JULES VERNE'S GEÏLLUSTREERDE WONDERREIZEN. Prijs per deel: 95 ets. ingen., ƒ 1.35 geb. 1 DE REIS OM DE WERELD IN 80 DAGEN. 2 DE REIS NAAR DE MAAN IN 28 DAGEN. 3 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Zuid-Amerika. 4 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Australië. 5 DE KINDEREN VAN KAPITEIN GRANT. Stille Zuidzee. 6 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Oostelijk Halfrond. 7 20.000 MIJLEN ONDER ZEE. Westelijk Halfrond. 8 VIJF WEKEN IN EEN LUCHTBALLON. Ontdekkingsreis in de Binnenlanden van Afrika. 9 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Luchtschipbreukelingen. 10 HET GEHEIMZINNIGE EILAND. De Verlatene. 11 NAAR HET MIDDELPUNT DER AARDE. 12 MICHAEL STROGOFF, DE KOERIER VAN DEN CZAAR. 13 HET ZWARTE GOUD. 14 HECTOR SERVADAC. De Vulkaanbewoners. 15 HECTOR SERVADAC. De Terugtocht naar de Aarde. 16 AVONTUREN VAN DRIE RUSSEN EN DRIE ENGELSCHEN. Gevolgd door »De Blokkadebrekers". 17 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. De Walvischjagers. 18 EEN KAPITEIN VAN 15 JAAR. In Slavernij. 19 DE SCHIPBREUK VAN DE CHANCELLOR. 20 WONDERLIJKE AVONTUREN VAN EEN CHINEES. 21 ELDORADO EN HET MONSTERKANON VAN STAALSTAD. Gevolgd door «Meester Zacharias". 22 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. De Pelterijhandel. 23 HET LAND DER BUITENSTE DUISTERNIS. Het drijvende Eiland. 24 HET STOOMHUIS. De IJzeren Reus. Zie voor vervolg de achterzijde van den titel. WONDERREIZEN JULES VERNE #G\^EL STROG0pfi DE KOERIER VAN DEN CZAAR AMSTERDAM UITGEVERS-MAATSCHAPPY „ELSEVIER" 1916 25 HET STOOMHUIS. De Waanzinnige der Nerbudda. 26 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTERAS. De Engelschen aan de Noordpool. 27 REIZEN EN LOTGEVALLEN VAN KAPITEIN HATTERAS. De Ijswoestijn. 28 EENE VLOTREIS. 800 Mijlen op de Amazone. 29 EENE VLOTREIS. Het Raadselschrift. 30 EEN LEERSCHOOL VOOR ROBINSONS. 31 DE WONDERSTRAAL. 32 KERABAN DE STIJFHOOFDIGE. Een Hollander in de Klem. 33 KliRABAN DE STIJFHOOFDIGE. Schipbreuk en Redding. 34 DE ZUIDSTER. Het Land der Diamanten. 35 DE ARCHIPEL IN VUUR EV VLAM. 36 DE VONDELING VAN HET FREGAT CYNTHIA. 37 MATHIAS SANDORF. Een verijdelde Samenzwering. 38 MATHIAS SANDORF. De Middellandsche Zee. 39 MATHIAS SANDORF. Een Model-Volksplanting. 40 HET LOTERIJBRIEFJE. 41 ROBUR DE VEROVERAAR. 42 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. Overrompeling eener Plantage. 43 DE STRIJD TUSSCHEN NOORD EN ZUID. De Zwarte Kreek van Texas. 44 1792. OP WEG NAAR FRANKRIJK. 45 TWEE JAAR VACANT1E. De mislukte Pleiziertocht. 46 TWEE JAAR VACANTIE. Een Knapenkolonie. 47 DE FAMILIE ZONDER NAAM. Het Verraad van Simon Morgaz. 48 DE FAMILIE ZONDER NAAM. De Opstand van 1837. 49 EEN SCHOT IN DE LUCHT. 50 CESAR CASCABEL. De schoone Zwerfster. 51 CESAR CASCABEL. Over het Ijs en door de Steppen. dansers op den vloer der zalen. Van tijd tot tijd herhaalde zich het geroep der schildwachten van post tot post, en soms mengde zich een trompetsein met de accoorden van het orkest en wierp zijn schelle tonen te midden der algemeene harmonie. Lager nog, vóór den gevel, zonderden zich donkere massa's van de groote lichtkegels af, door het licht van het Nieuwe Paleis gevormd. Het waren booten die eene rivier afvoeren, waarvan de wateren hier en daar door het trillend schijnsel van eenige vuurbakens verlicht, het lage gedeelte der terrassen bespoelden. De voornaamste persoon van het bal, hij die het feest gaf en aan wien generaal Kissoff een titel toegekend had, voor vorsten bestemd, was eenvoudig in eene officiers-uniform der jagers van de garde gekleed. Het was van hem geene gemaaktheid, maar de gewoonte van een man die weinig met pralerij opheeft. Zijne kleeding stak dus af bij de prachtige kostumes om hem heen, en zelfs vertoonde hij zich meestal zoo te midden van zijn geleide, bestaande uit Georgiërs, Kozakken, Lesghiërs, schitterende eskadrons, in de prachtvolle uniformen van den Kaukasus uitgedost. Dit personage, groot van gestalte, met een vriendelijk uiterlijk, een kalm gelaat, doch met een voorhoofd dat zorgen verried, ging van de eene groep naar de andere, maar sprak weinig en scheen zelfs slechts een flauwe aandacht te wijden, hetzij aan de vroolijke gesprekken der jonge genoodigden, hetzij aan de meer ernstige der hooge staatsambtenaren of der gezanten, die bij hem de Voornaamste staten van Europa vertegenwoordigden. Twee of drie dezer scherpzinnige diplomaten — gelaatkundigen van beroep — hadden wel gemeend op het gelaat van hun gastheer eenig teeken van ongerustheid op te merken, waarvan de oorzaak hun ontsnapte, doch geenenkelezouzichveroorloofdhebben.hemhieroverteondervragen. In alle geval wilde de officier der jagers van de garde ongetwijfeld geenszins dat de geheime gedachten, die hem bezighielden, het feest zouden storen, en, daar hij een dier zeldzame vorsten was, aan wien bijna eene geheele wereld zich gewend heeft te gehoorzamen, zelfs in gedachte, werden de genoegens vanhetbalgeenoogenblikbelemmerd. Generaal Kissoff wachtte evei\wel dat de officier, aan wien hij zooeven de dépêche uit Tomsk had medegedeeld, hem het bevel zou geven zich te verwijderen, doch deze bleef het stilzwijgen bewaren. Hij had het telegram genomen, het gelezen en zijn.gelaat werd hoe langer hoe somberder. Hij bracht zijn hand zelfs onwillekeurig aan het gevest van zijn degen en vervolgens aan zijne oogen, die hij een oogenblik bedekte. Men zou gezegd hebben dat het schelle licht hem smartte, en dat hij de duisternis zocht, om beter tot zich zeiven in te keeren. „Dus," hernam hij, na generaal Kissoff naar het venster geleid te hebben, „zijn wij sedert gisteren niet meer in verbinding met den grootvorst?" „Neen, Sire, en het is te vreezen dat de dépêches weldra niet meer over de Siberische grenzen kunnen.'' „Maar de troepen der provinciën van de Amoer en van Irkoetsk, alsmede die van Transbaikalië, hebben order ontvangen onmiddellijk naar Irkoetsk op te rukken." „Dit bevel is met het laatste telegram gegeven, dat wij gene zijde van het meer Baikal hebben kunnen doen bereiken." „Wat de gouvernementen van de Jeniseï, van Omsk, van Semipalatinsk, van Tobolsk betreft, zijn wij altijd nog met hen in rechtstreeksche verbinding sedert het begin van den inval? „Ja, Sire, onze dépêches bereiken hen nog, en wij hebben op het oogenblik de zekerheid, dat de Tartaren niet tot over de Irtisch en de Obi voortgerukt zijn." n „En heeft men geen enkel bericht van den verrader IvanOrageff? „Geen enkel," antwoordde generaal Kissoff. „De directeur van politie kan niet met zekerheid bevestigen of hij de grenzen over is of niet." „Dat zijn signalement dan onmiddellijk opgezonden worde naar Nyni-Novgorod, naar Perm, naar Ekaterinenburg, naar Kassimow, naar Tioemen, naar Ichem, naar Omsk, naar Èlamsk, naar Kolyvan, naar Tomsk, naar alle telegraafkantoren, waarmede de draad nog in gemeenschap is!" „De bevelen van Uwe Majesteit zullen oogenblikkelijk ten uitvoer worden gebracht," antwoordde generaal Kissoff. „Geen woord over dit alles!" Na een teeken van eerbiedige instemming gegeven en een diepe buiging gemaakt te hebben, mengde zich de generaalonder demenigte en verliet hij weldra de zalen, zonder dat zij n vertrek werd opgemerkt. Wat den officier betreft, hij bleef eenige oogenblikken peinzend, en toen hij zich weer onder de verschillende groepen van militairen en staatslieden kwam mengen, die zich op verscheidene punten der zalen hadden gevormd, had zijn gelaat al de kalmte hernomen, die hem een oogenblik verlaten had. Evenwel was het ernstige feit, dat tot deze snel gewisselde woorden aanleiding gegeven had niet «oo onbekend, als de officier der jagers van de garde en generaal Kissoff meenden. Men sprak er Wel is waar niet officieel, ja zelfs niet officieus over, wijl de tongen niet los waren, doch eenige hooge personages waren van de gebeurtenissen, die over de grenzen plaats vonden, min of meer juist onderricht geworden. In alle geval, hetgeen zij misschien slechts ten naastenbij wisten, waarover zij zich niet onderhielden, zelfs met tusschen leden van het corps diplomatique, hierover spraken in stilte twee genoodigden, die zich op deze receptie in het Nieuwe Paleis noch door uniform noch door eenige decoratie onderscheidden. Deze schenen vrij juiste inlichtingen ontvangen tehebben. Hoe, langs welken weg, door welke tusschenkomst wisten deze »Splendid!" Blz. 8. twee eenvoudige stervelingen hetgeen zoovele andere personages, zelfs de aanzienlijkste, ter nauwernood vermoedden? Men zou het niet kunnen zeggen. Bezaten zij de gave van in de toekomst te zien? Bezaten zij een zesde zintuig dat hen in staat stelde verder te zien dan de begrensde blik van den mensch reikt? Hadden zij een bijzonder fijnen reuk om de verborgenheden op te sporen? Had hunne natuur dan eene andere gedaante aangenomen, dank zij deze gewoonte, bij hen een tweede natuur geworden, om te leven van navorsching en door navorsching? Men zou in verzoeking gebracht worden dat aan te nemen. Van deze beide mannen, was de eerste een Engelschman, de , andere een Franschman, beiden lang en mager, — deze bruin als de zuidelijke bewoners van Provence, gene rosachtig als een gentleman van Lancashire. De Anglo-Normandiër, afgemeten, koud, flegmatisch weinig beweeglijk en weinig spraakzaam, scheen niet te spreken of gebaren te maken, dan wanneer eene veer losging, die bii geregelde tusschenpoozen werkte. De Gallo-Romein, levendig-, dartel, drukte zich tegelijkertijd met de lippen, oogen en handen uit twintig manieren hebbende om zijne gedachte terug te ge^ en, terwijl de Anglo-Normandiër er slechts ééne scheen te hebben, die onveranderlijk in zijn brein gestereotypeerd was. Dat verschil in natuur zou den minst opmerkzamen mensch getroffen hebben; maar een gelaatkundige, deze twee vreemdelingen een weinig van nabij beschouwende, zou de natuurkundige • tegenstelling die hen kenmerkte, juist bepaald hebben door te zeggen: dat zoo de Franschman geheel en al „oog. de Engelschman geheel en al „oor" was. , Inderdaad, was het gezichtswerktuig van den een door het gebruik tot eene bijzondere volmaaktheid gebracht. Het netvlies van zijn oog moest even gevoelig zijn als dat van die goochelaars,, die eene kaart herkennen alleen door vlug af te nemen of en 'e door de plaatsing eener valsche kaart, die door niemand anders wordt opgemerkt. De- Franschman bezat dus in hooge mate hetgeen men noemde: ,,het geheugen van het oog. De Engelschman daarentegen, scheen in het bijzonder geschapen te zijn, om te luisteren en te hooren. Was zijn gehoorwerktuig eenmaal door den klank eener stem getroffen, dan kon hij die met meer vergeten, en na tien, ja na twintig jaar zou hij ze nog onder duizenden herkend hebben. Zijne ?oren hadden wel met het vermogen zich te bewegen, zooals die der dieren, die met groote gehoorschelpen voorzien zijn; maar, daar de geleerden bewezen hebben, dat de ooren van den mensch slechts bijna onbeweeglijk ziin zou men kunnen beweren dat die van bovengenoemden Engelschman, door ze op te zetten en ze heen en weer te wringen, de klanken zochten op te vangen op eene, zelfs voor den natuur- vorscher bijna onmerkbare wijze. , , Het is noodig hier te doen opmerken, dat deze volmaaktheid ■ van gezicht en gehoor deze twee mannen m hun bedrijf uitstekend te pas kwam, want de Engelschman was correspondent van de Daily Telegraph, en de Franschman, correspondent van.... Van welk dagblad of van welke dagbladen, dit zeide hij niet en wanneer men 't hem vroeg, dan antwoordde hij vroolijk weg, dat hij met zijne „nicht M'adeleine" briefwisseling hield. In de werkelijkheid was deze Franschman, onder een schijn van luchtigheid, zeer slim en zeer scherpzinnig. Links en rechts pratende, misschien om beter zijn lust om nieuws te vernemen te verbergen, liet hij zich nooit uit. Zijne praatzucht zelfs diende hem tot zwijgen, en misschien was hij meer geheimhoudend en omzichtig dan zijn collega van de Daily Telegraph. En zoo beiden dit feest bijwoonden, dat in het Nieuwe Paleis in den nacht van 15 op 16 Juli gegeven werd, dan was 't in hoedanigheid van dagbladschrijvers, en tot groote stichting hunner lezers. Het spreekt vanzelf, dat deze beide mannen vol ijver voor hunne zending waren, door onophoudelijk als fretten het spoor te volgen van het meest onverwachte nieuws; niets schrikte hen af, mits zij maar slaagden ; zij hadden de onverstoorbare koelbloedigheid en de werkelijke stoutheid van lieden van het vak. Als wezenlijke jockeys van die steeple chase, van de jacht op nieuwstijdingen, klommen zij over hagen, trokken zij rivieren over, sprongen zij de hindernissen over met de weergalooze drift van volbloedpaarden die de eersten willen zijn of sterven! Overigens lieten hunne dagbladen 't hun aan geen geld ontbreken als zijnde dit de zekerste, snelste en volmaaktste stof die tot nu toe bekend is om nieuwstijdingen te bekomen. Men moet er ook tot hunne eer bijvoegen, dat geen van beiden zich ooit met het bijzondere leven bemoeiden, en dat zij dan alleen werkten, wanneer staatkundige en maatschappelijke belangen in het spel waren. In éen woord, zij oefenden hetgeen men sedert eenige jaren noemt,, ,het groote staatkundige en militaire verslaggeversschap' 'uit. Alleen zou men zien, wanneer men ze van nabij gadesloeg, dat zij den meesten tijd eene zonderlinge manier hadden om de feiten te beschouwen en vooral hunne gevolgen, daar ieder van hen zijne eigen manier „van zien en van waardeeren" had. Doch daar het hun met hunne taak ernst was, en zij zich niet ontzagen, wanneer het te pas kwam, zou het leelijk geweest zijn hen hierover te laken. De Fransche correspondent heette Alcide Jolivet. Harry Blount was de naam van den Engelschen correspondent. Zij ontmoetten elkander voor den eersten keer op het feest in het Nieuwe Paleis, waarvan zij in hun dagblad een verslag moesten geven. Het verschil van hun karakter, gevoegd bij een zekere jalousie de metier, moest hun vrij weinig genegenheid voor elkander inboezemen. Evenwel vermeden zij elkander niet en zochten veeleer elkander wederkeerig te polsen omtrent het nieuws van den dag. Zij waren, alles wel beschouwd, twee jagers, op hetzelfde jachtveld met gelijke behoedzaamheid jagende. Hetgeen de een miste, kon door den ander geschoten worden, en dezen tot voordeel strekken; ■— ook hun eigenbelang bracht mede dat zij in de gelegenheid waren, elkander te zien en te verstaan. Dien avond lagen zij dus beiden op de loer. Er was werkelijk iets in de lucht. „Al waren het slechts een zwerm wilde eendvogels," zeide Alcide Jolivet tot zichzelf, „dan is 't wel een schot waard!" De twee correspondenten geraakten dus gedurende het bal met elkander in gesprek, eenige oogenblikken nadat generaal Kissofi zich verwijderd had, en beproefden elkander een weinig te polsen. „Vraiment, monsieur, cette petite fête est charmante, (Inderdaad, dit feest is betooverend,") zeide op een beminnelijken toon Alcide Jolivet, die met deze bij uitnemendheid Fransche spreekwijze het gesprek meende te moeten beginnen. „Ik heb reeds getelegrapheerd: Splendid!" antwoordde Harry Blount koel, die dit woord gebruikte, omdat het in het bijzonder elke soort van bewondering van den burger van het Vereenigde Koninkrijk uitdrukt. „Ik heb evenwel gemeend," voegde Alcide Jolivet er bij, „tegelijkertijd aan mijne nicht te moeten seinen...." „Uwe nicht!...." herhaalde Harry Blount met verwondering, terwijl hij zijn collega in de rede viel. „Ja, hernam Alcide Jolivet, „mijne nicht Madeleine. — Met haar houd ik briefwisseling. Mijne nicht is gaarne snel en goed onderricht .... Ik heb dus gemeend haar te moeten seinen, dat ik, gedurende het feest, eene zekere somberheid op het gelaat van den vorst heb meenen te bespeuren." „Wat mij betreft, hij is mij nog al schitterend voorgekomen," antwoordde Harry Blount, die misschien zijne gedachte hieromtrent wilde verbergen. ,,En natuurlijk hebt gij hem doen schitteren in de kolommen van de Daily Telegraph ?" „Zeer zeker." „Herinnert gij u, mijnheer Blount," zeide Alcide Jolivet, „hetgeen er te Zakret in 1812 is voorgevallen?" „Ik herinner 't mij alsof ik er bij geweest was, mijnheer," antwoordde de Engelsche correspondent. „Dan zult gij wel weten," hernam Alcide Jolivet, „dat, te midden van een feest te zijner eere gegeven, men keizer Alexander kwam mededeelen, dat Napoleon de Niemen met de voorhoede van het Fransche leger was overgetrokken. De keizer verliet evenwel het feest niet, en, ondanks de ernstige tijding, die hem zijn rijk kon kosten, liet hij niet meer ongerustheid blijken...." „Dan onze gastheer heeft laten blijken, toen generaal Kissöff hem mededeelde, dat de telegraafdraden tusschen de grenzen en het gouvernement Irkoetsk afgebroken waren," De Czaar. Blz. li „Ha! die bijzonderheid is u bekend? „Ze is mij bekend." ,,Wat mij betreft, ik zou moeilijk onwetendheid kunnen voor- wenden, daar mijn laatste telegram tot Oedinsk gegaan is," merkte Alcide Jolivet met eene zekere voldoening op. „En het mijne slechts tot Krasnojarsk," antwoordde Harry Bloünt met niet minder voldoening. „Dan zult gij ook weten dat orders naar de troepen van Nikolaevsk zijn gezonden?" „Ja, mijnheer, terzelfder tijd dat men aan de Kozakken van het gouvernement Tobolsk telegrapheerde om zich te verzamelen." „Niets is meer waar, mijnheer Blount, die maatregelen waren mij insgelijks bekend, en geloof maar, dat mijn lieve nicht morgen er reeds iets van vernemen zal!" „Precies zooals de lezers van de Daily Telegraph 't ook zullen vernemen, mijnheer Jolivet." „Daar hebt ge 't. Wanneer men alles ziet wat er omgaat!...." „En wanneer men naar alles luistert wat er gezegd wordt!...." „Een belangrijke veldtocht om te volgen, mijnheer Blount." . „Ik zal hem volgen, mijnheer Jolivet." „Dan is 't wel mogelijk dat wij elkaar op een terrein zullen terugvinden, dat minder veilig zal zijn dan de vloer van deze zaal!" „Minder veilig, ja, maar...." „Maar ook minder glad!" antwoordde Alcide Jolivet, die zijn collega tegenhield op het oogenblik dat deze, achteruitgaande, het evenwicht verloor. En hierop verlieten de beide correspondenten elkander, verheugd te weten dat de een den ander geen vlieg had afgevangen. Inderdaad zij warén beiden even goed op de hoogte. Op dit oogenblik gingen de deuren der, aan de groote zaal, belendende zalen open. Daar stonden verscheiden zeer groote prachtig gedekte tafels, met kostbaar porselein en gouden vaatwerk in overvloed voorzien. Op de tafel, die in het midden stond, en voor de prinsen, de prinsessen en de leden der diplomatie bestemd was, schitterde een zeer kostbaar middenstuk, uit de Londensche fabrieken afkomstig en rondom dit meesterstuk van goud- en zilverwerk glinsterden, onder het licht der kristallen kronen, de duizend stukken van het bewonderenswaardigste servies, dat ooit de fabrieken van Sèvres verlaten had. ■De genoodigden van het Nieuwe Paleis begaven zich nu naar de zalen van het soupé. Op dit oogenblik naderde generaal Kissoff, die binnenkwam, schielijk den officier der jagers van de garde. „Wel?" vroeg deze driftig, zooals hij den eersten keer gevraagd had. „De telegrammen gaan niet verder dan Tomsk, Sire." „Een koerier, terstond!" De officier verliet de groote zaal en ging in eene groote kamer daarnaast. Het was een werkvertrek, zeer eenvoudig met oude eikenhouten meubels gemeubileerd, en gelegen in een der hoeken van het Nieuwe Paleis. Aan den muur hingen eenige schilderijen, onder anderen verscheidene doeken van Horace Vernet. De officier opende driftig het venster, alsof er geen zuurstot meer in zijn longen aanwezig was, én ging op een ruim balkon de zuivere lucht genieten, die men in een heerlijken nacht van de maand Juli inademt. . . In den helderen maneschijn zag hij een versterkte ruimte zich afronden, waarin zich twee hoofdkerken, drie paleizen en een tuighuis verhieven. Rondom die omwalling teekenden zich duidelijk drie steden af, Kitaï-Gorod, Beloï-Gorod, Zemliamoï-Gorod, onmetelijke Tartaarsche, Europeesche en Chineesche wijken, die door de minarets, de torens van drie honderd kerken met groene koepeldaken, waarop een zilveren kruis prijkte, beheerscht werden. Eene kleine rivier, met kronkelenden loop, weerkaatste hier en daar de stralen van de maan. Het geheel vormde een merkwaardig mozaiek van verschillend geverfde huizen, samengevat als in eene uitgestrekte lijst van tien mijlen. Deze rivier was de Moskowa, die stad was Moskou, die versterkte ruimte was het Kremlin, en de officier der jagers van de garde die, met over elkander geslagen armen, met een peinzend gelaat, onverschillig naar het gedruisch luisterde, die zich uit het Nieuwe Paleis over de oude moskovische stad verspreidde, was de czaar. II. Russen en Tartaren. Dat de czaar zoo onverwachts de zalen van het Nieuwe Paleis verlaten had, op het oogenblik dat het feest, dat hij aan de burgerlijke en militaire autoriteiten van Moskou gaf, in vollen glans was, kwam daar van daan, dat ernstige gebeurtenissen toen aan gene zijde van den Oeral plaats hadden. Er viel niet meer aan te twijfelen, dat een geduchte inval de Siberische provinciën aan het Russisch bestuur dreigde te ontrukken. Aziatisch Rusland of Siberië beslaat eene oppervlakte van vijf honderd zestig duizend mijlen, en telt ongeveer twee millioen inwoners. Het strekt zich uit van het Oeralgebergte, dat het van Europeesch Rusland scheidt, tot de kusten van de Stille Zuidzee. Ten zuiden ligt Turkestan en het Chineesche rijk; ten noorden de IJszee, van de zee van Kara af tot de Behringstraat. Het is verdeeld in gouvernementen of provinciën, namelijk 1 obolsk, Jeniseïsk, Irkoetsk, Omsk en Jakoetsk; het bevat twee districten: Okhotsk en Kamtschatka, en bezit twee landen tegenwoordig aan de Moskovische heerschappij onderworpen, het land der Kirgisen en het land der Tchoektches. Deze uitgestrekte steppen, die meer dan honderdtien graden van het Westen naar het Oosten beslaan, zijn tegelijkertijd eene strafkolonie voor misdadigers en een ballingsoord voor hen die door eene ukase tot uitzetting zijn veroordeeld. Twee gouverneurs vertegenwoordigen de oppermacht van den czaar in dit uitgestrekte land. De een houdt zijn verblijf te Irkoetsk, de hoofdplaats van Oost-Siberië; de andere te Tobolsk, de hoofdplaats van West-Siberië. De rivier Tchoena, eene nevenrivier van den Jenisei, scheidt deze beide Siberiën. Geen spoorweg doorloopt deze onmetelijke vlakten, waarvan eenige wezenlijk buitengewoon vruchtbaar zijn. Geen spoor staat de kostbare mijnen ten dienste, die den Siberischen grond meer onder dan boven zijne oppervlakte, rijk maken. Men reist er in tarentass of in telega des zomers; in sleden des winters. Een enkele gemeenschap bestaat er tusschen de westelijke en oostelijke grenzen van Siberië door middel van een draad, die meer dan acht duizend wersten (8.536 kilometer) 1) lang is. Van af den Oeral gaat hij over Ekaterinenburg, Kassimou, Tioemen, Ichem, Omsk, Elamsk, Kolyvan, Tomsk, Krasnojarsk, NyniOedinsk, Irkoetsk, Verkne-Nertschink, Strelink, Albazine, Blagoustenks-Radde, Orlomskaya, Alexandrowskoë, Nikolaevsk, en rekent zes roebels en negentien kopeken voor elk woord dat tot zijne uiterste grens geseind wordt2). Van Irkoetsk gaat eene zijlijn naar Kiatka op de Mongoolsche grenzen, en van daar brengt de post, tegen dertig kopeken per woord, de tijdingen in veertien dagen naar Peking over. Deze draad nu, tusschen Ekaterinenburg en Nikolaevsk, was afgesneden, eerst aan gene zijde van Tomsk, en eenige uren later tusschen Tomsk en Kolyvan. Daarom had de czaar, na de mededeeling die generaal Kissoff hem voor de tweede maal gedaan had, slechts met deze enkele woorden geantwoord: „Een koerier terstond!" De czaar stond eenige oogenblikken onbeweeglijk aan het venster van zijn werkkamer, toen de kamerdienaars opnieuw de deur openden. De grootmeester van politie verscheen op den drempel. „Treed binnen, generaal," zeide de czaar kortaf_,,en zegmij al wat gij weet van Ivan Ogareff." !) Een werst is 1.067 meter, iets meer dan een kilometer. 2) Ongeveer 13 gulden. De roebel (zilveren) is 1 gulden 77 cent, De kopek (kopermunt) is ongeveer 3 cent, „Het is een uiterst gevaarlijk man, Sire," antwoordde de grootmeester van politie. „Hij had den rang van kolonel ? „Ja, Sire." . . „Het was een schrander officier1?' „Zeer schrander, maar onmogelijk te beheeïschen, en van eene toomelooze eerzucht, die voor niets terugdeinsde. Hij heeft zich opeens met kuiperijen ingelaten, en toen is hij door den grootvorst van zijn rang ontzet, en vervolgens naar Siberië verbannen. „Op welk tijdstip?" . Twee jaar geleden. Na zes maanden in ballingschap geweest te zijn, heeft Uwe Majesteit hem genade geschonken, en is hij in Rusland teruggekomen". „En is hij sedert dat tijdstip niet naar Siberie teruggekeerd. ',Ja, Sire, hij is er teruggekeerd, doch ditmaal vrijwillig," antwoordde de grootmeester van politie. En hij voegde er bij op eemgszins zachteren toon „Er was een tijd, Sire, dat, wanneer men naar Siberië ging, men er niet meer uit terug kwami „Welnu, zoolang ik leef, is en zal Siberië een land zijn, waaruit men wel terugkomt!" De czaar had het recht deze woorden met een wezenlijken trots uit te spreken, want hij heeft dikwijls door zijn vergevensgezindheid getoond dat de Russische rechtvaardigheid wist te vergeven. De grootmeester van politie antwoordde niets, doch het was klaarblijkelijk, dat hij niet van halve maatregelen hield. Volgens hem, mocht niemand ooit meer het Oeral-gebergte overschrijden, die er eens door de gendarmen was overgezet. Onder de nieuwe regeering was het nu niet meer zoo, en de grootmeester van politie betreurde dit ten zeerste. Hoe! geene levenslange verbanning meer voor andere misdaden dan die gepleegd tegen het gemeene recht ! Hoe! die politieke ballingen kwamen van Tobolsk, van Jakoetsk en van Irkoetsk terug! Waarlijk de grootmeester der politie, aan de autocratische besluiten der ukazen gewend, kon die wijze van regeeren niet goedkeuren! Doch hij zweeg, totdat de czaar hem opnieuw ondervroeg. De vragen lieten zich niet wachten. „Is Ivan Ogareff," vroeg de czaar, „niet een tweede maal in Rusland teruggekeerd, na die reis in de Siberische provinciën, eene reis waarvan het ware doel onbekend is gebleven. „Hij is er teruggekeerd." „En, sedert dien terugkeer, heeft de politie zijn spoor verloren? „Neen, Sire, want een veroordeelde wordt slechts wezenlijk gevaarlijk van den dag af dat hem genade geschonken is! Het voorhoofd van den czaar fronste zich een oogenblik. Wellicht vreesde de grootmeester van politie te ver gegaan te zijn, — alhoewel zijne halsstarigheid in zijne denkbeelden ten mmste gelijk stond met de grenzenlooze verknochtheid die hij voor zijn meester koesterde; doch de czaar, deze zijdelingsche verwijten aangaande zijne binnenlandsche politiek minachtende, vervolgde kortaf de reeks zijner vragen: „Waar was Ivan Ogareff het laatst?" ,,In het gouvernement Perm.'" „In welke stad?" „In Perm zelf." „Wat voerde hij daar uit?" „Hij scheen daar niets uit te voeren, en zijn gedrag gaf niet de minste aanleiding tot verdenking." „Stond hij niet onder het toezicht der hooge politie?" „Neen, Sire " „Wanneer heeft hij Perm verlaten?"- „Omstreeks de maand Maart." „Om waar naar toe te gaan?" "„Dat is mij niet bekend " „En sedert dit tijdstip weet men niet waar hij gebleven is?" „Dat weet men niet." „Nu, ik weet het!" antwoordde de czaar. „Naamlooze berichte'] die niet door de bureaux van politie gegaan zijn, zijn mij toegezonden, en volgens de feiten, die op het oogenblik aan gene zijde der grenzen plaats grijpen, heb ik alle reden te gelooven dat zij juist zijn!" „Wil Uwe Majesteit hiermede zeggen," riep de grootmeester van politie uit, „dat Ivan Ogareff de hand heeft in den inval der Tartaren!" „Ja, generaal, en ik zal u vertellen, hetgeen gij niet weet. Ivan Ogareff, na het gouvernement Perm verlaten te hebben, is het Oeral-gebergte overgetrokken. Hij is Siberië binnengedrongen, in de Kirgische steppen, en hij heeft beproefd de zwervende stammen in opstand te brengen. Hij is toen weer naar het zuiden getrokken, tot in het vrije Turkestan. Daar, in de Khanaten Bokhara, Khokhand, Koendoez, heeft hij hoofden gevonden die bereid waren hunne Tartaarsche horden in de Siberische provinciën te doen binnendringen en een algemeenen inval in het Russische rijk in Azië uit te lokken. De beweging is heimelijk op touw gezet, doch zij is als een bliksemstraal uitgebarsten, en op het 'oogenblik zijn de wegen en middelen van verkeer tusschen West- en Oost-Siberië afgesneden! Daarenboven wil Ivan Ogareff, dorstende naar wraak, een aanslag op het leven van mijn broeder doen!" De czaar had zich al pratende opgewonden en liep met rassche schreden heen en weer. De grootmeester van politie antwoordde niets, doch hij zeide tot zich zeiven, dat, ten tijde toen de keizers van Rusland nooit gratie aan een banneling schonken, de plannen van Ivan Ogareff zich nooit zouden hebben verwezenlijkt. Eenige oogenblikken verliepen gedurende welke hij het stilzwijgen bewaarde. Vervolgens den czaar naderende, die zich .in een leuningstoel geworpen had: „Uwe Majestiet," zeide hij, „heeft zonder twijfel bevelen gegeven dien inval zoo snel mogelijk af te slaan?" „Ja," antwoordde de czaar. „Het laatste telegram dat Nyni Oedinsk heeft kunnen bereiken, heeft de troepen van de gouvernementen Jeniseïsk, Irkoetsk, Jakoetsk, die der provinciën van de Amoer en van het meer Baïkal in beweging moeten stellen. Tegelijkertijd trekken de regimenten van Perm en van Nyni-Novgorod en de grenskozakken met geforceerden marsch naar het Oeralgebergte op; doch, ongelukkig, moeten er verscheidene weken verloöpen alvorens zij zich tegenover de Tartaarsche kolonnes kunnen , bevinden!" „En is de broeder van Uwe Majesteit, Zijne Keizerlijke Hoogheid, de grootvorst, op het oogenblik afgezonderd in het gouvernement Irkoetsk, niet meer in rechtstreeksche verbinding met Moskou?" „Neen." „Maar hij moet toch, door de laatste dépêches weten, welke maatregelen Uwe Majesteit genomen heeft en welke hulp hij te wachten heeft van de gouvernementen, die het dichtst bij dat van Irkoetsk gelegen zijn." .. . „Hij weet zulks," antwoordde de czaar, „maar hetgeen hij met weet is, dat Ivan Ogareff, tegelijkertijd dat hij de rol van oproerling speelt, ook die van verrader vervult, en dat hij in hem een persoonlijken en verbitterden vijand heeft. Aan den grootvorst heeft Ivan Ogareff zijne eerste ongenade te danken, en het ergste van alles is dat hij dien man niet kent. Het plan van Ivan Ogareff is dus om zich naar Irkoetsk te begeven, en daar, onder een valschen naam zijne diensten aan den grootvorst aan te bieden. Na zijn vertrouwen gewonnen te hebben en wanneer de Tartaren Irkoetsk zullen berend hebben, zal hij de stad overleveren en met haar mijn broeder, wiens leven rechtstreeks bedreigd is. Dit weet ik door ,,mijne'' berichten, dit weet de grootvorst niet en dit moet hij weten!'' „Welnu, Sire, een schrander, moedig koerier...." „Ik wacht hem." „En hij moet spoed maken" voegde de grootmeester van politie er bij, „want veroorloof mij er bij te voegen, Sire, Siberië is een land dat gunstig voor oproeren is!" „Wilt gij hiermede zeggen, generaal, dat de ballingen met den vijand gemeene zaak zouden maken?" riep de czaar uit, die, bij deze verdachtmaking van den grootmeester van politie, zichzelf niet meester was.... „Dat Uwe Majesteit het mij niet ten kwade duide!" antwoordde stamelend de grootmeester van politie, want zijne ongerustheid en zijn argwaan hadden hem wel degelijk deze gedachte ingegeven. „Ik houd de bannelingen toch voor vaderlandslievender!" hernam de czaar. „Er zijn in Siberië andere veroordeelden dan die, welke voor staatkundige vergrijpen verbannen zijn," antwoordde de grootmeester van politie. „Die boosdoeners! O! generaal, wat die betreft, ik laat ze aan u over! Het is het uitvaagsel van het menschdom. Ze behooren tot geen land. De opstand of liever de inval is niet gericht tegen den Keizer, maar tegen Rusland, tegen dat land dat de ballingen nog eens hopen weer te zien, en dat zij zullen weerzien!... Neen, nooit zal een Rus met een Tartaar samenspannen, om, al was het maar een uur, de moskovitische macht te verzwakken!" De czaar had gelijk aan de vaderlandsliefde te gelooven van hen, die de staatkunde slechts tijdelijk verwijderd hield. De vergevensgezindheid, die de grond was van zijne gerechtigheid, wanneer hij zelf daarvan de uitwerksels kon leiden; de zeer verzachtende maatregelen die hij genomen had in de toepassing der ukazen, eertijds zoo verschrikkelijk, waren voor hem een waarborg dat. hij zich niet kon vergissen. Maar ook zonder dit machtige bestanddeel tot steun van den inval der Tartaren, waren de omstandigheden zeer ernstig, want het was te vreezen dat de Kirgiesche bevolking zich bij den vijand zou aansluiten. . De Kirgiezen zijn in drie horden verdeeld, de groote, de kleine en de middelhorde, die eene bevolking van twee millioen zielen uitmaken, en omtrent vier honderd duizend tenten bewonen. Van deze verschillende stammen zijn eenige onafhankelijk terwijl andere de opperheerschappij erkennen, hetzij van Rusland, hetzij van de Khanaten, Khiva, Khokhand en Bokhara, namelijk de geduchtste opperhoofden van Turkestan. De middelhorde is de rijkste, en tegelijk de aanzienlijkste, en hare legerplaatsen beslaan de geheele ruimte, gelegen tusschen de Sara-Soe, de Irtisch, de boven-Ichim, het meer Hadisang en het meer Aksakal. De groote horde, die de gewesten bewoont, gelegen ten westen van de middelhorde strekt zich uit tot de gouvernementen Omsk en lobolsk. Indien dus die Kirgiesche bevolkingen in opstand mochten geraken, dan zou dit de bemachtiging van Aziatisch-Rusland tengevolge hebben, en allereerst de afscheiding van Siberië ten oosten \an de Jeniseï. , , . , , , „ Het is waar dat deze Kirgiezen, zeer onbedreven in het oorlog voeren, geene geregelde soldaten zijn, maar veeleer plunderaars die des nachts, de karavanen aanvallen. Gelijk de heer Levchme gezegd heeft, „een gesloten front of een carré goede infanterie kan eene tienmaal talrijker massa Kirgiezen het hoofd bieden, en een enkel stuk geschut kan er eene ontzettende menigte van vernielen. Goed, maar dat carré goede infanterie moet altijd toch nog in het opgestane land aankomen en moeten de vuurmonden uit de Michael Strogoff trad het keizerlijk vertrek binnen. Blz. 21. geschutparken der russische provinciën vervoerd worden, die twee a drie duizend wersten verwijderd zijn. Nu zijn, uitgenomen de rechtstreeksche weg die Ekaterinenburg met Irkoetsk verbindt, MICHAEL 'TROGOFF. 2 de steppen, dikwijls moerassig, niet gemakkelijk begaanbaar cn verscheidene weken zouden er zeker noodig zijn om de Russische troepen in staat te stellen de Tartaarsche horden terug te slaan. Omsk is het middelpunt der militaire organisatie in West-Siberië, die bestemd is de Kirgische bevolkingen in bedwang te houden. Daar zijn de grenzen, die deze ten deele onderworpen zwervende volken meer dan eens geschonden hebben, en aan het ministerie van oorlog had men alle reden te gelooven dat Omsk reeds zeer bedreigd werd. De linie der militaire koloniën, namelijk van die Kozakkenposten die van Omsk tot Semipalatinsk geëchelonneerd zijn, moest op verscheidene punten doorgebroken zijn. Nu was het te vreezen dat de „groote sultans" die over de Kirgische districten het bewind voeren, de heerschappij der Tartaren, — Muzelmannen gelijk zij, ■— vrijwillig aangenomen of er zich gedwongen aan onderworpen hadden, en dat bij den wrevel, door de dienstbaarheid te voorschijn geroepen, zich nog de haat zou voegen, veroorzaakt door de vijandige verhouding der Grieksche en Mahomedaansche godsdiensten. Sedert lang, inderdaad, zochten de Tartaren van Turkestan en voornamelijk die van de Khanaten Bokhara, Khiva, Khokhand en Koendoez, de Kirgische horden aan de moskovische heerschappij te ontrukken, zoo door geweld als door overreding. Eenige woorden slechts over deze Tartaren. De Tartaren behooren meer in 't bijzonder tot twee afzonderlijke rassen, het Kaukasische ras en het M'ongoolsche ras. Het Kaukasische ras, dat, zooals Abel de Rémusat gezegd heeft, als het schoonheidstype van het Europeesch ras beschouwd wordt, bestaat uit Turken en Perzen. Het zuiver M'ongoolsche ras bevat de Mongolen, Mandsjoes en Tibetanen. De Tartaren, die toen het Russische rijk bedreigden, waren van Kaukasischen oorsprong en bewoonden meer in 't bijzonder Turkestan. Dit uitgestrekte land is in verschillende Staten verdeeld, die door Khans geregeerd worden; daar vandaan de benaming Khanaten. De voornaamste Khanaten zijn die van Bokhara, van Khokhand, van Koendoez enz. Op dit tijdstip was het belangrijkste en geduchtste Khanaat dat van Bokhara. Rüsland had reeds verscheidene malen tegen zijne opperhoofden oorlog gevoerd, die uit een persoonlijk belang en om hen van juk te doen verwisselen, de. onafhankelijkheid der Kirgiezen gesteund hadden tegen de Moskovitische heerschappij. Het toenmalige opperhoofd Feofar-Khan drukte de voetstappen zijner voorgangers. Dit Khanaat Bokhara strekt zich van het noorden naar het zuiden uit, tusschen den zeven en dertigsten en een en veertigsten graad noorderbreedte, en van het oosten naar het westen, tusschen de een en zestigste en zes en zestigste graden oosterlengte, over eene oppervlakte van ongeveer tien duizend vierkante mijlen Men telt in dezen Staat eene bevolking van twee millioen vijf maal honderd duizend inwoners, een leger van zestig duizend man, in tijd van oorlog tot het drievoudige gebracht, en dertig duizend ruiters. Het is een land rijk aan voortbrengsels uit het dieren-, planten- en delfstoffenrijk, en dat door de toetreding der provinciën Balkh, Aukoï en Meïmaneh vergroot is geworden. Het heeft negentien aanzienlijke steden. Bokhara, omgeven van een muur van meer dan acht Engelsche mijlen in omtrek en door torens verdedigd, eene beroemde stad, vermaard door de Avicennes en andere geleerden der Xe eeuw, wordt als het middelpunt der muzelmansche geleerdheid beschouwd en gerangschikt onder de beroemdste steden van Middel-Azië; Samarkand, waar zich het graf van Tamerlan bevindt, en dat beroemde paleis, waar men dien blauwen steen bewaart, waarop elke nieuwe Khan bij zijne troonsbeklimming moet gaan zitten, wordt door eene buitengewoon sterke citadel verdedigd; Karschi, met zijn driedubbelen muur in een oasis gelegen, die door een moeras omringd is, vol schildpadden en hagedissen, is bijna orfneembaar; Tsjardsjoeïe wordt door eene bevolking van bij de twintig duizend zielen verdedigd, eindelijk vormen Katta-Koergan, Noerata, Djizah, Païkande, Karakoel, Khoezar enz. een nét van steden die moeilijk te bedwingen zijn. Dit Khanaat Bokhara, door zijne bergen beschermd, afgezonderd door zijne steppen, is dus een wezenlijk geduchte Staat, en Rusland zou genoodzaakt zijn belangrijke strijdkrachten daartegen over te stellen. . , ,, Het was nu de eerzuchtige en woeste Feofar, die in dat gedeelte van Tartarijë regeerde. Gerugsteund door de andere Khans, voornamelijk die van Kokhand en van Koendoez, wreede en roofzuchtige krijgslieden, altijd klaar om aan ondernemingen deel te nemen waarvoor de Tartaren een sterke natuurlijke neiging hebben, geholpen door al de oppperhoofden der horden van MiddelAzië, had hij zich aan het hoofd geplaatst van dien inval, waarvan Ivan Ogareff de ziel was. Die verrader, evenzeer door zinnelooze eerzucht als door haat gedreven, had de beweging der troepen zoo geregeld, dat hij den grooten Siberischen weg had afgesneden. Het was waarlijk dwaas van hem te meenen, het Moskovische rijk tot wijken te kunnen brengen. Onder zijn invloed, had de emir— dit is de titel dien de Khans van Bokhara aannemen — zijne horden over de Russische grenzen gejaagd. Hij was in het gouvernement van Semipalatinsk gevallen, en de Kozakken die zich op dat punt in klein aantal bevonden, hadden voor hen moeten wijken. Hij was voorbij het meer Balkhach voortgerukt, op zijn doortocht de Kirgische bevolking medeslepende. Al plunderende, verwoestende, in dienst nemende degenen, die zich onderwierpen, en gevangen nemende hen, die weerstand boden, rukte hij voort van stad tot stad, gevolgd door dien nasleep van een oostersch vorst, dien men zijne hofhouding zou kunnen noemen, zijne vrouwen en slavinnen, en zulks met de onbeschaamde driestheid van een nieuwerwetschen Gengis-Khan. Waar bevond hij zich op dit oogenblik? Tot hoever waren zijne soldaten voortgerukt op het uur dat de tijding van den inval te Moskou aankwam? Op welk punt van Siberië hadden de Russische troepen moeten wijken? men kon het niet te weten komen. Het verkeer was afgebroken. Was de draad tusschen Kolivan en Tomsk door eenige veldontdekkers van het Tartaarsche leger vernield geworden of had de emir de provinciën van de Jeniseïsk bereikt? Was geheel westelijk Neder-Siberië in opstand? Strekte zich de opstand reeds tot de oostelijke gewesten uit? Men kon 't niet zeggen. De eenige werkzame kracht, die noch koude, noch warmte ducht, die noch door de gestrengheid van den winter, noch door de brandende hitte van den zomer kan tegengehouden worden, die met de snelheid van den bliksem vliegt, de electrische stroom namelijk, kon niet meer door de steppen heensnellen, en het was niet meer mogelijk den grootvorst, in Irkoetsk opgesloten, voor het gevaar te waarschuwen, waarmede het verraad van Ivan Ogareff hem bedreigde. Een koerier alleen kon den afgebroken stroom vervangen. Die man zou een zekeren tijd noodig hebben, om de vijf duizend twee honderd wersten (5.523 kilometer) af te leggen, die Moskou van Irkoetsk scheiden. Om door de gelederen der oproerlingen en der overweldigers heen te komen, moest hij, om zoo te zeggen, tegelijk een bovenmenschelijken moed en een bovenmenschelijk verstand ontwikkelen. Maar met een goed hoofd en een moedig hart komt men ver. „Zal ik dat goede hoofd en dat moedige hart vinden?" vroeg de czaar zich zelf af. III. Michael Strogoff. De deur van het keizerlijk vertrek ging weldra open, en de kamerdienaar diende generaal Kissoff aan. „En die koerier?" vroeg de czaar driftig. „Hij is daar, Sire," antwoordde generaal Kissoff. „Gij hebt den geschikten man gevonden?" „Ik durf voor hem instaan, Sire." „Was hij van dienst op het paleis?" „Ja, Sire." „XVeilL Kil 11CI1Ü , . „Persoonlijk, en meermalen heeft hij, met goeden uitslag, moeielijke zendingen vervuld." „In het buitenland?" „In Siberië zelf." „Waar is hij van daan?" „Van Omsk. Het is een Siberiër." „Is hij koelbloedig, schrander, moedig?" „Ja, Sire, hij bezit al hetgeen noodig is om te slagen, daar waar anderen misschien schipbreuk zouden lijden. „Zijn ouderdom?" „Dertig jaar." „Is het een krachtvol man?" „Sire, hij kan, tot het uiterste, koude, honger dorst en vermoeienis uitstaan." „Hij heeft dan een ijzeren gestel?" ,,Ja, Sire." „En een hart?" „Als goud zoo eerlijk". „Hij heet?" „Michael Strogoff." „Is hij gereed om te vertrekken?" „Hij wacht in de zaal der garde, de bevelen van Uwe Majesteit . „Laat hem binnen komen," zeide de czaar. Eenige oogenblikken daarna, trad de koerier Michael Strogoit het keizerlijk vertrek binnen. Michael Strogoff was een sterk, jong man, groot van gestalte, met breede schouders en breede borst. Zijn groot hoofd droeg de schoone kenteekenen van het Kaukasische ras. Zijne goed samengevoegde ledematen waren even zoo vele hefboomen, geschikt tot het uitvoeren van zwaar werk. Deze schoone, stevige en flinke jonge man had men niet gemakkelijk, tegen zijn zin, uit den weg doen gaan, want had hij eenmaal zijne beide voeten op den grond gezet, dan scheen het alsof zij er ingeworteld waren. Op zijn van boven vierkant hoofd, boven zijn breed voorhoofd, krulde weelderig haar, dat in lokken onder zijne moskovische muts uitkwam. Wanneer zijn gelaat, dat gewoonlijk bleek was, een zekeren blos aannam, was het enkel door een sterker kloppen van zijn hart, dat zijn bloed sneller deed omloopen. Zijne oogen waren donkerblauw, met een oprechten, vrijen en rustigen blik, en zij schitterden onder een boog, waar de licht ingetrokken wenkbrauwspieren van een verheven moed getuigden, „van dien moed zonder toorn, den helden eigen" zooals de gelaatkundigen zeggen. Zijne groote, naar onder breed toeloopende neus beheerschte een welbesneden mond, met een weinig vooruitstekende lippen van „den mensch, die edelmoedig en goed is." Michael Strogoff had het gestel van een vastberaden man, die spoedig zijn besluit neemt, die in de onzekerheid zijn nagels niet afbijt, die, bij twijfeling, zich niet achter de ooren krabt, die, in besluiteloosheid, niet stampvoetend heen en weer loopt. Matig in gebaren als in woorden, wist hij onbeweeglijk te staan als een soldaat voor zijn meerdere, doch als hij liep, toonde zijn gang eene groote ongedwongenheid aan, eene opmerkelijke netheid van bewegingen, hetgeen tegelijk het zelfvertrouwen en de levendigheid van zijn geest aantoonde. Het was een van die mannen, wier hand „vol .van de gelegenheidsharen scheen te zijn," eene zinnebeeldige zegswijze, die eenigszins gedwongen is, doch die hen met éen 'penseeltrek afschildert. Michael Strogoff was gekleed in een nette militaire uniform, die veel overeenkwam met die der officieren van de jagers te paard, wanneer zij te velde zijn: laarzen, sporen, halfnauwsluitende pantalon, pels met bont afgezet en versierd met gele nestels op een bruinen grond. Op zijne breede borst prijkte eene ridderorde en verscheidene medailles. Michael Strogoff behoorde tot het keurkorps koeriers van den czaar, en hij had daarin den rang van officier. Zijn gang, zijne gelaatstrekken, zijne geheele persoon deden meer in het bijzonder gevoelen, en de czaar merkte dit ook terstond op, dat hij „een uitvoerder van bevelen" was. Hij bezat dus, volgens de opmerking van den beroemden romanschrijver Tourgueneff, eene dier in Rusland meest aanbevelenswaardige hoedanigheden, die tot de hoogste posten van het Moskovische rijk voert. Voorwaar, zoo een man die reis van Moskou naar Irkoetsk, dwars door een overheerd land, goed kon ten einde brengen, alle hinderpalen kon te boven komen en alle gevaren kon trotseeren, dan was het, meer dan iemand anders, Michael Strogoff. Voor het welslagen zijner plannen was het een zeer gunstige omstandigheid, dat Michael Strogoff het land dat hij zou doortrekken, uitmuntend kende, en dat hij er de verschillende tongvallen van machtig was, niet alleen omdat hij het doorkruist had, maar ook omdat hij van Siberische afkomst was. Zijn vader, de oude Peter Strogoff, sedert tien jaar overleden, bewoonde de stad Omsk, gelegen in het gouvernement van dien naam, en zijne moeder, Marfa Strogoff, woonde er nog. Daar, te midden der woeste steppen der provinciën Omsk en Tobolsk, had de geduchte Siberische jager zijn zoon Michael hard en ruw opgevoed. Peter Strogoff was jager van beroep. Zoowel 's zomers als 's winters, zoowel bij eene keerkringshitte als bij eene koude van soms vijftig graden onder nul, liep hij over de verharde vlakte, door kreupelbosschen van lorke- en berkeboomen, door dennenwouden, zette zijne vallen en beloerde het kleine wild met het geweer, en het groote met de gaffel of het mes. Het groote wild was niets minder dan de Siberische beer, een ontzagwekkend en wreed dier, waarvan de grootte gelijk is aan die van den ijsbeer. Peter Strogoff had meer dan negen en dertig beren gedood, dat wil zeggen, dat de veertigste onder zijne steken gevallen was, — en men weet, wanneer men de jacht legenden, van Rusland gelooven mag, hoeveel jagers, die tot den negen en dertigsten beer gelukkig zijn geweest, voor den veertigsten bezweken zijn. Peter Strogoff had dus het noodlottige toeval overschreden, zonder zelfs eene lichte wond ontvangen te hebben. Sedert dit oogenblik vergezelde zijn zoon Michael, toen elf jaar oud, hem voortdurend op zijne jachten, droeg voor hem de „ragatina , namelijk de gaffel, terwijl hij alleen met het mes gewapend was. Op zijn veertiende jaar had Michael Strogoff zijn eersten beer gedood geheel alleen, — dat nog niets was; — maar na hem gevild te hebben, had hij de huid van het reusachtige dier tot de ouderlijke woning gesleept, waarvan hij eenige wersten verwijderd was — hetgeen bij het kind eene ongewone kracht aanduidde. Dat leven was van dat gevolg dat hij, op den mannelijken leeftijd gekomen, in staat was alles te doorstaan, de koude, de hitte de honger, de dorst, de vermoeienis. Het was, zooals de Takoét der noordelijke streken, een man van staal. 'Het kon vier en twintig uren zonder eten, tien nachten zonder slapen blijven, en wist zich te midden der steppen tegen de koude te beschutten daar waar anderen doodgevroren zouden zijn Toegerust me zintuigen van eene buitengemeene fijnheid, geleid door het instinct van eene Delaware te midden der witte vlakte, vond hij, wanneer de mist den geheelen gezichteinder onderschepte, zelfs wanneer hij zich in het land der hooge breedten bevond, waar de poolnacht langen tijd heerscht, zijn weg, daar waar anderen hunne schreden niet hadden kunnen richten. Al de geheimen van zijn vader waren hem bekend. Hij had geleerd zijne schreden te nchten naar bijna onmerkbare teekens, namelijk de richting der ijskegels, de ligging der dunne boomtakjes, de lucht die van de uiterste grenzen van den gezichteinder toevloeide, het vertrapte gras in de wouden, nauw merkbare tonen die in de lucht zweefden, knallen m de verte, trekvogels in de benevelde lucht, duizenden bijzonderheden, die als duizenden baken zijn voor hem, die ze weet te herkennen. Bovendien gehard in de sneeuw, als een Damascener kling in de wateren van Syrië, had hij eene ijzeren gezondheid, zooals generaal Kissoff gezegd had, en hetgeen niet minder waar was, een nart ^ ^efeenige hartstocht, dien Michael Strogoff bezat, was de liefde voor zijne moeder, de oude Marfa, die nooit het oude huis der Strogoffen te Omsk, aan de boorden van de Irtisch had willen verlaten, daar waar de oude jager en zij zoolang te zamen leefden. Toen 'haar zoon haar verliet, was het met een beklemd hart, doch hij beloofde haar, eiken keer dat hij zulks kon, terug te komen, eene belofte die hij altijd heilig nagekomen was. Er was besloten geworden dat Michael Strogoff met zijn twintigste jaar in persoonlijken dienst van den Keizer van Rusland zou treden, in het korps koeriers van den czaar. De jonge Siberiër, stoutmoedig, schrander, vol ijver, van een goed gedrag, kreeg al dadelijk gelegenheid zich in 't bijzonder op een reis naar den Kaukasus te onderscheiden, te midden van een moeilijk land, door eenige woelige opvolgers van Shamyl in opstand gebracht; vervolgens, eenigen tijd later, gedurende eene gewichtige zending, die hem tot Petropolowsky aan de uiterste grens van Aziatisch Rusland in Kamschatka bracht. Gedurende deze lange reizen, spreidde hij wondervolle koelbloedigheid, voorzichtigheid en moed ten toon, die hem de goedkeuring en de gunst zijner chefs verwierf, en hij kwam zeer spoedig vooruit. Van zijn verlof, waarop hij telkens na deze verre zendingen met recht aanspraak had, verzuimde hij nooit gebruik te maken om zijne oude moeder te gaan opzoeken, al was hij duizenden wersten van haar verwijderd en al maakte de winter de wegen onbegaanbaar. Echter, en wel voor den eersten keer, had Michael Strogoff, die het in het zuiden van het rijk zeer druk had gehad de oude Marfa in geen drie jaar teruggezien en die drie jaren waren voor hem drie eeuwen. Zijn reglementair verlof zou hem nu over eenige dagen toegestaan worden, en hij had reeds de toebereidselen tot zijn vertrek naar Omsk gemaakt, toen de bekende omstandigheden zich voordeden. Michael Strogof werd dus den czaar voorgesteld, geheel onbekend met hetgeen deze van hem verwachtte. De czaar, zonder tot hem het woord te richten keek hem- eenige oogenblikken met een doordringenden blik aan, terwijl Michael Strogoff volkomen onbeweeglijk bleef staan. Vervolgens keerde de czaar, zonder twijfel voldaan over dit onderzoek, naar zijn schrijftafel terug en aan den grootmeester van politie een teeken gevende om plaats te nemen, zegde hij hem zacht een brief voor, die slechts eenige regels bevatte. De czaar las den opgegeven brief nog eens met eene buitengewone oplettendheid over, teekende hem vervolgens, na zijn naam te hebben laten voorafgegaan door de woorden: „Byt po sémou", welke beteekenen: „Het zij zoo," en het vaste formulier der Russische Keizers uitmaken. De brief werd toen in een omslag gedaan en met het keizerlijk wapen verzegeld. De czaar vervolgens opstaande, gelastte Michael Strogoff te naderen. Michael Strogoff trad eenige schreden nader en bleef opnieuw onbeweeglijk staan, gereed om te antwoorden. De czaar keek hem nog eens goed in de oogen. Vervolgens vroeg hij met eene afgemeten stem: „Uw naam?" Bij elk slation waren inspecteurs aanwezig. |Blz. 34. „Michael Strogoff, Sire". „Uw graad?" „Kapitein bij het korps koeriers van den czaar." „Gij kent Siberië?" „Ik ben een Siberiër." „Gij zijt geboren?...." „Te Omsk." „Hebt gij bloedverwanten te Omsk?" „Ja, Sire." „Welke?" ' „Mijne oude moeder." De czaar staakte een oogenblik de reeks zijner vragen. Vervolgens den brief toonende, dien hij in de hand hield: „Ziehier een brief," zeide hij, „dien ik u gelast, u Michael Strogoff, eigenhandig den grootvorst ter hand te stellen, en aan niemand anders dan aan hem." „Ik zal hem ter hand stellen, Sire." „De grootvorst is te Irkoetsk." „Ik zal naar Irkoetsk gaan." „Maar gij zult een land moeten doortrekken, door oproerlingen in opstand gebracht, door Tartaren overmeesterd, die er belang bij zullen hebben dezen brief te onderscheppen." „Ik zal het doortrekken." „Gij moet u vooral wachten voer een verrader, Ivan Ogareff, dien ge wellicht op uw weg zult ontmoeten. „Ik zal mij voor hem wachten." „Gaat ge over Omsk?" „Dat is in mijn weg, Sire." „Indien ge uwe moeder gaat bezoeken, dan loopt ge gevaar van herkend te worden. Ge moet uwe moeder niet gaan bezoeken! Michael Strogoff aarzelde een oogenblik. „Ik zal haar niet bezoeken." ,,Zweer mij, dat niets zal vermogen u te doen bekennen, wie gij zijt, nog waar gij heengaat." „Ik zweer het." . _ . . „Michael Strogoff," hernam de czaar, terwijl hij den brief aan den jongen koerier overhandigde, „neem dan dezen brief, waarvan het behoud van geheel Siberië en misschien het leven van mijn broeder den grootvorst afhangt." „Deze brief zal Zijne Keizerlijke Hoogheid den grootvorst overhandigd worden." „Gij zult dus Irkoetsk bereiken, hoe dan ook?" „Ik zal Irkoetsk bereiken of omkomen." „Ik heb er belang bij dat gij leeft." „Ik zal leven en slagen," antwoordde Michael Strogoff. De czaar scheen voldaan te zijn over het eenvoudige en kalme vertrouwen, waarmede Michael Strogoff hem geantwoord had. „Ga dan, Michael Strogoff," zeide hij, „ga voor God, voor Rusland, voor mijn broeder en voor mij!" Michael Strogoff sloeg aan, verliet oogenblikkelijk het keizerlijk vertrek, en eenige oogenblikken daarna, het Nieuwe Paleis. „Ik geloof dat ge gelukkig in uwe keuze geweest zijt, generaal," zeide de czaar. . „Ja, Sire," antwoordde generaal Kissoff, „en uwe Majesteit kan verzekerd zijn dat Michael Strogoff alles zal doen wat een man vermag." „Het is een man inderdaad," zeide de czaar. IV. Van Moskou naar Nijni-Novgorod. De weg, dien- Michael Strogoff tusschen Moskou en Irkoetsk ging afleggen was een afstand van vijf duizend twee honderd wersten (5-523 kilometers). Toen er nog geen telegraaf tusschen het Oeralgebergte en de oostelijke grens van Siberië bestond, werd de dienst der dépêches door koeriers verricht, waarvan de snelste achttien dagen noodig hadden om zich van Moskou naar Irkoetsk te begeven. Doch dit was eene zeldzaamheid, en die reis door Aziatisch-Rusland duurde gewoonlijk vier a vijf weken, ofschoon alle middelen van vervoer ter beschikking dezer gezanten van den czaar gestéld waren. Als een man, die noch de koude, noch de sneeuw vreest, had Michael Strogoff liever in het ruwe winterseizoen gereisd, waarin men over den geheelen weg van sleden kan gebruik maken. De moeielijkheden aan de verschillende wijzen van verplaatsing verbonden, zijn dan ten deele minder geworden, doordat de onmetelijke steppen door de sneeuw effen gemaakt zijn. Geene wateren meer om over te trekken. Overal de bevroren vlakke waterspiegel, waarover de slede gemakkelijk en snel glijdt. Wel zijn in dit jaargetijde misschien zekere natuurverschijnselen te vreezen, zooals voortdurende dikke mist, buitengemeen strenge koude, lange en vreeselijke sneeuwjachten, waarin soms geheele karavanen omkomen. Het gebeurt ook wel dat wolven, door den honger gedreven, de vlakte bij duizenden bedekken. Doch beter zou het geweest zijn deze gevaren te loopen, want in dien harden winter zouden de Tartaarsche overweldigers zich bij voorkeur in de steden gelegerd hebben, zouden hunne stroopers niet de steppen afgeloopen hebben, zou elke troepenbeweging ondoenlijk geweest zijn, en zou Michael Strogoff zich gemakkelijk een weg gebaand hebben. Doch hij had noch tijd, noch uur te kiezen. Hoe de omstandigheden ook waren, hij moest er zich in schikken en vertrekken. Zoodanig nu was de toestand dien Michael Strogoff duidelijk inzag, en hij bereidde er zich op hem het hoofd te bieden. Vooreerst bevond hij zich niet meer in de gewone omstandigheden van een koerier van den czaar. Deze hoedanigheid moest zelfs niemand op zijn weg kunnen vermoeden. In een overmeesterd land wemelt het van spionnen. Werd hij herkend dan was zijne zending in gevaar gebracht. Ook toen hij hem eene belangrijke som gaf, die voor zijne reis voldoende moest zijn en deze in zekere mate gemakkelijk moest maken, had generaal Kissoff hem geen schriftelijk bevel gegeven, houdende deze vermelding: „Dienst van den Keizer," dat de Sesam bij uitnemendheid is. Hij meende dat het voldoende was hem te voorzien van een „podaroshna." Dit podaroshna was gesteld ten name van Nikolaas Korpanoff, koopman, wonende te Irkoetsk. Het machtigde Nikolaas Korpanoff zich door een of meer personen te doen begeleiden, wanneer het noodig geacht werd en buitendien was het, door eene bijzondere aanteekening geldig, zelfs ingeval de Moskovische gouverneur elk ander onderdaan mocht verbieden Rusland te verlaten. Het podaroshna was niets anders dan een vrijbrief om postpaarden te kunnen nemen, doch Michael Strogoff moest er alleen van gebruik maken, indien de vrijbrief geen gevaar opleverde zijne hoedanigheid verdacht te maken, dat wil zeggen, zoolang hij zich op Europeeschen bodem bevond. Uit deze omstandigheid volgde dus, dat hij in Siberië, dat is te zeggen, wanneer hij de opgestane provinciën zou doortrekken, aan de poststations niet als heer en meester zou kunnen gebieden, 'noch' zich voor anderen paarden zou kunnen doen geven, noch de vervoermiddelen voor zijn persoonlijk gebruik zou kunnen eischen. Michael Strogoff moest zulks niet vergeten ; hij was geen koerier meer, maar een eenvoudige koopman, Nikolaas Korpanoff, die van Moskou naar Irkoetsk reisde, en als zoodanig onderworpen aan alle mogelijke voorvallen van eene gewone reis. Ongemerkt doortrekken — en wel meer of minder snel, — plaats zijner bestemming bereiken, dit moest zijn doel zijn. Voor dertig jaar bestond het geleide van een aanzienlijk reiziger uit niet minder dan twee honderd Kozakken te paard, twee honderd man voetvolk, vijf en twintig Baskirsche ruiters, drie honderd kameelen, vierhonderd paarden, vijf en twintig wagens, twee draagbare booten en twee stukken geschut. Zoodanig was het materieel voor eene reis door Siberië gevorderd. Hij, Michael Strogoff, zou noch stukken geschut, noch ruiters, noch voetknechten, noch lastdieren hebben. Hij zou per rijtuig of te paard gaan, wanneer hij zulks kon; te voet, wanneer hij te voet moest gaan. De veertien honderd eerste wersten (1.493 kilometer) tusschen Moskou en de Russische grenzen leverden geeoe moeielijkheid op. Spoorweg, postwagens, stoombooten, postpaarden waren tot een ieders beschikking, en, bijgevolg, ter beschikking van den koerier van den czaar. . . Dus dienzelfden morgen van den ióen Juli mets meer van zijne uniform aanhebbende, met een reiszak op den rug, gekleed in een eenvoudig Russisch kostuum, eene nauwsluitende korte rok met den traditioneelen gordel van den moejik, eene wijde broek, laarzen tot aan de knie, met een riem vastgemaakt, begaf Michael Strogoff' zich naar het station, om dén eersten trein te nemen. Hij droeg zichtbaar ten minste, geen wapenen, maar onder zijn gordel was een revolver verborgen en in zijn zak een van die groote jachtmessen, die het midden houden tusschen mes en yatagan, waarmede een Siberische jager een beer den buik weet open te snijden, zonder zijne kostbare huid te beschadigen. Er waren veel reizigers aan het station te Moskou. De stations van de Russische spoorwegen zijn zeer bezochte plaatsen, zoowel door toeschouwers als door vertrekkenden. ¥ien houdt daar als een kleine beurs van nieuwstijdingen. De trein, waarin Michael Strogoff plaats nam moest hem afzetten te Nijni-Novgorod. Daai eindigde op dit tijdstip de spoorweg, die Moskou met Petersburg verbindende, tot de Russische grenzen verlengd zou worden. Het was een afstand van vierhonderd wersten (ongeveer 426 kilometer) , en de trein zou er twaalf uren over doen. Michael Strogoff, eenmaal te Nijni-Novgorod aangekomen, zou, naar gelang der omstandigheden, hetzij den landweg, hetzij de stoombooten van de Wolga nemen, ten einde zoo spoedig mogelijk het Oeralgebergte te bereiken. Michael Strogoff strekte zich in zijn hoek uit, evenals een waardig burger die zich niet veel om de wereld bekommert en die al slapende den tijd.zoekt te dooden. Daar hij evenwel niet alleen in den coupé was, sliep hij slechts met één oog en luisterde met beide ooren. ' . Inderdaad was het gerucht van den opstand der Kirgiesche horden en van den inval der Tartaren een weinig uitgelekt. De reizigers met wie het toeval wilde dat hij de reis maakte, spraken er over, doch niet zonder eenige omzichtigheid. Deze reizigers, evenals de meesten van hen die de trein vervoerde, waren kooplieden die zich naar de beroemde jaarmarkt van NijniNovgorod begaven. Natuurlijk een zeer gemengd gezelschap, samengesteld uit Joden, Turken, Kozakken, Russen, Georgiërs, Kalmukken en anderen, maar bijna allen de nationale taal sprekende. Men besprak het voor en tegen der gewichtige gebeurtenissen, die aan gene zijde van het Oeralgebergte plaats vonden, en deze kooplieden schenen te vreezen dat het Russische gouvernement zou genoodzaakt zijn eenige beperkende maatregelen te nemen, vooral in de grensprovinciën: maatregelen waaronder de handel zeker zou lijden. Het moet gezegd worden, deze zelfzuchtigen beschouwden den oorlog, dat wil zeggen de onderdrukking van den opstand en den strijd tegen den inval, slechts uit het oogpunt van hunne bedreigde belangen. De aanwezigheid van een eenvoudig soldaat, gekleed in zijne uniform, — en men weet, hoe groot in Rusland het gewicht van de uniform is, — zou zeker voldoende geweest zijn om dezen kooplieden den mond te snoeren. Doch in den coupé, waarin Michael Strogoff zich bevond, deed niets de tegenwoordigheid van een militair vermoeden, en de koerier van den czaar, verplicht om onbekend te blijven, was er de man niet naar om zich te verraden. Hij luisterde dus. „Men beweert dat de thee door karavanen aangebracht naar de hoogte gaat," zeide een Pers, die te herkennen was aan zijne muts van astrakan en aan zijn bruinen tabbaard met breede plooien, die door het vele wrijven versleten was. „O! de thee heeft niets van de daling te vreezen," antwoordde een oude Jood met een norsch gezicht. „De thee, die op de markt van Nijni-Novgorod komt, zal gemakkelijk naar het westen verzonden worden, maar dat zal het geval niet zijn met de tapijten van Bokhara." „Hoe dan! Ge verwacht dus eene bezending van Bokhara?" vroeg de Pers. „Neen, maar eene bezending van Samerkand, en zij is daarom des te meer blootgesteld! Hoe kan men rekenen op verzendingen uit een land dat van Khiva tot de grenzen van China in opstand is!" „Goed!" antwoordde de Pers, „wanneer de tapijten niet aankomen, dan veronderstel ik dat de wissels ook niet zullen aankomen!'' „En de winst, God van Israël!" riep de kleine Jood uit, „rekent ge die voor niets?" „Gij hebt gelijk," zeide een andere reiziger, „de artikelen van Middel-Azië loopen gevaar van op de markt te ontbreken, en dat zal ook het geval zijn met de tapijten van Samarkand, evenals de wol, en de oostersche shawls." „Hei! pas op, vadertje!" antwoordde een Russisch reiziger met een spotachtig gelaat. „Ge zult uwe shawls verschrikkelijk vet maken als ge ze in aanraking brengt met uwe talk." „Gij lacht daarmee," hernam op een scherpen toon de koopman, dien zulk gekscheren weinig beviel. „He! wanneer men zich de haren uit het hoofd trok, wanneer men in zak en asch ging zitten," antwoordde de reiziger, „zou dat den loop der zaken dan veranderen? Neen! even zoo min als den prijs der koopwaren!" „Men kan wel merken dat gij geen koopman zijt!" hernam de kleine Jood. „Jongen neen, waarde afstammeling van Abraham! Ik verkoop noch hop, noch dons, noch honig, noch was, noch hennipzaad, noch gezouten vleesch, noch kaviaar, noch hout, noch wol, noch lint, noch hennep, noch vlas, noch marokijn, noch pelterijen!.... „Maar koopt ge er?" vroeg de Pers, den reiziger in de rede vallende. „Zoo min mogelijk, en alleen voor eigen gebruik, antwoordde deze knipoogende. „Dat is een grappenmaker," zeide de Jood tot den Pers. „Of een spion," antwoordde deze fluisterende. „Laat ons op onze hoede zijn, en laten wij niet meer spreken dan noodig is! De politie is tegenwoordig niet gemakkelijk, en men weetal niet met wie men reist!" In een anderen hoek van den coupé sprak men een beetje minder over handelsproducten, maar een weinig meer over den inval der Tartaren en over zijn droevige gevolgen. „De Siberische paaiden zullen weldra opgeëischt worden," zeide een reiziger, „en het verkeer tusschen de verschillende provinciën van Middel-Azië zal zeer moeielijk worden." „Is het zeker," vroeg hem zijn buurman, „dat de Kirgiezen van de middel-horde, gemeene zaak met de Tartaren gemaakt hebben?" „Men zegt het, antwoordde de reiziger zacht, „maar wie kan zich vleien iets in dit land te weten!" „Ik heb hooren spreken van het samentrekken van troepen op de grenzen. De Kozakken van den Don zijn reeds aan de Wolga verzameld, en zullen weldra tegen de Kirgiezen optrekken." „Indien de Kirgiezen de Irtisch afgezakt zijn, dan moet de weg naar Irkoetsk niet meer veilig zijn!" merkte zijn buurman op. „Trouwens, gisteren heb ik een telegram naar Krasnoïarsk willen verzenden, en het is niet door kunnen gaan. Het is te vreezen, dat de Tartaarsche troepen, binnenkort, oostelijk Siberië zullen afgesneden hebben!" „In éen woord, vadertje," hernam de eerste spreker, „de kooplieden hebben reden om ongerust te zijn omtrent hun handel. Na de paarden opgeëischt te hebben, zal men de booten, de wagens, al de middelen van vervoer opeischen, totdat men over de geheele uitgestrektheid van het rijk geen stap meer zal mogen doen". „Ik vrees zeer, dat de jaarmarkt te Nijni-Novgorod niet zoo schitterend zal eindigen, als zij begonnen is!" hernam de tweede spreker, het hoofd schuddende. „Doch de veiligheid en de onschendbaarheid van den Russischen bodem boven alles. De zaken zijn maar de zaken!" Zoo in dezen coupé het onderwerp van de bijzondere gesprekkken weinig verschilde, evenzoo was dit het geval in de andere rijtuigen van den trein; maar overal zou een opmerker eene buitengewone omzichtigheid waargenomen hebben in de gesprekken, die de reizigers onder elkander wisselden. Wanneer zij zich somwijlen op het gebied der feiten waagden, gingen zij nooit zoo ver om de inzichten van het moskovisch gouvernement te toetsen of te be- Met neergeslagen oogen zette zij zich neder. Blz. 35. bleef hij niet in gebreke, er met Britsche zekerheid bij te voegen: „Bergachtig land tusschen Moskou en Wladimir." Het was evenwel zichtbaar dat het Russische gouvernement in MICHAEL STROGOFF. 