TRAGIEK EN TRIOMF VAN ZAMENHOF DEN VREDES-APOSTEL („VIVO DE ZAMENHOF") DOOR Dr. EDMOND PRIVAT VERTALING UIT HET ESPERANTO DOOR Mevr. L. Belinfante-Ahn VUtHtSOT STMO», VOLHMKT SlAAtM. DEN HAAG W. P. VAN STOCKUM & ZOON N.V. 1934 te-//8 6. TRAGIEK EN TRIOMF VAN ZAMENHOF DEN VREDES-APOSTEL („VIVO DE ZAMENHOF") DOOR Dr. EDMOND PRIVAT VERTALING UIT HET ESPERANTO DOOR Mevr. L. Belinfante-Ahn VOLMCftnT STfiCOM, VOLWAIKT SLUSM. DEN HAAG W. P. VAN STOCKUM & ZOON N.V. 1934 Moet ik dan eerst sterven, om alles te kunnen uitzeggen ? (ZAMENHOF). Eens zal de tijd komen, dat deze beginselen met gretigheid zullen worden gezocht en bestudeerd als mogelijke redding uit vreeselijken toestand. Dan zal men zich verbazen, dat zij reeds in 1915 waren voorgesteld door Lodewijk Zamenhof Hij liet ons een plicht na: zijn geheele voorstel aan de menschheid te openbaren. (Dr. PRIVAT in 1920.) Uw volk is mijn volk, en uw God mijn God. INLEIDING „Seid umschlungen, Millionen! Diesen Kusz der ganzen Welt!" In het begin der vorige eeuw zette Beethoven dezen droom in het schitterend licht zijner onsterfelijke „Negende". Vijftig jaar later had een Joodsch knaapje gelijken droom en peinsde, hoe hij dien „later, als hij groot was", zou verwerkelijken. Het jongetje was trouw en volgde zijn roep. Zamenhof. Maar de wereldoorlog knakte hem, en verteerde zijn hart. Het einde zag hij niet meer. De Tragiek was voor hém; de Triomf zal voor 't nageslacht zijn. Van dit leven verhaalt Dr. Edmond Privat in vaak ontroerende klanken. Hij heeft Zamenhof persoonlijk gekend en hem nog in den laatsten tijd van zijn ziekte bezocht. Wie gaarne leest van interessante levens die „werkelijk gebeurd" zijn, vindt hier stof. En wie daarbij prijs stelt op schoone taal, vindt ook deze in Privat's verhaaltrant, zij het dan verminderd tot het mineur der vertaling. Wie voorts belang stelt in wezen en wording van het Esperanto, die vindt in dit boekje van Privat ook daaromtrent wetenswaardigs. Dat het Esperanto levend is niet enkel door geregeld gebruik, maar ook door zijn innerlijk wezen: Dat Zamenhof kort voor den wereldoorlog geen deel nam aan de oprichting van een Joodsch Verbond, is met een en ander niet in strijd. Ook al om anderen niet te verwarren en daardoor den groei van zijn ideaal te vertragen, moest hij als „initiateur" (als profeet, mogen we wel zeggen), zich persoonlijk onverbiddelijk aan de Groote Lijn houden. Hoe daarbij zijn hart voor eigen volk bloedde, daarvan geeft Privat met een enkelen pennestreek ook den buitenstaanders wel een indruk. Voor een juist inzicht moet ook worden gedacht aan de toestanden in Oost-Europa, die Zamenhof tot zijn overtuigingen leidden. Het ergste dat op het gebied van nationaal chauvinisme mogelijk is — „pseudo-patriotisme" noemde hij het in Londen *) — hadden hij en de zijnen meegemaakt2). Dat Zamenhof een open oog had voor de geleide1 ij k h e i d van de menschelijke ontwikkeling tot wereldburgerschap, blijkt o.m. ook uit het derde van zijn vier Voorstellen in den Oproep van 1915 aan de Diplomatie. Niet onmiddellijk van de „geheele wereld" (zooals onlangs een gedrukt artikeltje) spreekt hier Zamenhof. Hij beluistert bescheiden de wetten van stoffelijke en geestelijke natuur, en weet, dat practisch ,,slechts"(!) een samenwerkend Europa vooralsnog het hoogste doelwit kan zijn. Over dien voor de hedendaagsche wereldgeschiedenis zoo uitermate belangrijken Oproep van Zamenhof aan de *) Londen, Guildhall 1907: Originala Verkaro, bl. 383. 2) In de mooie vergeestelijkte oogen van Zamenhofs moeder leeft op een portretje hartroerend de schim van doorgestane verschrikkingen. Diplomaten zij verder in deze inleiding gezwegen. Privat vestigde er reeds de aandacht op in woorden, die in dit geschriftje als inleidend motto zijn afgedrukt. Hij spreke voor zichzelf in den tekst van Privat, en voor degenen die er even Esperanto voor willen leeren, in den oorspronkelijken tekst Behoeft het betoog, dat Zamenhofs streven nooit in bewustzijnsverenging tot die nieuwe soort „coteriegeest" verschrompelde, die z.t.z. als „omgekeerd chauvinisme" zoo gemakkelijk bij gelegenheid de plichten en verplichtingen kan doen vergeten, die alle menschen jegens den staat van hun ras of inwoning hebben ? Interessanter is het, een feitje uit het werkelijke leven op te halen, bekend geworden door het publiceeren van 375 van de brieven die Dr. Dietterle voor het reeds genoemde Originala Verkaro vergaarde: In 1906 schreef Zamenhof aan den President der Spaansche Esperanto-Vereeniging een briefje, dat vertaald als volgt luidt: Den Heer R. Codorniu, President der Spaansche Vereeniging; 2. VI. 1906. Waarde Heer! Naar aanleiding van het huwelijk van Zijne Majesteit ') In dit boekje de hoofdzaak op bl. 109—111. In extenso in het Originala Verkaro, bl. 353—357. Door middel van het Esperanto-sleuteltje (een boekje van 7-| cent, dat nog geen 8 gram weegt), is het leeren lezen van Esperanto, vooral voor menschen met eenige talenkennis, niet moeilijker dan b.v. het leggen van een „legkaart-prent" voor kinderen. En vooral de stijl van Zamenhof-zèlf is eenvoudig en helder. den Koning zend ik de Spaansche Esperanto-Vereeniging mijn hartelijke gelukwenschen. Leve het Koninklijk Echtpaar! tot welzijn en geluk van Uw land! L) Dit was niet een „beleefd reciproceeren" van ontvangen staatsgunsten; met Spanje als staat kan Zamenhof toen nog niet te maken hebben gehad; het congres te Barcelona had pas drie jaar later plaats; en het is toch wel duidelijk, dat de gelukwensch zoowel den staat-zelven als zijn hoogsten vertegenwoordiger en eenheidsdrager gold. Desgelijks in 1907, toen Zamenhof het congres te Cambridge opende met o.m. deze woorden: „Wij begroeten u hartelijk, groot Britsch volk, wij begroeten eerbiedig uw hoogen vertegenwoordiger, Zijne Koninklijke Majesteit. Leve Uw Koning, heel lang leve Hij, behoede Hem God!" En de versvorm 2) der laatste woorden getuigt, dat de woorden gemeend waren. En in een brief van 13 Januari 1907 aan Dr. Couturat onderscheidde Zamenhof zelf de „ware esperantisten" van wat hij noemde:„ de chauvinistische, die slechts öf Esperanto öf ') Afgedrukt in The British Esperantist II. 1906, no. 21, bl. 103. — No. 25 van de verzamelde brieven: Originala Verkaro, bl. 440. 2) Vivu la Reg' al vi, Tre longe vivu Li, Gardu Lin Di'! (Originala Verkaro, bl. 375). in het geheel niets willen"1). Hier is wel is waar sprake van Esperanto als taal, maar bij analogie geeft Zamenhofs onderscheiding toch zijn algemeene geesteshouding weer. Patriotisme is een positief, een reëel, een natuurlijk gevoel, waarvoor geen homaranist zich behoeft te schamen. De muziek getuigt er naievelijk van in de verheven stemming van nationale liederen, en Zamenhof eert het, wanneer hij in Londen deze woorden spreekt: „Het Esperanto, dat liefde predikt, en het patriotisme, dat eveneens liefde predikt, kunnen nimmer eikaars v ij a n d z ij n" 2). Zamenhof, een „politiek revolutionnair ?" Geenszins. Is revolutionnair in gééstelijken zin een ieder die sterk verlangt naar verbetering van den wereldschen gang van zaken, dan Zamenhof óók. Maar in politieken zin ? Neen. Zelfs niet in zijn Zionistischen jeugdtijd. Ook hierbij ging het hem zonder nevengedachten om het hereenigen van wat verstrooid was geworden. Maar bleef hij niet afzijdig, toen actie voor het natuurlijk Zionistisch begeeren hem in botsing met zijn roeping voor het belang der gehééle menschheid zou hebben gebracht? Toch heeft het Zionisme in zichzelf een vreedzaam doel, zonder schade voor anderen. x) Originala Verkaro, bl. 441. De oorspronkelijke tekst spatieert. 2) Originala Verkaro, bl. 383. Wanneer Privat in zijn tekst de gevoelens van den gymnasiast Zamenhof tracht te schetsen en daarbij uitingen met politieken bijsmaak in den mond neemt, komt dit niet voor Zamenhofs rekening; al heeft Privat overigens gevoelig vertolkt, wat in Zamenhof moet zijn omgegaan. Als de student Zamenhof den Zionisten toezingt in versregels van wat rebelschen klank, dan spreekt daar zijn jeugd. En zelfs al zouden hier of daar in niet-of weinigbekend geschrift nog méér dergelijke uitingen zijn voorgekomen, dan zou ook daar slechts de taal van den tijd klinken. In wezen keert Zamenhof zich uitsluitend tegen feiten van verkeerdheid, en nooit tegen personen. „Strijd tegen de zonde, maar raak den zondaar niet aan", citeert het Plena Vortaro de Esperanto uit Zamenhofs 'werk *). Onrecht bestrijden, dat wil hij geenszins door het te wreken of te verplaatsen. Hij wil het principiëel verwijderd hebben, in vreedzaam overleg. Zijn homaranisme is gebaseerd op beginselen van broederschap, gelijkheid en gerechtigheid2), opdat voor alle menschen zonder onderscheid het koninkrijk Gods wat nader kan komen. Geen godsdienstlooze was Zamenhof. Maar hij bezat godsdienst op de breedere basis van het rel ig i e u s e. Voor het intieme leven van iederen enkeling op zichzelf laat hij de bijzondere leerstellingen der verschillende godsdiensten gelden. Maar bóven die verschillende voorstellingen acht hij het Wezen van het ') Plena Vortaro de Esperanto, eerste uitgave; bl. 251 rechts. 2) Originala Verkaro, o.m. bl. 324. Goddelijke, dat de gemeenschappelijke basis ervan is. Boven het bijzondere gaat hem dat algemeene, dat bindende, hetwelk de geheele menschheid in zijn geconcipiëerden „boven volkschen tempel" zou kunnen vereenigen. Naar zijn diepste overtuiging bestaat er voor geen mensch, van welke godsdienstgemeente ook, eenige wezenlijke belemmering, om, bij volkomen trouw toch aan zijn eigen kerk, óók in dien „intermenschelijken tempel" stichting te zoeken. Waarom ook niet ? Spontaan doen de menschen hetzelfde, zoodra een bijzondere nationale gebeurtenis hen samenbrengt. Bij een mijnramp, bij een overstrooming, bij geboorte of sterven in geliefd vorstenhuis, stroomen alle gezindten samen; niemand vraagt dan naar afkomst of godsdienst, allen zoeken kracht of troost bij hetzelfde Opperwezen en zijn voor een wijle nauwer verbonden. Breid de gelegenheid tot eendrachtig samenkomen uit, in dien Zamenhofschen tempel, en de menschen gewennen zich aan verbroedering. Nog eens: waarom niet? De dogma's onzer opvoeding liggen aan den wortel van ons geestelijk bestaan; doch zij maken zich geenszins op ieder oogenblik aan de oppervlakte van onzen geest bewust. Blijvend-bewust is den vrome alleen die essentie waarvan ook Zamenhof gewaagt. Is deze niet voor alle godsdiensten gelijk? In denzelfden tijd dat in Oost-Europa Zamenhof voor zijn ideaal leefde, arbeidde in het Westen (en zelfs in ons eigen land: Den Haag, De Riemerstraat 105), even bescheiden en zonder uiterlijk vertoon, een bejaard Fransch philosoof aan een poging om alle gelooven en ten slotte alle kerken der wereld tezamen te brengen in een alge- meene wereldkerk. Nog herinneren zich misschien enkelen de conclusies van den „Adepte Précurseur" in zijn lijvig boek „La Nouvelle Eglise Chrétienne Universelle". Zijn methode stond lijnrecht tegenover die van den hem onbekenden denker van Bialystok. Ook René Brodin bedoelde alle menschen hun dogma's te laten behouden. Hij trachtte deze te verklaren en ze samen te vatten voor een uitgebreid Credo, dat hij de menschheid aanbood. Hij probeerde ze zoodanig met elkaar in harmonie te brengen, dat — naar hij meende — op den duur iedereen zijn synthese zou kunnen aanvaarden. Illusie. Onpsychologisch gedacht. Hoewel Brodin had gevoeld, dat hij geloovigen niet van hun persoonlijke overtuiging kon of mocht vervreemden, moest zijn liefdewerk te gronde gaan, toen het nog nauwelijks geboren was. Naar andere methode werkte Zamenhof. Ook hij besefte, dat men de menschen niet van hun geloof en van hun kerk mag vervreemden. Bij iedere mogelijke gelegenheid wijst hij er met aandrang op, dat het homaranisme niemand aan zijn godsdienstgemeente onttrekt (evenmin als aan zijn taal of vaderland 1)), en hij stelt zich voor, dat leden van verschillende godsdiensten in zijn homaranistischen tempel broederlijk zullen samenkomen 2). Maar de psychologische fout van Brodin vermijdt hij, als hij in het ') Originala Verkaro, bl. 324 en vele andere plaatsen. 2) Originala Verkaro, op vele plaatsen. Bl. 335: „Men moet wel bedenken, dat het homaranisme volstrekt niet de bestaande godsdiensten en tempels door andere wil vervangen, het wil alleen behalve de bestaande, en parallel met deze, ook feesten, zeden en neutrsalmpinachftJijKjf Jj^ipels stichten." en den geniaalsten der humanisten, wiens sterfdatum weldra voor de vierhonderdste maal zal terugkeeren. Beiden waren mannen des vredes, die den oorlog verafschuwden als den grof sten vorm tot oplossing van geschillen, in strijd met het moreel gevoel eener beschaafde menschheid. Beiden waren verzoenend van gezindheid, vereeniging mogelijk achtend van wat in schijn niet is samen te brengen. En ook Zamenhof was in het bezit van die eigenschappen des geestes, die samenvattend „het E r a s m i s c h e" zijn genoemd. Maar hoe ingrijpend de verschillen Hier Erasmus, wiens phenomenale Triomf in Tragiek verkeerde, toen hij op een historisch oogenblik in gebreke bleef, zijn geheele persoonlijkheid voor zijn overtuiging in te zetten ^; Erasmus de denker, die wel in abstracte- de geheele menschheid liefhad, maar in het werkelijke leven geheel op zichzélf bleef staan. En daar tegenover Zamenhof, de profeet van de werkdadige menschenliefde Neen, Zamenhof was geen humanist. Hij gaat boven het Erasmische uit. Vredesapostel niet enkel van denken en voelen, zooals te goeder trouw het genie Erasmus, maar Vredesapostel óók van de Daad. Kortom, Zamenhof is man van groot gebaar naar alle J) Maar is dat voor ons Protestanten genoegzame reden, om hem met steenen te danken voor wat zijn begrijpende geest dan toch op andere oogenblikken ten behoeve der Reformatie verzoenend trachtte? Vgl. Stefan Zweig: Triumpf und Tragik des Erasmus von Rotterdam; Herbert Reichner, Wien 1934. zijden. Menschen wil hij verbroederen; staten nader tot elkaar brengen; godsdiensten tezamen doen opgaan tot het Hoogere. En hij blijft niet staan bij theorie of philosophie, maar baant zelf een begin van weg met zijn taalmonument. Hij aanvaardt alles voor de plaats waar het zedelijk gerechtvaardigd is, maar hij ziet tevens het Hoogere, in een Eenheid die het Gescheidene te boven gaat. En dit alles in Geest van Liefde. Van oudsher hebben de Joden de menschheid veel groote mannen geschonken; aan onzen tijd schonken zij ook Zamenhof, den Vredesapostel. L. B. —A. VOORWOORD VAN DEN VERTAALDEN TEKST. Hier is niet de geschiedenis van de taal Esperanto, noch een verslag van de Esperanto-beweging. Doel was immers een schets van het leven en denken van Lodewijk Zamenhof. De vraag was niet, of die aan dezen of genen zal behagen, maar alleen, of zij met genoegzame trouw en liefde de juiste waarheid op den voet zal volgen. De grootste ziel, het zuiverst genie dankt zijn vorm aan de omringende wereld. Daarom moest met afkomst en geboorteland worden aangevangen. Wat wij verschuldigd zijn aan de gedachtenis van hem die heenging, maar die altijd toch voortleeft door zijne bezieling, dat bewaren wij allen vol liefde als licht in ons hart. E. P. HOOFDSTUK I DE VOLKSSTAMMEN VAN LITTAUEN Midden tusschen Oost en West ligt Litwa-land, door Mickievicz bezongen in zijn Pan Tadeusz: Litwa! Mijn vaderland! Als van zijn welzijn Erkent uw zoon uwe groote waarde, Nu hij u verloor, 'k Bewonder uw schoonheid, 'k Aanschouw en beschrijf ze; want m'n ziel is vol heim¬ wee. Naar uw glooiende bosschen, uw groenende weiden, Langs d' azuren Memel wijd uitgestrekt Op dien liefelijken bodem leeft reeds sinds eeuwen een van de oudste volksstammen der Arische wereld. In het Noordelijk deel wordt nog de oude Littausche taal gesproken, die veel op Sanskriet lijkt. In volksliederen en in de zuivere zeden heerscht een geheimzinnige atmosfeer met invloeden uit Indischen voortijd. Lang leefde die rustige stam in vrede, tot de dertiende eeuw door geen Christendom beroerd. Voor de overige wereld verborgen achter moerassen en dichte wouden, waar tot den huidigen dag nog wilde oerossen leven, bleef ») Pan Tadeusz: hier naar de vertaling van Grabowski. Litwa is de Poolsche naam voor Littauen. de bevolking de natuurkrachten aanbidden onder reuzeneiken, levenden tempel der goden. Daar bond evenwel een Westersche wil met Oostersch geduld den strijd aan. In de middeleeuwen veroverden teutoonsche ridders het land, Poolsche edellieden voegden het bij hun rijk, de czaar van Rusland viel het aan. Middelerwijl stroomden uit de geheele wereld vervolgde Joden toe, die op koninklijk verzoek zich met handenarbeid en handel bezighielden. Zoo vond een ander zeer oud volk daar een nieuw Palestina en stichtte steden of breidde ze uit. Het bracht handel en nijverheid mee, doch tevens zijn Duitsch-Joodsche taal, zijn eigen geloof en Sabbat, en zelfs bijzondere kleedij. Naar buiten toonden de Joden een door de slagen van het lot gekweekte schuwheid, innerlijk een fiere trouw aan de traditie der profeten : Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, Gij volk, in welks hart mijne wet is! Vrees niet de smaadheid van den mensch, En voor hunne smaadreden ontzet u niet. Ontwaak, ontwaak, trek sterkte aan, Gij arm des Heeren! Ontwaak als in de verledene dagen; Zijt gij het niet die Rahab uitgehouwen hebt? Zijt gij het niet die de wateren drooggemaakt hebt? *) Toen het Littau-Poolsche Rijk tegen het einde der acht, tiende eeuw ineenstortte, had de geheele Littausche adel de voorvaderlijke taal reeds sinds lang losgelaten en was ') Jesaja LI, 7, 9, 10. met hart en lippen Poolsch geworden. Het Littausch werd nog slechts door dorpelingen in het Noorden, het Witroetheensch door die van het Zuiden gesproken. In kasteelen, in de Katholieke kerken, in de scholen van Wilna en in openbare gebouwen klonk het Poolsch. In de steden hadden zelfs Duitschers een eigen kolonie en een eigen wijk, doch in de handelsbuurten klonk hoofdzakelijk de Joodsche taal. Op al die verscheidenheid drukte gedurende de geheele negentiende eeuw de bereklauw van het Russische Imperium. In alle steden hoopten zich soldatentroepen op, officieren, en Russische beambten van alle rangen. Een Russisch gouverneur bewoonde een paleis. Op het voornaamste plein blinkten de gouden torens van een Russische kerk. Tweemaal probeerden Polen en Littauers den vreemden druk met wapengeweld af te schudden. In 1831 en in 1863 weerklonk door de geheele wereld de bloedige klacht der heldhaftige rebellen. Beide keeren viel de wrekende hand van den overwinnaar met des te wreeder zwaarte op het land terug. Zelfs de Russische taal werd als verplicht aan de scholen opgedrongen. Toen het zesjarige knaapje Zamenhof in de stad Bialystok woonde, was de tweede revolutie pas geëindigd, overal bloed, tranen en haatgevoelens achterlatend. Om de woede van het volk af te leiden, trachtte de Russische overheid de volksstammen verraderlijk tegen elkaar op te hitsen. „Divide ut imperes" werd officiéél systeem. Dat prikkelen ging des te gemakkelijker, doordat de volken zeer afgescheiden van elkaar leefden. Ook door stoffelijke omstandigheden verscherpte de overheid de volksverschillen. Een handige wet maakte de dorpelingen vrij van slavernij ten opzichte der grondbezitters, doch liet hen tege- Het komt, dat Ik vergaderen zal Alle heidenen en tongen, En zij zullen komen, En zij zullen Mijne heerlijkheid zien. 1) De groote messiaansche verwachtingen zweefden dus in een geloovige atmosfeer en vielen als zaad in de harten. Zulk een bodem van vurig smachten is gunstig voor den groei van het genie; doch daar de massa den hoogen zin der ingevingen niet verstaat, gaat veel van het uitgestrooide zaad verloren. Alleen de nationale zijde ervan zien de volken helder. Tot eenvoudig bestuurscandidaat verlaagden de Joden Christus in zijn tijd. Alleen aan een Poolschen staat dachten de Polen, en verbaasden zich, wanneer Mickievicz broederlijk tot de Russen sprak. Voor zijn van Indo-Littausche voorouders geërfden homaranistischen geest bleven zij nagenoeg blind. Voor velerlei nationale doeleinden ontbrandden in Europa oorlogen. De laatste opstand der Polen werd in bloed gesmoord. Overal maakte de militaire techniek vorderingen en nam de nationale ophitserij in scherpte toe; doch terwijl in het Westen de volken door natuurlijke grenzen gescheiden zijn, leven in het Oosten alle volksstammen gemengd dooreen. Op Littauschen bodem woonden in de steden vier ongelijksoortige volken met tegenstrijdig levensdoel, met verschillende talen, met elkaar vijandig gezinde geloofsovertuigingen. Van straat tot straat heerschten wantrouwen en argwaan, op de pleinen dagelij ksche krenking, wraak- ') JesajaLXVI, 10, 12, 18. zucht, vervolging en haat. Op dezen ongelukkigen grond werd Zamenhof geboren. Welk oord ter wereld had vruchtbaarder voedingsbodem kunnen zijn voor de natuurlijke ontwikkeling van een genie, wiens blik tot de kern der dingen wist door te dringen en wiens geest zich, over alle nationaal egoïsme heen, tot een zuiver-menschelijke wereldbeschouwing vermocht te verheffen ? Zulke bijzondere liefde tusschen moeder en zoon kan men bij veel genieën opmerken. Pope, Musset, Lamartine vergoodden hun moeder. Zoo ook Zamenhof. Zij maakte hem tot een idealist, en met onwrikbaar vertrouwen geloofde zij in zijn grootheid. Vroom hoedde zij de vlam, als den lichtglans eener heilige lamp. Een eenvoudige vrouw was zij, die hem leerde, dat alle menschen broeders zijn en gelijk voor God. Een verstandig vader riep hem van droom tot werkelijkheid terug. De knaap zag toch zeker, wat zich rond hem in de straten van Bialystok afspeelde: Achter de vensters van het houten huis der Zamenhofs, in de Groenstraat, gaat een troepje Joden met hun typische lange baarden voorbij Men bekogelt hen met sneeuwballen in het gezicht. Een slag onder het oog. Een bloedende wang. Een grijsaard beklaagt zich „Blèr niet, jodenpak! honden!" schreeuwen Christenjongens, en loopen weg, de hun onbekende Joodsche taal honend met een „hra hre hri hro hru". Een Russisch luitenant lacht en juicht toe: „Van de stoep af, jullie dievenpak "en de officier spuwt van afkeer. Op de marktplaats krioelt de bevolking. Lawaaiig geloop en luid gonzend gepraat. Schitterende kleuren tusschen veldgewassen en manden: groene shawls van vrouwen van het Littausche land, schapepelzen, grijze soldatenjassen, kemelharen mantels, blauwe uniformen van Russische beambten, witte gordels, roode halsboorden, oranje adelaars, zilveren sieraden Kooplui twisten met een afdingend Duitscher. Menschen komen toeloopen. Kijkers verdringen zich. De politie komt tusschenbeide. De vrouwen beklagen zich in Littausch dialect. De agenten begrij- pen niet. „Spreek Russisch!" dreigt de beambte, „alleen Russisch, geen rottaal; we zijn hier op Russisch gebied! " Een Pool uit de menigte protesteert Waar? Daar is de kerel. Reeds pakken de agenten hem op. De omstanders beven, sommigen tegen wil en dank. Tusschen bajonetten wordt hij weggeleid, gearresteerd. De dorpelingen worden stil. Met een groet eeren alle Polen het slachtoffer, maar geen Duitscher of Jood neemt zijn hoed af. „Nu zal hij ons wel niet meer beleedigen", mompelt een langhaard. Een vonk van woede schiet uit Poolsche oogen, spot uit die van de Russen. Wat weten die menschen van elkaar af? Dat ook de anderen een hart hebben, hun tehuis en hun vrouw en kinderen liefhebben? Zelfs de gedachte komt niet in hen op. Er bestaan slechts Joden, Russen, Polen, Duitschers geen menschen, slechts volksstammen. In zijn huis laat een ieder slechts stamgenooten toe. Met oudervloek wordt een Poolsch meisje verjaagd, als zij trouw belooft aan een Rus. Littauers lacht men uit: ,,'t Zijn immers maar dorpslui!" Hun poëzie en hun nationale herleving? Volgens de Polen: „Russische intrige", volgens Russen: „Duitsche omkooperij". Iets meer weet niemand, door de moeilijke taalyVan de Joden worden bij koffiepraatjes tusschen Slavische naaisters zonderlinge geheimzinnigheden verteld. „Twee dagen vóór Jodenpaschen is er een jongetje verdwenen. Op den dorpel van de synagoge kun je een roode vlek zien onder onleesbaar geschrijf. Wie kan die Hebreeuwsche rotietters begrijpen? Verschrikkelijk zien ze er uit De blikken van de joden troep op de stoep van de synagoge leken óók zoo vreemd. Zouden de Joden kinderen vermoorden, om bloed voor den geheimzinnigen ritus te hebben ? De bakker bakt immers geheimzinnige koeken voor hen " Zoo wordt er gemompeld. Later wordt de jongen teruggevonden, maar het valsche gerucht verbreidde zich reeds en bleef in de geesten hangen. Aan zulken laster ergerde zich reeds het jeugdige knaapje Zamenhof in Bialystok. Wat te doen, opdat de menschen niet meer zoo afschuwelijk zouden dwalen? Uit zulke meeningen en ophitserijen zullen eenmaal ware rampen voortkomen. HOOFDSTUK III GYMNASIAST IN WARSCHAU Veertig jaar later, in 1905, richtten Russische oorlogsbenden door een allervreeselijksten progrom in Bialystok een bloedbad aan: „In de straten van mijn ongelukkige geboorteplaats wierpen woestelingen zich als wilde beesten met bijlen en ijzeren stangen op rustige burgers, wier eenige schuld hierin bestond, dat ze een andere taal spraken en een anderen volksgodsdienst beleden dan die barbaren. Om die reden sloeg men mannen en vrouwen, onmachtigen grijsaards en hulpeloozen kinderen de hersens in en stak hun de oogen uit Men weet thans met zekerheid, dat de schuld lag bij een bende afschuwelijke misdadigers, die met de laagste en sluwste middelen, door het verspreiden van allerlei leugen- en lasterpraatjes, kunstmatig een feilen haat tusschen de verschillende volksstammen hadden gezaaid. Maar zou de ergste leugencampagne zóó vreeselijke vrucht hebben kunnen dragen, als de volken elkaar beter kenden, als er geen hooge en dikke muren tusschen *) Zamenhof maakt veel gebruik van het woord (volks)stam, ook waar wij Westerlingen het woord volk zouden gebruiken. Dit hangt natuurlijk samen met de situatie in zijn vaderland. (Vgl. hoofdstuk I). — Vert. hen stonden, die hen verhinderen, vrij met elkaar te verkeeren en te