aus dem Sanskrit bezeichnet wird, dies keinenfalls ist, ebensowenig wie dina und hantu. Die Uebereinstimmung zwischen Mal. hari und Sanskr. hari ist rein zufallig, und nicht einmal volkommen, denn das r im mal. Wort ist ursprünglich ein Guttural, wie erwiesen wird aus Balin. hahi, Tag. EineNebenform ist Balin. wahi, Formos. wagi, Tag; Alt-Jav. hyang way, derTagesgott, die Sonne; in etwas jüngerer Form sang hyang we, Sonne, Neu-Jav. sënene, srnerïe. Nr. 145. Alles was F. über das wichtige Wort «tabu» bemerkt, ist recht interessant. Ich habe dem nichts zuzufügen als den Hinweis auf das Wort tabun im Tjam: «tabou, interdiction religieuse; interdit, prohibé, défendu; malheureux, désastreux»; s. Aymonier-Cabaton, Dictionnaire cam.-francais, p. 179. Es ist überraschend, das Wort so weit im Westen anzutreffen. Nr. 158. Die Form ama für « Vater» in bahasa, übrigens weit verbreitet und gewiss aus der M.P.-Ursprache stammend, weicht nur im Anlaut von tama im Barriai und fast allen Sprachen der Südsee ab. Merkwürdig nun ist es, dass auch im Favorlang auf Formosa die Form tamau auftritt.Dasselbe Verhaltnis zeigt bahasa ina, Mutter, und tina inderBarriai-Gruppe. Uebrigens besteht tina auch im Tombulu tina, Henne, und Mal. bëtina, weiblich (von Menschen und Tieren); das Wort ist also uralt. Die Liste enthalt 177 Nummern. Bei einer Zahlung der Falie, in denen die Wörter der Sprachen von Ambon und Ceram ganz oder hauptsachlich mit denen der Barriai-Gruppe übereinstimmen, komme ich zu einer Summe von 107. Der Betrag wiirde vielleicht noch grösser sein, wenn die erste Gruppe nicht mehrere Lticken zeigte. Uebereinstimmung zwischen der Barriai-Gruppe und den Sprachen derMinahassa findetsich, wenn ich richtig gesehen habe, in 84 F&llen, was immerhin eine betrachtliche Zahl ist. Wenn man aber die Ergebnisse der Grammatik in Erwagung zieht, ist es keinen Augenblick zweifelhaft, wie ja auch Friederici als feststehend annimmt, dass die Vorfahren der Barriai-Gruppe jedenfalls den Stammen von Ambon und Ceram viel naher gestanden haben als den sogenannten Alfuren von Nordost-Celebes. Mehr zu prazisieren wage ich nicht. Die durch die Linguistik erlangten Resultate finden eine Bestatigung in den durch eine ethnologische Untersuchung gewonnenen Ergebnissen, wenn auch nicht ausser acht zu lassen ist, das «mit ethnologischen Bausteinen allein der die Molukken, Neu-Pommern und Ost-Neu-Guinea verbindende Bogen nicht aufzubauen ist». Es ist namlich der sprachliche Beweis eindeutig und, soweit unsere Kenntnis reicht, nur passend für die hier in Frage stehenden Völker, wahrend die ethnologischen Daten nicht nur Barriai mit Motu oder etwaKilenge mit Süd-Salomoniern, sondern auch manche anderen Völker weiterer oder naherer Verwandtschaft zusammenbringen. Die Abteilung, welche der anthropologischen und ethnologischen Vergleichung gewidmet ist, von S. 140—172, enthalt eine reich dokumentierte Beschreibung von ethnologischen Tatsachen, jedesmal mit Seitenblicken auf analoge Erscheinungen auf ganz anderen Gebieten. Eine solche Zusammenstellung ist schon an sich sehr darikenswert, besonders wenn man dabei, wie Friederici tut, mit der nötigen Kritik verfahrt. Auf der Uebersichtskarte indonesisch-melanesischer Wanderzüge wird der Alfuren-Wanderzug, wie F. sich denselben vorstellt, angegeben durch eine rote Linie. Nördlich davon lauft eine grüne Linie, welche einen mutmaszlich philippinischen oder sub-philippinischen Wanderzug andeutet, Auf S. 172 werden in Kürze die Gründe angegeben, die für die Feslstellung dieser Linie maszgebend gewesen sind. In der Hauptsache bin ich mit der vorgetragenen Theorie einverstanden. Nach meiner eigenen Vorstellung, die ich zur Prüfung hier mitteilen will ohnedie Gründe anzuführen, was hier nicht am Platze sein würde, sind die Formosaner, Philippiner, Talauer-Insulaner, die Völker von Nord-Celebes, wie auch alle Südsee-Insulaner östüch von Neu-Guinea Abkömmlinge von Stammen, die in verschiedenen Zeiten ausgewandert sind aus den nördlichen Teilen des Landes, das als letzte Etappe von dem noch eine Einheit bildenden Volke bewohnt wurde, namlich des Küstengebietes Hinter-Indiens, etwa zwischen Annam und Kambodja, wonochjetzt die Tjam in ihren alten Stammsitzen leben. Aus dem Süden jenes Landes stammen dieMalaien derHalbinsel und Sumatras, weiter die übrigen Völker von Sumatra und nahe liegenden kleinen Insein, die Bevölkerung Javas, die Malegassen, und wohl auch die Balinesen. Eine Mittelstellung nehmen die Dajak ein: sie dürften aus den mittleren Teilen des Landes stammen. Sehr schwierigist die Stellung von Makassaren.Bugis, To-radja zu bestimmen. Die Völker, die sich durch ihre abweichende Genitiv-Konstruktion unterscheiden, halte ich für Verwandte der nördlichen Abteilung, die sich aber von ihren Brüdern auf der Fahrt nach Osten abzweigten, südwarts zogen, auf Insein im Osten Indonesiens sich niederlieszen und dort Eingeborene anderer Rassen vorfanden, mit denen sie sich mehr oder weniger vermischten. Ich habe mich bestrebt, die Verdienste der zwei sich erganzenden Abhandlungen, deren Besprechung mir oblag, nach Gebühr zu wiirdigen. Ob mir das gelungen ist, bleibe dem Urteil der Leser überlassen. V. INDONESIË IN 'T ALGEMEEN. Java en het Goudeiland volgens de oudste berichten. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, 3e Volgreeks, dl. IV. 's-Gravenhage, 1869. De oudste onder de Grieksche schrijvers, bij wien men den naam van Java vermeld vindt, is Claudius Ptolemaeus. Het aardrijkskundig werk van dezen Alexandrijnschen sterrekundige, 't welk tusschen 151 en 165naChr. moet vervaardigd zijn,1 behelst in het 7de Boek, aan het einde van het 2de Hoofdstuk het bericht, dat Iabadiu een zeer vruchtbaar eiland is en veel goud oplevert, dat de hoofdstad, aan het westelijk uiteinde gelegen, Argyre (d. i. Zilverstad) heette, en dat de beteekenis des naams Iabadiu is: gersteneiland. Deze naamsverklaring is inderdaad juist, want y ava is in 't Sanskrit «gerst», en diu is het Prakritsche woord dïvu, hetwelk o.a. ook voorkomt in Malediven, Lakkhediven, Diu, Diu-Sokotera. De naam van het eiland in zuiver Sanskrit luidt Yava-dvïpa. De vorm, welke den Alexandrijnschen aardrijkskundige ter ooren was gekomen, was die der volkstaal, en dit is zeer natuurlijk, dewijl in zijne eeuw het Sanskrit, gelijk men weet, niet meer door het volk gesproken werd. Het verdient echter opmerking, dat Ptolemaeus den vorm lava, en niet Java (spreek uit: Dzjawa), gehoord had, want in de toenmalige en hedendaagsche volkstalen (één tongval uitgezonderd), heeft de y van 't Skr. als beginletter de uitspraak van dzj aangenomen. Het Iabadiu van Ptolemaeus is dus een halfSanskritsche, half Prakritsche vorm, zooals bijv. ook Taprobane, dat in zuiver Skr. Tamraparnï heet, in volledig ontwikkeld Prakrit echter Tambabani; als het ware halfweg tusschen beide in staat de in Europa doorgedrongene vorm Taprobane. Uit de opgaven omtrent de ligging van Iaba-diu bij Ptolemaeus blijkt geenszins met zekerheid, dat juist ons Java, of enkel Java, bedoeld is. Het schijnt althans vreemd, dat Ptolemaeus niets zou vernomen hebben aangaande zoo'n uitgestrekt eiland als Sumatra, waarop de Indische kooplieden toch zeker op zijn minst even lang handel gedreven hadden als op Java. Deze bedenking tracht Lassen 2 te ontzenuwen door aan te voeren, dat de Chinees Fa-Hian in 414 na Chr. op zijne terugreis van Indië naarChinahet eiland Jefo-thi, d. i. Yavadiu, bezocht en aldaar veel Brahmanen gevestigd vond. Doch hieruit volgt nog niet, dat Jefo-thi, Yava-dlu, juist Java of uitsluitend Java aanduidt; Sumatra kan evenzeer in aanmerking komen. Wel is waar is Java, zoover we weten, steeds het middelpunt der uitheemsche Hindusche beschaving geweest, doch Sumatra had hierin ook een aandeel. 