Proeve in strategie gedichten door Wanda Koopman Brusse n.v. Rotterdam Proeve in strategie lO^Q Proeve in strategie Wanda Koopman W. L. & J. Brusse n.v. Rotterdam 1933 HERFST IN AMSTERDAM Zoo eenzaam, menig nacht dat zij hun schaduw klemmen aan hun borst en kouden steen — het grauw graniet van groote huizen, nat van regen In de nacht zwerven wij als vuile honden door de straten verlaten als de laatste mensch op aarde Wanneer wij op hoeken en stille pleinen de uren afwachten — als een vloek haakt zich ons beeld in de gedachten van hen die haastig voorbijgaan De grachten — zij leiden niet naar het graf zooals sommigen meenden: het zijn voren die ik trok door de onbegrijpelijke stad En ik riep de stormwind op en gaarde de wolken om in groen bliksemlicht menschen te vinden Echo's van onze onregelmatige tred roepen schrikbeelden op in 't brein van den slapende: glinsterende oogen boven zwarte lijn van de lippen — kloof in witte gezichten En met een schreeuw voelt hij wrekende handen geklemd om zijn keel Nog in de stilte — klinken gedempt aan zijn oor onze verwenschingen VASTER dan een rots aan de aarde onverbrekelijk verbonden zit de vrouw aan de rand van het leven en wacht — Een rots ver in zee waar de nevel den einder wegvaagde en brekers den voet aanvreten Hoog boven het lage land waar alleen schaduw een steun is in eenzamen strijd tegen de goden — ook de bliksem wint van het hooge ijzer vrijen doortocht en bindt aan den hemel de aarde — waar alleen schaduw zich vastklampt en afpast de dorre gronden — onvruchtbare mijlen Troostelooze aanblik van woestenijen van zee, van land LAUS SANGUINIS Bloed, dreigende macht in mijn aadren Sombere meester Mijn leven was pand voor mijn moeder, de stille In je knokige vingers — Bloed je hebt me verraden vanaf mijn geboort Moet ik als een hofnar je daden bezingen ? Je kwam uit het Noorden De donkere bosschen van Schotland plantten hun schaduw Diep in je golfslag En met de wolven wierp jij je, bergmensch Op de bewoners van 't laagland. In nachten van gierende storm, als heksen en reuzen Hun sabbath vierden Hokte je zwijgend onder de rottende balken — Witte gezichten bij lamplicht geel van turfwalm. Tegen de Noren vocht je, de strijdbijldragers En uit de bosschen verdreef je met zwartgehamerde zwaarden De blonde reuzen. Wel sloten laaghangende wolken je af Van de zachtere aarde En achter de branding zag je geen vlakte van zee — Tot je de bergen verliet om in het laagland Te paren met bloed van de boeren. Je drong in de vette grond — in je ontkiemde het graan En zakte de zware mestdamp, en trager Verloor je de jaren. Geen wijde verten van land, glans van zeeën Legden zich in je oogen — Licht van de pampa's, steppezon — Lichtere wijn in de bekers Goot zich nooit uit in de golven. Je kroop op de aarde als larven die het leven probeeren. Stroom, stroom al naar gelang van je snelheid Bepaal je de gang van de dagen. Ontzaglik pendulum dat de tijd meet Op de draaiende aarde. Wij zijn aan je strijdkar gebonden Die ons sleept langs de wegen — Maar God in den hemel benijdt je je kracht Monarch van het leven! HERINNERING Wanneer een vlieger, hooger dan de wolken Eenzaam door het luchtruim zweeft Ziet hij niets dan grauwe deining, ondoorDringbaar weeke massa, nevelkolken Wijkend, keerend, waar het licht in breekt: Zöö drijft herinnering voor uw oogen. Wanneer een zwemmer in de greep raakt van poliepen Poogt hij eerst zich los te trappen. Tot hun Armen hooger glijden en de zee hem Bergt, en de worsteling in de diepte Van het zwarte water uitschokt: Zöö sloegen uwe hopelooze handen de nevel. Een strand na den vloed biedt de schotel van je gezicht — in schuivende vlakten van zand ligt brakwater ondiepe poelen : je oogen als water van de zee op