1125 HERZIENING DER DEMOCRATIE I OF FASCISME? DE MACHT VAN HET GETAL P R IJ S fO.95 F 92 HERZIENING DER DEMOCRATIE OF FASCISME? DE MACHT VAN HET GETAL r HERZIENING DER DEMOCRATIE OF FASCISME? DE MACHT VAN HET GETAL DOOR Ir, A, PLATE van loghum slaterus' uitgeversmaatschappij n.v. arnhem - int jaar mcmxxxiii HERZIENING DER DEMOCRATIE OF FASCISME? Met de Renaissance werd onder den invloed van het humanisme de waarde van den mensen als persoonlijkheid in het volle licht gesteld* Er kwam een keer naar individualisme. De corporatieve denkbeelden der middeleeuwen verloren aan kracht. Het duurt tot het einde van de achttiende eeuw. alvorens zich de nieuwe denkbeeldral in de opvattingen omtrent het staatsbestuur vastleggen. Les droits de Thomme krijgen beteekenis. In de plaats van een centrale macht van bovenaf, wordt het recht van citoyens erkend. Deze worden als gelijk waar digen gezien. Het meerderheidsbeginsel ontwikkelt zich* In de practijk was het verloop als volgt* Het absolutisme der Fransche Lodewijken ging omver om — na het interval Napoleon—, plaats te maken voor den parlementairen vorm van het staatsbestuur. Het parlement, eerst gekozen door slechts een deel der burgers* krijgt aldoor op breeder grondslag steun* tot het wordt gekozen door middel van het algemeen gelijk stemrecht voor mannen en vrouwen* onverschillig hun beteekenis door stand of kennis. Daarmede heeft de West-Europeesche democratie in politieken zin haar eind-vorm bereikt. De ontwikkeling naar een oplossing, waarin gelijk recht voor allen zonder éénig onderscheid geldt, is daarmede aan haar eind. De invloed van het getal is er voor 100 procent mee tot haar recht gekomen* ook in ons land* Verschillen in persoonlijke waarden vinden geen erkenning. Van vertegenwoordiging naar groepen in de samenleving is geen sprake meer. In deze ontwikkeling van ons kiesrecht valt niets meer te veranderen. De draad* welke in de Fransche revolutiejaren op de spoel werd gezet, is afgesponnen. Ons land is in de hier bedoelde ontwikkeling vóór geweest. Het lange tijdperk van ontwikkeling vanaf een zeer beperkt kiesrecht, waarbij bezit en kennis nog een tijdlang als bizondere kenmerken voor de kiesbevoegdheid golden* tot aan het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen toe. beeft in Nederland vrijwel het eerst zijn einde bereikt. Vóór de meeste andere democratische volken, hadden wij ons algemeen kiesrecht voor beide seksen. Door het stelsel der evenredigheid werd het technisch nog volmaakt. Deze ontwikkeling was niet te stuiten; zij lag, om het gebrekkig uit te drukken, in de historisch bepaalde lijn. Wie zich verzette en veel kwaads duchtte (Van Houten) theoretiseerde in het abstracte en kreeg op den gang van zaken geen vat. Want als aan een algemeene gedachte eenmaal een begin van vorm is gegeven, voltooit in de historie die vorm zich onweerstaanbaar. De gedachte der staatkundige gelijkheid moest den parlementairen vorm daarom uit doen groeien tot wat ze heden is geworden. In de ontwikkeling van het recht en in de rechtspractijk kwam eveneens de idee der gelijkheid tot uitdrukking. Voor alle burgers, machtigen en invloedloozen, rijken en armen, knappen en dommen geldt gelijk recht. Onpartijdig wordt het toegepast. Het geroep van klasse-justitie zelfs, een tijdlang wel gehoord, wordt thans nauwelijks meer vernomen; voor onzen gespannen tijd typeerend. Justitia is goed geblinddoekt. De ontwikkeling van het maatschappelijk leven verliep echter anders. Over de productie-middelen beschikt het kapitaalbezit. Zoo was het bij den aanvang van de kapitalistische structuur, zeg ruwweg 1800, zóó is het vandaag in wezen nog, ondanks de groote veranderingen, welke zich in de structuur van het productiestelsel hebben voltrokken. Zij, die in groot aantal, zonder kapitaal bezit, hun arbeid aan de onderneming geven, kunnen het bestuur direct, noch indirect — gelijk een parlement een regeering — in een bepaalden koers dringen. In de ontwikkeling der vakvereeniging vindt in het productieorganisme de idee van gelijkheid, van de macht van het getal, toepassing. Maar door het wezen zelf van het productieproces, kan het arbeidsveld nooit verder worden uitgebreid dan dat der arbeidsvoorwaarden en wat daarmede nauw samenhangt. Op het bestuur der onderneming kan geen veelheidsprincipe worden toegepast. Hier kreeg tot op heden, de kwantiteits-idce geen vat; de kmaliteits-idce bleef overheerschend, d.w.z. de leiding bleef aan enkelen. De speciale kennis en het inzicht waarover de ondernemer moet beschikken, de noodzakelijkheid om snel te handelen en gemakkelijk te kunnen veranderen (de fout, gisteren gemaakt, moet vandaag zonder delibereeren kunnen worden hersteld op straffe van verlies voor de onderneming), sloten een parlementair regeersysteem bij de leiding der productie uit. Zelfs van den anderen kant bezien, van den kant van het kapitaal, is er niettegenstaande de pogingen om aandeelhoudersrechten te democratiseeren, een ontwikkeling gekomen, welke concentratie van macht te zien geeft» Door deze tegenstrijdigheid: de kwantitatieve idee voor honderd percent ontwikkeld in de staatkundige en politieke maatschappij, de kwaliteit daarentegen richtsnoer in de leiding der productie, is gaandeweg een scheur ontstaan in het fundament der democratie, een scheur zoo groot, dat het gebouw gaat wankelen. Want niettegenstaande de volkomen overheersching van het getalsprincipe in de politieke regionen, kan dit met geen mogelijkheid ingang vinden in het productie-organisme onzer moderne maatschappij. Ondanks de harde slagen, waarmede de poorten worden gerameid, komt van de millioenen werkers niemand binnen in de kamers, waar over den commerciëelen gang van zaken bij de productie wordt beslist. Ten spijt van de verzwakking, waaraan het kapitalisme (eenvoudigheidshalve wordt dit verwarrend woord gebruikt) door bestrijding van buiten en van binnen, lijdt, ten spijt ook van de immense pogingen om het omver te krijgen, staat het in de democratieën van de wereld nog muurvast. In Italië liep de aanval op het kapitalisme uit in een omverwerping van het parlementaire stelsel; het kapitalisme zelf bleef er intact. Wat in Rusland gebeurde, vond geen weerklank in de democratieën van Europa, waar het kapitalisme ondanks politieke beroeringen, het vigeerend stelsel bleef. Verschil in verleden, in ras, in volksontwikkeling is oorzaak, dat wat ginds gebeurt, hier niet kan worden nagevolgd. Veeleer ontwikkelt zich het tegendeel. De politieke ontwikkeling in Europa loopt thans zóó, dat steeds meer weer wordt gevoeld, dat Europa het kapitalisme als productie-stelsel nog niet missen kan. Kan de democratisch parlementaire vorm in de West-Europeesche landen nog gehandhaafd worden en wel zóó, dat het productiestelsel gereconstrueerd en niet verder afgebroken wordt? Zoo niet, gaat dan ook Nederland met verder WestEuropa, evenals Italië en Duitschland naar de dictatuur? Of strijdt in de wereld het kapitalisme zijn doodsstrijd en groeit een nieuw maatschappelijk systeem, waarbij een streven naar eenheid in politiek en productie op andere wijze tot stand komt? Dit zijn eenige vragen, welke in tal van variaties onderwerp van schriftuur en gesprek vormen. Het zijn deze vragen, waarop getracht wordt in het volgende een antwoord te geven. In menig brein leeft de gedachte, dat het kapitalisme aan zijn laatste ronde is. Onder kapitalisme dan te verstaan het stelsel, waarbij het hoofdzakelijk aan particulieren blijft toevertrouwd om het kapitaal noodig voor het bedrijfsleven te verstrekken, waarbij de particulier met eigen kapitaal vrij mag handelen. De maatschappij, op dit beginsel opgebouwd, toont in den loop der jaren gedaantewisseling. De geschiedenis der negentiende en der twintigste eeuw leert hoe sterk het karakter van het kapitalisme zich wijzigt. De macht aan kapitaalbezit ontleend, ziet men in den loop der jaren naar andere groepen in de samenleving overgaan. De vorm, waarin concurrentie optreedt, wijzigt zich. De anarchie der ongebreidelde concurrentie vond oplossing in prijskartellen en samensmelting van bedrijven. Na den oorlog steeg de productie zoo bovenmatig, dat de consumptie zich niet meer aan kon passen. Drang naar weer nieuwe organisatie van producenten om tot breideling van de voortbrenging te komen, was het gevolg. Er ontwikkelde zich een distributie-vraagstuk en een tot betere verdeeling van de koopkracht. Te hooi en te gras noemen wij eenige treffende punten, waaruit blijkt hoe de accenten zich verleggen; ook in verhouding tot de staatsmacht. Telkens wordt de grens verlegd tusschen het gebied, waarop de overheid en dat waarop de vrije maatschappij ageert. Onder den drang van socialisme werd de macht der overheid jaren lang uitgebreid ten koste van de vrijheid van den ondernemer. Door tal van wetten werd in het particulier bedrijfsleven ingegrepen. Sociale wetten stelden regelen betr. arbeidstijd, verzekering, arbeidscontracten. Sterk progressieve belastingen bonden de vrijheid van den particulieren kapitaalbezitter in. Verder doorgevoerde onteigeningsmogelijkheden beperkten het recht van be- schikking over eigen huis en erf. Met maatregelen op het terrein der handelspolitiek, met monetaire beschikkingen, met subsidies en met credietverstrekking komt de staat reeds vrij ver op het terrein van het bedrijf. Hoe sterker de malaise, hoe verder de staatsmacht ingrijpt in rechten en bevoegdheden van den particulier, hoe meer de staat mee doet, direct of indirect, aan het economisch leven. Dit alles neemt niet weg, dat fundamenteel het kapitalisme in alle westersche democratieën