begrijpen, dat de leden van andere volksstammen precies zulke menschen zijn als die van het eigen volk; dat hun letterkunde volstrekt geen verschrikkelijke misdaden predikt, maar dezelfde zedeleer en dezelfde idealen heeft als de onze? Sloop, sloop de muren tusschen de volken! " Zoo sprak Zamenhof in 1906 op het Congres in Genève. Bijna precies zoo dacht hij reeds als goedhartig knaapje in Bialystok. Het smartte hem, dat de bewoners van hetzelfde land als vreemden tegenover elkander stonden. Het smartte hem, dat er haat is in de heele wereld. In zijn peinzend hoofdje vormden zich reeds toen het plan en de wil, om „later, als hij groot was", dat kwaad stellig en zeker te doen verdwijnen. Verschillende utopistische droomen verwierp hij de een na den ander, doch één hoofdgedachte bleef hem steeds het overdenken waard: dat was het denkbeeld van een gemeenschappelijke taal. „Als de menschen elkaar maar konden leeren begrijpen!" zuchtte hij, en berekende kinderlijk, welke taal men voor de heele wereld zou kunnen kiezen. Polen zouden een hekel aan Russisch hebben, Russen zouden geen Duitsch willen, Duitschers zouden geen Fransch kunnen uitstaan, Franschen zouden Engelsch weigeren. Wat te doen? Alleen een onzijdige taal zou allen kunnen bevredigen, zonder iemand te kwetsen of naijver te verwekken. Als alle menschen, naast en behalve hun eigen taal, die internationale taal leerden, zouden zij elkaar persoonlijk kunnen leeren kennen, van volk tot volk. Zij zouden rechtstreeksche betrekkingen kunnen onderhouden. Het blinde niet de kortst mogelijke woordjes nemen, zooals ba, ca, da, be, ce, de, ab, ac, ad, eb, ec, ed, en daaraan willekeurig een vaste beteekenis toekennen? Niet mogelijk, dat zag hij terstond. Zulke woorden kon hij zelf niet eens van buiten leeren. Ze te onthouden zou menschenkracht te boven gaan. Lévende woorden moest de taal hebben, zou zijzelve kunnen leven. Putten uit de gemeenschappelijke bron van Europeesche talen, dat was de oplossing. Een Latijn-Germaansch woordenboek zou het meest internationaal zijn. Engelschen, Franschen, Spanjaarden en Italianen, Hollanders, Duitschers, Skandinaviërs en zelfs Slaven zouden zooveel mogelijk van de elementen kennen. Woorden als horo, karto, vino, bruna en andere behooren immers gelijkelijk aan dertien tot twintig talen. Toch — een menschentaal is een reusachtig ding. Rijke taalregels, dikke woordenboeken, tienduizend uitdrukkingen benauwden den jongen Zamenhof. Hoe dat tot een goed einde te brengen ? Op een keer, op straat, stelde een bliksemflits van plotseling begrijpen hem gerust. „Eens, toen ik in de zesde of zevende klas van het gymnasium zat, werd mijn aandacht getrokken door het opschrift svejcarskaja (portierswoning), dat ik al dikwijls gezien had, en daarna door het uithangbord kondüorskaja (suikerbakkerij). Dit -skaja1) interesseerde mij; het toonde mij, dat achtervoegsels mogelijk maken, uit een enkel woord vele andere te maken, die men dan niet afzonderlijk behoeft te leeren. Deze gedachte nam mij geheel in beslag, en opeens voelde ik grond onder de ') Skaja duidt blijkbaar de ruimte aan, waar iets gebeurt. Het Esperanto heeft met die beteekenis het achtervoegsel ejo. voeten. Op de schrikaanjagende woordenboeken viel een lichtstraal, en voor mijn verbeelding krompen ze snel ineen 1). Van dien tijd af bestudeerde hij het stelsel van voor- en achtervoegsels in verschillende talen. Wat 'n rijke bron! Wat n' bewonderenswaardige macht tot groei en vermeerdering! De meeste talen gebruiken ze blind en ordeloos. Door een waarlijk volledig en regelmatig benutten van die kracht zou aan een kleine groep van wortels een rijk woordenboek kunnen ontbloeien. Enkel reeds -ino, -afo, -isto, erna, -igi, -igi zouden honderdvoudig resultaat geven. Tienduizend woorden zouden zonder afzonderlijke instudeering vanzelf ontstaan. Op school beschouwden de leeraren Lodewijk Zamenhof als een opmerkelijk linguist. Zeer jong reeds leerde hij Fransch en Duitsch. In de vijfde klasse begon hij aan het Engelsch. Uitspraak moeilijk, spelling onnauwkeurig, maar wat 'n kracht en vlotheid van zinbouw! Spraakkunst ? Heel weinig. Slechts wat ongeregelde antiquiteiten. Een taal kan dus rijk zijn, zonder vervoeging of verbuiging te behoeven, of moeilijken zinbouw. Enkele altijd eendere aanwijzingen zijn voldoende voor de tijden der werkwoorden. Uitgangen gelijk o, a, e, kan men als achtervoegsels gebruiken tot het vormen van zelfstandig- en bijvoeglijknaamwoorden uit werkwoorden, van bijwoorden uit andere woordsoorten. Behalve de taalkwestie, nam nog een andere arbeid l) Uit den Brief aan N. Borovko over de Wording van het Esperanto, uit het Russisch vertaald door V. Gernet; Lingvo Internacia 1896, n° 6—7; Esperantaj Prozajoj, bl. 239. Zamenhof in die jaren in beslag. Zijn moeder was geloovig. Zijn vader atheïst. Hij zelf verloor reeds als knaap zijn godsdienstig vertrouwen. Zijn logische zin stond hem niet toe, aan de onderrichtingen der priesters te gelooven. Maar, pas zestien jaar oud, leed hij door de leegte in zijn gemoed. Hij zag in het leven geenerlei zin. Waarvoor werkte hij ? Voor wat bestond hij ? Wat was de mensch ? Waarom niet dadelijk sterven? Alles leek hem ijdel en walgelijk. Die tijd was een groote kwelling voor hem. Een wat ruw en hard portret uit dien tijd toont de vreugdeloosheid van den gymnasiast. Een innerlijke crisis redde hem. Langzamerhand vond hij een waarheid voor zichzelf. Hij ging in de natuur eenigen zin gevoelen. Hij begon een hoogeren roep als doel der menschheid te begrijpen. Hij vormde een eigen credo voor leven en dood. Zeventien jaar oud, werd hij, buiten leerstellingen om, nieuw vertrouwen en nieuwe zielevreugde deelachtig. Sterke bezieling vatte post in zijn gemoed. Met vernieuwden gloed keerde hij tot zijn werk terug 1). Een later portret toont in zijn oogen dezen ommekeer. Zachtheid overheerscht er. In het jaar 1878 zat Zamenhof in de hoogste klas van het gymnasium. Het ontwerp voor zijn taal was toen reeds klaar, hoewel nog niet geheel gelijk aan het tegenwoordige Esperanto. Enkele collega's stelden belang in zijn langdurig werken. Verheugd maakte hij hen met de nieuwe taal bekend. Zes of zeven van hen gingen het systeem ijverig leeren. In het ouderlijk huis in de Novolipie-straat had Lodewijk ') Zie in hst. XII de bekentenis vóór zijn dood betreffende die crisis. een eigen afgezonderde kamer gelijkvloers. Daar kwamen de vrienden samen bij het geliefde hoofd van het troepje. Samen gloeiden zij voor de verbroedering der menschheid. Rond een door de moeder liefderijk gebakken taart zaten Lodewijk en zijn geestdriftige makkers. Voor de eerste maal klonk zijn „lingwe universala". Na woorden vol hope zongen zij de hymne der broederschap: „Vijandschap der natiën, Val, val, het is nu tijd! Tot één gezin vereene zich De gansche menschheid!" In Juni 1879 eindigde de gymnasiale cursus, en alle makkers gingen uiteen. De persoonlijkheid van hun voornaamsten vriend liet bij hen zulk een indruk na, dat zij zijn denkbeelden begonnen te propageeren en over de nieuwe taal gingen spreken. Maar, zooals Zamenhof later verdrietig constateerde, „toen zij den spot der volwassenen ontmoetten, verloochenden zij de taal terstond, en ik bleef alleen". Zoo vergaat het bijna zonder uitzondering den grooten bezielers der menschheid, door de heele geschiedenis heen. Ook thuis moest een wreede slag hem treffen. Tot zoover had zijn vader zijn werk oogenschijnlijk niet afgekeurd; de knaap was immers trots alles schitterend door al zijn examens gekomen. Maar toen het uur van scheiden van 't gymnasium sloeg en een beroep moest worden gekozen, toen woei er een kritieke wind. Reeds vaak hadden bekenden en ambtsbroeders van Markus Zamenhof hem voor zijn zoon gewaarschuwd. „Zoon vastgeroest denkbeeld in een jong hoofd kan im- In Vejsieje, een Littausch stadje, stond hij aan het sterfbed van een klein meisje. Koorts verteerde haar. De ongelukkige moeder werd haast waanzinnig van smart. Nog maanden daarna hoorde hij in gedachten haar weeklagen en kermen. Hij besloot, de algemeene praktijk vaarwel te zeggen en zich op oogheelkunde toe te leggen. Daarom ging hij naar Weenen, om in een specialen leergang ophthalmologie te studeer en. In den herfst van 1886 kwam hij in het ouderlijk huis te Warschau terug. Hier vestigde hij zich als oogarts. Denzelfden winter leerde hij zijn verloofde kennen en kreeg hij moed, zijn werk te publiceeren. Reeds sinds jaar en dag had hij een uitgever gezocht. Ook zoo leerde hij de hardheid van de financiëele zijde der wereld kennen. Nieuwe kwelling ving aan. Toch voelde hij zich gedrongen, zijn taal te doen verschijnen. Terwijl hij ze in stilte vervolmaakte, bloeide in het Westen het „Volapük" van abt Schleyer uit Konstanz op. Het woordenboek daarvan was moeilijk en willekeurig. Geruimen tijd wist Zamenhof niets van deze poging. Toen de faam ervan tot hem doordrong, was hij eerst zeer verheugd, doch later constateerde hij, dat de oplossing-zelf niet deugde. Spoedig zou de beweging weer terugloopen. Velen zouden den moed opgeven en de zaak in den steek laten. Men moest de wereld toonen, dat niettemin het doel juist was. Alleen het systeem was verkeerd. Een taal moest toch internationaal en levend zijn, niet kunstmatig gefabriekt. Toen bemoeide een hulpvaardig man zich met de zaak. Dat was de vader van Klara Zilbernik. Zijn dochter had zich in het voorjaar (30 Maart 1887) met Dr. Zamenhof verloofd. De jonge geleerde en idealist viel zeer in zijn smaak 3 Hij vroeg hem naar zijn plannen. Grootsch ontwerp! Nobel doel! Hijzelf was maar een eenvoudig handelsman, maar hij hield van groote ideeën. Waartoe diende het, geld te verdienen om het op te potten? Niet veeleer om den weg te effenen voor iemand die geleerder was dan hij, en van grooter waarde voor de menschheid ? Veel vaders zouden in zijn plaats hun dochter het huwelijk hebben ontraden. Zij zouden gezegd hebben: „Kies je een reëelen man die geld weet te verdienen, geen droomer!" Zoo zouden zij spreken en hun knevel opstrijken. Heel anders Zilbernik: „Een genie is je Lodewijk", zei hij; „m'n dochterke, een heilige taak wacht je. Ik ben er jaloersch van en zou ook willen helpen". Zoo stelde de schoonvader dan voor, dat het huwelijk denzelfden zomer zou plaatshebben, en dat het boekje over de wereldtaal op zijn kosten reeds vooruit zou worden gedrukt. Aldus gebeurde. Twee maanden lang lagen de drukproeven bij den censor op behandeling te wachten. Gelukkig was deze een goede kennis van Zamenhofs vader. Eindelijk, op den 14den Juli 1887, gaf hij den drukker permissie. Waarschijnlijk achtte hij het werk een ongevaarlijke naïviteit. De auteur was onrustig. Eenerzijds bestookte hem ongeduld, anderzijds vrees. „Ik was vooruit erg opgewonden; ik gevoelde, dat ik voor een Rubico stond, en dat ik van het oogenblik af dat mijn brochure verscheen, niet meer terug zou kunnen; ik wist, welk lot een geneesheer, die van het publiek afhangt, wacht, als dat publiek hem als een fantast beschouwt, een man die zich met „bijzaken" ophoudt; ik voelde, dat ik mijn heele toekomstige rust en het bestaan van mij en mijn gezin op het spel zette; maar ik kon de gedachten niet loslaten die mijn lichaam en ziel vervulden, en ik trok den Rubico over". In die dagen schreef Zamenhof een heel kort gedichtje: „Ach, mijn hartV' Het klinkt als het hijgen van iemand die een trap van vijf verdiepingen is opgestormd en voor de deur stilstaat: Ach, mijn hart, klop niet onstuimig, Spring niet weg nu uit mijn borst! Reeds kan ik mij niet goed meer houden, Ach, mijn hart! Ach, mijn hart, zou 'k dan na rustloos trachten Niet winnen in 't beslissend uur! Genoeg nu, staak uw wild gebons, Ach, mijn hart! Het eerste boekje verscheen in het Russisch. Spoedig volgden een Poolsche, Fransche, Duitsche en Engelsche uitgave. Alle bevatten dezelfde inleiding, en teksten in de internationale taal: het Christelijk Onze Vader, Uit den Bijbel, Brief, Gedichten; de volledige spraakkunst, bestaande uit zestien regels, en een tweetalig woordenboekje uit negenhonderd wortels. Ook waren er invulbiljetten bij met de belofte van dadelijk te zullen gaan leeren, wanneer tien millioen personen hetzelfde zouden hebben toegezegd. Door een verklaring op de tweede bladzijde deed de auteur reeds dadelijk afstand van al zijn rechten, want „een internationale taal is, als elke volkstaal, gemeenschappelijk renswaardig gewas zou dan eenmaal aan het kleine nootje ontbloeien en zijn weldadige kroon over de verbroederde volken spannen! Laten we het nootje redden! besloot Trompeter. Van zijn eigen salaris zou hij het afnemen. Hoewel niet rijk, bood hij anonymeen zekere som aan, om het blad drie jaar voort te zetten. Den redacteur verleende hij honderd mark maandsalaris. Tot 1894 was dus het leven verzekerd. „Zonder Trompeter zou onze zaak in het geheel niet meer bestaan", zei Zamenhof in Boulogne. „Nooit over zichzelf sprekend, nooit voor zich eenigen dank vragend", was hij een trouw en oprecht raadsman. Hij behoorde tot die zeldzame menschen, die zelfs een deel van hun nooddruft weten te offeren om een genie te helpen. Drie jaar lang kon Zamenhof dus rustig doorwerken; doch nieuwe slagen troffen hem. In Augustus 1892 reeds overleed zijn lieve moeder. Zij, die hem als klein kind had verpleegd, die zijn jongenshoofd streelde en hem tot een gevoelig en humaan mensch had opgevoed, was nu niet meer. De slag bracht hem een ongeneeslijke wonde toe. In 1894 werd de stoffelijke nood weer nijpend. Met zijn klein gezin moest de Doctor naar Grodno verhuizen. Daar bleef hij vier jaar. Groote vreugde en groot verdriet wachtten er hem. In zijn jeugd had hij altijd met geestdrift de nieuwe werken van Tolstoi gelezen. Nu verbreidde de roem van den grooten Rus zich over de geheele wereld. Hij vermaande de menschheid tegen naijver en ondeugd. Zijn nobele stem riep alle menschen tot liefde en verbroedering. Na een schitterende schrijversloopbaan bekeerde de vermogende edelman zich tot het eenvoudige ideaal, volgens hetwelk Zamenhof reeds sedert zijn kindsheid leefde. Hij verliet den adel en richtte zijn leven eenvoudig in. De dorpelingen waren zijn broeders. Aan volken en geestelijkheid verweet hij hun gebrek aan liefde. Wie kon beter dan hij bij den ingetogene van Bialystok gepast hebben? Deze had door zijn kiesche verlegenheid niet den moed gehad, Tolstoi te naderen. Slechts in algemeen verband had hij hem in 1888 zijn boekje toegezonden. Antwoord was toen uitgebleven. Maar het zaad was geworpen. Zes jaar later kwam het op voor het aangezicht van het publiek. ,,Toen ik zes jaar geleden een Esperantospraakkunst ontving met woordenboekje en artikelen in die taal", antwoordde Tolstoi, „kon ik reeds na niet meer dan twee uur werken, zoo al niet schrijven, dan toch vrij in die taal lezen Ik heb dikwijls gezien, hoe menschen vijandig tegenover elkaar stonden enkel en alleen door de materiëele belemmering van wederkeerig niet-begrijpen. Het leeren van Esperanto en de verbreiding van die taal is dus ongetwijfeld Christelijk werk, dat zal bijdragen tot het scheppen van het Godsrijk, dat het voornaamste en eenige doel van het menschelijk leven is". (Jasnaja Poljana, 27 April 1894). Zulk een woord gaf moed. De brief werd in La Esperantisto afgedrukt en wekte groote geestdrift. Bovendien verscheen later, in het tweede nummer van 1895, een vertaling uit Tolstoi's Geloof en Verstand. Doch op grond van dit stuk verbood nu de Russische censuur het blad in het Keizerrijk. Ontzettende slag: want hier had het de meeste abonné's. De uitgave moest worden gestaakt. Een officiëele olifant vertrapte een muisje. Maar hierdoor ging de band tusschen de Esperantisten teniet. Duisternis en droefenis heerschten in den kleinen kring. En intusschen vocht Zamenhof opnieuw met de nijpende zorgen des levens. Op anderen bodem kwam een uitgestrooid zaadje tot voorspoedigen wasdom. Reeds in December van hetzelfde jaar verscheen de Lingvo Internacia. De Esperantoclub van Upsala gaf het blad in Zweden uit. Van dien tijd af kwam de beweging niet meer tot stilstand. der. Vlot en gemakkelijk vlogen de woorden heen en weer. Van de lippen naar de ooren. Van Zweden naar Italianen. De muren tusschen de volken, ze vielen, ze vielen. Een wijdingsvolle avond begon. Op straat viel de duisternis. Men betrad de congreszaal voor de openingszitting. Van alle kanten stroomde men toe. Van de hotels. Van de haven. Rechtstreeks van het station met valies in de hand. De schouwburg werd reeds vol. De zaal was te klein. Duizend geestverwanten verdrongen zich. Van parterre tot balcon gonsde Esperanto. Zamenhof zag men nog niet. De meesten kenden hem alleen door zijn werk, door een kort briefje, vol liefde in een groepsarchief bewaard, of door een portret aan den muur van een zitkamer. Iedereen kende zijn bemoedigende versregels uit het hoofd: Door dichte duisternis schittert het doel, Waarheen wij ons moedig begeven. Als een ster aan den donkeren hemeltrans, Zoo wijst het ons, hoe ons te richten. Wie denkt in moeilijke uren van plaatselijke propaganda niet vaak aan die woorden van De Weg? Over zulke ervaringen onderhield zich het auditorium in de volle zaal. Het werd warm bij het kunstlicht. Opgewonden trilde de wachtende menigte Plotseling klonk de muziek van de hymne De Hoof: In de wereld kwam een nieuw gevoelen, Door de wereld gaat een sterke roep Onmiddellijk stonden wij allen op Daar op het podium verscheen de geliefde Meester met het congresbestuur. Niet groot, verlegen, ontroerd, met hooggewelfd voorhoofd, ronde brilleglazen, reeds grijzend baardje. Van allerlei vloog en zwaaide in een ommezien door de lucht, handen, mutsen, shawls, onder eindeloos gejuich. Toen hij na de begroeting van het gemeentebestuur opstond, barstte de geestdrift opnieuw los. Maar reeds begon hij te spreken. Het leven hield op. Door de stilte klonken zijn woorden : „Ik begroet U, lieve geestverwanten, broeders en zusters van de groote menschenfamilie der geheele wereld, die van nabij en van verre, uit de meest verschillende landen der wereld, zijt samengekomen om elkaar broederlijk de hand te drukken, in naam van de groote idee die ons allen verbindt „Heilig is voor ons de dag van heden. Bescheiden is ons samenzijn; de buitenwereld weet er niet veel van, en de woorden die in onze bijeenkomst worden gesproken, zullen niet per telegraaf naar alle steden en stadjes van de wereld heen vliegen; geen regeerders of ministers komen hier samen om de politieke wereldkaart te veranderen; geen weelderige gewaden en geen overvloed van indrukwekkende ridderorden schitteren in onze zaal, geen kanonnen daveren rondom het bescheiden gebouw waarin wij ons bevinden; maar in de atmosfeer van onze zaal zweven geheimzinnige klanken; zachte klanken, niet hoorbaar voor het oor, maar waarneembaar voor iedere gevoelige ziel; het zijn de klanken van iets groots, dat nu geboren wordt. Door de lucht zweven geheimzinnige phantomen; de oogen zien ze niet, maar de ziel gevoelt ze; het zijn beelden van de toekomst, van een geheel nieuwen tijd. De phantomen zullen de wereld binnen- zweven, zij zullen zich belichamen en machtig worden, en onze kinderen en kleinkinderen zullen ze zien en gewaar worden, en zich verheugen „Vaak komen lieden van verschillende volken bijeen en begrijpen elkander; maar welk een onderscheid is er tusschen hun wederzijdsch begrijpen en het onze! Daar wordt een lid van het eene volk verootmoedigd voor het lid van een ander volk, spreekt de taal van den ander, de zijne beschamend, stottert en bloost, en is verlegen tegenover zijn medespreker, terwijl deze laatste zich sterk en fier gevoelt; in onze vergadering zijn er geen sterke en zwakke volken, bevoorrechten en niet-bevoorrechten; niemand wordt verootmoedigd, niemand is verlegen; wij staan allen op onzijdigen grondslag, wij zijn allen gelijkgerechtigd; wij gevoelen ons als leden van één volk, als leden van één familie; en, voor het eerst in de geschiedenis der menschheid, staan wij, leden van de meest verschillende volken, naast elkander niet als vreemden, niet als concurrenten, maar als broeders, die — geenszins elkander de eigen taal opdringend — elkaar wederzijds begrijpen, elkaar niet wantrouwen door een tusschen hen vallende schaduw, elkaar wederzijds liefhebben en elkaar de handen drukken, niet onoprecht als vreemdeling tegenover vreemdeling, maar eerlijk als mensch tot mensch Maken wij ons het gewicht van dezen dag helder bewust, want heden, tusschen de gastvrije muren van Boulogne-sur-Mer, zijn niet Franschen samengekomen met Engelschen, niet Russen met Polen, maar menschen met menschen „Na vele eeuwen van wederzijdsche doofstomheid en strijd, begint nu in Boulogne wezenlijk op grootere schaal van hemzelf, was het Esperanto voor hem zoo te zeggen een baken in zee; voor Zamenhof was het een levende taal. In wezen vertegenwoordigden de twee mannen altijd twee zeer verschillende begrippen. De idistische aangelegenheid accentueerde slechts deze waarheid. Ook over de propaganda voerde De Beaufront gaarne het bewind, en hij verbood letterlijk aan wien ook in Frankrijk, zonder zijn goedkeuring iets uit te richten 1). Met de uitgeversfirma onderteekende hij een contract, volgens hetwelk deze zonder zijn censuur geen boek kon doen drukken, zelfs niet van Zamenhof 2). In tegenstelling met deze heerschzucht klonken Zamenhofs woorden: „Ik wil niet autoritair een volledig woordenboek uitgeven en de taal van het hoofd tot de voeten naar mijn persoonlijk welbehagen scheppen.... Voor de internationale taal vertegenwoordigt het „fundamento" 3) dat materiaal, dat iedere tegenwoordige taal in haar eerste geregelde schriftelijke literatuur vond Wanneer de *) Zie L'Espérantiste no. 15, Maart 1899: „Aan het comité van de S. p. p. E. (president L. De Beaufront), en uitsluitend aan dit comité, moet men zich volstrekt wenden voor alles wat de propaganda betreft. Aan dit lichaam, en uitsluitend aan dit aléén, komen de plicht en het recht toe, onze propaganda te leiden". (Onderstreept en onderteekend door L. De Beaufront, president). 2) Dat contract las ik zelf, in de archieven van de familie Zamenhof. s) „Fundamento" heet het gezamenlijke materiaal dat als verplichte grondslag voor het Esperanto is aangenomen. — Vert. taal sterk genoeg zal zijn geworden en haar literatuur voldoende uitgebreid, dan zal ook wat in mijn brochure staat, elke beteekenis verliezen, en zullen slechts de wetten der meerderheid als maatstaf moeten gelden" l). Het leven, het gebruik, de meerderheid, dat zijn de Zamenhofsche regels; niet theoretische beslissingen na een zesdaagsch comité. Hierin toonde hij zich waarachtig wetenschappelijk. Daarvoor bewonderden hem linguisten als Baudouin de Courtenay 2). Bovendien had hij geneeskunde gestudeerd. Hij had oog voor natuurlijke functie. In tegenstelling met den Sranschen wiskundige, erkenden Amerikaansche philosofen de wetenschappelijkheid van Zamenhofs methode. Onder anderen de vermaarde pragmatist William James: onder Agassiz biologie gestudeerd hebbend, stelde deze alleen in de practische ervaring van het leven vertrouwen en hield van geen a firiori. Reeds vóór hem, in 1888, had de Amerikaansche Philosophische Vereeniging de vraag naar een wereldtaal bestudeerd. Deze concludeerde als Zamenhof. Toen zij er niet in slaagde, een congres van Academiën bijeen te brengen, om over de zaak te beslissen, handelde zij anders dan Couturat. Het rapport van den secretaris Henry Philipps werd gepubliceerd. Deze beval het Esperanto aan en begon het te verbreiden. Hij streed zelfs tegen reformisten. Volgens hem 1) Aanhangsel bij het Tweede Boek, 1888. Over dit onderwerp en over de verschillende tendensen tusschen Zamenhof en De Beaufront, zie de meer gedetailleerde studie in Geschiedenis van de taal Esperanto (Edm. Privat, Eerste deel, Leipzig 1923). 2) Prof. Baudouin de Courtenay keurde de beslissing van Couturat, Jespersen, Ostwald ten gunste van het Ido af. was alleen de weg der natuurlijke ontwikkeling deugdelijk. Dit onderwerp besprak Zamenhof in het Aanhangsel bij het Tweede Boek, en opnieuw, twintig jaar later, bij het vierde en het zesde congres, in Dresden 1908 en Washington 1910. Hij liet zien, hoe talen zonder ophouden en zonder scheuring groeien. Oude bladeren vallen af. Nieuwe nemen hun plaats in. Takken worden toegevoegd. Bloemen en vruchten worden vermenigvuldigd. De stam zelf wordt forscher. Maar de boom blijft dezelfde. „Groot is het verschil tusschen kind en volwassene; groot ook zal misschien eens het verschil zijn tusschen het tegenwoordige Esperanto en het ontwikkelde Esperanto van latere eeuwen.... Allengs verschijnen er nieuwe woorden en vormen; sommige worden sterk, andere niet meer gebruikt. Alles gaat rustig, zonder schokken, zelfs onmerkbaar. Nergens blijkt eenig verschil in onze taal naar de verschillende landen.... Nergens wordt de continuïteit tusschen de oude en de nieuwe taal gestoord of bedorven. Ondanks het feit, dat onze taal zich sterk ontwikkelt, leest ieder nieuw Esperantist de werken van twintig jaar geleden met hetzelfde gemak als de toenmalige Esperantist" 1). In Amerika verklaarde Zamenhof zijn denkbeeld meer in bijzonderheden. Als een wezenlijk gezaghebbende delegatie van verschillende rijken iets in het Esperanto wilde veranderen, alvorens het officiëel te erkennen, hoe zou zij dan l) Van dienzelfden smaak voor het „levend-zijn" gaf Zamenhof blijk in zijn „Lingvaj Respondoj" (Taalkundige Antwoorden), uitgegeven in La Revuo. 