het strand na een vloed — EEN GEZICHT OOGEN Achter het glas van je oogen Ligt stil de vreemde lust Van visschen in een aquarium O eeuwige vloek die rust Op het wisselende water Ik heb het koudvuur van mijn klasse in mijn aderen De kille hartstocht om het teeken van mijn vingers Te planten in het grauwe kleivlak van hun wereld De burgers, de parasieten. Hun bleeke larf-gezichten Duiken om mij op, de romp is lang verdwenen — Maar oogen, doffe weerschijn van benauwde ruimte Walmend kaarslicht in een dood-geboren morgen, Boven slap-hangende monden, vormelooze, En de losse stengels van hun halzen, Bedreigen nu mijn zolder. Al het ongezonde Vleesch zweeft als lijken met de golven zweven. VERTWIJFELING En voor dezen moet ik spreken? AAN EEN VIJAND Huichelen is u inhaerent. U hebt u zoo het spel met tranen aangewend Dat zelfs uw treuren groot wordt En uw rijmen ernst. Waar anderen lachen om hun eigen tranen In het voorbije leed Moet deze ziel zich eindeloos in tranen baden Omdat de zon zijn dichterzweer aanvreet. KOORTS Trillen kan ons lichaam in een koude stroom die stort uit verborgen hitte in een koude angst die uit het hoofd het bloed verdrijft en hamert in de leege ruimte — Andere wezens kennen niet de beving van planeten en de spanning van het aardvuur in eigen leden — Christus! zieke honden zijn nog beter! Natte doeken die men achteloos in een hoek geworpen heeft en schudt en weer gebruikt zóo nemen wij ons lijf zóo leven wij ons leven Menschen maakten deze woorden: broze vaten zijn ons lichaam DUINWANDELING met H. Weet je dat je oogen glanzen mooier dan de goudglans op dit mos warmer dan de gulden blijheid van de sterren in zijn vacht — Weet je dat je zachte haren lichter rusten dan de schaduw onder deze struiken vogelvlerken die langs wijde verten scheren — donker zeewier dat de diepste grotten sluiert — En je handen namen van het duinzand deze witte onschuld namen van het duinzand haar bekoring witte streeling witte streeling in een eindelijke rust AARDE Aardsche vormen aardsche droomen al uw lijnen al uw leven is mijn lied gewijd! Volle schotel maakt ons dronken: diepverborgen in een koele schemer ligt de morgen Strakgespannen ronde bogen stalen cirkels kruisen op en onder: veraf blinken horizonnen Op het trotsche altaar dat de hemelschachten bouwden hooggeheven stralend voetstuk: rijzen fier de dagen Licht gevangen zevend, zwevend in het duister teedere armen houden het omkneld: avond is gevallen doodstil drijft de wasem — En geen opening kan de koepel van mijn nacht doorboren APOLOGIE VOOR EEN ANDER Zijn leven kronkelde zich langs duistere wegen Onder een lichtelooze hemel meest Meest in een grauwe vlakte En bij elke nieuwe bocht stond jij Die hij ontvluchten wou. Bij elke nieuwe bocht teekende zich zwart je beeld af (Een uil klaagd' in de stilte en de nachtWind streek langs zijn gezicht) — Op aarde zijn twee onveranderlijke dingen, klonk zijn — Jij en ik, hoorde je hem smeeken. schreeuwen Bij elke nieuwe bocht stond onbeweeglijk je gestalte Donker gezicht waar geen gezicht was Strenge vrouwe die hem rechtsprak In de rechte vouwen van je mantel bleef je Nog de eenige geliefde. Bij elke nieuwe bocht stond jij te wachten Als Pompei Dat symbool werd Op haar laatste dagen wachtte — Tot den eindstrijd. En bij elke nieuwe bocht boog een schim zich dreigend naar hem Die hem sneller voortjoeg langs de paden over Tot zijn voeten hem begaven — Maar je somber hoofd zag over zeeën Weg en horizonten. Multipare' — kon je hem vergeven Dat zijn weg zich zoomde aan je voeten Jij die de goden hooger troonden Dan menschenzonden Maar met dezen dood eeuwig verdoemden ? JUDAS VOOR ZIJN DOOD Elk oogenblik dat blijft Elk oogenblik dat wijkt Elk oogenblik dat komen zal Doet over