HOEK GRAVENSTRAAT—KETTINGSTRAAT KANTOOR 's-GRAVENHAGE DER ORANJE-NASSAU EN ZUIDER-HYPOTHEEKBANKEN NIET IN DEN HANDEL Lithografie van den Z.W.hoek van het Buitenhof vóór den aanleg der Gravenstraat, omstreeks 1860. In den hoek de Stadspomp en daarachter de ingang van het Hofpoortje. Op den achtergrond o.a. het wijnpakhuis van de firma Moriaux Ic Raven, afgebroken voor het aanleggen van de Gravenstraat- HOEK GRAVENSTRAAT — KETTINGSTRAAT KANTOOR s-GRAVENHAGE DER ORANJE-NA SSAU EN ZUIDER-HYPOTHEEKBANKEN DOOR MR. F. L. KLEUN NIET IN DEN HANDEL Gedrukt bij de n.V. boek- en kunstdrukkerij v/h mouton & Co. HOEK GRAVENSTRAATKETTINGSTRAAT. Ick woon hier op den Hoeck, Wat kan ick meerder wenschen; Ick hoop op 's Heeren Zegen, En Gnnst van vele Menschen. DE geschiedenis van het tegenwoordige gebouw hoek Gravenstraat—Kettingstraat in den Haag kan niet langer dan over een tijdvak van ongeveer zeventig jaar loopen, omdat die hoek eerst ontstaan is toen in de zestiger jaren van de vorige eeuw de Gravenstraat werd aangelegd en het oude Hofpoortje werd verbreed tot Kettingstraat. Maar de historie van den grond, waarop het gebouw rust, en van de gebouwen, die er vroeger hebben gestaan gaat veel verder terug. Die historie loopt over vele honderden jaren en zij valt in de laatste driekwart eeuw samen met de wonderbaarlijke ontwikkeling van den Haag, dat in dien tijd van een provincieplaats met 75.000 inwoners groeide tot een groote stad van ruim 440.000 zielen. 5 De bedoeling van de hier volgende aanteekeningen is om bij gelegenheid van de gedaanteverwisseling, die ons gebouw in de laatste maanden onderging, te herinneren aan het verband tusschen de geschiedenis van dien hoek en de geschiedenis des Vaderlands en van den Haag. HET Buitenhof — vroeger ook wel Voorhof of Nederhof genaamd — dateert uit denzelfden tijd als het Grafelijk Kasteel en was oudtijds met grachten en wallen omringd. Onze plek vormde van dat complex de Zuid-Westelijke punt, lag binnen de ommuring en had door een poort met een brug over de Beek, die destijds ook langs het Achterom liep, daarmede verbinding. Aanvankelijk bestemd tot slottuin werden, naarmate de huishouding der Graven en later die van hun plaatsvervangers, de Stadhouders, zich uitbreidde, verschillende gebouwen aan het Buitenhof opgetrokken als woningen voor de leden der hofhouding en het personeel en als stallingen voor de paarden. Er waren stallingen in het Valkenhuis, (thans Hypotheekkantoor) bij de Hoofdwacht en ook in onzen hoek van het Buitenhof stond een grafelijke stal en het is daarin dat de stamboom van ons gebouw wortelt. 6 Het kon weliswaar deftiger, maar het paard was in den ouden tijd van meer belang en in grooter aanzien dan thans en de stalling was eene gewichtige dependentie van het Hof. Na den Graventijd was Prins Maurits de eerste Vorst die weer Hof hield in den Haag en het Binnenhof ca. bewoonde, want Willem de Zwijger, die voor 1567 meest te Brussel vertoefde, verbleef in de laatste jaren zijns levens bij voorkeur in het St. Agatha-klooster te Delft. Tijdens het stadhoudersschap van Maurits werden de stallen op het Buitenhof weder in eere en beteren staat hersteld en daaronder de z.g. „Koningsstalle" of „Gekroonde Koningsstalle" ter plaatse waar nu ons perceel staat. Er bevonden zich destijds op het Buitenhof, zegt Pieter Bor, tijdgenoot van Prins Maurits, in zijne beschrijving van 's-Gravenhage dd. 1621, „schoone bekwame stallingen tot gerief van de paarden van den Stadhouder, met een