DE VROME SPEELMAN meer en nooit te zetten op de paden der vergankelijke ijdelheid en wellust en voortaan zijn heil alleen in God te zoeken, hetgeen, zooals gij weten zult, een zeer loflijk en den Heere welgevallig voornemen is. Om deze reden maakte hij zich dan op naar een klooster vol van heilige monniken, dat geheeten was Qaravallis, dat is, klare dal, in den schoot van groene bergen. Daar ontving de abt hem vol van lachen en nam hem in de schare zijner broederen op, vermits van was en aanzicht de gemelde speelman sierlijk van gestalte was en schoon om aan te zien. Nademaal hij nu eene wijle in dit overheilig oord aan het wonen was, zoo zag hij, -dat zijn leven niets dan ledegank bevatte, dewijl de eerbiedwaardige broederen met gebeden en werkzaamheden allerhand zich de zaligheid naarstiglijk aan het koopen 'waren. Ten tijde dat hij in de wereld leefde, gewon hij lijfsbehoud en voeding met zingen, dansen en goochelen, vermits hij met loopen en springen en allerhande sierlijkheid en vlugheid zijner vingeren goed overweg kon. Nochtans kende hij geen hooge kunst en had hij nooit geleerd in boeken lezen, om welke reden hij geen paternoster of ave zeggen, geen credo of koorlied zingen kon of eenigerlei andere geestelijke kunst om daarmede zijne ziel te plegen. Als nu de speelman nog langer in dit heilige klooster leefde, bemerkte hij dra hoe dat de geestelijke monniken elkander bespraken met teekenen hunner handen en nooit een woord daarbij uit de gesloten lippen brachten. In den beginne kwam het hem in den zin, dat zij allentegader stom waren. Maar toen hij gewaar wierd, dat zij zich van spreken onthielden uit heilige gehoorzaamheid en tot boete hunner zonde, zag hij het exempel, dat voor hem daar in gelegen was, sloot den mond en sprak in vele lange dagen geen enkel woord, te meer overmits hij van wege het goochelen in zijn wereldsch leven veel meer met de vingeren zeggen kon dan eenig ander broeder. Wel slaakte hij bij tijd en wijle zware zuchten. Dat was al. Na weten wij wel, gij en ik, dat zich zoo langen tijde stom houden eene zeer zware kunst is. Edoch, den heiligen broederen •— die zeer bedreven zijn in het plegen van geestelijke sierlijkheden, als daar zijn, paternosters en ave's zeggen, de mis en loflied zingen, met tranen in de oogen van rouw de borst beslaan en diergelijke komtemplaties meer — dien heiligen broederen was dat zich stom houden van den speelman van gansch geen waarde en zij verwonderden zich zeer over denzelve en Lichten vaak over het domme doen van dit zeldzame wezen. De speelman bemerkte al te goed der heiligen broederen spotternij en woonde nu voortaan vol schaam en schande en met groote vree ze in de ziel onder de eerbiedwaardige daken van dit overigens den Heere zeer welgevallig oord. Alsdan ging de speelman gansch treurig in het klooster om. En als hij aan het zwerven was op zolders en gangen, in kelders en tuin en in alle hoeken en cellen, in nissen en achter bosschages, de eerwaardige monniken, de een zich op de borst zag slaan, de ander heilige woorden prevelden en nog weer een tranen vergieten en kruisen slaan, zoo ving hij tot de Moeder des Heeren met zijne vingeren te spreken aan, al zooals ik ulieden voor doe, tot hem de spraak zelve losbrak. en zijd bekend raken van zulk een heiligschendend bedrijf, hetgeen zeker gebeuren zal, wierpen wij hem uit, hetgeen ons eigenlijk te doen staat, hm! Zoo gebied ik U uit hoofde van mijn heilig ambt, hm, de oogen en voor iederen vooral den mond te sluiten over wat gij gezien en gehoord hebt. En mocht gij daartoe de goede gelegenheid en de juiste tale vinden, spreek dan over dien goddelooze zoo, dat onze vrome paters zich nog meer van hem afwenden om in het eind geen woord of blik meer met hem te doen