hoofd en handen stroomen al De vloed van zelfhaat En evenals die zatgevreten vlieg Van krengenvleesch komt hier Om met zijn klamme schuifelvoeten Bloed en zweet te zoeken Drink ik mijn doodsverraad Ja, uit het klam verleden Zal ik een schoone toekomst smeden — Zal mij dit gif bewaren 't Leven lengen op deez' aarde? O bittere remedie En 't trage druppelen van de gele olie Op mijn handen — in mijn oogen Brengt de waanzin langzaam Langzaam nader Brengt een dreunen in mijn ooren Jezus heb erbarmen Laat de druppels dieper vallen Laat het gif zich scherper, wreeder Door de wimpers wringen En het hart vermoorden 2 VERRAAD Doulos doulomenoi hoe schoon klinken deze woorden bijna een liefkoozing bijna een liefkoozing na honger van zweepen die met een vreemden lust de ziel van een vrouw ontrust (Maar ook als het zachte verraad van den beul die zich dronken de plek bezint waar zijn zweep viel weemoedig de broosheid gedenkt des menschen vergankelijkheid wanneer hij de kloppende adem besloten ziet waar het glanzend been door het vel schijnt) die 't lichaam scheurt en toch — in de oogen blijft donker smachtend dankbaarheid nog aan uw voeten, meester! Zie, als gij uw arm bedwingt drukt zich wellustig de weeke massa vast aan uw knie Dit is de daad die door de eeuwen uw naam van honden brandmerkt' dit is de naam u door mannen gegeven: honden die handen likt — aan verachting prijsgegeven in dood'lijkste vernedering verworven (Gij waart zulk' trouwe makkers buiten de omheining eeuwige schande zoo ge nu gehoor geeft aan des meesters commando) MET DE WOLVEN ZINGEN Elke stap vreet in de koude sneeuw waar zij hun holen lieten om op de vlakte het maanfeest te vieren De wereld biedt niets dan zijn groote leegte gevreesd door de nieuwe sidderende dieren die nog hun vachten drukken tegen de moeder aarde En angst boort in de zachte lijven boort in de lendenen tot zij het hart bereikt Zij die geen angst nog kenden zullen zich hier bevrachten met dezen last ook waar zij dicht bij elkander samenkruipen en wachten — Tot de wreade kom kaatsend licht zich uitgiet in paarse schaduw en de blinde maan een bres slaat in de harten Dan rijst uit de wildernis een stroom van klanken — Zie, het is mogelijk met deze te zingen STROFEN I mijn stem komt van een verre plaats mijn stem rijst in de stilte o weg die uit de roerloosheid van mijn gemoed naar duisternissen voerde en ver en onbereikbaar is het land dat mij verbande o woord dat troosten wil en troosten kan drink mijn ellende II wereld in deze uw opperste glorie boog zich een marteling kromde een menschetend monster diep in uw golven sterren vielen in wilde vlucht en de rand van de lucht overhuifde het licht van uw zonnen eenzaamheid heilige moeder van schemering moeder van nachten toén lieten uw armen mij los lieten uw handen mij wachten waar bleef het vlakke strand ongerept plein van de tijd? in de stervende eeuwigheid van de branding III moeder woord dat zoet zoeter dan al licht en duisternis zoet als het hart van de wereld is wie brengt mij uw gloed? zie als het waaiend vuur van de storm die ontstaat in het hemelhuis slaat breekt dit uur DRONKEN SCHILDER Een wereld blijft openstaan Waar de menschen zijn uitgegaan scheur in de nacht leege nacht Kan je niet lachen ? Man, sterke man, met twee pooten vast op de grond: in dit stinkende hol met witte gezichten kan je niet lachen? Lach, tot de glazen springen, lach tot de aarde rolt, lach godverdomme als je het leven iets waard is L'homme qui rit aura toujours le dernier mot — ook in het oog van den dood DE VORIGEN Ik zag vandaag een doodkist waardig weggedragen, waardig uit den hoop verwijderd, als een dood insect begraven. Samenleving — veestapel van menschen. Wat blijft er over, dan als clown hun god