1 Zie Lassen, Indische Altertkumskunde, III (1858) bl 95 ' Indische Alt. II (1852), bl. 1012. - (Verg. den 2» verm. en verb. druk van dit dl. II, 1874, p. 1061—1062. Noot van 1916) 20 Alles wat Fa-Hian mededeelt is belangrijk, omdat het toont welk eenen invloed reeds in 400 na Chr. de Hindus uitoefenden op een gedeelte van den Archipel, en bepaaldelijk op dat gedeelte hetwelk als een tusschenstation tusschen Voorindië en China beschouwd kan worden, maar zijn verhaal kan niet strekken om uit te maken, dat men onder Yava-dïu Java verstaan moet in tegenoverstelling tot Sumatra. Als Ptolemaeus gewag maakt van den rijkdom des eilands aan goud, dan zou men geneigd zijn ook hieruit op te maken dat hij met Iabadiu het grootste eiland bedoelde, of wel dat zijne zegslieden tusschen Java en Sumatra, om welke redenen dan ook, geen onderscheid maakten. Al hetgeen Ptolemaeus verder opgeeft, is alleen van nut om ons te overtuigen, dat behalve Java en Sumatra, geen andere grootere eilanden aanspraak kunnen maken Iabadiu te wezen. Wanneer men het aangehaalde hoofdstuk doorleest vindt men telkens gewag gemaakt van eilanden door menscheneters bewoond; van Iabadiu wordt gesproken als van een beschaafd land, met eene hoofdstad, hetgeen het bestaan van andere steden veronderstelt. Nagenoeg 250 jaar nadat de Alexandrijn zijn werk geschreven had, vond de Chinees Fa-Hian op Jefo-thi de Brahmaansche instellingen reeds in vollen bloei. Hoe lang van te voren de Hindusche beschaving tot Java-Sumatra doorgedrongen was, is onbekend, doch klaarblijkelijk was ze daar al ten tijde dat Ptolemaeus den Indischen naam, benevens de vertolking daarvan, opgaf. Het zal bij menigeen, die niet met den aard en omvang der tot ons gekomen Sanskritsche letterkunde bekend is, bevreemding wekken als hij verneemt hoe luttel van Yavadvïpa in Indische werken te vinden is. Toen Lassen in 1852 het 2de deel zijner Indische Alterthumskunde uitgaf, wist men in Europa niet eens, of Yavadvïpa wel in een enkel Sanskrit werk voorkwam. Wel is waar vermeldt een zeer bekend dichtwerk, het Ramayana, ons Yavadvïpa, doch de volledige uitgave van 't gedicht, waarvan men zich in Europa bediende, die van Gorresio namelijk, is eene doorloopende omwerking van den ouderen tekst en heeft ook Yavadvïpa, of naar eene mogelijke andere lezing Javadvïpa, verknoeid tot Jaladvïpa, d. i. «watereiland»; eene snuggere verandering. Later zal zich de gelegenheid opdoen om over andere verbasteringen van Yava te spreken; vooraf zij hier de bedoelde plaats uit het Ramayana meegedeeld, volgens de Bombaysche uitgave van 1863.1 In Boek IV, Hoofdstuk 40, vs. 30 leest men, dat de apen (d. i. de winden) op bevel van Hanuman voor Rama (den Zomergod), ten einde de geroofde Sïta op te sporen, onder de verschillende landen in het verre oosten ook moeten gaan naar Java: 1 Zie reeds mijne korte opmerking over deze plaats, in do Preface to the Brhat Samhita (1865); verg. deze Serie, dl. IV (1916), p. 103 noot. (Noot van 1916). yatnavanto Yavadvïpam saptarajyopagobhitam | Suvarnarupyakadvipam suvarnakaramanditam || Yavadvïpam atikramya £igiro nama parvatah | divam sprgati gnigena devadanavasevitah || «(Doorzoekt) zorgvuldig Yavadvipa, waarvan zeven koninkrijken het sieraad uitmaken, het goud- en zilvereiland, rijk aan goudmijnen.1 Voorbij Yavadvipa is de berg (^ira geheeten, die met zijnen top den hemel raakt en door goden en demonen bezocht wordt.» Opmerkelijk is hier de indeeling in zeven koninkrijken, die eeropSumatra van toepassing zou wezen. De berg (^ira (d. i. koud, koel) is zuiver fabelachtig; hij maakt de uiterste oostelijke grens van de aardrijkskundige kennis des dichters uit, want verder op worden geen landen, wel fabelachtige zeeën genoemd. Zou £igira eene vervorming zijn van een misverstaan pasisir «strand»? Doch, laat dit wezen wat het wil, van aanbelang is het niet. — De bewoordingen van het Ramayana omtrent het goud- en zilvereiland zijn in 't oorspronkelijke niet vrij van dubbelzinnigheid, doch die is niet grooter dan in de vertaling, en nu zou het toch, dunkt me, eene zeer gedwongene verklaring wezen, als wij hetzij uit het oorspronkelijke of uit de vertaling wilden opmaken, dat er behalve van Yavadvipa nog van een ander eiland sprake was. Verreweg de eenvoudigste opvatting is deze, dat goud- en zilvereiland eene omschrijving is van Yavadvipa. In allen gevalle is Yavadvipa het oostelijkst gelegen, want daar voorbij komt men aan de grens der aarde. Uit den rijkdom aan goud, die zoo uitdrukkelijk op den voorgrond gesteld wordt, zou men al wederom aan Sumatra denken. Vergelijkt men de opgave in 't Ramayana met die in Ptolemaeus, dan mag men met genoegzame zekerheid vaststellen, dat, wat ook met Yavadvipa bedoeld zijn moge, in allen gevalle het goudrijke Yavadvipa des Indiërs en het goudrijke Iabadiu des Alexandrijns één en hetzelfde zijn. Het bericht in het Ramayana zoude aanmerkelijk in waarde winnen, indien men wist uit welken tijd het dagteekent. Daar dit niet het geval is, moeten we ons voorshands met eene ruwe benadering vergenoegen. Zoo we de boven aangehaalde regels en 't geen er bij hoort, vergelijken meteen stuk uit het 1- Boek, Hoofdstuk 55, vs. 3, waar op de Romeinen gezinspeeld wordt, dan vinden we noch in stijl noch in versbouw eenigen grond om de beide stukken niet voor gelijktijdig te houden. Nu kan er toch bij de Indiërs kwalijk sprake geweest zijn van de Romeinen vóór den tijd van Julius Caesar. Aan den anderen kant onderscheiden zich stijl, taal en vers- » De tekst heeft suvar^akara, derhalve «rijk aan of prijkende met goudsmeden». Niettegenstaande ook de commentaar zoo leest, is het klaarblijkelijk niets anders dan eene afsehrijversfout voor suvarriakara. bouw van 't Ramayana zoo aanmerkelijk van die, welke men aantreft in werken uit het laatst der 5de eeuw onzer jaartelling, dat men noodzakelijk een geruim tijdsverloop moet aannemen tusschen het heldendichten zulke boeken als de Pauliga-Siddhanta uit het laatst der 5de eeuw, als het Aryabhatïyam van 499, als deRomaka-Siddhanta van 505, enz. Om kort te gaan, naar eene ruwe schatting moet het bericht in het Indische gedicht ongeveer gelijktijdig zijn met dat van Claudius Ptolemaeus, derhalve van omstreeks 150 na Chr. dagteekenen. Zooveel is zeker, dat de aangetogen plaats uit het Ramayana de oudste is uit het eenig Sanskritsch werk, dat van Yavadvïpa spreekt, voor zooverre tot nog toe bekend is. In tijdsorde volgt nu eene andere opgave, waarvan we met juistheid den tijd kennen. In het sterrekundig leerboek van Aryabhata, geboren 476 na Chr., wordt namelijk gewag gemaakt van Yava-koti, d. i. «puntvan Java».1 Aangezien het werk van Aryabhata nog niet gedrukt is, zij hier tot toelichting medegedeeld, dat reeds bij dezen sterrekundige, evenals bij al de lateren, de