GEDENKBOEK NVPRCMNCIALE* LIMBURGSCHE ELECTR.ICITEITS-MAATSCHAPPIJ STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ MAASTRICHT I0OO 3 SEPTEM BE R 1054 UITGEGEVEN TER GELEGENHEID VAN HET 95 JARIG BESTAAN N V. PROVINCIALE LIMBURGSCHE ELECTRICITEITS - MAATSCHAPPIJ (STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPLT) tevens liquidatrice van Je N.V. Maatsckappij tot Verloop van Jen Electriscken Stroom Jer Staatsmijnen in Limburg. * Maastricht, Augustus 1934. Ter herinnering aan den dag, waarop onze Maatschappij voor 25 jaar werd opgericht, hebben wij een gedenkboek samengesteld, waarin in verschillende hoofdstukken de ontwikkelingsgang van ons bedrijf is beschreven. Wij hebben liet genoegen u ingesloten een exemplaar van dit gedenkboek aan te bieden. Hoogacktend, N.V. Provinciale Limburgscke Electnciteits-^M.aatsckappij GEDENKBOEK UITGEGEVEN DOOR DE N.V. PROVINCIALE LIMBURGSCHE ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ (STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ) MAASTRICHT TER GELEGENHEID VAN HAAR 25 JARIG BESTAAN OP 3 SEPT. 1934 N.V. PROVINCIALE LIMBURGSCHE ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ (STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ; COMMISSARISSEN Mr. E.O.J.M. Baron VAN HÓVELLTOT WESTERFLIER, Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, Voorzitter, H. J. L MERCKELBACH, Lid van Gedeputeerde Staten van Limburg, Plaatsvervangend Voorzitter, J. H. MAENEN, Lid van Gedeputeerde Staten van Limburg, Secretaris, Prof. Dr, ing. C. FELDMANN, Hoogleeraar aan de Technische Hoogeschool te Delft, Mr. L. B. J. VAN OPPEN, Burgemeester der gemeente Maastricht, F. A. L. M. DAMEN, Burgemeester der gemeente Geleen, Lid van Provinciale Staten van Limburg, B. S. T. J. TEEUWEN, Industrieel, Prof. Dr. ir. F. K. Th. VAN ITERSON, Directeur van de Staatsmijnen in Limburg (aangewezen door de Staatsmijnen). DIRECTEUR: Prof. Dr. ir. H. C. J. H. GELISSEN. ONDER-DIRECTEUREN: V. R. P. J. BLOM, ing. - ir. H. C. A. KORTLANDT. PROCURATIEHOUDERS: J. VAN GROEN, Ingenieur, J. G. HOLSTEGE, Administrateur, Mr. P. C. E. VOLLGRAFF, Secretaris der Directie. ir. J. A. KALFF, MINISTER VAN WATERSTAAT verzoek om een voorwoord te schrijven in het gedenkboek, uitte geven ter gelegenheid van het feit, dat op 3 September 1934 de Maatschappij den dag herdenkt, dat zij 25 jaar geleden werd opgericht. Ik doe dit te liever, omdat daarmede tevens wordt herdacht een bijna 25-jarige samenwerking met het Rijk; immers gedurende het geheele bestaan van de Maatschappij heeft samenwerking met het Staatsmijnbedrijf en het Rijkstoezicht op de electriciteitsvoorziening voorop gestaan. Het initiatief van den Heer R. W. H. Hofstede Crull, die met medewerking van de Heemaf, de firma Gebr. Stork & Co. en de Twentsche Bank, het noodige geld gevonden had om een begin te maken met het net, is gebleken een gelukkig initiatief te zijn geweest. Daardoor is Nederlandsche ondernemingsgeest er in geslaagd ten bate van nieuwe Nederlandsche industrieën deze onderneming tot stand te brengen. Stond aanvankelijk nog voor oogen het oprichten van een eigen centrale, met gebruik making van minderwaardige brandstof, spoedig liet men dit denkbeeld varen, om, — de naam geeft het reeds aan — de samenwerking met de Nederlandsche mijnindustrie inniger te doen zijn, en den stroom van de Staats- mijnen te betrekken. De neiging tot samenwerking der gemeenten heeft mede tot het doel bijgedragen: Maastricht was reeds dadelijk bereid den stroom van de nieuwe onderneming te betrekken; andere gemeenten volgden. Ook de provincie begon zich de electriciteitsvoorziening aan te trekken. In 1915 kwam de Electriciteitsverordening voor Limburg. In hetzelfde jaar aanvaardde de provincie eene Rijksconcessie voor den aanleg en exploitatie van electriciteitswerken, terwijl zij tevens heeft deelgenomen in het aandeelenkapitaal van de Maatschappij. Thans is de toestand zoo, dat met recht ook in dit opzicht gesproken kan worden van eene „provinciale" Maatschappij. Toen provincie en Maatschappij in dit opzicht één waren geworden, lag het in de rede, dat de Rijksconcessie ook zou gesteld worden ten name van de N.V. Een nieuwe Rijksconcessie werd dus verleend aan en aanvaard door de Maatschappij. Ik beschouw ook dit als een gelukkig gevolg van de voortdurend inniger wordende samenwerking van Rijk, provincie en onderneming. Mede als gevolg van deze voortdurende samenwerking van allen, die hiertoe geroepen waren, is de Maatschappij er in geslaagd goede uitkomsten te verwerven. Over de geldelijke uitkomsten mag zij, naar het mij voorkomt, tevreden zijn. Ondanks niet geringe afschrijvingen is de Maatschappij in staat geweest, — slechts enkele jaren uitgezonderd — behoorlijke dividenden uit te keeren. De onderneming is er in geslaagd het net steeds uitte breiden, het aantal aansluitingen op te voeren en inzonderheid ten behoeve der industrie werkzaam te zijn. Het vertrouwen in de Maatschappij gesteld blijkt ook wel hieruit, dat in tal van gemeenten door de Maatschappij rechtstreeks aan de ingezetenen wordt geleverd. Een gelukwensch aan de Maatschappij voor deze verkregen uitkomsten in haar 25-jarig bestaan, is hier dus zeker op zijn plaats. Ik spreek daarbij de verwachting uit, dat zij, in volledige samenwerking met het Rijkstoezicht, de Staatsmijnen, de provinciale en gemeentelijke besturen, moge voortwerken in het belang van de electriciteitsvoorziening van Limburg en zoo noodig tevens door samenwerking met het Rijk en andere provincies aan de algemeene electriciteitsvoorziening van ons land. Mr. E. O. J. M. BARON VAN HÖVELL TOT WESTERFLIER Commissaris der Koningin in de provincie Limburg President-Commissaris der N.V.Stroomverkoop-Maatschappij I u het weldra vijf en twintig jaren geleden zal zijn, dat een aanvang werd gemaakt met de electriciteitsvoorziening van een deel der provincie Limburg, bestaat er alle aanleiding om dit feit te memoreeren, om daar even bij stil te staan en een terugblik te werpen op hetgeen sedert dien op dit gebied gebeurd is in Limburg en te doen uitkomen, welke beteekenis het voor de electrificatie der Provincie heeft gehad. Ik meen te mogen veronderstellen, dat anderen in dit gedenkboek wat langer zullen stilstaan bij het historisch gedeelte en, beginnende bij de oprichting der N.V. Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg en de eerste jaren van haar bestaan, ons daarna weer voor den geest zullen roepen den overgang der Maatschappij naar de Provincie, de redenen, welke daartoe hebben geleid en de wijze, waarop dat in 1917 is tot stand gekomen, om tenslotte volledigheidshalve te vermelden de oprichting der Provinciale Limburgsche Electriciteits-Maatschappij en de motieven, welke het Provinciaal Bestuur van Limburg tot dien stap geleid hebben. Zal uit dit geschiedkundig overzicht kunnen blijken, hoe de Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg als zuiver particuliere Naamlooze Vennootschap geleidelijk is gegroeid, zonder nochtans haar arbeidsveld verder uitte strekken dan tot een beperkt aantal gemeenten in Zuid-Limburg en eenige binnen dat gebied gelegen industrieën, tevens zal er in te lezen zijn, hoe diezelfde Naamlooze Vennootschap zich, nadat de overgroote meerderheid harer aandeelen in handen der Provincie was overgegaan, in korte jaren ontwikkeld heeft, hoe zij hare netten in betrekkelijk korten tijd over de geheele Provincie, van Noord tot Zuid en van Oost tot West, heeft uitgespreid en zoo overal, waar het economisch verantwoord was, de voordeelen van het gebruik van electrischen stroom gebracht heeft. Al zal uit deze historische mededeelingen en beschouwingen wel voor een goed deel zijn op te maken, welke beteekenis de oprichting der Maatschappij en hare ontwikkeling in meerdere opzichten voor de Provincie gehad heeft, het kan toch zijn nut hebben, daarop meer in het bijzonder de aandacht te vestigen. Toen in 1909 eenige ondernemende mannen, onder wie de Directie der Staatsmijnen vertegenwoordigd was, na ernstige overweging besloten, om een vennootschap in het leven te roepen, die zich ten doel stelde, den van de Staatsmijnen gekochten stroom te distribueeren op grooten afstand, toen werd daarmede iets ondernomen, wat voor Nederland geheel nieuw was. Er werd derhalve door hen voor ons land pionierswerk op het gebied der electriciteitsvoorziening op grooten afstand van de centrale verricht en door hen werd moedig gedragen het risico, dat nu eenmaal onvermijdelijk vastzit aan pionierswerk, een risico, dat in die dagen zóó groot geacht werd, dat een der Nederlandsche Grootbanken slechts schoorvoetend er toe overging een vrij bescheiden bedrijfscrediet toe te staan onder persoonlijke garantie van commissarissen. In de eerste jaren van haar bestaan beteekende de afzet van electriciteit nog niet zoo heel veel. Velen vonden electrisch licht een luxe, anderen meenden, dat er gevaar aan verbonden was als men electrische lampen gebruikte, weer anderen wilden wel eens eerst zien, hoe het bij een buurman of vriend beviel, nog anderen zoo zou ik kunnen voortgaan en aan- toonen, hoe moeilijk het een kwart eeuw geleden was electriciteit te plaatsen. De groote wereldoorlog, waardoor ook in ons goede vaderland brandstoffennood ontstond en de gasvoorziening in de war gestuurd werd, zoodat den verbruikers strenge rantsoeneering werd opgelegd, heeft den electrischen stroom geen kwaad gedaan, omdat velen, toen voor de verlichting gas nog slechts schaars en petroleum in 't geheel niet meer beschikbaar was, noodgedwongen tot den aanleg van electrische verlichting overgingen. Was mede door deze omstandigheid het belang van de electriciteit voor verlichtings- en krachtdoeleinden voor een steeds grooter aantal ingezetenen van Zuid-Limburg duidelijker gaan spreken, tevens had dit bij de Provinciale overheid de vraag doen rijzen, of het niet op haar weg lag zich met de distributie van deze onmisbare energie te gaan bemoeien en haar ten algemeenen nutte over de geheele Provincie te verspreiden. Toen het diepgaand onderzoek, ingesteld onder leiding van mijn toenmaligen ambtsvoorganger Jhr. Mr. G. Ruys de Beerenbrouck, aantoonde, dat de Provincie de taak, welke de N.V. Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg op verdienstelijke wijze had vervuld ineen deel van Limburg, moest overnemen en zelf in het algemeen belang de distributie van electriciteit over het geheele gebied der Provincie ter hand nemen, toen was daarmede de gestelde vraag beantwoord en bleef slechtste onderzoeken, op welke wijze het best tot het doel gekomen kon worden. Waar inmiddels de Provincie houdster was geworden van de Rijksconcessie en zij daarmede iedere uitbreiding van het verzorgingsgebied der be- staande Maatschappij volkomen in de hand had, daar lag het voor de hand, dat met haar — al was het dan ook slechts na langdurige en moeilijke onderhandelingen — tot overeenstemming werd gekomen op den grondslag, dat de Provincie de meerderheid der aandeelen tegen een vastgestelden koers in handen zou krijgen en daardoor de volledige zeggenschap in de Maatschappij zou verwerven. Nog was echter de tijd niet gekomen om op groote schaal tot uitbreiding van het hoogspanningsnet over te gaan en een steeds grooter gebied voor de Maatschappij te ontsluiten. De oorlog was nog niet ten einde en toen de wapenstilstand in November 1918 gesloten werd, duurde het nog geruimen tijd eer normale toestanden intraden en over voldoende en deugdelijk materiaal beschikt kon worden. Zoo kon eerst vrij lang daarna met de uitvoering van een algemeen plan tot electrificatie een aanvang worden gemaakt en konden de gemeenten één voor één ertoe gebracht worden tot den aanleg van een distributienet over te gaan. Maar toen eenmaal begonnen was, toen is met bewonderenswaardige energie voortgearbeid en zijn ieder jaar nieuwe gemeenten aan het hoogspanningsnet aangesloten en tot den aanleg van een plaatselijk distributienet in eigen beheer overgegaan. Zoo kon de Maatschappij in 1927 met trots vermelden, dat de 100ste gemeente aan haar net was aangesloten en in 1929 dat alle gemeenten, die niet van elders den stroom betrokken of een eigen centrale hadden, door haar tusschenkomst van electrischen stroom werden voorzien. Had de Maatschappij hiermede bewezen haar taak te begrijpen en het algemeen belang te willen dienen, zij was er niet mede tevreden. Het is haar voortdurend streven geweest den stroom tegen zoo laag mogelijke prijzen beschikbaar te stellen. En wanneer zij er in geslaagd is hare prijzen voor licht- en krachtstroom sedert jaren zooveel te verlagen, dat zij tot de laagste in den lande behoorden, dan dankt zij dat niet slechts aan het gunstig contract met haren stroomleverancier, de Staatsmijnen, maar ook aan haar voorzichtige afschrijvingspolitiek, haar voortreffelijke prijzenpolitiek, haar uitnemend beheer. Maar daarnaast is het haar streven geweest Limburg in hare gemeenten te dienen door deze in het beheer harer laagspanningsnetten op bijzonder coulante en voordeelige wijze ter zijde te staan ofwel door deze netten tegen boekwaarde over te nemen en zoo de gemeenten te ontlasten van een voor haar zorgbarend en riskant bedrijf. Het gevolg is geweest, dat de winsten der Maatschappij haar slechts in staat stelden aan hare aandeelhouders — thans de Provincie, die alle aandeelen op één na in handen heeft — na behoorlijke afschrijving en reserveering een matig dividend uit te keeren. Zoo heeft de Maatschappij het algemeen belang gediend door de ingezetenen der Provincie zooveel mogelijk en ook, indien ze in afgelegen oorden woonden, doch dan slechts, indien ze het economisch verantwoord achtte, van stroom te voorzien en dat tegen zoo laag mogelijke prijzen. Zoo kunnen wij na 25 jaren met voldoening constateeren, dat het zaadje, in 1909 door een aantal energieke en bekwame mannen in Zuid-Limburg uitgeworpen, door de goede zorgen van diezelfde mannen in de eerste acht jaren reeds tot een respectabelen grooten boom was opgegroeid, doch daarna onder den weldadigen invloed der Provincie is geworden een machtige stam, waarop Limburg trotsch mag zijn en op wiens behoud de Provincie prijs zal blijven stellen. Bij dit zilveren bestaansfeest past het zeker een woord van warme hulde en diepgevoelden dank te richten tot allen, die hebben medegewerkt om dit te bereiken. Allereerst gaat onze dank tot hen, die het initiatief namen tot oprichting der Maatschappij en tot de aandeelhouders, gemeenten en particulieren, die haar in staat stelden tot de oprichting over te gaan. Vervolgens tot de Commissarissen en den eersten Directeur, die met zooveel moeite en zorgen de nieuwe onderneming door de jeugdjaren hebben geleid. Maar ook moge ik dien dank en hulde richten tot allen, die, nadat de Maatschappij aan de Provincie was overgegaan, haar mede hebben verzorgd en groot gemaakt. Het moge hier met voldoening geconstateerd worden, dat de heer Bellaar Spruyt en zijn staf van bekwaam en ervaren personeel met dezelfde toewijding als daarvoor zijn blijven voortwerken, dat zij de semi-overheidsbedrijf geworden Maatschappij hebben blijven beschouwen als hun zaak, waaraan zij zich met hart en ziel verpand hadden. Aan mijne mede-commissarissen moge ik dank brengen voor de prettige wijze, waarop ze met mij hebben willen samenwerken. Ons College mocht zich steeds verheugen in het vertrouwen der Provinciale en Gedeputeerde Staten, die nimmer geaarzeld hebben aan de Maatschappij de middelen te verstrekken, om zich ten volle van hare taak te kwijten. Even voortreffelijk als de verhouding wastusschen het College van Commissarissen en den eersten Directeur, den heer Bellaar Spruyt, even voortreffelijk is de verhouding tot den tegenwoordigen Directeur Prof. Dr. ir. H. Gelissen. Is de Maatschappij onder eerstgenoemde gegroeid in de breedte, d.w.z. dat hare netten over vrijwel de geheele Provincie zijn vertakt en dat de stroomafname, in verband daarmede, geleidelijk is verhoogd, onder Prof. Gelissen is zij meer uitgegroeid in de diepte, d.w.z. dat het electriciteitsgebruik mede door een geperfectionneerden propaganda- en voorlichtingsdienst sterk is toegenomen. Overtuigd als ik ben, dat de leiding bij Prof. Gelissen in uitmuntende handen is en dat hij terzijde wordt gestaan door een staf van ijverige, bekwame en toegewijde medewerkers, meen ik, dat de tweede 25 jaren met volle gerustheid mogen worden tegemoet gezien. Moge h un arbeid blijven strekken tot verhooging van den bloei der Maatschappij en deze in staat stellen het algemeen belang van Limburg te blijven behartigen als tot hiertoe. Prof. Dr. ir. F. K. Th. van ITERSON Directeur der Staatsmijnen in Limburg Gevolg gevende aan Uw verzoek om een bijdrage van de Staatsmijnen in dit gedenkboek, stel ik gaarne enkele korte herinneringen aan de samenwerking tusschen StroomverkoopMaatschappij en Staatsmijnen op schrift. De heer H. J. E. Wenckebach, oprichter en tot 1907 directeur-generaal der Staatsmijnen, vond, dat dit bedrijf, dat in zijn tijd nog weinig te beteekenen had, zich over grootere uitgestrektheid dan het mijnveld nuttig kon maken door den in het bedrijf opgewekten stroom dienstbaar te maken voor de electriciteitsvoorziening van de provincie. Daar het eigen stroomverbruik der Staatsmijnen zoowel in den aanvang als later wel veel grooter zou zijn dan het verbruik in de provincie, was aan te nemen, dat de opwekking van den voor distributie bestemden stroom op deze wijze minder zou kosten dan het bedrijf van een eigen centrale, al zou deze laatste misschien meer in het zwaartepunt van het verbruik gevestigd kunnen worden. Na het vertrek van den heer Wenckebach naar Indië, zijn diens voornemens verwezenlijkt. Hierin heeft mijn voorganger, Ir. R. de Kat, een werkzaam aandeel gehad. Elders in dit gedenkboek wordt medegedeeld, waarom destijds geen provinciaal bedrijf werd opgericht en aan een particuliere maatschappij concessie werd verleend. De stroomlevering heeft, zooals te voorzien was, voor het kolenverbruik nooit veel te betee- kenen gehad. Wel vertoonde ze een sterk accres, doch zelfs in het laatste jaar, 1933, werden van de 375 millioen in de centrales der Staatsmijnen opgewekte kilowatturen er slechts 53 millioen aan de S.V.M. afgeleverd, waaraan nog ca. 17 millioen van de Mij. tot Exploitatie van Limburgsche Steenkolenmijnen (Oranje Nassau) op verzoek van die onderneming zijn toegevoegd. De totale kolenproductie van de Staatsmijnen in dat jaar 1933 bedroeg ca. 7lj2 millioen ton. Hiervan zijn rond 42000 ton voor de stroomlevering aan de S.V.M. verstookt, dit is bijna 0,6 °/o van de kolenproductie. In dit cijfer is verbrand gas op het aequivalent aan steenkool omgerekend. Va n den aanvang af hebben de Staatsmijnen zich beijverd de Stroomverkoopmaatschappij goed te bedienen. Het personeel van hoog tot laag is er van doordrongen, dat openbare stroomvoorziening boven eigen bedrijf voor moet gaan. Storingen in de stroomlevering kwamen voor, doch hoogst zelden schuilde de fout in de centrales der Staatsmijnenen was daar een 3 enkele maal een ma- c chineof schakelaar uit- ° gevallen, dan werd een l deel van het eigen bedrijf stopgezet om de stroomlevering naar buiten onmiddellijk te hervatten. In die groote bedrijfszekerheid is, en dit was ook onze opzet, een groot voordeel voor de stroombetrekkingvaneenmijnencomplex gelegen» Een vraag, die den lezer wellicht zal interes- seeren is, tegen welken prijs de stroom gedurende deze 25 jaren geleverd werd. De bijgevoegde figuur geeft in de onderste lijn een overzicht van den gemiddelden prijs per kilowattuur, welke in elk der verloopen 25 jaren door de Staatsmijnen aan de Maatschappij werd in rekening gebracht. De bovenste lijn geeft aan, wat de opwekkingskosten in een eigen centrale in elk dier jaren zouden bedragen hebben. Die vorenstaande grafiek is ontleend aan de bekende „kostprijskrommen", welke jaarlijks door de Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland worden opgemaakt en waaruit de gemiddelde stroomkosten van een denkbeeldige centrale van het vermogen en de productie zooals de S.V.M. in het betreffende jaar zou hebben noodig gehad, zijn afgeleid. Zooals men ziet, heeft in de jaren vóór den oorlog en vooral in de oorlogsjaren de stroominkoop groote voordeelen opgeleverd. Dat in de laatste jaren het verschil, hoewel niet onbelangrijk, niet meer zoo geweldig is, moet worden verklaard door de uitbreidingen, welke, om in de stroomlevering te voorzien in den duren tijd door de Staatsmijnen werden tot stand gebracht en waarvan de Stroomverkoopmaatschappij haar deel moest opbrengen. Bij de vergelijking van deze prijzen moet verder niét uit het oog worden verloren, dat de getallen, ontleend aan bedoelde kostprijskromme, vermoedelijk eerder aan den lagen dan aan den hoogen kant zullen zijn. Om haar te construeeren moeten de distributiekosten worden gescheiden van de opwekkosten van de betreffende bedrijven. Een zekere willekeur was daarbij niette vermijden. Bij het verstrekken van statistische gegevens is een zekere naijver in het toonen van fraaie uitkomsten menschelijk. Terecht zegt Dr. Lulofs, directeur van het Amsterdamsche bedrijf, in zijn belangrijke studie: „Volledige Kostprijsstatistieken van Electriciteitsbedrijven en haar Invloed op de Tarieven", dat een statistiek over het belangrijkste onderdeel van de totale stroomkosten, namelijk de distributiekosten, noodzakelijker ware. Een wedijver in lage distributiekosten, de mogelijkheid van openbare vergelijking ook van dit deel van den productieprijs van den stroom, acht ik met Dr. Lulofs onontbeerlijk. Zonder deze vergelijking heeft de statistiek der zuivere opwekkosten, waarop de vorenbedoelde grafiek gebaseerd is, weinig waarde. In spoorwegen, in tramwegbedrijven, in mailbootdiensten zijn groote kapitalen belegd. Wie had ooit kunnen vermoeden, dat geld in dergelijke quasi-monopolistische bedrijven gestoken, geen rente zou kunnen opbrengen, ja grootendeels als verloren moet worden beschouwd. Wij zijn er nog verre van af de electrische centrales in deze rubriek bedrijven onder te brengen, maar toch kan men dikwijls waarnemen, dat een nieuwe ketel-en turbine-installatie reeds verouderd is als ze nauwelijks is voltooid. Gelukkig het electriciteitsbedrijf, dat het meest aan veroudering onderhevig deel, de stroomopwekkingsinstallatie met al de zorgen, die het meebrengt, niet kent en daardoor zich met volle kracht op distributie en verkoop kan toeleggen. De Staatsmijnen betreuren allerminst de zorgen, die hare medewerking aan de stroomvoor- ziening van dit gewest somtijds aan hare onderneming heeft gebracht. Wij achten evenals vóór de oprichting van het jubileerende bedrijf de rolverdeeling ook thans nog juist. Al is de kolenafzet langs dezen weg ook gering, ze draagt er toe bij ons personeel iederen dag arbeid te verschaffen en stimuleert de leiding, op de stroomopwekkosten scherp het oog te houden. Ook hopen wij geslaagd te zijn in den opzet dit gewest bedrijfszeker en goedkoop stroom te leveren. Onzen gewaardeerden klant wenschen wij opzijn jubileum een welgemeend „Glückauf" toe. Dr. A. F. PHILIPS Directeur der Naaml. Venn. Philips' Gloeilampenfabrieken, Eindhoven. anneer men een mijlpaal heeft bereikt, zooals thans Uwe Maatschappij doet, pleegt men een oogenblik stil te houden en terug te blikken naar het punt, waar men vijfentwintig jaren geleden zich den weg begon te banen. Vijfentwintig jaren electrotechniek, welk een schat van vindingen zijn in deze periode gedaan, hoeveel grooter en intensiever is het arbeidsveld der electriciteitsbedrijven thans, in vergelijking met het beperkte terrein van 19091 Limburg heeft het voorrecht gehad, zijn electriciteitsvoorziening steeds in handen te weten van voortreffelijke leiders, die aan een groote werkkracht en organisatietalent paren een ver vooruitzienden blik. Dit heeft Uwe Maatschappij groot en bloeiend gemaakt, ten bate der geheele Limburgsche volksgemeenschap. Men kan zich geen moderne samenleving voorstellen zonder electriciteit, en het allerwege bedrijfszeker voorhanden zijn van goedkoopen electrischen stroom is een sociaal-economische factor van de eerste orde, die zijn complement vindt in het beschikbaar zijn van electrotechnische producten en apparaten, die, op steeds veelzijdiger gebied, electriciteit als voedingsbron aanwenden. Bij den mijlpaal aangekomen, staat men niet alleen een oogenblik stil bij het verleden, maar kijkt ook naar de toekomst. En dan spreek ik als mijn stellige overtuiging uit, dat de electrotechniek in de komende vijfentwintig jaren geen minder grootsche ontwikkeling zal doormaken, dan in de afgesloten periode is geschied. Moge het Uwe Maatschappij gegeven zijn, tot heil der provincie Limburg aan deze ontwikkeling even krachtig te blijven deelnemen als tot dusverre, en door haar voortreffelijke bedrijfspolitiek, in steeds nauwere samenwerking mei hare zusterondernemingen, arbeiden tot zegen van Uw Gewest, tot verhooging van de welvaart van ons Vaderland. L. BEEKMAN, Voorzitter der Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland. =^E STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ EN DE VEREENIGING VAN DIRECTEUREN VAN ELECTRICITEITSBEDRIJVEN IN NEDERLAND Nu ik naar aanleiding van het 25-jarig bestaan der Provinciale Electriciteitsvoorziening van Limburg door de Directie ben uitgenoodigd een bijdrage voor dit boekwerk te leveren, meen ik als voorzitter der V.D.E.N. niet beter te kunnen doen dan de beteekenisin het lichttestellen, welke de Stroomver koop-Maatschappij, de Provinciale Limburgsche Electriciteits-Maatschappij, voor de V.D.E.N. heeft gehad. Van onze zuidelijkste Provincie toch is steeds een warme belangstelling uitgegaan voor het gemeenschapswerk op het gebied der electriciteitsvoorziening, zooals dat door de V.D.E.N. wordt behartigd. Deze belangstelling dateert reeds van vóór de oprichting der genoemde Vereeniging, toen de leiders der verschillende electriciteitsbedrijven zoo nu en dan eens bijeenkwamen ter bespreking van enkele belangrijke kwesties, als de keuze van de spanning voor de intercommunale distributienetten, de toepassing van ondergrondsche kabels, dan wel bovengrondsche lijnen e.d.m. In zijn bijdrage tot het Gedenkboek, dat in Maart 1926 naar aanleiding van het tienjarig bestaan der V.D.E.N. werd uitgegeven, zegt de toenmalige Directeur der StroomverkoopMaatschappij, de heer J. G. Bellaar Spruyt, over deze aan de oprichting voorafgaande periode het volgende: „Het heeft lang geduurd, voordat onze Vereeniging tot stand is gekomen. Leiders van elec- „triciteitsbedrijven dulden niet gaarne inmenging in hun zaken en aaneensluiting brengt „onvermijdelijk mede, dat de aaneengeslotenen zich tenminste eenigszins naar elkander „moeten schikken". Nadat echter de oprichting in het jaar 1913 een feit was geworden, aarzelde de Stroomverkoop-Maatschappij niet aan de nieuwe Vereeniging aanstonds haar volle medewerking te schenken. Toen dan ook, slechts een jaar na de oprichting, de eerste voorzitter der Vereeniging, de heer Ir. N.J. Singels, overleed, werd de heer Bellaar Spruyt met het voorzitterschap der jonge Vereeniging belast, welke functie hij, tot zijn dood in 1929, onafgebroken heeft vervuld. Zooals wel vanzelf spreekt, is deze omstandigheid van grooten invloed geweest op de beteeken is, welke de Stroom ver koop-Maatschap pij voor het werk der V.D.E.N. heeft gekregen. Vóór alles bedrijfsleider, stelde Spruyt de moeilijkheden en de vraagstukken, welke zich bij de ontwikkeling van zijn bedrijf voordeden, zoodra zij een algemeen karakter droegen, bij de V.D.E.N. aan de orde. Daarbij was echter deStroomverkoop-Maatschappij steeds een der eersten, om het goede voorbeeld te geven, door de aanvankelijke eigen opvatting aan die der algemeenheid ondergeschikt te maken. Zoo kon ook uit het regionale vraagstuk het algemeene vraagstuk worden geboren en de daarvoor gevonden algemeene oplossing regionaal worden toegepast. Van hoeveel gewicht een dergelijke wisselwerking, waartoe natuurlijk ook tal van andere bedrijven het hunne bijdroegen, voor de ontwikkeling der V.D.E.N. in de eerste jaren is geweest, moge aan de hand van enkele voorbeelden nader worden belicht. In de eerste plaats blijkt dit uit hetgeen op het gebied der electriciteitstarieven van de Stroomverkoop-Maatschappij is uitgegaan. Nadat in de eerste ledenvergadering der V.D.E.N., die op 4 October 1913 werd gehouden, met het oog op de moeilijkheden, die zich o.a. bij de Stroomverkoop-Maatschappij ten aanzien der tarieven voor de stroomlevering aan de grootindustrie voordeden, tot de benoeming van een Commissie voor de Grootverbruikers-contracten was overgegaan, werden door de Vereeniging verschillende publicaties op het gebied van de tarifieering van den electrischen stroom uitgegeven. Daarvan maakte vooral opgang die van de hand van den heer Bellaar Spruyt over het voordeel, dat een centraal-station heeft bij het leveren van stroom aan een vreemd distributiebedrijf tegen betaling van den zelfkostenden prijs (1917). Ook aan de samenstelling van het bekende rapport inzake de reguleering van den prijs van den electrischen stroom, in verband met de crisis (1918), waarin o.a. het vraagstuk der kolenclausule wordt behandeld, nam de Stroomverkoop-Maatschappij een werkzaam aandeel. De invloed, dien genoemde Maatschappij hierdoor op ons tariefwezen heeft uitgeoefend, is een zeer aanmerkelijke geweest, hetgeen stellig beaamd zal worden door hen, die zich de geanimeerde discussies herinneren, welke over dit onderwerp in de ledenvergaderingen van die dagen plaats vonden. Een tweede voorbeeld uit dezen eersten tijd betreft de samenstelling van een electriciteitsstatistiek, waaraan de Stroomverkoop-Maatschappij als eerste provinciale Onderneming groote behoefte gevoelde. Dit leidde (in 1917) tot de uitgave door de Vereeniging van een brochure getiteld: Electriciteitsvoorziening. Eenige Statistische Gegevens; de samenstelling daarvan werd door de Stroomverkoop-Maatschappij krachtig bevorderd. Voorts toonde de Stroomverkoop-Maatschappij groote belangstelling voor de vele vraagstukken van tijdelijken aard — o.a. met de kolen- en koperschaarschte verband houdende — waarvoor de Vereeniging zich in de oorlogsjaren, al spoedig na haar oprichting, zag gesteld, hetgeen er niet minder toe bijdroeg, om, wat ik het aanloopen der V.D.E.N. zou willen noemen, te vergemakkelijken. Ook toen, na afloop dezer aanloopperiode, het groote vraagstuk der algemeene electriciteitsvoorziening van ons land aan de orde kwam, was het de Stroomverkoop-Maatschappij, die de V.D.E.N. op krachtige wijze zou helpen aan de oplossing van dit vraagstuk mede te werken. Immers bleek aldra, dat de in 1917 door de Vereeniging ingestelde Commissie voor Hoogspanningslijnen, die onder meer opdracht had gekregen „een studie te maken van een bovengrondsch net voor hooge spanning met wat daartoe behoort, ter voorziening van het geheele land met electriciteit", bij de uitvoering van haar taak de beschikking behoefde over een Bureau, dat de noodige berekeningen zou kunnen maken, gegevens zou kunnen verzamelen en de conceptrapporten in gereedheid zou kunnen brengen. Stelde de Regeering een aanzienlijke subsidie voor de financiering van dit Bureau beschikbaar, zoo was het de Stroomverkoop-Maatschappij die aanbood, dit Bureau gratis huisvesting te verleenen, met medegebruik van haar kantooroutillage. Aldus kon op 1 Februari 1919 het Bureau in werking treden, waarmede opnieuw een belangrijke steun aan het werk der V.D.E.N. was gegeven. Een volledige weergave van hetgeen de Stroomverkoop-Maatschappij verder met en voor de V.D.E.N. heeft gedaan, zou hierte ver voeren. Slechts-de voornaamste punten mogen naar voren worden gebracht, waaronder in de eerste plaats de moeite en zorg, welke deze Maatschappij zich steeds heeft getroost om eerst het Bureau der Commissie voor Hoogspanningslijnen en later het Centraal Bureau der V.D.E.N., dat uit eerstgenoemd Bureau is voortgekomen, tot ontwikkeling te brengen. Wanneer het voor een of ander onderzoek van algemeenen aard noodig was belangstelling