VERGELIJKENDsSYNTACTISCHE STUDIE VAN DEN RENOUT EN HET VOLKSBOEK DER HEEMSKINDEREN L. A. H. ALBERING VERGELIJKEND.SYNTACTISCHE STUDIE VAN DEN RENOUT EN HET VOLKSBOEK DER HEEMSKINDEREN VERGELIJKEND.SYNTACTISCHE STUDIE VAN DEN RENOUT EN HET VOLKSBOEK DER HEEMSKINDEREN PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE GRONINGEN, OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS Mr. Dr. H. W. C. BORDEWIJK, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER RECHTSGELEERD* HEID, TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE TE VERDEDIGEN OP MAANDAG 9 JULI 1934, DES NAMIDDAGS OM TWEE UUR DOOR LEONARDUS ANTONIUS HENDERICUS ALBERING GEBOREN TE GRONINGEN BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS*MAATSCHAPPIJ n.v. GRONINGEN - DEN HAAG - BATAVIA - 1934 BOEKDRUKKERIJ VAN J. B. WOLTERS Aan de nagedachtenis mijner Ouders Aan mijn Vrouw Bij het beëindigen mijner academische studie betuig ik U, Hooggeachte Promotor, Hooggeleerde Overdiep, mijn groote erkentenis voor Uw welwillendheid, steun en belangstelling, die ik bij de bewerking van dit proefschrift voortdurend en in zoo ruime mate heb ondervonden. Hoewel ik Uw colleges slechts korten tijd gevolgd heb, toch zijn ze voor mij beslissend geweest bij de keuze van dit onderwerp. Ook U, Hooggeleerde Kluyver, ben ik grooten dank verschuldigd; van U immers ontving ik voor een belangrijk deel mijn wetenschappelijke vorming. Mijn erkentelijkheid gaat tevens uit naar U, Hooggeleerde Gosses en Kapteyn; Uwe lessen zullen steeds in mijn herinnering blijven. Tenslotte dank ik van harte het bestuur van de vereeniging tot het bevorderen van de beoefening der Wetenschap onder de Katholieken in Nederland voor de belangrijke subsidie, die ik voor de uitgave mijner dissertatie mocht ontvangen. INHOUD. BJz. Inleiding 1 Uitbreidingen en verkortingen in het Volksboek. § 1—4 5 Verschillen in het Woordgebruik. § 5—8 10 Verschillen betreffende het gebruik van hulpwerkwoorden. § 9—12 19 Verbindingen met het Verbum finitum. § 13—23 .... 27 Zinnen zonder Verbum finitum. § 24—28 44 De vorm van den mededeelenden zin. § 29—48 .... 50 De niet-mededeelende zinnen. § 49—53 76 De functies van de voegwoordelijke bijzinnen. § 54—64 83 De functies van de pronominale bijzinnen. § 65—71 . . 99 Zinsverbinding door ende, want en maer. § 72—76 . . . 107 Zinsverbinding zonder verbindingswoorden. § 77—82 . . 113 Aanhangsel 125 I. INLEIDING. In de inleiding van „De historie van den vier Heemskinderen" *) deelt Prof. Dr. G. S. Overdiep mede, dat hij zich voorloopig „moet onthouden van een aesthetischen, stilistischen en taalkundigen, vergelijkenden commentaar op het Volksboek en de poëtische fragmenten, een vergelijkende studie, die in vele opzichten aanlokkelijk is." Dit denkbeeld heb ik van den inleider mogen overnemen en het resultaat van mijn in hoofdzaak syntactische vergelijking is in deze studie beschreven. Met de klank- en flexievormen, noch met de critiek der handschriften van den Renout heb ik mij bemoeid, aangezien de heer P. J. J. Diermanse litt. docts. te 's Gravenhage ver gevorderd is met de bewerking van een belangwekkende nieuwe tekstuitgave, met commentaar, van alle mnl. Renoutfragmenten en van het mnd. fragment. Een onderzoek als dit echter had de heer Diermanse niet op het oog. Hoewel ik uitging van de uitgave-Matthes2), is het van den aanvang af de bedoeling geweest de belangrijkste gegevens van het hs. in aanmerking te nemen. Daarom heb ik het hs. der zes fragmenten vergeleken met de uitgave, waarbij mijn promotor mij zijn zeer gewaardeerde hulp verleende, terwijl ik door de welwillendheid van den heer Diermanse in staat was de gevonden afwijkingen aan zijn gegevens te toetsen. Alleen die afwijkingen, welke van invloed waren op mijn vergelijkende beschrijving, heb ik in deze studie verwerkt en laat ik hieronder in een lijst volgen. Wat het Volksboek betreft, was uiteraard de uitgaveOverdiep de bron van mijn onderzoek. De stilistische vergelijking der beide teksten demonstreert zoowel het verschil tusschen den mnl. epischen stijl en dien van 1) J. B. Wolters, Groningen, 1931. 2) J. B. Wolters, Groningen, 1875. 1 een Volksboek, als de verschillen in taal tusschen een mnl. tekst en het vroeg-zestiend' eeuwsche of laat-vijftiend' eeuwsche proza. Eenerzijds is een onderzoek als dit een bijdrage tot onze kennis van de ontwikkeling van een belangwekkend genre als de Volksboeken, anderzijds geeft het een kijkje in de nog weinig doorvorschte evolutie van onze taal in het tijdvak van 1450—1550. Het stijlverschil is gelegen in den breederen, verhalenden trant van het Volksboek, vergeleken bij den vaak abrupten vorm van het oude epos. Het openbaart zich vooral in verklarende uitbreidingen, zinnen zoowel als zinsdeelen, met als gevolg een grooter frequentie van samengestelde zinsverbanden in het Volksboek. Zoo constateeren we o. a. aan het begin van een zinsverband temporale ,,als-zinnen", die het korte mnl. „doe" vervangen, verder de veelvuldiger coördinatie van hoofdzinnen door middel van „ende" en „want". Stereotiep-epische formaties worden in het Volksboek omgewerkt of door geheel andere vervangen; het epische futurum en perfectum historicum vinden we evenmin in het Volksboek terug. De kortere of sterker gespannen taalvorm in den Eenout — die ook aan den dag komt in onvolledige vraag- en antwoordzinnen, zonder Verbum finitum, en in de parenthetische onderbreking — tegenover de omslachtiger syntaxis van het Volksboek staat tevens in verband met het verschil in den algemeenen taalvorm in twee zoo ver uiteenliggende tijdvakken. Dit taalverschil constateeren we ook in het woordgebruik, het vermijden van verouderde en het kiezen van nieuwe woorden in het proza-verhaal. Verder in het frequent gebruik van hulpwerkwoorden bij het futurum en allerlei modale functies, hetgeen echter tevens een kenmerk kan zijn van den verduidelijkenden, verklarenden stijl. Als verdwenen archaïeke zinsvormen noem ik verouderde woordschikkingen, als jóngere taalvormen de vrij talrijk voorkomende participiale zinnen, die in den Eenout bijna geheel ontbreken. Mijn vergelijkende syntactische beschrijving, de ordening en formuleering der verschijnselen, is gebaseerd op het syntactisch systeem van de Moderne Nederlandsche Grammatica *) in het *) W. E. J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1928. algemeen en de Zeventiende-eeuwsche Syntaxis x) in het bijzonder, een beschrijving dus, uitgaande van den taalvorm. De resultaten van mijn onderzoek zullen, naar ik hoop, een bijdrage zijn tot de door den auteur der Zeventiende-eeuwsche Syntaxis en der Inleiding op den Ferguut beoogde synthese: een stilistischhistorische syntaxis der Nederlandsche taal. Als materiaal ter vergelijking heb ik niet de zes bekende fragmenten van den Eenout in hun geheel gekozen, maar slechts de eerste 1000 verzen 2) (genummerd als in de uitgave-Matthes) en de daarmee correspondeerende gedeelten uit het Volksboek. De zeer bekorte bewerking der overige 1000 verzen en de afwijkingen daarin, niet den stijl maar den inhoud betreffende, zouden een syntactische vergelijking onbevredigend doen zijn. Overigens dient de afwijking in de bewerking te worden toegelicht. s) Behalve de genoemde fragmenten van den Eenout heb ik ook de fragmenten, uitgegeven door Jhr. Mr. N. de Pauw, 4) viermaal twintig verzen, in de beschrijving opgenomen, doch alleen dan, wanneer een belangrijk geval te citeeren was. Als afkortingen gebruik ik voor het Volksboek: Vb., bij de citaten gevolgd door het nummer en de regel van de desbetreffende bladzijde, voor den Eenout: Et. en voor de fragmenten, uitgegeven door de Pauw: P., de beide laatste eventueel gevolgd door het versnummer. x) J. B. Wolters, Groningen. Eerste en tweede stuk, 1931, 32. 2) Voor een enkel deel van het onderzoek bleek het gewenscht alle fragmenten te vergelijken, hetgeen ter plaatse vermeld wordt. 3) Zie: Uitbreidingen en Verkortingen in het Volksboek, § 1, vlgg. 4) Middelnederlandsche Gedichten en Fragmenten; A. Siffer, Gent, 1903, dl. II. Lijst van plaatsen in het handschrift, afwijkend van de uitgave-matthes. x) 177 Wien ic mochte begaen, (Matthes: van den sinen mochte begaen,) 273 Ende Eenout banter an de crone. (M.: Eenout banter enz.) 342 Hare ijsere waren doen verscuren. (M.: dode men verscuren.) 346 Dat hadden si in corten tiden. (M.: hadden si gedaen in corten tiden.) 370 Ende oorlogeden, dat was waer, (M.: dat es waer,) 427 Verslegen lode hadde Lodewike. (M.: Verslegen sinen sone Lodewike.) 454 Behouden goet ende leven, (M.: Om behouden enz.) 463 „Dese raet moete verdomei wesen.2) (M.: „Dese raet moete vermalediet wesen.) 523 Ysoreit sprac ende tart vort. (M.: Y. balch ende enz.) 555 Also helpt mi sente Jan! (M.: helpe) 591 Dat ic u dor sine lieve (M.: Dat ic u va dor enz.) 629 Also helpt mi onse vrouwe! (M.: helpe) 698 Verga alsoot vergangen mach, (M.: U verga enz.) 720 .1. huus maken up die Geronde. (M.: .1. huus doen maken enz.) 731 Renoude in waerliker dinc, (M.: Heme, waerlike dinc,) 733 Wat holpe dat iet maecte lanc (M.: dat iet updecte lanc) 787 Also help mi Jesus! (M.: helpe) 893 Wat help, dat iet u maecte lanc? (M.: Wat holp enz.) 897 Si willen alle met u varen (M.: met varen) 950 Des hi Eenout sonder noet (M.: Des hi om Eenout sende ter noet) 961 Haer outste kint heeft genomen (M.: heeft si genomen) 1148 Dordi mins ontbiden te hant, (M.: Doedi mins ontbiden enz.) 1253 Eoelant, gine doet nemmermeer //In Vrankrike wederkere. (M.: nemmermere, wederkeren.) 1) Getoetst aan gegevens van den heer Diermanse. 2) Diermanse wil lezen „verdomet" of „verdoemt". II. UITBREIDINGEN EN VERKORTINGEN IN HET VOLKSBOEK. § 1. Bij de bestudeering van de afwijkingen in de bewerking der Renout-fragmenten constateeren we op de eerste plaats, dat het Volksboek regelmatig den inhoud van het mnl. gedicht bekort, overbodige mededeelingen, stoplappen en vaste formules weglaat en tegen het einde zelfs een aanmerkelijk beknopter verhaal geeft dan de correspondeerende gedeelten van den Renout. Deze beperking in het Volksboek toont duidelijk het streven van den bewerker om een „langdradig" verhaal te voorkomen. Tegenover deze regelmatige, toenemende bekorting in Vb. merken we vele uitbreidingen op, die een gevolg zijn van den Volksboek-stijl, bovendien — in de laatste fragmenten — talrijke andere, een gevolg van een veel vrijere bewerking. Alleen de eerste groep is van belang voor de stilistische vergelijking der beide teksten. Het mnl. gedicht, ook al is het op vele plaatsen „langdradig", toont herhaaldelijk een abrupten vorm. We vinden dezen vorm b.v. in plotselinge, onberedeneerde en niet nader verklaarde overgangen naar een geheel nieuw gebeuren of een andere plaats van handeling, in het plotseling optreden van nieuwe personen; in het kort: Rt. toont herhaaldelijk een filmischen verhaaltrant. Dit „filmische" verdwijnt in Vb. bijna geheel; de stof wordt behandeld in een logische aaneenschakeling der feiten; de zinnen en mededeelingen sluiten regelmatig bij elkaar aan en wijzen op voorgaande terug, terwijl ze tevens dikwijls de volgende mededeelingen inleiden. Terwijl in Rt. de feiten abrupt op elkaar volgen, zonder onderüng verband — waar het dus aan den lezer zelf is overgelaten dit verband te vinden — tracht de Vb.-auteur deze logisch te verbinden, hetzij door tusschenvoeging of toevoeging van een zelfstandigen zin, die de brug moet vormen, hetzij door verklarende uitbreidingen binnen het bestaande zinsverband. Uitbreidingen in het Volksboek. x) 2. In totaal telde ik 120 gevallen van uitbreiding. Een betrekkelijk groot gedeelte wordt gevormd door toegevoegde verMarende of verhand-vormende hoofdzinnen (c.q. nevengeschikt of samengetrokken), bij voorkeur aansluitend achter den zin die correspondeert met Et.;2) het aantal van deze uitbreidingen bedraagt 39. Bijv.: Rt. 212 Doe reitsi, waer si wilden, // Maer sine hadden niet van haren scilden, // No van helmen niet geheel // Behouden trechte derden deel. Vb. 59.12 ende ontreden theer want haer scilden waren al stucken ende haer helmen doorslegen ende waren seer gewont ende Beyert mede. Rt. 568 Renout es van so hogen magen, // Die veete suldi wel gedragen II Jegen Kaerl geweldelike, // Puppins sone van Vrancrike. Vb. 63.31 ,,hi is van so hogen geslacht hi sal u de oerlogen tegen coninc Karei wel helpen dragen, so moechdi rustelic leven ende sonder sorch . Rt. 1203 Wat mochten wi laten dan verstaen // Kaerle, den coninc wel ghedaen, // Als gi achter bleeft hier"?" Vb. 151.5 wat souden wi tegen coninc Karei seggen waer ghy waert ende wat ghi deet. ende waer omme ghi niet en quaemt? want die waerheit soude hi van ons weten willen". 3. Alle overige toevoegingen zijn uitbreidingen binnen het bestaande zinsverband van den Eenout. Het grootste gedeelte hiervan wordt gevormd door toegevoegde bijzinnen aan het begin van de zinsconstructies, die op voorgaande zinnen terugwijzen of er mee verbonden zijn. Het zijn vooral temporale bijzinnen, waar in Et. meestal volstaan wordt met ,,doe , of zelfs in het geheel geen verbindingswoord gebruikt wordt. Het aantal van deze toegevoegde temporale zinnen bedraagt 33. 1) Vergeleken zijn hier de 6 fragmenten van den Rt. en de overeenstemmende deelen van Vb., doch alleen waar de inhoud correspondeert. 2) In enkele gevallen gaat de toegevoegde zin voorop. Bv.: Rt. 1181 Gi heren", sprac Rolant met sinne. Vb. 150.29 ende ic seg u: ghi heren enz. (een aanduiding van den nadruk) — Rt. 197 „Entrouwen, here, so sjjn verloren // Die ede, die gij hebt gezworen. Vb. 26.4 Doe seide dye edel vrow: „Voerwaer heer, so sijn de eden verloren enz. Constructies als „seitsi" komen in Vb. niet tusschen de directe rede voor, maar gaan eraan vooraf, hetgeen ten goede komt aan den logischen verhaaltrant, maar aan den anderen kant een zekere eentonigheid veroorzaakt. Door de uitbreidingen in het zinsverband, temporale en attributieve bijzinnen, gaat de zinsbouw in Yb. sterk afwijken van Et.: in plaats van enkelvoudige hoofdzinnen vinden we in Yb. samengestelde zinsverbanden, die door hun verklarende bijzinnen den stijl van het Volksboek typeeren. Voorbeelden van temporale bijzinnen toegevoegd aan het begin van het zinsverband: Et. 584 Doe sprac Renout, .i. helt vri. Vb. 64.2 ende als si hem gegruet hadden seide Reinout: — Rt. 676 So salne Karei comen vangen. Vb. 64.35 als hi dit verneemt sal hi comen ende verderven al conincs lant ende vangen hem — Rt. 1433 Doe kerdem die heren sekerlike // Alle gadre in Vrankrike. Vb. 154.15 Als die genoten alle bi Roelant waren overdrogen si dat si riden wouden na Parijs, — In drie gevallen breidt Vb. een adverbialen aanloop uit tot een verklarende voorzetselbepaling: Rt. 903 Aldus gereden si hare vaert // Ende voeren te Gasscoingen waert. Vb. 147.20 Met dusdanigen opset ende overdracht reden die ghenoten nae Gascoengen. — Rt. 1505 Aldus voer die grave Ritsaert // Met Roelande te Vrankrike waert. Vb. 154.28 Met dese woerden voer Ridsaert met Roelant. Tweemaal vond ik een verklarenden conditionalen bijzin aan den zin toegevoegd: Et. 303 Wi willen u sekerlike // Dienen dach ende nacht. Vb. 60.15 ende geliefdet u, wi willen u dienen enz. — Evenzoo: Et. 234 — Vb. 59.21. Relatieve bijzinnen komen 11 maal als uitbreiding voor1): Rt. 23 Sech datten hem sijn moeije sande. Vb. 24.1 segt hem datse zyn moye heeft gesant, de wou is van dit lant. — Rt. 392 Ende omboot Yewe bi brieve, // Dat hi hem dor sine lieve // Sende die mordadige liede. Vb. 61.35 .... senden woude de vier broeders die sinen sone Lodewyc so jammerlic vermoirt hadden, — Rt. 1904 Die piners leidene ter stede, // Daer sine saen hadden vonden. Vb. 201.7 Die arbeiders die daer stonden ende wrochten leiden hem daer toe — Een merkwaardig geval is de toevoeging van een relatieven bijzin, met tegenstellend-concessieve functie, in: Rt. 680 Dat es onser alre scande, // Hanget men Yewen in sinen lande // Ende Renout, den coenen here. Vb. 64.37 dit waer ymmer scande dat men onsen coninc die so edel ende machtich is, in zyn lant hangen soude. Een uitbreiding door bijwoordelijke en andere niet-relatieve bijzinnen (c.q. nevengeschikt of samengetrokken) vinden we 20 maal1). Voorbeelden: Et. 462 Huge dAvernaes sprac te desen. Vb. 62.22 Heer Ilughe van Avernaes sprac met toernigen moet als hi desen raet had horen geven. — Rt. 1129 Ende volgede den heelt vercoren. Yb. 150.5 Ende volchde Reinout wat zijn ors lopen mocht — Rt. 664 Wat mag ic nu anegaen? Vb. 64.30 wat best gedaen is ende iele mijn eer beware." Driemaal komt als verklarende toevoeging voor een verbinding met „om te + infinitief": Rt. 290 streec te dale. Yb. 60.11 ghinc selve met sijn baroenen om de ridders te sten. — Rt. 372 Doe dede Yewe, die coninc milde, // Castele maken, waer lii wilde. Vb. 61.25 daert hem geliefde om dat lant te houden. — Rt. 417 U sentene Carel die coninc." Vb. 62.4 de hem den brief sende ende om een antwoirt weder om te hebben. (Rt. 347 Die Yewen sullen helpen striden // Si gereedden hem ter vaert, — Vb. 61.17 gereide hem die coninc om te stride te trecken — geen toevoeging, maar uitbreiding van het verouderde „ter vaert"). Een uitbreiding door een zinsdeel, dat gevolgd wordt door een bijzin, vinden we in: Rt. 19 „Ganc wech", seitsi, „portenare. Vb. 23.26 Ganc haestelic tot geen vier heren, de ginder comen riden Rt. 706 Ghi hebt gemaect .i. scone huus, // Also helpe mi Jesus! // Ende enen castele bequame. Vb. 65.36 „Gi hebt een scoen ende starc castele gemaect ende wel versien oft noot dede. Ook uitbreidende, verklarende zinsdeelen komen herhaaldelijk in Yb. voor. Bijv.: Rt. 98 Ghi sout antworden .i. dief // Of .i. gerechten mordenare, II Al waert dat hi verdeelt ware, // Nochtanne soudire spreken jegen. Vb. 24.33 want gi soudt op dusdaniger condicien antwoerde geven een misdadich of snode mensch" (vs. 100, 101 laat de Vb.-auteur als „over- 1) Een analyt. omvangrijker zinsvorm in Vb. is soms het gevolg van het vervangen van een zinsdeel door een bijzin: Rt. 311 Ic wille doen al u gebod. < wes gi ons hiet, 312 Ic wiste gaerne uwe name. > hoe ghi hiet, 315 Seggen onse namen. >■ hoe wi hieten, 455 bi mimen rade, >■ dat ic rade u, 724 binnen c. jaren. > al lage hijer hondert jaer. 1192 Nu willic swigen > tes tijt dat ic swige (in dit laatste voorbeeld wordt in Vb. de tijdsbepaling tot hoofdzin). bodig" onbewerkt; „op dusdaniger condicien" wordt echter toegevoegd, waardoor de zin logisch verbonden wordt met den voorafgaanden.) — Rt. 276 Yewe stont ten tinne. Vb. 60.5 Die coninc stont tot dier tijt opter tinnen — Rt. 999 Die vrouwe was edele ende goet. Vb. 149.1 Die vrouwe was goedertieren ende eerbair, ende verblijdt van Beinouts woirden, — Tenslotte vinden we nog verschillende keeren als uitbreiding een vocatief, een enkele maal met stilistisch effect: Rt. 1591 „Laten wi Ritsaert nu // Varen in Vrankrike, dat seggic u, // Alse geve mi God pardoen! // Die coninc salne hangen doen." Vb. 155.18 „Broeder, laet wi en gaen, ic weet wel, dat men hangen sal." Kortere vormen in het Volksboek. § 4. Bij de uitbreidingen in het Volksboek bleek de neiging van den Volksboek-auteur om enkelvoudige hoofdzinnen te veranderen in samengestelde zinnen, waarin de bijzinnen het verband en den overgang vormen met de voorafgaande en naar de volgende mededeelingen. De voor den epischen stijl typeerende filmisch gegeven mededeelingen vinden we niet in Vb. Daarentegen bevat Et. een aantal samengestelde zinnen, die in Vb. in korteren vorm of als enkelvoudige hoofdzinnen zijn weergegeven. 1°. Het meerendeel (20 gevallen) betreft een, zij het dan ook vaak geringe, bekorting van den inhoud der mededeeling in Vb. Tot deze bekorte zinnen behooren verschillende primitiefepische formaties uit Rt., die omgewerkt zijn tot „gewone" zinnen in Vb. Voorbeelden: Rt. 782 Ende alsti coninc doe vernam, // Dat hi totter roche quam, Vb. 65.34 Als die coninc op die roetse quam ■— Rt. 642 Doe ginc hi te rade tehant // Met al den hogesten, die hi vant. Vb. 64.24 Doe ginc de coninc tot zyn baroenen — Rt. 431 Alle sine man, die daer waren, Vb. 62.8 de baroenen — 2°. In Et. komen verschillende varieerende gecoördineerde werkwoordsvormen voor (in totaal 12 gevallen), die in Vb. vermeden zijn. Zie: Verschillen in het woordgebruik, § 7, b. 3°. Andere verschillen zijn het gevolg van een meer synthetischen zinsbouw in Vb. en een geijkten epischen beschrijvenden trant in Et. Hieronder zijn 5 plaatsen, waar in Vb. een beknopte zin voorkomt, in Et. een volledige hoofd- of bijzin; n.1. éénmaal één beknopte zin met den vorm om te inf., en vijfmaal met een participium praesentis (een formatie die in Et. nooit voorkomt)1). Voorbeelden: Et. 287 die bescouwen // Wilden tors van sconen leden // Entie ridders diere quamen gereden Yb. 60.9 om dat paert te sien, daer die heren op saten. Et. 81 Haymijn horde wel die tale, // Maer hi versweechse altemale. Vb. 24.26 Aymijn anhorende die tale van Itoelani en antwoerde hem niet — Et. 3 Sach in dat dal beneden, // Waer die heren quamen gereden. Yb. 23.27 sach in een valleye comen ridende die vier ridders. Verder vinden we nog de volgende: Et. 46 In enen bliaut van groenre ziden, // Die diere was ende goet. Yb. 24.6 in scoon ende costelic bliaut van groender side — Et. 53 Hi sat of hem ware onderdoen, // Dal kerstinede hevet bevaen. Vb. 24.11 Aldus sat Aymyn met groter overmoet al hadde hi liere geweest over al Kerstenrije. Et. 127 Aymijn die hant verdrouch, 1/ Daer hi die vrouwe mede slouch, // 80 vruchtelijc enen slach. Yb. 25.11 ende sloechse mitter aefscher hant dat si enz. Conclusie: Kortere zinsvormen in Vb. zijn het gevolg van het wegwerken van de epische beschrijving en de epische variatie, en een streven naar een meer synthetischen, althans beknopten taalvorm. III. VEESCHILLEN IN HET WOOEDGEBEUIK. De verschillen in het woordgebruik heb ik in alle zes fragmenten en de daarmee overeenstemmende deelen van Vb. beschouwd, doch alleen daar, waar de teksten overigens, wat den inhoud betreft, correspondeeren. Bij deze vergelijking kunnen we drie groepen onderscheiden: 1. Mnl. woorden, die in Vb. een anderen, meer modernen vorm krijgen. !) vgl. Participiale constructies, § 27, 1°. 2. Woorden en uitdrukkingen, die door andere worden vervangen. 3. Uitdrukkingen en zinnen, die in Vb. geheel worden omgewerkt. In de tweede en vooral in de derde groep gaat het verschil in woordkeuze dikwijls samen met syntactische verschillen; deze afwijkingen worden dan ook in de verschillende syntactische hoofdstukken behandeld. Mnl. woorden, die in Yb. een anderen, meer modernen vorm krijgen. 6. Het aantal gevallen van deze groep is vrij gering. Vooral wat de werkwoordsvormen betreft, vinden we maar enkele voorbeelden. Zoo vervangt de analogievorm „vanghen" het mnl. „vaen"; „geschiede" staat misschien in plaats van „geschach" x). Een consequenter spelling, die we ook elders aantreffen, heeft Vb. in „brengdi" naast Et. „brindi". Ook wat de niet-werkwoordelijke vormen betreft, vinden we weinig veranderingen in de woorden zelf. Ik laat hier een lijstje van afwijkende woordvormen volgen, waarin de eerstgenoemde woorden telkens den ouden vorm aangeven: binder stede — binnen der stede, lachter — laster, droeve — droevich. metsers, metsenaren — metselaers. elx — elkes. niemen — niemant. haesticheden — haesten. portenare — portier, jegen — tegen. scamp — scande, campioen — campenioen. sorcors — secours. kempe — campenioen. sweer — swager. kerstine — kersten. te hem — tot hem. kerstinede — kerstenrijc. willecome — welcoem. Het voegwoord „gelijc" wordt in Vb. verzwaard tot „gelijk of"2); omgekeerd wordt „al te hant" vervangen door „te hants". Verschil in volgorde in een verbinding vinden we bij „mallijc up andren" > „op malcander"; „werx mee" > „meer werx". 1) (Rt. 851 Ogiere) geschach (die ere groot) ontbreekt in het Handschrift. 2) Zie bij „De functies der voegwoordelijke bijzinnen": de zinnen met ,.of", § 61. Woorden en uitdrukkingen, die in Vb. door andere worden vervangen. § 7. Verouderde of niet meer bekende, althans in een bepaalde beteekenis niet meer bekende vormen worden in Vb. door andere vervangen. Specifiek mnl. en epische woorden en uitdrukkingen zijn daardoor verdwenen, terwijl er vaak andere telkens terugkeerende vaste uitdrukkingen voor in de plaats komen. Ook kan de gevoelswaarde van een uitdrukking door de wijziging veranderen, b.v. als ,,arger puten kint" vervangen wordt door „du verwaende geck". A. 1°. Bij de vergelijking van het woordgebruik valt aanstonds in het oog het verschil in keuze bij het werkwoord, dat de inleiding tot de directe rede vormt. Et. gebruikt bij voorkeur „sprac"; hiervan telde ik 34 gevallen, in plaats waarvan Vb. 29 maal ,,seide" bevat. Éénmaal vinden we in beide teksten „sprac": Et. 462 Huge dAvernaes sprac te desen: — Vb. 62.22 Heer Hughe van Avernaes sprac met toernigen moet als hi desen raet had horen geven. Het werkwoord „sprac" heeft hier in Vb. niet zonder meer de beteekenis „seide"; feitelijk is de zin een bekorting van: „sprac met toernigen moet als hi desen raet had horen geven ende seide":*) — „sprac" is hier bepaald geëischt door het volgende „met toernigen moet". Overigens wordt „sprac" met schakeering van beteekenis in Vb. vervangen door: vraechde, antwoirde en: riep met haesten. In Vb. blijkt dus het oude gebruik van „sprac" (= „zeide") niet meer voor te komen. Veelvuldig, n.1. 24 maal, bevat Et. als inleidend Vf. tot de directe rede „antworde", waarvoor in de plaats Vb. weer in de meeste gevallen (22 maal) ,,seide" kiest; éénmaal blijft „antworde" in Vb. gehandhaafd. Het Vf. „riep" komt tweemaal in Et. voor als inleiding tot de directe rede; in één geval wordt het in Vb. door „seide" vervangen, in het andere bevat Vb. een constructie met een participium praesentis: riep hi seggende.2) Conclusie: Als inleiding tot de directe rede gebruikt Et. bij voorkeur „sprac" of „antworde", Vb. daarentegen „seide . 1) Zie bij: B. en „Kortere vormen in het Volksboek", § 4, 2°. 2) Zie: Participiale Constructies, § 27, 1°. 2°. Wat betreft het gebruik van de werkwoorden, die „ziek voortbewegen, gaan" uitdrukken, bemerken we in Et. een voorkeur voor „varen", in Yb. voor „riden". B. Analytische coördinatie als uitdrukking van een complex-begrip is in Et. een vrij veelvuldig voorkomend verschijnsel, evenals het gebruik van gecoördineerde varieerende woorden.1) Deze epische of primitieve vormen worden in Yb. in de meeste gevallen door één woord vervangen. Zoo vinden we als voorbeelden van analytische coördinatie bij werkwoordelijke vormen bijv.: Rt. ginc ende ontboet > Vb. ontboet, Rt. gerede sine vaert ende maectene te C. waert > Vb. gino na C., Rt. gereden si haerre vaert ende voeren > Vb. voeren, Rt. nem ende ghef > Vb. bringe, Rt. namen ende staken > Vb. bonden, Rt. va ende gevaen sende2) > Vb. gevangen woude senden — Bij niet-werkwoordelijke vormen vinden we de volgende voorbeelden: Rt. min no mee > Vb. niet, Rt. stichten roef ende brant > Vb. vernielent, Rt. vrageden omme niemare ende waer.... > Vb. vrageden waer.... Bij de varieerende vormen vinden we enkele met romaanschgermaansche variatie: Et. prijs errde ere > Vb. eer, Et. huus ende castele > Vb. castele. Verder: Et. redene ende wort > Vb. worde, Et. sprac ende seide > Vb. seide.3) Niet altijd worden deze varieerende uitdrukkingen door één woord vervangen. Er komen twee gevallen voor, waarin ook Vb. gecoördineerde woorden gebruikt; in Vb. zijn zij niet in die mate synoniem: Et. borge ende steen > Vb. steden ende sloten, Et. edele ende goet > Vb. goedertieren ende eerbair. Zelfs het tegendeel constateeren we eenige keeren, dus gevallen waarin Vb. wèl en Et. geen gecoördineerde woorden bevat. Zoo vinden we als gevolg van de neiging in Vb. om „sprac" ende „antworde" te vervangen: J) Een geval van „onderbroken" varieerende coördinatie vinden we in: Rt. 523 Ysoreit sprac ende tart vort, // Ende seide: 2) vs. 591—596, „va" ontbreekt in het Hs. 3) vgl. A. Rt. sprac te R. saen: > Yb. riep hi tot R. ende seide:, Rt. antwoirde hem te hant: > Vb. riep hi ende seide: — Verder moeten nog genoemd worden: Rt. castele > Vb. castele ende sloten, Rt. lachter > Vb. scande ende laster, Rt. misbaren > Vb. clagen ende screyen. De volgende voorbeelden zijn te verklaren als meer beredeneerde, vollediger mededeeling: Rt. wel houden > Vb. voeden, ophouden ende liefhebben — Rt. willen allegader // Seggen onse namen. > Vb. willen wi gaerne doen ende seggen hoe wi hieten — Rt. sweech > Vb / antwoirde noch niet ende sweech stille. — Rt. verstoet > Vb. gelesen hadde ende dat inhouden daerof verstaen — Behalve gecoördineerde woordvormen worden verschillende mnl. uitdrukkingen in Yb. vervangen door één woord met dezelfde of nagenoeg dezelfde beteekenis: te hulpen staen — helpen. herde gram toernich. vor hem brochten — toechden. met also groter listen— heimelic. sine trouwe geven — beloven, taleerst als als. crone spannen —■ cronen. *) luttel min dan meer dan. van herten houd — getrou. up die stede daer. in therte vro — blide. C. Wat het gebruik van romaansche woorden betreft, constateeren we, dat Vb. talrijke van de vormen, die Rt. bevat, vermijdt, maar aan den anderen kant ook verschillende aan het Fransch ontleende woorden invoert. Specifieke mnl. epische vormen zijn verdwenen, nieuwe, vaak „deftige" woorden zijn opgenomen. Vermeden zijn in Vb. de volgende romaansche woorden uit de 6 fragmenten van Et.: assaut. bottoen. bovier. conckereeren. delijt. fonteyne. foreest. garsoen. joie. paradijs, pardoen. payiene. pedrieren. poutenier. porte. prenden. proye. quareel. samijt. scarlaken. sorcoersene. 2) storie. tribuken. x) Niet altijd wordt in Vb. „crone spannen" gewijzigd in „cronen": Vb. 24.23 want hi en kent niemant so edel of hoge geboren de hem sonder u mach spannen de croen —. )5 2) Het substantief „sorcors" heeft in Vb. den correcteren vorm „secours . Toegevoegd in Yb. of in plaats van nederlandsche vormen uit Rt. vinden we: certeyn. (Rt. in trouwe.) destineren. festeeren. gracie. (Rt. ere.) hystorie. (Rt. liet.) Correspondeerende romaansche spelling of vorm, zijn: met reverencie. (Rt. met minne). gescoffiert. valleye. (Rt. dal.) vermaledijt (Rt. verdomet). victorie. (Rt. zege.) yuwelen. woorden, soms afwijkend in abt — abt. fransois — fransoeis. bannieren — banieren. marberijn — morben. baroene — baroene. portenare — portier. bliaut — bliaut. roche (rootse, roetse) — roetse. campioen (kempe) — campenioen. sorcors — secours. casteel (burch, kuus) — casteel. soudane — soudanen. cierheit — chierheit. couverturen — couverturen, coffertuer. De frequentie en de aard der romaansche woorden in Vb. blijkt uit de alphabetische lijst betreffende het overige gedeelte van het Volksboek, die ik hierachter laat volgen x). D. Depraefig eering der werkwoorden neemt, vergeleken bij Et., in Yb. toe. Verschillende mnl. werkwoorden hebben blijkbaar iets van hun kracht verloren en krijgen in Vb. een praefix toegevoegd; ook wordt het praefix „ge" door „ver" vervangen : wondert > verwondert, lielsten > omhelsten, volgen > navolgen, horde > verhorde, genomen > angenomen, gelinget — verlangen, gehort > verhoert. Het praefix „ge" verdwijnt in: gereden > reden, gevaen > vanghen. Met afwijking in het praefix vinden we: upgeven > overgeven, opgeleit > beleit, verrechten > berechten. Zooals herhaaldeüjk een Vf. verbonden met een adverbium in Vb. wordt verduidelijkt met behulp van een voorzetselbepaling 2), vinden we ook een voorbeeld van een gepraefigeerd adverbium, dat in Vb. vervangen wordt door een voorzetsel- 1) Zie Aanhangsel, blz. 129. 2) vgL § 23. bepaling: aneprant > nam in de hant; bovendien is hier het verouderde werkwoord vermeden. E. Evenals bij andere woordsoorten toont Yb. een verarming van woordkeus in het gebruik van het adverbium „sere". Verschillende adverbiale bepalingen met varieerende functie zien we in Vb. gewijzigd in „sere": wende bitterlike > sere, met groten gere > sere, dankes hem omodelike > sere, bad genadelike > sere. Soms is „sere" in Vb. alléén blijkbaar niet duidelijk genoeg meer en wordt daarom nader aangevuld: pinen sere > seer naerstelic, sagen up malcandere sere > seer droevich. Éénmaal wordt „sere" in Vb. door een andere uitdrukking vervangen: liep so sere > met haesten; blijkbaar is deze beteekenis verouderd of verdwenen. Afwijkende woordkeus in Vb. in geheel omgewerkte zinnen. Het verschil in woordkeus gaat gepaard met syntactische verschillen; in de desbetreffende hoofdstukken worden deze gevallen behandeld. Hiertoe behooren o. a. stereotiep-epische formaties, die in het Volksboek zijn omgewerkt of door geheel andere constructies vervangen. Wat de overige gevallen betreft, slechts in enkele zinnen gaat de keuze van een ander substantief samen met de omwerking van een heelen zin; het gebruik van een ander werkwoord daarentegen heeft in meer dan de helft der gevallen een afwijkenden zinsbouw ten gevolge. Talrijk zijn de voorbeelden, waarin een zinsdeel in Vb. wordt uitgebreid tot een bijzin; ook komen enkelvoudige hoofdzinnen in Et. voor, die in Vb. verduidelijkend zijn uitgebreid tot samengestelde zinnen. De oorzaak van beide laatste wijzigingen is de verklarende, beredeneerde bewerking van het epos in het Volksboek. Betrekkelijk zelden vinden we afwijking van woordkeus gepaard gaande met een korteren zinsvorm in Vb. Zie voor de genoemde verschillen de desbetreffende hoofdstukken. Hieronder volgt een lijst met oude woorden en beteekenissen, die in Yb. vermeden zijn: als gevolg hiervan is in de meeste gevallen de zinsconstructie gewijzigd: Rt. 27 Doe die paerde achter- — Vb. 24.2 ende doet haer paerwaren wale. den te gemake. 