3 deze ernstige omstandigheden eenige strenge maatregelen nam, zelfs binnen het rijk. De opstand had de Siberische grenzen met overschreden, maar in de provinciën van de Wolga, zoo dicht in de nabijheid van het land der Kirgiezen, mocht men vrees koesteren voor de uitwerking van kwade invloeden. Inderdaad had de politie het spoor van Ivan Ogareff nog niet kunnen terugvinden. Had deze verrader, den vreemdeling^ oproepende om zijn persoonlijken wrok te koelen, zich bij Feofar-Khan gevoegd, of wel zocht hij het oproer aan te stoken in het gouvernement van Nijni-Novgorod, dat, in dit gedeelte van het jaar, eene bevolking bevatte uit zeer verschillende bestanddeelen samengesteld? Waren er niet onder deze Perzen, deze Armeniërs, deze Kalmukken, die naar de groote jaarmarkt toestroomden, vertrouwelingen, belast om eene beweging binnen het rijk uit te lokken? Al deze \ eronderstellingen waren mogelijk, vooral in een land als Rusland. Inderdaad, dit uitgestekte rijk, dat eene oppervlakte heeft van twaalf millioen vierkante kilometer, kan onmogelijk de volkseenheid bezitten van de staten van West-Europa. Tusschen de verschillende volken, waaruit het samengesteld is, bestaat er noodzakelijk meer verschil dan een onmerkbare overgang. Het Russisch grondgebied in Europa, Azië en Amerika strekt zich uit van den vijftienden graad oosterlengte tot den honderd drie- en dertigsten graad westerlengte, zijnde eene uitgestrektheid van ruim twee honderd graden en van den acht en dertigsten tot den een en tachtigsten graad noorderbreedte, zijnde drie en veertig graden. Men telt er meer dan zeventig millioen inwoners. Men spreekt er dertig verschillende talen. Het slavische ras heeft er zonder twijfel de overhand, maar het bevat, met de Russen, Polen, Lithauers en Koerlanders. Voeg er bij de Finnen, Esthlanders, Laplanders, Tscheremissen, Tchoevachen, Permiaken, Duitschers, Grieken, Tartaren de Kaukasische stammen, de Mongoolsche, Kalmuksche, Samojeedsche, Kamptschatdaalsche en Aleoutische horden, en men zal begrijpen dat de eenheid van zulk een uitgestrekten staat moeielijk te handhavén was, en dat zij slechts het werk kon zijn van den tijd, samenwerkende met het beleid der gouvernementen. Hoe het ook zij, Ivan Ogareff had tot dusverre aan alle opsporingen weten te ontsnappen, en, zeer waarschijnlijk moest hij zich gevoegd hebben bij het Tartaarsche leger. Bij elk station, waar de trein stil hield, waren inspecteurs aanwezig, die de reizigers ondervroegen en allen een streng onderzoek deden ondergaan, want, op bevel van den grootmeester van politie, zochten zij Ivan Ogareff. Het gouvernement meende inderdaad te weten dat deze verrader Europeesch-Rusland nog niet kon verlaten hebben. Wanneer een reiziger verdacht voorkwam, moest hij zich aan het politiebureau bekend maken; de trein vertrok dan zonder zich in het minst over den achterblijver te bekommeren. Tegen de Russische politie, die zeer streng is, is het volstrekt doelloos om te willen redeneeren. Hare beambten zijn bekleed met militaire graden en zij gaan op militaire wijze te werk. Waar trouwens het middel te vinden om niet, zonder een woord te spreken, aan de bevelen te gehoorzamen, uitgevaardigd door den vorst, die het recht heeft dit formulier aan het hoofd zijner ukazen te bezigen: „Wij, door de gratie Gods, Keizer en alleenheerscher aller Russen, van Moskou, Kiew, Wladimir en Novgorod, Czaar van Kazan, van Astrakan, Czaar van Polen, Czaar van Siberië, Czaar van het Taurische Schiereiland, Heer van Pskof, Grootvorst van Smolensko, van Lithauen, van Volhynië, van Podolië en Finland, Voist van Esthland, van Lijfland, van Koerland en van Ingermanland, van Bialystok, van Karelié, van Ioegrië, van Perm. van Wiatka, van Bolgarije en van verscheidene andere landen, Heer en Grootvorst van het grondgebied van Nijni-Novgorod, van Tchernigof, van Riazan, van Polotsk, van Rostof, van Jaroslaw, van Bielozersk, van Oedorié, van Obdorië, van Kondinië, van Witepsk, van Mstislaw, beheerscher der poolstreken, heer der landen van Iverié, van Kartalinië, van Grouzinië, van Karbardinië, van Armenië, Erf- en Opperheer der Tcherkessische vorsten, van die der bergen en anderen, erfgenaam van Noorwegen, van het hertogdom Sleeswijk-Holst ein, van Stormarn, van de Ditmarschen en van Oldenburg." Een machtig opperheer, inderdaad, wiens wapen een dubbele arend is, houdende een scepter en een aardkloot, die het wapenschild omgeven van Novgorod, van Wladimir, van Kiew, van Kazan, van Astrakan, van Siberië, en dat de keten van de orde van St. Andréas omgeeft, gedekt door eene koningskroon. Wat Michael Strogoff betreft, zijn pas was in orde, en hij, bijgevolg, tegen eiken politiemaatregel beveiligd. Aan het station te Wladimir hield de trein eenige oogenblikken op, hetgeen den verslaggever van de Daily Telegraph voldoende scheen, om, uit een natuurkundig en zedelijk oogpunt, een volkomen overzicht van deze oude hoofdstad van Rusland te nemen. Aan het station te Wladimir stapten nieuwe reizigers in den trein. Onder anderen kwam een jong meisje aan het portier van den wagen, waarin Michael Strogoff zat. Er was eene leege plaats tegenover den koerier van den czaar. Het jonge meisje nam die plaats in, na een eenvoudige, roodlederen reiszak, die hare geheele bagage scheen te bevatten, naast zich neergezet te hebben. Vervolgens met neergeslagen oogen, zonder zelfs de medereizigers, die het toeval haar bezorgde, aangezien te hebben, zette zij zich neder voor een overtocht die eenige uren zou duren. Michael Strogoff kon niet nalaten zijne nieuwe reisgezellin nauwkeurig op te nemsn. Daar zij achteruit reed, bood hij haar zijne plaats aan, doch zij bedankte met eene buiging. Dit jonge meisje moest ongeveer zestien of zeventien jaar oud zijn. Haar bekoorlijk kopje, vertoonde het slavische type in zijne volle zuiverheid, — een wat streng type, dat haar bestemde eer schoon dan mooi te worden, wanneer, na eenige jaren, hare trekken geheel gevormd zouden zijn. Uit een soort van kap, die zij ophad, golfde een overvloed van goudblonde haren. Hare oogen waren bruin, van een onbeschrijfelijk zachte uitdrukking. Haar rechte neus was aan hare wat magere en bleeke wangen, door licht beweegbare neusvleugels verbonden. Haar mond was fijn geteekend, maar het scheen dat zij sedert langen tijd het lachen had afgeleerd. De jonge reizigster was lang, slank voor zoover men kon oordeelen over hare taille onder den wijden, zeer eenvoudigen pels, dien zij aanhad. Hoewel zij, in de volle beteekenis des woords, nog een zeer jong meisje was, leidde de ontwikkeling van haar hoog voorhoofd, de juiste vorm van het onderste gedeelte van haar gelaat tot de gedachte, dat zij een sterke zedelijke wilskracht bezat; eene bijzonderheid, die aan Strogoff niet ontsnapte. Klaarblijkelijk had dat jonge meisje al vroeg geleden en vertoonde de toekomst zich zonder twijfel voor haar niet onder vroolijke kleuren: doch het was niet minder zeker, dat zij had weten te strijden, en zij besloten was nog meer te kampen tegen de bezwaren des levens. Haar wil moest volhardend, hare kalmte onverstoorbaar zijn, zelfs in omstandigheden waarin een man bloot zou staan om te bukken of toornig te worden. Zoodanig was de indruk, dien men op het eerste gezicht van het jonge meisje kreeg. Michael Strogoff, zelf van eene krachtvolle natuur zijnde, moest getroffen worden door de uitdrukking van dit gelaat, en hoewel oppassende haar niet lastig te vallen door aanhoudend kijken, sloeg hij zijne reisgenoote toch met zekere oplettendheid gade. Het kostuum van de jonge reizigster was tegelijkertijd eenvoudig en buitengewoon zindelijk. Zij was niet rijk, dat kon men haar gemakkelijk aanzien, maar men zou te vergeefs in hare kleeding eenige slordigheid opgemerkt hebben. Haar geheele bagage was in een leeren zak geborgen, dien zij bij gebrek aan plaats op hare knieën hield. Zij droeg een langen donkerkleurigen pels, zonder mouwen, die bevallig om haar hals sloot, afgezet met een blauw boordsel. Onder dezen pels bedekte een tuniek, ook van eene donkere kleur, eene japon, die tot hare enkels kwam, waarvan de onderrand bedekt was met een weinig opvallend borduursel. Gestikte lederen halve laarsjes met vrij sterke zolen, alsof ze gekozen waren voor eene lange reis, schoeiden hare kleine voeten. Michael Strogoff meende uit zekere bijzonderheden in hare kleeding de snede van de lijflandsche kleederdracht op te merken, en hij dacht dat zijne reisgezellin afkomstig moest zijn uit de Oostzee-provinciën. De verschrikte reizigers hadden slechts éene gedachte. Blz. 38. Maar waar ging dat jonge meisje heen, alléén, op een leeftijd waarop haar de steun van een vader of eene moeder, de bescherming van een broer, om zoo te zeggen, noodzakelijk waren. Kwam plaats gebleven, en vertoonde haar gelaat slechts eene lichte bleekheid. , Zij wachtte, Michael Strogoff wachtte ook. Zij maakte geene beweging om den wagen te verlaten, hij evenmin. Beiden bleven even koel. „Eene krachtvolle natuur!" dacht Strogoff. Het gevaar was evenwel spoedig voorbij. Het breken van een der wielbanden van den goederenwagen, en vervolgens het stilhouden van den trein, hadden den schok teweeggebracht; maar het had weinig gescheeld of de trein zou buiten het spoor geraakt en in een kuil gestort zijn. Men had een uur oponthoud. Eindelijk nadat de weg weer vrijgemaakt was, kon de trein vertrekken, s avonds te half negen kwam hij aan het station te Nijni-Novgorod aan. Voor dat iemand de wagens had kunnen verlaten, vertoonden zich de inspecteurs van politie aan de portieren, en namen de reizigers nauwkeurig op. Michael Strogoff toonde zijn podaroshna, afgegeven op den naam van Nikolaas Korpanoff. Dus geene moeilijkheid. Wat de andere reizigers van den wagen betreft allen gingen naar Nijni-Novgorod, en kwamen gelukkig voor hen, niet verdacht voor. Het jonge meisje toonde geen pas, omdat de pas niet meer in Rusland verplichtend is, maar een vrijgeleide voorzien van een bijzonder zegel. De inspecteur las het met aandacht, en na haar, wier signalement hij in de hand hield, zeer nauwkeurig opgenomen te hebben, zeide hij: ,,Ge komt van .Riga?" ,,Ja," zeide het jonge meisje. „Ge gaat naar Irkoetsk?" „Ta." „Welken weg?" „Over Perm." „Goed," hernam de inspecteur. „Draag zorg uw vrijgeleide aan het politie-bureau te Nijni-Novgorod te laten afteekenen. Het jonge meisje boog, terwijl zij te kennen gaf dat zij zulks wist. Deze vragen en deze antwoorden hoorende, ondervond Michael Strogoff tegelijkertijd een gevoel van verwondering en van medelijden. Wat! Dit jonge meisje alléén op weg naar het verre Sibene, en dat, terwijl bij de gewone gevaren zich nu al de onheilen van een overmeesterd en oproerig land voegden! Hoe zou zij daar aankomen? Wat zou er van haar worden! Nadat het onderzoek afgeloopen was, werden de portieren \an de wagens geopend: maar, voor dat Michael Strogoff bij haai kon komen, was het jonge Lijflandsche meisje, dat het eerste uitgestapt was, verdwenen onder de menigte, die zich op het perron verdrong. V. Een besluit in twee artikelen. Nijni-Novgorod, of Laag Novgorod, gelegen aan de samenvloeiing van de Wolga en de Oka, is de hoofdplaats van het gouvernement van dien naam. Daar moest Michael Strogoff den trein verlaten, die op dit tijdstip niet verderging. Naarmate hij dus vorderde, werden de middelen van vervoer minder snel, vervolgens minder veilig. Nijni-Novgorod, dat gewoonlijk niet meer dan dertig a vijf en dertig duizend inwoners telt, bevatte er nu meer dan drie honderd duizend, dat wil zeggen, dat zijne bevolking was vertienvoudigd. Deze vermeerdering was het gevolg van de beroemde jaarmarkt, die gedurende drie weken binnen hare muren gehouden wordt. Vroeger was het M'akariew, dat voordeel trok van dezen toeloop van kooplieden, maar sedert 1817 is de jaarmarkt naar Nijni-Novgorod verlegd. De stad, gewoonlijk vrij doodsch, vertoonde dus nu eene buitengewone levendigheid. Tien verschillende rassen van kooplieden, Europeanen of Aziaten, verbroederden zich onder den invloed van handelsaangelegenheden. Hoewel het vrij laat was, toen Michael Strogoff het station verliet, was er nog veel volk op de been in deze twee steden, dooiden loop der Wolga gescheiden, die Nijni-Novgorod bevat, en waarvan het hoogere gedeelte, op eene steile rots gebouwd, verdedigd wordt door een dier forten, in Rusland ,,Kreml" genoemd. Indien Michael Strogoff genoodzaakt was geweest te NijniNovgorod te overnachten, zou hij eenige moeite gehad hebben, een geschikt hotel of zelfs eene herberg te vinden. Alles was bezet. Daar hij evenwel niet aanstonds kon vertrekken, omdat hij de stoomboot van de Wolga moest nemen, moest hij naar een of ander verblijf omzien. Maar van te voren wilde hij nauwkeurig het uur van vertrek weten, en hij begaf zich naar de bureaux der maatschappij, wier schepen dienst doen tusschen Nijni-Novgorod en Perm. Daar vernam hij, tot zijne grooten spijt, dat de Kankasus — dat was de naam der stoomboot — niet eerder dan den volgenden dag, 's middags, naar Perm vertrok. Zeventien uren wachten! Dat was onaangenaam voor een man, die zoo gehaast was, en toch moest hij er zich in schikken. Dat deed hij ook, want hij pruttelde nooit onnoodig. Daarenboven zou, in de tegenwoordige omstandigheden, geen rijtuig, telega of tarentass, berline of postwagen, noch eenig paard, hem spoediger gebracht hebben, hetzij naar Perm of naar Kazan. Het was dus beter om het vertrek van den stoomboot af te wachten, een sneller vervoermiddel dan elk ander, en die hem den verloren tijd zou doen inhalen. Ziedaar dus M'ichael Strogoff, naar de stad gaande, zonder zich al te angstig te maken, een herberg opzoekende, ten einde te overnachten. Doch hierover bekommerde hij zich weinig, en »Wat doet gij daar?" Blz. 43. zonder den honger, die hem kwelde, zou hij waarschijnlijk tot den morgen door de straten van Nijni-Novgorod gedwaald hebben. Hetgeen hij dus zocht was een avondmaal, eerder dan een bed. Doch beiden vond hij daar, waar het uithangbord „de stad Constantinopel" uithing. De logementhouder gaf hem daar eene vrij goede kamer, schraaltjes gemeubileerd, maar waaraan het beeld van de Heilige Maagd niet ontbrak, noch de portretten van enkele heiligen, voor wie een met goud geborduurde stof tot lijst diende. Eene eend met zuur gehakt gevuld, in dikke room zwemmende, gerstebrood, gestremde melk, fijne suiker met kaneel vermengd, een pot kwass, eene soort bier, in Rusland zeer algemeen, werden hem dadelijk voorgezet, en hij had meer dan noodig was om zijn honger te stillen. Hij verzadigde zich dus en beter dan zijn tafelbuur, die, in hoedanigheid van oud-geloovige, van de sekte der Raskolniks, eene belofte van onthouding afgelegd hebbende, de aardappelen van zijn bord wegwierp en zich wel wachtte suiker in zijn thee te doen. »-,,£» Toen zijn avondmaal afgeloopen was, hernam Michael Strogoii, in plaats van naar zijne kamer te gaan, onwillekeurig zijne wandeling door de stad, maar hoewel de lange schemering nog voortduurde, verdween de menigte, werden de straten langzamerhand leeg en zocht ieder zijn verblijf op. Waarom had Michael Strogoff zich maar niet eenvoudig naai bed begeven, zooals het betaamt na den geheelen dag in het spoor doorgebracht te hebben? Dacht hij aan het jonge Lijflandsche meisje, dat gedurende eenige uren zijne reisgenoote geweest was? Niets beter te doen hebbende, dacht hij aan haar. \ieesde hij, dat zij, in die woelige stad als verloren, misschien bloot zou staan aan eene beleediging? Hij vreesde zulks en hij had er reden voor. Hoopte hij haar dan terug te zien, en desnoods haar tot beschermer te dienen? Neen. Haar te ontmoeten was moeilijk. Wat het beschermen aangaat.. . . met welk recht? Alleen," zeide hij bij zich zelf, „alléén, te midden van dat zwervende volk! En daarentegen zijn de tegenwoordige gevaren niets in vergelijking van die, waaraan zij nog kan blootstaan. „Siberië! Irkoetsk! Hetgeen ik voor Rusland en de czaai ga beproeven, doet zij voor. ... voor wie? voor wat? Zij heeft het recht om over de grenzen te gaan en het land aldaar is in opstand! Tartaarsche benden loopen de steppen af!.. .. Michael Strogoff bleef van tijd tot tijd stilstaan en begon na te denken. , Zonder twijfel, dacht hij, is dat reisplan bij haar opgekomen vóór den inval. Misschien is zij zelfs onwetend van hetgeen er omgaat! Maar neen, de kooplieden hebben m hare tegenwoordigheid over de onlusten in Siberië gesproken en zij was volstrekt niet verwonderd. • ■ • zij heeft zelfs geene enkele uit- legging gevraagd.... Maar zij wist het dus en zulks wetende gaat zij!.... Het arme meisje!.... het schijnt dat de beweegreden wel machtig moet wezen! Maar hoe moedig zij ook is en zij is het zeer zeker, — zullen hare krachten haar op weg begeven, en zonder nog te spreken over de gevaren en de hinderpalen, kan zij onmogelijk de vermoeienissen van zulk eene reis verdragen!.... Nooit zal zij Irkoetsk kunnen bereiken!" Intusschen liep Michael Strogoff op goed geluk af rond, maar daar hij de stad volkomen kende, kon het terugvinden van den weg voor hem geen zwarigheid opleveren Na ongeveer een uur geloopen te hebben ging hij op eene bank zitten, staande tegen eene houten tent, die zich te midden van meer anderen op een groot plein bevond Hij zat daar ongeveer vijf minuten, toen een hand vrij ruw op zijn schouder neerkwam. „Wat doet gij daar?" vroeg hem de ruwe stem van een langen kerel, dien hij niet had zien aankomen. „Ik rust uit," hernam Michael Strogoff. „Zoudt gij plan hebben om den nacht op deze plank door te brengen?" hernam de man. „Ja, wanneer mij zulks bevalt," hernam Michael Strogoff op een eenigszins te scherpen toon voor den eenvoudigen koopman, dien hij moest zijn. „Nader dan, dat men u zien kan!" zeide de man. Michael Strogoff, zich herinnerende dat hij bovenal voorzichtig moest zijn, ging werktuigelijk terug. „Het is niet noodig mij te zien," hernam hij. En hij trok bedaard een tiental passen achteruit. Dien kerel goed opnemende, kwam het hem voor dat hij te doen had met eene soort van zigeuner, zooals men die op alle kermissen aantreft, en met wien het niet aangenaam is, in stoffelijke of zedelijke aanraking te komen. Vervolgens, meer nauwkeurig in de duisternis kijkende, die langzamerhand dichter werd, bemerkte hij in de nabijheid van de tent een grooten wagen, dat gewone en beweeglijke verblijf der heidens, die in Rusland krioelen, overal waar eenige kopeken te verdienen zijn. Ondertusschen had de zigeuner twee a drie passen naar voren gedaan en was hij voornemens om Strogoff meer bepaald te ondervragen, toen de deur van de tent openging. Eene vrouw, nauwelijks zichtbaar, naderde haastig, en in een vrij ruwend tongval, dien Strogoff hield voor een mengsel van Mongoolsch en Siberisch, zeide zij: „Al weer een spion! laat hem gaan en kom eten, de papluka l) is klaar." M Eene soort van pannekoek. Michael Strogoff kon niet nalaten te glimlachen over de benaming die men hem gaf, aan hem die voor spionnen in 't bijzonder bevreesd was. ' Maar in dezelfde taal, hoewel de uitspraak van den spreker, zeer verschillend was van die der vrouw, antwoordde de zigeuner met eenige woorden die beteekenden: „Gij hebt gelijk, Sangarre! morgen zijn wij toch vertrokken!" „Morgen?" hernam de vrouw zeer zacht op een toon, die eene zekere verwondering aanduidde. „Ja, Sangarre," antwoordde de zigeuner, „morgen, en het is de Vader zelf, die ons zendt, waar wij willen heengaan!" Daarop gingen man en vrouw de tent binnen, waarvan de deur zorgvuldig gesloten werd. „Mooi!" zeide Strogoff, „indien deze zigeuners niet begrepen willen worden, wanneer zij onder elkander spreken, raad ik hun aan zich van eene andere taal te bedienen." In zijne hoedanigheid van Siberiër en door zijne kindsheid in de steppen doorgebracht te hebben, verstond Michael Strogoff bijna al de tongvallen, in zwang van Tartarije tot aan de IJszee. Wat de juiste beteekenis betreft der woorden tusschen den zigeuner en zijne vrouw gewisseld, daar brak hij zijn hoofd niet mee. In hoever kon dit hem ook belang inboezemen? Daar het reeds vrij laat was dacht hij er over om naar zijn logement terug te keeren, teneinde daar eenige rust te nemen. Hij stond op en volgde 'den loop der Wolga, waarvan de wateren verdwenen onder de sombere massa van ontelbare schepen. De richting van de rivier deed hem de plaats herkennen die hij verlaten had. Deze opeenhooping van karren en van tenten nam juist het uitgestrekte plein in, waar elk jaar de voornaamste jaarmarkt van Nijni-Novgorod gehouden werd, — hetgeen de verzameling, hier ter plaatse, van goochelaars en zigeuners, uit alle hoeken der wereld toegestroomd, ophelderde. Michael Strogoff sliep een uur daarna eenigszins onrustig op een van die Russische bedden die de vreemdelingen zoo hard vinden, en den volgenden morgen, 17 Juli ontwaakte hij toen het reeds lang dag was. Nog vijf uren te,Novgorod te moeten doorbrengen, dat scheen hem eene eeuw toe. Wat kon hij uitvoeren om dezen morgen klein te krijgen, niets anders dan even als den vorigen dag door de straten van de stad te gaan dwalen. Na ontbeten, zijn reiszak toegemaakt te hebben en zijn podaroshna aan het politiebureau te hebben laten afteekenen, zou niets hem belet hebben om te vertrekken. Maar er de man niet naar zijnde om na zonsopgang op te staan, verliet hij zijn bed, kleedde zich aan en verborg zeer zorgvuldig den brief met het keizerlijke wapen in een zak, die in de voering van zijne tunica gemaakt was, en waarover hij zijn gordel vastmaakte; vervolgens sloot hij zijn De jaarmarkt van Nijni-Novgorod. Blz. 47. reiszak en bevestigde hem op zijn rug. Dit gedaan hebbende en niet meer in ,,de stad Constantinopel" willende terugkeeren en er op rekenende aan de oevers van de Wolga, in de nabijheid van de aanlegplaats te ontbijten, betaalde hij en verliet het logement. Uit groote bezorgdheid begaf Michael Strogoff zich dadelijk naar de bureaux van de stoomschepen, en daar vergewiste hij zich dat de Kaukasus werkelijk op het bepaalde uur vertrok. Voor de eerste maal kwam bij hem de gedachte op, daar het jonge Lijflandsche meisje de route over Perm moest nemen, dat het zeer mogelijk zou kunnen zijn, dat het ook haar plan was plaats te nemen op de Kaukasus-, in welk geval Michael Strogoff er op rekenen kon met haar de reis te maken. De bovenstad met haar Kremlin, waarvan de omtrek twee wersten lang is, en 't welk op dat van Moskou gelijkt, was toen zeer verlaten. De gouverneur woonde er zelfs niet meer. Maar, zoo doodsch de bovenstad was, zoo levendig was de benedenstad. Nadat Michael Strogoff op eene schipbrug de Wolga was overgetrokken, bewaakt door Kozakken te paard, kwam hij op de plaats waar hij den vorigen avond in aanraking was geweest met een of ander zigeunerkamp. Het was even buiten de stad waar deze jaarmarkt "te Nijni-Novgorod gehouden werd, waarmede die van Leipzig zelfs niet kon wedijveren. Op eene groote vlakte, aan gene zijde van de Wolga gelegen, verhief zich het tijdelijk paleis van den Gouverneur-Generaal, die daar op hooger bevel moet verblijfhouden, gedurende den geheelen tijd van de jaarmarkt, die, dank de bestanddeelen waaruit zij is samengesteld, eene onophoudelijke bewaking noodzakelijk maakt. Op deze vlakte stonden toen houten kramen, regelmatig op zoodanige wijze geplaatst, dat ei vrij breede lanen tusschen beide waren, om aan de menigte het rondloopen gemakkelijk te maken. Eene zekere verzameling dezer kramen van allerlei grootte en verschillenden vorm, maakte eene verschillende wijk uit, bestemd voor een bijzonderen tak van handel. Er waren: de wijk voor ijzerwaren, de wijk voor pelterijen, de wijk voor wol, de wijk voor hout, de wijk voor geweefde goederen, de wijk voor gedroogde visch, enz. Eenige huizen waren zelfs vervaardigd uit bouwstoffen van de zonderlingste soort; sommige uit pakjes thee in den vorm van klinkers, andere met blikken steen uit gezouten vleesch bestaande, dat wil zeggen, uit de monsters der koopwaren, welke hunne eigenaars er aan de koopers sleten. Eene zonderlinge wijze om artikelen aan te bevelen, min of meer Amerikaansch. In die lanen en gangen was, daar de zon reeds hoog boven den gezichteinder stond, omdat zij dien morgen voor vier uur was opgegaan, de toeloop van menschen bereids zeer aanzienlijk. Russen, Siberiërs, Duitschers, Kozakken, Turkomannen, Persen, Georgiërs, Grieken, Ottomannen, Hindoes, Chineezen, — een zonderling mengelmoes van Europeanen en Aziaten. praatten, twistten, redekavelden en handelden. Alles wat te koopen en te verkoopen was, scheen op dit plein opgehoopt te zijn. Sjouwerlieden, paarden, kameelen, ezels, booten, karren, alles wat noodig is tot verzending der koopwaren was op dit kermisveld opeengehoopt. Pelterijen, kostbare steenen, zijden^ stoffen, Indische shawls, Turksche tapijten, wapenen van den Kaukasus, geweefde goederen van Smyrna of Ispahan, wapenrustingen uit Tiflis, karavanen-thee, Europeesche bronzen, Zwitsersche uurwerken, fluweelen en zijden stoffen van Lyon, Engelsche katoenen, rijtuigbenoodigdheden, vruchten, groenten, ertsen uit het Oeral-gebergte, malachieten, lazuursteen, welriekende kruiden, reukwerk, geneeskrachtige planten, hout, teer, touwwerk, horens, pompoenen, watermeloenen, enz., al de voortbrengselen van Indië, China, Perzië, die der Kaspische en Zwarte Zee, die van Amerika en Europa waren op dit punt van den aardbol vereenigd. Het was een beweging, een opgewondenheid, een gedrang, een verward geschreeuw, waarvan men zich geen denkbeeld kan maken; de inboorlingen toch der lagere volksklasse waren zeer opdringend, en de vreemdelingen gaven hun op dat punt niets toe. Er waren daar kooplieden uit Midden-Azië, die een jaar noodig hadden gehad om die uitgestrkte vlakten door te trekken, hun koopwaren medevoerende, en die in geen jaar noch hunne winkels, noch hunne kantoren terug zouden zien. Maar zoo groot is het gewicht van die jaarmarkt van Nijni-Novgorod, dat het cijfer der handelsomzettingen niet meer of minder dan honderd millioen roebel bedroeg. Verder was het op de pleinen tusschen de wijken van deze in een oogwenk verrezen stad, een opeenhooping van goochelaars van allerlei aard, kwakzalvers, koordedansers, oorverdoovend door het gekras van hun orchesten en het geschreeuw bij hun vertooning; Zigeuners, uit de bergen gekomen en waarzeggende aan de domkoppen van een telkens vernieuwd publiek; Zingaris of Tsiganen, — de naam dien de Russen geven aan de Gypsies, de afstammelingen der Kophten, — hun sterkst gekleurde liedjes zingende en de meest oorspronkelijke dansen uitvoerende; troepen reizende komedianten, drama's van Shakespeare voorstellende, in overeenstemming gebracht met den smaak der toeschouwers, die er in menigte naar toestroomden. Vervolgens leidden, in de lange lanen, vertooners van beren hun viervoetige equilibristen in vrijheid rond; weergalmden beestenspellen van het gebrul der dieren, aangehitst door de striemende slagen der zweep of door de gloeiende stang van den temmer; eindelijk bootste in het midden van het groote middelplein, omringd van een vierdubbelen kring van opgewonden liefhebbers, een koor van „hunne bootslieden der Wolga" gezeten op den grond, evenals op het dek van hun booten, het roeien na, onder den dirigeerstok van den kapelmeester, een echt stuurman van dit denkbeeldige vaartuig! Zonderlinge en bekoorlijke gewoonte! Boven de hoofden van deze menigte ontsnapte een vlucht vogels uit de kooien, waarin men ze meegebracht had. Volgens een oud gebruik, openden, op de jaarmarkt van Nijni-Novgorod, in ruil tegen eenige kopeken, door goede zielen liefderijk aangeboden, de cipiers de deur voor hun gevangenen, en bij honderden vlogen zij vroolijk tjilpende weg. Zoolang was het gezicht van de vlakte; zoo zou het zijn gedurende tien weken dat de beroemde jaarmarkt te Nijni-Novgorod duurde. Na dat oorverdoovende tijdperk, zou het geweldige geraas als door een tooverslag verdwijnen, de bovenstad haar deftig ambtelijk karakter hernemen, de benedenstad weer in haar gewone eentonigheid vervallen, en van al dien buitengewonen toevloed van kooplieden, behoorende tot al de streken van Europa en Middel-Azië, zou er geen enkel verkooper overblijven, die nog iets te verkoopen, noch een enkele kooper die nog iets te koopen had. Het is noodig hierbij te voegen, dat dezen keer ten minste, Frankrijk en Engeland op de jaarmarkt te Nijni-Novgorod elk vertegenwoordigd waren, door twee der uitmuntendste voortbrengsels van de nieuwerwetsche beschaving, de heeren Harry Blount en Alcide Jolivet. Inderdaad waren de twee verslaggevers daarheen gekomen om er indrukken in het belang hunner lezers te verzamelen, en zij besteedden zoo goed mogelijk de weinige uren die zij te verliezen hadden, want ook zij zouden op de Kaukasus plaats nemen. Zij ontmoetten elkander juist op het kermisveld, en waren er niet erg verbaasd over, omdat eenzelfde instinct hen op hetzelfde spoor moest voeren, maar ditmaal spraken zij elkander niet aan, en bepaalden zij zich tot een vrij koelen groet. Alcide Jolivet, van nature een optimist, vond, dat alles redelijk ging, en daar het toeval hem gelukkig tafel en huisvesting had verschaft, had hij in zijn notitieboekje eenige voor de stad NijriNovgorod bijzonder vleiende opmerkingen neergeschreven. Harry Blount zag zich daarentegen, na te vergeefs gezocht te hebben om een avondmaal machtig te worden, veiplicht onder den blooten hemel te slapen; hij had dus de zaken uit een geheel ander oogpunt beschouwd, en peinsde over een verpletterend artikeltegen eenestad, waar de logementhouders weigerden reizigers te ontvangen, die niets liever verlangden dan naar „lichaam en ziel" gesneden te worden. Michael Strogoff met de eene hand in zijn zak, met de andere zijn lange pijp met een roer van kriekenhout vasthoudende, scheen de meest onverschillige en minst ongeduldige der menschen te zijn. Evenwel zou een opmerker, aan zekere samentrekking zijner wenkbrauwen, gemakkelijk gezien hebben, dat hij zijn leed verborg. Gedurende twee uren liep hij door de straten van de stad, om altijd op het kermisveld terug te komen. Door de massa heendringende, merkte hij op, dat een zekere ongerustheid zich ver- Vervolgens maakte hij met luider stemme bekend. Blz. 51. toonde onder al de kooplieden, die uit de naburige streken van Azië gekomen waren. De handelsomzettingen leden er zichtbaar onder. Dat potsenmakers, kwakzalvers en koordedansers, voor hun MICHAEL STROGOFF. 4 tenten veel geweld maakten, dat begrijpt zich vanzelf, want die arme duivels hadden niets in handelsondernemingen te verliezen, maar de kooplieden aarzelden zich in te laten met de handelaars uit Middel-Azië, wier land verontrust werd door den inval der Tartaren. Ook was er nog op een ander verschijnsel te letten. In Rusland vertoont zich, bij elke gelegenheid, de militaire uniform. De soldaten mengen zich gaarne onder de menigte en juist te Nijni-Novgoro.d worden, gedurende de jaarmarkt, de agenten van politie bijgestaan door een groot aantal Kozakken, die, met de lans op den schouder, de orde bewaren in deze opeenhooping van drie honderd duizend vreemdelingen. Evenwel waren dien dag de militairen, Kozakken of anderen, niet op de jaarmarkt aanwezig. Ongetwijfeld waren zij, in afwachting van een spoedig vertrek, in hunne kazernen geconsigneerd. Maar hoewel zich geen soldaten vertoonden, was zulks niet het geval met de officieren. Sedert den vorigen dag ijlden adjudanten, uit het paleis van den gouverneur-generaal komende, in alle richtingen heen. Er was dus eene ongekende drukte, die alleen door den ernst der gebeurtenissen te verklaren was. De koeriers vermenigvuldigden zich op de groote wegen, hetzij naar den kant van Wladimir, hetzij naar den kant van het Oeral-gebergte. Onophoudelijk werden telegraphische dépêches tusschen Moskou en St. Petersburg gewisseld. De ligging van Nijni-Novgorod, niet ver van de Siberische grenzen, vorderde klaarblijkelijk ernstige voorzorgsmaatregelen. Men mocht niet vergeten, dat de stad in de XlVe eeuw tweemaal ingenomen was door de voorvaderen van die Tartaren, die de eerzucht van Feofar-Khan door de Kirgische steppen joeg. Een hoog personage, die het niet minder druk had dan de gouverneur-generaal, was de politiemeester. Zijne inspecteurs en hij, belast met het handhaven der orde, het ontvangen der klachten, het waken voor de uitvoering der reglementen, waren niet stil. De bureaux der administratie, nacht en dag open, werden onophoudelijk bestormd, zoowel door de inwoners der stad als door de vreemdelingen, Europeanen of Aziaten. Juist bevond Michael Strogoff zich op het middelplein, toen het gerucht zich verspreidde, dat de politiemeester per koerier ontboden was op het paleis van den gouverneur-generaal. Een gewichtige dépêche was, zeide men, uit Moskou aangekomen. De politiemeester begaf zich naar het paleis van den gouverneur en aanstonds verspreidde zich, als door een, algemeen voorgevoel, het nieuws, dat een gewichtige, onvoorziene en buitengewone maatregel op til was. Michael Strogoff luisterde naar hetgeen gezegd werd, ten einde er, zoo noodig, zijn voordeel mee te doen. „Men zal de jaarmarkt sluiten," zeide de een. „Het regiment van Nijni-Novgorod heeft order gekregen om te vertrekken," antwoordde een ander. „Men zegt dat de Tartaren Tomsk bedreigen!" Daar is de politiemeester," schreeuwde men van alle kanten. Plotseling was er een verward geschreeuw ontstaan, dat langzamerhand verminderde en waarop een volkomen stilzwijgen volgde. Een ieder voorspelde eene of andere gewichtige mededeeling van gouvernementswege. De politiemeester verliet, voorafgegaan door zijne agenten, het paleis van den gouverneur-generaal. Een detachement Kozakken vergezelde hem en deed de menigte door stooten en duwen op zijde gaan. De politiemeester verscheen op het middelplein, en een ieder kon zien dat hij eene dépêche in de hand hield. Vervolgens maakte hij met luider stem het volgende bekend : Besluit van het gouvernement van Nijni-Novgorod: ie. Verbod aan elk Russisch onderdaan, de provincie, om welke reden ook, te verlaten. 2e. Bevel aan alle vreemdelingen van Aziatischen oorsprong om de provincie binnen vier en twintig uur te verlaten. VI. Broeder en zuster. Hoewel deze maatregelen zeer noodlottig voor de bijzondere belangen waren, rechtvaardigden de omstandigheden ze volkomen. „Verbod aan elk Russisch onderdaan om de provincie te verlaten." Was Ivan Ogareff nog in de provincie, dan werd hem belet om zich, althans niet zonder buitengewwoon veel moeielijkheden bij Feofar-Khan te voegen en zoodoende werd het Tartaarsche opperhoofd van een geducht luitenant beroofd. „Bevel aan alle vreemdelingen van Aziatischen oorsprong om de provincie binnen vier en twintig uren te verlaten,'' dat was met één slag die handelaars verwijderen, die uit Midden-Azië gekomen waren, alsmede de bende Zigeuners, die min of meer verwantschap hebben met de Tartaarsche of Mongoolsche volksstammen, die de jaarmarkt daar vereenigd had. Zooveel hoofden, zooveel spionnen, en hunne uitzetting werd, ongetwijfeld, door den stand van zaken geboden. Men kan zich licht de uitwerking voorstellen van die twee donderslagen, op de stad Nijni-Novgorod neerkomende, die noodzakelijk meer dan eenige andere stad in het oog gehouden en getroffen werd. Drie paarden werden voor de tarentass gespannen. Blz. 74. zoo rechtstreeks aanging. Hij beproefde te ontdekken of de man en de vrouw, die gesproken hadden, wel degenen waren, die hij vermoedde; maar het was te donker en het gelukte hem niet. MICHAEL STROGOFF. c deinst, zonder nog de grooote fooien te rekenen. Ook kan de raaf er geene aanspraak op maken even zoo snel als de keizerlijke vogel te vliegen. Michael Strogoff en Nadia namen onmiddellijk plaats in de tarentass. De kap werd opgezet, want de hitte was dien dag ondragelijk en om twaalf uur verliet de tarentass Perm, te midden van eene wolk van stof. Michael Strogoff was aan die manier van reizen gewend. Het horten en stooten hinderde hem geenszins. Hij wist dat een Russisch span noch de keien, noch de wagensporen, noch de modderpoelen, noch de omvergeworpen boomen, noch de sloten vermijdt. Zijne reisgenoote liep gevaar door het heen en weer slingeren van de tarentass gekwetst te worden, maar zij klaagde niet. Gedurende de eerste oogenblikken van de reis zeide Nadia niets, want zij was geheel vervuld van de gedachte om maar spoedig aan te komen. ,,Ik heb drie honderd wersten tusschen Perm en Ekaterinenburg geteld, broeder!" zeide zij. ,,Heb ik mij vergist?" „Gij hebt u niet vergist, Nadia," antwoordde Michael Strogoff, „en wanneer wij Ekaterinenburg zullen bereikt hebben, zullen wij ons aan gene zijde van het Oeral-gebergte bevinden." „Hoe lang zal die tocht door het gebergte duren? „Acht en veertig uren, want wij zullen nacht en dag reizen. Ik zeg nacht en dag ,want ik kan mij geen oogenblik ophouden, en ik moet onophoudelijk voort naar Irkoetsk." „Ik zal u niet ophouden, broeder, neen, zelfs geen uur en wij zullen nacht en dag reizen." „Welnu dan, Nadia, moge de inval der Tartaren ons den weg niet belemmeren, en binnen twintig dagen zullen wij aangekomen zijn!" „Gij hebt die reis reeds meer gemaakt? vroeg Nadia. „Verscheidene malen." „In den winter zouden wij er spoediger en zekerder komen, is het niet?" „Ja, spoediger vooral, maar ge zoudt veel door de koude en de sneeuw geleden hebben!" „Dat is niets! De winter is de vriend van den Rus." „Ja, Nadia, maar wat een sterk gestel moet men hebben om aan dergelijke vriendschap weerstand te bieden! Ik heb dikwijls den warmtegraad in de Siberische steppen zien dalen tot meer dan veertig graden onder het vriespunt! Ik heb, in weerwil van mijne kleeding van rendierhuid, mijn hart voelen verstijven, mijne leden voelen krimpen, mijne voeten voelen bevriezen onder driedubbele wollen sokken! Ik heb de paarden van mijne slede bedekt gezien met een schild van ijs, en hun adem verstijfd gezien in hunne neusgaten. Ik heb den brandewijn in mijne reisflesch in een harden steen zien veranderen!.. .. Maar mijne slede vloog als een orkaan voort! Geene hinderpalen op de onafzienbare met sneeuw bedekte 's Avonds aankomende, vroeg Michael Strogoff, als door eene soort van instinct gedreven, aan den postmeester: hoe laat het rijtuig, dat hem voorafging, de pleisterplaats verlaten had. „Twee uren geleden," antwoordde de postmeester. „Het is eene berline?" * „Neen, eene telega." „Hoeveel reizigers?" „Twee." „En rijden zij snel?" „Het zijn arenden!" „Dat men spoedig inspanne." Michael Strogoff en Nadia besloten geen uur op te houden, en reisden den geheelen nacht door. Het bleef mooi weer, doch de lucht werd langzamerhand drukkender en men vreesde voor een onweder, dat in de bergen altijd verschrikkelijk is. De nacht liep evenwel goed af. Ondanks het stooten van de tarentass, kon Nadia eenige uren slapen. De half opgezette kap liet toe om de weinige lucht in te ademen, waarnaar de longen zoozeer verlangden in den verstikkenden dampkring. Michael Strogoff bleef den geheelen nacht wakker, daar hij de iemschiks niet vertrouwde, die dikwijls op den bok in slaap vallen. Den volgenden dag, 20 J uli, tegen acht uur in den morgen, werd het Oeral-gebergte in het oosten zichtbaar. Gedurende dien dag bleef de lucht onophoudelijk betrokken, en de luchtgesteldheid was daardoor een weinig draaglijker, maar het weer was schrikkelijk stormachtig. Misschien ware het voorzichtiger geweest, zich niet midden in den nacht in het gebergte te wagen, en dat zou Michael Strogoff gedaan hebben, indien hij had kunnen wachten; maar toen de postiljon van de laatste wisselplaats hem op het naderen van het onweer opmerkzaam maakte, vergenoegde hij met te zeggen: „Eene telega is ons nog altijd vooruit?" »Ja-" „Hoeveel is zij ons vooruit?" „Ongeveer een uur." „Vooruit dan, en eene driedubbele fooi, indien wij morgenochtend te Ekaterinenburg zijn!" tarentass, het luide hijgen der buiten adem zijnde paarden en het slaan hunner hoefijzers op de keien, waaruit van tijd tot tijd vonken vlogen. Michael Strogoff lichtte de leeren gordijnen op en bleef eenigen tijd voorovergebogen naar buiten kijken en de veranderingen in de lucht waarnemen. Tegen elf uur begon het te weerlichten, en hoe langer hoé erger. Van tijd tot tijd scheen het geratel van den donder zich met het holle gerol van het voertuig te vermengen, wanneer het ovet een brug van ruwe planken ging, die over eene of andere kloof geslagen was, en met het geschreeuw van den postiljon, die zijne paarden aanzette, die door de zwaarte van de lucht meer dan door de steilte van den weg vermoeid waren. „Hoe laat zullen wij op den top van den bergpas aankomen?" vroeg Michael Strogoff aan den iemschik. „Om éen uur in den morgen.... indien wij aankomen!" antwoordde deze het hoofd schuddende. „Zeg eens, vriend, het is toch niet voor den eersten keer dat je een onweer in het gebergte bijwoont?" „Neen, geve God dat dit niet mijn laatste zij!" „Zijt ge dan bang?" „Ik ben niet bang, maar ik zeg 't nog eens, ge hebt verkeerd gedaan van te vertrekken." „Ik zou grooter ongelijk hebben gehad zoo ik gebleven ware." „Vooruit jongens!" riep de iemschik zijn paarden toe als een man die er niet was om te redetwisten, maar om te gehoorzamen. Op dit oogenblik had er in het luchtruim eene trilling plaats, alsof ze voortgebracht ware door een scherp oorverdoovend gefluit dat den dampkring doorkliefde. Op het verblindend licht van den bliksem volgde opeens een verschrikkelijke donderslag, en de wind barstte woedend los. Eenige doffe geluiden duidden aan, dat eenige oude en slecht gewortelde boomen de eerste aanvallen van de hevige windvlaag niet hadden kunnen weerstaan. Een aantal verbrijzelde stammen vlogen over den weg, na met geweld op de rotsen neergekomen te zijn, en stortten links in den afgrond, op twee honderd passen van de tarentass. De paarden waren op eens blijven stilstaan. „Vooruit dan, kereltjes," schreeuwde de iemschik, het geklap zijner zweep bij het getrommel van den donder voegende. Michael Strogoff vatte de hand van Nadia. „Slaapt ge, zuster?" vroeg hij aan haar. „Neen, broeder." „Houd u tot alles gereed. Daar is onweer." „Ik ben gereed." Michael had slechts den tijd de leeren gordijnen van de tarentass dicht te doen. De onweersbui kwam met de snelheid van den bliksem opzetten Dc iemschik sprong van zijn bok en vloog naar den kop zijner paarden om ze tegen te houden, want een verschrikkelijk gevaar bedreigde het gespan. Inderdaad de tarentass bevond zich aan een draai van den weg, vanwaar de onweersbui kwam. Zij moest dus vlak in den wind gehouden worden, want wanneer zij op zij getroffen werd, zou zij omvergeslagen en in een diepen afgrond gestort zijn, die zich links van den weg bevond. De paarden, door den rukwind teruggegedreven, steigerden, en hun voerman kon ze niet tot bedaren brengen. De arme dieren, door het weerlicht verblind, verschrikt door de onophoudelijke donderslagen, aan het losbarsten van verscheidene stukken geschut gelijk, dreigden hunne strengen te verbreken en op hol te gaan. De iemschik was zijne paarden niet meer meester. Op dit oogenblik sprong Michael Strogoff opeens uit de tarentass en kwam hem te hulp. Begaafd met eene meer dan gewone lichaamskracht, gelukte het hem, niet zonder moeite, de paarden te beteugelen. Maar de woede van den orkaan verdubbelde toen. De weg had op die hoogte den vorm van een trechter en de onweersbui stortte er zich in, zooals zij zich zou gestort hebben in de naar den wind gekeerde luchtkokers van een stoomschip. Terzelfder tijd begon een stortvloed van steenen en boomstammen van de helling af te rollen. „Wij kunnen hier niet blijven," zeide Michael Strogoff. „Wij zullen er ook niet blijven," riep de iemschik geheel ontsteld uit, terwijl hij zich met alle kracht tegen die verschrikkelijke verplaatsing der luchtlagen verzette. „De orkaan zal ons weldra, ja al schielijk onder aan den berg geworpen hebben." „Neem je linkerpaard, lafaard!" antwoordde Michael Strogoff. „Ik sta voor het rechter in!" Een nieuwe aanval van den rukwind noodzaakte den postiljon en Strogoff zich tot op den grond te bukken, om niet omvergeworpen te worden; doch de tarentass werd ondanks hunne pogingen en die der paarden, die zij tegen den wind ophielden, een geheel eind achteruit geworpen, en zonder een boomstam, die hen tegenhield, zou zij van den weg geworpen zijn. „Wees niet bang, Nadia," schreeuwde Michael Strogoff. „Ik ben niet bang," antwoordde het meisje, zonder dat hare stem de minste aandoening verraadde. „Wilt ge naar beneden gaan?" vroeg de iemschik. „Neen, wij moeten naar boven! Wij moeten dien hoek om! Hooger op, zullen wij door de helling beschut worden!" . ;,,Maar de paarden weigeren!" „Doe zooals ik, en trek ze voort!" „De onweersbui komt weer op!" MICHAEL STROGOFF. 6 „Zult ge gehoorzamen?" Ge begeert het!" '.De vader gebiedt het!" zeide Michael Strogoff, die voor de eerste maal den naam van den keizer aanriep. „Vooruit dan!" riep de iemschik uit, terwijl hij het rechter paard greep, en Michael Strogoff het andere. De paarden, aldus vastgehouden, vervolgden met moeite hun weg doch menschen en beesten, telkens door den rukwind overvallen, konden geen drie stappen doen, of zij gingen er een of twee achteruit. Zij gleden uit, zij vielen, zij stonden weer op, en het voertuig liep gevaar van uit elkaar te raken. Indien de kap niet stevig ware bevestigd geweest, zou zij al lang afgewaaid zijn. Michael Strogoff en de iemschik hadden twee uren noodig om dit gedeelte van den weg op te komen, dat hoogstens een halve werst lang was, en dat rechtstreeks aan de onweersbui was blootgesteld. Het gevaar bestond toen niet alleen in dien vreesehjken orkaan, maar vooral in die hagelbui .van steenen en vei brij zelde boomstammen, die van het gebergte op hen neerkwamen. Plotseling werd, bij het flikkeren van het weerlicht, een steenblok opgemerkt, dat zich met eene toenemende snelheid in de richting der tarentass bewoog. De iemschik slaakte een kreet. Michael Strogoff wilde de paarden, door een krachtigen zweepslag, doen vooruitgaan. Zij weigerden. Eenige stappen nog en het blok zou achter de tarentass voorbijrollen!" Michael Strogoff zag, in het twintigste eener seconde, de tarentass getroffen en zijne gezellin tegelijkertijd verpletterd! Hij begreep, dat hij geen tijd meer had om haar levend uit het voertuig te rukken1 .Hij vliegt naar achter en met eene bovenmenschelijke kracht duwde hij met zijn rug het zware rijtuig eenige voeten vooruit. , .. , i Het ontzettende blok gleed in het voorbijgaan rakelings langs de borst van den jongen man en sneed hem de ademhaling af, evenals een kanonskogel zou gedaan hebben, en verbrijzelde de keisteenen van den weg, die door den schok vonken van zich afwierpen. „Broeder!" had Nadia geheel ontsteld uitgeroepen, die alles bij het licht van den bliksem gezien had. „Nadia," antwoordde Michael Strogoff, „Tvadia, heb maar geen vrees!" • , „Voor mij behoefde ik geen vrees te hebben! „God is met ons, zuster!" . , , „Met mij zeer zeker, broeder, wijl Hij u op mijn weg geplaatst heeft!" zeide het meisje. , , , , .. Het voortduwen van de tarentass had goed geholpen dank zij de krachtsinspanning van Michael Strogoff. De paarden geheel versuft en om zoo te zeggen voortgesleept door Michael Strogolt en den iemschik, kwamen weder op den rechten weg en bereikten een engen bergpas, die hen tegen de dadelijke aanvallen van den storm zou beschutten. Het was nu één uur in den morgen geworden, en hoe groot het ongeduld van Michael Strogoff ook was, hij moest in dien bergpas blijven totdat het hevigste van den storm voorbij was. „Wachten, dat is eene ernstige zaak," zeide Michael Strogoff, ,,en toch is dit beter, om niet gevaar te loopen grooter vertraging te ondervinden. De hevigheid van het onweer doet mij hopen dat het weldra op zal houden. Tegen drie uur zal de dag wel aanbreken, en het afdalen, dat wij in het donker niet kunnen wagen, zal ten minste na zonsopgang zoo niet gemakkelijk, dan toch mogelijk worden. „Laat ons wachten, broeder," zeide Nadia, „doch indien gij uw vertrek vertraagt, dat het dan niet zij om mij eene vermoeienis of een gevaar te besparen!" „Nadia, ik weet, dat gij besloten zijt alles te trotseeren, maar, door ons beiden in verdenking te brengen, zou ik meer dan mijn leven wagen, meer dan het uwe, ik zou den plicht verzuimen die ik boven te vervullen heb!" „Een plicht!. ..." mompelde Nadia. Op dit oogenblik verscheurde een hevige bliksemstraal het hemelgewelf en terstond weergalmde een korte donderslag. De lucht werd door eene zwavelachtige en verstikkende vloeistof vervuld, en een groep hoogstammige pijnboomen op twintig passen van de tarentass door den bliksem getroffen, ontvlamde als eene reusachtige toorts. De iemschik, door een soort van terugschok ter aarde geworpen, stond gelukkig zonder letsel weer op. Vervolgens, nadat het laatste geratel van den donder in de diepten van het gebergte verdwenen was, voelde Michael Strogoff de hand van Nadia sterk de zijne drukken, en hij hoorde deze woorden aan zijn oor fluisteren: „Kreten, broeder! Luister!" XI. Reizigers in doodsnood. Inderdaad hadden zij, gedurende deze korte stilte, angstkreten gehoord op het bovenste gedeelte van den weg en op vrij korten afstand van de bocht, die de tarentass in den bergpas beschutte. Het was een wanhoopskreet van een reiziger, die waarschijnlijk in doodsnood verkeerde. Michael Strogoff luisterde. Hij die zoo sprak, was wezenlijk in volle woede. Doch, opeens scheen het Michael Strogoff toe, alsof de tweede spreker partij trok van hetgeen er gaande was, want een schaterend gelach, dat te midden van zulk een tooneel het minst verwacht werd, weerklonk plotseling en werd gevolgd door deze woorden: „Neen, dat is waarlijk al te kluchtig!' ,,Durft gij hierom te lachen!" zeide de Engelschman op een vrij Welzeker, waarde collega, en zeer hartelijk, en dat is het beste dat' ik kan doen! Ik raad u aan hetzelfde te doen! Op mijn woord van eer, het is al te kluchtig, men heeft dat nog nooit gezien!.... Op dit oogenblik vervulde een hevige donderslag den bergpad met een verschrikkelijk geratel, dat de echo's van het gebergte nog weerkaatsen. Terstond na dat geratel weergalmde opnieuw de vroolijke stem, zeggende: . ... . Ja, buitengemeen kluchtig! Zoo iets zou zeker in Fiankrijk niet gtbNoch in Engeland!" gaf de Engelschman ten antwoord. Óp den door de bliksemstralen hel verlichten weg bemerkte Michael Strogoff nu, op twintig passen afstand, twee reizigers naast elkander gezeten op de achterste bank van een zonderling voertuig, dat zeer diep in een of ander wagenspoor scheen geraakt te zijn. Michael Strogoff naderde de beide reizigers, waarvan de een voortging met lachen, en de andere met vloeken en tieren, en lnj herkende de dagblad-correspondenten, die op de Kaukasus met hem de reis van Nijni-Novgorod naar Perm gemaakt hadeten He! goeden dag, mijnheer!" riep de Franschman uit. „Het doet mij genoegen u bij deze gelegenheid te ontmoeten. Mag ik u mijn boezemvriend, mijnheer Blount, voorstellen? De Engelsche reporter groette, en wellicht zou hij volgens de regels der beleefdheid, op zijn beurt zijn collega Alcide Jolivet voorgesteld hebben, toen Michael Strogoff hem zeide: „Onnoodig heeren, wij kennen elkander, wij hebben reeds te zamen op de Wolga gereisd." „Ha! zeer goed! perfect! mijnheer? ' „Nikolaas Korpanoff, koopman van Irkoetsk, antwoordde Michael Strogoff. „Maar zeg mij toch eens welk ongeval, zoo droevig voor den een en zoo vermakelijk voor den ander, u over» k,"oordeel zelf, mijnheer Korpanoff," antwoordde Alcide Joüvet. „Verbeeld u dat onze postiljon met het voorstel van zijn helsch voertuig vertrokken is, terwijl hij ons op het achterstel van zijn bespottelijk rijtuig in den steek laat, De slechtste helft van de telega voor twee personen, geen leidsels, geen paarden meer! Is dat niet uitermate kluchtig?" . „Kluchtig in het geheel niet!" antwoordde de Engelschman.. werd snel opgereden, en de telega werd weldra bereikt: zij was tot aan de as in de modder gezakt. Een der paarden van de tarentass werd er nu door middel van touwen voorgespannen. De beide dagbladschrijvers namen nu weder plaats op de bank van hun zonderling voertuig, en de rijtuigen zetten zich terstond in beweging. Zij hadden nu slechts de hellingen van den Oeral af te rijden, hetgeen geenemoeielijkheid opleverde. Zes uren daarna kwamen de beide voertuigen, het eene na het andere, te Ekaterinenburg aan, zonder dat eenig ongeval het tweede gedeelte hunner reis verstoord had. De eerste persoon, dien de dagbladschrijvers aan de deur van het posthuis bemerkten, was hun iemschik, die hen schee nopte wachten. Deze waardige Rus had waarlijk een goed gezicht en zonder de minste verlegenheid en met een glimlachend oog, naderde hij zijne reizigers en vroeg hun, zijne hand uitstrekkende, om zijne fooi. De waarheid dwingt om te zeggen, dat de woede van Harry Blount met eene echt Britsche hevigheid losbarstte, en zoo de iemschik niet voorzichtig achteruitgegaan ware, zou een vuistslag, volgens al de regels van het boksrecht, hem het navodko in zijn volle aangezicht betaald hebben. Alcide Jolivet, deze woede ziende, lachte zooals hij misschien nog nooit gelachen had. ,,Wel, hij heeft gelijk, die arme duivel!" riep hij uit. „Hij is in zijn recht, mijn waarde collega! Het is zijn schuld niet, dat wij geen middel gevonden hebben hem te volgen! En eenige kopeken uit zijn zak halende: ,,Hier, vriend," zeide hij tot den iemschik, ,,steek dat in je zak. Indien je ze niet verdiend hebt, is dat je schuld niet! Dit verdubbelde nog de opgewondenheid van Harry Blount, die het den postmeester wilde wijten, en hem een proces aandoen. „Een proces! in Rusland!" riep Alcide Jolivet uit. „Als de zaken niet veranderd zijn, collega, dan zoudt gij er het einde niet van beleven! Kent gij dan de geschiedenis niet van die Russische min, die van de familie van haar zuigeling het loon van twaalf maanden zoogen vorderde?" „Ik ken ze niet," antwoordde Harry Blount. „Dan weet gij ook niet wat er van dien zuigeling geworden was, toen de uitspraak in het rechtsgeding gunstig voor hem uitviel." „En wat was er dan van hem geworden?" „Een kolonel van de huzaren der garde?" En op dit antwoord begonnen allen te schateren van het lachen. Wat Alcide Jolivet betreft, opgetogen over zijn snedig antwoord nam zijn aanteekenboekje uit den zak, en schreef er al glimlachende deze nota in op, bestemd om in het Moscovische woordenboek opgenomen te worden: „Telega, Russisch rijtuig met vier wielen, wanneer het vertrekt, en met twee wielen, wanneer het aankomt!" XII. Eene uitdaging. Ekaterinenburg is eene stad van Azië, want zij is aan gene zijde van het Oeral-gebergte gelegen, op de laatste oostelijke hellingen van de bergketen. Niettemin is zij aan het gouvernement Perm onderhoorig, en, bijgevolg is zij begrepen in een der groote verdeelingen van Europeesch-Rusland. Noch Michael Strogoff, noch de beide correspondenten behoefden verlegen te wezen om middelen van vervoer te vinden in zulk een aanzienlijke stad, sedert 1723 gesticht. Te Ekaterinenburg bevindt zich de eerste Munt van het geheele Rijk; aldaar is het algemeene bestuur der mijnen gevestigd. Deze stad is dus een belangrijk middelpunt van nijverheid, in een land waar metaalgieterijen en andere exploitatiën, waar goud- en zilvererts gewasschen wordt, gevonden worden. Op dit tijdstip was de bevolking van Ekaterinenburg zeer aangegroeid. Russen en Siberiërs, door den inval der Tartaren bedreigd, waren er naar toe gevloeid, na uit de provinciën gevlucht te zijn, die reeds door de horden van Feofar-Khan waren overheerd, en voornamelijk uit het land der Kirgiezen, dat zich ten zuidwesten van de Irtisch tot de grenzen van Turkestan uit strekt. Waren dus de middelen van vervoer om Ekaterinenburg te bereiken, zeldzaam geweest, zij waren integendeel overvloedig om de stad te verlaten. In de tegenwoordige omstandigheden hadden de reizigers er weinig lust in om zich op Siberische wegen te wagen. Uit dien samenloop van omstandigheden volgde nu dat Harrv Blount en Alcide Jolivet gemakkelijk gelegenheid vonden om de beruchte halve telega die hen, zoo goed en zoo kwaad mogelijk, naar Ekaterinenburg vervoerd had, door een geheele telega te vervangen. Wat Michael Strogoff betrof, de tarentass was zijn eigendom, en ze had niet erg geleden door de reis over het Oeralgebergte. Het zou voldoende zijn er drie goede paarden voor te spannen, om snel den weg naar Irkoetsk af te leggen. Tot Tioemen, en zelfs tot Novo-Zaimskoe, is die weg vrij oneffen, maar, voorbij de wisselplaats van Novo-Zaimskoe begint de onmetelijke steppe, die zich uitstrekt tot dicht bij Krasnoiarsk, over eene uitgestrektheid van ongeveer zeventien honderd wersten (1.815 kilometer). Men weet, dat de beide correspondenten voornemens waren zich naar Ichem te begeven. Daar moesten zij met de gebeurtenissen te rade gaan, vervolgens de overheerde streken doortrekken, hetzij te zamen, hetzij afzonderlijk, al naar gelang hun jagersinstinct hen op een of ander spoor zou brengen. Nu was de eenige weg, dien Michael Strogoff kon nemen, die van Ekaterinenburg naar Ichem. Maar hij, die geen nieuws opspoorde, en die integendeel het door de overweldigers geteisterde land zou hebben willen vermijden, was vast besloten zich nergens op te houden. „Heeren," zeide hij dus tot zijne nieuwe reisgezellen, „het zal mij zeer aangenaam zijn met u een gedeelte van mijne reis te doen, maar ik moet u zeggen dat ik zeer gehaast ben, want mijne zuster en ik gaan onze moeder te Omsk opzoeken. Wie weet, of wij er zelfs zullen kunnen komen vóór dat de Tartaren de stad overweldigd zullen hebben! Ik houd mij dus aan de pleisterplaatsen slechts zoolang op als er tijd noodig is om van paarden te verwisselen, en ik zal nacht en dag doorreizen!" ,,Wij zijn van plan hetzelfde te doen," antwoordde Harry Blount. „Goed," hernam Michael Strogoff, „maar verliest dan geen oogenblik. Huurt of koopt een rijtuig waarvan " „Waarvan het achterstel," voegde Alcide Jolivet er bij, „wel zoo goed zal zijn tegelijkertijd als het voorstel te Ichem aan te komen." Een half uur later had de ijverige Franschman, trouwens gemakkelijk eene tarentass gevonden, bijna gelijk aan die van Michael Strogoff en waarin zijn reisgenoot en hij terstond plaats namen. Michael Strogoff en Nadia zetten zich ook in hun voertuig, en 's middags te twaalf uur verlieten de beide spannen tezamen de stad Ekaterinenburg. Nadia was eindelijk in Siberië en op dien langen weg, die naar Irkoetsk voert! Welke moesten toen wel de gedachten van het Lijflandsche meisje zijn? Drie snelle paarden voerden haar naar dat verbanningsoord, waarin haar vader veroordeeld was te leven, misschien voor lang, en zoover van zijn geboorteland! Maar ternauwernood zagen hare oogen die lange steppen zich ontrollen, die een oogenblik voor haar afgesloten waren geweest, want haar blik ging verder dan den gezichteinder, waarachter zij het gelaat van den banneling zocht! Zij merkte niets op van het land dat zij doortrok met eene snelheid van vijftien wersten per uur, niets van deze streken van West-Siberië zoo verschillend van die in het Oostelijk Siberië. Hier inderdaad vindt men geen bebouwde akkers, een armen bodem, ten minste aan zijne oppervlakte, want zijne ingewanden bevatten overvloedig ijzer, koper, platina en goud. Daarom vindt men hier ook overal exploitatiën van nijverheid, doch zeldzaam