DE STRAAT DER SA ND ALENM AKERS DE STRAAT DER SANDALENMAKERS DOOR NIS PETERSEN VERHAAL UIT ROME TEN TIJDE VAN MARCUS AURELIUS GEAUTORISEERDE VERTALING UIT HET DEENSCH &UD3AU vauiï.2, §(I3IV«°" Dr. ANNIE POSTHUMUS AD. M. C. STOK ZUID-HOLLANDSCHE UITGEVERS MAATSCHAPPIJ — DEN HAAG VICUS SANDALIARIUS BOEK I Hierin wordt een mensck gehoren in een onrustig kuis HOOFDSTUK I E«flWW£rHjS'fveel moois aan moeder Sara. Niet alleen, dat de jaren haar te veel buikgpsvang hadden gegev«^ari haar haar een merkwaardige kleur — een|dew,id!e niet grijs of *&j*«ÏHWas of iettfcnders eerwaardigs, maar cHf^rtineest deed denken aan weken-oude snijvlakken van gedroogde visch. Bitttö Jfwfngen hadden haar gezicht hard gemaakt en bovendo» Jtad dat vandaag een nietiwjöi last te dragen gekreggriiili (tói..vorm van eenia*i^jkeni«tóbtifcking. Terwjjizij aan het bidden was, dachfeiijfatansééri wan haar zorgesiifcfe het nu nog een vanudé andere zes hennen geweestwas, die ziek was geworden,ida«D«fochoon, neen — een Spri is een hen, en voor een arme Jodenvroifim* het geen kleinigheid, als er een ziek wordt. Maar dit was „Kuifje'/fjiaiefraffleeQ de jongste* ;maar ooiede zwaaKs^e. „Ook de zwaaisteir'shfarhaalde ze in: haar gedachten, terwi^haar lippirfdraórtgingeiïmet bidden, gelijk een paaKifmacden die op een hun bekenden weg niet gemend behoeven te wordte wi In een hoek 'ttrijfde kamer was Ruth bezig met de hooimand, waari" het eteüydat gistereflbeyaift^y^Liiik^itjoedige poging deed omnwarm te [bleven. Ofottioon de inhou&fcvan de mand haar niet bepaald aanleiding daartoe gaf, was zij ojfehet punt een liedje aan te heffen, dat zij hier of daar gehoordVfcad, een paar dagen te voren. Het was een eenvóadig liecljaftosèir: een meisje en eerilfisampanula. Bovendïénahog overeen jongeman met een citer en verder eigenlijk ovéH«4i«»jmeer dat de rnoeÜS A^cfte^Wfcrmelden waard* 11— tenzij men het de ogjeite van hfle$fcrmelden waard vindt, dafctoj haar een kus gaf. Gezongeni werd dit$iedje echter niet; want het was op een dag dat het nieuwe maan was, en al is men zwartoogig en zestien jaar oud, op een dag waarop het nieuwe maan is oüferneemt men niets. Men geeft zetfsieen beetje zang dat naar de keB^^tfèf deiv vrijen Ibop^In ieder geval — wann^riAcSWtot Abrah^srgtenir behoort, al heeft men zich ook aangesloten bijïhèHdie Christus vereeren, kan men zich hoogstens veroorloven het eten uit de hooimand te nemen en daarbij blij zijn, dat men niet ook nog moet vasten. „Ruth!" zei de moeder plotseling. Haar lippen waren aan het eind van het gebed gekomen. „Ruth, luister eensl Het is niet best met „Kuifje", haar kam hangt zoo slap." „Ja, moeder Sara!" zei Ruth met gedempte stem, zooals dat op zulk een dag behoort. „Als ze maar niet dood gaat!" ,?fel§pdëftRt ze, gélertöÊfk'Jiard over, die leelijkerd!"'^'moeder Sara. ,>Erf!t&r'3B9fiand die haar ons-1'flikt1 gunt.1* Ite^denk er het rtiijnë van .. J^b ns3 TBsn Jpmt zou ons een armzalige hen misgunnen?" wierp Ruth tegen met een-iwakken gfenlach. ' nt£ fjarob „Ik zeg rtechjsik'denk er hetlti^ne van, — ja, dat doe ik. En hétffe; geen armzalige hen. Heinis een goete hew-teb idft ttifc bijzonder goèÈfeerfaTis misschien in heel Rome geen betere. (Bb r^oniachtancaiooeagwzouden we haar nietüslachten? Maar-Uan! moet het Vandaag gebeuren ... morgen zal het wel te laatrafaufea Jüipfaek) dag vdat het nkowe maan ^8? Maar moeder, i Sara!" zei Ruth. „Ik weet bs44cindlfef. Op eereadag dat het nieuwe maanj WA ze^t)zij^M»rfaloigedacht'iiad dat «ij dat zoudertidoeri. Neen, m^iarije zou kunnen gaan — maar.sid,Jtind, niétte haastig.^ik bedoel: je zou naar den jongen meesterJkttnnen gaan. Eupheaiet je bedtttiing, dat ik — dat ik bij dien walglijken ouden dronkaard in moet trekken!" „Nee!" de stem van de oude vrouw..klonk schorrig, en het scheen Ruth toe alsof haar moeder plotseling veel ouder werd. 'ïfeleAte- was het dat nog maar —l" „Dat is ook wat moois!" stbof Ruth op. „Dat nog maar! Alsof .'.Blffij}! „Stil wat, kind — luister nu eens rustig naar mij. Hij heeft tegen mij gezegd dat dat indertijdefcte overdadiger en afschuwelijker hij toegerust werd met handen zoo groot als spaden, met ooren als dessertborden en haren als de manen van een hyena. Moedertje Sara was naast den stoel op haar knieën gevallen en huilde, terwijl ze haar hoofd op haar armen heen en weer wiegde. In haar wanhoop probeerde zij te bidden; maar haar lippen konden geen woorden vormen. Haar binnenste was aki een donkere nacht, waaröljöregen en storm te keer gingen en de gedachten in de geboorte smoorden. Maar te midden van den storm hoorde zij een kletterend geluid, en zij wist dat het een armband was, die in een hoek geslingerd werdP-Toen onderscheidde zij andere ■ geluiden — als uit de verte en vaag drongen ze tot haar door. Het waren twee oorbellen, die denzelfden weg op gingen. Daarop volgden vier ivoreö'4laarnaaldfcn en een kam — en nauwelijks hoorbaar wwoket geluid vart een roos die op den grond viel. Het gepiep dat ten slotte weerklonk was de deur die dichtviefclMaar onmiddellijk daarna werd ze weer geopend, en Ruths stem vroeg j „Wanneer komt/hij?" „Morgenavond!" klonk moeder Sara's omsluierde stem. „Waarom heb je me dat toch niet eerder gezegd!" klaagde het meisje. Het was niet als een vraag bedoeld, en er kwam geen' antwoord op dan het telkens weerkeerende gesnik dat derr^ek1 heelen tijd weerklonken had.'^oeïi de deur ten tweeden male dichtgevallen was, klonken Ruths stappewlwerkrachtig en vastid besloten over de steenengdarde binnenplaats. „De jonge meester is niet thtrfer" zei Euphemus, toen hij» het' meisje in de richting van Marcellus' kamer zajffgaan. „nM^te^ gaan rijden op het Marsveld." De oude, Carische deurwachttibjMèjjPhaar met bewwidering aan. Hij was in een verloken oogenbfikje bezig de namerëvèfi' de consuls op de aarden wijn9&tseM<£e^chflderen die dit jaar gevuld moesten worden. Mare. Ael. Aur. Ver. Cass. Wk' maal. Luc. „ '„ Commodus II. maal. schilderde hij er heel nauwkeurig eiiEfiëtjes op. (Dit gebeurde in het 914e jaar na de stichting der stad.) En het wasttfj deze gelegenheid, dat hij bij zichzelf besloten 4£d haar een wesp te noemen. „Ik ga toch naar binnen om héte een bezoek te brengen!" zei Ruth, en zij vroeg hem glimlachend — het vJ^ldÈÖf er een nfltièwlaings zijn ruggegraat omlaag naar?<&'H>i^éng van zijn knieën liep: „Is dit niet een keurige nieuw© sjaal, dle^ik aanheb?" „Groent »rze als het haar van Neptunes!" bromde Euphemus — alsof er ook maar eenige mogelijkheid bestond, dat iemand ze rood zou hebben kunnen noemen — en hij voegde er bij: „Je kan regelrecht naar binnen gaan, als je den deurrfem maar naar beneden trekt" i De voorjaarszon drong door een dik gordijn tot in de kamer door en haar schijnsel verdeelde zidfein de kamer op een wijze alsof het geen andere taak te vervuUtmbad dan den gedempten toon waarin het geheel gehouden was te onderstrepen. Niet. dat er veel in de kamer stond: een paar stoelen met zwart bronzen versiering, een tafel van ruwei marmerblokken met een los houten bovenvlak, een legerstede, die den indruk maakte haar eerste ervaringen terug te kunnen voeren tot den tijd van den tot god verheven Augustus, maar die in werkelijkheid uit den tijd van Domitianus dateerde. In ejroïJhoek glansdeisi^ hooge kruik van honingkleurig, Oostersch albast en. aattydpti, muur tegenover het raam hing een respecfeinboezemend, verbleekt schilderij van een triumfator achter een span schimmels. .. een schilderstuk,, dat oorspronkelijk^f-ftót de zwartberookte wassen maskers der voorvaderen, in de voorhal van het hoofdgebouw ondergebracht was geweest. Zooals gezegd: het was een meubileering, die niet zeer veel verschil vertoonde met die welke een vijftienhonderd, tweedufeend jaar later weer voor zou komen en wel ónder den naam van „heerenkamerstijl". Maar Ruth was er niet bijzonder van op de hoogtey hoe de huizen van den burgerstand er van binnen uitzagen, en met een gevoel van groote behaaglijkheid sloeg zij het gordijn Jwr zijde en ging zij aan de breede schrijftafel zitten. Juist wilde zij haar gedachten concentreeren op wat ze schrijven zou — want met de bedoeling een briefje aan Marcefiys te schrijven was zij hier gekomen — toen zij een beschreven stuk papier in het oog kreeg. Zij .nam het op en las het... éénmaal... tweemaal ... nög eens en nóg eens... totdat zij het van buiten kende. Het was een.gedicht. (Maroellus verbeeldde zich namelijk soms, dat hij dichter wasQ jHet was een gedicht over een musch — over een doode musch. Zulk een hartveréBhAiegnfldË klaagzang was het, dat men van steen moest zijn, om nietit|öBri weemoed vervuld te worden, als men hem las; maar Ruth was op dat oogenblik van steen. Zij wiejj|ï nog eenjsatsten blik op het kunstwerk; — toertApwmelde zij het in elkaar en wierp het,yerachtelijk in een hoek. „Een musch!" snoof zij hoonend. „Een musch, zoo'n ding van niks!" En dat in een kamer.die van haar vervuld had moeten zijn! Zij had een vaag besef, dat er het een ofcander, zij wist niet wat, niet'th den haak wafl met Marcellus. Maar daar bet haar nieïitluidelijker Wilde worden, greep zij een flttak papier en een ganzepen, doopte die peinzshwfn den inkten begon met groote, onregelmatige letters te schrijven. De brief luidde ten slotte als volgt: „De slavin Ruth aan Marcellus, boekhouder bij Aulus Vertius Conviva. Wees vele*ljbten gegroet Het doet me leed je te moeten vertellen ditfje vader een chSmor is. Als -Ie het prettig vindt om te weten dat ik een kind zal moeten ! krfjgen 98n een wagenmenner die; aljh arm gebroken heeft, roep me dan niet, als je thuiskomt. Ik bid steeds voor je gezondheid. Ikzelf ben gezondl" Zooals rftfen ziet: eenigsz*tB?he*èlig wat de feiten betreft, maar wat vöhflMaangaaf^olriberispelijk.- Eigenlijk was het een voorbeeld van diepgaande achteloosheid. Zij las haar briefje nog eens over, trok toen het gordijn1 ^êrMÖicht en legde alles op de Whrijftafel weer netjes. Toen zij wegging^Éét zij den brief midden op de ttfèt achter, met ëëfi stuk steenkool' er bovenop'; maar vóór dien tijd had zij het mishandelde gedicht over de musch opgeraapt en zorgvuldig gladgestreken. Het lag op haar borst, en die bewoog zidüiónrustig op en neer. Maar niemand kon zeggen dat het meisje huilde. Het was een vroeg voorjifiiÉ, en het Marsvëld was een mierenhoop van leven. IStóschen glinsterende marmeren gebouwen en standbeelden liepen deftig en statigHtfjerii welverzorgde ezels met bellentuig, met reigerveerèÜJ "die omhoogstaken uit de kwasten aan hun kop, en met vergulde hoeven. Hun taakPwas het, de kapiÖristenkindertjes een eind op hufiijfttg rond te dragen. De kleinste baby,s*W&ren als patrollen in een gordel aangebracht; — twee of drie zaten er aan iederen kant, met rammelaarffiïSrP fopdotjes van leer en ivöor fefpïlÉin^e grooteren zaten, zelfbewust van houding, met een rijzweep in hun hand, 'S'éhrfjdelingsf op de gedweeë dSgfeff.^fte allergrootsten, die minachting hadden voor ezels, ttètefpfeièW óm beurüSh dragen'döör tWenp'groote, loodktarrfgè' ofefaftiijén. Ajaï^w^tó^éltetfJfteV en zij sloegen hun gepluimde varkensstaartjes heen en weermin slingerbeweging. Marcellus, die op weg wasifhaar eenilvifeyleöliippodromen, hield zijn paard in om schoenmaker Pedaöiös'öit de Sandalen- iriakeïsstraat te begroeten. Pedanius was een mager, kranig man met smalle schouders en een neiging tot mystiek. Bovendien was hij een man van principes, en onder andere was dit er één van, dat hij nooit uitging zonder een of andere bezorgdheid mee naar huis te brenger* fdiejjender het groote publiek heerschte. In die dagen sprak men in Rome aan alle kanten over den toenemenden woningnood. Niets was daarom natuurlijker dan dat de woningnood datgene was waarover ieder zich bij voorkeur bezorgd maaktestajNiemand kan Rome méér bewonderen dan jkrfyWklaard&fiedtotes, waarna hij er dadelijk toe overging, flink op de stad en het stadsbestuur af te geven: „Maar-hét systeem deugt niejfcifLet maar eens op de woningtoestanden. De hoogere Mafese neemtfweklra méér dan de halve stad in beslag met haar pale&aglken parkg^^f zoodat er voor de gewone menschen geen plaats overblijft. En wat is het gevolg daarvan: Dat de huurhuizen van hefcjeene eind van de stad tot het andere jin' de klauwen van^KOekeraarsozijn en hun pachj^g en wederpachters, Ik voor mij> Maar daar heb je nu mijn zwagfif^yerder hoef ik niet eenstte gaan. Ofschoon hij een ellendige woning heeft op de zesde verdiep!^, moet hij. tweeduizend,^ zegge tweeduizend — sestertiën huur betalen. TwögdMizen%sf£tertiën. En ik weet uit betrouwbare bron, dat je in de noordelijker gelegen steden een behoorlijke en geschikte wtlft samen t»<^6aphyrus, die waard geweest is, kan men nu gelijkstèfteft* «ietieen zwèTWer. Hij houdt verblijf onder de bruggen en haalt den kost op matwedetón. ©a^hij een bedehöft? binnenging —I en dat nog^Wel zeven keer — kan niets goeds beteekenen; want alleen de bedelaar die iets krijgt komt nog eens terug. Het sp,ijt>'schörifc>bifna geemaffy: dacht aan de heimelijke blikken der vrouwen', , op zijrinlii^ tusschen de overdekte zu^ngangen|irFerwijl''d)é 4MWla: bij het zien van de tengere gestalte in den hyacint-blauwen mantel sneller klopten, stelde hij bij zichzelf vast: gekbteflÉ-l^«*ÖejtflWf<-! 1teaen,>en als naaste-bloedverwanten had hij niemand meer dan zijn vader, Papirius, en de oudpcCJrootje. Van beiden gold hetzelfde: hen te moeten verhezen zou voor hem een zwaar en ernstig verdriet zijn. Hij besloot, als het zoover .zdmlmoeten komen, de begrafenis in elk geval zoo luisterrijk! en plechtig te doen haaien als daarnaar met geld te bereiken was, Hij besloot daarenboven, in elk geval de verhooging voor den brandstapel groen te laten schilderen. Wat zijn uiterlijk betreft maakte Marcellus een bijzonder keurigen en antiseptis^ben indruk — als een soort van fatterig asceet. Waar hij zich ook vertoonde bracht hij door zijn verschijning alleen al de omgeving — ten minste het mannelijke gedeelte daarvan — aan het peinzen over het een of ander dat geen bepaalden vorm had. Hij maakte een effeg£als een gedachtfostjeep tusschen aanhalingsteekens, en de aantrekkingskracht die hij uitoefende vond haar voedsel zonder twijfel méér in de belofte die maft in hem meende te zien dan in datgene wat er in werkelijkheid van hem uitging. 