69 Si bogen neder. — 24.19 Doe vielen die vier heren over haer knien. 82 Maer hi verzweechse al- — 24.26 en antwoerde hem temale. niet. 102 Nochtoe zweech Aymijn — 24.35 Aymyn en antwoirde die degen. noch niet. 192 bi mire trouwe! — 26.2 ic seg u certeyn. 205 Si reiden echt in. — 59.8 Mit dien reden si mit Beyert int heer. 259 Si beetten. — 59.28 Daer traden si vanden paerde. 285 Tors es hagel ende groot. — 60.8 het is dat grootste ors. 290 Yewe die coninc streec — 60.8 Doe liepen neder die te dale. ridders ende ioncfrou- wen. 324 Yewe onthaletse. — 61.10 ontfinc hise met bli- scap. 333 Aldus diendi hem te — 61.12 Aldus dedese de codanlce. ninc veel gemacs. 380 Ende si waren hem van — 61.29 Aldus dienden si Yeherten houd. wijn getrouwelic. 439 So hebbic sinen evelmoet. — 62.12 so sal hi mijn viant worden. 477 Men soudu houden over — 62.29 men soude u min achdwaes. ten dan een dwaes. 531 So haddise qualike up- — 63.18 dat waer scandelic, gegeven. heer coninc. 536 Yewe ginc vort met tesen — 63.20 De coninc docht desen rade. raet goet. 588 Hier heift omboden (vgl. — 64.3 Hier heeft gesent covs. 923). ninc Karei van Vranc- rijc enen bode met enen brief de inhout. 664 Wat magie nu anegaent — 64.30 Nu raet mij gi heren, wat best gedaen is. 671 over de marken wijt. — 64.33 in veel plaetsen. 683 Des balch hem dAver- — 65.2 Dese woerden van Annaes. cel vertorende seer A. 753 Nu sal Renout al eonder — 65.24 ende met haesten opsparen. maken. 770 Sulke lieden wonnen — 65.31 sommige wonnen wynwijngaerden (vgl. vs. gaerden. 1944). 2 Rt. 799 Aldus es die tale bleven. — Vb. 66.5 Hiermede geheide Ye- wyn van Reynout. 854 Hoe soudi proeven nu — 147.11 hoe soude hi mi verop mi // Verradenesse? rader makent (vgl. vs. 1137). 923 Ontboet Yewe vele houde. — 148.9 sende eenen bode mit een brief tot Reinout de inhilt seer vriendelic enz. 954 Die sake al uut ende uut — 148.19 dien hij die bootscap geseit. seide. 974 Des suldiu ... // Hierna — 148.29 die scande sal u te gcamen. swair wesen te dragen. 1067 Ende berade hem so we. — 149.17 ende leren hem sul- eken spul. 1085 Vliet varing van minen — 149.20 vliet wt minen ogen. ogen. 1106 Ende sal hem te scande — 149.32 hi en salt becopen. vergangen. 1137 dat willic nu//Al tehant — 150.11 ic does u lijden metproeven op u. ten swaerde. 1140 „Ongedeelt ware dese — 150.12 vlg. (een corresp. zin camp. ontbreekt). 1180 God verwate di. — 150.30 „dat die scande ge- schien moet. 1253 Roelant, gine doet nem 151.25 ghi en sult nemmer- mermeer. In Vrankrike meer weder keren in wederkere." Vranckrijc. 1414 Metten scarpe van den — 154.8 mit uwen spere. spere. 1415 Dat hijs niet mochte ver 154.8 dat hi hem niet ont- sumen, // Hine moeste houden en mocht, hi enz en moest vallen van Beiert." 1456 Daer hi jagede met ghe- — 154.19 comen ridende op een nint II Op .i. groet ors. wit ors. 1458 Endehadde... // .1. ever — 154.20 afwijkend: ende vergheporret. volchde een ever seer strengelic. 1925 Wildi sijn dapper ende — 201.11 wildi wel doen ende snel, // Ende u bedarve trouwelic arbeiden, doen wel. 1944 Hi drouch sulke steen. — 201.16 ende droech sommige stenen. 1991 Die piners hadden gro- — 201.23 dit was den arbeytsten toren. luiden verdrietelic. 1997 Die cnapen slougen .i. — 201.25 sloten met malcander raet. eenen raet. IV. VERSCHILLEN BETEEFFENDE HET GEBRUIK VAN HULPWERKWOORDEN x). 9. Bij een beschouwing van de werkwoordsvormen in Rt. en Yb. blijkt, dat de belangrijkste verschillen gelegen zijn in het gebruik der hulpwerkwoorden. Yan de 115 gevallen, waarin Rt. een anderen vorm bevat dan Yb., zijn er: 1°. 61 zinnen, waarin Rt. géén hulpww. gebruikt en Yb. wèl, of waar Vb. meer hulpww. gebruikt. 2°. 21 zinnen, waarin Rt. en Vb. verschillende hulpww. bevatten, 3°. 23 zinnen, waarin we in Rt. wél een hulpww. vinden en in Vb. niet. Het gebruik van hulpww. is dus in Vb. aanmerkelijk grooter dan in Rt. De onder 3°. genoemde gevallen vragen daarom aanstonds onze aandacht. We kunnen deze 23 gevallen in drie groepen onderbrengen. a. Allereerst constateeren we 6 gevallen, waarin Rt. een episch futurum bevat (praesens historicum). Het Volksboek heeft hier telkens den vorm van het imperfectum; een episch futurum komt in Vb. niet voor. Voorbeelden: Et. 753 Nu sal Renout al sonder sparen, // .1. casteel sal hij beginnen. Vb. 65.23 Ende terstont dede Reinout dat casteel beginnen (Vb. beeft hier omschrijving van de causatieve functie.) — Rt. 1007 Hare orsse sullen si bescriden // Ende met Renoude haren bere riden. Vb. 149.5 ende also drae als Reinout rede was ende.... spranc hi op Beiert ende reet met sijn volc na Beurepaer, — Rt. 1165 Aldus sal Renout, sem min leven! // Roelande sine trouwe geven. Vb. 150. 20 ende daer gaven si malcander haer trou. b. In 12 zinnen bevat Rt. een samengesteld praedicaat, bestaande uit hebben (zijn) + p.p.p., terwijl we in de correspondeerende zinnen van Vb. een imperfectum vinden. Op één *) Een vergelijking is bij dit hoofdstuk slechts daar mogelijk, waar de teksten geheel of nagenoeg geheel correspondeeren; ik heb hier — in afwijking met de overige hoofdstukken — vergeleken: alle 6 fragmenten van Rt. en de daarmee overeenstemmende gedeelten van Vb. uitzondering na zijn dit gevallen, voorkomend in het verhalend gedeelte der beide teksten, waarin een momentane functie wordt uitgedrukt. Bijv.: Rt. 779 Alst Yewe heift verstaen, // Voer hi derwaert, bi sente Jan. Yb. 65.34 Als Yewijn de boetseap quam, voer hi derwert met zyn heren. — Rt. 823 Als hi .iii. slage hadde gegeven, // Heeft Ogier tsweert verheven. Vb. 146.36 Mettien verhief Ogier zijn swaert. — Rt. 1535 Saen heeftene verreden Renout. Vb. 155.7 ende onderhaelde Roelant. Het epische perfectum historicum verdwijnt dus in het Volksboek. In één zin in den dialoog is een constructie met perfectische functie in Et. uitgedrukt door een perfectisch perfectum, in Yb. door een imperfectum: Et. 198 Die ede, die gij hebt gezworen, — Yb. 26.5 so sijn de eden verloren de gi swoirt enz. c. Wat de overige plaatsen betreft, vinden we enkele malen een vollediger vorm in Et.: Rt. 33 Ie wilde wel, datsi alle waren // Over ,m. milen gevaren. Vb. 24.5 ic woude wel dat si van hier waren. — Rt. 289 Entie ridders diere quanten gereden. Vb. 60.9 om dat paert te sien daer die heren op saten. — Rt. 1594 Die coninc salne hangen doen. Vb. 155.19 dat men hangen sal (de causatieve functie is hier in Vb. niet uitgedrukt). Een incoativum wordt in Et. door 'n hulpww. aangeduid, in Vb. niet in *): Rt. 1661 Ende gingen delen haer gewin. Vb. 192.21 ende deelden tgoet dat die Turcken daer gelaten hadden. — Rt. 1917 Doe begon die mester houde // Te vragene den heelt Renoude, Vb. 201.8 ende als die meester Reynout sach, vraechde hi hem enz. Verder moeten nog genoemd worden: Rt. 463 „Dese raet moete verdomet wesen. Vb. 62.23 „Vermaledijt si de raet" (een uiting van heftige bewogenheid; in Vb. weergegeven door een opvallende woordschikking: het deel V. met veel affect en emphase voorop) 2) — Rt. 515 Wildise den coninc wederseggen. Vb. 63.6 wedersegdise den coninc, (eveneens een zin met veel affect; in Vb. de korte constructie van den voorwaardelijken zin.) 1) Een incoativum, uitgedrukt door „gaen" vinden we ook in P. 21: als ghi nu ghet horen: —• In Vb. ontbreekt een correspondeerende zin. 2) vgl. § 53. Het gebruik van verschillende hulpwerkwoorden in Et. en Vb. §10. Et. mogen > Yb. cunnen, sullen: Rt. 460 Mach hi u selven bevangen. Vb. 62.21 ende can hi u dan crigen — Rt. 1270 Inne mocht niet verweren. Vb. 151.28 want tegen u allen en can ic mi niet verweren. — Rt. 1203 Wat mochten wi laten dan verstaen // Kaerle, den coninc wel ghedaen. Vb. 151.5 Wat souden wi tegen coninc Karei seggen — Et. sullen > Vb. willen, behooren, moeten: Rt. 143 Gerne soude die gravinne // Breken enz. Vb. 25.17 dat si de onminne breken woude van haer man — Rt. 549 Geen goet man soude horen // Na den raet. Vb. 63.25 geen goet man en hoert te horen na den raet van Ancel en Lamberti neven, — Rt. 556 suldi houden u ere // So suldi enz. Vb. 63.28 wildy behouden u eer — Rt. 1345 Ende ic sal allene varen // Te Beverepaer al sonder sparen. Vb. 152.16 ick moet wederkeren tot Bevrepaer — Rt. 139 Ende Beiden: die duvel moests wouden // Dat sire ontwapent comen souden! Vb. 25.14 ende waren seer verstoert van binnen dat si daer waren gecomen sonder wapenen, (een voorbeeld van verval van het hww. „sullen") Et. willen (met futurum-functie) > Yb. sullen: Rt. 805 Ende wil u helpen versoenen // Jegen Kaerl. Vb. 146.27 ic sal u helpen versoenen teghen den coninc. — Rt. 897 Si willen alle met u varen. Vb. 147.18 Doe sworen dye genoten dat si mede varen souden — Rt. 1307 Ic wille den camp allene vechten. Vb. 152.6 ic sal alleen tegen hem vechten — Rt. 162 Ic wilt u seggen. Vb. 25.27 ic mach wel seggen („mach" heeft óok een andere functie.) — Et. moeten (met futurum-functie) > Vb. sullen: Rt. 169 Nu moet bliven al mijn lant // Minen dootslegen viant. Vb. 25.30 ende nu sal mijn lant comen an de gene die mijn doot viant is, Et. moeten > Vb. mogen: Rt. 803 So moeti dan," sprac die degen, // „Van mi bliven onverslegen. Vb. 146.26 so moechdi noch van mi gaen, onverslegen. Behalve deze verschillen in het gebruik van hulpww. zijn er nog enkele andere1): *) Een incoativum wordt éénmaal in Vb. uitgedrukt door „beginnen", op de correspondeerende plaats in P. door „gaen": P. 41 Hi ghinc slaen ende trecken. Vb. 36.23 ende hegan so vreselic te slane enz. Rt. 153 Als Aymijn sijn evelmoet // Vergaen was enz. (volt. tijd). Vb. 25.21 Als Aymijns toernigen moet began te becoelen (incoativum) — Rt. 1568 „Laet mi varen op Roelants geleiden." Yb. 155.12 ic wil op sijn geleide varen." — Rt. 1892 Dat .i. kerke begonnen ware // Tote Colne enz. Vb. 201.2 hoe datmen in Coelen malcen soude een kerke — (het passivum is in Vb. vermeden.) — Rt. 1658 Dat si geruemt hadden die port. Vb. 192.20 dat die Turcken wter stat gheruymt waren (afwijkend hw. van den voltooiden tijd) — Rt. 1148 Dordi mins ontbiden te hant. Vb. 150.16 mer wildi mi hier alleen verwachten, — Constructies zonder hulpwerkwoord in Et. en met hulpwerkwoord in VB. § 11. In § 9 noemde ik een aantal gevallen, in het verhalende gedeelte van beide teksten, waar het perfectum historicum in Yb. telkens vervangen werd door het imperfectum. Hiervan afwijkend vond ik één zin in Yb. met een perfectum, terwijl Et. een imperfectum bevat. In plaats van Et. 59 Nu camen die .iiij. rudders enz. — heeft Vb. 24.14 Die vier ridders dair ic voir of seide sijn gecomen enz. — Het gebruik van het perfectum is hier in de hand gewerkt door de toevoeging ,,dair ic voir of seide"; het is minder „historisch" dan de genoemde gevallen in Et. In de oratio recta komen drie gevallen voor, waarin Vb. telkens een perfectisch perfectum en Et. een imperfectum bevat. Rt. 23 Seeh datten hem sijn moeije sande. Vb. 24.1 ende segt hem datse zyn moye heeft gesent, — Rt. 468 So menigen dienst si u daden. Vb. 62.26 want si u trouwelic gedient hebben — Rt. 1410 „Roelant, u groete behagelhede // Bede Renout wel groten scamp. Vb. 154.6 „Roelant, u grote hoverdie heeft Reinout groote scande ghedaen. In plaats van een conjunctief gebruikt Vb. een samengesteld praedicaat; eveneens een interessant voorbeeld van den analytischen taalvorm, de modus alléén is niet meer voldoende voor de irreale functie: Rt. 53 Hi sat of hem ware onderdaen enz. Vb. 24.11 al hadde hi here geweest over al kerstenrijc — Rt. 1931 Doe waende die mester openbare, II Dat hi uten sinne ware, Vb. 201.13 Als dit die meester hoerde waende hi of Reinout een sot geweest hadde — verder: Rt. 207 Vb. 59.9; Rt. 1431—Vb. 154.14. Tenslotte moet hier nog een zin genoemd worden, waarin Et. een praesens-vorm gebruikt, Vb. strenger logisch een perfectum. Et. 645 „hiers Eenout // Ende bidt mi. Vb. 64.25 hier is Eeinout ende heeft mi gebeden enz. Futurum en modale functies, in Et. zónder hww. en in Yb. mét hww. § 12. 1°. Futurum-vormen in Vb. beantwoorden in 7 gevallen aan een praesens in Et.; het zijn op één uitzondering na hoofdzinnen in de directe rede1). Voorbeelden: Rt. 171 Hi wert so crachtich in corten dagen, // Hi onterachtiget minen magen. (Een bijzin naar de functie, een hoofdzin naar den vorm.) Yb. 25.31 want ic wetet wel voerwair dat hijt myn vrienden ontweldigen sel — Rt. 309 Is geve u broot ende wijn." Vb. 61.3 ende ick sal u herberghe geven ende dairtoe broot ende wijn." — Rt. 713 So gevic u, bi mire wet, // Te hant die roche up die Geronde. Yb. 65.10 ic sal u de roetse inden Gronde geven — enz. Éénmaal wordt een verhalend imperfectum in Vb. omgewerkt tot een futurum in de directe rede: Rt. 1861 Karei betrendem sine leen // Ende gaf hem borge ende steen. Vb. 200.28 ic sal u begaven van steden ende sloten. Een futurum in plaats van een praes. conj., in een bijzin, vinden we in: Rt. 174 Hi wille, dat ic hem spanne crone. Vb. 25.32 Ende nu willen si begeren, dat ic hem cronen sal — In een voorwaardelijk zinsverband constateeren we in Et. den vorm van het perfectum, in Vb. het futurum; eveneens in een voorwaardelijk verband heeft Et. den conjunctief van het imperfectum, Vb. daarentegen het futurum in een positief zinsverband: Rt. 456 Si dat sake dat gijs oec niet // Ne doet, u es evele gesciet. Vb. 62.19 ende iet dat gi des niet en doet soe sal u verdriet naken: Rt. 618 Want ic souder up doen werken // .1. huus van al suiker sterken, // Datic Kaerl ende sine mage // Van .i. baste niet ontsage. Vb. 64.14 ic sal daer een casteel op doen maken, dat ic coninc Karei nyet een mi te ontsien en sel." 2°. Modaliteitsfuncties worden in Vb. uitgedrukt met behulp van den verleden tijd van „sullen"; Et. gebruikt in een hoofdzin den conjunctief van het imperfectum: *) Evenzoo: P. 33 Ghi ebbets lachter ende toren ende scande. Vb. 36.9 men sal u seggen lachter ende blaemt. Rt. 1140 „Ongedeelt ware dese camp. Yb. 150.14 den camp sonde u gheboren — Rt. 627 In dade, here. Vb. 64.18 „Here coninc, ic en soude niet, — Als uitzondering bevat Et. een praesens: 631 Mesdoet hi u, ic bem sijn viant. Yb. 64.20 ic soudet op hem wreken. Den praesens-vorm vinden we in Et. ook in twee afhankelijke vraagzinnen en in een onafhankelijke vraag: Rt. 475 Verradise, het ware onmate, — // Dit sprac die Avernaes, — // Men soudu houden over dwaes ,// Gevedi up aldus dese heren enz. Vb. 62.29 soudise dus overgeven ende verraden, men enz. — Rt. 681 Hanget men Yewen in sinen lande. Vb. 64.37 dit waer ymmer scande dat men onsen coninc.... in zyn lant hangen soude. (een omgewerkte zinsvorm). Rt. 1098 „Aerger puten kint, wiltudi // Al noch jegen mi hier setten! Vb. 149.27 ,,Du verwaende geck, soutstu di tegen mi willen settent" 3°. Futurum en modaliteit kunnen in Vb. ook door andere hulpww. dan „sullen" worden uitgedrukt: Rt. 537 Ende seide, dat hijt gerne dade. Vb. 63.21 ende seide dat hijt doen wonde, — Rt. 591 Dat ic u va dor sine lieve. Vb. 64.5 dat ic doer zijn beliefte u ende uwe broeders gevangen woude senden in Vrancrijc, — Rt. 969 Dese scande ende dit seer // Ne verwinnen wi membermeer. Vb. 148.27 en mogen wij nemmermeer verwinnen — Rt. 1500 Gaerne gevic mi op te hant. Vb. 154.26 ic wil mi gaern in u geleide op geven. 4°. Verschillende modaliteiten worden in Vb. door middel van een hulpww. uitgedrukt, in tegenstelling met Et. Met behulp van „willen" worden bevelende zinnen uit Et. verzacht, of omgewerkt tot vriendelijk vragende zinnen. Ook is de conjunctief in Vb. niet meer voldoende voor de modale functie (vgl. 2°.): Rt. 73 Ende comen van den coninc van Vrankrike, // Dat gi croont Lodewike. Vb. 24.22 dat ghi comen wilt tot Parijs ende cronen zyn sone Lodewijc. — Rt. 392 Ende omboot Yewen bi brieve, // Dat hi hem dor sine lieve // Sende die mordadige liede. Vb. 61.35 oft coninc Yewijn te lieve ende om grote vrienscap van coninc Karei hem senden woude de vier broeders de enz. — Rt. 760 „So wi dat vername, // Dat hi totter roche quame, Vb. 65.26 Doe dede Reinout ontbieden doertlant: wie totter roetsen woude comen woenen, Reinout soude enz. — Rt. 926 Dat hi hem te hulpe quame. Vb. 148.11 of hi comen woude hem te hulpe tegen Roelant. Adhortatieve zinnen vormt Vb. met behulp van „laten": Rt. 237 „So vare wi dan!" seide Renout. // „So doe wi dan!" seide Ridsaert. Yb. 59.22 Doe seide Reynout: „Laet ons dair varen." — Rt. 257 „Wi rusten om bat, wi sijn moede. Vb. 59.28 „Laet ons rusten want wi sijn moede." Het hulpww. „mogen" kan een rustige zekerheid uitdrukken: Rt. 248 Hi seide: ic bem sonder sorgen, // Ic zie sconinx Yewen borgen." — Yb. 59.26 Doe seide Wridsaert: „Wij mogen nu wel sonder sorge wesen want ginder staet Yewijns burch." — In een ontkennenden zin: Rt. 632 Ende hine sal niet met sinen knapen // Nachts met gemake slapen, — Vb. 64.20 alsoe dat hi mit vreden niet en soude mogen slapen. „Mogen" als hulpww. in een vragenden zin: Rt. 907 Ende vragede omme niemare, // Ende waer die coninc Yewe ware. — Vb. 148.1 Ende als si in Gascoengen quamen vraechden si waer den coninc Yewijn mochte sijn. Als omschrijving in een optatieven of imperatieven zin gebruikt Vb. het hulpww. „moeten": Rt. 1095 Alse help mi sente Simoen! Vb. 149.21 also moet mi God helpen: — Rt. 1180 „Swich, God verwate di, Dannoeis! — Vb. 150.28 „Swijcht" seide Roelant tot Ogier „dat die scande geschien moet. Rt. 1537 Edele grave, riddre fier, // Dese proije laeti hier!" Vb. 155.8 „Roelant neve, gi moet hier laten uwen roef." 5°. Vollediger vormen vinden we in het Volksboek, wanneer een op zich zelf gebruikt werkwoord van Et. in Vb. vervangen wordt door een hulpww., gevolgd door een infinitief. We vinden hiervan 2 voorbeelden bij het werkwoord „willen" en eveneens 2 gevallen bij „comendit laatste werkwoord komt in Rt. niet voor als hulpww. gevolgd door een infinitief, wèl door een p.p.p. (vgl. § 9, c.): Rt. 1930 Here inne wille so vele niet." Vb. 201.12 Ic en wil so veel niet hebben. — Rt. 174 Hi wille dat ic hem spanne crone. Vb. 25.32 Ende nu willen si begeren dat ic hem cronen sal. („willen" is hier omschrijvend hulpww., vormt een verzwaard praedicaat). Rt. 1291 Si sullen comen gemenelike // Die .xn. genoete van Vrankrike. Vb. 151.35 so sullen wy comen riden met haesten. — Rt. 1061 Maer doe sach Roelant, die heelt goet, // Renout comen in sijn gemoet. Vb. 149.13 Als si dus reden versach Roelant den eedele grave Reinout na hem comen riden. 6°. De overige gevallen, waarin Vb. wèl en Et. geen hulpwerkwoord bevat, zijn misschien te verklaren als duidelijker zegswijze in Vb.x) Ben omschrijving van de causatieve functie vinden we in 2): Rt. 430 Ende riep te rade sonder sparen // Alle sine man, die daer waren, Yb. 62.8 ende dede de baroenen heimelic bi hem comen, — Rt. 758 Doe omboot Renout Yb. 65.2 Doe dede R. ontbieden — Rt. 719 So mogedi // .1. huus maken — Vb. 65.12 so moechdi u casteel laten tymmeren — Het gebruik van een hulpww. is inderdaad het gevolg van den logischen, verklarenden stijl van het \olksboek in: Rt. 522 Als Lambert sprac dese wort, // Ysoreit enz. — Vb. 63.8 Als Ysoreit here Lambert dese woerden hoerde spreken, wert hij toernich. Rt. 569 Die veete suldi wel gedragen. Vb. 63.32 hi sal u de oerlogen tegen coninc Karei wel helpen dragen (in Vb. is het perfectieve ,,ge vervallen). Rt. 1942 Doe ginc Renout pinen sere. Vb. 201.15 Met dese woerden ginc Reinout staen werclcen („pinen" is blijkbaar in die beteekenis verouderd). Conclusies aangaande de verschillen, wat betreft het gebruik van hulpwerkwoorden. 1. Het gebruik van hulpwerkwoorden is in Vb. aanmerkelijk grooter dan in Et. 2. Een episch futurum komt in Vb. niet voor; eveneens verdwijnt in Vb. het epische perfectum historicum. 3. Herhaaldelijk vinden we op correspondeerende plaatsen een afwijking wat betreft de keuze van het hulpwerkwoord. 4. Het futurum en allerlei modale functies drukt Vb. in tegenstelling met Et. uit door middel van een hulpwerkwoord. 5. De neiging tot verduidelijken is in Vb. ook een oorzaak van het veelvuldig gebruik van hulpwerkwoorden. *) Zoo ook: P. 38 Doe ne wasser jonc no oude, // Die hem sette jeghen Reinoude. — Vb. 36.12 de hem teghen Reinout setten dorst, — 2) Hiertegenover bevat Rt. een geval met omschrijving, dat in Vb. ontbreekt. Zie § 9, c. y. VERBINDINGEN MET HET VERBUM FINITUM. Verbindingen van het Vf. met den datief. § 13. In totaal bevat Rt. 128 verbindingen van Vf. met een datief, Vb. slechts 70. Hieronder zijn 47 correspondeerende gevallen, zoodat er dus 81 plaatsen zijn in Rt. zonder correspondeerenden datief in Vb., omgekeerd in Vb. 23 zinnen. Van de 81 zinnen met een datief in Rt. zijn 19 vaste epische formules, die uiteraard in Vb. ontbreken en verder nog 33 zinnen, die Vb. — den inhoud van Rt. regelmatig bekortend — heeft weggelaten. 1°. Zoo blijven 29 gevallen over in Rt., waarvoor Vb. een correspondeerenden zin bevat, maar dan zonder datief; 11 maal is de zinsinhoud in een anderen, jongeren vorm gegoten. Bijv.: Rt. 291 Hem, behages harde wale. Yb. 60.11 als lii se saoh, was hi blide — Rt. 544 Develmoet van Kaerle den coninc // Ware mi al te zware dinc." Vb. 63.23 mer coninc Kareis toern ontsach hi sere. — Rt. 726 „Dat lone u God van paradise. Vb. 65.15 „Heer coninc, danchebt. In drie gevallen bekort Vb. de verbinding van een Vf. met een accusatief en een datief tot een verbinding uitsluitend met een accusatief, door een omschrijvend verband te vervangen door een enkel verbum: Rt. 325 Hem allen dedi cleder maken. Vb. 61.11 ende dedese heerlick verdeden — Rt. 468 So menigen dienst si u daden. Vb. 62.26 want si u trouwelic gedient hebben —■ Rt. 174 Hi wille, dat ic hem spanne crone. Vb. 25.32 Ende mi willen si begeren dat ic hem cronen sal, (overigens wordt niet altijd „spannen crone" in Vb. vervangen door „cronen"; zie Rt. 75—Vb. 34.24. Een datief wordt in het Volksboek 12 maal zonder meer weggelaten, wanneer deze voor een goed begrip van den zin overbodig is. Bijv.: Rt. 75 Ens niemen so edel no so scone, // Die Lodewike mach spannen crone. Vb. 34.24 de sonder u mach spannen de croen. — Rt. 673 Lambert antwordem nu: Vb. 64.34 Doe seide Anceel: — Rt. 133 Nochtan dat haer dat bloet // Nederstorte up den voet. Vb. 25.12 ende dat bloet ten nasen ende ten monde wt scoet. Tenslotte bevat Vb. in plaats van een datief 3 maal een omschreven vorm met een voorzetsel: Et. 169 Nu moet bliven al mijn lant // Minen dootslegen viant. Yb. 25.30 ende nu sal mijn lant comen an de gene die myn doot viant is. — Kt. 766 So dat Renout, die helt nameconde, // Vergaderde in corter stonde // Hem .xv.c bi getalle. Yb. 65.29 also dat Reinout in corter tijt vergadert had bi hem, xv. hondert man. — Rt. 1000 Ende neeoh den grave up sinen voet. Vb. 149.2 ende viel op haer knien voer Beynout haren here. 2°. Yb. bevat 23 datief-verbindingen zonder correspondeerenden datief in Et.; o. a. 7 gevallen, waarin een datief verduidelijkend wordt toegevoegd, in tegenstelling met de 12 onder 1°. genoemde plaatsen. Bijv.: Rt. 23 Sech datten enz. Vb. 24.1 ende segt hem dat enz. — Rt. 542 Ende so menigen dienst hebben gedaen: Vb. 63.23 om goede diensten die si hem ghedaen hadden. — Rt. 797 Ghi hebt .i. goeden name // Ende .i. gerechten gegeven. Vb. 66.4 gi hebt hem een goede ende gherechte name gegeven. In de hieronder volgende voorbeelden heeft Vb. in het eerste geval een jongere, uitgebreider constructie, met een logische opeenvolging der mededeelingen, in het tweede een vriendelijker, minder abrupten vorm: Rt. 307 Gi sijt mi harde willecome // Hier ter herbergen mijn. Vb. 61.3 Gi sijt mi welcoem ende ic sal u herberge geven. — Rt. 152 Ende seide: „spreict, grave, lieve minne!" Vb. 25.20 „Edel here, ic bid u vriendelic, geeft desen heren antwoirde." 9 Zinnen met een datief in Vb. zijn verklarende uitbreidingen; een correspondeerende zin ontbreekt in Rt. dus geheel. Bijv.: Vb. 61.18 om te wrecken dat hem die coninc Saforet misdaen hadde — 63.28 ic seg w voerwaer —148.23 ende hare verwandelde sin ende moet — Tenslotte bevat Vb. nog 5 zinnen met afwijkende vorm en woordkeus; verouderde constructies en woorden zijn door nieuwere vervangen. Bijv.: Rt. 295 Ende gingen in sijn gemoet. Vb. 60.12 vielen si hem te voet — Rt. 373 waer hi wilde. Vb. 61.26 dairt hem geliefde. — Rt. 779 Als Yewe heift verstaen. Vb. 63.24 Als Yewijn de boetscap quam enz. De functies en verbindingen van den datief. § 14. Evenals in het moderne Nederlandsch wordt in het meerendeel der zinnen door een substantief in den datief genoemd: degene, in wiens richting of ten bate van wien een handeling wordt verricht door een levend wezen. In één verbinding komen dan voor een datief en een accusatief 1). In Et. is het aantal zinnen van deze soort in verhouding echter kleiner dan in Yb., want Et. heeft van de 128 plaatsen met een datief 80 dergelijke verbindingen (dus 48 zonder accusatief), Vb. van de 70 plaatsen 53 (dus 17 zonder accusatief). Bijv.: Et. 297 Thooft dat si vor hem brochten, // Ende .i. crone daerup gebonden, // Ende knielden vor hem tien stonden, // Ende bodew hem utermaten scone Vb. 60.13 so toeehden si den coninc thoeft. — Rt. 310 Dat lone u God! Vb. 61.4 „Dat loen u God; Rt. 438 Ne sendic«e niet denconincgoet. Vb. 62.12 ende sende icse hem niet, enz. Éénmaal vond ik in Vb. in plaats van een datief een omschreven vorm met een voorzetsel (een correspondeerende zin ontbreekt in Et.): 62.10 coninc Karei van Vrancrije heeft een brief an mi gesent. Verbindingen van een Vf. met een datief en een genitief komen zelden voor; in Et. vinden we twee voorbeelden met het ww. „bidden", in Vb. één geval met „doen". Een partitieven genitief verbonden met een Vf. en een datief bevat Et. éénmaal; Vb. heeft in den correspondeerenden zin het ww. „jonnen" veranderd in „verleenen", dat verbonden is met een datief en een accusatief: Rt. 95 Wi biddens u genadelike; — Vb. heeft geen genitief, maar een accusatief: 24.32 dat bidden wi u vriendelic — Rt. 933 Ende bat hem dies omoedelike — (ontbreekt in Vb.) Vb. 25.35 Ende des gelijcs souden si mi mede doen, (een uitbreiding van Vb.) Rt. 165 Hadde mi God der ere gejonnen, — Vb. 25.28 ende God en verleende mi nie soveel graden enz. Behalve de verbindingen met den datief van den persoon en den accusatief (zelden: genitief) van de zaak constateeren we in Et. en Vb. nog de volgende datieffuncties: x) Zie ook de verbindingen van het Vf. met den accusatief, § 15. 1°. Een possessieve datief, die we in beide teksten resp. 4 en 3 maal aantreffen, waaronder één correspondeerende plaats: Rt. 978 Die trane haer uten ogen brac. Vb. 148.31 liepen haer die tranen uten oghen — Et. 828 Dat hem thoeft qnam afgevlogen (Vb. 146.37 ende geraecten seer wel dat bi wonder dede). — Verder: Rt. 133 vlg., 1000; Vb. 60.22, 148.23. 2°. Een datief als uitbreiding van de verbinding: sijn -f adjectief, waarvan Et. 9 en Yb. 5 voorbeelden bevat, waaronder 3 correspondeerende zinnen. De overige zinnen van Et. ontbreken door bekorting in Yb., de beide andere van Vb. zijn verduidelijkende uitbreidingen: In gelijke functie vinden we in Et. éénmaal een datief bij: „staen + adjectief". Voorbeelden: Rt. 234 Wi sullen hem wesen willecome. Vb. 59.21 so sullen wi hem wesen welecoem — eveneens bij 't adjectief „welkom": Rt. 307 — Vb. 61.3; Rt. 710 Wildi mi sijn van herten houd. Vb. 65.10 wildi ende alle uwe broeders mi getrou wesen. Rt. 173 Daerbi staet mi onscone, // Hi wille dat ic hem spanne crone, (als verouderde uitdrukking in Vb. vervangen). Een datief als uitbreiding van: sijn + substantief komt slechts éénmaal en wel in Et. voor, eveneens in Et. een uitbreiding van „dinken -f eigennaam": Rt. 544 Develmoet van Kaerle den coninc // Ware mi al te sware dinc. (Vb. 62.23 mer coninc Kareis toern ontsach hi sere.). Rt. 9 Die derde dinket mi Bertram. (Vb. 23.33 de vierde is heer Bernaert so mi dunct:) — 3°. Een dativus commodi of incommodi, die vrij veelvuldig in Et., maar betrekkelijk zelden in Vb. voorkomt (resp. 20 en 5 maal). Correspondeerende zinnen vinden we driemaal en wel bij de ww.: ontgaen en geschieden; verder komt in Et. deze datief voor bij: antwoirden (in Vb. < antwoirde geven), comen, bliven, behagen, dienen en helpen. Voorbeelden: Rt. 90 Sine waren hem niet ontgaen. Vb. 24.30 si en souden hem niet ontgaen hebben. — Rt. 851 Ogiere (geschach) die ere groot. Vb. 147.9 Ogier geschiede grote eer. — Rt. 110 Daerof quam ftoer sint pine, (een corresp. zin ontbreekt in Vb.) Rt. 575 Mocht mi comen noch also. (Vb. 63.25 „Mochtet also comen enz.) 4°. Bijzondere datief-functies, die we nog enkele aantreffen: in verbinding met een Yf. en ,,te infinitief", met een Yf. en een adverbium, in een passieven zin, in een verbinding met een onpersoonlijk werkwoord, terwijl tenslotte een ethische datief driemaal en wel uitsluitend in Et. voorkomt. Rt. 491 u stonde tontfane // Groten lachter. Vb. 62.36 u stonde te lijden swaer verdriet. Rt. 683 Des balch hem dAvernaes sere, // Lamberte bet na streec; (een corresp. zin ontbreekt in Vb.) — Rt. 828 Dat hem thoeft quarn afgevlogen (zie onder 1°.) verder Rt. 817. Rt. 387 Ende was hem geseit sekerlike. — Rt. 955 Also alsem was geladen — (in beide gevallen ontbreekt in Vb. een corresp. zin). Et. 40 Dat seit de bouc, wien soos wondert. — Verder Et. 984; Vb. 61.25 ende dede castelen ende sloten maken daert hem geliefde (Et.: waer hij wilde). Et. 22 Ende ghef mi den besten Eoelande: 24 Ende ghef mi desen den here Bertrande (in beide gevallen laat Vb. „mi" achterwege). Et. 200 Ic vlo mi liever uter noot (Vb. 59.6 want ic vloge liever wter noot). Verbindingen van het Vp. met den accusatief. § 15. Het aantal verbindingen met een accusatief is in beide teksten groot. In Et. komen 372 gevallen voor, in Vb. 300, waaronder 218 correspondeerende plaatsen. Et. bevat dus 154 accusatiefverbindingen, die in Vb. ontbreken; omgekeerd vinden we in Vb. slechts 82 gevallen. Dit aanmerkelijk grooter aantal in Et. is vooral te danken aan de regelmatige bekorting in het Volksboek, want van de genoemde 154 plaatsen in Et. zijn er 116, die in Vb. niet bewerkt zijn, dus ongeveer drie vierde van deze gevallen. Zoo blijven ter vergelijking over 38 plaatsen, waartoe ook nog enkele (6) behooren, die in Vb. bekort zijn weergegeven, waardoor de accusatief is uitgevallen. Bijv.: Et. 32 Ic duchte, hi sal se slaen te doot. Vb. 24.4 ick duchte seer voir hem luden: — Et. 213 Maer sine hadden niet van haren scilden, // No van helmen niet geheel // Behouden trechte derden deel. Vb. 59.12 want haer scilden waren al stucken ende haer helmen doerslogeu. Verder vond ik tweemaal een tweetal gecoördineerde zinnen in Et., dat in Vb. tot één zin bekort is: Et. 591 Dat ic u va dor sine lieve // Ende al u broedre met, // Dat seggic u. bi mire wet! ƒ/ Ende ic u rillen haestelike // Gevaen sende in Vrancrike." In Vb. een synthetische vorm: 24.5 dat ic doer sijn beliefte u ende uwe broeders gevangen woude senden in Vrancrijc. Rt. 703 Ic sal Benoude mire dochter geven // Entie roche up die Geronde, II Die gevic hem te desen stonden. Yb. 65.6 ic sal Renout mijn dochter geven ende de roetse inden Gronde. In twee gevallen wordt de accusatief zonder meer in Vb. weggelaten; het betreft beide keeren een zwak geaccentueerde (enclitische) pronominale accusatiefvorm: Rt. 162 Ic wilt u seggen. Yb. 25.27 ic mach wel seggen. — Rt. 548 Here coninc, ic seit u wel te voren. Vb. 63.25 ic seg u in der waerheit. Wat de overige 25 plaatsen betreft, heeft Yb. een andere, niet bekorte constructie zonder accusatief; in drie gevallen wordt door uitbreiding in Yb. de accusatief van Et. vervangen door een objectszin: Rt. 31 Ic wille doen al u gebot." Vb. 61.5 wi willen volcomen wee gi ons hiet." — Rt. 313 Ic wiste gaerne uwe name." Vb. 61.6 „Ic wiste gaerne hoe ghi hiet." — Rt. 407 So heifti Tewen den coninc vonden. Vb. 62.2 ende vernam waer die coninc was, — Het Volksboek bevat 82 zinnen met een accusatief, die in Et. ontbreken. Hierbij zijn er 47, dus meer dan de helft, waar Vb. een heelen zin toevoegt, zooals talrijke temporale bijzinnen aan het begin van een zinsverband: dus verklarende of verduidelijkende uitbreidingen. Éénmaal vinden we een gevarieerde herhaling van een rhetorische vraag: Rt. 155 „Wat magie seggen, lieve vrouwe? Vb. 25.23 „Gheminde vrouwe, wat mach ic antwoerden, wat mach ic seggen ? ■ In twee zinnen bestaat de uitbreiding alléén in het toevoegen van den aankondigenden accusatief: Rt. 363 Ende slougen doot, dat sire vonden > Vb. 61.22 ende sloegen al doot dat si vonden — Rt. 526 Want ic seggu," sprac die heilt fijn: II „Geen coninc mag verrader sijn. > Vb. 63.16 ick segt u voerwaer, geen coninc en mach verrader wesen. Zooals in Yb. eenige zinnen tot één zin waren samengetrokken, komen ook omgekeerd enkele tweetallen zinnen voor, die uit meer samengetrokken constructies van Et. ontstaan zijn. Bijv.: Rt. 770 Sulke liede wonnen wijngaerde, // Mersche, bossce ende boomgaerde, // Sulke wonnen coren ende lant. > Vb. 65.31 sommige wonnen wyngaerden sommich boemgaert enten sommich die coren wonnen ende lant eerden. In twee gevallen vinden we in Vb. een uitbreiding van een zinsdeel (voorz. vw.) tot een bijzin, waarin een accusatief voorkomt: Rt. 217 Nu ne wetio, warewaert // Wi mogen varen omme onthout." Vb. 59.14 werwert wi tiden mogen dair wi onthout souden hebben." — Rt. 436 Hier heeft geeist Karei die coene // Om Aymijns Icinder van Dordoene. Vb. 62.10 coninc Karei van Vrancrijc heeft een brief an mi gesent de inhout dat ic hem senden soude de iv. broeders. Vb. bevat overigens 26 zinnen, die niet beantwoorden aan zmnen met een accusatief in Et. Het zijn afwijkende zinsconstructies, met ongeveer denzelfden inhoud als de zinsvormen in Et., vaak moderner van bouw en woordgebruik. Opmerkens waard is b.v. het gebruik van een accusatief in Vb., waar Et. een constructie met een genitief bevat1): Et. 95 Wi biddens u genadelike, > Vb. 24.32 dat bidden wi u vriendelic. — Verder het gebruik van „antworde geven" in plaats van „spreken" of „antworden". Ter vervanging van een zin met aanvoegende wijs bevat Vb. een adhortatief hulpww.: Et. 237 „So vare wi daer!" > Vb. 59.28 Laet ons varen. — Tenslotte komt de meer synthetische zinsbouw in Vb. duidelijk uit in: Et. 3 Ende sach in dat dal beneden, // Waer die heren quamen gereden. Vb. 23.27 ende sach in een valleye comen ridende de vier ridders. Vrij talrijk zijn de verbindingen met een accusatief en een datief 2). In deze constructies, die in Et. 21 % van alle 1) Beantwoordend aan een genitiefverbinding in P. heeft Vb. een accusatiefverbinding in: 36.30 ende baden hem dat hij£ corrigeren soude. P. 48 Ende baden hem dattijs hem verrechten zoude. — De verouderde uitdrukking met „verrechten" is in Vb. vervangen door een ontleening uit het Fransch. In tegenstelling met deze acc. verbinding heeft Vb. 36.9: corrigeert gijs niet, (een corresp. zin ontbreekt in P.). 