nog het economisch stelsel is, waarop de samenleving steunt. Is de ondergang van dit stelsel nabij? Wat brengt tot deze gedachte? Ten eerste natuurlijk het feit, dat een groote groep van hen, die door de crisis uit den maatschappelijken arbeid gestooten worden en die geen vooruitzicht nebben, dat hun opnieuw werkgelegenheid kan geboden worden, met gevoelens van verzet tegen het heerschend stelsel worden bezield* Dit leidt tot massale wrok, welke zich uit in acties om het kapitalisme ten val te brengen. Deze kracht is ongetwijfeld sterk en zou niet in toom te houden zijn, indien zij niet ongewild een tegenkracht in het leven riep, welke haar sloopende werking remt. Politiek uit zich de beweging, die naar slooping van het kapitalisme streeft, in communisme en revolutionnair socialisme. Het Russische voorbeeld werkt hierbij suggestief. Een goed waarnemer onderscheidt echter gauw een hemelsbreed verschil, dat in het kort hierop neerkomt, dat in Rusland de revolutie mogelijkheden bood tot opbouw van een nieuwe constructie in grooten stijl. Of het tegenwoordige communisme in Rusland, dat beter met den naam van staatskapitalisme kan worden aangeduid, onvervormd kan gehandhaafd blijven, is ook voor den besten kenner moeilijk uit te maken. Maar wie zich een voorstelling kan maken van de krachten, welke ginds aan het werk zijn, kan moeilijk de gedachte van zich afzetten, dat in Rusland de economische geschiedenis op een keerpunt staat. Hongersnood en bedrijfsmislukkingen doen niets af aan het feit, dat bijna alles, wat de oude maatschappij intact hield, er is vermorzeld en dat een nieuwe wereld van ideeën, cultureel, sociaal, politiek, er ingang heeft gevonden en er zelfs in vrij sterke mate reeds is geconsolideerd. Zelfs als in Rusland de nood ertoe mocht dwingen om op groote schaal weer het concessiestelsel in te voeren door bepaalde takken van bedrijf weer op de leest van vrije bedrijfsvoering te schoeien (wat onwaarschijnlijk is), zal toch een structuur ontstaan, welke in wezen veel verschilt van wat onder het begrip van westersch kapitalisme kan worden gebracht. De geschiedenis valt nu eenmaal nooit terug op vorige stadia. Om kort te gaan: het Russisch communisme is door andere sferen heengegroeid dan die van het opstandige gevoel alleen, het had bovendien een maatschappij te bewerken, welke, alweer geschiedkundig bezien, een geheel andere ontwikkelingslijn moest volgen dan de onze. Het voelen en denken van het half Aziatisch ras kon door rationeel denkende leiders vervormd worden op een wijze, welke bij ons ondenkbaar is. Zoo ooit, dan heeft in West-Europa de economische revolutie een kans gehad in de jaren na den oorlog. Maar nergens in Europa heeft zij haar slag kunnen slaan. Oogenblikkelijk werden tegenkrachten opgewekt, sterker dan zij zelf. Het Italiaansche en het Duitsche communisme hadden geen leiders, wat geen toeval was. Elke beweging toch, welke een groote taak te vervullen heeft, de geschiedenis leert het telkens weer, vindt op het beslissende moment haar leiding. Het onderdrukte calvinisme vond in Nederland Willem van Oranje om godsdienst en land te bevrijden, het opkomend socialisme van het eind der vorige eeuw vond Jaurès en Troelstra, maar het huidige Europeesche communisme vindt zijn leiding niet. Het Russische communisme had Lenin, Trotzky, Stalin. Daarentegen schiep het Europeesche communisme Mussolini en Hitier. Het sloeg om in zijn tegendeel, het deed een beweging ontstaan, die haar eigen krachtige leiding op tijd aanwezig zag. Om het kapitalisme vóór zijn tijd, d. w. z. anders dan langs evolutionairen weg, te vernietigen, is een revolutie noodig, welke èn het economisch systeem èn de staatsinstellingen omver kan werpen en de denkwereld rationeel-marxistisch richt. Maar hiervoor moet het ras, het volk, in zijn verschillende lagen vatbaar zijn. De Latijnsche en Angel-Saksische rassen zijn dit niet. Italië, Frankrijk, Engeland, ook het Germaansche Duitschland en zeker Nederland zijn te oude volken om zich tot een revolutie in Russisch-communistischen trant te laten opzweepen. Psychologisch uitgedrukt: wij in Nederland zijn na vijf eeuwen renaissance te bewust geworden om zonder sterk werkende verstandsmotieven nog groote omwentelingen tot stand te brengen. Het Russische volk leeft, gelijk Azië, nog sterk uit zijn onderbewustzijn. Het wakker maken van sluimerende instincten door vurige en knappe leiders en de voorspiegeling Van een Marxistisch rationeele samenleving, kon bij de Russen tot een massale losbraak leiden, welke in West-Europa moeilijk meer denkbaar is. Het verstand overheerscht hier te sterk. Sociaal bezien: wij deinzen terug voor Russische gebeurtenissen, welke ons den hongersnood in de vruchtbaarste graanlanden van de wereld voor oogen stellen. Eeuwen van humanisme (Willem van Oranje, De Groot, Coornhert), waarin het leven van den mensen als een waardevol goed ons voor oogen werd gesteld, maken het onmogelijk, zonder verzet massa's op te offeren terwille van het ideaal eener geheel nieuwe maatschappij. Het is opvallend, hoe sterk in West-Europa en in ons land vooral, de afschuw van den oorlog wordt verkondigd, omdat het vernielen van menschenlevens ons als het meest afschrikwekkende voor oogen staat. Het Russisch communisme daarentegen voert in haar vaan als leus: het maatschappijbelang. Menschen mogen daarvoor worden opgeofferd, de oorlog wordt als het noodig is, zonder zweem van moreel bezwaar, aanvaard, zoowel door vrouwen als door mannen. De doodstraf staat op handelingen tegen het productiebelang gericht. Om collectivisatie van land en uitvoer van graan door te zetten, worden zoo noodig duizenden boeren opgeofferd. De West-Europeesche volken zijn, alle misstappen ten spijt, aan een humanistische beschaving te zeer gebonden, om zich met een revolutie als inzet naar een nieuwen maatschappijvorm te laten leiden, waar terwille van een nieuw gemeenschapsdoel menschen in massa's bewust ten offer worden gebracht. Als het met onze beschaving ten einde loopt, is het een afsterving, d. w. z. dan gaat Europa een tijdperk van chaos tegemoet, zooals het na den val van het West-Romeinsche rijk er een heeft doorgemaakt, of zooals China reeds eeuwen beleeft. Dan wordt Europa een werelddeel, waar misschien nog ijverige en ook intelligente volken zullen leven, maar dat cultureel en sociaal regelloos zal zijn. Dit is denkbaar, al verwachten wij het gelukkig nog met. Maar niet denkbaar is een ommekeer op Russische wijze, dus ook niet een bruusk einde van het kapitalistische productiestelsel. Europa kan alleen langs verstandelijken weg uit het gedrang komen, zijn crisisvraagstukken ontwarren. Langs een lijn van geleidelijkheid alleen, kan het zich ordenen, al kan en zal het tempo, waarin dit geschiedt, wellicht weergaloos snel zijn. Daarmede staat dus het behoud of liever de verdere ontwikkeling van het kapitalisme als eenige mogelijkheid vast» Economisch bezien, heeft het communisme geen hervormingskracht in Europa. Het bleek dit niet te hebben in de jaren na den oorlog en heeft het nu nog minder. Het communisme en alles wat indirect daarmede samengaat, heeft voor Europa slechts politieke beteekenis. Als zoodanig zelfs een belangrijke. Het heeft het socialisme, tegen zijn wil in, meegesleurd, met het gevolg dat de onderdrukking van het communisme in Italië en Duitschland tegelijk de onderdrukking van het socialisme daar beteekende. Bij ons gaat het denzelfden kant op. Onweerstaanbaar drijft hij ons de politiek links georiënteerde kleine groep de groote sociaal-democratische partij. De laatste, die door een jarenlange scholing een groot aantal gedisciplineerde leden telt, zit in de moeilijkheid, dat met den val der welvaart ook de aanhankelijkheid van de arbeidersklasse voor de partijideeën taant, te meer, daar aan het hooge doel: een gesocialiseerde gemeenschap langs evolutionairen weg te bereiken, het geloof verdwenen is. Telkens als een stukje van dit gemeenschapsideaal verwezenlijkt moest Worden, verzette zich de grauwe werkelijkheid. In 1914 eerst, in 1918 later, glipte de geschiedenis aan het socialisme voorbij. Want het socialisme is stroef en langzaam. Het heeft ambtelijk bloed. Heel moeilijk past het zich aan snelle veranderingen aan en tegenover tegenspoed staat het zeer onwennig. Tegenover den oorlog bleek het machteloos, niettegenstaande een jarenlang gevoerde propaganda voor verzet ertegen. Bij een economische depressie van wat langen duur verliest het aan kracht omdat het niet tijdig wenschen, welke het zelf opwekte, kan bevredigen. Het socialisme toonde buiten het sociale terrein weinig reconstructieve eigenschappen. Toen de tijden slecht werden en op sociaal terrein practisch niet veel meer te bereiken viel, lag het socialisme werkeloos. Daar- door kon het in Italië eerst, in Duitschland later, snel onder den voet worden geloopen. Het bestuursapparaat in het kapitalistische productie-organisme daarentegen bleek mobiel, het volgde de snelheid van het wiel onmiddellijk. Het reageerde vlug en beschikte over sterk reconstructieve kracht, juist in den moeilijken tijd* Trusts en kartellen herschiepen in korten tijd groote bedrijfstakken. Het was zelfs te dynamisch* vaak ontbrak een rem en vonden beheersuitspattingen plaats* welke zouden zijn voorkomen bij een bestuursstelsel van het productie-apparaat, dat meer op de belangen der gemeenschap zou zijn gericht geweest. Reeds heeft het kapitalisme tal van gedaantewisselingen ondergaan, maar als technisch systeem gezien is het nog lang niet aan het eind van zijn bestaan. Het staat voor reusachtige levens-moeilijkheden, maar