te parodieeren, als pias te balanceeren op het danskoord van hun ernst — Zij weten wat zij doen, hun staatsievoeren is geen schijn; hoe zouden zij het overleven zooals wij, blind en bedrogen te zijn? ALCOOF Een woord wordt grover achter gordijnen van de daad alsof een licht verwaast — maar grooter, machtiger in deze kamer straalt, waar ik verborgen zit achter de gordijnen van de daad. GESPREK Mijn menschenmin, mijn schoonheidszin — — Wat zat er in? Dat zonder mij kon leven — — Dat wees de tijd! Al wat ik wilde, deed of zag — Je onbestendigheid ? Zal ik wijden aan dit werk Opdat het blijve — Hoe kwam je zoo bereid! Mijn kracht is groot, mijn handen sterk — Je hart is klein Geen haven zal me ontvangen Van nu tot aan mijn dood — Ik hield van elk ding — Die is voorbij AAN DEN GOD VAN DE SCHOONHEID Geef mij wat mij toekomt, heer mijn handen baren nood — De aarde stapelt in uw schoot al hare schatten van weleer Uw knieën zijn hoog opgelaên met druiven van een Pindarus de vruchten van een Icarus — al wat de kunst gebaard Uw vingers rijkberingd spelen met cithersnaren sprenkelen wijn die Eros haalt in liefdeflonkering En om uw hoog lofwaardig hoofd met bei uw handen hingt gij liederen die een knaap u zingt — Waarom ben ik beroofd ? Niets anders kan ik bieden dan te arme woorden — en nog heb ik de beste van mijn schat gekoren 'k Weet dat gij mijn vers verarmd, berooid niet al te graag aanvaarden zult — geen munt heb ik gevonden ooit die meer was dan verguld PORTRET Oogen als de kleine zwarte bijen van Athene Spotziek jongenshart En een wereld van verteedering Zonbeschenen gouden weide Als hij lacht Mond als een gehavend stukje doek Bij 't naderen van den grauwen morgen dikwijls Scheefgeplakt Als in een futuristisch schilderij Van Picasso Zachte haren — fijne zwarte zijde Uit Japan Tenger lichaam, kleine handen Die de jaren wijzer maakten Dan ik soms wenschen kon AFSCHEID Ik wil nog eenmaal gaan langs d'oude wegen, van vertrouwde dingen afscheid nemen nu het einde nadert, nu mijn vermolmde wereld splijten moet als rottend hout van omgekapte boomen Ik wil voor 't laatst de schemering nooden in mijn gedacht' — grijze vlagen schoonheid die in leegte dringen tusschen 't waaien van de eeuwen Opium wondere bekoring van de zinnen En mocht dit zwart uw streeling niet verlangen ? Niet kon ik leven boven zoo een afgrond afgrond bodemlooze koker die Jules Verne zag naar het middelpunt der aarde Een teeken, heer, heb ik gebeden een teeken dat wij leven Gij zondt de schemering Gij zondt het mes — de zoete scherpte die den nacht snijdt, als het willoos gladde staal in zee glijdt Nu is de tijd gekomen dat het verre licht verglijden dat de oude wereld scheuren moet, als 't grauwe zeildoek van vergane schepen HET NIEUW GEZICHT Een nieuw gezicht legt zich over de oude vormen in mijn hart wereld die ik dacht voor immer ingegrift — katheder van Madame Tussaud, of: Georg Grosz graveert in glas en snijdt zijn vingers wond in haat te groot — tot onder 't transparant de lachspiegel van mijn hart — zóo lagen in gebroken lijnen heel de moedelooze wereld van de jonge, leege grijnzen van de oude passagiers verstard en over oud-metaal en grijs geraamte van gezonken schip schuift langzaam nu het nieuw gezicht — rustige gestalte die een wereld draagt oogen dien de onrust van een generatie is gevlucht als spiegeling in water (men noemt je Russisch, kameraad) WIJ LEVEN I Een vloek! de dreiging van de zwarte dood Van werelden verdronken en verwaaid tot stof, waart gij de wreker, vogel grauw en stom — gier die op ons wachtte, onze passen telde, grooter dan het leven viel je schaduw op elk van onze daden want gij waart de wreker, noodlot voor elk mensch, elk wezen dat de koortsdamp inzoog van die wereld, stervend