PERNIS HOOGVLIET POORTUGAAL EN RHOON ALSMEDE VERDWENEN EN BESTAANDE MERKWAARDIGHEDEN IN HET WESTELIJK GEDEELTE VAN HET EILAND IJSELMONDE DOOR J. VERHEUL Dzn. ARCHITECT B.N.A. UITGAVE. N.V. DRUKKERS. EN UITGEVERSBEDRIJF STEMERDING & Co. - ROTTERDAM PERNIS HOOGVLIET POORTUGAAL EN RHOON ALSMEDE VERDWENEN EN BESTAANDE MERKWAARDIGHEDEN IN HET WESTELIJK GEDEELTE VAN HET EILAND IJSELMONDE DOOR J. VERHEUL Dzn ARCHITECT B.N.A, ROTTERDAM UITGAVE: N.V. DRUKKERS- EN UITGEVERSBEDRIJF STEMERDING 8. Co. - ROTTERDAM AAN Z.E. JHR. MR. DR. H. A. VAN KARNEBEEK MINISTER VAN STAAT COMMISSARIS DER KONINGIN IN ZUID-HOLLAND INLEIDING. Na in vijf voorafgaande boekjes een overzicht te hebben gegeven, vooreerst van de oude boerderijen aan den Dordtschestraatweg te Rotterdam; ten tweede van de merkwaardige oude bouwwerken aan het Jaagpad van Overschie naar Delft; ten derde van Kralingen en 's Gravenweg en van de aan dien weg gelegen oude merkwaardige buitenhuizen en boerenhofsteden; ten vierde van het voormalige Charlois en Katendrecht en van het verdwijnende landelijk schoon in en om den Charloisschen polder te Rotterdam; en ten slotte van Oostelijk Rotterdam, Kralingscheveer en Capelle aan den IJsel met verdwenen en nog bestaande merkwaardigheden aan Schieland's Hoogen Zeedijk, wil ik nu in dit zesde boekje een gedeelte van het mooie en vruchtbare eiland IJselmonde bespreken, dat stellig evenzeer de moeite waard is, nader bekend te worden gemaakt, te meer daar in de toekomst Rotterdam aldaar groote belangen, noodig voor zijn welvaart, onder de oogen zal hebben te zien. Dit gedeelte van het eiland, ten westen van het op den Linker-Maasoever tot Rotterdam behoorende gebied gelegen, omvat de gemeenten Pernis, Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon, benevens de gehuchten de Heij en Rhoonscheveer, die respectievelijk onder Pernis en Rhoon ressorteeren. In Februari 1923 nam de Raad van Rotterdam het besluit om de onteigening van de terreinen op den Linker-Maasoever tusschen de Waalhaven en de Botlek, welke noodig was voor de toekomstige uitvoering van het ontworpen z.g. havenplan Pernis, definitief door te zetten. Door dit besluit zou Rotterdam een uitgestrektheid van 1465 H.A. in eigendom verkrijgen, waarop in komende tijden weer omvangrijke havenwerken zouden kunnen worden gesticht en toegevoegd aan het bestaande complex der gemeentehjke haveninrichtingen. Het meerendeel van de verlangde terreinen ging in den loop van het jaar 1924 in eigendom aan de gemeente Rotterdam over. Op 13 September 1927 werd door Burgemeester en Wethouders van Rotterdam een voorstel bij den Gemeenteraad aanhangig gemaakt tot grensverruiming der gemeente, want de bedoelde onteigende terreinen waren nu wel eigendom, doch lagen buiten het Rotterdamsche territoir. Op 11 Januari 1929 werd dit voorstel door den Raad met 26 tegen 13 stemmen aangenomen. Algemeen mag als bekend worden verondersteld, dat het daarna gereed gekomen wetsontwerp van 27 Januari 1931 ten doel heeft om eventueel de noodzakelijk geworden grensverruiming ten behoeve van havenaanleg in het westen van Rotterdam mogelijk te maken. Hierdoor zouden gedeelten van Poortugaal en Rhoon en de gemeenten Pernis en Hoogvliet in haar geheel by het gebied van Rotterdam worden gevoegd. Door allerlei omstandigheden traineerde tot op heden de indiening van dit wetsontwerp bij de Tweede Kamer, alhoewel reeds na onderging overleg op het grondgebied van Pernis een groote petroleumhaven bij de Vondelingenplaat is gegraven, enkele polders tot op dijkshoogte zyn opgespoten en de havenspoorweg van Rotterdam tot dit nieuwe havenkwartier zoo goed als geheel is doorgetrokken. Onder dagteekening van 15 November 1933 is bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ontwerp van wet ingediend tot uitbreiding van het grondgebied van de gemeente Rotterdam met de gemeenten Pernis en Hoogvliet en deelen van de gemeenten Rhoon en Poortugaal. Verwacht mag derhalve worden, dat deze gebiedsuitbreiding met ingang van den in het wetsontwerp genoemden datum van 1 Mei 1934 haar beslag zal krijgen. Ingevolge de voorgestelde grensregeling zullen de naar de gemeente Rotterdam overgaande gebieden met de daarop gevestigde personen bedragen voor: Deze gebiedsuitbreiding, die in overeenstemming met het aanhangige wetsontwerp on den 21en December 1933 door de Tweede Kamer zonder debat en zonder hoofdelijke stemming is aangenomen, maakt het vrij zeker, dat in niet al te lang tijdsbestek, belangrijker en grooter veranderingen in dit geannexeerde gebied door Rotterdam tot stand gebracht zullen worden, dan nu reeds zijn geschied. oppervlakte aantal inwoners Pernis 1312 H.A. 4611 Hoogvliet 725 „ 1227 Rhoon 190 „ 500 Poortugaal 330 „ 250 Hierdoor zal wederom heel veel van het bestaande vriendelijke landelijk schoon en van de bouwwerken uit een oude cultuurperiode in de verdrukking komen. Veel zal gerooid, gesloopt of vergraven moeten worden, veel zal in havens, kanalen en industrie- of handelsterreinen worden omgezet, waardoor het nu nog zoo bijzonder mooie, welvarende landelijk gebied, waaruit in de directe omgeving van Rotterdam het verleden op zulk eene eigene wijze spreekt, sterk zal verminderen of een geheel ander karakter, van minder bekoring dan het bestaande, zal verkrijgen. In vroegere jaren bleef het bezoek onzer stadgenooten aan dit stille, fraaie gedeelte van het eiland IJselmonde meestal beperkt tot Rhoon, waar men, na genoten te hebben van een tochtje over mooie begroeide dijken, zooals men bijna alleen op dit eiland aantreft, en van het dieper liggend prachtige Hollandsche polderlandschap, in de alom bekende uitspanning ,,'t Huis te Pendrecht", dat vlak tegenover het kasteel van Rhoon en de oude kerk der Ned. Herv. Gemeente is gelegen, afstapte om na een oogenblik in den grooten achter het huis liggenden tuin te hebben verwijld, weer langs een anderen, eveneens mooien buitenweg naar de stad terug te gaan. Tegenwoordig is echter het bezoek aan dit gedeelte van het eiland IJselmonde met zijn fraaie, rustige dorpen, sterk toegenomen. Niet alleen werd het verkeer sterk bevorderd door de in 1915 in exploitatie genomen stoomtram der R.T.M., die van Rotterdam via Rhoon, Poortugaal, Hoogvliet, Spijkenisse naar Den Briel-Oostvoorne en Hellevoetsluis voert, alsmede door het toenemend gebruik van rijwiel, motorrijwiel en auto, doch ook door de stichting vanwege de gemeente Rotterdam, van de groote Psychiatrische Inrichting „Maasoord" in den Genever- en Kooipolder te Poortugaal en door het verrijzen van de beide groote fabrieken van Chemische Producten aan de Vondelingenplaat, in den noord-westhoek van het eiland gelegen. In het gesticht Maasoord worden ongeveer 1300 patiënten verpleegd, die dikwijls door familieleden bezocht worden; bovendien is een uitgebreid personeel in dit gesticht inwonend of in de omgeving gevestigd, terwijl aan de genoemde fabrieken, die omstreeks 1911—1913 in bedrijf zijn gekomen, veel personeel werk vindt. In den laatsten tyd is vooral ook door den aanleg van den nieuwen provincialen weg, al is deze prachtige asphaltweg — de Groene Kruisweg genaamd — nog niet geheel voltooid, wederom toeneming van het gewone wagen-, auto- en rijwielverkeer sterk merkbaar. Van Rotterdam (Charlois) zal deze 23 K.M. lange weg langs Rhoon en Poortugaal naar Hoogvliet in aansluiting aan het reeds eerder voltooide gedeelte, van Spijkenisse over Geervliet tot aan het Voornschekanaal, dat reeds in gebruik is, in dit jaar over Zwartewaal en Vierpolders tot Den Briel doorgetrokken worden. Eene behoorlijke aansluiting van dezen aan den Schulpweg te Charlois eindigenden weg aan bestaande Rotterdamsche hoofdwegen, is alsnog niet in uitvoering genomen. Vooral voor het vervoer van tuin- en landbouwproducten naar het havenkwartier en de veilinggebouwen van Rotterdam, zal deze weg van groote beteekenis en nut zijn en tevens zal op het eiland Voorne een der schoonste begroeide duingebieden van ons land met een merkwaardige flora en fauna, waarin de mooie badplaatsen Rockanje en Oostvoorne liggen, gemakkelijker bereikbaar zijn. Voorne is door dezen weg met recht uit zijn isolement verlost. De propaganda, die in de laatste jaren voor het bezoeken van deze twee badplaatsen gevoerd werd, heeft er ook veel toe bijgedragen, dat deze vruchtbare landbouwstreek met hare stille dorpen, waarvan men vroeger bij het vluchtig doorrijden slechts een glimp opving, thans meer bezocht wordt om van het typische landelijk schoone, van de rustige harmonie en van de weldoende kalmte dezer rustieke omgeving, beter te genieten. Padvinders, rijwiel- en wandelclubs komen hier meer en meer. Het jongere geslacht vlucht veel meer dan vroeger tot de natuur, waar niet alleen schoonheid, maar ook ontspanning te vinden is en waar rust en stilte heerschen en dat alles is hier, onder den rook van de drukke havenstad Rotterdam, volop te genieten. Het welvarende eiland IJselmonde, vooral speciaal het westelijk gedeelte, leent zich daarvoor dan ook uitstekend. Men vindt hier prachtig polderland, met weiden die meestal een kleur van groen vertoonen, zoo mooi als men nergens schooner vindt, en welige akkers met golvend goudgeel graan, afgewisseld door andere gewassen. De polders zijn doorgaans gescheiden door leuke smalle wegen, doch ook door tal van bedijkingen, waarvan die, welke hoofdver- keerswegen, vormen, veelal begroeide bermeh en forsche, majestueuse boombeplantingen hebben. Ideale wegen zijn het, om te genieten van de wijde uitzichten over malsche groene weiden, over het mozaïek in alle schakeeringen van veelbelovende akkers of rijpende boomgaarden. Waar bouwland de overhand heeft, zijn de smalle tusschenwegen talrijker dan tusschen het grasland. Het gedeelte van het eiland IJselmonde, waarover in dit boekje gesproken wordt, grenst aan de oostzijde aan het boezemwater den Ouden Koedöod en aan de drie overige windstreken wordt het omspoeld door twee machtige, onvergelijkelijk schoone rivieren als de Nieuwe en de Oude Maas, die langs de het land beschermende hooge dijken de buitengorzen en de lage buitengronden hebben gevormd. De rietgorzen met het na een winter van verborgen leven aan het woelige water opbloeiende riet, vormen hiervan het meest karakteristieke gedeelte. Verscheidene buitengronden zijn in verband met het ontworpen toekomstplan van Rotterdam, opgespoten en daardoor als zoodanig verdwenen. Voorheen was dit door een lage zomerkade omgeven buitendijks aangeslibde land, dat bij hoog water meestal onderliep, zeer vruchtbaar. Aan de rivierzijde wareni die buitengronden veelal prachtig begroeid met riet, biezen en griendgewas, terwijl zij in den zomer ook vaak prijkten met een bonte pracht van wilde bloemen. Zij vormden in één woord hoogst merkwaardige gronden, welke nu door de opspuiting voor een groot deel teloor zijn gegaan of veel van hun bekoring hebben ingeboet. Veel natuurschoon is hierdoor meedoogenloos verwoest. Diverse zalmvisscherijen als Oranje-Nassau, Klein Profijt I en Klein Profijt II waren langs de rivieroevers gevestigd; ze hebben een tijdlang een winstgevend bedrijf opgeleverd en aan verscheidene bewoners van deze streek een goed stuk brood verschaft. Nu zijn zij verdwenen of geheel buiten werking gesteld, daar het bedrijf door het verloopen van de zalmvangst, niet meer loonend was. Dit deel van het eiland heeft verschillende goed bevolkte, bloeiende karakteristieke dijk- en landbouwdorpen. Slechts een daarvan, Pernis, was eertijds een gemeente waar ook de zeevischvangst met succes werd uitgeoefend. Ieder dorp is door een haven aan het groote vaarwater verbonden, wat, naast de goede verbindingen te land, voor aan- en afvoer van producten en koopwaren, groot gemak oplevert en voordeelen heeft. Fraaie oude kerken, aardige woninggroepen en vele karakteristieke boerenhofsteden, een enkel oud kasteel en meer andere merkwaardige bouwwerken verhoogen den indruk, dien het landschap in dit poldergebied maakt. Het bekoort onder alle omstandigheden door zijne ligging aan de breede rivieren, door zijne statige, begroeide dijken en goede wegen, alsmede door zijn prachtige, groote, vruchtbare polders met de vele boomgaarden en hoogopgaande boomgroepen. Dit alles nog intijds zoo goed mogelijk in schrift en beeld vast te leggen en tevens te wyzen op de frissche landelijke schoonheid, die wel verwoest, doch niet zoo gemakkelijk met kunst en vliegwerk teruggegeven kan worden, is het doel, dat mij bij het schrijven en illustreeren van dit boekje voor oogen stond. Dat hierby iets van de merkwaardige oude geschiedenis dezer streek en van enkele verdwenen belangrijke oude bouwwerken ingelascht zal worden, ligt voor de hand. Een aantal teekeningen, door mij met de steeds gewaardeerde medewerking van den heer L. M. Molendijk voor dit doel naar de natuur of naar oude gegevens vervaardigd, moge als ingevoegde illustraties, het geheel duidelyker doen spreken. Rotterdam, April 1934. J. VERHEUL Dzn. 6 Afb. 1. Verdwenen „Hof van Putten" te Geervliet, omstreeks 1750. (Blz. 13). PERNIS, HOOGVLIET, POORTUGAAL EN RHOON, ALSMEDE VERDWENEN EN BESTAANDE MERKWAARDIGHEDEN IN HET WESTELIJK GEDEELTE VAN HET EILAND IJSELMONDE. WESTELIJK IJSELMONDE. Het westelijk gedeelte van het eiland IJselmonde, dat ten noorden begrensd wordt door de Nieuwe Maas, ten westen en zuiden door de Oude Maas en ten oosten door het boezemwater den Ouden Koedood, hetwelk bijna geheel, van noord tot zuid dwars door het eiland loopt, heette in vroegere eeuwen Putten over de Maze. Het vormde een deel der aloude heerlijkheid Putten, welke bekend stond als een der oudste heerlijkheden van Holland. Deze was toen verdeeld in Putten binnen den Ringdijk, in Putten buiten den Ringdijk, in Putten over de Plaat Flakkee en in Putten over de Maze. De voornaamste plaats van het eigenlijke Putten, zooals het binnen den Ringdijk gelegen gedeelte werd genoemd, was Geervliet, waar het groote en voorname „Hof van Putten" gelegen was en waar de heeren van Putten resideerden en leefden als onafhankelijke kleine vorsten. De heeren van Putten waren machtige edelen, die de graven van Holland veelal in alles bijstonden. Zij waren in hoog aanzien. De eerste heer van Putten, die in 1229 in de oorkonden voorkomt, is Nicolaas I; de laatste heer van Putten en Strijen was Jacob van Gaesbeek, die in 1459 stierf. Zooals beweerd wordt, zou Jacob van Gaesbeek zijn heerlijkheden Putten en Strijen verkwanseld hebben aan Filips van Bourgondië, graaf van Holland, die na den dood van Jacob van Gaesbeek de genoemde heerlijkheden nog bij zijn leven overgaf aan zyn zoon Karei, graaf van Charolois, den in de geschiedenis bekenden Karei den Stouten. Bij het op 25 Juni 1467 aanvaarden van diens bewind over Holland en Zeeland, werden Putten en Strijen met Holland vereenigd. Geervliet, dat een deftig stadje geworden was, door muren omringd en met verschillende poorten, had reeds in het laatst der 14e eeuw, vermoedelijk in 1381 van Zweder van Abcoude, heer van Putten en Strijen, die in 1361 deze heerlijkheden van zijn oudtante Aleid van Strijen, had geërfd, stadsrechten verkregen. Het sedert 1015 heffen van tol te Dordrecht, gaf aan de Hollandsche graven op den duur wel veel voordeel, maar bleef een reden tot oneenigheid, waarvan de gevolgen lang hebben nagewerkt. De Vlamingen die mede verplicht werden dien tol te voldoen voor de goederen die zij naar Holland voerden, wisten dat te ontduiken, door niet langs Dordrecht maar door de Bornisse te varen, een zeer breed water, dat door het land van Putten liep en toen voor groote vaartuigen bevaarbaar was. Graaf Floris III kon hen niet beletten dien weg te nemen, doch om hen te noodzaken toch tol te betalen, bouwde hy met goedkeuring van Keizer Frederik I een tweede tolhuis aan de Bornisse tegenover Heenvliet nabij Geervliet, welks smalle haven in de Bornisse uitliep. . Na verloop van zekeren tijd had dit langdurige twisten tengevolge, die zelfs op een oorlog tusschen Filips van Vlaanderen en graaf Floris uitliepen. Jaren en jaren heeft het geduurd eer het geschil vereffend werd.x) De tol aan de Bornisse leverde geruimen tijd veel voordeel op, waarvan Geervliet, waar het Hof van Putten inmiddels was gesticht, profiteerde, zoodat het in bloei toenam. Thans is dit eertijds zoo breede water, dat de scheiding vormde tusschen Putten en Oostvoorne, tot een smal watertje dicht geslibd en is slechts de bedding van dezen machtigen stroom nog gedeeltelijk zichtbaar. Als stichter van het slot van Geervliet, welke stichting ongeveer in 1300 moet plaats gehad hebben, kan vermoedelijk een der meest bekende heeren van Putten, Nicolaas III worden aangenomen. Nicolaas III nam in 1304, op verzoek van de Dordtenaren, het bevel van de stad Dordrecht op zich en verdreef toen de Vlamingen en de Brabanders uit Zuid-Holland. Hij was in 1290 gehuwd met Aleid van ') De geschiedenis van Nederland door mr. J. van Lenriep. Strijen, oudste dochter van heer Willem van Strijen en erfde daardoor de heerlijkheid Strijen. De hiernevens gaande teekening van het Hof van Putten te Geervliet is gemaakt naar een 18e eeuwsche kopergravure, voorkomend in „Het verheerlijkt Nederland" van Isaac Tirion — 1757. Zij geeft echter den bouwstijl te zien van het einde der 16e eeuw. Het in de 14e eeuw gestichte slot zal dus later meermalen van vorm en uiterhjk veranderd zijn. (Afb. 1). In de oude kruiskerk, die eveneens uit de 14e eeuw dateert, is in het koor nog een groote graftombe te zien, waaronder Nicolaas III van Putten, gestorven 11 October 1311, en zyn gemalin Aleid van Strijen, gestorven 26 Juni 1316, begraven liggen. Het daarop voorkomende Latijnsche vers, ter eere van Aleid, is niet meer te ontcijferen, doch is bekend. 1) De graftombe wordt bedekt met beider, helaas geschonden beeltenis in liggende houding. Het oude raadhuisje met zijn hooge stoep, zijn tuitgevel uit later tijd en zijn klokketorentje is nog intact en zeer bezienswaardig. Vooral het interieur is belangwekkend. Het slot te Geervliet, gewoonlijk het „Hof van Putten" genaamd, was een sterk en beroemd slot. Het was omringd door een laag liggende open voorplaats — een basse-cour — waaromheen de breede slotgracht gegraven was. De toegang tot het slot had plaats door middel van een lange houten brug, waarop in het midden een val- of ophaalbrug was aangebracht. De toegang zelf bestond uit een monumentalen hoofdingang, die eenige meters boven de slotgracht gelegen was, omdat onder de hoofdverdieping van het complex vermoedelijke hooge kelders aangebracht waren. Het hoofdgebouw, dat van baksteen was opgetrokken, was langwerpig, had een breed, massief front, was tamelijk hoog en beheerschte de gansche omgeving. Het had een vooruitspringend gedeelte, waarin de hoofdingang was gelegen en werd door een hoog dak afgedekt, dat voorzien was van diverse schoorsteenen en aan de zijkanten door een trapjesgevel werd afgesloten. In aansluiting met het hoofdgebouw liepen gemetselde afsluitmuren, door zware conterforten ondersteund, rondom *) Een en ander uit de geschiedenis van Poortugaal, door ds. T. A. van der Vlies. het open gedeelte van den binnenhof, welke muren op de hoeken geflankeerd waren door wachttorentjes, waarvan die. welke aan het hoofdgebouw grensden, hooger opgingen dan de anderen. De groote slottuin zal vermoedelijk aan de achterzijde van dit machtige gebouw gelegen hebben. Zooals in den loop der tijden de tol bij Geervliet in beteekenis sterk verminderde, ging ook Geervliet langzamerhand achteruit, vooral toen de heeren van Putten en Strijen niet meer in „Het Hof" resideerden. In 1743 werd Geervliet door een hevigen brand geteisterd, doch weer gedeeltelijk herbouwd. Van het Hof van Putten werd in 1812 de inventaris publiek verkocht en in 1819 volgde het gebouwencomplex. Kooper werd de rentmeester der heerlijkheid Abbenbroek, na wiens dood het geheel met den grond gelijk werd gemaakt. Het gedeelte waarover nu verder in dit boekje gesproken zal worden, werd vroeger, zooals reeds vermeld is, aangeduid met Putten over de Maze of ook wel het Overmaassche. Het bevatte toen de heerlijkheden en gemeenten Pernis, 's Gravenambacht en Lange Bakkersoord; de heerlijkheden en gemeenten Hoogvliet en Lokhorsterland (Oud- en Nieuw Engeland); de heerlijkheden en gemeenten Poortugaal en Albrandswaard met de Kyvelanden en de hooge heerlijkheden en gemeenten Rhoon en Pendrecht. De heerlijkheden en de gemeenten Katendrecht en Charlois lagen in de vroegere Riederwaard, doch maakten deel uit van de heerlijkheid Putten. In crimineele zaken moesten de bewoners eventueel te recht staan te Geervliet. De heerlijkheid van Katendrecht was in die tijden het uiterste rechtsgebied onder de Hooge Vierschaar van het land van Putten. Sedert lang is de naam van Putten over de Maze vervallen en behoort dat gedeelte nu tot het eiland IJselmonde, terwijl Putten met Voorne thans een geheel vormt. SI Afb. 2. Kaart van het westelijk gedeelte van het eiland IJselmonde, met de gemeenten Pernis, Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon (Blz. 17). PERNIS. Bij de nu volgende bespreking van de gemeenten, die in het westelijk deel van het eiland IJselmonde en wel bewesten het boezemwater de Oude Koedood liggen, zijn de gevolgde wegen op de hiernevens gaande kaart in donkere lijnen aangegeven. Zij voeren van het beginpunt van onzen tocht door dit welvarende gewest naar de vier eveneens met donkere lijnen onderstreepte plaatsen en weer terug naar het uitgangspunt. (Afb. 2). De tocht wordt aangevangen aan de westzijde van de Waalhaven bij de Heijschesluis, daar waar het electrisch gemaal van de gemeente Rotterdam „Jan Barendregt Czn." in de bemaling van het boezemwater den Ouden Koedood voorziet. Dit gemaal zal binnenkort komen te vervallen en, volgens een overeenkomst met het waterschap de Koedood, vervangen worden door een nieuw modern ingericht electrisch gemaal, dat l]/2 K.M. verder in zuidelijke richting is geplaatst en bij in gebruikneming het water uit den Koedood niet meer in de Heijschehaven, doch door middel van persbuizen van 1 M. middellijn in de Waalhaven zal loozen. Door de verplaatsing van het sedert jaren aan de Heijschesluis gevestigde oude gemaal, zal het noordelijk gedeelte van den Ouden Koedood over circa \x/2 K.M. tot dijkshoogte worden volgespoten, waardoor alweer een groot brok prachtig natuurschoon, waarvan vooral in vroegere tijden volop en ongestoord genoten kon worden, zal verdwijnen. Daar het echter in het voornemen ligt der gemeente Rhoon om als werkobject voor de werkloozen den geheelen Koedood te verbreeden en te verdiepen, bestaat de vrees, dat het dan nog bestaan blijvende gedeelte, helaas ook spoedig van karakter zal veranderen. In mijn boekje: Het voormalige Charlois en Katendrecht — Maart 1933 —, heb ik naast eenige afbeeldingen, dit boezemwater met zijn aangrenzend, prachtig moerasgebied, vol schoonheid en natuurgenot, beschreven, waarnaar ik meen te mogen verwijzen. Wij gaan nu van de Heijschesluis in westelijke richting, dus in die van het dorp Pernis. Direct voorbij de Heijschesluis, op de grens van Rotterdam en Pernis, passeeren wij het langs den dijk gelegen gehucht „De Heij", dat, behoorende tot het gebied van Pernis, met zijn rommelachtige, verbrokkelde bebouwing niets belangrijks te zien geeft. Aan de noordzijde van den dijk, welke de Heyschedijk heet, zien wij, dat groote gedeelten van den Heijschepolder, van den Gorzenpolder, van de Buitengorzen en de Beneden-Heijplaat tot dijkshoogte zijn opgespoten Na het besluit van den Raad der gemeente Rotterdam van 6 September 1928, is in 1930 op het onder Pernis liggende gebied, aan de Beneden-Heijplaat de Quarantaine-inrichting van Rotterdam gebouwd, welke een oppervlakte van 6 H A. beslaat en met een breedte van 350 M. aan de rivier grenst. Dit kostbare complex, indertijd door het Rijk aan de gemeente opgedrongen, dat met grond, opbouw en inrichting bijna een bedrag van V/2 millioen gulden heeft gekost en tot nu toe weinig dienst heeft gedaan, is van den Heijschedijk door een breed en lang koolaschpad te bereiken. De vraag, welke bestemming aan die inrichting kan worden gegeven, wanneer zij niet voor quarantaine-doeleinden in gebruik is, wordt inmiddels overwogen. Ongeveer 120 M. voorbij de Heijschesluis, verandert de geasphalteerde dijk van profiel, en splitst zich in een rijweg en een voetpad. De rijweg voert naar omlaag tot^op de hoogte van den aangrenzenden polder „Kiesheid". Het voetpad, het smalste gedeelte, loopt als een 2 M. breed koolaschpad op dijkshoogte door. Het geheel buigt zich in een bocht eenigszins naar hef noorden, om dan even voorby den Karvelschedijk, ook wel Jachtdyk genoemd, die in zuidelijke richting naar de dorpen Poortugaal en Rhoon voertj zich weer op normale dijkshoogte te vereenigen. Na een scherpe bocht, waar de Heijschedijk zich met den Deijffelbroekschedijk vereenigt, loopt hij als Heijschedijk door tot het dorp Pernis. Deze Heijschedijk, in vroeger jaren een buiten-waterkeeringsdijk, vormt de scheiding tusschen den Deyffelbroekschépolder en den Deyffelschepolder. Dicht bij de zooeven genoemde scherpe bocht lag de voormalige buurschap 's Gravenambacht, eertijds behoorende onder de ambachtsheerlijkheid van dienzelfden naam. Tot deze ambachtsheerlijkheid behoorden ook de polders