deze duiden niet op een aanstaanden ondergang. Het staat* om allereerst één der neteligste vraagstukken te noemen, voor de opgave om nieuwe banen te vinden voor zijn expansiedrang dan wel dezen te breidelen* Aan het dynamisch kapitalisme is immers inherent de drang om de productie aldoor op te voeren. Het winst-optimum kwam als regel bij een steeds hooger productie-kwantiteit te liggen* al is hieraan een grens. Ook onderlinge concurrentie* eerst van bedrijven en later van groepen, werkte expansie in de hand. Om dit vol te kunnen houden moet de consument mee. Bij oploopende conjunctuur gebeurt dit ook, tot de spanning te groot gaat worden en het contact verbroken wordt» Met de verwikkelingen van de huidige crisis wordt de moeilijkheid om producent en consument weer tot elkaar te brengen, steeds grooter. Als een knoop zitten de monetaire en schuldenvraagstukken, alsmede die op het gebied der handelspolitiek ineen» De knoop moet worden ontward. Omtrent de kans van slagen bestaat reden tot bezorgdheid, maar niet tot wanhoop. Reden tot optimisme is gelegen in het feit, dat de mislukkingen der conferenties (met alle waardeering voor Lausanne) gevolgd zijn door feiten. De weigering tot betaling van zijn oorlogsschuld door Duitschland eerst, door Frankrijk vervolgens en ook het voorbehoud door Engeland gemaakt bij zijn termijnbetaling van November '33 eerst en zijn on- voldoende remise daarna, zijn belangrijke zetten geweest. Op monetair gebied heeft de val van het pond en van den dollar met zijn nasleep ontegenzeggelijk de verhoudingen weer moeilijker gemaakt. Het échec van Londen deed hoop vervliegen. Intusschen wijzigt zich de toestand snel. Het kan zeker nog slechter worden, maar daarmede worden gelijkertijd regenereerende krachten sterker opgewekt. De geschiedenis spot met alle menschelijke berekening. In de periode van stijgende welvaart in het begin onzer eeuw werd de wereldoorlog uitgebroed, waaraan voordien niemand kon gelooven. Het is aannemelijk om thans de werking van krachten te onderstellen, welke het kapitalisme door zijn crisis heen stuwen, zonder dat evenwel deze krachten direct zijn te onderkennen. Maar vrij van optimisme, aannemende, dat met horten en stooten de weg gevonden wordt om den consument weer in staat te stellen te koopen, blijft het kapitalisme toch voor een groote moeilijkheid staan. Het is, in tegenstelling met vroeger, toen het zijn bakermat bij de westersche volken had, thans over de heele wereld verbreid. De overdruk van het in de oude landen geconcentreerde kapitalisme vond vroeger een uitlaat naar Azië, Australië, Afrika en Zuid-Amerika. Die markten zijn thans belangrijk verkleind. Japan heeft het westen perfect nagevolgd en is zelf een modern industrieel land geworden. Het heeft behoefte aan eigen expansie en is bezig voor zichzelf Chineesche en andere markten te veroveren. Zuid-Amerika, Britsen-Indië, fabriceer en zelf goederen, welke zij vroeger kochten, zoo ook Polen en Hongarije. Dit houdt in: beperking van afzet voor vele bedrijfstakken. Het vraagstuk van productie-beperking is dan ook aan de orde van den dag. Dit beteekent het conflict, dat minder handen werk kunnen vinden, terwijl juist millioenen op werk wachten. En bovendien beteekent het een domper op het westersch vernuft, dat door zijn vindingrijkheid op technisch gebied op verlaging van kostprijs aanstuurde, waarmede als regel vermeerdering der voortgebrachte hoeveelheden ging gepaard* Anders gezegd: de dynamiek van het kapitalisme zal moeten inboeten om plaats te maken voor een meer statische geaardheid. Afstemmen van de productie op de werkelijk mogelijken afzet en groote behoedzaamheid tegen overdruk wordt, of liever is reeds een vraagstuk van den allereersten rang. Dit beteekent: nog sterker organisatie, nog veel verder gaande uitbanning van de idee der vrije concurrentie, omdat deze juist het dynamische in het productiestelsel ten top voert. Het volkomen vrije bedrijfsleven met een groot aantal los van elkaar werkende fabrieken, werkt de opjaging in de hand en beteekent te veel vastleggen van kapitalen, welke bij beperkter markt heel gauw onvruchtbaar worden. Vóór den oorlog was dit mogelijk, omdat de overzeesche markt voor menig artikel reguleer end werkte. De tijden zijn nu anders; het is noodzakelijk, zijn markt gelimiteerd te zien en evenals bij de fabricage, nu ook bij den verkoop nauwkeurig te gaan rekenen. Het consumptie-vermogen is nu aan de beurt voor practisch-wetenschappelijke analyse. De ontwikkeling, zooals hier aangeduid, zal niet overal ineens en tegelijkertijd worden ingezet. Zij vindt veeleer fugatisch plaats (Sombart). De eene tak van bedrijf is in de ontwikkeling vóór, de andere achter. In het algemeen kan o. a. worden vastgesteld, dat juist het gevaar voor vorming van te groote voorraden vooral bij de grondstoffenrubriek ligt» De groote afstand van den voortbrenger van grondstoffen tot den afnemer der voltooide producten, moet hiervan een oorzaak zijn. De afstemming van den een op den ander is hier, dank zij den langen afstand, moeilijker dan bij de productie van voltooide artikelen, waarbij het contact tusschen producent en consument inniger is, het geval is. Luider worden de stemmen in bedrijfskringen, die roepen om regeling van de productie van grondstoffen. Voor menig consumptie-product zal een nieuwe aanpassing van de productie aan de werkelijke behoefte ongetwijfeld mogelijk zijn. Een betere inrichting van de maatschappelijke machinerie, een terugkeer van vertrouwen, kunnen gaandeweg de millioenen, die nu van werk zijn verstoken, weer aan den arbeid helpen en daarmede tot volwaardige afnemers maken. Hoewel er veel gebeuren moet om dit proces zich te doen voltrekken, is er geen enkele reden om vast te stellen, dat de productie van tal van artikelen, waaraan bij millioenen behoefte bestaat, maar waarvoor de koopkracht nog te kort schiet, niet nog op grooter schaal gedreven zou kunnen worden. Een sprekend voorbeeld geeft de automobiel. In korten tijd heeft de ontwikkeling van techniek en organisatie naast de luxe-automobiel de standaard Ford aan de markt' gebracht. Maar hierbij is het niet gebleven. De crisis heeft de luxewagens voor een groot deel uit de markt geduwd. Het aantal personen, dat thans, zelfs in dezen zeer slechten tijd, in kleine wagens, goedkooper dan de Ford nog, over onze wegen rijdt, neemt toe. Een toeneming van het gebruik van auto's, zooals dit indertijd bij het rijwiel het geval was, is zeer waarschijnlijk. Maar bij dit ééne voorbeeld, hoe de ontwikkeling van de techniek en van rationeele productie-methoden een gelegenheid biedt om meer producenten aan het werk te zetten, behoeft het waarlijk niet te blijven. Want feitelijk is het gebied onbegrensd. Er blijven oneindig veel behoeften te bevredigen, waardoor niet alleen uitbreiding van bestaande industrieën, maar oprichting van geheel nieuwe takken van bedrijf noodig zal zijn. Het menschelijk uitvindingsvermogen kan naar tal van zijden zich nog ruimte scheppen. Indien morgen nieuwe middelen gevonden worden om volksziekten, t.b.c, rheumatiek, kanker, te voorkomen of te genezen, valt een geheel nieuw arbeidsveld te bewerken. Op het gebied van woningbouw, van sportgelegenheden zijn nieuwe verlangens opgekomen, voor welker bevrediging een leger handen noodig is. Deze voorbeelden kunnen met tientallen worden uitgebreid. Het is kortzichtig om te meenen, dat het menschelijk vernuft zoo'n hoog punt reeds zou hebben bereikt, dat enkelen zouden kunnen voortbrengen, wat velen noodig hebben en dat daardoor het doel der samenleving zou zijn voorbijgestreefd. Het is onjuist te meenen, dat dank zij de hooge vlucht van de techniek en de verre doorvoering van arbeidsmethoden slechts een deel der bevolking nog werk kan vinden, waardoor de rest als producent zou moeten afvallen en als consument niet anders dan ten laste der gemeenschap zich nog zou kunnen doen gelden. Ware dit zoo, dan zou inderdaad het westersch maatschappelijk systeem gevaarlijk losraken. Behoeften, welke vandaag nog begrensd zijn, kunnen morgen door een grooter schare worden gevoeld. Behoeften, welke vandaag nog onbekend zijn, kunnen zich morgen doen gelden. Vrees voor techniek is zinloos. Te snelle ontwikkeling der techniek kan een rustige ontwikkeling in de war stuwen, een crisis mede doen ontstaan of een reeds aanwezige crisis verscherpen, maar niet kan worden volgehouden, dat technische vooruitgang blijvend millioenen menschen buiten arbeid stellen moet. Dit is een dwaalbegrip. Verstoring van het verband tusschen voortbrenging en verbruik beteekent niet, dat dit niet opnieuw tot stand kan komen, enkel en alleen omdat de voortbrenging, dank zij voortschrijdende ontwikkeling der techniek, te veel wordt opgestuwd of handenarbeid door machinale wordt vervangen. Als de handelsmachinerie opnieuw functionneert, zal grooter behoefte dan nu kunnen worden bevredigd. De grooter productie, welke daarvoor noodig is, zal als geheel gezien, meer handen werk kunnen geven. Waar het verder om gaat is: dat de markt voor hetgeen Europa en Amerika voortbrengen, veel minder dan vroeger buiten deze gebieden zal liggen. Die markt zal in de toekomst bijna geheel binnen de grenzen van het westersch kapitalistisch gebied zelf moeten worden gezocht. De overgang daarheen komt niet tot stand zonder belangrijke wijzigingen, welke met het woord structuurverandering vaag worden aangeduid. Waarschijnlijk zullen hiervoor nog jaren noodig zijn. Zelfs als het Roosevelt-experiment mocht slagen, waaromtrent twijfel wel gewettigd is, zal de crisis nog niet tot het verleden behooren, zeker in Europa niet. Het simpele feit alleen, dat er in menig land te veel gebeurd is om het vertrouwen van den kapitaalbelegger gemakkelijk terug te winnen, zal oorzaak zijn, dat veelal met kunstmiddelen het kapitaal gestuwd zal moeten worden in de richting, waar het noodig is. Dit feit alleen wijst op de komst van een nieuwen toestand, van een nieuwe phase in het kapitalisme zoo men wil. Het zal zich openbaren in het scheppen van nieuwe organen, geheel of gedeeltelijk officieel. Ongemerkt is, ook in ons land, dit proces reeds aan den gang (organisaties voor credieten en steun aan den landbouw), maar wij staan pas aan het begin. Groot zijn de moeilijkheden, welke liggen op het terrein der handelspolitiek. Met de nationale afsluiting immers loopt het vast. In menig land, waar men zich aan de leus van „autarkie" heeft opgehangen, moet men eerst nog door deze bij-crisis heen om te ervaren, dat modern kapitalisme en middeleeuwsche afsluiting niet bij elkaar behooren. 