HET BROMORAADSEL No. 1 DER BROMO-SERIE HET BROMORAADSEL INDISCHE ROMAN VAN PAUL JÖRGEN A. W. BRUNA 6 ZOON S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V. - UTRECHT EERSTE HOOFDSTUK. Er heerschte een vroolijke, zelfs bgna luidruchtige stemming in de recreatiezaal van het hotel X. te Tosari. Alle gasten hadden zich na het overvloedige diner, dat in de koele berglucht dubbel smaakte, in de groote huiskamer vereenigd om de aan tafel opgeworpen plannen verder te bespreken. Toen juffrouw Vermey terloops het plan geopperd had den volgenden dag den beroemden tocht naar den Bromo te ondernemen, waren haar Woorden met een algemeen gejuich begroet en was het enthousiasme tot zulk een luidruchtigheid gestegen, dat de oude heer Gevers, beter bekend als de Brompot, een afkeurend gebrom had laten hooren, met een korten veel beteekenenden schok zjjn schouders had opgehaald en zich daarna met verdubbelde woede had bezig gehouden met de artisjokken, waarvan hfi een wel wat groote voorraad op z^jn bord had genomen. Juffrouw Vermey, die niet gedacht had dat haar plannetje zoo'n onverdeelde instemming zou genieten, was angstig geworden door het geschreeuw, dat de kleine eetzaal vulde. Van alle kanten probeerde men zich verstaanbaar te maken; iedereen kwam met nieuwe voorstellen en kostelooze adviezen zoodat niemand kon verstaan wat er gezegd werd en de verwarring algemeen was geworden. Waarop de arme ontwerpster, ten einde raad, het voorstel deed de verdere besprekingen voor het oogenblik te staken en een algemeene vergadering te beleggen in de recreatiezaal na afloop van het diner. Op dat^ oogenblik mengde de brompot zich voor het eerst dien avond in het gesprek met den luiden uitroep: „Bravo" en het laatste restje artisjokken haastig naar binnen slikkend, verborg hij vlug zijn gezicht in een servet om zich te onttrekken aan de verwonderde blikken, welke van alle kanten op hem werden geworpen. Nu de rust weer hersteld was, had het diner een kalm verloop en bleven de verwachtingen hoog gespannen, hetgeen er natuurlijk niet weinig toe bij moest dragen om de groote plannen voor den volgenden dag nog beter te doen slagen. Toen het geheele gezelschap zich joelend naar de recreatiezaal begaf had de Brompot zich na een klein incident mopperend teruggetrokken in de veranda voor zijn kamer waar hij, diep weggedoken in een luien stoel, inwendig vloekte over het gezoem van stemmen, dat vanuit de vergaderzaal tot hem doordrong. Frits Stagers, een vroolijke jongen, die buiten zn'n vacantietijd employé in de suiker was, had zich door den stroom van gasten heen gedrongen zoodat hg tegelijk met den Brompot de deur van de recreatiezaal bereikte. Met zgn breede gestalte den ingang versperrend, had hn' zich plotseling tot den niets vermoedenden Gevers gewend en hem met een stentorstem gevraagd of hij den levensgevaarlijken tocht naar den vuurspuwenden berg mee wilde maken. Het kleine mannetje naast hem was bleek geworden van schrik en niet bij machte geweest een behoorlek antwoord op deze onverwachte vraag te geven. Alleen de woorden „levensgevaarlijke tocht" bezorgde hem reeds een koude rilling en verlamden zijn tong in zoo hevige 'mate, dat hg met de uiterste inspanning het niet verder kon brengen dan een heesch uitgestooten: — Wat, wat blieft U? Uw bravogeroep deed ons werkehjk in de meening verkeeren, dat u ons de groote eer aan zoudt doen ons op deze voor sommigen misschien wel hun laatste — reis te vergezellen. Zich krampachtig aan de deurpost vastklemmend, sloot de Brompot een oogenblik de oogen, haalde diep adem om weer eenigszins tot zich zelf te komen en toen, in een vlaag van wanhoop, sprak hij met nog nooit gehoorde snelheid deze gedenkwaardige woorden: — Ik meegaan naar een vulkaan? Zelfmoord plegen? De hemel zal nüj er voor bewaren! En voordat Stagers gelegenheid had verder op dit onderwerp door te gaan — hetgeen hij zeker gedaan zou hebben — was het kleine mannetje met een buitengewone krachtsinspanning er in geslaagd zich een weg te banen door de talrgke logé's om, zoo vlug zgn korte beentjes dit toelieten, naar zijn kamer te snellen, achtervolgd door het smalend gelach van het geheele gezelschap. Frits Stagers was buitengewoon politiek aangelegd. Waarschijnlijk was zgn jarenlang verblijf op een suikerfabriek hier niet vreemd aan, maar hoe het ook zij, het kleine oponthoud met den Brompot had hem niet belet een plaatsje naast Tini Vermey te veroveren. Zijn geluk zou volmaakt geweest zijn, wanneer hij niet toevallig recht in het strenge gelaat van Tini's vader gekeken had. Maar zich schikkende in het onvermijdehjke, besloot hij den verderen avond niet meer voor zich uit doch alleen naar links te kg'ken, waarbij het aardige kopje van Tini hem een gelukzalig gevoel zou geven, dat ruimschoots opwoog tegen een te verwachten stijven nek. Het duurde eenigen tijd voordat alle gasten gezeten waren en de besprekingen een aanvang konden nemen. Toch verveelde Stagers zich geen oogenblik; integendeel, de aanblik van het snoezige kopje naast hem bracht den forschen jongen man weer op de gedachte, welke hg de laatste dagen zoo vaak gekoesterd had. Hg" begon in te zien, dat juffrouw Vermey zulk een diepen indruk op hem gemaakt had, dat hg bgna verliefd op haar was geworden. Bijna, misschien was hg het werkelijk geworden wanneer Tini's vader door zgn voortdurende aanwezigheid niet als een stortbad op hem gewerkt had. lederen keer als zijn hart warmer begon te kloppen voor het lieve meisje, dat hem als het ware betooverde, ving hij, juist op een ongewenscht oogenblik, een koelen blik van den vader op waardoor hem alle lust om haar iets van zgn gemoedstoestand te onthullen plotseling ontnomen werd. Toch had hg het gevoel, dat zich binnenkort een gelegenheid voor zou doen eens rustig met Tini te kunnen praten. En dan, zonder den koelen blik van haar vader, zonder de vervelende tegenwoordigheid van iemand anders, zou hg haar misschien durven zeggen Een koude rilling voer hem door de leden. Terwgl hg met waren jongensmoed zgn gedachten naholde had hg onbewust, misschien door een trekking van zgn rechter nekspier, het hoofd een weinig omgewend, maar juist ver genoeg om weer zulk een gzigen blik van den heer Vermey op te vangen. Hoewel hg zich in het hoogste herstellingsoord van Java bevond — het was immers zes duizend voet, zooals de hotels adverteerden — had hij op dat oogenblik een gevoel alsof hij diep onder de aarde wegzonk, zoo diep, dat zelfs de mooie Tini niet meer bg machte zou zgn hem weer naar de oppervlakte te brengen. Gelukkig werd zgn duizelingwekkende val nog juist bgtijds gestuit door de stem van zgn aangebedene, die hem met een: „dames en heeren, ik open de vergadering" tot de werkelijkheid terugriep. De besprekingen verliepen erg geanimeerd want alle aanwezigen — de jongeren natuurlgk meer dan de ouderen _ waren zeer met het plan ingenomen. Frits Stagers stelde voor om midden in den nacht te vertrekken opdat het gezelschap, waarvan eenigen den tocht per draagstoel zouden meemaken, tijdig genoeg op den Moenggalpas aan zou komen om de zon te zien opgaan. Het was volle maan dus zou een nachtelijke tocht te paard niet al te veel bezwaren opleveren. Maar Frits was politiek genoeg om te verzwggen dat deze excursie in bijna donker hem misschien de zoo vurig verlangde gelegenheid zou openen om een ongestoord gesprek met Tini te voeren en haar zijn gevoelens te openbaren. En misschien zou de beroemde Indische maannacht, die reeds zoo veel liefdesgefhuster aangehoord had, ook haar in een stemming brengen waarin het haar gemakkelgk zou vallen een schuchter „ja" te stamelen op zgn vraag of ook zh' hem lief had. Hoe het zg, de mooie Tini gevoelde veel voor zgn voorstel en zg drong er met warmte op aan dat het geheele gezelschap des nachts om drie uur vertrekken zou. De oudere dames en heeren gevoelden al heel weinig voor zulk nachtbraken en begrepen niet waarom zg nu juist dezen nacht de zon moesten zien opgaan, maar juffrouw Vermey bleek tenslotte zoo'n groote macht over de vergadering te hebben, dat het voorstel, zg het ook na lange discussie en protest van de oudjes, werd aangenomen. De kwestie van vervoermiddelen bracht nieuwe onverwachte moeihjkheden. Alle jongelui zouden natuurlijk te paard gaan en de oudere dames zouden van zelf sprekend een draagstoel nemen. Daarover waren allen het vrjj spoedig eens. De middelbare leeftijd was echter niet zoo vlug besloten. Feitelgk stelde Frits heel weinig belang in deze kwestie. Het was immers zeker, dat Tini te paard zou gaan, dus bestond de kans dat hij naast haar zou kunnen rgden en op de smalle bergpaden, waar hoogstens twee paarden naast elkander konden gaan, zou hg misschien.... — Mijnheer Vermey, u neemt zeker een draagstoel? Zonder het te willen had Frits deze vraag geuit. Het was de stem in zijn binnenste, die hem deed inzien, dat deze kwestie van belang was voor zijn al dan niet slagen. — Och, ik gevoel me nog juist jong genoeg om een dergeüjken tocht te paard te doen. Weer kreeg Frits het gevoel alsof er ijswater langs zgn rug sgpelde en in een uiterste poging om dit gevaar te bezweren, begon hg een totaal ongemotiveerde en ongedocumenteerde verhandeling over de paarden van Tosari om ten slotte heelemaal niet te bewgzen, dat het bergden van deze viervoeters groot gevaar voor den ruiter op kon leveren. Mgnheer Vermey, die niet voor niets jaren lang administrateur van een rubberonderneming was, begreep al te een ongewenscht oogenblik, een koelen blik van den vader op waardoor hem alle lust om haar iets van zijn gemoedstoestand te onthullen plotseling ontnomen werd. Toch had hij het gevoel, dat zich binnenkort een gelegenheid voor zou doen eens rustig met Tini te kunnen praten. En dan, zonder den koelen blik van haar vader, zonder de vervelende tegenwoordigheid van iemand anders, zou hg haar misschien durven zeggen Een koude rilling voer hem door de leden. Terwijl hg met waren jongensmoed zijn gedachten naholde had hg onbewust, misschien door een trekking van zgn rechter nekspier, het hoofd een weinig omgewend, maar juist ver genoeg om weer zulk een ijzigen blik van den heer Vermey op te vangen. Hoewel hg zich in het hoogste herstellingsoord van Java bevond — het was immers zes duizend voet, zooals de hotels adverteerden — had hij op dat oogenblik een gevoel alsof hij diep onder de aarde wegzonk, zoo diep, dat zelfs de mooie Tini niet meer bg machte zou zgn hem weer naar de oppervlakte te brengen. Gelukkig werd zgn duizelingwekkende val nog juist bijtijds gestuit door de stem van zgn aangebedene, die hem met een: „dames en heeren, ik open de vergadering" tot de werkelgkheid terugriep. De besprekingen verliepen erg geanimeerd want alle aanwezigen — de jongeren natuurüjk meer dan de ouderen — waren zeer met het plan ingenomen. Frits Stagers stelde voor om midden in den nacht te vertrekken opdat het gezelschap, waarvan eenigen den tocht per draagstoel zouden meemaken, tijdig genoeg op den Moenggalpas aan zou komen om de zon te zien opgaan. Het was volle maan dus zou een nachtelijke tocht te paard niet al te veel bezwaren opleveren. Maar Frits was politiek genoeg om te verzwggen dat deze excursie in bijna donker hem misschien de zoo vurig verlangde gelegenheid zou openen om een ongestoord gesprek met Tini te voeren en haar ziin gevoelens te openbaren. En misschien zou de beroemde Indische maannacht, die reeds zoo veel liefdesgefluister aangehoord had, ook haar in een stemming brengen waarin het haar gemakkelijk zou vallen een schuchter „ja" te stamelen op zgn vraag of ook zg hem lief had. Hoe het zij, de mooie Tini gevoelde veel voor zgn voorstel en zn' drong er met warmte op aan dat het geheele gezelschap des nachts om drie uur vertrekken zou. De oudere dames en heeren gevoelden al heel weinig voor zulk nachtbraken en begrepen niet waarom zg nu juist dezen nacht de zon moesten zien opgaan, maar juffrouw Vermey bleek tenslotte zoo'n groote macht over de vergadering te hebben, dat het voorstel, zg het ook na lange discussie en protest van de oudjes, werd aangenomen. De kwestie van vervoermiddelen bracht nieuwe onverwachte moeilijkheden. Alle jongelui zouden natuurlijk te paard gaan en de oudere dames zouden van zelf sprekend een draagstoel nemen. Daarover waren allen het vrg spoedig eens. De middelbare leeftijd was echter niet zoo vlug besloten. Feitehjk stelde Frits heel weinig belang in deze kwestie. Het was immers zeker, dat Tini te paard zou gaan, dus bestond de kans dat hij naast haar zou kunnen rijden en op de smalle bergpaden, waar hoogstens twee paarden naast elkander konden gaan, zou hg misschien.... — Mijnheer Vermey, u neemt zeker een draagstoel? Zonder het te willen had Frits deze vraag geuit. Het was de stem in zgn binnenste, die hem deed inzien, dat deze kwestie van belang was voor zijn al dan niet slagen. — Och, ik gevoel me nog juist jong genoeg om een dergelgken tocht te paard te doen. Weer kreeg Frits het gevoel alsof er gswater langs zgn rug sijpelde en in een uiterste poging om dit gevaar te bezweren, begon hg een totaal ongemotiveerde en ongedocumenteerde verhandeling over de paarden van Tosari om ten slotte heelemaal niet te bewijzen, dat het berijden van deze viervoeters groot gevaar voor den ruiter op kon leveren. Mijnheer Vermey, die niet voor niets jaren lang administrateur van een rubberonderneming was, begreep al te goed de bedoeling van het jongmensen en hoewel hg geenszins liet bhjken dat bij hem „in de gaten" had, antwoordde hg met de grootste kalmte op koelen toon: — Het is mogehjk, mijnheer Stagers, dat er gevaren aan zoo'n paard verbonden znn, maar aangezien ik anders nog grootere gevaren voorzie zal ik nnjn best doen een beest te krijgen, dat mij zonder ongelukken naar den Bromo en terug brengt. Ik stel intusschen uw bezorgdheid voor mijn lijfsbehoud zeer op prijs en kan niet nalaten u er op te wn'zen dat, volgens uw eigen theorieën, u het zelfde gevaar boven het hoofd hangt. Frits Stagers was een oogenblik onder den indruk van die woorden. Een dergeüjke repliek had hg heelemaal niet verwacht want mijnheer Vermey gebruikte nooit meer woorden dan hoog noodig waren om zijn wenschen kenbaar te maken. In ieder geval zag hij in, dat de toestand bierdoor heelemaal niet verbeterd was en in stilte schold hg zich zelf uit voor een „stomme idioot." Waarom had hg mgnheer Vermey ook niet aangeraden te paard mee te gaan dan was hg er bijna zeker van geweest dat de altgd tegensprekende adniinistrateur een draagstoel zou hebben verkozen. Met een in zich zelf gemompeld „niets aan te doen'* zweeg hg verder in duizend talen en beging alleen nog de onhandigheid zijn voet vrij zwaar op een eksteroog van den heer Vermey te planten, hetgeen dezen een kreet van pgn en een kwaadaardigen blik ontlokte. Op advies van den hotelhouder zouden de reizigers brood, eieren en koffie meenemen om daar op den hoogen Moenggalpas een klein ontbgt te gebruiken. De thermosflesschen werden opgezocht en klaar gezet om vooral den volgenden morgen geen onnoodig. oponthoud te veroor- Toen alles naar het beste weten in orde was gebracht besloot men vroegtijdig naar bed te gaan om nog eenige uurtjes slaap te vatten en krachten op te doen voor den vermoeienden tocht. Natuurlgk werd Tini ook naar bed gestuurd en zelfs als zg van plan geweest was om nog eenigen tijd te blijven napraten over het gezellige uitstapje was de strenge, ijskoude blik van haar vader ruim voldoende om haar alle lust daartoe te ontnemen. Bij het goedennacht-wenschen stak zg Frits Stagers haar mooie handje toe en toen hg, in een plotselinge opwelling, dit stevig drukte en misschien langer vasthield dan direkt noodig was geweest, meende hg te bemerken dat zg dezen handdruk op dezelfde wijze beantwoordde. Zou het verbeelding geweest zgn? Daarover dacht hg na toen hg, over het hek van den tuin geleund, in de stille avondlucht een sigaret rookte. Het was hem onmogelijk nu reeds naar bed te gaan; zgn hersens waren te veel vervuld met gedachten over den Bromotocht en de gelegenheid, welke zich misschien voor zou doen een zalig onderhoud met Tini te hebben. Hij hield van haar, daarvan was hg wel zeker, maar zou het eenig nut voor hem hebben haar zijn liefde te verklaren ? Welk antwoord zou zij hem geven? Haar handdruk dien avond bn' het naar bed gaan gaf hem hoop dat zgn liefde beantwoord werd. Of was het alleen toeval of verbeelding geweest? En zelfs indien zg werkelijk van hem zou houden was hg nog niet gerust. Dan zouden de grootste moeilijkheden nog overwonnen moeten worden. Mijnheer Vermey — deze naam alleen deed hem reeds weer een rilling door de leden gaan — zou zich met alle macht tegen de verloving verzetten. De dochter van een administrateur trouwt nu eenmaal met met een gewonen employé en Tini's vader zou haar eenvoudig verbieden hem lief te hebben. Alsof liefde zich laat dwingen! In ieder geval zou mijnheer Vermey onmiddellijk met zgn dochter het hotel verlaten, waarschijnlijk zelfs teruggaan naar zgn onderneming, waardoor het hem onmogelijk zou zgn verder met Tini te spreken. Het was een beroerde geschiedenis en nijdig het eindje sigaret op den grond snnjtend kwam hg tot de conclusie, dat het voor beide partgen beter geweest zou zgn als mijnheer Vermey rustig op de onderneming gebleven was en zgn dochter alleen naar Tosari had gezonden. Frits Stagers had zich nooit de moeite gegeven ernstige karakterstudies te maken; daarvoor ontbrak het hem aan geduld en belangstelling in de personen, welke hg had ontmoet maar onwillekeurig maakte hij de opmerking, dat Tini en haar vader zoo geheel in karakter verschilden. Was zij in uiterlijk het evenbeeld van haar vader, behalve dan de koude, strenge uitdrukking in het gelaat, hun karakters liepen sterk uiteen, vormden als het ware een tegenstelling. Het stijve, terughoudende in mijnheer Vermey had hij nooit in diens dochter aangetroffen; integendeel, de vroolgkheid en ongedwongenheid straalden uit haar oogen. Dat zij Indisch bloed in zich had — hoewel nog slechts in geringe mate — was duideüjk aan haar te bemerken. Het zwarte haar, de sprekende, donkere oogen en haar levendige figuurtje, elegant en aantrekkelijk, wezen in alles op de aanwezigheid van Oostersch bloed. Zij kon aantrekkelijk zijn, dat had hij reeds bemerkt en hij was niet bij machte geweest haar te weerstaan. Van welke zijde hg het ook bekeek, steeds moest hg tot de conclusie komen dat hij verliefd was op de mooie Tini. Hg zou het aan de omstandigheden overlaten of hg haar zijn liefde zou verklaren, maar vurig hoopte hg dat de gelegenheid zich voor zou doen om zijn hart voor haar uit te storten. Eigenaardig genoeg twijfelde hij geen oogenblik aan Tini zelf, maar de gedachte aan haar norschen vader liet hem geen oogenblik met rust. Hoe zou hg dezen ijsklomp kunnen bewegen zijn dochter aan hem af te staan? Het leek hem onder gewone omstandigheden onmogelijk. Misschien zou hg door het een of ander toeval het hart van den vader kunnen vermurwen. Zgn fantasie begon hem in deze parten te spelen en in gedachten stelde hg reeds een geheelen roman samen. Hij zag Tini in extase boven op den smallen kraterrand van den Bromo neerblikken in den vuurpoel daar ver bene- den haar. Steeds verder zou zg zich voorover buigen om het machtige natuurverschijnsel goed waar te nemen en dan, bedwelmd door den opstijgenden zwaveldamp, die haar hersens benevelde, zou zn' duizelig worden, een oogenblik wankelen op den nauwelijks één meter breeden rand, het evenwicht verliezen en voorover storten in den ziedenden vuurpoel. De kraterhelling zou haar beletten loodrecht naar beneden te vallen; langzaam zou zn' afglijden, steeds verder, steeds dichter bn' het verderf. Dan zou hij — zonder zich te bedenken — haar volgen, voorzichtig zgn voeten planten op de uitstekende rotsblokken om niet evenals zg omlaag te glijden. Met bovenmenschelijke inspanning zou het hem gelukken haar te grijpen, haar vaart te stuiten en haar langzaam, centimeter na centimeter, omhoog te voeren naar den reddingbrengenden kraterrand. En als hg" eindelijk met zgn kostbaren last uitgeput daarboven was neergevallen, bgna bewusteloos door de krachtsinspanning, dan zou de vader het teere. lichaam van zgn dochter in de armen sluiten en in een opwelling van echte dankbaarheid hem zwijgend de hand drukken. Dan zou de ijsklomp ontdooid zijn en mijnheer Vermey geen bezwaar meer kunnen en mogen maken tegen hun verloving. Plotseling barstte Frits in een schaterlach uit. Wat bezielde hem toch, dat zulke krankzinnige gedachten hg* hem op konden komen? Alsof het zoo zeker was, dat hij Tini kon redden wanneer zg' in den Bromo zou vallen. Mijnheer Vermey was natuurlijk de oorzaak van die dwaze denkbeelden. Waarom was de man ook zulk een ijsklomp? Toch zou hij Tini's vader op de een of andere manier aan zich moeten verplichten, dat stond bg" hem vast. Wanneer werkelijk het paard van mijnheer Vermey nu eens neigingen vertoonde voor renpaard te spelen zou de stg've ruiter wel niet bij machte zgn het briesende ros in toom te houden. Het paard zou wegsnellen, eerst in vluggen draf, later in wilden galop en het zou zgn berg- der meevoeren in razende vaart. Dan zou hij zijn paard de sporen geven... maar daar bedacht lüj zich plotseling dat hij geen sporen had! Nu ja, hij zou het paard aanzetten tot een geweldige snelheid en juist op het oogenblik, dat de doodsbleeke mijnheer Vermey uit het zadel slingerde zou het hem gelukken het hollende paard bij den teugel te grgpen en tot stilstand te brengen. Dan had Tini's vader verplichtingen aan hem. Dat denkbeeld was heusch zoo kwaad nog niet. Maar hoe mijnheer Vermey een koppig paard te bezorgen? Misschien zou hij een paardenjongen kunnen omkoopen, hetgeen hoogstens een kwartje zou kosten en zooveel was mijnheer Vermey's erkentelijkheid wel waard. Zou de administrateur zich een koppig paard laten geven? Die kans was niet heel groot want een rubberman zou wel verstand van paarden hebben. Nijdig haalde Stagers een nieuwe sigaret uit zgn koker. Wat gaf het hem feiteüjk allerlei luchtkasteelen te bouwen en zich te verheugen op gebeurtenissen, welke toch niet zouden plaats vinden. Hij moest alles aan het toeval overlaten en hij hoopte alleen dat het noodlot hem vriendelijk zou behandelen. In gedachten verzonken liep hij den stillen weg naar het dorp Tosari op. Het was een heerlijke avond; de volle maan, die zulke scherpe contrasten tusschen licht en donker weet te tooveren, deed de Ardjoeno in de verte als een spookachtig silhouet afsteken tegen den helderen sterrenhemel. Alles om hem heen ademde rust en de stilte werd door niets verbroken. Onder den indruk van dezen helderen maannacht stond Frits Stagers droomerig te turen en het zijn blik gaan over de vlakte, welke zich daar vijf duizend voet beneden hem uitstrekte tot den voet van den Ardjoeno. Plotseling trof hem het geluid van een naderenden inlander en nieuwsgierig te weten wie zoo laat nog op pad was, draaide hij zich om. Het bleek de eigenaar van vele huurpaarden te zijn en onmiddellijk kwam de gedachte bij hem op dat deze man zich naar den stal zou begeven om zijn bevelen voor het voorgenomen tochtje aan de daar slapende paardenjongens uit te deelen. Frits hield den man dan ook staande en kreeg weldra de bevestiging van zijn vermoedens. Al pratende wandelde hij met den inlander naar den stal en eenmaal daar gekomen, kon hij niet nalaten den wensen te uiten even de paarden te bezichtigen. Gewillig voldeed de halfslapende paardenjongen aan zijn verzoek en zich bij ieder paard ónnoodig lang ophoudend, wachtte hij tot het geluid van zich verwijderde voetstappen hem vertelde, dat de eigenaar weer naar huis was gegaan. Langzaam ging hg naar den ingang terug en den jongens een sigaret aanbiedend, maakte hij spoedig hun tongen los en liet zich allerlei bijzonderheden over den Bromo en de Zandzee vertellen. Ongemerkt bracht hij het gesprek op de paarden en al spoedig vernam hg, dat er zich werkelijk een paar beesten onder bevonden, die niet zoo heel gemakkelijk te regeeren waren. Dat was juist wat hg weten wilde. Stil verdween een kwartje in de hand van den jongen, vergezeld van de opdracht om het lastigste paard voor den heer Vermey te bestemmen. Het uiterlijk van den administrateur werd tot in de kleinste bijzonderheden beschreven zoodat de jongen er niet aan twijfelde of hij zou den toean besar herkennen, zelfs in een helderen maannacht. Om iedere vergissing onmogelijk te maken sprak Stagers met hem af dat hg zelf naast nüjnheer Vermey zou gaan staan. Na den grinnekenden jongens nog een sigaret te hebben gegeven, sloeg Frits, zacht neuriënd, den weg naar het hotel in. Zgn plan had nu grooter kans van slagen en als een gelukkig toeval prees hij zgn ontmoeting met den paardenverhuurder. Mijnheer Vermey zou al zijn rijkunst moeten aanwenden om het koppige paard meester te bhjven en al zou hij er misschien niet mee weggaloppeeren of op hol slaan, het zou hem vrijwel onmogelijk zgn als een Cerberus zgn dochter te bewaken en kalm naast haar te rgden. Het beloofde in ieder geval een interessanten tocht te worden en hij was benieuwd of bij hun terugkomst in het hotel zijn verhouding tot den heer Vermey een gunstige wijziging had ondergaan. Een laatste rookwolk in de koele avondlucht wegblazend, zocht Stagers zijn kamer op om, na eerst nog een smachténden blik op de deur van Tini's verbhjf te hebben geworpen, eenige uren rust te nemen. Van slapen was geen sprake en bang, dat hij niet vroegtijdig genoeg aanwezig zou zijn om de geheele comedie van het begin af gade te slaan, wierp hij zich gekleed op bed, inwendig lachend over de poets, welke hij mijnheer Vermey gebakken had. TWEEDE HOOFDSTUK. Een harde bons op de kamerdeur deed Frits Stagers uit zijn lichte sluimering ontwaken. Met een vloek sprong hij uit bed en stopte zijn hoofd in het ijskoude waschwater. Tegen zijn bedoeling was hij ingeslapen en hij was bang dat hij nu te laat zou komen voor de comedie. Hg was gelukkig al aangekleed en toen hij de kamerdeur opende en door de veranda naar buiten trad gaf een blik om zich heen hem de geruststellende verzekering dat nog geen andere tochtgenooten aanwezig waren. Vlug nam hij in de eetzaal van den mandoer zijn ontbijt in ontvangst en naar den weg snellend, had hij nog juist gelegenheid de paardenjongens op het geweten te drukken in ieder geval het lastigste paard aan den heer Vermey te geven. Langzamerhand kwamen de tochtgenooten opdoemen uit de duisternis van den hoteltuin en Tini was een van de eersten, die hem een frisschen morgen wenschten. — Met alle respect voor uw eerlijkheid juffrouw, geloof ik dat u nog nooit zoo zuiver de waarheid heeft gesproken als van morgen. Tini keek hem schalksch aan. Haar donkere oogen lachten vergenoegd en ondeugend merkte zij op: — Maar ik meen het heusch, mijnheer Stagers. — Daarvan ben ik absoluut overtuigd, juffrouw want het is frisch. Ik wensen het u zelfs warmer. Juffrouw Vermey zag er weer snoezig uit, diep weggedoken in een warmen mantel, die haar slank figuurtje geheel omvatte en alleen het mooie kopje vrijliet. Het bleeke maanlicht bracht nog meer teekening in haar expressief gezichtje en Frits moest zich bedwingen om haar niet in zijn armen te nemen en een stevigen kus op haar gezonde lippen te drukken. — Ik hoop de eer te mogen genieten u te vergezellen op deze nachtelijke excursie, juffrouw Vermey. — Maar mijnheer, dat spreekt immers van zelf. Frits was in de wolken en hij zou gaarne een luchtsprong gemaakt hebben als er op het smalle pad voldoende ruimte was geweest. Uit angst dat hij misschien op de teenen van zijn aangebedene terecht zou komen, bleef hg echter wijselijk op den grond staan en vergenoegde zich er mee door een blijden lach uiting te geven aan zgn vreugde. Het liep hem bijzonder mee en hoewel hg gehoopt had dat Tini op zijn geleide gesteld zou zijn, had hg niet durven verwachten dat zij op zoo ondubbelzinnige wijze bhjk zou geven van haar gevoelens. Juffrouw Vermey had blijkbaar zijn vreugdeuiting ook opgemerkt want onverstoorbaar vulde zij haar gezegde op kalmen toon aan met de woorden: — Ik geloof, dat ik op dezen tocht door verschillende dames en heeren vergezeld word dus bestaat er voor mij geen reden juist u te verbieden den Bromo te gaan bezichtigen. De lach verdween plotseling van Stagers gezicht. Had hij zich ten onrechte verheugd of plaagde zij hem alleen een beetje? Van zoo'n meisje kon men alles verwachten en hij wist niet wat hij er van denken moest. Toch wilde hg nog een poging wagen om in haar gunst te komen of in ieder geval zich te verzekeren van haar gezelschap gedurende den tocht en alsof hij zich verontschuldigen wilde voor de een of andere onhandigheid, vertelde hg dat hij misschien in staat zou zgn haar onderweg attent te maken op eenige mooie gedeelten van den weg en schitterende vergezichten, waarvan zg bepaald moest genieten. — Uw aanbod is zeer vriendelijk mijnheer Stagers, maar ik ben bang dat ik van die mooie gedeelten of schitterende vergezichten al heel weinig zal genieten wanneer u er mij op attent maakt. Weer stond hij als met stomheid geslagen. Was dat nu een hatelijkheid of wilde zij hem duidelijk te kennen geven dat zij op zijn gezelschap niet gesteld was? — Ik, ik — Neen, het ligt natuurlijk niet aan u, mijnheer. Maar u zult met mij eens zijn dat er van een prachtig vergezicht midden in den nacht niet veel te genieten valt. Dat was nu al zijn tweede onhandigheid in den vroegen morgen. Was hij dan nog niet goed wakker? Hij had zijn hoofd nog wel in het ijskoude water gestopt om vooral helder te zijn. — Nu ja, ik bedoel feitelijk, dat ik u onderweg eenige bijzonderheden zou kunnen vertellen van den weg en de Zandzee... en den Bromo. — Ik dacht dat u daar ook nog nooit geweest was," merkte Tini op. „Dat heeft u ons zelf gisterenavond verteld." — Ja ziet u, geweest ben ik er ook niet, maar ik heb den tocht zoo'n beetje bestudeerd. — Uit den Gids? Dat heb ik ook. — Neen juffrouw, niet alleen uit den Gids. Ik heb van de inlanders eenige merkwaardige bijzonderheden vernomen, die werkehjk de moeite waard zijn om aan te hooren. — Nu mijnheer Stagers, als u daar absoluut zeker van bent wil ik u wel toestaan naast mij te rijden en mij al die belangwekkende dingen te vertellen. Tenminste, voor dezen keer, voegde zij er beperkend en ondeugend aan toe. — Deze keer zal wel voldoende zn'n juffrouw, want ik geloof niet dat wij nog een tweeden keer naar den Bromo zullen gaan. Nu had hij haar gelukkig eens kunnen troeven en dankbaar dat hij naast haar zou mogen rijden, begon hij in zich zelf te neuriën. Tini stond met zichtbaar genoegen naar de heerlijke natuur om zich heen te kijken. De paardenjongens en koelies van de draagstoelen waren neergehurkt aan den kant van den weg en alleen het getrappel van een paard verbrak van tijd tot tijd de doodsche stilte. — Zulk een maannacht is juist in staat de stemming te verwekken die ons het hart van blijdschap doet vervullen," merkte Stagers na een lange stilte dramatisch op. — Daar dacht ik ook juist aan. Het is jammer dat uw stem dat stille genot in mij deed verloren gaan. Stagers gevoelde zich wanhopig. Deed hij werkelijk zoo hijzonder gek of lag.de schuld bij juffrouw Vermey? In ieder geval vond hij den toestand verre van aangenaam. Gelukkig kwamen er meer tochtgenooten te voorschijn zoodat de bedrijvigheid, ook van de zijde der koelies, toenam en allen spoedig in een algemeen gesprek gewikkeld waren. De oudere dames werden geplaagd met zeeziekte, waarvan zij natuurlijk in de schommelende draagstoelen last zouden krijgen. Iedereen was present toen Tini plotseling tot de ontdekking kwam dat haar vader nog op zich liet wachten. De overige leden van het gezelschap hadden hun paarden reeds bestegen, welke evolutie niet bij allen even gemakkehjk verliep, toen de heer Vermey, doodbedaard, een sigaar in den mond, met een ernstig gezicht aan kwam wandelen. Stagers vond het wel prettig dat mijnheer Vermey zoo laat op het tooneel verscheen want nu was het succes verzekerd. Alle paarden waren reeds bezet behalve de twee, welke zijn paardenjongen bij den teugel hield. Wanneer hn' nu maar zorgde dat hij het eerst bij zijn paard was, bleef den ijsklomp geen andere keus over en zou hij in ieder geval een lastig paard krijgen. Vlug ging Frits naar den paardenjongen toe en besteeg gelukkig zonder moeite, het voor hem bestemde paard. Vol spanning wachtte hij op de komende gebeurtenissen. Eindelijk, na eerst voorzichtig de asch van zijn sigaar getipt te hebben, vatte mijnheer Vermey, nog steeds doodbedaard, den teugel, zette den voet in den stijgbeugel en zag geen kans in den zadel te komen. Het paard, dat zich tot nu toe uiterst fatsoenlijk gedragen had, begon toen het een nauwere aanraking met zijn berijder gevoelde rare neigingen te vertoonen. Het gooide de achterpooten in de lucht en maakte een zijsprong, waardoor mijnheer Vermey genoodzaakt werd zn'n voet weer uit den stijgbeugel te trekken. Het kostte Stagers moeite een lach te bedwingen want een dergelijk succes had hij niet verwacht. In ieder geval vond hij het raadzaam zijn paard, dat betrekkelijk dicht bij het „rare beest" stond, eenige meters uit de richting te brengen. De administrateur had zich niet in het minst laten intimideeren door het koppige paard en met de zelfde onverstoorbare kalmte, waarmede hij een poging had gedaan het beest te bestijgen, ging hij met afgemeten passen naar den kop van het snuivende paard, klopte het met de vlakke hand op den hals en begon, tot groote verbazing van Stagers, een gesprek met het rijdier. — Zoo, zoo, jongen. Gevoel je er niet veel voor mij op jouw rug te nemen? Het is je zeker nog te vroeg in den morgen. Nu, het zal je niet veel helpen. Ik heb wel wilder paarden klein gekregen en je zult toch moeten voelen dat ik de baas ben. Nu zal ik het nog eens probeeren en pas op, als je meer kunsten maakt. Na een laatste gemoedelijke liefkoozing zette mijnheer Vermey nogmaals den voet in den stijgbeugel. Misschien had het paard niet geluisterd of hem maar half begrepen; in ieder geval gingen de achterpooten weer de lucht in, door welke onverwachte beweging de administrateur op den grond gevallen zou zijn als hij niet juist bijtijds de armen om den hals van het paard geslagen had. Nu kon Stagers zich niet langer inhouden en met een sarcastisch lachje merkte hij op: — Er schijnen werkelijk moeilijkheden en gevaren verbonden te zijn aan het bestijgen van een paard, mijnheer Vermey. — „Zoo, vindt u dat?" was het koele antwoord. „Ik vind het niet." En den paardenjongen 't rietje uit de hand rukkend, deed de ijsklomp een derde poging in den zadel te komen. Het paard scheen zelf pleizier in dit spelletje te hebben want voor de derde maal maakte het een luchtsprong. Voordat Stagers tijd had een nieuwe opmerking te maken, had de administrateur zijn zwaren schoen, welke hij speciaal voor deze gelegenheid scheen te hebben aangetrokken, met kracht op het achterdeel van het paard doen neerkomen terwn'1 deze strafoefening aan de voorzijde gepaard ging van een fermen slag met het rietje. Blijkbaar had het beest een dergelijk vijandig en kras optreden niet verwacht want het bleef snuivend en trillend staan, de neusvleugels onrustig heen en weer bewegend. — Zie zoo jongen, je hebt nu een klein voorproefje gehad en je zult zelf kunnen beoordeelen of het lekker was. Wanneer je wilt kan je nog meer krijgen. En nu zal ik eens probeeren of ik op jouw rug mag zitten. Frits bereidde zich voor op een grootsche vertooning. Het paard zou na deze strafoefening wel heelemaal onberijdbaar zijn en mijnheer Vermey zou zijn toevlucht moeten nemen tot een geminachten draagstoel. Voor een kwartje had hij dit succes niet duur gekocht. Hij zou den jongen na afloop van den tocht nog een extra kwartje geven. Mijnheer Vermey zette met de grootste kalmte voor den vierden keer den voet in den stijgbeugel, bief zich op en zette zich, zonder de minste moeite, in den zadel. Het paard was doodstil blijven staan en toonde niet de minste neiging verdere onhebbehjkheden uit te halen. — Wanneer u allen op mij gewacht heeft, kunnen wij nu wel vertrekken. Stagers vloekte binnensmonds. Dit resultaat had hij heelemaal niet verwacht en het speet hem dat hij mijnheer Vermey — die nu te paard zat alsof hij nooit anders gedaan had — weer rustig zijn sigaar zag rooken. Hij zou den paardenjongen het extra kwartje maar niet geven want achteraf bleek het paard toch niet zoo lastig te zijn. De stoet zette zich langzaam in beweging; de ruiters vooraan, daarachter in schommelenden gang de draagstoelen, waarvan de inzittenden reeds benauwde gezichten zetten, terwijl de paardenjongens, die niet noodzakelijk bij hun paarden moesten blijven, öf terzjjde van den stoet hepen om met fakkels den weg te verlichten, óf druk pratend, de pakjes met eetwaren der gasten in hun sarongs geknoopt, den optocht sloten. Op een wenk van Tini, die vooraan reed, had Frits zijn paard naast haar gebracht en samen daalden zij de zacht glooiende helling langs het dorp Tosari af. Een rossige rook steeg dwarrelend op uit het gardoehuisje, waar de inlandsche nachtwacht, geheel in hun sarongs gehuld, zich uitstrekten op den baleh baleh, het waken overlatend aan de kamponghonden, die uit de naburige huizen hun geblaf wel zouden doen hooren wanneer er werkeüjk onraad dreigde. Toen de eerste paarden de helling naar het dorp Padakaja opklommen kwam een van de fakkeldragers naar voren om het smalle pad te verüchten met de flikkerende vlam van een brandend stuk hout. — Ik begrijp niet waarom die paardenjongens meemoeten," merkte Tini, die erg veel last van den rook scheen te hebben, proestend op. Stagers wilde haar dadelijk laten zien, dat zijn gezelschap werkelijk waarde voor haar had en hij in staat was haar verschillende onoplosbare raadsels te verklaren. Hij haalde diep adem, hetgeen hem een hoestbui veroorzaakte door den rook van die afschuwelijke fakkels, niesde drie maal met korte tusschenpoozen, schraapte gewichtig zijn keel en begon op theatralen toon: — Omdat iedereen in Indië nog geen ruiter is en zelfs een bergpaardje van den Tengger wel eens sporadisch een bui van opgewonden vroohjkheid en van „schep vreugde in het leven" kan vertoonen, maar misschien nog meer door het feit, dat die paardjes alleen verhuurd worden en je nooit kunt weten wat voor rare snuiters zelfs een oord als Tosari kan herbergen — er is immers al een sanatorium — voegde hij er ter verduidelijking aan toe — en dientengevolge waarschijnlijk meer voor de vei- ligheid der bezitters van de paardjes, die de beestjes graag terug hebben, dan voor de berijders, die dikwijls aan de randen van afgronden de raarste en meest halsbrekende toeren in en half uit het zadel uithalen alsof zij probeeren willen of zij nu met geen mogelijkheid er eens af kunnen vallen, wat een heel enkele maal slechts gelukt; alleen dus voor de veiligheid van de viervoeters gaan deze koelies, of om met een meer verheven woord te spreken, deze „Paardenjongens" mee. Tini barstte in een schaterlach uit, waardoor Stagers' paard van schrik een zijsprong maakte en in minder zachte aanraking kwam met den fakkeldrager die, zijn pas inhoudend, zich weer bij zijn kornuiten wilde voegen. — Heeft u dat allemaal gezegd zonder adem te halen? Ik bewonder u. En hoe lang heeft u noodig gehad om dit lesje van buiten te leeren? Frits had zich in het hoofd gezet nog langer voor gids te spelen en hij het zich door haar ondeugende opmerking dan ook niet van de wijs brengen. Op den zelfden dreun als de beroepsgidsen, die honderd maal per dag de zélfde les opzeggen, ging hij voort: — Dergelijke menschen zijn in Indië van een onberekenbaar nut en haast onbetaalbaar, zeker méér waard dan het kwartje, dat zij volgens traditie altijd in de hand gestopt krijgen. Want behalve dat zij van verre naar de paarden kijken — wanneer je paard op hol mocht slaan laten ze je kalm rennen, in de overtuiging dat je er hier of daar wel af zult vallen en zij je dan van zelf vinden — maken zij zich zeer verdienstelijk door het dragen van kleine bagage, die natuurlijk alleen bestaat uit mondvoorraad bij het begin en haarspelden, kammen en valsche vlechten, welke de dames anders bang zijn te verliezen, bij het einde van den tocht. Zij maken zich dus verdienstelijk; méér dan dat, zij zijn onmisbaar door het dragen van die particuliere eigendommen. Zij zijn het zelfs, die vele tochten mogelijk maken. Welke preutsche oude juffrouw of stijve oude heer zou zich op een paard wagen, een werkelijk paard, dat heusch kan loopen en meestal gaat zooals het zelf wil, maar waarbij je toch de teugels vast moet houden, wanneer zij of hij dan nog voor het moeilijke geval kwam te staan de eigen proviandeering mee te voeren. Een mensch heeft toch maar twee handen! Maar behalve het feit, dat de paardenjongens reeds hierdoor onmisbaar zijn, kan men nog een schat van wijsheid bij hen opdoen, tenminste wanneer men hen aan het spreken kan krijgen, hetgeen bijna altijd gelukt na het aanbieden van een tweede sigaret. En na een oogenblik pauze, waarschijnlijk om weer op adem te komen, vervolgde Stagers zegevierend: — Nu weet u tevens hoe ik in staat ben, zonder ooit den Bromo bezocht te hebben, u in te lichten over verschillende feiten, welke tot nu toe een gesloten boek voor u waren en wier geheimen zonder mijn, naar ik hoop, gewaardeerde explicatie u nooit zouden ontsluierd worden, omdat u ze in den eenigszins drogen „Gids voor Tosari" niet zult aantreffen. Tini vermaakte zich werkelijk met het komische verhaal van haar begeleider en zij had er geen oogenblik spijt van dat zij hem had toegestaan naast haar te rijden. Lachend merkte zij dan ook op: —Wanneer u van plan bent mij den geheelen weg met uw verhalen bezig te houden zou ik u aanraden deze in boekvorm uit te geven; misschien bewijst u den een of anderen zwaarmoedige daar een weldaad mee. — Door uw gewaardeerde opmerking gevoel ik mij zeer gevleid Tini, pardon, juffrouw Vermey, maar ik zal tot mijn spijt niet in staat zijn eenige uren op deze wijze te vullen. Trouwens, het eerste gedeelte van dezen tocht leent zich bijzonder goed voor dergelijke ontboezemingen terwijl later, wanneer wij eenmaal in het Bromobosch zijn aangekomen en wij van verre de Zandzee al ruiken, uw mooie oogen meer zullen genieten dan uw ooren en uw neus. Ik kan u echter nog wel even eenige bijzonderheden omtrent den Bromo meedeelen, merkwaardigheden, welke ik zelf met stomme verbazing heb aangehoord. De belooning voor mijn explicaties hoop ik later wel eens van u te ontvangen. — Natuurüjk wil ik graag iets over den Bromo hooren; ik ben er zelfs erg benieuwd naar en ben bereid u later een belooning toe te kennen, mits deze natuurlijk niet te hoog is. — Dat laat ik aan uw beleefdheid of liever nog aan uw genegenheid over," merkte Frits geheel in den'toon op. „Daarover spreken wij later wel eens, zoodra zich een geschikte gelegenheid daartoe voordoet." „Laten wij ons voorloopig liever eerst tot ons onderwerp bepalen. En welk onderwerp, of liever gezegd voorwerp, geeft meer aanleiding tot gesprek dan de Bromo, die altijd werkende vulkaan, die een bezoek overwaard is, van Tosari uit gemakkelijk te bereiken eh door iederen toerist, die Java bezoekt moet zijn beklommen, zooals in alle reisgidsen vermeld staat. Een altijd werkende vulkaan, die gemakkelijk te beklimmen is; waartegen zelfs een trap is aangebracht van gewapend beton, een trap die „voor het eerst beklommen is", zooals er op een gemetselde plaat aan den voet te lezen staat — alsof iedere trap niet voor het eerst beklommen is — een-trap met een leuning, een ijzeren leuning, waaraan men zich vast kan houden en desnoods kan ophijschen wanneer men buiten adem is, hetgeen meestal gebeurt bij de honderd drie en veertigste trede, juist ongeveer halverwege. De Bromo is dus voor iedereen te beklimmen tot boven aan den kraterrand, maar niet iedereen kan er in afdalen om even in den krater de handen te warmen of een door de inspanning van het trappenklimmen uitgedoofde sigaar weer aan te steken. Dit is maar goed ook want in den Bromo zit een God, een Hindoegod. Natuurlijk moet er afstand wezen tusschen zoo'n God en ons menschen, die als nietige produktjes hem willen naderen. Maar omdat de krater slechts twee honderd meter diep is en men dus gevaarlijk dicht bij den God kan komen is de kraterrand zoo steil, dat zelfs de meest geoefende klimmer maar enkele meters hierin kan afdalen; in ieder geval niet even voor de lunch een kijkje kan gaan nemen bij den God van den Bromo om na een kort bezoek weer tot dit aardsche tranendal terug te keeren. En alsof deze onbegaanbare steile kraterwand niet reeds voldoende bescherming voor zijn veiligheid ware, zit de Bromogod daar in de diepte het vuur op te stoken en zoo hard te blazen, dat de wolken zwaveldamp den niets kwaads willenden bezoekers van dezen vulkaan in het aangezicht dwarrelen en niet alleen het gezicht op den Bromohemel benemen, maar tegelijk een akelige lucht van bedorven eieren aanwaaien, die bijna zou maken, dat men het ontbijt dat nog maar kort te voren smakelijk is verorberd, als offer aan den Bromogod zou brengen. Het goddelijke van dezen Bromogod is echter het feit, dat hij alleen maar plaagt, nooit kwaad doet en overvloeit van goedheden. Een van de direkte goedheden is deze, dat hij er voor zorgt nooit iemand te raken wanneer hij, door het een of ander feit in een kwaad humeur gebracht, zijn nijdigheid lucht geeft, niet alleen fïguurhjk, maar ook letterlijk, door alles wat in zijn bereik is, los of vast, naar boven te smijten, honderde meters hoog, in den vorm van asch, modder en wat nog minder hartelijk is: gloeiende steenen. Maar als een paardenjongen beweert, dat hij bij zoo'n kwade bui van Bromo best durft blijven staan, in de wetenschap dat al die viezigheid en minder aangename dingen naast hem neer zullen vallen, moet men dat gelooven omdat hij het weten kan. Ik zou u echter aanraden u niet aan een dergelijke proefneming te wagen en in ieder geval, wanneer u zoo'n driftbui mocht bijwonen, niet naast den paardenjongen te gaan staan want dan kunt u er van op aan, dat alle steenen, die hem expres niet raken, op uw aardig kopje zullen neerkomen. Deze Bromogod is een goede God, die verdient geëerd te worden. Eéns in het jaar neemt hij van de geheele Tenggerbevolking een offer van gebraden kippen, geiten, koeien, rijst met en zonder sambal, kortom een complete Indische rijsttafel in ontvangst waarvoor hij den edelmoedigen gevers belooft een jaar lang geen kwaad te zullen doen. En omdat de godheid, al heeft hij waarschijnlijk een groote maag, toch dat alles niet verorberen kan en hij de restjes niet in zijn provisiekamer kan bergen omdat in Indië vleesch zoo gauw aan bederf onderhevig is, staat hij edelmoedig aan zgn priesters toe de restanten weer terug te nemen en zelf op te eten. Maar iedere Tenggerees betwijfelt of de priesters wel altijd wachten tot de Bromogod zijn goddelijken buik heeft volgegeten. En nu ben ik aan het einde van mijn relaas gekomen," voegde hij er met een zucht van verlichting aan toe. „Trouwens, ik geloof, dat de paarden juist den eersten stap in het Bromobosch zetten en vestig ik uw aandacht op de prachtige omgeving en de buitengewone flora, welke u weliswaar door de duisternis niet ziet, maar die desalniettemin volgens den officiëelen Gids aanwezig moet zijn." — „Ik meen het bosch te voelen", zei Tini, wier hoed door een overhangende tak bijna van het hoofd werd gerukt, lachend. „Daarvoor had men in den Gids ook wel mogen waarschuwen." — In den Gids staan alleen goede dingen vermeld, juffrouw. Dat is in het belang van het vreemdelingenverkeer. — Ik heb nog vergeten u te bedanken voor uw belangwekkende causerie over den Bromo en omdat ik niet graag schulden maak zou ik wel willen weten welke belooning u van mij eischt. — Tegenover een aardig meisje is het moeilijk veeleischend te zijn en ik geloof, dat ik u om een kleine gunst zal verzoeken. — Ik ben verlangend van u te hooren hoe klein die gunst wel is. — Wanneer u mij toe wilt staan u bh' den naam te noemen — Dat lijkt mij absoluut niet noodzakelijk, zelfs zeer ongewenscht. Een diepe basstem drong door den duisteren nacht tot Stagers door. Mijnheer Vermey, die den geheelen weg achter de jongelui gereden had, vond het nu tijd zijn tegenwoordigheid bekend te maken en in te grijpen in het gesprek dat volgens zijn meening zich op gevaarüjk terrein ging begeven. Tini was zelf van deze waarschuwende stem geschrokken en omdat zij de handelwijze van haar vader wel wat overdreven vond waagde zij het een woord van protest te doen hooren. — Maar paatje. Is dat nu zoo erg? — Daarover wil ik met jou niet debatteeren, Tini. Ik acht het ongewenscht en ik twijfel er niet aan of je zult inzien, dat mijn wil in deze opgevolgd moet worden. Weer vloekte Stagers binnensmonds. Wat deed die vervelende oude ook vlak achter hen te rijden? Die man gooide nu altijd roet in het eten. Waarom was zijn paard niet direkt op hol gegaan dan had hij nu geen last van hem gehad. En omdat hij mijnheer Vermey toch moeilijk kon dwingen ergens anders te gaan rijden schikte hij zich oogenschijnlijk in de omstandigheden en reed zwijgend verder. Een boschhaan deed in de verte zijn akelig gekraai hooren, waarschijnlijk wakker geschrikt door den naderenden stoet. s£'.