1012. NED. HERV. KERK - ST. ANNAPAROCHIE D UITGAVE EN DRUK .^cKSTRA'S DRUKKERIJ EN BOEKHANDEL, ST. ANNAPAROCHIE-BERGUM 77 HERDENKINGSREDE UITGESPROKEN OP 23 NOVEMBER 1932 TER GELEGENHEID VAN DE VIERING VAN HET 250JARIG BESTAAN DER NED. HERV. KERK TE ST. ANNA PAROCHIE DOOR Ds. H. BOITEN. VERMEERDERD MET ENKELE HISTORISCHE BIJZONDERHEDEN UITGEGEVEN TEN BATE VAN HET RESTAURATIEFONDS Min. prijs Fl. 0,50 Giro 102TC0 (ten name van Ds. H. Boiten) Pe achthoekige Koepelkerk met dito grafkapel uit het Westen gezien, 23 November 1932. (0)1 HERBENKING. 23 Nov. — Hedenmorgen, reeds vroeg wapperde de Nederlandsche driekleur van de oude eerwaardige toren, en ook was de vlag van het gemeentehuis geheschen, daarmede als het ware symboliseerende het medeleven der gemeente Het Bildt, in het feit dezer herdenking. Te halfvier verzamelden zich kerkeraad kerkvoogdij, predikant en genoodigden in het lokaal der Hervormde gemeente, waarna men zich naar het kerkgebouw begaf, dat inmiddels geheel gevuld was, met een groote schare belangstellenden uit eigen en omliggende gemeenten. De prachtige Van Harenskerk, Schitterend verlicht, bood een imposanten aanblik. Voor den schoonen kansel was een fraai bloemstuk geplaatst, aan de gemeente vereerd, door de Doopsgezinde gemeente te St.-Annaparochie. Nadat de aanwezigen gezongen hadden Psalm 116 vs. 1, 11 en 10 opende Ds. Boiten aldus: Geachte Vergadering. Het is mij een groot voorrecht u allen hier welkom te mogen heeten in dit ons schoone kerkgebouw, welks historie in deze uren tot ons zal spreken in blijde en droeve tonen, 't Doet ons goed, dat zoovelen bereid zijn gevonden met ons deze stemmen uit het verleden te beluisteren. Ik spreek de hoop uit, dat gij door alles heen ook de stem moogt vernemen van de levende gemeente en daarin zult onderkennen een toon van stille, ootmoedige dankbaarheid, jegens Hem, dien zij belijdt als haren Heer, die der gemeente opvallend nabij was in die dagen, waarop boven haar de zon hoog aan den hemel stond, die — misschien wat meer in 't verborgen — haar ook nabij was in dagen van groote duisternis en zorg. Het is mij een behoefte het niet te laten bij deze algemeene begroeting, maar aan vankelijk even de grenzen van ons kerkelijk leven overschrijdend, mij in het bizonder te richten tot enkele genoodigden op wier tegenwoordigheid in 't bizonder prijs gesteld wordt. Het college van Ged. Staten heeft bericht gezonden, dat het tot zijn leedwezen wegens ambtsbezigheden verhinderd was zich hier te doen vertegenwoordigen. Dat leedwezen is er in niet mindere mate aan onzen kant. Ged. Staten zijn in historischen zin bij ons kerkgebouw betrokken. — Indertijd hebben zij door een aanzienlijk subsidie de grondslag gelegd voor dit bedehuis — wij hadden ze ook gaarne betrokken gezien in de herdenking dezer historie. Des te meer verblijdt het ons, dat het college van B. en W. dezer gemeente, zooveel belangstelt in de dingen, die voor ons van overwegend belang zijn, dat het heeft kunnen besluiten in ons midden aanwezig te zijn. Ik begroet met vreugde de heeren Burgemeester Poppinga, Secretaris Brouwer en de Wethouders Oosterbaan en Ben.ïema. Mijne heeren, ik zeide zooeven, dat ik ter uwer begroeting even de grens van ons gewone kerkelijke bestaan zou moeten overschrijden. Heelemaal billijk en rechtvaardig was dat niet. Ik had moeten zeggen ,dat ik mij daarbinnen tot een zekere hoogte op zou moeten werken om u te ontmoeten. B. en W. der gem. Het Bildt zijn n.1. ook in onze kerk min of meer in hoogheid gezeten. Zooals velen onzer weten is de toren met het uurwerk bij de burgerl. gem. in onderhoud. Hebben Ged. Staten den grondslag gelegd, het bestuur der burgerl. gem. heeft wel niet de kroon op het werk gezet, maar toch toen er gevaar dreigde, ijverig de handen uitgestoken, om te zorgen dat die kroon haar niet zou ontvallen en dat er tot op den dag van heden van onder dien Kroon een metalen stem uitgaat, die den volke kond doet hoe laat het is, al is het dan ook nog niet altijd zoo laat. Zelfs kerkel. uurwerken kunnen voortvarend zijn. Daar is meer dat burgerl. en kerkel. gemeente aan elkaar bindt. Zij zijn lotgenooten geweest in de bekende Bildtprocessen der vorige eeuw. En ten slotte zijn er diepere dingen, die ons in zeker opzicht plaatsen in gelijke omstandigheden: Wij dienen eenen Heer. Nog altijd regeert in Nederland de overheid bij de gratie Gods. Moge de dag verre zijn en verre blijven, waarop de Kerk de overheid zou moeten toeroepen de woorden, door den apostel Paulus gericht tot de Atheners: „Dien God dien gij niet kennende dient, verkondigen wij ulieden." Gaarne trek ik mij thans, als gehoorzaam zoon en dienaar der kerk, terug binnen de mij gestelde grenzen en richt ik mij tot den geachten afgevaardigde van het Prov. K. B. van Friesland, Ds. Van Dijk van Anjum. Zoowel voor het Prov. K. B. als voor het class. Bestuur van Leeuwarden dat verhinderd was zich te doen vertegenwoordigen, is de gemeente van St.-Anna een kind van veel zorgen geweest. Moge het u duidelijk worden, dat die zorgen vrucht hebben gedragen en dat hier in deze gem. onder den zegen Gods een stuk kerkherstel en kerkopbouw verricht is, dat in donkere dagen moed geeft voor heel het kerkelijk leven. De ring Stiens heeft naar dit samenzijn afgevaardigd, Ds. de Jong van Vrouwenpar. Ook de ring Stiens bezit in hare notulen vele herinneringen uit den zeer bewogen vacaturetijd onzer gemeente in de vorige eeuw. Moge haar afgevaardigde thans bétere herinneringen van ons wegdragen. De in leven zijnde oud-pred. der gem. zijn grootendeels door ambtsbezigheden, verren afstand en huiselijke omstandigheden verhinderd. Hartelijke brieven zijn er van hen binnen gekomen en tot onze vreugde mo¬ gen we hier in ons midden zien Ds. en Mevr. Visser. Wat u aan de gem. verbindt is zoo maar niet te zeggen. U verlangt dat ook niet. Genoeg zij het u te weten dat de gem. uwen arbeid in dankbaarheid gedenkt. Mijn beide collega's de Jong en Kalma van de Bildtsche zustergemeenten mag ik begroeten met hunne kerkeraden. Bij alle onderling verschil liep de geschiedenis onzer 3 gem. in de laatste eeuw grootendeels parallel. Meer dan eens was er sprake van gedurige samenwerking. Gij zult met ons het beste mee kunnen voelen in heel veel dingen. Wij stellen het op prijs dat gij daartoe bereid zijt. Van de plaatselijke kerkeraden gaven die van de Geref. Kerken te kennen, dat zij moeilijk officieel aan deze herdenking konden deelnemen, 't Stemt tot blijdschap dat er niettemin hier veel vertegenwoordigers uit die kringen, zonder opdracht, aanwezig zijn. De Doopsgez. gem. heeft in vroeger dagen, toen onze gem. dakloos was haar kerkgebouw voor onze godsdienstoefeningen beschikbaar gesteld. Wij stellen het op prijs den kerkeraad thans in onze kerk te mogen ontvangen. Ten slotte heb ik iemand opgemerkt, die zich bizonder voor de historie onzer kerk heeft geïnteresseerd, n.1. den heer Sannes van Kooten. Aan hem ben ik dank verschuldigd voor verstrekte gegevens ten opzichte van ons kerkgebouw. Daarmede ben ik gekomen aan het eind van mijn begroeting. Eén heb ik niet genoemd, n.1. de gemeente. Ik ben niet gewoon haar te verwelkomen. Haar aanwezigheid is als altijd vanzelfsprekend. Voorts ben ik mij bewust, dit alles te hebben gesproken in haar naam. De gem. heeft in overeenstemming met haar karakter en gevoelens gewild, dat deze herdenking een gewijd karakter zou dragen. Zij wil gedachtenis vieren in de stemming van het psalmvers: . 'k Zal gedenken hoe voor dezen Ons de Heer heeft gunst bewezen. Zij wil ook met betrekking tot haar historie zich tot Hem verheffen in lof, dank en aanbidding. Zoo zij dan ook dit ons samenzijn in den naam van Hem, die hemel en aarde gemaakt heeft, die trouwe houdt tot in der eeuwigheid en niet laat varen het werk zijner handen. Ik wil u thans enkele bijbelgedeelten voorlezen, die in dit oogenblik in ons hart weerklank vinden. Hièrna las Zijne Eerwaarde voor den 93e Psalm, waarop mej. J. Woudstra—Siderius op gevoelvolle wijze zong: „Heer die uw tent in de hemelen spreidt," Volgde lezing van Matth. 8 vs. 23—26. De sopraan-solo vervolgde met: „Gij die zoo bitter een lot hebt gesmaakt". De organist der gemeente, Jacob Bom begeleidde, op de hem eigen talentvolle wijze. Volgde lezing van Ps. 126. Hierop zong de aanwezige schare staande Psalm 75, vers 1. Deze liturgische inleiding tot den eigenlijken dienst, schiep een gewijde stemming. Ds. BOITEN ging voor in gebed, en sprak daarna de volgende Herdenkingsrede uit: Mijne hoorders. Gepasseerde Zondag heb ik gehandeld naar een wenk, dien wij, predikanten, vergezeld van een veelbeteekenende glimlach, wel eens van ter zijde, van een welmeenend gemeentelid ontvangen. Wanneer een predikant wel eens een zucht slaakt, vanwege de moeilijkheid, onder al het andere werk te zorgen 's Zondags weer liefst met 2 preeken voor zijn gemeente klaar te staan, dan kan het gebeuren, dat er een stem opgaat uit den kring der broederen: „Dan zou ik het stapeltje maar eens omkeeren dominé". Welnu, dat heb ik gedaan. Ik heb een oude preek gehouden en toch mijn stapeltje niet omgekeerd. Dat doen predikanten misschien ook wel eens en zeer terecht. — „Verderf ze niet want er ligt een zegen in". — Maar ik heb het heele stapeltje omgekeerd van oude pree: ken, die hier de laatste 150 of liever 149 jaar gehouden zijn en Zondag j.1. gepreekt over den tekst, waarmede Ds. E. H. Tenckinck den 16 Nov. 1783 met zijn gem. de stichting van dit kerkgebouw herdacht. De toen gebruikte tekst was mij medegedeeld door den heer Sannes. Bij het uitwerken van dien tekst (Num. 11: 29) ging mij de gedachte door het hoofd: Wat zal die gedachtenisrede er anders hebben uitgezien, dan die welke nu gehouden wordt. Beter natuurlijk, maar ook anders. Daar zal toen ook bij die herdenking wel wat geweest zijn, dat een oogenblik als een donkere schaduw heengleed over de feestel. stemming van dien dag. Zulke dingen zijn er altijd. Er is nooit ergens een verleden, waaruit licht en enkel licht ons tegenstraalt. Verleden is ook altijd schuld. Maar, het moet toen toch wel heel anders geweest zijn dan nu. Men mocht toen herdenken den opbouw van een gemeente en van een waarlijk schoon kerkgebouw, dat langen tijd in rijkdom en schoonheid meegroeide met het geloof en de liefde dier gemeente. Nu, 150 jaar later, zullen we daarnaast moeten getuigen van een ontstellende afbraak van diezelfde gemeente en diezelfde kerk in de vorige eeuw. Wij kunnen op dit oogenblik /veer dankbaar en blijde zijn, maar het is een dankbaarheid en blijdschap op het randje af. — Had ons de Heer, Hem zij al d'eer, Alzoo niet bijgestaan, Wij waren lang, 't Was ons zoo bang, Al in den druk vergaan. Maar een blijdschap op het randje af, als de huivering over wat ook had kunnen zijn nog aan ons hangt, is altijd een dubbele blijdschap. — Vanuit die dubbele blijdschap willen we vandaag, ten aanzien van de historie onzer gemeente en van ons kerkgebouw het uitspreken, wat ik u voorlas uit den 126sten psalm: De Heer heeft groote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd. Wij willen dat woord uitspreken bovenal nadat de historie tot ons gesproken heeft: Wij gaan vandaag in de eerste plaats die groote dingen zien. Mag ik u voorgaan ter verkenning van ons kerkelijk verleden? Ik neem dan mijn uitgangspunt in een oud document, dat tot op den dag van heden in ons kerkelijk archief aanwezig is. Het is het concept van een verzoekschrift uit 1681, waarin de „samentlycke pachte„naren en Ingesetenen van de Christelijk „Gereformeerde Gemeente van St. Anna „Parochie opter Bildt gesterkt met hair „hoofdofficier de Ed. Heer Grietman van „Haren" zich wendden tot de Edelm. Heeren Ged. Staten van het gewest Friesland, met de bede hen te willen begunstigen „met den opbouw van een nieuwe Kerck". Zij deelen daarin mede hoe voor ongeveer 150 jaren hier is gesticht een „geringe en slichte Kerck of Godshuis, ,,'t welck door lankheyt van dagen verhindert en afgegangen is." De kerk is wel noodig, aangezien „door Gods zege„ninge den geheelen Parochie 't eenemaal „van de superstitieuse Roomsgesinden is „gezuivert en den Reformeerden „Godsdienst diermaten heeft toegenomen „dat jg emelte slichte Kerck den menigte „der toehoorders qualyck kan vervangen." Dit stuk brengt ons in de zeer groote verleiding even bij die door „lankheyt van dagen verminderde en afgegangene kerck" te blijven stilstaan, voor welke verleiding ik gaarne bezwijk. Het archief-stuk waaruit zooeven enkele dingen genoemd werden, zegt, dat die oude kerk voor ongeveer 150 jaar gebouwd was. Die bouw moet dus pl.m. 1531 hebben plaats gevonden. Dat klopt merkwaardig met een aanteekening uit de rentmeestersrekeningen van Het Bildt in het Rijksarchief te Leeuwarden. Uit beide stukken samen blijkt dat de tegenwoordige kerk niet, zooals vaak gemeend wordt de tweede, maar de derde kerk is van St.-Annaparochie. De allereerste kerk heeft slechts pl.m. 20 jaar bestaan. Geen wonder: het was er dan ook een kerk naar, blijkens bovengenoemde gegevens uit het Rijksarchief, die gedrukt te vinden zijn in een rede van den heer Sannes enkele jaren geleden hier te St.-Anna Parochie gehouden, bij de herdenking van het 50-jarig bestaan van het gebouw der Openb. School. *) Wanneer Johan Rattaller, Grietman van Het Bildt en rentmeester van Keizer Karei V, die het Bildt als Domein bezat, in 1528 verantwoording doet van zijn beheer, schrijft hij o.m. over de 3 parochie kercken, die kort na de indijking van Het Bildt, die in 1508 was afgeloopen, hier gesticht zijn: „Welcke kercken sijn simpel huysen mit stroe gedeckt ende mit vorderen geschut, zoe zeer armelicken, dat deselve nauwe bequaame en sijn om er beesten fat te logieren." De bisschop van Utrecht was dan ook niet genegen ze in 1511 te wijden. Er moest maar eerst door dotatie afdoend gezorgd worden voor de „porcie van den curreyt" en voor vertimmering en onderhoud. Keizer Karei V bleek genegen, — waar dit de draagkracht der eerste bewoners te boven ging — voor die „porcie *) Herdenkingsrede ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van het tegenwoordige gebouw der Openb. Lagere School te St.Anna Parochie, uitgesproken den 21 Maart 1930 in een Herdenkingssamenkomst door den heer H. Sannes, h. d. s. te Kooten. Hoekstra's Drukkerij en Boekhandel St. Anna Parochie. Een fraaie gravure van 1680 door A. Blooteling, voorstellende den Ambassadeur WILLEM VAN HAREN (geb. 1626, f 1708). van den curreyf'en voor andere dingen zorg te dragen. „Sunderlinge ter eeren God almachtich en tot onderhoudenisse ende augmentacie van sijn dienst" zal hij aan elcken pastoer — die in persoene op dieselve Kercken resideert, en anders nijet — tot zijn alimentacie geven de somma van 30 ponden Vlaemsch gedurende 6 jaren. De koster-schoolmeester moest het op dezelfde voorwaarden doen met 10 ponden. De parochies zelf krijgen 53 ponden 6 jaar lang voor het bouwen van „steenen kercken mit hart dack gedeckt." In het jaar 1526 is dit bedrag voor het eerst uitbetaald. Pl.m. 1530 kan hier dus de 2de steenen kerk gestaan hebben. Deze tweede kerk moet blijkens oude kaarten een kruiskerk zijn geweest, in de lengte Oost-West gebouwd, met een toren aan de Westzijde. Die van St.