eerste meridiaan getrokken wordt over Oojein (Skr. Ujjayinï, 'OQrjvr,) en Lanka (Ceilon). Op 90° westelijk van dezen meridiaan liep, zoo men waande, die van Rome, en op 180° westelijk die van de Insulae Fortunatae. Gelijk men ziet, is het vermeende getal graden tusschen de meridianen van Ceilon en Rome te groot; de fout bij Ptolemaeus is nagenoeg even groot. De tweede fout is nog veel grooter, en tevens veel grooter dan bij Ptolemaeus. Ten oosten op 90° van den meridiaan van Ceilon werd die van Yava-koti geacht te wezen. Stellen we, dat met Yava-koti de oosthoek van Java bedoeld is, dan vinden we wel is waar dat het verschil in lengte tusschen beide plaatsen niet eens de helft bedraagt van die, welke de Indische sterrekundigen aannemen, doch we hebben reeds opgemerkt, dat het verschil in lengte tusschen de Insulae Fortunatae (Ferro) en Rome ook geschat werd op 90°, terwijl het in werkelijkheid ongeveer 30° bedraagt. De onjuistheid dus der opgave kan geen bezwaar zijn tegen de gelijkstelling van Yava in Yavakoti en Yavadvïpa. De woorden van Aryabhata luiden: Udayo yo Lankayam so 'stamayas savitur eva Siddhapure | smadhyahno Yavakotyam Romakavisaye 'rdharatras syat || «Als de zon opkomt op Ceilon, is het zonsondergang in de stad der Gelukzaligen (180° W. L. van Ceilon), middag aan de punt van Java, en middernacht in het land der Romeinen.» Hetgeen we hier bij Aryabhata lezen, vindt men in alle latere Indische leerboeken over sterrekunde terug; alleen heeft de onwetendheid der afschrijvers, misschien ook der latere schrijvers, Yavakoti in Yamakoti ver- 1 Aryabhatïyam, IV, vs. 13. — (Over den schrijver verg. mijn «On some fragments of Aryabhata» van 1863; zie deze Serie, dl. I (1913), p. 33 vlg. Noot van 1916.) anderd 1. Een afschrift van Aryabhata's werk zelf, dat in het noorden van Indië gemaakt is, heeft Yamakoti. Al de bekende afschriften uit het noorden zijn echter van begin tot eind bedorven en geheel onbruikbaar; van een commentaar weet men daar ook niets. Toch zijn er ten minste drie commentaren van, die in het zuiden van Indië algemeen bekend zijn, en op de Londensche boekerijen voorhanden. Nu, zoowel in den tekst, dien beide commentaren volgen, als in de verklaring staat Yavakoti. In een er van wordt naar aanleiding van bovenstaand vers ook de Sürya-Siddhanta aangehaald. In de gedruktejjitgave van dit werk2 staat wederom Yamakoti, terwijl de uitlegger van Aryabhata in zijne aanhaling Yavakoti schrijft. Ook de gedrukte uitgaven van den Siddhanta-Qiromani hebben Yamakoti. Hoe de schrijvers tot dat Yama vervallen zijn, is licht te verklaren. Vooreerst zijn voorbeelden eener verwarring van v en m talrijk; verder is Yama, de Indische Pluto, een naam dien ieder Hindu kent, al weet hij niets van 't Sanskrit; daarenboven heeft ieder wel eens gehoord van Yama's stad, daar ver aan het einde der wereld. Ongelukkig is Yama's stad niet in het oosten gelegen, maar in het zuiden. Voorts is een woord Yamakoti in 't Skr. evenzeer onzin, als «Pluto's punt» het in onze taal wezen zou. De zoo even genoemde plaats uit den Sürya-siddhanta verdient ook, dat we een oogenblik er bij stilstaan. Ze luidt: bhüvrttapade pürvasyam Yavakotïti vigruta | Bhadragvavarse nagarï svarnaprakaratorana || «Op een vierde van den omtrek der aarde, ligt oostelijk, in het werelddeel der Bhadragvas de als Yavakoti vermaarde stad, wier wallen en poorten van goud zijn.» Bij Aryabhata vindt men niets er van, dat Yavakoti eene stad is, doch in den Sürya-Siddhanta, die wel is waar niet in den oudsten, maar wel in den tegenwoordigen vorm later is dan Aryabhata, is de «punt van Java» tot eene hoofdstad geworden. De gouden wallen en poorten schijnen eene opsmukking te wezen van het bericht in 't Ramayana. Die opsmukking heeft in zooverre waarde, omdat ze ons, zoo noodig, versterkt in de overtuiging, dat \ avakoti de echte lezing is, en Yamakoti eene verknoeiing daarvan, doch voor 't overige geeft ze ons niet meer middelen aan de hand om tusschen de aanspraken van Java en Sumatra op den naam Yava te beslissen. Behalve in Sanskritsche bronnen laat het zich verwachten dat ook in Tamilsche werken van Java melding gemaakt wordt. Althans in Winslow's Verg. den tekst met de lezing «Yamakoti», in mijn Preface to the Brhat Samhita van 3865; zie deze Serie, dl. IV (1916), p. 116. En verg. ook in dl. I (1913), p. 43—45 der in de vorige noot aangetogen studie. (Noot van 1916). 2 XII, vs. 38 (ed. Fitz-Edward Hall, Calcutta 1859; Bibliotheea Indica). Tamil-Engl. Dictionary (1862) wordt opgegeven Yavattïvu (uit Yavadïv, d.i. «eiland der Javanen») en Yavam (d. i. 't Javaansche, nl. eiland). Ook komt in hetzelfde werk onder 't woord pashei (taal) eene lijst voor van 18 talen, waarvan 16 in Voorindië gesproken worden; de twee overige zijn het Chineesch (Sinam), en het Javaansch (Savakam).1 Het is zeker aan onachtzaamheid te wijten, als in stede van savakam, hetwelk in het woordenboek ontbreekt, opgegeven wordt savasam, met de vertolking: «one of the eighteen languages — the Malay (!) language of Java». Het is alleszins twijfelachtig, of de Tamils onder hun Javaansch juist die taal verstaan, welke wij de Javaansche noemen, want de Siameezen noemen de Maleische taal Javaansch; dit feit vindt men vermeld in van derTuuk'sBatakschLeesboek, 4de stuk (1862), bl. 43. Al de bijzonderheden die van der Tuuk nog verder vermeldt, en waarnaar ik den lezer verwijs, strekken al weder om ons te doen gelooven, dat met den naam Java ook Sumatra werd aangeduid. Zoo goed als de Arabieren ons Java groot-Java, en Sumatra klein-Java noemen, schijnen de Indiërs, reeds in veel vroeger tijd éénen naam op beide eilanden toegepast te hebben. Bij gelegenheid dat hierboven het Ramayana werd aangehaald, is het gebleken, dat Yavadvipa het goudeiland heette, of ten minste dat er zulk een eiland bekend was. Het Goudeiland, Suvarnadvïpa of Svarnadvïpa, is nu ook van elders bekend. Het komt verscheiden malen voor in de verzameling van vertellingen, die onder den titel van Kathasarit-sagara door Somadeva uit Kasmïr in de 12de eeuw uit oudere bronnen bewerkt en uitgegeven zijn. Men leert in dit werk2 Suvarnadvïpa kennen als een land, dat druk door kooplieden bezocht en aangedaan werd op hun tochten naar Kataha. Ofschoon dit Kataha ook een dvïpa, d. i. eiland, genoemd wordt, kan toch kwalijk iets anders er meê bedoeld zijn dan Katai, d. i. China. Uit Kathasarit-sagara 56, 60 blijkt, dat men van Kataha uit de reis aanvaardende eerst het Kamfereiland bereikt, vervolgens het Goudeiland, daarna Ceilon en dan het vasteland van Indië. Gemakshalve laat ik de aangehaalde plaats hier in haar geheel volgen: Tac chrutva sa tato vipro vanija Danavarmana | potena gacchata sakam Katahadvïpam abhyagat || tatrapi sa dvijo 'grausld gatam tam vanijam tatah | dvïpat Kanakavarmanam dvïpam Karpürasamjnakam || evam kramena Karpüra-Suvarnadvïpa-Simhalan | 1 L. c. p. 754. In het Tamil vervangt de harde keelletter c de zachte j; de heersohende uitspraak maakt daarvan weêr eene s, zoodat Savakam beantwoordt aan Skr. Javaka (spr. uit Dzjawaka). ■ Zie Kathas. 