2 Aan den anderen kant moet het herstel van een vrij wereldverkeer als een utopie worden gezien* Te ver is de wereld hiervan afgedwaald om een terugkeer tot dien toestand nog mogelijk te achten. De oplossing ligt in het midden. In de groepeering van landen, welke politiek en economisch samen kunnen gaan, ligt de oplossing voor een nieuwe structuur der handelspolitiek. Het échec van Londen gaf een duw in deze richting. Om dit alles tot stand te brengen, moeten heel wat bakens worden verzet. Maar Europa herbergt te veel energie en intellect om niet aan te nemen, dat het uit den knoei zal komen met behoud van het productiestelsel, dat hem het beste ligt, zij het na hartgrondige saneering. Juist door zijn vitaliteit is het kapitalisme hiertoe in staat. Meer dan met eenig geheel nieuw systeem, los van het verleden op te bouwen, is het westen gebaat met een hervormd kapitalisme» Het stelsel lijdt op het oogenblik aan tal van mankementen, van politieken, economischen, monetairen, psychologischen aard en bergen zullen moeten worden verzet om iets te bereiken, wat een nieuwe orde mag worden genoemd, maar er is beslist geen reden om aan te nemen, dat het kapitalisme binnenkort voor goed uit elkaar valt. Niemand kan ontkennen, dat ons huidige productiestelsel zich op het oogenblik in een labielen toestand bevindt en naar verschillende kanten uit kan slaan. Minder dan ooit valt te voorspellen, wat de nieuwe vorm ervan precies zal zijn. Maar uit niets valt de slotsom te trekken, dat het kapitalisme niet weer een evenwichtstoestand kan bereiken. M. a» w. de kansen van het stelsel zijn niet verspeeld. Het zoekt een nieuwe gedaante, gelijk het in het verleden steeds een nieuwe gedaante zocht. De snelle, maar geleidelijke ontwikkeling van het eind der negentiende eeuw tot aan 1914 toe, heeft ongemerkt de groote potentiëele spanning teweeggebracht, welke als een bliksem uit moest slaan. Het onweer is thans nog steeds niet van de lucht. Het kan opnieuw inslaan op plaatsen, waar het niet wordt verwacht. Koortsachtig tracht men langs de lijn van geleidelijke ontwikkeling tot een nieuwen toestand te geraken. Die toestand komt vroeg of laat, misschien sneller dan wij in ons pessimisme van vandaag kunnen denken. De geleidelijke ontwikkeling van vroeger gaf den klap van 1914; onverwachts omdat wij te uitsluitend op de gangbare economische leer vertrouwden en te weinig geloofden aan de krachten, welke van buiten af via menschen en volken den wereldgang bepalen. Het is geen utopie te meenen. dat uit de spanningen van vandaag op een onverwacht moment een nieuwe stabiele toestand wordt geboren. West-Europa, ons land incluis, staat dus voor de keuze: verdere ontwikkeling van het kapitalistisch stelsel of ondergang in den chaos. De keuze is niet moeilijk* Voor zoover een denkend mensch invloed kan hebben op den loop der dingen, kiest hij het eerste en spant zijn beste krachten in, om een nieuw economisch sociaal geheel te vormen, op de basis van het kapitalisme. Zonder ingrijpende wijziging der staatkundig democratische idee komt van een dergelijk herstel echter niets terecht. Meer dan vroeger, nu wij voor belangrijke vervormingen staan (een kleine proeve hiervan geven de toelichtingen op onze landbouw- crisiswetten) komt het aan op eenheid tusschen staat en samenleving. Deze is alleen denkbaar, indien de een op dezelfde beginselen wordt opgebouwd als de ander. Daaraan hapert alles. De economische samenleving streeft naar een nieuwe ordening. Zij leeft onder een tendenz van groepeering. Want alle wanorde ten spijt moet worden vastgesteld, dat het zuiver economische gedeelte van de samenleving voortdurend op zoek is naar nieuwe groepeering van producenten; het wenscht afspraken. Om organisatie in het distributiestelsel wordt gevraagd, teneinde de verlaging van den productieprijs zoo volledig mogelijk tot haar recht te doen komen. De producenten zoeken contact onder elkaar, maar tevens trachten zij het contact met den verbruiker te verinnigen. Deze tendenz naar ordening doet haar invloed gelden. De beweging wordt echter in het politieke zand geremd. De economisch-monetaire knoop zou vermoedelijk reeds gedeeltelijk ontward zijn, indien regeeringen grooter vrijheid van beweging hadden. Men denke aan de gevallen, waarin Briand, Herriot, Stresemann, ja zelfs MacDonald (deze laatste in een land, waar het parlementaire stelsel nog zuiver werkt), het gaan bemoeilijkt werd op momenten, waarop zij stappen in de goede richting konden doen. Geen staatsman kan zaken doen, indien hij van Genève heen en weer moet vliegen naar zijn land om daar voortdurend voor de mogelijkheid te worden geplaatst in het publiek geïnterpelleerd te worden omtrent hete een hij bezig is binnenskamers voor elkaar te zetten. Is de politieke leider in den democratischen staat gebonden, de leider in het productiestelsel kan ongehinderd handelen. Hij zal fouten maken bij de vleet, maar hij wordt in staat gesteld ze te herstellen, kortom hij heeft binnen zekere grenzen macht en daarmede tegelijk verantwoordelijkheid. De leider van een groote bank of van een industrieel concern is thans niet meer een man, die schaken und waken kan naar welgevallen. In bepaalde omstandigheden kan hij misschien, als hij voor zijn taak niet deugt, daden verrichten welke de gemeenschap schade berokkenen, lang volhouden kan hij dit niet. Hij wordt in het publiek besproken en beoordeeld, ook zonder parlement. Maar hij wordt niet telkens aan zijn jas gegrepen als hij snel handelend beslissingen neemt, waarvan direct zijn zaak en indirect de gemeenschap profijt kan trekken. De westersche democratie zooals deze thans is geworden, erkent dit beginsel niet. Het erkent het niet voor parlement en stadsbestuur, het wil ook' in het bedrijfsleven tornen aan de zelfstandigheid der leiding. Wie inziet, dat het kapitalistisch stelsel, ontwikkeld tot een vorm, waarin van overheidswege aan de persoonlijke vrijheid de beperkingen worden opgelegd, waartoe het belang der gemeenschap dwingt, voor het westen het eenig houdbare stelsel is, zal moeten erkennen, dat de vorm onzer democratie herzien moet worden, om het kapitalisme, ten bate der democratie behoorlijk zijn taak te doen vervullen. Sterker nog, dat de opvattingen omtrent democratie ongeveer een halven slag om moeten, dat het meepraten van velen, om het nu maar grof te zeggen, niet synoniem is met wat men verstaat onder gemeenschapsbelang. Want indien de opvattingen der democratie niet grondig veranderen, blijft er onrust. Dan drijft de politiek een kant op, welke schadelijk is voor het productie-organisme. Dan worden staat en stad bestuurd volgens methoden, welke geheel verschillend zijn van die, volgens welke de bedrijven worden geregeerd. Erger nog: zoolang de democratische regeeringsvorm niet gemoderniseerd wordt, houdt onze samenleving een gespleten ziel. Zoolang wordt in de zaal der volks- vertegenwoordiging het belang der gemeenschap anders gezien en wordt daarnaar anders gehandeld dan op de plaatsen, waar beslist wordt over de groote vraagstukken der productie en der distributie. In onzen tijd, waarin de staat zijn invloed doet gelden, niet slechts op het gebied van het recht (negentiende eeuw), maar eveneens op dat der economie, is het verschil in geest in den politieken en in den economischen kring uitermate bedenkelijk. Zonder aarzeling mag worden gezegd, dat juist hierin één der ergste gebreken schuilt van de samenleving in ons eigen land. evenals in die van andere nog democratisch bestuurde landen. Voor wie het niet te ver wil zoeken en zich moeilijk rekenschap kan geven van dieper oorzaken van conflicten, moge ter overdenking worden voorgelegd: de maatregelen van de overheid en die van de particuliere bedrijven ten aanzien van den prijs in de laatste jaren in ons land. Het economisch proces dwong tot een reeks van scherpe prijsverlagingen in elk bedrijf. Het particuliere bedrijf volgde dezen drang, goedschiks of kwaadschiks. Het moest voortdurend trachten den consument aan zich gebonden te houden. Producenten, wien dit te machtig werd, overspanden zich en legden het loodje. Maar het consumentenbelang, dat een groot gemeenschapsbelang beteekent, gaf den doorslag. Wat zien wij echter bij het rijk en de gemeenten? Verstarring, onaandoenlijkheid, wegredeneering van noodzakelijkheden. Nevenbelangen worden vóór de algemeene economische belangen der gemeenschap geschoven. Loodsgelden, havengelden, electriciteits-, gas- en waterleidingstarieven, tramtarieven, zij worden niet verlaagd, maar zelfs in bepaalde gevallen nog verhoogd; belastingen worden