nog uw minnares. Een vloek! de goden die zij baarde misvormde monsters van Egypte, van Azteken toen zij met u paarden, Dood! Wij willen leven. Onze macht blijft leven in gezichten blij, verlangend, om ons heen, oogen warm van jeugd, in sterke band van handen om de aarde, en verbaasde lach van een volk Geen plaats voor deze blinde bedelaar Die schim uit het verleden verschrikt ons niet! Wij leven, Dood! In zon die vruchtbaar maakt en dronken van de wind INTROVERT introvert introvert als de tak van een boom in eigen hout ingraaft gewrongen — wonde subliem van de stam opent het rijk van de schimmen Treedt Binnen — dit is de hel huis van begeerten ontbrand als giftig gas boven water rood schijnsel op glanzende huid weerschijn van kraters phosphor aan de kant van de weg phosphor van oogen hyaenas phosphor van rottende planten ontbinding en in de kommen van lava dood water dit is niet te dragen adem en bloed zoekt een uitweg sproeien grond en de nacht in dampende druppels — in slierten van kralen trekt zich mijn leven weg DE WERKPLAATS Vat receptieve reageerbuis, leeg oorspronkelijk telkens opnieuw bevat je duistere mengsels telkens opnieuw schudt ongeduldig een hand droomstof weg in de spoelbak: mislukt experiment Leem ongebruikt op de bodem blijft liggen, dat rotsen bindt: het was te diep om te duiken DE BOOM Bloesems verdroogd van vlier en linde en berken — dor zijn de bosschen die bloeiden in zomer, zoetgeurend warm van de adem van nachten (Perzië: maagden in het licht van de maan — zöo kostbaar weefwerk uw zilveren sluiers uw rijkdom verborgen) Alleen zij die bloeiden verdorren — Welke ziekte heeft dan mijn takken geslagen? 3 HET KIND De schittering van het heelal Blijft verzilverd bordpapier Kerstvertoon van hemelgoden In al den tijd dat jullie niet Van hen de macht gegrepen hebt, En de goden afgezet. Wanneer van den morgen het blauwe licht al onder de aardbol vandaan komt in zomer, — vogels nog zwijgen ga ik door de weide, en gras groeit tot oerwoud boven mijn schouders, die trotsch samen wegen banen in golven van bloeiende halmen O morgenlicht, Strijder, rijkdom en glorie van de beginnende aarde verover de lucht 1 Ook als de pracht van de nacht moet bezwijken die als een Oostersche tuin glanst in de coulissen van mijn verbeelding — bordpapier voor uw aanval ..... /A^/éU^f^e. HOMO SAPIENS Ja, als het wisselend licht op Indische zijde kan het bloed van de volken, Mensch, in u keeren — vloed van schakeeringen onberekenbaar ook nu ge bouwen gaat: gloed-nieuwe architecten — cn ernstig de schema's ontwerpt van de toekomstige wereld — spel van een vrouw, van een kind verliefd op het leven (kinderen die krachtiger zijn dan oude menschen). Niets is er buiten u hartstochtelijke speler niets houdt zich buiten bereik dan het hazard dat u lokt. HET EINDE Het tasten van de nacht — armoedig, leeg gebaar dat nooit de dichters kenden die de Eenzaamheid bezingen — onverschillig Meester van onterfden — Durf je nog je recht te laten gelden Woekeraar? Wij waren éen in bloed éen in de schande van het ongestild verlangen en zelfs een zuster hoedt het zwakker kind uit 't tweede nest — maar slecht en wreed heb jij je van je taak gekweten armzalig goochelaar Het circus van de nacht zou ik betreden als acrobaat van toeren door jou uitgedacht Dat menigten applaudisseerden is het niet voldoende — jij die mij leerde voor zoo'n prijs mijn ziel te geven? VOOR EEN VRIEND Een speelsche geest? als olifanten spelen in de jungle. Het valt niet mee te huppelen, dikvoetig, op de weeke grond — 't kost je jaren van je leven, vriend! in groei op meer dan een gebied maat twee-en-veertig: Schepsel van leerlingsuikerbakker ben je — O schoone confituren! — niet als de boterbloem nog minder lijk de