54, 86, 100, 129;—56, 62;—57, 72;—123, 110. — (En verg. mijne bespreking uit 1885; deze Serie, dl. III (1915), p. 281—284. Noot van 1916.) vanigbhih saha gatvapi tam prapa vanijam na sah || Simhalebhyas tu gugrava gatam tam vanijam nijam | degam Kanakavarmanam Citrakütabhidham puram || «Toen de Brahmaan dit hoorde begaf hij zich met den koopman Danavarman te scheep naar Kataha-dvïpa. Daar echter vernam hij dat de koopman Kanakavarman reeds van daar vertrokken was naar 't Kamfereiland. Hoewel hij nu met handelaars achtereenvolgens naar het Kamfereiland, het Goudeiland en Ceilon reisde, trof hij Kanakavarman niet, doch van de Singaleezen hoorde hij, dat deze naar zijn eigen land, naar de stad Citraküta (in Bandelkhand) was afgereisd.» We laten in 't midden, welke streek door 't Kamfereiland, dat enkel hier aangetroffen wordt, aangeduid is, Borneo of een ander eiland in deChineesche zee. Waar het op aankomt, is, dat er tusschen het Goudeiland en Ceilon geen land werd aangedaan. De natuurlijkste verklaring is wel Suvarna-dvïpa voor Sumatra te houden. Van Fa-Hian weten we, dat hij op zijnen terugtocht van Ceilon naar China de reis over Jefothi nam. Hieruit volgt niet met noodzakelijkheid, dat Jefo-thi, Yava-dïu, hetzelfde is als het Goudeiland, doch de waarschijnlijkheid er van kan toch moeielijk betwist worden. Jammer genoeg, dat er geen bijzonderheden van Suvarna-dvïpa opgegeven worden; het eenigste wat van eenige waarde zou kunnen wezen is de vermelding, in 54, 108, van eene stad Kalagapura.1 In de bewering, dat men onder Suvarna-dvïpa en Yava-dvïpa wel eens hetzelfde bedoelde, ligt nog niet opgesloten, dat het spraakgebruik nauwkeurig was, dat er oorspronkelijk en eigenlijk geen onderscheid tusschen beide bestond. In eene Javaansche bron 2, het verhaal van Pandji en Tundjung Seta, heet de laatste een Vorst van Nusa-Këntjana, d. i. «Goudeiland», een land van overzee, tanah sabrang. Welk eiland nu met dezen naam aangeduid is, mag twijfelachtig zijn, doch zooveel is gewis, dat het van Java onderscheiden wordt. Wat den naam Goudeiland betreft, die wordt ook in sommige Grieksche schrijvers teruggevonden. Een werk uit de tweede helft der eerste eeuw na Christus, de Periplus Maris Erythraei3, vermeldt in noordoostelijke rich- 1 Daar kalasa en kalasa verschillende spellingen van hetzelfde "woord zijn, en kalasa zeer licht een verkeerd gelezen kalapa wezen kan, zou het niet onmogelijk zijn, als de stad eigenlijk Kalapapura heette. 2 Wajangverhalen, uitgegeven door T. Eoorda (1869), bl. 324. 8 Bl. 35, vg. in Vol. I der Geographiae veteris scriptores Graeci minores uitgeg. door Hudson, Oxford 1698. Ik meen menig lezer, die boeken als dit misschien niet dadelijk bij de hand heeft, geen ondienst te doen met hier en daar den tekst uitvoerig aan te halen. (Inmiddels verscheen een nieuwe editie van den Periplus door Fabricius, Leipzig 1883. En verg. ook de Eng. vertaling door Mc. Crindle, Calcutta 1879. Noot van 1916.) ting van Taprobane —juister laten zich de streken niet aangeven — enkele wilde volksstammen, zooals de Hippioprosopi (menschen met paardenkoppen) en menscheneters, welke de Hindus in Achterindië terecht of ten onrechte plaatsen. Als men van die wilde streken in oostelijke richting vaart, zóódat men aan zijne rechterhand den oceaan heeft en aan de linker het land, dan komt men aan den Ganges(!) en aan het verst oostelijk gelegene vasteland, «het Gouden» geheeten. Hier de eigen woorden des schrijvers: /.isza öè zavza, elg zrv avaroXrjv xal toxeavóv èv öe^toTg tyovzoiv, tvwvvfia ös zd Xozrcd èl-ofrev nuQunXeóvziov, o rdyyrjg anarrci y.al rj neqi avzóv èayazrj rijg avazoXijg ijnsiQog rj XQvaij. noxa^og óé iaztvTteylavzrjv ó Tdyyr^gXtyóutvog. Het is overbodig er op te wijzen, welke verwarde begrippen de schrijver omtrent den loop van den Gangesen de kust van Voor-en Achterindië had. Volgens hem is Chryse het uiterste vasteland ten oosten, en stroomt de Ganges daaromstreeks. Na straks hierop gesproken te hebben van eenestad aan den Ganges, van denzelfden naam, en van de natuur- en nijverheidsvoortbrengselen, gaat hij voort: xaz' avzóv dè zóv noza^ióv vrjoog èozlv cnxeaviog, ttf/uzii ziov noog avazoXtjv /.isqujv rijs oixov/iiêvyg, vn avzóv dvêynvza zov ijXiov, y.aXov/uèvrj XQvaij, yeXojvrjv èyovoa navziov zwv xaza ztjv'eqv&Qctvzómov «Qiazr^v. Derhalve, bij den Ganges (die omstreeks 't uiterste gedeelte van 't vasteland zou loopen) ligt een eiland, ook Chryse genaamd. Dit Goudeiland is het oostelijkste der bewoonde wereld, ligt juist daar, waar de zon opkomt, en levert het beste schildpad op. Uit deze gedeeltelijk mythologische volzinnen, die men in een Grieksch prozawerk uit dien tijd niet zou verwachten, leiden we af, dat er, afgescheiden van het Goudvasteland, nog een Goudeiland bestond, en verder, dat de schrijver getrouw, zelfs slaafsch, weergeeft wat hij van Hindusche of andere varensgezellen had opgevangen. Dat het Goudeiland daar zou liggen, waar de zon opkomt, stemt vrij wel overeen met de mythologische phrase in 't Ramayana omtrent Yava-dvlpa gebezigd. Gaan we over tot een later Grieksch schrijver, Dionysius Periegetes (2e eeuw na Chr.), die in de volgende regels 1 nagenoeg hetzelfde vertelt: ónózav Sxvthy.oïo (ia&vv ijóov coxsavóio Ntfi zd/n)]S, 71QOZSQIO dè rtoóg tjcptjv aXcc y.a/.ti/jr]S, Xqvgel^v tol vijoov ayei rcoQog, è'v&a xal auzov ylvzoXLrj xa&aQolo cpaeivszai qeXioio. Dit strookt zeer wel met het vorige: ook hier wordt van het Goudeiland verteld, wat in den Periplus daarop van toepassing wordt geacht. Nu be- 1 Geogr. vet. script. IV, bl. 110(vs. 537, vgg.).— (Nieuwereuitgave door Müller, Geogr. graeo. min. II (1861), bl. 102, vgg. Noot van 1916.) weert Professor Lassen in zijne Ind. Alterth. III, 247, 301 en 46, dat beide Grieksche schrijvers dwalen, en dat zij in stede van eiland hadden moeten zeggen: schiereiland. Doch indien hij geweten had,1 dat Indische bronnen wel degelijk een Goudeiland kennen, zoude hij waarschijnlijk anders geoordeeld hebben. Eigenlijk is het, in de eerste plaats, volstrekt niet de vraag, of de twee Grieken feitelijk gelijk of ongelijk hadden, alleen maar of ze getrouw hebben oververteld wat ze gehoord hadden; met anderewoorden, of de vermeende dwaling aan eene vergissing van hen zeiven moet toegeschreven worden. Wel verre van dit laatste te veronderstellen, houden wij het er voor, dat hun inlichtingen op betrekkelijke juistheid aanspraak mogen maken, dat hun Goudeiland en het Suvarnadvïpa der Hindus één en hetzelfde is. Dit neemt niet weg, dat hun kennis van de oorden, wier naam ze goed opgeven, toch zeer gebrekkig is. Als Dionysius in dier voege de reis van zijn Goudeiland naar Ceilon beschrijft, dat men na om het zuidelijk voorgebergte van Chryse gevaren te zijn Ceilon bereikt, dan is het wel ondoenlijk te beslissen, wat dat voor een gebergte moet geweest zijn. Hij zegt: Keïd-ev öè OTQStpd-els vorigs nnonuQOtda xohóv^g, AÏipd xe Kiohaóog /-izyuhjv ènl vrjaov 'Ly.oio, MyTEQct Tanooftavijv Aairflevèwv ilecpavriov. In eene Latijnsche navolging van 't gedicht van Dionysius door Rufius Festus Avienus (4e eeuw na Chr.), vs. 767, vgg.2, vindt men wel een eenigzins wijdloopiger, maar nog onbegrijpelijker voorstelling: inde fluenta Tenduntur Scythici longe in facis ortum Eoae, qua cyaneis erepit ab undis Insula, quod fulvo sol hic magis orbe rubescat. Contemplator item qua se mare tendit in austrum, Inque notum oceanus freta ponti caerula curvat: Attaque Coliadis mox hic tibi dorsa patescent Rupis, et intenti spectabis cespitis arces. Pro quibus ingenti consistens mole per undas Insula Taprobane gignit taetros elephantos. Er wordt niet gezegd, waartusschen men zich die freta, zeeëngte, denken moet, die daarenboven nog dit eigenaardige heeft, dat ze voorschepen 1 Ia 1858, toen liet 3r,f Deel der Ind. Alterth. versohenen is, was de Kathasarit-sagara nog niet geheel in druk. — (Thans vergelijke men, behalve de goede Bombay-editie van 1903, ook de Eng. vertaling uit het Sanskrit door C. H. Tawney, Calcutta 1880, 84; Bibliotheca Indica. Noot van 1916.) 