te wekken en gelden bijeen te brengen, dan behoorde de Stroomverkoop-Maatschappij niet alleen steeds tot de eersten, die in financieel opzicht het goede voorbeeld gaven, maar tevens verleende zij daarbij metzooveel overtuiging en zooveel enthousiasme haar moreelen steun, dat schier alles, wat in die dagen aan gemeenschapswerk werd ondernomen, tot een goed einde kon worden gebracht. Dit was van bijzondere beteekenis, toen bleek, dat voor 1922 geen Regeeringssubsidie meer kon worden verkregen en dus door het Bureau naar andere bronnen van inkomsten moest worden omgezien. Dat het is mogen gelukken het Bureau der Commissie voor Hoogspanningslijnen, nadat het op 1 October 1921 in een Centraal Bureau der V.D.E.N. was omgezet, ook zonder Rijkssubsidie in stand te houden en tot bloei te brengen, is stellig voor een niet gering deel te danken aan de belangstelling, welke de Stroomverkoop-Maatschappij voor het werk der Vereeniging koesterde. Een volgend punt, waarop de Stroomverkoop-Maatschappij het werk der V.D.E.N. krachtig heeft gesteund, betreft het invoeren van eenig onderwijs in de electrotechniek op de lagere scholen, in hoofdzaak ter voorkoming van de gevaren, welke de toepassing van electriciteit kan brengen. In geen provincie is het door de Vereeniging uitgegeven boekje van den heer van Balen met de daarbij behoorende schoolplaten en demonstratietoestellen zóó verspreid als in Limburg, waar thans op de meeste lagere scholen onderwijs in de electrotechniek wordt gegeven. Als volgend voorbeeld moge worden gewezen op de belangstelling, welke de Stroomverkoop-Maatschappij steeds heeft getoond voor de kwestie der electriciteitswetgeving, welke in den loop der jaren bij herhaling in de V.D.E.N. ter sprake kwam. Ofschoon ook door de Vereeniging tot nu toe een oplossing van dit vraagstuk niet werd gevonden, zoo hebben de in haar boezem gehouden discussies, waaraan de Directeur der Stroomverkoop-Maatschappij een werkzaam aandeel nam, en de door haar uitgegeven publicaties er ongetwijfeld toe bijgedragen het inzicht in deze moeilijke materie te verdiepen.1) Ook op het gebied der Installatievoorschriften heeft de Stroomverkoop-Maatschappij krachtigen steun verleend aan het werk der Vereeniging, dat in een prae-advies, uitgebracht aan de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland, een voorloopig eindpunt vond. Daarbij dient nog in het bijzonder te worden gewezen op de belangrijke proefnemingen, welke door de Stroomverkoop-Maatschappij zijn gedaan met betrekking tot de vraag, of de nulleider al dan niet als een onder spanning staande geleider moet worden beschouwd. En zoo zoude ik nog lang kunnen voortgaan. Inderdaad, weinig vraagstukken van belang werden er in den loop der jaren door de V.D.E.N. aangevat, waarbij niet op een of andere wijze de Stroomverkoop-Maatschappij hare medewerking verleende. Ik denk hierbij bv. aan het gemeenschappelijke werk der V.D.E.N. op het gebied der propaganda, op dat der tarieven voor de kleinindustrie, der statistiek, der arbeidsvoorwaarden voor het personeel en nog zooveel meer, waarbij de Stroomverkoop-Maatschappij vaak behoorde tot degenen, van wie het initiatief uitging. Tot dit alles zou de Directie der Stroomverkoop-Maatschappij echter niet in staatzijn geweest, indien zij zich niet gedragen en gesterkt had gevoeld door den onvoorwaardelijken steun van den President-Commissaris der Maatschappij, den Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, die ook zelf nimmer in gebreke bleef, om van zijn groote belangstelling in de electrificatie van zijn Gewesten daarbuiten, daadwerkelijk blijk te geven. Ook de V.D.E.N. heeft alle reden, dezen Bewindsman daarvoor dankbaar te zijn. Mogen de goede betrekkingen, welke steeds tusschen de Stroomverkoop-Maatschappij resp. de N.V. Provinciale Limburgsche Electriciteits Maatschappij en de V.D.E.N. hebben bestaan, nog vele jaren bestendigd blijven en zoowel genoemde Maatschappij als ook de V.D.E.N. tot voordeel strekken. Dat daarbij ook op de medewerking van den tegenwoordigen Directeur der P.L.E.M. kan worden gerekend, heeft de ervaring reeds voldoende bewezen. ') Zie o.a. „Electriciteitswetgeving" door Prof. D. van Blom en „Over de inrichting van den elsctriciteitsraad" door Mr. Dr. J. G. Stenlert Kroese. Prof. ir. J. C. VAN STAVEREN Directeur van het Centraal Bureau der Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in N e d er land. STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ EN HETGEEN ZIJ VOOR DE ALGEMEENE ELECTRICITEITSVOORZIENING VAN ONS LAND HEEFT GEDAAN. De belangstelling van de Stroomverkoop-Mij voor de algemeene electriciteitsvoorziening van ons land dateert reeds vanaf hare oprichting in 1909. Als een der eerste ondernemingen, die zich met de electriciteitsvoorziening van het platteland zou gaan bezighouden, zag zij zich al aanstonds voor verschillende vraagstukken gesteld, wier oplossing ook voor de electriciteitsvoorziening van andere deelen des lands als van groote beteekenis moest worden beschouwd. Allereerst toch was er de vraag, hoe de verbinding van Staatsmijn Wilhelmina met de stad Maastricht zou moeten worden uitgevoerd, waarbij in het bijzonder een keuze tusschen het gebruik van bovengrondsche lijnen resp. ondergrondsche kabels diende te worden gedaan. Ofschoon eerstgenoemde oplossing stellig als de goedkoopere moest worden beschouwd, besloot de Maatschappij niettemin tot de toepassing van ondergrondsche kabels, waarvan de spanning op de voor dien tijd hooge waarde van 10 000 V. werd bepaald. Daarmede was de eerste schrede op het pad der intercommunale stroomlevering door middel van ondergrondsche kabels voor 10 kV. gedaan en een wijze van electriciteitsvoorziening ingevoerd, die later in het geheele land navolging zou vinden. Te meer verdient deze eerste daad der Stroomverkoop-Maatschappij waardeering, wanneer men bedenkt, dat de toenmalige „officieele" 10000 V. kabels, zooals die, wat hunne afme- tingen betreft, in de Duitsche voorschriften waren vastgelegd, veel te duur zouden worden om voor zulke uitgebreide en zwak belaste netten als, naar de inzichten van die dagen, aan een plattelandsvoorziening inhaerent, te worden toegepast. Er diende dus een kabeltype met een geringere isolatiedikte en een dunneren loodmantel, dan volgens genoemde voorschriften toegelaten, te worden ontwikkeld, tot medewerking waaraan enkele vooraanstaande kabelfabrieken, die terecht in den door de Stroomverkoop-Maatschappij ingeslagen weg een niet onbeteekenende mogelijkheid tot vergrooting van haar afzet zagen, wel bereid bleken, op voorwaarde echter, dat vooralsnog niet bekend zou worden, dat zij tot den bouw van een in zijn dimensies van de voorschriften afwijkend kabeltype waren overgegaan. Onder deze omstandigheden bleef de Stroomverkoop-Maatschappij niets anders over dan kabels te bestellen van bepaalde afmetingen en bepaalde eigenschappen, zonder nochtans daarbij te vermelden voor welke bedrijfsspanning zij zouden worden gebruikt. Hoe goed de keuze was, die de Stroomverkoop destijds deed, blijkt wel hieruit, dat in de 25 jaar, die sedert den aanleg van hare eerste intercommunale kabels zijn verloopen, practisch aan de constructie dier kabels niets is gewijzigd. Een tweede belangrijk probleem, waarvoor de Stroomverkoop-Maatschappij zich reeds dadelijk zag gesteld en de juiste oplossing waarvan eveneens voor de verdere electriciteitsvoorziening van ons land als van groote beteekenis moest worden geacht, betrof de keuze van de spanning voor de te bouwen laagspanningsnetten. Voor wat Maastricht betreft, aan welke stad de Stroomverkoop-Maatschappij den stroom engros zou leveren, was deze spanning bereids op 3 x 127/220 V. bepaald. Voor den bouw van de uitgebreide bovengrondsche laagspanningsnetten, zooals die in de verschillende Limburgsche dorpen, tusschen Maastricht en Staatsmijn Wilhelmina in gelegen, noodig waren, was deze spanning echter wel zeer laag, vooral met het oog op de levering aan de kleinindustrie, in wier bediening men anderzijds echter juist een der voornaamste redenen om tot een plattelands electriciteitsvoorziening over te gaan, meende te zien. Niettegenstaande de daartegen van verschillende zijden geopperde bezwaren, besloot de Stroomverkoop-Maatschappij dan ook de op haar net aante sluiten plattelands-distributiebedrijven voor een spanning van 3x220/380 V. in te richten. Ook deze beslissing is voor de verdere ontwikkeling onzer plattelandselectriciteitsvoorziening van groot belang geweest en ook hier dient het gegeven voorbeeld des te meer te worden gewaardeerd, wanneer men weet, dat, behoudens in Maastricht, ook in verreweg de meeste andere steden, waarin een draaistroom-electriciteitsnet werd geëxploiteerd, als Den Haag (3 x 120/208), Utrecht (3 x 120/208), Amsterdam (3 x 220), Hengelo (3x127/220), Nijmegen (3x125/216) enz. een lagere spanning werd toegepast. Was de Stroomverkoop-Maatschappij op deze wijze dus reeds bij het begin harer werkzaamheden in aanraking gekomen met enkele problemen, de algemeene electriciteitsvoorziening van ons land rakende, zoo begreep haar toenmalige Directeur, de heer J. G. Bellaar Spruyt, zeer wel, dat het hierbij niet zou blijven en zich bij de verdere ontwikkeling der werkzaamheden meerdere problemen van algemeenen aard zouden voordoen. Pogingen, bereids in deze eerste drukke bouwjaren door hem ondernomen, om zijn collega's uit den lande, die zich voor deze zelfde of althans soortgelijke problemen gesteld zagen, tot samenwerking te brengen, hadden echter eerst in 1913 het gewenschte gevolg, toen tot de oprichting der Vereeniging van Directeuren van Electriciteitsbedrijven in Nederland kon worden overgegaan. Van den aanvang af heeft de Stroomverkoop-Maatschappij aan deze Vereeniging hare volle medewerking geschonken — o.a. door aan hel Bureau van de Commissie voor Hoogspanningslijnen dezer Vereeniging, later omgezet in het Centraal Bureau der V. D. E. N., huisvesting te verleenen — waarmede zij op zich zelf reeds de zaak der algemeene electriciteitsvoorziening krachtig heeft gesteund. Tot de vele onderwerpen, waarbij de Stroomverkoop-Maatschappij, na den wereldoorlog veelal in nauwe samenwerking met het Centraal Bureau der V.D.E.N., hare medewerking aan de algemeene electriciteitsvoorziening verleende, behoort vooreerst de samenstelling van de voorschriften voor lijnen van zeer hooge spanning. De ervaringen door de Stroomverkoop-Maatschappij bij den bouw harer hoogspanningslijn Hoensbroek-Maastricht opgedaan, kwamen haar hierbij zeer te stade en dat men thans in Nederland over een stel goede en gemakkelijk te raadplegen voorschriften voor lijnen van zeer hooge spanning beschikt, is zeker niet in de laatste plaats aan de hulp der Stroomverkoop-Maatschappij te danken. Bij een lijn behooren stations en dat de Stroomverkoop-Maatschappij als eerste electriciteitsbedrijf van ons land, ja van geheel Europa, reeds in 1920 tot den bouw van een tweetal openluchtstations overging, heeft evenzeer invloed op de verdere ontwikkeling van de electriciteitsvoorziening van ons land gehad. Gaarne toch vond dit voorbeeld in andere provincies navolging, waarbij niet onvermeld mag blijven, dat, in afwijking van de inrichting der toenmalige Amerikaansche stations, de stations der Stroomverkoop-Maatschappij van vast opgestelde oliereinigingsinrichtingen werden voorzien, hetgeen den bekenden leider van de netten der Commonwealth Edison Company in Chicago, den heer D. W. Roper bij zijn bezoek aan het Maastrichtsche station de woorden deed ontvallen: „This man cleans his oil before he gets in trouble". Doch niet alleen op het gebied der zeer hooge spanning ging groote invloed van de Stroomverkoop-Maatschappij uit, ook op het terrein der voorziening met 10 kV. deed zij belangrijk werk. Na een studiereis van haren directeur in Engeland, volgde in 1920 de bestelling van het eerste in ons land geplaatste 10 kV. gearmeerde schakelstation, dat nabij Sittard werd ingericht en sedert door tal van installaties van dergelijken aard en constructie, over het geheele land verdeeld, is gevolgd. Waar de langgerekte vorm der Provincie en de ligging van de centrales der Staatsmijnen in het Zuiden bijzondere moeilijkheden met het oog op de verkrijging van een goede spanningsregeling boden, was het opnieuw de Stroomverkoop-Maatschappij, die als eerste tot een ruim gebruik van automatische regeltransformatoren overging, waarvan uitvoeringen voor groot vermogen in Sittard, Echt en Roermond werden opgesteld. De groote ervaring, hierdoor met deze toestellen opgedaan, heeft de Stroomverkoop-Maatschappij, ook op dit punt jarenlang tot een vraagbaak voor andere electriciteitsbedrijven gemaakt, waartoe te meer aanleiding bestond, waar zij zich in den strijd tusschen den inductieregelaar en den regeliransformator al zeer spoedig voor den laatsten uitsprak. Ook voor het interessante vraagstuk van hetparallelbedrijf van electriciteitsfabrieken, toonde de Stroomverkoop-Maatschappij groote belangstelling. Toen dan ook bij het werk van de Commissie voor Hoogspanningslijnen der V.D.E.N. de eventueele mogelijkheid van een nauwere samenwerking tusschen de verschillende mijncentrales aan de orde kwam, stelde de Stroomverkoop-Maatschappij aanstonds haar net voor het doen van proefnemingen beschikbaar, zoodat de eerste practische onderzoekingen in ons land, dit vraagstuk betreffende, met de medewerking van de Staatsmijnen en van de Gemeente Venlo, tusschen de centrales te Venlo en Heerlen konden worden uitgevoerd. De mogelijkheid, dat door het parallel loopen van verschillende electriciteitsfabrieken, waaronder eventueel ook buitenlandsche, het kortsluitvermogen, in haar net ter beschikking komend, aanzienlijk zou stijgen, deed de Stroomverkoop-Maatschappij besluiten een nader onderzoek naar de wijze van berekening van de grootte van kortsluitstroomen in 10 kV. en 50 kV. netten te doen instellen, uit welk initiatief de samenstelling van het eerste Nederlandsche netmodel voor de bepaling van kortsluitstroomen werd geboren. Dit model, dat o.a. op de wereldtentoonstelling, die in 1930 te Luik werd gehouden, geëxposeerd is, heeft allerwegen de aandacht getrokken, zoodat daarover bij herhaling in binnen- en buitenland lezingen zijn gehouden. Ook op het gebied der voorziening met lage spanning heeft de Stroomverkoop-Maatschappij grooten invloed op den gang van zaken gehad. Niet alleen dat zich bij haar bedrijf verschillende usances op het gebied van den bouw van bovengrondsche laagspanningsnetten hebben ontwikkeld, die later ook in andere deelen des lands zijn overgenomen, maar bovenal dient hier de belangstelling door haar voor de goede hoedanigheid der te gebruiken installatiematerialen aan den dag gelegd, te worden genoemd. Bereids in 1923 werd mede op initiatief van haar Directeur, een bespreking met de vertegenwoordigers van een aantal Europeesche staten gehouden, die tot de instelling der zg. Installationsfragen Kommission heeft geleid. Deze Commissie, ten doel hebbende om tot internationale overeenstemming te komen inzake de eischen, die aan alle het publiek in handen komende toestellen en apparaten zijn te stellen, heeft zich bij uitstek gunstig ontwikkeld en bereids verschillende internationale voorschriften, zooals die voor smeltveiligheden, stopcontacten, doosschakelaars, rubberaderleidingen enz. kunnen afsluiten. De belangstelling der S.V.M. voor de keuring en het onderzoek van electrotechnische materialen dateerde overigens reeds van de eerste jaren na den oorlog, toen door haar verschillende partijen 10 kV. kabel werden aangeschaft, die later niet geheel aan de daaraan redelijkerwijze te stellen eischen bleken te voldoen. Toen dan ook in 1924 door de V.D.E.N. werd besloten aan haar Centraal Bureau een afdeeling voor de keuring van electrotechnische materialen toe te voegen, stelde de Stroomverkoop-Maatschappij opnieuw hare poorten open om ook deze afdeeling, die als een voorloopster van de KEMA moet worden beschouwd, te huisvesten. Daarbij verleende zij naast andere bedrijven door de beschikbaarstelling harer laboratoria aan deze afdeeling verschillende faciliteiten en opende zij voor die afdeeling de mogelijkheid tot het doen van allerlei onderzoekingen in haar net (het meten van de diëlectrische verliezen aan gelegde kabels, proeven omtrent de werking van relais, enz.), hetgeen voor de ontwikkeling van genoemde afdeeling van groot belang is geweest. Werd aldus de weg om tot de oprichting der N.V. KEMA te komen, mede door de Stroomverkoop-Maatschappij voorbereid, zoo was het ook van haarzelve, en wel in het bijzonder van haar president-commissaris, den heer Mr. E. O. J. M. Baron van Hövell tot Westerflier, cn haar directeur den heer J. G. Bellaar Spruyt, dat de gedachte uitging om tot een coöperatief laboratorium voor alle electriciteitsbedrijven te komen, welke gedachte in de oprichting in 1927 van de N.V. KEMA haar verwezenlijking vond. Ofschoon de verdere ontwikkeling van genoemde Vennootschap hier buiten beschouwing kan worden gelaten, zoo mag toch niet worden verzwegen, dat ook in de KEMA de belangstelling, die de Stroomverkoop-Maatschappij steeds voor de algemeene electriciteitsvoorziening van ons land heeft gevoeld, bij herhaling tot uiting is gekomen. Menige opdracht, die later ook voor het werk van andere bedrijven van belang is gebleken te zijn, werd door de Stroomverkoop-Maatschappij aan de KEMA gegeven en door deze ten uitvoer gebracht. Daarbij dient in het bijzonder de aandacht te worden gevestigd op een tak van bezigheden van de KEMA, die tot een zeer belangrijke is uitgegroeid en waarvan het initiatief destijds van de Stroomverkoop-Maatschappij is uitgegaan. Deze tak betreft den meterijkcontróledienst, waarbij thans negen interlocale bedrijven en negen stedelijke bedrijven geheel of ten deele zijn aangesloten. Het instrumentarium, waarover de N.V. KEMA voor de uitoefening van dezen dienst beschikt, is goeddeels eigendom der Stroomverkoop-Maatschappij, die dit instrumentarium destijds voor haar eigen bedrijf bestelde en het daarna aan de KEMA in bruikleen gaf, opdat de daarmede uit te voeren technische accountantscontrole ook ten beh oeve van andere electriciteitsbedrijven zou kunnen worden uitgeoefend. Een mooi voorbeeld dus van de verwezenlijking der coöperatieve gedachte, die aan de stichting van de KEMA ten grondslag is gelegd. Ook op het gebied van de toepassing van electriciteit voor verschillende doeleinden heeft de St room verkoop-Maatschappij veel gedaan. Naast het bevorderen van de toepassingen in de huishouding, waarbij in den laatsten tijd met name aandacht aan het electrisch koken is geschonken, is bij haar bedrijf vooral het vraagstuk van het industrieel gebruik van electriciteit voor ch emische- en warmtedoeleinden sterk op den voorgrond getreden. Daartoe werd op initiatief van den huidigen Directeur, Prof. Dr. ir. H. C. J. H. Gelissen in het nieuwe administratiegebouw een laboratorium voor electro-warmte ingericht en werd vervolgens een stichting voor electro-warmte en electro-chemie in het leven geroepen. Het werk door genoemde stichting in dit laboratorium verricht, heeft, ofschoon het eerst van den allerlaatsten tijd is, reeds opmerkelijke resultaten afgeworpen, in dier voege, dat thans reeds verschillende electro-ovens voor diverse doeleinden op het net der Stroomverkoop-Maatschappij zijn aangesloten en meerdere ongetwijfeld nog zullen volgen. Bedriegen de voorteekenen niet, dan zal hierdoor van de Stroomverkoop-Maatschappij uit, een gunstige invloed op de toepassing van electriciteit voor warmtedoeleinden in de industrie uitgaan, hetgeen van te meer belang lijkt, wanneer men in aanmerking neemt, dat door toepassing van electro-warmte kwaliteitsproducten kunnen worden vervaardigd, die op andere wijze niet gemakkelijk zijn te verkrijgen. Een tweede voorbeeld op het gebied van de toepassing van electriciteit, waarbij door de Stroomverkoop-Maatschappij het goede voorbeeld is gegeven, betreft de verlichting met behulp van natriumlampen van den Rijksweg tusschen Geleen en Beek, die thans binnenkort door een verlichting van een plein te Heerlen door middel van kwiklampen zal worden gevolgd. Ofschoon bij de groote activiteit, die op schier elk gebied de electriciteitsvoorziening van ons land betreffende, van de Stroomverkoop-Maatschappij is uitgegaan, nog tal van voorbeelden zouden zijn te noemen van gevallen, waarin zij direct of indirect invloed op den algemeenen gang van zaken heeft uitgeoefend, zoo moge hier, waar deze punten ongetwijfeld door andere schrijvers, die een bijdrage voor dit boek zullen leveren, zullen worden behandeld, met het bovenstaande worden volstaan. Slechts op één punt dient ten deze nog een uitzondering te worden gemaakt. Dit punt betreft hetgeen tot nu toe door de Stroomverkoop-Maatschappij op het gebied der interprovinciale samenwerking is gedaan, waarbij in het bijzonder de samenwerking met de provincie NoordBrabant verkregen, dient te worden gereleveerd. Wanneer men eenerzijds uitgaat van de gedachte, dat de provincie, als schakel in de totstandkoming eener economische electriciteitsvoorziening, een onmisbaar element vormt, zoo dient men anderzijds voor de verkrijging van een goede samenwerking tusschen de provinciale voorzieningen onderling een open oog te hebben. Dat de Stroomverkoop-Maatschappij dit bezit en met terzijdestelling van enger eigen belang de groote lijnen van de electrificatie van ons land niet uit het oog verliest, wordt, behalve door de samenwerking met de provincie Noord-Brabant tot stand gebracht, bewezen door den bouw van de lijn van Lutlerade naar Roermond, die, ofschoon zulks voor eigen behoefte geenszins als noodzakelijk kan worden beschouwd, voor een spanning van 150 kV. werd ingericht en eerlang met die spanning in bedrijf zal worden genomen. De kans op de totstandkoming van een koppellijn, vanuit het Zuid-Limburgsche kolendistrict over Roermond-Eindhoven-Geertruidenberg en Dordrecht naar Rotterdam, met eventueele verdere voortzetting naar Den Haag, is hiermede wederom in belangrijke mate gestegen. In hoeverre deze lijn ook met het oog op de eventueele totstandkoming van een spaarbekkenkrachtwerk, waarvoor het initiatief door den directeur der Stroomverkoop-Maatschappij werd genomen, als van belang moet worden beschouwd, zal het ten deze door de Staatscommissie inzake het Spaarbekkenkrachtwerk in te stellen onderzoek, nog nader leeren. Moge de N.V. Provinciale Limburgsche Electriciteits Maatschappij nog vele jaren de vooraanstaande positie, die zij onder de Nederlandsche electriciteitsbedrijven steeds heeft ingenomen, behouden, ten bate, niet alieen van de Provincie Limburg, maar van het geheeleland. J. M. I. SCHAEPKENS VAN RIEMPST Voorzitter van de Kamer van Koophandel •n Fabrieken voor Maastricht en Omstreken. n een menschenleven tellen 25 jaar wel mee: na 2 x 25 jaar is ruim het grootste stuk reeds geleefd, — voor een lichaam als de StroomverkoopMaatschappij beteekenen 25 jaar een begin. Wie oprichting en ontwikkeling uwer Maatschappij heeft meegemaakt, weet dat barensweeën en kinderziekten ook haar deel waren. De energieke Bellaar-Spruyt, haar eerste Directeur, heeft er wel voor gezorgd, dat ziekten en weeën zich omzetten in krachtigen groei. Uwe Maatschappij schijnt met den helm geboren. Professor Dr. ir. Gelissen, haar huidige Directeur, en de zijnen bouwden en bouwen steeds verder naar de maat eener meetkundige reeks; zoo zullen na nieuwe 25 jaar de gelukkige resultaten steeds breederen omvang nemen. « Wat voedsel is voor den mensch, is electriciteit voor het economisch en industrieel leven. Wanneer ik bij deze gelegenheid mijn beste gelukwenschen aanbied aan uwe Maatschappij, haar President-Commissaris, den Raad van Bestuur,-haar krachtigen en hoogst bekwamen Directeur, en zijn medewerkers, dan is daarmede tevens de verwachting uitgedrukt, dat een nieuwe 25-jarige periode van voorspoed, tevens bloei zal beteekenen van geheel het modern ingerichte Limburgsche industrieele leven. A fbeelding van het door Jan van Puijenbroeck geschilderde portret, dat, ter gelegenheid van het vijf en twintig jarig bestaan der Stroomverkoop-Maatschappij, door de leden van het personeel aan hun Directeur, Prof. Dr. ir. H. C. J. H. Gelissen, werd aangeboden. eze afbeeldingen toonen den omslag en de eerste bladzijde van het album, waarin de handteekeningen zijn verzameld van degenen, die aan Prof. Dr. ir. H. C. J. H. Gelissen diens geschilderd portretaanboden. STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ 1909-1934 DOOR PROF. DR. IR. H. C. J. H. GELISSEN Hoe zou ik een artikel in het gedenkboek, uitgegeven ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum der Stroomverkoop-Maatschappij, beter kunnen beginnen dan met het brengen van hulde aan het werk van hem, die gedurende bijna 20 jaar, dus gedurende het grootste deel dezer 25-jarige periode, aan het hoofd der Stroomverkoop-Maatschappij heeft gestaan ? Dipl. Ing. J. G. Bellaar Spruyt heeft niet alleen een vast en hecht fundament voor onze Maatschappij gelegd, maar hij heeft zelve op den door hem gelegden grondslag voortgebouwd en wel zóó, dat Limburg tot de best geëlectrificeerde provincies van ons land behoort. Immers toen ik in 1 930 het ambt van Directeur der Stroomverkoop-Maatschappij aanvaardde, vond ik een bedrijf, dat technisch en commercieel goed georganiseerd was, vond ik de electrificatie van onze Provincie reeds zoover doorgevoerd, dat terecht gezegd mocht worden, dat de provincie Limburg in de breedte geëlectrificeerd was. De verschillende hoofdstukken, in dit gedenkboek geschreven, hebben dan ook voor het grootste deel betrekking op het werk verricht in die periode, waarin mijn ambtsvoorganger aan het hoofd van het bedrijf stond. Hieruit moge nog eens in bijzonderheden blijken, van hoeveel belang het werk van den heer Bellaar Spruyt voor de electrificatie der Provincie is geweest en hoe zeer de nagedachtenis van den eersten Directeur der StroomverkoopMaatschappij door ons in eere moet worden gehouden. Naast een woord van dank en hulde voor het door mijn ambtsvoorganger tezamen met onzen zoo deskundigen staf en alle andere leden van het personeel verrichte werk, past evenzeer een woord van waardeering en dankbaarheid aan het College van Commissarissen en aan den President-Commissaris der Stroomverkoop-Maatschappij. Het is immers de opperleiding door President-Commissaris en Commissarissen uitgeoefend, die de richting bepaald heeft, waarin het bedrijf zich zou dienen te ontwikkelen. Zoo is dan het bedrijf in den loop der jaren van particulier bedrijf naar semi-overheidsbedrijf gegroeid, omdat aldus het bedrijf zijn sociaal-economische taak ten volle zou kunnen vervullen. Het is zeker geen toeval, dat juist onze President-Commissaris zoo'n groote rol vervult in verschillende instellingen, die betrekking hebben op de Nederlandsche electriciteitsvoorziening, zooals de N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen, het Nederlandsch Instituut voor Electro-Warmte en Electrochemie en in vele andere Commissies, ingesteld met het doel klaarheid te brengen in ingewikkelde kwesties op het gebied der Nederlandsche electriciteitsvoorziening. Dit is, naar mijn meening, behalve aan groote gaven van geest en hart, waarover onze PresidentCommissaris beschikt, mede te danken aan de wijze, waarop hij gedurende de jaren, dat hij leiding heeft gegeven aan het bestuur der Stroomverkoop-Maatschappij, zich in deze kwesties heeft ingewerkt en reeds verschillende tot een goede oplossing heeft weten te brengen. Ons geheele maatschappelijk en economisch leven is een voortdurend groeiproces en zoo moeten met dit leven de bedrijven, die daarin een min of meer groote rol spelen, groeien, vooral een tak van industrie, die, zooals de electriciteitsopwekkings-en distributiebedrijven, diep in onze sociale en economische samenleving ingrijpt. Prof. Van Staveren drukte het in zijn te Utrecht gehouden inaugureele rede zoo juist uit, toen hij zeide, „dat het aanschijn onzer samenleving geheel zou veranderen, indien dit leven zich zou moeten afspelen zonder de toepassingen, door de electriciteit mogelijk gemaakt". Toen ik op 1 Augustus 1930 mijn werkzaamheden als Directeur der Stroomverkoop-Maatschappij aanvaardde, kwamen er dan ook verschillende wenschen, welker vervulling van veel belang voor ons bedrijf zou zijn, naar voren. Die wenschen betroffen de reorganisatie van onze vennootschap, een betere voorziening van Midden- en Noord-Limburg, waarvoor de bouw eener nieuwe H.S. lijn noodig zou zijn, de bouw van eenige onderstations o.a. ten behoeve der Willem-Sophia en te Kessel, een betere behuizing van ons personeel, maar vooral een intense uitbouw in de diepte om, naast het gebruik van electrische energie voor licht en motorische aandrijving, dit ook voor warmtedoeleinden in industrie en huisgezin te bevorderen en last not least zoo mogelijk een nauwere samenwerking met onze buurprovincies te verwezenlijken. Ik zal mij dan ook in dit korte artikel in hoofdzaak bepalen tot datgene, wat gedurende de laatste vier jaar door mij en mijn medewerkers tot stand is gebracht en tot datgene, wat naar mijn meening in de toekomst —al is het moeilijkom dit met grootezekerheid te zeggen — dient te geschieden. Teneinde een betere stroomvoorziening voor Midden- en Noord-Limburg te verkrijgen, werd een hoogspanningslijn van de centrale der Staatsmijn Ma u rits naar Roermond gebouwd. Deze lijn eindigt in het eveneens nieuw gebouwde schakelstation te Herten. Alhoewel zij voorloopig niet onder een spanning van 150.000 Volt, waarvoor zij is ingericht, in bedrijf is, is zij toch de eerste 150.000 Volt lijn in ons land. De bedrijfsspanning zal in den loop van het jaar 1935 tot 150.000 Volt worden verhoogd. De 10.000 Volt kabels van Roermond naar Blerick aan de linker- en rechterzijde van de Maas gelegen, werden bij Kessel en Beesel doorverbonden, waarvoor het bouwen van een schakelstation in Kessel noodig was. Hierdoor is de bedrijfszekerheid van dit gedeelte van het net, wat vooral van belang is voor de industrie, rondom Tegelen gelegen, zeer verhoogd. Voor de stroomvoorziening ten behoeve der Willem-Sophia werd een schakelstation gebouwd te Terwinselen, welk station in hoofdzaak gevoed wordt vanuit de Emma. Het is tevens met de centrale der Wilhelmina verbonden. Dit station zal, bijaldien daarom gevraagd wordt, tevens dienst kunnen doen voor de voorziening der gemeente Kerkrade, welke gemeente tot op heden nog steeds haar electriciteit uit het buitenland betrekt. De reeds in 1926 aan den Minister van Waterstaat gevraagde toestemming voor het leggen van kabels door de Maas ten behoeve der stroomvoorziening van de E.N.C.I. werd verkregen, zoodat een gedeelte van den door de E.N.C.I. benoodigden stroom door ons bedrijf geleverd kon worden. Naast deze grootere uitbreidingen werden ten behoeve eener betere spanningsregeling verschillende regeltransformatoren in onze netten opgesteld, werden meerdere voedingspunten ten behoeve der gemeentelijke netten gebouwd, alsmede een aantal gemeentelijke netten overgenomen en vele uitgebreid. De bijzonderheden hieromtrent, zoowel als over de constructie der Maatschappij zelve, worden uitvoerig elders in het gedenkboek besproken. Voor wat dit laatste punt betreft, moge hier alleen worden vermeld, dat de Provincie, die successievelijk alle aandeelen der Stroomverkoop-Maatschappij wist te verkrijgen, de oude Stroomverkoop-Maatschappij heeft doen omvormen in een nieuwe naamlooze vennootschap, waarin slechts de Provincie en de gemeente Geleen, beide dus publiekrechtelijke lichamen, aandeelhoudster zijn. Tevens werd de verhouding tusschen aandeelenkapitaal en op andere wijze verkregen middelen beter geregeld. Het aandeelenkapitaal, dat bij de oude Maatschappij f. 1.000.000.