NA LANGE Jt Gert van der Weerd Kerkewijk 13 Veenendaal «■ EEN GESCHIEDENIS UIT DEN BARTHOLOMEUSNACHT BEWERKT DOOR A. L. GERRITSEN « » MET PLATEN VAN JAN FRANSE • • UITGAVE H. TEN BRINK = ARNHEM No. 51 f31 2 5 02 5 No. 51. NIEUWE ZONDAGSSCHOOL-SERIE ONDER REDACTIE VAN A. L. GERRITSEN. NA LANGE JAREN. EEN GESCHIEDENIS UIT DEN BARTHOLOMEUS-NACHT. UIT HET ENGELSGH DOOR A. L. GERRITSEN. GEÏLLUSTREERD DOOR JAN FRANSE. UITGAVE H. TEN BRINK ARNHEM. Ü33P NA LANGE JAREN. In de vroolijke vlakte, waardoor de Seine kalm hare wateren voortstuwt naar zee, staat het kasteel Chanclois. De gloeiende stralen van de zomerzon vallen schuin door de deftige vensters van de oude schilderij-zaal en beschijnen de geschilderde gestalten en aangezichten totdat het schijnt alsof ze beginnen te leven. Zware gebloemd zijden stof begint te ruischen, lang geroest staal klettert weer. Twee jongensachtige gezichten glimlachen van een door de zon beschenen doek, — twee prettige gezichten Na lange jaren. met dezelfde schitterende oogen en denzelfden vastberaden trek om den mond. Maar op het gelaat van den jongste ligt een droomerige, peinzende uitdrukking terwijl de oudste vol zelfbewustheid zijn blik over het landschap laat gaan, alsof hij zich verbeeldde reeds heer van Chanclois te zijn. Uit het verre verleden zien ze op ons neer, deze geschilderde gezichten, zoo schoon en zoo trotsch, en ze spreken tot ons van lang vervlogen dagen. * * * Een avond in de lóe eeuw. Het wegkwijnende licht viel door de open staande vensters van het kasteel en verlichtte de ziekenkamer van een tot de partij der Hugenoten behoorende moeder, die met gevouwen handen, biddende voor haar kinderen, op haar leger lag uitgestrekt. De heldere stem van luid lachende jongens drong tot haar door. 't Waren haar kinderen, die speelden op het terras van grijzen steen. „Ben je nu nooit tevreden Victor, als je niet in gevaar verkeert?" 't Was Henri die zoo sprak, terwijl hij zich liet neervallen om uit te rusten van een vermoeienden wedloop en bij Victor boven op den rand van de steenen balustrade ging zitten. „En waarom ben jij altijd bang voor gevaren ?" riep Victor lachend. Tegelijk nam hij een sprong zoodat hij vlak naast zijn broer terecht kwam. „Roekeloos te zijn is nog geen bewijs van dapperheid," was het ernstige antwoord, „en onze goede Oom heelt het niet graag. Hij zou liever zien, dat je meer aan je lessen dacht dan aan vechten en gezeten op een strijdros een hooge borst te zetten." „Ja dat weet ik wel Henri. Oom heeft veel meer op met geleerden dan met krijgslui. Maar Vader Bertrand zal er nooit in slagen te maken dat ik meer van boeken houd dan van een galop op mijn ponny of van een potje' schermen. Maar Henri," ging hij voort, terwijl zijn stem daalde tot een zacht fluisteren, „zou jij ook niet graag willen weten wat onze vader toch gedaan heeft, dat Oom Frans zoo boos op hem is geworden? Ik heb altijd gedacht dat hij een liefhebber was van studeeren zooals jij." Henri aarzelde. „Marie zegt dat we maar nooit iets moeten vragen," antwoordde hij zacht, „maar ik denk wel eens dat onze vader een Hugenoot moet zijn geweest." „Nee, nee," riep Victor terwijl hij heftig zijn hoofd schudde. „De leden van het geslacht De Chancy zijn " altijd trouwe zonen der Kerk geweest. Onze vader zou zijn naam niet hebben geschandvlekt." Maar Henri zweeg. Hij was met een veel scherper opmerkingsgave begiftigd dan zijn broer, en de gedachte was niet nieuw. Het was hem niet ontgaan hoe zijn moeder, toen ze weduwe was, slechts met moeite haar vrees voor den strengen Pater Bertrand wist te verbergen. Hij had haar betraande oogen gezien toen er op aangedrongen werd dat ze sommige kerkelijke gebruiken nauwkeurig zou naleven en nadenkende over het geheim, dat het leven en den dood van zijn vader voor hem bedekte, was de vage veronderstelling bij hem opgekomen, die hij nu onder woorden had gebracht. Maar de schaamte en de vrees, die iets zoo vreeselijks bij hen verwekte, deed hun vroolijkheid verstommen. Een benauwende rust heerscht nu op het terras en de beide jongens bemerken niets van de innige gebeden, die op datzelfde oogenblik voor hen werden opgezonden tot den God der Hugenoten. De blijde onbezorgdheid der jeugd sloot