5 Uitgave van Holder, Innsbruck 1887. (Noot van 1916.) uit het noorden komende eene zuidelijke bocht maakt. Het voorzichtigste is, de bijzonderheden, waarin de navolger van zijn voorbeeld afwijkt, voor louter verzonnen te houden. Wanneer we alles wat uit verschillende bronnen is aangevoerd, overwegen, dan kunnen we ons niet verhelen, dat er in de berichten verwarring heerscht. Desniettemin maken ze, in hun onderling verband beschouwd, een zekeren indruk, dien ik trachten zal zoo bepaald mogelijk in woorden te brengen: 1° Suvarna-dvïpa en Yava-dvïpa waren volgens de heerschende voorstellingen één; 2° twee oorspronkelijk verschillende eilanden werden met elkaar verward; 3° Suvarna-dvïpa in eigenlijken zin is Sumatra, Yavadvïpa in eigenlijken zin Java; 4° Sumatra (of een deel ervan) en Java werden als één geheel beschouwd, wellicht omdat ze in één staatkundig verband stonden; 5° Met Yavakoti, «de punt van Java», werd eigenlijk de oosthoek van Java bedoeld. De naamsoorsprong van Java. Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië, 3e Volgreeks, dl. VI. 's-Gravenhage, 1871. Er is over de beteekenis van Yava-dvïpa reeds zooveel in verschillenden zin geschreven, dat ik mij niet vlei eene voor iedereen bevredigende oplossing van 't vraagstuk te geven. Het is mij daarom ook minder te doen: wat ik voornamelijk wenschte, is de opmerkzaamheid te vestigen op een feit hetwelk in aanmerking behoort te komen, wanneer we eene redelijke keuze uit de verschillende mogelijke verklaringen wenschen te doen. Het is bekend dat sommige geleerden 't woord Yava-dvïpa vertaald hebben met «Gerst-eiland»; reeds Ptolemaeus had deze vertolking van de Indiërs in zijn tijd gehoord. Anderen, zooals W. von Humboldt, R. van Eysinga en Dr. van der Tuuk1 hechten aan 't woord de beteekenis van «Buitenland» of «Buiten-eiland». Ofschoon «buiten» in 't hedendaagsche Javaansch jaba en javi heet, luidde toch in 't Kawi de vorm yava, hetgeen aan R. van Eysinga onbekend was, doch niet aan v. d. Tuuk (zie bl. 90 van deze Bijdragen). De aanmerkingen van Prof. Pijnappel op 't gevoelen van R.v. Eysinga (in deze Bijdragen, 3eVolgr.,V, 1870, bl. 63) verliezen dus tegenover 't Oudjavaansche yava hare kracht. Ook 't hybridische der samenstelling van een inheemsch woord met het Skr. dvïpa, waarop Pijnappel wijst, laat zich met verwijzing naar andere gelijksoortige samenstellingen in t Oudjavaansch verdedigen. Moeielijker evenwel zou het wezen voorbeelden aan te halen van eilandnamen die in beteekenis overeenkomst vertoonen met «buiteneiland», of zooals v. d. Tuuk (t. a. p.) het schijnt op te vatten: «eiland der buiten de drie kasten staande lieden». Daarentegen is niets gewoner dan dat eilanden, inzonderheid in den Indischen Archipel, hun naam te danken hebben aan een of ander natuurvoortbrengsel. Bijv. suvarna-dvïpa is buiten kijf «goud-eiland»; karpüra-dvïpa «kamfereiland»; bekend zijn ook de Kokoseilanden, Sandelhouteiland, Pulo pinang, e. a., terwijl Indische bronnen ook nog een Vrsa-dvipa, d. i. Stieren-eiland; N alikera-dvlpa, d. i. Kokos-eiland, kennen. Opzettelijk spreek ik niet van Jambüdvïpa e. dgl., omdat dvïpa hier een werelddeel, en niet eiland beteekent. In t opstel van Pijnappel (t. a. p. bl. 65—66) wordt dan ook 't eerste lid van t samengestelde Yava-dvïpa opgevat als de naam eener plant, 1 W. von Humboldt, Ueber die Kawi-Spraclie auf Java, I (1836), p. 56, 59—67. P. P. Roorda van Eysinga, Handboek land- en volkenkunde Ned.-Indië, III« Boek 1' dl. (1841), p. 1—2. H. N. van der Tuuk, in: Korte opmerkingen over Balineesch en Kawi, Bijdr. Kon. Inst. 3, VI (1871), p. 90. (Noot van 1916). en wel der Chineesche roos. De Skr. naam nu dezer bloem is japa en jaba (java is eene wanspelling). Aangezien verwarring tusschen v en b, zoowel in de uitspraak van oostelijk Hindustan en Bengalen als in 't Kawi niets ongewoons is, bijv. in 't Kawi vivudha voor vibudha en omgekeerd byatïta en byatïta voor vyatïta, e. a., zou de v in java geene zwarigheid opleveren. Bedenkelijker is de korte a van Yava-dvïpa, terwijl jaba altoos de lange a heeft, 't Allerbedenkelijkste echter is de j; want het is voldingend bewezen dat de Indische bronnen, waarvan de jongste van 499 na Chr. dagteekent, yava (dvlpa, — koti) hebben en niet java, en nog veel minder jaba of java. In 't Skr. komen ettelijke woorden voor, waarin j uit y ontstaan is en in 't geheele noorden en oosten van Indië wordt de Skr.j aan 't begin der woorden onveranderlijk als j (dzj) uitgesproken, hoe verkeerd dat ook zijn mag; dat ook de Javanen 't Hollandsche jan, enz. als dzjang of djang uitspreken, kan ook niet ontkend worden. Nu gaat het niet aan, de latere uitspraak voor oorspronkelijker te houden dan de oudere, en gesteld eens dat java in betrekkelijk oude stukken voorkwam, dan zou dit bewijzen dat de gewijzigde uitspraak wel reeds oud, maar niet dat zij de oudste is. Kortom, yava is de oudste vorm, boven alle verdenking verheven, en dus de eenigste die in aanmerking komt als we de beteekenis van 't woord willen opsporen. De vertaling doorPtolemaeus van Y ava-dvïpa gegeven als Gerst-eiland, is, uit een zuiver taalkundig oogpunt, onberispelijk; dat wil zeggen, het is geen verzinsel van hem dat yava gerst, althans ook gerst, beteekent en d vï p a eiland, 't Bericht van den Griek is dus echt, berust op mededeelingen van Indiërs. Doch hadden deze zijne zegslieden recht met yava in dit bijzonder geval als gerst op te vatten? Dat is 't punt, waar het op aankomt. Vermits gerst geen gewas is van Java of Sumatra, moet de vraag ontkennend beantwoord worden. Reeds Lassen kwam op 't vermoeden dat met yava in ons geval wel panicum italicum (eene soort gierst) zou bedoeld zijn, want dat groeit wèl daar te lande, gelijk door niemand, zoover ik weet, ontkend is. De vraag is maar: heeft in sommige streken van Voorindië yava die gierstsoort aangeduid? Hoe de inlanders die graansoort in vroeger of later tijd genoemd hebben, is volmaakt onverschillig; het doet evenmin iets ter zake als de kwestie of in javavut 't woord yava vervat is of niet. Het woord dvïpa is in allen gevalle Sanskrit. De gissing van Lassen, dat 't Skr. yava wel eens panicum italicum of gierst kon aangeduid hebben, berustte op zwakke gronden; desniettemin was ze juist en we zullen die rechtvaardigen, gebruik makende van de bronnen welke dien veteraan der Indische taal- en oudheidkunde niet ten dienste stonden. Dat yava niet overal in Indië «gerst», maar ook «gierst» aanduidde, staat in de woordenboeken niet vermeld. Wel vindt men in Dl. VI (1871) van 't groote Wdb. van Böhtlingk en Roth de woorden aangehaald van eenen commentator, die ons vertelt dat yava bij de Ariërs (d.i. Indiërs) gerst beteekent, maar bij de