MET BRULFTENEUGERS OP STAP door D. J. VAN DER VEN /Vrz. O^L, MET BRULFTENEUGERS OP STAP DOOR D. J. VAN DER VEN BOSCH & KEUNING BAARN O LIBELLEN-SERIE Nr. 16 Prijs van één nr. 45 cent. Vier nrs. per nr. 40 cent. Acht of meer nummers per nr. 35 cent. Voor dubbele nummers dubbele prijzen Afb- Foto A. Bouvet. MARKELOSCHE BRULFTENEUGER. „Hier stuurt ons Mannes van 't Groot Jaorveld En ziene vrouwe Jenneken van 't Elshof En ze laot oe op de brullefte verzeuken ankommenden Vri'jdag." H. W. HEUVEL, Oud-Achterhoeksch boerenleven. „Want zie, de winter is voorbij; de plasregen is over, hij is overgegaan; de bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt " In deze woorden van den Bijbel hooren we de blijdschap om het komen van een nieuwe lente. In alle tijden heeft de mensch met innige vreugde het voorjaar begroet met zijn bloesempracht en zijn weelde van het ontluikende groen, met de blijheid' van al wat openbloeit en al wat tot nieuw leven wordt gewekt, met de jeugd en de deugd van het jaar, in onze streken gepersonifiëerd in het mythische „meibruidspaar" zoo goed als in de eenvoudige dorpsche „meiliefsten." De lente is daar! Nu kan men weer juichen en zingen, nu ziet men weer tot waarheid worden wat de dichter heeft uitgejubeld in „Die Welt wird schoner mit jedem Tag, wer weiss was noch geschehen mag " Nu is de schoone „meie-tiejd," waaronder de landman in oostelijk Nederland de periode verstaat tusschen het zaaien en het maaien, weer „lustich in saisoene" getreden. En als herauten van deze „pleizierige tiejd" kunt ge langs de groene roggeakkers en op de patriarchale hoeven in de Graafschap, den Achterhoek, Twenthe en Drenthe, de Brulfteneugers nog ontmoeten. Getweeën trekken zij er in het Geldersche en Overijsselsche meestal op uit, in tegenstelling met hun bijna historisch geworden Drentschen collega, die ganschelijk alleen met zijn bloemen- en linten-versierde koeze, hoogen hoed op en witte kousen aan, van hoeve tot hoeve rondgaat om verwanten en vrienden met een „riemsel" ter bruiloft te neugen. Wij waren zoo gelukkig in 1927 bij de hunebedden van Drouwen een koddesleeper te vereeuwigen en het was als een beeld uit het verre verleden van „de oude landschap Drenthia." De bloeiende heide met de ruige hunebedden en daar voorbijtrekkend onze koddesleeper op weg naar Odoorn om vrienden van de „broed" te neugen voor het groote feest, dat er te Gieten zou worden gehouden, ter gelegenheid van het bezoek der internationale Anthropologen. Hij was dus reeds een deelnemer aan een folkloristische demonstratie, maar even als allen was hij daar zóó zeer in zijn rol, dat iets van den goeden ouden tijd voor ons opleefde in al zijn doen en al zijn laten. Afb. 2. Over de eenzame Drenthsche heide met haar machtige hunebedden trok tot voor weinige jaren de „Koddesleeper" om de gasten voor 't „Wasschop" uit te noodigen. Rasechte, onvervalschte brulfteneugers kunt ge thans nog treffen in menig dorp van Twentsche en Graafschapsche uithoeken en binnenlanden, maar tien tegen één hebben zij de fiets als vervoermiddel gerequireerd, wat een wonderlijk anachronistisch beeld geeft. In midde weent er-tiejd van 1924 heb ik vriendschap gesloten met twee echte Tukkersche brulfteneugers, die om hun humor en gehechtheid aan oude gebruiken ver in de omgeving van Borne gewaardeerd werden als de ceremoniemeesters van zoo menig boersch festijn. In 1928 sprak ik te Zieuwent Willem Bokkers, als broeder van de bruid en Anton Pen ter mans, als vriend van bruidegomszijde, over veel wat verband hield met het neugen op de brulfte van boer Waalders, terwijl ik in 1932 het voorrecht had met vier Markelosche Brulfteneugers rond te trekken en ternauwernood ontkomen ben aan de bestraffing om door hen voor de ploeg te worden gespannen! Maar daarover later meer. Te Zieuwent trokken de brulfteneugers rond in de route, welke hun het beste uitkwam zonder aanzien des persoons, wat met zich bracht, dat de naaste buren, de z.g. „noodnaobers" het laatst geneugd werden. Dit geschiedde altijd onder veel rumoerige jolijt, waarbij zij dikwijls van hun bedden werden gelicht om onder veel grappen te luisteren naar de „sprök" der niet meer bepaald nuchtere neugers, welke dan ten slotte hun laatste traktatie in vloeibaren, „klaren" vorm ontvingen. Te Lichtenvoorde zag ik, dat bij het meer en meer in gebruik komen van de fiets de oorspronkelijke staf teruggebracht was tot een attribuut, een stokje, dat, rijkelijk met groen, goud-papier en bloemen versierd, gestoken door drie witte garen kluwens, op het stuur was aangebracht. Door deze moderniseering is den brulfteneuger zijn stut en toeverlaat, de bruilofts-staf, ontnomen, maar ik ken nog neugers die eerst dan in staat zijn hun spreuk op te zeggen, wanneer zij daarbij in den letterlijken zin een houvast hebben aan den met linten en bloemen versierden staf. Deze heeft in de Lüneburger heide nog het karakter van een speer met een toef kruiden versierd, waarin rosmarijn, ooievaarsbek en vele andere daemonenafwerende kruiden steeds aanwezig moeten zijn. De uitnoodiging tot de bruiloften is de eerste schakel in de lange reeks, oorspronkelijk ritueele handelingen, tusschen den vrij-tijd en de bruiloftsviering. Deze laatste is ook thans nog voor de betreffende boerschap of het dorp een gebeurtenis van het allergrootste gewicht, waarbij heel de gemeenschap betrokken wordt in handelingen, die folkloristisch te determineeren zijn als laatste resten van opnemings- en scheidings-ritueel met mogelijk ook herinneringen aan bruid-roof en koop-huwelijk. Zijn wij eenmaal hierop ingesteld, dan zien wij ook in het ter bruiloft uitnoodigen reeds een handeling, die het zeer moeilijke scheiden van het ouderlijke huis accentueert en het niet minder moeilijke opnemen in de nieuwe gemeenschap. Immers deze overgang kan niet plaats vinden zonder het brengen van offers door het bruidspaar aan alle partijen, die een verlies hebben te betreuren, dus in de allereerste plaats aan de kameraden van den bruidegom en aan de vriendinnen van de bruid. En om dat verlies zoo weinig pijnlijk als mogelijk te maken, dienen er ruime vergoedingen te worden gegeven in een zoo luisterrijk mogelijke bruiloft, terwijl anderzijds, door het aanbieden van geschenken, de overgang van den vrijen