- bedroeg, werd tot f. 5.000.000. - verhoogd. Door de nieuw opgerichte maatschappij werd een rijksconcessie, vroeger ten name der provincie Limburg, in gewijzigden vorm — over welke wijzigingen de noodige onderhandelingen dienden te worden gevoerd — aanvaard. Onze kantoren, jarenlang in de Breedestraat en Hondstraat gehuisvest en onze meterafdeeling, ondergebracht in een hulpgebouw op het Wittevrouweveld, eischten reeds gedurende meerdere jaren een noodzakelijke verbetering. Op 21 Maart 1932 werd door onzen President-Commissaris de eerste steen gelegd voor het nieuwe administratiegebouw, waarin tevens meterijk- en meterreparatieafdeeling zouden worden ondergebracht. Dit gebouw kon in Februari 1933 worden betrokken. De van deze concentratie verwachte voordeelen werden reeds in de practijk ondervonden. Ook op ander gebied konden betere regelingen voor ons personeel worden getroffen. Zoo werd de rijkspensioenregeling voor het personeel van toepassing verklaard. Een personeelfonds met het doel het personeel in gevallen van ziekte of buitengewone omstandigheden geldelijken steun te verleenen werd in het leven geroepen. Ons Tijdschrift, vroeger een tweemaandelijksch huisorgaan, werd omgezet in een maandblad voor electriciteitshuishoudkunde, economie en electrotechniek. Het werd tevens orgaan van het Utrechtsche zusterbedrijf, waarmede ook in dat verband op de meest hartelijke wijze wordt samengewerkt. Door de totstandkoming van het Instituut voor erkende installateurs werd niet alleen de verhouding tusschen ons bedrijf en de installateurs beter geregeld, maar is er tevens voor gezorgd, dat grootere waarborgen voor een goeden aanleg van huisinstallaties aanwezig zijn. De electriciteitsomzet, die in het jaar 1 929, - 47.000.000 kWh bedroeg, zal in het boekjaar 1934 naar schatting 73.000.000 kWh bedragen. De aanlegwaarde, die op het einde van het boekjaar 1929, - f. 1 2.000.000. - bedroeg, bedroeg op het einde van het boekjaar 1933, - f. 16.700.000. -; in dit bedrag zijn dan tevens de vroeger in het bezit der Provincie zijnde hoogspanningslijnen Hoensbroek-Maastricht en Lutterade-Roermond begrepen. De boekwaarde onzer bezittingen bedroeg in 1929, - f. 8.500.000. - en in 1933, f. 10.000.000.-. De verhouding boekwaarde/aanlegwaarde was dus in 1929,— 71 °/o en op het einde van het boekjaar 1933, - 60%, dit ondanks de in de laatste aanlegwaarde begrepen zijnde hoogspanningslijnen. Deze laatste gunstigere verhouding is, dankzij onze afschrijvingspolitiek, bereikt. Hierbij moge worden vermeld, dat dit niet is gegaan ten koste van hooge tarieven. Immers, de tarieven onzer maatschappij zijn de laagste in den lande en zijn in het algemeen veel lager dan de in het buitenland geldende. Deze afschrijving heeft evenmin plaats gehad ten koste der Provincie. Immers, het uitgekeerde dividend was bij een aandeelenkapitaal van f. 1.000.000, - 8'/2 % en bij een aandeelenkapitaal van f. 5.000.000,- 5'/2 %i wat- 9e'et °P ^e vroeger aan de Provincie uitgekeerde rente over de voor investatiedoeleinden gesloten leeningen, naar verhouding een hoogere uitkeering beteekent. Overigens is het naar onze meening volkomen gemotiveerd, dat de Provincie naast de afschrijvingen een redelijke winst ter dekking van het groote kapitaalrisico, dat zij loopt, maakt. Doel van het Provinciaal electriciteitsbedrijf moet echter zijn, bevordering van de provinciale (nationale) welvaart, middel zijn de electriciteitsleveringen Hieruit volgt eo ipso, dat de winsten geen exorbitante mogen zijn; deze kunnen overigens in de statuten begrensd worden. Overigens moet het provinciaal bedrijf voor wat betreft dt 70 °/o van zijn omzet concurreeren met eigen opwekking door de industrie, waardoor groote winsten reeds van zelf uitgesloten zijn. Het stroomverbruik per hoofd en per jaar is in Limburg zonder de Mijnen nog slechts 204 kWh, terwijl het Nederlandsche verbruik, geleverd door de met de openbare voorziening belaste bedrijven per hoofd en per jaar 250 kWh bedraagt. Het verbruik in enkele andere landen per hoofd en per jaar (volgens de laatste opgave) moge hier volgen: Canada 1890 Zwitserland 1350 Noord-Amerika. . . . 1050 Zweden 795 Engeland 370 Frankrijk 365 Italië 260 België 570 Duitschland 472 Ondanks het belangrijke stroomaccres, dat ons bedrijf heeft mogen boeken, is het verzadigingspunt, dat door verschillende deskundigen voorloopig op ca. 1000 kWh per hoofd en per jaar wordt gesteld, nog bij lange na niet bereikt. In het belang van ons bedrijf, maar niet minder in het belang van onze afnemers, is een intensieve propaganda voor meerder electriciteitsverbruik noodig. Immers, naarmate het verbruik in kWh in verhouding meer stijgt dan de belasting, m.a.w. naarmate de bedrijfstijd toeneemt, kunnen de vaste lasten van het zoo zeer kapitaal-intensieve bedrijf over een grooter aantal kilowatturen worden verdeeld en zal het aldus mogelijk zijn óf aan de afnemers lagere verkoopsprijzen te berekenen, óf een kleiner deel van het kapitaal-risico, door het doen van grootere afschrijvingen naar de toekomst te verschuiven (wat weer voor de toekomst lagere tarieven beteekent). Het is dan ook vooral om deze redenen, dat een overheidsbedrijf verplicht is propaganda te maken voor al die toepassingen der electrische energie, die sociaal en economisch verantwoord zijn. Indien iedere Limburger electrisch zou gaan koken, zou daardoor het electriciteitsverbruik met 550.000 X 0,7 X 365 = rd. 140.000.000 kWh kunnen stijgen, dit is ca. 2 X het tegenwoordige verbruik, terwijl de hiervoor aan netuitbreiding of netverzwaring te besteden kosten in verhouding gering zijn, en in veel gevallen geringer dan de bedragen, noodig voor den aanleg van nieuwe gasnetten. Om den electriciteitsomzet zoo krachtig mogelijk te bevorderen, werd dan ook een speciale afdeeling voor Verbruiksontwikkeling in het leven geroepen en werden toonkamers in een winkelpand in Maastricht ingericht. Bij de propaganda voor de toepassing van electriciteit in de huishouding speelt het electrisch koken een groote rol. Waar het koken tevens het gebied is, waarop de gasindustrie, die verlichting en motorische aandrijving bereids aan de electriciteitsindustrie heeft moeten afstaan, haar afzet vindt, leidt dit heel vaak tot strijdmethoden, die wij niet kunnen toejuichen of bewonderen. Naar mijn meening zou aan den strijd van het eene overheidskapitaal onder het vaandel gas en het andere overheidskapitaal, geschaard om het vaandel electriciteit, een eind kunnen worden gemaakt, indien er, zooals ik dit reeds enkele jaren geleden voorstelde, een Energieraad, (waarin alle belanghebbenden vertegenwoordigd zouden moeten zijn) in het leven werd geroepen; deze zou ordenend in de energievoorziening moeten optreden. Indien een tak van industrie zich voor ordening leent, is dit wel bij uitstek de energievoorziening. Zoowel de gasvoorziening als de electriciteitsvoorziening zijn, voor wat het wezen dezer industrieën betreft, kapitaalintensief. Beide hebben dus belang, teneinde een zoo laag mogelijken kostprijs te krijgen, bij een zoo groot mogelijken omzet. Immers, eerst dan wordt de druk der vaste lasten per kWh resp. per m3 gas zoo klein mogelijk. Bij het aanschouwen eener dagbelastingskromme van een electriciteitsbedrijf en van een gasbedrijf, valt het op, dat, althans in onze Provincie, de gasbelastingskromme een piek heeft, waar de belastingskromme van het electriciteitsbedrijf een dal heeft. Zij passen dus in elkaar. Dit wijst er op, dat in het belang eener economische energievoorziening, vooral indien rekening wordt gehouden met de kapitaallasten en het kapitaalrisico, er hier door een ordenend college nog heel wat te verbeteren valt. Dit college zou er, zooals wij dit reeds vroeger schreven, voor dienen te zorgen, dat de juiste vorm van energie op de juiste plaats, voor den juisten tak van toepassingen onder de juiste omstandigheden geleverd wordt. Het moet rekening houden met den vooruitgang der natuurwetenschap en zijn besluiten niet doen verstarren, en bij voortduring aan de dynamica van het sociale en economische leven toetsen. Het stemt dan ook verheugend, dat het College van Gedeputeerde Staten onzer Provincie in de laatst gehouden Statenzitting medegedeeld heeft, dat het College overweegt voor de toekomst middelen te beramen, teneinde meer ordening in de Limburgsche energievoorziening te brengen. Van veel belang is het toekomstige verkeersvraagstuk, waarvan wij de ontwikkeling zien in een richting: kleine eenheden, groote snelheid en hooge frequentie. Voor zoover zich dit verkeer niet in de lucht, per spoor of te water afspeelt, zal het over onze groote wegen gaan, waardoor deze wegen overdag meer en meer belast zullen worden, zoodat het overweging verdient, vooral met het oog op de toekomst, een deel van het verkeer naar den nacht te verplaatsen. Bij een goed en veilig verkeer behoort echter een goede verlichting. Economisch bezien, is het voordeeliger de wegen des nachts te verlichten en een deel van het toekomstige goederenverkeer in hoofdzaak naar den nacht te verplaatsen, dan nieuwe wegen aan te leggen of bestaande te verbreeden. Het is dan ook, vooral met het oog op deze uit een verkeers- en verlichtingsoogpunt zoo bij uitstek belangrijke kwestie, dat in ons voorzieningsgebied de eerste Philips' natriumverlichting op het wegvak Beek-Geleen werd aangebracht. Voor wat den electriciteitsverkoop aan de industrie betreft, is het thans bij deskundigen wel voldoende doorgedrongen, dat het electriciteitsbedrijf hier in geenerlei opzicht een monopolie heeft, maar met eigen energieopwekking door de industrie zelve moet concurreeren. Er blijft, gezien het feit, dat het grootste gedeelte der electrische energie, vooral in ons bedrijf, aan de industrie wordt verkocht, dan ook niet veel over van dat z.g. monopolie; door een juiste tarievenpolitiek trachten wij de vaste lasten van ons bedrijf zoo juist mogelijk over de verschillende afnemersgroepen te verdeelen. Hierbij houden wij, zoowel met den bedrijfstijd der afnemers als met de wetten, die de prijsvorming beheerschen, rekening. Een juiste lastenverdeeling is in het voordeel van alle afnemers. Teneinde den electriciteitsomzet in de industrie met nog meer kracht te bevorderen enthans ook voor andere doeleinden dan motorische aandrijving en verlichting te doen toepassen, is bij ons bedrijf een laboratorium ingericht, waarin electrische ovens en andere apparaten zijn opgesteld. Dit laboratorium bevindt zich in ons nieuwe kantoorgebouw; de industrie kan hierin in samenwerking met onze ingenieurs de noodige onderzoekingen en proeven ten behoeve van haar bedrijf verrichten. Mede naar aanleiding van de goede resultaten in dit laboratorium bereikt, is de Stichting Nederlandsch Instituut voor Electrowarmte en Electrochemie in het leven geroepen, welke Stichting tot doel heeft het bevorderen van de toepassing van electriciteit voor electrowarmte- en electrochemiedoeleinden. Op grond van de in het laboratorium, in samenwerking met de industrie verrichte onderzoekingen, zijn reeds veertien electrische ovens, zoowel in het belang der industrie, als in dat van alle electriciteitsverbruikers in Limburg, opgesteld. Deze ovens dragen bij tot kwaliteitsverbetering van het industrieele product in de keramische, kleiwaren- en staalindustrie. Bij den verkoop van electrischen stroom voor bovengenoemde doeleinden wordt het meerkostenprincipe toegepast. Overschotstroom wordt, zoolang de voorraad strekt, tegen uitverkoopsprijzen verkocht. Het is immers beter dezen stroom in het belang der industrie en in het belang van ons bedrijf, alsmede in het belang der mijnindustrie, zij het dan ook onder goedmaking der variabele kosten en van slechts een klein gedeelte der vaste lasten, te verkoopen, dan zulks niet te doen. Voor den verkoop van electrische energie in het algemeen geldt, dat de verkoopsprijzen zoodanig zijn vastgesteld, dat de eigen kosten goed gemaakt worden en de noodig geachte afschrijvingen kunnen worden gedaan. Het maken van winst, al wenschen wij een door de statuten begrensde winst principieel niet uit te sluiten, is niet het doel van het bedrijf. Te hooge tarieven en daardoor eventueel mogelijke hoogere winsten of afschrijvingen beteekenen een te hooge geldelijke belasting voor den tegenwoordigen stroomverbruiker, terwijl te lage tarieven en te lage afschrijvingen de kapitaallasten naar de toekomst verschuiven. Naar onze meening bewandelen wij in dit opzicht den gulden middenweg. Alhoewel Nederland nu niet bepaaldelijk tot de pioniers op het gebied van de ontwikkeling der voor de electriciteitsopwekking en het electriciteitstransport benoodigde hulpmiddelen gerekend mag worden, is de Nederlandsche electrif icatie zoodanig, dat zij in elk opzicht den toets met de buitenlandsche kan doorstaan, zoowel voor wat betreft de bedrijfsveiligheid als voor wat de hier geldende tarieven aangaat. (Veel pionierswerk is op het gebied van keuringen en keuringsmethoden door Prof. van Staveren en zijn staf, en op het gebied van electro-technische apparaten door de Philipsfabrieken verricht.) Op den duur zal het ter wille eener betere economie of om redenen van bedrijfsveiligheid gewenscht zijn, dat met den historisch gegroeiden toestand, die het geografisch gebied eener provincie tevens doet zijn een afgesloten economisch gebied voor wat betreft de electrificatie, gebroken wordt. Hierbij zal echter geval voor geval, zij het dan ook in een reeds voor de toekomst uitgewerkt plan, bekeken dienen te worden. In dit verband kunnen de bedrijven zelf zeer veel doen. Zoo is al reeds door het Brabantsche en Limburgsche electriciteitsbedrijf een Stichting in het leven geroepen ter bevordering van beider electrische belangen. Zoodra economie en bedrijfsveiligheid daarom vragen, kan de thans gelegde geestelijke band uitgroeien tot een doorverbinding der reeds in beide provincies bestaande 150.000 Volt lijnen. De ziekte, waaraan heden ten dage vele lijden en welker symptomen in hoofdzaak hierop neerkomen, dat men meent zelf niets meer te kunnen en alles aan de zorg van den Staat te moeten overlaten (een ander soort deflatie), schijnt ook sommigen, die zich met de electrificatie bemoeien, aangetast te hebben. De provinciale en gemeentelijke electriciteitsbedrijven hebben, onder leiding hunner bestuurscolleges en directeuren, uitmuntend werk verricht. Waarom zouden diezelfde bedrijven, die in het verleden zoo'n goed werk gedaan hebben, ook in de toekomst, indien een economische en bedrijfsveilige electrificatie om nauwere samenwerking vragen, ook deze niet tot stand kunnen brengen? Waarom zou een corporatie, waarin naast andere belanghebbenden de verschillende electriciteitsbedrijven zijn opgenomen, dit werk niet even goed, ja veel beter, dan de Staat kunnen doen? Een corporatie van electriciteitsbedrijven met aan het hoofd een raad met verordenende bevoegdheid, in welken raad eveneens de Regeering vertegenwoordigd zou moeten zijn, zal - en dit mag men a priori gerust veronderstellen dit werk zeker beter kunnen doen dan de Staat, die zijn eerste sporen op het gebied der practische electrificatie nog moet verdienen. Zij, die zich blind staren op groote koppellijnen tusschen waterkrachtcentra en kolengebieden in het buitenland, en Nederland verwijten, dat dergelijke koppellijnen nog niet in ons land zijn uitgevoerd, zouden het buitenland evenzeer kunnen verwijten, dat, gezien de groote kapitaallasten, die daar op de bedrijven drukken, de prijzen aldaar veel hooger zijn dan in ons land. Toch is er in de toekomst en wel in de naaste toekomst samenwerking tusschen de provinciale en gemeentelijke electriciteitsbedrijven noodig en die zal er ook komen. Bij den opbouw der N.V. K.E.M.A. gaven de bedrijven immers reeds blijk, hoezeer zij kunnen samenwerken en welke gunstige resultaten zij hierdoor wisten te bereiken. Van de bedrijven, die daarvoor het meest in aanmerking komen, zullen op den duur de centralen onderling door koppellijnen verbonden moeten worden. Men moet dit echter niet onder het motto „één groot luchtnet" voor Nederland willen forceeren. Het bouwen van dit luchtnet is thans geen kunst meer. Veel meer kunst is het om met zoo weinig mogelijk kosten zoo economisch en zoo bedrijfszeker mogelijk te werken. Zelf maakten wij een project voor een nauwere samenwerking tusschen Brabant, Gelderland en Limburg onder inschakeling van een spaarbekkenkrachtwerk, dat het spitsvermogen voor deze drie bedrijven zou kunnen leveren. Wij hopen, dat dit plan in de toekomst zal kunnen worden uitgevoerd. Een andere vraag is, of het niet van zeer groot belang voor de bestaande Limburgsche industrie of voor de oprichting van nieuwe energie-intensieve industrieën zou zijn, dat de drie in het Julianakanaal mogelijke centralen, die ca. 70.000.000 kWh a ± 0.4 cent zouden kunnen opwekken, gebouwd worden. Deze hoeveelheid energie beteekent ten opzichte van de door de Nederlandsche mijnen geproduceerde kolen, in kolen uitgedrukt, slechts 0.3% van de totale kolenproductie onzer mijnen. De voordeelen, die de industrie aan deze goedkoope energiebron kan ontleenen, wegen zwaarder dan het kleine nadeel aan de kolenmijnen toegebracht. De bouw der centralen, die, eenmaal gereed, onze technisch-economische weerbaarheid versterken, beteekent tevens een mooi object voor werkverschaffing. Waar de centralen der Staatsmijnen over voldoende koelwater - zij kunnen immers haar nieuwe centrale aan het Julianakanaal bouwen - en over goedkoope kolen beschikken, zullen de Staatsmijnen op den duur goedkooper kunnen produceeren dan welke centrale ook. Het is mede om deze redenen, dat het naar mijn meening niet gewenscht is, dat de Stroomverkoop-Maatschappij in de toekomst een eigen kolencentrale zou bouwen. Het is verder zoowel voor de Stroomverkoop-Maatschappij als voor de particuliere mijnen van beteekenis om te overwegen, indien er straksaan het Julianakanaal tevens een nieuwe kolencentrale zal moeten worden gebouwd, of dit niet een coöperatieve centrale van alle mijnen en de Stroomverkoop-Maatschappij zou kunnen worden, welke centrale dan, ondanks de excentrische ligging van het Limburgsche kolenbekken, een der groote voedingspunten voor de Nederlandsche electriciteitsvoorziening zou kunnen worden. Hierdoor zou tevens bereikt worden, dat zooveel mogelijk Limburgsche kolen haar afzet in de Nederlandsche industrie vinden. Immers, daar, waar met Nederlandsche kolen opgewekte kilowatturen geleverd worden, zijn geen buitenlandsche kolen meer noodig. Zoo kan Limburg nog een groote rol in de Nederlandsche electriciteitsvoorziening spelen. Het behoort, naar mijn meening, mede tot de taak der Stroomverkoop-Maatschappij in samenwerking met allen, die daarvoor in aanmerking komen, er naar te streven ook deze economische functie, in het belang van onze nationale electriciteitsvoorziening, zoo goed mogelijk te vervullen. Waar er naar onze meening een voortdurende en beiden ten goede komende wisselwerking moet zijn tusschen electriciteitsproduceerende industrie en electriciteitsverbruikende industrie, hebben wij gemeend, naast het werk, dat van direct belang voor het electriciteitsbedrijf is, ook actief deel te moeten nemen in werkzaamheden, die naast haar algemeene beteekenis, tevens van een meer of minder groot belang zijn voor het eigen electriciteitsbedrijf. Zoo hebben wij bereids in 1930 een economisch regionalisme gepropageerd en gepleit voor de oprichting van een Economisch Technologisch Instituut, dat de provincie Limburg in economisch-technisch opzicht zou exploreeren met het doel nieuwe industrieën te vestigen, en bestaande uitte breiden, echter alleen in die gevallen, wanneer dit economisch, en dan in nationaal verband bekeken, verantwoord is. Wij hebben gepleit voor de oprichting van een industriebank (aanvankelijk in den vorm eener electriciteitsbank), een instelling, die de door het Instituut opgespoorde mogelijkheden financieel mede zou helpen verwezenlijken. Men hoort wel eens stemmen opgaan, die, voor wat de hier te vestigen industrieën betreft, wijzen op de ongunstige ligging van Limburg, voor het geval Nederland in een oorlog zou worden gewikkeld. Het is wel merkwaardig dit thans, nu Limburg van zoo'n groote economische beteekenis voor ons land is, te moeten hooren. Het is alsof sommigen het noodig achten deze Provincie zoo nu en dan als een toekomstig verlies-gewest te moeten propageeren. Limburg en zijn industrie kan, indien regionale en landelijke overheid haar gemeenschappelijke schouders onder dit werk zetten, van nog grootere beteekenis voor ons vaderland worden dan het dit thans reeds is. Ook bij een industrieelen opbouw speelt de tarievenpolitiek van het electriciteitsbedrijf een groote rol. Alhoewel het uit den aard der zaak niet mogelijk is een zuivere vergelijking te treffen tusschen de transport- en distributiekosten in de eene en in de andere provincie (deze hangen immers ten nauwste samen met den geografischen vorm, de bevolkingsdichtheid en den aard der bevolking van het voorzieningsgebied), kan men wel de verkoopsprijzen van electrische energie in onze Provincie met die van andere binnen- en buitenlandsche bedrijven vergelijken. Het Limburgsche electriciteitsbedrijf heeft er steeds naar gestreefd aanzijn verschillende afnemers zoo laag mogelijke tarieven te berekenen, zonder daarbij een goede afschrijvingsen reserveeringspolitiek uit het oog te verliezen. Indien men dan ook de tarieven, die in onze Provincie gelden, vergelijkt met die in het buitenland of in andere Nederlandsche provincies, komt men tot de conclusie, dat onze tarieven, ondanks den voor electrificatie ongunstigen vorm der Provincie, zeer laag zijn; en waar transport-en distributiekosten hooger zijn dan de opwekkingskosten, ligt de conclusie voor de hand, dat de lage verkoopsprijzen voor het grootste deel te danken zijn aan de door onze Maatschappij gevoerde bedrijfspolitiek, al moge hier niet onverzwegen blijven, dat het stroominkoopcontract, dat onze Maatschappij met de Staatsmijnen gesloten heeft, bij toeneming van hefvermogen een stijging der vaste lasten in kleinere trappen mogelijk maakt, dan dit het geval zou zijn, indien wij over een eigen centrale beschikten. Wij vertrouwen er op, dat ook in de toekomst Staatsmijnen en Stroomverkoop-Maatschappij, in goede verstandhouding en onderlinge samenwerking, nog veel in het belang der Limburgsche electriciteitsvoorzieni ng mogen bijdragen en, indien economie of bedrijfsveiligheid daarom vragen, dat de thans nog niet door koppellijnen met die der zusterbedrijven verbonden centralen achtereenvolgens verbonden zullen worden, zoodat Staatsmijnen en Stroomverkoop-Maatschappij ook in de Nederlandsche energievoorziening de haar toekomende taak te vervullen krijgen. Moge het mij, en allen, die met mij in het bedrijf der Stroomverkoop-Maatschappij werkzaam zijn, gegeven zijn, ook in dit opzicht Provincie en Vaderland te kunnen dienen. Mr. P. C. E. V O L L G R A F F STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ OPRICHTING- BESTUUR- PERSONEEL- REORGANISATIE OPRICHTING. In den zomer van het jaar 1909 werd, na langdurige onderhandelingen tusschen den Heer R. W. H. Hofstede Crull, de Heemaf, de firma Gebr. Stork & Co., de Twentsche Bank en de Directie der Staatsmijnen overeenstemming verkregen overeen contract tot levering van den electrischen stroom door de Staatsmijnen aan een op te richten vennootschap. Nadat ook de onderhandelingen met de gemeente Maastricht tot levering van stroom in 't groot aan die Gemeente tot een gunstig resultaat hadden geleid, werd de Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg, of wel de Stroomverkoop, zooals deze onderneming in het dagelijksche leven genoemd werd, bij akte van 3 September 1909 opgericht door de Heeren D. W. Stork, industrieel, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, te Hengelo; Jhr. A. H. J. H. Michiels van Kessenich, grondeigenaar, lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, te Nuth; J.G. Bellaar Spruyt, ingenieur, te Maastricht; A. Roelvink, directeur der Twentsche Bankvereeniging B. W. Bleydenstein & Co., te Amsterdam; R. W. H. Hofstede Crull, technicus en industrieel, te Hengelo; N. J. Singels, werktuigkundig ingenieur, te 's-Gravenhage; J.C. Loman, bankier, te Bussum; en J. D. Schoon, directeur der Limburgsche Credietvereeniging en kassier, te Maastricht. BESTUUR. Voorde eerste maal traden als Commissarissen op de Heeren Stork, Jhr. Michiels van Kessenich, Roelvink, Schoon, Singels en Loman, allen hiervoor genoemd. Tot president R. W. H. Hofstede Crull D. W. Stork, 1909- 1 928 Jhr. A. H. J. H. Michiels van Kessenich, 1909-1922 van het College van Commissarissen werd de Heer adviseur prof. C. Feldmann en tot Directeur de Heer D. W. Stork benoemd, tot technisch J. G. Bellaar Spruyt, 1909-1929 G. Bellaar Spruyt, die tevens belast werd met de vertegenwoordiging voor Limburg van de Heemaf, welke de noodige werken in regie zou uitvoeren en tot 1914 ook uitgevoerd heeft. De contracten met de Staatsmijnen en met de gemeente Maastricht gaven aan die lichamen het recht, ieder een commissaris aan te wijzen. Van dit recht werd gebruik gemaakt door de Staatsmijnen door benoeming van den Heer R. de Kat, Directeur der Staatsmijnen in Limburg, en door de gemeente Maastricht door de benoeming van den Heer P. C. H. Bauduin, Burgemeester dier Gemeente. Nadat de Heer Bauduin nog in het eerste jaar sinds de oprichting overleden was, werd de open gevallen plaats van commissarisdoor de gemeente Maastricht aangevuld door de benoeming van den nieuwen burgemeester, den Heer Mr. L. B. J. van Oppen. Voorts werd de Heer A. Honigmann in het College opgenomen. De jonge Maatschappij leed in ^,1913 een ernstig verlies door het A. Roelvink, 1909-1918 N. J. Singels, 1909-1914 J. C. Loman, 1909-1913 J.D. Schoon, 1909-1931 R. de Kat, 1910-1913 P. C. H. Bauduin, 1910 Mr. L. B. J. van Oppen, 1910-1918, 1933- A. Honigmann, 1910-1918 C. Blankevoort, 1913-1914 Prof. Dr. ir.F. K. Th. van Iterson, Mr. Dr. W. F. J. Frowein, Prof. Dr. Ing. C. Feldmann, 1913-1914,1918- 1914-1918 1909— Jhr. Mr. G. L. M. H. Ruys de P.H.Everts, 1918-1925 H. J. L. Merckelbach, 1918— Beerenbrouck, 1918 overlijden van den HeerJ. C. Loman en door het aftreden van den Heer R. de Kat. De opengevallen plaatsen werden vervuld door de benoeming van den Heer C. Blankevoort en door het aanwijzen van den Heer Prof. F. K. Th. van Iterson door de Directie der Staatsmijnen. Het volgende jaar werd het College van Commissarissen gewijzigd door het bedanken van Prof. van Iterson, — in wiens plaats door de Directie der Staatsmijnen werd aangewezen de Heer Mr. Dr. W. F. J. Frowein, — door het bedanken van den Heer C. Blankevoort en door het overlijden van den Heer N. J. Singels. Ter voorziening in de vacature, ontstaan door het overlijden van den Heer Singels werd in het jaar 1915 tot commissaris benoemd Prof. C. Feldmann, die van de oprichting af als technisch adviseur aan onze Maatschappij verbonden was. Nadat de Heer Frowein zich door drukke werkzaamheden genoopt had gezien zijn functie als commissaris onzer vennootschap neer te leggen, werd in het jaar 1918 de Heer Prof. F. K. Th. van Iterson opnieuw door de Staatsmijnen als commissaris aangewezen. In de maand December van het jaar 1917 bood de Provincie Limburg, die zich een voldoenden invloed op de electriciteitsvoorziening van ons gewest wilde verschaffen, den aandeelhouders aan, de aandeelen over te nemen, van welk aanbod door bijna alle aandeelhouders gebruik werd gemaakt. H.Seydlitz, 1918-1920 Jhr. Mr. Ch. J. M. Ruys de Jhr. Mr. E.F.F.H. van Aefferden Beerenbrouck, 1918 1926 J. H. Maenen, 1926- F. A. L. M. Damen, 1933- B. S. T. J. Teeuwen, 1933- De Raad van Commissarissen, die nu feitelijk door Gedeputeerde Staten werd aangewezen, onderging na de overdracht der aandeelen eenige wijziging, omdat dat College daarin uit den aard der zaak vertegenwoordigers der Provincie opgenomen wenschte te zien. Aan eenige der Commissarissen, die deze functie tot dusver hadden vervuld, nl. de Heeren Stork, Jhr. Michiels van Kessenich, Schoon en Prof. Feldmann werd echter verzocht zitting te blijven houden, terwijl in de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders van 20 April 1918 voorts de volgende heeren tot commissarissen werden gekozen: Jhr. Mr. G. L. M. H. Ruys de Beerenbrouck, Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg, te Maastricht; P. H. Everts, lid van Gedeputeerde Staten van Limburg, te Sevenum ; H. J. L. Merckelbach, lid van Gedeputeerde Staten van Limburg, te Wittem en H. Seydlitz, lid van Provinciale Staten van Limburg, te Maastricht. Tot Voorzitter van het College werd de Commissaris der Koningin in de Provincie Limburg aangewezen, welke functie, na het aftreden van Jhr. Mr. G. L. M. H. Ruys de Beerenbrouck, werd bekleed, eerst door den Heer Jhr. Mr. Ch. J. M. Ruys de Beerenbrouck en vervolgens, sinds 22 November 1918, door den tegenwoordigen Commissaris der Koningin, den Heer Mr. E. O. J. M. Baron van Hövell tot Westerflier. Daar de gemeente Maastricht haar statutair recht om een commissaris aan te wijzen, verloren Mr. E. O. J. M. Baron van Hövell tot Wester f lier, 1918- had doen gaan door haar aandeelen aan de Provincie Limburg over te dragen, trad de door haar aangewezen Commissaris, de Heer Mr. L. B. J. van Oppen af. De door de Staatsmijnen in Limburg aangewezen commissaris, de Heer Prof. F. K. Th. van Iterson, wiens mandaat uit den aard der zaak niet beschikbaar was gesteld, bleef in functie. Het aantal commissarissen werd, na het aftreden van den Heer Seydlitz, teruggebracht op acht. Een gevoelig verlies leed het College op 30 Januari 1922 door het overlijden van den Heer Jhr. A. H. J. H. Michiels van Kessenich, die van de oprichting onzer Maatschappij af in dat college zitting had gehad, terwijl aan het College eenige jaren later, nl. op 11 Mei 1925, opnieuw een lid door den dood ontviel, nl. de Heer P. H. Everts, die gedurende meer dan zeven jaren zijn beste krachten aan onze Maatschappij heeft gegeven. In de vacature, ontstaan door het overlijden van den Heer Everts werd voorzien door de benoeming van den Heer Jhr. Mr. E. F. F. H. van Aefferden, lid van Gedeputeerde Staten van Limburg en na diens bedanken als Commissaris, door de benoeming van den Heer J. H. Maenen, lid van Gedeputeerde Staten van Limburg. Met diep leedwezen en met groote dankbaarheid voor hetgeen hij voor onze Maatschappij heeft gedaan, moest eenige jaren later melding worden gemaakt van het overlijden van den Heer D. W. Stork op 15 Februari 1928. Op 13 December 1929 overleed onze Directeur, de heer J. G. Bellaar Spruyt, aan wien onze Maatschappij en haar personeel zoo ontzaglijk veel te danken heeft. Hoe groot dit verlies voor onze Maatschappij, voor de Provincie Limburg en voor het College van Commissarissen was, schetste onze President-Commissaris zoo gevoelvol in het hoofdartikel van het Januari-nummer 1 930 van Ons Tijdschrift, waarin o.a. de volgende waardeering wordt uitgesproken: „De S.V.M. was het troetelkind van Bel„laar Spruyt, hij beschouwde haar als zij„ne onderneming, hij leefde voor haar „en gaf haar het beste wat in hem was, „zijn groote kunde, zijn bewonderenswaardig organisatietalent, zijn onverwoestbare energie, zijn koopmansgeest. „Zoo heeft hij van de S.V.M. gemaakt „eene onderneming, welke het algemeen „belang in hooge mate dient, waarop de „Provincie met recht trotsch mag zijn en „welke anderen tot voorbeeld kan strek„ken. „De naam van Bellaar Spruyt, den eersten „Directeur der S.V.M., zal dan ook zeker „in geheel Limburg in dankbare herinnering blijven voortleven." Op voordracht van den Raad van Com- Pro{ Dr ir> H c , H Gelissen 1930_ missarissen werd in de Algemeene Vergadering van Aandeelhouders van 25 April 1 930 de Heer Prof. Dr. ir. H. C. J. H. Gelissen, Directeur der N.V. Electrochemische Industrie te Roermond, tot Directeur onzer Maatschappij benoemd. Een gevoelig verlies leed de Maatschappij door het overlijden op 23 Maart 1931 van den Heer J. D. Schoon, die van de oprichting der Stroomverkoopmaatschappij afzitting had gehad in het College van Commissarissen. Met den Heer Schoon is een zeer begaafd en kundig man heen gegaan, wiens adviezen, vooral op financieel gebied, voor ons van zeer groote beteekenis waren. Op 1 Januari 1933 droeg de N.V. Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg haar geheele bedrijf aan de N.V. Provinciale Limburgsche Electriciteits-Maatschappij over. Volgens de akte van oprichting werd voor den eersten keer tot Directeur benoemd de Directeur der oude Vennootschap, terwijl eveneens de Commissarissen der oude Vennootschap werden aangewezen tot Commissarissen der nieuwe Vennootschap. » Volgens de statuten der nieuwe Maatschappij moeten in den Raad van Commissarissen zitting hebben een of twee burgemeesters van Limburgsche gemeenten en een of twee vertegenwoordigers van de Limburgsche groot- en kleinindustrie. In verband met deze bepaling was het dus noodzakelijk het college van commissarissen aan te vullen. In hun vergadering van 23 Mei 1933 besloten de Aandeelhouders om het aantal commissarissen te brengen op acht en benoemden zij tot Commissaris de Heeren: Mr. L. B. J. van Oppen, Burgemeester der gemeente Maastricht, F. A. L. M. Damen, Burgemeester der gemeente Geleen, lid van Provinciale Staten van Limburg en B. S. T. J. Teeuwen, industrieel te Tegelen. PERSONEEL. De werken, die in de-eerste jaren van het bestaan onzer Maatschappij gemaakt werden, zijn uitgevoerd door de Heemaf, ingevolge een contract, waarin haar het maken van onze installaties en de bouw onzer netten werd opgedragen. Van de enkele personen, die aan de jonge Maatschappij waren verbonden, werden er zelfs nog eenige voor de helft door haar en voor de helft door de Heemaf betaald. Tot deze personen behoorde ook Mej. L. B. Thomassen (later Mevrouw Koops), die dus sinds de oprichting in dienst der Maatschappij is. Elders in dit gedenkboek wordt haar jubileum gememoreerd. Het contract met de Heemaf liep in 1914 af, zoodat het noodig was eenig personeel, vooreen deel van de Heemaf overgenomen, voor den eigenlijken dienst in onze netten aan te stellen. Alhoewel de oorlogsjaren belemmerend werkten op een krachtige ontwikkeling, breidden de werkzaamheden zich toch geleidelijk uit, in verband waarmede het aantal beambten in de jaren 1914 tot 1918 steeg van 9 tot 48. In het jaar 1918 werden groote uitbreidingen, voornamelijk in Midden-Limburg geprojecteerd, die de aanstelling van veel personeel noodig maakten; hun aantal steeg in 1922 tot 197. De gevolgen van den wereldoorlog bleven ook voor onze Maatschappij niet uit. Voor het eerst sedert de oprichting moest de rekening over het jaar 1921 met een verliessaldo worden afgesloten; bezuinigingsmaatregelen waren dringend geboden. De werken konden niet in den vollen omvang, waarin ze geprojecteerd waren, worden uitgevoerd, terwijl bovendien, door het sluiten van een contract met de gemeente Venlo, het bouwen van de geprojecteerde hoogspanningslijn van Hoensbroek naar Roermond voorloopig kon worden uitgesteld. Daar de organisatie van ons bedrijf ingericht was op het maken van groote bouwwerken, die de laatste jaren noodig waren geworden en de uitvoering dier bouwwerken tamelijk onverwacht naar later werd verschoven, werd onze personeelsformatie te groot voor het bedrijf in zijn toenmaligen toestand. Dit euvel werd verholpen door een aantal leden te ontslaan. In den loop der jaren 1922 en 1923 moesten aldus 45 leden van het personeel onzen dienst verlaten. Voorts werd een aanmerkelijke bezuiniging op de algemeene kosten verkregen door een zeer intensieve medewerking van het personeel, in verband waarmede was toegezegd, om een groot percentage van de bezuiniging, die in 1923 op de algemeene kosten mocht kunnen worden verkregen, aan het personeel ten goede te zullen laten komen. De genomen maatregelen ter bezuiniging hebben inderdaad blijvende resultaten opgeleverd. Zij hebben er toe geleid, dat de resultaten van het bedrijf weder beter werden en dat er weder spoedig gelegenheid kwam tot het uitkeeren van dividend. Bij de uitkeering der toegezegde premie heeft het personeel den wensch te kennen gegeven, in de gelegenheid te worden gesteld zijn spaarpenningen bij de Maatschappij te beleggen. Aan dit verzoek werd voldaan en met ingang van 1 Mei 1924 werd een spaarfonds ingesteld, waarvan de rente telkens zou worden vastgesteld. Het personeel heeft een belangrijk bedrag der hun uitgekeerde premie in dit fonds gestort en in den loop der jaren geregeld bedragen op deze wijze belegd, zoodat geconstateerd mag worden, dat dit fonds aan de bedoelingen beantwoordt. Zooals uit bijgaande grafiek blijkt, is het aantal leden van ons personeel sinds 1924 weer geleidelijk gestegen tot het jaar 1932. Deze stijging was voornamelijk een gevolg van het feit, dat geleidelijk vrijwel alle gemeenten tot aansluiting overgingen, waardoor een aantal uitbreidingen van de netten moesten worden gemaakt en van de omstandigheid, dat zeer vele gemeenten, wier besturen hoe langer hoe meer tot de overtuiging kwamen, dat het hun 'K> '11 'tt '13 'Kh '15 '16 '17 '18 '19 '20 *1 '8E '83 *8si t» 'm w» 'is 'ee w -ia -e» -90 4t -s» 4s ' JARLN Afb. 2. lijnwerkers op verschillende plaatsen gestationneerd, terwijl in de plaatsen en gehuchten alwaar geen personeel gestationneerd is, gebruik gemaakt wordt van buiten het dienstverband staande zoogenaamde agenten. Het onderling voortdurend contact tusschen het hoofdbureau en het bijkantoor met de districtsbeambten, lijnwerkers en agenten wordt zeer vergemakkelijkt door een over de geheele provincie uitgebreid telefoonnet, dat eigendom van onze Afb. 3. Moderne wegverlichling in de gemeente Geleen. Maatschappij is. Zooals op ieder lid van ons personeel de verplichting rust propaganda voor een doelmatig gebruik van electriciteit te maken, zoo ook was het aan onze districtsbeambten opgedragen, bijzondere aandacht te wijden aan dit deel hunner taak. Ter belooning van betoonden dienstijver werd met de districtsbeambten een stroomprovisieregeling getroffen, verband houdende met de stijging van het stroomdebiet in hun district. Naarmate echter de districtswerkzaamheden toenamen, maar vooral door de toename der toepassingsmogelijkheden van electriciteit in de huishouding en op velerlei ander gebied, deed zich de behoefte gevoelen om de bestaande wijze voor propaganda te voeren te reorganiseeren door een afzonderlijke afdeeling, onderden naam van „Verbruiksontwikkeling" op te richten, die onder een daartoe aangewezen leider sinds 1931 uitstekend werk verricht. Het lag voor de hand, dat bij de inwerkingtreding dezer afzonderlijke afdeeling de stroomprovisieregeling voor onze districtsbeambten kwam te vervallen. Over de werkwijze dezer afdeeling .waarbij dienstbetoon het voornaamste richtsnoer is, worden elders uitvoerige mededeelingen gedaan, evenals over de pogingen, die door ons worden aangewend om ook bij de industrie nieuwe toepassingen van electriciteit ingang te doen vinden en die dit jaar geleid hebben tot de stichting van het „Nederlandsch Instituut voor Electrowarmte en Electrochemie", waarvan de laboratoria onder een specialen leider gevestigd zijn in het nieuwe kantoorgebouw onzer Maatschappij. Over een enkele toepassing van electriciteit, die juist in de laatste jaren veelvuldig ter sprake kwam, namelijk de „wegverlichting", willen wij enkele bijzonderheden melden, omdat met een goede wegverlichting de gemeenschap gediend is en dus ook hier van „dienstbetoon" gesproken mag worden. Reeds in 1929 werd door den toenmaligen directeur, den heer Bellaar Spruyt, de aandacht op dat vraagstuk gevestigd en hij bevorderde - in overleg met het gemeentebestuur van Geleen - den aanleg eener modelverlichting op den Rijksweg Maastricht-Sittard over een afstand van ca. 2 km (afb. 3) Dit voorbeeld vond navolging en wij gelooven, dat de vele goede verlichtingen, die na dien tijd in verschillende gemeenten werden aangelegd, het gevolg zijn van het genomen initiatief van Bellaar Spruyt, die niet bevroedde, hoe enkele jaren later door de toepassing van Natriumlicht de oplossing van het vraagstuk, dat hij zich gesteld had, als het ware met één sprong zou worden benaderd. In Juli 1932 toch werd op denzelfden Rijksweg over een afstand van 1,8 km een verlichting met Natriumontladingslampen in tegenwoordigheid van tal van autoriteiten in bedrijf gesteld. Deze verlichting, tot stand gekomen door het initiatief van en de nauwe samenwerking tusschen Prof. Dr. ir. H. Gelissen, directeur onzer Maatschappij, en Dr. A. F. Philips, directeur der N. V. Philips' fabrieken, trok de aandacht van de geheele lichttechnische wereld, die door bezoek aan het proefvak blijk harer groote belangstelling gaf. Waren bij deze verlichting Natriumge- lijkstroomlampen toegepast, reeds een jaar later werd een nieuw proefvak van 1,2 km, aansluitende aan het eerste, met wisselstroomnatriumlampen ingericht. Het geheele proefvak bedroeg toen 3 km. Het voorbeeld te Geleen gegeven vond navolging in binnen-en buitenland, waar nu reeds vele definitieve installaties zijn aangebracht. Onze pogingen om tot betere weg- en straatverlichting te komen, worden, steunende op onderlinge samenwerking tusschen de Philips' fabrieken en onze Maatschappij, voortgezet. Als gevolg dezer voortgezette samenwerking mochten wij op 31 Juli jl. de eerste kwikdamplampenverlichting in Limburg in bedrijf stellen. Deze verlichting (afb. 5) is, dank zij de medewerking van het gemeentebestuur van Heerlen, aangebracht op het Stationsplein dezer vooruitstrevende Gemeente. Afb. 4. Wegverlichting Geleen — Beek met Philips' natriumlampen 1 -VII, '32 (Stroomverkoop-Philips). Afb. 5. Verlichting met kwikdamplampen op het Stationsplein te Heerlen. Zooals wij reeds zeiden, behoort bij een goed dienstbetoon ook de zorg voor goede en veilige installaties. Niet altijd werden onze zorgen op dat punt door de verbruikers goed begrepen en op prijs gesteld. Al te dikwijls toch werd het toezicht op de handhaving onzer voorschriften als een last ondervonden en de daarmede belaste ambtenaren beschouwd als dwarskijkers, waarvan de aanwijzingen dikwijls niet of met tegenzin werden opgevolgd. Het mag niet verheeld worden, dat ook bij onze Maatschappij in den aanvang het toezicht op de naleving der voorschriften niet al te streng werd genomen, hetgeen o.m. een gevolg is geweest van de schaarschte gedurende den oorlog en daarna, aan goed materiaal en aan geschoolde vaklieden. Naarmate echter de electriciteit zich overal verspreidde en practisch in iedere woning» boerderij en werkplaats ingang vond, werd een scherper toezicht op de uitvoering en het onderhoud der installaties een dringende eisch, temeer daar thans, dank zij het uitstekende werk van de N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen te Arnhem (K. E.M.A.) in alle opzichten degelijk installatiemateriaal op de markt verkrijgbaar is. Wij hebben dan ook ten dienste onzer verbruikers sinds enkele jaren een specialen „inspectiedienst" ingericht, die tot taak heeft voor de handhaving van de gegeven voorschriften te waken en zorg te dragen, dat oude installaties, die gevaren voor personen, dieren en goederen kunnen ople- Hoe noodzakelijk deze dienst is, wordt wel bewezen door het feit, dat in 1933 33% der gemaakte installaties in eerste instantie moesten worden afgekeurd, terwijl het bij herkeuring van oude installaties bleek, dat 77% niet meer aan de eischen van voldoende veiligheid voldeed. Het besef, dat dit dienstbetoon van groote waarde is, begint ook bij onze verbruikers door te dringen, zoodat de gegeven aanwijzingen thans grootendeels zonder moeilijkheden worden gevolgd. Teneinde aan het geknoei van zoogenaamde installateurs een einde te maken en ter bescherming van de bona-fide vaklieden, voerden wij op 1 Januari 1933 aan de hand van het desbetreffende rapport van het Verbond van Electrotechnische Handel en Industrie (V.E.H.I.) het instituut van „erkende installateurs" in, met het gevolg, dat op 1 Januari 1934 van de 400 aan ons bekende installateurs slechts 160 erkend werden. Ook hiermede meenen wij onzen verbruikers en aan de bona-fide vaklieden een grooten dienst bewezen te hebben. De inspectiedienst belast zich desgewenscht tevens met het geven van adviezen, vooral aan de industrie betreffende de inrichting harer electrische installaties. Dit dienstbetoon wordt, gezien de vele'aanvragen, die ons bereiken, zeer op prijs gesteld. veren, wederom in goeden staat gebracht worden. Afb. 6. Eenige autoriteiten, welke aanwezig waren bij het in bedrijf stellen der Natrium-verlichting op den Rijksweg Maastricht —Sittard, in de gemeente Geleen. Wanneer wij de krommen in afb. 2 beschouwen, dan zien wij, dat onze Maatschappij van de 74 000 aansluitingen 34 000 zelf beheert, zijnde ca. 42,7%. zoodat het ons slechts mogelijk is aan 42,7% onzer verbruikers direct dienstbetoon te bewijzen. Willen de andere verbruikers niet te kort komen, dan ligt het op den weg der gemeenten, die een eigen electriciteitsbedrijf exploiteeren, zich, voor zoover hiertoe nog geen stappen gedaan zijn, op het geven van een gelijke „service" in te richten. Wellicht is door samenwerking in dit opzicht nog veel ten voordeele van de verbruikers te bereiken. Ing. J. VAN GROEN SïROOMAANKOOP • STROOMVERKOOP AANSLUITINGEN • TARIEVEN STROOMAANKOOP. . .... Bij de oprichting van de Maatschappij was het oorspronkelijk de bedoeling geweest, nabij een van de mijnen in Zuid-Limburg een centrale te bouwen en daar den stroom met minderwaardige brandstof op te wekken. Toen echter bleek, dat de Staatsmijnen bijzondere belangstelling voor de electriciteitslevering aan den dag legden, werd besloten een overeenkomst tot stroomlevering met de Staatsmijnen aan te gaan en wel voorloopig voor een vermogen van 4000 kilowatt. In het begin werd de stroom alleen door de centrale van Staatsmijn Wilhelmina geleverd, doch spoedig nam ook Staatsmijn Emma aan de levering deel. In 1927 werd ook de mijn Oranje Nassau I te Heerlen via de Staatsmijnen in het stroomleveringscomplex ingeschakeld, terwijl ten slotte in 1930 ook de Staatsmijn Maurits aan de levering is gaan deelnemen. Sedert korten tijd is de stroomlevering door Staatsmijn Wilhelmina geheel stopgezet, teneinde deze zooveel mogelijk door de meer moderne centralen van de mijnen Emma en Maurits te doen geschieden. Zoo noodig kan de Wilhelmina echter nog in beperkte mate stroom aan het net afgeven. Toen in 1 921 bleek, dat ons net, hetwelk tot in de omgeving van Venlo was uitgebreid, te zwak begon te worden om aan het steeds stijgende electriciteitsverbruik te voldoen, Machinezaal der electrische centrale op Staatsmijn Maurits te Lutterade. stonden wij voor de keus dit net te verzwaren, hetgeen in verband met den grooten afstand van de stroom leverende centralen der Staatsmijnen zeer kostbaar zou zijn, of de centrale der gemeente Venlo aan de stroomlevering te doen deelnemen. De onderhandelingen met de gemeente Venlo gaven als resultaat, dat het gedurende een aantal jaren voordeeliger bleek een bepaald vermogen van Venlo te betrekken, dan het geleidingsnet op afdoende wijze te verzwaren, zoodat een contract tot stroomlevering werd afgesloten. De centrale te Venlo moest daartoe worden uitgebreid. Deze stroomlevering met een beperkt vermogen duurt nog steeds voort, doch het tijdstip, waarop een afdoende verzwaring van het net in Noordelijke richting tot stand gebracht zal moeten worden, ligt thans niet ver meer, zoodat dan de levering door Venlo zal worden stopgezet. De stroomlevering in het uiterste Noorden der Provincie bleek door de groote afstanden en het betrekkelijk kleine debiet niet rendabel door aansluiting op het bestaande net in de Provincie te kunnen geschieden. De Provinciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij bleek echter bereid aan onze Maatschappij den benoodigden stroom te leveren, daar het Geldersche net in de onmiddellijke nabijheid aanwezig was. Evenals die door de gemeente Venlo, nam deze levering in 1921 een aanvang en de omstandigheden zijn nog steeds zoodanig, dat een andere oplossing van nadeel zou zijn. Ook wordt sedert 1926 nog stroom in het provinciale net geleverd door de N.V. Electrochemische Industrie te Roermond. Deze N.V. exploiteert voor haar eigen bedrijf een waterkrachtcentrale, die door het water van de Roer wordt gedreven. In verband met de groote schommelingen in het vermogen, dat deze centrale op de verschillende tijdstippen van het jaar kan afgeven, is met de genoemde N.V. een contract tot heen- en weerlevering gesloten. Is het vermogen onvoldoende, hetgeen meestal het geval is, dan wordt het tekort door onze Maatschappij bijgeleverd, terwijl bij overschot van vermogen stroom in het provinciale net wordt afgegeven. Vooral door het steeds stijgende stroomverbruik van de Electrochemische Industrie, is dit overschot den laatsten tijd echter zeer klein, zoodat de stroombetrekking voor onze Maatschappij van gering belang is. De levering verdient echter wel een bijzondere vermelding, daar deze stroomopwekking door middel van een waterkrachtcentrale ten behoeve van een openbaar electriciteitsbedrijf een unicum in den lande is. Tenslotte wordt nog stroom betrokken van de Société Intercommunale Beige d'Electricité ten behoeve van de Eerste Nederlandsche Cement Industrie te Maastricht. Deze levering nam een aanvang in 1928. Oorspronkelijk werd practisch alle benoodigde stroom aan de Cement-lndustrie door de Belgische Electriciteits-Maatschappij geleverd, doch sedert 1933 worden ca. 2.000.000 kWh per jaar of ca. 10% van het geheele verbruik der Cement Industrie van de Staatsmijncentralen betrokken. Het tarief, waartegen de stroom van de Staatsmijnen betrokken werd, is inden loop der jaren herhaalde malen gewijzigd, niet alleen wat de hoogte betreft, doch vooral ook in den vorm. Oorspronkelijk bestond de betaling uit een vasten prijs per kilowatt volgens de maximale belastingen in de verschillende maanden van het jaar en een vasten prijs per afgenomen kilowattuur. Noch een kolenclausule, noch eenige andere bepaling omtrent prijswijziging bij veranderde omstandigheden was in het tarief opgenomen, waaruit wel blijkt, dat toentertijd de inzichten in de tariefstelling nog weinig ontwikkeld waren. Langzamerhand zijn de wijzigingen aangebracht, welke voor een goed tarief noodig zijn, zoodat thans een tarief geldt, dat, zoowel wat hoogte, als vorm betreft, practisch overeenstemt met de kosten, welke het bezit van een eigen centrale zou veroorzaken. De leveringen door de ge- Waterkrachtcentrale van de N.V. Electrochemische Industrie. meente Venlo en de Provin- JARE.N ciale Geldersche Electriciteits-Maatschappij geschieden practisch tegen kostprijs van de betreffende centralen, terwijl aan de Electrochemische Industrie te Roermond een zeer lage prijs betaald wordt in verband met het feit, dat juist op de tijden, dat onze stroombehoefte het grootst is, in het algemeen geen stroom geleverd kan worden. De stroom, welke van de Société Intercommunale Beige d'Electricité wordt gekocht ten beho eve van de Cement-lndustrie te Maastricht, wordt tegen denzelfden prijs aan deze industrie doorgeleverd. De stroominkoop is in den loop der jaren zeer sterk gestegen, hetgeen door onderstaande getallen duidelijk wordt weergegeven. Hierbij is geen rekening gehouden met den stroominkoop van de Société Intercommunale. 1 e Bedrijfsjaar (1909) ca. 300.000 kWh 5e » 0914) ca. 4.000.000 kWh 10e » (1919) ca. 19.000.000 kWh 15e » (1924) ca. 34.000.000 kWh 20e „ (1929) ca. 53.000.000 kWh 25e „ (1934) naar schatting ca. 84.000.000 kWh Niettegenstaande de crisisomstandigheden, is de stijging in de laatste vijfjaarlijksche periode nog aanzienlijk grooter geweest dan in de voorafgaande vijfjaarlijksche perioden, wel een aanwijzing dus, dat van de stijging van het electriciteitsverbruik in de toekomst nog veel te verwachten is. In vorenstaande grafische voorstelling is aangegeven, hoe de stroominkoop in de verschillende jaren sedert den aanvang van ons bedrijf is geweest, terwijl tevens blijkt, op welke wijze de inkoop over de verschillende stroomleveranciers verdeeld was. Ook is de totale gelijktijdige maximale belasting aangegeven en de jaarlijksche bedrijfstijd. Deze bedrijfstijd is zeer hoog en wij gelooven niet, dat eenig ander openbaar electriciteitsbedrijf in Nederland op een dergelijk gunstigen bedrijfstijd, welke hoofdzakelijk door een juist gevoerde tariefpolitiek is verkregen, kan bogen. STROOMVERKOOP. . , ,. É Bij den verkoop van den stroom kunnen in hoofdzaak drie categorieën van verbruikers worden onderscheiden nl. de gemeenten, welke den stroom „en gros" inkoopen, de particulieren, wonende in gemeenten, waar onze Maatschappij direct aan huis levert, en de grootverbruikers. Zooals elders is toegelicht, bestond er in de eerste jaren van ons bedrijf een streven om den stroom zooveel mogelijk via de gemeentelijke bedrijven te leveren en werd de levering direct aan huis slechts ter hand genomen, indien de betreffende gemeente het electriciteitsbedrijf niet zelve wenschte te exploiteeren. Later zijn de inzichten daaromtrent gewijzigd met het gevolg, dat langzamerhand in steeds meer gemeenten de levering aan huis door onze Maatschappij geschiedde en het betreffende verbruik direct aan particulieren in sterke mate toenam. Hoewel thans in 86 van de 116 gemeenten de levering direct door onze Maatschappij aan de ingezetenen geschiedt, en dus nog slechts 30 gemeenten hare bedrijven zelve exploiteeren, is het totale verbruik van deze 30 gemeenten nog meer dan het dubbele van het verbruik in de 86 z.g. concessiegemeenten. Dit is echter zeer verklaarbaar, daar tot de 30 gemeenten met eigen bedrijven de grootste gemeenten behooren, zooals Maastricht, Heerlen, Roermond, Sittard, Weert e.d., waar uit den aard der zaak het verbruik aanzienlijk grooter is dan in de op enkele uitzonderingen na zeer kleine concessiegemeenten. Daartegenover staat, dat in de concessiegemeenten doeltreffende propaganda wordt gemaakt voor grooter electriciteitsverbruik en dat de verkoopstarieven in het algemeen gunstiger en juister zijn, dan in de gemeenten met eigen bedrijven, zoodat het verbruik per aansluiting in de als regel kleine concessiegemeenten niet noemenswaard afwijkt van dat in de als regel grootere gemeenten met eigen bedrijven. De verkoop aan grootverbruikers heeft steeds een voorname rol gespeeld in ons totale debiet en met enkele schommelingen heeft deze steeds ongeveer 2/3 van den geheelen verkoop bedragen. In de eerste jaren van ons bedrijf was het moeilijk om de industrieën tot electrificatie van hare bedrijven te bewegen, doch langzamerhand werd dit gemakkelijker, zoowel door beter inzicht der industrieele leiders, als door de steeds gunstiger wordende tarieven. Vooral in en direct na den oorlog zijn vele industrieën op ons net aangesloten, waarbij de schaarschte aan brandstof een niet geringe rol heeft gespeeld. Het verbruik van de industrie is van jaar tot jaar gestegen, met uitzondering van het jaar 1932, in welk jaar het verbruik, hoofdzakelijk tengevolge van de crisisinvloeden, lager was dan in het voorafgaande jaar 1 931. Op de toename van het verbruik voor licht en huishoudelijke doeleinden heeft de crisis tot nu toe slechts zeer weinig invloed gehad, waaruit wel blijkt, dat de electriciteit als een der meest noodzakelijke levensbehoeften beschouwd moet worden. Hoe het verbruik zich van jaar tot jaar heeft ontwikkeld, blijkt uit bovenstaande grafische voorstelling. De groote toename is niet alleen het gevolg geweest van het voortdurend grooter wordend aantal aansluitingen, doch vooral ook van de sterke stijging van het verbruik per aansluiting door de steeds grooter wordende toepassingsmogelijkheden der electriciteit. De laatste jaren is het verbruik in de huishoudingen voor koken, verwarmen en andere doeleinden een aanzienlijke rol gaan spelen, hetgeen wel blijkt uit onderstaande tabel van de verdeeling van het verbruik in de concessiegemeenten gedurende de laatste 8 jaren. S|S3.1T~" P'rl!^l?re j",""1!; Kr'eht To,««l Gemiddeld aantal lichting verlichting doeleinden aansluitingen 1926 122.469 636.371 110.000 515.952 1.384.792 8 486 1927 159.962 858.535 150.000 787.587 1.956.084 11 645 1928 215.414 1.241.982 310.000 1.120.422 2.887.818 13 896 1929 329.317 1.551.907 540.000 1.277.191 3.698.415 16 587 1930 411.900 1.930.002 930.000 1.694.015 4.965.917 19 590 1931 508.219 2.522.188 1.350.000 2.218.044 6.598.451 22.545 1932 593.180 3.016.100 1.690.000 2.466.269 7.765.549 25 829 1933 648.238 3.414.109 2.010.000 2.671.387 8.743.734 28 215 Het verbruik per aansluiting, zoowel voor licht, als voor huishoudelijke doeleinden, is in de laatste jaren steeds toegenomen, hetgeen uit nevenstaande grafische voorstelling duidelijk blijkt. De stijging van het verbruik heeft steeds lagere tarieven mogelijk gemaakt, waaromtrent hierna het een en ander is toegelicht. AANSLUITINGEN. De aanleg der geleidingsnetten is zeer geleidelijk geschied. In de eerste jaren werd slechts in een gedeelte van Zuid-Limburg stroom geleverd; langzamerhand werd het net uitgebreid, eerst tot Echt en nog vóór het einde van den oorlog tot Roermond. Eerst na afloop van den oorlog werd de netaanleg ten Noorden van Roermond ter hand genomen en slechts sedert kort kan gezegd worden, dat de algeheele electrificatie van Limburg een feit geworden is. Door den geleidelijken aanleg der netten is ook de aansluitmogelijkheid slechts geleidelijk ontstaan. In de eerste jaren werd van deze aansluitmogelijkheid echter nog niet zoo gretig gebruik gemaakt als thans; nog te veel menschen beschouwden de electriciteit als een luxe. Langzamerhand begon men er echter anders over te denken en, mede tengevolge van petroleum- en kolengebrek in den oorlog, werd de toepassing van de electriciteit zeer algemeen. Het bezwaar van den aanleg van de huisinstallaties door de minder draagkrachtigen werd opgeheven door den aanleg van kleine gratis installaties. Gedurende den oorlog werd daarmede begonnen en zeer velez.g. lichtlooze gezinnen zijn op deze wijze aan een goede verlichting geholpen. Door de beschikbaarstelling van gratis installaties werd bereikt, dat bij den aanleg van nieuwe netten practisch alle langs het net gelegen woningen aansloten, waardoor spoedig een goede rendabiliteit bereikt kon worden. De eerste gemeente, welke op het net werd aangesloten, was Maastricht en wel in Juni 1910, zeer spoedig gevolgd door Simpelveld, Meerssen, Gulpen en Valkenburg. In 1911 werd de gemeente Heerlen, welke vóórdien een eigen centrale exploiteerde, aangesloten en regelmatig volgden vele andere gemeenten in Zuid-Limburg. Einde 1914 werden 28 gemeenten door middel van ons net van stroom voorzien. Door gebrek aan materialen moesten gedurende en nog eenigen tijd na den oorlog de uitbreidingen grootendeels stop worden gezet, zoodat einde 1 919 het aantal aangesloten gemeenten nog slechts was gestegen tot 34. Daarna ging het echter weer crescendo, in 1920 werden 1 6 gemeenten geëlectrificeerd, in 1921 bedroeg dit aantal 12 en in 1922 eveneens 1 2. JAR.CN Verbruik per aansluiting in de concessiegemeenten. In 1927 werd de 100e gemeente aangesloten, nl. Melick-Herkenbosch, welk feit feestelijk werd gevierd en aanleiding was tot het uitgeven van een gedenkbord, hetwelk hierbij is afgebeeld. In 1929 werden de laatste nog niet geëlectrificeerde gemeenten op ons net aangesloten, zoodat einde 1929 stroom werd geleverd in 115 van de 121 Limburgsche gemeenten. De zes overige, nl. Venlo, Kerkrade, Eygelshoven, Nieuwenhagen, Ubach over Worms en Grathem werden reeds op andere wijze van stroom voorzien. Inmiddels werd in 1930 nog een deel van de gemeente Grathem op ons net aangesloten, in welke gemeente ook reeds electriciteit werd geleverd door middel van een waterkrachtcentrale, zoodat thans stroom wordt geleverd in 116 van de 121 Limburgsche gemeenten. Elders is vermeld, op welke wijze het bedrijf in deze gemeenten wordt gevoerd. Het aantal door middel van onze netten geëlectrificeerde woningen is in- De Commissaris der Koningin schakelt het electriciteitsnet der gemeente Melick-Herkenbosch in. middels op 1 Januari 1934 tot 75 283 gestegen. Zooals boven vermeld, worden nog 5 gemeenten geheel en 1 gemeente gedeeltelijk op andere wijze van stroom voorzien, terwijl bovendien in een aantal gemeenten in de mijnstreek nog een aanzienlijk aantal woningen direct op de eigen netten der staats- of particuliere mijnen zijn aangesloten. De electrificatie der Limburgsche gezinnen kan op 1 Januari 1934 als volgt worden weergegeven: aangesloten op net S.V.M. aangesloten direct op mijncentralen op andere wijze geëlectrificeerd niet geëlectrificeerd .... 75 283 4 021 15 114 20 582 66o/0 3 % 13 % 18% Totaal 115 000 = 100% Nevenstaande grafiek geeft een beeld van de wijze, waarop de electrificatie der Limburgsche gezinnen door onze Maatschappij zich in den loop der jaren heeft ontwikkeld. Het is duidelijk, dat de stijging van het aantal aansluitingen op ons net langzamerhand vermindert, daar verreweg de meeste gezinnen, welke langs onze netten wonen, ook aangesloten ziin. Meerdere aansluitin¬ gen zullen dus in hoofdzaak slechts te verkrijgen zijn door toeneming der bevolking van onze Provincie en door uitbreiding van netten. Met het laatste zullen echter nog groote kapitalen gemoeid zijn, welke nauwelijks of niet zullen rendeeren, gezien de zeer verspreide ligging der nog niet aangesloten woningen, zoodat op deze wijze het aantal aansluitingen niet snel zal vermeerderen. ,0,0J i-i u Société Céramique te Maastricht, de eerste aangesloten grootverbruiker Luchtopname K.L.M ^ Stroomverkoop-Maatschappij. Het aantal grootverbruikers, in hoofdzaak industrieele aansluitingen, is gedurende de 25 jaren van het bestaan onzer Maatschappij tot 130 gestegen. De eerst aangesloten grootverbruiker was de Société Céramique te Maastricht, waarvan wij hier een foto afdrukken. Onze grootste industrieele aansluiting is de kolenmijn Willem Sophia te Kerkrade, welke mijn thans ca. 9 000 000 kWh per jaar uit ons net betrekt. De electrificatie der Limburgsche industrie is thans zoover gevorderd, dat er nog slechts weinige fabrieken zijn, welke niet op ons net zijn aangesloten. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal aansluitingen en de aangesloten ven mogens voor licht, kracht en andere toestellen op 1 Januari 1934. Aantal Motoren Lampen toestellen Totaal ', *. - kW lat,eS | Aantal kW Aantal | kW Aantal kW Laagspanningsnetten der Maatschappij 29092 603017560206600 66602297010920 35140 Netten der gemeenten . . 46069 8430 24380400400159903469012890 53260 Grootverbruikers .... 