2jn, oogen waren een paar droefgeestige schalken in een; flQrsch gezicht, en zijn bewegingstechniek was een eenigszins in stijl gebrachte Se^fJ&ldernonstratie van de bewering, dat de menschelijkefga^ift — evenals de flirt — uit een aaneenschakeling van onderbroken valbewegingen bestaat; en het vermogen om steeds e«j$/yast en onveranderlijk masj^^te dragen — wat velen meJypjqeizame inspanning bereiken — was bij hem aangeboren taler^j|jGjj was achtenswaardig. ..tfè^anius' vertolking van den nachtelijken droom hadj^j^ïfib cellus verstrooid gemaakt, zoodat hij vergat de (jgjafo in ontvangst te nemen welke hem gebracht werd door ,meisjesoogen die even zwart waren als de zijne en die maats ten halve schuil gingen onder de eerste stroohoedendvan hetjaarv Hij vergat ook stil] te;,blijven staan om naar de kleurige rij ezels met de kapitalistenkindertjes op hun rug te kijken en naar de olifanten, die met hun slurven om «eldstukken bedelden. Hij liep voorbij den grooten zonnewijzer-obelisk met de gekl^u^fe steenen, voorbij de tempels, de standbeelden, de pergola's en dert zich steeds voortzettenden plantsoenaanleg, zonder er iets van te zien. fjjjjj: dacht aan de moejjbfl^den die er altijdn^. stondehülisschen zijn vader en hem, en nu hij; de mogelijkheid vóór zich zag, dat de oude heer zich binnen niet al te langen tijd dood zou driufcen (een doodsoorzaak, waarmee hij zich genoodzaakt voelde rekening te houden), werdtthet hem toch week om het hart} Met de 4«jptimentaliteit d*&toentertij|,J|^ de lucht lag was hij bijnafig de stemming geraakt om zijn vader alles te vergeven, wanneejhkefcy*óu kunnen gelukken op voet va» 0tj$echandeling met hem te komen, wat echter niet zeer waarschijnlijk was. WantJh geen ertjteii opzicht leek hti op zijn vader, hij leek net zooveel op hem als een aal op een koffer- visch, èn(iW geen enkel opziófè&ètischte hij ook op den öuden Papirius te'!lijtèn. Zoo weinig kort1 z^ff^WtÖer zelfovtiïj hem door den beugel, dat hij bij meer dan één gelegenheid • $Bjpq > „fWkt'is er aan de hand?" vroeg de deurwachter doodbedaard, toen hij met zijn hoofd om de deur keek. „Kom binnen en doe de deur dicht, Euphemus." De oude man kwam binnen en ging zitten, terwijl hij lijn vingers aan zijn voorschoot afdroogde. Hij was bezig geweest ansjovis in rijen- te leggen voor de keukenmeisjes, en hij bracht etSrt. luchtje mee dat niet bepaald vrij van geur was. Zoo sterk was het, dat Euphemus zich genoodzaakt voelde met een soort Verontschuldiging voor den dag te komen. > W^Ê, „Ik ben bang dat ik niet al te lekker ruik!" begon hij. Op Euphemus' gezféht werd een oogenblik een uMrakking* van geesteszwakheid zichtftaar, eh hij trok zijn jpahcaiflers op. „Ik ben bang dat ik het niet weet." „Bedenk je nog eens, Euphemus!" „Ik herinner me niet dat ik het woord .ooit'gehoord heb." „Maar alff'het nu eens geen verband houdt met den ouden heer. Laat ons zeggen dat het slaat, bijvoorbeeld, op den schoenmaker Pedanius." Het gezift van den deurwachter klaarde op, en hij antwdordde: „Ik vraag me af of het niet ,>ezel" zou beteekeneh^iï; „Aan welke taal is het dan ontleend?" „Het zou me niet verbazen als de uitdrukking door een Jood gebezigd was." Marcellus trommelde zachtjes met zijn vingers op het blad van de tafel. De verklaring van het woord had hem niet veel verder gebracht — zelfs al zou ze juist zijn. Hij keek den briWiWMfUk en vroeg: „Heb je iets gehoord van een wagenmenner dfeiöfjiri. arm gebroken heeft?" Euphemefï schudde het hoofd. Hij had van geen wagenmehnefi gehoord. Marcellus keek nog eens voor het laatst het briefje in, waarna hijr&et op de tafel legde en vroeg: „Weet je of er iets met Ruth gebeurd is?" „Zij heeft een nieuwe, elegante, grasgroene sjaal." Marcelladifronste zijn wenkbrauwen: „Hoe is ze gestemd?" „Toen ze hier binnenging, was ze net zoo wijsneuzig als altijd. Toen ze de kamer uit kwam, was ze zoo treurig als een aap bij afnemende maan." „O — je hebt haar dus hier binnen zien gaan!" „Ik heb haar zelf gezegd hoe ze de wtur open moest trekken." „Wees zoo goed haar te gaan roepen." De deurwachter draalde een oogenblik. Toen zei hij: „Is het me vergund een enkel woordje te zeggen?" „Steek van wal, Euphemus."^,-föffl „Voordat ik hier kwam — in mijn jonge dagen — wiiW ik heel wat méér van vrouwen af dan de meeste jongemannen het gelöryhebben er van af te weten." „Ik ben er zeker van, dat je een schelm geweest bent, Euphemus." „En langzamerhand was ik er achter gekomen, dat zelfi tlè zwaarste verliefdheden vanzelf ovsügingen, als je de dirtgeh maar koelbloedig beschouwde. Zoo niet eerder, dan toch als je het voorwerp in kwestie een tijd lang goed waargenomen had. In het ergste geval moest je maar wachten, totdat er één kwam die nog mooier was. En er komt er altijd één die nog mooier is." „Ga verder!" „Ik deed ten leste de ervaring op, dat, wat den eenen dag de hoogste waarheid was, den volgenden dag twijfelachtig en na een week posit*ö?e onwaarheid was/feWtwf „Heb je nog meer van dat soort dingen opgemerkt?" „Ik heb als hoofdregel uitgevonden, dat men in elk geval alle huiselijke aangelegenheden binnen zuiver zakelijke vormen moet houden. In het tegengestelde geval krijgt een mensch niet anders dan last." „En heb je zelf in overeenstemming met die prijzenswaardige ondervindingen gehandeld?" „Eerlijk gezegd, zelden!" ,;fe;ernog meer, dat je te zeggen hebt?" „Neen/friet meer." „Wil je dan Ruth gaan halen!"' Woc En de oude, Carische deurwadHter, die even wijs was als Seneca en Salomo en evenveel ervaring had als ziif ging terüg naar zijn ansjovis, maar onderweg riep hij Ruth. Zij kwam dadelijk, en Marcellus zag haar vol verwachting aan^f^w^ „Wat is een chamor?" Het meisje kneep haar handen- samen en geleek op verbfctffende wijze op koningin Nefertiti. „Ach — wat komt.dat er op aan! Maar als je wilt weten wat je vaderHlfc.-r-!" „Dat hoeft niet. Ik ken de familie, maar wat heeft htjrjQU misdaan?" „Dat hééft hij gedaan, dat er morgen een wagenmenner met een gebroken arm komt, en wij — wij samen moeten een kind op de wereld brengen, en dat kind is al verkocht — en — enf}*4jSÖ Zij sloeg haar armen om den hals van den jongemajlöen jammerde: „En jij moet mij helpen. Hoor je het — jij moet mij helpen, ik geloofj-dat ik het besterf, als dat gebeurt." ÏMtffffeUus was maar twintig jaar Hij drukte het meisje aan zijn hart en streelde haar over het hoofd. Hij wjflfertiet wat hij moest. doe^Jif^^f: „Dat zal niet gebeuren!" zei hij vastbesloten. Zij keek hem vragend afgt/imaar wendde zich weer af. Deze woorden klonken meer als een heroïsche theorie dan als, een belofte. „Wil je me van hier wegbrengen?" smeekte zij zacht. Dat maakte hem als het ware wakker en weer nuchter, en hij vroeg: „Weg? Waar moet ik je heen brengen... zoo geheel onvoorbereid. Maar er is wel een andere oplossing te vinden." „Wat zou dat zijn?" „Ik zou eerst met Grootje kunnen spreken." „Grootje zal er zich nooit in willen mengen." „In .den hoogsten nood moet ik ernstig met den ouden heer spreken —." „Helpt dat weléens)ziè!lfveèn oogenblik van haar af en greep een amulet. Hetiwas een kleine gouden schijf aan een ctóimen ketfijng. In de schijf was eerdhalf uitgewisrffln„si me amas? gegriffe Mttrkudte het voorwerp en hing het om haar hals. „Draag dit,... als je me liefhebt!" zei hij. : En terwijl hij haar al datgene)4wfhiirierde wat de eerste man de eerste Vrouw toegefluisterd heeft$«tierf er in een klein kippenhok in het achterhuis een hen? z| HOOFDSTUK II Grootje Papiria wekte de slaven, vóór de dag aan den hemel schemerde. Met haar hoornen lantaren, bruin als rook, in haar linker- en een rotting in haar rechterhand, spoedde zij zich voort door de gang, waar de slaven; nog slaapdronken, het bekende gekraak iifen>!lawaai van deuren en grendels hadden gehoord, dat haar komst aankondigdés Jftkf geroep van kamer tot kamer klonk als een genoegujÉ^dfeuoek waarin de zinteekens gehoest waren en krachtig geaccentueerde slagen met den stok op de steenenvan jde.gang. „Opstaaö'f" kakelde Grootje. „Het is dag! Opstaan! Hallo — Balbilla! — Balbillaü '— Balbilla!!! — dat ondeugende meisje «rnnu heeft zij vannacht Philetus weer bij zich gehad — nou, dat is rteti minste iets, ze kan antwoord geven. — Qpgtaan —■ heWsjcbgdK Uit de kamertjes van de. sla ven klonken de antwoorden flauw en krachteloos, als om er verzet tegen aan te teekenen, dat het dag was,;-*- hetgeen het dan ook in letterlijken zin niet^wa^ Alleen Euphemus was op. Hij stakzijttthoofd door een Jctór ir£f\ de deur en zei met zijn schorrige stem: -svfng 94 2ï>u ■ rap „Goeien morgen, Pajjiria! Wat is het voor weer?" De oude vrouw kuchte: „Het is weer om jicht van te krijgen'èn te gaan hoesten, zulk weer is het. Alleen degenen/dié regenmantels verkoopen en waterlaarzen vervaardigen verheugen zich er over. Richt vandaag je gebed tot Neptunus en kom dan beneden in de keuken, dan krijg je wat warms te drinken." Zij kuchte weer en liep zoo licht als de wind vóór den zwaarderen Euphemus uit; „Je bent gisterenavond zeker naar de speelclub geweesfUjffèf piria!" zei de deurwachter, toen hij was gaanrBtten. „Heb je wat gewonnen?" „Vijfenvijftig denaren!" antwoordde Grootje. „En bovendien zonder te stechelen. Wij waren met ons v^Hf^imWsjes van over den middelbaren leeftijd, die elkaar probeerden af te zetten. In Rome kan je nog eens op een aangename manier een uurtje verdoen. Is er wat gebeurd terwijl ik weg was?" Euphemus vertrok beteekenisvol zijn mond. „Zooals ,J?e' "t nemen wilt. We hebben hier in huis een paar menschen die hard bezig zijn zich aan de klassieke domheid schuldig te maken." „Bedoel je Bilbilla en haar vriend Pltffetés^S^ „Nee — bij Endymion! die bedoel ik niet. Of tweè zulke onnoozele schepselsJimsjkalars armen terechtkomen, dat is toch van niet de minste beteekenis. Ik denk aan Marcefius en moeder Sara's kleine wespenjong van een Jodenmeisje." „Dat is toch zeker niet méér dan het gewone beetje flirten, dat Marcellus doet. Hij is al te week om een werkelijke eersteddafe domheid te begaan — helaas. De laatstéivfl^jièr lang heb ik gehoopt dat hij het bij den drank zou zoeken eWrifclaatste twee, drie jaar heb ik, ik weet niet hoeveel keer wel, heele proefcollecties jonge meisjes naar hem toegesleept — onder allerlei voorwendsels natuurlijk. Nette meisjes van zoogenaamde „goede familie" voornamelijk; — jonge lammetjes met eenvoudige, goede, onschuldige harten; — maar ook een paar minder nette — waar wat meer aan was. Alcohol behandelt hij zoo ongeveer of het zwavelzuur is en op de jonge meisjes wordt hijJitó1 beleefdelijk verliefd in de volgorde waarin ze hem vóór oogen gebracht worden. Hijseindigt nog eens als een wonder van cor-; rectheid." aibojsüy „Hij is een wonder van correctheid; maar het moet een man van voorbeeldige deugd zijn, dien een meisje als Ruth niet in staat is in vlam te zetten, als zij>in ernst haar. oog bp henpitóNö vallen.. Ert -*> wat ik zeggen wou — voorzoover:ifcfte/gréperórtèBd bevinden de jonge menschen zich binnenkort in medio op^tÜ/ Grootje lachte met haar doordringend gekakel, dat de slatint zoo verafschuwden — vooral des morgeris\iv!roeg£&Dan mdetien! aeiZich haasten; want als ik niet verkeerd ingdkmï! ben (en dat ben ik gewoonlijk niet) is er op andere wijze beschife/pytris^f over dat kleine wespenjong van een'Jodenmeisje. Waar leer jij, tusschen twee haakjes, dat „slangf op jouw lfeéftijd? Ik wou dat Marcellus daar wat van had. Het zou hem ibêfiér staan dan jou." „Ik weet nietfiafet er beschikt is!" zei Euphemus. „Maar ik zou wel willen weten bfsfifet een slechte beschikking zou zijn, wanneer Marcellus het meisje kreeg. Dat zou — als je me de uitdrukking vergeeft — hem heel wat „opvlooien" — en, nwijaj' hij heeft het noodig een beetje opgeideoid te worden rrelT <§flÓ«rtje sprong van de tafel waa»zfe op gezeten 'had, greep een zweep, jjfe, boven den haard hing, en maakte zich gereed om naar de bakkerij te gaan, —-«pfr van de zaken die Papirius er nog bij deed.ri,,Mij had in mi/ft handen moeteniivallejl, .toen ik den leeftijd van dat meisje>had! Nou ja — geloof je niet dat hij dan opgevlooid was?" Grootje liet de zweep krachtig knallen en spoedde! lich naar haar taak. BtriteflCkadi het opgehoudéh te regenen! en de oostelijkst hemel glansde als pats gepoetst koper. Euphemus constateerde dit, toen hij eenige minuten later de steenen vóór de hoofddeur met een invaliden* bezeraiiraigr^lrabladeren ging behandelen. Terwijl het water uit de holten die in het steen gesleten waren spattend omhoog werd geveegd én zich vereenigde met den stroom die zijn weg zocht naar de riolen, schoot zijn onderlipgsterk naar voren, hetgeen zijn gezicht een uitdrukking gaf, alsof hij over iets -peinsde waarmeevjiij niet verder kon komen. „Zij moest hem hebben!" vertrouwde hij zichzelf toe. „Maar hij had een half jaar geleden moéten-beginnen met poot-aan te spelen, maar, zooals bekend, verafschtWMtsfhij regelmatigen arbeid." En terwijl de beZdmrtfcsfcMaatste plasje water deed verstuiven, voegde hij er bjjnoi,En eigenlijk ook onregelmatige»!" Er zijn menschen, die niet willen gelooven dat de stomme en redelooze dingen vriendschappelijk of vijandig tegenoverrifcii: mensch staan. Ze zouden minder zeker zijn in hun oordeel, als ze den verwijtenden en boozen blik hadden geÜendwaarmee Marcellus (Zijn wekker aankeek, ongeveer op hetzelfde oogenbHkldat Euphemus deze pessimistische alleenspraak- hield. De weerglans van den koperen hemel drong door het Zware gordijn heen en Jvièl;-bijzonder stiaik >— als om een zedëpreek te houden — op den wekker, waarin het water reeds lang uitgeloopen was. Dit gebeurde, zooals steeds, met een geluid dat het best te vergelijken is met het. langgerekte geloei van eerftwlCÏ kouden kalf. Maar Marcellus had geen herinnering aan welk geluid ook, sinds hij Ruth had hooren zeggen: „Le*f wel en blijf gezond!" Bovendien was hij in een gemoedsstemming, waarin hij zeer geneigd was te gelooven aan een bewuste buiten -werking-stelling van de natuurwetten, met de bedoeling het hem moeilijk te makehr'Marcellus.had „spleen^.n Toen hij geprobeerd had te liggen — eerst op zijn rechter-, daarna op zijn linkerzij en vervolgensiop! zijniwkie* $ijn rug, zonder dat hdfc- hem verzachting had gebracht, besloot hij--(til probeereij} rechtop te gaan staan. Hijsüeed dit in eeniptemming als die waarin de mensen die in een moeilijke situatie verkeert de laatste hulpmiddelen aangrijpt. Toen dit bleek betrekkelijk weinig onaangenaam te zijn, kreeg hij het denkbeeld voort te gaan en een bad te nemen. Het huis was altijd? van de bakkerij uit van warm water voorzien, ÉóditöMraj deze proef kon nemen, zonder dat hij daarvoor over een bijzondere hoeveelheid wilskracht behoefde te beschikken. Toch voelde hij cfcfe tochten van de deugd zij»'lichaam doortrekken, te%f>fti| aftft^te-aijn