te hebben. Hm! Hoewel dit een Gode zeer gevallig werk is, verbiedt mijn hooge ambt mij toch daaraan mee te doen, hm! Verder gelast ik U op een heimelijk en nachtelijk uur, waarvoor ik U verlof geef U buiten Uwe celle te begeven, het keldergat met dikke planken dicht te slaan, opdat niemand buiten ons ervaren zal welke goddelooze handelingen onder ons heilig klooster bedreven worden, welke handelingen wij trotsdien herbergen zullen tot bescherming van den goeden naam der Moedermaagd en haren Zoon, Vader en Geest, der heilige aartsvaderen en patriarchen en der negen soorten engelen en dien van ons klooster zelve, hm! Trouwens het zal eene korte En de Satan, die als een knikker zich zoo klein geperst had in den kamerhoek? Wel Satan bleef en grijnsde van genot om den monnik en den abt, die heel het deurgat vulden nu met de lijven vol verbazing. En het was de stom. verblufte abt, die het eerst der twee de wijsheid vond en zijne spraak de keel weer binnen slikte t „Nu.... nu zeg.... ik.... U.... gij zwijgt hiervan.... op straffe der zwaarste penitentie! Ik ben verslagen en verstomd hoe sluw en slecht de Booze in het werk kan gaan, want voorwaar, dit zegt mij wel mijn heilig ambt, dat dit een drogbeeld van den Satan was, hm! Nu ga, vergeet wat gij hier zaagt in boeten en - in vasten. Ik zal met vurige gebeden en in strenge kontemplaties U en heel dit heilig oord bewaken in den geest en door mijne meditaties en kruisenslag den duivel feller wijs bewerken, gelijk mij past, hm! Maar dien avond was er lang nog na het avondklokgelui, dat alle heilige vaderen tot de rust gebood, gefluister en gemonkel in hoeken en nissen, in cellen en gangen en was het klooster vol geruisch. En de deurkier van des speelmanscel had druk bezoek van loeren en gegluur, want geen strenge rondgang van den abt toch sloot dien avond dea kloosters dag aan nacht. En ook des ochtends was het zingen lauw en nergens was de abt te vinden en 's avonds steeg de onrust zoo, dat heel het heilige huis vol geklap der pijen en geklingel der paternosters was. Men holde her en der als schapen zonder herder en vroeg den wijzen raad aan ieder en den ander. „De abt! De abt!" zoo klonk het overal, beneden en ook boven. En aan het einde van hun raad begaven zij zich ten lange leste in stille optocht naar des wijzen vaders cel, waarin dezelve zich, zooals gij meenen zult, aan heftige kontemplaties overgeleverd had. Maar toen zij voor de deur nog aarzelend even stonden, vernamen zij daarbinnen vreemd gerucht van hoesten en van braken. En toen hun graag en bange blik het sleutelgat doorboorde, toen zagen zij den dikken abt in het hemd alleen nog staan, dewijl zijn roode hoofd aan het stikken door den paternoster was, die hij uit den mond te plukken poogde, waarna hij met gesmak en zwaar gedreun van vloer ter aarde viel, toen hij den franschen luchtsprong trachtte. Nu wisten de broeders goed bescheid en allen holden naar de cellen. Daar wierpen zij zich haastiglijk de kleeren af tot op het kemelharen hemd en vingen meteen te springen en te dansen aan en vielen en tuimelden met groot geluid en zoo sterk geweld, dat heel het klooster schudden ging te midden van het al lang en stil slapende land. En toen begon daar in dat heilig oord en in de landstreek, waarin dat het gelegen was, een allerwonderlijkst bedrijf. Des ochtends was er dansdienst. Des middags was er dansdienst. Des avonds was er dansdienst en heel vaak stond te midden van de stille nacht de abt nog van zijn kribbe op en danste onder het heiligst vuur het heele klooster door. En onder al die diensten dreunde de kerk en beefde het altaar en klonk het geklets van voeten en gebonk van vallen vermengd met heilige gezangen en plechtig klokgelui» - Daar stond er een op het hoofd