-Jacobipar. had eenzelfde vorm. Die van Vrouwe Par. was eenigszins anders. Deze 2e kerk stond op dezelfde plaats als de tegenwoordige, van de eerste is dat nog twijfelachtig. Dat deze 2e kerk een heel stuk beter geweest moet zijn dan de eerste blijkt wel hieruit dat de Edelm. Heeren Staten haar zeer bequaam vonden om er zoo nu en dan soldaten in te logieren. De aanwezigheid van die soldaten zal wel in verband gestaan hebben met de eindelooze geschillen tusschen de Heeren Staten en hunne pachters. In een oud notulen-, tevens lidmaten-, doop- en trouwboek, dat loopt van 1601— 1663 en in het Rijksarchief te Leeuwarden aanwezig is, leest men tot 3 maal toe een — ik zou haast zeggen — deerniswekkende, stille klacht over deze dingen: „Den 28 Dec. 1631 hadden wij gedacht het Heilig Nachtmael te houden, is 't alsoo der gemeente des Heeren aangediend en voorgedragen, maar wij zijn verhinderd geweest, doordien die soldaten den cortegaerde in deese Kerck hebben gehad; alsoo dat wij het Heilige Avondmael eerst den 25 Martii 1632 door Gods genade weder gehouden hebben. De overheidszorg voor de kerk was wel om meer dan één reden iets om er zorg over te hebben. Uit datzelfde boek is bekend dat Rembrandt Harmenszoon van Rhijn tot Amsterdam woonachtich en Saskia van Uienborg nu tot Francker woonachtich 22 Juni 1634 in deze tweede kerk hun huwelijk lieten inzegenen. Saskia was later hier nog eens getuige bij den doop van een kind van haar zwager Gerrit van Loo. Ook staat aangeteekend dat de „Ehrentf este Grietman Wilhelm van Haren en sijn huisvrou El. v. Hemmema", 1 Nov. 1658 voor 't eerst hier aanzaten aan het H. A. Wij keeren thans terug naar onze tegenwoordige kerk. In ons kerkelijk archief volgt op het zooeven genoemd adres aan de Staten een resolutie van de gemeente te SiA.P. d.d. 13 Nov. 1681 waarbij den grietman Willem van Haren wordt opgedragen voor den bouw zorg te dragen en deze te doen bekostigen uit het subsidie der Ged. Staten en uit de opbrengst van een omslag van f 3 per morgen over de Oud-Bildtlanden. Waar het geld voor dien omslag door de pachters niet contant kan worden betaald, mag hij voor dat bedrag een leening aangaan. Dit stuk draagt o.m. de handteekening van Willem van Haren. Dan volgt een nieuw adres aan Gedep. St. uit 1682 om verhooging van subsidie. In Juni 1683 is de kerk volgens een oud stuk grootendeels klaar op het buitenwerk na en wordt besloten, dat de parochie nog fl 1400 zal opbrengen, welk bedrag de grietman weer mag leenen. In het archief is ook aanwezig een gespecificeerde kostenberekening, waarop als bijdragen van de staten voorkomen de bedragen fl 7500 en fl 4000, als opbrengst van den omslag fl 5604, als bijdrage der parochie fl 1400. Het eindbedrag is fl 17536, welk bedrag waarschijnlijk nog niet de totaalkosten weergeeft. Volgens andere gegevens hebben de Staten nog fl 2000 meer bijgedragen. Ook was de kerk bij het opmaken van de genoemde rekening nog niet voltooid. Het totaal-bedrag dat aan den bouw ten koste is gelegd zal ergens in de buurt van de fl 20000 liggen. Ik waag niet te gissen welk bedrag dat in hedendaagsch geld zou zijn. En dan zijn de grafkapel en de groote interieurstukken daarin nog niet begrepen. De vraag wanneer de eerste steen gelegd is, is beantwoord door een vondst van den heer Sannes in de bibliotheek van het llriesch Genootschap. In de Zuidermuur moet een gedenksteen aanwezig geweest zijn, waarop vermeld stond dat 3 Apr. 1682 de eerste steen gelegd werd door Jr. Zwier van Tamminga Reddingius, het 8-jarig zoontje van Jhr. Onno Zwier van Tamminga tot Saxenhuizen en Wilhelmina v. Hemmema, dus een neefje van Willem van Haren. De inwijdingsdatum is niet bekend. Als datum van oplevering van het gebouw vönd de heer Sannes 22 Aug. 1683. Er moet dus zeker ruim een jaar aan gebouwd zijn, wellicht anderhalf jaar. Een andere vraag is deze: Hoe zag de kerk er toen uit? Waarschijnlijk heel anders dan nu. Alvast waren de ingangen te vinden in den Ooster- en Westermuur, waar nu nog de per kwast bedorven zandsteenen poorten in den muur aanwezig zijn. De grafkapel ontbrak. Het orgel evenzoo. Er was natuurlijk een preekstoel, maar deze was uit de oude kerk genomen en evenzeer als de oude kerk door „lankheyt van dagen vermindert en afgegangen." Hij moest door stutten overeind gehouden worden, 't Zal ook de vraag zijn of de fraai gesneden van Harensbank van den aanvang af aanwezig geweest is. Wel was er de mooie eikenhouten lambriseering, waarvan het origineel met breede koplijst nog in een hoekje van het gebouw bewaard is gebleven, n.1. naast den trapop- I gang naar het orgel. Ook zullen ér wel heel spoedig kleurige wapenborden, waarvan deze kerk er vele bezeten heeft, de De eiken deuren met gegotéTi geelkoperen vulling, die toegang geven naar de grafkapel. Op het fries daarboven staan de woorden: In Morte Vita. wanden getooid hebben. En van den aanvang af zal er getemperd licht zijn binnengevallen door de groote glas- in loodramen. De wapenborden en gekleurde ramen zullen in het begin der 19e eeuw verwijderd zijn. Het zwart marmeren epitaaf in de grafkapel. *) *) Het op de afbeelding niet te onderscheiden opschrift luidt in niet onberispelijk Latijn: Pide Deo, mundum despice, disce mori WILHELMUS VAN HAREN Gentilitiae nobilitatis stemmate, apud Falkenburgenses trans Mosanos oriundus et ELISABETH VAN HEMMEMA Ambo Superstites Sed humanae memores fragilitatis H. M. S. F. C. Anno Aerae Christianae MDCLXXXVI Cum in concordi matrimonio, inter prospera et adversa vixissent annos XXVIII lila animam Deo Creatori reddidit Die XXVI Decembr. Ao MDCLXXXVIII Aetatis suae L1I1 Obijt ille XV April, Anno MDCCVIII Aetatitus Suae LXXX1 In vertaling ongeveer: Vertrouw op God, acht de wereld gering, leer te sterven, Willem van Haren, gesproten uit een adellijk geslacht uit het Valkenburgsche over de Maas en Elisabeth van Hemmema, beiden nog in leven, maar der menschelijke broosheid gedachtig, hebben deze begraafplaats doen stichten in het jaar 1686 van de Christel, jaartelling, toen zij in een gelukkig huwelijk onder voor- en tegenspoed 28 jaren hadden geleefd. Zij gaf haar ziel aan God den Schepper terug op den 26sten December van het jaar 1688, in den ouderdom van 53 jaar. Hij stierf den 15den April van het jaar 1/08 in den ouderdom van 81 jaren. Op de hoeken van de met veel snijwerk versierde omlijsting staan de woorden: Mundana, Vana, caduca, nihil. (Het aardsche is ijdel, broos, niets.) Willem van Haren en Rixt van Andrae, Echtelieden, hebben dit orgel alhier gesticht en vereert MDCCXXVII. Een oogenblik heb ik gedacht dat in het oude bouwplan sprake was van een consistorie. Er wordt tenminste gesproken over consistorie stoelen. Daarmede zullen echter bedoeld zijn de zitplaatsen van den kerkeraad in het z.g.n. vierkant. Er zullen zeker ook in later dagen meer dingen in de kerk aanwezig geweest zijn, dan wij nu zien. Zoo heeft b.v. ook de Grietman van Aijlva zich een gestoelte doen bouwen, waarvan het bestek nog aanwezig is. Van hetgeen nu nog te zien en te bewonderen valt, zullen de Van Harensbank en de grafkelder er het eerst gekomen zijn. Voor de grafkapel staat blijkens het epitaaf het jaar 1686 vast. De koperen deuren zijn een geschenk van een Zweedschen koning aan den Ambassadeur van Haren. De grafkapel is in de 19e eeuw met de Van Harensbank overgegaan in handen van den Grietman Van Andringa de Kempenaer. In 1884 heeft de familie de bank overgedragen aan de kerkvoogden op voorwaarde van onderhoud der kapel. Een en ander blijkt uit een vergeten contract, door mij in het archief terug gevonden. De kapel is pl.m. 1902 gerestaureerd door de bemoeiingen van Jhr. Victor de Stuers. De restauratie werd bekostigd door een 4-tal late verwanten der Van Harens: Graaf v. Hogendorp, Baron du Tour, Baron Sixma van Heemstra erf^hr. v. Sandick (Kosten pl.m. fl 500). In de vorige eeuw, na de laatste bijzetting van Willem Anne van Haren in 1835 is ze een tijdlang door een muur van de kerk gescheiden geweest. In dezen tijd is de grafkelder gedempt. Het orgel dateert uit 1727, is afkomstig van een latere Willem van Haren en herhaaldelijk gerestaureerd, laatstelijk onder mijn ambtsvoorganger, toen het geheele binnenwerk vernieuwd werd. De preekstoel ontbrak nog in 1694. Ook uit dat jaar bestaat een oud archiefstuk, het concept van een verzoekschrift, waarin pogingen worden aangewend de dochters van de overleden Hartoginne von Simmern in Duitschland te bewegen voor vernieuwing zorg te dragen. In verband hiermede is het voor mij nog niet zoo zeker, dat deze prachtige kansel een geschenk is van Willem van Haren en dat het zijn wapen geweest is dat van het schild op de kap verwijderd is. Evenmin is de herkomst bekend van de grootste der 5 koperen lichtkronen, die ook bij dag stralen vanwege de voorliefde van onze kostersvrouw. De 4 kleinere zijn in 1820 geschonken door de gecommitteerden tot het fonds dei kustkanonniers en uit de overgeschoten gelden van dat fonds bekostigd. Bij de overdracht hield Ds. P. Noordhoff een rede over de in dit verband veelzeggende spreuk: „Aanzien doet gedenken", „waarbij hij de vergadering in een korte rede kwam op te wekken om dezelve gedurig en zoo dikwijls de gelegenheid zich dieswege aanbood te komen beschouwen en alzoo meer en meer opzettelijk en naarstig gebruik te maken van den openbaren Godsdienst". Ik zou nog lang kunnen stilstaan bij het vele dat de gemeente te danken heeft aan tal van gevers. De vroegere grietmannen van Het Bildt hebben grootendeels gezorgd voor de rijke collectie Avondmaalszilver, al zijn ook daaronder stukken van onbekende herkomst. Voor het laatst werd deze collectie in 1833—'34 verrijkt door een geschenk van den oud-secretaris van Het Bildt en oud-ouderling der gemeente Everardus van Loon. Uit dankbaarheid voor het feit dat hij tot op hoogen leeftijd zijn zwaar getroffen familie kon verzorgen, gaf hij in 1833 3 zilveren schotels voor het H. A., in 1834 een zilveren doopschaal. In de inscriptie wordt de naam van den schenker niet aangetroffen. Ook verzocht hij den kerkeraad op geen wijze er melding van te maken. Toch is dat geschied in de notulen van die jaren. De mooie schenkingsbrief is nog aanwezig. De prachtig gebeeldhouwde preekstoel, vervaardigd na 1694. Zoowel de schenker als de beeldhouwer zijn tot op dit oogenblik onbekend. Dit is ook het geval met den bouwmeester van de kerk. De klok is in 1767 door Pieter Seest gegoten te Amsterdam en draagt o.a. de namen en wapens van den toenmaligen grietman en zijn secretaris Jhr. Jacob Adriaen du Tour en Dr. Henricus Andrae. De preekstoel heb ik zooeven genoemd. Hij geeft voor een Prot. Kerk min of meer het model aan, omdat de verkondiging des Woords in het middelpunt staat van de eeredienst. Voor wie symbolen kan lezen is deze rijk gebeeldhouwde kansel op zichzelf reeds een prediking. Hij verheft zich op een voetstuk, waaraan de symbolen der 4 Evangelisten zijn aangebracht: Uit de 4 Evangeliën rijst de prediking van het Woord op. Hij wordt verder gedragen door een 5-tal engelenfiguren, wellicht bedoeld als cherubs die den Godstroon dragen. Op de 5 paneelen de voorstellingen van gerechtigheid, hoop, liefde, geloof en waakzaamheid, terwijl de trapopgang versierd is met het beeld van een pelikaan die zijn jongen voedt met het eigen bloed, in gedachten brengende: Jezus Christus, die zijn leven geeft voorde zijnen. Aan den anderen kant Mozes met de 2 steenen tafelen der wet. En dan op de bovenste trappaal een figuur, die ik niet thuis kan brengen. Men houdt haar algemeen vooreen Evangelisten figuur. Ik houd mij overtuigd dat dit niet zoo is. Er ontbreekt één arm en er is een open mond. Die arm is een gebogen arm geweest en heeft een trompet gedragen. Ik wil bij verdere bizonderheden niet stilstaan Die zijn dezer dagen in allerlei dagbladen te vinden. Laat mij dit nog zeggen dat de kerk gerestaureerd is in 1847—'48 en daarbij, naar de meening dier dagen, verfraaid is. Bij die restauratie zijn de pilaren dunner gemaakt wat tot een heele beroering aanleiding schijnt te hebben gegeven. Ook zijn de portalen nieuw opgebouwd. Zij waren er al veel eerder. Waarschijnlijk zijn ze niet heel lang na de plaat¬ sing van het orgel gekomen. Voorts is in 1847—'48 in lambriseering en banken veel eiken hout door vuren vervangen. Slechts 50 jaar later dreigde het gebouw door algeheele verwaarloozing een ruïne te worden. Oroote borden waarschuwden het publiek niet in de nabijheid te komen en de gemeente moest elders onderdak zoeken. Ik wil het voorloopig bij deze dingen laten. Ik heb tot nu toe niet veel anders gedaan, dan u wat koude feiten en jaartallen noemen. Ook heb ik u rondgeleid in een gebouw waarvan een prozaïsch-materialistisch mensen zou kunnen zeggen, dat het niet meer is dan een geschiedenis van kalk en steen, hout en ijzer. Zoo zullen er niet velen zijn. De schoonheid van gebouw en interieur is openbaar. Wie zou geen eerbied hebben voor wat kunstenaarshanden hier hebben gewrocht. Waar vindt men zulk fraai, stijlvol, rijk en toch sober beeldhouwwerk. Maar ik wil nog een oogenblik wat verder gaan. Vanuit deze doode dingen spreekt het leven eener gemeente van Jezus Christus. Ik grijp terug naar mijn eerste archiefstuk. Daarin wordt om een nieuwe kerk gevraagd, omdat „den Gereform. Godsdienst dier maten heeft toegenomen dat gemelte slichte Kerck den menigte der toehoorders qualyck kan vervangen". Achter de kerk treffen we een levende gemeente aan en die levende gemeente is beter dan de oude kerk. Zij is ook van hooger afkomst. Keizerlijke handen hadden den bouw der oude kerk mogelijk gemaakt. De levende gemeente is het werk van den Koning der Koningen en den Heer der Heeren. Zij is ontstaan uit den rijkdom zijner genade, in Jezus Christus geschonken. Hij is tot haar gekomen en nu komt zij in aanbidding tot Hem. Neen, zulk een kerk is niet enkel een geschiedenis van kalk en steen, van hout en ijzer, ook niet een machtig getuigenis van den kunstzin harer bouwers. Zij is opgerezen uit hét geloof én de lièfdevolle toewijding van een oud en vroom geslacht. Laat ons niet gering denken van de liefde dier oude Bildtkers voor den dienst des Heeren. Jaren achtereen tot het einde der 17e eeuw gingen ze gebukt onder den last der uitgaven voor dit bedehuis, die ze vrijwillig op zich hadden genomen. — Men heeft in oude kerkgebouwen wel eens te veel dingen symbolisch willen verklaren. De spitsboog onzer oude Ooth. Kathedralen werd dan verklaard uit de vermeende bedoeling van den kunstenaar biddend naar elkaar toegevouwen handen uit te beelden. Totaal onjuist, maar dat neemt niet weg dat onze oude kerkgebouwen getuigen van gevouwen handen. Men heeft in de stof waaruit dit kerkgebouw is opgerezen uitgedrukt zijn diepste begeerten, men heeft er gebed en aanbidding in neergelegd. Niets te goed en niets te schoon voor Hem, van wie een Middeleeuwsche dichteres zong: „O hoe schoone moet Hij zijn, die het alles heeft geschepen". Ik kan u het Evangelie van Gods genade in Jezus Christus prediken en ik zal het desnoods doen in een boerenschuur. David plaatste de ark des Heeren aanvankelijk op een dorschvloer, later in een linnen tent, maar hij had geen rust als hij zijn oogen liet weiden over het eigen paleis en van het eigen paleis zag naar de linnen tent, die Heiligdom des