opgeschroefd. Deze voorbeelden, welke op het zuiver economisch terrein liggen en daarom vergelijkbaar zijn, toonen voldoende aan, dat de democratie zich zelf tegenwerkt. De oorzaak zit voor een groot deel in het kwantiteitsprincipe, en in de wijze waarop dit in het huidige politieke partijwezen is doorgevoerd. Het partijwezen in Nederland heeft zich in zichzelf vastgebeten. Het moet de partij, d, w, z, het vasthouden en zooveel mogelijk uitbreiden van haar ledental als hoogste belang stellen. Het staat geheel onder den invloed van de macht, de suggestie van het getal. Kiezersaantal, aantal stemmen in de Kamer en in den Raad is het hoofddoel van alle actie geworden. Van een ideëel program, dat men zooveel mogelijk tot werkelijkheid tracht te maken, is nauwelijks meer sprake. De politiek loopt vast op verouderde recepten en op de spits gedreven tegenstellingen. Het ideaal van het linksche deel der democratie is bovendien verworden tot een program van sociale wens ch en, welke in een economisch zwaar drukkenden tijd door niemand ernstig als vervulbaar worden beschouwd. Negeeren van droeve werkelijkheid. Als het bedrijfsleven in Nederland niet in staat is ruim 300.000 werkloozen aan arbeid te helpen, weet ieder, dat dit geen tijden zijn om zeer wenschelijke, maar vooreerst onuitvoerbare sociale maatregelen te bepleiten. Zeker geen tijd om op grond daarvan de verantwoordelijkheid voor een vast bestuur van staat en gemeente van zich af te schuiven. Tegen een neergaanden tijd is het linksche deel der democratie niet bestand. Het weet er geen weg mede. En aan den anderen, conservatieven kant; verouderde beginselen omtrent individueele vrijheid. Een hardnekkig vasthouden aan denkbeelden, welke in den grooten liberalen tijd indrukwekkend echt en zuiver waren, maar die nu krachteloos zijn geworden. Het partij-wezen in de Nederlandsche politiek zit, evenals in de meeste andere democratische landen van Europa, in zichzelf vastgewerkt. De partijen hebben sedert jaren elk hun eigen lijn geloopen en kunnen onder elkaar het contact niet meer herstellen om tezamen als werkelijke volksvertegenwoordiging een Regeering sterk te steunen. Ten deele is dit uit elkander gaan wel gevolg van de verdeeldheid in de samenleving zelf, maar een sterke leiding is toch in staat de gedachten van een volk te richten* Met het evenredig algemeen kiesrecht, is de aanraking van de volksvertegenwoordigers met het kiezerscorps bovendien zeer verzwakt. Verversching van het parlement, hetgeen in dezen wisselenden tijd juist zeer nuttig zou kunnen werken, is in de practijk uitgesloten. De techniek van het evenredig kiesrecht geeft den z*g. lijstenmakers de macht in handen om in kleinen kring uit te maken, wie in elke partij de uitverkorenen zullen zijn. Het kliekwezen overheerscht. Omwisseling van leden is daardoor veel te weinig mogelijk. Ook dit heeft de verstarring van het partijwezen in de hand gewerkt. Het partijwezen van vandaag moet zijn kracht zoeken in het toespitsen van onderlinge verschillen. Dat niettemin eenige jaren achtereen gepoogd is, om zoo goed mogelijk samen te gaan, om daardoor het landsbestuur in de gelegenheid te stellen nog dragelijk te regeeren, is te danken aan het hooge verantwoordelijkheidsgevoel van eenige leidende figuren in onze Eerste en Tweede Kamer. Als het water hoog aan de lippen komt, in den tijd van den oorlog en nu in het vierde crisisjaar, laten de Kamers zich zelfs veel gezeggen* De gemeenteraden in de meeste steden, Amsterdam en Rotterdam voorop, geven echter, ook in normalen tijd, een ander beeld te zien. Het gemeentebelang is daar bij de meeste groepen een verouderd begrip geworden, dat niet meer terzake dient* Intusschen groeit in de samenleving zelf het wantrouwen in het verouderde partijwezen* Het laatste vindt zijn projectie niet terug in het kiezerscorps. Vandaar steeds toenemende verwarring. Tientallen nieuw gevormde partijtjes deden aan de laatste verkiezing mede. Wie van onder af zijn stem wilde doen gelden, kreeg daartoe geen kans in den othcieelen kring der oude partijen. Daar worden de lakens binnenskamers uitgedeeld* Het laten zitten wie zit is als regel het parool. Drang van uit het kiezerscorps vindt hierdoor zijn weg alleen langs nieuwe banen. Het kwaad der kleine partijtjes ontstond. Door de verkiezing verminderde het aantal tot zes, genoeg om in de Kamer als splijtzwammen te fungeeren. Erger aanval nog: de toenemende druk van groepen, die het parlementarisme den doodsteek wenschen toe te brengen. Gevaar dus van binnen- en van buitenaf. Bij dezen toestand philosofeerde de groote pers na de jongste verkiezing voor de Tweede Kamer over het vóór en tegen der vorming van een parlementaire Regeering, zich daarbij spiegelend aan het verleden. Thorbecke en Buys werden opgeslagen. Maar in een tijd, waarin de parlementen hun crisis doormaken, spot de werkelijkheid met uitspraken uit het verleden. Uit een parlement, waarin het partijwezen sterk is gesectariseerd, komt niet meer één gedachte als resultante van uiteenloopende partijwenschen naar voren, welke zich in een klare formule vast laat leggen. Een Regeering, welke zich voorneemt om vier jaar lang in den geest van het parlement te besturen, is daardoor als regel een ondenkbaarheid of het is een college, dat niet boven compromissen uitkomt. In onzen tijd blijft enkel over de mogelijkheid van een Regeering, welke over het parlement heen ziet naar wat het land dringend en dringend noodig heeft en met de zweep der Kamer-ontbinding in de hand, de teugels houdt zonder zich veel te bekommeren om staatsrechtelijke gebruiken. Beteekent dit alles den ondergang der democratie? Een kenner van ons staatsrecht noemde kort geleden nog de democratie „de staatsvorm die mensch en menschelijkheid tot uitgangspunt kiest". De democratie aanvaardt „de staatkundige gelijkheid van alle menschen; zij oordeelt, dat de Staat er is terwille van den mensch en niet de mensch terwille van den Staat". Zoo was het, zoo ongeveer is het nog. Nog leven wij in Holland uit een democratische idee, welke van den mensch uitgaat en welke diens rechten als het hoogste laat gelden. Een idee, welke de burgers staatkundig als gelijken ziet, het principe der atomistische leer (Rousseau). De menschen als atomen naast elkaar. Of zij tezamen een vast lichaam kunnen vormen, dan wel als zandkorrels uit elkaar vallen, doet in dezen gedachtengang niet terzake. Het recht en de vrijheid van het mensch-atoom beheerscht alles. Allen tezamen vormen zij den staat, hetzij verbonden of los van elkaar. Kuyper brak eens een lans voor een organisch kiesrecht, zij het in een vorm, welke thans niet meer kan worden aanvaard; ook uit anderen hoek kwamen wel eens nieuwe gedachten op, maar overheerschend bleef toch de meening, dat de staat een optelsom is van eenige millioenen gelijke mensen-atomen. Maar ongemerkt en snel komen in verschillende kringen van de maatschappij nieuwe denkbeelden naar voren. De kracht van het humanisme, dat zijn bloeitijd heeft overleefd, is aan het tanen. Wie nadenkt over de oorzaken van den wereldoorlog begint ernstig te twijfelen aan de groote beteekenis, welke ons moderne humanisme en in aansluiting daarmede onze democratie toekent aan den mensch. De beteekenis van den men- schelijken wil wordt beperkter gezien. De nederlaag van een democratie, welke vooral de waarde van de rechten van den mensch boven alles stelt, is zeer dichtbij. In meer dan één land ligt zij reeds neergeslagen. De moderne democratie heeft aan het liberalisme van de negentiende eeuw zijn ontstaan te danken* ,Ze heeft er zich echter niet intijds van weten los te maken, al hebben de linksche elementen al hun best gedaan om het omver te schetteren. Het liberalisme had in zijn jongen tijd de groote taak der Fransche revolutie: bevrijding van dogma's en klasse-bevoorrechting, verder af te werken. Het liberalisme had ontwikkelingsbanen vrij te maken en deed dit op grootsche wijze (Gladstone, Thorbecke). De opkomende democratie van den vierden stand heeft hiervan in ruime mate de voordeelen geplukt» Bij de verdere ontwikkeling heeft deze democratie, welke kort vóór den oorlog en nog even erna haar hoogste punt bereikte, niet intijds ingezien, welke lijn zij toen bezig was te volgen. Want inplaats van het vrije politieke veld, dat het liberalisme de moderne democratie ter beschikking stelde, naar eigen inzicht te bewerken om er een gemeenschap op te bouwen, is zij doorgegaan met nog verdere bevrijding van het individu te bevechten. Wat bij het liberalisme thuis behoorde, lag bij de moderne democratie verkeerd. Hooger Iconen en sociale voorzieningen zijn voor duizenden arbeiders nuttig en gewenscht, maar als hierop alle aandacht wordt geconcentreerd en niet gelijktijdig een nieuw staatkundig stelsel wordt geconstrueerd en het bedrijfsleven wordt verstevigd, loopt het op een bepaald moment vast. Want aldoor zijn er in de geschiedenis keerpunten. Als de democratie haar hooge roeping, een gemeenschap te stichten, welke haar eigen vorm heeft, met begrijpt, maar doorgaat uit het vrijheidsbegrip voor individuen alles te halen wat erin zit, komt men op een punt, waarop het geheel uit elkaar dreigt te vallen door oververzadiging van persoonlijke belangen. Dan vallen de schellen van de oogen. Inplaats van voor het gebouw van een democratischen staat, die zijn gezag uit kon strekken over het heele terrein van maatschappelijke samenwerking, het productie-organisme natuurlijk inbegrepen, kwam de democratie voor een millioenen-ieger van vrijgeworden individuen te staan, bij wie het verantwoordelijkheidsgevoel voor een