|30 — Dat beest beschikt ook niet over een aangenaam keelgeluid," merkte Tini na een lange stilte op. Frits, wiens stemming niet veel verbeterd was, liet zich knorrig ontvallen: — Het schijnt hier een ongeluksbosch te zijn want dit is nu al het tweede vervelende geluid, dat ik gehoord heb. Gelukkig scheen Tini niet verder over deze opmerking na te denken want belangstellend informeerde zij of de Moenggalpas nog niet in zicht was. — U zult hem wel niet zien voordat wij er zijn, maar ik geloof dat wij verdacht dicht in de buurt van deze aanlegplaats moeten zijn. Mijn maag begint schrikbarend te jeuken en ik zal bhj zijn den oneffen boomstam, dien ze in Tosari een zadel schijnen te noemen, te kunnen verwisselen voor een zitplaats in het zachte gras. — Is uw zadel dan zoo hard mijnheer Stagers? — Om u de waarheid te zeggen heb ik dat nog niet onderzocht. Het is natuurlijk mogelijk, dat de kerels er een paar spijkers ingeslagen hebben, die mij het zitten eenigszins onaangenaam maken. De Bromotocht schijnt nu eenmaal vol verrassingen te zijn, vooral minder aangename. Zij hadden het bosch verlaten en namen de laatste helling naar den Moenggal. Een flauwe schemer verlichtte vaag den omtrek. Ze waren op den Zandzeerand, hetgeen reeds merkbaar was aan de ijzige koelte, welke hen tegemoet woei. Zonder zich aan de berijders te storen, stapten de paarden regelrecht op de hut af en verkozen geen stap verder te doen. Hoewel Frits van deze pleisterplaats niets kon zien, vertrouwde hij op het goede gesternte der dieren. Met een vervaarlijken zwaai gooide hij zich uit den zadel om languit op den grond terecht te komen. Tini kon een schaterlach niet bedwingen en spottend voegde zij den armen Stagers toe: — U schijnt werkehjk een verandering van zitplaats dringend noodig te hebben, dat u zich geen tijd gunt even mijn paard bij den teugel te vatten en mij behulpzaam te zijn bij het afstijgen. Dadelijk kroop Frits, die in een kuil van den weg terecht gekomen was, overeind en bood Tini de behulpzame hand. Zich omkeerend, bemerkten de jongelui dat zij recht voor de hut stonden. Terwijl Tini de vermolmde ruïne, welke feitelijk geen aanspraak kon maken op den naam „hut" binnenging, hield Frits zich onledig met het dresseeren van de paarden, die met buitengewone koppigheid aan de teugels trokken alsof zij hun kwelgeest te kennen wilden geven, dat er een tien- tal metera voorbij de hut een plekje was waar zg zich tegoed konden doen aan malsch gras. Frits begreep die eigenaardige gebarentaal niet; hij kon het immers ook niet weten omdat hg hier nooit geweest was. Hij voelde zich alleen wanhopig en zuchtte eenige malen diep omdat er nu weer een kostelijke gelegenheid voorbij ging om Tini even, al was het dan ook maar een enkele minuut, alleen te spreken. Maar hg begreep ,dat zg in groote verlegenheid zouden geraken als hij de paarden losliet. Gelukkig hoorde hg een paardenjongen hijgend het pad opkomen en gauw de teugels overgevend, snelde hg de hut binnen. Gewapend met een electrische zaklantaarn probeerde Tini de talrijke namen, waarmede de verrotte planken versierd waren, te ontcijferen. — Het spgt mij juffrouw Tini, dat ons onderhoud zoo onaangenaam werd gestoord door uw vader. — Ja, ik vind het ook wel een beetje erg overdreven," merkte Tini vergoeilijkend op," en ik zou er heusch geen kwaad in zien wanneer u mij bg den naam noemde. Papa schgnt nog al strenge denkbeelden te hebben en daarom wilde ik u voorstellen mij alleen Tini te noemen wanneer " — U weer rustig alleen zit op de suikerfabriek want dan hoort zij het toch niet. Natuurlijk was het weer mijnheer Vermey, die voor de tweede maal een al te vriendschappelgken omgang tusschen de jongelui voorkwam. — En jou Tini", voegde hg* er streng aan toe, „zou ik wel even in mijn kamer willen spreken zoodra wij weer in het hotel zgn teruggekeerd". Frits gevoelde zich allerongelukkigst. Hij had er bijna spijt van te zijn meegegaan want het genot van dit uitstapje werd door Tini's vader geheel vergald. Erg uit zgn humeur ging hg dan ook naar buiten om vanaf het hooge plateau, waarop de hut gelegen Was, de andere gasten te zien naderen. Het Bromoraadsel Toen de draagstoelen in schommelenden gang deze eerste rustplaats bereikten, ontsnapten aan de inzittenden diepe zuchten van verhchting. Het transportmiddel bleek voor niemand bekoring te hebben. Een paar dames hadden zoo „genoten" van zeeziekte, dat zij de koelies naar huis zonden en besloten den verderen tocht te voet af te leggen. De meegenomen proviand werd uitgedeeld en spoedig daarna was het geheele gezelschap neergevallen op de beschikbare banken in de hut, alleen belangstellend in de oude broodjes en half warme koffie. Het was koud daar boven op den Moenggalpas. Een kille mist trok op uit de Zandzee; de geheele omgeving met een ondoorzichtig waas overtrekkend. De dames, ofschoon gehuld in de meegenomen mantels, begonnen te rillen en verklaarden niet zonder overdrijving, dat hare voeten afgevroren waren. Met moeite kon men de drinkbekertjes vasthouden en een zacht gekookt eitje, dat blijkbaar geen voldoenden steun vond in de verkleumde vingers van een nog jeugdige oude dame, viel kopjeduikelend over haar regenmantel, een kleverig spoor van wit en geel achterlatend. — Wie heeft bij vergissing mijn broodje met kaas in ontvangst genomen?" vroeg een nog al kieskeurige doktersvrouw, die met afschuw staarde naar een plakje koek, dat ondeugend tusschen haar broodje uitkeek. „Mag ik het alsjeblieft terug hebben want ik kan die nare koeklucht niet verdragen." Toen zij geen antwoord kreeg herhaalde zu met een toon van walging in haar stem deze vraag. Frits, die wijsehjk zoo ver mogelijk van den heer Vermey verwijderd wilde bujven, had zich geheel afgezonderd aan den rand van het plateau neergezet. Hier zou hij, zooara de nevels opgetrokken waren, een prachtig vergezicht hebben. Toen flauw de klanken van „kaas" en „koek" tot hem doordrongen begreep hij plotseling welk drama zich had afgespeeld. Den vorigen avond had hij aan den mandoer een broodje met koek besteld, maar toen hij bf het openen van zijn pakje zag, dat zijn brpótt met kaas belegd was had hij zich hierover geen zorgen gemaakt, maar éénvoudig het broodje opgegeten. Bhjkbaar had de mandoer dus de pakjes omgewisseld. Naderbij komend, zei hn" tegen de doktersvrouw: — Ik geloof, dat u nüjn broodje met koek heeft, mevrouw. — Dat is best mogelijk en ik kan dat zoete goedje niet verdragen. Bah, alleen de aanblik er van heeft ntfj bijna mijn eetlust ontnomen. Hier heeft u het broodje en doet u mn* het plezier om het zoo ver mogelijk van hier op te eten. Frits het zich dat geen tweemaal zeggen en hij haastte ach naar zijn oude plekje terug. Nauwelijks had hij den halven afstand afgelegd of de stem van de doktersvrouw deed hem plotseling stilstaan. — Mijnheer Stagers, mijnheer Stagers! Waar is mijn broodje met kaas nu? Dat heeft u nog niet teruggegeven. — Dat zal moeilijk gaan mevrouw want ik heb dat al een kwartier geleden opgegeten. — Ja maar, dat is toch... — Het spijt mij natuurlijk verschrikkelijk mevrouw, maar ik meende, dat het niet zoo erg was. — Niet zoo erg. Dan heb ik heelemaal niets gehad. — Ik dacht, dat u geen trek meer had mevrouw. Dat heeft u zelf gezegd. Trouwens, met den besten wil van de wereld kan ik het u toch niet teruggeven. Met deze afdoende mededeeling een einde makend aan de discussie, vervolgde luj zijn weg en toen hij zich weer rustig in het natte gras had neergezet bedacht hij plotseling, dat het broodje met koek, hetwelk luj nog steeds in de hand hield, hem misschien juist voldoende kracht zou geven om de komende gebeurtenissen te doorstaan. Met verbazmgwekkenden ijver begon hij het broodje te verorberen, voor welke bezigheid luj nog geen volle minuut noodig had. Toen er voor zijn lichamelijk welzijn niets meer te zorgen overbleef, was de schemer reeds zoo ver opgehelderd, dat hij beneden zich de wolkenzee in de „Dasar" dui- deüjk kon onderscheiden. Vol bewondering sloeg hh" dit machtige natuurtafereel gade. Daar ver beneden hem scheen een onmetelijke diepte zich uit te strekken zoo ver zijn oog reikte. En deze kom was als het ware geheel gevuld met watten, luchtig uitgeplozen watten, schitterend in de eerste stralen van de opkomende zon. Boven dit donzig vacht, schijnbaar er uit te voorschijn komend, teekenden de Batok en de Widodaren zich als scherpe silhouetten tegen het luchtruim af. Naarmate de zon hooger steeg kwam er meer kleur in de omgeving. De Batok, waarvan men zich moet verbeelden, dat hij den vorm heeft van een omgekeerden klapperdop, hernam spoedig de donker groene kleur en daar in het verre verschiet, kwam de Smeroe, de geweldige, uit den morgennevel te voorschijn. Java's hoogste berg, sluimerend in een diepe rust, welke ieder oogenblik verbroken zou kunnen worden door een donderende uitbarsting, die geheel Oost Java zou doen schudden en beven. Grijsblauw verhief deze berg ach boven het massief van den Widodaren uit en alleen een van tijd tot tijd uitgestooten rookwolk verried, dat binnen in dezen reus een helsch vuur knetterde en laaide. In de witte massa beneden hem begon beweging te komen, alsof een onzichtbare hand de donzige vacht langzaam optilde en voorzichtig uit de Zandzee wegtrok. Plotseling scheurde het wolkengordijn vaneen, loste zich op in den nu helderen hemel en de Dasar vertoonde zich in al zijn pracht, grootschheid en somberheid aan Stagers verwonderde blikken. Als een grijsgrauwe woestijn, kilometers breed, strekte zich deze vlakte uit tot den voet van de kleine vulkanen, welke zich duizende jaren geleden in den grooten Tenggerkrater hebben gevormd. Een woestijn, zonder achtbare hellingen, zonder plantengroei haast, doodsch en verlaten. Maar tegelijk een grootsche uiting van de machtige natuur, die overal wonderen weet te tooveren, geheel van elkaar verschillend maar geen van alle te verbeteren in geweldigheid. Stagers was werkelijk onder den indruk van het tooneel, dat zich voor zijn oogen ontrolde. Zijn kwade stemming was geheel verdreven door dit natuurtafereel, hetwelk hem een oogenblik deed vergeten, dat er een Tini op de wereld bestond. Het aanschouwen van deze doodsche vlakte bracht een gevoel over hem van alleen zgn in deze wereld van vulkanen, als het eenige levende wezen in deze woestijn. En vreemd genoeg, dit gevoel hinderde hem in het geheel niet; integendeel, een buitengewone rust kwam over zijn geheele wezen. Hoe heerhjk moest het zijn hier altijd te leven, alleen te midden der natuur, ver weg van de zoogenaamde beschaving, dat laagje vernis, hetwelk alleen was aangebracht om de natuur te bedekken. Plotseling betrapte hij er zich op aanleg te hebben een Indische „Tarzan" te worden. Hoe ver zijn droombeelden hem weggevoerd zouden hebben is moeünk uit te maken. De doktersvrouw riep hem echter door de vraag of < zö het broodje van hem mocht hebben met duizelingwekkende vaart tot de werkelijkheid terug. Zn' had eindelijk een dame gevonden, die genegen was een broodje met kaas af te staan in ruil voor haar ontbijt. Frits was wanhopig. — Maar mevrouw, dit was toch mgn broodje. Ik heb het natuurlijk opgegeten. — En u had het mijne ook al naar binnen geslikt, — Dat was een vergissing, zooals ik u reeds gezegd heb. Maar wanneer u er beslist op staat Onwillekeurig haalde hg zijn beurs te voorschgn. — Wat heeft dat nu weer te beteekenen?" vroeg de dame snibbig. — Ik wil ü natuurlgk graag in de gelegenheid stellen op mgn kosten een ander broodje te koopen. — Mijnheer Stagers, u is werkelijk hoogst onbeleefd U bent niet alleen zoo onhebbelijk geweest om mgn ontbgt op te eten, maar nu gaat u zich nog goedkoope aardigheden veroorloven om uw onbehoorlijk gedrag te maskeeren. — Pardon mevrouw, het ligt heelemaal niet in mgn bedoeling om geestig te zijn. Heusch, ik meen het werkelijk. — Wat moet ik met uw geld doen? Kunt u soms in de Zandzee een broodje met kaas koopen? Woedend keerde de doktersvrouw hem den rug toe. Het is toch mijn schuld niet, dat zij hier een hut van verteerde planken neergezet hebben inplaats van een modern restaurant", mopperde Frits in zichzelf. „Ik zou nu ook wel een cognacgrogje lusten. Enful, het is al weer een bewijs van de onvolledigheid der beschaving." Het gezelschap, waarvan slechts enkelen genoten hadden van den schitterenden zonsopgang, begon aanstalten te maken den tocht voort te zetten. Aangezien de Moenggalpas alleen met levensgevaar te paard is af te dalen, hetgeen in ieder geval voor de arme dieren veel te vermoeiend zou zijn, gingen allen te voet naar beneden. Van loopen was feitelijk geen sprake. Men rolde of men gleed over de ronde steenen verder, steunend tegen de steile bergwanden, met de armen zwaaiend om het evenwicht niet te verhezen. Gelukkig hepen de dames vooraan want anders hadden de heeren, wanneer zij op een veilig plekje staande, toevallig hadden omgekeken, zeker meer gezien dan uit den aard der zaak voor heerenoogen bestemd is. Gelukkig duurde deze gevaarlijke afdaling kort, zoodat het geheele gezelschap, weliswaar met stijve beenen en knikkende knieën, zich gereed kon houden de paarden te bestijgen voor het laatste gedeelte van den tocht. De dame, die in wanhoop haar draagstoel naar huis gezonden had, keek zoo droevig in het vooruitzicht de geheele Zandzee 'door te moeten wandelen, dat een van de heeren, meer beleefd dan welgemeend, zijn paard aan haar afstond. En hoewel zij juist den vorigen avond aan tafel verteld had dat men haar voor geen geld ter wereld ooit op een paard zou krijgen, zette zij zich met ware doodsverachting in den zadel en deed iedereen in de meening verkeeren, dat zij haar geheele leven niet anders gedaan had als paardrijden. Hoewel het strijdros van den heer Vermey weer eenigen last scheen te hebben van rare neigingen en een kleine herhaling gaf van de voorstelling bij het begin van den tocht, gelukte het zgn berijder, dank zij het stevige rietje bg de tweede poging reeds op zijn rug te belanden. Zelfs het paard van Stagers bleek eenigszins door de „Zandzeekoorts" te zgn aangetast. Het snoof geweldig en trappelde onrustig op den grond. Elk ros, waarin het laatste sprankje vuur nog niet gedoofd is, voelt in de Zandzee zgn paardenhart opengaan. Deze enorme uitgestrektheid, zonder eene oneffenheid leent zich bg uitstek voor paardensport; een betere renbaan bestaat er op de wereld niet. En menige bezoeker van Tosari, die zich bg de talrijke tochten langs steile en minder steile hellingen een volleerd ruiter waant, krijgt in de Dasar gelegenheid tot de ontdekking te komen dat op een paard zitten en werkehjk rgden hemelsbreed van elkaar verschillen. Een werkehjk goede ruiter geniet in de Zandzee dubbel omdat hg, bij al het schoons, dat de natuur hem biedt, zgn hart eens flink op kan halen aan een gezonde sport. Nauwelgks had een der paarden de pooten gestrekt en er een flinken draf in gezet of de andere volgden zijn voorbeeld. De dames, die aan de stijgbeugels en leidsels niet voldoende steun meer hadden, grepen krampachtig de manen, of hetgeen daarvan over was, in een wilde poging om zich in evenwicht te houden en "wanneer zelfs de stugge haren met in staat waren de stabiliteit te verzekeren sloegen zg ongegeneerd hun mollige armen in een wanhopige omhelzing om den hals van haar al te vurige rossen Het getrappel van de paarden klonk angstig hol. Zou er onder dezen zandbodem een ledige ruimte zijn? De minst heldhaf tigen van het gezelschap zagen reeds in gedachten den grond eensklaps vaneen scheuren, paarden en ruiters verdwijnen in de onpeilbare diepten van dezen vroegeren krater. In een groote bocht draafde men om den Batok heen; men zwenkte naar rechts en de Bromo lag voor hen. Een uitroep van teleurstelling ontsnapte aan veler boezem. — Is dat nu de Bromo? Dat kleine heuveltje, nog later dan de Batok, hebben wn' daarvoor dien heelen tocht gemaakt? — Moest ik daarvoor om drie uur opstaan vannacht? Van verre lijkt de Bromo werkelijk klein, maar hoe dichter men dezen vulkaan nadert, des te grootscher indruk krijgt men van de grillige vormen, welke de lavastroomen in eeuwenlange wisseling hebben aangenomen. Langzaam kropen paarden en ruiters langs zulk een lavastroom naar boven tot aan den voet van de steenen trap, welke regelrecht naar den top voert. Het eerste gedeelte van deze trap was werkehjk uitstekend begaanbaar en hoewel menigeen, schijnbaar in extase, een oogenblik stil bleef staan om even een blik om zich heen te werpen en tegelijk op adem te komen, kostte het geen bijzondere moeite hooger te klimmen. Of het een verrassing der natuur was dan wel louter toeval is nooit gebleken maar juist halverwege was van een trap geen spoor meer te bekennen. Slechts een armzalige ijzeren leuning stak boven het fijne vulkaanzand uit, gereed om iederen amechtigen tot steun te dienen in den strijd tegen den onvasten bodem. Toevallig had Frits tegelijk met Tini deze te doorwaden plek bereikt en samen zwoegden zij, glijdend en struikelend, verder. — Wanneer ik geweten had, dat deze trap zoo interessant was, zou ik u zeker het bestaan van deze zandzee ook gemeld hebben, juffrouw. Ik bedoel Tini", verbeterde hij zichzelf gauw, nadat hij zich overtuigd had, dat mijnheer Vermey een dertig meter lager zich het voorhoofd stond af te wisschen. — Help mij liever een handje," was het hijgend uitgestooten antwoord. „Alleen kom ik er nooit doorheen." Frits het zich dit natuurlijk geen tweemaal zeggen en zijn arm om Tihi's middel slaande, duwde en sjorde hij zoo hard, dat hij na een minuut reeds buiten adem in het mulle zand viel. — Neem mij niet kwahjk, maar ik moet even uitrusten. Is dat werken in den vacantietijd. Ik had nóg wel een broodje mogen eten! Moed scheppend voor het laatste gedeelte, bracht hij in een uiterste krachtsmspanning ajn kostbaren last tot op den stevigen kraterrand. En eenmaal boven was alle vermoeienis spoedig vergeten. Het schouwspel, dat zich aan hun oogen voordeed, beloonde ruimschoots de moeite aan dezen tocht besteed. Daar diep beneden hen kookte* en siste het, dwarrelden wolken zwaveldamp omhoog tot boven den rand, waar zn" zich oplosten in de heldere lucht. Eensklaps klemde Tini zich vast aan Frits' arm. De bijna loodrechte wand, welke een blik gunde in den minstens twee honderd meter diepen krater, had een gevoel van duizeligheid veroorzaakt, waardoor zij omlaag gestort zou znn indien zij niet bijtijds bij hem steun gezocht had. Voorzichtig zette luj haar neer op den kraterrand. — Bhjf nu rustig zitten en Irijk maar niet naar beneden, raadde hij haar aan. Hjjgend en puffend kwamen de andere dames en heeren aangekropen en uitroepen van bewondering vervulden de lucht. Zoo iets hadden zij nog nooit gezien. — Neen maar, dat was interessant. Het leek wel een kacheltje. — Ik heb nog een merkwaardigheid betreffende den Bromogod verzwegen omdat het mij beter voorkwam deze eigenschap ter plaatse te vermelden," fluisterde Frits zfin buurvrouw in het oor. ' — Heeft deze God nog meer interessante eigenschappen? — Ja zeker, en ik geloof dat deze wel de belangrijkste is, welke men nhj heeft meegedeeld. Deze Bromogod schnnt namehjk graag wel te doen. Een klein offer in geld, liefst in zilver natuurhjk, wordt dankbaar door hem aanvaard. Dat is op zichzelf niets bijzonders, want u zult zien, dat de paardenjongens ook niet ongenegen z<]n eenig zilvergeld aan te nemen. De Bromogod echter heeft de beleefdheid een tegendienst te bewijzen. Voor ieder offer, dat hem gebracht wordt, brengt hij een wensen van den gever in vervulling en hoe grooter het offer is, des te belangrijker zal de wensch mogen zijn. — Dan gaat u zeker aan den Bromo offeren? — Natuurlijk, juffrouw Tini. Ik zou niet graag de gelegenheid voorbij laten gaan om op deze wijze een van mijn vurigste wenschen vervuld te zien. En zijn beurs te voorschijn halend, nam hij daaruit een gulden en wierp deze in den krater. Men moet er vooral om denken, dat het offer niet te diep gegooid wordt, vertelden de inlanders mij. Wat steekt daar voor bedoeling achter?" vroeg Tini belangstellend. Ik denk, dat de paardenjongens anders het geld niet kunnen vinden. Terwijl ik offerde volgde een van hen met spanning het geldstuk en het zou mij niet verwonderen wanneer hij straks even achterbleef om het uit den krater op te diepen. De Bromogod heeft toch geen geld noodig en ik denk, dat hij met de offerdaad wel genoegen zal nemen. Voor een gulden zal uw hoogste wensch wel vervuld worden," merkte Tini schalks op. Wilt u graag weten wat ik gewenscht heb? Maar u moet mij belooven dat u het aan niemand vertellen zult. — Is het dus een bartewensch? — Natuurlijk. Ik heb den Bromogod gevraagd mij spoedig een vrouw te geven. Voor een dubbeltje zoudt u die misschien ook wel van hem gekregen hebben. — Het is mogelijk, maar voor een gulden krijg ik allicht een betere; wiskundig berekend zelfs een tienmaal betere. — Toch valt het mij verschrikkelijk tegen", spotte Tini. „Ik dacht, dat u zelf in staat zoudt zijn een vrouw te kiezen zonder daarbij de hulp van den Bromogod noodig te hebben." Frits krabde zich gewichtig achter de ooren. Feitelijk heeft u groot gelijk, maar tusschen kiezen en krijgen staan vele hinderpalen zooals lastige vaders, kwesties van paarden en draagstoelen en meer dergelijke' struikelblokken. En al behoeft de Bromogod niet direkt een vrouw voor mij te zoeken dan kan hij me toch misschien behulpzaam znn met het uit den weg ruimen van die hinderpalen. — Het zal mij benieuwen in hoeverre de Bromo znn belofte nakomt; in ieder geval belooft u mij een kort berichtje te zenden zoodra u een vrouw gevonden heeft. — Dat beloof ik u plechtig. U zult waarschijnlijk de eerste zn'n die dit heugelijk nieuws van mij verneemt. Mijnheer Vermey had de jongelui nauwlettend gadegeslagen en hij vond, dat het gesprek nu lang genoeg geduurd had. Over den smallen kraterrand voortschuifelend, trachtte hg Tini te bereiken, hetgeen hem pas gelukte nadat hg een der dames, die in stille aanbidding voor den Bromogod plat op den grond lag, gevoelig op haar handjes had getrapt. Nu was de aardigheid voor Frits er al weer af en met vreugde begroette hij het sein tot vertrek. De afdaling van de steile helling ging vrij gemakkelijk, hoewel de lachlust niet weinig werd opgewekt door de acrobatische toeren, welke door de meesten werden verricht. De paarden waren spoedig bereikt en voort ging het, langs het slingerende pad bergafwaarts. In de Zandzee kreeg mijnheer Vermey eensklaps een jeugdig gevoel over zich. Misschien wilde hij Stagers bewijzen dat hg werkehjk te jong was voor een draagstoel; misschien ook wüde hij zgn hart nog eens ophalen aan een heerlijken galop; hoe het zij, hij drukte de knieën stevig tegen het paard, gaf het een zachten slag met het rietje en stoof in vliegende vaart over de dorre vlakte. Frits, die vlak achter hem reed, staarde in stomme verbazing dit schouwspel aan. Mgnheer Vermey bleek werkehjk een goed ruiter te zgn Ongelukkigerwijze zag het paard van Stagers dit tooneeltje ook en niet onder willende doen voor zijn soortgenoot, behoefde het geen aansporing om het voorbeeld te volgen. Als een pijl uit den boog schoot het beest vooruit, achter den heer Vermey aan en Frits, die op een dergelijke streek niet was voorbereid, had moeite zich in evenwicht te houden. Een wilde jacht volgde; als razend snelden de paarden over de eindelooze vlakte voort, in hoögen galop uiting gevend aan hun dolle bui. Het werd Stagers angstig te moede toen zijn paard koers zette naar de diepe kuilen, welke zich aan den voet van den Bromo bevonden en hoe hij ook rukte aan de teugels, het mocht hem niet gelukken de richting van het koppige beest ook maar een streep te veranderen. In minder dan geen tijd had hij deze kuilen bereikt; een groote sprong en het paard holde verder om met even veel gemak aan de andere zijde er weer uit te komen. Het angstzweet brak Frits uit. Zoo'n dolle rit had hij nog nooit gemaakt en alle macht over het paard verloren hebbende, gaf hij zich geheel over aan de luimen van het hollende dier. Mijnheer Vermey keerde naar het gezelschap terug en toen hij Stagers in de verte zag galoppeeren kon hij niet nalaten zijn goedkeuring te laten blijken. — Dat jongmensch schijnt toch een beter ruiter te zijn dan ik gedacht had. Hij durft tenminste een flinken galop aan. — Het paard zal toch niet op hol geslagen zijn?" merkte Tini met een angstige trilling in haar stem op. — Wel neen; hij wil je waarschijnhjk eens laten zien hoe goed hij kan paardrijden. Steeds verder verwijderde Frits zich van het gezelschap. Het kostte hem moeite in den zadel te bhjven en angstig greep hij het paard bij de wapperende manen. Doodbedaard haalde mijnheer Vermey een veldkijker uit zijn overjas te voorschijn en nauwlettend het paard en zn'n berijder gadeslaand, kwam hij tot de ontdekking, dat het werkelijk niet onmogelijk was dat het beest op hol geslagen was. Frits zat niet meer in den zadel, maar hing geheel voorover en zgn armen klemden zich om den hals van het galoppeerende beest. — Je schijnt gehjk te hebben, Tini. Het paard is op hol," merkte mijnheer Vermey op, terwijl hij den kijker voorzichtig weer in zgn zak stopte. — Kan hij dan geen ongeluk krijgen, Paatje? — Natuurlijk kan dat, maar als hij een goed ruiter is zal hij zich wel in den zadel weten te houden. — Toe Paatje, gaat u hem achterna. Helpt u hem als u kunt. De overige leden van het gezelschap hadden den verdwijnenden ruiter wel met belangstelling gade geslagen maar het was niet bg hen opgekomen, dat er sprake kon zgn van een ongeluk. De woorden van den heer Vermey hadden hen op de hoogte gebracht van den werkehjken toestand en oogenblikkehjk besloot men de achtervolging te beginnen. De beste ruiters draafden in de richting van het hollende paard en mijnheer Vermey kon niet anders doen als zich bg hen voegen om aan de opsporing deel te nemen. Steeds verder en verder galoppeerde het paard, de voorsprong werd geleidehjk grooter en hoewel de achtervolgers hun best deden de paarden tot meer spoed aan te zetten mocht het hen niet gelukken een meter grond te winnen. Eensklaps zagen zg het paard naar rechts zwenken en in den Roedjak verdwijnen. Toen zg na eenigen tgd in dit met hoog gras begroeide deel van de Zandzee aankwamen was er geen spoor van paard en ruiter meer te ontdekken. Waar kon Stagers gebleven zgn? Laat in den middag keerde het gezelschap naar Tosari terug om het ontstellende nieuws te brengen dat Frits Stagers met zgn paard in de Zandzee op hol geslagen en spoorloos verdwenen was. DERDE HOOFDSTUK. Het feit, dat geen der gasten voor de middagtafel in het hotel was teruggekeerd, hetgeen nog nooit gebeurd was, deed bij de achtergeblevenen een vaag vermoeden ontstaan dat er iets geschied moest zijn en toen de vermoeide gasten na hun vergeef sche nasporingen uitgeput in het hotel aankwamen, verspreidde het ongeluksnieuws zich als een loopend vuurtje door het dorp. De eigenaar van het hotel had onmiddelhjk den controleur met deze geheinizinnige verdwijning in kennis gesteld en de vertegenwoordiger van het gouvernement had beloofd zoodra zijn werkzaamheden dit toeüeten een onderzoek te zullen instellen. Met spanning wachtte men in het hotel den komst van den controleur af. Natuurlijk deden allerlei gissingen de ronde, maar niemand kon verklaren waar mijnheer Stagers zich bevond. Aan tafel heerschte een opgewonden stemming; zelfs de Brompot, die op tijd aan het diner verschenen was, kon zijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en had uit belangstelling zijn plaatsje ingenomen, vanwaar hij stilzwijgend het gesprek kon volgen. Tini had haar vader op den terugweg met verwijten overladen. Waarom had luj niet eerder gezien dat het paard op hol was? Dan zou hij naar alle waarschijnhjkheid nog bijtijds zn'n hulp hebben kunnen verleenen. Het was zjjn schuld als mijnheer Stagers nu een ongeluk overkomen was en nooit zou zij het hem, die toch al zoo vreemd tegen dezen armen jongen was opgetreden, kunnen vergeven. Mijnheer Vermey had de boetpredicatie zwijgend aangehoord; wel wetende, dat het raadzaam was zijn dochter in zulke omstandigheden niet tegen te spreken. Maar hoewel hij vurig hoopte dat Stagers geen ongeluk overkomen was, vond hij het niet zoo erg dat dit jongmensen, dat blijkbaar werk van zijn dochter maakte, op zoo'n manier een poosje van haar verwijderd werd gehouden. De doktersvrouw had het vreeselijk op haar zenuwen gekregen en tusschen ieder hapje, dat zij met moeite naar binnen kon werken, riep zij klagend uit: — Ik heb hem nog wel een verwijt gemaakt dat hg mgn broodje naar binnen kon slikken. Had ik het maar niet gedaan! Tini probeerde haar te kalmeeren door de mededeeling dat Frits er heusch de man niet naar was om zich over een broodje met kaas zoo druk te maken. Trouwens niet hg, maar het paard had den kolder in den kop gekregen. Voor het hotel stond een groepje inlanders het geval druk te bespreken. De paardenjongens, die van verre getuigen waren geweest van het drama, vonden gretige toehoorders en toen een van hen vertelde dat Stagers nog een oogenblikje tevoren een gulden aan den Bromo geofferd had klonk de algemeene roep van „kassian", uit hun midden. Het was treurig, maar dit kon de andere koelies niet beletten op schreeuwerigen toon hun deel van den gulden te eischen. Eerst nadat aan hun verzoek voldaan was keerde de rust in het groepje terug en kon de belangstelling weer gewekt worden voor het geheinizinnig gebeuren. — Heeft iemand mijnheer Stagers in den Roedjak zien verdwijnen ? Het was de Brompot, die na lang nagedacht te hebben, deze vraag aan de aanwezigen stelde. Verscheidene stemmen gaven een bevestigend antwoord. — En heeft niemand hem er weer uit zien komen?" was de tweede vraag. — Hg is er niet uitgekomen," merkte een van de heeren op. „Anders zouden wg hem zeker gezien hebben." — Kan hg niet buiten uw gezichtskring gepasseerd zijn? — Onmogelijk, want wg zijn in verspreide linie den Roedjak ingetrokken. — Zoo, zoo!" De Brompot schraapte gewichtig zijn keel. „Dan is de kwestie heel eenvoudig." — „Vindt u?" merkte Tini op. — Natuurhjk. Als hij den Roedjak ingegaan is en er niet meer uitgekomen is moet hij er noodzakelijkerwijze nog zijn. —„U heeft zeker veel detective-romans gelezen? vroeg Tini hem, tot groot vermaak van alle gasten. — Pardon juffrouw, dergelijke onzinnige dingen lees ik nooit. —U schijnt anders een buitengewonen aanleg voor speurhond te hébben. — Gelukkig niet. Dat beroep is goed voor halve dwazen. Maar ik beschik over een stel normale, zelfs goede hersens, en het is heel gemakkelijk bij eenig nadenken tot deze conclusie te komen. Weet u misschien een andere oplossing? — Ja zeker, mijnheer Gevers. En zelfs een meer voor de hand liggende. De Brompot keek haar met stomme verbazing aan terwijl de andere gasten, welke geen van allen kans hadden gezien het raadsel op te lossen, belangstellend aan Tini's lippen hingen. — Wanneer hij nog in den Roedjak was zou men hem gevonden hebben, dus moest hij er uit gegaan zijn. — Maar niemand van ons heeft hem gezien. — Dat bewijst dus, dat hij aan den anderen kant de Roedjak verlaten heeft. — Is daar dan een weg? — Er bestaat gelegenheid van den Roedjak op den Zandzeerand te komen. — Hoe weet u dat? — Ik wist het niet omdat ik, evenmin als een van u allen, ooit in de Zandzee geweest was, maar de inlanders, die ik omtrent deze mogelijkheid ondervroeg, bevestigden mijn meening en ik geloof, dat ik met deze theorie dichter bij de waarheid ben dan mijnheer Gevers, ondanks zijn goede hersens. De laatste opmerking, die aan hartelijkheid weliswaar iets te wenschen overliet, deed den Brompot den verderen middag een somber stilzwijgen bewaren, hetgeen niemand eenig nadeel bezorgde. Men vond Tini's verklaring wel de moeite waard om er eenige aandacht aan te schenken en op verzoek van een der heeren bracht de mandoer, die het toezicht op de jongens hield tijdens het eten, een kaart van de Zandzee en de naaste omgeving. Deze kaart werd op tafel uitgespreid en allen bogen zich nieuwsgierig over het papier. Een stippellijntje toonde aan, dat er werkehjk een weg bestond, welke van den Roedjak naar den Ider-Ider leidde. Dit pad moest het paard dus gevolgd hebben in zijn wilde vaart. Maar waarheen het zijn berijder gevoerd had, bleef nog steeds een onopgelost raadsel. — Wanneer Stagers kans gezien heeft op het paard te bln'ven zitten, zal hij het hier of daar wel tot staan gebracht hebben en waarschijnlijk na verloop van tijd bij ons terugkeeren," merkte mijnheer Vermey wijs op. — Ja, als hn' dat geluk gehad heeft. Die kans is echter gering. Een hollend paard op een smal bergpad is voor den berijder levensgevaarlijk. In de verte hoorde men het gebrom van een auto, die zwaar ronkend tegen den bergweg opkroop. — Daar komt de controleur al," zei Tini. Op dit uur van den dag mogen de auto's alleen bergafwaarts gaan dus moest er wel een geldige reden zijn om van dezen regel af te wijken. Gelukkig was het diner juist afgeloopen, zoodat de gasten zich vlug naar den ingang van het hotel begaven om de komst van den regeeringsambtenaar af te wachten. Weinige oogenblikken later hield de auto stil en sprong de controleur, na een vluchtigen groet, uit zijn wagen. Het kostte hem eenige moeite op de hoogte te komen van de feiten want alle gasten waren er verlangend naar om hem het tragische geval in kleuren en geuren te beschrijven. De doktersvrouw begon natuurlijk dadelijk met een omstandig verhaal van de broodjes, waarbij zij duidelijk uit het komen, dat een broodje met koek in staat was haar gedurende eenige dagen zwaar ziek te maken. Toen de controleur met waar engelengeduld het geheele relaas had aangehoord, kwam hij tot de ontdekking, dat hij nog niets over de geheimzinnige verdwijning vernomen had. Voorziende dat meerdere van zulke verhalen slechts tot onnoodige tijdverspilhng aanleiding zouden geven, wendde hij zich tot Tini met de vraag of zij in staat was hem de zuivere toedracht van de zaak mede te deelen. Zoo goed mogelijk voldeed zij aan dit verzoek, maar kon niet nalaten even te doen doorschemeren, dat haar vader misschien door tijdig ingrijpen het gebeurde had kunnen voorkomen. Bij deze opmerking wierp de controleur een steelschen blik op mijnheer Vermey terwijl hij zich voornam, zoodra zich een geschikte gelegenheid voordeed, deze zaak nader te onderzoeken. Na volledig over de gebeurtenissen te zijn ingelicht, was de ambtenaar ook de meening toegedaan dat Stagers in de richting van den Ider-Ider verdwenen was. Het lag voor de hand, dat hem een ongeluk overkomen was en zoodra het onderzoek als geëindigd beschouwd kon worden zou hij, na den assistent-resident met het geval in kennis gesteld te hebben, probeeren den vermiste op te sporen. Allereerst werd de paardenjongen, die het paard van Stagers had voorgebracht, opgeroepen om zoo mogelijk eenige aanwijzingen te geven. Veel nieuws vertelde de jongen niet, maar toen de controleur, die gewend was woord na woord te voorschijn te trekken, hem eens onderzoekend aankeek, vertelde de jongen, tot groote verbazing van alle aanwezigen, wien het gesprek door een van de gasten in het Hollandsen vertaald werd, dat nüjnheer Stagers den vorigen avond bij hem in den stal was gekomen en hem opdracht had gegeven een lastig paard voor den administrateur te bestemmen. Natuurlijk had hij aan dit verzoek gevolg gegeven en omdat hij bang was, dat de administrateur anders toch een kalm paard zou krijgen, had bij de wildste paarden van den stal meegenomen zoodat, op welk paard mijnheer Vermey zijn keus ook het vallen, hij in ieder geval toch een kwaad beest zou krijgen. Ongelukkiger wijze was mijnheer Stagers het eerst opgestegen en had hij juist het paard genomen, dat voor den administrateur bestemd was. Omdat beide heeren tegelijk aankwamen, had de jongen geen gelegenheid gehad den vermiste te waarschuwen. Ondanks het tragische van het geval barstte Tini in een schaterlach uit. Zij kon zich de geheele geschiedenis levendig voorstellen. Eerst zgn waarschuwing aan haar vader om liever een draagstoel te nemen, hetgeen niet gelukt was. Toen had bij natuurlijk zn'n toevlucht genomen tot deze hst. Jammer, dat het zoo afgeloopen was. In haar hart had zij gewenscht, dat haar vader het wilde paard gekregen had, want deze was een te goed ruiter om zich uit den zadel te laten werpen. Maar het zou toch onmogelijk geweest zijn hen op de hielen te volgen. Vlug bij zich zelf overleggend, besloot de paardenjongen niets te vertellen van het kwartje, dat hij gekregen had want hij was bang dat de controleur dit geldstuk misschien van hem op zou eischen. Mijnheer Vermey was woedend. Wat een onbeschaamde vlegel was die Stagers! Feitehjk was het zijn verdiende loon, dat hij zoo terecht gekomen was. Maar hij nam zich voor om dit brutale jongmensen, als hij tenminste levend en ongeschonden in het hotel zou terugkeeren, eens duchtig de waarheid te zeggen. De meeningen over het gebeurde hepen na het bekend worden van dit voorval zeer uiteen. Er waren gasten, die vonden dat Stagers geen beter lot verdiend had terwn'1 de jongeren onder hen, die natuurlijk hadden gezien dat Stagers lang niet onverschillig was gebleven voor Tini's bekoorlijkheden, zijn gedrag wel niet bepaald goedkeurden, maar zich toch konden indenken, dat hij tot zulke drastische maatregelen zijn toevlucht had genomen. De ijzige strengheid, waarmee mijnheer Vermey zijn dochter steeds bewaakte, was als het ware een, stille pleidooi voor den armen Stagers. Zich tot den administrateur wendend, vroeg de controleur: —Bestond er eenige genegenheid tusschen uw dochter en den vermiste? Tini moest zich bedwingen om niet in plaats van haar vader op deze vraag te antwoorden. — Voor zoo ver ik weet niet, controleur en ik hoop dat mijn dochter te verstandig is om op zoo'n jongmensen verliefd te worden. Ik wil u wel verzekeren dat ik, van mijn kant, nooit toestemming tot een dergelijke dwaze verloving gegeven zou hebben. Na deze oprechte verklaring achtte de controleur het niet gewenscht, tenminste voor het oogenblik, hierop verder in te gaan. Later, onder vier oogen, zou hij den administrateur wel vragen welke reden deze voor zijn gedrag ten opzichte van den vermiste kon opgeven. Op bevel van den controleur hielden eenige inlandsche politieagenten zich gereed om hun chef te vergezellen. Het bestuur op Java, dat bijzonder nauwkeurig werkt, bezorgde den controleur nog een kleine moeilijkheid, welke spoedig echter uit den weg werd geruimd. De Roedjak, het tooneel van de verdwijning, behoorde niet onder het ressort van den controleur van Tosari maar omdat men niet vooruit kon weten in welke richting de opsporing zou voeren, gaf de assistent-resident, na ruggespraak met den resident, telefonisch verlof aan den controleur om de leiding van de expeditie op zich te nemen, terwijl deze tevens toestemming kreeg om alle personen uit zijn gebied mede te nemen wier diensten hem op eenigerlei Wijze van nut zouden kunnen zijn, In de meening dat Stagers een ongeluk overkomen was, stuurde de controleur een politieagent naar den dokter van Tosari om dezen te verzoeken eenige verbanden en medicijnen klaar te maken en zich gereed te houden den ambtenaar te vergezellen. Waarschijnlijk uit concurrentjenijd gevoelde de dokter er heel weinig voor een gast van een ander hotel dan het zijne te helpen opsporen, maar toen de controleur hem herinnerde aan het feit dat hij ook gouvernementsarts was, moest de dokter aan het verzoek wel gevolg geven. Aangezien het reeds ver in den middag was, besloot de controleur dien dag een vluchtig onderzoek in de Zandzee in te stellen waarna hij zoo noodig den volgenden dag vroeg op weg zou gaan om de geheele streek nauwkeurig te onderzoeken. Met fakkels, die bij de terugkomst goede diensten zouden bewijzen, gewapend trok het kleine troepje er op uit, nagestaard door alle gasten en talrijke inlanders, die zich nog steeds in den omtrek van het hotel ophielden. In de conversatiezaal, die den vorigen avond weerklonken had van vroolijk gejuich tijdens de voorbereidingen van den Bromotocht, heerschte nu een angstige spanning. De heeren gevoelden geen lust een partijtje te maken; de dames schenen uitgepraat en de Brompot zat, in gedachten verdiept, waarschijnlijk nieuwe theorieën te vormen. Tini was door haar vader meegenomen naar zgn kamer, waar hij haar op ondubbelzinnige wijze aan het verstand trachtte te brengen dat hij beslist tegen een meer vriendschappelijke houding tusschen haar en dien aap van een jongen was. De gemeene streek, welke toevallig aan het licht gekomen was, maakte het voor hem noodzakelijk om van Tosari te vertrekken zoodra zij nader bericht omtrent het ongeluk gekregen hadden. Zij had zijn boetpredikatie zwijgend aangehoord, maar toen haar vader eindelijk uitgepraat scheen, overviel zij hem met een stortvloed van vragen en verwijten. — Het is uw eigen schuld dat de jongen u die poets gebakken heeft. Waarom heeft u hem ook zoo onhebbelijk behandeld? — Ik heb hem eenvoudig laten voelen dat hij zich op een afstand moest houden. — Dat is niet waar, paatje. U heeft het hem duidelijk gezegd ook. Ik herhaal u nogmaals dat ik voor mij er niets in zou zien wanneer hij mij bij den naam zou noemen. Alsof dat niet overal gebeurt. — Wat anderen doen, gaat mij niet aan. Ik verbied het je en daarmee is het uit. Dat zal je waarschijnlijk duidelijk genoeg zijn. — En toch vind ik het overdreven," hield Tini vol. „De menschen zijn het er allen over eens dat u zich bespottelijk heeft gemaakt." — Ik heb niets met de menschen te maken," was het bitse antwoord. „Je kent nu mijn wil en verder wensch ik er geen woord meer over te hooren." Woedend draaide Tini zich om en de kamerdeur hard dichttrekkend, begaf zij zich naar de conversatiezaal, vast besloten bij gelegenheid nog eens een hartig woordje over deze kwestie te spreken. Aan de avondtafel liep het gesprek natuurlijk alleen over Stagers. Zou men hem gevonden hebben? Daar bestond niet veel kans op, want het zou reeds donker zijn als de expeditie op de plaats van het onheil aangekomen was en bij het matte fakkellicht was het bijna onmogelijk meer dan twee meters in den omtrek te zien. Allerlei veronderstellingen werden gemaakt. De weg over den Ider-Ider leidde naar den Smeroe langs de kleine meren. Misschien had het paard den Smeroetocht eenige malen gemaakt zoodat het, den weg herkennend instinctief was doorgeloopen. In dat geval zou men den kans hebben Stagers bij Ranoe-Pani of op een andere pleisterplaats te vinden. Ook was er nog een zijweg, die over Toempang naar Malang leidde en men zou het onderzoek ook in die richting voort moeten zetten. Tini, die bhjkbaar wel eenige detective-romans gelezen had, vond het noodzakelijk alle gegevens te verzamelen, welke er toe zouden kunnen bijdragen om het mysterie tót klaarheid te brengen. Daarvoor het zij den paarden- verhuurder verzoeken zoo spoedig mogelijk in het hotel te komen. De man had zelf het grootste belang bij de opsporing want het verhes van zijn paard zou hem een niet geringe „strop" bezorgen. In de hoop dat er nieuws betreffende het verloren paard was, had de inlander zich onmiddellijk naar het hotel begeven en hoewel het diner nog niet afgeloopen was, stelden de gasten hierin zoo veel belang dat zij den mandoer verzochten onverwijld den man tot de eetzaal toe te laten. In zijn opgewondenheid vergat de verhuurder alle beleefdheidsvormen en stormde binnen met de vraag of zijn verloren paard gevonden was. Een ijzige blik van den heer Vermey deed den inlander spoedig bedenken dat bij zich tegenover Europeanen bevond zoodat hij zijn redevoering plotseling afbrak en deemoedig wachtte tot het woord tot hem gericht werd. Tini het hem niet lang in deze onderdanige houding staan want zij wilde zelf graag weten of haar veronderstelling juist bleek te zijn. Tot groote teleurstelling van alle aanwezigen verklaarde de man echter dat hij het paard pas een maand geleden gekocht had en dit eigenlijk de eerste groote tocht was, welke het dier had gemaakt. Nijdig voegde hij er nog aan toe dat de paardenjongen het beest in geen geval alleen had mogen laten gaan en hij zou de koehe het verhes laten betalen wanneer het paard niet werd teruggevonden. Iedereen betwijfelde of de man op deze wijze zijn geld terug zou krijgen want de koehe zou wel zoo verstandig zijn een andere betrekking te zoeken zoodra hem gezegd werd dat hij een jaar voor niets moest werken. Het speet Tini werkehjk dat het paard nooit naar den Smeroe of Toempang geweest was want hoewel de mogelijkheid bestond dat het den weg daarheen zelf gevonden had, bleef dit toch zeer onwaarschijnlijk. Waar Stagers dan wel heen gevoerd was, bleef nog steeds een onopgelost raadsel. Naarmate het later in den avond werd nam de span- ning in het hotel toe. Geen der gasten dacht er over naar bed te gaan; men zou immers toch niet kunnen slapen en met ongeduld werd de terugkomst van den controleur afgewacht. Eindelijk, het was bijna middernacht, kondigde het getrappel van paardenhoeven de expeditie van verre aan. Iedereen stormde naar den weg om zoo spoedig mogelijk het resultaat te vernemen. — Heeft u hem gevonden?" werd den controleur reeds van verre toegeschreeuwd. — Wij hebben geen spoor kunnen ontdekken, noch van mijnheer Stagers, noch van het paard", was het teleurstellende antwoord. Een doodsche stilte volgde op deze mededeeling want men zag in dat de toestand werkelijk hoogst ernstig was. — Ik vermoed dat het beest naar den Ider-Ider gerend is, maar het was te donker om in die richting ons onderzoek voort te zetten; daarmee zullen wij morgenochtend beginnen. Ik zal nu even rapport uit gaan brengen en kom dan terug om u uitvoeriger onze bevindingen mede te deelen. Hoewel het reeds erg laat was, telefoneerde de controleur zijn chef nog even om het onsuccesvolle van den tocht te beschrijven. Van de raadselachtige verdwijning kon hij geen verklaring geven en hij achtte het in ieder geval gewenscht een zoo volledig mogelijk signalement van den vermiste naar alle omliggende dorpen te zenden opdat de dessahoofden onmiddellijk bericht konden geven wanneer er eenig spoor van Stagers was ontdekt. Met de mededeeling dat hij zich den geheelen volgenden dag met de opsporing zou bezig houden, eindigde hij zijn rapport. In het hotel gunde men den controleur bijna geen tijd een hapje te eten maar deze was zelf zoo verstandig geen woord over de zaak te spreken alvorens hij zijn eersten honger gestild had. In de recreatiezaal werd hij met tallooze vragen bestormd en men gunde hem geen rust voor- 'dat hij een omstandig verhaal van de geheele expeditie gedaan had. — Ziet u wel, mijnheer Gevers, dat hij niet meer in den Roedjak is. Ik had dus wel degelijk gelijk met mijn bewering dat hij aan de andere zijde de Zandzee verlaten had," merkte Tini gewichtig op. — Natuurlijk juffrouw, tot die conclusie ben ik ook gekomen," voegde de controleur er aan toe. — Ja", bromde mijnheer Gevers verstoord, „wanneer bij er niet meer in is dan moet hu' er uit gegaan zijn." — Dat is een buitengewoon scherpzinnige opmerking. Hebben uw goede hersens nog niet ontdekt waar de vermiste zich dan wel bevindt? — Ik ben zoo verstandig geweest mijn hersens hier niet mede te vermoeien want ik geloof dat mijnheer de controleur wel schrander genoeg is om zonder mijn hulp dit raadsel op te lossen. De controleur, die zelf plezier in het eigenwijze mannetje scheen te hebben, lachte veelbeteekenend en verklaarde hoogst ernstig dat hij, waar er zoo'n groot vertrouwen in zijn capaciteiten gesteld werd, den volgenden morgen zijn uiterste best zou doen het raadsel op te lossen. Toen de gasten vernamen dat er den volgenden dag een uitgebreide expeditie ondernomen zou worden, verzochten de meeste heeren toestemming om deel van het gezelschap uit te maken, hetgeen de controleur welwillend toestond. Hoe grooter het aantal speurders, hoe grooter de kans eenig spoor van den heer Stagers te vinden. Men kon zich dan misschien splitsen in verschillende afdeelingen, welke ieder een gedeelte van het te doorzoeken terrein af konden speuren. Nauwehjks had Tini vernomen dat de controleur iedere hulp graag accepteerde of ook zn' kwam met het verzoek er mede op uit te mogen trekken. Voordat de controleur gelegenheid had haar te antwoorden, voorkwam de heer Vermey een mogelijke toestemming met de opmerking: — Ik wil niet dat je mee gaat op dezen vermoeienden tocht, Tini. — In ieder geval ga ik toch mee", was het bitse antwoord. — Je begrijpt dat ik niet van plan ben in gezelschap met jou te redetwisten, maar je zult wel zoo verstandig zijn mijn verbod te gehoorzamen. — Ik zal zoo verstandig zijn mijn hulp bij de opsporing te verleenen. U had door tijdig ingrijpen dat ongeluk kunnen voorkomen en daarom acht ik het mijn plicht alles in het werk te stellen om mijnheer Stagers te vinden. En wanneer de controleur door uw inmenging er misschien niets voor zal voelen om mij mede te nemen, zal ik op eigen gelegenheid een onderzoek instellen. Ik ken nu den weg en overigens zal een kaart, die ik hier wel zal kunnen koopen, nüj den weg wijzen wanneer ik niet zou weten in welke richting ik moet gaan. Mijnheer Vermey was sprakeloos door een dergelijk resoluut optreden en de beschuldiging, welke zijn dochter ten onrechte in het openbaar had geuit, deed hem bleek van woede worden. — Hoe laat vertrekt u, mijnheer de controleur?" ging Tini onverstoorbaar kalm verder. — Ik denk om vier uur op te breken juffrouw, maar als uw vader — U ziet dat ik niet verzoek met u mee te gaan. Ik zal zorgen op den door u genoemden tijd aanwezig te zn'n en mocht u van mijn gezelschap liever verschoond bhjven, dan zal ik op eigen gelegenheid van hier vertrekken..Ik wensch de dames en heeren wel te rusten. Van deze zijde had men juffrouw Vermey nog niet leeren kennen en hoewel er in tegenwoordigheid van haar vader niet over gesproken werd, waren allen het er over eens dat zij geen katje was om zonder handschoenen aan te vatten. Het gezelschap brak spoedig op omdat de meesten vroeg present moesten zijn om aan de expeditie deel te nemen. Er bleken werkelijk veel liefhebbers voor den tocht te zijn; het was zelfs te betwijfelen of allen, die deel uitmaakten van het kleine legertje, dat optrok naar de Zandzee, alleen meegingen uit menschehjk gevoel. Een onderzoekingstocht in de bergen beloofde interessant te worden en wanneer men tegelijk het genoegen kon smaken een vermiste op te sporen, zou het uitstapje dubbel aardig zijn. Natuurlijk was Tini op tijd aanwezig geweest en zonder een woord te reppen over het incident van den vorigen avond, had de controleur haar verzocht naast hem te rijden, hetgeen zij dankbaar aangenomen had. Heel politiek probeerde hij langs een omweg te weten te komen waarom er zulk een stille vijandschap tusschen haar vader en den vermiste was ontstaan, maar Tini, die er heel weinig voor gevoelde haar kleine hartsgeheimen bloot te leggen, verklaarde wijselijk dat zn' absoluut niet kon vermoeden wat de oorzaak hiervan was. De ambtenaar, die natuurhjk zelf ook ontdekt had dat Tini lang niet onaardig was en zelfs een hef snuitje had, begreep echter genoeg en vond het niet noodig verder op deze kwestie in te gaan. In de Zandzee bn' den Bromo stilhoudend, haalde Tini een kaart te voorschn'n en deze op den hals van het paard openvouwend, vroeg zn' den controleur: — U gaat zeker den Roedjak weer in om het gisteren begonnen spoor te vervolgen? — Juist juffrouw, dat is nüjn plan. De helft van ons zal den Smeroeweg volgen terwn'1 de anderen zich naar Toempang zullen begeven. — Dat vermoedde ik reeds en daarom zullen onze wegen hier scheiden. — Gaat u niet met ons mee? — Op het oogenblik niet, controleur. Wanneer u zelf den Smeroeweg volgt, zal ik u waarschijnhjk hier of daar vandaag wel ontmoeten. Ik heb op deze kaart gezien dat zich hier een weg moet bevinden, welke van de Zandzee naar Ngadisari voert en hoewel ik bijna zeker ben dat ik mijnheer Stagera in dat dorp niet zal aantreffen, acht ik het niet ongewenscht daar even een kijkje te gaan nemen. Men kan nooit weten waar het goed voor is. Ik houd er mijn eigen manier van speuren op na zooals u ziet," voegde zij er lachend aan toe. — U schn'nt werkelijk een vrouwelijke Sherlock Holmes te zijn, juffrouw Vermey. Ik wensch u goed succes en hoop u spoedig weer te zien, daar ginds op den Ider-Ider. Een oogenblik staarde Tini de verdwijnende ruiterschare na. Toen gaf zij haar paard een lichten klap met de vlakke hand en holde in flinken draf naar den Zandzeerand, waar een steil, maar goed pad naar boven voerde. Zij gunde zich bijna geen tijd het mooie panorama van de Zandzee in oogenschouw te nemen; vlug reed zij den weg af, welke haar binnen het kwartier in Ngadisari bracht. Hier wist men nog niets van het ongeval af en niemand had een paard of ruiter gezien. Nadat zij in de passanggrahan een kopje koffie gedronken had en een korte maar duidehjke uiteenzetting van de feiten had gegeven, besteeg zij haar paard om zich via de Zandzee naar den Ider-Ider te begeven waar zij de helft van de expeditie zou ontmoeten en zich weer bij hen zou voegen om haar hulp bij het onderzoek te verleenen. In spanning wachtten de achtergeblevenen de terugkomst van het gezelschap af. Ook de assistent-resident had reeds eenige malen getelefoneerd om naar den afloop van het onderzoek te informeeren. De controleur moest zijn chef echter berichten dat er geen spoor ontdekt was, behalve dan een manchetknoop, welke in den Roedjak gevonden was, zoodat mijnheer Stagers dus officieel als „vermist" moest worden aangegeven. VIERDE HOOFDSTUK. Toen Frits Stagers de oogen opende en probeerde om zich heen te zien, bemerkte hij tot zijn groote verwondering dat hij zich in een soort hut bevond. Het was schemerdonker, zoodat hij slechts flauw de voorwerpen kon onderscheiden. Hij wilde zich oprichten, maar bij de eerste pogingen welke hij deed kreeg hij zulk een steek in het hoofd dat hij zich direkt weer terug het vallen. Zijn hoofd betastend, bemerkte hij dat een strakke band de slapen bedekte. Het scheen een verband te zijn. Wie had dit aangelegd en waar bevond luj zich? Het kostte hem moeite te denken; zijn geheugen het hem in den steek en de inspanning van zijn hersenen bezorgde hem zware hoofdpijn. Wat was er met hem gebeurd? Hg wist het niet. Heel vaag herinnerde hij zich het op hol geslagen paard, zijn onmacht om het in bedwang te houden, den dollen rit door de Zandzee, het hooge gras, waar hij doorheen gereden was. Toen een wilden galop tegen een steile helling, waarbij hij zich in doodsangst aan het paard had vastgeklemd. Hoe hg" zich in den zadel had weten te houden, was hem een raadsel geweest. Plotseling was aan dezen doodenrit een einde gekomen en was het paard verder gehold over een smal pad, dat regelrecht naar een bosch leidde. Eerst had hij gedacht in het Bromoboscb, te zijn maar de omgeving leek hem veel woester en dichter begroeid. Van een pad was tenslotte geen spoor meer te bekennen geweest, maar het paard was doorgerend, zich een weg banend tusschen de boomen. Daarna moest er iets vreesehjks gebeurd zijn want van hetgeen er toen geschied was, herinnerde hg zich niets meer. Tastend gleden zijn handen over het rustbed, waarop hij neerlag. Het scheen een soort baleh-baleh te zijn. Waar bevond hij zich toch? Bij een hernieuwde poging om zich op te richten kreeg hij weer een duizeling en een steek in het hoofd, vlak boven den slaap, heviger dan de vorige. Het bewustzijn verliezend, viel hij achterover op zijn rustbed terug. Hoe lang hij zoo gelegen had wist hij niet, maar een flauw licht, sterker dan hij de eerste maal gezien had, viel door een opening in den zijwand. Het scheen een soort venster te zijn,, gedeeltelijk afgesloten door houten trahes. In het midden van de hut zag hij een ruw-houten tafel staan, ongeschaafd en niet geverfd. Een bankje, op dezelfde wijze vervaardigd, moest blijkbaar als stoel dienst doen. Tegen den tegenoverhggenden muur waren planken aangebracht, ruwe planken, waarop een bonte mengeling van aarden potten en blikken bussen dooreen stonden. Wat was dit voor een hut? Door wien werd ze bewoond? Hij had nog niemand gezien en toch moesten er menschelijke wezens in de buurt zijn. Wie zou hem anders hier gebracht hebben? Hij probeerde te roepen maar zijn stem klonk zoo flauw dat ër weinig kans bestond dat iemand hem hooren zou. Hoe lang had luj hier gelegen en hoe laat was het? Met moeite bracht hij het polshorloge bij zijn oor. Het stond stil, op welk uur kon hij niet goed zien. Een wee gevoel kwam over hem. Hij had zeker in langen tijd niets gegeten dat de honger hem begon te kwellen. Het denken had hem blijkbaar te veel vermoeid want weer viel hij in een verkwikkenden slaap. Met schrik werd hij wakker. Het was alsof een kleine hand op zijn voorhoofd rustte. Lenige vingers maakten het verband los, waschten zijn slapen af, hetgeen hem een verkoelend gevoel gaf. Zich half oprichtend, steunde hij op de ellebogen en gaf een gil van verbazing. Over hem heen gebogen stond Tini en haar zachte vingers legden een nieuw verband om zijn verwond hoofd. Was het Tini wel of was het alleen verbeelding, welke hem haar beeld voor oogen tooverde? Haar gezicht scherp opnemend, kwam hij tot de ontdekking dat er geen sprake kon zijn van. een hersenschim. Neen, het was Tini beslist; daar zou hij een eed op durven doen. Hoe was zij hier gekomen en waar had zij deze kleeren gekregen? Nog nooit had hij haar in sarong en kabaja 'gezien. — Tini Het aardige kopje glimlachte tegen hem. Zij was zeker blij dat bij haar herkend had. — Tini, hoe ben ik hier gekomen? — Stil, u moogt niet spreken. Dat is te vermoeiend. — Zeg mij dan tenminste hoe jij hier gekomen bent," vroeg hij met smeekende stem. — U moet stil zijn. Ik geef u toch geen antwoord en als u weer tegen mij spreekt, laat ik u alleen liggen. U bent immers ziek. — Ja maar, zeg mij dan — Moet ik weggaan? Zij maakte reeds aanstalten de hut te verlaten. — Neen, bhjf maar bier," riep