Heeren moest zijn. Uit diezelfde drang om alle dingen op te heffen tot God is dit schoone kerkgebouw opgegroeid en meegegroeid in rijkdom en schoonheid met het geloof en de liefde der levende gemeente. Ik kan het niet helpen, maar ontroering overvalt me, als ik sta op deze plaats en bedenk hoe geslacht op geslacht hier Gods grooten naam beleden heeft, onder blijdschap en smart, onder zegen en zorg; hier van Hem die vergevend, troostend en sterkend in Christus nabij is, kracht tot alle ding ontvangen heeft. Zij zijn voor een deel hier onder deze houten vloer ter ruste gelegd, de oude trouwe Bildtkers, verwachtende mit hair hoofdofficier, de Ehrentfeste grietman Willem van Haren", het leven uit den dood: in morte vita. Ja, midden onder hen heeft hij gestaan, de groote Willem van Haren, de man van eer en aanzien, van hooge staatsmanswijsheid en diepe vroomheid, een man in wien gelooven waarlijk geen slapheid was, voor wien tempelbouw symbool zou kunnen zijn van alle strijd en arbeid: ter eere Gods: alles opheffen tot Hem. Daarom kan hij midden in zijn werkzaam en waardevol leven, als zijn kracht nog niet is vergaan, op zijn epitaaf hier in de grafkapel doen beitelen: Mundana vana, caduca, nihil: Aardsche dingen zijn ijdelheid, broos en nietig; niet omdat hij ze verachtte, niet omdat hij ze zocht en niet bereikte, ook niet omdat hij daarin niét trouw en naar roeping werkzaam was, maar omdat het vergankelijke verglijdt, als de Eeuwige nadert, omdat zelfs roeping in het aardsche leven klein wordt, wanneer een mensch zich weet geroepen tot het Eeuwige leven, door God in Christus geopenbaard, in Hem geschonken, leven uit allen nood en dood. Van dat sterke, stoere geloof, dat zijn plaats in de wereld kent, om op die plaats alles op te heffen tot God, die in Jezus Christus ons opheft tot Zich, daarvan getuigen de kalk en de steen, het hout en het ijzer van dit kerkgebouw. Daarvan spreekt onze oude fraaie kansel. Moge van deze plaats daarvan getuigd worden tot in lengte van dagen, van groote dingen, de allergrootste, den eehigen troost in leven en in sterven. Gezongen werd Gez. 3 vs. 1 en 2, waarna zijn Eerw. aldus vervolgde: Een der 2 zilveren avondmaalsbekers in 1668 geschonken door Willem van Haren en Elisabeth van Hemmema. Opschrift: Ter Eeren Godls gegeven aan de Gemeente van Anna Parochie Door Jr. Willem van Haren, Gedeputeerde Staet van Friesland, Grietman en Ontvanger van der Bildt en Vrouwe Elisabeth van Hemmema, sijn Huysvrouw A 1668. Behalve de 4 in den tekst genoemde zilveren schalen zijn verder aanwezig:. 2 Delftsch blauwe avondmaalsbekers met zilveren deksels. Zij dragen enkel het opschrift „Kercke Kantie de 7 Maert 1698" en Kercke Kantie van Anna Parochie 1790. 2 Zilveren offerbussen : „Jhr. J. A, Baron du Tour, Grietman van der Bildt en Vrouwe A. C. Rumpf van Warmenhuysen, Egtelieden hebben deese Beeker aan de Kerk van St. Anna Parochie vereerd op den 20 May 1777. Ik zou willen, mijne hoorders, dat ik zooeven had kunnen eindigen, zooals voor pl.m. 150 jaar Ds. Tenkinck dat ongetwijfeld heeft kunnen doen, bij de 100jarige gedachtenisviering. Het stuk kerkelijk verleden dat nu volgt heeft voor mij bitter weinig bekoring. De tweede helft der vorige eeuw is, vooral voor deze gemeente en haar kerkgebouw, een periode van grooten afbraak geweest. Nog uit de notulen van de eerste helft der eeuw krijgt men den indruk, dat de dingen zich hier rustig en geleidelijk ontwikkelen uit den, bij de restauratie van het Koningschap, nieuw geschapen toestand der kerk. Deze notulen gaan tot 1864 onverdroten voort ons allerlei kleine dingen te vertellen, censuurgevallen en ook nog wel eens wat anders. Moest men het uit de handelingen van den Eerw. Kerkeraad van St. Anna Parochie halen, men zou niet weten, dat er een Fransche tijd geweest is. Alleen bespeurt men dat het brood toen duur was en de diaconie zoo nu en dan fl 1000 schuld had. Zelfs de 10-daagsche veldtocht, die ook de jongemannen der gemeente naar het Zuiden riep, wordt nergens genoemd. Alleen wijzen enkele later ingekomen attestaties in deze richting. Zoo heeft Ane Pieters Brouwer — zijn kleinzoon met denzelfden naam zit hier voor mij — tot 1834 in Oudenbosch gelegen, vanwaar hij 5 Juni van dat jaar met attestatie terugkeert. Zoo komt eerst in 1837 Douwe Willems Andringa, van wien onze koster misschien nog iets meer weet, terug uit Boxtel. Gemoedelijk wordt verder medegedeeld hoe in een kerkeraadsvergadering wordt vastgesteld, dat een lid, dat een halfuur na de voor de vergadering vastgestelde tijd nog niet aanwezig is, dat vergrijp met 6 stuivers zal boeten. En dan is daar nog een ding, dat ik u niet wil onthouden. In de vergadering van 3 Dec 1834 dient ouderling T. K. Stolte een aanklacht in tegen den „kerkdijken deurwaarder" Jaoob Taekes van der Leij: Hij zingt geen gezangen en stoort ook zijn omgeving door ongepast zingen. Waarschijnlijk zal deze hoogwaardigheidsbekleeder gezeten hebben in de omgeving van het z.g.n. vierkant. Overigens vond ik op een kwitantie voor ontvangen tractement van eenzelfde functionaris uit lateren tijd onder de handteekening de aanduiding „geestelijk deurwaarder*?, een vergissing in de titulatuur en een grijpen naar een ambt, dat officieel in de kerk niet bestaat en dus ook niet bezoldigd wordt, hetgeen echter niet uitsluit dat het hier en daar zijn bepaalde dragers zal hebben. Zoo loopen de dingen onder klein lief en leed door tot 1864. Maar dan komt er beweging in de notulenboeken. Dan zijn voortaan de besprekingen of handelingen van den Eerw. Kerkeraad, alsmede de gewis selde stukken niet te tellen. Uit bundels aanteekeningen, kan ik hier alleen enkele hoofdzaken mededeelen. Den 3den Maart van dat jaar sterft Ds. Arnoldus Wassenbergh. Eerst 38 jaar later zal zijn opvolger zijn intrede kunnen doen. Voor de vervulling van de vacature, moesten de „Volmagten" van het OudBildt een verklaring afgeven omtrent het tractement voor den te beroepen predikant In het jaar 1752, toen de Edelm. Heeren Gedept Staten, na eindelooze twisten met hun pachters, aan dezen hunne landerijen verkochten, legden ze in art 4 van het Koopcontract vast „dat de Ko„pers verpligt en gehouden zullen zijn, „voor altoos, om de Predikanten en „Schoolmeesters aan de drie parochiën „hunne Jaarlijxe Tractementen, waar op „beroepen zijn, of in 't toekomende op beroepen mochten worden, te voldoen, en „verders voor het onderhoud der Ker- „ken, Toorens, Pastorie en Schooimees„tershuysen, behoorlijk zorge te dragen, „zonder dat de Provintie ooit daartoe iets „zal hebben te contribueren". Een ander artikel legde lasten op ten bate der burgerlijke gemeente. Toen, met een beroep op de latere staatsregeling, dé landeigenaren weigerden deze laatste lasten langer te dragen, volgde er een proces met de burgerlijke gemeente. De in 1861 in deze kwestie gevallen uitspraak stelde de landeigenaren in het gelijk. Nu kwam natuurlijk de kerkel. gem. aan de beurt. De Volmagten erkenden, dat het Oud Bildt voor het pred. tractement zou moeten zorgen, maar weigerden tot het vaststellen daarvan over te gaan, zich niet bevoegd verklarende. Het publiek-rechterlijk lichaam „waterschap Oud Bildt" was door de uitspraak in het proces ontbonden; de „volmagten" zouden zich straks „oudvolmagten" noemen. Het stond er nu dus wel heel slecht voor met de „porcie van den curreyt". Naar alle kanten wendde de Kerkeraad zich om hulp tegen de landeigenaren te verkrijgen (Kerkvoogden waren er feitelijk niet immers het beheer over de kerkel. goederen berustte eveneens bij de Volmagten. Ook kozen de landeigenaren den predikant, die dan door den Kerkeraad beroepen werd). Tevergeefs zocht men hulp bij de Kerkel. besturen, het Prov. College van toezicht en bij B. en W. van de gem. „Het Bildt". Juristen werden geraadpleegd en hielden de geldigheid van het contract staande. Tevens legden ze echter hierop den nadruk, dat het moeilijk zou zijn de landeigenaren tot betaling te dwingen. Het algemeen gevoelen was, dat de regeenng eenvoudig, langs acununstratieven weg, betaling zou moeten bevelen. Tal van brieven zijn dan ook door den Kerkeraad gericht aan den Koning en zijn Ministers. Het antwoord der regeering was nagenoeg altijd hetzelfde: de zaak moest door het gerecht beslist worden. Een enkele keer schijnt een Minister er over gedacht te hebben, de zaak buiten het gerecht om te regelen. Later kwam ook hij echter terug bij het eens gegeven advies. De Kerkeraad voerde daartegen verschillende argumenten aan: le. was er geen geld om een procedure te kunnen beginnen; 2e. wie zou men moeten aanspreken en 3e. men had niet al te veel vertrouwen in de rechterlijke beslissingen. „Want", staat er ergens te lezen in een verzoekschrift aan de regeering: „als het er om te doen is om een regt, „hoe oud en goed verkregen ook, tot on„regt te maken, dan kan men altijd wel „een tal van schijngronden daartoe vin„den, al was het ook zoovele als er da„gen zijn in het jaar." Dat was niet erg tam, en de oude Bildtkers hadden toch ook wel betere herinneringen aan de onpartijdigheid van het recht. In oude dagen had het Hof van Friesland de pachters zoo nu en dan in bescherming genomen tegen de ongerechtvaardigde eischen der Edelm. Heeren Staten, 't Had de provinciale Kas eens bijna fl 160000 gekost. Ten slotte liep het toch op een procedure uit, nadat pogingen om met een commissie uit de landeigenaren een schikking te treffen op het verzet van enkelen hunner was afgestuit (men had voorgesteld bij wijze van afkoop of cadeau f 120 per H. A. te betalen). De eisch tot betaling werd nu ingesteld tegen één der eigenaren (mejuffr. Tetje Dorhout) door de Kerkvoogdij van St. Anna Parochie. De in 1873 opgerichte Bildtsche Vereeniging Concordia, in hoofdzaak de 3 Kerkvoogdijen omvattende, zou het proces financieren, na bij de ingezetenen der 3 Parochies daartoe gelden te hebben ingezameld. Eerst in Juni *78 volgde de uitspraak in dit proces, die bitter teleur¬ stelde. Van Hooger Beroep werd, op grond van juridische adviezen, afgezien. Zoo waren de gemeenten met één slag van bijna alle inkomsten beroofd. Men had intusschen gelden bijeengebracht voor het te voeren proces, niet voor kerkelijke fond- De oude Oostelijke poort van zandsteen gemaakt, draagt als opschrift: „In 't jaar MDCLXXXII is Tereeren Godts en tot dienst sijner Gemeinte aan Anna Parochie deese Kerk gebouwt onder de Besorginge van Jonkheer Willem van Haren, Grietman mitsgaders Ontvanger Generael van Het Bildt." Boven de oude Westelijke ingang staat: „In 't jaar Onzes Heeren 1682 als dit Huis Godts is gebouwt, zijn volmachten van Anna Parochie geweest Dirk Janssen en Arien Symens denwelke het opsicht deses gebouws is aanbevolen. sen. Dat zou ook inderdaad niet zoo gemakkelijk geweest zijn, ondanks een zielental, dat in de opgaven variëert van 2000—2600. Ten eerste was men niét gewend een hoofdelij ken omslag te betalen, ten tweede was door het door de burgerl. gemeente verloren proces de belastingdruk zwaarder geworden. In de derde plaats had men, vóór den uitspraak in het proces, gemeend den gang van zaken nadeelig te beïnvloeden, indien men zich zelf hielp. Na afloop van het proces zamelde men uit vrijwillige bijdragen en collecten door de heele Vaderlandsche kerk gelden in voor een fonds voor het pred. tractement. Later werd dit weer met meer kracht en resultaat voortgezet door de „Vereeniging ter verkrijging van pastoriefondsen voor de Bdldtgemeenten". Intusschen was het er ook met de eenheid der gemeente niet beter op geworden. In 1862 (dus laat) werd hier een Chr. Geref. Gem. gesticht ten koste van de Ned. Herv. Gem. In 1887 kreeg de doleantie haar beslag. Leest men nu achteraf de notulen van den Kerkeraad, dan zou men daaruit inderdaad een handleiding tot het verwekken van doleantie, zelfs in een rechtsche gemeente, kunnen samenstellen. De groote moeilijkheid was aanvankelijk hierin gelegen dat de gem. voortdurend consulenten had, die niet bij haar pasten. Tegenwoordig is dat vrijwel uitgesloten. Min of meer dwang werd er door hen en zelfs door de kerkelijke besturen op de eigen levensuitingen der gemeente uitgeoefend. Zoo werd o.m. door den consulent, door den ring, door het Class. Bestuur en het Prov. K. B. geweigerd op het verzoek van den geheelen Kerkeraad, naast de door den ring te vervullen beurten, middagdiensten toe te staan, onder leiding van predikanten naar eigen keuze. Later werd toestemming verleend voor beurten in de week, nog later, in de zomerweken, ook op Zondagavond. Een deel der gem. werd zoo min of meer in de richting van een conventikel gedreven. Hoe wonderlijk nonchalant men met de eigen kerk omging, kan blijken uit het antwoord dat een consulent gaf op een dergl. verzoek van den Kerkeraad. Dit antwoord kwam hierop neer dat le de ring goed in de diensten voorzag; 2e er al door een ouderling bijbellezingen werden gehouden en dat men 3e. ook nog terecht kon bij den Chr. Geref. Predt. Ds. Thijssen, die eveneens 2 keer preekte. Langzamerhand verschoven de verhoudingen ook in de gemeente en in den Kerkeraad. 't Is moeilijk ze precies te volgen, temeer daar er voortdurend een groote verdeeldheid heerschte, die het niet liet bij woorden. Zoo werd er wel eens door een ouderling clandestien in de kerk gepreekt. Meer dan eens werkten Kerkeraad en Kerkvoogdij elkaar volkomen tegen. Tweemaal is het gebeurd dat de Kerkvoogden, tevens bestuurslid van bepaalde vereenigingen, (resp. van „Vrienden der Waarheid" en „Vereeniging voor Algem. Kies- en Stemr.") de Kerk beschikbaar stelden voor bijeenkomsten dier vereenigingen. Ze vraagden dan als bestuurslid der vereeniging bij zichzelf als Kerkvoogden de kerk aan en hadden er dan nooit moeite mee. Altijd werd het verzoek ingewilligd ,de laatste keer met jammerlijke gevolgen. Bij het ontbreken van een predikantstractement kreeg natuurlijk ook de ring Stiens niet het haar toekomende deel. Nauwelijks werden de reiskosten vergoed. Van 1 Juli 1873—31 Dec. 1879 werd niets uitgekeerd. De schuld aan den ring liep op tot pl.m. fl 5400. Feitelijk deed de uitspraak in het genoemd proces ook de aanspraken van den ring te niet. Uit billijkheidsoverwegingen is van die fl 5400 later fl 1200 uitgekeerd. De oude pastorie bezat nog de kracht deze som als hypotheek te dragen. Van de Synodale commissie werd zoo nu en dan op verzoek van den ring dispensatie verkregen van het art. dat, in het Regiem, op de Vacaturen, de diensten van den ring regelt. De voorwaarde werd daarbij opgelegd dat de ring eens per maand een beurt zou vervullen, met het oog op de bediening van Doop of Avondmaal. Zelfs is er door den ring een tijdlang slechts eens in de twee maanden gepreekt. Grover verwaarloozing _van een gemeente, laat zich eenvoudig weg niet denken. Wel probeerde men het nog een tijd met een hulpprediker, maar met dezen deden zich ook alweer allerlei moeilijkheden voor, al wist hij het lidmatental „rücksichtslos" op te voeren. Over de doleantie sprak ik reeds. In Maart '87 wendden 68 lidmaten zich tot den Kerkeraad met het verzoek de reformatie ter hand te willen nemen. Iets later benoemden ze uit hun midden een Kerkeraad, die aan Z. M. den Koning, aan den Burgemeester van Het Bildt en aan de Kerkvoogden der Ned. Herv. Gem. kennis gaf, dat „de geheele gemeente" terugkeerde tot de Kerkorde van 1618—'19. Daarop zijn pl.m. 62 leden afgesneden. In 't geheel bedroeg het aantal afgesnedenen en uitgetredenen 80 mannen en 40 vrouwen. 