122 236230428 20240 1351 470 2974 34753 Totaal . . , 75283 16822 72368 627240 24001 58130 26784 123153 Vooral het aantal en het vermogen der andere toestellen is de laatste jaren zeer sterk gestegen en het is te verwachten, dat deze op den duur het grootste deel van het stroomverbruik zullen veroorzaken. Deze toestellen omvatten kook- en verwarmings¬ apparaten, andere huishoudelijke toestellen, zooals stofzuigers, strijkijzers e.d., terwijl vooral in den allerlaatste n tijd verschillende electro-ovens bij de industrie zijn geplaatst. Op welke wijze de grootte van het aangesloten vermogen zich in den loop der jaren heeft ontwikkeld, blijkt duidelijk uit nevenstaande y l oii31.iic yuvji 5lc y. 1909*10 '11 'It 'I» K, 'B '14 •I» '« '19 '10 "«I '22 'as '2H '25 '26 'tf 't* 't» '30 '91 '32 "3t 31 0ECEMBE.R TARIEVEN. Toen de Maatschappij in 1909 was opgericht, en de tarieven voor de stroomlevering moesten worden vastgesteld, stond men voor een moeilijk vraagstuk. Omtrent verkoopstarieven bij stedelijke electriciteitsbedrijven was wel eenige ervaring opgedaan, doch voor gewestelijke bedrijven bestond deze ervaring feitelijk nog niet. Daarbij kwam nog de omstandigheid, dat de stroom „en gros" aan de gemeenten verkocht moest worden, hetgeen bij de stedelijke bedrijven niet voorkwam. Eenerzijds was het daarbij noodzakelijk langdurige contracten af te sluiten, om zoowel aan de gemeenten als aan de Maatschappij voldoende zekerheid te geven, doch anderzijds bestond het verlangen om de tarieven naar omstandigheden te kunnen wijzigen. De oprichting der Maatschappij geschiedde echter in een tijdperk van stabiele prijzen, zoodat men het heeft aangedurfd met de gemeenten 30-jarige contracten af te sluiten tegen een vast tarief, zelfs zonder kolenclausule. Dit tarief bevatte echter wel reeds het juiste principe van afzonderlijke vergoedingen voor de maximale belasting en voor de verbruikte kilowatturen, terwijl het lager werd bij stijgend verbruik. Het beschikbaar gestelde vermogen was echter beperkt, en alleen daardoor is het mogelijk geweest, toen de prijzen gedurende den oorlog met sprongen omhoog gingen, voor het vermogen, dat boven het oorspronkelijk beschikbaar gestelde afgenomen werd, tarieven te stellen, die met deze hoogere prijzen in overeenstemming waren. Tevens bleken de gemeenten, op een enkele uitzondering na, be. reid, weliswaar na moeizame onderhandelingen, voor het oorspronkelijk beschikbaar gestelde vermogen een toeslag op het vastgestelde tarief te betalen, zoodat op deze wijze ons bedrijf voor aanzienlijke financieele nadeelen is behoed. Voor de regeling van de prijzen van het nieuwe tarief, hetwelk dus bij de eerst aangesloten gemeenten gold voor de levering boven het oorspronkelijk beschikbaar gestelde vermogen en voor de na den oorlog aangesloten gemeenten voor de geheele levering, werden duurt efactoren vastgesteld, welke telken jare werden berekend uit de opwekkingskosten in de centralen te Amsterdam, Rotterdam en 's-Gravenhage. Langzamerhand werd het algemeen prijsniveau en daarmede de duurtefactoren weer lager, zoodat het nieuwe tarief thans lager is geworden, dan het oude tarief, inclusief den toeslag. Daardoor is thans weer een normale toestand bereikt, waarbij voor alle gemeenten, die den stroom „en gros" inkoopen, hetzelfde algemeene tarief geldt, met prijzen, die lager worden, naarmate het verbruik stijgt. De contracten, die vóór den oorlog afgesloten werden met de gemeenten voor levering direct aan huis, dus met de z.g. concessiegemeenten, bevatten eveneens vaste prijzen welke wij aan de ingezetenen in rekening moesten brengen. Ook hier is het echter gelukt met medewerking der gemeenten de tarieven in verband met de sterke prijsstijgingen met mate te verhoogen. In de contracten, die na den oorlog met de z.g. concessiegemeenten werden afgesloten, is bij de tariefstelling een aanmerkelijk grootere vrijheid gelaten, zoodat hier de tarieven veel gemakkelijker aan de omstandigheden kunnen worden aangepast. Inmiddels is het algemeene tariefpeil in de concessiegemeenten thans zoodanig, dat dit practisch gelijk is aan dat van vóór de algemeene prijsstijging. Sommige tarieven en met name die voor huishoudelijke doeleinden zijn thans zelfs aanzienlijk lager dan vroeger, terwijl vele verbruikers door middel van het vastrechttarief, dat in 1923 voor het eerst werd toegepast, ook voor licht aanzienlijk minder betalen. Met de grootverbruikers werden vroeger en thans nog contracten afgesloten voor den duur van 10 jaar. In den aanvang was het zeer moeilijk groote industriëelè afnemers te krijgen, terwijl tevens de inzichten in de tariefstelling nog niet ver waren ontwikkeld. Zoodoende werden de eerste industrieele tarieven op een zeer eenvoudige manier vastgesteld en wel uniform op 3,3 cent per kWh, ook weer zonder kolenclausule. Bij één afnemer moest iets worden toegegeven en werd de prijs bepaald op 3,25 cent per kWh, terwijl voor een tweetal reserveaansluitingen, die alleen op Zon- en feestdagen of 's nachts stroom mochten afnemen, speciaal lage prijzen werden vastgesteld. Al spoedig bleek echter, dat de prijs van 3,3 cent voor verschillende industrieën te hoog was, terwijl daartegenover van andere weer meer kon worden gevraagd. Tevens bleek, dat de kostprijs van onze Maatschappij voor de verschillende verbruikers ook zeer verschillend was, zoodat na eenige jaren ervaring dienaangaande in 1916 het eerste algemeene groot-industrietarief werd samengesteld, waarbij het gevraagde vermogen en de verbruikte kilowatturen afzonderlijk werden berekend, terwijl in 1 918 tevens een regeling van het tarief volgens het algemeene prijsniveau werd ingevoerd. Dit tarief is herhaalde malen gewijzigd en vooral in de laatste jaren verlaagd, terwijl in 1922 tevens een tweede algemeen tarief voor de middenindustrie werd ingevoerd. Thans betalen practisch alle industriëen den stroom volgens het algemeene tarief, zoodat van bevoorrechting van de eene industrie boven de andere geen sprake is. Langzamerhand werd ook met vele industriëen overeengekomen, dat een reductie op het tarief kan worden verkregen bij beperking van het gevraagde vermogen in de z.g. gesloten uren. Dit heeft tot gevolg gehad, dat het industrieele verbruik sterk werd verschoven van de winteravonduren naar de daguren, waardoor een zeer gunstige verdeeling van het verbruik over de uren van het etmaal werd verkregen. De z.g. spitsbelasting is dan ook tot een minimum teruggebracht, terwijl de z.g. bedrijfstijd thans uiterst gunstig is. Omtrent het verloop van de gemiddelde opbrengst per kWh geeft onderstaande grafische voorstelling een juist inzicht. Het blijkt, dat de tarieven in de concessiegemeenten thans weer practisch gelijk zijn aan die, welke vóór de algemeene prijsstijging golden, terwijl die voor de gemeenten, welke den stroom „en gros" inkoopen en voor de industrie zelfs gemiddeld lager geworden zijn. Gedurende de laatste 10 jaar zijn de tarieven blijkbaar zeer sterk gedaald en voor de gemeenten „en gros", alsmede voor de industrie zelfs gehalveerd. Onze tarieven zijn thans zoodanig, dat zij behooren tot de laagste in den lande. De daling van de prijzen in de concessiegemeenten in deze 10-jaarlijksche periode is gerin¬ ger geweest, hetgeen toegeschreven moet worden aan den aanleg en overname van vele kostbare netten, waar een sterke tariefsverlaging zonder verlies van de rendabiliteit niet mogelijk bleek. De invloed van de algemeene prijsstijging is bij de industrie het eerst te zien, en wel tengevolge van rJo Annr Aa PiiL-c-L-/^ '19 10 '21 12 is 1» 15 -m 17 la 19 .jo .3| .j2 w° 1 jaren lendistributie gedwongen 1911 '12 '13 '1* '15 '16 betaling eener kolenclausule, doch reeds in 1921 werden de prijzen door de sterke daling van den kolenprijs weer aanzienlijk lager. Bij de „en gros" gemeenten heeft de algemeene prijsstijging eerst later haar invloed doen gelden, toen vele gemeenten tegen de nieuwe verhoogde tarieven werden aangesloten. Bij de concessie-gemeenten is de stijging van de gemiddelde opbrengst per kilowattuur nog later ontstaan, en wel tengevolge van den aanleg en overname van netten, waar hoogere prijzen konden worden gevraagd. Tenslotte drukken wij hierboven nog een grafische voorstelling af van het verloop van de stroomopbrengst in de concessiegemeenten, van de gemeenten „en gros" en van de industrie. Het valt op, dat de opbrengst van de gemeenten „en gros" en van de industrie gedurende de laatste 10 jaren practisch gelijk gebleven is, terwijl de opbrengst van den verkochten stroom in concessiegemeenten, die in den aanvang slechts een ondergeschikte rol speelde, thans die van de andere categorieën van verbruikers overtreft. Het zwaartepunt van ons bedrijf is dus steeds meer verlegd naar de levering direct aan huis en wij gelooven dat dit in de toekomst nog veel meer het geval zal moeten zijn om te kunnen voldoen aan de ons opgedragen taak om de electriciteit bedrijfsveilig tegen zoo laag mogelijke prijzen aan zooveel mogelijk Limburgsche ingezetenen ter beschikking te stellen. ■.^E FINANCIËN DER STROOMVERKOOPMAATSCHAPPIJ In de financieele ontwikkeling van de Stroomverkoop-Mij kan men drie bedrijfsperioden onderscheiden. Gedurende de eerste periode, van de oprichting op 3 September 1909 tot einde 1917, was de Maatschappij in particuliere handen. Het jaar 1918 was een overgangstijd, waarin zich de omzetting van particulier tot semi-overheidsbedrijf voltrok. De tweede periode liep van 1919 tot en met 1932, waarin nagenoeg alle aandeelen zich in handen van de provincie Limburg bevonden. De derde periode begon 1 Januari 1933, waarop de oude vennootschap ontbonden werd en het geheele bedrijf werd overgedragen aan de N.V. Provinciale Limburgsche ElectriciteitsMaatschappij (Stroomverkoop-Maatschappij), die door de provincie Limburg met medewerking van de gemeente Geleen op 19 November 1932 was opgericht. DE EERSTE PERIODE (VAN 3 SEPTEMBER 1909 TOT EINDE 1917) De oprichting der eerste Stroomverkoop-Maatschappij kwam tot stand door particulier initiatief. Het maatschappelijk kapitaal bedroeg één millioen gulden, verdeeld in 4 series van 500 aandeelen, groot f. 500. — , waarvan de eerste serie bij de oprichters werd geplaatst. Voor de gemeente Maastricht waren 100 aandeelen gereserveerd, die op 1 Januari 1910 door deze Gemeente werden overgenomen. Het bijeengebrachte kapitaal groot f. 300.000. — zou dienen voor de financiering van den in eerste instantie geprojecteerden aanleg, oprichtingskosten, kosten van plannen en projecten enz. Tijdens het eerste halfjaar werden de aandeelen van de „Electriciteits-Maatschappij Valkenburg", vertegenwoordigende een nominaal bedrag groot f. 25.000. — , aangekocht voor f. 30.500.-. Valkenburg werd geleidelijk aangesloten op het net der Stroomverkoop-Maatschappij en de verouderde gelijkstroomcentrale met overbodig geworden materiaal, werden van de hand gedaan. De verdeeling van de netto-bedrijfswinst was in de statuten als volgt geregeld: Aandeelhouders zouden zoo mogelijk vijf procent van het op hun aandeel gestorte kapitaal ontvangen, van het resteerende bedrag moest zeven procent in het reservefonds worden gestort en ontvingen de bestuurders een aandeel in de winst in den vorm van tantièmes. Van de overwinst kwam vijftig procent ten goede aan de aandeelhouders en vijftig procent aan de Staatsmijnen in Limburg. Over het eerste bedrijfsjaar kon nog geen dividend worden uitgekeerd, alhoewel de inkomsten de uitgaven al overschreden en eveneens een bescheiden bedrag voor afschrijvingen kon worden bestemd. De opbrengst van den verbruikten stroom met inbegrip van meterhuur bedroeg ongeveer f. 12.000. — terwijl aan intrest f. 2.500. — werd geïncasseerd, als inkomsten van overvloedige geldmiddelen, die in het bedrijf zelf nog geen emplooi gevonden hadden. In de volgende jaren werden hoog- en laagspanningsnetten sterk uitgebreid. In 1911 werd o.a. met de gemeente Heerlen over de stroomlevering gecontracteerd en het aldaar aanwezige gelijkstroomnet in een draaistroomnet omgebouwd. In 1917 werd een contract voor stroomlevering met Roermond afgesloten en werd de electrificatie van Midden-Limburg krachtig ter hand genomen. Die uitbreidingen eischten meer kapitaal, hetgeen dan ook weerspiegeld wordt in de stijging van het geplaatste aandeelenkapitaal. Het geplaatste kapitaal, dat einde 1911 ongeveer f. 350.000. - bedroeg, bereikte einde 1 91 2 f. 500.000. -, in 1 914 werd nog f. 300.000. en in 1917 nog f. 200.000. — geplaatst, zoodat einde 1917 het geheele statutaire aandeelenkapitaal geplaatst en volgestort was. Einde 1917 was reeds meer dan het statutaire kapitaalbedrag in de aanlegwerken vastgelegd en einde 1918 zelfs voor ruim f. 1.400.000. —, terwijl de Maatschappij bovendien nog bedrijfskapitaal noodig had voor magazijngoederen, vervoermiddelen, meubilair enz. De vennootschap had reeds bewijzen van voldoende levensvatbaarheid getoond, zoodat de Twentsche Bank, de toenmalige „Twentsche Bankvereeniging B. W. Blijdenstein & Co." de benoodigde bedrijfsmiddelen als blanco crediet verstrekte. Ook werden door enkele gemeenten bedragen aan de Stroomverkoop-Maatschappij geleend, om daarmee de werken uit te voeren, die voor de electrificatie van die gemeenten van belang waren. De over de jaren 1911 —1917 uitgekeerde dividenden bedroegen resp. 2, blU, 6V2» 6, 6, 7 en 7'/2 u/(l- Men kon dus met de behaalde bedrijfsresultaten tevreden zijn. HET OVERGANGSJAAR 1918. Reeds in 1915, bij de aanvrage van rijksconcessie, had de provincie Limburg met de Stroomverkoop-Maatschappij onderhandelingen aangeknoopt, om een grootere zeggenschap op het gebied der energie verzorging van het gewest te verkrijgen en de Maatschappij tevens tot de noodige uitbreidingen te nopen. De onderhandelingen wilden echter niet vlotten. De materiaalprijzen waren in de oorlogsjaren aan sterke schommelingen onderhevig, voorts vergde de uitbreiding van het net groote kapitaalsuitgaven met het daaraan verbonden risico. De beste oplossing leek daarom, dat de Provincie zou trachten een zoo groot mogelijk deel van het aandeelenkapitaal te verwerven. In 1917 boden Gedeputeerde Staten den aandeelhouders aan de aandeelen over te nemen tegen een koers van 136% per 1 Mei, die, vermeerderd met 7 maanden rente, in December van dat jaar tegen den koers van 139'/2 procent werd afgerekend. Het gelukte de Provincie 95 procent van de aandeelen in handen te krijgen. Later werden nog eenige aandeelen van particulieren gekocht, zoodat de Provincie tenslotte in het bezit kwam van ruim 98% der aandeelen. Het doel der Provincie was daarbij het stroomleveringsbedrijf der vennootschap dienstbaar te maken aan het algemeene provinciale belang. De Provincie bracht aanvankelijk geen verandering in den vorm van het stroomleveringsbedrijf, dat als „Naamlooze Vennootschap" met onveranderde s'.atuten bleef doorwerken. Over 1918 kon een dividend van 8'/2% worden uitgekeerd, welk dividend eenige ontevredenheid verwekte onder de gemeentelijke afnemers. Ze waren het o.a. met de financieele gestie der Stroomverkoop-Maatschappij na haar verandering in semi-overheidsbedrijf, niet eens, en meenden kritiek te kunnen leveren op de verhoogde tarieven, die de Maatschappij voor de stroomlevering moest vragen, als gevolg van de gestegen bezoldigingen en materiaalprijzen en de sterke uitbreiding van de netten. Op instigatie van eenige gemeentebesturen werd de „Vereeniging van Gemeenten, betrokken bij de afname van electrischen stroom van de Maatschappij tot Verkoop van den Electrischen Stroom der Staatsmijnen in Limburg" opgericht. Die Vereeniging beklaagde zich in een schrijven aan Provinciale Staten over de handelwijze van de Stroomverkoop-Maatschappij. Door de Staten werd op 20 Januari 1920 een Commissie van Onderzoek naar de technische en financieele gestie van de StroomverkoopMaatschappij ingesteld. Voornamelijk de gemeenten, die afneemsters waren van de Stroomverkoop-Maatschappij, zagen haar gunstige verwachtingen van den invloed der Provincie in de vennootschap, niet verwezenlijkt. Zij meenden, dat in de vennootschap, ook nadat zij semi-overheidsbedrijf was geworden, alles vrijwel bij het oude was gebleven. Uitkeering van tantièmes aan Directie en Commissarissen, zooals in 1 918 was geschied, was, naar haar meening, in een overheidsbedrijf niet aanbevelenswaardig. Na het hierboven bedoelde onderzoek door de Commissie, stemde deze Commissie in haar geheel in met de volgende eindconclusie, waartoe haar medelid, accountant Nijst, na een omstandig onderzoek, was gekomen, namelijk: „dat de Stroomverkoop-Maatschappij als particuliere Maatschappij financieel en economisch juist wordt beheerd, dat de winsten in verband met het bedrijfsrisico niét abnormaal zijn geweest en dat de prijzen van het afgeleverde product zeker niet te hoog zijn geweest in vergelijking met de prijzen van andere provinciale electriciteitsbedrijven." Naast deze voor de Directie der vennootschap zeker niet onaangename conclusie, waaruit allerminst het bewijs sprak, dat de kritiek der gemeenten gerechtvaardigd was, werden echter wenschen te kennen gegeven. De Commissie van Onderzoek verlangde in de allereerste plaats een onvermijdelijke omvorming der S.V.M., bestaande in een wijziging der statuten. Vooral de artikelen der statuten, regelende onderscheidenlijk het doel der vennootschap, de benoeming van commissarissen en de winstverdeeling, moesten noodzakelijk veranderd worden. Het algemeen belang moest voortaan uitsluitend richtsnoer zijn bij het beheer, dat te veel stond op een privaateconomisch standpunt. Het uitkeeren van tantièmes werd voor een overheidsbedrijf niet aanbevelenswaardig geacht. De Commissie van Onderzoek stemde echter in met behoud van den vorm eener naamlooze vennootschap ter bereiking van het doel der electriciteitsvoorziening in Limburg, n.l. het algemeen belang. DE TWEEDE PERIODE (19 19 TOT EN MET 193 2) Het rustig afwachten in 1918 naar wat gebeuren zou, was, zooals de toekomst zou leeren, geen slecht beleid geweest. Door velen werd gemeend, dat na het sluiten van den wapenstilstand de prijzen voor materialen goedkooper zouden worden, en dat de duurtebijslagen, welke de laatste jaren op de normale bezoldigingen van personeel werden gegeven, wel spoedig tot het verleden zouden gaan behooren. Tegen deze verwachting in heeft de algemeene toestand echter niet tot vermindering van uitgaven geleid. De uitgaven der Stroomverkoop-Maatschappij stegen in 191 9 tegenover 1918 niet onbelangrijk, gedeeltelijk evenwel ook tengevolge van uitbreidingen van het bedrijf. Het gevolg was, dat over 1919 niet meer dan 7 % dividend kon worden uitgekeerd. In aanmerking nemende den koers van 136 °/o, waarvoor de Provincie de aandeelen in het kapitaal der vennootschap had gekocht, en gelet op de voorwaarden, waartegen de Provincie een leening had gesloten, uit de opbrengst waarvan de aandeelen betaald moesten worden, zou de Provincie, om geen verlies te lijden, jaarlijks rd. f. 63.000.- aan dividend moeten ontvangen. Zooals hierboven werd medegedeeld, was het dividend over 1 91 8 8V2 0/0, zijnde f. 85.000. -, zoodat door de Provincie een winst werd gemaakt van rd. f. 22.000, -. Dit betrekkelijk geringe bedrag behoefde toch zeker geen aanleiding te zijn om daarop de kritiek, waartoe de uitkeering aanleiding gaf, uitte oefenen. Men dient niet te vergeten, dat de Provincie door haar bemoeiingen inzake de electriciteitsvoorziening een niet gering risico op zich nam. Dat dit risico wel eens zorgen baarde, moge blijken uit den toekomstigen gang van zaken. De dividenden liepen n.l. regelmatig terug. Kon, zooals hierboven werd medegedeeld, over 1919 nog 7% dividend uitgekeerd worden, over 1920 kon dit slechts 6V2 «/„ bedragen. De toestand werd steeds ongunstiger. De uitbreidingen, welke aan het net der Stroomverkoop-Maatschappij, vooral ten noorden van Roermond, waren gegeven, wierpen niet die inkomsten af, welke men verwacht had te zullen ontvangen, met het onvermijdelijke gevolg, dat over de jaren 1921 en 1922 verlies werd geleden, zoodat de Provincie geen dividend over deze jaren ontving. Toen kwam de bezuinigingsperiode. Met medewerking van het personeel werden allerlei bezuinigingsmaatregelen genomen, met het gevolg, dat in 1923 eenige verbetering ontstond, waardoor over het laatstgenoemde jaar, na afboeking van de in de jaren 1921 en 1 922 geleden verliezen, 5 % dividend kon worden uitgekeerd, zij het dan ook, dat een gedeelte van het reservefonds moest worden aangesproken om deze uitkeering mogelijk te maken. Thans volgde een periode van bloei. Het net der Maatschappij werd in alle richtingen uitgebreid, zoodat in 1927 de honderdste gemeente kon worden aangesloten. Eenige jaren later was geen enkele gemeente in Limburg meer van de electriciteitsvoorziening uitgesloten. Door de uitbreiding van het kabelnet, benevens door het overnemen van plaatselijke netten van gemeenten, steeg de aanlegwaarde der bezittingen der vennootschap in veertien jaar met gemiddeld rd. f. 1.000.000.- per jaar, n.l. van rd. f. 1.500.000.- op 31 December 1918 tot rd. f. 15.000.000. - op 31 December 1932. Was dus de aanlegwaarde der netten vertienvoudigd, het bruto-saldo der stroomlevering (ontvangsten voor stroomlevering verminderd met uitgaven voor stroominkoop) steeg van rd. f. 350.000. - in 1919 tot rd. f. 1.900.000. - in 1932. De uitkomsten lieten toe om de afschrijvingen, welke in de eerste jaren na den oorlog door het slechte resultaat van toen wel wat laag waren vastgesteld, geleidelijk op te voeren. Was op 31 December 1918 op de aanlegwaarde der bezittingen ad rd. f. 1.500.000.circa 27% afgeschreven, ondanks de tienvoudige aanlegwaarde op 31 December 1932 ad f. 15.000.000.- was op 31 December 1932 ruim 32% van detoenmaligeaanlegwaarde afgeschreven. Over 1924 werd 6'/20A> dividend uitgekeerd, over 1925 8%, terwijl de Provincie over de jaren 1926 t/m 1932 regelmatig een dividend van 8'/2 % kon ontvangen. Een dividendbedrag van f85.000.— beteekende, zooals dit hierboven reeds werd uiteengezet, voor de Provincie een winst van rd. f. 22.000. — , welk bedrag weinig te beteekenen heeft, indien men alle omstandigheden in aanmerking neemt, n.l. de volgende: Over de jaren 1921 — 1922 en 1923 had de Provincie, tengevolge van haar deelneming in het kapitaal der vennootschap, niet onbelangrijke verliezen geleden, zoodat als compensatie het maken eener geringe winst in latere jaren niet onbillijk mag worden genoemd. Bovendien was het risico der Provincie zeer sterk vergroot, doordat de Provincie de voornaamste geldschietster der vennootschap werd. Naast het aandeelenkapitaal zorgde de Provincie voor verdere middelen ter voorziening in de kapitaalbehoefte der vennootschap. Volgens de balans op 31 December 1919 had de Provincie f. 2.000.000. — op langen termijn aan de Stroomverkoop-Maatschappij ter leen verstrekt. De groote uitbreidingen der vennootschap vereischten steeds meer nieuwe middelen, waardoor de Provincie op 31 December 1932, naast een bedrag van rd. f. 1.360.000. — , waarvoor in 1917 de aandeelen gekocht waren, in den vorm van leeningen in de vennootschap een bedrag van rd. f. 6.000.000.- had gestoken. Voorts was de Provincie nog garant voor de bedrijfsmiddelen, welke de vennootschap zich bij derden kon verschaffen. Vergelijkt men de belangrijke kapitalen, die de Provincie in de Maatschappij geïnvesteerd heeft, en hetinhaerente risico, met het winstcijfer van f. 22.000. — , dan zal men tot de conclusie komen, dat een dergelijk winstbedrag heel bescheiden en zonder twijfel gemotiveerd is. Dat de laatste jaren geen kritiek meer werd uitgeoefend op een dividenduitkeering van 8V2 %, welke vroeger zeer hoog werd genoemd, moge de stilzwijgende erkenning inhouden van de beoordeelaars, dat zij het met de financieele gestie, zooals deze in de tweede bedrijfsperiode der Maatschappij werd gevoerd, eens zijn. De Provincie had klaarblijkelijk veel vertrouwen in de onderneming, omdat de middelen, welke de vennootschap noodig had, zonder veel moeite van de Provincie werden verkregen. Teneinde niet alleen Heeren Commissarissen, doch ook de leden der Provinciale Staten van Limburg, in de gelegenheid te stellen, zich een oordeel te vormen over de financiën der Stroomverkoop-Maatschappij, wordt door de vennootschap aan het College van Commis- sarissen en aan Leden der Provinciale Staten drie keer per jaar een zoogenaamde kapitaalstaat toegezonden, welke staat een specificatie geeft van de gelden, welke in meerdere categorieën van werken zijn vastgelegd, benevens een specificatie van geraamde kosten van geprojecteerde werken. Uit dezen staat kunnen de Staten-leden zich dan in groote lijnen een oordeel vormen over het gebruik der gelden der vennootschap, terwijl de staat hun tevens een plan de campagne toont. Hoewel het hierboven bedoelde rapport der Commissie van Onderzoek reeds werd uitgebracht dd. 24 Mei 1921, naar aanleiding waarvan het Bestuur der vennootschap met de in dat rapport naar voren gebrachte wenschen rekening wilde houden, zou het nog tot 1933 duren, voordat het wezen der vennootschap officieel veranderd werd. Practisch was de vennootschap echter hoe langer hoe meer van koers veranderd. Het Bestuur schoof het maken van winst hoe langer hoe meer terug ten bate van het algemeen belang. Commissarissen deden vrijwillig afstand van het winstaandeel, dat hun volgens de statutaire bepalingen toekwam. Ook de Directeur der vennootschap deed afstand van een deel van zijn tantième. De verkoopstarieven werden herhaaldelijk verlaagd. Er ontstond een wederzijdsch vertrouwen tusschen de Provincie als distribuante en de Gemeenten als verbruikers. Hoewel het algemeen belang meer dan voorheen richtsnoer werd bij het beheer, bleef de Directie anderzijds een gezond economisch standpunt innemen. Bij het ontwerpen van nieuwe plannen werd allereerst nagegaan, welke financieele gevolgen de uitvoering dezer plannen zou veroorzaken. Wees de raming een financieel verlies aan, dan werd door onderlinge besprekingen met de betreffende afnemers getracht door samenwerking tot een oplossing te komen, al zou die oplossing misschien in de eerste jaren voor de vennootschap wel eens verlies geven. Was de gestie der vennootschap dus practisch reeds in overeenstemming gebracht met het algemeen belang, zonder daarbij echter het koopmansstandpunt uit het oog te verliezen, een financieel nadeel was de dividendbelasting van jaarlijks f. 7.000.— a f. 8.000. — , die nog altijd betaald moest worden door de vertraging der statutenwijziging. Doordat nog enkele aandeelen in het kapitaal der vennootschap in particuliere handen waren, ontkwam de vennootschap namelijk niet aan een aanslag in de dividendbelasting. Ingevolge een nieuwe overeenkomst met de Staatsmijnen, verviel vanaf 1925 het statutaire winstaandeel der Staatsmijnen. Moest in slechte tijden door bezuinigingsmaatregelen het personeel der vennootschap een offer brengen, daartegenover staat, dat de medewerking, welke van het personeel gevorderd werd om weer tot bloei te komen, bij bereiking van het doel, beloond werd. Zoo werd in het begin van 1923 een raming gemaakt van de onkosten over dat jaar. Aan het personeel werd ook toegezegd, dat het van de eerste f. 10.000. -, welke op deze raming gespaard zouden worden, 50 °/o en van de rest 75 °/o zou ontvangen. Het gevolg van dezen maatregel is geweest, dat aan het personeel van de totale besparing ad ca. f. 66.000. — een bedrag van ca. f. 47.000.- toekwam. Dit bedrag was aanmerkelijk meer, dan de besparing, die men verwachtte te kunnen bereiken. Het succes van den getroffen maatregel heeft ongetwijfeld tot den bloei der Maatschappij bijgedragen, daar de uitkeering aan het personeel toch slechts voor het jaar 1923 gold, terwijl de vennootschap in de verdere jaren de vruchten zou plukken van dé bezuinigingen. DE DERDE PERIODE (VAN 1 JANUARI 1933 TOT HEDEN) Eindelijk was dan overeenstemming bereikt over de nieuwe statuten der vennootschap, of beter gezegd, er was op het einde van 1932 een nieuwe vennootschap opgericht met statuten, welke in zooverre van de statuten der vorige vennootschap afwijken, dat thans is vastgelegd, dat het algemeen belang, dat met electriciteitsvoorziening bereikt kan worden, richtsnoer van het beheer der vennootschap zal zijn. De nieuwe vennootschap nam per 1 Januari 1933 het geheele aandeelenkapitaal der oude vennootschap a pari over. Het dividend is begrensd tot een maximum van 7'/2 %. Verder is het aandeelenkapitaal, dat nog steeds f. 1.000.000. — bedroeg, bij de nieuwe vennootschap gebracht op f. 5.000.000. —. De meerdere deelneming der provincie Limburg werd betaald met vermindering van leeningschuld der vennootschap aan de Provincie. Van het kapitaal zijn alle aandeelen op één na in handen der Provincie. Eén aandeel werd genomen door de gemeente Geleen als mede-oprichtster der vennootschap. De zaak werd verder op den bestaanden voet voortgezet. Aan het einde van het eerste boekjaar der nieuwe vennootschap i.c. 1933, was de boekwaarde der werken rd. f. 10.000.000. —, waartegenover een schuld aan de Provincie stond van rd. f. 8.000.000.— (aandeelenkapitaal vermeerderd met leeningschuld), terwijl ca. f. 2.000.000.— geleend was van derden. De Provincie is, evenals vroeger, garant voor het crediet, dat door de Twentsche Bank N.V. aan de vennootschap wordt verstrekt. Over 1933 kon op het vergroote aandeelenkapitaal een dividend worden uitgekeerd van 5t %. Wanneer tegenover elkaar gesteld worden de rentelasten, welke de Provincie heeft inzake haar financieele deelneming in de vennootschap en de opbrengst van die deelneming (vroeger dividend over f. 1.000.000.— en rente over de rest; thans dividend over f. 5.000.000. — ), dan blijkt, dat de Provincie in 1933 een eigenlijke winst heeft gemaakt van f. 42.000.-. De aanlegwaarde der bezittingen der vennootschap was bij het schrijven van dit artikel ongeveer f. 17.000.000. — , waarvan rondf. 6.000.000.