6 6 handelen? Om eenige nuttige woorden in te voeren, om het gebruik van den accusatief te beperken of het aanduiden van het meervoud in de adjectieven te staken, zou het aanbevelenswaardig zijn, daarvoor het werk van een halve eeuw te ondergraven en alle ervaring langs anderen weg opnieuw te doen beginnen? Zou het noodig zijn, het geheele woordenboek zoo uitgebreid mogelijk te veranderen en het voor de groote menigte veel moeilijker te maken? Zou het waarde hebben, den géést van de taal Esperanto, waarin zelfs Slaven zich thuis voelen, te doen verloren gaan, om aan een theoretisch stelsel met opzettelijk Latijnsch aanzien de voorkeur te geven ? Neen! dat zou noch verstandig, noch noodzakelijk zijn. Het zou voldoende zijn, dat het Lingva Komitato de weglatingen of toevoegingen van het dagelij ksch gebruik aanbeval. Bleek dit practisch, dan zou zich immers vanzelf, door den tijd, en zonder eenige scheuring, een gewoonte vormen. Zoo niet, dan zou zelfs een beslissing der hoogste instantie een doodgeboren kind zijn. Feitelijk zou de ervaring spoedig doen blijken, of dat, wat in het gebruik zeer zeker gemakkelijker was, niet het begrijpen zooveel te moeilijker zou maken. Zamenhof roerde toen het onderwerp van winst en verlies niet aan, maar hij concludeerde bescheiden : „Wat ik zeide, komt niet voort uit het zelfvertrouwen van een auteur, want ik stem ten volle toe en erken onomwonden, dat ik even onmachtig ben als ieder ander, om in den natuurlijken loop der wereldtaal-aangelegenheid ook maar tittel of jota te veranderen De Espe- ranto-wortels van den wereldtaal-boom zijn reeds zoo automatisch erfelijk overgedragen; doch abstracte godsdienstloosheid is niet erfelijk" 1). Negatief atheïsme kan geen menschenhart vullen. Voor degenen die hun geloof verloren, moet er een waarlijk neutrale religie komen, warm, schoon, poëtisch, op menschelijke broederschap gegrond. Atheïsten en godzoekenden van alle volken, van alle landen en van alle tijden moeten daar gemeenschappelijke opwekking vinden om naar het geweten te luisteren; gemeenschappelijk moeten zij naderen tot de groote Kracht en Bron van broederlijke bezieling. Zij mag tegen geen enkele religie gekant zijn, en alle geloovigen moeten elkaar daar, wanneer zij het wenschen, kunnen ontmoeten, zonder bijzondere leerstellingen. Feitelijk had Zamenhof het woord „ethica" in plaats van „religie" kunnen gebruiken, want hij wenschte noch pretendeerde, een nieuw geloof of een nieuwe theologie te brengen. „Aan een ieder de volle vrijheid latend, innerlijk dat te gelooven wat hem het meest juist dunkt, stellen wij slechts voor, een neutrale uiterlijke omlijsting te scheppen, die alle zelfstandig denkende menschen ethisch, zedelijk en gemeentelijk kan samenbrengen, onafhankelijk van de vraag, wat ieders philosophisch-theologische geloofspunten of hypothesen zijn. „Wij stellen slechts voor, een neutraal-menschelijk ethisch stelsel op te richten, dat van de menschen „menschen" kan maken en het afschuwelijke chauvinisme en ') Uit voornoemd manuscript. (E. P.) — (Vergelijk bl. 60—61 en de bijbehoorende noot. — Vert.). In den avond van den lsten Juli 1915 stond de hemel rondom Warschau in vuur en vlam. De wegtrekkende Russen verbrandden overal den oogst. Gouden tarwevelden vlamden heinde en ver in den nacht. In den vroegen ochtend trok een Duitsch regiment in marschpas binnen. Na meer dan een jaar stelde zich een nieuw Poolsch bestuur naast een Pruisisch veldheer. Ook nu hielden de soldaten niet van de Joden. Mager, arm, zonder invloed op het platteland, konden zij noch voor den krijgsdienst noch voor de voedselvoorziening van nut zijn. Kooplieden cuncurreerden slechts. Boycot en haat namen tusschen de volkeren toe. Ellende, honger, koude heerschten in de steden. Duizenden kinderen stierven. Lange rijen vrouwen wachtten op de trottoirs voor soepuitdeelingen. Brood ontbrak. Aan Zamenhof ontbrak lucht in nog sterker mate. Om hem te redden, deed zijn vrouw hem naar het huis naast den Saksischen Tuin verhuizen. Daar in Krolevska no. 41 zag ik hem in December 1916 voor het laatst. Hij sprak fluisterend. Hij ademde met moeite. Zijm zoon Adam verving hem als oogdokter in de Dzikastraat. Maar hij betreurde, dat hij de armen in die buurt moest verlaten. Alleen tusschen hen gevoelde hij zich thuis. Zijn broeder Alexander was juist in den vreemde gestorven. Zijn dochter Sofia was als dokteres verweg in Charkov. Brieven bereikten hem door den oorlog niet meer *). Droe- *) Volgens brief no. 373 kon Zamenhof voor het laatst, en nog slechts door bemiddeling van G. Mahn in Berlijn, aan zijn dochter Sophie schrijven op 14Nov. 1915, nadat hij vier maanden lang getracht had, haar berichten te doen toekomen. Zij zag haar vader niet meer terug; zij vernam zijn dood elf dagen later (25 April 1917) uit een Russische courant, die het overlijden van den auteur van het Esperanto vermeldde (Originala Verkaro bl. 583—584). - Vert. waarnaar hij zoo lang gesmacht had! Maar reeds stikte hij. Hij wilde roepen. De stem stokte in zijn keel. Daar kwam zijn vrouw toeloopen. Zij hielp hem weer overeind. Helaas! reeds had het opgehouden te kloppen, dat hart, dat zoo sterk voor de menschheid had geklopt. Reeds was bevrijdende rust ingetreden. Ach, mijn hart! Zou 'k dan na rustloos trachten Niet winnen in 't beslissend uur ? Genoeg nu! Staak uw wild gebons, Ach, mijn hart! Op een donkeren, kouden, regenachtigen dag begeleidden de Esperantisten van Warschau de baar naar het graf. Vol droefheid zong de dichter Belmont: Er kwam geen Pool om de resten te eeren Van een Poolschen zoon, van een wereldprofeet Ach hoe bloedde in mij mijn Poolsche hart Arme Joden alleen gingen achter de baar, Want een weldoend, teerhartig genezer ging heen. Voor dien grooten familiekring, welks afgevaardigden hem ieder jaar op de congressen hadden toegejuicht, bleven de landgrenzen gesloten. Slechts enkele Polen, Grabowski, Belmont, de Duitsche scheepskapitein Neubart, konden een afscheidsgroet brengen in naam van dat verspreide volk dat hem liefhad en over de heele wereld beweende. Van de regeering: niemand. Eerbetoon: geen enkel. Alleen de volksmassa, de nederige patiëntenschaar uit het Jodenkwartier, m hun werkpakken. Gelijk Tolstoi's begrafenis tusschen omringende dorpelingen, was dit het hoogste, het meest passend symbool. In wezen stierf slechts de ménsch, de 57-jarige man, de arme oogdokter. Maar het groote werk blééf. Oók: de bezieling van een reinen geest. Dat kon niet sterven. Regeerders zullen verdwijnen, de kleine-grooten die hem negeerden, zullen verdwijnen. Maar eeuwig zal leven en overal zal groeien het zaad van zijn denken. Reeds heiligen tienduizenden menschen zijn naam. Eens zal de geheele menschheid hem erkennen als leidsman naar broederlijke verzoening. Op zijn schrijftafel ligt zijn laatste handschrift, met potlood geschreven, onvoltooid. Het was een ontwerp voor een artikel over de onsterfelijkheid der ziel. Wat geloofde hij zelf, die groote menschen vriend, die zijn geheele leven aan gedachten van éénwording wijdde? Wat was toch de grond van zijn geloof? Hoe dacht hij over de onkenbare dingen na den dood ? Over zichzelf was hij altijd zwijgzaam. Zelfs zijn naaste betrekkingen zouden het niet kunnen zeggen. Zij zagen slechts, hoe hij leefde: goedhartig, rein, bescheiden, behulpzaam, offervaardig, verwonderlijk geduldig voor allen, nooit kwetsend door woord of daad tegen wie ook, altijd sympathiek luisterend naar andere menschen, zelfs naar vervelende. Allen beschouwden hem als een heilig man, vrouw, kinderen, neven en nichten, vrienden, patiënten. In moeilijke uren kwam ieder tot hem om raad. „Hij heeft nooit gezondigd", zei de oude Poolsche dienstbode. Hoeveel beroemdheden zijn in de oogen van hun bedienden ooit groot gebleven ? Op een vel papier van vier bladzijden was hij een intieme bekentenis aangevangen. De dood onderbrak hem. Drie bladzijden zijn met een verklarend voorwoord gevuld. Hij vroeg om verontschuldiging, dat hij, die geen specialist was, over dat onderwerp schreef. Misschien zou men van hem als van anderen zeggen, dat hij pas in zijn ouderdom over een begin van geloof ging denken. Hiertegen kwam hij bij voorbaat op met de woorden: „Alles wat ik thans schrijf, werd in mijn hoofd niet nü, maar vóór veertig jaren geboren, toen ik 16—18 jaar oud was; hoewel ik sedert dien tijd veel heb nagedacht en verschillende wetenschappelijke en philosophische boeken heb gelezen, zijn mijn toenmalige gedachten over God en over de onsterfelijkheid bijna in het geheel niet gewijzigd". Toch voorzag hij, dat dit artikel aan velen aanstoot zou geven: „Terwijl ik in de wetenschappelijke wereld alle achting zal verliezen, zal ik in de wereld der geloovigen geen sympathie ter compensatie vinden; waarschijnlijk slechts aanval; want mijn geloof is van geheel anderen aard dan hun geloof Het zou verstandiger zijn, als ik zweeg, maar ik kan niet". De vierde bladzijde was alleen begonnen. Het schrift was bijna onleesbaar: „Mijn moeder was een vrome geloovige, mijn vader atheïst. In mijn kindsheid geloofde ik aan God en aan de onsterfelijkheid der ziel in den vorm dien de godsdienst van mijn afkomst leert. Ik herinner mij niet nauwkeurig, in welk jaar van mijn leven ik mijn godsdienstig geloof verloor, maar ik herinner mij, dat op den leeftijd van 15—16 jaar mijn ongeloof zijn toppunt bereikte. Dat was ook de kwellendste tijd van mijn leven. In mijn oogen verloor het leven allen zin en alle waarde. Met verachting beschouwde ik mijzelf en de andere menschen; in mijzelf en in hen zag ik slechts een onzinnigen klomp vleesch, die geschapen werd men weet niet waardóór en men weet niet waarvóór; die minder dan het kleinste deeltje van een seconde der eeuwigheid doorleeft, dan spoedig voor altijd wegrot, en, door alle komende eindelooze millioenen en milliarden van jaren héén, nimmermeer opnieuw verschijnt. Voor wat leef ik, voor wat leer ik, voor wat werk ik, waarom heb ik lief? Want het is immers zóó onzinnig, zóó waardeloos, zóó lachwekkend " Hier houdt de bekentenis op. Alleen staat op het blanke einde der bladzijde nog een aanteekening voor het ontworpen vervolg. Na den walg over leven en dood begon de zeventienjarige iets nieuws te gevoelen: „Ik ging gevoelen, dat misschien de dood geen verdwijnen beteekent dat er eenigerlei wetten in de natuur bestaan ; dat iets mij voor een verheven doel bewaart " Dat zijn de laatste woorden van het geschrevene. Zijn geheim nam Zamenhof mede in den dood. Wij weten slechts, dat hij reeds jong een eigen geloof vond; dat hij een onwankelbaar vertrouwen kreeg in een gemeenschappelijke kracht tot liefhebben en tot bezielen van de consciënties; „Honderd zaden zullen verloren gaan, duizend zaden zullen verloren gaan Wij zaaien en zaaien maar voort" 1). Van 1900 tot 1905 maakte het Esperanto snellere vorderingen. In twaalf landen werden groepen en bladen opgericht. In Frankrijk werden deze door belangrijke vereenigingen gesteund. Er begonnen zelfs bekende geleerden toe te treden. De beweging breidde zich uit. Daarom werd, in Boulogne-sur-Mer, een eerste Esperantistencongres bijeengeroepen. Met een vreemden angst ging Zamenhof dat uur tegemoet. Ten eerste aarzelde hij, of hij er wel heen zou gaan. De reis zou kostbaar zijn. Ook verscheen hijzelf nooit in het openbaar. Hij kon niet spreken. Hij duchtte de blikken van zooveel nieuwe, onbekende gezichten. Hij geneerde zich, Ten slotte besloot hij toch te gaan. Als trouw democraat onderwierp hij zich aan den wensch der Esperantogemeenschap. Ietwat bevend maakte hij een toespraak gereed. Hij zou nu voor de geestverwanten zijn diepste gedachten uitspreken. Hij zou het hoogste doel van de gemeenschappelijke zaak verklaren. Hij reisde met zijn vrouw. Een wagon derde klasse bracht hen naar Parijs. Hier ving een angstige week voor hem aan. In de schitterendste hoofdstad der wereld wachtten hem ophef en vleierij. Het gemeentebestuur ontving hem in het stadhuis. De minister van openbaar onderwijs verleende hem de orde van het Legioen van Eer. Op den top van den Eifeltoren dineerde hij met Frankrijks vermaardste geleerden. ') Uit het gedicht „De Weg". zoo moet er ook op godsdienstig gebied iets dergelijks bestaan. Onder den naam „God" of iets anders versta de homaranist de onverklaarbare Kracht die door velen als oorzaak der oorzaken in de stoffelijke en zedelijke wereld wordt gevoeld, of, door anderen, alleen in de zedelijke. Nooit hate, bespotte of vervolge hij iemand, omdat diens meening over die Kracht anders dan de zijne is. Evenzoo is het barbaarsch, iemand zijn taal of zijn afkomst te verwijten. Men make zich bewust, dat de ware religieuse geboden in den vorm van het geweten in het hart van ieder mensch besloten liggen, en dat wederzijdsche achting en hulpvaardigheid het voornaamste is. Het overige in den godsdienst worde als toevoegsel beschouwd; voor den een: hem tot plicht gestelde verordening Gods; voor een ander: commentaren, door de groote leermeesters der menschheid gegeven; voor een derde: mengsel van leeringen en legenden of zeden, door menschen gewrocht. Het zijn voornamelijk die zeden, die de verschillen verscherpen. Door glazen van verschillende kleur zien de menschen dezelfde Kracht. De prediking ervan kan onafhankelijk zijn. Doch nooit dringe de homoranist zijn kleur aan anderen op. In de philosophie staan ontwikkelde personen reeds dikwijls verdraagzaam, zoo niet met eerbied, tegenover het geloof van intelligente andersdenkenden, doch ten opzichte van zeden en gewoonten zijn de conflicten veel ernstiger. Daarom drong Zamenhof aan op een onzijdige moreele basis, niet enkel ideëel. Het dagelijksch leven in Oost-Europa bewijst de noodzakelijkheid van een practisch gezichtspunt. De feiten eischen dat. Groet of geen groet aan steenen kruisen langs den openbaren weg. Officiéél opdringen van Sabbat of Zondag als verplichten feestdag. Het dragen of niet-dragen van een langen baard. Zweren op den Bijbel of door oplichten van de hand. Getuigen mèt hoed of zonder hoed op het hoofd. Zulke dingen kunnen in het Westen belachelijk schijnen. Toch veroorzaken ze in het Oosten sinds eeuwen strijd. Ze brengen dadelijk een volksnaam op de lippen, zoogenaamd als beleediging. Ook verklaringen waren van belang, niet enkel zeden en ideeën. In Galicië kon de Joodsche taal in officiëele verklaringen niet wettelijk als ouderlijke taal worden opgegeven. Joden moesten zich öf als Poolsch- öf als Duitsch- öf als Oekraïnsch-sprekend laten inschrijven. Men kon dus de volksstammen alleen volgens de godsdiensten tellen: Israëlieten = Joden; Roomsch-Katholieken = Polen; Grieksch-Katholieken = Oekraïners; Protestanten = Duitschers. Zelfs als zij sinds lang het voorvaderlijk geloof hadden losgelaten, schreven allen zich volgens den volksgodsdienst in: om het aantal. Uitgangspunt: uitsluitend nationaal, met statistisch-politiek doel! Om deze reden stelde Zamenhof een onzijdigen grondslag samen, ook door opmerkelijke zorg voor dergelijke verklaringen: de homaranist moest oprechtheid leeren. Op de laatste bladzijde der brochure was een volledig klaargemaakt antwoordbiljet afgedrukt voor degenen die zich wilden aansluiten. De volgende punten werden onderscheiden: tehuis, vaderland, volk van afstamming, ouderlijke taal, persoonlijke taal, beleden godsdienst. Alleen een dergelijke vragenlijst zou het iedereen mogelijk maken, zonder verraad van lijdende stamgenooten de volle waarheid te zeggen. Zamenhofs ouderlijke taal was Russisch, zijn persoonlijke taal Poolsch. Zijn stam was de Joodsche, zijn godsdienst vrijzinnig. Dat alles zou hij op een homaranistisch inschrijf- biljet kunnen invullen. Maar, als hij dat op een keizerlijk paspoort zette, zou hij dadelijk tot een nationale partij worden gerekend. Bij de Russen, de onderdrukkers van Polen; of bij de Polen, tegen de Joden. Zulk een homaranistisch formulier vereischt een zeer practisch model voor toekomstige officiëele vragenlijsten ter beoordeeling door den staat. Zoo kunnen bijna alle twaalf punten der brochure op tweeërlei uitwerking aansturen. Eenerzijds als een onmiddellijke gids voor de gedragingen van den enkeling. Anderzijds als positieve aanwijzing voor rechtvaardiger wetten. De veertien nobele punten van Wilson gaven den heerschenden diplomaten slechts aan wat zij moesten doen. Bij uitblijvende instemming moesten de beginselen gezamenlijk vallen. Verscheurd papier zou over de tafel vliegen. Volken zouden het opvangen, en ieder zou zijn eigen stukje zwaaien om nieuwen strijd te rechtvaardigen. Daarentegen kon Zamenhofs programma den menschen terstond tot gids dienen en later den wetgevers een leidraad zijn. Zijn twaalf punten kunnen slechts in de richting van vrede voeren: Beschouw de menschheid als één familie. Dat ideaal beheersche uw gedragingen. Beoordeel, welken mensch ook, niet naar zijn stam, maar naar zijn daden. Het land behoort niet aan één enkelen volksstam, maar aan al zijn bewoners. Dring noch uw volkstaal noch uw geloof aan anderen op. Stel den naam „mensch" boven de natiën. Patriotisme beteekent slechts: dienst aan een gewestelijke gemeente van menschenbroeders, nimmer vijandschap tegen de anderen. Taal zij niet doel, maar middel. Bezig met menschen van anderen stam een onzijdige taal. Uw godsdienstig geloof zij van hoedanigheid niet erfe- lijk 1)) maar oprecht. Handel jegens andersdenkenden volgens een onzijdig-menschelijke en hulpvaardige zedeleer. Kweek met homaranisten bindende, niet scheiding-makende gevoelens aan. In de eerste brochure stelde Zamenhof voor, dat homaranisten alle landen met onzijdige namen zouden aanduiden, die geen volksstam noemen; op de wijze van Kanada, Zwitserland, Peru, België; of met toevoeging van het achtervoegsel -ië bij den naam der hoofdstad, als: Berlinië, Petersburgië, Konstantinoplië. Later schrapte hij deze paragraaf als onpractisch. Ook nam hij uit het laatste punt veel weg. In het begin had hij zelfs de oprichting van een homaranistischen tempel in iedere stad voorgesteld. De leden moesten: „ broederlijk daar samenkomen met homaranisten van andere godsdiensten, samen met dezen neutraalmenschelijke zeden en feesten ontwerpen, en op die wijze medewerken tot de geleidelijke uitwerking van een philosophisch zuivere, maar tevens schoone, dichterlijke en innige, het leven regelende algemeen-menschelijke religie In den homaranistentempel zou men de werken van de groote leeraren der menschheid hooren over leven en dood en over de verhouding van ons „ik" tot het universum en tot de eeuwigheid; philosophisch-ethische besprekingen, verheffende en veredelende liederen, enz. Deze tempel moest de jeugd opvoeden tot strijders voor waarheid, goedheid, gerechtigheid en algemeen-menschelijke broederschap; liefde voor eerlijk werk bij hen aan- *) „ Van hoedanigheid": immers: vergelijk hst. XI bl. 103—105. Vert. kweeken, en afkeer van frazenmakerij en van alle onedele verkeerdheid; deze tempel moest aan de ouden van dagen rust van den geest, aan lijdenden vertroosting schenken; gelegenheid geven, zijn geweten te ontlasten, enz.". Later liet Zamenhof alleen het voorstel bestaan tot stichting van een gemeente van vrijdenkers die in de bestaande kerken geen bevrediging vinden. Hij hoopte en vertrouwde, dat het aantal homaranisten in de wereld gestadig zou toenemen. Geregelde omgang zou hen opvoeden op den grondslag van een neutrale taal en neutrale zedelijke en religieuse beginselen. De kringen zouden talrijker worden. Golven zouden stroomen. Invloed zou zich verbreiden. Allengs, zonder breuk, zonder krenking, volkomen natuurlijk, zou het menschdom versmelten tot een enkel groot volk der volken. Aan dezen droom offerde hij zijn geheele leven. HOOFDSTUK VIII CONGRESREDEN In Oost-Europa predikten de feiten zeiven in homaranistischen zin. Wegens de gemengdheid der bevolking werd daar het leven door taai-religieus chauvinisme voortdurend met strijd bedreigd, niet enkel tusschen staten, maar ook in het binnenland. Het was in dit oord, dat „de atmosfeerzélve, verzadigd van onderlingen onvrede, door een onvermijdelijke natuurlijke reactie de Esperantistische beweging deed geboren worden" l). Het was dus volkomen natuurlijk, dat daar alle „geestverwanten" de beteekenis van Zamenhofs gedachte begrepen, zelfs waar ze het homaranis tische formulier niet onderteekenden. Feitelijk werd dit laatste slechts door weinigen gedaan. Voor de Westerlingen van vóór den oorlog sprong de Zamenhofsche idee niet zoo duidelijk in het oog. De wreede gebeurlijkheden leken zoo vér. Wie Esperanto leerden, die begonnen eenigszins te begrijpen. De beteekenis van Boulogne, den zin van het Espero en van de Zamenhofsche gedichten noemden zij te zamen de „interna ideo", de „innerlijke idee" der beweging. Maar toch altijd als iets algemeens, niet scherp omlijnd. Sommigen echter stelden, door linguistischen smaak, slechts belang in de taai-zelve. Tot *) Rede van Zamenhof op het Achtste Esperantisten Congres in Krakau, 1912. dezen behoorde Markies Louis De Beaufront, de eerste propagandist in Frankrijk. De Beaufront kwam niet in Boulogne. Hij hield niet van de „innerlijke idee". Tegen die tendens had hij reeds artikelen in zijn blad L'E sper antiste geschreven. Prof it eerend van de anonyme verschijning van de homaranistische brochure, was hij de eerste om ze belachelijk te maken. Later noemde hij ze een ernstig gevaar voor het succes van het Esperanto. Deze beschuldiging wondde Zamenhofs hart. Toch bleef hij hoogst voorzichtig. Reeds in Boulogne-sur-Mer stelde hijzelf aan het Congres een verklaring voor, die eenstemmig werd aangenomen. Zij omschreef het officiëele Esperanto als een: „Poging om in de geheele wereld het gebruik van een onzijdige menschentaal te verbreiden, die, niet in het intieme leven der volken dringend en geenszins bedoelend, de bestaande nationale talen uit te stooten, aan menschen van verschillende natiën de mogelijkheid van onderling verkeer zou schenken; die als verzoenende taal van openbare inrichtingen zou kunnen dienen in de landen waar verschillende volken onderling over de taal strijden; en waarin werken zouden kunnen verschijnen die voor alle volken gelijkelijk belang hebben. „Iedere andere gedachte of hoop, die deze of gene Esperantist met het Esperantisme verbindt, is zijn zuiver persoonlijke zaak, waarvoor het Esperantisme niet verantwoordelijk is". Laatstgenoemde zin moest voldoende zijn. Doch het woord „persoonlijk" *) wilden sommigen vervangen door „ongeoorloofd". Onder invloed van De Beaufront of een ander, schreven banggemaakte Franschen zelfs aan Zamenhof om hem te adviseeren. Esperanto is enkel taal, zeiden zij; vermijd ook zuiver particulier, het Esperanto met eenigerlei idee te verbinden, want anders zal men denken, dat wij allen datzelfde idee hebben, en wij zullen mishagen aan de menschen die er niet van willen weten! „O wat 'n woorden!" riep Zamenhof in 1906 in zijn rede voor het Tweede Esperantisten-Congres te Genève verontwaardigd uit: „ Uit vrees, dat wij misschien niet zullen behagen aan personen die zelf het Esperanto slechts voor hun eigen nut willen gebruiken, moeten wij allen dat deel van het Esperanto uit ons hart scheuren, dat het gewichtigste, het heiligste is; de idee die het voornaamste doel van de Esperanto-aangelegenheid is, de ster die alle strijders voor het Esperanto leidde! O, neen, néén, nimmer! Met krachtig protest verwerpen wij dezen eisch. Als men ons, de eerste strijders voor Esperanto, verplicht, in ons handelen alle idee te vermijden, dan zullen wij met verontwaardiging alles verscheuren en verbranden wat wij voor het Esperanto hebben geschreven, wij zullen met smart den arbeid en de offers van ons geheele leven verloochenen, wij zullen de groene ster op onze borst ver van ons wegwerpen, en wij zullen met afschuw uitroepen: Met zulk Esperanto, dat uitsluitend moet dienen voor doeleinden van handel en practisch nut, willen wij niets gemeen hebben!" In den oorspronkelijken tekst: „privata". — Vert. 5 Het Congres was schitterend en succesvol. Zamenhof bewonderde de humaniteit van Britsche idealisten. De vooruitgang der beweging, de talrijkheid der van alle landen hierheengekomenen maakte indruk op hem. Hij beefde ontroerd, toen het geheele auditorium opstond, om eenstemmig de hymne La Espero aan te heffen. Machtig als uit een orgel klonk uit duizend kelen die laatste profetie: Sur neutrala lingva fundamento, Komprenante unu la alian, La popoloj faros en konsento Unu grandan rondon familian Sedert 1887 waren twintig jaren verloopen. De Esperantokring was reeds een echt volk geworden. Zijn stem begon zich over de geheele wereld te doen hooren. Uit die internationale kern zouden de ideeën zich verbreiden. Tot haar kon Zamenhof nu spreken als tot het groeiend publiek der toekomstige menschheid. De congressen waren voor hem de lichtste uren van het gansche lange en duistere jaar. Eén enkele week leefde hij in een vervulden droom: tusschen menschen van allerlei afkomst broederlijk samenlevend op neutralen grondslag. Een profetisch beeld. Moed schenkend aan de ziel. In de dokterskamer van Warschau was het hem *) Zakelijke inhoud: „Op onzijdig fundament van taal, Allen onderling elkaar begrijpend, Zullen volken eensgezind van willen Samensmelten tot een groot gezin". (Hoe schoon klinkt het origineel. Vooral door den klemtoon op de beide i's. — Het Esperanto heeft altijd den klemtoon op de vóórlaatste lettergreep). — Vert. vaak als een vizioen, wanneer hij, na een vermoeienden dag, 's avonds peinsde, terwijl sneeuwvlokken langs de ruiten dwarrelden. Van dien tijd af nam zijn vertrouwen toe. Op de afbeeldingen uit Cambridge verheldert een hoopvolle vreugde de zorg in de oogen en op de lippen van den Meester. Aldus noemden allen hem. Doch hij hield niet van dien titel. Moreel, ja bijna physiek hinderde hem het woord. Niet „meester", maar menschenbroeder en kameraad wilde hij zijn. Uit bescheidenheid, ja. Maar ook uit vrijheidszin. In het „meester"-zijn gevoelde hij de zwaarte van de eer en de keten van de slavernij. Hij gaf de voorkeur aan volledig opzich-zelf-staan. Vóór alles hield hij van een rustig gesprek met congressisten. Hij smachtte naar ongehinderde uiting en bespreking van de geliefde ideeën. Een officiëel ambt vond hij zoo lastig. Reeds in Boulogne had hij aangedrongen op de verkiezing van het Lingva Komitato 1). Heel tevreden legde hij de zorg voor de taal en het heele gezag in hun handen. In Parijs stelde zijn rijke gastheer Javal, een vermaard okulist, een leerstoel en een salaris tot zijn beschikking, om de beweging te leiden. Hij weigerde. Bescheiden en vrij: dat was zijn smaak. Zijn levensdoel was de „interne idee". Aangezien de verklaring van Boulogne slechts van de taal sprak, gevoelde hij de noodzaak, ook het devies van de ideëele Esperantisten duidelijk te bepalen. Door zijn rede van Cambridge verwezenlijkte hij dit: „Wij wenschen een onzijdigen grondslag te scheppen, volgens welken de verschillende volksstammen vreed- ') Taai-Comité. — Vert. gres, en protesteerde verontwaardigd tegen de bladen die nieuwe vormen gebruikten 1). Zijn offers van eigen taaipreferenties indachtig, kuste hij op het congrespodium zijn Meester theatraal. Dit schouwspel hinderde Zamenhof merkbaar. In een hoek der zaal mompelde de stem van Bourlet: „Judaskus". Eerlijk en loyaal als hij was, wilde de Doktoro die beschuldiging niet gelooven. Dankbaar dacht hij terug aan het toegewijde werk van den Franschen propagandist: Mochten diens karakter en denkbeelden dan niet aangenaam zijn, zijn verdienste bleef niettemin groot. In den herfst na Cambridge kwam in Parijs het bestuur van de „Delegatie tot verkiezing van een internationale taal" bijeen. Met medewerking van de Esperantisten opgericht door den in Parijs om zijn voorliefde voor logica bekenden Couturat, verzamelde zij handteekeningen van talrijke kringen die met het denkbeeld van een hulptaal instemden. Haar doel was, de Vereeniging van Academiën te verzoeken, officiéél één bepaalde taal te kiezen. Het antwoord was afwijzend. Toen riepen de oprichters in Parijs een comité van geleerden uit alle landen bijeen. Drie of vier Waren zelf tegenwoordig 2). De overigen zonden öf een vriend öf een secretaris. Men verzocht Zamenhof, een vertegenwoordiger voor het Esperanto aan te wijzen. Hij stelde De Beaufront voor, als president van de Fransche Vereeniging voor de Propaganda. Hij wilde dezen niet kwetsen 1) Zamenhof daarentegen adviseerde altijd, om nieuwigheden door gebruik te probeeren. 