groot en ruim pickeerhuys, stalling voor de koetspaarden en voor de paarden van de edellieden van den Stadhouder, mitsgaders ook verscheiden schoone huizingen, eensdeels bij particuliere personen, anderdeels bij officiers van den Hove en van den Stadhouder bewoond. Ook is aldaar des Graven Valckhof, waar de valken, tarzen 7 en andere edele vogelen tot pleizier van de Graven en nu van den Stadhouder onderhouden worden." Zwieriger nog schreef Jacob van der Does daarover in zijn dichtwerk „'s-Gravenhage" van 1668: Hier zegt hij: Hier is de Ruyterwacht en hier werdt alle dagen Bij Somertijdt wanneer het vijf uyren is geslagen Bij "Winter als de Kloek drie uyren heeft geseyt Een Bende Ruyteren seer heerlijck opgeleyt. en verder: Hier heeft de Prins een Stal vol uytgelese Paerden, Die vol van vier en moet staen trapplen op de aerden. DEZE glorie op ons terrein duurde onafgebroken voort tot den dood van Prins Willem den Derden, den Koning-Stadhouder. Daarna echter, in 1713, gedurende het Tweede Stadhouderlooze tijdperk, werden „de Koningsstallen" overbodig en door het domein van Holland aan particulieren verhuurd. In 1725 gingen ze zelfs in andere handen over, maar in 1747 nadat Prins Willem de Vierde tot Stadhouder en Kapitein-Generaal der Unie was geproclameerd herleefde de oude lutóter en werden de stallen teruggekocht om door den nieuwen stadhouder te worden gebruikt en dit gebruik 8 duurde voort tot het droevig einde van het stadhouderlijk bewind in 1795. Op Zondag den 18den Januari van dat jaar reden voor de laatste maal de Hofkoetsen uit de „Koningsstallen" om Willem den Vijfden en zijn familieleden naar Scheveningente brengen waar zij doorvisscherlieden naar de pink van Jan Roos werden gedragen, die de vorstelijke familie naar Engeland zou voeren. In de rumoerige tijden die nu volgden werden de oude stallingen in het Hofpoortje veelal als kazernes, waarschijnlijk voor cavalerie, gebruikt. Een gedeelte ervan werd in 1802 verkocht aan Mr. L. E. van Eek, omschreven als: „Een huis en erve, waaronder een koetshuis en vervolgens een vrije opgang naar de bovenvertrekken van hetzelve", staande en gelegen aan de Westzijde van het Buitenhof alhier, belend ten Noorden door Burger Schillet, ten Zuiden het Koetshuis en erve en vertrekken daarboven van ouds behoorende aan de evengenoemde Koningsstallinge, ten Westen de huizen en erven, staande en gelegen op de Groenmarkt en Kort Agterom." Die akte bevat o.a. de bepaling: „dat alle de deurkozijnen, en verdere openingen in den gevelmuyr tegen de „Koningstallen", welke op de vertrekken 9 (van) het koetshuis aan gemelde stallingen toegang maaken voor reekening van den Lande ter volkomen dikte van dezelve geevelmuyr in ordre (zullen) worden toegemetzelt". Het verkochte huis had dus blijkbaar behoord tot de kazerne in de Koningsstallen. Toen in 1806 Lodewijk Napoleon Koning van Holland werd moest met groote kosten in allerijl het Binnenhof tot zijn paleis worden ingericht en kwam ook de Koningsstal weder in gebruik bij 'sLands Vorst. Deze derde glansperiode van de stal duurde evenwel nog korter dan Lodewijk's Koningschap, want reeds het volgend jaar verplaatste deze zijne residentie naar Utrecht. "Wij moesten veel van dezen koning dulden; Zijn wufte en spilzieke aard bragt Holland diep in [schulden: Hier (d.w.z. in Utrecht) bouwt men een paleis — te \'s Hage niet te vreê — En ziet! na korten tijd verlaat hij dit almee. Aldus een Centsplaat uit het begin der 19de eeuw, en inderdaad verplaatste