en liet de handen los en rolde om en om, dewijl zijn kop te rond en kaal was. I ■•• Daar draaide een broeder twee maal om zijn eigen heen en kwam weer neer, maar aan de andere zijde dan zijn voeten. Vier paternosters waren ingeslikt en enkelen vol van grooten ijver dansten bloot, zooals zij door den Heer geschapen waren. Toen trokken zij de open wegen op en zongen dansend door het land en vele vrouwen en mannen volgden hen en lieten huis en hof. En in het gansche land daar sprong men wild en woest met naakte lijf of bloote borst. En boven, daar weende Maria zoo bitter en zeer om zulk een valsch begrepen eer. En ook de goede God was vreeselijk boos en dreef zijn stedehouder bier op aarde in zijn kale meditatiecel. En deze, Innocentius, dat was een oud en heilig mw, Hij schudde met het moede hoofd en zei: „Hoe dat zoo iets nn toch gebeuren kan? Mijn arme, domme menschen, hoe bedenken zij dan niet, dat wat den kleinen past de groote moet verwenschen." Toen schreef hij vele vellen vol en liet zijn dienaars komen. Die plakten de papieren op, op kerken, hoornen, huizen. En ieder joeg de naakte dansers weg of gooide ze met steenen. Zij lagen bloedend langs den weg of repten zich weer in de kleeren. En Satan trok de landen door en las de zielen van de straten en voerde hen mee ten eeuwigen dans met tandgeknars en doemenis. Nu gaat naar huis, gij brave lieden, en leert hieraan wat stichtelijk is, dat wat voor d'een in liefde goed is en hem voeren zal tot den eeuwigen glans van God, den ander in baatzuchtigheid wel leiden kan tot de barre klauwen des duivels in pek en vuur tot in de eeuwigheid, Amen. „DE VERRE KIM" een serie kleine romans van groote waarde, verschenen zijn: F. M. Dostojewskie: De zachtmoedige uit het Russisch vertaald door S. van Praag 2e druk. ing. f 1.50; geb. f 250 F. M. Dostojewskie: Herinneringen uit het ondergrondsche uit het Russisch vertaald door S. van Praag ing. f 2.50; geb. f 330 Selma Lagerlöf: Het meisje van de veenhoeve uit het Zweedsch vertaald door S. van Praag ing. f 2.—; geb. £ 2.90 Sigrid Undset: Maita Oulie uit het Noorsch vertaald door W. den Hartog 2e druk ing. f 2.—; geb. f 2.90 Sigrid Undset: De mooiste leeftijd uit het Noorsch vertaald door Henr. M. H. Ledeboer ing. f 2.—; geb. f 2.90 N. S. L j e s k o w: De onsterfelijke uit het Russisch vertaald door S. van Praag ing. f 1.50; geb. f 2.50 „DE VERRE KIM" een serie kleine romans van groote waarde, verschenen zijn: (vervolg) Leonid Andrejew: De roode lach uit het Russisch vertaald door S. van Praag ing. f 1.50; geb. f 2.50 Alfredo Panzini: X a n t ip p e uit het Italiaansch vertaald door Dr. A. van Wallinga ing. f 2.—; geb. f 2.90 IwanGoll: Stervend Europa uit het Duitsch vertaald door Evert Straat 2e druk ing.f 1.75; geb. f 2.50 Robert Neumann: Carrière uit het Duitsch vertaald door A. Defresne ing. £ 1.50; geb. f 2.50 FcdorGladkow: S i b e r i ë uit het Russisch vertaald voor Dr. A. E. Boutelje ing. f 1.90; geb. £ 2.90 Fedor Gladkow: Het vurige paard uit het Russisch vertaald door Dr. A. E. Boutelje ing. f 1.90; geb. f 2.90 Banden, omslagen enhoutsnedenv. Joh. Dijkstra en Joh. Haak AM STERDAM DE GULDEN STER INLEIDING De Maria-vereering is meer dan eenige andere godsdienstige gesteldheid de inspireerende kracht geweest der middeleeuwsche dichters. Talloos zijn de legenden en sproken, die wonderen door de Moedermaagd verricht tot onderwerp hebben. Voor ons land herinneren wij, buiten de vele mirakelverhalen van onbekende dichters als de Sproke van Beatrijs en Theophilus, aan een geheelen bundel wonderverhalen, de Speculum Historiale, naar Vincentius, door Jacob Maerlant. Prof. Dr. C C. N. De Vooys verzamelde de beste der middel-nederlandsche sproken en gaf ze uit onder den titel, Onser Liever Vrouwenmiraculen. (Zie ook G. Honigh, Gids 1879. 