16 Febr. 1889 besloten de toenmalige Kerkvoogden het Kerkgebouw af te staan voor het houden van een vergadering, waarin de heer F. Domela Nieuwenhuis (die in dien tijd van slechte oeconom. en sociale toestanden in het Bildt veel opgang maakte met zijn anarchistische prediking) zou optreden. Men aarzelde het besluit uit te voeren. Eerst 24 Nov. van datzélfde jaar gebeurde dit, ondanks het protest van den Kerkeraad. De hoogere besturen hadden reeds eerder inlichtingen gevraagd bij den Ker¬ keraad en op censuur van de beide schuldige Kerkvoogden aangedrongen. Om zich tegen die censuur te dekken, wisten de Kerkvoogden met een aantal stemgerechtigden achter zich, een reglementswijziging door te voeren in het Plaatsel. Regl. o. h. Beheer. Door de bedeelden het stemrecht te geven kon men zijn positie tegenover den Kerkeraad versterken. Bovendien werd het artikel, waarin bepaald was, dat Kerkel. censuur, automatisch een Kerkvoogd uit zijn ambt ontzette, gewijzigd. Nu kwamen de hoogere besturen in actie. In het dorp werd een vergadering belegd door het Classic. Bestuur van Leeuwarden. Elk lid dat voor de genoemde wijzigingen gestemd had, moest daar verschijnen. Wie wegbleef, werd geschrapt. Wie kwam en weigerde zijn stem terug te nemen eveneens. Zoo werden er pl.m. 95 lidmaten van de gemeente afgesneden. Met de doleantie mee zullen er in den tijd van pl.m. 5 jaar een kleine 300 lidmaten buiten de Kerk zijn geraakt. (Men moet daarbij aannemen dat de vrouwen van de 95 manslidmaten, die geen stemrecht hadden en dus ook niet schuldig stonden aan deze dingen, voor een groot deel hun mannen buiten de kerk gevolgd zijn). Over deze laatste kwestie is heel wat te doen geweest. Een proces over de Kerkel. goederen vloeide er o.m. uit voort. Wat deze Kerkvoogden gedaan hebben, wordt nu door niemand meer verdedigd. Zij hebben in de eerste plaats uit het oog verloren het verschil, dat er wel degelijk bestaat tusschen beheer en beschikking over een Kerkgebouw In de tweede plaats, wordt de zaak voldoende duidelijk gemaakt door een briefje van één hunner aan den consulent gericht en in het archief terug gevonden, waarin hij verklaart niets meer om kerk en godsdienst te geven. Ondertusschen blijft men dan Kerkvoogd en beschikt over een kerk- gebouw ten bate van een politieke, antigodsdienstige vereeniging. Wel is ook bestreden de rechtsgrond van de handelingen van het Class. Bestuur, daar de Kerkvoogdij vrij beheer had. (Men had dit overeenkomstig het Bildtsche volkskarakter nooit willen prijsgeven). Meer dan eens is ook bij mij twijfel gerezen aan de juistheid van den weg, die door het Class. Bestuur bewandeld is, maar het oordeel is hier moeilijk. Men moet de spanning die er in die dagen was, meegemaakt hebben om die moeilijkheden te begrijpen. Ik weet eigenlijk niet öf er wel een weg was uit deze moeilijkheden. Er was een noodtoestand en in die noodtoestand moest worden ingegrepen. Onrecht jegens de gemeente en jegens heel de kerk zou het geweest zijn, niet in te grijpen. Maar het ingrijpen van het Class. Bestuur was wel weer zeer ingrijpend en radicaal. Zoo ontdekte b.v. een schipper, die tijdens de bewuste vergadering in St. Anna Parochie, ergens in Nederland met zijn schip lag, bij zijn terugkomst dat hij zijn lidmaatschap in den vreemde verloren had. In het archief vond ik briefjes van afgesnedenen die zich bitter beklaagden over het feit dat ze niet meer mochten behooren tot de Kerk waarin ze gedoopt waren en belijdenis des geloofs hadden gedaan. Dit chirurgisch ingrijpen kwam ook nagenoeg neer op amputatie van het geheele lichaam. Er bleven zeer weinig lidmaten over. Ook meen ik wel eens gehoord te hebben, dat men zooveel mogelijk moet opereeren in koortsvrijen toestand. Wat er in die dagen van het kerkelijk leven terecht kwam, laat zich denken. Het Kerkgebouw deelde door jarenlange verwaarlpozing het lot der gemeente. In 1895 liet de burgemeester door den gemeentearchitect een onderzoek instellen naar de hechtheid van het gebouw, 't Gevolg was dat aan de gemeente verboden werd er nog te vergaderen. Groote borden waarschuwden het publiek voor het gevaar van instorting van den toren. Een circulaire door Kerkeraad en Kerkvoogdij in Nov. 1897 als bede om steun verzonden aan alle Herv. Gemeenten in Friesland, vangt aldus aan: „Wie in onze dagen het dorp St. Anna „parochie van de Westzijde binnenkomt, „ziet aan zijn linkerhand een oud ge„bouw, dat onwillekeurig zijn aandacht „trekt. Door een vaart van de hoofdstraat gescheiden, heft het zijn koepel„dak en -toren, achtkantig, omhoog, maar „alle sierlijkheid en netheid is hier „vreemd. Bij het eerste gezicht treft de „vervallen staat, die in alles uitkomt en „spreekt. „Hier en daar zijn de muren verbrokkeld, verkleurd en verweerd. De deuren „zijn verwaterd en verveloos, de ramen „niet met glas, maar met ijzergaas ge„dicht, dat wind en regen den vrijen doortocht laat, terwijl de koepeltoren de tee„kenen van een dreigende ineenstorting „draagt. „Dit gebouw is de Kerk der Herv. ge„meente te St. Annaparochie en de treurige indruk, daarbuiten ontvangen, wordt „daarbinnen nog versterkt. „Nog rijzen de vier pilaren, waarop het „dak al sedert 1638 rustte, (Dit jaartal „moet op een vergissing berusten!) als „trouwe wachters omhoog, nog doet het „geheel u denken aan een Kerk, maar „wat gij overigens rondom u ziet, strijdt „met alles wat ge ooit van een kerk hebt „gedacht. Van den vloer, waarop gij staat „is onlangs de dikke laag vogelmest verwijderd, die zich daar verzameld had, „vóór de gebroken glasruiten waren gedicht. Om u heen hangt de eikenhouten „lambriseering bij stukken naar beneden. „Het prachtig koperen hekwerk voor de „deuren van de grafkapel der Van Ha„ren's is groen van kleur en onherken- „baar. Geen stoel in 't ruim is bruikbaar „en wie de blaasbalg van het orgel krakend en zuchtend beweegt, jaagt stofwolken omhoog uit de open pijpen en „hoort de hangende toetsen jammerlijke „tonen voortbrengen, krijschend en gil„lend, als zongen ze een klaaglied over „de verwoesting, die hier over alles ging". Elders las ik, dat het halve dak weg was, zoodat het hemelwater vrij naar binnen stroomde en het prachtig interieur dreigde te vernielen. De Kerkdiensten stonden in dien tijd geheel stil. Wat later kreeg men daarvoor de beschikking over de Doopsgezinde Kerk tegen de alleszins billijke vergoeding van fl 100 per jaar. Maar die fl 100 waren er nog niet! De synode bleek ook niet genegen dit bedrag als subsidie te geven. Wellicht onwetende, heeft ze het toch gedaan. De ring Stiens verzocht n.1. de synode f1300 te willen toestaan voor vergoeding der ringdiensten en vraagde voor dat verzoek een adhaesie betuiging van den Kerkeraad. De Kerkeraad weigerde hieraan te voldoen en met reden: wanneer er geen kerk is, waar de dienst kan plaats vinden, zijn de diensten van den ring overbodig. Maar de ring heeft betere bedoelingen: Een derde deel van de aangevraagde som zal gebruikt worden voor het huren van het bewuste kerkgebouw. Toen ging de adhaesiebetuiging in zee. — In Maart 1897 droeg Ds. Klein van Beetgum het consulentschap over aan Ds. van Eyck van Heslinga van Berlikum,met de mededeeling dat hij hier een rechtzinnig consulent op zijn plaats achtte. De naam van Ds. van Eyck van Heslinga zij hier met eere vermeld. Onder den zegen Gods leidde hij met vaste hand de restauratie van Kerk en gemeente. Wat de restauratie van de Kerk betreft, kan nog het volgende worden vermeld: De Synode der Ned. Herv. Kerk gaf voor dit doel fl 5000. Een som van fl 1700 moest langs anderen weg, o.m. door een collecte in de andere gemeenten worden verkregen. Met fl 6700 zou men dus geholpen zijn, maar 't liep alweer anders. Terwijl men bezig was, ontdekte men dat ook de pilaren niet meer betrouwbaar waren. Vernieuwing daarvan zou de begrooting met fl 2200 verhoogen. Nog eens wendt men zich tot de Synode om een aanvullingssubsidiè tot dit bedrag. De Synodale commissie adviseert afwijzend o.m. op grond van het motief, dat de gemeente nog in geen tijden zulk een ruim Kerkgebouw noodig heeft. Laat men de Kerk maar afbreken en een kleinere opbouwen. Èn uit historisch-aesthetisch èn uit financieel oogpunt een wonderlijk advies. Ook is gebleken dat zulk een ruim Kerkgebouw niet zoo heel veel leege plaatsen behoeft te tellen. De Synode deed een goede daad, door dit advies eenvoudig naast zich neer te leggen en de gevraagde som toe te staan. Natuurlijk was het effect van deze zeer gedeeltelijke restauratie zeer beperkten van zeer tijdelijken aard. Het verval is reeds weer aan alle kanten zichtbaar. Wat den opbouw der gemeente betreft: Aanvankelijk kwam die tot stand tijdens de werkzaamheid van den heer Rijks, die door toedoen van Ds. v. Eyck v. Heslinga hier als hulpprediker werd aangesteld. Voortgezet onder de latere predikanten is deze opbouw nog gaande. Na een 38-jarige vacature deed in 1902 de eerste predikant weer zijn intrede (Ds. de Vries, thans te Nijland). In dien tijd werd de oude pastorie verkocht en de tegenwoordige wederom met steun van de Synode aangekocht. De financ. lasten hebben wel eens zwaar gedrukt op den kleinen kring. Tevergeefs had men vroeger herhaaldelijk bij de regeering aangedrongen op het verbinden van een rijkstractement aan de predikantsi plaats. Als argument werd hiervoor aan- gevoerd, dat de Bildtsche gemeenten door verandering in de Staatswetten in groote moeilijkheden waren gekomen. Tot op heden ontbreekt aan de gemeente deze steun. Niettemin heeft men in later jaren van de „Vereeniging voor Algemeen Kies- en Stemrecht" een vergaderlokaal kunnen aankoopen, dat oorspronkelijk ook voor kerkelijk gebruik gebouwd was. Zooals gemeld, kon zelfs onder mijn ambtsvoorganger het orgel inwendig geheel vernieuwd worden. Meer dan eens hebben trouwens rijkere gemeenten geholpen. Hiermede zijn we op onze reis door ons kerkelijk verleden bij het heden, waarover ik wensch te zwijgen, aangekomen. Bij dat heden, waarin wij willen staan in dankbaarheid. Groote dingen komen uit ons kerkelijk verleden op ons af, groote zegeningen, ook groote schuld. Wij zijn hier echter niet gekomen om als rechters over dat verleden te zitten. Dat zou ook een zware taak worden. Ik ben maar blij, dat mijn toga zich daartoe niet leent. Het zou een zware taak worden, want er is hier aan alle kanten gezondigd tegen de kerk en haar Heer. Wat kunnen wij menschen wonderlijk met de Kerk handelen, alsof zij, wier naam zegt, dat zij des Heeren*) is, van ons ware. Alsof een bepaalde groep er mee kan maken wat ze wil. Dat is hier meer dan eens geprobeerd, van verschillenden kant. Laat ons dat nu ook beseffen en niet de schuld belijden van een ander. Als de kerk schuld wil belijden moet ze dat doen als kerk en niet als groep. We kunnen uit de kerk der eeuwen, die door alle tijden heen, naast haar geloofs- en liefdeleven, met zich meedraagt zonde, kleingeloof en ongeloof *) Het woord „kerk" wordt gewoonlijk afgeleid van de vrouwelijke vorm van het Grieksche bijv. naamw. Kuriakos is aan een (den) Heer toebehoorend. geen bepaald stuk van zoo- en zooveel jaren uitknippen en dat maken tot een vergaarbak van alle schuld. Wel mogen we onze harten in deze oogenblikken verheffen tot God in dankbaarheid hiervoor dat hij ondanks wat menschen zoo grotesk bedorven hebben, groote dingen aan ons gedaan heeft. Wanneer Israël terugkeert uit de ballingschap „waren zij als droomenden", zegt Ps. 126. Ze konden er nog niét recht inkomen. Iets van dat gevoel hangt in deze oogenblikken ook wel aan ons. Maar wanneer Israël dan terugkeert, dan klinkt er een getuigenis op uit het midden der volkeren: „De Heere heeft groote dingen aan dezen gedaan". Moge dat getuigenis er vandaag ook zijn bij allen die in kerkdijken zin rondom ons wonen en hier vandaag met ons vergaderd zijn geweest. En moge de gemeente, geprikkeld door dit getuigenis van rondom, dan weer met nieuwe kracht invallen: „Ja de Heere heeft groote dingen aan ons gedaan, dies zijn wij verblijd." Ja wij zijn blij, vandaag. En blijdschap is een wonderlijk ding. Zij mag ontstaan zijn uit de groote daden Gods achter ons, zij put daaruit ook de moed en het vertrouwen groote dingen Gods vóór ons te verwachten en tot die groote dingen Gods uit te gaan. God heeft ons door de fel bewogen tijden van het verleden heen Zijn Woord bewaard, de prediking van tijdelijk en eeuwig heil in onzen Heer en Zaligmaker Jezus Christus. Hij heeft ons een kerk geschonken, die met ons van deze dingen getuigt. Daarmede heeft Hij ons een groote verantwoordelijkheid opgelegd. Maar door Hem verblijde menschen kunnen en willen zulk een verantwoordelijkheid dragen. Laat onze blijdschap zich dan ook uiten in deze richting, dat wij van vandaag af ons opmaken onze kerk te herbouwen, opdat zij weer zal getuigen van Hem die groote dingen aan ons doet, in al haar oorspronkelijke schoonheid. Dat is een groot woord in dezen crisistijd. Toch zou ik zelfs in het groot verband van heel ons kerkelijk leven geen kleiner woord durven spreken. Zou er wel ooit een tijd geweest zijn, die in algemeenen zin zoo roept om den herbouw der kerk als deze tijd? Is er wel één ding waaraan de wereld zulk een schreiende behoefte heeft als aan het Ev. van Jezus Christus, dat vergevend, troostend, reinigend en sterkend heel het wereldleven wil dragen. Is dit niet de crisis dat dat leven nog altijd geleefd wordt vanuit heidensche krachten? Heeft de wereld nog veel meer andere kansen dan deze twee: öf zich te leeren buigen voor het Ev. van Jezus Christus öf te verdierlijken? Alles roept om den opbouw der Kerk, juist uit de crisis. Doe Qod ons dan allen moedig steenen dragen tot den opbouw van Zijn Kerk, ook aan deze plaats, zijn grooten Naam ter eer, Amen. Tot slot ging Zijne Eerwaarde voor in dankgebed. Wederom klonk solozang: „Ach blijf met Uw Genade, Heer Jezus ons nabij", enz. Gelukwenschen. Verschillende sprekers voerden hierop het woord. Allereerst sprak Burgemeester POPPINGA, namens het gemeentebestuur van Het Bildt, dankte voor de uitnoodiging tot het college van B. en W. gericht, waarvan volgaarne gebruik was gemaakt. Zijn Edelachtbare bracht de hartelijke gelukwenschen der burgerlijke gemeente over aan de kerkelijke die thans in dit uur herdenkt, dat haar kerkgebouw twee-en-een-halve eeuw lang, den tijd trot¬ seerde, blijde en droevige dingen binnen haar muren zag gebeuren, maar ondanks moeilijke tijden stand hield. Met belangstelling had men naar de rede van Ds. Boiten geluisterd. De kerkeraad uwer gemeente, die het college van B. en W. tot bijwoning van dezen herdenkingsdienst uitnoodigde, heeft daarmede blijk gegeven, dat Kerk en Overheid, vaak parallel loopende belangen kunnen dienen, al zijn dan ook de terreinen waarop beiden zich bewegen, verschillend. De Overheid zal zich nimmer bemoeiën met de interne zaken der Kerk, en omgekeerd behoort de Kerk zich evenmin te dringen in de aangelegenheden der Overheid. Beide worden zij tot hun taak geroepen door één en denzelfden God. Beide hebben zij te erkennen Zijn hoog gezag over heel hun werk. Maar dat werk is verschillend. De staat heeft de taak de zonde in haar uitingen te beteugelen door dwingende macht. De Kerk heeft het Evangelie van de Verzoening der zonde in Jezus Christus te prediken. Kerk en Overheid hebben in dit geval, in de 250 jaren, die achter ons liggen, de juiste samenwerking gezocht en betracht en elkaar gesteund. Zijne Edelachtbare las daarna voor, een brief gedateerd 18 November 1847 van den toenmaligen predikant Ds. A. Wassenbergh, gericht aan de Grietenij Het Bildt, en waarin deze het Grietenijbestuur, eerbiedig onder het oog brengt dat het verdunnen der pilaren bij de restauratie beroering heeft gewekt, zoo erg, dat velen niet meer in de kerk durven komen, uit vrees dat het geheel wel eens zou kunnen ineenstorten en verzoekt beleefd, doch met aandrang, een deskundige te benoemen, om te onderzoeken, of er werkelijk gevaar bestaat, dat zulk een ramp zou kunnen gebeuren. De meeningen over al of niet gevaarlijk liepen uiteen. Den 4en December 1847 heeft het deskundig onderzoek plaats door den architect Romeijn, die verklaarde dat er geen directe reden tot ongerustheid bestond. De bescheiden restauratie in 1898— '99 heeft ook haar beslag gekregen. Het aanzien der kerk is weder zeer behoorlijk geworden, en de bloei der gemeente eveneens. En nu, in 1932, doen predikant en kerkvoogdij dezer gemeente, wederom pogingen, om de kerk opnieuw en thans grondig te restaureeren. En al is het in dezen crisistijd moeilijk, om een begin te maken, en kan vooral de Overheid zich geen kostbare uitgaven veroorloven, wij wenschen u niettemin met uw pogingen succes, om op den duur, met Overheidssteun, door restauratie van kerkgebouw met haar onmiddellijke omgeving, ook het aanzien van onze plaats, onze gemeente te verhoogen. Moge tenslotte God, voorganger en gemeente zegenen, en tot een zegen stellen." Ds. G. VAN DIJK van Anjum, president van het provinciaal kerkbestuur van Friesland, bracht de gelukwenschen over van dat lichaam, complimenteerde Ds. Boiten met het overzichtelijk en zorgvuldig gedocumenteerd woord, dezen avond gegeven. Zijne Eerw. had diepgevoeld, welk een voorrecht de gemeente te St.