in den houwelijken staat gemakkelijker wordt gemaakt. Dit alles is als het ware samengevat in de uitnoodiging der vrouwelijke Vriezenveensche brulfteneugers. Daar zijn het de ongetrouwde zusters van bruid en bruidegom, die, bij ontstentenis door nichtjes vervangen, overal rondgaan om de verstarde uitnoodigingsformule op te dreunen: „De jongelui verzoeken jullie morgen (Zaterdag)middag op 't inhuizen. morgenavond op de jongelui s bruiloft, Zondagmiddag op 't betrekken, Maandagmiddag op de noaberwieve- en Maandagavond op de oudelui's bruiloft." Het neugen op zich zelve dient met strenge inachtneming van alle gevoeligheden ten opzichte van noabersplichten en familie-relaties tot een voor ieder bevredigende oplossing gebracht te worden. Zooals we hierboven reeds geschreven hebben, wordt in de Geldersche Achterhoek de „noodnoaber" met den dooien-boer het laatst en in de omgeving van Markelo moeten deze juist het eerst geneugd worden door de brulfteneugers, die hun kokarde van papieren roosjes en groen rechts aan de „kipse" dragen, wanneer zij getrouwd zijn en links aan de „pette" als vrijgezel. Ook in het nabije Westfalen houdt men zeer streng de hand aan de volgorde der uitnoodiging en Prof. Paul Sartori vermeldt in zijn „Westfalische Volkskunde" hoe Immermans' Scholteboer zijn heele bruiloft in het water zag vallen, omdat noaber Hölscher niet wilde komen, daar hij zich gegriefd voelde door het te late neugen, en ook in de roman van Dr. A. Wibbelt welke door G. B. Vloedbeld zoo kostelijk „Oet t Munsterlandsche Plat" in het Twentsche dialekt naverteld is, lezen wij dat „Grootkamps mooder 'n luk oop 'n ti j trèèn was, dat men eer doabi'j zoo glad vergetten har." Ontroerend is het te lezen, hoe kolonisten uit Meppen, het Oldenburgsche Munsterland en Westfalen, hun brulfteneugersplicht zelfs in het verre Missouri vervulden, en in deze zinrijke gewoonte komt ook nog iets tot ons van het hoog-houden der aloude Germaansche gastvrijheid. Ofschoon de geestelijkheid in de laatste jaren een actie voert, om in de omgeving van Winsterswijk de groote bruiloften tegen te gaan, worden toch altijd nog in April en Mei bruiloften gehouden, waaraan meer dan vier honderd gasten deelnemen. De grootste bruiloft, welke ik meemaakte, was die van boer Dave te Gefesteren bij Borculo op 5 Mei 1920, waaraan niet minder dan 1200 gasten deelnamen en waarover ik in een volgend deeltje der „Libellen-Serie" nog wel het een en ander hoop te vertellen. Trouwens, ook in vroegere eeuwen werden voortdurend keuren uitgevaardigd tegen het noodigen van een te groot aantal bruilofstgasten. In de 15de eeuw gold te Groningen reeds het verbod: „Item: niemand zal meer bidden ten warschippe, dan in honderd huizen binnen Groningen, bij tien mark to breuke, ende wat van buten geboden wordt, die en sine niet te rekenen." Bij een keur van 29 Januari 1655 werd te Amsterdam op vrij zware boete verboden, dat iemand bij een huwelijkssluiting meer personen noodigde, dan onder het contract als getuigen effectief gestaan hadden. En Neef Terenstijn van Halewijn Afb. 3. De Drenthsche koddesleeper neugt ter bruiloft. getuigde, hoe er bij Van Balen vermeld wordt, dat bij den dood van zijn grootvader alle leden van de gilde mede ter begrafenis gingen en dat dit eenen trein uitmaakte van meer dan drie en twintig honderd menschen, terwijl hij wist, dat bij bruiloften van leden zijner familie nog meer menschen een lekkeren of vetten mond hebben gehaald. In 1932 heeft de familie Bleumink op een boerenbruiloft onder de Nettelhorst bij Lochem een navolgenswaardig voorbeeld gegeven om het drankmisbruik bij de bruiloftsviering tegen te gaan. Op den eersten dag was het een alcoholvrij festijn, waarop meer dan zeshonderd gasten feest vierden alleen met de traktatie van Ranja met spuitwater, terwijl op den tweeden feestdag meer dan negen honderd gasten verschenen, die een bruiloft niet meenden te kunnen vieren zonder „zat eten en zat drank." De brulfteneugers moeten sterke beenen hebben, daar zij overal gul worden ontvangen en de traditie medebrengt, dat de genoodigde gasten de neugers wat „uut de flessche" aanbieden. Hierop duidt ook de naam van „Tummelföt" (= tuimelvoet), waaronder in de omgeving van Osnabrück de brulfteneuger bekend staat en de Beiersche zegswijze „Er wackelt wia a Hochzeitslader" (hij waggelt als een brulfteneuger). Wanneer zij 's morgens voor dag en dauw er op uit gaan, kan het gebeuren, dat zij niet eerder dan middernacht, wankelend en strompelend, hun woning bereiken. Soms hebben zij dan op dien eenen dag wel een n vijftigtal bezoeken afgelegd en 't is begrijpelijk, I dat zij meermalen op hun rondgang een versterking van den inwendigen I mensch niet versmaden, want al mag een echte Tukker ook smalen: I „Koffie met koek is geen I brulfteneugers gebroek". heel smakelijk kunnen zij I toch „een rondömme van I een weggen" en een gast I eieren met ettelijke kom- | mekes leut verorberen. 1 Ofschoon zij in heel den ■ nro^vpn naar ^.i?.H,.H S beIoomn9 ^te* M n glaasje, waarin op den proeven, gaat gelukkig bodem een kwartje ligt. ook daar het drankmisbruik ieder jaar achteruit, al zou men dat op groote boer en-bruilof ten niet zoo zeggen, wanneer men afgaat op de populariteit van het weinig verheffende lied, dat gezongen wordt op de wijze van: „Wij gane naar de Kamp van Zeist en inzet met: „Wi'j drinken zoo gaerne Jan Foezel, Jan Fas, Wi'j drinken zoo gaerne uut 't volle vat." Tot de typische uitdossing van de brulfteneugers behoort zijn hoofdtooi Deze bestaat thans meestal uit een wat schuintjes opgezette zijden pet met een bouquetje kleurige papieren bloemetjes, soms vermooid door een kokarde van pauweveertjes en lintjes, waarin wij de laaste resten herkennen van een eens veel omvangrijker bloemenhoofdtooi, de z.g. „dolle hoed". In tegenstelling met den door vijf en veertig jarige vrijgezellen gevreesden „dorhoed", die als symbool van onvruchtbaarheid ook in Noord-Holland volgens Dr öoekenoogen bij een vorige generatie nog thuis gebracht werd. Geslachtenlang heeft de benaming „de Dolle Hoed" zich gehandhaafd in een vermaarde uitspanning aan den voet der Lochemsche bergen, die echter sedert enkele 16-11 jaren verbouwd is tot een rusthuis voor ouden van dagen. En ook de overdadige tooi van