luj haar achterna. „Ik zal stil zn'n. Maar begrijp je dan niet Tini hoe verlangend ik ben alles te weten." Zonder antwoord te geven, verbond zn' hem verder; schudde het kussen op en dekte hem weer toe met de wollen deken, welke hij in den slaap van zich afgegooid had. Het kostte Frits moeite een diep stilzwijgen te bewaren. Hoe graag zou hij vernomen hebben wat er met hem was voorgevallen en hoe juist zij hem met zoo veel zorg verpleegde. De honger begon hem weer te kwellen en zh*n hppen waren droog van koorts, welke waarschijnlijk door den wond in zijn voorhoofd was opgewekt — Ik heb honger en dorst Tini. Toe, jeef mij wat te drinken. — Zoodra ik klaar ben zal ik u wat soep brengen", antwoordde zij. „Maar denkt er om, dat u in geen geval het bed verlaten moogt." Was zijn toestand dan zoo ernstig dat zij hem verbood op te staan? Hij was zwaar in het hoofd; natuurlijk tengevolge van de wond, maar overigens kon hij geen blessuren ontdekken. Alleen een stijf gevoel in al zijn ledematen. Het leek wel alsof hij geradbraakt was. Natuurlijk was dit het gevolg van zijn dollen rit. Maar dat zou wel weer overgaan. Tini was klaar en verliet zwijgend het vertrek om na een oogenblik terug te komen met een kop heerlijke bouillon van kip. — Ik dank je wel heveling", fluisterde hij haar in het oor. Zij deed echter alsof zij zijn woorden niet gehoord had en naast hem op de baleh-baleh plaats nemend, begon zij voorzichtig de krachtige soep met een lepel tusschen zijn tanden te gieten. Als een klein kind het Frits zich voeren want luj gevoelde dat het hem wonderhjk goed deed. Toen hij den laatsten lepelvol naar binnen had geshkt, voelde hij zich sterk genoeg om even met haar te praten. — Het heeft mij werkehjk gesterkt Tini en ik kan nu best spreken zonder mij te veel te vermoeien. Wil je mij nu zeggen ?" — Ik zeg u nog niets, want u moogt niets vragen. U moet rust houden en eerst "op krachten komen. Dan is het nog tijd genoeg om te spreken. Maar denkt u er om dat u niet moogt opstaan. Ik verbied u dat ten strengste. Na zijn deken nog even recht gelegd te hebben, verliet Tini zacht de hut. Frits staarde haar verwonderd na en hij begreep er niets meer van toen hij duidelijk een sleutel met knarsend geluid hoorde omdraaien. Hij werd blijkbaar gevangen gehouden. Wat had dat nu weer te beteekenen? Was zij werkehjk bang voor zijn gezondheid, dat zij hem op deze wijze wilde beletten op te staan? Dan moest zij ook erg veel van hem houden. Maar zij deed zoo wonderlijk; wilde hem geen antwoord geven op zijn vragen. Wat beteekende dit alles? Natuurlijk zou zij er een geldige reden voor hebben, daaraan twijfelde hij niet. Waar was hij toch? Niet in zijn hotelkamer want daar leek deze plankenhut heelemaal met op. Was het dan de woning van een inlander? Dat was waarschijnlijker. Maar Inj had geen inlander gezien. Het leek wel of deze hut heelemaal verlaten was. Zou hij een ongeluk gekregen hebben? Daarop wees tenminste de wond boven zijn slaap. Natuurlijk, zoo was het gegaan. Hij was van het paard gevallen en Tini had hem gevonden en naar deze hut gebracht met behulp van de andere gasten, die met haar er op uitgetrokken waren om hem te zoeken. Hij twijfelde er niet aan of de anderen zouden zich ook aan hem vertoonen zoodra Tini vond dat hij voldoende was aangesterkt om bezoek te ontvangen. Nu had zij hem geen twijfel in zijn gevoelens meer overgelaten. Hij moest van haar houden, zielsveel, omdat zij zoo duidelijk getoond had dat zij belang in zijn leven stelde. Moest hij het niet als een geluk beschouwen dat hem dit ongeval overkomen was? Nu wist luj tenminste wat Tini misschien, onder dwang van haar vader, lang voor hem verborgen zou hebben gehouden. Alleen begreep hij niet hoe de strenge mijnheer Vermey plotseling aan zijn dochter had toegestaan hem te verplegen. Er moest wel een groote verandering in zijn binnenste hebben plaats gegrepen. Alles bleef nog een raadsel voor hem en hij zou wel niet in staat zijn dit op te lossen voordat Tini hem verschillende dingen verklaard had. Van haar zwijgen begreep hij niets. Het begon reeds donker in zijn verblijfplaats te worden toen de sleutel werd omgedraaid en Tini hem een tweede Het Bromoraadsel 3 kop bouillon kwam brengen, welke hij met evenveel smaak verorberde als de eerste. — Tini, ik gevoel mij heusch sterker. Wil je mij nu niet vertellen waar ik ben en aan welk toeval ik jouw liefderijke verpleging te danken heb? — U moogt niets vragen en wanneer u het toch doet, zoudt u mij dwingen u alleen te laten. — Waarom mag ik je niets vragen, kindje? Waarom doe je zoo geheimzinnig? — Omdat u nog niet beter bent en omdat het nog geen tijd is om op die vragen te antwoorden. — Ben ik dan zoo ziek? — In ieder geval bent u te ziek om lange gesprekken te voeren. Over een paar dagen zult u sterker zijn want de wond in uw hoofd begint reeds te genezen. — Antwoord mij dan tenminste op één vraag, Tini. Vindt jouw vader goed dat je mij verpleegt? — Mijn vader? Op die vraag kan ik nooit antwoord geven. Het is nu bijna avond en u heeft dringend rust noodig. Wel te rusten. Ik kom morgenochtend naar u kijken. — Wel te rusten, heveling. Ik dank je hartelijk voor alles, wat je voor mij gedaan hebt. Met een glimlach sloot Tini de deur achter zich dicht en weer knarste het roestige slot. De avond begon te vallen, verrassend snel, zooals altijd in Indië en weldra was de geheele hut in een ondoordringbaar duister gehuld. Er was geen hcht zoodat Frits geen handbreed om zich heen kon zien. Klaarwakker lag hij te denken, te denken hoe hij de raadselachtige gebeurtenissen zou kunnen verklaren. Het geheimzinnige zwijgen van Tini was hem het meest onbegrijpehjkw Welke reden zou zij daarvoor hebben? Waarschijnlijk wilde men iets voor hem verbergen. Wat zou het zijn? Wanneer zijn toestand werkehjk zoo ernstig was, dat hij volkomen rust moest hebben, zou men wel een dokter geroepen hebben. Of was deze hut voor geen dokter te bereiken? Dat kon haast niet; in Indië was men gewend aan groote afstanden zoodat een halve dagreis of zelfs langer voor een dokter geen overwegend bezwaar kon vormen. In de eerste plaats moest hij trachten uit te vinden waar de hut gelegen was. Maar in de duisternis zag hij zelfs het raam niet meer. Dat alleen Tini hem gevonden had, achtte hij niet waarschijnhjk. Alleen zou zij zich in deze, voor haar onbekende omgeving, niet gewaagd hebben. Waarom heten de anderen zich dan niet zien? Trouwens, hij had geen geluid vernomen, dat de aanwezigheid van menschen verried. Zou zij dan toch alleen...? Neen, haar vader zou dat nooit toegestaan hebben. Haar vader! Plotseling herinnerde hij zich dat zij hem uitdrukkelijk verboden had ooit over hem te spreken. Dan moest er wel iets vreeselijks gebeurd zijn. Zou Tini openhjk met haar vader gebroken hebben? In een dolle driftbui gezegd hebben dat zij van hem hield en het haar niets kon schelen wat de wereld van haar handelwijze zou zeggen? Dat zou een pubhek schandaal gegeven hebben in Tosari en hij geloofde niet dat Tini zulk een opschudding zou durven verwekken. In ieder geval moest zij dan wel erg veel van hem houden en na het ongeluk had zij hem feitelijk voor het eerst blijken daarvan gegeven. Er moest dus in den tijd tusschen het vertrek van den Bromo en de catastrophe veel gebeurd zb'n. Maar wat en waardoor? Tevergeefs pijnigde hij zijn hersens en met geen mogelijkheid kon hij er een verklaring voor vinden. Wanneer Tini met alle conventioneele vormen gebroken had en zich alleen had laten leiden door haar gevoel, ja dan zou er veel onverklaarbaars opgehelderd kunnen worden. Dan zou hij zich kunnen begrijpen, dat zij over haar vroegere omgeving, zelfs over haar vroeger leven, niet meer wilde spreken. In enkele woorden had zij hem dit toch kunnen zeggen. En trouwens, hij kon zich niet indenken, dat zij zulk een stap zou durven doen, omdat zij vooruit kon weten dat zij nooit meer zou kunnen herstellen wat zij moedwillig afbrak. Mijnheer Vermey was er de man niet naar om haar later vergiffenis te schenken voor zulk een, in zijn oogen, grooten misstap. Er stroomde nog een weinig Oostersch bloed door haar aderen. Zou dit weinigje voldoende geweest zijn om haar den moed en tevens de kracht te geven met de Westersche begrippen te breken? Haar vader zou het haar tot eiken , prijs belet hebben omdat zijn goede naam als administrateur er van afhing. Hoe hij de feiten ook bekeek, het bleef hem raadselachtig. Vermoeid van het denken, dommelde hij langzaam in. Met een schrik richtte hij zich plotseling op. Een diepe duisternis heerschte nog om hem heen. Wat had hem uit zijn slaap doen ontwaken? Hij meende een zwaar geluid gehoord te hebben, zoo zwaar, dat de geheele hut er van scheen te dreunen. Maar nu was het stil, hoorde hij niets meer. Eensklaps drong een woest gebrul door den tropischen nacht tot hem door, zoo geweldig, dat hij, over al zijn leden trillend, met moeite zich overeind kon houden. Nog nooit had hij dezen vervaarlijken kreet gehoord, maar hg begreep dat het een tijger moest zijn die, op zoek naar prooi, alle dieren in den omtrek wilde verlammen in een doodehjke angst voor den koning van het woud. Hoewel Frits van nature niet bang was, kwam hij toch onder den indruk van dit machtig geluid en een oogenblik was hij dankbaar dat de houten wanden van zijn hut hem voldoende bescherming tegen dit wreede monster boden. Een paar maal herhaalde dit gebrul zich, iets verder weg. Toen hoorde hij plotseling twee scherpe knallen, vlak na elkaar en daarna werd het doodstil. De tijger deed zgn woesten kreet niet meer hooren. Bhjkbaar had een stoutmoedige jager het aangedurfd het roofdier op zn'n strooptocht aan te vallen. Het was een bewijs voor hem dat er, behalve Tini zich nog meer menschen in de nabijheid moesten ophouden Wie waren het? Waarschgnhjk zou er een Europeaan onder hen moeten zfn want een inlander zou nooit den moed hebben in den duisteren nacht een tijger aan te vallen. Er behoorde zelfs meer dan moed toe, ja het grensde aan waaghalzerij. In ieder geval moest de jager buitengewoon zeker van zijn schot znn. Wie was de man die beschikte over zulke goede oogen dat luj in een donker woud een tijger kon treffen? Kwam er zich een nieuw raadsel bij de andere voegen? Tini zelf kon met geen mogelijkheid de schoten gelost hebben. Z% zou zich niet in den nacht buiten wagen en bovendien, waar zou zn het geweer vandaan gehaald hebben? Neen, het was een ander geweest; een man en luj nam zich voor haar den volgenden morgen onmiddelhjk naar dit nachtelijk avontuur te vragen. Omtrent de ligging van de hut begon luj nu eenige zekerheid te krijgen. Deze moest zich in of in de onmiddelhjke nabijheid van een groot woud bevinden want het was met waarschijnlijk dat een tijger in de bewoonde wereld zoo duidelijk bhjk van zgn tegenwoordigheid zou geven. In de omgeving van Tosari werden deze monsters nooit aangetroffen, maar luj had wel eens in de courant gelezen dat jagers in de buurt van den Smeroe een koningstijger hadden neergelegd. In deze streek moest hg zich dus bevinden; daaraan was geen twijfel meer Hoe was Tim hier gekomen en hoe wist zg van het bestaan van deze hut af? Daarop zou zg zelf alleen hem antwoord kunnen geven en hg nam zich voor zoo lang bg haar aan te dringen tot zg hem eindelijk dit raadsel zou verklaren. Toen zg hem den volgenden morgen een kopje koffie bracht dat, naar inlandsch gebruik, zonder melk was klaargemaakt, wenschte hij haar in hartehjke bewoordingen goeden morgen. Heeft u goed gealapen? — Ja Tini, heerlijk. Ik ben alleen wakker geachrikt door het gebrul van dien tijger. Dat waa verschrikkelijk. — Vond u dat werkelijk zoo erg? Natuurhjk, maar u is ook niet gewend zijn roep te hooren. — Ia hij neergeschoten? — Dat kan ik niet zeggen. Miaachien wel. Er ia hier dua een jager in de buurt. Wie is het? —Daar kan ik u geen antwoord op geven. Trouwens, u heeft al veel te veel gepraat. U moet rust houden. — Maar ik gevoel mij heel goed, Tini. Ik zou best op kunnen staan. Dat zou mij bepaald goed doen. — Dat is u ten strengste verboden. — En belet ook, moet je er bij zeggen. Een gesloten deur kan ik toch niet open maken. Vertel me nu eens eerlijk Tini: waarvoor dient dat toch? Waarom ben je zoo geheimzinnig? — Ik heb u toch al gezegd, dat ik daar nog geen antwoord op kan geven. U moogt er zelfs niet naar vragen. Maar ikwilu zeggen dat het levensgevaarhjk voor u zou zijn de hut te verlaten. — Met het oog op de tijgers, die hier rondloopen? Dan mag jij zelf ook wel oppassen. — Neen, niet voor de tijgers. Maar ik geef u geen antwoord meer. Ik zal het verband vernieuwen en dan een kop bouillon voor u halen. Ik dacht dat ik je kende Tini, maar het schijnt dat ik me vergist heb; je gedrag wordt hoe langer hoe raadscl&cliti^cr. — Bedenkt dat het uw eigen belang is. Meer kan ik er niet over zeggen. Zwijgend legde zq een nieuw verband aan en toen hij in een opwelling van dankbaarheid haar hand aan zijn lippen bracht, het zij hem glimlachend begaan. Slechts één oogenblik, want zn' rukte zich eensklaps los en verliet snel de hut, de deur zorgvuldig achter zich sluitend. Frits vond dat hg nog niet veel wijzer geworden was. Tini scheen iets voor hem te verbergen en dat moest volgens haar zeggen nog wel in zgn eigen belang zijn. Wat was er dan gebeurd? Zou zg dan toch met alles gebroken hebben? Zg moest veel, heel veel van hem houden; dat had zg nu duidelijk genoeg bewezen. In zgn hart gevoelde hg zich vroolgk gestemd en zgn geluk zou volmaakt geweest zgn wanneer Tini niet zoo angstvallig enkele feiten voor hem verborgen hield. Door haar terugkomst werd hij in zgn overpeinzingen gestoord. De krachtige bouillon smaakte hem heerhjk; hg gevoelde zich weer geheel de oude worden. De koorts scheen nu ook geweken te zijn en het loome gevoel in de ledematen was reeds veel verminderd. Zonder veel moeite richtte hg zich op om haar belangstellend in al haar bewegingen te volgen. — Weet je dat je mij toegestaan hebt jou bij den naam te noemen? Je ziet dat ik daar een dankbaar gebruik van maak, maar waarom wil je het mij niet doen? Frits klinkt toch veel aardiger uit jouw heve mondje. — Wanneer u, je," verbeterde zij snel, „dat prettiger vind zal ik he% doen." — Wil je een poosje bg' mij komen zitten? Ik gevoel mij zoo eenzaam. — Misschien straks, maar nu heb ik geen tgd. Ik heb nog andere bezigheden te verrichten. — Laat je mij dan niet te lang alleen? Als ik kan, kom ik over een uurtje terug. Maar nu moet ik gaan. Lachend strekte hg zgn forsche hand naar haar uit; een oogenblik drukte zij deze en verdween toen vlug, de deur achter zich sluitend. Frits gevoelde zich weer geheel de oude en hg' kreeg een onbedwingbare lust om zich heen te zien. Tini had hem gezegd dat zg voorloopig niet terug zou keeren dus hij had nu een goede gelegenheid iets meer omtrent de ligging van de hut te weten te komen. Voorzichtig opstaand, bemerkte hij tot zijn groote vreugde dat hij stevig op zijn beenen stond. Van duizeligheid had hij niet den minsten last en zijn hoofd deed hem in het geheel geen pijn. Dadelijk begaf hij zich naar het venster om te trachten een bhk naar buiten te werpen. Zijn groote lengte kwam hem hierbij goed te pas want de opening was vrij hoog boven den grond aangebracht. Zich aan de spijlen vasthoudend, gelukte het hem na eenige vergeefsche pogingen over den rand van het venster heen te zien. Indien hij verwacht had een dicht begroeid tropisch woud te zullen zien, vergiste hij zich deerlijk. Om de hut bevond zich een kleine open vlakte, enkele meters breed. Daarachter zag hij een dichten muur van laag struikgewas, niet hooger dan twee meter. Met verbazing aanschouwde hij deze omheining, die door menschenhanden moest zijn aangebracht. Achter deze bescherming verhieven zich de enorme woudreuzen, trotsch en majestueus. Teleurgesteld viel Frits op den eenigen stoel neer. Hij was niet veel wijzer geworden. De veronderstelling, dat hij zich in de nabijheid van een dicht bosch moest bevinden, was bewaarheid, maar dat was ook alles. Met verwondering had hij de onmeining opgemerkt. Met welk doel was deze aangebracht? Waarschijnlijk ter beyeihging tegen onverwachte nachtelijke aanvallen van wilde dieren, wier aanwezigheid hij den vorigen nacht duidelijk had bemerkt. Stond de hut alleen in de wildernis of waren er meerdere; misschien wel een heel dorp? Met de handen onder het hoofd zat hij over die kwestie na te denken toen plotseling Tini binnen kwam . — Ik had je verboden op te staan, Frits. Waarom heb je het nu toch gedaan? Overeind springend en haar hand zacht streelend antwoordde hij: — Vergeef het mij, Tini. Maar ik kon het niet laten. Je denkt misschien dat ik nog erg ziek of zwak ben maar dat is heusch niet het geval. — Toch mocht je met opstaan. Hij meende een droevige uitdrukking in haar gezicht te bespeuren en het speet hem dat hij haar teleurgesteld had. — Dank zn* jouw liefderijke verpleging gevoel ik nuj' weer geheel de oude, Tini. Wil je wel gelooven dat deze kleine hut me op het oogenblik zélfs benauwt? Ik zou niets liever doen dan een kleine wandeling maken in de frissche lucht. Natuurhjk met jou," voegde hij er schalks aan toe. Tot zijn verbazing had dit gezegde een geheel andere uitwerking dan hij gedacht had. Tini werd doodsbleek en zocht wankelend steun tegen de ruwhouten tafel. — Je moogt deze hut niet verlaten, Frits. Dat heb ik je vroeger reeds gezegd. — Maar kindje, ik kan toch niet altijd hier blijven. — Je weet niet wat je daar buiten te wachten staat, jongen. Anders zou je het plan nooit geopperd hebben. — Ik heb er eenig vermoeden van na hetgeen ik vannacht gehoord heb. Een tropisch woud is gevaarhjk, dat geef ik je toe, maar je zult met mij eens zqn dat wn', jij evengoed als ik, hier niet blijven kunnen. — Toch kan je nu niet weggaan, Frits. — Waarom niet Tini? Heusch, ik gevoel nüj sterk genoeg. — Je vraagt nuj waarom het niet kan. Feitehjk moest ik het je met zeggen, maar ik zie dat je nüj niet met rust zult laten voordat je het weet. Nu dan, buiten deze hut wacht je een onvermijdelijke dood. — Misschien des nachts, daarin kun je gelijk hebben, maar overdag zullen de tijgers en andere verscheurende dieren zich waarschijnlijk schuil houden. — Aan de tijgers zou je misschien nog kunnen ontkomen, Frits. Neen, de dood loert Van een andere zijde op je. Een lichte rilling voer haar door de leden. — Ik begrijp je niet, Tini. Verklaar het nüj duidelijker. — Dat kan ik niet; dat mag ik niet, omdat mijn leven er evengoed door in gevaar is. Zou je dat willen? — Natuurlijk niet, kindje. Jouw leven is mij evenveel waard als het mijne. Maar ik begrijp niets van de geheimzinnigheden, die mij hier omringen. Wanneer je een klein tipje van den sluier op wilde hchten, zou ik misschien jouw beweegredenen kunnen verklaren. — Ik heb je toch al gezegd, dat ik mij daarover niet uit mag laten. Je moet mij vertrouwen. — Ik vertrouw je ten volle. Hoe zou ik anders kunnen nadat je mij zoo goed verzorgd hebt. Het neemt echter niet weg dat ik graag zou willen dat je mij eenige dingen verklaarde. Wil je mij nu zeggen hoe ik hier gekomen ben? — Hoe je hier gekomen bent, kan ik je wel vertellen. Ik vond je op den grond liggen, bewusteloos, met een wond boven den slaap. Natuurlijk ben je van het paard gevallen maar hoe dat gebeurd is kan ik je ook niet zeggen. — Waar is het paard nu? — Dat weet ik niet. Ik heb het zelfs heelemaal niet gezien. De indrukken van paardenhoeven welke duidelijk te zien waren, vertelden mij dat je te paard hier gekomen was. — En hoe heb je mij in deze hut gekregen? — Het was niet gemakkelijk," merkte zij glimlachend op. „Je weegt niet bepaald licht en ik heb er ook heel veel moeite mee gehad, vooral omdat alles zoo stil moest gebeuren." Plotsehng hield zij op met spreken. Had zij te veel gezegd ? — Wiens hut is dit eigenhjk? — Dat mag je nooit weten en daarom verbied ik je er ooit meer naar te vragen. — Is het dan zoo'n groot geheim? — Ja, dat moet voor jou het grootste geheim blijven. — Alleen voor mij ? — Neen, voor iedereen. Niemand mag weten van wien deze hut is en waar hij gelegen is. — En daarom verbied je mij deze schuilplaats te verlaten? — Juist, daarom aheen. Wanneer je het toch zou probeeren zou je jezelf aan levensgevaar blootstellen. — Ik wil het graag gelooven omdat je het mij zoo mtdrukkehjk verzekert, maar ik begrijp er, om je de waarheid te zeggen, niets van. — Wanneer je het begrijpen zou, was het gevaar bijna onafwendbaar voor je. — Zeg mij dan tenminste hoe jij je in dit gevaar hebt kunnen begeven? Hoe kan jij hier vrij rondloopen en ik niet? Staat jouw leven dan niet op het spel? — Op het oogenblik niet. Alleen wanneer jn', tegen mijn verbod, de hut zoudt verlaten, ben ik nüjn leven niet zeker. — Als dat waar is, beloof ik je plechtig hier binnen te zullen blijven, hoewel je nuj moet toegeven dat mijn verblijf hier veel op een gevangenschap hjkt. — Het is gevangenschap, maar alleen voor jouw eigen bestwil. — Toch hoop ik spoedig uit deze gevangenis verlost te worden, want ik kan niet zeggen dat deze sombere omgeving erg prettig op mijn stemming werkt. En wanneer ik niet van tijd tot tijd van jouw gezelschap kon genieten, zou de eenzaamheid mij te machtig worden. — Als je eens wist wat ik met die korte bezoeken in de waagschaal stel. — Ik weet het niet, evenmin als ik van de andere dingen iets begrijp, maar ik ben je heel dankbaar voor die opoffering. Ik wilde dat ik in de gelegenheid was je daarvoor te beloonen. — Ik zou nooit een belooning van je aannemen omdat nooit iemand zal mogen weten wat ik voor je gedaan heb. — Je schijnt me verkeerd te begrijpen, Tinilief. Ik hoop later in de gelegenheid te zijn je te toonen, dat ik jouw liefderijke zorgen nooit vergeten zal. — Daar zal je nooit de gelegenheid voor krijgen omdat Neen, ik moet weg. Vanavond, zoodra het donker is, kom ik terug. En even vlug als zij gekomen was verdween zij, Frits met zijn gedachten alleen latend. Een oogenbhk staarde hij haar in stomme verbazing na. Wat bezielde Tini toch? Haar gedrag werd hoe langer hoe raadselachtiger. Onwillekeurig liep hij, de handen in de zakken, in nadenken verzonken de hut op en neer. Tot zijn groote voldoening vond hij in de linker jaszak zijn sigarettenkoker en vlug een sigaret opstekend, blies hij vergenoegd een groote rookwolk voor zich uit. Hij werd gevangen gehouden, dat was hem nu duidehjk. Waarom? Hij kon niet gelooven dat zijn leven anders gevaar zou loopen. Hij was nu toch geheel hersteld en Tini zou best met hem naar de bewoonde wereld kunnen terugkeeren. Waarom deed zij dit niet? Daarvoor zou wel een geldige reden bestaan. Misschien had mijnheer Vermey haar verboden in zijn huis terug te keeren en wist zij niet waar zij naar toe moest gaan. Waarschijnlijk had zij deze moeilijkheden niet voorzien toen zij het plan , opvatte hem op te sporen. Waarom vertelde zij alles niet eerlijk? Dan zouden zij samen kunnen overleggen wat er gedaan moest worden. Haar gedrag kwam hem absoluut onbegrijpelijk voor. Uit haar opmerking, dat hij nooit in de gelegenheid zou zijn haar zijn dankbaarheid te toonen, meende hij te moeten opmaken, dat zij geen oogenblik aan een huwelijk tusschen hen beiden had gedacht. Wat was Tini dan toch van plan? Tevergeefs pijnigde hij zijn hersens. Terwijl hij zich in gedachten over het voorhoofd streek, voelde hn' eensklaps het verband. De wond deed hem in het geheel geen pijn meer en hij was verlangend zelf te onderzoeken hoe ver deze reeds genezen was. Voorzichtig maakte hij het verband los. Boven den slaap vertoonde zich een diepe snede, maar het vleesch was alweer dicht gegroeid zoodat er spoedig alleen maar een litteeken zou overbhjven. Hij achtte het dan ook niet noodig de wond opnieuw te verbinden. Het zakspiegeltje weer opbergend, trad hij nogmaals op het venster toe. Om beter te kunnen zien,, klom luj op de primitieve stoel, waardoor mj een beter uitzicht zou gehad hebben wanneer de onmeining hem niet belet had meer dan drie meter voor zich uit te zien. Bij nadere beschouwing bleek deze muur werkelijk kunstig gemaakt te zijn. Het stijf door elkaar gevlochten en gestrengelde struikgewas vormde een ondoordringbare beschutting, zoodat men daarbinnen veihg was voor de aanvallen van roofdieren. Dat deze beesten in vrij groot aantal in de omgeving rondzwierven, bewezen de geluiden, welke uit het diepst der wildernis van tijd tot tfld tot hem doordrongen. Tenslotte kwam Frits tot de overtuiging dat een verblijf in deze woeste omgeving verre van aangenaam was en dat hij bhj zou znn wanneer hn* met Tini dit oord kon verlaten. Toen de duisternis verrassend snel inviel, stond mj nog steeds door het venster te turen naar de onmeining, de woudreuzen daarachter en misschien naar de bewoonde wereld welke zich ergens, ver achter dit bosch, moest bevinden. VIJFDE HOOFDSTUK. Het omdraaien van een sleutel in het roestige slot deed Frits bemerken dat Tini haar belofte gehouden had. — Ik heb een heerhjk kippenboutje voor je meegebracht, Frits. — Dank je wel, Tini. Wees er van overtuigd dat ik het met smaak zal verorberen want ik heb een ontzettenden honger. Wanneer je het mij toestaat, zal ik een lucifer aansteken want ik geloof dat ik anders niet in staat zal zijn jouw kostelijk geschenk in ontvangst te nemen. Plotseling voelde hij haar hand op zijn arm. — Doe dat niet, Frits. In Godsnaam, wees voorzichtig! Zelfs het aansteken van een lucifer kan gevaar voor ons opleveren. — Dan zal ik het niet doen", antwoordde hij lachend. „Ik zal nu trouwens geen moeite hebben om mijn maal te vinden." Hij voelde dat hij vlak tegen haar aan stond en het kippenboutje van haar aannemend, sloeg hij in een plotselinge opwelling zijn vrijen arm om haar middel en drukte haar tenger figuurtje stijf tegen zich aan, terwijl hij haar met kussen overlaadde. Zich uit zijn omarming losmakend, fluisterde zij: — Dat mag je niet doen, Frits, Op deze wijze zou je mij dwingen dadelijk weer heen te gaan. — Waarom mag ik dat niet, Tini? Moet ik je dan nog zeggen dat ik dolveel van je houd? Ik dacht dat je daaromtrent geen twijfel meer zoudt koesteren. — Maar je moogt mij niet liefhebben, jongen. Mag ik dat niet? Ik kan Immers niet anders. Nadat je mij zoo zorgzaam verpleegd hebt. — Toch is het beter dat je probeert die gevoelens te onderdrukken. Het zou je alleen ellende bezorgen. — Neen Tini, zoo mag je niet spreken. Trouwens, het is .niet waar. Ik zou mij gelukkig gevoelen, hoogst gelukkig, omdat je zoo innig hef voor nuj geweest ben. — Wanneer ik geweten had dat dit er het gevolg van was, zou ik het nooit gedaan hebben. Zijn eetlust was door dit gesprek totaal verdwenen. Daarom legde lüj het kippenboutje op de tafel om er zich later aan tegoed te doen. Terwijl luj Tini in zijn beide armen nam, vroeg hij hartstochtelijk: — Houd je dan niet van mij, Tini? Toe, zeg het me eerhjk; laat mij niet in twijfel leven. Ik heb vurig gehoopt dat je mijn liefde zoudt beantwoorden en jouw gedrag gedurende de laatste dagen heeft nuj in die overtuiging gesterkt. Heb ik nüj vergist? Het scheen dat zij zelfs in de duisternis bang was dat hij te veel van haar gezicht zou kunnen aflezen want schuchter verborg zij haar hoofdje tegen zijn borst. — Ik zal nooit jouw vrouw kunnen worden," stamelde zij en het was alsof tranen haar stem verstikten. — Waarom met, kindje? Denk je dat jouw vader nooit zn'n toestemming zal geven? — Ik had je verboden over hem te spreken en nu doe je het toch", merkte zij treurig op. — Neem mij niet kwalijk, Tini. Ik deed het niet met opzet en het spijt mij werkelijk. Och, wist ik maar hoe alle hinderpalen en beletselen uit den weg te ruimen, dan zou ik iedere poging voor ons geluk wagen. — Het kan niet Frits, geloof mij. — Zeg mij dan tenminste dat je van nüj houdt, dat ik nüj niet in jou vergist heb. — Ja, ik houd van je, heel veel zelfs. — Lieveling! Misschien wilde Frits haar nog meer zeggen, maar een lange kus, welke hij haar op de hppen drukte, benam hem voor het oogenblik de gelegenheid daartoe. Eindelijk maakte Tini zich uit zijn omarming los. — Het spijt mij dat dit gebeurd is, Frits. — En ik heb mij een oogenblik in den hemel gewaand, heveling. — Juist daarom. Nu zal het je nog moeilijker vallen afstand van mij te doen. — Dat wil ik niet en ik zal voor je vechten met alle kracht, die in nuj is. — Het zal je niet veel helpen, jongen, omdat het onmogelijk is. Wij mogen er niet meer over spreken, dat is in ons beider belang. Maar het zal nüj evenveel leed berokkenen als jou; dat weet ik. Wil je probeeren de mijne te worden? — Het kan niet jongen. Plotseling barstte zn' in tranen uit. Hij het znn hand zacht streelend over haar hoofdje ghjden. — Frits, heveling, het gebeurde van hedenavond dwingt mij een wijziging in mijn plannen te brengen. Ik wilde je nog eenigen tijd hier houden; ik had zelfs gehoopt dat je lang, heel lang, bij mij zoudt blijven. Maar nu moet ik daar van afzien. Zoo spoedig mogeüjk moet je hier vandaan. Daartegen heb ik niet het minste bezwaar. Je weet dat ik zelfs verlang uit deze gevangenis verlost te worden; tenminste wanneer jij met nuj meegaat. En dat doe je toch? — Ja, ik zal met je meegaan. Zonder mijn hulp zou je waarschijnlijk den weg niet kunnen vinden. — Wanneer gaan wij, heveling? — Misschien vannacht nog; dat zal van de omstandigheden afhangen. — Van welke omstandigheden? — Dat kan ik je niet vertellen. Gevoel je je werkehjk sterk genoeg om een langen tocht te ondernemen ? — Ja zeker Tini. Ik zal uren kunnen loopen zonder moe te worden. — Bedenk dat een nachtelijke tocht door bergterrein buitengewoon vermoeiend is. — Dat weet ik heveling. Maar het zal geen bezwaar voor mij zijn. — Goed Frits; maak je dan gereed over een paar uur te vertrekken. — Mijn koffers behoef ik gelukkig niet te pakken," merkte hij lachend op. „Handbagage heb ik ook niet, dus ik geloof tot jouw beschikking te zijn, zelfs wanneer je nu reeds wilde vertrekken." — Nu kunnen wn' nog niet weggaan. Ik moet eerst zien of het terrein veilig voor ons is. — Je wilt toch niet zeggen dat jij er alleen op uit wilt gaan in deze nachtelijke duisternis? Dat wil ik volstrekt niet hebben, kindje. Je mocht eens een tijger tegenkomen. — Een tijger zullen wij wel kunnen ontloopen, daar ben ik niet bang voor. — Dus je voorziet andere gevaren? — Ik wil nuj eerst overtuigen dat het andere gevaar op het oogenblik niet dreigt En als ik daar zeker van ben, moeten wij zoo spoedig mogelijk hier vandaan. Laat nuj nu gaan; ik kom binnen een kwartier terug. Voordat zij de deur gevonden had, nam Frits haar nogmaals in zijn armen om door een teedere omhelzing van zijn liefde blijk te geven. — Doe dat niet meer, jongen. Je weet dat het niet mag. En zich vlug losrukkend, verhet zij het vertrek. Frits gevoelde zich hoogst gelukkig. Hij zou met Tini naar de bewoonde wereld teruggaan en daardoor zou er een einde komen aan de geheimzinnigheden, waarmede hij gedurende zijn verbhjf in deze hut omringd was geweest Toch bleef Tini's gedrag hem onverklaarbaar. Waarom wilde zij juist in den nacht vertrekken? In het volle daglicht zou de tocht minder gevaarlijk zjjn maar dan zou hij zich misschien een denkbeeld kunnen vormen van de ligging van de hut en dit moest geheim voor hem blijven, had zij gezegd. En misschien kon zij des nachts beter aan het andere gevaar ontkomen. Waaruit bestond dit toch? Zou hij het ooit kunnen ontdekken? Er moest wel iets vreesehjks dreigen, hetwelk Tini, die toch toegegeven had dat zij ook van hem hield, deed verklaren, dat zij nooit de zijne zou kunnen worden. Of had haar vader zulk een invloed op haar dat zij zijn wil blindelings wilde gehoorzamen? Was zij dan bang voor hem? Hij slaagde er niet in een afdoend antwoord op deze vragen te geven. Zou zij hem later het geheim zelf ontsluieren? Voorzichtig sloop Tini het vertrek binnen. — Ben je gereed Frits? — Ja kindje. Ik heb een goede dosis moed verzameld voor deze gevaarlijke reis waarbij ik mij geheel aan jouw goede leiding moet toevertrouwen. — Laat ons dan geen minuut verhezen want we hebben niet veel tijd. Zijn hand grijpend, voerde zij hem mee in den duisteren nacht. Het gelukte hem met iets van de omgeving waar te nemen, hoeveel moeite hij deed met zijn scherpe oogen de duisternis te doorboren. Hij wist dat hij zich op de open vlakte rondom de hut bevond en zij moesten dadehjk bij de omheining komen. — Bhjf even staan dan zal ik den weg voor je vrij maken. Een oogenblik het Tini zijn hand los. Hij hoorde een geritsel van takken en bladeren. Was er een deur in dezen muur? Hij kon er geen ontdekken. — Kom nu maar mee," fluisterde zij hem toe. „Maar wees voorzichtig want onze weg zal dwars door het struikgewas voeren." — Dus wij zullen heelemaal op ons gevoel moeten vertrouwen? — Jij tenminste, want jouw oogen zullen niet gewend zijn aan zulk een duisternis. — Daar zeg je een reusachtige waarheid, Tini. Ik kan werkehjk geen meter om mij heen zien en ik begrijp niet hoe het jou gelukt is in deze rimboe den weg te vinden. — Het valt mij gemakkelijker dan jij denkt, Frits. Houd nuj nu maar stevig vast en bescherm jouw gezicht zoo veel mogelijk tegen de terugspringende takken. — Dat had je een paar seconden eerder moeten zeggen dan had ik misschien een gevoelige striem kunnen ontloopen. Wanneer het helder dag geweest was, zou Frits waarschijnlijk in een onbedaarlijke lachbui uitgebarsten zijn. Hij, de stevige, stoere jongen, geleid door een zachte vrouwenhand. Als een hulpeloos kind deed luj voorzichtig stap na stap, bang zich aan de scherpe takken te kwetsen. Gelukkig kwam die gedachte niet in hem op want anders zou hij zich zeker geschaamd hebben. Nu was er alleen een verlangen in hem, een sterk verlangen, om zoo spoedig mogelijk uit deze wildernis te ontkomen. Hij kon onmogelijk schatten welken afstand door hen was afgelegd. Kwam er nooit een einde aan dien onbegaanbaren weg? Zou er geen beter pad zijn of Voerde Tini hem met opzet door de struiken om het terugvinden van de verblijfplaats onmogelijk te maken? — Komen wij nooit aan een behoorlijk voetpad, Tini of is dit de kortste weg naar Tosari?" vroeg hn' lachend. — Houd moed Frits; binnen enkele minuten zullen wij een begaanbaar pad bereiken. Dan is het ergste geleden. — Je hebt mij een interessant uurtje laten doorleven, hoewel ik je er eerlijk bij moet zeggen dat ik er nooit spijt van gehad zou hebben wanneer nuj dit strooptochtje ontgaan was. Tini kon een lach niet onderdrukken en zij nam zich voor hem eens flink te plagen. — Ik dacht dat je er zoo verlangend naar was eens een kijkje buiten de hut te nemen. — Dat ben ik ook, kindje. Maar ik had niet kunnen vermoeden dat je nuj in zoo'n onherbergzaam oord zoudt brengen. Ik begrijp niet hoe je nuj in bewusteloozen toestand hier doorheen gekregen hebt. — Dat kan ik je helaas niet verklappen, Frits. Wees even dubbel oplettend want nu komt een lastig gedeelte. — Het kan haast niet lastiger. Zoo voorzichtig mogelijk baanden zij zich een weg door de dichte struiken. Hun zwoegen werd beloond want na een heftige worsteling met de onwillige takken stonden zij op een smal pad, dat zacht glooiend door het bosch slingerde. — Als je het mij toestaat, wil ik even uitblazen," riep Frits haar hijgend toe. — Eén minuut dan, maar ook niet langer. Wij moeten voort want wij zijn nog ver van ons einddoel verwijderd. Straks, als wij op bekend terrein zijn, mag je even uitrusten. Voort ging het weer en hoewel het pad niet zoo veel moeilijkheden opleverde als het struikgewas, vond Frits ook dit gedeelte van den tocht verre van aangenaam. Plotseling bleef Tini staan. Aan het trillen van haar hand meende luj te bemerken dat zij een onaangename ontdekking had gedaan. — Wat is er Tini? — Stil. Spreek niet zoo hard. Heb je lucifers bij je? — Ja hier in mijn zak. Wil je dat ik er een aansteek? — Neen, laat mjj het hever doen. Ik ben voorzichtiger dan jij. Hij reikte haar het doosje over en een oogenblik later verlichtte een klein vlammetje vaag den omtrek. Tini boog zich voorover om beter te kunnen zien. — Wéét je wat ik hier gevonden heb, Frits? — Neen kindje en ik kan het ook niet zien want je hand dekt bijna al het licht af. — Hier ligt een dood paard. — Een dood paard? — Ja, tenminste de resten van een paard; een groot gedeelte is reeds opgegeten. Voorzichtig kroop Frits naderbij en bij het schijnsel van een tweede lucifer, welke zij had aangestoken, herkende hij de overblijfselen van zijn rijpaard. Een rilling voer hem door de leden en flauw stamelde hij: — Dit cadaver verklaart het gebrul in den nacht. Nu, het paard heeft zijn rare streken duur moeten betalen. Zou dat vreesehjke monster nog in de buurt zijn, Tini? — De tijger, welken jij gehoord hebt, zal hier niet meer komen, Frits. Maar het is niet onmogelijk dat er nog een andere is. Wij moeten in ieder geval voorzichtig zijn en het is niet raadzaam lang bij dit cadaver te vertoeven. Kom, laat ons voortmaken. Hoewel Frits met bang van aard was, deed de gedachte aan een tijger hem allesbehalve gerust zijn. — Denk je dat er nog zoo'n beest hier rondsluipt, Tini ? — Misschien. Ik weet het niet. Wij hebben niets gehoord dat zijn tegenwoordigheid verraadt. — Ik ben ongewapend. Veronderstel eens — Zelfs als je gewapend was zou je nog machteloos staan. Je kunt immers niets zien in de duisternis. — Daar heb je gelijk in. Maar het zou mij in ieder geval een veel geruster gevoel geven. — Ik hoop dat wij hem ontloopen kunnen maar als het toeval wil dat er een ons pad kruist, zal je zelf wel zien dat je niets waard ben zoodra hij eenmaal zijn gebrul heeft doen hooren. — Ben jij dan niet bang, Tini? — Natuurlijk vind ik het minder prettig, maar ik zal waarschijnlijk wel kans zien aan zijn machtige klauwen te ontkomen. — En ik dan? — Dat zal van joüw tegenwoordigheid van geest afhangen. Vlug denken en vlug handelen zal je eenige redding kunnen zijn. Laat ons hard loopen dan hebben wij de meeste kans uit zijn nabijheid te blijven. Frits het zich dit geen tweemaal zeggen. Met zijn lange beenen stapte hij vlug achter Tini aan en nog kostte het hem moeite dit lenige meisje bij te houden. Toen het pad zich iets verbreedde, kwam hij naast haar loopen en nog steeds hand in hand, snelden zij voort door de duisternis. — Zijn wij dit vervloekte bosch haast uit?" merkte hij na een lange stilte op. — Nog niet, Frits. Dat zal nog wel een half uurtje duren. Onwillekeurig slaakte hij een diepen zucht. — Was je liever in de hut gebleven?" vroeg zij spottend. — Dat niet bepaald, maar ik zit hever met je in de hut dan hier in de wildernis. Ik kan je niet eens Hij kon helaas den zin niet voleindigen want een diepe kuil in den weg deed hem plotseling op de knieën vallen. Met moeite onderdrukte hij een verwensching. Toch wilde hij haar niet laten blijken dat deze nachtelijke tocht weinig bekoring voor hem had en vlug opstaande, vervolgde hij, schijnbaar blijgemoed, zijn weg. Het leek werkehjk of het noodlot hem dezen nacht kennis wilde laten maken met alle verschrikkingen van een tropisch woud. Nauwelijks hadden zij een drie honderd meter afgelegd of een vervaarlijk gebrul deed zich vanuit de verte hooren. — Daar is dat leelijke monster al!" riep luj verschrikt uit. — Praat in Godsnaam niet zoo hard als jouw leven je hef is," fluisterde Tini hem toe. „Hij is nog ver weg en ik weet niet welke richting hij volgt." — Maar wij kunnen hem toch niet opwachten? — Natuurhjk niet. Dat zou het onverstandigste zgn wat wij konden doen. Misschien is de fortuin ons gunstig en merkt hij ons niet op. Weer klonk het angstwekkend gebrul door het stille woud, maar nu krachtiger dan den eersten keer. — Hij komt dichterbij!" hijgde Frits vol ontzelSng. — Ja, zijn weg schijnt hier langs te voeren. Maar het is mogelijk dat luj ons niet heeft geroken. — Wat moeten wij doen, heveling? — Ons zoo spoedig mogelijk in veiligheid brengen voor het geval hij ons op het spoor is. Kan je klimmen? — Ik geloof het wel, maar ik moet tot mijn schande bekennen, dat ik op het oogenblik sta te beven op mijn beenen. — Je moet, als jouw leven je hef is. Kom vlug dien boom in. En zoo hoog mogelijk! — En jij dan, Tini? — Ik ben er misschien eerder in dan jij. Met de lenigheid van een aap klom zij naar boven en zij zat reeds rustig op een dikken tak toen Frits, buiten adem, zich eindelijk hijgend bij haar voegde. — Zitten wij nu veilig? — Stil als je belieft. Spreek geen woord meer. Het minste geluid zou onze aanwezigheid verraden. Doodstil wachtten zij de koménde gebeurtenissen af. Voor de derde maal klonk het gebrul in de nachtelijke stilte, maar nu vlak bij hen. Bevend klemde Frits zich aan den tak vast. Zou de tijger hen bespeurd hebben? Een geritsel in het struikgewas verraadde zijn onmiddellijke nabijheid. In de volgende minuten zou hun lot beslist worden. Als een donderslag klonk de roep van den koning van het woud nu vlak onder hen. Zij durfden nauwelijks ademhalen. Frits kon zich slechts met moeite overeind houden; alles draaide voor zijn oogen en hij zou misschien naar beneden gevallen zijn wanneer Tini hem niet bijtijds gesteund had. Hij hoorde het monster voortsluipen door het kreupelhout, steeds dichterbij komend. Toen meende hij een schaduw te zien, welke zich onder den boom bewoog. Bijna was een angstkreet aan zijn mond ontsnapt, maar gelukkig hadden de zenuwen voor een oogenbhk zijn stem verlamd. Het minste geluid zou hun onvernüjdehjken dood ten gevolge hebben gehad. Langzaam bewoog de schaduw zich verder, verwijderde zich van hun schuilplaats en verdween in de struiken. Nog eenmaal hoorden zij van verre het gebrul weerklinken. De tijger had hen niet opgemerkt. Na een lange stilte fluisterde Tini eindelijk: — Het gevaar is geweken, Frits. Laat ons gauw verder gaan. — Zou hij niet meer terugkomen? ' — Voorloopig niet. Waarschijnlijk doet hij zich op het oogenblik te goed aan het cadaver. Dan is hij minder oplettend. Voorzichtig heten zij zich uit den boom glijden. — Nooit van mijn leven zal ik dit benauwde oogenbhk vergeten, Heveling," merkte Frits nog steeds trillend op. „Ik had niet gedacht dat wij hem nog ontkomen zouden." — Wij gaan tegen den wind in. Daarom heeft hij ons niet geroken. Maar nu wordt het gevaarlijker voor ons. Wanneer hij aan het paard niet genoeg meer heeft, kan hij ons nog vervolgen. Daarom moeten wij voortmaken en trachten zoo spoedig mogelijk uit het bosch te komen. Frits behoefde geen aansporing meer. Hij was niets gesteld op een ontmoeting met het monster zoodat hij meer draafde dan hep. Nooit had hij kunnen denken dat een tijger zoo'n verlammenden schrik over hem zou kunnen brengen en hij bewonderde Tini, die geen oogenbhk haar tegenwoordigheid van geest verloren had. Zonder haar zou hij het beest zeker ten prooi gevallen zijn. Dit was nu reeds de tweede maal dat hij zijn redding aan haar te danken had. Hoe gaarne zou hn het haar op de een of andere manier vergelden. Wanneer zich daartoe maar een gelegenheid voordeed. — Wil jij dit speldje in jouw zak steken, Frits? Het is gebroken, waarschijnlijk bij de klimpartij, en ik ben bang dat ik het verhezen zal. Straks zal ik het wel van je terugvragen. — Natuurhjk wil ik dat, heveling. Ik zou het zelfs graag willen behouden als een herinnering aan deze sensationeele ontmoeting. — Neen, ik moet het terughebben zoodra wij een oogen- blik rusten. Nu heb ik geen tijd om het op te bergen. Wij moeten voort, zoo snel mogelijk. — Het spijt nüj dat je het niet geven wilt, maar ik zal het goed voor je bewaren. Toch kon hij niet nalaten, alvorens het weg te bergen, een kus op dit kleinood te drukken. Frits meende een verfrisschende koelte te voelen. Zouden zij den zoom van het bosch bereikt hebben? — Aan den tijger zijn wij ontkomen, Frits. — Gelukkig Tini. Dat is een pak van mijn hart. Wil je wel gelooven dat ik nüj geen oogenblik meer rustig gevoeld heb. — Ik wil het niet alleen gelooven, maar ik heb het zelfs gezien", plaagde zij. — Misschien heb ik mij erg kinderachtig aangesteld; ik weet het zelf niet eens, want ik was heelemaal in de war. — Dan zal je nu wel kalmeeren want het gevaarlijkste gedeelte van den tocht is achter den rug. Trouwens, de frissche lucht zal je goed doen. — Ik geloof dat ik nu op bekend terrein ben. Als ik mij niet vergis krijgen wij eerst een open vlakte en daarna de steile helhng naar de Zandzee. — Juist Frits, je hebt gehjk. Na korten tijd daalden zij het steile pad af, hetwelk hen naar den Roedjak voerde. In de Zandzee heerschte een ijzige kilte. Hoewel Frits niets om zich heen kon zien, begreep hij dat de beroemde nevels van den Dasar hen omgaven. — Ben jij niet vermoeid Tini? Wil je soms even rusten? — Nog niet Frits. Wanneer jn het vol kunt houden, zullen wij nog doorloopen want het is al laat en de tijger heeft ons een leehjk oponthoud bezorgd. Ofschoon de doorgestane angsten hem nog in de leden zaten, veinsde Frits „zoo frisch als een hoentje" te zijn. Vlug naast Tini voortstappend, stak hij zijn arm door de hare. — Wil je wel gelooven dat ik je bewonder, Tini. Nog nooit heb ik zoo'n flink meisje gezien. Jij schijnt geen gevaren te kennen. — Daarin vergis je je, Frits. Ik ken ze juist wel en daarom tracht ik ze te ontkomen. Het is niet zoo moeilijk als het schijnt. — Een ander meisje zou in zoo'n geval niet zoo kordaat zijn opgetreden. — Wanneer zij even moedig was als jij zeker niet. Daar heb je gelijk in. Toe Tini, plaag er mij nu niet meer mee. Ik erken dat ik bang geweest ben, kinderachtig zelfs, maar ik moet er tot mijn verontschuldiging aan toevoegen dat ik ook nog nooit zoo'n onaangename ontmoeting heb gehad. — Ja, ja", plaagde Tini verder. „Ik heb je nu pas goed leeren kennen." — Kunnen wij niet over een ander onderwerp spreken?" vroeg luj eindelijk wanhopig. „Ik denk dat je mij dit tijgeravontuur nog dikwijls in herinnering zult brengen." Een dof gedreun drong tot hen door. Angstig drukte Frits zich dicht tegen haar aan. — Wees maar niet bang, Frits. Ditmaal dreigt ons geen gevaar. — Ben je daar zeker van, kindje? — Ja. Het zijn de half-wilde paarden, die in dit gedeelte van den Roedjak een enkele maal worden aangetroffen. — Men had mij verteld dat deze beesten alleen in de menschehjke fantasie bestonden. — Neen Frits. Dan heeft men je verkeerd ingelicht, Deze paarden zijn hier werkelijk; zij leven in groote kudden, maar het gebeurt zelden dat men ze tegenkomt. Zn zijn veel angstiger dan gewone paarden. — Kunnen zij ons niet onder den voet loopen ? — Daarvoor bestaat heelemaal geen gevaar. Zij zullen zich niet zoo dicht bij ons wagen en mocht dit wel het geval zijn, dan zal een enkele schreeuw voldoende zijn om hen op de vlucht te jagen. Toen het gedreun ophield, verbrak geen enkel geluid meer de doodsche stilte. Eindelijk verklaarde Tini dat zij op de rustplaats waren aangekomen. Deze mededeeling vervulde Frits met blijdschap want hoewel hij het niet wilde erkennen, gevoelde hij zich vermoeid, zoodat hij dan ook spoedig in het zand neerviel. — Wil je hier vlak naast mij komen zitten, Tini? Zwijgend voldeed zij aan zijn verzoek. Hij sloeg zijn arm om haar heen en drukte een langen kus op haar hppen. — Ik dank je Heveling voor jouw veilig geleide. Zonder jou zou ik nooit den weg gevonden hebben. — Het verheugt nüj dat ik je dezen dienst heb kunnen bewijzen, jongen. Trouwens, het is eigenlijk niet de moeite waard om er over te spreken. — Vind jij het niet de moeite waard? Je hebt nüj het leven gered. — Kom, kom. Je overdrijft een beetje. Zonder nüjn hulp was je ook wel aan dien tijger ontkomen. — Dat weet ik niet, Tini. Ik gevoelde nüj een oogenbhk geheel verlamd. Er schijnt werkehjk een buitengewone macht van zoo'n beest uit te gaan. — Vergeet niet dat het jouw eerste kennismaking was. Een volgenden keer ben je even onverschrokken als ik. — Ik hoop het. Jij hebt nüj tenminste veel geleerd. Hoe zal ik je ooit mijn dankbaarheid kunnen toonen? — Dat is niet noodig en trouwens, ik denk dat je er de gelegenheid niet toe zult krijgen. Dus je weigert nog steeds nüjn vrouw te worden? — Ik kan niet, jongen. Geloof nüj. Wanneer je de omstandigheden kende, zou je nüj begrijpen. — Wü je het nüj dan niet verklaren? — Dat mag ik niet Frits, hoe graag ik het zou willen. Toe, wees verstandig en zet dit denkbeeld uit het hoofd. — Het is mij onmogelnk, Tini. Ik moet van je houden en dat kan je mij niet verbieden omdat het jouw eigen schuld is. — Dus je verwijt mij dat ik je verpleegd heb? — Neen natuurlijk niet, kindje. Daar ben ik je juist innig dankbaar voor. Die zorgzame verpleging heeft een gevoel van waarachtige Hef de bij mij opgewekt en na vannacht zal niets mijn liefde voor jou meer kunnen dooden. — Maar je moogt mij niet Hefhebben. — Waarom heb je mij dan niet laten Hggen?" merkte hij bitter op. — Wanneer ik je had laten Hggen, was je nu al dood geweest, jongen. Dan was jou hetzelfde overkomen als het paard. Zou je dat gewild hebben? — Jij hebt mij het leven gered. Maar wat is een leven zonder jou. Ik kan jouw verzorging niet missen. — En ik kan je die verzorging niet geven, hoe graag ik het zelf zou willen. — Zeg nuj dan toch waarom, Tini. Waartoe dienen al die geheimzinnigheden ? — Ik kan het je niet zeggen. Zou je mij ongelukkig willen maken? — Natuurlijk niet. Ik zou je graag gelukkig zien, heel gelukkig en ik zou het heerlijk vinden als ik je het geluk kon geven. — Wanneer het mogehjk was, zou ik het graag van je aannemen, maar het mag niet. — Van wien niet? Wie verbiedt je dat? — Dat kan ik je niet vertellen. — Zal er dan nooit een tijd komen dat je jouw eigen wil kunt volgen? Ik zal op je wachten, maanden, jaren, net zoo lang als jij het noodig oordeelt. — Ik weet niet of die tijd ooit zal komen. Misschien wel, misschien niet. Maar jij kunt daar in ieder geval niet op wachten. — En als ik het toch doe? — Dan wacht je tevergeefs. Ik wilde datje verstandig was en naar nüjn raad luisterde. Je zoudt jezelf en mij veel leed besparen. — Waarom ben je dan zoo hef voor nüj geweest, Tini? — Ik had het niet moeten zijn, dat geef ik toe. Het is een groote fout van nüj geweest, maar ik kon het niet helpen omdat ik nüjn gevoelens niet heb kunnen verbergen. Snikkend verborg zn haar kopje aan zijn borst. — Dus je houdt werkehjk van me? — Ja jongen, dol veel. Anders zou ik dezen tocht niet met je ondernomen hebben. Als je eens wist — Ik weet dat ik niet buiten jou kan, lieveling en als onze liefde sterk is, moet zij alle hinderpalen uit den weg kunnen ruimen. — Ik wilde dat het mogelijk was, maar ik weet dat het nooit zal kunnen. — Waarom niet?" vroeg hij wanhopig. — Ook daarop kan ik je helaas geen antwoord geven, hoewel het nüj hindert zoo geheimzinnig te moeten zijn. — Ik heb te veel verphchtingen aan je om jouw stilzwijgen niet te respecteeren maar je zoudt haast maken dat ik gewenscht had dat je mij hadt laten hggen. — Zoo mag je niet spreken, Frits. Wanneer je werkehjk veel van mij houdt, moet je altn'd aan me bhjven denken als een prettige herinnering, die je niet graag zoudt missen. — Ik wil geen herinnering, ik wil je zelf. — Mij kan je niet krijgen en daarom moet je tevreden zijn met de herinnering. Hij slaakte een diepen zucht. — Toe, wil je me beloven er niet meer over te zullen spreken ? Het kostte hem veel strijd deze belofte af te leggen. Hij gevoelde zich erg ongelukkig. Met het hoofd op de handen gesteund, dacht hij na hoe anders het geweest zou zijn wanneer al die geheimzinnigheden niet bestonden. Ondanks.het treurige van het geval moest hij plotseling inwendig lachen. Hij herinnerde zich eensklaps het oogenbhk toen hij naast Tini gezeten, daar boven op den Bromo, een gulden geofferd had. Zij had hem uitgelachen en hem gevraagd of hij zelf niet in staat was een vrouw te zoeken. Nu had hij haar gevonden en zij had hem geweigerd. De hulp van den Hindoe-god scheen voor Christenen niet veel waarde te hebben. Zou zij hem misschien om dit bijgeloof geweigerd hebben? Dat kan hij zich niet voorstellen want Indische meisjes zijn over het algemeen zelf zeer bijgeloovig. Trouwens, het was slechts een aardigheid van hem geweest, een dolle grap, feitehjk alleen om haar te vermaken. — Heb je geen honger, Frits? — Om je de waarheid te zeggen, heb ik wel een leeg gevoel in nüjn maag en ik geloof dat ik tegen een stevige Indische rijsttafel niet het minste bezwaar zou hebben. — Ik dacht wel dat deze wandeling je hongerig zou maken en daarom heb ik iets voor je meegenomen, hoewel het lang geen rijsttafel vervangen kan. Lachend reikte zn hem een stukje inlandsen gebak over. — Misschien is dit juist voldoende om den eersten honger te stillen. In Tosari kan je verder de schade wel inhalen. — Ik dank je wel, heveling. Heusch, je overlaadt nüj met weldaden. — Zoo veel bijzonders is het niet. Ik hoop dat het je smaken zal. — Heb je het zelf klaargemaakt, Tini? — Ja Frits. Het spijt nüj alleen dat ik je niets beters aan kan bieden. — Natuurhjk zal het nüj heerhjk smaken. Maar eet je zelf niets ? — Ik heb op het oogenbhk in het geheel geen trek. Trouwens, ik heb voldoende gegeten en jij hebt de laatste dagen vrijwel gevast. Frits had werkelijk een razenden honger en hij het zich het gebak dan ook goed smaken, zoodat in minder dan geen tijd de geheele voorraad verdwenen was. — Ben je nu voldoende aangesterkt om den tocht voort te zetten? — Ja zeker, Tini. Ik kan nu als het moet weer eenige uren loopen. — Laat ons dan verder gaan want wn zijn nog lang niet aan het einde. Arm in arm hepen zij voort door de zware mist, die Ml neerhing over de zandwoestijn. — Ik zie deze nevels liever vanaf den Moenggalpas", merkte Frits, die door het stilzitten koud was geworden, op. „Tot mijn spnt kan ik een dergeüjke wandeling niemand aanbevelen." — Wie weet hoe gauw je weer 's nachts in de