2) vgl. de verbindingen van den datief, § 14. 3 accusatief-verbindingen vormen en in Yb. 17 %, vinden we veelal den accusatief van de zaak en den datief van den persoon. Niet altijd echter; de accusatief kan ook een niet-actief persoon zijn, die een handeling ondergaat ten behoeve of ten nadeele van den persoon in den datief. Bijv.: Rt. 393 dat hi he m dor sine lieve // Sende die mordadige liede. — Vb. 61.32 oft coninc Yewijn te lieve ende om grote vrienscap van coninc Karei hem senden woude de vier broeders enz. — Van de 80 zinnen in Et. zijn er 30 correspondeerende plaatsen. Et. bevat dus 50 van deze verbindingen, die in Vb. ontbreken. In 33 gevallen ontbreekt een correspondeerende zin geheel; 12 maal heeft Vb. een afwijkende zinsconstructie, terwijl in de overige 5 zinnen de accusatief of datief als overbodig is weggelaten. Ben constructie in Et. met twee datiefvormen, waaronder een ethische datief, is in Vb. bekort; de ethische datief komt daar niet meer voor 1): Et. 22 Ende ghef mi den besten Roelande. — Vb. 23.37 den besten gevet minen neve Roelant. Wat de niet correspondeerende 23 zinnen in Vb. betreft, merken we op, dat Vb. in 6 gevallen verduidelijkend een datief heeft toegevoegd. Bijv.: Rt. 455 Seldise bi minen rade geven. Yb. 62.18 dat ghise hem levert. 797 (jhi hebt .i. goeden name // Ende A. gerechten gegeven. Vb. 66.4 „Reinout gi hebt hem een goede ende gherechte name gegeven. Zevenmaal is een heele zin toegevoegd, terwijl Vb. in 10 gevallen een andere zinsvonstructie heeft dan Et. Verbindingen van het Vf. met een accusatief en een infinitief (c.q. part. perf.). 16. Van de 24 voorbeelden in Et. en 20 in Vb. zijn er 12 correspondeerende gevallen. Wat de 12 plaatsen in Et. betreft, waar in Vb. deze constructie ontbreekt: 7 zinnen worden in Vb. geheel weggelaten, éénmaal bevat Vb. een afwijkenden en éénmaal een sterk bekorten zinsinhoud. In 4 gevallen blijft alléén de infinitief in Vb. achterwege, b.v. comen sach > sach, soudene hangen doen > soude hem hangen. x) zie § 14, 4°. Omgekeerd bevat Vb. 8 zinnen met een acc. c. inf., die in Et. ontbreken. Twee hiervan zijn toegevoegde mededeelingen, drie hebben een afwijkenden zinsvorm, de overige krijgen in tegenstelling met de vier bovengenoemde zinnen een infinitief toegevoegd: sadelen > doen sadelen, maken > doen maken, dragen > helpen dragen. Als de accusatief het subject is van den infinitief, dan kunnen we onderscheid maken tusschen de constructies met een onovergankelijk en die met een overgankelijk gebruikten infinitief. Het aantal gevallen van de eerste soort is het grootst (Et. 8, Yb. 6 voorbeelden), vooral voorkomende bij werkwoorden die een gewaarworden uidrukken, in het bijzonder bij „sien"; verder éénmaal bij „doen" (Et. 562), „helpen" (Et. 805— Vb. 146.25) en „laten" (Yb. 146.32). Voorbeelden: Et. 981 Als Renout, die riddre gaet, // Wenen sach die vrouwe vroet. Vb. 148.33 ende haer so Beer sach acreyen. — Rt. 83 Doe Aymijn sine viande // Vor hem sach staen in sinen lande. Vb. 24.27 als hi zijn vianden so voer hem sach staen. Met een overgankelijk gebruikten infinitief vinden we slechts enkele gevallen: Rt. 709 Als ic w mach doen verstaen ('t object is „bijgedacht"). Vb. 63.8 Als Ysoreit here Lambert dese woerden hoerde spreken — verder: Vb. 63.31; correspondeerend vinden we: Rt. 330 Yewe dede hem ten selven stonden // Meesters hebben te haren wonden. Vb. 61.11 ende dede hem een meester hebben diese ghenas van haer wonden. In de gevallen, waarin de accusatief een object is bij den infinitief, wordt de verbinding steeds gevormd door den persoonsvorm van „doen", Et. bevat 12, Vb. 9 gevallen, waaronder 4 correspondeerende plaatsen. Bijv.: Rt. 338 Doe dede hem Yewe, die coninc milde, // Maken econe nuwe stilde. Vb. 61.14 hi dede hem nieuwe stilden maken. — Rt. 349 Ende hare ors Beijaert // Dede men au tl eden met gewelt (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). — Rt. 651 Gi heren, bedi wille hi // .1. huus maken also vast. Vb. 64.26 hi sal dair op doen maken, een castele so starc enz. Een verbinding van een Vf. met een accusatief en „te + infinitief" vinden we éénmaal in Et., een verbinding „Vf. — accus. — partic. perf." tweemaal in Et., éénmaal in Yb., correspondeerend met een der gevallen in Et.: Kt. 836 „Al dat ic sculdech bem te do ene?" (Vb. 147.4 of hi voldaen hadde). Rt. 594 Ende ic u allen haestelike // Gevaen sende in Vrancrike." Vb. 64.5 dat ic doer zijn beliefte u ende uwe broeders gevangen woude senden in Yrankcrijc. — Rt. 938 Hi wildem geven gevaen, (een corresp. plaets ontbreekt in Vb.). Verbindingen van een Vf. met twee accusatieven. 17. Dergelijke verbindingen komen zeer zeldzaam voor. In één correspondeerend stel zinnen is de tweede accusatief een praedicatief attribuut. Verder komen nog in Et. twee zinnen voor, stereotiep-epische constructies, waarin het Yf. verbonden is met een voorwerps-accusatief èn een bijwoordelijken accusatief. Rt. 466 Men sal u heten verrader hiernaer, // Dat weit wel, over .M. jaer. Vb. 62.25 men sal u over dusent iaer verrader hieten. Rt. 723 Hine mochtu niet .i. pere // Deren binnen .C. jaren. (Vb. 65.12 want hi en mach u niet deren) —- Rt. 816 Inne ontsie u niet .i. bies. (een corr. plaats in Vb. ontbreekt.). Verbindingen van een Vf., met een adjectief of een adverbium, en een accusatief. 18 Deze verbinding is veel frequenter in Et. dan in Vb. In Et. vond ik 17 voorbeelden, in Vb. slechts 4. De gebruikte werkwoorden zijn alle ook zonder toegevoegd adjectief of adverbium transitief aan te wenden, op één uitzondering na. Dit is „anegaen", dat in Et. tweemaal1) gebruikt wordt en in Vb. als verouderde vorm wordt vermeden 2). Uitbreiding van het Vf. met een adjectief komt zelden voor: driemaal, in correspondeerende zinnen vinden we „dootslaen", éénmaal in Et. ,,lanc-maken' : 1) Rt. 607, 664; beteekenis: doen, verrichten. „ 2) Ook in P. komt „ane-gaen" voor; in de beteekenis van „te lijl gaan . Een correspondeerende plaats ontbreekt in Vb. P. 43 Ende ghinc hem so vaste an // Datti wel .xxx. bedden ghewan. Rt. 452 Daer si slougen jamerlike // Doot den coninc Lodewike. — Vb. 62.18 ende sloegen sinen soen Lodewije doot, — eveneens: Rt. 830 — Vb. 147.1, Rt. 852 — Vb. 147.10. Rt. 893 Wat holp dat iet u machte lanct (een corr. zin ontbreekt in Vb.). Het aantal verbindingen Tan een Vf., uitgebreid met een adverbium, en een accusatief bedraagt in Rt. 12, in Yb. slechts 1; n.1. 60.3 ende stakent omhoge boven haer bannieren. — Et. gebruikt bier een voorzetselbepaling: 271 Ende stakent boven up .i. scacht. — Wat de 12 gevallen in Et. betreft, 6 maal ontbreekt in Yb. een correspondeerende zin en 5 maal gebruikt Vb. een transitief werkwoord zonder toegevoegd verduidelijkend adverbium, Bijv.: up-geven > senden, ane-gaen > doen, uut ende uut-seggen > seggen. Éénmaal heeft Vb. een voorzetselbepaling toegevoegd in plaats van een adverbium: Et. 141 Si hieven op die scone vrouwe. Vb. 25.15 Si hieven vrou Ayen van der aerden. De verbinding van een reflexief of transitief Vf., uitgebreid door een voornaamwoordelijke bijwoord, komt vooral in Vb. zelden voor: Rt. 641 „Hierup willic mi beraden." Vb. 64.24 „Ie sal mi dair op beraden." — Rt. 273 Ende Renout banter an de crone. (Vb. 60.4 de croen was dair boven op gebonden). — Rt. 618 Want ic souder up doen werken // .1. huus van al suiker sterken. (Vb. 64.14 ic sal daer een casteel op doen maken). Verbindingen van een Vf., uitgebreid met een voorzetselbepaling, en een accusatief. § 19. De verbinding van het Vf. met den accusatief zonder meer is in deze gevallen niet voldoende; talrijk zijn hierbij de voorzetselbepalingen, die een plaats of richting aanduiden. Het aantal gevallen bedraagt in Et. 20, in Vb. 16, waaronder veel correspondeerende zinnen (13). Hiervan zijn er 6 met plaatsbepalingen. B.v.: Rt. 28 Brinc die ridderen in die sale. Vb. 24.3 ende brengetse in die sale: — Rt. 961 Haer outste kint heeft si genomen // Bi der hant. Vb. 148.23 haer ioncste kint namse bijder hant ende is gecomen enz. Verzwaard is de voorzetselbepaling door een voorafgaand adverbium in „boven up .i. scacht" (Et. 271, zie vorige §). waarvoor Yb. in de plaats stelt een verbinding met een adverbium, gevolgd door een voorzetselbepaling: „omhoge boven haer bannieren" (Yb. 60.3). Behalve deze correspondeerende zinnen met plaatsaanduidende voorzetselbepalingen komen in beide teksten nog eenige gevallen voor. Verbindingen met voorz. bep. van een andere functie vinden we veel talrijker in Rt. dan in Vb. Correspondeerende zinnen zijn er 6, bovendien nog 5 andere in Rt., waarvoor Vb. telkens een afwijkende zinsconstructie bevat. Rt. 147 Die hovessce vrouwe entie goede // Dwouch haer selven van den bloede. Vb. 25.18 Si dwoech haer selven van den bloede — Rt. 525 Hine gave om w ere niet .i. caf. Vb. 63.15 die u desen raet gaf, en gaf seker om u lijf niet een mite. — Rt. 603 In begeve u nemmermee // No met scatte, no met goede. Vb. 64.9 ic en sal u nemmermeer begeven met scatte noch met goede — Rt. 710 So gevic u .... // Ende mire dochter, die scone blonde // Tenen wive al u leven. Vb. 65.10 ic sal u geven ende mijn dochter de scone bloem tot enen wive — evenzoo: Rt. 732 Vb. 65.17. — Rt. 805 Ende wil u helpen versoenen // Jegen Kaerl. Vb. 146.27 ic sal u helpen versoenen teghen den coninc. Rt. 348 Si gereidden hem ter voert. (Vb. om te stride te trecken) 447 Men soudu houden over dwaes. (Vb. min achten dan een dwaes) 733 Wat holpe dat iet updecte lanc // Van der brulocht, (Vb. 65.18 Mer vanden feest van der bruloft wil ic swigen) 814 Of ic gave omme u romen // Die quatse botte, (een corresp. zin ontbreekt in Vb.) 854 Hoe soudi proeven op mi // Verradenesse 1 (Vb. 147.11 hoe soude hi mi verrader maken1!). HET REFLEXIEF PRONOMEN ALS ACCUSATIEF. 20. In de verbindingen van een Vf. en een accusatief kan deze accusatief een wederkeerend voornaamwoord zijn. We moeten hier bij de werkwoorden onderscheiden: toevallig wederkeerende en echt wederkeerende. Echt wederkeerende werkwoorden komen zelden voor en wel uitsluitend in Rt.. Rt 257 Wi rusten ons bat, > Vb. 59.28 Laet ons rusten Rt. Des balch hem dAvernaes sere. > Vb. 65.2 Dese woerden van Ancel vertorende seer Avernaes — Rt. 819 Doe balchi hem (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). Toevallig wederkeerende werkwoorden bevat Vb. echter meer dan Rt. Behalve 2 correspondeerende zinnen heeft Rt. nog 2 voorbeelden, op welke plaatsen in Vb. een correspondeerende zin ontbreekt, Vb. daarentegen 4, beantwoordend aan verouderde constructies of woorden in Et. Correspondeerend: Rt. 147 Die hovessce vrouwe entie goede // Dwouch haer selven van den bloede. Yb. 25.18 Si dwoech haer selven van den bloede — Rt. 641 Hierup ivillic mi beraden. Yb. 64.23 Ic sal mi daerop beraden. Rt.: 648 Want in Gasscoengen mach hi niet // Hem onthouden. 938 Hi wildem geven gevaen. Vb.: 63.1 men wildi u selven quiten (Rt. 505 Ende wildi niet sijn bescouden // Van baren magen,) 63.19 daer si hem weten te onthouden voir coninc Karei, (Rt. 535 Daer si in bliven ongescant) 64.27 dat hi hem daer op onthouden sal tegen conine Karei (Rt. 655 Hine soude wel sinen toren // Daerin onthouden sekerlike // Jegen den man van Vrankrike.) 148.3 dat coninc Yewijn hem ghegeven had in een doester genoemt Beurepaer (Rt. 911 Te Beverepaer es hi begeven.). Verbindingen van het Vf. met den genitief. 21. In Et. vond ik hiervan 24 voorbeelden, in Yb. slechts 8, waarbij 3 correspondeerende zinnen: Rt. 432 Met also groter listen, // Dats die heren niet ne wisten. Vb. 62.8 ende dede de baroenen heimelic bi hem comen, dats die broeders niet en wisten — Rt. 456 Si dat sake dat gijs oec niet // Ne doet, u es evele gesciet. Vb. 62.19 ende ist dat gi des niet en doet soe sal u verdriet naken: — Rt. 628 Des wil ic u geven mine trouwe. Vb. 64.18 des wil ic u geven mijn sekerheit. De genitief-vormen zijn grootendeels beperkt tot de voornaamwoorden; Et. bevat slechts 3 zinnen met een substantief in den genitief, Yb. uitsluitend zinnen met voornaamwoordelijke genitief-vormen op één uitzondering na, een zin met reeds adverbiaal „des gelijcs": Rt. 277 Ende wert der ridders in inne (een corresp. zin ontbreekt in Vb.) 807 Ende wildi der mordaet lien niet, (Vb.: ende wildi niet lijden so.,..) 821 Goutier was der slage milde (Vb. 146.36 ende Goutier sloech seer grote slagen after een op Ogiers scilt wat hi mochte) — Vb. 25.35 Ende des gelijcs souden si mi mede doen, (een uitbreiding van Vb.). Van de 24 genitief-verbindingen in Et. vinden we in Vb. slechts 3 terug. Tien gevallen hebben in Vb. door de regelmatige bekorting in het proza-verhaal geen correspondeerenden zin. Overigens vinden we een bewerking zonder genitief-verbinding 1). Éénmaal is alleen de genitief veranderd in den accusatief, terwijl verder de zin nagenoeg ongewijzigd bleef: Rt. 95 Wi biddens u genadelike > Yb. 24.32 dat bidden wi u vriendelic. In de andere gevallen is de zinsconstructie geheel gewijzigd. Bijv.: Rt. 130 Des balch die grave Aymijn. Vb. 25.6 Dit belchde hem alte seer, Aymijn, daer hi sat. — Rt. 973 Des suldi, bi onsen here! // Hierna seamen harde sere. Vb. 148.29 die scande sal u te swair wesen te dragen als gi so vorde coemt dat ghi enz. In een enkel geval laat Vb. alleen den genitief weg en behoudt den zin overigens onveranderd. (Rt. 807 — Yb. 146.28; zie boven). Yb. bevat 5 zinnen met een genitief-verbinding, die in Rt. ontbreken;2) 3 hiervan zijn toegevoegde verklarende zinnen, waarin de genitief verbonden is met het werkwoord „doen" en tweemaal tevens met de ontkenning: Vb. 25.32 Ende nu willen si begeren dat ic hem cronen sal, des ic niet doen en wil — 64.6 idem; 25.35 Ende des gelijcs souden si mi mede doen (een adverbiale genitief). De beide andere voorbeelden zijn pronominale bijzinnen met het pronomen in den genitief en vervangen een zinsdeel van een enkelvoudigen hoofdzin in Rt.; het zijn staaltjes van den onslachtigen taalvorm in Vb.: Rt. 305 Ende helpen u met onser cracht." > Vb. 61.1 ende helpen u wes wi vermogen." — Rt. 311 Ic wille doen al u gebod.' > Vb. 61.5 wi willen volcomen wes gi ons hiet." De functies van den genitief. 22. Vrij talrijk, maar uitsluitend in Rt. komt een genitief voor als uitbreiding van de verbinding: sijn + adjectief; 6 maal vinden we een genitief van betrekking, bij de adjectieven: i) Zoo ook: P. 33 Ghi ebbets lechter ende toren ende scande". > Vb. 36.9 men sal u seggen lachter ende blaemt. z) Vb. bevat één genitief-verbinding, die correspondeert met een accusatief-verbinding in P. P. 4 Danc hebbe hi, dat hine sloech. Vb. 35.15 „Dat hij den cock sloech, des is hi dancs waerdich. seker, vroet, wijs en milde, éénmaal een genitief van oorzaak bij bet adjectief: vto. Voorbeelden: Rt. 784 Doe sprac Yewe, sijt des wijs: 385 Des willic dat gi seker sijt: 574 Des waric in therte vro. (in Vb. ontbreekt telkens een correspondeerende zin). Bij impersonalia vinden we in Et. tweemaal de zaak, die den gemoedstoestand veroorzaakt, in den genitief-vorm: Rt. 40 Dat seit de bouc, wien soos wondert (de epische formule ontbreekt in Vb.). 291 Hem behages harde wale, (Vb. 60.11 als hisesach, was hi blide). Overigens vinden we den genitief als object bij ww. die een gevoel uitdrukken: scamen, belghen (beide in Rt.); die een uiting van den wil, een gedachte of werkzaamheid van den geest te kennen geven: bidden, lien, geloven, in inne werden (telkens in Rt.), weten, trouwe (sekerheü) geven (in Rt. èn Vb.), vermogen (in Vb.); die: doen, zich inspannen, beteekenen: doen (in Rt. en Vb.), plegen, verdienen (in Rt.). Tenslotte éénmaal bij „geval hebben" in Rt.: 565 Mach Renout, die helt van prise, // Kinder hebben, als hi sal, // Bi uwer dochter, heift hijs geval enz. In een aantal gevallen komt naast den genitief van de zaak in het zinsverband ook de datief van den persoon voor x): Correspondeerend: Rt. 628 Des willic u geven mine trouwe. Vb. 64.18 des wil ic u geven mijn sekerheit. R t.: 95 Wi bidden s u genadelike. 993 Ende bat hem dies omoedelike. Vb.: 25.35 Ende desgel ij cs souden si mi mede doen. 61.5 wi willen volcomen wes gi ons hiet." Verbindingen van het Vf. met een bijwoord en met een voorzetselbepaling. § 23. De neiging in Vb. tot verklaren en verduidelijken bemerken we ook ten opzichte van de verbindingen met een adverbium in Rt. In een aantal gevallen verduidelijkt Vb. de „richting" door een voorzetselbepaling. Blijkbaar is de oude verbinding met een adverbium niet meer voldoende. Bijv.: J) Eén voorbeeld in P., zie noot, § 15. Rt. 67 Si bogen neder vele sciere // An Haymijn alle .iiij. Vb. 24.19 Doe vielen die vier heren over haer knien voir Aymijns voeten, Rt. 141 Si hieven up die scone vrouwe. Vb. 25.15 Si hieven vrou Ayen van der aerden — Verder: Rt. 205 — Vb. 59.8, Rt. 837 Vb. 147.6. Éénmaal vinden we verduidelijking door toevoeging van een tweede adverbium, waardoor feitelijk een voornaamwoordelijk bijwoord gevormd wordt: saten op > saten dair up. Een tot praefix geworden adverbium wordt in Vb. vervangen door een voorzetselbepaling, terwijl tevens bet verouderde werkwoord ontbreekt: aneprant > nam in die hant. Een verbinding van een Vf. met een adverbium wordt in Vb. tweemaal verduidelijkt in een verbinding met nominalen casus, waaraan bovendien nog een voorzetselbepaling is toegevoegd: braken dore > braken met cracht de scaren, reden wech > reden met haesten haerre vaert. Een Vf., waarin een richting wordt uitgedrukt is in Vb. vervangen door een Vf. verbonden met een voorzetselbepaling in. si beetten > treden van den paerde, wiken > vliet uten crite. Opmerking 1. Onder de voorbeelden bevindt zich een zin, waarin Rt. „bogen neder" bevat, terwijl in Vb. de richting verduidelijkt wordt door een voorzetselbepaling. Dit is afwijkend van: Rt. boech neder over sine knie > Vb. gruete hi hem. — Vb. drukt hier geen richting meer uit: de concreet-plastische of symbolische voorstelling is vervangen door de abstracte. 2. In tegenstelling met de neiging van Vb. tot verklarende uitbreiding door middel van een voorzetselbepaling vinden we: Rt. Renout beette van sinen orsse up die eerde > Vb. sat van sijn paert. Een overbodige voorzetselbepaling is hier in Vb. vermeden. Conclusies aangaande de verbindingen met het Vf. 1. Het aantal verbindingen met een datief is in Et. grooter dan in Vb.; o. a. een gevolg van de bekorting in Vb., het weglaten van hetgeen voor een goed begrip „overbodig" is. 2. In het meerendeel der zinnen wordt in den datief genoemd degene, in wiens richting een handeling verricht wordt door een levend wezen met een substantief in den accusatief; deze meerderheid is in Et. minder groot dan in Vb. 3. Andere datief-functies zijn weinig talrijk, vooral in \b.; o. a. de possessieve datief, de datief in verbinding met „sijn + adjectief", de dativus commodi en incommodi. 4. Verbindingen met een accusatief komen in beide teksten zeer talrijk voor. In Et. en Vb. bevatten resp. 21 % en 17 % van deze verbindingen behalve een accusatief ook een datief. Bijna zonder uitzondering vinden we in die gevallen een accusatief van de zaak en een datief van den persoon. 5. Verbindingen van een Vf. met een acc. c. inf. vinden we in beide teksten ongeveer even veel; is de accusatief het subject van den infinitief, dan is die infinitief meestal onovergankelijk gebruikt; bij de verbindingen, waarin de accusatief een object van den infinitief is, vinden we in beide teksten steeds als Vf. het ww. „doen". 6. Verbindingen van een Vf. met twee accusatieven zijn in beide teksten zeldzaam. 7. De verbinding van een Vf. met een accusatief, uitgebreid met een adverbium, komt in Et. veel talrijker voor dan in Vb. De in deze constructies aangewende werkwoorden worden ook zonder toegevoegd adverbium transitief gebruikt. 8. Een Vf. verbonden met een accusatief, uitgebreid met een voorzetselbepaling, vinden we in beide teksten nagenoeg even veel; de voorz. bepalingen zijn vooral richtingaangevend. 9. Echt wederkeerende ww. vinden we zelden en wel uitsluitend in Et.; toevallig wederkeerende ww., die talrijker voorkomen, vinden we daarentegen het veelvuldigst in Vb. 10. Het aantal verbindingen met een genitief is in Vb. verminderd; de objectsgenitief is in Et. grootendeels, in Vb. geheel beperkt tot de voornaamwoorden. 11. Een genitief als uitbreiding van een verbinding „sijn + adjectief" en een genitief bij impersonalia komen uitsluitend in Et. voor. In enkele gevallen vinden we in beide teksten naast den genitief van de zaak ook den datief van den persoon. 12. De verbindingen in Et. van een Vf. met een adverbium zijn in Vb. bijna altijd verduidelijkt, in het bijzonder door een voorzetselbepaling. VI. ZINNEN ZONDEE VEEBUM FINITUM. De Vocatief. j 24. Et. bevat 46, Vb. 45 vocatieven, waaronder 33 correspondeerende. 1°. Vb. heeft dus 12 voorbeelden, waarin Et. eenvocatief ontbreekt; deze komen voor, op één uitzondering na, in overigens geheel of nagenoeg overeenstemmende zinsverbanden. Het zijn zinnen in de directe rede, waar Vb. steeds een vocatief laat voorafgaan 1). De toevoeging van dezen beleefdheids-vocatief kan het affect der uiting verzwakken: Rt. 192 „Nenic," seiti, „bi mire trouwe! Yb. 26.2 „Wairde vrouwe, ic seg u certeyn, enz. — Kt. 848 „Doet es u kemp© Goutier .Vb. 147.9 „Here coninck, u campenioen is verslegen". Op één plaats correspondeert de zin in Vb., voorafgegaan door een vocatief, niet met Et.; de onafhankelijke indirecte rede in Et. is in Vb. vervangen door de directe rede met een „dierbaren" vocatief: Rt. 938 Hi wildem geven gevaen, // So dat men enz. Yb. 148.15 Ende voert seide hi: „Myn geminde swager, ic weet dat ic die doot aen u wel verdient heb, ic wil gaerne gevangen in uwen handen gaen". 2°. Et. heeft 13 plaatsen met een vocatief, die in Vb. telkens ontbreekt. In drie gevallen is hiervan de oorzaak: omzetting van de directe in de indirecte rede, zoodat uiteraard de vocatief ontbreekt; viermaal missen we in Vb. een correspondeerende plaats. Vergeleken bij Et. richt de spreker in Vb. zich niet tot één persoon in: Et. 481 „Her Huge, ghi hebt wel geseit". Vb. 62.30 „Heer Huge heeft waer geseit. ^ In 2 gevallen bevat Et. twee vocatieven in een zinsverband, en Vb. één; in 3 zinnen wordt in Vb. het gebruik van een vocatief werkelijk vermeden. De bewerking zonder vocatief heeft tot gevolg, dat de spreker zich niet meer rechtstreeks tot iemand richt: vgl. „Uitbreidingen in Vb", § 2. Rt. 224 Ridsaert seide: „Broeder Renout," // Ic weet noch harde goet onthout." Yb. 59.18 Doe seide Ridtsaert: „Ic weet ons onthout." — Rt. 234 Ridsaert sprac: „degen vrome," // Wi sullen hem sijn willecome, // Ende wi sullen hebben goet onthout." Vb. 59.20 Doe seide Wridsaert: ,,Ist also, so sullen wij hem wesen welecoem ende ons gaern onthouden." Ook het niet-voorop-staan van den vocatief in Et. kan weglating in Vb. ten gevolge gehad hebben: Rt. 811 Doe antworde die grave Ogier: // „Inne ontsie u niet, Goutier". Vb. 146.29 Doen seide die stoute Ogier: „Ic en ontsie u dreygen niet". 3°. In de correspondeerende gevallen blijkt de vocatief bij voorkeur voorop in het zinsverband te staan1). Deze voorkeur is vooral in Yb. zeer groot, n.1. in 27 van de 33 gevallen, in Et. vinden we den vocatief 23 maal voorop. 20 maal hebben beide teksten den vocatief voorop, in Et. 7 maal gevolgd door een onderbreking als „seitsoe" (e. d.). In Yb. komt een dergelijke onderbreking nooit voor. Voorbeeld: Rt. 692 „Vrient", sprac Huge dAvemaes: // „Nemmeer sprec als .i. dwaes! — Yb. 63.11 doe seyde heer Huge: „Vrient, en spreket niet meer als een dwaes." Tweemaal staat in Et. zoo'n onderbrekende toegevoegde zin tusschen twee varieerende vocatieven. Voorbeeld: Rt. 967 „Adelaert," seitsoe, „sone min, // Desen lachter, dar wi in sijn, // Dese scande ende dit seer // Ne verwinnen wi nembermeer". Vb. 148.26 „Adelaert mijn lieve kint, dese scande • en de laster daer wij nu in zijn en mogen wij nemmermeer verwinnen". — Et. bevat 7 zinnen met den vocatief midden in de oratio recta of aan het einde, terwijl Vb. vooropplaatsing kiest, dus den kunstigen epischen vorm van de onderbreking laat varen. Bijv.: Rt. 800 „Wildi noch lien, here Ogier, // Van der verranesse. Vb. 146.25 Ogier, wildi noch liden die verradenis — Rt. 162 „Ic wilt u seggen, vrouwe gravinne. Vb. 25.27 Wairde vrou, ic mach wel seggen, enz. Driemaal hebben beide teksten een vocatief tusschen de oratio recta of aan het einde; ook verder vinden we nog in Vb. — in tegenstelling met de blijkbare neiging om den vocatief zoo 1) In de gevallen, waarin alléén Rt. een vocatief bevat, staat op één uitzondering na deze vocatief voorop; evenzoo in die gevallen in Vb. ver mogelijk naar voren te plaatsen — twee gebiedende zinnen met een vocatief, die juist in afwijking met Et., niet voorop staat: Rt. 440 Ghi heren, sprac die coninc doe, enz. Vb. 62.13 Raet mi hier in, gi heren. (Kt. vertoont hier weer een onderbreking na den vocatief). Rt. 789 Renout, nu segt, hoe es sine name?" — Yb. 66.1 „segt Reinout, hoe is sinen name?" Zoo al niet geheel voorop, beeft Vb. den vocatief toch naar voren gebracht en daardoor den zin onderbroken in. Rt. 484 „Verloesdi dese heren .iiij., // Gi wert onteert, coninc fiere." Yb. 62.32 „Ic segt u heer coninc, inder waerheit, verloerdi dese vier ridders, gi waert onteert". — §25. De variatie in den aanspreekvorm is in Et. aanmerkelijk grooter dan in Vb. Dit blijkt het duidelijkst als „coninc Karei" wordt toegesproken. In 8 correspondeerende gevaHen heeft Vb. steeds „heer coninc", terwijl Et. 6 variaties gebruikt: heer coninc, coninc, here, edel here, coninc rike en coninc fiere. In plaats van „Eenout" bevat Et. ook „coene wigant". Enkele variaties ontbreken in Vb. doordat het verouderde uitdrukkingen zijn. De aanspreekvormen van Aymijn en vrou Aye onderling zijn o. a. ook daardoor verschillend, terwijl behalve de neiging tot variatie in Et. ook de opzettelijk „deftiger" vormen in Vb. afwijkingen in den vocatief ten gevolge hebben x). In Et. spreekt vrou Aye haar gemaal aan met: „grave, lieve minne" en „grave, here," in Vb. met: „edel here". „Deftiger" ook in Vb. is voor: „vrouwe gravinne", „lieve vrouwe" en „soete minne", de vorm: „waerde vrouw", „gheminde vrouwe" en „vercoren man" 2). Losse zinnen zonder Verbum finitum. § 26. In den dialoog komen levendige vraag- en antwoordzinnen voor zonder Verbum finitum. Hiervan vond ik in Et. 6 voorbeelden. Daarentegen vermijdt Vb. dergelijke onvolledige of i) Terwijl de „aankleeding" van den vocatief in het Vb. vaak „deftiger^ is dan in Rt., doet de aanduiding der personen in Vb. juist „huiselijke aan in zooverre dat het Volksboek vaker den eigennaam geeft dan Rt. Zoo'vinden we: Rt. die gravinne > Vb. vrou Aye, Rt. die rudder coene > Vb2) RZeoo°verandert Vb. ook: P. 68 „Here, dat si ter goeder tijt" — in: Heer vader, enz. samengetrokken zinnen; hier constateerde ik slechts één geval, correspondeerend met: Et. 226 „Waer eist?" seide die rudder coene. // „Tote Yewe van Dor doene. Vb. 59.18 Reinout vragede: „Waer ist?" „Totten coninc Yewyn want enz.1). De overige voorbeelden in Et. zijn: Rt. 161, Waerbi," seitsoe, „soete minne? Yb. 25.26 Doe antwoirde vrou Aye: „Waer om segdi dat, vereoren man?" — Et. 191 Soudise doden?" sprac die vrouwe. // „Nenic", seiti, „bi mire trouwe! Vb. 26.1 sou dise doden?" Doe sprac Aymijn: „Waerde vrouwe, ic seg u certeyn, hadde ic kinder ic soudise enz. — Rt. 250. Welc essoe?" seide Renout. // „Neven der rootsen an dat wout, // Gene hoge castel, die ginder staet," — In Yb. ontbreekt bier een correspondeerende plaats. — Rt. 835 „Hebbic ghedaen," sprac de beelt coene, // „Al dat ic sculdech bem te doene?" // „Ja gi," sprac die hertoge Sampsoen, / „Sit op, God geve u pardoen!" Vb. 147.4 Als dat ghedaen was vraechde Ogier of hi voldaen bad. Doe seide de bertoge Sampson: „Sit op u paert, dat u God ere!" — Rt. 861 „Eer Renoude sorcors quam // Haddi den riddre lofsam // Willen belpen? hi hads te doene". // „Nenic," sprac die riddre coene, — In Vb. ontbreekt een corresp. plaats. In het eerste voorbeeld bevat Vb. een volledigen vragenden zin, wat de levendigheid van den dialoog verzwakt. Dit geldt ook voor de andere voorbeelden, waar de onvolledige zin in Vb. ontbreekt. Daarentegen is opvallend in Vb. 147.4 het weglaten van „Ja gi", waardoor de zin: „Sit op u paert, dat u God ere" door contractie een diepere beteekenis krijgt dan de correspondeerende zin in Et. Behalve de genoemde zinnen bevat Et. nog een aantal losse zinnen zonder Vf., epische formules, die in Vb. uiteraard ontbreken, b.v.: sem mijn leven, bi sente Jan. Afgescheiden zinnen zonder Verbum finitum. 27. Participiale constructies, zoowel verbindingen met een participium praesentis als met een participium perfecti komen in Vb. verschillende malen als afgescheiden zinnen voor; in Et. ontbreken ze bijna geheel, hun functie wordt door analytische *) Ook in P. komt een onvolledige „antwoordzin" voor, die in Vb. eveneens beknopt wordt weergegeven: P. 1 „Wie deit?" sprac bi in corter stont. //„Here, Aymijns sone, Reinoud." — Vb. 35.13 Hi vraechde wiet gedaen hadde; si antwoirden: „Aymijns sone Reynout". constructies vervuld. Speciaal de verbindingen met een part. praes. zijn in Yb. doorgedrongen 1). 1°. Constructies met een participium praesentis. Éénmaal onderbreekt een verbinding van een participium en een object, met attributieve functie, in Vb. den zin: Yb. 24.25 Aymijn anhorende de tale van lioelant en antwoerde hem niet. — Rt. 81 Haymijn horde wel de tale, // Maer hi versweechse altemale. De andere gevallen zijn afgescheiden participia aan het einde van den zin, de inleiding vormend tot de directe rede of verbindingen van een participium met een acc. cum inf., allen uitsluitend in Yb. voorkomend: Yb. 25.30 ende omhelsden seggende: — Rt. 151 Ende heisden met bliden sinne // Endeseide: — Vb. 25.21 Als Aymyns toernigen moet began te vercoelen sprac hi tot haer seggende: — Rt. 153 Als Aymijn sijn evelmoet // Vergaen was, sprac hi, daer hi stoet: — Vb. 61.34 met een brief an Yewijn inhoudende: — Rt. 329 Ende omboot Yewen bi brieve, Vb. 23.27 ende sach in een valleye comen ridende de vier ridders — Rt. 3 Ende sach in dat dal beneden, // Waer die heren quamen gereden. Yb. 23.28 Doe si[se] gewaer wert comen ridende mercte si enz. — Rt. 5 „Den vorsten", seitsi, „hebbic becant". 