taxus-groen en zijden linten van verschillende kleuren, die tot op den schouder afhingen, is uit de brulfteneugersdracht verdwenen. Men moet er een reis voor over hebben naar de Lüneburger heide of het Spreewald om het folkloristische fortuin te krijgen min of meer potsierlijk uitgedoste brulfteneugers met steek en staf te ontmoeten, die als „Köste-Bidder", „Hochzeitslader," „Brautkast" of „Leute-Bitter," „Kösten-Birrer," „Umma-Bidder," „Huxtlader" (Silezië) of „Latmann" (Karintië) rond trekken en tusschen hun versierselen een zilveren Taler laten blinken, welken zij van de bruid hebben ontvangen en dien zij duchtig hebben opgepoetst. Vandaar de uitdrukking „Sik den hot blank maken laten," voor het op het neugerspad gaan. Deze blank gepoetste munt is equivalent aan de zilveren, blinkende versieringen en spiegeltjes van de z.g. „kroon-bruiden," zooals wij die nog in Noorwegen en in Nedersaksen kennen. Zij wijzen den folklorist op oorspronkelijk daemonen-afwerende qualiteiten en de neuger moet zich tijdens de uitoefening van zijn functie zoo veel mogelijk beschermen tegen invloeden van booze geesten, want in wezen is het dringend uitnoodigen van de gasten een handeling, berustend op een onbewusten angst en een instinctieve bezorgdheid, dat men de uitnoodiging wel eens niet zou kunnen aanvaarden en daardoor de gemeenschap zou verbreken. De dringende uitnoodiging ter bruiloft heeft ten doel den gast in vriendschappelijk contact te brengen met het bruidspaar en hun nieuwe huis en erf. Daarom wordt het ook altijd een zoo luidruchtig moqelijke ommegang en in meer dan één gewest was het — mogelijk kan men spreken: is het ook thans nog — gewenscht dat de brulfteneugers met een schot hun komst aankondigen. De roode linten, die de brulfteneuger b.v. in Oud en Nieuw Schoonebeek aan zijn staf ziet hechten door meisjes welke de uitnoodiging aannemen, en de drie roode linten welke elders in Oostelijk Drenthe door de bruid aan den stat tot voor zeer onlangs werden gehecht, wijzen in hun roode kleur eveneens op daemonenafweer. Deze kunnen wij ook signaleeren in de begunstiging van de duisternis, waaronder b.v. te Zieuwent de voornaamste gasten, de dichtst bij het bruidspaar wonende nood-naobers, in het holst van den nacht uit hun bedden worden gehaald. Over de rol die het nachtelijk duister speelt in de vrijerij op het boerenland — ik denk hier b.v. aan het Staphorster nacht-vrijen, aan het Markensche opzitten, aan het Friesche op Joung-pïseljen gaan, aan het oud Hollandscne kweesten alsmede aan het algemeen verbreide gezegde „Vrijers die het meenen komen niet voor tiene en gaan niet voor eene" — hoop ik in deze serie Afb. 5. Bij de Drenthsche bruiloft treedt de Koddesleeper dikwijls op als ceremoniemeester. boekjes het laatste woord nog niet gezegd te hebben, daar hierover veel verkeerde opvattingen heerschen. Zoo ligt in het overmatige, thans sterk afnemende drankgebruik oorspronkelijk de zin van een offer-dronk. In Drenthe, o.a. in de omgeving van Borger, bepaalt de neuger zich op zijn rondgang tot de simpele vraag: „Of het oe beheft tegen oanstaande Zundag." Als traktatie krijgt hij overal eerst een glaasje jenever en daarna eentje, waarin op den bodem een kwartje ligt, zoodat hij om deze lokkende gave machtig te worden ook dit tweede plengoffer dient te verschalken. In deze dubbele traktatie lag zeker de aanleiding van de wat benepen vraag in een oud wasschup-neugers gedicht: „Heb ik mien boodschap niet wel of kwaolijk gedaan?" Natuurlijk, dat de ongewone verschijning van dezen bruilofts-bode, die er met zijn versierden lintenstaf nog feestelijker placht uit te zien dan zijn meer sober uitgedoste Overijselsche collega's, de jeugd op de been bracht. In ieder boerschap liepen de kinderen hem tegemoet om hem op zijn rondgang te omjoelen in de voorpret van het „grabbelen naar cent — of Klaasoompjes" en het „eierdorsen," vermaken, die ook thans nog wel bij ouderwetsche bruiloften in Borger en Odoorn in eere worden gehouden. In sommige plaatsen van Drenthe zwaaide de brulfteneuger bij het inhalen van de bruid zijn staf met linten over alle jongens, die den bruidswagen omstuwden, en wien het lukte een lint af te rukken, bond dit om den arm en mocht als gast de bruiloft meevieren. De gewoonte van het neugen wordt misschien nergens zóó ritueel in eere gehouden als in het aan zijn folkloristische tradities zeer gehechte Markelo, waar de brulfteneugers züch met hun prachtige versierde stokken echt feestelijk presenteeren. Die brulfteneugers-stokken zijn van vele glimmend gepoetste roodkoperen spijkers voorzien, terwijl het bovenstuk omgeven is door een wondermooi vlechtwerk van zilver-grijze ganzenveer-schachten en ravenzwart paardehaar. Met hun bruin leeren riempjes deden zij mij denken aan de Maquillas der Basken. Onbevangen en vrij, met snaaksche grimassen en veel jolige liedjes, neugden zij op Marktdag 1932 ook de Apeldoornsche goe-gemeente uit op de bruiloft, die gehouden zou worden ter eere van den 52sten verjaardag van H. M. Koningin Wilhelmina op Marialust. Zoo trok ook ik met de vier neugers de poort van Kleve binnen, waar het vol zat van markt-kooplui, zoo drongen wij door in de drukkerij van de „Gelderlander," waar wij op de zwarte persen de Oranje-programma's gedrukt zagen, zoo werden wij op fijne sigaren onthaald in de Boerenleenbank tot wij tenslotte met de brulfteneugers vol waardigheidsbesef de eeretrap in het Apeldoornsche Raadhuis bestegen om den Burgemeester, den Edelachtbaren Heer W. Roosmale Nepveu in zijn particulier cabinet de blijde kondschap te doen, dat er brulfte gehouden zou worden in de vriendelijke woorden: „Hoesgezetten Nums vergetten, Vroege kommen en lange blieven, Anders kun i'j niet al opkriegen." Apeldoorns Burgemeester heeft de uitnoodiging met groote welwillendheid in ontvangst genomen en was zelfs bereid zich op den stoep van het Raadhuis te laten photographeeren. Zoo kon de Heer Arnold Bouvet de folkloristisch waardevolle opname maken, welke ook in dit boekje Apeldoorns Burgervader temidden van vier jolige Markelosche brulfteneugers vereeuwigt. Na dit wel officiëele maar toch gemoedelijke bezoek, ging het weer zingend verder, omstuwd door al maar lachende menschen, die ook zoo al voor zich gingen meeneuriën