gemeenschap nauwelijks te onderkennen viel. Onder de spanning van den tijd komt nu een geheel andere idee naar voren. De waarde van het individu wordt ineens zeer klein gesteld. Staat en gemeenschap worden als hoogste goed gezien, waarvoor de burgers hun offers zullen brengen. Nu plotseling het nieuwe inzicht, dat de staat niet langer kan zijn een vorm of een stelsel, dat den mensch als uitgangspunt kiest, maar in de plaats daarvan het inzicht, dat de mensch het werktuig en de staat als symbool der gemeenschap het eigenlijke doel is, waarnaar de burgers zich hebben te richten. De staat ondergaat vervormingen onder invloed van de kracht der voorzienigheid. De burgers bouwen geschiedenis op. De elkaar opvolgende generaties dragen elkaar de fakkel over. Dit alles richt den blik wel op een veel grooter doel dan op het belang der individuen alleen. Tegenover een optelsom van wenschen en belangen komt nu de nieuwe figuur van een gemeenschap te staan, welke als eenheid moet worden gezien. Een nieuw staatsbestel, dat niet bij optelsom van kiezers zal worden beheerd, maar door een uitverkorene, wien het is gegeven om zooveel weerklank bij de massa te vinden, dat deze bereid is haar krachten in te spannen ter bereiking van een doel, door den leider aangegeven. Deze ommekeer is, waar zij werd voltrokken, zoo snel gegaan en zoo abrupt, dat middelen in toepassing werden gebracht, welke naar onze Nederlandsche humanitaire begrippen niet zijn te verdragen. Italië eerst, Duitschland later, brachten geweld en vernedering, in de plaats van de vrijheid en zelfstandigheid der burgers, waarin de democratie hen had opgevoed. Deze extreme methoden doen intusschen aan het wezen van de zaak niets af. Als de geschiedenis plotseling omslaat, gaat dit als regel met geweld gepaard. Maar als eenmaal de nieuwe gedachte zich tot werkelijkheid heeft omgezet en de aanvankelijke tegenstand is tot rust gebracht, verdwijnen gewoonlijk de excessen. De tijd van vernietiging van het ancien régime en van de geboorte van de idee der vrijheid en gelijkheid, zag lieden als Robespierre als wildemannen te werk gaan en in een latere periode van de omwenteling was slechts een krachtfiguur als Napoleon in staat om de nieuwe denkbeelden te consolideeren. Zoo hebben thans de landen, waarin de liberaal-sociaal- democratische vrijheidsidee zoover was uitgeleefd, dat aan de vermeiende kracht van het communisme niet meer voldoende weerstand kon worden geboden, hun Mussolini en hun Hitier. In Nederland is het nog niet zoover. Het zal ook niet zoover behoeven te komen. Het ruw geweld als middel om orde te scheppen is hier niet noodzakelijk, omdat Nederland, alle moeilijkheden ten spijt, nog lang niet in de poel van ellende is terecht gekomen, waarin Italië omstreeks '20 en Duitschland thans is verzonken, Nederland heeft geen oorlog meegemaakt. Daardoor zijn bij ons niet die barbaarsche instincten losgebroken, welke elders den vrijen teugel kregen. Het grof geweld zal vermoedelijk bij ons ook niet kannen zegevieren, omdat het Nederlandsche volk eeuwen lang is opgegroeid in gevoelens van weerzin tegen het geweld, tegen dictoriaal geweld vooral. Italië heeft de caesars van het Romeinsche Rijk in zijn geschiedenis, Duitschland kent keizervereering, „Junkertum" en militairisme. Nederland daarentegen zet nog steeds een borst Van fierheid op als het denkt aan tachtig jaren strijd voor vrijheid en recht. Meer dan het matig dictatorschap van Jan de Witt hebben wij nooit verdragen en zelfs dat niet eens. Ons volk is anders dan b.v. het Duitsche. Wat hij de oostelijke buren kan, kan niet bij ons. Zelfs gelijke oorzaken zouden andere gevolgen hebben, oostelijk van en binnen onze grens. Wij zijn langzamer dan andere volken als het gaat om omkeer van den geest; ons gezond nuchter verstand geeft ook waarborg, dat bij ons het lijntje niet zal breken. De democratie behoudt bij ons nog steeds haar kans, mits zij zichzelf kan herzien. Dit beteekent in de eerste plaats, dat zij zich moet ontdoen van haar liberaal-socialistische denkbeelden en moet leeren inzien, dat een gezonde democratie haar grondvest niet kan vinden in het primair stellen van de waarde van het menschelijk individu. Anders uitgedrukt, onze democratie zal, om het leven te behouden, precies 180 graden om moeten gaan, d. w. z. zij zal haar uitgangspunt hij het belang van de gemeenschap en den staat moeten kiezen en niet bij het individu. Weer anders gezegd: onze democratie zal zich moeten laten stuwen door de idee, dat menschen slechts werktuigen in handen van hooger machten zijn, al mogen het dan werktuigen zijn, waaraan zorg moet worden besteed, maar toch werktuig ter voltooiing van een hooger doel» dat ter nastreving den menschen is opgelegd. De democratie zal dus haar volle aandacht moeten geven aan de herconstrueering van de staatsfiguur als het alles omvattende, waarbinnen het atoom-leven der burgers zich zal hebben af te spelen. Geen optelsom van persoonlijke willen, maar een geconcentreerde idee zal voortaan het ideaal der democratie moeten zijn om haar weer levensvatbaar te maken. Deze ommekeer is niet gering en veel strijd zal in ons land nog gestreden moeten worden, alvorens langs een baan van geleidelijkheid wordt bereikt, wat elders met brute macht en explosie moet tot stand komen. Veel innerlijke strijd zal noodig zijn in het partijwezen zelf, waarvan in de sociaal-democratie de symptomen zich reeds voordoen. Ook in den boezem der andere partijen zal gestreden moeten worden. Dit alleen is echter niet voldoende. Ook van buiten de partijen zal tegen het bestaande partijwezen gerameid moeten worden. Tegen den bes taanden vorm van het parlementarisme in zijn verschillende geledingen, vooral tegen dien van de gemeentelijke bestuursinrichting, zal de critiek nog veel meer los moeten komen, om te bereiken dat er wat verandert. Het partijwezen alleen kan de bestaande verhoudingen niet in den grond veranderen. Het klopt daarvoor niet voldoende meer op de kiezers. Dit is een gevolg van het evenredig kiesrecht, het volmaakte technische eindproduct, dat behoort bij een vertegenwoordigend stelsel, dat haar ideëele gedachte vindt in de groote beteekenis, welke aan het getal wordt toegekend. De evenredigheid naar aantal stemmen is de verfijnde uitwerking van deze gedachte. In de practijk is deze gedachte in de samenstelling van colleges van gedeputeerde Staten en van dagelij ksch bestuur in de gemeente nog verder uitgewerkt. Het partijwezen is hierin vastgeloopen. Het moet het van het aantal stemmen hebben en moet dus uit zelfbehoud het in de breedte zoeken, terwijl deze tijd juist om verdieping vraagt. Door dit alles groeit, ook bij ons, de oppositie tegen het parlementair systeem, hoewel dit systeem op zichzelf heilzaam werken kan, ook nu nog» Men roept, naar Italiaans ch en Duitsch voorbeeld, om een sterken man, om gezag, om nationaal bewustzijn. Het fascisme werkt ook in Nederland. Het is in zoover typisch Nederlandsen, doordat het van meet af aan een sectarische verdeeldheid toont. Er zijn zes of zeven partijen op fascistische leest geschoeid. De burger weet niet goed aan welken Sinterklaas hij moet gelooven. Een Romeinsch-caesaristische figuur kwam echter nimmer in ons volk op, ook de Germaansche Bismarek-natuur eischt ander bloed. Een Nederlandsche fascistische beweging zal dan ook, om succes te hebben, vooral Nederlandsch georiënteerd moeten zijn. Veel van wat men ziet en hoort van Nederlandsch fascisme lijkt op den keper beschouwd niet erg nationaal. Het is o. a. te weinig nationaal, als het verzuimt zich rekenschap ervan te geven, dat Nederland in de historie juist groot geworden is door zijn internationalisme. Economisch gaven de Indische compagnieën Nederland op zijn sterkst te zien door de wereldzeeën te bevaren en overal connecties aan te knoopen. In het heden doen het de model Nederlandsche schepen, die nog, ondanks groote moeilijkheden hun routes loopen en de moderne industrieën, die op een wereldreputatie kunnen bogen. Niet minder doet het de Nederlandsche boer, die meer dan eenig andere, zijrr Deensche collega alleen uitgezonderd, sedert een halve eeuw de internationale markten kent. In het recht waren het onze internationalisten: Huig de Groot en later Asser, Van Vollenhoven, Struycken, Loder, die Nederland een groote natie deden zijn. Dit alles moge een waarschuwing zijn, dat herleving van de eigen volkskracht niet gepaard kan gaan met strevingen om, in navolging van andere landen, een schutting om ons land te zetten. Afsluiting, economisch of in anderen zou ons in wezen een klein land doen worden, dat vrij spoedig zijn bestaansrecht kwijt zou zijn» Groot zijn dus de bezwaren, welke tegen de nationaalfascistische bewegingen in Nederland, zooals deze zich tot dusver openbaren, te berde kunnen worden gebracht. Toch zullen zij groeien, zoolang de democratie in ons land zich zelf niet terdege kan herzien. De democratie, de sociaal-democratie vooral, vreest thans het fascisme. Zij ziet daarin juist, maar vergeet alleen, dat voor haar vrees geen rede zou bestaan, indien zij zelf den tijd begrepen had en niet was blijven plakken bij oude leuzen, die als eenig oogmerk hadden: vermeerdering van de getalssterkte der partij. Veel goeds van wat het liberaal-socialistisch tijdperk in ons land heeft tot stand gebracht, dreigt door een teveel in zijn tegendeel om te slaan. Zoo slaat o. a. de deugd der vrijheid om in ondeugd, als de teugels al te veel worden gevierd. Bij voorbeeld: vrijheid om als volksvertegenwoordiger zitting te nemen in de vergaderzaal van het land of van de gemeente wordt