2°. Constructies met een participium perfecti. Hiervan vinden we één voorbeeld in Et. in een gecoördineerd zinsverband, dat in Vb. omgewerkt is tot een analytischen zinsvorm, een uitzondering op den regel, die bij deze participiale constructies blijkt te gelden: Rt. 297 Thooft dat si vor hem brochten // Ende .i. crone daerup gebonden. Vb. 60.14 so toechden si den coninc thoeft daer die croen op stont. Correspondeerend vinden we één stel zinnen: Rt. 454 Behouden goet ende leven, // Seldise bi minen rade geven. Vb. 62.18 dat ic rade u dat ghise hem levert, behouden haer lijf. De overige gevallen in Yb. zijn: Vb. 24.20 wy comen tot u als boden gesent vanden coninc van Vrancrijc. Rt. 72 Wi sijn boden totu gesant, // Ende comen van den coninc van y. Vb. 24.9 bi hem in die sale saten vij hondert man gewapent ende reden om vechten. Rt, 41 Daer was die overmoet so groot // Ende mallic hadde up sinen scoot // .1. swaert met .i. goeden egge: — Vb. 146.26 so moechdi noch van mi gaen, onverslegen ende ic enz. Rt. 803 „So moeti dan," sprac die degen, // Van mi bliven onverslegen, — i) Vgl. Tijdschr. voor Ned. Taal en Lett. XLIV, 119 vlg. § 28. Infinitief-constructies. Deze worden bijna altijd voorafgegaan door „om te" of „te". In Et. komt één finale infinitief-constructie voor zonder voorafgaand verbindingswoord: 746 Entie goede meesters waren // Camen ter roche, sonder sparen, // Vesten dat huus op die Geronde. (Een correspondeerende zin in Yb. ontbreekt). Een infinitief staat met „varen" in een vaste verbinding en is dus feitelijk geen afgescheiden zin. Toch is finale functie hier mogelijk. Hiervan vond ik in Rt. één voorbeeld, dat in Yb. als verouderde uitdrukking is vervangen: Kt. 915 Ende aldus sulsi varen // Beverepaer besitten te waren. Vb. 148.7 Met desen woerden reden si ende beleiden dat doester Beurepaer sterckelijc. — Correspondeer end met een finalen bijzin in Vb. heeft Et. in vs. 116 een infinitief, die echter geen „afgescheiden" beknopten zin vormt. Deze infinitief kan finaal zijn, maar ook de functie van een substantief hebben: Rt. 116 Doe gaf si drinken up die stede // Gonen ridders altemaJe // Ute gonre goutscale. Vb. 25.4 Dair gaf si Roelant den seale ende dair na die ander drie heren dat si drincken souden. — Infinitief-constructies voorafgegaan door „om te" komen uitsluitend in Yb. voor; ze hebben finale functie en bevatten alle een object. Op de beide eerste voorbeelden na zijn het verklarende toevoegingen in Vb.: Vb. 60.11 Die coninek ghine selve met sijn baroenen om de ridders te sien. Rt. 290 Yewe die coninc streec te dale, // Hem behages harde wale, // Dat hi de rudders comen saeh. — Vb. 61.16 Als dit gedaen was gereide hem die coninck om te stride te treeken. Rt. 347 Die Yewen sullen helpen striden //Si gereedden hem ter vaert, — Vb. 61.17 Ende hadde groot volc vergadert bi hem om te wreecken dat hem die coninc Saforette misdaen hadde (een uitbreiding van Vb.). — Vb. 61.25 ende dede castelen ende sloten maken daert hem geliefde om dat lant te houden. Rt. 372 Doe dede Yewe, die coninc milde // Castele maken, waer hi wilde. — Vb. 62.4 de hem den brief sende ende om een antwoirt weder om te hebben. Rt. 415 So doet lesen desen brief. — Een verbinding met „te inf." is zeldzaam en tot Et. beperkt, eenmaal met finale functie en eenmaal met subjectsfunctie: 4 Rt. 990 Te Beverepaer sal ic varen, // Alse helpe mi sente Jhan! II Te sorcoersene den valscen man — Vb. 148.35 ic sal varen ende helpen den valscen man. Rt. 609 „Edel here, hets ons bewant // Te sorgen jamtrlike: — Vb. 64.11 Heer coninc, het staet ons te hants tot sorgen, Conclusies aangaande de zinnen zonder Verbum finitum. 1. De beleefdheids-vocatief wordt, waar deze in Et. ontbreekt, in Vb. steeds aan het begin van de directe rede toegevoegd. 2. De vocatief staat, vooral in Vb., bij voorkeur voorop in het zinsverband; herhaaldelijk wordt in Et. de vocatief gevolgd door een onderbrekenden toegevoegden zin. Vb. laat de epische onderbreking door een vocatief varen. 3. De variatie in den aanspreekvorm is in Et. aanmerkelijk grooter dan in Vb. Het Volksboek heeft een neiging tot „deftige" vormen. 4. Vb. vermijdt in tegenstelling met Et. vTaag- en antwoordzinnen zonder Vf. De levendigheid van den dialoog wordt hierdoor dikwijls verzwakt. 5. In tegenstelling met Et. komen in Vb. herhaaldelijk part. constructies als afgescheiden zinnen voor. Constructies met een part. praes. ontbreken nog geheel in Et. 6. Finale constructies met „om te -j- inf." komen alleen voor in Vb.; in Et. heeft „te" nog finale kracht. VII. DE VOEM VAN DEN MEDEDEELENDEN ZIN. 29. Wij komen tot de typeering van den mededeelenden „zin naar den vorm" door de onderlinge schikking van Subject, Verbum finitum en andere zinsdeelen (8., Vf. en A.), terwijl een regelmatig verschil in die schikking ons den formeelen hoofden bijzin doet onderscheiden. De mededeelende Hoofdzin. 30. Het aantal hoofdzinnen is in den Eenout aanmerkelijk grooter dan in het Volksboek (Et. 381, Vb. 216); het getal der bijzinnen daarentegen is in den Eenout in verhouding kleiner (Et. 198, Vb. 217). Et. vertoont dus een groote voorkeur voor den enkelvoudigen hoofdzin. De woordschikking Vf. S. A. komt in geen der beide teksten in den mededeelenden hoofdzin voor, evenmin de schikking V. Vf. S. A. (V. = nominale vorm van een verbum). Deze laatste woordschikking vinden we wèl eenmaal in een wenschenden hoofdzin in Vb., een uiting van heftige bewogenheid: Vb. 62.23 „Vermaledijt si de raet". (Et. 463 Dese raet moete verdomet wesen). § 31. Zinnen aanvangend met het subject komen in Et. voor ten getale van 196 (52 % van het totale aantal hoofdzinnen), in Vb. 114 (53 % van het totaal). Behalve door de negatie ,,en" wordt in deze zinnen het subject niet van Tiet verbum finitum gescheiden, op één uitzondering na in den Eenout: Et. 764 Alle die dit vernamen, // Wijf ende man ter roche quamen (Vb. 65.28 Als dit de luden verhoerden, quammer veel volcs). Scheiding door de negatie „en" komt, ook in Vb., vrij veelvuldig voor. Bijv. Rt. 69 Ende hine was niet in dien, // Dat hi up hem wilde sien. 668 Dat nes logene negeen. Vb. 25.17 „Gi heren, ic en heb genen noot." 64.18 „Here coninc, ic en soude niet. Onderbreking van den zin tusschen S. en Vf. is evenals scheiding een zelden voorkomend verschijnsel1). Éénmaal vinden we een dergelijke onderbreking in Et., waar ze gevormd wordt door een relatieven bijzin, terwijl het subject hervat wordt door een pronomen: Et. 857 Maer Yewe, die u gout nam, // Hi sende sorcors die rike man. — In Vb. is een participiale constructie éénmaal onderbrekend: Vb. 24.25 Aymijn anhorende die tale van Roelant en antwoerde hem niet. — Een merkwaardige onderbroken zin komt nog in Et. voor, waarin het subject van zijn attributieve bepaling gescheiden wordt: Et. 894 Die .xn. genoete, sonder wanc, // Van Vrancrike seiden dat // Aldaer op der selver stat .... Onderbreking na Vf. komt evenmin veelvuldig voor. In Vb. slechts eenmaal en wel door een vocatief: Vb. 63.32 Ic segt u heer coninc in der waerheit. — Et. heeft vijf dergelijke onderbroken zinnen, waarin de onderbreking viermaal gevormd wordt 1) Hoogstwaarschijnlijk een corrupte plaats is: Vb. 65.31 vlg., waarin voorkomt „sommich boemgaert enten."; zie „De historie van den vier Heemskinderen", blz. 65, noot. door een uitroep, een stereotiep-epischen vorm, die in Yb. telkens ontbreekt: Kt. 163 Ic heb u gehat, dats waer, // Lettel min dan. xxx. jaer. <76 Hi omboot, waerlike dinc, // Sinen sweer den coninc, 786 Gi hebt gemaect .i. scone huus, // Also helpe mi Jesws! // Ende enen castele bequame. 886 „Ic vare met u, bi sente Simoen! // Met .vii.c miere baroene, Éénmaal vormt een „toegevoegde" zin de onderbreking, die eveneens in de prozabewerking is weggelaten: Et. 809 „Ic sal u," sprac die wigant, // Dat lijf nemen altehant. — Tenslotte nog één geval van onderbreking door een relatieven bijzin in een samengetrokken zinsverband: Vb. 148.35 ic sal varen ende helpen den valschen man die ye van moeder was geboren tegen die .xij. ghenoten van Vrancrijc. — De relatieve bijzin is een verklarende uitbreiding in Vb., ontbreekt dus in Et. Herhaling van het Subject door een volgend relatief, demonstratief of persoonüjk pronomen komt enkele malen voor, uitsluitend in Et. Bv. Rt. 11 Die vierde dats mijn here Bernaert: 551 Anceel ende Lambert, die .ii. neven, // Si sijn beede van den geslachte, 738 Die brulocht die was groot. Éénmaal is de herhaling een gevolg van de onderbreking: Et. 857 (zie boven). 32. Het aantal zinnen met enkelvoudig praedicaat is in Et. in verhouding even groot als in Yb. In Et. komen 139 van deze zinnen voor, d. w. z. 71 % van alle zinnen met S. voorop, en wel 119 met de woordschikking S. Vf. A., 20 met den vorm S. Vf. In Yb. vinden we 80, d. w. z. 70 % van alle zinnen aanvangend met S., waarvan 70 de woordschikking S. Vf. A. hebben en 10 S. Vf. De zinnen van den vorm S. Vf. worden alle gevolgd öf door de directe rede öf door een bijzin. 33. In h e t z in s t y p e S. V f. A. kan A. uit één of meer zinsdeelen bestaan. Vooral Et. vertoont een voorkeur voor zinnen, waarin A. door slechts één zinsdeel gevormd wordt; een voorkeur, die te verklaren is uit den korten versvorm en de neiging om zin en vers te doen samenvallen. In Et. komen 67 zinnen voor, waarin A. één zinsdeel is, in Vb. 31, resp. 58 % en 44 % van de zinnen met de woordschikking S. Vf. A. Het zinsdeel A. kan zijn: 1°. een praed. nomen; in Et. 25 maal voorkomend, in Yb. 10 maal. Twee zinnen in Rt. bevatten een gecoördineerd praed. nomen: Rt. 285 Tors es hagel ende groot. 999 Die vrouwe was edele ende goet1). — 2°. een accus. object; in Rt. 9 maal, in Yb. 10 maal. In Rt. 859 is aan het zinseinde een gecoördineerd subject toegevoegd: Hi verriet u ende niemen él. — 3°. een dat. object; in Rt. 2 maal, in Vb. eveneens 2 maal. 4°. een adverbiale bepaling; in Rt. 31 maal, waaronder 17 voorzetselbepalingen; in Vb. 7 maal, waaronder 4 voorzetselbepaüngen. Het aantal zinnen, waarin A. gevormd wordt door een object, is in Vb. in vergelijking grooter dan in Rt.; omgekeerd komen zinnen met een praed. nomen en een adverb. bepaling als zinsdeel A. in Rt. in verhouding vaker voor. A. bestaat uit 2 zinsdeelen in 35 zinnen van Rt. (30 %) en 30 van Vb. (42 %). Drie zinsdeelen bevat A. 12 maal in Rt., 8 maal in Vb., in beide 10 % van de zinnen S. Vf. A. Meer dan drie zinsdeelen bevat A. slechts tweemaal en wel uitsluitend in Rt. nl.: 872 „Ic vare met u in eiken lande // Met .xn.c miere man, 307 „Gi sijt mi harde willecome // Hier ter herbergen mijn: — In beide gevallen vult de zin twee volledige versregels. Zoowel in Rt. als in Vb. blijkt deze volgorde der onderdeelen van A. regelmaat te zijn: 1. pronominale objecten (en in Rt. het adverbium „er", verbonden met „an" of „omme") 2); 2. adverbiale bepalingen (uitgezonderd voorzetselbepaüngen); 3. nominale objecten; 4. voorzetselbepaüngen en praed. nomina (alleen in Rt. komen beide in één zin voor; dan gaat de voorz. bep. voorop: Rt. 7, 380); 5. afgescheiden praefixen van Vf., bijstelüngen of herhaüngen van zinsdeelen3). Hier volgen eenige voorbeelden van deze regelmaat: Rt. 45 Haymijn sat tien tiden //In enen bliaut van groenre ziden, 307 „Gi sijt harde willecome // Hier ter herbergen mijn: 67 Si bogen neder vele sciere // An Aymijn alle .iiij. 200 „Ic vlo mi liever wter noot. 273 Renout banter an de crone. 872 Ic vare met u in eiken lande // Met .vii.c miere man, (een uitzonderingsgeval: drie op elkaar volgende voorzetselbep.) — Yb. 25.6 Dit belchde hem alte seer, 146.34 ende Gontier sloech seer groote slagen after een op Ogiers scilt. 147.1 want hi sloech Gontier des conincs campenioen ten eersten slage doot, 147.10 want hi sloech hem ten eersten slage doot". — J) vgl. § 7, b. 2) P. 51 Ende ghi hebt er onrecht an. — In tegenstelling met de gevallen in Rt. is „er" van „an" gescheiden. 3) vgl. Overdiep, Zeventiende-eeuwsche syntaxis, § 16. Afwijkingen van deze regelmaat komen in beide teksten enkele malen voor. Et. 827 Hi geraectene ten scoudren boven, // Dat hem thoeft quam afgevlogen, — Een nadrukkelijke aanwijzing van de plaats, waar Gontier getroffen werd, en waarvan vs. 828 het gevolg is. Et. 354 Yewe vergaderde haestelike II In sijns selves conincrike // .1. groot here, die wigant. De voorzetselbepaling staat hier midden in den zin; misschien veroorzaakte rijmdwang deze afwijking. Et. 320 Adelaert heet die derde mede, — Een zin met zwaren aanloop; het praedicaat staat niet aan het zinseinde, misschien het gevolg van een opzettelijke variatie in de zinswending, vergeleken bij de voorafgaande zinnen. Ook het rijmwoord van den volgenden versregel, een vaste epische formule, kan hier weer van invloed geweest zijn: 318 Mijn oudste broeder heet Eidsaert, // Dander die heet Writsaert, // Adelaert heet die derde mede, // Dits gerechte waerhede! — Vb. 24.20 „Edele grave Aymyn, wy comen tot u als boden gesent van den coninc van Vrancrijc — De voorzetselbep. „tot u" volgt onmiddellijk na Vf., zoodat de volgende zinsdeelen beter kunnen aansluiten bij de toegevoegde zinnen: de ons bi u laet bidden enz. Yb. 62.37 want si hebben in alle dese landen veel edele magen — De nadrukkelijke mededeeling „in alle dese landen" volgt direct na Vf. Wat de volgorde der objecten onderling betreft, vond ik in Vb. slechts een tweetal zinnen, waarin A. twee nominale objecten bevat, n.1. een acc. object en een dat. object; in beide gevallen staat het dat. object voorop. Vb. 61.30 Aldus dienden si Yewijn getrouwelic bi vier jaren ende Yewijn dede die broeders grote eer. 63.12 gi riet onsen coninc grote scande — In Et. komen hiervan geen voorbeelden voor. Bevat een zin twee pronominale objecten, dan gaat zoowel in Et. als in Vb. het enclitische acc. object of genit. object voorop. Et. 9.» Wi biddens u genadelike; Vb. 61.37 hi badts hem sere 63.16 ick segf u voirwaer, enz. 34. Het aantal zinnen, aanvangend met het subject, met samengesteld praedicaat bedraagt in Et. 57, in Vb. 34, resp. 29 % en 30 %. In deze zinnen is het subject meestal pronominaal (zie Inl. Ferguut, blz. lxxxviii vlg., waar dezelfde voorkeur wordt geconstateerd) *), in tegenstelling met i) Dr. Gr. S. O verdiep, Ferguut. A. W. Sijthoff, Leiden. de zinnen met enkelvoudig praedicaat. Wat het zinseinde betreft, toont Vb. een groote voorkeur voor den gesloten zinsvorm (73 %, Et. 34 %), Rt. voor open zinsconstructies. Het open zinseinde wordt in Et. gevormd: 10 maal door een voorz. bep., 12 maal door een acc. obj., 3 maal door een adverbium, 2 maal door een praed. nomen, 1 maal door een dat. obj., een genit. obj. en een bijstelling. In Vb.: 3 maal door een voorz. bep., 2 maal door een adverbium, 1 maal door een dat. obj., een gecoördineerd object (65.6) en een gecoörd. attrib. bep. (65.37). Ben dergelijk gecoördineerd zinsdeel komt nog eenmaal in Yb. aan het zinseinde voor, in een zin met een zeer uitgebreid deel A., dat gevormd wordt door nadrukkelijke mededeelingen: 64.32 ghi sult Eeynout die roetse geven voer ons allen ende Clarissen u dochter mede (evenals bij het zinstype S. Vf. A. gaat ook hier bij twee op elkaar volgende nominale objecten het dat. obj. voorop; vgl. § 33). In Et. vinden we eveneens zinnen met een uitgebreid open zinseinde, dat nadrukkelijke mededeelingen bevat: Et. 343 Si daden maken couverturen, // Alle gader van enen sticke // Met enen tekene wel gemicke. 897 Si willen alle met varen // In Gasscongen, sonder sparen, — „sonder sparen" krijgt bijna zinswaarde. Een samengesteld praedicaat met „te + infinitief" komt in beide teksten enkele malen voor x): Rt. 17 Si hebben hoge bodscap te doene // Die riddren sterc ende coene. 863 hi hads te doene. — Vb. 64.11 het staet ons tot hants te sorgen (correspondeerend met: Et. 609 Edel here, hets onsbewant // Te sorgen jamerlike). 148.29 die scande sal u te swaer wesen te dragen. § 35. Zinnen met aanloop komen in Et. voor ten getale van 185, in Yb. 102, resp. 48 % en 47 %, een hoog percentage. We kunnen onderscheiden den lichten aanloop, gevormd door een adverbium of een pronominaal object en den zwaren, den nominalen aanloop, die gevormd kan worden door een voorzetselbep., een object of een praedicaatsnomen. De lichte adverbiale aanloop blijkt in verhouding frequenter te zijn in Vb., de zware en pronominale in Et., blijkens de volgende 1) De woordschikking S. Vf. V. V. bevat Rt. 342 Hare ijsere waren doen verscuren. percentages: adverbiale aanloop, Et. 122 gevallen (65 %), Vb. 79 (77 %); pronominale aanloop, Et. 26 gevallen (14 %), Vb. 9 (9 %); nominale aanloop, Et. 37 gevallen (21 %), waarvan 17 voorz.bep., 15 objecten, 4 praed. nomina; Vb. 15 gevallen (14 %), waarvan 9 voorz. bep. en 6 objecten. §36. De aard van den aanloop. De adverbiale aanloop heeft door een hoog of zwaar accent soms de functie van een zwaren aanloop. In beide teksten vond ik hiervan voorbeelden; b.v. bij meerlettergrepige adverbia; op correspondeerende plaatsen: Rt. 91 Anderwerf sprac Roelant, // .i. radder stout ende becant: Vb. 34.22 Anderwerf seide Roelant: — Rt. 793 Daeromme es die name sijn II Montalbaen, dat seggic u. Vb. 66.3 daerom is sijn rechte naem Montalbaen. — Rt. 799 Aldus es die tale bleven. Vb. 66.5 Hiermede sceide Yewijn van Reinout — Niet correspondeer end vinden we: Rt. 903 Aldus gereden si hare vaeert. — in Vb. verduidelijkt tot: Met dusdanigen opset ende overdracht reden die ghenoten nae Gascoengen (147.20). Vb. 24.11 Aldus sat Aymijn met groter overmoet enz. — (Rt. 53 Hi sat of hem ware onderdaen, / Dat kerstinede heift bevaen). Ook de éénlettergrepige adverbiale of pronominale aanloop kan zwaar zijn: Rt. 35 Dat seggic u met gewoude." 182 Dies es mine herte tongereke. 598 Maer des sijt seker ende vroet: // Te swaer es mi sijn evelmoet. — Vb. 64.18 „Here coninc, ic en soude niet, des wil ic u geven mijn sekerheit, 65.3 ende sloech Anceel met een vuyst in zijn hals dat hy ter aerden storte ende doot bleef: „dair is dijn loen van dijn goeden raet." De zware aanloop heeft soms de syntactisch bindende functie, die eigen is aan de lichte. Hiervan vinden we in Vb. 5 voorbeelden in het loopende verhaal en één in de directe rede; in Et., die meer dan tweemaal zooveel zinnen met zwaren aanloop bevat, treffen we slechts 2 van deze gevallen aan, in de indirecte rede: Vb. 24.9 Tot desen tiden sat Aymijn onder al sijn edele baroenen in scoon ende eostelic bliaut van groender side. 65.23 Ende ter stont dede Reinout dat casteel beginnen ende met haesten opmaken die van muren ende seer hoge; om dat casteel ghingen twee muren 146.32 Met desen woerden reden si int pare 147.20 Met dusdanigen opset ende overdracht reden die ghenoten nae Gascoengen (zie voor Rt. bij de adverbiale aanloop). 25.35 Ende des gelijcs souden si mi doen (in de directe rede). Et. 36 Tien tiden was Aymijn die oude // Onder al sine baroene, (corresp. met Yb. 24.9) 413 Den brief gaf hi hem in de hant, (terugwijzend op vs. 390 vlgg: Doe sende Karei in eorter stont // Enen bode namecont // Ende omboot Yewen bi brieve). In de overige gevallen is de zware aanloop emphatisch of affectief-emphatisch. Er is een verschil te constateeren tusschen de voorbeelden in de directe en die in de indirecte rede. In de directe rede heeft zoowel in Et. als in Yb. de zware aanloop meestal affectieve waarde; bijv.: Rt. 112 Ende seide: „drinct, neve Roelant, // Desen verscen coelen wijn: // U 8cinker willic heden sijn, 596 Geen verrader willic wesen, 848 Doet es u kempe Goutier // Van Ogiere, den coenen man, 852 Ten ersten slage slouch hine doet." — Yb. 64.7 Mer sijn toern en derf ic niet verwachten 64.12 Want tegen coninc Karei en mogen wi niet striden 148.26 dese scande ende laster daer wi nu in zijn en mogen wi nemmermeer verwinnen — Het aantal zinnen, waarin de aanloop meer emphatisch is, blijkt vooral in Yb. zeer gering te zijn; ook hier ontbreekt het affect echter niet geheel: Rt. 990 Te Beverepaer sal ic varen, // Alse helpe mi sente Jhan! 501 U haten die hogeste van den rike: // Jegen hare hoge magen / Ne mogedi gene veete dragen. 320 Adelaert heet die derde mede. 851 Ogiere geschach die ere groot, // Ten ersten slage slouch hine doet." — correspondeerend met Vb. 147.9 Ogier geschiede grote eer want hi sloech hem ten eersten slage doot." In de indirecte rede heeft Rt. behalve de twee bovengenoemde zinnen met syntactisch bindenden aanloop 11 andere, waar de aanloop affectief-emphatisch is en 7 met emphatischen aanloop; ook in deze laatste heeft de aanhef van den zin soms nog min of meer affectieve waarde. Zuiver emphatisch is de aanloop b.v. in: 910. ,,Hi heeft opgegeven sijn rike, II Te Beverepaer es hi begeven. — Voorbeelden van affectief-emphatischen aanloop zijn: Rt. 52 Sconre hof hilt Aymijn nie. 297 Thooft dat si vor hem brochten, 684 Des balch hem dAvernaes sere, // Lamberte bet na streec, // Bi den hare hine greep, // Sine hant hi verdrouch, // In den hals hine slouch, (de affectieve functie van dit zinnencomplex gaat gepaard met de oude niet-geïnverteerde woordschikking 1). Yb. bevat in de indirecte rede behalve de 5 genoemde zinnen met synt. bindenden aanloop slechts 2 andere; n.1. met emphatischen aanloop: 65.23 Ende ter stont dede Reinout dat casteel beginnen—met affect: 63.23 mer coninc Kareis toern ontsach hi sere. 37. Scheiding tusschenS. enV f., die in de zinnen beginnend met S. slechts éénmaal voorkomt in Et. en geen enkele maal in Yb., tenzij door de negatie „en", is ook in de zinnen met aanloop in Yb. zeer zeldzaam; in Et. daarentegen bedraagt het aantal zinnen met scheiding tusschen 8. en Vf. 16, d. w. z. bijna 5 % van alle zinnen met aanloop. P. heeft in verhouding nog meer voorbeelden; op 80 verzen komen daar 6 van deze zinnen voor2). De uitzonderingsgevallen in Vb. zijn: 61.12 Aldus dedese de coninc veel gemacs. 64.3 „Hier heeft gesent coninc Karei van Vrancrijc enen bode met enen brief de inhout enz. In Et. zijn er van de 16 zinnen 9, waar de scheiding gevormd wordt door een pronominaal object, éénmaal door „er , volgens den ouden regel van het encüticum b.v.: 417 U sentewe Carel die coninc. 683 Des balch hem dAvernaes sere, — Hiertoe behooren ook de reeds genoemde typisch oude zinsvormen zonder inversie: 785 Bi den hare hine greep, 687 In den hals hiwe slouch, — verder: 834 Uten gereide hi hem warp. — Het scheidende pronominale object wordt nog gevolgd door een adverbiale bepaling in: 110 Daarop quam haer sint pine. — Een nominale werkwoordsvorm is het scheidende deel in: 197 „Entrouwen, here, so sijn verloren // Die ede, die gij hebt gezworen, 410 U doet groeten vriendelilce // Karei, die coninc van Vrankrike." — Tenslotte nog een zin zonder inversie, waarin het object door een demonstratief pronomen wordt herhaald, dat echter bijna de functie van een conjunctie krijgt: 297 Thooft dat si vor hem brochten. 2) In P. komen de volgende zinnen met „scheiding van 8. en Vf." voor, waaronder één zin zonder inversie: 24 Bi den voeten hi ne gheprant // Reinoud, dovermoedighe wigant. 10 Het eit se hier so menich man. (De corresp. plaats in Vb. is eveneens een zin met „scheiding": 35.17 ende hier eet doch so menich man.) 34 Mettien cam daer die niemare, 70 Doe recht emop die eidle man. 72 Het halp em deden Aymijn. 74 Ende daertoe diendem nochtan // Harde menich hoghe man. — Onderbreking tusschen S. en Vf. komt in geen van beide teksten voor. §38. Indezinnenmetaanloopisin Yb. degeïnverteerde woordschikking regel zonder uitzondering; in Et. vinden we 7 zinnen zonder inversie, n.1. 468 So menigen dienst si u daden. 950 Des hi .B. sonder noet1), — en de reeds vaker geciteerde verzen: 297, 685, 686, 687, 834. Ook P. bevat een zin zonder inversie: 24 Bi den voeten hine gheprant. — Deze uitzonderingen zijn alle zinnen met zwaren aanloop. §39. Het aantal zinnen met enkelvoudig praedicaat2) bedraagt in Et. 113 (68 %), in Vb. 74 (77 %), waarvan in Et. 30 en in Vb. 35 van den zinsvorm A. Vf. S. Deze korte zinnen zijn in Vb. veelal de inleiding tot de directe rede, n.1. 26 maal, in Et. slechts 13 maal. Dit groote aantal inleidingen tot de directe rede in Vb. verklaart de voorkeur voor dit zinstype, vergeleken bij Et. De vaak abrupte stijl van Rt. heeft die inleidingen niet noodig; de vloeiende, logische verhaaltrant van Vb. kan ze daarentegen niet missen; ze zijn daar toegevoegd, waar ze in Et. ontbraken. Voorbeelden: Rt. 446 Doe sprac Anceel van Ribemont: 811 Doe antworde die grave Ogier: — Yb. 24.32 Anderwerf seide Roelant: 64.18 Doe seide Reinout: — De overige zinnen van dit type kunnen al of niet door een ondergeschikten zin gevolgd worden: Rt. 135 Dit versach die grave Roelant. 120 Des balch die grave Aymijn. 286 Doe liepen rudders ende vrouwen // Ende joncfrouwen, die bescouwen // Wilden enz. — Vb. 65.25 om dat casteel ghingen twee muren alsoe dat dit casteel in corter tijt volmaect was. 147.9 Ogier geschiede grote eer. 59.27 want ginder staet Yewijns burch. Het zinstype A. Vf. S. A. vinden we in Et. 78 maal, in Vb. 39 maal. De frequentie van dezen zinsvorm wordt in Et. bevorderd door vaste constructies met een bijstelling: b.v. 102 Nochtoe zweech Aymijn, die degen. 220 Doe seide Writsaert, die degen snel: 584 Doe sprac Eenout, .i. helt vri: *) In het Hs. ontbreken de twee volgende versregels. 2) Bedoeld zijn: zinnen met inversie en zonder scheiding van S. en Yf. Zinnen met samengesteld praedicaat bevat Et. dus meer dan Vb.; resp. 49 (32 %) en 22 (23 %); hiervan hebben in Et. een open zinseinde 27, een gesloten zinseinde 22; in Vb. is het aantal voor beide zinssoorten gelijk, n.1. 11. Evenals in de zinnen met Subject beginnend, toont Et. een voorkeur voor het open zinseinde, maar minder sterk. Omgekeerd daarentegen Vb., dat hier evenveel open als gesloten zinnen bevat, terwijl we in de zinnen met Subject voorop een sterke voorkeur voor den gesloten vorm constateerden. Het zinseinde A. bevat in Et. 10 maal een voorz.bep., 3 maal twee voorz.bep., 5 maal een object, 4 maal een adverb. bep. en 1 maal een bekn. zin (vs. 290 vlg.). In beide categorieën, zinnen met aanloop en zinnen met S. voorop, komen dus vooral aan het zinseinde voor: voorzetselbepalingen, objecten en adverbiale bepalingen 1). Het aantal objecten aan het zinseinde is in de zinnen zonder aanloop veel grooter, dan in die met aanloop; de zware aanloop wordt immers juist vaak gevormd door een object. In Vb. merken we behalve voor voorzetselbepalingen geen voorkeur voor bepaalde zinsdeelen aan het zinseinde, evenmin als in de zinnen zonder aanloop. Het zinseinde A. bevat in Vb. n.1. 4 maal een voorz.bep., 2 maal een gecoördineerd zinsdeel, 1 maal een adverb.bep., een dat. object en eenmaal een coördinatie van twee voorzetselbepalingen, n.1.: 64.12 want tegen coninc Karei en mogen wi niet striden hier int lant noch over zee. 40. Onderbreking van den zin tusschen S. en Vf. komt evenmin in Et. als in Vb. voor. Elders in den zin vinden we in Vb. slechts één voorbeeld, en wel door een relatieven bijzin: 148.26 „Adelaert mijn lieve kint, dese scande • ende laster dair wi nu in zijn en mogen wi nemmermeer verwinnen. In Et. is „onderbreking" frequenter en hangt o. a. samen met de functie van den zwaren aanloop en den daarmee gepaard gaanden rhythmischen vorm van den zin: 968 Desen lachter, dair wi in sijn, // Dese scande ende dit seer // Ne verwinnen wi nembermeer. 985 Adelaert, sijn scoene kint, // Doi hi met siere herten mint, // Gevinc hi in sine arme bede. Behalve i) vgl. § 34. in deze twee voorbeelden met onderbrekenden relatieven bijzin wordt de onderbreking overigens steeds gevormd door een uitroep (een stereotiep-epische formule, die we niet in Yb. terugvinden) of een toegevoegden zin als „seitsi": *) Et. 5 „Den vorsten", seitsi, „hebbic becant, 803 „So moeti dan," sprac die degen, // „Van mi bliven onverslegen, 648 Want in Gasscoengen mach hi niet // Hem onthouden, wats gesciet, // Jegen den coninc Karei vri. 713 So gevic u, bi mire wet, // Te hant die roche up die Geronde. 758 Doe omboot Renout, God weet! // Over al dat lantscap breet. 973 Des suldi, bi onsen heere! // Hierna scamen harde sere, 990 Te Beverepaer sal ic varen, // Alse helpe mi sente Jhan! // Met minen volke gemenelike / Jegen die genoete van Vrankrike (de onderbreking scheidt het opvallend omvangrijke zinseinde A. van het overige gedeelte van den zin). Hoofdzinnen, voorafgegaan door één of meer bijzinnen. § 41. Het aantal van deze zinnen, die afzonderlijk besproken dienen te worden wegens den invloed van de voorafgaande bijzinnen op hun vorm, bedraagt in Et. 52, in Yb. 74. Behalve de voorkeur van Et. voor den enkelvoudigen hoofdzin (zie § 30) is ook de neiging van Vb. om adverbiale bepalingen in den zinsaanloop te vervangen door verduidelijkende bijzinnen de oorzaak van dit grooter aantal in Yb. De meeste gevallen zijn hoofdzinnen, voorafgegaan door één bijwoordelijken bijzin; in beide teksten 76 %, in Et. en Vb. resp. 40 en 56 zinnen. Voorafgegaan door een bijwoordelijken bijzin, die gevolgd wordt door een ondergeschikten zin, vinden we in Et. 5, in Vb. 9 zinnen. Driemaal gaat in Et. en Vb. een subjectszin vooraf, terwijl overigens nog als vooropgaande bijzinnen voorkomen: een dat.-objectszin, 1 maal in Et. en Vb.; een dat.-objectszin gevolgd door een adverb. bijzin, 1 maal in Et. en een acc.-objectszin, 1 maal in Et. Een merkwaardig vervlochten zinsverband heeft Et. 246 Als Eidsaert die borch sach, // Mogedi horen, wes hi plach. — Voorafgaande bijzin en hoofdzin worden door een parenthetischen zin onderbroken in: Vb. 63.30 Mach Eeinout bi u dochter kinder werven, hi is van so hogen geslacht hi sal u de oerlogen tegen coninc Karei wel helpen dragen — (Et. heeft hier een *) Vgl. § 31 waar dezelfde onderbreking ook in de zinnen met S. voorop, herhaaldelijk voorkomt. vervlochten zinsverband: 565 Mach Eenout, die helt van prise II Kinder hebben, als hi sal, // Bi uwer dochter, heift hijs geval, II Eenout es van so hogen magen, // Die veete suldi wel gedragen). Zinnenmetaanloop, metais gevolg: geïnverteerde woordschikking komen in Et. voor ten getale van 16, in Yb. 11, resp. 31 % en 15 %. De aanloop is steeds een hervatting van den voorafgaanden bijzin of van een gedeelte daarvan; vooral bijzinnen ingeleid door een Vf. (conditionale zinnen) worden in den hoofdzin hervat, en wel door „so" als hervatting van den inhoud van een geheelen zin of door een pronomen als hervatting van een substantief. Wat de volgorde van 8. en Yf. betreft, blijken er in Et. 26 zinnen zonder inversie voor te komen, en eveneens 26 met inversie. Yb. heeft 22 zinnen zonder, maar 52 met inversie. De grootere frequentie van geïnverteerde zinnen in Vb. hangt samen met de voorkeur voor temporale bijzinnen als „aanloop". 42. Onder de zinnen zonder inversie bevinden zich natuurlijk allereerst, èn in Et. èn in Vb. de drie gevallen, waar een subjectszin voorafgaat. In twee van deze zinnen wordt in beide teksten de subjectszin door een pronomen in den hoofdzin herhaald: Rt. 347 Die Yewen sullen helpen striden, // Si gereedden hem ter vaert. Vb. 25.9 dat gij nu swicht dats grote dorperheit — (evenzoo: Rt. 524, Vb. 63.18). Niet herhaald wordt de subjectszin in: Et. 125 Dat gij so lange zwijcht, es dorperhede. (correspondeerend met Vb. 25.9; zie boven). Vb. 63.15 die u desen raet gaf, en gaf seker om u lijf niet een mite. — Éénmaal wordt in beide teksten een hoofdzin, voorafgegaan door een dat. objectszin (in Et. gevolgd door een toegevoegden zin), in den hoofdzin hervat door een pronominaal object: Rt 760 So wie dat vername,//Dat hi toter roche quame,//Renout soude hem huusingen geven, - Yb. 65.27 wie totter roeteen woude comen woenen, Reynout soude hem husinge geven Alle overige niet geïnverteerde zinnen hebben in Et. als aanloopzin een conditionalen bijzin of een concessieven bijzin, ingeleid door „al" (op drie uitzonderingen na; zie onder); in Vb. een conditionalen bijzin. De conditionale bijzinnen, met Vf. aanvangend, worden uiteraard door een hoofdzin zonder inversie gevolgd, daar er anders geen verschil in vorm tusschen hoofd- en bijzin zou zijn. Voorbeelden: Et. 616 Wildi mi de roche geven, // Ic wils verdienen al mijn leven, 624 Gavic u de roche, coene wigant ,// Ghi dwoncter mede al mijn lant, 465 „Geifdi aldus up dese ridtaren, // Men sal u heten verrader hiernaer, — Yb. 62.29 soudise dus overgeven ende verraden, men soude u min achten dan een dwaes." 62.21 ende can hi u dan crigen hi sal u doen hangen." 64.16 Reinout, gave ic u de roetse, gi dwoncter al mijn lant mede ende oec Gascoengen." (corresp. met Rt. 624 vlg.). Voorbeelden van concessieve bijzinnen, gevolgd door een hoofdzin zonder inversie, in Et.: 721 Al quame Karei die nameconde // Daer voren met al sinen here, // Hine mocht u niet .i. pere // Deren binnen .0. jaren." 654 Al quamer die coninc selve voren, // Hine soude wel sinen toren // Daerin onthouden sekerlike // Jegen den man van Vrancrike. Deze hoofdzinnen zonder inversie, voorafgegaan door een conditionalen bijzin en in Et. ook door een concessieven, staan bijna uitsluitend in de directe rede en dienen voor het leggen van een sterken nadruk. De enkele gevallen, die niet in de directe rede voorkomen, zijn overgangen van directe naar indirecte rede, b.v.: Rt. 867 Doe swoer Roelant vele saen: // „Hi soude Ywe varen vaen // Constine vinden in enich lant, // Hi soudene hangen doen tehant." — Vb. 24.28 ende sijn verwe ontginc hem, so dat hi dicwil bleec wort als hi sijn vianden so voer hem sach staen: had hi se enichsins met eren mogen slaen, si en souden hem niet ontgaen hebben. Scheiding tusschen S. en Vf. door het ontkennende „en" komt in beide teksten enkele malen voor; overigens bevat Et. één zin met scheiding door een pronomen, een possessieven datief: 977 Daer die vrouwe dese tale sprac, // Die trane haer uten ogen brac. — en één zin met een scheidend nominaal object: 126 Ende eer soe twort vulseide, // Aymijn die hant verdrouch. — De beide laatstgenoemde zinnen zijn tevens uitzonderingsgevallen, waar een temporale bijzin aan een hoofdzin zonder inversie voorafgaat (evenzoo vs. 522 vlgg.). 