Mleccha's (d.i. barbaren) gierst. Dit bericht is klaarblijkelijk nageschreven uit hetgeen men aantreft in sommige geschriften over de Karma-mimansa. Uit een dezer werken deelt Colebrooke (Misc. Essays, 1837, I, 314) eene vertaling in de hoofdzaak mede, welke luidt als volgt: «A very curious disquisition occurs in this part of the Mïmansa, on the acceptation of words in correct language and barbaric dialects, and on the use of terms taken from either. Instances alleged are yava, signifying in Sanskrit, barley, but in the barbaric tongue, the plant named priyangu; varaha, in the one a hog, and in the other a cow; pllu, a certain tree, but among barbarians an elephant; vetasa, a rattan cane and a citron. The Mïmansa concludes, that in such instances of words having two acceptations, that in which it is received by the civilized (aryas), or which is countenanced by use in sacred books, is to be preferred to the practice of barbarians (Mleccha), who are apt to confound words or their meanings.» Uit welken tot nog toe onuitgegeven commentaar Colebrooke 't voorgaande geput heeft, blijkt niet, maar de bron is zeer onzuiver geweest; dat blijkt wèl, tenzij Colebrooke zelf twee geheel ongelijkslachtige dingen door elkaar heen gewerkt heeft, wat van dien grootsten aller Sanskritisten niet waarschijnlijk is. Zeker is het dat in een betrekkelijk jong werk over de Karma-mïmansa, namelijk in den Nyaya-mala-vistara wel is waar niet al de punten van t door Colebrooke meegedeelde uittreksel terug keeren, maar toch de dwaze voorstelling alsof yava bij de Ariërs gerst, bij de barbaren gierst beteekent. Dat deze voorstelling voortgevloeid is uit begripsverwarring blijkt uit den oudsten commentaar, dien van £abara-svamin. In de Jaiminïyasntra s zelf (I, 3, kwestie 5) worden geen voorbeelden aangehaald; Qabara-svamin eerst voert die aan, en alle volgende commentatoren hebben op die wijsheid geteerd, met hier en daar zelfstandige verknoeiing van £abara's werk. Deze weet nog niets van de ontdekking, d. i. 't verzinsel, dat yava bij de barbaren in gebruik is voor gierst; kwestie 5, waarbij hij yava te pas brengt, loopt over 't bezigen van dubbelzinnige woorden, en eerst kwestie 6 betreft het gebruik van vreemde woorden. Ik laat hier de woorden van £abara-swamin zeiven volgen (op I, 3, kwestie 5), voor zooverre ze ons hier aangaan: «Sommigen passen t woord yava toe op een graansoort met lange baaiden, anderen op panicum italicum; sommigen gebruiken varaha in den zin van «mannetjes-varken», anderen in dien van een zwarten vogel; sommigen verstaan onder vetasa rotting, anderen Eugenia 1. Daar men nu 't woord in tweeërlei zin kan opvatten, bestaat er twijfel omtrent de keuze.»2 De kwestie tengevolge van de dubbelzinnigheid der aangehaalde woorden wordt nu verder zoo beslist: «dat men zich in dezen te houden heeft aan 't spraakgebruik der beschaafden (gista, niet te verwarren met arya, gelijk in 't door Colebrooke meegedeelde uittreksel geschiedt); dat, vermits in Veda-teksten klaarblijkelijk met yava gerst, met varaha zwijn, met vetasa rotting bedoeld is, de eerste beteekenis van yava moet geacht worden te zijn die van gerst, en de oneigenlijke of overdrachtelijke die van gierst.» Het is, dunkt me, duidelijk genoeg dat yava, varaha en vetasa behalve de meest gewone beteekenis nog eene andere hadden; voorts dat er geen sprake kan wezen van ontleende woorden, op grond van 't boven aangemerkte en ook op grond daarvan, dat 't eenigste vreemde volk dat in aanmerking zou kunnen komen de Iraniërs zijn. Nu is het onmogelijk dat Skr. varaha en vetasa in eenige Iraansche taal evenzoo konden klinken. Wel is waar bezitten de Iraniërs, evenzeer als de Afghanen, 't woord yava ook, thans in den vorm van jav, maar juist bij hen duidt het gerst, en niet gierst aan. Of in den Veda yava overal gerst beteekent, is aan bedenking onderhevig. In andere Indogermaansche talen (waarvan de Indiërs geen kennis droegen), bestaat hetzelfde woord, en wel in gewijzigde opvatting; 't Litausche java (gebruikelijk als meerv. javai) is «koorn»; over de beteekenis of beteekenissen van 't etymologisch verwante Grieksche £ecc en £emx (spelt?) zijn de geleerden het niet eens, behalve in zooverre dat het meer dan ééne graansoort aanduidde. In alle landen waar ééne taal verbreid is over streken van verschillend klimaat of verschillenden bodem vindt men verschil van toepassing van één en hetzelfde woord op verschillende gewassen. Om eens dicht bij huis te blijven, in sommige streken van Duitschland verstaat men in de wandeling onder koorn rogge, in andere tarwe, in andere spelt, in andere haver, in andere gerst. Daarbij vergeleken is de dubbelzinnigheid van 'tSkr. yava over een veel grooter taalgebied eene kleinigheid. Anders wisselt misschien in geen land ter wereld 't klimaat en daarmee de plantengroei op een betrekkelijk klein bestek zóó af als in Indië. Welk een verschil tusschen de gletschers van den Himalaya en de brandende vlakten van Hindustan, de 1 Colebrooke moet gelezen hebben jambïre «citroen», voor Qabara's jambvam «Eugenia», de jambu. 2 Tatra kecid dïrghapükesu yavapabdam prayufijate, kecit priyangusu; varahaijabdam kecit sükare, kecit kfsnapakunau; vetasa^abdam kecid vanjulake, kecij jambvam. Tatrobhayatha padartliavagamad vikalpali. broeikaswarmte van Bengalen! Het is dus geen wonder, dat 't Skr. tusara voor de Hindus van t Noorden ijs, vorst beteekent, doch voor andere dauw, nevel, dat de Javaan wel t woord hima «sneeuw» heeft overgenomen, maar de zaak daardoor aangeduid niet kent en onder hima nevel of wolk verstaat. Om nog een voorbeeld uit het plantenrijk aan te halen: de devadaru beteekent in 't Noorden den Deodaar-pijnboom; in Bengalen, waar die boom natuurlijk niet groeit, de Uvaria longifolia; in Dekkhan, Erythroxylon; op Bali, 't sandelhout1; in 't Maleisch, zekeren denneboom (volgens Klinkert). Na 't betoog dat 't woord yava in Indië, in niet te bepalen streken op gierst toegepast werd, vervallen de bedenkingen tegen de gissing van Lassen gemaakt. Daaruit volgt nog niet, dat Yava-dvïpa «Gierst-eiland» moet beteekend hebben; alleen maar, dat er in die opvatting niets ongerijmds, niets vreemds, niets onwaarschijnlijks ligt opgesloten. 1 In de interlineaire vertaling van den Wiwaha 13 wordt ten minste oandana met devandaru verklaard. 21 CORRIGENDA: p. 27 r. 1 v. o. & 28 r. 2: voor Teve, lees Tebe. „ 81 r. 6: voor Toka-llau, lees Toka-lau. „ 217 r. 2 v. o.: voor egim, lees Eghim. „ 250 r. 9: voor or, lees of. In dl. III, p. 257, r. 8 v. o. (en verg. daar p. 323): voor III, lees YI. In dl. IV, p. 116, r. 9: voor Ch. 3, lees Ch. 4. n v n 245, r. 18—19, lees: bestaande uit eene kleine spraakkunst (1850), en woordenboeken van zeer bescheiden omvang (l8 druk, alleen Fidji-Engelsch, Yewa 1850; 2' druk, met toevoeging van een Engelsch-Fidji Wdb., diverse bijzonderheden over de Eidji-eilanden, en een onveranderden herdruk met iets kleiner letter (64 pp. in plaats van 70 pp.) der spraakkunst, Londen 1872). „ „ * 307 r. 9 v. o.: voor Gramm. (1872), lees Gramm. (1850 of 1872). „ „ „ 316 r. 1 „ : voor Gramm. 1872, lees Gramm. 