de Kiesheid en Boudewijns Harsland. Deze laatste polder aldus genaamd naar den herdijker Boudewijn Hars Boudewyns- zoon, behoorde oorspronkelijk tot de Riederwaard, die in haar geheel bij den grooten watervloed van 1373 verdronk. De genoemde herdyking had plaats omstreeks 1455. In vroegere jaren was deze buurschap veel dichter .bebouwd, doch daar achtereenvolgens verschillende bouwwerken afgebroken zijn, is die naam vrijwel komen te vervallen en wordt deze omgeving nu gerekend tot het gehucht „De Heij", welks gebied thans tot de gemeente Pernis behoort. Nog voor korten tijd stonden daar twee aaneengebouwde, vrij hooge typische woonhuisjes, die door hun leuke groepeering, hun oude bouwwijze, hun karakteristieke geveldetails en hun schilderachtige bouwvalligheid, de aandacht trokken. (Afb. 3). In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 16 Maart 1933, heb ik aan die huisjes, die toen reeds tot mijn verwondering afgebroken werden, een uitvoerig artikel gewijd. Ik wil daarom in het kort hier vermelden, dat zij uit de 17e eeuw dateerden en aangezien zij tegen den noordelijken berm van den dijk waren gebouwd, aan de achterzyde hooger. waren dan aan de voorzijde. De voorzyde van het complex, dat uit twee verdiepingen bestond, was boven de zolderverdieping in twee afzonderlijke topgevels verdeeld. De oude verweerde buitenmuren, in rood-gele IJselsteen opgetrokken, hadden onder de topgevelafdekkingen zaagtandvormige vlechtingen en waren slechts schaars van deuren en vensters voorzien. Enkele der vensteropeningen hadden rondbogen van roode steen met zandsteenen sluitsteenen en bezaten verder nog de oude kruisramen, waarvan de onderramen door schutluiken gesloten konden worden. Verschillende gesmede sierankers en de met riet bedekte dakvlakken verlevendigden de teekenachtigheid van deze overblijfsels van vroegere eenvoudige landelijke bouwkunst. De twee aangebouwde schuurtjes, welke men op de afbeelding waarneemt, hebben, alhoewel zij van lateren tijd zyn, geen afbreuk gedaan aan het aantrekkelijk, doch niettemin armzalig restant, hetwelk van vroegere grootheid was overgebleven. Uit de resten van aangrenzende oude fundeeringen was op te maken dat deze huisjes tot een uitgebreider geheel hebben behoord. Afgaande op hetgeen ik gedurende het afbreken der huisjes ter plaatse waarnam en mede na vergelijking met andere in de wijde omgeving staande en afgebroken oude bouwwerken, meen ik, dat deze hebben behoord tot een voormalig jachthuis van de ambachtsheerlijkheid 's Gravenambacht; een en ander in het genre van het verdwenen „Jagthuys" van de graven van Egmond te Poortugaal. (Afb. 23). Het geheel leverde een aanblik zooals de belangrijke boerderij „Ree-Stijn" — eveneens een vroeger jachthuis — aan den Essendijk onder Rhoon nog te zien geeft. (Afb. 31). Dat ook een reeds vroeger verdwenen boerderij aan deze gesloopte huisjes verbonden is geweest, was eene door mij gemaakte veronderstelling, die mij na het artikel in de courant, door een oud familielid van de vroegere bewoners, bevestigd werd. Hij kon zich herinneren, dat jaren geleden de boerderij door brand vernield werd en daar niet meer werd opgebouwd, het gespaard gebleven woonhuis als woning voor enkele arbeidersgezinnen ingericht is. Wij verlaten nu het gehucht De Heij en zetten onzen tocht naar Pernis voort, hetwelk wy na een wandeling van \}/, K.M. over den in 1913 beklinkerden, met mooie iepe- en wilgeboomen beplanten Heijschedijk, bereiken. Over dit gedeelte is die mooie, begroeide dijk onbebouwd en biedt den wandelaar een prachtig uitzicht over de groote vruchtbare polders, waarbij men telkens punten ontdekt, die met elkander in schoonheid wedijveren. Aan de noordzijde van den dijk neemt men een mooien ouden watermolen waar, die de „Laagjesmolen" wordt genoemd en even zooals vele andere lotgenooten, ten doode is opgeschreven, aangezien de polder, de Deijffelbroekschepolder, afgesloten door den Deyffelbroekschedijk, hier den „Uiterdijk" genaamd, reeds voor een groot deel ten behoeve der Rotterdamsche havenuitbreiding ongeveer tot dijkshoogte is opgespoten. Bij het oostelijk gedeelte van Pernis, waar wij deze gemeente binnenkomen, splitst de Heijschedijk zich in den Pastoriedyk en in den naar omlaag gaanden Hofdijk. Dit gedeelte was in vroegere jaren het centrum van het kleinere Pernis, dat zich door de opkomst en den bloei van de zeevisscherij gestadig uitbreidde, voornamelijk in de richting en omgeving van de bestaande oude haven. Dit voormalige centrum, door de bewoners „Het Groene Afb. 3. Verdwenen woonhuisjes aan den Heijschedijk, buurschap „De Heg", te Pernis. (Blz. 19). Afb. 4. Fragment van het in 1925 gesloopte kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente te Pernis. (De oude toren, die gespaard is, maakt nu met het nieuwe kerkgebouw één geheel uit.) (Blz. 23). Woud" genaamd, was nog niet lang geleden een der aantrekkelijkste gedeelten van het dorp. Hier stond de oude kerk, waar omheen verschillende kerkelijke eigendommen, landerijen en gebouwen gelegen waren, hetgeen uit verschillende overblijfsels van oude bouwwerken is af te leiden. Na het sloopen, in 1925, van het oude kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente met de daarnaast gelegen vrijstaande typische armhuisjes, heeft men naast de daarvoor inplaats gebouwde nieuwe kerk, alles in de directe omgeving zoo jammerlijk veranderd door verbouwing, door gedeeltelijke demping van het boezemwater, door het rooien van oude boomen, dat het idyllische van het z.g. Groene Woud geheel verloren is gegaan. Het eenige wat voor ons doel hier nog van belang is om bezichtigd te worden, is de gespaarde en aan het nieuwe kerkgebouw verbonden oude kerktoren, de oude woninggroep gelegen aan den hoek van den Heijschedijk en den Hofdijk, alsmede de daarnaast gelegen boerderij. De oude kerktoren, die nu geheel en al achter het hooge, grootere nieuwe kerkgebouw verscholen ligt, vormde voorheen met het oude vervallen dorpskerkje — in 1925 afgebroken — en de aangebouwde consistorie een voor de omgeving beter evenwichtig en aantrekkelijk geheel, alhoewel het kerkdak eveneens te hoog tegen den toren aansloot. (Afb. 4). Het kerkgebouw was, naar men meent, omstreeks 1428 gebouwd en heeft, zooals met dorpskerken meermalen het geval is geweest, nog al eens veranderingen ondergaan, die door allerlei onoordeelkundige uitbreidingen, verbouwingen en z.g. restauraties geen verbeteringen bleken. In 1824 heeft men ter vergrooting van de kerkruimte een noordelijken arm van een dwarsschip aan het langwerpig kerkschip aangebouwd, waardoor wel ruimte gewonnen, doch het intieme van het inwendige bedorven werd; De kerk lag georiënteerd, daar het koor aan de oostzijde en de toren aan de westzijde was aangebracht. Uitwendig waren, behalve de uitbouw van 1824 en de reeds'in 1783 aangebouwde consistorie, de muren van het kerkgebouw gecement. De betrekkelijk lage vierkante toren, die in vorm eh architectuur wel eenigszins het Romaansche of vroeg Go- thische type vertoont, was ouder dan het gesloopte kerkgebouw en dateert vermoedeHjk uit de 13e eeuw. Hij zal in de eerste jaren wel aan een lager en kleiner kerkje hebben gelegen, dat beter paste bij den toren, dan de later aangebouwde kerken van 1428 en 1926. Deze toren bleef gelukkig eveneens onbepleisterd; hy is een voorbeeld van eenvoudigen baksteenbouw met bescheiden toepassing van natuursteen. Hij is in twee door een cordonband gescheiden verdiepingen ingedeeld. In de onderste bevindt zich alleen de door dubbele deuren voorziene hoofdingang, gedekt door een vlakken boog en gelegen tusschen twee lage overhoeks geplaatste steunbeer en. Boven den hoofdingang bevindt zich een rond luchtgat, dat in een spitsboogvormige nis is aangebracht. De tweede verdieping is in het iets terugspringend gevelvlak voorzien van blindbogen, vermoedelijk dichtgemetselde galmgaten, waarboven een rondboogfriesje, dat in de opgaande hoekverzwaringen eindigt. Een lage met leien bedekte vierkantige spits, waarin galmgaten voor de luidklok zijn aangebracht, alsmede een gesmeed ijzeren finale met windvaan bekroont dezen eenvoudigen aantrekkelijken toren. In de torensnits hangt een oude luidklok met het opschrift: V.O.C. — D. 1672. Het inwendige der oude kerk was eenvoudig, het had een houten tongewelf met zware trekbalken zonder karbeels. Door de veel later aangebrachte galerijen was het interieur er niet op verbeterd, het was zeer onrustig en onevenwichtig geworden. Men vond er verder een geverfden eikenhouten preekstoel met koperen lezenaar en drie koperen kaarsenkronen uit de 18e eeuw, die niet slecht van vorm waren. Verder waren er eenige oude bewerkte grafzerken, waaronder met den naam en het wapen van de families Verheul, Onchors en Zeeghers, die erg beschadigd waren. In het gedeelte van 1783 en in dat van 1824 waren hardsteenen gedenksteenen geplaatst, welke na de slooping van het oude kerkgebouw weer in het nieuwe zijn ingemetseld. De eerste steen vermeldt het feit, dat Ary Verheul uit liefde voor de kerk de nieuwe consistorie schonk en de tweede, dat door mejuffrouw Van Dam de verbouwing voor de vergrooting der kerk werd bekostigd. UYT LIEFDE VOOR DE KERK DOOR ARY VERHEUL DYKCRAEF VA Ni CARNISSE SCHEPEN EN HEEMRAED VAN S' ORAEVEN AMBAGT EN PERNIS ZYNDE ZYN ED VERVOLGENS OVERLEDEN IN DEN OUDERDOM VAN 78IAEREN EN 3 MAANDE OP DEN 2.4 MEY I7&4 De nieuwe kerk, die voor de oude in de plaats is gekomen, maakt uitwendig door zijn grootere afmetingen en zijn silhouet geen bekorenden indruk. Als dorpskerk valt zij geheel uit de sfeer der landelijke omgeving, daarbij zinkt ook de oude toren geheel in 't niet. Het interieur der kerk voldoet wat indeeling, stemming en acoustieK betreft, veel beter. Op den hoek van den Heijschedijk en den Hofdijk, recht tegenover het nieuwe kerkgebouw, ligt een aaneengesloten oude woninggroep, die eigendom is van den heer Joh. de Winter te Pernis en door een zestal gezinnen wordt bewoond. (Afb. 5). De oude huisjes, welke tot die groep behooren, en oppervlakkig bekeken, uit het laatst der 17e eeuw dateeren, doch vermoedelijk nog wel ouder zijn, verwekken door het fraaie, tintelende kleurenspel van de met roode pannen, grillig in elkander grijpende groote daken tegenover de verweerde en gedeeltelijk bepleisterde baksteengevels, een vriendelijken indruk, terwijl de deuren en ramen van ver- Deez*steen. Gemeente van Pernïs. Zij ALLEN ter gedachtenis. SHoe iN dit Jaar uw Kerkgebouw Verruimd wïerd en vergroot, Door Godsdïenst-ijver vaneen'vrouw, WIL HjüD MET HART ONTSLOOT, LOF Zij HAAR: DIE DIT WERK. ZOO KOSTBAAR OP ZICH NAMi VERËEREN Wij NAAST god EN KERK, DEN NAAM VAN A :YAN DAM. a mdccooov schillend formaat alleraardigst in de vrij massieve muren 2ijn geplaatst. Enkele ramen bezitten nog in lood gevatte bovenruiten en alle zijn door zware blinden te sluiten. Het aan den dijk uitkomende deel van deze woninggroep, dat allerleukst door verschillende terugsprongen met de bocht van den dijk medeloopt, is voor het grootste gedeelte door een van hekwerk voorziene voorplaats van den openbaren weg gescheiden. Pittige, stevige schoorsteenen, die op verschillende plaatsen uit de daken komen, verfijnen het bijzonder karakteristieke silhouet. Of deze groep oorspronkelijk voor woonhuisjes is gebouwd, of dat zij, evenals de in 1925 gesloopte armenhuizen der Ned. Herv. Gemeente, in vroegere tijden als kerkelijk bezit voor een ander doel heeft dienst gedaan, blijft een open vraag. Uit de bouwwijze is echter af te leiden, dat zij als één complex en wel voor eene andere bestemming dan nu. gesticht is. Tusschen het terrein van dit complex en dat van de naastliggende boerderij, loopt een boezemwater, eertijds nog een heldere, vischrijke, mooi begroeide wetering, nu door slecht onderhoud helaas vervallen tot een modderachtig, stinkend slootje. Deze hofstede „De Doele" genaamd, zooals zy van ouds bekend is, ligt aan den Hofdijk No. 8, is eigendom van den heer W. Molendijk en wordt door zijn zoon L. Molendijk bewoond. (Afb. 6). Of dit bouwwerk oorspronkelijk als boerderij bedoeld is, betwijfel ik ten zeerste, daar het zeer hooge woongedeelte op eene geheel andere bestemming wijst. Volgens overlevering moet het tot een klooster hebben behoord, en het is dan ook veel ouder dan de aangrenzende schuur. Het bezit buitengewoon zware muren en groote overwelfde kelders. Aan den weg en aan de waterzijde heeft het boven de deur- en vensteropeningen rondbogen, die voorzien zijn van verschillende boog- en sluitsteentjes, waarvan de laatste met kopjes zijn versierd. Het rechts uitgebouwde gedeelte is in hoofdzaak gepleisterd en heeft boven de buitendeur een gevelsteentje met het opschrift: J. A. K. A° 1787, hetwelk op een jaar van verbouwing wijst; de letters zijn de initialen van den toenmaligen eigenaar. Afb. 5. Aaneengesloten oude woninggroep aan den hoek van den Heijschedijk en den Hofdijk te Pernis. (Blz. 25). Afb. 6. Achterzijde van de boerenhofstede „De Doele" aan den Hofdijk No. 8 te Pernis. (Blz. 26). Aan de achterzijde is deze hofstede het aantrekkelijkst) daarom geeft de bijgevoegde teekening die zijde te zien, zooals zij in 1924 nog was. Later is die achterzijde weer wat verbouwd, waardoor zij veel schilderachtigs heeft verloren. Het woonhuis, dat door forsche, met roode pannen voorziene, steile daken wordt afgedekt, is hooger dan de aangebouwde schuur, doch brengt met zyn fraai hoog rieten dak een goede aansluiting te weeg. De indeeling van ramen en deuren is aan den lagen en lang gestrekten achtergevel zeer teekenachtig en vormt met den krachtigen hoog opgaanden sluitgevel een opvallend, goed werkend contrast. Een drietal aaneengebouwde oude arbeiderswoninkjes sluiten het groote achtererf van de wetering af. Door de z.g. moderniseering der omgeving, waarbij het natuurschoon er niet op verbeterd is, is ook de aanblik op de aangrenzende hofstede er niet fraaier op geworden, doch niettegenstaande dat, zyn de omliggende gebouwen zelf nog ruimschoots de moeite waard om aandachtig bekeken te worden. De naam „De Doele" wijst er op, dat deze hofstede vroeger wel voor andere oogmerken in gebruik is geweest. Men weet ook nog te vertellen, dat eertijds in de jaren 1783— 1787 hier een soort van uitspanning gevestigd was, waar o.m, weerbare bewoners van den omtrek, die naar de gewoonte van dien tijd burgercorpsen hadden gevormd, samen kwamen om zich in het gebruik der wapenen te oefenen, excercitiën te houden, en tevens om het onderling verkeer te bevorderen en politieke gesprekken te kunnen voeren. Uit die dagen dateert de naam, welken de latere boerderij steeds heeft behouden. Wij keeren nu terug en vervolgen onzen tocht door het dorp over den Pastoriedijk, welke in de richting van de haven loopt. Er is hier echter weinig interessants te zien. Het eenige wat de moeite waard is vluchtig besproken te worden, zijn enkele binnendijks gelegen oude woonbuurtjes, die eenig cachet hebben. Overigens ziet men hier, evenals in vele andere dorpen waarin de bevolking toeneemt, een opeenhooping van leelijke kleine huizen, gebouwd in geheel verkeerd begrepen, nagebootste stadsarchitectuur. Wy passeeren enkele openbare gebouwen als het raadhuis, de school van de Ned. Herv. Gemeente en direct in de nabijheid van de haven, het kerkgebouw der Ger. Gemeente, bouw- werken waarvan ook al niet veel bekoring uitgaat, daar zij saai en arm van architectuur zijn. Het geheele aanzicht van straat en bebouwing is er door de verschillende dijksverbreedingen en dijksverhoogingen niet fraaier op geworden, want vele huizen zijn daardoor in een put komen te liggen. Op kleinen afstand van de haven vereenigt zich met den Pastoriedijk de omlaag gaande Molenweg. Deze weg, die bij den onttakelden korenmolen in den Deyffelbroekschedijk overgaat, vormt den toegang naar de ± 100 M. breede en 600 M. lange haven, die door de N.V. Eerste Havenexploitatie Maatschappij „Rotterdam West" in 1913 is gegraven en later in 1925 door onteigening aan de gemeente Rotterdam is overgegaan. In de toekomst zal deze haven moeten verdwijnen, cm plaats te maken voor den toegang tot de grootere haven voor de Rijnvaart, die iets meer oostelijk aangebracht zal worden. Momenteel is van de haven „Rotterdam West" een gedeelte water met aanliggende gronden en enkele gebouwtjes door Rotterdam voor 5 jaar verhuurd aan de N.V. Simons Scheepsslooperij, welk huurcontract in 1936 afloopt. Aan de binnenzijde van den Deijffelbroekschedijk is de gasfabriek „IJselmonde West" gelegen, waarvan het terrein door een breed koolaschpad met den Pastoriedijk is verbonden. Van de haven van Pernis meldt de geschiedenis, dat zij reeds in het jaar 1250 bestond. Zij bleef, zoowel als het nabij gelegen dorp bij den geweldigen watervloed van 1373, waardoor de geheele oostwaarts gelegen Riederwaard overstroomde, in stand. De haven, die toenmaals kleiner van afmetingen was en buiten het dorp lag, is vooral door de opkomst der visscherij geleidelijk vergroot en verbeterd. In 1879—1880 werd van Rijkswege het havenhoofd aangebracht, hetwelk in beheer en onderhoud bij de gemeente Pernis is. . Nu wij aan den waterkant zijn aangekomen en het gezicht op de bijna léege haven in ons herinneringen opwekt aan vroegere tijden, toen de zeevischvangst een bloeiend bedrijf in Pernis was, dat feitelijk al sinds een 25-tal jaren heeft opgehouden te bestaan, wil ik hier een kort relaas over dit bedrijf invoegen, om daarna den even afgebroken tocht Ite vervolgen. Pernis heeft een tijdperk gekend, dat er diverse reederijen en visscherij-maatschappij en gevestigd waren; dat de haven vol met sloepen -en schokkers lag en dat er meer dan twintig, vaartuigen ter zeevischvangst uitvoeren. Daarnaast waren er nog vele kleine visschersvaartuigen, die hun bedrijf nabij de zeestranden, in de wijde zeegaten en op de breede stroomen of groote rivieren uitoefenden, terwijl er even bewesten de haven van Pernis, een der grootste zalmzegenvisscherijen gelegen was, „OranjeNassau" genaamd, welke allen het bedrijf met afwisselend succes vele jaren hebben volgehouden. Opmerkelijk is het, dat de Pernissers zich nooit op de haringvisscherij hebben toegelegd. De beug- of hoekwantvisscherij met de bekende Pernissersloepen was hun ideaal en verschafte hun een zekere vermaardheid. Men vischte o.m. op kabeljauw, schelvisch, rog, leng en heilbot. De Pernissers stonden als stoere, onverschrokken en ervaren visschers bekend, zelfs zoo, dat elders gevestigde reederijen meermalen de equipage voor hunne schepen te Pernis aanmonsterden. In welken tijd men te Pernis met de zeevisscherij, die voorafgegaan werd door de z.g. kleine visscherij, is begonnen, is mij niet mogen gelukken definitief vast te kunnen stellen, daar ik hoegenaamd noch in de plaatselijke archieven, noch in bibliotheken eenige lectuur kon verkrijgen, welke mij daaromtrent licht kon verschaffen. Vrij zeker is het, dat reeds in de 18e eeuw, toen Pernis een meer zelfstandige gemeente was geworden, de beugvischerij werd uitgeoefend. In 1919 is het zeevisscherijbedrijf te Pernis geheel stopgezet en behoort nu, nadat de vier laatste stalen sloepen naar Maassluis verkocht werden en aldaar nog enkele jaren voor Maassluissche rekening de beugvisscherij hebben voortgezet, reeds enkele jaren tot het verleden. In 1918, dus even daarvoor, is ook de zalmvisscherij ,,Oranje-Nassau", welke in 1862 opgericht was en wegens geringe vangst geen loonend bedrijf meer kon opleveren, opgeheven en is de kust-, rivier- en binnenvisscherij door allerlei omstandigheden, zoo goed als geheel te gronde gegaan. Slechts enkele visschers oefenen heden ten dage die visscherij nog uit. Een der oorzaken, die het opheffen der visscherij hebben bespoedigd, was dat men te Pernis geen behoorlijk ervaren bemanning meer kon aanmonsteren. Het jonge volk, dat de toekomstige visschers moest opleveren, verkoos liever te gaan werken aan de inmiddels in de omgeving van het dorp gevestigde fabrieken en bedrijven. Door het verdwijnen der zee visscherij, waarvan nog vele beroepen in het dorp profiteerden, en die de welvaart in de gemeente sterk bevorderde, is het gezicht op de haven, waar nu nog maar een enkel scheepje ligt, doodsch en saai geworden, hetwelk een schril contrast vormt met hetgeen men er vroeger zag. Het in- en uitvaren van diverse vaartuigen gaf een aanblik vol afwisseling, bekoring en voldoening, dat zeer zeker vele oude Pernissers zich nog voor oogen kunnen halen. Het wapen van Pernis, dat in blauw een ploeg van goud en een zwemmenden visch van zilver voert, is de eenige herinnering, die nog bestaat aan het eertijds voor Pernis zoo belangrijke visschersbedrijf. In een tweetal artikelen, voorkomende in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 13 en 14 Maart j.1., heb ik uitvoeriger over dit verdwenen bedrijf geschreven. Hieromtrent verkreeg ik van bevoegde zijde belangrijke inlichtingen, terwyl ik tevens nog intijds vele gegevens uit den mond van oude Pernisser visschers kon opteekenen. Wanneer wij nu de route door Pernis vervolgen, na de haven met hare aangrenzende bebouwing te hebben bekeken, bemerken wij, dat de reeds genoemde Pastoriedijk in de Breestraat overgaat, welke straat een halven kilometer verder en vereenigd met den Ringweg op den Roozandschedijk aansluit. Voordat wij echter den Roozandschedijk opgaan, volgen wij nog eerst even den nieuw aangelegden straatweg, de Burgemeester van Esstraat, die even voorbij de haven het polderland invoert en den Nieuw Pernisschepolder in zuidelijke richting in twee gelijke deelen verdeelt. Deze straatweg was vroeger een landweg, de Sluisjesweg genaamd, die eerst in 1908 verhard is geworden. Omstreeks 1920 is men aan dien weg gaan bouwen en heeft men daaraan ook enkele zijstraten aangelegd, waar zich in de laatste jaren een flinke woonwijk heeft ontwikkeld, noodig voor de talrijke gezinnen, die zich in Pernis kwamen vestigen. Wij keeren op onze schreden terug en gaan nu in het westelijk gedeelte van Pernis in de richting van den Roozandschedijk, welke begint waar, zooals gezegd is, de Bree- Afb. 7. Roozandschedijk nabij „De Oude Stee" te Pernis. (Blz. 35). Afb. 8. Boerenhofstede „De Oude Stee'' aan den Roozandschedijk No. 6 te Pernis. (Blz. 36). straat in den Ringweg overgaat. Ongeveer K.M. verder buigt hij, daar waar de Kikkershilscheweg zich met den dijk vereenigt, naar het zuiden af in de richting van het dorp Hoogvliet. De Roozandschedijk, een oude hooge rivierdijk, heeft aan beide zijden breede, groene bermen met forsche iepeboomen beplant, die met hun machtige kruinen den verharden ryweg en het iets hooger gelegen voetpad overwelven en aan den beschaduwden dijk een voornaam en statig karakter geven. (Afb. 7). Hij behoort dan ook tot een der mooiste beplante dijken van het eiland IJselmonde, welke helaas hoe langer hoe schaarscher worden. Alhoewel het eerste gedeelte van dezen dijk vrij kaal aandoet, daar bij de opspuiting van den aangrenzenden polder Madroel de dijkboomen gerooid zijn, krijgt men al heel spoedig den beplanten dijk in zyn mooien, ouden, imposanten toestand te zien. Daardoor komt men als vanzelf onder den indruk van de prachtige wijde uitzichten over malsche, groene weiden, welige akkers of bloeiende boomgaarden, die aan weerszijden van den hooggelegen dijkweg in dit polderland aangetroffen worden. Verrassend fijn is het verschiet in zuidelijke richting, als men den blik laat weiden over de ruime, door begroeide dijken omgeven polders met dorpshuisjes en over in het groen verscholen boerderijen en molens, terwijl de slanke torenspitsen van de dorpen Poortugaal en Hoogvliet zich scherp afteekenen tegen een lichte Hollandsche lucht en een mooi silhouet vertoonen. Een groot contrast vormt hiermède het uitzicht in noordelijke richting, naar de rivierzijde, waar in de verte fabrieken, scheepswerven, droogdokken, zeestoomers, kranen en lichters, enz. een geheel ander beeld te zien geven, dat weer meer past bij de groote, drukke en nijvere havenstad Rotterdam. Niet ver van het begin van den dijk, ontwaart men aan de rechterzijde een groepje eenvoudige huisjes. Zij vormen de eenige bebouwing in den polder Oud-Smalland en zijn bekoorlijk door ligging en groepeering te midden van hoog opgaand geboomte. Zij worden de Smallandsche huisjes genoemd en hebben in vroegeren tijd vrij zeker tot een groote hofstede behoord. Een halven kilometer verder bereikt men links van den dijk een groote, uit 1727 dateerende hofstede „De Oude Stee" genaamd. (Afb. 8). Gelegen aan de binnenzijde van den dijk en daarvan door een voorerf gescheiden, trekt zij vooral de aandacht door haar groote, hooge, naast het woonhuis gelegen steenen schuur, die het geheel wel wat te veel beheerscht. In 1808 is de oude schuur, die beter bij het karakter van het woonhuis zal gepast hebben, afgebrand en door dit hooge gevaarte vervangen, dat bovendien met den voorgevel in de richting van den dijk is geplaatst wat vroeger juist niet het geval is geweest. Door deze wijziging heeft de hofstede een ander cachet gekregen, te meer daar het woonhuis eertijds als dwarshuis tegen de oude schuur was aangebouwd. Op zichzelf is het woonhuis wel aantrekkelijk; de gevels, hoewel eenvoudig, zijn zuiver van verhouding en bezitten goede details. Zij zijn opgetrokken van grijs-gele IJselsteen met een donker grijs plint aan de onderzijde en hebben eene harmonische deur- en vensterindeeling. De voorgevel van het woonhuis, welke evenwijdig met den dijk loopt, gaat als steile puntgevel omhoog en eindigt in een zwaren schoorsteen. Boven het zoldervenster is in het metselwerk het stichtingsjaar „1727" heel duidelijk in lichtere steensoort aangebracht. Het fraaie zadeldak met grijs bemost riet afgedekt, heeft aan de schuurzijde, aan den voet van het dak, een eenvoudig topgeveltje, dat een aardige dakcombinatie geeft, waarbij het groote dak van de vroegere oude schuur vrij zeker zal hebben aangesloten. Het gekalkte topgevelmuurwerk wijst er op, dat het eertijds een binnenmuur moet zijn geweest, wat ook te zien is aan steensoort en bewerking. De massale schuur is wat uiterlijk betreft minder aantrekkelijk, doch door zijn groote afmetingen uiterst geschikt voor hare bestemming. Twee groote vierdeelige deuren geven toegang tot den inrit, waaraan de tassen voor berging van hooi en koren, alsmede de stallen, grenzen. Het inwendige van de hofstede is niet belangrijk en datgene, wat nog iets beteekende, is door verbouwing verminkt of gedeeltelijk verwijderd. Het groote erf, dat gedeeltelijk met vruchtboomen en hoog opgaande wilgen is beplant, wordt omgeven door een moestuin, een boomgaard en uitgestrekte bouw- en weilanden, en vormt met de boerderij als centrum, een kleurig geheel. De hofstede waar een gemengd bedrijf wordt uitgeoefend, wordt bewoond door den pachter W. Groeneveld. Afb. 9. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Roozandschedijk No. 9 te Pernis. (Blz. 39). Afb. 10. Voorzijde van de boerenhofstede aan den Roozandschedijk No. 9 te Pernis. (Blz. 39). Zij is met de volgende onder Pernis te bespreken hofsteden, eigendom van de gemeente Rotterdam. Ongeveer 500 M. voorbij de Oude Stee bereikt men de plaats waar de Roozandschedijk samenkomt met den Kikkershilscheweg en den Tarwezandscheweg. Even vóór dit kruispunt lag nog voor enkele jaren, aan den voet van den dijk, een alleraardigst, typisch boerderijtje, dat uit 1717 dateerde en eigendom was van den heer A. Molendijk. Helaas is dit schilderachtige complex door brand vernield, en is daarvoor in de plaats een eenvoudig houten woonhuisje gekomen. In de onmiddellijke nabijheid hiervan ligt een zeer mooie boerderij, die op het talud van den dijk is gebouwd, en waartegen het aan de voorzijde hooger gelegen veerhuisje aansluit. (Afb. 9). Dit oude huisje van het vroegere voetveer op Vlaardingen, behoort nu bij de boerderij en het valt dadelijk op, dat het eertijds eene andere bestemming gehad moet hebben dan een onderdeel te vormen van de groote hofstede, die er achter ligt. Het gebouwtje, dat wel eenzaam aan den rivierdijk staat, dateert uit het begin der 17e eeuw en is een karakteristiek, mooi voorbeeld van eenvoudige Oud-Hollandsche bouwkunst. Het valt dan ook door zyn fraaie details, zorgzame uitvoering en ligging bijzonder in het oog. De gevel aan den dijk, die slechts één deur, een breed onderraam en kleiner zolderraam heeft, is van grijsgele IJselsteen opgetrokken, terwijl de ontlastingsbogen boven en de omlijstingen om de kozijnen, de hoeken van het geveltje en de zaagtandvormige vlechtingen onder het dak in lichtroode baksteen zijn uitgevoerd; ook de boogviillingen met * vlechtwerk zyn in hetzelfde materiaal versierd. (Afb. 10). De onderste ontlastingsbogen wijzen er op, dat het deurkozijn en het naastliggende raamkozijn in vroeger tijd hooger zijn geweest, doch bij verandering dezer kozijnen, waarbij het venster schuiframen verkreeg, zjjn verlaagd. Het bovenste venster geeft nog het origineele kruisraam te zien, waarvan de onderopeningen door schutluiken gesloten kunnen worden. Het fraaie rieten dak heeft aan voor- en achterzijde een afgeknot gedeelte, terwijl aan de achterzijde nog een zware schoorsteen het dakvlak komt verlevendigen. Onvoldoende en onkundige verzorging, ontstaan doordat de onderhoudsplicht aan den pachter is overgelaten, is oorzaak dat, zoo er niet afdoende wordt ingegrepen, dit interessante gebouwtje langzamerhand te gronde zal gaan. Ook het inwendige van dit veerhuis met de eikenhouten wenteltrap naar de zolderverdieping, als ook de zolder zelf met de primitieve kapconstructie en het oude gevelraam zijn zeldzaam voorkomende binnendetails. Hoogst aantrekkelijk is de er achterliggende boerderij, welke door den pachter G. Mijnlieff wordt bewoond, die een gemengd bedrijf uitoefent. Vooral van beneden gezien met het hoog gelegen veerhuis als afsluiting, met haar taludvormige ligging en het fraaie lijnenspel der sterk sprekende rieten dakvlakken, vormt deze boerderij als geheel een treffende combinatie. Het schuurgedeelte, aansluitende tegen het veerhuisje, is ouder dan het hoogere, dwars geplaatste achtergedeelte, dat volgens een gevelsteentje uit 1786 dateert en aan de oude schuur is bijgebouwd. De gevels, goed van verhouding en van massawerking, zijn van IJselsteen gemetseld en zwaar verankerd. De groote driedeelige inrijdeuren met den daarboven afgeknotten topgevel geven een goed gekozen afwisseling aan den achtergevel. Aan de oostzijde is tegen het veerhuisje een klein woongedeelte aangebracht, dat met een trap verbinding heeft naar het hooger gelegen gedeelte, dat nu niet meer als veerhuis wordt gebruikt, doch bij de woongelegenheid is gevoegd. Op ongezochte wijze sluit dit kleine woongedeelte het breedere schuurgedeelte af. Het ruime, beplante erf, aan de achterzijde door een sloot afgescheiden, wordt aan de noordzijde begrensd door den hoogen rivierdijk en verschaft aan dit merkwaardige complex een zeer intieme omgeving. Vooral in den bloeitijd der vruchtboomen loont het de moeite, daar eens een kijkje te gaan nemen. We verlaten nu den Roozandschedijk en volgen rechtsafslaande in de richting van de Nieuwe Maas, den Kikkershilscheweg, een polderweg, die ongeveer 2 K.M. lang is en aan de kruin van den Langen Bakkersoordschedijk, waarmede hij een eind evenwijdig loopt in de richting van de Vondelingenplaat, eindigt. In stille verlatenheid, ver van de bewoonde wereld, ligt hier aan den noord-westhoek van het eiland IJselmonde, op korten afstand van de Maas, de nu te bespreken dijkboerderij „De Bonte Koe". (Afb. 11). Tegen de buitenzijde van den rivierdijk is jaren en jaren geleden, ik vermoed in het midden der 17e eeuw, deze boerderij op een bij den dijk aangehoogd stuk grond, gesticht. De natuur heeft inmiddels in den loop der tijden zulk een idyllische omgeving rondom dit plekje weten te scheppen, dat men er gaarne een tijd verwijlt om te genieten van het nu eens echt „buiten" zijn en van de heerlijke rust, die daar heerscht en slechts zoo nu en dan verstoord kan worden door het zien van groote rookpluimen of door het loeien en brommen der zeestoomers, die de rivier op- en afvaren. Er is echter in den laatsten tijd aan de westzijde der boerderij, helaas weer veel van het omringende natuurschoon verwoest door de demping van het aangrenzende Lange Bakkersoordschehaventje en door opspuiting van uitgestrekte terreinen, noodig voor het graven van de Petroleumhaven die nabij deze plaats haar uitmonding in de Maas heeft. Aan de noord-oostzijde van deze boerderij grenzen uitgestrekte gorzen, de Kikkershilschegorzen geheeten, die buitendijks aangeslibde gronden zyn, welig begroeid met riel biezen en struikgewas, waar een bonte pracht van wilde bloemen te genieten is, en waar vroeger ook de zalmvisscherij „Oranje Nassau" gevestigd was. Aan de zuidzijde ligt de polder Lange Bakkersoord met zijne vruchtbare bouwlanden en goede weidegronden; alles rijk aan afwisseling en verre van ééntonig. Meer dan honderd jaar heeft de familie van den tegenwoordigen pachter, den heer C. Pons, deze hofstede, die in den wijden omtrek de eenige woning is, bewoond, en het thans opgeheven voetveer naar Vlaardingen onderhouden, zoodat de hoeve ook wel eens als veerhuis gebruikt zal zijn. Deze boerderij is zeer zeker een bezoek waard, want niet vele stedelingen zullen hier ooit hunne schreden gezet hebben. Zij is een goed voorbeeld van een oude Zuid-Hollandsche hofstede, waarbij het woonhuis, dat op het zuiden ligt, dwars voor de schuur staat en in grondvorm een haakschen hoek maakt. Het metselwerk van de gevels is in grijs-gele IJselsteen uitgevoerd, terwijl de gevelhoeken. de zaagtandvormige vlechtingen onder het afgeknotte rieten dak en de blind bogen in den voorgevel van lichtrooden steen zyn, die er tevens op wijzen, dat er vroeger een andere raamindeeling heeft bestaan dan thans. Vooral kenmerkend zijn de twee nog intact zijnde oude kruisvensters van de zolderverdieping. Het brons-groen bemoste huisdak, dat in afwijking van de steeds gevolgde gewoonte, hooger is dan het schuur dak, is met zijn zware schoorsteenen bijzonder mooi van kleur en vorm, terwijl de windvaan, voorstellende een boer die een koe drijft, in overeenstemming is met den naam der hofstede. De schuur, waarin zich ook een deel der woning bevindt, heeft lage zijmuren, zoodat het breede glooiende dak tot dicht bij den grond daalt. De bekapping zelf is niet hoog, vermoedelijk om te voorkomen, dat de wind in deze wijde omgeving, groote schade kan veroorzaken. De hooge inrijdeuren en de twee zolderluiken gaan door het rieten dak heen en het soepele riet werd om deze verhoogingen vloeiend aangebracht, wat een aardige afwisseling van de gestrekte daklijn geeft. Op het erf treft men nog een hooiberg aan, wat op het eiland sporadisch voorkomt, daar hier meestal het hooi in de schuur opgetast wordt. Inwendig is deze hofstee zeer eenvoudig want alles is naar de eischen van het bedrijf zoo beknopt mogelijk ingericht. In de betegelde woonkamerwanden zitten nog een aantal min of meer gekleurde tegeltableaux, die zeer fraai zijn. Verder is er in deze kamer nog een oude bakoven, die nog steeds gebruikt wordt. Het complex, waarbij onbewust met alles rekening is gehouden in verband met ligging en omgevende natuur, is een bijzonder zelfstandig geheel, waarvan door de soberheid een groote bekoring uitgaat. Door den aanleg van de Petroleumhaven bij de Vondelingenplaat is het voortbestaan van dit gedoe, waarbij de eischen, die de praktijk stelt, niet opgeofferd werden aan 'de begeerte naar uiterlijk vertoon, weer zeer twijfelachtig «(geworden. Lang zal het niet duren of ook dit overblijfsel } van een oude cultuurperiode komt in de verdrukking en zal gesloopt moeten worden, en zoo verdwijnt helaas het eene na het andere, waaruit het verleden in de directe ^omgeving van Rotterdam spreekt. Aan de westzijde der genoemde oude boerderij, ligt de pas voltooide groote Petroleumhaven van Rotterdam, welke bij de Vondelingenplaat in de Nieuwe Maas uitmondt. Deze haven, die zich halverwege in twee armen splitst, heeft bij eene breedte afwisselend van 100 tot 125 M. eene totale oppervlakte van ± 50 HA. Het bestuur van Pernis, onder welke gemeente het werk moest worden uitgevoerd, had aanvankelijk geweigerd de Afb. 11. Boerenhofstede „De Bonte Koe" aan den Langen Bakkersoordschedqk te Pernis. (Blz. 40). Afb. 12. Het eerste benzineschip „Vendémiaire" in de Petroleumhaven bij de Vondelingenplaat te Pernis. (Blz. 46). vereischte medewerking te verleenen, voordat zekerheid zou bestaan, dat het havengebied onder bestuursmacht van Rotterdam zou worden gebracht. Ten slotte is evenwel het standpunt ingenomen, dat tegen de spoedeischende uitvoering van het Rotterdamsche haven plan geen bezwaar moest worden gemaakt, in het vertrouwen, dat een spoedige voorziening in een nadere regeling van de grenzen zou kunnen worden verwacht. *) In 1929 werd alzoo de vergunning verleend het grootsche werk te doen aanvangen, dat kort daarna in twee gedeelten is aanbesteed. De eerste aanbesteding betrof het buitendijks en de tweede het binnendijks gelegen gedeelte, waarvan de werken in hoofdzaak bestonden uit het baggerwerk voor de te maken haven, het opspuiten van enkele polders, het aanleggen van een rivierdijk enz. Millioenen kubieke meters grond zijn hierbij verzet, waardoor deze eertijds zoo vruchtbare streek veranderd werd in een nieuw centrum voor de petroleum-, benzineen olieindustrie, waar alreeds de American Petroleum Company, Pakhuismeesteren en de Bataafsche Petroleum Maatschappij zich hebben gevestigd. Wanneer wij onzen blik laten gaan over deze imposante, wijde watervlakte met de steeds afwisselende, jagende wolkenluchten en de lartdelijke door de Oude Maas gescheiden dorpen Hoogvliet en Spijkenisse in het verschiet, dan vormt dit alles, hoewel nog vlak en kaal, waarom nu reeds boombeplantingen als stoffeering langs de nieuwe wegen en dijken zeker gewenscht zou zijn, een nieuw karakteristiek deel in onze gemeente, dat treffend aandoet; dan voelen wij dat dit grootsche werk, in moeilijke tijden ondernomen, in de toekomst voor Rotterdam van ongemeen belang moet zijn. Een nieuwe havenspoorweg niet den aan de buitenzijde aangrenzenden verkeersweg, welke de Petroleumhaven van de monding af met het zuidwestelijk gedeelte van de Waalhaven verbindt, is, nadat dit eveneens belangrijke werk in 1931 werd aangevangen, reeds in vergevorderd stadium gekomen. Voorts werd ten westen van de Petroleumhaven reeds een voorloopige 3 K.M. lange keiweg met rijwielpad aangelegd, die de Vondelingenplaat verbindt met den Voorweg, ') Zie blz. 4 der inleiding. welke ten noorden van het dorp Hoogvliet op den Noordzijdschedijk aansluit, hoofdzakelijk ten dienste van het aan de nieuwe etablissementen werkende personeel, waarvoor de Bataafsche Petroleum Mij. al een aantal woningen in de gemeente Hoogvliet heeft doen bouwen. Het eerste met benzine geladen zeeschip „Vendémiaire" nam op 11 Juli 1930 ligplaats in de nieuwe haven en nu reeds is er al vertier van allerlei schepen waar te nemen. Weldra zullen ook de oeverterreinen bezet zijn met tal van groote tanks, distilleerderijen, pompgebouwen, ketelhuizen, werkplaatsen, magazijnen, kantoren, enz., waarvan reeds een gedeelte in aanbouw is. (Afb. 12). Hopen wij ons spoedig te kunnen vermeien in een druk havenverkeer, want de petroleum-, benzine- en oliehandel, jaren en jaren innig aan Rotterdam verbonden, vormt een belangrijken tak van handel- en industrie. De petroleumetablissementen aan den Sluisjesdijk benoorden de Waalhaven, zullen in 1935 naar deze haven verplaatst moeten zijn, waardoor dit altijd gevaarlijke bedrijf uit het groote scheepvaart- en handelscentrum meer in westelijke richting bij de Oude Maas veiliger en beter zal zijn ondergebracht. De gemeente krijgt dan ook weer de vrije beschikking over de nu nog in gebruik zijnde kaden, opslag- en handelsterreinen, die voor stoomschepen uitstekend geschikt zijn als vaste ligplaatsen aan diep water. Keeren wij nu na deze uitweiding op onze schreden terug en verlaten de hofstede „De Bonte Koe" langs denzelfden weg, welken wij gekomen zijn. Eenmaal aan den Roozandschedijk terug gekomen, gaan wij rechtdoor in de zuidelijke richting van Hoogvliet. Na ongeveer 300 M. gaat de rijweg vaü den grooten ouden rivierdijk naar omlaag en buigt hij zich iets naar rechts, tot wij aan de linkerzijde den flauw kronkelenden Molenweg bereiken, die nog tot het grondgebied van Pernis behoorend, de grens is tusschen deze gemeente en Hoogvliet. Aan het einde van dezen vrij korten weg komen wij aan den op een dijksverhooging gelegen korenmolen van Hoogvliet en is de tocht over het uitgestrekte grondgebied van Pernis, waarvan zooveel te vertellen viel, ten einde. HOOGVLIET. Nu wij binnen de grenzen van de gemeente Hoogvliet zijn gekomen, wenden wij onze schreden, voor wij naar de bebouwde kern van het dorp gaan, eerst over een afstand van iy2 K.M. in de richting van Pernis en volgen den Platten Droogedijk. Deze dijk, die even voorbij de bocht in den Platten Driedijk overgaat, was vroeger een lage buitenwater- keering, die in den omtrek algemeen als de Boerenhoek bekend staat. Hij is met de hierop aansluitende, onder Pernis gelegen wegen als den Streefwaalscheweg, den Groenen Strienwaalsche- ook wel Achterweg genaamd — en den Hilleweg, een der oudste waterkeeringen van deze omgeving, daar hij in de eerste helft der 14e eeuw aangelegd is. Op enkele plaatsen vertoont de Platte Driedijk wegverhoogingen, die de oude bedijking uit vroegere jaren nog duidelijk doen spreken. Hetgeen ons naar den Platten Driedijk voert, niettegenstaande hij eenigszins buiten de richting van onzen tocht ligt, zijn de drie merkwaardige oude hofsteden, die hier in een prachtig begroeide, rustige omgeving zijn gelegen en eigendom van de gemeente Rotterdam zijn. Twee dezer hofsteden zijn hiernevens afgebeeld. (Afb. 13 en 14). Wij passeeren, ter plaatse waar de Kouwenhovenscheweg op den Driedijk uitkomt, een op een plaatselijke wegverhooging gelegen boerderij, gemerkt A. No. 7 en bewoond door den pachter J. Schaberg. Deze hoeve, waarin zooals in de meeste der boerderijen van deze streek een gemengd bedrijf wordt uitgeoefend, is uit bouwkundig oogpunt bezien, niet zoo belangrijk, doch maakt een welvarenden indruk. De ligging is buitengewoon gunstig, omgeven als de hofstede is door fraai boomgewas en vooral door ruime boomgaarden, die in den bloeitijd der vruchtboomen een tooverachtig effect maken en volop te genieten geven. Men behoeft waarlijk niet in het vroege voorjaar, wanneer de appel-, pere-, pruime- en kerseboomgaarden in hun volle bloesempracht prijken en hun geur verspreiden, naar de Betuwe te gaan om van die weelde te genieten. Men vindt die hier — onder den rook van Rotterdam — bijna even overvloedig. Met sierlijke bochten loopt de Driedijk verder tot wij, na een korten afstand afgelegd te hebben, op een volgende plaatselijke wegverhooging, de eerste van de twee afgebeelde hofsteden zien liggen. Op eenigen afstand is het gezicht op deze hoeve, die met den langen gevel naar den flauw opgaanden dijk is gekeerd, buitengewoon mooi. Vooral wordt de schilderachtige aanblik op verrassende wijze verhoogd door het pittoreske lijnenspel van het geheel. Deze hofstede, gemerkt met A. No. 6 en groot van omvang, wordt bewoond door den pachter Jac. Vaandrager. De afbeelding geeft een deel der hofstede aan de zijde van het erf te zien, en wel van de plaats waar het woonhuis met aangebouwde keuken en karnhuis tegen de hooge opgaande schuur aansluit. Dit schilderachtige, zoo landelijk naïef liggende hoekje, vol afwisseling in lijnen en kleurschakeeringen, met leuke dakcombinaties en verscheidenheid van ramen en deuren van goede proporties, maar vooral met den rijzig en kloek opgaanden massieven, verankerden schoorsteen, geeft een karakteristiek brokje van landelijke bouwkunst uit het verleden te waardeeren, dat ons veel te zeggen geeft. Het woonhuis dat van oudere dagteekening is dan de groote schuur, welke aan de wegzijde door zware gevelankers het stichtingsjaar 1768 vertoont, is als dwarshuis gebouwd en stamt uit het laatst der 17e eeuw. De goed verzorgde gevels, van IJselsteen gemetseld, zijn door strekken boven de vensters en deuren en zaagtandvormige vlechtingen onder de schuin oploopende, overstekende daklijnen in roode baksteen versierd en getuigen van een eenvoudige gevelbehandeling die met smaak is uitgevoerd. Het inwendige van het vrij ruime woonhuis heeft nog enkele opvallende onderdeelen, o.a. een geheel betegelde woonkamer met op den schoorsteenboezem een groot tableau, waarop een vaas met bloemen is afgebeeld. Een oude wenteltrap geeft uit het werk- of pomphuis — (de ruimte waarin het welwater uit den grond gepompt wordt in een reservoir, vanwaar het door geleidingen naar den stal loopt voor het drenken van het vee) — toegang naar den grooten korenzolder, die boven het woonhuis is aangebracht om het graan droog te houden, vrij van de uitwasemingen van het vee in den stal. In de directe nabijheid van deze hofstede liggen de groote Afb. 13. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Platten Driedijk A. No. 6 te Hoogvliet. (Blz. 47). Afb. 14. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Platten Driedijk A. No. 2 te Hoogvliet. (Blz. 47). boomgaarden, verder polderwaarts de wei- en bouwlanden, die met hun mooie boompartijen de omgeving karakteriseeren. Een paar honderd meter verder ter plaatse waar de Platte Driedijk een flauwe bocht maakt, ligt de tweede der afgebeelde hofsteden, die gemerkt is met A. No. 2 en bewoond wordt door den pachter A. Struik. Door verbouwing heeft deze boerderij wel wat van hare vroegere charme ingeboet, al zal men moeten toegeven, dat deze veranderingen, ontstaan door de noodzakelijkheid, op vrij oordeelkundige wijze zijn uitgevoerd. Jammer dat bij de verandering en vernieuwing der bekapping van de groote schuur, hetwelk in 1857 plaats heeft gehad, de lage gemetselde zijmuren hooger zijn opgetrokken, waardoor het forsche rieten dak lager werd en niet zoo krachtig meer het geheel beheerscht. Ook door het niet aansluiten van dit dak aan het zadeldak van het woonhuis, zooals op de afbeelding is te zien, is er een gaping ontstaan, die storend werkt. Het lager opgaand gedeelte waarin het karnhuis en de keuken zijn ondergebracht en dat een hoogen schoorsteen met houten rookkap torst, sluit met het aangebouwde steenen kippenhok, het erf goed af. Het woonhuis, het oudste gedeelte van deze boerderij, heeft in den noordelijken sluitgevel een zolderdeur, waaromheen nog origineele kruisvensters, zooals in vroegere tijden alle vensters zijn geweest, aanwezig zijn. Deze zolderdeur grenst aan den ruimen korenzolder en diende voor het in- en uitbrengen van het graan. Dergelijke gevelfragmenten, die door de eischen van het bedrijf ontstonden, komen meermalen voor bij groote hofsteden op de ZuidHollandsche eilanden. De groote woonkamer is van eene niet onbelangrijke betimmering voorzien, terwijl de schoorsteenboezem een tegeltableau heeft, voorstellende een Zeeuwsch landschap. Deze hofstede, die er goed onderhouden uitziet, wordt al bijna een eeuw door de familie Struik bewoond; dit verklaart, dat de tegenwoordige bewoner zich nog terdege voor dit voormalige familiebezit interesseert. Voor wij nu over den Driedijk terug keeren om den weg naar Hoogvliet te vervolgen, wil ik er speciaal op wijzen, dat deze weg, die eerst in 1855 verhard is, een van de mooiste, rustigste en leukste polderwegen is van westelijk IJselmonde, waar veel te bewonderen en te genieten valt, wanneer men oog heeft voor de eigenaardige schoonheid van dit landschap. Ons land, hoewel klein, is niet arm aan natuurschoon en men behoeft waarhjk niet zoo ver van huis te gaan om dit te vinden. Wie den herfst en den winter buiten kent, hij behoeft het voorbijzijn van den zomer niet zoo te betreuren, want ieder jaargetijde geeft zijn speciale bekoring aan het landschap. Is het in het vroege voorjaar, wanneer de boomgaarden in bloei staan en wanneer als het ware roze en witte sluiers gespreid liggen over de vruchtboomen, in deze omgeving heel mooi, ook in het laatst van November, was het er belangwekkend. Hoevelen zijn er niet, die wanneer men van een winterlandschap spreekt, denken aan kale, saaie boomen, besneeuwde velden en wegen en bevroren plasjes of slooten en niets meer. Voorzeker, de winter is arm aan veel, van wat wij te zien en te genieten krijgen in andere jaargetijden, maar toch ook weer interessanter, dan menigeen vermoedt, die thuis blijft. Toen wij de wandeling voor de zooveelste maal door den Boerenhoek maakten, was de atmosfeer wazig en toch was er iets pakkends in zoo'n toestand, iets wat wij maar zelden buiten naar waarde kunnen schatten, behalve juist op zulk een tocht op een Novembermiddag. De groote boomen met hun zware stammen en krachtige takken, die in duizenden dunne uitloopers zich prachtig tegen de grijze lucht en den donkeren achtergrond afteekenden en daardoor hun typischen bouw zonder belemmering van bladeren, deden uitkomen; de tallooze knotwilgen met hun stoere, gedraaide stammen, vormden met de aangrenzende wat grauwer geworden wei- en bouwlanden, naast de oude producten van landelijke bouwkunst, een magnifiek en harmonisch geheel. Dit alles werd door het wazige in de natuur tot een innige eenheid verbonden, wat een in hooge mate boeiend en ontroerend landschapsbeeld opleverde. Zelden werd ik meer getroffen dan door dit unieke schouwspel van loutere ongereptheid. Bij den reeds genoemden Hoogvlietschen korenmolen, gaat de weg, die door zijn verschillende bochten, steeds nieuwe verrassingen in het polderlandschap oplevert, en heel wat Afb. 15. Boerenhofstede aan den Noordzijdsehedijk A. No. 14 te Hoogvliet. (Blz. 55). Afb. 16. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Noordzijdsehedijk A. No. 15 te Hoogvliet. (Blz. 55). genoeglyker is om te bewandelen, dan de moderne, strakke verkeerswegen, die veelal voor den voetganger saai en vervelend zijn, over in den Platten Molendijk, welke na een x/i K.M. omhoog gaat en aansluit op den Noordzjjdschedijk, die de voortzetting is van den Oud Engelandschedijk en tot de beringing door den ouden rivierdijk behoort. Op de plaats waar de Noordzijdschedijk een scherpe S-bocht maakt, ligt aan het met het beloop van den hoogen dijk medegaand onderpad, een groep van drie boerderijtjes, die in volgorde gemerkt zijn met A. No. 14, A-15 en A-17. Deze kleine hoeven, eveneens eigendom van de gemeente Rotterdam, worden bewoond door de pachters H. den Ouden, C. Molenaar en P. Kruithof. (Afb. 15, 16 en 17). De eerste is, niettegenstaande de beknopte afmetingen, een zuiver type van de Zuid-Hollandsche hoeve, waarvan de T-vorm goed te onderscheiden is. Het woonhuis is met den zijgevel, die als puntgevel is gebouwd en waaraan de schuur met de groote inrijdeuren grenst, langs den weg geplaatst, terwijl een kleine voorhof voor den voorgevel door een hekwerk van den weg wordt afgesloten. Bijzonder fraai en harmonieus is de toepassing van de oude, kleurige IJselsteen aan de gevels, het houtwerk aan kozijnen en blinden en het mooie riet als dakbedekking van het geheel. Het groote rieten schuurdak, dat op een gelukkige wijze aan het lager liggende woonhuisdak aansluit, wordt door de hooge inrijdeuren op sierlijke wijze onderbroken en is als gedeeltelijke dakverhooging op vloeiende wijze daaromheen gewerkt. De zadeldaken worden aan den nok door gebogen roode vorstpannen afgesloten en bekroond door slanke schoorsteenen, die het contour van het geheel verfijnen, De oude voorgevel heeft boven de vensters en de toegangsdeur rondbogen van gekleurde steen met terugliggende hoogvelden. Het interieur van dit gedoe is vanzelf ook beknopt, doch beantwoordt aan de eischen van een 17e eeuwsche hofstede. Een bruin-roodgeverfde eikenhouten wenteltrap die zoowel toegang tot de opkamer als tot den zolder geeft, is een der belangrijkste binnendetails. Direct aan den voorhof der besproken boerderij grenst het woonhuis van het lage boerderijtje A. No. 15. De afbeelding daarvan is genomen van den aangrenzenden hoogen dijk, waardoor de schilderachtige ligging in een bocht van het onderpad beter tot haar recht kwam. Het boerderijtje, dat een zeer hooge schuur heeft, waarvan de sluitgevel uit gepotdekselde planken bestaat, terwijl vooral het woonhuisje domineert, is heel eenvoudig en vermoedelijk uit niet ruime beurs gebouwd. De omgeving, waarin deze hoeve is geplaatst, is echter bijzonder mooi; vooral hoog opgaand wilgenhout draagt veel bij tot de bekoring van deze eenvoudige landelijke schoonheid. Aan het ruime erf van dit boerderijtje grenst de laatste hoeve van het drietal, die met A. 17 is gemerkt. Alleen het woonhuis van deze oude hoeve heeft eenige beteekenis. Men beweert, dat in de jaren toen de Noordzijdschedijk nog de groote buiten water keering was en de buiten dien dijk gelegen gronden nog niet ingepolderd waren, dit huis als veerhuis heeft dienst gedaan voor het veer tusschen Hoogvliet en Spijkenisse of Hoogvliet en Welplaat, evenals het huisje aan den Roozandschedijk te Pernis (Afb. 10) het veerhuis was voor het voetveer op Vlaardingen. De tegenwoordige boerderij heeft maar een kleine schuur in vergelijking tot het grootere woonhuis, waarvan de toegang aan de achterzijde ligt. Vooral is opvallend de wijze waarop dit huis van een rieten dak is voorzien, welk dak door zijn eigenaardigen vorm en hoogteverschillen een leuk effect te weeg brengt. De gevels in grijs-gele IJselsteen gemetseld, zijn uitermate rustig en geven naast de nieuwere groote vensters, verschillende aardige oude venstertypen te zien. Ten zuiden van dit voormalige veerhuis kruist de nieuwe havenspoorweg (zie blz. 45) den Noordzijdschedijk, waardoor een groote boerderij, die op deze plaats was gelegen, pas kortelings gesloopt is moeten worden. De Noordzijdschedijk, die nu geasphalteerd en aan weerszijden met arbeiderswoningen, enkele kleine en groote boerderijen is bebouwd, is op vele plaatsen aan den voet van den dijk met opgaande wilgen beplant, terwijl slechts enkele iepeboomen op den berm zijn overgebleven, als een restant van de vroegerë dborloopende dijkbeplanting. Aan de rechterzijde passeeren wij den Voorweg, waar zich op kleinen afstand een karakteristieke oude watermoten bevindt, de Nieuw Engelandsche molen genaamd, die in 1802 gesticht, nog steeds in werking is. De bebouwing langs den Noordzijdschedijk wordt, naarmate men het dorpscentrum nadert, steeds compacter. Ook Afb. 17. Boerenhofstede aan den Noordzijdschedijk A. No. 17 te Hoogvliet. (Blz. 55). Afb. 18. Verdwenen boerenhofstede aan de Laning te Hoogvliet. (Blz. 59). ontwaart men enkele gebouwde en in aanbouw zijnde woningen voor het personeel van de petroleum-inrichtingen aan de Vondelingenplaat, welke bouwwerken geen slechten indruk maken. Weldra bereiken wij de z.g. „Laning" een lage, prachtig begroeide zomerkade die tot de omringing van den voormaligen bergboezem behoorde. Nog niet lang geleden lag hier een der mooiste, kleine hofsteden uit den omtrek. (Afb. 18). Op 18 December 1932 is dit merkwaardige complex, dat uit de eerste helft der 18e eeuw dateerde, door brand totaal vernield. In de N.R. Courant van 20 December van dat jaar, heb ik aan deze verwoesting een kort artikel gewijd en er op gewezen, dat van deze interessante door moestuin en boomgaard, bouw- en weiland omringde hofstede, welke nu voorgoed verloren is gegaan, steeds een groote bekoring uitging. Het was in één woord: een waar prachtstuk. Sedert ik mijn collectie van oude boerderijen samenstelde, zijn er helaas reeds vele merkwaardige hoeven gesloopt, zonder dat er een haan naar kraaide, of wel het vuur vernielde veel van wat ons op dit gebied was overgebleven. Men denke slechts aan de merkwaardige oude hofsteden „Egmondsoord" te Zuid-Beijerland, „Esterenburg" te Vierpolders bij Den Briel, en aan een te Kijfhoek bij Zwijndrecht, die alle binnen enkele jaren een prooi der vlammen zijn geworden. Na het verdwijnen van dit typische, mooie boerderijtje, dat in de laatste jaren niet goed meer onderhouden werd, zijn aan deze prachtig begroeide „Laning" verschillende nieuwe huisjes gebouwd, die met de omgeving vloeken, waardoor ook het mooie van dien weg deerlijk werd geschonden. De groote rivierdijk maakt op dit punt weer een dubbele bocht en juist daar sluit de Heersdijk op den Noordzijdschedijk aan. Een verharde grindweg, die evenwijdig loopt met en langs de binnenzijde van dezen zwaren dijk, eveneens een buitenwaterkeeringsdijk, voert over een afstand van 2 K.M. naar de boerderij genaamd ,,'t Huis te Engeland" welke bij iedereen, die wel eens de Oude Maas bevaren heeft, bekend is om hare eenzame ligging. Zij is eigendom van de gemeente Rotterdam en wordt door den pachter J. van der Linden bewoond. (Afb. 19). Deze hofstede, die kort bij de Oude Maas en ver van de bewoonde wereld gelegen is, was in vroegere jaren het ambachtshuis van de heerlijkheid „Lokhorsterland", en werd eerst als tol- en veerhuis gebruikt en daarna tot boerderijverbouwd, waardoor het geheel tot onherkenbaar wordens toe is bedorven. Het woonhuis, dat door een leelijk mansardedak wordt afgedekt, en nog steeds als „Het Heerenhuis" bekend staat, dateert, wat het oudste gedeelte betreft, uit 1664 en heeft aan de noordzijde nog enkele details die daarop wijzen, terwijl eenige zware zandsteenen banden en dichtgemetselde oude ronde vensters dat gevelvlak onderbreken. De schuur, welke ver beneden de dijkskruin ligt en van jongeren datum is, is van zeer groote afmeting zonder veel aantrekkelijks. Het riviergezicht dat men van deze plaats af in stille verlatenheid geniet, is boeiend en wordt door het grootsch verschiet van de tegenover gelegen eilanden Putten, de Welplaat en Rozenburg nog verhoogd. Stroomopwaarts zien wij de brug over de Oude Maas, welke Hoogvliet met Spijkenisse verbindt en het zijn vooral de twee nieuwe, machtige heftorens van de hefbrug, die in deze landelijke omgeving wel imponeeren, doch ook wat vreemd aandoen. Wanneer wij nu weer langs denzelfden dijk naar het bebouwde gedeelte van Hoogvliet teruggekeerd zijn, gaan wij het dorpscentrum bekijken, daar waar de eigenlijke Dorpsstraat een aanvang neemt. Het dorp, dat in een officieel stuk van 1357 „Oedenvliet" naar Oeda of Oda, de jongste dochter van Nicolaas III van Putten is genoemd, kreeg in het begin der 17e eeuw den naam Hoogvliet, waarschijnlijk tengevolge van het verhoogen der watermolens van het Gemeeneland van Poortugaal, door welke dit waterschap in de Oude Maas uitwatert en waarvan de sluis in 1622 midden in het dorp is aangebracht. In het begin der vorige eeuw hebben ook nog enkele visschersschuiten uit Hoogvliet ter zeevischvangst gevaren, wat op eenige binnenvisschersvaartuigen na, niet lang stand heeft gehouden. Een scheepstimmerwerf je, dat tijdens de uitoefening van het zeevisschersbedrijf kon bestaan, ging met het verdwijnen daarvan, spoedig te gronde. Het tegenwoordige dijkdorp, dat met het nabijgelegen Pernis één burgemeester heeft, is lang niet zoo aan moderniseering en verandering onderhevig geweest, als haar zustergemeente. Aan de smalle Dorpsstraat vindt men nog verscheidene Afb. 19. Boerenhofstede ,,'t Huis te Engeland" aan den Heersdijk te Hoogvliet. (Blz. 59). Afb. 20. Hoogvliet met de kerk der Ned. Herv. Gemeente, gezien van den Hoogvlietschedijk. (Blz. 65). oude huisjes met aardige puntgeveltjes, waarvan er zijn, die vertrekken bevatten, welke geheel van een oude tegelbekleeding zijn voorzien. Het is een eenvoudig en op sommige plaatsen zeer aantrekkelijk dorp, dat, gelegen langs den steeds slingerenden, grooten rivierdijk, tot op heden vrijwel zijn landelijk karakter heeft bewaard. Het middelpunt van het dorp is de plaats, waar de Hoogvlietschehaven het dorp bereikt en wel in de onmiddellijke nabijheid van den pas voltooiden Groenen Kruisweg, die ook hier de Dorpsstraat kruist. De Hoogvlietschehaven staat in verbinding met het Hoogvlietschegat, welk buitenwater over een afstand van ongeveer 2 K.M. in de nabijheid van de boerderij ,,'t Huis te Engeland" in de Oude Maas uitmondt. Het polderwater van de binnendijks laag gelegen polders heeft in de Hoogvlietschehaven door middel van een electrisch gemaal zijn uitwatering. Zooals reeds gezegd, werd in 1622 de sluis, die dwars onder de Dorpsstraat doorloopt en verbonden is met een bovenboezem, ter plaatse ook wel „kulk" genoemd, aangelegd. Voor 1880, toen het stoomgemaal tot stand kwam, stonden aan dezen breeden boezem drie wind-watermolens, die in de bemaling van het Gemeeneland van Poortugaal voorzagen. Deze molens, eertijds het sieraad van den Oudelandschepolder, zijn ingevolge het stichten van het nuchtere stoomgemaal, dat later geëlectrificeerd is, gesloopt. De kerk der Ned. Herv. Gemeente ligt aan een flink voorplein, dat uitkomt aan een laag gelegen pad bezijden het watergemaal. Al wordt dit gebouw door de bebouwing van den hoogen rivierdijk vrijwel aan het oog onttrokken, van den Groenen Kruisweg af heeft men een ruim gezicht op dit eenvoudige Godshuis met zijn vrij hoog opgaanden toren en zijne passende omgeving. Het kerkje, waaraan behalve de toren ook een consistorie is gebouwd, bestaat inwendig uit een langwerpig schip en dateert, althans wat dit gedeelte betreft, uit 1658. In 1926 heeft men het kerkgebouw gerestaureerd, waarbij het buitenmetselwerk ter hoogte der spitsboogramen werd vernieuwd, ook werden de steunbeeren verzwaard en de consistoriekamer aan den achtergevel aangebouwd. Of die restauratie met de noodige kennis van zaken werd uitgevoerd, betwijfel ik echter zeer. Het in 1806 aangebrachte torentje met zijn slanke spits, heeft het geheel meer aanzien gegeven. Voor dien tijd bezat het kerkje slechts een dakruiter. In den toren bevindt zich de leeHjke vierkante toegang tot de kerkruimte, welke ruimte alhoewel klein, rustig en aantrekkelijk is. Tijdens de restauratie is een nieuw houten plafond gelegd, dat helaas het oude tongewelf aan het gezicht onttrokken heeft. Tegenover den hoofdingang ligt de aardig versierde preekstoel, aan weerszijden geflankeerd door uit 1663 dateerende houten wetborden. Dit alles teekent zich met de aangrenzende betimmering van het doophek fraai af tegen den wit-gestukadoorden sluitgevel. Een tegen den torenmuur aangebrachte kleine galerij waarop zich het orgel bevindt, geeft ook aan die zijde een bekoorlijke aankleeding. Aan de westzijde van het dorp ligt het langgestrekte eiland Meeuwenplaat, dat omspoeld wordt door de Oude Maas, het Poortugaalsche- en het Hoogvlietschegat. Het bestaat uit de polders Meeuw-, Zalm-, Elft- en Oostplaat, die eerst in het begin der 19e eeuw omdijkt zijn geworden. De verbinding tusschen het dorp Hoogvliet met het in 1849 tot stand gebrachte pontveer op Spijkenisse is een voortzetting van den verkeersweg, die met een brug over het Poortugaalschegat dwars over dit eiland loopt en tot ongeveer 1900 de Veerweg of ook wel Laan genoemd werd. In 1900—1904 werd deze Veerweg door den verhoogden Rijkstoegangweg — die nu een deel uitmaakt van den nieuwen Groenen Kruisweg — vervangen als toegang tot de toen gebouwde groote brug over de Oude Maas. Van deze brug, die twee vruchtbare deelen van onze provincie vereenigt, welke lang gescheiden waren en slechts door een pontveer verbinding hadden, is, sedert 1933, het draaibaar gedeelte in een hefbrug veranderd, ten behoeve van het groot scheepvaartverkeer van Dordrecht. Ten zuiden van de brug was vroeger de Hoogvlietsche Staats-zalmzegenvisscherij „Klein Profijt II" gevestigd, die in 1874 tot stand kwam en vrijwel gelijktijdig met de Oranje-Nassau te Pernis opgeheven werd. Het eiland de Meeuwenplaat, dat slechts met enkele boerderijen is bebouwd, behoort voor de eene helft tot Hoogvliet en voor de andere helft tot Poortugaal. Het ingedijkte polderland is schitterend omgeven door griendgewas, waar langs de mooi beplante kaden zich uitstrekken. Na het centrum van Hoogvliet besproken te hebben, vervolgen wij den voorgenomen tocht in de richting van Poortugaal, en houden steeds den hoogen rivierdijk, die voorbij de kruising van den Groenen Kruisweg van naam is veranderd en Hoogvlietschedijk heet. (Afb. 20). De bebouwing vermindert bij het verlaten van het dorp zienderoogen en weldra komen we dan ook op het open gedeelte van den dijk die door den aanleg van den Groenen Kruis» weg geen onderdeel van den hoofdverkeersweg tusschen Rotterdam en de eilanden Putten en Voorne meer uitmaakt. Aan de rivierzijde heeft men hier een prachtig gezicht op de weelderige begroeiing van de Meeuwenplaat en aan de andere zijde kan men ook volop genieten van het karakteristiekste en tevens economisch belangrijkste deel van ons land, van het mooie en vruchtbare polderland. Spoedig bereiken wij de plaats waar de Hoogvlietschedijk scherp naar het zuiden afbuigt en komen hier op het grondgebied van de gemeente Poortugaal, waar de naam van dien dijk verandert in Welhoekschedijk. POORTUGAAL. Na ruim 2 K.M. afgelegd te hebben, komen wij langs de westzijde van de haven in het mooie dorp Poortugaal. Poortugaal dat zoo naïef ligt in primitieve landelijke ongereptheid, heeft volgens oude gegevens, in vroegere eeuwen dichter bij de rivier de Oude Maas gelegen. Langzamerhand is het door het indijken van nieuwe polders, die op de buiteneronden van de Oude Maas werden veroverd, verder van de rivier komen te liggen. Het dorp, dat door zijn haven, die uitmondt in het Poortugaalschegat, hetwelk met de Oude Maas nabij de Psychiatrische Inrichting „Maasoord" in verbinding staat, ligt stellig niet minder gunstig dan de reeds genoemde dorpen Pernis en Hoogvliet en is met stoomtram en autobus uit Rotterdam gemakkelijk bereikbaar, terwijl de nieuwe Groene Kruisweg vlak langs het dorp loopt. Als dorp is Poortugaal interessanter, want reeds in de vroegste tijden werd het uitverkoren als plaats, waar een oudere tak van het geslacht der heeren van Putten een groot, sterk en fraai slot het bouwen dat „Valckesteijn" werd genaamd en dat zeker niet voor het reeds vroeger genoemde groote en voorname Hof van Putten te Geervliet, (zie blz. 11) behoefde onder te doen. Later kreeg Poortugaal door het, door een der nakomelingen van Lamoraal graaf van Egmond, gestichte „Jagthuys", nog meer bekendheid. Alhoewel er zeker voordeelen aan verbonden waren, dat deze bouwwerken in of nabij Poortugaal werden gesticht, is het een feit, dat dit aan Poortugaal en zijne bewoners duur te staan is gekomen, zooals nader zal blijken. De Welhoekschedijk, die voor het grootste gedeelte van de prachtige iepeboomen is beroofd, waarmede hij vroeger getooid was, doet op de daardoor ontstane kale plaatsen uiterst armoedig aan en waar op sommige gedeelten nog enkele boomgroepen langs den dijk voorkomen, zelfs nog met dubbele beplanting, wordt het ons duidelijk, welk een majestueus gezicht het voorheen opgeleverd moet hebben, toen deze boombeplanting nog ongeschonden was. Tot aan de Poortugaalschehaven is deze dijk vrijwel onbebouwd, doch langs het smalle haventje wordt de bebouwingsdichtheid grooter en valt het ons op, dat de oudste huisjes zeer diep onder den ruim 5 M. hoogen dijk liggen. Ongeveer aan het einde van dezen zwaren buitenwaterkeeringsdijk ligt tegen den berm, even voor den driesprong met de Dorpsstraat en den Albrandswaardschedijk, een zeer oude boerenwoning, gemerkt met No. 7, welke eigendom is van den heer B. Visser te Poortugaal en bewoond wordt door den pachter P. Groeneveld. De gevel van dit woonhuis, vertoont aan de dijkzijde volgens een ingemetseld steentje, het stichtingsjaar 1597. De groote omvang en zware constructie van dit oude complex, hetgeen aan de achterzijde, vanwaar de teekening is genomen, (Afb. 21) duidelijk uitkomt, wettigt het vermoeden, dat dit bouwwerk, dat in zijn vervallen toestand nog schilderachtig aandoet, in vroegere tijden voor iets anders heeft gediend, dan voor boerenwoning. Misschien is het een veerhuis en stapelplaats van goederen geweest, waartoe de ligging aan de haven zich bijzonder eigende. Inwendig is het huis nogal eens aan veranderingen bloot gesteld geweest, zoodat daar niet veel belangrijks meer te zien is dan enkele gespaard gebleven oude tegeltableaux. De schuur, die niet van groote afmeting is en uit later tijd dateert, heeft niets opvallends, doch sluit goed bij het woonhuis aan. Het erf van deze boerderij, dat met de daarop geplaatste houten schuurtjes rommelachtig aandoet, heeft IAfb. 21. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Welhoekschedijk No. 7 te Poortugaal. (Blz. 66). Afb. 22. Boerenhofstede aan de Kerkstraat No. 25 te Poortugaal. (Blz. 70). verbinding met den Achterweg, een laag gelegen pad, dat met de Dorpsstraat evenwijdig loopt. Voor het teekenen van een goed overzicht van deze boerderij, heb ik een van deze schuurtjes weggelaten. De Albrandswaardschedijk, welke vlak bij deze boerderij zijn beginpunt heeft en een voortzetting van den reeds meermalen genoemden Welhoekschedyk is, beschermt den polder Albrandswaard en loopt door tot aan het bekende Rhoonscheveer. Albrandswaard, dat een hooge heerlijkheid was en ongetwijfeld nog een begeerenswaardige bezitting is, heeft nooit een dorp of ambachtshuis bezeten. De polder is van hoogen ouderdom, daar hij reeds in 1248 vermeld wordt. Aan de binnenzijde van den zwaren rivierdijk treft men, kort bij Poortugaal, nog een Wiel of Waal aan, vermoedelijk ontstaan door een dijkbreuk tijdens de St. Ehzabethsvloed van 1421. Op een afstand van 1 K.M. van het dorp Poortugaal is aan den Albrandswaardschedijk de uitgebreide Psychiatrische Inrichting „Maasoord" gelegen. Deze inrichting, die ongeveer 36 H.A. opgespoten terrein beslaat en in de jaren 1906—1909 gesticht is in den buitendijks gelegen Genever- en Kooipolder, welke met den Johannapolder in 1901 oorspronkelijk door Rotterdam aangekocht is met voorloopige bestemming tot terrein voor een gemeenteüjk krankzinnigengesticht en tot vestiging van een tweede drinkwaterleiding voor die gemeente, is op 10 Aug. 1909 in gebruik genomen, terwijl aan de tweede drinkwaterleiding geen uitvoering werd gegeven. Het gesticht, dat in een zeer rustige, frissche omgeving gelegen is, heeft aan dezen eertijds zoo prachtigen, mooien en eenzamen dijk, groote veranderingen doen ontstaan. Voor het personeel zijn zoowel boven- als benedendijks in het polderland vele woonhuizen gebouwd, welker aantal tot een gehucht is uitgegroeid, dat weldra door een nieuw aangelegden weg aansluiting op den Groenen Kruisweg eene betere verbinding met Rotterdam zal verkrijgen. De polder Albrandswaard met de Kijvelanden behoort thans onder het gebied van Poortugaal. Na bezichtiging van het groote gemeentebezit van Rotterdam, keeren wij op onze schreden terug naar de bebouwde kom van Poortugaal, die niet groot doch zeer aantrekkelijk is. Van de bebouwing, leuk gegroepeerd en een aardig dorpsgezicht opleverende, vormt het raadhuisje, dat nog van jongen datum is, het. middelpunt. Aan de Dorpsstraat trekken enkele oude huisjes de aandacht, vooral dat met den forschen puntgevel, gemerkt No. 46. Bij het raadhuisje verlaten wij de Dorpsstraat en volgen de naar beneden voerende Kerkstraat, welke de verbinding is tusschen het dorp en het oude, statige kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente. Onder aan de steile helling, die wij nu afgaan, ligt aan de rechterzijde een oude boerderij, die door den eigenaar B. Visser wordt bewoond. Zij maakt door haar langgerekte bouwwijze en haar ligging op een verhoogden grondslag boven het omliggende polderland een bijzonderen indruk De verhoogde ligging is van ouden datum en diende voor beveiliging tegen hoog water, waardoor in vroegere tijden deze streek bij door dijkbreuken ontstane overstroomingen, menigmaal geteisterd werd. Het woonhuis, dat met het front naar de Kerkstraat is gekeerd, is goed van verhoudingen, die wij, nu de blaren van de boomen verdwenen zijn, zonder moeite kunnen waarnemen. In den zomer ligt dit huis geheel in het lommer der omringende boomen. De Kerkstraat, die in een groote bocht verder loopt, brengt ons vlak bij een aan de andere zijde van den weg gelegen groote boerderij, welke evenals de vorige op een verhoogden grondslag is gelegen en door een groote oploopende met gras begroeide voorplaats van den openbaren weg is gescheiden. Zij is met No. 25 gemerkt en wordt door den eigenaar L. Verhoef bewoond. (Afb. 22). Het gebouw bestaat uit een vrij diep voorhuis, dat in de breedte als dwarshuis voor de achterliggende schuur is gelegen. Deze boerderij, evenals de zooeven genoemde groot van omvang, is van een gemengd karakter. In grondvorm geeft het woonhuis, wat hoofdindeeling betreft het oud ZuidHollandsch type te zien, terwijl de schuur van Frieschen invloed getuigt. Door hare grootere breedte springt de schuur een flink stuk buiten den zijgevel van de woning uit, in welk gedeelte, zooals bij de Friesche boerderij, de breede schuuringang met de groote in drieën gedeelde deuren recht tegenover den weg is gelegen, waarheen een rijpad leidt. Oogenschijnlijk maakt de voorgevel niet den indruk van een oude Afb. 23. Verdwenen jachthuis van de graven van Egmond aan de Kerkstraat te Poortugaal. (Blz. 75). Afb. 24. Versierde eikenhouten dubbele bedstede uit het verdwenen jachthuis van de graven van Egmond te Poortugaal. (Blz. 75). boerdery, al is de hoofdindeeling daaraan stellig verwant. Door verschillende verbouwingen is het geveltype, vooral door de nieuwere deur- en raamvormen, sterk gewijzigd en het heeft nu zonder veel pretentie het karakter gekregen van den 19en eeuwschen bouwstijl. Door de rustige deur- en raamverdeeling, die goed harmonieert met de muurvlakken en door het hoogopgaande gevelgedeelte, met het als een dwarsvleugel aansluitende lagere gedeelte, waarboven mooie rieten daken in elkander vloeien, maakt de goed in het gezicht vallende breede voorgevel, gemetseld in licht-oranjekleurige baksteen en versierd met vele gesmede gevelankers, een gunstigen, statigen indruk. Een opkamer heeft het woonhuis niet, doch ik vermoed, dat die er in vroegere jaren wel is geweest en bij latere verbouwing is komen te vervallen. Alle vertrekken van den beganegrond liggen echter zoo hoog boven het niveau van den openbaren weg, dat daaronder een groote dubbele overwelfde kelder gemakkelijk kon worden aangebracht, waarvan de toegang zich in de keuken bevindt. Ook deze overwelfde kelder wijst er op, dat wij hier te doen hebben met een bouwwerk dat oorspronkelijk stellig uit de 17e eeuw moet dateeren. Op een der zware, oude zolderbalken van het woonhuis is een geschilderd lint aanwezig, waarop voorkomt: Antonie Hendriks, 1630. Zeer waarschijnlijk wijst dit op het stichtingsjaar van deze solide en goed onderhouden hofstede, welke, vrij dicht bij de kom van het dorp gelegen, een aantrekkelijk geheel vormt. Recht tegenover deze boerderij, dus aan de oostzijde van de Kerkstraat, daar waar wij nu eenige kampen weiland te zien krijgen, stond eertijds een oud, vervallen, doch schilderachtig bouwwerk, dat bekend was als „Het Jagthuys van de graven van Egmond". De stichting van dit jachthuis, die blijkens oude voorgevelankers moet vallen tusschen 1600 en 1610, werd toegeschreven aan den bekenden Lamoraal graaf van Egmond. Daar deze echter in 1568 met den graaf van Hoorne door Alva ter dood veroordeeld en in Brussel meedoogenloos werd onthoofd, kan het niet anders of dit bouwwerk moet door een zijner zoons of nakomelingen gesticht zijn. De graven van Egmond hadden in de Beijerlanden, gelegen in de Hoeksche Waard, aan de overzijde der Oude Maas, uitgestrekte eigendommen en lieten ook daar een mooi jachthuis bouwen, dat bekend stond als „Egmondsoord", welk stijlvol en hoogst interessant overblijfsel van Oud-Hollandsche