Zandzee rondloopt. — Ik? Nooit van mijn leven meer. Ik heb er nu genoeg van. Mijn Bromotocht zal ik nooit vergeten. Ik heb dien altijd werkenden vulkaan nu eenmaal gezien en heb niet het minste verlangen de kennismaking te hernieuwen. Het is een eenigszins stoute beeldspraak maar ik heb mijn buik vol van den Bromo. De natte mist is nuj in zooverre aangenaam dat hij nuj den aanblik van dien ongeluksberg ontneemt. — Misschien zie je den Bromo nog wel eens. — Als mij dat ongeluk overkomt, vraag ik direkt de gulden terug, die ik er in geofferd heb. Als het kan met interest. Tini barstte in een schaterlach uit. — Jij bent niet de eenige, die zijn geld is kwijtgeraakt aan den Bromogod. Laat je dat een schrale troost zijn. Frits durfde haar niets te zeggen, maar het gebak scheen niet de uitwerking te hebben gehad, welke ha er van verwachtte. Een loom gevoel overviel hem. Zou hij werkehjk zhn krachten overschat hebben? Hij had niet gedacht dat de afstand zoo groot zou zhn. Hij moest zich flink houden want hij wilde niet onderdoen voor het tengere meisje, dat schijnbaar onvermoeid, naast hem voortsnelde. Het werd hem steeds moeilijker gehjken tred met haar te houden. Dat loome gevoel verspreidde zich door zijn geheele lichaam; zelfs zijn hoofd begon zwaar te worden. Ofschoon Tini waarschijnlijk bemerkt had dat zijn arm zwaarder op haar steunde, het zij het hem 'niet blijken. Zij probeerde hem voort te trekken zonder de snelheid te verminderen. Frits gevoelde dat zijn krachten hem begaven. Met moeite sleepte hij zich naast haar voort. Eindelijk kon hij niet meer; hij bleef stilstaan en hij zou neergevallen Zijn wanneer Tini hem niet ondersteund had. — Tini, laat mij even rusten. Een oogenblikje maar. — Ben je zoo moe, Frits? — Ja, ik weet met wat het is. Het overvalt mij plotseling. Het is net alsóf ik te veel van mijn krachten gevergd heb. — Kom, kom, Moed houden. Het zal wel overgaan. — Wanneer ik maar even kon zitten. Ik weet niet wat het is. Voorzichtig het zij hem op den grond ghjden. — Ik ben zoo moe," klaagde bij. Weinige oogenbhkken later was hij in een diepen slaap verzonken. Toen Frits Stagers de oogen opende, was het helder dag. De zon stond hoog aan den hemel; het moest dus omstreeks middag zijn. Het kostte hem moeite de oogen open te houden; de oogleden waren zwaar als lood. Waar was hij? Steunend op beide handen richtte hij zich op. Voor hem strekte de Zandzee zich uit, in schijnbare oneindigheid. En daar in de verte vertoonde de grillig gevormde Bromo zich aan zijn verbaasden blik. De Bromo, waaruit langzaam witte wolkjes dwarrelend omhoog stegen. Achter hem rees de steile Zandzeerand loodrecht omhoog. Waakte of droomde hij? Hoe kwam hij hier? Met geen mogelijkheid kon hij zijn gedachten concentreeren. De Bromo, daar was hij op geweest, met een groot gezelschap en toen was zijn paard op hol geslagen. Nu lag hij hier. Zou hij op deze plek van het paard gevallen zijn? Toen flitste in zijn verwarde hersens een vage voorstelling van een hut, temidden van een groot bosch, en hij herinnerde zich Tini, die hem verpleegd had. Tini, die hem midden in den nacht had meegenomen, dwars door het bosch. Tini, die hem gered had van den tijger. Samen hadden zij in de Zandzee gerust om daarna hun weg te vervolgen naar Tosari. En nu was hij hier, alleen. Waar was Tini? Had zij hem in den steek gelaten? Dat kon niet want zij had juist zoo goed voor hem gezorgd. In zijn omgeving was' nergens een menschelijk wezen te bespeuren. Met moeite kroop hij overeind. De handen tot een trompet vormend, riep hij naar alle richtingen „Tini, Tini!", maar luj kreeg geen antwoord. Alleen de echo van den Zandzeerand herhaalde zijn roep. Tini was er niet. Zou het dan toch een hersenschim geweest zijn? Was hij hier dan toch van het paard gevallen? Hij wist het niet. Een oogenbhk later meende hij weer zeker te weten dat Tini hem vergezeld had op een nachtehjken tocht door het bosch en de. Zandzee. Was het een droom geweest ? Tevergeefs tuurde hij naar alle richtingen. En de grillige Bromo, daar recht voor hem, stootte een groote rookwolk uit, welke langzaam opdwarrelend, hoog in de lucht een groot vraagteeken scheen te vormen. Het Bromoraadsel i ZESDE HOOFDSTUK. Met moeite sleepte Frits zich voort. Hij voelde zich doodzwak. Hoe lang hij daar gelegen had en hoeveel dagen er reeds verloopen waren sinds zijn vertrek uit Tosari kon hij zich niet herinneren. Hij wist het niet, kon er zich zelfs geen denkbeeld van vormen. De Zandzee leek hem oneindig. Op dit uur van den dag bestond er weinig kans dat hij iemand zou tegenkomen., Wanneer er in den vroegen morgen een gezelschap naar den Bromo was getrokken zou dit reeds lang in Tosari znn teruggekeerd. Hoeveel zou hij niet gegeven hebben voor een paard of zelfs voor een geminachten draagstoel. Het loopen viel hem moeilijk. Daar in de verte moest zich de Moenggalpas bevinden, dat herinnerde hij zich. Maar het leek alsof deze steeds even ver van hem verwijderd bleef. Wanneer hij geweten had dat zich dicht hij hem een pad tegen den Zandzeerand opkronkelde, waarlangs hij binnen korten tijd het dorp Ngadisari had kunnen bereiken, zou hij zich geen oogenbhk bedacht hebben en dezen weg zijn ingeslagen want hij verlangde erg naar rust. Maar hij wist het niet. Hij kwam haast niet vooruit in deze woestijn, waar de zon nu fel brandde. Toch moest mj verder gaan want onder geen omstandigheid zou hij nog een nacht in dit onherbergzaam oord willen doorbrengen. Op van vermoeidheid en door honger en dorst gekweld, bereikte hij eindelijk den Moenggalpas. Hij wilde even rusten want hij zag geen kans nu dadelijk deze steile helhng te beklimmen. Maar hij moest voort wanneer hij nog den zelfden dag Tosari wilde bereiken. Hoe hij in het dprp Padakaja was gekomen, kon hn zich later niet meer herinneren. Zijn verschijning wekte groote beroering onder de bijgeloovige inlanders. Hij was als vermist opgegeven, dagen geleden. En nu zagen zij hem uit het schemerdonker te voorschijn komen, doodsbleek, met holle wangen. Het moest een geestverschijning zijn! Angstig trokken de inwoners zich terug in hun huizen, de deur achter zich sluitend. Het kostte hem moeite de inlanders te overtuigen dat hij van vleesch en bloed was en de prijs, welken hij moest betalen voor een draagstoel naar Tosari, bewees dat men er niet veel voor gevoelde een teruggekeerden doode te vervoeren. Toch zou hij alles gegeven hebben wat hij bezat want hij wist dat hij onmogehjk te voet Tosari zou kunnen bereiken. Het was reeds laat toen hij, gevolgd door een troep druk pratende inlanders, voor het hotel stilhield. Het nieuws van zijn terugkomst had zich als een loopend vuurtje verspreid; het geheele hotel was in beroering en de gasten hadden het diner in den steek gelaten om den doodgewaande te zien terugkeeren. De eigenaar van het hotel was de droeve stoet reeds tegemoet geloopen en toen hij zag in welk een miserabelen toestand Stagers verkeerde, had hij de inlanders tot meerderen spoed aangezet. Zijn kamer in het hotel was reeds aan een ander verhuurd, maar er was gelukkig nog een andere voor hem beschikbaar. Totaal uitgeput viel Frits, toen hij het zachte bed onder zich voelde, in een verkwikkenden slaap, waaruit hn eerst den volgenden middag door een kloppen op de kamerdeur ontwaakte. Op zijn zacht „binnen" trad de controleur, dié reeds den vorigen avond op de hoogte was gebracht van zijn terugkeer, de kamer binnen. Na met belangstelling te hebben geïnformeerd naar den gezondheidstoestand van den patiënt, begon de man van het gezag een soort verhoor, waarbij hij zich meer en meer verbaasde. — Heeft u er eenig idee van, mijnheer Stagers, wat er met u gebeurd is toen het paard op hol sloeg? — Ik meen mij duidelijk te herinneren dat ik langs een steile helling in een bosch terecht ben gekomen. Daar moet ik van het paard gevallen zijn. — U raakte toen het bewustzijn kwijt? — Ja controleur, dat moet wél, want wat er toen gebeurd is staat mij niet duidelijk voor den geest. — Waar bevond u zich toen u weer tot bewustzijn kwam? — Waarschijnlijk midden in het oerwoud in een hut. Uit een klein venstertje zag ik niets als boomen en ondoordringbaar kreupelhout. — Zonderling," zei de controleur, ongeloovig het hoofd schuddend. „Heeft u de bewoners van deze hüt ook gezien?" — Voor zoo verre het gedempte hcht mij dit toehet, heb ik één persoon gezien, controleur. — Weet u wie het was? Ik bedoel, heeft u gezien of het een Europeaan of een inlander was? — Ja zeker, controleur. Deze vraag kan ik met beslistheid beantwoorden omdat de vriendelijke verpleegster geen onbekende voor mij was. — Dus het was een vrouw?. — Laten wij liever zeggen een dame, een jong meisje, waarmee ik hier in Tosari kennis heb gemaakt. — Hoogst belangwekkend," merkte de vertegenwoordiger van het gezag op. ,;En mag ik u nu verzoeken, mijnheer Stagers, mij den naam van deze dame te noemen." — Slechts op één voorwaarde, controleur. Namelijk, dat u onder geenerlei omstandigheid en tenminste niet zonder mijn toestemming, deze mededeeling pubhek maakt. Het is een dame van stand en u zult begrijpen dat ik haar naam niet gaarne in opspraak wensch te zien gebracht. Ik wil u zelfs wel zeggen dat ik hoogst verbaasd was haar in die barre wildernis te ontmoeten en ik twijfel er niet aan of u zult even verwonderd zijn als ik zeg dat juffrouw Vermey zoo vriendelijk is ge- weest mij te verplegen en te verzorgen na het ongeval, dat mij met het paard overkomen moet zijn. Bedenkehjk schudde de controleur het hoofd. — Ik geloof dat u zich vergist, mijnheer Stagers. — Dat geloofde ik ook toen ik voor het eerst de oogen opsloeg en haar over mij heen gebukt zag staan. — Het kan niet waar zijn, mijnheer. U vergist zich bepaald. — Onmogehjk controleur, onmogelijk. De gelijkenis was te treffend. Het zelfde accent, die zelfde manier van loopen; dat alles maakte het nuj onmogelijk te twijfelen. — Toch is er een vergissing in het spel, mijnheer. Een droombeeld, een hersenschim misschien, veroorzaakt door een koortsig ijlen. — Neen controleur, zoo iets bestaat niet. Ik was mij ten volle bewust van alles wat er om nuj heen gebeurde. Ik heb haar niet ééns, maar meerdere malen gezien. Zn was het, die nüj heeft teruggebracht in de Zandzee, midden in den nacht, dwars door de wildernis. Meewarig schudde de controleur het hoofd. De val van het paard scheen toch erger geweest te zijn dan hg eerst gedacht had. Een aandoening van de hersens scheen er het gevolg van te zijn en luj nam zich voor onmiddellijk den dokter te waarschuwen, opdat deze den patiënt verder in behandeling kon nemen. Natuurlijk had de mooie juffrouw Vermey een diepen indruk op Stagers gemaakt, dat was niet te verwonderen en in zgn ijlende koortsen had hij haar voor zich gezien als een beschermende engel, die hem ten slotte gered had toen het bewustzijn terugkeerde. Moest hij den patiënt in den waan laten dat zg het werkehjk geweest was of moest hg trachten hem van het tegendeel te overtuigen? Was het niet beter dit laatste te probeeren? Misschien zou het meewerken tot de genezing van dezen overigens flinken jongen man. — Ik geloof u te kunnen bewijzen dat juffrouw Vermey uw verpleegster niet was, mijnheer Stagers. — Onmogelijk, controleur. Nogmaals onmogelijk. Ik kan mij niet vergist hebben. — Waar heeft u haar het eerst gezien? — In de hut toen zij zich over nuj heen boog en mgn hoofd verbond. — Had u dan een hoofdwond? _ Ja controleur, en hoewel deze reeds bijna genezen is zult u het litteeken nog wel kunnen zien. Zich vooroverbuigende, zag de controleur tot zgn verbazing een bijna geheelde wonde boven het oog. — Merkwaardig, hoogst merkwaardig! Maar toch kan juffrouw Vermey deze wond niet verbonden hebben. —Waarom niet controleur? — Omdat zij deel uitmaakte van de expeditie, welke onder mijn leiding er op uit is gegaan om u te zoeken. — En is zij met u teruggekeerd? — Neen mijnheer. In de Zandzee heeft zg ons verlaten om alleen de onderzoekingen volgens haar methode voort tö zetten — Heeft u haar na uw terugkomst nog hier ge- Z1—?Ik niet mijnheer, maar ik twijfel er niet aan of zij zal hier onverrichter zake zijn teruggekomen. Van haar verdwijning heb ik tenminste niets gehoord. Trouwe™ , voegde hij er aan toe, „over deze aangelegenheid za1 de eigenaar van dit hotel ons wel in kunnen lichten. Als u mij toestaat, zal ik hem verzoeken hier te komen. — De mogelijkheid is dus niet uitgesloten dat juffrouw Vermey bn nuj is geweest gedurende den tijd dat zg zich van uw expeditie heeft afgezonderd tot haar terugkeer in dit hotel, waarover wg van den eigenaar van het hotel meer kunnen vernemen. In ieder geval verzoek lk u de ondervraging zoo omzichtig mogelijk in te kleeden Ik zou niet graag willen dat juffrouw Vermey in verband gebracht werd met mijn verdwijning. — Laat u deze kwestie gerust aan mg over, mijnheer Stagers. Met een beleefde buiging bleef de hoteleigenaar tegenover den controleur staan. Na zgn groet beantwoord te hebben vroeg de controleur hem of hij zich nog herinneren kon omstreeks welken tijd juffrouw Vermey van de expeditie naar den Bromo was teruggekeerd. — Ik kan mij niet precies herinneren hoe laat het geweest is, maar het was in ieder geval tamelijk laat, omstreeks negen uur waarschijnlijk. —Ik was dus alweer naar mijn standplaats vertrokken? — Ja controleur. Een klein uurtje na uw vertrek is juffrouw Vermey pas teruggekomen. — Heeft zg het avondeten hier gebruikt? — Neen mijnheer. Ik had in de keuken instructies gegeven het eten warm te houden, maar de mandoer vertelde mij later dat de juffrouw niets had willen gebruiken. — Zijn mijnheer Vermey en znn dochter nog hier gelogeerd ? — Den morgen na de expeditie zgn zg vertrokken controleur, hoewel mijnheer Vermey nog voor vier dagen pension besproken had. Trouwens", voegde hg er aan toe, „hij heeft mg ten volle betaald." — Weet u ook waarheen zg vertrokken zijn? — De koffers zgn langs den gewonen weg naar de onderneming gezonden, maar zg zelf zijn te paard van hier vertrokken in tegenovergestelde richting. — Waarheen nüjnheer? — Nongkodjadjar was het doel van hun tocht, maar zoo ver zgn zg niet te paard gegaan. In de Zandzee hebben zg de paarden teruggestuurd. — In de Zandzee, mijnheer? Maar dat is toch met de kortste weg naar Nongkodjadjar! — U heeft gelijk, controleur. Maar de juffrouw schg'nt er op aangedrongen te hebben dezen omweg te maken. — Heeft u na dien tgd niets meer van hen gehoord? — Ik kreeg een briefkaart van den heer Vermey dat hg de koffers in goede orde ontvangen had. Dus u weet niet of mijnheer of juffrouw Vermey eenig aandeel gehad hebben in de opsporing van den heer Stagers? — Waarschijnhjk niet controleur, want dan zouden zij hem wel hier gebracht hebben of in ieder geval mij op de hoogte hebben gesteld van dit belangrijke feit; temeer daar zij wisten dat mijnheer Stagers officieel als vermist was opgegeven.. — Ik dank u zeer voor uw inhchtingen, mijnheer. Met een beleefde buiging maakte de controleur een einde aan dit onderhoud. Dus u ziet dat juffrouw Vermey geen aandeel in uw redding heeft gehad, nujnheer Stagers. — Daar ben ik nog niet van overtuigd, controleur. — Mijn overtuiging kan ik u niet geven, maar het staat voor mij vast dat juffrouw Vermey zelfs uw verblijfplaats niet wist. Trouwens de beste manier om hieromtrent zekerheid te krijgen is natuurlijk een informatie bij de betrokken persoon. Zij zelf, of desnoods haar vader, zal u alle gewenschte inhchtingen kunnen geven. Van mijnheer Vermey zal ik niets te weten komen want ik meen te mogen veronderstellen dat hij mij liever niet in de nabijheid van zijn dochter ziet. Onze verhouding was hier tenminste al verre van vriendschappelijk en na de voor mij zoo beruchte excursie naar den Bromo is deze er zeker niet beter op geworden. Hoe zoo? Zijn er harde woorden tusschen u gevallen? — Dat nu niet bepaald, controleur. Maar papa Vermey heeft alle mogelijke moeite gedaan mij van zijn dochter verwijderd te houden en toen het mij, na geweldig politieke evoluties, eindelijk gelukt was een plaatsje aan haar zijde te veroveren, was de Cerberus dadehjk bij de hand om een einde te maken aan ons gezelhg praatje. Gelukkig had ik, zonder dat hij het gezien heeft, al geruimen tijd van het gezelschap van zijn aardige dochter genoten. Ik zegen dan ook mijn gelukkig gesternte, dat mij deed voorstellen midden in den nacht te vertrekken. De controleur kon een glimlach niet bedwingen. Hij begreep den toestand volkomen want hfi had Tini immers zelf ook gezien. — Dus u blijft bh uw overtuiging dat juffrouw Vermey u heeft opgepast en in de bewoonde wereld heeft teruggebracht ? — Hoe kan ik anders? Ik heb haar immers duidelijk gezien, zoo duidelijk, dat er van een droombeeld geen sprake kan zijn. En zoo lang u nüj niet bewhzen kunt dat zij het niet geweest is kan ik er geen andere meening op na houden. — Gezien de omstandigheden, ook in verband met uw hart," voegde de controleur er lachend aan toe, „kan ik nuj voorstellen dat u gaarne gewild zoudt hebben dat juffrouw Vermey uw lieve verpleegster geweest is. Voor u wensch ik dat het waar is en ik hoop van ganscher harte dat het u gelukken zal klaarheid in deze duistere zaak te brengen. Helaas kan ik u bij uwe verdere onderzoekingen niet behulpzaam zijn omdat mijn ambtelijke bemoeiingen een einde genomen hebben. U was als vermist opgegeven; door een wonderlijken samenloop van omstandigheden en gebeurtenissen bent u weer terecht gekomen, waarmede de regeering van haar pücht ontslagen is. Dit neemt met weg dat ik persoonhjk nog groot belang stel in de ontknooping van deze geschiedenis en u zoudt mij zeer verplichten Wanneer u mij van tijd tot tijd eenig bericht stuurde omtrent den stand van zaken. — Dat beloof ik u, controleur," zei Stagers, hem ferm de hand schuddende. „Naar ik hóóp zal deze kluwen van geheimzinnigheden spoedig door mij ontward worden en misschien ï — Word ik nog wel op een bruiloft genoodigd," viel de controleur hem lachend in de rede. — Wanneer dat de belooning voor nüjn speurzin zou zijn, zal ik graag nog eens met een paard in de Zandzee op hol slaan. — Dat zou ik u in geen geval aanraden want u zoudt de zekerheid missen dat het avontuur weer even goed zou afloopen als het eerste. Maar neemt u mij niet kwalijk, dat ik u nu weer moet verlaten. Ik hoop echter spoedig goed nieuws van u te vernemen. Na een hartelijk afscheid verhet de controleur het hotel, Stagers aan zijn gedachten overlatend. En welke gedachten vulden zijn verward brein. De controleur had hem niet kunnen overtuigen van de onwaarheid van zijn meening en hoewel het plotseling vertrek van de f amilie Vermey niet strookte met de tegenwoordigheid van Tini daarginds in de hut, het de onbekendheid met het doel, waarheen zij vertrokken Waren, de mogelijkheid nog bestaan dat Tini wel degelijk daar bij hem geweest was. De dokter, die voor alle zekerheid door den controleur gewaarschuwd was, vond na een nauwkeurig onderzoek den toestand van Stagers buitengewoon gunstig. Zijn sterk gestel had hem den doorgestanen schok flink doen dragen zoodat hij hem de verzekering kon geven dat na een paar dagen volkomen rust het ongeval geen nadeelige gevolgen meer voor hem zou hebben. Van de geheimzinnige gebeurtenissen, welke hadden plaats gevonden, was hem door den controleur niets gezegd, zoodat hjj niet kon vermoeden dat Stagers, weldra naar lichaam weer gezond, voortdurend zich de hersens zou pijnigen met de oplossing van het raadsel hoe Tini, zonder iemands medeweten, hem verpleegd kon hebben. In langzame traagheid kropen de rustdagen voorbij; de hoofdwond was geheel genezen en toen Frits van den dokter de mededeeling ontving dat hij hersteld was, gevoelde hij zich lichamelijk weer even sterk als vroeger. Zijn verschijning in het dorp wekte natuurlijk eenige sensatie onder de inlanders, die de gedachte niet van zich af konden zetten dat daar een schim, een uit den doode herrezene, aan hen voorbij ging. Zijn eerste bezoek gold natuurhjk den paardenstal, waar hij met den paardenjongen, die de eigenlijke oorzaak van de geheele geschiedenis was, een hartig woordje wenschte te spreken. ^Misschien had hij zich van de mentaliteit van de Tosarische paardenjongens een verkeerde voorstelling gemaakt; misschien ook maakte juist deze inlander een uitzondering op zijn collega's; hoe het zij, de jongen bewaarde een flegmatische kalmte en legde een onverschilligheid aan den dag, die Frits in hooge mate verbaasde. En daar kalmte en brutaliteit bij een inlander in Tosari spoedig samen gaan, uitte de jongen weldra zijn verwondering over het feit, dat de toean hem nu iets kwam verwijten waarom hij hem eerst zelf verzocht had. — Ik had je verzocht om den toean besar een wild paard te bezorgen en ik had je niet gevraagd er mij ook een te geven. Hierin moest de inlander hem gelijk geven, maar hij haastte zich tevens de geschiedenis te verklaren. Mijnheer had hem verzocht den toean besar het wildste paard van den stal te geven. Hij had echter tevoren verklaard den toean besar niet te kennen, waarop mijnheer hem beloofd had vlak bij het slachtoffer te zullen gaan staan opdat hij zou kunnen zien voor Wien het paard bestemd was. Er waren dus twee personen en dus ook twee kansen. Om nu niet de risico te loopen dat mijnheer Vermey een mak paard zou nemen had hij, aangezien de stal gelukkig over twee moeihjke paarden beschikte, deze beide meegenomen zoodat, wat er ook gebeuren mocht, de toean besar geen gemakkelijk beestje zou krijgen. Het verschil tusschen de twee paarden bestond alleen hierin, dat het eene zich niet gemakkelijk het bestijgen en het andere neigingen vertoonde op hol te slaan. Tenslotte betuigde de jongen zijn spijt er over dat hij voor zoo'n klein fooitje zich had laten overhalen aan de grap mee te doen want het had hem bijna zijn baantje gekost. Het paard was nog steeds niet teruggevonden en de eigenaar stelde hem aansprakelijk voor dit verlies, zoodat hij hoopte dat de toean hem niet in den steek zou laten in deze, voor hem zoo moeilijke, finantieele kwestie. In zich zelf vloekend, keerde Frits van dezen onderzoekingstocht terug. Nu wist hij tenminste hoe het kwam dat zijn paard op hol geslagen was, maar tevens had hij begrepen dat de mogelijkheid niet uitgesloten was dat hij aansprakelijk werd gesteld voor het verhes van dit ongelukkige dier. Hij had immers een geraamte op den weg zien hggen toen Tini hem naar de Zandzee terugbracht. Of was dit ook een droombeeld van hem geweest? In ieder geval zou hij er niet over spreken. Alsof dit Bromoraadsel hem nog niet genoeg bezighield kwam tot overmaat van ramp de „Brompot", die nog steeds in het hotel logeerde, hem lastig vallen met een serie philippica's, waarin duidelijk werd aangetoond dat dergehjke nachtehjke tochten naar den Bromo in gemengd gezelschap beslist uit den booze waren en dat de ondernemers verdienden op een gevoelige wijze gèstraft te worden voor hun vermetelheid. Welke pogingen Stagers ook aanwendde om zich van dit lastig heerschap te ontdoen, het was alles vruchteloos, zoodat hij zich tenslotte, minder beleefd dan noodzakeüjk, gedwongen zag door een hartgrondig geuit: „verveelt u mij als het u belieft niet langer met uw kletspraatjes" een einde aan deze zedepreeken te maken. Zoo stil mogelijk ging Frits zijn weg, zoekend en speurend, overal voorzichtig zijn voelhorens uitstekend in de hoop hier of daar een mededeeling te ontvangen, welke hem den sleutel van het geheim in handen zou geven. Maar hoe hij zocht en ondervroeg, nergens kon men hem de zoo zeer gewenschte inlichtingen geven. Zijn eenige hoop was nog gevestigd op den paardenjongen, die de familie Vermey vergezeld had op haar laatsten tocht. Misschien had deze gezien in welke richting zij hun wandeltocht hadden voortgezet. De bedoelde jongen was spoedig gevonden en even gauw bereid, na een behoorüjke fooi ontvangen te hebben, alle gewenschte inlichtingen te verstrekken. Des morgens in de vroegte, het zal ongeveer vijf uur geweest zijn, waren nüjnheer Vermey en Tini te paard gestegen en hoewel hem gezegd was dat de tocht naar Nongkodjadjar zou gaan, had Tini haar vader weten te bewegen om in ieder geval hun weg langs de Zandzee te kiezen. Op de vraag van Stagers of hn met zekerheid wist dat de juffrouw haar vader had overgehaald langs de Zandzee te gaan, kon hij bevestigend antwoorden omdat mj vlak achter de paarden geloopen had en voldoende hollandsch verstond om het gesprek behoorhjk te kunnen volgen. Aan het einde van het dorp had de juffrouw haar paard ingehouden en uitdrukkehjk verklaard niet verder te zullen gaan indien niet langs den Moenggalpas gereden werd. Een vrh heftig twistgesprek was hierop gevolgd, maar tenslotte had de toean besar blijkbaar toegegeven en waren zij een eindweegs teruggereden om den weg naar Padakaja in te slaan. Uit het daarop volgend gesprek had hij begrepen dat de juffrouw er krachtig op aandrong de Zandzee te doorzoeken en nogmaals een poging te wagen om een spoor van den vermiste te vinden. De toean besar had echter pertinent geweigerd op dit plan in te gaan en hoewel de woordenwisseling tot boven op den Moenggalpas was voortgezet waren beide partijen niet tot overeenstemming gekomen. Het slot van de geschiedenis was geweest dat de toean besar hem toegesnauwd had dat de paarden niet verder gebruikt zouden worden en het te betalen bedrag, vermeerderd met een miniem kleine fooi, hem was toegeworpen, waarop hij met de paarden naar Tosari was teruggekeerd. Bhjkbaar hadden zij dus besloten hun weg te voet te vervolgen maar welke richting zij gekozen hadden, was hem niet bekend. Meer kon de jongen hem niet mededeelen. Terneergeslagen ging Frits naar huis. Het raadsel was nog ingewikkelder geworden terwijl hij tevens gesterkt werd in de overtuiging dat Tini werkehjk zijn verpleeg- ster was geweest. Zij had er immers bij haar vader op aangedrongen om den vermiste op te sporen; zij had zelfs geweigerd den kortsten weg naar Nongkodjadjar te nemen omdat zij Tosari niet wilde verlaten zonder hem te hebben teruggevonden. Of had zij hem al teruggevonden vóór dien tijd en hem in de hut gebracht, daar midden in het oerwoud? Had zij naar hem willen terugkeeren om hem, toen hij weer gedeeltelijk hersteld was, op den bekenden weg te brengen? Zij had het immers gedaan- het tegendeel was tenminste niet bewezen terwijl de feiten hem meer en meer in de overtuiging sterkten dat Tini, na het incident op den Moenggalpas, teruggekeerd was naar de eenzame hut. Maar hoe was zij daar gekomen? Een wandeling door de Zandzee, op het warmst van den dag, was reeds een kwelling voor een getrainden looper en voor een jong meisje haast ondoenhjk. En zou, indien zij er werkehjk in geslaagd was de hut te bereiken, haar vader haar vergezeld hebben? Die kans was al heel gering. De geheele geschiedenis kwam Frits hoe langer hoe raadselachtiger voor en in zich zelf zegende hn het oogenblik waarop hij weer naar de suikerfabriek kon terugkeeren omdat hij hoopte dat de oude sleur van werkzaamheden hem de zoo gewenschte afleiding zou geven en hem beletten zou den geheelen dag over dit verwenschte Bromoraadsel te denken. Een lustig deuntje fluitend, had ha zijn koffers gepakt en bij het af scheidnemen hadden de gasten hem verzekerd dat zn hem in tijden niet zoo opgewekt hadden gezien als den laatsten dag van znn verblijf te Tosari. Toen de auto, zwaar ronkend Tosari steeds verder achter zich het, loosde Stagers, behaaglijk in een hoekje weggedoken, een diepen zucht van verhchting. ZEVENDE HOOFDSTUK. Met buitengewone belangstelling was Stagers op de suikerfabriek ontvangen. De mare van zijn geheimzinnige verdwijning had zich ook op de fabriek verspreid; de couranten hadden er vol van gestaan; heel wat theoriën waren opgebouwd en door de concurreerende dagbladen weer meedoogenloos afgebroken. Toen hij officieel als vermist werd aangegeven, had men den administrateur der fabriek biervan eveneens in kennis gesteld. Het spreekt van zelf dat deze gebeurtenis het onderwerp van gesprek uitmaakte, niet alleen omdat het weer iets bijzonders was in het monotone leven op de suikerfabriek maar ook omdat Stagers een leuke collega was geweest, steeds opgewekt en bovenal hulpvaardig, waar het betrof een collega met raad en daad bij te staan. Zijn verdwijning werd dan ook als een zware slag voor de fabriek beschouwd en toen men bericht kreeg van zijn wederverschijning werd deze mededeeling met gejuich begroet. Reikhalzend zag men uit naar het tijdstip, waarop Stagers zich weer zou melden, want de bijzonderheden van de geschiedenis waren hun nog onbekend. Zn'n terugkomst was luisterrijk gevierd; de administrateur had voor deze bijzondere gelegenheid alle employés uitgenoodigd den avond te zijnen huize te komen doorbrengen. Met open mond had men het verhaal van Stagers aangehoord. Natuurlijk had Frits veel bijzonderheden verzwegen. Over zijn ontmoeting met Tini Vermey in de hut had hij het stilzwijgen bewaard, den nachtelijken terugtocht naar de Zandzee en het avontuur met den tijger was hij stilzwijgend voorbij gegaan, zoodat het geheele gezelschap, dat in gespannen aandacht het verhaal gevolgd had, evenmin in staat was geweest een verklaring van het raadselachtig gebeuren bij den Bromo te geven. Algemeen was men van oordeel dat Frits op de plek waar hij tot zich zelve gekomen was, gelegen had vanaf het oogenbhk waarop hij van het paard gevallen was. Door een toevallige omstandigheid had men hem bij de doorzoeking van de Zandzee niet gevonden; hetgeen, de groote uitgestrektheid van de vlakte in aanmerking nemende, zeer goed mogehjk kon zijn. Terwijl dus zhn collega's de oplossing van het raadsel meenden te hebben gevonden, verkeerde Frits nog steeds in een onevenwichtigen toestand. Hij wist niet wat luj van de geschiedenis moest denken en telkens weer kwam hij in zich zelf tot de overtuiging dat Tini en niemand anders zijn lieve verpleegster was geweest in de eenzame hut in het oerwoud. Zooals de treffendste gebeurtenis slechts tndehjke belangstelling kan wekken werd er op de fabriek steeds minder over de geschiedenis gesproken; er waren reeds weer nieuwe dingen voorgevallen die opnieuw de gemoederen in beroering hadden gebracht. Slechts Stagers kon zich het voorgevallene niet uit het hoofd zetten; telkens en telkens weer hielden zijn gedachten zich met de oplossing van het raadsel bezig. Zijn vriend van Marle, den eersten employé van de fabriek, had hij zijn vertrouwen geschonken, hem onder het genot van een sigaar en eenige whiskey-soda's de geheele geschiedenis nogmaals in kleuren en geuren verteld; ditmaal ook sprekend over de avonturen met Tini en haar vertoeven in de hut. Van Marle had hierdoor weliswaar een geheel anderen kük op de zaak gekregen, maar na een lange gedachtenwisseling, die van Stagers' znde feitelijk veel meer geleek op een pleidooi voor Tini Vermey, waren zij tot de slotsom gekomen dat Frits zeer waarschijnlijk in een droomtoestand alle door hem ver- telde gebeurtenissen had doorleefd. Zh'n gedachten waren zoo van Tini vervuld geweest dat zelfs in zijn ziekelijken ijltoestand haar beeld voor zfln geest was blijven zweven. En. toen Frits tenslotte, hoewel nog lang niet overtuigd, toegegeven had dat deze veronderstelling in ieder geval niet onmogehjk was, had van Marle hem aangeraden zich absolute zekerheid te verschaffen door eenvoudig een briefje aan juffrouw Vermey te schrijven en haar te verzoeken hem door een bevestiging of ontkenning van haar verbluf in de hut uit de voor hem zoo pijnlijke onzekerheid te helpen. Hoewel reeds ver over het middernachtelijk uur, had hij zich aan zijn schrijftafel gezet en een vriendelijk briefje aan Tini geschreven waarin hij aan het slot zelfs had verzocht zijn beleefde groeten aan haar vader te willen doen. Mijnheer Vermey was hem weliswaar allesbehalve sympathiek, maar men kon toch nooit weten! Veronderstel eens dat hij nog het geluk zou smaken dezen Cerberus schoonvader te mogen noemen. Met angstige spanning zag hij Tini's antwoord tegemoet maar het het lang op zich wachten. Eindelijk, op een avond dat de jongelui in Stager's gezellige voorgalern de zaak voor de zooveelste maal aan het bespreken waren, bracht de post een brief bedrukt met den naam der onderneming, waarvan Tini's vader administrateur was. Met bevende hand pakte Frits het voor hem zoo gewichtige document aan. Bijna had hij uit verwondering het epistel weer op den grond laten vallen. Hoewel hij Tini's handschrift niet kende, had hij zich voorgesteld een fijne vrouwenhand te zullen zien, maar inplaats daarvan was het adres met een f orsche mannenhand geschreven. Een schriftkundige zou onmiddellijk hebben opgemerkt dat de eigenaar van dit handschrift iemand met een vaste wil was, waar in geen geval mee viel te gekscheren. Natuurhjk ging dat aan Frits' aandacht voorbij want hn was veel te nieuwsgierig om van den inhoud kennis te nemen. Een vluchtige blik op de onderteekening gaf hem de overtuiging dat deze brief werkehjk afkomstig was van Tini's vader en werktuigelijk begon hij hardop te lezen: Mijnheer, In antwoord op het schrijven, dat u zoo vrij waart aan mijne dochter te richten, deel ik u mede dat er waarschijnlijk door het ongeval in de Zandzee, in uw brein een ziekelijke toestand moet znn ontstaan. Ik raad u dan ook aan zich ten spoedigste tot een bekenden specialist te wenden opdat deze u, indien dit nog mogelijk is, genezen kan. Hoe u een dergelijke krankzinnige veronderstelling als in uw schrijven vervat, kunt opperen is mij een raadsel en mijns inziens alleen te wüten aan een abnormale werking van uw hersens. Deze mijne meening wordt nog versterkt door het feit dat u zulk een brief hebt kunnen schrüven. Ik meen u destijds te Tosari toch duidelijk genoeg te kennen gegeven te hebben dat ik allerminst gesteld was op een verderen omgang van nujn dochter met u. Uw kostbaren tijd had u dan ook nuttiger kunnen besteden dan met het schrijven van dergelijke onzinnige brieven. Nogmaals maak ik dus van de gelegenheid gebruik u te verbieden op eenigerlei wijze omgang met mijn dochter te zoeken. Het feit alleen, dat u haar in staat acht eenigen tijd met een jongmensch van uw soort in een hut door te brengen, pleit niet voor uw morahteit. Maar ik wijt dit hoofdzakehjk aan een soort krankzinnigheid en wensch u beterschap. Hopende van verdere berichten uwerzijds verschoond te bhjven verbhjf ik inmiddels Uw dw. Vermey. Met een vloek gooide Stagers den brief op tafel. Zoo'n onbeschofte vlegel! — Zie je wel van Marle, dat nüjn opinie over dien vent niet verkeerd is geweest? — Erg vriendelijk is luj tenminste niet en op jou schijnt hij heelemaal niet gesteld te zijn. —■ Laat die vent voor nüjn part — In ieder geval is het raadsel nu opgelost en behoef je er niet meer aan te twijfelen of je een droombeeld hebt gehad. — Dat ben ik nog niet met je eens, beste kerel. — Wanneer je nu nog niet overtuigd bent, begin ik ook te veronderstellen dat jouw brein lichtelijk in de war is. — Kortzichtigheid van je, anders niets. — Heelemaal niet. Wilde je dan een nog duidelijker antwoord hebben? — Dit is geen antwoord. Er is om de zaak heen gedraaid, anders niet. — En die hatelijkheid met betrekking tot jouw moraliteit dan? — Onzin! Een zwakke insuniatie, zonder grond van bewijs. — Je bent moeilijk te overtuigen, hoor. — Omdat er nog van geen overtuiging sprake is. Wanneer Tini mij zelf had geschreven dat het verbeelding van nüj geweest was, zou ik het geloofd hebben, maar nu — Haar vader zal er toch niet om liegen? — Dat weet ik niet. Misschien wel. Neem eens aan dat Tini wel in de hut is geweest dan zou hij, die zoo schermt met morahteit, er weinig voor gevoelen het gedrag van zijn dochter goed te keuren. En in dat geval is het, van zijn standpunt beschouwd, maar beter om te zeggen dat het niet waar is. Herinner jij je nog dat ik je verteld heb van den paardenjongen vernomen te hebben dat zij bij den Moenggalpas de paarden hebben teruggezonden? En dat zij onderweg een hevige woordenwisseling hebben gehad? Bestaat nu niet de mogelijkheid dat Tini toch haar zin heeft doorgedreven en naar de hut is gegaan, zelfs tegen het verbod van haar vader? — Het karakter van haar vader kennende, is die mogelijkheid al heel klein. — Je vergeet één ding, van Marle. Zij is een Indisch meisje en bovendien heeft zij uiterhjk veel van haar vader weg. Als haar karakter nu ook met het znne overeenkomt, zullen zij in koppigheid niet veel voor elkaar onderdoen. — Ik zie het al, je wilt niet overtuigd worden. — Omdat ik het nog niet ben. — Neen> omdat je verhefd bent op juffrouw Vermey; smoorhjk verliefd. Erger dan je zelf wilt erkennen. — Zij heeft een diepen indruk op mij gemaakt, dat wil ik dadelijk toegeven. En de wijze waarop zij mij verpleegd heeft, is van dien aard dat — Je liever vandaag dan morgen met haar zoudt trouwen, nietwaar? Jammer dat ik je zoo weinig hoop kan geven na dit hartehjke briefje van haar vader. Zet die gedachte maar uit jouw hoofd. — Neen van Marle, dat doe ik niet. Je kunt immers niet weten of hij later niet verandert. Misschien komt hij nog wel tot andere inzichten. — Ik betwijfel het ten sterkste. — Zooals de zaken op het oogenbhk staan geef ik je gelijk. Maar je moet één ding niet vergeten. In -deze kwestie hangt ook veel van Tini af. Ik weet feitehjk niet hoe zij over mij denkt. Zn was aardig voor nuj, heel hartehjk; ik meen zelfs uit haar houding te mogen opmaken dat ik haar niet heelemaal onverschillig ben. En indien ze mocht blijken werkehjk nüjn lieve verpleegster te zijn geweest, ben ik er van overtuigd dat zg van nüj houdt. Anders zou zn" dat niet voor nüj gedaan hebben. — Wanneer zn' het gedaan heeft zou ik je gehjk moeten geven, maar ik kan het niet gelooven. Denk je dat zij haar naam in de waagschaal zou stellen? En dat zou zn' gedaan hebben wanneer zg daar met jou alleen in een eenzame hut dag en nacht verbhjf had gehouden. — Daaraan heeft zij misschien niet gedacht. Je vergeet weer een belangrijk feit, namelijk dat Tini een Indisch meisje is; met andere woorden, vurig in haar hef de en koppig wanneer zij haar doel wil bereiken. Als zij van mij houdt zal zij ook alles voor mij willen opofferen, wat het haar ook moge kosten. Ja als! Maar dat weten wij niet omdat zn zelf niet geantwoord heeft. En nu je streng verboden is verderen omgang met haar te zoeken is de kans zeer gering dat je ooit zekerheid hieromtrent zult krijgen. Neem van mij nu maar een goeden raad aan en verban die juffrouw Vérmey heelemaal uit jouw gedachten. Er zjjn buiten haar nog genoeg meisjes in Indië die jouw belangstelling even sterk zullen opwekken. Vergeet haar en denk niet meer aan jouw mysterieuze Bromoraadsel, waarvan naar nüjn meening de oplossing toch zoo eenvoudig is. Geef nu maar gauw een sigaret en dan gaan wij slapen want het is al vrn' laat. Toen van Marle vertrokken was, las Frits den brief nog eens over. Zoo'n onbeschofte vlegel om hem een dergehjken brief te schrijven. Toch vreemd dat Tini hem niet zelf geantwoord had. Waarschgnhjk had haar vader dit verboden. Maar dan had zij toch stil, zonder dat hij dit bemerkte, wel een paar regeltjes aan hem kunnen schrijven. Als zij tenminste van hem hield Dat zij dat niet gedaan had, vond hg een slecht teeken. Zou zjj dan niet van hem houden? Dan had hij zich schromelijk in haar vergist. Maar dan had zg hem ook niet verzorgd in de hut. Alleen uit medelijden zou zij niet zoo veel in de waagschaal hebben gesteld. Dan zou alles toch een droom zijn geweest, een hersenschim, zonder eenigen schijn van werkelijkheid. Een wreede ontgoocheling, welke hem enkele oogenbhkken van zaligheid had bezorgd. Maar hoe was het dan mogelijk dat hij zich alles zoo duidehjk voor den geest kon halen? De kleinste bijzonderheden van hun samenzijn kon hg zich in de herinnering terugroepen. Hoe zij hem verbonden had; hoe zg bouillon voor hem had gemaakt en hem had teruggeleid door het oerwoud naar de Zandzee. Maar waarom was zij dan verdwenen toen hij, waarschijnlijk door vermoeidheid overmand, in een diepen slaap was gevallen? Misschien had zij er zich voor geschaamd dat zij haar innerhjke gevoelens zoo duidelijk aan hem had geopenbaard. Hn kon het niet gelooven. Zou van Marle dan toch gelijk hebben ? Vermoeid van het denken, begaf hij zich ter ruste, maar hij kon den slaap niet vatten. Zijn hersens waren te veel overspannen en hoeveel moeite hij ook deed om zich die gedachte uit het hoofd te zetten, hij kon er niet in slagen. Na een slapeloozen nacht stond hij den volgenden morgen doodvermoeid op om zich, na een haastig ontbijt, aan den arbeid te begeven. Het spreekt van zelf dat deze, voor hem zoo ellendige, toestand niet nahet op zijn gezondheid te werken. Zijn vroegere opgewektheid, waardoor hij bij zijn collega's zoo bemind was geweest, had hij langzamerhand verloren. In zich zelf gekeerd, betrapte men hem er op dat hij steeds weer met zijn gedachten ver weg was. Weldra deed zich de invloed hiervan ook op zijn werk -gelden. Was hij vroeger een voorbeeld van nauwgezette plichtsbetrachting, tegenwoordig gebeurde het maar al te vaak dat hij van zijn onmiddellijke chefs een aanmerking kreeg over den door hem verrichten arbeid. Hoe zgn collega's zich ook inspanden om hem de gewenschte afleiding te bezorgen, het mocht hun niet gelukken. Enkele oogenblikken op de sociëteit, tijdens een partij biljart of kaart, kon hij weer de oude- zijn, vol kwinkslagen en gezonde humor. Dan wist hij hen weer in lachen te doen uitbarsten door zijn rake opmerkingen. Maar dan, plotseling, zonder eenige reden, zakte hij weer terug in dien toestand van afwezigheid van geest; kon hij uren voor zich uit zitten staren zonder één woord te zeggen. Het was een ziekelijke toestand geworden, welke steeds erger werd. De administrateur, die nooit van Stagers gewend was geweest dat lüj zijn werk op een dergelijke manier veronachtzaamde, had het tenslotte noodig gevonden den fabrieksdokter over het geval te spreken. Ook deze schreef zijn toestand toe aan een zekere aandoening van de hersenen, waarvoor alleen absolute rust genezing zou kunnen brengen. Er zou niets anders opzitten dan hem nogmaals verlof te verleenen opdat hij in een koel klimaat tot zich zelf zou kunnen komen. Zoo werd Frits op een morgen bh den administrateur ontboden en hem medegedeeld dat, met het oog op znn gezondheidstoestand, welke na den val van het paard blijkbaar nog niet volkomen in orde was, hem een onbepaald verlof werd verleend onder voorwaarde dat hij zich onder behandeling van een geneesheer zou stellen en hij niet op de fabriek terug zou komen alvorens hij weer geheel hersteld was. Hoewel dit voorstel totaal onverwacht kwam, stemde Frits er onmiddelhjk mee in, omdat hij er de gelegenheid in zag de oplossing van het raadsel te zoeken. Natuurlijk zou hij teruggaan naar Tosari, in de nabijheid van de plaats, waar zich het drama had afgespeeld. Dan kon hij zich onder de behandeling stellen van den dokter van Pasoeroean want met den geneesheer van Tosari wilde hij niets te maken hebben. Tot zijn groote voldoening kreeg hij bericht van het hotel dat er een kamer voor hem gereserveerd zou worden, zoodat hij zich weer geheel in de vroegere omgeving zou kunnen verplaatsen. Het kostte hem niet veel moeite en tijd alles voor zijn reis in gereedheid te brengen en toen hn zich, aan den vooravond van zijn vertrek, bij den administrateur meldde om afscheid te nemen, werd hem door dezen nogmaals ernstig op. het hart gedrukt toch vooral niet toe te geven aan die malle hallucinaties, het gebeurde absoluut uit zgn gedachten te verbannen en zijn uiterste best te doen zoo spoedig mogehjk geheel hersteld zijn plaats op de fabriek weer in te nemen. Met een zucht had hij beloofd zijn best te zullen doen, hoewel hij innerlijk overtuigd was dat hem dit nooit gelukken zou. Integendeel, hij had zich juist voorgenomen van dit onverwachte verlof een zoo voordeelig mogelijk gebruik te maken en in geen geval terug te keeren alvorens de geheimzinnige geschiedenis tot absolute klaarheid was gebracht. Zijn collega's hadden den spot met hem gedreven, hem uitgelachen om zijn dolle verliefdheid op een schim en hem, ieder op zijn eigen wijze, nog eens verteld dat er in Indië genoeg meisjes van vleesch en bloed rondliepen die zich gevleid zouden gevoelen door hem te worden aangebeden. BH al deze raadgevingen en opmerkingen had hij flauw geglimlacht; zij konden zich immers niet in zijn gedachtengang verplaatsen! En hoewel hij heel goed wist dat niemand op de onderneming geloof hechtte aan zijn geheimzinnig Verhaal, gevoelde hij zich voor zijn eigen eergevoel verplicht het raadsel tot klaarheid te brengen om hen, al zou het nog zoo veel moeite kosten, te doen zien dat het verhaal van zijn avonturen in de Zandzee in het geheel niet op fantasie had berust. Als kind had hij reeds een scherpe opmerkingsgave gehad; men had zich altijd verwonderd over zijn juiste gevolgtrekkingen en later, toen hij op een leeftijd gekomen was waarop hij, zooals iedere echte jongen, de detective-verhalen niet alleen las maar ook verslond, had ook hn zich door die dikwijls spannende lectuur zoo laten opzweepen, dat er in zijn verbeelding geen schooner beroep bestond dan detective, hetgeen hij dan ook graag had willen worden. Later, vele jaren later, had hij leeren inzien dat er wel hooger idealen bestonden, waardoor het vurig verlangen uit zijn jongenstijd langzaam vervaagd was, hoewel hij steeds, ook nu nog, vermaak was blijven zoeken in de lectuur van die verhalen, waarbij scherpzinnigheid van geest en opmerkingsgave een hoofdrol speelden. Nu zou hh, al was het dan ook alleen uit liefhebberij, het beroep uitoefenen, waarvan hij vroeger steeds gedroomd had. Nu deed zich de gelegenheid voor zijn detective-aanleg aan de praktijk te toetsen en hoewel hij wist dat aan de te houden onderzoekingen en naspeuringen heel weinig gevaar verbonden was, verheugde hij zich op de kans, welke hem nu geboden werd, om in zijn anders zoo eentonig bestaan een gewenschte afleiding te kunnen brengen. ACHTSTE HOOFDSTUK. De geschiedenis, in de vorige hoofdstukken beschreven, is door nüj zoo nauwkeurig mogelijk weergegeven naar de verhalen, die de hoofdpersonen in dit drama nüj hebben gedaan. Mijn direkte bemoeiingen met de oplossing van het Bromoraadsel en mijn kennismaking met den hoofdpersoon van dit, voor een dood-nuchteren lezer, ongelooflijke verhaal, dateeren pas van het oogenbhk, waarop deze ten tweede male te Tosari arriveerde. Hoewel het hoogst onaangenaam is hier over mij zelf eenige bijzonderheden te geven, geloof ik toch dat dit, met het oog op een duidehjk begrijpen van den toestand, niet alleen gewenscht, maar zelfs noodzakelijk is. In dien tijd dan logeerde ik in het zelfde hotel, waar ook Frits Stagers, die later een van mijn beste vrienden geworden is, verbüjf had gehouden en ook nu weer een kamer besproken had. Als employé van een koffieonderneming die, zooals vele lezers wel zullen weten, op vrij groote hoogte in de bergen gelegen is, was ik toch besloten om mijn vacantie of wel binnenlandsch verlof, zooals men dat hier pleegt te noemen, in Tosari door te brengen omdat ik er in de eerste plaats weinig voor voelde om naar de warmte te trekken, al zou een groote plaats als Batavia of Soerabaia mij, vooral wat amusement betreft, meer afleiding hebben gegeven, maar in de tweede plaats — en dit had bij nüj den doorslag gegeven — omdat ik in Tosari met zijn prachtige omgeving naar hartelust zou kunnen paardrnden, nüjn grootste Hefhebberq. Verscheidene groote tochten, zelfs van meerdere dagen — waaronder de beroemde Smeroetocht langs de prachtige meren — stonden op nhjn programma, hetwelk zoo overladen was, dat ik waarsclhjnhjk tijd te kort zou komen om alle nummers, zooals ik deze had opgesteld, te kunnen afwerken. Er is dan ook werkelijk niet veel van gekomen, maar dit is dan grootendeels te wijten aan het feit, dat ik reeds dadehjk na aankomst van Stagers werd betrokken in de geheimzinnige Bromogeschiedenis, die intusschen nog veel geheimzinniger zou worden en nüj zoo geboeid heeft, dat ik er gaarne eenige interessante tochten aan heb opgeofferd. Wij hebben trouwens afgesproken dat wh ons eerstvolgend verlof, waarschijnlijk dus het volgend jaar, weer in deze omgeving zullen doorbrengen. Dan kunnen wh ons alleen bepalen tot onze liefhebberijen, waaraan ik dit ja^r al heel weinig tijd heb kunnen besteden. Toen Stagers met de auto van Pasoeroean aankwam, werd hij aan den ingang van het hotel verwelkomd door den eigenaar, die niet alleen verheugd was een gast te kunnen ontvangen maar ook, zooals hij mij reeds eenige dagen tevoren in een vertrouwelijk gesprek had medegedeeld, werkehjk nieuwsgierig was naar de oplossing van het raadsel, welks ontstaan hij nüj zoo uitvoerig mogelijk had verteld. In tegenstelling met de meeste menschen, die als hun meening te kennen hadden gegeven dat alles voortkwam uit den ziekehjken toestand van Stagers — waarsclüjnlijk veroorzaakt door den val van het paard — was hij van den aanvang af overtuigd geweest dat het geheele verhaal, zooals dit door Stagers was gedaan, werkelijk op een grond van waarheid berustte, al kon, naar hij zelf moest toegeven, in de details eenige fantasie wel een rol spelen. Hoewel ik in het geheel niet menschenschuw ben, gevoelde ik er toch weinig voor des avonds de uren na het diner in de gezelhge conversatiezaal van het hotel met de overige gasten te shjten. Niet dat er onder hen waren die mij bepaald onsympathiek waren — daarvoor was de kennismaking trouwens te oppervlakkig geweest — maar om de waarheid te zeggen, er was ook geen onder hen, die mij bijzonder sympathiek was, zoodat ik er weinig belang in stelde allerlei beuzelachtige gesprekken aan te hooren. Met den hotelhouder stond ik echter op een zeer vriendschappehjken voet, zoodat ik de meeste avonden op zijn verzoek in zfin gezellige huiskamer doorbracht, waar wn onder het genot van een whiskey-soda ons in vaak hoogst belangwekkende gesprekken verdiepten. En op een dezer avonden — het was juist de dag waarop het schrnven van Stagers was binnengekomen — vernam ik de eerste bijzonderheden over het Bromoraadsel, aan welks oplossing ik, zij het ook door toevallige omstandigheden, heb meegeholpen. Toen Stagers den eersten dag van znn hernieuwd verblijf te Tosari door den jovialen hotelhouder in diens huiskamer werd genoodigd — welke eer ik met hem deelde — werd het gesprek door onzen gastheer spoedig op het mysterieuze geval gebracht. Stagers, die er blijkbaar weinig voor gevoelde dit onderwerp in tegenwoordigheid van derden aan te roeren, ontweek angstvallig alle toespelingen op deze geschiedenis, terwijl hij heimelijk, hoewel ik het toevalhg bemerkte, den eigenaar een wenk gaf niet verder op dit onderwerp in te gaan. Een duidelijke beweging naar nüjn richting leverde nüj het bewijs dat ik — en dus ook waarsclüjnlijk de andere gasten — niet op de hoogte behoefden te worden gebracht van dit verhaal. Het spreekt van zelf dat mijn belangstelling reeds lang gewekt was. Stagers kon immers niet vermoeden dat de hoteleigenaar nüj de geschiedenis in kleuren en geuren had verteld, zoodat ik de gelegenheid benutte om hem te vertellen dat hij met het oog op nüjn tegenwoordigheid zich niet behoefde te onthouden van verdere besprekingen. De babbelzucht van zijn gastheer hinderde Stagers blijkbaar, want hij deed geen moeite zijn ergernis hierover te verbergen. Toen ik hem de omstandigheden had verklaard en hem had uitgelegd wat feitehjk de aanleiding tot deze confidenties was geweest, schikte hn er zich in, maar verzocht ons tevens er met geen der gasten een woord over te spreken. Hn was natuurhjk teruggekomen om te trachten het raadsel op te lossen en hh' zou niet rusten, voordat hn* den geheimzinnigen sluier had opgelicht. Hij achtte het echter overbodig om de gasten, van wie niemand in het hotel verbluf had gehouden toen de geschiedenis zich had afgespeeld, in kennis te stellen met het doel van zn'n verbhjf, omdat hij verschoond wenschte te blijven van elke belangstelling, welke toch slechts uit nieuwsgierigheid zou voortkomen. — Ik reken er ten stelligste op mijnheer Barendse (zoo is nujn naam), dat U aan nüjn wenschen in dit opzicht gehoor zult geven. — Dat spreekt immers vanzelf, nüjnheer Stagers. U kunt op nüjn stilzwijgen rekenen. Deze mededeeling scheen hem voldoende te'zijn, want nu weigerde hn' niet langer over dit onderwerp, waarin wij alle drie groot belang stelden, te spreken. Veel nieuws wist hij echter niet te vertellen; ik had immers alles reeds van den hoteleigenaar vernomen. Alleen de brief, welke hn' aan Tini geschreven had en het antwoord dat hij van haar vader daarop had ontvangen, was voor ons beiden toen nog nieuw. — Ik heb nüjnheer Vermey altijd erg onsympathiek gevonden", merkte mijnheer Evertsen, de hoteleigenaar op. „Niet alleen door zijn gedrag in deze zaak, waarin hij zich vooral tegenover u van een zeer onaangename zijde heeft leeren kennen, maar ook in het algemeen; reeds voordat u een voet in het hotel gezet had, maakte hij een onaangenamen indruk op de gasten door zijn verwaand optreden. Ik heb dit van verschillende zijden gehoord," voegde hn' er aan toe. — Hoe ik over nüjnheer Vermey denk, behoef ik u niet te vertellen," merkte Stagers met een duidehjken toon van minachting in zijn stem op. Op deze wn'ze werd het gesprek nog eenigen tijd voort-, gezet, waarbij ik gelegenheid had op te merken dat Stagers werkehjk, wat wij in duidelijk hollandsch zouden noemen, „smoorhjk verliefd" was op de blijkbaar lieftallige dochter van een weerzinwekkenden vader. Maar ook ik, evenals hij zelf employé in de Indische cultures, kon hem weinig hoop geven dat hü