43. Bij de zinnen met inversie is de voorafgaande zin op enkele uitzonderingen na een temporale of conditionale bijzin. We vinden in Et. 10 zinnen met een temporalen bijzin, waarvan in drie gevallen de bijzin door „doe" hervat wordt, in Yb. 43 van deze zinnen, tweemaal hervat door „so". Het groote aantal temporale bijzinnen typeert den Volksboekstijl; het zijn verklarende uitbreidingen van den aanloop „doe" in Et. Hoofdzinnen voorafgegaan door een conditionalen bijzin komen in Et. 10 maal voor, waarvan 8 met een hervattend ,,so", in Yb. 8 maal en op één uitzondering na met den hervattenden aanloop „so". Na de conditionale zinnen vinden we dus bij voorkeur een hervattenden aanloop, na de temporale bijzinnen slechts zelden. Soms wordt slechts één zinsdeel van den voorafgaanden bijzin hervat: Rt. 456 Si dat sake dat gijs oec niet // Ne doet, u es evele gesciet: 490 Quamedi in Poelien of in Toscanen, // Of in Calabren, u stonde tontfane // Groten lachter, dat weit wel, — correspondeerend met: Vb. 62.35 Quaemdi in Poelgen of Calaberen, Ceciiien Griecken of Hongerien, in Engelant of Francrijc, u stonde te lijden swaer verdriet. Rt. 500 Of comedi in Vrancrike ,// U haten die hogeste van den rike: Ben objectszin wordt gevolgd door een hoofdzin met inversie, ingeleid door een hervattend pronominaal object in: Et. 177 Wien ic van den sinen mochte begaen, // Dien soudic wel gaerne slaen. — Het object van den bijzin is tevens object van den hoofdzin. Ben concessieve bijzin wordt hervat door „nochtanne" in: Et. 100 Al waert dat hi verdeelt ware, // Nochtanne soudire spreken jegen." — In Vb. vinden we behalve temporale en conditionale bijzinnen, gevolgd door een hoofdzin met inversie, éénmaal een absolute constructie met temporale functie: 59.30 Dat gedaen wesende, leiden si haer hoefden in haer scilden ende sliepen een weinich. — Scheiding van S. en Vf. door een pronomen (éénmaal door „te + infinitief") komt in de directe rede alleen voor na een voorafgaanden conditionalen bijzin, in beide teksten 3 maal; in de indirecte rede alleen na een temporalen bijzin en uitsluitend in Vb. (3 maal): Rt. 490 Quamedi in Poelien of in Toscanen // Of in Calaberen, u stonde tontjane // Groten lachter, dat weit wel, — corresp. met Vb. 62.35 quaemdi .... u stonde te lijden swaer verdriet — Rt. 800 „Wildi noch lien, here Ogier, // Van der verranesse, die gi daet // In Vaucoloene, so ware wwes raet. 807 Ende wildi der mordaet lien niet, // So es u evele ghesciet, — correspondeerend met: Yb. 146.28 ende en wildi niet lijden so is u evel ghesciet. Yb. 62.29 ende ist dat gi des niet en doet soe sal w verdriet naken. 61.16 Als dit gedaen was gereide hem die coninc om te stride te trecken. 148.31 ende met dat dese vrouwe dese woerden sprac liepen haer die trane wten oghen. 65.28 Als dit de luden verhoerden, quamroer veel volcs (scheiding door het enclitische „er"). §44. Wat de woordschikking betreft in de zinnen zonder inversie kunnen we het volgende opmerken. Met scheiding van S. en Vf. komen in Et. 4 zinnen met enkelvoudig praedicaat voor (2 maal S. A. Vf., 2 maal S. A. Vf. A.); in Vb. slechts één, van het type S. A. Vf. A. (63.15); met samengesteld praedicaat heeft Et. één gesloten zin (S. A. Vf. A. V.) en twee open zinsvormen (S. A. Vf. A. V. A.), terwijl Vb. eveneens één gesloten (S. A. Vf. A. V. V.) en ook één open zin bevat (S. A. Vf. A. V. A.). De overige zinnen met enkelvoudig praedicaat, 7 in Et. en 6 in Vb., hebben meestal den vorm S. Vf. A.; eenmaal in Et. bestaat een zin uitsluitend uit S. en Vf. (523). Met samengesteld praedicaat heeft Et. 11 zinnen, waarvan 6 met een open en 5 met een gesloten zinsvorm, Vb. 13, waarvan 3 open en 10 gesloten zinnen. Evenals in de hoofdzinnen, aanvangend met S. en niet voorafgegaan door een bijzin, toont Vb. hierin een voorkeur voor den gesloten zinsvorm (vgl. § 34). In de zinnen met samengesteld praedicaat is het deel A. aan het zinseinde steeds een nadrukkelijke mededeeling; op^ vallend is dit in: Vb. 65.10 wildi ende alle uwe broeders mi getrou wesen, ic sal u de roetse in den Gronde geven, ende mijn dochter de scoon bloem tot enen wive ende dairtoe de helft van minen goede. — De aanleiding tot open zinsvorm is hier duidelijk het leggen van een sterken nadruk op de coördineerend toegevoegde verschillende gaven. Et. bevat één zin met onderbreking na Vf.: 465 Geifdi also up dese riddaren, // Men sal u heten verrader hiernaer, // Dat weit wel, over .M. jaer. In de zinnen met inversie treffen we in Et. 3 gevallen aan met scheiding van S. en Vf., resp. van het zinstype A. Vf. te V. S., A. Vf. A. S., en A. Vf. A. S. V., in Vb. 6 zinnen: 2 maal Vf. A. S., 1 maal Vf. A. S. A., 2 maal A. Vf. A. S. A., 1 maal A. Vf. te V. S. 5 Zonder scheiding van S. en Vf., dus met den normalen vorm, komen in Et. 13 zinnen voor met enkelvoudig praedicaat, in Yb 37; in Et. 2 maal van den vorm A. Vf. S., 1 maal Vf. S., 4 maal A. Vf. S. A., 5 maal Vf. S. A., in Vb. 8 maal Vf. S., 3 maal A. Vf. S. A. en 26 maal Vf. S. A. Met een samengesteld praedicaat vinden we in Et. 10 zinnen, waarvan 8 met een gesloten en 2 met een open zinseinde, in Vb. 9 zinnen, waarvan 6 een gesloten en 3 een open vorm hebben. In Et. constateeren we dus een voorkeur voor een gesloten zinsvorm, in tegenstelling met wat tot dusver bleek x). Een zeer omvangrijk ópen zinseinde heeft Et. 569 Die veete suldi wel gedragen // Jegen Kaerl geweldelike, // Puppins sone van Vrankrike." In het geheel bevat Et. 10 en Vb. 7 zinnen met samengesteld praedicaat en open zinsvorm. Het deel A. aan het zinseinde blijkt in Et. 5 maal een voorz. bep. en 3 maal een adverbium te zijn, in Vb. 3 maal een voorz. bep. en 2 maal een adverbium. Verder komt nog een enkele maal als deel A. voor: een object, een praed. nomen en in Vb. een gecoördineerd object (65.10). Meer dan één zinsdeel in A. bevatten Et. 465 vlgg. en 569 vlgg. (zie boven). De mededeelende Bijzin. 45. Het aantal bijzinnen bedraagt in Et. 198, in Vb. 217; vergeleken bij de hoofdzinnen (resp. 381 en 216) is dit aantal in Vb. dus relatief veel grooter dan in Et.; terwijl in Et. telkens op twee hoofdzinnen slechts één bijzin voorkomt, is het aantal van beide soorten in Vb. nagenoeg gelijk. Bijzinnen met aanloop zijn zeldzaam; in Et. 11, m Vb. 12 gevallen2). Et. bevat zelfs een voorbeeld hiervan met inversie, het subject van den bijzin is daar een subjectszin: Et 53 Hi sat of hem ware onderdaen // Dat Tcerstinede heijt bemen; _ zoowel in Et. als in Vb. is de aanloop slechts éénmaal nominaal; het is dan het psychologisch subject: Et. 861 „Eer Benoude sorcors quam, // Haddi den riddre lofsam // en helpen? Vb. 65.34 Als Yewijn de boetscap quam, voer hi derwert met zijn heren. — Overigens is de aanloop pronominaal, 1) vgl. de zinnen zonder inversie en § 39. . OQrl. n 2) Bij de hierna volgende bespreking der bijzinnen is met deze aanloopzinnen verder geen rekening gehouden. op één uitzondering na, waar het enclitische „er" den aanloop vormt: Yb. 24.12 hy was ooc so ontsien onder sijn baroenen datier niemant en was hoe hoge of edel, de spreken dorste. — In beide teksten komen 4 zinnen voor van het type A. S. Vf.; bevat de zin nog meer zinsdeelen, dan vinden we in Vb. steeds scheiding tusschen 8. en Vf., in Et. in op één na alle gevallen. De uitzondering is: Et. 131 Daer dorste niemen seggen: laet! // No daertoe spreken goet no quaet, // Nochtan dat haer dat bloet H Nederstorte up den voet. — Wel heeft hier Vf. den bijzinsvorm; het praefix is n.1. niet van Vf. gescheiden. Een ander uitzonderingsgeval, een zin met scheiding door een bijwoord en onderbreking door een bijstelling, komt eveneens in Et. voor: 943 Ende dat hem Eenout, die heelt vercoren, //Of dade sniden bede sijn oren. — Voorbeelden van de bijzinnen met aanloop en scheiding van S. en Vf.: Rt. 430 Ende riep te rade sonder sparen // Alle sine man, die daer waren, // Met also groter listen, // Dats die heren niet ne wisten. 825 Ende gaf Goutiere .i. slach, // Daer hem die doet an lach. —- Yb. 59.17 „Het is een vreemt dinc dat ons de werlt te cleyn is." 147.12 ic seg u here coninc, bij God almachtich, dat hem Maeldegijs sijn oem secours brochte wt dat casteel van Montalbaen. — Met aan het zinseinde een afgescheiden bepaling bij het subject: Vb. 24.13 .... so ontsien onder sijn baroenen datte?* niemant en was, hoe hoge of hoe edel, de spreken dorste. — 46. Bijzinnen met enkelvoudig praedicaat. Et. bevat er 133 (67 % van alle bijzinnen), Vb. 118 (55 %). Het aantal zinnen, dat behalve het verbindingswoord uitsluitend uit S. en Vf. bestaat, bedraagt in Et. 15, in Vb. 14. Voorbeelden: Rt. 153 Als Aymijn sijn evelmoet // Vergaen was, sprac hi, daer hi stoet: — 212 Doe reitsi, waer si wilden, — Yb. 26.5 So sijn de eden verloren, de gi swoirt doe ic enz. 63.14 men mach hangen die men wil, — Van de bijzinnen, die meer zinsdeelen bevatten dan S. en Vf. zijn er in Et. 20 (18 %) en in Vb. 9 (9 %), waarin S. en Vf. niet gescheiden zijn; het aanmerkelijk geringere percentage in Vb. is in overeenstemming met de historische ontwikkeling van de woordschikking van hoofd- en bijzin. In de zinnen zonder scheiding, dus van den vorm S. Vf. A., heeft het zinseinde A. steeds een sterken nadruk en is soms zeer omvangrijk, zoodat in Et. de zin herhaaldelijk twee versregels vult, b.v.: Rt. 262 Ende sliepen toten stonden, // Dat si verbonden hare wonden, II Mallijc anderen met gemoJce. 450 Dat si groten lachter daden, // Den coninc in sire kemenaden, // Daer si slougen jamerlike // Dool den coninc Lodewilce. Normaal is natuurlijk in beide teksten: scheiding tusschen S. en Yf. In Et. bedraagt het aantal zinnen met scheiding 82 %, in Yb. 91 %. Hiervan behooren in Et. 59 zinnen (= 50 % van alle zinnen met enkelv. praedicaat), in Vb. 85 (80 %) tot het type S. A. Yf.; den vorm S. A. Vf. A. vertoonen in Et. 35 zinnen (30 %), in Vb. 9 zinnen (9 %). Vergeleken bij Vb. is de half-open zinsvorm S. A. Vf. A. in Et. zeer frequent. Terwijl we in Vb. als zinseinde A. vinden: 7 maal een voorz. bep., 1 maal een dat. object en 1 maal een bepaling bij het object, kunnen we in Et. geen voorkeur voor een bepaald zinsdeel aan het zinseinde constateeren. Veelvuldig komen m Et. voor: een voorz. bep., een acc. object, een dat. object en een adverbium. In 6 gevallen vinden we in Et. aan het zinseinde een gesplitst praed. nomen1): 888 Die alle stout sijn ende coene." (evenzoo: 38) 242 Die rikelijc was ende goet. 142 Die hovesch was ende getrouwe, (evenzoo: 106) 47 Die diere was ende goet. Onderbreking van S. en Vf. door een zin komt noch in Et., noch in Vb. voor, wel een enkele maal in Et. door een bijstelling bij het subject, b.v. 766 So dat Eenout, die lielt nameconde, // Vergaderde in corter stonde // Hem .xv.c bi getalle, — Deze zin is tevens éen van de weinige gevallen, waarin het zinseinde A. meer dan één zinsdeel bevat. Voorbeelden van de zinstypen S. A. Vf. en S. A. Vf. A.: Rt 157 Ic ben dongevallichste man, // Die ie ziele of lijf gewon — 392 Ende omboot Yewen bi brieve, // Dat hi hem dor simn lieve // Sende die mordadige liede. — Yb. 24.2 datse zyn moye hem heeft gesent, de vrou is in dit lant. 62.2 ende als hi den coninc sach gruete hi hem enz. Inversie komt in Et. 3 maal, in Vb. 2 maal voor in zinnen ingeleid door „al" en 1 maal in Et. in een vergelijkenden bijzm met het voegwoord „als". i) vgl. „Woordgebruik" § 7, b. Rt. 100 Al waert dat hi verdeelt ware, 654 Al quamer die coninc selve voren, 721 Al quame Karei die nameconde // Daer voren met al sinen here, — Vb. 65.14 want hi en mach u niet deren al lage hijer voer hondert jaer." 147.16 ende halen hem al waer hi te Beurepaer int cloester — Rt. 518 Dat ghire dan snit winnen an, // Als dede van Lacviden Jan, — 47. Bijzinnen met samengesteld praedicaat telt Et. 54, Yb. 83, resp. 27 % en 38 % van alle bijzinnen. a. Zinnen alleen bestaande uit S., Yf. en V. bevat Et. 11, Vb. 16. Hiervan hebben in Et. 7 zinnen den vorm S. Vf. V., 1 S. Vf. V. V., 1 S. te V. Vf. en 2 S. V. Vf.; Vb. daarentegen heeft 14 zinnen van den vorm S. V. Vf., slechts 2 8. Vf. V. en 1 S. Vf. te V. Terwijl Et. dus een voorkeur heeft voor de schikking Vf. V., bevat Vb. bijna uitsluitend het type met de volgende V. Vf. Eén van de beide zinnen in Vb. met den vorm S. Vf. V. heeft een sterken nadruk op het deel V., dat tevens affectieve waarde heeft: 148.27 dat men tot u sal seggen in wat landen dat ghy coemt, dat u oudevader is gehangen. S. te V. Vf. : Rt. 255 Dats daer wi te ridene achten." S. Vf. te V.: Vb. 25.21 Als Aymyns toernigen moet began te vercoelen. S. Vf. V.: Rt. 3 Ende sach in dat dal beneden, // Waer die heren quamen gereden. 54 Hi sat of hem ware onderdaen, // Dat Kerstinede heift bevaen — Vb. 148.2 vraechden si waer den conine Yewijn mochte sijn. S. Vf. V. V.1): Rt. 358 Daer hi die castele vant — // Si daden hem groten pant — // Die Saforet hadde doen maken. S. V. Vf. : Rt. 100 Al waert dat hi verdeelt ware, 698 U verga alsoot vergangen mach, b. De zin bevat ook andere deelen dan 8. V. en Vf. Inversie komt eenmaal voor en wel in Vb. in een zin ingeleid door „al": 24.11 Aldus sat Aymijn met groter overmoet al hadde hi here geweest over al Kerstenrijc. Wanneer een zin twee nominale werkwoordsvormen inhoudt, dan gaat in Et. het verbum finitum steeds hieraan vooraf; in Vb. heeft deze regelmaat enkele uitzonderingen, tweemaal komt daar de schikking V. Vf. V. voor: 59.9 ende vochten so lange, datmen wel een mile gegaen soude hebben. 148.30 als gi so vorde coemt dat ghi ridders namen ontvangen sult hebben" — Hieronder volgen eenige voorbeelden van de normale schikking der deelen V. en Vf.: *) vgl. voor de volgorde der deelen V.: b. S. A. Vf. V. V.: Et. 347 Die Yewen sullen helpen striden, // Si gereedden hem ter vaert, — Yb. 23.38 Doe si[se] gewaer wert comen ridende mercte si enz. *) 62.22 Heer Hughe van Avernaes sprac met toernigen moet als hi desen raet had horen geven 1) enz. S. (A.) Vf. A. V. V.: Vb. 23.26 Soe geboerdet na dat die maeltijt ghedaen was, dat vrou Aye de seone vrouwe was voir een veynster vander salen gaen staen S. A. Vf. V. V. A.: Vb. 64.20 ic soudet op hem wreken alsoe dat hi mit vreden niet en sonde mogen slapen op sijn bedde noch eten of opstaen; — Bevat de zin één deel V., dan is zoowel de schikking V. Yf. als Yf. V. mogelijk. Et. heeft 13 zinnen met de volgorde V. Vf. en 26 met Vf. V.; Vb. daarentegen 44 met de schikking V. Vf. en 20 met Vf. V. Het Volksboek heeft dus een even groote voorkeur voor V. Vf., als Et. voor Vf. V.; dezelfde verhouding dus als in de zinnen, die uitsluitend uit S., Vf. en V. bestaan. Wat de frequentie van open en gesloten zinsconstructies betreft, kunnen we constateeren, dat zoowel in Et. als in Vb. het aantal zinnen met een gesloten vorm het grootst is; in Vb. echter is die voorkeur minder opvallend. Et. heeft n.1. 26 gesloten en 12 open zinnen, Vb. 38 gesloten en 29 open zinnen. In de zinnen met de volgorde V. Vf. komen in geen der beide teksten gevallen zonder scheiding van S. en "Vf. voor. Het meest gebruikelijke zinstype voor den gesloten zin is: S. A. V. Vf.; in Et. is deze zinsvorm regel zonder uitzondering (7 voorbeelden), in Vb. vinden we 21 van deze zinnen, maar bovendien nog twee van een anderen vorm, n.1. S. A. te V. Vf.: 65.7 so sal hi mi helpen waer iet te doen heb, met scheiding van beide deelen van het praedicaat, S. A. V. A. Vf.: 64.14 ic sal daer een casteel op doen maken dat ic coninc Karei nyet een mite ontsien en sel." — Als open zinsvorm komen voor. S. A. V. Vf. A. (half-open), in Et. 3, in Vb. 11 zinnen en: S. V. Vf. A., in Et. 2, in Vb. 8 zinnen. Éénmaal vinden we in Vb. een geval van onderbreking na het subject, door een relatieven bijzin: 64.37 dit waer ymmer scande dat men onsen coninc die so edel ende machtich is, in sijn lant hangen soude. In de zinnen met de schikking Vf. V. is eveneens scheiding van S. en Vf. regel. Als uitzondering heeft Vb. een geval, waar de zin tusschen S. en Vf. wordt onderbroken door i) Een verbinding van Vf. met een acc. cum inf.; zie § 16. een bijstelling bij het subject: 23.26 So geboerdet .... dat vrou Aye de scone vrouwe was voir een veynster vander salen gaen staen. — Et. bevat drie zinnen zonder scheiding van S. en Yf., éénmaal een relatieven bijzin: 65 Maer daer was niemen so coene, // Die dorste seggen willecomen. — en twee voegwoordelijke bijzinnen: 217 Nu ne wetic, warewaert // Wi mogen varen omme onthout. 33 Ic wilde wel, datsï alle waren // Over .m. milen gevaren. Terwijl in de zinnen met de volgorde Y. Vf. het aantal met open zinseinde in Yb. vrij groot bleek, vinden we hier in beide telcsten een voorkeur voor den gesloten zinsvorm. Het meest gebruikelijk is 8. A. Vf. V. (6 maal in Et., 14 maal in Vb.). Behalve dit zinstype komt een enkele maal voor in beide teksten de vorm S. A. Vf. te V., S. A. Vf. A. te V. en S. A. Vf. A. V., de beide laatste dus met gescheiden praedicaatsdeelen: Rt. 835 „Hebbic gedaen," sprac de heelt coene, // ,,A1 dat ic sculdech bem te doene." — Vb. 24.8 met menigen costeliken steen die seer genoechlic waren te sien. 26.3 ende doen hem wes een vader sculdich is sijn kinder te doen." — Rt. 877 So willic u te hnlpen staen, // Met .viii.c riddren saen. // So salie u volgen, waer gi vaert, // Die alle sijn wel bewaert." — Yb. 25.29 ende God en verleende mi nie soveel gracien dat ic een kint hadde an u gewonnen. Open zinsvormen vinden we in beide teksten slechts 4 maal. Het zinstype S. A. Vf. V. A. komt nog het meest voor, overigens bevat Vb. één zin van den vorm S. A. Vf. te V. A. en Et. één voorbeeld met scheiding der praedicaatsdeelen: S. A. Vf. A. V. A. Het zinseinde A. heeft steeds een sterken nadruk. S. A. Yf. V. A.: Rt. 200 „Ic vlo mi liever uter noot, // Dan ic dus soude bliven doot." — verder: 76, 324; Vb. 25.14 ende waren seer verstoert van binnen dat si daer waren gecomen sonder wapenen. — verder: 24.24, 64.5. S. A. Vf. te V. A.: Vb. 63.19 laetse varen in een ander lant, daer si hem weten te onthouden voir coninc Karei. S. A. Vf. A. V. A.: Rt. 425 Dat hi hem sonde den mordenare, // Die hem hadde in Vrankerike // Verslegen sinen sone Lodewike1). Wat het deel A. aan het zinseinde betreft, bemerken we in Vb. een sterke voorkeur voor een voorzetselbepaling, n.1. in 21 van de 29 zinnen; verder 5 maal een object. In Et., waar x) Volgens de uitgave Matthes; het hs. heeft: Die hem hadde in Vrankerike // Verslegen lode hadde Lodewike. het aantal open zinnen veel geringer is, treffen we niet die groote voorkeur aan; zelfs is het aantal zinnen met een object aan het zinseinde veel grooter; 3 maal komt een voorz.bep. voor en 6 maal een object. We constateeren hier dus dezelfde verhouding als bij de open zinnen met enkelvoudig praedicaat, waar het zinseinde in Yb. ook meerendeels gevormd werd door een voorz.bep., terwijl die voorkeur in Kt. daar evenmin bleek te bestaan 1). 48. De aard van V. en Vf., in verband met hun schikking 2). Het deel Y. kan zijn een infinitief op een participium perfecti. We vinden tusschen beide de volgende verhouding: Volgorde V. Vf.: Et. 5 maal: p. p. — Vf. Yb. 25 maal: p. p. — Vf. 12 maal: inf. — Vf. 31 maal: inf. Vf. 1 maal: te inf. —Vf. 1 maal: te inf. Vf. Volgorde Vf. V.: Et. 21 maal: Vf. — p. p. Vb. 6 maal: Vf. — p.p. 14 maal: Vf. — inf. 8 maal: Vf. — inf. 2 maal: Vf.—te inf. 3 maal: Vf. — te inf. In Vb. blijkt de voorkeur voor V. Vf. bijna even groot in zinnen met p. p. als met inf.; Et. daarentegen toont zijn omgekeerde voorkeur vooral in de zinnen met p. p. De inf. staat daar bijna even dikwijls voor als achter Vf. Slechts éénmaal in beide teksten gaat „te inf." aan Vf. vooraf. De aard van Vf. Enkele werkwoorden vallen door hun frequentie reeds dadeüjk op, n.1. „hebben" en „zijn' . hebben: Volgorde p.p.—Vf.; Et. 0 maal, Vb. 15 maal. Volgorde Vf. — p. p.; Et. 9 maal, Vb. 3 maal. zijn: Volgorde p.p. — Vf.; Et. 3 maal, Vb. 10 maal. Volgorde Vf.—P-P-j Et. 7 maal, Vb. 4 maal. We merken op, dat bij een Vf. van het werkwoord „hebben in Et. nooit de volgorde „p.p.—Vf." voorkomt. Overigens 1) vg]. § 46. 2) Alléén de zinnen, waarin één deel V. voorkomt, worden hier besproken. blijkt ook duidelijk de groote voorkeur van Et. voor Yf. V. en van Vb. voor V. Vf. De hulpwerkwoorden „zullen" en „willen" komen als volgt voor: zullen: Volgorde inf.—Vf.; Et. 5 maal, Vb. 16 maal. Volgorde Vf.—inf.; Et. 5 maal, Vb. 2 maal. willen: Volgorde inf.—Vf.; Et. 2 maal, Vb. 9 maal. Volgorde Vf.—inf.; Et. 2 maal, Vb. 0 maal. Vb. vertoont bij beide werkwoorden bijna uitsluitend de schikking „inf. — Vf.", de voorbeelden in Et. zijn gelijkelijk over de twee mogelijkheden verdeeld. Andere werkwoorden zijn te weinig frequent om voor een vergelijkende beschouwing in aanmerking te komen (mogen, kunnen, durven, zien). Conclusies aangaande „De vorm van den mededeelenden zin". 1. Het aantal hoofdzinnen is in Et. aanmerkelijk grooter dan in Vb.; het getal der bijzinnen is in Et. in verhouding kleiner. Et. vertoont een groote voorkeur voor den enkelvoudigen hoofdzin. 2. Hoofdzinnen, aanvangend met het subject, vormen in beide teksten een kleine meerderheid; scheiding van S. en Vf., tenzij door de negatie „en", en onderbreking van den zin komt zelden voor, in het bijzonder in Vb. 3. Het aantal zinnen met enkelvoudig praedicaat is in Et. in verhouding even groot als in Vb.; in het zinstype S. Vf. A., dat in beide teksten het veelvuldigst voorkomt, bevat A. in Et. vaker dan in Vb. één zinsdeel. Frequent zijn vooral in Et. de zinnen, waarin A. gevormd wordt door een praed. nomen of een adverb. bepaling, vooral in Vb. de zinnen, waarin A. een object bevat. 4. Bevat A. meer dan één zinsdeel, dan is er zoowel in Et. als in Vb. een bepaalde volgorde der deelen van A. te onderscheiden. 5. In de zinnen met samengesteld praedicaat toont Et. een groote voorkeur voor open zinsconstructies, Vb. voor den gesloten zinsvorm. 6. Het aantal hoofdzinnen met aanloop vormt in beide teksten een hoog percentage. De lichte, adverbiale aanloop blijkt in verhouding frequenter te zijn in Yb., de zware en pronominale in Et. 7. De adverbiale of pronominale aanloop kan soms de functie hebben van den zwaren aanloop; omgekeerd heeft de zware soms de syntactisch bindende functie, die eigen is aan den lichten aanloop. Overigens is de zware aanloop emphatisch of affectiefemphatisch, het laatste vooral in de directe rede. 8. Scheiding tusschen S. en Yf. is in Vb. zeer zeldzaam, in Et. frequenter; onderbreking tusschen S. en Yf. komt in geen der beide teksten voor. 9. De geïnverteerde zinsvorm is in Vb. regel zonder uitzondering; Et. bevat 7 zinnen zonder inversie, zinnen met zwaren aanloop. 10. De zinnen met enkelv. praedicaat vormen een groote meerderheid, vooral in Vb. De vorm A. Vf. S. is in Vb. in verhouding frequenter dan in Et.; hij wordt o. a. gebruikt in de zinnen die de directe rede inleiden. De frequentie van den vorm A. Vf. S. A., die vooral in Et. opvalt, wordt daar bevorderd door talrijke vaste constructies. 11. Evenals in de zinnen met samengest. praedicaat, aanvangend met S., heeft Et. bij voorkeur een open zinseinde, hoewel minder opvallend; Vb. bevat evenveel gesloten als open vormen. 12. Onderbreking van den zin — elders dan tusschen te. en Yf. — komt in Vb. éénmaal voor, in Et. veelvuldiger. 13. Hoofdzinnen, voorafgegaan door één of meer bijzinnen, bevat Vb. meer dan Et. (vgl. 1). Meestal gaat een bijwoordelijke bijzin vooraf. Zinnen met aanloop een hervatting van den voorafgaanden bijzin — komen in Et. talrijker voor dan in Vb. 14. Bij de niet geïnverteerde zinnen komt als aanloopzin voor: een subjectszin en een conditionale bijzin; in Et. ook een concessieve bijzin, ingeleid door „al". 15. Bij de zinnen met inversie is de voorafgaande zin als regel een temporale of conditionale bijzin; na een conditionalen bijzin vinden we bij voorkeur een hervattenden aanloop. Het groote aantal temp. bijzinnen typeert den Volksboekstijl. 16. Scheiding tusschen S. en Vf., door een pronomen, komt bij de geïnverteerde zinnen in beide teksten enkele keeren voor na een eondit. bijzin; na een temporalen bijzin uitsluitend in Vb. eenige malen. 17. In de zinnen met samengesteld praedicaat, zonder inversie, toont Yb. evenals elders (vgl. 5) een groote voorkeur voor den gesloten zinsvorm. De voorkeur van Et. voor den open zin is minder groot. In de zinnen met inversie constateeren we — in afwijking met wat tot dusver bleek — in Et. een groote meerderheid van gesloten zinnen (evenals in Yb.). 18. Het aantal bijzinnen met enkelv. praedicaat is in Et. in verhouding grooter dan in Vb. (resp. 67 % en 55 %). Bijzinnen met aanloop zijn in beide teksten zeldzaam. 19. Scheiding tusschen S. en Yf. is in den bijzin regel. Het aantal zinnen zonder scheiding bedraagt in Et. nog 18 %, in Vb. 9 %. 20. In de bijzinnen met enkelv. praedicaat vormt het zinstype S. A. Vf. in Yb. een zeer groote meerderheid (in Et. en Vb. resp. 50 % en 80 %). In het zinstype S. A. Vf. A. is het zinseinde in Vb. bij voorkeur een voorz. bep.; Et. toont hier geen voorkeur voor een bepaald zinsdeel. 21. In de bijzinnen met samengest. praedicaat vinden we in Et. meestal de schikking Vf. V., in Vb. : V. Vf. Komen in een bijzin twee nominale werkwoordsvormen voor, dan gaat in Et. steeds Vf. daaraan vooraf; Vb. heeft enkele uitzonderingen. Scheiding tusschen S. en Vf. is ook hier regel; het aantal uitzonderingen is in Et. weer grooter dan in Vb. 22. In de zinnen met de schikking V. Vf. treedt de gesloten zinsvorm op den voorgrond; de voorkeur voor den gesloten zin blijkt echter nog grooter bij de zinnen met de schikking Vf. V. 23. In de open zinnen bevat het zinseinde in Vb. in de meeste gevallen een voorzetselbep.; in Et. daarentegen komt in verhouding vaker een object aan het zinseinde voor (vgl. 20). 24. De voorkeur Vf. V. is in Et. vooral duidelijk in de zinnen, die een participium perfecti bevatten; in de zinnen met een infinitief als deel V. is de volgorde V. Vf. bijna even frequent. In Vb. blijkt de voorkeur voor de volgorde V. Vf. zoowel in de zinnen met een p. p. als met een inf. VIII. DE NIET-MEDEDEELENDE ZINNEN. De Vragende Zin. 49. Van de 18 vragende zinnen in Et. vinden we slechts 7 in Yb. terug. Eén der zinnen wordt in Yb. varieerend herhaald en krijgt daardoor nog meer dan in Et. het karakter van een rhetorische vraag, n.1. Et. 155 „Wat magie seggen, lieve vrouwe? Vb. 25.23 „Gheminde vrouwe, wat mach ic antwoerden, wat mach ic seggen? — In Et. komt eén elliptische vragende zin voor, die in Vb. verduidelijkend wordt aangevuld tot een volledigen zin: Et. 161 „Waerbi", seitsoe, ,,soete minne? Vb. 25.26 „Waer om segdi dat, vercoren man?" — Van de overige 11 vragende zinnen, die niet met een dergelijken zin in Vb. correspondeeren, zijn er 4, waar Vb. een objectszin bevat door omzetting in de oratio obliqua. B.v.: Et. 663 „Nu raet, ghi heren, gi baroene, // Wat mag ic nu anegaen?" "Vb. 64.30 „Nu raet mij gi heren, wat best gedaen is." In eveneens 4 gevallen geeft Vb. den inhoud van Et. bekort weer en laat een vragenden zin, die voor een goed begrip niet noodzakelijk is, weg. Éénmaal beantwoordt een gebiedende zin in Vb. aan een vragenden in Et.: 440 „Ghi heren", sprac die coninc doe, II „Wat rade gevedi mi hiertoe, // Dat ic blive in miner ere?" Vb. 62.13 raet mi hier in, gi heren, wat mi best hierin gedaen is ende mijn eere mede bewaert. — Een tweetal op elkaar volgende rhetorische vragen wordt in Vb. omgewerkt tot een verklarenden mededeelenden zin. n.1.: Et. 468 So menigen dienst si u daden: // Soudise also sere verraden? Vb. 62.25 ende het wair oec dorperliken gedaen, want si u trouwelic gedient hebben ende menigen heiden verslegen ende u naem in heidenis doen ontsien. — Het tweede voorbeeld bevat een in epischen stijl typische opmerking van den auteur tot den lezer, dus een rhetorische vraag buiten den dialoog: Et. 733 A\at holpe, dat iet updecte lanc // Van der brulocht, die daer was, // Also alsict gescreven sach? Vb. 65.18 Mer vanden feest vander bruloft wil ic swigen om de lancheit wil. Vb. vermijdt hier dus de rhetorische vraag; ook in de 7 correspondeerende zinnen komt geen enkele rhetorische vraag voor. Op één plaats in Yb. echter, waar Et. mededeelende zinnen bevat, vinden we een vragend zinsverband, dat overgaat in den mededeelenden vorm. De hier gebruikte rhetorische vraag is een uitdrukking van verwondering, verrassing: Kt. 5 „Den vorsten" seitsi, „hebbic becant, // Data mijn neve, die grave Roelant; // Dander es met waren dingen // Die grave Willem van Oringen; // Die derde dinket mi Bertram, // .1. stout rudder ende lofsam; // Die vierde dats mijn tere Bernaert. Yb. 23.31 Ende is de een niet myn neve grave Roelant, die ander grave Willem van Oringhen, den derden een stout ridder ende hiet Bertram, de vierde is heer Bernaert so mi dunct. — Behalve de correspondeerende mededeelende zin in Et. kan van invloed geweest zijn op den overgang van vragenden naar mededeelenden zin: 1°. de „afstand" tot den voorgaanden volledigen zin, 2°. de vorm van den zin: „ende hiet Bertram" — De woordschikking van den vragenden zin vertoont als regel de volgorde Vf. S. Een enkele maal komt een pronominale zin voor x): Et. 893 Wat help, dat iet u maecte lanc? 733 (zie boven) —Yb. 64.2. „Heer coninc, wat belieft u van mi? — Beide teksten hebben een voorkeur voor zinnen met aanloop; in Et. 12 van 18, in Vb. 5 van 9. Scheiding tusschen S. en Vf. komt niet voor. Een volledige beschrijving der zinsvormen heeft hier door het geringe aantal geen nut. De Gebiedende Zin. 50. Et. bevat 36 gebiedende zinnen, Vb. 27. Van de 36 zinnen in Et. zijn er 21, die ook als zoodanig in Vb. voorkomen; 15 zinnen zijn dus in Vb. niet als gebiedende zin bewaard gebleven. Allereerst zijn in Vb. weggelaten de niet in den volksboekstijl passende onderbrekende gebiedende zinnen, waarvan er 9 in Et. voorkomen: 467, 492 dat weit wel, 598 Maer des sijt ende vroet, 784 sijt des wijs, 860 dat weit harde wel, 946 des sijt vroet. 555 Also helpt mi sente Jan! 629 Also helpt mi onse vrouwe! 787 Also help mi Jesus! — Verder ontbreekt in Vb. de epische formule van Et. 775 Nu hort, wat Eenout doe dede. — Tenslotte missen we door bekorting in Vb. een correspondeerenden gebiedenden zin: Et. 131 Daer dorste niemen 1) Ook P. bevat één pronominalen vragenden zin: P. 1 „Wie deitf" sprac hi in corter stont. seggen: „laet!" — en 415 Here, eist u lief, // So doet lesen desen brief. — Het groote verband van gebiedende zinnen in bet begin van bet eerste fragment is in Vb. bekort, waardoor 3 gebiedende zinnen zijn weggelaten; Yb. bekort bier den herbaalden en gevarieerden zinsvorm, die kenmerkend is voor den episcben stijl van den dialoog. Kt. 19 „Ganc wech," seitsi, „portenare, // Datti God onse here beware! II Ende nem dese .hij. hobande, // Ende ghef mi den besten Roelande: // Sech datten hem sijn moeije sande, // Ende ghef mt desen den here Bertrande, // Ghef ellen riddere .i. hobant, // Ende sech dat icse hem hebbe gesant. // Doe die paerden achterwaren wale, // Bnnc de riddren in de zale." Vb. 23.36 „Ganc haestelic tot geen vier heeren de ginder comen ende bringe hem dese vier hoebanden: den besten gevet minen neve Roelant ende segt hem datse zijn moye hem heeft gesent, de vrou is van dit lant ende doet haer paerden te gemake ende brengetse in die sale. Vb. beeft alleen de gebiedende zinnen, die noodzakebjk bewaard moesten blijven, overgenomen; de overige varieerende als overbodig weggelaten. Daarentegen bevat dit zinsverband, gebeel in den trant van bet Volksboek, enkele verklarende uitbreidingen, n.1.: „tot geen vier heeren de ginder comen" en „de vrou is van dit lant." Tegenover deze 15 gevallen, waar Kt. wel een gebiedenden zin bevat en Vb. niet, vinden we in het Volksboek 6 gebiedende zinnen, die niet met een dergebjken zin in Et. correspondeeren. Zoo vinden we tweemaal in Vb. een gebiedenden zin, waar Et. een voorwaardelijken bijzin bevat. Overigens vermijdt Vb. dergelijke bijzinnen niet1); misschien is de verouderde verbinding van Vf. en persoonbjk pronomen de oorzaak van deze „omwerking": Kt. 605 Doedijt, so doedi alstie vroede. — Vb. 64.10 doet dat, so doedi als de wijse, — Kt. 532 Maer doedi minen raet te waren, // Here, gi snit se laten varen // In Poelien of in ander lant, — Vb. 63.18 Boet minen raet: laet se varen in een ander lant (vs. 533 wordt in V . vervangen door een gebiedenden zin; in Kt. heeft het futurum nog gebiedende functie). Een epische optatieve zin maakt in Vb. plaats voor een gebiedenden zin: Et. 726 „Dat lone u God van paradise! — !) Zie: Zinsverbinding door modaliteit, accent en toon. § 78, a. Yb. 65.15 Heer coninc, danc Jiebt. — Twee zinnen met den conjunctief in Et. worden in Yb. omschreven door adhortatieve constructies: Et. 237 „So vare wi daer," geide Renout. Yb. 59.22 Doe seide Reynout: „Laet ons daer varen." — Rt. 257 ,,Wi rusten ons bat, wi sijn moede." Vb. 59.28 „Laet ons rusten want wi sijn moede." Tenslotte wordt één vragende zin in Yb. vervangen door een gebiedenden zin (Et. 440 — Vb. 62.13) l) De korte, direct sprekende vorm in Et. is een der kenmerken van den dramatisch en dialoog van het primitieve epos. Deze korte gebiedende zinnen worden in Vb. veelal bijna letterlijk overgenomen. Maar een enkele maal, als de auteur van het Volksboek een dergelijk „gebod" blijkbaar niet op zijn plaats acht, vinden we een langeren, eerbiediger vorm van aansporing, langer zoowel door een inleidende formule als door een omschreven vorm 2). Namelijk, als „vrou Aye" den toornigen Aymijn toespreekt: Rt. 121 Soe seide: „spreict, grave here, // Ende andwort dor uwes selves ere // Minen neven enten uwen mede: // Het sijn de beste van kerstinede." — Vb. 25.6 Do seide vrou Aye tot Aymyn: „Edel here, ic bid u vriendelic: wilt doch desen heren antwoerde geven want het sijn u selfs magen ende de beste van Kerstenrijo." Rt. 152 Ende seide: „Spreict, grave, lieve minne!" — Vb. 25.20 „Edel here, ic bid u vriendelic, geeft dese heren antwoirde." Evenmin vinden we een letterlijke overneming van den gebiedenden zin in het volgende voorbeeld, waarin bovendien de abrupte opeenvolging van twee gebiedende zinnen in Vb. is vermeden door een geheel afwijkende zinsconstructie: Rt. 817 Laet u dregen, doet dat gi moget, // So doedi u ere ende u doget." — Vb. 146.30 „God scende u," seide Ogier „gi en doet dat ghi sculdich sijt van doen ende laet u roemen staen." Tenslotte moet nog genoemd worden een zinsverband in Et. met een merkwaardige woordschikking tengevolge van een constructie ano xoivov, die in Vb. niet meer voorkomt. Et. 1) Zie boven: De Vragende Zin. 2) vgl. Mod. Ned. Grammatica, § 292. bevat hier een gebiedenden zin met als aanloop een geïsoleerd object, een emphatisch-analytischen vorm, in Yb. vervangen door een zin aanvangend met Vf.: Et. 556 Maer coninc! suldi houden u ere, // So suldi Renout den ionchere II Clarissien uwer dochter geven, // So mogedi vrolike leven // Emmermeer na dese stonde; // Entie roche up die Geronde, II Die geift hem, hi salre saen // .1. vaste burch up doen staen. Vb. 63.28 heer coninc, wildy behouden u eer, gi sult Reinout u dochter Clarisse geven ende geeft hem dye roetse op die Gronde, dair sal hi doen maken een vasten borch, — Beide teksten hebben in dit zinsverband geméen: de gevarieerde vorm van aansporing in op elkaar volgende zinnen; eerst een aanmaning, uitgedrukt met behulp van het hulpww. „sullen", dat duidelijk nog gebiedende functie heeft, vervolgens een imperatief. 