hunoogen voor de schaduw van den dood te midden van de vallende schemering. In het ziekenvertrek op de bovenverdieping liep een veelbewogen leven ten einde. En de trouwe oude Marie, die haar meesteres reeds had opgepast toen ze nog in de wieg lag, waakte nu aan haar sterfbed. ,,'t Is donker, Marie," lispelde de zwakke stem „en mijn hoop is niet vervuld. Maar mijn jongens zijn in Gods hand. Jij zult ze wel eens vertellen hoe lief ik hen had en dat ik zoo menigmaal voor hen gebeden heb. God is getrouw en ofschoon er jaren mogen verloopen, Zijn Vaderzorg zal hen thuis brengen, waar ik hen zal wachten met degenen, die reeds lang zijn voorgegaan." Toen de morgenzon weer door de vensters van het kasteel naar binnen drong, ontwaakten de beide knapen en bleek het hun, dat de nieuwe dag nieuwe smart had gebracht. Met een bedroefd hart vergezelden ze hun moeder naar haar laatste rustplaats. * Blauw was de lucht en schoon het landschap. Maar bittere woorden bedierven de schoonheid er van. Victor en Henri stonden op het steenen terras. Ze waren geen jongens meer, maar mannen, trotsch en toornig. „Waarom zou Oom al zijn goederen aan den jongste van ons hebben nagelaten als er niet op laaghartige wijze invloed op hem was geoefend?" riep de hartstochtelijke Victor, terwijl hij driftig met den voet op de grijze steenen stampte, „jij werd altijd voorgetrokken, jij drong altijd naar voren. Was je nog niet tevreden met de gunst en de liefde van Madeleine Desprey ? Moest ik ook nog berooid worden van Ooms genegenheid?" De wreede, beleedigende woorden vielen al sneller, naarmate de vertoornde teleurgestelde jonge man zich meer opwond door de gedachte aan een vermeende onrechtvaardige behandeling, die hij had ondergaan. Henri stond niet ver van hem af met saamgetrokken wenkbrauwen en over elkaar gekruiste armen. Met steeds toenemende koelheid luisterde hij naar de onbesuisde beschuldigingen, die Victor hem naar 't hoofd slingerde en zijn trots verhinderde hem uit te schreeuwen — wat zijn hart verlangde te doen — dat hij alles met Victor wilde deelen, dat alles moest blijven gelijk het altijd was geweest. Verwijt na verwijt werd slechts beantwoord met Na lange jaren. een minachtend schouderophalen totdat eindelijk Victor de trappen van het terras afsnelde en zwoer dat hij zijn broeder nooit meer wilde zien en het land ging verlaten om dienst te nemen in het leger van een buitenlandsch vorst. De vogels zongen in de boomen en het grasveld was met een schitterend tapijt van bloemen bedekt, toen het geluid van een hoefslag over de binnenplaats weerklonk en wegstierf in de oprijlaan. Zonder een woord van afscheid, zonder een enkelen groet, het hart vervuld met groote bitterheid, reed Victor weg en verliet hij het kasteel waar hij zijne jeugd had doorgebracht. Als in een droom zag Henri hem vertrekken, luisterde zoolang hij nog eenig geluid kon opvangen en ging toen naar binnen met een ongekend verdriet in zijn hart. Hij was inderdaad heer en meester op Chanclois, maar ten koste van de liefde en het vertrouwen zijns broeders. * * * Tien jaren waren voorbij gegaan sedert Victor in de hitte zijns toorns van het statig kasteel was weggereden, maar noch 's zomers, noch 's winters was er eenig levensteeken van hem gekomen. De herinnering aan dien zomerschen morgen lag als een schaduw op Henri's geluk. De wrok en de trots, die zijn hart hadden vervuld, waren langzamerhand verdwenen door de kracht van de oude liefde en onder den invloed van nieuwe, vreemde denkbeelden. Tegen den avond van een dag in den herfst liep hij kalm heen en weer in de schilderij zaal. Zijn peinzende blik was nog ernstiger geworden, zijn trotsch gelaat en de zinnelijke mond, hadden veel van huil onaangename uitdrukking verloren. Hij had nu het uiterlijk van iemand, die een langen moeilijken strijd had gestreden, en ten slotte de overwinning had behaald. De deur ging open en een oude vrouw, gebogen onder den last der jaren, trad binnen. Haar verouderd oog kreeg nieuwen glans, toen ze Henri's vriendelijk welkom hoorde. „Daar doe je goed aan Marie, dat je mij eens komt opzoeken. Rust wat uit en dan zal ik je eens wat nieuws vertellen dat als ik mij niet vergis je plezier zal doen. Of zou het je hart