inrichtingen van landbouw. Hoe zou men ook hier handen vinden, om den grond te bebouwen wanneer het voordeeliger is den bodem met kruitmijnen en houweel om te wroeten? Hier heeft de boer voor den mijnwerker plaats gemaakt. Het houweel is hier overal bezig, de spade nergens. Intusschen dwaalden de gedachten van Nadia soms van de verre provinciën van het meer Baikal af, en vestigden zij zich op haren «Verdedig je, want ik zal je niet ontzien!" Blz. 106. tegenwooidigen toestand. Het bcclcl van haar vader verdween dan een oogenblik en zij zag haar edelmoedigen reisgenoot allereerst op den spoorweg naar Wladimir, waar de Voorzienigheid haar MICHAEL STROGOFF. hem voor de eerste maal had laten ontmoeten. Zij herinnerde zich zijne voorkomendheid gedurende de reis, hare aankomst aan het politie-bureau te Nijni-Novgorod, den hartelijken eenvoud, waarmede hij tot haar gesproken had met haar zijne zuster te noemen, zijne gedienstigheid jegens haar gedurende de reis op de Wolga, eindelijk alles wat hij gedaan had gedurende dien verschrikkelijken nacht van het onweer in het Oeral-gebergte om haar leven met gevaar van het zijne te verdedigen! Nadia dacht dus aan Michael Strogoff. Zij dankte God dat Hij op het rechte tijdstip dien dapperen beschermer, dien edelmoedigen en bescheiden vriend, zoo juist van pas op haar weg geplaatst had. Zij gevoelde zich in \ eiligheid bij hem, onder zijne hoede. Een eigen broeder had niet beter kunnen handelen! Zij duchtte geen hinderpalen meer, zij meende nu haar doel zeker te bereiken. Wat Michael Strogoff betreft, hij sprak en dacht veel na. Van zijn kant ook dankte hij God dat Hij hem in de ontmoeting met Nadia, het middel gegeven had om tegelijkertijd zijne wezenlijke persoonlijkheid te verbergen en eene goede daad te verrichten. De kalme onverschrokkenheid van het jonge meisje behaagde aan zijne manhaftige ziel. Waarom was zij niet in werkelijkheid zijne zuster? Hij gevoelde evenveel eerbied als genegenheid voor zijne schoone en heldhaftige gezellin. Hij gevoelde dat het een dier zuivere en zeldzame harten was, waarop men rekenen kan. Evenwel, sedert hij den Siberischen bodem betreden had, waren de ware gevaren voor Michael Strogoff begonnen. Zoo de beide dagbladschrijvers zich niet vergisten, zoo Ivan Ogareff de grenzen was overgetrokken, dan 'zou hij met de uiterste omzichtigheid moeten handelen. De omstandigheden waren nu veranderd, want de Tartaarsche spionnen moesten in de Siberische provinciën wemelen. Mocht zijn incognito ontdekt, zijne hoedanigheid van koerier van den cza.ar bekend raken, dan zou het met zijne zending uit zijn, ja zelfs zijn leven misschien bedreigd worden. Michael Strogoff gevoelde toen meer en meer het gewicht van de verantwoordelijkheid, die op hem rustte. . , ... . , , Wat ging er terwijl de zaken aldus in het eerste rijtuig stonden, in het tweede om? Niets bijzonders. Alcide Jolivet sprak zeer veel, Harry Blount antwoordde zeer weinig. Ieder beschouwde de zaken op zijne wijze, en maakte aanteekeningen omtrent het een of ander gebeurde op reis. / Bij elke wisselplaats stapten de beide correspondenten uit en ontmoetten dan telkens Michael Strogoff weder. Wanneer er niets in het posthuis moest gebruikt worden, dan verliet Xadia de tarentass niet Moest er echter ontbeten of gemiddagmaald worden, dan kwam zij aan tafel, maar, altijd ingetogen, mengde zij zich zeer weinig in het gesprek. - Alcide Jolivet was, zonder de palen eener volmaakte betamelijK- »Ga heen, vriend! Anders zou ik je doodenf' Blz. 110. postmeesters nog de paarden volgens de reglementaire voorwaarden. Aan elk station zaten de beambten nog voor hun raampje, en seinden de dépêches over, die hun toevertrouwd werden, ze alleen weg geplaatste telegraafpalen, en waar de weg zich alleen van de vlakte onderscheidde door het fijne zand, dat van onder de wielen der tarentassen opstoof. Het ging nu regelrecht op Ichem aan, alwaar de beide correspondenten moesten vertoeven, indien niet eene of andere gebeurtenis hun reisplan mocht wijzigen. Twee honderd wersten ongeveer scheidden Novo-S'aimsk van de stad Ichem, en den volgenden dag, vóór acht uur 's avonds, moesten en konden zij afgelegd zijn, mits er geen oogenblik verloren ging. Zoo de reizigers al niet groote heeren of hooggeplaatste beambten waren, waren zij toch, naar het oordeel der iemschiks, waardig het te zijn, door hunne mildheid in het geven van fooien. Den volgenden dag, 23 Juli, waren de beide tarentassen inderdaad niet meer dan dertig wersten van Ichem verwijderd. Op dit oogenblik bemerkte Michael Strogoff op den weg, en nauwelijks zichtbaar te midden van wolken stof, een rijtuig dat vóór het zijne uitreed. Daar zijne paarden, die minder moe waren, veel sneller liepen, moest hij het weldra inhalen. Het was noch eene tarentass, noch eene telega, maar een postberline, erg met stof bedekt en die reeds eene lange reis moest gemaakt hebben. De postiljon sloeg de paarden uit al zijn macht en hield ze alleen in galop door vloeken en slaan. Deze berline was zeker niet over Novo-Saimsk gekomen maar moest, langs een of anderen zijweg, op den weg naar Irkoetsk gekomen zijn. Michael Strogoff en zijne reisgenooten deze berline ziende, die op Ichem aanhield, hadden slechts éene gedachte, namelijk ze vooruit te rijden en vóór haar aan de wisselplaats te komen, om vooral zeker te zijn over paarden te kunnen beschikken. Zij hadden dus slechts een woord aan de iemschiks te zeggen, om weldra gelijk te komen met de afgematte paarden van de berline. Michael Strogoff kwam het eerste aan. Op dit oogenblik verscheen een hoofd aan het portier van de berline. Michael Strogoff had nauwelijks den tijd het op te nemen. Evenwel, hoe snel hij ook voorbijreed, hoorde hij zeer duidelijk op een gebiedenden toon hem toevoegen: ,,Houdt op." Men hield niet op. Integendeel, de berline werd weldra door de beide tarentassen vooruitgereden. Nu had er een wedren plaats, want de paarden 'van de berline, opgewekt zonder twijfel door de tegenwoordigheid en de snelheid der paarden, die hen vooruit liepen, vonden nieuwe krachten om eenige minuten gelijk te blijven. De drie rijtuigen waren in een wolk van stof verdwenen, waaruit, als eene losbranding van vele geweren tegelijk, een zweepgeklap ontsnapte, dooreengemengd met geschreeuw en uitingen van woede. Niettemin bleef het voordeel toch aan den kant van Michael «Spreek niet? vadertje! Je zijt nog te zwak". Blz. 118. „Zijt ge een Siberiër?" vroeg Michael Strogoff. „Ja". „Kent ge dien man, die mijne paarden genomen heeft?' ■ „Neen." „Hebt ge hem nooit gezien?" „Nooit!" „Wie denkt ge dat die man kan zijn?" „Een voornaam heer, die zich weet te doen gehoorzamen!" De blik van Michael Strogoff drong als een dolk in het hart van den Siberiër, maar de postmeester sloeg den blik niet neder. „Gij veroorlooft je mij te beoordeelen!" riep Michael Strogoff uit. , Ja," antwoordde de Siberiër, „want er zijn dingen die een eenvoudig koopman niet ontvangt zonder ze te geven!" „De zweepslagen?" „De zweepslagen, jong mensch! Ik ben oud en sterk genoeg om je dat te zeggen!" .. Michael Strogoff naderde den postmeester en legde zijne beide krachtige handen op diens schouders. Daarop zeide hij op een zonderling kalmen toon: „Ga heen, vriend, ga heen! Anders zou ik je dooden!" De postmeester begreep de zaak nu. „Zoo bevalt hij mij beter," mompelde hij. En hij verwijderde zich zonder verder een woord te spreken. Den volgenden dag, 24 Juli, des morgens te acht uur, stond de tarentass voor, met drie sterke paarden bespannen. Michael Strogoff en Nadia namen er plaats in, en Ichem, dat voor beiden zulk eene verschrikkelijke herinnering zou blijven, wasweldra achter eene kromte van den weg verdwenen. Aan de verschillende wisselplaatsen, waar hij dien dag ophield, kon Michael Strogoff zich overtuigen dat de berline hem op den weg naar Irkoetsk altijd vooruit bleef, en dat de reiziger even gehaast als hij, geen oogenblik verloor, om de steppe door te trekken. Om vier uur in den namiddag moest bij het station Abatskaia, de rivier Ichim, een der voornaamste nevenrivieren van de Irtisch, overgetrokken worden. „ , . Dit overtrekken ging wat moeilijker dan over de iobol. De stroom van de Ichim is op die plaats vrij sterk. Gedurende den winter zijn al die stroomen in de steppe, met eene ijskorst van verscheidene voeten bedekt, gemakkelijk begaanbaar, en de reiziger trekt ze ongemerkt over, want hunne bedding is aan geheel verdwenen onder het wittte laken, dat de uitgestrekte steppe gelijkelijk bedekt; maar in den zomer kan het overtrekken soms zeër moeilijk zijn. Inderdaad werden twee uren besteed aan den overtocht van de Ichem, — hetgeen Michael Strogoff verbitterde, te meer omdat de schippers hem omtrent den inval der Tartaren, verontrustende tijdingen mededeelden. Ziehier wat men vertelde: Eenige vooruitrukkende veldontdekkers van Feotar-Knan zouden zich reeds aan de beide oevers van de beneden-Ichem vertoond hebben, in de zuidelijke streken van het gouvernement Tobolsk. Omsk werd zeer bedreigd. Men sprak van een gevecht, dat tusschen de Siberische en Tartaarsche troepen op de grenzen der groote Kirgiesche horden had plaats gehad, — een gevecht, dat niet ten gunste der Russen was uitgevallen, die op dit punt zeer zwak waren. Vandaar, het terugtrekken dier troepen en dientengevolge, algemeene verhuizing der boeren uit de provincie. Men verhaalde verschrikkelijke wreedheden door de overweldigers gepleegd. Overal ontvluchtte men de voorhoede van Feofar-Khan, en dit deed Michael Strogoff zeer vreezen, dat de middelen van vervoer hem weldra zouden gaan ontbreken. Hij had dus eene buitengewone haast om Omsk te bereiken. Zoodra de pont de tarentass op den rechteroever van de Ichem had overgezet, werd de reis door de steppe met volle snelheid hervat. Het was zeven uur in den avond. De lucht was zeer betrokken. Ook viel er herhaalde malen eene stortbui, die het stof neersloeg en de wegen beter maakte. Michael Strogoff had, na het verlaten der wisselplaats te Ichem, geen woord meer gesproken. Het droeg evenwel steeds zorg voor Nadia, hoewel het jonge meisje niet klaagde. Zij had aan de paarden van de tarentass wel vleugels willen geven; want iets scheen haar toe te roepen, dat haar metgezel nog meer haast had dan zij om te Irkoetsk aan te komen, en hoeveel wersten hadden zij nog wel af te leggen! Ook kwam haar in de gedachte dat, indien Omsk door de Tartaren was ingenomen, de moeder van Michael Strogoff, die deze stad bewoonde, gevaar liep, waarover haar zoon zich uiterst ongerust moest maken, en dat dit voldoende was om zijn ongeduld te verklaren om bij haar aan te komen. Nadia meende dus, op zeker oogenblik, hem over de oude Marfa te moeten spreken, over de verlatenheid waarin zij zich zou kunnen bevinden te midden van deze ernstige gebeurtenissen. „Hebt ge sedert het begin van den inval geene tijding van uwe moeder ontvangen?" vroeg zij. „Geen enkele, Nadia. De laatste brief, die mijne moeder geschreven heeft, is reeds twee maanden oud, maar hij behelsde goede tijdingen. Marfa is eene krachtvolle, dappere Siberische vrouw. In weerwil van hare jaren, is zij nog in het bezit van hare geheele zedelijke kracht. Zij weet te lijden." ,,Ik zal haar bezoeken, broeder," zeide Nadia levendig. „Wijl gij mij dien naam van zuster geeft, ben ik de dochter van Marfa!" En daar Michael Strogoff niet antwoordde, voegde zij er bij: „Misschien heeft uwe moeder Omsk kunnen verlaten?" „Wel mogelijk, Nadia", antwoordde Michael Strogoff, ,,en zelfs hoop ik dat zij Tobolsk zal bereikt hebben. De oude Marfa haat den Tartaar. Zij kent de steppe, zij is niet bang, en ik hoop dat zij haar stok zal opgenomen hebben, en de Irtisch zal zijn afgezakt. Er is geene plek in de provincie of zij kent ze. Hoe menigmaal heeft zij het geheele land met mijn ouden vader doorloopen en hoe menigmaal heb ik zelf, nog kind zijnde, hen op hunne tochten door de Siberische woestijn gevolgd! Ja, Nadia, ik hoop dat mijne moeder Omsk zal verlaten hebben!" ,,En wanneer zult gij haar gaan bezoeken?" ,,Ik zal haar bezoeken.... op mijn terugreis." „Intusschen zult ge, wanneer uwe moeder te Omsk is, er toch wel een uur afnemen om haar te gaan omhelzen?" „Dat zal ik niet!" ,,Ge gaat haar niet bezoeken?" . „Neen, Nadia," antwoordde Michael Strogoff, wiens borst begon te zwellen en die begreep dat hij die vragen van het jonge meisje niet zou kunnen blijven beantwoorden. „Gij zegt: neen! broeder, om welke reden?" „Om welke reden, Nadia! gij vraagt mij om welke reden?" riep Michael Strogoff met eene zoo diep ontroerde stem uit, dat het meisje er van sidderde. „Maar om de reden, die mij, tot lafhartigheid toe, geduld heeft doen oefenen met dien ellendeling, van wien...." Hij kon zijn volzin niet eindigen. „Bedaar, broeder," zeide Nadia, zoo zacht mogelijk. „Ik weet slechts éen ding of liever ik weet het niet, ik gevoel het! Het is dat, op dit oogenblik, éen gevoel uw geheele gedrag beheerscht; dat van een zoo mogelijk heiliger plicht, dan die, welke den zoon aan de moeder verbindt!" Nadia zweeg, en, van dit oogenblik af, vermeed zij elk gesprek, dat betrekking kon hebben op den bijzonderen toestand van Michael Strogoff. Het gold hier een of ander geheim te eerbiedigen. Zij eerbiedigde het. Den volgenden morgen, 25 Juli, te drie uur, kwam de tarentass aan de wisselplaats van Tioekalinsk aan na een afstand van honderd twintig wersten afgelegd te hebben sedert den overtocht van de Ichim. Men verwisselde snel van paarden. Doch de iemschik maakte, en wel voor de eerste maal, eenig bezwaar om te vertrekken, verzekerende dat Tartaarsche af deelingen de steppe afliepen, en dat reizigers, paarden en rijtuigen door die plunderaars zouden buit gemaakt worden. Michael Strogoff zegevierde slechts door middel van geld over den slechten zin van den iemschik, want in dit geval zooals in zooveel andere, wilde hij van zijn podaroshna geen gebruik maken. De laatste ukase, door de telegraaf overgebracht, was in de Siberische provinciën bekend, en een Rus, juist omdat hij in het »Mijn zoon!" lJlz. 122. bijzonder vrijgesteld was om aan hare voorschriften te gehoorzamen, zou zeker de algemeene aandacht getrokken hebben — iets dat de koerier van den czaar bovenal moest vermijden. MtCHAF.L STROGOFF. 8 Eindelijk vertrok de tarentass, en maakte zooveel spoed dat zij, om drie uur in namiddag, tachtig wersten verder Koulatsinskoë bereikte. Een uur later bevond zij zich aan de boorden van de Irtisch, en nog slechts een twintigtal wersten van Omsk af. De Irtisch is een dier breede stroomen van Siberië, die in het Altaïgebergte ontspringende, van het zuidoosten naar het noordwesten loopt en zich in de Obi werpt, na een weg afgelegd te hebben van bij de zevenduizend wersten. Op dit tijdstip van het jaar stond de Irtisch buitengemeen hoog, en was het overtrekken van dien stroom vrij moeilijk. Een zwemmer, hoe bekwaam ook, zou hem niet hebben kunnen overzwemmen, en zelfs door middel van eene pont ging dc overtocht met gevaar gepaard. Doch die gevaren, zooals alle andere, konden Michael Strogoff en Nadia geen oogenblik weerhouden. Intusschen gaf Michael Strogoff aan zijne jonge gezellin in overweging om eerst, alleen met de tarentass en de paarden, den stroom over te steken, want hij vreesde dat de pont het gewicht der vracht niet zou kunnen dragen. Hij zou dan Nadia komen afhalen, als hij paarden en rijtuig aan de overkant zou afgezet hebben. Nadia weigerde, want dit zou een oponthoud van een uur veroorzaken, en zij wilde niet de oorzaak van deze vertraging zijn. De inscheping had niet zonder moeite plaats, want de steile oevers waren ten deele overstroomd, en de pont kon niet dicht genoeg aanleggen. Evenwel, na een half uur tobben, stonden de tarentass en de drie paarden op de pont. Michael Strogoff, Nadia en de iemschik gingen aan boord en men stak van wal. In de eerste oogenblikken ging alles goed. De beide schippers duwden met hunne lange boomen de pont behendig voort, doch hoe verder zij in het midden der rivier kwamen, hoe dieper de bedding werd en er bleef van de boomen slechts een eind ter lengte van een voet boven water, zoodat ze moeilijk te hanteeren waren en het werk weinig vrucht opleverde. Michael Strogoff en Nadia achter in de pont gezeten, en steeds eenig oponthoud vreezende, zagen met zekere ongerustheid het werken der schippers aan. „Pas op!" riep een van hen zijn makkers toe. Deze kreet werd veroorzaakt door de veranderde richting die de pont met eene buitengemeene snelheid had genomen. Zij werd door den stroom medegevoerd. De schippers trachtten door het goed hanteeren hunner boomen en door buitengewone krachtsinspanning, in eene schuine richting den rechteroever van den stroom te bereiken, doch, naar alle berekening, op minstens vijf a zes wersten beneden de hoogte waar zij van wal gestoken waren. Terwijl zij aldus alle pogingen in het werk stelden en zij met eene snelheid van twee wersten per uur in het midden van den stroom voortgedreven werden, stond Michael Strogoff op en bemerkte hij stroomopwaarts verscheidene vaartuigen, door den stroom met groote snelheid medegevoerd, die nog vermeerderd werd door de werking der roeiriemen, waarvan zij voorzien waren. Het gelaat van Michael Strogoff trok zich krampachtig samen en een kreet ontsnapte hem. „Wat is er?" vroeg het meisje. F Maar eer dat Michael Strogoff den tijd had te antwoorden, riep een der schippers angstig uit: „De Tartaren! de Tartaren!" Het waren inderdaad, met soldaten bemande booten, die de Irtisch afzakten, en die binnen weinige minuten de pont zouden ingehaald hebben, daar deze te zwaar geladen was om hen te kunnen ontvluchten. De schippers slaakten een kreet van wanhoop en lieten de boomen glippen. „Houdt moed, vrienden!" riep hun Michael Strogoff toe, „houdt moed! Vijftig roebels voor u, wanneer wij de rechteroever bereiken vóórdat die vaartuigen ons hebben ingehaald!" De schippers, door deze woorden aangemoedigd, gingen opnieuw aan den gang; ook Michael Strogoff greep een boom, dien hij met bovenmenschelijke kracht hanteerde, doch het was te voorzien dat zij het enteren der Tartaren niet zouden kunnen ontkomen. De vaartuigen waren nog slechts op honderd pas verwijderd. Zij voerden eene afdeeling Boukharijsche soldaten die op verkenning naar Omsk uit waren. „Sarijn na Kitschoul" riepen de soldaten uit de voors'te boot. Michael Strogoff herkende den oorlogskreet der Tartaarsche roovers. Op dien kreet moest men plat op den buik gaan liggen. En daar de schippers, noch hij, aan dit bevel gehoorzaamden, had er eene hevige losbranding plaats, en werden twee paarden doodelijk getroffen. Op dit oogenblik had er een schok plaats. De booten hadden de pont dwars aangevaren. „Kom mee, Nadia!" riep Michael Strogoff, gereed om zich over boord te werpen. Het meisje zou hem volgen, toen hij, door een lanssteek getroffen, in den stroom stortte, die hem medevoerde en waarin hij, nadat zijne hand even boven was gekomen, verdween. Nadia had een gil gegeven, doch, voor zij den tijd had Michael Strogoff in den stroom na te springen, werd zij gegrepen en in een der booten gezet. Een oogenblik later waren de schippers door lanssteken gedood, dreef de pont bij goed geluk af, terwijl de Tartaren de Irtisch verder afzakten. XIV. Moeder en Zoon. Omsk is de hoofdstad en het verblijf van den gouverneur-generaal van westelijk Siberië. Zij is evenwel niet de belangrijkste stad van dit eerste gedeelte van Aziatisch-Rusland. Tomsk is meer bevolkt en aanzienlijker. Omsk bestaat eigenlijk uit twee gedeelten. Het eene gedeelte is het verblijf van het bewind en der rijksambtenaren, het andere wordt bewoond door de Siberische kooplieden, alhoewel het toch niet zeer handeldrijvend is. Deze stad bevat twaalf a dertien duizend inwoners, en wordt door aarden borstweringen verdedigd die haar zeer onvoldoende beschermen.. Het kostte dus den Tartaren weinig moeite zich, na eene berenning van eenige dagen, stormenderhand van de stad meester te maken. De bezetting had zich, na eene dappere verdediging, naar het hooge gedeelte der stad teruggetrokken, en zich daar met den gouverneur-generaal en zijne officieren verschanst, zonder evenwel veel hoop te koesteren van bijtijds ontzet te zullen worden, want de Tartaren kregen eiken dag versterkingen, en wat erger was, zij werden'aangevoerd door een officier, — een landverrader — maar een man van groote verdienste en van eene beproefde onverschrokkenheid. Deze officier was de kolonel Ivan Ogareff. Ivan Ogareff was een bekwaam militair. Daar er in hem een weinig Mongoolsch bloed zat van moederszijde, die van Aziatischen oorsprong was, was hij listig, hield hij er van hinderlagen uit te denken, en niets kon hem beletten om een of ander geheim te weten te komen. Bedrieglijk en wreed van natuur, nam hij tot de laagste vermommingen zijne toevlucht, en Feofar-Khan had in hem een waardigen helper in dezen woesten oorlog gevonden. Toen Michael Strogoff nu aan de boorden van de Irtisch aankwam, had Ivan Ogareff zich reeds van Omsk meester gemaakt, en zette hij met kracht het beleg van het hooge gedeelte der stad voort, daar hij zich zoo snel mogelijk naar Tomsk wilde begeven, alwaar zich de hoofdmacht van het Tartaarsche leger had saamgetrokken. Tomsk was inderdaad sedert eenige dagen door Feofar-Khan ingenomen, en vandaar moesten de overweldigers, reeds meester van Middel-Siberië, naar Irkoetsk voortrukken. Irkoetsk was het eenige en wezenlijke doel van Ivan Ogareff. Het plan van dien verrader was om, onder een valschen naam, Het paard, door deze venijnige insecten gestoken. Blz. 127. toegang tot den grootvorst te verkrijgen, zijn vertrouwen te winnen, en, wanneer het oogenblik gekomen was, aan de Tartaren de stad en den grootvorst zelf over te leveren. Met zulk eene stad en zulk een gijzelaar, moest geheel Siberië in handen der overweldigers vallen. Xu weet men dat deze samenzwering den czaar bekend was, en dat, om haar te verijdelen, aan Michael Strogoff de belangrijke dépêche was toevertrouwd geworden. Deze zending had hij tot hiertoe getrouw nagekomen, doch zou hij ze nu wel geheel ten einde kunnen brengen? De lanssteek, dien hij gekregen had, was niet doodelijk. Al zwemmende had hij, zonder gezien te worden, den rechteroever bereikt, alwaar hij in het riet in zwijm gevallen was. Toen hij tot zichzelf kwam, bevond hij zich in de hut van een moejiek die hem opgenomen en verzorgd had, en wien hij het alzoo te danken had dat hij nog leefde. Hoe lang hij bij dien braven Siberiër was, dat wist hij niet. Maar toen hij de oogen weder opende, zag hij bij zijn bed een goedig gelaat met een langen baard staan, dat hem met een medelijdenden blik aanzag. Hij wilde vragen waar hij zich bevond, toen Augustus. Ie vluchtelingen ontsnappen uit de stad. Russen geslagen. Hardnekkige vervolging door de Tartaarsche ruiterij En toen Harry Blount terugkwam, hoorde hij Alcide [olivet die zijn telegram eindigde, al spottend neuriën: In Parijs, In het grijs Loopt daar een klein vet manneke Een wandelend koffiekanneke Het ongepast vindende om, zooals zijn collega, het gewijde met het ongewijde dooreen te mengen, antwoordde Alcide Jolivet op Het telegraafkantoor door Tartaarsche soldaten overweldigd, lilz. 142. ; verzen uit den Bijbel met een vroolijk deuntje van Béranger. „Aoh!" zeide Harry Blount. „Dat is maar zoo," antwoordde Alcide Jolivet. De toestand om Kolivan werd echter hachelijker. Het gevecht kwam dichterbij en het schieten werd steeds heviger. Opeens dreunde het gebouw van een vreeselijken slag. Er was eene granaat door den muur geslagen, die den seinpaal in eene wolk van stof hulde. Alcide Jolivet was juist bezig de dichtregels te eindigen: Als een appel zoo rond, Doch in zijn zak.... geen grond.... maar hij hield op, vloog op de granaat af, greep ze met beide handen en wierp ze het raam uit. Dit was het werk van een oogenblik. Vijf minuten later sprong de granaat. Alcide Jolivet ging met de grootste bedaardheid voort zijn telegram op te schrijven. Hij schreef: ,,Twaalf duims granaat heeft den muur van het telegraaf gebouw uiteen doen springen. Er nog meer van hetzelfde kaliber wachtende Wat Michael Strogoff betreft, deze twijfelde niet of de Russen waren uit Kolivan verdreven. Er zat voor hem niets anders op dan de zuidelijke steppen in te slaan. Hij stond op het punt van te vertrekken, toen eene hagelbui van kogels de ruiten van het venster verbrijzelde. Harry Blount, aan den schouder getroffen, viel op den grond. Alcide Jolivet vulde, op hetzelfde oogenblik, zijn bericht met het volgende aan: ,,Harry Blount, coorrespondent van de Daily Telegraph, valt aan mijne zijde, door eene granaatscherf getroffen...." toen de ongevoelige beambte hem met de onverstoorbaarste kalmte toevoegde: „Mijnheer, de draad is gebroken." En, het raampje verlatende, nam hij bedaard zijn hoed, dien hij met den elleboog glad streek, en verdween hij, nog altijd glimlachende, door een deurtje, dat Michael Strogoff niet had opgemerkt. Daarop werd het telegraafkantoor door de Tartaarsche soldaten overweldigd, en noch Michael Strogoff, noch de dagbladschrijvers, slaagden er in zich uit de voeten te maken. Alcide Jolivet, zijne laatste dépêche in de hand houdende, was op Harry Blount toegeschoten, had hem op zijne schouders genomen om met hem te vluchten.... Maar het was te laat! Beiden werden gevangen genomen, en tegelijkertijd Michael Strogoff, die uit het venster willende springen, in de handen der Tartaren viel! XVIII. Een Tartaarsch Kamp. Op eene dagreis van Kolivan, eenige wersten voor het vlek Diachinsk, strekt zich eene groote vlakte uit, waarop eenige zware boomen, voornamelijk pijnboomen en ceders uitstaken. Dit gedeelte der steppe is gedurende het warme jaargetijde gewoonlijk door Siberische herders ingenomen-, die er, voor hunne talrijke kudden, voldoend voedsel vinden. Doch op dit tijdstip, zou men er te vergeefs een enkele dezer zwervende bewoners gezocht hebben. En toch was deze vlakte niet verlaten, integendeel zij vertoonde eene buitengewone levendigheid. Daar waren de Tartaarsche tenten opgeslagen, daar kampeerde Feofar-Khan, de woeste emir van Boekhara en daar werden den volgenden dag, 7 Augustus, de gevangenen van Kolivan opgebracht, na de vernietiging van het kleine Russische korps. Van deze twee duizend man, waren er nauwelijks eenige honderden overgebleven. De gebeurtenissen namen dus, voor het keizerlijk bestuur, aanvankelijk eene ongunstige wending, want de Russen zouden, vroeger of later, ongetwijfeld die horden overweldigers weder verdrijven. Maar het hart van Siberië was door den inval aangetast en hij dreigde zich nu dwars door het opgestane land heen naar de oostelijke en westelijke provinciën te zullen uitbreiden. Irkoetsk was nu van elke gemeenschap met Europa verstoken. Wanneer de troepen van de Amoer en uit de provincie Jakoetsk niet bijtijds aankwamen om Irkoetsk te bezetten, zou die hoofdstad van Aziatisch Rusland in handen der Tartaren vallen, en voor dat zij kon heroverd worden, zou de grootvorst, de broeder van den keizer, aan de wraak van Ivan Ogareff zijn overgeleverd. Wat zou er van Michael Strogoff worden? Zou hij onder den druk van zoovele beproevingen eindelijk bezwijken? Zou hij door de reeks van tegenspoeden, sedert het ongeval te Ichem ondervonden, zich als overwonnen beschouwen? Zou hij zijne zending als mislukt beschouwen en haar opgeven? Neen, Michael Strogoff leefde nog, hij was niet gekwetst, den keizerlijken brief had hij nog altijd bij zich, hij had zijn incognito bewaard. Wel bevond hij zich onder de gevangenen, die door de Tartaren als redeloos vee werden medegesleept, maar terwijl hij op die wijze Tomsk naderde, kwam hij ook dichter bij Irkoetsk. In elk geval zou hij Ivan Ogareff dan nog vóóruit zijn. ,,Ik zal er komen," zeide hij telkens bij zichzelven. r Sedert het gebeurde te Kolivan, had hij slechts éene gedachte, namelijk: zijne vrijheid te herkrijgen! Hoe aan de soldaten van den emir te ontsnappen? Wanneer het oogenblik daar was, zou hij zien. Hét kamp van Feofar bood een prachtig schouwspel aan. lallooze tenten uit huiden, vilt of zijden stoffen vervaardigd, glinsterden in de stralen der zon. De rijksten dezer tenten behoorden aan de seïden en de khodjas, de voornaamste personages van het k Het kamp bevatte minstens honderd vijftig duizend man, zoowel voetknechten als ruiters, die de verschillende typen van Aziatisch ras vertoonden. Lastdieren telde men er bij duizenden. Toen de gevangenen van Kolivan voor de tenten van teofar en der grootwaardigheid-bekleeders van het khanaat aankwamen, wei d de roffel geslagen, schalden de trompetten en bulderde het geschut. Overigens was de omgeving van Feofar geheel militair, daar zijn om zoo te zeggen burgerlijk gevolg en zijn harem zich te Tomsk bevonden, dat, nu in de handen der Tartaren, de residentie van den emir zou worden, tot zoolang hij haar eindelijk zou kunnen \ erwisselen tegen de hoofdstad van oostelijk Siberië. De tent van Feofar stak boven de naburige tenten uit. Met eene schitterende zijden stof behangen, die opgehouden werd door koorden met gouden kwasten, besloeg zij het middelpunt van eene uitgestrekte open plaats tusschen de boomen, waarvan de achtergrond door prachtige beukeboomen en reusachtige pijnboomen werd gevormd. Voor deze tent lag op eene verlakte en met edelgesteenten ingelegde tafel, het heilige boek van den Koran open, waarvan de bladzijden uit fijn gegraveerde gouden blaadjes bestonden. Boven dé tent wapperde de Tartaarsche standaard, versierd met het wapen van den emir. Op het oogenblik dat de gevangenen in het kamp gebracht werden was de emir in zijne tent. Hij kwam niet te voorschijn. En het'was zonder twijfel gelukkig. Een woord, eene wenk zou wel-, licht slechts het sein voor eene of andere bloedige terechtstelling zijn geweest. Maar, als een echt Oostersch Vorst zonderde hij zich af; want hij, die zich niet vertoont, wordt bewonderd en vooral ë Wat de gevangenen aangaat, zij werden in eene afgesloten ruimte gelegerd, waar zij, mishandeld, bijna zonder voedsel, blootgesteld aan de guurheid van het klimaat, het welgevallen van Feofar verbeidden. ,, , De gedweeste, zoo niet de geduldigste van allen was zek« Michael Strogoff. Hij liet zich geleiden, want men bewaakte hem overal waar hij heen wilde gaan en dus was hij zoo veihg- *ls in vriiheid zijnde, op den weg van Kolivan naar Tomsk nooit had kunnen zijn. Te willen ontsnappen vóór dat hij in laatstgenoemde stad was aangekomen, ware zich blootstellen om weder in handen vallen van de verkenners die in de steppe rondzwierven. Eenmaal te Tomsk zijnde, zeide hij tot zich zelf, om eemgszin. het ongeduld te onderdrukken dat hij met altijd kon bedwingen, De tent van freofar stak boven de naburige tenten uit. lilz. 144. kan ik in weinige minuten voorbij de voorposten zijn; twaalf uren op Feofar, twaalf uren op Ogareff gewonnen, zullen voldoende zijn om vóór hen te Irkoetsk aan te komen! MICIIAEL STROGOFK. IO Hetgeen Michael Strogoff inderdaad bovenal vreesde, was de tegenwoordigheid van Ogareff in het Tartaarsche kamp. Buiten het gevaar van herkend te worden, gevoelde hij instinctmatig dat het van belang was dien verrader vooruit te komen. Hij begreep ook dat, wanneer de troepen van Ivan Ogareff zich met die van Feofar vereenigd hadden, dit leger, nu voltallig, zoo snel mogelijk tegen de hoofdstad van oostelijk Siberië zou oprukken. Dit vooral vreesde hij en elk oogenbhk luisterde hij of niet een trompetgeschal de aankomst van Ivan Ogareff aankondigde. Bij die vrees voegde zich de gedachte aan zijne moeder en aan Nadia. Zou hij haar wel ooit wederzien? Op deze vraag die hij niet durfde oplossen, werd het hem vreeselijk benauwd om het hart. ilet Michael Strogoff en zooveel andere gevangenen, waren ook Harry Blount en Alcide Joh vet naar het Tartaarsche kamp gevoerd. Michael Strogoff zocht hen niet op; het kon hem weinig schelen wat zij van hem dachten sedert het gebeurde aan de wisselplaats te Ichem. Hij wilde liever alleen blijven om alleen te handelen, wanneer het er op aan kwam. Alcide Jolivet had, sedert zijn collega aan zijne zijde was gevallen, dezen voortdurend verzorgd en hem ondersteund op den tocht van Kolivan naar het kamp. In het kamp aangekomen, was het zijne eerste zorg geweest de wond van Harry Blount te onderzoeken. „Het beteekent niets," zeide hij tot hem, „het is slechts een schram! Ka twee- of driemaal verbonden te zijn, zal er niets meer van zichtbaar zijn!" „Maar dat verband? " vroeg Harry Blount. „Dat zal ik wel leggen!" „Gij zijt dus een halve heelmeester?" „Dat zijn alle Franschen zoo wat half en half!" En op deze verzekering scheurde Alcide Jolivet zijn zakdoek in twee stukken, maakte van het eene pluksel, van het andere eene prop, waschte de wond, die gelukkig niet ernstig was, uit en legde het vochtige linnen zeer behendig op den schouder van Harry Blount - „Ik genees u met water," zeide hij, „want het is het heilzaamste pijnstillende middel, dat voor het genezen van wonden bekend is. De geneesheeren hebben zes duizend jaar er aan besteed om dit te ontdekken! Ja, zes duizend jaar!" „Ik dank u, mijnheer Jolivet," antwoordde Harry Blount, die zich op een bed van dorre bladeren nedervleide, dat zijn metgezel in de schaduw van een berkeboom voor hem gereed had gemaakt. „Blijf nu maar stil liggen en praat niet meer, want gij hebt volstrekt rust noodig," zeide Alcide Jolivet. Maar Harry Blount had geen lust om te zwijgen. „Mijnheer Jolivet," vroeg hij, „denkt gij dat onze dépêches over de Russische grenzen hebben kunnen komen! „En waarom niet," antwoordde Alcide Jolivet. „Op het oogen- blik weet mijn goede nicht alles aangaande het gevecht bij Kolivan". „En hoeveel exemplaren van de dépêche laat uw nicht wel drukken?" vroeg Harry Blount, die voor den eersten keer de vraag zoo rechtstreeks deed. „Wel ja!" antwoordde Alcide Jolivet lachende. „Mijne nicht is iemand, die zeer bescheiden is, die er niet van houdt dat men over haar spreekt, en wie het zeer zou spijten als zij den slaap verstoorde, dien gij zoo noodig hebt." „Ik wil niet slapen," antwoordde de Engelschman. — „Wat zou uwe nicht van de zaken in Rusland denken?" „Dat zij op het oogenblik zeer slecht schijnen te staan. Maar dat beteekent niets! De Russische regeering is machtig, zij zal zich niet ongerust maken over een inval van barbaren en Siberië zal haar niet ontvallen." „Al te veel eerzucht heeft de grootste rijken doen ten óndergaan!" antwoordde Harry Blount, die niet vrij was van een zekere engelsche jaloerschheid, ten opzichte der russische aanmatigingen in Middel-Azië. „Ach!" laten we niet over politiek praten!" riep Alcide Jolivet uit. „Dat is door de faculteit verboden. Niets is slechter voor schouderwonden!. ... tenzij dit ware — om u te doen inslapen." „Laat ons dan spreken over hetgeen ons verder te doen staat," zeide Harry Blount. „Mijnheer Jolivet, ik ben niet van plan om voortdurend bij deze Tartaren gevangen te blijven." „Ik voor den drommel ook niet!" „Zullen wij bij de eerste gelegenheid trachten te ontsnappen?" „Ja, als er geen ander middel is om onze vrijheid te herkrijgen." „Weet ge een ander?" vroeg Harry Blount, zijn makker aanziende. „Zeker! Wij behooren niet tot de oorlogvoerende partijen, wij zijn onzijdig, en wij zullen er tegen opkomen!" „Bij dien onbeschaafden Feofar-Khan?" „Neen, hij zou ons niet verstaan," antwoordde Alcide Jolivet, „maar bij Ivan Ogareff." „Dat is een schurk!" „Zonder twijfel, maar die schurk is een Rus. Hij weet dat men met het volkenrecht niet moet gekscheren, en hij heeft er geen belang bij om ons gevangen te houden, integendeel!" „Maar dat heer iets te vragen, bevalt mij niet erg!" „Maar dat heer is niet in het kamp, ten minste ik heb hem er niet gezien," merkte Harry Blount op. „Hij zal er komen. Dat is zeker. Hij moet zich bij den emir voegen, die alleen op hem wacht om naar Irkoetsk op te trekken." „En eenmaal vrij, wat zullen wij dan doen?" „Eenmaal vrij, dan zullen wij de Tartaren volgen tot dat de gebeurtenissen ons zullen vergunnen om naar het Russische kamp over te loopen. Drommels! wij moeten den moed niet laten zakken! Wij beginnen pas. Gij collega, gij hebt reeds het geluk gehad in dienst van de Daily Telegraph gewond te worden, terwij l ik nog niets bekomen heb in dienst van mijne nicht, kom, kom!" „Goed zoo, mompelde Alcide Jolivet, daar valt hij in slaap! Eenige uren slaaps en eenige compressen met frisch water zijn meer dan voldoende om een Engelschman weer op de been te helpen. Die lui zijn van ijzer!" En terwijl Harry Blount sliep, waakte Alcide Jolivet bij hem, en maakte hij aanteëkeningen in zijn boekje, vast besloten die met zijn collega te deelen tot groote voldoening der lezers van de Daily Telegraph. De gebeurtenissen hadden hen vereenigd, en tegen die vereeniging was hunne ijverzucht niet bestand. Zoo was. wat Michael Strogoff het meeste duchtte, juist datgene, waar de beide dagbladschrijvers het zeerst naar verlangden. De komst van Ivan Ügareff kon zeker voor hen goed zijn, want wanneer hunne qualiteit van engelsch en fransch correspondent maar eerst bekend was, zouden zij, allerwaarschijnlijkst, in vrijheid gesteld worden. Ivan Ogareff zou Feofar wel doen begrijpen dat dagbladschrijvers geen eenvoudige spionnen zijn. Vier dagen waren reeds voorbij gegaan en de gevangenen hoorden er nog maar niets van dat het kamp opgebroken zou worden. Zij werden streng bewaakt en slecht gevoed. Tweemaal in de vier en twintig uren wierp men hun een stuk geroosterd geiten-ingewand toe, of een stuk kaas, k r o e t e genaamd, uit zure schapenmelk vervaardigd, en daarna in paardenmelk geweekt, eene Kirgiesche spijs, meestal koemyss genoemd. Daarbij kwam nog dat het weer afschuwelijk was, eenige gewonden, vrouwen en kinderen, stierven en hunne bewakers daartoe ongenegen zijnde, moesten de gevangenen hunne lijken begraven. Die toestand duurde gelukkig nitt zeer lang. In den morgen van 20 Augustus hoorde men opeens de trompetten schallen, de trommels roeren, de geweren losbranden en op den weg naar Kolivan zag men eene dikke stofwolk oprijzen. Ivan Ogareff deed aan het hoofd van verscheidene duizenden krijgslieden zijn intocht in het Tartaarsche kamp. XIX. Eene houding van Alcide Jolivet. Het was een geheel legerkorps dat Ivan Ogareff den emir toevoerde. Het bestond uit een groot gedeelte van het leger dat zich van Omsk had meester gemaakt. Ivan Ogareff, het bovengedeelte Gij zijt dus een halve heelmeester?" Blz. 146. der stad niet kunnende vermeesteren, had besloten het beleg op te breken, met achterlating van een voldoend observatiekorps te Omsk. Hij voerde een aantal Russische en Siberische gevangenen met zich mede. Deze ongelukkigen moesten aan de voorposten blijven en afwachten wat Feofar-Khan omtrent hen zou beslissen. Dit legerkorps had Omsk en Kolivan niet verlaten, zonder eene menigte bedelaars, stroopers, kooplui en heidenen met zich te voeren ; de gewone achterhoede van een marcheerend leger. Onder deze heidens bevond zich de zigeunertroep, die Michael Strogoff tot Perm vergezeld had. Sangarre, die woeste verspiedster. die Ivan Ogareff met lijf en ziel toegedaan was, was er bij. Deze vrouw, bijgestaan door hare heidenen, die haar alles wat zij konden te weten komen overbrachten, hield Ivan Ogareff op de hoogte van alles wat er in het middelpunt der overweldigde provinciën voorviel. Sangarre, vroeger in eene zeer ernstige zaak betrokken geweest, werd toen door den Russischen officier gered. Zij had niet vergeten wat zij hem verschuldigd was, en zich geheel en al aan hem gewijd. Welk bevel hij haar ook gaf, Sangarre voerde htt uit; een onbegrijpelijk instinct, sterker nog dan dat der erkentelijkheid, had haar bewogen om de slavin te worden van dien verrader, met wen zij zich verbonden had sedert het oogenblik dat hij naar Sibei ïë \ erbannen was. Sedert hare komst te Omsk, had zij I\ an Ogareff niet meer verlaten. De ontmoeting van Michael en Marfa Strogoff was haar bekend, alsmede de vrees die Ivan Ogareff koesterde ten opzichte van het op weg zij n van een koerier van den czaar. Daarom verloor zij Marfa Strogoff ook niet uit het oog, die zich onder de gevangenen bevond en die zij onophoudelijk bespiedde, om het woord ,,zoon" aan hare lippen te hooren ontglippen. Bij het kamp aangekomen, werd Ivan Ogareff met de grootste eerbewijzen door de hooge beambten ontvangen, die hem tegemoet gezonden waren, en die hem uitnoodigden hen naar de tent \ an Feofar-Khan te vergezellen. Op het oogenblik dat het ruitergeleide zich in beweging zou stellen, naderde Sangarre. tusschen de ruiters doorgaande, Ivan Ogareff en bleef onbeweeglijk voor hem staan. „Niets?" vroeg Ivan Ogareff. „Niets." „Heb maar geduld." , .Zult gij die oude vrouw weldra noodzaken om te spreken? ,, Weldra, Sangarre. „Wanneer zal de oude spreken? „Als wij te Tomsk zullen zijn. " „En wanneer zal dat wezen?' „Binnen drie dagen." De groote zwarte oogen van Sangarre glinsterden buitengewoon, en zij ging bedaard heen. Ivan Ogareff begaf zich vervolgens naar de tent van den emir gevolgd door zijn staf van Tartaarsche officieren. Voor de tent aangekomen steeg hij van zijn paard, trad binnen en bevond zich voor den emir die hem naderde en hem een kus gaf. Deze kus had een groote beteekenis. Hij maakte Ivan Ogareff voorzitter van den raad en plaatste hem tijdelijk boven den khodja. Zich vervolgens tot Ivan Ogareff wendende, zeide Feofar: „Ik heb u niet te ondervragen; spreek Ivan. Allen zijn gereed om u aan te hooren." „Takhsir," ]) antwoordde Ivan Ogareff, „ziehier wat ik u heb mede te deelen." Ivan Ogareff sprak in het Tartaarsch en gaf aan zijne woorden dat hoogdravende, waardoor zich de taal der oosterlingen onderscheidt. „Takhsir, het is de tijd niet om dien met nuttelooze woorden te verspillen. Wat ik aan het hoofd uwer troepen gedaan heb, is u bekend. De liniën van de Ichim en van de Irtisch zijn op het oogenblik in onze macht, en de Turkomansche ruiters kunnen hunne paarden laten baden in de wateren dier stroomen die nu Tartaarsch zijn geworden. De Kirgiesche horden zijn op de stem van Feofar-Khan opgestaan, en de Siberische groote weg is in uw bezit, van Ichem tot Tomsk. Gij kunt dus uwe strijdbenden richten zoowel naar het oosten waar de zon opkomt, als naar het westen waar zij ondergaat." „En welke raadgeving boezemt uwe trouw aan de Tartaarsche zaak u hieromtrent in?" vroeg de emir na een oogenblik stilzwijgen. „Mijn raad," antwoordde Ivan Ogareff levendig ,,,is, om de zon tegemoet te marcheeren, het gras der oostelijke steppen door de paarden der Turkomannen te laten verslinden! Irkoetsk, de hoofdstad der oostelijke provinciën, in te nemen, en met haar den gijzelaar, die eene geheele landstreek waard is. Bij gebrek van den czaar, moet zijn broeder de grootvorst in uwe handen vallen." Dat was het groote doel, dat Ivan Ogareff najoeg. Hem hoorende spreken, zou men hem gehouden hebben voor een dier wreede afstammelingen van Stepan-Razine, de vermaarde roover, die in de XVIIIe eeuw Zuid-Rusland verwoestte. Zich van den grootvorst meester te maken, hem onmeedoogertd te treffen, dit ware eene volkomen voldoening voor zijn haat! Bovendien zou de verovering van Irkoetsk geheel oostelijk Siberië terstond onder de Tartaarsche heerschappij brengen. „Zoo zal het geschieden," antwoordde Feofar. „Wat zijn uwe bevelen, Takhsir?" „Van daag nog, zal ons hoofdkwartier naar Tomsk verplaatst worden." Ivan Ogareff maakte eene buiging, en verwijderde zich, gevolgd door den hoesch-bégui, om de bevelen van den emir ten uitvoer te brengen. Op het oogenblik dat hij te paard zou stijgen, om zich naar de ') Deze naam wordt aan de sultans van Boukhaa gegeven, en beteekent zooveel als Sire. voorposten te begeven, hoorde men op eenigen afstand een zeker rumoer in dat gedeelte van het kamp, waar de gevangenen zich bevonden. Men hoorde geschreeuw en twee a drie geweerschoten. Was het eene poging tot opstand of tot ontvluchting, die men zocht te beteugelen? Ivan Ogareff en de hoesch-bégui snelden toe en op eens zagen zij twee mannen voor zich, die eenige soldaten niet konden bedwingen. De hoesch-bégui gaf, zonder dralen een wenk en beiden zouden neergeveld zijn, had Ivan Ogareff niet door een paar woorden den sabel afgewend die hen reeds bedreigde. De Rus had opgemerkt, dat deze gevangenen vreemdelingen waren, en hij beval dat men ze voor hem zou brengen. Het waren Harry Blount en Alcide Jolivet. Zoodra Ivan Ogareff in het kamp aangekomen was, hadden zij gevraagd om voor hem gebracht te worden, doch de soldaten hadden zulks geweigerd, en vandaar die worsteling. Ivan Ogareff keek deze reizigers, die hem geheel onbekend waren, eenige oogenblikken aan. Toch waren zij tegenwoordig geweest op de wisselplaats te Ichem, waar Michael Strogoff den slag van Ivan Ogareff ontvangen had; maar de onbeschofte reiziger had geen acht geslagen op de lieden die zich toen in de wachtkamer bevonden. Harry Blount en Alcide Jolivet herkenden hem, integendeel, wel, en de laatste zeide fluisterend: „Als ik mij niet vergis, dan meen ik in kolonel Ogareff den onbeschoften persoon te herkennen, dien wij op de wisselplaats te Ichim ontmoet hebben!" „Legt gij hem onze zaak bloot, Blount. Gij zult mij een dienst bewijzen. Een russisch kolonel in een Tartaarsch kamp te zien, walgt mij, en hoewel ik het hem te danken heb dat mijn hoofd nog op mijne schouders zit, kan ik hem toch niet zonder de grootste verachting aanzien." En dit gezegd hebbende, veinsde hij de volkomenste en meest hooghartige onverschilligheid. Begreep Ivan Ogareff wat de houding van den gevangene beleedigends voor hem had? In elk geval liet hij liet niet blijken. „Wie zijt gij, heeren?" vroeg hij in het russisch op een koelen toon, maar zonder zijne gewone ruwheid. „Twee correspondenten van engelsche en fransche dagbladen," antwoordde Harry Blount droogweg. „Gij hebt zonder twijfel papieren die uwe identiteit kunnen bewijzen?" „Ziehier onze geloofsbrieven bij de engelsche en fransche kanselarijen in Rusland." Ivan Ogareff las de brieven die Harry Blount hem overhandigde, en hij las ze met aandacht. Daarna zeide hij: „Gij vraagt vergunning om onze militaire bewegingen in Siberië te volgen?" Sangarre, die woeste verspiedster was er bij. U!z. 150. „Wij vragen om niets anders dan om vrij te zijn," antwoordde de engelsche correspondent op drogen toon. „(jij zijt vrij, mijne heeren," antwoordde Ivan Ogareff, ,,en ik ben zeer verlangend om uwe artikelen in deDailyTelegraph te lezen." „Mijnheer," hernam Harry Blount met de onverstoorbaarste onverschilligheid, „het kost zes pence het nummer, behalve de port." En hierop keerde Harry Blount zich tot zijn makker, die zijn antwoord volkomen scheen goed te keuren. Ivan Ogareff liet niets blijken, en, te paard stijgende, verdween hij aan het hoofd van zijn geleide. „Wel mijnheer Jolivet, wat denkt gij van kolonel Ivan Ogareff, opperbevelhebber der Tartaarsche troepen?" vroeg Harry Blount. ,,Wat ik van hem denk, mijn waarde collega?" antwoordde Alcide Jolivet glimlachende, „wel niets anders dan dat die hoesch-bégui een mal figuur heeft gemaakt, toen hij bevel gaf om ons een kop kleiner te maken!" „En," vroeg Harry Blount, „welk gebruik zullen wij nu van onze vrijheid maken?" „Gebruik? neen misbruik zullen wij er van maken," antwoordde Alcide Jolivet. „wij gaan stilletjes naar Tomsk, om te kijken wat daar gebeurt." „Tot op het oogenblik, en moge het weldra komen, dat wij ons bij een of ander Russisch legerkorps zullen kunnen voegen!" „Juist, mijn waarde Blount. Wij moeten toch niet geheel en al Tartaren worden! De schoonste rol hebben nog altijd zij wier wapenen de beschaving verspreiden, want dat is zeker, dat de volken van Middel-Azië, bij den tegenwoordigen inval, eerder zullen verliezen dan winnen; maar de Russen zullen wel de overhand krijgen. Het is slechts eene zaak van tijd!" Intusschen was de komst van Ivan Ogareff, die Alcide Jolivet en Harry Blount in vrijheid gesteld had, een ernstig gevaar voor Michael Strogoff. Wanneer het toeval wilde dat Ivan Ogareff den koerier van den czaar ontmoette, dan zou hij zeker dezen herkennen als den reiziger, dien hij aan de wisselplaats van Ichem zoo onbeschoft bejegend had. Doch de komst van Ivan Ogareff had voor Michael Strogoff gelukkig ook eene goede zijde, omdat bevel was gegeven om het kamp op te breken en het hoofdkwartier naar Tomsk te verplaatsen. Dit was de vurige wensch van Michael Strogoff, want zijn voornemen was, om te gelijk met de gevangenen Tomsk te bereiken; hij zou dan geen gevaar loopen van in handen der verkenners te vallen die zich in de omstreken van die belangrijke stad in grooten getale bevonden. Tengevolge van de komst van Ivan Ogareff, en uit vrees van door dezen herkend te worden, vroeg hij zich echter af, of het niet beter zou zijn van zijn eerste voornemen af te zien en liever pogingen te doen om onderweg te ontsnappen. Hij zou zonder twijfel dit laatste plan ten uitvoer brengen, toen hij vernam dat Feofar-Khan en Ivan Ogareff aan het hoofd van eenige duizenden ruiters reeds naar Tomsk vertrokken waren. „Ik zal dus wachten," zeide hij, „tenzij zich eene gunstige gele- genheid voordoe om te vluchten. Laat ik nog maar drie dagen geduld hebben, en moge God mij dan te hulp komen!" Inderdaad was het een tocht van drie dagen, dien de gevangenen onder bewaking van eéne sterke afdeeling Tartaren door de steppe moesten afleggen, een tocht gemakkelijk voor de soldaten van den emir, aan wie niets ontbrak, doch bezwaarlijk voor de gevangenen die door ontbering geheel verzwakt waren. Te twee uur in den namiddag Van 12 Augustus, bij eene zeer groote hitte en onder een onbewolkten hemel, gaf de toptschibaschi bevel om het op te breken. Alcide Jolivet en Harry Blount, hadden zich, na paarden gekocht te hebben, op weg naar Tomsk begeven, alwaar de loop der gebeurtenissen de voornaamste personen van dit verhaal zou te zamen brengen. Onder de gevangenen die IvanOgareff naar hetTartaarsche kamp had medegevoerd, bevond zich eene oude vrouw, wier stilzwijgen haar als het ware geheel van hare medegevangenen afzonderde. Geene klacht kwam over hare lippen. Men zou gezegd hebben dat zij een standbeeld was, de smart voorstellende. Deze vrouw, bijna voortdurend onbeweeglijk en strenger dan de anderen bewaakt, werd zonder dat zij zulks vermoedde of er zich om bekreunde, aanhoudend door de zigeunerin Sangarre bespied. Ondanks haar hoogen ouderdom had zij evenals de andere gevangenen den weg te voet moeten afleggen, zonder.dat hare" ellende eenigszins verzacht was geworden. Evenwel had de voorzienigheid een moedig en liefderijk wezen aan hare zijde geplaatst, die haar begreep en bijstond. Onder hare gezellinnen in het ongeluk, scheen een jeugdig meisje, merkwaardig door hare schoonheid en door eene lijdzaamheid die in niets onderdeed voor die der Siberische vrouw, zich tot taak gesteld te hebben over haar te waken. Geen woord was tusschen de beide gevangenen gewisseld geworden, maar het meisje bevond zich steeds bij de oude vrouw als haar hulp haar van nut kon zijn. Deze had evenwel niet terstond, noch zonder wantrouwen de stille zorgen van deze onbekende aangenomen, doch het open gelaat van het jonge meisje, hare ingetogenheid en de geheimzinnige toegenegenheid, die eene gemeenschappelijke smart doet ontstaan tusschen menschen die hetzelfde ongelukkig lot deelen, hadden over de trotsche koelheid van Marfa Strogoff gezegevierd. Nadia, — want zij was het — had aldus, zonder haar te kennen, aan de moeder de zorgen gewijd, die haar zoon aan haar betoond had. Te midden van deze ongelukkigen, door het lijden verbitterd, boezemden deze twee vrouwen, waarvan de eene de grootmoeder, de andere de kleindochter scheen te zijn, aan allen eene soort van eerbied in. Nadat Nadia door de verkenners aan de Irtisch was weggevoerd naar Omsk, deelde zij daar het lot van al de gevangenen en bijgevolg dat van Marfa Strogoff. Indien zij minder zielskracht liad gehad, zou zij zeker bezweken zijn onder den dubbelen slag die haar trof. De staking harer reis, de dood van Michael Strogoff hadden haar wanhopig gemaakt en haar tot morren gebracht. Voor altijd misschien van haar vader verwijderd, na zoovele gelukte pogingen, die haar nader bij hem gebracht hadden, en tot overmaat van smart, van haar onverschrokken reisgenoot gescheiden, dien God haar op haar weg had doen ontmoeten om haar doel te bereiken, had zij alles te gelijk en op eens verloren. Het beeld van Michael Strogoff dien zij door een lanssteek had zien treffen en in de wateren der Irtisch verdwijnen, stond haar voortdurend voor den geest. ,,Wie zal dien doode wreken, die zichzelf niet meer wreken kan?" zeide zij tot zichzelf. En zich tot God wendende, riep het jonge meisje in haar binnenste uit: „Heer, laat ik dat zijn!" Men begrijpt wel dat Nadia, in deze gedachten verzonken, geheel ongevoelig was gebleven voor al de ellende harer gevangenschap. Het toeval had haar toen, zonder dat zij dit het minst vermoedde, met Marfa Strogoff vereenigd. Hoe had zij kunnen denken, dat die oude vrouw, evenals zij gevangen, de moeder was van haar reismakker, die voor haar niemand anders was geweest dan de koopman Nikolaas Korpanoff? En hoe had Marfa van haar kant kunnen raden dat een band van dankbaarheid die jonge onbekende aan haar zoon verbond? Het meisje deelde met haar het weinige voedsel dat zij ging halen op het uur dat de levensmiddelen werden uitgedeeld; haar arm strekte haar tot steun op haar moeielijken tocht en het was ter wille van het jonge meisje, dat Marfa de soldaten van het konvooi mocht volgen, zonder als andere ongelukkigen, aan den knop van een zadel te worden medegesleurd. „Dat God u beloone, mijn kind, voor al hetgeen gij voor .mij doet zeide Marfa Strogoff, en dit waren gedurende eenigen tijd. de eenige woorden die zij uitte. Gedurende de dagen dat zij op weg waren, dagen die haar eeuwen toeschenen, zou men gedacht hebben dat de oude vrouw en liet meisje over haar beider toestand met elkander hadden moeten spreken. Doch Marfa Strogoff had door eene omzichtigheid, die licht te begrijpen is, alleen over zich zelve, en nog maar zeer kort, gesproken. Zij had noch op haar zoon, noch op hare ontmoeting met hem, gezinspeeld. Ook Nadia sprak weinig. Op zekeren dag echter, gevoelende dat zij met eene eenvoudige doch verhevene ziel te doen had, had haar hart zich lucht gegeven en had zij, zonder iets te verbergen, al de gebeurtenissen verteld die er sedert haar vertrek van Wladimir tot den dood van Nikolaas Korpanoff hadden plaats gehad. Hetgeen Ivan Ogareff trad binnen en bevond zich voor den emir. BIz. 150. zij van haar jongen reismakker verhaalde, boezemde der oude vrouw levendige belangstelling in. „Nikolaas Korpanoff!" zeide zij. „Vertel mij nog iets Van dien Nikolaas. Zijn gedrag heeft mij zeer verwonderd! Was X ikolaas Korpanoff wel zijn eigenlijke naam? Zijt ge er wel zeker van mijn kind?" „Waarom zou hij mij dienaangaande bedrogen hebben?" antwoordde Nadia. Doch Marfa Strogoff door eene soort van voorgevoel gedreven, deed Nadia vraag op vraag. „Gij hebt mij gezegd dat hij onverschrokken was! Gij hebt mij bewezen dat hij zulks was!" zeide zij. „Ja, onverschrokken! het was een leeuw, een held," antwoordde Nadia. „Dat zou mijn zoon ook geweest zijn," zeide Marfa Strogoff telkens bij zich zelve. „Maar intusschen zegt gij dat hij in het posthuis te Ichem eene verschrikkelijke beleediging verdragen heeft?" „Die heeft hij verdragen!" antwoordde Nadia, haar hoofd latende hangen. „Hij heeft ze verdragen?" mompelde Marfa Strogoff bevende. „Moeder! Moeder!" riep Nadia uit, „veroordeel hem niet. Er zit een geheim achter, een geheim, waarover God alleen op dit oogenblik oordeelen kan!" „En," zeide Marfa, terwijl zij het hoofd ophief en Nadia aankeek alsof zij tot in het binnenste van hare ziel wilde lezen, „hebt gij op het oogenblik dier vernedering, dien Nikolaas Korpanoff niet veracht?" „Ik heb hem bewonderd zonder hem te begrijpen," antwoordde het meisje. De oude vrouw zweeg een oogenblik. „Hij was lang?" vroeg zij daarna. „Zeer lang." „En zeer knap, is 't niet? Kom, spreek mijn kind." „Hij was zeer knap," antwoordde Nadia blozend. „Het was mijn zoon! Ik zeg u dat het mijn zoon was!" riep de oude vrouw uit, Nadia omhelzende. „Uw zoon!" antwoordde Nadia geheel verstomd, „uw zoon!" „Kom!" zeide Marfa, „vertel voort, mijn kind! Uw makker, uw vriend, uw beschermer, hij had een moeder! Heeft hij u nooit van zijne moeder gesproken?" „Van zijne moeder?" zeide Nadia. ,,Hij heeft mij van zijne moeder gesproken, zooals ik hem dikwijls van mijn vader gesproken heb! Die moeder, hij aanbad ze!" „Nadia, Nadia! Gij vertelt me daar de geheele geschiedenis van mijn zoon," zeide de oude vrouw. En zij voegde er opeens bij: „Had hij haar dan niet moeten bezoeken toen hij door Omsk trók, die moeder, die hij, naar uw zeggen, zoo beminde?" „Neen," antwoordde Nadia, „neen, dat moest hij niet. " „X'een!" riep Marfa uit: „Gij hebt neen tegen mij durven zeggen?' „Dat heb ik gezegd, maar ik moet u nog vertellen, dat ik heb meenen te begrijpen, dat Nikolaas Korpanoff het land zeer in het geheim moest doortrekken, om allergewichtigste, mij onbekende redenen. Het was voor hem eene vraag van leven en dood of liever nog, eene vraag van plicht en eer." „Van plicht, inderdaad, van gebiedenden plicht," zeide de oude vrouw, „van die plichten, waaraan men alles opoffert, zelfs de vreugde van een kus, misschien den laatsten, aan zijne oude moeder te komen geven! Hetgeen ge niet weet, hetgeen ik zelve niet wist, ik weet het nu op dit oogenblik. Gij hebt mij alles doen begrijpen! Het geheim van mijn zoon, Nadia, daar hij 't u niet gezegd heeft, ik moet 't voor hem bewaren! Vergeef mij, Nadia! De goedheid, die gij voor mij gehad hebt, kan ik u niet vergelden!" „Moeder, ik vraag niets," antwoordde Nadia. XX. Leer om leer. Alles had zich dus voor de oude vrouw opgehelderd, alles, tot zelfs het onbegrijpelijke gedrag van haar zoon ten haren opzichte in de herberg te Omsk. Zij twijfelde er nu niet meer aan, dat de metgezel van het meisje, M'ichael Strogoff was geweest en dat eene geheime zending hem genoodzaakt had, zijne hoedanigheid van koerier van den czaar te verbergen. „Neen, mijn waarde zoon," zeide Marfa Strogoff tot zichzelve, „ik zal u niet verraden, en geene pijnigingen van welken aard ook, zullen in staat zijn, mij de bekentenis te ontrukken, dat gij het ziit dien ik te Omsk gezien heb!" Marfa Strogoff had nu, met éen woord, aan Nadia de hartelijkheid kunnen vergelden, die deze haar betoond had. Zij had haar kunnen vertellen dat haar metgezel Nikolaas Korpanoff of liever M'ichael Strogoff niet in de wateren van de Irtisch omgekomen was, omdat zij hem eenige dagen na het ongeval ontmoet, ia, hem gesproken had!.... Maar zij bedwong zich, zweeg, en bepaalde zich met te zeggen: ,,Hoop maar, mijn kind! Het ongeluk zal u niet altijd vervolgen! Gij zult uw vader wederzien, ik heb er een voorgevoel van, en misschien is hij, die u den naam van zuster gaf, niet dood! God zal uw moedigen makker niet hebben laten omkomen!.. .. Voed slechts hoop, mijn kind! Doe zooals ik! de rouw, dien ik draag, is nog niet die over mijn zoon!" Zoodanig was nu de verhouding van Marfa Strogoff en van Nadia, ten opzichte van elkander. De oude vrouw had alles begrepen, en zoo het jonge meisje niet wist dat haar zoo betreurde metgezel nog leefde, wist zij nu ten minste, hoe hij haar, die zij als hare moeder beschouwde, bestond; en zij dankte God, haar de vreugde gegeven te hebben van bij de gevangene den zoon, dien zij verloren had, te kunnen vervangen. Maar wat beiden niet konden weten, was dat Michael Strogoff, te Kolivan gevangen genomen, zich bij hetzelfde konvooi bevond dat hen naar Tomsk voerde. De gevangenen door 1 van Ogareff medegevoerd waren vereenigd met die van den emir in het Tartaarsche kamp. De ongelukkigen, Russen en Siberiërs, militairen en burgers, waren ten getale van eenige duizenden, en vormden eene kolonne die zich over eene lengte van verscheidene wersten uitstrekte. Onder hen waren er die als meer gevaarlijk beschouwd, met handboeien aan eene lange ketting bevestigd waren. Vrouwen en kinderen waren aan de zadelknoppen gebonden of gehangen en werden onmeedoogend langs de wegen gesleept! Men dreef ze allen als eene kudde vee voort. Michael Strogoff bevond zich in de eerste rijen, omdat de gevangenen van Kolivan, eerder dan die van Omsk in het kamp aangekomen, het nu ook vroeger verlieten. Hij kon dus de tegenwoordigheid van zijne moeder en Nadia in het konvooi niet gissen, evenmin als zij konden vermoeden, dat hij zich daarbij bevond. , Eindelijk bereikte men op 15 Augustus, bij het vallen van den avond, het kleine vlek Zabediero, op dertig wersten afstands van Tomsk. Den geheelen nacht moesten de gevangenen aan de boorden van de Tom doorbrengen, want de emir had zijn intocht te Tomsk tot den volgenden dag uitgesteld. Nadia had, terwijl zij Marfa Strogoff ondersteunde, met moeite den steilen oever van de rivier bereikt. Zij versmachtten beiden van dorst. Nadia schepte water met hare hand en laafde de lippen van Marfa er mee. Op het oogenblik dat zij oprees om den oever te verlaten ontsnapte haar een kreet. Michael Strogoff stond daar, op eenige schreden van haar!. ... Hij was het!... . De laatste schemering van den dag stortte haar licht nog over hem uit! Michael Strogoff sidderde bij het hooren van dien kreet van Nadia. Maar hij bezat zelfbeheersching genoeg om niets te zeggen dat hem verdacht zou hebben kunnen maken. En toch had hij, tegelijkertijd met Nadia, ook zijn moeder herkend Bij deze onverwachte ontmoeting was Michael Strogoff zich zeiven niet meer meester: hij bracht dan ook de hand voor zijne oogen, en verwijderde zich dadelijk. Nadia snelde instinctmatig naar hem toe, maar de oude vrouw fluisterde haar deze woorden in het oor: „Blijf hier, mijn kind!" Ivan OgarefT las de brieven van Harry Blount met aandacht. Blz. i «Hij ,is het! antwoordde Nadia met eene door aandoening afgebroken stem. ,,Hij leeft, moeder! hij is het!" „Het is mijn zoon," antwoordde Marfa Strogoff, „het is Michael MICIIAEL STROGOI'F. , , Strogoff, en gij ziet, dat ik nochtans geen stap tot hem nader! Volg mijn voorbeeld, dochterlief!' Michael Strogoff had eene der hevigste gemoedsaandoeningen ondergaan, die een mensch kan gevoelen. Zijne moeder en Xadia stonden daar, met hem in hetzelfde ongeluk vereenigd. Wist Xadia dan wie hij was? Neen, want hij had 5larfa Strogoff haar zien tegenhouden op het oogenblik dat zij naar hem toe wilde vliegen. Maria Strogoff had dus alles begrepen en haar geheim bewaard. Gedurende dèn nacht was Michael Strogoff wel twintig maal op het punt om zich naar zijne moeder te begeven; maar hij begreep dat hij weerstand moest bieden aan het vurige verlangen om haar te omhelzen en om de hand zijner jonge gezellin nog eens te drukken. De minste onvoorzichtigheid kon voor hem noodlottig zijn. Hij had trouwens gezworen zijne moeder,niet te zien.... ten minste niet vrijwillig. Eenmaal te Tomsk aangekomen, zou hij, omdat hij toch dezen nacht niet kon vluchten, zich in de steppe werpen, zonder de beide wezens te omhelzen, in wie zijn leven zich samentrok en die hij, aan zooveel gevaren blootgesteld .achterliet. Michael Strogoff mocht dus hopen dat de ontmoeting in het kamp van Zabediero geen kwade gevolgen, noch voor zijne moeder, noch voor hem zou hebben. Maar hij wist niet dat de Zigeunerin Sangarre, de verspiedster van Ivan Ogareff, zich in de nabijheid bevond, en dat zij een gedeelte van het gebeurde, hoe snel ook voorgevallen, had gezien. Zij had Michael Strogoff niet kunnen bemerken, die reeds verdwenen was toen zij zich