orchidee, een bloem. (Ja, zonder twijfel is het allermiserabelst — zegt Lautréamont publiekelijk te weenen.) Maar groote god hoe admirabel is de speelsche geest met elephantiasis. DE JAARDAG 3 X zeven ronde jaren telt weldra mijn leven een vrouw ben ik — geremd VUUR Vuur boven houtskool, glimmende oogen van dwergen, achter een bergwand verscholen Vuur dat danst boven lava — gelijk een vlam de top van het pulverend gaas in een gaslamp wegneemt verteer jij de korst die je omhoog hief Vuur, dat bleef beneden verteerde de versche lucht, verteerde alle warme licht Jij die dit leest! ik wil dat je het ziet de blauwe brand de droge blauwe brand die vlakten brandt die in het stof zich wentelt — nimmermeer verheft de kop — aan de wegkant als slangenlijven wegvlucht voor je tred Niet vroolijk is zijn gang als het zoo zeer geliefde schijnsel in de haard — scherpe vlam van een gasvlam tenslotte voldoende onzichtbaar niet vroolijk, nee niet voor een kind om mee te spelen Gassen verhit in aardegewelven breken tot vuur eten het vochtige leven branden het vochtige leven laten elk levende lichaam verzengd BI] EEN NIEUWEN BUNDEL VAN EEN SCHOTSCH DICHTER Hij lag in klei gebed. Een jonge leeuw die in zijn moeders zijn nagels wet steengroeven is rijker dan de oom, zei men die met petroleum vent of groentenhandelaar — een lucratief bedrijf voor wie 't verstaat Maar knaap nog had hij reeds behoefte om te vluchten met geboefte (Het viel niet mee. Zijn oogen tranen nog bij de gedachte hoe hij lachte toen ze in het hol van samenzweerders zijn eersten moord verwachtten) Zie toe hoe hij de bruine rook die in zijn haren kleeft omarmt voor hij hem overgeeft O Phariseeëndom 1 Zijn vuisten schrijnen van rooffestijnen Of meent ge dat van aardsche vreugden één hem welgevallig is als deze vrucht — de groote blonde vrucht die uit de hand des makers eet als een mak beest TOURNESOL Het gewicht van uw warme vleugels, nacht Was zwaarder dan gij weten kon Toen gij mijn hoofd gevangen hieldt Als een tournesol in weeke bedding van de zon En zonder licht: tournesol, ook in uw armen, nacht Al was het u geen spel En ook geen booze opzet — Gij zijt te dom om over zulke dingen na te denken Wij wachten soms zooveel van uwe moederlijke handen Teveel, naar blijkt — Maar 't leven reikt Niet ver genoeg om gansch uw zorgzaamheid te ontwennen DUO Waar rivieren groene stilten leggen in de branding over golven olie kruipt uit open monden zijn wij nu verzeild Schok en tegenschok van golven baren gladde vlakten Is voor jou het varen tusschen lucht en water moeilijk ? Als een python glijdt om dunne halzen schuift de stilte dorre vingers — maar je moet niet bang zijn lief, de avond werd door goden ons gegeven — in een eenzame mismaakte wereld zijn wij voor elkander meer dan 't kostbaarst surrogaat, jij partner onvervangbaar! Ook al blijft verlangen van ons beiden voor het andere dat nooit was, en nimmer zijn zal HET FEEST DER GEDACHTENIS O, vroolijk vereenigd, draai het rad brandende cirkel verwikkelt de nacht Wijd onder zwijgende dennen verzonken in mijm'ring ligt vuurwerk springt asch van de sterren op handen verregend Vroolijk gezelschap is er iets beters Een vloot van trotsche galerijen voer naar Spanje, eens — maar elk schip bergt droefenis en elke kapitein graaft in granieten velden en elke passagier — en elke lichtmatroos — En op de vlakte staat een monument — in 't ledig veld de laatste Matador Welaan dan, feestgenooten, laat ons jagen 1 Wij grijpen nimmer tevergeefs de wapperende dagen los touw in de staart van een vliegend paard OCHTEND IN VREEMDE STAD Het wordt al licht — Jehovah! eere zij uw naam (die ik nu als lantaarn in stoffig ruim gebruik hoewel gij god der helle zijt) nogmaals: het wordt al licht in