11. 457—518.) Het overgroote deel der Maria-literatuur, van de Sproke van Beatrijs en Marike van Nhnwegen tot Faust toe, heeft hare hulpvaardigheid om zondaars door hare wonderdadige tusschenkomst van den duivel te redden tot onderwerp. Een der beste Mar iasproken maakt hierop eene uitzondering, namelijk Del Tombeor Nostre Dame, de Danser van Onze Lieve Vrouwe, eene legende van Franschen oorsprong, voorkomende in eene verzameling godsdienstige verhalen, getiteld, Vie des Pères, uit de dertiende eeuw en door Wendelin Förster uitgegeven in Romania JL 315—327. Anatole France verwerkte haar fat zijn Jongleur de Notre Dame. Massenet maakte er een opera van. In de Fransche letterkunde is deze middeleeuwsche sproke even beroemd als die van zuster Beatrijs in de Nederlandsche. Het is deze oud-f ransche sproke, die ik voor Charlotte Kohier fat het Nederlandsch bewerkte. Eene vertaling kan mijn werk niet genoemd worden, want behalve in de gegeven opeenvolging der feiten van het verhaal, bewoog ik mij vrij en los van het oorspronkelijke. Wel trachtte ik door zinsbouw en woordkeuze de naive eenvoud van het origineel, zoo veel mij mogelijk was, nabij te komen. Dat mijne persoonlijke visie van de beschreven gebeurtenissen op het verhaal van invloed is geweest, spreekt van zelf. Ik beging zelfs nog eene grootere vrijheid dan de bier boven bedoelde, want na de hemelvaart van den speelman, waarmede de oorspronkelijke sproke eindigt, fantaseerde ik verder. Over den aard der toevoeging behoef ik niet uit te wijden. Zij spreekt voor zich zélf. Ik vond de aanleiding tot de uitbreiding in de mystische uitspattingen der dertiende en veertiende eeuw. „Die geestelijke vervoering, die geestelijke dronken„schap, zooals het heette, was aanstekelijk; meer en „meer breidde de mystieke devotie zich uit. Dikwijls „gaf zij de verstoorde zielsrust terug en was zij een „prikkel om blijmoedig allerlei liefdewerk te verrichtten tot troost voor de ongelükkigen tot steun van „armen en zieken; maar nu en dan voerde zij tot „dweepzucht en waanzin, tot afkeerwekkende uitspattingen, tot de optochten der geeselaars in 1350, tot „den onbedwingbaren St. Jansdans in 1374 en andere „epidemische uitbarstingen van een verstoord zenuw„leven, tot zinnelijke genietingen, waartoe het ongekastijde vleesch uit zich zelf misschien niet zou heb„ben verleid." (De Ontwikkelingsgang der Nederlandsche Letterkunde van Prof. Dr. J. Te Winkel. I. 107.) A. DEFRESNE. Zwijgt nu allen stil en houdt U rustig op Uw plaatsen, want ik zal U eene schoone en wonderlijke historie zeggen, die al waar, ten jare 1215 aan eenen armen speelman is geschied en daar veel stichting en leering aan is, zooals gij wel weten of vernemen zult. Deze speelman was al vele jaren de wereld door* gegaan van huis tot hof, van dorp tot stede; gedwaald had hij door weg en wei en bosch en water, al in de verte en vlakbij. Nochtans had hij geen rust gevonden, nergens en ook nooit en aldus stond hem ten lange leste alles tegen wat hij hoorde, zag of vond. Zoo kwam ook zijn ziel in zeere nood. . Nu zette het zich in zijne zinnen vast, dat hij alle aardsche zaken verre van zich werpen moest en rust en vrede zoeken moest in een of ander heilig oord. En in zijn hart besloot hij zonder wanken de aard» sche dwalingen te vluchten en geen stap nimmer- lige huis, alwaar eene kapel met roode olie-lampen was en schoon versierd. Daar wierp hij zich ter aarde neer en rekte zich naar het altaar uit, zoo ver als hij kon, overmits een houten beeld der heilige Moeder Gods daar kunstig uitgesneden stond. Nu geviel het dat dien dag een hooge feestdag was en ten tijde, dat de broederen boven met schoone klanken de klokken luidden voor den