2) Couturat, Ostwald, Jespersen, Baudouin de Courtenay, 15 —24 October 1907. door een andere keus, en hij verlangde hem vertrouwen en erkentelijkheid te betoonen. Dat vertrouwen werd bedrogen. In plaats van de taal namens zijn zender te verdedigen, beval de markies zelf een ontwerp aan, aangeboden onder den naam „Ido". Dit bevatte belangrijke veranderingen van uitgangen, woordenboek en spraakkunst. Couturat steunde het; immers samen hadden zij het voorbereid. Daardoor had alleen het Esperanto geen echten verdediger, terwijl allerlei andere stelsels, als Spokil, Paria, Bolak, een advocaat kregen, vaak den auteur zelf. In de meening, dat Zamenhof het met De Beaufront eens was, besloot het comité, het Esperanto met veranderingen in den geest van het anonyme „Ido" te kiezen, met de bedoeling, daarvoor de toestemming van het Lingva Komitato te erlangen x). Toen de zaak bekend werd, trilde de Esperantistenwereld van verontwaardiging. Overal werd de uitroep van Bourlet herhaald: „Bedrog en verraad". Zes maanden lang ontkende De Beaufront. Plotseling bekende hij, dat hijzelf het „Ido" was. Het Lingva Komitato, dat geprotesteerd had, weigerde alle veranderingen. Intusschen begon Couturat het ontwerp reeds te verbreiden, zoo goed als een nieuwe taal. Door een handelwijze die noch billijk, noch ') Doch aan het Lingva Komitato zond men „slechts 25 exemplaren van de Ido-spraakkunst voor meer dan 100 leden, en met den eisch van antwoord in één maand, hoewel verscheidene leden, b.v. in Zuid-Amerika, ternauwernood in2maanden konden antwoorden". (Ir. J. R. G. Isbrücker: Historio kaj Organizo de la Esperanto-Morado, 2e druk; Internacia Cseh-Instituto de Esperanto, 1932; bl. 16. — Vert. loyaal was, had De Beaufront een wetenschappelijke discussie bedorven, door van weerskanten het inmengen van persoonlijke gevoelens te veroorzaken. x) Zamenhof stond hooger. Hoewel van afkeer vervuld, stelde hij voor, de zaak over personen te laten rusten en een nieuw openbaar onderzoek van eventueele veranderingen te beginnen. Het resultaat was hetzelfde: de meerderheid verkoos het trouw voortgaan op den ingeslagen weg, volgens de leus van den Parijschen Prof. Cart: „Laten wij ons geultje graven". Als steeds onderwierp de Doktoro zich als een waar democraat. Van den aanvang af bleef hij zichzelf gelijk. In 1888 schreef hij: „Al wat verbeterd kan worden, zal door de raadgevingen der wereld worden verbeterd. Ik wil niet een schepper van taal zijn, ik wil enkel initiateur zijn" 2). Naar zijn meening moest eenmaal een gemeenschappelijke taaibasis worden uitgezaaid. Dat had hij met het Eerste Boek gedaan. Maar: „Al het overige moet door de maatschappij en door het leven gedaan worden, juist zooals wij dat bij alle levende talen zien Als toonaangevend moet van nu ') Zelfs Idisten betreuren dat. In zijn Geschiede-nis van onze Taal, Lüsslingen 1912, schreef Prof. Jespersen: „Hier wil ik de moreele zijde van zijn gedrag noch verdedigen, noch veroordee^en Hij was de auteur van het anonyme ido-ontwerp tezelfdertijd dat hij Dr. Zamenhof bij het Comité vertegenwoordigde". -) Tweede Boek, Warschau 1888. Spirito sankta aü demon' terura, Cu el cielo aü el la infero Respondu Diru al mi, kial Sin levis el la tombo viaj ostoj. Kaj la cerkujo, kien mi trankvile Vin metis, kial gi malfermis nun La pezan sian buson de marmoro, Por vin eljeti? *) Niets eenvoudiger dan die taal. Doch niets ook meer levend en rijk door gebruik van haar zich ontplooiende innerlijke kracht. Lang na ons zullen deze vertalingen nog modellen van bekoorlijke, jonge, levenskrachtige taal zijn. Bijna alle literaturen van centraal Europa zijn met Bijbelvertaling begonnen. Die van Ulfilas is het eenig overgebleven document van het Gothisch. Die van Luther beteekende een mijlpaal voor de Duitsche taal. Aan den Slowakijschen kant van de Karpathen werd de nationale taal met het Evangelie door geestelijken schriftelijk bevestigd. Terecht wenschte Zamenhof zoowel dezen tekst als ook verschillende werken der grootmeesters als een noodzakelijk deel van den zich vormenden grondslag na te laten 2). Van zijn oorspronkelijk proza haalde ik reeds vele voorbeelden aan. Er brandde het vuur in, dat zich in zijn be- ') Hamlet I, 4. — Vert. 2) Men denke het zich in, dat Z. (bij al zijn ander werk!) het Oude Testament, geheel alléén vertaalde!! Dr. Joh. Dietlerle doet onder de 375 door hem verzamelde nog vindbare brieven van Zamenhof als no. 56 een brief aan Pastro J. Cyprian Rust afdrukken, waarin Z. op 3 Maart 1915 o.m. schreef: „Ik heb het groote genoegen U te kunnen berichten, dat het Oude Testament reeds in zijn geheel vertaald is (en getijpt). Opdat scheiden persoon verborg. Er sprak een wakkere betoogtrant uit; een sterke wil en volharding, om door vergelijkingen en logica te overtuigen. Gewagend van de bezieling, de gedegen kennis en de geduldige liefde, noodig voor het grondvesten van een taal, schreef Zamenhof bij voorbeeld: „Voor een mensch die het wezen der muziek niet kent, schijnt het, dat niets gemakkelijker is dan piano spelen — men behoeft immers maar een toets aan te slaan en men krijgt een toon; ge slaat een anderen toets aan en ge krijgt een anderen toon; ge slaat een uurlang verschillende toetsen aan en ge krijgt een heele compositie — het lijkt, alsof niets gemakkelijker is. Maar wanneer hij zijn geïmproviseerd stuk gaat spelen, loopt iedereen lachend weg, en ook hijzelf gaat al gauw begrijpen, wanneer hij de verkregen barbaarsche klanken hoort, dat de zaak toch niet zoo eenvoudig is, en dat enkel maar slaan op de toetsen nog geen muziek geeft. De held, die zich met zooveel zelfvertrouwen voor de piano zette, snoevend dat hij beter dan anderen zou spelen, loopt beschaamd heen en vertoont zich niet meer voor het publiek" 1). De Zamenhofsche zinnen zijn vaak lang. Moderne schrijvers hebben een anderen smaak. Maar het verhaal vloeit levendig en vlot. Er gaat kracht van uit. Bij hem geven herhet geheele werk overal gelijk van stijl zij, heb ik alles zelf vertaald. Alleen voor de boeken „Hooglied van Salomo" en „Ruth" heb ik de werken van M. Fred gebruikt, er de noodige verbeteringen in aanbrengend". (Originala Verkaro bl. 472). — Vert. ') Wezen en Toekomst, 1899 (Fundamenta Krestomatio). halingen geen indruk van opzettelijkheid. Zij wégen: als vrucht van geestdrift. Door zijn afkomst gewend aan slag en aanval, beschermde hij zich door argumenten, en sloeg bestrijding reeds bij voorbaat terug. Doch altijd idee tegen idee, klaarheid tegen vooroordeel, nooit mensch tegen mensch. Toch, zelfs zulk onpersoonlijk strijden in geschrift beangstigde hem. Het kwetste zijn nobele liefderijkheid en leek hem hoovaardig. Op een gecorrigeerd manuscript van zijn Homaranisme-, na zijn dood gevonden, zag ik in potloodschrift van zijn hand deze opmerkelijke aanteekening voor zichzelf: „Alles vermijden wat agressief is!" Nu en dan, maar nooit met opzet, scheurde plotseling een sluier, en het hart sprong naakt naar voren. Een zuivere, vergevensgezinde ziel. Een gevoelige, teedere natuur: „Gij staat nu voor mijn oogen, mijn dierbaar Litwa, mijn ongelukkig vaderland " *) Droefenis, maar vertrouwen; en hoop boven alles. Opnieuw de profetische stem: „Lang nog zal de duistere nacht op aarde duren, maar niet eeuwig zal hij zijn. Eens zal de tijd komen, dat de menschen zullen ophouden, wolven voor elkaar te zijn. Samen en eensgezind zullen zij naar één waarheid streven, naar één geluk" 1). Zamenhofs gedichten zijn slechts een roep van het hart. Om moed, om volharding, om geduld. De beelden zijn eenvoudig, kort, het rhythme wat eentonig, maar indrukwekkend: *) Rede in Londen, Guildhall, 1907. Ec guto malgranda, konstante frapante, Traboras la monton granitan 1). Vóór de verschijning van het Eerste Boek, schreef hij, door heimwee en verdriet verteerd, zijn Mia Penso 2), en Ho mia Kor'! 3). Later vloeide zijn gedachte in den door zijn taal verbonden kring „onder het heilig teeken van de hoop". Naar dit laatste woord noemde hij de hymne van de „ijverige vriendenschaar". Niet alleen hijzelf, maar duizenden menschen zingen van De Hoop, thans beroemd over de heele wereld: Ne al glavo sangon soifanta Gi la homan tiras familion: Al la mond' eterne militanta Gi promesas sanktan harmonion 4). Zoo werd Zamenhof de populaire dichter van een geestdriftige menschengroep. Ook daar hield hij ervan, zijn eigen persoon te doen vergeten en alleen de innigste gedachten van allen te vertolken. Gezamenlijk lijden, gezamenlijke ') Zakelijke inhoud: „Zelfs kleine druppels, voortdurend tikkend, Doorboren den berg van graniet". — Vert. Uit La Vojo [De Weg). — Vert. 2) Zie den zakelijken inhoud op bl. 31. — Vert. 3) Zie den zakelijken inhoud op bl. 35. — Vert. 4) Zakelijke inhoud: „Niet naar 't bloeddorstig zwaard Trekt zij den wereldkring van broeders; Maar aan het eeuwig strijdend menschdom Belooft zij heil'ge harmonie". — Vert. vreugde; ieder gemeenschappelijk gevoel in den broederkring van hoopvolle menschen, al wat in gemeenschappelijke ervaringen van hoog of diep gehalte was, vond bij hem oprechte uirdrukking: Se longa sekeco aü ventoj subitaj Velkantajn foliojn desiras, Ni dankas la venton, kaj repurigitaj Ni forton pli f resan akiras . Dit lied, La Vojo 2), schreef hij reeds vóór het congres van Boulogne. Zijn Al la Fratoj 3) zelfs nog vroeger. Droefgeestig klinken nog vele gedichten, maar evenals in den treurmarsch van Chopin: na een langzaam adagio wekken plotseling wakkere muziekklanken op tot moedig voorwaarts gaan: Ne mortos jam nia bravega anaro, Gin jam ne timigas la vento, nek staro. Obstine gi pasas, provita, hardita, Al cel' unu fojon signita 4). *) Zakelijke inhoud: „Als lange droogte of plots'linge windvlaag Verwelkende blaadren verscheurt, Dan dank'n wij den wind en voel'n ons gezuiverd, Met frisschere krachten gezegend". — Vert. 2) De Weg. — Vert. 3) Aan de Broeders. — Vert. 4) La Vojo (De Weg). Fundamenta Krestomatio, 1903. — Zakelijke inhoud: „Niet sterven zal onze moedige staf, Haar beangstigt geen wind en geen stilte. Standvastig, beproefd, gehard, schrijdt zij voort Naar 't doel dat voor immer zij stelde". — Vert. HOOFDSTUK XI ETHISCH DENKER Terecht zou men kunnen zeggen, dat Zamenhof elk jaar een nieuw werk uitgaf in den vorm eener congresrede. Inderdaad bereidde hij die met zorg voor, en overdacht 's winters wat het onderwerp zou zijn. Zoo te zeggen als profetisch eenling van zijn berg dalend, sprak hij éénmaal per jaar het volk toe, en verdween daarna weer in de stilte. Ten opzichte der taal was hij niet gaarne dringend. Hij gaf altijd de voorkeur aan de homaranistische ideeën. Doch het congres was niet van hem alleen. Slechts als gast beschouwde hij zich daar. Daarom mocht hij, en wilde hij ook niet, de officiëele genoodigden kwetsen. In September 1909 kwamen wij in Barcelona bijeen. Enkele dagen te voren was er oproer in de stad uitgebroken. Gewapende cavalerie reed nog door de straten. Breede spleten gaapten in de kerkmuren. Twee dagen na de sluiting van het congres werd Ferrer gearresteerd. Wij waren reeds allen vertrokken. Maar ook de Koning hield van Esperanto. Het Spaansche kabinet had zelfs langs diplomatieken weg alle buitenlandsche regeeringen uitgenoodigd, officiëele afgevaardigden te zenden. Daarom beperkte Zamenhof zijn openingsrede tot een dankbetuiging. Vrijer gevoelde hij zich in de particuliere vergadering van de pas opgerichte Universeele Esperanto-Associatie, bestaan ook in eenzelfde volk. Zelfs zwarten lijden niet wegens hun kleur, maar wegens de zeden van den stam als geheel. Overblijfselen uit barbaarsche tijden en slavernij kwetsen de blanken, die toch zelf deze wandaad op hun geweten hebben. Cultureele gelijkmaking zou daarin na enkele generaties verandering brengen. Betreffende afkomst en erfelijk bloed bestreed Zamenhof het bekende vooroordeel. Na hem, bewezen vermaarde anthropologen in wetenschappelijke werken, hoezeer alle rassen in Europa reeds sinds lang vermengd waren1). Tusschen de volken staan slechts twee feitelijke verschillen: taal en religie: „De ongelijkheid en vijandschap tusschen de volken zal eerst dan geheel verdwijnen, wanneer de geheele menschheid een enkele taal en een enkele religie bezit Voortduren in de menschheid zullen dan nog altijd diè oneenigheden, welke binnen ieder land en ieder volk zélf heerschen, als b.v. verschillen van politiek, van partij, van staathuishoudkunde, van klasse, enz.; maar de allerverschrikkelijkste van alle: de haat tusschen de volken; zal geheel verdwijnen". Zoo klonk zijn conclusie. Tegelijkertijd ried hij den geleerden, niet te veel te theoretiseeren, maar feiten vast te stellen. Zij moesten eens een esperanto-congres bezoeken. Daar zouden ze met eigen oogen zien en met eigen ooren hooren, hoe een onzijdige taal belemmeringen en vreemdheid tusschen de volken wegneemt. ') Prof Eugène Pittard: Les races chez les belligérants, Genève van de taal Esperanto. Daarna zou hij, als particulier persoon, op de homaranistische idee terugkomen. In Augustus 1912 hoorde de oude Poolsche hoofdstad den zwanezang. Daar waken de sterke middeleeuwsche muren. Daar verheffen zich de zware ronde torens. Daar rusten onder de arcaden van Wavel *) de gestorven vorsten eener gekruisigde natie. Als steenen beelden zwijgen zij stil met biddende handen. In grafkelders onder de kapel van Sigismund liggen zij daar. Naast hen rust de dichter Mickievicz in den eeuwigen slaap. Daar op het marktplein, waar de kerk der Heilige-Maria rijst, juichte, na den eed' het volk Kosciuszko toe. Daar, in de Universiteit, onderrichtte Copernicus. In een stad zoo vol herinneringen had het jubileumfeest plaats. Dichtbij, over Polen heen, lag het land, waar het esperantisme geboren werd. Zamenhof zei den huldigingen vaarwel: „Veel, zeer, zeer veel zou ik u willen zeggen, want mijn hart is vol maar heden sta ik hier nog als officieel persoon, en ik wil niet, dat mijn persoonlijk geloof als een verplicht credo voor alle Esperantisten zal worden beschouwd. Houdt mij daarom ten goede, dat ik er niet méér van zeg. Wat is het wezen der esperantistische idee? en naar welke toekomst zal zij eens de menschheid voeren ? Dat gevoelen wij allen zeer goed, schoon niet allen in gelijken vorm of graad. Laten wij dus heden de volle eer geven aan dat zwijgend, maar plechtig en diep gevoel; wij willen het __niet door theoretische verheldering profaneeren". l) Wavel: het koningsslot te Krakau. — Vert. 7 In Bern, in 1913, sprak Zamenhof niet meer, hij zat zelfs niet op het podium. Liefdevol omringd, zat hij met zijn vrouw steeds te midden van de congressisten. Hij herademde. In hetzelfde jaar verscheen een nieuwe uitgave van de brochure over „Homaranisme". EenSpaansch geestverwant, Mangada Rosenörn, liet het herdrukken *). In het voorwoord onderscheidt Zamenhof zeer helder drie dingen: Esperanto is een nationale taal. De „esperantistische interne idee" stelt niet-nader-omschreven gevoelens en hoop van verbroedering tusschen de menschen op onzijdigen grondslag van taal. Homaranisme is een speciaal en volledig bepaald politiek-religieus programma „dat mijn zuiver persoonlijk geloof weergeeft". Door deze en andere zinnen wilde hij de esperanto-gemeenschap, als geheel, van elke „verdachte solidariteit" met zijn persoonlijk geloof bevrijden. Niets zou recht geven, dit als aanvalswapen tegen het Esperanto te gebruiken. Hoe afschuwelijk was de geest die over de wereld heerschte! Daar moest deze mensch, die te hoog boven zijn tijd stond, aan de kleinen van geest zoo te zeggen beschaamd verontschuldiging vragen voor zijn grootheid. Hij moest twee cultuurgangen van elkaar scheiden, om niet den eenen door den anderen te schaden. Maar de scheiding was onnatuurlijk. De toekomst zal de eenheid van Zamenhofs gedachte herstellen. Alle verbod van buiten af ten spijt, draagt zijn taal het uitgeworpen zaad alreeds door de wereld. In vele harten groeide het reeds op. Terecht zetten chauvinisten den strijd tegen het Esperanto voort. Het bedreigt hen ') Deklaracio pri Homaranismo, de D-ro L. L. Zamenhof, Madrid 1913. Verkrijgbaar bij de redactie van Homaro, S-ro A. Thonney, Coquelicot B, Epinettes, Lausanne (Zwitserland). met ondergang. Terecht helpen zij tersluiks hun rivalen bij het oprichten van een nieuwen toren van Babel tusschen de talen der wereld. Doch alles zal vergeefsch zijn. De taal en het doel van den profeetmensch zullen het een door het ander overwinnen. In zijn rapport aan het Rassencongres beschreef Zamenhof aldus een practisch middel om het leven in het algemeen vrediger te maken: Zijn volkstaal en volksreligie in het intieme leven zijner taal- of godsdienstgroep in stand houdend, gebruike de mensch voor alle intervolksche betrekkingen een neutraalmenschelijke taal, en leve hij volgens neutraal-menschelijke ethica, zeden en levensregels. De eerste afdeeling, de taal betreffend, behandelde hij in het rapport uitvoerig, hierop aandringend: dat de cultuur algemeen-menschelijk moet zijn. Niemand heeft recht, iemand van een ander volk te vernederen, door hem zijn eigen taal en eigen nationalen cultuurvorm op te dringen. Van de tweede afdeeling, de religieuse, gewaagde hij in het rapport slechts met enkele woorden. Hij dacht over een speciaal werk voor dat onderwerp. Overigens had de religieuse eenwording der volken reeds sinds lang vanzelf een aanvang genomen. In veel rijken waren staat en kerk reeds gescheiden. Zoo werd de persoonlijke vrijheid grooter. Wanneer overal de officiëele bevoorrechting van deze of gene religie verdween, zou alles veel sneller gaan. Maar ook op dat gebied was een of andere omlijnde basis voor onzijdig samenkomen noodzakelijk. Deze paragraaf stond sterk veranderd in de tweede uit- gave van de Deklaracio firi Homaranismo. Het was een teere zaak. Oogenschijnlijk had Zamenhof in den beginne gemeend, dat men tot zijn eigen kerk kan behooren en tegelijkertijd een soort „bovengeloofschen" tempel bezoeken. Tusschentijds hadden ongetwijfeld Roomsche of Grieksche Christenen hem aangetoond, dat de bisschoppen dit aan hun getrouwen zouden verbieden. Dezen zouden dus tusschen de twee moeten kiezen. De tweede tekst schrapte dit dus, en liet als plicht voor alle homaranisten slechts dit over: „oprechtheid, verdraagzaamheid voor andere gelooven, en vervulling van de verbroederingsmoraal". Stichting van en deelneming aan een gemeente zonder leerstellingen bleef aan de vrijdenkers nog slechts aanbevolen „om hun religieuse onzijdigheid deugdelijk te bevestigen en hun nakomelingschap tegen een terugval in volksreligieus chauvinisme te beveiligen". Dit bekommerde Zamenhof het meest: dat menschen enkel om uiterlijke redenen in nationale kerken bleven. De wereldorganisatie moest zóó zijn, dat niemand noodig had, zijn persoonlijk geloof ten spijt, deze of gene religie aan te hangen, enkel b.v. uit patriotisme, of om zijn volksgenooten niet te verraden. Homaranisme zou die verplichting tot onoprechtheid helpen wegnemen. Maar om die reden moest het woord „vrijdenkers" niet iets speciaal atheïstisch aanduiden. „Vrijdenkers" waren dikwijls fanatieke materialistische sectarissen. Vrijdenker zij ieder mensch die aan geen persoon uit de bestaande godsdiensten gelooft. Een zoodanige gemeente moest neutraal-menschelijke feesten, zeden, kalender, enz. inrichten, die later de geheele menschheid tengoede konden komen. Met betrekking tot de toestanden in het Oosten was die practische zijde hoogst urgent1). Men bedenke b.v., dat tot de Russische Revolutie in 1917 een groot deel van Europa een kalender had die dertien dagen met de Westersche verschilde. Maar zouden schikkingen die uitsluitend door een vrijdenkersgemeente waren gewrocht, ooit algemeen worden aanvaard? Hieraan twijfelend, keerde Zamenhof tot zijn vroeger denkbeeld terug. Zelfs al zouden niet alle religieusen terstond kunnen toetreden, toch zou het de voorkeur verdienen, dat niet uitsluitend vrijzinnige homaranisten bijeenkwamen om een neutrale religie voor te bereiden, die alles zou vermijden wat eenige consciëntie zou kunnen kwetsen. Geleidelijk, aanvangend met eenvoudige zaken en overgaand naar meer verheven onderwerpen, zou er, zooal niet snel, een eenheid komen, die de omringende wereld zou beïnvloeden. Zamenhof beschouwde het als een misdaad, een mensch zijn geloof te ontnemen, als dit hem innerlijk bevredigde en naar buiten broederliefde schonk. Ook hierin kwam hij met den pragmatischen philosoof James overeen. Maar overal zijn er millioenen menschen die niet aan hun eigen leer gelooven. Zij doen slechts hun voordeel met de omlijsting ervan. Zij doopen, trouwen, begraven volgens hun ritus. Hierdoor dragen zij bij tot de verdeeldheid onder de volken. Ernstiger nog, zij maken zich onwillekeurig aan hypocnzie schuldig. Voor de opvoeding der kinderen is dat te betreuren. Want spoedig merken dezen op, dat de ouders met naar hunne woorden handelen. __^eenniet-geloovig man oprechtheidshalve elke kerk- t Bijzondere voorbeelden hiervan werden reeds in hoofdstuk vfl gegeven. gemeenschap verlaat en daarbij alle uiterlijke zeden, feesten of godsdienstplechtigheden vaarwel zegt, ook dan zullen de kinderen lijden door een te prozaïsch leven. Over dit teere onderwerp schreef Zamenhof in een niet uitgegeven handschrift, dat ik pas na zijn dood aan zijn schrijftafel las: „Een kind kan men niet met abstracte theorieën en regels voeden; het heeft behoefte aan indrukken en aan voelbare uiterlijkheden. Het kind van een openlijk getuigend ongeloovige kan in zijn ziel nooit dat geluk en die warmte gevoelen, die andere kinderen door de kerk, door de zeden, door het bezit van „God" in het hart, deelachtig worden. Hoe wreed lijdt vaak het kind van een ongeloovige, wanneer hij een kameraadje ziet, dat misschien wel heel arm is, maar met een gelukkig hartje naar zijn kerk gaat, terwijl hijzelf geenerlei regel, geenerlei feestelijkheid, geenerlei zede bezit " 1). Het derde kind van Zamenhof werd in 1904 geboren. Het was een meisje, dat al jong eigen wil en nadenken vertoonde. De vader eerbiedigde haar aard. Het meisje merkte met haar helderziende oogjes alles op. Thuis aan den avonddisch was er ham bij de thee. Volgens het geloof der Joden was dit zonde jegens God. Hun godsdienst veroorlooft geen gebruik van varkensvleesch. De Katholieke godsdienst geen vleesch op Vrijdag. Maar vader was vrijzinnig. Waarom? In de Poolsche kerken klonk orgelmuziek onder felgekleurde schilderijen. Daar preekten welsprekende geeste- ') Uit den ontworpen Oproep tot een Congres voor een neutraal-menschelijke Religie. lijken, wijzend op de eeuwige glorie van de martelaren, voor vaderland en Christus beide gekruisigd. Waarom niet Poolsch en Christen worden ? Maar toch; op school draaiden Christenmeisjes aan Jodinnetjes den rug toe. Aldus gebood een of ander chauvinistisch ouderpaar. Argelooze vriendschappen werden verbroken. Spotwoorden weerklonken. Waar was liefde en edelaardigheid? Zamenhofs dochtertje sloeg zwijgend haar armen om zijn hals. Het kind begon zijn diep zielelijden te begrijpen. Van die liefdelooze ouders geloofden velen volstrekt niet aan de Christelijke leer. Zij gaven alleen om de kerkelijke omlijsting. Dus aan atheïsme de voorkeur geven ? „Officiëele godsdienstloosheid (welke overigens, het niet-gelooven van dogma's verwarrend met volstrekt niet-gelooven aan God, niet voor een ieder aannemelijk is) helpt niet veel, om de religieuse scheiding tusschen de menschen op te heffen; want menschen binden kan alleen een positieve gelijkheid, niet een negatieve. Alleen die twee menschen komen elkaar nader, die, ieder voor zich, dezelfde religieuse beginselen in een bepaalden concreten vorm aanvaarden; maar de nietgeloovige van den eenen godsdienst en de nietgeloovige van een anderen godsdienst blijven voor en na elkander vreemd. Bovendien, daar godsdienstloosheid den mensch geen enkelen positieven steun geeft, duurt zij gewoonlijk niet lang, en de kinderen of kleinkinderen van een ongeloovige keeren gewoonlijk tot een der bestaande godsdiensten terug, althans tot haar uiterlijke vormen. Iedere concrete religie, van welken aard ze ook zij, wordt tot in het oneindige den haat en de onrechtvaardigheid tusschen volken en volksstammen doen verdwijnen; maar