in 1808 Lodewijk nog eens zijn hof, nu naar Amsterdam, vanwaar de PaleisRaadhuiskwestie ons heden ten dage nog kwelt. Na de verdwijning van Lodewijk's hof uit den 10 Lithografie uit het midden der vorige eeuw van het Buitenhof in vogelvlucht vóór den aanleg van de Gravenstraat* Haag tot 1810 werd de „Koningsstal" weer als kazerne gebruikt. In dat jaar werd ook zij aan een particulier verkocht en wel eerst op 24 December door den fungeerenden Contrarolleur Noordendorp, gequalificeerd door den Landdrost van het Département Maasland aan de Gemeente den Haag, en op 31 December d.a.v. door de Gemeente den Haag aan Wouter Struyk Adriaanszoon, Agent der Cazerneering, wonende te den Haag waarbij de omschrijving van het gekochte luidde: „Het dominiaal gebouw genaamd „De Koningstal" met de kazerne en verdere daaraan gehoorende getimmerten aan het Buitenhof in het Hofpoortje Wijk K. no. 2." MET dezen verkoop aan Struyk was het Vorstelijk, althans officieele gebruik van den grond waarop ons gebouw rust voor goed geëindigd en begint ook voor het restant het gewoon burgermansbéstaan, dat voor een deel van het terrein reeds in 1802 door den verkoop aan Mr. van Eek Was aangevangen. Dit bestaan duurde rustig en onbedreigd voort tot omstreeks 1850. Na den dood van Mr. van Eek verkocht zijn weduwe haar huis aan den Heer B. Rasch; later werd er het wijnpakhuis van de firma Moriaux en Raven 12 gevestigd en het bleef dit tot aan de afbraak van het perceel. De naastgelegen oude „Koningsstal" was tot de afbraak stalhouderij van zekeren H. van der Beek. Zoo bleef dus het Buitenhof tot het midden der 19e eeuw in den Zuid-Westelijken hoek afgesloten en had dit aan de Westzijde slechts communicatie met de Groenmarkt door de smalle Halstraat, terwijl een nog smaller steegje aan de Zuidzijde, de Stalsteeg of het Stalstraatje, later genaamd het Hofpoortje, de verbinding met het Achterom vormde. Die toestand werd op den duur door het toenemend verkeer onhoudbaar en om eene oplossing te vinden schreef de Gemeente 's-Gravenhage in 1853 de volgende prijsvraag uit: „Dewijl het bij de steeds toenemende uitbreiding der bevolking van 's-Gravenhage en bij de dagelijks vermeerderende levendigheid op sommige punten der stad, voornamelijk door de rijtuigen die met den Spoorweg in verbinding staan, veroorzaakt, — van belang te achten is dat in die gedeelten waar de passage voor het publiek door de nauwe straten belemmerend werkt, eene meerdere ruimte voor het verkeer wordt daargesteld — zoo wordt gevraagd op welke minst kostbare en meest smaakvolle en doelmatige wijs een doortogl of passage voor rijtuigen en voetgangers tusschen 13 de Kleine Groenmarkt en het Buitenhof zou kunnen worden aangelegd?" DEZE prijsvraag gaf geen resultaat. Wel stuurden twee architecten oplossingen in, maar op 16 Januari 1855 oordeelde de Raad naar aanleiding van een rapport van deskundigen, dat geen dier antwoorden voor een prijs in aanmerking kwam, en de zaak bleef slepende tot 1858. Op 20 Juli van dat jaar besloot men tot het benoemen van eene Commissie, die een algemeen plan zou maken voor verbetering in de binnenstad en uitbouw der Gemeente. Het keurig rapport van die Commissie, dat ook thans nog in velerlei opzichten lezenswaardig en van actueel belang is, bevat o.a. een ontwerp voor de doorbraak „Buitenhof-Groenmarkt" in een groot en in een klein plan en wel als volgt: Halstraatje en Groenmarkt „Uwe Commissie meent, dat aan geen werk van publiek nut binnen de gemeente meer algemeen