— uitgegeven voor hoogspanningslijnen, hoogspanningskabels en telefoonkabels, verder ca. f. 4.500.000. — voor laagspanningsnetten met huisaansluitingen en wat daartoe behoort, vervolgens rd. f. 2.000.000. —, uitgegeven voor schakelstations met wat daarbij behoort en tenslotte ca. f. 4.500.000. — voor overige bezittingen, (transformatorhuisjes, gebouwen, terreinen, gereedschappen, electriciteitsmeters, enz. enz.). J. M. H. VAN ANROOY ■■^E BIBLIOTHEEK DER STROOMVERKOOPMAATSCHAPPIJ In de eerste twintig jaren van het bestaan van onze Maatschappij beschikten wij over een bescheiden bibliotheek, waarin slechts de allervoornaamste werken op het gebied der electrotechniek te vinden waren. Naarmate de electrificatie van de provincie Limburg zich meer en meer voltrok, en het ons streven werd om voor den electrischen stroom nieuwe toepassingsmogelijkheden te vinden, zijn wij er allereerst toe Over gegaan, om het aantal abonnementen op de vaktijdschriften belangrijk uit te breiden, overtuigd als wij er van waren, dat de bestudeering van deze nieuwe toepassingsmogelijkheden niet het gewenschte resultaat zou hebben, als de daarvoor zoo noodige gegevens zouden ontbreken. Sindsdien vindt men in onze bibliotheek dan ook tijdschriften als: Das Licht, Licht und Lampe, Elektrizitatsverwertung, Elektrowarme, Journal du four électrique, Rural electrification, Wasserwirtschaft, Archivfür technisches Messen, enz. Uit deze en uit andere tijdschriften als Revue Générale de l'Electricité, Elektrotechnische Zeitschrift, General Electric Review, Electrical Engineering, enz., waarop wij reeds geabonneerd waren, putten wij regelmatig een schat van gegevens, die door hun actualiteit van zeer groote waarde zijn voor onze literatuur-documentatie, met de vorming waarvan wij in het jaar 1932 begonnen zijn. Van het beheer der tijdschriften hangt het af of er een zoo groot mogelijk nut kan worden getrokken uit dezen voortdurenden stroom van gegevens. Na bestudeering van verschillende doelmatige wijzen van beheer hebben wij een systeem ingevoerd, waarbij het beheer der tijdschriften gecentraliseerd werd in de bibliotheek. Volgens dit systeem krijgt iedere lezer die tijdschriften regelmatig toegezonden, waarvan hij uit hoofde van zijn functie bij onze Maatschappij dient kennis te nemen en door het aanbrengen van een rood zegel naast het hoofd van die artikelen, welke naar zijn meening belangrijk zijn voor onze literatuur-documentatie, is hij in eerste instantie het centrale punt, waar de tijdschriften beheerd worden, behulpzaam met het opbouwen van de literatuurdocumentatie. Hiermede hebben wij bereikt, dat op de voor ons goedkoopste wijze een zoo groot mogelijk nut van de tijdschrift-literatuur wordt getrokken, daar er anders, om onze literatuur-documentatie op te bouwen en in stand te houden een niet onbelangrijke uitbreiding van het personeel der bibliotheek had dienen te geschieden. Het aantal boeken onderging in de laatste jaren eveneens een groote uitbreiding, hetgeen mogelijk werd, doordat Heeren Commissarissen van onze Maatschappij ons een crediet verleenden, zoodat wij nu jaarlijks die boeken kunnen aanschaffen, waarvan het personeel voor een behoorlijke uitoefening van zijn taak kennis móét nemen. Zonder al te groote kosten vormen wij zoodoende langzamerhand een goed geoutilleerde, op ons terrein zeer gespecialiseerde, bibliotheek, waarin zich voornamelijk boeken, op de volgende onderwerpen betrekking hebbende, bevinden: Electrotechniek, Hoogspanning en Hoogspanningslijnen, Electriciteitshuishoudkunde, Electriciteitstarieven. Kostprijsberekening, Physiek, Keramische industrie, Electrische ovens, Wasserwirtschaft, Energie en Energiewirtschaft, Chemie en Electrochemie, Wegverlichting, Sociale wetgeving en Economie. Met de bibliotheken der Technische Hoogeschool te Delft, der Handelshoogeschool te Rotterdam en der Technische Hochschule te Aken, staan wij in verbinding teneinde daar die werken te kunnen leenen, die wij slechts een enkele maal voor ons bedrijf noodig hebben. Nieuwe boeken worden, nadat recensies en brochures zijn aangevraagd, in overleg met de daarbij belanghebbende personen aangeschaft. In de bibliotheek vinden wij op het oogenblik, de ingebonden jaargangen van tijdschriften medegeteld, ongeveer 1500 boeken. In ons oude kantoorgebouw gelegen in de Breedestraat te Maastricht was de plaatsruimte voor onze boeken langzamerhand zóó beperkt geworden, dat het voor de overzichtelijkheid — de boeken waren over verschillende vertrekken verdeeld en bij verschillende afdeelingen ondergebracht — een zeer groote verbetering was toen ons nieuw kantoorgebouw aan den Prins Bisschopsingel in gebruik genomen werd, waar voor de bibliotheek een apart vertrek is ingericht. In dit vertrek is tevens een leestafel geplaatst, waar de leden van het personeel gelegenheid hebben om rustig de verschillende boeken en tijdschriften te raadplegen. Een foto, die een indruk geeft van een gedeelte van onze bibliotheek in het nieuwe kantoorgebouw, is hierbij afgedrukt. Voor de literatuurordening hebben wij zoowel voor de boeken als voor de tijdschriften gedurende de laatste jaren gezocht naar een systeem, waarmede het mogelijk was om in de aanwezig zijnde literatuur een dusdanige orde te scheppen, dat het mogelijk werd den weg te vinden in de uitgebreide verzameling van boeken, brochures, rapporten, enz. Het Decimaal Systeem Brussel, dat door het Institut International de Documentation, ge. vestigd te Brussel, erkend is als algemeen systeem voor de rangschikking van literatuur en Bibliotheek der Stroomverkoop-Maatschappij voor de documentatie, voorziet sinds 1932 in deze reeds lang bij onze Maatschappij gevoelde behoefte. De practische toepassing van dit systeem geschiedt met behulp van den z.g. Decimaal-Code, een werk, dat ontstaan is door een uitgebreide samenwerking van specialisten op het gebied van verschillende takken van wetenschap en techniek. Niettegenstaande wij niet alle onderdeelen van den Code, die in tien hoofdgroepen t.w.: Algemeenheden, Wijsbegeerte, Godgeleerdheid, Sociale Wetenschappen, Taalkunde, Zuivere Wetenschappen, Toegepaste Wetenschappen, Kunst, Literatuur en Geschiedenis, Aardrijkskunde en Levensbeschrijvingen is verdeeld, voor de literatuurordening gebruiken, hebben wij toch gemeend dit systeem te moeten invoeren, omdat het ons beter leek te prpfiteeren van de ervaringen van anderen, op het gebied van de literatuurordening reeds opgedaan, dan zelf een soortgelijk verkort systeem uit te vinden, dat wij vroeg of laat niet meer zouden kunnen handhaven. Door een juiste toepassing van de regels, die aan het systeem verbonden zijn, krijgen wij langzamerhand de beschikking over gegevens, die het ons mogelijk maken om onmiddellijk ons ter beschikking staande literatuur over bepaalde onderwerpen te verschaffen, ja, zelfs zijn wij in staat mede te deelen, waar - voor zoover ons bekend - nog meer literatuur over die onderwerpen verschenen of verkrijgbaar is. Door de invoering van het Decimaal Systeem Brussel bestaat voor ons de mogelijkheid om ook met anderen, zoowel in binnen- als in buitenland, die eveneens dit systeem toepassen — het Decimaal Systeem is internationaal — gemakkelijk in verbinding te treden teneinde tot uitwisseling van literatuur te komen. De Technische Hochschule te Aken, de Revue Générale de i'Electricité in Frankrijk, het Bulletin der Zwitsersche Electrotechnische Vereeniging, de A.E.G. Mitteillungen, enz. gebruiken allen het Decimaal Systeem Brussel. Een uitgebreide cartotheek, die voor onze literatuur-documentatie noodzakelijk is, heeft de plaats ingenomen van den in vroeger jaren samengestelden catalogus in klappervorm, waarvan op gezette tijden aanvullingen verschenen. Deze cartotheek heeft verschillende ingangen en wel: a. Alphabetisch lexicographisch naar den titel, b. Alphabetisch lexicographisch naar den naam van den schrijver, c. Volgens de coden van het Decimaal Systeem Brussel, d. Geographisch, e. Naar de tijdschriften, waarop wij geabonneerd zijn, met behulp waarvan de gegevens langs verschillende wegen verzameld kunnen worden. Belangrijke literatuur, die wij niet bezitten, maar waarvan wij door de een of andere oorzaak kennis hebben genomen, wordt eveneens in de cartotheek vastgelegd. Van de nieuwe aanwinsten voor de bibliotheek wordt zooveel mogelijk maandelijks per rondschrijven kennis gegeven aan de belanghebbenden van ons personeel. Naarmate onze literatuur-documentatie groeide, konden wij ook anderen hiervan mede laten profiteeren. In het jaar 1 933 zijn wij er daarom toe overgegaan om in Ons Tijdschrift ten gerieve van onze lezers zoo geregeld mogelijk een lijst van belangrijke tijdschriftenliteratuur op electrotechnisch, electriciteitshuishoudkundig, economisch en aanverwant gebied te publiceeren. Vooral in den laatsten tijd voelen wij meer en meer de behoefte van een geregelde literatuur-uitwisseling tusschen de verschillende electriciteitsbedrijven van Nederland en niettegenstaande het ons nog slechts is mogen gelukken om met het Centraal Bureau der V.D.E.N. te Arnhem en het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Rotterdam tot samenwerking op dit gebied te komen, hopen wij, dat in de toekomst alle electriciteitsbedrijven, die evenals wij een literatuur-documentatie opbouwen, tot samenwerking zullen besluiten. Dipl. Ing. ir. C. L. BEUKEN UI HET ELECTROWARMTE-LABORATORIUM DER STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ Het schrijven van een artikel over het laboratorium voor electrowarmte en electrochemie in het Gedenkboek, dat ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan onzer Maatschappij wordt uitgegeven, zou misschien onbescheiden genoemd kunnen worden. De eerste werkzaamheden van dit laboratorium toch dateeren van het jaar 1932, nog geen 2 jaar geleden dus, zoodat in het heele werk van electrificatie onzer provincie door de StroomverkoopMaatschappij het laboratorium slechts een geringe rol gespeeld kan hebben. Bij de propaganda voor het invoeren van electrische energie ook voor andere doeleinden, dan voor licht en kracht, waarmede enkele jaren geleden in onze provincie een aanvang werd gemaakt, bleek al spoedig, dat in de meeste gevallen de gegevens ontbraken, welke voor een juiste voorlichting absoluut noodzakelijk zijn. Dit is ook begrijpelijk, indien men bedenkt, dat, zoowel op het gebied der electrowarmte als op electrochemisch gebied, de omstandigheden en voorwaarden voor toepassing der electrische energie van geval tot geval zeer verschillend zijn. Wil men in een bepaald geval de meest gunstige arbeidsvoorwaarden voor het proces leeren kennen, dan is bijna steeds een voorafgaand goed gefundeerd theoretisch en practisch onderzoek van het geheele verloop van hetarbeidsprocesvereischt. Uit deze behoefte is bij deStroomverkoop-Maatschappij het laboratorium voor electrowarmte en electrochemie gegroeid. Het eerste probleem, dat wij te behandelen kregen, was na te gaan of het mogelijk is porcelein van de hier gebruikelijke samenstelling langs electrischen weg te branden en welke voordeelen dit eventueel t.o.v. de tot nu toe gebruikelijke metho- den zou bieden. Bij informatie in binnen- en buitenland bleek ons al spoedig, dat gegevens hieromtrent volkomen ontbraken en dat nog geen electrische ovens als door ons bedoeld in bedrijf waren. De eenige mogelijkheid om deze gegevens te verkrijgen was dus langs proefondervindelijken weg en met het hier gebruikelijke materiaal de mogelijkheden van electrisch branden vast te stellen. Een voor deze hooge temperaturen geschikte electrische oven werd aangeschaft en opgesteld in de reparatie-werkplaats voor transformatoren in het schakelstation Wittevrouweveld te Maastricht. Na Verscheidene proefbranden en mislukkingen, werd tenslotte de meest juiste stookwijze gevonden en bleek het mogelijk een zeer goed product te verkrijgen in een stooktijd, die minder bedroeg dan de helft van den bij kolenovens gebruikelijken stooktijd. Door toepassing van een reduceerende atmosfeer in bepaalde phasen van het brandproces kon bovendien zuiver wit porcelein verkregen worden, in tegenstelling met het crèmekleurige porcelein, zooals dit bij oxydeerende atmosfeer verkregen wordt. De resultaten van het onderzoek waren van dien aard, dat overgegaan kon worden tot opstelling van een grooten electrischen porceleinoven bij de Mosa te Maastricht, d'e eveneens op het oogenblik zeer goede resultaten geeft. De aanvragen van de zijde der industrie aan onze maatschappij voor onderzoekingen en proefbranden in electrische ovens namen spoedig zeer sterk toe en wezen er op, dat de inrichting van een goed geoutilleerd electrowarmte-laboratorium noodig zou zijn. Bij de overplaatsing van onze kantoren naar het gebouw aan den Prins-Bisschopsingel werd hiermede dan ook rekening gehouden en werd in de kelders van dit gebouw een ruimte van ca. 22 X 6 meter gereserveerd voor opstelling van electrische ovens. Gedurende onze onderzoekingen bleek al spoedig, dat voor toepassing in de Limburgsche industrieën hoofdzakelijk electrische weerstandsovens in aanmerking komen, zoodat in de bovenbedoelde ruimte ook uitsluitend zulke ovens werden opgesteld. Een overzicht van deze ovenruimte is hierbij weergegeven. Opgesteld zijn op het oogenblik in deze ruimte: 1) een Globar-weerstandsoven voor temperaturen tot max. 1500° C en met een aansluitwaarde van ca. 50 kW. 2) een Felgenweerstandsoven voor temperaturen tot 1150° C met een inhoud van 0,8 m3 en een aansluitwaarde van ca. 50 kW. 3) een doorstootoven voor keramische doeleinden van ruim 6 meter lengte, geschikt voor een max. temperatuur van 1300° C. 4) een potoven van z.g.n. Morganite-materiaal voor temperaturen tot ca 1 300° C. 5) een laboratoriumoven voor temperaturen tot 1000° C en met een aansluitwaarde van 5 kW. 6) ean broodbakoven met een bakoppervlakte van 5 m2 en een aansluitwaarde van ca. 40 kW. Binnenkort zullen nog in een afzonderlijke ruimte eenige electrische ovens voor metallurgische doeleinden worden opgesteld. De mogelijkheden toch, welke de electrowarmte ook voor het behandelen en veredelen van metalen biedt, zijn zoo uitgebreid, dat zeker ook de industrie in ons gewest gebaat zal zijn met een nader onderzoek op dit geb:ed. Vermeld zij o.a. slechts het harden, gloeien en smelten van ijzer en staal, het smelten van koper, brons, aluminium, zink, lood, het smeden in ovens voor hooge temperaturen, enz. Laboratorium der Stroomverkoop-Maatschappij. Over de>erkzaamheden;van het electrowarmte-laboratorium tot nog toe'kan uit den aard der zaak'maar weinig medegedeeld worden, daar de diverse onderzoekingen meestal in samenwerking met en met materiaal van de belanghebbende industrieën werden uitgevoerd en wij dus niet het uitsluitend recht tot publicatie der verkregen resultaten hebben. Echter kan wel medegedeeld worden, dat als resultaat van in het laboratorium uitgevoerde onderzoekingen en betere voorlichting in korten tijd in de Limburgsche industrie reeds een 1 2-tal electrische ovens werden geplaatst, welke alle zeer bevredigende resultaten geven. Tevens kan vermeld worden, dat onlangs een Stichting „Nederlandsch Instituut voor Electrowarmte en Electrochemie" in het leven geroepen is, die voor het doen van onderzoekingen van het bovenbeschreven laboratorium gebruik maakt. Het doel der Stichting is in artikel 2 van de Statuten als volgt omschreven : „De Stichting stelt zich ten doel het bevorderen van de belangen der Nederlandsche Nijverheid door het doen van onderzoekingen op het gebied van electrowarmte en electrochemie in den ruimsten zin en door het bevorderen van de toepassing der bij deze onderzoekingen verkregen uitkomsten door de Nederlandsche Nijverheid". Gaarne hopen wij, dat de werkzaamheden van ons electrowarmte-laboratorium er toe zullen bijdragen, dat in de toekomst de toepassing der electrowarmte en electrochemie op industrieel gebied in Limburg en in Nederland ook verder snelle vorderingen zal maken, daar de kansen daarvoor hier zoo gunstig zijn en deze kansen door een juist samenwerken van het nieuwe instituut en de belanghebbende industrie, ook ten volle benut kunnen worden. G. H. W E I S S I N G M ETERAFDEELING EN REPARATIEAFDEELING VOOR ELECTRISCHE HUISHOUDELIJKE TOESTELLEN Men kent in Nederland geen wettelijke bepalingen, die de ijking van meettoestellen voor de verbruikte electriciteitshoeveelheid regelen, maar men mist zoodanige wettelijke regeling ook niet, omdat de el sctriciteltsbedrijven, die eenzelfde belang bij een juiste meting hebben als de electriciteitsgebruikers, de zorg voor de keuring der meettoestellen op zich hebben genomen en zij zich op zoo voortreffelijke en onpartijdige wijze van die taak kwijten. De electriciteitsmeters eischen, misschien meer dan eenig ander meettoestel, tengevolge van hun gecompliceerden opbouw, een geregeld toezicht en onderhoud. Msn denkt meestal, dat electriciteitsmeters de neiging hebben om op den duur steeds langzamer te gaan loopen, een zgn. negatieve fout dus te vertoonen. Inderdaad komt deze fout, b.v. tengevolge van vervuiling der lagers, zeer veel voor. Daartegenover echter staat, dat ook in zeer vele gevallen electriciteitsmeters na eenigen bedrijfstijd positieve fouten krijgen, dus een te grootverbruik noteeren. De verklaring hiervoor ligt meestal in een verzwakking van den in den meter ingebouwden remmagneet, waardoor het toerental van het systeem te hoog wordt. Uit het bovenstaande volgt, dat een geregelde controle en onderhoud der electriciteitsmeters een plicht voor het electriciteitsbedrijf is, zoowel uit een oogpunt van bedrijfseconomie, als zeker ook uit rechtvaardigheidsoogpunt t.o.v. den verbruiker, die recht heeft op een juiste meting der geleverde electrische energie. De Stroomverkoop-Maatschappij heeft van begin af aan de noodzakelijkheid van een goeden meterijkdienst beseften spoedig na hare oprichting reeds een dergelijken dienst in het leven geroepen. Onze eerste meterijkafdeeling was ondergebracht aan de Spoorweglaan te Maastricht in het schakelstation, dat ten behoeve van de stroomlevering aan het Gemeentelijk Electriciteitsbedrijf te Maastricht, aan de omliggende gemeenten en aan de grootindustrie aldaar destijds gebouwd was. Fig. 1 geeft een buitenaanzicht weer van dit gebouw, terwijl het interieur van de ijkafdeeling in het schakelstation te zien is op de afbeeldingen 2 en 3. De geheele ijkinstallatie bestond destijds uit een enkele ijktafel, waarmede alle ijkingen van nieuwe en gerepareerFig. 1 de meters moesten worden uitgevoerd. Al spoedig echter nam het aantal aansluitingen op ons net dermate toe, dat tot het uitbreiden van de ijkafdeeling met eenige verdere ijktafels moest worden overgegaan. Daar destijds in den oorlogstijd een levering van ijktafels uit het buitenland onmogelijk was en in ons land dergelijke inrichtingen niet vervaardigd worden, werd besloten de ijktafels zelf en naar eigen ontwerp te bouwen. Deze ijktafels hebben nog langen tijd nadien dienst gedaan en bleken later ook, bij een onderzoek, dat de N.V. tot Keuring van Electrotechnische Materialen te Arnhem (K.E.M.A.) dienaangaande instelde, geheel te voldoen aan de eischen, welke aan zulke toestellen destijds moesten worden gesteld. Naarmate de netten der Stroomverkoop-Maatschappij uitgebreider werden, werd ook de dienst voor het onderhoud der in deze netten voor beveiliging en controle aangebrachte beveiligings- en meetinrichtingen belangrijker en dringender. De meterijkafdeeling bood met haar reparatiewerkplaats een geschikte inrichting ook voor de hieraan verbonden werkzaamheden, zoodat langzamerhand ook dit werk in de zgn. meterafdeeling werd ondergebracht. Een en ander had tot gevolg, dat de ruimte in het schakelstation langzamerhand weer te klein werd. Toevallig viel dit ongeveer samen met het in bedrijf nemen van het nieuwe schakelstation in het Wittevrouweveld, zoodat het gebouw aan de Spoorweglaan kwam te vervallen en besloten werd te ver- - huizen naar het inmiddels in gebruik genomen kantoor, het oude hotel Petri, in de Breedestraat. Fig. 4 geeft een beeld van de afdeeling in genoemd kantoor: de ruimte is hier reeds belangrijk uitgebreid en ook de inrichting van het geheel voldeed aan de toenmalige behoeften. Rechts op de foto is nog een phasenverschuiver te zien (op wieljes), het zgn. kanon; deze verschuiver moest dienst doen voor meerdere ijktafels, vandaar dat hij transportabel gemaakt was. Later liet de vloer het transport niet meer toe pig 2 Fig. 3 en kreeg iedere tafel haar eigen phasenverschuiver. Omstreeks dezen tijd begon ook het gebruik van electrische huishoudelijke toestellen, als strijkijzers, snelkokers, waterketels en dergelijke, in Limburg eenige afmetingen aan te nemen. De Stroomverkoop-Maatschappij begreep, dat, wilde zij dergelijke toestellen in onze provincie propageeren, hiermede samen diende te gaan een uitstekend georganiseerde en geoutilleerde service voor de gebruikers van deze toestellen. Uit den aard der zaak was de constructie der toestellen in den beginne minder volmaakt en konden reparaties niet achterwege blijven. Besloten werd daarom een reparatieafdeeling voor electrische huishoudelijke apparaten in te richten, welke ook weer bij de meterafdeeling werd ondergebracht. Het gevolg hiervan was, dat de ruimte in het kantoor spoedig weer te klein werd, zoodat besloten werd beide afdeelingen gezamenlijk onder te brengen in een verbouwde ruimte bij het nieuwe schakelstation in het Wittevrouweveld. In deze ruimte hebben beide afdeelingen geruimen tijd met en naast elkaar gewerkt, totdat tenslotte ook hier weer een gebrek aan plaatsruimte optrad. Bij de stijgende toename van electrische huishoudelijke toestellen bleek namelijk de reparatie-afdeel ing voor deze toestellen in een groote behoefte te voorzien en nuttig werk te verrichten. Bovendien was het intusschen nuttig gebleken ook alle nieuwe verbruikstoestellen vóór gebruik op deugdelijkheid te onderzoeken en te beproeven, waarmede wederom zeer veel werk gemoeid was. Met den bouw van ons nieuw kantoor aan den Prins Bisschopsingel werd dan ook besloten beide afdeelingen Fig. 4 in een afzonderlijken vleugel van dit gebouw in ruime lokalen onder te brengen. In dit gebouw zijn nu meterijkinrichting, metercontrölewerkplaats, reparatieafdeeling voor huishoudelijke toestellen, kantoren en meetlaboratoria in onderling afgescheiden ruimten ondergebracht, zonder dat daardoor aan de eenheid van het geheel afbreuk is gedaan. De ijkinrichting werd daarbij tevens van een geheel nieu¬ we, moderne ijkinstallatie voorzien, waarover een beschrijving in het November-nummer 1933 van Ons Tijdschrift is verschenen. Zooals in dit artikel reeds werd vermeld, heeft onze Maatschappij, wat de metercontröledienst betreft, zich vrijwillig gesteld onder toezicht der Limburgsche Metercommissie, welke wederom het aan dit toezicht verbonden technische werk heeft opgedragen aan de K.E.M.A. De controledienst der K.E.M.A. omvat een geregelde periodieke controle van den voorraad geijkte meters, van de bij de verbruikers in de installaties geplaatste meters en van de ijkinrichting en meetinstrumenten, waarmede de ijking geschiedt. Het resultaat der driemaandelijksche controle wordt samengevat in een rapport, hetwelk door de K.E.M.A. aan de Limburgsche Metercommissie wordt uitgebracht. Een overzicht over het aantal meettoestellen, dat in den loop der jaren door de ijkafdeeling werd gerepareerd en geijkt, geeft bovenstaande grafische voorstelling (fig. 5). Figuur 6 geeft een overzicht van de nieuwe ijkruimte, terwijl de grafiek in fig. 7 de toeneming der door onze Maatschappij verrichte reparatiesaan electrische huishoudelijke toestellen weergeeft. Volledigheidshalve zij nog medegedeeld, dat, behalve de kWh-meters uit eigen netten, in de meterafdeeling der StroomverkoopMaatschappij ook kWh-meters gerepareerd en geijkt worden van die gemeente- Fig. 6 bedrijven, welke zelf geen eigen ijkinrichting hebben en welke aan onze Maatschappij de zorg voor hel onderhoud hunner electriciteitsmeters hebben opgedragen. Over het algemeen toch is het voor de kleinere gemeentelijke electriciteitsbedrijven niet loonend een eigen meterdienst in stand te houden, daar de lasten eener goede ijkinrichting op deze bedrijven te zwaar zouden drukken. De Stroomverkoop-Maatschappij stelt daarom haar ijkinrichting met geschoold personeel ter beschikking van deze bedrijven en belast zich tegen zelfkostenden prijs met het onderhoud der kWh-meters van deze bedrijven. Tot onzen spijt echter hebben wij moeten constateeren, dat nog vele gemeentelijke electriciteitsbedrijven den meterdienst van hun bedrijf geheel verwaarloozen en nooit hun meters aan een revisie onderwerpen. Wij vertrouwen gaarne, dat ook deze bedrijven in het vervolg van de geheel modern ingerichte meterafdeeling der Stroomverkoop-Maatschappij zullen gebruik maken, opdat in onze geheele provincie, zoowel stroomverbruiker als stroomleverancier, de zekerheid hebben, datde in rekening gebrachte electriciteitshoeveelheid en de verbruikte hoeveelheid inderdaad dezelfde zijn. ■s^E HOESVESTING VAAN DE STROUMVERKOUPMAOTSJ APPÈI Wie veer + vTef en twintig jaor gelèje eu ver de bröbbele sjtèin vaan de Battrèistraot — want die waor toen eve good geplaveid wie nöe — nao eus kantoer gönge, had geine vaan us gedach 't zjubelèi vaan 't bestoon vaan de S.V.M. te viere in zoe e sjoen gebouw es veer op 't ougenblik höbbe, boe veer nao tow goon euver de geasphalteerde weeg vaan de Prins Bisschopsingel. Euzen iersten directeur wandelde oug al euver deen iersgeneumden ideejale macadam nao zïen woening in diezelfde straot, jao in hetzellefde hóes, wat veer ouch nog same mooste dèile mèt den expediteur Drummen de Jongh. Vaan dat hóes zeet geer hèi 'n foto. Hiel gaw woorte die kantoere te kléin, en kaome de kamers vaan den directeur in eus gebrüuk; en 't woort zoe êrreg, tot es veer neet gaw verhöisde, deen hïer metz'n familie op zolder zaot. In diezellefde straot, in de wèrekplaots vaan Delnoz, stoonte de ooto's: neet vaol sjoens, meh toch nog altïed te good veur tösse zoene rommel te stoon. Geer kint hèi wel öet mèreke, tot de hóesvesting neet vaol bezunders waor; dao kump nog bij, tot veer in deen lïed samewèrekde mèt de Heemaf, die vaan dees ruimte de mïeste plaots nudeg had. Me spraok in deen tïed daan oug neet euver de Stroumverkoup meh altïed Bêrgplaots veur ooto's en wèrekplaots in de Baltrèistraot. Wcenhöes Directeur en kantoer in de Hondstraot. euver de Heemaf, en dat kaom um tot op tente, ooto's, enz. mèt groete létters „H.E.E.M.A.F", stoont gesjreve. Toen heurde ver e kantuurke debij vaan menier Pyls; en veur tot veer dat good en wel betrokke hadde, waor dat oug al weer te kléin. Eederen daag tot ver nao eus kantoer gónge, hoopde ver toch mer gaw oet die straot te koume, want wie veer dao gelozjeerd waore, kös 't neet langer mie. Dao moos zoe gaw meugelek nao gèt oetge- zeen weurde, wat teminste aon de naom „Kantoere vaan de S.V.M." beantwoorde. Wie toen 't hóes vaan Menier Bergers, President vaan de Rechbaank gekoch woort, mèinde ver in e palTes terech te zien gekoume en ver dachte veur good, althans veur hiel lang, onder daak te zïen. Oug de woening vaan den directeur waor noe naovenant, en eederein kös me dao oontvaangel Meh den „èllentrik", waor get mèt 'n tow- koms, get wat mer altTed door 'n höeger vlöch naom en óetgebrèid woort. Nao etteleke jaore waor eus personeel oug al weer zoe aonmêrkelek sterker gewoorde, tot me verplieg waor mer weer in de naober- sjap nao plaots te zeuke um kantoere bij te make. Toen kaom 't hotèl Petri aon de baort. Veurluipeg neturelek groet genög, meh zoe aajt, tot veer vaan eus teikeninge en beuk geregeld de kalk mooste vege dee vaan de balk veel. Dao hadde veer oug al gaw alle lozjeerkamers, keemerkes en zolderkamer in gebruuk. En wie? Kaom me mèt ziene fiets aon de kant vaan de Aongekoch aait hotèl Petri in de Brèistraot Hondstraot nao binne, en me waor get langer veur oetbrèüng kantoer Hondstraot. lerste steinlègging vaan 't gebojw in de Prins Bisschopsingel. es gewoen, daan had me alle kans um mèt z'n herses tege de balkte stoete, wat daan oug de nudege kieregebaord is, tot ergernis vaan dee 't euverkaom en tol lol vaan^deginne die 't zaoge. Eederein, dee door de Hondstraot kaom, zal zieg herinnere mèl wat n vaart de jonges leepe es't regende mèt de dossiers of es ze breeve enz. vaan no. 10 nao den hook vaan de Brèistraot mooste bringe; meh waos et sjoenweer, daan dooge ze 't op hun doeje gemaak en daan gebaorde-n't wel ins tot de „Chèf vaan de Correspondentie" in de straot stoont um de jonges achter hun veere te zitte, woemèt de löi, die zjus passeerde, zieg dèks geammezeerd höbbe. En de dames? Jeh, es 't Sj'oen Achtsrkant vaan 't gebouw in de Prins Bisschopsingel. Voorkant vaan 't gebouw in de Prins Bisschopsingel. weer waos en ze mooste breeve opnümme, voonte ze 't wel leuk um iers nog gèt euver de straot te kuijere, meh es 't regende daan zaog me soms die sjcen krölkes, die 's mórgens zoe vaol tïed en meujte gekos hadde in ins verandere in pTezele, en daan kaome de dames wel ins trók mèt e gaans aander gezieg es totze waore öetgegaange. Nao èinige jaore zaote ver alweer vas. Toen woorte planne gemaak veur verbouwing en veur'n verbrèiing vaan de straot. Die planne waore nao eus mè- De hal. ning hiel sjoen en good, en wie veer dachte zeker vaan eus zaak te zien, ketsde de Gemèinte de verbrèiing aof: en dao zaote ver mèt eus sjoen planne, die 't aon zeen vaan den hook tegeneuver de Kemedie en de Witmeekerstraotaonmêrkelek zouwe höbbe verbeterd en versjoend. E paar jaor gelije kraoge veer einen nöjjen directeur, en ein vaan z'n ierste zörregwaor: e nöi gebouw. Toen höbbe ver oetgekeke nao 'n aander terrein veur te bowwe, want vaan hóezer koupe hadde ver al lang genögl Groond te vinde veur eus kantoer op te bouwe waor neet zoe gemeekelek. Euveral höbbe veer gezeuk: bij de nöi brök waos 't te deur; in de stad zêllef waor nikste vinde, wat us pasde. Totdat veer in 't Villapark tereg kaome. Nao vaol meujte hadde veer de op dee groond röstende servitude devaan aof gekrege; now, dat heet wèrekelek vaol meujte gekos; want oonder de löi, die hèi get euver te koup hadde, waore oug dames: en dat wélt get zégge. Eindelek, nao vaol herrie, hadde veer eus planne gereid en zien veer mèt bouwe begós. Nao e jaor tïed kóste veer eus nöi kantoere betrekke, en wie die oetzien, tuine uug de foto's, die hèibij aofgedrök zïen. En zoe heet eindelek de S.V.M. e gebouw, wie me dat vaan 'n maotsjappèi wie de S. V. M. is, maag verwachte. Bove: eint vaan de kantoerlokele, oonder: teikenkamer. L. HARPMAN V VERBRUIKSONTWIKKELING Zoolang deStroomverkoop-Maatschappij bestaat.zoolang maakt zij ook propaganda. Dat deze propaganda in den aanvang geheel anders was dan den laatsten tijd, is gemakkelijk verklaarbaar; in het begin toch moest de stroomafzet uitsluitend in de breedte worden gezocht. Naast andere omstandigheden heeft het propagandamiddel om in ieder woonhuis, dat op het electriciteitsnet aansloot, de eerste twee lichtpunten — in latere jaren nog uitgebreid met een wandcontactdoos — gratis te verstrekken, in zeer belangrijke mate medegeholpen om in betrekkelijk korten tijd in zoovele gezinnen in ons gewest de electriciteit te brengen. Naarmate de electrificatie van Limburg voortschreed, naarmate moest meer aandacht worden geschonken aan uitbouw van het electriciteitsverbruik in de diepte. De hierdoor verkregen resultaten zijn elders in dit boek vermeld. De ontwikkeling van het verbruik in de diepte vroeg op den duur zooveel aandachten tijd, dat het noodig bleek om, teneinde de hieraan verbonden werkzaamheden naar behooren te kunnen vervullen, een speciale afdeeling hiervoor in het leven te roepen; dit geschiedde in de eerste helft van 1931. De afdeeling kreeg den naam van „Verbruiksontwikkeling" en de hiervoor benoodigde krachten werden voor een groot deel gerequireerd uit het bestaande personeel. Dealgemeene verbruiksontwikkeling kan in vier hoofdgroepen worden onderverdeelden wel: a. de research-afdeeling; b. het electro-technisch adviesbureau voor de industrie, landbouw- en veeteeltbedrijven, groote inrichtingen enz.; meer in het algemeen: hulpbetoon; c. de afdeeling voor de reparatie van electrische huishoudelijke apparaten, bij welke afdeeling dienstbetoon eveneens een zeer voorname plaats inneemt; Permanente slaglichtinstallatie ruïne Kasteel van Valkenburg. d. de afdeeling voor de algemeene propaganda, die zich tevens meer in het bijzonder toelegt op de propaganda voor meer en beter licht in het algemeen en op de toepassing van electriciteit voor huishoudelijke doeleinden; deze afdeeling is ook belast met den verkoop van electrische huishoudelijke apparaten. Over de werkzaamheden, bedoeld onder a., b. en c, wordt elders in dit Gedenkboek geschreven, zoodat hierover in dit opstel niet verder zal worden uitgeweid; hieronder zal slechts het onder punt d. bedoelde nader worden belicht. Alvorens echter hiertoe over te gaan, zal eerst aandacht worden geschonken aan de vraag, of het gewenscht, resp. noodzakelijk is, dat een openbaar nutsbedrijf propaganda maakt en dat het, wat het openbare electriciteitsbedrijf betreft, juist is, dat het electriciteit verbruikende apparaten verkoopt. Wat is feitelijk het uiteindelijk doel van de reclame van een openbaar nutsbedrijf? Dit doel is, kort samengevat: aa n de gemeenschap het grootst mogelijke dienstbetoon te geven tegen den laagst mogelijken prijs. Daardoor wijkt in wezen de reclame van een openbaar nutsbedrijf ook af van die van een particulier bedrijf. Bij laatstgenoemd bedrijf is het uiteindelijk doel, hoe men de zaak ook bekijkt, de „aandeelhouder", tegenover de „gemeenschap" bij het openbare nutsbedrijf. Bij vele openbare nutsbedrijven is immers de hoegrootheid van het dividend beperkt I Komt het dividend boven dit maximum uit, dan wordt het meerdere direct of later voor tariefsverlagingen gebruikt. Is het dividend niet beperkt, dan komt de winst toch ook aan de gemeenschap ten goede, omdat het in de overheidskas wordt gestort. Wanneer een particulier bedrijf door reclame zijn omzet vergroot en daardoorzijn kostprijs verlaagt en van deze verlaging het publiek laat profiteeren, dan zouden de resultaten der reclame ook hier aan de gebruikers ten goede komen, doch vooralsnog lijkt het wel wat naief te veronderstellen, dat een particuliere onderneming haar verkoopprijs zal verlagen enkel De étalage van ons demonstratiehuis in het teelcen van de prijsvraag, en alleen op grond van het feit, dat zij haar kostprijs kon verminderen. Voor een verlaging van den prijs Voor den verbruiker spelen bij de particuliere onderneming andere factoren, die hier niet ter zake dienen, een rol. Er zal wel geen onderneming gevonden kunnen worden, die er niet van doordrongen is, dat de reclame in zeer belangrijke mate medehelpt om een afzetgebied te veroveren, dat afzetgebied te behouden en te vergrooten. Hoe kan het publiek weten, dat men iets heeft aan te bieden, wanneer aan dat „iets" geen publiciteit wordt gegeven ? Ook het overheidsbedrijf kan zich niet op het standpunt stellen, dat het publiek maar moet weten, dat het bestaat en dat het publiek uit zichzelf naar het overheidsbedrijf moet komen, indien het meent, dat het de diensten van dat bedrijf zou kunnen gebruiken. Ten eerste is voor zoo n redeneering bij een economisch beheer geen plaats, ten tweede zou wel eens kunnen blijken, dat het publiek zich ook op andere wijze kan helpen. Er zijn voorbeelden te over, zoowel in het binnen- als in het buitenland, om dit te bewijzen. Gebrek aan reclame van een particuliere onderneming is een verzuim tegenover den aandeelhouder; gebrek aan reclame van een overheidsbedrijf is een verzuim tegenover de gemeenschap. Het is van het overheidsbedrijf tevens een gebrek aan overtuiging in