51. Behalve het meerendeel der onderbrekende epische formules in Et. ]) zijn de gebiedende zinnen in beide teksten bijna zonder uitzondering verbonden met een vocatief, die onmiddellijk voorafgaat, of volgt wanneer de gebiedende zin aan het begin van de oratio recta staat. Is dit niet het geval, dan staat de vocatief toch aan het begin van de oratio recta. Zelden vinden we een gebiedenden zin, die niet met een vocatiet is verbonden2). Als „die hertoge Sampsoen" heftig geschrokken is door de nederlaag van 's konings kampioen Goutier, lezen we: Rt 835 „Hebbic ghedaen," sprac de heelt coene, // „Aldat ic sculdech bem te doener // „Ja gi," sprac die hertoge Sampsoen, // »Sit °P> God geve u pardoen!" — Vb. 147.4 Als dat ghedaen was vraechde Ogier of hi voldaen had. Doe seide de hertoge Sampson: „Sit op u paert, dat u God ere!" Als de broeders, vermoeid van den strijd en hun langen tocht het kasteel van Yewe genaderd zijn, zegt Adelaert, zonder een aanspreekvorm te gebruiken: Rt. 257 „Wi rusten ons bat, wi sijn moede, — in Vb. een adhortatieve zin: 59.28 „Laet ons rusten want wi sijn moede. i) Onderbrekingen met een vocatief zijn: Also helpt mi sente helpt mi onse vrouwe!, Also help mi Jesus! (zie het begin der vorige §) •) Een bijzonder geval zonder vocatief, een „geciteerde imperati vinden we in: Rt. 131 Daer dorste memen seggen: „laet. Tenslotte: in Vb. gaat aan de reeks gebiedende zinnen tot den portier (corresp. met Et. 17 vlgg.) geen vocatief vooraf; de beleefdheidsvocatief wordt tegen den knecht blijkbaar overbodig geacht: Yb. 23.34 Dye edel vrou riep de poertier ende seide tot hem: „Ganc haestelic tot geen vier heeren enz. — De abrupte zinsbouw in Et. eischt hier echter wel den vocatief, daar niet afzonderlijk, zooals in Vb., vermeld wordt, dat vrou Aye den portier roept; de vocatief heeft hier dus feitelijk verhalende functie: Et. 17 Si hebben hoge bodscap te doene // Die riddren sterc ende coene. // „Ganc wech," seitsi, „portenare, // Datti God onse here beware! enz. Slechts éénmaal in beide teksten onderbreekt de vocatief een gebiedenden zin: Rt. 112 Ende seide: „drinct, neve Itoelant // Desen verscen coelen wijn: — Vb. 25.2 „Drinct neve Itoelant, de edel wijn. — 52. Wat de woordschikking betreft, valt op te merken, dat het meerendeel der gebiedende zinnen aanvangt met het verbum finitum. In Vb. vond ik slechts vier gevallen, waarin de gebiedende zin niet met Vf. begint. Als uitdrukking van affect en onderscheidende emphase fungeert een aanloop in: Vb. 65.10 Heer coninc, danc hebt — en 24.1 den besten gevet minen neve Eoelant. — Een momentaan adverbium bevat: 64.30 Nu raet mi, gi heren (corresp. met Et.). Een onontbeerlijke negatie „en" is het vierde voorbeeld van een aanloop: 63.12 Vrient, en spreket niet meer als een dwaes. — Vb. heeft deze oude woordschikking dus nog in de functie van affect en emphase, overigens wordt ze gemeden. In Et. is het aantal zinnen met aanloop aanmerkelijk grooter, n.1. 13. Allereerst vinden we deze woordschikking 8 maal in een onderbrekenden gebiedenden zin: 467, 492 dat weit wel, 860 dat weit harde wel, 598 Maer des sijt seker ende vroet, 946 des sijt vroet, 555 Also helpt mi sente Jen! (eveneens met ,,also": 629, 787) — Verder in den reeds eerder geciteerden zin: 561 Entie roche up die Geronde, // Die geift hem, — Driemaal heeft Et. de woordschikking A. Vf.: nu segt (Vb.: segt), nu raet (corresp. met Vb., zie boven), nu hort (ontbrekend in Vb.). Tenslotte correspondeert in Et. met den door „en" ingeleiden zin in Vb.: 693 „Nemmeer sprec als .i. dwaes!" 6 In tegenstelling met Vb. komt in Et. dus naast den nadrukkelijken ook de meer formeele aanloop nog voor. De Wenschende Zin. § 53. Het aantal wenschende zinnen bedraagt in Et. 8, in Vb. slechts 3. Bij 4 van de 8 gevallen in Et. ontbreekt een correspondeerende zin in Vb.; dit zijn stereotiep-epische zinsvormen, die in Vb. zijn weggelaten, waardoor tevens het noemen van God en de Heiligen wordt beperkt, n.1.: Et. 698 Verga alsoot vergangen mach, 702 Also behoude mi God dat leven, 991 Also helpe mi sente Jhan! Éénmaal wordt in Vb. de wenschende formule vervangen door een gebiedenden zin: Et. 726 „Dat lone u God van parade! Vb. 65.15 Heer coninc, danc hebt. — Vb. heeft een wenschenden bijzin in plaats van een hoofdzin in Et. 838 „Sit op, God geve u pardoen!» > Vb. 147.6 Sit op u paert, dat u God ere. , , In drie gevallen hebben beide teksten een wenschenden z , in het laatst te noemen voorbeeld wijkt de inhoud der zinnen echter af: Et. 310 Eenout sprac: „dat lone u God!" Yb. 61.4 Eeinout seide: Dat loen u God." — Et. 463 „Dese raet moete verdomet wesen. Vb. 62.23 ,, Vermaledijt si de raet." - Et. 813 „God hi moete mi verdomen, II Of ic gave omme u romen // Die quatse botte, die me wies. 146.30 „Ic en ontsie u dreygen niet: God scende u," seide Ogier „gi en doet dat ghi sculdich sijt van doen ende laet u roemen staen. In de woordschikking bemerken we in de stereotiepe epische zinnen een sterke voorkeur voor den aanloop: also, so; in de werkelijk „hartgrondige" wenschen vinden we zinnen met subject voorop. Terwijl Et. meestal kernachtiger zinnen bevat in de oratio recta, met meer affect dan in Vb., treffen we hier toch één tegenovergesteld geval aan, een zin met buitengewoon sterk affectieve waarde en uitzonderlijke i) in het Hs. ontbreekt deze versregel. woordschikking: Et. 463 Dese raet moete verdomet wesen. Vb. 62.23 „Vermaledijt si de raet." 1) Conclusies aangaande de niet-mededeelende zinnen. 1. Het aantal vragende zinnen is in Vb. zeer verminderd; de rhetorische vraag wordt in Yb. vermeden. 2. Beide teksten hebben een voorkeur voor vragende zinnen met aanloop. 3. In \ b. zijn weggelaten de niet in den volksboekstijl passende onderbrekende gebiedende zinnen; eveneens ontbreken in Vb. varieerende gebiedende zinnen. 4. Soms wijzigt Yb. den korten gebiedenden zin van het epos in een langere, eerbiediger wijze van aansporing. 5. Bijna alle gebiedende zinnen — in beide teksten — zijn met een vocatief verbonden. 6. Het meerendeel der gebiedende zinnen begint met Vf.; overigens komt in Yb. uitsluitend de nadrukkelijke aanloop voor, in Et. ook de meer formeele. 7. Het aantal wenschende zinnen is in Yb. gering; stereotiepepische zinnen worden bij voorkeur ingeleid door „also, so", biJ de ,,hartgrondige" wenschen vinden we zinnen met subject voorop. IX. DE FUNCTIES VAN DE VOEGWOOBDELIJKE BIJZINNEN. 54. Het aantal voegwoordelijke bijzinnen bedraagt in de onderzochte fragmenten van Et. 143, in Yb. 159; in beide teksten i 74 % van het totale aantal bijzinnen. Van alle voegwoordelijke zinnen is, zoowel in Et. als in Vb. het aantal ,,dat-zinnen" verreweg het grootst, n.1. in Et. 63, in Vb. 69. J) Dezelfde woordschikking vertoont Vb. eveneens in den zin, corresp. met P. 69 nl.: P. 69 Ende God zij ghebenedijt!" — Vb. 37.14 gebenedijt si God daer of. De Zinnen met „dat". 55. Als subjectszin komt een zin met „dat" in Et. 7 maal, in Yb. 10 maal voor. Slechts een enkele keer gaat de subjectszin aan den hoofdzin vooraf en wordt dan in Vb. door een pronomen in dien hoofdzin hervat. Correspondeerende voorafgaande zinnen vinden we bij een hoofdzin bestaande uit het ww. zijn, verbonden met een substantief: Et. 125 Dat ghi so lange zwijcM, es dorperhede." Vb. 25.9 dat gi nu swicht, dats grote dorperheit. In Vb. gaat bovendien nog eenmaal een samengetrokken verband van subjectszinnen aan een hoofdzin vooraf, die bestaat uit „zijn + adjectief", n.1. 63.17 dat gi dese broders sende den coninc ende hise tleven naem, dat waer scandeLic, heer coninc. — De subjectszin met „dat" volgt: 1°. bij zinnen met het werkwoord zijn. Bij een hoofdzin met „zijn + substantief" vinden we m Vb tweemaal een volgende dat-zin (59.1-7, 64.37). Bij een voorwaardelijken bijzin met „zijn" vinden we twee stellen correspondeerende voorbeelden. De bijzin bestaat echter in Et. uit „zijn + substantief", in Vb. uit „zijn + het". Overigens komen in Vb. nog twee dergelijke zinsverbanden voor, waar Et. éénmaal een enkelvoudigen voorwaardelijken bijzin met Vf. voorop heeft, en in het andere geval een corresp. zin in Et. ontbreekt. Vb. heeft „ist dat" en „waert dat" tot voegwoord ontwikkeld. Kt. 189 Of sake ware dat gi hat kinder. Vb. 26.1 Oft waer dat gi kinder had luttel of veel, — Rt. 456 Si dat sake, dat gijs oec met // Ne doet, Vb. 62.20 ende ist dat gi des niet ne doet so enz. Vb 62.33 ende ist dat ghijse met verradenis opgaeft enz. Kt. 48b Wildise oec, sem mijn leven! // Met verranessen upgeven — Vb. 148.14 ende waert dat hi hem geen hulpe en dede, so most hi enz. Bij een toegevenden bijzin met „zijn", ingeleid door „al": Et. 100 Al waert, dat hi verdeelt ware, — (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). „ 2°. bij zinnen met andere werkwoorden dan „zijn . gebeuren. Een inleidende zin in Vb. verwekt een samengetrokken verband van „dat-zinnen", waar Et. samentrekking van hoofdzinnen bevat: Et. 1 Was voir .i. veinstre gestaen, // Ende enz. — Vb. 23.25 Soe geboerdet nadat die maeltijt ghedaen was, dat vrou A.ye de scone vrouwe was voir een veynster van der salen gaen staen ende sach in een valleye comen ridende de vier ridders. helpen. In Et. komen twee subjectszinnen voor bij een vragenden hoofdzin met „helpen", epische rhetorische vragen, die in Yb. ontbreken: Et. 733 Wat holpe dat iet updecte lanc // Van der brulocht, die daer was, — verder: 893. behagen. Eén voorbeeld in Et.; het vage „dat" is in Yb. vervangen door een duidelijk temporaal voegwoord: Rt. 292 Hem behages harde wale // Dat hi de rudders comen sach // Te sire herbergen up dien dach. — Vb. 60.11 ende a 1 s hi se sach was hi blide. zeggen. Een zin met een passief gezegde van het ww. „zeggen" wordt in Vb. gevolgd door een „dat-zin" met subjectsfunctie; Et. heeft hier de directe rede: Rt. 909 Dat volc antworde gemenelike: // ,,Hi heeft opgegeven zijn rike, enz. — Vb. 148.2 Doe wert die heren geseit dat coninc Yewijn hem ghegeven had in een cloester genoemt Beurepaer . ende en wonde nemmermeer de crone meer dragen (weer een voorb. van samengetr. subjectszinnen in Vb.). 56. Het aantal objectszinnen is natuurlijk grooter dan dat der subjectszinnen: in Et. 28, in Vb. 26 gevallen. Het regeerend praedicaat is de uiting van een gedachte, gevoel of wil, de werking van den geest of de zintuigen1). Op dezen regel heeft Vb. één uitzondering: 62.10 coninc Karei van Vrancrijc heeft een brief an mi gesent, de inhout dat ie hem senden woude de iv. broeders. — De regeerende zin is weer een „logische" toevoeging van Vb. In plaats van een dergelijken analytischen zinsvorm heeft Et. 436: Hier heift geeist Karei die coene // Om Aymijns kinder van Dordoene. Behalve in de genoemde uitzondering in Vb. is het subject uiteraard een levend wezen. De regeerende zin gaat steeds *) vgl. Overdiep. Zeventiende-eeuwsche syntaxis, § 38. voorop en bevat soms een pronomen, dat den objectszin aankondigt, vooral in Et.1): Rt. 921 Als Yewe die monec dat sach, // Dat Roelant vor den doester jaol1; yb. 148.8 Ende als Yewyn dit sach dat die ghenoten voir den doester lagen, — verder: Rt. 385, 397, 735, 760, 933, Yb. 25.31. Behalve deze zinnen met een „aankondigend" pronomen in den regeerenden zin bevat Et. nog 22 objectszinnen, \ b. 23, waarvan er 11 correspondeeren. De niet-correspondeerende objectszinnen in Et. komen o. a. voor in vaste epische constructies, die in Yb. ontbreken; zinnen als: 402 Alstie bode vernam, // Dat hi in Gasscoengen quam. — Verder ontbreken er door bekorting verschillende zinnen in Vb., soms door omwerking van het zinsverband. De niet correspondeerende zinnen in Vb. vinden hun oorzaak in den verklarenden stijl, de uitbreidingen en de neiging tot het gebruik van de indirecte rede. „Dat- zinnen" met de functie van een voorzetselvoorwerp komen in beide teksten zelden voor, n.1. 2 maal, waaronder één correspondeerend stel zinnen. Rt. 538 Maer hem jamerde sere // Om Renout den jonchere, // Ende om sine broedre, die met hem waren, // Dat si hem souden ontjaren,— Vb. 63.21 want hem iammerde seer Reinout ende sine broeders, dat si van hem sceiden souden. Rt 377 Ende Yewe wasser harde blide, // In wat wige si quamen, II Dat si altoos den zege namen, — Vb. 25.14 ende waren seer verstoert van binnen dat si daer waren gecomen sonder wapenen. §57. Dat-zinnen, verbonden met een woord van den regeerenden zin komen in beide teksten nagenoeg even veel voor. Veelvuldig vinden we de verbinding met „so", als graadbepaling bij een adjectief, een enkele maal met „so" als graadbepaling bij een adverbium. In Vb. komt verder één zin voor, verbonden met „so" als bepaling bij het werkwoord; we constateeren hier een overgang maar „so-dat": 146.37 ende geraecten wel s o dat hi wonder dede. i) Een correspondeerend stel „dat-zinnen" met genit. objectsfunctie vinden we in P. en Vb. In P. gaat regelmatig de höofdzni voor^ terw j in Vb de objectszin voorop staat, door een pron. gen. object in den hoofdzin hervat: P. 4 Danc hebbe hi, dat hine slouch; - Vb. 35.15 „Dat M den cock doot sloech, des is hi dancs waerdich. De neiging tot verzwaring der voegwoordelijke vormen in Yb. blijkt duidelijk bij de talrijke „dat-zinnen", verbonden met „also" als bepaling bij een werkwoord. We vinden steeds de opeenvolging „also dat", terwijl in sommige zinnen blijkens de interpunctie „also" reeds naar den bijzin is getrokken. Bijv.: Yb. 61.27 daer hem God ende de .iv. ridders toe hulpen, also dat Yewijn sijn vianden verwan ende ontsien wert van sinen vianden. 64.20 ic soudet op hem wreken, alsoe dat hi mit vreden niet en soude mogen slapen op sijn bedde enz. Ook in Et. komen enkele „dat-zinnen" voor, verbonden met „also", waarin we de opeenvolging „also dat" slechts eenmaal aantreffen. Elders is „also" van den volgenden „dat-zin" gescheiden. Bijv.: Et. 55 Ende hi hadde met sire tongen // Al dat hof also bedwongen, // Batter niemen spreken dorste, // Geen so rïke landvorste. Als graadbepaling bij een adjectief is „also", alleen in Et., enkele malen met een „dat-zin" verbonden: Et. 430 Ende riep te rade sonder sparen // Alle sine man, die daer waren, // Met also groter listen, // Dats die heren niet ns wisten. 651 Gi heren, bedi wille hi // .1. huus maken also vast, // Dat hi niet gave .i. bast, enz. Behalve de „dat-zinnen", verbonden met „so" en „also", vinden we nog: Et. 69 Ende hine was niet in dien, // Dat hi wp hem wilde sien. 182 Dies es mine herte tongereke, // Dat ic hem crone spannen soude, 619 .1. huus van al suiker sterken, // Datic Kaerl ende sine mage // Van .i. baste niet ontsage, — Vb. 25.28 God en verleende mi nie so veel gracien dat ic een hint hadde an w gewonnen. De hier genoemde „dat-zinnen" zijn bijzinnen van graad op enkele uitzonderingen na: de zin, verbonden met „in dien" (Et. 69) geeft een hoedanigheid te kennen, terwijl door „dies" (Et. 182) een causale bijzin wordt aangekondigd. Zelden is een „dat-zin" verbonden met een substantief van den regeerenden zin: Kt. 262 Ende sliepen toten stonden,// Dat si verbonden hare wonden. (Yb. heeft hier een andere lezing). 424 Kareis bodsoap ende niemare, // Dat hi hem sonde den mordenare 1), (in Vb. ontbreekt een cor- resp. zin). 5 58. „Dat-zinnen" mef modale functies komen bijna uitsluitend als'ondergeschikte zinnen voor. Als zelfstandigen optatieven zin kunnen we misschien beschouwen: Vb. 147.6 „Sit op u paert, dat ü God ere!" 2) . Finale zinnen vinden we vooral na een hoofdzin, die^een bevel bevat, uitgedrukt door het werkwoord „ontbieden" 2). Een enkele maal bevat de regeerende zin geen bevel in woorden uitgedrukt, terwijl in Et. één geval voorkomt, waar m den regeerenden zin van een bevel of wensch in het geheel geen questie is. Voorbeelden: Rt. 776 Hi omboet, waerlike dino, // Sinen sweer den coninc, // Dat hi te hem quame zaen. Vb. 65.33 Keinout ontboet coninc Yewijn zyn wiifs vader dat hi tot hem quame. Rt 923 Ontboet Ywe vele houde // Sinen swagelinc Renoude // Bi i bode sonder blame, // Dat hi hem U hulpen quame // Jegen Roelant den coenen degen. — vgl. de logische uitbreiding in Vb. van het ,,ontbieden": 148.9 ende sende eenen bode mit een brief tot Reinout de inhilt seer vriendelic an Reinout, of hi comen woude hem te hulpe tegen Roelant (een zelfde constructie: 64.3 en elders). Rt. 72 Wi sijn boden totu gesant // Ende comen van den coninc van Vrankrike, // Dat gi croont Lodewike; - vgl. Vb. met verduidelijkende uitbreiding: 24.21 wy comen tot u als boden gesent van en van Vrancrijc de ons bi u laet bidden dat ghi comtn wilt tot Parijs ende cronen zyn sone Lodewijc. ,. „„j.r ,iT:„ Vb 25.4 Dair gaf si Roelant den scale ende dair na ï heren dat si drincken souden - Rt. heeft hier een finalen (?) infinitief: 116 Doe gaf si drinken up die stede // Gonen rudders altemale enz. ) Rt. 441 Wat rade gevedi mi hiertoe, // Dat ic blive in miner eret (Vb. 62.13 Raet mi hierin gi heren, wat mi best hierin gec aen is en e mijn eere mede bewaert). ■ .) Evenzo,: P- 34 M.tti.» cm da,, die doot ware; — In Vb. vinden we hier een objeetBBini Vb. 36.10 men daer clagen .... dat sijn drossat doot waer Mattheg g6eft: 2) In het Hs. van Rt. ontbreekt de corresp. zin. Mattnes gee 83?,"Sên°LSe0d farïin»Pn.drn"bo.Id,i« met bet „ontbieden". niemant so koen en waer de Reinout misdede. 4) Zie: „Infinitief-constructies", § 28. Consecutieve „dat-zinnen" zijn zeldzaam in Et., in het geheel slechts 2 gevallen, terwijl Yb. 7 dergelijke zinnen bevat. We vinden één correspondeerend stel zinnen; de andere consecutieve zin in Et. wordt in Yb. verzwaard tot een zin met „so dat". De overige gevallen in Yb. beantwoorden gedeeltelijk aan beknopter zinsvormen in Et. (Vb. is logisch verklarend) gedeeltelijk aan graadaanduidende „dat-zinnen", die verbonden zijn met een adjectief of adverbium van den regeerenden zin. Bijv.: Rt. 827 Hi geractene ten sooudren boven, // Dat hem thoeft quam afgevlogen. — Vb. 146.37 ende geraecten seer wel so dat hi wonder dede. Vb. 25.36 want worden si mi machtich dat si mi crigen, si souden mi doden." — Rt. 179 Gegreep si mi ooc, wete Kerst! // Sinegaven mi negenen verst, II Sine slougen mi ooc sekerlike. Yb. 62.8 ende dede de baroenen heimelic bi hem comen, dats die broeders niet en wisten — Rt. 430 Ende riep te rade sonder sparen // Alle sine man, die daer waren, // Met also groter listen, // Dats die heren niet ne wisten. Minder duidelijk consecutieve, misschien zelfs finale functie heeft: Vb. 62.1 die bode haeste hem dat hi quam in Tewijns lant — (Rt. 402 Alstie bode vernam, // Dat hi in Gasscoengen quam, enz.). Neigend tot graadbepaling en correspondeerend met een graadbepalenden zin in Et., vinden we in het Yolksboek: 59.23 ende reden dat si binnen iij. dagen quamen in Tewijns lant — Rt. 239 Do so voersi daerwaert // So verre bin .iij. dagen, // Dat si Tewes borch sagen. Tenslotte moet nog vermeld worden een grammatisch onlogische „dat-zin" in Et., die conditionale functie heeft, althans neigt om conditionaal te worden. Tegenover dit onlogisch zinsverband heeft Vb. een meer logischen zinsbouw met een „dat-zin" als subject: Rt. 528 Dat gi Eenout entie broedre sine // Upgavet daermen hem dade pine // Doen ende nemen tleven, // So haddise qualike upgegeven. — Yb. 63.17 dat gi dese broders sende den coninc ende hise tleven naem • dat waer scandelic, heer conine. § 59. Zinnen met combinaties van het voegwoord „dat". Ben „alsdat - zin", met graadaanduidende functie vinden we een enkele maal in beide teksten (Et. 695, Yb. 62.34); verbonden met een substantief van den hoofdzin komt een zin met „als dat" voor in Vb.: 26.6 Yoerwaer heren, so sijn de eden verloren de gi swoirt doen ic u eerstwerf besliep, alsdat gi doden soudet alle die kinder die ghi bi mi wont — (een uitbreiding in Yb.). „So dat-zinnen", met consecutieve functie, komen uitsluitend in Et. voor; Vb. gebruikt in die gevallen een „dat-zin" of een verzwaarden vorm met „also dat". Rt 689 Den hals slouch hi hem ontween, // So dat hi doot met allen II Vor sine voete quam gevallen. Yb. 65.3 ende sloech Anceel met een vuyst in zijn hals dat hij ter aerden storte ende doot bleef: Rt. 938 Hi wildem geven gevaen, // So dat men hem in corter stonde // Die tonge snede uten monde — (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). Rt. 764 Alle die dit vernamen, // Wijf ende man ter roche quamen, II So dat Renout, die helt nameconde, // Vergaderde in corter stonde enz. _ In Vb.: „also dat," vgl. § 57). Behalve deze verzwaringen van „dat" komen nog enkele andere voor, waarvan we telkens slechts één voorbeeld aantreffen. Zoo leidt in Et. „dor dat" een causalen zin in (694), „nochtan dat" een concessieven (131 vlgg.) en „war dat een localen zin (901 vlg.). In Vb vinden we temporale zinnen met „tot dat (00.4), „nadat" (23.25), „metdat» (148.31) en „t eer st dat» (24.15). In Vb. büjkt het aantal combinaties grooter te zijn dan m Et. (vgl. ook „also dat, § 57). Terwijl de „dat-zinnen" op enkele uitzonderingen na, bij de subjectszinnen, steeds op den hoofdzin volgen, gaan de zinnen met „dor dat", „met-dat" en „teerst dat" aan den regeerenden zin vooraf. De Zinnen met „als". § 60. Et. bevat 19 „als-zinnen", waarvan 14 met temporale functie; Vb echter 43, waarvan 42 met temporale functie. Het groote aantal temporale „als-zinnen" is typeerend voor het Volksboek voor den vertellenden prozastijl. In zeer veel gevallen volstaat Et. met het bijwoord „doe" als aanloop van een enkelvoudigen hoofdzin 1). Terwijl Yb. op 43 zinnen slechts één niet-temporalen zin bevat, heeft Et. op 19 daarentegen 5, d. w. z. bijna 25 %. De uitzondering in Yb. is een zin, waarvan de temporaal futurische functie zeer dicht de conditionale nadert: Vb. 147.7 ende als hi hem hadde soude hij hem hangen aen een boem. — Rt. 869 Constine vinden in enich lant, // Hi soudene hangen doen tehant." Et. bevat twee ,,als-zinnen" met vergelijkende en eveneens twee met beperkende functie, terwijl één zin verzwakt is tot een „stoplap" 2). In Vb. komen geen correspondeerende zinnen voor. Rt. 518 Dat ghire dan sult winnen an, // Als dede van Lacviden Jan. — (Vb. heeft hier een bijw. bep. met „als": als dander). — verder: 395. Rt. 296 Ende groeten alsi best mochten. — verder: 565 vlgg. Rt. 708 Doe riep Yewe Renout zaen, // Alsic u mach doen verstaen, // Ende sprac: —• Bij detemporalezinnen vinden we maar weinig gevallen, waar de „als-zin" op den regeerenden zin volgt. In Et. komt dit één keer voor bij een „als-zin" met een futurisch Yf., een uitzondering. Vb. bevat vier zinnen, die op den hoofdzin volgen, waarvan er drie toegevoegde uitbreidingen zijn en de vierde beantwoordt aan een bijzin in Et., ingeleid door „doe": Rt. 973 Des suldi u, bi onsen heere! // Hierna scamen harde sere, // Als men u verwiten sal, // Waer gi comt overal." Vb. 25.31 want ic wetet wel voerwair dat hijt myn vrienden ontweldigen sal als ic doot ben — verder: 62.22 vlg., 148.29 vlg. Vb. 24.28 so dat hi diowil bleec wort als hi sijn vianden so voer hem sach staen: — Rt. 83 Doe Aymijn sine viande // Vor hem sach in sinen lande, // Doe wert hi bleec ende vale, Voorafgaande aan den regeerenden zin vinden we in Et. dus 13 zinnen, in Vb. 38. In deze zinnen staat het Vf. meestal in het imperfectum, n.1. in Et. 10 en in Vb. 29 maal (resp. 77 % en 76 %). De overige zinnen vertoonen een omschreven vorm x) vgl. Uitbreidingen in het Volksboek, § 3. 2) P. bevat één „als-zin", die zijn vergelijkende functie verloren heeft, een „formule" geworden is: P. 21 Ende sloechene, als ghi nu ghet horen. (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). met „hebben" of „zijn"; ze hebben perfectische functie; duidelijk wordt de voltooide handeling aangegeven, vergeleken bij den hoofdzin. Bijv.: Kt. 823 Als hi .iii. slage hadde gegeven, // Heeft Ogier teweert verheven, 779 Als Yewe heift verstaen, // Voer hi derwaert, bi sente Jan, — verder: 153. Vb. 60.1 Als dese vier ridderen geslapen hadden saten si op Beiaart — 147.4 Als dat ghedaen was vraechde Ogier of hi voldaen had. — verder b.v. 60.13, 61.16. Al deze gevallen in Yb. zijn zinnen in nader verklarend verband, die in Et. niet voorkomen; één uitzondering is er, een zin die correspondeert met eveneens een „als-zin" in Et., maar met eenvoudig praeteritum en momentane functie: Vb. 62.7 Als Yewijn den brief gelesen hadde ende dat inhouden daer of verstaen, was hi droevich — Rt. 428 Als Yewe de bodscap verstoet, II Wert hi drouve in sinen moet, In de „als-zinnen" met eenvoudig praeteritum is in tegenstelling met de hier boven genoemde, gelijktijdigheid van handeling in hoofd- en bijzin niet uitgesloten, zelfs vaak bedoeld. Ze drukken een momentaan öf incoatief aspect uit. In deze keuze der werkwoorden is slechts weinig variatie; zoowel in Et. als in Vb. zijn er onder deze zinnen vele stereotiepe vormen. Veelvuldig worden gebruikt in beide teksten de werkwoorden: sien en comen; in Et.: vernemen, verstaen, spreken; in Vb.: horen, sijn (als koppelww. èn als onafhankelijk ww.). Voorbeelden: Rt. 246 Als Ridsaert die borch sach, // Mogedi horen, wes hi plach. 905 Ende alsi quamen int lant, // Stichten si bede roef ende brant, 428 Als Yewe de bodscap verstoet, // Wert hi drouve in sinen moet, 522 Als I jam bert sprac dese wort, // Ysoreit balch enz. Vb. 65.5 Als die coninc dit sach, seide hi: 64.1 Ende als si biden coninc quamen, grueten si hem 148.5 Als dit de genoten hoerden swoeren si alle enz — 146.32 ende als elc op sijn stede int crijt waren, lieten dye twe heren haer orssen te gader lopen 147.2 ende als Gontier doot was ende dat Ogier sach was hi blide. De Zinnen met „of". 61. Het aantal zinnen met „of", dat in Et. 6 bedraagt, is in Yb. vergroot tot 8, terwijl we hier bovendien nog 2 zinnen met het verzwaarde voegwoord „gelijc of" constateeren: Vb. 64.22 ic ende mijn broeders sullen u al ons leven dienen gelijc of ghi onse vader waert." — Rt. 639 Gelijc gi waert onse vader." Vb. 65.7 so sal hi mi helpen waer iet te doen heb, ende sine broeders mede, gelijc of ic hair vader wair." — (een uitbreiding van Vb.). Deze zinnen met den verzwaarden vorm van het voegwoord hebben vergelijkende functie, evenals 3 „of-zinnen" in Et. en 1 in Vb., de laatste correspondeerend met een der zinnen in Et.: Rt. 324 Yewe onthaletse of hi hare vader // Hadde geweist allegader. — Vb. 61.10 ontfinc hise met bliscap oft sijn kinderen hadden geweest — verder: Rt. 53, 374 vlg. Of-Zinnen met objects-functie komen in Vb. voor ten getale van 5; Et. bevat slechts één dergelijken zin, correspondeerend met Vb. Het voegwoord „of" is in deze zinnen dubitatief : Rt. 96 Ende segt, of gi Lodewike // Cronen wilt, — Vb. 24.32 segt ons u meninge of gi Lodewijcke cronen wilt. Vb. 61.35 inhoudende: oft coninc Yewijn enz. 148.11 de inhilt seer vriendelic.... of hi comen woude (Rt. heeft in deze beide gevallen „dat-zinnen" met objectsfunctie, volgende op een zin met „ontbieden.") 147.4 Als dat ghedaen was vraechde Ogier of hi voldaen had. (Rt. heeft de directe rede). 64.25 ende heeft mi gebeden om die roetse in den Gronde, of icse hem geven wil (een uitbreiding van Vb.). In den conditionalen „of-zin" heeft „of" evenals in den objectszin dubitatieve functie. Beide teksten bevatten twee gevallen, waaronder één correspondeerend stel zinnen: Rt. 189 Of sake ware, dat gi hat kinder, — Vb. 26.1 oft waer dat gi kinder had luttel of veel. Rt. 813 God hi moete mi verdomen, // Of ic gave omme u romen // Die quatse botte, die nie wies: (een corresp. zin ontbreekt in Vb.) — Vb. 66.36 „Gi hebt een scoen ende starc castele gemaect ende wel versien oft noot dede: — De Zinnen met „daer". 62. Het aantal zinnen ingeleid door het voegwoord „daer" bedraagt in Et. 19, in Vb. 13. 1°. In resp. 10 en 7 gevallen heeft „daer" betrekking op een substantivisch antecedent; deze bijvoegelijke „daerzinnen" volgen op den regeerenden zin, op een enkele uitzondering na, waar ze den zin, na het substantief waarop ze betrekking hebben, onderbreken: Rt 968 Desen lachter, dar wi in sijn, // Dese scande ende dit seer // Ne verwinnen wi nembermeer. — Vb. 148.26 dese scande, ende laster daer wi nu in zijn en mogen wi nemmermeer verwinnen. Vb. 24.14 Die vier ridders dair ic voir oj seide sijn gecomen in de sale (de „dair-zin" is een verduidelijkende toevoeging van Vb.). Evenals in de geciteerde zinnen is „daer" ook in de meeste bijvoegelijke zinnen, die op den hoofdzin volgen, verbonden met een volgend adverbium. Slechts in enkele gevallen is „daer uitsluitend verbonden met een locale voorzetselbepaling van den hoofdzin: Rt 508 So laetse varen haestelike // In .i. ander conincrike, // Daer si Karei niet ontsien." — Vb. 63.3 so laetse varen in een ander lant daer si Karei nyet en ontsien. Rt. 450 Dat si groten lacliter daden // Den coninc in sire kemenaden, II Daer si slougen jamerlike // Doot den coninc Lodewike. (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). ,, , Vb. 63.19 laetse varen in een ander lant, daer st hem weten te onthouden voir coninc Karei, (Rt.: daer si in bliven ongescant). Verbonden met een substantivisch antecedent of terugslaand op den inhoud van den hoofdzin, tevens verbonden met een adverbium in den bijzin, vinden we: Rt 46 In enen bliaut van groenre siden, // Die diere was ende goet, II Daer menich goet steen in stoet. (Vb. dat verciert was met memgen goeden steen). 823 Ende gaf Goutiere .i. slach, // Daer hem die doe ane lach. (Vb. so dat hi ..). 947 Dat men hem die herte utesnede, II Daer hi de verranesse mede dede (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). Vb. 59.24 ende versagen dat casteel daer Yewyn ende sijn baroenen op waren; (bekort uit een uitvoerige zinsconstructie in Rt. 239 vlgg.) 60 10 Doe liepen neder die ridders ende ioncfrouwen om dat paert te sien daer die heren op saten. (i. pl. v. den gecoördineerden zmsvorm in Et. 287 die bescouwen // Wilden tors van sconen leden, // Entie rudders diere quamen gereden). — Evenzoo: Vb. 60.13 so toechden si den coninc tlioeft daer die croen op stont (i. pl. v. Rt. 298 Thooft dat si vor hem brochten, // Ende .i. crone daerup gebonden). Vb. 61.26 bi bad altoes victorie, daer hem God ende de iv. rudders toe bulpen. (Rt. 377 Ende Yewe wasser barde blide, // In wat wige si quamen, // Dat si altoos den zegen namen). 2°. „Daer-zinnen" zonder antecedent in den vooraf gaanden hoofdzin bevat Et. 8, Vb. 5. Het zijn meerendeels zinnen met locale of richting-aangevende functie 1): Rt. 149 Ende liep daer Aymijn stont, (Vb.: tot Aymijn) 154 Sprac hi daer bi stoet (een episcbe formule, die in Vb. ontbreekt) — verder 232 vlg., 396, 446 vlg., 581 vlgg. Vb. 59.14 Nu en weet ic niet werwert wi tiden mogen dair wi ontbout souden bebben. — Bebalve ricbting-aangevend is deze zin ook finaal, wat o. a. blijkt uit de constructie in Rt.: 217 warewaert // Wi mogen waren omme onthout — verder 25.6, 148.19. Met finale functie vinden we in Rt. een zin, die in Vb. is weggelaten: Rt. 528 Dat gi Renout entie broedre sine // Upgavet daer men bem dade pine // Doen ende nemen tleven. Met temporale functie, die o. a. blijkt door vooropplaatsing van den ,,daer-zin": Rt. 977 Daer die vrouwe dese tale sprac, // Die trane haer utenogen brac, — (Vb. met dat dese vrouwe dese woerden sprac enz.). Als gezegde-zin vinden we één voorbeeld in Et., waarbij een correspondeerende zin in Vb. ontbreekt: Rt. 255 Dats daer wi te ridene achten. Onbepaald of conditionaal is de toegevoegde „daer-zin" in Vb.: 25.35 Ic soudese scaden daer ic mochte — (Rt. 178 Dien soudic wel gerne slaen). 1) In P- komt een zin voor, ingeleid door „aldaer", in Vb. vervangen door een „daer-zin": P. 5 „Ic sach wel, aldaer hi sat, // Datti enz. — Vb. 35.17 ic sach selver wel .... de iongelingen, daer si saten — Het aantal voorbeelden van de bijzondere functies der „daerzinnen" is te gering om veel conclusies te kunnen trekken. Een uitzondering maakt de temporale functie in Et., die in Yb. blijkbaar verouderd is. Vb. neemt den zin bijna letterüjk over, maar wijzigt „daer" in „met dat". De Zinnen met „waer". § 63. Behalve zinnen met locale en richting-aangevende functie vinden we ook enkele objectszinnen; van de eerstgenoemde komen 5 gevallen voor in Et. en 1 in Vb., van de laatste 1 in Et. en 2 in Vb. Voorbeelden: Rt. 212 Doe reitsi, waer si wilden (een corresp. zin ontbreekt in Vb.). 