kamerjapon en zijn pantoffels te nebben aangetrokken, naafïilétftt^aööm begaf, waaHhlpfeefïgeluk had een van de knechörte vinden, die hem kon helpen, hem kon wrijteei^en met zalf insmeren. Hijiatd een gevoel alsof het bestaan begon te spinden als een kat met warrife'haren, en toen de knflpht de olie klopte om hem te gaan scherêW begon hij te denken. Dat denken zette hij voort in het caldaffcffi^iwaar hij zich zorgvuldig warm liet broeien en een koude aftpd&hg nam. In het nauwe, zoet geurende unctorium werd zijn z^tmsiem'üèA oogenblik gevangen door een nieuwe haarpomi&de van pneaftitt&^ropwekkenden aard; maar toen hij zich wèer^fofHjn kleedkamer bevond, waflfthijr aan het eind van zijn denkktüMïht gekomen, en^en hij een tijd later ging eten, zag hn rer even vreesaanjagend uit als zwakkelingen er ufc-jHégen te wen, wanneer ze vervuld zijn van een gro^C,besluit dat ze genomen hebben. MarcellqjSs^atfêÉwak. Het zou nutteloos zijn, een feit te willen bedekken dat toch duidelijk in het oog zou vallen, lang'i^éfe dat men op de helft van*$et verhaal^vJtn'Öhi geschiedenis zou zij^' gekomen. Maar al zou hij heel "Wfet krachtiger ge%?ttfst >èijh, dan zou het toch een moeilijke taak zijn geweest, zoo maar ineens een jonge vrouw voorgoed in veiligheid te moeten brengen. Hij ,trachtte zichzelf npijs te maken, dat gemakkelijk in orde had kunnen komen, als hii maar"drie dagen den tijd had gehad; maar ofschoon hij slechts twintig jaar de gelegenheid gehad had zichzelf te leeren ikennen, wi$e>liij heel grott* dat er van dl&Ötie dagen toch eigerit^afftÉT 'éét^riffi^ Avel de laatste — in aanmerking zou komen, end^lftzidtt waartoe hij in zijn binnenste kwbm was er oorzaak van, dat eelfs volkomen öïibaialdige dingen in zijissomgeving hem prikkelden, Lwvlëïd heeS> duidelijk, toetvMi, terwijbrh^rtabuÉaastigen maaltijdSveta otbetde, plotBe^afentfin onbedwingbawttï dsattg in zidl8Vöelde om de bijbelspreuk, dieJtecht tégenover hem aan eenltflÉjur hing, te»3«terw^fleren. Er<«@hd metodrttóelijk^^B^ltliPe en welmeenende letters: ^£Y#1 wist niet anders te antwoorden dan: „Dat doe ik misschien ook." Grootje neuriede: „Zegerijk plaat Eros zjiéivkandels-jraotf Marcellus ging opgewondan voort: „Als dit gebeurfoikan men hier in dit huis niet blijven en de achting voor zichzelf bewaren." „Laat de^ichting voor jefiélf dan een vermageringskuur ondergaan. Je behandelt die langzamerhand een beetje al te veel als een os die vetgemest moet worden. WeétQje wat dat zeggen wil, er vandoor tfe gaan met eenwavin?" „Hoe bedoel je?" „Zonder geld — bedoel ik! Dat wil zeggen: rond te moeten zwerven en muf brood eten en bedorvénSH^i drinken. En als je tegen den nacht bij een herberg komt, dan heet het: we hebben twee soorten bedden — van acht en van tien as. In die van tien is een rattenval. Begrijp jeffesd Afarcellus keek somber voor zich HitnHij haatte den luchthartigen toon die den leden van zijn famikerjeigen was. Vooral haatte hij dien, als hij zelf er het slachtoffer van was. HjySei ernstig: „jé zou me kunnen helpen, als je wüé$&f' Grootje PapirtasnKhndde het ^ém&>ï^dt^ié.icb. op den grond neerglijdért. „Kom!" zei ze. „Laat ons" over de'dingen pratëatf^ Ze "gingen naar het aangrenzende magazijn, waar Grootjes grafsteen in een stevige omlijsting van planken lagr-Papirius had hem kort geleden laten vervaardigen — hij was solide en goed afgewerkt&Marcellus bleef staan en las het opsdfcmt: „Wet eerst stond zij op van haar legerstede, het laatst begaf 'd^ÉftdWsf ^ifeie — nooit dat'zij zonder dwingende latemreden haar werk na." Grootje ging op den steen zitten' en maakte voori Marcellus plaats naast zich. Zij zei vol verachting: „Zet toch die geschiedenis u^Jtfiwbfd! Poeh — je ruikt erger dan twee lijkstaatsies. Wat is dat voor fraaiigheid, waar je je mee besmeert. Maar luister nu eertt$ mijn bes»-jongen, je zegt wel dat ihaj^ helpen kan, maar dat kan ik niet. Met zakelijke aangelegenhectensKah ik me niet bemoeien. Als wij van je vader verlangen dat hfjrwis zal verzorgen '-—.goed verzorgen — dan past bèt?dHiiinlet, tegen zijn beschikkingen in te gaan. In ieder gevalrwfct! zonder hem een anderen wefriWbJe plaats daarvan aan te wijjMW^Zet die grillen uit je hoofd!" rjiNtaar ze is zoo jong eflHönervareft.tf*;n5 pfahStöv/tö&5 Wd!' „Tegen den tijd dat ze verwachten kan moeder te 'iwnden zal zijfjaist denzelfdenleeftijd ihebben dien jouw moeder had toen Jlpdtr bmbeld kwam. En wat haar ervaring betreft, een MfcWR* ontbreekt het altijd aan ervaring, totdat ze moedeiïjuaordt." „Het isrfermièriichelijk, een meisje eór wildvreemden schooier van een worstelaar — of wat hij nu is — in de armfcijtto werpettf'^Btèjöfl1 „Schooier of^eenbnehooier — mijn beste jongen; wij hebben geen met ortsQjkjfetelnd aanvaardbaren maatstaf, aan de: Hindi waarvan we dergelijke onderscheidingen kunVien maken. Vpoial niet, wanneefhet menschen betreft die we nog nooit gezien hebben. Men kan heel gemakkelijk een schema opstellen volgens hetwelk! de-ri^wtafonraanstaanden ondercRomes opperstoiiettf) j&flzefid groöjiï, onmiskenbare bandieten worden. Ënsntiafcihe/ tttjfeihèt feit, dat hij een vreemde voor haar is, is het voldoende te bedenken, dat'ikjfiprai^ch gesproken, nietsnvan je grootvader afwist;>*dordat ik hem „in de armen geworpen^iwerd — ifcubu weieens wilkstiweten, waar jede woorden vandaan haalt voor• die^sréntimenteele; gezwollenheid! -*fotEn je moedersréifcM lövlrt&vmet: je vader tetófcstand gekenlen door een briefwisseling ... o — tusschen hun wederZijdsche. ouders. Zoowel je moeder iatefikifliebben onze rjsinderen met.'Opgewektheid ter wereld gebracht-ien wijiibebben met geen schijn of rttchaduw aan de mogelijkheid gedacht, dat Vftrop grove wijaft behandald werden. Het verschil tusschen de wijze waarop wij onze eigen kinderen en die waarop wij onze saven behandejtfitóig/ meestakde»kbeeldig, en als men een verschil meent te zien> is dlife*ei«eijten aan de moderne zwakheid, die het verderf voor hfltf geslacht'jfc^In dit geval heeft het iweisje bovendien het voordeelt)»*'dat de meesten, zoowel slavnoljStwrijgeborenen, niet hebban — dat^ze een waarschijnlijk toch zeerrffcjetrouwbaren waarbcn^meeft, een ^e2k>n*(rJ<%id in de wereld te bren■gWbetflbMiibarborg, die. daaruit bestaat, dat zij er een gesp%«t/ wetge«Mj»èn/eii van een doktersattest voorzienen vader voor krijgt. In een stad, waarvim deofwer vol ligt met kleine, omgebrachte zwakkelingen, heeft.dttg inderdaad nieJv*Yii Ontwikkelt je tot een goed dialictkus, mijn vriend. Als je op dien weg voortgaat, moet je eirttüt^Itfe advocatl,. Maar Mtifödien tijd zal het levtitrje toch wel eenigszins gekierd hebben zakelijk tegenover de dingen te staan, hetgeen'ik tevergeefs geprobeerd heb je bij te brengen." $Sft?©en schelpje vol tact — vooral wanneerjëïaver; je vader spreekt!" klonk Papirius5 basstem achter hem, begeleid dkwffi een schaterenden lach, die deed weten, dat hij èiëér. onder den invloed van sterken drank was dan gevfttonlijk op dienj*p, van den dag. i££(sü Ze stonden op, allebei, maar Papirius dwong hen weer te gaan zitten. Zélf/ stond hij waggelend en hikkend vóór hen en hij hield zich nog maar net in evenwicht met beh»te?van Groo^e* zweep, die hij in de maalderij van den grond had opgeraapt, om de slaven die den molen voortbewogen er mee op te njpjrtrr teren. En dit zwaaiende dronken heerschap beroemde er zich op, een Papirius van den patricischen tak te — behalve Marcelrasnde eenige overgeblevene, nadat al ;ajn broerarlöfc zlfeters gestorven waren — en bracht zoo gaarne dien ktidu» Pipiriös Cursor in herinnering, die vijfmaal^Jo«»jl sn^wdemaai dictator was geweest. Dit heebsdbap was het, dat zelft^mnneei" hij het ergst beneveld was, met groote uitvoerigheid kon vertellen van alle bekende en ook van verscheidentftönbekende en ongeloof!* merkwaardigs' gebeurtenissen uit den tweeden Samnitischen oorlog. Papirius werd algemeen aangezien voor eéf^olkom«6normaai exemplaar van den jaargang van weinig'flinke jongemannen, die getrouwd waren in den tlifil toen de Schotéjöhe grensWuwt werd opgericht. Vandaar, dat hij een streng aanhange» isfefc van het tweetonderstelsel, een denkbeeld, datinrti*C*10.op der ttfdéh dikwijste berde is gebracht, maapAbytjkgtoéyaeWi gWJëte opleving kende. Toen echter de eerstgeborene aansizKA vtetüten- werd gelegd en hij zag welk eeniltie%.tóerrqilaac: net geslacht voort zou moeten zetten, rnatroitejsheteflcind Wel) o^ maar gasnet haastig weer uit handen, en hij,ibe4oofde zich^eft plechtig dat die vergissing niet herhaald zou ivtórden. Op die wijze was Marcellus eenig kind gebleven — een kind^dat door den vader mé£vriendelijlten*««hting behandeld werd en door de moeder — in PapiriiK» b^slJrrsfe-Ws een flater of iets waarvoor men een verotttfediMdiging maakt. Papirius' gezicht had iets eigenaardig sponzigs, zoo ongeveer als de beenen van'«en voldeï?óffls)^hrjidronken was, glom het als nat leer. Marcellus bekeek het zorgvuldig; het bleef .teem echter onduidelijk als een droomgezicht of als zag bSjihet door de wanden van een leege flesch. Toen het zicotopende otti te spreken, leek het alsof teet, in tegenstelling métandereigezichten, de bovenkaak bewoog. Het zei: „Je hebbeen fout, Marcellus!" >j Mo De jongeman keek vragend op. Het gezicht glimlachte sarcastisch: „Ik begrijp je verbazing; maar nogmaals, je hebt' een fout — een hoofdfout. En- wel deze, dat het je aan hetf mogen ontbreekt om een'foit snel te doorzien, te boeken en te léten schieten om een nieuw onder handen te nemen." „Ik begrijp het niet heelemaal!" bracht Marcellus in het midden. „Ik had ook niet verwacht dat je dat zou doen. Laat ons het geval daarom heel langzaam behandelen. Je bent, zooals bekend, dichter. Daar isgftjets principieel verkeerds in. Vele achtenswaardige mannen zijn door liefde en tegenspoed op het dichterpad gevoerd. Je maakt bijvoorbeeld gedichten'over musschen — niet waar?" „Ik heb er één gemaakt." „Hetgeen er één te veel is. Na Catullus' klaaglied over de bekende, gestorven musch hebben we er geen meer ftoodig — vooral niet, daar dat, zooafc bekend, van dien aard is, dat het zeker den dood van het dier bewerkt zou hebben, als het niet van te voren al dood was geweest. Maar met jouw — met verlof gezegd! — kleverige natuur bü|f [je aan dat vogellijk vasthangen — in plaats van je zelfstandigheid te toonen en een loflied op een papegaai te maken. Begrijp je me?" „Ik begrijp er geen woord van!" „Evenzoo in het volgende geval: je hoort van een zaak die niet in overeenstemming is met je persoonlijke gezichtspunten, en daar je — ook weer op grond van je natuur — die niet kan regelen of opgeven, blijf je er aan vasthangen. Je praat en. je laat je omgeving deelen in de oneerbiedige theorieën over je vader... en dat nog wel, nadat Euphemus meer dan tien jaar lang geprobeerd heeft je in te prenten dat men toegevend moet zijn voor zijn ouders, omdat zij de ervaringen van één generatie minder hebben om op te bouwen dan men zelf heeft.isuttitil „Maar ik moet me toch houden aan de gezichfi$*unten die ik zelf verworven heb." „Als er geen anderen zijn die betere hebben — ja! Je verwijfde gezichtspunten kwamen al aan den dag, toen Grootiéfinog in Tibur rondwaggelde en met poppen speelde; maar wat toen een pad was is nu een breede weg, en ze bederven de wereld. Overigens ... al dat naar voren schuiven van eigen gezichtspunten, nieuwe gezichtspunten, nieuwe wijzen van opvatting ... dat berust allemaal op dat gebrek aan stabiliteit, dat hetgeen men modeslfiDemt in de wereld brengt— de aapachtig* De straat der Sandalenmakers 3 neiging van de menschen om iets' 'nieuws te willen hebben. Dat is een bewijs van onrijpheid/' i ' .-l ' ;,Ik begrijp nog altifcimierwrat dat met Ruth tejnipiken heeft." „Dat komt nog. Na hetgeenJib'(daareven gehoord heb, is het mij duidelijk geworden, dat ik je opvoeding'verwaarloosd heb. Geen jongeman van opvoeding zou ovep Stijn vader spreken, zooals jij deed. Ik Tkrfl' je daarom eens een paar wenl8B|i geven over de allereerste beginselen van levenskunst. In twee kleine regels kunnen die saamgevat worden — ten eerste, dat men bijtMs «aanstalten moet maken om op te breken, begrepeh? Dus op te breken, terwijl Imen je uitnoodigt nog wat te blijven. Dat is niet möeijijfo^wel?" i'Atoo „Nee —>'datt>is gemakkelijk genoeg." „Jawel — dat wil zeggen: dat is verduiveld moeilijk. Hieronder valt ook, dat men „dank je" moet zeggeri/sad zou men wel lust hebben nog een stukjb'te nemen — begrijp je?" „Ik geloof van wel." „De tweede regel is: een onveranderlijke gezrahtsuitdrukkkig te bewaren. Zelfs de grootste idioot kan omhoog klimmen, als hfjvhet maar kan latemcaijA omgeving een knipoog te gevëmtfv Ntarcellus, die "het gevoel had, dat rjijnsiwder hem bedektefijk voor denc|geicthield of met hekVspeelde, kwam zoover, dajnhij in woede ontstak — maar zijns woede maakte^et^eïaifgsiihis comisch-droevigen indruk, omdat hij zich niet volkomen liet gaan, maar het een eenigszins plechtstatige woede was. Hij zei .