bouwkunst, dat in den loop der tijden tot boerderij was vergroot, in November 1930, jammerlijk door brand geheel werd vernield. Lamoraal van Egmond was een der rijkste en aanzienlijkste Nederlandsche edellieden van de 16e eeuw, die verschillende heerlijkheden en groote bezittingen verwierf en door zijn huwelijk met Sabina, dochter van den Paltsgraaf Jan van Beieren, de heerlijkheid Beijerland verkreeg. Omstreeks 1517 liet hij de meest noordelijk gelegen gronden van Beijerland bedijken, terwijl voor inpoldering der zuidelijk gelegen gronden aan zijn zoons of nakomelingen volgens officieele bescheiden eerst in 1630 octrooi werd verleend. (Dijken maken en inpolderingen uitvoeren is van ouds een traditie in ons land). Vermoedelijk hebben deze „Egmondsoord", dat iets ten noorden van het dorp ZuidBeijerland lag, gebouwd. Het karakter waarin dit jachthuis was opgetrokken, wees er op, dat dit beïnvloed moet zijn geworden door de bouwwyze van den bekenden bouwmeester Hans Vredeman de Vriese, wiens werk de schakel vormde tusschen de Nederlandsche bouwkunst der 16e en der 17e eeuw. Als stichtingsjaar kan dan ook zeer waarschijnlijk het begin der 17e eeuw worden aangenomen. Het jachthuis te Poortugaal, dat het karakter van den Oud-Hollandschen bouwstijl uit het laatst der 16e eeuw, begin der 17e eeuw te zien gaf, bestond uit een langwerpig vierkant gebouw, dat afgedekt was door twee naast elkander liggende met riet bedekte zadeldaken, gescheiden door een zakgoot. De gevels waren volgens overlevering in roode baksteen gemetseld en hadden boven de deuren en kruisvensters rondbogen in donkerder steen, welke bogen door zandsteenen sluitsiteentjes waren onderverdeeld. Aan de onderzijde waren de vrijstaande gevels door een zwart plint afgezet, hetwelk een sprekend basement gaf. De vier puntgevels, die het gebouw bekroonden en waar tusschen de zadeldaken lagen, waren voorzien van vele duivengaten die dienden om de duiven toegang tot hun verblijfplaats op de zolders te verschaffen, daar zooals' men weet, in vroegere tijden het houden van duiven een heerlijk recht was. Aan de achterzijde waren enkele houten schuurtjes aangebouwd, vermoedelijk uit later tijd en was de beganegrond, die hoog boven het omliggende terrein lag, bereikbaar door steenen buitentrappen, vóór de toegangen aangebracht. Dit jachthuis is na 1650 o.a. bewoond door de families Van Driel, Hoogewerff, Vermaat en andere, totdat het in 1866 werd verkocht aan J. de Koning, die het in 't volgende jaar liet afbreken. (Afb. 23). De teekening van nevensgaande afbeelding van het jachthuis van de graven van Egmond, welke naar zeer oppervlakkige schetsen van wijlen den heer A. van der Poest Clement, den vader van den tegenwoordigen burgemeester van Poortugaal, is samengesteld, geeft dit gebouw te zien naar de dorpswegzijde. Voor de juiste weergave van het oorspronkelijke bouwwerk kan ik niet instaan, doch ik yfeb san de hand van de genoemde schetsen getracht, mij het gebeekzoo goed mogelijk voor te stellen, waartoe nog bestaande voorbeelden, als de pas gesloopte oude huisjes aan den HeMpbedijk, het voormalige veerMlëi-a^fcri den Roozand^chéérrjfc te Pernis en de mooie boerderij „Ree-Stijn" onder Rhoon als, leidraad hebben gediend. (Zie afb. 3, 10 en 31). Het inwendige van dit typische jachthuis zal ook wel bezienswaardig zijn geweest, lafgaande op de rjjk versierde, eikenhouten dubbele bedstede, die intijds is overgebracht naar het MuseunV van Oudheden te Rotterdam, alwaar zij een dér mooiste en merkwaardigste bezittingen van ,het museum uitmaakt. (Afb. 24). Dit kostbaar meubelstuk behoort zeker tot een der beste en zuiverste bewaard gebleven kunstwerken uit het begin der 17e eeuw. Het geheel, dat uit twee bedsteden bestaat, wordt gevormd door een zestal halfronde kolommen op hooge piedestalles, waartusschen de rijk met paneelwerk versierde vaste onderbetimmering is aangebracht, met daarboven een wegneembaar fraai hekwerkje, terwijl een fijn bewerkte kroonlijst, door consoles ingedeeld, het afsluit. Het meubelstuk, in het midden door een afsluitbare doorgang verbonden, is eenvoudig van hoofdlijnen, doch met mooi versierde paneelen en van karakteristiek en fraai beeldhouw- en snijwerk voorzien. Hier en daar zijn fraaie appliques van gekleurd eikenhout, mooie inlegwerken van palissanderhout en ivoren knopjes, smaakvol geplaatst. Het maakt een rijk effect van licht en schaduw op de diepe, krachtige kleur van het oude eikenhout. Waarlijk een kostbaar bezit, dat de moeite loont het meermalen in ons overvol Museum van Oudheden, dat nog meerdere schatten bewaart, aandachtig te bekijken. De grootste bezienswaardigheid van het dorp Poortugaal is gewis de imposante oude kerk der Ned. Herv. Gemeente, welke wij, door de Kerkstraat te volgen, spoedig bereiken. Zij is een der merkwaardigste dorpskerken uit onze gansche provincie, zoowel door haar bouwtrant als door haar ligging. (Afb. 25). In verband met dit kerkgebouw wil ik echter eerst nog, zeer in 't kort, iets van de geschiedenis van het dorp vermelden, die met dit kerkgebouw nauw verband houdt. Poortugaal, dat reeds in 1270 als eene parochie voorkomt, lag voor den grooten brand van 1489, waardoor het dorp geteisterd werd, meer in de omgeving van de oude kerk en het toen nog bestaande slot „Valckesteijn". In het aardige boekje „Portugal Na Holanda" geschreven door ds. T. A. van der Vlies te Poortugaal, vertelt de schrijver „dat die „groote brand werd aangestoken door de plunderende „Hoeksche benden onder bevel van Joris van Brederode en „Daniël Lepeltak, die in 9 roeijachten de Maas afvoeren tot „over Schiedam en daar aan wal stapten. Het slot „Valcke„steijn" met de beide dorpen Poortugaal en Rhoon plunderden de Rotterdammers en dwongen de landlieden om „den geroofden buit met paarden en wagens naar hunne „vaartuigen te brengen. In het wederkeeren verbrandden „zij de woningen en de schuren der boeren." De oude kerk en het thans verdwenen slot, welke tijdens die brandstichting gelukkig gespaard bleven, kwamen later, toen het dorp in zuidelijke richting, dichter bij de haven, werd opgebouwd, geheel buiten de bebouwde kom van het nieuwe dorp te liggen. Behalve de reeds genoemde bezat het dorp nog meer groote bouwwerken, die eveneens verdwenen zijn. Aan de noordzijde van de kerk moet een klooster gelegen hebben en kort hierbij, waar wij nu nog een terreinverhooging met vruchtboomen beplant kunnen waarnemen, stond het Hof van Poortugaal. Bestaande namen als Hofhoek voor den polder waarin, en van Hofweg waaraan dit Hof gelegen was, wijzen nog hier op. Van al deze belangrijke gebouwen is alleen de oude kerk nog over, de andere behooren tot de geschiedenis van dit eertijds zoo voorname dorp. De kerk, die aan de noordzijde van den nieuwen Groenen Li Afb. 25. Kerk der Ned. Herv. Gemeente aan den Oostdorpscheweg te Poortugaal. (Blz. 76). (Naar een teekening van den heer L. M. Molendijk). Kruisweg is gelegen en omstreeks 1475 moet gebouwd zijn, levert van dien weg gezien een prachtig gezicht op, en iedereen die hier passeert, zal niet nalaten zijn blik op dit schoone imponeerende middeleeuwsche bouwwerk te vestigen. Deze zich zoo fraai ontwikkelende kruiskerk, die ondanks zijne groote afmetingen, toch het karakter van een dorpskerk heeft behouden, bestaat uit een toren met aansluitend middenschip, zijbeuken, dwarsschip en koor. De toren, welke omstreeks 1915 door den architect Jac. van Gils is gerestaureerd, is tegen het middenschip gebouwd en wordt van onderen geflankeerd door lage uitbouwen, die van boven het beloop van het groote kerkdak volgen. Het onderste gedeelte van den toren wordt aan drie zijden door zeer zware steunbeeren geschraagd, terwijl het mooie bovenstuk, waarin de spitsbogen met de galmgaten zijn aangebracht op bijzonder geslaagde wijze wordt bekroond, door een slanke en kloeke kromgetrokken spits, waarop een gesmeed ijzeren finale met het gebruikelijke haantje als windvaan, is aangebracht. Op logische wijze sluit het hooge kerkdak tegen den toren aan; vooral door de beide uitbouwtjes, bezijden den toren, wordt een goede samenhang met het schip verkregen, waardoor een harmonisch geheel is bereikt. Het koor dat lager is dan het middenschip en tegen een sluitgevel aanloopt, die boven de kooropening is gelegen, is in tegenstelling met de meeste oude kerken, die veelal een halfachthoekige afsluiting hebben, doo^^eeri rechten eindgevel afgesloten. De kerk, die na de restauratie van den toren eerst in de jaren 1923 en 1924 gerestaureerd is dóór den architect H. van der Kloot Meijburg, ligt georiënteerd, daar het koor naar het oosten is gekeerd. Het dwarsschip, het middenschip en de zijbeuken worden door een groot leiendak overhuifd, aan welks voet enkele sierlijke topgeveltjes met hooge spitsboogvormige vensters zijn aangebracht die boven het dak uitkomen, wat de verlichting van de kerkruimte ten goede komt. Een oplossing die hoogst schilderachtig van werking is. Het gansche gebouw is in baksteen, afgewisseld door details van bergsteen, uitgevoerd en wordt op de gevelhoeken en tusschen de spitsboogvensters aan de zijgevels door zware conterforten geschraagd. Vooral de hooge vensters in de sluitgevels van het transept, waarin interes- santé traceeringen zijn aangebracht, werken zeer monumentaal. De hoofdingang tot de kerkruimte ligt in den toren, terwijl zoowel in den noordelijken als in den zuidelijken zijgevel hulptoegangen aanwezig zijn. Wanneer wij nu nog even het interieur der kerk bekijken, dan valt daarvan mede te deelen, dat dit tijdens de restauratie slechts enkele wijzigingen heeft ondergaan, doch overigens is gebleven als voorheen. Het breede middenschip, dat aan weerszijden door een zuilenrij, onderling door geprofileerde spitsvormige scheibogen verbonden, de zijbeuken afsluit, draagt in hoofdzaak de groote zware bekapping, die in niet onderbroken vlakken over middenschip en zijbeuken heengaat. Zware eikenhouten trekbalken der bekapping, rustende op muurstijlen en versierde karbeels dragen het houten tongewelf en verbinden de muren van het groote middenschip boven de scheibogen. Het koor dat aan de achterzijde van buiten af een afzonderlijken toegang heeft, wordt voor consistoriekamer gebruikt en is van de groote kerkruimte door een uit 1680 dateerend, fraai koorhek afgesloten. Een hoogen, mooi versierden preekstoel, die in 1774 werd vervaardigd en eertijds tegen een der zuidelijke zuilen stond, heeft men bij de restauratie van het gebouw verplaatst; hij is toen recht tegenover den hoofdingang voor het koorhek komen te staan. Door deze vèrplaatsing is de acoustiek in de kerk, die bij de oude plaatsing goed was, heel veel verminderd, zoodat het gesproken woord voor vele toehoorders onverstaanbaar is geworden. Rijk versierde grafzerken, die zoowel den vloer der kerkruimte als van het koor bedekken, alsmede een fragment van een blootgelegde muurschildering, verhoogen de waarde van het kerkinterieur, hetgeen echter weer wordt verstoord door de in het middenschip aangebrachte houten kerkbanken, die zoowel door vorm als kleur niet bij dit interieur passen. Dit hoogst merkwaardige geheel vrij liggende kerkgebouw, is omgeven door een groote ruimte, die vroeger als kerkhof werd gebruikt en nu gedeeltelijk is beplant en aangelegd, terwijl de nieuwe begraafplaats naast het kerkterrein is aangebracht. Van het bezienswaardige kerkgebouw vervolgen wij den Afb. 26. Verdwenen slot „Valckesteijn" aan den Slotschedijk te Poortugaal, omstreeks 1750. (Blz. 83). 18 tocht in noord-oostelijke richting langs den Oostdorpscheweg, waaraan de kerk ligt. Op korten afstand sluit deze polderweg aan op den Slotschedijk, een ouden rivierdijk, die waarlijk mooi met iepeboomen is beplant. Daar waar deze dijk zich met een rechten hoek naar het noorden ombuigt, ligt het Valkensteinscheblok, een door vier wegen afgesloten terrein, waar eertijds het beroemde slot „Valckesteyn" gelegen was. (Afb. 26). Voor eenige jaren was er nog iets van de overblijfselen van het slot, dat in 1826—1828 is gesloopt, te zien. Midden in het weiland groeiden biezen en riet, wat duidde op plassen als overblijfselen van de oude slotgracht, die om het slot gegraven was. Thans is ook dit niet meer waar te nemen, daar deze poelen met grond zijn aangevuld. Het stuk grond dat door de grachten omsloten was, en dat de juiste plaats van het slot is, geeft nog eenige terreinverhooging te zien, waarin vermoedelijk nog oude fundamenten van het eertijds zoo machtige slot verborgen liggen. Valckesteijn, dat een allodiaal goed was, is volgens overlevering in het begin der 14e eeuw gesticht door een ouderen tak van het geslacht der machtige heeren van Putten, en vertoonde vrijwel dezelfde bouworde als het slot te Geervliet, dat vermoedelijk iets ouder zal zijn geweest. De hiernevensgaande afbeelding is gemaakt naar een 18e eeuwsche kopergravure, voorkomend in „Het verheerlijkt Nederland" van Isaac Tirion — 1757. Zij geeft evenals het afgebeelde slot te Geervliet (Afb. 1) den bouwstijl te zien van het einde der 16e, begin 17e eeuw. Het in de 14e eeuw gestichte slot zal er zeker robuster en krachtiger uitgezien hebben, want het stond door zijn zware, dikke muren, als een onneembare sterkte bekend. Het heeft dan ook verschillende belegeringen doorstaan, vooral ten tijde van de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten. Later, in rustiger tijden, zal het meer dan eens verbouwd en opgeknapt zijn, voornamelijk in het genre, zooals Tirion het afbeeldde. Het slot had toen aan de oostzijde twee zware ronde wachttorens, waarvan de links gelegene door middel van een lager zijgebouw verbinding had met het hooge hoofdgebouw, waaruit een vierkantig klokketorentje omhoog ging. De rechter toren had door middel van een lageren doorgang of galerij langs de zware afsluitmuren, verbinding met het hoofdgebouw en het zijgebouw. De toegang naar den vrij eenvoudigen hoofdingang van het slot was door een laag poortgebouw, de z.g. voorpoort, waarnaar een breede oprij weg voerde over een groote houten valbrug, die over de slotgracht was gelegen. Door dien hoofdtoegang kwam men op een open binnenhof, waaraan de verschillende gebouwen grensden. Ter linkerzijde van het slot waren de boerderij en de stallen gelegen en de verdere bijbehoorende gronden. Het geheel had, door zijn grondvorm, door zijn afwisselende hooge daken, door zijn torens, niet alleen een mooi silhouet, maar ook een bijzonder voornaam karakter. Zeer te betreuren is het, dat zooiets gesloopt is geworden. Het slot is na de heeren van Putten, in het bezit van verschillende aanzienlijke geslachten gekomen, men beweert ook dat het tot verblijf der graven van Holland heeft gediend, wanneer zij in deze omgeving ter valkenjacht togen. De laatste eigenaar was de schout van Poortugaal, Pieter Johan Tijke, wiens nabestaanden het slot voor afbraak verkochten aan eenen Sablée te Haarlem, die het in 1826—1828 liet sloopen. Verschillende gebouwen en schuren zijn in den wijden omtrek nog gedeeltelijk opgetrokken van de na de afbraak overgebleven reuzenmoppen. In Maart 1927 werd bij het graven van een sloot op het terrein van het voormalig slot een zandsteenen gevelsteen gevonden met het onderstaande opschrift: De letters, die een zuiver Romeinsch karakter vertoonen, geven den Godvruchtigen wensch te kennen: „Juva conatus meos Jehova"! hetwelk vertaald luidt: „Heere help mijne pogingen"! Het steentje wordt bij den burgemeester van Poortugaal zorgvuldig bewaard. Misschien zouden door onderzoek van de oude fundamenten, nog meer gegevens aan het licht gebracht kunnen worden, die in den grond verborgen zijn. Langs de oostzijde van het Valkensteinscheblok, nabij de plaats waar het slot stond, zijn voor eenige jaren verschillende allerleelijkste woonhuisjes gebouwd, waardoor in Afb. 27. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Molendijk G. No. 67 te Poortugaal. (Blz. 87). 58 dit eertijds zoo rustige, mooie polderland, veel van de typische, landelijke bekoorlijkheid, die men vroeger in deze omgeving overvloedig kon genieten, te loor ging. Als laatste bezienswaardigheid, welke wij te Poortugaal nog gaan bekijken is een hofstede, die gelegen is aan den Molendijk, G. No. 67, en bewoond wordt door den eigenaar G. Vermaat. (Afb. 27). Om deze boerderij te bereiken keeren wij over den Stotschedijk in de richting van het dorp terug. Bij den Oostdorpscheweg, welke wij zooeven afgekomen zijn, gaat hij over in den Molendijk, dien wij nu verder rustig afwandelen. Even voor den kruisenden Groenen Kruisweg, zien wij aan de rechterzijde van den hier ter plaatse flauw dalenden dijk, de boerderij liggen, welke door haar groote hoogte flink boven de omgeving uitsteekt. De afbeelding geeft de achterzijde der hoeve weer, omdat deze zeker de schilderachtigste zijde is van het geheel, dat uit een vrij lang gebouw bestaat, hetwelk onder één hooge kap gelegen is, met het woonhuis in het front. Zij behoort tot het z.g. langgeveltype, dat van Frankischen oorsprong is en ook wel het Brabantsche huis genoemd wordt. Dit boerderijtype komt op de Zuid-Hollandsche eilanden enkele malen voor, ook in de Alblasserwaard, doch is voornamelijk te Brabant inheemsch. De woning is zeer eenvoudig van IJselsteen gemetseld en heeft eene rustige raamverdeeling, welke in den aan de noordzijde gelegen topgevel een groote zolderdeur met bovenlicht heeft, een detail, dat hiervoor reeds besproken is, en dat diende voor het binnenbrengen van het koren, dat den zolder, boven het woongedeelte gelegen, als opslagplaats had. De kozijnen, die goed van proportie zijn, waren vroeger zeker als kruisvensters ingericht, zij hebben zware houten stijlen en dorpels en zijn met hare eenvoudige doch sprekende kleuren in goede harmonie met gevelvlak en dak. Vooral merkwaardig is het stukje achtergevel, dat voor den grooten achteruitbouw ligt, waaraan de opkamer uitkomt en waar enkele aardige zolderraampjes onder een mooie, plaatselijke dakverhooging te zien zijn. De lagere uitbouw dient gedeeltelijk als boen- en werkplaats, ook voor stalling. Het krachtige, overstekende, met den zijkant naar den weg toegekeerde zadeldak, dat aan de smalle gevels iets is afgeknot, is met mooi grijs-bruin bemost riet afgedekt en geeft waarlijk een monumentaal karakter aan het geheel. Aan de rechterzijde van den uitbouw reikt dit dak veel dichter bij den grond, dan bij het woongedeelte het geval is, terwijl het rieten dak van den uitbouw tegen het hooge schuur dak is aangewerkt. Typisch is vooral de zware dakschoorsteen met een spits toeloopende rookkap, waarop een houten windvaan is geplaatst, die een langgestrekt galoppeerend paard voorstelt. Een meermalen voorkomend oud motief. Aan de zuidzijde van de boerderij, waarin een gemengd bedrijf wordt uitgeoefend, ligt het erf; aan de westzijde, — de achterzyde — de weilanden, aan de noordzijde de zeer groote boomgaard, terwijl de oostzijde aan den openbaren weg grenst. Het interieur van dit eigendom is eveneens door zijn verdeeling wel eigenaardig om te zien, enkele oude details en vooral een mooi antiek tegeltableau, voorstellende het boerenleven, zijn belangrijk. Het geheel, dat oud, doch vrij goed onderhouden is, dateert uit het begin der 18e eeuw. Voordat wij nu Poortugaal den rug toekeeren, nemen wij nog even een kijkje op het verdere gedeelte van den Molendijk, dat naar de kom van het dorp voert en treffen daar aan een ouden buiten werk gestelden korenmolen zonder wieken, die niet fraai meer aandoet, benevens enkele goed onderhouden, prettig aandoende buitenhuisjes en villatjes welke den toegang tot het dorp, komende van de tramhalte, verlevendigen. De heerlijkheden Pernis, Hoogvliet en Poortugaal, die lange jaren aan Schiedam hebben behoord, zijn in 1861 verkocht: de heerlijkheid Hoogvliet aan den heer J. D. Fransen van de Putte, die van Pernis aan de erven J. M. Tissot en die van Poortugaal aan den heer A. J. van der Poest Clement, aldaar. RHOON. De gemeente Rhoon, waaronder het Rhoonscheveer ressorteert, ligt op vrij korten afstand van Poortugaal, vanwaar het binnen drie kwartier loopen te bereiken is. Rhoon bestaat uit een zeer lang gestrekt dorp, dat over de grootste lengte aan beide zijden en verder aan eene zijde van de \\A K.M. lange Dorpsstraat is gebouwd en wel van de Kerklaan tot de Rhoonschehaven, die haar uitmonding heeft in de Oude Maas. Het dorp onderscheidt zich door zijn ligging van de reeds genoemde dorpen: Pernis, Hoogvliet en Poortugaal, omdat deze voor het grootste gedeelte langs den hoogen rivierdijk zijn gelegen en daardoor het karakter van dijkdorpen gekregen hebben. Te Rhoon ligt alleen het kleinste gedeelte — het Rhoonscheveer — aan den rivierdijk, terwijl het belangrijkste en grootste gedeelte binnendijks, midden in het polderland is gelegen. Door historische overleveringen--uit ' vroegere eeuwen bekend en het lief en leed van menige belangrijke gëbeurtenis te hebben ondervonden, is het dorp thans een der welvarendste gemeenten van westelijk IJselmonde, dat in grootte van het zjijflental op Pernis volgt. Vooral ih den Omtrek der oude kerk van de NéétHerv. Gemeente, heerscht nog de sfeer van gewezen.vaoïnaarjtflieid; hier zjjji' -nog verschillende' ; overblijfselen van vroegere grootheid aanwezig, waarop ik nader terugkom. De omgeving van het dorp trekt ook bijzonder de aandacht, want het groote eiland is hier op zijn mooist. Op de vele schoon begroeide dijken heeft men een heerlijk gezicht op het wijde, landelijke gebied met zijne vruchtbare wei- en bouwlanden; ontdekt men telkens punten vanwaar men zich kan verlustigen in den aanblik van tusschen het groen der boomen verscholen huizen en de torentjes van de kerk en het kasteel, die daarboven kloek en rijzig uitsteken. De eigenaardige zuiverheid van het Hollandsche licht verhoogt het kleurige effect, dat ons boeit door zijn ongezochte harmonie. Wij bereiken het grondgebied van Rhoon voorbij de tramhalte van Poortugaal langs den Groenen Kruisweg en slaan, ongeveer 1 K.M. voorbij de halte, den Werkersdijk in, die voorheen met den aansluitenden Kruisdijk, de hoofdverbinding vormde tusschen Poortugaal en Rhoon. Vlak bij het dorp ligt aan dezen dijk een der grootste boerderijen van het eiland. Door hare bijzondere ligging, welke in grondvorm met het beloop van de dijkkromming mede gaat en daardoor zoo opvallend mooi in het landschap is geplaatst, door hare forsche en royale bouwwijze, klaar en gezond van structuur en haar krachtig silhouet, is deze hofstede bijzonder aantrekkelijk. (Afb. 28). Zij is gemerkt met No. 77, is eigendom van den heer A. Dekker te Rhoon en wordt door den pachter C. J. L. Leenheer bewoond. Op flinken afstand is deze boerderij reeds door hare groote afmetingen zichtbaar en zij geeft als het ware eene monumentale afsluiting aan het pakkende vergezicht, dat deze gedeeltelijk beplante binnendijk verschaft. Naderbij gekomen bemerken wij echter, dat de dijk met een bocht langs de boerderij heenloopt en spoedig daarna zich met de Dorpsstraat vereenigt. Het complex bestaat uit een hoog voorhuis, waaraan een lagere uitbouw grenst en waarachter de groote schuur aansluit. Wat bouwwijze betreft, is de boerderij verwant aan het Zeeuwsche hoevetype, met dit verschil, dat de zijmuren van de schuur betrekkelijk hoog van baksteen zijn opgetrokken, zoodat de groote schuuringang geen plaatselijke dakverhooging noodig maakte, doch onder de daklijn bleef. Bij het oude Zeeuwsche hoevetype is de schuur geheel van hout en daar de zijwanden gewoonlijk zeer laag gehouden werden, moest het rieten dak meestal om den hoogen opgaanden schuuringang heen gewerkt worden. Het groote woonhuis heeft een hooge zolderverdieping, die als graanzolder in gebruik is, waardoor het huis goed stevig moest worden opgetrokken. Een zolderdeur met bovenlicht in den voorgevel geeft gelegenheid om het graan van buiten op- en af te laden. De voorgevel van het voorhuis is bijzonder eenvoudig van conceptie en goed van proportie. De breede onderramen met de smallere daarboven gelegen zolderramen hebben een passende ruitverdeeling en kunnen door flinke blinden gesloten worden. Het van wolfeinden voorziene krachtige hooge rieten dak, waarvan de nok door twee flinke schoorsteenen wordt onder- Afb. 28. Boerenhofstede aan den Werkerscüjk No. 77 te Rhoon. (Blz. 90). Afb. 29. Boerenhofstede „PorÜant" aan den Veerweg D. No. 68 te Rhoon. (Blz. 103). broken en verder tegen de schuur aansluit, is zeker het meest domineerende van het woongedeelte. Aan de linkerzijde ligt een laag, typisch uitbouwtje, hetwelk een oud brok van het vroegere woonhuis is, dat jaren geleden gedeeltelijk is afgebroken om plaats te maken voor het later gebouwde woonhuis. De nog aan den begroeiden voorgevel zichtbare ankers geven het jaartal 1799 aan. Dit uitbouwtje, dat een kleine opkamer bevat, waaronder een overwelfden kelder, is zeker een merkwaardig detail, dat ook gelijktijdig den overgang van de groote schuur op het woonhuis teekenachtig onderbreekt. Aan de rechterzyde van dit woonhuis is een lager aangebouwd gedeelte, waarin de werk- en boenplaats met het oude karnhuis zijn aangebracht. De vroegere oude, typische karnmolen, door paardekracht in beweging gehouden, is echter omdat men die niet meer gebruikte, afgebroken. De groote schuur is volgens een geschilderd houten bordje, dat boven het deurkozijn naast het oude uitbouwtje is aangebracht en het wapen van het geslacht Van der Wercken heel flauw vertoont, in 1775 gesticht. Men kan dan ook aannemen dat deze boerderij door die familie is gebouwd, waaraan ook de dijk zijn naam van Werkersdyk ontleent. De gemetselde zijwanden van de ruime schuur hebben een eenvoudige doch leuke indeeling van met kleine ruitjes voorziene vensters verkregen. Aan de achterzijde is een houten sluitgevel aangebracht, wat in deze contreien veelal voorkomt. Vooral is het groote rieten dak overweldigend en past zich bij het mooie geheel goed aan. ; ■.. | !