het aanstekelijke Markelosche bruilofts-lied: „En als wi j skik hebt, dan doen wi j zoo. De mêkes vrijt er zoo lekker in 't stroo," om dan in de vermaarde Markelosche potpourri over te slaan: „Och, det goat oe ook niks an, Ik ben de zoon van den orgelman!" Met de bruilofts-neugers heb ik allergenoeglijkst koffie gedronken, waarbij ik vernam, dat Jan Hendrik Hargeerds, wiens wel-gelijkend portret in dit boekje de eereplaats heeft gekregen, reeds voor de 11de keer aan het neugen was, en ik kwam allerlei merkwaardigs aan de weet over de vrijerij in de Markelosche samenleving, die er ook thans nog uitermate exclusief is, want als een „vrömde" het zou wagen met een Markelosch deerntje te gaan vrijen, dan loopt hij nog altijd de kans om voor de ploeg te worden gespannen. Het was nog maar een paar weken geleden, dat brulfteneuger Gerrit ten Hoven bij een dergelijke ploegspannerij een duchtig handje had meegeholpen. Nu hebben wij hier te doen met een bijzonder merkwaardig gebruik, dat ook elders in Nederland, o.a. in de Peel, tot voor zeer korten tijd nog in eere moet zijn gehouden en thans in het Oostenrijksch Alpengebied nog veel voorkomt. Op den derden dag na de bruiloft heeft in Stiermarken door de jonge echtelieden het „trouwploegen" plaats, waarbij het jonge paar voor den ploeg wordt gespannen, die geleid wordt door den brulfteneuger, welke getooid is met een lang wit kleed, om het hoofd, hals, middel en armen kransen bloemen draagt en vroolik met een lange zweep er op los knalt. Deze zonderlinge handeling begint bij het huis van de bruids-ouders en daarvan moet de ploeg-schaar een stukje muur afschampen, wat geluk brengt. Daar wij dergelijke, ritueele ploeg-trekkerijen ook in oer-oude lente-gebruiken terug vinden, moeten wij hierin een oorspronkelijke vruchtbaarheids-rite signaleeren: een plechtige handeling om de vruchtbaarheid te bevorderen. . „ , Foto A. Bouvet. Afb. 6. , , , 29 Augustus 1932 noodigden vier Markelosche brulfteneugers Apeldoorns burgemeester op een ouderwetsche boerenbruiloft. De brulfteneuger is onder verschillende benamingen over heel Europa bekend. De Moraviërs en de Tsjechen kennen hem als „Plempatsch en Druckba," in Rusland vinden wij hem terug onder de benaming Druzka, ik de Saksische Lausitz onder die van „Braka." Vele dezer bruilofts-neugers in de Alpenlanden plegen met muziek langs de hoeven hun rondgang te doen om zoo veel mogelijk vrijgezellen op te wekken deel te nemen aan den bruilofts-stoet. Evenals in het Salzburger en Tiroler bergen-ge^ed plach en ook in Pommeren, Lithauen en in het Wendische Spreewald de „Hochzeitslader" op prachtig versierde paarden hun omgang te houden, waarbij zij dikwijls ook in vollen draf den deel op renden om, tot in het woonvertrek doorgedrongen, hoog te paard gezeten, hun blijde boodschap te brengen. In den feestelijken bruiloftsstoet rijden de „Hochzeitslader" of „Hochzeitsbitter" op overdadig versierde en prachtig getuigde paarden mee als trotsche vrienden van bruigom en bruid, als decoratieve pronkzuchtige voorrijders. In Stiermarken zijn het de „Zubraukas" en in Oostenrijk de „Biddelmanner" of ,,-Schönenmanner," die meer overeenkomen met de figuur van onzen NoordNederlandschen ,,Maoks-man," „Maaks" of „Degensman," zooals die bijv. in Groningerland tot omstreeks 1870 zijn rol van bruidswerver nog vervulde. Ook in het vroegere Drenthsche liefde-leven werden de functies van koddesleeper en meeks-man dikwijls in één en dezelfde persoon vereenigd, wiens handelingen ook herinneringen wekten aan die van den Siewart, „den Zedewaard" of „Sjoerd" der Friezen. De ook veelgebruikte naam van „degensman" duidt op het degenen of deegnen, een thans verouderde vorm voor het „opkomen voor" of het „woord doen voor iemand." In Overijsel wordt juist te Markelo in de benaming van een speciaal soort vrienden, de z.g. „dingsvrienden" de herinnering aan den degensman nog levendig gehouden. Ik voor mij heb een sterk vermoeden, dat er tusschen deze „raadgevers" en den „Dingselenberg" waar eens het „ting" der Saksers werd gehouden, een eeuwenoude betrekking bestaat. Zooals de Markelosche historicus H. A. Warmelink in zijn zeer lezenswaardig boekje vertelt, was een trouwlustige weduwe verplicht, alvorens de tweede keer in het huwelijksbootje te stappen, een samenkomst te beleggen met de meeste familie-leden der aanstaande echtgenooten en twee vrienden, de „dings-vrienden" genaamd, in welken familieraad bepaald werd, wat men aan de kinderen uit een vorig huwelijk zou uitdeelen, als deze het ouderlijke huis zouden verlaten. Ik betwijfel sterk of thans de „degensman" nog wel onverholen en in het openbaar zijn functie in ons land vervult (in het geheim heeft dit natuurlijk nog geregeld plaats), maar in sommige geïsoleerde gebieden van Frankrijk voert hij nog wel als „botachu" of „garodier" zijn belangrijke opdrachten uit, brengt hij „les accords" (de overeenkomsten) tot stand „en faisant la demande" (door het verzoek te doen). De talrijke benamingen, o.a. „Accordeur," „Ambassadeur," „Chien blanc," „Procurateur," getuigen voor zijn veelvuldige verschijning en een vergelijkend onderzoek zou tot het inzicht leiden, dat we ook thans nog in Italië zoowel als in het oude Rome den „Mezano" aantreffen, als in de Slavische landen den koppelaar, die er frank en vrij zijn vertrouwens-opdracht vervult om de hij's en zij's tot elkaar te brengen in het huwelijk. Ook in Noord-Nederland werd de brulfteneuger dikwijls „huwe- lijksmakelaar," en de naam „veurvrijer" vindt zijn verklaring m de belangen welke deze wegbereider van den feitelijken vrijer ontvangt, m het recht het meisje het eerste zoentje of bekje te moeten geven welk recht hi, ook voor den tweeden keer opeischte. Bovendien ontvangt hij. a s de zaak voor elkaar kwam als loon „een nije hond" en een fluweelen broek, geschenken, die ook Sders gegeven werden. Maar niet altijd was het geschenk hem van harte aeaund want Vader Cats' levensleer werd helaas meermalen bevestigd. 