de zoo vurig aangebeden Tini ooit de znne zou kunnen noemen. Daarvoor kende ik de eigenaardige toestanden en verhoudingen, welke speciaal in deze takken van nijverheid heerschen, te goed. En op de goedgezindheid van iemand als de heer Vermey behoefde hij nooit te rekenen, al was het alleen maar door de vijandige houding, welke hij vanaf het eerste oogenbhk tegen hem had aangenomen. Op gevaar af dat er lezers zullen zijn die mij dit kwalijk nemen, kan ik toch niet nalaten hier. eerhjk te bekennen dat ik persoonlijk veel meer belang stelde in de verklaring van het voorgevallene in de hut — wanneer deze tenminste werkehjk bestond — dan in het vraagstuk of Tini en Stagers elkaar zouden krijgen. Ik kon ook niet nalaten, zoodra de geschikte gelegenheid zich daartoe voordeed, hem naar zijn plannen voor de toekomst' te vragen, want ik had dadehjk begrepen dat Stagers alleen naar Tosari was teruggekeerd om zijn onderzoekingen voort te zetten. En ik hoopte hem hierbij — grootendeels uit nieuwsgierigheid natuurlijk — te kunnen assisteeren. Stagers keek mij niet bepaald vriendeüjk aan toen ik hem met deze vraag lastig viel. Ik meende zelfs op zijn gelaat een uitdrukking waar te nemen waaruit duidelijk te lezen was: wat gaat jou dat aan? Ik het nuj hierdoor echter niet uit het veld slaan en bood hem mijn diensten aan voor het geval hij meende daar een nuttig gebruik van te kunnen maken. Een oogenbhk speelde er een onaangename glimlach om zn'n lippen, maar dadehjk daarop scheen hij een inval te hebben gekregen, welke hem over nüjn voorstel deed nadenken. — Hoewel ik er in het geheel niet op gesteld ben dat men zich met nüjn particuliere aangelegenheden bemoeit, zal ik helaas wel hulp van buiten af moeten aannemen, omdat het nu eenmaal onmogehjk is de groote tochten, welke ik van plan ben te ondernemen, geheel alleen te doen. En dan is het gezelschap van een landgenoot misschien wel te verkiezen boven dat van een paardenjongen. Tenminste", voegde hij er aan toe, „wanneer deze in staat blijkt te znn om, hoe moeilijk het hem misschien ook moge vallen, te zwijgen over hetgeen wn wellicht zullen ontdekken op onze zwerftochten." Bnzonder beleefd of vriendehjk kon men deze opmerking bezwaarhjk noemen. En van veel waardeering tegenover nüjn persoon getuigde het ook niet, zoodat ik er feitehjk alle reden toe had nüj ontstemd te toonen. Gelukkig echter bedacht ik bijtijds dat Stagers volgens de verklaring van den dokter in hoogst overspannen toestand verkeerde, zoodat ik hem znn min of meer onbeleefd optreden niet kwalijk mocht nemen. En dan, ik wilde graag medewerken aan de oplossing van het raadsel dus moest ik nüj terwille hiervan desnoods eenige onaangenaamheden getroosten. Ik deed dan ook alsof ik het beleedigende in deze opmerking niet had gehoord. Dat ik daar goed aan gedaan heb, bewast het verdere verloop van deze geschiedenis. Stagers en ik zijn de beste vrienden geworden; nog dikwijls hebben wn' er hartelijk om gelachen, dat hn' bh' onze eerste kennismaking op nüj een bijna even onprettigen indruk gemaakt heeft als de heer Vermey op hem scheen gedaan te hebben. Nadat hij dus man belofte van geheimhouding had geaccepteerd, deelde hn' ons zan voorloopige plannen mede. Allereerst wilde hn' trachten doorloopend de beschikking te krn'gen over een goed rijpaard, omdat mj het voornemen had iederen dag, indien de weersomstandigheden dit tenminste toe zouden laten, er op uit te trekken. En op deze tochten zou ik hem kunnen vergezellen, omdat hij mijn gezelschap verkoos boven dat van een paardenjongen. Hij zou ook wel geheel alleen kunnen gaan, voegde hij er nog ter verduidelijking aan toe, maar aan den anderen kant bestond toch ook de mogehjkheid dat hij van mijn tegenwoordigheid voordeel zou kunnen hebben en juist voor deze enkele gelegenheid wilde hij van zijn voornemen afstappen om alleen de nasporingen voort te zetten. Nu alles weer eenigen tijd geleden is, kan ik zijn besluit slechts toejuichen, omdat ik daardoor in de gelegenheid ben gesteld een geschiedenis mede te maken aan welker bestaansmogelijkheid geen sterveling geloof zou hechten indien niet de officiëele en authentieke verklaringen van hooggeplaatste personen daar waren om te bewijzen dat het voorgevallene, zooals dit in deze bladzaden beschreven wordt, op absolute waarheid berust. Zooals de aandachtige lezer zal hebben bemerkt, was de eerste mededeeling, welke Stagers ons gedaan had, al een kolfje naar mijn hand. Ik had nuj immers voorgenomen hier eens flink te gaan paardrijden en blijkbaar wat dit ook zijn plan. Wij spraken af dat wij den volgenden morgen samen naar een van de talrijke paardenverhuurders zouden gaan om te trachten voor ons ieder een behoorlijk beest te verkrijgen, dat doorloopend tot onze beschikking zou staan. Mij leek het beter een paard te huren voor minstens een week of veertien dagen; ook al omdat dit natuurlijk veel voordeeüger zou znn. Want iedereen, die wel eens in Tosari geweest is — en wie is dit nu niet — weet dat de paardenverhuurders in dat gezegende oord zich gespecialiseerd hebben in het vragen van exhorbitant hooge prijzen voor hun viervoetige dieren, welke zn' met den wijdschen naam van „rijpaarden" plegen aan te duiden. Het huren van een paard leverde Stagers haast on- overkomelijke bezwaren op. De paardenverhuurders gevoelden er weinig voor om aan een uit den doode herrezene een paard toe te vertrouwen, te meer omdat deze „geest" het door hem gehuurde paard spoorloos had doen verdwijnen. De een na Üen ander weigerde botweg een paard aan hem te verhuren, hoewel hij zelf duidehjk te kennen gaf dat hij er niet tegen op zou zien een behoorlijken prhs te betalen. Eindehjk — wn' hadden de hoop bijna opgegeven — vonden wij een inlander bereid een zijner paarden aan Stagers te verkoopen, natuurlijk tegen een veel te hoogen prijs, terwijl hij zich, nadat wij al onze welsprekendheid gedurende minstens een half uur hadden aangewend, schriftelijk en onder getuige, verphchtte bedoeld paard na verloop van twee weken terug te nemen voor een prijs, vijftig gulden lager dan Stagers er voor moest betalen. Erg voordeelig kan deze transactie niet genoemd worden, maar het was ons tenslotte duidehjk geworden dat er voor Stagers geen andere weg open zou bhjven, zoodat hij met een bloedend hart den verlangden koopprijs besloot te betalen. Mij gelukte het, waarschijnlijk omdat mijn reputatie in Tosari nog onbevlekt was, een rijdier te huren voor den „bilhjken" prijs van dertig guldens. Aangezien ons nu feitelijk niets meer in den weg stond onze nasporingen direkt aan te vangen, besloten wij dan ook den volgenden dag in de vroegte er op uit te trekken voor een onderzoekingstocht in de naaste omgeving van de Zandzee. Zoo bestegen wij in de kille vroegte, goed van proviand voorzien, onze paarden, die reeds een kwartier voor het afgesproken tijdstip door de paardenjongens voor het hotel waren gebracht. Een meer uitvoerige beschrijving van deze herhahng van den Bromotocht kan ik gevoegelijk achterwege laten, niet alleen omdat de aantrekkelijkheid van het nieuwe, het ongekende, niet meer voor nnj Het Bromoraadsel 0 bestond, maar ook omdat er niets gebeurde dat de moeite van het vermelden waard is. Ik zou alleen kunnen zeggen dat de persoon van Stagers mij werkehjk meeviel. Hij bleek niet alleen in staat, maar ook bereid een gezelhg discours te onderhouden, hetgeen ik, vooral na onze eerste kennismaking, sterk in twijfel getrokken had. Het is natuurlijk mogehjk dat hij zich in het onvernujdehjke schikte; misschien ook was hij bij nader inzien het gezelschap van wien ook op znn eenzame excursies gaan waardeeren, een feit was het, dat wij den Moenggalpas bereikten zonder ons een oogenbhk te hebben verveeld. Na kort overleg besloten wij niet te wachten met de afdaling in de Zandzee totdat de nevels waren opgetrokken; ook dit schouwspel had zijn bekoring voor ons verloren en het zou ons een niet gering tijdverlies hebben berokkend, hetgeen wn misschien later op den dag niet meer zouden kunnen inhalen. Was het in Tosari reeds koud geweest, de kille nevel, waar wij toen doorheen reden, bezorgde ons meermalen koude rillingen, zoodat wh de kragen van onze jassen hoog opzetten om ons zoo goed mogehjk tegen de doordringende koude te beschutten. Maar ook aan deze beproeving kwam een einde en het was werkehjk met een gevoel van vreugde dat wn' de eerste zonnestralen, die het mistgordijn spoedig vaneen trokken, begroetten. Op voorstel van Stagers Heten wij den Bromo aan onze rechterhand en dreven de paarden in een flinken galop, die weldadig aandeed, in de richting van den Roedjak. — Heb je er eenig idee van waar je tegen den bergwand opgeklauterd ben? — Niet het minste en dat is juist zoo jammer omdat wij anders een aanduiding zouden hebben in welke richting wij moeten zoeken. — Weet je zeker dat het niet in de richting van Ngadisari is geweest. — Ja beshst, want zooals je ziet Ugt het pad van Nga- disari vrijwel recht tegenover den Bromo en ik ben een heel eind den Roedjak in gereden. Bovendien komt men langs dit pad in betrekkelijk korten tijd reeds in Ngadisari, terwnl ik, tenminste voor zoo verre ik op nüjn herinnering af kan gaan, op den door mij afgelegden weg over een afstand van minstens een uur gaans geen huizen heb gezien. — Je bedoelt zeker op den terugweg uit de geheimzinnige hut naar de Zandzee. — Juist. Dat was een smal pad, zoo smal, dat je vaak achter elkaar moest loopen, terwijl deze weg tamelijk breed en vlak is. — Dus je acht het onwaarschnnlijk dat je langs dit pad bent teruggekomen? — Niet alleen onwaarschhnhjk maar zelfs onmogehjk, omdat, zooals ik je toch verteld heb, onze tocht — Tini was er immers ook — door een dicht bosch voerde. — En de hut lag midden in het oerbosch, zooals ie vertelde? — Absoluut, daarin kan ik nüj onmogehjk vergissen. Dat heb ik met daglicht, al was het dan ook heel flauwj kunnen constateeren. — Aannemende dat je hierin gehjk hebt, is daarmede het bewüs nog niet geleverd dat ook de geheele w e g door het oerwoud moet loopen. Want den weg heb je in ieder geval des avonds gevolgd en dan kan je hoogstens gissen waaruit de onmiddellijke omgeving bestaat. Ben je dat met nuj eens ? — Gedeeltehjk slechts. Ik geef toe, dat het moeihjk is te zien hoe het met de boschfbrmatie gesteld is, maar het gevoel speelt in een dergehjk geval ook een groote rol, dat moet je niet vergeten. En men voelt al heel gauw of men zich voortbeweegt langs een behoorhjk gebaand pad of over de platgetrapte struiken en bladeren van een halve wildernis. Bovendien duidt het drama met den tijger ook op de bevestiging van nüjn meening. — Tenminste wanneer wij een afdoend bewijs voor de waarheid van deze geschiedenis kunnen krijgen. — Jij gelooft dus ook dat het hallucinaties of droombeelden geweest zijn? — Op het oogenbhk geloof ik nog niets, om je de waar-' heid te zeggen. Er is voor mij niet de minste reden om aan jouw eerlijkheid te twijfelen, maar het geheele verhaal is zoo fantastisch — ik zou haast zeggen zoo ongeloofhjk — dat ik het niet aan kan nemen voordat ik tenminste eenig bewijs voor jouw beweringen heb gevonden. — Wij zullen zien. Ik ben er van overtuigd dat ik slagen zal om het raadsel op te lossen; ik heb er een voorgevoel van dat ik mij op den goeden weg bevind en ik zal niet rusten voor ik het einddoel bereikt heb of zelf overtuigd ben van de onhoudbaarheid van mijn theorie. Maar zoo ver ben ik nog lang niet. — Herinner jij je misschien nog op welke plek je tot bewustznn bent gekomen na die nachtelijke wandeling door de Zandzee? —Nauwkeurig weet ik het niet, maar het moet in de onmiddellijke omgeving van den weg naar Ngadisari geweest zijn. — En toen je in slaap viel had je al een lange wandeling achter den rug door de Zandzee? — Ja, wij hadden geruimen tijd geloopen. — Dan moet je wel uit de richting van de Roedjak gekomen zijn. — Dat heb ik je toch dadelijk gezegd. Ik heb daar geen oogenbhk aan getwijfeld. Het eenige wat ons nu te doen staat, is den Zandzeerand zoo nauwkeurig mogelijk afzoeken naar een verborgen pad, dat zich hier of daar tegen den bergrand moet shngeren. Hebben wij dat gevonden dan zijn wij een groote schrede gevorderd en kunnen wij veilig aannemen ons op den goeden weg te bevinden. — Tenzij er meer dan één pad door ons wordt gevonden. — In dat geval zou de oplossing hoogstens vertraagd Z°Uden DatUUrl«k ^tem^cn alle — Je spreekt of je zoo zeker bent van de zaak ~ Pft oen ik ook en je zult er, als nüjn voorgevoelens nuj niet bedriegen, spoedig de bewnzen van krfgeT Het hooge gras, waar wn nu doorheen reden, gaf ons SSST" AeD Van 6611 Hon^arsche steppe of de emdelooze Amerikaansche vlakten, waarin de helden uit dLn^voTH AÜnard en &rl May P^gden S te dolen. Ik voelde nuj minstens een Old Shatterhand en het zou nuj mets verwonderd hebben wanneer plotseling de lenige gestalte van een gevederden roodhuid te voorschnn was gesprongen. Als een paar echte verkenners met jarenlange routine m het verre Westen, spiedden wn" den dte^gÏÏSï bergwand nauwkeurig af. Hoewel nüjn oogen pg? deden van het voortdurend turen, mocht het nüj niet gelukken van bergpad aanspraak zou kunnen maken ™? h^d? naar ^tting reeds drievierde gedeelte van den Roedjak doorzocht — klonk er uit Stagers mond een luiden juichkreet. Hij begon als een krankzinnige met de armen te zwaaien en zonder m5 eenige verklaring te geven, spoorde hg zijn paard tot £tei?eï* -»»£ «4 * een oogwenk' v?r achte^zfch latend. Zgn dolle rit duurde niet lang want reeds een paar t^tmet"r/erder ik hem Plotseling stilhouden toT^^fZL^1"riep *" "*opgewonden Hg scheen werkehjk gehjk te hebben want vlak naast te l^Jt ' k„0£f ^ °°k geen moeite een s^al pad sLgïroe eDkele rigza^en naar boven vierend^ * ** ik ^ heb " merkte *« «■•- — Hier is een pad, dat kan ik niet ontkennen. Maar of dit in eenig verband staat tot jouw verhaal kan ik nog niet beoordeelen. — Dat zullen wij nu gauw genoeg kunnen constateeren," was het antwoord. „Wij gaan het direkt onderzoeken. Ben je klaar?" Deze vraag had hij gerust achterwege kunnen laten want hij holde zonder een behoorlijk antwoord af te wachten in een flinken galop het smalle pad op. Natuurhjk was ik gereed om hem te volgen en ik moet zelfs eerhjk bekennen dat mijn nieuwsgierigheid nünstens even sterk gewekt was als de zijne. Daartoe had de ontdekking van het pad den doorslag gegeven. Want hieruit was mij gebleken dat er toch in ieder geval eenige grond van waarheid in het door Stagers opgedischte verhaal was. En ik was op dat oogenblik optimistisch genoeg gestemd om te durven aannemen dat er nu misschien nog wel meer „waarheden" aan het licht zouden komen. Het was niet moeiüjk nüjn tochtgenoot in te halen, want onze paarden, die al een tamelijk langen tocht achter den rug hadden, gevoelden er weinig voor de steile helling in een doorloopenden galop te nemen en hoewel wH beiden met heihg vuur bezield waren, mocht het ons niet gelukken een deel van dezen ijver op onze rijdieren over te brengen. " Wij hadden gelukkig den tijd aan ons zelve en onze stemming was te goed om door een dergehjken kleinen tegenslag bedorven te worden, zoodat wij alleen een diepe zucht van verhchting slaakten toen wij eindehjk boven op den Zandzeerand aankwamen. Ik moet eerlijk bekennen dat ik sprakeloos was van verbazing en Stagers, die bhjkbaar mnn houding nauwkeurig bestudeerd had, vond het niet eens noodig naar raijn meening te vragen. Een veelbeteekenend lachje gaf voldoende uiting aan znn triomf. Want dat hij op dat oogenblik triomfeerde, was duidehjk. Het smalle pad, dat ons naar den top gevoerd had verloor zich na enkele honderde meters in een oogenschW ziin W°U.d! °°k m W°Pte dus geheel met znn verhaal Zouden wn werkelijk op den goeden wee S^ ^11!;,^ 'rM hem verPlee^d had- te ont! dekken? Dat bleef voor ons voorloopig nog eén onbeantwoorde vraag, maar vrij zouden ons geen van beiden verwonderen wanneer vrij deze kleine vesting plotseüng voor ons zouden zien. i^aeung nf^Het bewijS' dat ik den weS van. Ngadisari ben afgekomen is nu toch wel geleverd, vind je niet?» vroeg Stagers na een stilte. s — Deze weg komt tenminste veel meer overeen met de beschrnvmg, welke je ons gegeven hebt. Laat ons in ieder geval doorreden, dat is de eenige manier om achter de waarheid te komen. De vrij open vlakte tusschen den Zandzeerand en het bosch die slechts met gras en laag struikgewas begroeid was, waren wn intusschen reeds doorgetrokken en de veronderstelling dat wij ons aan den rand van een echt tropisch woud bevonden, scheen bewaarheid te worden Aan deze znde van den Bromo is de boschformatie heel anders dan aan de zijde van den Moenggalpas. Het schijnt dat de natuur hier veel meer ongerept is. Wilder, om zoo te zeggen, onbeschaafder. Dit is natuurlijk grootendeels te wnten aan het feit dat dit gedeelte van Sn Sngger buiten het toeristengebied gelegen is, waardoor de lang- ^ gfdlMaVÜlg nog weinie verandering in den ouden natuurtoestand heeft kunnen brengen Het bosch was hier ter plaatse vrijwel ontoegankelijk en wanneer het smalle pad ons niet de gelegenheid had geboden m deze wildernis door te dringen zou het onmogehjk geweest zijn ons een weg te banen. Het bestaan van dit pad wees ons echter op den vooruitgang, welke de m^rg 7k ta.dMB Streek reeds ^d gemaakt lm! mers, dit pad was m den loop der tijden gebaand en hetgeen van meer belang was, door een vrn geregeld ge- bruik onderhouden. Er moesten dus menschen langs komen en waar menschen zijn, is de kans immers groot ook menschehjke verblijfplaatsen aan te treffen. Intusschen bleek ons spoedig dat het pad hoofdzakelijk — om niet te zeggen uitsluitend — door voetgangers gebruikt werd want de takken der zware boomen hingen zoo laag, dat wij de grootste oplettendheid moesten betrachten om niet in onzachte aanraking met het dichte bladerendak te komen. Naarmate wij verder doordrongen in de wildernis, werd de toestand voor ons steeds onaangenamer, zoodat wij, na een korten krijgsraad, besloten af te stijgen om den tocht verder te voet voort te zetten. Tndverlies zou ons dit niet veroorzaken want ook te paard konden wn niet vlugger vooruitkomen. De paarden heten zich gemakkelijk aan den teugel leiden en omdat een bergpaard gewend is voor zich zelf uit te khken, konden wij al onze aandacht besteden aan den weg en het voorkomen van onzachte aanrakingen met boomwortels, steenen en wat zich nog meer als oneffenheid op ons pad voordeed.. De omstandigheid in aanmerking genomen, vorderden wij tamehjk snel, maar hoe wij onze oogen ook de kost gaven, het mocht ons niet gelukken eenig spoor van een menschehjke woning te ontdekken. Onmiddellijk naast ons pad begon het dichte bosch, dat met zijn hoog struikgewas niet alleen ondoordringbaar, maar ook ondoorzichtig was. .. Hoe Stagers ooit in deze wildernis had kunnen verdwnnen, was mij een raadsel. Het vreemdste was echter dat hij zelf', die toch anders in zijn beweringen zoo pertinent geweest was, hier ook geen verklaring van kon geven. Het leek hem zelf ook onmogehjk dat hij, nog wel midden in den nacht, met Tini zich een weg door deze struiken had kunnen banen. Er moest dus toch een weg znn, welke naar de eenzame hut voerde; tot deze slotsom waren wn beiden gekomen. En als deze weg er was moesten wij hem kunnen ontdekken, ook dat stond bn" hem vast. Naarmate wij verder in het bosch doordrongen, werd het pad smaller en onbegaanbaarder. Het medenemen van de paarden begon groote moeilijkheden op te leveren. Wat moesten wij doen. De paarden achterlaten en onzen weg alleen vervolgen of de onderzoekingstocht voorloopig opgeven om later, maar dan zonder rijdieren, terug te komen. Voor dit laatste gevoelde Stagers niet veel, naar hij beslist mededeelde. Hij had nu eenmaal het gevoel op den goeden weg te zijn en wilde tot eiken prijs verder doordringen desnoods zonder paarden. Mocht ik hiertegen bezwaar maken dan kon ik gerust achterblijven om de dieren te bewaken en zou hij alleen zijn weg vervolgen. Mijnerzijds protesteerde ik heftig tegen dit voorstel, omdat ik heel weinig lust had de werkzaamheden van een paardenjongen te verrichten, juist nu de tocht belangwekkend begon te worden. — Als je met alle geweld mee wilt gaan, zal er niets anders opzitten dan de paarden hier achter laten," merkte Stagers droog op.. — Zou dat wel vertrouwd zijn?" meende ik te moeten tegenwerpen. — Wanneer je het niet vertrouwt, vriend, moet je achterbhjven ; een andere mogelijkheid bestaat niet. Ik voor nuj zie niet in waarom je de paarden niet achter zoudt laten. Er znn hier boomen genoeg waar wn' ze aan vast kunnen binnen en zoo druk is de passage hier niet dat de een of andere voorbijganger de beesten zal meenemen. Die risico wil ik wel op mij nemen," voegde hij er bijna spottend aan toe. Je weet zelf dat ik dolgraag meega, maar ik durf de paarden niet lang alleen achterlaten. Het zal er grootendeels van afhangen hoe lang je den speurtocht wilt voortzetten. — Natuurlijk zoo lang mogehjk, dat kun je wel begrijpen, maar in ieder geval moeten wij er zorg voor dragen vóór donker weer terug te zijn; tenminste, op ons bekend terrein, dus laten wij zeggen in de Zandzee. — Dan wil ik het er op wagen en ga mee. Wij bonden de dieren aan een paar stevige boomen vast zoo, dat zij zich onmogelijk konden bevrijden, maar tevens voldoende bewegingsvrijheid overhielden. Naar schatting zullen wij een kwartier geloopen hebben — natuurlijk achter elkaar, want het pad was zoo smal geworden dat wij er ons slechts moeihjk langs konden voortbewegen — toen Stagers, die een paar meter voor mij uitliep, plotseling stil bleef staan en een waarschuwend gefluit deed hooren. — Wat zeg je hiervan? Aan den voet van een grooten boom lag het geraamte van een paard of liever, wat hiervan over was, want men kon duidehjk zien dat de roofdieren zich aan het karkas tegoed hadden gedaan. De beenderen lagen in wilde wanorde verspreid en er ontbraken groote gedeelten, die blijkbaar waren weggesleept. Een oogenbhk stond ik sprakeloos van verbazing en ontzetting over dit brok oerwoudleven, dat zich aan ons vertoonde. De macht van den sterkste! — De resten van jouw rijpaard," was alles wat ik er met moeite uit kon brengen. — Juist, het cadaver dat Tini en ik 's nachts vonden en waaraan de tijger zich tegoed deed, toen wij ons in den boom verborgen hadden. — Een bewijs, dat ook dit gedeelte van jouw verhaal niet op fantasie berust. — Dat kan alleen voor jelui van belang zijn. Ik heb geen moment getwijfeld aan de waarheid van mijn beweringen, omdat ik ze immers zelf beleefd heb. Ik zie er alleen uit dat ik op den goeden weg en weer een schrede gevorderd ben. De hoofdzaak is nu om de hut te vinden; misschien dat ik daar verdere aanwijzingen ontdek, die mij het bewijs leveren dat de heer Vermey opzettelijk onwaarheid gesproken heeft. Met groote nauwgezetheid zochten wh de omgeving af, drongen nog verder door in het bosch, dat hoe langer hoe ontoegankelijker werd, maar het gelukte ons niet eenig spoor van een hut te vinden. Als een jachthond op zoek naar wild, snelde Stagers voort en wanneer ik hem niet gewaarschuwd had dat het meer dan tijd werd om terug te gaan, hadden wn den nacht in het oerbosch moeten doorbrengen. Het kostte hem moeite den tocht te staken, maar de noodzakelijkheid van een spoedigen terugkeer was toch ook tot hem doorgedrongen, zoodat wn' ons met bekwamen spoed op weg begaven. Weldra bereikten wij het cadaver, dat nuj in al znn gruwelijkheid weer een koude rilling bezorgde. Hoewel wn" — zooals ik reeds zeide — groote haast hadden, hield Stagers op deze plek toch even halt om met het groote jachtmes, dat hij altijd bij zich droeg, een duidelijk teeken in den boom aan te brengen, waaronder de resten van het paard verspreid lagen. — De roofdieren zullen dit geraamte nu wel met rust laten, maar het is toch veiliger een herkenningsteeken op deze plek aan te brengen. Dat maakt het ons op de volgende tochten veel gemakkelijker. — Wanneer denk je met het onderzoek verder te gaan? — Als zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen waarschijnlijk morgen, want ik ben er niet zoo zeker van dat het vinden van de bewuste hut en het opsporen van de bewoners zoo gemakkelijk zal gaan. Toen konden wij ook niet vermoeden dat er een groote wijziging in onze plannen zou worden gebracht, waardoor het ons niet mogehjk was de eerstvolgende dagen weer een voet in dit geheimzinnige bosch te zetten. Nadat het teeken met voldoende duidelijkheid was aangebracht, haastten wn' ons voort om vlug de paarden te bereiken want wn zouden nog verscheidene uren noodig hebben om ons hotel te bereiken." Dat dit nog later zou worden dan wij gedacht hadden, zou ons spoedig binken. Op de plek aangekomen, waar wij onze paarden stevig aan de boomen vastgebonden hadden, zagen wij wel de hoefindrukken in den bodem, zelfs de strepen door de schurende leidsels in dé boomschors gemaakt, maar van de paarden zelf was niets te ontdekken. — Zouden die ellendige beesten nu toch kans gezien hebben zich zelf los te maken?" brulde Stagers, buiten zich zelve van woede. — Maar dat is onmogehjk; wn hebben ze veel te stevig vastgebonden. Trouwens, dat kunnen wij misschien wel ontdekken. — Hoe wil je dat doen? — Wanneer zij zich losgerukt hebben, moet dat toch aan de boomschors te zien zgn. Heel waarschijnlijk zal er dan wel een stuk afgerukt znn. Hoe wg de boomen ook onderzochten, van boven tot onderen, een ernstige beschadiging van de bast konden wij nergens ontdekken. — Ik geloof, Stagers, dat vrij hier voor een nieuw raadsel staan. Volgens nüjn meening zgn de beesten niet losgerukt, maar losgemaakt, waarschijnhjk door menschenhanden. — Wie kan dat nu weer gedaan hebben? Heb jn' eenig menschelijk wezen in den omtrek gezien? — Evenmin als jij, maar die kwestie acht ik nu van minder belang. Laat ons eerst trachten te ontdekken waar onze paarden zich op dit oogenblik bevinden. — In de wildernis rechts of links van den weg kunnen zg onmogelijk verdwenen zgn. Dieper het bosch in zgn zg ook niet gegaan want dan zouden ze ons achterop zgn gekomen en hadden wg ze in ieder geval moeten zien. Er bhjft dus maar één mogelijkheid over: dat ze teruggegaan zgn in de richting van de Zandzee. — Ik zie momenteel ook geen andere verklaring voor dit nieuwe raadsel. Wij moeten dus het spoor volgen en trachten de beesten zoo vlug mogehjk in te halen, want ik gevoel er weinig voor om naar Tosari te loopen. Er stond ons werkehjk niet veel anders te doen indien wn tenminste eenige kans wilden hebben weer in het bezit van onze paarden te komen. De verrassingen bleken dien dag echter nog niet op te houden, want nauhjks twintig meter van de plaats, waar wij de paarden hadden achtergelaten, vonden wn' de gedeeltehjke oplossing van het raadsel, welke echter tevens weer een nieuw puzzle inhield, die niet zoo gemakkehjk op te lossen was. Dwars over het pad, over de geheele breedte, zoodat het door ons opgemerkt moest worden, stond met groote drukletters, eenigszins onbeholpen in den weg gekrast: Tracht niet het raadsel op te lossen. De paarden zijn » De inhoud van deze boodschap, die blijkbaar met een scherpen steen of misschien wel met een mes in den weg geschreven was, het aan duidehjkheid niets te wenschen over. Vooral omdat de pn'1 met groote zekerheid in de richting van de Zandzee wees. — Je ziet Stagers, dat nüjn bewering nu ook is uitgekomen," kon ik niet nalaten trionrfanteln'k op te merken. „De paarden zijn door menschenhanden losgemaakt." Weer kwam een hoogst onaangenaam woord over Stagers' hppen, maar dat kon ik hem niet kwahjk nemen. Op een dergelijke verrassing was hn' niet voorbereid. — Laat ons geen kostbaren tijd verknoeien aan het opperen van allerlei theorieën met betrekking tot dit nieuwe raadsel, maar allereerst de paarden opzoeken. Voordat wij die gevonden hebben, gevoel ik nüj heelemaal niet gerust," bracht ik met de noodige klem in het midden. — Wfl zullen nog tijd genoeg hebben over deze kwestie te praten; als je wilt desnoods den geheelen nacht, want je begrn'pt toch wel dat het nüj minstens evenveel belang inboezemt als jou. Wij mogen echter de hoofdzaak niet vergeten. En dat is de wijze waarop wij zoo gauw mogehjk weer in het tijdeüjk bezit raken van de ons geleende honderde guldens in den vorm van de viervoetige dieren, die ons hier heen gebracht hebben. Ik stel dus voor onverwijld op te breken — maak desnoods even een nauwkeurige copie van dit bericht — dan kunnen wij later de kwestie in alle bijzonderheden behandelen. Tot nüjn groote verwondering maakte Stagers niet veel tegenwerpingen, maar volgde mij gedwee. Er werd niet veel door ons gesproken; wij waren te veel in onze eigen gedachten verdiept, maar beiden hielden wij ons bezig met de oplossing van dit nieuwe raadsel. Wie was die geheimzinnige persoon, die ons in onze plannen begon te dwarsboomen en zelfs waarschuwde ons niet meer met de oplossing van het Bromoraadsel bezig te houden? Zouden wij aan deze waarschuwing gevolg geven? Ik voelde er niets voor; integendeel, de inmenging van dezen vreemde had nüjn belangstelling nog versterkt en ik was er van overtuigd dat de uitwerking op Stagers wel dezelfde zou zijn. Het begon reeds te schemeren toen wij de open vlakte aan het begin van het bosch bereikten. Van verre hoorden wij reeds zacht hoefgetrappel, zoodat het ons niet verwonderde de paarden, stevig vastgebonden, terug te vinden. Toch loosde ik een zucht van verlichting toen ik ons middel van vervoer in goeden welstand terugzag. Ik had er vreesehjk tegen op gezien den geheelen terugweg naar Tosari te voet af te leggen. Even voor wij het bosch verheten, meenden wij duidelijk eenig geritsel in de struiken te hooren. Als bij afspraak hadden wij dadehjk onze revolver in de hand om op alles voorbereid te zijn. Wn hoorden echter niets meer en hoewel wn' nog pogingen deden in het struikgewas door te dringen, belette de invallende duisternis ons iets te ontdekken. Het kon natuurhjk ook verbeelding geweest zgn of ook een der vele geluiden, welke men zoo vaak in de tropische natuur waarneemt. Misschien was het wel een wild zwijn, dat zich gereed maakte op rooftocht te gaan. Hoe het zij, wij moesten onze pogingen spoedig opgeven want de tijd drong werkehjk, wanneer wij tenminste voor volslagen duisternis in de Zandzee wilden aankomen. Mgn stem- ming was veel verbeterd nu ik nüjn trouw rnpaard weer onder nüj voelde. Het was al laat toen wij in Tosari aankwamen en hoewel het diner reeds lang afgeloopen was, het de vriendehjke hotelhouder in znn huiskamer een alleszins behoorhjk avondeten voor ons opdienen. Wh heten het ons goed smaken. En intusschen zat de hotelhouder te popelen van ongeduld om onze avonturen te vernemen. NEGENDE HOOFDSTUK. Toen wn na het werkelijke copieuse diner, dat de heer Evertsen ons had opgediend, in een gemakkehjke stoel in zijn gezelüge huiskamer gezeten waren, mochten wij zijn nieuwsgierigheid niet langer op den proef stellen want, hoewel wij voor ons verblijf in het hotel pension betaalden, hadden wn dien avond geen recht meer op avondeten, omdat wij verzuimd hadden op tijd aanwezig te zgn. Het was dus een buitengewone vriendelijkheid van onzen gastheer geweest zulk een uitgebreid diner op te disschen. Er zgn genoeg hotels, vooral in Indië, waar men in zoo'n geval zich er op verheugd had op deze wgze iets extra's te verdienen. Natuurlijk luisterde mijnheer Evertsen met de grootste belangstelling naar het verhaal van onzen tocht, welke ik hem zoo uitvoerig mogehjk beschreef. Toen ik hem de ontdekking van het smalle bergpad in den Roedjak meedeelde, toonde hij zich in het geheel niet verbaasd. Ik had dit al vermoed, want ik meende mij te herinneren dat er zulk een pad moest bestaan. Vergenoegd wreef hg' zich de handen en opgewekt voegde hij er aan toe: Het doet nuj werkehjk genoegen dat u reeds den eersten dag zulk een resultaat bereikt heeft. Het bewjjst dat u op den goeden weg bent. Toen ik hem van het cadaver vertelde, geraakte hij in een staat van opwinding, welke ons duidelijk zgn belangstelling in het avontuur bewees. Meer succes kon u toch onmogelijk verwachten," riep hij lachend uit. „Mag ik u voorstellen op dit schitterend resultaat een glas met mij te drinken?" Zooals van zelf spreekt werd dit aanbod dankbaar aanvaard en aangezien de heer Evertsen het niet bh één glas liet, werd de stemming in den loop van den avond steeds beter. Nadat ik hem verteld had hoe onze pogingen om de hut te ontdekken op niets waren uitgeloopen, trachtte hn ons dadehjk moed in te spreken. — Niet opgeven, hoor. Doorzetten! Die hut moet er znn en als zn' er is moet zg ook gevonden kunnen worden. U gaat er zoo gauw mogehjk weer heen; desnoods kunt u als uitgangspunt Ngadisari nemen. Daar kunt u in de pasangrahan overnachten. U bent dan vlak bn' den Bromo en wanneer u een paar uur voor zonsopgang opbreekt, heeft u den geheelen dag om het bosch te doorzoeken. Hg had zoo opgewonden gesproken, dat het ons niet mogelijk was geweest zijn woordenvloed te stuiten. Het maakte werkehjk den indruk of hn' zelf de hoofdpersoon van het drama was. Voor een buitenstaander zou een nauwkeurige studie van zijn gelaatsexpressie hoogst interessant geweest zijn. Vooral toen ik hem vertelde van de geheimzinnige verdwijning der paarden. Het was alsof hn' eensklaps verstarde. Zich met beide handen aan zgn stoel vastgrijpend, zat hn' ons met verschrikte oogen aan te staren. Hn' drukte hiermede zoo duidelijk het toonbeeld van absolute wanhoop uit, dat ik, zonder het te willen, in een hartehjken lach uitbarstte, hetgeen mij een vernietigenden bhk van Stagers bezorgde. Hij had gelijk, er was geen reden om te lachen. Had nüjnheer Evertsen reeds zulk een duidelijke verwondering laten blijken, zgn gezicht drukte nog grooter schrik uit toen Stagers hem vertelde welk bericht wg door middel van het geheimzinnige schrift in den weg ontvangen hadden. Ik geloof dat? de brave hotelhouder haast nog meer teneergeslagen was dan wg. — Dat is een leehjke streep door de rekening, heeren," bracht hg' er met moeite uit. „Dit werpt onze theorieën grootendeels omver." Hij had zich zoo in de geschiedenis ingeleefd dat hn zelfs van „onze" theorieën sprak. Wij waren nu aan het punt gekomen, waarover ook Stagers en ik van gedachten moesten wisselen want ik had op den terugweg iedere toespeling op dit onaangenaam bericht angstvallig vermeden. De allereerste vraag welke zich natuurlijk voordeed was: Wie had ons deze mededeeling gedaan? — Het staat in ieder geval vast," merkte de heer Evertsen op, „dat een der personen, die het avontuur in het bosch hebben meegemaakt, daar nog in den omtrek moet vertoeven. Wie zou dat kunnen zijn?" Vanzelf sprekend gingen onze gedachten eerst naar Tini Vermey uit. Zij kon in de eerste plaats vermoeden dat Stagers zou trachten haar terug te vinden. En zij had hem zelfs verboden verderen omgang met haar te zoeken. Het lag dus voor de hand dat zn' deze waarschuwing door een tweede had laten volgen toen zij bemerkte dat Stagers zijn pogingen niet had opgegeven. — Dan moet Tini nog in deze omgeving vertoeven!" riep Stagers opgewonden uit. „En dan zal ik haar ook vinden!" — Zij kan onmogehjk hier zijn," wierp mijnheer Evertsen tegen, „omdat zij met haar vader vertrokken is." — Maar het is niet bewezen dat zij samen naar huis gereisd zijn," bracht Stagers bier onmiddellijk tegen in. „Hun spoor is tot op den Moenggalpas gevolgd; vandaar af tasten wij in het duister." — Maar zij was toch thuis toen je dat briefje aan haar geschreven hebt. Daar heb je zelfs antwoord op gehad. — Niet van Tini, Barendse. Hoewel ik verwacht had dat zg nuj persoonlijk zou antwoorden. — Nu ja, van haai* vader. Hij kan dien brief wel onderschept hebben. Daar acht ik hem toe in staat. — Het is mogelijk, dat Tini niet thuis was toen mijn brief kwam. — Zelfs wanneer wij aannemen dat zij in de hut verblijf houdt, rijst er onmiddellijk een nieuwe vraag: wat heeft zij op het oogenblik in dat bosch te zoeken? — Misschien beantwoordt zij de liefde van mijnheer Stagers en wil zij trachten op deze wijze met hem in verbinding te komen. — Waar blijven wij dan met de waarschuwing, mijnheer Evertsen? Aannemende dat zij aan den eenen kant Stagers opzoekt, maar aan den anderen kant hem waarschuwt zich niet meer met de oplossing van het raadsel in te laten? — Daar kan ik iets op zeggen," antwoordde Stagers vol vuur. „Die waarschuwing kan nog een andere beteekenis hebben. Het is mogehjk dat zij in onze onmiddellijke nabijheid is geweest en ons gesprek heeft afgeluisterd. Daaruit heeft zij kunnen opmaken dat wij op zoek waren naar de hut en zn kan er bezwaar tegen hebben dat wij die ontdekken, omdat deze schuilplaats dan voor haar onmogelijk zou worden. Hét zou immers strijden met alle conventie-begrippen wanneer wij elkaar op zulk een afgelegen plek en alleen zouden ontmoeten. Indertijd was zulks door nüjn toestand nog eenigszins goed te praten, maar nu zou dat niet kunnen. Daarom mag ik het raadsel van de hut niet oplossen. Verdere samenkomsten met nüj zouden dan onmogehjk zijn." — Waarom heeft zij — wanneer het haar bedoeling is geweest je te ontmoeten — zich dan niet aan je vertoond of je bericht gegeven dat zij een onderhoud met je wilde hebben? — Ook dat is gemakkelijk te verklaren, hoewel het voor jou minder prettig is om deze veronderstelling aan te hooren. Eenvoudig omdat jij er bij was. Ik geloof dat ik hem allesbehalve vriendelijk heb aangekeken en daar was toch wel reden voor. Nu zou het per slot van rekening mijn schuld znn, terwijl ik zoo mijn best had gedaan om Stagers te helpen. — Ik kan niet zeggen dat die opmerking getuigt van veel vriendelijkheid of waardeering. — Het is niet kwaad bedoeld, Barendse. Maar Tini weet toch niet wie jij ben. Zij had je nog nooit gezien. Nu kom je plotseling als een totaal vreemde in mijn gezelschap voor haar staan. Moet zn in jou een vriend of een vijand zien? Hoe kan zg dat weten? Daaruit zou zij hoogstens kunnen concludeeren dat je een belangstellende bent, maar of je een vriend van haar zoudt zijn kon zij niet weten. Ik was door deze opmerking danig in nüjn wiek geschoten. — Dan hjkt het nüj beter dat ik nüj terugtrek en jouw verdere pogingen door nüjn tegenwoordigheid niet laat mislukken. — Maar nüjnheer Barendse", kwam nüjnheer Evertsen onmiddellijk tusschenbeiden, „het lag toch heelemaal niet in dë bedoeling van nüjnheer Stagers om u onaangenaam te zgn. Integendeel, ik ben er van overtuigd dat hij uw medewerking steeds op prgs heeft gesteld. U moet de kwestie niet zoo ernstig opnemen en u moogt zich nu niet meer terugtrekken. In het algemeen belang n i e t." Mijnheer Evertsen had gelijk. Ik had nüj als een dwaas aangesteld en ik had gelukkig moed genoeg om dit ruiterlijk te erkennen. Waarmede dit pijnlijk incident als „afgedaan" beschouwd werd. — Ik zag eerst in deze zaak niets dan een gewoon liefdesgeschiedenisje, als ik het zoo eens uit mag drukken. En daar zgn wij hier in Tosari aan gewend," merkte mijnheer Evertsen op. „Maar die waarschuwing doet het voor nüj een belangrijker beteekenis krijgen." — En ik ben er niet van overtuigd dat de boodschap van Tini komt, want er zgn nog wel meer menschen die op de hoogte van jouw avonturen zijn. — Je hebt gelijk, maar geen van de gasten, die destijds hier vertoefden, is op het oogenbhk aanwezig en de inlanders znn het allang vergeten of stellen er niet het minste belang in. — Wanneer het nu eens een grap was? — Die veronderstelling lijkt nüj te absurd om er lang over te praten. — Zou mijnheer Vermey ? — Hoe zou nüjnheer Vermey in dat bosch kunnen verbüjven?" bracht nüjnheer Evertsen in het midden.. „Het Hjkt nüj onmogelijk dat hn zgn onderneming zoo lang alleen kan laten en dan zou hg bovendien van de ligging der hut op de hoogte moeten zijn. Het bestaan is hem natuurhjk bekend, maar ik geloof dat zgn dochter alles in het werk zal stellen om de ligging van deze schuilplaats angstvallig voor hem te verbergen." — Gezien den voet van oorlog, waarop wg met elkaar staan, acht ik het ook onaannemelijk dat hg zich de moeite zou geven onze paarden naar den Zandzeerand te brengen. Dat zou te veel van zgn goedheid gevergd zgn. Hg had eenvoudig de paarden losgemaakt om ze op te jagen, in de hoop natuurhjk dat zij, óf regelrecht naar Tosari zouden terugloopen, óf zoek raken. — Een dergehjke handelwijze ligt meer in zgn karakter. Plotseling bracht nüjnheer Evertsen, die eenige oogen- bhkken in gedachten voor zich uit had zitten staren, het gesprek op een geheel ander onderwerp. Zich tot Stagers wendend, vroeg hg hem met een ernstige uitdrukking in zgn stem: — Is u erg bggeloovig, nüjnheer Stagers? — Of ik bggeloovig ben? Heelemaal niet. — Ja, ik bedoel feitelijk of u geloof hecht aan die geheimzinnige machten, waarmede volgens de verhalen sommige inlanders en andere Oosterlingen begiftigd zgn. — Wilde u er soms goena-goena of zoo iets dergelijks aan te pas brengen? Dan geloof ik dat ik u zal moeten teleurstellen. Ik ben daar als echte Hollander te nuchter voor. Zulke geheimzinnigheden hebben op nuj altijd buitengewoon weinig invloed en indruk maken ze heelemaal niet op me. — Ik wilde u anders juist een middeltje aan de hand doen om te controleeren of het geheimzinnige meisje werkelijk juffrouw Vermey geweest is. — En dat zou met goena-goena moeten gebeuren? — Daarmee niet direkt, hoewel de manier waarop dit wordt uitgevoerd, minstens even vreemd is. — Maar dan is het toch noodzakelijk, dat ik aan die kunstemakerijen, want zoo zal ik ze voorloopig blijven noemen, geloof hecht. — Ook dat is niet eens noodig. U kunt er heen gaan en rustig aanhooren wat men u te vertellen heeft. Wilt u het niet gelooven dan zult u dit tenslotte voor u zelf moeten weten. Wanneer u echter reeds tevoren verklaart dat het „onzin" is zou ik het zonde van het geld vinden, want u zult al wel begrepen hebben dat u ook hierbij een geldelijk offer moet brengen. — Ik hecht aan al die toovenarijen heel weinig geloof, maar ik zou mij in dit geval geheel op u willen verlaten. Waarom zou ik, als u het nuttig acht of er mogelijk voordeel inziet, dit ook niet eens meemaken? Wanneer u meent dat de door u bedoelde hocus pocus ons dichter bij de oplossing van het raadsel zal brengen, gevoel ik er zelfs veel voor. Op het oogenbhk verdiepen wij ons in aUerlei gissingen, waarvan wij niets bewijzen kunnen. En het raadsel moet door ons worden opgelost. Op welke wijze doet er minder toe. — Garandeeren kan ik u natuurhjk niets, maar ik weet dat de bedoelde persoon in vele gevallen verrassende resultaten heeft bereikt, ook in zaken, Tosari betreffende. En wat meer zegt, ik weet toevalhg uit heel betrouwbare bron, dat de politie van tijd tot tijd van zgn diensten gebruik maakt. — In dat geval kan ik er het ook wel op wagen," merkte Stagers verhcht op. „Wilt u zoo vriendelijk zijn ons eenige bijzonderheden over dien „waarzegger" mede te deelen, want ik weet altijd graag tevoren met wat voor personen ik te doen zal krijgen." — Met genoegen nüjnheer Stagers, maar ik deel u allereerst mede dat u er voor naar Pasoeroean zult moeten gaan. — Daarin zie ik niet het minste bezwaar. Als het werkehjk resultaat zou hebben, ben ik zelfs bereid er voor naar Batavia te gaan. Pasoeroean is slechts een klein uitstapje voor ons. — Zooveel te beter, dan is dus dat bezwaar uit den weg geruimd. In Pasoeroean woont een Chinees, die er een zeer eigenaardige manier op nahoudt, niet om u de toekomst te voorspellen, maar om u op de hoogte te brengen van een gebeurtenis uit het verleden, waarvan u voldoende afweet om hem de omstandigheden te beschrijven, maar waarvan de kennis der details u ontbreekt. Deze nu geeft hij u in verrassende bijzonderheden. — Dat komt in jouw geval uitstekend te pas, Stagers. Het is juist wat wij noodig hebben. — De manier waarop u dit alles medegedeeld wordt is echter hoogst eigenaardig. — Zeker de een of andere verdekt opgestelde luidspreker," spotte Stagers. — Hij gebruikt als medium, om het zoo maar uit te drukken, een klein inlandsen jongetje van nog geen zes jaar, dat in ieder geval nog niet besneden mag znn, dus met andere woorden, nog niet tot den mohamedaanschen godsdienst is toegelaten. — Hoogst eigenaardig. — Het is nog veel eigenaardiger dat hij dit jongetje in het geheel niet kent. U moet het zelf meebrengen. Met het zoeken van mediums laat mj zich niet in. — Dat is heel aardig, maar waar halen wij zoo'n jongetje vandaan? — Maakt u zich daarover niet bezorgd. Die kunt u net zoo veel krijgen als u hebben wilt. U kunt er een uit Tosari meenemen of er in Pasoeroean een opduiken. Ik zou haast zeggen dat de inlanders daar er al op getraind zijn voor een paar kwartjes hun kinderen voor een half uurtje aan de bezoekers van den Chinees te verhuren. Voor dit experiment gevoelde ik werkelijk veel. Het leek nüj zoo'n eigenaardige waarzeggerij, dat ik alleen daarom al er sterk voor was, spoedig een bezoek te brengen aan den bewusten Chinees. Ik kon niet nalaten Stagers hieromtrent te ondervragen. — Wanneer denk je naar hem toe te gaan? — Waarom zouden wij morgen niet gaan? Ik had er niet het minste bezwaar tegen. Integendeel! Het deed nüjnheer Evertsen zichtbaar genoegen dat hij ons van dienst had kunnen zijn. Hij was er zelfs zoo verheugd over dat hij ons nog een extra glas inschonk om te drinken op het goede resultaat. Nadat wij onze glazen geledigd hadden, bleek nüjnheer Evertsen nog een verrassing voor Stagers in petto te hebben. Een verrassing, welke ons op dat moment uitstekend te pas kwam. — Weet u, nüjnheer Stagers, dat ik in het bezit ben van een foto, waarop juffrouw Vermey voorkomt? Stagers was dadehjk van zijn stoel opgesprongen en ook ik was werkehjk nieuwsgierig om een afbeelding te zien van het meisje, waarover nu al zoo vaak gesproken was. — Hoe komt u daaraan, mijnheer Evertsen? En waarom heeft u mij dat niet eerder verteld ? — Om u de waarheid te zeggen, is dit portret nüj nooit in de gedachte gekomen. Stelt u zich er ook maar niet te veel van voor. Het is een doodgewone amateurkiek, zooals er door de hotelgasten zoo veel worden gemaakt. Toevalhg heb ik van het groepje, waarbij ook juffrouw Vermey was, een afdruk gekregen. Zij staat er duidehjk op, in ieder geval duidelijk genoeg voor uw doel. Intusschen was de foto uit het schrijfbureau te voorschijn gekomen. De lezer kan zich voorstellen hoe Stagers en ik onze oogen uitkeken op de beeltenis van de tweede persoon uit het Bromoraadsel. Het spreekt van zelf dat ons beider blikken een geheel verschillende uitdrukking hadden. Was het bij nüj zuivere nieuwsgierigheid, bij Stagers was dit niet het geval. Ik geloof echter dat ik dit niet verder behoef te omschrijven. — U zult waarschijnlijk niet begrepen hebben met welk doel ik u juist nu dit portret heb gegeven? In het kort komt het hier op neer. Het inlandsche jongetje zal u waarschijnlijk op uw vraag nauwkeurig de personen beschrijven, waarover u inhchtingen wenscht te ontvangen. Ik ben er van overtuigd dat u zult vragen naar uw verpleegster in de hut. Wanneer u een beschrijving van haar ontvangen hebt, kunt u misschien meerdere controle uitoefenen door het jongetje de foto te toonen. Wanneer het werkehjk juffrouw Vermey is geweest, zal hij haar waarschijnlijk op de foto herkennen en aanwijzen. Ik behoef u zeker niet te zeggen," voegde hn er lachend aan toe, „dat ik dit kiekje na gemaakt gebruik graag van u zal terug ontvangen." — Moet u de foto terughebben?" vroeg Stagers verwonderd. — Ik begrijp volkomen dat u er groot belang in stelt, maar ik wil haar graag voor mijn archief bewaren. Trouwens ik geloof dat u later zooveel portretten van haar zult krijgen, dat u dit enkele kiekje niet noodig heeft. Blijkbaar was Stagers het met deze redeneering in het geheel niet eens maar de beleefdheid verbood hem over dit onderwerp een twistgesprek met den heer Evertsen te beginnen. Zij zouden het trouwens nooit eens geworden zijn. Het was intusschen vrij laat geworden, reeds ver na het middernachtelijk uur, zoodat ik voorstelde onze samenkomst te beëindigen om te trachten nog eenige uren slaap te genieten, voordat wij den tocht naar Pasoeroean ondernamen. Wij zouden vroeg in den morgen moeten vertrekken. Waarschijnlijk te paard naar Pasrepan om vandaar verder per dogcar de reis voort te zetten. Met de auto konden vrij onmogehjk gaan, omdat deze pas in den middag van Tosari vertrok en wn' in dat geval eerst tegen het vallen van den avond onze bestemming zouden bereiken. Indien het eenigszins mogelijk was, wilden wn' denzelfden avond weer in Tosari terug zg'n. Maar dan werd het ook de hoogste tnd om op te breken en ons bed op te zoeken. Daarom namen wn' met een hartehjken handdruk afscheid van onzen vriendelijken gastheer, nadat hg ons beloofd had er voor te zullen zorgen dat de paarden om zes uur voor ons gereed zouden staan. De arme beesten hadden ook betrekkelijk weinig rust, maar daaraan konden wg' helaas niets veranderen. Ik bemerkte al spoedig dat het veel gemakkelijker was voor te stellen om te gaan slapen dan dit voorstel in praktijk te brengen. Het was nüj tenminste onmogehjk den slaap te vatten. Als een kaleidoscoop dwarrelden alle gebeurtenissen van den afgeloopen dag door nüjn geest en tusschen die verschillende beelden doemde telkens in schrijnende duidelijkheid het paardencadaver weer voor mij op als een verschrikking van het tropisch oerwoud. Wie kon weten wat ons zelf nog in die wildernis te wachten zou staan? Want dat wn er terug zouden keeren stond als een paal boven water. Welke mededeelingen wg ook van den Chinees zouden krijgen, de hut moest door ons gevonden worden. Aan het bestaan van deze schuilplaats twijfelden wg geen oogenbhk meer. Voor ons was alleen nog maar de vraag wie de bewoners er van waren. Zou het bezoek aan den Chinees ons de zoo zeer begeerde oplossing brengen? Of zou het raadsel door zgn mededeelingen nog ingewikkelder worden? Die mogelijkheid was niet uitgesloten. Hoe het zg, ik kon nüj best begrijpen dat Stagers zoo veel belang in de zaak stelde; ik zou dat in zgn plaats ook gedaan hebben. Want uit de enkele beschouwing van het doodgewone kiekje had ik gezien dat juffrouw Vermey een meisje was, dat in alle opzichten recht had op zulk een belangstelling. Zg was mooi, heel mooi zelfs, met die typische Oostersche glans over haar geheele wezen, waardoor de aantrekkelijkheid zoo sterk wordt verhoogd. Dat Stagers er niets voor gevoelde haar goedschiks op te geven, kon ik best begrijpen. Ik zou dat ook niet gedaan hebben, zelfs niet als tien heeren Vermey zouden trachten nüj hiertoe te dwingen. Hoe lang ik al wakker gelegen had weet ik niet, ik wilde niet op mijn horloge kijken, maar ik constateerde plotseling tot mijn grooten schrik dat nüjn gedachten zich nog alleen bezig bielden met Tini. Telkens zag ik haar aardig figuurtje weer voor den geest. En naarmate haar beeld duidehjk werd, vervaagden langzamerhand de details, welke tezamen de geschiedenis van het Bromoraadsel vormden. Was ik bezig verhefd te worden op Tini Vermey? Of was ik het al? Gelukkig viel ik op dat oogenblik in een slaap, welke nüj helaas weinig verkwikking bracht. TIENDE HOOFDSTUK. Ik stond juist op het punt nüjn revolver leeg te schieten op den monsterachtigen koningstijger die, diep in elkaar gedoken, zich gereed maakte om Tini en nüj te bespringen toen van een andere znde twee doffe knallen vlug achter elkaar in nüjn ooren dreunden. Met schrik werd ik wakker. Was het al zoo laat? — Toean bangoeng! De mandoer van het hotel had nüj gewaarschuwd dat het tijd was om op te staan. Vlug kleedde ik nüj aan en weer geheel opgefrischt door het gzig-koude waschwater, begaf ik mij eenige oogenblikken later naar de eetzaal, waar Stagers zich al tegoed deed aan een stevig ontbnt dat door de goede zorgen van den hotelhouder voor ons was klaar gezet. — Het schijnt nüj toe erg frisch te znn vanmorgen," merkte Stagers rillend op. — Daarom zullen wij er dadehjk een f linken draf inzetten, dan zgn wg des te eerder op de plaats van bestemming. Vind je ook niet? — Ik ben er sterk voor. Maar zeg eens, heb je goed geslapen? — Allertreurigst, om het zoo maar eens uit te drukken. Je kunt begrgpen dat de doorleefde emoties mij nog langer wakker gehouden hebben. — Nu, ik heb ook bijna niet geslapen. Mgn gedachten hebben zich voortdurend met Tini bezig gehouden. Vlug bracht ik het gesprek op een ander onderwerp, want ik wilde Stagers in geen geval bekennen dat ik ook in een zelfden toestand had verkeerd. Gelukkig wa- ren wij spoedig met het ontbijt gereed zoodat wij ons op weg konden begeven. Langs het bergpad, dat door de kampong Tosari voert, bereikten wn weldra den grooten rijweg, welke ons in staat stelde onze paarden tot meerderen spoed aan te zetten. Ik had ruimschoots gelegenheid nuj flink te ergeren aan de wijze, waarop de mooie Indische natuur door de beschaving wordt bedorven. De ten behoeve van het autoverkeer aangelegde rijweg, welke van het grootste belang is voor Tosari als toeristenoord, beneemt den werkehjken natuurliefhebber iedere illusie. Zoo zal ook in Indië menig ongerept brok natuurschoon ten offer vallen aan het moderne verkeer en de toeristenbelangen. Bn het hotel Poespo rechts afgaand, bereikten wij langs een binnenweg, welke langs het huis van den controleur voerde, weldra den pasar, waar het op den vroegen morgen al wemelde van inlanders die, in hel gekleurde baadjes gekleed, in bonte mengehng dooreen krioelden. Het was marktdag en aangezien in Poespo een door de regeering gecontroleerde veiling van door de inlanders verbouwde aardappelen wordt gehouden, waren de Tenggereezen uit alle hooger gelegen dorpen met hun picolpaardjes naar beneden gekomen om hun producten op deze markt te