„Voorzoover ik hef begrijp, "/Witfje -hebben dantnenvaich van alle tradMbneele oogkleppen voorzit Dat ben ik intusschen niet van plan, en ik wensclï!200veel aM maar mogelijk is te verhinderen, dat dasfiijonge meisje Mer in huijnhetjisiachtoffer wordt van die grove behandeling die men met haat» wx>rhéeft. Dan mag/'ije dat voor mijn part modeiittttefcbeif gebrek aan stabiliteit of wat je maar-Wilt noemen." Papirius hikte, \het aandachtpunt datgeiie.'wat er naar boven kwam wasiJajtereen zuchtnbedoeldo4I>ergelijké3aidatihgen bedekken niet méér dan een Tarentijnsch 'hentHri'. antwoordde hij;; ;,'WsaïLH«i eigenlijks^ «ra^ is dat jij ?tet>iin*isje graag zelf zou willen hebbenotDaarom kom je er toe, alle gepastheid en tact uit het oog te verliezen." qqoq tsttf nc Hij kreeg een hevigen hikaanvï^zijn gezicht was benauwd opgeblazen en het zweet brak hermaan alle kanten uit. Het duurde even, eer hij tijd kreeg ommjn voordracht voort te zetten? „Tact is een moeilijk-ntik, jongeman! Eninietiwél gemakktftfk te verklaren]j Maar laat bfei naar een bepaald gebied kijken^d- labeions de zelfmoorden nemen. Als een man tot het residtaat komt, dat het leven niet waard is geleefd te worden, dan kan hij het Y4&toatfiAfeê6j: dat doet op de manier als de schatkamerbestuurder Trebius onlangs: — dat hij zich ophangt aan een lampenhaak^buitgn de deur van de slaapkamer van zijn vrouw, ■zooaat zij de punt van zijdehoen in haar oog krijgt, a^i^ffièf liedje neuriënd, den volgenden morgen over den drempel treedt — ja, dan is dat in elk geval niet tactvol. Zelfs zijn beste vriend zal dat niet tactvol noemen. Indien hij daarentegen, geharde bekende natuuronderzoeker Empedocles, aan den rafldjvan-flf^ krater van den Etn»*ö.ndkJautert en door, puur gebrjaj^aan wetenschappelijke matigheid zijn evenwicht verliest filo ||, dan is dat tacfefeZetfs. vziijjBt! ergste vijand zou niet sjpders kunnen zeggendj»f tej# fff|i*'ftiri: J „Je hebt te veel op!" stelde Grootje vast. „Laat ons -mi tot de zaak overgaanjAisvNïe*s is gauwer gedroogd dan een traan, en jjjwblej: berust meestal hierop, dat men de dingen op eêWWerkeerde waarde schat. Ieder muildier gelooft dat zijn eigen last het zwaarst is —" Ij : Jp^tKÈ „Je spreekt den heelen tijd, alsof het een zwakheiagtete probeeren de menschetfjmenschelijk te beschouwen — jaybijna alsof dat bekcheftjk zou ztt^.f. FH5*£? ffi ,5^fi bewandelen de aarde, mijn beste jongen. Ba^onthoud wèl: de kameel die hó*êtts begeerde te hebben verloor ook zijn ooren." Op dit oogenblik was het, dat Marcellus een vaag gevoel had alsof Grootje tegen 'hem knipoogde. Een oogenblik later was hij daar zeker van. Zij stak hem een oude portemonnaie van rood geitenleer toe en zei vriéndelijk: „Als ik jou was, geloof ik dat ik eens in het Circus ging kijken. Je kan jezelf wel een hapje frissche lucht gunnen!" Het hangt er van af, aan wat voor omgeving men gewend is, of men het Circus een gebouw of een stad zou willen noemen. Marcellus, die er alleen maar geweest was als eenige honderdduizenden toeschouwers van en naar de plaatsen^ voor het publiek krioelden, vond de groote ruimten tamsbjfcbsrmBW^, toen hij door een verwarrende menigte arcaden den hoofdingang van de stallen berewte. Pas toen een-kar meti fijngemaakt Moscovisch glas, dat in de arena gebruikt moest worden, hem bijna ondersteboven had gereden, kwam hij tot het besef, dat het misschien niet zoo heel gemakkelijk t*ou ziifi^ttoöariabr -ineens een ziek gemelden wagenmenner te vinden. En er kwam hem plotseling een man in de gedachte, die nog nooit een voet buiten het gebied van het Circus had gezet. Hij wafe geboren in een van de stalgebouwen, had als jongen vruchtertverkocht * tijdens de voorsteffegen, was later stalknecht geworden, toen achtereenvolgens wagenmenner, opZieb^ejivyan het magazijn, van de machines, en directeuj^Vö^ihet verhuren van de jfgnrfcefcïEjn hij had den laatste» adem uitgeblazen,jj$9fcii| j$j aan een kruis hing dat in den oosthoek van de fourage-magazijnen opgericht was, — omdaf hl^in een aanval van dolle woede twee oude quasi-astrologen, die met de fraishuur ten achter waren, had neergeslagen. MarceHös wendde zich tot een waarzegger, die in gezelschap van een paar van zijn collega's een stuk brood en een homp worst zat te verorberen; maar noch hij, noch de andere: jrfpfeten konden hem inlichten. Even later bevond hij HjiHf^.achter een lange rij paarden, in gesprek met een stalknecht die aan het roskammen was en bij kleine tusschenpoozen van de paarden wegliep om den roskam op den grond uit te kloppen, waar een grauwe stree#-j&ide}ijk liét zien, hoe ver hij in de rij gevorderd was. ToënThU eindelijk begrepen had waar het om ging, verduisterde zijrtijgezicht en hij zei, terwijl er op zijn gelaatstrekken te lezen stond dat hij met veel Misnoegen dien newusten naam in zijn mond nam: „Maës is groen!" Marcdlt^^^^iiil^(ili^\Ad niet wist dat hij in ifaLrooden stal stond, maakte zijn verontschuldiging en «Milde naar den groenen, waa»ihij juist bijtijds aankwam om te vernemen dat Maës door jféj|.,;deur aan den tegenovergestelden kant naar buiten was gegaan. De gewonde wagenmenner had den geheek^i morgen in den stal rondgeloopen. Hij was aan de grens van een zenuwoverspanning vanwege zijn gebroken arm en hij was er juist toe overgegaan zich naar de confiserie van de lichte vrouwen te begeven, om de lichtekooien te gaan plagen. Geen modEjkheid is hieraan verbonden en het 8po$t}fcve moment is gering. Voor een Maceowtiër van de doorsnetózopals Mffe, komt het er maar op aan, een aangeboren nationale eigenschap den vrijen teusjel te latend — heelt iij daarenboven eennBSs gebroken rechtweriderarm, dan wordt h«ff èjgêfrlijk méér nog jtfijnrtaak, zich in te houden en zijn zaak niet te bederven door al te veel krachtsontplooiing. Maës'^jijifr[zich yftefczijn taak bewust en hij was zoo gelukkig de tweelingen PefÜla en Palla in ■W^dèigjaönbigelj «edachtenwi^tag met-, dei feÉtëe mulattin Sabina aan te treffen over het vraagstuk: kort of lang haar. Toen de wagenmenner er bij kwam, waren zij het er juist over eens geworden, dat lang haar öf beschouwd moest worden als een symptoom van vergevorderde geestegzwakte öf als grove reclame voor een deugd die aan heilig^^gftnsde,, , { „Niet waar, Maës!" zei het negermeisje met haar mond vol taart. „Als men geen Vestaalsche maagd is of zoo verdorven, dat men een1 iflthangbèril&fan vroomheidswioodig hee&j is het -Bëfechelijk'Wlll^^haar te loopefl*J9$b rflg \ -iïfX „O — i&P!Wtet; ik nog zoo net nietl" zei M*B bp gerekteh toon, téévSfiji hij de rest van SabmaJs taarffltf^o^mond propte. „W^Srbm ben jij eigenlfge geen Vestaalsche maagd geworden?" ° „Idioot'l*vZfaaei het met overtuigende kracht. „Waarom dien 'iff 'gienMferisul gewordertSOmdat je maar een Macedoniër beht die niets geleerd hStfi *tt?jdan alleen eeft|»ar paarden te beV&uiÈ&yfm Wmdè^¥&6r 'staan, Val 'jê'vam den wagen en je breekt je botten. Zal hefJf«rigetje" ^ ze deed poeslief — „zal het jongetje er aan derikÉftden volgenden keer ezek*9»tfr zijn wagen te spaitóén?" fp°c8l 8?>*:C ïwljSffis'. greep haar niet zijn linkerhand.btphaar pols ostvicswet ity&t er gebeurd zou' zijffii%ls PallaTniet met al het gezagbAOh haar acm^n'J^etf'tfHtólferi^ kinr^e^jfjirffc^}. ze. „Geen gekheid*! Laat eens hoorentariat jouw meening is over kort haar, Maës!" n nste *$ft"— daar is maar niet zoo ineens antwoord op te gesfeh. féferiflfiigen sttt» het goed en anderen staat het leelijk. Saböia *fifcrMten besp1«k1hg.,"Met zoe'f^kroespruik ben je even hope^tdos onmogelijk of je je haat» afknipt of hit laat groeie&,$&* Hij begroeit zijn handen in de bewUSTöT&CI en woelde er doorheen, tlrw^fet meisjüHnet haar>dfewodtlis? glimlach heen en sw«ef,rschudde, om ten slotte haar hoofditegen den verborjsden arm van Maës te rusten te leggen. ■'- naegf: -K&iiraiötrjÉfc: „Bij joü58l%lla, hoef je niet té twijfelen. Je hebt voldoende nek ïjJröJ^QoïMÉtetn Athene mooiere gezieffheb — ènsïbldoende zacht rfaWP: Met Perilla is hef iets' anders#y4-r|b \»eiet^iiet goed wat er a«fh mankeert, maar het is niet'heeiemaal zooals het .moét eftjÉtf^MiSêchien zóÏÉI: {Éét Aelpen, als ze een krul ariiter haar ooren legde. Dat fcwSftflblj' anderen wonderen verricht. Toch geloof ik datf 2ij het zou moMK laten groeien. Er zijn er, die lang haar moeten hebbeirf1^ •>• „Korthaar is veel practis ffiéfaipmt agrippe daarginder in de deur er ook in zou vliegen!" zitfHMaës, en de blikken uit drie paar oneerbiedige oogen van meisjes, wier beroep meebracht oneerbiedige oogen teibst^ ben, hechttenS zSeh als zuignappen'aan Marcellus. Al zoésetidfy was hij ten langen leste bij de confiserie van de lichte vrouwen gekomen, en;h|r!stond in de deuropening, terwijl hij zijn best deed zijn oogen aan hetthfjjfduister van de^kamer te jüQmjJfcmBl „Wat is een agrippe?" wbegïSarhirta^'rftx^il i ,>fien kind dat —r : tegen de regelen vana dfc natuur in '—ter wereld komt met zijn beenen het eerst. Heb je geen natuurlijke historie geleerd?" „Ik heb er eerPfceelen boel van geleerd door de vreemde zoölogische exemplaren die hier konten!" zei het meisje met een ernstig gezictójteijyj „Hier issh^it geslotettvtrit het negende uur, mijn balsemkruikje!" riep Palla Maceellus toe, die nu poolshoogte had-genbrnen en naar hun tafel toe kwam. Marcellus groette met een hooghartigheid, welke dien Lucius Papirius. -GursdE,. idie met eere genoemd wordt invverhand met den tweeden Samnitischen oorlog, uitstekend geStean zou hehq ben, erohtyarroeg met de henr e%e*4:<*fle beleefdhefd^diê^cKit, faalde indruk te maken op de menschen, welke hem voor den eersten keer zagen: „Wil zoo vriende^fcnzijn>,mij te zeggejti öf een van jullie den wagenmenner Maës" gezien heeft — den Macedoiriëtydie onder hèfrrijdeteBijri arm gebroken heeft!" „Ja zekei^kfesfim;goden zij- lof\" lachte ^ahma. Haaréfaartkejf lag nog steeds tegen den zieken arm te rusten."ibtow J>l?blfio.3s ,/Jaieker — daar kan, je je neus op afhappen!" antwoordde Perilla kortaf. De zachte Palla nam zwijgend zijn hand en streek haar wang daar tegenaan.!-: Maës zei vormelijk :1j^ierf$t9lHj^c' 9 >fflfeï%m%dorden werden «Srzelfder tijd gegeven, en Marcelius wendde'Sibh terstond tot den man in kwes^Idéeè hij overal gezocht had. Pas nu zag hij dat Ijtófeb^Hes wat op 's«agjl|. borst lagttetftfeofd van een negermeisje was, maar dat daar bovendien een verbonden arm op rustte, die: in een breeden leeren riem hing. Hij zag oótfoadat Maës er krachtige en geoefende spieren op nahield. Verder-had hij heldere oogen en een glimlach als Vaifceer^kpd. Toen Marcellusd^h voorstelde, richltte de Macedoniër zich op, schoof het meisjej<3twtttjes van zich af en groette, eerbiedig, zooals het MarCfefljfe niet zelfMto (eft tot zijn groote awehteimg) te beurt viel, wanneer hij den naam van zijn vader noemde.0 s : ■■'.<\' -OJ „Ben je werkelijk een Papirius? En ben je WerjgekQflten alleen om met mij te spreken! In plaats van een boodschapper te sturen!" \ g - JSir^T8 ffi)^ Marcellus knikte. „Ik wenschte perwjonlgk met je te spreke»; «Muien we hier ergens ongestoord praten?"! rjggr Maës maakte een wijde beweging. „Och — dit is alleen maar familie. Die zwijgt. Spreek maar vripnit — terypij; het... Hi) maakte een haastig teeken metiiïjn beide'Hahden. Marcellus zette een geaKht>b^, pj. ten» niet begreep, dgfc gaat over een jongeüflavin, die je — je — vanavond zou bezoeken." „Bij denïnwnten god! Dat was ik bijna vergeten! h; ,Ik ben gekomenalni je te vragen fgjfter wi%fi» zijn bij het maken van een schikking — zoodat — je begrijpt — zoodat je je bezoek aflegt — wtt daarvoor een .rk«Wiiórtft^|p4#|a>? zonder dat — laat ons zeggen zonder dat het een nasleep kan hebben. Ben ik duidelijk genoeg geweest?!^* at U Dat verbeeld ik me ten mintgBi Ik moet de eenejjdwiaftjWi de andere weer uit gaan? Goed. Je vader heeft hieraan dus part nöcksénéS^^ k ' ^>ge#.!«IMwi^t. Ik zou je zelf wStonontvangen en voor de rest willendzorgen." „Ook voor het kindTfebffc „Ook voor het kind — ja!" > < Bèi je er van op de hoogte, dat het van te vc#n verkochtns? fytÜzt deze schikfahg gestraft zal worden als bedriegei^afto jéeontdekt wordt?'1* , ;',fl?yW; * „Misschien. Maar ze zal in elk geval beloonqKworden als — abseen waardevolle steun die \rerfeend%ael$^ 3' .tËrioxBu Maës wierp een vertwijfelden blik omhoog naar een plankje aan den muur, waarop een afbeeldsel van de paarden-godinEpona. Hij zei eenigszins geërgerd: „Je woorden zwemmen als lijken van verdronken vróuweniimet het gezicht-jpaar bened^óggSni Zonder een woord te zeggen telde MarcjtHusyarfifógj denaren uit, die hij op twee stapels legde, en stak zijn lippen naar voren. Op het hooge voorhoofd vari den wagenmennri werden zweetdruppels zichttoaasfioHij keek schuin naar dê 'gékJstapels, toen naar de meisje? ren daarrtalnog eens naarciEpöna. Daar geen van deze autoriteiten in staat was een bres insftjftt twijfel te schifefcèn^Jstbnd hij op en begon langzaam en al pein«9w> heen enl weer te looperefiusschen de tatÈ&srjjfahad een strakke, groene tunica aan met roode mouwen, en Marcellus schatte hem op een honderdrtegeiir^pb^ohct'beerideren.en spieren. Hij hield de hand van zijn gezonden arm op den breeden dolk in zijn gordel, en bij eiken stap, dien hij deed, hoorde men onder zijn kleeren den zwakken klank vanïflèh van de bellen, die dienden om de paarden tegen betoovering te beschermen. Plotseling bleef hij stilstaan en met een bevrijdenden lach ging hij Zitten/ rn „Bij mij kan je niet terechtjiveaarde heer!" MaiceJterrrjiétbeich op de lippen van teleurstelling en vrees. Hij voelde dat hetjër om spande — nu of nooit. Toen dreunde door het gebouw het signaal, dat meldde dat het negende uur in aantoont was. Een harde khotsslag op een aarden cylinder, en hij telde nog een stapel geld naast de andere twee neer. „Bedenk je!" zei hij heesphi. Maës kreeg een kleur. Zijn gezicht was vertonrongen vaibboosheid en hij hief zijn arm op als om al het geld tegelijk op den grond te vegen ... enLtpen gebeurde het zeer merkwaardige, dat MtowHfe'onverwachts een bondgenoot kreeg. Op hetzelfde oogenblik namelijk, dat Maës zijn arm in beweging bracht, kwam er met een ruk een eind aan die bewegingcffüj keek verrast om;en>zag Sabina's gezicht, dat gloeide van opwindingvi Haar lippen waren vochtig en haar oogen schoten'ivol tranen. Zij wat[r£pgestaan en greep zijn tonica vast erfrtfeünde: I ffra-.ii „Het kan me niet schelen? óf je het geld niet neemt; maar ik JwH niét ($fctêc&7- wil -^to^jhebben dat je naar dat schepsel toe gaat! Nee zwijg! Zelfs niet, al M hét maar voorban keer. Houd je mond! Aifeje; dat doet —nih, je dat doet ^.itel^^ niet — ik geloof dat ik.jelfermoordc)&cl9 Marcellus stond verbluft Jiijbi&^^ftQDeel. De kennis,jd|é hij er óp nahieki/van de metóje&ftart de; straat en de honderd andere soorten van Venus' priesteressen was in hoofdzaakreemtrie^Fej- tische kennis. In zijn binnenste begetfbtofoeetn eenigszins vaster beeld te vormen van Afrodites veyenschaar. Toen de gtijfcg intusschen twee slagen door de lucht deed daveren, wej4»g in^ijn beschouwing onderbroken doordat allen van de tarep omstonden en in beweging kwamen, en Marcellus en de drie meisjes kekenqwnstig naar Maës. ^ÖeCjgroote Macedoniër keek sbnaber voo^riBHJtötels : i • „Neen -«- ik ben geen* schurk!" zéi hij toennW|) dp^de de irtdarttin van zich weg en ging met vasten stap hetn«i(saal uit — naar de stallen en het rustiger leven daar. ;§j»feina ging achter de twee andere meisjes aan de deur uifc Haar hchaamsOh^fete van hét h«il(in>; maar in de dikke laag witzand, dieden grond bedekte, stonden de duidejqke afdrukken van het spijkerbeslag van haar sandalen. , .«gs Qgf, ■ >-'■■' „Volg mij!" stond er — als in alle andere sandalen! Ja©; „Volg mij!" r, .» „Vólgymij!" ïsfcj^i Marccllus keerde zich om; toen hij weer buite^ri starid het gewelf van het Circus — midden tusschen kramen en wssék kantoren en wijnhuizen. Bovéfcaïe deur waar hij uit gekomen was stond, berJéht door den gloed van vier roode lampet: r;c hT^Vi'. •^,c habitat felicitas. Hier woont de begeerte gel' de begeerte .na?de begeerte... de begeerte'. 