-Annaparochie bezat, in zulk een voorganger, die zoo overtuigd en bezield den Christus der Schriften predikte. Het was spr. een groot genoegen geweest, deze herdenking bij te wonen. Ds. VISSER van Losdorp, oud-predikant der gemeente, sprak hartelijke woorden tot zijn oude gemeente, waarmede hem nog vele banden verbonden. Ook namens zijn echtgenoote had hij dankbaar de uitnoodiging om deze ure bij te wonen aanvaard, en hij wenschte gemeente en leeraar Gods besten zegen. Ds. J. DE JONG van Vrouwenparochie sprak namens de Herv. gemeente teVrou wenparochie en namens den ring Stiens, herinnerde er aan, dat ook de kerk te Vrouwenparochie verbonden was met den naam Van Haren, getuige de opschriften, op verschillende gedenksteenen, in die kerk aangebracht. Ook andere banden hadden steeds de beide gemeenten verbonden getuige het verleden, en ook het heden bewaarde deze broederlijke omgang ongeschokt. Spr.'s hartelijke gelukwenschen kon den gelden voor de gansche gemeente Vrouwenparochie en den ring Stiens. Ds. KALMA bracht de hartelijke gelukwenschen over van kerkeraad en gemeente te St.-Jacobiparochie en hoopte dat de gemeente te St.-Annaparochie bij voortduring in bloei mocht toenemen tot heil van geloof en gemeenschap. De heer M. G. JENSMA vertolkte de gevoelens der Doopsgezinde gemeente te St.-Annaparochie, en deed uitkomen, dat hoewel overigens verschillend, men in diepsten zin één was in geloof, vooral waar dit dröng tot in het werkèlijke leven zelf. Het was de hartelijk en oprecht gemeende wensch der Doopsgezinde Gemeente, dat dit vriendschappelijk naast elkaar gaan, bij voortduring bestendigd mocht blijven. De heer H. SANNES van Kooten, sloot de rij der sprekers, met een persoonlijk woord. Na nog verschillende historische bijzonderheden der kerk, waarvoor spr. steeds groote belangstelling had gehad, vermeld te hebben, herinnerde hij er aan, dat hij eigenlijk de groep vertegenwoordigde, die indertijd uit deze kerk Was uitgebannen. Er zijn toen aan beide zijden ongetwijfeld fouten gemaakt. Doch de tijd van 40 jaren heeft de scherpe kanten afgesleten, en het is nu mogelijk, van beide zijden, te zoeken niet wat verwijdert, doch wat vereenigt. In dien geest, en met dat gevoelen, wenscht spreker thans zijn gelukwenschen tot de gemeente te richten, als iemand, die warm voelt voor de kerk van zijn geboorteplaats, en die hoopt dat dit waardevolle monument van onbekende kunstenaars uit het verrê verleden, tot in lengte van dagen, ongeschonden moge bewaard blijven, tot heil van het godsdienstige leven der Bildtkers. Ds. BOITEN dankte, uit naam der gemeente, de verschillende sprekers voor de hartelijke woorden tot haar gericht, en ging voor in gebed. Nadat nogmaals de soliste zich had doen hooren zongen de aanwezigen tot slot Gezang 156 vers 1. Behalve door de reeds genoemde sprekers, werd de dienst bijgewoond o.m. door Ds. Th. Kramer van Berlikum, de heer Duran Evangelist te Stiens, de heer W. Brouwer, gemeentesecretaris, de heeren Oosterbaan én Bennéma, Wethouders; kerkeraadsleden van de Herv. gem. te St.-Jacob en Vrouwenparochie, der Doopsgezinde gemeente te St.-Annaparochie, en verder vele belangstellenden uit de omringende dorpen. — Bericht van verhindering hadden gezonden Ged. Staten van Friesland, eenige oud-predikanten der gemeente en het classikaal bestuur van Leeuwarden. De raad der Geref. Kerk te St.-Annaparochie had zich om principieele redenen, niet kunnen laten vertegenwoordigen. Te pl.m. kwart voor zevenen was deze indrukwekkende plechtigheid afgeloopen, en onder welluidend orgelspel verliet de groote schare de oude Van Harenskerk. HÖST©®i$£IKIIE BOZONDEeHIDENo DE OUDSTE GEGEVENS OVER DE OUDSTE KERKEN DER DRIE BILDTPAROCHIES Uit de: Rekeninge Jans Rattaller, Rentmeester der Keizerlijke domeinen in Friesland, van den Rentmeesterscippe van der Bilt, van den jaere ende Oest (is oogst) 1527—'28 (Rijksarchief te Leeuwarden) fol 14recto. De gemeene pachters, Kerckmeesters en Regeerders van des Keiseri. Maj. Biltlanden in Vrieslant, die de K. M. bij huere supplicatie (verzoekschrift) te kennen gegeven hebben, hoedat omtrent den jare XVc vijve (1505) deselve Biltlanden alsdoen vuijter wilder zee aangewassen zijnde, ende bij den Vorst van Sassen vuijtgegeven ende doen bedijcken geweest zijn, ende dat bij diversche Heerscippeh ende andere om sekere somme van penningen ende andere condicien; zonder dat die voirsz. bedijckers oick aen tselve lant eenigen eijgendom ter cause van huerlieder dijckaedze behouden zouden; ende duer de vruchtbaerheijt ende grootte derselver landen, zoe zijn daerop comenwoenen vele ende diverssche persoenen vuijt Hollant, Zeelant, Brabant ende ander diverssche nacien, die nu altsamen die voorsz. landen van zijnder voirsz. Mat. in pachte houdende zijn, die welcke in zoe grooten getaele gewordden zijn, ende overmits der grootheijt derselver Landen datter van noode is geweest te stichten de drije prochie kercken, gemerct dat die voirsz. innewoenders zonder perickel vanden Crisdom haerlieder kinderen ende anderssins die gheenssins ontbeeren en souden moegen, ende sijn mitsdijen bij advijse vanden gedeputeerden vanden Vorst van Sassen ende bij den voorsz. innewoenders gesticht geweest drie kercken om den dienst Gods daerinne te doene ende de sacramenten daerinne geadministreert te wordden, welcke kerken zijn simpel huysen met stroe gedect ende mit vorderen geschut zoe zeer armelicken, dat deselve nauwe bequaeme en zijn om beesten daerinne te logieren. Tis oick gebuert, dat int jaer van elfven (1511) de suffragaen van Vuijtrecht alsdoen versocht zijnde om de voorsz. kercken te wiën, maer is dieselve suffragaen dies onwillich geweest; hij en heeft eerst ende alvoeren willen hebben, dat de drie kercken zoe voerde porcie vanden cureijt (onderhoud v.d. pastoor), zoe voer de tymmeraige (het timmeren) ende onderhoudenisse van dien gedoteert ende voorsien wesen souden. Ende de Vorst van Sassen niet alleene bemerckende dat tselve omme die perickelen ende inconvenienten (zwarigheden) te schouwen nootsaeckelicken was, als oick de versuijmenisse dat op tselve ten tijden van der cavelingen (de verkaveling), was vande Billanden vergheeten te disponeren, heeft den voorsz. suffragaen beloeft oft doen beloeven de voorsz. kercken bequameliken te doteren, aldaer de voorsz. suffragaen ten voorsz. tijde oick bescheijt afgenomen heeft. — Maer alsoe de voirsz. Vorst van Sassen cortelicken naedien (in 1515 n.1.) de voirsz. Billanden mitsgaders geheel Vrieslant mit allen den proffijten ende emolumenten, zijnder voirsz. Majt. overgegeven heeft, zonder zijn voirsz. belofte te volcommen, zoe zijn de voirsz. drie kercken blijven liggen, zonder dat die alsnoch voorsien ofte eenichssins gedoteerd zijn, mits wekken die edificaciën (opbouwing) van denselven kercken, die als voirsz. is, zeer zober zijn ende comen geheel te nyeten. Ende alsoe inde selve drie prochien gheen eijgenaers woenachtich en zijn, dan alleene zijnder Mat. pachters ende arbeijders, zoe en zijn zij nijet machtich thaerlieder laste priesters te onderhouden, mits dat zij oick bij den voirleden oirloge geheel berooft ende verbrant zijn geweest (door de Gelderschen nl.). Waeromme te besorgen ende te beduchtigen is datter veel kinderen voertaen sonder doepsel sterven mochten ende oick vele persoenen zonder huer sacramenten, twelcke wel verhoet wordden soude, waert dat die voorsz. prochiekercken bedient ende onderhouden wordden. Ende want zijnen voirsz. Maj. alleene eijgenare zijnde van de voirsz. Billanden, ende begeerende den voirsz. dienst Gods te vermeerderen, ende te obviëren (voorkomen) ende te verhoeden de perickelen der ziele etc. — Waeromme zijnder voirsz. Maj. de sakken overgemerct ende geneegen wesende, ter beede ende begheerte vanden voirsz. supplianten sunderlinge ter eeren God abnachtich ende tot onderhoudenisse ende augmentacie (vermeerdering) van zijnder dienst gegonnen, geconsenteert ende geaccordeert hebben: elcken Pastoer van den drie kercken voirsz., die op dieselve kercken in persoene residerende, ende anders nijet, tot zijne alimentacie (onderhoud) de somme van 30 pond; ende elcken coster, die insgelijcx resideren ende dienen sal, 10 ponden; beloopende tsamen voer die voirsz. drie kercken 120 ponden al van 40 grooten vlaems tpont tsjaers (1 pond vlaamsch was fl, maar heel wat meer waard dan f 1 tegenwoordig!), waeraff zij betaelt sullen wordden bijhanden van zijnder Mt. Rentmeester vande Bilt yegenwoerdich ende toecommende; ende vande penningen van zijnen ontfange, commende vanden blieken (de drassige gronden in den Zuid hoek; vandaar: Blikvaart, wat met Berlikvaart niets te maken heeft!), daeraf dat tot dier tijt toe gheen proffijte gecommen en is. Ende dit geduerende den tijt van sess jaeren oft ter tijd toe, dat anders bij zijnder voirsz. Mt. geordonneert zij. Ende daerenboven gemerct, dat dieselve kercken geheel vervallen zijn ende groote reparatie daeraen behoeft, hebben zijnder voirsz. Mt. den voirsz. suppltn. in de qualiteijt als boven noch gegonnen, geconsenteert ende geaccordeert oick den voirsz. tijt van sess jaren off tot zijner Mt. wederseggen de somme van 50 ponden munte als boven voer elck vanden voirsz. kercken, oick tsjaers, daeraff zij betaelt sullen worden bij zijnder voirsz. Mat. Rentmeester vander Bilt ende van den penningen voirsz., die jaerlicx besteedt ende geëmployeert sullen wesen in de nootelicxste reparatie ende edificatien vanden selven kercken. Ter ordonnancie vanden voirsz. Stadthouder, Raedt ende Rentmeester van Vrieslant, wel verstaende, dat zij ende oick die Pastoeren de handt houden sullen, dat die prochiaenen ende innegesetenen opt Bilt oick huer behulpelicke handt mede reijeken sullen tot reparatien vanden selven kercken, opdat dieselve kercken, die nu van hout ende riet gemaickt zijn, bynnen myddelen tijden van steenen gemaickt ende mit hart dack gedeckt moegen wordden. Ende dat van temploie vanden voirsz. penn. de suppltn. gehouden sullen zijn te doen blieken tallen tijden als zij van des K. Mt. wegen versocht ende gemaent sullen word den. Dit al breder blickende bij copie auctentijeke van hueren voirsz. brieven geverifieert bij die vanden financien alst behoirt. Gegeven te Mechelen den 17dach van Maerte 1525 (is 1526 stilo fris.) — , KERK TE ST. ANNA PAROCHIE Concept-Request aan de Edelmog. Heeren Gcdep. Staten van Friesland (1681) (Kerkel. archief St.Ap.) Aan de Ed. en Mo. Heeren Oedep. Staten van Friesland. Vertoonen met eerbied enschuldige reverentie de samentl. pachtenaren en Ingesetenen der Christel. Reformeerde Gemeente van S. Anna Parochie opter Bilt gesterkt met hair hoofd officier de Ed. Heer Grietman en Rentemr. Haren, hoe voor ongeveer 150 jaren van de eerste pachtenaren (deze laatste 4 woorden zijn doorgehaald) is gestichtet een geringe en gansch slechte Kerck of Godshuis, twelck door lankheit van tijd vermindert en afgegangen is, En alsoo altans door Gods zegeninge den gehelen Parochie t' enemael vande supperstitieuse Roomsen gesinden is gesuiverd, en den Reformeerden Godsdienst diermaten heeft toegenomen datgemelte slechte Kerck den menigte der toehoorders qualijk kan vervangen, hierover vinden den vertoonders hun verplicht sulx U. Ed. M. bekent te maken, met demoedig versouk dat U Ed. M. hun believen te begunstigen mettet opbouwen van een nieuwe en bequaeme Kerck genoegsaem tot den Godsdienst. De vertoonders vertrouwen dat U Ed. M. hun hierin te min sullen beswaerd vinden, deurdien bij alle inhuiringen en prolongatien van pachtiaren is bedongen dat alleen de reparatien der Kercke sal comen tot laste der pachtenaren, blijvende het bouwen en stichten aende Heeren verpachters selve, De vertoonders vertrouwen in dees gelegentheid meer als oit op U. Ed. M. liberalheit tot aenquekinge der Religie, vermits syluiden nu een swaer propijn van hair gepachte landen sijn gevende, en ter sijden verstanden hebben datter ten Comptoire der Domainen berustende sijn enige pennigen opgekomen van Jan Fransen, welke heel bequame ad pias causas daer- toe konnen werden gebruikt, het welke de vertoonders seer ootmoedel. bidden en versouken, met praesentatie om elk na sijn vermogen hiertoe een liberale Inlage te doen, Sulx doende etc. Commissie en resolutie voor den Ed. Heer Jor. Willem van Haren nopens het opbouwen der Kercke aan St. Anna. (13 Nov. 1681). (Kerkel. archief St.Ap.) De Gemeente van St. Anna Parochie op den 13e Novembris 1681 in de Kercke aldaar vergadert sijnde over het opbouwen van een nieuwen Kerck en Toorn, is geresolveert dat den Wel. Ed. Heer Grietman Haren die tot sijn laste volgens model ende gemaakte besteck sal opbouwen ende voltrecken uit den subsidie bij den Landschappe daar toe geaccordeert ofte noch te accorderen, mitsgaders uit drie guldens per morgen om te slaan over de landen onder voorsz. Parochje resorterende des dat de Ingesetenen van alle vordere omslagh tot het voorsz. werek sullen sijn ende bliven bevridet, en vermits voorsz. drie guldens tegenwoordigh niet wel promptelijk bij de Ingesetenen sullen conen werden opgebracht, soo wort gemelte Heer Grietman Haren geauthoriseerd het tantum der