erkende behoefte bestaat, dan aan de verbetering van de gemeenschap tusschen het Buitenhof en de Groenmarkt; van de verschillende deswege ter sprake gebragte denkbeelden, meent de Commissie als het volledigst te moeten aanbevelen, een voorstel om het geheele blok huizen begrepen tusschen het Buitenhof, 14 het Halstraatje, de Groenmarkt in een lijn getrokken van die markt, (bij den Toelast) naar het begin van het Hofpoortje te doen vervallen (daar toch aan eene verbreeding van het Halstraatje niet te denken valt) en in beginsel aan te nemen dat deze ruimte, behoudens eene ruimte voor rijtuigen en voetgangers, zal worden aangewend tot het bouwen eener overdekte markt. Mogt misschien dit plan, uit hoofde van de daaraan verbonden kosten, voorloopig ter zijde worden gesteld, dan zou het minst kostbare en tevens meest doelmatige middel om tot de zoo hoognoodige verbeterde gemeenschap tusschen het Buitenhof en Groenmarkt te geraken, bestaan in de wegruiming van eenige perceelen, beginnend aan den ingang van het Lange Achterom bij de Groenmarkt tot aan het Buitenhof bij den ingang van het Hofpoortje. Hierdoor wordt eene latere uitvoering van het hoofdplan geenszins geprejudicieerd en inmiddels door het openen van eene passage voor rijtuigen aan een lang gevoelde en algemeen erkende behoefte voldaan. Verbreeding van het Kettingstraatje. Uwe Commissie meent het als bewezen te mogen aannemen dat een der nauwste en tevens meest bezochte hoofdstraat is de Veenestraat, waardoor bijv. alle rijtuigen van het station komende hun weg moeten nemen; — en dat er bijna geen punt binnen de Gemeente valt aan te wijzen, waar meer oponthoud plaats grijpt of ligter ongelukken kunnen ontstaan, wanneer omnibussen of zwaar geladen karren zich daar ontmoeten. Na rijpe 15 overweging van de verschillende voorgeslagen middelen om hierin verbetering aan te brengen, heeft Uwe Commissie begrepen, dat daar toch aan eene verbreeding van de Veenestraat zelve niet te denken valt, de doelmatigste en tevens minst kostbare wijze van voorziening zal bestaan in de verbreeding van het Kettingstraatje (door wegruiming van de 4 perceelen ter linkerzijde daarvan, waardoor een breedte zal worden verkregen, nagenoeg gelijk staande met die van de Veenestraat bij het huis van den Heer Smit (Kleedermaker) en het aanleggen van een nieuwe straat, als verlenging van het Kettingstraatje, het Lange Achterom snijdende en door het weg te breken Hofpoortje op het Buitenhof komende. Hierdoor wordt eene goede gemeenschap geopend, vermits de rijtuigen die de Veenestraat inrijden en naar het Buiten- of Binnenhof en den Vijverberg gaan, dan althans het nauwe gedeelte tusschen het Kettingstraatje en de Groenmarkt zullen kunnen vermijden. Daarenboven zullen ettelijke geringe en ondoelmatig ingerigte huizen en stallen in dit zoo vol gebouwde gedeelte der stad in het Hofpoortje vervallen en een groot deel van de Beek kunnen worden opgeruimd, zoodat ook uit een sanitair oogpunt veel zal worden gewonnen. Het groote plan is in de vergadering van den Raad dd. 31 Januari 1860 met gepaste zuinigheid verworpen. Op de plaats waar dit plan een overdekte markthal had gedacht staat thans de Bonneterie. Het kleine plan werd in dezelfde vergadering aan16 genomen, evenals het tegelijk ingediende voorstel tot aanleg van de Kettingstraat in haar tegenwoordige gedaante. Vóór dien bestond er geen Kettingstraat, maar alleen een Kettingstraatje, genoemd naar den notaris Leonard Ketting, die in 1604 een huis kocht