opdat dit ethische stelsel niet vluchtig en waardeloos zij, zooals veel hedendaagsche schoone theorieën, stellen wij voor, er den vorm van een volkomen concrete, eens voor al vastgestelde religie aan te geven, die met de moedermelk kan worden ingezogen en die automatisch erfelijk is". Dit onderwerp wilde Zamenhof met homaranisten bespreken bij gelegenheid van het Tiende Algemeene Esperantistencongres, dat in Augustus 1914 in Parijs zou plaats hebben. Maar het chauvinisme alom beangstigde de Parijsche organisatoren. Zij verzochten Zamenhof, een dergelijke vergadering niet tijdens het Congres bijeen te roepen, zelfs niet particulier. Vervolgens stemden zij er evenmin in toe, m het blad met het congresprogramma zijn eersten uitnoodigingsbrief tot een na het Congres volgende zitting van homaranisten te doen afdrukken. Wat zouden de Fransche nationalistische bladen wel zeggen, als zij zagen, dat de auteur van de taal zelf het initiatief tot een dergelijke zaak nam? De chauvinistische strooming werd zoo sterk, dat zulke dingen zelfs de vreedzame betamelijkheid tegenover bmtenlandsche congresbezoekers in gevaar zouden brengen. Opnieuw tot in de ziel getroffen, maar als altijd zonder zich gekrenkt te voelen, begréép Zamenhof. Maar waartoe had dan zijn heengaan in Krakau gediend ? Zal dan eerst de dood hem vrijmaken om zijn gedachten volledig te verbreiden? Niettemin besloot hij naar Parijs te gaan en met vrienden te overleggen over het arrangeeren van een speciaal congres in een neutraal land. Onderweg hield den 30sten Juli in Keulen de oorlog hem schen moest zijn: een harmonizeerend menschdom scheppen. Het is waar, dat het nationalisme van verdrukte volken — als natuurlijke reactie van zelfverdediging — veel vergeeflij ker is dan het nationalisme van de verdrukkende volken; maar indien het nationalisme van de sterken onedel is, het nationalisme van de zwakken is onverstandig; beide wekken en steunen zij elkaar wederkeerig, en vormen tezamen een vicieusen cirkelgang, waaruit de menschheid zich nooit zal losmaken, indien niet ieder van ons de eigenliefde van zijn groep offert, en streeft naar een geheel onzijdig standpunt. „Dat is de reden, waarom ik, ondanks het hartroerend lijden van mijn eigen volk, mij niet aan Joodsch nationalisme wil binden, maar slechts voor absolute intermenschelijke gerechtigheid wil werken. Ik ben diep overtuigd, dat ik daardoor aan mijn ongelukkig volk veel méér goed zal doen dan door nationale doelstelling". Zelfs de vervolging en de vreeselijke slagen, den Joden tijdens den oorlog toegebracht, veranderden niets aan dit standpunt. Maar wie Zamenhof over dat lijden hoorde sprepen en zijn hartverscheurende smart er over zag, die kan beseffen, hoe ontzettend veel hij ten offer bracht op het altaar van de trouw aan zijn bovenvolksch ideaal. Met Paschen 1915 publiceerde hij in Esperantobladen zijn „Brief aan de Diplomatie". Misschien is dit zijn sterkste geschrift. Helaas verscheen het drie of vier jaar te vroeg voor den tijd der Parijsche Conferentie. Later kwam niemand op het denkbeeld, het te doen herdrukken en bekend te maken. Hij wendde zich tot de aanstaande beschikkers over het lot van Europa met den profetischen roep: „Zult Zijn geest was evenwichtig. Alleen zijn hart sloeg warm en snel. Zijn verstand was wijs en rustig. Die rust neemt men allerwegen in zijn persoonlijkheid waar. Eenvoudig, peinzend, waarachtig, had hij een afkeer van alle frazenmakerij. Wie, tot zelfs de nederigste Esperantist, had niet op een congres wel eens met hem gesproken ? Wie, die met hem gesproken had, hield niet van hem en gevoelde niet diepen eerbied? Zelfs de velen die hem slechts door het werk kenden, beschouwden hem als den liefst en meester. In de dorpen der Karpathen, in Amerikaansche stadjes, in wereldsteden onder dakpannen, stond zijn portret in de woningen van het volk, bemind, als van een broeder. Op de zwarte velden van Europa, in de verbrijzeling van den strijd zagen ter aarde gevallen gewonden in vizioen zijn beeld. Nu is het leeg, dat studeervertrek van hem, daar in dat huis van Warschau. Vroom en onberoerd bewaakt het de nobele weduwe. Hoe groot de leegte. Hoe smartelijk Daar placht hij te zitten. Daar liggen zijn boeken. Daar de medische instrumenten. Daar de onvoltooide bladzijde. Het horloge staat stil. In de kamer heerscht een machtige, een indrukwekkende atmosfeer van eeuwigheid. Verheffende reinheid. Onzegbare grootheid Ja, groot was die mensch. Groot in het openbaar. Groot in eigen kring. Wat zijn wij, met onze kleinzieligheden, onze laag-bijde-grondsche redetwisten, onze misdadige lafheden? Toch had hij ons allen lief. Hij liet ons een plicht na: zijn geheele voorstel aan de menschheid te openbaren. Daar op het blanke papier rust zijn pen. Zij streed voor goedheid en schoonheid. Maar de taak is niet geëindigd. Wie zal ze voortzetten? Wie zal zijn wil volbrengen? Hem bevrijdde reeds de dood. Reeds gaf die vleugelen aan zijn gedachte „Nu zweve zij van plaats tot plaats "Een nieuwe wereld moet verrijzen. Sterven en tot leven komen. De menschheid smacht naar het slaken der boeien. Zij heeft behoefte aan het absolute. Zij róépt. Zij roept öp. Uit graven, uit ruïnen, uit algemeene ellende schrééuwt dezelfde stem, dringend, hartbeklemmend Hoor, hoor, hoe verscheurend zij klinkt! INHOUD Inleiding v-xx Voorbericht bij de vertaling xxi-xxii Voorwoord van den vertaalden tekst . . xxiii Hoofdstuk I. — De volksstammen in Littauen 1-7 Littauen. — Uit Mickievicz. — Geschiedenis. — Littauers. — Duitschers. — Joden. —Uit den Bijbel. — Polen. — Witroethenen. — Russisch bestuur. — Poolsch messianisme. — Profetenwoord van Mickievicz. — Joodsch messianisme. — Profetenwoord van Jesaja. — Europeesche oorlogen tusschen 1850 en 1870. Hoofdstuk II. — Kind in Bialystok 8-13 De vader. — De moeder. — Het gezin. — De kinderen. — Karakter. — Liefde voor de moeder. — Droom en werkelijkheid. — Straattooneelen. — Vreemdheid tusschen de volksstammen. — Volksvooroor deelen. Hoofdstuk III. — Gymnasiast in Warschau . 14-23 Progrom in Bialystok. — Muren tusschen de volken. — Denkbeeld van een wereldtaal. — Begrip van de Geschiedenis. — Geestdrift voor Latijn. — Nekrasov. — Sympathie voor arbeiders. — Taalonderzoek. — Woordenboek en logische spraakkunst. — Taalontwerp in 1878. — De makkers. — Afscheid van het Gymnasium. — Vaderlijk verbod. Hoofdstuk IV. — Studentenjaren 24-31 Moskou. — Medisch student. — Moeilijk bestaan. — Zionisme. — Gedicht aan de Joden. — Afkeer van chauvinisme. —Thuiskomst. —Verbrande schriften. — Nieuwe taalbouw. — „lm Traum". — Vervolmaking. — Lang geduld. — Geest van de taal. — Kwellend zwijgen. — Eenzaamheid. — „Mijn gedachte". Hoofdstuk V. — Doctor Esperanto Klara Zilbernik. — Rondtrekkend geneesheer. — Kennismaking met Volapük. — Nieuwe kwelling. — Verloving. — Een hulpvaardig schoonvader. — Uitgave van het Eerste Boek. — Den Rubico over. — „Ach, mijn hart!" — Het verschijnen der taal. Huwelijk. — Verspreiding van brochures. Antwoorden en lidmaatschappen. — Het Tweede Boek. — Wreedheden van het lot. — „La Esperantisto". — Drukkende toestand. — Trompeter. — Dood van de moeder. — Verhuizing naar Grodno. Tolstoi. — Russische censuur. Hoofdstuk VI. — Idealistisch Profeet .... Vader en broeders en zusters. — Terugkomst in Warschau in 1898. — Oogarts voor armen. — Avondwerk. — „Aan de broeders". — Hülelisme. — Over Joodsche partijen. — Esperanto tusschen 1900 en 1905. — Bezoek in Parijs. — Het Congres te Boulogne. — Internationale verbroedering. — Profetische rede. — Gebed aan de onbekende Kracht. — Onvergetelijk uur. Hoofdstuk VII. — Homaranist De ervaring in Boulogne. — De Russische revolutie van 1905. — Progroms. — Slachting in den Kaukasus. — Contrasteerende indrukken. — .Homaranisme". — Taal en Religie. — Neutraal fundamento. — Geloof en zeden. — Oosten en 32-41 42-53 54-62 Westen. — Nationale verklaringen. — Homaranistische declaratie. — Twaalf punten. — Landnamen. — Van een neutralen Tempel. Hoofdstuk VIII. — Congresreden 63-73 De „innerlijke idee". — De Beaufront: „alleen taal". — De declaratie van Boulogne. — Rede te Genève in 1906. —Verontwaardiging van Zamenhof. — Doel van de Congressen. — Cambridge 1907. — Heuglijke indruk. — Bescheiden en vrij. — Wars van het woord „Meester". — Van esperantistische taken. — Ontvangst in Londen. — Over vaderlandsliefde. — Rede in Guildhall. Hoofdstuk IX. — Taalkundige 74-83 Hervormingsonrust in 1894. — „Delegatie" en Ido in 1907. — „Initiateur, niet seiicpper". — Zamenhof en De Beaufront. — Leven en willekeur. — Uit het „Aanhangsel bij het Tweede Boek". — Natuurwet. — Theorie en praktijk. — Amerikaansche philosofen. — William James. — Henry Philipps. — Ononderbroken ontwikkeling. — Rede in Dresden 1908. — Washington 1910. Hoofdstuk X. — Schrijver 84-92 Schrijversbezieling. — Over Dante. — Goethe over wereldliteratuur. — Vertalingen. — Uit het Oude Testament. — Uit Shakespeare's Hamlet. — Aanvangsgrondslag. — Oorspronkelijk proza. — Over muziek. — De stijl. — Overtuigende strijdvaardigheid. — Het hart. — Gedichten. — Uit „De Weg". — Populair dichter. Hoofdstuk XI. — Ethisch Denker 93-106 InBarcelona 1909. —Over U. E. A. — Naar het Rassencongres 1911. — Chauvinistische strooming. — Afscheid in Krakau 1912. — Over homaranisme. — Religie en Ethica. — Vrijdenkers. — Neutraalmenschelijke religie. — Uit een niet gedrukt manuscript. — Kinderopvoeding. — Behoefte aan omlijsting. — Naar het Congres te Parijs. — Begin van den oorlog. Hoofdstuk XII. — De Stervende Mensch . . 107-121 Oorlog. — In Warschau. — Over Joodsch nationalisme. — Brief aan de Diplomatie. — Strijd en ellende. — Verdriet van den Meester. — Het levensdoel. — Brief over homaranisme. — Ontworpen Congres. — Russische revolutie. — Laatste hartslag. Begrafenis. — Zijn geloof. — Over onsterfelijkheid der ziel. — Over een jeugdcrisis. — Over Christelijke onderrichting. — Abdul Baha. — Heelmeester der Menschheid. — Grootheid van Zamenhof. VERBETERINGEN Blz. XVI, regel 2 van onderen, lees: neutraalmenschelijke feesten, zeden en tempels Blz. 3, regel 13 van boven, lees: blonken, (in plaats van: blinkten) Blz. 80, regel 11 van boven, lees: Franschen (in plaats van: franschen) Blz. 82, regel 10 van onderen, lees: niet (in plaats van: niet) zinvol spreekt dat uit verschillen van stijl, die in dit werkje naast elkaar staan. Hiér de temperamentvolle artiste Privat, die met korte, rake toetsen typeert en stemming geeft, — daar de bezadigde denker Zamenhof, betoogend in lange, maar heldere, rustige zinnen. Hoewel Privat geen volledige geschiedenis van de wording der taal Esperanto geeft (zooals hij in zijn voorwoord waarschuwt), vertelt hij toch genoeg, om een begin van inzicht te geven in het ontzaglijke dat hier gebeurd is: niet iets „kunstmatigs" scheppen, gelijk bij andere wereldtaal-pogingen gedaan is, maar: het n a t u u r 1 ij k proces van taalwording tusschen planeetbewoners op den voet volgen en z. t. z. c o n c e n t r e e r e n. Men kan niet trachten, er van verre iets van na te proeven, zonder den diepsten eerbied voor dit monumentale werk te gaan gevoelen. En toch is dit niet Zamenhofs hoofdwerk geweest. Het tot stand brengen van een hulpmiddel tot het bevorderen van verbroedering kon door het concreet karakter ervan wel betrekkelijk het gemakkelijkst slagen; doch hoofddoel was voor Zamenhof die verbroedering zélve. Vredes-Apostel, dat is Zamenhof. Als zoodanig is hij nog weinig bekend. Dat kan niet anders, aangezien hij zijn wezenlijk ideaal, zijn innerlijke gedachte, zijne „interna ide o", om te beginnen alleen aan de aanhangers van zijn taal kon meedeelen. En niet eens aan allen van hen. Daarvan verhaalt de tekst van Privat. Niet alle Esperantisten van Zamenhofs tijd voelden voor zijn interna ideo, en daarom scheidde Za- menhof ze in een plechtige verklaring van de taai-zelf af. Zonder eenig auteursrecht op zijn schepping te doen gelden, gaf hij allen menschen onverkort het recht, zijn taal vrij te gebruiken voor elk doel dat zij zelf wenschten. Zoo onbaatzuchtig en practisch deze oplossing was, had ze toch één bezwaar; immers nu kon de taal ook gebruikt worden, en zulks met volkomen goed recht, voor doeleinden die Zamenhof persoonlijk verre stonden. Hier kan dan één der bronnen liggen van onjuiste voorstellingen die menigeen van Zamenhof gekregen heeft. Zullen wij den tekst van Privat onbevangen kunnen opnemen en uit de beschrijving van personen en gebeurtenissen leeren kennen, wie en wat Zamenhof in werkelijkheid is geweest1), dan kan het goed zijn, op den voorgrond tredende suggesties vooraf te onderzoeken en vast te stellen, wat Zamenhof niet geweest is. Welnu: Zamenhof was geen slecht vaderlander en geen „omgekeerd chauvinist"; geen politiek revolutionnair en geen godsdienstlooze. l) „Dweepziek en overdreven lijkt de verteller (Privat), als hij van zijn Meester niets dan goeds weet te zeggen. Ongeloofelijk de beschrijvingen. Maar wat te doen, als naar onbegrijpelijken wil van het lot Dr. Lodewijk Zamenhof volgens al zijn naasten boven ieders verbeelding nobel en goed was ? Alle familieleden hielden tot aanbiddens toe van Lodewijk De (veel jongere) broertjes en zusjes werden er niet jaloersch door, maar waren er blij om Zijn geheele leven was hij de absoluut vertrouwde raadsman van allen Onuitputtelijk vergevensgezind was hij van zijn vroegste jeugd tot zijn laatsten dag (zelfs jegens De Beaufort e.a.)" {Edward Wiesen- feld L. K.: Galerio de Zamenhofoj, bl. 9, 10, 11, 14. Heroldo de Esperanto, Keulen. Geen slecht vaderlander en geen omgekeerd chauvinist. Het natuurlijk ^-gevoel stelt zich geleidelijk en in graden voor gevoelens van saamhoorigheid open. Liefde voor het gezin, liefde voor het vaderland, liefde voor de menschheid passen in elkaar, heeft ook Zamenhof gezegd. Het één bloeit uit het ander op. Alle zijn in eigen sfeer even belangrijk; maar het latere stadium omvat het vroegere en houdt het in. Het vroegere stadium dat nog niet aan het volgende toe is, begrijpt het latere niet altijd goed, en strekt dan argwanend, hoewel te goeder trouw, een beschermende hand over zijn eigen ideaal. Omgekeerd vergeet het latere stadium in zijn ijver soms zijn afkomst, en verloochent die dan min of meer. Niet aldus de mensch Zamenhof. Het zou hem, die al-wat-leven-heeft met het begrip en den eerbied van den Wijze liefhad 1), botweg onmogelijk zijn geweest, zijn vaderland niet lief te hebben. En toen hij nochtans daarvan beschuldigd werd, heeft hij zich op treffende wijze verdedigd; niet om eigen persoon, want die telde voor hem nooit mee; maar terwille van de zaak die hij voorstond. Daarvan vertelt Privat2). In al wat hij practisch voor een betere toekomst der menschheid voorstelde, liet hij ze medegelden, de vaderlandsliefde, die tezamen met het verwante godsdienst- *) „Hij was gelukkig, als hij iets te verzorgen had. Nog thans vertellen zijn broeders en zusters met ingenomenheid van het tuintje dat zij onder leiding van den (veel ouderen) Lodewijk verzorgden. Nooit plukte hij het kleinste bloempje, of stond dit anderen toe." (Edward Wiesenfeld: Galerio a v ' bl. 12.) 2) In extenso in de verzamelde werken, bijeengebracht door Dr. Joh. Dietterle onder den titel „L. L. Zamenhof, Originala Verkaro; Ferd. Hirt & Sohn, Leipzig 1929. — Bl. 382—383 gevoel het hoogste gemeenschapsgevoel in de samenleving is. Maar is de staat, als vereeniging van kleinere kringen, op gemeenschapsgevoel binnen eigen grenzen gegrond, van den anderen kant bezien is hij deel van een grooter geheel. Breid de samenleving van den staat uit tot wereldgemeenschap, en de staat zal geenszins „verdwijnen", maar: „zich verruimen", door haar grenzen uit te zetten tot de „intermenschelijke betrekkingen", voor welker ontwikkeling Zamenhof arbeidde. Zamenhof geeft ons een stuk internationale opvoeding. Het is niet meer dan natuurlijk, dat ieder mensch in de eerste plaats gevoelt voor „wat vereenigt in eigen kring". Maar wij menschen zijn al spoedig geneigd, daarbij tévens klem te leggen op wat „scheidt van het andere"; en het gevoel van gescheidenheid leidt dan, onder omstandigheden, van onverschilligheid tot erger. Het op den voorgrond brengen van de nationale gedachte brengt psychische gevaren mee van snoeverij, rivaliteit, naijver, tarting, provocatie, kortom van al wat op dit gebied kinderlijk begint en bij gelegenheid met wereldoorlog eindigt. Waar Zamenhof in bepaalde gevallen tégen nationalisme sprak, deed hij dat principiëel tegen hetgeen zich laat gevoelen en gelden als afweer, of als „vijandschap tegen de anderen". Patriotisme gold voor hem slechts in opbouwenden zin; niet als „leus' , maar als werkdadige liefde en als dienst aan den staat; welken laatste hij dan een „gewestelijke gemeente" in de wereld van menschenbroeders noemde. En het was hem een zonnige dag in zijn leven vol schaduwen, toen de Universala Esperanto-Asocio (U.E.A.) een bescheiden begin, een „geschikte basis voor intermenschelijke betrekkingen en diensten" trachtte te gaan vormen. Credo voor dien tempel alle dogmatiek terzijde laat; let wel: geenszins „verwerpt", maar slechts terzijde laat, als behoorende tot het intieme leven van iederen enkeling in zijn binnenkamer of eigen kring. Voor het gemeenschappelijke leven alléén beperke men zich tot wat bindt, wat vereenigt, d.w.z. tot het intrinsiek-religieuse, dat opgaat in aanbidding van den God dien alle godsdiensten gemeen hebben. De wijsheid bestendigt de kerkleer in den opgelosten staat waarin zij haar doet gelden, en beschouwt de verschillende godsdiensten als verschillende hulsels voor dezelfde waarheid en van eenzelfde religie. Liet Zamenhof voor het gemeenschapsleven dogma's terzijde, vórmen, als concrete symbolen voor het abstracte geestelijke, wilde hij niet missen. En, naar zijn liefdevol inzicht, voor de kinderschaar allerminst. Privat laat ons zien, hoe Zamenhof in zijn vriendelijken betoogtrant pleit voor de noodzaak van een godsdienstige opvoeding der jeugd, niet met enkel abstracte ideeën, waarvoor de jeugd nog niet rijp is, maar in warme, concrete vormen. Zamenhof is „vrij-denker" op gelijke wijze als de Kerkvaders en andere eminente persoonlijkheden, ieder op eigen wijze, vrij „gedacht" hebben1), en dit verhindert x) Augustinus: Ga niet naar buiten, keer tot uzelven in: binnen in u woont de waarheid. — Dezelfde: Er zijn onveranderlijke waarheden, en de geest die ze denkt, heeft aan de eeuwigheid deel. — Thomas van Aquino: In de dingen is noch waarheid noch ook hem niet, een zéér religieus man te zijn. En zuiverder Christen dan menigeen die als Christen is geboren en opgevoed, blijkt hij, als hij op een congres voor Christelijke Jongeren zegt: „Ik ben maar 'n Joodsch vrijzinnig homaranist, maar. wat schooner in de wereld dan een volkomen volgen van Jezus' leer?" „Geleek Zamenhof op Erasmus, die de eerste Europeeër is genoemd?" is ook gevraagd. Inderdaad zijn er gewichtige overeenkomsten tusschen den denker die 75 jaar geleden in Bialystok werd geboren, onwaarheid, behalve in verhouding tot het bewustzijn (1 : 17,1). Dezelfde: Mozes sprak voor het ongeleerde volk, dat niets dan lichamelijkheden vermag te bevatten (1 : 67, 4). Dezelfde: Tot het ongeleerde volk afdalende, heeft hij (Mozes) zich gehouden aan wat zich voor de zinnen vertoont (1 : 70, 1). Dezelfde: De Schrift spreekt overeenkomstig de opvatting des volks (2. 1 : 98, 3). — Dezelfde: Godsdienst is religie, doch religie in engeren zin. Dezelfde: Niet al wat men verzint, is leugen, maar een verzinsel zonder zin, dat is leugen; moet het verzinsel dienen om iets te beteekenen, dan is het geen leugen, maar zinnebeeld der waarheid (3 : 55, 4). — Lvither (als antwoord op een vraag naar de profeten): Het zijn zeer heilige, geestelijke en ijverige mannen geweest, die over goddelijke en heilige zaken nagedacht en ze overwogen hebben; daarom heeft God met hen gesproken in hun geweten, en dat hebben de profeten als een zekere openbaring opgevat. (Al deze citaten zeer bescheiden en eerbiedig uit Nederlandsche vertalingen overgenomen.) VOORBERICHT BIJ DE VERTALING. De navolgende vertaling van „Vivo de Zamenhof" naar de tweede Esperanto-uitgave (Ferd. Hirt & Sohn, Leipzig 1923) verkreeg het auteursrecht, nadat een Nederlandsch Lid van de Esperantista Akademio het voltooide Nederlandsche manuscript had gelezen en goedgekeurd. Ter verkrijging van een zoo juist mogelijk beeld van de taal Esperanto is de overzetting zoo letterlijk gehouden, als de rechten van het Nederlandsch maar eenigszins gedoogden. Alleen zijn in de noot op bl. 1 en onderaan bl. 6 een paar bijkomstige regels weggelaten. Voor de Nederlandsche spelling van vreemde namen is deskundig advies gevolgd. Bialystok is een Poolsche naam, waarvan de l in het Poolsch van een dwarsstreepje is voorzien. De atlas van Bos-Niermeyer noemt het Bjelostok. Van harte wordt dank gebracht aan degenen die ertoe hebben bijgedragen, dat dit boekje vóór den herdenkingsdatum zou kunnen verschijnen: 1859— 15 December — 1934. L. B.—A. Aanvulling van de drukproef: Het bovengenoemde controleeren van den Nederl. tekst gebeurde op aanwijzing van Dr. Privat; zulks mede door vergelijking met den Esperantotekst. Doch het auteursrecht was in verschillende handen. De door vertaalster gebruikte Esperanto-uitgave vermeldde als eigenaars de „Kuratoroj de la Memoriga Kaso Bolingbroke-Mudie". Tijdelijk was een gedeeltelijk vertaalrecht in Nederl. hand. Daarna werd vert. verwezen naar de ,,Brita Esperanto Asocio". Deze verwees naar de firma „George Allen & Unwin Ltd" te Londen. Uit de voortgezette correspondentie bleek, dat laatstgenoemden de volledige vertaalrechten ontleenden aan de uitgave van een Engelsche vertaling; doch niettemin schonken zij door middel van een schrijven van de B. E. A. dd. 10 Nov. jl. aan ondergeteekende op de meest welwillende en loyale wijze het vertaalrecht uit het Esperanto voor het Nederlandsch; tengevolge waarvan de firma Van Stockum op 14 Nov. jl. aan de pers een bericht van de aanstaande Nederl. uitgave kon geven. Echter ontving vertaalster op 20 Nov. uit Engeland een officieel contract met het verzoek, in de Nederl. uitgave mededeelingen omtrent de Engelsche uitgave te doen. Hoewel deze uitgave aan vertaalster onbekend is, kan zij op de drukproef aan het verzoek voldoen, doordat een tusschenpersoon haar het nummer van Juli 1933 van The British Esperantist gaf. Deze kondigde de Engelsche vertaling aan met de volgende mededeelingen: „The Life of Zamenhof", vertaald uit het oorspr. Esperanto van Dr. Privat door Ralph Eliott. Uitgegeven door George Allen & Unwin Ltd. — Cloth 4/6, Postage 4d. — Bestel het van de B. E. A". L. B.