9Vuur en stroo dient niet alzoo: Twee musschen op een korenaar maken zelden een vreedzaam paar." Zoodat wel is waar traditioneel voldaan werd aan de belangen van den „moaksman," doch met vaak zeer gemengde gevoe?ens waaraan ook het Dnitsche rijmpje uitdrukking geeft in: „Dem Kuppler ein paar Schuh und d'Höll dazu!' Wederom in een andere functie ontmoette ik de brulfteneugers op een boerenbruiloft te Geesteren, waar zij bij den ingang van het erf als drempelwïchters fungeerden. Getooid met takjes buxus-groen en oranje-bloesem, Sden zij to? taak de komende en gaande bruiloftsgasten uit een voedoos Xasje welkoms- en afscheidsdronken aan te bieden, waarin ik als olklons de herinnering aan inwijdings- en overgangs-riten bespeurde evenals in het gLasTe^ de9 valreep bij het vertrek naar de kleedwagens, dat algemeen m de Over^sselsche en Geldersche Achterhoeken groote populariteit geniet. Lezen wij dat bijv. in Duitschland de „Hochzeitslader een eeredans met de bruid dóét heïïSde kunnen wij nog hier en daar op het platteland consta eeren, terwijl de Dr^enthsche koddesleeper aan den bruilofts-disch een_ dikwijls zeer anqademige toespraak houdt, waardoor hij op hetzelfde plan kom te staan ah de „Augsburger en Nürnberger Spruch-Sprecher , terwyl te Losser de bruibftsneugers de functie van kellners plegen te vervullen en klok-slag tien uur in het „afkloppen" het teeken van vertrek geven. L zijn bëkendwerk over Volksgebruiken der Nederlanders bi, het vrijen en trouwen (1832) zegt Mr. Jacobus Scheltema op pagina 120 en 121: DooT geheel Friesland placht de noodiging ook met eenen bijzonderen omslag te geschieden; later alleen door dienstmaagden netjes opgeschikt met witte boezelaars." Zoo werden te Hindeloopen eertijds de bruilofts-gasten ook door in het wit gekleede meisjes ter bruilofte uitgenoodigd, zoo goed als zwarte „huiken" gehulde „omsisters" ter groeve baden! Op het Kamper eiland noodigden eveneens meisjes met groote witte boezelaars hun klipsvrienden en -vriendinnen ter bruiloft, en in het oude Zaansche bruiloftsritueel was het voorgeschreven costuum van de bruidsmaaqden een witte boezelaar met een bloem op de borst. Deze witte kleur speelt op het eiland Afb. 7. Bij het bruiloftsploegen in Stiermarken heeft de brulfteneuger, uitgedost in een wonderlijk costuum. de leiding. Naar een teekening van H. Smeikai. Marken ook thans nog een groote rol en ongetwijfeld hebben wij daarin een daemonen-afwerend middel te zien zooals ook elders de geesten der duisternis door de witte trouw-drachtkleur (evenals bij sommige volken o.a. bij de Wenden ook rouwdracht-kleur) op de vlucht worden gejaagd. Christelijke begrippen, waarin het wit symbool wordt gesteld van reinheid en costuum en van de witte boezelaar-dracht der Markensche bruilofsgangers, zooals de doofstomme schilder Jan Moenes die op de ovale deksels van dé costuum en van de witte boezelaar-dracht der Markensche bruiloftsgangers, zooals de doofstomme schilder Jan Moenes die op de ovale deksels van dé spanen kappedoozen heeft vereeuwigd. De hoofdfiguur in de Marker bruiloft is nog altijd de z.g. schoone witte „kok," die de eilandelijke collega is van de Achterhoeksche brulfteneugers. Zij draagt witte steek-mouwen, een nieuw halsdoekje met bosjes „akertjes" — in elkaar gedraaid franje-garen —, die wij ook in de Hindelóoper bruidskleedij terugvinden als oud-Friesch costttumverstarsel, terwijl zij niet één maar twee witte schorten zoodanig over elkaar 16-111 Iraacrt dat de mooie stukkies en kantjes van het onderste „smalletje op zijde ^en uitkomen Tusschen de prachtige plooien van de bovenste boezelaar Een Sende schoone kok op Marken is Sijtje Boes jarenlang geweest d.e ook de .j. , . _ j„ u^ur Kruilofts-viering op het Vaderlandsch riistonscn 50" ^,^t^»M^9^bp™e,'tLVr«in ?a»Ph«. N,der,andacb Openluch,- ^T^S^cïLdTd"'uSSdiging d~, een nranneliike of „ette bralftmeuger ook doen bruidegom en bruid dit dikwids zelf, roo b»v. 7n ï aohoStSïwveen waar op den aanteeken-dag , brugom en bruud per £Ï °künn^r,d=;^S harnas te jagen kan men zich aan een dergelijke traditioneele traktatie ont- wiSen Utrakfeeren' en uit de bont-geruite kussensloop, welke zi, b,, haar 3 had neergelegd, kwam nu de Hesch brandewijn te voorschijn met het zakje rSjnen erhet toetje suiker. Natuurlijk was Mevr. Snoek niet weinig verrast en z« meende een mogelijk wat lang wachten harerzijds goed te kunnen maken ^tSkteeren en door te zeggen: „Wel neen, goede menschen. ik ^SE^'o» moeten toen verlegen hebben gezwegen niet in staat de nTele notarisvrouw duidelijk te maken, dat zulks niet goed ging,maar later hebben de Staphorsters het haar toch wel te verstaan gegeven dat zn door deze toch ZOO goed bedoelde tractatie haar buren zeer ernstig had aeqriefd want zij had inbreuk gemaakt op een in Staphorst nog als een wet van MedeTen Perzen geldend^ud huwelijksgebruik Want ook thans nog Ia" in de dagen van ondertrouw ieder bezoeker - ook zelfs bedelaars - in het bruugoms"- en „bruudshuus" er aan moeten gelooven een groo g as van de algemeen hoogelijk gewaardeerde „brandewien met rozienen te led.gen op het heil van het jonge paar. Afb. 8. In de hooge bergstreken van het Salzkammergut tiekken er de brulfteneugers van dal tot dal op prachtig versierde paarden, terwijl zij in den bruiloftstoet als „voor-rijders" fungeeren. Deze overdadige boersche tractatie van Staphorst is gelijk aan het rondbrengen van hypocras en bruidssuikers, dat eerst in de tweede helft der vorige eeuw te Amsterdam in onbruik is geraakt. De naam „bruidstranen" (die men naar believen „wit" of „rood" kon savoereeren), waaronder de hypocras in den volksmond bekend stond, houdt waarschijnlijk verband met het tranen-rijk afscheid der bruid uit de ouderlijke woning en met het „weenen" der bruiloftsnoodigers in sommige landen. Bij de Kareliërs moest een invitatie tot bruiloftsviering noodzakelijk met erbarmelijk huilen gepaard gaan en ook elders moeten brulfteneugers „Berufsweiner" (beroepshuilers) zijn. Voor een ieder, die uitgenoodigd wordt, moeten twee liederen onder bitter weegeklag worden gezongen, een „Bittgesang" en een „Dankgesang," terwijl bij het „Dank-huilen" alle toekomstige gasten het hoofd moeten buigen. Zonder tranen en zonder scherven geen geluk in het toekomstig huwelijk! Voor de laatste zorgde in Oostenrijk de „Hochzeitslader" door na den maaltijd een glas wijn ter eere van het bruidspaar te drinken en het glas over het hoofd der bruid stuk te gooien. Hoe meer scherven, hoe zonniger toekomst! Daar het blijkbaar moeilijker was tranen dan scherven