penn. bij negotiatie te mogen lichten waar voor Sampt voor de interessen en schade daar door te lijden de voorsz. Ingesetenen in der bester forma haar verbinden en obligeren tot de volle betalinge der voorsz. penn. toe, en sullen de tegenwoordige en in dier tijt wesende volmachten gehouden sijn den Heer Officier in het opbouwen te adsisteren en hun toesicht daar op moeten hebben, verbindende voor de betalinge der voorsz. penn. soowel contante als te negotiërene penn. alle hare ende in qualiteits goederen geen van dien uitgesondert met submissie vant Hoff en allen Gerechten: Actum St. Anna Parochje op tijt als voren: de post sal het binnen werck exempt de vloer, hierin sijn gecompraehendeert. Onderteekening: A. Simonsz Jan Ariens (?) M. Wijngaarden 1681 11 1681 1681 73 Dirck ? Wybren Pijters D Stevens Aerjen Stevens 16 81 1681 1681 Salemon Gales (?) Leendert Flips W. Sijmens 16 81 1681 Claes Pijtters E IJselstein Jacob Diueres 1681 Taco h_ Jacobs Aerjen Cornelisz. selfs ~j~ gesteld 1681 handmerck Dirck Jarigbs W. v. Harren Jan TMrcks Kuijck Walich Walichs 1681 1681 SC?) Westra Menscnburph Project van 't Request voor d' Gemeente van St. Anna Parochie om nader subsidie tot opbouw van de nieuwe Kerck 1682. (Kerkel. archief St.Ap.) Aan de Ed. Mog. Heeren de Gedept. Staten van Vrieslandt. Geven met behoorlijk respect te kennen de ingesetenen van St. Anna Parochie op der Bildt dat het U Ed. Mog. gelieft heeft aen suppltn. (supplicanten is verzoekers) gracieuselijk toe te leggen de somma van seeven duysent vijff hondert Car. gl. tot den opbouw van een nieuwe Kerck en Toren; daer op dan de suppltn. ter Eeren Godts en ten dienste van sijne gemeente aen gedachte Parochie den voorsz. opbouw hebben ondernomen, en in 't werck gestelt, welk gebouw publijckelijck besteedt sijnde, op 't besteck hier bij gevoegdt is aengenomen voor de somma van veertien duysent ses hondert Car: waer onder niet begrepen sijn de Predik en consistorie stoelen mitsgaders de Portalen banken glasen en ander no- digh binnenwerck. Behalven dat de aennemers pretenderen een notabele somma voor 't maken van buijten wercken die in 't voorsz. besteck niet begrepen sijn geweest alle 't welck bij overslag noch veel duysenden sal komen te kosten eer het meer-gedachte gebouw tot volkomen perfectie sal kunnen werden gebracht. Alwaromme de suppltn haer genecessiteert vinden, wederomme aen U. Ed. Mog. haer te addresseren ootmoedigh biddende dat het derselver goede gebefte sij te considereren dat de suppltn. niet anders sijn als pachters en huirsluijden van die landen die de kosten van den opbouw der voorsz. Kercke te laste komt, daer van het Landtschap den eijgendom is toebehoorende en dat UEd. Mog. in hare qualiteit eijgenaers der voorsz. landen sijnde, ten dien respecte aen de suppltn. tot voltreckinge van so een stichteHjck werck gelieven toe te leggen sodanigen somma van penningen als deselve na hare gewoone Justitie en equiteit sullen bevinden te behoren; onder presentatie dat de suppltn., gelijck sij albereijts hebben gedaen, haer wijders ten uijtersten sullen evertueren omme het voorsz. gebouw tot perfectie te brengen. Resolutie van de Gemeente aan AnnaParochje voor den Ed. Heer Grietmen Jor. Willem van Haren 1683 (Kerkel. archief St.Ap.) Alsoo tot het voltrecken van het buitenwerck der Kercke aan Anna Parochje opder Bildt noch enige penningen deficieren, en nu voor tegenwoordigh gene te goede sijn: Ist dat de Gemeente der selver Parochje tot dien einde spetialijck in de Parochje Kercke vergadert sijnde heeft geresolveert ende authoriseerd gelijck authoriseren bij desen den Hoogh Edel geboren Heer Jor — Willem van Haren, Grietman etc: opder Bildt om bij maniere van negotiatie te lichten een duysent vier hondert Caroligls van twintigh stvs. ider, daar af wij niet alleen den jaarlijxen interest maar oock het capital beloven te betalen en vervolgens sijn Hoogh Edelht voor alle aanspraack dies te bevriden ofte schadeloos te ontheffen, onder verbant van alle onse ende in qualiteits goederen, hebbende ende toecomende, geen van allen uitgesondert met submissie van 't Hof f en allen Gerechten. In Oirconde der selver handen hier onder gcstelt den eersten Junii 1683. Onderteekcning: A Simensz. Aerjen Stevens I). Jansz. 1683 6 1683 1683 ~T Jarych Lamberts Dirk Jans. Walicli Walichs l63'8 Cornelis Cornelisz ''1 7f). -Stevens 1683 Lammert Reijnerts Taike Hendrick Willems Jelle Wali< hs Jacobs T~ selfs | gestelt Jaeob Diueres merck Jacob Daniels Meile | Meyles merck A bij selfs | gesct Daam | Ariens • merck Gelder | selve gestelt M. Wijngaarden 1683 Salomon Gales Dirck Ariens Claes Jansen Dirck Jarighs Cuyper 1683 Willem Daems Aerjen Cornelisz 1683 'n Oude berekening der bouwkosten, die waarschijnlijk dateert uit einde 1682 of begin 1683 en nog niet het geheel der kosten weergeeft. (Kerkel. archief St.Ap.) Ten Eersten Is door resoluitie van de Ed. Mog. heren Gedept becomen tot opbouw van ons nieuwe Kerck en torn aén St. Anna parochie de soma 7500—„— Nog hebben de Ed. mogende nader handt voor ons Kerck Goet-gedaen de soma 4000—„— Maakt alsoo samen 11500—„— Dan soo moete wij gewe 3 gns. p. morgen maakt aen geld 5604—„— Komt te samen de Soma 17104—„— noch sal de parochie gewe 1400—„— Samen 18504 De Kerck en torn is besteedt buiten het binnenwerck voor de soma 14600—„,— tot het binnenwerck is aneken hout koft voor de soma 1216—:„— De aannemers van de Kerck hebben bedongen tot bintewerck 1000—„— tiesse fransen heeft bedonggen wegens het maken van de banken 430—„— de Issers kosten die in de plaats van de balken komen sijn 290—,„— 17536 17104 422 Verclaringe voor de Hoogh Edele Heere Grietman Haren, van d' Volmachten van Annaparochie, 1683. (Prov. Bibl. te Leeuwarden). Alsoo de Hoogh-Eedele Heere Grietman Jr. Willem van Haren bij accoord van den 13en November 1681 met de Gemeente van St.-Annae Parochie gemaakt, hadde aengenomen de nieuwe Kerck en Tooren aldaar „in conformité van 't besteck ende model daar af sijnde", benevens het binnenwerck daer inne vereijscht wordende, op te bouwen ende voltrecken, uit sodane subsidiën als de Ed. Mog. Heeren Gedep.de Staten deser Provincie daer toe hadden geaccordeert, ofte naemaels mochten verleenen ende accorderen, met daer te boven uit drie Caroli guldens opnder morgen van de landen op 't Oude Bildt onder voornoemde Parochie behorende, om te slaen; Soo verclaren wij Dirck Jansen ende Arien Simons tegenwoordige volmachten en gecommitteerde totte opbouwinge van opgemelte Kerck en Tooren, dat Hooggedachte Heere Grietman Haren de meergenoemde Kerck en Tooren achtervolgens bovengemelte model en besteck volkomen heeft laten opbouwen ende voltrecken; Ende mitsdien het opgemelte accoord van den 13 November 1681 daerdoor aan sijn Ed. heits kant gepraesteert en voldaen. Derhalven wij in voorsz. qualiteit dezen daer aff door onse verclaringe hebben gepasseert omme te mogen strecken nae behooren. In kennisse onse handen en ais getuige de handt van de Notaris Joannes Albarda. Actum den 22e Augusti 1683. (w.g.) Arien Simons. D. Jansen. J. Albarda NotPubL Ontwerp van remonstr. om de predikstoel 1694. (Kerkel. archief St.Ap.) De Gemeente sampt Kercke en armevoogden van Anne Parochie op der Bildt nemen bij desen de vrijmoedigheit u Welgeb. te remonstreren hoe dat sij remonstranten naast eenige jaren tot eere van Godt en dienst van sijne christelijcke Gereformeerde gemeente aan voorsz. plaatse hebben gebouwt een nieuwe Kerck en Tooren waar door voorsz. Ingesetenen eenige tijden na malcanderen sijn beswaart geworden met extraordinaris schattinge op hare landen tot afflossinge van de schulden ter oorsake van voorsz. opbouwen gecauseert, daardoor sij genoodsaakt sijn de predikstoel uijtte oude Kerck daarinne provisionelijk te stellen, de welcke egter onbequaam is omme langer gebruijckt te conen worden, En de voorsz. gemeente als sijnde nog met sware schulden beladen tégenwoordigh geen middelen aan de handt heeft om de selve behoorlijck te repareren ofte te vernieuwen, hebben de remonstranten in dese gelegentheit gedrongen gevonden U. Welgeb. nogmaals seer reverentelijck te erinneren de groote affectie ende genegentheit dewelcke Haar Hoogheit de Hartoginne van Simmeren Hoogloffel. ged.tenisse (Hoogloffelijker gedachtenisse) als haar Hoogheit in den jare 1684 de eere aan voorsz. parochie gaff van aldaar aan 't huijs van U Welgeb; broeder sijn Exell. van Haren, verscheidene dagen te verblijven, betuigde te hebben voor voorsz. plaatse, En dat ten hoogsten genegen was, soo 't eenigssins konde geplaatst worden, omme meer Hooggedachte hare vorstel, doorl. naam 8t wapen aldaar in voorsz. Kerck te willen schenken, gelijk U Welgeborenfe) sulx ten besten kennelijk can sijn, als die Hooggedachte Haar Hoogheits inclinatie alsdoen meenigmaal heeft vernomen, nu is 't claar dat nergens haar Hooggedachtes gedagtenisse heerlijcker can gebracht worden als aan de predikstoel, aan welkers cap het wapen & naam treffelijck sal toonen & ontallijcke jaren geconserveert worden, daar glasen & andere gedenktekenen het verval eerder onderworpen sijn; Endeaangesien de voorsz. predikstoel noodsakel. metten aldereersten moet gemaakt worden, als sijnde reeds onderstut, soo bidden de remonstranten U Welgeb. gelieve door sijne goede officiën waar aan de gemeente niet is twijffelende off sullen ruchtbaar sijn, de voorsz. genegentheit & begeerte Van ittêergedachte Hare Hoogheit & de noodwendigheit van geseide gemeente aan de Hoogvorstel. Princessen erfgenamen van Haar Hoogheit de Hartoginne van Simmeren op 't efficasieust(elijkst) gelieve voor te dragen ten einde Wel Hooggeachte) princessen tot oprechtinge van voorsz. gedachtenisse & opmaking van Voorsz. predikstoel een sekere somma gelieve te vergunnen te meer dewijle Hooggedachte princessen genoegsaam bekent wegens desselfs gewoone liefde & ijver tot den christel. godsdienst, een . werk souden voltrecken aan huys Godts aan gemelde plaatse. NAAMLIJST WAN PREDIKANTEN. Toen bij Resolutie der Staten van Friesland dd. 31 Maart 1580, de Roomsche godsdienstoefening in 't openbaar, maar ook in 't verborgen, verboden en afgeschaft werd, bepaalden de genoemde Staten tevens, „dat oock een yegelick Gemeente in hoeren Dorpe sal worden geordonneert, te procederen tot nyeuwe electie van bequaeme eerlicke Gereformeerde Predicanten, Leeraers ende Schoelmeesters" (Deze Resolutiën, alsmede die, waarbij aan Gedep. Staten last gegeven werd, om alle kloosters in Friesland te naasten en derzelver bezittingen en inkomsten ten bate des lands en wel speciaal der Gereformeerde Religie aan te wenden, zijn te vinden in Chbk. IV bl. 139, 144, 146, 148). De eisch om op ieder dorp een Hervormden predikant aan te stellen was gemakkelijker gesteld dan vervuld. Het aantal Herv. predikanten in Nederland was in die dagen nog zeer gering. De meesten van hen hadden in 't buitenland gestudeerd, daar alleen Leiden en dan nog slechts sedert 1575 een Geref. academie bezat. Prof. Reitsma („Honderd jaren uit de Gesch. der Herv. Kerk in Friesland") neemt aan (bl. 204) dat in 1580 voor de geheele Friesche Kerk slechts een 50-tal Dienaars beschikbaar waren. „Gansche grietenijen werden door één Leeraar bediend", zoo zegt hij en teekent aan, dat het Bildt pl.m. 1580 had: Pl.m. 1580: ALBERTUS WESTERMAN. Deze komt in Romein's Naamlijst voor onder Vrouwenpar., waar van hem vermeld staat, dat hij in de Synodale Aden van 5 Mei 1585 wordt genoemd. Hij zou van daar, waar hij stond, weggenomen worden, zullende de Classis van Leeuwarden door 2 leden bij Ged. Staten aanzoek doen, dat Albertus met een eerlijk onderhoud voorzien wierde, ten einde hij die van 't Bildt met 't woord Gods een tijd lang mag bedienen, of anders zich tot den schooldienst begeven. Om nu in de dringende behoefte aan Hervormde Leeraars te voorzien, zonden Ged. St. in Mei 1580 Dr. Otto Swalue naar de Noord-Hollandsche Synode te Hoorn „om te verzoeken, op te eischen en te beroepen naar Vriesland, alle Noordhollandsche predikanten, welke geboren Vriezen waren en ook zulke, die schoon geen Vriezen van afkomst, in Noord-Holland niet bij besloten gemeenten dienden." Aan het verzoek werd voldaan en aanstonds werden 5 predikanten beschikbaar gesteld en meerderen volgden. Zou onder deze meerderen ook niet Matthaeus Thomasz van Enkhuizen geweest zijn? 158.: MATTHAEUS THOMASZ VAN ENKHUIZEN, de eerste predikant van wien het zeker is, dat hij te St.-Annapar. gestaan heeft. In Romein, Ypey 8* Dermout, e.a. wordt hij steeds M. Dirksz. (M. Theodori) genoemd, in navolging van de Naamlijst der Predikanten in de Classis Leeuwarden, in 1751 uitgegeven door Ds. Mart. Laurman, die zijn wijsheid heeft van een afgesleten grafsteen op 't kerkhof te St.Ap. toen nog aanwezig. Ook het jaartal van zijn dood was op die grafsteen niet meer te lezen, doch door Laurman gesteld op 1596, door Romein op 1599. We weten nu echter beter. In het oudste Recesboek van het Bildt, dat bewaard gebleven is, (Rijksarchief, Leeuwarden) lezen we onder 8 Mei 1592: 't Gerecht vander Bilt heeft ten versoecke van Janni- chjen Jansdr. wedu van wl. Matheus Thomasz., dienaer des Godtl. Woordts aen Sint-Anna-kercke, gheauthoriseert den Achtbaren ende Welgeleerden CaerlCleytzenius Gandaus (is van Gent), Pastor in Wijngaerden (is St.Jac.par) en Steven Willemsz. curatores over des voorsz. Janthiens twee kynderen, by den voorsz. dienaer geprocreert, Hester en Anna genoempt, omme opten voorsz. kynderen goederen zoo veele mogelick is, volgende des vaders wille ende begeeren, toesicht te hebben ende sorge daer voeren te dragen, zulcx als zij bevinden souden te behoeren ende oirbaerlixt te zijn; ende om tselve wel ende trouwelick te bedienen, zij beyden handtastinge hebben gedaen aenden Grietman vander Bilt tselve nac te coemen nae heur vermoegen. — Op huyden den 18 Dec. 1592 hebben Jannichien Jansdr., sampt Suffridus Suffridi, dienaer te Schingen ca., sampt Jetze Fransz. vanweegen Anna ende Hester Mattheusdrs. hun huysvrouwen, gequiteert ende ontslagen de curatores in de tegenwoordige acte verhaalt vande curateelschap dien sij beijden eenigszins over deselve Anna ende Hester gehadt mogen hebben, etc. Uit deze acten blijkt dus, dat de le predikant van St.Ap. Mattheus Thomasz. heette en reeds vóór 8 Mei 1592 overleden was. Verder wordt er de eerste vaste predikant van St.Jp. in genoemd, welk dorp toen nog Wijngaerden heette (naar de eerste Bildtbedijkers, ook op de bekende Bildtkaart van 1570 komt het onder dien naam voor), benevens een der eerste predikanten van Schingen ca., die Romein niet noemt! In 1593 komt te St.Ap. voor: HIERONIMUS ATTEMA, volgens een Ord. bk. op 't Rijksarchief te Leeuwarden. Diens opvolger zal dan geweest zijn: 1600: JOHANNES ARCERIUS, zoon van den Franeker Hoogleeraar van denzelfden naam, wiens uitvoerige levensbeschrijving voorkomt in Mr. W. B. S. Boeles: Frieslands Hoogeschool II bl. 59. De zoon is geb. pl.m. 1569, waarschijnlijk te Franeker, waar de vader toen rector was. Hij stond als predikant te Terschelling 1595, Pietersbierum 1596 of '97, waar hij 25 Mei 1600 nog voorkomt. Vóór 9 Febr. 1601 is hij te St.Ap., want op dien datum legt hij daar het oudst bewaard gebleven „Kercke-Boeck" aan. Zijn vrouw heette Hester Poliander. Met hem vormden den Kerkeraad: Harmen Jans, ouderling en Steven Willems, diaken. Hij vertrok in 1604 naar Altona bij Hamburg, waar hij in 1623 nog leefde. 