373 Castele maken, waer hi wilde. (Vb.: daert hem geliefde) Vb. 65.7 so sal hi mi helpen waer iet te doen heb, (een uitbreiding van .). Rt. 907 Ende vrageden omme niemare, // Ende waer die coninc Ywe ware. vb. 148.2 vraechden si waer den coninc Yewijn mochte sijn. 62.2 ende vernam wair die coninc was ('n uitbreiding van Vb.). Als variatie van een locale voorzetselbepaling vinden we een „waer-zin" in de volgende correspondeerende zinsconstructies: Rt 670 „So sal men u in corter tijt // Ontsien over de marken wijt, H Waer ment vernemet, seggic u." - Vb. 64.33 „so sal men u ontsien in veel plaetsen woerment verneemt." Duidelijk wordt de richting-aangevende functie merkbaar door een verzwaring van het voegwoord tot „warewaert (werwert)": Rt 217 „Nu ne wetic, warewaert // Wi mogen varen omme onthout. — Vb. 59.14 „Nu en weet ic niet werwert wi tiden mogen dair wi onthout souden hebben." S 64. Behalve de besproken voegwoordelijke bijzinnen komen nog enkele zinnen voor, ingeleid voor „doe" en „eer", met temporale functie, ingeleid door „gelijc" en „dan" met vergelijkende functie, een so-zin" met vergelijkend-modaal karakter en eenige „hoezinnen" met objectsfunctie; „hoe" heeft dan vragende functie of is antwoord op een vraag. Rt. 83 Doe Aymijn sine viande // Vor hem sach in sinen lande, jI Doe wert hi bleec ende vale, (Yb. heeft een achtergevoegde „als-zin": als hi sijn vianden so voer hem sach staen). — Vb. 23.28 Doe si[se] gewaert wert comen ridende mercte si enz. — verder 61.32 (beide zinnen zijn uitbreidingen van Vb.); 26.5 so sijn de eden verloren de gi swoirt doen ic u eerstwerf besliep (een uitbreiding van Vb.; in tegenstelling met de andere zinnen aan het einde van het zinsverband). Rt. 126 Ende eer soe twort vulseide, enz. (Vb. heeft uitgebreider verhaaltrant) — verder: 861 (Vb. mist een corresp. zin). — Vb. 146.35 met alle sijn cracht eer Ogier te weer conde comen (een uitbreiding van Vb.). Rt. 638 Ende mine broedre allegader, // Gel/ijc gi waert onse vader." (Vb.: gelijc of). Rt. 200 „Ic vlo mi liever uter noot. // Dan ic dus soude bliven doot." — Vb. 59.7 ic vloge liever uter noot dan ic dus doot bliven soude" 1) In plaats van „hoe-zinnen" met objectsfunctie heeft Rt. öf een object of de directe rede: Vb. 61.6 Ic wiste gaerne hoe ghi hiet — (Rt. uwe namen) 61.7 ende seggen hoe wi hieten — (Rt. seggen onse namen). 147.8 vraechde hi hoe de camp vergaen was — (Rt.: directe rede). Vb. 23.33 de vierde is heer Bernaert so mi dunct — (een uitbreiding van Vb.). Tenslotte moeten nog genoemd worden dezinneningeleid door „al", waarvan ik drie voorbeelden in beide teksten vond. Ze hebben, op één uitzondering in Yb. na, concessieve functie; in Et. gaan twee zinnen aan den hoofdzin vooraf, in Vb. volgen ze alle drie op den regeerenden zin. Rt. 100 Al waert dat hi verdeelt ware, // Nochtanne — verder 653, 721; (telkens ontbreekt door bekorting een correspondeerende zin in Vb.). Vb. 65.14 „want hi en mach u niet deren allage hijer voer honder tjaer." (Rt.: hi mochte u niet .... deren binnen .c. jaren). — 147.16 ende halen hem al waer hi te Beurepaer — (een uitbreiding van Vb.). Een „al-zin" met vergelijkende functie gebruikt Yb. éénmaal, in plaats van een vergelijkenden „of-zin" in Et.: Vb. 24.11 Aldus sat Aymyn met groter o vermoet al hadde hi here geweest over al Kerstenrijc. — (Rt. 53 Hi sat of hem ware onderdaen // Dat kerstinede heeft bevaen). ) De ethische datief „mi" is in Vb. uitgevallen; het adverbium ,,liever" krijgt daardoor meer gevoelswaarde. 7 Conclusies aangaande de voegwoordelijke bijzinnen. 1 Procentsgewijze bevatten Et. en Yb. evenveel voegwoordelijke bijzinnen. In beide teksten is het aantal zinnen met „dat" verreweg bet grootst. 2. We kunnen de volgende soorten van „dat-zinnen onderscheiden: , . ,, . o. de subjectszin: bijna altijd volgend op den hoofdzin. Gaat de bijzin vooraf, dan vinden we in Vb. een hervatting in den hoofdzin door een pronomen. b de objectszin: in beide teksten frequent voorkomend; het regeerend praedicaat is de uiting van een gedachte, gevoel of wil, de werking van den geest of de zintuigen. De regeerende zin gaat steeds voorop en bevat soms een „aankondigend" pronomen, vooral in Et. c. de dat-zin", verbonden met een woord van den regeerenden zin: vooral met „so" en „also". Vb. toont een neiging tot verzwaring van den voegwoordelijken vorm (so dat, also dat). d de „dat-zin" met modale functie: zinnen met finale functie komen in beide teksten voor; consecutieve zinnen zijn zeldzaam in E., in Yb. talrijker. _ 3 Het aantal combinaties met het voegwoord „dat is in Vb. erooter dan in Et. In beide teksten komt voor: „als dat , in zinnen met graadaanduidende functie; in Et. constateeren we „so dat", waar Yb. „dat" bevat of den verzwaarden vorm „also dat". .. 4. Het aantal „als-zinnen" is in Yb. vergeleken byEt. zeer „root Ze vervangen herhaaldelijk den aanloop „doe van een enkelvoudigen hoofdzin in Et. Hun functie is meestal temporaal. Vb. heeft slechts één uitzondermg, Et. 5 (d. w. z. 25 %). Zelden volgt de „als-zin" op den regeerenden zin 5 Het Vf. der „als-zinnen" wordt meestal gebruikt m e ' imperfectum; de zin heeft dan een momentaan of mcoatief aspect. Verder vinden we den omschreven vorm met „hebben of „zijn" in zinnen met perfectische functie. 6. „Of-zinnen" bevat Vb. meer dan Et.; bovendien telt . 2 zinnen met het verzwaarde „gelijc of". De functie er „of-zinnen" is vergelijkend of conditionaal, terwijl oo vooral in Et. — de objectsfunctie voorkomt. 7. Het aantal „daer-zinnen" is het grootst in Et. Het voegwoord is meestal verbonden met een volgend adverbium. We onderscheiden: zinnen met een antecedent, die meestal op den regeerenden zin volgen of dezen — soms — onderbreken na het antecedent, en zinnen zonder antecedent, die meestal locale of richtingaangevende functie hebben. Andere functies vinden we zelden en in beide teksten verschillend; de temporale functie blijkt in Vb. te zijn verdwenen. 8. „Waer-zinnen" komen voor met locale en richtingaangevende functie en — vooral in Et. — als objectszin. 9. Zinnen met andere voegwoorden, dan de hier genoemde komen zelden voor; „al-zinnen" vinden we driemaal in beide teksten, met als regel: concessieve functie. Yb. bevat éénmaal de vergelijkende functie. X. DE FUNCTIES VAN DE PRONOMINALE BIJZINNEN. § 65. Het aantal pronominale bijzinnen bedraagt in Et. 66, in Vb. 57. Deze zinnen kunnen worden ingeleid door een aanwijzend, een vragend of een onbepaald pronomen. De meeste bevatten een aanwijzend pronomen, in het bijzonder in Et. De Eenout heeft n.1. slechts 5 pronominale bijzinnen, die niet door „die" of „dat" worden ingeleid, Yb. daarentegen 12. We kunnen alleen dan van relatieve zinnen spreken, als het pronomen terugwijst op een antecedent. Dit is het geval bij een groote meerderheid der zinnen. Zinnen ingeleid dook „die" en „dat". § 66. De verbogen vorm van het pronomen „die" (neutr. „dat") komt in Et. niet als inleidend verbindingswoord voor; in Vb. tweemaal en wel in zinnen, waarbij in Et. een correspondeerende pronominale zin ontbreekt, dus bij verklarende uitbreidingen van Vb.; deze relatieve zinnen hebben progressieve functie: 25 32 Ende nu willen si begeren dat ic hem cronen eal, des ic niet doen en wil want ic hate hem mer dan den vader - 148.18 De bode reet met haesten daer hi Eeynout vandt, dien hi die bootscap seide ende gaf hem den brief. De zinnen met antecedent vormen bij de „die (dat)-zmnen" 'een overgroote meerderheid. Van 61 zinnen zijn er in Et. 55 met antecedent, in Yb. 39 van 45. Hierbij zijn 16 correspondeerende plaatsen. In enkele gevallen behoort de bijzm met bij een volledigen hoofdzin, maar bij een op zich zelf staand substantief (c.q. substantivisch woord), een onvolledigen zin dus: Et. 250 „Welc essoe!" seide Eenout // „Neven der rootsen an dat wout, II Gene hoge casteel, die ginder stoet, Yb. 65.31 sommige wonnen wyngaerden sommich boemgaer en en s o m m i c h die coren wonnen ende tlant eerden. Éénmaal komt in Yb. een pronominale zin voor met tegenstellend concessieve functie, die den regeerenden zm onderbreekt; het is een verduidelijkende toevoegmg van Vb.: 64.37 dit waer ymmer scande dat men onsen coninc die so edel ende machtich is, in zyn lant hangen soude. Naar de functie, die ze vervullen, kunnen we onderscheiden: 1°. Beperkende relatieve zinnen. Deze vormen de meerderheid der „die (dat)-zinnen" met antecedent. Van 55 zinnen in Et. hebben er 30 deze functie, m Vb. 22 van 39, waaronder 11 correspondeerende zmnen. Het relatief pronomen is in Et. 19 maal het subject van den pronominalen zin, 11 maal het object; in Vb. 17 maal het subject en 5 maal het object. Opvallend is het kleine aantal zinnen m . met het relatief pronomen als object. Voorbeelden der beperkende zinnen: Et. 29 Si comen vor den overmoedichsten man, // Die nie ter uerelt Uif aewan. — Vb. 24.3 si comen voir den overmoedichsten man ie in alle die werlt is; — verder: Et. 361, Yb. 24.12 enz. Et. 197 De ede, die gij hebt gezworen, — Vb. 26.5 so sijn de e loren de gi swoirt — verder Et. 550, Vb. 26.7 enz. Op een overigens correspondeerende plaats valt een afwijking in den bouw van den relatieven zin op te merken, zoodat het pronomen, dat in Et. objectsfunctie heeft, in Vb. subject wordt: Rt. 61 Ende groeten Aymijn met minnen, // Ende aldatsi vonden daer binnen Vb. 24.16 ende al dat binnen der sale was. Een grammatisch incongruente relatieve zin in Vb. beantwoordt aan een logisch zinsverband in Et.: Vb. 63.27 si sijn beide van den geslachte de niet goet en deden: — Rt. oo2 Si sijn beede van den geslachte, // Dat nie goeden raet vortbrechte // Tor genen goeden man. Éénmaal wordt het pronomen „die" gebruikt bij een grammatisch onzijdig antecedent: Rt. 159 Ende gi dongevallichste wijf, // Die nie ontfinc siele ofte lijf ■ Vb. 25.25 Ende gi sijt dat ongevallichste wiif die ye liif ontfinc." 2". Continuatieve relatieve zinnen: d. w. z. zinnen, die een nadere bijzonderheid meedeelen. Et. heeft wat deze zinssoort betreft grooter frequentie en verscheidenheid dan Vb. In Et. komen n.1. 25 van deze zinnen voor en in Vb. 12, waaronder 4 correspondeerende. Terwijl in Vb. het pronomen steeds subject van den relatieven zin is, vinden we in Et. ook twee gevallen met het pronomen als object (overigens twee soortgelijke zinnen): Rt. 195 Te houdene sijn lieve kint, // Dat hi vor al de werelt mint. 985 Adelaert, sijn scoene kint, // Dat hi met al siere herten mint, (een corresp. zin ontbreekt in Vb. voor beide gevallen). Het groote aantal van deze continuatieve zinnen in Et. vindt zijn oorzaak in de veelvuldig gebruikte stereotiepe zinsvormen als: „Die alle stout zijn ende coene, Die diere was ende goet, Bi den here, die mi geboot," die in Vb. ontbreken. Bij de laatstgenoemde epische formule bestaat de mogelijkheid, dat de relatieve zin niet „continuatief", maar „beperkend" bedoeld is, dus onder 1° genoemd moet worden. Voorbeelden van continuatieve zinnen: Rt. 165 Hadde mi God der ere gejonnen, // Ic hadde .i. kint an u gewonnen, // Dat nu ter wapenen ware so goet, — Yb. 25.28 ende God en verleende mi nie sooveel gracien dat ic een kint hadde an u gewonnen dat mijn lant na mijn doot besitten mocht. Rt. 768 .xv.c bi getalle, // Die van ambocfite waren alle (een corresp. relatieve zin ontbreekt in Vb.). Vb. 24.7 met menigen costeliken steen, die seer genoechlic waren te sien ('n verhalende uitbreiding van Vb.)1). In enkele gevallen in Vb. is het relatief pronomen vèr van het antecedent verwijderd en heeft de relatieve zin modale, resp. toegevend-tegenstellende en optatieve functie: 147.1 want hi sloech Gontier des conincs campenioen ten eersten slage doot, die so starc was van erachten, 25.28 (zie onder: Voorb. van contin. zinnen). 3°. Progressieve relatieve zinnen: d. w. z. bijzinnen naar den vorm, doch hoofdzinnen naar de functie. Hiervan vond ik slechts enkele voorbeelden en wel uitsluitend in Vb. In het eerste voorbeeld beantwoordt de progressieve bijzin in Vb. aan een nevengeschikten hoofdzin in Et., bij het tweede ontbreekt in Et. een correspondeerende zin (Zie ook § 66): Vb. 149.2 ende viel op haer knien voer Reynout haren here, die si sere dancte. (Rt. 1000 Ende neech den grave op sinen voet, // Ende dankes hem omodelike). Vb. 148.18 als hi daer quam ginc hi met haesten daer hi Reynoudt vandt, dien H die bootscap seide. — Minder duideüjk progressief is een verduidelijkende uitbreiding in Vb., een zin die in Et. er bij gedacht moet worden. Vb 24 20 wij comen tot u als boden gesent vanden coninc van Vrancrijc de ons bi u last bidden dat ghi comen wilt tot Parijs ende cronen zyn sone Lodewijc. (Rt. 72 Wi zijn boden totu gesant, // Ende comen van den coninc van Vrankrike, // Dat gi croont Lodewike) 2). 68. Het antecedent der relatieve zinnen is zoowel in Et. als in Vb. in verreweg de meeste gevallen een substantief 3), hoewel deze voorkeur in Et. minder groot is dan in Vb. Een enkele maal wordt het gevormd door een gesubstantiveerd adjectief 1) Een dergelijk verband vinden we ook in P. (de.correspondeerende, zin in Vb. ontbreekt hier). Opmerkelijk is, dat het onzijdige „dat betrekking heeft op een vrouwelijk antecedent: P. 78 ij bisscope liilden die dwale, // Dattem zat harde wale. 2) vgl. voor den ,,dat-zin" § 58, 1°. 3) c.q. eigennaam. (Et. 643, 874; Vb. 63.7). Behalve deze adjectieven komen in Et. in 11 zinnen en in Yb. in 6 nog andere woordsoorten dan het substantief als antecedent voor. Zoo vinden we ,,al(le)", in Et. 5 maal en in Yb. 2 maal, verder „niemen (niemant)", resp. 2 en 3 maal, „ander"en „den gonen". Voorbeelden: Et. 62 Ende aldatsi vonden daer binnen. — Vb. 24.17 ende al dat binnen der sale was. — Rt. 742 Alle die have willen winnen. Rt. 65 Maer daer was niemen so coene, // Die dorste seggen willecomen. — Vb. 24.17 Dair en was niemant so stout in de sale die spreken dorst. Yb. 63.6 gi sult varen als dan der die tegen ooninc Karei strijt maecten — Rt. 399 Dat hi hem sende sekerlike // Dengonen die hem in Vrancrike // Doot slouch sinen sone Lodewike. Enkele malen komt in Et. een bepaald hoofdtelwoord voor als antecedent, b.v.: 767 Vergaderde hem in corter stonde // Hem .xv.c bi getalle, // Die van ambochte waren alle. Scheiding tusschen antecedent en relatief pronomen is bij de zinnen met een nominaal antecedent uitzondering. Het aantal gevallen bedraagt in Et. 6 en in Vb. 9. Meestal is een werkwoordelijke vorm het scheidende deel, soms uitgebreid, b.v. door een voorzetselbepaling 1). Voorbeelden: Rt. 791 „Hijs up .i. roche gestaen, // Die algader es marberijn." Yb. 66.2 „Het is op een roetse gestaen de morben is, — Rt. 166 Ic hadde .i. kint an u gewonnen, // Dat nu ten wapenen ware so goet, Yb. 25.29 dat ic een kint hadde an u gewonnen dat mijn lant na mijn doot besitten mocht. In Et. vond ik twee voorbeelden van omvangrijke scheiding: 878 Met .xiii.c riddren saen // Salie u volgen, waer gi vaert, // Die alle sijn wel bewaert." — Scheiding èn onderbreking: 358 Daer hi die castele vant — // Si daden hem groten pant — // Die Saforet hadde doen maken. x) vgl- § 67. 2°.: scheiding van antecedent en relat. pronomen gaat gepaard met een modale functie van den relatieven zin. Bij een pronominaal antecedent komt scheiding van het relatief pronomen talrijker voor; in beide teksten 4 maal, resp. van 12 en 6 gevallen; o.a. eenige malen door een praedicaatsnomen (eventueel uitgebreid met een ander zinsdeel: niemen «o coene, die. . . (Et.), niemant so stout in die sale die... (Vb.), niemant so edel of hoge geboren die ... (Vb.), Het is a icaer, dat ic . . . (Et). Verder vinden we: Vb. 61.2. ende slougen al doot, dat sire vonden. 24.12 datter niemant en was, 01 Het telwoord „alle" is steeds onmiddellijk met het relatief pronomen verbonden. 8 69. Zinnen zonder antecedent, ingeleid door „die (dat)'" komen in beide teksten zelden voor; in Et. 7 maal, in Vb. maal. Het zijn subjects- of objectszinnen, waarvan de laatste steeds op den regeerenden zin volgen. De subjectszmnen gaan, op één uitzondering in Et. na, aan den hoofdzm vooraf, terwij het relatief pronomen in Et. in den regeerenden zm hervat wordt door een pronominaal subject. Voorbeelden: Kt. 524 Ende seide: „die desen raet u gaf, // Hine 8av®I_"et °m u ere i caf • — Vb. 63.15 die u desen raet gaf en gaf om u lijf^me een mite.'_ verder Rt. 347 vlg., 53 vlg. met vooropgaanden hoofdzin; Rt' 817 doet dat gi moget, - Vb. 141.30 gi en doet dat gi sculdtch rijt van doen — verder Rt. 422 vlg.; Vb. 63.13, 148.1/; ten.-lotte een obiectszin. die gevolgd wordt door een appositie, opnieuw een pronominale bijzin met „dat": Rt. 363 Ende slougen doot dat sire vonden, II Dat binden castele was ginder. Zinnen ingeleid door „wie"; »wat ,>welc • 8 70 Het aantal van deze pronominale zinnen bedraagt in de beide teksten resp. 5 en 11. In Vb. is de frequentie dus aanmerkelijk toegenomen. In tegenstelling met de zmnen, mge door „die (dat)" komt de verbogen vorm van het relativum herhaaldelijk voor, resp. 4 en 3 maal. Correspondeerende „wie (wat)-zinnen" komen in de onderzochte fragmenten niet voor. Éénmaal gaat in beide teksten een pronominale zm aan den hoofdzin vooraf, een objectszin, waarvan het relativum m den hoofdzin door een pronominaal object wordt hervat: Et. 177 Wien ic mochte begaen, // Dien soudic wel gaerne slaen. — Vb. 65.26 wie totter roetsen wonde comen woenen, Reynout soude hem husinge geven 1). — In Et. zijn alle zinnen ingeleid door „wie (wat)" objectszinnen (40, 247, 423, 517, 775), in Yb. het meerendeel (23.29, 26,3, 61,5 61,7). Uiteraard wijst bet pronomen niet terug op een antecedent van den hoofdzin. Met antecedent komt in Yb. een zin voor, die feitelijk een appositie vormt bij het antecedent : Vb. 64.10 segt u meninge wat gi doen wilt." (Rt. 606 Nu segt mi ende doet verstaen: // Soudijt willen anegaen?"). Tenslotte bevat Vb. nog twee zinnen met graadaanduidende functie: Vb. 146.34 ende Gontier sloech seer grote slagen after een op Ogiers scilt wat hi mochte met alle sijn cracht (de pronom. bijzin onderbreekt den hoofdzin; de pronom. functie van „wat" verdwijnt). 60.15 ende helpen u wes wi vermogen (Rt. met onser cracht). 71. twelc. Behalve de pronominale zinnen zónder antecedent en die mét een antecedent in den voorgaanden hoofdzin moet nog één zin in Yb. gevormd worden, ingeleid door „twelc", waarbij het antecedent gevormd wordt door den geheelen voorafgaanden zin. Evenals de progressieve relatieve zinnen is deze zin slechts ondergeschikt naar den vorm. Een correspondeerende zin in Et. ontbreekt. Vb. 63.36 Die coninc ontboet Reinout ende zyn broeders dat si tot hein quamen, twelc die broeders terstont deden. Conclusies aangaande de pronominale bijzinnen. 1. Het aantal pronominale bijzinnen is in Et. grooter dan in Yb. De meeste worden ingeleid door „die (dat)", in het bijzonder in Et. In de groote meerderheid der zinnen wijst het pronomen terug op een antecedent. J) vgl. voor de woordschikking van den hoofdzin (zonder inversie): Hoofdzinnen, voorafgegaan door één of meer bijzinnen, § 42. 2. In de zinnen, ingeleid door „die (dat)" komt de verbogen vorm van het pronomen in Et. nooit, in \ b. zelden voor. De overgroote meerderheid heeft een antecedent. 3. We kunnen bij de zinnen met een antecedent onderscheiden: a. beperkende relatieve zinnen: de meerderheid vormend; het pronomen is subject of object van den bijzin, in Vb. zelden object. b. continuatieve relatieve zinnen: Et. heeft wat deze zinssoort betreft grooter frequentie en verscheidenheid dan Vb.; in Vb. is het pronomen steeds subject van den bijzin. Door scheiding van antecedent en pronomen krijgt de bijzin in Vb. soms modale functie. c. progressieve relatieve zinnen: slechts enkele voorbeelden in Vb. 4. Het antecedent is meestal een substantief (c.q. eigennaam). Is het antecedent pronominaal, dan vinden we herhaaldelijk scheiding van antecedent en pronomen; bij een nominaal antecedent zelden. 5. „Die (dat)-zinnen" zonder antecedent zijn zeldzaam; ze hebben subjects- of objectsfunctie. Ben voorafgaande subjectszin wordt in Et. in den hoofdzin hervat. 6. Het aantal zinnen ingeleid door „wie (wat)" is weinig talrijk; toch is de frequentie in Vb. aanmerkelijk toegenomen. Ze hebben in Et. alle, in Vb. op enkele uitzonderingen na, objectsfunctie. De verbogen vorm van het pronomen komt herhaaldelijk voor. 7. Een zin ingeleid door „twelc" komt éénmaal in Vb. voor; het antecedent wordt gevormd door den geheelen voorgaanden zin. De „twelc-zin" is slechts ondergeschikt naar den vorm. XI. ZINSVERBINDING DOOE ENDE, WANT EN MAER. Coördinatie door middel van „ende". § 72. In de meeste gevallen heeft „ende" de z.g. aaneenschakelende functie, hoewel in Rt. nog betrekkelijk vaak de krachtige oude additieve functie merkbaar is. Uit deze laatste is ook de tegenstellende functie te begrijpen, waarvan we in Rt. en Vb. resp. 4 en 2 voorbeelden vinden 1). Bijv.: Rt. 67 Si bogen neder vele sciere // An Haymijn alle .iiij. // Ende hine was niet in dien, // Dat hi up hem wilde sien — Een voorbeeld van additieve functie vinden we in: Rt. 85 Doe wert hi bleec ende vale, // Hine conste spreken gene tale, // Ende dat dede den ruddere goet // Algader sine overmoet. Bij de bespreking der samengetrokken zinsverbanden, door „ende" verbonden 2), blijkt het aantal gevallen in Rt. en Vb. nagenoeg even groot. De verhouding der gecoördineerde volzinnen is echter geheel anders. In Vb. vond ik n.1. 45 gecoördineerde zinnen, in Rt. slechts 27. Zonder meer kan hieruit niet geconstateerd worden, dat Vb., een grootere voorkeur heeft voor uitdrukking der coördinatie dan Rt., want we moeten eerst onderzoeken in hoeverre de genoemde plaatsen correspondeeren. Hierbij blijkt, dat van de 45 voorbeelden in Vb. er 10 niet in aanmerking komen voor vergelijking, n.1. 5 gevallen, waar 'n correspondeerende zin in Rt. ontbreekt en 5 andere, die wat betreft den inhoud en de volgorde der mededeelingen afwijken. Er blijven dus ter vergelijking over 35 ) Afwijkend van niet-verbonden zinnen in P. heeft Vb. een constructie met „ende", dat tegenstellende toegevende functie heeft: Vb. 35.16 ic sach selver wel dat si niet teten en hadden, de iongelingen, daer si saten ende hem en is nye niet gebrocht ende hier eet doch so menich man. (P. 5. Ic sach wel, aldaer hi sat, // Datti lettel dranc of at; // Den coc verdome God van paradise, // Soudi hem onsegghen spise; // Waeromme weder seidise hem dan? // Het eit se hier so menich man). 2) Zie § 79. zinnen. Hierbij is er slechts één, waar ook in Et. een gecoördineerd zinsverband voorkomt, n.1.: Rt. 903 Aldus gereden si hare vaert // Ende voeren te Gasscoingen waert. // Ende alsi quamen int lant, // Stichten si bede roef ende brant. yb. 147.20 Het dusdanigen opset ende overdracht reden die ghe- noten nae Gascoengen. Ende als si in Gascoengen quamen enz. In vijf gevallen heeft Et. niet alleen coördinatie door „ende", maar ook samentrekking van zinsdeelen. Tenslotte blijven dns nog over in Yb. 29 gevallen. Al deze zinnen correspondeeren volledig of nagenoeg met Et., wat betreft den inhoud. Maar in Et. vinden we in geen enkel geval de coördinatie uitgedrukt door het voegwoord „ende". De oude epische techniek is soberder met dit voegwoord, ook omdat „ende" hier nog sterker additief is, dus niet willekeurig toegevoegd kan worden. Yb. heeft den soberen epischen trant gewijzigd in den vloeienden volksboekstijl: Rt. 472 U vaendrager es Adelaert, // .1. goet ridder es Ridsaert, Vb. 62.28 U vaendrager is Adelaert ende Ridsaert is een vroem ridder. Rt 309 ,Gi sijt mi harde willecome // Hier ter herbergen mijn: // Ic geve u broot ende wijn." — Vb. 61.3 „Gi heren, gi sijt mi welcoem ende ic sal u herberghe geven ende dairtoe broot ende wijn." Tien temporale bijzinnen (een typeerend onderschikkend zinsverband in Vb.*)) beginnend met „als" en verzwaard door „ende" zijn verklarende uitbreidingen van „doe" (so enz.) in Et. Voorbeelden: Rt. 843 Groeten si omodelike // Den coninc van Vrankrike. // Doe sprac Kaerl harde saen: — Vb. 147.7 ende als die coninc die heren sach, vraechde hi enz. Rt 581 Doe ginc die grave welgedaen // Ende sine broedre tien stonden II Daer si den coninc Yewe vonden. // Doe sprac Renout, .i. helt vri _ Yb. 64.1 ende als si bi den coninc quamen, grueten si hem ende als si hem gegruet hadden seide Reinout. Et. bevat 27 gecoördineerde zinnen door „ende" verbonden. In 9 gevallen is Vb. bekort en ontbreekt daar de gecoördineerde zin; in 7 gevallen vinden we in Vb. een afwijking, wat den i) Zie §§ 3, 60. inhoud betreft, zoodat dus 11 zinnen ter vergelijking overblijven. Eén geval correspondeert volledig met Yb. (zie boven) Negenmaal heeft Yb. coördinatie gepaard gaande met samentrekking, terwijl slechts op één plaats Et. wèl en Yb. geen gecoördineerd zinsverband bevat: Et. 779 Alst Yewe heift verstaen, // Voer hi derwaert, bi sente Jan // Met menigen goeden man. // Ende alstie conine doe vernam, // Dat hi toter roche quam, // Doe sprac Yewe, sijt des wijs: — Vb. 65.34 Als Yewijn de boetscap quam, voer hi derwert met syn heren. Als die coninc op de roetse quam seide hi tot Reinout: Coördinatie van gebiedende zinnen. § 73. In beide teksten vinden we hiervan slechts enkele voorbeelden; n.1. twee correspondeerende plaatsen (Et. 96 — Vb. 23.24; Et. 561 — Vb. 63.29). Verder nog één zin in Et., waarvoor Vb. een andere, mededeelende zinsconstructie heeft (Et. 121 — Vb. 25.7) en een omgekeerd geval (Et. 817 — Vb. 146.30). Bovendien komt in beide teksten één correspondeerend groot zinsverband van gebiedende zinnen voor, waar de neiging tot coördinatie in Et. grooter blijkt dan anders. Deze constructie duidt op een sterk affect, waartoe ook het herhaald gebruik van het voegwoord in een tijd, toen het nog additief was, meewerkt: Rt. 19 „Ganc wech," seitsi, „portenare, // Datti God onse here beware! // Ende nem dese .iiij. hobande, // Ende ghef mi den besten Roelande: // Sech datten hem sijn moeije sande, // Ende ghef mi desen den here Bertrande, // Ghef eiken riddere .i. hobant, // Ende sech dat icse hem hebbe gesant. // Doe die paerde achterwaren wale, // Brinc de riddren in de zale. — Vb. 23.36 Ganc haestelic tot geen vier heeren de ginder comen ende bringe hem dese vier hoebanden: den besten gevet minen neve Roelant • ende segt hem datse zyn moye hem heeft gesent, de vrou is van dit lant • ende doet haer paerden te gemake ende brengetse in die sale: Coördinatie van bijzinnen. § 74. Terwijl coördinatie, gepaard gaande met samentrekking vrij veel voorkomt, vinden we slechts enkele gecoördineerde bijzinnen zonder samentrekking. Eenmaal komt hiervan een voorbeeld voor in Vb.: 61.1 Dat willen wi gaerne doen ende segghen hoe wi hieten ende wie onse vader is. — Et. bevat drie gevallen : 907 Ende vrageden omme niemare, // Ende waer die coninc Yewe Ware. — (De objectszin is verbonden met het voorz. vw. „omme niemare.") 515 Wildise den coninc wederseggen, // Ende gise wilt houden jegens hem, // Ic segge n wies ic seker bem, // Dat ghire dan sult winnen an, II Als dede van Lacviden Jan, — (Hier is öf sprake van varieerende coördinatie óf van gevolgaanduidende functie van „ende")1). 939 So dat men hem in corter stonde // Die tonge snede uten monde // Ende utestake bede sijn ogen, // Hi wüt gaerne gedogen; // Ende dat hem Renout, die heelt vercoren, // Of dade sniden bede sijn oren // Ende of dade slaen sinen rechten voet: (Twee samengetrokken verbanden van bijzinnen zijn gecoördineerd door middel van „ende .). Zinsverbinding door „want". 8 75. In beide teksten heeft „want" nevenschikkend-redengevende functie. Toch bevat Yb. drie zinnen, waarin de mogelijkheid zeker bestaat, dat „want" geen coördineerende maar subordineerende functie heeft. We vinden daar n.1. na „want" de woordschikking S. A. Vf., die overigens in een hoofdzin in Yb. met voorkomt2). In twee van deze gevallen is vergelijking met Et. niet mogelijk, omdat een correspondeerende zin daar ontbreekt: Yb. 61.28 ende ontsien wert van sinen vianden overmits de vier ridders; want si vroem ende cloec waren. 147.4 ende werp Gontier wten pare, want M seer starc was. Merkwaardig is vooral het derde voorbeeld, omdat Et. in den correspondeerenden zin ook scheiding van S. en Vf. heeft: Rt. 468 So menigen dienst si u daden. — Yb. 65.25 ende het wair oec dorperliken gedaen, want si u trouwelic gedient hebben. — Vergeleken bij de gecoördineerde zinnen met „ende" is het aantal zinnen met „want" in Vb. in verhouding nog grooter; Vb. is hier bij uitstek „redeneerend". In Et. komen slechts 4 gevallen voor, in Vb. daarentegen 26. Van die 4 zinnen in Et. kunnen er 3 niet voor vergelijking dienen, want in het eene 1) Evenzoo: P. 11 Sa! ic mine maghe verdriven, // Ende vremde met mi sullen bliven, // So waric dul ende sot; 2) Zie § 31. geval ontbreekt in Vb. een correspondeerende zin (Et. 648), terwijl de twee andere in Vb. geheel afwijkend bewerkt zijn (Et. 618, 971). Bij het eenige voorbeeld, waar Vb. een correspondeerenden zin bevat, missen we de redengevende verbinding door „want"; de tweede zin is onafhankelijk van den eersten. In Et. is het inleidende „want" sterk rhetorisch: Et. 524 „die desen raet u gaf. // Hine gaf niet om u ere .i. caf: // Want io seggu," sprac die heilt fijn: // „Geen coninc mag verrader sijn. ■— Vb. 63.15 Heer coninc, die u desen raet gaf, en gaf seker om u lijf niet een mite; ick segt n voerwaer, geen coninc en mach verrader wesen: Van de 26 zinnen met „want" in Vb. zijn er 4, die geen corresp. zin in Et. hebben; het zijn verklarende uitbreidingen van het Volksboek. Twee gevallen zijn er, waar Et. het voegwoord „maer" gebruikt, dat beperkende functie heeft: Rt. 212 Doe reitsi, waer si wilden, // Maer sine hadden niet van haren scilden, //No van helmen niet geheel // Behouden trechte derden deel. Vb. 59.12 ende ontreden theer. want haer scilden waren al stucken enz. — Verder Rt. 536 vlgg. — Vb. 63.20 vlgg. Op twee uitzonderingen na — eenmaal heeft Et. een afwijkende zinsconstructie, een andere maal 't voegwoord „bedi" correspondeeren de overige gecoördineerde zinsverbanden in Vb. met niet-verbonden volzinnen in Et. De oude abrupte epische stijl is dus in Vb. verduidelijkt door het gecoördineerde zinsverband met het redengevende „want"; een kenmerkend staaltje van den verklarenden verhaaltrant in Vb. Voorbeelden: Rt. 257 Wi rusten ons bat, wi sijn moede. Vb. 59.28 „Laet ons rusten want wi sijn moede." — Rt. 851 Ogiere geschach die ere groot: // Ten ersten slage slouch hine doet!" Vb. 147.9 Ogier geschiede grote eer want hy sloech hem ten eersten slage doot." Een merkwaardig geval bevat Et. 173 vlgg., waar een niet verbonden redengevende zin gescheiden staat van den zin, waar hij op terugslaat. Aymijn spreekt met hevig affect, prachtig weerspiegeld in deze abrupte asyndetische zinnen. In het Volksboek wordt dit geheel bedorven door een constructie met „want": Rt. 173 Daerbi staet mi onscone, // Hi wille dat ic hem spanne crone, II Dat ombieden si mi allegader, // Ic lidten meer dan den vader. — Vb. 25.32 Ende nu willen si begeren dat ic hem cronen sal, des ic niet doen en wil want ic hate hem mer dan den vader, zinsverbinding boor „maer (mer)". §76. Was het aantal verbindingen met „ende" en „want" in Et. veel geringer dan in Yb., met de verbindingen door middel van „maer" is dit niet het geval. In Et. komen n.1. 9 gevallen voor, in Yb. 8. Het aantal is in beide teksten dus nagenoeg even groot, maar een correspondeerende zin komt slechts éénmaal voor: Rt. 597 „Geen verrader willic wesen, // Maer des sijt seker ende vroet: // Te zwaer es mi sijn evelmoet. — Vb. 64.6 ic en wil geen verrader wesen. mer sijn toern en derf ic niet verwachten: De functie van „maer" is hier beperkend, zooals ook op verschillende andere plaatsen in beide teksten. Bijv. Rt. 212 Doe reitsi, waer si wüden, // Maer sine hadden niet van haren scilden, // No van helmen niet geheel // Behouden trechte derden deel (Vb. heeft „want", zie vorige §). —Vb. 63.14 men mach hangen die men wil, mer gi hebt u doemsdach. (een corresp. zin ontbreekt in Rt.). De tegenstellende functie van „maer" komt in beide teksten slechts enkele malen voor: Rt. 854 „Hoe soudi proeven nu op mi // Verradenesse ? In dede nie gene, // Bi den here van Nasarene! // Maer Ywe, die u gout nam, // Hi sende sorcors, die rike man, — evenzoo: 528 vlgg., 566 vlgg. Vb 62 35 quaemdi in Poelgen .... u stonde te lijden swaer verdriet ....mer wildi u selven quiten ende u eer bewaren, dordise met onthouden om Kaerls wil, so laetse varen in een ander lant. Conclusies aangaande de zinsverbinding door ende, want en maer. 1. Het aantal zinsverbindingen door middel van „ende' is m Vb. aanmerkelijk grooter dan in Et.; de sobere epische stijl is in Vb. vervangen door een meer vloeienden zinsbouw. 2. De oude „additieve" functie van „ende" is in Et. nog merkbaar. 3. Coördinatie van gebiedende zinnen en bijzinnen komt zelden voor. 4. Zinsverbinding door „want" is in den „redeneerenden" volksboekstijl een frequent verschijnsel, in Et. zeldzaam. 