omkeerde; maar de beweging die Marfa maakte om Xadia tegen te houden, was haar niet ontsnapt. Zij twijfelde niet of de zoon van Marfa Strogoff was in het kamp, onder de gevangenen van Ivan Ogareff. Zij verliet dus terstond het kamp om Ivan Ogareff te gaan waarschuwen. Ivan Ogareff ontving haar oogenblikkelijk. „Wat voor nieuws, Sangarre?" vroeg hij. „De zoon van MarfaStrogoff is in hetkamp, "antwoorddeSangarre. „Gevangen?" „Gevangen!" „Ha!" riep Ivan Ogareff uit, „ik zal " „Gij zult niets, Ivan," antwoordde de zigeunerin, „want gij kent hem niet eens!" „Maar gij kent hem toch! Gij hebt hem gezien, Sangarre!" „Ik heb hem niet gezien, maar ik heb zijne moeder zich zien verraden door eene beweging die mij alles heeft doen begrijpen." „Vergist gij u niet?" „Neen, ik vergis mij niet." „Gij weet het belang dat ik aan de gevangenneming van dien koerier hecht," zeide Ivan Ogareff. „Indien de brief, die hem te Moskou is overhandigd, Irkoetsk bereikt, indien hij in handen komt van den grootvorst, dan zal deze op zijn hoede zijn, en ik zal hem niet kunnen naderen! Ik moet dien brief hebben, wat het ook koste! Gij zegt mij nu dat de overbrenger van dien brief in mijne macht is! Ik herhaal het, Sangarre, vergist gij u niet?" ,,Ik vergis mij niet, Ivan," antwoordde zij. „Maar Sangarre, er zijn in het kamp verscheidene duizenden gevangenen, en gij zegt dat gij Michael Strogoff niet kent!" „Neen," antwoordde de zigeunerin, wier blik van woeste vreugde schitterde, „ik ken hem niet, maar zijne moeder kent hem! Ivan men moet zijne moeder doen spreken." „Morgen zal zij spreken!" riep Ivan Ogareff uit. Daarop stak hij aan de zigeunerin zijne hand toe, die haar kuste, zonder dat er in dit bewijs van eerbied, bij de noordsche volken in gebruik, iets slaafs gelegen was. Sangarre ging naar de legerplaats terug. Zij vond Nadia en Marfa Strogoff nog op dezelfde plaats, en bracht den nacht door met beiden gade te slaan. De oude vrouw en het meisje sliepen niet, ofschoon zij afgemat van vermoeienis waren. Hunne ongerustheid was te groot. Michael Strogoff leefde nog, doch was gevangen, zooals zij! Zou Ivan Ogareff dit weten, en, zoo hij het niet wist, zou hij het dan niet te weten komen? Nadia gevoelde zich gelukkig bij de gedachte dat haar metgezel nog leefde! Maar Marfa Strogoff zag verder in de toekomst en had reden om voor haar zoon alle vrees te koesteren. Sangarre, die in de duisternis tot dicht bij de beide vrouwen geslopen was, bleef eenige uren op die plaats en luisterde.... Zij hoorde evenwel niets. Door een instinctmatig gevoel van voorzichtigheid, wisselden Nadia en Marfa Strogoff geen woord met elkander. Den volgenden dag, 16 Augustus, tegen tien uur in den morgen, weergalmde schetterend trompetgeschal. Oogenblikkelijk kwamen de Tartaarsche soldaten onder de wapenen. Ivan Ogareff naderde in het midden van een talrijken staf van Tartaarsche officieren. Zijn gelaat was somberder dan gewoonlijk en verraadde een stillen toorn, die slechts op eene aanleiding wachtte om los te barsten. Michael Strogoff dien man voorbij ziende trekken, kreeg een voorgevoel alsof er weldra eene treurige ontknooping zou plaats hebben; want Ivan Ogareff wist nu dat Marfa Strogoff de moeder was van Michael Strogoff, kapitein bij het korps koeriers van den czaar. Ivan Ogareff steeg van zijn paard, en de ruiters van zijn geleide vormden toen een grooten cirkel om hem heen. Op dit oogenblik naderde Sangarre en zeide: „Ik heb geen nieuws, Ivan!" Ivan Ogareff antwoordde slechts door een kort bevel aan een zijner officieren. Terstond werden de gelederen der gevangenen op eene ruwe wijze door soldaten doorloopen, die door zweep- en lansslagen deze ongelukkigen dwongen om op te staan en zich rondom het kamp te gaan plaatsen. Een vierdubbele kring van voetvolk en ruiters, achter hen geplaatst, maakte elke poging tot ontvluchten onmogelijk. Het werd dadelijk stil, en op een teeken van Ivan Ogareff, liep Sangarre naar de groep waarin Marfa Strogoff zich bevond. De oude vrouw zag haar aankomen. Zij begreep wat er zou gebeuren. Een smadelijke glimlach kwam op hare lippen te voorschijn en zich daarop tot Nadia neigende, fluisterde zij haar toe: „Gij moet mij niet meer kennen, mijn kind! Geen woord, geen gebaar, wat er ook gebeure, hoe zwaar ook de beproeving moge zijn! Het geldt hem, niet mij!" Op dit oogenblik legde Sangarre, na haar even aangekeken te hebben, hare hand op den schouder der oude vrouw. „Wat wilt gij van mij?" zeide Marfa Strogoff. „Kom mee!" antwoordde Sangarre. En haar met de hand voortduwende, bracht zij haar midden in de afgesloten ruimte voor Ivan Ogareff. Michael Strogoff keek voor zich, om niet door zijne oogen verraden te worden. Marfa Strogoff, voor Ivan Ogareff gekomen, ging rechtop staan, kruiste hare armen en wachtte. „Gij zijt Marfa Strogoff?'" vroeg Ivan Ogareff. „Ja," antwoordde de oude vrouw bedaard. „Komt gij terug op hetgeen gij mij geantwoord hebt, toen ik u drie dagen geleden te Omsk ondervraagd heb?" Neen." „Dus, weet gij niet dat uw zoon Michael Strogoff, de koerier van den czaar, door Omsk getrokken is?" „Ik weet het niet." „En de man, dien gij voor uw zoon meend-et te herkennen aan het posthuis, was dus uw zoon niet?" „Was mijn zoon niet." „En sedert hebt gij hem niet meer onder deze gevangenen gezien? „Neen." „En indien men hem u toonde, zóudt gij hem dan herkennen? „Neen." Op dit antwoord, dat een onverzettelijk besluit aanduidde om niets te bekennen, deed zich een gemompel onder de menigte hooren. Ivan Ogareff kon een dreigend gebaar niet bedwingen. „Luister," zeide hij tot Marfa Strogoff, „uw zoon is hier en gij zult hem dadelijk aanwijzen." „Neen." „Al de mannen, die te Omsk en te Kolivan gevangen genomen Haar arm strekte Marfa tot steun. Blz. zijn, zullen hier voor uwe oogen voorbijtrekken en zoo gij Michael Strogoff niet aanwijst, zult gij zooveel slagen met den knoet ontvangen, als er mannen voor u voorbij zullen zijn getrokken!" Ivan Ogareff had begrepen dat, welke bedreigingen hij ook mocht doen, welke pijnigingen hij haar ook mocht doen ondergaan, de ontembare Siberische vrouw toch niet zou spreken. Om den koerier van den czaar te ontdekken, rekende hij dus niet op haar, maar op Michael Strogoff zelf. Hij achtte het onmogelijk, dat, wanneer moeder en zoon in elkanders tegenwoordigheid waren, eene onweerstaanbare beweging hen niet zoude verraden. Indien hij alleen den keizerlijken brief in beslag had willen nemen, dan zou hij zeker eenvoudig bevel gegeven hebben al de gevangenen te onderzoeken; maar Michael kon den brief, na hem gelezen te hebben vernietigd hebben en werd hij nu niet herkend, gelukte het hem Irkoetsk te bereiken, dan zouden de plannen van Ivan Ogareff verijdeld worden. Het was dus niet enkel den brief dien de verrader wilde hebben, maar ook den overbrenger van dien brief. Xadia had nu alles gehoord. Zij wist nu wat Michael Strogoff was en waarom hij de overheerde provinciën van Siberië had willen doortrekken zonder herkend te worden. Op bevel van Ivan Ogareff trokken de gevangenen, een voor een, langs Marfa Strogoff voorbij, die zoo onbeweeglijk als een beeld bleef staan en wier blik de volslagenste onverschilligheid vertoonde. Haar zoon bevond zich onder de laatste gevangenen. Toen hij op zijne beurt voorbij zijne moeder kwam, sloeg Xadia de oogen neer om niet te zien. Michael Strogoff was schijnbaar ongevoelig, maar de palm zijner hand bloedde onder zijn nagels, die er zich ingedrukt hadden. Ivan Ogareff was door moeder en zoon overwonnen! Sangarre, die bij hem stond, zeide slechts een woord: „De knoet!" ,,Ja!" riep Ivan Ogareff uit, buiten zichzelf van woede, ,,de knoet voor dat oude vrouwspersoon, totdat zij er onder bezwijkt. Een Tartaarsch soldaat, het strafwerktuig in de hand houdende, naderde Marfa Strogoff. De knoet bestaat uit een zeker aantal lederen riemen aan wier uiteinden gedraaid ijzerdraad bevestigd is. Men rekent dat eene veroordeeling tot honderd twintig slagen met die zweep, met een doodvonnis gelijk staat. Marfa Strogoff werd door twee soldaten gegrepen en op de knieën geworpen. Eene sabel werd op eenige duimen afstand \ an hare borst zoodanig gericht, dat, zoo zij onder de pijn mocht bezwijken, haar borst door de scherpe punt doorboord werd. De Tartaar stond gereed. Hij wachtte. „Ga je gang!" zeide Ivan Ogareff. De zweep doorkliefde de lucht.... Maar, voor dat hij sloeg, had eene krachtige hand de zweep uit de hand van den Tartaar gerukt. Michael Strogoff was daar! Op het gezicht van dit verschrikkelijk tooneel was hij opgestoven! Zoo hij zich aan de wisselplaats telchem ingehouden had toen de zweep van Ivan Ogareff hem getroffen had, thans,nu het zijne moeder gold, had hij zich niet kunnen bedwingen. Ivan Ogareff was geslaagd. ,,Michael Strogoff!" riep hij uit. Daarop een stap voorwaarts doende, zeide hij: ,,Ha! de man van Ichem!" , Juist," zeide Michael Strogoff. En, den knoet opheffende, verscheurde hij er het gezicht van Ivan Ogareff mee. „Leer om leer!" zeide hij. „Goed betaald gezet!" riep de stem van een der toeschouwers uit, die zich echter gelukkig in het gewoel verloor. Twintig soldaten wierpen zich op Michael Strogoff en wilden hem dooden.... Doch Ivan Ogareff, aan wien een kreet van woede en pijn ontsnapt was, hield hen tegen met een wenk. „Die man zal voor den emir terecht staan!" zeide hij. „Onderzoekt hem." De brief met het keizerlijke wapen werd op de borst van Michael Strogoff gevonden, die geen tijd had gehad om hem te vernietigen, en men overhandigde hem Ivan Ogareff. De toeschouwer, die de woorden: „Goed betaald gezet!" had geuit, was niemand anders dan Alcide Jolivet. Zijne collega en hij, die in het kamp van Zabediero stil hadden gehouden, woonden dit tooneel bij. „Drommels!" zeide hij tot Harry Blount, „die Noordsche lui zijn stevige mannen! Ge moet toch bekennen dat wij onzen reismakker herstel van eer verschuldigd zijn! Korpanoff doet voor Strogoff niet onder! De zaak van Ichem is goed gewroken!" >Ja> goed gewroken, inderdaad," antwoordde Harry Blount, „maar Strogoff is een man des doods. In zijn eigen belang zou hij toch beter gedaan hebben zijne wraakneming nog maar wat uit te stellen!" „En zijne moeder onder den knoet te laten omkomen!" „Gelooft ge dan dat hij door zijne drift het voor haar en zijne zuster er beter op gemaakt heeft?" „Ik geloof niets, ik weet niets," antwoordde Alcide J olivet; maar in zijne plaats, zou ik niet-anders gehandeld hebben! Wat eene snede over zijn aangezicht! En, wat duivel! het bloed moet je toch wel eens beginnen te koken!" „Een mooi zaakje voor eene kroniek!" zeide Harry Blount. „Indien Ivan Ogareff ons dien brief maar eens wilde mededeelen!...." Na het bloed, dat zijn gelaat bedekte, afgewischt te hebben, had Ivan Ogareff dien brief opengebroken. Hij las en herlas hem zeer lang, alsof hij den inhdud er van ter dege in zijn geheugen had willen prenten. Na vervolgens bevel te hebben gegeven om Michael Strogoff zwaar geboeid met de overige gevangenen naar Tomsk over te brengen, nam hij het bevel over de te Zabediero gelegerde troepen, en onder het oorverdoovend gedruisch der trommen en trompetten trok hij op naar de stad, waar de emir hem wachtte. XIX. De zegevierende intocht. Tomsk, in 1604 gesticht, bijna in het hart der Siberische provinciën, is eene der voornaamste steden van Aziatisch-Rusland. Tobolsk en Irkoetsk hebben deze stad ten hunnen koste allengs grooter zien worden. En, evenwel is Tomsk niet de hoofdstad van die belangrijke provincie. Het is te Omsk, dat de gouverneur-generaal der provincie en de andere rijksbeambten hun verblijf houden. Maar Tomsk is de aanzienlijkste stad van dat grondgebied dat aan het Altaï-gebergte grenst. Op de helling van dit gebergte tot in de vallei van de Tom vindt men platina, goud, zilver, koper en goudglanzig lood. De landstreek is zeer rijk, en ook de stad, die te midden van zeer winstgevende exploitatiën gelegen is en die, wat weelde betreft, met de grootste steden in Europa kan wedijveren. Het is eene stad van millionairs, door het breekijzer en het houweel rijk geworden, en zoo zij al niet de eer heeft tot residentie van den vertegenwoordiger van den czaar te strekken, kan zij zich hierover troosten, omdat zij onder de voornaamsten harer inwoners het hoofd der kooplieden van de stad telt, de voornaamste concessionaris der mijnen van het keizerlijk gouvernement. Het was nu te Tomsk dat de emir zijne zegevierende troepen zou ontvangen. Een luisterrijk feest zou ter hunner eer gegeven worden. Tot het houden dezer plechtigheid was de keus gevallen op eene uitgestrekte vlakte op den heuvel die de stad en de talrijke kronkelingen van den Tom beheerscht. Te vier uur deed de emir zijne intrede op de bergvlakte, te midden van het geschal der trompetten en het gebulder van het geschut. Feofar bereed zijn geliefkoosd paard, dat op zijn kop eene pluim met diamanten bezet, droeg. Hij was in krijgsgewaad en vergezeld van een talrijken staf. Ivan Ogareff liet zich niet wachten; een schetterend trompetgeschal kondigde zijne aankomst aan. Hij — reeds bekend als de Litteekendrager — droeg de Tartaarsche officiers-uniform en kwam te paard voor de tent van den emir, Hij was vergezeld van een ge- Nariia schepte water en laafde de lippen van Marfa er mee. Blz. 160. deelte der soldaten uit liet kamp van Zabediero, die zich rondom het plein in slagorde stelden. Men zag een groot littecken dat dwars over het gezicht van den verrader liep. Ivan Ogareff stelde den emir zijne voornaamste officieren voor en Feofar-Khan, zonder de afgemetenheid vaarwel te zeggen, die het voornaamste van zijne waardigheid uitmaakte, ontving hen op eene wijze, dat zij over zijne ontvangst tevreden konden zijn. Aldus begrepen Ham' Blount en Alcide Jolivet het ten minste, die zich nu voor de jacht op nieuwstijdingen onafscheidelijk met elkander verbonden hadden. Na Zabediero verlaten te hebben, hadden zij zich gehaast Tomsk te bereiken. Hun plan was zoo snel mogelijk de Tartaren te verlaten, zich bij een of ander Russisch korps te voegen, en zoodoende spoedig Irkoetsk te bereiken. Wat zij van den inval gezien hadden, — brandstichting en moord — begon hun te walgen. Doch alvorens zich naar Irkoetsk op weg te begeven, wilden zij nog het feest bijwonen, om eenige bijzonderheden hiervan te kunnen overseinen. Zij bewonderden dus FeofarKhan in al zijne pracht: zijne vrouwen, zijne officieren, zijne lijfwachten, en dien oosterschen luister, waarvan de plechtigheden van Europa geen denkbeeld kunnen geven. Doch zij wendden met verachting hunne oogen van Ivan Ogareff af, toen deze zich voor den emir vertoonde, en zij wachtten niet zonder ongeduld, totdat het feest begon. „Ziet ge wel, mijn waarde Blount," zeide Alcide Jolivet, „wij zijn te vroeg, als eenvoudige luidjes die veel voor hun geld willen hebben. Dit alles is nog slechts een begin, en het ware beter geweest dat wij alleen voor het ballet gekomen waren." „Welk ballet?" vroeg Harry Blount. „Wel het ballet, dat bij deze plechtige gelegenheden altijd verplichtend is! Maar ik geloof dat het scherm opgaat." Alcide Jolivet sprak alsof hij in de opera geweest ware, en zijn tooneelkijker voor den dag halende, maakte hij zich gereed om als een kenner „de eerste sujetten van den troep van Feofar" op te nemen. Maar eene pijnlijke plechtigheid zou deze vermakelijkheden voor- • afgaan. Inderdaad kon de zegepraal van den overwinnaar niet volmaakt zijn zonder de openbare vernedering der overwonnenen. Te dien einde werden verscheidene honderden gevangenen onder de zweep der soldaten voorgebracht. Zij waren bestemd om voorbij FeofarKhan en zijne bondgenooten te trekken, alvorens met hunne lotgenooten in de gevangenissen der stad opgehoopt te worden. Onder deze gevangenen bevond zich, in het eerste gelid, Michael Strogoff. Overeenkomstig de bevelen van Ivan Ogareff, werd hij in het bijzonder door een peloton soldaten bewaakt. Zijne moeder en Nadia waren er ook bij. De oude vrouw, altijd krachtvol, wanneer het alleen haarzelve gold, was vreeselijk bleek. Zij verwachtte een of ander verschrikkelijk tooneel. Het was niet zonder reden dat haar zoon voor den emir werd gebracht. Zij koesterde dan ook de grootste vrees voor hem. Ivan Ogareff zoo in het openbaar met dien knoet getroffen, die haar had moeten treffen, was er de man niet naar om dit te vergeven, en zijne wraak zou geene genade kennen. Eene of andere verschrikkelijke straf bedreigde Michael Strogoff zeker. Moeder en zoon waren onmeedoogend van elkander gescheiden geworden, sedert het noodlottige voorval in het kamp van Zabediero en sedert hadden zij elkander niet meer gesproken. Dit verergerde hunne ellende nog meer. Marfa Strogoff had haar zoon vergeving willen vragen voor al het kwaad dat zij hem onwillekeurig berokkend had. Indien zij zich te Omsk, in het posthuis, had kunnen inhouden toen zij hem aldaar toevallig ontmoette, zou Michael Strogoff zijn weg hebben kunnen vervolgen, zonder herkend te worden, en hoeveel ongelukken zouden dan vermeden zijn. En Michael Strogoff van zijn kant dacht wel, dat Ivan Ogareff door zijne moeder in zijne tegenwoordigheid te plaatsen, van plan was hen beiden een verschrikkelijken dood te doen ondergaan. Wat Nadia betreft, zij vroeg zich af, wat zij zou kunnen doen om beiden, moeder en zoon te redden. Zij wist niet wat te bedenken, maar zij gevoelde wel eenigszins dat zij vooral moest vermijden om de aandacht tot zich te trekken; dat zij moest veinzen! Misschien dat zij daardoor de ketenen, die den leeuw gekluisterd hielden, zou kunnen verbreken. In elk geval moest zij eene gelegenheid afwachten om te kunnen handelen. De meeste gevangenen waren nu voorbij den emir getrokken, en terwijl zij voorbijtrokken, moest elk hunner knielen met het hoofd in het stof, ten teeken van onderworpenheid. Het was de slavernij die met de vernedering begon. Wanneer deze ongelukkigen niet snel genoeg knielden, werden zij door de ruwe hand der wachters met geweld ter aarde geworpen. Alcide Jolivet en zijn makker konden een dergelijk schouwspel niet bijwonen zonder eene wezenlijke verontwaardiging te gevoelen. „Het is laf, laag! Laat ons heengaan," zeide Alcide Jolivet. „Neen!" antwoordde Harry Blount. „Wij moeten alles zien!" „Alles zien!.... Ha!" riep "Alcide Jolivet opeens uit, zijn makker bij den arm grijpende. „Wat scheelt u?" vroeg deze. „Kijk Blount! Zij is het!" „Zij?" „De zuster van onzen reisgezel! Alléén en gevangen! Wij moeten haar zien te redden...." „Wees maar voorzichtig," antwoordde Harry Blount koel. „Onze tusschenkomst ten gunste van dat meisje zou haar eer nadeelig dan nuttig kunnen zijn." Alcide Jolivet, gereed om toe te schieten, bleef dus staan, en Xadia, die hen niet bemerkt had, trok op hare beurt voorbij den emir, zonder zijne aandacht te trekken. Doch na Kacüa, kwam Mar fa Strogoff, en daar zij zich niet snel genoeg op den grond wierp, werd zij door de soldaten op eene ruwe wijze geduwd. Marfa Strogoff viel. Haar zoon maakte zulk eene geweldige beweging dat de soldaten, die hem bewaakten, hem nauwelijks konden bedwingen. Doch de oude Marfa richtte zich weder op, en men was op het punt haar voort te slepen, toen Ivan Ogareff tusschen beiden kwam, zeggende: „Die vrouw moet hier blijven!" Wat Xadia betreft, zij kwam weer bij de andere gevangenen terecht. Ivan Ogareff had haar niet opgemerkt. Michael Strogoff werd voor den emir gebracht en daar bleef hij staan, zonder de oogen neer te slaan. „Het hoofd ter aarde!" riep Ivan Ogareff toe. „Neen,"antwoordde Michael Strogcff. Twee wachten wilden hem dwingen te buigen, maar zij werden ter aarde geworpen door de hand van den forschen jongen man. Ivan Ogareff naderde Michael Strogoff. „Gij zult sterven,!" zeide hij. „Ik zal sterven," antwoordde Michael Strogoff trotsch; „maar uw verradersgelaat zal daarom niet minder en voor altijd het onteerend merk van den knoet dragen!'' Ivan Ogareff werd op dit antwoord afzichtelijk bleek. „Wie is die gevangene?" vroeg de emir met een stem des te dreigender, naar mate zij kalm was. „Een Russisch spion," antwoordde Ivan Ogareff. Door Michael Strogoff een spion te noemen, wist hij dat het vonnis, over hem uit te spreken, verschrikkelijk zou zijn. Michael Strogoff schoot op Ivan Ogareff toe, doch de soldaten hielden hem tegen. De emir gaf .toen een teeken, waarop de geheele menigte het hoofd boog. Vervolgens wees hij met zijne hand naar den Koran, die hem gebracht werd. Hij opende het heilige boek en plaatste zijn vinger op een der bladen. Het was het toeval, of liever, naar de voorstelling der Oosterlingen, God zelf die over het lot van Michael Strogoff zou beslissen. De volken van Middel-Azië geven aan dit gebruik de naam van f a 1. Na de zin van het vers, waarop de rechter zijn vinger gelegd heeft, uitgelegd te hebben, passen zij het vonnis toe wat het ook zijn moge. De emir had zijn vinger op het blad van den Koran gehouden. Het hoofd der Ulema's naderde nu, en las met luider stem een vers dat met deze woorden eindigde: „En hij zal de dingen dezer aarde niet meer zien," „Russisch spion," zcidc Fcofar-Klian, „gij z.ijt gekomen om te zien wat er in-liet Tartaarsche kamp omgaat! Kijk dus met beide oogen, kijk!" »Ga je gang!" zeide Ivan Ogareff. BI/. j66. XXII. Kijk! met beide oogen, kijk! Michael Strogoff werd met gebonden armen voor den troon des emirs geplaatst. Zijne moeder, overstelpt door zoovele folteringen van lichaam en geest, was in elkander gezakt, en durfde noch zien, noch hooren. Kijk met beide oogen, kijk! had Feofar-Khan gezegd, zijne hand naar Michael Strogoff uitstrekkende. Zonder twijfel had Ivan Ogareff, die op de hoogte van de Tartaarsche zeden was, het gewicht dezer woorden begrepen, want er kwam een wreede glimlach over zijne lippen. Vervolgens had hij bij Feofar-Khan plaats genomen. Oogenblikkelijk werd trompetgeschal vernomen. Het was het sein voor de vermakelijkheden. „Daar begint het ballet," zeide Alcide Jolivet tot Harry Blount ; „maar, tegen alle gebruiken in, vertoonen die barbarén het vóór het treurspel!" Michael Strogoff kreeg bevel om te kijken. Hij keek: Eene groote schaar danseressen drong het plein binnen, begeleid door een orkest bestaande uit verscheidene Tartaarsche muziekinstrumenten, zooals de d a e t a r e, eene soort van mandoline, de k a b i z e, eene soort van violoncel, de tschibirga, eene lange rieten fluit, trompetten, tamboerijns, tam-tam's, die met de keelgeluiden der zangers eene zonderlinge harmonie vormden. Terstond begonnen de dansen. Deze danseressen waren allen van Persischen oorsprong. Het waren geene slavinnen en zij oefenden hun beroep in vrijheid uit. Vroeger vertoonden zij zich officieel bij plechtige gelegenheden aan het hof van Teheran, maar sedert het thans regeerende geslacht op den troon is, zijn zij uit het rijk verbannen en zijn zij genoodzaakt geworden elders hun geluk te beproeven. Zij droegen bij deze gelegenheid haar nationaal kostuum, en, met juweelen kwistig versierd, voerden zij dan eens alleen, dan weder in groepen, verscheidene bevallige dansen uit. Toen deze eerste vertooning geëindigd was, liet zich eene zware stem hooren, die zeide: „Kijk met beide oogen, kijk!" De man, die de woorden van den emir herhaalde, was een lange Tartaar, de scherprechter van Feofar-Khan. Hij had achter Michael Strogoff plaats genomen en hield eene sabel met eene breede en kromme kling in de hand, eene dier damascener klingen die door de beroemde wapensmeden van Karschi of Hissar gehard zijn. In zijne nabijheid hadden de lijfwachten een drievoet geplaatst waarop een komfoor stond, waarin gloeiende kolen brandden, die Den knoet opheffende, verscheurde hij er het gezicht van Ivan mee. BIz. 167. geen den minsten rook verspreidden. De lichte walm, die over deze kolen hing, ontstond door het verkolen van eene harsachtige en aromatische zelfstandigheid, bestaande uit oliban, eene soort van beste Arabische wierook en benzoën, die er over gestrooid was. Intusschen werden de Perzische danseressen onmiddellijk door een anderen troep danseressen opgevolgd, die van een geheel verschillend ras waren en die Michael Strogoff oogenblikkelijk herkende. De beide dagbladschrijvers herkenden ze ook, want Harry Blount zeide tot zijn collega: „Dat zijn de zigeuners van Nijni-Novgorod." ,,Dezelfde!" riep Alcide J olivet uit.,, Ik verbeeld me dat hare oogen aan deze spionnen meer geld dan hare beenen zullen opbrengen." En met haar spionnen in dienst van den emir te noemen, vergiste Alcide Jolivet zich niet. Toen zij hare dansen geëindigd hadden, viel er een gouden regen uit de handen van den emir, van zijne bondgenooten en van de officieren van alle rangen, en de klank dier goudstukjes, die de cimbalen raakten, vermengde zich met de laatste tonen der tamboerijnen en der daetaren. „Verkwistend als plunderaars!'' fluisterde Alcide J olivet zijn metgezel toe. En hij zeide de waarheid, want met Tartaarsche tomans en sequinen, regende het grootendeels Moskovische dukaten en roebels. Er heerschte nu een oogenblik stilte en de stem van den scherprechter, die zijne hand op den schouder van Michael Strogoff legde, sprak nog eens deze woorden, die hunne herhaling steeds akeliger maakte: „Kijk met beide oogen, kijk!" Maar Alcide Jolivet merkte op dat de scherprechter ditmaal zijn blanke sabel niet meer in de hand hield. Intusschen was de zon aan de kimmen ondergegaan en was het langzamerhand duister geworden. Nu drongen verscheidene honderden slaven, die brandende toortsen droegen, het plein op. Door Sangarre medegesleept verschenen de Perzische en zigeuner danseressen opnieuw voor den troon van den emir. Zij wedijverden in vlugheid en het orkest nam hoe langer hoe meer in woestheid toe. Doch op eens, op een gegeven sein, werden al de lichten uitgebluscht, de dansen hielden op en de danseressen verdwenen. Op een teeken van den emir, werd Michael Strogoff midden op het plein gebracht. „Blount," zeide Alcide Jolivet, „staat gij er op het einde van dat alles te zien?" „Niet in 't minst," antwoordde Harry Blount. „Arme jongen," voegde Alcide Jolivet er bij, terwijl hij Michael Strogoff aanzag. „Die dappere soldaat had den dood op het slagveld verdiend!" „Kunnen wij niets voor zijne redding doen?" zeide Blount. „Wij vermogen niets." De beide dagbladschrijvers herinnerden zich het edelmoedige ge- Zij bewonderden dus zijne vrouwen enz. Blz. 170. drag van Michael Strogoff jegens hen, en het speet hun dat zij niets voor hem konden doen, te midden dezer Tartaren, die geen medelijden kennen. Niet zeer verlangend om de strafoefening van MICIIAF.l. STROGOFF. 12 dien ongelukkige bij te wonen, keerden zij naar de stad terug. Een uur later waren zij op weg naar Irkoetsk. Michael stond daar nu, op den emir een trotschen, en op Ivan Ogareff een verachtenden blik werpende. Hij wist dat hij sterven moest en, toch zou men te vergeefs op zijn gelaat een teeken van zwakheid gezocht hebben. De emir gaf een wenk. Michael Strogoff, door de wachters voortgeduwd, naderde, en toen zeide Feofar hem in de Tartaarsche taal, die hij verstond: „Ge zijt gekomen om te zien, spion der Russen. Ge hebt voor de laatste maal gezien. In een oogenblik zullen uwe oogen voor altijd voor het licht gesloten zijn!" Michael Strogoff zou niet ter dood gebracht, maar met blindheid geslagen worden. Verlies van het gezicht, verschrikkelijker misschien dan het verlies van het leven! Doch Michael Strogoff verloor, toen hij het vonnis door den emir hoorde uitspreken, den moed niet. Hij bleef onbeweeglijk met de oogen wijd open, alsof hij in een laatst en blik zijn geheele leven had willen samenvatten. Hij liet niet de minste gemoedsbeweging blijken. Al zijne gedachten bepaalden zich tot zijn mislukte zending, zijne moeder en Nadia, die hij niet meer zou wederzien! Vervolgens maakte een gevoel van wraak zich geheel van hem meester. Hij keerde zich naar Ivan Ogareff. „Ivan," zeide hij met eene dreigende stem, „Ivan de verrader, de laatste bedreiging mijner oogen geldt u!" Ivan Ogareff haalde de schouders op. Maar Michael Strogoff vergiste zich. Niet terwijl hij Ivan Ogareff aankeek, zou het licht in zijne oogen voor altijd uitgebluscht worden. Marfa Strogoff was voor hem komen staan. „Moeder!" riep hij uit. „Ja! ja! voor u mijn laatste blik en niet voor dien ellendeling! Blijf daar voor mij staan! Dat ik nog eens uw beminnelijk gelaat aanschouwe! Dat mijne oogen u aanziende, zich sluiten!...." De oude vrouw naderde, zonder een woord te spreken.... „Jaagt die vrouw weg!" riep Ivan Ogareff. Twee soldaten duwden Marfa Strogoff weg. Zij week terug, maar bleef op eenige schreden van haar zoon staan. De scherprechter verscheen. Ditmaal hield hij zijn blanke sabel in de hand, en deze, witgloeiend, had hij van het komfoor genomen, waarin de welriekende kolen brandden. Michael Strogoff zou nu, volgens Tartaarsche gewoonte, blind gemaakt worden door de gloeiende sabelkling langs zijne oogen te strijken! Michael Strogoff beproefde geen tegenweer. Voor zijne oogen bestond niets meer dan zijne moeder, die hij met zijne blikken als verslond! Al zijn leven lag in dat gezicht besloten. Marfa Strogoff keek hem aan met wijd opengespalkte oogen, de armen naar hem uitgestrekt!.... De gloeiende kling streek nu langs de oogen van Michael Strogoff. Een kreet van wanhoop weergalmde. De oude Marfa viel als levenloos ter aarde! Michael Strogoff was blind. Nadat zijne bevelen ten uitvoer waren gebracht, verwijderde de emir zich met zijn geheele gevolg. Er bleef weldra niemand meer op het plein over dan Ivan Ogareff en de toortsdragers. Wilde die ellendeling dan zijn slachtoffer nog honen, en het na den scherprechter den genadeslag geven! Ivan Ogareff naderde Michael Strogoff langzaam, die hem voelde aankomen en zich oprichtte. Ivan Ogareff haalde den keizerlijken brief uit zijn zak, opende hem, en, zijn spotlust bot vierende, hield hij hem voor de uitgedoofde oogen van den koerier des czaars, zeggende: „Lees nu, Michael Strogoff, lees, en ga te Irkoetsk vertellen wat ge gelezen hebt! De ware koerier van den czaar is nu Ivan Ogareff!" Dit gezegd hebbende, stak de verrader den brief weer in zijn zak. Zonder zich om te keeren verliet hij* vervolgens het plein, en de toortsdragers volgden hem. Michael Strogoff bleef nu alleen, bewegingloos, misschien wel dood, op eenige schreden van zijne moeder liggen. Men hoorde in de verte het schreeuwen, het zingen en het joelen der brassende menigte. Tomsk was geheel verlicht, en in volle feestvreugde. Michael Strogoff luisterde. Het plein was stil en verlaten. Hij kroop, al tastende, naar de plaats waar zijne moeder neergestort was. Hij vond ze, legde zijn gelaat op het hare, luisterde naar hare ademhaling. Daarna zou men gezegd hebben dat hij haar iets influisterde. Leefde Marfa nog en hoorde zij wat haar zoon haar zeide? In ieder geval verroerde zij zich niet. Michael Strogoff kuste haar voorhoofd en hare grijze haren. Daarna richtte hij zich op, en liep met handen en voeten rondtastende, langzamerhand naar het uiteinde van het plein. Opeens verscheen Nadia. Zij liep recht op haar makker toe. Een dolk, dien zij in de hand hield, diende om de touwen los te snijden, waarmede de armen van Michael Strogoff vastgebonden waren. Hij wist in zijn blindheid niet wie hem losmaakte, want Nadia had geen woord geuit. Maar toen hij los was, zeide zij: „Broeder!" „Nadia!" stamelde Michael Strogoff, „Nadia!" „Kom, broeder," zeide Nadia, „mijne oogen zullen voortaan de uwe zijn, en ik zal u naar Irkoetsk geleiden!" XXIII. Een vriend op den grooten weg. Een half uur later hadden Michael Strogoff en Nadia Tomsk verlaten. Dienzelfden nacht slaagden nog eenige gevangenen er in om aan de Tartaren te ontsnappen. Officieren en soldaten verkeerden In een roes en veronachtzaamden nu de strenge waakzaamheid, die zij, zoowel in het kamp van Zabediero, als gedurende den marsch der konvooien hadden betracht. Nadat Nadia aanvankelijk met de andere gevangenen was medegevoerd, had zij later de vlucht kunnen nemen en was zij op de bergvlakte teruggekeerd, op het oogenblik dat Michael Strogoff voor den emir werd gebracht. Daar had zij, tusschen de menigte verborgen, alles gezien. Geen kreet ontsnapte haar, toen de witgloeiende kling langs de oogen van haar makker werd gestreken. Zij had de kracht onbeweeglijk en stom te blijven. Eene ingeving der Voorzienigheid spoorde haar, die nu vrij was, aan om zich beschikbaar te houden om den zoon van Marfa Strogoff tot gids te verstrekken naar het doel dat hij gezworen had te zullen bereiken. Een oogenblik hield haar hart op te kloppen, toen de oude Siberische vrouw als dood ter aarde stortte, maar eene gedachte schonk haar al hare geestkracht terug. ,,Ik zal," zeide zij, ,,de hond van den blinde zijn!" Na het vertrek van Ivan Ogareff had Nadia zich in het duister verborgen. Zij had gewacht totdat de menigte de bergvlakte verlaten had. Als een ellendig wezen, waarvan niets meer te vreezen was, lag Michael Strogoff daar verlaten en alleen. Zij zag hoe hij zich naar zijne moeder sleepte, hoe hij over haar heen bukte, haar op het voorhoofd kuste, en zich eindelijk oprichtte om, al rondtastende, te vluchten.... Eenige oogenblikken later waren beiden, hand in hand, de steile glooiing afgedaald, en na tot aan het uiteinde der stad, de oevers der Tom te hebben gevolgd, kwamen zij gelukkig door eene bres in de omwalling naar buiten. De weg naar Irkoetsk was de eenige, die zich oostwaarts richtte. Daar kon men zich niet in vergissen. Nadia sleepte Michael snel mede. De mogelijkheid bestond dat de veldontdekkers van den emir, den volgenden dag, na een paar uur gezwelgd te hebben, zich in de steppen wierpen en alle gemeenschap afsneden. Het kwam er dus op aan hen vooruit te kpmen, vóór hen Krasnoïarsk, vijf honderd wersten (533 kilometer) van Tomsk, te bereiken en vooral den grooten weg zoolang mogelijk te houden. Den gebaanden weg te verlaten, stond gelijk met het onzekere, het onbekende, met den dood op de snelste wijze te zoeken. Kijk met beide oogen, kijk!" Blz. 174. Hoe was het mogelijk dat Nadia de vermoeienissen van den nacht van 16 op 17 Augustus doorstond? Waar vond zij de noodige lichaamskracht om zulk een langen weg af te leggen? Hoe zouden hare voeten, die door den geweldigen marsch bloedden, haar tot daar kunnen voeren? het was bijna onbegrijpelijk. Maar niettemin is het waar dat Michael Strogoff en zij den anderen dag, twaalf uren na hun vertrek van Tomsk, na een tocht van twintig wersten, het vlek Semilowskoë bereikten. Michael Strogoff had geen woord gesproken. Nadia hield zijne hand niet vast, maar hij de hare, gedurende den geheelen nacht en het trillen alleen van hare hand, was voldoende geweest om hem met zijn gewonen pas te doen voortgaan. Semilowskoë was bijna geheel verlaten. De bewoners dier plaats waren, uit vrees voor de Tartaren, naar de provincie Jenisëisk gevlucht. Nauwelijks waren er twee of drie huizen, die bewoond waren. Al wat de plaats nuttigs of kostbaars bezat, was op karren weggevoerd. _ Toch moest Nadia er een paar uur stilhouden. Zij hadden beiden behoefte aan voedsel en aan rust. Het meisje bracht haren makker dus naar het einde van het vlek. Daar stond een ledig huis, met geopende deur. Zij gingen binnen. Bij den hoogen haard aan de Siberische woningen eigen, stond eene oude houten bank, waarop zij plaats namen. Thans keek Nadia haar blinden makker goed in het gelaat, zooals zij het vroeger nog nooit gedaan had. Uit haar blik straalde meer dan een gevoel van dankbaarheid en van medelijden. Had Michael Strogoff haar kunnen zien, hij zou in haar schoonen, droexvigen blik de uitdrukking eener onbegrensde toegenegenheid en teederheid gelezen hebben. De door het gloeiende ijzer geblakerde oogleden van den blinde bedekten zijne geheel verdroogde oogen slechts ten halve. Het oogvlies was licht gerimpeld en als hoornachtig geworden, de oogappel op eene zonderlinge wijze vergroot; het blauw van den oogappelboog scheen donkerder dan vroeger; de oogharen en de wenkbrauwen waren half verschroeid; maar, althans schijnbaar, was het alsof de doordringende blik van den jongen man geene verandering had ondergaan. Zoo hij het gezicht miste, zoo zijne blindheid volkomen was, werd dit veroorzaakt doordat de gevoeligheid van het netvlies en van de gezichtszenuw, door de gloeiende hitte van het staal, geheel en al vernietigd waren. Op dit oogenblik strekte Michael Strogoff de handen uit. „Zijt gij daar, Nadia?" vroeg hij. „Ja," gaf het meisje ten antwoord, „ik ben bij u en ik zal u niet meer verlaten, Michael." Bij het uitspreken van zijn naam door Nadia voor de éerste maal, sidderde Michael Strogoff. Hij begreep dat zijne gezellin alles wist, wie hij was en welke banden hem aan de oudeMarfaverbonden. „Nadia," hernam hij, „wij moeten scheiden!" „Scheiden? Waarom dat, Michael?" „Ik wil geen hinderpaal op uwe reis zijn! Uw vader wacht u te Irkoetsk. Gij moet zorgen dat gij bij hem komt!" „Mijn vader zou mij vervloeken, Michael, zoo ik u verliet, na al hetgeen gij voor mij gedaan hebt!" „Nadia! Nadia!" antwoordde Michael Strogoff, de hand van het meisje, die zij in de zijne gelegd had, drukkende, „gij moet alleen aan uw vader denken." „Michael," hernam Nadia, „gij hebt mij meer noodig dan mijn vader! Zoudt gij dan de reis naar Irkoetsk willen opgeven?" „Nooit!" riep Michael Strogoff uit op een toon, die bewees dat hij niets van zijn geestkracht verloren had. „Maar, gij hebt dien brief niet meer!...." „Dien brief mij door Ivan Ogareff ontstolen!.... Welnu! daar kan ik buiten, Nadia! Zij hebben mij als een spion behandeld! Ik zal nu als een spion handelen! Ik zal te Irkoetsk gaan vertellen wat ik gezien en wat ik gehoord heb en, bij den levenden God, zweer ik, dat de verrader mij nog eenmaal van aangezicht tot aangezicht zal zien! Maar ik moet vóór hem te Irkoetsk aankomen!" „En gij spreekt van scheiden, Michael?" „Nadia, de ellendelingen hebben mij van alles beroofd!" „Mij blijven nog eenige roebels en mijne oogen over! Ik kan voor u zien, Michael, en u geleiden daar, waar gij alleen niet meer zoudt kunnen komen!" „En hoe zullen wij gaan?" „Te voet.' „En hoe zullen wij aan den kost komen?" „Al bedelend." „Laat ons dan gaan, Nadia!" „Kom mee, Michael," De jonge lieden noemden elkander niet langer broeder en zuster. In hunne gemeenschappelijke armoede, gevoelden zij zich nauwer aan elkander verbonden. Beiden verlieten het huis, na een uur rust te hebben genomen. De straten van het vlek^afloopende, had Nadia zich eenige stukken „tchornekhleb," eene soort van gerstebrood en een weinig mee, in Rusland bekend onder den naam van „m e o d," verschaft. Het had haar niets gekost, want zij had haar beroep van bedelares ingewijd. Het brood en de mee hadden, zoo goed mogelijk, den honger en den dorst van Michael Strogoff gestild. Nadia had voor hem het grootste deel van die onvoldoende voeding afgezonderd. Hij at de stukken brood op die zijne gezellin hem, het eene na het andere, aanbood. Hij dronk uit de kalebas, die zij aan zijne lippen bracht. „Eet gij wel, Nadia?" vroeg hij verscheidene malen. „Ja zeker, Michael," antwoordde het meisje steeds, terwijl het zich vergenoegde met hetgeen haar makker overliet. Michael en Nadia verlieten Semilowskoë en hernamen den moeie- lijken tocht naar Irkoetsk. Het meisje weerstond de vermoeienis vol geestkracht. Had Michael Strogoff haar kunnen zien, wellicht had hem de moed ontbroken om verder te gaan. Maar Nadia klaagde niet en Michael Strogoff, geene zucht vernemende, liep met eene haast, die hij niet kon bedwingen. En waarom? Mocht hij dan hopen de Tartaren nog vóór te blijven? Hij was te voet, zonder geld, blind, en indien Nadia, zijne eenige gids, hem kwam te ontbreken, bleef hem niets anders over dan zich aan den weg neder te leggen en er ellendig om te komen! Maar, zoo hij door eene krachtige inspanning Krasnoïarsk kon bereiken, zou alles nog niet verloren zijn, omdat de gouverneur, aan wien hij zich bekend zou maken, niet zou aarzelen hem de middelen te verschaffen om Irkoetsk te bereiken? Michael Strogoff vervolgde alzoo zijn weg, weinig pratende en geheel in gedachten verzonken. Nadia leidde hem bij de hand; van tijd tot tijd zeide Michael Strogoff tot Nadia: „Spreek wat, Nadia." , „Waarom, Michael? Wij denken te zamen," antwoordde het meisje dan, maar op een toon die geen vermoeienis verried. Maar soms gebeurde het, dat haar hart niet meer scheen te kloppen en dat hare knieën knikten, zoodat zij achter bleef. Michael Strogoff hield dan stil, zocht door den donkeren sluier, die zijngezicht overschaduwde, het meisje gade slaan en na eene zucht geslaakt te hebben, hield hij haar steviger vast en schreed hij weder voorwaarts. Intusschen zou zich dien dag een gelukkig voorval opdoen, dat hun veel vermoeienis zou besparen. Zij hadden Semilowskoë sedert ongeveer twee uur verlaten, toen Michael Strogoff stil stond en vroeg: „Is de weg verlaten?" „Geheel verlaten," antwoordde Nadia. „Hoort ge achter ons eenig geraas?" „Ja, toch." „ Indienhet T artaren zij n, moeten wij ons verbergen; kij k dus goed." „Wacht even, Michael!" antwoordde Nadia, terwijl zij den weg opstapte, die éenige passen verder, eene buiging rechts maakte. Michael Strogoff bleef een oogenblik alleen en luisterde. Nadia kwam oogenblikkelijk terug en zeide: „Het is eene kar door een jongen man gevoerd." „Is hij alleen?" „Alleen." Michael Strogoff aarzelde een oogenblik. Zou hij zich verschuilen? Zou hij trachten, zoo niet voor zich zeiven, dan toch voor Nadia een plaatsje in de kar te verkrijgen? Hij zou ,des noods, naast de kar kunnen loopen, maar Nadia, sedert den overtocht der Obi — dus reeds acht dagen — te voet medegesleept, \yas geheel uitgeput. Hij wachtte. Michael StrogofT was blind. Blz. 179. Spoedig bereikte de kar de kromming van den weg. Het was een armoedig voertuig, dat met moeite drie personen kon bevatten en dat „kibitka" wordt genoemd. Gewoonlijk is de kibitka met drie paarden bespannen, maar deze werd getrokken door slechts één paard, ruigharig, met een langen staart en welks mongoolsch bloed kracht en moed aanduidde. Zij werd door een jongen man gevoerd, die een hond naast zich had. Nadia zag dat het jonge mensch een Rus was. Hij had een zacht, kalm gelaat, dat vertrouwen inboezemde. Gehaast scheen hij vol. strekt niet. Hij reed zeer langzaam om zijn paard niet af te matten en men zou hem ziende, niet''gezegd hebben, dat hij een weg volgde, die elk oogenblik door de Tartaren kon worden afgesneden. Nadia had zich, Michael Strogoff vasthoudende, ter zijde van den weg geplaatst. De kibitka hield stil en de voerman zag het meisj e glimlachend aan. „En waar gaat gijlieden zoo naar toe?" vroeg hij haar, terwijl hij een paar goedaardige, geheel ronde oogen opzette. Op het geluid dier stem zeide Michael Strogoff tot zich zelf dat hij haar meer gehoord had. En hij was er, ten aanzien van den voerman, zoo door gerust gesteld, dat zijn voorhoofd dadelijk ophelderde. „Welnu, waar gaat ge naar toe?" herhaalde de jonge man, zich nu meer rechtstreeks tot Michael Strogoff wendende. „Naar Irkoetsk," antwoordde deze. „Wel! vadertje, weet ge dan niet dat er nog wat wersten tusschen hier en Irkoetsk liggen?" „Dat weet ik." „En gij gaat te voet?" „Te voet." „Gij, dat gaat! maar de juffer?...." „Het is mijne zuster," zeide Michael Strogoff, die het voorzichtig achtte dezen naam weder aan Nadia te geven. „Zoo, uwe zuster, vadertje! Maar geloof mij dat zij Irkoetsk nimmer zal kunnen bereiken!" „Vriend," antwoordde Michael Strogoff naderbij komende, „de Tartaren hebben ons van alles beroofd en ik kan u geen kopek meer aanbieden; maar wilt gij mijne zuster opnemen, dan kan ik uw voertuig wel te voet volgen en zal ik geen uur vertraging teweegbrengen." „Broeder," riep Nadia uit, „dat wil ik niet, neen, dat wil ik niet! Mijnheer, mijn broeder is blind!" „Blind!" antwoordde de jonge man, met eene bewogene stem. „De Tartaren hebben hem de oogen uitgebrand!" hernam Nadia, terwijl zij, als om mededoogen in te roepen, hare handen uitstrekte. „De oogen uitgebrand? Ach! arm vadertje! Ik ga naar Krasnoiarsk. Waarom zoudt gij met uwe zuster niet in de kibitka stappen. Met wat inschikkelijkheid vinden wij er met ons drieën plaats in. Mijn hond zal er niet tegen hebben om te loopen. Maar ik rijd niet vlug, om mijn paard te sparen." „Vriend, hoe heet gij?" vroeg Michael Strogoff. „Ik heet Nikolaas Pigassoff." „Dat is een naam dien ik nimmer zal vergeten," antwoordde Michael Strogoff. „Welnu, blind vadertje, stap in. Uwe zuster kan bij u, achter in de kar zitten; ik blijf voorop om te besturen. Er ligt goede berkenschors en gerstestroo op den grond. Het is een waar nestje. Komaan Serko, maak plaats voor ons!" De hond, van Siberisch ras, sprong dadelijk op den grond. Michael Strogoff en Nadia waren aanstonds op hun gemak in de kibitka. Michael Strogoff strekte zijne handen naar die van Nikolaas Pigassoff uit. „Gij wilt mijne handen drukken!" zeide Nikolaas. „Hier zijn ze, vadertje, en druk ze zoolang ge er lust in hebt!" De kibitka ging naar Michael Strogoff's zin te langzaam voorwaarts maar-Nadia ondervond zooveel te minder vermoeienis. Door het schommelen der kibitka viel zij spoedig in een diepen slaap. Michael Strogoff en Nikolaas legerden zich zoo goed mogelijk op het berkenloof en zoo Michael Strogoff geen traan van dankbaarheid liet, kwam dit omdat het gloeiende ijzer den laatst en verschroeid had. ' „Wat is zij lief," zeide Nikolaas. „Ja," antwoordde Michael Strogoff. „Dat wil sterk zijn, vadertje; maar hoe moedig ook, zijn die lievertjes toch zwak! Komt ge verweg?" „Zeer ver." „Arme jongelieden! Dat uitbranden uwer oogen moet zeer smartelijk zijn geweest!" „Zeer smartelijk," antwoordde Michael Strogoff, terwijl hij zich naar Nikolaas wendde. „Hebt gij niet geweend?" „Zeker." „Ik zou ook geweend hebben, bij de gedachte van zijne geliefden niet meer te kunnen aanschouwen! Maar zij zien u toch. Dat is wellicht een troost. „Ja, misschien! Zeg eens vriend," vroeg Michael Strogoff, „hebt gij mij nooit ergens anders gezien?" „U, vadertje? Neen nooit." „Uwe stem komt mij toch niet onbekend voor." „Kijk eens aan!" antwoordde Nikolaas glimlachend. „Hij kent den klank mijner stem. Vraagt gij het misschien om te weten waar ik vandaan kom? Welnu, ik kom van Kolivan." „Van Kolivan?" zeide Michael Strogoff. „Maar dan heb ik u daar ontmoet. Waart gij op het telegraafkantoor?" „Dat kan wel," antwoordde Nikolaas. „Ik woonde er. Ik was de beambte met het overseinen belast." „En gij zijt tot op het laatste oogenblik op uw post gebleven?" „Wel, juist dan moet men tegenwoordig zijn!" ,»Het was op een dag toen een Engelschman en een Franschman elkander, de handen met roebels gevuld, de plaats aan uw raampje betwistten; terwijl de Engelschman de eerste verzen uit den Bijbel telegrapheerde." „Dat is wel mogelijk, vadertje, maar ik herinner het mij niet!" „Wat! gij herinnert u dat niet?" ,,Ik lees nooit de dépêches die ik oversein. Daar het mijn plicht is die te vergeten, is het de kortste weg ze niet te weten." Dit antwoord bevatte het beeld van Nikolaas Pigassoff. Intusschen ging de kibitka langzaam vooruit. Het paard liep drie uur en had dan een uur rust; dit ging zoo dag en nacht. Gedurende de halten graasde het paard en gebruikten de reizigers wat, in gezelschap van den trouwen Serko. Na een dag rust, was Nadia weer wat versterkt. Nikolaas droeg zorg dat zij het zoo goed mogelijk had. De reis werd langzaam, maar geregeld voortgezet. Des nachts echter, als Nikolaas den slaap des rechtvaardigen sliep, had men kunnen bespeuren hoe Michael Strogoff zich van de teugels meester maakte en hoe de stap van het paard in den draf overging. En al werd de stap bij het ontwaken van Nikolaas hernomen, er was toch menige werst meer afgelegd dan de aangenomen snelheid toeliet. Zoo trok men over de rivier van Ichimsk, door de vlekken Ichimskoë, Berikilskoë, Küskoë, de rivier Mariinsk, het vlek van dienzelfden naam, Rogostowskoë en eindelijk door de Tchoela, een stroompje dat West-Siberië van oostelijk Siberië scheidt. Alles, langs dien weg, was verlaten. De vlekken waren bijna geheel onbewoond. De boeren waren over de Jeniseï gevlucht, in de hoop dat deze breede stroom de Tartaren wellicht zou tegenhouden. Den 22en Augustus bereikte de kibitka het stadje Atchinsk, op drie honderd tachtig wersten van Tomsk. Honderd twintig wersten scheidden haar nog van Krasnoïarsk. Er was niets bijzonders onder weg voorgevallen. Michael Strogoff had, om zoo te zeggen, het doorreisde land door de oogen van Nikolaas en van het meisje gezien. Beurtelings hadden zij hem alles, waar de kibitka langs ging, medegedeeld en bij die gelegenheid bleek Nikolaas een onderhoudend verteller te zijn. Eens vroeg Michael Strogoff hem, welk weer het was. „Wel genoeg, vadertje," antwoordde hij, „maar het zijn de laatste zomersche dagen. De herfst duurt maar kort in Siberië en weldra zullen wij de eerste winterkou gevoelen. Misschien dat de Tartaren er wel over denken om de winterkwartieren te betrekken." Michael Strogoff schudde, twijfelend, het hoofd. „Gij denkt het niet, vadertje," antwoordde Nikolaas. „Gij gelooft dat ze naar Irkoetsk zullen oprukken?" „Ik vrees het," antwoordde Michael Strogoff. »Zijt gij daar, Nadia-" Blz. 182. „Ja, ge hebt gelijk. Zij hebben een slecht mensch bij zich, dat hen geen rust zal laten. — Hebt ge wel eens van Ivan Ogareff hooren spreken?" „Ja," „Weet ge, dat het niet goed is om zijn land te verraden?" ,,Neen.... dat is niet goed...." antwoordde Michael Strogoff, die onverschillig wilde blijven. „Vadertje," hernam Nikolaas, ,,ik vind dat uwe verontwaardiging niet sterk genoeg is, als er, in uwe tegenwoordigheid, over Ivan Ogareff gesproken wordt. Ieder Russisch hart moet opspringen, als die naam wordt uitgesproken." „Geloof mij, vriend," zeide Michael Strogoff, „ik haat hem meer, dan gij hem ooit zult kunnen haten." „Dat is niet mogelijk," antwoordde Nikolaas, „neen, dat is niet mogelijk! Wanneer ik aan Ivan Ogareff denk, en aan het kwaad dat hij over ons heilig Rusland brengt, dan word ik door toorn bevangen, en zoo ik hem beet had...." „Nu, zoo ge hem beet hadt, vriend?.... „Dan zou ik hem, geloof ik, dooden." „En ik, ik zou het zeker doen," antwoordde Michael Strogoff bedaard.' XXIV. De ^overtocht der Jeniseï. Tegen den avond van 25 Augustus kreeg de kibitka Krasnoïarsk in het gezicht. De reis van Tomsk was in acht dagen afgelegd. Had Nikolaas meer geslapen, de tocht zou in korteren tijd volbracht zijn. Gelukkig was er nog geen sprake van de Tartaren. Geen verkenner had zich nog vertoond op den weg door de kibitka genomen. Voor het vertraagde oprukken naar Irkoetsk moest zeker eene gewichtige reden bestaan. Inderdaad bestond er zulk eene reden. Een nieuw Russisch korps in allerijl in het gouvernement Jeniseïsk verzameld, was naar Tomsk gemarcheerd om het te hernemen. Maar te zwak, had het voor de troepen van den emir moeten terugtrekken. Met inbegrip zijner eigene soldaten en die van de khanaten Khokhand en Koendoes, telde Feofar-Khan nu twee honderd vijftig duizend man onder zijne bevelen. De slag van Tomsk was op 22 Augustus geleverd — hetgeen aan Michael Strogoff niet bekend was — maar dat eene verklaring gaf voor het niet verschijnen der voorhoede van den emir te Krasnoïarsk op den 25en dier maand. Maar dit wist Michael Strogoff: dat hij de Tartaren verscheidene dagen vóór was en dat hij er alzoo niet aan behoefde te wanhopen om vóór hen Irkoetsk te bereiken, dat nog acht honderd vijftig wersten (900 kilometer) verwijderd was. »Het is een kar door een jongen man gevoerd". Blz. 184. Te Krasnoïarsk, eene stad van twaalf duizend zielen, zouden hem geene vervoermiddelen ontbreken. Daar Nikolaas Pigassoff er stil hield, zou hij er een gids moeten nemen en de kibitka door een ander rijtuig moeten vervangen. Michael Strogoff twijfelde er niet aan of hij zou, na aan den gouverneur zijne identiteit beWezen te hebben, in staat worden gesteld om zijne reis naar Irkoetsk spoedig te kunnen vervolgen. Zoo Nikolaas echter te Krasnoïarsk bleef, zou hij dit alleen doen als hij er eene betrekking had gevonden. Inderdaad stond dit voorbeeld van een beambte er op, om, na tot de laatste minuut op zijn post te Kolivan te zijn gebleven, zich weder ter beschikking van de administratie te stellen. „Waarom zou ik loon trekken, zonder het verdiend te hebben?" herhaalde hij steeds. Zoo hij dus daar of te Oedinsk geen dienst kon bewijzen, zou hij tot naar de hoofdstad van Siberië trekken en dan met broeder en zuster medereizen, die moeielijk een beteren gids konden vinden. De kibitka was Krasnoïarsk tot op een halve werst genaderd. Men zag links en rechts de tallooze houten kruizen, die, bij den toegang eener stad, langs den weg staan. Het was 's avonds zeven uur. Tegen den helderen hemel teekenden zich de omtrekken der kerken en de gevels der huizen af, die op het hooge voorgebergte van de J eniseï gebouwd waren. De wateren van den stroom weerkaatsten de laatste lichtstralen, die in den dampkring verspreid waren. De kibitka stond stil. • ,.\Vaar zijn wij, zuster?" vroeg Michael Strogoff. „Hoogstens op eene halve werst van de eerste huizen," antwoordde Nadia. „Slaapt die stad dan?" hernam Michael Strogoff. „Er komt niet het minste leven tot mijn gehoor." „En ik zie geen enkel licht in het duister schitteren, noch een rookwolkje in de lucht opstijgen," voegde Nadia er bij. „Wat een zonderlinge stad," zeide Nikolaas. „Men maakt er geen geraas, en gaat vroeg naar bed." Michael Strogoff vond het een slecht voorteeken en vreesde dat zijne hoop om te Krasnoïarsk het noodige te vinden om Irkoetsk spoedig te bereiken, ijdel zou zijn. Nadia had zijne gedachte geraden, hoewel zij niet vatte waarom hij, zonder den keizerlijken brief, toch Irkoetsk zoo spoedig wilde bereiken. Zij had hem vroeger daar al eens over onderhouden, maar hij bepaalde zich toen tot dit antwoord: „Ik heb gezworen naar Irkoetsk te gaan." Maar om zijne zending te vervullen, was het een vereischte dat hij te Krasnoïarsk een snel middel van vervoer vond. „Wel vriend," zeide hij tot Nikolaas, „waarom gaan we niet vooruit?" „Omdat ik bang ben de bewoners dezer stad door liet geraas mijner kar wakker te maken!" »Wat is zij lief!" zeide Nicolaas. Blz. 187. En daarop zette Nikolaas, met een lichten zweepslag, zijn paard aan. Serko blafte even en toen daalde de kibitka op een drafje, den weg af die in Krasnoïarsk uitliep. MICHAEL STROGOFF. Tien minuten later kwamen zij in de hoofdstraat. Krasnoïarsk was verlaten. „Er was geen Athener meer in dit Noordsch Athene" zooals mevrouw de Bourboulon het noemt. Geen rijtuigen, geen voetgangers, geene sierlijke Siberische dames, op Fransche wijze gekleed, in de straten. — De groote klok der hoofdkerk was stom en geen klokkenspel liet zijne tonen hooren. Het laatste telegram uit het kabinet van den czaar afgezonden, vóórdat de draad verbroken werd, hield het bevel in voor den gouverneur, voor de bezetting en de inwoners, onverschillig wie ook, om Krasnoïarsk te verlaten, al wat waarde had of den Tartaren van nut zou kunnen zijn, medetevoeren en naar Irkoetsk de wijk te nemen. Hetzelfde was aan de inwoners der vlekken van de procvincie bevolen. Het Moskovische gouvernement wilde eene woestijn aan de overweldigers overstellen. Deze bevelen werden niet besproken, maar dadelijk uitgevoerd. Michael Strogoff, Nadia en Nikolaas doorliepen stilzwijgend de stad. Hunne voetstappen weerklonken als in eene uitgestorven plaats. Michael Strogoff liet echter niets blijken' van de teleurstelling, die hij opnieuw ondervond. „Lieve Hemel!" riep Nikolaas uit, „in deze woestijn zal ik mijne bezoldiging nooit verdienen!" „Vriend," sprak Nadia, „gij moet met ons naar Irkoetsk gaan." „Ja, het moet!" antwoordde Nikolaas. „De draad moet nog in werking zijn tusschen Oedinsk en Irkoetsk, en daar.... vertrekken we, vadertje?" „Laat ons tot morgen wachten," antwoordde Michael Strogoff. „Gij hebt gelijk," antwoordde Nikolaas. „Wij moeten de Jeniseï overtrekken en daarbij moet men kunnen zien!" „Kunnen zien!" mompelde Nadia, terwijl ze aan haar blinden metgezel dacht. Nikolaas had haar verstaan en zeide, zich tot Michael Strogoff keerende: „Vergeef me, vadertje. Helaas! het is waar dat dag en nacht voor u hetzelfde zijn!" „Verwijt u zeiven niets, mijn vriend," antwoordde Michael Strogoff, die zijne hand over de oogen streek. „Met u tot gids, ben ik nog tot handelen in staat. Neem dus eenige uren rust. Laat Nadia ook wat rusten. Morgen zal het dag zijn!" Michael Strogoff, Nadia en Nikolaas vonden spoedig eene rustplaats in een openstaand ledig huis. Na voor een eenvoudig beeld der Panaghia geknield te hebben, sliepen Nikolaas en het meisje spoedig in, terwijl Michael Strogoff, die den slaap niet kon vatten, wakende bleef. Des anderen daags, 26 Augustus, vóór het aanbreken van den dageraad, reed de kabitka een berkenbosch bij de stad door en begaf ze zich naar den oever der Jeniseï. Michael Strogoff was zeer bezorgd hoe hij het zou aanleggen om dien breeden stroom over te steken. In gewone omstandigheden duurt de overtocht met ponten, bijzonder ingericht tot vervoer van reizigers, voertuigen en paarden, drie uur en gaat dan nog met de uiterste moeite gepaard. Hoe zou de kabitka nu, bij gebreke van eenig vaartuig, de overzijde bereiken? „Ikzaler overkomen, hoehetookga/'zeideMichaelStrogoff telkens. De dag begon aan te breken, toen de kabitka op den linkeroever aankwam, dezelfde waar eene der lanen van het berkenbosch op uitkwam. De oever was hier honderd voet boven den waterspiegel verheven. Men kon de Jeniseï hier dus over eene groote uitgestrektheid waarnemen. „Ziet ge eene pont?" vroeg Michael Strogoff, naar alle zijden rond kijkende, alsof hij zijn gezicht nog had. „Het is nauwelijks dag, broeder," antwoordde het meisje. „De nevel hangt nog te zwaar over den stroom, zoodat men zijne wateren niet kan onderscheiden." „Ik hoor ze loeien," antwoordde Michael Strogoff. Inderdaad liet zich uit de onderste lagen van den nevel een dof geraas van stroomen en tegenstroomen vernemen, die tegen elkander inwerkten. De op dit tijdstip des jaars zeer gestegen wateren, stroomden met het geweld van een stortvloed af. Allen luisterden, in afwachting dat de gordijn van nevelen zou optrekken. De zon steeg boven den gezichteinder en hare eerste stralen zouden deze dampen spoedig opslurpen. „Welnu?" vroeg Michael Strogoff. „De nevelen beginnen weg te drijven, broeder," antwoordde Nadia, „en het daglicht breekt er al doorheen." „Ziet ge den waterspiegel nog niet, zuster?" „Nog niet." „Een weinig geduld, vadertje," zeide Nikolaas. „Het zal alles verdwijnen! Hoor! daar zet de wind op! Hij begint dien nevel al te verstrooien. De hooge heuvelen van den rechteroever vertoonen hunne boomrijen reeds. Alles gaat weg! Alles vervliegt! De goedige stralen der zon hebben dien berg van nevelen al verdikt. Ach! mijn arme blinde, hoe schoon is dat en wat een ongeluk voor u, dat gij zulk een schouwspel niet meer kunt zien!" „Ziet gij een vaartuig?" vroeg Michael Strogoff. „Geen enkel," was het antwoord van Nikolaas. „Zie goed rond, mijn vriend, op dezen en op den tegenoverliggenden oever, zoover uw gezicht reikt. Een vaartuig, eene boot, een kano van boomschors!" Nikolaas en Nadia hadden zich, terwijl zij zich aan de meest vooruitgeschoven berkeboomen op het voorgebergte vasthielden, over den stroom gebogen. Een onmetelijk veld strekte zich toen voor hun blik uit. Op deze plaats is de Jeniseï niet minder dan anderhalve werst breed en vormt zij twee armen van ongelijke grootte, waardoor het water met snelheid afstroomde. Tusschen deze armen lagen onderscheidene eilanden met elzen, wilgen en populieren begroeid, die even zoovele groenachtige vaartuigen schenen, in den stroom voor anker liggende. Maar een werkelijk vaartuig was er niet te ontdekken, noch op den linker- noch op den rechteroever, noch op den oever der eilanden. Allen waren op hoog bevel medegenomen of vernield. Zeker was het, dat, zoo de Tartaren uit het zuiden niet het materiëel voor eene schipbrug lieten komen, hun marsch naar Irkoetsk gedurende zekeren tijd door den hinderpaal, dien de Jeniseï opleverde, zou worden tegengehouden. ,,Ik herinner mij iets," zeide Michael Strogoff. „Hoogerop, bij de laatste huizen van Krasnoïarsk, is eene kleine inschepingshaven. Daar landen de ponten. Vriend, laten wij stroomopwaarts gaan en zien of er geene boot op den oever vergeten is." Nikolaas snelde in de aangewezen richting voort. Nadia had Michael Strogoff bij de hand genomen en leidde hem, snel voortstappende. Eene boot, eene eenvoudige sloep groot genoeg om de kabitka te dragen of, bij gebreke van haar, hen die ze tot hier gebracht had, en Michael Strogoff zou niet schromen om den overtocht te beproeven! Twintig minuten later hadden alle drie het haventje van inscheping bereikt, welks laatste huizen den waterspiegel raakten. Maar er lag geen enkel vaartuig op den oever; geen bootje aan den steiger die tot inschepingsplaats diende, zelfs niet om een vlot samen te stellen, dat drie personen kon dragen. Michael Strogoff had Nikolaas ondervraagd en deze had hem het ontmoedigende antwoord gegeven, dat de overtocht van den stroom hem ten eenenmale ondoenlijk toescheen. „Wij zullen er overgaan," antwoordde Michael Strogoff. In de verlaten woningen van Krasnoïarks zoekende, maar niets_ vindende wat hun van nut kon zijn, hoorden Nikolaas en het jonge meisje zich eensklaps aanroepen. Beiden liepen naar den oever terug, waar zij Michael Strogoff op den drempel eener woning vonden staan. „Komt!" riep hij hun toe. Nikolaas en Nadia volgden hem in de hut. „Wat is dat?" vroeg Michael Strogoff, onderscheidene voorwerpen, die achter in een spijskelder opgehoopt waren, met de hand aanrakende. „Een half dozijn lederen zakken," antwoordde Nikolaas. „Zijn ze vol?" „Ja, vol koemijss." De ,,k o e m ij s s" is een drank vervaardigd uit melk van eene merrie of van een wijfjes-kameel; een versterkende, bedwelmende drank en Nikolaas was met die vondst zeer in zijn schik. Het was 's avonds zeven uur. Blz. 192. „Zet er een ter zijde, maar ledig de anderen," zeide Michael Strogoff. „Dadelijk, vadertje," „Dat zal ons helpen om de Jeniseï over te steken." „En het vlot?" „De kibitka, die licht genoeg is om te drijven, terwijl wij haar en het paard bovendien met de lederen zakken zullen steunen." „Goed bedacht, vadertje," riep Nikolaas uit, „en met Gods hulp zullen wij in eene goede haven aanlanden.... misschien niet in eene rechte lijn, want de stroom is zoo snel!" „Wat maakt dat!" antwoordde Michael Strogoff. „Eerst er over en dan zullen wij aan de overzijde den weg naar Irkoetsk wel vinden". „Aan het werk," zeide Nikolaas, die de zakken al ledigde en ze naar de kibitka droeg. Een zak met koemijss werd bewaard; de anderen aan de kibitka en het paard bevestigd, waardoor het vlot gevormd was. „Zult ge niet bang zijn, Nadia?" vroeg Michael Strogoff. „Neen, broeder," antwoordde het meisje. „En gij, vriend?" „Ik!" riep Nikolaas uit. „Ik zie nu een mijner droomen verwezenlijkt: in eene kar te varen!" De hellende oever te dezer plaatse was bijzonder geschikt om de kibitka te water te laten. In een oogenblik dreef alles, terwijl Serko dapper rondzwom. Michael Strogoff hield de teugels van het paard en op aanwijzing van Nikolaas stuurde hij het dier in schuinsche richting. Zoolang de kibitka den stroomdraad volgde, ging alles goed en na weinige minuten was ze de kaden van Krasnoïarsk voorbij. Zij dreef naar het noorden af en het was blijkbaar dat zij den anderen oever ver beneden de stad zou bereiken. De overtocht der J eniseï zou dus zonder groot bezwaar volbracht zijn, zonder de draaikolken; maar, niettegenstaande