te produceeren, werden de eerste kunstmatig gedestilleerd in hypocras, welke gebotteld in keurige fleschjes met goud- en zilverpapier, rood-wit-groene lintjes cn strikjes bij honderdtallen ten geschenke werden gegeven aan vrienden en magen. Dat rondzenden van de „bruidstranen" heeft in vroeger tijd aan menige Amsterdamsche bruidsmoeder veel zorgen en hoofdbreken gekost want hier moesten zes daar vier, weer elders twee fleschjes afgegeven worden en al naar den stand kende men nog prima en tweede qualiteit bruidstranen In de annalen van de huwelijkshistorie in Nederland is ook opgeteekend dat ter gelegenheid van het huwelijk, gesloten tusschen een Leidsch patriciër met de dochter van een Amsterdamsch burgemeestersgeslacht aan de over heel het land verspreide familieleden en vrienden hypocras is verzonden tot een bedrag van bijna 1200 gulden! De hypocras, bereid uit rooden of rijnschen wijn, getrokken op kaneel en andere specerijen, was reeds in de 16e eeuw bekend, maar schijnt eerst op het laatst dier eeuw als bruiloftsdrank te zijn ingevoerd. Of we nu in de Staphorster „brandewien met boonen naar folkloristische opvatting „gesunkenes Kulturgut" (gezonken kuku^°^J^l te signaleeren. dan wel in den Amsterdamschen hypocras een hoo dstedelnkc verfijning van de boersche traditie hebben te waardeeren, wil ik hier niet beslissen Maar in de gul geoffreerde „brandewien met roz.enen ziet de folklorist toch altijd nog den reflex der teleurstelling van het bruidspaar, omdat déze geweigerde dronk het door hen zoo gewenschte contact onmogelijk maakt, met dorpsgenooten, buren, den komenden en gaanden man, kortom met heel de gemeenschap, waarin zij in vrede en vriendschap hoopten te leven. Een andere vorm om dit innige contact tusschert bruidspaar en gemeenschap te versterken, is de wederzijdsche aanbieding van geschenken of geld, waarbij ook het wederzijds stelen van bepaalde voorwerpen en vooral van kippen het geluk der jonge echtelieden kan bevorderen. In Twente is het „kiepe vangen" als bruiloftsgebruik nog wijd en zijd bekend en ik hoop er nog we eens wat meer van te vertellen. Ik wijs hier slechts terloops op het feit dat ook^Beieren het „Hennen klemmen" verbreid is. De „Hochzeitb.tter, die evenals zijn Overijsselsche collega goed van „innemen weet, is daar vergezeld door twee „Kranzelherren," waarvan de een den zonderlingen naam van „Hennenklemmer" draagt en tot taak heeft tijdens „die Einladung (de uitnoodiging) kippen op het erf te stelen. Afb. 9. Ook in Hongarije en Roemenie kent men het gebruik van „bruidwerven", zooals deze foto uit het schilderachtige Kalotaszeg in de Transsylvanische Alpen bewijst. Bij zeer welgestelde Twentsche en Achterhoeksche boeren gold het als een eer een geschenkenbrulfte te geven! Dan werden de overtalrijke bruidscadeaux in de pronkkamer uitgestald om heel den lieven langen dag door vriend en maag bewonderd te worden. Een nikkelen koffie- of theepot is dan altijd m doiijnen vertegenwoordigd, evenals likeurstelletjes en comfoortjes zilveren taartescheppen en suikerstrooiers, dingen bij voorkeur, die feitelijk Afb. 10. Een Marker bruiloftstoet met de „witte kok", geschilderd op het deksel van een spanen „kappedoos". nooit in het dagelijksche leven gebruikt worden. Dat is dan ook^ niet de hedoelina Als precieuse reliquieën zet men ze m een glazen kast te pronK. Vol Piëteit dikw'jï wordt de „noaberschat" bewaard die tot m de lengte van dTgen getuigt van het algemeen geacht zijn in de boerschap van Graads "Na'dïroorlog zijn de geschenken-brulften »«r »-^^J1^^ de aeld-bruiloften, waarbij ieder gast zijn eigen „kost betaalt In verschillend^Streken van Duitschland zamelt de „Kostenbidder" het geld ,n en waar h« op zfln tocht „den bezem" buiten vindt staan, ten teeken, dat er niemand op de hoeve is, daar schrijft hij met krijt: „Hochzeitlader dagewesen benevens het bedrag, dat ieder voor de bruiloft heeft te betalen en dat thans in Twenthe vastgesteld is op f 10.- voor den geheelen dag feestvieren en f 5.voor hen die alleen op de avondbruiloft zijn „geneugd. Meestal is het gebruikelijk het feest-geld te betalen na den maa tijd. waartoe deb™/^ in verschillende Duitsche gewesten met allerlei grappen en toesSngen op het toekomstige huishoudelijk leven van het bru.dspaar oPwekt Dan heeft er een défilé plaats langs de afgedekte tafel, waarop uitSgend een tinnen bord met doek is geplaatst. Ieder tast dan va. ón^buidel en hier en daar roept de neuger een veel hooger bedrag af, dan werkelijk wordt geofferd in „die Ehrung" of „das Ehren," waarbij een ieder het jonge paar toedrinkt onder een „Sie leben hoch" of het in den Gelderschen Achter- Afb. 11. Sijtje Boes heeft op het eiland Marken vele keeren als „schoone kok" de functie van brulfteneugster vervuld. hoek zeer populaire: „Honderd jaar na dezen." In Westfalen wordt van al de binnengekomen gelden nauwkeurig boek gehouden, wat daar heet „den Hochzeitsbrief schreiben." Bij ons wordt meestal wat verstolen het geld den bruidegom in de hand gestopt, wat ook ik gedaan heb op 28 Mei 1929 toen ik brulfte vierde op 't Erve Kroos onder Zieuwent en de wijde omtrek daverde van het "steeds maar weer ingezette lied: Onze bruugom Waolders, die mag 'r wezen. Onze bruud Waolders, die mag 'r zijn! De Twentsche bruidsgiften en geldgaven wijzen op een algemeene deelneming aan een bruiloft, den hoogsten feesttijd van het leven, zooals ook „Hochzeit" (Hohe Zeit, hoogtijd) aanduidt. Zelfs de dooden worden hier en daar door den als ceremoniemeester fungeerenden brulfteneuger in het bruiloftsritueel betrokken en in Overijssel zoowel als Drenthe en Gelderland zijn het hennekleed en de huusholdplanken sombere stille getuigen van een innig in de bruiloftsviering verweven zijn van dooden-riten. In verschillende dorpen van Duitsch-Bohemen vordert de brulfteneuger bij het begin der eeredansen de afgestorven verwanten der beide families op, waarbij het aflezen der namen begeleid wordt door het bidden van een Onze Vader en het eerbiedig door alle gasten meeprevelen van Ave Maria. Na deze folkloristische omzwerving met de brulfteneugers van vele landen verzoek ik u thans mij in gedachten te volgen naar het Twenschej branbod tusschen Borne en Ootmarssum, waar ik in „middeweentertiejd 1924 vriendschap mocht sluiten met Herman en Hendrik Weghorst als vertegenwoordigers van het jongere geslacht boerenzeuns in sterke gehechtheid aan het ouderlijk erf nog 'trotsch gingen op hun boer zijn. Vooral Herman was om zijn boertigen humor in wijden omtrek van Borne gewaardeerd a s de zie van zoo menige brulfte en waar anderen de aanspraak dikwijls afraffelden of verwaarloosden, stelden zij er een brulfteneugers-eer in deze naar behooren en in den gedragen traditioneelen vorm te volbrengen. Alvorens binnen te treden kondigden de neugers altijd hun verschijntag aan met een fermen slag van hun „koezen' op deur of vloer, waann ongetiteld nog een element van daemonen-verdrijving te bespeuren valt. Zooals ik hierboven reeds berichtte, schoten elders, bijv. in het Sauerland. de^ Hochzeitslader," wanneer zij het erf betraden, en op de H-^.