brengen. Wij gunden ons echter geen tijd om dit fleurig schouwspel lang gade te slaan. Weldra lag ook de dessa Poespo achter ons en waren vrij op weg naar Pasrepan, het dorp aan den voet van den Tengger, waar onze paarden voor een dogcar verwisseld zouden worden. Zonder vermeldenswaardige voorvallen bereikten vrij het dorp. Bn' den dogcarverhuurder stalden vrij onze paarden, er zorg voor dragende, dat de trouwe dieren tijdens onze afwezigheid voldoende eten zouden krn'gen. In flinke vaart ging het nu naar Pasoeroean, dat vrij eerder bereikten dan vrij hadden durven hopen. Een oogenbhk waren wij bang geweest veel tijd te zullen verhezen met het zoeken naar den Chinees, maar al gauw bleek dat ook in dit opzicht mijnheer Evertsen ons goed had ingelicht. Volgens hem wist iedere inlander in Pasoeroean den wonderman te wonen en hoewel vrij deze bewering niet aan de waarheid hebben kunnen toetsen, bleek dat de koetsier van de dogcar ons naar zijn huis kon brengen. En voor wij gelegenheid hadden er over te spreken vroeg hn ons lachend: — U moet zeker eerst een jongetje zoeken, heeren? Zonder ons antwoord af te wachten het hn er dadehjk op volgen: — Ik weet er wel een. Dat kost u een halve gulden. Wn' hebben ons maar niet verdiept in de kwestie of deze dogcarverhuurder soms in nauwere relatie met den bedoelden Chinees stond. Waarom zouden wij dit doen? Misschien maakten wn' de zaak er nog ingewikkelder door en dat wilden wij voorkomen. Het jongetje was spoedig gevonden en aangezien onze koetsier er bhjkbaar prijs op stelde om de onderhandelingen met de ouders zelf te voeren, waren wij in de overtuiging dat wij door zijn bemiddeling niet duurder uit zouden komen. Inlanders hebben nu eenmaal de gewoonte tegenover Europeanen erbarmelijk te overvragen. Natuurhjk zou de koetsier pogingen doen van de bedongen halve gulden een deel voor zich zelf op te eischen, maar dat was tenslotte iets, dat ons weinig belang inboezemde. Hoofdzaak was dat het bewuste jongetje — dat er werkehjk fatsoenlijk uitzag — zich na enkele minuten bij ons voegde. Weer gingen wij verder, nu naar het huis van den Chinees. Deze bleek vrfl ver weg te wonen, zoodat wjj de hoop koesterden dat er tusschen hem en het „medium" geen relatie bestond. Later zagen wij dat deze vrees ongegrond was. In een der uithoeken van de stad, in een tamelijk armoedige buurt, waar onze dogcar belangstelling wekte, waarschijnlijk door haar inhoud, bleek onze toovenaar zijn domicilie gekozen te hebben. Wij achtten het billijk den koetsier te laten wachten omdat het extratje, dat wij hiervoor moesten betalen, wel verdiend was voor de hulp, welke luj ons verleend had. Zooals van zelf spreekt, wekte onze komst verbazing bij een groep inlanders, die ons op eerbiedigen afstand bleven aangapen. Spoedig trad uit het bewuste huis een Chinees naar buiten, die ons met een beleefde buiging zwijgend uitnoodigde binnen te komen. Wanneer nujn lezers de beschrnving verwachten van een mysterieuzen Oosterling, wiens verschnning alleen reeds een sfeer van geheimzinnigheid met zich bracht, spgt het mij te moeten zeggen, dat deze»Chinees mij erg tegenviel. Ik heb hem aandachtig bestudeerd — waarvoor ik ruimschoots tijd heb gehad — maar van welke znde ik hem ook bekeek, ik kon niets bn'zonders aan hem ontdekken. Hij was een Chinees zooals er by duizenden en honderduizenden in Indië worden aangetroffen, maar daarmede is ook alles gezegd. Het eenige, dat misschien nog vermeldenswaard is, was znn lange staart, welke statig langs zgn rug afhing. Hn was dus niet van de moderne richting. Stagers, die het woord zou voeren, begon heel zakehjk de financieele kwestie op het tapgt te brengen. Vriend langstaart Het dit geheel aan onze beleefdheid over. De eenvoudigste vorm van speculatie dus. Nadat hg ons verkocht had plaats te nemen in een vertrek, dat zich door niets bnzonders onderscheidde — er stond aUeen een altaar zooals in elke Chineesche woning wordt aangetroffen — begon hn zonder veel omhaal zijn sceance. Hg was een man van weinig woorden en het spreekwoord „tijd is geld" was hem bhjkbaar ook niet onbekend. Uit een busje, dat hij uit den hoek bij het altaar te voorschijn bracht, nam hg een glimmende zwarte substantie, welke ik heel nuchter als rgwieUak zou hebben gedetermineerd en wreef dit vernisje op den nagel van den rechterduim van het jongetje, dat hij tegenover zich had laten plaats nemen. Na even op dezen duim geblazen te hebben vertoonde zich een soort zwarte spiegel. Met een enkel gebaar van zijn beenige hand verzocht hij ons om stilte. Terwijl hij het knaapje dwong om strak naar het glimmende oppervlak te staren — hij hield de hand van het ventje stevig vast — begon hij in zich zelf te prevelen, absoluut onverstaanbaar. Het zal wel een gebed of een tóoverformule geweest zijn; misschien ook was het puur bedrog, daar ben ik nooit achter gekomen. Na eenige nunuten kon het jongetje zijn bhk niet meer afwenden van den glanzenden duim, die hem op de een of andere wijze scheen te hypnotiseeren. Toen kon de Chinees gerust zijn hand loslaten; het ventje bleef in het zwarte spiegeltje kijken. Rustig opstaande voegde hij ons op zalvenden fluistertoon toe: — Ik ga nu weg en zal het knaapje met u alleen laten. U kunt hem zelf ondervragen. Personen en voorwerpen ziet hij in den spiegel van zijn duim «en hij zal u alles nauwkeurig beschrijven. Hiermede bleek zijn aandeel in de werkzaamheden afgeloopen, want hij verdween achter een gordijn, even geruischloos als hij te voorschijn was gekomen. Stagers en ik keken elkaar eens aan. Daar zaten wij nu met een bhjkbaar gehypnotiseerd inlandsen jongetje, dat antwoord moest geven op onze vragen. Dat wij iets dergelijks zouden beleven hadden wij geen van beiden verwacht. Wij durfden bijna niet spreken en toch gevoelden wij de noodzakelijkheid om overleg te plegen over de ondervraging. Onze toestand was verre van aangenaam. Hoe lang zou deze hypnotische toestand duren? — De hut", fluisterde ik Stagers toe. Hetgeen nu volgt zal ik zoo veel mogehjk met nüjn eigen woorden weergeven omdat het gesprek in het Javaansch gevoerd werd. Dit bleek de eenige taal te zijn, welke het ventje machtig was, zooals wij in de dogcar reeds hadden ontdekt. — Zie je een hut midden in het oerwoud bij den Roedjak? — Ja, ik zie een hut, gedeelteüjk van hout, gedeeltehjk bamboe. Deze hut hgt verscholen achter een dichte haag van struikgewas. — Hoe is de hut te naderen? — Heel moeilijk. Ik zie dat nog niet. — Zie jé mij in de hut hggen? —Ik zie u uitgestrekt op een baleh-baleh. U heeft een wond aan het hoofd. Er is een verband om. — Zie je iemand binnen komen? — Ja, een vrouw. Zij is gekleed in sarong en kabaja. Zij vernieuwt het verband om uw hoofd. — Hoe ziet die vrouw er uit? Nu volgde een nauwkeurige beschrijving van Tini; zoo nauwkeurig, dat ik haar duidehjk kon herkennen, alleen reeds van het portret dat ik den vorigen dag gezien had. — Zie je dat ik met deze vrouw de hut verlaat? — Ik zie het, hoewel het donker is. — Weet je ook welken weg wij nemen? — Eerst door de struiken; de takken slaan u tegen het hoofd. Nu gaat u naar beneden. Het lakt wel of u onder den grond loopt. U kunt niets om u heen zien. De vrouw neemt uw hand en leidt u voort. Het is donker, maar niet zoo erg meer als eerst. Zij neemt u mee, zoo vlug mogehjk. Pas op, daar zie ik een tijger aankomen, een grooten koningstijger. Hn brult en u staat te beven. De vrouw spoort u aan in een boom te klimmen. De tijger komt dichterbij, loopt vlak langs den boom waarin u beiden verscholen zit. Hij gaat verder, naar een half afgekloven geraamte, waaraan hij zich tegoed doet. Nu komt u weer uit den boom. U gaat samen verder. De vrouw blijft eensklaps staan. Geeft u een speldje en u bergt dit in een klein vakje van uw beurs. U daalt af in den Roedjak en ik zie dat u moe begint te worden. Maar zij trekt u voort. Eindehjk moogt u gaan zitten. Zij geeft u te eten. Het lijkt wel gebak. U valt in slaap. Het Bromoraadsel 6 — Waar bhjft de vrouw? — Zij gaat terug, langs den zelfden weg. Zij gaat weer naar de hut, waar zij gaat slapen. — Zie je de paarden van dezen heer en mij in het bosch vastgebonden ? — Ik zie de paarden staan. U beiden staat een eind verder over een geraamte gebogen. — Wat gebeurde er met de paarden? — Een vrouw komt aangeslopen en schrijft met een steen iets in den weg. Ik kan niet lezen wat zij schrijft. Dan maakt zn de paarden los en brengt ze langs het pad naar den boschrand. Hier bindt zg de beesten weer vast. — Is dit de zelfde vrouw, die met mij in de hut was? — Ja, het is de zelfde vrouw. — Wat doet zg verder? — Zij bhjft in de omgeving van de paarden achter de struiken verborgen. Zij ziet u terugkomen en trekt zich nog verder terug in de rimboe. Nu gaat zij het bosch weer in. — Gaat zij weer naar de hut? — Ja, zij gaat terug. — Is er nog iemand anders in de buurt van die hut? — Ik zie nog iemand, die er als een Javaan uitziet, maar het is geen inlander. Ik weet niet of hij bg de hut behoort. Hg' is er ver vandaan. — Portret", fluisterde ik Stagers toe. Gelukkig had hij nüj begrepen want hij haalde het bewuste kiekje dadelijk te voorschgn en het jongetje de foto voorhoudend, vroeg hij: — Staat de vrouw, die met nüj in het bosch is geweest ook op deze foto? Het kostte het knaapje bhjkbaar moeite zgn blikken van den zwarten spiegel af te wenden. Tenslotte gelukte het hem en na eenige oogenbhkken aandachtig het kiekje bestudeerd te hebben, wees hg heel beshst Tini aan. — Dit is de vrouw, die ik gezien heb. De kleeren zgn anders. Die zie ik niet. Maar het is haar lichaam. — Zie je de vrouw met een heer boven op den Moenggalpas staan? Verwezen keek het jongetje eerst Stagers en daarna nuj aan. Znn hand met den gelakten duim zakte zwaar naar beneden en de starre uitdrukking, welke tot nu toe in zijn oogen had gelegen, begon te verslappen. — Ik zie niets," bracht hij er stamelend uit. De betoovering was verbroken, aan de sceance was een onverwacht einde gekomen. Teleurgesteld keken Stagers en ik elkaar aan. Wij zouden graag nog veel meer vernomen hebben, juist over de verhouding tusschen Tini en haar vader na de ruzie op den Moenggalpas. Het scheen echter dat de hypnotische toestand, waarin het jongetje had verkeerd, verbroken was, doordat wn" zijn aandacht van den glanzenden duim afgeleid hadden. En dat was nüjn schuld geweest, want ik had Stagers toegefluisterd hem het portret té toonen. Welke pogingen vrij ook aanwenden, het mocht ons niet gelukken nog iets van het ventje te vernemen. Weldra kwam de Chinees, die blijkbaar bemerkt had dat de sceance. afgeloopen was, weer binnen en op onze vraag of het hem soms mogehjk was nog meer over het zelfde onderwerp te vernemen, antwoordde hij ons ontkennend. Zelfs een ander jongetje zou ons niets meer kunnen vertellen want het was verboden meer dan eenmaal inhchtingen over de zelfde zaak in te winnen. Dat gelukte nooit en bracht ongeluk aan. En met een beleefde buiging vroeg hij ons of vrij tevreden waren met de verkregen resultaten. Wij moesten hem onmiddellijk verklaren dat wij dit zeer zeker waren. Het ventje had immers met verrassende nauwkeurigheid Stager's verhaal bevestigd en op sommige punten zelfs aangevuld. En dat wij niet meer van hem vernomen hadden, was nüjn schuld geweest. Wetende, dat de Chinees toch niets meer voor ons kon doen, namen vrij afscheid van hem, nadat Stagers hem rnkehjk beloond had voor zijn moeite en prestaties. Dat hij met deze belooning tevreden was bewezen de vele buigingen, waarmede hij ons tot de deur vergezelde. Het inlandsche jongetje werd in goeden welstand ter bevoegder plaatse door ons afgeleverd zoodat wij den terugtocht naar Pasrepan konden ondernemen. Het spreekt van zelf dat wij beiden vol waren van de zoo juist bijgewoonde sceance, maar wij begrepen dat het beter was, vooral in de dogcar, voorloopig er het stilzwijgen over te bewaren. Dogcarkoetsiers plegen nog al eens de gewoonte te hebben vrij goed Hollandsen te verstaan, behalve dan natuurhjk wanneer zij ba die taal aangesproken worden. En wij gevoelden er weinig voor nog meer ruchtbaarheid aan het Bromoraadsel te geven, vooral nu het vrij zeker was komen vast te staan dat Tini Maar laat ik niet op de zaak vooruit loopen. Het leek ons alsof er geen einde kwam aan den weg naar Pasrepan. Nu is een rit van ruim anderhalf uur in een dogcar toch al niet aangenaam, maar het scheen dat de tocht meer dan drie uren duurde hetgeen — ik moet dit hier hier eerlijkheidshalve met het oog op de reputatie van den dogcareigenaar vermelden — zuiver verbeelding was. Op een vreemde moeten Stagers en ik een eigenaardigen indruk gemaakt hebben. Omdat vrij in de dogcar tegenover elkaar gezeten waren, lag het voor de hand dat wij elkaar het grootste gedeelte van den tijd recht in het gezicht keken. Over het onderwerp, dat ons beiden op de hppen lag, durfden wij niet spreken uit angst voor den koetsier en geen van beiden gevoelden wij er iets voor over iets anders een gesprek te voeren. Wn speelden dan ook ijverig „stommetje" en het eenige geluid, dat over onze hppen kwam, was een zucht van verlichting toen Pasrepan eindelijk door ons werd bereikt. De paarden hadden voldoende eten en drinken gekregen zoodat wij dadehjk op konden zadelen om den terugtocht te ondernemen. Het spreekt vanzelf dat de dogcar- koetsier een behoorüjke belooning kreeg. Van rustig praten kon, vooral op het eerste gedeelte van den weg, niet veel komen. Voortdurend kwamen wn inlanders tegen met en zonder paarden, die zich naar den passar te Poespo begaven of daarvan reeds terugkeerden.. Naarmate wn" hooger kwamen, werd liet verkeer echter minder druk, zoodat wij gelegenheid kregen van gedachten te wisselen.' — Ik ben heelemaal niet bijgeloovig", begon Stagers, „maar wat wij dezen morgen meegemaakt hebben gaat nüj toch boven het verstand." — En ik begrijp er ook niets van. — Het kon onmogehjk afgesproken werk zgn, want de Chinees wist niet waarover wij hem kwamen raadplegen. — Ik vind het eigenaardig dat hn' er zelf niet bij geweest is. Misschien weet hij niet eens waarover wij het jongetje ondervraagd hebben. — Hg schgnt het ventje in een soort „trance" te brengen. — Daarmee toont het tenminste de meeste overeenkomst. — Ik begrnp niet hoe het kereltje alles zoo duidehjk kon omschrnven. Daar stond ik werkehjk verbaasd over. Dat kan onmogehjk fantasie zijn. — Van één ding zijn wij nu vrijwel zeker, namehjk dat het werkehjk juffrouw Vermey is geweest, die bg je in de hut was. — Wanneer wg' ten minste de beweringen van het jongetje als waarheid aannemen. Met pertinente zekerheid heeft hg Tini op de foto aangewezen. Alleen de kleeren verschilden, volgens zijn zeggen. — Daar kan jg' zelf ook over oordeelen, want hoewel je haar nooit in direkt daglicht gezien heb, zal je toch wel opgevallen zgn welke kleeren zij droeg. — Natuurhjk heb ik dat gezien. Zg' droeg sarong en kabaja. Daaraan is geen twgfel mogehjk. — Dan staan wij daarmee weer voor een nieuw raadsel. Waar heeft juffrouw Vermey dat costuum vandaan ge- , naald? Zij kan het onmogehjk meegenomen hebben. — Maar het kan door haar in de hut gevonden znn. Het ligt voor de hand dat deze bewoond was, ook voordat ik er mijn intrede deed. Wij kunnen niet aannemen dat Tini reeds van het bestaan van deze schuilplaats afwist. Zij heeft nüj immers verteld dat zij nog nooit bij den Bromo geweest was. Hoe zou zij dan het oerwoud bij den Roedjak zoo goed kennen? Men moet het haar dus gezegd hebben. • J^km Maar wie heeft haar hierover ingelicht.' — Dat zou de man kunnen zijn, die het ventje gezien heeft in de omgeving van de hut, hoewel hij niet wist of hij daar thuis behoorde. Dus daar worden wij niet wijzer van. — Wij kunnen er een veronderstelling uit opmaken. — Dat het mijnheer Vermey geweest is? — Zeg eens even," viel Stagers nüj in de rede, „je weet dat Tini's vader in het geheel geen vriend van nüj is, maar ik zou niet graag beweren dat hij het voorkomen van een inlander heeft." . — Volgens het ventje was het geen inlander. — Wil je wel gelooven dat de kwestie hoe langer hoe ingewikkelder wordt. In plaats van ons de ontknooping te brengen, heeft hij er nog een paar puzzles ter oplossing bijgegeven. Wat doet een met-inlander — het zal dus waarschijnlijk een Indo geweest zijn — in dat oerwoud? — Het kan een jager zijn. Die veronderstelling is niet kwaad. Herinner jfl je nog dat ik den eersten avond een tijger heb hooren brullen? — Je hebt tenminste iets dergelijks verteld. — Ik heb toen twee geweerschoten gehoord; daarna werd het stil. Later vertelde Tini nüj, dat ik dien tijger niet meer zou hooren. — Dat zijn allemaal feiten, welke er op wazen dat er werkehjk een jager in de buurt geweest is. — Dan bestaat dus de mogehjkheid dat deze man m de hut woont en dat hij óf Tini geholpen heeft mij er heen te brengen, of haar den weg heeft gewezen. — En dan is hij de man, die ons volledig in kan hchten over alles, wat ons nu, nog raadselachtig voorkomt. — Dan moeten wij allereerst dezen jager, zooals wn hem voorloopig zullen noemen, trachten op te sporen Alweer een nieuwe puzzle", merkte Stagers met een diepe" zucht op. — Deze kwestie hjkt mij niet zoo moeilijk op te lossen, btagers. Wanneer alles zoo gemakkehjk was als dit konden wij tevreden zijn. — Hoe wil je daar achter komen? — Wel, heel eenvoudig. Het is geen inlander heeft het jongetje gezegd. Wij kunnen gerust aannemen dat het gouvernement op de hoogte is van de aanwezigheid van lederen Europeaan of Indo in zhn gebied. Wanneer de man werkehjk in die onherbergzame streek verblijf houdt kan dat met verborgen blijven. Een inlander kan men nog over het hoofd zien. Een niet-inlander loopt, vooral in die buurt, te veel in de gaten. — Je hebt gehjk," riep Stagers vroolijk uit. „Weet ie wat wij doen? Wh gaan in Poespo even bij den controleur aan Die heeft van het begin af veel belang in de zaak gesteld en ik weet zeker dat hij mij terwille zal zan door znn collega van het desbetreffende district op te bellen om te informeeren naar een eventueelen bewoner van het oerwoud." — Dat is werkehjk een reuzen idee. Wanneer de bedoelde man een jager is zal hij van tijd tot tijd trachten de huiden te verkoopen en hij zal bovendien zijn voorraad levensmiddelen aan moeten vullen. Op deze Wijze zal je zeker alle inhchtingen krijgen. Verheugd over dit hchtpuntjê, dat wn in de verte zagen glimmen, zetten wij onze paarden tot grooteren spoed aan zoodat wn spoedig de eerste huizen van het dorp Poesnó voor ons zagen opdoemen. Toen wij op den passar kwamen was de aardappelen- veiling nog in vollen gang. Dit was voor ons een kleine tegenslag omdat de controleur, uit hoof de van zgn ambt, deze verLoping moest bgwonen. Ons geduld werd dus op ^DrcLtroleS, die Stagers dadehjk herkend had misschien ook was bh op de hoogte van zijn terugkeer te Tosari - wenkte ons van verre vriendelijk toe, maar omdat ik nog niet officieel aan dezen vertegenwoordiger van net gezag was voorgesteld, achtte ik het beter nuj voorloopig op den achtergrond te houden. Toen Stagers verteld had waarover hij hem wilde spreken? verzocht de controleur ons vast vooruit te gaan naar Sn woning om daar op hem te wachten. De veiling was wSdrl afgeloopen zoodat hn zich spoedig bn ons zou ^vo^sTetten wg hierop onzen tocht voort, nu wat meer aandacht bestedend aan het kleurig beweeg op den dnikken pasar. Bij de woning van den controleur aange£naen heL wij de paarden achter bg den iavaanschen bediende en meldden ons geheel volgens gewoonte bg den mlandschen schrgver, - die ons in de eenvoudige wachtkamer het plaats nemen. Ons geduld werd gelukkig niet op een al te groote proef gesteld want mijnheer Barteld, de conteoteur, kwam weldra het kantoor binnen stappenu Nadat ik^door Stegers met hem in kennis was gebracht, verzocht hg om hem te willen volgen naar zgn kantoor, waar wg rïïtiger^ouden kunnen praten. Met veel belangstelhng vroeg hij naar de gezondheid van Stagers en naar alles, wat met de Bromogeschiedenis in verband stond. — Het heeft mij werkehjk gespeten, nüjnheer Stagers, dat ik mij destijds niet meer met uw zaak kon inlaten, maar u zult zelf wel begrapen dat voor een gouvernementsambtenaar de bemoeiingen afgeloopen znn, op het oogenbhk dat het vermiste slachtoffer weer terecht is. Ik had gaarne eens uitgezocht op welkerl wnze u verdwenen was en hoe u weer te voorschijn bent gekomen. Maar een officieel persoon mag niet buiten zijn boekje gaan. — Dat begrnp ik volkomen, controleur. Ik hoop alleen dat u nüj nu bij mijn verdere nasporingen terwille zult kunnen en willen zijn. — Wanneer het in nujn macht ligt wil ik u gaarne van dienst znn; daar kunt u ten allen tijde op rekenen. Zoo beknopt mogehjk vertelde Stagers hem hierop onze avonturen, eenigszins uitvoeriger stilstaande bn de mededeelingen, welke het inlandsche jongetje ons had verstrekt. Hn eindigde met de vraag of er principieele bezwaren waren om ons mede te deelen of er werkehjk een bewoner van het oerwoud of zijn naaste omgeving bekend was. — Ik geloof niet buiten mijn bevoegdheid te gaan wanneer ik hiernaar een onderzoek instel. Volgens nujn inzicht is dat een vraag, waarop iedere Burgerlijke Stand ü antwoord zou geven. — Die meening was ik ook toegedaan, controleur. Ik roep hiervoor dan ook alleen uw hulp in omdat u spoediger op deze vraag antwoord zult hebben dan wij. — Wanneer u nog een oogenbhk tijd heeft zal ik direkt bij de betreffende afdeeling navraag doen. — Als u zoo vriendelijk zoudt willen zijn, waren wij u hiervoor zeer verplicht. Den tijd hebben wij aan ons zelf en wanneer wij u niet derangeeren Zou ik u dan mogen verzoeken aan tafel nüjn gasten te zgn? U weet zelf, in Indië is altijd eten genoeg en ik zou het werkehjk prettig vinden wat meer van het interessante raadsel te vernemen. Hoewel wij ons bezwaard gevoelden om deze uitnoodiging aan te nemen, konden wij toch ook niet weigeren, zoodat wij van het gulle aanbod van nüjnheer Barteld dankbaar gebruik maakten. Terwijl de controleur op de telefonische verbmding wachtte, kortten wij den tijd met een zeer geanimeerd gesprek. — U bent dus vrijwel zeker dat juffrouw Vermey wer- kelijk de beschermende engel geweest is, die u verpleegd heeft, mijnheer Stagers? — Zeker zijn wij nog nergens van controleur, maar door verschillende gegevens, welke wij langzamerhand verzameld hebben, begint er meer zekerheid te komen in datgene, wat eerst een bloote veronderstelling was. — Toch is naar mijn meening nog lang niet bewezen dat zij het werkelijk geweest is. U heeft gelijk, controleur. Het lijk vreemd, het is vreemd zelfs, ik zou haast zeggen dat het ongelooflijk is, maar ik zelf heb haar toch duidelijk gezien en het jongetje, dat zoo pertinent in al znn verklaringen was, wees haar op de foto onmiddellijk aan als de vrouw, die hij in mijn tegenwoordigheid gezien heeft. Alleen de kleeding is nog een zwak punt in mijn redeneering. Maar dit belangrijk vraagstuk zal de man, over wien u bezig bent inlichtingen in te winnen, gemakkehjk kunnen oplossen; tenminste als hij de bewoner van die hut bhjkt te zijn. Op dat oogenblik hoorden wij in de verte de telefoonschel rinkelen terwijl kort daarop de inlandsche schrijver zich meldde om den controleur aan het toestel te roepen. Wanneer u nüj even wilt excuseeren, hoop ik spoedig gunstige berichten te kunnen brengen. Zonder een antwoord op deze beleefdheidsphrase af te wachten, liet de controleur ons hierop alleen. Een fideele kerel," kon ik niet nalaten op te merken. En hulpvaardig," voegde Stagers er aan toe. „Ik weet zeker dat hij zich direkt met alle macht op de oplossing van ons raadsel zou werpen wanneer het niet in strijd was met zijn ambtehjke phchten. Je weet nu eenmaal hoe het bf het gouvernement gaat. Zoolang er niets gebeurt dat in strijd is met de wet of de voorschriften bemoeit de regeering zich officieel nergens mee. Daaraan heeft onze brave controleur geen schuld. Persoonlijk is hn bereid ons te helpen zoo veel in zijn vermogen ligt. In groote spanning wachtten wij de terugkomst van den controleur af. — Het spnt nüj heeren u te moeten teleurstellen,. maar in het door u bedoelde gebied is hg het gouvernement geen niet-inlander bekend. Mgn collega van de betrokken afdeeling verklaarde het onmogehjk dat er iemand in dat gebied zou kunnen wonen zonder dat hn daarvan op de hoogte was. Hij had toevallig korten tijd geleden een officieele inspectiereis in die streken gemaakt, waarbij hem evenmin iets van dien aard gebleken is. Voor meerdere zekerheid heeft hij nüj laten doorverbinden met den wedono van het district, waartoe de onmiddelhjke omgeving van de Zandzee behoort, en ook deze ambtenaar verzekerde nüj stellig dat het onmogehjk was dat zich daar iemand ophield zonder dat het hem bekend zou znn. Van het bestaan van een hut in het bedoelde bosch had hij nooit gehoord. En weet u," merkte hn" lachend op, „wanneer het gouvernement niet op de hoogte is van het bestaan van een " — Belastingbetaler," viel ik hem plotseling in de rede. — Juist nüjnheer Barendse; uw opmerking is meer waar dan vleiend, maar u heeft gehjk. Dan kunnen wij veilig aannemen dat het verhaal op fantasie berust. — Dat is niet waar," kwam Stagers tegen deze bewering op. „Het jongetje heeft alleen verklaard dat hij iemand in de omgeving van de hut heeft gezien, niet eens in de direkte omgeving. , — Hoe komt u dan aan de veronderstelling dat hij een bewoner van de hut moet znn? — Dat denkbeeld was bg ons gerezen door enkele feiten, welke wij met elkaar in verband brachten en waaruit wij deze conclusie meenden te kunnen trekken. — Maar dan kan het best zgn dat deze man — aannemende dat hij werkehjk in die omgeving geweest is — toevallig daar vertoefde. — Dat is heel goed mogehjk, hoewel deze hypothese het raadsel voor ons nog ingewikkelder maakt. Er moet een vaste bewoner van de hut zijn, die hebben wij noodig om aannemelijk te maken dat Tini de hut heeft kunnen vinden. Hoe zou zij anders aan die kleeren gekomen zijn? De controleur wreef zich nadenkend over het voorhoofd. Om u de waarheid te zeggen, mijnheer Stagers, zie ik ook geen uitweg in dit doolhof van veronderatellingen. Het eene oogenbhk ben ik volkomen met u eens dat het niemand anders dan juffrouw Vermey geweest kan zijn, maar dan komt mijn logische gedachte hier weer tegenop, omdat ik nüj nog steeds niet in kan denken dat een meisje van haar stand en beschaving zoo met alle conventies zou durven breken. Ik weet er ook geen bevredigende oplossing voor; ik weet alleen wat ik in uw plaats zou doen. — En dat is, controleur? — Ik zou regelrecht naar de betrokken persoon zelf toegaan en haar om opheldering vragen. — Vergeet u dan het hatehjke briefje, dat ik van haar vader gekregen heb? Mijnheer Vermey is een onaangenaam mensch; dien indruk heeft hn ook op mij gemaakt. U waagt zich, om zoo te zeggen, in het hol van den leeuw, maar het lijkt mn de eenige mogelijkheid om tot een oplossing te komen. — Mijnheer Vermey zal nüj niet willen ontvangen. — Daar heeft u groote kans op; zeer waarschijnlnk zal hij u op een beleefde of onbeleefde manier de deur wijzen maar u, als jongmensch, bezield met zekere gevoelens voor een jong meisje, zult toch wel kans zien een onderhoud met haar te hebben, vooral wanneer het meisje van haar kant niet geheel ongevoeüg is voor toenadering van uw zijde. Vrouwen zijn zoo slim, nüjnheer Stagers. Vergeet u dat niet! Ik Voel veel voor het voorstel van den controleur, Stagers Het lijkt nüj werkelijk de eenige practische stap, welke wij kunnen ondernemen. Wanneer het voorstel m stemming gebracht moest worden, stem ik vóór. _ Zooals ik er voor stem aan tafel te gaan heeren, want nüjn maag heeft nüj allang gewaarschuwd dat het tn"d is om den inwendigen mensen te versterken. Als ik u dus verzoeken mag? De controleur toonde zich een gezelhg gastheer en ik geloof wel dat wn zn'n tafel eer aandeden. Het discours werd op geanimeerde wnze voortgezet, niet alleen over het Bromoraadsel, maar over allerlei onderwerpen van algemeen belang. En toen na het middagmaal de wiskey-soda op tafel kwam geraakten de tongen eerst recht los. Het begon reeds te schemeren toen vrij den terugtocht naar Tosari ondernamen. ELFDE HOOFDSTUK. Na het diner, dat wij dezen avond in de eetzaal hadden kunnen gebruiken omdat wij nog juist op tijd gekomen waren, begaven wij ons naar de gezelhge kamer van den heer Evertsen om hem, zooals hij ons vriendelijk verzocht had, rapport uit te brengen over onzen tocht naar Pasoeroean. Met groote belangstelling hoorde hij nüjn verslag aan en het niet na zgn spjjt te betuigen over het onverwachte einde van de sceance. — U was juist zoo goed op weg om tot de ontknooping te komen. — Daar heeft u gelijk in, nüjnheer Evertsen, maar de berichten, welke de controleur ons gegeven heeft over dien onbekenden man, hebben ons voor nieuwe raadsels gesteld. Wie is die man en wat deed hh daar? — Met de beantwoording van die vraag zou ik nüj niet bezighouden voor met zekerheid is komen vast te staan dat hij inderdaad iets met het Bromoraadsel te maken heeft. Ik begrijp volkomen dat u hem er graag bij betrekken wilt, omdat u meent hem noodig te hebben voor enkele details, welke door hem verklaard souden kunnen worden; maar u moogt de mogelijkheid niet uit het oog verliezen dat hij een toevallige bezoeker van het bosch was. Wie zou anders in de hut kunnen wonen? — Dat weten wij nog niet en ik vrees dat u dit niet ontdekken zult voordat u de hut gevonden heeft. Maar zelfs dan is het mogelijk dat de bewoner van toen er niet meer is. Volgens nüjn meening moet u allereerst twee dingen onderzoeken: Bestaat de hut en is het werkehjk juffrouw Vermey geweest, die u verpleegd heeft? — Aan het bestaan van de hut twnfel ik niet omdat ik er zelf in ben geweest. Ik zou u de omgeving, voor zooverre ik deze heb kunnen waarnemen, duidehjk kunnen beschrijven. — En ook het inlandsen knaapje heeft pertinent bevestigd dat de hut er is. Dat heb ik zelf gehoord," mengde ik nuj in het gesprek. — Hier tegenover staat de verklaring van den controleur dat deze schuilplaats niet bestaat Dat znn twee verklaringen, welke lijnrecht tegenover elkaar staan. Aan welke moeten vrij in dit geval waarde hechten? — Ik bhjf volhouden dat de controleur zich vergist " hield Stagers koppig vol. ' — En ik durf de meening van den bestuursambtenaar nog met tot de nüjne te maken," voegde ik er aan toe. — Hoewel znn verklaring meer officiëel is dan de uwe geloof ik ook dat er van zgn kant een vergissing kan hebben plaats gehad. Temeer omdat ook het jongetje het bestaan ervan dadehjk bevestigde. Laten vrij dus aannemen dat de hut werkehjk bestaat, dan moet die door u gevonden worden. Misschien vindt u daar de aanwijzingen welke u op weg helpen het raadsel op te lossen. — Dan moeten wg dadehjk op zoek gaan en net zoo lang blijven speuren tot wg haar gevonden hebben. — Een oogenbhkje geduld, nüjnheer Stagers. Er is nog een tweede punt van overweging. Namelijk juffrouw Vermey. — Aan haar twijfel ik geen moment meer. Niemand anders kan nüj verpleegd hebben. — U heeft dat volgehouden, tegen de beweringen van anderen in, dat is waar. — En nu heeft het jongetje nüjn verklaringen bevestigd door haar met stellige zekerheid op de foto aan te wgzen. U zult nüj toe moeten geven dat mijn theorie hierdoor aanzienlijk versterkt is. — Maar niet bewezen, mijnheer Stagers. Ik ben het volkomen met den controleur eens dat zij de eenige is, die hieromtrent een verklaring kan geven. — Wanneer ik haar tenminste te spreken krijg en zij niet onder invloed staat van haar vader en tracht nuj iets op den mouw te spelden. — Die risico moet u loopen. Wanneer zij toegeeft met u in de hut verblijf te hebben gehouden, is het raadsel in eens opgelost. — Ja, als zij dat zou doen. — Het is ook mogehjk, dat zij u op afdoende whze bewijst dat zij het niet geweest is. Misschien heeft zij zoo'n volledig aübi dat u zelf moet toegeven dat zij het onmogelijk kan geweest zijn. In dat geval zult u de oplossing in een andere richting moeten zoeken. — De kans dat zij het niet was, lijkt mij al heel gering. — Ik hoop voor u dat u daarin gelijk zult krijgen. Maar ik ben nog niet aan het einde van mijn betoog. Misschien verklaart zij onder invloed van haar vader bijvoorbeeld dat zn" van de geschiedenis niets afweet, zonder eenig argument voor haar beweringen te kunnen aanvoeren. Dan heeft u het recht aan haar woorden te twijfelen. — En ben je nog even ver als je op het oogenblik ben. Precies, mijnheer Barendse. In drie mogehjkheden heeft u dus twee kansen door een persoonlijk bezoek aan juffrouw Vermey een stap in de goede richting te doen. Naar mijn meening was het dan ook heel verstandig van den controleur u dit bezoek sterk aan te raden. — Verhezen kan je er niets mee, dat is waar. Toen kreeg ik plotseling, hoe het kwam weet ik niet, het helderste oogenbhk van den dag. Er schoot nuj iets te binnen waarover het inlandsche jongetje gesproken had, maar waaraan wij geen van beiden meer gedacht hadden. Toch kon het heel belangrijk zijn. Ik was echter zoo trotsch op nujn ontdekking, dat ik het zonde vond er dadehjk mee voor den dag te komen want ik wilde graag een beetje genieten van mijn triomf. Mij tot Stagers wendend, vroeg ik hem: — Herinner jij je nog tot in de kleinste bijzonderheden alles wat het knaapje ons verteld heeft? — Ik geloof wel dat ik nüj het geheele gesprek weer voor den geest kan halen. — Is je dan niet opgevallen dat hg ergens over gesproken heeft, waarop jij indertijd wel even gezinspeeld hebt, maar waaraan je nooit verder aandacht schonk? — Ik zou heusch niet weten wat je bedoelt. Stagers stond beshst op het punt nijdig te worden en ook nüjnheer Evertsen werd zichtbaar ongeduldig. Mijn gedrag was kinderachtig, dat wist ik zelf veel te goed en daarom wilde ik hem niet langer in spanning laten. — Denk eens aan het speldje, Stagers. Wanneer hij eensklaps een eiectrischen stroom gevoeld had, zou hij niet vlugger hebben kunnen opspringen. En welke uitdrukkingen hij bezigde, laat ik bier hever onvermeld. — Waarom heb je nüj daaraan niet eerder herinnerd, lamme kerel? Ik was het speldje totaal vergeten. Ik wilde hem met zeggen, dat ik er ook niet meer aan gedacht had, waarom ik met een air van onverschilligheid opmerkte: — Oeh, ik dacht dat jij zoo iets belangrijks niet over het hoofd zou zien. — Het speldje," mompelde Stagers in zich zelf. „Hoe kon ik dat vergeten?" Om mijn hatelijke opmerking een beetje goed te maken troostte ik hem: — Ik kan het mij best voorstellen, hoor. Wij warén zoo onder den indruk van de vreemde dingen, welke wn vandaag beleefd hebben, dat deze kleinigheid ons door het hoofd is gegaan. — Ik spreek niet eens van vandaag," vloog Stagers driftig op. „Wat kan mij vandaag schelen. Wanneer het werkehjk waar is, moet ik dat speldje al van het eerste oogenblik af in nüjn bezit hebben, zonder dat ik er zelfs éénmaal aan gedacht heb. Dat ik zoo stom heb kunnen zijn, vergeef ik mij nooit." Zelfverwijten helpen ons niet, beste kerel. Waar is het speldje? Breng het gauw te voorschijn; wie weet welke belangrijke conclusie wij er nog uit kunnen afleiden. ja, waar is het? Wanneer het zoo gemakkehjk te vinden was had ik het heusch wel eerder ontdekt. — Je hebt het in een klein vakje van je beurs geborgen, heeft het jongetje gezegd. — Dan moet het er nog in zijn, want ik heb het nooit meer teruggezien. Dadelijk haalde hij zijn beurs te voorschijn, maar hoe hh ook zocht, nergens was iets te ontdekken, dat in de verste verte op een speldje geleek. Het is er niet in," stamelde hij, rood van opwmding. —Weet je zeker, dat je dezelfde beurs bij je had toen je dat avontuur beleefde? Er zijn zoo van die menschen die over verschillende geldbuidels beschikken. Kan dat bij jou ook niet het geval zijn? Laat nüj even rustig denken, als je beheft. Ik ben heelemaal in de war. Dat ik zoo stom heb kunnen zijn. Mijnheer Evertsen was zeker van meening dat een wiskey-soda het geschokte evenwicht weer zou herstellen, want zonder eerst te vragen, voorzag hij ons van dat vocht. Ik geloof werkehjk dat het de verlangde uitwerking op Stagers had, want na een oogenbhk nadenken riep hn zegevierend uit: — Je hebt gehjk. Het speldje kan, niet in deze, beurs zijn omdat het dezelfde niet is. Deze heb ik pas veel later gekocht. Waar heb je de oude gelaten? Veronderstel eens dat je hem hebt weggeworpen. — Neen, dat heb ik niet gedaan. Dan zou ik het mij herinneren. De beurs moet nog in nüjn bezit zijn. Wanneer dat ding op de suikerfabriek is achtergebleven, hebben wij er op het moment toch niets aan. — In dat geval kan nüjnheer Stagers morgen naar de fabriek telefoneeren en een van zijn collega's verzoeken haar per omgaande per postpakket op te zenden. Dan is zij toch overmorgen in zijn bezit. Tndens dit gesprek had Stagers stil voor zich uit zitten staren. — Waar kan ik dat ding gelaten hebben? Zou het mogehjk zgn dat ik haar toch ingepakt heb? — Als dat waar is, zijn wij gered. Dat speldje is niet alleen een tastbaar bewijs voor de waarheid van jouw verhaal, maar ook voor de beweringen van het jongetje. — Het is niet onmogehjk dat die beurs nog in nüjn andere rgbroek zit. Ik zal er in ieder geval eens naar gaan zoeken. De daad bn het woord voegend, verliet Stagers de kamer. — Hoe kan hij dat speldje vergeten hebben? Het is nota-bene een van de belangrijkste punten van het geheele verhaal. — Daarmede is het bewijs geleverd, nüjnheer Barendse — ik durf dat nu wel zeggen omdat luj er niet bij is — dat de gezondheidstoestand van mijnheer Stagers werkehjk te wenschen overhet. Zijn zenuwgestel was door die geschiedenis geschokt; anders zou hij zoo iets belangrijks niet vergeten. — Hn heeft zich eenvoudig blind zitten staren op zgn voorstelling van de feiten. — Aan den anderen kant, zult u met mij eens zgn dat de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van zijn verhaal zoo goed als zeker bewezen is wanneer hij inderdaad het bewuste speldje te voorschijn kan brengen. Hoewel ik de verklaringen van het jongetje werkehjk buitengewoon vind en er zelf een zekere waarde aan hecht, mag ik niet uit het oog verliezen dat de geheele vertooning misschien teruggebracht zou kunnen worden tot een zekeren vorm van telepathie, waarbij Stagers eenvoudig zijn gedachten op het medium heeft overgebracht. — Toch hecht ik waarde aan de bekwaamheden van den Chinees, mijnheer Barendse; anders had ik u niet aangeraden hem te raadplegen. Daarvoor heb ik te veel frappante staaltjes van znn successen gezien en gehoord. En dat het geen eenvoudige vorm van telepathie is bewijst naar nüjn meening juist het voorval met dien speld. Dit voorwerp is geen oogenblik in de gedachte van mijnheer Stagers geweest. Deze mededeeling heeft het jongetje geheel uit zich zelf gedaan. — Mijnheer Evertsen, houdt op met uw redeneeringen, als het u beheft! Ik ben ook al hard op weg zenuwpatiënt te worden. Tegen iedere veronderstelling, welke de een heeft, brengt de ander iets in en wat wij gisteren als vaststaand aannamen wordt vandaag als onmogehjk beschouwd. Bewijzen moeten wij hebben, alleen bewijzen, zoodat er aan de feiten niet meer te tornen valt. Op het oogenblik draaien wij in een kringetje rond, zonder dat wn' ergens houvast aan krijgen. Met een wilde vaart werd de deur opengeworpen. Het was Stagers, die bleek van schrik, de kamer kwam binnenstormen. Heb je het speldje gevonden? — Neen, maar wel iets anders. Hier is het. — Vol verbazing keken wjj naar het papiertje, dat hij krampachtig in de hand hield en waarop met duidelijke letters geteekend was: Laatste waarschuwing. Tracht niet nuj in het bosch te vinden. Een onderteekening ontbrak natuurlijk. — Hoe kom je daar nu weer aan? — Het lag op tafel in de galerij voor nüjn kamer. — Wie kan het daar neergelegd hebben ? — Wanneer ik dat wist, waren wn al een eind verder. — Het is natuurlijk afkomstig van den zelfden persoon, die ons de vorige waarschuwing gezonden heeft, dat is duidehjk. Maar wie is die persoon? — Volgens het jongetje de vrouw, die met je in de hut geweest is. — Dan zou Tini dat briefje gebracht hebben? — Of hebben laten brengen, hetgeen meer voor de hand ligt. — Maar door wie dan toch? Dat moet een vertrouwd persoon geweest znn. — De geheimzinnige man uit het bosch.i — Die voorloopig volgens officiëele verklaringen niet bestaat! Wg stonden weer voor een nieuw raadsel: Hoe kwam dat briefje in het hotel? — Ik wil met genoegen aan mgn mandoer vragen of iemand van het personeel soms een onbekende bier heeft zien rondloopen, hoewel ik u met groote zekerheid vooruit kan zeggen dat het geen resultaat zal opleveren. — Wg mogen geen middel onbeproefd laten om achter de waarheid te komen, mijnheer Evertsen. Als u dus zoo vriendehjk wilt zgn. Zooals te voorzien was, wist de mandoer nergens van. Er was geen onbekende Europeaan of inlander op het erf geweest. — Is uw personeel volkomen te vertrouwen? — U bedoelt of een van hen als tusschenpersoon heeft gefungeerd? Ik geloof het niet, mijnheer Stagers. Het zou best mogehjk zgn dat een van nüjn bedienden een briefje voor u had aangenomen, maar dan zou ik het wel vernomen hebben. De brenger of brengster van dit briefje moet hierover het stilzwijgen bewaren. Dat is hem of haar opgelegd, dat is logisch. En ik ben er van overtuigd dat geen van mijn bedienden zich op deze voorwaarde met het briefje zou inlaten. — Zou ik u voor mogen stellen deze kwestie voorloopig te laten rusten? De vraag wie het briefje gebracht heeft is toch niet op te lossen, tenzij wg den brenger of brengster definitief kunnen aanwijzen. Bovendien acht ik dit van ondergeschikt belang. Laat ons door deze bijkomende kwesties de hoofdzaak niet vergeten. — Ik ben het volkomen met u eens, nüjnheer Barendse. Wn moeten twee vragen trachten te beantwoordden, namelijk: Wie schreef dit briefje en wat beteekent de inhoud? — Over den schrnver of hever de schrijfster zijn vrij het al eens, geloof ik. Dat is de zelfde, die ons gisteren die waarschuwing gezonden heeft. — Maar aangezien u nog niet weet wie de boodschapper van gisteren is, heeft u deze vraag ook nog niet beantwoord. Wq hebben alleen de verklaring van het jongetje. — Waaraan wij ons voorloopig zullen houden tot vrij zekerheid hieromtrent krijgen. — Laat ons nu de tweede kwestie beldjken. Welke boodschap behelst het briefje? — Tracht niet nuj in het bosch te vinden," las ik hardop voor. — Het is mogehjk dat het ook een gewone waarschuwing is. — Juist, dat is de eerste veronderstelling, maar er is er nog een. „Tracht nüj niet te vinden" kan ook beteekenen: ik ben er niet meer. Dat zou een nieuw gezichtspunt openen. — Het zou kunnen beteekenen dat juffrouw Vermey weer naar huis terugkeert. — Ook daarover kunnen wn opheldering krijgen, wanneer vrij haar gaan opzoeken. — Mag ik zoo vrij zijn den heeren raad te geven? — Natuurhjk graag, nüjnheer Evertsen. — In uw plaats zou ik nüj niet verder hierin verdiepen. Dat geeft maar aanleiding tot verwarring. Bhjft uw aandacht aan één onderwerp wijden dan heeft u de meeste kans van slagen. Ik zou nüjnheer Stagers voor willen stellen zijn onderbroken speurtocht naar het speldje voort te zetten. Daarmee krijgen wij iets tastbaars in handen. En dat zal ons verder brengen dan alle theorieën, welke vrij hier opwerpen om ze na eenigen tijd weer te verwerpen. Bent u dit met mij eens ? — Ik vind dat mijnheer Evertsen gelijk heeft, Stagers. Volg zijn raad op en toover de bewuste speld te voorschijn. — Goed, ik zal gaan knken of ik die beurs heb meegebracht. — Kom als je belieft niet met nieuwe verrassingen aan, kerel, want ik ben hard op weg stapel gek te worden," riep ik hem nog vlug achterna. — Ik geloof dat een bezoek aan de jongedame de beste resultaten zal afwerpen," hield nüjnheer Evertsen vol. „Zn is tenslotte de eenige persoon, die uw vragen afdoende kan beantwoorden." — Wanneer zij dat tenminste wil. — Buiten haar om kunt u informeeren of zij deze dagen, waarop zij volgens het jongetje hier in het oerbosch verbhjf hield, werkehjk uit haar woonplaats afwezig is geweest. Zn* kan onmogehjk op twee plaatsen tegelijk zijn en wanneer u van verschillende kanten zoudt hooren dat zn* thuis was, is daarmee het bewn's geleverd dat zij het niet geweest kan zijn, die u die waarschuwing heeft gezonden, de paarden heeft verplaatst en dit briefje heeft bezorgd of doen bezorgen. En wanneer dat eenmaal vaststaat, kunt u ook met zekerheid aannemen dat zn* aan het voorval in de hut en wat daaruit voortvloeide, ook onschuldig is. — Ik begin hoe langer hoe meer over te hellen naar uw zienswijze dat de oplossing te vinden is in de woonplaats van juffrouw Vermey en ik zal er bij Stagers sterk op aandringen dat wij in die richting ons onderzoek moeten voortzetten. — Het spreekt van zelf dat ik aan de betrouwbaarheid van mijnheer Stagers geen oogenbhk twnfel en de verklaringen van het inlandsche jongetje hebben voor mij groote waarde, maar toch kan ik nüj haast niet voorstellen dat zij tegenover Stagers zoo ver zou durven gaan. — U maakt de zelfde opmerking als de controleur. — En zooals zoo vele anderen hebben gemaakt, nüjn- heer Barendse. Al mocht een dergehjke handelwijze voor juffrouw Vermey zelfs aannemelijk te maken zijn dan wordt dit door het karakter van haar vader toch onmogelijk gemaakt. Wanneer u mijnheer Vermey zoudt kennen twijfelde u er geen minuut aan of hij zou zich met alle macht tegen zoo iets verzetten. — Dat heb ik duidehjk genoeg kunnen opmaken uit het briefje, hetwelk hij aan Stagers geschreven heeft. Toch bestaat er een mogelijkheid, dat het meisje haar wil heeft kunnen doorzetten, zelfs tegenover zulk een barschen vader. — Ik begrijp niet wat u hiermede bedoelt. Wanneer Tini iets van haar vader weet, waarmede zij hem bedreigen kan, zou zij hem kunnen dwingen aan haar wil toe te geven. — Dat hjkt mij een goed gegeven voor een detectiveroman, mijnheer Barendse. Ik geef toe dat de veronderstelling erg gewaagd is, maar de ruzie, welke door den paardenjongen geconstateerd is, zou hierdoor verklaard zijn. Volkomen waar. Maar mag ik even opmerken dat wij weer op het terrein van veronderstellingen komen, welke voorloopig niet te bewijzen zijn. En daar zouden wij ons verre van houden. De deurknop werd langzaam omgedraaid en de deur plechtig geopend. In de opening stond Stagers, die alle moeite deed zich een trotsche houding te geven. Dat was blijkbaar zijn wraak over mijn verwaandheid, vroeger in den avond. Zijn plan mislukte in zoo verre, dat wij er onnuddelhjk uit begrepen dat zijn zoeken met succes was beloond. Maar dit kleine komedietje gunde ik hem van harte. Eureka Stagers," kon ik niet nalaten hem toe te roepen. Stomverbaasd staarde hij mij aan en er kwam een bedenkelijke rimpel in zijn voorhoofd. — Wie Barendse, jn of ik? — Jij natuurlijk. — Dan znn we het eens. Met langzame passen naar ons toekomend, haalde hij met een plechtig gebaar een beurs te voorschijn. Hij wilde ons, naar het scheen, nog een tijdje in spanning laten. Dat was echter niet naar den zin van mijnheer Evertsen, die hem met een plotselingen ruk de beurs ontfutselde en met koortsachtigen ijver den inhoud ging doorzoeken. Zooals wn verwacht hadden, kwam weldra het bewuste speldje te voorschijn. Op het eerste gezicht was er niets bijzonders aan te zien. Het was een zilveren speldje, gestyleerde bloemen voorstellende, heel eenvoudig en door niets afwijkend van de soort, welke door de dames in Indië in het algemeen gedragen wordt, hetzij als sierspeld, hetzij als sluiting van een kabaja. — Het bewijs!" zei Stagers triomfantelijk. — Waardoor de waarheid van uw verhaal bevestigd wordt en het geloof in de beweringen van het inlandsen knaapje aanmerkelijk wordt versterkt. — Rest ons nog te bewijzen dat dit speldje aan juffrouw Vermey behoort. — Dat is al bewezen, Barendse., Een oogenblik was ik bang dat Stagers ontoerekenbaar was geworden. Nam hij nu maar aan dat door deze speld de waarheid van zijn geheele verhaal bewezen was? Dat zou wel de eenvoudigste manier zijn om tot een oplossing te komen. — Het is mogelijk, nüjnheer Stagers, dat u hierin een bewijs ziet, maar ik moet u tot nüjn leedwezen bekennen dat ik nog lang niet overtuigd ben. — Een speld heeft, evenals een medaille, een keerzijde, nüjnheer Evertsen. Wanneer u den achterkant nauwkeurig onderzoekt zult u de waarheid bewezen vinden. Tot onze groote verwondering zagen wij aan den achterkant een woord in het speldje gekrast. Het was er niet in gegraveerd. Bij een nadere beschouwing konden wij duidehjk den naam „Vermey" lezen. Vol verbazing keken nüjnheer Evertsen en ik elkaar aan, terwijl Stagers blijkbaar zoo van zijn succes genoot, dat hij in een onbedaarlijke lachbui uitbarstte. Het is echter ook mogelijk dat de zenuwen hem op dat moment de baas waren. — Is dit bewijs u voldoende, nüjnheer Evertsen? — Ik weet gerust niet wat ik daar op moet antwoorden. Dat u het speldje te voorschijn zoudt brengen, had ik verwacht; ik zou zelfs verwonderd geweest zijn wanneer u er niet in geslaagd was, maar dat ik den naam Vermey er op aan zou treffen, was geen oogenblik bij mij opgekomen. Weet u wel zeker dat u dien naam er niet zelf ingekrast hebt? — Die veronderstelling is buitengesloten omdat ik nooit meer aan het bestaan van het ding gedacht heb. — U hebt gelijk en dan ben ik wel haast gedwongen om uw meening te deelen dat juffrouw Vermey en niemand anders u dit speldje in handen heeft gegeven. — Waarmede nüjn theorie dan bewezen is. — Dat bewijs zal juffrouw Vermey zelf wel geven want ik ben er van overtuigd dat zij, na zoo veel betoonden moed, ook tegenover u alles durft bekennen. — In ieder geval gaan wij morgen naar haar toe. Ik waag het er op," zei Stagers. „De gevaren, welke nüj van de znde van haar vader wachten, zal ik heldhaftig trotseeren want ik wil de zaak tot een einde brengen. En het laatste woord moet ik uit Tini's mond vernemen; dat ben ik met u eens. U kunt er op rekenen dat wh u bij onzen terugkomst de oplossing van het raadsel brengen." — U kunt er van overtuigd zijn dat ik niet alleen nieuwsgierig ben naar het resultaat van uw reis, maar mij tevens zal verheugen in den goeden afloop." — Aan den goeden afloop twijfel ik niet meer. — Tot nu toe is u de eenige geweest, die successen heeft behaald, want het is u gelukt enkele details van uw theorie te bewijzen, naar nüjn meening zelfs afdoend. — Op dezelfde manier hoop ik u alles te bewijzen," zei Stagers vol vuur. — Daarom wil ik het genoegen hebben met u een glas te ledigen op den goeden afloop van uw reis en op de spoedige oplossing van het Bromoraadsel. Waartegen wij geen bezwaar maakten, zelfs niet toen dit eene glas gevolgd werd door meerdere. En wanneer het succes recht evenredig was aan de dronken, welke wn er aan wijdden, moest het overweldigend worden. Dat kon niet anders. TWAALFDE HOOFDSTUK. Iedere lezer van dit verhaal zal wel begrepen hebben dat de namen van de verschillende personen, welke er in voorkomen, gefingeerd zijn. Ik zou het niet graag op mijn verantwoording nemen de werkelijke namen bekend te maken, omdat Indië, wat zulke dingen betreft, een klein land is. Daarom heb ik zelfs den naam van het hotel te Tosari verzwegen. Het voorval heeft zich reeds enkele jaren geleden afgespeeld — ik weet dus ook niet of mijnheer Evertsen nog eigenaar van het bewuste hotel is — maar ik zou niet graag willen dat hij door nieuwsgierige menschen werd lastig gevallen met verschillende vragen over de gebeurtenissen, welke toen hebben plaats gehad. Om de zelfde reden zal ik ook den naam niet vermelden van de plaats, waar de onderneming van den heer Vermey gelegen is. Ik wil u wel even vertellen dat genoemde heer daar niet meer gevestigd is. Korten tijd na de ontknooping heeft hij ontslag genomen en is elders gaan wonen. Waar vertel ik natuurlijk niet. Nieuwsgierige lezers mogen de geheele wereld naar hem afzoeken, waarbij ik hen veel succes toewensch. Het is opmerkelijk zoo spoedig men aan de koude gewent. De frissche berglucht maakte dat de hooge temperatuur van de Indische laagvlakte nüj beslist onaangenaam aandeed. Ik had werkelijk last van de warmte en de vrij lange reis in den spoortrein was voor nüj een ware kwelling. . Natuurhjk had de warmte op nüj meer invloed dan op Stagers, omdat ik gewend was in hoogere streken verblijf te houden, terwijl Stagers op de suikerfabriek doorloopend van de groote hitte kon „genieten." Hoewel het reizen in een Indischen trein niet ondragelijk genoemd kan worden — men heeft er heel gerieflijke zitplaatsen — was ik toch dolblij toen wn tegen het vallen van den avond de plaats van besteniming bereikten. Hiermede bedoel ik natuurhjk het station, dat het dichtst bij de onderneming gelegen was. Want om daar te komen moesten wij nog een rit van ruim twee uren in een dogcar maken. Om onze komst zoo veel mogehjk geheim te houden, hadden wij besloten ons hoofdkwartier op te slaan in het eenige hotel, dat het kleine plaatsje bleek te bezitten. In de dessa, waar de onderneming gelegen was durfden wn' ons niet vertoonen. Vooral dezen avond niet. Eerstens wisten wij niet of wij behoorlijk logies konden krijgen en in de tweede plaats wilden vrij nüjnheer Vermey en znn dochter als het ware overvallen. Dit zou onmogehjk zijn wanneer wij in zijn omgeving overnachtten. De komst van twee Europeanen kon in geen geval onopgemerkt blijven. En misschien konden vrij in het kleine stadje, door voorzichtig onze voelhorens uit te steken, reeds eenige kostbare inhchtingen verkrijgen, welke ons later van groot nut konden zijn. Wij hadden er geen bezwaar tegen in het gastenboek, dat ons natuurhjk voorgelegd werd, met onze werkelijke namen te teekenen en ook ons beroep vulden wn naar waarheid in. Tegenover den hoteleigenaar, die al spoedig een gesprek met ons trachtte aan te knoopen en blijkbaar graag wilde weten wat wij in dit afgelegen oord kwamen zoeken, bielden wij met ernstige gezichten vol dat wij wilden trachten een betrekking op de onderneming van den heer Vermey te krijgen. Daardoor hadden wn op een onopvallende manier tevens het gesprek op nüjnheer Vermey gebracht. — Kent u den administrateur? — Och kennen," zei Stagers. „ik heb hem toevallig eenige malen ontmoet en daarom durven vrij het wagen hem persoonlijk te bezoeken." Wijselijk gaf hij zijn meening over „den baas" niet te kennen want wij wisten niet in welke verhouding deze tegenover den hotelhouder stond. Het konden wel de grootste vrienden zijn! ja," ging Stagers met een onverschillig air voort, „ik heb 'met zijn dochter, die u wel kennen zult, een paar tochten gemaakt. Ik vond het een heel aardig meisje." — Zij was toevalhg vanmorgen hier. Bij deze woorden trapte Stagers mij gevoelig op de teenen. Zij komt hier zeker dikwijls om inkoopen te doen — Ja, het meeste dat de onderneming noodig heeft komt hier vandaan. Het gebeurt echter dikwijls dat ik een telefonische order krijg om dit of dat te zenden. Die gedachte was al eerder bij nuj opgekomen. Vele ondernemingen hebben een soort agent, die allerlei bestellingen uitvoert en voor de verzending zorg draagt. En meestal neemt een hotelhouder dit baantje waar. Wij waren dus wel aan het goede adres gekomen. Juffrouw Vermey heeft zeker de noodige inkoopen gedaan?" mengde ik mij nu in het gesprek. — Toevalhg had ik juist gisteren een groote bestelling afgezonden," antwoordde de hotelhouder. „Juffrouw Vermey kwam trouwens heelemaal niet van de onderneming. Zij kwam met den trein mee. Zij vertelde mij dat zij bij kennissen gelogeerd had. Daarom had ik haar waarschijnlijk zoo lang gemist." Nu was het mijn beurt om Stagers stevig op znn mogelijke eksteroogen te trappen. Ik schijn dit echter een beetje te hard gedaan te hebben, want hij sprong gedeeltelijk van zijn stoel op. Den hotelhouder was deze plotsehge beweging natuurlijk ook niet ontgaan en om te voorkomen dat hij iets zoü gissen van het belang, dat zijn mededeeling had, trachtte ik de situatie te redden. — Daar moet je toch eens door een dokter naar laten ldjken, Stagers. Dat is nu al de derde maal vandaag. En mij tot den hotelhouder wendend, die van deze opmerking natuurhjk niets begrepen had, verklaarde ik hem: — Ja, het is lastig voor hem. Ik geloof dat het een soort rheumatiek is. Hn krijgt telkens van die venijnige steken in het rechterbeen. Het zijn net zenuwschokken maar ik bhjf volhouden dat het een rheumatische aandoening is. Een tante van nuj — Daar moet u zeker naar laten kijken, nüjnheer," viel de man mij in de rede. „Wanneer u er vlug bij bent, kan het waarschönhjk nog wel genezen. Ik weet een uitstekenden dokter. Speciaal voor zulke aandoeningen." Dit gesprek begon Stagers danig te vervelen, zooals ik uit znn gezicht duidelijk kon opmerken. Eerst een harden trap tegen zijn gevoehge voeten en dan nog dit gezeur over een denkbeeldige ziekte; het was werkehjk een beetje te veel van zijn goedheid gevergd. Hij gaf dan ook met eens antwoord op het welgemeende gezegde. — Dat is waar ook," vervolgde mj alsof er niets gebeurd was. „Ik meen nüj te herinneren dat juffrouw Vermey van plan was bij kennissen in Bandoeng te gaan logeeren." Met dit gezegde gaf Stagers bhjk uitstekend te kunnen hegen, maar ik bewonderde intusschen z$jn handigheid om op deze wijze achter de waarheid te komen. — Waar zij geweest is, kan ik u heusch niet zeggen. Het is best mogelijk dat zg van Bandoeng kwam, maar lat tegen daar heelemaal over uit&e- — Zij had beloofd mij nog eens te zullen schrijven" loog Stagers dapper voort, „maar zn heeft nooit meer iets van zich laten hooren." — Dan zal zij het wel aardig vinden u terug te zien nüjnheer. U sclüjnt haar vrij goed gekend te hebben. ' — Ik verzoek u er om te denken nüjnheer dat ik graag zou willen dat ons bezoek een verrassing bleef voor de famihe Vermey. Het is natuurhjk mogehjk dat u vanavond of morgen nog in telefonische verbinding komt met de onderneming, maar u zoudt mij zeer verplichten met geen enkel woord op onze aanwezigheid hier te zinspelen. Daardoor zou de verrassing totaal bedorven znn. — Wanneer ik u daar een genoegen mee doe, wü Ut dat wel beloven," antwoordde de hotelhouder lachend. Ik heb direkt al gedacht dat u niet alleen hier kwam om te solhciteeren," voegde hij er ondeugend aan toe. „Maar u heeft geluk dat juffrouw Vermey juist vanmorgen is thuisgekomen." . . Het gesprek begon zich naar een gevaarhjk terrein te , verplaatsen en wg moesten tot eiken prgs voorkomen dat de hotelhouder iets gewaar zou worden van de werkelijke reden van ons bezoek. — Znn er veel Europeesche employés op de onderneming', mijnheer? , — Volbloed Europeanen geloof ik niet éen. Mijnheer Vermey schijnt de voorkeur te geven aan Indo's. _ Dan zullen wg niet veel kans van slagen hebben. Nu wg toch aan het liegen waren, vond ik dat ik best mee kon doen. ., . , _ U kunt het in ieder geval probeeren, hoewel ik met veel hoop kan geven. Wanneer wij werkehjk met dit voornemen naar die plaats gekomen waren, was deze opmerking met erg bemoedigend geweest. Nu liet het ons totaal onverschilhg. Na nog korten tijd over allerlei onbelangrgke onder-n werpen gesproken, te hebben, gaven wg te kennen dat wg er de voorkeur aan gaven naar bed te gaan, omdat de treinreis ons - zooals wg voorgaven - eemgszms ver- moeid had. Wii bleven natuurhjk nog even napraten. -Al weer een stap in de goede richting, Barendse. 