de sociale beteekenis van de eigen zaak; de diensten van het overheidsbedrijf mogen nog zoo onovertrefbaar zijn, zij zijn op zichzelf onvoldoende, indien zij niet door reclame worden ondersteund. Het electriciteitsbedrijf kan, wat de structuur betreft, naar mijn meening goed worden vergeleken met het trambedrijf. De tram moet, wat de vervoercapaciteit betreft, op de grootste belasting zijn ingesteld. Het zal dan ook de economie van het trambedrijf in belangrijke mate ten goede komen, indien het gedurende een zoo groot mogelijk aantal uren emplooi heeft voor zijn maximum capaciteit. Bij het electriciteitsbedrijf bestaat feitelijk dezelfde toestand. Het apparaat, waarmede de electriciteit wordt geproduceerd, is dusdanig, dat het alleen wordt belast op dezelfde oogenblikken als de electriciteit wordt gebruikt, m.a.w. electriciteit kan — en wel practisch genomen — niet op voorraad worden gemaakt. Hieruit volgt nu, dat het van groot economisch belang is, dat het productie-apparaat gedurende een zoo groot mogelijk aantal uren in een jaar op maximale capaciteit werkt. Het productie-apparaat, het distributienet, en verder alles, wat daarmede samenhangt, moeten immers toch voor de maximale belasting bemeten zijnl Ook de reclame moet er nu aan medewerken, dat deze gunstige economische toestand wordt verkregen, doch alvorens zij dit kan doen, zal marktanalyse moeten uitmaken, voor welke electriciteit verbruikende toestellen reclame kan worden gemaakt en bovendien zal de tarifieering der electriciteit op zulk een basis moeten zijn gebracht, dat de mogelijkheden, door de marktanalyse naar voren gekomen, in werkelijkheid kunnen worden omgezet. Laten wij het onmogelijke nu eens even als mogelijk accepteeren en veronderstellen, dat men bij het electriciteitsbedrijf ook zonder reclame de diversiteit van toepassingen kan opvoeren, den bedrijfstijd verlengen, den omzet vergrooten, de tarieven uit dien hoofde verlagen en aan de gemeenschap meer en beter dienstbetoon geven, m.a.w. laten wij een oogenblik de tegenwoordige inzichten in modern bedrijfsbeheer volkomen negeeren en het aloude beproefde gezegde: „de cost gaet voor de baet uyt" ter zijde stellen. Dan had de Stroomverkoop-Maatschappij in 1933 door besparing der reclamekosten den electriciteitsprijs met ruim 1 °/o kunnen verlagen! Veel meer zal men zich echter moeten afvragen, indien geen reclame wordt gemaakt: „Tegen welken tijd zullen wij de prijzen moeten verhoogen en met hoeveel?" Bedoelde veronderstelling is dan ook enkel en alleen maar aangenomen om te laten zien, dat bij een electriciteitsbedrijf de kosten voor een eenigszins omvangrijke reclame slechts een fractie uitmaken van den kilowattuurprijs. In de industrie kan de electriciteit den ondernemer helpen in zijn economischen strijd, doch tevens is zij van zeer groote sociale beteekenis voor den arbeider. In het gezin is de electriciteit voor alle leden daarvan van groot sociaal belang, doch wel het meest voor de huisvrouw en het allermeest voor die huisvrouw, die zich geen hulp in de huishouding kan veroorloven. En dit kunnen de meesten nietl Bovendien is de electriciteit tegenwoordig, door de lage tarieven, ook in het gezin vaak van groote economische beteekenis, In het gezin kan eerst dan van de electriciteit voor huishoudelijke doeleinden worden geprofiteerd, indien apparaten aanwezig zijn. Het publiek moet dus voorgelicht worden omtrent datgene, wat het economisch met electriciteit kan doen en de mogelijkheid moet voor het publiek worden geopend om de verlangde apparaten aan te schaffen. Is het nu gewenscht, dat energieleveringsbedrijven handelen in energie verbruikende apparaten ? En dan kan hier slechts het antwoord worden herhaald, dat de Stroomverkoop-Maatschappij al zoo vaak op deze vraag heeft gegeven, namelijk: „Neen, deze toestand is niet gewenscht". Maar daaraan moet onmiddellijk een restrictie worden verbonden en die luidt: „Vooropgezet, dat er een particuliere instantie is, die wil bewijzen, of, nog liever, reeds heeft bewezen, dat zij capabel is om de propaganda, door het energieleveringsbedrijf gemaakt, te Het bloemstuk van de Maastrichtsche electro-installateurs, ontvangen ter gelegenheid van de opening van ons demonstratiehuis te Maastricht. benutten. En in deze instantie moet het energieleveringsbedrijf, gezien zijn groote sociaal-economische beteekenis medezeggenschap hebben of de gelegenheid tot controle. Bestaat zulk éen instantie niet of doet zij het onvoldoende, dan moet het 'overheidsenergieleveringsbedrijf deze taak zelf ter hand nemen, ter hand houden of opnieuwter hand nemen. Gedurende dien tijd moet het echter zooveel mogelijk met den particulieren handel rekening houden. Men moet toch vooral niet uit het oog verliezen, dat het in vele gevallen moeilijker is iets te verkoopen dan ditzelfde iets te fabriceeren. Verkoopen is een kunst, waarvoor men, zooals trouwens bij elke kunst, in de allereerste plaats aanleg moet hebben en waarvoor men verder de ambitie moet bezitten en de gelegenheid moet scheppen om daar¬ van een speciale studie te maken. Verkoopen kan dus niet als bijzaak worden beschouwd. De Stroomverkoop-Maatschappij betrekt in al haar reclame den electro-installateur. Daar de electro-installateur van de door de Stroomverkoop-Maatschappij verkochte huishoudelijke toestellen een zekere provisie geniet, profiteert hij direct van den verkoop. Doch ook indirect heeft hij van dezen verkoop voordeel, want de verkoop creëert installatiewerk en daarmede belast de Stroomverkoop-Maatschappij zich niet. Sinds de electro-installateurs nauwkeurig weten, hoe wij over den verkoop denken en hoe wij dezen doen, is de verstandhouding een zeer goede geworden, hetgeen mede blijkt uit het feit, dat wij, bij de opening van ons demonstratiehuis in Maastricht, van den Maastrichtschen Bond van Electrotechnische Werkgevers een prachtig bloemstuk mochten ontvangen. Het hierbij afgedrukte grafiekje geeft de aansluitwaarde, het aantal en de geldswaarde der sinds 1928verkochte electrische huishoudelijke apparaten aan. Deze cijfers moeten echter niet beschouwd worden als het resultaat van de propaganda voor de toepassing van electriciteit in de huishouding voor andere doeleinden als verlichting. Het is de Stroomverkoop-Maatschappij immers onverschillig, bij wie of wien het apparaat wordt gekocht! Het grafiekje heeft dan ook veel meer ten doel om te laten zien, dat er op dit gebied nog heel wat kan worden gedaan. Tot welke resultaten de propaganda heeft medegewerkt, blijkt uit de grafieken, die elders in dit boek zijn afgedrukt. Een van deze grafieken geeft bijv. aan, dat het verbruik per aansluiting in de concessiegemeenten in zeven jaar tijds voor verlichting met rond 60 % en voor huishoudelijke doeleinden met rond 445 % is gestegen. Wij gelooven niet, dat er op het huishoudelijk gebied terrein is, dat wij nog niet hebben aangeboord. Maar met aanboren alleen is men er niet en het is nu zaak om in de komende jaren de aanboringen productief te maken. Zoo hebben wij bijv. reeds jaren geleden het terrein van het electrisch koken verkend. Op de in 1923 in Maastricht gehouden Electriciteitstentoonstelling waren niet minder dan drie electrische fornuizen dagelijks in gebruik, tot groote verbazing van het publiek, dat maar niet wilde gelooven, dat electrisch koken mogelijk was. Niettegenstaande de toen geldende hooge aanschaffingsprijzen der toestellen en de, in vergelijking ■met thans, hooge electriciteitstarieven, gingen toch enkele stroomafnemers tot electrisch koken over en het was voor ons een groot succes, toen in 1929 het Lichtzuil in ons demonstratiehuis. Ignatius College der Paters Jezuïten te Valkenburg besloot zijn keuken voor 300 personen geheel te electrificeeren. De omstandigheden waren echter toenmaals nog niet rijp om de invoering met kracht aan te pakken. Op 1 Mei 1932 zijn wij daarmede echter begonnen met het resultaat, dat thans rond 500 electrische fornuizen, bestaande uit 3 of 4 kookplaten, alsmede uiteen bak-en braadoven, in ge¬ bruik zijn, dat reeds 6 groote inrichtingen haar keukens hebben geëlectrificeerd en dat inSept. a.s. een electrische broodbakoven met twee bakruimten,elk van 2'/2 m2, in gebruik zal worden genomen. Daarnaast worden nog rond 500 komforen, bestaande uit een of twee kookplaten, i n onze provincie toegepast. Welk een perspectief er in het electrisch koken zit, moge daaruit blijken, dat, indien iedereen in onze provincie electrisch zou gaan koken, alleen al voor dit doel tweemaal zooveel kilowatturen zouden worden afgenomen als de geheele omzet bedraagt, die de Stroomverkoop-Maatschappij op het oogen- Hoekje van ons demonstratiehuis. blik heeft. Het aantal electrische waschmachines, strijkijzers, kacheltjes, waterketeltjes e. d. m., dat in gebruik is, is bijzonder groot. Ook het heetwaterreservoir voor nachtstroom is doende zijn weg te vinden. Het grootste electrische heetwaterreservoir, dat in onze provincie wordt gebruikt, heeft een inhoud van 2 500 liter. Enkele kapellen en een drietal kerken worden reeds geheel electrisch verwarmd. De eerste electrisch verwarmde kerk was die te Epen; de installatie daarvan werd in den winter van 1928 in gebruik genomen. Ook de propaganda in Een gedeelte van een electrisch verwarmde kerk. Nog een hoekje van ons demonstratiehuis. deze richting blijft onze belangstelling houden. In samenwerking met den Rijkstuinbouwconsulent voor de provincie Limburg en de gemeente Deurne wordt de mogelijkheid van de toepassing van electriciteit in den tuinbouw onderzocht; deze proeven worden genomen in den Limburgschen proeftuin te Maastricht. Onder de tegenwoordige omstandigheden is evenwel een economische toepassing van de electriciteit in den tuinbouw niet te vinden; de meeste culturen zijn immers thans niet loonend! Bij een mogelijke opleving zijn wij echter paraat. Ook de toepassing van electriciteit in den landbouw en in het veeteeltbedrijf had steeds onze aandacht en op onze tentoonstellingen was altijd een ruimte voor deze onderdeelen gereserveerd. Zelfs is het eens voorgekomen, dat wij een zestal koeien doorloopend in onzen stand hadden, teneinde op gezette tijden het electrisch melken te demonstreeren. Dat het electrisch melken er Het slotstuk van een vuurwerk, ontstoken ter gelegenheid van een liefdadigheidsfeest te Maastricht in Juni 1934. in onze provincie wel is ingegaan, moge hieruit blijken, dat van de tot 1 Januari 1934 door .Westfalia" en „Alfa-Laval", de twee bekendste en meest toegepaste fabrikaten, in Nederland geplaatste 801 electrische melkinstallaties, 211 stuks of ruim 25% in onze provincie zijn ondergebracht. De reclame-verlichting in verschillende vormen heeft eveneens steeds onze aandacht. De eerste permanente slaglicht-installatie van grooteren omvang werd in 1934 door ons geleverd voor de ruïne van het Kasteel te Valkenburg. Naar meer en beter licht in woonhuizen, winkels, werkplaatsen enz., alsmede op den openbaren weg, blijven wij streven. De verlichting is in vele gevallen nog zeer primitief en door objectieve voorlichting moeten wij trachten tot andere toestanden te komen. Hulp- en dienstbetoon is een voornaam onderdeel van de afdeeling Verbruiksontwikkeling; hierdoor wordt goodwill gekweekt, hetgeen het bedrijf zeer ten goede komt. De media, die wij benutten om het gestelde doel te bereiken, zijn vele en het is niet mogelijk deze hier alle te noemen. Het aantal folders, affiches, posters, brochures, e.d., dat wij in den loop der jaren hebben uitgegeven, is bijzonder groot. Tentoonstellingen, filmvoorstellingen en demonstraties worden doorloopend gehouden. In woord, geschrift en aanschouwelijk blijven wij belangstelling voor de toepassing van electriciteit, daar, waar dit sociaal en economisch verantwoord is, vragen; zelfs het vuurwerk hebben wij daarbij al eens te hulp geroepen. Dat echter het demonstreeren in den aanvang een heel ondankbare taak was, behoeft wel geen betoog. Ofschoon men in onze provincie reeds in 1910 electriciteit voor kook- en verwarmingsapparaten over een aparten meter tegen slechts 6 cent per kilowattuur kon betrekken, was de toepassing van electriciteit voor huishoudelijke doeleinden toch alleen maar voor de zeer welgestelden mogelijk, daar de apparaten zelf peperduur waren. En toen wij in 1 922, bij de invoering van het vastrechttarief, in de gemeente Geleen een der eerste tentoonstellingen hielden, waren weliswaar de prijzen voor de apparaten intusschen belangrijk gedaald, doch de electriciteitsprijs was, tengevolge van den oorlog, opgeloopen tot 8 cent in den zomer en 12 cent in den winter. Deze prijzen zijn thans 3, resp. 4 cent. Afzonderlijk nog zouden wij willen vermelden een prijsraadsel, dat wij in 1932 hebben uitgeschreven en waaraan 8'/2 °/o van het aantal aangeslotenen heeft deelgenomen. Te Maastricht beschikken wij over een betrekkelijk groot demonstratiehuis (Wolfstraat no. 20), terwijl in ons bijkantoor te Roermond een toonkamer is ingericht. Acquisiteurs bezoeken huis aan huis de stroomafnemers, teneinde deze in te lichten over tarieven, apparaten enz. Twee kookdemors'ratrices zorgen er o.m. voor, dat zij, die electrisch koken, dit zuinig doen en blijven doen en dat dit kookonderricht op de huishoudscholen door de betreffende leeraressen ook aan de toekomstige huisvrouw wordt gegeven. De toekomst, het kind, werd en wordt uiteraard niet vergeten. Op zeer vele scholen wordt thans, dank zij de t.t.t. gehouden „paedagogische campagne", onderricht in de electriciteitsleer gegeven. Met bestaande vereenigingen zochten Verkleinde reproductie van een affiche. Het origineel was in drie kleuren. en zoeken wü nog steeds contact, teneinde voor de leden daarvan lezingen en filmvoorstellingen te houden over onderwerpen, die op het terrein, dat de vereenigingen bestrijken, liggen en waarbij de electriciteitstoepassing naar voren kan worden gebracht. Het gebied der middelen,die tot voorlichting kunnen worden gebruikt, is schier onbegrensd. Onder deze middelen neemtOnsTijdschrifteen zeer voorname plaats in en daarom hebben wij hieraan De ontwikkeling der verlichting in de laatste>onderd jaar. S.V.M.-wagen in licht- een afzonderlijk, en wel het stoet, ter gelegenheid v. h. bezoek der Koninklijkefamilie aan Maastricht in 1925. volgende, hoofdstuk gewijd. LIEF EN LEED VAN „ONS TIJDSCHRIFT" „Wij gaan een tijdschrift uitgeven", zei de directeur in het begin van 1921 en deze mededeeling bracht heel wat deining in het personeelswater. Niet, dat niet iedereen de wenschelijkheid inzag van het bezit van een eigen tijdschrift, doch alleen al de gedachte, dat men gere¬ geld artikelen zou moeten schrijven, m.a.w., dat men tot „journalist" zou worden gebombardeerd, bezorgde kippenvel. Het was zoo gemakkelijk gezegd: „je schrijft precies neer, wat je denkt, een ander schaaft er wat aan en ... het artikel is persklaar". Ja, dat verhaaltje kende het personeel al spoedig, maar het was bang, dat zulke pennevruchten de maagdelijke kolommen van Ons Tijdschrift nimmer zouden bereiken. „Men moest op een artikel gaan broeien, men moest het mooi maken" ja, wat nam men zich eigenlijk niet allemaal voorl Hoe is alles anders geloopen! maar daarover straks. Enkele andere leden van het personeel, die vanwege hun antecedenten daarvoor het meest geschikt waren, — zij waren enkele malen in diep gepeins voor de étalage van een boekwinkel aangetroffen —, zouden met het „beheer" van het tijdschrift worden belast, d.w.z. zij zouden moeten zorgen, dat Charivarius zich niet al te vaak zou ergeren, dat er ook betalende abonné's zouden komen, dat het blad behoorlijk gedrukt, verpakt en verzonden zou worden, kortom, dat de zaak zou loopen. Eerlijk gezegd, al degenen, die vermoedden, dat zij bij de uitgifte van het tijdschrift vroeg of laat zouden worden betrokken, hoopten in stilte, dat de mededeeling van den directeur loos alarm zou blijken. De mededee- ling van den directeur zou echter blijken, géén loos alarm te zijn. Wél zou in den aanvang zeer voorzichtig te werk worden gegaan en zoo vroeg en kreeg de directeur in de vergadering van commissarissen van 14 Maart 1921 toestemming en crediet om op geregelde tijden - voorloopig tweemaal 's-jaars en bij gebleken behoefte 3 tot 4 maal 's-jaars — „Mededeelingen" in een omvang van 12 a 16 pagina's en een oplage van 1000 exemplaren omtrent het werk der maatschappij en omtrent door haar genomen maatregelen te doen. Nu de uitgifte een feit zou worden, zette plotseling iedereen zijn beste beentje voor. „Neen hoor, geen blaadje zal het worden; een blad moet het zijn", zeiden zij, die echte of vermeende journalistieke neigingen hadden, en zij voelden bij deze woorden hun vulpen al in hun zak dansen. De menschen met commercieel gevoel, die natuurlijk niet achter wilden blijven, spraken reeds van een tweemaandelijksch blad, van een oplaag van zeker 2500 exemplaren en van dikkere nummers dan van 16 pagina's. En, niet waar, bij zulke goede artikelen, die hun collega's zouden maken, — al zat de inkt nog rustig in den vulpenhouder —, bij zoo'n mooie — gedachte — uitvoering en zulk een groote oplage moest het blad toch selfsupporting kunnen zijn. Het pleit voor het personeel, dat alle goede voornemens werkelijkheid zijn geworden: het eerste nummer reeds vond, zoowel wat inhoud als wat uitvoering betreft, algemeenen bijval, de oplaag was 2500 exemplaren en het zag er naar uit, dat het spoedig self-supporting zou zijn. Op 1 Mei 1921 zag het eerste nummer van Ons Tijdschrift het licht; het hoofdartikel, dat hieronder volgt, werd met algeheele instemming begroet: WAAROM WIJ EEN TIJDSCHRIFT GAAN UITGEVEN. Toen wij in 1910 ons bedrijf begonnen, hadden wij geen tijdschrift noodig, om aan de stroomverbruikers in Limburg en aan ons personeel te laten weten, wat er bij ons omging, en wat wij van plan waren te doen. Wij kenden onze klanten allen persoonlijk, verheugden ons over elk gloeilampje, dat aangesloten werd, wisten van eiken mo¬ tor, hoe groot hij was en wat hij aandreef, en onze directeur kon met zijn trouwen assistent Paul Gadiot onze afnemers persoonlijk bezoeken, hun raad geven omtrent toestellen en dën aanleg van leidingen, en hield dan nog tijd over voor een gezellig praatje, waarbij hij van onze maatschappij kon vertellen, wat hij meende, dat de menschen moesten weten. Aan de snelheid van het vervoermiddel, waarover wij in dien tijd beschikten, lag het waarlijk niet, dat wij ons met onze klanten op zoo'n intiemen voet konden houden. Het één-cylinder Piperwagentje, dat het geheele personeel, dat wij toenmaals hadden, tegelijk kon vervoeren, en ook placht te vervoeren, kon niet harder loopen dan 25 KM. per uur en bracht ons in anderhalf uur van Maastricht naar Heerlen als alles heel bleef. Maar gewoonlijk bleef niet alles heel en duurden de reizen langer, voornamelijk ook, omdat langs een deel van den weg electriciteit werd geleverd en er nu hier, dan daar gekeken moest worden, of alles nog wel goed functionneerde. Dat was de goede oude tijd, toen wij twee kabels hadden liggen van de Staatsmijn Wilhelmina naar Maastricht en daarmede ook stroom leverden aan Gulpen en aan de ingezetenen van Simpelveld en Meerssen. Het aantal installaties, dat in het einde van 1910 op ons net was aangesloten, bedroeg 367. Vergelijk daarmede den toestand van tegenwoordig, nu onze maatschappij aan bijna 20 000 installaties, verdeeld over 57 gemeenten, stroom levert. De huiselijke omgang met de electriciteitsverbruikers is verdwenen, ja het is voor onzen directeur veelal zelfs niet meer mogelijk om persoonlijk de belangrijke besprekingen met gemeentebesturen en directies van groote fabrieken te voeren, laat staan, onder een kop koffie lang te praten over het verschil in kosten tusschen een lamp van 32 en een van 50 kaarsen, of over het voordeel van een motor van een bepaald type, zooals dat vroeger zoo dikwijls gebeurde. Ons personeel is nu grooter in aantal dan in het begin dat onzer klanten was, en wij kenden onze klanten vroeger beter, dan wij nu ons personeel kennen. Ook met hen moest de omgang dus noodzakelijkerwijs anders worden, en ook om ons personeel op de hoogte te houden van wat er bij ons gebeurt en wat onze bedoelingen zijn, is het wenschelijk gebleken, om op gezette tijden iets over ons bedrijf mede te deelen. En dat is des te meer noodig, omdat ons personeel, evenzeer als onze klanten, over de geheele provincie verspreid wonen. Wij hebben het vroeger misschien wel eens doen voorkomen, of onze maatschappij grooter was, dan met de werkelijkheid overeenkwam, tenminste, wij hebben nog al eens over onze „machtige" maatschappij hooren spreken in een tijdperk, toen wij de qualificatie niet dan met een knipoogje tegen elkaar konden aanhooren. Wanneer men een zaak tot ontwikkeling wil brengen, moet men ze voor zich zien, zooals men wenscht, dat zij worden zal, en wij hebben vroeger, ook tegenover onze klanten, onze verbeelding wellicht wat meer laten spreken. „Machtig" is onze maatschappij ook nu nog slechts in zoo verre, als iedere handelszaak dat is, die door een goed artikel en billijken prijs tot koopen dwingt, maar tegenover wat wij tien jaar geleden waren, zijn wij nu zeker „groot" geworden, en in de hieraan toegevoegde bijlagen*) geven wij daarvan het bewijs als excuus voor het feit, dat het persoonlijk contact met onze afnemers in den loop der jaren verminderd is. Wij staan echter evenzeer als vroeger tot ieders dienst en hopen, dat ook dit tijdschrift tot de bestendiging der goede verstandhouding zal bijdragen. Tot ons leedwezen zal het niet mogelijk zijn ons tijdschrift aan iederen electriciteitsverbruiker in Limburg te zenden. De opbrengst van het electriciteitsverbruik is in het gemiddelde gezin zóó klein, dat de gratis toezending ons onmogelijk is. Wij moeten ons dus tot de gemeente besturen en de grootere verbruikers beperken, maar zullen aan ieder, die dat wenscht, gaarne geregeld ons tijdschrift zenden tegen betaling van de in het hoofd vermelde kosten. Wij zenden dit eerste nummer de wereld in, in de hoop, dat het moge bijdragen tot een goede verstandhouding tusschen de electriciteitsverbruikers in Limbug en onze Maatschappij met haar personeel, en tot voordeel strekken aan de electriciteitsvoorziening van dit gewest. Direct na de uitgifte van het eerste nummer werd definitief besloten Ons Tijdschrift om de twee maanden te doen verschijnen. Het eerste nummer was zóó ingeslagen, dat moeilijk aan den eerst gedachten opzet - voorloopig tweemaal per jaar en bij gebleken behoefte 3 a 4 maal per jaar — kon worden vastgehouden. *) Een kaart van het hoogspanningsnet der Stroomverkoopmaatschappij, alsmede 2 grafieken, die van den bloei der maatschappij van 1 909- 1 920 een beeld gaven, waren in het eerste nummer van Ons Tijdschrift geplakt. Dat ook het beheer goed was en dat velen op publiciteit in de advertentiekolommen prijsstelden, blijkt wel uit het feit, dat de directeur in de vergadering van commissarissen van 21 September 1921 kon mededeelen, dat de financieele resultaten van de uitgave van Ons Tijdschrift voor de eerste 3 nummers dusdanig waren, dat men van het toegestane crediet slechts voor f 50. — gebruik had behoeven te maken. Spoedig daarna bedroop het blad zich geheel en in dezen toestand is nadien, practisch gesproken, geen verandering meer gekomen. Zij, die in den aanvang het schrijven van artikelen een hopeloos geval vonden, bleken al spoedig toch schrijverstalenten te bezitten. Deze talenten sluimerden echter; zij moesten worden gewekt en daarvoor zorgde het „beheer". Het was echter wel lastig, dat de sluimering steeds weer intrad en dat het „beheer" ten slotte op dezelfde wijze werd aangekeken als men zijn afloopenden wekker op een kouden wintermorgen, wanneer men den eersten trein moet halen, aanschouwt. Dit gevoegd bij het feit, dat Ons Tijdschrift nog steeds het karakter van huisorgaan had en de belangstelling voor huisorganen in het algemeen danig aan het verminderen was, deed de vraag opwerpen, of het onder deze omstandigheden niet wenschelijk zou zijn de uitgifte van Ons Tijdschrift te staken. Zoover is het echter gelukkig niet gekomen I Op 1 Augustus 1930 aanvaardde de nieuwe directeur, Prof. Gelissen, zijn functie en reeds op 1 Januari 1931 verscheen in Ons Tijdschrift een bericht, waaruit wel heel duidelijk bleek, dat het roer zou worden omgegooid. De nieuwe function- naris schreef in dat nummer o.m. als volgt: In het nieuwe jaar zullen wij aan de industrieontwikkeling in het algemeen en aan die in Limburg in het bijzonder, in Ons Tijdschrift een belangrijke plaats inruimen. Voorloopig zal Ons Tijdschrift nog om de twee maanden blijven verschijnen; met ingang van 1 April 1931 zal het echter als maandblad het licht zien. Door verschillende autoriteiten van naam zijn ons artikelen toegezegd, die onderwerpen zullen behandelen, welke min of meer in nauw verband staan met de industrie en hare uitbreidingsmogelijkheid of met vestiging van nieuwe industrieën in onze provincie. Daarnaast zullen wij een afzonderlijke rubriek openen voor wat men het beste met het Duitsche woord „Elektrizitatswirtschaft" zou kunnen weergeven. In deze rubriek zullen zoowel economische, politieke, technische en commercieele. als juridische onderwerpen uit de electriciteitsindustrie behandeld worden. Wij zullen trachten hierin zooveel mogelijk in het kort weer te geven wat zich op nationaal en internationaal gebied in de electriciteitswereld voltrekt en waarmede wij verwachten ook in wijderen kring belangstelling te zullen trekken voor het in Nederland nog vrijwel verwaarloosde vak der „Elektrizitatswirtschaft", waarvoor in het naburige Duitschland aan de Universiteiten reeds afzonderlijke leerstoelen gesticht zijn. De uitgifte van een maandblad, en dan in zulk een gewijzigden vorm, zou echter - dat werd volkomen begrepen — veel meer zorgen geven. De directeur oordeelde het dan ook noodig, dat iemand speciaal met de redactie zou worden belast en zoo werd de Heer J. B. Krans - die ons op 15 October 1933 door een noodlottig ongeval helaas ontviel — tot redacteur van het maandblad benoemd. Na 1 April 1931, den dag, waarop het eerste nummer van het maandblad verscheen, is het met Ons Tijdschrift steeds crescendo gegaan; door de medewerking van autoriteiten van naam werd de belangstelling voor Ons Tijdschrift zeer algemeen en het is een blad geworden, dat niet alleen meespreekt, doch dat zelfs, volgens de uitspraak van vele vooraanstaande personen in den lande, op zijn gebied den toon aangeeft. Buiten de pennevruchten van den directeur, welke schier maandelijks in Ons Tijdschrift verschijnen, en van verschillende leden van het personeel, kwamen in ons blad sinds ! April 1930 artikelen voor van de hand van Prof. Dr. Alph. Steger, Prof. Mr. J. van Loon, Dr. ir. H. Hartman, E. Houbart, ingénieur A. I. Lg.-A. I. M., ir. M. C. E. Bongaerts, ir. J. G. Hoogland, J.Schaepkens van Riempst, Prof. Dr. ir. F. K. Th. van Iterson, ir. Ernst Hijmans, Mr. E. O. J.M. Baron van Hövell tot Westerflier, Dr. A. F. Philips, Prof. Dr. J. Teichmüller, Prof. Dr. L. S. Ornstein, ir. J. H. J. de Jong, ir. G. B. van de Werfhorst, Dr. W. de Groot, Mr. P. J. Reymer, Mr. Dr. A. B. G. M. van Ryckevorsel, ir. H. Lohr, Prof. Dr. W. J. Jongmans, ir. F Schermer! Mr. H. Th. 's Jacob, Dr. ir. F. W. van Berckel, Prof. Dr. F. Roels, Mr. Dr. ir. W. A. J. M. van' Waterschoot van der Gracht, ir. W. G. van der Kroft, Dr. J. W. M. Rodenburg, Mr. Dr. B. K. Spanjaard, Mr. ir. A. W. Quint, Dipl. Ing. H. Weintraud, ir. H. Th. Baart de la Faille, Prof. ir. J. C. van Staveren, e.a. Toen gebleken was, dat de richting, die met Ons Tijdschrift was ingeslagen, als juist kon den beschouwd, werd de titel „Maandblad voor electriciteitshuishoudkunde, economie en electrotechniek" aan den bestaanden titel „Ons Tijdschrift" toegevoegd. Dit geschiedde met ingang van het Februari-nummer 1933. Het getuigde wel van groote waardeering voor ons werk, toen de N.V. Provinciale Utrechtsche Electriciteits-Maatschappij aan haar bericht aan ons, dat zij overwoog om ook op geregelde tijden een tijdschrift te doen verschijnen, de mededeeling vastknoopte, dat zij, in verband met de goede hoedanigheden van Ons Tijdschrift, er echter de voorkeur aan gaf Ons Tijdschrift mede haar orgaan te doen zijn, weshalve zij verzocht aan de uitgave te mogen deelnemen. In de vergadering van commissarissen van 18 November 1932 werd, op voorstel van den directeur, besloten het verzoek van de P.U.E.M. in principe in te willigen, zoodat Ons Tijdschrift sinds 1 April 1933 mede het orgaan van het provinciale electriciteitsbedrijf in Utrecht is. wor- m..»4U.4 .... .U.M laars meermalen het kampioenschap van den toenmaligen Zuid-Limburgschen Kegelbond behaald, ook dit jaar slaagden zij er in om voor de vierde maal Kampioen van den Mastreechter Keigelboond te worden, terwijl ook het Persoonlijk Kampioenschap verschillende keeren een S.V.M.' er ten deel viel. 3 September 1924 was het 1 5 jaar geleden, dat de Maatschappij werd opgericht en ook dit feit werd door Directie en personeel, in tegenwoordigheid van den President-Commissaris, feestelijk herdacht. Ons Tijdschrift no. 4, 4e Jaargang, schrijft hieromtrent het volgende: „Wanneer de Maatschappij een goeden naam heeft gekregen, dan is dat zeker voor een „groot deel toe te schrijven aan de goede samenwerking tusschen het personeel onderJing; het is daaraan toe te schrijven, dat wij ons één voelen en ons werk — onze Stroom,,verkoop — voelen als de band, die ons bindt. „Zoo nu en dan is het noodig daarvan ook naar buiten te laten blijken, zooals dat o.a. „gevoeld werd bij de manifestatie in 1918 en bij het jubileum van onze Koningin. Als „zichtbaar teeken van de eenheid bood de Directeur namens „de Maatschappij aan het personeel een vaandel aan, dat hij „aan den Voorzitter van de „Vereeniging tot Ontspanning en „Ontwikkeling van het Personeel der Stroomverkoop-Maat„schappij te Maastricht", overhandigde met het verzoek er zorg „voor te willen dragen en het te gebruiken bij gelegenheden, „waarbij behoefte zou worden gevoeld om het symbool te „toonen. „De Voorzitter der Vereeniging, de heer Kosten, dankte met „een kort woord namens het personeel, waarna de Presidentcommissaris, de heer Mr. E. O. J. M. Baron van Hövell tot „Westerflier, Commissaris der Koningin in de Provincie Lim„burg, het woord nam en op zeer hartelijke wijze Directeur en „Personeel dankte voor hetgeen zij voor de Maatschappij en „daardoor voor de electriciteitsvoorziening van de Provincie Limburg hadden gedaan. In „oogenblikken van gevaar, zoo zeide Z.H.W.Geb. schaart het volk zich om den troon. Uw „vaandel zij een symbool van Uwe eenheid, de kleuren van Uw vaandel zijn een symbool „van Uwe gezindheid I „De muziek zette het „Wilhelmus" in en daarna het „Limburg is mijn Vaderland", welke „beide volksliederen met geestdrift werden gezonden. Ook nog om een andere reden zou deze dag in blijde herinnering bij de leden blijven, want in deze vergadering aanvaardde de Commissaris der Koningin het Beschermheerschap onzer Vereeniging. Ons Tijdschrift no. 6, 5e jaargang, bevat onder het Hoofd „Voor het Personeel" onderstaand artikel: „VEREENIGING TOT ONTSPANNING EN ONTWIKKELING VAN HET PERSONEEL. „Op Zaterdagmiddag, 6 Februari jl. heeft onze Vereeniging een gecombineerde Algemeene „Ledenvergadering gehouden van de afdeelingen te Maastricht en te Roermond, waarop „de reeds vroeger voorgenomen plannen om tot algeheele samenvoeging te geraken, „werden goedgekeurd. „Als Bestuursleden van de Vereeniging werden gekozen de heeren: C. A. Spaan, Voorzitter, „B. G. J. Odenkirchen, Vice-Voorzitter, C. A. H. Bachofner, Secretaris, J. G. Holstege, „Penningmeester. „In de afdeelingsbesturen werden gekozen: „voor Maastricht: C. A. Spaan, Voorzitter, P. Lepage, Vice-Voorzitter, C. A. H. Bachofner, „Secretaris, N. Servais, 2de Secretaris, J. G. Holstege, Penningmeester; „voor Roermond: B. G. J. Odenkirchen, Voorzitter, A. v. d. Wal, Vice-Voorzitter, J. C. v. d. „Ende, Secretaris, G. Leenders, 2de Secretaris, J. de Ridder, Penningmeester. „Des avonds heeft in de Redoute-zaal te Maastricht een feestelijke bijeenkomst plaats gehad, „bij welke gelegenheid aan den President-Commissaris, den heer Mr. E. O. J. M. Baron van „Hövell tot Westerflier, en aan den heer J. G. Bellaar Spruyt de gecalligrafeerde oorkonden „werden overhandigd houdende de vermelding van aanbieding en welwillende aanvaar- „ding van onderscheidenlijk het Beschermheerschap en het Eere-Voorzitterschap der „Vereeniging. „In een rede, welke de heer van Hövell daarop hield, richtte Z.H.W.Geb. zeer waardee,,rende woorden tot den Directeur en prees hij de eendrachtige samenwerking van de leden „van het personeel, die niet alleen op feestavonden als deze, doch ook bij het werk tot „uiting komt. „De heer van Hövell sprak den innigen wensch uit, dat onze geliefde Koningin, die den „volgenden dag haar zilveren huwelijksfeest zou vieren, nog vele jaren voor ons vaderland „zou mogen gespaard blijven en hij hield zich overtuigd, dat het personeel van deStroom,,verkoop, dat de vaderlandsche kleuren in zijn vlag voert en dat reeds zoo menigmaal blijk „had gegeven van zijn verknochtheid aan ons vorstenhuis, dien feestdag met groote dankbaarheid zou gedenken. „Nadat de heer Bellaar Spruyt de rede van den heer van Hövell had beantwoord en aan „het personeel nogmaals de verzekering had gegeven zeer gaarne Eere-Voorzitter der „Vereeniging te zijn, schonken de Heer „en Mevrouw Bellaar Spruyt een fraaie „kast voor de vele prijzen, die de Ver„eeniging reeds behaald had en nog „hoopt te behalen en brachten daar„mede een lang gekoesterden wensch „in vervulling. De bezittingen onzer Vereeniging werden dus steeds grooter; eerst onze vlag, en nu de kast om onze prijzen tentoon te stellen I Zoo verliepen de jaren; de zangafdeeling bleef niet achter bij de andere afdeelingen en behaalde ook al eerste prijzen. Ook 's winters werden de leden beziggehouden en werden verschillende kienavonden gehouden. U een idee te geven van de echte Limburgsche gemoedelijkheid en gezelligheid, die er op zulke avonden onder onze S.V.M.