weide en in duinland springen scherpe scheeden op De keien worden los van menschen schudden hier en daar zoo'n trieste vrucht als mirabellen in de regen Want dit vergat ik nog: de nacht bracht regen maar tusschen morgenlicht en regen is niet veel verschil tenminste hier niet Wat zullen we het eerst gaan doen de veemarkt of maatschappelijkhulpbetoonbezichtigen? ik heb geen baedeker — maar stil het schreeuwen van den wind en hanen is al jolijt genoeg DE WIND Huizenhoog — hooger dan huizen Waait wolkenwind, wolkenvrind, vogelaar Roofjong, wie wil je ontluisteren? REFLEX Klaterende ster van een naam aan de kust: H a r 1 i n g e n hangt blikken bord in de lucht. MELOEN Zware WATERMELOEN, haast niet te torsen voor negerkinderen — ik zou mijn hoofd wel willen bergen in uw roode rijpe ingewanden. DE MOEILIJKE SLAAP Drieduizend, honderdmillioen, onzegbaar aantal, slaapt In groeven, worstelt om lucht, verbeten in Pulverend steen, zachte lippen verbloed, slaat Dan een wervelwind, handen en hoofd, gruis Grauw, dor, stof, kan zich heffen als rookzuil Aan poort van woestijnen. Nu onder narcose — Patiënten, in land van verschrikking, wild grijpen Licht. Witte zalf voor gewonden: stroomt Morgen uit. Vernedering — Mijn god, hier ligt het vöör ons, onaanvaardbaar last die de schouders wond schuurt, oogen dwingt het stof te drinken zie, op een witte weg van hitte wit-gebrand één, tien, ontelbaar leger strompelen beter ware het dat lachgas onze oogen roodgeschroeid het hart verwrongen had en wij in dronkenschap uw paden waren afgedanst O Revolutie! dan in het snijdend wreede gif, de sneeuw die in een wolk de hoofden hult de bloedstroom stillegt Vernedering — zóó scherp als nooit iemand voor ons heeft gekend zegt het machtelooze trillen van de handen eiken keer opnieuw ALLE WITTE WEGEN alle witte wegen gods alle witte wegen zijn makaber als het kraakbeen in mijn hoofd als de witte beenderen in mijn hoofd alle witte wegen maken witte wandeling in het kraakbeen van mijn hoofd DESPERATE WERELD Waanzin van dansende derwish — gestreept groen en rood — bont kleed van Jozef wereld, houd moed je bent niet alleen, als de zon wegdrinkt de lucht om je schouders kijk: niet meer alleen — op de grond plekt lichtblauw lichtblauw je tollende schaduw VERDOOVING aan A. F. Jullie — zacht verdronken zacht gesmeekt van schaduw op vergeten velden jullie — in een dekkleed is het lichter — nevel ? is het zwaarder dan het spinrag van de droomen die met jaren vluchten met de jaren komen warmer met een andere warmte — bloemgeur — donker brongoud in de grond gevangen — is het lichter — luister van vergeten minnaressen 't verre wenken van uw armen in een herfstnacht — in een maannacht — -4 HET CHINEESCHE RESTAURANT Wij zijn niet zeer romantisch het is een blauwe kleur die ons niet past in Hang-To-Lui 't bami-eten — met bleeke thee, en roode saus die brandt En waarom spreken wij van scheepskombuizen — de stille oceaan blijft ver van moede oogen — jij zocht in de donkere schaduw van gezichten een koude rust die drenkt het scharren van de munten voor het gokspel en in de gra- mofoonmuziek zijn schaterlach tot dit ook breekt Ach — nu niet meer Ik heb mij van uw harlekijns bevrijd ik heb den schalen trots vergrauwd — wij beiden zijn van sproken ver godlof wij zijnvan sproken ver — die met het geel van mandragor staan in partijverband VERZADIGING Nu deze korst van mijn tevredenheid gebroken is — voel ik aan mijn leden al: de heete modder — zuigend: lava van verlangen Zijn de bijen onverzadigd, o god jij pharizeeër steek je vinger in de borrelende brei en zie of je niet weet dat koude branden kan en gene bleeke rotting van het vleesch heet is — 4 DES WERELDS RIJKDOM Want weet, ik kan uw eenzaamheid niet deelen