in het Gortstraatje en dit Kettingstraatje was het tegenwoordige stuk Kettingstraat tusschen Veenestraat en Achterom. Spoedig na het genomen besluit is met de uitvoering van dat kleine plan begonnen door aankoop en onteigening der benoodigde perceelen. DE aanleg van de Gravenstraat is vlot verloopen; in 1861 was zij reeds gereed en Gravenstraat genoemd ter herinnering aan de Graven van Holland. Volgens de pruttelaars was de aanleg te duur geweest en de Gravenstraat heette dan ook ia den volksmond veelal de Dure straat. Twee litho's hiervóór gereproduceerd geven een beeld van het Buitenhof vóór de doorbraak der Gravenstraat. Ter plaatse waar die moest komen ziet men de restanten van de voormalige stadhouderlijke stallen, die hun schoonheid en bekwaamheid destijds allang hadden verloren. In het eene gedeelte geheel aan het Buitenhof 17 gelegen was zooals reeds gezegd het wijnpakhuis van de firma Moriaux en Raven, het andere gebouw in het Hofpoortje uitloopend was de stalhouderij van van der Beek. De aanleg van de Kettingstraat is lang niet zoo vlug in zijn werk gegaan als van de Gravenstraat. Hoe schilderachtig het Hofpoortje, dat daarvoor moest worden afgebroken er uit zag blijkt uit de teekening van een tijdgenoot, in het GemeenteArchief bewaard, maar bruikbaar voor het verkeer was het niet. Boven den morsigen doorgang, die toegang gaf tot het Achterom, woonde in de eerste helft der 19de eeuw een kleermaker die tevens het beroep van dansmeester uitoefende. Schuin tegenover ons tegenwoordig gebouw stond indertijd een herberg, de „Drie Haasjes" en alles bij elkaar had het Hofpoortje geen ongerepte reputatie. Het Hofpoortje werd in 1867 afgebroken en de nieuwe straat inclusief het oude Kettingstraatje kreeg in 1868 over de geheele lengte den naam van Kettingstraat. DE Gemeente had de aankoop en onteigening voor de verbouwing der straat wat ruim moeten nemen en aangezien er daardoor was overgebleven 18 Hofpoortje in 1869 afgebroken, thans het gedeelte Kettingstraat van het Buitenhof naar het Achterom. Het tegenwoordige huis Kettingstraat no. 17 (waarin o.a. indertijd het blad „Argus" gevestigd was) is nog herkenbaar. Rechts op den voorgrond een deel van de vroegere Koningsstallen. De Gravenstraat in aanleg omstreeks 1860. Het terrein waarop in 1872 ons gebonw werd gesticht is nog niet bebouwd. De Haagsche toren is omsteigerd ter vervanging van de oude spits door de tegenwoordige. besloot de Raad op den 6den April 1869, „gehoord de daartoe strekkende voorstellen van Burgemeester en Wethouders, om het terrein hoek Gravenstraat (en Kettingstraat), voor zoover niet benoodigd is ter aanlegging van de nieuwe straat," in het openbaar te verkoopen. Het aldus verkochte stuk is het tegenwoordige kadastrale perceel Gemeente 's-Gravenhage Sectie F. no. 1107, waarop ons gebouw staat. Bij processen-verbaal van veiling en gunning en daarop gevolgde akte van command resp. op 24 20 en 31 Mei en 1 Juni 1869 ten overstaan van notaris Jan de Bas Janszoon verleden, overgeschreven 16 Juni 1869 in deel 413 no. 15 verkreeg Johannes Petrus Christiaan Swijser, Architect te 's-Gravenhage, den eigendom van dat perceel, toen omschreven als: 1. een perceel grond, gelegen te 's-Gravenhage op den hoek van de Gravenstraat en het Hofpoortje. Kadastraal bekend Gemeente 's-Gravenhage Sectie F. nos. 1007 en 1018 beiden gedeeltelijk groot 49 ellen; 2. een perceel grond, gelegen te 's-Gravenhage in het Hofpoortje naast het voorgaande perceel. Kadastraal bekend Gemeente 's-Gravenhage Sectie F. no. 1018 gedeeltelijk groot 62 ellen. De gemeente 's-Gravenhage had de perceelen, waarvan het door den Heer Swijser gekochte deel uitmaakte, als volgt verkregen: Zij koopt: van J. H. van Campenhout op 8 Mei 1861 een bovenhuis koetshuis, stalling en erve, staande en gelegen aan het Buitenhof in het Hofpoortje no. 4, vroeger "Wijk K. no. 63 verpondingsnummer 59. Kadastraal bekend Gemeente 's-Gravenhage Sectie F. no. 797 ter grootte van 1 roede 60 ellen voor f. 12.500.