♦ i Binnen is in dit complex weinig opvallends waar te nemen dan dat het woonhuis groote, hooge vertrekken heeft. Onder die, welke aan de wegzijde zijn gelegen, ligt een groote overwelfde kelder, waarin men nog enkele gemetselde pekelbakken aantreft. Wat deze boerderij in het landschap mist, is een flinke boombeplanting als onmiddellijke omgeving van dit merkwaardig geheel. Even voorbij deze hoeve bereiken wij de zuidelijke helft van de Rhoonsche Dorpsstraat, waar wy rechts afslaan in de richting van het Rhoonscheveer. Wij meenen eerst de omgeving van het dorp met haar bijzonderheden, met hetgeen ons zal boeien, te moeten bespreken, om daarna langs een grooten omweg in het oudste gedeelte van Rhoon en wel in dat, hetwelk gelegen is rondom de kerk der Ned. Herv. Gemeente, terug te komen ter nadere kennismaking. Het algemeen aspect van het deel der Dorpsstraat, hetwelk wij nu doorgaan, is er in de laatste jaren niet op verbeterd. Tusschen de oude, typische, in de omgeving passende bebouwing zijn verschillende nieuwe huisjes verrezen, die het onderling verband en de harmonie hebben verstoord. Hoe lang zal het nog wel duren eer hier goede architectonische en stedebouwkundige eischen zullen heerschen, welke de Dorpsstraat aantrekkelijker zullen maken? De verhoudingen, de lijnen, het materiaal en de kleurencombinaties, alles getuigt hier van gebrek aan leiding en eenheid; ook in kleinere plaatsen moet vooral op dit gebied opvoedend gewerkt worden. Spoedig belanden wij dan ook maar weer liever op den ouden hoogen rivierdijk, welke wij bij de Poortugaalschehaven verlaten hebben. Het eerste wat ons te Rhoonscheveer opvalt is het benedendijks gelegen kerkje der R.K. Parochie, dat met de aangebouwde pastorie en het aangrenzende vrijstaande schoolgebouw een goed geheel uitmaakt. Rhoon, dat van de vier gemeenten, welke in dit boekje besproken worden, de eenige is die een R.K. kerk heeft, is tijdens de kerkhervorming, die in de 16e eeuw overal zulke ingrijpende veranderingen bracht, voor een gedeelte katholiek gebleven. In welk jaar de reformatie hier door de overmacht zijn invloed deed gelden, is niet met juistheid te zeggen, doch het moet kort voor 1577 zijn geweest, toen in dat jaar de eerste vaste predikant Godefridus Baek zich als voorganger verbond aan de gemeente van de z.g. „nieuwe leer" te Rhoon. 1) De kleine schare, die de R.K. godsdienst trouw bleef, kwam eerst onder bescherming van de heeren van Valkenstein en van Rhoon, die katholiek gebleven waren, in de kapel van het kasteel te Rhoon, die later in woonvertrekken is ingedeeld, in het geheim bijeen. In 1684 stichtte men ten zuiden van het dorp, vermoedelijk i) In 1572 werden de beelden uit de St. Laurenskerk te Rotterdam verwijderd en de kerk, voorheen bestemd tot uitoefening van den Roomschen, werd toen beschikbaar gesteld voor de uitoefening van den Hervormden eeredienst. 56 Afb. 30. Hardsteenen grafzerk, geplaatst tegen den oostelijker zijgevel van de R.K. kerk te Rhoonscheveer. (Blz. 98). in de omgeving waar nu de tegenwoordige R.K. kerk staat, een onaanzienlijk houten gebouw met torentje, een z.g. schuurkerk, die evenals de kerk waaruit de katholieken tijdens de reformatie waren verdreven, aan den H. Willebrordus was gewijd. Rondom deze houten schuurkerk kwamen zich langzamerhand verschillende katholieke gezinnen vestigen, waardoor het Rhoonscheveer, dat nu met het dorp Rhoon aanéén is gebouwd, in den loop der tijden uitgroeide tot een flink gehucht. In het begin der 19e eeuw is voor deze schuurkerk een steenen gebouw in de plaats gekomen, een z.g. waterstaatskerk, die, evenals zoovele andere R.K. kerken, in het tijdsbestek van 1800—1870 hier te lande met Rijkssteun werden gebouwd. Deze kerken die van Regeeringswege grootendeels onder leiding van ingenieurs van den Waterstaat, van de Spoorwegen, en officieren van de Genie werden gebouwd, vertoonen een saaie, dorre architectuur, welke men ook kan waarnemen bij de in dien tijd gebouwde kazernes, hoogere burgerscholen, stations en dergelijke bouwwerken. Het zijn alle producten die uit de vervalperiode der bouwkunst van de grootste helft der 19e eeuw dateeren. De z.g. waterstaatskerk te Rhoonscheveer is dan ook gesloopt om plaats te maken voor het tegenwoordige kerkgebouw met pastorie, dat in 1896 is gesticht. Dit eenschepige kerkje, dat door een aardig torentje wordt bekroond en een flinke woning voor den pastoor bezit, is gebouwd door wijlen den architect A. C. Bleijs uit Amsterdam. Het geheel, dat door een ruim voorplein van den weg is afgesloten, is eenvoudig doch goed van architectuur en past in de omgeving. Tegen den oostelijken zijgevel van dit kerkje staan twee hardsteenen zerken, waarvan de kleinste een grafzerk is, die tot opschrift heeft: „Begraefplaets van de Hoogadellijke Geslaghten Van Gryph van Valkenstein en Van der Duijn, vernieuwd door den Hoogedelgeboren Heer Jonkheer Cornelus Alardus Oem, Heer van Sandelingen-Ambacht enz. enz. in 't jaar 1770." Vermoedelijk hebben de geslachten Van Gryph van Valkenstein en Van der Duijn, die aan dat van Oem vermaagschapt waren, by de eerste schuurkerk een begraafplaats — een grafkelder — bezeten, die voor het bouwen der grootere waterstaatskerk is gesloopt. Bij het stichten der tegenwoordige kerk zijn de twee zerken in den grond ge- vonden en, door de goede zorgen van den toenmaligen pastoor J. B. Burgers, buiten tegen den zijmuur der kerk geplaatst, waar zij nu te zien zijn. De grootste en oudste zerk, die door het beeldhouwwerk de merkwaardigste en tevens de fraaiste is, dateerende uit het begin der 18e eeuw, is hiervoor afgebeeld. (Afb. 30). Zij is 1.67 M. hoog en 1.88 M. breed en vertoont in het midden het volledige manswapen der familie „Oem" binnen ovalen rand onder een baldakijn. Ter weerszijden daarvan 8 kwartierwapens, gerangschikt in 2 verticale rijen van elk 4 onder elkaar. Binnen den ovalen rand op een lint onder het wapenschild „Oem" de woorden: „Vivo Leo Cespite Tutus". — Ik leef als een leeuw, veilig door de groene zode.x) Onder elk der 16 wapenschilden terzijde van het hoofdwapen op een lint de bij het wapen behoorende naam der familie. Deze 16 wapens zijn de navolgende: 1°. Aan de heraldisch rechterzijde, in de eerste rij, van boven naar beneden: Oem, Slingelandt, De Zee en Zoutelande; in de tweede rij: In der Velde, Oem, Inneveldt en Bouquet. 2°. Aan de heraldisch linkerzijde in de eerste rij van boven naar beneden: Van der Steen, Oem, Van Driel en Bouquet; in de tweede rij: Van Rijn, Van Benschop, Muys van Holy en Van Honcoop. Waarschijnlijk heeft men dus hier te doen met een grafzerk, welke deze begraafplaats bedekte en die, volgens de eerstgenoemde zerk, door Cornelus Alardus Oem is vernieuwd. i) Het wapen van Oem is in zilver met een dwarsbalk van keel, beladen met een halven leeuw van goud, getongd en genageld van azuur; de balk vergezeld van vijftien liggende blokjes van sinopel, geplaatst: 5 en 4 boven den balk en 3, 2 en 1 er onder. Het geslacht „Oem van Wijngaarden" stamt af van een voornaam ridder, die in de eerste helft der 11e eeuw, de stad Dordrecht tegen een groot optrekkend vijandelijk leger wist te redden, door aan de verdedigers den raad te geven rondom de stad diépe kuilen te graven, deze met rijshout te bedekken en dit laatste weer met graszoden aan het oog te onttrekken. De zwaar gewapende, aanstormende belegeraars kwamen met paarden en voetknechten in de kuilen terecht err, gebruik makende van de ontstane verwarring, behaalde graaf Floris I een beslissende overwinning op den overmachtigen vijand. De groene blokjes in het wapen van Oem stellen de graszoden voor, terwijl de leeuw de Hollandsche in tegenovergestelde kleuren zou zijn. De spreuk onder het groote wapen, hierboven vermeld, wordt hierdoor verduidelijkt De daarop voorkomende kwartieren zijn de manswapens der families, die door huwelijk aan het geslacht Oem verbonden waren. Het is echter te betreuren, dat deze merkwaardige hardsteenen zerken niet in het inwendige der kerk zijn geplaatst. Zij zouden dan stellig minder van de afwisselende weersgesteldheid te lijden hebben dan nu. Het Rhoonscheveer, dat wij nu vluchtig zullen behandelen is, wat het oudste gedeelte betreft in de directe omgeving van de haven gebouwd en het café, waaraan vroeger een boerderijtje verbonden was en dat volgens de gevelankers uit 1688 dateert, is een der oudste gebouwtjes van dit gehucht. Langs den benedendijks gelegen Zantelweg, welke met de Dorpsstraat en den hoogen rivierdijk het poldertje ,,de Boomgaarden" omsluit, zijn in den loop der jaren kleine boerderijen en woonhuisjes bijgebouwd, welke het zielental van dit gehucht, waarvan het zooeven genoemde kerkje het verzamelpunt der kerkgangers is, aanmerkelijk hebben doen toenemen. Ten zuid-oosten van de Rhoorischehaven strekt zich een complex buitengronden langs de Oude Maas uit, dat bekend staat onder den naam van „Klein Profijt". Op die buitengronden, die in hoofdzaak bestaan uit door enkele wegen doorsneden onbekaad griend- en rietland, was de in 1344 tot stand gekomen Staats-zalmzegenvisseherij „Klein Profijt I" gevestigd, die langs den rivieroever een vischkade bezat van 1 K.M. lengte. In 1915 is deze zalmvisscherij opgeheven en naar de overzijde der rivier onder Heinenoord. verlegd, alwaar zij, evenals de andere in haar omgeving en ook elders, door de geringe vangst niet meer loonend werkte en spoedig tot stilstand gedwongen werd. 1) Op deze buitengronden bevindt zich ten oosten van de voormalige zalmvisscherij nog een groote eendenkooi, waarvan enkele op het eiland IJselmonde nog slechts sporadisch voorkomen. Het reeds lang bestaande kooibedrijf wordt door de familie Van Herk uitgeoefend, die sedert jaren en jaren deze eendenkooi in pacht heeft van de eigenares: de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen „Rhoon, Pendrecht en Cortgene". De talrijke gevangen wilde eenden worden aan ver schil- ') Zie artikel over den Zalmhandel te Kralingscheveer in mijn vorig boekje „Oostelijk Rotterdam", blz. 59. lende poeliers en andere afnemers geleverd voor den verkoop aan particulieren. Het Rhoonscheveer verlaten vrij nu langs den langen Essendijk, een oude, zware rivierwaterkeering, welke tot omstreeks het midden der 17e eeuw dienst deed, waarna nieuwe polders aan de buitenzijden ontstonden. Het uitzicht, dat wij van dezen met jonge boomen beplanten dijk aan beide zijden te genieten krijgen, is weer op een echt Hollandsen polderlandschap. Wij verlustigen ons op dezen dijk, waar het door het weinige verkeer vrij eenzaam is, in den aanblik op de mooie beplante bermen en op de uitgestrekte vruchtbare bouw- en weilanden, die aan de buitenzijde door den hoogen, jongeren rivierdijk worden omsloten, waarboven zich, in het verre verschiet, de teere contouren van het Overmaassche gebied (Beijerland en Hoeksche Waard, met de dorpen Oud-Beijerland en Heinenoord) tegen de machtige wolkenlucht, scherp afteekenen. Een heerlijk natuurtafereel, dat mij steeds boeide, wanneer ik in deze streek verzeild geraakte. De Essendijk, die tot aan de buurschap „Oude Koedood" zeer schaarsch is bebouwd, begint zich pas op een afstand van ruim 2 K.M. van het Rhoonscheveer, alwaar de Molenpoldersche-Zeedijk op dezen dijk aansluit, in zijn ware, oude gedaante te vertoonen. Hier laten de breede dijkbermen een dijkbeplanting zien, die werkelijk eenig is. De zeer zware, hoog opgaande iepeboomen, die den dijk met de volle bladerkronen overhuiven en den loop van den weg in al zijn bochten reeds van verre aanduiden, geven aan dezen belangrijken, beschaduwden weg een voornaam en statig karakter. De kruinen der boomen, die zich geheel naar elkander toebuigen, vormen als het ware een majestueus hoog gewelf van groen over den weg. Over een afstand van ongeveer 1 K.M. houdt deze oude, monumentale beplanting weer op. Wij gaan op die hoogte rechtsaf den lager gelegen Veerweg op, die na den eveneens mooi begroeiden Molenpoldersche-Zeedijk gekruist te hebben, als een rechte weg doorloopt naar de Oude Maas, waar het pontveer van Rhoon op Goidschalxoord gelegen is, waarvan vroeger zeer druk gebruik gemaakt werd, doch dat door de brug bij Barendrecht veel van zijn waarde heeft ingeboet. Bij dit veer kan men genieten van een gezicht op de Oude Maas, dat werkelijk prachtig is. Aan het begin van dezen Veerweg ligt op D. No. 68 de Afb. 31. Boerenhofstede „Ree-Süjn" aan den Essendijk nabij den Koedood te Rhoon. (Blz. 105). 101 zeer groote, aantrekkelijke hofstede „Portlandt" welke eigendom is van de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen „Rhoon, Pendrecht en Cortgene" en bewoond wordt door den pachter A. Barendregt. (Afb. 29). Deze uit royale beurs solide gebouwde hofstede, maakt uitgezonderd enkele kleine woninkjes, de eenige bebouwing uit van den Portlandschepolder, die door den vroegeren eigenaar Willem Gustaaf Frederik Bentinck, heer van Rhoon en Pendrecht, tusschen de jaren 1770—1780 ingepolderd is. Deze liet in 1803 de groote boerenhofstede „Portlandt" bouwen. Zoowel polder als boerderij zijn genoemd naar den eersten eigenaar Hans Willem Bentinck tot Diepenheim, heer van Drimmelen, graaf van Portland, een oud, beproefd en-toegewijd vriend van prins Willem III, den Stadhouder-Koning. Bentinck had de heerlijkheid Rhoon en Pendrecht in 1682 van Pieter van Duiveland van Rhoon gekocht. Een gevelsteentje in den noordelijken zijgevel van het woonhuis, vermeldt dat de eerste steen gelegd is op den len April 1803 door „Jaaptje A. van Gend", terwijl een groote marmeren steen in den voorgevel den huisnaam „Portlandt" aangeeft. Deze hofstede prijkt door haar forsche, indrukwekkende afmetingen in de uitgestrektheid van den Portlandschepolder als een baken in zee. Van heel ver is zij reeds zichtbaar en hoe dichter men haar nadert, hoe meer men zich verbaast over de belangrijke afmetingen. Wat grondvorm en bouwwijze aangaat, is zij sterk verwant aan het OudFriesche boerderijtype, daar het hooge woonhuis in het verlengde van de groote schuur is gebouwd, welke door haar grootere breedte aan de rechterzijde een flink stuk naast het woonhuis uitspringt. In dit uitspringende gedeelte is, precies als bij de Friesche boerderij, de breede hooge schuuringang met de groote in drieën gedeelde deuren gelegen. De schuur dient voor berging van landbouwproducten, stalling van vee en paarden en heeft een grooten dorschvloer. Daar de hooiberging eveneens in de schuur plaats heeft, mist men ook bij deze hoeve de vrijstaande hooibergen. De gevels van de woning, die in grijs-gele baksteen zijn opgetrokken, laten speciaal aan den voorgevel een regelmatige, mooie onderverdeeling van deuren en vensters zien, welke door strekken in roode baksteen zijn afgesloten, wat met de klimopbegroeiing het geheel opvroolijkt. De door tusschendorpels in tweeën gedeelde zoldervensters, hebben een kleine ruitverdeeling en worden aan de onderzijde door schutluiken gesloten, een sprekend detail uit den stichtingstijd van deze hoeve. De woonhuisingang, die in de as van den voorgevel is gelegen, heeft een flinke hardsteenen buitenstoep en wordt door twee vlak achter elkaar liggende afzonderlijke deuren gesloten. Boven dezen ingang ligt de korenzolderdeur, die op den graanzolder uitkomt en dient voor het in- en uitbrengen van het graan. Een krachtig goed onderhouden rieten dak, dat aan de voorzijde boven den puntgevel een klein wolfeind bezit, beschut het woonhuis. Buitengewoon domineerend en machtig is de achterliggende schuur, die door haar omvang zich uitstekend leent voor een groot gemengd bedrijf, met welke bedoeling deze hofstede dan ook gesticht is. De schuur heeft lagere zijmuren dan het woonhuis, doch komt in nokhoogte er ver boven uit, waardoor het rieten schuurdak enorme afmetingen verkreeg en overweldigend aandoet. Het inwendige van het woonhuis is ruim, terwijl de kamers vrij hoog boven het erf liggen. Een dezer kamers is geheel betegeld en met enkele kleine versierde tableaux van weinig aanbelang bezet. Aan de noordzijde is een groote kelder onder de daar aanwezige vertrekken aangebracht. De hofstede is door een korte oprijlaan met den Veerweg verbonden en heeft verder een bekoorlijke passende boombeplanting. Een aan de linkerzijde gelegen ruime boomgaard grenst aan den nabijgelegen Molenpoldersche-Zeedijk, welks beplanting de omgeving van dit groote gedoe op juiste wijze aanvult en beheerscht. Ook de stijl van deze goed onderhouden hofstede past opmerkelijk goed bij de omgeving, waardoor een harmonie ontstond, die in de stilte en wijdheid van dezen vrij eenzaam gelegen polder, weldadig aandoet. Van de hofstede Portlandt gaan wij weer langs den Veerweg naar den Essendijk terug, om daar, na 1 K.M. in oostelijke richting te zijn gegaan, een der karakteristiekste hofsteden te bezien, welke langs een smal wegje in het polderland te bereiken is. Deze hoeve, die bewoond wordt door den eigenaar J. van den Hoek, draagt den huisnaam „Ree-Stijn" en ligt vrijwel afgezonderd midden in het land. Zy is echter omgeven door een flink begroeid erf, waarvan de boomgaard aan het boezemwater de Oude Koedood grenst. Vroeger was deze plaats gelegen in een wild- en vischrijke omgeving, waar men zich naar hartelust kon vermaken met visschen en jagen. Wanneer wij de hoeve naderen, bemerken wij alras, dat het woongedeelte van dit complex een bijzonder geval. is, dat door zijn architectuur, zijn indeeling, alsook door den ganschen opzet iets anders vertoont, dan men zou verwachten. (Afb. 31). Bij het beschrijven van de gesloopte huisjes aan den Heijschedijk te Pernis (Afb. 3), alsook van het verdwenen Jachthuis van de graven van Egmond te Poortugaal (Afb. 23), heb ik reeds met een enkel woord naar deze boerderij verwezen en wel in verband met onderlinge overeenkomst in bouwwijze en bestemming. Het woonhuis van „Ree-Stijn" is dan ook in deze streek nog het eenige overgebleven voorbeeld van een voormalig jachthuis en het verheugt ons daarom des te meer, dat de tegenwoordige eigenaar voor het behoud van dit typische bouwwerk goede zorg draagt, waardoor het geheel dan ook in een behoorlijken onderhoudsstaat verkeert. De voorgevel van het jachthuis — nu van de woning van den eigenaar — geeft waarlijk een mooi overblijfsel te zien van den Oud-Hollandschen bouwstijl uit de helft der 17e eeuw, dat stellig waard is om in stand te worden gehouden. Wanneer men in vroegere tijden geen raad wist om groote woonoppervlakten door één kap te overdekken, bracht men hierover twee naast elkander liggende smallere kappen aan, die door een zakgoot werden gescheiden. Hierdoor ontstonden als van zelf, aangegeven door de dakconstructies, de twee naast elkander liggende topgeveltjes, die men ook hier aan voor- en achtergevel waarneemt. De voorgevel van het woonhuis, in prachtige licht-roode baksteen gemetseld, heeft eene onsymetrische vensterindeeling, die toch aangenaam en rustig aandoet. De twee rechtsgelegen groote vensters, die voorheen nog wel hooger zijn geweest, en de leuke smalle, hooge voordeur, kwamen eertijds vermoedelijk uit in het groote hoofdvertrek van het jachthuis, terwijl de kleinere vensters aan de linkerzijde van de voordeur tot een opkamer behooren, waaronder de kelder is gelegen, die over de volle diepte van het woonhuis doorgaat en vroeger aan den voorgevel een buitentoegang bezat, welke nu is dichtgemetseld. De bovenvensters zullen voor slaapkamers of dienstvertrekken gediend hebben. De vensters, waarvan de origineele kruisramen in gewone schuiframen zijn veranderd, worden bekroond door geprofileerde korfbogen of ook door rondbogen van donkerder steen, welke steensoort langs de zijkanten der vensters doorloopt, terwijl de tympanvelden onder de korfbogen van roode gevelsteen zijn gemetseld, hetgeen het rustige aspect van den gevel heeft bevorderd. De hoogte van den gevel wordt door gemetselde geprofileerde waterlijsten in drie geledingen verdeeld. De gevel eindigt in twee topgevels, waarvan de schuine afdekkingen door twee uitgemetselde hoekstukken onderbroken worden, die door een zandsteenen dekplaat zijn afgedekt. Deze schuine afdekkingen eindigen aan de bovenzijde in een opgaande topbekroning, waarvan de rechtsgelegene een uitgemetselde pilaster heeft, rustende op een kraagsteen, waaronder een nis, die waarschijnlijk een of ander versierend detail heeft bezeten. De stevig verankerde gevels hebben aan de onderzijde een krachtig teekenend zwart plint, dat met de hoogte van de ver uitgebouwde voorstoep overeenstemt. Aan den zy- en achtergevel zijn misschien nog overblijfselen van een vroeger bouwwerk aan te wijzen, die bij den bouw van het jachthuis zijn gebruikt. Zij maken beslist een ouderen indruk dan de voorgevel en zijn door de willekeurige plaatsing en verdeeling van typische deuren en raampjes wel merkwaardig. De later aangebouwde schuur, hoewel geheel anders van karakter, sluit goed aan bij het statige woonhuis en springt door haar grootere diepte een eind voorbij den achtergevel van het huis. Vloeiend sluiten de grijs-bruine rieten daken van woonhuis en schuur tegen elkander aan en geven in verband met de fraaie oude baksteen een karakteristiek onderdeel van dit bijzondere geheel te zien, dat in sterke mate bekoort. Bij het binnentreden van het woonhuis kan men ook goed waarnemen, dat de indeeling vroeger anders moet zijn geweest dan thans Verschillende veranderingen zijn in den loop der jaren aangebracht om het interieur bewoonbaar te maken. Zware, geprofileerde zolderbalken op karbeèls, een blank eikenhouten bedstede in de opkamer en enkele leuk IAfb. 32. Boerenhofstede „Noordburg" aan den Rijsdijk nabij den Koedood te Rhoon. (Blz. 109). IAfb. 33. Voormalig veerhuis, thans arbeiderswoningen aan den Rijsdijk te Rhoon. (Blz. 111). geprofileerde eikenhouten deurtjes zijn de meest opvallende binnendetails. Voordat wij nu van dit mooie landelijke plekje afscheid nemen om onzen tocht te vervolgen, wil ik nog wijzen op den grooten gebeeldhouwden zandsteenen gevelsteen, die boven den hoofdingang aan den voorgevel te zien is. Op dezen fraaien met een cartouche versierden steen, is het alliantiewapen aangebracht van Samuël Everwijn, heer van Brandwijk en Gijbeland, burgemeester van Dordrecht, gecommitteerde ter Admiraliteit op de Maze, geb. 7-8-1631, overl. 