1604: CYRICUS HAGIUS, ook Siricus Mellaei, waarschijnlijk Sierk Meilis, geboortig van Heeg. Hij is beroepen van Finkum ca., waar hij maar een paar jaren stond. Hij is vóór 6 Mei 1604 te St.Ap. Zijn vrouw was Helena van Langen. In 1612 verroepen naar Sneek, waar hij nog voorkomt in 1618, toen hij de Remonstrantsche gevoelens toegedaan bleek (Vaderl. Letteroef. 1827 II 62). 1613: RUDOLPHUS HERMANNI LUINGA, geb. te Berlikum, waar zijn vader H. Luinga predikant was van pl.m. 1583—1589. Zijn broer Henricus L. was later rector van de Latijnsche school te Sneek. Hij werd beroepen van Sondel. Hij bleef te St. Ap. tot zijn dood, den 7 Jan. 1652, toen hij minstens 62 jaar oud was. Zijn vrouw Sijke Martensdr. overleefde hem, zij f omtrent St.Jacob (20 Juli) 1653 te Workum. Hij heeft in den langen tijd van zijn bediening alhier, het Kerkeboek (vnl. lidmatenregister, doop- en trouwboek) met groote zorg bijgehouden, waardoor we de sterfdata van alle in dien tijd overleden lidmaten weten. De kerkeraad bestond nu uit 3 ouderlingen en 2 diakenen. Hij be- vestigde 22 Juni 1634 het huwelijk van Rembrandt Harmensz. van Rijn en Saskia van Ulenborg. . 1652: PETRUS HORREUS, zoon van Mr. Jouke Horreus, Chirurgijn te Leeuwarden en Ryckien Oeritsdr.; geboren te Leeuwarden omstr. 1629. Hij kwam hier als candidaat; geapprobeerd den 26 Nov. 1652 (d.w.z. beroep goedgekeurd). Hij is hier in den H. Dienst bevestigd door D. D. J. Wemerus en Th. Struikborg, predikanten te Marrum en Vrouwenpar. Hij was gehuwd met Rinske Jillesdr. en f alhier in 1678, oud 49 jaar. Zijn devies was: fide, sed cui fidas, vide. (Dat is: vertrouw, maar zie toe, wien ge vertrouwt). In 't zelfde jaar 1652 kwam hier als Grietman van het Bildt Jor. Willem van Haren, die zich weldra naam maakte als staatsman en ambassadeur. In Aug. 1658 bevestigde Ds. Horreus diens huwelijk met Jonkfr. Elizabeth van Hemmema. Den 1 en Nov. namen de Edele echtelieden voor 't eerst deel aan het H. Avondmaal; terwijl zij 10 jaar later, 22 Oct. 1668, twee Avondmaalsbekers aan de Gemeente schonken. 1680: HERMANNUS WESSEL1US, geboren te Emden 23 April 1655, waar zijn vader Hermannus W. rector der Lat. school was. Hij doorliep de Lat. school, kwam in 1674 te Franeker op de academie. Den 7 Mei 1678 werd hij na voorafgaand examen, door de Classis van Franeker kandidaat verklaard en tot den predikdienst toegelaten. In Oct. 1678 volgde hij zijn vader (toen f) °P als rector te Emden. In 1679 werd hij beroepen te St.Ap.; geapprobeerd 13 Jan. 1680; inden H.Dienst bevestigd 27 Febr. door D. D. Joh. v. d. Meij en Joachim Hammema, predikanten te Vr.p. en Marssum. Den 5 Maart 1680 hield hij hier zijn eerste predicatie. „Na hier 2.5 jaar met veel opgang den Dienst te hebben waargenomen, werd hij beroepen te Workum en tegelijk te Emden, welk laatste beroep hij aannam." Den 22 Oct. 1682 nam hij afscheid van de Gemeente van Annapar., naar II Cor. 13: 11. Toen was men dus te St.Ap. met de nieuwe kerk aan 't bouwen, waarvan 3 April 1682, ongetwijfeld in zijn tegenwoordigheid, door Jr. Zwier van Tamminga, een oomzegger van W. v. Haren, de eerste steen was gelegd. Te Emden bleef hij slechts ruim een jaar, waarna hij nog bijna 47 jaar, van 7 April 1684 tot zijn overlijden op 8 Febr. 1731, predikant te Leeuwarden was. Als zoodanig hield hij den 23 Sept. 1711 de lijkpredikatie op Stadhouder Johan Willem Friso, even te voren aan den Moerdijk verdronken. Toen hij te St.Ap. stond, was hij nog ongehuwd. In 1686 trouwde hij met Margaretha Valk, uit een Harlinger familie. Zij t in 1743, 84 jaar oud. Opm. Zijn broeder Johannes Herm. Wesselius, stond van Sept. 1694 tot Jan. 1700, als predikant te St.-Jac.par.; zijn zoon, mede Hermannus Wesselius geheeten, was van Mei 1711 tot Mei 1715 predikant te Vrp., daarna te Leeuwarden tot zijn dood in 1755. 1682: JOHANNES LOLCKAMA, geb. te Leeuwarden; 22 Aug. 1672 student te Groningen; 1675 predikant te Oldeholtpade ca.; 1676 te Midlum. Verroepen naar St. Annapar., werd hij van de Franeker Classis gedimitteerd den 9 Nov. 1682; in de Classis Leeuwarden geapprobeerd den 7 Nov. Eerst in 1683 werd hij lid van die Classis. Hij is dus waarschijnlijk in Nov. 1682 te St. Ap. gekomen; wanneer hij zijn intreerede hield, is niet bekend. Hij zal in het voorjaar van 1683 de nieuwe kerk te StAp. hebben ingewijd, waar- omtrent evenwel geen bijzonderheden bekend zijn, zelfs de datum niet. Hij vond te St.Ap. 275 lidmaten. In 1686 werd hij verroepen naar Dokkum; gedimitteerd 2 Oct. 1686. In 't zelfde jaar was hij nog lid en praesis der Synode te Franeker. Hij stond te Dokkum tot zijn dood in Dec. 1698 en was er gehuwd met Rijckjen van Aitzema. 1686: ANDREAS PAMA (of Popma). Hij was sedert 1678 conrector te Sneek; 30 April 1682 predikant te IJtens; Mei 1684 te Cornjum. Verroepen naar St.Ap., gedimitteerd 27 Oct. 1686 en ook geapprobeerd. In 1694 was hij lid en scriba der Synode te Harlingen. Hij f te St. Ap. in 't begin van 1698. 1699: WIGBOLD MUYLMAN WILLEMSZ., geboren te Amsterdam den 19 Aug. 1674. Hij doorliep de Lat. school te Amsterdam, bezocht de Illustre school aldaar, de academiën te Leiden en Franeker, waar hij 8 Sept. 1698 candidaat werd. Tot predikant te St.Ap. beroepen 14 April 1699, geapprobeerd 17 April, werd hij daar 17 Mei in den H. Dienst bevestigd door D. D. Nol. Hajonides en G. Horreus, predikanten te Berlikum en Vr.p. Hij heeft den 24en Mei zijn intreepredikatie gedaan en werd 30 Mei lid der Classis. De oude pastorie van 1575 werd er niet beter op. In een vergadering van OudBildts-eigenaren van St.Ap. op 4 Jan. 1700 kwam deze zaak ter sprake en werd de volgende Resolutie genomen: De Kerk en Armvoogden aan de Gemeente te kennen gegeven hebbende, dat de Loodts van de Pastorie-huisinge t'eenemaal vervallen en niet wel te repareeren was, ook, dat de oude studeercamer seer klein en sonder vuijrplaetse was, dat de Predicanten al lange en de tegenwoordige onlanxs beroepene Pastor Ds. Wigbold Muylman Wz. insgelijx over de incommoditeit van dien geklaagt hebben, sijnde de laatstgenoemde genooddrongen geweest, de voorca'mer tot het oeffenen van sijne studie te nemen, waardoor voor sijn familie maar één camer overig is en geen plaatse om ij mand te logeren: heeft de Gemeente verstaan en geresolveert, dewijle de Loodts dog moet opgemaakt en vernieuwt worden, dat boven deselve een studeercamer sal worden gemaakt, authoriserende de Kerk- en Armevoogden het eene en 't ander metten eersten in effecte te bestellen soo en als sij bequaamst bevinden sullen. (Die leelijke opkamer in gele baksteen herinneren wij ons nog heel goed). Met Petrus Overweij, klokgieter te Leeuwarden, werd in 1700 overeengekomen, de gescheurde klok te vergieten op gelijke zwaarte als ze nu is. In 1707 werd Ds. Muylman verroepen naar Muiden en deed zijn afscheidsrede den 20 Maart van dat jaar. Verder stond hij nog: 1708 te Brielle, 1709 te Enkhuizen, en van 1712 tot zijn emeritaat 9 Nov. 1735 te 's-Gravenhage, waar zijn zoon Wilhelmus hem in 1736 opvolgde. Hij leefde nog 10 jaar ambteloos, en t te 's-Gravenhage den 29 Maart 1746. Zijn zoon, de genoemde Ds. Wilhelmus Muylman, gaf een van zijn vaders preeken „Der Christenen sterke Troost" naar I Thess. 4: 13 en 14, uit bij F. H. Scheurleer te 's-Gravenhage, met een portret en levensbeschrijving van den overledene. Ds. Wigbold Muylman was 21 Sept. 1697 gehuwd met Dieuwke (Debora) Ursinga, geb. 1672, een dochter van den Beetgumer schoolmeester Sixtus Ursinga. Zij stierf te 's-Gravenhage 21 Dec. 1732. Van hun 5 kinderen, die allen in 1746 nog leefden, waren de middelste 3 te St.Ap. geboren en gedoopt. Ds. Muylman liet meerdere geschriften na (Zie: Boekzaal). 1707: JOHANNES PRIGGE, geb. te Franeker in 1672, waar hij ook studeerde en kandidaat werd. Als kandidaat huwde hij in 160° met Titia Elgersma, dochter van Ds. F. J. Elgersma te Grouw. Zij overleefde hem. Beroepen te St.Ap. 10 Mei 1707, werd hij geapprobeerd den 6 Juni, in den H. Dienst bevestigd den 19 Juni door D. D. Nol. Hajonides en R. Horreus, predikanten te Berlikum en Vrp. en lid van de Classis den 4 Juli 1707. In 1719 werd hij verroepen naar Wohrega; gedimitteerd 3 Juli; waar hij 9 Febr. 1735 overleed. 1719: JOHANNES BANGA, geb. te Leeuwarden in Oct. 1675, studeerde te Franeker, werd in 1701 predikant te Harich, in 1710 te Morra ca. Vandaar beroepen te St.Ap. in 1719, hield hij zijn intreepreek den 24 Sept. van dat jaar, nadat hij 7 Aug. geapprobeerd was. Den 1 Oct. werd hij lid van de Classis. In 1727 werd in de kerk een orgel geplaatst, een geschenk van den toenmaligen Substituut Grietman Willem v. Haren en zijn echtgenoote Rixt Poppedr. van André. Ongetwijfeld heeft Ds. Banga hierbij een inwijdings-predicatie uitgesproken, waarvan evenwel verder niets bekend is. De schoolmeester Johs. Steenwijk was de eerste organist; bij zijn aanstelling in 1724 had men hem reeds de verplichting opgelegd, „ingeval een orgel in de kerk geplaatst wierde, op 't selve te speelen, sonder daarvoor een verbeteringe van tractement te genieten." Gerrit Gaerdenier was de eerste, voor wien, op de Rekening van Kerkvoogden van 1728, een post van 5 gl. 15 st. voor „puystertreden" voorkomt. Ds. Banga f hier 4 Nov. 1730, oud 55 jaar en 1 mnd. Zij* vrouw heette Anna ten Woldén; zij f 9 Mei 1727. 1731: GEORGIUS ATSMA, geb. April 1700 te Leeuwarden, werd in 1722 predikant té Oostermeer; werd vandaar ver¬ roepen naar St.Ap., den 11 Sept. 1731, geapprobeerd 1 Oct. Hij hield hier zijn intreerede den 21 Oct. van dat jaar, uit Ps. 133. Het tractement van dén predikant bedroeg hier f500.—, benevens de huur van 3.5 morgen pastorieland. In 1738 werd Ds. Atsma verroepen naar Geertruidenberg en hield 12 Oct. van dat jaar zijn afscheidsrede, uit Ps. 73 : 24. Daar werd hij in 1771 emeritus en overleed er 20 Oct. 1780, oud* 80 jaar en 6 maanden. Te Geertruidenberg schreef hij: „Verklaringe van het Twede Gezichte der Openbaringe van Joannes", „Tot betoginge van het Gelove en den Hoogsten Roem der Christenen"; verschenen in 1744 bij Fred. Outman. 1738: GERARDUS COUPERUS, Petr.zn., geboren te Warrega, waar zijn vader predikant was. Gerardus werd in 1729 predikant te Bergum en vandaar 19 Nov. 1738 beroepen te St.Ap., geapprobeerd 25 Nov. Hij hield hier rijn intreerede den 21 December 1738, uit I Cor. 2: 2. De Gemeente van St.Ap. op 19 Nov. 1738 „na voorgaande huyskundinge en klockklippinge in de Kerck vergadert sijnde", besloot de 3.5 morgen land, waarvan de predikant de opbrengst genoot, „na haar te nemen, sonder dat de Predikanten daarop oijt eenig recht sullen hebben of behouden", maar daarvoor het tractement te verhoogen met f 30 's jaars en dus te brengen op f530. Daarna stemde men dan Ds. Couperus op genoemde voorwaarden. Hij was gehuwd met Geertje Scheverstein, die hem overleefde. Hij stierf nl. 13 Mei 1753, waarna de Classis(?) het annus gratiae den dienst voor de weduwe moest waarnemen. 1754: GEORG LEMKE, HANS HENDRIKZN., geb. te Oldeholtpade den 4 April 1721, waar zijn vader predikant was. Hij werd kandidaat 3 Mei 1745 en stond als predikant te Exmorra van 3 Mei 1748 J tot 13 Aug. 1752, te Cornjum van 20 Aug. 1752 tot 9 Juni 1754. Reeds in Oct. 1753 werd hij te St.Ap. beroepen, doch wegens het annus gratiae deed hij zijn intreerede eerst den 23 Juni 1754, uit Gal. 1: 10. — Den 13 Mei 1760 hebben de stemdragende Ingezetenen van St.Ap. „gedelibereert en geresolveert om aan Ds.! Georgius Lemke, bedienaar des Godd. Woords aan deese Gemeente, om moverende redenen en uit een besondere agtinge voor zijn Eerw. persoon en Leere, toe te leggen een jaarlijks douceur ter somma van 50 GGld. (is f70), ter tijd en so lange Sijn Eerw. Herder en Leeraar deeser Gemeente is, alles zonder consequentie voor desselfs successoren." Het tractement werd nu dus f 600,^-. In de „Boekzaal der Geleerde Waerelt" van July 1760 vindt men omstandig gewag gemaakt van dit feit, met verdere mededeeling, dat „Z.Ed. ook niet nagelaten heeft, deze gantsch bijzondere blijk van genegenheyt en hoogachtinge opentlijk met dankbaarheijd te erkennen, zijne verpligtingen deswegens te betuigen, en hun (is de Stemgerecht. ingezetenen) toe te wen- J schen, dat de God der algenoegzaamheijd. zelf, hen met alle wenschelijk goed, in j tijd en eeuwigheijd bekroone; zulks doen-; de op den 1 Junij, met de woorden van ; David uit II Sam. 2: 6, „Zoo doe nu de Heere aan u weldadigheyd ende trouwe", j enz. — Op de eerste lidmatetalijst van Ds. Lemke komen pl.m. 170 lidmaten voor. Waaraan die achteruitgang is toe te schrijven (er waren wel 270 geweest vroeger), weet ik niet. Hij was gehuwd met Debora Mulder. In Oct. 1765 werd hij beroepen naar Harlingen; losgemaakt in een buitengewone Classisvergadering te Leeuwarden den 12 Nov. 1765. Hij nam echter pas afscheid J den 12 Jan. 1766, „wegens huizelijke beletzelen"; tekst I Thess. 5 : 23. Hij t te Harlingen den 12 Febr. 1792, oud 70 jaar en 10 mnd., nalatende een weduwe, 6 dochters en 2 schoonzoons. 1766: GIJSBERTUS WILDEMAN, geboren te Kesteren in 1723; kwam als kandidaat te IJperen in 1749; werd in 1757 garnizoenspredikant te Namen,' waar wij, volgens het Barrière-tractaat (1715), evenals in eenige andere Zuid-Nederlandsche grenssteden, bezetting hadden liggen. Den 21 April 1766 werd hij te St.Ap. beroepen, welk beroep den 13 Mei is geapprobeerd, waarop hij naar 't hooge Noorden overkwam en 13 Juli van dat jaar zijn intreerede hield, naar Ps. 32: 8. De luidklok in den toren, in 1700 gegoten uit een oudere, toen gescheurde, was nu wederom gescheurd en werd in 1767 door Pieter Seest te Amsterdam omgegoten. De namen van de mannen van gezag, Grietman J. A. du Tour, Secretaris H. Andreae, de Volmachten Dirk Johs. Kuik en Beert Corn. Wassenaar, en de Kerk- en Armvoogden Dirk Dirks en Bente Walings, staan er op vermeld, hetgeen echter niet tot de gevolgtrekking mag leiden, dat dezen de klok geschonken zouden hebben. De Gemeents-rekening van St.Ap. over 1767—'68 wijst uit, dat er door- de Volmachten voor betaald is f731-2-0. 1 t Ds. Wildeman was reeds vóór zijn komst te St.Ap. gehuwd met Mej. Eleonora PhiKppina Helena Eckhardt. Hij werd 22 Oct. 1769 te Harlingen beroepen, évenals zijn voorganger, dit beroep werd geapprobeerd in de Classis Franeker den 20 Növ.; losgemaakt van de Cl. Leeuwarden 21 Nov., deed hij zijn afscheidsrede te St.Ap. den 26 Nov. 1769. Hij heeft te Harlingen het predikambt bekleed tot 9 Juni 1794, toen hij emeritus werd. Hij f er 31 Jan. 1796, oud 72 jaar. 1770: JOHANNES VAN ASSEN, WINANDUSZN., geb. 20 Aug. 1741 te Beetgum/waar zijn vader toen predikant was (later te Berlikum). Als kandidaat werd hij predikant te Langweer den 31 Aug. 1766. Vandaar beroepen te St.Ap., werd dit beroep geapprobeerd den 13 Febr. 1770, en deed hij hier zijn intree den 11 Maart van dat jaar, uit Matth. 28: 18,19. In de Dorpsrekening van dat jaar komt voor: 13 Febr.: aan Ds. A. Wassénberg f 95-4-0 ter zake de approbatie van Ds. Van Assen op een extra-ord.is. classis op 13 Febr. 1770. aan O. de Vries f 75-5-0 terzake de approbatiemaaltijd van de Heer predikant Van Assen. 