1850. ( - - - O. J. g ü 1 a, speer, Mal. s ü 1 a, puntige paal, is een ander, aan 't Skr. ontleend, woord. f)'ungka, achterwaarts loopen, achteruit glijden. Oogenschijnlijk min of meer verwant met N. J. d o n g k r o k, achterwaarts gebogen ; dëngkëng, achterover hellen. jurum-a, ingaan. Bijvorm van o. en N. J. s u r u p. E. 1. E, partikel tot versterking; zie bl. 5 hiervóór. 2. E, vocatief, O. J. en Tag. ai. Vgl. I. 3. E, in. Gewijzigde uitspraak van M.P. i. 4. E, voorslag, in eso, sommige, ietwat; evei, waar? Daar dit laatste in 't Sam. ofea luidt, is e hier vermoedelijk niet anders dan 't Jav. £, dat zoo dikwijls als voorslag bij eenlettergrepige woorden gehoord wordt; bijv. in ëpang, ë m a s, ëbeng. Het Mal. heeft dan ü, o. a. in & s a, amas; Bat. o, in o mas; Tag. nu eens i, bijv. isa; dan weer a, bijv. amas. Vgl. So. ewa-ewa, uitroep van verwondering. Jav. iba, hoezeer! I. 1. I, in, M. P. i. Het wordt ook als genitiefteeken gebruikt, gelijk menigmaal ook in 't O. J. Men vergelijke den genitief enk. der woorden op us en um in 't Latijn, welke eigenlijk ook een locatief is. 2. I, vocatief, verzwakte uitspraak van E. Ia en io, ja. O. en N. J. iya, en Mak., Bug. iyo. ialu, tusschenwerpsel als men zich bezeert. Vgl. O. J. duh, dü, N. J. duh, aduh, ach! wee! Tombul. aro. ika, visch. M.P. ikan. Iko, du. M.P. ik au. ilova, zich spiegelen, i-iloilo, spiegel. N. J. ilo, ngilo, zich spiegelen ; p a n g i 1 o n , spiegel; Mal. h i 1 a u , 1 ag., Bis. i 1 a u , schijnsel, licht. Verwant is de secundaire wortel Mal. kilau, gilau, Mak. kilo, schitteren; Tombul. kilo, bleek. iriva, met een waaier koelte toewuiven, i-iri, waaier. O. J. irir, N. J. i 1 ir, waaier; n gi 1 i r i, met een waaier bewuiven; O. J. m i r i r, waaien ; Mak. iri, miri. K. 1. Ka, en, maar. Vgl. O. J. ngka, dan, en; Mal. ka in maka, N. J. mongka, en (Lat. at). 2. Ka, iets, hetgeen; dinges. Jav. kang. 3. Ka, voorvoegsel van 't partic. pass. Zie bl. 282 hiervóór. Kaba of kabat-a, beklimmen. Jav. kam bat. Verg. óabe. Kabekabea, algemeen verbreiden; vakabekabet, algemeen verbreid. O. en N. J. kabeh, Sang. këbbi, al; O. J. makabehan, altegader; N. J. ng ab e h i, een voorname titel. Vgl. Mig. aby, i-aby,ziaby, alle. Kabi, aankleven, aanhangen; kabita, trans.; kakabia ofvakabita, causat. kabiraki, dicht bij elkander zijn. Tag. kapit, vastgehaakt; Mal. k&pit, verkleefde makker; vgl. ook Tag. apid, zich paren. Kabu, nevel, mist; nevelig. Dit kan ook aan Mal. k ab u t, nevel, beantwoorden, maar evengoed aan Day. kawus, kabus, nevelig. Zelfs zou kabu tot stam kunnen hebben een awun, waarbij behooren O. J. awuna wu n , nevel, en Bis. gab u n , Tombul. awun, ahwun, damp, doom ; en Tag. am b u n, fijne regen, Jav. ëbu n, dauw, mist, Mal. am b un, Day. a m b o n. Er zouden nog een tal van klank- en zinverwante woorden aan te halen zijn, doch het aangevoerde is voldoende om te doen uitkomen hoe de verwaarloozing van eindmedeklinkers en de vereenvoudiging van 't klankstelsel in 't algemeen, waardoor 't F. en Pol. zich kenmerken, de taalvergelijking belemmert. KABURAKA, uitstrooien, zaaien. Vormelijk overeenkomende met Jav. kaw u r a k ë n , van a w u r, doch afgeleid van een secundairen stam k a b u r; nagenoeg hetzelfde beteekenen Jav. tawur en s aw u r, strooien, zaaien. KADRUVA, krabben ; I-KADRU, iets om meê te krabben of schrapen. Verwant, schijnt het, met Jav. këmadu, prikkelend karbouweblad, en met Jav. garu, egge; Sund. garo, krabben. Vgl. NGADRO en NGKAROTA. Ka<5i, roepen, vaka'Sl, voorspellen ; tooverspreuk. Bis.kadji, opzeggen, reciteeren ; wellicht ook Ibn. kagi, woord. De wortel is O. J. adj i, leer; N. J. tooverspreuk; ngadji, studeeren; Bal. adji, mangadji, leeren, studeeren; adji-adjiyan, toovermiddelen; Mal. adji, 't voorlezen; tooverspreuk; kad j i, leer; Nufoorsch n ad i, bidden. KArJu, gewestelijke uitspraak van kau, boom, hout. M. P. kayu. In 't eerste geval is dey in eene dj, daarna in eene d overgegaan, evenals in LA()A (z. d.) ; in 't laatste is dey uitgestooten. In 't Sang. k al u is dey in eene l overgegaan. Kac)ulu, gewond, gesneden. Bis. d u 1 ü t, snijdend indringen ; Tag. dulus, mes. KAI-KAI, manier van spreken; KAYA, zeggen; KAINAKA, uitspreken. Mogelijk Ibn. kagi, woord, doch minder waarschijnlijk wegens Mao. k i. Kakua, Lat. ne; zie bl. 12 hiervóór. Kakuva, met de handen aanpakken. Vgl. Jav. kukup, met beide handen opnemen; ngrakup; bijenvallen. KALAvO, rat. Sumb. kal a vu, maar Sang. en Mig. wal a wo , Bis. balabau, Day. balawau, Mak, balawo, Bug., Mandarsch en Tominisch lijk in 't Mao. k e r i, naast k a r i; voorbeelden van zulk eenen Umlaut in 't N.J. zijn leren, O. J. raryan; keri, naast kari, achterblijven. Ke-mu, ke-na, enz. Zie bl. 264 hiervóór. KERE-A, bedelen, om iets vragen. Jav. kere, bedelen; Sumb. kerai, vragen, eischen : pak era, afbedelen. Kete, bergtongval KclTl, buik. Stellig hetzelfde woord als Mao. kete, zak, korf. Wellicht verwant met Jav. m e t e-m e t e, een dikken buik hebben (als eene zwangere vrouw). Keu, keua, krom; takeu, gekromd. Vgl. Tombul., Tond. keol, Sea. keod, kreupel. Ki, naar, tot, te. Zie bl. 326 hiervóór. KlKAU, zeker bruin en witvogeltje. VormelijkbeantwoordthieraanTombul. k e k e k o u , zekere vogel. KlKlLA, verbijsterd. Vgl. Day. gila, dol, gek; boos, Mal. gila, gek. KilA(gila), weten, beschouwen. Vgl. Bis. g i 1 a- g i 1 a, blinken, glanzen; Jav., Mal. g i 1 a n g. Verwant Sang. k ë 11 a. KlLA, wild, schuw; KILAVAKA, schuwen. Jav. g i 1 a p, schichtig, schuw. 1. Kili, gepast, geschikt. Vgl. Jav. g i 1 i g, eenstemmig, eensgezind, overal gelijk; vgl. voor de beteekenis Jav. patut, eensgezind, en gepast; gevoegelijk. 2. Kili, oksel. Tag. k i 1 i k i 1 i, Bul. k i k i 1 e, oksel. Verwant is Sund., Jav. k e 1 e k, Mig. h e 1 i k a, alsook Bis. i 1 o k, oksel; voorts Mal. k i 1 i k, onder den arm dragen, Sund. ngelek; alsook Tombul. ku mi 1 e,kittelen,Tond. kumi 1 ek, Mong. ku mi 1 ok, Ponos. mokele, Bent. mokaki 1 e, Sumb. mënggili, Amb. kirikiri; voorts Jav. gëli-gëli en ilik-ilik. KlLKÏA, «to turn up stones», etc.; KILI » teekens zijn «of the narrative tense», «and may be either past or present, but rarely future». Dit is, wat sa betreft, zeer waar, en de reden er van behoeft, na 't zooeven gezegde, niet meer opgespoord te worden. In onze taal moet men sa naar gelang van omstandigheden met den Verleden of den Teg. T., en in 't Latijn met het Praesens, Imperfectum of historisch Perfectum vertalen. Eenige plaatsen uit de bijbelvertaling mogen het beweerde staven. Hand. V, 1—2: «A sa dua na tamata ko Anania na yaoana, kei Safeira na watina, sa volitaka e dua na vanua, a sa vunia eso na kena ivoli, e bau kila talenga na watina, a sa kauta eso, ka virikotora ki na yavadratou na i-apositelo»; d. i. «En er was zeker man met name Ananias, met Sapphira zijn vrouw, hij verkocht een stuk land, en verborg iets van den prijs, en ook zijne vrouw wist er van, en hij bracht een deel, en legde (dat) aan de voeten der apostelen». Markus 14, 18: «Au sa kaya vakaidina vei kemudou, ni na soli au yani e dua vei kemudou sa kana vata kei au», d. i. «Ik zeg ulieden waarachtiglijk, dat mij zal verraden een van ulieden, (die) met mij eet.» Uit den eersten aangehaalden tekst kunnen wij leeren dat s a ook de plaats vervult van 't «verbum substantivum». Een ander voorbeeld levert Mark. 14, 44: «O koya k'au na rengurJa, sa ikoya», d. i. «Degene dien ik kussen zal, dié is het». In zulke constructies