5. Zinsverbinding door „maer" komt in beide teksten weinig voor; de functie van ,,maer" is vaker beperkend dan tegenstellend. XII. ZINSVERBINDING ZONDER VERBINDINGSWOORDEN. Dook „Parenthesis". § 71. Parenthesis, d. w. z. onderbreking door een lossen, niet ingeleiden zin of uitroep komt in Rt. tamelijk veelvuldig voor, in totaal 26 maal. In Yb. daarentegen, met zijn rustigen betoogenden verhaaltrant vinden we een dergelijke onderbreking slechts éénmaal, en wel in een plechtige, hartstochtelijke verklaring: Yb. 147.12 ic seg u here coninc, bij God almachtich, dat hem Maeldegijs sijn oem secours brochte wt dat casteel van Montalbaen. Bovendien trof ik in Yb. nog een merkwaardigen zin aan, die ook aan parenthesis doet denken, een treffend staaltje van epische plastiek: 60.2 ende bonden thoeft van Saforette en een staec • ende stakent om hoge boven haer bannieren ende de croen was dair boven op gebonden ende reden totdat si quamen voer Yewijns burch. — Als een opvallend omvangrijk parenthetisch zinsverband kunnen we beschouwen Rt. 928 vlgg., dat in Vb. door een relatieven bijzin vervangen is: Et. 923 Ontboet Yewe vele houde // Sinen swagelinc Renoude // Bi .i. bode sonder blame, // Dat hi hem te hulpen quame // Jegen Roelant, den coenen degen: // Beverepaer haddi belegen, // Ende die .XII. genoete van Vrankrike, // Si hadden gesworen gemenelike, // Dat sim emmer souden vangen // Ende bi siere kelen hangen, // Ende bat hem dies omoedelike — Yb. 148.11 of hi comen woude hem te hulpe tegen Roelant, die hem in Beurepaer strengelic belegen had met de xij ghenoten ende had gesworen dat hi hem vanghen soude enz. Een ander merkwaardig geval biedt Rt. 515 vlgg., waar de onderbreking een logischen zinsbouw verhindert. De „onderbrekende" parenthetische zin — een epische formule — wordt 8 „hoofdzin" bij hetgeen volgt; de voorafgaande zin wordt niet voltooid. Vb. maakt den zin grammatisch logisch door de formule — veranderd in een stereotiepen vorm van het Vb. — voorop te plaatsen: Rt. 515 "VVildise den coninc wederseggen, // Ende gise wilt houden iegen hem, // Ic segge u wies ic seker bem, // Dat ghire dan sult winnen an, // Als dede van Lacviden Jan, — Vb. mer ic seg u certeyn, wedersegdise den coninc, gi sult varen als dander die tegen coninc Karei strijt maecten ende enz. De gevallen van parenthesis in Et. komen zoowel in de directe rede als in het verhalend gedeelte voor. Vb. laat de onderbrekingen steeds achterwege. We kunnen ze onderscheiden in onderbrekende volzinnen en uitroepen. De uitroepen zijn dikwijls stoplappen; herhaaldelijk vinden we dezelfde uitdrukkingen. Bijv.: Rt. Ic vruchte, bi Oode die mi geboot, 11 Dat si riden in hare doot evenzoo 936, 996, — 221 „Ic weet utermaten wel, // Bi Gode van Nazarene! // Dattie werlt ons es te clene." — De onderbrekende parenthische volzinnen zijn eveneens, op enkele uitzonderingen na, vaste epische formules1). Bijv.: Rt. 370 Ende oorlogeden, dat was waer, // .1. lettel min dan .iij. jaer. 163 dats waer, 784 Doe sprac Yewe, sijt des trijs: // „Renout, enz. 946 Dit ontboet Ywe, des sijt vroet! // Dat men hem die herte utesnede, Bijzonder treffend door de psychologische karakteristiek, de plastiek, is de onderbreking in 184 vlgg.: Dies es mine herte tongereke, // Dat ic hem crone spannen soude," — // Aldus sprac Aymijn die oude, — Ende mijn gost hem söude bliven, De onderbreking is een epische figuur, een op het verhaal vooruitloopende mededeeling, die de spanning vergroot, in: Rt. 109 Ende ginc ten alre besten wine, // Daeroj quam hoer sint pine, II Ende brochtse vul wijns altehant, — i) Onderbrekingen als „seide hi" e. a. hebben een zwak accent; deze afwijking in accent bepaalt de verbinding met de omgevende zinnen. Zie: Zinsverbinding door modaliteit, accent en toon, § 78, b. Tenslotte vinden we nog als parenthetische zin een verklarende mededeeling en een aanvullende vraag, die conditionale functie krijgt: Rt. 358 Daer hi die castele vant — // Si daden hem groten pant — // Die Saforet hadde doen maken. 189 Of sake ware dat gi hat kinder, // Waren si meerre of minder, // Soudise doden?" sprac die vrouwe. ZlNSVERBINDING DOOR MODALITEIT, ACCENT EN TOON. §78. a. Een vragende zin kan ondergeschikt worden aan een volgenden hoofdzin door een geringe pauze tusschen beide zinnen en vaak een verzwakking van den vragenden toon. De vragende zin is dan de uitdrukking van een voorwaarde. In Et. en Vb. beide komen hiervan talrijke voorbeelden voor, bijna zonder uitzondering op correspondeerende plaatsen; voor de vergelijking der teksten zijn ze dus niet van belang. Et. heeft 38 gevallen, Yb. 30. Het aantal is in Yb. kleiner, omdat daar soms eenige vragende zinnen tot één zin zijn samengetrokken 1). Bijv.: Rt. 490 Quamedi in Poelien of in Toscanen, // Of in Calabren, u stonde tontfane // Groten lachter, dat weit wel, // Daer es so menieh ridder fel, // Die hem wel na sijn belanc, // Ende in Cecilien sonder wanc // Sone mogedi dan niet comen, // U ne quamer af grote onvromen. // Quamedi in Grieken ofte in Ongerie, // In Ingelant of in Normendie, // Of comedi in Vrankrike, // U haten die hogeste van den rike: > Vb. 62.35 quaemdi in Poelgen of Calaberen, Cecilien Griecken of Hongerien, in Engelant Normandien of Vrancrijc, u stonde te lijden swaer verdriet. Soms wordt de vragende zin gevolgd door een ondergeschikten zin: Rt. 800 „Wildi noch lien, here Ogier, // Van der verranesse, die gi doet // In Vaucoloene, so ware uwes raet." Vb. 146.25 „Ogier, wildi noch liden die verradenis die gi daet buten Vaucoloen, so moechdi noch van mi gaen, onverslegen." b. Zinnen, waarin een mededeeling, een gedachte of een gevoel worden uitgedrukt, kunnen zonder *) Zie voor „samentrekking" de volgende §§. verbindingswoord, alléén door verschil in toon met een anderen zin zijn verbonden. Een zwak geaccentueerde zin (als: seiti, seitsoe e. d.) kan worden toegevoegd, maar ook tusschengevoegd, een parenthetische vorm dus, die een overgang of nadruk aangeeft. Van deze zinnen vond ik in Vb. slechts één voorbeeld, in Et. echter talrijke gevallen (18); toegevoegde zinnen komen in Vb. niet voor, terwijl Et. hiervan 8 voorbeelden bevat. Voorbeelden: Yb. 146.30 „God scende u," seide Ogier, „gi en doet dat gi sculdich sijt van doen." Rt. 5 „Den vorsten," seitsi, „hebbic becant." 434 „Gi heren!" sprac Tewe de coninc, // „Wat radet gi tot dese dinc?" 219 Sone doeic ooc," seide Benout. 670 So sal men u in corter tijt // Ontsien over de marken wijt, // Waer ment vernemet, seggic u." Een hoofdzin naar den vorm is naar zijn functie een modale inleiding bij de mededeeling in den volgenden hoofdzin in een tweetal gevallen van Et.1) Vb. vermijdt deze constructies: Rt. 156 Bat manie TJ in trouwe // Ic ben dongevallichste man, // Die ie ziele of lijf gewan, 416 Bats waerlike dinc, // U sentene Carel die coninc." In enkele gevallen in Et. heeft een hoofdzin naar den vorm, die volgt op een zin, waarin een mededeeling, gedachte of ge~v oei wordt uitgedrukt, objectsfunctie. Ook deze constructies worden in Vb. vermeden: Rt. 12 Ic weet wel, si comen harewaert, 32 Ic duchte, hi salse slaen te doot. — verder 598 vlg., 750 vlgg. Zoo kan een volgende hoofdzin naar den vorm ook een graadaanduidende, temporale, conditionale of beperkende functie hebben, en wel uitsluitend in Et. Dergelijke zinsverbindingen komen in Vb. niet voor; waar de teksten overigens correspondeeren, vinden we in Vb. op die plaatsen: een hoofdzin gevolgd door een ingeleiden bijzin, hetgeen in overeenstemming is met de historische ontwikkeling van het zinsverband: Rt. 171 Hi wert so crachtich in corten dagen, // Hi ontcrachtiget minen magen, 198 Die ede, die gij hebt gezworen, // Hets omtrent .xxx11. jaer " 96 Ende segt, of gi Lodewike // Cronen wilt, laet u sijn lief, 496 Sone mogedi dan niet comen, // V ne guamer af grote onvromen. i) Éénmaal vinden we een dergelijke constructie in P.: 76 Bies so rnoghedi mi ghetrouwen, ij coninghe vesten sine mouwen, (de pronom. zin ontbreekt in Vb.). ZlNSVEKBINDING DOOK SAMENTREKKING. Samentrekking van Hoofdzinnen. §79. Zoowel in Et. als in Yb. komt samentrekking veelvuldig voor. In Et. telde ik 66 samengetrokken zinsverbanden, in Vb. 71. Behalve door de samentrekking zijn deze zinnen bovendien bijna zonder uitzondering ver b on d en do or het vo eg woord „ende". Samengetrokken zinnen, verbonden door het voegwoord „no" vinden we tweemaal in Et.: 131 Daer dorste niemen seggen: „laet!" // No daertoe spreken goet no quaet, (een eorresp. zin ontbreekt in Vb.) 632 Ende hine sal niet met sinen cnapen // Nachts met gemake slapen, // No smorgens met rusten opstaen, // No eten no drinken, sonder waen (Yb. heeft hier een zinsverband met samengetrokken bijzinnen1): 64.20 alsoe dat hi mit vreden niet en soude mogen slapen op sijn bedde noch eten o/ opstaen). Zonder verbindend voegwoord bevat Et. slechts één samengetrokken zinsverband van twee zinnen; Vb. heeft drie omvangrijke constructies zonder voegwoord, waarvan twee bestaan uit opsommingen van namen (23.31 vlgg. en 61.8 vlgg.): Rt. 470 So menigen hedene hebsi verslegen, // So menigen.... uten sadele gedregen. (de tweede zin ontbreekt in Vb.). Vb. 26.3 ic soudese voeden, ophouden ende liefhebben ende doen hem enz. (gedeeltelijk asyndetisch verbonden). Van de 66 gevallen in Et. zijn er 32 zinnen met subject voorop en 34 met aanloop; in Vb. is het aantal resp. 27 en 44. Vb. heeft dus in verhouding een aanmerkelijk grooter aantal samengetrokken zinnen met aanloop, hetgeen op een sterkere spanning in de samentrekking wijst. Zinnen met Subject voorop. § 80. Bij deze zinnen komt in Et. éénmaal en in Vb. tweemaal een geval voor van onlogische samentrekking. Bovendien bevat Et. twee constructies met afwijking in persoon en getal van het Vf. (157 vlgg., 637 vlgg.). *) Zie § 82. Rt. 977 Daer die vrouwe dese tale sprac, // Die trane haer uten ogen brac, II Ende weende utermaten sere // Voer Renoude, haren here. (Het subject van den tweeden zin is possessieve datief in den eersten zin). Yb. 59.12 want haer scilden waren al stucken ende haer helmen doerslegen ende waren seer gewont ende Beyert mede (overspannen samentrekking van het subject van den derden zin als pron. personale in den eersten of tweeden zin) 65.2 Dese woerden van Ancel vertorende seer Avernaes ende sloech Anceel met een vuyst in zijn hals (samentrekking van het subject van den laatsten zin, object van den eersten). De samentrekking kan zich tot één zinsdeel beperken of meer zinsdeelen omvatten. Bijna altijd behoort het subject tot de samengetrokken deelen. Gevallen, waarin het subject niet is samengetrokken, zijn uitzonderingen. Rt. bevat drie zinnen en Yb. één, waarin Vf. is samengetrokken, c.q. uitgebreid met andere deelen dan S: Rt. 157 Ic ben dongevallichste man, // Die ie ziele of lijf gewan, // Ende gi dongevallichste wijf, (in Vb.: coördinatie zonder samentrekking) 637 Ic sal u dienen al mijn leven, // Ende mine broedre alle gader (Vb. heeft een synthetischer vorm: ic ende myn broeders sullen enz.) 859 Hi verriet u ende niemen el (een corresp. zin ontbreekt in Vb.)* Vb 61 8 onse vader Met Aymijn ende mijn oudste broeder Ridsaert, de ander Adelaert, die derde Wridsaert (Rt. heeft hier onverbonden hoofdzinnen: 313 vlgg.). In alle overige zinsconstructies met samentrekking behoort dus het subject tot de samengetrokken zinsdeelen, grootendeels wordt zelfs uitsluitend het subject samengetrokken; n.1. 21 maal in Rt. en 16 maal in Vb., terwijl samentrekking van subject en verbum finitum in Rt. en Vb. resp. 7 en 8 maal voorkomt. Het aantal zinnen, dat een samengetrokken zinsverband vormt, kan twee of meer bedragen; het meerendeel van deze constructies bestaat echter uit twee zinnen. In Rt. vinden we 19 van deze gevallen, in Vb. 17. Constructies van drie zinnen zijn al veel minder talrijk; resp. 6 en 4 gevallen treffen we in Rt. en Vb. aan. Een zinsverband van vier zinnen komt in Rt. 2 maal en in Vb. 3 maal voor, terwijl tenslotte éénmaal en wel in Rt. een samengetrokken zinsverband van vijf zinnen voorkomt. Hier volgen ter illustratie voorbeelden van zinnen, waarm alleen het subject is samengetrokken: 2 zinnen: Kt. 205 Si reiden echt in met Beyarde // Ende vochten so lange wile, (Vb. heeft hier een samengetrokken zinsverband met aanloop [59.8]) — Vb. 23.36 Dye edel vrou riep de poertier ende seide tot hem: (een uitbreiding van Yb.) — Met onderbreking door een relatieven bijzin vond ik één voorbeeld in Yb.: 24.24 want hi en kent niemant so edel of hoge geboren de hem sonder u mach spannen crone ende heeft daerom sijn hof doen verlangen XL dagen." 3 zinnen: Et. 999 Die vrouwe was edele ende goet, // Ende neech den grave op sinen voet, // Ende dankes hem omodelike (Yb. bevat in plaats van den laatsten samengetrokken zin een progressie ven relatieven zin: ende viel op haer knien voor R. haren here, die si sere dancte) — Vb. 24.26 Aymijn anhorende die tale van Roelant en antwoerde hem niet ende sweech stille ende woude niet op sien (Rt. 81 Haymijn horde wel de tale, // Maer hi versweechse altemale). 4 zinnen: Vb. 25.18 Si dwouch haer selven van den bloede ende ginc met een vroliken ansichte tot Aymyn ende custen vriendelic an sinen mont ende omhelsden seggende: — Met dezen zin correspondeert Rt. 147 vlgg., waar we echter in plaats van „seggende" vinden „ende seide", dus een verband van 5 zinnen: Die hovessce vrouwe entie goede // Dwouch haer selven van den bloede, // Ende liep daer Aymijn stont, // Ende custen an sine mont, // Ende heisden met bliden zinne // Ende seide: — In de zinnen met samentrekking van 8. en Vf. is het samengetrokken verbum finitum steeds een hulpwerkwoord, zoodat de samengetrokken zinnen een infinitief bevatten; een enkele maal is bovendien de infinitief samengetrokken. Voorbeelden : 2 zinnen: Rt. 303 Wi willen u sekerlike // Dienen dach ende nacht, // Ende helpen u met onser cracht." Vb. 61.1 wi willen u dienen met al onser macht ende helpen u wes wi vermogen. 3 zinnen: Vb. 61.14 hi dede hem nieuwe scilden maken ende haer hernas versien ende schoon maken ende couvertueren over haer paert. (In den laatsten zin is ook de infinitief samengetrokken; Rt. heeft eveneens een samengetr. zinsverband, maar beginnend met een aanloop: 338 vlgg.). 4 z i n n e n: Rt. 897 Si willen alle met varen // In Gasscongen, sonder sparen, // Ende daer stichten roef ende brant, // Ende bernen sconincs Ywes lant // Ende hangene bi siere kelen saen, (Vb. heeft een bekorten zinsvorm). — Vb. 16.3 ic soudese opvoeden, ophouden ende liefhebben ende doen hem wes een vader sculdich is zyn kinder te doen (Ook 't object is samengetrokken; Rt. heeft veel beknopter: Ic soudse wel houden allegader). Zinnen met Aanloop. § 81. Behalve enkele gevallen van samentrekking bij zinnen met afwijking in persoon en getal in beide teksten, komt in Et. één grammatisch onlogisch zinsverband voor: 803 „So moeti dan", sprac die degen // Van mi büven onverslegen // Ende wil u helpen versoenen. — Het subject van den tweeden zin is voorzetselbepaling „van mi" in den eersten zin. Evenals in de zinnen met subject voorop behoort bijna altijd het subject tot de samengetrokken zinsdeelen. De gevallen, waarin het subject niet is samengetrokken, zijn zeldzaam; n.1. 4 in Et. en 1 in "V b. Samentrekking van Vf.: Rt. 473 .1. goet ridder e« Ridsaert, II Ende Writeart u drossate: 581 Doe ginc die grave wel gedaen // Ende 8ine broedre tien stonden // Daer si den coninc Yewe vonden (met afwijking in getal). Samentrekking van Yf. en V.: Vb. 65.7 so sal hi nu helpen, waer iet te doen heb ende sine broeders mede (met afwijking m persoon en getal). Samentrekking van Vf .en Object: Rt. 135 Dit versach die grave Roelant // Ende BertTam, die wigant, // Mijn here Willem ende "P p|*p Samentrekking van Vf. en V. en Object: Rt. 918 Den doester heeft Roelant beseten // Ende met Roelant gemenelike // Die .xn. genoete van Vrankrike (met afwijking in getal). Bij de overige gevallen, waarin het subject tot de samengetrokken zinsdeelen behoort, zijn er in Et. 22 en in Vb- 38, die uitsluitend samentrekking van S. vertoonen, terwijl in beide teksten viermaal S. en Vf. zijn samengetrokken. Xog sterker samentrekking is zeer zeldzaam; hiervan vond ik slechts twee voorbeelden en wel in Et. nl. 676 So salne Karei comen vangen // Ende hier in sinen lande hangen, // Ende Kenout, den grave fijn, // Ende daertoe alle die broedre sijn. 114 L scinker wil ic heden sijn, // Ende ooc mijns heren W illems mede . Samentrekking van het Subject. Hierbij vinden we in Et. een zinsverband, waarvan de samengetrokken zin met een volgenden zin weer een nieuwe samentrekking vormt, nl. van Vf.: 905 Ende alsi quamen int lant // Stichten si bede roef en de brant, // En de vrageden omme memare, / Ende waer die coninc Ywe ware. . 17 Gevallen van twee verbonden zinnen vinden we m Et. en in Yb. 30, waarvan in resp. 2 en 13 maal de aanloop gevormd wordt door een temporalen bijzin 1). In enkele gevallen in beide teksten is de tweede zin door één of meer bijzinnen, ondergeschikt aan den eersten zin, van dezen gescheiden. Et. bevat één voorbeeld met een zeer groote tusschenruimte tusschen beide samengetrokken zinnen: Rt. 921 Alse Ywe die monec dat sach, // Dat Roelant vor den oioster lach, // Ontboet Ywe vele houde // Sinen swagelinc Renoude // Bi .i. bode sonder blame, // Dat hi hem te hulpen quame // Jegen Roelant, den coenen degen: // Beverepaer haddi belegen, // Ende die .xii. genoete van Vrankrike, // Si hadden gesworen gemenelike, // Dat sine emmer souden vangen // Ende bi sire kelen hangen, // Ende bat hem dies omoedelike, — Voorbeelden van 2 verbonden zinnen: Rt. 419 Ende in corten stonden // Heifti den brief ontwonden // Ende lassen selve te hant, 823 Als hi .iii. slage hadde gegeven, // Heeft Ogier tsweert verheven, // Ende gaf Goutiere .i. slach, // Daer hem die doet ane lach. — Yb. 23.30 ten laetsten wert sise kennende ende seide in haer selven: 60.13 ende als si dat gedaen hadden so toeehden si den coninc thoeft daer die croen op stont ende seiden: — Met een participiale constructie als aanloop vinden we: Vb. 59.31 Dat gedaen wegende, leiden si haer hoefden in haer geilden ende sliepen een weinich. Enkele opmerkelijke gevallen vinden we nog in Yb.; nl. een zinsverband, waarvan de eerste zin zelf ook al een sterk samengetrokken zinsconstructie is (met samentrekking van S., Vf en Object) en verder een geval, waarin de tweede zin feitelijk een ondergeschikte functie heeft: 61.19 Als die coninc mit sijn volcke rede was deden de broeders Beyaert gadelen ende overdecken met een coffertuer ende saten dair op met groter hoemoedicheit. — 62.31 Doe sprac een coen ridder ende hiet Reinier: — Voorbeelden van meer dan twee verbonden zinnen: 3 zinnen: Rt. 819 Doe balchi hem ende slouch met sporen // Ende heeft Ogier vercoren. Vb. 59.8 Met dien reden si mit Beyert int heer ende vochten so lange dat men wel een mile gegaen soude hebben ende macten ontalijke veel doden (Rt. heeft 4 gevallen, Vb. 6). 1) vgl. voor de frequentie van den temporalen bijzin in Yb.: § 60. 4 zinnen: Rt. 366 Doe voersi haestelike // In Saforetten conincrike // Ende lagen in sijn lant, // Ende stichten roof ende brant, // Ende oorlogeden, dat er waer, // .1. lettel min dan .iij. jaer (In Vb. aanmerkelijk bekort). — verder Rt. 108 vlgg. 5 zinnen: Vb. 60.1 Als dese vier heren geslapen hadden saten si op Beyaert ende reden mit haesten haerre vaert ende bonden thoeft van Saforette an een staec ende stakent om hoge boven haer bannieren ende de croen was dair boven op gebonden1) ende reden tot quamen voer ver Yewijns bureh. Samentrekking van S. en Vf., c.q. uitgebreid met nog meer zinsdeelen, is zeldzaam. We vinden hiervan in Et. slechts 5 voorbeelden, in Vb. 4, waaronder één correspondeerend zinsverband. Bén verband in Et. heeft als zinsverbindend voegwoord: ,,no". Voorbeelden: Rt. 676 So salne Kaerl comen vangen // Ende hier in sinen lande hangen, II Ende Renout, den grave fijn, // Ende daertoe alle die broedren 8ün yb. 64.35 als hi dit verneemt sal hi comen ende verderven a conincs lant ende vangen hem ende Renout met sijn broeders ende doen se hangen; Rt. 131 Daer dorste niemen seggen: „laet! // No daertoe spreken goet no quaet, — Vb. 59.21 Ist also so sullen wi hem wesen welcoem ende ons gaern onthouden. Samentrekking van Bijzinnen. j 82. Terwijl samentrekking van hoofdzinnen in beide teksten nagenoeg even veelvuldig voorkomt, is de verhouding tusschen de samengetrokken bijzinnen geheel anders. In Et. vond ik slechts 9 voorbeelden, in Vb. daarentegen 25. In een enkel geval is alléén het voegwoord samengetrokken (bovendien uiteraard in de zinnen, waarin het verbindingswoord relativum èn subject is): Rt. 182 Dies es mine herte tongereke, // Dat ic hem crone spannen soude," — II Aldus sprac Aymijn die oude, — // „Ende mijn goe hem soude bliven, — Vb. 147.2 ende als Gontier doot was ende dat Ogier sach enz. - Verder Vb. 24.15, 25.11, 63.17, telkens rntbrei- dingen van Vb. i) Een merkwaardige onderbreking; vgl. § 77. Behalve in een correspondeerend tweetal zinnen behoort — evenals bij de hoofdzinnen — het subject steeds tot de samengetrokken zinsdeelen. Dit uitzonderingsgeval is een zeer sterk samengetrokken zinsverband, terwijl in Et. dit voorbeeld ook hierom opmerkelijk is, dat de eerste zin zelf ook weer een samengetrokken constructie vormt: Rt. 334 Dattie rudders namecont // In .vu. weken waren gesont, // Ende gekeelt al hare leide // Ende hare goede orse mede. —- Yb. 61.12 Aldus dedese de coninc veel ghemacs dat si in seven weeken genasen van haer wonden • ende Beiaert mede. Samentrekking van het voegwoord en het subject (in relatieve zinnen alléén het relatief pronomen, tevens subject) komt in Et. 2 maal, in Yb. 10 maal voor. Bijv.: Rt. 388 Van .i. spiere, die daer quam // Entie heren daer vernam. 130 Dat soene horde no sach. — Vb. 148.11 tegen Roelant, die hem in Beverepaer strengelic belegen had met de xii ghenoten ende had gesworen dat hi enz. — Ook de overige gevallen in Vb. bestaan uit 2 zinnen, waaronder 7 voegwoordelijke bijzinconstructies. Samentrekking van het voegwoord, het subject en het verbum finitum vinden we in Et. 4 en in Vb. 11 maal. In verhouding is het aantal zinnen met deze sterke samentrekking aanmerkeüjk grooter dan bij de hoofdzinnen. Terwijl daar in verreweg de meeste gevallen alléén het subject werd samengetrokken, is hier het aantal zinnen met samentrekking van S. en dat met sterker samentrekking nagenoeg even groot. De vier voorbeelden in Et. zijn telkens verbanden van twee zinnen, in Vb. 10 van de 11 gevallen. We vinden dus slechts één geval met meer dan twee zinnen: Vb. 64.20 alsoe dat hi mit vreden niet en soude mogen slapen op sijn bedde noch eten of opstaen — (in Et. 632 vlgg.: samengetr. hoofdzinnen). Voorbeelden van twee verbonden zinnen: Rt. 930 Si hadden gesworen gemenelike, // Dat sine emmer souden vangen // Ende bi sire kelen hangen, Vb. 148.13 dat hi hem vanghen soude ende aen een boem hangen — Rt. 528 Dat gi Renout entie broedre sine // Upgavet daermen hem dade pine // Doen ende nemen tleven, (in Vb. alléén 't voegwoord samengetrokken: 63.17). — Grammatisch schijnbaar onlogisch is de uitbreiding in: Vb. 62.4 de hem den brief sende ende om een antwoirt weder te hebben. — „Ende" is hier nadrukkelijk additief: „en wèl"; dus wel degelijk is „sende" logisch samengetrokken. Conclusies bij de zinsverbinding zonder woorden. 1. De parenthetische onderbreking, die in Et. tamelijk veelvuldig voorkomt, is in Yb. zeldzaam. We kunnen in Et. onderscheiden onderbrekende volzinnen en uitroepen, beide meestal vaste epische formules. 2. Het aantal der vragende zinnen, die — voorafgaande aan een hoofdzin — ondergeschikte, modale functie krijgen, is in beide teksten even groot. 3. Tusschengevoegde of toegevoegde, zwak geaccentueerde zinnen komen bijna uitsluitend in Et. voor. 4. Op een anderen hoofdzin volgende „hoofdzinnen-naar den vorm" met bijzin-functie worden in Yb. vervangen door bijzinnen naar den vorm en naar de functie. 5. Samentrekking van hoofdzinnen — met voegwoordelijke verbinding — is in beide teksten een frequent verschijnsel; meerendeels vinden we constructies van twee zinnen; bij voorkeur behoort S. tot de samengetrokken deelen, meestal is zelfs S. alléén samengetrokken. 6. Samentrekking van bijzinnen komt vooral in Vb. voor; hierbij is een grooter zinsverband dan twee zinnen zeldzaam; samentrekking van meer zinsdeelen dan alléén S. komt veelvuldiger voor dan bij de hoofdzinnen. XIII. Lijst van Romaansche en Latijnsche (c.q. GriekschKerkelijke) x) woorden in Vb. abt* 93.15, 93.16, abt. digniteit 21.10 waardigheid. 93.17 enz. diversche 113.26, verschillende, adherenten 13.29 helpers. 114.19 aertsbissoop* 37.16 aartsbisschop. ambassaten 15.22, gezanten. enginen 172.11, belegeringswerk- 27.29, 16.4 180.10, 180.4 tuigen, amoreus 167.10 amoureus. espentijn 29.23 eenhoorn, arguacie 109.13 gedachtenstrijd. argueren 107.23 redeneeren. falgieren 112.17 bezwijken. astronomus 137.18 sterrenwichelaar. " 136'2 afvallig worden. aventuer, aventure avontuur. flueel 9'23 fluweeL 109.22,30.35enz. fonteyn, fonteine bron. aventuren 12.33, op het spel zetten. 186.36, 186.37, 57.14 116-23 aventuren 76.12 ondernemen, foreest 103.3, woud. wagen. 126"9' 165"19 aylace 103.16 enz. helaas. fortune, fortuyn lot. 86.27, 175.35 banieren, bannie- banieren. fortune 89.30 geluk. ren 12.22, 33.2 , . , ' ... gebenedijt 22.22, gezegend, baroenen 10.4 enz. rijksgrooten. 3715 4417 bastaert 145.13, bastaard. . ' 154 3 , , gersoen 75.9, knaap, knecht, bataelge 12.7, leger, legerafdee- _g 195.3; 134.23 ling; slagorde. , ' . . , , . , 6'. ° glavie 84.13, speer. bisant, bysant byzantijnsche 84 16 enz 38.12, 91.22 enz. munt. , no^ni^ 1 • v. i-i , . ' „ . . . glorie 9.8, 9.14, glorie, heerlijk- bisscop* 9.17 enz. bisschop. 10 11 heid bottelgier 26.34, keldermeester. ^ 00 „ „„ , 27 5 37 23 gracie 28.2, 47.23, genade, gunst. 12232 ' 8211 oqio in gracioes 23.12 sierlijk. certeyn, certein, naar waarheid, sertein, serteyn. zeker. habite 121.9 abi- gewaad. (zeer frequent). ten (plur.) 9.23 cierlic, cierlick schoon, prachtig. (genoechte) han- zich vermaken. 23.10,23.15enz. tieren 34.26, destrueeren 14.7, verwoesten. 39.22 14.19, 82.5 hantieren 142.10 behandelen, devocie 99.13 eerbied. heremijt* 178.13, kluizenaar, devoet 202.23 godvruchtig. 185.15 enz. x) gemerkt met *. historie 90.36, geschiedenis. corrigeeren 39.6, straffen. hystorie 141.19 36-30 enz creatuur 81.16 schepsel. cronike 38.2 geschiedboek. instrumenten (muziek )instru- cruys 129.2o, 38.15 menten. 145.33 enz. iolijt 18.37, 182.37 vreugde. cruces (geia.). I iustici, iusticie rechtspraak. 55.13, JÏ8.10 kruis. 36.33, 91,5 enz. cruce(dat.) 173.18 crucem (acc.) juwelen 54.18, kleinoodiën. 100.5, 202.26 1 T? ® crijt 46.21, 200.6, strijdperk. 200.9 campioen 145.18, kampvechter. legaten 9 17 gezanten. campenionen logieren 111.14 kampeeren. 196-37 , „ logijs 55.17 nachtverblijf, capellen 97.11 kapellen. 6J capiteyn,capiteyn, legeroverste. majesteit 34.18 majesteit, capeteyn 10.19, magnificenci macht. 116.13 enz. 12.12, 198.16 cardinal 9.17, cardinaal. mandement edict, bevel - 34.31 114.19 schrift. caritate 27.25 weldadigheid. maniere, manier manier. casteel, castel. kasteel, slot. 79.12, 82.13, (zeer frequent). 153.31 castijde (imperf.) tuchtigen. manierlic 39.7, passend, behoor - 186.36 39.27 lijk- catijf 133.28, ka- ellendige, onge- materie 9.11, stof, onderwerp. tijf 132.28 lukkige. 69.62, 124.1 choir 37.33 priesterkoor. memorie 98.25 geheugen, claretten 38.35 trompetten. mirakel 100.7, wonder. clercken 14.8 geestelijken. miraculen 204.27 clergy 202.26 geestelijkheid. migse 81.31 mis. clincket 75.11, luikje in een monic» 91.30 enz. monnik. 119.9 poort. morseel 158.6, stuk, hap, beet. closter, doester klooster. 160.36, 166.15 97.10 enz. natuirlic 70.2 van nature, colore, coloere kleur. nigromancien zwarte kunst. 9.24, 115.30 (const van n.). condicie 85.27, voorwaarde. _ frequent. ^ ni \ schandeliike be- oerde 93.4, 93,13 orde. '„«T SSg. officien 37.20. (v.,v^. consacreeren 38.5 offeren. 39.11 enz. (offi- len). consent 104.24 toestemming. cien bewaren) consenteeren toestemmen, olive 23.17 (telge olijf(tak). 15.16, 21.12, goedkeuren. van °R) u 92.35 enz. olye 38'8' 2°'22 ° opinie 16.28 meening. posterne 76.9, achterpoort, ordinancie 12.7, slagorde. 76.12, 76,17 12.26, (frequent). prelaten 9.2, 9.18 prelaten. present 75.16, geschenk. paeus 9.16, 21.3, paus. 141.37 34.31, 39.5 presiosen (dat. kostbaar, palays, pallays, paleis. sing.) 55,13 pallais, pallaes. priester* 78.29, priester. (zeer frequent). 81.26, 81.27 palmen 70.12 palmen. prieel 42.19 boomgaard, papen 14.8 (wereld )geeste- principael 12.25, voornamelijk. lijken. 134.17 parlement, perle- parlement. prochi *paep 91.13 parochie geeste ment 107.33, lijke, pastoor 173.14 enz. te punte 50.3 ] partije 12.37,13.37 partij, aanhang. in goeden puncten Sin orde. passi 47.22 lijden. 200.30 J passagen 194.21 toegangswegen. puntelic 28.6, keurig, behoor- passagy 157.12 toegangswegen. 39.17 lijk. patriarch* 9.17, patriarch. putoer 137.25 roerdomp. 34.31 enz. , , , radien 95.11 stralen. pays (zeer fre- vrede. regneren 161.19, regeeren. quent), paeys ^ ë 79.14 .7 pauwelionen 76.2, respijt 167.6, uitstel. 1912 17615 pauwelioen ftent(en). reverencie (fre- eerbied, eerbe- 170.16, paulioe- quent), reve- toon. nen 172.11 .vrentle 80"4 pelgrim, pelgrym pelgrim. SChelm .P"8' 70.6, 70.9, (fre- . U 11922 wapende?), quent) rigaerde 175.23 achterhoede. ,„ , , J (= arrière- pegnmage 19.19, bedevaart. , v 71.29, 156.1 «ard6)„ pellen 37.30 fraai gewaad. r° lnel^ robijnen, penitencie 92.20 boetedoening, Znt)™ ^ enz. penitenci penitentie. 92.34 sacreeren 38.23 offeren. perikel 10.21, gevaar. sceerlaken 127.30 scharlaken. 12.34 enz. scoffieren 112.14, verslaan. periker 183.3 192.3 persecuci doen vervolgen. secours 137.7, hulp. 190.27 145.1, 146.14 poerte, poert, poort. secreet 19.15 geheim. poort, port secreet 142.12, betrouwbaar, (zeer frequent). 145.5 discreet, poertier, portier poortwachter. secretelic 19.14, in het geheim, (frequent). 19.34, 87.11 signet 202.34, klein zegel. tribulacie 182.19 tegenspoed, 204.7 ellende. solaes 9.30, 34.25, vreugde. tribuyt 190.16 schatplichtig- 36.14, 168.35 heid- sommier 54.18, pakpaard. triumphe 9.4, triomf, heerlijk- 54 22 10.4, 10.11, heid. soudaen 190,33 sultan. 38.11 enz trompetten 12.23, trompetten. soudenier 79.8, huurling, sol- 38.34 14137 daat. truant, trawant schurk. soudye 142.1 soldij. 123.26, 133.17, stacie 39.7 statie. 172.35, 176.21 sub tij1 46.32 fijn, kunstig. tyran 72.33, schurk, subtijlheit 46.33 fijnheid. 112.26, 134.1, met subtijlheit met list, sluw- 162.32 84.27, 197.7 heid. vermaledijt 93.30, vervloekt, tabbaert, tabbert mantel. 128.32 enz. 88.37, 89.8 victori 156.33 overwinning, tempteren 89.35 in verzoeking villeyn 48.1 schurk. brengen. visioen 202.10, visioen. ternoyen 9.21 tournooien. 202.11 titel 204.8 titel. visiteren 114.15 onderzoeken, tombe 203.16 graf. vitaelge 179.16, levensmiddelen, tractaet 16.16, verdrag, over- 180.17, 180.18, 16.34, 183.14, eenkomst. 194.29 185.35 tracteeren 15.17 een overeen- yeesten 9.1 geschied- komst sluiten. verhalen. STELLINGEN. I. De bron van het Volksboek van de vier Heemskinderen is, wat betreft het gedeelte der eerste twee fragmenten van den Renout van Montalbaen, nagenoeg of geheel gelijk aan het handschrift dezer fragmenten. Ten opzichte van de overige fragmenten van den Renout moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid, dat het Volksboek ontleend is aan een andere, afwijkende bron. II. M. Loke schrijft het Volksboek van de vier Heemskinderen (uitg. Matthes) te veel „fouten" toe. M. Loke: Les versions Néerlandais de Renaud de Montauban. Toulouse, 1906. pag. 43 vlg. III. Het Duitsche Volksboek der Heemskinderen staat minder dicht bij het Nederlandsche origineel dan Dr. F. Pfaff betoogt. Dr. F. Pfaff: Reinolt von Montelban oder die Heimonskinder. Tübingen, 1885. Untersuchungen, 560—567. IV. In tegenstelling met den Renout van Montalbaen bevat het Volksboek een juiste lezing op blz. 148 (uitgave Overdiep): haer ioncste kint namse bijder hant (Renout: vs. 961 Haeroutste kint heeft si genomen // Bi der hant). V. De critiek van Te Winkel op Vondels „Leeuwendalers" is ongegrond. Te Winkel: Ontwikkelingsgang, Republiek der Vereenigde Nederlanden, blz. 155. VI. De versregels 896 en 897 in „Van Sente Brandane" moeten, ten behoeve van een logisch zinsverband, van plaats verwisseld worden. 895 „Hevet mijn monc yet mesdaen, 896 Dies wiltene wederbringhen, 897 Ic wilne altoes verdinghen." E. Bonebakker: Van Sente Brandane, Amsterdam, 1894. VII. Ten onrechte vermeldt het Middelnederlandsch Woordenboek een uitsluitend overgankelijk gebruik van het werkwoord „ontderven". VIII. Franck's etymologisch Woordenboek geeft zich geen rekenschap van de ,,dd" van „sidderen . IX. Het is bezwaarlijk een gesproken Algemeen Beschaafd als norm aan te nemen. X. Het taal- en stijlonderwijs op de Middelbare school moet een eenheid vormen en berusten op grammaticale basis. XI. De wijze, waarop Fruin den invloed der vroedschap te Amsterdam op de keuze van burgemeesteren voorstelt, is onjuist. R. Fruin: Verspreide Geschriften IV, blz. 311. XII. Dr Gorris verwaarloost ten onrechte in zijn artikel over de vermeende vrijmaking der lijfeigenen door den paus om wille van den kruistocht de mogelijkheid van den invloed der „historische Katastrophen-theorie . Historisch Tijdschrift I, II.