niet verheugen, beste Marie, te weten dat Henri de Chancy tot de Hugenoten behoort ?" „Nu laat Gij Heer Uw dienstmaagd gaan in vrede," antwoordde een bevende stem, „want mijne oogen hebben uwe reddende liefde gezien in antwoord op het gebed van een moeder." Een gelukkige blijde uitdrukking kwam op Henri's gelaat maar veranderde in droefheid toen een straal van de ondergaande zon plotseling het jeugdige gelaat van Victor bescheen, dat hem van de schilderij aan den wand aanstaarde. „Wat ik jaren lang vermoed heb is dus inderdaad waar, Marie en ik druk slechts de voetstappen mijner ouders. De verandering is echter niet plotseling gekomen. Je herinnert je wellicht het bezoek van Mijnheer Désprey voordat hij voor altijd zijn geboorteland verliet. Als een oud vriend van mijn Oom moest ik hem respecteeren en beleefd tegen hem zijn, ofschoon ik het betreurde dat hij zoo dwaas was om alles te verlaten en op te geven ter wille van het geloof der Hugenoten. Maar de weinige ernstige woorden, die hij tot mij sprak, kon ik niet vergeten. Zonder dat iemand het bemerkte gaf hij mij een exemplaar van de Heilige Schrift en in stilte, maar biddende, bestudeerde ik de gewijdé bladen. Bij het aanbreken van den dag zocht ik Madeleine op en vertelde haar alles. En vandaag staan we beiden gereed ons aan te sluiten bij de partij der verachten en vervolgden. Het gebed mijner moeder is voor zoover het haar jongsten zoon betreft verhoord. Maar o, Victor, mijn broeder, wanneer en waar zul jij de zuivere waarheid leeren kennen ?" En Henri strekte met hartstochtelijk verlangen de handen uit naar het portret, dat nu weer in de schaduw der schemering verborgen werd gehouden. * * * Het was de avond van Maandag 18 Augustus 1572 en geheel Parijs was vervuld met blijdschap en vreugde. Den heelen dag had het volk door de straten gedrenteld en had men elkander verdrongen om iets te zien van de passeerende leden der koninklijke familie of van de pracht, die werd ten toon gespreid bij het huwelijk van de prinses met den Hugenoot Hendrik van Navarre. Gasten van alle kanten vulden het Louvre en gingen heen en weer in eindlooze rijen. Frankrijk had zijn beste en edelste zonen gezonden om de feestelijkheden ter gelegenheid van de bruiloft bij te wonen en Protestantsche en Katholieke edelen wandelden samen onder opgeruimde gesprekken. „Is het waar dat de Markies De Vigny van plan is Parijs spoedig te verlaten?" „Als ik het wel heb vertrekt hij terstond. Hij vertrouwt de plechtige verzekeringen van den Koning niet." „En zijn nabuur De Chancy, gaat die met hem mee?" „Dat geloof ik niet. Naar ik hoor heeft De Chancy zaken in de stad en zal hij een paar dagen langer blijven. Maar de Markies is ongerust geworden." „Hij is nietdeeenige." De spreker haalde de schouders op en ging fluisterend voort. „Vreest ge gevaar, Graaf Besne?" vroeg zijn metgezel haastig. „Genoeg om de eerste gelegenheid de beste te baat te nemen en het hof te verlaten." „Maar de Admiraal schijnt toch voldaan te zijn. En zijn Francourt, Rochefoucault en anderen niet gehuisvest in het koninklijk paleis? Als er werkelijk gevaar is, dan moge God ons helpen. We bevinden ons in den muil van den leeuw." „Dat heb je naar waarheid gezegd. Onze voorzichtige De Coligny is geheel onder den indruk van 's Konings plan om den Prins van Oranje hulp te verleenen. Maar me dunkt Karei moet wel op wonderbaarlijke wijze veranderd zijn, indien hem dat ernst is." De sprekers stonden in den nis van een venster in een der groote zalen van het Louvre-paleis. Rondom hen bevond zich een schitterende menigte. De deftige hofdames stapten vol gratie voorbij, trotsche prinsen, aanzienlijke edelen, beroemde geleerden liepen heen en weer. En te midden van die allen, met een glimlach, die op weergalooze wijze verborg wat er in haar omging, bewoog zich Catharina de Medicis de Koningin-Moeder met koninklijken zwier. „Zijt ge van nabij bekend met De Chancy?" vroeg de graaf plotseling, toen zijn oog viel op twee personen, die blijkbaar in ernstig gesprek waren verdiept. „De Coligny schijnt veel notitie van hem te nemen.'' „Ja, de admiraal heeft hem aangeduid als iemand, die bestemd is een voorname plaats onder ons in te nemen. Hij is heel rijk, van aanzienlijke