—A. lijkertijd zonder eenig land. Daardoor moesten zij met hun arbeid huur betalen, en schermutselden zij des te afgunstiger met de eigenaars. Doordat de meesters Polen waren, terwijl de Littauers en Witrussen altijd veldarbeiders bleven, vergiftigde het getwist de volksgevoelens. Later herleefde de nationale beweging der Littauers, wier literatuur en speciaal patriotisme opnieuw vol geestdrift opbloeiden. Dit bracht de Russen weldra tot vervolging, en mishaagde aan de Polen, door wantrouwen en naijver. Van nog helscher sluwheid was de geliefkoosde politiek tegenover de Joden. Dezen joeg men door allerlei wetten en reglementen uit de verschillende deelen van Rusland naar het Westen, met de bedoeling, de Poolsche steden te overstroomen en aldus hun weerstand te verzwakken. Als kudden schapen voortgezweept, vestigden zich jaarlijks duizenden ongelukkige Joden in Polen. Russisch opgevoed, onbekend met de taal en de gewoonten van het land, op zoek naar handelszaakjes en spartelend om niet van honger om te komen, werden zij door de Poolsche maatschappij op alle manieren verafschuwd als een ernstige hinderpaal voor verzet tegen de Russen. Bij verdrukte volken baart het voortdurend lijden vaak een machtig heimwee, een schier hemelsche bezieling. De Poolsche dichter Mickievicz, door de Russische regeering uit Wilna verjaagd, deed in Europa een genialen oproep hooren tot heiliging van zijn volk, om alle volken der aarde te redden. Reeds vóór zijn geheimzinnige ontmoeting met den mysticus Towjanski predikte hij voor de Polen een volledig messianisme. Zooals Christus gekruisigd werd voor der menschen schuld, zoo boette het verscheurde Polen de zonden der staten. Doch ook voor hen zou het uur van vleeschelijke opstanding slaan, en dan zou er vrede op aarde komen: Gelijk Christus het graf overwon, Zoo zal ook Polen herleven, Om volken te redden, en hun Verbond Voor Gerechtigheid te bezeeg'len x). In Poolsche kringen en Littausche steden werden de harten door zulke hoop verwarmd. Inmiddels deed zich bij de afzonderlijk wonende Joden eveneens een messiaansche verwachting gevoelen. Wie van de buitenwereld slechts smaad, terugwijzing en leed ervaart, zoekt vreugde in eigen geest en schept zich een eigen innerlijk leven. Zoo verbreidde zich in Joodsche kringen, in Polen en in de nabuurschap, een smachten naar het Palestijnsche vaderland en naar eindelijk herstel van het volk van Mozes op den beloofden grond. Ook leefde onder hen het onwankelbaar vertrouwen in de heilige roeping der Joden, het volk, door God verkoren en door lijden voorbereid tot groote, onbekende taak. Aldus hadden reeds de profeten der oudheid verkondigd, en verdrukte harten mochten dus hopen: Verblijdt U met Jeruzalem, En verheugt u over haar Ziet, Ik zal den vrede over haar uitstrekken Als eene rivier, En de heerlijkheid der heidenen l) TTit het VSnch iïev ~Pnnlxrhp Pp.larim.s van Adam Mir.kifivir-z ') Uit het Boek der Poolsche Pelgrims, van Adam Mickievicz, volksdichter, overleden in 1855. HOOFDSTUK II KIND IN BIALYSTOK Van de moeder het hart, van den vader het verstand, van de omgeving de indruk, ziedaar de drie hoofdelementen van Zamenhofs genie. Een nauwgezet opvoeder was vader Markus Zamenhof, uit Joodsche ouders geboren op 27 Januari 1837 in Tikocin, toenmaals onder het bewind van den Russischen czaar. Als jongeman van twintig jaar richtte hij in de naburige stad Bialystok een school op en huwde de dochter van een aldaar wonend Joodsch koopman, Rozalie Sofer, geboren in 1839. Het getal leerlingen was niet groot, het jonge paar niet rijk. Den 15den December 1859 werd Lodewijk Lazarus geboren, de eerste zoon. Later volgden nog vier zonen en drie dochters. Groote vreugde, maar zware zorgen. Weldra nam de vader een ambtelijke betrekking aan: hij werd leeraar in aardrijkskunde en moderne talen aan middelbare staatsscholen. In 1873 verhuisde hij met zijn gezin naar Warschau, en van dien tijd af onderwees hij de Duitsche taal aan de Veeartsenijschool en aan het Reaalgymnasium. Het gezin werd grooter en het inkomen was niet toereikend. De huiselijke kring moest zich voor tien tot twintig kostsgangers openstellen. Zelfs dit was nauwelijks voldoende. Spoedig.zagen de kinderen, dat vader weer nieuwen arbeid aan zijn gewone correctie van schriftelijk schoolwerk toevoegde: in de bijbetrekking van censor vouwde hij avond aan avond dikke pakken couranten open en las, met rood potlood in de hand, het eene blad na het andere door. Deze bijbetrekking had men hem om zijn opmerkelijke kennis van vreemde talen toevertrouwd; maar de taak van paedagoog paste beter bij zijn aard. In de Russische taal publiceerde hij zeer practische leerboeken voor aardrijkskunde. Door voortdurend rusteloos zwoegen slaagden de ouders er in, hun kinderen een volledige gymnasiale en universitaire opleiding te verschaffen. Drie van hen werden geneesheer, één apotheker. Verstandig en streng was de vader, een man, sceptisch ten opzichte van droomerij, maar die stond voor zijn werk. Slechts een enkel godsdienstig geloof had hij, dat was de trouwste nauwgezetheid tegenover de dagelijksche plicht. Van engelachtige zachtheid was de moeder. Teerhartig, gevoelig en in alle opzichten bescheiden, wijdde zij zich met geheel haar hart aan haar kroost en haar huishouden. Hoewel blind geloovend in de wijsheid en rechtvaardigheid van haar man, trachtte zij toch bij gelegenheid zijn straffen te verzachten. Kwam een armzalige kleine zondaar uit vaders werkkamer, dan ontmoette hij bijna altijd, zoogenaamd toevallig, zijn moeder, ook zij gereed, hem „streng" te vermanen, terwijl zij hem met tranen in de oogen zacht over het hoofd streek. „Stellig werkte haar straf kus meer uit dan vaders hand", schreef jaren later een van Lodewijks broeders. „Wanneer een van hen op vaders bevel geen eten kreeg, zond een onzichtbare zorgende engel door middel van de oude keukenmeid een maaltje tijdens het middag- slaapje van den heer des huizes, natuurlijk altijd „vandaag voor de laatste keer" *). Maar niet Lodewijk, alleen zijn dartele broertjes hadden dergelijke avonturen, want hem, den bijna volwassene, respecteerden de vader en de geheele familie. Verstandig, bescheiden, leergierig en peinzend van aard, nooit luid, hoewel wat stijfhoofdig, vermeed hij steeds, anderen leed te doen. Reeds op school toonde hij een buitengewonen aanleg, en talent tot schrijven. De leeraren bewonderden hem. De vrienden noemden hem „baron" om zijn rustige houding en beleefde manieren. Toch was hij volstrekt geen saaie piet of uit de hoogte, thuis noch op school. Als klein kind was hij wel is waar bleek en zwak, maar hij groeide op tot een wakkeren, vroolijken knaap, die uitnemend feestjes en uitstapjes wist te arrangeeren. Zijn broertjes en zusjes en zijn kameraden omringden hem als het hoofd en de ziel van alle genoegens. Hij hield dolveel van dansen, maar ook voor de moeilijke problemen van een schooltaak was hij een hulpvaardig raadsman. Van zijn moeder had hij het gevoelige hart geërfd, en hij vergoodde haar schier als een bovenaardsche engel. Als zij ziek was, wat vaak gebeurde, verpleegde hij haar met roerende zorg en voorkwam teeder haar minste wenschen. Omgekeerd beschouwde de moeder hem reeds vroeg als haar dierbaarst kleinood. Zij had hem lief als haar oogappel, en naar haar meening bestond er in de heele wereld geen beter dan hij. Misschien had zij gelijk. Wat gaat moederliefde te boven? Onwankelbaar door alle smarten heen, begrijpend en trouw, wijdt zij zich tot aan den dood en helpt daarna nog. l) Uit een particulieren brief van Felix Zamenhof. geloof aan politieke bladen of diplomatieke ophitserijen zou plaatsmaken voor een algemeen vertrouwen in naburige volken. Toen hij na het verlaten van de lagere school van Bialystok met zijn ouders naar de hoofdstad verhuisde, kwam Lodewijk Zamenhof voor de klassieke opleiding op het gymnasium van Warschau. Zijn helder begrip doorgrondde de officiëele geschiedenis tot de kern der waarheid. Het heele onderricht ging immers over oorlogen en politieke handigheden. Niet enkel in het ongelukkige Littausche land miskenden en haatten de menschen elkaar wederkeerig. Niet enkel daar bloeiden anonyme verdachtmakingen. In machtige rijken zorgden regeeringspersonen ervoor. Sedert eeuwen reeds plachten zij de publieke opinie tegen het een of andere volk in te nemen, naargelang de politieke doeleinden van het oogenblik. Terwijl kanonnen werden gefabriceerd, waren reeds persmannen, beroepsredenaars, ja zelfs chauvinistische poëten aan het werk, om stemming te maken. Officiëele agenten verbreidden overal praatjes, wantrouwen en opwinding. Door prenten en drukwerken werkten zij op het gemoed der vrouwen en wekten de verontwaardiging, ja zelfs de woede van het volk — alles enkel en alleen om een stukje land of een Afrikaansche kolonie te bemachtigen. Oorlog brak uit. Jongemannen vielen in massa's. De vrouwen treurden. De inwoners van verwoeste dorpen leden gebrek. Er kwam weer vrede. De staat verloor honderdduizend van zijn eigen mannen en annexeerde vijftigduizend zwarten. Veldheeren zegevieren, trommelgeroffel vervult de lucht,muziek weerklinkt. Bewonderenswaardig het succes. Het overwonnen volk verzoekt om een bondgenootschap. Aan het sarren is een eind gekomen. Let van nu af enkel op het goede, en vergeet alle zonden! Maar nu wordt een oud vriend jaloersch, eischt „compensatie". Laat nu de heele intimideeringsmachinerie tegen dézen oprukken, en alles kan van voren af aan beginnen en zoo voort In de geniale hersens van den jongen ontrolden zich deze beelden met treffende juistheid. Sloop, sloop de muren tusschen de volken! dacht de knaap Zamenhof. Ze vormen immers een basis in de handen van anonyme leiders. Laat er een eind komen aan misverstand door wederzijdsche onbekendheid! Slechts intriganten doen er hun voordeel mee. De volken moeten zelf hun huishouding controleeren. Zij moeten zelf met de anderen contact krijgen. Laat er een eind komen aan het monopolie van enkele onruststokers! Slechts door de onwetendheid van de anderen hebben zij de overmacht. Laat de muren vallen, laat ze alle te zamen vallen. Slechts in de duisternis leven de vampiers. Als de zon schijnt, verdwijnen zij. Volijverig leerde hij Grieksch en Latijn. Reeds zag hij zich door de wereld trekken en met vlammende oogen prediken, dat de menschen de taal der oudheid moesten doen herleven en ze gebruiken voor gemeenschappelijke doeleinden. Sprak in den Alexandrijnschen tijd niet de geheele beschaafde wereld Grieksch? Discuteerden in het Europa van de eeuw der schitterende Renaissance niet alle geleerden en geestelijken in het Latijn? Schreven Kalvijn en Erasmus niet Latijn voor twintig volken ? Doch ook Latijn is moeilijk, vol nuttelooze oude vormen, en zonder moderne uitdrukkingen. Eenvoudiger, meer geschikt voor hedendaagsch gebruik zou de herleefde taal 2 moeten zijn. Ze moest vlug geleerd kunnen worden en bruikbaar zijn voor het volk zelf, niet enkel voor de ontwikkelden. Meer en meer peinsde de gymnasiast Zamenhof over arbeiders en zwoegende armen. In den familiekring las hij gaarne voor uit de gedichten van den Rus Nekrasov, den voorlooper van Gorki. Van moeite en lijden, van krotten waar dood en ellende hand aan hand dansen, zong de geliefde schrijver. Zijn levenlang had Zamenhof het arbeidzame volk lief en woonde hij bij voorkeur in hun wijken, ver van wereldsche kringen. Die menschen waren ten slotte de voornaamste slachtoffers van ophitserijen tusschen verschillende volken. Bij slachtingen moesten altijd zij allereerst met hun bloed en hun rust betalen. Over de heele wereld smachtten dan ook de armen naar vrede en vooruitgang. Wanneer zij 's avonds moe in het grauwe tehuis terugkeerden, ging hun denken naar licht uit, en hun ziel droomde van handen in verre landen tot over de zee, die men vriendschappelijk zou willen drukken. „Arbeiders van alle landen, vereenigt u!" werd al spoedig de leus van de massa's. Maar muren verhieven zich tusschen hen, dikke, hooge muren, vooral van taal. Sloop, sloop die muren, dacht almaar de jonge Zamenhof. De hulptaal der menschheid moest voor allen gemakkelijk zijn. Vlotheid, logica moesten haar grondslag zijn. Van toen af ging hij met kunstige proeven gestaag naar iets nieuws zoeken. Zou een taal kunstmatig kunnen worden opgebouwd, gegrond op niets dan logica? vroeg zich de jongeling af, en zocht naar materiaal voor een woordenboek. Waarom- mers tot krankzinnigheid leiden. Hoe jammer zou 't zijn, zoo'n jong talent zich in hersenschimmen te laten verliezen, 't Zal niet lang duren, of hij wordt ziek, als hij zoo doorgaat! Zoo babbelden welmeenende raadslieden. Vooral over de toekomst van den knaap maakte zijn vader zich bezorgd. Wat zou hij in het leven beginnen, als iedereen hem als een onernstig mensch, als een „droomer" beschouwde? Geneesheer was destijds een van de weinige ambten, in het Russische Keizerrijk aan Joden toegestaan. Nuttige studie, geen gedroom, was nu vóór alles noodig. Daarom moest Lodewijk beloven, dat hij die kwestie van 'n wereldtaal zou laten rusten, althans voorloopig. Zwaar en smartelijk was het offer. Daar stond het altaar. Op tafel lagen de schriften met woordenboek, spraakkunst, verzen en vertalingen in de nieuwe taal. Dierbare manuscripten, vrucht van veeljarig denken en zoeken. Dat alles afgeven ? De vader eischte het. In zijn kast verdween alles. De deur ging dicht. HOOFDSTUK IV STUDENTENJAREN Na een langen kus van de moeder reisde de student naar Moskou. Een groote stad. Een volle universiteit. De torens van het Kremlin schitterden. Blanke sneeuw in de straten. Sleden glijden langs de wegen, belletjes tinkelen. Langharige paarden snellen voort. Overal vroolijk, wakker leven. De jonge man woonde armelijk. Door lessen verdiende hij een kleinigheid. Maar een Joodsch jongeling heeft weinig kansen, zelfs voor onderricht geven. Hij schreef ook een en ander voor een courant, voor de Moskovskie Viedomosti. Thuis leefden de ouders in zorg. ,,Ik geef maar negentien roebels per maand uit", schreef hij om hen gerust te stellen. Maar hoe voedde hij zich! Nauwgezet studeerde hij in de medicijnen. In de snijkamer boog ook hij op zijn beurt zich over lijken. Met medegevoel legde hij het inwendig samenstel van den menschelijken vorm bloot. Ook daar volgde hem zijn droombeeld. Zijn niet alle menschen gelijk, met gelijke organen, gelijke nooden, gelijke angsten en verlangens tijdens het leven? Verandert taal of kleur daar iets aan? De vreemdheid tusschen de menschen moest ophouden. Toch hield hij zijn belofte. „Wacht nog 'n paar jaar met over de menschheid te denken!" vermaande de vader. Maar een groote leegte kwelde zijn hart. Hoe te leven zonder ideaal doel? Zijn medelijdend gemoed zocht iets om zich aan te wijden. Hij wendde zich toen tot het lijden der Joden. Boeken en couranten trokken zijn aandacht. De Zionistische opleving lokte hem. Zijn volk zoo goed als ieder ander kan op erkenning en waardeering aanspraak maken. Waarom moeten alleen Joden zich over hun afkomst schamen en zich verbergen ? Ook zij hebben recht op een eigen cultuurcentrum. De nazaten van Mozes zijn overalheen verspreid. Het ongeluk drukt op velen hunner. Over de blauwe Grieksche Zee ligt het oude Palestina. Arbeiden, zich weer verzamelen, en een geduldig volhardend willen, werken wonderen. Eenmaal misschien zal daar op den grond der profeten een nieuw tehuis voor de Joden verrijzen. Scholen en vereenigingsgebouwen zullen hun poorten ontsluiten. Er omheen zullen zich kolonisten vestigen. Zoo'n plan kon slechts billijk zijn. Laat het verstrooide volk weer moed vatten. Reeds eerder had Zamenhof gedichten in het Russisch geschreven. Thans liet hij in de Ruski Jevrej een gedicht verschijnen: ,,Op, broeders nu, naar 't altaar van de vrijheid! Voor bouw van eigen huis draag' ieder steenen aan. Al vallen er vele door water en wind en onwijsheid, Toch zal geen zaad en geen arbeid verloren gaan! Ontwaak, gij volk, aan slagen gewoon! In deez' tijd te slapen, waar' schande. Wij willen in stroomende scharen thans Met vlaggen het leven begroeten! Als rijken slaafs, ter wille van goud, De handen van machtigen kussen, Dan zullen wij armen de keet'nen verbreken Met kleinmunt van arbeid. Op, broeders nu, naar 't altaar van de vrijheid Welsprekend klonk de roepstem. Toch werd Zamenhof nooit een leider van de Zionisten. Elke overdrijving van de verdiensten der Joden deed hem leed. Het voortdurend praten van een „uitverkoren volk" kwetste zijn gevoel als een soort beleediging voor andere volken. Scherpe gisping van Polen, Russen of Roemenen mishaagde hem. Klachten over feiten van verdrukking door regeeringspersonen oordeelde hij rechtmatig, maar niet haat tegen volken. Zelfs bij zijn stamgenooten wekte het minste chauvinisme zijn weerzin op. Ook de Joden hadden het noodig, andere volken nader te leeren kennen. Ook zij hadden een internationale taal van noode. Zij moesten onderscheid tusschen de geheime ophitserijen en de massa's leeren maken, de geschiedenis van de anderen leeren kennen: ook dezen leden immers, ook zij werden door machthebbers verdrukt, door een kleine groep handigen geëxploiteerd. Laat de Joden hun Wet liefhebben, hun volk en hun zeden, maar laat ze bovenal de menschheid liefhebben en haar als broeders dienen. Zoo gevoelde het de peinzende student, en keerde tot zijn droom terug. Zelfs de „negentien roebels" waren aan het begin van de maand niet gemakkelijk te vinden; en ze waren niet toereikend. Zamenhof hield er niet van, zijn ouders op onkosten te jagen. Twee jaren verliepen. In den zomer van 1881 keerde hij naar huis terug. In Warschau zette hij de medische studie aan de universiteit voort. Tot zijn lieve moeder sprak hij ervan, hoe zwaar de belofte aan vader hem drukte. Zijn levensdoel veranderde niet. De menschen moesten zich verbroederen. Waar waren de papieren en de proeven van de interna- tionale taal? Hij kon ze toch in zijn vrijen tijd eens doorzien en tot zijn lievelingswerk terugkeeren. Bleek, met betraande oogen, zat de moeder neer. Zij zweeg. Haar blanke hand streelde zacht het hoofd van den grooten zoon. Al twee en twintig jaar oud was hij. Hoe zou hij de waarheid opnemen? Want eens op een dag had haar man de manuscripten verbrand. Verstandig en ernstig, had hij het enkel uit vaderlijke liefde gedaan. Hij dacht, dat hij er zijn zoon mee „redde". Veel reeds had zij over die excecutie geschreid. Nu vloeiden haar tranen opnieuw. Zij zweeg. Lodewijk begreep haar. Hij ried het geheele drama. Nu verzocht hij alleen aan zijn vader, hem van zijn belofte te ontslaan. Vrij moest hij zijn. Met klem riep hem een dringende plicht. Doch aan zichzelf beloofde hij, dat hij met niemand over zijn doel en zijn werk zou spreken, vóór hij de hoogeschool had afgeloopen. Feitelijk was het verlies van de geschriften niet zoo heel erg. In werkelijkheid kende hij alles uit het hoofd. Geestdriftig schreef hij het werk opnieuw. In de schriften van Augustus 1881 verscheen bijna dezelfde taal als in 1878. Toch was er reeds vooruitgang. Heine's schoone ballade „lm Traum" vertaalde hij in het Esperanto dier dagen. Zes jaar lang werkte Zamenhof van dag tot dag probeerend en verbeterend aan zijn taal. Hij zette stukken uit verschillende talen er in over. Hij schreef oorspronkelijke werken. Hij las het geschrevene hardop voor zichzelf. Veel vormen leken in theorie heel goed, maar toonden zich in de praktijk ongeschikt. Het een was te zwaar, het ander klonk onwelluidend. „Veel moest ik omwerken, vervangen, verbeteren en in den grond veranderen. Woorden en vormen, beginselen en noodzakelijke eischen, verdrongen en hinderden elkaar, terwijl ze mij toch in theorie, elk afzonderlijken in korte proeven, goed hadden toegeschenen. Zulke dingen als b.v. het algemeene voorzetsel je, het rekbare werkwoord meti, de neutrale maar bepaalde uitgang au, enz., zouden waarschijnlijk nooit langs theoretischen weg in mijn hoofd zijn opgekomen. Sommige vormen die ik als een verrijking had beschouwd, bleken in de praktijk onnoodige ballast; zoo moest ik b.v. eenige overbodige achtervoegsels wegdoen" x). Bij dezen zuiveringsarbeid verdwenen ook eenige Latijnsche wortels uit de taal, zooals b.v. anno en diurno, die vervangen werden door jaro en tago. Inderdaad was ano reeds een achtervoegsel met een geheel andere beteekenis, en bovendien wilde Zamenhof geen woorden met dubbele letter. Diurno klonk erg leelijk in samenstellingen als ciudiurne of diurnmeze, en was feitelijk ook slechts internationaal voor een klein aantal ontwikkelde lieden die Latijn kennen of Fransche woorden als diurne, welke nooit door het volk worden gebruikt. Daarentegen is tago tenminste bij verscheidene groote volken door dagelij ksch gebruik bekend, dus feitelijk veel meer internationaal. Evenzoo verving het beter klinkende kaj uit de Grieksche taal het latijnsche e, dat niet helder genoeg klinkt, om zinnen zonder verwarring van elkaar te scheiden. 2) ') Uit den vroeger genoemden brief aan Borovko. 2) Ook voor de telefoon bleek dit later een wezenlijke verbetering. Vert. Wanneer later buitenstaanders het woordenboek wilden „perfectionneeren", kwamen zij vaak slechts op die eerste vormen terug en traden een stap achteruit op den weg dien een meer ervaren en zorgzaam man reeds achter zich had. Theoretisch zeiden zij: „diè vorm zou bepaald wetenschappelijker zijn dan deze". Zamenhof had vóór hen reeds hetzelfde gevonden, doch veeljarige praktijk had hem de besliste ondeugdelijkheid van den eersten vorm bewezen, en de noodzakelijkheid, hem door een beteren te vervangen. Dat „genie een lang geduld is", zooals Victor Hugo zong, dat bewezen de zes jaren van onophoudelijk polijsten door proefnemingen. In zijn jeugd was Zamenhof een geestdriftig muziekliefhebber. Hij speelde piano en zong gaarne. Daardoor werd zijn smaak door gevoel voor harmonie beheerscht. Hij was volstrekt niet van meening, dat spraakkunst en woordenboek zonder meer een taal tot leven kunnen wekken. Elke plompheid of zwaarte in de zinnen was hem ondraaglijk. Lang klaagde hij in stilte, dat de taal niet genoeg „vloeide". Daarom ging hij nu het letterlijk vertalen uit deze en gene taal vermijden. Hij spande zich in, om regelrecht in de nieuwe te denken. Langzamerhand kwam er gang in. De taal werd licht. Ze werd vlotter. Ze hield op, de schaduw van andere talen te zijn. Ze kreeg eigen leven, eigen geest, persoonlijk karakter. De invloeden van buiten stootte zij nu zachtkens weg. Ze vloeide nu lenig, bevallig, en „geheel en al vrij, als de levende moedertaal". Dat was de ware geboorte van de internationale taal. Want hoe zou de menschheid geholpen zijn met een leven- looze woordenverzameling ? Welke waarde zou dat hebben, zelfs met de toestemming van honderd geleerden ? Iedereen zou ze naar zijn eigen kant trekken. Er zou geen grondslag zijn. Er zou geen algemeene stijl bestaan. Er zou geen traditie zijn voor het regelen der vrijheid. Daarentegen lééfde de taal reeds bij haar verschijnen, dank zij het geduld en het genie van Zamenhof. Zij had reeds eenige kracht, want een groot man gebruikte ze. Spraakkunst en woordenboek waren wetenschappelijk en daarom onpersoonlijk, behalve dan door de keuze van uitgangen en kleine woordjes. Maar de samenbindende geest, de fundamenteele stijl, waren reeds door zeer persoonlijke hand bezegeld. Daarin had Zamenhof veel van zichzelf gelegd. Hij drukte er nieuwe gevoelens, nieuwe verlangens mee uit. Indrukwekkend was zijn persoonlijkheid, bescheiden voor zichzelf, maar vasthoudend voor het doel. Zij symboliseerde den droom van veel onbekende harten. Daarom bezielde zij later den eersten kring van schrijvers in de nieuwe taal. Nationale letterkunde begint gewoonlijk met oorlogspoëzie. Haar stijl en haar geest staan in het teeken van een vermaard krijgszanger. Het tegendeel gebeurde met Zamenhofs taal. In vredeszangen ging zij tot het publiek uit. Van verbroedering der menschheid schreven ook des Meesters volgelingen. Ook aan eigen zielenood gaf hij uiting. Zes jaar lang had hij het zwijgen volgehouden. Dat was een zware tijd geweest. Niemand had hij ooit van zijn werk gesproken. Het verbergen was hem kwelling. Daardoor had hij geen lust meer in uitgaan. Nergens vertoonde hij zich, aan niets nam hij deel. In gezelschapskringen voelde hij zich een vreemde. Zoo gingen de mooiste jaren, de studentenjaren, voor hem voorbij, triest en leedvol. Dien verterenden gloed en dat lijden door zwijgen schilderde hij in het volgende gedichtje: MIJN GEDACHTE Ver van de wereld, op het veld, bij 't vallen van den avond Zingt een vriendin een lied van hope in onzen kring. Van een verwoesten levensgang verhaalt zij ons vol meelij. Mij smart weer de oude wond, tot bloedens toe vaneenge- reten. „Hoe? Slaapt gij? Waarde heer, waarom zo onbeweeglijk? Ach, een herinnering misschien, uit dierbren kindertijd?" Wat kan ik zeggen? Men spreekt niet met geween Een meisje toe, verpoozend saam na zomerwandeling! Ach mijn gedachten en mijn kwelling, mijn smarten en mijn hopen! Hoe menig offer reeds droeg ik stilzwijgend aan u op! Het kostbaarst goed dat ik bezat — mijn jeugd — ik legde 't eigenhandig Met weenen op 't altaar van plicht die streng gebood. Vol gloed voel ik mijn ziel; te léven zou ook ik mij wenschen; Maar iets verjaagt mij staag, als 'k tot de blijden ga Als aan het lot mijn zwoegend werk mishaagt, Zoo neme mij de dood, in hope — en zonder smarte! HOOFDSTUK V DOKTORO ESPERANTO Maar eenmaal toch raadde „de vriendin in onzen kring" het geheim. Klara Zilbernik, dochter van een koopman uit Kowno, ontmoette Zamenhof bij haar zwager. Geestig, opgeruimd, energiek en goedhartig, merkte zij den stillen, verlegen jonkman met bijzondere aandacht op. Een zuiver, hoog en peinzend voorhoofd, achter brilleglazen een heldere en diepe blik. Zij kregen elkander lief. Op een dag bekende hij haar zijn twee geheimen. Zij begreep, en zij besloot, zijn leven van toewijding met hem te deelen. Zij kon voorzien, dat een moeilijk leven haar wachtte; haar daad getuigde dus van grooten moed. Reeds twee jaar vroeger had Zamenhof het artsdiploma behaald, maar tusschen 1885 en 1887 zocht hij vergeefs een bestaan. Treurig zwierf hij van plaats tot plaats, om voldoende praktijk te verkrijgen. Het begin was niet voorspoedig. Ook zaten zijn bescheidenheid en zijn gevoeligheid hem in den weg. Zeer geliefd bij onvermogende zieken, wist hij weinig te verdienen. In Plock riep men hem op een avond in een rijk huis. Daar lag een oude dame, door drie dokters omringd. Hopeloos geval. Twee dagen later stierf zij. Aan alle vier geneesheeren zond men een hoog bedrag. Zamenhof weigerde zijn aandeel. Waarom geld aannemen, als de patiënt stierf? eigendom". Het werk was onderteekend met het goedklinkende pseudonym: „Doktoro Esperanto". Den 9den Augustus 1887 trad Zamenhof in het huwelijk en vestigde zich in zeer bescheiden appartementen in de Przejazd-straat 9 te Warschau. Daar begon hij met zijn vrouw aan de verzending der brochures naar couranten en personen in alle landen. Zij schreef de namen en adressen en zond kleine advertenties naar de bladen. Zoo werden de eerste maanden van het samenzijn doorgebracht. Gelukkig, wie door het leven voor een gemeenschappelijk ideaal zijn liefde weet te vereeuwigen. Hoe zal het boekje worden ontvangen ? Zal het eenvoudigweg worden doodgezwegen en vergeten ? Zal men de vrucht van tien jaar arbeid in verblindheid zelfs ongelezen laten? Wanhopige twijfel dringt zich op. In zulke uren heeft vaak een vrouw het in haar hand, het vlammetje van vertrouwen aan te wakkeren of het door zeuren en beuzelig klagen te dooven. Groot is zij, die de vlam brandende houdt. Eén voor één kwamen de antwoorden binnen. Vragen, raadgevingen, bijval, of brieven vol geestdrift. Enkele waren zelfs reeds in de nieuwe taal geschreven. Zij werd dus levend, want gebruikt. Weldra gaven velen zich als lid op. Er vormde zich een soort familiekring. In tweeërlei opzicht kwam er een eind aan Zamenhofs eenzaamheid. Het was hem een groote vreugde, zich voortaan door warme geestverwanten omringd te gevoelen. En nog gelukkiger was hij, dat de taal nu reeds aanhang had en weldra uit eigen kracht zou kunnen groeien. Naar hij hoopte, „zou de auteur dan geheel van het tooneel verdwijnen en spoedig vergeten zijn. Of ik dan nog leef of dat ik sterf, of ik mijn ziels- en lichaamskracht behoud of dat ik verlo- ren ga, de zaak hangt daarvan heelemaal niet af, gelijk het lot, van welke taal ook, geenszins van het lot van dezen of genen persoon afhangt". Zoo schreef hij in het Tweede Boek, dat hij uitsluitend in de taal zelf uitgaf, reeds in het begin van het jaar 1888. Immers met vele leden correspondeerde hij persoonlijk. Maar daardoor moest hij heel vaak dezelfde onderwerpen opnieuw behandelen. Daarom antwoordde hij nu collectief met een algemeene brochure 1). „Mijn diep vertrouwen in de menschheid bedroog mij niet", schreef hij in het voorwoord; „de goede genius van de menschheid is ontwaakt: van alle kanten komen jonge en oude krachten tot het algemeen- menschelijk werk mannen en vrouwen snellen toe, om hun steentje bij te dragen voor het groote, gewichtige en zoo nuttige bouwwerk". Niet alleen met Zamenhof correspondeerden de nieuwe aanhangers, maar ook onderling. Anton Grabowski vertaalde reeds werken van Goethe en Puschkin. In Nürnberg gingen Leopold Einstein en de geheele wereldtaalclub er toe over. Zij richtten in hetzelfde jaar het maandblad La Esfterantisto