-ers heerschten, kan ik niet; daarvoor had U ze persoonlijk mee moeten maken. Tegen den tijd van de Jaarvergadering kwam er meestal wat meer leven in de brouwerij. Niet iedereen was het altijd eens met het Bestuur; en gedurende eenige weken vóór de Jaarvergadering werden ware verkiezingscampagnes gevoerd, omdat nu de gelegenheid bestond een Bestuurslid — waarmede men het niet eens was — te „wippen". Alle bestuurswisselingen opnoemen, wil ik U besparen; wel kan ik U zeggen, dat vele leden hun beste krachten aan de Vereeniging gegeven hebben om bij den eersten misstap als Bestuurslid wederom het verkiezingsspook te voorschijn te roepen. Steeds werden nieuwe voorstellen gedaan om de leden op de vereenigingsavonden zoo aangenaam mogelijk bezig te houden, en zoodoende zijn wij tot ons eerste Carnavalsbal gekomen. Een onzer jongere leden schreef naar aanleiding hiervan een aardig stukje in Ons Tijdschrift, waarvan wij een gedeelte hieronder laten volgen: „ . . . . Een interview met den Voorzitter der Vereeniging van de Stroomverkoop leerde „mij, dat hij met een drietal compagnons avonden lang aan dit alles had gezwoegd en dat het „geheel, teekeningen, kappen, kortom alles, eigen ontwerp was. „En nu de zaal vol met de verkleede menigte. Lezer, Gij zoudt niette houden zijn geweest „als gij deze springende en hossende menschen massa in hun aardige costumes had kunnen „bekijken. „Ik zag er wijlen Diogenes enthousiast ronddwarrelen met zijn — hij was iets moderner geworden — flikkerende petroleumlamp, en ik begreep, dat deze „badraaf" (vergeef mij het ,woord, maar hij zag er uit alsof hij er een was) niemand anders kon wezen dan onze rechts.kundige adviseur. ,Daar was het opperhoofd van de Roermondsche afdeeling, die geestig intrigeerde en in de ,hand een kooi had, waarin een soort canarie, waarvan het fantastisch verhaal de ronde ,deed, dat hij zonder electrische moeder groot gebracht was en daarom geen geluid kon .uitbrengen. Bij nader inzien bleek de canarie een bokking te zijn en ik nam mij voor om in ,den „Limburger Koerier" eens onder de rubriek „Onze Kippen" naar een dergelijke kunstbroederij te informeeren. ,Daar was verder één der rechterhanden van den Directeur van het Centraal Bureau, die „meer dan één rechterhand hee't, maar deze rechterhand „veroverde in zijn Schotsch Hooglanderpak den prijs als „Mooiste Heer". Het verwonderde trouwens niemand, „dat het Centraal Bureau ook hier weer iets veroverde. „Verder sprong een van onze districtsmonteurs met zijn „echtgenoote rond, de laatste behangen meteen complete „electrische installatie en honderd jaar vóór op haar echtgenoot welke andere verlichtingsmiddelen met zichvoer„de. Zij stelden de ontwikkeling van het licht voor. Was „het te verwonderen, dat deze twee den eersten prijs als „het „origineelste paar" verdienden ? Nog ontbrak ons iets, namelijk een vereenigingsinsigne. Het eenige verschil tusschen een „Bestuurslid" en een „lid" bestond hierin dat de Bestuursleden gedurende de vergaderingen „achter" de groene tafel zaten, terwijl de overige leden zich met een andere plaats in de zaal tevreden moesten stellen. Doch ook in dit gemis zou spoedig worden voorzien. Ter gelegenheid van de aansluiting van de 100ste gemeente op het net der Stroomverkoop-Maatschappij, — we|k feit door de Maatschappij in de Redoutezalen te Maastricht feestelijk werd herdacht - bood de President-Commissaris der Maatschappij aan de leden van onze Vereeniging een insigne aan, het Limburgsche wapen in kleuren — émaille aan een groen-rood lint (de kleuren der Stroomverkoop-Maatschappij) — aan. Vervolgens schonk Z.H.W.G. in zijn hoedanigheid van Beschermheer der Vereeniging aan alle leden van het Hoofd-en Afdeelinas- bestuur bestuursinsignes, welke insignes bij het op reis gaan trouw door de leden worden gedragen. Niet alleen Limburg en Holland, maar ook de Eifel en de Ardennen werden meermalen door onze Vereeniging bezocht. Naast de ontspanning, werd ook de ontwikkeling van onze leden niet vergeten en excur- sies naar groote bedrijven, mijnen en tentoonstellingen waren hiervan het gevolg. Hadden bestuur en leden tot nu toe slechts de lichtzijde van het vereenigingsleven leeren kennen, weldra zouden zij ook met de donkere zijde van het Leven kennis maken. Op 13 December 1929 had niet alleen de Maatschappij het verlies van haar Directeur, maar ook de Vereeniging haar Eere-Voorzitter en Mede-oprichter, den heer J, G. Bellaar Spruyt, te betreuren. De Vereeniging verloor in hem een trouwen vriend, iemand, die in de Vereeniging een middel zag om nader tot zijn personeel te komen en het ook buiten zijn werkkring te leeren kennen. Veel dank zijn wij hem verschuldigd. Op Zaterdagmiddag, 21 December 1929, kwam het geheele personeel, dat uiting wilde geven aan zijn sterke behoefte om gezamenlijk zijn overleden Directeur en Eere-Voorzitter te gedenken, in de Redoutezalen te Maastricht bijeen. Nadat de Voorzitter der Personeelsvereeniging den Beschermheer, den heer Baron Van Hövell tot Westerflier, dank betuigd had voor zijn aanwezigheid en nadat hij enkele woorden tot Mevrouw Bellaar Spruyt en haar gezin had gesproken, sprak de heer J. D. Schoon een rede uit om de nagedachtenis van den heer Bellaar Spruyt te eeren. Door het overlijden van onzen Eere-Voorzitter verloren wij ook den zoo zeer gewaardeerden steun van Mevrouw Bellaar Spruyt, die altijd bereid was de Vereeniging met raad en daad bij te staan. Wie zou in de toekomst zijn plaats innemen en wie zou haar vervangen? De tijd stond intusschen niet stil en ook de Vereeniging ondervond, dat het vroeger zoo jeugdige personeel hieraan niet ontkwam. Kwamen vroeger „Ontspanning en Ontwikkeling" alleen in aanmerking voor de leden, sinds geruimen tijd zijn wij er op bedacht ook de kinderen der leden in deze „Ontspanning te laten deelen. Hoe dankbaar waren de kleintjes, toen de Goede Sint hen in den familiekring bezocht; en niet alleen in Maastricht, maar ook naar buiten trok St. Nicolaas om overal vreugde te brengen I Genoeglijk waren de tochten, die de Sint met zijn zwarten knecht maakte. Overal werd de Heilige Man met open armen ontvangen en vóórdat hij vertrok werd hem, naar gelang het uur van den dag, een sigaar, een kop thee, een glas wijn of iets anders, tot afscheid aangeboden. Daar het nóch voor den Sint, nóch voor Pieterbaas goed was op deze tochten veel te drinken, werden meestal alleen de sigaren dankbaar aanvaard, zoodat men, na afloop, een mooie collectie van allerlei soort had. Deze sigaren nu zouden oorzaak zijn van een hevig meeningsverschil tusschen St. Nicolaas en Zwarte Piet. Wat toch was het geval ? Na een bezoek bij een der leden, werd, zooals gewoonlijk, door een der kleintjes heel lief gevraagd: „St. Nicolaas, rookt U een sigaar en mag Piet er ook een?", terwijl het met een kistje piekfijne sigaren langs Piet gaat en deze aan het watertanden maakt. Maar wat hoort Piet daar door den Heiligen Man verkondigen ? ..Braaf kind. St. Nicolaas zal er graag eentje nemen om straks, als hij gaat uitrusten, op te rooken, maar Piet mag niet rooken" (zonder opgave van reden). Het gezicht van Piet was geld waard en hij was letterlijk met stomheid geslagen. Toen zij echter op straat kwamen, heeft Piet zijn schade rijkelijk ingehaald.Sinterklaas vond het een reuze grap en kon niet meer van het lachen; het publiek kwam er zelfs bij te pas en dankzij het diplomatieke optreden van den chauffeur kon een „staking" voorkomen worden. Eerst toen men nauwkeurig ieders aandeel in den „Sigarenbuit" had vastgesteld, werd verder gereden. Een andere afleiding voor de kinderen waren verschillende tochtjes, zoowel te water als te lande, met hen gedaan. Of zij dan genoten? Kijkt U maar eens naar de vergenoegde gezichtjes op bijgaande foto's. Dit zegt U meer, dan ik zou kunnen schrijven. - 1 Augustus 1930 Deze datum is én voor de Maatschappij, én voor onze Vereeniging van groote beteekenis geweest. Op dien dag werd namelijk de heer Prof. Dr. ir. H. C. J. H. Gelissen tot Directeur dsr Stroomverkoop-Maatschappij benoemd, terwijl de Vereeniging in deze benoeming een mogelijkheid zag om wederom een EereVoorzitter te krijgen. De kennismaking van den heer en mevrouw Gelissen met de Vereeniging had plaats op 7 Februari 1931, toen de afdeeling Maastricht een feestavond gaf. Korten tijd na zijn benoeming werden door den heer Gel issen maatregelen getroffen om tot een betere huisvesting van het personeel te komen; in het gemis aan een ziekenfonds werd voorzien door het in het leven roepen van een Personeelfonds, waardoor reeds lang gekoesterde wenschen van het personeel in vervulling gingen. Alhoewel anderen hierover uitvoeriger in dit Gedenkboek zullen schrijven, wil ik — als Voorzitter van de Personeelsvereeniging - niet nalaten den Directeur nogmaals dank te zeggen voor deze voor het personeel zoo belangrijke verbeteringen. Voorts werden>p initiatief van Prof. Gelissen in het Bestuur onzer Vereeniging besprekingen gevoerd, welke geleid hebben tot het in het leven roepen van een Watersportclub te Maastricht. Dat de heer Gelissen met het doel onzer Vereeniging sympathiseerde, blijkt wel uit het feit, dat hij niet alleen voor de „ontwikkeling van het personeel" zorgde door verschillende lezingen voor hen te houden, maar ook aan de uitstapjes, welke tot „ontspanning" van onze leden werden gemaakt, deelnam. Veel zou ik U nog kunnen vertellen over onze vaste tochten naar Antwerpen, om aldaar de internationale voetbalwedstrijden bij te wonen, over onze geregelde opera-bezoeken in Aken, terwijl ik nog met angst en beven terugdenk aan de vliegdemonstraties in Limburg en wij op een gegeven moment een deel van het personeel „de lucht in zagen vliegen"; maar gelukkig na een kwartiertje was de S.V.M. weer heelhuids beneden en waren er geen verliezen te betreuren. In het vereenigingsleven was inmiddels een nieuwe phase ingetreden. Waren wij eerst er op bedacht geweest om alleen voor de ontspanning van het personeel te zorgen, naderhand zijn wij er, zooals reeds gezegd, toe overgegaan ook de kinderen in die ontspanning te laten deelen, terwijl Mevrouw Gelissen ons nu het middel aan de hand deed om dóór onze kinderen iets bij te dragen tot leniging van den nood onzer medemenschen. Op voorstel van Mevrouw Gelissen werd besloten de kinderoperette „Reepelsteeltje" op te voeren. Het zou dus worden, zooals de affiches later vermeldden: „ Door de Kinderen voor de Kinderen". Ik weet niet geachte lezers of U wel eens zoo'n operette hebt helpen insludeeren en opvoeren; zoo ja, dan weet U voldoende, wat er aan vastzit. Mocht U het niet weten en van plan zijn ook eens zoo iets op te voeren, bedenk U dan eerst en begin er niet aan, voordat U er van overtuigd zijt, dat „Jobs geduld" bij het Uwe slechts „kinderspel" moet zijn. Ik heb het genoegen gehad de voorbereidingen mede te maken en daar het hier niet de geschikte plaats is om een studeerende dilettanten-kindertooneeltroep te beschrijven, moet ik hiervan, tot mijn groot leedwezen, afzien; het is een geduldwerk en zenuwsloopend, maar toch ook leuk en amusant. De voorstelling werd voor Mevrouw Gelissen - onder wier leiding het stuk ingestudeerd was - een waar succes en „Reepelsteeltje" werd meermalen te Maastricht - en zelfs op verzoek te Heerlen - opgevoerd. Ook het financieele succes was groot en er konden flinke bedragen aan liefdadigheidsinstellingen geschonken worden. uoor net succes dezer kinderoperette aangemoedigd, waagden ook de leden der Vereeniging zich wederom aan een tooneelstukje, en op 18 Februari 1933 had in den Schouwburg te Maastricht de opvoering van „Freuleken" plaats. Het batig saldo dezer opvoering werd aan de Crèche Juliana te Maastricht afgedragen. De band tusschen Directeur en Vereeniging werd steeds hechter en op 13 Mei 1933 werd op een Algemeene Ledenvergadering aan den heer Gelissen het Eere-Voorzitterschap aangeboden, hetwelk door hem welwillend aanvaard werd. Uit de notulen dezer vergadering zouden wij het volgende willen aanhalen: „ Alvo rens dit punt van de agenda verder af te handelen, heeft de Voorzitter nog „een andere belangrijke aangelegenheid, namelijk de benoeming van een Eere-Voorzitter „voor onze Vereeniging en waarvoor hij zich dan ook wendt tot Prof. Gelissen. Toen na het „verscheiden van onzen vorigen Directeur, den heer Bellaar Spruyt, ook onze vereeniging „zwaar getroffen werd en hierdoor haar zeer geachten Eere-Voorzitter verloor, heeft de „Voorzitter na Uw benoeming tot Directeur der Stroomverkoop-Maatschappij ook met U „een onderhoud gehad over onze Vereenigingsaangelegenheden en daarbij het verzoek „gedaan om ook bij onze Vereeniging de vrijgekomen plaats van Eere-Voorzitter te willen „innemen. Hiertegen had de heer Gelissen destijds bezwaar, omdat hij, naar zijn meening, „op de eerste plaats daarvoor nog niet lang genoeg onder het personeel werkzaam was en „op de tweede plaats uit den aard der zaak voor het personeel en de Vereeniging nog niet „genoeg had kunnen doen om voor zulk een eere-titel in aanmerking te komen. Maar tusschen dat tijdsbestek en nu ligt ruim een jaar van arbeid achter ons en in die periode heeft „de heer Gelissen zooveel voor het personeel gedaan en heeft blijk gegeven in zoovele getallen met het wel en wee van onze Vereeniging mede te leven, dat de Voorzitter het nu „zonder schroom waagt en namens de geheele Vergadering het verzoek herhaalt aan den „heer Gelissen om het Eere-Voorzitterschap van onze Vereeniging te willen aanvaarden. „Indien de heer Gelissen het Eere-Voorzitterschap aanvaardt, wil de Voorzitter niet alleen „hem, maar ook de Vereeniging daarmede feliciteeren en biedt als stoffelijk blijk van dit „moment den heer Gelissen, namens het Bestuur en de leden der Vereeniging een „Oorkonde" met in de hoeken het symbool onzer Maatschappij aan. Hoezeer de vergadering „hiermede instemt, bewijst het warme applaus, hetwelk hierop volgt. „De heer Gelissen, hierna het woord nemende, wil, alvorens deze mooie onderscheiding te „aanvaarden, eerst hartelijk danken voor de woorden va*n welkom, gericht tot Mevrouw „Gelissen, alsook tot hem zelf. „De heer Gelissen zegt dan verder, dat, toen hij benoemd werd tot Directeur der Maatschappij, hij van een vereeniging uit de stad, reeds vóórdat hij in Maastricht woonachtig „was, een telegram kreeg om Beschermheer van die vereeniging te willen worden, aan welk „verzoek hij voldaan heeft, maar het verzoek om Eere-Voorzitter van de Personeelsvereeni„ging te worden, kon spreker toen nog niet aannemen, aangezien hij, om zoo'n titel waardig „te zijn, nog niet genoeg voor de Vereeniging had kunnen doen. „De heer Gelissen weet niet of de daden, die hij reeds verricht heeft, aanspraak maken op „dezen titel, doch hij hoopt ze dan in de toekomst nog te verrichten en wil in dank het EereVoorzitterschap van de Vereeniging aanvaarden. ,,De Voorzitter, weer het woord nemende, dankt den heer Gelissen voor de aanvaarding „van het Eere-Voorzitterschap der Vereeniging en voor de hartelijke woorden tot de leden „en tot hem gericht, overhandigt hem de oorkonde, alsmede het groote insigne van Eere„Voorzitter". De Maatschappij bestaat nu 25 jaar; het personeel, dus ook de Vereeniging, is gedurende dit tijdperk gegroeid; de tijden zijn veranderd en van een „S.V.M.-huishouden" kan moeilijk meer sprake zijn. Dat er nog steeds een nauw contact tusschen Directie en personeel en tusschen personeel onderling bestaat, is zeer zeker voor een groot deel aan de Vereeniging te danken. Over het financieele gedeelte onzer Vereeniging heb ik U tot nu toe nog niets verteld. Onze Penningmeester heeft een dusdanige slimme manier bedacht om de bijdragen der leden te incasseeren, dat hij nooit over wanbetalers te klagen heeft, daar de leden hun contributies reeds betaald hebben vóórdat zij hun salaris ontvangen. Voorwaar een manier, waarop verschillende penningmeesters jaloersch kunnen zijnl Zuinigheid wordt steeds betracht en mochten wij voor speciale gevallen eens bij onzen Eere-Voorzitter aankloppen, zoo vinden wij meestal — na motiveering van ons verzoek — een gewillig oor. De Maatschappij bestaat nu vijf en twintig jaar en ik hoop, dat bij het vijftig jarig bestaan der Stroomverkoop-Maatschappij mijn opvolger met even veel vreugde op zijn voorzitterschap zal kunnen terugzien als ik op het mijne. Moge de Vereeniging steeds haar devies: „ONTSPANNING EN ONTWIKKELING VAN HET PERSONEEL" getrouw blijven, daartoe geholpen door den zoo zeer gewaardeerden steun van Beschermheer, Eere-Voorzitter en Directie der Stroomverkoop-Maatschappij. Ml E JUFFROUW THOMASSEN Dit gedenkboek zou niet volledig zijn, indien, bij een herdenking van het vele gedurende de 25 jarige periode van haar bestaan door de Stroomverkoop-Maatschappij verricht, niet een bijzonder woord zou worden gewijd aan Mevrouw L. B. Koops (Mejuffrouw Thomassen), die van de oprichting der Maatschappij af tot heden ten dage in wel en wee met de Stroomverkoop-Maatschappij heeft medegeleefd. Niet alleen was zij zeer in het bijzonder belast met de zorg voor mijn ambtsvoorganger, maar zij had tevens de leiding over de Afdeeling Correspondentie, waarvan zij zich met een pijnlijke nauwgezetheid en grooten ijver heeft gekweten. Haar fabelachtig geheugen kwam juist in deze functie zóó buitengewoon tot zijn recht, dat ditals het ware spreekwoordelijk is geworden bij de Stroomverkoop-Maatschappij. Als het geschrevene in den loop der jaren verbleekt was, was het nog versch aanwezig in het geheugen van Thomassen. Zoo werd zij de vraagbaak van een ieder. Aldus kreeg zij een zeer bijzondere positie in ons midden. Thans staat Mejuffrouw Thomassen aan het hoofd der Correspondentie, aan het hoofd der Huishoudelijke Afdeeling, beide, vooral de eerste, zeer verantwoordelijke posities. Toen een Bestuursfunctie in het Personeelfonds vacant kwam en men algemeen van meening was, dat voor het precaire werk, hieraan verbonden, een zeer vertrouwd iemand moest worden gekozen, behoefde het dan ook niet te verwonderen, dat Mej. Thomassen bij acclamatie als zoodanig werd uitverkoren. De Stroomverkoop-Maatschappij en Mejuffrouw Thomassen zijn zoo vergroeid, dat de Stroomverkoop-Maatschappij zonder Thomassen niet meer de Stroomverkoop-Maatschappij zou zijn. Moge ook Thomassen er zoo over denken. Naast een hartelijk woord van dank voor al hetgeen Thomassen in de afgeloopen 25 jaar voor ons bedrijf heeft gedaan, spreek ik de hoop uit, dat de werkzame, prettige en gezellige figuur van Thomassen nog lang in ons midden moge blijven, en hare drie, zoo belangrijke functies tot eigen voldoening en heil van de Stroomverkoop-Maatschappij op dezelfde wijze als voorheen moge blijven vervullen. Dit boek werd gedrukt door de N.V. Drukkerij en Uitgeverij Leiter-Nypels, Maastricht. HOTEL ■ CAFE - RESTAURANT DU CASQUE ANNO 1439 VRIJTHOF - MAASTRICHT - HELMSTRAAT TELEFOON 177 (2 LIJNEN) ülfM MIJNEN Meetinstallatie en a u t o m a tische ketelregeling in de Centrale te Leiden Warmte economie in het ketelhuis Een groot aantal complete meetinstallaties voor controle en regeling van ketels, turbogeneratoren enz. zijn in ons land met Siemens Instrumenten uitgevoerd. Wij projecteeren voor een moderne meetinrichting in eiken omvang op grond van de rijke ervaringen, wacrover wij beschikken. Nederlandsche Siemens Mij. N.V. 's-Gravenhage Huygenspark 39 ELECTRISCHE OVENS VOOR ALLE INDUSTRIEELE DOELEINDEN groote staat 41 -43 - tel. 1000 maastricht „de kleermakerij van goeden smaak in het zuiden des lands" op aanvraag bezoek door geheel limburg HOTEL DERLON MAASTRICHT TELEFOON 99 ♦ Het van ouds bekende hotel waar men zijn home vindt HAZEMEYER REYROLLE De hierbij afgebeelde hoogspanningskastenbalterij „SYSTEEM REYROLLE" is de eerste in Nederland, in 1922 door de S.V.M. in het schakelstation Sittard, onder de directie van den Heer Bellaar Spruyt geïnstalleerd. Hierdoor werd onze aandacht op dit materiaal gevestigd, en verkregen wij de licentie voor Nederland en Koloniën. Wij hebben hiervan nooit spijt gehad, en het vertrouwen dat de Heer Bellaar Spruyt in het materiaal stelde, is nimmer beschaamd geworden. Een groot aantal schakelstations in het stroomgebied van de P.L.E.M. is uitgevoerd met het „BESCHERMD SCHAKELMATERIAAL VOOR HOOGSPANNING, SYSTEEM REYROLLE" N.V. Hazemeyer Hengelo Aken & Munchen Verzekering-Maatschappij Opgericht 18 2 5 Bijkantoor MAASTRICHT, Bourgognestraat No. 2, tegenover Station BRAND-, INBRAAKDIEFSTAL-, GLAS-, ONGEVALLEN- EN WETTELIJKE AANSPRAKELIJKHEIDSVERZEKERINGEN TOTALE GARANTIEMIDDELEN ruim ft 25.500.000.- ABONNEERT U OP ONS TIJDSCHRIFT MAANDBLAD VOOR ELECTRICITEITSHUISHOUDKUNDE, ECONOMIE EN ELECTROTECHNIEK. • UITGAVE VAN DE N.V. PROVINCIALE LIMBURGSCHE ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ (STROOMVERKOOP-MAATSCHAPPIJ) EN CE N.V. PROVINCIALE UTRECHTSCHE ELECTRICITEITS-MAATSCHAPPIJ • Redactie en Administratie: PRINS BISSCHOPSINGEL 2, MAASTRICHT. ABONNEMENTSPRIJS: FL. 3.- PER JAAR, FRANCO PER POST PROEFNUMMERS GRATJS. AEG Snel -Distantie Relais Isochrone Selectiviteit Groote Richtingsgevoeligheid Stroo mtra n sf or mator- Uitschakeling k N.V. ELECTRICITEITS MAATSCHAPPIJ AEG AMSTERDAM-C, FREDERIKSPLEIN 26 TWENTSCHE ELECTROTECHNISCHE INDUSTRIE ODINK & KOENDERINK HAAKSBERGEN VERDEELKAST MET INGEBOUWDE NEONLAMPJES VOOR ELECTRISCHE VERWARMING SCHAKEL- EN VERDEELKASTEN VOOR LICHT- KRACHT EN VERWARMhNGSINSTALLATIES INBOUW VERDEELKASTEN IN DIVERSE UITVOERINGEN ARMATUREN FÜR HOCHSPANNUNG J. Wilhelm HOFMANN Kötzschenbroda b. Dresden Hoofdvertegenwoordiger voor Nederland en Koloniën: TECHNISCH HANDELSKANTOOR POSTBUS 63 LLOYD" 's-GRAVENHAGE JEAN AMORY ST. NICOLAASSTRAAT 58 • TEL. 547 MAASTRICHT Lood- en Zinkwerken Mastiek Daken Gas- en Waterleiding Sanitaire Artikelen Het adres voor beter werk Smaragi het fijne luxe post in mat zilveren doos met cellophane overtrekken Post- en Kaart do os 25x25 Reismap 20 vel, 5 krt, 25 env. Gecombineerde doos 10 vel, 5 krt. en 25 env. Verkrijgbaar in 6 kleuren Nederlandsch fabrikaat Vraagt het Uw boekhandelaar N.V. Luxe postpapier- en Enveloppenfabriek v.h. Jan Klompé A'dam H. M. SMITT OPGERICHT 1902 BILTHOVEN EERSTE NEDERL. FABRIEK VAN RELAIS VOOR KABEL EN TRANSFORMATOREN BEVEILIGING. Eenvoudigste constructie. Grootste bedrijfszekerheid. GEHEEL NEDERLANDSCH FABRIKAAT iEllï 15 K.V. - 500 M.V.A. Luchtschakelaar type A.F. 5 SchakelMateriaal voor alle Spanningen en voor elk Vermogen Cie. Gle d'Electricité 41, Noordeinde Den Haag. N.V. INDUSTRIEELE MIJ. GEBR. v. SWAAY 'S-GRAVENHAGE Turbo-aggregaten Transformatoren Hoogspanningsmateriaal Gelijkrichters Speciale Motoren Industrie-ovens N.V. HOUTBERE°DING GEBR. v. SWAAY NIJMEGEN Houten gekyaniseerde Masten met gecreosoteerden voet Vrij leidingsmaterialen Ni INSTALLATIEBEDRIJF GEBR. v. SWAAY AMSTERDAM Fabrieksinstallaties Installaties voor sluizen en bruggen ^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^^ Lips' Stalen Kantoormeubelen onderscheiden zich door groote soliditeit en fraaie afwerking. Verschillende installaties van grooten omvang leverden wij aan vooraanstaande instellingen, ook aan „Stroomverkoop". Vraagt onze circulaire R.B. 1107. <Ö£|> Sloten zijn goed doordacht, met zorg geconstrueerd en keurig afgewerkt. Zij geven U veiligheid. Laat in Uw woning Lips' sloten en beslag aanbrengen. 25-JARIGE ERVARING OP HET GEBIED VAN ELECTRISCHE VERWARMING ZEGT ALLES I ELECTROSTOOM-ROTTERDAM N.V.WED.J. AHREND&ZOON AFDEELING „STAAL" AMSTERDAM-C. - SINGEL 16,22,24 Branches: ROTTERDAM - 's-GRAVENHAGE HILVERSUM-SEMARANG (JAVA) Wij fabriceeren: STALEN MEUBELEN voor- BUREAUX, SPREEKEN WACHTKAMERS, VERGADEREN LEESZALEN, WINKELS, SHOWROOMS, HUIS-, EET- EN SLAAPKAMERS, ZIEKENHUIZEN, SANATORIA ENZ. verchroomd of gespoten in iedere verlangde kleur WIJ VERSTREKKEN GAARNE OFFERTE STOOK in keukenfornuizen en vulhaarden in centrale-verwarmingskachels WILHELMINAKOLEN EMMACOKES SMEED met EMMA-, HENDRIK- OF MAURITSKOLEN PROBEER in Uwlocotieven WILHELMINABRIKETTEN KOOP voor Uw fabriek STAATSMIJNVETKOLEN Bemest Uw land met Stikstof meststoffen, te weten AMMONSALPETER S.M. en ZWAVELZURE AMMONIAK BESPROEI Uw vruchtboomen in den winter met VRUCHTBOOMCARBOLINEUM S.M. van de Staatsmijnen in Limburg te Heerlen. nv.P.M.DIEDERIK'S transportbedrijf amsterdam-maasbracht maastricht-born vervoert] LIMBURGSCHE MIJNEN laadt 1 v. lost j AKENSCHE INDUSTRIEGEBIED transporten te water beëedigde ijkopname overladingen met electrische kranen N.V. COQ - UTRECHT 10 kV Schakelinrichting voor het G. E. B. - Bussum. A.S.W. NIJMEGEN Klemmen voor hoog-en laagspanning heetwaterreservoirs STROOMTRANSFORMATOREN MET LUCHTISOLATIE Fabrikaat Metropolitan - Vickers Electrical Co. Ltd. Manchester De Stroomverkoop Maatschappij geelt aan stroomtransformatoren met luchtisolatie de voorkeur en plaatst deze in hare voornaamste schakelstations. Vertegenwoordigers voor Nederland en Koloniën: VICKERS HOUSE - Den Haag Hendrik A. van Waveren Fabrikant van mechanische ladders, trappen en steigers Grasweg 44 - Amsterdam (over het IJ) Telefoon 60530 Na ^ uur 60321 UI N.V. INDUSTRIA IJZERFABRIEK TEGELEN KABELMOFFEN LICHTMASTEN IJZERWARENHANDEL GEORGES HOEBERECHTS N.V. ^ MUNTSTRAAT 13 - MAASTRICHT OPGERICHT 1816 Agentschap N.V. Lips Slotenfabrieken N.V. Martens' Brandkastenfabrieken lil Speciaal adres voor Hang- en Sluitwerk Modern ingerichte monsterkamer III Groote sorteering in Huishoudelijke artikelen CONSTRUCTIEWERKPLAATSEN G. SCHRIJNEMAKERS Havenstraat 3, Maastricht Telefoon 1325 Fabrikant van alle mogelijke lichte en zware Constructiewerken en HERSTELPLAATS van alle soorten machines (11 rf)rF Ikl GARAGES . X° N. Fissette & N.V. Fedam ^ \y SCHARNERWEG - MAASTRICHT TELEFOON 1188 (3 LIJNEN) OFFICIËELE FORD-DEALER GROOTSTE REPARATIE-INRICHTING VAN LIMBURG HET ADRES VOOR GEBRUIKTE WAGENS VOOR LANDBOUW EN INDUSTRIE HEEHAF S KA MOTOREN! / \ INCASSO-BANKn.v. MAASTRICHT SAFE DEPOSIT ALLE BANKZAKEN Wat HEEMAF haren afnemers biedt: Draaistroom S.K.A.-motoren (Ned. Octrooi 1 0036), Kortsluitankermotoren, Sleepringankermotoren, Gecompenseerde motoren. Uitwendig gekoelde motoren, Flensmotoren, Verticale motoren, Spanrolmotoren, Motoren voor ruimten met explosiegevaar, Textielmotoren, Generatoren, Gelijkstroom-motoren, Gelijkstroom-generatoren, Omzetters, Motorgeneratoren, Periodenomzetters, Eénankeromzetters, Cascadeomzetters, Eénphase-wisselstroom-motoren, Electrische laschmachines, Aanzetters en regulateurs. Automatische aanzetters, Hoog- en laagspanningsapparaten. Hefboomschakelaars en -omschakelaars, Buisveiligheden (open en kortsluitvast type KOVA), Volt- en ampèremeteromschakelaars, Olieschakelaars, Scheidingsschakelaars, Schakelborden en schakellessenaars, Kastenbatterijen, Looplamptransformatoren, Kabelverdeelkasten, Electrische uitrustingen voor liften, kranen, bruggen en sluizen, Electrische uitrustingen voor electrische locomotieven en motorwagens, Complete electrische installaties voor electrische centrales, fabrieken, polderbemalingen enz., Electrische machine-installaties voor schepen, Diesslelectrische installaties voor motorrijtuigen en scheepsvoortstuwing,Telefoontoestellen, Verkeersseinen. „Bij HEEMAF altijd alles at." Hotel Café-Restaurant Dominicain • Mooi gelegen aan het Vrijthof te Maastricht • Bondshotel A.N.W.B. Telefoon 1314-1315 P. DE WILT Bespaart daadwerkelijk op Uw stroomrekening gebruikt daarom Orion gloeilampen Importrice i N.V. Technische &. Keramische Handelsvereeniging Nieuwe Haven 52-54 Telef. 28115 Rotterdam NVINDUSTRIEELE MAATSCHAPPIJ ZUTPHEN FABRIEK VAN SPECIALE APPARATEN EN MASSA-ARTIKELEN KLEMMEN MONTAGE STUKKEN CONTACTEN ONDERDEELEN Koninklijke Fabriek INVENTUM Bilthoven Holland Méér dan 25 jaar ervaring PROMETHEUS VOIGT und HAEFFNER A.G. FRANKFURT a. MAIN in 1896 opgericht en sindsdien werkzaam UITSLUITEND ELECTRISCHE VERWARMING Huishoudelijke Apparaten Grootkeuken-installaties Heetwatervoorziening Bakkerij-installaties enz. Moffelovens Hardingsovens Smeltbaden Gloeiovens, enz. N.V. Mij. RUHAAK & Co Den Haag, Korte Vijverberg 4 - Soerabaja, Tegal, Djocja, Batavia. Wu leveren aan de Prov. Limb. Electr. Mij. over geheel Limburg: Hoogspanningskabelmassa ONDER KEMA-KEUR Fabrikaat van de Eerste Nederl. Asphaltplatenfabriek „MOOK" te Mook VERKOOP BUREAU A. N. DE LINT n.v. 's-GRAVENHAGE Nieuw Hoofdgebouw der S.V. M. Prins-Bisschopsingel, Maastricht uitgevoerd door: Firma Aug. Knols Aannemer Kleine Gracht 11 - Maastricht Maastr. Betonijzerbouw Fa. P. Knols Alex. Battalaan 13 - Maastricht Fa. v.d. Muijsenbergh & Huisinga Muntstraat 31 -- Telefoon 82 -- Maastricht • Handel in ijzer- en koperwaren Specialiteit in Hang en Sluitwerk waarvan monsterkamer aanwezig Agentschap LIPS' Brandkasten en Slotenfabrieken Dordrecht <#*fe a ri n Bloemenmagazijn Frissen ■ Pieters Wolf straat 18 Maastricht Telefoon 277 Hofleverancier van H. M. de Koningin Grootste keuze in Bloemen en Planten Concurreerende prijzen Ingersoll-Rand Vraagt inlichtingen over de ZUINIGSTE ruwolie-gedreven transportabele compressor installaties ter wereld. Prijzen concurr. N.V. Tech. Bur. MARYNEN, Waldorpstr. 52 Den Haag N.V. WILLEM SMIT 8, Cos TRANSFORMATORENFABRIEK ■ NIJMEGEN ♦ TRANSFORMATOREN VOOR ELK VERMOGEN EN ELKE SPANNING LASCHTOESTELLEN LASCHELECTRODEN DYNAMODRAAD ♦ van RIETSCHOTEN & HOUWENS' Electrotechn. Mij WESTZEEDIJK No. 469-479 - ROTTERDAM Vertegenwoordigers voor Nederland en Koloniën der Westinghouse Electric & Manufacturing Company CHARLEROI BELGIË TRANSFORMATOREN voor elk vermogen en tot de hoogste spanningen • Verkoopkantoor voor Nederland: N.V. INGENIEURSBUREAU FROWIJN & C° v/h. v. ENST EN STO KKENTREEFT TELEF. 2745-2742 APELDOORN DRAAISTROOM-TRANSFORMATOR 15625 K.V.A.-6600/120.000 V.-6600/38.000 V. CJ'la'u£ — LsCttecltt Pannenspecialist Voor GrootInrichtingen & Privégebruik in roestvrijstaal met com pensbodem, Chromsilit, geëmailleerd staal en aluminium. MIGRO ■ Kwaliteits Producten zijn zonder Weerga! Electrische waschmachine's Handwasch-machine's en Wringmachine's Firma B. MINKEMA & ZONEN GROOT-A MMERS ■ Verkoopkantoor der Migro Producten JAN VENNIX Gasthuisstraat No. 1 's-Her togen bosch