geboorte en wat zijn toewijding aan onze zaak en de oprechtheid van zijn bedoelingen betreft, behoeft hij zelfs voor De Coligny niet onder te doen. En inderdaad, Graaf, heldere hoofden en trouwe harten hebben we nooit zoozeer noodig gehad als in de tegenwoordige omstandigheden." „U hebt gelijk — maar kom, ik ben nieuwsgierig te weten waarom enkelen van onze partij daarginds met zulke verslagen blikken staan te kijken." Zich onderscheidende door zijn waardige houding, zelfs in dezen aanzienlijken kring-, stond Admiraal De Coligny op ernstigen toon te praten met den langen aristocratischen jongen man, die bekend was als De Chancy. Gerechtigd door zijn positie als Fransch edelman, had Henri zijn plaats ingenomen onder de Protestantsche edelen, die ten Hove waren bijeen geroepen. Verlangend nader kennis te maken met de leiders der Hugenoten, had hij de rust van zijn oud kasteel verwisseld met de vroolijke drukte van Parijs enten spijt van de groote bezorgdheid die zijn hart vervulde, had hij zich, door het goed vertrouwen dat De Coligny stelde in den Koning, laten overhalen om zijn verbliji in 's lands hoofdstad met eenige dagen te verlengen. De dagen die op het huwelijk volgden gingen voorbij te midden van allerlei vreugdebetoon. Geen enkel teeken van verraad verontrustte de Hugenoten ofschoon enkele achterdochtigen onder hen zoo spoedig mogelijk de stad verlieten. Maar op Vrijdag viel de eerste slag, de aanslag op het leven van den admiraal de Coligny, en plotselinge verslagenheid en vrees maakten zich meester van aller harten. Jammerlijk in verwarring gebracht, verzamelden de Hugenoten zich rondom het ziekbed van hun gewonden leider, en brachten ze den langen nacht en den daarop volgenden dag door met allerlei beraadslagingen. Gerustgesteld door de openlijk betoonde deelneming van den Koning en de Koningin-Moeder, gaven de goedgeloovige — maar reeds verraden — Hugenoten hun vijanden gelegenheid, begunstigd door de duisternis van den nacht, hun slag te slaan. Er was niets verdachts te bespeuren toen Henri het ziekenvertrek van den Admirral, in de Rue de Bétizy, verliet en naar zijn eigen kamers terugkeerde. De stad lag in diepen slaap verzonken. Een cordon van Anjou's troepen bewaakte de wijk, waar de Protestanten waren geherbergd en Henri kon den langzamen regelmatigen tred van den schildwacht onder zijn venster duidelijk hooren. Maar hij kon den slaap niet vatten. De vrees voor het lot van De Coligny hield hem wakker. En zijn ziel was gansch vervuld met het onheil waardoor het geloof, dat hem zoo dierbaar was, werd bedreigd. Zou de gloeiende Augustus-zon, als ze morgenochtend boven de kim verrees, terugdeinzen bij den aanblik van het misdadige Parijs? Henri ging naar het venster en duwde het open. Ue duisternis was drukkend geworden en de stilte van den nacht had iets sombers. Iets onverklaarbaars, dat een gevoel van afgrijzen verwekte, waarde rond daaibuiten. Henri verliet het venster, zijn borst was beklemd, zijn gelaat trilde, een huivering ging door zijn leden. Toen verplaatste hij zich in zijn gedachten naar het oude kasteel waar de zoele wind zoo vredig rondom de muren kon waaien. Hij zag in den geest het smalle kindergezichtje van de kleine Louise in haar zacht bedje, dacht aan den onrustigen slaap van zijn oudste, den stevigen kleinen Victor, stelde zich voor hoe de goudlokkige Helena en de blonde Ninon vol liefde rustten in elkanders armen en op dit oogenblik zijne gade in zoete kalme sluimering lag met zijn naam op hare lippen. De vrede der natuur en de vrede Gods omringden hem. Henri nam zijn kostbaren bijbel ter hand en zoclu daarin naar vertroostende kracht. Langzaam bladerende werd hij bepaald bij het veertiende hoofdstuk van het Evangelie van Johannes: „Uw hart worde niet ontroerd." Hij stond stil bij deze woorden totdat in zijn eigen hart de onrust gestild was. „In het huis mijns Vaders zijn vele woningen ...." Hoor! Wat was dat? De bijbel ontglipte aan Henri's bevende vingers, toen in de plechtige stilte van den middernacht het geluid van een pistoolschot weerklonk. In het volgende oogenblik werden de zware tonen vernomen van de groote klok op het Paleis van Justitie. En tegelijkertijd gaven alle torens van Parijs