middaglofzang en dit zalige lied aanstonds daarna met heilig vuur en volle borsten te zingen begonnen, dat de galmen waaiden in het klooster om en ook tot in den kelder in de «toren van den klagenden speelman. En in zijn hoofd binnen in werden de schoone klanken eene even schoone gedachten. Vol blijdschap sprong hij op en riep met luider stemme: „Nu weet ik hoe de Moeder Gods te dienen en onzen Heere Jezus eer en lof te doen!" En nu merkt op, wat spel daar begon! Zijn pij, die trok hij haastig uit en legde haar voor het altaar neer. Opdat zijn lijf niet bloot zou zijn op deze heilige stede, hield hij zijn hemd alleen nog aan, dat dun was en zeer licht. Hij gorde het vaster om zijn lijf en leen en aldus gekleed en wel gebouwd; met zijne schoone maten trad hij voor het heilige beeld van onze Lieve Vrouwe en deed het groetenis met nederige buigingen en sierlijke strijkages en vervaarlijk gedraai zijner oogen! „Vrouwe, zeide hij, in Uwen dienst stel ik mijn lijf en ziel. Zoete Koningin en allerheiligste Vriendin, nu wilt mijn kunst en diensten niet versmaden noch, verachten, want ik wil U eerst nu laten zien hoe dat een lam voor zijne moeder doet." En toen begon hij op de heilige gezangen der broederen boven zijn lustig spel van sprongen, klein en sierlijk, naar rechts, naar links, dan hoog dan wijd. Daarna knielde bij ootmoediglijk neder en smeekte: „O, schoone Koningin, nu wilt de dienstén mijner arme kunsten niet verwerpen. Ik zou rampzalig wezen en op aard gansch uitgestooten zijn! O, zoete Vrouwe» lief, mijn spel is lustig om te zien, mijn sprongen zijn gansch sierlijk en al mijn kunsten zal ik U toonen!" Toen stond hij weder overeind Om te springen en te dansen. En om den hoogen heiligen dag, die gaande stond, die hem afvielen als de bloeddroppels van de lans uit de zijde Onzes Heeren. „Vrouw, zuchtte hij, ik kan niet meer. Edoch, voorwaar, dit zeg ik U, ik keer en dien U weer, al zooveel als ik vermag!" Zoo diende de speelman Maria, de Moeder van God, iederen morgen, iederen middag, lederen avond. Telkenmale als de broederen de mis, het lof of vespers zongen, daalde hij den kelder ter kapelle in en danste en sprong en goochelde Maria en Haren Zoon in het geheim ter eere. Nu begrijpt gijlieden wel, het is een gelukkig man, die zijnen God naar hartelust zoo dienen kan. Toch was er in zijne ziel de groote angst, dat zijn geheim ontdekt en den heiligen broederen bekend wierd, mits hij danig bevreesd was, dat dezen hem onder scherpen schimp en felle boosheid uitstooten zouden in de dwaze en ijdele wereld, en dit docht hem erger dan de barste dood. Maar God beschermde hem door den mantel zijner nietigheid, vermits toch de heilige broederen door deze geen aandacht aan hem schonken of het moest zijn om lacherij en spot. Nu was daar een monnik in het klooster, die niet zoo veel van bidden hield als zijne heiligheid hem oplei. En als nu onder het galmen der goddelijke liederen het heilig vuur al feller en feller in de borsten der vrome vaderen aan het branden ging en zij met zulke kracht te zingen stonden, dat hun het hoofd rood uitsloeg, met den abt vooraan, zoo stal zich deze monnik heimelijk uit de rijen weg en liep te zwerven in den allerkwaadsten ledegank door huis en hof en tusschen bloem en struiken of ging liggen slapen in de zon. Zoo geschiedde het op eenen zomerschen middag, dat hij zich aldoor zalig zuchtend vleide in de struiken, die tegen den achtergevel stonden van het over* heilig huis, dewijl daar de zon zoo fel niet scheen als elders in den hof. Edoch, achter dit nederig geboomte was het getralied oog van den kelder der kapelle van Maria en den speelman. En dewijl de heilige galmen der zingende monniken : En ook de oogen van den abt, die rolden hem bijkans wel langs