al de krachtsinspanning die Michael Strogoff betoonde, werd de kibitka onwederstaanbaar in een dier trechters medegesleept. Toen werd het gevaar groot. De kibitka dreef niet meer naar den oostelijken oever af, maar zij draaide met een uiterste snelheid in een cirkel rond. Het paard kon het hoofd bijna niet meer boven water houden en stikte bijna, terwijl Serko op de kibitka een steunpunt had gezocht. Michael Strogoff begreep wat er omging. Hij voelde dat hij werd medegesleept langs eene zich steeds vernauwende cirkelvormige lijn, waaruit geen ontkomen mogelijk was. Maar hij kon niet zien! Nadia was stil. Zij hield zich krampachtig aan de stijlen van de kar vast, heen en weer geschommeld door de ongeregelde bewegingen van den toestel, die meer en meer naar het middelpunt van samendrukking overhelde. Wat Nikolaas betreft, hij was volmaakt kalm. Het was alsof hij het leven van geene waarde beschouwde, gelijk de Oosterlingen, die het een logement voor vijf dagen noemen, dat men den zesden dag, goed of kwaadschiks, moet verlaten. De glimlach verliet zijn gelaat niet. De kibitka bleef dus in den maalstroom ronddraaien, terwijl het paard af was. Eensklaps ontdeed Michael Strogoff zich van de kleederen die hem konden hinderen en wierp zich te water; daarna greep hij met kracht den teugel van het verschrikte paard en duwde het door een krachtigen stoot buiten de aantrekkingskracht van de draaikolk, waarna dg kibitka weder in den macht van den snellen stroom gekomen, met vernieuwde vaart afdreef. ,,Hoezee!" schreeuwde Nikolaas. Eerst twee uur na het te waterlaten, was de kibitka den breedsten stroomarm overgestoken en landde zij op den oever van een eiland, zes wersten beneden het punt van vertrek gelegen. Daar werd de kar door het paard op den oever getrokken en kreeg dit een uur rust. Vervolgens werd het eiland in zijne volle breedte doorgetrokken, waarna men zich op den oever van den kleinsten arm der J eniseï bevond. Deze overtocht ging gemakkelijk, hoewel de stroom zoo snel was dat de kibitka den rechteroever eerst vijf wersten stroomafwaarts bereikte. In het geheel bedroeg de afwijking nu elf wersten. Die groote stroomen op het Siberisch grondgebied, waarover nergens nog eene brug geslagen is, zijn een groot beletsel voor de gemeenschap. Allen waren Michael Strogoff noodlottig geweest. Op de Irtisch werd de pont, die hem en Xadia vervoerde, door de Tartaren aangetast. Op de Obi was hij, nadat zijn paard door een kogel getroffen was, slechts door een wonder aan de hem vervolgende ruiters ontsnapt. Bij slot van rekening had de overtocht der Jeniseï nog de minste ongelukken opgeleverd. „Het zou niet zoo vermakelijk zijn geweest," riep Nikolaas, zich in de handen wringende, uit, „indien het niet zoo moeitevol was geweest!" „Wat voor ons moeilijk is geweest, vriend," antwoordde Michael Strogoff, „zal den Tartaren misschien onmogelijk zijn." XXV. Een haas over den weg. Eindelijk mocht Michael Strogoff gelooven, dat de weg tot Irkoetsk vrij was. Hij was de Tartaren, die te Tomsk werden achter gehouden, vooruit en de soldaten van den emir zouden te Krasnoïarsk slechts eene verlaten stad vinden. Tenzij zij eene, moeielijk te plaatsen schipbrug medebrachten, zou de overtocht bijna onmogelijk zijn. Voor het eerst, na de noodlottige ontmoeting met Ivan Ogarcff te Omsk, gevoelde de koerier van den czaar zich minder ongerust en hoopte hij nu geen hinderpalen meer te ontmoeten. Na in eene schuinsche richting een vijftiental wersten naar het zuidoosten te zijn gedaald, vond de kibitka den langen steppenweg weder terug en sloeg zij dien in. De weg was goed en zelfs wordt het gedeelte, dat zich tusschen Krasnoïarsk en Irkoetsk uitstrekt, als het beste beschouwd. Minder schokken der reizigers, schaduw tegen de zonnehitte en soms pijnboom- en cederwouden ter lengte van honderd wersten. Maar dit rijke land was toen ontvolkt. Overal verlaten vlekken. Geen Siberische boeren meer met den Slavischen gelaatstrek. Het was de woestijn en, zoo als men weet, de woestijn op hoog bevel. Het weder was schoon, maar de lucht, die 's nachts reeds koel was, werd door de zonnestralen zoo gemakkelijk niet meer verwarmd. Men was dan ook in de eerste dagen van September, en op deze hooge breedte wordt de dagboog zichtbaar kleiner boven den gezichteinder. De herfst duurt er slechts kort, hoewel dit gedeelte van Siberië niet boven den vijf en vijftigsten parallel — die van Edinburg en Kopenhagen — gelegen is. Soms volgt de winter plotseling op den zomer. Het moeten zeer voorspoedige winters zijn, die winters van Aziatisch-Rusland, gedurende welke de thermometer tot op het vriespunt der kwik daalt i) en waar men gemiddelden van twintig honderddeelige graden onder nul, een draaglijke temperatuur rekent. Het weder was den reizigers dus gunstig. Het was noch stormnoch regenachtig. De warmte was matig, de nachten waren koel. Nadia en M'ichael Strogoff bleven gezond en, sedert zij Tomsk verlaten hadden, waren zij langzamerhand van hunne vermoeienissen bekomen. Wat Nikolaas Pigassoff betrof, deze was nooit zoo welvarend geweest. Deze reis was voor hem eene wandeling, een aangenaam uitstapje, waartoe hij zijn vrijen tijd, als ambtenaar buiten dienst, besteedde. „Zeker," zeide hij, ,,is het beter dan twaalf uur daags, op een stoel, met den stroomafsluiter van den telegraaftoestel in de hand te zitten!" Michael Strogoff had Nikolaas kunnen overreden om zijn paard wat meer gang te geven, zoodat gemakkelijk zestig wersten in het etmaal konden worden afgelegd, zonder dat het dier werd uitgeput. Nikolaashad vooraltoegegeven om Nadia enhaar broeder spoediger hun vader te doen wederzien. Ook zeide hij glimlachend tegen haar: „Hemelsche goedheid! wat zal de heer Korpanoff blijde zijn als hij u wederziet, als zijne armen zich zullen openen om u te omhelzen ! Als ik tot Irkoetsk ga — en dat komt mij nu wel waarschijnlijk 1) Bijna 42 graden onder nul, Hij greep met kracht den teugel. Blz. 199. voor — mag ik dan bij die ontmoeting zijn? Ja, niet waar5" Daarop sloeg hij zich tegen het voorhoofd en zeide hij: „Maar ook welk eene droefheid, als hij zal bespeuren dat zijn arme, kloeke Zoon blind is! Ach! wat is alles in deze wereld toch dooreengemengd.'' Een en ander had het gevolg dat de kibitka sneller reed en naar de berekening van Michael Strogoff nu tien a twaalf wersten in het uur aflegde. Dientengevolge kwamen de reizigers op 28 Augustus tot voorbij het vlek Balaisk op tachtig wersten van Krasnoïarsk en den 2gen voorbij het vlek Ribinsk, op veertig wersten van Balaisk. Den volgenden dag, kwam zij, vijf en dertig wersten verder, te Kamsk aan, een aanzienlijker stadje, besproeid door de rivier van dienzelfden naam en behoorende tot het stroomgebied van de Jeneseï, die van het Saïansk-gebergte afvloeit. Als stad is het niet van veel gewicht; de huizen zijn schilderachtig om een marktplein geplaatst; terwijl de hooge klokketoren der hoofdkerk alles overziet en zijn verguld kruis in de zon laat schitteren. Ledige huizen en een verlaten kerk. Geen wisselplaats meer, geene herberg meer die bewoond was. Geen paard op stal. Geen huisdier in de steppe. De bevelen van het Moskovische gouvernement waren met volkomen gestrengheid uitgevoerd. Wat niet medegevoerd kon worden, was vernield. Toen zij Kamps uitreden, vertelde Michael Strogoff aan Nadia en aan Nikolaas dat zij nu nog slechts een eenigszins belangrijk stadje, Nijni-Oedinsk, zouden ontmoeten, voor dat zij Irkoetsk bereikten. Nikolaas antwoordde dat hij zulks wist, daar er een telegraafkantoor in die plaats bestond. Was Nijni-Oedinsk dus evenzeer verlaten als Kamps, dan zou hij, om bezigheid te vinden, verplicht zijn tot de hoofdstad van Oost-Siberië door te gaan. De kibitka kwam op eene waadbare plaats gemakkelijk het riviertje over, dat den weg voorbij Kamsk snijdt. Bovendien was tusschen de Jeniseï en de Angara, aan eerstgenoemde schatplichtig en die Irkoetsk besproeit, geen hindernis van eenigen belangrijken stroom — de Dinka misschien uitgezonderd — te vreezen. Van Kamsk naar het eerstvolgende vlek, was het een lange weg, bijna honderd wersten. De vastgestelde halten moesten dus in acht genomen worden, wilde men zich, zooals Nikolaas zeide, ,,niet aan een billijk beklag van het paard blootstellen." Er was met dit moedige dier overeengekomen dat het om de vijftien wersten zou rusten en wanneer men eene overeenkomst sluit, eischt de billijkheid, zelfs tegenover dieren, dat men zich aan de bepalingen-dier overeenkomst houde. Na het rivierLje Birioesa Overgetrokken te zijn, bereikte de kibitka, in den morgen van 4 September, Birioesinsk. Daar vond Nikolaas, wiens voorraad uitgeput raakte, gelukkig een dozijn „pogatchas" eene soort van koeken met schapenvet toebereid en eene goede hoeveelheid rijst in water gekookt. Dit buitenkansje kwam ter rechter tijd den voorraad-koemijss verster- ken, waarvan de kibitka te Krasnoïarsk voldoende voorzien was. Na eene behoorlijke halte werd de reis in den namiddag van 8 September hervat. De afstand tot Irkoetsk bedroeg nog slechts vijf honderd wersten. Achter hen was nog niets van de voorhoede der Tartaren te bespeuren. Michael Strogoff had dus grond om te gelooven dat zijne reis geene verhindering meer zou ondervinden en dat hij binnen acht, of hoogstens tien dagen, voor den grootvorst zou staan. Bij het uitkomen van Birioesinsk sprong een haas dwars over den weg, op dertig pas vóór de kibitka. ,,Ach!" zeide Nikolaas. „Wat scheelt u, vriend?" vroeg Michael Strogoff haastig als een blinde, die op het minste gerucht let. „Hebt ge het dan niet gezien?...." zeide Nikolaas, wiens lachend gelaat plotseling een sombere plooi had aangenomen. Daarna liet hij er op volgen: „ O! neen! gij kondt het niet zien en dat is gelukkig voor u, vadert j e!" „Maar ik heb niets gezien," zeide Nadia. „Zooveel te beter! zooveel te beter! Maar ik.... ik heb gezien!...." „Wat dan?" vroeg Michael Strogoff. „Een haas die onzen weg kruiste!" antwoordde Nikolaas. Wanneer een haas den weg van een reiziger kruist, wil het volksgeloof in Rusland daarin het voorteeken van eenaanstaand ongelukzien. Even bijgeloovig als het meerendeel der Russen, had Nikolaas de kibitka stil laten staan. Hoewel Michael de bijgeloovigheid ten aanzien van hazen, die iemands weg kruisen, niet deelde, begreep hij de aarzeling van zijn metgezel en trachtte hij hem gerust te stellen. „Vriend," zeide hij, „er is niets te vreezen." „Voor u en voor haar niet, vadertje, dat weet ik, maar voor mij wel," antwoordde Nikolaas. En daarna hernam hij: „Het is het noodlot." En hij zette zijn paard weer in den draf. Intusschen ging de dag, niettegenstaande het ongunstige voorteeken, zonder ongeluk voorbij. Den volgenden dag, op den middag, hield de kibitka in het vlek Alsaleïsk stil, dat even verlaten was als de geheele omstreek. Daar vond Nadia, op den drempel eener woning, twee van die messen met sterk lemmet, bij de Siberische jagers in gebruik. Zij gaf er een aan Michael Strogoff, die het onder zijne kleederen verborg, terwijl zij er een voor zich hield. De kibitka was nu nog vijf en zeventig wersten van Nijni-Oedinsk af. Gedurende de beide laatste dagen had Nikolaas zijne gewone goede luim maar niet teruggekregen. Het kwade voorteeken liad hem meer aangedaan, dan men zou kunnen gelooven, en hij, die anders geen uur zonder praten was, verviel nu dikwijls in een langdurig stilzwijgen, waaruit Nadia hem slechts met moeite opwekte. Die verschijnselen waren werkelijk die van een getroffen geest, dat zich bij lieden van een Noorsch ras verklaart, als men bedenkt dat hunne voorvaderen de stichters waren der Noordsche fabelleer. Van Ekaterinenburg uitgaande loopt de weg naar Irkoetsk bijna evenwijdig met de vijf en vijftigsten graad nocrderbreedte; maar Birioesinsk verlatende, buigt hij schuins naar het zuidoosten af, zoodat hij den honderdsten meridiaan oosterlengte dwars doorsnijdt. Hij bereikt de hoofdstad van Oost-Siberië op de kortste wijze door de laatste hellingen van het Saïansk-gebergte over te gaan. Deze bergen zijn zeiven slechts een uitspruitsel van de Altaïketen, die op een afstand van twee honderd wersten zichtbaar is. De kibitka snelde dus op dien weg voort. J a, zij snelde voort! Men gevoelde dat Nikolaas zijn paard niet meer spaarde en dat hij spoed maakte om aan te komen. Niettegenstaande zijne fatalistische onderworpenheid, geloofde hij dat hij eerst binnen de wallen van Irkoetsk veilig zou zijn. Vele Russen zouden met hem van dezelfde gedachten zijn geweest en menigeen onder hen, zou, na het oversteken van zijn weg door een haas, dadelijk omgekeerd zijn. Intusschen leidden eenige opmerkingen die hij maakte en wier juistheid door Nadia, na ze aan Michael Strogoff medegedeeld te hebben, beoordeeld werden, er toe om te vreezen dat de reeks van beproevingen voor hen nog niet geëindigd zou wezen. Inderdaad, mocht de grond van af Krasnoïarsk in zijne natuurlijke voortbrengselen al gespaard zijn, de wouden begonnen nu de sporen van vuur en zwaard te vertoonen; de weiden langs den weg waren verwoest en het was blijkbaar dat een aanzienlijke troep daar voorbijgetrokken was. Dertig wersten aan deze zijde van Nijni-Oedinsk konden de sporen eener kortelings plaats gehad hebbende verwoesting niet geloochend worden en deze was onmogelijk anders dan aan de Tartaren toe te schrijven. Ook vertoonden zich half afgebroken of verbrande huizen, terwijl, op de muren der woningen, de indrukken van kogels zichtbaar waren. Men begrijpt licht hoe ongerust Michael Strogoff was. Er viel niet meer aan te twijfelen dat eene af deeling Tartaren kort geleden dit gedeelte van den weg was langs gekomen en toch konden het de soldaten van den emir niet zijn geweest, want deze konden hen niet vooruit zijn gekomen, zonder dat hij ze gezien had. Maar wie waren dan die nieuwe overweldigers en langs welken zijweg waren zij uit de steppe op den grooten weg naar Irkoetsk gekomen. Met welke nieuwe vijanden zou de koerier van den czaar nu weer te doen krijgen? Deze beduchtheid deelde Michael Strogoff noch aan Nikolaas, noch aan Nadia mede, omdat hij hen niet ongerust wilde maken, Bovendien had hij besloten zijn weg te vervolgen, zoolang geen onoverkomelijk beletsel hem tegenhield. Later zou hij zien, wat hem te doen stond. Den volgenden dag vertoonden zich, meer en meer, de sporen van den doortocht van een sterken troep ruiters en voetknechten. Rookwolken waren aan den gezichteinder merkbaar. De kibitka ging behoedzaam voorwaarts. — Eenige huizen van het vlek brandden nog en zeker was het geen vier en twintig uur geleden dat ze in brand waren gestoken. Eindelijk hield de kibitka den 8sten September stil. Het paard weigerde om vooruittegaan. Serko blafte op eene erbarmelijke wijze. „Wat is er?" vroeg Michael Strogoff. ,,Een lijk!" antwoordde Nikolaas, die uit de kibitka sprong. Het lijk was dat van een moejiek, vreeselijk verminkt en reeds koud. Xikolaas maakte een kruis. Daarna bracht hij, door Michael Strogoff geholpen, het lijk naar den berm van den weg. Hij had het een behoorlijk graf willen geven, het diep willen begraven, opdat de roofdieren der steppe de ellendige overblijfselen niet zouden verscheuren, maar Michael Strogoff liet er hem den tijd niet voor. „Laat ons vertrekken, vriend,, laat ons vertrekken!" riep hij. „Wij mogen zelfs geen uur vertragen!" • En de kibitka reed weder voorwaarts. Overigens zou Nikolaas toch niet in staat zijn geweest de laatste eer te bewijzen aan alle dooden, die hij voortaan op den Siberischen grooten weg zou ontmoeten! Bij het naderen van Nijni-Oedinsk lagen de lichamen bij twintigtallen op den grond. Men moest den weg echter volgen, totdat het blijkbaar onmogelijk werd dit te doen, zonder in de handen der overweldigers te vallen. De reisweg werd dus niet gewijzigd en nochtans namen, bij elk vlek, de verwoesting en de bouwvallen steeds toe. Al deze dorpen, wier namen aanwezen, dat zij door Poolsche ballingen werden gesticht, waren aan de ijselijkheden van plundering en brand overgeleverd. Het bloed der slachtoffers was nog niet eens volkomen gestold. Onder welke omstandigheden deze noodlottige voorvallen plaats hadden gegrepen, was niet uit te maken. Er was geen levend wezen over om het te vertellen. Dienzelfden dag, tegen vier uur des avonds, bespeurde Nikolaas aan den gezichteinder de hooge klokketorens der kerken van Nijni-Oedinsk. Zij waren gehuld in zware dampen, die geene wolken schenen te zijn. Nikolaas en Nadia keken en deelden den uitslag hunner waarnemingen aan Michael Strogoff mede. Er moest een besluit worden genomen. Was de stad verlaten, dan kon men haar zonder gevaar doortrekken, maar zoo de Tartaren haar bezetten, moest men tot eiken prijs er om heen trekken. „Laten wij voorzichtig vooruit gaan," zeide Michael Strogoff, „maar laat ons vooruit gaan!" Er werd nog eene werst afgelegd. „Het zijn geene wolken, het is rook!" riep Xadia uit. „Broeder, men steekt de stad in brand!" Inderdaad, was het maar al te blijkbaar. Zwartachtige schijnsels vertoonden zich te midden der dampen. De dwarrelende wolken werden steeds dikker en stegen hemelwaarts. Overigens, nergens een vluchteling. Het was waarschijnlijk dat de brandstichters de stad verlaten hadden gevonden en dat ze haar nu verbrandden. Maar waren het Tartaren die dus te werk gingen? Of Russen die aan de bevelen van den grootvorst gehoorzaamden? Had het gouvernement van den czaar gewild dat van af Kronoïarsk en van af de Jeniseï, geene stad, geen vlek eene schuilplaats aan de'soldaten van den emir zouden kunnen aanbieden? Wat Michael Strogoff aangaat, moest hij zijne reis staken of haar vervolgen? Hij was besluiteloos. Maar na het voor en tegen gewogen te hebben, meende hij dat, welke vermoeienissen de steppen ook opleverden, hij zich niet moest blootstellen eene tweede maal in handen der Tartaren te vallen. Hij wilde dus aan Xikolaas voorstellen den weg te verlaten en hem, zoo noodig, niet te hernemen alvorens Xijni-Oedinsk omgereden te zijn, toen er, ter rechterzijde, een schot viel. Het gefluit van een kogel werd gehoord en het paard der kibitka viel, in den kop getroffen, dood nedér. Op hetzelfde oogenblik wierp zich een dozijn ruiters op den weg en omsingelden het rijtuig. Zonder dat Michael Strogoff, Xadia en Xikolaas zich van het gebeurde eenige rekenschap konden geven, waren zij gevangen genomen en werden zij snel naar Xijni-Oedinsk medegesleept. Michael Strogoff had, gedurende dezen plotselingen aanval, niets van zijne koelbloedigheid verloren. Zijne vijanden niet kunnende zien, had hij er niet aan gedacht zich te verdedigen. En al had hij het gebruik zijner oogen gehad, hij zou het nochtans niet beproefd hebben. Hij zou den dood te gemoet geloopen zijn. Maar kon hij niet zien, hij kon hooren en begrijpen wat zij zeiden. Inderdaad herkende hij aan hunne spraak dat de soldaten Tartaren waren en aan hunne woorden, dat zij de voorloopers van het leger der overweldigers waren. Ziehier overigens wat Michael Strogoff vernam zoo uit de gesprekken die nu in zijne tegenwoordigheid gevoerd werden, als uit stukken van samen sprekingen, die hij later opving. Deze soldaten stonden niet onder rechtstreeksch bevel van den emir, die nog aan gene zijde van de J eniseï werd opgehouden. Zij behoorden tot de derde kolonne, meer uitsluitend samengesteld uit Tartaren van de Khanaten Khokhand en Koendoes, waarmede het leger van Feofar zich weldra in de omstreken van Irkoetsk zou vereenigen. Op raad van Ivan Ogareff en ten einde het slagen van den inval in de oostelijke provinciën te verzekeren, was deze kolonne, na de grens van het gouvernement Semipalatinsk overschreden te hebben en het meer Balkhach ten zuiden langs getrokken te zijn, verder langs den voet van het Altaï-gebergte opgemarcheerd. Onder aanvoering van een officier van den khan van Koendoes plunderende en vernielende, had zij den bovenloop der Jeniseï bereikt. Daar had die officier, vooruitziende wat op bevel van den czaar te Krasnoïarsk geschied was en om den overtocht van den stroom voor de troepen van den emir te vergemakkelijken, eene kleine vloot te water gelaten, die hetzij als vaartuigen, hetzij als bruggenmaterieel, Feofar in staat zou stellen op den rechteroever den weg naar Irkoetsk te vervolgen. Daarna was deze derde kolonne na den voet van het gebergte te zijn omgetrokken in de vallei der Jeniseï afgedaald en had zij genoemden weg ter hoogte van Alsalevsk weder bereikt. Dit was de oorzaak van de vreeselijke ophooping van bouwvallen — het kenmerkende der Tartaarsche oorlogen — die van af dat stadje werden waargenomen. Nijni-Oedinsk had het algemeene lot ondergaan en de Tartaren, ten getale van vijftigduizend man, hadden het reeds verlaten om de eerste stellingen voor Irkoetsk in te nemen. Binnenkort zouden zij met de troepen van den emir vereenigd zijn. Zoo was de toestand op dit oogenblik; een toestand allerernstigst voor dit geheel afgezonderd gedeelte van oostelijk Siberië en de betrekkelijk weinig talrijke verdedigers van zijne hoofdstad. Michael Strogoff wist dus het volgende: aankomst voor Irkoetsk van eene derde Tartaarsche kolonne en aanstaande vereeniging van den emir en van Ivan Ogareff met het gros hunner troepen. Bij gevolg was de insluiting van Irkoetsk en hare overgaaf, slechts eene zaak van tijd, wellicht van slechts zeer korten tijd. Men begrijpt door welke gedachten Michael Strogoff bestormd werd! Wie zou er verwonderd zijn geweest, zoo hij eindelijk allen moed, elke hoop verloren had? Toch was dit zoo niet en prevelden zijne lippen slechts deze woorden: „Ik zal er komen!" Een half uur na den aanval der Tartaarsche ruiters deden Michael Strogoff, Nikolaas en Nadia hun intocht binnen Nijni-Oedinsk. De getrouwe hond was hun, maar van verre, gevolgd. Zij zouden zich in de stad niet ophouden die in brand stond en op het punt was van door de laatste stroopers verlaten te worden. De gevangenen werden dus te paard gezet en snel medegevoerd, Nikolaas, gelaten als altijd, Nadia in haar vertrouwen in Michael Strogoff niet het minst geschokt en Michael Strogoff oogenschijnlijk onverschillig, maar gereed om elke gelegenheid tot ontvluchting aan te grijpen. De Tartaren hadden spoedig bemerkt dat een hunner gevangenen blind was en hunne aangeboren barbaarschheid dreef hen aan om zich met den ongelukkige te vermaken. Men schreed snel voorwaarts. Het paard van Michael Strogoff dat niemand anders tot bestuurder had, maakte dikwijls zijsprongen, die de ruiterafdeeling in wanorde brachten. Van daar scheldwoorden en onbeschoftheden die het hart van Nadia braken en Nikolaas verontwaardigden. Maar wat er tegen te doen? Zij verstonden de Tartaarsche taal niet en hunne tusschenkomst werd onmeedoogend afgewezen. Zelfs kwamen de soldaten door hunne uiterste barbaarschheid er toe om het paard dat Michael Strogoff bereed, te verwisselen voor een ander dat blind was. Deze ruil was het gevolg eener aanmerking van een der ruiters, door Michael Strogoff opgevangen en van dezen inhoud: „Maar misschien ziet die Rus wel!" Dit gebeurde op zestig wersten van Nijni-Oedinsk, tusschen de stadjes Tetan en Chibarlinskoë. Zoo had men Michael Strogoff op dat paard gezet en hem spottenderwijs de teugels in de handen gegeven. Daarna zette men het in galop door zweepslagen, steenworpen en schreeuwen. Het paard dat door zijn even blinden berijder niet in eene rechte richting kon worden gehouden, liep dan eens tegen een boom of geraakte, een ander maal, van dën weg af. Daarvan waren schokken en vallen het gevolg, die zeer noodlottig konden worden. Michael Strogoff stribbelde niet tegen. Geene klacht het hij hooren. Stortte zijn paard, hij wachtte tot men het kwam oprichten. En inderdaad richtte men het op en hernam het wreede spel dan zijn gang. Bij deze slechte behandeling kon Nikolaas zich niet bedwingen. Hij wilde zijn makker te hulp snellen. Men hield hem tegen, men mishandelde hem. Dit spel zou tot groot vermaak der Tartaren zeker nog lang geduurd hebben, zoo een ernstiger voorval er geen einde aan gemaakt had. Op zeker oogenblik den ioden September, ging het blinde paard op hol en liep recht op een modderpoel toe die, dertig tot veertig voet diep, langs den weg liep. Nikolaas wilde toeschieten! Men hield hem tegen. Het paard, niet bestuurd wordende, wierp zich met zijn ruiter in dien kuil. Nadia en Nikolaas stieten een hevigen kreet uit!.... Zij dachten dat hun ongelukkige makker in zijn val moest verpletterd zijn! Toen men hem ophielp, bleek dat Michael Strogoff, die zich uit het zaal had kunnen werpen, geen enkele wond had, maar dat het paard twee pooten gebroken had en geen dienst meer kon doen. Men liet het daar sterven, zonder het den genadeslag te geven, terwijl Michael Strogoff aan den zadelknop van een Tartaar vastgemaakt, de afdeeling verder te voet moest volgen. Nog geene klacht, noch geen bezwaar! Hij liep met een snellen Het lijk was dat van een moejiek. Blz. 205. pas, nauwelijks getrokken door het touw waarmede hij vastgebonden was. Hij was nog altijd „de ijzeren man" waarover generaal Kissoff met den czaar gesproken had! MICHAEL STROGOFF. Daags daarop, n September, kwam de afdeeling voorbij het stadje Chibarlinskoë. Toen viel er iets voor dat de ernstigste gevolgen zou hebben. De nacht was gevallen. De Tartaarsche ruiters, die halt hadden gemaakt, waren min of meer dronken. Zij waren op het punt om te vertrekken. Op dat oogenblik werd Nadia, die, tot dusverre als door een wonder door de soldaten ontzien was, door een hunner beleedigd. Michael Strogoff had noch beleediging, noch beleediger kunnen zien, maar Nikolaas had voor hem toegekeken. Toen ging Nikolaas, rustig, zonder nadenken en zonder wellicht het gewicht zijner daad te beseffen, recht op den soldaat af, en vóór dat deze eene beweging had kunnen maken om hem tegen te houden, had hij eene pistool uit den zadelholster gepakt, en haar in de volle borst van den soldaat afgevuurd. De officier, die over de afdeeling het bevel voerde, kwam, op het geraas der losbranding, dadelijk aanrijden. De ruiters waren op het punt Nikolaas door midden te houwen, maar, op een teeken van den officier, werd hij gebonden en dwars op een paard gezet, waarna de afdeeling in galop weder vertrok. Het touw, waarmede Michael Strogoff vastgebonden was en dat hij bijna had doorgebeten, brak door een plotselingen sprong van het paard, terwijl zijn halfdronken berijder, door een snellen rit medegevoerd het niet eens bemerkte. Michael Strogoff en Nadia stonden alleen op den weg. XXVI. In de steppe. Michael Strogoff en Nadia waren dus andermaal vrij, zoo als zij het gedurende het eind weg van Perm naar de oevers der Irtisch waren geweest. Maar hoe waren hunne reisomstandigheden veranderd! Toen verzekerden eene gemakkelijke tarentass, dikwijls vernieuwde voorspannen en goed onderhouden pleisterplaatsen hun eene snelle reis. Nu waren zij te voet, in de onmogelijkheid zich een vervoermiddel te verschaffen, zonder hulpmiddelen, niet wetende hoe in hunne nooddruft te voorzien en met nog vier honderd wersten om afteleggen! En bovendien zag Michael Strogoff nu slechts door de oogen van Nadia. En den vriend, dien het toeval hun geschonken had, waren zij, onder de ongunstigste omstandigheden, kwijt geraakt. Michael Strogoff had zich op den berm van den weg neder geworpen. Nadia stond op een woord van hem te wachten om zich weder op weg te begeven. Het was tien uur 's avonds. Sedert drie en een half uur was de zon achter den gezichteinder verdwenen. Er was geen huis, geene hut te bespeuren. De laatste Tartaren verdwenen in de'verte. Michael Strogoff en Nadia waren geheel verlaten. „Wat zullen ze met onzen vriend doen?" riep het meisje uit. ,, Arme N ikolaas! Onze ontmoeting is u wel zeer noodlottig geweest''' Michael Strogoff antwoordde niet. „Michael, hernam \adia, „gij weet toch hoe hij u verdedigd heeft, toen gij de speelbal der Tartaren waart; dat hij zijn leven voor mij gewaagd heeft?" Michael Strogoff bleef zwijgen. Waar dacht hij aan, zoo als hij daar onbeweeglijk nederzat met het hoofd in de handen geleund? En daar hij Nadia geen antwoord gaf, was het de vraag of hij 't hoorde dat zij hem toesprak? Ja! hij hoorde haar, want toen het meisje er bijvoegde: „Waar moet ik u heenleiden, Michael?" Antwoordde hij, „naar Irkoetsk!" „Langs den grooten weg?" „Ja, Nadia." Michael Strogoff was nog steeds de man die gezworen had zijn doel te zullen bereiken, wat er* ook gebeuren mocht. Den grooten weg volgen, was den kortsten weg te nemen. Indien de voorhoede der troepen van Feofar-Khan zich vertoonde, zou het tijds genoeg wezen om den zijweg in te slaan. Nadia greep de hand van Michael Strogoff weder, waarna zij hun weg vervolgden. Den anderen morgen, 12 September, hielden beiden, twintig wersten verder, even op bij het stadje Toeloenowskoë. De plaats was afgebrand en ledig. Den geheelen nacht door had Nadia opgelet of het lijk van Nikolaas niet op den weg was achtergelaten, maar vruchteloos doorzocht zij de bouwvallen, bekeek zij de lijken. Nikolaas scheen tot dusverre gespaard te zijn. Maar was hij niet bestemd om in het kamp van Irkoetsk eenige vreeselijke foltering te ondergaan? Nadia, die van honger uitgeput was, waaraan haar makker ook vreeselijk leed, was zoo gelukkig in een huis van het stadje eenig gedroogd vleesch te vinden en eenige „soekharis" of stukken brood, die door uitdamping gedroogd, gedurende een onbepaalden tijd hunne voedende eigenschappen behouden. Michael Strogoff en het meisje belaadden zich met wat zij maar dragen konden. \ oedsel was hun dus voor onderscheidene dagen verzekerd en wat het water betreft, dit zou hun in eene streek, door duizenden zijstroompjes der Angara doorsneden, niet ontbreken. Zij gingen weder op weg. Michael Strogoff liep met een vasten stap en hield dien niet in dan ter wille van zijne gezellin. Nadia, die niet achter wilde blijven, spande zich in om te loopen. Gelukkig kon haar makker niet zien, hoe ellendig zij er door vermoeidheid uitzag. Michael Strogoff voelde het echter. „Uwe krachten zijn uitgeput, arm kind," zeide hij somtijds. „Neen," was haar antwoord. „Nadia, als gij niet meer kunt loopen, zal ik u dragen." „Ja, Michael." Op dezen dag moest het riviertje Oka overgestoken worden. Maar het was doorwaadbaar en de overtocht leverde dus geene moeilijkheid op. Het was eene bedekte lucht en eene draaglijke temperatuur. Het was echter te vreezen dat het weder regenachtig zou worden, waardoor hunne ellende nog zou toenemen. Zelfs vielen er eenige stortbuien, maar zij hielden niet aan. Zoo liepen zij steeds door, hand in hand, weinig sprekende en Nadia maar vooruit- en achterwaarts kijkende. Tweemaal daags hielden zij stil. 's Nachts rustten zij zes uur. In sommige hutten vond Nadia nog eenig schapenvleesch, in dit land zoo overvloedig, dat het niet meer dan twee en een halve kopek per pond geldt. Maar een lastdier, waarop Michael Strogoff gehoopt had, was in de geheele streek niet te vinden. Paard, kameel, alles was gedood of medegenomen. Zij moesten dus maar steeds te voet deze oneindige steppe oversteken. Er ontbraken geene sporen van de derde Tartaarsche kolonne, die zich op Irkoetsk richtte. Hier een dood paard, daar een verlaten wagen. De lijken van ongelukkige Siberiërs waren, vooral bij den ingang der dorpen, langs den weg verspreid. Nadia, haar afschrik bedwingende, bekeek ze allen! Ten slotte lag het gevaar niet vooruit, maar achter hen. De voorhoede van het hoofdleger van den emir, door Ivan Ogareff aangevoerd, kon zich ieder oogenblik vertoonen. De schuiten van de beneden-Jeniseï afgezonden, moesten nu te Krasnoïarsk zijn aangekomen en den overtocht van den stroom dadelijk mogelijk maken. De weg lag dan voor de overweldigers open. Tusschen Krasnoïarsk en het meer Baïkal kon geen enkel Russisch korps hem dan versperren. Michael Strogoff was dus voorbereid op de aankomst der Tartaarsche veldontdekkers. Nadia besteeg dan ook op elke rustplaats, eene of andere hoogte en keek van daar, met alle aandacht, in eene westelijke richting; maar geen enkel stofwolkje verraadde de verschijning eener ruiterbende. Vervolgens werd de tocht voortgezet, en als Michael Strogoff voelde dat hij Nadia moest voortslepen, kortte hij zijn pas in. Zij praatten weinig en enkel over Nikolaas. Het meisje bracht alles wat die makker van een paar dagen voor hen geweest was, in herinnering. In zijne antwoorden aan haar het Michael Strogoff altijd eenige hoop doorschemeren, ofschoon hij die zelf niet koesterde; want hij wist, dat de ongelukkige den dood niet zou ontkomen. Eens zeide Michael Strogoff tot het meisje: „Nadia, gij spreekt nooit meer over mijne moeder?" Nadia wilde niet over zijne moeder spreken. Waartoe zijne smart weder te verlevendigen? Was de oude Siberische vrouw niet dood? Had haar zoon niet den laatsten kus gedrukt op dat lijk, dat op de bergvlakte van Tomsk lag uitgestrekt? ,,Kom Nadia," sprak Michael Strogoff, „spreek mij over haar! Gij zult er mij genoegen mee doen!" En toen deed Nadia wat zij tot dusver niet gedaan had. Zij verhaalde alles wat er tusschen Marfa en haar sedert hunne ontmoeting te Tomsk, waar zij elkander voor het eerst zagen, was voorgevallen. Zij vertelde hoe een onverklaarbaar instinct haar tot de bejaarde gevangene gedreven had; zonder dat zij haar kende; welke zorgen zij aan haar had gewijd en welke bemoediging zij van haar ontvangen had. Destijds was Michael Strogoff voor haar niemand anders dan Nikolaas Korpanoff. „Dien ik steeds had moeten blijven!" antwoordde Michael Strogoff, wiens voorhoofd betrok. Daarna liet hij er op volgen: „Ik heb mijn eed niet gehouden, Nadia. Ik had gezworen mijne moeder niet te zullen zien!" „Maar Michael, gij hebt niet getracht om haar te zien. Alleen het toeval heeft u in hare tegenwoordigheid gebracht." „Ik had gezworen om, wat er ook gebeurde, mij zeiven niet te verraden." „Michael, Michael! Kondt gij weerstand bieden toen de zweep Marfa Strogoff bedreigde! Er bestaat geen eed, die een zoon kan beletten om zijne moeder te hulp te komen!" „Ik heb mijn eed niet gehouden, Nadia," antwoordde Michael Strogoff „Mogen God en de Vader het mij vergeven." „Michael," zeide het meisje toen, „ik heb u eene vraag te doen. Antwoord mij niet, indien gij meent mij geen antwoord te moeten geven. Van uwe zijde kan niets mij beleedigen." „Spreek, Nadia." „Waarom maakt ge, nu de brief van den czaar u ontnomen is, toch zoo'n haast om Irkoetsk te bereiken?" Michael Strogoff drukte de hand zijner gezellin nog sterker, maar hij antwoordde niet. „Wist gij dan wat de brief inhield, vóór dat gij Moskou verliet?" hernam Nadia. „Neen, ik wist het niet." „Moet ik gelooven, Michael, dat de wensch om mij in handen van mijn vader te stellen, u alleen naar Irkoetsk drijft?" „Neen, Nadia," antwooordde Michael Strogoff ernstig, „Ik zou u bedriegen, zoo ik u in dien waan liet. Ik ga derwaarts, waarheen mijn plicht mij gebiedt te gaan. En wat het geleide naar Irkoetsk betreft, zijt gij het niet Nadia die mij nu derwaarts voert. Hebt gij de diensten, die ik u in den beginne bewees, niet honderdvoudig vergolden? Ik weet niet of het noodlot ons zal blijven vervolgen, maar den dag waarop gij mij dank zult zeggen omdat ik u bij uw vader heb gebracht, dien dag ontvangt gij mijn dank omdat gij mij tot Irkoetsk geleid hebt!" „Arme Michael!" antwoordde Nadia, zeer bewogen. „Spreek toch zoo niet! Michael, ik verlang geen antwoord, maar waarom maakt ge nu zoo'n haast om te Irkoetsk te komen?" „Omdat ik er vóór Ivan Ogareff moet zijn," riep Michael Strogoff uit. „Nu nog?" „Nu nog, en ik zal er wezen!" En deze laatste woorden uitsprekende, werd Michael Strogoff niet enkel door haat jegens den verrader gedreven. Maar Nadia begreep dat haar makker niet alles zeide en dat hij alles niet kon zeggen. Drie dagen later, 15 September, bereikten beiden het stadje Koeitoenskoë, op zeventig wersten afstands van Toeloenowskoë. Het meisje liep met de ergste pijn. Hare bezeerde voeten konden haar nauwelijks dragen. Maar zij bood weerstand aan — zij worstelde tegen de vermoeienis en hare eenige gedachte was deze: „Omdat hij mij niet zien kan, zal ik loopen totdat ik er bij neerval!" Overigens ondervonden zij, na het vertrek der Tartaren, gedurende dit gedeelte der reis, geen enkel beletsel of gevaar onder weg. Dit ging zoo drie dagen door. Het was zichtbaar dat de derde kolonne der overweldigers in het oosten snelle vorderingen maakte. Het was optemaken uit de verwoesting die zij achterliet, uit de asch die geen rook meer verspreidde en uit de reeds ontbonden lijken die op den grond lagen. In het westen ook niets te zien. De voorhoede van den emir vertoonde zich niet. Michael Strogoff kwam tot de onwaarschijnlijkste onderstellingen om deze vertraging te verklaren. Bedreigden de Russen, in voldoende sterkte, Tomsk of Krasnoïarsk rechtstreeks? Liep de derde kolonne, van de beide andere gescheiden, gevaar om afgesneden te worden? Ware dit het geval, dan zou het den grootvorst gemakkelijk vallen Irkoetsk te verdedigen en, wordt bij een inval tijd-gewonnen, dan is men op weg om hem afteslaan. Michael Strogoff gaf zich soms aan deze hoop over, maar hij zag spoedig het hersenschimmige er van in en hij rekende slechts op zich zeiven, alsof het behoud van den grootvorst alleen in zijne handen gelegen had! Zestig wersten scheidden Koeitoenskoë van Timilteiskoë, een stadje gelegen bij de Dinka, die in de Angara uitloopt. Michael Strogoff was niet zonder vrees voor het beletsel dat die niet onbe- teekenende stroom op zijn weg zou kunnen opleveren. Ponten of schuiten te vinden, daar was geen denken aan en uit vroegere ervaring wist hij dat hij moeilijk te doorwaden was. Maar dat water, eens overgetrokken zijnde, zou geen enkele stroom, geen enkele rivier hun weg naar Irkoetsk, twee honderd dertig wersten verder, meer afbreken. Niet minder dan drie dagen werden vereischt om Kimilteiskoë te bereiken. Nadia sleepte zich voort. Hoe sterk hare zedelijke kracht ook ware, hare lichaamskracht was op het punt van haar te begeven. Michael Strogoff wist het maar al te wel! Ware hij niet blind geweest, dan zou Nadia ongetwijfeld tegen hem gezegd hebben: ,,Ga, Michael, laat mij in eene hut achter! Bereik Irkoetsk! Volbreng uwe zending! Bezoek mijn vader! Zeg hem waar ik ben! zeg hem, dat ik op hem wacht en dan zult gij met u beiden mij wel kunnen terug vinden! Vertrek! Ik ben niet bevreesd! Ik zal mij voor de Tartaren verbergen! Ik zal voor mijn behoud zorgen, voor hem, voor u! Ga, Michael! Ik kan niet meer gaan!...." Nadia was verscheidene malen genoodzaakt om stil te houden. Michael Strogoff nam haar dan in zijne armen en van het oogenblik af dat hij haar droeg, geene zorg over de vermoeienis van het meisje hebbende, liep hij sneller en met zijn onvermoeiden pas. Den i8den September, 's avonds tien uur, bereikten beiden eindelijk Kimileiskoë. Van den top eens heuvels bespeurde Nadia eene lichte streep aan den gezichteinder. Het was de Dinka. Het weerlichtte en dit schijnsel weerkaatste in hare wateren; het ging van geen donder vergezeld en bepaalde zich düs tot het verlichten der vlakte. Nadia geleidde haar makker door het verwoeste stadje. De asch, door den brand achtergelaten, was koud. Het was zeker vijf of zes dagen geleden, dat de laatste Tartaren er langs getrokken waren. Aan de laatste huizen van het vlek gekomen, viel Nadia op eene steenen bank neder. „Houden we stil?" vroeg Michael Strogoff. „Het is nacht geworden, Michael," antwoordde Nadia. „Wilt gij niet een paar uur rust nemen?" „Ik zou gaarne de Dinka hebben overgetrokken," was het antwoord van Michael Strogoff; „ik had haar tusschen ons en de voorhoede van den emir gewenscht. Maar, mijne arme Nadia, gij kunt u zelfs niet meer voortslepen!" Kom, Michael," antwoordde Nadia, die de hand van haar makker vatte en hem meevoerde. Het was twee of drie wersten verder dat de Dinka den weg naar Irkoetsk sneed. Het meisje wilde de laatste poging, die haar makker van haar verlangde, beproeven. Beiden liepen dus voort bij het schijnsel van het weerlicht. Zij doorkruisten toen eene onbegrensde woestenij, waarin het riviertje verdween. Geen boom, geen heuveltje stak boven de uitgestrekte vlakte uit, die weder een aanvang der Siberische steppe was. Geen zuchtje zweefde er door den dampkring, die zoo stil was dat het minste geluid zich op onbepaalden afstand zou hebben voortgeplant. Plotseling stonden Michael Strogoff en Xadia stil, alsof hunne voeten in eene spleet van den grond beklemd waren geraakt. Er had zich een geblaf door de steppe laten hooren. ,.Hebt gij 't gehoord?" zeide Xadia. Daarop volgde een akelige kreet, een wanhoopskreet als het laatste hulpgeschrei van een menschelijk wezen dat den dood nabij is. „Nikolaas! Nikolaas!" riep het meisje uit, als door een somber voorgevoel gedreven. Michael Strogoff, die luisterde, schudde het hoofd. „Kom, Michael, kom!" zeide Xadia. En zij, die zooeven zich nauwelijks kon voortslepen, herkreeg nu plotseling hare krachten, onder den invloed eener hevige opgewondenheid. „Zijn wij van den weg af?" zeide Michael, die bemerkte dat hij den muilen weg niet meer betrad, maar het korte gras onder zijne voeten had. „Ja het moet! " antwoordde Xadia. „Daar rechts is de kreet vandaan gekomen!" Eenige minuten later waren beiden geene halve werst meer van de rivier verwijderd. Andermaal werd geblaf gehoord en hoewel het zwakker klonk, was het niettemin dichterbij. Xadia stond stil. „Ja," zeide Michael. „Het is Serko die blaft! Hij is zijn meester gevolgd." „Xikolaas," schreeuwde het meisje. Op haar geroep volgde geen antwoord. Slechts vlogen eenige roofvogels op, die in het luchtruim verdwenen. Michael Strogoff luisterde met inspanning. Xadia beschouwde de vlakte met lichtende strepen overdekt en die als een spiegel glinsterde, maar zij zag niets. En, toch werd er eene stem hoorbaar die nu, op een klagenden toon, stamelde: Michael " Daarop sprong een geheel met bloed overdekte hond op Xadia los! Het was Serko!. Xikolaas kon niet ver weg zijn! Xiemand anders dan hij had den naam van Michael kunnen stamelen! Waar was hij? Xadia bezat zelfs geene kracht meer om hem te roepen. Michael Strogoff zocht, over den grond kruipende, met zijne handen. Plotseling blafte Serko opnieuw en snelde hij op een reusachtigen vogel toe, die langs den grond streek.. Het was een gier. Toen Serko op hem toesprong, steeg hij op; maar terugkeerende, sloeg hij op den hond los L Deze sprong nogmaals naar den gier! Een hevige slag met den geweldigen snavel Het paard wierp zich met zijn ruiter in dien kuil. Blz. 208. trof zijn kop en ditmaal viel Serko levenloos ter aarde. Terzelfder tijde ontsnapte een kreet van afgrijzen aan Nadia! „Daar.... daar!" zeide zij. Een hoofd stak boven den grond uit. Zonder het heldere schijnsel dat het uitspansel afstraalde, zou zij er met den voet tegen geschopt hebben. Nadia wierp zich, bij dit hoofd, op de knieën. Nikolaas, naar Tartaarsche gewoonte tot aan den hals toe begraven, was in de steppe achtergelaten, om er van honger en dorst of wellicht door het gebit der wolven of den snavel der roofvogels om te komen. Schrikkelijke marteling van een in den bodem ingekerkerd slachtoffer, dat door de aarde die het niet verwijderen kan, saamgeperst wordt, terwijl de armen nauwsluitend aan het lichaam zijn bevestigd, gelijk die van een lijk in zijn doodkist! Den veroordeelde levende in dien leemen vorm, dien hij niet verbreken kan, blijft niets over dan den dood aan te roepen, die te lang uitblijft! Daar hadden de Tartaren sedert drie dagen hun gevangene begraven!.... Sedert drie dagen wachtte Nikolaas op hulp, die te laat zou komen! De gieren hadden dat hoofd, gelijk met den grond opgemerkt en sedert eenige uren verdedigde de hond zijn meester tegen die woeste vogels! Michael Strogoff dolf de aarde met zijn mes op om dien levende te ontgraven! De tot dusverre gesloten oogen van Nikolaas, gingen weder open. Hij herkende Michael en Nadia en vervolgens prevelde hij. „Vaartwel, vrienden. Ik ben tevreden dat ik u heb wedergezien! Bidt voor mij! " En dit waren zijne laatste woorden. Michael Strogoff ging voort met in den grond te graven, die door het vaststampen zoo hard als eene rots was geworden en hij slaagde er eindelijk in er het lichaam van den ongelukkige uit te halen. Hij luisterde of zijn hart nog klopte! Het klopte niet meer. Toen besloot hij het te begraven, opdat het niet op de steppe bloot zou liggen en daarom maakte hij het gat, waarin Nikolaas begraven was, wijder en dieper, zoodanig dat hij hem er dood in kon leggen. De trouwe Serko zou naast zijn meester geplaatst worden. Op dit oogenblik werd er, op hoogstens een halve werst afstands een groot gedruisch op den weg vernomen. Michael Strogoff luisterde. Uit het gedruisch maakte hij op dat eene af deeling ruiters zich naar de Dinka richtte. „Nadia! Nadia!" zeide hij zacht. Nadia die lag te bidden stond nu op. „Kijk! kijk toch!" sprak hij tot haar. „De Tartaren!" mompelde zij. Inderdaad was het de voorhoede van den emir, die snel op den weg naar Irkoetsk voorbij reed. „Toch zullen zij mij niet beletten hem te begraven!" zeide Michael Strogoff. En hij zette zijn arbeid voort. Weldra werd het lichaam van Nikolaas, met de armen over de borst gekruist, in het graf nedergelegd. Michael Strogoff en Nadia deden op de knieën liggende, het laatste gebed voor het arme, goedhartige wezen, dat zijne gehechtheid aan hen met zijn leven betaald had. ,,En nu," zeide Michael Strogoff, terwijl hij de aarde er weder over wierp, „zullen de wolven der steppe hem niet verslinden." Daarna hief hij de hand dreigend naar de voorbijgaande ruiters op. „Op weg, Nadia!" zeide hij. Michael Strogoff kon den weg ,nu door de Tartaren ingenomen, niet meer volgen. Hij moest dwars door de steppe gaan en Irkoetsk omtrekken. Over den overtocht der Dinka behoefde hij zich niet meer te bekommeren. Nadia kon zich niet verder voortslepen, maar zij kon voor hem ■ zien. Hij nam haar in zijne armen en trok het zuidwesten der provincie in. Hij had nog meer dan tweehonderd wersten te doorloopen. Hoe legde hij ze af? Hoe kwam het dat hij onder zooveel vermoeienis niet bezweek? Hoe kwam hij onderweg aan voedsel?' Door welke bovenmenschelijke wilskracht kwam hij over de eerste hellingen van het Saïans-gebergte? Noch Nadia, noch hij hadden opdie vragen antwoord kunnen geven. En nochtans lag twaalf dagen later, 's avonds zes uur, een onmetelijk waterbekken aan de voeten van Michael Strogoff. Het was het meer Baïkal. XXVII. Baïkal en Angara. Het meer Baïkal ligt zeventienhonderd voet boven het oppervlak der zee. Het is bijna negenhonderd wersten lang en honderd breed. Zijne diepte is niet bekend. Mevrouw Bourboullon verhaalt dat het, naar het zeggen der schippers, „Mevrouw Zee" wil genoemd worden. Indien men 't „Mijnheer Meer" noemt wordt het dadelijk onstuimig. Intusschen wil de legende dat er nimmer een Rus in verdronken is. Dit onmetelijk zoetwater-bekken, door meer dan driehonderd rivieren gevoed, wordt door een prachtigen ring van vulkanische bergen omlijst. Het heeft geen anderen uitloop dan de Angara, die, na langs Irkoetsk te zijn gestroomd, zich een weinig boven de stad Jeniseïsk in de Jenisel werpt. De bergen, die het omringen, vormen een tak van het Toengoes-gebergte en zij behooren tot het uitgestrekte gebied van het Altaï-gebergte. De koude deed zich op dit tijdstip reeds gevoelen. Zooals het in deze aan eene bijzondere luchtgesteldheid onderhevige landstreek gebeurt, scheen de herfst in een vroegtijdigen winter te zullen overgaan. Het was in de eerste dagen van October. De zon verliet den gezichteinder nu om vijf uur 's avonds en de lange nachten deden den thermometer op nul dalen. De eerste sneeuw, die tot aan den zomer zou aanhouden, bedekte de bergkruinen in den omtrek van het Baïkalmeer. Dit binnenmeer, gedurende den Siberischen winter verscheidene voeten dik bevroren, wordt dan in alle richtingen door sleden van koeriers en karavanen doorkruist. - Qf het is omdat men, de regels der wellevendheid vergetende, het den naam geeft van „Mijnheer Meer" of wel om eenige andere weerkundige reden, zeker is het dat het Baïkalmeer aan hevige stormen onderhevig is. Zijne golven, kort als die van alle binnenzeeën, zijn zeer gevaarlijk voor vlotten, schuiten en stoombooten, die het des zomers bevaren. Michael Strogoff kwam nu aan de zuidwestelijke punt van dit meer aan, terwijl hij Nadia, wier leven zich tot hare oogen bepaalde, in zijne armen droeg. Wat konden zij in dit woeste gedeelte der provincie anders verwachten dan van uitputting en van gebrek omtekomen? En wat bleef er intusschen van den langen weg van zesduizend wersten nog afteleggen door den koerier van den czaar, zoo hij zijn doel wilde bereiken? Slechts zestig wersten over het meer naar de monding der Angara en tachtig wersten van "den mond der Angara tot Irkoetsk: in het geheel honderd veertig wersten, dat is drie dagreizen voor een gezond, krachtig man, al ging hij te voet. Was Michael Strogoff nog zoo'n man? Ongetwijfeld wilde de hemel hem deze proef besparen. Het noodlot, dat hem vervolgde, scheen hem eenige oogenblikken rust te wallen gunnen. Dit uiteinde van het Baïkalmeer, dit gedeelte der steppe dat hij verlaten waande en dat zulks anders altijd is, was het nu niet. Een vijftigtal personen bevonden zich in den hoek door de zuidwestelijke punt van het meer gevormd. Nadia bespeurde dien hoop menschen dadelijk toen Michael Strogoff, haar dragende, den bergpas uitstapte. Het meisje vreesde in het eerst dat het eene Tartaarsche af deeling was, afgezonden om de oevers van het meer Baïkal af te stroopen, in welk geval de vlucht voor beiden onmogelijk ware geweest. Maar Nadia werd, in dit opzicht, spoedig gerustgesteld. „Russen!" riep zij uit. Het lichaam van Nikolaas werd in het graf nedergelegd. Blz. 219. En, na deze laatste inspanning, sloten hare oogleden zich weder en zonk haar hoofd op de borst van Michael Strogoff. Maar zij waren opgemerkt en eenige Russen, die naar hen toe- liepen, brachten den blinde en het meisje naar een smallen oever, waar een vlot vastgemeerd lag. Het vlot lag tot vertrek gereed. Die Russen waren vluchtelingen van eiken stand, door éénzelfde belang op dit punt van het Baïkalmeer vereenigd. Door de Tartaarsche veldontdekkers afgewezen, beproefden zij eene wijkplaats in Irkoetsk te vinden en dit land niet kunnende bereiken, sedert de overweldigers de beide oevers der Angera bezet hadden, hoopten ze er te komen door den stroom, die de stad doorsnijdt, af te zakken. Hun voornemen deed het hart van Michael Strogoff opspringen. Er vertoonde zich eene laatste kans in zijn spel. Maar hij had de kracht om te veinzen, daar hij zijn incognito nog strenger dan vroeger wilde bewaren. Het plan der vluchtelingen was zeer eenvoudig. Een stroom van het Baïkalmeer trekt langs den bovenoever tot aan de monding der Angara. Van dezen stroom wilden zij gebruik maken om allereerst den uitloop van het Baïkalmeer te bereiken. Van dit punt tot Irkoetsk zou het snelvlietende water van den stroom hen met een spoed van tien tot twaalf wersten per uur meevoeren. Zij zouden in anderhalven dag in het gezicht der stad zijn. Geen enkel vaartuig was in deze streek aanwezig. Men had er dus iets op moeten verzinnen. Er was een vlot gebouwd of liever een houtsleep, zooals er gewoonlijk de Siberische rivier afzakken. Een pijnboomenwóud, dat zich op den oever verhief, had de drijvende bouwstoffen geleverd. De boomstammen met teenen aan elkander verbonden, vormden een plat, waarop honderd menschen gemakkelijk plaats zouden hebben gevonden. Op dit vlot werden Michael Strogoff en Nadia overgebracht. Het meisje was weder tot zichzelve gekomen. Men gaf haar en haren makker eenig voedsel. Daarna viel zij, op een bed van bladeren, spoedig in een diepen slaap. Michael Strogoff vertelde aan hen, die hem ondervroegen, niets van de zaken die te Tomsk waren voorgevallen. Hij gaf zich uit voor een inwoner van Krasnoïarsk, die Irkoetsk niet had kunnen bereiken voordat de troepen van den emir op den linkeroever der Dinka waren aangekomen en hij voegde er bij dat het gros der Tartaarsche troepen waarschijnlijk voor de hoofdstad van Siberië stelling had genomen. Er viel dus geen oogenblik te verliezen. Bovendien werd de koude steeds vinniger. De temperatuur daalde gedurende den nacht, beneden nul. Er hadden zich reeds ijsschotsen op de oppervlakte van het meer Baïkal gevormd. Zoo het vlot op het meer gemakkelijk kon varen, tusschen de oevers van de Angara zou dit, indien de ijsschotsen zijn loop belemmerden, niet het geval zijn. Om al deze redenen moesten de vluchtelingen met hun vertrek spoed maken. Te acht uur des avonds werden de touwen losgegooid en door de werking van den stroom, volgde het vlot de kust. Lange boomen, door êenige stevige moejieks gehanteerd, waren voldoende om het in de goede richting te houden. Een oude schipper van het meer Baïkal had het bevel over het vlot op zich genomen. Het was een man van vijf en zestig jaar, door de windvlagen van het meer geheel verweerd. Een zeer dikke witte baard hing op zijne borst neder. Eene bonten muts bedekte zijn ernstig en eerbiedwaardig hoofd. Zijn wijde en lange schanslooper, om zijn middel gesloten, viel hem tot op de hielen. Deze stilzwijgende grijsaard, die achter op het vlot zat, gaf zijne bevelen door gebaren, en hij sprak in tien uren geen tien woorden. Overigens bestond de besturing slechts in de zorg om het vlot in den langs de kust loopenden stroom te houden, en te zorgen dat het niet in het volle meer geraakte. Zooeven is gezegd dat de Russen van allerlei stand op het vlot plaats hadden genomen. Inderdaad hadden zich bij de inlandsche moejieks, mannen, vrouwen, grijsaards en kinderen, twee of drie door den inval verraste pelgrims gevoegd, zoomede eenige monniken en een pope. De pelgrims droegen den reisstaf, eene aan den gordel bevestigde kalebas en zij zongen psalmen op een klagenden toon. De eene kwam uit de Ukraïne, de andere van de Gele Zee, de derde uit Finland. De laatste, reeds hoog bejaard, droeg aan den gordel eene-offerbus met een hangslot er aan, even alsof ze aan een kerkpijler was opgehangen. Van alles wat hij gedurende dien langen en vermoeienden omgang ophaalde, was niets voor hem zeiven en hij had zelfs geen sleutel van het hangslot, dat eerst bij zijn terugkeer werd geopend. De monniken kwamen uit het noorden des rijks. Zij hadden sedert drie maanden Archangel verlaten, de stad waaraan de reizigers terecht een Oostersch aanzicht hebben opgemerkt. Zij hadden de Heilige eilanden, op de kust van Karelië bezocht, zoomede het klooster Solowetsk, het klooster Troïtsa, de kloosters van den Heiligen Antonius en van de Heilige Theodosia te Kiew, dat oude lievelingsoord der J agellonen, het mannenklooster van Siméonow te Moskou, dat van Kasan, zoomede de kerk der Oud-Geloovigen aldaar en zij begaven zich nu naar Irkoetsk, gekleed in eene pij, eene kap en verdere kleederen uit saai vervaardigd. " De pope was een eenvoudig dorpspriester, een dier zes honderd duizend herders die het Russische rijk telt. Hij was even ellendig als de moejieks gekleed, boven wie hij in werkelijkheid ook niet verheven was, daar hij rang noch macht in de kerk bezat en hij, als een boer, zijn stukje grond bearbeidde, voor het overige doopende, in den echt verbindende en begravende. Hij had zijne kinderen en zijne vrouw aan de gewelddadigheden der Tartaren kunnen onttrekken, door hen naar de Noordelijke provinciën te zenden. Hij was echter tot het laatste oogenblik in zijn kerspel gebleven. Vervolgens was hij genoodzaakt om te vluchten en, daar de weg naar Irkoetsk versperd was, had hij het meer Baïkal moeten trachten te bereiken. Die verschillende geestelijken, voor op het vlot in groepen gezeten, baden op geregelde tijdstippen, de stem in dezen stillen nacht verheffende; terwijl aan het slot van elk vers van hun gebed het „Slava Bogu" (Glorie zij God), over hunne lippen kwam. Er viel gedurende de vaart niets bijzonders voor. Nadia bleef in een diepe sluimering verzonken. Michael Strogoff had bij haar gewaakt. De slaap had hem slechts bij korte tusschenpoozen overmeesterd, terwijl zijne gedachte steeds wakker bleef. Bij het aanbreken van den dag was het vlot, opgehouden door tegenwind die de werking van den stroom belemmerde, nog op veertig wersten van de uitmonding der Angara. Waarschijnlijk zou het die niet voor drie of vier uur 's namiddags bereiken. Dit was geen bezwaar, integendeel, want nu konden de vluchtelingen den stroom des nachts afzakken en zou de duisternis hunne aankomst te Irkoetsk begunstigen. De eenige vrees, die de schipper verscheidene malen te kennen gaf, betrof het ontstaan van ijs op de oppervlakte van het water. De nacht was buitengemeen koud geweest. Men zag vrij talrijke ijsschotsen onder den invloed des winds, in eene westelijke richting drijven. Deze waren echter niet te duchten omdat zij niet in de Angara konden afdrijven, daar zij reeds voorbij hare monding waren. Maar men moest aan de schotsen denken die uit de oostelijke gedeelten van het meer kwamen en die door den stroom nader gebracht, zich tusschen de oevers van den stroom konden vastzetten. Daaruit konden bezwaren en vertragingen voortspruiten, misschien wel een onoverkomelijk beletsel dat het vlot kon tegenhouden. Michael Strogoff had er dus het grootste belang bij om den toestand van het meer te kennen en te weten of de ijsschotsen zich in grooten getale opdeden. Nadia ontwaakt zijnde, ondervroeg hij haar dikwijls en zij gaf hem verslag van alles wat op de oppervlakte der wateren voorviel. Terwijl de ijsschotsen zoo afdreven, vertoonden zich merkwaardige natuurverschijnselen op de oppervlakte van het Baïkalmeer. Het was een prachtig springen van bronnen kokend water, opstijgende uit de artesische putten die de natuur zelve in de bedding van het meer geboord heeft. Deze stralen verhieven zich tot eene groote hoogte en verspreidden zich daarna in dampen, waar de zonnestralen regenbogen op vormden, die door de koude oogenblikkelijk verdikt werden. Zeker zou dit belangwekkende schouwspel den blik verrukt hebben van den reiziger, die, in vollen vrede en voor zijn genoegen, op deze Siberische zee had gereisd. Om vier uur 's avonds werd de mond van de Angara door den Nadia, haar schrik bedwingende.... Blz. 212. ouden schipper tusschen de hooge granietrotsen der kust verkend. Men bespeurde op den rechteroever de kleine haven van Livenitchnaïa, zijne kerk en zijne op den oever gebouwde huisjes. MICHAEL STROGOFF. 