hun angstwekkend sein. „Ik ga heen om U plaats te bereiden," las Henri. Zijn plaats zou daar spoedig bezet zijn. De stem die hem opriep was tot hem gekomen. Nu volgde een verward gedruisch van voetstappen en van zwaardgekletter. Schoten weerklonken door de lucht en jammerkreten stegen op uit de straten. Inmiddels klonken boven het strijdgewoel en de stervenskreten de onheilspellende woorden: Sladood! Sla dood! Sla dood! uitgestooten op ruwen toon door de woeste soldeniers en met beschaafd accent door de Koninklijke bevelvoerders. Henri's eerste gedachte was den Admiraal op te zoeken en met hem te sterven. Telaat! Reeds hoorde hij dat men bezig was de deur beneden hem te verbrijzelen. Nog eenige weinige seconden van angstige onzekerheid. Een kortstondig aardsch liiden.... en hij zal de woning betreden, die voor hem bereid is. Het Vaderhuis wordt dezen nacht snel gevuld. De gouden poorten zijn wijd geopend en een groote schare wordt binnen gelaten. Door vele verdrukkingen gaan ze in tot de heerlijkheid, deze onverschrokken belijders. Zware stappen dreunden op de trap. Een enkele slag deed de deur openspringen en tal van verbitterde, woeste mannen vulden het vertrek. „Dood aan de Hugenoten," riep de voorste en richtte zijn pistool op de weerlooze gedaante, die zoo kalm tegenover hen stond. Het schot kon bijna niet missen, toch werd Henri niet doodelijk getroffen, zoodat hij slechts waggelde. „Geen kwartier!" gilde Petrucci de Sienna, terwijl hij zijn dolk. nog druipend van De Coligny's bloed, zijn nieuw slachtoffer in de borst stiet. Het volgende oogenblik zou een nog noodlottiger stoot De Chancy's hart hebben getroffen, indien niet een luid bevel: „Halt!" den moordenaar had gestoord. Met een blik vol doodelijken haat op den kloeken krijgsman, die zoo plotseling was verschenen, verlieten Petrucci en zijn gezellen haastig het vertrek. Henri was alleen met zijn beschermer, die met zijn sterke armen hem had opgenomen en neergelegd op het onaangeroerde bed. Maar hij kon het gelaat dat over hem heen was gebogen niet zien. De doodskou deed zijn hart reeds verstijven en hem het bewustzijn verliezen toen de kreet van een stem, zoo lang niet gehoord, zelfs de opkomende bewusteloosheid van den dood een oogenblik terugdreef. „Henri! Henri!" En weer drukten ze elkander aan 't hart, weer omklemden ze elkanders hand. Maar nu was 't in het dal van de schaduwen des doods. Na lange jartn. 2 „Er moet een vergissing' hebben plaats gehad. Een vreeselijke vergissing. Jij kunt niet behooren tot de partij van die verachtelijke Hugenoten. Henri, lieve broer, zeg eens wat." En Victor trachtte in wilde wanhoop de koude vingers warm te wrijven en het hartebloed dat ongehinderd wegvloeide te stelpen. „Victor, lieve broer, moeten we elkander zóó weerzien?'' fluisterde Henri's zwakke stem. „Maar o, wat is God goed dat Hij jou hier gebracht heeft. Luister Victor, ik sterf voor Hem en voor het dierbare geloot der Hugenoten. Maar broer, zeg mij eerst dat je mij vergeeft wat ik misdreef." „Stil Henri, stil, ik ben het die jou om vergeving moet smeeken. O Henri, is het niet te laat voor mij.... Is er niets dat ik doen kan voor je?" „Madeleine — redden — thuis." Deze woorden werden al moeilijker uitgesproken Een vredige glimlach teekende zich af op Henri's gelaat.... en Victor de Chancy lag geknield bij een doode. Luider en wilder stegen de afschuwelijke kreten van beneden uit de straat naar omhoog. Vloeken, gillen, kermen, het klonk alles dooreen. Maar Victor lette er niet op. Het eenige wat hij hoorde, waren de woorden van zijn stervenden broer, het eenige wat hij zag, was het wasbleeke gelaat van den doode. Hij wist niet veel van de Hugenoten, dan alleen dat het verfoeielijke ketters waren, die uitgeroeid of uit het land verdreven behoorden te worden. Jaren lang was hij in dienst geweest van Filips van Spanje en langzamerhand was hij gewend geraakt aan bloedige tooneelen, totdat hij ten laatste een afkeer kreeg van de voortdurende vervolgingen en naar Frankrijk terugkeerde. Daar vond hij evenwel dezelfde onverdraagzaamheid en werd hij opgeschrikt door het verraderlijk plan van den Sint-Bartholomeüsnacht. ( Maar Victor was een goed katholiek en bovendien krijgsman. Beide, Kerk