een kwaad voor de gemeenschap, vanaf het oogenblik, dat gekozenen er een eer in stellen om de vergaderingen in de war te sturen. Het liberale middel van de vrijheid van het woord, dat jaren lang inderdaad een probaat middel was om het misbruik, dat van het volksvertegenwoordigingsschap kan worden gemaakt, te keer en, werkt niet meer effectief. De vrijheid wordt uitgebuit om straffeloos verwarring te kunnen stichten, beraadslaging onmogelijk te maken. Het Nederlandsche communisme is in zijn wezen: destructief. Het is heel anders dan het Russische» De meeste Nederlandsche communistische leiders zijn psychisch menschen, die tot bouwen niet in staat zijn. Zij moeten kunnen afbreken, zich tegen het bestaande keeren, om zich uit te leven. Met de loyaliteit, welke het liberalisme kenmerkte en welke het vroeger sierde, bereikt men thans tegenover het communisme en alles wat er zich door mee laat sleuren, niet anders dan vermeerdering der verwarring. Gezag staat het hoogst als het door de burgerij zelf wordt gedragen, vrijwillig, uit behoefte, uit eigen begeeren om geregeerd te worden. Zoolang deze toestand in een volk leeft, is behoud van de democratische opvatting van de vrijheid een kostbaar iets. Maar vanaf het oogenblik, dat het cement los gaat laten en de steenen niet op elkaar blijven, moet gestut worden om ineenstorting te voorkomen. In dien toestand is Nederland thans gekomen. (Niet lang geleden werd een cadet gestraft, omdat hij bij een communistische rel de politie ter zijde stond, niet meer dan een staaltje van zijn plicht. Het gezag ging hier gebukt onder angstgevoelens voor politieke gevolgen). De democratie uit zelfbehoud, moet het aandurven om enkele van zijn liberale vrijheidsbeginselen wat te laten varen. Het is verplicht om direct scherper bepalingen toe te passen t. a. v. de vrijheid van het woord, zoowel buiten als binnen de volksvertegenwoordiging en ook t. a. v. de vrijheid van geschrift. In wetten moeten nieuwe grenzen worden gesteld. Wat gezagsonderrnijning of tendentieus verkeerde voorstelling van zaken inhoudt, moet met alle kracht worden tegengegaan. Onze democratie moet het aandurven om het belang van de gemeenschap en het behoud van den staat boven het recht op individueele vrijheid te stéllen. Zoo niet, dan neemt de terreur op straat, in het theater, in de pers, in de volksvertegenwoordiging toe. Onze vrijheidsleus wordt dan in werïkelijkheid een leus om anarchie. Als de zelf-discipline verloren is gegaan, moeten strenger middelen worden toegepast. Ook op een humanitaire school moeten wel eens kinderen uit de klas worden gezet. De democratie zal alles moeten zetten op ordening. Daartoe behoort in de eerste plaats: het scheppen van de mogelijkheid tot krachtig bestuur. In de gemeenten is dit thans niet meer mogelijk. Uit Thorbecke's gansch anderen tijd stamt nog de bestuursbevoegdheid van den gemeenteraad. Haar onbevoegdheid daartoe zou theoretisch vastgesteld kunnen worden, want nooit kan een lichaam van veertig, vijftig menschen, verdeeld en daarenboven tegen elkaar gespannen, een moderne stad besturen. Practisch bewijzen het de resultaten in de meeste onzer groote steden. De verantwoordelijkheid voor een goed en zuiver bewind wordt in het stelsel steeds verdoezeld. Altijd gooit de eene groep de schuld van fouten op de andere. Het dagelijksch bestuur der gemeente geeft volgens de formule tier evenredigheid, eenzelfde beeld te zien als dat van den Raad: onderlinge verdeeldheid. De sterkste persoon als burgemeester staat machteloos; wie niet met macht is bekleed, kan een gemeenschap niet besturen. Ons gemeenterecht is evenals ons hede staatsrecht naar liberaal beginsel gegrondvest op ideeën van uitbalanceering. Nooit mag één persoon of een klein college een dosis macht worden toevertrouwd. Onze moderne democratie heeft deze zwakke gedachte steeds verder uitgewerkt. Zelfs wat het vrije Amerikaansche volk deed: macht verkenen aan een bewindsman voor beperkten tijd, werd bij ons beschouwd als uit den booze. Vandaar de toestand, dat wij een burgemeester van een groote stad alle macht onthouden, hoewel wij alles van hem verwachten* Voor zuiver moreele macht, de sterkste* die men zich denken kan, is de tijd voorbij. Als de moraal zelf labiel geworden is, is er ook geen voldoende eerbied meer voor de vastheid van karakter van een bepaald man, zoodat men zich op zijn gezag vrijwillig wil verlaten. Dit alles zal in den grond gewijzigd moeten worden. De democratie, om zich te redden, zal met het belang van de gemeenschap als uitgangspunt al haar aandacht moeten schenken aan de herschepping van ons parlementaire stelsel in al zijn onderdeden, om de mogelijkheid van een sterk bestuur als het allerbelangrijkste te doen zien, wat een volk noodig heeft. Als het democratische denken zich weet om te schakelen van het individu naar de gemeenschap, wordt het vanzelf duidelijk, dat wij met de consequente uitwerking van onze liberale stelsels uit de vorige eeuw thans een figuur vóór ons hebben, welke met den besten wil niet meer op de werkelijkheid van heden kan worden geprojecteerd. Als de denkbeelden eenmaal veranderd zullen zijn, zullen staatsrechtelijke barrières met lichten sprong genomen kunnen worden, want staatsrecht volgt tenslotte de feiten. Als de drang tot hervorming sterk genoeg is, wordt de juiste gedaante daarvoor ook wel gevonden* Het is te danken aan het talent, waarmede Thorbecke destijds zijn gemeentewet schiep en aan de kracht waarmede Oppenheim later het voor den meester opnam, dat wij nu nog met een vorm van gemeente-inrichting moeten werken, welke met den waren toestand der gemeentehuishouding niet meer correspondeert. Jaren lang hebben wij er intusschen mee doorgetobt. Nu wij met het beheer der groote gemeenten vastloopen, wordt de drang tot hervorming zoo sterk, dat men de wijzigingen wel zal weten te vinden, welke noodig zijn om het democratisch systeem bij het gemeentebestuur van zijn fouten te zuiveren* Want het gaat tenslotte niet meer in de eerste plaats om het recht van autonomie, wat jaren lang als het allergewichtigste gold, maar om het veel belangrijker vraagstuk om in de Nederlandsche gemeenten, de groote vooral, een hervorming in te voeren, waarbij een werkelijk bestuur ten bate van de gemeen- schap kan worden gevoerd. Een bestuur dus, dat zoodanige macht en zelfstandigheid bezit, dat het in de financiën weer de orde kan scheppen om zonder voogdij der rijksregering zijn kas weer in orde te krijgen en dat, zonder onnoemelijken weerstand van partijfracties, commissies en raadsvergaderingen tarieven in kan voeren, welke in overeenstemming zijn met het lage prijsniveau van onzen tijd. Een bestuur ook, dat vooral op tijd en doelbewust kan handelen en dat niet aldoor touwtjes om de voeten krijgt, als het meent te moeten loopen. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijk sterk bestuur niet op de been wordt geholpen door en uit een gemeenteraad, wier leden niet in de raadszaal zijn verschenen van wege bizondere bestuurscapaciteit. Een werkelijke stadsregeering, welke zich voor het bestuur voldoende sterk en onafhankelijk kan voelen, zal eer van boven af moeten worden aangesteld dan gekozen. De keuze der personen zal niet beperkt moeten zijn uit veertig, vijftig; uit de geheele burgerij zullen de toekomstige stadsbestuurders uitgezocht moeten kunnen worden* Aan zoo'n klein college zal, ten bate der gemeente, veel macht tot handelen moeten worden gegeven, zoodat ook alles veel meer op tijd gebeuren kan. Alleen als de democratie tot den zelfinkeer kan komen dat een stelsel, dat practisch geen bestuursmogelijkheid meer biedt, het slechtste is wat de gemeenschap kan bezitten en daardoor voor de democratie zelf gevaarlijk, is behoud der democratie bij ons nog mogelijk. Het zou het beste zijn, wat ons volk kan worden toegewenscht. Zóó blijven wij onszelf. Als door den druk, welke van buiten af op onzen lering van volksvertegenwoordigers wordt uitgeoefend, de clubs, die thans daar nog in hoofdzaak de lakens uitdeelen aan het weifelen worden gebracht, moet onze democratie de jonge antiparlementaire beweging erkentelijk zijn. Want dan is er nog intijds mogelijkheid tot herstel* Men kan dan met schouderophalen de blaaskakerij, waardoor menig fascistisch optreden in ons land wordt gekenmerkt, op den koop toe nemen. De democratie, waarbij ik nu denk aan den voornaamsten poEtieken en socialen gangmaker, de sociaal-democratische partij, vreest het fascisme sterk. Van haar kant terecht* Want zij heeft in den loop der tijden wel fout op feut begaan en het noodige 3 gedaan om een toenemende beweging tegen zich in het leven te roepen. Als het om ons volksbestaan ging, werden de geesten voor eenzijdige ontwapening opgeroepen in dit volstrekt antimilitairistische land» Welke de gruwelijke gevolgen, — cultureele en sociale, — konden zijn, indien eens werkelijk naar den wensch gehandeld werd, daarvan werd met geen woord gerept* Indien ons volk den wensch niet meer in zich zou voelen om, als het onheil werkelijk dreigt, alle krachten in te spannen tot zelfbehoud, heeft het geen recht meer op een zelfstandig bestaan» Als ons volk de kracht niet meer begrijpt van het: „pas n'est besoin d'espérer pour entreprendre ni de réussir pour persévérer", zal het tot een lijdelijke massa verworden, waarvoor het onverschillig is wat zij wel of niet meer onderneemt» De democraat, die het hooge ideaal van den vrede werkelijk wil bereiken, speelt geen schuilevinkje met werkelijk gevaar. Hij zal geen propaganda voeren voor het openleggen van de grens onder het motto: „wij kunnen