3| hij boog het hoofd tegen een steenen pijler in de buurt van den uitgang, vergat dat hij een volwasser^.lbjsWbfte jongeman was en begon te huilen ~ radeloos en trillend als een van de bedroefde veulentjes fvan Afrodite. Hij kwam tot de werketëBmekl terug, doordat twee vingers hem met kracht opJBijn schouder prikten, en toengl^iiiHKifigdraaide,-keek hij in het gezicht van een oudeh^ra^E^honden^ tlfesóof, met een peluw ondercsijn arm. Merkwaardig wasibt^ dat deze oude man behdw#fj$ Bijna1 keurig gekleed wasjiaöbi pij was heel en sdM»»2«$n baard v«*orgd, enaffterip^^yopren even schoon als' zijn handen. Hij kew^Marcelhwmet een opvroolijkenden glimlach tam^iNiettemin beantwoordde -dfefee zijn blikiohvrienddlljk — zelfs toer» hij zei: „Ik hoop niet dat je me ofk^togerig' Vltttrt. Ik ben — zooals jeziet — een van de honden. Ik heet Orbilius en iküag dat je stond te huilen." „Laat me met vreder gebood MarceBoi>fi ïoofog #r — 13 „Ja, als je vrede had\" antwoordde de hondjprdie als al zijn «fflfttóbroedersrfult woordefc tdt in het fijnste haalde wat er git te halen was. „Waf «Jj.1 ,je van mtH" vroeg de jongeman boos. *:^Sd*Vvil je datgene gevctkt&ittfc^wens$ht;.fvrede! Kom mee!" En met zijn peluw onder zijn arm en zijn staf in zijn hand begaf de hond zich te midden van het bruisendeleven op het plein vóór het Circus. Wanneer men hem daar zoo zag loopen, moest men onwillekeurig denken aan een mensch die tegen een storm opzwoegt Eenigszins voorovergebogen — met eenigszins aarzelendfef schreden bewoog hij, zk^ voort., Eén oogenhliltiileek het alsof hij sjljl wou blijjgip staan en een besluit nam. Daarna nam h^zijn weg regelrecht in de richting vain den Tiber. De vooriaarey«8ld deed zijn grijze haren om zijn hoofd fladderen; de namiqdagzon gaf er kleur aan. Geer. enkele maal keek hit éttt? ' Marcelhteikeek hem boos na en volgde hem. De bedelmonniken van den ouden tijd, de Cynici,I waren in dlteïjaren zottstitt aatftal toegenornjiV- dat ze talrijker waren daft> musschen. Wadagimen het oog ook heen richtte, daar zag men een versleten ïöfcntel — Al het ten minste geen berenvel was —, onvetaofcgd haar, eenaSaveloozen baard en den ononrbeerlijken .stitf.itjMaar terwijl gij in aantal toenamen, vescj*)tfl|fj derden ze in aanzien. Het was fljjna moeilijkrgeworden Cynicus Want men geloofde'ftóehnieer aan hun eenvoud die geeji e^Chjerji/ stélde,: aaniihun wfereldverzakiritisaan hun verheven-zijn boven de menschelijke zwakheden. Men zei dat ze lui en brutaal waren en dat ze in niets anders op Diogenes geleken dan in hun onhebbet^b negeeren vartiifften dwang, en dat hun geheelje jgjoll nisme iniistef en ranlsel bestond, in een grooten vollen baard, grof schelden en het ten toon stellen van breede schouders. Men zei, dat slaven die iets op hun geweten hadden en deugnietjes^ die er tegenop zagen met het erfrijke werk hunner handen hun kost te verdien*»; maar al te dÉStoijls hun toevlucht namen tot deze bedelarij, die gemakkelijk was en veel inbrachtjojfr werd gezegd, dat er zelfs somtijds goudsttïdten, spiegels, zalven en dobbelsteenen in hun ransels te vinden waren — ja, dat zijsjjWfe zooveel bijeenbedelden, dat zij land en hufcKai kondej^ koopen. De ware CyrtkS-; de beminnelijke oude Capucijners, hadden slechts één antwoord op dit alles, dat niet op hen sloeg, maai op degenen die hun naam misbruikten: zij pijnigden7 hbfti-htód senen af om nog iets te vinden waarvan zij afstand konden doen. En zoo gebeurde het, dat Orbilius op zekeren dag vol schaamte aan kwam sleepen met zijd peluw, uit de Sandalen- makersstraat, waar hij woonde, over de Nerva-markt, door de Tuscer-straat naaf 4\W-;ttfo hij verder dstofede V^tamm taansche Poort en daarna naar den oevetf^afasde rivier diehdnj/ dé';Fabricius-brug.'lt«fer legde Hij zijn peluw ^den berm en ging'er op zitten, met ^|OTbeenen boveii Hen waterspiegeèabiefc water zocht sloom en okerkleurig zijn weg om den voorsti|iifenJ van het Eseufeiïpt4li&nd met den zwart^zértotèapefcinrtrtó^ standbeéffc van Caesar — moeizaam wertóte het zich onder de bruggen door en 'zette' zijn weg verder voort, zwaafcvan namiddagzo^ 1— totdat het met een laatste opvlamming hnbet licht van de glasfabrieken bij de Probus-brug vtjdwfllirbddarlno Op dengene die vaWjhet Circus-plein eh?|befc verwarde lawaai der straten kwam 'flööesVhet spektakel bij de kaden den indruk maken een gedempte I syrnphonie. H^ivrrjqlijke schertsen dW'M&sfehèrs, dienetten boetten aanboord van de dikböikige bootè«;i verfeönigde zich met hefcigeroep der venters vkfl' terracottaG'Vbgetonkbakken, om wie een bijna bekobrigli waas van" zachte iteederheid hing. iy$en dan; «rmengden gacfej andere geluiden daarmee BaJ van riemem'diwijjutihetnx^ opsloegen, van roeperuJe'lkfodfewn iè^^ geschreeuw van een man, die zwaar gebukt ging onder het gew*^lt«tóniï een» stellage met beeldjes van Deméter van witenl biêêdro^t ifeSBOS-marmer p> ^ë.sgaèd waren tegen onvruchtbaarhetdd Bafestoloruie steven kwam in snel tempo aangestapt, met drïagmijn vriend!" zei de hond bij wijze van inleiding. „Als de schotels op een begrafenismaal!" antwoordde Marcellus en hij staarde zwaarmoedig naar den anderen rivieroever. De hond bekeek zijn nagels en zei, alsof hij daarin gelezen hé(p:^f,Meisje?" Marcellus, knikte zwijgend en had er spijt van, dat hij mee was gegaan. Naar de woordenkeus te oordeelen, vreesde hij dat er te veel ophef van de zaak gemaakt zou worden. „Je niet willen hebben?" vroeg de oude. ' Dat klonk niet persoonlijk gekleurd, er was nauwelijks een^ge deelneming achüeri die vraag te bespeuren. „Neen -7- integendeel!" zei Marcellus. En als een handeling die men evengoed maar dadeüjjlk verrichten kan, ofschoon ze iemand tegenstaat, haalde hij Ruths brief voor den dag en reikte dien den hond over. Tegelijkertijd vertelde hij mismoedig, hoe het ongeluk hem van den morgenstond af bij alle pogingen, die hij in het werk gesteld had, vervolgd had.; gh|E, „Wij handelen soms heel verkeerd met de levens die 1 ons in deze stad toevertrouwd zijn!" zei Orbilius, en het klonk bijna alsof hjjaijiichzelf aanklaagde. De oude hond las den brief met aandacht — bekeek hem|j4an den, agnterkant, onderzochtffflf^ watermejfc; alsof dat ook van beteekenjs zou kunnen zijn. Toen alle mogelijkheden om door het papier iets te weten te komen mfgeputenifaren, gafpjbijU^-q^>ia3 „Och ^Hwat is de wereld klein!" zeiHpjji; „Je grootmoeder heette Jallia Clementina, en het is zooiets als — het was toen C. Calpurnitffd Piso en M. Vettius Bolai^ósqjpkul waren — laat ons zeggen vijft^ajMpsgeledengidni ik haap het laatst gefegftheb. Pfëefr&vijrlig jaar — ja. Lieft ize nog?" „En bh'& antwoordde Marcellus, döflechter niet door de vroolijkheid van den aridér besmefWetd. Uit pure beleefdheid voegde* Ifij er echter aan toe „Jullie waren dus met elkaar verloofd!" De hond maakte een afwerende beweging. 'êkW „Nou —^'dat' is zooveel gezegd. Zij was een van die meisjes die met iedereen flirten, maar alleen onherstelbare domheden iflotó met menschen die het economfcch goed hebben. Dattofras'liBtl geval met je grootviiöer. Ik hénnl»-j|liia|iMr4k hem ëéns!gezien heb. Je Iqkt op hem." „Ga dan mee naar huis om Grootje te begroeten?' stelde 'hfers cellus voor, en de hond ging er oö»ttiddellijklaai?rtin. Hij werd er bijna opgewonde^an, dat hij de vriend*ff'tt4t zijn jriogd weer zou zien en hij praatte veel. Maar toch hield hij ncyijffinfoeb om wat nadör^Wi de zorgen van den jongeman te hooren te krijgen. Toen ze de Augustus-markt overgingen, waren de grovere lijnen van het geval opgetrokken; en toenvgtf op den HÜëk van de Heilshelling en de Langstraat waren gekohien^ibfi?* hij reeds heel wat meer van het intieme van de zaak af, en de hond herhaalde: iiJaBöP^Sfenentina gaf ie dus ongevraagd de beurs met geld-fr^ Marcellus bevestigde dit. „Toen ik mij heelenttafc^Jlfin hoek gedrongen voeldé, ra} die en oper&irwadus een moge¬ lijkheid . .. die toch geen mogelijkheid was!" „En zij'ëiëlde je zelf voor ont-tlaar het <8|teus te gaan en met Maës te spreken!" „Zij stelde mij voor naar het^rcus te gaan — ja, maar méér zei ze niet." „Dat maakt geen verscHfl. Jallia Clementina staat aan jouw kant — een machtige bondgenoot, als ze niet al te veeti*p§ anderd is — wat wel niet zoo zal tóriwfcoor zoover ik begrijp. . . Is'-lnjtader vanavond thuis, als Maës komt?" „Hjjiis nooit 's avonds thuis. Hij heeft wafete doen in de stafcMfb „O — dan moetenc wij het zien klaar te speleitf': beloofde .d^tl hond, en alscrfier een verborgen verband tusschen deze twee dingen:bestond, voegde hij er onmiddellijk aan toe: „En het meisje huilde om Maës ... ach ja... zoolang er nog maar iemand om ons huilt. : .en zoolang we nog maar iemand hebben waar we om kunnen huilen... we moeten iets voor Maës en zijn meisje>doen." Euphemus had juist de deur opengedaan voor een politieaflétt, toen zij bij het huis aankwamen; Het gebeurde wel meer, dat er renboden pÉfc:telégrammen voor Papiriu|r3cvvamenpiY3Jt wien 'vermoed werd datfrolróadgever was van de grondstoffen^ politie. Voor het eerst vkt het Marcellus op, dat Papirius een eigenaardigen bevelenden jioon tegen de agenten aansloeg en dat deze een houding aannamen,.sdjé* maar weinig overeenkwam met die welke ze onder defttpatrouilledienét ;teertoonden. De agent stond in postirur/:t?pw^ Papirius een langen dunnen leerehnreep van een paar cenfajmsirer breedte aannam: Zonder op de binnentredenden acht te slaan, bevestigde hij dien aan het ëene eind van een houten stang, rolde ddn dunnen reep er JOtnheen als eenw spiraal, zoo, dat de randen tegen elkaar aan kwamen te liggen. Daarna streek hij den reep glad en las wat er op stond van den stok af. Onder het lezen kwam er een mismoedige uitdrukking op zijn sponzige gezicht. Zijn onderlip kwam naar voren en zijn oogen werden twee spleten* inoeen krans van rimpels. Toen hij klaar was met Itsten, rolde hijSden reep weer af, wierp her» in het vuur, dat op den offerdisch brandde, en overtuigde zich er van, dat er niets van overbleef. Hij gaf iEupherrrusL een korte opdracht, begroette toen kortaf Orbilius en Marcellus en ging weg, na eeifcdikken regenmantel te hebben omgeslagen • de agent ging met hem meeflaH, Grootjes vreugde over het weerzien kende geen grenzen. Alle drie te zafeen gingen zijlihaar de keuken, waar zij eigenhandig kastanjes begon te ^bratden, die Orbilius kruiste, om toch ook iets nuttigs te doen. Het bleek, dat zij vroeger met een soortgelijke verdeeling van arbeid samen gewerkt hadden* Het was een halve eeuw her, maaxalatfjtoerhinderde niet/(dat zij zich alle bijzonderheden, zelfs de kleinste, herinnerden- Vooral de oude dame was onvermoeid, en de hond nam1 iedere heririnering die rijfite: berde bracht op zijn tong met de zakenkennis en de vreugde van een EpicurpflrraHeA laatste wat Marcellus hoorde, toen hij uitging om naar de ezels te gaait kijken, was Grootje die kakdttetr (jtlét was eetfsWeplrjkeitijd; maarsjij koste eigen^^tóee^elVh-Waarop de hond galant antwoordde dat hij terr/ilhsi'itijde bereid was het beter te doen..* Marcellus had nog nooit in zijn fevenfjtten zielzorger zichj$po© jfrtftncadig zien gedragen, en^hjfc was er niet ver van af of hij had er berouw véaddatéój den horsdmee naar huisfead genomen. 0$ 1 „Waarom ben je niet bij Ruth?" vroeg Grootje, toen Marcellus weer in de keuken kwarmgn^fp ^i De oude menschen zaten ieder aan een kantfMaé jhet vuur groc te drinken. Zij zatjdïl haar hevalingsliouding met onderiazlob onmböggetrokkèn beenen en aanhield haar drinkschaal op drie vingers. „Ik heb met Maës gesprokttii" zei h«. nabrH Ibwns^ „ja — dat hoor ik!" zefiire^ijJÜkifheD een boodschap naakheia gestoord; de^fcaifïtantie, ten bewijze dat hij zijn bezoek heeft arfjgplegd, krijgen we morgen vroeg. Je vader komt niet, thuis MTOhaniddefnacht. Ga jij nu het meiajehalen, en laat ons jullie niet meer zien vóór morgen!" joS Orbilius hield hem staande/ toen hij hard de deur uit wildé loopen/^Bcrheb je opbotjiogevraagd watzi$\lbzÉgèfizgm hebben, als zij aan een reuzen-aapmensen in handen was gegeven, toen zij zestien jaar oud was." Grootje glimlstfitaó'ö^n ik had tact genoeg om net te doen alsof ik fcè&iiftfc' hoorde. Wimper in hiris zijn zoo tactvbtórjo Orbilius bleef aan den gang: „We moeten maar één richtsnoer hebbert^er in dit leve&iT anderen beter te behandelen dan onszelf/V /rf?ffr ?BjMrrmO M/.|Sb Grootje was 'sarcastischer. „Wat is dan wel bij jou het resultaat geweest van dien levensregel?" „Een peluw — Jallia Clementina!" ts^bT: ïOrWn *9J Ba Grootje rilde. „En met jou had men getrouwd geweest kunnen zijn!" 5 " ;'ivdd!;. Marcellus mengde zich op dit oogenblik in het gespsetes^Overigens is Maës geen reuzea-aapmensch. Hij is eend^iteagewoon mooie flfiJh en hij heeft het knapste mulatmeisjdxmder de lichte vrouwen in het Circus." „We zaifijfl haar erm«^l*emT»fthBleni" zei Örhilius. €fev^tj<é>iéettPeen gezichtnjiïfofSKf hem nietlbegreep. „Wat heb jij daarmee te maken?" pod ^y^^sv^^a1^^ lai[ jEiE »'^b1r^>5rèi>ilangzaam: „Mijn eenige taak is het, steenpn van de wegen der Jmenschen te verwijderen} terwijc'zeüifïwen) en Jn glimlach in hun üel©itè gieten, als zij moeten stervewTrrei „Wat ben Je weinig veranderd!" zei Grootje. En de twee oude menschen, die toch niet zoo heel erg oud waren, zaten lang zoo samen te praten, zooals menschen praten die elkaar in langen tijd niet gezien hebben. Zij zaten er nog, toen Balbilla de houtjes sneed die den volgenden morgen gebruikt moesten worden voor het aanmaken van het vuur; en toen Euphemus, na zijn wachtdrank te hebben gekregen, naar beneden ging om Papirius' thuiskomst af te wachten, hadden zij elkaar nog steeds iets te vragen of te vertellen. Pas toen de nacht zich verhief — voorzichtig, als een hen die van haar kuikens opstaat, gelijk dat in het vroege voorjaar geschiedt, droeg zij zijn.pekr*' vrtitehem uit naaafadierkamer die voor hem bereid was.) Zij liet haar honfct een weinig hangen en zei: „Doe rritj.de vreugde, voorgoed je intrek bij ons.te nemen, zoodat ik er zeker van kan zijn, dat je geen nood lijdt-." rtérfc' Maar hij was niet over te halen. „Je zou me te gronde richten door madrte verwennen. Maar ik wil wel komen om met je te praten." . „Heel dikwijls? vroeg zij. „Heel dikWijls!" beloofdeij^nal Grootje Papiria snikte een beetje, toen zij weer naafcjfó.keuken ging. Toen schoot haar te binae»,dat zij vergeteijntrad de slaven te wekken, eaïrzij ging ijlings haar sleutelbos en haar stok halen. Een oogenblik later kakelde haar stem roepend door het huis. De straat der Sandalenmakers 4 HOOFDSTUK III Ruth was mooi als de #toe vrucht van dein vijgeboom, voor ze openbreekt. Het liep naar het einde van de heilige negen maanden, en de Saturnaliën — het Romeinsche - Kerstfeest — stonden viaVrir de deur. Overal Tibaakten de menschen zich gereed om wederom de zon 4e eeren, den grooten wetgever, na de drijfkracht die in het binnenste'der aarde géwer-ktrnnoet hebben, toen ze nog groen aan Js levenff< boom hing. De gelegenheidsdichters probeerden nog eens de oude dingen op nieuwe wijze uit te drukken en de beroepsdichters probeerden de wereld met modernitèitérielriairilrmg te brengen. Alleen degene» die de meeste trilling teweegbrachtetfl2-t zij die ilfc'flbljzonderen graad L>A**ècn geheim verbondr' rnet de toekomst" stonden en die alwetend over „het niéOwéte^B^rakeri dat verwacht werd — schreven niet. Zij beperkten zich er toe, den tijd doodofc slaan op de vier of vijf kunstenaarskroegen, die van geest, vocht en armoede dreven en die meestal tegelijkertijd als eetkamer, slaapvertrek en laboratorium dienst voor hen deden. Op de werkplaatsen die beeldjes van klei, marmer, brons of edele metalen maakten gunde men zich nauwelijks rust om te slapen, en de bedienden in de winkels in de Subura — de City van Rome — en de aangrenzende wijken vielen bijna om van moeheid. Van het platteland werden onoverzienbare kudden vee aangevoerd voor de feesten en offers. Op pramen, zoo lang, dat ze zich maar ternauwernood door de laómmingen van den Tiber heen konden werken en de brugbogen voortdurend aan gevaar blootstelden, doordat ze er mee in botsing dreigden te komen, werden steenkool en brandhout, in kolossale massa's, aangebracht, en toen de laatste Kerstbooten uit Egypte aankwamen, veranderden ze Rome in twee dagen tijets in één grooten bloemenwinkel. De Heilige Straat geurde als een reusachtige flacon met bedwelmende essences, en als men geen kransen van rozen op de grafmonumenten langs de wegen zag, dan was dat, omdat het krarisBB' Van vuilen waren. Ovidius heeft het najaar bezongen en Virgilius heeft het voorjaar tot zijn onderwerp genomen, maarMarcellus was op zekeren morgen bezig te probeeren of hij nalaten kon den Keriatijdj te prijzen, toen Ruth binnenkwam en bij hem gmgvaatten — Zeer nugJt/jwwi ze en een beetje buiten adem, omdat ze zichzelf en den kléinen jongen moest dragend (Zé hadden als vast aangenomen dat het een jongen zoujaijn en dat hij Jon heerte.-)i Zij vlijde haar hoofd tegen zijn schouder, en bóf streelde haar over het haar. Onder het voortgaan vajéteidtjuf tijd waremser elkaar nader gekomen op een wijze die zij té,voren niet gekend hadden. Het was alsof het gemeenschappelijke geheim hun gevoelen»jhad er op de haar eigen vriendelijke wijze aan toegevoegd, datltdj er allang berouw van had, dat zij zich diew: bewusten avond door haar sentimentaütelt parten had laten spelen; maar zij had zich door den hond Orbilius laten overrompelen. Tegelijkertijd zei ze van hèrrj^ dat hij niet alleen een onmogelijk^ maar ook een ondankbaar stuk vleesch was. In de afgeloopen maanden was hij niet meer danjéséns een bezoek komen brengen — en dat nog wel op een avond dat zij naar haar speelclub was. Zij eindigde met een krachtigened flèttfoostige voorspelling voor de wereld die — naar het scheen — voomamélijlksbevolkt was met schurken en idioten en waar zij in elk geval bij den dag minder verwachting van had. En Euphemus, wien zij naar zijn meening vroeg, bevestigde dit getuigenis. Marcellasrtstreek met zijn wang langs Ruths haar. Zij nam zijn hand en zei: „Je vader is gisteren biji^ntoeütebSarajgeweest/ieh jpiiebben een lang gesprek gehad saraenajdij heeft haar frrlvBrërouwen en heèfe^riendelijk gevraagd of zesbereid' was* dé,mysteriën van dë:i<22lri&eiien 40>den steek te lateweodiiee, lkv^Kvnefejjlcwilde offeren voor het beeld van denkeiueriflif' „Dat moest ze doen!" zei MajceeHus! met overteiging. „Maar ze doet het niet. De ilaatstenpaaei jaanildlaagtïze veel, maar ze is ongelooflijk koppig.nZeiajei dat ze dat niet deed, en Papi&fStftaBW het h^tódm op. Hijazefcklleen dat dati^S mer was, want hij had toevallig gehoord dat den Curiosa op het hart gedrukt'was de GaWèërs in het oog te hoiden. De keizer houdt bepaald niet van l«tt. Hij zei dat hij om verschillende redenen op den duur niet de wetten vatttiiet land overtreden en de beschermende hand boven de goddelooze$'houden kon. ||bf!islotte bood hij aan ons vrij te laten. HljVfeieep mij in mijn wang en noemde mij: „Mevrouwtje". Soms kan hij werkelijk aardig zijn." ; . 3 „Dat is een Kerststemming — of hij heeft een schurkenstreek op het oog. Zei hij nftftsover Jofift^y, :--.--\ ■ < Ruth bracht haar halsdoek naar haar oogen en wischte een traan weg. ,)M^2ei dat hij Jon verkocht had aan den directeur van de waterleidingen en dat hijS'hêm zoo spoedig mogelijk aan hem zal afleveren/^orfidat hij een aanstelling heeft gekregen in Egypte en binnenkortfJdSSfheen zal vertrekken, als het weer goed blijft." » \- „Als chef van een van de korendepartementen1".imerkt©cwbir>l cellus op en keekf||>emzend voor zich iijftjJjHij had zoo lang over den stantNan zaken gepiekerd, dat zijn hersenen niet rmeer in staat Waren té werken en ook nidtrmeer in staat-.eemee op te houden. Maar het eindresultaat was telkenBjT datlddfineemge mogelijl^èEt'V^Ö/ Jon voor een tijdlang doorihjariMd^fiM^ van een betrouwbaar merisch van het terrein te doen ingöwijnen. Hij behoorde->t©t degenen, die alle moeilijkheden méenen te kunnen overwinnen dodratfjd te winnen, dukjfvj :- u ^Je»imodti niet boos worden!'" zei Ruth plotseling. „J^Saar soms heb ik'een gevoel; aüséf jé niet zooveel van jjftii houdt als je itóeste^ Je zielgieitfryftwrijls uit alsof je a*n jiets anders denkt, als we over Jon praten." bj$fófrCi 1 eer tal Het was een volkomen onrechtvaardige gedachte die zijj k-oest terde, maar toen hij haar bleeke, gloedvolle gezicht zag met der gevoelige trfeld..vfc8ninr< Pedanius was, zooals reeds" vroeger gezegd, een tnan met smalle schouders en een neigingstot mystiek. Maar deze schouders hadden de merkwaardige eigenschap, dat zij de ellende van de geheele wereld schenen uit te noodigen zich op hen te leggen. Zijn oogen waren helder noch diep, en niemand zou er aan denken ze mooiste noemen; maar er lag een gloed in verborgen van een eenvoudige goedheid, die in verband met haar natuur anderen wel niet kon aansteken, maar die toch de uitnoodigiri* van de schouders ondersteunde. Alleen al het vlijtige gè%ftrik van een zegwijze als: — der goden zegen —!, die anderen alleen voor den maaltijd-bezigden, wierp een schijnsel van goedheid over hem uit. Zijn glimlach, die weinig soepel was, maar getuigde van een volkomen naakt voor oogen gelegde trouwhartigheid, was de projector die zijn geheele persoonlijkheid betichtte. „Ik herinner me je droom heel goed!" knikte de schoenmaker, met een blik als van een wijs kind dat trotschj^C0J|»98ijn vermogens.rö,5Hijs l&p over den ouden waard Gaphyrus (moge hij eiken dag genoeg te eten hebben!), dieJejp?$edehuis binnenwandelde — een bedehuis van de Galileü^;- -— zes ... zeven keer gtn$ jtój het binnen. Herinner je je dat ik gezegd heb dat een bedehuis kommer brengt, een waard dood en een zwerver een groot verlies?" alktfceriiraer het mie ff zei Marcellus, die bij zijn binepntreden onverwiHÖ.-aan de onuitgesproken uitnoodiging van den kleinen man vokuafri had en —1 wrzoover.doenhaar was —^l&jniSfcffg op hem had gelegdre^Eaoflfcnheb er veel over gedacht, dat Ruths moeder Sara tot de Galileërs behoort." ;bi§cfc> HRhMfe??* De bo\^rtsjle helft i van:flfen schoenmaker protesteerde heftig tegen deze plompe uitlegging. „Men moet de bestefedfleslen van den drooSi niet verwarren met de teeltenden die bijnsymbqliseert. Een geheèiander ding is het, dat omgang met de Galileërs en anderen die dèn»4«izer en de goden verachten tot niets goeds kan leiden. Ten slotte,roéjVihij troostend, „kan men een droom Mftmers ook verkeerd begrijpen, en soms kunnen kommer, verlies en dood afgeweerd worden." „Maar ^ttlotiditghet kind toegedacht is — hoe kan dat afgeweerd iWfflrtferi'ir? vroeg Marcellus. „Als we het moeten missen, dan hebben w« daarmee rfdiïduidelijk genoeg het verlies en den kommer ondervonden dieïsle droom voorspelde. En de dood — de dood kan ons overvallen, elk oogenblik van den dag." ; Pedanius was geheel in het moeilijke geval verdiept ■ „De jonge Jonas Papirius moet gered worden; maar hoe — zie, dat is de vraag.nMisfeehien zou men moeten wachten en eerst moeten ziencibè tdWstand der sterren is op het oogenblik van zijn gehoorreen j '^M^ „Neen Jtèrfhet moet van te voren voorbereid zijn!" beweerde Marcellus. yÖatiis duidelijk; het moet bijtijds voorbereid worden!" zei Pedanius en hij gaf op'>d*r wijze zijn eigen voorstel een steek in den rug. „Maar4»pe? — Daar staan we weer! Heb je geen connecties buiten op het land — familie of iets van djen aard, waar het kind eenowdlang kan zijn — misschien totdat Ruth en haar moeder bij ons vandaan gaan? „Ik had indertijd — en heb misschien ook nu nog ;>fel— een zuster die getrouwd is met een landbouwer in de bergstreken* Als we het k^fji daarheen konden krijgen, zou het daar zeker kunnen blijven, totdat we anderen raad kunnen schaffen" „Hoe krijgen we het daar'maar toe zonder opzien te wekk#ft3n„ Be; schoenmaker teatbdfi-Aich met de eenerthand op den linkerbovenarm '.«rijplet de andere op de linkerdij. Dat beteekende inspanneildddbo^rtejl^rna wipte hij achteruit op zijn stoel, terwijl hij op twee, vingers van elke hand steunde en zrjjtjgezicht tot een glimlach vertrok. De beteekenis hiervan kon niet twijfelachtig zijn. Daama -sloeggtóirjnet.zijn vuist op zijn werktafel, zoodat de draadnagels, die volgens soort en geslacht in een rij vakjes van elkaar gescheiden hadden gelegen, zich in een hopelooze verwarring dooreengemengd bevonden. Terwijl hij ze met een magneet bijeenzarnelde^ zei hij opgeruimd: „Bij Jupiter! — Ik ga er zelf heen om mijn zuster te bezoeken. Ik heb haar het'laatst gezien op mijn bruiloft, twintig jaar geleden. Dat is toch niet te veel, als je elkaar ééns in de twintig jaar zdet$Jb „Zou een vrouw datoriet moefefa Sdoen?" vroeg Marcellus voorzichtig. Pedanius vloog op. „Den laatstéri Papirius aan een vrouw overlaten! Dat zou zooiets zijn als een pakzadel op een os te leggen." iglaib i-mnnjpm. $ ,Straat op weg riSftrfden lsis-tempel in het der^etad&Wartier. De kortste weg Was döe niet; jmén zou in de verleiding kunnen komen, te zegf^rtfrrtq^ndeel. Maar de kortste weg van de Aha Semita naar het deidt^t*Jös^artier!wabi buitengewoon nuchter. Hij was één en al burgerlijke deugdpvergelefeewbij een paar kleine omwejgje^adie door de drukke hoofdstraat voerden. En Ruth was verzot op zulke omwegjes; want zij had wel iets van een emax domina — een dame die graag.fMnkelt. De lucht in de Heilige Straat was verzadigd van lawaai. In dit gedeelte van de stad was het nooit stil. Zelfs in het holst van den nacht was er onrust en allerlei spektakel: van voertuigen i^oqfoiiöiDud hadden gehad bij de stadspoorten en nu zoo snel mogelijk hun plaats van bestemming wilden bereiken; — van doctoren die zich naar ziekeiK spoedden, en van filosofen die op weg waren om stervenden op den zwaren gang voor te bereideh; — van druk gedoe van voornamen die ondefftfl^ijuweliers, geldwisselaars, koekenbakkers, graveurs, handelaars in verfstoffen en fluitenmakers. Vóór de polikliniek, midden in de straat, 'stonden twee'met geesels gewapende cherubijnen, met gezichten die zoo ernstig stonden als waren zij er toe aangewezen het beroemde gulden vlies te bewaken. Het krioelde van agenten, wel eenvh&lve cohorte scheen er noodig om alleen al in. die straat de kleine dieven en het vëdkdterp* bedwang te houden. Met hun geroep spoordeïkiïij tfefoöooftioiaJkerraan of zettengzij; het vejikèfer stop of moedig? dliftfftetftoffli irjaagdte het algemeen een beetje aan/Iedèaligsjj hun zwaard bokken om aan een bevet bijzondere kracht bij te zetten, idan-werden de slagen van de klingen overstjftid door het gejammer der slachtoffers en het gelach der toeseheQwers. P^»}^*«ClfjlÖi^leden nog een Romeinsche bakvisch geweest w^s,' was nu een vrouw wier schoonheid haar een weg door desptónigte baande, en zij genoot van het geheele straatbeeld wüo»h eett'J^d^wan de hoofdstad daarvan geniet. Met oogen en ooÉm dronk zij den schilderachtigen humbug met volle teugen in, en haar zintuigen stonden open om den bijzonderen geur op te snuiven die opsteeg uit den wrawar van (GrièV ken, Bithyniö^Ethiopiërsf dtalianen, bewonerssdWnjnBbMoapden en het volk vasphidil en smart uit het ghetfoipéqeden overkant van de rivierru^Ikfende die verschillende geinen? uit haar prille jeugd, doorgebracht!'in een van de achterbuurten van een wereldstad, en zij glimlachte herkennend, wanneer een groepje proletariër*, al krabbend ^^féurend 'iefch léaftJ^Aaêg trachtte te banen. En de aap, die stamvader is van den mehsch, heeft zeker zijn roode oogen en zijn knarsende tandenbog eens 'tot «ftti^ülimlach vertrokken, als htyrtbn zijn v«bli^»laats uit gezien heeft hoe de instincte^ivtóRajn nageslacht' zichiiOfitvouwden tot een bloem van atavistische vreugotUr \ Ruth, di«£nog geen jaar geleden bij de Porta CoIHafcimet de jongens Wdbtptchreed op deze» dag als een koningéiaflownde tavernen. Teratyl Marcelfcte in de Mithrasgcofc e»iiham offerde ten behoeve van Jon, liep zijn moeder metjhem door desjwütt' kastraat, en aJtftmaar een klein gedeelte van deijifrjzende woorden! over uitgestalde waren tot hem doorf-fcigeÖrongen. hatt^ ben zijreikleine ooren in één» ««vtrjd* ongevwtanden inhoud jjan^en.geheel warèn-lextebnoverteew/ BeW geheime aantrekkifigBtóawft oefende een reukwerkwinkel op?sfaar uit, waar een fontein twaalf dunne straten welriekende wateren in hooge bogen uit een halfflfirtd bekken omhoogspoot — en daar werd haar een plaats aangewezen op een met kussens belegden metalen stoel, ww^l^een winkeljuffrouw met een glazen spatel druppels malabathmm- en kaneelolie op-hafifvarm uitwreef. 'Zij zag deftige mevrouwen *>aarvan zij zich vooraWfcidlitDÏè gevoed waren met flamihgDtongen en van binnebqgehuld wawaren in Choisch "véite) een keuze doen uWSd/tiiische smaragden, berillen, opalen en zegelringen vansfeudonyx, en ziblWlandde in een winkelWaar zij Euphemus aanöèi^veivuldibaft een oefening die htfijAal^lacht te3lMéiHIJi?,,te bode»*komen van pessimisme" — terwijt>ëen roodhaHg^8tfnkelbediender«djn bert: deed hem een waaier van pauweveeren aan te smeren. Bij vergissing voerde haar weg haar door;*W'J*»«fcfc|daats waar 'Vijftig slaven in het zweètfhtins aanschijns schoenen van papyrus vervaardigden en de klanterf; lieten wachte!