op. Dit vermeldde groepen in Sofia en Moskou. Er ontstond een internationale beweging. Tezelfder tijd werd de doctor opnieuw door ongunstige omstandigheden geplaagd. Zijn wachtkamer vulde zich niet. Zijn schoonvader had hem het geld voor het drukken der brochures verschaft. Maar voor zijn gezin wilde hij geen hulp aannemen. Hij wilde beslist zelf in zijn onderhoud voor- *) D-ro Esperanto: Dua Libro de VLingvo Internacia. Kajero no. 1. Varsovia 1888 (Cenzuro 18/30 Januari). zien. De kinderen Adam en Sofia waren reeds geboren. Zijn vrouw ging naar haar ouders in Kowno terug. Middelerwijl zocht de jonge oogarts weer elders practijk. In Cherson, bij de Zwarte Zee, beproefde hij het vergeefs. In Maart 1890 vonden zij elkaar in de Poolsche hoofdstad terug. Daar nam Zamenhof op verlangen der geestverwanten de uitgave van La Esperantisto zelf op zich. Bijna allen waren arm; slechts een honderdtal betaalden contributie. Na eenigen tijd had hij al zijn krachten en hulpmiddelen uitgeput. Met vrouw en kinderen bevond hij zich in groote moeilijkheden. Juist in dien tijd werd zijn moeder, die hij zoo liefhad, ernstig ziek. Verdriet verteerde hem. Alles scheen hopeloos zwart. Het lot dreigde hem zijn aangebeden moeder te ontnemen, en tegelijk zijn levensdoel. Als hijzelf tenietging, zou de taal toch kunnen bloeien. Maar, als hij het uitgeven van het centraal orgaan staakte, zou spoedig de heele gang van zaken tot stilstand komen. „Als de stam sterft", schreef hij in een laatsten oproep, „is alle hoop verloren. De esperantisten moeten zorgen Mijn toestand heeft de uiterste grens van het mogelijke bereikt". Toen verscheen er een vriend in de edelste beteekenis van het woord. Een werkzaam en bescheiden landmeter was W. H. Trompeter, uit Schalke in Westfalen. Esperantist van den aanvang af, begreep hij de grootheid van Zamenhof en diens streven. De geheele zaak, zoo gewichtig voor de menschheid, dreef als een notedopje op de wijde zee. Zoo klein, zoo zwak, zoo onbekend was het, dat de wereld het nooit zou weten, als een klein golfje het deed verzinken. Maar als het in leven bleef, welk een bewonde- HOOFDSTUK VI IDEALISTISCH PROFEET Na den dood van de moeder kwamen de kinderen Zamenhof hun vader, wiens hart zich verteederd had, veel nader. Groot was hun droefenis, want zij waren zeer gevoelig. Gemeenschappelijke rouw verbond allen met hem. Het verdriet en de herinnering aan de geliefde doode vereenigden hen in haar geest van liefde. Allen trachtten zij hun vader te troosten. Hij werd hun beste vriend. Die uit het nest waren gevlogen, trachtten zoo spoedig mogelijk weer in Warschau te komen wonen. De een na den ander keerde met vrouw en kinderen terug en hernam zijn plaats in den familiekring. Zoo kwam ook Lodewijk in 1898 terug. Hij ging met de zijnen in een armoedige straat van het jodenkwartier wonen, Ulica Dzika, 9. Daar bleef hij tot den wereldoorlog. Als oogarts begon hij een zeer goedkoope praktijk. Zijn patiënten betaalden slechts veertig kopeken — sommigen zelfs niets. De Joden zijn heel zuinig en houden niet van schuldmaken. Gewone oogartsen evenwel vragen hooge prijzen. Zij wonen weelderig in rijke huizen. Daarom laten veel lijders aan oogziekten het liever op blindheid aankomen. Thans kwam een volksgeneesheer tot hen. Velen redde hij het gezicht. Spoedig was zijn wachtkamer van den morgen tot den avond gevuld. Hij werd een waar weldoener. Liefdevol boog hij zich over vermoeide arbeiders en bleeke naaisters, die met vertrouwen tot hem opzagen. Ervaring en studie vormden hem weldra tot een opmerkelijk specialist. Zoo leefde hij tot aan zijn dood, heel bescheiden, heel arm, ver van alle weelde *). Door het vele dagelij ksche werk verdwenen de drukkende zorgen. Maar tevens werd de vrije tijd voor hooger doel heel schaarsch. Doch hij troostte zich met de gedachte, dat zijn toewijding den menschenbroeders onmiddellijke hulp verschafte, 's Avonds zette hij zich, en nam weer de pen op. Het schrijven, vertalen, correspondeeren verslonden een groot deel van zijn nachten. De Esperantobeweging verbreidde zich langzaam, maar gestadig door de wereld. Met liefdevolle aandacht volgde hij het ijveren van de nieuwe strijders: ...... Gij in een stad, gij in een stadje, Gij in bescheiden dorp Ver van elkander verwijderd zijn wij Waar zijt gij, wat doet gij, Ach lieve broeders?" Dat gedicht Aan de broeders doet ons als in doorschijnend kristal tot op den bodem van zijn hart zien, hoe warm het klopte, als hij in de avondstilte peinsde over den verspreiden „familiekring". Ook over zijn arme clientèle van Joodsche arbeiders ') Eens in een Amerikaansch stadje vroeg een Joodsche knaap uit Warschau mij na een lezing voor jonge arbeiders over het werk van Zamenhof: „Is dat dezelfde als die goedhartige oogdokter uit de Dzika-straat ?" dacht hij veel na. Hijzelf sprak thuis alleen Poolsch en hij gevoelde zich homaranist, maar het lot van het ongelukkige volk hield zijn aandacht vast. Reeds als student had hij gevonden, dat er in Zionistische kringen te veel chauvinisme was. Omgekeerd behaagde de partij der „assimilisten" hem evenmin. Dezen vervingen het eene chauvinisme door het andere. Volgens hen moesten de Joden hun afstamming zorgvuldig doen vergeten, en nog meer Poolsch worden dan de Polen, of meer Russisch dan de Russen. Dat vond hij onwaarachtig. Naar licht en waarheid streefde hij. Naar zijn meening moesten de menschen noch zich op hun afstamming verhoovaardigen, noch ze beschaamd verbergen. Vrij en oprecht moesten ze blijven. Godsdienst, gezinstaai en afkomst moesten particuliere zaken blijven. In sommige landen had de geestelijkheid zich reeds uit het officiëele leven teruggetrokken. Van nu af moesten ook staat en vaderland een afzonderlijke plaats gaan innemen. Laten de Joden goede, hulpvaardige burgers van dezen of genen staat zijn. Laten zij zich niet als vreemden gedragen, maar evenmin, zoo te zeggen, als volksverwisselaars. Laten zij broederlijk en aan allen gelijk op den onzijdigen bodem staan van werken ten algemeenen nutte. Een Jood in Warschau behoeft geen Pool of Palestiniaan te worden. Hij zij slechts een eenvoudig, eerlijk „Poollander". Dan kan hij ook Jood en homaranist blijven, wat het belangrijkst is. Het leeren van een onzijdige wereldtaal zou alle Joden der wereld vereenigen, en tegelijkertijd hen op een grondslag van gelijkheid met alle andere volken verbinden. In dien geest publiceerde Zamenhof een boekje, in het Russisch geschreven, om in het geheele uitgestrekte keizerrijk lezers te kunnen bereiken. Hij onderteekende het met „Homo sum" en koosden titel: Hülelisme, naar den naam van Hillel. Deze beroemde geestelijke van het oude Palestina leefde in de laatste jaren vóór Christus in Jeruzalem. Als gezaghebbend geleerde der Wet verklaarde hij deze altijd naar den geest, terwijl Sjammai en zijn school ze naar de letter verdedigden. Van nederigen en zachtzinnigen aard, predikte de oude denker liefde, vrede en studie. „Wat u niet aangenaam is, doe dat ook anderen niet", zoo vatte hij zijn geheele leer samen. Volgens Hillel moest men zich niet door zijn houding van anderen onderscheiden. Een ieder moest zich slechts als deel van het geheel beschouwen. Begrijpelijk, dat zulke gedachten Zamenhof lokten en beïnvloedden. Toch wekte zijn Hülelisme geen enthousiasme bij de Joden in Rusland. Het mishaagde aan beide zijden. Het was te ideëel. Ook druischte het in tegen politieke belangen. Om het te verwezenlijken, moest men, om te beginnen, de gelijkheid van alle volken erkennen. Vooralsnog gaven de leiders er de voorkeur aan, voor gemakkelijker doeleinden te ijveren. Rabbijnen vonden den auteur te vrijzinnig. Van alle officiëele zijden kwam enkel critiek of argwaan. Slechts een gering aantal waarheidzoekende geesten begrepen hem en vielen hem bij. De chauvinisten mochten hem niet. Opnieuw bedroefde hem de macht der vooroordeelen. Opnieuw leed hij onder ziele-eenzaamheid. Doch zijn vertrouwen bleef ongeschokt. Over de volksverschillen heen moesten de menschen zich vereenigen. Bij zichzelf herhaalde hij het wachtwoord dat hij den Esperantistischen geestverwanten had gegeven: wat wij kunnen, dat zullen wij doen: Bij de plechtigheden was zijn houding hoogst bescheiden, wat gegeneerd, maar altijd tactvol. Zwaar waren die feestvolle dagen voor een niet-wereldsch man, die sinds jaren opgesloten had geleefd. Doch hij begreep, dat dit het Esperanto bij het publiek beter bekend kon maken. Daarom liet hij alles lijdzaam over zich heen gaan. Tot laat in den avond ontving hij, hoezeer ook vermoeid, nieuwsgierige journalisten. Allen antwoordde hij geduldig, niet over zichzelf, maar over de wereldtaal. Sceptische Parij zenaars vonden hem misschien naïef. Zij vergisten zich. Hij doorzag alles volkomen en maakte zich geen illusies. Hij begreep zeer goed, dat het geheele programma zorgvuldig in elkaar was gezet, dank zij de ijverige bemoeiingen van toegewijde gastheeren en vrienden als de académiciens Javal en Sébert, en Bourlet, een zeer actief hoogleeraar. Dit alles kon gebeuren, doordat de Fransche regeering destijds officiéél vredelievend was. Morgen kon de politieke wind uit een anderen hoek waaien en al wat „internationaal" was, onder een stortvloed van chauvinisme bedelven. Daarom was het goed, te profiteeren van de gelegenheid om Esperanto te verbreiden. Doch de ware vreugde wachtte hem in Boulogne. Daar ontmoette hij broeders uit alle landen. Daar bevond hij zich rn den „familiekring". In alle straten van het zeestadje wapperden groene vlaggen met de ster van de hoop. In de omgeving der vergaderzaal hoorde men niets dan de internationale taal. Engelschen met flanellen muts, Franschen in plechtigen rok, Polen, Russen, Hollanders in reiskostuum, bekoorlijke Spaanschen met kleurige shawls ontmoetten elkaar op het plein en onderhielden zich met elkaar. Zij begrepen elkan- het wederzijdsch begrijpen en de verbroedering van leden der verschillende volken; en, eenmaal aangevangen, zal het niet meer ophouden, maar steeds machtiger worden, tot de laatste schaduwen der duisternis voor altijd zullen verdwijnen. Gezegend zij de dag; en mogen zijne gevolgen groot zijn!" Zoo sprak Zamenhof. In zijn handen trilde het papier. Hij was sterk ontroerd. Zou hij verder kunnen lezen? Iets drong hem trots alles. Hoewel niet gewoon aan gebruik in het openbaar, groeide zijn stem en werd luider. Langs de bladen, wat koortsachtig omgeslagen, begon hij het auditorium te zien. Mannen, vrouwen, jongeren, grijsaards, opmerkzame gezichten, toestemmende blikken. Sympathieke stilte heerschte. Men trok hem letterlijk de woorden uit den mond. Hij ging liefdevol voort. Hij sprak juist, en bescheiden. Hij sprak van Schleyer, den vroegeren pionier van het denkbeeld eener wereldtaal. Hij was de scherpe aanvallen van dezen en van de Volapükisten reeds vergeten. Hij sprak slechts van den grooten arbeid van zijn voorganger. Hij verzocht het congres, diens naam te eeren. Hij sprak van het lijden en van de hoop der menschheid, van de heilige plicht, van de toekomst van verbroedering. Hij sprak van de eerste strijders voor het doel. Hij sprak van de offers der overledenen. Hij bracht dank aan Einstein, Waschniewski, Trompeter. Het geheele auditorium stond op voor een herdenkingsgroet. Diepe ontroering trilde door de zaal. Het papier in Zamenhofs hand beefde zichtbaar sterker. Zou hij alles kunnen uitzeggen ? Zijn stem verzamelde haar laatste kracht: „Weldra zullen de werkzaamheden van ons congres beginnen, gewijd aan ware verbroedering der menschheid. In dit plechtig oogenblik is mijn hart vol van iets onzegbaars en geheimzinnigs, en ik voel het verlangen, het gemoed door eenig gebed te verlichten, mij tot een hoogere kracht te wenden en daarvan steun en zegen te vragen. Maar gelijk ik op dit oogenblik geenerlei volksgenoot, maar eenvoudigweg mensch ben, evenzoo gevoel ik ook, dat ik op dit oogenblik niet tot eenigen volksof partij godsdienst behoor, doch slechts mensch ben. En op dit oogenblik staat voor mijn geestesoog alleen die hooge moreele Kracht die ieder mensch in zijn hart voelt, en tot die onbekende Kracht wend ik mij met mijn bede: Tot U, o machtig onvleesch'lijk mysterie, Springbron van waarheid en liefde Tot u, dien allen verschillend zich denken, Doch allen gelijkelijk voelen in 't hart, Tot u bidden wij heden. Tot u komen wij niét met het geloof van één volk, Met dogma's van blinden ijver; Hier zwijgt immers alle godsdienst-twist, Hier heerscht alleen g'loof van het harte. O wie Gij ook zijt, geheimzinnige Kracht, Hoor naar de stem van het eerlijk gebed, Hergeef in Uw goedheid Uw Vrede Den kind'ren der Menschheid! Wij zwoeren te werken, wij zwoeren te strijden, De menschheid opnieuw te vereenen. Wil steunen ons, Kracht, o laat ons niet vallen, Laat hindernis ons overwinnen Hoog willen wij houden de groene banier, Als zinbeeld van goedheid en schoonheid. Ons zegent de stille Kracht van 't heelal, Tot we éénmaal het doel zullen winnen. De muren tusschen ons halen wij neer, Tot zij krakend terneder storten, Tot zij vallen voor eeuwig; en waarheid en liefde Op aarde zullen regeeren." Toen Zamenhof ging zitten, werd hij opnieuw eindeloos toegejuicht, en veel oogen waren vochtig. Een zeer eenvoudig, zeer eerlijk uur, moeilijk te beschrijven, ging voorbij. Iets zweefde in de atmosfeer, een zuchtje der eeuwigheid. Telkens wanneer iemand die het heeft meegemaakt, aan dat uur terugdenkt, schittert een traan in zijn oog. Een nieuwe tijd werd toen immers geboren. O dierbare naïviteit van den tijd van Boulogne! Wedergeboorte der menschheid met geur van jonggeborenen. Een eenvoudige en oprechte vriendenkring. Handdrukken. Wederzijdsch begrijpen. Redevoeringen van een eenvoudig man. Waarachtige grootheid van het genie, op onze lippen levend. Machtige geest van een zuivere ziel. Hartetrilling van gemeenschappelijk mensch worden. O zoete huivering van Boulogne, volg mij tot het graf! Op bloedige slagvelden vielen duizenden van de besten. Naar steden en dorpen stormvlagen van ontzetting. Gekraak. Rouw. Ellende. Eindelooze houten kruisen. Met smart slaan de overgeblevenen de oogen op. Wat morgen ? Ach, zaad van Boulogne, groei over de graven heen op! HOOFDSTUK VII HOMARANIST Naar buiten was het Congres van Boulogne vóór alles een propagandafeest. Doch tijdens de officiëele zittingen hadden belangwekkende besprekingen over de verbreiding der taal plaats. Vlot en gemakkelijk klonken de argumenten en de antwoorden van de sprekers. Allen gevoelden zich gelijk en vrij, op neutralen grondslag. Als alle congressisten was'ook Zamenhof daardoor getroffen. In Warschau terugkeerend, bracht hij een gelukkige ervaring mee, niet alleen van taal, maar ook moreel: „Wie de vele woorden en besprekingen hoorde, wie die volkomen ongedwongenheid en ontroerende broederlijkheid zag bij alle deelnemers aan het congres, die vertrouwde zijn oogen niet, dat al die menschen elkaar gisteren nog volkomen vreemd waren geweest, dat slechts een neutrale taal hen vereenigde , dat het gemakkelijke leeren daarvan een wonder werkte, en, terwijl het toch niemand aan zijn natuurlijk vaderland, aan zijn taal of zijn godsdienstgemeente onttrok, aan menschen van de meest verschillende volken en godsdiensten de mogelijkheid schonk, in de vreedzaamste en oprechtste broederlijkheid met elkaar te verkeeren" *). ') Uit Zamenhofs kleine brochure Homaranisme, ongeteekend uitgegeven in Petersburg, 1906. De droom, zoo dacht hij, was dus voor verwezenlijking vatbaar, en het leeren van de wereldtaal bleek als eerste stap zeer doelmatig. De naaste gebeurtenissen brachten den volgenden winter een schril contrast, welsprekend op zichzelf. Rusland en Japan voerden oorlog. Middelerwijl begonnen de volken in Rusland tegen het czarenbewind op te staan. Arme werklieden vroegen in massa's voor het paleis te Petersburg om elementaire politieke rechten. De garde te paard kreeg bevel te schieten. Mannen, kinderen, vrouwen rolden in de bloedige sneeuw. In de Westelijke en Zuidelijke provincies werd het oproer weldra nationaal. Letten, Oekraïners, Kaukasiërs, streden voor de vrijheid van hun vaderland. Om het gevaar te onderdrukken, maakten de bewindvoerders gebruik van de traditioneele methode: ,,Divide ut imfieres". Onmiddellijk deden zij hun voordeel met den naijver tusschen de volksstammen en verscherpten de twisten met hulp van speciale agenten. De zoogenaamde „Zwarte hand" vormde tot dat doel een afdeeling van de politie. Naar verschillende steden zond zij benden en hitste op tot progroms. In Warschau werd dit tegengegaan door Poolsche socialisten, die alle straten door gewapende jongeren lieten bewaken. Er dreigde verschrikking. In Littauen en in Odessa ging het gemakkelijker. Daar woonden zeer veel Joden. Weldra klonk het kort en klein slaan van winkels, het plunderen en afmaken. In Kaukasië gebeurde hetzelfde tusschen stammen van verschillenden naam, Russen en Georgiërs, Tataren en Armeniërs. Afschuwelijke aanblik. Welk een verschil met Boulogne! Met bezwaard gemoed voelde Zamenhof het zijn plicht, een nieuwen stap voorwaarts te doen. De volken moesten zich tegen dergelijke listen leeren verdedigen. Zij moesten den haat leeren overwinnen, nutteloozen naijver leeren vermijden. Wat hij aan de Joden onder den titel Hülelisme had aangeboden, besloot hij in algemeenen zin geschikt te maken. Hij zou zich nu tot alle menschen wenden, onverschillig van welken volksstam. Behalve volksgenoot, moesten zij zich homaranist gevoelen. Daarom was Homaranisme*) de titel van het kleine boekje, in 1906 zonder auteursnaam in Petersburg gedrukt 2). Het bevatte een nieuwe leer over de betrekkingen tusschen eigen haard, volksstam en menschheid. Een verklaring bestaande uit twaalf paragrafen vormde het credo. Een kort voorwoord verhelderde het: „Het homaranisme is een onderricht, dat, den mensch geenszins onttrekkend aan zijn natuurlijk vaderland, noch aan zijn taal of aan zijn godsdienstgemeente, hem mogelijk maakt, in zijn nationaal-religieuse beginselen alle onwaarachtigheid en weerspreking te vermijden, en met menschen van alle talen en godsdiensten te verkeeren op een neutraal-menschelijken grondslag, volgens beginselen van wederzijdsche broederschap, gelijkheid en gerechtigheid". Het voorwoord gewaagde van de ervaring van het Congres te Boulogne, als bewijs, dat zulke broederschap mogelijk is. Het waarschuwde echter, dat men homaranisme niet met Esperanto moet verwarren: ') Homaro beteekent menschheid. — Vert. 2) Bij D. P. Weiszbrut, Troickij prospekt, no. 14. „De twee ideeën zijn zeer verwant, doch niet identiek. Men kan een uitstekend esperantist zijn, en niettemin tegenstander van het homaranisme". Slechts hierom onderteekende Zamenhof het boekje niet, omdat hij verwarring wilde vermijden. Dit schijnbare gebrek aan moed deed hem veel leed. Om geheel vrij te worden, deed hij in 1912 openlijk afstand van elke officiëele rol in de Esperantobeweging, en van dien tijd af teekende hij de nieuwe uitgaven der brochure met zijn vollen naam. In Oost-Europa zijn er twee hoofdelementen van ongelijkheid en haat tusschen de volksstammen: taal en godsdienst. Polen zijn Katholiek, Joden Israëlitisch; Letten zijn Luthersch, Russen Katholiek; Armeniërs zijn Christenen, Tartaren Mahomedaansch. Niet alleen het woord, maar ook de geloofsnaijver verergert de verschillen. In literatuur en kerk concentreeren zich de volksgevoelens. Daarom onderscheidt Zamenhof in zijn schema twee categorieën: eene op taal-politisch, de andere op godsdienstig gebied. In zijn huiselijk leven spreke ieder naar eigen keus zijn ouderlijke taal, doch hij dringe deze niet op aan menschen van anderen volksstam, opdat hij niemand hindere of kwetse. Bij samenkomsten bezige hij een onzijdig uitdrukkingsmiddel, zooals Esperanto. In verkeer met zijn geloofsgenooten volge hij de religieuse zeden die hij door voorkeur of door traditie wenscht, doch tegenover andersdenkenden gedrage hij zich volgens het beginsel: „Handel jegens anderen zóó, als gij wenscht dat anderen jegens u handelen". Zooals mondeling een internationale taal een onzijdige basis voor ongedwongen en broederlijk verkeer aanbiedt, Bleek stond Zamenhof in de Victoria-Hall van Genève en sprak deze zinnen met luide en besliste stem. Een donderend applaus bewees hem, dat de meerderheid hem begreep en van ganscher harte instemde. Terecht kon hij zeggen, dat tot nu toe de Esperantisten geen profiteerders, maar slechts strijders waren geweest. Hen leidde inderdaad geen gedachte aan gewin of practisch nut. Hun doel en het hen drijvende hoofdmotief was broederschap en gerechtigheid tusschen de volken. Daarom kon de spreker vervolgen met de zekerheid, dat hij het innerlijk gevoelen van alle harten uitdrukte: „Deze idee vergezelde het Esperanto van het eerste oogenblik zijner geboorte tot den tegenwoordigen tijd. Zij was den auteur een spoorslag, toen hij nog een klein kind was; toen voor acht en twintig jaren een klein troepje gymnasiasten van verschillende afstamming het eerste levensteeken van het toekomstige Esperanto vierde, zongen zij een lied, waarvan ieder couplet afsloot met de woorden: „Vijandschap der volken, val, val, het is nu tijd". Onze hymne zingt van een „nieuw gevoel dat in de wereld kwam"; alle werken, woorden en daden van den initiateur en van de eerste Esperantisten hebben steeds duidelijk dezelfde gedachte geademd. Nóóit hebben wij deze gedachte verborgen; nóóit heeft er over haar ook maar de geringste twijfel bestaan, want alles spréékt van haar. „Waarom dan hebben degenen die in Esperanto „enkel taal" zien, zich bij ons gevoegd en opofferingsgezind, zonder eenig winstbejag, met ons samengewerkt? Waarom waren zij dan niet bang, dat de wereld hen van een vreeselijke misdaad zal beschuldigen, namelijk van het verlangen, aan de geleidelijke verbroedering der menschheid mede te werken ? Zien zij niet, dat hun woorden tegen hun eigen gevoelens indruischen, en dat zij, onbewust, van hetzelfde droomen als wij, hoewel zij, uit verkeerden angst voor onzinnige aanvallen, het trachten te ontkennen ?.... „Als de eerste Esperantisten niet alleen zich geduldig aan voortdurende bespotting blootstelden, maar zelfs groote offers brachten, en b.v. een arm onderwijzeresje langen tijd honger leed, enkel en alleen om voor de propaganda van het Esperanto eenig geld te sparen — deden die allen dat dan om practisch nut? Als vaak menschen op hun sterfbed aan mij schreven, dat het Esperanto de eenige troost van hun ten einde gaand leven was — dachten zij dan over practisch nut ? O neen, néén, néén! allen dachten enkel aan de interne idee, in het Esperanto vervat; allen hielden van het Esperanto, niet omdat het de hèrsens van de menschen tot elkaar brengt, maar alléén omdat het de harten tot elkaar neigt". De congressisten waren overtuigd, dat Zamenhof volkomen goed begreep, hoe het verstandigst te handelen. Door eigen wezen lokte het Esperanto reeds vele leerlingen van de taal tot de „interne idee". Die won de harten. Later zou de tijd komen om in bijzonderheden over een homaranistische organisatie te denken. Op dit oogenblik zou het vastleggen van een gepreciseerd programma velen vrees aanjagen. In de Esperanto-beweging kon dit slechts een afzonderlijke afdeeling vormen. Middelerwijl was het van méér belang, het altruistisch-voelen aan te kweeken en op werk van algemeen belang aan te sturen. Esperanto was alleen taal, maar de congressen moesten méér zijn. Zij moesten als feesten der „interne idee" worden voortgezet. „Gelijk de oude Joden driemaal 's jaars in Jeruzalem bijeenkwamen, om de liefde voor de monotheïstische idee in zich wakker te houden, zoo moeten wij ieder jaar in de hoofdplaats van Esperantoland samenkomen, om de liefde voor de esperantistische idee in ons aan te wakkeren. Dit is het diepste wezen en het voornaamste doel van onze congressen". Dit programma stelde Zamenhof zich tot taak voor zijn openingsrede bij de eerstvolgende groote jaarvergadering. Deze had in 1907 in Cambridge plaats. Vijftienhonderd personen namen er aan deel. Het was een verheugende overwinning, te mogen zien, dat niet alleen leden van zwakke volken, maar ook van sterke als Brittannië, er lid van waren. Dit bewees, dat men in het Esperanto niet enkel een zaak van opportunistisch eigenbelang zag, maar een gewichtige idee van internationale gerechtigheid en broederschap „De Cambridgers ontvangen ons heden niet als kooplui die hun profijt brengen, maar als apostelen van een homaranistische idee, die ze begrijpen en waardeeren". Inderdaad zinspeelden het gemeentebestuur en andere eminente personen der oude universiteit voornamelijk op dit punt. „Wij beleven een nieuw Pinksteren", riep een Latinist van naam uit, Professor Mayor, die de taal in een week geleerd had. Overal klonk Esperanto, dat zijn twintigjarig bestaan vierde: op schilderachtige torens, onder gothische bogen, in groene hoven, op bootjes in de kronkelende rivier, onder fraaigebeeldhouwde bruggen. zaam en broederlijk zouden kunnen verkeeren, zonder elkaar hun volkseigenaardigheden op te dringen De tijd is nog niet daar, om alle bijzonderheden van ons devies nauwkeurig te formuleeren; zij zullen zich geleidelijk en vanzelf door ons j aarlij ksch samenkomen en samenleven vormen Meer en meer, beginnend met onbelangrijke dingen en overgaand tot gewichtiger zaken, aanvangend met zuiver stoffelijke aangelegenheden en overgaand op alle zijden van den menschelijken geest en van de moraal, zal men ons verschillende middelen aan de hand doen, die tot verbroedering en tot het afbreken der muren tusschen de volken kunnen dienen — en dat alles zullen wij onderzoeken, aanvaarden of niet-aanvaarden; maar nooit moeten wij het bij voorbaat blind verwerpen. Want al wat tot verbroedering en tot het sloopen der vijandige muren dient — als het zich maar niet met het intieme leven der volken bemoeit — behoort aan de groene banier „In het diepst van uw hart draagt ge allen die groene banier; gij allen gevoelt, dat zij méér is dan enkel maar zinnebeeld van een taal. En hoe meer wij aan onze