21 Febr.: aan Ds. H. Jongbloed f 80-13-0 terzaké de demissie van Ds. J. van Assen van Langweer naar St.Ap. 22 Febr.: aan Harmen Jans Miedema f 39-17-0 ter zake een maaltijd bij de demissie van Ds. Van Assen. Febr.: aan Sikke en Matthijs Gerbens f24 voor schipvrachten van 't bréngen van 't huisraad van Ds. Van Assen van Langweer na St.Ap. op 27 Febr. 1770. Een en ander bedroeg meer dan een half jaar tractement! Dergelijke posten kwamen bij elke beroeping van een predikant voor. In den zomer van 1776 bedankte Ds. v. Assen voor een beroep naar Workum. Zijn le vrouw was Antje Andringa, den 7 Juli 1776 hertrouwde hij te St.Ap. met Mej. Anna Clasina Jongsma van Peins, die hem overleefde. Den 2 Nov. 1778 ontving hij een beroep naar Harlingen, waarop hij 14 Febr. 1779 te St.Ap. afscheid nam, uit Phill. 4: 9. Zoo waren drie achtereenvolgende Leeraars naar Harlingen vertrokken, en daar nog tegelijk werkzaam. Ds. Van Assen verkreeg emeritaat 5 Oct. 1817 en f te Harlingen 15 Nov. 1820. 1779: EGBERTUS HENRICUS TENCKINCK, JAN WILLEM COENRAAD ZOON, geb. te Warrega in 1746, waar zijn vader predikant was. Hij studeerde te Franeker, stond als predikant te Schingen ca. van 18 Febr. tot 12 Aug. 1770; te Stavoren van 19 Aug. 1770 tot 21 Maart 1779 en werd vandaar beroepen te St.Ap. Dit beroep werd geapprobeerd in de Class. vergadering van 9 Maart, waarop hij 5 April 1779 zijn intreepredicatie hield te St.Ap., over Rom. 1: 15,16. 't Was Paaschmaandag, en de stroom der toehoorders was verbazend; daaronder waren één Hoogleeraar en elf Predikanten; „en wierd die plechtigheid tot algemeen genoegen verricht" (Boekzaal). Zijn vrouw Trijntje Heineman, was een dochter van Ds. H. te Warns; hij was er te Stavoren mee getrouwd. In de Boekzaal van Dec 1783 lezen wij het volgende bericht uit StAp.: „Onze veelgeliefde Leeraar, de Wel. Eerw. Hr. E. H. Tenckinck, vond zich opgewekt om op den 16 van Slachtmaand in een daartoe geschikte Leerrede, staatelijk met de Gemeente te gedenken aan de stichting van het ruim en schoon kerkgebouw, waarin nu den tijd van eene Eeuw de plechtige Godsdienstoefening ter dezer plaatse was waargenomen, zijnde er te gelijk ruim twee Eeuwen thans verloopen, zedert allereerst, zo veel men ontdekken kan, na de gezegende Hervorming, een Mattheus Dirksz. van Enkhuizen het Evangelie der Heerlijkheid van Christus hier begon te verkondigen, waarin hij door een reeks van 16 Leeraren is opgevolgd. Zijn Eerw. nam de gelegenheid van dit dubbel Eeuwfeest waar, om met ons des Heeren naam, voor dit zo lang genoten onschatbaar voorrecht, openlijk te roemen en ons Godshuis, Gemeente en Leeraar aan Hem, wiens goedertierenheid tot in eeuwigheid -duurt ,op nieuws al biddende op te dragen, terwijl hij, der Gemeente het aandenken aan voo- rige waardige Voorgangers vernieuwd hebbende, dezelve hartelijk opwekte om met vernieuwden en verwakkerden ijver onzen redelijken en Geestelijken Godsdienst eenpariglijk in het openbaar bij te woonen en te verrichten; boezemende zijne verzuchtingen om des Heeren zegen over de verkondiging van het Evangelie uit, met de woorden van Gods knecht Moses: Num. 11: 29 „Och of alle het volk des Heeren Propheeten ware, dat de Heere zijnen Geest óver hen gave." De Voorafspraak was ontleend uit Joh. 10: 22. Dit wierd tenzelven dage door een Lid der Gemeente met deze regelen in rijm beantwoord: ' Gij zongt vol vreugd, een Eeuw geleên, St. Anna's Volk! Gods lof, In 't nieuwe Kerkgebouw met reên, Bij ruime dankensstof. Thans wenscht uw braave Bijbeltolk: Dat elkeen propheteer' Des Geestes vol, als Heeren volk, Zo als men dit weleer In Eldad en in Medad zag. Ach! dat zulks haast begon! Een handvol hoorns ruischte op dien dag Gelijk de Libanon! K. J. Van 1792—'94 was er sprake van een nieuwe pastorie. Bestekken werden gemaakt, zelfs een aanbesteding gehouden, maar 't slot van de geschiedenis was, dat aan de oude pl.m. f7- a 800 vertimmerd werd en dat men die ook opnieuw verfde. — Het predikantstractement bedroeg nu f 700.—. In 1794 nam Ds. Tenckinck een beroep aan naar Britswerd, waarop hij zijn afscheidsrede te St.Ap. hield den 9 Nov. 1794, uit I Joh. 2: 28. Te Britswerd herdacht hij 27 Febr. 1820 zijn 50-jarigen Evangeliedienst in 4 gemeenten (Ps. 92: 16) en 28 Febr. 1830 zijn 60-jarigen Dienst (Ef. 3: 8, 20, 21), waarbij 10 predikanten tegenwoordig waren. Den 8 Aug. van dat jaar preekte hij nog tweemaal, o.a. een doopbediening te Wieuwerd; en den 9 Aug. stierf hij plotseling, oud 84 jaar. De toenmalige predikant van St.Ap., Ds. Wassenbergh, herinnerde zijn gemeente op 15 Aug. 1830 aan hun voormaligen herder en leeraar. Er waren er hier nog, die den waardigen man, die waarlijk veel kennis en geleerdheid bezat, gekend en hooggeacht hebben en bij wie zijn nagedachtenis wegens den ijver, waarmee hij arbeidde aan de uitbreiding van het Rijk des Heeren, in zegening blijft. 1795: POPKO NOORDHOF F, geb. te Groningen in Jan. 1768. Hij werd 30 Sept. 1792 predikant te Gerkeskloos'ter, vanwaar hij 26 Jan. 1795 naar St.Ap. verroepen werd. Hij nam afscheid van Gerkesklooster 31 Mei (II Cor. 13: 11) en hield te St.Ap. zijn intreerede den 21 Juni 1795, uit I Cor. 2: 2. Het beroep was geapprobeerd in de Class- vergadering van 14 April. Ds. Noordhoff was gehuwd met Mej. Agnetha Maria Schierbeek; zij f 13 Mei 1812. Den 25 Juli 1797 ontving hij een beroep naar Heerenveen. De Boekzaal van Aug. van dat jaar schetst ons de vreugde van de Gemeente van St.Ap., toen Ds. voor dit „aanzienlijke en voordeelige beroep" bedankte. Hij maakte dit de Gem. bekend in een Voorafspraak naar aanleiding van Luc. 24: 29. „De verheerlijkte Jezus doe 's Mans vernieuwde verblijf onder ons, met de weezenlijkste zeegeningen en blijken zijner Goddelijke goedkeuring bekroond worden, en maake zijnen ijver en zuiveren Evangeliedienst onder ons meer en meer nuttig, ter bevordering van zuivere kennis, oprecht geloof en ongeveinsde Godsvrucht!" (Boekzaal). In 1802 bedankte hij opnieuw voor een beroep, nu naar Roordahuizum, — Het predikantstractement bedroeg in 1818 f 800. Den 25 Juni 1820 heeft Ds. N. plech- tige gedachtenis gevierd van->£ijnen in deze gemeente vervulden 25-jarjgen Evangeliedienst, predikende bij deze gelegenheid over Ps. 138: 8. Hij overleed 21 Juni 1824, oud 56 jaar, nadat hij 18 Juni nog tweemaal had gepreekt. Hij liet als weduwe na, Mej. C. C. Camphuizen, met wie hij na den dood van zijn eerste gade, hertrouwd was. De Ring Stiens nam voor haar het annus gratiae waar. Met haar beweenden twee kinderen uit het le huw. 's mans dood: Ds., D. Noordheff te Schalsum, en Petronella Maria, geh. met den Onderwijzer der Jeugd te St.Ap., Taeke Atzes Nicolaj. Den volgenden Zondag heeft Ds.< Holwerda van Vrp., consulent te .St.Ap,, air daar hulde gedaan aan de nagedachtenis van den overleden predikant, met een. leerrede over Ps. 119: 19a (Boekzaal Juli 1824). Ds. Themmen te St.Jpt -deed aldaar hetzelfde den 4 Juli, predikende bij die gelegenheid over Joh. 11: 11 (Lazarus onze vriend slaapt), wïarbij velen uit St.Ap., ook de familie van Ds. N., tegenwoordig waren. (Boekzaal Sept. 1824). 1825: ARNOLDUS WASSENBEROH, geb. 6 Sept. 1790 te Leeuwarden. Als kandidaat werd hij 9 Sept. 1814 beroepen tot predikant te Schingen, waar hij, na bevestigd te zijn door Ds. J. F. Beckhaus van Wier, op 1 Jan. 1815 zijn intree deed uit Joh. 9: 4. Den 9 Maart kreeg hij stem en zitting in de Classis Franeker. Hij was 19 Oct. 1814 te Leeuwarden gehuwd met Johanna Kraft, dochter van den Leeuwarder koopman Dirk Kraft en Maria de Jong. Den 28 Nov. 1819 nam hij afscheid van zijn gemeente te Schingen (I Joh. 2: 28), om 5 Dec. d.a.v. zich te verbinden aan de gemeente van Veenwouden (Coloss. 1: 28), van welke hij 16 Oct. 1825 afscheid nam (Joh. 3: 4). Toen vertrok hij naar St.Ap. Hier had men eerst 28 Maart 1825 Ds. C. Witteveen van Garijp beroepen, die bedankte. Men beriep hem opnieuw, hij bedankte nogmaals, terwijl hij een gelijktijdig beroep naar Oosthem aannam. Den 12 Juli viel de keuze op Ds. Wassenbergh te Veenwouden, die aannam. De beroeping werd 19 Aug. door 't Class. bestuur van Leeuwarden geapprobeerd en vervolgens ook door den Koning goedgekeurd. Den 23 October 1825 werd hij bevestigd door den consulent Ds. D. Holwerda van Vrp. (I Cor. 3: 9), waarna hij des nam. zijn intreerede hield uit II Cor. 4: 1. In Jan. 1828 bedankte hij voor een beroep naar Burgwerd ca. en verbond zich bij die gelegenheid 23 Jan. 1828 opnieuw aan de Gemeente, naar aanleiding van II Cor. 1: 13 en 14. Jarenlang had hij zitting in 't Class. bestuur van Leeuwarden. Hij vertaalde: „Gelijkenissen van Jezus, verklaard door een moeder aan haar kinderen", uit het Fransch van Mevr. A. de Savignac; Leeuwarden, bij Schierbeek 1837 en „Bijdragen tot bevordering van levenswijsheid en levensvreugde", uit het Hoogduitsch van Dr. H. B. Wagnitz; Leeuwarden bij Suringar 1836. In de Friesche Volksalm. schreef hij een historisch overzicht van de Grietenij Het Bildt (1843) en vele historische bijdragen meer. In 1828 was het predikantstractement gebracht op f900; in 1860 op f 1100. Omtrent de kerkrestauratie in 1847 en '48, lezen wij in de Boekzaal, dat de dienst eenigen tijd had stilgestaan en dat op den 27 Aug. 1848 voor de eerste maal weer in het vernieuwde heiligdom gepreekt werd; Ds. Wassenbergh hield toen een rede over Ps. 26: 8a. In 1849 is daarop het orgel geheel vernieuwd; den 22 Juli 1849 werd het opnieuw in gebruik genomen. De Pastor loei hield een rede (naar Ephese 5: 19, 20) over „den invloed welken orgelspel en zang hebben om ons op te wekken tot den lof en de verheerlijking van God, en den Christen te stemmen tot die gevoelens en aandoeningen, welke hem in zijne redelijke Godsvereering betamen." Deze rede werd afgewisseld door het zingen van psalmen en gezangen, zoo door de vrouwen alleen, als door de geheele gemeente. Het orgel werd dien keer bespeeld door dhr. R. Frank, organist bij de Groote Kerk te Leeuwarden, die 's nam. nog een orgelconcert gaf ten voordeele van de armen onzer gemeente. „Moge ons vernieuwd kerkgebouw een langen tijd voor ons en onze nakomelingen tot een heiligen tempel dienen, en onze uitwendige eeredienst ons opleiden tot inwendige, hartelijke, werkzame verheerlijking van God!" (Boekz. Aug. 1849). De kerkrestauratie was aangenomen door Piebe Daams Wassenaar voor f1925; het verfwerk door H. C. Ferwerda voor f 109. Een en ander kwam echter totaal op f2748.44. Het orgel was hersteld door Gebr. van Dam te Leeuwarden. Den 27 Oct. 1850 heeft Ds. Wassenbergh een gedachtenisrede gehouden naar aanleiding van zijn 25-jarige Evangeliedienst te St.Ap., tekst Rom. 1: 16. Zijn overlijden op 3 Maart 1864 maakte, dat het aan een 40-jarig jubileum te St.Ap. en een 50-jarig in 't geheel, niet toe kwam, welke beide in 1865 gevierd hadden kunnen worden. — Boekzaal 1864, toen „Stemmen voor Waarheid en Vrede" geheeten, zegt van hem: „Dus was' hij bijna 50 jaren met lust en eere werkzaam in den wijngaard des Heeren. Ook als lid, eerst van het Class. bestuur van Leeuwarden en naderhand van het Prov. Kerkbestuur van Friesland, behartigde hij de belangen der Vaderlandsche Kere, zoo veel in hem was. Zijn afsterven wordt diep betreurd door zijne kinderen, vrienden en zijne gemeente." — Zijn zoon Abraham Wassenbergh was van 1855—f1875 notaris te St.Ap., van hem leven nog meerdere nakomelingen, doch niet meer op 't Bildt. Nu trad de groote vacature in, die duurde van 3 Maart 1864 tot 27 April 1902, dus 38 jaar. Met steun van de Synode en van den Nederl. Protestantenbond, wist de liberale Kerkeraad -in 1886 een modernen Godsdienstonderwijzer aangesteld te krijgen, den heer J. J. HENCKEL, die 7 Nov. van dat jaar, na bevestigd te zijn door den consulent, Ds. D. C. de Haas van Beetgum (Ef. 2: 17a), zijn intree deed over II Cor. 3: 6a. Direct met Kerstmis 1886 deed hij 79 nieuwe lidmaten aannemen en Raschen d.a.v. nog een 40-tal. Den 30 Mei 1887 werd door hem een nieuw Lokaal voor godsdienstonderwijs ingewijd. (B. Crt.) Reeds 28 Apr. 1889 nam hij afscheid van de gemeente en sprak daarbij, volgens mondelinge overlevering, over „Het is u nut, dat ik wegga". Het was dan ook gebleken, dat de keuze van dhr. Henckel bezwaarlijk een erg gelukkige kon worden genoemd, ondanks 's mans ijver. — In 1898 werd tot hulpprediker aangesteld de heer J. RIJKS, geb. 1872. Hem komt de eer toe, dat hij met ijver de jammerlijk gehavende gemeente weer begonnen is op te bouwen, welke arbeid door de volgende predikanten met succes is voortgezet. Dhr. Rijks vertrok in 1902, was later hulpprediker in Ned. O. Indië en is thans reeds -10 jaar de voorganger der Holl. gemeente te Roubaix in Nd. Frankrijk. Hij is thans 60 jaar. Achtereenvolgens kwamen nu: Ds. C. E. F. DE VRIES, geb. 1874; candidaat 1901; deed zijn intree te St.Ap. den 27 April 1902; vertrok naar Heeg 23 Juli 1905, naar Nijland 24 Febr. 1918. Ds J. PELINCK TER HASEBORO, geb 1875; candidaat 1904; deed zijn intree te StAp. 17 Sept. 1905. Emeritus 1 Febr. 1916 Werd weer predikant te Helenaveen 25 Mei 1919, te Helmond 14 Maart 1920. Ds ADRIANUS ANTHONIE VAN WESSEM, geb. 9 Febr. 1875 te Dordrecht; candidaat 1905. Predikant te Hiaure 19 Aug. 1906, te StAp. 1916; vertrok 5 Aug. 1917 naar Joure (intree 12 Aug.) Ds. J. VISSER, geb. 1876; candidaat 1903. Predikant te Foudgum 20 Sept. 1903, te Exmorra in 1910; te St.Ap. 1917; vertrok 30 Maart 1919 naar Aalzum,' 2 Oct. 1932 naar Losdorp. Ds O. S. JELLEMA, geb. 1889; candidaat 1915; predikant te Sebaldeburen 21 Mei 1916; te St.Ap. 31 Aug. 1919. Hij is de zoon van Ds. A. Jellema, te Berlikum den voorganger van Ds. H. van Eyck van Heslinga, aan welken laatstgenoemden predikant de gemeente van St.Ap., die hij als consulent diende, groote verplicMingen heeft. Ds. O. Jellema nam 12 Dec. 1926 afscheid van St.Ap. (tekst Nehemia 8: 6 en 7), wegens vertrek naar de Nederlandsche kolonie te Davos in Zwitserland. Den 18 Nov. 1928 kwam hij in Nederland terug, als predikant te Beüen. Ds. J. P. SNOEP, geb. 1890; candidaat 1917; hulpprediker te Oegstgeest 1 Juli 1917; predikant te Ten Boer 20 Juli 1919, j te Oaast in 1924; bevestigd door zijn j broer Ds. C. A. Snoep van Vierhuizen, deed hij 3 April 1927 zijn intree te St.Ap. (tekst I Cor. I: 22-24). De orgelrestauratie 1 onder zijn predikantschap is reeds geme- 1 moreerd. Den 9 Maart 1930 nam hij afscheid van StAp. (tekst Rom. 8 : 35), wegens vertrek naar Nijehaske (intree aldaar 16 Mrt.) Ds. H. BOITEN, geb. 1899, candidaat 1925 en toen hulpprediker te Musselka- l naai; predikant te Garrelsweer 30 Meij 1926; bevestigd door Ds. J. de Jong van LVrp., consulent, deed hij 6 Juli 1930 ' zijn intree te St.Ap. met een rede naar Matth. 17:7. — (Opm.: Het bovenstaande na 1898, hoofdzakelijk ontleend aan Van Alphen's Kerkelijk Handboek). Hij heeft 23 Nov. 1932 het 250-jang bestaan van het kerkgebouw, onder grooteni toeloop van belangstellenden, herdacht met een rede naar aanleiding van Ps. 126: 3.! Moge de gemeente onder zijn predikant-! schap bloeien! en moge hij zijn pogingen om eerlang tot een grondige restauratie van het historische Kerkgebouw te ke-^ men met succes bekroond zien. Kooten, Dec. 1932. H. SANNES, h.d.s. De cliché's voor de afbeelding op den omslag en van den preekstoel, rijn ^iwülend afgestaan door de Leeuwarder Courant. De ovenge door het Leeuwarder Nieuwsblad.