waar, donker, zuigend naar een afgrond, zeeën boven anemonen welven — arm' en zachte roode franje weerloos als ontredderd vuur onder te zware lucht in nacht ligt En niet uw andere kleine lust — verscholen als het zoete hart van omgestulpte rozen wij als bijen, dronken dan — van honing streeling van het roze vleesch, geborgen in kom van handen Zal uw rood' en witte morgen stollen in het witte bed van schelpen — maar voor mij is: al uw kleuren drijven in doorzichtig water drijven met het licht weg in de grijze vingers van 't doorzichtig water Ik wil het vleesch van beenderen snijden tot een lange stoet van gele schimmen, grijnzend gaia bewandelt Aarde! tot uw ribben dreunen van den zwaren gang van voeten die het bloed uit druiven persen, Aarde! van uw Ondergang DE BAAN Over het licht in de Baan — Wij die door koude onvast staan en na een avond in regen, zoo in de nacht en de schaduws aan wanden van wind en de sterren, nu in het donker geleund staan — zijn in het wijde vat van de wereld gekomen, het wankelend luchtschip; wij die zorgvuldig aan rustige vingers toetsten het gummi van wanden slaan in een leegte geruischloos — waar asch zinkt bruin als een rookgordijn over de lampen en licht van de Baan — Straat van garages en schaduws — INDIAN SUMMER MET CHOPIN In de bongerd van de zomer ligt de honing van de laatste warme middag. Om de kleur en om de zon speelt iemand Chopin. Ik sta buiten mij en zie het barnsteenkleurig bloed op asralt van vogelspinnen op wegen in het Westen. Om de kleur en om de zon — Ik sta buiten mij en lach en ik streel het gouden lichaam en ik kus de mond van dit verweerd idool: Melancholie. Om de kleur en om de zon. ZOOALS DE DOTTERBLOEM Hart in het bosch van de nacht Is bij een vijver gebracht Zag in de donkere poel Schijnsel van gouden bloem Schijnsel van gouden bloem Dof als een dotterbloem Schaduw die schaduw neemt Jij die in leven bleef Jij die in leven bleef Schoonheid bedrieglijk geeft Bloem die met slijk zich voedt Zooals de dotterbloem Zooals de dotterbloem Boven bruin water hing Kroonde een dansend licht Geilheid die in mij ligt Kroonde een dansend licht Vruchtvleesch van rottend geel Jij die in leven bleef Geilheid die in mij ligt ZANG BIJ STERVENDE Waar gij staat, jaguar. Gij die de bosschen verliet, en de zwarte Roes van de dood, Gij die 't waas van zijn droomen verachtte; Voor u zong het Noorderlicht. Toen de witte Zón van het poolijs Driemaal de dood verdreef; driemaal De schaal van het doodsvergif kanteld'; in de lichtrose Kring van uw bloed, Waar gij wacht, blind en verdoofd, en uw smart Als een klomp vuur in een oneindige ruimte Rolt van kim naar kim; Hemel en hel in uw aderen wegen, Waar gij wacht, duizelig, jaguar. En gij wijkt. Nu wint de Angst die in lachen begon, in de Groote Stilte Eindigt. INHOUD Herfst in Amsterdam Bladz. 5 Vaster don een rots aan de aarde ' Q Laus Sanguinis tt . 10 Herinnering Een gezicht Oogen Vertwijfeling Aan een vijand Koorts Duinwandeling met H Aarde Apologie voor een ander Judas voor zijn dood ^ Verraad Met de wolven zingen Strofen Dronken schilder 24 De vorigen ^ Alcoof 25 Gesprek Aan den god van de schoonheid Portret 2g Afscheid Het nieuw gezicht ^ Wij leven ^ Introvert ^ De werkplaats 33 De boom ^ Het kind Homo sapiens Het einde ^ Voor een vriend De jaardag Bladz. 37 Vuur 38 Bij een nieuwen bundel 40 Tournesol *) 41 Duo 42 Het feest der gedachtenis 43 Ochtend in vreemde stad 44 De wind 45 Reflex 45 Meloen 45 De moeilijke slaap 46 Vernedering 47 Alle witte wegen 48 Desperate wereld 48 Verdooving *) 49 Het Chineesche restaurant 50 Verzadiging 51 Des werelds rijkdom 52 De Baan ■) 53 Indian Summer met Chopin 54 Zooals de dotterbloem 55 Zang bij stervende 56 *) Reeds eerder verschenen in „Het Venster".