23-2-1694, te Dordrecht gehuwd 5-8-1664 met Cornelia de Roovere. Men kan dus veilig aannemen, dat Samuël Everwijn, de stichter van dit jachthuis is geweest, daar de architectuur uit het tijdperk is, waarin lüj geleefd heeft en ook het in den gevel geplaatste alliantiewapen daarop wijst. Van de hofstede „Ree-Stijn" welke in den zuid-oostelijken hoek van den polder, het Buitenland van Rhoon, is gelegen, keeren wij op den Essendijk terug om in noord-westelijke richting, gaande langs een grooten omweg rondom het dorp, van de mooie buitenwegen te genieten. Na onderweg nog enkele bijzonderheden te hebben bekeken, komen wij straks weer op het oude Rhoon terug, dat wij dan van de noordelijke zijde binnenkomen, waar het oudste en voornaamste gedeelte van dit dorp gelegen is. Even voorbij den hiervoor genoemden Veerweg, verlaten wij den Essendijk en gaan den Oudeweg op, tot wij den Rijsdijk bereiken, dien wij rechtshoudende vervolgen. Na korten afstand komen wij aan een buitendijks gelegen kronkelend polderpad, dat in de richting van den Ouden Koedood loopt en toegang verschaft tot de boerenhofstede „Noordburg" die hier, het noord-oostelijke gedeelte van den polder het Buitenland van Rhoon, in een zeer bekoorlijke, romantische omgeving van griend- en boomgewas is gelegen. Over een gemetseld boogbrugje bereiken wij door een soort van met hooge iepeboomen beplante oprijlaan, de oude boerderij, welke eigendom is van de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen „Rhoon, Pendrecht en Cortgene" en bewoond wordt door den pachter J. Kooyman. (Afb. 32). Deze boerderij, die vermoedelijk dateert uit het begin der 18e eeuw en door haar compacte massa een flinken indruk maakt, behoort evenals die aan den Molendijk te Poortugaal tot het z.g. langgeveltype. (Afb. 27). Het woonhuis, dat met de achterliggende lange schuur onder een doorgaand dak ligt, is met den voorgevel naar den Koedood gekeerd, zoodat men daar van het mooie gezicht kan genieten, dat dit stille boezemwater biedt. Men krijgt dus, na het voorerf gepasseerd te hebben, eerst de achterzijde van deze hoeve te zien. De voorgevel van de woning, die het voornaamste onderdeel van dit complex vormt, heeft eene eenvoudige, vrij klein van proportie zijnde deur- en venstermdeeling, zoodat de muurvakken overheerschend zijn, wat een stemmig en massief cachet geeft. Het voordeurkozijn heeft nog de oude hoofdindeeling behouden, daar boven de deuropening, die van een oude deur is voorzien, een zwaar geprofileerd houten kalf is aangebracht, dat door een middenstijl het hooge bovenlicht in tweeën verdeelt. Ook het naastliggende opkamervenster, waarvan de onderramen door houten blinden gesloten kunnen worden, heeft nog de oude kruisverdeeling. De gevel is gemetseld in grijs-gele IJselsteen en is op regelmatige wijze met zware gevelankers versierd. Door eenvoudige sprekende kleuren en een goede, harmonische indeeling werd een bescheiden geheel, goed van lijn en kleur, verkregen. Het krachtige, overstekende zadeldak, dat met mooi riet bedekt is, heeft een zwaren nokschoorsteen en is zoowel aan de voor- als aan de achterzijde van een wolfeind voorzien. De toegangen tot de achter het woonhuis liggende schuur zijn aan de lange zijden, welke aan den noordkant enkele kleine uitbouwen heeft, die de lange daklijn boven dien zijmuur op ongezochte wijze onderbreken. Een vrijstaand stookhuis je is op geringen afstand van de woning gelegen, terwijl het voorerf een vrijstaande wagenschuur heeft. Omgeven door zware hoogopgaande iepeboomen en door slooten, waarvan de bermen met knotwilgen zijn beplant; ligt deze hoeve in eene stille, schaars bewoonde, doch behaaglijke rustieke omgeving, waar het in den zomer een genot moet zijn om te vertoeven. Langs het leuke polderwegje komen wij weer op den Rijsdijk terug en kruisen al spoedig, in noordelijke richting gaande, den nieuwen Groenen Kruisweg met de trambaan der R.T.M., welke op dit knooppunt een halte heeft. Op ruim een halven kilometer voorbij deze kruising, ligt aan de binnenzijde van den dijk, waar deze een groote bocht 1 maakt, een hoogst merkwaardig gebouwtje, dat door zijn ligging en Oud-Hollandsch karakter uitermate schilderachtig aandoet. (Afb. 33). Het gebouwtje, dat door zijn rechthoekig grondvlak met het beloop van den dijk goed medegaat, wordt tegenwoordig door vier gezinnen bewoond en is eigendom van den heer J. Barendregt te Rhoon. De vele dijksverhoogingen, die in den loop der jaren zijn aangebracht, hebben ook dit gebouwtje voor een groot gedeelte onder de kruin van den dijk weggestopt, waardoor het met dezen als 't ware tot een onwrikbaar geheel is vergroeid. Een prachtig gebronsd rieten dak, geeft met den fijnen oranjekleurigen baksteen, die op enkele plaatsen helaas door vernieuwing heeft geleden, aan dit oude geval een bijzondere aantrekkelijkheid. Op primitief talentvolle wijze brengt het uitgebouwde topgeveltje een sierlijke lijn en tevens een mooie onderbreking van het groote rieten dakvlak teweeg. Alle gevels hebben een eenvoudige, doch weloverwogen raam- en deurindeeling, terwijl de stevige, houten kozijnen met de ramen en deuren geel en blauwgroen zijn geverfd. Zware schoorsteenen rijzen uit de dakvorsten der nokken omhoog, waarvan die met de houten rookkap de meest opvallende is. Dit landelijke huisje, het palet van een schilder waardig, is van de wegzijde gezien hoogst aantrekkelijk, doch de achterzijde is wat de kleurschakeering betreft, nog wel zoo mooi. Frappant is de rechtsche sluitgevel, die boven de deur- en raampartijeh van een gepotdekselde houten topgevelbekleeding is voorzien, een oplossing die alleraardigst van werking is. Het inwendige van dit simpele gebouwtje, dat in vroegere tijden een veerhuis voor het veer aan den Koedood moet geweest zijn, heeft door de verandering in diverse woongelegenheden, zoo goed als niets meer van zijn oorspronkelijk karakter over. Op enkele plaatsen is nog de oude zolderconstructie van moer- en kinderbalken te zien, een onderdeel van het interieur, dat er op wijst, dat dit gebouwtje eene andere en betere bestemming gehad moet hebben dan de vrij armoedige arbeidershuisvesting van thans. Gelet op de in vroeger tijd gunstige ligging nabij de -buitendijks gelegen Oudehaven, welke met den Koedood in verbinding staat, is het geen gewaagde veronderstelling, dat dit oude gebouwtje, in den tijd toen de Koedood nog een breede doorloopende waterverbinding tusschen de Nieuwe en Oude Maas vormde, het vroegere veerhuis is geweest. Het latere veer voor de verbinding van Rhoon en Charlois was aan den nabij zijnden Reedijk gelegen, vroeger een mooien, beplanten dijk, welke nu de saaie, zuidelijke grens van het Vliegveld uitmaakt. Dit veer is door een brug, de „Rhoonschebrug" genaamd, vervangen, die in 1908 in een vaste brug van gewapend beton is veranderd. Voor weinige jaren was er nabij de samenkomst van den Reedijk met den Rijsdijk een tol gelegen, welke met zoovele andere in ons land, opgeheven werd. Naast het oude veerhuisje is het in 1881 gestichte stoomgemaal van den polder het Binnenland van Rhoon gelegen, dat het polderwater door een in den Rijsdijk gemetselde overwelfde sluis in de Oudehaven loost. Op deze plaats hebben wij de laatste bijzonderheid van Rhoon's omgeving bezichtigd en nu gaat onze wandeling rechtstreeks terug naar het oudste gedeelte van het dorp Rhoon. Aan de noordzijde van den Rijsdijk bemerken wij weer, hoe de eertijds zoo mooie polders Kiesheid en Boudewijns Harsland ten dienste van Rotterdams havenuitbreidingen opgespoten zijn, waardoor het fraaie polderlandschap weer totaal werd vernietigd. Waar de Rijsdijk zich met den Kleidijk vereenigt, volgen wij nu de in westelijke richting gaande Steenenkade die langs het boezemwater loopt. Aan het einde dezer smalle kade bereiken wij den Molendijk, dien wij links afbuigend inslaan, waarna wij weldra de Kerklaan bereiken, welke ten slotte naar de Dorpsstraat van Rhoon voert. Voordat wij daar aankomen, zien wij aan de linkerzijde van de Kerklaan het ons Rotterdammers zoo goed bekende, bij het kasteel behoorende bosch van Rhoon, en verlustigen ons in den aanblik van de schilderachtige groepeering van dé aan de achterzijde gelegen vleugels van het kasteel. Het bosch strekt zich uit langs de zuidzijde van de Kerklaan tot aan de Dorpsstraat, waar het afgesloten is door het kasteel, dat, aan drie zijden door een breede slotgracht omgèven, over een ruim voorplein of voorerf uitziet op de Dorpsstraat. In de lanen en op de paden, langs mooie dichte boomgroe- £11 Afb. 34. Voorzqde van het kasteel van Rhoon aan de Dorpsstraat te Rhoon. (Blz. 115). pen van het Rhoonschebosch, kan men, mits voorzien van een toegangsbewijs wandelen en vertoeven en ook naar hartelust genieten van het natuurschoon. De toegang tot het kasteel is aan de zuidzijde van het gebouw, waarheen een toegangsweg van de Dorpsstraat voert, die aangelegd is op een deel der aan die zijde gedempte slotgracht, waarover vroeger twee ophaalbruggen geslagen waren. Dit bijzondere bouwwerk dateert uit 1433 en is gesticht door Pieter van Duiveland, heer van Rhoon. Het is in 1598, blijkens een gevelsteentje boven den hoofdingang aanmerkelijk verbouwd en vergroot, waarbij gedeelten van oude muurwerken van het in 1433 gebouwde slot gebruikt zijn. Toen heeft het kasteel zijn tegenwoordigen hoofdvorm verkregen. (Afb. 34). In het begin der 19e eeuw zijn nog enkele details gewijzigd, waarbij de kruisramen in schuiframen veranderd zijn en de hoofdingang van de tegenwoordige omtimmering voorzien werd. Het geslacht van de heeren van Rhoon, begint met Pieter van Duiveland, die in 1199 door graaf Dirk VII met een leengoed begiftigd werd, zijnde een plaat in de Maas, die door genoemden Pieter werd bedijkt en waarop hij het eerste slot liet bouwen, „Rhoden" genaamd. In 1421 is dit slot bij de tweede St. Elizabethsvloed geheel verwoest, waarbij ook vele dorpen met hun duizenden bewoners verzwolgen werden en waardoor o.m. de groote waterplas „de Biesbosch" ontstond, die men nu weer voor werkverschaffing gedeeltelijk aan 't droogleggen is. In een nog bestaande Waal, gelegen achter den tegenwoordigen kweektuin, die aan de oostzijde aan het bosch grenst, wijst men de plaats aan waar, vóór de Elizabethsvloed zijn vernielend werk had verricht, het eerste slot heeft gestaan. Kort daarna is in 1433 het tegenwoordige kasteel in eenvoudigen vorm gesticht, dat later, als hierboven is gezegd, uitgebreid is geworden en meermalen verbouwd. In het jaar 1682 werd de heerlijkheid Rhoon met de heerlijkheid Pendrecht, die in de nabijheid lag en eveneens jarèn lang in het bezit van het geslacht van Duiveland was, door Pieter van Duiveland — alle heeren van Duiveland hebben den voornaam van Pieter gedragen — verkocht aan Hans Willem Bentinck tot Diepenheim, heer van Drimmelen, graaf van Portland en vertrouweling van prins Willem III. Tot 1830 bleef de heerlijkheid in het geslacht Bentinck en is toen by verkoop overgegaan aan den bekenden, voornamen Rotterdamschen koopman Anthony van Hoboken. De in 1913 overleden Edward van Hoboken was de laatste, die den titel van heer van Rhoon en Pendrecht voerde. De uitgestrekte tot deze heerlijkheid behoorende bezittingen, zijn nu onverdeeld goed van de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen „Rhoon, Pendrecht en Cortgene" en worden beheerd door den heer J. van Hoboken Azn. te Rotterdam. Het kasteel, zooals het zich thans voordoet, is reeds sinds langen tijd geen verblijfplaats meer van een der bezitters van de heerlijkheid; slechts een huisbewaarder bewoont een gedeelte van het kasteel, dat aan de achterzijde op de slotgracht uitziet. Het gebouw bestaat feitelijk uit drie naast elkander liggende vleugels, waarvan de derde breeder is dan de twee eerste. Iedere vleugel wordt door een eigen hoog zadeldak afgedekt, welke, volgens ouderwetsche gewoonte en constructie, onderling door een zakgoot zijn gescheiden. Aan de achterzijde van het gebouw zijn enkele ondergeschikte vrijstaande dienstgebouwtjes binnen de slotgracht bijgebouwd. De gevels van het kasteel, welke een zeer eenvoudige, rustige raamverdeeling bezitten, die in harmonie is met het geheel, eindigen aan de voorzijde in drie puntgevels, waarvan de twee eerste aan de binnenzijde gedeeltelijk zijn dichtgebouwd, om het opgaande achtkantige, slanke torentje te dragen, dat gedeeltelijk buiten den voorgevel uitspringt en, ver boven de puntgevels oprijzende, door een fijne torenspits wordt bekroond, welke eindigt in een gesmede windvaan. Een dergelijk torentje is ook te zien aan den noordelijken gevel van het kasteel, die evenwijdig loopt met de Kerklaan. De gevels zyn, ongetwijfeld doordat zij ten gevolge van de vele verbouwingen nogal in kleur van het gebruikte materiaal gingen verschillen, over de baksteen wit gekalkt — wat bij landelijke bouwwerken meermalen is toegepast — waarbij het plint zwart is gehouden. Het geheel maakt met zijn pannenbedekking, zyn witten toon waartegen de steenlagen zoo typisch afsteken, een alleraangenaamsten indruk, vooral ook door de statige, groene omlijsting van hoog opgaand hout. De hoofdtoegang, waardoor men het gebouw binnen treedt, heeft door de latere verbouwing een karakter verkregen, dat meer bij een woonhuis dan bij een kasteel past. Wanneer men het kasteel van binnen bekijkt, komt men al spoedig tot de overtuiging, dat een grondige restauratie van het inwendige het gebouw bewoonbaar zou kunnen maken, wat het nu niet is. Daarmede zouden echter belangrijke bedragen gemoeid zijn. Het bevat nu een opeenvolging van groote en kleine vertrekken, die niet in een staat verkeeren, dat zij voor eene behoorlijke huisvesting te gebruiken zijn. Onder deze vertrekken zyn slechts merkwaardig de ruime hal met de zware eikenhouten 17e eeuwsche hoofdtrap, de groote zaal — eertyds de Crimineele Vierschaar — waarin de vergaderingen van baljuw en leenmannen gehouden werden en de typische oude keukeninrichting met de groote schouw, waarvan het lystwerk versierd is met fronton en groot wapenschild met de door elkander gevlochten letters V.P.E.R. Een van de torens diende ook als gevangenis, terwijl in een der vele kelders ook nog een kerker was gemetseld. Interessant zijn tevens de oude bekappingen boven de zolders van het gebouw. In verschillende vertrekken staan nog een aantal fraaie antieke meubelen, bovendien vindt men er enkele oude Venetiaansche kaarsenkronen en spiegels. In de groote zaal, die voorzien is van een balkzoldering en van gestukadoorde wanden met pilasterindeeling, hangen benevens enkele lithografieën, een zevental fraaie pastelteekeningen, voorstellenden de prinsen Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, Willem II, Willem III, Willem, Karei, Hendrik Friso en Anna, kroonprinses van Groot-Brittannië. Deze portretten zyn onderteekend met de initialen: P.N. B.F. Enkele vensters van dit groote vertrek zijn voorzien van gebrandschilderde wapens van de gemalinnen van verschillende heeren van Rhoon. In een der nevenvertrekken hangt een groot schilderij met de beeltenis van Hans Willem Bentinck, graaf van Portland. Aan de Dorpsstraat ligt vlak tegenover het kasteel nog een alleraardigst 18e eeuwsch woonhuisje, dat door zijn goede proporties, zijn eenvoud, doch vooral door het hooge pannendak en de geslaagde wijze, waarop de fraaie voordeur- omtimmering aansluit aan de naastliggende gangraampjes, bijzondere aandacht verdient. Eertijds was dit waonhuisje als gemeentehuis in gebruik en vergaderden hier het Gemeentebestuur en het College van dijkgraaf en hoogheemraden van de omliggende polders. In een der vertrekken waar die vergaderingen plaats vonden, is nog een hooge houten schoorsteenmantel, waarboven een paneel in stucwerk met een figuur en reliëf, voorstellend de geblinddoekte gerechtigheid met het wapen van Bentinck, zijnde een kruis van zilver op een blauw veld. Ter zijde zijn de wapens aangebracht van de heerlijkheden Rhoon en Pendrecht, een rood schild met een inhoeking van goud, van vier en een half stuk, en een zilver schild met drie zwarte ijzeren boeien. Nu dient dit woonhuisje, dat zijn bestemming als gemeentehuis verloren heeft, als woning van den koster der tegenover liggende kerk der Ned. Herv. Gemeente. In de onmiddellijke nabijheid van het zooeven besproken woonhuis, ligt aan dezelfde zijde der Dorpsstraat het forsche gebouw ,,'t Huis te Pendrecht" genaamd, dat zeer de aandacht trekt. (Afb. 35). Dit gebouw, dat blijkens het karakter der architectuur, uit het begin der 18e eeuw moet dateeren, heeft het oorspronkelijk gestichte huis te Pendrecht, dat in 1669 door brand werd vernield, vervangen. Deze noodlottige brand, die in een boerenwoning was ontstaan, had zulk een omvang aangenomen, dat een groot gedeelte van het doro Rhoon in de asch werd gelegd. Hierbij werden verschillende belangrijke bouwwerken als het huis te Pendrecht, het rechthuis, de pastorie en de secretarie van Rhoon en Pendrecht, benevens alle oude cartels, charters en vele andere belangrijke stukken en bescheiden, een prooi der vlammen. Als stichter van het voormalige huis te Pendrecht wordt aangewezen Pieter van Duiveland, een der jongere leden van het geslacht Duiveland, welk geslacht van 1199 tot 1682 bezitter is geweest van de heerlijkheden Rhoon en Pendrecht. Bij gelegenheid van het huwelijk van dien Pieter van Duiveland, met de gravin van Dormale, liet hij het huis bouwen en kreeg hij van zijn vader den titel van heer van Pendrecht als huwelijksgeschenk. Na het overlijden van zijn vader werd Pieter van Duiveland bezitter en heer van Rhoon en Pendrecht en verkocht hij het huis te Pendrecht 611 Afb. 35. ,,'t Huis te Pendrecht", thans koffiehuis en uitspanning aan de Dorpsstraat A. No. 105 te Rhoon. (Blz. 118). aan Sebastiaan van der Coeve, toenmaals baljuw van Rhoon, na wien het huis nog enkele malen van eigenaar verwisselde, totdat het in 1669 door brand werd vernield. Het tegenwoordige huis te Pendrecht, dat de vroeg 18e eeuwsche architectuur, de Lodewijk XlV-stijl te zien geeft, is vermoedelijk gesticht door den hiervoor meermalen genoemden Hans Willem Bentinck tot Diepenheim, die in 1682 door aankoop bezitter en heer van Rhoon en Pendrecht was geworden. Het gebouw, dat het hoogste en grootste huis van het dorp is, heeft een fraaien symmetrischen, klassieken voorgevel, die in rooden baksteen gemetseld en van vrij hooge vensters voorzien is, welke door strekken van lichtere steensoort worden afgesloten. De voorgevel, die zonder de lagere aanbouwtjes, welke dienen voor rijtuigen- en paardenstalling en aangebracht zijn in den tijd, toen het huis in koffiehuis met uitspanning werd veranderd, uit drie gevelpartijen bestaat, heeft in het midden een iets vooruitspringend gedeelte. In de as hiervan ligt de hoofdingang met een breede hardsteenen buitenstoep er voor. Aan weerszijden wordt de ingang geflankeerd door twee smallere vensters, die in de voorhal uitkomen. Aan de onderzijde is de gevel thans voorzien van een gecement plint en aan de bovenzijde van een flinke houten kroonlijst, die boven de voorspringende gevelpartij in een hoog fronton overgaat. In het tympanveld van dit fronton zijn de gebeeldhouwde wapens van Rhoon en Pendrecht aangebracht, die door een kroon gedekt en door twee staande leeuwen gehouden worden. Een hoog met blauwe pannen bedekt dak, voorzien van vier zware hoekschoorsteenen en van meerdere dakvensters, geeft aan het geheel, dat een deftigen, statigen indruk maakt, een mooi en karakteristiek silhouet. Boven den hoofdingang is een groot uithangbord, hangende aan een ver uitstekenden omtimmerden houten balk, waarop het wapen van Rhoon in kleur is aangebracht. Wie de bouwmeester is geweest van dit jongste der drie in deze omgeving liggende oude gebouwen, (de kerk, het kasteel van Rhoon en 't huis te Pendrecht) is niet bekend, doch ook hier waag ik een veronderstelling, namelijk dat dit gebouw, hetwelk van meer dan gewonen architecto- nischen kunstzin getuigt, is ontworpen door Daniël Marot, geb. 1661 en gest. 1712. Daniël Marot, een Fransch architect, die, na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685 uit Frankrijk verdreven, zich in Holland vestigde, werd zooals bekend is „Architect van Zijne Koninklijke Majesteit van Groot Bretagne, Willem de Derde". Tot die functie geroepen voerde hij verschillende bouwwerken en binnenversieringen uit, zooals o.m. het slot Heeren-Loo, de versiering van de Trèves-zaal aan het Binnenhof te 's Gravenhage, van de trappenzaal in het Huis te Voorst en van de trappenzaal in het paleis het Loo te Apeldoorn. Ook volgde hij prins Willem III naar Engeland en bracht daar eveneens heel veel tot stand. Bentinck, die in 1682 de eigenaar was geworden van de heerlijkheden Rhoon en Pendrecht, was een oud, beproefd en toegewijd vriend van prins Willem IH, den StadhouderKoning en daardoor ook van nabij bekend met Marot. Daar nu de bouwstijl van het huis te Pendrecht dien van de vroeg 18e eeuw vertoont, is het aannemelijk, dat hij gebruik gemaakt heeft van de diensten van den talentvollen Franschen architect van den Prins, om op de plaats, waar het huis te Pendrecht was afgebrand, een nieuw statig heerenhuis te doen bouwen, dat geriefelijker te bewonen was dan het oude kasteel. Dit is echter slechts eene veronderstelling van mij, die louter op fantasie berust. Het inwendige van dit huis, dat in den loop der tijden nog al veranderingen heeft ondergaan en daarbij is ingericht tot koffiehuis met uitspanning, heeft een groote voorhal, waarvan de achterwand betimmerd is met pilasters en drie boogopeningen, afgedekt door een kroonlijst welke boven de middelste opening in een fronton overgaat. Het geheel is in licht groene tint geverfd en vormt met de houten balkzoldering een goed geheel in achttiende-eeuwschen trant. Links aan deze voorhal grenzen twee in elkander loopende groote vertrekken, die nog steeds gebruikt worden voor de vergaderingen van polderbesturen benevens voor bijeenkomsten en verkoopingen. Aan de wanden dezer zalen hangen naast eenige oude copieën van polder kaarten, een zestal wapenborden, waarop de wapens zijn weergegeven, die in glas en lood in de groote zaal van het kasteel in origineelen staat nog aanwezig zijn. De rechterzijde van de voorhal wordt ingenomen door de gelagkamer, de groote keuken en het woon- Afb. 36. Kerk der Ned. Herv. Gemeente aan de Dorpsstraat te Rhoon. (Bk. 125). woonvertrek. Onder dit gedeelte ligt de ruime kelder, die van kruisgewelven is voorzien. Op de verdieping vindt men verschillende kamers, dienende voor woning van den pachter, alsmede tot het houden van kleine bijeenkomsten of wel voor slaapgelegenheid van gasten. Aan de achterzijde van het gebouw grenst een groote met vruchtboomen beplante tuin, die door een breeden vijver wordt afgesloten. Voor eenigen "tijd heeft de pachter daaruit een beeldgroepje opgevischt, dat geruimen tijd op den bodem van den vijver had gelegen. De voorstelling, die in natuursteen uitgevoerd en eenigszins geschonden is, geeft, geplaatst op een geprofileerd en versierd voetstuk, twee meerminnen te zien welke een hoorn van overvloed omhoog houden. Dat fraaie stukje beeldhouwwerk, hetwelk vroeger als vijverversiering heeft gediend, dateert uit den stichtingstijd van het tegenwoordige huis — begin der achttiende eeuw i— en is nu geplaatst als tuinversiering aan het einde van het tuinpad. Eigenares van deze uitspanning is de N.V. Maatschappij tot exploitatie van onroerende goederen „Rhoon, Pendrecht en Cortgene", terwijl als pachter de heer P. J. van der Hilt optreedt. Recht tegenover het huis te Pendrecht bezoeken wij nu ten slotte het achter hoog opgaand geboomte verscholen oude en merkwaardige kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente te Rhoon. Dit godshuis, dat een flink stuk binnen de rooilijn van de Dorpsstraat ligt, en daarvan is gescheiden door een met boomen beplant voorterrein, waardoor het in den zomer geheel achter het dichte gebladerte schuil gaat, is opzettelijk in het najaar geteekend, zoodat men met behulp van de volgende beschrijving een behoorlijk overzicht van het uiterlijk van dit gebouw kan verkrijgen. Door zijne mooie ligging en karaktervolle bouwwijze, maakt het een bijzonder sternmingsvollen indruk, die nog verhoogd wordt door de nabijheid van het oude kasteel met het aangrenzende bosch. (Afb. 36). Hoe dikwijls komt men toch niet tot het inzicht, dat oude kerkgebouwen in kleine plattelandsgemeenten vaak een uitstekend voorbeeld geven op welke heldere en logische wijze het probleem van den kerkbouw is opgelost. Zoo ook hier, evenals te Poortugaal, is zulks het geval en treft bovendien de harmonie in lijn en kleur tusschen toren en kerk. De met groote zorg behandelde toren, die tegen het eenvoudige kerkgebouw is aangebouwd en daarmede een onwrikbaar geheel uitmaakt, is aanmerkelijk hooger en verheft zich ver boven het kerkdak. Hij bestaat uit vier door waterlijsten gescheiden verdiepingen, waarvan de twee onderste door overhoeks geplaatste steunbeeren geschraagd worden, waaruit verder de vlakke hoekverzwaringen der torenmuren voor de twee bovenste verdiepingen opgaan. De hoofdingang tot het kerkruim, die in den toren is gelegen, bestaat uit een met een segmentboog afgesloten poortje, dat omlijst wordt door een hooger opgaanden geprofileerden spitsboog. Het hoogveld dat tusschen segmentboog en spitsboog ontstond, is door een klein nisje gevuld. Het geheel dat met toepassing van natuursteen is uitgevoerd, vormt een monumentalen toegang tot de kerk. In de tweede verdieping is een vrij groot spitsboogvenster, dat door gemetselde traceeringen onderverdeeld en van glas in lood is voorzien. Onder dit groote venster ziet men een kleiner venster, dat voor de verlichting van den luidzolder dient. De derde verdieping bevat twee ondiepe nissen, die door spitsbogen, rustende op de muurverzwaringen en op een middenpilaster, worden afgesloten, terwijl de bovenste verdieping onder de torenspits op dezelfde wijze is afgesloten door een rondboogfriesje. Onder dit rondboogfriesje zijn de door een gemetseld kolommetje gescheiden gekoppelde galmgaten, waarin de houten galmborden zijn aangebracht, terwijl daaronder slechts aan twee zijden van den toren de wijzerplaten van het uurwerk voorkomen. De toren, die evenals de kerk hoogstwaarschijnlijk gesticht zal zijn kort na den St. Elizabethsvloed van 1421, en sporadisch nog een vermenging van Romaansche met de overigens vroeg Gothische motieven vertoont, wordt afgedekt door een achtkantige met leien bekleede hooge spits, welke als grondvlak het vierkant van den toren heeft, en van boven overgaat in een fraaie gesmeed ijzeren finale met torenhaantje als windvaan. De aan den toren aansluitende kerk, die uit een langwerpig schip bestaat, ligt met het diepe koor naar het oosten en is dus georiënteerd. Zij is met een groot leien zadeldak bedekt en wordt aan de zijkanten geschraagd door stevige conterforten, waartusschen hooge spitsboogvensters zijn aangebracht, die hunne oorspronkelijke traceeringen missen. Afb. 37. Inwendige van de kerk der Ned. Herv. Gemeente aan de Dorpsstraat te Rhoon. (Blz. 129). Het aan de achterzijde van het schip aansluitende koor gaat met zijn bedekking niet zoo hoog op als het groote kerkdak en heeft een half zeshoekigen grondvorm. Het gansche gebouw, dat na de restauratie van het jaar 1905, waarbij de door brand vernielde torenspits hersteld werd, in vrij goeden staat verkeert, is in baksteen opgetrokken, welke speciaal aan den toren afgewisseld wordt door bergsteen. Vooral de toren heeft een fraaien toon, dien het bij uitstek nationaal materiaal in de