^^g* teneugers de huisdeur binnen met den zangerigen groet: „Goh DaiUbon Dai. (Goedendag, goedendag!) Gelijktijdig en bijna onverstaanbaar schreeuwden ÏTéaarna zoo hard als ze konden, voor de omstanders echter volkomen onverstaanbaar in koortsachtige haast met ongearticuleerde geluiden de benjmde uinoodiging, om als bezeten door den baarlijken duivel daarna hard weg te rennen In de Lüneburger heide viel de Köstenbidder dadelijk met zijn „Gebet ShuÏÏen eerst aan het eind begroette hij de familie met een „Und dam^age ich Euch allen guten Tag," maar een Twentsche brulfteneugers-sprok zet steevast in met: G'n dag in 't hoes! Hier zet ik mien koez'. Ik zol oe zeggen, ik weet nich wat. Ik zol ow neugen, ik weet nich woar. Te Losser is de neuger in zijn „leed" wat breedsprakiger en meer boerschecht, wanneer hij zijn joyeuse entree maakt met: Goe'n dag, hier zet ik mien stok en staf, Nem de kips veur oe allemoal af; Hier stoa ik te stottern en te stoamelen, Te loeren en kieken in kokken en koamer, Och wat bin ik verleugen en mal, No zok sprekken en *k weet nig wak zeggen zal. Het was, zooals ik hierboven reeds getuigde, om meer dan één reden een wijze bestiering, dat de brulfteneugers in het Overijsselsche land paarsgewijze hun rondtocht hielden, want als de memorie van den een wat minder helder was, kon hij zich steeds na den boven geciteerden wat aarzelenden inzet tot zijn gezel wenden met een: Loat mienen kamm'road meer beginnen. Om zijn verlegenheid wat te verbergen, doet hij een snauwerigen uitval naar het nieuwsgierig toegeloopen dienstpersoneel, de „hoesgezetten": Sloa 'n hond veur 'n bek, dat h'oetscheidt met blekken En net zoo de wichter, dee lacht joe as gekken! In Losser voegt hij er wat vergoelijkend aan toe: As Jan en Alleman mie zoo wil versteuren Dan ku'j van mien riemsel geen sikkepit heuren. Dan, na een korte adempauze deelt hij met eenige plechtstatigheid het doel van zijn komst mede in het zoo eenvoudig-hartelijke welgemeende: Wissinks Jan de Breugom En Greet Asveld de Broed Dee neugt ow Moandagmiddag oet! zM? D^X8^ 5™lftcnc"9«' d% in ^uwe betrekking blijkbaar staat tot zijn Duiteche Lade-sprecher, welke niet zelden hun uitnoodiging inzetten met een beschouwing te geven over de schepping der wereld, kan niet zoo maar direct tot zijn concrete invitatie komen, maar acht het oirbaar eerst ziin eigen persoon nog eens te introduceeren met: Ik kom nig oet 't Oosten en ook nig oet 't Westen ^ 'Vj9 van de slimsten en ok nig van de besten, Mer ik kom van hooger haand, van broedgom en broed Want dé stuurt ons allebeede oet, Um oeleu hoesgezetten te neugen op de brulfte op \r t |-v. , '\ Doonderdag Van Jans Flaggenhoap en Gertuu van de Schöttelboer. IV-16 Afb. 12. Geld-brulften komen zoo goed in Tirol en heel Duitschland voor ajs in verijsse. Het „Eeren" var. het bruidspaar, naar een teekemng van Hugo Kaufmann. Ondeugend voegt hij er wat binnensmonds aan toe: Dee mekaar wilt trouwen, en ak 't wal hebbe zik mekaar ok wal mögt lien. Want ze warren met heer been al lange an 't vrien. De Groenlosche neuger echter zegt nadrukkelijk en verklarend over het vreemd geval: Ik zei het oew wal es vertellen En wat better oetleggen: Die leu wilt met mekander goan léven En wilt noe 'ne broedlachte géven. Hierna volgt in één adem de lange opsomming van al de lekkernijen, welke de gasten op de brulfte zullen te eten en te drinken krijgen: een vatken voezel of veer, En vief, zes tonn'kes beer. En 'n schepel sökker En koffie met 'nen klont, Dee zal ow smelten in den mond, En ne wanne vol rozienen, Doar zö'j ow bi'j loaten verschienen. En 'n stuk van 'n schinken Daor kön i j good op drinken. In Geldersch Laren doen ze het nog royaler, schenken ze wel „tien, twaalf ton bier en zes, acht oam jenever" en in Groenlo verzekeren ze evenals in Losser eerst: „Wee zult zorgen, da'j nig behooft te vasten," om dan van de overdaad een verleidelijke schildering te geven in: Vol stoete zitte alle kisten en kasten. Met 'n sniesomp snie we ze in dikke plakken. Zelf mui der mer dikke boerenbotter op smakken. En dan is 't der ok nog wat in 't vat, Dat nig veur de gaanze is brouwen, Mer veur flinke keerls en lustige vrouwen. Wee zul 't vermengen met sokker en resienen En klinken en drinken met Graads en Gerdine. Hierna geeft de brulfteneuger enkele waardevolle raadgevingen, aan de manslui deelt hij mede, dat er aanwezig zijn „lange piepe en korte tabak," maar dat „ieder kan rooken oet zien eigen zak," en voor elkeen geldt: Wel 's middaags soep en vleisch wil etten, Dee döf ook vork en leppel nich vergetten. Voor de danslustigen geeft de Twentsche neuger de raad: En 'n ieder wèès 200 good En zette ziene leerzen en [schoo in 'n smeer. Dan döot ow op de brulft [de veute nich zeer, Want wi j kriegt veer muzikanten oet Wullen of [ Wettren, Dee komt mit violen en [klarinetten. Zijn Groenlosche ambtgenoot voegt er nog gemoedelijk aan toe: Ie'j kunt better 'nen pezerik [koopen Als met kapotte teenen [loopen. en geeft ook kleeding-voorschrift in: Fijn moet iej wêzen Moar niet als te fijn, Afb. 13 Herman en Hendrik Weghout twee echte Want de b Qm en de broed Twentsche brulfteneugers uit de buurtschap Hasselo «».._.#.. °. .. 