15 Maar eene ernstige omstandigheid was het dat de eerste ijsschotsen, uit het oosten komende, reeds tusschen de oevers der Angara afdreven en dat zij bijgevolg naar Irkoetsk afzakten. Intusschen kon hun aantal nog niet groot genoeg zijn om den stroom te verstoppen, noch de koude hevig genoeg om ze te doen samenpakken. Het vlot bereikte het haventje en hield er stil. De oude schipper had beslist dat daar een uur zou worden stil gehouden om eenige noodzakelijke herstellingen te doen. De losgeraakte boomstammen liepen gevaar zich van elkander te verwijderen en het kwam er op aan ze stevig te verbinden om den zeer snellen stroom der Angara weerstand te kunnen bieden. Gedurende het schoone jaargetijde is de haven van Livenitschnaïa een station voor het in- en ontschepen der reizigers op het meer Baïkal, hetzij dat zij zich naar Kiachta, de laatste stad op de Russisch-Chineesche grens begeven, hetzij zij vandaar terugkeeren. Zij wordt dus druk bezocht door de stoombooten en de kustvaarders van het meer. Maar op dit oogenblik was Livenitchnaïa verlaten. Zijne inwoners wilden zich niet blootstellen aan de verwoestingen der Tartaren, die nu de beide oevers der Angara afliepen. Zij hadden de kleine vloot van schuiten en booten, die gewoonlijk in hunne haven overwintert, naar Irkoetsk gezonden, en voorzien van al wat vervoerbaar was, hadden zij tijdig de wijk binnen de hoofdstad van Oost-Siberië genomen. De oude schipper verwachtte dus niet nieuwe vluchtelingen in de haven van Livenitchnaïa te zullen opnemen en echter kwamen er, op het oogenblik dat het vlot aan wal kwam, uit een ledig huis, twee passagiers zoo hard zij konden, op den oever aanloopen. Nadia, die achterop zat, keek met een verstrooiden blik. Bijna ontsnapte haar een kreet. Zij greep de hand van Michael Strogoff, die, bij deze beweging, het hoofd oprichtte. ,,Wat hebt ge, Nadia?" vroeg hij. ,,Michael, daar zijn onze twee reismakkers." „Die Franschman en de Engelschman, die wij in de bergpassen van den Oeral ontmoet hebben?" »Ja" . , ... Michael Strogoff sidderde, want het strenge incognito dat hij niet wilde opgeven, liep gevaar opgeheven te worden. Inderdaad zouden Alcide Jolivet en Harry Blount in hem niet meer Nikolaas Korpanoff zien, maar wel den echten Michael Strogoff, den koerier van den czaar. De beide dagbladschrijvers hadden hem reeds twee keer ontmoet na hunne scheiding op de wisselplaats te Ichem: de eerste maal in het kamp van Zabediero, toen hij het gelaat van Ivan Ogareff met den knoet doorstriemde; de tweede keer te Tomsk toen hij door den emir veroordeeld werd. Zij wisten dus waaraan zij zich, ten zijnen aanzien, te houden hadden, ook wat zijne werkelijke hoedanigheid betrof. Michael Strogoff nam een snel besluit. „Nadia," zeide hij, ,,zoodra die Franschman en die Engelschman scheep zullen zijn, verzoek hen dan om bij mij te komen." Inderdaad waren het Harry Blount en Alcide Jolivet, die, even als Michael Strogoff, niet door het toeval, maar door den drang der gebeurtenissen naar de haven van Livenitchnaïa gedreven waren. Men weet dat ze, na den intocht der Tartaren te Tomsk te hebben bijgewoond, vertrokken waren vóór de wreede terechtstelling, die het feest besloot. Zij twijfelden er dus niet aan of hun makker was ter dood gebracht; dat hij op last van den emir blind was gemaakt, wisten ze niet. Na zich van paarden voorzien te hebben, hadden zij dienzelfden avond Tomsk verlaten, met het vaste voornemen om voortaan hunne berichten uit de Russische legerplaatsen in Oost-Siberië te dagteekenen. Alcide Jolivet en Harry Blount begaven zich met versnelden marsch naar Irkoetsk. Zij hoopten er Feofar-Khan voor te zijn en zouden zulks ook geweest zijn, zonder de plotselinge verschijning van de derde, uit de zuidelijke streken der Jeneseï-vallei aanrukkende kolonne. Evenals Michael Strogoff werden zij afgesneden vóór zij de Dinka bereikten en moesten zij daarom weder tot aan het meer Baïkal afzakken. Toen zij te Livenitchnaïa aankwamen, vonden zij de haven reeds ledig. Van eene andere zijde konden zij Irkoetsk niet bereiken, dat door de Tartaren reeds omsingeld was. Zij vertoefden er dus reeds drie dagen in groote verlegenheid, toen het vlot aankwam. Het oogmerk der vluchtelingen werd hun toen medegedeeld. Zeker was er wel kans om gedurende den nacht door te sluipen en binnen Irkoetsk te komen. Ze besloten dus de zaak te beproeven. Alcide Jolivet stelde zich dadelijk met den ouden schipper in betrekking en vroeg hem overtocht van zijn makker en hem, met aanbod eiken prijs, dien hij eischte, te zullen betalen. „Hier wordt niet betaald," antwoordde de oude schipper op ernstigen toon, „men waagt zijn leven, en daarmee uit." De beide dagbladschrijvers kwamen aan boord en Nadia zag hen plaatsnemen op het voorste gedeelte van het vlot. Harry Blount was nog steeds de koele Engelschman die haar, gedurende den overtocht van het Oeral-gebergte, nauwelijks een woord had toegesproken. Alcide Jolivet scheen iets ernstiger dan gewoonlijk en het valt niet te ontkennen dat zijn ernst door de omstandigheden wel gerechtvaardigd was. Alcide Jolivet zat dus voor op het vlot, toen hij eene hand op zijn arm voelde. Hij keerde zich om en herkende Nadia, de zuster niet van Nikolaas Korpanoff, maar van Michael Strogoff, koerier van den czaar. Een kreet van verrassing ontsnapte hem bijna, maar hij zag dat het meisje een vinger aan hare lippen bracht. „Kom mede," zeide Nadia. En terwijl Alcide Jolivet aan Harry Blount een teeken gaf om hem te vergezellen, volgde hij haar met een onverschillig gelaat. Maar was de verrassing der dagbladschrijvers groot, toen zij Nadia op het vlot ontmoetten, zij kende geene grenzen toen zij Michael Strogoff bespeurden, dien zij niet meer onder de levenden waanden. Op hunne nadering, maakte Michael Strogoff geene beweging. Alcide Jolivet wendde zich daarop tot het meisje. • „Hij ziet u niet, heeren," zeide Nadia. „De Tartaren hebben hem de oogen uitgebrand! Mijn arme broeder is blind!" Een levendig gevoel van medelijden vertoonde zich op het gelaat van Alcide Jolivet en van zijn makker. Een oogenblik later zaten ze naast Michael Strogoff, drukten hem de hand en wachtten tot dat hij hen aansprak. „Heeren," zeide Michael Strogoff op zachten toon, „gij behoort niet te weten wie ik ben, noch wat ik in Siberië ben komen uitvoeren. Ik vraag u om mijn geheim te eerbiedigen. Belooft gij mij dat? „Op mijne eer," antwoordde Alcide Jolivet. „Op mijn woord van gentleman," voegde Harry Blount er bij. „Goed, heeren." „Kunnen wij u van eenigen dienst zijn?" vroeg Harry Blount. „Wilt gij dat wij u helpen om uwe taak te volbrengen?" „Ik geef er de voorkeur aan om alleen te handelen," was het antwoord van Michael Strogoff. „Maar die schelmen hebben u het gezicht vernietigd," zeide Alcide Jolivet. „Ik heb Nadia en haar oogen zijn mij voldoende?" Een half uur later voer het vlot, na het haventje van Livenitchnaïa verlaten te hebben, den stroom op. Het werd nacht. Hij zou zeer donker en ook zeer koud zijn, want de temperatuur was reeds onder nul. Maar al hadden Alcide J olivet en Harry Blount geheimhouding beloofd, toch verlieten zij Michael Strogoff niet. Zij praatten zachtjes en, hetgeen hij wist aanvullende met hetgeen hij van hen vernam, kon de blinde zich van den stand van zaken een duidelijk denkbeeld vormen. Het was zeker dat de Tartaren Irkoetsk omsingeld hadden en dat de drie kolonnes de vereeniging hadden volbracht. Er viel dus niet aan te twijfelen dat de emir en Ivan Ogareff zich voor de hoofdstad bevonden. Maar waarom had de koerier van den czaar, nu hij den keizerlijken brief niet meer aan den grootvorst kon overhandigen en daar de inhoud hem onbekend was, nog zoo'n haast om te Irkoetsk aan te komen? Alcide Jolivet en Harry Blount begrepen het evenmin, als Nadia het had begrepen. Overigens werd er over het verledene niet gesproken, vóór het oogenblik dat Alcide Jolivet tegen Michael Strogoff meende te moeten zeggen: „Wij zijn haast verplicht onze verontschuldiging er over te maken dat wij u, vóór onze scheiding op de pleisterplaats te Ichem de hand niet gegeven hebben." „Neen, gij hadt het recht mij als een lafaard te beschouwen!" „In ieder geval," voegde Alcide Jolivet er bij, „hebt gij het gelaat van dien ellendeling maar aardig geknoet en hij zal er langen tijd het merk van vertoonen!" „Neen, niet lang!" antwoordde Michael Strogoff eenvoudig. Een half uur na het vertrek van Livenitchnaïa waren Alcide Jolivet en zijn makker op de hoogte van de wreede beproevingen die Michael Strogoff en zijne gezellin ondergaan hadden. Zij hadden niets dan bewondering voor eene wilskracht, slechts door de opoffering van het meisje geëvenaard. En over Michael Strogoff dachten ze precies overeenkomstig hetgeen de czaar van hem te Moskou had gezegd: „Waarlijk, bet is een man!" Het vlot gleed snel voort tusschen de ijsschotsen die de stroom der Angara medevoerde. Een beweeglijk panorama ontrolde zich langs de beide oevers van den stroom en, door een gezichtsbedrog scheen het alsof de drijvende toestel onbeweeglijk bleef tegenover die opeenvolging van schilderachtige gezichtspunten. Hier waren het hooge granietachtige voorgebergten; daar woeste berg-engten waaruit een stortvloed te voorschijn kwam; soms eene breede insnijding met een nog rookend dorp en dan weder dichte pij nboom-wouden die helle vlammen vertoonden. Maar zoo de Tartaren overal sporen van hun doortocht hadden achtergelaten, henzelven zag men nog niet, omdat zij aan de toegangswegen naar Irkoetsk gelegerd waren. In den tusschentijd vervolgden de pelgrims, met luider stem, hunne gebeden en hield de oude schipper, de ijsschotsen, die het te dicht naderde, op zijde duwende, het vlot in het midden van den snellen stroom der Angara. XXVIII. Tusschen twee oevers. Zooals de toestand van den hemel het deed vooruit zien, was de geheele streek om acht uur 's avonds in diepe duisternis gehuld, De maan, nieuw zijnde, zou niet boven den gezichteinder verschijnen. De oevers waren uit het midden van den stroom niet te zien. De steile gebergten langs de rivier hepen op eene geringe hoogte ineen met de zware wolken, waarin geen beweging was. Bij tusschenpoozen kwam er een zuchtje uit het oosten, dat in de enge vallei van de Angara scheen weg te sterven. De duisternis kon de plannen der vluchtelingen niet anders dan zeer bevorderen. Want hoewel Tartaarsche schildwachten langs beide oevers geplaatst moesten zijn, had het vlot alle kans om ongemerkt voorbij te varen. Ook was het niet waarschijnlijk dat de belegeraars den stroom boven Irkoetsk zouden hebben versperd, daar zij wisten, dat de Russen uit het zuiden der provincie geene hulp konden venvachten. Bovendien zou de natuur zelve die afsluiting hebbengemaakt, als zij door de koude de ijsschotsen, tusschen de beide oevers opgehoopt, aan elkander zou hebben doen vastmetselen. Aan boord van het vlot heerschte nu volkomen stilte. Sedert het den stroom afdreef, werden de stemmen der pelgrims niet meer vernomen. Zij baden nog, maar hun gebed bestond nu in een geprevel dat aan wal niet meer gehoord kon worden. Plat uitgestrekt verbrak het uitstekende hunner lichamen nauwelijks de horizontale lijn van het water. De oude schipper die vooruit bij zijne manschappen lag, hield zich slechts onledig met de ijsschotsen wegteduwen, hetgeen zonder geraas geschiedde. Indien de drijvende ijsschotsen later geen onoverkomelijk beletsel voor de doorvaart van het vlot opleverden, vormden zij op zich zeiven eene gunstige omstandigheid. Inderdaad liep het vlot, indien het alléén op de open wateren gedreven had, veel kans van zelfs te midden der dichte duisternis, ontdekt te worden, terwij 1 het nu ineensmolt met de drijvende massa's van allerlei grootte en vorm en het geraas der tegen elkander stootende blokken tevens elk verdacht geluid overstemde. Eene zeer scherpe koude vervulde den dampkring. De vluchtelingen, die geene andere beschutting dan eenige berketakken hadden, leden er vreeselijk onder. Zij drongen zich tegen elkander aan om de daling der temperatuur, die dezen nacht tot tien graden onder nul zou gaan, beter te kunnen verdragen. De zwakke wind die opstak, na over de oostelijke met sneeuw bedekte bergen te zijn gestreken was zeer snijdend. Michael Strogoff en Xadia, achter op het vlot liggende, verdroegen zonder klagen, deze verzwaring van lijden. Alcide Jolivet en Harrv Blount, in hunne nabijheid gezeten, weerstonden zoo goed mogelijk de eerste aanvallen van den Siberischen winter. Geen hunner sprak nu meer, zelfs niet in stilte. Overigens letten zij alleen op den toestand waarin men verkeerde. Ieder oogenbhk kon zich eene gebeurtenis, een gevaar, een ramp voordoen, waar zij niet zonder letsel zouden afkomen. Voor iemand, die weldra zijn doel dacht te bereiken, scheen Michael Strogoff bijzonder kalm. Overigens had zijne wilskracht hem, in de ernstigste verwikkelingen, nimmer verlaten. Hij voorzag reeds het oogenblik dat het hem eindelijk vergund zou wezen aan zijne moeder, aan Nadia, aan zichzelven te denken! Hij vreesde slechts eene laatste en kwade kans: namelijk dat het vlot werd tegengehouden door eene versperring van ijsschotsen vóór dat het Irkoetsk bereikt had. Daar dacht hij steeds over; maar verder was hij vast besloten, zoo noodig, eene uiterste poging te wagen. Door eenige uren rust weder versterkt, had Nadia hare lichaamskracht herwonnen, die het gebrek soms had kunnen onderdrukken, zonder dat hare zedelijke wilskracht echter ooit aan het wankelen kon worden gebracht. Ook dacht zij er aan dat wanneer Michael Strogoff eene nieuwe poging mocht beproeven om zijn doel te bereiken, zij bij de hand moest zijn om hem te leiden. Maar naarmate zij Irkoetsk naderde, kwam het beeld van haar vader haar duidelijker voor den geest. Zij zag hem in de belegerde stad, ver van zijne geliefden, maar — daaraan twijfelde zij niet — met al het vuur zijner vaderlandsliefde tegen de overweldigers worstelende. Zoo de hemel hun eindelijk gunstig was, zou zij, binnen een paar uur, in zijne armen liggen, hem de laatste woerden harer moeder herinneren en dan zouden zij elkander niet meer verlaten. Werd de ballingschap van Wassili Fedor niet verkort, dan zou zijne dochter zijne ballingschap blijven deelen. Daarna werd zij door hare natuurlijke neiging er toe geleid aan hem te denken aan wien zij de terugkomst bij haar vader te danken had, aan dien braven makker, aan dien „broeder" die, nadat de Tartaren verdreven zouden zijn, naar Moskou zou terugkeeren; dien zij dan misschien nooit meer zou terugzien!.... Alcide J olivet en Harry Blount hadden slechts eene en dezelfde gedachte: dat de toestand zoo dramatisch mogelijk was en dat ze, goed verwerkt, een der allerbelangwekkendste verhalen zou opleveren. De Engelschman dacht dus aan de lezers van de Daily Telegraph en de Franschman aan die van zijne nicht Madeleine. Inderdaad waren zij beiden eenigszins aangedaan. „Welaan! zooveel te beter," dacht Alcide Jolivet. „Om aandoening te verwekken moet men zelf aangedaan zijn! Ik geloof zelfs dat er een vermaard vers over dat onderwerp bestaat, maar de duivel hale mij! als ik het weet...." En met zijne zoo geoefende oogen trachtte hij de dichte duisternis, die den stroom omgaf, te doorboren. Intusschen werd deze duisternis soms door sterke flikkeringen van licht afgebroken, die de donkere lichamen op den oever dan een spookachtig aanzicht gaven. Het was een woud dat in brand stond of een dorp dat nog brandde en dus eene sombere herhaling der tooneelen van den dag, nog verhoogd door de tegenstelling van den nacht. De Angara werd dan van den eenen tot den anderen oever verlicht. De ijsschotsen vormden even zoovele spiegels die, de vlam onder alle hoeken en met allerlei kleuren terugkaatsende, zich naaide luimen van den stroom verplaatsten. Het vlot onder al deze drijvende lichamen vermengd, gleed ongemerkt voorbij. Daar zat het gevaar hem dus niet. Maar een gevaar van gansch anderen aard bedreigde de vluchtelingen. Dat konden zij niet voorzien, maar wat meer is, zij konden het niet afweren. Het toeval maakte er Alcide Jolivet meVle bekend en wel onder de volgende omstandigheid. Alcide Jolivet had, op den rechterkant van het vlot liggende, zijne hand in den stroom laten afhangen. Plotseling was hij verwonderd over de werking die de aanraking van het water op de oppervlakte zijner hand uitoefende. Het scheen uit een kleverige zelfstandigheid te bestaan, alsof het uit aard-olie wassaamgesteld. Het gevoel door den reuk nagaande, bleef er voor Alcide J olivet geen twijfel over. Het was inderdaad eene laag vloeibare naphta die op de oppervlakte van het water der Angara dreef en met haar meestroomde! Dreef het vlot dan werkelijk op deze zoo brandbare zelfstandigheid? Waar kwam die naphta vandaan? Was het eene werking der natuur die het op de oppen-lakte der Angara gelegerd had of wel een vernielingswerktuig door de Tartaren aangewend? Wilden zij, door middelen die het oorlogsrecht tusschen beschaafde natiën niet rechtvaardigde, den brand tot in Irkoetsk voortplanten? Deze vragen deed Alcide Jolivet aan zich zeiven, maar hij deelde het geval aan niemand anders mede dan aan Harry Blount en beiden waren van gevoelen om hunne makkers niet te verontrusten door hun dit nieuwe gevaar te openbaren. Het is bekend dat de bodem van Middel-Azië als een spons doortrokken is van een vloeibaar mengsel van koolstof met waterstof. In de haven van Bakoe, op de Perzische grens, op het schiereiland Abcheron, op de Kaspische zee, in Klein-Azië, in China, in den Joeg-Hijan, in Birma, borrelen de bronnen van minerale oliën bij duizenden boven de oppervlakte van den grond. Het is de „oliestreek" gelijkende op die, welke in Noord-Amerika denzelfden naam draagt. Bij sommige godsdienstige feesten werpen de inboorlingen, voornamelijk die van de havenstad Bakoe, welke vuuraanbidders zijn, vloeibare naphta op de oppervlakte der zee, die dan bovendrijft omdat ze lichter dan het water is. Als het dan nacht geworden is en zich eene laag minerale olie over de Kaspische zee verspreid heeft, steken zij haar aan en verschaffen zij zich het onvergetelijk schoone schouwspel van eene vuurzee, wier golven door den wind heen en weer bewogen worden. Maar wat te Bakoe slechts een vermaak was, zou op de wateren , Kom mede", zeide Nadia. lilz. 22S. der Angara eene ramp zijn geweest. Of liet vuur door kwaadwilligheid of door onvoorzichtigheid werd aangebracht, in een oogenblik zou de brand zich tot voorbij Irkoetsk hebben uitgestrekt. In elk geval was op het vlot geene onvoorzichtigheid te vreezen; maar er was alles te duchten van de branden die op beide oevers der Angara woedden, want een brandend stuk hout of eene vonk, die in den stroom vielen, waren voldoende om de naphtavloed in vuur te zetten. De vrees van Alcide Jolivet en Harry Blount is gemakkelijker te begrijpen, dan er eene beschrijving van te geven. Zij vroegen zich af of het met het oog op dit nieuwe gevaar, niet verkieslijker ware, een der oevers aan te doen, er te ontschepen en te wachten? ,,In ieder geval," zeide Alcide Jolivet, „ken ik iemand die, om geen enkel gevaar, zou ontschepen!" En hij zinspeelde op Michael Strogoff. Intusschen dreef het vlot snel af te midden der ijsschotsen die zich steeds dichter aan elkander sloten. Tot dusverre was er nog geene enkele Tartaarsche afdeeling op de oevers der Angara waargenomen, hetgeen aantoonde dat het vlot nog niet ter hoogte van hunne voorposten was aangekomen. Maar, tegen tien uur 's avonds, meende Harry Blount talrijke zwarte lichamen zich op de ijsschotsen te zien bewegen. Die gedaanten, van schots tot schots springende, naderden snel. „Tartaren!" dacht hij. En naar den ouden schipper toekruipende, die voorop zat, wees hij hem de verdachte beweging. De oude schipper keek scherp uit. „Dat zijn slechts wolven," zeide hij. „Die heb ik liever dan Tartaren. Maar wij moeten ons verdedigen, doch zonder leven te maken!" Inderdaad hadden zij tegen de woeste, verscheurende dieren te worstelen, die de honger en de koude door de provincie gedreven had. De wolven hadden het vlot geroken en spoedig vielen zij het aan. De vluchtelingen waren dus tot het gevecht gedwongen maar zonder van vuurwapenen gebruik te maken, daar zij niet ver van de Tartaarsche posten verwijderd konden zijn. De vrouwen en kinderen plaatsten zich midden op het vlot, terwijl de mannen, sommigen met staken, anderen met messen, de meesten met stokken gewapend, zich gereed maakten om de aanvallers af te slaan. Zij lieten geen geluid hooren, maar het gehuil der wolven vervulde de lucht. Michael Strogoff wilde niet werkeloos blijven. Hij had zich uitgestrekt aan de zijde van het vlot, die door de wolven werd aangevallen. Hij had zijn mes getrokken en telkenmale als een wolf onder zijn bereik kwam, wist hij het hem in de keel te stooten. Harry Blount en Alcide Jolivet zaten ook niet stil; zij werkten hard. Hunne makkers stonden hen dapper bij. Deze slachting geschiedde in alle stilte, hoewel onderscheidene vluchtelingen zich " voor ernstige beten niet hadden kunnen behoeden. Intusschen scheen de worsteling niet zoo spoedig te zullen ein- digen. De troep wolven werd steeds aangevuld en de rechteroever der Angara scheen er van te wemelen. „Houdt het dan nooit op!" zeide Alcide Jolivet, zijn dolk, rood van het bloed, rondzwaaiende. En inderdaad renden, een half uur nadat het gevecht begonnen was, de wolven nog bij honderden over de ijsschotsen. De uitgeputte vluchtelingen werden toen zichtbaar zwakker. Het gevecht begon in hun nadeel te staan. Op dit oogenblik maakte een troep van tien groote wolven, dol van woede en honger en wier oogen in de duisternis als kolen vuurs schitterden, zich van het plat van het vlot meester. Alcide Jolivet en zijn makker wierpen zich midden tusschen deze vreeselijke dieren en Michael Strogoff kroop naar hen toe, toen er plotseling een front-verandering plaats greep. Binnen eenige seconden hadden de wolven niet alleen het vlot, maar ook de in den stroom verspreide ijsschotsen verlaten. Al die donkere gedaanten verspreidden zich en het was spoedig blijkbaar dat zij, met den meesten spoed, naar den rechteroever van den stroom waren teruggekeerd. Om te handelen hadden die wolven de duisternis noodig en thans verlichtte een helle gloed de Angara over haar geheelen loop. Het was het schijnsel van een hevigen brand. Het stadje Poslikavsk stond geheel in vlammen. Nu waren er de Tartaren dan toch aan het werk. Van dit punt bezetten zij de beide oevers tot voorbij Irkoetsk. Nu kwamen de vluchtelingen aan de gevaarlijkste streek van hun doortocht en zij waren nog dertig wersten van de hoofdstad verwijderd. Het was half twaalf 's avonds. Het vlot vervolgde in het donker zijn tocht door de ijsschotsen, waarmede zijn vorm geheel te samen smolt; maar soms werd het door breede lichtstrepen bestraald. Ook veroorloofden de op het dek van het vlot uitgestrekte vluchtelingen zich geene enkele beweging die hen zou hebben kunnen verraden. De brand van het stadje geschiedde met buitengemeene hevigheid. De van dennenhout gebouwde huizen brandden als hars. Er brandden er honderd vijftig te gelijk. Aan het geknetter der vlammen paarde zich het gebrul der Tartaren. De oude schipper had een steunpunt genomen op de omringende ijsschotsen, vanwaar hij liet vlot naar den rechteroever terugduwde, zoodat een afstand van drie tot vierhonderd voet het toen van de brandende steile oevers van Poshkavsk scheidde. Niettemin zouden de vluchtelingen, die telkenmale eenige oogenblikken verlicht waren, zeker ontdekt zijn geworden, zoo de brandstichters het met de vernieling van het stadje niet te druk hadden gehad. Maar men zal kunnen begrijpen hoe Alcide Jolivet en Harry Blount te moede waren, als zij dachten aan de brandbare vloeistof, waarop het vlot dreef. Intusschen vlogen bundels vonken uit de huizen, die gloeiende ovens schenen. In het midden der rookkolommen stegen die vonken tot eene hoogte van vijf- of zes honderd voet naar boven. Op den rechteroever, die vlak tegenover den brand gelegen was, vertoonden de boomen en oevergebergten zich alsof ze in vlam stonden. Nu had slechts een vonk op het watervlak de Angara te vallen en de brand deelde zich aan het stroomende water mede, waardoor de ramp zich van oever tot oever zou hebben uitgestrekt. Het was de vernieling, in weinig tijds, van het vlot en van hen die het meevoerde. Maar gelukkig woeien de nachtelijke zuchtjes niet naar den kant van het vlot. Zij bleven uit het oosten blazen en sloegen de vlammen naar de linkerzijde. Er bestond dus mogelijkheid dat de vluchtelingen aan dit nieuwe gevaar zouden ontsnappen. En werkelijk-kwam men eindelijk voorbij het brandende vlek Langzamerhand verflauwde de gloed van den brand, het geknetter verminderde en de laatste schijnsels verdwenen achter de hooge steile oevers bij eene scherpe bocht der Angara. Het was omstreeks middernacht. De duisternis, die weder ingetreden was, beschutte het vlot op nieuw. De Tartaren, die er waren, liepen heen en weer aan beide oevers. Men zag ze niet, maar men hoorde hen. De vuren der voorposten waren buitengewoon helder. Intusschen werd het noodzakelijk om tusschen de opzettende ijsschotsen met meer nauwkeurigheid te sturen. De oude schipper stond op en de moejieks namen hunne boomen weder op. Allen hadden de handen vol en de besturing van het vlot werd steeds moeilijker, want de bedding van den stroom vernauwde zich merkbaar. Michael Strogoff was naar het voorste gedeelte geslopen. Alcide Jolivet was hem gevolgd. Beiden luisterden naar hetgeen de schipper en zijne lieden spraken. „Houd rechts de wacht!" „Daar komen de ijsschotsen links opzetten." „Houd af! Houd af met je boom!" „Binnen een uur liggen we stil!...." „Als God het wil!" antwoordde de oude schipper. „Tegen zijn wil is niets te doen." „Verstaat gij hen," zeide Alcide Jolivet. „Ja," antwoordde Michael Strogoff, „maar God is niet ons'. Intusschen verergerde de toestand meer en meer. Indien de vaart van het vlot gestaakt moest worden, zouden de vluchtelingen niet alleen Irkoetsk niet bereiken, maar zij zouden genoodzaakt worden hun drijvenden toestel te verlaten, die, door de ijsschotsen verbrijzeld, spoedig onder hunne voeten zou wegzinken. De teenen banden zouden breken, de met geweld vaneengescheiden pijnboomstammen zouden onder de harde korst geraken en er zou den Nadia kroop Michael StrogofF vooruit. Blz. 239. ongelukkigen niets dan de ijsschotsen zeiven tot wijkplaats overblijven. Bij het aanbreken van den dag zouden zij door de Tartaren ontdekt en zonder genade vermoord worden! Michael Strogoff begaf zich weder naar achteren, waar Xadia hem wachtte. Hij naderde het meisje, greep hare hand en deed haar deze onveranderlijke vraag: Xadia, zijt ge gereed?" waarop zij, als altij d, ten antwoord gaf: ,,Ik ben gereed!" Het vlot bleef nog eenige wersten lang tusschen het drijfijs afzakken.Indiende Angar a nauwer werd, zou er eene verstopping ontstaan en zou het bijgevolg onmogelijk worden, den stroom te volgen. Reeds was er minder drift in het vlot. Ieder oogenblik schokken of afwijkingen. Hier eene aanvaring te vermijden, daar eene geul op te zoeken. Om kort te gaan, vele onrustbarende vertragingen. En de nacht zou nog maar eenige uren duren. Zoo de vluchtelingen Irkoetsk niet vóór vijf uur 's morgens bereikten, konden zij de hoop wel opgeven om er ooit binnen te komen. Om half twee stiet het vlot, niettegenstaande alle aangewende pogingen, tegen eene zware versperring en lag het voor goed stil. De ijsschotsen, die van boven afdreven, liepen op het vlot aan, drukten het tegen de verstopping en maakten het zoo onbeweeglijk alsof het op eene klip gestrand ware. Op deze plaats vernauwde de Angara zich en besloeg hare bedding slechts de helft der gewone breedte. Vandaar opeenhooping van ijsschotsen, die zich langzamerhand aaneengehecht hadden onder den dubbelen invloed der samenpersing, die belangrijk was, en van de koude, wier hevigheid verdubbelde. Vijfhonderd schreden benedenwaarts verbreedde zich het bed van den stroom weder en de ijsschotsen, die daar langzaam van den rand van het ijsveld losraakten, vervolgden hun tocht naar Irkoetsk. Het was dus waarschijnlijk dat, zonder deze vernauwing, de opstopping zich niet zou gevormd hebben en dat het vlot zijne vaart zou hebben kunnen vervolgen. Maar het was een onherstelbaar ongeluk en de vluchtelingen moesten alle hoop om hun doel te bereiken, opgeven. Hadden zij gereedschap ter hunner beschikking gehad, zooals de walvischvaarders het gewoonlijk gebruiken, om zich kanalen door de ijsvelden te openen: hadden zij het ijsveld kunnen doorzagen tot aan de plek waar de rivier breeder werd, de tijd zou hun er wellicht niet voor ontbroken hebben. Maar geene zaag, geen houweel, niets wat hen in staat stelde die korst aantetasten, welke door de koude zoo hard als graniet was geworden. Welk besluit te nemen? Op dit oogenblik knalden geweerschoten op den rechteroever der Angara. Een hagelbui van kogels kwam in de richting van het vlot. Waren de ongelukkigen dan ontdekt? Waarschijnlijk want ook van den linkeroever werd geweervuur gehoord. De alzoo tusschen twee vuren geplaatste vluchtelingen werden het mikpunt der Tartaarsche schutters. Enkelen hunner werden door die kogels verwond, hoewel ze, in de duisternis, hen slechts bij toeval bereikten. „Kom, Nadia," fluisterde Michae] Strogoff aan het oor van het meisje. Zonder eene opmerking, tot alles gereed, vatte Nadia de hand van Michael Strogoff. „We moeten de verstopping over," zeide hij zacht tot haar. „Leid mij, maar dat niemand ons het vlot zie verlaten!" Nadia gehoorzaamde. Michael Strogoff en zij slopen snel over het ijsveld, in eene duisternis, die hier en daar door het flikkeren van geweerschoten afgebroken werd. Nadia kroop Michael Strogoff vooruit. De kogels vielen als eene hevige hagelbui on hem heen en kletterden tegen de ijsschotsen. De oppervlakte van het ijsveld deed door zijne oneffenheden en scherpe. kanten hunne handen bloeden, maar zij kwamen toch vooruit. Tien minuten daarna werd de benedenrand van de verstopping bereikt. Daar was het water der Angara weder open. Eenige schotsen, langzamerhand van het ijsveld losgeraakt, volgden weder den stroom en zakten naar de stad af. Nadia begreep wat Michael Strogoff beproeven wilde. Zij zag eene schots die nog maar met eene dunne strook vastzat. „Kom mede," zeide Nadia. En beiden gingen op dit ijsbrok liggen, dat door eene lichte schommeling van de verstopping los raakte. De ijsschots begon af te drijven. Daar het bed der rivier breeder werd was de weg open. Michael Strogoff en Nadia luisterden naar de geweerschoten, de noodkreten en het gebrul der Tartaren, dat zich bovenwaarts liet hooren.... Daarna stierven de geluiden van hevigen angst en wreedaardige woede langzamerhand in de verte weg. „Arme makkers!" mompelde Nadia. De stroom voerde de ijsschots, waarop Michael Strogoff en Nadia zich bevonden, gedurende een half uur snel mede. Ieder oogenblik konden ze vreezen dat zij onder hen zou wegzinken. In den stroomdraad geraakt, volgde zij het midden der rivier en het zou dan eerst noodig zijn om haar eene schuinsche richting te geven, wanneer het oogenblik om de kaden van Irkoetsk aan te doen, daar zou zijn. De tanden op elkander gesloten en het oor gespitst, sprak Michael Strogoff geen enkel woord. Nooit was hij het doel zoo nabij geweest. Hij gevoelde dat hij op het punt was het te bereiken!. ... Tegen twee uur des morgens schitterde een dubbele rij lichten tegen den donkeren gezichteinder, waarin beide oevers der Angara ineenvloeiden. Rechts was 't het licht dat van Irkoetsk uitstraalde. Ter linkerhand waren het de vuren van het Tartaarsche kamp. Michael Strogoff was nog slechts op een halve werst van de stad. „Eindelijk!" mompelde hij. Maar plotseling deed Xadia een kreet hooren. Op dezen kreet ging Michael Strogoff overeind staan op de ijsschots die waggelde. Hij strekte zijn hand naar de Angara uit. Zijn gelaat, door blauwachtige schijnsels .verlicht, werd vreeselijk om te aanschouwen en toen, alsof hij het gezicht teruggekregen had, had, riep hij uit: „Ach! God zelf is dan tegen ons!" XXIX. Irkoetsk. Irkoetsk, de hoofdstad van Oostelijk-Siberië is eene stad, die, in gewone tijden, een bevolking van dertig duizend inwoners telt. Een redelijk steile oever, die zich op de rechterzijde van de Angara verheft strekt tot grondlaag voor hare kerken, die door de hoofdkerk beheerscht worden en voor hare in schilderachtige wanorde geplaatste huizen. Op een zekeren afstand van de hoogte van den berg gezien, die zich op twintig wersten op den Siberischen grooten weg verheft, vertoont het een eenigszins Oostersch aanzien met zijne koepels; zijne klokketorens, zijne spitse naalden gelijk aan minarets, zijne domtorens zoo buikig als Japansche poppen. Maar dat voorkomen wijkt van de oogen der reizigers, zoodra hij de stad is binnengetreden. De half Byzantijnsche, half Chineesche stad herneemt een Europeesch karakter door hare mac-adam straten, voorzien van trottoirs, met goten doorsneden en met reusachtige berkeboomen beplant; door hare half baksteenen, half houten huizen, waarvan er eenigen onderscheidene verdiepingen hebben: door de talrijke rijtuigen die haar doorkruisen, niet alleen tarentassen en telega s maar coupe's en kalessen; eindelijk door eene geheele klasse zeer beschaafde inwoners, aan wie de laatste Parijsche modes niet vreemd waren. Op dit tijdstip was Irkoetsk, als wijkplaats voor de Siberiërs uit de provincie, overvol. De hulpmiddelen van allerlei soort, waren er in overvloed voorhanden. Irkoetsk is het entrepot van de tallooze koopmanschappen die tusschen China, Middel-Azië en Europa geruild worden. Men had dus niet geschroomd er de landlieden uit de vallei der Angara, Mongoolsche Khalkas, Tongoesen en Boeretiërs heen te lokken en de woestijn zich tusschen de overw eldigers en de stad te laten uitstrekken. Irkoetsk is de verblijfplaats van den gouverneur-generaal van Oost-Siberië. Onder hem staat een burgerlijk gouverneur, in wiens handen het beheer der provincie vereenigcl is, een politiemeester die het in zijne stad vol ballingen zeer druk heeft en eindelijk een Men werkle dag en nacht. Blz. 243. burgemeester, hoofd der kooplieden, een persoon zeer aanzienlijk wegens zijne onmetelijke bezittingen en den invloed dien hij op de door hem geregeerden uitoefent. MICHAEL STROGOFF. l6 Het garnizoen van Irkoetsk bestond toen uit een regiment kozakken te voet, dat ongeveer twee duizend man telde, en uit een korps stedelijke gendarmen met helm en blauwe met zilver geboorde uniform. Bovendien is het bekend dat de broeder van den czaar, tengevolge van bijzondere omstandigheden, sedert het begin van den aanval, in de stad was opgesloten. Deze omstandigheid moet nader omschreven worden. Eene reis van staatkundig gewicht had den grootvorst naar deze verwijderde streken van Oostelijk-Azié gevoerd. Na de voornaamste Siberische steden doorgetrokken te zijn had de grootvorst, die meer als soldaat dan als vorst reisde, zich zonder eenige praal, door zijne officieren vergezeld en begeleid door eene afdeeling kozakken, naar de streken aan gene zijde van het meer Baïkal begeven. Xikolaewsk, de laatste Russische stad op het kustgebied der zee van Okhotsk, was door hem met een bezoek vereerd. Van de grenzen van het onmetelijke Moscovitische rijk kwam de grootvorst naar Irkoetsk terug, vanwaar hij de terugreis naar Europa dacht aan te nemen, toen hij de tijding ontving van den zoo plotselingen, als dreigenden inval. Hij haastte zich naar de hoofdstad terug te keeren, maar toen hij er aankwam, was de gemeenschap met Rusland op het punt van afgebroken te worden. Hij ontving nog eenige telegrammen uit Petersburg en Moskou en hij kon ze zelfs beantwoorden. Daarna werd de draad, onder de ons bekende omstandigheden, afgesneden. Irkoetsk was van het overige deel der wereld afgezonderd. De grootvorst kon zich bepalen tot het regelen der verdediging en dit deed hij met die standvastigheid en die koelbloedigheid waarvan hij in andere omstandigheden, onwedersprekelijke bewijzen heeft gegeven. De berichten omtrent het innemen van Ichim, Omsk en Tomsk kwamen achtereenvolgens te Irkoetsk aan. Men moest dus, tot eiken prijs, de hoofdstad van Siberië voor vermeestering vrijwaren. Op spoedige hulp kon men niet rekenen. De geringe troepenmacht in de provinciën van den Amoer en in het gouvernement van Irkoetsk verspreid, kon niet in genoegzamen getale oprukken om de Tartaarsche kolonnes tegen te houden. En daar Irkoetsk nu onmogelijk aan eene insluiting kon ontsnappen, was het vooral zaak de stad in staat te stellen een beleg van eenigen duur te kunnen weerstaan. Deze werken werden aangevangen op den dag waarop Tomsk in handen der Tartaren viel. Tegelijk met dat bericht, vernam de grootvorst dat de emir van Boekhara en de verbonden khans de beweging in persoon aanvoerden, maar wat hij niet wist, was dat de luitenant dezer barbaarsche opperhoofden Ivan Ogareff was, dien hij zelf van zijn rang vervallen had verklaard en dien hij niet kende. Gelijk men gezien heeft werden de bewoners der provincie Irkoetsk al dadelijk gedwongen steden en vlekken te verlaten. Zij, die niet de wijk naar de hoofdstad namen, moesten zich achter het meer Baïkal terugtrekken, omdat het niet waarschijnlijk was dat de inval zijne verwoestingen tot daar zou uitbreiden. De oogst van graan en veevoeder werd voor de stad in beslag genomen en dit laatste bolwerk der Moscovitische macht in het verre oosten in staat gesteld om eenigen tijd weerstand te bieden. Irkoetsk, in 1611 gesticht, is gelegen aan de samenvloeiing van de Irkoet en de Angara, op den rechteroever van dezen stroom. Twee houten bruggen op paalwerk gebouwd en zoodanig ingericht dat zij over de volle breedte van het vaarwater ten dienste der scheepvaart konden geopend worden, verbonden de stad aan hare voorsteden, die zich op den linkeroever uitstrekken. Aan deze zijde was de verdediging gemakkelijk. De voorsteden werden verlaten en de bruggen vernield. De overtocht der op dit punt zeer breede Angara zou, onder het vuur der belegerden, niet mogelijk zijn geweest. Maar de stroom kon boven en beneden de stad overgetrokken worden en bijgevolg stond Irkoetsk bloot om aan de oostzijde, door geen ringmuur beschermd, te worden aangetast. Aan de vestingwerken werd dus allereerst gearbeid. Men werkte dag en nacht. De grootvorst vond eene volijverige bevolking aan den gang, die hij later als dappere verdedigers zou terugvinden. Soldaten, kooplieden, ballingen, landlieden, allen offerden zich voor het gemeene welzijn op. Acht dagen voordat de Tartaren aan de Angara verschenen, waren aarden wallen opgericht. Een gracht met water uit de Angara gevuld, was tusschen de eskarp en de contre-eskarp gegraven. De stad kon nu niet meer bij verrassing worden ingenomen; zij moest berend en belegerd worden. De derde Tartaarsche kolonne — dezelfde die de vallei der J eniseï was opgetrokken — verscheen 24 September in het gezicht van Irkoetsk. Zij nam dadelijk de verlaten voorsteden in bezit, waarvan de huizen echter vernield waren, om de werking der ongelukkigerwijze te zwakke artillerie van den grootvorst niet te hinderen. De Tartaren namen dus stelling in afwachting der aankomst van de beide andere kolonnes, aangevoerd door den emir en zijne bondgenooten. De vereeniging der onderscheidene korpsen had plaats op 25 September in het kamp van de Angara en het geheele leger, uitgenomen de bezettingen in de voornaamste veroverde steden achtergelaten, was nu saamgetrokken onder bevel van Feofar-Khan. Daar Ivan Ogareff den overtocht der Angara vóór Irkoetsk niet doenlijk vond, stak eene sterke troepen-afdeeling eenige wersten benedenwaarts den stroom over op schipbruggen. De grootvorst deed geene poging om zich tegen dezen overtocht te verzetten. Hij had dien kunnen belemmeren, maar niet verhinderen, omdat hij geen veldgeschut tot zijne beschikking had en daarom hield hij zich wijselijk binnen Irkoetsk opgesloten. De Tartaren hadden dus den rechteroever van den stroom bezet; vervolgens trokken zij naar de stad op, staken onderweg het zomerverblijf van den gouverneur-generaal, gelegen in de bosschen aan het bovengedeelte der Angara, in brand en namen zij eindelijk hunne stellingen voor het beleg in, na Irkoetsk geheel omsingeld te hebben. Als bekwaam ingenieur was Ivan Ogareff gewis in staat om de werkzaamheden, van een geregeld beleg te besturen; maar de materieele middelen ontbraken hem om spoedig te handelen. Daarom had hij ook gehoopt Irkoetsk, het doel van al zijn streven, bij verrassing in te nemen. De zaken waren dus anders geloopen dan hij berekend had. Aan de eene zijde de marsch van het Tartaarsche leger vertraagd door den veldslag van Tomsk, aan den anderen kant de spoed door den grootvorst bij de verdedigingswerken aangewend: deze twee redenen waren voldoende geweest om zijn plan te doen schipbreuk lijden. Hij zag zich dus genoodzaakt een geregeld beleg te voeren. Intusschen beproefde de emir op zijn raad tweemaal, om de stad, ten koste van veel volk, in te nemen. Hij wierp zijne manschappen tegen eenige zwakke punten der aarden versterkingen; maar beide stormen werden allermoedigst afgeslagen. De grootvorst en zijne officieren ontzagen zich niet bij deze gelegenheid. Zij waren voorop en sleepten de-bevolking mede naar de wallen. Burgers en moejieks vervulden hun plicht op de bewonderenswaardige wijze. Bij het tweede stormloopen waren de Tartaren er in geslaagd een der poorten van de omwalling met geweld binnen te dringen. Er had een gevecht plaats aan het begin der Bolchaïa-straat die twee wersten lang is en die op de oevers der Apgara uitloopt. Maar Kozakken, gendarmes en burgers boden hevigen wederstand, zoodat de Tartaren naar hunne stellingen moesten terugtrekken. Ivan Ogareff dacht er toen over om door verraad te verkrijgen, wat het geweld hem niet verschaffen kon. Men weet dat hij van plan was de stad binnen te dringen, den grootvorst te naderen, zijn vertrouwen te winnen, op een gegeven oogenblik een der poorten aan de belegeraars over te leveren, en om daarna zijn wraak aan den broeder des czaars te koelen. De zigeunerin Sangarre, die hem naar het kamp aan de Angara vergezeld had, zette hem aan om dit plan ten uitvoer te brengen. Inderdaad moest er zonder dralen gehandeld worden. De Russische troepen uit het gouvernement Jakoetsk rukten op Irkoetsk aan. Zij hadden zich vereenigd aan den bovenloop der Lena, vanwaar zij in de vallei van dien naam oprukten. Binnen zes dagen zouden zij aangekomen zijn. Voor dat zes dagen verstreken waren moest Irkoetsk dus bij verraad overgeleverd zijn. Ivan Ogareff aarzelde dus niet langer. Op den 2en October, des avonds, werd er in de groote zaal van het paleis van den gouverneur-generaal krijgsraad gehouden. De grootvorst hield daar zijn verblijf. Dit paleis aan het uiteinde van de Bolchaïa-straat staande, beheerschte den loop van den stroom over eene groote uitgestrektheid. Door de ramen van den hoofdgevel bespeurde men het Tartaarsche kamp, en belegeringsgeschut dat verder droeg dan dat der Tartaren, zou het onbewoonbaar gemaakt hebben. De grootvorst, generaal Woranzoff en de stedelijke gouverneur, het hoofd der kooplieden, bijgestaan door eenige hoofdofficieren, hadden juist eenige beschikkingen vastgesteld. „Mijne heeren," sprak de grootvorst, „gij zijt nauwkeurig met onzen toestand bekend. Ik koester de vaste hoop dat wij het tot aan de aankomst der troepen uit Jakoetsk zullen kunnen uithouden. Dan zullen wij die barbaarsche horden wel verjagen en het zal niet van mij afhangen dat zij deze overweldiging van het Mosco vische grondgebied ten duurste zullen betalen." „Uwe Hoogheid weet dat zij op de geheele bevolking van Irkoetsk staat kan maken," antwoordde generaal Woranzoff. „Ja generaal," antwoordde de grootvorst, „en ik breng hulde aan hare vaderlandsliefde. Door 's Hemels goedheid heeft zij de verschrikkingen van besmettelijke ziekten of hongersnood nog niet behoeven te verduren en ik heb reden om te gelooven dat zij daar buiten zal blijven; maar op de wallen heb ik haren moed slechts kunnen bewonderen. Heer, hoofd der kooplieden, gij hoort mijne woorden en ik zal u verzoeken die wel te willen overbrengen." „Ik zeg uwe Hoogheid dank in naam der stad," antwoordde het hoofd der kooplieden. „Zou ik haar mogen vragen binnen welk uiterst tijdstip zij verwacht, dat het hulpleger zal aankomen?" „Binnen zes dagen op zijn hoogst/mijnheer," was het antwoord van den grootvorst. „Een behendig en moedig zendeling is dezen morgen in de stad kunnen binnendringen en hij heeft mij bericht dat vijftig duizend Russen met versnelden marsch, onder bevel van generaal Kisselef, aanrukken. Twee dagen geleden waren zij te Kirenskaande boorden van de Lena en nu zullen koude noch sneeuw hunne aankomst meer beletten. Vijftig duizend man goede troepen, die de Tartaren in de flank aantasten, zullen ons spoedig bevrijd hebben." ,,Ik kan hier nog bijvoegen," antwoordde het hoofd der kooplieden, „dat wanneer Uwe Hoogheid een uitval mocht bevelen, wij gereed zullen zijn dat bevel ten uitvoer te brengen. " „Goed, mijnheer," antwoordde de grootvorst, „Wacht tot dat de spits onzer kolonnes zich op de hoogten vertoont, dan zullen wij de overweldigers verpletteren." Zich daarna tot generaal Woranzoff wendende, zeide hij: „Wij zullen morgen de werken op den rechteroever bezien. De Angara begint ijsschotsen te kruien, zij zal spoedig vastzitten en, in dat geval zouden de Tartaren haar kunnen oversteken." „Uwe Hoogheid sta mij toe eene opmerking te maken," zeide het hoofd der koopheden. „Ga uw gang, mijnheer." „Ik heb de temperatuur meermalen tot dertig a veertig graden onder nul zien dalen en de Angara bleef dan kruien, maar raakte niet vast. Dat ligt zeker aan haar snellen stroom. Indien de Tartaren dus geen ander middel hebben om over den stroom te komen, kan ik Uwe Hoogheid verzekeren, dat zij langs dien weg Irkoetsk niet zullen binnen komen." De gouverneur-generaal bevestigde de verklaring van het hoofd der koopheden. „Dat is wel eene gelukkige omstandigheid," antwoordde de grootvorst. „Niettemin zullen zullen wij ons op alles voorbereid houden." , En zich daarna tot den politiemeester wendende, zeide hij: „Hebt u mij niets te zeggen, mijnheer?" „Ik heb," antwoordde de politiemeester, „Uwe Hoogheid met een smeekschrift in kennis te stellen, dat door mijne tusschenkomst aan U gericht is." „Aan mij gericht door....?" „Door de Siberische ballingen die, zoo als Uwe Hoogheid weet, zich ten getale van vijfhonderd in de stad bevinden." De over de geheele provincie verdeelde staatkundige ballingen waren sedert het begin van den opstand te Irkoetsk verzameld. Zij hadden gehoorzaamd aan het bevel om naar de stad te komen en de vlekken te verlaten waar zij onderscheidene beroepen uitoefenden, dezen als geneesheer, genen als leeraar hetzij aan het gymnasium, hetzij aan de Japansche school, hetzij aan de zeevaartschool. Reeds had de grootvorst even als de czaar in hunne vaderlandsliefde vertrouwen stellende, hen gewapend en in hen dappere verdedigers gevonden. „Wat vragen de ballingen?" zeide de grootvorst. „Zij vragen aan Uwe Hoogheid," antwoordde de politiemeester, „vergunning om een bijzonder korps te mogen vormen en om bij den eersten uitval de spits uit te maken." „Ja," antwoordde de grootvorst met een gevoel dat hij niet zocht te onderdrukken, „die ballingen zijn Russen en zijn in hun recht wanneer zij voor hun land willen vechten!" „Ik meen Uwe Hoogheid te kunnen verzekeren," zeide de gouverneur-generaal, „dat zij geen betere soldaten zal hebben." „Maar zij moeten een hoofd hebben," antwoordde de grootvorst „Wie zal dat wezen?" „Zij wilden," zeide de politiemeester, „dat Uwe Hoogheid een hunner, die zich bij verschillende gelegenheden onderscheiden heeft, als zoodanig zoudt willen aannemen." „Is het een Rus?" ,;Ja, een Rus uit de Oostzee-provinciën." „Hij heet....?" „Wassili Fedor." Deze balling was Nadia's vader. Wassili Fedor oefende, gelijk men weet, te Irkoetsk het beroep van geneesheer uit. Het was een geleerd en liefdadig mensch en tevens een moedig, vaderlandlievend man. Al den tijd, dien hij niet aan de zieken wijdde, besteedde hij om de verdediging te regelen. Hij was het die zijne makkers in ballingschap tot samenwerken vereenigd had. De tot dusverre onder de verschillende klassen der bevolking levende ballingen hadden zich zoodanig gedragen dat zij de aandacht van den grootvorst hadden getrokken. In onderscheidene uitvallen hadden zij, met hun bloed, hunne schuld aan het heilige Rusland betaald; het heilige ja, en als zoodanig door zijne kinderen aangebeden! Wassili Fedor had zich heldhaftig gedragen. Zijn naam werd meer dan eens genoemd, maar hij had nooit gunsten noch gaven gevraagd en toen de ballingen te Irkoetsk er over dachten een bijzonder korps op te richten, wist hij zelfs niet dat zij het voornemen hadden hem als hun hoofd te kiezen. Toen de politiemeester dezen naam voor den grootvorst had uitgesproken, antwoordde deze dat hij hem niet onbekend was. „Inderdaad," antwoordde generaal Woranzoff, '„Wassili Fedor is een onverschrokken, moedig man. Zijn invloed op zijne makkers is altijd zeer groot geweest." „Sedert wanneer is hij te Irkoetsk?" vroeg de grootvorst. „Sedert twee jaar." „En zijn gedrag ?" „Zijn gedrag," antwoordde de politiemeester, „is dat van iemand, die zich onderwerpt aan de bijzondere wetten, waaronder hij staat." „Generaal," antwoordde de grootvorst, „wil hem mij dadelijk voorstellen." De bevelen van den grootvorst werden uitgevoerd en'nog geen half uur later, werd Wassili Fedor in zij ne tegenwoordigheid binnengeleid. Het was een man van ten hoogste veertig jaar, kloek, met een streng en treurig gelaat. Men gevoelde dat zijn geheele leven was saamtevatten in dit enkele woord: worstelen; hij had geworsteld en geleden. Zijne gelaatstrekken hadden verwonderlijk veel van die zijner dochter Nadia Fedor. Meer dan iemand anders was hij door den Tartaarschen inval in zijn teederste genegenheid getroffen, daar hij de grootste hoop van dezen op acht duizend wersten van zijne geboortestad verbannen vader vernietigde. Een brief had hem den dood zijner vrouw bericht en, tegelijkertijd, het vertrek zijner dochter, die van het gou- vernement vergunning had verkregen om zich bij hem te Irkoetsk te voegen. Xadia had Riga den ioen Juli moeten verlaten. De inval dagteekende van 15 Juli. Indien Xadia, op dit tijdstip, de grens was overgetrokken, wat was er dan van haar te midden der overweldigers geworden? Men begrijpt dat deze vader door ongerustheid verteerd werd, daar hij, sedert dien tijd, niets van zijne dochter had vernomen. Wassili Fedor maakte eene buiging voor den grootvorst en wachtte, tot hij ondervraagd werd. ,.Wassili Fedor," zeide de grootvorst tot hem, „uwe makkers in de ballingschap hebben gevraagd om eene keurbende te vormen. Weten zij dat men zich in zoodanig korps tot den laatsten man moet laten dooden?" „Dat weten zij," antwoordde Wassili Fedor. „Zij verlangen u als aanvoerder." „Mij, Uwe Hoogheid? „Stemt gij er in toe u aan hun hoofd te plaatsen?" „Ja, indien het welzijn van Rusland het vordert." „Commandant Fedor," sprak de grootvorst, „gij zijt geen balling meer." „Ik dank Uwe Hoogheid, maar kan ik hen, die het nog zijn, bevelen?" „Zij zijn het niet meer!" Zoo verleende de broeder A an den czaar genade aan de makkers zijner ballingschap, die nu zijn wapenbroeders waren! Wassili Fedor drukte vol aandoening de hand, die de grootvorst hem toestak en verwijderde zich. Deze zeide glimlachend, terwij 1 hij zich tot zij ne officieren wendde: „De czaar zal niet weigeren den genadebrief, dien ik op hem trek, aantenemen. Wij hebben helden noodig om de hoofdstad van Siberië te verdedigen en ik heb ze daar gemaakt." Inderdaad was die gratie aan de ballingen te Irkoetsk verleend, eene daad van rechtvaardigheid, die van een goede staatkunde getuigde. Het was toen nacht geworden. Door de vensters van het paleis schenen de vuren van het Tartaarsche kamp, die aan gene zijde van de Angara schitterden. De stroom kruide talrijke ijsschotsen, waarvan er eenigen tegen de eerste palen van de voormalige houten bruggen bleven liggen. Die welke de stroom in de vaargeul hield, dreven met buitengewone snelheid af. Het was blijkbaar dat, zoo als het hoofd der kooplieden had doen opmerken de Angara niet gemakkelijk over hare geheele oppervlakte kon bevriezen. Het gevaar om van die zijde aangevallen te worden, boezemde den verdedigers van Irkoetsk dus geene zorg in. Het had tien uur 's avonds geslagen. De grootvorst was op het punt zijne officieren te laten weggaan en zich naar zijne vertrekken te begeven, toen zich een geraas buiten het paleis deed hooren. Wassili Fedor. Bijna op hetzelfde oogenblik werd de deur der zaal geopend en verscheen er een adjudant die, naar den grootvorst toegaande, zeide: „Uwe Hoogheid, een koerier van den czaar!" XXX. Een koerier van den czaar. Eene plotselinge beweging dreef alle leden van den raad naar de half openstaande deur. Een koerier van den czaar, te Irkoetsk aangekomen! Zoo deze officieren een oogenblik over de onwaarschijnlijkheid van dit feit hadden nagedacht, zouden zij het zeker voor onmogelijk hebben gehouden. De grootvorst was haastig naar zijn adjudant toegestapt en zeide: „Die koerier!" Er trad een man binnen. Hij zag er uitgeput van vermoeienis uit. Hij droeg de kleeding van een Siberischen boer, die versleten en gescheurd was en die sporen van kogels vertoonde. Eene moscovische muts dekte zijn hoofd. Eene slecht geheelde houw liep dwars over zijn gelaat. Die man had blijkbaar een langen en moeilijken weg afgelegd. De,slechte toestand van zijn schoeisel bewees zelfs dat hij een gedeelte van zijne reis te voet had afgelegd. „Zijne Hoogheid de grootvorst," riep hij uit toen hij binnen trad. De grootvorst ging naar hem toe. „Gij zijt een koerier van den czaar?" vroeg hij. „Ja, Uwe Hoogheid." „Gij komt ?" „Van Moskou." „Gij hebt Moskou verlaten ?" „Den i5en Juli." „Gij heet. ?" „Michael Strogoff." Het was Ivan Ogareff. Hij had den naam en de hoedanigheid aangenomen van hem, dien hij tot machteloosheid gedoemd waande. Noch de grootvorst, noch iemand anders kenden hem te Irkoetsk en het was zelfs niet noodig geweest dat hij zich vermomde. Daar hij zijne voorgewende identiteit kon staven, zou niemand aan hem kunnen twijfelen. Door een ijzeren wil gesteund, kwam hij alzoo door verraad en moord de ontknooping van het invalstreurspel verhaasten. Na het antwoord van Ivan Ogareff gaf de grootvorst een teeken en verwijderden al zijne officieren zich. De valsche Michael Strogoff en hij bleven alleen in de zaal. De grootvorst bekeek Ivan Ogareff zeer aandachtig en vroeg toen: „Gij waart 15 Juli te Moskou?" „Ja, Uwe Hoogheid en 's nachts van 14 op 15 Juli, heb ikZijne Majesteit den czaar in het nieuwe paleis gezien". „Hebt gij een brief van den czaar?" „Hier is hij". En Ivan Ogareff gaf den grootvorst den keizerlijken brief over, die microscopische afmetingen had aangenomen. „Is deze brief u in dien staat ter hand gesteld?" „Neen, Uwe Hoogheid, maar ik heb den omslag moeten verscheuren, om haar beter voor de soldaten van den emir te verbergen". „Zijt gij dan bij de Tartaren gevangen geweest?" „Ja, Uwe Hoogheid, eenige dagen," antwoordde Ivan Ogareff. „Daarom ben ik, hoewel 15 Juli van Moskou vertrokken, zooals de dagteekening van den brief aanwijst, eerst 2 October te Irkoetsk aangekomen, dus na een reis van negen en zeventig dagen." De grootvorst nam den brief aan. Hij ontvouwde hem en herkende de handteekening van den czaar, voorafgegaan door het eigenhandig geschreven vaste formulier. Er bleef dus, ten aanzien van de echtheid van brief en koerier, geen twijfel over. Had de woeste uitdrukking van zijn gelaat den grootvorst aanvankelijk wantrouwen ingeboezemd, waarvan hij niets liet blijken, dat wantrouwen was nu geheel geweken. De grootvorst sprak niet gedurende eenige oogenblikken. Hij las den brief zeer langzaam, ten einde den zin er van goed te vatten. Daarna het gesprek hervattende, vroeg hij: „Michael Strogoff, weet gij den inhoud van dezen brief?" „Ja, Uwe Hoogheid. Ik kon in de noodzakelijkheid komen om hem te vernietigen opdat hij niet in de handen der Tartaren zou vallen en, in dit geval, wilde ik de woorden nauwkeurig aan Uwe Hoogheid overbrengen." „Gij weet dat deze brief ons gebiedt te Irkoetsk te sterven, liever dan de stad over te geven?" „Ik weet het." „Gij weet ook dat hij eene aanwijzing bevat van de bewegingen der troepen, die vereenigd zijn, om den inval tot staan te brengen?" „Ja, Uwe Hoogheid, maar die bewegingen zijn niet gelukt." „Wat wilt gij daarmede zeggen?" „Ik wil zeggen, dat Ichim, Omsk, Tomsk, om slechts van dc gewichtigste plaatsen der beide Siberién te spreken, achtereenvolgens door de soldaten van Feofar-Khan zijn bezet." „Maar is er gevochten? Hebben onze kozakken zich met de Tartaren gemeten?" „Onderscheidene keeren, Uwe Hoogheid." „En zijn ze teruggeslagen?" „7ij waren te zwak in getal." „Waar hebben de ontmoetingen, waarvan gij spreekt, plaats gehad?" ,,Te Kolivan. te Tomsk...." Tot hiertoe had Ivan Ogareff slechts de waarheid gezegd, maar met het oogmerk om de verdedigers van Irkoetsk aan het wankelen te brengen, door de voordeelen door de troepen van den emir behaald, te overdrijven, voegde hij er bij: „En eene derde keer vóór Krasnoïarsk.' ,,En dit laatste gevecht? " vroeg de grootvorst, wiens gesloten lippen aan zijne woorden bijna geen doortocht heten. ,,Het was meer dan een gevecht, Uwe Hoogheid, het was een veldslag." „Een veldslag?" „Twintig duizend Russen uit de provinciën en uit liet gouvernement Tobolsk aangerukt, ontmoetten honderd vijftig duizend Tartaren en werden, niettegenstaande hun moedig gedrag, vernietigd." „Gij liegt!" riep de grootvorst uit, die te vergeefs zijne woede trachtte meester te blijven. „Ik spreek de waarheid, Uwe Hoogheid, antwoordde Ivan Ogareff. „Ik was bij den veldslag van Krasnoïarsk tegenwoordig en daar ben ik gevangen genomen!" De grootvorst hernam zijne bedaardheid en deed Ivan Ogareff door een teeken begrijpen, dat hij aan zijne geloofwaardigheid niet twijfelde. „Op welken dag heeft die veldslag van Krasnoïarsk plaats gehad?' vroeg hij. „Den 5en September." „En nu zijn al de Tartaarsche troepen om Irkoetsk verzameld? „Allen." „En gij schat ze....?" „Op vier honderd duizend man." Nieuwe overdrijving van Ivan Ogareff in het begrooten der sterkte van de Tartaarsche troepen en altijd met hetzelfde oogmerk. „En heb ik niet de minste hulp uit de westelijke provinciën te wachten?" vroeg de grootvorst. ..Volstrekt geene, Uwe Hoogheid, ten minste vóór den winter." „Welnu, Michael Strogoff, verneem dan dit. Al mocht noch uit het westen, noch uit het oosten, mij eenige hulp geworden en al waren die barbaren ook zes honderd duizend man sterk, toch zal ik Irkoetsk niet overgeven!" Het boosaardig oog van Ivan Ogareff knipte even. De verrader scheen daarmede te willen zeggen, dat de broeder van den czaar zijne rekening buiten het verraad maakte. De grootvorst, die van een zenuwachtig gestel was, had groote moeite om zijne kalmte te bewaren, toen hij deze ongunstige tijdingen vernam. Hij liep heen en weer door de zaal onder de oogen van Ivan Ogareff, die hem verslonden als ëene voor zijne wTaak bestemde prooi. Hij stond voor de vensters stil, hij keek naar de Er trad een man binnen, uitgeput van vermoeienis. Blz. 250. wachtvuren in het Tartaarsche kamp, hij trachtte de geluiden op te vangen, waarvan de meesten ontstonden door den schok der ijsschotsen, die door den stroom der Angara werden meegevoerd. Er verliep een kwartuur uurs, zonder dat hij eene andere vraag deed. Den brief vervolgens weder opnemende, herlas hij er eene zinsnede uit en zeide hij: „Gij weet, Michael Strogoff, dat er op dit oogenblik sprake is van een verrader, voor wien ik mij wachten moet?" ,,Ja, Uwe Hoogheid." „Hij moet trachten vermomd binnen Irkoetsk te dringen, zich van mijn vertrouwen meester te maken om daarna, op een gegeven oogenblik, de stad aan de Tartaren over te leveren." „Dat weet ik alles, Uwe Hoogheid, en ik weet ook dat Ivan Ogareff gezworen heeft zich persoonlijk op den broeder van den czaar te wreken." „Waarom?" „Men zegt dat die officier door den grootvorst tot een vernederend verlies van zijn graad veroordeeld is." „Ja.... dat herinner ik mij. .. maar dat verdiende de ellendeling die later tegen zijn land zou dienen en er een inval van barbaren zou heenvoeren!" „Zijne Majesteit de czaar," antwoordde Ivan Ogareff, „hechtte er vooral veel aan dat gij verwittigd werdt van de booze plannen die Ivan Ogareff tegen uwen persoon smeedt." „Ja.... de brief deelt mij dat mede...." „En Zijne Majesteit heeft het mij persoonlijk gezegd en mij gewaarschuwd om, op mijne reis door Siberië, tegen dien verrader op mijne hoede te wezen." „Hebt gij hem ontmoet?" „Ja, Uwe Hoogheid, na den slag van Krasnóïarsk. Had hij kunnen vermoeden dat ik een brief overbracht aan Uwe Hoogheid gericht en waarin zijne plannen ontsluierd werden, hij zou mij geene genade verleend hebben." „Ja, gij waart verloren geweest!" antwoordde de grootvorst. „En hoe hebt gij kunnen ontsnappen?" „Door mij in de Irtisch te werpen". „En hoe zijt gij binnen Irkoetsk gekomen?" „Onder begunstiging van een uitval die dezen avond is gedaan om een Tartaarsche afdeeling terug te drijven. Ik heb mij onder de verdedigers der stad geschaard, ik heb mij doen herkennen en men heeft mij dadelijk voor Uwe Hoogheid gebracht." „Goed, Michael Strogoff," antwoordde de grootvorst. „Gij hebt, gedurende die moeielijke zending, moed en ijver betoond. Ik zal het niet vergeten. Hebt gij mij eenige gunst te vragen?" „Geene andere dan de vergunning om aan de zijde van Uwe Hoogheid te strijden," antwoordde Ivan Ogareff. „Het zij zoo, Michael Strogoff. Van dit oogenblik verbind ik u aan mijn persoon en zult gij in dit paleis wonen." „En, indien Ivan Ogareff, volgens de bedoeling, die men hem toeschrijft, zich onder een valschen naam aan Uwe Hoogheid laat voorstellen?...." „Dan zullen we, dank aan u die hem kent, hem ontmaskeren en ik zal hem onder den knoet laten omkomen. Ga." Ivan Ogareff, bedenkende dat hij kapitein in het korps koeriers van den czaar was, groette op militaire wijze en vertrok. Ivan Ogareff had zijne onwaardige rol dus met goed gevolg gespeeld. Van het vertrouwen van den grootvorst was hij geheel en ten volle verzekerd. Hij kon er misbruik van maken, wanneer en waar hij wilde. Hij zou hetzelfde paleis bewonen. Hij zou achter de geheimen der verdediging komen. Hij had den toestand dus in handen. Niemand te Irkoetsk kende hem, niemand kon hem ontmaskeren. Hij besloot dus, zonder uitstel, aan het werk te gaan. Inderdaad drong de tijd. De stad moest over zijn vóór de aankomst der Russen uit het noorden en het oosten, en dat was eene zaak van slechts weinige dagen. Waren de Tartaren eens meester van Irkoetsk, dan zou het niet gemakkelijk op hen te heroveren zijn. Moesten zij het later opgeven, dan zouden zij het niet doen zonder het tot den grond toe verwoest te hebben en zonder dat het hoofd van den grootvorst voor de voeten van Feofar-Khan was gerold. Ivan Ogareff, die volle vrijheid had om te kijken, waar te nemen, te handelen, hield zich reeds den volgenden dag bezig om de wallen te bezoeken. Overal werd hij met de hartelijkste gelukwenschen begroet door officieren, soldaten en burgers. Die koerier van den czaar was voor hen als het ware een band, die hen aan het keizerrijk hechtte. Ivan Ogareff verhaalde dan, met een onbeschaamdheid die zich nooit verraadde, de verzonnen ongevallen zijner reis. Daarna sprak hij zeer behendig, zonder er te veel nadruk op te leggen, over het ernstige van den toestand, terwijl hij, zooals hij bij den grootvorst had gedaan, de voordeelen door de Tartaren behaald en de krachten waarover deze barbaren beschikten, zeer overdreef. Naar zijn zeggen zou de verwachte hulp, zoo zij al aankwam, niet afdoende zijn en stond het te vreezen dat een onder de muren van Irkoetsk geleverde veldslag even noodlottig zou afloopen als de slagen van Kolivan, Tomsk en Krasnóïarsk. Met deze boosaardige gezegden liep Ivan Ogareff niet te koop. Hij ging zeer omzichtig te werk om ze langzamerhand in het gemoed der verdedigers van Irkoetsk te doen doordringen. Hij scheen slechts, en met tegenzin, te antwoorden, wanneer hij daartoe door vragen gedrongen werd. In ieder geval voegde hij er steeds bij, dat men zich tot den laatsten man moest verdedigen en dat men liever de stad moest in de lucht laten springen, dan haar over te geven! Het kwaad zou er niettemin om gesticht zijn, zoo dit mogelijk ware geweest. Maar de bezetting en de bevolking van Irkoetsk waren te vaderlandlievend, om aan het wankelen te worden ge- bracht. Niemand van deze soldaten of burgers, opgesloten in eene stad aan het einde der Aziatische wereld, zou er aan gedacht hebben om van overgaaf te spreken. De verachting van den Rus voor deze barbaren was grenzenloos. Van den anderen kant vermoedde niemand de schandelijke rol die Ivan Ogareff speelde; niemand kon gissen dat de gewaande koerier van den czaar slechts een verrader was. Eene zeer natuurlijke omstandigheid was oorzaak dat, dadelijk na de aankomst van Ivan Ogareff. tusschen hem en een der dapperste verdedigers der stad, Wassili Fedor, veelvuldige betrekkingen ontstonden. Men weet door welke onrust deze ongelukkige vader verteerd werd. Wat was er van zijne dochter, Xadia Fedor geworden, indien zij Rusland verlaten had op den dag, aangegeven in den laatsten brief dien hij uit Riga ontvangen had? Trachtte zij nog om door de overheerde provinciën te trekken of was zij reeds lang gevangen genomen? De eenige verzachting voor zijne smart vond Wassili in een gevecht tegen de Tartaren, eene gelegenheid die zich, naar zijn zin, te weinig voordeed. En, toen Wassili Fedor nu de zoo onverwachte aankomst van een koerier des czaars vernam, had hij als een voorgevoel dat deze koerier hem tijding van zijne dochter zou brengen. Het was waarschijnlijk slechts eene denkbeeldige hoop, maar hij hield er zich aan vast. Was deze koerier niet gevangen, toen Xadia het wellicht ook was? Wassili Fedor ging Ivan Ogareff opzoeken, die deze gelegenheid aangreep om in dagelijksche betrekking met den commandant te geraken. Hoopte deze renegaat deze omstandigheid te benuttigen? Mat hij iedereen naar zich zeiven af? Meende hij dat een Rus, zelfs een staatkundige balling, laag genoeg kon wezen om zijn land te verraden? Wat er van zij, Ivan Ogareff beantwoordde, met kunstig geveinsde bereidwilligheid, de beleefdheden die Xadia's vader hem bewees. De laatste begaf zich, reeds daags na de aankomst van den gewaanden koerier, naar het paleis van den gouverneur-generaal, maakte hij Ivan Ogareff bekend met de omstandigheden waaronder zij Europeesch Rusland verlaten had en vertelde hem hoe ongerust hij thans ten haren opzichte was. Ivan Ogareff kende Xadia niet, hoewel hij haar ontmoet had op de de wisselplaats te Ichem, toen zij er zich met Michael Strogoff bevond. Maar toen had hij op haar even weinig acht geslagen als op de beide dagbladschrijvers, die gelijktijdig in het posthuis waren. Hij kon dus aan Wassili omtrent zijne dochter niets mededeelen. ,,Maar op welk tijdstip," vroeg Ivan Ogareff, „zou uwe dochter het Russisch grondgebied verlaten hebben?" ,,Zoo wat op denzelfden tijd als gij," antwoordde Wassili Fedor. De ellendeling, door eene onweerstaanbare kracht opgeheven.... Blz. 266. ,,Ik heb Moskou 15 Juli verlaten." ,,Nadia moet op datzelfde tijdstip Moskou verlaten hebben. Haar brief meldde het bepaald." MICHAEL STROGOFF, 17 „Was zij op 15 Juli te Moskou?" vroeg Ivan Ogareff. „Ja zeker op dat tijdstip." „Welnu!...." antwoordde Ivan Ogareff, maar zich bedenkende, zeide hij: „Maar neen. Ik bedrieg mij Ik zou de dagen verwarren.. liet hij er op volgen. Het is ongelukkig zeer waarschijnlijk dat uwe dochter de grens zal overschreden hebben en slechts éene hoop blijft u over, namelijk: dat zij niet verder zal zijn gegaan, toen zij de berichten van den Tartaarschen inval vernam!" Wassili Fedor het het hoofd zakken. Hij kende Nadia en hij wist wel dat niets haar vertrek zou hebben kunnen tegenhouden. Ivan Ogareff had weder, zonder noodzaak, een waarlijk wreede daad gepleegd. Met éen woord had hij Wassili Fedor gerust kunnen stellen. Want hoewel Xadia, onder de omstandigheden die bekend zijn, de Siberische grens had overschreden, zou Wassili Fedor, zoo hij de dagteekening, waarop zijne dochter zich te Xijni-Novgorod bevond, vergeleken had met de dagteekening van het besluit, houdende verbod om het te verlaten, ongetwijfeld tot het besluit zijn gekomen dat Xadia niet aan de gevaren van den inval kon hebben blootgestaan en dat zij zich, ondanks haar zelve, nog op het Europeesche grondgebied van het keizerrijk bevond. Ivan Ogareff zijne inborst volgende als een man, wien het lijden van anderen niet meer kon treffen, kon dit woord zeggen.... Hij zeide het niet. Wassili Fedor verwijderde zich met een gebroken hart. Xa dit onderhoud was zijne laatste hoop vervlogen. Gedurende beide volgende dagen, 3 en 4 October, ontbood de grootvorst den gewaanden Michael Strogoff onderscheidene malen en het hij hem alles herhalen wat hij in het kabinet des keizers in het nieuwe Paleis gehoord had. Op al deze vragen voorbereid, antwoordde Ivan Ogareff zonder ooit te aarzelen. Met voordacht maakte hij er geen geheim van dat het gouvernement van den czaar door den inval ten eenenmale verrast was, dat de opstand in het grootste geheim was voorbereid, dat de Tartaren reeds van de linie van de Obi meester waren toen het bericht van den inval te Moskou aankwam en, eindelijk, dat in de Russische provinciën niets gereed was om de troepen ter verdrijving der overweldigers noodig, naar Siberië te zenden. Ivan Ogareff, die in zijn doen en laten volkomen vrij was, ging vervolgens Irkoetsk bestudeeren, namelijk den toestand zijner versterkingswerken en hunne zwakke punten, ten einde later van zijne waarnemingen voordeel te kunnen trekken in het geval, dat eenige omstandigheid hem de volvoering van zijne verraderlijke daad mocht beletten. In het bijzonder onderzocht hij de Bolchaïa-poort, die hij wilde overleveren. Tweemaal 's avonds kwam hij op het glacis van deze poort. Hij wandelde er zonder vrees van zich bloot test ellen aan de schoten der belegeraars, wier voorposten zich minstens op eene werst van de wallen bevonden. Hij wist wel dat hij geen gevaar liep en dat hij zelfs herkend werd. Ook merkte hij eene schim op, die tot aan den voet der aardwerken sloop.. Sangarre beproefde, met levensgevaar, om zich met Ivan Ogareff in gemeenschap te stellen. Overigens genoten de belegerden, sedert twee dagen, eene rust waaraan de Tartaren hen, sedert den aanvang der belegering, niet gewend hadden. Dit had plaats op bevel van Ivan Ogareff. De luitenant van Feofar-Khan had gewild dat elke poging om de stad met geweld te nemen, gestaakt werd. Ook nam het geschut een volstrekt stilzwijgen in acht, sedert zijne aankomst te Irkoetsk. Misschien — dat hoopte hij ten minste — zou de waakzaamheid der belegerden verflauwen. In elk geval zouden duizenden Tartaren aan de voorposten gereed staan om zich op de van verdediging ontbloote poort te werpen, zoodra Ivan Ogareff hun het tijdstip van handelen zou hebben bekend gemaakt. Dit kon intusschen niet lang uitblijven. De slag moest geslagen worden, voordat de Russische korpsen in het gezicht van Irkoetsk aankwamen. Ivan Ogareff nam een besluit en dienzelfden avond viel er, van het glacis, een briefje in de handen van Sangarre. Ivan Ogareff had besloten Irkoetsk den volgenden dag, in den nacht van 5 op 6 October, te twee uur des morgens, overteleveren. XXXI. De nacht van 5 op ó October. Het plan van Ivan Ogareff was met de grootste zorg opgemaakt en, behoudens onwaarschijnlijke kansen, moest het gelukken. Het kwam er op aan dat de Bolchaïa-poort vrij was op het oogenblik dat hij haar zou overleveren. Daarom moest, op dat oogenblik, de aandacht der belegerden naar een ander punt der stad worden afgetrokken. Er was alzoo omtrent eene afleiding met den emir overeengekomen. Deze afleiding moest aan de zijde der voorstad van Irkoetsk plaats hebben, boven- en benedenwaarts van den stroom, op den rechteroever. De aanval op deze punten zou zeer ernstig zijn en tegelijkertijd zou een schijn-overtocht van de Angara op haren linkeroever beproefd worden. Waarschijnlijk zou de Bolchaïa-poort dan van troepen ontbloot worden, te meer omdat de Tartaarsche posten aan die zijde achterwaarts verplaatst wordende, het den schijn zou hebben alsof deze ingerukt waren. MICHAEL STROGOFF. 