verstreken eeuwen heeft gekregen. In de voorzijde zijn twee steentjes ingemetseld die de jaartallen 1766 en 1905 aangeven, welke op enkele belangrijke herstellingen en vergrootingen wijzen waardoor te veel afwijkingen in steenformaat en kleur met het oude werk ontstonden, wat het rustige aspect wel eenigszins verstoort. De reeds geruirnen tijd geleden aan den noordelijken kerkgevel uitgevoerde vergrooting der consistoriekamer is echter met meer piëteit behandeld dan het ongeveer zeven jaar geleden aan dienzelfden gevel aangebouwde trappenhuis voor de gaanderijen, wat bepaald een misbaksel te noemen is De indruk, dien men bij het binnentreden van het kerkruim krijgt, is die van een rustig en intiem geheel Het voornaamste wat zoowel door plaatsing, als door vorm en kleur int den toon van het geheel valt, zyn de nieuw aangebrachte gaanderijen. In 1768 is het inwendige van de kerk geheel vernieuwd / A°iato2f aankleedins voornamelijk 18e eeuwsch werk is! (Atb. 37) 4 De eenvoudige mooi gesneden preekstoel is tegen den zuidelyken gevel aangebracht, terwijl recht daartegenover nog een fraai gebeeldhouwde eikenhouten heerenbank te zien is, die eertijds voor de heeren van Rhoon en Pendrecht was bestemd. Het schip wordt aan de bovenzijde door een houten tongewelf afgesloten, dat tusschen groen geverfde ribben in roode kleur is gehouden, hetgeen met de witte muurvlakken en de kerkmeubileering goed harmonieert. In 1807 is boven den hoofdingang der kerkniimte het nieuwe orgel aangebracht, dat aan den grooten torenmuur die m de kerk zichtbaar was, een goede aankleeding gegeven Recht tegenover dezen hoofdingang bevindt zich aan het einde van het koor, het door een gesmeed ijzeren hekwerk afgesloten fraaie grafmonument, dat een der zonen van Hans Willem Bentinck, graaf van Portland, in 1740 voor zijn vader heeft opgericht. Het indrukwekkende monument bestaat uit een sarcophaag van zwart marmer met geel marmeren rand, rustende op twee liggende sfinxen, waarop een rood marmeren" obelisk staat, die met een wit marmeren urn is bekroond. Op den hermelijnen mantel, die voor een groot gedeelte de sarcophaag bedekt, zitten twee treurende kinderfiguurtjes, die dit kleed vasthouden. Tusschen de kinderen zijn de wapens van Bentincks beide gemalinnen, Anna de Villers — overleden 1710 — en Jeanne Martha Temple — overleden 1721 — geplaatst, die aan de onderzijde door een omkranst doodshoofd met knekels zijn verbonden. Daarboven prijkt het wapen van Bentinck, dat omhangen is met het teeken der orde van den Kouseband, met de zinspreuk: „Hony soit qui mal y pense" obeit 1710. Dit wapen is gedekt door een gravenkroon met helmteeken en wordt door twee staande leeuwen gehouden. Het uit marmer gehouwen monument van een onbekenden beeldhouwer, getuigt van een meesterlijke compositie en fraaie uitvoering. Het koor bevat nog een drietal met de wapens van drie mannelijke nakomelingen uit het geslacht Bentinck voorziene rouwborden, welke tegen de koorwanden zijn aangebracht. Ter weerszijden van den toren zijn de vergroote consistoriekamer en de bewaarplaats voor de brandspuit, die ieder een afzonderlijken buitentoegang hebben, terwijl achter het kerkterrein, dat fraai beplant is en een goed verzorgden tuinaanleg heeft, de begraafplaats is van de protestantsche bevolking van het dorp. Alvorens wij het dorp Rhoon verlaten, dat ons in de omgeving van het kasteel zooveel te zien en te genieten gaf, zullen wij nog even de Dorpsstraat inslaan, waarbij wij den Groenen Kruisweg oversteken om te komen aan het zuidelijk gedeelte der straat, die reeds bij het begin van het bezoek aan Rhoon, besproken is. Dit gedeelte is aan beide zijden bebouwd en slechts enkele grootere en kleinere oude huisjes, alsook nog een boerderij kunnen in dit nette straatje onze aandacht boeien, daar van het nieuw gebouwde niet veel bijzonders te zeggen valt. W\j keeren nu door dezelfde Dorpsstraat terug om het laatste gedeelte van onzen tocht naar het gehucht „De Heij" — het uitgangspunt van het bezoek aan west-IJselmonde — af te leggen. Per tram of autobus kan men van Rhoon gemakkelijk naar Rotterdam terugkeeren, doch wij geven er de voorkeur aan de route in haar geheel te maken. Langs den met knotwilgen beplanten Dorpsdijk bereiken wij spoedig den hooger gelegen Slotschedijk en wel daar, waar het Valkensteinscheblok gelegen is, waarop het voormalige slot Valkenstein heeft gestaan. In noordelijke richting vervolgen wij den Slotschedijk langs de buurschap. „De Halve Maan" waar de dijk bij den daarop uitkomenden Hilleweg in Jacht- of Karvelschedijk overgaat. Deze breede met hoog geboomte beplante dijk heeft in den laatsten tijd veel te lijden van het zeer drukke verkeer der groote autobussen van de R.T.M. alsmede van vele zware vrachtauto's. Het lichaam van zulk een dijk is niet tegen dat voortdurende getril der zware vervoermiddelen bestand, hetgeen den dijk hoe langer hoe méér aantast en slechter maakt, waardoor veel kostbaar onderhoud noodig is. De Karvelschedijk komt aan de westzijde van het gehucht De Heij op den Heijschedijk uit, welke ons ten slotte naar het uitgangspunt, het gehucht De Heij,' terug voert. Zooals vanzelf spreekt kan men den tocht, die ± 50 K.M. lang is, in étappes afleggen, waartoe autobus of stoomtram de gelegenheid biedt. Met groote opgewektheid heb ik ditmaal getracht, het interessante westelijk deel van het vruchtbare eiland IJselmonde, dat aansluit bij het gedeelte dat reeds aan den Linker-Maasoever tot Rotterdams grondgebied behoort, in woord en beeld, met herinneringen uit vroeger jaren en feiten uit het heden, te beschrijven en door mijne teekeningen toe te lichten. Ik geloof waarlijk, dat het nog juist bijtijds was, dit werk met vrucht te kunnen verrichten. Met 1 Mei 1934 zal een groot gedeelte van west-IJselmonde tot het gebied van Rotterdam gaan behooren en wat dit .in de toekomst kan beteekenen, zal iedereen, die de uitbreiding onzer stad in de laatste jaren met belangstelling heeft gadegeslagen, licht bevroeden. Onder de sterk gewijzigde omstandigheden, die den zoo benauwden toestand van de gemeentefinanciën hebben ver- oorzaakt waardoor voor langen tijd het parool: bezuinigen en bezuinigen, gebiedend is, zijn de tijden er echter niet naar, dat de grootsche plannen, welke Rotterdam met dit nieuwe gebied beoogt en waaraan reeds door den aanleg van de Petroleumhaven onder Pernis een aanvang is gemaakt, kans krijgen spoedig verder in uitvoering te komen. Vermoedelijk zullen de bewonderaars van het daar zoo rustige, landelijke gebied met zijn natuurschoon en zijn daarbij in vele gevallen passende landelijke bebouwing nog geruimen tijd kunnen genieten. Evenwel blijft de noodzaak en het nut der omvangrijke Rotterdamsche havenplannen als een dreiging bestaan. Zoodra er een gunstiger wereldtoestand intreedt en ook Rotterdam daarvan zal gaan profiteeren om verloren terrein op de wereldmarkt te herwinnen, is het niet uitgesloten, dat dit weer behoefte aan havenuitbreiding doet ontstaan en de handen ineen geslagen zullen worden om Rotterdam zijn positie onder de eerste havenplaatsen van Europa te doen behouden. Bij de behandeling van de gemeentebegrooting van Rotterdam voor 1934, sprak de voorzitter van den Gemeenteraad, burgemeester mr. P. Droogleever Fortuijn, de navolgende woorden: „door ligging en outillage is Rotterdam ,,de nationale haven geworden en gaat Rotterdams betee„kenis in de Nederlandsche gemeenschap ver boven het „plaatselijke uit." Aan die juiste uiting, die voor geen weerlegging vatbaar is, moet groote beteekenis gehecht worden, waardoor verwacht mag worden, dat zoowel het rijk als de provincie steun zullen verleenen aan den door Rotterdam beoogden tunnelbouw onder de Nieuwe Maas. Behalve als een groot algemeen belang voor het drukke doorgaand verkeer, voor het voeden van het spoorweg- en watervervoer op grooteren afstand, voor het bevorderen van het verbruik en verzenden van binnenlandsche voortbrengselen en het betrekken van het vruchtbare eiland IJselmonde in het grootere verkeer, is een tunnel op de voorgestelde plaats tevens in hooge mate bevorderlijk aan het in exploitatie brengen van de groote terreinen aan den Linker Maasoever, die door de annexatie, op den 21en December 1933 door de Tweede Kamer aangenomen, met ongeveer 2500 HA. worden vergroot. Hoeveel industrieele bedrijven, handels- en scheepvaartondernemingen enz. kunnen daar niet worden gevestigd? Op het gansche eiland IJselmonde zal in de naaste toekomst veel moeten gebeuren. Is men er reeds in geslaagd, den Groenen Kruisweg als een hoofdverkeersweg door het westelijk gedeelte tot Rotterdam door te trekken, waar gewacht wordt op een behoorlijke aansluiting aan goede verkeerswegen naar het centrum van Rotterdam, ook in het oostelijk gedeelte van het eiland zullen eerlang belangrijke wijzigingen moeten plaats grijpen, vooral door het aanbrengen van de op hoog niveau ontworpen spoorbrug over den Hollandschen IJsel en de Nieuwe Maas. Hierdoor zal een rechtstreeksche verbinding verkregen worden van het te stichten station „Zuid" op Feijenoord met de lijn naar Utrecht, alsook in noordelijke richting met het bestaand blijvend gedeelte van de Ceintuurbaan om den Kralingscheplas, en eveneens met de ontworpen groote rangeerstations ten behoeve van het goederenvervoer nabij Capelle aan den IJsel voor den Rechter- en nabij Barendrecht voor den Linker Maasoever. Deze rangeerstations zullen onderling contact verkrijgen over de zooeven genoemde nieuwe spoorbrug. • Evenwijdig met die spoorbrug zal tevens een brug voor auto-, gewoon wagen-, rijwiel- en voetgangersverkeer worden aangebracht, waarbij op beide oevers een rijksverkeersweg zal aansluiten. Al deze belangrijke werken zullen aan beide oevers groote veranderingen te weeg brengen, en wellicht zullen zij het graven van nieuwe waterverbindingen en het aanleggen van groote verkeerswegen, welke het eiland zullen doorkruisen, ten gevolge hebben. Voegt men hierbij de uitbreidingen ten behoeve van woningbouw, die de verschillende dorpen op het gansche eiland IJselmonde hebben vergroot en die, bij het eene in meerdere mate dan bij het andere, nog steeds doorgaan, en beseft men, dat zoo'n streek geruïneerd wordt door de meestal prutserige buitenhuisjes en smakelooze woningen, welke deze uitbreidingen veelal ten gevolge hebben, dan is het hoog noodig, dat door de gemeentebesturen onverwijld strenge maatregelen en deugdelijke voorzorgen getroffen worden, die een voldoende waarborg geven voor eene behoorlijke bebouwing in verband met aesthetische eischen en met de landelijke omgeving. Dat tevens gezorgd moet worden, er eene afdoende compensatie in de plaats treedt voor al het natuurschoon, dat daarbij opgeofferd of verwoest wordt, is mede een plicht van het Gemeentebestuur. Het gaat niet alleen om het behouden van natuurschoon, maar ook om het natuurschoon te verhoogen en nieuw te scheppen. Dat hierbij gewaakt moet worden tegen het noodeloos beschadigen of sloopen van belangwekkende, oude bouwproducten, waaruit het karakter van vroegere eeuwen spreekt, speciaal van de merkwaardige, landelijke architectuurtypen, zooals de oude, mooie boerderijen meestal te zien geven, is een eisch, die in den tegenwoordigen tijd, waarin zooveel schoons op dat gebied verdwijnt, gesteld mag worden. Niet alleen door de uitbreidingen der gemeenten verdwijnt zooveel oud schoons waarin het verleden voortleeft, doch ook gaat het vaak te loor door het vernielend vuur, door slecht onderhoud en door onoordeelkundige verbouwing. Oude kleederdrachten, oude hoofdtooisels en oude gebruiken en gewoonten verdwijnen hierbij eveneens. In het algemeen komen de oude boerderijen meestal de schoonheid van het landschap ten goede; zij stoffeeren, zij verlevendigen het. Met aangeboren smaak werd bij de stichting er van gelet op juiste ligging, groepeering, beplanting of harmonieuze aansluiting bij de omgeving. Tevens zijn zij ook veelal zeer belangwekkend, door het met tact toepassen en verwerken van goede, eenvoudige materialen en het oordeelkundig rangschikken der aangebrachte sprekende kleuren van dak, gevels en houtwerk, welke door de natuur tot nog meer eenheid en stemming zijn gebracht. Mijn liefde voor de onopgesmukte bouwkundige schoonheid is de oorzaak, dat ik zoo dikwerf door teekening en geschrift belangstelling voor het behoud der oude landelijke bebouwing tracht op te wekken. Mijn ondervinding is tevens, dat de aantrekkelijke uiterlijke gedaante der oude boerderij, zich in de meeste gevallen uitstekend leent, om het doorgaans slecht ingerichte inwendige behoorlijk te verbeteren naar nieuwere inzichten omtrent bewoonbaarheid. Er is in de laatste jaren zeer veel natuur- en landschapsschoon vernietigd, en bij de tegenwoordige ontwikkeling van het zooveel eischende moderne verkeer, alsmede door de sterke toeneming der bevolking en daardoor van de ongeregelde bebouwing, zal nog meer verloren gaan. Het is daarom noodzakelijk om verdere vernietiging te keeren, dat zoowel voor het een als het andere, door de Regeering ten spoedigste beperkende en regelende bepalingen gesteld worden. Nog niet lang geleden moest Rotterdam door aankoop meester worden van een smalle strook grond, groot 5,6 H.A , die gelegen was langs den Smeetlandschedijk en den Groenen Laagjesdijk onder de gemeente IJselmonde. Door noodzaak gedwongen had het gemeentebestuur van IJselmonde vergunning moeten geven, daar men dit met de bouwverordening in de hand niet tegen kon gaan, om aan een direct aan Rotterdamsch gebied aansluitenden dijk een lintbebouwing op groote schaal van 200 huizen, uit te voeren. Met bescheiden financieelen steun van IJselmonde, doch met opoffering van een bedrag van ƒ40.000,— uit de gemeentekas van Rotterdam, is dit plan, dat voor de directe omgeving van de groote stad uiterst funest was, door ondershandschen aankoop van deze strook grond voorkomen kunnen worden. In verband met het, overeenkomstig art. 45 van de gewijzigde Woningwet opgemaakte streekplan voor het eiland IJselmonde, door de in Februari 1929 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland ingestelde Provinciale Adviescommissie inzake uitbreidingsplannen, onder voorzitterschap van hun lid H. van Boeijen, dat op reëele wijze de diverse uitbreidingsplannen der gemeenten op het eiland, tot een geheel bond, is gelukkig reeds, onder invloed van een ingekomen schrijven van Ged. Staten, door de gemeente Rhoon besloten, de bouwverordening aldaar zóó te wijzigen, dat daardoor eene ongewenschte bebouwing langs dijken en wegen kan geweerd worden, waarbij o.m. de onderlinge afstand tusschen de bebouwingen is bepaald op 30 M. Moge dit goede voorbeeld bij verschillende gemeentebesturen navolging vinden in het belang van den voorspoed van dit eiland. IJselmonde is een heerlijk groot stuk natuur, dat, beschermd door prachtige zware rivierdijken, omspoeld wordt door de onvergelijkelijk schoone rivieren: de Nieuwe Maas, de Oude Maas en de Noord, waar de groote raderbooten, de groote sleepen Rijnaken, de puffende motorschepen en de stoere, zeilende tjalken met goudbruine zeilen, de poëzie dezer zilveren stroomen verhoogen; rivieren die tevens ook voor den bloei van het eiland en zijne bewoners van onschatbaar belang zyn. Men krijgt hier keer op keer een landschap te bewonderen, dat onder alle omstandigheden imponeert en weldadig aandoet. Van het polderland, dat het karakteristiekste en tevens economisch belangrijkste deel van ons land is, kan men hier met de achter groen verscholen dorpen inderdaad volop genieten. Er is geen stukje land te bekennen, dat aan den greep van den mensch ontkomen is. Alles, ja alles, is met zorgvuldigheid en ijver bewerkt, bebouwd en beplant, hetgeen ons hart van vreugde doet kloppen. Dit alles predikt in zy"n bonte verscheidenheid, de buitengewone waarde van het eiland IJselmonde. Doch nu moet ook het Gemeentebestuur van Rotterdam in welke gemeente reeds in de Bouw- en Woonverordening een welstandsbepaling is opgenomen, er het zijne toe bijdragen om alles in het werk te stellen dit cultureele bezit niet te schaden door het verwoesten van landelijk schoon en het sloopen van oude merkwaardige gebouwen in het gebied, dat het heeft verworven. Dat daarvoor eene behoorlijke compensatie in de plaats moet treden, hetgeen m.i. nog veel te veel — gezien de het laatst uitgevoerde plannen — nagelaten werd of op onvoldoende wijze plaats vond en wat een groot verzuim voor de naaste toekomst opleverde, is een gebiedende' eisch van dezen tijd. Door tijdige samenwerking tusschen de technische adviseurs, die deze plannen uitvoeren en den landschapsarchitect zal veel van het bestaande landschapsschoon bewaard of nieuw geschapen kunnen worden. Door het in gebruik nemen van het Vliegterrein moesten vele hoog opgaande iepeboomen aan den Schulpweg gerooid worden, en die overbleven zijn in 1933 zoodanig verminkt en van hun kruin beroofd, dat het meer dan hinderlijk is. De Reedijk, ten zuiden van het Vliegveld gelegen, eenmaal een pracht van een dijk en beplant met schitterend hout, is geheel kaal geworden door het rooien der monumentale boomen. Noodig allicht voor het Vliegveld,! doch wat werd voor dit verlies terug gegeven? De wegen om de groote Waalhaven zijn aan één zijde tusschen den rijweg en het rijwielpad op vry eentonige*wijze met boompjes beplant, doch wat een open, saaie, onaantrek- kelijke wegen zijn dat geworden, wegen die ons schoonheidsgevoel stellig niet bevredigen. De mooie boomen aan den Heijschedijk nabij Pernis, zijn door opspuiting van den Deijffelbroekschepolder met hun stam half in den grond komen te staan, waardoor de symptomen van een naderend einde reeds zichtbaar zyn. Mooie watermolens, die naast de hofsteden het sieraad van het landschap uitmaakten, zijn afgebroken en vervangen door afschuwelijke betonnen blokgebouwen, die voor de bemaling voorzien zijn van electro-, benzine- of Dieselmotoren. Zoo ook verdwenen helaas verscheidene der typische bij de dorpen behoorende korenmolens of ze werden van hun wieken ontdaan, voor moderner bemaling of ook wel voor rijwiemerstelinrichting of bergplaats ingericht. De aanleg van de nieuwe havenspoorbaan naar de petroleumterreinen aan de Vondelingenplaat, heeft mooie oude boerderijen meedoogenloos vernietigd, terwijl dit met wat meer eerbied voor het oude en merkwaardige, waarvan reeds zooveel verdween, door een kleine omlegging van de ontworpen baan te voorkomen ware geweest. De rijweg benoorden deze hoog boven het polderland liggende baan, die midden door den Welhoeksche- en Oudelandschepolder loopt, is nog met geheel gereed, doch weldra zal ook met den aanleg van dezen weg krachtiger worden voortgegaan. Ihtyds zorge men dan ook voor eene behoorlijk afwisselende wegbeplanting, anders wordt hij, liggende naast de spoorbaan, vrijwel ongenietbaar. Rondom de Petroleumhavens, dat groote ingenieurswerk, hetwelk een belangrijk bedrag vorderde, had men zonder schade of hinder aan het goede gebruik van havens en aangrenzende industrie-terreinen, intijds een naar omstandigheden passende boombeplanting langs dijken en wegen moeten aanbrengen, waardoor het geheel minder vlak en troosteloos, doch aantrekkelijker zou geworden zijn. Goede oude voorbeelden van dykbeplanting zyn in de nabijheid te over en hoezeer deze het geheel in aanzien verhoogen, kan iedereen beseffen, die daar in den omtrek verkeerde. De vele vaste eigendommen, welke Rotterdam in westUselmonde reeds bezit en waaronder tal van belangrijke oude typen van bouwwerken zijn, worden wel onderhouden, doch veelal niet met die kennis van zaken, welke noodig is om ze behoorlijk in stijl of karakter te doen voortbestaan. De merkwaardige, mooie oude dijkboerdery „De Bonte Koe", een voorbeeld van een oude Zuid-Hollandsche hofstee. (Afb. 11) welker vroegere idyllische omgeving beroofd werd van vele boomen, zou toch met goeden wil, als een overblijfsel uit een oude cultuurperiode, nog geruimen tijd gespaard kunnen worden als' woning voor een of ander havenbeambte. Bij menigeen zou meer waardeering gewekt worden voor al de knappe ingenieurswerken der laatste jaren, indien die werken beter aansloten bij eene passende omgeving of, wanneer bestaande landelijke schoonheid bij de uitvoering der plannen beter tot haar recht kwam en meer geëerbiedigd werd. Nu lijkt het veelal of zij, die deze werken tot stand brachten, geen besef er van hebben, dat een goede entourage een element van waarde is en hun technisch werk verhoogt. In dit zesde boekje heb ik dus getracht, nog intijds te wijzen op de groote bekoring, die van het intieme landschapsschoon uitgaat, op het vele belangrijks aan herinneringen, zoowel op historisch gebied als op dat der oude, rustieke bouwkunst, welke de omgeving van Rotterdam in west-IJselmonde zoo bijzonder interessant maken. Aangezien van dat alles bij de uitvoering der toekomstige groote havenplannen onder Pernis weer veel zal moeten verdwijnen, is het niet overbodig de hoop uit te spreken, dat noodelooze schending door mijne beschouwingen verhoed moge worden, en dat die blijde schoonheid en dat cultureel bezit, resultaten van hetgeen eensdeels de natuur en anderdeels geslachten na geslachten vermochten tot stand te brengen, meer dan ooit ontzien zullen worden. Wanneer dit niet te verwezenlijken mocht zijn, dan is het in ieder geval- plicht, zorg te dragen voor eene gelijktijdige, behoorlijke compensatie, opdat men niet jaren en jaren achtereen een duffe, eentonige, ja ongenietbare omgeving te zien krijge. Ik ben er mij volkomen van bewust, in mijn slotwoord in herhalingen te zijn vervallen. Daarvoor vraag ik niet om verschooning. Het is immers volstrekt niet zeker, dat degenen, die naar ik hoop dit boekje zullen lezen, ook kennis genomen hebben van mijn vorige werkjes, waarin ik op hetzelfde heb aangedrongen en al ware dit zoo, dan ben ik nochtans van meening, dat de pleitrede voor het behoud van schilderachtige landelijke en bouwkundige schoonheid van vroegere tijden niet dikwijls genoeg kan worden uitgesproken. J. VERHEUL Dzn. LUST DER AFBEELDINGEN Afb. 1. Verdwenen „Hof van Putten" te Geervliet, omstreeks 1750. „ 2. Kaart van het westelijk gedeelte van het eiland IJselmonde,. met de gemeenten Pernis, Hoogvliet, Poortugaal en Rhoon. „ 3. Verdwenen woönhuisjes aan den Heijschedijk, buurschap „De Heij" te Pernis. „ 4. Fragment van het in 1925 gesloopte kerkgebouw der Ned. Herv. Gemeente te Pernis. (De oude toren, die gespaard is, maakt nu met het nieuwe kerkgebouw een geheel uit). „ 5. Aaneengesloten oude woninggroep aan den hoek van den Heijschedijk en den Hofdijk te PernisT „ 6. Achterzijde van de boerenhofstede „De Doele" aan den Hofdijk No. 8 te Pernis. „ 7. Roozandschedijk nabij „De Oude Stee" te Pernis. „ 8. Boerenhofstede „De Oude Stee" aan den Roozandschedijk No. 6 te Pernis. „ 9. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Roozandschedijk No. 9 te Pernis. „ 10. Voorzijde van de boerenhofstede aan den Roozandschedijk No. 9 te Pernis. „ 11. Boerenhofstede „De Bonte Koe" . aan den Langen Bakkersoordschedijk te Pernis. „ 12. Het eerste benzineschip „Vendémiaire" in de Petroleumhaven bij de Vondelingenplaat te Pernis. „ 13. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Platten Driedijk A. No. 6 te Hoogvliet. „ 14. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Platten Driedijk A. No. 2 te Hoogvliet „ 15. Boerenhofstede aan den Noordzijdschedijk A. No. 14 te Hoogvliet. „ 16. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Noordzijdschedijk A. No. 15 te Hoogvliet. „ 17. Boerenhofstede aan den Noordzijdschedijk A. No. 17 te Hoogvliet Afb. 18. Verdwenen boerenhofstede aan de Laning te Hoogvliet. „ 19. Boerenhofstede ,,'t Huis te Engeland" aan den Heersdijk te Hoogvliet. „ 20. Hoogvliet met de kerk der Ned. Herv. Gemeente, gezien van den Hoogvlietschedijk. „ 21. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Welhoekschedijk No. 7 te Poortugaal. „ 22. Boerenhofstede aan de Kerkstraat No. 25 te Poortugaal. „ 23. Verdwenen jachthuis van de graven van Egmond aan de Kerkstraat te Poortugaal. „ 24. Versierde eikenhouten dubbele bedstede uit het verdwenen jachthuis van de graven van Egmond te Poortugaal. „ 25. Kerk der Ned. Herv. Gemeente aan den Oostdorpscheweg te Poortugaal. (Naar een teekening van den heer L. M. Molendijk). „ 26. Verdwenen slot „Valckesteijn" aan den Slotschedijk te Poortugaal, omstreeks 1750. „ 27. Achterzijde van de boerenhofstede aan den Molendijk G. No. 67 te Poortugaal. „ 28. Boerenhofstede aan den Werkersdijk No. 77 te Rhoon. „ 29. Boerenhofstede „Portlandt" aan den Veerweg D. No. 68 te Rhoon. „ 30. Hardsteenen grafzerk, geplaatst tegen den oostelijken zijgevel van de R.K. kerk te Rhoonscheveer, „ 31. Boerenhofstede „Ree-Stijn" aan den Essendijk nabij den Koedood te Rhoon. „ 32. Boerenhofstede „Noordburg" aan den Rijsdijk nabij den Koedood te Rhoon. „ 33. Voormalig veerhuis, thans arbeiderswoningen aan den Rijsdijk te Rhoon. „ 34. Voorzijde van het kasteel van Rhoon aan de Dorpsstraat te Rhoon. „ 35. ,,'t Huis te Pendrecht", thans koffiehuis en uitspanning aan de Dorpsstraat A. No. 105 te Rhoon. „ 36. Kerk der Ned. Herv. Gemeente aan de Dorpsstraat te Rhoon. „ 37. Inwendige van de kerk der Ned. Herv. Gemeente aan de Dorpsstraat te Rhoon. i