#aiieJwiJ>r&)Sflse volgens maat maaktWuToen zijidjfo^slotteifoSfdct^m zich naaiden teHÉpeJvan de HeifigenMoeder te spoï&ea^^» haar laatste nieuw-ii«mowèn kennis deze, dat Virgilius nog steeds de „best seller" was voor de boekhandelaren — ook deze Kerstmis. En toeniO^jfeindelijksde'trap bereikt had die naar de heilige plaats /voerde, moest zij een oogenblik stöfeWijvdn staan om uit te blazenen om een groote keuze luxe-scheermessett/b spiegels, pruiken, purperen belegsels, bustehowderfe, pyjama's, baarnetten, colliers van edelsteen, oorbellen in den vorm van duitfeb, ijzeren tangen, krultangen en wat dame&SSch nog al meer hermnerèn, wanneer ze naar huis gaan na een veldtocht door de winkels te hebben gemaakt, uit haar gedachten te drijven. Ruth deed een muntstuk in, i den wij&ftjterautomaat, die als een soort schildwajjj&i^ór den tempel was aangebracht, en nauwelijks had zij zich besprenkeld met de paar druppels die één rantsoen uitmaakten, of zij voelde de rust van de heilige plaats over zich komen.: Met langzamen tred ging zij naar binnen door de kleine deuropening, en zij stond in denihoek van de zuilengang die den tempelhof omstóW.-iBj wist er den weg, *tfe/£ij liep voorbij de altaren met de kwijnende rookspiralen van de ochtendmis, boog voorset-hoofdaltaar in den zuidekjkeh hoek en begafegich langs de smalle trap naar de voorhal van het eigenlijke tempelgebouw, waar een BacchnSré^WiBidii^ dfigd afcrdeurwachtöfc Het was een oude, goedige Bacchus, dierieH vroeger met niet meer dan een vluchtigen blik verwaardigd had en die voor zich uit platihfcte zien met een tamelijkiWniele uitdrukking op zijn geziehfcïiMaar dezen voormiddag glimlachte hij beseliérmend en grootvaderlijk, of dat leek alleen maar zoo, omdat wwand hemneen krans opgezet had, diefftéheef ove?J$n eene oog afhing. Maar — zij liet zich hierdoor niet ophouden. Zonder dralen gm$jtij naar een van de nissen aan den muur van de kapel rechtptegenover haar. Die welfde zich over het wonderdefende beekljivan de Heilige Moeder — een hooge, gevulde gestalte met islanke marmeren handen, een vriendelijk getracht,van marmer en een lichaam, dat verborgen was onder een prachtig hemelsblauw kleed. |Qp haar vingers, haar borst, en waar het maar mogelijk was, blonken kleinoodiën, die geschonken waren door menschen die ze had bijgestaan. Maar öp haar arm zat het kostelijkste van alle kleinoocttèjrt: het kleine, schefansche Horuskind — spiernaakt en schoongeboend in verband met het aanstaande Kerstfeest. Ruth leek het alsof zij dat kleine wezen nooit zoo aanlokkélijk had gezien. De lust kwtott. in haar op, het op haar armen te wiegen, het in de lucht te gooien en dan weer te grijpen — het te knuffelen, het lief te hebben. En daar zij dit niet doen kon, kefcfczij spiedend om zich heen, verhief zich op haar teenen en drukte een kus op den uitersten kouden teen van het kind. Toen zij dat gedaan had, knielde zij neer en bad tot de hooge moeder, smeekte haar het kleine leven dat weldra het licht zien zou te zegenen; — haar zoon te behoeden voor het lot dat men hem had toegedacht en hem te beschermen waar zijn voeten hem ook heen zouden voeren. Zij badrjiardop, in teerhartige eenvoudige woorden, dat Jon op mocht groeien tot een man met heldere oogen, dat hij de waarheid mochfcrüefhebben en vrouwen tot een vreugde mocht zijn. En vrijmoedig en duidelijk hoorbaar eindigde zij met het gebed dat al heel oud was, uit den tijd dat haar voorvaderen steenen aansleepten vojoffijp pyramiden van de Pharaonen l-n- het gebed, dat eigenlijk tot Osiris gericht moest worden: „Bescherm hem tegen eiken god die de alen tot zich trekt, de ingewanden veNbidt en van lijken leeft." Het oudste commentaar voegfljjjierbij: „Dat is Seth!" En Seth — Typhon-Seth, dien de Christenen Satan noemen — pleegt zich te vertoonen als een fabeldier van gele kleur met hoogopstaande ooren, waarvan een stuk afgesneden is, een krommen snavel en een staart die^Jp^drecht omhoogsteekt. Pabek, die op Ruth acht geslagen had van het eerste oogenblik af dat zij binnengekomen was, wischtfi de tranen uitüijn oogen en spuwde krachtig, om ziefeeM wijs te.'snaken dat hij verkouden was en dat dit de reden was waarom zijn oogea ^>1 water schoten. Hij had verscholen*! gezeten achter de zuilen naast den bekransten Bacchus, en hij had daar iets bepaalds te doen, hijptoas bezig de eerwaardige godin te schilderen, op een palmhouten plank. Zijn dikke lichaam tópstte zwaar op een veldstoel met extra-versterkingen van leer. Het bijna voltooide schilderstuk stond op een lagen ezel. Men zag daarop de godin met een nauwsluitend onderkleed en een mantel van een snit die Grieksch scheen te zijn, dien men in elk geval tolRome niet op een levend model zou kunnen zien. Hij • wast. in een stevigeh knoop op de borst bevestigd, en in demknoop was — zeer decoratief — een lotusbloem aangebracht. Op haariinofd had zij een kap, zooals de Egyptische beau monde onder de laatste koningen placht te dragen. Pabek sprak met zichzelf: „Nu heb^k onwaardige de heilige zeshonderd tweeëndertig keer geschilderd op planken van palm-, cypressen- en larikshout, en evenzoovefe malen heb ik haar deze treeften-gegeven — zooals ik' dat geleerédW5n*in Ptotinufii ^ efaihij van zy»:meë9ter. Maar —" ja, zjfefcfcijrbet doen, hifaweifelde nog — „A«ifcis;cverslinde mij, als ik het niet dowT rc En de dikzak waggelde: hijgend naar den^JMHimairaade kapel en stondiacbfarcRuth, toen zijahaar gebed geëindigdshad en oprtondtfsZij bloosde van verlegenheid, toensiijKidrfnfipriestèr zag, maar hij knikte haar ernstig, toe en «iil ^|éogebed d9*»ait hoord!" tivhse Zij keek hem aan en begreep'hpA niét; toen herhaalde bijt „Het zal geschieden zootfi je weftschftf'abgu? ,l!r>erfraty jbijrt woorden hu beter begreep, bloosde zij «G^>lnfaAger, en Pab^fcjfeei: „Wil je de heilige moeder het offer brengen om een half uur stil op een stoel te zitten?" Er kwaih eién "Oogenblik een 'rwrinnering in haar op aan een reeds lang 'niet meer gangbaar verhaal over Sekere dingen, die in vroeger tijden Sfede Egyptöéchëftempels konden gebétfrénpirlaaf* toen zij *W zijn vriendelijke, dikke gezicht keek, had zij sj^t van haar wantrouwende gedachten en zei!'„Ik begffjplttiet hoe •^PÉt eerwaardige moeder katt'diehen met£ïfflN§<3il(Wn# «' „Dat hoef jö^bök niet te begrijpen. Kom mee!" 1Ét!fi#ceh waggelde voofhaar uit naar den ezel. Zij volgde hem aarzelend en ging op den kant van het bankje zitten dat hijhaar toeschoof, ^ftj^sverkte zwljgend>: krabde met twee streken het gezichtd^fh de godsmoedefs^WSSvimikté tegen het meisje om haar gerustte sttetléi en om de war» uitdrukking op haac5*étóifc' te voorschijn It^ttSefSen/fritesde en mengde kleuren» dozijn palet. Ondérndie bedrijven door babbelde^ h»*Jj|»£hoort niet tot onze gemeente, mijn kind!" DOBtSirt' Mfi . Zij keek droomend voor>|iIi „Heeft hij Anubis overworrhao?" vroeg Ruth, die zich een beetje schaamde over haar vergissing. „Tja -^iïi zekeren z*n. Ze veeHten nogsteeds. Zijifcpteekenen de balanceerende princip«i;; maar dat begrijp- je nog niet. In de heilige boeken staat dat de goden eens op dèbv3wb#hhc*sien gaan voor de opstandige giganten, en in de hoop, op die wijze onkenbaar te worden, kroperi^^m-dierenlichameh*^ een in dat van een geitebok, een ander in dat van éÖi3vfefe}ben zoo voort. Dat is de reden waarom de goden tot op hedeft*r4Kül djerengedaanten behouden hebben. Dit wordt bewezen door schriftelijke i4t9jpw8cefa*j(8e!.meer damiöenduizenfi jaar oüdsöji» en in on» eerwaardigste tempels bewaard wordjriu?:>n; ftjJöonk op dit oogenblik gedempt gezanRjiWHden kant van dfci klpel. Nu eens klonk het dichterbij — dan weer verder weg. HelPwas duidelijk dat het iemaa&moesterrjradfcsDich heen en weer bewoog. Ruth keek onrustig: naar den schilder, en deze zei ter verklaring: „Dat is Zachlas. Hij is kok en ■«■«-dik als ik. Wij zijn de twee dikste ^Hesters van den tenïp^djipHsïf Irjfcn.wel wa<|tfp e^aar- Maar ik ben de rÉoo1sfa»*W^ Weer liet hij zijn zacht knorrende» lach hódfëfi, en als om de waarheid van zijn woorden te bevestigen, vtotoonde Zachlas zich in debreede opening van de kapel. Rond als eert'wflrti zak was'hij, en hij schommelde door de voorhal ondef het arilgen van den zang^dien de ouden maneros noemflér¥,*i-J'"'ééft klaagzang over dén eenigen zoon van den eersten koning der Efeyptenaren. Afe die zang in voldoende mate. hól en dof gezongen wordt, maakt hij niet >*«rtig indruk. Bij Zachlas kwam de toon uit zijn buik, en het leek alsof de klanken naar de diepte vaneen ton werden uitgezonden. RutK'duisterde met gespannen aandacht. Intusschen begon de zangèr%urre te branden voor den namiddagdiensfffen de schildër)%gp- hem toe: „Waarom doet Pancrates dat zelf'rtlêfW'v 2Stómas keek op en antwoordde: „Hijis op de trap.^Jfij heeft zich alleen een beetje verslapen." ««"»*■ 'aufto En terwijl hij dat zei, ontdekte "hij Ruth, zette' d#wierooklamp op een offertafel neer en kwam, blijkbaar aangenaam vertast, naderbij. „Dat moet ik zeggen!" zei hijl^ij keek over Pabeks schouder heen. „Jff ©ènt niet bang! Wat denk je dat de opperst prfester zeggen zal?" Achter hem klonk Pancrates' stem kalm en verstandig: „Als hij niet dadelijk eentoiis houdt voor onze nieuwe godsmoeder, moet er iets aan zijn smaak mankeeren." «bi rffis Pancrates was een lang uitgerekte man met een hangende onderlip en dunne beenen. Hij leek precies op de echte, magische Egyptische priesters uit de sprookjes —- djfe$pjfkroköpï\len rijden, welke al(t«t- de verte met hun staart tegenahen kwispelen. Hrjrfcad dit merkwaardige, dat hij na eert firepanatie met een zilveren kfepin^fcijn hoofd rondliep, en hijqj^achtte dit volstrekt niet te bemantelen, scheen het eefide/, op te vatten als eéa p^adfergcheiding die hem boven andei^menschepj te Deurt gevallen was. Alle drie brachten ze als om strijd Rutb>fctt|t:)hulde. Zij gedroegen zich bijna even onwaardig als de bedienden in de winkels van dei -Heilige Straat eenige uren geleden. (Toen Ruth later Marcellus de gebeurtenissen van den voormiddag beschreef, zei ze, dat „ze als een bliksemstraal langs een heiningdraad kwamen aanknetteren") Zachlas kwam met ingelegde sto<|»ten aandragenf en Pancrates met bloemen, die hij eigenlijk gekocht had om zijn vrouw zach&fi.te stemmen. Maar het hoogtepunt werd toch bereikt, toen Pabek zijn paletjter zijde legde, naar zijn v4oofcng achter de mysterie-zalen waggelde en terugkwam met een miniatuur van het Horuskind. Her was een nauwkeurige copie van het kind op Isis' arm — even bekoorlijk en schelmfech.oituth was dankbaar en verlegen. „Afejft maar wist hoe ik jullie bedanken moest!" zei ze. „Maar ik zal Jon naar je toe zenden om je te bedanken, als hij groot is." I Geen van de drie priesters antwoordde en geen van hen lachte. Ten slotte kee}fl;#abek van de nog natte afbeelding naar het oorspronkelijk en hij zei droevigfc„Stuur hem, voordat hij groot iSfoKom zelf met hem. Kom dikwijls, misschien moet ook h^Horuskind een nieuw gezicht hebben^ Zij nam den kortsten weg naar huis. Toch gaven de priesters haar twee groote slaven mee om haar te begeleiden en den,v/eg voor haar te banenpp het drukste gedeelte tefyde Porta VimiTtaBs. X?f protesteerde er heftig tegen, bijna boos; maar geen van hen drieën lujj§erde naar haar. Voordat zij wegging, greep 'fjaftcrates een slip van haarttjajica en bracht die naar zijOjljgr pen. Zachlas kuste fciielend haar hand. Pabek greep haar met beide handen om haar hoofd, kuste haar op het voorhoofd en zei plechtig: „Dat dfcZegen van den Hoogste met je zij!" HOOFDSTUK IV De Saturnaliën — het Romeinsche Kerstfeest — hadden iets van een»wme: Menschen die er zich een'wflSpft of nog langer op verheugd hadden^ferden er door overrompeld, en wanneer het feest zich eindelijk op de stad wierp en die■ kegriStf onder zijn zware suggeTaiCh>}Het Model, De MalthezenHond en Het GeJuksrad, die zwijgend hun pasgeborenn$js>rgen en vreugden vewerkten, évenafeifcepaalde zèugën hun biggaHopiitciu Daar b^dn^izfch Petrufcfónigescheuing^isen dertker^die fanatiek aiiruist was', draft dat hij de vele millioenenjvan sAzië liefhad; swar^et^iegen den schoenmaker Pedanius* ,dei&rtdale«roa* kersstraat had>römdat hij dezen een vert»ling> s^uldlgfoSE Endaar bevondsadhüook Orbiliuijia De straat der Sandalenmakers 5 Het gesprek wilde niet erg vlotten. Er zijn van die tijdft; waarin men zich niet in de eerste plaats met de zorg voor het zieleleven bezig kan houden. Een dergelijke verademing geeft het Kerstfeest den menschen, en dat is een van de redenen voor de zorgeloosheid die het met zich brengt. Zelfs De Malthezer Hond en.' Petrus Eenigeschelling, die meer dan dertig jaar verschil van meening met elkaar hadden gehad, waren niet in staat dat nu gaande te houden. Het kwam zoover, dat de uitwisseling van hun meeningen in het zand dreigde te loopen en voor Orbilius' rechterstoel moest worden gebracht. De oude magere liD^j&feaa*J!»jn grijze™ baard en oordeekie,: bjbtïftlle -twefl;Jgl(jfcs;Pe Malthezer melkt een bok, en Petrus houdt | de j zeef er onder \": h^ W» foSlorfc lègsrcl; , Dergelijke kleine, radde uitspraken vonden in gewone dagen altijd eendankbaar publiek, en deze uitspraak van C$^u$gp|f zelfs in de feestmatheid die nu inzette bjjjfiil. hebbed verworven als niet juistïtfpjdat oogenblik een ongewone optocht de aandacl^vari'tklbonden had getrokken. Zonde* dat men het gemerkt had/jisasshrpWan den Isis- of Serapistempel itf ttrainflftl stf --^ad?BT«4hting gekomen. VootropUiep een trommelslager, en naast hem eeretttas van ebbineger met eenknots in iedere hand* Achte^beoa^rkwaniBrreen paar slaven die minder donkerivan huid: waren; maar esant^kraehtig gebwdèfdb&i achten Jten liepen twee marmeteanet een hardrooden draagstoel)»*- daarachter nog een neger, en ten slotte volgde nog een draagstofeigvan een groene kleur die even fel was als de roode. Aan dat alles wasdiets ongewoons. Het was een gehuurde trommelslager, hetsèfasenrgehuurde negers en gehuurde palankijnen. Hetneenige wat niet géhoord was esbwat den optocht beziens^ waardig maakteuwasfeen oude dame dtó^xfcnleersten draag-, gtoel zat _ voorzoetter men kon zeggen dat zij zat; want ongeveer de helftsAnihasrr hchaanuèjing buiten het vóertuig,aan den kant diemaar de basilica gewend was — en afoofleflfru^en* werking vande*thet'alleeiteirij gebrek aan zwaardere dingen, als palen of marmeren zuilen, was, dat hij •örhsrtot dezeabescheiek*.) adt^dgymnastieferfbepMkte. :Zijn kracht iwas^toomeloos. (iferwijl zij zich zoo gedroegen