en Troon, eischten blinde gehoorzaamheid aan eens gegeven bevelen. Met wonderlijke gemengde gevoelens had hij zijn plaats in de gelederen ingenomen en nadat het afgesproken sein had weerklonken, gezien hoe de troepen plotseling voortsnelden en een bloedbad aanrichtten ondei de volgelingen van Navarre. Hij had gehoord de laaghartige woorden van den hertog de Guise en gezien hoe deze het ontzielde lichaam van den edelen De Coligny schopte. Verontwaardigd en vreezende zijn handen te bezoedelen met het bloed van zijn eigen partijgenooten, had hij zich verwijderd, niet denkende dat hij een oogenblik later struikelen zou over het lichaam van een man, wiens afschuwelijk verminkt gelaat hem maar al te bekend voorkwam. Het was Paul Gerant, de oude getrouwe knecht van zijn Oom. Met vrees en angst in 't hart was hij de naastbijzijnde deur binnengeloopen, de met bloed bespatte trap op en daar... daar stond hij plotseling tegenover zijn eigen broer, die met kalm gelaat den dood afwachtte. De foltering van een nutteloos berouw pijnigde zijn ziel terwijl hij met groote stappen heen en weer liep door het nu zoo stille vertrek. Hoe dikwijls had hij verlangd terug te keeren naar het rustige Chanclois en naar den onvergetelijken speelmakker en broer. Maartrots,onmeedoogende trots, had den wegversperd. En nu was Henri dood! Vermoord terwijl hij er bij stond. Vermoord omdat hij behoorde tot de Hugenoten. Met deze laatste gedachte schoot de vreeselijke beteekenis van Henri's laatste woorden hem door 't brein. Het oude kasteel was inderdaad geen veilige plaats voor hen, die Henri had liefgehad. Het zonnige Frankrijk zou vervuld worden met ten hemel stijgend geschrei en geweeklaag over de voltrekking van het vonnis des doods aan zoovele heiligen. Chanclois lag ongeveer twee dagreizen te paard van Parijs. Victors uitmuntend strijdros zou er hem kunnen brengen. Maar er was geen tijd te verliezen. Hij kon onmogelijk blijven om den geliefden broeder, die nu sliep den langen slaap, verder te beschutten voor de boosaardigheid zijner vijanden.... Zijn treurend hart kwam in opstand ... en alleen de vredige glimlach, die nog lag op het gelaat van den doode, was bij machte hem tot bedaren te brengen. Toen hij na het laatste bittere afscheid zich omkeerde, stootte hij met den voet tegen iets dat op den grond lag. Het was Henri's bijbel. Nauwelijks wetende wat hij deed raapte hij dien op en verborg hem haastig onder zijn kleeren. Toen snelde hij voort. Schrik en afgrijzen heerschten buiten. Dooden en stervenden lagen overal, en belemmerden hem in 't loopen. Bevende gestalten vluchtten hem voorbij. Gezichten, bleek van schrik, keken hem vol angsten vreeze aan. Het bloed vloeide over de straat, aan alle zijden klonken vloeken, verwenschingen tusschen het angstig gegil, en steeds luider, als de strijdkreet van duizend duivelen kwam het geroep opzetten: Slaat dood! Slaat dood! Geheel verslagen en terneer gedrukt door al wat hij gezien en gehoord had in dien doodsnacht, bereikte hij eindelijk zijn verblijf en zadelde zijn paard. Een van de poorten was dichtbij en de bloedstroom, die door Parijs vloeide, was nog zoover niet gekomen. De schildwacht zag wantrouwig tot hem op. Maar het welbekende uniform van de troepen, waarover Henri de Guise het bevel voerde, en het witte herkenningsteeken waren voldoende om hem doorgang te verleenen. Victor reed weg, de duisternis in, waar de wind klaagde en de boomen huiverden van vreeze. Weg, voor altijd weg van het schoone, zondige Parijs. # * & Er was niets in de natuur dat een naderend onheil aankondigde toen een afgejaagd paard langzaam de oprijlaan insloeg van het rustige Chanclois. Alles was schoon en vredig even als toen Victor lang geleden wegreed. Toen hij bij Henri's vrouw was toegelaten, waren slechts weinig woorden noodig. Zijn met bloed bevlekte kleeren en zijn ontdaan uiterlijk maakten alles duidelijk. „Mijne arme Madeleine, vlucht zonder uitstel met de kinderen van hier. Guillot zal je geleiden naar de kust. Hij vertelde me dat de oude Bonnot en zijn zoon je met gevaar van hun eigen leven een schuilplaats willen verleenen totdat een voorbijvarend Engelsch schip je buiten alle gevaar kan brengen." „En jij, wat zul jij doen