het ronde hoofd, toen dezelve enkele tellen later naast den broeder in de struiken op den buik lag. Tot diep in den nacht mediteerden de abt en de pater over wat hen te doen stond en menigmaal zuchtten zij beiden zwaar. En toen de vogels den Heere hun loflied te kwinkeleeren begonnen en de dag zijn groote lamp ontstak, toen sprak de abt in volgender voege: „Broeder, hm, gij hebt den Heere zeer en zwaar beleedigd door het staken der heilige gezangen. U past de verzuimde liederen in te halen en groote boete te doen. Bedenk echter, dat God zeer vergevendsgezind is voor hen, die zich beteren willen, hm! Wat nu dezen dwaas aangaat, zoo vrees ik, dat geen betering mogelijk is en groote schande voor ons heilig klooster. Het gaat niet aan de Moedermaagd en Haren goddelijken Zoon en al de heiligen en de gelukzalige aartsvaderen en patriarchen en de negen soorten engelen den smaad te doen van het in den lande wijd spanne tijds vergen, want hij zag akelig mager en Satan zal hem snel en afdoend tot zich nemen. Het zij zoo! Nu ga in vrede, mijn zoon, en zondig niet meer, hm!" De heilige en wijze vader abt, die had nu schoon gelijk, wat die magerte betreft, want door dat springgedoe van jaar en dag, gepaard nog met het strenge vasten en gepeins om vonkelnieuwe goocheltoeren, was de eertijds zoo schoone speelman vervallen tot scharminkel of skelet. En ook gebieden was den wijzen vader toevertrouwd, want naarstig en met braaf beleid deed des broeders tong haar werk, zoodat na korten tijd de heilige vaderen den speelman met passende verachting tegen kwamen om ten lange leste allegaar te doen alsof hij niet meer daar was. Maar het allermeeste bleek des heiligen vaders wijsheid nog doordat de speelman dra daarna van al die jaren dans en springen des levens eindpunt fluks en vlak nabij kwam. En liggend in zijn laatste levensuren eerde hij de Moedermaagd met zijne schoonste goocheltoeren, zoo- dat hij stervend nog den paternoster deed verdwijnen om hem den mond weer uit te halen, totdat hij in een diepe zucht den allerlaatsten sprong deed, in de eeuwigheid. Maar een kop had de wijze abt — die met den broeder door een kier der deur den droeven afloop gade sloeg — toch deerlijk misgeslagen. Wel was het waar, dat de Satan kwam, maar ter andere zijde van de legerstede verscheen in schoonsten glans van hemelsch licht de Moedermaagd in eigen wezen en met Haar in muziek van zang, trompetten en schalmeigeschal een schaar van allerhande engelen schoon. Die vulden de nederige kluize van muur tot muur, van zolder tot den vloer, dewijl zij jubelend des speelmans kleine ziel in ontvangst namen toen deze met den paternoster zijnen mond verliet. En met de Moeder Gods vooraan, die waardig opwaarts schreedt, trok de stralende stoet van hemelsche wezens door het raam de luchten hl, dewijl alle engelen met den speelman mede den franschen sprong, den vlaamschen trippeldans en den britschen buikzwaai deden. A. DEFRESNE DE VROME SPEELMAN serie de verre kim A* Defresne DE VROME SPEELMAN N.V. Uitgeversmij „De Gulden Ster" Amsterdam Deze sproke mag alleen door Charlotte Kohier, voor wie zij geschreven werd, voorgedragen worden. De Schrijver. „Ach, zoete Moeder Gods, wat toef ik hier of ergens anders? Nu zie ik wel al te goed, ik ben tot niemand» nut op al de wereld, noch in het hemelrijk is mijn bestaan tot iemands dienst!" Als hij zijne tong nu spreken hoorde, sloeg de schrik hem om het hart en werkte hij haastig voort met vingeren en gebaren tot de taal weer uit zijn borst den mond insprong en de tranen hem over dé roode kaken liepen. „Ik ken geen arbeid! Ik leef van wat de zalige broederen met vlijt en pijn vergaren! Ik ken geen heilige gebeden! Ik ben der goddelijke genade niet deelachtig! Nu weet ik wel al te goed hoe ijdel en rampzalig ik ben met arbeid noch gebed! De broederen werpen mij uit bij de honden van den weg, omdat ik mijne ziel niet plegen kan, dewijl ik God en zijne lieve Moeder niet te dienen, loven en eeren vermag en ook niet werken voor zijn aardsche lijf! O wee en ach! O, lieve Moeder Gods, nu bidt den hemelschen Vader, dat Hij mij Zijne genade niet onthouden mag en helpen in al die groote nood!