— 21 en van Hendrik van der Beek, Stalhouder te 's-Gravenhage een huis en erve, van ouds genaamd, „het Olyhuis" koetshuis, stal, pothuis en mestput aan de Hofpoort. Kadastraal bekend Gemeente 's-Gravenhage Sectie F. no. 798 als huis groot 1 roede 35 ellen en no. 799 als stal groot 1 roede 12 ellen, als pothuis groot 6 ellen. J. H. van Campenhout was wijnhandelaar onder de firma Moriaux en Raven. De stalhouderij van van der Beek heette blijkbaar destijds niet meer „Koningsstal" doch van ouds „het Olyhuis". Toen de Gemeente in 1869 aan Swijser verkocht, had ons terrein al verscheidene jaren braak gelegen, zooals blijkt uit vorenstaande foto (de fotografie had haar intrede gedaan en de lithografie vervangen) die van omstreeks 1860 moet dateeren, omdat zij den Haagschen Toren vertoont omsteigerd voor de vervanging van de oude spits door de tegenwoordige. Ook Swijser heeft het terrein nog drie jaren onbebouwd laten liggen. Eerst in 1872 heeft hij daarop het tegenwoordige gebouw gesticht, dat beneden aanvankelijk tot winkel was ingericht. In dien staat bleef het gebouw tot 1892. Toen werd het verbouwd en betrok de Oranje-NassauHypotheekbank haar kantoren op de eerste verdieping, terwijl de benedenverdieping verbouwd 22 Ons kantoorgebouw in zijn eerste gedaante, zooals het er uitzag van 1872 tot 1892 Beneden was een kleerwinkel „Magasin Au Louvre" gevestigd. Links op den voorgrond de huizen aan het Buitenhof. Afgebroken voor den bouw der Passage 1882-85. werd tot kantoor en in gebruik kwam bij een sedert geliquideerd bankierskantoor. In 1915 verhuisde de Oranje-Nassau-Hypotheekbank naar de benedenverdieping. THANS, in 1931, heeft de Oranje-NassauHypotheekbank — intusschen gefusioneerd met de Zuider-Hypotheekbank te Breda — het gecombineerde Haagsche kantoor weer overgebracht naar de eerste verdieping, waar zij vroeger zetelde en de benedenverdieping weer tot winkel verbouwd 23 komt in gebruik bij de sedert jaren elders in de Gravenstraat gevestigde firma H. B. Lohman & Zoon, Juweliers en Goudsmeden. LOUTER grilligheid is de herhaalde gedaanteverwisseling van het gebouw niet, zij hangt ten nauwste samen met de ontwikkeling van de stad en van de buurt. De Gravenstraat was in de eerste jaren na haar aanleg halfslag, deels winkels, deels gesloten huizen. Op de Groenmarkt, op de plaats waar sedert het gebouw der firma Dijckhoff & Zoon is verrezen, begon de Gravenstraat bij het verdwenen Hotel Toelast, en de overzijde is, tot de Bonneterie zich er vestigde, voor een groot deel gesloten huizen gebleven. Het was dan ook niet vreemd dat in 1892, toen de daarin gevestigde winkelzaak het moest opgeven, ons perceel verbouwd werd tot kantoorgebouw. Sedert echter is de Gravenstraat zoo volkomen winkelstraat geworden dat thans de benedenverdieping zich meer voor winkel dan voor werkkamers eigent. Van de eerste bebouwing der Gravenstraat is na zestig jaren niets meer in den ouden oorspronkelijken staat en alle huizen, ook Hotel Toelast, zijn geleidelijk