Victor?" „Ik blijf intusschen hier. Als ik meeging naar de kust zou ik het gevaar voor jou en de kinderen vermeerderen, want mijn paard is doodop. Bovendien er is hier voor mij nog iets te doen. Er moeten er nog meer gewaarschuwd worden." Voordat de avond zijn schaduwen wierp over het oude kasteel waren zijn bewoners reeds een heel eind op weg en bevond Victor zich alleen binnen zijn muren. Hij was uitermate vermoeid, toch viel er aan geen rusten te denken. Lichamelijk zoowel als geestelijk moest hij zich blijven inspannen. Het afgrijselijk tooneel in Parijs en het verstijfde gelaat van zijn broer stonden hem steeds voor oogen. Beschamende herinneringen vervulden zijn geest toen hij door de eenzame vertrekken liep of over het steenen terras. Eindelijk, gedreven door het verlangen om te weten wat de oorzaak was van de groote verandering, die met zijn broer had plaats gehad, haalde hij den Hugenoten bijbel te voorschijn en zocht daarin het antwoord op de vraag die hem bezig hield. De vroege morgen vond hem nog verdiept in de gewijde bladzijden. Waarheden, waarvan hij slechts een vaag begrip had, werden hem ten volle duidelijk. Het licht van Gods genade brak door in de duisternis van zijn geloof. Er was een nieuw innerlijk leven in hem begonnen. Voor het eerst bad Victor zonder te denken aan de kralen van zijn rozenkrans of aan zijn gebedenboek. Reeds stond de zon hoog aan den hemel eer hij de zoo noodige rust kon vinden. Maar zijn slaap was kort en onrustig. Daarna beraamde hij een plan om een goed heenkomen te vinden, terwijl de koele wind, die over de tuinen streek, zijn afgetobd brein verfrischte. Hij wist maar al te goed, dat hij met zijn leven zou moeten boeten voor zijne in 't oog loopende ongehoorzaa mhei d. Terwijl hij nog peinsde trof het gekletter van wapenen zijn oor. Een troep ruiters, aangevoerd door Petrucci di Sienna, reed de oprijlaan in. „Goeden morgen, mooie kapitein," riep de laaghartige Italiaan op spotten den toon, „uw vlucht is ontdekt en de hertog de Guise weet er van, hoe voortreffelijk ge uw plicht hebt vervuld." „Ik zal me voor den hertog zelf verantwoorden," hernam Victor uit de hoogte, met den trots van een echten De Chancy den onbe schaamden blik van den man die hem haatte beantwoordend. „Zul je hem vertellen, dat je de veroordeelde Hugenoten hebt geholpen? Daar zal Zijn Hoogheid ongetwijfeld mee ingenomen zijn." Petrucci grijnslachte. „We hebben nooit geweten, dat een onzer zoo nauw verwant was aan den ketter De Chancy, noch dat hij zeil een halve ketter was," riep een andere krijger terwijl hij aandrong op de gestalte, die aan geen wijken dacht. V ictor s eerste plan was getuigenis af te leggen van zijn onveranderlijke trouw aan de Heilige Kerk, gelijk hij zoo dikwijls reeds had gedaan. Maar de woorden bleven hem in de keel steken. Zijn vertrouwen in hare heiligheid had hij verloren. Hij had een zuiverder geloof leeren kennen. Zijn aarzeling bleef niet onopgemerkt. „Zei ik het niet?" schreeuwde Petrucci minachtend. „Schiet hem neer, Lovelle! Heilige Maria, een ketter onder de troepen van den hertog de Guise!" De loop van een pistool glinsterde in het zonlicht. Een luide knal verbrak de stilte. En zonder een zucht of een klacht stierf Victor voor het „geloof" in dezelfde woning, waar hij zijn jeugd had doorgebracht. Het was na lange jaren, maar de broeders waren weer vereenigd in het huis des Vaders. * * * De vogels zingen rondom het oude kasteel en hun zang werd nooit gestoord door de verschrikkingen van wapengeweld. De bloemen bloeien er te midden van de grasperken en werden nooit met bloed bespat. De ijzeren hand der vervolging is opgeheven en heden ten dage weerklinken door de keurig onderhouden tuinen de stemmen van vroolijke kinderen, die hun afkomst kunnen aantoonen van den Heer van Chanclois, die behoorde tot de slachtoffers van de Parijsche bloedbruiloft. Maar de portretten aan den wand in de schilderijzaal glimlachen nog steeds en verbinden het heden met het verleden, ons vermanende trouw te zijn aan het geloof, waarvoor onze vaderen zooveel hebben opgeofferd. ■ UITGAVEN VAN H. TEN BRINK TE ARNHEM. ■ De NIEUWE ZONDAGSCHOOL-SERIE telt thans 59 deeltjes. Part. 1. Van Kerst lichtjes, door Hermanna f 0.175 2. Hoe Wim meehielp, door Hermanna - 0 175 3. De goudleeren Schoentjes, door Hermanna o!l75 4. Pau's Kerstgang, door Hermanna - o*25 5. Poppelijntje, door W. A. G. .T. Gilles O.'ló 6. Stompejan, door W. A. G. J. Gilles Gecartonneerd - 0.35 7. Ocwone .Jongens, door Henri Hooglandt .... Gecartonneerd - 0.80 8. Echt gebeurd, door J. L. F. de Liefde - o.25 ia* ë.e'er 'f00* door J. L. F. de Liefde Gecartonneerd - 0.30 10. Truusies platen, door A. N.