1 bij Almelo. Mot hct fnnstc z»n! Het dansen vormt blijkbaar voor het jonkvolk de grootste attractie van een brulfte. In de neugers-spreuken wordt daaraan volle aandacht geschonken. In Twenthe heet het: En as de spölman begint te strieken, Dan zölt de jongs de mèkes ankieken, Wichter met de losse mussen Könt de jongs zoo lekker kussen! In den Gelderschen Achterhoek, waar de volksaard wat uitbundiger is dan in het meer bezadigde Tubantia, vindt de uitgelatenheid van de dansjolijt ook weerklank in het neugers-vers, dat voor het jonkvolk waardevolle mededeelingen doet in: De jonges brengt de mêkes. De mêkes de jonges met, Dan komen de muzikanten Met 'n ende holt, Dee zolt strieken veur jong en old. Iej kunt springen um den zolder te raken En kun iej dat neet, dan moj 't moar wat minder maken. De jonges mot de vrouwlu neet loaten stoan, Doar' kunt dee ook neet op goan. De mêkes met de lange jakken, Doar zult de jonges 't eerst noar pakken, Dee vrouwe met de krulle in de heure En dee jongens met 'n snurreken fijn, Dat zie wéten ok zoo fijn. Hoe groot ook in Twenthe de waardeering was voor een goed danser, blijkt wel uit het Lossersche brulfteneugers-lied: En den wekker mer het beste den hakkenschots kan, Dee wordt preezen deur Jan en Alleman. Wanneer we de beteekenis realiseeren van de volgende in de brulteneuqerssprok meestal vluchtig uitgesproken tusschenzin: 's Morgens as de hanens kraeyt Zölt ze 't nog angoan of 't newwelt of waait, zouden we heel wat bedenkingen kunnen opperen, evenals de alcoholbestriiders een welkom materiaal voor hun propaganda zullen vinden in: En wel nich meer goan kan, dee löt zich meer rollen, wat toch altijd nog minder drastisch is uitgedrukt, dan de N. Schoonebeeksche nogtied-vierders uitbrullen in het weinig verheffende lied: Zat wil wie soepen, Naar hoes wil wie kroepen, Zat, zat, zat, Van al dat suite nat. Wat zal oese mouwer wal zeggen, As zy oes op berre möt leggen Zat, zat, zat, Van al dat suite nat! Na deze realistische schildering van het eet- en drankgenot treedt meestal de tweede neuger naar voren met een verontschuldigend: Et döt mi j leed Dat mienen kamm'road nich wieder weet, om daarna nog eens weer vol waardigheid tz declameeren: Hee har motten neugen Hoes-ezetten Nums vergetten As de kat en de moes, Dee blieuwt in 't hoes. En na deze van geslacht op geslacht overgegane „sprök", welke van dorp tot dorp varianten te bestudeeren geeft op hetzelfde thema, vragen zij getweeën de belooning voor hun aonspraok in: En hé'j dan ginnen borrel in hoes, Gèw ons dan n trad worst op de voest. Heb i j ons now good verstoan Dan köw 'n huusken wieder goan. Het doet deugd, dat ook anti-alcoholische tendenzen reeds in de overigens van drank druipende brulfteneugers-taal doorgedrongen zijn. Want als zoodanig moeten toch de slotregels worden beschouwd van de „vrundelijke aonsproake", welke mij door den Heer H. Heringa te Groenlo allervriendelijkst voor mijn vergelijkend onderzoek werd toegezonden en waarin ik wel is waar las: Hebbe wiej ons woordje goed 'edoan, Loat dan de flessche moar over toafel goan Veur miej en mien kammeroad En schen'nen borrel brandewien Of Schiedammer mag het ook wal wên, Afb. 14. De staf van den brulfteneuger. maar waarin de moderne begrippen toch ook tot ons spreken in: En zoo iej dat neet doot Is 't evers good. Dan nemmen wiej 'n kloek besluut En goan subiet de deur weer uut! Fideralala, Fideralalala! Ik heb zoo uitvoerig deze half ernstige, half komische toespraken behandeld, omdat ik de ouderwetsche Overijsselsche Brulfteneugers-sprök waardeer als een folkloristisch document. Immers, in korte trekken wordt ons daarin reeds het geheele verloop van „de brulfte" geschetst. Allerlei herinneringen aan jcinderliedjes, vastenavond-deuntjes en inzamel-versjes zijn in dergelijke „aonspraoken" te herkennen en iedere regel ziet de folklorist als 't ware en reliëf tegen een achtergrond van oud-Germaansch en algemeen arisch opnemings- en scheidingsritueel. Ik wijs er hier slechts terloops op, dat de regel van het „kussen der wichter" in vele vastenavondliedjes voorkomt en dat de slottirade „dan köw 'n huusken wieder goan" herinneringen oproept aan het appelen-, noten-, peren- en eieren-inzamelen der Achterhoeksche jeugd met Sint Maarten of in den Paaschtijd. Niet alleen techniek en verkeer, het onderwijs en het ingang vinden van 'moderne begrippen, doch ook oorlog en crisistoestand hebben in de eerste dertig jaren van deze „verlichte" twintigste eeuw felle aanslagen gepleegd op de viering van groote bruiloften, waartegen de geestelijkheid zich ook om meer dan een reden dikwijls heftig gekant heeft, zoodat boerenbruiloften thans in traditioneelen vorm blijkbaar nog maar alleen als „vertooning" worden gewaardeerd. Het oorspronkelijke bruiloftsritueel is daarin verwerkt tot succesvolle openluchtspelen, waarin ten aanschouwe van een zich „beschaafd" wanend grootestadspubliek of van een geamuseerde boerenbevolking plastisch wordt uitgebeeld wat ééns leefde aan zinrijke gebruiken in de huwelijksfolklore van het Overijsselsche, Geldersche en Drentsche platteland, waar ook reeds veel vervlakt en verburgerlijkt is en „brulften" niet meer onder het „eekenholt" en op „de deele" der eerwaardige Saksische hallehuizen worden gehouden, maar in de banale feestzalen, die overal bij de herbergen werden aangebouwd. Ik wil er niet over klagen, want met dien nieuwen tijd is er veel verbetering gekomen ook in moreel en hygiënisch opzicht, maar toch was het voor mij wel een heel groote ontgoocheling, toen de post mij in den midzomertijd van 1927 een keurige kaart thuis bracht van mijn blonden Kavalier uit het oude Tubantia van middeweentertiejd 1924, welke mij uiterst vormelijk-correct berichtte, dat mijn „brulfteneuger" ook al „modern" was geworden en zijn eigen bruiloft niet zou houden op de oude erve Weghorst of op eenige andere gastvrije hoeve van Hasselo aan 't Slangebèkske, maar in „een café." Die kaart was voor mij méér dan een aankondiging van Hermans huwelijk, ze was tevens het doodsbericht van den oolijken snaakschen Twentschen brulfteneuger. Want niet eens in de pittige sappige boertige gouwspraak van den geboren en getogen Tukker, maar in akelig conventioneel school-Nederlandsch deelde zij mij mede: Ondertrouwd: Hermanus M. Weghorst en Maria C. ten Buren. Deze dient tevens tot uitnoodiging op ons Huwelijksfeest op Donderdag 25 Augustus, des namiddags 5 uur in 't Café J. Weghorst, Hengeloschestraat, Borne. WEERSELO \ DELDEN \ AugUStUS 1921'