17* Men schreef 5 October. Binnen vier en twintig uren moest de hoofdstad van Oostelijk-Siberié in handen van den emir zijn en de grootvorst in de macht van Ivan Ogareff. Gedurende dien dag had er eene ongewone beweging plaats in het kamp aan de Angara. Uit de ramen van het paleis en van de huizen op de rechteroever ,zag men duidelijk dat op den tegenoverliggenden oever groote toebereidselen werden gemaakt. Talrijke afdeelingen Tartaren richtten zich naar het kamp en kwamen van uur tot uur de troepen des emirs versterken. Het was de overeengekomen afleiding die, op zeer merkbare wijze, werd gereedgemaakt. Overigens verheelde Ivan Ogareff het niet voor den grootvorst dat er, van die zijde, een aanval te vreezen was. Hij wist, zeide hij, dat er boven en beneden de stad, eene bestorming zou w'orden beproefd en hij raadde den grootvorst deze meer rechtstreeks bedreigde punten te vë'rsterken. Daar de waargenomen toebereidselen den door Ivan Ogareff gegeven raad kracht bijzetten, was het dringend noodig daarmede rekening te houden. Na het houden van een krijgsraad op het paleis, werden dan ook bevelen gegeven om de verdediging saamtetrekken op den rechteroever der Angara en aan de beide uiteinden der stad, daar waar de aardwerken op de rivier steunden. Dat was juist wat Ivan Ogareff wilde. Hij rekende er natuurlijk niet op, dat de Bolchaïa-poort zonder verdedigers zou gelaten worden, maar wel dat hun aantal gering zou zijn. Overigens had Ivan Ogareff er voor gezorgd dat de afleiding op zoo'n groote schaal zou geschieden, dat de grootvorst verplicht zou zijn er zijne geheele beschikbare troepenmacht tegen over te stellen. Bovendien moest eene zeer ernstige gebeurtenis, door Ivan Ogareff bedacht, de uitvoering zijner plannen krachtig bevorderen. Al werd Irkoetsk niet op twee van de Bolchaïa-poort verwijderde punten en van den rechteroever der rivier aangetast, dan zou de bedoelde gebeurtenis nog voldoende zijn geweest om de samenwerking der verdedigers naar het punt te lokken, waar Ivan Ogareff hen juist wilde hebben. Hij zou, tegelijkertijd, eene vreeselijke ramp teweegbrengen. Alle kansen stonden dus gunstig om de poort, op het bepaalde uur bijna onbezet, aan de duizenden Tartaren over te leveren, die onder beschutting der dichte oostelijke wouden stonden te wachten. Gedurende dezen dag, waren de bezetting en de bevolking van Irkoetsk voortdurend op den uitkijk. Alle maatregelen, door een ophanden zijnden aanval op de tot dusver ontziene punten geboden, waren genomen. De grootvorst en generaal Woranzoff bezochten de posten, die op hun bevel versterkt waren. Het keurkorps van Wassili Fedor bezette het noordelijk gedeelte der stad, maar had in last zich derwaarts te begeven, waar het gevaar het grootst was. De rechteroever der Angara was voorzien van het weinige geschut dat beschikbaar was. Door deze tijdig genomen maatregelen, te danken aan de mededeelingen van Ivan Ogareff zoo van pas gedaan, mocht men hopen dat de voorgenomen aanval niet zou gelukken. In dat geval zouden de voor het oogenblik ontmoedigde Tartaren eene nieuwe poging tegen de stad waarschijnlijk eenige dagen uitstellen. En nu konden de door den grootvorst verwachte troepen ieder uur aankomen. Het behoud of het verlies van Irkoetsk hing dus slechts aan éen draad. De zon, dien dag te zes uur twintig minuten opgegaan, ging om vijf uur twintig minuten onder, na hare schijf gedurende elf uren boven den gezichteinder rondgewenteld te hebben. De schemering zou nog twee uur tegen den nacht te worstelen hebben. Daarna zou de ruimte in dichte duisternis gehuld worden, want dikke wolken stapelden zich in de lucht op en de maan, die nieuw was, zou zich niet vertoonen. Deze diepe duisternis zou de plannen van Ivan Ogareff volkomen bevorderen. Reeds gedurende eenige dagen ging een buitengewoon hevige koude den Siberischen winter vooraf en dien avond was zij nog gevoeliger. De op den rechteroever der Angara geplaatste soldaten, hadden om hunne aanwezigheid te verbergen, geen wachtvuren aangestoken. Zij leden dus vreeselijk door deze geduchte daling der temperatuur. Eenige voeten onder hen dreven de ijsschotsen voorbij, die den stroom der rivier volgden. Men had ze den geheelen dag in gesloten rijen, tusschen de beide oevers, zien voorbijdrijven. Deze door den grootvorst en zijne officieren opgemerkte omstandigheid, werd als zeer gelukkig beschouwd. Het was duidelijk dat, zoo het bed der Angara verstopt werd, de overtocht geheel ondoenlijk zou worden. De Tartaren zouden vlotten noch schuiten kunnen besturen en het was ook niet aan te nemen dat zij den stroom op deze ijsschotsen, als ze zich aan elkander vast hadden gehecht, zouden oversteken. Het pas verbonden ijsveld zou aan den overgang eener stormkolonne geen voldoenden wederstand hebben geboden. Maar omdat deze omstandigheid den verdedigers van Irkoetsk gunstig scheen, had Ivan Ogareff hare verschijning moeten betreuren. Dit was intusschen geenszins het geval! De verrader wist maar al te goed, dat de Tartaren den overtocht der Angara niet zouden beproeven en dat hunne pogingen van die zijde slechts eene krijgslist zouden zijn. Intusschen werd de toestand der rivier tegen tien uur 's avonds merkelijk gewijzigd tot groote verrassing der belegerden en, thans, niet in hun voordeel. De overtocht, tot dusver onmogelijk, werd eensklaps doenlijk. Het bed der Angara was weder open geworden. De ijsschotsen, die gedurende de laatste dagen in grooten getale voorbijgetrokken waren, verdwenen benedenwaarts en het was veel als er nu vijf of zes waren in de ruimte, tusschen beide oevers be- grepen. Zij vertoonden zelfs de samenstelling niet meer van de in gewone omstandigehden en onder den invloed eener regelmatige koude gevormde schotsen. Het waren eenvoudige brokken van een of ander ijsveld losgescheurd, waarvan de scherpe brokken geene ruwe bobbels vertoonden. De Russische officieren die deze wijziging in den toestand der rivier waarnamen, gaven er den grootvorst kennis van. Overigens was, als reden voor die verandering, aantenemen dat de ijsschotsen zich op een nauw punt der Angara hadden opgehoopt, zoodanig dat zij eene verstopping vormden. Men weet dat dit het geval was. De overtocht der Angara stond dus voor de belegeraars open. Daardoor waren de Russen genoodzaakt met nog meer oplettendheid wacht te houden. Tot middernacht viel er niets bijzonders voor. Aan de oostzijde voorbij de Bolchaïa-poort, was het volkomen rustig. Geen wachtvuur was er zichtbaar in die dichte wouden, die aan den gezichteinder met de laag hangende wolken ineensmolten. In het kamp van de Angara heerschte daarentegen, blijkens het veelvuldig verplaatsen van lichten, groote drukte. Op eene werst boven en beneden het punt waar de wal zich aan den steilen rivieroever aansloot, werd een dof geraas vernomen, 't welk aantoonde dat de Tartaren op de been waren, in afwachting van eenig sein. Weder verliep er een uur. Niets nieuws. De klok der hoofdkerk van Irkoetsk zou twee uur slaan en nog had geene enkele beweging verraden dat de belegeraars vijandelijke bedoelingen in den zin hadden. De grootvorst en zijne officieren vroegen zich af of zij niet in dwaling gebracht waren en of het werkelijk in het plan der Tartaren lag om de stad te willen verrassen. De vorige nachten waren, bij lange na, zoo kalm niet geweest. Er vielen toen geweerschoten in de richting der voorposten, granaten doorkruisten de lucht en thans, niets. Degrootvorst, generaal Woranzoff en hunne adjudanten wachtten dus, gereed om, naar gelang der omstandigheden, bevelen te geven. Men weet dat Ivan Ogareff eene kamer in het paleis had. Het was eene vrij groote zaal, gelijkvloers en waarvan de ramen uitkwamen op een terras dat er langs liep. Men behoefde slechts eenige schreden op dit terras te doen om den geheelen loop der Angara te kunnen overzien. Er heerschte eene diepe duisternis in deze zaal. Bij een venster staande, wachtte Ivan Ogareff het uur van handelen af. Blijkbaar kon hij alleen het sein geven. Dit sein eenmaal gegeven zijnde en het meerendeel der verdedigers van Irkoetsk naar de openlijk aangetaste punten opgeroepen zijnde, was het zijn voornemen het paleis te verlaten en zijn werk te gaan volbrengen. Hij wachtte dus in de duisternis als een wild beest, dat gereed is om zich op zijn prooi te werpen. Intusschen vroeg de grootvorst, eenige minuten voor twee uur om Michael Strogoff — den eenigen naam dien hij aan Ivan Ogareff kon geven — bij hem te. brengen. Een adjudant kwam tot voor zijne kamer, die gesloten was. Hij riep hem.... Onbeweeglijk aan het venster staande en onzichtbaar in de schaduw, wachtte Ivan Ogareff zich wel antwoord te geven. Men berichtte dus aan den grootvorst dat de koerier van den czaar, op dit oogenblik, niet in het paleis was. Het sloeg twee uur. Dit was het oogenlik om de met de Tartaren — voor de bestorming gereed staande — overeengekomen afleiding te doen aanvangen. Ivan Ogareff opende het venster zijner kamer en plaatste zich op den noordelijken hoek van het terras. In de schaduw, beneden hem, stroomden de wateren der Angara, die brullende op de uitstekende hoeken der pijlers braken. Ivan Ogareff haalde een stuk lont uit zijn zak, stak het aan en deed daarmee een weinig met laadkruit doortrokken vlas of werk ontbranden. Dit laatste wierp hij in de rivier.... Het was op bevel van Ivan Ogareff geweest dat stroomen minerale olie op de oppervlakte der Angara waren uitgestort! Boven Irkoetsk werden op den rechteroever naphtabronnen geexploiteerd, tusschen het vlek Poshkavsk en de stad. Ivan Ogareff had besloten om dit vreeselijke middel te bezigen om Irkoetsk in brand te steken. Hij maakte zich derhalve meester van de onmetelijke vergaarbakken, waarin de brandbare vloeistof bewaard werd. Het afbreken van een muur was voldoende om ze in groote hoeveelheid te doen wegstroomen. Dit was dezen nacht, eenige uren geleden, geschied en daarom dreef het vlot, dat den echten koerier van den czaar, Nadia en de vluchtelingen overvoerde, op een stroom van minerale olie. Door de bressen in deze vergaarbakken, die millioenen kubieke meter inhielden, had de naphta zich als een stortvloed naar buiten geworpen en had zij zich, de natuurlijke helling van den bodem volgende, over de oppervlakte van de rivier verspreid, waarop hare dichtheid haar deed drijven. Zoo verstond Ivan Ogareff den oorlog! Bondgenoot der Tartaren, handelde hij als een Tartaar en tegen zijn eigen landgenooten! Het brandende werk was op de wateren der Angara geworpen. In een oogenblik alsof de stroom uit alkohol bestond, stond de rivier, zoo boven- als benedenwaarts, met de snelheid der electriciteit, in vuur. Blauwachtige vlammen kronkelden zich tusschen beide oevers. Groote roetkleurige dampen dwarrelden er boven. De enkele ijsschotsen die nog afdreven, smolten, door het vurige water aangetast, als was boven een oven en het verdampte water ontsnapte in de lucht met een oorverdoovend gefluit. Op hetzelfde oogenblik ontbrandde geweervuur ten noorden en ten zuiden van de stad. De batterijen in het kamp der Angara vuurden met volle lagen. Verscheidene duizenden Tartaren bestormden de aardwerken. De huizen op de oevers van hout gebouwd, vatten aan alle zijden vuur. Een ontzettende gloed verdreef de schaduw van den nacht. „Eindelijk!" zeide Ivan Ogareff. En hij had recht om zich lof toe te zwaaien! De afleiding, die hij uitgedacht had, was vreeselijk. De verdedigers van Irkoetsk waren nu tusschen den aanval der Tartaren en de verschrikkingen van den brand geplaatst. De klokken luidden en al wat onder de bevolking weerbaar was, begaf zich naar de aangevallen punten en naar de huizen verteerd door het vuur, dat zich aan de geheele stad dreigde mede te deelen. De Bolchaïa-poort was bijna vrij. Men had er nauwelijks eenige verdedigers achtergelaten. En op aanraden van den- verrader zeiven, èn opdat de zaak, als zij gebeurd zou zijn, buiten hem en uit staatkundigen haat zou kunnen worden verklaard, waren deze weinige verdedigers uit het kleine korps ballingen gekozen. Ivan Ogareff kwam in zijne kamer terug die toen schitterend verlicht was door de vlammen der Angara, die zich boven de hekken van het terras verhieven. Daarna maakte hij zich gereed om uit te gaan. Maar nauwelijks had hij de deur geopend, of eene vrouw stortte zich in de kamer met natte kleederen en verward haar. ,,Sangarre!" riep Ivan Ogareff in het eerste oogenblik van verrassing uit en in de verbeelding dat het niemand anders dan de zigeunerin kon zijn. * Het was Sangarre niet, het was Xadia. Op het oogenblik dat het meisje op de ijsschots gevlucht, een kreet had geslaakt toen zij de Angara den brand zag verspreiden, had Michael Strogoff haar in zijne armen genomen en was hij met haar ondergedoken om, in de diepten der wateren zeiven, eene beschutting tegen de vlammen te zoeken. Men weet dat de schots die hen droeg toen niet meer dan een dertig vademen van de eerste kade boven Irkoetsk verwijderd was. Na onder water gezwommen te hebben, gelukte het Michael Strogoff, met Xadia op de kade vasten voet te krijgen. Eindelijk bereikte Michael Strogoff zijn doel! Hij was te Irkoetsk! „Naar het paleis van den gouverneur!" zeide hij tot Xadia. Binnen tien minuten kwamen beiden aan den ingang van dat paleis, waarvan de steenen grondlagen door de vurige tongen der Angara werden gelekt, maar die door den brand niet bereikt konden worden. Er voorbij stonden al de huizen op den oever in vlammen. Zonder moeite traden Michael Strogoff en Xadia dat voor iedereen geopende paleis binnen. Door de cdgemeene verwarring merkte niemand hen op, hoewel hunne kleederen doornat waren. Eene menigte officieren die orders kwamen halen en soldaten die »Wie heeft dien man gedood?" Blz. 268. ze uitvoerden, vulden de groote zaal gelijkvloers. Daar werden Michael Strogoff en het meisje, door een plotseling gedrang van de verschrikte menigte, van elkander gescheiden. Xadia liep verwilderd door de benedenzalen, haar makker roepende en vragende om voor den grootvorst te worden gebracht. Eene deur, die toegang gaf tot eene van licht schitterende kamer, opende zich voor haar. Zij trad binnen en bevond zich onverwachts tegenover hem dien zij te Ichem gezien had, dien zij te Tomsk gezien had, tegenover hem wiens schelmsche hand, een oogenblik later de stad zou overleveren! ,,Ivan Ogareff!" riep zij uit. De ellendeling sidderde toen hij zijn naam hoorde uitspreken. Was zijn ware naam bekend, dan leden al zijn plannen schipbreuk. Hem bleef slechts eene zaak over: het wezen, dat hem had uitgesproken, onverschillig wie het was, te dooden. Ivan Ogareff wierp zich op Xadia; maar het meisje plaatste zich met een mes in de hand, tegen den muur, gereed om zich te verdedigen. „Ivan Ogareff!" schreeuwde Xadia nogmaals, wel wetende dat deze verachte naam haar hulp zou doen toekomen. „Zwijg!" zeide de verrader. „Ivan Ogareff!" schreeuwde het onverschrokken meisje voor de derde maal met eene stem, die de haat tienmaal sterker had gemaakt. Door woede bedwelmd, trok Ivan Ogareff een dolk uit zijn gordel, wierp zich op Xadia en drong haar in een hoek van de zaal. Het ware met haar gedaan geweest, toen de ellendeling, plotseling door eene onweerstaanbare kracht opgeheven, op den grond rolde. „Michael," riep Xadia uit. Het was Michael Strogoff. Michael Strogoff had het geroep van Xadia gehoord. Door hare stem geleid, was hij tot aan de kamer van Ivan Ogareff gekomen en door de openstaande deur binnengetreden. „Vrees niets, Xadia," zeide hij, zich tusschen haar en Ivan Ogareff plaatsende. „Ach!" riep het meisje uit. „neem u in acht, broeder! De verrader is gewapend!.... Hij ziet goed, hij!...." Ivan Ogareff was opgestaan en met den blinde gemakkelijk spel meenende te hebben, wierp hij zich op Michael Strogoff. Maar de blinde greep den helderziende met de eene hand bij den arm en, met de andere zijn wapen afwerende, smeet hij hem ten tweeden male op den grond. Bleek'van woede en schaamte, bedacht Ivan Ogareff zich dat hij een degen droeg. Hij trok hem uit de scheede en ging er weer op los. Hij ook had Michael Strogoff herkend. Een blinde! Ten slotte had hij slechts met een bhnde te doen! De partij stond schoon voor hem! Xadia bevreesd voor het gevaar dat haar makker in zoo'n_ongelijke worsteling bedreigde, vloog naar de deur en riep om hulp. „Nadia, doe die deur dicht!" zeide Michael Strogoff. „Roep niemand en laat mij mijn gang gaan! De koerier van den czaar heeft heden van dien ellendeling niets te vreezen! Laat hij op mij afkomen, zoo hij durft! Ik wacht hem af." Intusschen sprak Ivan Ogareff, die als een tijger op de loer lag, geen woord. Hij had het geluid van zijn stap, zelfs zijne ademhaling wel voor het oor van den blinde willen wegdoen. Hij wilde hem treffen voor dat hij hem hoorde naderen; hij wilde hem met een wissen stoot treffen. De verrader dacht er niet aan om te vechten, maar om hem, wiens naam hij gestolen had, te vermoorden. Nadia, bevreesd en tegelijkertijd vertrouwende, aanschouwde dit vreeselijk tooneel met eene soort van bewondering. Het scheen dat de bedaardheid van Michael Strogoff zich plotseling aan haar had medegedeeld. Michael Strogoff had, wel is waar, geen ander wapen dan zijn Siberisch mes en hij zag zijn tegenstander niet, die met een degen gewapend was. Maar door welke hemelsche goedheid scheen hij hem dan den meester te zijn? Hoe kwam het dat hij, zonder zich bijna te verplaatsen, steeds front maakte tegenover de punt van zijn degen? Ivan Ogareff bespiedde, met zichtbaren angst, zijn zonderlingen tegenstander. De bovenmenschelijke bedaardheid had invloed op hem.Te vergeefs zeide hij tot zichzelven dat, wanneer hij met zijne rede te rade ging, al het voordeel in zulk een ongelijk gevecht, geheel aan zijn kant moest zijn. Die onbeweeglijkheid van den blinde verlamde hem. Zijn blik had de plek opgezocht waar hij zijn slachtoffer moest treffen.... Hij had haar gevonden! Wat weerhield hem dan om er een eind aan te maken?.... Eindelijk deed hij een sprong en richtte hij een degenstoot op Michael Strogoff's borst. Eene bijna onmerkbare beweging van het mes van den blinde weerde den stoot af. Michael Strogoff was niet geraakt en wachtte koelbloedig, zonder uittarting, een tweeden aanval af. Een ijskoud zweet druppelde van het voorhoofd van Ivan Ogareff. Hij ging een pas achterwaarts en viel toen weer uit. Maar de tweede stoot trof evenmin als de eerste. Een eenvoudige afwering met het breede mes was voldoende om den nuttelooozen degen van den verrader te doen afwijken. Deze, dol van woede en schrik tegenover dat levende standbeeld, richtte zijne bevreesde blikken op de wijd geopende oogen van den blinde. Die oogen, die tot in het diepst zijner ziel schenen te lezen en niet zagen, niet konden zien, die oogen oefenden eene verschrikkelijke betoovering op hem uit. Plotseling liet Ivan Ogareff een kreet hooren. Er was onverwachts een licht voor zijne gedachte opgegaan. „Hij ziet," riep hij uit, hij ziet!..." En, als een wild dier dat in zijn hol tracht binnen te sluipen, liep hij achteruit, schrede voor schrede en geheel teneergeslagen, naar het achtergedeelte der zaal. Toen kwam er leven in het standbeeld, de blinde liep recht op Ivan Ogareff toe en zich vlak voor hem plaatsende, zeide hij: ,,Ja, ik zie! Ik zie den knoetslag, waarmee ik u gemerkt heb, verrader en lafaard! Ik zie de plek waar ik u nu zal treffen! Verdedig uw leven! Ik verwaardig mij u een tweegevecht aan te bieden! Mijn mes zal het tegen uw degen opnemen!" „Hij ziet," zeide Nadia tot zichzelve. „Barmhartige God, zou het mogelijk zijn!" Ivan Ogareff voelde dat hij verloren was. Maar, door eene opwelling zijner wilskracht moed vattende, vloog hij met getrokken degen op zijn onwrikbaren tegenstander los. De beide klingen kruisten zich, maar het mes van Michael Strogoff, door de hand van een Siberisch jager gevoerd, deed den degen in stukken vliegen en de ellendeling viel, in het hart getroffen, dood op den grond. Op dit oogenblik werd de kamerdeur van buiten opengeduwd. De grootvorst, door zijne officieren vergezeld, vertoonde zich op den drempel. De grootvorst trad voorwaarts. Hij herkende, in het op den grond liggende lijk, dat van hem dien hij voor den koerier des czaars hield. En toen vroeg hij op dreigenden toon: „Wie heeft die man gedood?" „Ik," antwoordde Michael Strogoff. Een der officieren legde zijn revolver op zijn slaap aan, gereed om vuur te geven. „Uw naam?" vroeg de grootvorst, voor dat hij bevel gaf hem het hoofd te verbrijzelen. „Uwe Hoogheid vrage mij liever den naam van den man die aan hare voeten ligt uitgestrekt! antwoordde Michael Strogoff. „Ik herken dien man! Het is een dienaar van mijn broeder! Het is de koerier van den czaar! „Uwe Hoogheid, die man is geen koerier van den czaar! Het is Ivan Ogareff!" „Ivan Ogareff?" riep de grootvorst uit. „Ja, Ivan de verrader!" „Maar gij, wie zijt gij dan?" „Michael Strogoff!" XXXII. Besluit. Michael Strogoff was niet blind; hij was het nooit geweest. Een zuiver menschelijk natuurverschijnsel, van zedelijken en lichame- lijken aard, had de werking onschadelijk gemaakt van de gloeiende kling, die de scherprechter van Feofar voorbij zijne oogen had laten gaan. »... beiden mijne kinderen". Blz. 272. Men herinnert zich dat Marfa Strogoff, op het oogenblik deistrafoefening, daar stond en hare handen naar haar zoon uitstrekte. Michael Strogoff keek haar aan zooals een zoon, voor de laatste maal, zijne moeder kan aankijken,. Tranen, die met stroomen van zijn hart naar zijne oogen opwelden en die zijne fierheid te vergeefs trachtte in te houden, hadden zich onder zijne oogleden opgehoopt en, door langs het hoornvlies te verdampen, hem het gezicht behouden. De laag van stoom door zijne tranen gevormd, zich tusschen de gloeiende sabel en zijne oogappels plaatsende, was voldoende geweest om de werking der hitte te vernietigen. Het was een soortgelijke uitwerking als zich voordoet wanneer een werkman in een gieterij, na zijne hand in het water gedompeld te hebben, haar door eene straal gesmolten ijzer laat gaan zonder letsel te bekomen. Michael Strogoff had dadelijk begrepen welk gevaar hij zou loopen zoo hij zijn geheim, aan wien dan ook, mededeelde. Hij voelde welk voordeel hij uit dezen toestand voor de uitvoering zijner voornemens kon trekken. Omdat men hem blind waande, zou men hem vrij laten. Hij moest dus blind zijn, voor allen, zelfs voor Nadia; hij moest het, in één woord, overal zijn en geen gebaar, mocht, waar ook, aan de oprechtheid zijner rol twijfel kunnen doen opperen. Zijn besluit was genomen. Zelfs zijn leven moest hij wagen om aan iedereen het bewijs zijner blindheid te geven en men weet hoe hij het waagde. Alleen zijne moeder wist de waarheid; op het plein te Tomsk had hij het haar in het oor gefluisterd, toen hij, in de schaduw over haar gebogen, haar met zijne kussen overstelpte. Men zal nu begrijpen dat, toen Ivan Ogareff, uit wreede spotternij, den keizerlijken brief voor zijne oogen, die hij uitgedoofd waande, had gehouden, Michael Strogoff dien brief — waarin de snoode bedoelingen van den verrader ontsluierd werden — had kunnen lezen en hem ook werkelijk gelezen had. Vandaar die onomstootelijke wil om Irkoetsk te bereiken en er zijne zending mondeling te vervullen. Hij wist dat de stad overgeleverd zou worden ! Hij wist dat het leven van den grootvorst bedreigd was! Het behoud van den broeder des czaars en Siberië waren dus nog in zijne handen. In weinige woorden was dit verhaal aan den grootvorst mede gedeeld en Michael Strogoff vertelde ook en met welk eene aandoening! het aandeel dat Nadia in die gebeurtenissen had gehad. „Wie is dat meisje?" vroeg de grootvorst. „De dochter van Wassili Fedor," antwoordde Michael Strogoff. ,,De dochter van den commandant Fedor," zeide de grootvorst, „is niet meer de dochter van een balling. Er zijn te Irkoetsk geene ballingen meer!" Niet zoo bestand tegen de vreugde als tegen de smart, viel Nadia aan de knieën van den grootvorst, die haar met de eene ■ hand ophield, terwijl hij de andere aan Michael Strogoff toestak. Een uur later lag Nadia in haars vaders armen. Michael Strogoff, Nadia, Wassili Fedor waren bij elkander. Van weerszijden was het eene overstelping van geluk. De dubbele aanval der Tartaren tegen de stad was afgeslagen. Wassili Fedor had met zijn troepje de eerste aanvallers verpletterd die zich voor de Bolchaïa-poort hadden vertoond, er op Tekenende dat zij hun geopend zou worden en hij, door een instinctmatig voorgevoel gedreven, was er bij blijven staan om de verdediging der poort te leiden. Terzelfder tijde dat de Tartaren teruggeworpen waren, maakten de belegerden zich van den brand meester. Daar de vloeiende naphta snel op de oppervlakte der Angara verbrand was, hadden de vlammen, die zich tot de huizen op den oever bepaalden, de andere wijken der stad gespaard. Voor het aanbreken van den dag waren de troepen van FeofarKhan in hunne legerplaats teruggekeerd, een goed aantal dooden op de buitenzijde der wallen achterlatende. Onder de dooden bevond zich de zigeunerin Sangarra, die vergeefs getracht had om zich bij Ivan Ogareff te voegen. De belegeraars beproefden, gedurende twee dagen, geen nieuwe bestorming. De dood van Ivan Ogareff had hen ontmoedigd. Hij was de ziel van den aanval en hij alleen had, door zijne sedert lang op touw gezette samenzwering, voldoenden invloed op de khans en hunne horden uitgeoefend om hen in eene verovering van Aziatisch Rusland mede te slepen. Intusschen waren de verdedigers van Irkoetsk op hun hoede en duurde de omsingeling steeds voort. Maar den 7den October, bij de eerste schemering, bulderde het geschut op de hoogten, die Irkoetsk omringen. Het was het hulpleger, dat onder de bevelen van generaal Kisselef aanrukte en op deze wijze van zijne aankomst aan den grootvorst bericht gaf. De Tartaren draalden niet. Zij wilden de kans van een veldslag onder de muren der stad niet wagen en het kamp aan de Angara werd onmiddellijk opgebroken. Irkoetsk was eindelijk verlost. Met de eerste Russische soldaten waren ook twee vrienden van Michael Strogoff de stad binnengekomen. Het waren de onafscheidelijken, Blount en Jolivet. Over de ijsverstopping den rechteroever van de Angara bereikt hebbende, hadden zij met de overige vluchtelingen kunnen ontsnappen, vóórdat de vlammen der Angara het vlot bereikt hadden. Alcide Jolivet had dit volgenderwijze in zijn zakboekje aangeteekend: „Op het punt geweest als eene citroen in eene kom punsch omtekomen". Hunne vreugde was groot, toen zij Nadia en Michael Strogoff gezond en wel terugvonden en vooral toen zij vernamen dat hun dappere makker niet blind was, hetgeen Harry Blount aanleiding gaf om deze opmerking inteschrijven. „Gloeiend ijzer kan onvoldoende zijn om de gevoeligheid der gezichtszenuw te vernietigen. Eene wijziging noodig!" Daarna hielden de beide correspondenten, nadat zij te Irkoetsk goed onder dak waren, zich onledig met hunne reisindrukken in orde te maken. Vandaar de verzending naar Londen en naar Parijs van twee belangwekkende verhalen betreffende den Tartaarschen inval en die zich, zonderlingerwij ze, slechts op de minst belangrijke punten tegenspraken. Overigens was de veldtocht voor den emir en zijne bondgenooten ongunstig. Deze inval, even nutteloos als alle andere aanvallen tegen tegen den Russischen kolossus, was hun zeer noodlottig. Zij waren spoedig door de troepen van den czaar afgesneden, die achtereenvolgens al de veroverde steden hernamen. Buitendien was het een vreeselijke winter, zoodat van die door koude gedimde troepen, slechts een klein gedeelte de steppen van Tartarije terugzag. De weg van Irkoetsk naar het Oeral-gebergte was nu vrij. De grootvorst had haast om naar Moskou terug te keeren, maar hij stalde zijne reis uit om bij eene aandoenlijke plechtigheid tegenwoordig te zijn, die eenige dagen na den intocht der Russische troepen plaats had. Michael Strogoff was Xadia gaan bezoeken en had haar, in het bijzijn van haar vader, gezegd: „Nadia, hadt gij, die nu nog mijne zuster zijt, toen gij Riga verHet om naar Irkoetsk te gaan, nog een ander verlies dan dat van uwe moeder te betreuren?" „Neen," antwoordde Nadia, „geen enkel en van geene enkele soort." „Dus hebt gij er geen deel van uw hart achtergelaten?" „Niets, broeder." „Welnu, Nadia," zeide Michael Strogoff, „dan geloof ik dat God, toen hij ons bijeenbracht en ons te zamen zulke harde beproevingen deed ondergaan, ons niet dan voor altijd heeft willen vereenigen." „Ach!" zuchtte Nadia en zij viel in de armen van Michael Strogoff. En zich naar Wassili Fedor keerende, zeide zij, geheel blozende: „Vader!" „Nadia," antwoordde Wassili Fedor haar, „het zal mij eene vreugde zijn u beiden mijne kinderen te noemen." De huwelijksplechtigheid had in de hoofdkerk van Irkoetsk plaats. Zij was, in de bijzonderheden zeer eenvoudig, maar zij werd zeer opgeluisterd door de tegenwoordigheid van de geheele militaire en burgerlijke bevolking die een bewijs wilde geven van hare diepe erkentelijkheid voor de beide jonge lieden, wier zonderlinge ontmoetingen reeds eene geschiedenis vormden. Alcide Jolivet en Harry Blount woonden natuurlijk het huwelijk bij waarvan zij aan hunne lezers verslag wilden geven. „En wekt dat bij u den lust niet op om hen na te volgen?" vroeg Alcide Jolivet aan zijn broeder in het vak. ,,Poeah!'' zeide Harry Blount. „Indien ik gelijk gij eene nicht had!... „Mijne nicht is niet meer uit te huwelijken!" antwoordde Alcide Jolivet lachende. „Zooveel te beter," liet Harry Blount er op volgen, „want men spreekt over verwikkelingen die tusschen Londen en Peking op handen zijn. Hebt gij geën lust om daar eens een kijkje te nemen?" „Wel! verdraaid, mijn waarde Blount," riep Alcide Jolivet uit, „ik wilde u dat juist voorstellen!" En zoo vertrokken onze beide onafscheidelijken naar China! Eenige dagen na de plechtigheid gingen Michael en Nadia Strogoff, door Wassili Fedor vergezeld, naar Europa terug. Die weg bij het heengaan zoo vol smarte, was, bij het terugkeeren, slechts door geluk gezegend. Zij reisden met buitengewone snelheid in eene dier sleden, die gelijk een sneltrein over de bevrozen steppen van Siberië glijden. Op de oevers der Dinka, even voor Birskoë aangekomen, hielden zij echter een dag stil. Michael Strogoff vond de plek terug waar hij den armen Nikolaas begraven had. Er werd een kruis geplant en Nadia deed een laatste gebed op het graf van den nederigen en heldhaftigen vriend die door geen van beiden ooit zou vergeten worden. Te Omsk wachtte de oude Marfa hen in het huisje van de Strogoffs. Zij drukte haar, die zij reeds honderd maal in haar hart hare dochter had genoemd, hartstochtelijk in hare armen. De dappere Siberische vrouw had op dien dag het recht haar zoon te herkennen en trotsch op hem te zijn. Na eenige dagen te Omsk doorgebracht te hebben, kwamen Michael en Nadia Strogoff in Europa terug en Wassili Fedor zich te Sint-Petersburg gevestigd hebbende, hadden zijn zoon en zijne dochter geene andere aanleiding om hem te verlaten, dan om hunne oude moeder te gaan bezoeken. De jonge koerier was door den czaar ontvangen, die hem in het bijzonder aan zijn persoon verbond en hem het Kruis van SintGeorge uitreikte. Michael Strogoff geraakte later tot eene hooge betrekking in het keizerrijk. Maar niet de geschiedenis van zijn geluk, die van zijne beproevingen was de eer waard om verhaald te worden. INHOUD. Bladz. I. Een feest in het Nieuwe Paleis I II. Russen en Tartaren n III. Michael Strogoff 20 IV. Van Moskou naar Nijni-Novgorod 27 V. Een besluit in twee artikelen 40 VI. Broeder en zuster 51 VII. De Wolga afvarende 53 VIII. De Karna opvarende 66 IX. Nacht en dag in eene tarentass 71 X. Een onweder in het Oeral-gebergte 79 XI. Reizigers in doodsnood . 83 XII. Eene uitdaging 05 XIII. Plicht bovenal 108 XIV. Moeder en zoon . . . 116 XV. De moerassen van de Baraba 124 XVI. Eene laatste poging 128 XVII. Verzen en liederen 135 XVIII. Een Tartaarsch kamp 143 XIX. Eene houding van Alcide Jolivet 148 XX. Leer om leer 159 XXL De zegevierende intocht 168 XXII. Kijk met beide oogen, kijk! 174 XXIII. Een vriend op den grooten weg 180 XXÏV. De overtocht der Jeniseï 190 INHOUD. Bladz. XXV. Een haas over den weg 199 XXVI. In de steppe 210 XXVII. Baïkal en Angara 219 XXVIII. Tusschen twee oevers 229 XXIX. Irkoetsk 240 XXX. Een koerier van den czaar 250 XXXI. De nacht van 5 op 6 October 259 XXXII. Besluit 268 r /w'f / mnic^Daanc colUctic 0^cder(andócÖibliok(ieeks CK {cAtuur Centra nv •rDtn (Jiayj- MICHAEL STROGOFF I. Eea feest in het Nieuwe Pale's. „Sire, al weer eene dépêche." „Van waar?" „Van Tomsk." „Is de telegraafdraad voorbij de Stad gebroken?" „Hij is sedert gisteren gebroken." „Zend van uur tot uur een telegram naar Tomsk, generaal, en dat men mij op de hoogte houde." „Ja, sire," antwoordde generaal Kissoff. Deze woorden werden'smorgenstetwee uurgewisseldophetoogen- MICHAEL STROGOFF. I blik, dat het feest, in het Nieuwe Paleis gegeven, in vollen gang was. Gedurende diè soirée hadden de regimenten van Preobrajensky en Paulowsky de uitgezochtste polka's, mazurka's, scottisch s en walsen vanhunrépertoire onophoudelij k gespeeld. De dansparen vermenigvuldigden tot in het oneindige door de schitterende zalen van het paleis, dat zich in de nabijheid van het oude steen en huis bevond, waarin eertijds zoovele verschrikkelijke drama's hadden plaats gehad, en waarin de echo's dezen nacht ontwaakten om de tonen van de muziek der quadrilles te doen weerkaatsen. De hofmaarschalk werd trouwens zeer goed in zijne moeilijke taak ter zijde gestaan. De grootvorsten en hunne adjudanten de kamerheeren van dienst, de officieren van het paleis, bestuurden en regelden zelf de dansen. De grootvorstinnen, met diamanten bedekt, de staatsdames in gala-kostuum, gaven wakker aan de vrouwen der hooge militaire en burgerlijke beambten van de oude witte steenen stad, het voorbeeld Ook, toen het sein tot de polonaise weerklonk, toen de genoodigden van alle rangen aan deze gekadenseerde promenade deelnamen, die bij de plechtigheden van dien aard al het gewicht van een nationalen dans heeft, bood het mengsel der met kant afgezette iaponnen en der met decoratiën versierde uniformen een onbeschrijfelijk gezicht aan, onder het licht van honderd kristallen kronen, dat de weerkaatsing der groote spiegels vertienvoudigde. Het was oogverblindend! Daarenboven deed de groote zaal, de grootste van het Nieuwe Paleis, aan dien prachtigen stoet van hooge personages en schitterend getooide vrouwen eene welverdiende eer aan. Het gewelf met verguldsels rijk versierd, die door den tijd reeds een weimg dof waren geworden, was als met flikkerende sterren bezaaid. De met goud geborduurde gordijnen en portières hulden zich in purperkleurige warme tonen, die op de afwisselende prachtige plooien der zware stof weerkaatsten. Door de beslagen glazen der boogvormige ramen verspreidde zich het licht, waarvan de zalen schitterden, getemperd en als de weerkaatsing van een brand naar buiten en stak zeer al bi] de duisternis, welke gedurende eenige uren dit schitterend paleis omhulde. Ook trok die tegenstelling de aandacht van de genoodigden, die niet meedansten. Als zij voor de ramen bleven stilstaan, konden zij eenige torens flauw onderscheiden, die hier en daar hunne zeer groote schaduwbeelden afteekenden. Onder de gebeeldhouwde balkons zagen zij talrijke schildwachten bedaard met het geweer op den schouder heen- en weergaan, wier puntige helm als door eene vuurpluim versierd was, voortgebracht door het licht dat zich naar buiten verspreidde. Zij hoorden ook de stappen der patrouilles, die op de vierkante blauwe steenen met misschien nog meer juistheid op de maat liepen dan de voeten dei oordeelen. Dit werd zeer juist opgemerkt door een der reizigers, die in een der voorste wagens van den trein zat. Deze reiziger, blijkbaar een vreemdeling, nam alles nauwkeurig op en deed twintig vragen, waarop men slechts ontwijkend antwoordde. Elk oogenblik uit het raampje kijkende, waarvan het glas naar beneden was, tot groot ongerief van zijne medereizigers, verloor hij geen enkel gezichtspunt van den gezichteinder ter rechter zijde; hij vroeg den naam der meest onbeduidende plaatsen, hunne ligging, welken handel zij dreven, hunne nijverheid, het aantal inwoners, het getal der sterfte van beider sekse enz., en dit alles schreef hij in een boekje, reeds overladen met aanteekeningen. Dit was de correspondent Alcide Jolivet, en indien hij zooveel onbeduidende vragen deed, was zulks, om te midden van zooveel antwoorden die daarop volgden, een belangrijk feit voor zijne nicht te vernemen, maar natuurlijk zag men hem aan voor een spion, en men zeide niets dat betrekking had op de gebeurtenissen van den dag. Ziende dat hij niets kon vernemen betrekkelijk den inval der Tartaren, schreef hij in zijn notitieboekje: Reizigers van een volstrekte stilzwijgendheid; in staatkundige zaken niets los te krijgen. Terwijl Alcide Jolivet zijne reisindrukken nauwkeurig aanteekende, gaf zijn collega, in denzelfden trein gezeten, en voor hetzelfde- doel reizende, zich over aan denzelfden arbeid in een anderen waggon. Geen van beiden hadden elkander dien dag aan het station te Moskou ontmoet, en zij wisten van weerszijde niet dat zij naar het tooneelvan den oorlog vertrokken waren. Doch Harry Blount, die weinig sprak maar veel toeluisterde, had aan zijne medereizigers niet hetzelfde wantrouwen ingeboezemd als Alcide Jolivet. Ook had men hem niet aangezien voor een spion, en zijne buren praatten in zijne tegenwoordigheid, zonder zich te geneeren en lieten zich zelfs meer uit dan hunne natuurlijke omzichtigheid het meebracht. De correspondent van de Daily Telegraph had dus kunnen opmerken hoezeer de gebeurtenissen deze kooplieden, die zich naar Nijni-Novgorod begaven, bezig hielden, en hoezeer de handel met Middel-Azië in zijn doorvoer bedreigd werd. Ook aarzelde hij niet in zijn aanteekeningboekje deze alleszins juiste opmerkingen te schrijven: „Reizigers zeer ongerust; men spreekt van niets dan oorlog en men spreekt er over met eene vrijheid die, tusschen de Wolga en de Weichsel, verwondering moet wekken!" , , , De lezers van de Daily Telegraph werden dus even zoo goed op de hoogte gehouden als de „nicht" van Alcide Jolivet. En daar Harry Blount, gezeten aan de linkerzijde van den trein, slechts een gedeelte van de streek gezien had, dat zeer heuvelachtig was, zonder zich de moeite te geven naar het rechter gedeelte om te kijken, dat uit onafzienbare vlakten bestond, zij misschien reeds na eene lange reis uit de provinciën van WestRusland? Begaf zij zich alleen naar Nijni-Novgorod, of wel strekte zich het doel van hare reis uit tot over de oostelijke grenzen van het rijk? Wachtte een of andere bloedverwant, een of andere vriend haar bij de aankomst van den trein? Was t niet waarschijn lijker daarentegen, dat zij, bij het verlaten van den wagen, zich even éenig zou gevoelen in de stad als in dien coupé, waar niemand, ze mocht het gelooven, zich om haar scheen te bekommeren? Dit was wel waarschijnlijk. Inderdaad, de gewoonten, die men in de afzondering aanneemt, vertoonden zich zeer opvallend in de manieren van de jonge reizigster. De wijze, waarop zij in den wagen trad, en waarop zij zich voor de reis schikte, de weinige drukte, die zij veroorzaakte, de moeite die zij nam om niemand hinderlijk te zijn, alles verraadde de gewoonte, om alleen te zijn en op zich zelve te rekenen. Michael Strogoff beschouwde haar oplettend, doch, even terughoudend, zocht hij geene gelegenheid om met haar te spreken, hoewel nog verscheidene uren verloopen moesten voor de aankomst van den trein te Nijni-Novgorod. Een enkelen keer slechts, toen de buurman van dit jonge meisje— de koopman die zoo onvoorzichtig de talk en de shawls vermengde, — in slaap was geraakt en haar met zijn groot hoofd bedreigde, dat van den eenen schouder naar den anderen waggelde, maakte Michael Strogoff hem vrij norsch wakker, en deed hem begrijpen, dat hij rechtop en op eene meer betamelijke wijze moest zitten. De koopman, van natuur zeer grof, bromde eenige woorden als tegen lui die zich bemoeien met zaken die hun niet aangaan, maar Michael Strogoff keek hem met zoo'n ongemakkelijken blik aan, dat de slaper naar de andere zijde ging leunen, en de j onge reizigster van zij n lastig buurschap bevrij dde. Zij keek een oogenblik den jongen man aan, en er lag een stille en zedige dank in haar blik. ,„ -11 Maar er deed zich eene omstandigheid voor, die aan Michael Strogoff een juist denkbeeld gaf van het karakter van dit jonge meisje. Twaalf wersten voor de aankomst van den trein te NijniNovgorod kreeg de trein, bij eene sterke kromming van de baan, een hevigen schok. Vervolgens liep hij gedurende eene minuut over de helling van den berm. Het gevolg hiervan was, dat de reizigers door elkander gegooid werden, — kreten, verwarring, algemeene opschudding in de wagens! Men vreesde dat er een ernstig ongeval had plaats gehad. Ook werden deportieren, voor dat de trein stil hield, geopend, en de verschrikte reizigers hadden slechts éene gedachte: de rijtuigen te verlaten en eene schuilplaats op den weg te zoeken. Michael Strogoff dacht dadelijk aan zijne reisgenoote; maar terwijl de reizigers uit zijn wagen naar buiten stormden, schreeuwende en elkander verdringende, was het jonge meisje zeer rustig op hare Aldus konden de landslieden, die voor zaken aan gene zijde der Siberische grenzen mochten geroepen worden, niet meer, voor het oogenblik althans, de provincie verlaten. De inhoud van het eerste artikel van het besluit was uitdrukkelijk. Het liet geene enkele uitzondering toe. Elk bijzonder belang moest voor het algemeene belang zwichten. Wat het tweede artikel van het besluit betrof, het bevel van uitzetting, dat het bevatte, was ook zonder tegenspraak. Het strekte zich alleen uit tot die vreemdelingen, welke van Aziatischen oorsprong waren, maar deze hadden slechts hunne koopwaren in te pakken en terug te gaan naar de plaats, waar ze van daan gekomen waren. Maar voor die kwakzalvers, waarvan het aantal zeer groot was, en die meer dan duizend wersten moesten afleggen om de meest nabijzijnde grens te bereiken, was het erger. Ook verhief zich aanstonds, tegen dezen ongewonen maatregel, een gemor van verzet, een kreet van wanhoop, die de tegenwoordigheid der Kozakken en de agenten van politie echter dadelijk had onderdrukt. En aanstonds begon de ontruiming van die uitgestrekte vlakte. De zeilen voor de tenten gespannen, werden opgerold; de kermisspellen werden afgebroken; het dansen en het zingen,' de vertooningen hielden op, de vuren werden uitgedoofd, de koorden der koordedansers werden losgemaakt, de oude, dampige paarden van die zwervende woningen verwisselden de stallen voor de boomen der wagens. Agenten en soldaten met de zweep of den stok in de hand, spoorden de achterblijvers aan, en ontzagen zich niet de tenten af te breken voor dat zelfs de arme heidens ze verlaten hadden. Klaarblijkelijk zou, onder den invloed dezer maatregelen, vóór den avond, het plein te Nijni-Novgorod geheel ontruimd zijn, en op het rumoer van de groote jaarmarkt zou de stilte van de woestijn volgen. En nog moet men er bijvoegen, want het was een verplichte verzwaring dezer maatregelen, — dat aan al deze zwervende volken, de steppen van Siberië zelfs verboden waren, en er bleef hun niets anders over dan zich ten zuiden van de Kaspische Zee, hetzij in Perzië, hetzij in Turkije, hetzij in de vlakten van Turkestan neder te zetten. De uitgezette posten aan den Oeral en de bergen, die als het ware eene verlenging van dezen stroom aan de Russische grens vormen, zouden hun den doortocht niet vergund hebben. Zij moesten een duizendtal wersten doorloopen, alvorens een vrijen grond onder de voeten te hebben. Op het oogenblik, waarop het besluit door den politiemeester was voorgelezen, werd Michael Strogoff door eene overeenkomst getroffen, welke instinctmatig in zijn geest oprees. ,.Zonderlinge overeenkomst," dacht hij, „tusschen dit besluit, dat de vreemdelingen, uit Azie afkomstig uitdrijft, en de woorden Hij zag daar op een bank een jong meisje zitten. Blz. 56. die 's nachts tusschen die twee heidens gewisseld werden. „Het is de Vader zelf, die ons zendt waar wij heen willen gaan," zeide die grijsaard. De „Vader" dat is de Keizer! Men noemt hem onder het volk niet anders. Hoe konden deze heidens den maatregel, die tegen hen genomen werd, vooruitzien, hoe hebben zij het vooruit geweten, en waar willen zij dus heen? Het komt mij voor dat dit verdachte lui zijn, voor wie het besluit van den gouverneur eer vóór- dan nadeelig zal zijn." Deze zeer juiste opmerking werd opeens afgebroken door eene andere, die elke andere gedachte uit het brein van Michael Strogoff moest verdrijven. Hij vergat de heidens, hun verdachte gesprekken, de zonderlinge overeenkomst, die uit de bekendmaking van het besluit voortsproot.. .. Het jonge Lijflandsche meisje kwam hem ineens voor den geest. „Het arme kind!" riep hij uit. „Zij zal niet meer over de grenzen kunnen komen!" Inderdaad het jonge meisje was van Riga, bijgevolg eene Russin; zij kon dus het Russisch grondgebied niet meer verlaten. Het vrijgeleide, dat haar vóór de nieuwe maatregelen was afgegeven, was waarschijnlijk niet meer geldig. Al de wegen van Siberië waren onverbiddelijk voor haar gesloten, en wat ook de beweegreden mocht zijn, die haar naar Irkoetsk voerde, het was haar van nu af verboden, er zich heen te begeven. Deze gedachte hield Michael Strogoff levendig bezig. Hij had dadelijk, zoo bij zichzelf gezegd, dat het hem, zonder iets aan zijn belangrijke zending te kort te doen, misschien mogelijk zou zijn, dat arme meisje tot steun te kunnen verstrekken, en die gedachte had hem toegelachen. De gevaren kennende, die hij persoonlijk zou moeten trotseeren, een krachtvolle en sterke man, in een land, waarvan de wegen hem zeer bekend waren, zoo kon hij niet ontkennen, dat deze gevaren oneindig vreeselijker waren voor een jong meisje. Omdat zij zich naar Irkoetsk begaf, zou zij denzelfden weg als hij moeten volgen; zou zij verplicht zijn zich door de horden overweldigers een weg te banen, zooals hij dat zelf ook moest beproeven. Indien zij daarenboven, hetgeen allerwaarschijnlijkst was, slechts de noodige hulpmiddelen voor eene reis onder gewone omstandigheden tot hare beschikking had, hoe zou zij die kunnen volbrengen onder omstandigheden die de gebeurtenissen niet alleen gevaarlijk, maar ook kostbaar zouden maken. „Welnu," had hij tot zich zelf gezegd, „daar zij den weg over Perm neemt, is het bijna onmogelijk, dat ik haar niet ontmoet. Ik zal dus voor haar kunnen waken, zonder dat zij het vermoedt, en, daar het mij voorkomt dat zij evenveel haast heeft als ik, om te Irkoetsk aan te komen, zal zij mij geen oponthoud veroorzaken." Maar de eene gedachte brengt de andere voort. Michael Strogoff had tot dusverre geredeneerd in de veronderstelling eene goede daad te kunnen verrichten, een goeden dienst te bewijzen. Er kwam bij hem een nieuwe gedachte op, en de vraag deed zich bij hem onder eene geheele ander gedaante voor. „Inderdaad," zeide hij, „ik zou haar misschien meer noodig kunnen hebben, dan zij mij. Hare tegenwoordigheid kan mij niet nutteloos zijn, en zou kunnen dienen, om elke verdenking van mij weg te nemen. In den man, die alléén door de steppen trekt, zou men veel gemakkelijker den koerier van den czaar vermoeden. Indien dat jonge meisje mij echter vergezelt, zal ik in aller oogen veel meer de Nicolaas Korpanoff van mijn podaroshna zijn. Zij moet mij dus vergezellen! Ik moet haar, wat het ook kosten moge, terugvinden! Het is niet waarschijnlijk dat zij zich sedert gisteren avond eenig rijtuig heeft weten te verschaffen om Nijni-Novgorod te verlaten. Laat ons haar dus zoeken en dat God mij geleide!" Michael Strogoff verliet het groote plein van Nijni-Novgorod, waar het rumoer op dit oogenblik, door de uitvoering der voorgeschreven maatregelen voortgebracht, zijn hoogste punt had bereikt. Tegenpruttelen der verbannen vreemdelingen, geschreeuw der agenten en Kozakken, die hen grof behandelden, veroorzaakte een onbeschrijfelijk rumoer. Het jonge meisje, dat hij zocht, kon daar niet zijn. Het was negen uur in den morgen. De stoomboot vertrok eerst om twaalf uur. Michael Strogoff had dus ongeveer twee uren. om haar terug te vinden, die hij tot zijn reisgenoote wilde maken. Hij trok opnieuw de Wolga over, en doorliep de wijken van den anderen oever, waar de volte aanmerkelijk minder was. Hij doorzocht om zoo te zeggen, straat voor straat, de boven- en de benedenstad. Hij ging de kerken binnen, de natuurlijke toevlucht van hen die weenen en lijden. Nergens ontmoette hij het jonge Lijflandsche meisje. „En evenwel," hernam hij, „kan zij onmogelijk Nijni-Novgorod verlaten hebben. Laat ik dus blijven zoeken." Michael Strogoff dwaalde zoo gedurende twee uren rond. Hij liep zonder ophouden, hij voelde geen vermoeienis, hij gehoorzaamde aan een dringend gevoel, dat hem niet meer veroorloofde na te denken. Alles vruchteloos. Toen kwam bij hem de gedachte op dat het jonge meisje geen kennis van het besluit had, — evenwel hoogst onwaarschijnlijk, — want zulk een donderslag had niet kunnen losbarsten zonder door iedereen gehoord te worden. Hoe zou zij, die zooveel belang had om het geringste nieuws uit Siberië te weten, onbekend hebben kunnen blijven met de maatregelen door den gouverneur genoemd, maatregelen die haar zoo rechtstreeks troffen. Maar, indien zij er onbekend mede was, moest zij, binnen eenige uren, aan de aanlegplaats komen, en daar zou een onverbiddelijke agent haar kortaf den overtocht weigeren. Hij was dus noodzakelijk dat Michael Strogoff haar vóór dien tijd zag opdat hij, door zijne tusschenkomst, die weigering zou kunnen voorkomen. Maar zijn zoeken was vruchteloos, en hij moest weldra elke hoop opgeven om haar terug te vinden. Het was toen elf uur. Hoewel het in elke andere omstandigheid onnoodig geweest zou zijn, dacht Michael Strogoff er aan zijn podaroshna aan het bureau van den politiemeester te vertoonen. Het besluit kon wel geen betrekking op hem hebben, omdat in dat geval voor hem voorzien was, maar hij wilde zekerheid hebben dat niets zich tegen zijn vertrek uit de stad zou kunnen verzetten. Michael Strogoff moest dus naar den anderen oever van de Wolga terugkeeren, naar de wijk waar zich de bureaux van den politiemeester bevonden. Daar was een groote toeloop, want, ofschoon de vreemdelingen bevel hadden gekregen de provincie te verlaten, waren zij evenwel, vóór te kunnen vertrekken, aan zekere formaliteiten onderworpen. Zonder deze voorzorgsmaatregelen zou een of andere Rus, min of meer in de Tartaarsche beweging betrokken, dank zij eene vermomming, de grenzen kunnen overtrekken, — hetgeen het besluit juist zocht te voorkomen. Men werd weggezonden, maar toch had men verlof noodig om te kunnen gaan. Potsenmakers, heidens, vermengd onder kooplieden van Perzië, Turkije, Indië, Turkestan, China bestormden de binnenplaats en de bureaux van het politiehuis. Iedereen haastte zich, want de middelen van vervoer zouden zeer gezocht worden door die menigte uitgezette lieden van allerlei aard, en zij, die te laat kwamen, liepen groot gevaar van op den bepaalden tijd, de stad niet te kunnen verlaten, — hetgeen hun zou blootstellen aan eene barsche tusschenkomst der agenten van den gouverneur. Michael Strogoff, kon, dank zij de kracht zijner ellebogen, de binnenplaats oversteken. Maar de bureaux binnen te komen en het raampje der beambten te bereiken, dat was een moeielijker werk. Doch een enkel woord, dat hij in 't oor van een inspecteur fluisterde, en eenige op zijn tijd gegeven roebels vermochten hem een doortocht te banen. Na hem in de wachtkamer binnengelaten te hebben, ging de agent een hoofdbeambte roepen. Michael Strogoff zou nu weldra aan de politieverordeningen voldaan hebben en vrij in zijne bewegingen zijn. Middelerwijl keek hij om zich heen, en wat zag hij? Hij zag daar op eene bank, eerder neergevallen dan neergezeten, een jong meisje, aan eene stille wanhoop ten prooi, ofschoon hij nauwelijks haar gelaat kon zien, waarvan slechts dé omtrek zich op den muur afteeken de. Michael Strogoff had zich niet vergist. Hij had het jonge Lijflandsche meisje herkend. Niets van het besluit van het gouvernement afwetende, was zij naar het bureau van politie gekomen om haar vrijgeleide te laren afteekenen! Men had haar het visum geweigerd! Buiten twijfel had zij vergunning om zich naar Ir- »Zuster", herhaalde Michael Stvogofif. Blz. 58. koetsk te begeven, doch het besluit was stellig, het deed alle vroegere vergunningen te niet en al de wegen naar Siberië waren dus voor haar gesloten. Michael Strogoff, zeer gelukkig haar eindelijk weergevonden te hebben, naderde het jonge meisje. Dit zag hem een oogenblik aan, en haar gelaat werd, bij het wederzien van haren reisgenoot, door een vluchtigen glans opgeklaard. Zij stond instinctmatig op, en als een schipbreukeling, die zich aan een stuk wrakhout vastklemt, ging zij hem bijstand vragen. Op dit oogenblik tikte de agent Michael Strogoff op den schouder. „De politiemeester wacht u," zeide hij. „Goed," antwoordde Michael Strogoff. En, zonder een woord tot haar te zeggen, die hij sedert den vorigen dag zoo gezocht had, zonder haar gerust te stellen door een wenk, die haar en hemzelf in verdenking had kunnen brengen, volgde hij den agent door de dichte groepen heen. Het jonge Lijflandsche meisje, hem, de eenige die haar misschien te hulp had kunnen komen, ziende verdwijnen, viel weer op hare bank neer. Nog geen drie minuten waren er verloopen of Michael Strogoff trad weder de wachtkamer binnen, vergezeld door een agent. Hij hield zijn podaroshna, dat hem de wegen naar Siberië opende in de hand. Hij naderde toen het jonge Lijflandsche meisje en haar de hand toereikende, zeide hij: .