** Aldus, jammerend en wee-en-ach roepende kwam hij gegaan in de donkere, diepe kelders van het het» was, feestelijk te vieren deed hij den brandenburger luchtsprong. Daarna deed hij den franschen sprong en den sprong der dansers uit Champagne. Daarna den spaanschen sprong en den pas van Lotharingen en tot slot den reuzenbuikzwaai, zooals men die op de britsche eilanden beoefent. Dit alles volbracht hij afgewisseld met buigingen, strijkages en gedraai der oogen, zoo goed als hij kon. En na den romeinschen wip bedekte hij de oogen met de handen en danste voor het beeld den vlaamschen trippeldans, sierlijk en tuchtvol. Daarna verrichtte hij allerhande wonderlijke goocheltoeren der Lieve Vrouwe ter eere. Zijnen paternoster liet hij fluks verdwijnen en haalde hem als eene slang den mond weer uit. Hij maakte het geluid van hanen, kippen, koeien, varkens en blafte allerhande honden na. Ook kruiste hij zijn voorhoofd met zijne teenen en menigerlei schoone zaken deed hij meer. Toen sprong hij driemaal zooals de ezels doen op voor- en achterpooten en hief zich zelve op de handen, zoodat zijn hoofd ter aarde hing en wezen ten hemel zijne voeten. Zoo liep hij op de vlakke handen zeven maal voor de Lieve Vrouwe heen en weer, dewijl hij met zijne oogen baarlijk rolde en deze zeiven heete tranen schreiden, die regenden op den vloer. „O, lieve goede Vrouwe, O, heilige Moedermaagd, niet minder en niet meer, dat is alles wat ik kan en doen zal om mijner zonde boete tot eer en lof van God en U!" Toen sprong hij weer op de voeten en besloeg zich de borst en weende bitter en zuchtte zwaar, en meteen deed hij een luchtsprong over zich zelve heen en jubelde van heilige vreugde. „Zoo'n sprong nog deed ik nooit en kan ook niemand doen! Nu weet ik wel, dat Gij mijn voorspraak zijt bij God en Hij mij welgevallig is!" En weer zwaaide hij zich om zich zelve heen, zoodat zijn lijf een bal leek en die draaide. En bij het gezang der broederen boven in het koor, dat luider en luider klonk onder het heilig vuur dier vrome vaderen zwaaide en danste en sprong hij sneller en sneller en wijder en hooger, onder strijkages, buigingen en oogengedraai tot hij met groot geweld van armen en beenen op den vloer smakte en gansch onmachtig liggen bleef dewijl het zweet bij droppel en droppel uit de kerk zich mengden met de geuren van den zonnigen bloemenhof, vernam de luie broeder, onder achter zich, tot zijn verbazing en ontsteltenis het geplens der naakte voeten en dreunend gespring, telkenmale onderbroken door vroom gejammer en heilig geweeklaag. Fluks wentelde hij zich om en groef zijn heilig hoofd door het groen en schouwde door de tralies van het keldergat het wonderlijk spelen aan van dans en sprong en goocheltoeren, dat de speelman daar in het diepst geheim reeds jaar en dag bedreef tot boete zijner boosheid, tot eer en lof van Maria en Haar Zoon. Met oogen als bollen van verbazing sprong de spiedende broeder op en zoo ijlings snelde hij naar het klooster, dat hem de pij wapperen en de paternosterrinkelen ging. Gansch oneerbiedig stormde hij de kerk binnen en stoorde daar den abt in eenen fraai en langgerekten toon, en dewijl de andere broeders des te feller in het gezang te keer gingen om den Heere de onderbreking te doen ontgaan, biechtte hij den abt met heftigste gebaren, hetgeen hij gedaan en gezien had.