7 H is afwezig geweest. - Dat zgn wij op een bijzonder gemakkeüjke manier te weten gekomen. Als alles zoo van een leien dakje gaat, is morgenavond het geheele raadsel opgelost. - Wanneer het ons meeloopt zgn wg al eerder achter de waarheid, want ik ben van plan om morgen in de vroegte er op uit te gaan. Niet alleen bestaat er dan minder kans dat onze komst daar al bekend is, maar onze tocht valt dan ook minder in het oog. — Afgesproken, wij breken vroeg op. Ik stel mij op elk gewenscht uur tot jouw beschikking en wensch je voorloopig een goede nachtrust. Daar voel ik zelf ook veel voor. — Je verdient eigenlijk niet dat ik je het zelfde toewensen en ik zou je vriendelijk willen verzoeken te trachten mijn aandacht op een beetje minder pijnlijke manier te trekken. Ik voel het nog. — Des te beter," spotte ik. „Dan heb je iets dat je aan het succes van hedenavond herinnert. Wel te rusten." Waarna ik nuj, in volledige overgave, in Morpheus armen wierp. Wanneer ik een werkelijken „roman" schreef in plaats van het verhaal van een gebeurtenis, welke zich heeft afgespeeld, zou ik eenige bladzijden kunnen vullen met de beschrijving van den werkehjk mooien ochtend, welke onze rit naar de onderneming (de naam moogt u zelf invullen) bijna tot een genoegen maakte. Ik schrnf met opzet „bijna" omdat ik vroeger reeds verteld heb dat een tocht in een dogcar verre van aangenaam is. In de boomen langs den schaduwrijken weg kwinkeleerden de vogels de rest kunt u wel in een ander boek lezen. Hoewel deze omgeving nüj totaal onbekend was, stelde ik er toch weinig belang in en ook Stagers scheen geen oog te hebben voor de mooie Indische natuur. Het is mogehjk dat dit alleen aan de dogcar te wijten is. Hoe het zij, wij verlangden erg naar het bereiken van ons einddoel. — Rijden wij door tot aan de onderneming? — Ik denk er niet aan. Wij komen in vijandelijk gebied, vergeet dat niet. Daarom moeten wij de noodige voorzichtigheid betrachten. Ik ben van plan op een behoor- Het Bromoraadsel „ lijken afstand van de onderneming uit te stappen om dan voorzichtig poolshoogte te gaan nemen van de plaatselijke gesteldheid. Het had er veel van of wij een werkelijken veldtocht gingen ondernemen. — Verbeeld je eens dat wij plotseling tegenover den heer Vermey komen te staan. Dan kunnen wij tegelijk rechtsomkeert maken. Dat moeten wij op alle mogelijke manieren zien te voorkomen. Als hij onze tegenwoordighèid gewaar wordt, is alles voor ons verloren. Je begrijpt toch wel dat wij dan de kans niet meer krijgen een onderhoud met Tini te hebben. Tot mijn groote vreugde bemerkte ik dat Stagers „wij" gezegd had. Dat hield dus in dat ik bij het onderhoud tegenwoordig mocht zijn. Ik was werkelijk een oogenblik bang geweest dat hij een gesprek onder vier oogen met haar wilde voeren, zoodat ik de ontknooping toch niet bij zou wonen. Die wilde ik voor geen geld missen» En wanneer het noodig mocht blijken, zou ik heusch de jongelui wel even alleen laten. Er zijn zoo yan die oogenbhkken, nietwaar? — Ben je van zin een plan de campagne op te maken of wil je alles liever aan het toeval overlaten? Er valt niet veel te bespreken omdat wij niet weten wat er gaat gebeuren. Ik heb er niet het flauwste vermoeden van hoe wij Tini te spreken kunnen krijgen. — Wij kunnen bezwaarlijk naar huis gaan. In geen geval. Verbeeld je dat haar vader thuis is. Een briefje kan je haar ook niet zenden. Dat zou mijnheer Vermey weer in handen kunnen krijgen. — Dat zijn allemaal kwesties, welke ik al lang bg nüj zelf overwogen heb. Daarom wil ik eerst poolshoogte nemen. Of je haar niet toevalhg ergens ontmoeten kunt? Liever riet toevallig. Wanneer wij het toeval dwingen kunnen, zou dit beter zijn. — Ik begin te begrijpen welke richting je uit wilt. — Daar heb je ook lang voor noodig gehad," spotte Stagers. „Natuurhjk in dezelfde richting als het paard van deze dogcar!" Juist toen ik nujn negende sigaret had opgestoken — u kunt zich daardoor eenigszins een denkbeeld vormen hoe lang de rit duurde — kwamen wij in de dessa, welke dicht bij de onderneming moest Hggen. Op ons bevel hield de koetsier halt bij een warong waarna wij uitstapten en hem voor de bewezen diensten betaalden. De man had in maanden niet zoo'n goeden dag gehad, maar wij gevoelden er niets voor een kostbaar kwartier te verhezen met op den vraagprijs af te dingen. Voor iemand, die inhchtingen wil inwinnen, is een inlandsche warong vrijwel de aangewezen vraagbaak. Door het komen en gaan van een ontelbaar aantal inlanders, die natuurhjk allemaal iets te vertellen hebben, is een waronghouder in den regel voUedig op de hoogte van alles wat er in zijn omgeving geschiedt. Het is alleen de kunst zoo'n man aan het spreken te krijgen, maar dat gelukt meestal door het wettig betaalmiddel, waardoor met alleen stilzwijgen maar ook welsprekendheid gekocht kan worden. De waronghouder maakte hierop geen uitzondering. Weldra wisten wn dat wij nog ongeveer tien minuten gaans van de eigenlijke onderneming verwijderd waren. Na allerlei looze vragen, die voor ons niet het minste belang hadden, bracht Stagers voorzichtig het gesprek op de dochter van den administrateur. Ook van deze zijde werd ons bevestigd dat zij den vorigen dag van een lange reis was teruggekomen. Op een werkelijk vernuftige wijze begon nüjn vriend het onderwerp „paardrijden" ter sprake te brengen en ik was stomverbaasd over de kennis, welke luj daarvan bleek te bezitten. Het discours werd werkehjk geanimeerd. „Paardrijden" en „rijpaarden" zijn aanverwante zaken dus lag het voor de hand dat Stagers op zeker oogenbHk vroeg of juffrouw Vermey ook in het bezit van zoo'n vervoermiddel was. Volgens den waronghouder — en die kon het natuurhjk weten — was haar paard zelfs een bijzonder mooi exemplaar; een echtras Sandelwood, vurig maar koppig tegehjk. Stagers, die plotsehng een nooit gedachte belangstelling voor het speciale ras Sandelwoods toonde, verklaarde dat beroemde beest graag eens te willen zien. Niets was gemakkelijker dan dat, deelde de waronghouder mede. Juffrouw Vermey ging iederen morgen, wanneer het tenminste niet regende, op den zelfden tijd een ritje maken, waarbij zn" geregeld den zelfden weg volgde. Een Sandelwood is geen paard om in een stal te zien; dat moet men zien loopen. Wanneer wij zorgden over een half uur op den linker zijweg te loopen, zouden wij haar zeker tegenkomen en volop gelegenheid krijgen de merkwaardige eigenschappen van het bijzondere paard op te merken. Hetgeen wij ons natuurlijk voor gezegd hielden. Ook ik begon eensklaps belang in Sandelwoods te stellen. Meer geluk hadden wij niet kunnen verwachten. De brave waronghouder — Allah moge hem er voor beloonen — had ons precies alles verteld wat wij weten wilden. Het was maar goed dat wij onze arme hoofden niet moe gepeinsd hadden over de wijze, waarop wij Tini te spreken konden krijgen. De zon scheen aan een wolkeloozen hemel: op regen was de eerste uren, misschien wel dagen, geen kans; als de waronghouder waarheid gesproken had — en waarom zouden wij aan zijn woorden twijfelen — zou binnen het half uur de belangrijke ontmoeting plaats hebben. Opgewekt en vol moed stapten wij in de aangeduide richting. Spoedig bereikten wij den zijweg waarop, zelfs voor een niet-detective, duidehjk een ontelbaar aantal hoefindrukken waren waar te nemen. Met het air van wandelaars, die uitsluitend van de natuur wilden genieten, hepen wn het pad op. Hoe ver wij door moesten loopen, wisten wij niet, maar zoo lang zich geen zijweg vertoonde konden wij niet abuis zijn. Stagers was merkbaar zenuwachtig. Onophoudelijk hep hij op znn armbandhorloge te knken, alsof hij verwachtte dat Tini precies op de minuut af zich vertoonen zou. Wie weet hoe gek ik nuj had aangesteld wanneer ik in zn'n plaats geweest was. Verhefde menschen zijn immers abnormaal! Aan alle beproevingen komt tenslotte een einde, dus - spreekt het van zelf dat ook wij na verloop van tijd heel in de verte iets op het smalle pad zagen naderen. Onze harten begonnen schrikbarend luid te kloppen. Het groote oogenbhk was aangebroken! Duidehjk zagen wij reeds den vorm van een paard, waarop zich de witte figuur van een mensch scherp afteekende. Een zenuwachtig lachje plooide zich om Stagers hppen. Steeds nader kwam het voorwerp van onze belangstelling; de afstand was al zoo klein geworden dat vrij duidehjk konden zien dat Tini, evenals de meeste dames in Indië, als heer in den zadel zat. Zn scheen er een stevigen galop in te zetten. — De ontknooping nadert, kerel. Je bent een zeldzame boffer! — Berg je," schreeuwde Stagers nuj in antwoord eensklaps toe. En de daad bij het woord voegende, verdween hn' met een geweldigen sprong in de struiken terzijde van den weg. Het is merkwaardig zoo weinig tijd men in oogenblikken van gevaar noodig heeft om znn gedachten te laten werken. Als antwoord op nujn -vriendelijk bedoelde opmerking had ik deze minstens even ernstig gemeende waarschuwing gekregen en geen twee seconden daarna sprong ik met een formidabele vaart, dwars door de struiken, boven op een der beenen van Stagers, die plat op den grond liggend, een uitstekend verdekte positie had ingenomen. Uit het feit dat hij zelfs geen kreet van pijn slaakte, maakte ik op dat het voor mij ook het beste zou zijn den mond te houden. Mij plat naast hem uitstrekkend, wachtten wij in ademlooze stilte op de dingen die komen zouden. In de verte hoorden wij het hoefgetrappel al nader komen. Wilde Stagers Tini vanuit deze schuilplaats verrassen? Of wilde hij voorkomen dat zij hem vanuit de verte herkende en terug zou keeren zonder hem te woord te staan. Duidelijk hoorden wij hoe het paard van galop in stap overging. Nu moest zij vlak bij ons zijn. Door een kleine opening in de struiken meende ik het paard recht voor mij uit te zien, een oogenblik later was het ons al gepasseerd. Verwonderd keek ik Stagers aan. — Blijf hggen," siste hij tusschen de tanden. Was het hem in het hoofd geslagen? Nu het hij de gelegenheid nota bene onbenut voorbijgaan. En daar hadden wij de heele reis voor gemaakt! Tenslotte had hij zelf het meeste belang bij de zaak dus hij moest weten wat hem te doen stond. Maar ik verklaarde hem beslist voor idioot. Toen wij nog een paar minuten, welke volgens het gebruikelijke recept wel uren leken, zoo broederlijk naast elkaar gelegen hadden, kroop Stagers voorzichtig op handen en voeten een eind vooruit en zijn hoofd door de struiken wringend, keek hij eerst links en toen rechts om zich heen. Later heeft hij nüj eerlijk bekend dat hij vroeger padvinder geweest is. Het is veilig. Kom nu maar te voorschijn. Samen kropen wij naar den weg terug, welke manoeuvre wij er niet zonder schrammen afbrachten. Toen wij weer overeind stonden, was mijn eerste vraag: — Je bent toch niet gek geworden, is het wel? juist omdat ik niet gek ben, heb ik daar een schuilplaats gezocht," antwoordde hij, blijkbaar nog zenuwachtig van de doorgestane emoties. — En ik dacht nog wel dat je haar op dezen weg zoudt aanspreken. — Stommeling," het was gelukkig de eerste maal dat hij mij deze naam gaf — „heb je dan niet gezien wie er op dat paard zat? Zag je niet dat het mijnheer Vermey was?" Ik schnn den naam, welke hn nüj zoo spontaan gegeven had, werkelijk verdiend te hebben, want ik was tot op het laatste oogenblik in de veronderstelling geweest dat Tini ons naderde. Nu was dan ook de beurt aan mij om een gezicht te zetten als een dwaas. — Begrn'p je nu waarom wij ons moesten verbergen? Als hij ons gezien had, was alles verloren geweest. Ik begreep het en vond Stagers niet zoo gek meer. — Dan heeft die waronghouder ons leelijk te pakken gehad. — Dat behoeft nog niet, Barendse. — Je wilt zeggen dat; nüjnheer Vermey als extranummer in het programma is opgetreden. Dat is natuurhjk ook mogehjk. Laat ons dan nog maar even wachten. — Natuurlijk wachten wij. Tini moet hier immers langs komen. — Als je er geen bezwaar tegen hebt, ga ik er zoo lang bn' zitten, Stagers. Dan ben ik eerder in de struiken verdwenen wanneer dit nog eens noodig mocht znn. — Wg kunnen even goed hier blijven, daar heb je gehjk in. Ontsnappen kan zij ons toch niet. Ik heb nüj altijd afgevraagd waarom wachten zoo lang moet duren, vooral wanneer je niets hebt om den tijd te dooden. Ook nu weer leek er een eeuwigheid te verloopen voordat wg in de verte voor de tweede maal iets zagen naderen. — Deze keer moet het Tim zgn", riep Stagers opgewonden uit. — Ik voel er anders veel voor nüjn oude schuilplaats weer op te zoeken. Dan behoef ik nüj tenminste niet zoo overhaast terug te trekken en je kunt mij altijd nog wel bijtijds waarschuwen als de weg veihg is. — Doe niet zoo gek", beet Stagers mij toe. — Mijnheer Vermey heeft natuurhjk onze verdwnning ook bemerkt en hij kan best een straatje omgereden zijn. Van dien man kan je alles verwachten. En ik zeg je dat het Tini is," hield Stagers vol. — Niemand zou dat hartehjker toejuichen dan ik, maar je kunt mij niet kwahjk nemen dat ik, na de opgedane ervaringen, een beetje voorzichtig ben geworden. Het voorwerp van onze belangstelling was intusschen reeds dicht genoeg genaderd om duidehjk te kunnen Zien dat de kleeren niet dezelfde waren. Maar misschien had mijnheer Vermey zich wel gecamouffleerd. — Het is een meisje," riep Stagers opgewonden uit. „Zij is het, ik herken haar al van verre." Misschien voelde hij het aan zijn hart; hetgeen ook mogelijk was. Hoe het ook zij, ik kon niet anders doen dan hem gelijk geven. Op een werkehjk bijzonder mooi paard kwam een minstens even mooi meisje in stevigen draf aangereden. i- iüa — Doe een schietgebedje dat zij niet terugkeert, fluisterde ik Stagers toe. — Houd je mond, idioot!" was het allesbehalve vriendelijke antwoord. Zooals wij daar naast elkaar stonden, versperden wrj vrijwel den geheelen weg. Niet dat wij zoo breed zijn, maar het pad was tamelijk smal. Juffrouw Vermey — want zij bleek het werkehjk te zijn — was wel gedwongen haar paard in te houden, wilde zij ons met onderste boven werpen. Dit nu was juist de shmme opzet van Stagers. Nu moest zij hem wel herkennen. Reeds op een afstand nam Stagers zijn hoed af. — Dag Tini! . Verrast keek zij hem aan. Toen, haar paard inhoudend, schudde zij hem hartelijk de hand. — Gunst, mijnheer Stagers. U hier? Geen oogenblik verloor Stagera zijn tegenwoordigheid van geest. Met den liefsten bhk, welke hij op dat oogenblik in voorraad had, haar aankijkend, merkte hfl kwasie teleurgesteld op: — Ik dacht dat wn afgesproken hadden om elkaar bh" den naam te noemen. Zooals je gehoord zult hebben, heb ik nuj aan die afspraak gehouden. Een donkere blos kleurde hare wangen, hetgeen werkehjk allerliefst stond. — Ik was het heusch vergeten, Frits," stamelde zij verlegen. Volgens mij kwam hier wel een beetje komediespel bij, want Tini was nu eenmaal geen meisje om verlegen te zijn. Of was het berekening? Gelukkig kwam Stagers na dit antwoord weer in zoo verre tot zich zelve, dat hij zich begon te herinneren de reis naar deze onderneming in gezelschap van een tweeden persoon gemaakt te hebben. Volgens de regelen der etiquette werd ik dan ook aan Tini voorgesteld. Na een vluchtige beschouwing keurde zij mij een allerliefst lachje waardig. Ik denk dat zij heel boos zal zijn als zij dit leest, maar wij kunnen tegenwoordig veel van elkaar verdragen. — Vertel mij nu eerst eens wat er met jou eigenlijk gebeurd is. Heel Tosari is over jou in opschudding geweest. Ik herinner mij nog heel goed dat ik stomverbaasd stond te kijken, maar Stagers leek wel door den bliksem getroffen. — Weet jij niet wat er met mij gebeurd is?" bracht hij er met veel moeite uit. — Hoe zou ik dat weten? Ik heb toevalhg in de courant gelezen dat je weer te voorschijn ben gekomen, want anders had ik je heusch nog als vermist beschouwd. — Maar Tini, hoe kan je nu zoo iets zeggen? Jij moet toch in de eerste plaats weten wat mij allemaal overkomen is. — Ik weet niets, Frits. Toen jij terugkwam in Tosari waren wij al lang weg. Ik heb wel meegedaan aan de expeditie om je op te sporen; ik heb zelfs alleen naar je gezocht, maar ik heb geen spoor van je kunnen ontdekken. Alles draaide mij voor de oogen terwijl Stagers hoe langer hoe meer in de war geraakte. Op zijn voorhoofd parelden zweetdruppels. — Maar de hut, Tini. Denk dan eens aan de hut. — O ja, die hut. Die geschiedenis herinner is mij nog heel goed. Hoe is het met die doktersvrouw afgeloopen, waarvan jij het broodje had opgegeten? Heb je haar nog teruggezien? Zij was woedend op je? En zich het geval bhjkbaar weer voor den geest halend, barstte zij in lachen uit. Stagers werd langzamerhand wanhopig. Hij wist niet meer wat hij er van denken moest. — Die hut bedoel ik heelemaal niet, Tim. De hut in het bosch, achter den Roedjak. — Is daar ook een hut? Wat bedoel je daar toch mee? — Herinner jij je dan niets meer, Tim? — Ik begrnp heelemaal niet waar je het over heb. Je doet zoo geheimzinnig. Je vraagt mij allemaal dingen waar ik niets van af weet. — Weet je dan niet meer dat wij samen in de hut geweest zijn? Weet je niet meer dat jij me verpleegd heb? Dat je mij hebt teruggebracht in de Zandzee? Aan jou heb ik immers mijn leven te danken. — Wat vertel je nu weer allemaal? Heb ik jou verpleegd en weer teruggebracht in de Zandzee? Hulpeloos keek zij mij aan en ik meende in haar blikken de vraag te lezen of Stagers wel goed bij het hoofd was. Hoewel ik aan mij zelf begon te twijfelen, meende ik toch dat het oogenblik aangebroken was, waarop ik mij in het gesprek moest mengen. — Mijnheer Stagers is na het ongeluk, hetwelk hem overkomen is, met buitengewoon veel liefde verpleegd geworden door een jongedame, die hem na dien nog vele onschatbare diensten heeft bewezen, juffrouw Vermey. En hij meent zeker te weten dat u die heve jongedame was. — Het spijt mij u te moeten mededeelen dat hij zich vergist, mijnheer. — En ik hoop dat u mij niet kwalijk zult nemen wanneer ik u een eenigszins precaire vraag ga stellen. — Wanneer ik als dame deze vraag beantwoorden kan, beloof ik u het te zullen doen. — Niet alleen mijn vriend Stagers, maar ook anderen z\jn in de vaste overtuiging dat niemand anders dan u hem die liefdediensten, als ik ze zoo noemen mag, bewezen heeft. Bestaat er voor u niet de een of andere reden waarom u op het oogenbhk niet wilt erkennen dat u het werkehjk geweest zn't? — Meent u dat een dergelijke reden voor mij zou kunnen bestaan? — Zeker, juffrouw Vermey. Mag ik u deze noemen? — Ik ben er zelfs nieuwsgierig naar. — Veronderstel eens dat uw vader u verboden heeft één woord over deze geschiedenis te spreken. Ik meende een hchten schok door haar leden te zien gaan. — Mijn vader, ja! Frits weet zelf wel dat hij geen sympathie van hem is. — Ook dat is bekend, juffrouw. Evenals het feit, dat uw vader alle pogingen in het werk gesteld heeft om een samenznn van u beiden te beletten. Hij heeft zich allesbehalve vriendelijk over Stagers uitgelaten. — Men verdenkt hem toch niet ?" riep zn angstig uit. — Van verdenkingen tegenover uw vader is mij niets bekend, juffrouw. Op het oogenbhk zoeken wn' naar de reden, welke u kunt hebben om alles te ontkennen, wat Stagers beweert beslist te weten. — Ik kan toch onmogehjk iets bekennen waar ik geen schuld aan heb. — Maar Tini", riep Stagers wanhopig uit. „Ben je dan ook later niet in het bosch geweest? Een paar dagen geleden nog. Heb jij me die waarschuwing niet gezonden? Heb jij die paarden niet verplaatst? — Waar praat je nu weer over? Over paarden verplaatsen en waarschuwingen? Wanneer ik niet wist met een verstandig mensch te doen te hebben, zou ik heusch denken een krankzinnige voor mij te zien. Ik begrijp er niets van. — En mij is het heelemaal een raadsel", zei Stagers. „Ik heb je toch duidehjk gezien; ik heb alles met je doorleefd. Ik heb je mijn liefde bekend en ik weet dat je die beantwoordt. Of wil je dat soms ook ontkennen? Verlegen sloeg Tini de oogen neer. Weer teekende zich die roode blos op haar wangen. Mijn gevoel gaf mij in dat dit het oogenblik was, waarop ik mij beter even om kon draaien. — Tini, je houd toch van me? — Moet je dat nog vragen, Frits? Een zeer verdacht geluid bewees mij dat twee zoekende harten elkaar gevonden hadden. Bescheiden ging ik nog twee passen achteruit. — Lieveling! — Zeg dat niet, Frits. Je weet dat er tusschen ons nooit een band kan bestaan. — Dat heb je mij vroeger ook al gezegd, maar ik zal mij door niets laten weerhouden. — Je moogt niet van me houden. — Ik kan niet anders, heveling. En zeker niet na alles wat je voor mij gedaan hebt. — Ik heb niets voor je gedaan, jongen. — Je hebt mij het leven gered. Is dat niet voldoende ? — Wanneer ik dat gedaan heb, is het onbewust gebeurd. Je hebt geheel verkeerde gedachten over mij. Ik ben niet degene, waar je mij voor aanziet. — Jij bent degene, waar ik zielsveel van houd en die getoond heeft alles voor mij te willen opofferen. — Dat ben ik niet, jongen. — Ik vermoed dat je er een ernstige reden voor hebt het stilzwijgen te bewaren, maar ik vertrouw er op dat eens de tijd zal komen waarop je mij eerhjk alles zult bekennen. — Ik kan je niets bekennen, Frits. — Dan zal ik je alles bewijzen, want ik weet zeker dat het nuj gelukken zal de bewnzen te vinden. Wil je er al vast één hebben? Ik zal het je laten zien. Herken je dit speldje ? — Dat is van nüj. Hoe kom je daaraan. Ik heb het te Tosari verloren. — En je hebt het mij des nachts in het bosch gegeven. — Je droomt, Frits. Mag ik dat speldje terughebben? — Laat het een droom zijn, maar dan zal ik dit speldje bewaren als een aandenken aan dien droom. Zoodra ik je bewezen heb dat de droom werkelijkheid is geworden, zal ik het je teruggeven. — Ik moet nu weg Frits, want ik had al lang thuis moeten znn. Straks komen ze nüj zoeken en ik zou niet graag wülen dat wij samen gezien werden. Maak het nüj niet moeihjk en beloof dat je nüj vergeten zult. Wij mogen elkaar nooit terugzien. Denk daar aan! — Dat kan ik je niet beloven, Tini. Ik kan je nooit opgeven. Uit jouw houding, vroeger in het bosch en nu, begrijp ik dat er hinderpalen ons geluk in den weg staan. Maar ik zweer je dat ik ze allemaal uit den weg zal ruimen. Ik zal niet rusten voordat ik het raadsel heb opgelost en ik ben er van overtuigd dat ik dan ook de reden zal wegnemen, welke je nu belet te spreken. — Voordat wij voor goed afscheid nemen wil ik je nog eenmaal waarschuwen, Frits. Doe geen verdere moeite want het zal je nooit gelukken. Vaarwel jongen. Luister naar mijn raad en wees verstandig. Ja, je kunt nog één zoen van me krijgen, maar daarna blijft voor ons slechts de herinnering bestaan. Nadat zij mij de hand ten afscheid gedrukt had, gaf zg haar paard de sporen en verdween in een flinken galop. Nog eenmaal keerde zij zich om en wuifde ons vriendelijk toe. Toen bleven Stagers en ik sprakeloos op den smallen weg achter. DERTIENDE HOOFDSTUK. Hoe en in welkën gemoedstoestand wij in Tosari terugkwamen, zal ik hier niet beschrijven. U kunt begrijpen dat wij niet blijmoedig gestemd waren. De groote vraag was voor ons natuurlijk: Had onze tocht en het daarop volgend onderhoud met Tini resultaat opgeleverd? Voor Stagers zeer zeker. Want Tini had hem hare hefde verklaard. Maar dat was dan ook voorloopig het eenige werkelijke succes. Over de rest zouden wij beter als van een débacle kunnen spreken. Vast stond dat vrij niet tot een oplossing waren gekomen; feitelijk waren wij geen stap gevorderd. Ik voor nuj, was er vrijwel van overtuigd, dat Tini de waarheid gesproken had en dat zij werkelijk aan het geheele drama onschuldig was. Zij had dit met zulk een pertinente zekerheid verklaard, dat ik geen oogenbhk aan de waarheid van haar woorden twijfelde. Tini had niets te maken met het Bromoraadsel en wij zouden de oplossing in een geheel andere richting moeten zoeken. Natuurhjk was Stagers het hiermede niet eens. Tegen al mijn beweringen in, bleef hij volhouden dat Tini een ernstige reden moest hebben om zich onwetend te houden. Voor hem kwam het alleen nog maar op deze reden aan. En volgens zijn meening zouden wij dit in de hut of de omgeving daarvan gewaar worden. Wanneer ik een oogenbhk aannam dat Stagers gehjk had, moest Tim een volleerde en geraffineerde komediante zijn, want het denkbeeld was geen oogenbhk bij mij opgekomen dat zij met opzet onwaarheid sprak. Dat ik haar toch naar een mogehjke reden gevraagd had was meer geweest om Stagers te beheven. Hij wilde graag dat zij hem alles bekende en ik was meegegaan om hem bij de oplossing te helpen. Ik had het dus mijn plicht geacht geen middel onbeproefd te laten. Met het bekende resultaat echter. Mijnheer Evertsen was het dadelijk met mij eens geweest. Hij was er zelfs niet weinig trotsch op van het begin af te hebben verklaard, dat Tini nooit in de hut geweest was. Evenals ik, nam hij haar verklaring als beslist oprecht aan en ook hij achtte het onmogehjk, dat zij een zoo ver doorgevoerde komedie had gespeeld. Zooals een reddingsboot worstelt tegen de woeste golven, vocht Stagers tegen onze meening: met den moed der wanhoop. — Ik geef toe dat zij alles ontkend heeft, maar zeg mij nu eens eerhjk: heeft zij iets bewezen? Hebben wij de zekerheid dat zij het niet geweest is? In den regel plegen verliefden elkaar in alle opzichten te gelooven en te vertrouwen. Bij Stagers deed zich nu juist het tegenovergestelde voor. Waar wij geloof hechtten aan haar mededeehngen, verklaarde hij deze voor leugens; al waren het volgens hem dan ook leugentjes om bestwil. Zou dit niet een unicum zijn in het rijk van God Eros? — Jij hebt het geheele gesprek gevolgd, Barendse. Noem jij me nu eens een enkel bewijs voor de beweringen van Tini. — Het bewijs lag voor mij met in haar woorden maar in de wijze, waarop zij jouw vragen beantwoordde. Haar geheele houding drukte volmaakte onschuld uit. — Begrijp je dan niet dat zij die houding aan moest nemen omdat zij niet mocht spreken ? — Mijnheer Stagers blijft vasthouden aan het denk- beeld dat er iets is, hetgeen juffrouw Vermey belet om de waarheid te bekennen. — Heb je dan niet gezien hoe onrustig zij was toen je over haar vader sprak? Dat moest ik toegeven, want het was mij inderdaad opgevallen hoe zij plotseling gehuiverd had. — Dan is het ook geen gewaagde veronderstelhng dat zij onder dwang van mijnheer Vermey deze houding aangenomen heeft. Die mogelijkheid konden wij natuurhjk niet ontkennen hoewel wij natuurlijk twijfelden. — En dan het speldje, Barendse? Ons eenige tastbare bewns. Zij heeft beshst erkend dat het haar eigendom was. — Ja, maar verloren in Tosari! — Wanneer zij alles ontkent kan zij niet toegeven dat de geschiedenis van het speldje toevalhg waar is. Dan had zij zich zelf tegengesproken. — Waarom heeft zij dan niet gedaan of zij van het speldje ook niets afwist? — Dat kon zij niet doen, omdat wij haar dan op een direkte leugen betrapt zouden hebben. Vergeet niet dat haar naam erin gekrast staat. Juist het feit, dat,zij geen poging gedaan heeft ons hierin om den tuin te leiden en zich daardoor direkt bloot te geven, bewijst mij dat zn volgens een vooraf opgemaakt plan gehandeld heeft. Zij had lang tevoren de mogelijkheid onder de oogen gezien dat zij mij den een of anderen dag ontmoeten zou. En het lag immers voor de hand dat ik haar vragen zou naar alle gebeurtenissen, welke wij samen beleefd hebben. Ook hierin moest ik Stagers gelijk geven. Het was mogehjk, dat hij haar met de speld verrast had. Maar waarom kon zij dat ding niet in Tosari verloren hebben? Daaruit zouden wij onvermijdehjk moeten afleiden dat h ij ons voorgelogen had. En dat was ook niet aan te nemen. Zou hij het speldje ergens gevonden hebben? Hoe kwam hij dan aan het verhaal, hetwelk hij ons gedaan had en dat door het inlandsche jongetje bevestigd was? Was het niet om gek te worden? — Ik moet gelijk hebben", hield Stagers vol. „Een andere mogelijkheid bestaat niet. Als ik nu maar kans zag om te ontdekken welk geheim er achter dit alles schuilt. Voordat ik den sluier opgelicht heb zal Tini nooit de mijne kunnen worden." Weer zaten wij in de huiskamer van den heer Evertsen; juist als twee dagen tevoren en wij waren met de oplossing van het raadsel nog geen stap gevorderd. — Indertijd hebben wij twee dingen overwogen, welke u te doen stonden, mijnheer Stagers. Het eene heeft geen resultaat opgeleverd; zoudt u daarom niet verstandiger doen den anderen weg in te slaan en de oplossing in het bosch te gaan zoeken? Het is mogehjk dat u daar duidelijker aanwijzingen zult vinden. — Ik ga natuurhjk op zoek naar de hut. Tini heeft daar verbhjf gehouden zij moet al heel handig te werk gaan wanneer zij niet het geringste spoor heeft achter gelaten. Ik moet net zoo lang blijven zoeken tot ik zoo veel gegevens verzameld heb dat ontkennen haar niet meer mogelijk is. — Dan neemt u zeker uw intrek in de pasangrahan te Ngadisari? — Daar voel ik veel voor. Ik denk dat wij morgen ochtend op zullen breken. Weet u soms of wij daar vooruit logies moeten bespreken? — Ik geloof niet dat het noodig zal zijn. Ngadisari wordt niet druk bezocht door bestuursambtenaren en toeristen zijn er werkehjk zeldzaam. En mocht u onverhoopt in de pasangrahan niet terecht kunnen, dan heeft de petinggi ook een goed logies voor u. Toevalhg ken ik hem persoonhjk en ik durf u zijn huis gerust aanbevelen. — Dan vertrekken wij morgenochtend vroeg, Barendse. — Ik ben in jouw dienst dus je hebt de beschikking over mij," merkte ik hatehjk op. „Jij hebt de leiding en ik volg je door dik en dun, mits je mij naar het einddoel brengt. Want ik begin waarlijk genoeg te krijgen van al die geheimzinnigheden. Ik weet nu zelf niet meer wat ik er van denken moet. Daarom laat ik het denken hever aan jou over. Als jn' er tenminste nog toe in staat ben. — Maar kerel, het is toch zoo duidehjk als iets. — Het is mogehjk dat een helderziende het met je eens is, maar dan zal ik eens naar den oogarts gaan, want ik voel mij op het oogenbhk erg kippig. — Zou het niet mogehjk zn'n " begon nüjnheer Evertsen weer. — Mijnheer Evertsen, houdt op, als ik u verzoeken mag. Alles is mogehjk. Wanneer u nüj straks vertelt dat juffrouw Vermey beschikt over occulte krachten, waardoor zij zich op ver afgelegen plaatsen kan manifesteeren, ben ik in staat het ook te gelooven. Wij leven hier in het land van de onbegrensde mogelijkheden en ik heb daar niet het minste bezwaar tegen, mits deze mogelijkheden ons bewijzen verschaffen. Voor het overige gevoel ik er weinig voor in dit herstellingsoord nüjn gezondheid te verliezen. Als u er geen bezwaar tegen heeft zou ik daarom graag naar bed gaan. Dat is het eenige, dat ik nog met zekerheid weet. En de daad bij het woord voegende, stond ik op om mij voor de laatste maal — wie wéét voor hoe lang — in een lekker hotelbed uit te strekken. Het zonnetje, dat er pleizier in scheen te hebben zoo veel te schijnen, lachtte ons van boven af glunder toe toen wij den volgenden dag als nietige poppetjes door de onmetelijke Zandzee draafden, op weg naar Ngadisari. Een koehe van het hotel zou met eenige dragers de noodzakelijkste bagage, welke wij onmogelijk konden missen, naar de pasangrahan brengen. Ngadisari is een aardig plaatsje. Veel hooger gelegen dan Tosari, bleek de temperatuur daar zoo laag te zijn, dat de kachel in de pasangrahan geen luxevoorwerp was. Een werkelijk prettige sensatie om in Indië des avonds bij een brandende kachel te zitten. Het schitterende uitzicht, dat men van Tosari over de vlakte van Lawang en het Oost-Javasche bergland heeft, mist men daar helaas; de dessa ligt bijna geheel ingesloten door bergen. Hoewel een pasangrahan niet te vergelijken is met een hotel, waren wij meer dan tevreden over het eten, dat de mandoer ons opdiende. Ik zou het daar best een tijdje kunnen uithouden. Maar omdat wij niet naar dit afgelegen oord gekomen waren uitsluitend om verandering van lucht te hebben, stelde Stagers na het eten voor er direkt op uit te trekken om nog een kleine onderzoekingstocht in het bosch te maken. Het klimaat in de hoogere bergstreken is zoo heerhjk koel, dat men niet de minste behoefte gevoelt des middags na het eten een kleine siësta te houden, zoodat wij vroeg op pad konden gaan. Om den lezer Met meer te vervelen dan ik tot nu toe misschien al gedaan heb, zal ik niet in verdere herhalingen vallen en een beschrijving van onzen tocht door de Zandzee achterwege laten. Er viel trouwens niets bijzonders voor. Wij meenden alleen op te merken dat de Bromo extra groote rookwolken uitstiet. Was dit een symbool van het dichte waas, hetwelk ons geheim omgaf? Ook de paarden bleken in de pasangrahan een goed kosthuis te hebben gevonden; zij draafden met opmerkelijke levenslust door de kale vlakte. Waarover wij ons niet weinig verheugden. — Als jij klaar bent met jouw raadsel ga ik aan de oplossing van een ander beginnen, Stagers. — Als ik je daarbij kan helpen ben ik graag tot wederdienst bereid. Maar dan moet je mij natuurlijk eerst vertellen waaruit dat raadsel bestaat. — Dat wil ik je nu wel vast zeggen. Ik begrijp niet, dat nog niemand van de duizende menschen, die door de Zandzee zgn getrokken, hierover zijn gedachten heeft laten gaan. — Hoe de Zandzee als zulk een kale vlakte midden in dit gebergte ligt? — Dat is reeds lang geleden verklaard. Men is nauwkeurig op de hoogte van de veranderingen, welke er gedurende vele eeuwen in den Tengger hebben plaats gehad en men heeft duidelijk opgemerkt dat de bodem van deze woestijn angstwekkend hol klinkt, alsof men ieder oogenbhk verwachten kan er door heen te zakken. Ik wil graag weten wat zich onder deze dunne laag bevindt. Als wij dat kunnen ontdekken, komen wij misschien voor de grootste verrassingen te staan. — Ik heb nooit geweten dat je zoo wetenschappelijk ben aangelegd. Je bent je carrière misgeloopen. — Het is mogehjk, dat je dit als een hatelijkheid bedoelt; wat ik je ook niet kwahjk zou nemen want wij geven elkaar op dit gebied weinig toe. Maar ik beloof je dat wij daar later — als de huidige kwestie al lang achter den rug is — nog wel eens ernstig over zullen praten. Op deze wijze kortten wij den tijd en bereikten het bewuste bergpad in den Roedjak zonder dat wij ons een oogenbhk verveeld hadden. De paarden schenen den weg ook nog te kennen, want zonder dat wij ze behoefden te leiden begonnen zij-het smalle pad te beklimmen. — Laat ons goed uitkijken of er soms nieuwe waarschuwingen op den weg geschreven zijn. Wij kunnen vrijwel alles verwachten. De omgeving was natuurhjk niets veranderd. Boven gekomen, zagen wij dezelfde open vlakte, welke wij vlug overstaken. Weldra bevonden wij ons weer in het oerbosch. — Wij zullen de paarden weer op dezelfde plaats achterlaten. — Dan behoeft de gedienstige geest, die ze de vorige maal verplaatst heeft, er tenminste niet naar te zoeken. Waarom zou je het den menschen moeilijk maken?" merkte ik spottend op. — Nu praat je onzin, Barendse. Tini is er immers niet meer. Ik ben er zeker van dat wij de beesten nu niet meer kwijt zullen raken. Weinig vermoedde hij op dat oogenbhk zulk een voorspellende geest te hebben. Al spoedig werd ons dit echter duidelijk. Wij waren nog niet ver in het bosch doorgedrongen toen de weg ons versperd bleek door een grooten boom, welke dwars over het pad was gevallen. Aan opruimen viel niet te denken, daarvoor was het gevaarte te zwaar. Het bleek ook onmogelijk er met de paarden over heen te springen want de takken vormden een te hooge barricade. Om den boom heen rijden konden wij ook niet. Ik heb in een vorig hoofdstuk al gezegd dat zich ter weerszijden van het pad ondoordringbaar kreupelhout bevond, waar wij onze paarden met geen mogelijkheid door konden drijven. Afstijgen was het eenige wat wij doen konden. Bij nader onderzoek bleek dat wij zelf wel in staat zouden zijn over deze hindernis heen te kruipen; hoewel wij er zeker van waren bij deze manoeuvre de noodige schrammen en builen op te loopen. Maar dat hadden wij er voor over. Wij wilden immers verder! Hoe kan die boom omgevallen zijn?" merkte Stagers op. „Br is de laatste dagen heelemaal geen wind ge- WC— En geonweerd heeft het ook niet. Daarvan zouden wn trouwens de sporen wel ontdekken. Met moeite baanden wij ons een weg door de struiken tot de plaats, waar de boom gestaan had. Hetgeen wn toen zagen, maakte onze verwondering nog grooter. Hij was omgehakt. — Men heeft ons den weg versperd, Barendse. — Ik geloof dat ik je gehjk moet geven. Maar wie kan dat gedaan hebben? — Dat zal later wel blijken. Wij hebben hierin een duidehjke aanwijzing gevonden; dat is voor mij de hoofdzaak. — Dat men ons verhinderen wil in het bosch door te dringen? — Juist Barendse. Omdat in deze omgeving de op lossing van het raadsel te vinden is. — Dan moeten wn verder; al zouden wij door de takken onzen weg moeten zoeken. — Zullen wij de paarden hier vastbinden? Ik vond het een gewaagde onderneming. Wg waren nog vlak bij den Zandzeerand en wie weet hoe ver wij moesten doordringen in het oerwoud. In ieder geval waren wij minstens een half uur verwijderd van de plaats, waar wij de vorige maal de beesten hadden achtergelaten. Konden wn' onze viervoeters zoo lang onbewaakt laten? Natuurhjk dacht ik aan het kapitaal, dat de paarden vertegenwoordigden. Ik gevoelden er veel voor den onderzoekingstocht voort te zetten, vooral nu gebleken was dat men ons den toegang tot het bosch beletten wilde, maar aan den anderen kant was mijn kapitaal te klein om zonder merkbaar nadeel het verhes van een paar honderd gulden te kunnen dragen. Hetgeen ik Stagers in duidelijke bewoordingen te kennen gaf. — De boom blijft wel tot morgen hggen en de hut — als die bestaat — is waarschijnlijk morgen ook nog niet verdwenen. Ik stel je dus voor onze paarden weer te bestijgen en terug te keeren naar Ngadisari. Wij kunnen dan morgen den tocht te voet maken of, als je daartegen bezwaar heb, een inlander meenemen, die tijdens onze afwezigheid er zorg voor draagt dat geen onbevoegden zich aardigheidjes ten onzen koste met de beesten veroorloven. Hoewel Stagers verre van enthousiast was over dit voorstel, stemde hij er tenslotte toch in toe. Hij vond bUjkbaar de risico ook te groot. En terwijl wij allesbehalve opgewekt door de Zandzee terugreden, bleef het zonnetje even glunder tegen ons lachen als het des morgens gedaan had. Den volgenden morgen bevonden wij ons weer vroeg op pad; nu vergezeld van een inlander, die de bewaking van onze paarden op zich zou nemen. Om den man zoo min mogelijk op de hoogte te brengen van het doel van onze expeditie hadden wij besloten de beesten beneden in de Zandzee achter te laten aan den voet van het pad. Het zou voor ons niet zulk een groot verschil maken. Over de kwesties hoe de brave inlander zich zoo lang moederziel alleen in de doodsche Zandzee zou amuseeren, pijnigden wij onze hersens niet. Waarschijnlijk zou hij het grootste gedeelte van den tijd wel slapende doorbrengen. De toestand ter plaatse was nog onveranderd en het kostte ons meer moeite dan wij vermoed hadden over de opgeworpen hindernis heen te komen. De takken vormden een leelijk beletsel voor onze ijverige pogingen en ik geloof, dat onze gezichten vrijwel ontoonbaar waren toen wij na lang zwoegen eindelijk aan de andere zijde weer vasten grond onder de voeten hadden. Ik zag er toen al tegenop den terugtocht op de zelfde manier af te leggen. Stevig doorstappend, bereikten wij weldra de plek, waar vroeger de paarden waren vastgebonden; de indrukken der leidsels waren nog duidelijk te zien. Nu nog een klein eindje en wij zouden bij het cadaver komen, dat mij een halven nacht uit den slaap gehouden had. Als bij onderlinge afspraak hielden wij op de bewuste plaats stil. Maar hoe wij keken, van het geraamte was geen spoor meer te ontdekken. Alle beenderen waren zorgvuldig verwijderd. Stagers barstte eensklaps in een onbedaarlijk lachen uit. — Alweer een poging om ons van het goede spoor af te brengen. Het is jammer dat het mislukt is. Ik ben hen te slim af geweest. Nu herinnerde ik nüj dat hij de vorige maal in den dichtstbij staanden boom een duidehjk merkteeken had aangebracht. En dit merkteeken stond er natuurhjk nog in! — Zie je nu dat wij op den goeden weg zijn? Anders zouden de onbekende boschbewoners niet zoo veel moeite doen ons het spoor bijster te doen worden. Ik moest toegeven dat hij gelijk had. Het leek er veel op dat wij de ontknooping naderden. Dat iets verborgen was in dit bosch stond ook bij ons vast. En dit was natuurlijk de hut. — Laat ons op deze plaats geen kostbaren tijd verhezen," deed Stagers nüj uit nüjn overpeinzing opschrikken. „Hier is niets meer te vinden en wij moeten hier trouwens niet zijn. Ons doel hgt verder op. Wanneer wij geweten hadden hoe lang hij geloopen had voordat hij het avontuur met den tijger beleefde, was ons onderzoek veel gemakkelijker geweest. Maar Stagers kon zich hieromtrent niets herinneren. Volgens hem kon dit een kwartiertje maar ook een uur geweest zijn. Wg stonden dus voor de opgave om in een gebied van eenige kilometers lengte een hut te zoeken, welke ergens in de struiken verborgen moest hggen. Als er een pad heenvoerde, al was dit nog zoo smal, zou de opgave veel lichter geworden zijn. Maar Stagers had gesproken over een tocht dwars door de struiken en het inlandsche jongetje had zelfs van een soort onderaardsche gang gesproken. U kunt begrijpen dat wij ons wanhopig voelden. Wat konden twee menschen in zulk een uitgestrekt ondoordringbaar gebied beginnen? Als het toeval ons niet te hulp kwam zag ik den toestand hopeloos in. Zooals vaak gebeurt in dergelijke omstandigheden, kwam er voor ons eensklaps een duidelijke aanwijzing welke richting wij moesten volgen. Maar geen van beiden hadden wij op zoo iets gerekend. Volgens afspraak nam Stagers het gedeelte rechts van den weg voor zijn rekening, terwijl ik het linker gedeelte zoo nauwkeurig mogehjk onderzocht. Wn vorderden op deze wn'ze slechts langzaam, maar daar was niets aan te doen. Wn' rekenden er trouwens op niet in één dag met dit uitgebreide onderzoek gereed te komen. Plotseling — hoe lang wij geloopen hadden kon ik onmogehjk bepalen — werd ik opgeschrikt door een geweerschot, dat van betrekkelijk korten afstand gelost werd. Mijn revolver te voorschijn halen was het werk van een oogenbhk en naar Stagers ziende, bemerkte ik dat hij het zelfde gedaan had. — Wat beteekent dat nu weer? Zou het de onbekende jager zijn? — Neen Barendse, dat is een aanslag op nuj," antwoordde hn' rustig. Hn toonde zich op dat oogenblik buitengewoon kalm en was zijn zenuwen geheel meester. — Een aanslag op jou!!" riep ik uit, naderbij komend. — Ik zou tenminste met weten wat het anders moest beduiden. Ik hoorde den kogel vlak langs mijn ooren fluiten. In een boom, misschien een halve meter van hem verwijderd, vonden wg werkehjk een kogelgat. — Daar ben je goed afgekomen, kerel, Het scheelde maar een haar. — Laat ons plat op den grond gaan hggen; je kunt niet weten of deze verrassing soms door een serie andere gevolgd wordt. Ingespannen wachtten wn' eenige minuten naar een verdere aanval had niet plaats. — Wn' moeten dien kerel zien te vinden," verbrak Stagers eindelijk de stilte. „Hij kan weliswaar met zgn geweer meer uitrichten dan wij met onze revolvers, maar waarschgnhjk zgn wg' twee tegen een. En ik zal er niet tegen opzien, wanneer dit noodig mocht blijken, om hem neer te schieten. Dat is wettige zelfverdediging. Maar wg moeten hem levend hebben, want hij is degene, die ons den sleutel van het geheim kan bezorgen. Laat ons niet langer wachten, maar de omgeving nauwkeurig afzoeken. Hij moet hier in de buurt zijn. Voor de eerste maal in mijn leven was ik dankbaar in het Nederlandsche leger gediend te hebben. Ik kon nu de eindelooze tiraiUeeroefeningen — afschuwelijke herinnering! — in praktijk brengen. Als hagedissen kropen wij over den grond, door de struiken, over boomstronken en alles wat men nog verder in een oerwoud pleegt aan te treffen. Een oogenbhk meenden wij den vijand verrast te hebben. Een vervaarlijk geritsel in de struiken vlak voor ons gevolgd door het breken van takken, gaf ons de zekerheid, dat zich daar een levend wezen moest bevinden. Onze waakzaamheid was tot het uiterste gespannen. Het bleek echter een wild zwijn te zijn, dat in zijn middagslaap gestoord, haastig wegvluchtte. Gedurende minstens een uur werd de omgeving door ons afgezocht zonder dat het ons gelukte een spoor van den aanrander te ontdekken. Wn waren doodmoe en zagen er vrijwel ontoonbaar uit. — Laat ons het maar opgeven, Stagers. Nu vinden wij hem toch niet meer. — Ik moet dien kerel te pakken krijgen," hijgde Stagers. — Dat ben ik met je eens, maar ik geloof dat wij daar op het oogenbhk niet alleen de kans niet voor krijgen maar ook niet meer toe in staat zgn. Wij hebben het bewgs gekregen dat lüj nog in deze omgeving verbhjf houdt en daarom stel ik voor eerst behoorlijk krijgsraad te houden hoe vrij hem moeten overrompelen. Ik bemerkte dat Stagers er ook veel voor gevoelde de poging op te geven, maar zgn wil om het raadsel op te lossen verzette zich hiertegen. Eindelijk gaf hg toe, waarna wij den terugtocht ondernamen. — Het is eenvoudig hopeloos voor ons beiden om dat groote bosch af te zoeken," riep hij teleurgesteld uit. „Dat is de bekende naald in de hooiberg." Wanneer ik even verwaand mag zijn, zou ik hier graag opmerken dat het mij eenige malen gelukt is werkehjk verstandige ideeën te opperen op een moment, waarop de toestand slechter was dan ooit. Ook nu zagen wij niet in hoe het ons gelukken zou te slagen in de moeilijke taak, welke wij op ons genomen hadden. Tot mijn kaars begon te branden en ik vroolijk uitriep: — Maar Stagers, wij kunnen hulp krijgen, net zoo veel als wij willen! De beste die wij verlangen kunnen. Desnoods wordt het geheele Indische leger gemobiliseerd. — Je hebt het hoofd toch niet gestooten?" vroeg Stagers medelijdend. Blijkbaar zat hij nog in volslagen duisternis. Zeg mij eerst even of je hulp zoudt accepteeren in de gegeven omstandigheden. Je hebt vroeger het Bromoraadsel zoo veel mogehjk geheim trachten te houden, maar ik veronderstel dat je nu tot andere gedachten gekomen bén. — Ik moet dien man te pakken krijgen, al zou de geheele wereld er aan te pas komen. —Dan zal ik je kosteloos het middel aan de hand doen om je van die hulp te verzekeren. — Een bende inlanders afhuren om een strooptocht door het bosch te houden? bat kost nüj te veel geld. Het kost je geen cent, kerel. Ik zal je maar niet langer in spanning laten. Wij gaan naar den controleur. Stagers was blijkbaar met zijn gedachten ergens anders, want hij begreep nog niet wat ik van plan was. Door een schouderophalen gaf hij te kennen dat de strekking van het verhaal hem ten eenen male ontging. — De controleur heeft ons immers zelf verteld dat hij zich niet met de oplossing van het raadsel bemoeien mag zoo lang er voor de regeering geen reden was zich met de zaak bezig te houden. Je begrijpt toch dat die reden er nu wel is. Bij Stagers begon nu het licht ook te branden. — Je hebt gelijk," riep hij opgewonden uit. „Er is een aanslag op nüj gepleegd en daarvan ga ik aangifte doen. Jij bent getuige. Dan zal het gouvernement de zaak wel moeten onderzoeken. En omdat de aanrander zich in dit bosch bevond zal men beginnen met deze plek nauwkeurig af te zoeken. Je bent een geweldenaar, Barendse." En hij schudde nüj hartehjk de hand. — Je weet dat dit gebied tot een ander district behoort. Wij zullen ons dus tot den controleur van deze afdeeling moeten wenden. — Feitelijk wel, maar wij behooren thuis te Tosari en daarom zullen wij het er op wagen een beroep op nüjnheer Barteld te doen. Het is wel niet geheel in den haak maar hij stelt zooveel belang in de kwestie, dat hij dit graag voor ons in orde zal maken; daarvan ben ik overtuigd. — Wanneer gaan wij naar hem toe? — Direkt natuurhjk. Wij mogen geen oogenbhk verhezen. — En ons eten dan?" wierp ik tegen. — Dat moet er dezen keer maar bij inschieten. Wij gaan regelrecht door naar Poespo. — Denk je er wel aan dat wn daar pas laat in den avond aankomen? De controleur zal daar wel niet erg op gesteld zijn. — Dat neem ik op mijn verantwoording," zei Stagers. Aan den inlander, die trouw de wacht