toch niet". Deze propaganda was onder een schijn van internationalisme wel heel onnationaal en, omdat onze Nederlandsche democratie eeuwen ouder is dan die der meeste andere volken, ook zeer ondemocratisch. Dit is één der redenen, waarom het fascisme thans wordt gevreesd. Het socialisme vreest het fascisme ook, omdat het socialisme steeds verder ging in een richting, welke het gezag ondermijnde en omdat het nivelleering stelde boven kweeken van persoonlijkheden. Het verheft geen personen, integendeel, het knot af; de Boskoopsche haag is zijn model. Het bekende geval der drie Amsterdamsche raadsleden was slechts één enkel, toevallig opvallend voorbeeld ervan. Overal overheerscht de macht van het getal. De middelmatigheid regeert en dit wordt als methode geprezen. De verstandigen, de verantwoordelijken voelen dit en daarom zeggen zij het fascisme te vreezen, maar in hun binnenste vreezen zij hun eigen partij. De positie der sociaal-democratische leiders is inderdaad heel moeilijk en weinig te benijden. De sociaal-democratie vreest ook het fascisme, omdat ze geen rekening wil houden met de bittere werkelijkheid. Den zwaren strijd om de gevolgen der crisis iets te verzachten, wil het niet mee voeren; om billijk te zijn: het kan dien strijd ook niet meevoeren, omdat zij dan te veel prijs moet geven van wat net jaren lang heeft gepropageerd. Om dergelijke redenen vreest onze sociaal-democratie en wat haar volgt, het fascisme. Zij tracht, om zich te redden, nog de meening ingang te doen vinden, dat het fascisme pursang reactie is, een machtsuiting van de kapitalistische klasse. Wie van de beweging iets heeft nagegaan, weet, dat dit verkeerd gezien is* In zijn beschouwingen betreffende het productiestelsel is het fascisme zeer reëel. Zoo romantisch het fascisme is in zijn uitingen van nationale gevoelens, zoo nuchter en reëel is het hij zijn waardeering van het kapitalisme. Het ziet dit als een zuiver technisch geval, een techniek, waarmede men de bevolkingen het beste helpt om in hun behoeften te voorzien. „Ik offer geen tienduizend kapitalisten om nog millioenen werkloozen meer te maken," denderde Hitier eens den aether in. De nazi's bewonderen het kapitalisme niet, zij verafschuwen het ook niet, zij bouwen er geen liberale ideologie van menschenrecht en vrijheid omheen, zij doen ook niet als de communisten en de socialisten met hen, door in het kapitalisme de oorzaak te zien van alles wat mis is in de wereld, zooals in de middeleeuwen aan den duivel alle kwaad werd toegedicht. Bij alles wat een Nederlander in het fascisme of nationaalsocialisme kan tegenstaan, moet met erkentelijkheid worden begroet den zin voor werkelijkheid, waarmede door hen het kapitalisme wordt gezien. Het ziet dit met zijn deugden en gebreken. Het gebruikt het kapitalisme, omdat het in de vernietiging ervan den volksondergang ziet. Daarom ook overbrugt het fascisme de gevaarlijke kloof tusschen staat en maatschappij. De idee van de macht van het getal, welke ons parlementarisme nog volkomen beheerscht, wordt door de kwaliteitsidee, zij het op ondemocratische wijze, verdrongen en daarmede in harmonie gebracht met de leidende idee in het economisch leven. De tegenstelling tusschen de bedrijfsldding en de vakvereeniging, algemeen uitgedrukt: tusschen kapitaal en arbeid, wordt opgeheven; met den corporatieven staat worden beide als eenheden in een gemeenschap gezien. Onder het ideaal der vrijheid heeft onze liberale democratie geduld, dat bedrijfe- takken werden stopgezet, zonder zich af te vragen, wat de gevolgen voor de gemeenschap waren. In de oude atomistische maatschappij kon dit ook niet anders. Macht moest tegenover macht kunnen worden gesteld, strijd moest kunnen worden uitgevochten. Wel werd door het instituut der bemiddeling getracht, nadeelige sociale gevolgen te voorkomen, maar het recht tot strijd werd hooggehouden, om liberale vrijheidsoverweging aan den eenen kant, als middel tot machtsvermeerdering aan den anderen kant. Partijen worden beu van het gehannes en snel nadert het oogenblik, dat ook in ons vrije Nederland het verlangen zal wakker worden om een regeling te treffen, waarbij economische noodzakelijkheid als rechtsgrond wordt erkend. Want het volgen van een economische noodzakelijkheid is het belang van de gemeenschap, niet het handhaven van een loonpeil, dat te hoog is of te laag naar gelang van toevallige machtsverhoudingen der kibbelende partijen. Eerst als het kapitalisme doodnuchter weer kan worden gezien als een productieapparaat, dat niet ontbeerd kan worden, zullen de middelen gevonden worden om gebreken eraan zonder schade te kunnen verwijderen. Dat Nederland het Italiaansch systeem van den corporatieven staat moet volgen, is hiermede zeer zeker niet gezegd. Het zal, als onze democratie zich weet te herzien, een eigen vorm kunnen vinden. Als de denkbeelden omgaan en als uitgangspunt het belang der gemeenschap inplaats van het belang van het individu wordt genomen, zal gaandeweg het inzicht groeien, dat het moderne kapitalisme behouden moet blijven. Maar daarbij, dat het om economisch up to date te kunnen zijn, zich moet ontdoen van die hinderlijke gebreken, welke het stelsel soms leelijk mank doen gaan. Naar mate deze overtuiging groeit, rijpt ook het inzicht, dat den vorm vindt, welke correspondeert op onzen volksaard en op onze eigen bedrijfstoestanden. Binnen enkele jaren zal de Nederlandsche democratie óf over haar doode punt heen zijn gekomen, óf haar kracht verloren hebben. Haar evenwicht is op het oogenblik labiel. Er is alle reden om te verwachten, dat zij naar den goeden kant zal doorslaan. Onze volksaard is in den grond democratisch. Wij verfoeien het geweld en daarmede de dictatuur. Maar wij zijn in onze democratische begrippen zoover afgedwaald, dat een nieuwe instelling geboden is. De democratie is ideaalloos geworden en tegelijk ver van de werkelijkheid afgegroeid. De verafgoding van het getal heeft na een ontwikkeling van anderhalve eeuw ons een staatkundig organisme gebracht, dat niet meer aansluit op de maatschappij. De macht van het getal heeft het gewonnen van het ideaal om het volk in zijn verschillende geledingen voldoende waarborgen te verschaffen voor een behoorlijke behartiging zijner belangen. Aan de macht van het getal is zooveel opgeofferd, dat het inzicht in de organische samenstelling der maatschappij verloren is gegaan. De atomistische gedachte van Rousseau is tot zijn laatste phase uitgewerkt met negatie van een gemeenschapsidee. De democratie zal. om zich te kunnen handhaven, van dit alles los moeten komen. Los van den waanzin van het kwantiteitsbeginsel, zooals dit thans wordt toegepast, los van de verafschuwing van een productiestelsel, dat het eenige is dat, zij het getransformeerd, de westersche democratie verschaffen kan wat ze verlangt, d. i, zooveel mogelijk bevrediging van de vele behoeften, welke onze beschaving stelt met toepassing van methoden, welke den arbeid, ook den zwaarsten, zoo dragelijk mogelijk maakt. De democratie zal, om het te kunnen houden, vooral moeten rekenen met de werkelijkheid. Wenschelijkneden, welke niet vervulbaar zijn, zullen uit de lijst der verlangens moeten worden geschrapt; een sterk bestuur zal mogelijk moeten worden gemaakt, zoo noodig met wat opoffering van rechten; gezag zal in de heele maatschappij weer zijn heilzamen invloed moeten doen gelden. Tegenover het geroep om recht zal het voorhouden van de plicht en de bereidvaardigheid tot het offer moeten komen. Het individueele recht op vrijheid, waar het door den tijd gevaarlijk kon worden voor de gemeenschap, zal ook bij ons moeten worden ingekort. Om de burgers hun recht op vrijheid zooveel mogelijk te kunnen laten behouden, zal juist alles wat sloopend werkt en de democratische gemeenschap schade berokkent, tijdig aan banden moeten worden gelegd. De democratie zal, om tegen het fascisme immuun te worden, met wat fascistisch serum moeten worden ingeënt. Onder den invloed van de groote gebeurtenissen in nabije landen, waar het met de democratie uit is en waar veel gebeurt, dat ons Nederlanders gruwelijk tegen de borst stuit, is thans een vlugge omkeer in onze geestesgesteldheid mogelijk, welke anders in geen vijftig jaar zou kunnen worden voltrokken. Want een klein volk, dat geen aanleg voor excessen heeft, wordt in groote tijden vooral veranderd door bewegingen van buiten af. In onze geschiedenis is dit meer gebeurd. Het zal ook thans zoo gaan. Onze oude democratie sterft af. Wetten van traagheid doen nog hun invloed gelden. In menigen kring, in dien der thans uitverkorenen in lands- en stads-vergaderzaal vooral, zal niet elkeen gemakkelijk tot de erkenning kunnen komen, dat het uur gaat slaan. Maar in de werkende maatschappij, in alle standen, gist en borrelt het. De tijd is rijp om personen naar voren te brengen, die in denkbeelden weten om te zetten, wat onbewust bij duizenden leeft. De tijd is gekomen, om leiders te doen optreden en om burgers te doen luisteren. Er is alle reden dus om aan te nemen, dat de teekenen worden verstaan. Er is reden om aan het behoud der democratie in Nederland te blijven gelooven. Mocht onverhoopt deze verwachting worden beschaamd, dan gaat het land een zeer kwade toekomst tegemoet. Want als de oude democratie zich niet weet te verjongen, zich niet weet aan te passen aan den tijd, gaat zij te gronde. Dan wordt het Nederlandsche volk een régime opgedrongen, dat bij haar aard niet past, nu niet en in de toekomst niet, zoomin als in het verleden. Dit zou dan tot een hevig innerlijk conflict leiden, dat vóór alles moet worden vermeden. »