—S - 0 25 11. Wat het turfschip bracht, door A. N.-S Gecartonneerd - 0.50 12. Kerstkaarsjes, door E. Palma o.25 ??• J^-n t,on^,.'c agen, door W. Blomberg—Zeeman. Gecartonneerd - o!so 14. Wim en Mien, door . Blomberg—Zeeman - 0.17r' J5* ,naar Duitsch r. V. M. Viator door A. L. Gerritsen, Gec. - 0.50 lb. I\ellic, door Hermanna . o.25 17. Kerstmis l>ij Oma, door Hermanna Gecartonneerd - 0.*50 18. ten zachte winter, door W. A. G. J. Gilles - 0 25 P-e sPaarbank van Sani Franklin, door A. L. Gerritsen 0.25 20. Marianne Itonsberg, door Ari Dane Gecartonneerd - 1.— 21. Aasjes vissclien, door Ari Dane - 0 25 22. Hruno, door T. Bokma 0^30 23. Jaap's portrc*t, door Henri Hooglandt - o*45 24. Bert z'n kerstvacantie, door Aletta Hoog - 0 25 25. Plaats voor hel kindekc, door Aletta Hoog - 0*25 oS' ïfal c.le kerstbo°men vertelden, door Aletta Hoog * - 0.25 oo {y?nn'e> door W. Blomberg—Zeeman Gecartonneerd - 0.50 28. V%ie was de rijkste? door W. Blomberg—Zeeman - 0.20 29. Het dorre boompje, door H. Gordeau - 0 25 30. Marietje, door H. Gordeau ] * . o 35 31. Marie's .Moes, door H. Streefkerk 0 30 32. Kees' aquarium, door H. Streefkerk Gecartonne'erd - 0^70 33. Er op of er onder, door J. L. F. de Liefde - 0.60 34. Jennigje, door Louise L.—G ] - o!35 y®* 9®lkeim VJ,n «lp Sneeuwkoningin, d. W. Blomberg—Zeeman, Gec. - o!eo 36. •lobjes eerste Kerstboom, door G. Schrijver • - 0 30 37. De nieuwe Scliooltasch, door Aletta Hoog - o*17n 38.. Kerstmis In Home, door Aletta Hoog - 0.17& ,Yan tvvce kinderen en twee lammetjes, door T. Bokma ... - 0.2.' 40. I wecérlci Kerstfeest, door H. Gordeau - o.20 41. Een Kerstfeest in benarden lijd, door Hermanna - 0 20 7' k'1 .d?fl.en van strijd, door A. L. Gerritsen - 0.30 43. De V ikinrj van Helgoland, door A. L. Gerritsen . Gecartonneerd - 1.— 44. Krullemientje, door J. L. F. de Liefde - o.45 yan !wce jongens en een ezel, door J. M. Westerbrink—Wirtz, Gec. - 0.80 46. Keesje, door Louise L.-G - 0 15 47. Mondjegauw door Henri Hooglandt "Gecartonneerd - 0.50 48. De geschiedenis van een held, door Aletta Hoog Gecartonneerd - 0.60 49. Schooljongen, door Aletta Hoog o.20 50. Broertje, door Aletta Hoog * o[25 51. Na lange jaren, door A. L. Gerritsen - o.25 52. Verwende Hcn,^ door W. Blomberg—Zeeman - 0.40 53. Molenaars Elsje, door W. Mom berg—Zeeman . . Gecartonneerd - 0i90 o4. Overwonnen, door H. Streefkerk Gecartonneerd - 0.60 55. perkje, door Louise L. G Gecartonneerd - 0.50 5b. •lapie, door Louise L. G - o.20 57. Wat Scheper Bas /ei, door Hermanna ... - o.20 58. De vroolijkc buurtjes, door Hermanna Gecartonneerd - 0.60 59. INergens thuis, door H. Riemens - <).20 BIJ UITDEELING ZEER V00RDEEL1GE VOORWAARDEN. UITGAVEN VAN H. TEN BRINK TE ARNHEM. Een PRACHTBOEK voor kinderen van 4-8 jaar: Het boek met de verhalen van Suusje DOOR NANNIE VAN WEHL. Met platen en bandteekening van WILLEM HARDENBERG. Zeer aanbevolen door de Pers! Prijs gebonden f 2.75 ÜIT LICHTE LAIÏDEM OORSPRONKELIJKE SPROOKJES DOOR J. C. VAN DER KLEI. Voor kinderen van 9—12 jaar. Met 100 teekeningen van WILLEM HARDENBERG. Gedrukt met flinke letter op kunstdrukpapier. Prijs in prachtband f 2.75. WAT DE PERS VAN BOVENGENOEMDE UITGAVE ZEGT: Nieuws van den Dag: «Een mooi en aantrekkelijk vertelselboek." Nieuwsblad van het Noorden: .... net iets voor kleine jongens en meisjes, zij zullen ze verslinden en met genoegen de mooie plaatjes bekijken. De Vrouw: „Het is opvoedend, zuiver van vorm en zoo allersmakelijkst vroolijk hier en daar, van zoo ras-echte vertelkunst, waarbij men zich niet anders denken kan dan een kinderpubliek dat schatert van pret en lachen mag, omdat dit lachen bij den heer v. d. Klei zoo kerngezond is Hij beschikt over humor, dit is het grootste geheim van zijn beste sprookjes." UITGAVEN VAN H. TEN BRINK TE ARNHEM.