hield bn onze paarden, vroegen wn" of er geen korteren weg naar Poespo dan over Tosari was. Er moest inderdaad een pad bestaan van Ngadisari over den Tjemara Lawang en den Penandjaan, vanwaar men over Wonokitri en Sedaëng den grooten rgweg bereiken kon. Hij raadde ons dit pad wegens den slechten toestand echter af; ook al omdat wn" in de Zandzee door onze grootere snelheid het tn'dverhes ruimschoots zouden inhalen. Wij zonden den man naar Ngadisari terug, tegehjk van de gelegenheid gebruik makend om hem een boodschap voor den mandoer van de pasangrahan mee te geven. Wij kwamen meer dood dan levend te Poespo aan. De arme paarden stonden te trillen op hun beenen en waren geheel met schuim bedekt. Mijnheer Barteld begreep dat er iets ernstigs gebeurd moest zijn en het ons dadelijk in zijn kantoor, waarna hij den huisjongen opdracht gaf whisky-soda te brengen. Ook nu had dit de gewenschte uitwerking op ons. — Heeft juffrouw Vermey bekend ?" vroeg hij lachend. In het kort vertelden wij hem eerst het resultaat, dat ons bezoek aan haar had opgeleverd. — Ü ziet dus, mijnheer Stagers, dat ik gelijk had met mijn bewering dat juffrouw Vermey met de kwestie niets uitstaande had. Maar toen het verhaal van de speld een beetje uitvoeriger werd verteld, wist hij ook niet meer wat hij er van denken moest. — Het begint heusch tijd te worden dat u tot een oplossing komt, heeren. — Daarom komen wij juist hier. Wij wilden uw hulp inroepen. — U weet dat ik gebonden ben door mijn ambt. — Juist dat ambt, mijnheer Barteld, stelt u in staat de zaak in handen te nemen. Hierop vertelde Stagers breedvoerig wat ons dien dag was overkomen. Aandachtig luisterde de bestuursambtenaar toe. — Het kan ook een verdwaalde kogel geweest zijn, mijnheer Stagers. — Dat is een veronderstelling, welke op geen enkel bewijs gegrond is. En er tegenover staat de mogelijkheid dat het wel degelijk een aanslag geweest is. In dat geval heeft u als ambtenaar het recht de zaak te onderzoeken. Ik niet, zooals u weet. Dat behoort tot de taak van mijn collega aan de andere zijde van den Tengger. Maar dat is een kwestie van ondergeschikt belang. U woont in mijn district en ik heb mij vroeger ook op verzoek van inijn superieuren met het onderzoek belast. Ik zou wel kans zien dat met'den resident in orde te maken. En na een oogenbhk ernstig te hebben nagedacht, voegde hij er aan toe: — Goed heeren, ik zal nüj er mede belasten. Ik wil u echter vooruit mededeelen, dat ik als ambtenaar verplicht ben alles te doen wat in mijn vermogen ligt om de zaak tot klaarheid te brengen. Zonder aanzien des persoon s. Denkt u daar wel aan. Als er minder aangename dingen aan het licht zouden, komen kunt u mij daar geen verwijt van maken. En vergeet niet dat het gouvernement zich alleen bezig houdt met de opsporing van den man, die de vermeende aanslag op u gepleegd heeft. Verder gaat onze bemoeienis niet. — Dat is meer dan voldoende, nüjnheer Barteld, want ik ben er van overtuigd dat deze man ons de oplossing van het raadsel kan geven. En de verantwoording voor hetgeen er uit uw onderzoek kan voortkomen durf ik gerust op nüj nemen. Juffrouw Vermey kan die aanslag niet gepleegd hebben want wij kunnen veilig aannemen, dat zij op het oogenbhk op de onderneming is. Zonder u er een verwijt van te willen maken, moet ik toch conStateeren dat de onbekende man in het bosch, die volgens verklaring van het gouvernement niet bestaat, opmerkelijk veel in die omgeving verblijf houdt. — Dat is juist een van de redenen waarom ik het noodig oordeel een nader onderzoek naar dien persoon in te stellen. Mag ik u verzoeken intusschen geen verdere stappen te doen alvorens u van mij bericht heeft gekregen. Ik beloof u haast achter de zaak te zullen zetten, maar u zult begrijpen dat ik de leiding zal hebben zoodra wij het onderzoek beginnen. — Dat spreekt van zelf, controleur. — Afgesproken, heeren. Ik verzoek u natuurhjk aan het onderzoek deel te nemen zooals ik nog meer personen zal vragen van de partij te zijn. Wanneer u nüj niet kwahjk neemt, zou ik u willen vragen nu naar Tosari terug te keeren en daar mijn verdere berichten af te wachten. Ik moet nog verscheidene telefoongesprekken voeren en u begrijpt dat ik den resident niet midden in den nacht kan lastig vallen. De controleur had ons verzocht naar Tosari te gaan en wij moesten dus wel aan dien wensch gehoor geven. Het was trouwens veel te laat om den langen tocht naar Ngadisari te ondernemen. Mijnheer Evertsen toonde zich hoogst verwonderd ons zoo spoedig weer terug te zien. Dat wij hem alles, tot in de kleinste bijzonderheden, moesten vertellen spreekt van zelf en het deed hem voor ons oprecht genoegen, dat de controleur zich met het onderzoek belasten zou. Intusschen bleef ons niets anders over dan rustig de nadere berichten van mijnheer Barteld af te wachten. VEERTIENDE HOOFDSTUK. De dag, volgende op den avond in het vorige hoofdstuk beschreven, is de onaangenaamste van nüjn verblijf te Tosari geweest. Ook Stagers voelde zich dood-ongelukkig. Hoe kon het anders. Wij durfden geen stap buiten het hotel zetten uit vrees, dat er tijdens onze afwezigheid bericht van den controleur zou komen. Ik verzette er nüj, met het oog op de vroeger reeds vermelde angst voor mijn gezondheidstoestand, tegen dat wij ons zouden verdiepen in allerlei gissingen en veronderstellingen, welke ons toch niet nader tot de oplossing zouden brengen. Onze positie was trouwens veranderd. Hadden wij tot nu toe de leiding van het onderzoek gehad, in de toekomst zouden wij slechts een onderdeel vormen van de expeditie, welke de controleur naar het bosch zou uitrusten. Mijnheer Evertsen was gelukkig in het bezit van een uitgebreide bibliotheek, zoodat ik de uren tusschen de verschillende maaltijden op een niet al te vervelende wijze kon doorbrengen. Stagers had heelemaal geen rust en vertoonde veel overeenkomst met de kip en het even bekende ei. Tusschen de bedrnven door kwam mijnheer Evertsen, voor zoo verre zijn werkzaamheden dit toelieten, een praatje maken. Maar niettegenstaande zön goede bedoelingen had een dag mij nooit zoo lang geduurd. Het Bromoraadsel g Tegen den avond kwam, feitelijk nog geheel onverwacht, een telefonische boodschap van mijnheer Barteld. Zooals hij verwacht had, was hem de leiding van de expeditie opgedragen en hij deelde ons mede dat hij als uitgangspunt Ngadisari had gekozen. Daarom verzocht hij ons er zorg voor te dragen den volgenden dag tegen den middag in die dessa aanwezig te zijn. Hij zou zich daar bij ons voegen om de verdere leiding op zich te nemen. Wij zouden dus naar Ngadisari terugkeeren. Ik had de hoop al bijna opgegeven het mooie plaatsje ooit terug te zien. Maar aangezien ik nuj den laatsten tijd vrij goed aan verrassingen gewend had, was ik over deze mededeeling meer verheugd dan verwonderd. Mijnheer Barteld eindigde zijn gesprek met de mededeeling dat ons den volgenden dag zeker een verrassing zou wachten. Bhjkbaar schepte hij er behagen in de geheimzinnigheid voor ons nog grooter te maken. Reeds lang voor den afgesproken tijd waren wij in de pasangrahan terug, waar de mandoer ons tegemoet kwam met de mededeeling dat de controleur van Poespo voor onbepaalden tijd zijn intrek bij hem zou nemen. Tot zijn spijt moest hij ons dus de ruime slaapkamer, welke wij tot onze beschikking hadden gehad, ontnemen om haar in gereedheid te brengen voor den toean besar, zooals luj mnnheer Barteld aanduidde. Hoewel er nog meer kamers in het vrij groote gebouw waren, gaven wij er de voorkeur aan logies te vragen bij den petinggi, zooals mijnheer Evertsen ons had aangeraden. Ook hier was het onderdak alleszins behoorlijk, zoodat wij geen spijt behoefden te hebben over onze verjaging uit de pasangrahan. In begrijpelijke spanning wachtten wij den komst van mijnheer Barteld af. Gelukkig duurde dit niet lang, want wij kregen weldra van den petinggi bericht dat de ambtenaar in aantocht was. Op deze mededeeling spoedden wij ons direkt naar buiten om hem bij aankomst te kunnen verwelkommen. Wie schetst onze verbazing toen wij in de verte niet een enkelen persoon, maar een geheele ruitergroep zagen naderen. Het leek ons toe dat zich zelfs meerdere .Europeanen bij het gezelschap bevonden. Toen de stoet, welke door de sterke helling van het pad slechts langzaam vorderde, zoo dicht was genaderd dat wij enkele personen duidelijk konden onderscheiden, stond Stagers op het punt flauw te vallen. Ook ik was niet geheel vrij van duizeligheid. In de persoon, die naast den controleur reed, herkenden wij beiden Tini Vermey en toen zij ons blijkbaar ook gewaar werd, wuifde zij ons met haar zakdoek vriendschappelijk toe. Alsof de verrassing nog niet groot genoeg was, ontdekten wn achter hen beiden de figuur van den heer Vermey, die norsch voor zich uitstaarde. De stoet werd gesloten door een groep inlandsche ambtenaren, welke het gevolg van den controleur uitmaakten. Stagers was sprakeloos van verbazing, hetgeen nuj gelukkig in staat stelde een diep stilzwijgen te bewaren. Want ik had heusch niet geweten wat ik op dat oogenblik zou moeten zeggen. De begroeting van den controleur was natuurlijk vriendelijk. Ook Tini gaf bhjk het niet direkt onaangenaam te vinden Stagers zoo spoedig terug te zien, hoewel wn' duidelijk aan haar konden bemerken dat zij zich toch ongerust gevoelde. Mijnheer Vermey verwaardigde zich zelfs niet om Stagers te groeten, hetgeen deze waarachn'nhjk onverschillig liet. Zelfs toen ik nüj naar Indisch gebruik dadehjk aan hem voorstelde, kreeg ik niet veel meer dan een onverstaanbaar gemompel te hooren. Het spreekt van zelf dat wij graag wilden weten waarom de controleur nüjnheer Vermey en zijn dochter verzocht had aan deze expeditie deel te nemen, maar voordat wij gelegenheid kregen Tini hiernaar te vragen — aan nüjnheer Vermey durfden wij ons geen van beiden te wagen — noodigde mijnheer Barteld ons uit even in de pasangrahan te komen om krijgsraad te houden. — Ik hoop dat u niet vergeten zult, juffrouw Vermey en ook u heeren", zoo begon hn' zijn toespraak, „dat het gouvernement mij belast heeft met het onderzoek, hetwelk hier in de omgeving zal worden ingesteld. Ik heb deze beide heeren" — en hierbij knikte hij in onze richting — „uitgenoodigd deel uit te maken van deze expeditie omdat zij als het ware de aanleidende oorzaak hiervan zijn. Aan den anderen kant achtte ik de mogelijkheid niet uitgesloten dat de aanwezigheid van mijnheer Vermey en diens dochter mij van nut zou blijken. Ik heb u dit onderweg al medegedeeld en ik herhaal hier nogmaals gaarne, dat u mij een groot genoegen heeft gedaan aan mijn verzoek gevolg te geven. De toekomst zal misschien leeren dat het niet noodig was en ik hoop dat u in dat geval mijn verontschuldigingen zult willen accepteeren. Ik weet uit vorige gesprekken welke meening de heer Stagers zich heeft gevormd omtrent een zeker voorval, dat ik op het oogenbhk niet nader wil aanduiden. Ik acht deze meening echter aan gerechten twijfel onderhevig. Er zijn hier dan ook andere personen aanwezig, die deze meening niet alleen niet deelen, maar er zelfs de mogelijkheid van ontkennen. U allen zult mij wel voldoende begrepen hebben naar ik durf aannemen. Ik wilde u daarom dringend verzoeken — en ik vertrouw er op dat u aan dit verzoek gevolg zult geven — om tijdens den duur van de expeditie, welke wij op het punt staan te ondernemen, dit onderwerp absoluut te laten rusten. Ik meen hiertoe het recht te hebben omdat het gescheiden kan worden gehouden van de reden, waarom mij opgedragen is dit onderzoek in te stellen. Zoodra ik mijn taak volbracht heb, is u natuurlijk vrij om te spreken waarover u wilt, maar ik zou u als het ware graag willen verbieden juist dat eene onderwerp aan te roeren. — Wat hebben nujn dochter en ik te maken met den aanslag, welke er op dat jongmensen heet gepleegd te znn? — Waarschhnüjk niets, nüjnheer Vermey, maar het staat de regeering vrij in een zaak die getuigen op te roepen, welke zij meent dat voor haar van nut kunnen zijn. — Ik vind dat u met die maatregelen wel een beetje ver gaat, controleur. Ik heb heusch wel wat anders te doen dan hier in dit afgelegen dorp te zitten wachten of u mij soms noodig mocht hebben. — Ik ben ver gegaan, nüjnheer Vermey en wanneer u zich op de een of andere wijze benadeeld acht, staat het u natuurhjk vrn te bevoegder plaatse uw beklag over nüj in te dienen. Het verheugt nüj intusschen dat u begonnen is aan nüjn verzoek gevolg te geven. — Dat genoegen heeft u aan nüjn dochter te danken. — Wilt u nüj allen uw eerewoord geven dat er aan de voorwaarde, welke ik u gesteld heb, voldaan zal worden? Het kostte Stagers moeite zich met te verzetten en ook ik zou graag het door Tini plotseling afgebroken gesprek willen voortzetten, maar wij moesten in dezen eisch wel toestemmen, indien wij niet de kans wilden loopen dat nüjnheer Barteld van zn'n macht als ambtenaar gebruik zou maken om ons de deelname aan het verder onderzoek te verbieden. Ik was er trouwens van overtuigd dat Tini vol zou blijven houden alles te ontkennen. Wanneer de geheimzinnige jager identiek zou binken te zn'n met den persoon, die het schot op Stagers gelost had en bovendien zn'n verblijfplaats in de hut zou hebben, was hn' de man, die ons alle gewenschte inhchtingen kon verstrekken. En dien man gingen wij immers zoeken! De onderlinge verstandhouding was verre van goed. Toen de controleur ons uitnoodigde gezamenhjk het middagmaal te gebruiken, weigerde nüjnheer Vermey aan deze invitatie gevolg te geven, terwijl hij zn'n dochter gebood met hem in de voor hen bestemde apartementen te blijven. Dat dit in het geheel niet naar den zin van Tini was, bleek voldoende uit het antwoord, dat zij haar vader op niet bepaald vriendelijken toon gaf. — U kunt mij bevelen zoo veel u verkiest, maar met de expeditie ga ik mee. Tenminste, als de controleur het nüj toestaat", voegde zij er voorzichtig aan toe. Noch Stagers, noch ik kregen haar dien dag meer te zien. Toen den volgenden dag het kleine leger, dat de controleur op zijn onderzoekingstocht meenam, zich opstelde voegde Tini zich werkelijk bij ons. Zich met een schalkschen lach tot den controleur wendend, salueerde zij deftig terwijl zij hem toevoegde: — Ik stel nüj onder uwe bevelen, nüjnheer Barteld. Wilt u nüj even nüjn plaats in het gehd aanwijzen? — Wanneer u zich aan onze afspraak houdt, juffrouw, moogt u zelf een plaats kiezen," merkte hn* lachend op. „Anders zal ik genoodzaakt zijn u onder mijn persoonlijk toezicht te houden." — Ik heb hever mijn vrijheid, controleur. Daarmede was dus uitgemaakt dat ik, tenminste gedurende het eerste gedeelte van den tocht, het gezelschap van den heer Barteld zou genieten. Maar Tini bewees nüj hoe gevaarlijk het is conclusies te trekken. Alsof ik deze ontdekking zelf niet eerder had kunnen doen! In plaats van Stagers' gezelschap te zoeken, vermeed zij angstvalhg een oogenbhk met hem alleen te zijn. Ik begon werkelijk medehjden met hem te krijgen. Het was haar dus ernst, dat er niets tusschen hen mocht bestaan. Zou het ver doorgevoerde koketterie zijn? Of wilde zQ zich op deze wijze dwingen aan het verzoek van mijnheer Barteld gevolg te geven? Maar ik had mij immers voor- genomen geen verdere veronderstellingen meer te maken. Stagers wist niet wat hij er van denken moest. Uit Tini's houding bleek in geen enkel opzicht dat er ooit een inniger verhouding tusschen hen bestaan had. Zg antwoordde hem vriendelijk op alles wat hij zei, maar den zelfden toon nam zij aan in een gesprek met den controleur en zelfs ook met mij. Zij vermeed angstvalhg om Stagers bij den naam te noemen. Misschien wilde zij in zulk een groot gezelschap niets laten blijken. Onze tocht verliep zonder vermeldenswaardige bijzonderheden en weldra hadden wij het bergpad bereikt. Toen wij de vlakte gepasseerd waren, merkte Stagers op: — Wij komen direkt aan den omgekapten boom, controleur. Wie schetst onze verbazing toen wn' tot de ontdekking kwamen dat er van den boom geen spoor te vinden was. Dat was toch wel het toppunt! Stagers en ik durfden er een eed op afleggen dat hn' er geweest was. Met een hartehjken lach hielp nüjnheer Barteld ons gelukkig uit de onzekerheid. — Maakt u zich niet ongerust, heeren. De boom is er werkehjk geweest, maar toen u nüj van die hindernis vertelde heb ik dadelijk instructies gegeven hem op te ruimen. Wij kunnen nu tenminste wat verder doorrijden. Tenslotte kwamen vrij toch op de plaats, waar verder rgden onmogehjk was. Wn' moesten dus wel afstijgen en Heten onze paarden onder de hoede van een paar inlanders achter. Toen vrij op de plek kwamen waar het geraamte gelegen had vergat Stagers een oogenblik zijn belofte. Zich tot Tini wendend vroeg hij: — Herinner jij je niet meer Tini, dat wg hier ? — Ik weet heusch niets, nüjnheer Stagers en ik mag trouwens nergens over spreken. Steeds verder drong het kleine troepje in het oerwoud. Voorop de controleur, dan volgden Tini, Stagers en ik. Na ons kwamen de inlandsche ambtenaren en de inlanders, gewapend met bijlen, snoeimessen en andere gereedschappen, welke dienst konden doen om ons een weg door het dichte struikgewas te banen. — Mijnheer Stagers, zoudt u nüj het genoegen willen doen in mijn direkte nabijheid te blijven? Wanneer ik u goed begrepen heb, komen wij nu in de buurt waar de aanslag gepleegd moet zijn en ik zou graag zien dat u mij zoo nauwkeurig mogelijk inUchtte. Stagers moest zich nu wel bij den controleur voegen zoodat ik het genoegen smaakte alleen van Tini's gezelschap te genieten. Ik moet direkt zeggen dat het gesprek uitstekend vlotte. Het leek werkehjk alsof wij elkaar al geruimen tijd kenden. Maar wij vermeden angstvalhg over het onderwerp te spreken. Nadat Stagers mijnheer Barteld den boom aangewezen had, waarin het kogelgat nog duidehjk te zien was, gaf de controleur den inlanders bevel in het struikgewas door te dringen. Met zware bijlen en messen gelukte het vrij gemakkelijk een gedeelte van den rimboe zoo ver vrij te maken, dat wij er zonder al te groote moeite in door konden dringen. Intusschen had de controleur, hierbij geholpen door een inlander, kans gezien den kogel, die natuurhjk nog in het hout zat, te voorschijn te brengen. Het is een zelf gegoten kogel, heeren. Zooals u weet wordt dit in Indië veel gedaan, vooral in de binnenlanden. Het ligt dus voor de hand dat degene, die dit schot gelost heeft, niet uit een groote plaats afkomstig is. Anders zou hij zich al die moeite niet geven, maar eenvoudig kogels koopen. — De geheimzinnige jager", fluisterde Stagers mij toe. „Dat heb ik dadelijk gedacht." Mag ik u nu verzoeken nuj in de wildernis te volgen? Ik kan er waarschijnlijk wel op rekenen dat iedereen, dus ook u juffrouw Vermey, de blikken nauwkeurig over de onmiddellijke omgeving zal laten gaan. Een kleinigheid, welke de een over het hoofd ziet, zal toevalhg de andere opmerken. Ik vertrouw dus op uw aller medewerking. Het spreekt van zelf dat wij slechts langzaam vorderden en al spoedig verdeelde de expeditie zich in kleine groepjes, welke zich ieder afzonderlijk bezig hielden met een nauwkeurig onderzoek van het struikgewas. Hoe scherp wij ook tuurden, het mocht ons niet gelukken eenig spoor te ontdekken van den man, die uit een goed verdekte schuilplaats het schot gelost had. Het was geheel aan toevallige omstandigheden te wijten dat Tini en ik ons langzamerhand van den hoofdgroep " afgezonderd hadden. Ik had niet de minste reden een onderhoud onder vier oogen met haar te zoeken en ik zou niet weten welke bedoeling zij kon hebben mij alleen te willen spreken. Maar juist toevalligheden spelen een groote rol in ons leven. Hoewel de anderen reeds eenigen tijd tevoren de plek waar wij ons op een gegeven oogenbhk bevonden, gepasseerd waren zonder iets bijzonders te hebben opgemerkt, hoorden wg duidelijk een zacht geritsel in de struiken. Een vergissing was buitengesloten want wij beiden hadden het zwakke geluid duidehjk vernomen. Gelijktijdig hielden wij halt; vastbesloten niet verder te gaan voordat wij de oorzaak opgespoord hadden. Doodstil bleven wn staan in de hoop dat het geluid zich herhalen zou. En terwijl ik in gespannen aandacht naar het kreupelhout tuurde, meende ik plotseling twee hel groene stippen tusschen de struiken te zien hchten. Op hetzelfde oogenbhk had ik nüjn browning reeds in de hand. Ik durfde niet spreken en kon Tim dus geen deelgenoote maken van nüjn ontdekking. Maar ik was er van overtuigd dat daar in de wildernis vlak voor ons een groot gevaar school. Onafgebroken hield ik mijn blikken op de twee groene stippen voor nüj gericht en het kwam mij voor dat er een facsineerenden invloed van uitging. Ik durfde geen voet verzetten, bang voor een onverwachten aanval. De spanning, waarin ik op die oogenblikken verkeerd heb, laat zich niet beschrijven. Maar ik wil er eerlijk voor uitkomen dat het angstzweet mij uitbrak. Was het een vijand, die zich tegenover ons bevond? Konden wij iedere seconde zijn aanval verwachten? Of werden wij alleen bespionneerd zonder dat er sprake was van direkte vijandelijkheden? Ik wist het niet en kon daarom niets doen: ik was machteloos. Toch behield ik mijn tegenwoordigheid van geest, waardoor ik op alle mogelijke gebeurtenissen voorbereid was. Hoe lang wij zoo gestaan hebben kan ik onmogehjk gissen. Ik weet alleen dat Tini een onverwacht einde aan den zenuwdoodenden toestand maakte. Zn" had de groene stippen bhjkbaar niet gezien en wist dus niet dat ik iets gevaarlijks in onze nabijheid ontdekt had; zn" wachtte alleen op een mogehjke herhaling van het geluid, dat wij beiden gehoord hadden. Toen deze herhahng echter uitbleef, was voor haar de spanning geweken en onwillekeurig deed ze een stap in mijn richting. Op het zelfde oogenbhk kwam er beweging in de groene stippen, welke nog steeds op een afstand van ongeveer vier meter tusschen de struiken glinsterden. Een vervaarlijk gebrul, dat tot ver in het bosch hoorbaar was, weerklonk en een reusachtige koningstijger sprong op Tini af. Toen deed ik iets, waartoe ik mij zelf nooit in staat geacht zou hebben. Hoe die gedachte bij mij is opgekomen, weet ik nog niet, maar ik redde Tini er het leven mee. Met de linkerhand haar een flinken duw gevend, schoot ik met de rechter nüjn browning op het monster leeg. Tijd om te mikken had ik natuurlijk niet gehad, maar door een gelukkig toeval had een van de kogels doel getroffen. Zwaar neervallend in de struiken achter nüj, bleef de tijger, na een laatste stuiptrekking, roerloos liggen. Ik had hem midden in het hart getroffen. En eenige meters verder lag Tini bewusteloos op den grond uitgestrekt Op het gebrul en de zoo vlug achter elkaar geloste schoten kwamen de anderen zoo snel als de bodemgesteldheid dit toeliet, aansnellen; de controleur voorop, eveneens zijn revolver gereed houdend. Totaal uitgeput door de verschrikkelijke spanning waarin ik verkeerd had, zocht ik steun tegen een in de nabijheid staanden boom en het duurde geruimen tijd Voordat ik in staat was een geregeld relaas van het gebeurde te geven. Onderwijl knielden de controleur en Stagers bij Tini neer en een vluchtig onderzoek bewees hen dat zn' vrn'wel ongedeerd was. Enkele schrammen, waaruit een weinig bloed stroomde, waren veroorzaakt door het kreupelhout, waarin zn vrij onzacht terecht was gekomen. Van ernstige verwondingen was gelukkig geen sprake. Op bevel van den controleur werd in allerijl een draagbaar samengesteld, waarop Tim' naar huis vervoerd kon worden. Want het spreekt vanzelf dat door dit ongelukkig voorval de expeditie voor dien dag beëindigd werd. Ook de koningstnger, een bijzonder groot exemplaar, werd aan een boomstam opgehangen, door vier inlanders in den stoet meegedragen. Toen ik, zoo uitvoerig mogelijk, het avontuur verteld had, kon Stagers geen woorden vinden om zich tegenover nuj te uiten. Maar een stevige handdruk gaf nuj voldoende duidehjk zijn gevoelens te kennen. Tot onze geruststelling kwam Tim' vrij spoedig weer tot bewustzijn, maar nüjnheer Barteld achtte het toch beter dat zij rustig op de draagbaar bleef Hggen. En omdat wij haar niet alleen wilden laten, duurde het geruimen tijd eer wij Ngadisari bereikten. Nadat de kleine kwetsuren behoorlijk uitgewasschen en verbonden waren, was Tini spoedig den schrik te boven. Hoewel ik met geen enkel woord er op gezinspeeld had dat zij feitelijk haar leven aan mij dankte, was zij zelve hiervan volkomen overtuigd. En de blik, waarmede zij mij die dankbaarheid te kennen gaf, was een ruime vergoeding voor alle angst, welke ik had doorgestaan. Eén ding had ik uit dit avontuur geleerd: men moest mij nooit meer aankomen met de bewering dat droomen bedrog zijn. Ik had immers dezelfde sensatie reeds in mijn droom te Tosari doorgemaakt. Maar toen was de mandoer van het hotel juist bijtijds tusschenbeiden gekomen. VIJFTIENDE HOOFDSTUK. Hoewel Tini, die een rustigen nacht had doorgebracht, ons den volgenden dag weer wilde vergezellen, verbood nüjnheer Vermey haar beslist de pasangrahan te verlaten. Ook wn" vonden het beter, dat zij eenige dagen rust hield. Het sprak immers van zelf dat haar zenuwgestel door het gebeurde geschokt moest zijn — al bemerkten wg hiervan hoegenaamd niets — en wij waren bang dat de omgeving van het oerwoud een verkeerden invloed op haar zou uitoefenen. Toen zij dan ook bemerkte dat er van onze zijde geen hulp te verwachten was, koos zij de verstandigste partij en berustte gelaten in haar lot, Wg begonnen natuurlijk ons onderzoek op de plaats waar wij dit zoo plotseling afgebroken hadden, maar hoewel wn" ijverig zochten — nu met de revolvers in de hand — gelukte het niet eenige aanwijzingen te vinden. Het was om moedeloos te worden. Wel zagen wn hier en daar platgetrapte struiken, welk spoor wij natuurlijk volgden, maar dit kon even goed door een tijger veroorzaakt zijn als door den onbekenden man, die zich hier ergens moest hebben schuil gehouden. Tegen den middag hielden wij halt om een oogenblik uit te rusten van den vermoeienden tocht door de rimboe. — Wanneer ik dien kogel niet had gevonden, nüjnheer Stagers zou ik werkelijk aan uw bewering gaan twijfelen. Het is een hopeloos werk in deze wildernis een spoor te zoeken. Ik begon het bijna een geluk te vinden dat er een aanslag op Stagers gepleegd was. Hoe zouden wij beiden er ooit in geslaagd zijn het raadsel op te lossen? Ook de inlanders, die een eind van ons verwijderd hun onafscheidelijke „strootjes" zaten te rooken, bespraken onderling de kansen. Dat de meeningen nog al uiteen hepen, bewees de heftigheid van het dispuut. Ik was zelfs een paar maal bang dat zij elkander te lijf zouden gaan. Eindelijk gaf mijnheer Barteld het sein om op te breken. Het „hopelooze werk" ging weer beginnen. Meter na meter drongen wij in het kreupelhout door zonder iets te ontdekken. Wij waren misschien een kwartier op pad toen wn duidehjk geknetter meenden te hooren, hetgeen voor ons een waarschuwing was stil te houden. — Hoort u het ook, mijnheer Barteld? Het Inkt wel alsof wij in de buurt zijn van een vroohjk knappend vuurtje", fluisterde ik. „Zouden wij eindelijk succes hébben ?" De controleur bleef doodstil staan en terwijl luj aandachtig naar het duidehjk hoorbare geluid luisterde, snoof hij diep de lucht op. Hij wilde natuurlijk bepalen in welke richting wij moesten zoeken. Daarna sloeg hij den bhk naar boven en onwillekeurig volgden wij deze beweging. Tusschen de boomen dreven kleine rookwolkjes. Maar deze kwamen uit de richting waaruit wjj gekomen waren. Zijwaarts bewogen deze wolken, welke hoe langer hoe grooter werden, zich langzaam door het bosch voort. Een oogenbhk bleef mijnheer Barteld dit schouwspel in stilte gadeslaan. Toen riep hij angstig uit: — Terug! Zoo gauw mogehjk. Het bosch staat in brand! Een ernstiger noodkreet had hij niet kunnen slaken. Een eindje sigaret, achteloos weggeworpen door een der inlanders, had het licht ontvlambare hout in brand gestoken. En wij bevonden ons midden in het bosch! Gelukkig woei de wind niet in onze richting; anders was het onmogelijk voor ons geweest te ontkomen. Nu bestond tenminste de kans dat wij de vuurzee ontloopen konden. Zoodra wn achter de plaats waren, waar de brand begonnen was, konden wij ons in veiligheid rekenen. En omdat de windrichting juist loodrecht stond op den weg, welke wij ons gebaand hadden, was het mogelijk terug te keeren. Zoo snel wij konden spoedden wij ons terug, er zorg voor dragende dat wij onze halteplaats in een breede boog voorbijgingen. Met koortsachtigen ijver sloegen de inlanders alles tegen den grond wat ons in den weg stond. Aan rang of ras werd niet gedacht; iedereen zorgde voor eigen lijfsbehoud. Wij doorleefden angstige oogenblikken maar slaagden er tenslotte in buiten de gevaarlijke zone te komen. Het ligt niet in mijn bedoeling hier een beschrijving te geven van een Indischen boschbrand maar ieder, die zulk een ramp wel eens van verre of nabij heeft meegemaakt, is overtuigd van het groote gevaar dat er in schuilt. Aan blusschen valt niet te denken; zelfs een behoorlijke regenbui is niet in staat het vuur te dooven. Alleen de dagenlang aanhoudende regens, welke echter in Indië zelden voorkomen, kunnen uitkomst brengen. Andere mogehjkheden om de ramp te stuiten bestaan eenvoudig niet. Wanneer men bovendien bedenkt dat het gevaar nog aanzienlijk verhoogd wordt door wilde dieren, welke in doodsangst trachten weg te vluchten voor den van alle kanten dreigenden vijand, is het duidelijk dat wij ons in een gevaarhjke positie bevonden. Hoewel de hitte ondragelijk werd, konden wh er niet toe besluiten naar Ngadisari terug te keeren. Het was alsof wij aan onze plaats gebonden waren. Met angstige blikken sloegen wij den steêds verder voortwoekerenden vuurgloed gade. Eindelijk kon ik het niet langer uithouden. — Mijnheer Barteld, laat ons terugkeeren. Dit schouwspel is verschrikkelijk. De controleur schudde beshst het hoofd. Ik wilde nog een poging wagen. — Denkt u eens aan het gevaar dat ons dreigt van de zijde der wilde dieren. — Daartegen zijn wij behoorlijk gewapend, mijnheer Barendse. En dat is juist de reden waarom ik hier wensch te blijven. Ik moet hem stomverbaasd hebben aangekeken want hij het er onmiddellijk op volgen: — Zooals het vuur de dieren uit hun schuilplaats jaagt zal het ook de menschen dwingen de vlucht te nemen. Dadelijk hierop begaf hij den inlanders bevel het brandende bosch zooveel mogelijk te omsingelen, voor zoo verre de veiligheid dit tenminste toeliet, — Het vuur is een van onze grootste vijanden, maar het kan soms een bondgenoot worden. Direkt gevaar voor menschenlevens is er niet want kampongs zijn in deze omgeving niet te vinden. Alleen de menschen die zich op het oogenbhk in deze buurt ophouden loopen gevaar. En dat zijn degenen die wij zoeken. Mijnheer Barteld had gelijk. De kans bestond dat wh door den brand zouden bereiken hetgeen anders vrhwel onmogehjk was. Maar dan zou het toeval ons te hulp moeten komen. Van thd tot tijd hoorden wij de angstkreten der wilde dieren, welke in dolle vaart wegvluchten; een enkele maal holde een wild zwijn ons op betrekkelijk korten afstand voorbij. Maar in hun doodsangst dachten de beesten er niet aan ons aan te vallen. Gelukkig worden op deze hoogte weinig slangen gevonden. De strijd tegen dit kruipend gedierte zou ons niet gemakkelijk gevallen zijn. Boven het geloei van de vuurzee uit hoorden wij eens- klaps het breken van takken in onze onmiddelijke nabijheid. Zou het een tijger zijn? Wij zaten alle drie met onze revolvers gereed om ons te verdedigen. Het geluid kwam steeds nader, in onze richting. Onze vingers omspanden de trekkers. Nu kon het niet lang meer duren. Ingespannen tuurden wij haar het kreupelhout recht voor ons. Ieder oogenbhk kon onze aanvaller te voorschijn komen. Toen werden de takken vaneen gebogen, een tengere figuur wrong zich met moeite door de struiken en voor onze oogen vertoonden zich Tini, nu in sarong én kabaja gekleed, de doodsangst duidelijk op het gelaat. "^TTini, hoe kom jn hier?" riep Stagers, vlug opspringend en haar tegemoet snellend. — Frits!" Bewusteloos zonk zij in zijn armen. Wij waren op vele dingen voorbereid, maar dat wij Tini plotseling voor ons zouden zien, hadden wij niet verwacht. Ook mijnheer Barteld was zichtbaar onder den indruk van deze verrassing. Wij hadden haar toch onder de veilige hoede van haar vader te Ngadisari achtergelaten. Hoe kwam zij dan nu in het bosch? Dan moest zij ons gevolgd zijn. Maar waar kwamen die sarong en kabaja vandaan? Die moest zij uit de hut gehaald hebben, want zij kon onmogelijk in dit kostuum uit Ngadisari vertrokken zijn. En hoe had zij de hut bereikt? Langs een ons onbekenden weg. De onderaardsche gang, waarover het inlandsche jongetje gesproken had? Voorzichtig legden wij haar neer. Wij hadden helaas geen medicijnen bij ons zoodat wij kalm af moesten wachten tot zij weer tot bewustzijn zou komen. Eindelijk sloeg zij de oogen op en angstig om zich heen kijkend, fluisterde zij: — Waar ben ik? Toen, bhjkbaar Stagers herkennend, vervolgde zij: — Frits, ga weg. Je weet toch dat je hier niet komen mag! — Tini, mijn Tini", vleide Stagers. „Waarom ben je ons gevolgd, mijn heveling?" — Ik ben jouw Tim niet, Frits. Na deze woorden viel zij in een nieuwen staat van bewusteloosheid. Wij oordeelden het noodig de patiënte zoo gauw mogehjk naar Ngadisari te brengen. Haar toestand was verre van gunstig en wij wisten niet wat er nog uit voort kon vloeien. Wij konden haar trouwens onmogelijk op den grond laten hggen. En met een hulpelooze vrouw bh ons werd het gevaar in dit brandende bosch te groot. De controleur achtte de kwestie blijkbaar van zoo veel belang dat hij besloot ons te vergezellen. Aan den mantripolitie gaf hij bevel met de overige inlanders de wacht te houden; de geheimzinnige man was immers nog niet gevonden. Twee inlanders gingen mee om het slachtoffer voorzichtig op een draagbaar te vervoeren. Wij vormden een zwijgenden stoet want geen van ons had lust een gesprek te beginnen. Onze gedachten waren vervuld van het raadsel, waarvoor wij zoo plotseling gesteld waren. — Ik schort nüjn oordeel hever op tot wij in Ngadisari zijn en ik wil u verzoeken hetzelfde te doen. Zij zelf kan ons alleen een verklaring geven. Hoewel ik poogde nuj er tegen te verzetten, bleven mijn gedachten dooreen warrelen. Was dit nu Tini of was het een vreemde? Zij had Stagers verklaard dat zij Tini niet was. Of bedoelde zij er mede dat zij z ij n Tini niet was ? En als het een vreemde zou zijn, hoe konden wij dan de sprekende gelijkenis verklaren? Want alleen op de verschijning afgaande zou niemand zelfs één oogenbhk twijfelen. Dat Was Tini. Het leek alsof er nooit een einde zou komen aan dezen tocht. Hoewel wij de patiënte nauwkeurig gadesloegen konden wij geen verandering in haar toestand bespeu- ren. Het bewustzijn keerde niet terug. Waarover wij ons niet weinig ongerust maakten. Toen wij eindelijk de pasangrahan bereikten, gaf de controleur bevel het meisje op de rustbank in de ruime zitkamer te leggen. Weldra hadden wij eau de Cologne en andere benoodigdheden gehaald om te trachten haar weer bij kennis te brengen. Op het zelfde oogenbhk, waarop zn de oogen opsloeg, werd de deur voorzichtig geopend en kwam Tini de kamer binnen. In een oogwenk overzag zij de situatie en zich tot Stagers wendend, fluisterde zg: — Zie je nu dat je nüj voor de verkeerde hebt aangezien? En ons overlatend aan onze stomme verbazing, begon zn' onmiddellijk met echt vrouwehjke voortvarendheid haar zorgen aan de patiënte te wijden. Ik weet niet of de sprekende gelijkenis Tini op dit eerste oogenbhk wel was opgevallen, maar wn' hadden ruimschoots gelegenheid op te merken dat de beide meisjes best voor elkanders spiegelbeeld door konden gaan. Intusschen begonnen wn' nu duidehjk in te zien dat er twee Tini's waren, om het zoo eens uit te drukken. Hiermede was voor ons een groot deel van het raadsel al opgelost. De verdere ontknooping zou weldra volgen; daarvan waren wh overtuigd. — Wanneer u het niet onbeleefd vindt, controleur, zou ik u willen verzoeken nüj een oogenblikje met haar alleen te laten. Ik ben bang dat de aanwezigheid van u drieën niet bevorderhjk is voor haar spoedig herstel. Ik zal u waarschuwen zoodra zn' in staat is op uw vragen te antwoorden. En toen zg bemerkte dat mijnheer Barteld er bezwaar tegen maakte, voegde zij er lachend aan toe: — Ik zou bijna vergeten u nüjn eerewoord te geven dat ik geen woord over het bewuste onderwerp zal spreken. Is u nu tevreden? Met zachten drang werden wij de kamer uitgezonden. — U ziet dat ik gelijk heb te beweren dat juffrouw Vermey niet degene was, die u verpleegd heeft, mijnheer Stagers. — En u zult langzamerhand wel tot de overtuiging komen dat zich wel personen in het oerwoud ophielden, controleur. — Daarin zult u waarschijnhjk gelijk krijgen. Zelfs het gouvernement kan zich wel eens vergissen. — U bent een pechvogel, mijnheer Barteld," merkte ik lachend op. — Hoe bedoelt u? — Geheel buiten uw schuld, laat ik daar vooral den nadruk op leggen, is u met u w onderzoek vrijwel niets gevorderd, terwijl daarentegen ons raadsel de ontknooping nabij is. — U heeft gelijk, maar ik geef den moed nog niet op. En u weet dat ik persoonlijk veel belang in de andere kwestie stelde. Ik ben nünstens even nieuwsgierig als u naar de verklaring, welke ons straks te wachten staat. — Daar twijfelen wij geen oogenblik aan. Het duurde vrij lang voordat Tini ons kwam waarschuwen, dat het meisjë weer in zooverre hersteld was, dat zij een geregeld gesprek kon voeren. Vol ongeduld traden wij de kamer binnen waar wij haar, in een gemakkehjke stoel gezeten, aantroffen. Vol verbazing keek zij ons aan; zfl had ons dus büjkbaar in het bosch niet goed opgemerkt. Maar haar gezicht verhelderde heelemaal toen zij Stagers zag. Hem herkende zij natuurlijk direkt. — Zou ik misschien uw naam mogen vernemen?" begon nüjnheer Barteld zijn ondervraging. — Ik heet Else, mijnheer. Zoudt u nüj ook uw achternaam willen zeggen? —Een anderen naam heb ik niet. Verbaasd keken wij elkaar aan. — U is hier onder vrienden, juffrouw, dus u kunt gerust antwoorden op alles wat ik u vragen zal. Ik heb duidehjk bemerkt dat u mijnheer Stagers herkend heeft. U zult dan ook wel toegeven dat u degene was, die hem tijdens znn ziekte verpleegde. Vragend keek zij van den een naar den ander. — Moet ik hierop antwoorden ? — Er is niet de minste reden over deze kwestie te zwijgen. Bovendien kunt u wel begrijpen dat nüjnheer Stagers zich het meeste zelf herinnert, zoodat wij feitelijk uit uw mond alleen een bevestiging wilden hooren en misschien een kleine aanvulling, welke enkele onduidelijke punten in zijn verhaal zullen verklaren. Met een bhk op Stagers, welke voor een goed opmerker aan duidelijkheid niets te wenschen overhet, antwoordde zn": — Nu goed, het heeft ook eigenlijk geen doel de waarheid te verzwijgen. Het is waar, ik heb hem opgepast. — Waar heeft u hem gevonden? — Hij lag bewusteloos aan den kant van den weg. Ik heb hem naar onze hut gesleept, waar ik hem in een klein kamertje, dat nooit door ons gebruikt werd, heb neergelegd. — U spreekt daar over „ons". Mag ik misschien weten welke personen, behalve u, de hut bewoonden? — Alleen nüjn vader. — Was die op de hoogte van de aanwezigheid van nüjnheer Stagers? — Hn' zou het nooit mogen weten. — Waarom niet? — Omdat luj nüj verboden had het bestaan van onze hut aan iemand bekend te maken. Ik had medelijden met dezen heer en daarom heb ik hem tegen het verbod van nüjn vader, toch naar onze woonplaats gebracht. Hier viel Stagers plotseling in: — Heeft jouw vader den eersten avond dien tijger doodgeschoten? — Ja en ik heb doodsangsten uitgestaan dat hn je ontdekken zou. — Toen hn zich veel beter gevoelde heeft u hem, midden in den nacht, teruggebracht tot in de Zandzee, nietwaar? — Ik durfde hem niet verder brengen, en ik wist dat hij daar buiten gevaar was want bij zou gemakkelijk den weg naar huis alleen kunnen vinden. — Heb jij me dit speldje onderweg gegeven? — Ja en ik heb vergeten het terug te vragen. Daardoor heb ik in voortdurende angst geleefd. — Hoe kwam je aan dat speldje? — Dat heb ik van nüjn vader gekregen. — Wat beteekent dan de naam Vermey, welke er in gekrast staat? — Staat onze naam er in?" vroeg Tini verbaasd. — Dat weet ik niet. Mijn vader heeft gezegd dat ik dien naam altn'd onthouden moest. Waarom heeft hn er niet bij verteld. — In de Zandzee heeft u hem alleen gelaten? — Ja, nadat ik hem eerst iets te eten had gegeven, waarin een slaapmiddel was gekookt. Hg mocht immers niet weten dat ik terugkeerde. — Heeft u de waarschuwing in den weg geschreven ?" — Ja, toevallig bemerkte ik de aanwezigheid van deze beide heeren en ik heb hun gesprek afgeluisterd. Ik had trouwens al begrepen dat zij op zoek waren naar onze hut. Maar die mochten zg nooit ontdekken. Daarom schreef ik die waarschuwing en bracht de paarden naar een andere plaats. — En de tweede waarschuwing?" vroeg Stagers. — Die was natuurhjk ook van nüj. Als inlandsche verkleed was het nüj niet moeilijk tot het hotel door te dringen zonder dat het opzien baarde. Vraag maar eens naar de vrouw, die eieren verkocht. — Hoe is het mogelijk geweest u zoo lang in de hut te verbergen zonder dat uw aanwezigheid aan iemand bekend was? — Ik kwam zelden buiten het bosch en dan steeds als inlandsche gekleed. En wanneer nujn vader er op uit ging om voedsel of kruit te koopen, nam hij ook de vermomming van een inlander aan. Wn beweerden altijd van een ver afgelegen dessa te komen. Dat konden de inlanders toch niet controleeren. — Weet u welke reden uw vader had zich in het bosch verscholen te houden? — Ik heb er hem dikwijls naar gevraagd, maar lüj heeft het nüj nooit willen zeggen. — Waar was uw vader op het oogenbhk dat de boschbrand uitbrak? — Hij moet in den omtrek geweest zijn, want lüj had den vorigen dag hooren schieten en daarom wilde hij op onderzoek uitgaan. Als hij zich maar heeft kunnen redden. Plotseling brak zij in snikken uit. Ook nu weer deed Tini haar best het arme meisje te kalmeeren. — Kom, kom," troostte nüjnheer Barteld. „Zoo'n vaart zal het niet loopen. Het is u als meisje gelukt zich te redden, dan zal lüj als man daar zeker in geslaagd zijn." — Wanneer ik hem niet terugvind " snikte zn'. En weer wierp zij een beteekenisvollen bhk op Stagers, die ditmaal ook door Tini werd opgemerkt. Vrouwen zijn ondoorgrondelijke wezens. Dat is heelemaal geen nieuwe theorie. En toch wekte Tini de grootste ver- en bewondering bij mij op. Ik wist dat zg van Stagers hield; dat had zij zelf verklaard, in nüjn tegenwoordigheid zelfs, al had ik mij bescheiden eenige meters teruggetrokken. Maar dat zij zich zelf zoo totaal terzgde zou kunnen stellen, had ik voor onmogelijk.gehouden. Terwijl zij Else's hand in de hare geklemd hield, zei zg tot Stagers: — Frits,— ik zal je nu een oogenblik bij den naam noemen — ik weet dat je nüj ronduit jouw liefde verklaard hebt, maar jij weet dat ik je duidelijk gezegd heb dat je mij voor een ander aanzag. Die heeft alles voor je gedaan waarvan je mij ten onrechte betichtte en die ander behoort de hefde, welke je mij wilde schenken. Dat is een van de redenen waarom er tusschen ons niets zou kunnen bestaan. Ik zou nooit misbruik kunnen maken van de liefde, welke een ander voor nüj verworven had. Zn is van naam veranderd, maar jouw gevoelens voor haar kunnen onmogelijk veranderd zijn omdat zg degene is geweest, die zich alle opofferingen voor jou getroostte, en er zelfs niet tegenop heeft gezien zich voor jou in gevaar te begeven. Hierop legde zn' zgn groote hand in die van Else, waarna zij zich met tranen in de oogen afwende. Welk voorbeeld door nüjnheer Barteld en nüj gevolgd werd. Maar ik kon niet vergeten welk offer Tini zelf door deze handeling bracht. Het was geruimen tnd stil in de groote kamer, welke stilte alleen verbroken werd door het zachte snikken van Else. Eindelijk achtte de controleur het noodig de gewijde stemming te verbreken. — Ik hoop juffrouw, dat u van mijn vraag niet schrikken zult. Is het u soms bekend of uw vader een aanslag op nüjnheer Stagers heeft gepleegd? Vol ontzetting sloeg Else de armen om Stagers' hals. — Heeft hij op jou geschoten, Frits? Daar heeft hij nüj niets van verteld. Op dat oogenbhk werd een draagbaar binnen gebracht waarop het hchaam van een man gelegen was, geheel overdekt met brandwonden. — Vader!" riep Else, opspringend. In een wild snikken uitbarstend, knielden zij naast den zwaargewonde neer. Blijkbaar was de man nog in leven, maar een vluchtig onderzoek van de vreesehjke wonden gaf ons duidelijk te kennen dat hulp voor hem niet meer baten zou. Toch bleek hij bij vol bewustzijn te zijn, want terwijl hij zijn ernstig verminkte hand op Else's hoofd legde, hetgeen hem een kreet van pijn deed slaken, zei lüj met duidehjk verstaanbare stem: — Ben jij ook hier, Else? Dan ben je gelukkig gered. Ik wil er den controleur geen verwijt van maken; integendeel, ik bewonderde hem om de kiesche wijze, waarop lüj het onderzoek geleid had, maar toch hinderde het nüj dat zijn phchten hem geboden dezen stervende een verhoor af te nemen. — Is u degene, die een aanslag op dezen heer gepleegd heeft? Met moeite richtte de man zich een weinig op. — Neen controleur, er is geen sprake van een aanslag. Ik heb hem niet willen raken. — Waarom heeft u het schot dan gelost? — Om hem te waarschuwen dat hij zich op gevaarlijk terrein bevond. Ik wilde niet dat hij znn onderzoek verder voortzette. — Waarom moest de hut onbekend bhjven en waarom heeft u uw aanwezigheid in het bosch zoo angstvallig verborgen gehouden? Een angstige uitdrukking vertoonde zich in zgn oogen; zijn blik, welke onrustig ronddwaalde, bleef een oogenblik op Else gevestigd. Toen had lüj zgn besluit genomen. — Goed, ik zal het vertellen; misschien verlicht het nüj want ik voel zelf dat het einde nabij is. U kunt nüj de straf niet meer laten ondergaan. Ik moest nüj verbergen uit vrees dat men nüj vervolgen zou; ik had een misdaad begaan. En alsof deze bekentenis hem nieuwe kracht geschonken had, vervolgde hg: — Ik zal u alles vertellen, want ook zij" — en hierbij streelde hij nogmaals Else's hoofd — „weet van mgn geheim mets af. Lang geleden werkte ik als opzichter op een onderneming. Ik was gelukkig getrouwd en ons leven geleek een hemel op aarde. Mijn vrouw was mooi, heel mooi. Dit werd ons ongeluk. De administrateur, die zelf getrouwd was, begon mijn vrouw met allerlei attenties te vervolgen. Zij wilde echter niets van hem weten want zn hield van nüj. Maar hij gaf zijn pogingen niet op. Toen hij bemerkte dat zijn plannen op deze wijze geen succes hadden, begon hij met bedreigingen. Hij zou mij uit mijn betrekking ontslaan en nüj ook op andere ondernemingen onmogehjk maken als zij niet aan zijn verlangen voldeed. Mijn vrouw durfde mij dit alles niet vertellen en bang, dat hij zijn bedreiging ten uitvoer zou brengen, gaf zij ten laatste toe. Toch wilde zij een wapen tegen haar belager in handen hebben en zij wist hem door vleierijen en andere middelen over te halen haar een speldje te geven, dat aan zijn vrouw toebehoorde. Daardoor meende zn macht over hem te hebben. Het gebeurde kon toch niet geheim voor nüj bhjven; daarvoor hielden nüjn vrouw en ik te veel van elkaar. Geruimen tijd later biechtte zij nüj alles eerlijk op. Ik geraakte hierdoor in een staat van waanzin; ik wilde wraak nemen. Op een avond wachtte ik den administrateur op in een donkere laan. Ik heb hem helaas slechts gewond. Toen ik tot het besef van nüjn daad kwam, begreep ik dat wij moesten vluchten. De verdenking zou immers toch op mij vallen. Ik moest verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Zoo vluchtten wij naar dit bosch, waar ik ver in de struiken verborgen, de hut bouwde. Wij leefden hoofdzakelijk van de jacht en de opbrengst der huiden, welke ik verkocht. Ik vertoonde mij alleen in de gedaante van een inlander en zoo is het nüj gelukt onopgemerkt te bhjven. Mijn vrouw stierf lang geleden en ik bleef met haar alleen achter. Toen ik deze heeren plotseling in het bosch voor nüj zag, was ik bang dat men nüj op het spoor was gekomen. Daarom gaf ik hen die waarschuwing. Met gespannen aandacht hadden wh naar zgn verhaal geluisterd. Juist toen de uitgeputte man een oogenblik ophield om zijn langzaam verminderde krachten te verzamelen, werd de deur geopend door mijnheer Vermey. Verwonderd keek deze rond, maar toen zijn blik op den stervende bleef rusten vertoonde zich een onrustige uitdrukking op zijn gezicht. Een enkel oogenbhk keken de beide mannen elkaar recht in de oogen. Zich zoo ver mogehjk opheffend, trillend over zijn geheele hchaam, riep de zwaargewonde plotseling uit: — Hij is het! Hn heeft nujn geluk verwoest! Door hem heb ik dit alles moeten lijden. Mijnheer Vermey was niet in staat een woord te uiten. Zwaar liet hn' zich op een stoel neervallen, zgn hoofd in de handen verbergend. Zich hoe langer hoe meer opwindend ging zn'n aanklager voort: — Ik wist wel dat er gerechtigheid zou geschieden. Maar ik had niet gedacht dat ik hem nog eens zou ontmoeten. Daarom had ik zijn naam in de speld gekrast opdat Else zou weten wie de bewerker van ons ongeluk was. Ik had de geheele geschiedenis voor haar opgeschreven en bn' nüjn dood zou zg het papier gevonden hebben. Maar het is beter zoo. Wraak heb ik genomen. Erger dan hg' vermoedt. En nu kan ik gerust sterven. Maar ik wil hem nog één ding zeggen: Dit meisje is zijn dochter! Terugvallend op de rustbank, bhes luj den laatsten adem uit. Doodsche stilte heerschte in het vertrek. Toen stond Tini langzaam op; haar arm om Else heenslaande, knielde zij naast haar neer bg den doode. Eerbiedig sloegen wg' dit van zoo veel piëteit getuigende tooneel gade. — Ik sta hier niet als rechter voor u, nüjnheer Vermey", merkte de controleur na eenigen tijd met een ernstige stem op, „maar ik zou u toch willen vragen of u op het oogenblik ons, in tegenwoordigheid van deze doode, soms iets te zeggen heeft." Was dit dezelfde mijnheer Vermey van een dag tevoren? Ik kon het mij niet voorstellen. Zich langzaam van zijn stoel verheffend, antwoordde hij met heesche stem: — Hij sprak de waarheid, ik was die administrateur en ik beken schuld. Ik had het verhaal, dat hij u gedaan heeft, achter de deur staande afgeluisterd, maar ik moest naar binnen. Ik kon het niet langer uithouden. Bij deze woorden stond Tini op en Else aan de hand meevoerend, bracht zij haar bn nüjnheer Vermey. — Zij is nüjn dochter en ik zal haar als mijn dochter erkennen. Misschien kan ik aan haar goed maken wat ik tegenover hem misdreven heb. Den volgenden morgen werd de doode in allen eenvoud begraven. Natuurhjk waren vrij allen bij deze plechtigheid tegenwoordig. En terwijl Else snikkend haar hoofd aan Stagers' borst verborg, strooide Tini bloemen op het graf. Welk voorbeeld door haar vader gevolgd werd. Gezamenhjk gingen wij later op den dag naar Tosari terug, want Tini had haar vader overgehaald nog een paar dagen in het hotel aldaar te bhjven. Als een gebroken man had hij er in toegestemd. Toen Stagers en ik onderweg toevalhg met Tini alleen waren, merkte zij plotseling op: — Ik ben jelui ook nog een verklaring schuldig. — Waar je gelogeerd hebt toen vrij dachten dat je in het bosch was. — Juist. Al lang geleden had ik toevalhg in bet kantoor van mijn vader een mededeeling gevonden, waarin gezinspeeld werd op datgene, wat jelui gisteren gehoord hebt. Ik trok er een verkeerde gevolgtrekking uit. Ik' meende dat ik die andere dochter was. Dit is de andere reden waarom er niets Plotseling brak zij dezen zin af en vervolgde: „Ik wilde het geheim ontdekken en terwijl ik nüjn vader wijsmaakte dat ik jou ging zoeken, begaf ik mij naar de plaats, waar ik de oplossing meende te kunnen vinden. Vandaar dat wij groote ruzie kregen." Toen wij in Tosari aankwamen nam nüjnheer Barteld afscheid van ons. Zijn taak als ambtenaar was afgeloopen en hij móest zoo spoedig mogehjk rapport uitbrengen. Op ons verzoek beloofde lüj de voor sommige personen pijnlijke feiten zoo veel mogelijk te verzwijgen. Mijnheer Evertsen keek vreemd op toen hij het gezelschap zag naderen. Wij brachten hem spoedig op de hoogte en hij toonde zich werkelijk verheugd dat het raadsel nu opgelost was. Omdat hij begreep dat wij er weinig voor gevoelden met de andere gasten in de eetzaal het avondmaal te gebruiken, stond hij ons zijn huiskamer af. Else was gelukkig eenigszins gekalmeerd, hoewel haar goed was aan te zien dat haar een zwaren slag getroffen had. Toen wij na het diner in een wijden kring om de groote tafel waren gezeten ging zij, als door een plotselinge impuls gedrongen, naar nüjnheer Vermey toe en haar armen om hem heenslaande, vleide zij zich tegen hem aan. — Ik heb een goeden vriend, die bijna een vader voor nüj was, verloren, maar ik heb er een werkehjken vader voor teruggekregen. — Dat hoop ik voor je te zijn, Else. Ik zal er nüjn best voor doen. — En u heeft niet alleen een dochter, maar ook een zoon gekregen," ging Else voort, terwn'1 zij een liefdevollen blik op Stagers wierp. Mijnheer Vermey scheen werkehjk door het gebeurde tot een ander inzicht gekomen te zijn, want hij maakte niet de minste tegenwerping toen Else de hand van Stagers in de zijne legde. Tini sloeg met een glimlach dit tooneel gade. Toch zag ik een traan in haar oogen blinken. Vrijwillig had zij een offer gebracht om twee menschen gelukkig te maken. Ik kon niet nalaten haar hiervoor uit werkelijke sympathie de hand te drukken. Ook ik was tevreden. Want de tijgerhuid, welke nog steeds in mijn werkkamer ligt, doet mij trouw de herinnering bewaren aan het werkzaam aandeel, dat ik gehad heb in de oplossing van het Bromoraadsel. EINDE.