staat, uit den aard der zaak, het pers. voornaamwoord in den emphatischen vorm, evenals men in 'tFransch zegt «c'est lui», en niet «c'est-il». Als tweede teeken van den verhalenden tijd wordt beschouwd e, dat dikwijls ook als eerste woord van den zin oogenschijnlijk overtollig staat. De vraag is of dit e dat is waarvoor men het aangezien heeft, en of het een ander woord is dan het voor telwoorden, bepaalde en onbepaalde, optredende e\ bijv. «a tamata e lewe dua», «de menschen, twee personen»; e vhïa, eenige (als gezegde); in evei, waar? wanneer? komt het overeen met Sam. o in ofe-a, waar? terwijl in deze taal i-fea, waarheen? en maifea, gelijk F. mai-vei, waar vandaan? beteekent. E is niet, gelijk sa, vóór een emphatisch pers. voornw. te gebruiken. Hand. 5, 38, leest men: Ia kevaka e ka mai na tamata na inaki ongko se na fekadaka ongko, ena vakarusai nga: ia kevaka e ka mai vua na Kalou, dou sa senga ni vakarusa rawa», d. i. «Immers indien het iets van de menschen afkomstig is, dit opzet of dit werk, zal het vernietigd worden : indien het iets van God afkomstig is, kunt gijlieden het niet vernietigen». Hier wordt het gebruikt bij eene tegenstelling ; zoo ook in de volgende aanmerking van eenen inlander 1:«Oi keimami na kai Viti, e (?ala ni vosataki e na neimami vanua, OcJei na 1 ako ()ake: e dodonu nga vei keimami, O (Jei ena lako (Jake, kevaka e tarongi na kana ena lako», d. i. Wat ons, Vitiërs, aangaat, het is fout, in ons land te zeggen: «O öei na lako éis te beschouwen als in 'tMak.en'tBug. Mofe, slapen. Tombul. m o se, liggen (gelijk de beesten). MOKOTA, omarmen, omstrengelen. Vgl. O. J. amukët, omstrengelen (van worstelenden); N. J. m u k ë t, omwikkelen; van denzelfden wortel zijn O. en N. J. i k ë t, Tag. h i k i t, Bis. i k o t, band ; O. en N. J. r u k ë t, tegen elkander geklemd; O. J. lakëtan, N. J. këtan, kleefrijst: Mal. r&kat, Bat. lokot, Day. lëkët, Jav. rakët en dëket, Mig. rekitrS, Mak. rak ka, Bug. rakkë, enz. enz. F. MOKO zou in't Jav. luiden mëkët, tenzij m o voor m u staat. momoka, in kleine stukjes breken. Van eenen wortel mëk, waarvan O. J. r ë m ë k , verbrijzeld. Momono, opgestopt; mononotaka (verbasterd uit momonotaka), opstoppen. Sam. momono, monoti; dus momono vormelijk gelijk aan een Jav. m ë m ë n ë t, doch in beteekenis passief; de stam is F. vono (of bono), Tombul., Jav. pënët, Tag. pinid, Bis. p o n o d, waarin't begrip van dichtdoen, drukken, ligt. moro, mannelijke roede. Wellicht het Jav. purus, dat hetzelfde beteekent; wegens de afwijking in de klinkers is de vergelijking onzeker. Mudu, afgesneden, ten einde; muduka, afsnijden, ten einde brengen. Ondanks de k, is mudu vormelijk = Jav. mutus, afdoen, en in beteekenis gelijk het stamwoord; Mal., O. J. putus, afgesneden, afgebroken, afgedaan. Opmerkelijk is het dat in 't Mao. en Sam. twee vormen aan F. mudu schijnen te beantwoorden, nl. mutu, afgedaan; mutunga; afdoening; en motu, afgescheiden, afgesneden, waarvan Sam. motusi, afbreken, scheiden; Mao. motuh-ia, afgesneden, gescheiden. De stam van dit motu, d. i. mëtus (van een wortel t u s , Day. t u t u s, volledig) vindt men terug in het Lettineesche napëtu, dat hetzelfde beteekent als Mal. putus; op Timor. zegt men daarvoor kët u (dus van t u s); of Mao. mutu, verminkt, niet eerder met Mal. putung, afgesneden, of anders met Jav. pu tu 1, Tag., Bis. p ü tul, Mong. p u t ol, afgekapt, of Tag. pu tü 1, verminkt, gelijk te stellen is, laat zich niet uitmaken. MURI, wat achter iets is; e MURI, achter; muria, volgen; damuri in vakadamuria, achternagaan. Tombul., Tond., Sea muri, achter, na;Jav. mëm u r i, volgen ; Mal. k a m u d i, roer; kamudiyan, achter, na; de stam is O. J. wu ri, achterdeel, N. J. bu ri, Mig. wudi, Tombul. wuri; maar Mao. uri, spoor (O. J. wuryan), Bis. uli (ulin, achtersteven), Tag. hu 1 i. Bij wuri behoort wederom Day. kamburi, kambudi, roer, achtersteven. Da in dam uri is Mad. da, te; Mal. da in dahulu, in den beginne, eerst, vroeger. musu, afsnijden; musuka en musulaka, doorsnijden; ramusu, doorgebroken. Het is de vraag of al deze woorden wel tot één stam te brengen zijn. musuka zou eene gewijzigde uitspraak kunnen wezen van Jav. motjok, mëtjok, afsnijden, doorkappen. Doch musulaka schijnt dichter bij Jav. SOKO, zeilen; sokoti fïangi óa, een slechten wind bezeilen; Tombul., Tont., Sea, Tond. sëngkot, sumengkot, Tonsaw. sëngot, sumëngot, zeilen. 1 SOMI^a, drinken. Daar t en s in 't F. wisselen, o. a. in sosomi of tomitomi, naam van zekere heester, laat zich vermoeden dat somi^a overeenkomt met Tag. tamis, zoet; vgl. dramkJa en kamikami(?a. Bij SoMi&A. behoort I-SOMI Ni WAI, bovenlip. somo, vuil, morsig; somosomoa of somosomota, hetz.; somota, zwart verwen. Verwant met Jav. tjëmëng, zwart; tjëmër, vuil; tjemot, vuil, morsig. De stam van 't F. woord zou in 't Jav. luiden tjëmët, waaruit tjemot zeer wel kan ontstaan zijn, aangezien de ë vóór nasalen meermalen in eenen helderder klank, iof e, bijv. pinudju, dengër, overgaat, en nu en dan o wordt. SOMU, de zuiger van den inktvisch. Misschien Tombul. sëmur, muil. SONOSONOUA, toornig blikkend. Vgl. O. J. sënö, sënën, glans, schijn; Sund. sönö, vuur. Het F. woord is afgeleid met aanhechtsel an en beteekent dus eigenlijk: vlammend, vurig (van blik). SORO, om vrede of vergiffenis smeeken; huldigen ; I-SORO, wat men aanbiedt als vergoeding, middel om vergiffenis te erlangen; SOROVAKA ofSOROwaica, voor een ander smeeken. O. J. sërëh, o.a. aanbieden; Sund. soroh, hulp vragen door iemand goederen aan te bieden; O. J. bijvorm, ook N. J. suruh, Mal. suruh, boodschap, bevel; Dav. soho, Tag., Bis. sügu, afvaardigen, zenden. SOROKA, «to push aside with the hands, or to draw acurtain». Jav. sorog of s o rok, van zich afschuiven, voorschuiven. Eigenlijk m.i. hetzelfde woord als sërëg, voortdringen, opdringen, vervolgen in rechten, dat in 't O. J. zoowel srëg als srëk geschreven wordt. SoSA, ongeduldig, vermoeid van de drukte. Vgl. oóa en Jav. susah, beslommering, last, bezorgd; en sësa, haast; Mal. susah, last, zorg, moeite. Sosa kan samengesteld zijn uit sa, met, en Jav. usa; vgl. Jav. gusah of gësah, wegjagen ; het kan echter ook uit Jav. sësa -}- an gevormd zijn. SOSO urfu, den neus toestoppen; vakasoso, opstoppen; vakasosonga, aanvullen. Jav, sësël, stop, prop; nësël, toestoppen, dichtmaken. In 't Tombul., Tont., Sea en Tond. beteekent sësël «zuinig», eigenlijk «dicht» (van hand). De tig is vermoedelijk uit eene n ontstaan; en l en n zijn evenzeer aan verwisseling onderhevig. sosomi; i-s. «a thing planted in the place of anotherthathasdied: hence a successor». Klaarblijkelijk is somi het O. en N. J. sëmi, jonge loot, bot, uitbotten, uitloopen. Dat een jonge loot figuurlijk eenen opvolger aanduidt, 1 Het hier volgende Somai is geschrapt. (Noot van 1916). strookt geheel en al met dejav. uitdrukking nandur «planten» en fig. «een dorpshoofd aanstellen». Geheel hetzelfde beeld herkent men injav. sulur, loot, en plaatsvervanger; de laatstebeteekenis in 'tMak., Mal., Sund., Mig.; de eerste in Day. su lo h. SOVA; SOVARAKA, uitgieten. Jav. sëbar, strooien. SOVETAKA «to break the head in pieces». Misschien Jav. sëbet of sëbit, scheuren, opensnijden, in stukken scheuren. Sudu, zuigen, vrouwenborst. M. P. susu. Zoo ook de verdere afleidingen; voor vaka-su