jaarlijksche congressen deelnemen, hoe meer wij ons zullen verbroederen en hoe meer de beginselen van het groene vaandel in onze ziel zullen dringen. Velen worden lid van het Esperantisme uit nieuwsgierigheid, ais sport, of misschien zelfs om gewin dat men ervan verwacht; maar van het oogenblik af dat men Esperantoland voor het eerst bezoekt, wordt men zijns ondanks allengs aangetrokken en geeft men zich aan de wetten van dat land over. Langzamerhand zal Esperantoland de opvoedingsplaats van de toekomstige verbroederde menschheid worden, en in dit resultaat bestaat dan de verdienste van onze congressen". Na het congres van Cambridge ontving het gemeentebestuur van Londen, vertegenwoordigd door Sir T. Vezey Strong, Zamenhof en het geheele congres in het beroemde stadhuis „Guildhall". In de groote, bijna kathedraalachtige zaal was reeds menig veel roemrijker gast plechtig begroet geworden: een vreemd vorst, een overwinnend veldheer, de president van een republiek. Onder de hooge arcaden van de oude feestzaal klonk thans voor het eerst de bescheiden, doch zeer besliste stem van een eenvoudig oogarts, groot door zijn doel, groot door zijn genie. Van geen enkele macht zong hij, en van geen wapenslag. Over het brandend onderwerp van patriotisme en vijandschap had hij den moed te spreken; tactvol, maar toch onomwonden; en zelfs met kracht van rede. „Slechte patriotten", zoo had in alle landen de chauvinistische aanklacht keffend geklonken. In de plechtige ruimte van Guildhall klonk het treffend antwoord. Als patriotisme vijandschap beteekent, dan had de aanklacht gelijk. Beteekende het daarentegen liefde, dan protesteerde hij met heel zijn hart. Liefde voor het vaderland, liefde voor de menschheid, liefde voor het tehuis, zij passen alle in elkander. Maar wat weten de duistere demonen die „niet alleen tusschen verschillende landen, maar ook binnen hun eigen vaderland voortdurend mensch tegen mensch opzetten", van liefde? Van zulke predikers keerde hij zich met verontwaardiging af: „Gij zwarte zaaiers van onvrede, spreekt maar van haat voor al wat niet van uzelf is; spreekt van egoïsme, maar gebruikt nimmer het woord „liefde", want in uw mond wordt het heilige woord bezoedeld!" Toen vloog zijn gedachte naar Bialystok terug in het Litwa-land, naar de zoete velden rondom het stadje, naar het landschap der omzwervingen van den knaap, wanneer de zon tegen het vallen van den avond de bergtoppen verguldde en het silhouet der bosschen verdonkerde. Hoe menig keer had hij met zijn zusje door de bebloemde weiden gedwaald. Zalige geur. Gegons van insecten. Roodgouden sluier van licht. Een verwijderd dorpsklokje. Zij hadden dat alles lief, zij droegen het in het hart als iets dat van henzelf was In de steden haatten vier volken elkaar : „Gij staat nu voor mijn oogen, mijn dierbaar Litwa, mijn ongelukkig vaderland, dat ik nooit vergeten kan, hoewel ik u als knaap verliet. U, die ik vaak in mijn droomen zie, u, die geen ander deel der aarde ooit kan vervangen in mijn hart, zeg mij: wie heeft u méér en béter en oprechter lief: ik ideëel Esperantist, die droomde van verbroedering tusschen al uwe bewoners, of gene lieden, die verlangen dat gij hun alleen zult toebehooren en dat men al uw andere zonen als vreemden of als slaven zal beschouwen!" HOOFDSTUK IX LINGUÏST Uit Engeland in Warschau terugkeerend, bracht Zamenhof zeer verheugende indrukken mee. Doch slechts twee maanden smaakte hij rust. In den herfst deed een verborgen zwaard nevelen vaneen scheuren. Als het Esperanto in de afgeloopen twintig jaren zoo sterk was vooruitgegaan, had de voornaamste oorzaak hierin gelegen, dat het theoretisch discuteeren over de taal had opgehouden. In den aanvang hadden vele aanhangers de een of andere kleine hervorming voorgesteld. Democratisch had Zamenhof naar iedereen geluisterd, en in het blad La Esperantisto met trouwe zorg verslag uitgebracht. Maar de voorgestelde veranderingen druischten tegen elkaar in. De eerste kring van aanhangers ervoeren hetzelfde als de auteur reeds vroeger: dat namelijk wat mooi lijkt op papier, dikwijls in het werkelijke leven onpractisch blijkt. Daarenboven, wat den een bevalt, dat mishaagt juist het meest aan een ander. Waarom dus het verwonderlijke léven der taal aan gevaarlijke scheuring wagen? In 1894 hadden twee stemmingen van de centrale Liga plaats gehad. Beide keeren had de meerderheid alle veranderingen geweigerd. Van dien tijd af was de beweging sneller gegroeid. Tégen hervorming was voornamelijk, en zelfs fanatiek, Markies De Beaufront. In Genève nam hij deel aan het con- af aan niet de auteur of eenig ander persoon gelden, toonaangevend moeten nu alléén zijn: talent, logica, en de wetten, in het leven geroepen door de meerderheid der schrijvers en sprekers De internationale taal moet leven, groeien en vooruitgaan naar dezelfde wetten, volgens welke alle levende talen zijn uitgegroeid" *). Eindeloos zou men zulke citaten van Zamenhof kunnen vermenigvuldigen, om zijn taai-credo te illustreeren. Hierin toonde zijn genie zich wetenschappelijker dan de theorie van Couturat en De Beaufront. Want ware wetenschap eerbiedigt de feiten. Zij bestudeert het leven. Ook kent wetenschap geen pausen. Terwijl de „initiateur" van Esperanto altijd bescheiden van „overige talen" of „natuurlijk leven" sprak, en vertrouwen had in het volk der gebruikers, wilde De Beaufront integendeel den vooruitgang door decreten begrenzen.De hoofdesperantist van Frankrijk zijnde, regeerde en beval hij voortdurend. Hij gaf zelfs een dik boek met spraakkunstige dogma's uit2). Hij drong aan op niets dan uitsluitend logica, en wantrouwde alles wat te veel naar het natuurlijke zweemde. Heel dikwijls liet hij den volgenden zin in zijn tijdschrift drukken : „Voor een feit dat tot nu toe nog nooit heeft plaats gehad, is het onverstandig, de geschiedenis te raadplegen!" Opmerkelijk is, dat de Debeaufrontsche schrijfwijze droog en stijf is, te zeer „vertaald". Zooals in zijn esperantisme de interne idee ontbreekt, zoo ontbreekt in zijn stijl het zout dat de géést van de taal is. Volgens een vergelijking . ') Aanhangsel bij het Tweede Boek, Warschau 1888. 2) Commentaire sur la Grammaire Esperanto, Parijs, Hachette, 1903. diep in de levens-aarde doorgedrongen, dat niet meer wie-het-maar-wenscht die wortels kan veranderen of den boom naar believen kan verplaatsen Ieder die den natuurlijken gang van zaken wil tegengaan, zal slechts noodeloos zijn krachten verspillen". HOOFDSTUK X SCHRIJVER Dienzelfden zin voor leven en lenigheid vindt men ook in Zamenhofs stijl terug. Hij was geen chemist, mathematicus, of zelfs maar een linguist, die theoretisch met een comité verhandelde. Hij was schrijver. Reeds van zijn kindsheid was hij dichterlijk. Zijn kunst lag in zijn woordkeus. Harmonie en algemeen muzikaal gevoel inspireerden hem voor taal en stijl. Hij schaamde zich voor zijn Esperanto, zoolang het niet volkomen zoet vloeide. Hij gaf het pas uit, toen hij er vrij in kon dichten. Toen het verscheen, vormden minder de spraakkunst dan wel de teksten en de stijl het fundamenteel materiaal. De zestien regels waren feitelijk slechts uit de reeds gebruikte en beproefde taal getrokken. Hoe liefdevol hij ze leven en geest inblies, dat kan men begrijpen uit dat woord van hem: „Aan een comité het scheppen van een taal toevertrouwen, zou even onzinnig zijn als b.v. aan een comité het maken van een goed gedicht op te dragen" 1). Eens vormde Dante bijna een eigen taal uit verschillende Italiaansche dialecten. Op eenigszins gelijke wijze ontleende Zamenhof aan de Indo-Europeesch-Amerikaansche dialecten hun gemeenschappelijke elementen, om zijn groote gedachte over menschelijke broederschap uit te drukken. Hier *) Wezen en Toekomst van het Denkbeeld eener Wereldtaal, 1899. gold het nog grooter arbeid en verheffing. Daarom moet het ons niet verwonderen, dat zijn genie grootendeels door de taal zelve werd opgebruikt. Slechts ten deele bleef het voor onsterfelijke beelden of indrukwekkende zangen beschikbaar. Zijn oorspronkelijk werk is weinig-omvattend, eenvoudig, bescheiden. Toch drukt het sterk het smachten der menschheid uit. Toch bezielt het duizenden. Eenige prozastukken. Eenige gedichten, machtig door oprechtheid. Lofzangen in naam der menigte. Gelezen congresreden. Psalmen der toekomst. Later zullen anderen komen. Die zullen het Esperanto door rijkere werken beroemd maken. Voor hen zal alles gereed liggen. Zoo hoopte hij. Ook hierin toonde hij zich nederig. Hijzelf bracht veel tijd door met het vertalen van de grootmeesters der verschillende landen. Reeds Goethe sprak van wereldliteratuur. Zamenhof wenschte, dat een algemeene taal dien schat voor alle volken tot zijn recht zou doen komen. Daarom werkte hij avond aan avond, nacht na nacht, geduldig en trouw onder de lamp, om in het Esperanto Shakespeare's Hamlet, Goethe's Iphigenië, Molière's Dandin, Schiller's Rauber, Gogol's Revisor te doen leven. Zijn uitstekende kennis van Hebreeuwsch stelde hem in staat, op meesterlijke wijze den Bijbel te verzorgen. Zijn Oude Testament overtreft in schoonheid de overzettingen in nationale talen. Zijn pen maakte het weer tot een bewonderenswaardige verzameling gedichten, met rhythme van woorden tegenover rhythme van menschenlevens onder Gods oog: „Vantajo de vantajoj, diris la Predikanto, vantajo de vantajoj, cio estas vantajo. Kian profiton havas la homo de êiuj siaj laboroj, kiujn li laboras sub la suno? Generacio foriras kaj generacio venas, kaj la tero restas eterne. Levigas la suno kaj subiras la suno, kaj al sia loko gi rapidas, kaj tie gi levigas. Iras al sudo kaj reiras al nordo, turnigas, turnigas en sia irado la vento, kaj al siaj rondoj revenas la vento Estas tempo por naski, kaj tempo por morti Estas tempo por plori, kaj tempo por ridi; estas tempo por gemi, kaj tempo por salti Estas tempo por silenti, kaj tempo por paroli. Estas tempo por ami, kaj tempo por malami; estas tempo por milito, kaj tempo por paco. Kian profiton havas faranto de tio, kion li laboras?" *). Niet begrip alleen, maar muziek; niet klankschoonheid alleen, maar leven. Het leven, de indruk van het oogenblik, de wakkerheid, de hartslag der uitdrukking.: dat sprong, dat stroomde, dat zong weer in Zamenhofs stijl. Ho kial ne fandigas horna korpo, Ne disflugigas kiel polv'en vento' 2) Zoo roept Hamlet van verontwaardiging en schaamte over het gedrag van zijn moeder. Maar daar verschijnt de geest van zijn vader: ») Uit Prediker hst. 1—2. — Vert. Een groot deel van die vertalingen verscheen in La Revuo (bij Hachette, Parijs), waarvoor Zamenhof zooveel werkte. 2) Hamlet 1:2.— Vert. Een gevoelig hart en een machtige wil zwol in het zwakke lichaam van den kleinen Zamenhof. Zie, hoe in ieder gedicht de woorden „doel" en „volharding" terugkeeren. Uit kunstzinnig oogpunt is naar mijn gevoel het Gebed onder de groene banier *) te verkiezen, en in nog sterkere mate het proza, door hemzelf in Boulogne en in Londen gelezen. Voor den oningewijden lezer lijkt een of ander van die gedichten waarschijnlijk te eenvoudig, zelfs naïef. Juist zoo lijken alle overblijfselen van een beginnende letterkunde in de gemeenschappelijke taal van een zich vormende natie. Maar wie het sterke gevoel begrijpt van de menschen die ze liefhadden en zongen, voor dien verschijnen ze in innerlijk licht als schatten van groote waarde. Over eeuwen zullen dikke boeken verschijnen om ze te roemen. Naïviteit wordt dan bekoring, eenvoud: de hoogste kunst. Zoo zal het misschien ook met de Zamenhofsche gedichten gaan, want zij vertolken voor de eerste maal, niet enkel den geestdrift der Esperantisten, maar het gevoel van de tot bewustzijn ontwakende menschheid. Rijpe kunstenaars komen later wel; doch gezegend zij thans de populaire bard, die, als eerste, door het oor van 't genie, in de diepte van het hart der menschheid het smachten naar het klare licht der broederschap hoorde! *) Zie den zakelijken inhoud op bl. 52—53. Het oorspronkelijke gedicht is langer dan het door Dr. Privat aangehaalde. Vgl. Originala Verkaro, bl. 589—590. — Vert. waarvan hij eerepresident was 1). Daar kwam hij op zijn geliefd onderwerp terug: „Sommige Esperantisten" — zoo sprak hij — „hebben de goede gedachte gehad, langs persoonlijken weg dat te doen, wat officieel niet gedaan kan worden. Zij brachten niet alle Esperantisten samen, maar enkel diè personen, die de interne idee aanvaardden Men begrijpt al¬ lerwegen, dat U. E. A. een geschikte onzijdige basis vormt voor alle intermenschelijke betrekkingen en diensten; en door dit wederzijdsche elkaar-bijstaan zal vanzelf grooter vriendschappelijkheid en achting tusschen de volken ontstaan, en zullen de belemmeringen verdwijnen, die hun vreedzaam verkeer in den weg staan" 2). In 1911 zond hij naar het Rassencongres in Londen een opmerkenswaardig onderzoek van de vraag betreffende volksstammen en internationale taal. Of vijandschap tusschen volken een politieke oorzaak heeft? Neen, de bewoners van Weenen en Dresden sympathiseeren, ondanks de landgrens. Intusschen voerden Slaven en Germanen in Oostenrijk en elders strijd. Of economische concurrentie ze schept? Niet schept, maar uitbuit. Russische en Japansche armen dienen als soldaat de belangen van hun meesters. Als tusschen de twee volken wederzijdsch begrijpen bestond, zou oorlog moeilijk zijn. Of lichamelijke verschillen gewichtiger zijn? Neen, want die ') Opgericht in Januari 1908 door H. Hodler en Th. Rousseau. 2) Volledige tekst in het blad Esperanto, no. 62, Genève, 20 September 1909. Over de geheele wereld deed zich toen reeds een sterkere chauvinistische strooming gevoelen. Een golf van vijandschap dreigde met komenden storm. Bevriende geleerden smeekten Zamenhof, de verbreiding der taal niet te compromiteeren door zijn politiek-religieus credo. Door wantrouwen tegen den nabuur, vreesden overal de regeeringen, of vervolgden zelfs, de denkbeelden van broederschap tusschen menschen van verschillenden volksstam. Zelfs in het vreedzame België moest de congresrede, in Antwerpen 1911, wegens de nabijheid van machtiger staten kleurloos zijn. Dat kon Zamenhof niet meer verdragen. Lucht, lucht om adem te halen! Geen „meester" zijn, maar vrij! Reeds begon zijn gezondheid te wankelen. Ook physiek klopte zijn hart te snel. Moeilijke ademhaling. Zware vermoeienis. Vóór hij voorgoed heenging, wilde hij toch nader tot zijn levensdoel komen. De taal was slechts één kant van een veel ruimere aangelegenheid. Nevens die der taal, moest zich ook een onzijdige zedelijke basis stellen. Juist tegenover een chauvinistische strooming moest de homaranistische banier zich hooger heffen. De roep was urgent. Arbeid was urgent. Daarom wilde de Meester breken met officiëele slavernij. Weg met het meester-zijn en met de ketenen! Wat hij in Cambridge niet kon, dat zou hij in Krakau doen. Voor de laatste maal zou hij de vergadering openen, en daarna zijn vrijheid hernemen: „Dit congres is het laatste, waar gij mij vóór u ziet; voortaan zult gij mij alleen tusschen u zien, als ik komen kan". Zoo zou hij spreken bij het vijf en-twintigjarig jubileum op. Heele nachten lang trokken werktuigen voor de slachting over den Rijn. De bruggen dreunden zonder ophouden onder het donderend gerij. In geheel Europa bereidden jonge mannen zich voor tot sterven, moeders tot weenen. Lijkenstank bedreigde de lucht Te laat.. Te laat Iets brak in het hart van Zamenhof. HOOFDSTUK XII DE STERVENDE MENSCH De menschheid schiept Gij volmaakt en schoon, Zij echter ging strijdend uiteen; Volk viel volk met wreedheid aan, Broeder was jakhals den broeder. Deze verzen weerklonken in Zamenhofs herinnering gedurende de achtdaagsche *) terugreis naar Warschau, zonder bagage, zonder zitplaats, zonder voedsel, zonder tijdsbesef, in overvolle wagons, over Skandinavië en Petersburg. Zijn vrouw was bij hem, altijd wakker, onvermoeid, kalm. Slechte gezondheid en droefenis drukten hem. Hij bleef nu thuis. Hij kon noch loopen, noch gemakkelijk ademen. In het rond bracht de strijd verschrikking. Kanonnen donderden steeds dichterbij. Luchtschepen wierpen bommen op de stad. Er viel zelfs een in de Dzikastraat. Doch niet dat beangstigde hem. Met de gedachte aan den dood was hij reeds vertrouwd. Wat beteekent gevaar? Snerpender was de haat en waren de chauvinistische hartstochten, als huilende tijgers uit hun kooi nu overal losgelaten. Over de ge- l) Zelfs een veertiendaagsche reis, volgens een brief van Zamenhof, als no. 370 door Br. Bietterle in zijn reeds genoemd werk Originala Verkaro op bl. 578 opgenomen, eenige jaren na het verschijnen van het hier vertaalde werk. — Vert. heele wereld viel plotseling een verzinken in duister, in leugen, in ontucht. De oorlog vergiftigde alles. Middelerwijl leden onschuldigen en vielen heldhaftig in eindelooze massa's. In Warschau werd het leven afschuwelijk. Russische legers vulden de stad. Kozakken reden er doorheen. Tsjerkessen marscheerden er op de maat van gezongen roofliederen. De Polen beefden; doch erger beefden de Joden. Tegen dezen keerde zich het sarren. Hun taal lijkt op Duitsch: „Spionnen!". Als zij geen geestdrift toonden: „Verraders!" Bij den Russischen gouverneur regende het anonyme aanklachten tegen Joodsche winkeliers. Vele werden doodgeschoten. Een russophiel-journalist viel zelfs Zamenhof aan, als een „gevaarlijk internationalist". Ik zag hem in het voorjaar van 1915, ziek, zwak, de ziel verscheurd door de vijandschap tusschen de menschen. Hij werkte aan het ontwerp voor een oproep tot een homaranistisch congres. Uitsluitend aan doeleinden voor de geheele menschheid wilde hij zich wijden. Terwijl men in de heele wereld met tegenstrijdige chauvinisterijen woedend tegenover elkaar stond, bleef hij trouw aan zijn ideaal. Voor het Congres van Parijs had hij reeds geweigerd deel te nemen aan de oprichting van een Joodsch Verbond. Den 30sten Juni 1914 had hij aan de organisatoren geschreven: „Ikzelf moet tot mijn leedwezen afzijdig blijven, aangezien ik homaranist van overtuiging ben, en ik mij niet aan de bijzondere doeleinden en idealen van eenigen volksstam of godsdienst kan vastleggen. Ik ben diep overtuigd, dat ieder nationalisme slechts groot ongeluk voor de menschheid beteekent, en dat het doel van alle men- gij alleen maar de kaart van Europa gaan overmaken en oplappen ? Zult gij enkel maar beslissen, dat het stuk land A aan het volk X toebehoort, en het stuk land B aan het volk Y?" Volgens Zamenhof kon slechts een enkele beslissing Europa van ruwe verwildering redden. Dat was de officiëele proclamatie en bevestiging van dit grondbeginsel: „ieder land behoort moreel en materieel met volkomen gelijk recht aan al zijn zonen". Maar om dit te verwerkelijken, zou het noodig zijn, neutraal-geographische namen aan de staten te geven, in plaats van den naam van een volksstam. In een rijk genaamd „Rusland" geloofden de Russen zich de eigenaars; en Letten, Estlanders en Polen werden verdrukt. In een land genaamd „Polen" gevoelen de Polen zich de meesters, terwijl Joden, Roethenen en Littauërs zich over vernedering beklagen. In de vroegere „Doorluchtige Republiek" beschouwden de verschillende stammen zich meer als gelijken, alleen al door den naam. Evenzoo geven de woorden „Zwitsersche Confederatie", „Vereenigde Staten", „Brazilië" geen enkel afzonderlijk volk het recht, het land zoo te zeggen als van zichzelf in het bijzonder te beschouwen en de overige bewoners slechts als getolereerde vreemdelingen. Daarom wees Zamenhof met aandrang op het gewicht van die kwestie, en kwam hij terug op zijn denkbeeld van neutrale namen met het achtervoegsel -io. Concludeerend stelde hij aan de diplomatie voor, de volgende wetten onder internationale garantie in te stellen: „ 1 °. Ieder rijk behoort moreel en materiëel aan al zijn natuurlijke en genaturaliseerde bewoners, van welke taal, godsdienst of onderstelde afstamming zij ook zijn; geen enkele volksstam in het rijk kan grootere of kleinere rechten of plichten dan de andere volksstammen hebben. 2°. Ieder staatsburger heeft het volle recht, het dialect of de taal te gebruiken die hij wenscht, en den godsdienst te belijden dien hij wil. Alleen moet in de publieke inrichtingen welke niet voor een enkelen specialen volksstam bestemd zijn, die taal worden gebruikt, welke bij onderlinge overeenkomst van de burgers als rijkstaal is aangenomen. In die politieke instellingen welke een speciaal plaatselijk karakter dragen, kan in plaats van de rijkstaal een andere taal gebruikt worden, indien niet minder dan 9/i0 van de stadsburgers daartoe verlof hebben gegeven. Doch de rijks- of stadstaal moet beschouwd worden: niet als een vernederende schatting die bestuurde volksstammen aan de besturende volksstammen schuldig zijn, maar slechts als een vrijwillige concessie, door de minderheid gemakshalve aan de meerderheid gedaan. 3°. Voor alle onrechtvaardige daden, in eenig rijk begaan, is de regeering van dat rijk verantwoordelijk tegenover een Al-Europeesche Rechtbank, welke bij onderlinge overeenkomst van alle Europeesche staten is ingesteld. 4°. Geen staat en geen provincie kan den naam van eenigen volksstam dragen, maar slechts een neutraalgeographischen naam, bij onderlinge overeenkomst van alle staten aangenomen". Eens zal, na langen walg van oorlogen, de tijd komen, dat deze beginselen met gretigheid zullen worden gezocht en bestudeerd als mogelijke redding uit vreeselijken toestand. Dan zal men zich verbazen, dat zij reeds in 1915 waren voorgesteld door Lodewijk Zamenhof. fems verteerde hem. Als een vader leed hij door den dood van heel veel Esperantisten. „Waarom zij, waarom niet ik?" vroeg hij. Vaak sprak hij 's avonds bij den haard van den jongen, geestdriftigen Bolingbroke Mudie. Aan de muren huigen overal souvenirs van de congressen, van Boulogne van Cambridge, van heuglijke dagen. Daar stond ook het portret van den ouden trouwen vriend Moscheles. Nog werkte hij voor de homaranistische idee. , Die is toch het doel van mijn heele leven", zei hij met een glans van geestdrift in de oogen. „Daarvoor zou ik graag alles willen geven. Als ik maar niet zoo krachteloos was; en zoo onmachtig hier; afgesneden van de wereld!" Hij voorzag zijn dood, en hij gevoelde den machtigen roep tot zijn taak Hij verlangde zoo, de zaak althans te grondvesten. Later zouden wel helpers komen om ze over de wereld te verbreiden. De lijdende menschheid had voor haar éénwording die nulp van noode. Reeds in den herfst van 1914 had hij aan Uhlmann in Zwitserland geschreven: „De vreeselijke oorlog, die nu zoo n verdelging onder de menschen brengt, dringt mij ■ en ondanks het weinige resultaat, tot nu toe bereikt, wil ik toch eshst een homaranisten-congres bijeen zien te krijgen" laar de oorlog duurde voort. Langzamerhand dacht hij en nieuw plan uit. Hij ontwierp een groot universeel congres voor een neutraal-menschelijke religie. Maar daarvoor oest eerst hoognoodig een voorbereidende vergadering ijeengeroepen worden. Daartoe konden universiteitsprossoren uit de Esperantowereld en van daarbuiten genooQ1gd worden. Hij maakte een circulaire klaar voor het bericht, dat de rgadenng „in de laatste dagen van December 1916 in een 8 Zwitsersche stad zou plaats hebben". Maar de oorlog duurde. Op het manuscript is die datum doorgestreept. Hij schreef ervoor in de plaats: „in de eerste dagen van Augustus 1917". In Maart duurde de oorlog nog altijd voort. Kwam er geen eind aan ? Zou hij ooit nog vrede zien ? Een nieuwe correctie geeft met potlood, ditmaal tragisch, déze woorden van een bevende hand: „na het eind van den oorlog". De oorlog eindigde nog niet, maar wél zijn goed en rein leven. Iedere ademhaling was een marteling. Hij mocht niet liggen: alleen zitten of staan. De Russische revolutie, die zónder doodslag was aangevangen, gaf hem nieuwe hoop. Hij had de volken van het groote imperium lief. Zouden zij weten voort te gaan, broederlijk en zonder bloedvergieten zooals zij begonnen waren, zich vrij te maken? Het werd lente. Hij peinsde veel, en schreef altijd maar met aandrang voort. Een nieuwe menschheid moest georganiseerd worden Maar hoe vermoeiend die slapeloosheid! Wat 'n kwelling dat verplichte zitten! Hoe pijnlijk die hartkloppingen! Ach, mijn hart, klop niet onstuimig, Spring niet weg nu uit mijn borst! Reeds kan ik mij niet goed meer houden, Ach, mijn hart! Rusten, slapen, al was het maar 'n paar minuten! Op een dag stond de dokter het voor een oogenblik toe. Dat was op den 14den April 1917. Hij ging op de canapé liggen. Zijn vrouw bracht den dokter naar de deur. In die enkele oogenblikken gevoelde hij zich wat beter. Eindelijk wat rust; dat hij zóózeer „God in het hart" droeg, dat hij de bestendigheid van geestelijken arbeid over den dood héén besefte en de verschillende menschelijke godsdiensten zoo te zeggen als verschillende hulsels van eenzelfde waarheid beschouwde. Reeds vóór Abdul-Baha, den vermaarden Perzischen profeet, die hem bewonderde, antwoordde hij aan een congres van Christelijke jongeren dat hem begroette: „Ik ben maar een Joodsch vrijzinnig homaranist; maar wat schooner in de wereld dan een algeheel volgen van Jezus' leer?" Toch — wat moeilijker voor een zelfzuchtige, chauvinistische, winzuchtige cultuur ? Zamenhof zag heel duidelijk de materiëele zijde der hinderpalen. Daarom stelde hij practische middelen voor, om hefde mogelijk te maken. Daarom gaf hij aan de menschen die samenbindende taal, bewonderenswaardige vrucht van een harmonisch genie. Op duizenden lippen legde hij een werktuig ter verbroedering. Aan duizenden levens schonk hij begrip, nut, verheugenis. Niet preeken wilde hij, maar helpen x). Daarin bewees hij, van zijn tijd te zijn. Een groot heelmeester der menschheid. Liefderijk boog hij zich over ieder ziek, vergiftigd lichaam. Hij besefte de oorzaken. Hij zag de nooden en kwam er aan tegemoet. Niet enkel door woorden, maar door daden. Niet enkel met raadgevingen, ook met serum. l) Interessant voorbeeld van zijn hulpvaardigheid voor de menschen is zijn uitdenken van een volledig uitgewerkte schrijfmachine in 1891 1892.