„Zuster...." Zij begreep hem! Zij stond op, alsof eene of andere plotselinge ingeving haar niet toeliet om te aarzelen! „Zuster," herhaalde Michael Strogoff, „wij zijn gemachtigd om onze reis naar Irkoetsk voort te zetten. Gaat ge mee?" „Ja, broer," antwoordde het jonge meisje, terwijl zij Michael Strogoff de hand gaf. En beiden verlieten het politiebureau. VII. De Wolga afvarende. Even vóór twaalf uur deed het geluid der bel van het stoomschip eene groote menigte naar de aanlegplaats bij de Wolga toestroomen. De stoomketels van de Kaukasus hadden voldoende drukking. Uit den schoorsteen ontsnapte slechts een lichte rook. Het spreekt vanzelf dat de politie het vertrek van de Kaukasus bewaakte, en zich onmeedoogend betoonde jegens de reizigers, welke niet konden voldoen aan de voorwaarden gesteld om de stad te verlaten. Talrijke kozakken reden heen en weer op de kade, gereed om de agenten hulp te verleenen, doch zij behoefden niet tusschen beiden te komen, daar alles zonder weerstand afliep. Op het bepaalde uur weergalmde het laatste gelui, de kabels werden gevierd; de groote raderen der stoomboot zetten zich in beweging, en de Kaukasus voer snel tusschen de beide steden door, waaruit Nijni-Novgorod bestond. Michael Strogoff en het jonge Lijflandsche meisje hadden plaats genomen aan boord van de Kaukasus, en wel zonder de minste moeite, dank zij het podaroshna, dat op naam van Nicolaas Korpanoff afgegeven, dezen koopman machtigde iemand op zijne reis door Siberië mede te nemen. Beiden, op het achterschip gezeten, zagen de stad verdwijnen, die zoo zeer verontrust was door het besluit van den gouverneur. Michael Strogoff had niets aan het jonge meisje gezegd. Hij had haar naar niets gevraagd. Hij wachtte totdat zij het goed vond te spreken. Zij was blijde die stad verlaten te hebben, alwaar zij, zonder de tusschenkomst van dien onyerwachten beschermer, gevangen zou gebleven zijn. Zij zeide niets-, maar haar blik bedankte voor haar. De Wolga, de Rha der ouden, wordt als de- grootste rivier van Europa beschouwd, en haar loop is niet minder dan vier duizend wersten lang (4.300 kilometer). Hare wateren, vrij ongezond aan haar oorsprong, worden te Nijni-Novgorod gewijzigd door die van de Oka, eene snelle nevenrivier die uit de middelprovinciën van Rusland wegstroomt. Zij wordt bevaarbaar bij Rjef, eene stad in het gouvernement Twer. De booten der vervoermaatschappij tusschen Perm en NijmNovgorod leggen vrij snel de drie honderd vijftig wersten af (373 kilometer) die deze stad van de stad Kazan scheiden. Het is waar, dat die stoombooten slechts de Wolga hebben af te varen, die door haar snellen stroom ongeveer twee mijlen aan hunne eigen snelheid toevoegt. Doch wanneer zij aan de samenvloeiing van de Kama, even beneden Kazan aankomen, zijn zij genoodzaakt deze laatste rivier tot Perm op te varen. Dus, alles wel gerekend, en hoewel hare machine zeer krachtig was, kon de Kaukasus niet meer dan zestien wersten per uur afleggen. Met een uur oponthoud te Kazan moest dus de reis van Nijni-Novgorod naar Perm ongeveer zestig a twee en zestig uren duren. Deze stoomboot was overigens zeer goed ingericht en verdeeld in drie klassen. Michael Strogoff had er voor gezorgd twee hutten eerste klasse af te huren, zoodat zijne jonge reisgenoote zich in de hare kon afzonderen, zoo dikwijls als zij zulks goed vond. De Kaukasus was opgepropt met passagiers van allerlei soort. Een zeker aantal Aziatische handelaars hadden het raadzaam geoordeeld Nijni-Novgorod onmiddellijk te verlaten. In de eerste klasse zag men Armeniërs, Joden, Chineezen, Turken, Hindoes en Tartaren. Al die kooplieden hadden in het ruim en op het dek hunne talrijke goederen moeten opeenstapelen, waarvan het transport hun duur zou kosten, want volgens het tarief hadden zij slechts recht op een gewicht van twintig pond per persoon. Voor op de Kaukasus waren de passagiers talrijker. Niet alleen bevonden er zich vreemdelingen, maar ook Russen, aan wie het besluit niet verbood naar de steden der provincie terug te keeren. Het waren voornamelijk passagiers derde klasse die zich gelukkig weinig om eene lange terugreis bekreunden. Evenwel stevende de Kaukasus met al de snelheid harer raderen tusschen de oevers van de Wolga door, dwars door talrijke schepen die door stoomvaartuigen stroomopwaarts gesleept werden, en die allerhande soorten van koopwaren naar Nijni-Novgorod vervoerden. Na twee uren varens richtte het jonge Lijflandsche meisje zich tot Michael Strogoff en zeide: „Gaat ge naar Irkoetsk, broer?" „Ja, zuster," antwoordde de jonge man. „Wij maken beiden dezelfde reis. Bijgevolg, overal waar ik doorkom, zult gij ook doorkomen." „Morgen, broer, zult gij vernemen waarom ik het strand der Oostzee verlaten heb, om mij naar gene zijde van den Oeral te begeven." „Ik vraag naar niets, zuster." „Gij zult alles vernemen," antwoordde het jonge meisje, wier lippen flauw een treurigen glimlach vertoonden. „Eene zuster moet niets voor haar broeder verborgen houden. Maar, vandaag zou ik niet kunnen!.... De vermoeienis, de wanhoop hebben mij afgemat?" „Wilt ge niet in uwe hut gaan uitrusten?" vroeg Michael Strogoff. „Ja.... ja.... en morgen...." „Kom dan mee...." Hij aarzelde om zijn volzin te eindigen, alsof hij dien met den naam zijner gezellin, dien hij nog niet kende, had willen besluiten. „Nadia," zeide zij, hem de hand toereikende. „Kom, Nadia," zeide Michael Strogoff, „en beschik vrij over uw broeder Nikolaas Korpanoff." En hij bracht het jonge meisje in de hut, die hij voor haar afgehuurd had. Michael Strogoff kwam op het dek terug, en nieuwsgierig naar de tijdingen, die de richting zijner reis wellicht zouden kunnen wijzigen, mengde hij zich onder de passagiers, luisterende, maar geen deel nemende aan de gesprekken. Trouwens, indien het toeval wilde dat hij ondervraagd werd, en hij zou moeten antwoorden, zou hij zich uitgeven voor den koopman Nikolaas Korpanoff, dien de Kaukasus naar de grenzen voerde, want hij wilde niet dat men kon vermoeden dat hij vergunning had om door Siberië te reizen. Het was te begrijpen dat de vreemdelingen op de boot over Op het oogenblik dat de heidens de boot zouden verlaten. Blz. 67. niets anders spraken dan over de gebeurtenissen van den dag, over het besluit en zijne gevolgen. Die arme lieden, nauwelijks bekomen van de vermoeienissen van eene reis door Middel-Azië, zagen zich genoodzaakt terug te gaan en indien zij aan hun toorn en aan hunne wanhoop geen lucht gaven, was het omdat zij niet durfden. Eene met eerbied gemengde vrees weerhield hen. Het kon mogelijk zijn dat inspecteurs van politie, belast met de passagiers te bewaken, zich heimelijk aan boord van de Kaukasus hadden ingescheept, en dan was het maar beter te zwijgen, de uitzetting was in elk geval te verkiezen boven opsluiting in eene vesting. Michael Strogoff kon dus van dien kant niets te weten komen, want, daar men hem niet kende, zweeg men menigmaal wanneer men hem zag naderen. Zijne ooren werden evenwel opeens getroffen door eene schelle en vroolijke stem, die er zich weinig om bekommerde al of niet gehoord te worden. De man met die vroolijke stem sprak Russisch, doch met eene vreemde uitspraak, en hij, tot wien hij sprak, meer terughoudend en voorzichtig, antwoordde hem in dezelfde taal, die ook niet zijne eigen taal was. „Hoe," zeide de eerste, „hoe! gij op deze boot, mijn waarde collega, gij, dien ik op het keizerlijk feest te Moskou ontmoet en te Nijni-Novgorod maar even gezien heb?" „Ik in persoon," antwoordde de tweede droog weg. „Ronduit gezegd ik dacht niet zoo onmiddellijk door u gevolgd te worden, en van zoo nabij!" ,,Ik volg u niet, mijnheer, ik ga u voor!" „Voorgaan! Voorgaan! Laat ons veronderstellen"dat wij naast elkaar gaan, in denzelfden pas, zooals twee soldaten op de parade, en laat ons, zoo ge zulks wilt, met elkander overeenkomen, ten minste voorloopig, dat de een den ander niet vooruitga!" „Integendeel, ik zal u vooruitgaan." „Dat zullen wij zien, wanneer wij ons op het tooneel van den oorlog zullen bevinden; maar voor den duivel! laten wij tot daar toe reisgenooten zijn. Later zullen wij wel tijd en gelegenheid hebben om mededingers te zijn!" „Vijanden." .,Vijanden, ook goed! Gij hebt in uwe woorden, mijn waarde collega, eene juistheid, die mij bijzonder aanstaat. Met u weet men ten minste, waaraan men zich te houden heeft!" „Welk kwaad is daar bij?" „Er is geen kwaad bij. Ook vraag ik, op mijne beurt, u veilof onze wederzijdsche verstandhoucliug juist te mogen bepalen." „Goed." „Gij gaat naar Perm. ... zooals ik?" „Zooals gij." „En waarschijnlijk van daar naar Ekaterinenburg, omdat het de beste en zekerste weg is om over liet Oeral-gebergte te komen." „Waarschijnlijk." „Wanneer wij eens de grens over zijn, dan zullen wij in Siberië zijn.... dat is te zeggen, in het overheerde land." „Dat zullen wij!" „Welnu dan, maar ook dan eerst, zal het oogenblik daar zijn om te zeggen: „Ieder voor zich, en God voor...." „God voor mij!" „God voor u, geheel alleen ! Zeer goed! Maar daar wij nog acht dagen van onzijdigheid vóór ons hebben, en het zeer zekei met nieuwstijdingen onderweg niet druk zal gaan, laat ons dan vrienden zijn tot op het oogenblik dat wij opnieuw mededingers worden." „Vijanden." „Ja! juist, vijanden! Maar laat ons dan tot dien tijd eenstemmig handelen en elkander niet verscheuren! Ik beloof u overigens, dat ik al hetgeen ik zal zien voor mij zal houden." „En ik, hetgeen ik zal hooren." „Alzoo afgesproken:" „Afgesproken." „Uwe hand er op?" , Ziedaar." En de hand van den eerste, dat wil zeggen vijf wijd geopende vingers, schudde flink de twee vingers, die hem de tweede flegmatisch toestak. „O! ja," zeide de eerste, „ik heb van morgen reeds om tien uur zeventien minuten aan mijne nicht den tekst van het besluit kunnen telegrapheeren." „En ik. ik heb reeds om tien ure dertien aan de Daily Telegraph geseind." „Bravo, mijnheer Blount.' „Wel vriendelijk, mijnheer Jolivet." „Tot wederdienst bereid." „Dat zal moeielijk zijn!" „Men zal het evenwel beproeven!" Dit zeggende, groette de Fransche verslaggever den Engelschen correspondent zeer vertrouwelijk, die het hoofd buigende, zijn groet met echt Britsche stijfheid beantwoordde. Het besluit van den gouverneur had geene betrekking op de beide nieuwsjagers, omdat zij noch Russen, noch van Aziatischen oorsprong waren. Zij waren dus vertrokken, en, als door hetzelfde instinct gedreven hadden zij te zamen Nijni-Novgorod verlaten en bijgevolg van hetzelfde middpl van vervoer gebruik gemaakt om de Siberische steppen te bereiken. Alcide Jolivet en Harry Blount aldus hoorende praten, had Michael Strogoff tot zich zelf gezegd: „Die twee heeren zijn nieuwsgierige en onbescheiden klanten, die ik waarschijnlijk op mijn weg zal ontmoeten. Ik moet voorzichtig zijn en hen op een afstand houden." Het Lijflandsche meisie rustte nog steeds uit in hare hut, en Michael Strogoff wilde haar niet wakker maken. De avond brak dus aan zonder dat zij op het dek van de Kaukasus verscheen. De lange schemering had den dampkring nu zeer opgefrischt, waarnaar de passagiers, na de drukkende hitte van den dag, snakten. Toen het reeds ver in den nacht was geworden, dachten de meesten er niet meer aan om het dek te verlaten. Langzamerhand vielen zij in slaap en de stilte werd enkel gestoord door den geregelden slag van de schepborden op het water. Zekere ongerustheid hield Michael Strogoff wakker. Hij liep heen en weer, maar immer achterop het dek. Eenmaal evenwel overschreed hij de machinekamer en bevond zich toen op dat gedeelte van het dek, bestemd voor de reizigers der tweede en derde klasse. Daar sliep men, niet alleen op de banken, maar ook op de goederen, en zelfs op dekplanken. Alleen de matrozen van de wacht stonden op het voordek. Men moest zeer voorzichtig zijn, om de slapenden, die hier en daar uitgestrekt lagen, niet te trappen, want men zou zeer slecht ontvangen zijn. Michael Strogoff paste dus op om tegen niemand aan te stooten. Met zoo naar het andere einde der boot te loopen, had hij geen ander doel dan de slaap door eene eenigszins langere wandeling te bestrijden. Op het voordek gekomen, hoorde hij opeens in zijne nabijheid praten. De stemmen schenen te komen uit eene groep passagiers, in shawls en dekens gewikkeld, die men onmogelijk in den donker kon bemerken. Michael Strogoff wilde doorgaan, toen hij duidelijker zekere woorden hoorde, in eene taal die reeds zijn oor getroffen had, in den nacht op het jaarmarktplein. Instinctmatig luisterde hij. Dank zij de duisternis op het voordek, kon hij niet opgemerkt worden; evenzeer was het hem onmogelijk de passagiers te zien die met elkander spraken. Hij moest zich dus tot luisteren bepalen. De eerste woorden, die gewisseld werden, waren van geenerlei belang — ten minste voor hem — maar zij deden hem de twee stemmen herkennen van de vrouw en van den man, die hij te Nijni-Novgorod gehoord had. Van dit oogenblik af luisterde hij met eene verdubbelde oplettendheid. Het was inderdaad niet onmogelijk dat die Zigeuners, van wier gesprek hij een gedeelte opgevangen had, zich met huns gelijken aan boord van de Kaukasus bevonden. En het was goed voor hem dat hij luisterde, want hij hoorde duidelijk deze vraag en dit antwoord, in een Tartaarschen tongval uitgesproken: ,,Men zegt dat eenkoerier vanMoskou naar Irkoetsk vertrokken is!" „Dat zegt men, Sangarra, maar die koerier zal of te laat aankomen, of hij zal niet aankomen!" Michael Strogoff sidderde onwillekeurig op dit antwoord, dat hem Eenige oogenblikken daarna, was Michael Strogpff zonder opgemerkt te zijn, op het achterdek terug, en was hij met zijn hoofd in zijn handen alleen gaan zitten. Men zou gezegd hebben dat hij sliep. Hij sliep niet en dacht er niet aan om te slapen. Daarover maakte hij zich bezorgd en zat hij te peinzen. „Aan wien toch is mijn vertrek bekend, en wie kan er belang bij hebben het te weten?" VIII. De Kama opvarende. Den volgenden morgen, 18 Juli te zes uur veertig minuten, kwam de Kaukasus aan de aanlegplaats van Kazan aan, die zeven wersten (yb kilometer) van de stad verwijderd is. Kazan is gelegen aan de samenvloeiing van de Wolga en de Kazanka. Het is eene belangrijke hoofdplaats, met een Griekschen aartsbisschopszetel; het is tevens eene academiestad. Hoewel de stad vrij ver van de aanlegplaats verwijderd is, verdrong zich toch op de kade eene talrijke menigte. Men was gekomen om nieuws te vernemen. De gouverneur der provincie had een besluit uitgevaardigd van denzelfden inhoud als dat van zijn collega te Nijni-Novgorod. Men zag daar Tartaren, gekleed in een lang overkleed met korte mouwen en het hoofd bedekt met een puntigen hoed, waarvan de breede randen aan dien van den bekenden Pierrot deden denken. Anderen, in een lange manteljas gehuld en met een kalotje op het hoofd, hadden veel van Poolsche Joden. Vrouwen, met allerlei klingklang op de borst, en met een diadeem in den vorm eener halve maan op het hoofd, vormden verschillende groepen die druk in gesprek waren. Officieren van politie, onder de menigte gemengd, eenige Kozakken met hunne lans gewapend, handhaafden de orde en deden plaats maken zoowel voor de passagiers, die de Kaukasus verlieten, als voor hen, die er zich op inscheepten; maar niet dan na beide soorten van reizigers nauwkeurig opgenomen te hebben. Michael Strogoff keek met een vrij onverschilligen blik naar dat heen en weer loopen, aan elke aanlegplaats eener stoomboot eigen. De Kaukasus moest te Kazan een uur vertoeven om kolen in te nemen. Michael Strogoff dacht er niet aan om aan land te gaan. Hij zou het jonge Lijflandsche meisje, dat nog niet op het dek verschenen was, niet alleen willen laten. De twee dagbladschrijvers waren reeds sedert den dageraad op, zooals het eiken flinken jager betaamt. Zij waren aan land gegaan en hadden zich onder de menigte begeven, elk zijn eigen weg nemende. Michael Strogoff bemerkte aan den eenen kant Harrv Blount, met zijn zakboekje in de hand, eenige typen schetsende en eenige opmerkingen aanteekenende; aan den anderen kant Alcide Jolivet, zich tevreden stellende met praten en rekenende op zijn geheugen, dat niets kon vergeten. Langs de geheele oostelijke grens van Rusland liep het gerucht dat de opstand en de inval eene geduchte uitbreiding hadden aangenomen. Het verkeer tusschen Siberië en het rijk was reeds uiterst moeilijk. Dat hoorde Strogoff, die het dek niet verlaten had, van de nieuw aangekomen passagiers. Deze gesprekken veroorzaakten hem eene wezenlijke ongerustheid, en wekten het dringend verlangen bij hem op aan gene zijde van den Oeral te zijn, om zelf over de ernstige gebeurtenissen te oordeelen en tegen elk mogelijk ongeval maatregelen te nemen. Hij scheen op het punt te zijn aan een of ander inwoner van Kazan juister inlichtingen te vragen, toen zijne aandacht opeens werd afgeleid. Onder de reizigers, die de Kaukasus verlieten, herkende Michael Strogoff den troep Zigeuners, die zich den vorigen dag nog op het jaarmarktplein te Nijni-Novgorod bevonden. Daar op het dek der stoomboot bevonden zich de oude heiden en de vrouw, die hem voor een spion had uitgemaakt. Met hem ontscheepten een twintigtal danseressen en zangeressen, in oude dekens gewikkeld, die hunne met klatergoud belegde jurken bedekten en waarschijnlijk onder het bestuur van den ouden Zigeuner stonden. Michael Strogoff twijfelde er nu niet meer aan dat het gesprek, dat hem rechtstreeks betrof, uit dien troep voortgekomen en gevoerd was tusschen den ouden Zigeuner en de vrouw, die hij den Mongoolschen naam van Sangarre gegeven had. Michael Strogoff naderde door eene onwillekeurige beweging de trap van de stoomboot, op het oogenblik dat de heidens haar zouden verlaten. De oude heiden stond daar, in eene nederige houding, die weinig overeenkwam met de onbeschaamdheid, aan zijne stamgenooten eigen. Men zou gezegd hebben dat hij eerder de blikken zocht te vermijden, dan ze tot zich te trekken. Zijn ellendige hoed, geheel verbrand door de zon, was diep over zijn oogen getrokken. Zijn breede gewelfde rug rondde zich af onder een ouden kiel, waarin hij zich, in weerwil van de hitte, dicht had gewikkeld. Het ware moeielijk geweest onder dit ellendig toetakelsel over zijn lichaamsbouw en gelaat te oordeelen. Bij hem stond, in eene prachtige houding, de Zigeunsche Sangarre, eene vrouw van dertig jaar, bruin van vel, groot van gestalte, met prachtige oogen en goudgeel haar. Onder de jonge danseressen waren er verscheidene bij uitstek mooi, die het type van haar ras sterk vertoonden. Michael Strogoff bemerkte dat de Zigeunerin Sangarra hem onophoudelijk aankeek, als wilde zij zijne trekken onuitwischbaar in haar geheugen prenten. .. „Dat is eene brutale heidin," zeide Michael Strogoff tot zich zelf. „Zou zij mij herkend hebben voor den man, dien zij te NijmNovgorod voor een spion uitgemaakt heeft. Die vervloekte Zigeuners hebben oogen als katten! Zij zien in het donker, en deze kan misschien wel weten " Michael Strogoff was op het punt Sangarra en haar troep te volgen, maar hij bedacht zich. „Neen," zeide hij in zich zelf, „geen onbedachte stappen! Indien ik dien ouden waarzegger en zijne bende laat in hechtenis nemen, dan loopt mijn incognito gevaar om ontdekt te worden. Zij zijn nu eenmaal weg en voor dat zij over de grenzen zullen zijn, zal ik reeds lang den Oeral over zijn getrokken. Ik weet wel dat zij den weg van Kazan naar Ichem kunnen nemen, maar deze weg levert geen middelen van vervoer op en een tarentass met goede Siberische paarden bespannen, zal eene kar van heidens wel vooruitsnellen. Wees maar gerust, vriend Korpanoff!" In elk geval waren de oude Zigeuner en Sangarra op dit oogenblik, reeds in de menigte verdwenen. , _ TT1 + Michael Strogoff had zeer wijselijk den weg over Perm, Kkaterinenburg en Tioenen gekozen. Dat is de groote weg, die zich van Ichem tot Irkoetsk uitstrekt en die goed van poststations voorziems. Een uur daarna luidde de bel van de Kaukasus. Het was zeven uur in den morgen. Het innemen van kolen was afgeloopen. De stoomboot was gereed om te vertrekken. De reizigers, die van Kazan naar Perm-gmgen, hadden reeds hunne plaatsen aan boord ingenomen. Op dit oogenblik bemerkte Michael Strogoff dat Harry Blount alleen op de stoomboot terug was gekomen. Zou Alcide Jolivet haar dan misloopen? Doch op het oogenblik dat men de kabels losmaakte, verscheen Alcide I olivet, uit al zij ne macht komende aanloopen. De plank was was reeds aan wal gehaald en de stoomboot zette zich reeds in beweging, toen Alcide Jolivet, voor geen klem beetje vervaard, met de vlugheid van een clown, op eens op het dek van de Kaukasus sprong, bijna in de armen van zijn collega. „Ik dacht dat de Kaukasus zonder u ging vertrekken, zeide deze half willens, half onwillens. Ba!" antwoordde Alcide Jolivet, „ik zou u wel hebben weten in te halen, al had ik eene boot op kosten mijner nicht moeten huren of postpaarden moeten nemen tegen twintig kopeken pei werst. Wat zal ik er van zeggen? Het telegraafkantoor was nog al ver van hier!" „Zijt gij naar de telegraaf geweest?" vroeg Harry Blount, op zijn lippen bijtende. „Ik ben er geweest!" antwoordde Alcide Jolivet met zijn liefelijksten glimlach. „En hij werkt nog altijd tot Kolivan?" „Dat weet ik niet, maar ik kan u wel verzekeren, dat hij van Kazan naar Parijs werkt!" „Gij hebt eene dépêche verzonden.. . . naar uwe nicht?.. .." „Met het meeste genoegen." „Gij hebt dus vernomen. ..." „Hoor, vadertje, om nu eens met de Russen te spreken," antwoordde Alcide Jolivet, „ik ben niet kwaad, ik wil voor u niets geheim houden. De Tartaren, met Feofar-Khan aan het hoofd, zijn tot voorbij Semipalatinsk voortgerukt en zakken de Irtisch af. Doe er uw voordeel mee!" „Hoe! eene zoo ernstige tijding, en Harry Blount had er geen kennis van gekregen, en zijn mededinger, die ze waarschijnlijk van een of ander inwoner van Kazan vernomen had, had ze terstond naar Parijs overgeseind! Het Engelsche dagblad was dus ten achteren. Harry Blount ging dan ook met zijn armen op den rug op het achterdek zitten, zonder een woord meer te spreken. Tegen tien uur verliet het Lijflandsche meisje hare hut en kwam op het dek. Michael Strogoff ging naar haar toe, en stak haar de hand toe. „Hoe ver zijn wij van Moskou?" vroeg zij. „Negen honderd wersten!" antwoordde Michael Strogoff. „Negen honderd van de zeven duizend!" mompelde het jonge meisje. De bel kondigde het uur van ontbijt aan. Nadia volgde Michael Strogoff naar de spijskamer der boot. Zij wilde niets gebruiken van die bijgerechten, die afzonderlijk toegediend worden, zooals kaviaar, haring in stukjes gesneden, brandewijn uit rogge vervaardigd en met anijs gekruid, een drank, dienende om den eetlust op te wekken; in de noorsche landen algemeen in gebruik, zoowel in Rusland, als in Zweden en Noorwegen. Nadia at weinig, wellicht als een arm meisje, wier middelen zeer bekrompen zijn. Michael Strogoff meende zich nu te moeten tevreden stellen met het maal waarmede zijne gezellin tevreden was, dat is: met een weinig „koulbat," een soort van gebak, bestaande uit dooiers van eieren, rijst en gestampt vleesch, en roode kool met kaviaar gestoofd; terwijl thee de eenige drank was. Dit maal was dus noch lang, noch duur; ook gingen Michael Strogoff en Nadia reeds binnen twintig minuten weder naar boven, op het dek. Beiden zetten zich op het achterdek neder en Nadia hare stem verzachtende, zeide, zonder door iemand anders gehoord te kunnen worden: „Broeder, ik ben de dochter van een banneling. Ik heet Nadia Fedor. Mijne moeder is te Riga gestorven, bijna een maand geleden, en ik ga naar Irkoetsk, naar mijn vader, om zijne ballingschap te deelen." „Ik ga ook naar Irkoetsk," antwoordde Michael Strogoff, „en ik zal het als eene gunst van den hemel beschouwen, Nadia Fedor gezond en wel in de handen van haar vader over te geven." „Dank u, broeder!" antwoordde Nadia. Michael Strogoff vertelde toen, dat hij een bijzonder podaroshna voor Siberië gekregen had, en dat van den kant der Russische overheden, niets zijne reis kon belemmeren. ' Nadia verlangde niets beter. Zij zag in de ontmoeting van dien eenvoudigen en goeden jongen man, dien de Voorzienigheid haar had toegezonden, slechts éen ding; het middel voor haar om tot haar vader te komen. „Ik had," zeide zij, „een vrijgeleide, dat mij machtigde mij naar Irkoetsk te begeven ; doch het besluit van den gouverneur van Nijni-Novgorod heeft het ongeldig verklaard, en zonder u, broeder, zou ik de stad niet hebben kunnen verlaten, waar ge mij ontmoet hebt en waar ik zeer zeker gestorven zou zijn! " „En alleen, Nadia," riep Michael Strogoff uit, „alleen, durfdet ge het te wagen de steppen van Siberië door te trekken!" „Dat was mijn plicht, broeder." „Maar wist ge dan niet dat het land, in opstand en overheerd, niet door te komen is." „De Tartaarsche inval was niet bekend, toen ik Riga verliet," antwoordde het jonge meisje. „Eerst te Moskou heb ik die tijding vernomen!" „En desniettegenstaande, hebt ge uwe reis vervolgd!" „Dat was mijn plicht." In dat gezegde was het geheele karakter van het moedige meisje saamgevat. Nadia aarzelde nooit te doen wat haar plicht was. Zij sprak toen over haar vader, Wassili Fedor. Het was een geacht geneesheer uit Riga. Hij oefende zijn beroep met gunstig gevolg uit en leefde gelukkig te midden der zijnen. Doch zijn lidmaatschap in een buitenlandsch geheim genootschap bewezen zijnde, kreeg hij bevel om naar Irkoetsk te vertrekken en de gendarmen, die hem dit bevel brachten, geleidden hem op staanden voet over de grenzen. Wassili Fedor had slechts den tijd zijne vrouw, die reeds lijdende was, te omhelzen, alsmede zijne dochter, die misschien zonder steun zou blijven, en, weenende over die twee wezens, die hij beminde, vertrok hij. Sedert twee jaar bewoonde hij de hoofdstad van OostSiberië, en daar oefende hij, maar niet vpordeelig, zijn beroep van geneesheer uit. Niettemin zou hij misschien gelukkig geweest zijn, voor zoover een banneling zulks kan zijn, indien zijne vrouw en zijne dochter bij hem hadden kunnen zijn. Maar mevrouw Fedor, reeds zeer verzwakt, zou Riga niet hebben kunnen verlaten. Twintig maanden na het vertrek van haar man stierf zij in de armen van hare dochter, die zij alleen en bijna zonder hulp achterliet. Nadia Fedor vroeg toen en kreeg, zonder moeite, van het Russische gouvernement verlof, zich naar haar vader te Irkoetsk te begeven. Zij schreef hem, dat zij vertrok. Nauwelijks had zij de noodige middelen om die lange reis te maken, en toch aarzelde zij niet die reis te ondernemen. Zij deed wat zij kon!.. .. God zou het overige doen. Middelerwijl voer de Kaukasus de rivier op. Het was avond geworden, en de lucht werd door eene heerlijke frischheid bezwangerd. Duizenden vonken ontsnapten uit den schoorsteen der stoomboot, met pijnboomhout gestookt en bij het gedruisch van de golven door den voorsteven gebeukt, mengde zich het gehuil der wolven, die tegen den avond den rechteroever van de Kama onveilig maakten. IX. Nacht en dag in eene tarentass. Den volgenden dag, 19 Juli, kwam de Kaukasus aan de aanlegplaats te Perm aan, de laatste plaats die hij aan de Kama aandeed. Het gouvernement, waarvan Perm de hoofdplaats is, is een der uitgestrektste van het Russische Rijk. Marmer- en zoutgroeven, platina- en goudlagen, steenkolenmijnen worden er op groote schaal bewerkt. In afwachting dat Perm door hare ligging eene stad van den eersten rang worde, heeft het weinig aantrekkelijks, is zeer vuil en morsig, en heeft geene hulpbronnen. Voor hen, die van Rusland naar Siberië gaan, is dit gebrek aan gemak vrij onverschillig, want zij komen uit het binnenland en zijn van al het noodige voorzien; maar voor degenen die uit Middel-Azië komen na een lange en vermoeiende reis, zou het zeker niet onwelgevallig zijn dat de eerste Europeesche stad van het rijk, bij de Aziatische grens gelegen, beter voorzien ware. Het is te Perm, dat de reizigers hunne voertuigen, min of meer beschadigd door een langen tocht door de vlakten van Siberië, verkoopen. Daar ook schaffen zij, die van Europa naar Azié gaan, zich gedurende den zomer rijtuigen en gedurendfe den winter sleden aan, alvorens zich voor eenige maanden in de steppen te wagen. Michael Strogoff had reeds zijn reisplan vastgesteld en het wachtte slechts op de uitvoering. Er bestaat een vrij snelle brievenpostdienst over het Oeralgebergte, maar die dienst was door de omstandigheden van het oogenblik verstoord. En al ware dit het geval niet geweest, dan zou Michael Strogoff, die er spoedig wilde zijn, zonder van iemand af te hangen, toch niet van die gelegenheid gebruik gemaakt hebben. Hij wilde liever rijtuigen koopen en van pleisterplaats tot pleisterplaats rijden, den ijver der postiljons door navodko1) aanwakkerende. Maar welk voertuig dan te nemen? Eene telega of eene tarentass? De telega is een open wagen met vier wielen en alleen uit hout vervaardigd. Wielen, assen, bouten, bak, lemoen, de boomen in den omtrek hebben alles geleverd, en de verschillende deelen waaruit dit voertuig samengesteld is, worden door dikke touwen aan elkander bevestigd. Niets is eenvoudiger, niets is doelmatiger, maar niets ook gemakkelijker te herstellen, wanneer een of ander ongeval zich op reis voordoet. Er is geen gebrek aan denneboomen op de Russische grenzen en. de assen groeien natuurlijk in de wouden. Door middel van de telega heeft de buitengewone postdienst plaats. Voor dit voertuig zijn alle wegen goed. Men moet evenwel bekennen dat de touwen somtijds breken, en dat, terwijl het achterstel in een af anderen sneeuw- of modderpoel blijft steken, het voorstel op twee wielen aan de pleisterplaats aankomt. Michael Strogoff zou nu wel genoodzaakt geweest zijn de telega te nemen, indien hij niet het geluk had gehad eene tarentass te vinden. Niet dat dit laatste voertuig volmaakt is, want de veeren ontbreken er even zoo goed aan als aan de telega, en het hout is er, bij gebrek aan ijzer, niet aan gespaard, maar de lange as, waarmede het voorzien is, geven het een zeker evenwicht op hobbelige en dikwijls zeer ongelijke wegen. Een slijkbord beveiligt de reizigers tegen de modder op den weg en eene groote leeren kap, die neergelaten kan worden, maakt het minder onaangenaam gedurende de groote hitte en de hevige onweersbuien van den zomer. De tarentass is overigens even zoo sterk, en evenzoo gemakkelijk te herstellen als de telega, en van den anderen kant laat dit voertuig zijn achterstel minder op de groote wegen achter. Het was evenwel niet zonder moeite dat het Michael Strogoff gelukte eene tarentass op te sporen, en het was wel waarschijnlijk dat hij in de geheele stad Perm geene tweede zou gevonden hebben. Niettemin dong hij zeer af, enkel voor den vorm, om in zijne rol ') Fooiea. Om twaalf uur verliet de tarentass Perm. Blz. 75. te kunnen blijven van Nicolaas Korpanoff, evenvoudig^koopman van Irkoetsk. Nadia was overal meegegaan om een voertuig te zoeken. Hoewel het doel dat zij bereiken moesten verschillend was, hadden zij toch beiden evenveel haast op de plaats hunner bestemming aan te komen en bijgevolg om te vertrekken. Men zou gezegd hebben dat éen en dezelfde wil hen bezielde ! „Zuster," zeide Michael Strogoff, „ik had gaarne gewenscht voor u een aangenamer en gemakkelijker rijtuig te vinden." „Broeder, zegt gij dat tegen mij, die zoo noodig te voet ware gegaan om tot mijn vader te komen!" ,,Ik twijfel niet aan uw moed, Nadia, maar er zijn lichamelijke vermoeienissen, tegen welke geen vrouw bestand is." „Ik zal er tegen bestand zijn, van welken aard zij ook mogen zijn. Mocht eene klacht over mijne lippen komen, laat mij dan onderweg achter en vervolg uwe reis alleen!" Een half uur later werden, op vertoon van het podaroshna, drie postpaarden voor de tarentass gespannen. Deze dieren, met lang haar bedekt, hadden veel van beren op hooge pooten. Zij waren klein en vurig, van Siberisch ras. Ziehier hoe de postiljon, de iemschik, ze had aangespannen: het eene, het grootste was tusschen twee lange disselboomen vastgemaakt, die aan hunne voorste uiteinden een hoepel droegen, douga genaamd, behangen met kwasten en belletjes; de twee anderen waren eenvoudig met touwen aan de beide treden van de tarentass bevestigd. Overigens geen tuig, en tot leidsels niets anders dan een eenvoudig touw. Noch Michael Strogoff, noch het meisje voerde bagage mede. De groote haast van den een en de geringe middelen van de andere, hadden hen niet toegestaan het zich hiermede lastig te maken. Het was nu wel een geluk, want er was slechts plaats voor twee personen, zonder den postiljon mede te rekenen, die zich op zijn nauwen bok ternauwernood in evenwicht kon houden. Die postiljon wordt evenwel bij elke pleisterplaats verwisseld. Hij, wiens beurt het nu was te rijden, was een Siberiër evenals zijn paarden, en niet minder harig dan zij. Hij had al aanstonds een navorschenden blik op de reizigers van de tarentass geworpen. Geen bagage! — en waar zouden zij die voor den duivel gestopt hebben? — Dat is dus geen buitenkansje. En hij trok een veelbeteekenend gezicht. „Raven," zeide hij, zonder zich te bekreunen om al of niet gehoord te worden, „raven tegen zes kopeken per werst." „Neen! adelaars," riep Michael Strogoff uit, die volmaakt de taal der iemschiks verstond, „adelaars hoor je, tegen negen kopeken per werst, en de fooi bovendien!" Een vroolijk zweepgeklap antwoordde hem. De „raaf" beteekent in de taal der Russische postiljons, den gierigen of armen reiziger, die op de boerenpleisterplaats, de paarden slechts tegen twee a drie kópeken per werst betaalt. De „arend" beteekent den reiziger die voor geen hoogen prijs terug- vlakte. Geen stroomen meer waarvan men genoodzaakt is de waadbare plaatsen op te zoeken! Geen meren meer die men in een boot moet oversteken! Overal het harde ijs, de vrije, de zekere weg! Maar ten koste van welk lijden, Nadia! Zij alleen zouden het kunnen zeggen, die nooit teruggekomen zijn, en waarvan de sneeuwjacht spoedig de lijken bedekt heeft!" •• „Gij zijt evenwel teruggekomen, broeder," zeide Nadia. „Ja, maar ik ben een Siberiër, en reeds zeer jong, toen ik mijn vader op zijne jachten volgde, gewende ik mij aan dit harde leven. Maar toen gij mij zeidet, Nadia, dat de winter u niet zou tegengehouden hebben, dat gij alleen zoudt vertrokken zijn, gereed om tegen de verschrikkelijke guurheid van het Siberisch klimaat te worstelen, verbeeldde ik mij u reeds onder de sneeuw bedolven te zien!" „Hoeveel maal zijt gij de steppen gedurende den winter doorgetrokken?" vroeg het jonge meisje. „Driemaal, Nadia, wanneer ik naar Omsk ging." „En wat gingt ge te Omsk doen?" „Mijne moeder bezoekeo, die mij wachtte." „En ik, ik ga naar Irkoetsk waar mijn vader mij verwacht. Ik ga hem de laatste Woorden van mijne moeder overbrengen! Dat wil zeggen, broeder, dat niets mij zou hebben kunnen beletten te yertrekken!" ' „Gij zijt een braaf kind, Nadia," antwoordde Michael Strogoff, ,,en God zelf zou u geleid hebben!" Gedurende dien dag was de tarentass door de iemschiks, die elkander bij elke pleisterplaats opvolgden, snel vooruit gebracht. De arenden van het gebergte zouden hun naam niet onteerd hebben geacht door deze arenden van den grooten weg. De hooge prijs voor ieder paard betaald, de rijke fooien, bevalen de reizigers bijzonder aan. Misschien vonden de postmeesters 't zonderling, dat, na de uitvaardiging van het besluit, een jongeman en zijne zuster, klaarblijkelijk beide Russen, Siberië, dat voor elk ander gesloten was, vrij konden doortrekken, doch hunne papieren waren in orde, en zij hadden het recht om te passeeren. Ook snelde de tarentass met eene ongelooflijke snelheid de mijlpalen voorbij. Overigens waren Michael Strogoff en Nadia niet de eenigen, die den weg van Perm naar Ekaterinenburg volgden. Bij de eerste pleisterplaatsen had de koeriei; van den czaar vernomen, dat hem een rijtuig voor was, doch, daar hem geen paarden ontbraken, dacht hij daarover niet verder na. Gedurende dien dag werd van de weinige halten, waar de tarentass verpoosde, gebruik gemaakt om zich te ververschen. De posthuizen zijn hiertoe zeer goed ingericht. Overigens is, bij gebrek aan pleisterplaats, het „huis van den Russischen boer niet minder gastvrij. De reiziger kan aan alle deuren aankloppen. Overal wordt hij goed ontvangen. De moe j ik komt »Ik sta voor het rechterpaard in!" Blz. 81. hem met een vriendelijk gelaat te gemoet, en steekt hem de hand toe. De vreemdeling, wanneer hij aankomt, is de bloedverwant van allen. Het is ,;de van God gezondene." X. Een onweder in het Oeral-gebergte. Het Oeral-gebergte Heeft tusschen Europa en Azië eene uitgestrektheid van bij de drie duizend wersten (3.200 kilometer). De naam Oeral, die van Tartaarschen oorsprong is, of die van Poyas, volgens de Russische benaming, beteekent „gordel." Dezen gordel, die van de Noordelijke IJszee tot de boorden van de Kaspische Zee loopt, moest Michael Strogoff nu overtrekken, en zooals gezegd is, had hij er goed aan gedaan, den weg te nemen over Perm naar Ekaterinenburg, welke laatste stad op de oostelijke helling van het Oeral-gebergte gelegen is. De nacht zou voor dien tocht in het gebergte voldoende zijn, indien geen ongeval tusschen beiden kwam. Ongelukkig kondigde het gerommel van den donder in de verte het naderen van een onweder aan, dat door den bij zonderen toestand van den dampkring verschrikkelijk dreigde te worden. Michael Strogoff bezorgde nu zoo goed mogelijk zijne gezellin. De kap, die een windvlaag gemakkelijk weggerukt zou hebben, werd door middel van touwen steviger bevestigd; men verdubbelde de strengen der paarden, en tot overmaat van voorzorg werd de stootplaat der assen met stroo omwonden, zoowel om de stevigheid der wielen te verzekeren als om de schokken te verzachten, die in een donkeren nacht moeilijk te vermijden zijn. Eindelijk werden achter- en voorstel, waarvan de assen eenvoudig met houten pinnen aan den bak van den tarentass bevestigd waren, door een dwarshout met schroeven en moeren aan elkander vastgeklonken. Nadia nam achter in de tarentass plaats; Michael Strogoff zette zich naast haar. Voor de kap, die geheel opgezet was, hingen twee leeren gordijnen, die, in zekere mate, de reizigers tegen den regen .en de rukwinden moesten beschutten, en links van den bok bevonden zich twee groote lompe lantarens waarvan het flauwe licht den weg niet erg verlichtte, maar die ten minste konden dienen om het aanrijden van een of ander rijtuig te verhinderen. Men ziet dus dat alle voorzorgen genomen waren en in dien onheilspeilenden nacht was dit wel raadzaam. „Nadia, wij zijn gereed," zeide Michael Strogoff. „Laat ons dan vertrekken," antwoordde het meisje. Het was acht uur, en de zon ging langzamerhand onder. Doch de lucht was somber, ondanks de schemering, die onder die breedte lang duurt. Zeer dikke dampen schenen het gewelf des hemels te drukken, doch geen windje verplaatste ze nog. Er zou een diepe stilte geheerscht hebben zonder het gekraak van de wielen der De iemschik luisterde ook, maar het hoofd schuddende, alsof hij het voor onmogelijk scheen te houden op dit geroep te antwoorden. „Het zijn reizigers die om hulp roepen! "eP . J*.1. Als ze alleen op ons rekenen! " antwoordde de iemschik. "Waarom niet? riep Michael Strogoff uit. „Hetgeen zij in dergelijke omstandigheden voor ons zouden doen, moeten wij dat ook niet voor hen doen?" . , Maar se zult toch het rijtuig en de paarden niet blootstellen. . "ik zal te voet gaan," antwoordde Michael Strogoff, den iemschik in de rede vallende. „Ik ga met u mee, broeder," zeide het meisje. „Neen, Nadia, gij moet hier blijven. De iemschik zal bij u blijven. Ik wil hem niet alleen laten. „Ik zal hier blijven," antwoordde Nadia. ( ',Wat er ook gebeure, verlaat deze plaats niet! "Gij-zult mij hier terugvinden." Michael Strogoff drukte de hand zijner gezellin en de bocht der helling omloopende, verdween hij plotseling in de duisternis. , ,Uw broederheeft ongelijk,'' zeide de iemschik tot het j onge meisj e. Hii heeft gelijk," antwoordde Nadia eenvoudig. Michael Strogoff liep ijlings den weg op. Had hij groote haast om hen te hulp te snellen die de noodkreten slaakten, nog grooter was zijn verlangen om te weten, wie die reizigers konden zijn, die het onweer niet verhinderd had zich in het gebergte te wagen, want hij twijfelde niet of het waren zij, wier telega zijne tarentass altij X °Hethadmet regenen opgehouden, maar de windvlagen werden hoe langer hoe heviger. De kreten, door den sterken luchtstroom nader gebracht, werden hoe langer hoe duidelijker. Van de plaats waar Michael Strogoff Nadia achtergelaten had, kon menmets zien, daar de weg zeer bochtig was. De rukwinden, P^elmg b 3 die veel bochten gebroken pakten zich samen, en Michael Strogoff moest eene meer dan gewone kracht ontwikkelen om er zich dooi hCMaar ^e^bleek weldra dat de reizigers, wier kreten gehoord werden, niet veraf meer konden zijn, want hunne woorden kwamen vrij duidelijk tot zijn oor. . Ziehier nu wat hij, niet zonder eemge verwondering hoorde. Stommerik! kom je haast? ',Bij de eerste wisselplaats de beste, zal ik je met den 'no laten geven!" . „ „Hoor je, postiljon van den duivel! Hei daar. „Zoo rijden ze je nu in dit land!.... „En dat noemen ze een telega! . . „He! aardsdomkop! Hij rijdt maar door en schijnt niet te bemerken dat hij ons op den weg laat staan. »Zijt gij niet gewond, zuster?" [Blz. 92. ..Mij zoo té behandelen! een van geloofsbrieven voorzien. Engelschman! Ik zal mijn beklag aan de kanselarij doen en ik zal hem laten ophangen.!" „Maar zeer zeker, collega! Gij weet waarlijk niet de zaken van den goeden kant te nemen!" „En hoe, ik vraag het u, hoe zullen wij onzen weg kunnen vervolgen?" vroeg Harry Blount. „Niets eenvoudiger," antwoordde Alcide Jolivet. „Gij spant u zeiven voor dat gedeelte van het voertuig, dat ons overblijft; ik, ik zal de leidsels houden, en ik zal u mijn kereltje noemen, als een ware iemschik; gij zult loopen als een echt postpaard!" „Mijnheer Jolivet,"'zeide de Engelschman, „dit gekscheren gaat alle palen te buiten, en...." „Wees maar bedaard, collega. Wanneer ge uitgeput zult zijn, dan zal ik u vervangen en ge zult het recht hebben mij uit te schelden voor leelijke slak, als ik er niet flink van door ga!"" Alcide Jolivet zeide dat alles zoo vroolijk weg, dat Michael Strogoff niet kon nalaten te glimlachen. „Heeren," zeide hij toen, „ik weet beter. Wij zijn hierboven in den bergpas aangekomen op vijf honderd pas van hier, en bijgevolg hebben wij nu slechts de helling af te dalen. Ik zal u een mijner paarden leenen, en morgen, als er niets tusschenbeiden komt, zullen wij tezamen te Ekaterinenburg aankomen. „Mijnheer Korpanoff," antwoordde Alcide Jolivet, „dat is een voorstel dat een edelmoedig hart verraadt!' „Mijnheer," voegde Michael Strogoff er bij, indien ik u niet aanbied om in mijn tarentass plaats te nemen dan is de reden daarvan, dat er slechts twee plaatsen in zijn, die door mijne zuster en mij reeds zijn ingenomen." „Kom, kom, mijnheer!" antwoordde Alcide Jolivet, „mijn collega en ik zouden met uw paard en het achterstel van mijn telega wel naar het andere einde van de wereld kunnen gaan! „Mijnheer," hernam Harry Blount, „wij nemen uw beleefd aanbod aan. Wat den iemschik betreft...." „O! geloof maar dat het niet voor de eerste maal is dat hem een dergelijk ongeval overkomt!" zeide Michael Strogoff. „Maar waarom komt hij dan niet terug? Hij weet zeer goed dat hij ons heeft achtergelaten, die ellendeling!" „Hij? daar heeft hij zelfs geen besef van!" „Wat! Zou die sukkel niet weten dat de beide deelen van zijne telega gescheiden zijn?" „Hij weet het niet, en in het volste vertrouwen van de wereld voert hij zijn voorstel naar Ekaterinenburg!" „En of ik u niet zeide dat het allerkluchtigst was, collega!" riep Alcide Jolivet uit. . „Nu dan, heeren, wanneer gij mij wilt volgen," hernam Michael Strogoff, „dan zullen wij naar mijn rijtuig gaan en...." „Maar de telega?" merkte de Engelschman op. Vrees niet dat zij weg zal vliegen, mijn waarde Blount," riep Alcide Jolivet. „Zij zit zoo vast in den grond geworteld, dat wanneer men ze er inliet, er in de lente bladeren aan zouden komen! „Kom dan heeren," zeide Michael Strogoff, „en wij zullen de tarentass hier halen." De Franschman en de Engelschman sprongen van de achterste bank af, die nu voorste bank of bok geworden was, en volgden Michael Strogoff. Alcide Jolivet, die maar altijd met schertsen voortging, -zeide tot Michael Strogoff: „mijnheer Korpanoff, gij redt ons wezenlijk uit eene groote verlegenheid!" „Mijnheer," antwoordde Michael Strogoff, „ik heb slechts gedaan wat élk ander in mijne plaats zou gedaan hebben. Indien de reizigers elkander niet hielpen, dan moest men de wegen maar afsluiten!" „Tot wederdienst bereid, mijnheer. Wanneer gij ver de steppen ingaat, is het wel mogelijk dat wij elkander weer zullen ontmoeten en...." Alcide Jolivet vroeg Michael Strogoff niet bepaaldelijk waar hij naar toe ging, maar deze, geen achterdocht willende verwekken, antwoordde terstond: „Ik ga naar Omsk, mijne heeren." „En mijnheer Blount en ik," hernam Jolivet, „wij gaan zoo wat hier en daar; daar waar misschien éen kogel, maar, zeker een of ander nieuws op te vangen is." „In de overheerde provinciën? ' vroeg Michael Strogoff eenigszins driftig. „Juist, mijnheer Korpanoff, en het is wel waarschijnlijk dat wij elkander daar niet zullen ontmoeten!" „Dat is zeker, mijnheer," antwoordde Michael Strogoff. „Ik houd heel weinig van geweerschoten en lanssteken; ik ben te vredelievend van natuur, om mij te wagen daar waar men vecht." „Het spijt mij wezenlijk, mijnheer, dat wij zoo gauw van elkander zullen moeten scheiden! Maar, wanneer wij Ekaterinenburg ver» laten, zal ons gelukkig gesternte ons misschien nog wel tezamen laten reizen, al was het maar gedurende eenige dagen!" „Gij begeeft u naar Omsk?" vroeg Michael Strogoff na een oogenblik overdenkens. „Wij weten het nog niet," antwoordde Alcide Jolivet, „maar zeker gaan wij rechtstreeks naar Ichem door, en eenmaal daar zijnde, zullen wij naar gelang van omstandigheden handelen." „Welnu, heeren," zeide Michael Strogoff,,,dan zullen wij tezamen naar Ichem reizen. Michael Strogoff had zeker liever alleen gereisd, maar zonder dat het ten minste zonderling zou schijnen, kon hij niet trachten zich van twee reizigers te scheiden, die denzelfden weg gingen, als hij. Overigens, daar Alcide Jolivet en ziju reisgenoot plan hadden te ....zou een vuistslag hem betaald hebben. Blz. 94. Ichem op te houden, zonder onmiddellijk naar Omsk door te reizen, zoo bestond er geen zwarigheid, dit gedeelte van de reis met hen mede te maken. „Welnu, heeren," antwoordde hij, „dat is dan afgesproken. Wij zullen tezamen de reis.voortzetten." Vervolgens vroeg hij op den onverschilligsten toon: „Weet gij met eenige zekerheid, tot hoever de Tartaren zijn doorgedrongen? „Om de waarheid te zeggen, mijnheer, wij weten er niet meer van dan men te Perm vertelde," antwoordde Alcide Jolivet. „De Tartaren van Feofar-Khan hebben de geheele provincie Semipalatinsk overheerd, en sedert eenige dagen rukken zij met versnelden marsch langs de Irtisch voort. Gij moet u dus haasten, zoo gij vóór hen te Omsk wilt aankomen." „Waarlijk?" zeide Michael Strogoff. „Men voegde er ook nog bij, dat het kolonel Ogareff gelukt was vermomd de grenzen over te komen en dat hij zich weldra bij het Tartaarsche opperhoofd te midden van het opgestane land zou voegen." j „Maar hoe zou men dat te weten zijn gekomen?" vroeg Michael Strogoff,' voor wien deze min of meer ware tijdingen van rechtstreeks belang waren. „Wel, zooals men al die dingen te weten komt antwoordde Alcide Jolivet. „Dit zit in de lucht." „En hebt gij gegronde reden om te gelooven dat kolonel Ogareff in Siberië is?" Ik heb zelfs' hooren zeggen, dat hij den weg over Kazan naar Ekaterinenburg zou genomen hebben." „Ha! gij wist dat, mijnheer Jolivet," zeide Harry Blount toen, wiens tong losraakte door de opmerking van den Franschen correspondent. ,,Ik wist het," antwoordde Alcide Jolivet. „En wist gij, dat hij als Zigeuner vermomd zou zijn?" vroeg Harry Blount. „Als zigeuner!" riep Michael Strogoff onwillekeurig uit, die zich de tegenwoordigheid van den ouden Zigeuner te Nijni-Novgorod, zijne reis aan boord van de Kaukasus en zijne ontscheping te Kazan herinnerde. „Ik wist er genoeg van om er het onderwerp van een brief aan mijne nicht van te maken," antwoordde Aloide Jolivet glimlachende. „Gij hebt uw tijd te Kazan wel besteed," merkte de Engelschman op een drogen toon aan. „Zeker, waarde collega, en terwijl de Kaukasus zich van voorraad voorzag, deed ik zooals de Kaukasus!" Michael Strogoff luisterde niet meer naar de woordenwisseling tusschen Harry Blount en Alcide Jolivet. Hij dacht aan dien troep Zigeuners, aan dien ouden Zigeuner, wiens gezicht hij niet had kunnen zien, aan de zonderlinge vrouw, die hem vergezelde, aan den zonderlingen blik, dien zij op hem geworpen had, en hij begon al de bijzonderheden van die ontmoeting in zijn geest te verzamelen, toen een schot zich op een korten afstand deed hooren. „Ha! heeren, vooruit!" riep Michael Strogoff uit. „Kijk! voor een waardig koopman, die de schoten vermijdt," zeide Alcide J olivet tot zichzelf, ,,loopt hij zeer snel naar de plaats, waar zij vallen!" En gevolgd door Harry Blount, die er de man niet naar was om achter te blijven, liep hij Michael Strogoff achterna. Eenige oogenblikken daarna bevonden zij zich tegenover de overhellende rots, die de tarentass beveiligde. De groep pijnboomen, door den bliksem getroffen, brandde nog. De weg was woest en verlaten. Michael Strogoff had zich evenwel niet vergist. Hij had het schot van een of ander vuurwapen gehoord. Plotseling deed zich een verschrikkelijk gebrul hooren, en er viel een tweede schot. „Een beer!" riep Michael Strogoff uit, die zich in dat gebrul niet kon vergissen. „Nadia! Nadia!" En, een jachtmes uit zijn gordel trekkende, snelde Michael Strogoff ijlings naar de plaats waar het meisje beloofd had hem te wachten. Op het oogenblik dat hij de tarentass nadert, ziet hij, bij het licht der brandende pijnboomen, eene ontzettende massa hem, al terugtrekkende, naderen. Het was een reusachtige beer. De storm had hem uit de nabijgelegen bosschen gejaagd, en hij was komen schuilen op een plek, die zonder twijfel zijn gewoon verblijf was, maar die toen door Nadia was ingenomen. Twee der paarden, verschrokken op het gezicht van het verschrikkelijke dier, hadden hunne strengen verbrekende, de vlucht genomen, en de iemschik, alleen aan zijne beesten denkende, en vergetende dat het jonge meisje zich alleen tegenover den beer zou bevinden, was hen achterna gesneld. Het moedige meisje had haar tegenwoordigheid van geest niet verloren. Het dier, dat haar in het eerst niet gezien had, had het laatste paard van het span aangevallen. Nadia, de plaats toen verlatende, waar zij neergedoken zat, was naar het rijtuig geloopen, had een der revolvers van Michael Strogoff gegrepen, en stoutmoedig op den beer aigaande, loste zij van zeer nabij een schot op hem. Het dier, aan den schouder licht gekwetst, had zich naar het meisje gekeerd, dat eerst gezocht had hem te ontwijken door rondom de tarentass te loopen, waarvan het paard zijn strengen trachtte te verbreken. Eindelijk, vreezende geen paarden meer te zullen hebben om de reis voort te zetten, loopt zij opnieuw regelrecht op den beer aan, en met eene verwonderlijke koelbloedigheid had zij, op het oogenblik dat de klauwen van het dier op haar hoofd zouden neerkomen, een tweede schot op hem gelost. Het was dat tweede schot dat Michael Strogoff zooeven gehoord had en waarop hij .toegesneld was. In een sprong wierp hij zich tusschen den bèer en het jonge meisje. Zijn arm had slechts eene enkele beweging van onder naar boven gemaakt, en het gedrochtelijk dier opengesneden van de buik tot de keel, viel op den grond als een logge massa. Het was een proefstuk van de behendigheid der Siberische jagers, die er op staan de kostbare huid der beren niet te beschadigen, waarvan zij eene hooge prijs maken. „Zijt gij niét gewond, zuster?" vroeg Michael Strogoff, ijlings naar het jonge meisje toesnellende. „Neen, broeder," antwoordde Nadia. Op dit oogenblik verschenen de beide dagbladschrijvers. Alcide Jolivet vloog naar den kop van het paard, en daar hij zeer sterk in de vuist was, gelukte het hem het te bedwingen. Zijn reismakker en hij- hadden de snelle beweging van Michael Strogoff opgemerkt. „Drommels !" riep Alcide Jolivet uit, „voor een eenvoudig koopman, mijnheer Korpanoff, hanteert gij vrij aardig een hartsvanger. „Zeer aardig zelfs," voegde Harry Blount er bij. „In Siberië, heeren", antwoordde Michael Strogoff, „zijn wij genoodzaakt zoo wat van alles te doen!" Alcide Jolivet keek toen de jonge man aan. In het volle licht gezien, met het bebloede mes in de hand, met zijn hooge gestalte, met zijn koen gelaat, met den voet op het lichaam van den beer, dien hij terneergeveld had, was Michael Strogoff schoon om te zien. „Een sttevige klant!" zeide Alcide Jolivet tot zich zelf. Vervolgens eerbiedig met den hoed in de hand naderende, kwam hij hét jonge meisje groeten. Nadia maakte eene lichte buiging. Zich toen tot zijn reismakker keerende, zeide Alcide Jolivet: „De zuster is de broeder waard! indien ik een beer ware, zou ik dit geduchte en bekoorlijke paar uit de voeten blijven!" Harry Blount stond als een paal met zijn hoed in de hand op eënigen afstand . De bevallige losheid van zijn reisgenoot deed nog meer zijne gewone stijfheid uitkomen. Op dit oogenblik verscheen de iemschik, wien het gelukt was zijne twee paarden te vangen. Hij wierp een blik vol spijt op het prachtige dier, dat op den grond lag, en dat hij genoodzaakt zou zijn ten prooi aan de roofvogels te laten; daarna ging hij zijn span weder in orde brengen. Michael Strogoff maakte hem toen bekend met den toestand der beide reizigers, en met zijn plan een der paarden van de tarentass te hunner beschikking te stellen. • „Het is mij wel!" antwoordde de iemschik. „Alleen twee rijtuigen in plaats van een...." „Goed, vriendje!" antwoordde Alcide Jolivet, welke die aanmerking begreep, „men zal u dubbel betalen." „Vooruit dan, kereltjes," riep de iemschik. 's Middags verlieten beide spannen de stad. Blz. 96. Nadia was weer in de tarentass gaan zitten; Michael Strogoff en zijne beide reisgenooten volgden te voet. Het was drie uur. De onweersbui was aan het afnemen, de weg »Voor het vaderland en voor den Vader!" Blz. 108. heid te buiten te gaan, voortdurend zeer voorkomend jegens het Lijflandsche meisje. Hij bewonderde de stille geestkracht die zij te midden der vermoeienissen van de reis aan den dag legde. Deze gedwongen tusschenpoozen bevielen Michael Strogoff maar zeer weinig. Ook drong hij op elke wisselplaats tot spoedig vertrek aan, door èn postmeester èn iemschiks aan te zetten en te haasten. Na vervolgens haastig gegeten te hebben, — altijd te haastig naar den zin van Harry Blount, die in het eten zeer afgemeten was, — vertrok men, en ook de dagbladschrijvers werden als adelaars gereden, want zij betaalden vorstelijk, en zooals Alcide Jolivet zeide „als Russische adelaars." ') Het spreekt vanzelf dat Harry Blount geenszins zocht zich in de gunst van het jonge meisje te dringen. Die deftige gentleman had de gewoonte niet twee dingen te gelijk te doen. Eens vroeg Alcide Jolivet hem, hoe oud hij wel dacht dat het jonge Lijflandsche meisje kon zijn: „Welk jong Lijflandsch meisje?" antwoordde hij met de grootste ernst van de wereld, zijne oogen half sluitende. „Wel drommels! de zuster van Nikolaas Korpanoff." „Is dat zijne zuster?" ' „Neen, zijne grootmoeder," hernam Alcide Jolivet, door zooveel onverschilligheid uit het veld geslagen. „Voor hoe oud houdt gij haar?" „Indien ik haar had zien geboren worden, dan zou ik het weten! antwoordde Harry Blount eenvoudig, als een man, die zich niet wilde uitlaten. Het land, door de beide tarentassen doorloopen, was nagenoeg verlaten. Het weer was vrij schoon, de lucht half betrokken, de luchtsgesteldheid draaglijker. Hadden de voertuigen op veeren gehangen, de reizigers zouden zich over de reis niet te beklagen hebben'gehad. Doch, indien het land verlaten scheen, was dit toe te schrijven aan de tegenwoordige omstandigheden. Op de velden bijna geen dier Siberische boeren, met hun bleek en ernstig gelaat, die eene beroemde reizigster terecht vergeleken heeft bij de Kastilianen, den trotschen ernst van dezen daargelaten. Hier en daar eenige dorpen, die reeds ontruimd waren, hetgeen het naderen dei Tartaarsche troepen aanduidde. De inwoners hadden, hunne kudden schapen, hunne kameelen, hunne paarden met zich 'toerende, eene schuilplaats in de noordelijke vlakten gezocht. Eenige stammen van de groote horde der zwervende Kirgiezen, die getrouw gebleven waren, hadden ook hunne tenten aan gene zijde van de Irtisch of de Oleg overgebracht, om aan de rooverijen dei overweldigers te ontsnappen. Zeer gelukkig had de postdienst nog altijd geregeld plaats, alsmede de dienst van de telegraaf tusschen de punten die nog met den draad in verband waren. Aan elke wisselplaats leverden de 1) Russische gouden munt die 5 roebel doel. De roebel is eene zilveren munt, die 100 kopeken doet, namelijk f 1-77- voor de regeeringstelegrammen achterstellende. Ook maakten Harry Blount en Alcide Jolivet er ruim gebruik van. Tot hiertoe had Michael Strogoff dus zijne reis op bevredigende wijze volbracht. De koerier van den Czaar had nog geen oponthoud ondervonden en, indien het hem gelukte het punt om te trekken, waar de Tartaren onder Feofar-Khan tot voor Krasnoiarsk waren voortgerukt, dan was hij zeker van vóór hen te Irkoetsk aan te komen. Den dag na hun vertrek uit Ekaterinenburg, hadden de beide tarrentassen het stadje Toeloeguisk bereikt, tegen zeven uur in den morgen, na tweehonderd twintig wersten afgelegd te hebben. Daar werd een half uur met ontbijten doorgebracht. Het ontbijt afgeloopen zijnde, vervolgden de reizigers opnieuw hun weg met eene snelheid, die de belofte van een zeker aantal kopeken alleen verklaarbaar maakte. Denzelfden dag, 22 Juli, 's nachts om éen uur, kwamen de beide tarentassen, na zestig wersten afgelegd te hebben, te Tioemen aan. Tioemen, waarvan de gewone bevolking tien duizend inwoners bedraagt, telde toen het dubbele. Deze stad, het eerste middelpunt van nijverheid dat de Russen in Siberië tot stand brachten, en waarvan men de schoone metaalsmelterijen en de klokkengieterij opmerkt, had nog nooit zulk eene levendigheid vertoond. _ De beide correspondenten gingen terstond op nieuwstijdingen uit. Die, welke de Siberische vluchtelingen van het tooneel van den oorlog mede brachten, waren niet geruststellend. Men vertelde onder anderen, dat het leger van Feofar-Khan de vallei van de Ichem met rassche schreden naderde, en men bevestigde dat kolonel Ivan Ogareff zich weldra bij het Tartaarsche opperhoofd zou voegen, zoo dit al niet reeds had plaats gehad. Wat nu de Russische troepen betrof, men had ze voornamelijk uit de provinciën van Europeesch Rusland moeten oproepen, en zij waren nog te ver verwijderd, om aan den inval weerstand te bieden. Evenwel rukten de Kozakken uit het Gouvernement Tobolsk met geforceerde marschen naar Tomsk op, in de hoop van het 1 artaarsche leger te verhinderen verder voort te trekken. 's Avonds om acht uur kwamen de beide tarentassen te Yaloetorowks aan. Men verwisselde spoedig, en even buiten de stad moest men de rivier Tobel in eene veerpont over, dat hier gemakkelijk ging. Te middernacht werd het vlek Novo-Saimsk bereikt, na vijf en vijftig wersten (58 J kilometer) afgelegd te hebben, en de reizigers verlieten nu eindelijk den eenigszins heuvelachtigen bodem, bedekt met boomen, de laatste sporen van het Oeral-gebergte. Hier begint nu eigenlijk hetgeen men noemt de Siberische steppe, die zich tot de omstreken van Krasnoiarsk uitstrekt. Het is eene eindelooze vlakte, eene soort van grazige woestijn, alwaar men niets anders zag dan de van afstand tot afstand aan weerszijden van den Strogoff en zijne reisgenooten, een voordeel dat zeer belangrijk kon zijn, wanneer de wisselplaats van weinig paarden voorzien was. Twee rijtuigen verspannen, was misschien meer dan een postmeester doen kon, ten minste in een "korten tijd. Een half uur later was de achtergebleven berline niets meer dan een nauwelijks zichtbaar punt aan den gezichteinder der steppen. Het was a:cht uur in den avond toen de beide tarentassen aan de wisselplaats te Ichem aankwamen. De tijdingen aangaande den inval waren hoe langer hoe meer verontrustend. De stad werd rechtstreeks bedreigd door de voorhoede van het Tartaarsche leger, en sedert twee dagen hadden de autoriteiten op Tobolsk moeten terugtrekken. Ichem had niet éen beambte, niet éen soldaat meer. Michael Strogoff vroeg, aan de wisselplaats aangekomen, onmiddellijk paarden voor zich. Hij had zeer wijs gedaan de berline vóór te zijn, want slechts drie paarden waren in staat om onmiddellijk voorgespannen te worden. De postmeester gaf bevel om in te spannen. Wat de beide correspondenten betreft, deze schenen beter te vinden te Ichem te blijven; zij hadden geen haast. Tien minuten na zijne aankomst kwam men Michael Strogoff zeggen dat zijne tarentass gereed was om te vertrekken. „Goed," antwoordde hij. Vervolgens naar de beide dagbladschrijvers gaande, zeide hij: ,,Nu heeren, wijl gij te Ichem blijft, zoo is het oogenblik van scheiden gekomen." „Hoe, mijnheer Korpanoff," zeide Alcide Jolivet, „zult ge dan niet eens een uurtje te Ichem blijven?" „Neen, mijnheer, en ik verlang zelfs het posthuis verlaten te hebben, voorde aankomst van die berline, die wij vooruitgereden zijn." „Vreest gij dan dat die reiziger zal trachten u de paarden te betwisten." „Ik houd er vooral van alle moeilijkheden te vermijden.'' „Dan, mijnheer Korpanoff," zeide Alcide Jolivet, ,,dan blijft ons niets meer over dan u nog eens te bedanken voor den dienst dien gij ons bewezen hebt en voor het genoegen dat wij gehad hebben met u in gezelschap te mogen reizen." „Het is nog wel mogelijk dat wij elkander binnen eenige dagen te Omsk weder zullen ontmoeten," voegde Harry Blount er bij. „Dat is inderdaad mogelijk," antwoordde Michael Strogoff, „wijl ik er regelrecht heenga." - „Welnu dan, goede reis, mijnheer Korpanoff!" zeide Alcide Jolivet toen, „en God beware u voor de telega's." De beide correspondenten staken Michael Strogoff de hand toe met het voornemen ze hem zoo hartelijk mogelijk te drukken, toen ?4ch buiten het gedruisch van een rijtuig deed hooren. Op eens werd de deur opengeduwd en een man trad binnen. Het was de reiziger van de berline, een man met eene militaire houding, een veertig jaar oud, groot, stevig, met een groot hoofd, Nadia werd in eene der booten gezet. Blz. 115. breede schouders, zware knevels en roode bakkebaarden. Hij droeg eene uniform zonder onderscheidingsteekenen, en in zijn hand hield hij eene zweep met een kort handvat. „Paarden," vroeg hij op een gebiedenden toon, als een man die gewoon is te bevelen. ,,Ik heb geen paarden meer beschikbaar," antwoordde de postmeester zich buigende. ,,Ik heb er terstond noodig." ,,Het is onmogelijk." „Welke zijn dan die paarden die ik aan de deur voor de tarentass gespannen heb gezien?" „Zij behooren aan dezen reiziger," antwoordde de postmeester, op Michael Strogoff wijzende. „Dat men ze uitspanne! " zeide de reiziger, op een toon die geen tegenspraak gedoogde. Michael Strogoff naderde toen. „Die paarden heb ik besproken," zeide hij. „Dat kan mij niet schelen! Ik moet ze hebben. Kom! gauw! ik heb geen tijd te verliezen!" ,,Ik ook niet," antwoordde Michael Strogoff, die bedaard wilde blijven, en die zich niet zonder moeite inhield. Nadia stond naast hem, ook kalm, doch heimelijk ongerust voor een tooneel, dat beter was te vermijden. „Genoeg!" herhaalde de reiziger. Vervolgens naar den postmeester gaande: „Laat die tarentass uitspannen," riep hij uit met een dreigenden blik, „en laat die paarden voor mijne berline spannen!" De postmeester, zeer verlegen, wist niet aan wien te gehoorzamen, en hij keek Michael Strogoff aan, die ontegenzeggelijk het recht had zich tegen de onrechtvaardige vorderingen van den reiziger te verzetten. Michael Strogoff aarzelde een oogenblik. Hij wilde geen gebruik maken van zijn podaxoshna, dat de aandacht op hem zou getrokken hebben; hij wilde ook niet, door de paarden af te staan, zijne reis vertragen, en, ook wilde hij geen strijd die zijne zending in gevaar zou kunnen brengen. De beide dagbladschrijvers keken hem aan, overigens gereed om hem te helpen, wanneer hij hunne hulp mocht inroepen. „Mijne paarden zullen aan mijn rijtuig blijven," zeide Michael Strogoff, doch op een toon, die aan een eenvoudigen koopman van Irkoetsk paste. De reiziger kwam toen op Michael Strogoff af, en hem ruw bij den schouder vattende: „Zoo, zoo!" zeide hij met eene schelle stem. „Je wilt me niet je paarden afstaan?" „Neen," antwoordde Michael Strogoff, „Welnu, dan zullen ze zijn voor diegene van ons, die in staat zal zijn te vertrekken! Verdedig je, want ik zal je niet ontzien! En zoo sprekende, trok de reiziger zijn sabel en stelde zich in postuur. Nadia had zich voor Michael Strogoff geworpen. Harry Blount en Alcide Jolivet traden naar hem toe. „Ik zal niet duelleeren," zeide Michael Strogoff eenvoudig, en, om zich beter in te houden, kruiste hij zijn armen op zijne borst. „Gij zult niet vechten?" „Neen." „Zelfs ook na dit niet?" riep de reiziger uit. En, voor men hem had kunnen tegenhouden, had hij Michael Strogoff met het handvatsel zijner zweep reeds een slag op den schouder toegebracht. Bij deze beleediging verbleekte Michael Strogoff op verschrikkelijke wijze. Zijne handen verhieven zich wijd geopend in de hoogte alsof zij dat onbeschoft personage wilden verpletteren. Maar door eene uiterste poging, bleef hij zich zelf meester. Een tweegevecht kon meer dan eene vertraging ,het kon de mislukking zijner zending veroorzaken!... . Beter ware het een paar uren te verliezen.... Ja! maar die beleediging te verkroppen! „Zult ge nu vechten, lafaard?" herhaalde de reiziger, de grofheid bij de onbeschoftheid voegende. „Neen!" antwoordde Michael Strogoff, die onbeweeglijk bleef, maar den reiziger strak in de oogen keek. „De paarden, en terstond!" zeide deze toen. En daarop verliet hij de zaal. De postmeester volgde hem onmiddellijk, niet zonder de schouders opgehaald en Michael Strogoff met een blik, waarin weinig goedkeuring doorstraalde, aangekeken te hebben. « De uitwerking van dit voorval op de dagbladschrijvers teweeggebracht, kon niet gunstig voor Michael Strogoff zijn, wiens gedrag hun zeer tegenviel. De stevige, krachtvolle jonge man, zich zoo te laten slaan, en voor dergelijke beleediging niet eens voldoening te vragen. Zij groetten hem dus en gingen heen, terwijl Alcide Jolivet tegen Harry Blount zeide: „Ik zou dat nooit van dien man gedacht hebben, die zoo netjes de beren van den Oeral den buik openrijt! Zou het dus waar zijn dat de moed zijn oogenblikkcn en zijn vormen heeft? Het is onbegrijpelijk! Wellicht komt het daar vandaan dat wij nooit lijfeigenen geweest zijn!" Een oogenblik daarna duidden het geraas van wielen en het klappen eener zweep aan dat de berline met de paarden van de tarentass bespannen, snel het posthuis verliet. Nadia, geheel gevoelloos en Michael Strogoff, nog van woede bevende, bleven alleen in de wachtkamer der wisselplaats. De koerier van den czaar, nog altijd met de armen over de borst gekruist, was gaan zitten. Hij was een standbeeld gelijk. Evenwel had eene roode kleur, niet die der schaamte, de bleekheid op zijn mannelijk gelaat vervangen. Nadia twijfelde niet of allerkrachtigste redenen aileen hadden zulk een man eene dergelijke beleediging kunnen doen verkroppen. Zij ging dus naar hem toe zooals hij in het politiehuis te NijniNovgorod naar haar was toegekomen, en zeide: „Uwe hand, broeder!" En tegelijkertijd wischte haar vinger, door eene bijna moederlijke beweging, een traan af, die uit het oog van haren makker opwelde. XIII. Plicht bovenal. Nadia giste wel dat een geheime drijfveer al de handelingen van Michael Strogoff bestuurde; dat deze, om eene of andere haar onbekende reden, in zijne handelingen niet vrij was; dat hij geen recht had over zijn persoon te beschikken, en dat hij, onder deze omstandigheid zelfs den wrok over eene doodelijke beleediging heldhaftig aan zijn plicht had opgeofferd. Nadia vroeg Michael Strogoff trouwens ook geene opheldering. De laatste sprak den geheelen avond geen woord. De postmeester kon hem, vóór den volgenden morgen, geen versche paarden bezorgen; hij moest derhalve een geheelen nacht op de wisselplaats vertoeven. Nadia maakte dus van dat oponthoud gebruik om eenige rust te genieten, hoewel zij liever bij haar metgezel had willen blijven; maar zij gevoelde dat hij behoefte had om alleen te zijn. Michael Strogoff bleef op. Hij zou zelfs geen uur hebben kunnen slapen. Het was alsof hij een brandwonde gevoelde, op de plaats waar de zweep van den onbeschoften reiziger hem getroffen had. „Voor het Vaderland en voor den Vader!" prevelde hij aan het slot van zijn avondgebed. Evenwel gevoelde hij eene onwederstaanbare behoefte om te weten, wie de man was, die hem geslagen had, van waar hij kwam en waar hij heenging. Wat zijn gezicht betrof, de trekken er van waren zoo goed in zijn geheugen geprent, dat hij niet behoefde te vreezen ze ooit te vergeten. Hij vroeg om den postmeester te spreken. Deze, een Siberiër van den ouden stempel, kwam terstond, en den jongen man een weinig uit de hoogte aanziende, wachtte hij, totdat hij ondervraagd werd.