afgebroken, met uitzondering van ons 25 Ingang van de Gravenstraat van de zijde der Groenmarkt vóór het bouwen van de Bonnetene in 1912. Links de bekende vischwinkel van de firma Hoek, rechts de Factorij der Staatsspoorwegen en Hotel „Toelast". gebouw en van de firma Manfield & Sons, die enkel zijn verbouwd. De overzijde van de Gravenstraat, waar in 1904 de thans in ons gebouw gevestigde juweliersfirma H. B. Lohman & Zoon haar eerste zaak geopend had, is in 1912 ineens in haar geheel gesloopt voor het tegenwoordige gebouw der Bonneterie. 26 Tweede vestiging van de firma Lobman. Tegenwoordige ingang van de Gravenstraat, na den bouw van de Bonneterie. Rechts op de plaats van de vroegere Factorij der Staatsspoorwegen het sigarenmagazijn van de Cadena, en op de plaats van het vroegere Hotel ,.Toelast" het kleedingmagazijn van de firma Dijckhoff & Zoon. Na deze slooping verplaatste de firma Lohman haar zaak naar het midden der Gravenstraat nummer 1 A aan onze zijde. Thans heeft zij haar derde verblijf in de Gravenstraat betrokken en is dus nu reeds ruim zeven-entwintig jaar in die straat gevestigd. 28 NZE oorspronkelijke buren van de overzij V-^ Buitenhof-Kettingstraat zijn geheel verdwenen. Waar vroeger drie deftige heerenhuizen op het Buitenhof stonden, het laatste op den hoek van de Kettingstraat, is in 1884 de ingang der Passage gemaakt met café Riche in haar flank. Radicaler metamorfose van de buurt was wel niet mogelijk en daarmede gepaard ging de geleidelijke verandering van het Buitenhof, laatstelijk volgens het plan Berlage. Die herziening was broodnoodig geworden nadat het Buitenhof aan nog twee kanten was opengebroken, eerst in 1912 toen de Praktizijnshoek en omgeving werden geamoveerd voor den Hofweg, daarna in 1923 toen de oude huizen bij den Vijver moesten vallen om met een stuk van den Vijver een weg langs de Gevangenpoort te kunnen maken. In één menschenleeftijd werd het Buitenhof van een rustig slotplein het hart van den Haag en het verkeer en bewaarheid is wat in het Algemeen Verslag van het verhandelde in de Afdeelingen van den Raad in 1859 werd gezegd: „Het Buitenhof is inderdaad voor de rijtuigenpassage het door de natuur aangewezen middenpunt". Tot 1912 had het Buitenhof aan de Zuid-Oostzijde geen directe verbinding met het Spui. In dat jaar werd begonnen met het afbreken van den Praktizijnshoek en het maken van een directen verkeersweg Buitenhof-Spui, den tegenwoordigen Hofweg. Rechtsingang van den Praktizijnshoek, links het Ministerie vanBuitenlandscheZaken. Hofweg. Tot 1923 was de eenige uitgang van het Buitenhof aan de Noordzijde door de Gevangenpoort. In dat jaar werd begonnen met het wegbreken van de huizen aan den Hofvijver en den aanleg van den nieuwen verkeersweg daarlangs. Nieuwe Verkeersweg langs den Hofvijver. ONS kantoorgebouw stond al vele jaren vreemd en wat triestig als een gesloten huis tusschen zijne buren, vooral als die 's avonds de lichten hunner winkelramen hadden opgestoken. Het heeft zich nu aangepast en het nieuwe gewaad is zeker eene verbetering voor de buurt. De Oranje-Nassau-Hypotheekbank, thans vereenigd met de Zuider-Hypotheekbank, is weer teruggekeerd naar haar oorspronkelijk verblijf op de eerste verdieping; de goudsmid Lohman krijgt in de verbouwde benedenverdieping een veel waardiger winkel dan hij tot nu toe had zonder aan de Gravenstraat ontrouw te worden. Mogen de oude bedrijven in het verjongde huis op den hoek blijven groeien en bloeien. Den Haag, December 1931. 1 9