als de ongeschreven wetten voor het personeel van gehuurde palankijnen eischten — en die "wetten waren ouder .dan ieder nog levend mensen in RoaseJwr richtte een van de niet-kleurlingen onder de mannen zijn schreden naar de bijeengedrongen groep hondfifc Hij zag er juiba* mamman dieaSfch van eea^behaagkjkeaEblrail lawijeirsnaflals «nigeloovige die tot de ongelooyig^Atfda&lfeaBif maar -skite duidelijk tbon*5fktshij* afdaaltclEen scherp gekalcdj^tsdèFifiafcting van den rooden draagstaelnspoorde hem aanl dèèsnelheid voor de laatste vie^wijf stappen wat te verhoogei^Sanaajfc de uitdrukking van droevige afkemrlrrfeOiierer! op 's mans tgezièht lag, veraaiderde er t»B>rt^a*)loei de man, en het klonk als het uitspreken van een vonnis. gafrta/f Orbilius keek met een smeekenden blik naar rzijn beroepsgenooten, maalt ïlj waren onbewogen. Aleeèr maar de minste kans bestaan had, dat het werkelijkrhadtkadtinie{fcBebeuren> dan zou hij met vreugde zijn beschermgod Hercules al wat maar denkbaa¥ was beloofd hebben, als h^tóaar veranderd had mogen worden in een wan die sneeuwvlokken die uit den hemel geerrbegonnen te dwarrelen; maartla1J^tii^,8ap3rfa had iets, waardoor haar omgeving alle lust tot magische experimenten benomen werd. Haarajk was zoo geheel en al van detè^tfm Hetzelfde kon gezegd worden van haar wijze van uitdrukking: „Er wfa» eén oude onmogelijke hond die beloofde ons te bezoeken !".iaé\de. Orbilius keek schuldbewust voorfatiéhrSittrW „En die oude vrienden ifietinoodig heft!" ging zij voort. Orbilius ?sloeg zijn oogen opydtlgriïrdeiding tot een verklaring, waartoe hij echter niet overging. „Ik herinner me heel goed dat je ons éénmaal bezocht hebt..;. in dan loop varainegea-maandan. . t^aisof dat eert" verontschuldigm«?was3CJe hetetijdfnifcmet alle anderaa onute gaan. Ja — het Mlp^Jeirderiièto teièntkennen. Ik*eb wel gehw^.van die ÏMukaWn^Sabinal en haar MacëTOnië1>(dabieöver spréken. Ik breng een groet van mijn^ata» voor je mee. Hij verzoekt dei$er te mogen hebben je bij de Satiimahèv' té aiènli^' is^ een draagstoel hieraéhteKiStij^rrattv maar er is haas* bij. Wij zijnoafetwee uupwerkat;idcwdat we dfeMbeJslaftntobr naari jé'heBbeto moeten zoekenjik heb vandaag méér baarden Hen kappen en hondenstaven gediehrdan in al da ajesenzestig-'jaar dat ik op de wereld berti*' si tdfci^a1»drjrid%^ ' - -.•'■ ,. oiaiiebt beloofd!" kakelde Grootje vergenoegd. „Ja "r*jBt b^loften>»WjfeBdlBTkennen we. Je hebtiltie met leugenachtige verzeketir*jenrb$p3«heept van het oogentjHk af dat je mij als eedïirm versmaad nttisjéflnWdö 3pk«r achterffct. Als je met met geweld meêgeyjjfÉrd wil worden, kan je netrfcóp goed dadeJfiikinstappertmro IsÊrft-i w?b't ... De neger en de twee andere/ «fcrke mannént kwamen naderto, alsbfrzij ck bédreigirtgrtlélleilUjk haddertjopgevat^Pffeiötts steeg in den groenen draagstoel, waar hijtJïich op dubbele wijze beveiligde'tegen vemederendé>MSBèffl?van de-honden, door zoo jè^rimogelipËfn den stéikte kruipen en door in de richting van Isis en Serapfefte^Btaren. -iil^^wiw^mlf>^l.if^l ^tefeHs^feè^isthiedde het, datdlsoude hond het Kerstfeest feiti^p^iuSiiöp'Öe Alta Semita kwam te vierennin plaats-vanj, ae«T8er8ten^k0ftr oogstraat gaan staan^nm mairjdërcvénwachtéfffgast utóteftdjkeni Omstreeks denrtijdtoen de schaduHy van den zonnewijzer (in een opklaring tosschen twee buiènrfeö zes voet lang was, en men zich in het badüiegaf, fronste Maes zwaar péhizend het vooiAwbftlbToen de herberg gesloten irwed^ lagi èmèb gedraktese^èrWning over het8WS7t©nï^eria^J»et oogenblik dat de keukenmeid verklaarde dat dölinzensoep niet langer wactoe^Uoir. (ze was gekdokt van lirraen uit"Gela op SSfifi? éTf IteA Iwée vetteskfphen!) schepte een nW^^ifesfagea fea«"ltégerP«k deor bracht een ^litiVageneéw^ brief. Maës maakte hem met bange voorgevdetenst3etteh.}J3r stöhdi* ^rtirnrnaJa '«8»1 gaala ;i OrbiHüs aari: M'afet^'SaltblÉ^Ak- eerstwrïɧdr groet. Een >n kracht die sterker was dan de mijne voerde mij van mijn weg af. Eige^iefde>! dfe de eenige zondft4ssenrdeiihoeder i < va»ïkvmdfepreken;aiÉfearttè en Öiheid, doet mij wenschen dat ik bij jullie was. Ik bén bij menschen die zeggen dat w feiWrtlcvêéugde meeneem als ilc wegga,: iVil^^ht ittij) fijèt *^^AGdg-mij ziet. Moge de genade' van deal Hoogste- jê de Saturnaliën aangenaam «taken. ^bsw*'fwtl6ba 'tifct'toètf De Medèoofflef këtft'teleurgesteld naar ttfn vrouw, toen hifftgfif crafilfardop voorgele¥èn had. nsbTsov. rranpan: „Eigenliefde is de'moeder van afgtfiisiff*^'ettéérdë 'ftfr tfatftÏÉW bedroefden glimlach. 'qqsnOHnsgb i ^^lrM^^^94| ó% AWjyèMS heer^fi{^|tó^'^'iyï yelOTBf veïwachting in de lucht; die fi^lKifis''nto'«&rffl'Hmlae^ —iP^^frende en heerlijke göu^^ w^ a^éFP$laag bézöëhï^pf^^ëi:9^^ wjfföhél. in ^Mai\oezïéê°i^^\RWi>\il^ ïffièarerFz® Want cnrlüimÖet —VoWslIë SatufhaHè^ 'il^^alg^ee^ — een herinnering zijn aan de vrijheid en ieWkheid der ffteÏP In dtó eemen gulden tijd der wereld. Onder haar teewew zijn mié1PeB*ameele&fors gerijkèftl aildnagoo Isb qo Jain lederen dag gingeït^^hlfochen vaft het huis in *É#i^oltes oogenblik er%j^*9fltoife ^d^b^SfS^^w^éÊ^tyë^^^f, de dienstmeisje m<^è#$^ moesten zij van tijd tot 'tijd": zich déze c^e^#oóWèlift#I^^Ö^ zij WnÏTOfilêïf1 kehdëfl,^ftfog' eené' gaan inpfë^^jifctegfJ'hèt vaakst kwam Papirius — zooals het ookb^hobrdë1-^- '«Wtfefidging hij wéér naar bihWh om de lijsfvÉÉ de vrieridêft Van'tiei^ais^fiaM W^«^^6r^M#i Vart de!Jj^Mdb*ahgelegd, tëverbeteren en aan te vdHétï. Tegelijkertijd legdë^^ sfcrfï gèlds töfëijtfé ^a^ijWat er aan kleeren, huisraad en zïlvéfwew gemist kon Worden. En hij kocht in: k^dd§be#3tëm zeldzaam bëêhs, boe- k^* kostelijke uitgave, en speelgoed, als poppen, bajtefv zangvogels m^ekleurde notenl En niets van dat alles was méér dan wit deriewt eisehteigioov 9Sp«di..')9rt' rrérii ateu>srfr ïèsw.-itteëm Naar gelang net feest naderbijkwam, steeg de stemming tot een soort roes* Hiertoe droeg ooknjtóïweefcS^Z^lfs de kinderen konden fi|$njeteoherio»er^ Kersttijd sneeuw had gebracht3bn. de aajnfe>¥ewtijéd bad gelegen do^ dé vorst tery0^^<^Wébdit^^ en d»1ri^cti«fcizicliiQm den haard vebdroB^en. iMaar dit jaar was hét heel anders. Het najaar had zijn ftMaorfnags^ dat er in beatetfid de bladérrti van de b^anenife hafertaanaar het was dadelijk overgeafcatk in een voorjaar zoo zoel als de luch#die uit ee^»idsfc',kefl!agWjeJ, kwamen er een paar windvlagen met sneeuwbalen vlak bij het begin van de^^^tj^^g^^f^Mi^S een 8*aPJeEn de menschen voejfteïaich als één met d^^feHC^pbntende en voedj^^:^^fli^1P*nde natuur, totd^rfrzjtj geloofden dat de deugden vanhet weer eigenschappenftan hen^ej waren. De Kersttijd kwam. rader en nader. De dagen bruisten yoort i^WqqÜ&fer^IP^^ de nachten, streelden hun bleeke ffierën mét hjm.,warme tpng, zop^* zelfs de arr^aligsten cwden S'tSWen,. tusschen de booggangen van de arrad^ en qn^WÖ$ên4n de parken zich minderayj^en/voelden dan aS^Sp; Jaatsteftn?ag droeg d^M Mef^.Ortder PapiriuJ; jei&ng zoware, vaten met wjierook door het huis rond. Dat was een zuiveringsn^ej,$n gierigheid, hebzucht en dergelijke oneerwaardige, gasten 'te^verdrijven. Daarna bracht Paoffi op Grieksx3it|9wijze een offer aan Juprfer Plutodotes, fifermes Dotor entoegevendheid en .efljfoering. Zich Pedanjfls in gevecht met een beer voor te moeten stellen, dat was een beetje machtig^'Zelfs in het licht van den Kersttijd gezien, kon iemand te-veel op zkfejiemen. Toen de verheven sternrnjHgrWat^ biekggtq ♦tes^bahraefdhJjsrèen amulet \50fljsriden dag van een zeker soort jaspis, dat men boria noemt, — dat de kleur heeft van een ochtendhemel in den herfst. Die gaf hij Pedanius en zei: „Ruth verzoekt je deze amulet te dragen. Ze is gewijd ajJ|Qiern die barmhartigheid betracht, en ze zal je zeker behouden naar Rome terugbrengen."n3y/). Maar van deze sartténzwering w5st Papij4HSi aiBtic;Hij wist dat MSrcellus er op wachtte, van een Kerstgedicht verlottrfteriwwrf den; en hij''dacht dat zoon :z^oknihtigen vaderlijken raad gevólgd had en erit«de dag ten eiMef|ief£ Stelden Euphömus en twee andere oeptföfefde dienaren>azlch,' deftig gekleed/tdri de voorhal op, têr^l Philetus zoolang het ambt van deuma«hr£^QtierrBj& De drie mannen kregen een uitvoerige instructief bingen, met pakken beladen, de deur uit om de onbemiddelde vrienden; van het itóïs, die thuis zaten te wachten, te gaan opzoeken! De straten waren dezen avond-sltsjffedun bewlkt!«bm hoofdzaak alleen door^c-ude getrouwen, die zich, met «eschsoken beladen voortspoedden om de groeten van huri faafeia^e .brengen en den- verpliahten bekercwijarrtfc^^ overall ntet meer dan één/wint zoo schj$jtt de wet het voor. En toen was danaètadfelijk de dag daar. 3 i'S^drns Even krachtig en even onverWaoht»fi*ls in degonaangename iaren toen de Tiber buiten zH|**pevers trad de overstrooming ingetredeft wj«^ rAWnevtbvétf k*èéht «üapwi tfotsekng werd het van verwachting vervulde Rome overrompeld door het Kerstfeest lfi*Wliüis oö^MW'Semita' lfo»h*tilde slaven en Vriigelaterien en de ledëfl terstond /«morgens in net fcrlur^bijêen. Mar^Uï^.b^WO^ÏW^ offerstier binoen. en PapWwa > onderzocht dUm_ grondig en MÜwkeurig/'ötsrfaiiHrtcier ''^fB^ *^^Jï£d gulde horens en de huid ^«fee^ermg van het vtorhoofd en de afhangende w%li*K^^ óf'het toekomstige hett^e^weteldlik^^g, dat er geen zwShaartje inTet.reode, zijden kleed v*rhet dier te vinden was. Maar er werd er geen gevonden, en Papirius keerde zich af van het feiÖbós bevónöWtfter*ain^^ hief hif^WfcèS! gestrekt omhoog naar het beeld |m baturtordtóer defhüisgoiÉRfrt?,?^^»; K-Wf ' ui ïl '„«i«* Zoo bïSween oogeabtk zv/ijg«ndl^ alleen verbrófen werd door hetugeSnm^^^aier langs de Steenèn van* grond, dat een WölkPvan damp achterliet. UeEe zijné? **> werden ook de a#iè*5^^fnderen omhooggestrekt haar het heilige nbeeld r'<^^d™\e' kr°m" me, Eupheinu** behaarde, grsoWhanden, Balb»roode werkvingers - die van de slaven, de vrouwen, de kinderen -^müè waren ze omhooggeheven in vrome verwachting. Ten slotte WwoWapirius" lip^^aHk w008**^*fS WBi&erteeu^>^lend - te voo^hijn, vol eer biedighefck Tt^lfevond hijo^r«prr^n, scherp en zonder te weifelen hieuw! zij haar beeÖ^abefeimrmere^^^j^ De woorden van het rituaal dat hij uitsprak waren zoo oud, dat geen van de toehoordfers ze benetttefcR* ™ hAcmnak houde^j^fcu^^ toe" de Srbij A^^bateH «lrfcw£ Latiinifiialsieen oude.;geB^eosdeniolk vanfa*w^emig geschik wélja^^ prachtig 8esg»«^l0,def gdrdfit)lsoï^r»ï|iBJem,lfldiger#dtett8n>i Toen de roode atier met wijn besprenkelddwerd en tegelijjkê^|feif^R ^tór%riyrien4Öljki gebrul liet hoorenjjjklapte het kind vol j^ejri rukking in de handen, en de moeder trok het beschaamd naar zich toe en bracht het tot zwijgè^ 'Bjrp^iM hrTj ! - . Nu grepen Marcellus en twee slaven het dier bij den kop en den eenen voorpoot en wierpe^het, op zijn zij. Papirius trad nader met net groote, blanke, óffermes, verzekerde zich er va'fl, dat het lauw en de snoeren op den kop strak waren aangetrokken, en in een oogwenk stak het mes tot het heft in 'den hals vafti het dier. Een oogénouk later, en de handeling was. volbracht; het bloed spoot üwtJëën warmen, dikken straal in het groote koperen bekken, dat er'bij stond. Daarna werden de deelen^cue den god toebehoorden vóór het altaar verbrand: de lever, de gal, het hart ep net vervries. Toen dat voorbij was, had de gulden tijd zijn intocht gedaan in het huis. Het was onmiddellijk na de offering gebeurd, dat Grootje op de bovengenoemdeJJe&peditieifeiP was gegaan,:waarvan ze mèt Orbilius terugkeerde. Zri'beschréef den tddbt, alsof het een gewobë'weggeloopeh hond was dien zij op normale wijze in een net gevangen had. In den aanvang gedroeg Orbilius zich ook ongeveer zowfis- het leflkf alsof hij voortdurend op sprong zat — voöf"hét geval er zich een gelegenhéid3^001" zou doen, dat hij weef dé straar>rflp kon slippen.ï^hfe een bad en; nadat hij éen brief geschreven had, dien Papirius in eigen persoon door een politie-agent liet bezorgen, kwam hij echter meetf tot rust. En eeniwaptvtóf 'het groote Kerstavbndmaal zat hij in Marcellus' kamer met Marcellus en Ruth. De oude hond zat het mooie paar met bewonderende aandacht te bekijken. Ruthnhad haar BaaP'Öpgemaakt op de eenvottdigfesmaSiier die vaak door ChrlP tenmeisjes toegepast werd: glad om den vorm»ivan het hoofd sluitend en met een Wrong in den nek. Zij. had? een zon-geïe éibwttica aan — een tunica zonder mouwen — en droeg op efewfatfvder getxccrwde vrouwen een hoofddoek, maart*» dunne wÜen stof erEvan de roodgele kleur waarmee een brujd getooid JiWpj^lkihaar ooren hihgen twerihooie gesneden^ pentijnsteenen, haar schoudergespen warenjqaroeolenom baar hals hing een zware ketting van Etruscisch goudsmeedwerk, en om haar/rechterarm, alsrhede om haar enkek, "had B^izware «Htffert Al dezê sieraden waren van Marcelluen moeder geweest. Aan haar vöeten had ft^Witte, met zijde geborduurde schoenen met een parel er op. nFt alwwv *J»S ; Op Marcellus' schoenen van Laconisch marokijn wawft bol geslepen heliotropen aangebracht. Zijn kleeren Waren van een soort halfzij dié in Bërytus geweveW^Verd van Chineesche^BiJ en wol: Aart zijh ringvinger had hijbeen zegelrfefte melteen carneool er in, die, nadat hij #P^N»Bn*i|*OTR^^,3veranMjMf ï een mo^ieru ömè^Op zijn hobfd had hi|^ypoe^ nén krans. «jSSm iftA.namnhu ne fa f* i. u Ze haddenOrbilius juist van|tëhM zorgen verteld, en ze hièWOT elkanders hand vast. Marcéllüs zarm.oud^^an smeekend a^eft'zéi: ',,Jë hebt ohs'aT^ra^fft je ne$QPJ& deel aan Jon. Help hem, nu het er op aankomt!" V "' ; _ Ben'ik dan een tooy^aa¥,^t '.ik het onafwendbare ay»§ feién we^W&ï?^ vroMdè hond vriendelijk: ' nmüQji Ruth keek bedrukt eri;d&ornënd voor zich uit.. Zi] dacht aa» de,. EgyptiscMflHës^ ziin h3|[ $$ helpen. ï £ na-\v*a. ittkoünL «ös bibu J» feferf Met omstoiërde stem ën éëft Wcjë ^tetmencT'Vértelde zij vaTf baanibezoek aan .deft^sfe-tempel in het dsadteBttdskwartier — van, den zegen dieieiRabek over haMrhad uitgesproken en van het afbeeldsefcabn het któfte Horuskmd. Over,:^M*W sSmW kroop de schaduw van een zwak misnoegen. Hij bespewdertetsvan dets w«ërdt)pgewekten eethia*,jWMtawr '«©n bomt aangegrepen*** worden, als een vreemde hond»t|h-ettnsl*k nadert. OrbilmsbverJxotnedèr^nBmnnenf^ifofcéte $»jl»nd niet erg. Een instinct, dat versterkt werd door zek»»jhalf vergeten; kgendenoever hugffclledën, gebood hem waakzaam te ZH.nV*» hHraetihetaalm .•ramSa ' 1 1WJ$}1, .:. ]fedk geloófadat er te veel stad-Romern«b}«loed'inTlB»] is, om B^^edrte.^Honcri »*ró^nrf«et al die Oosterlingen!" is^lbhènihedlQ^rfcng!" zei Ruth. j-sbnoWsd 1 ^pfc*0Wfcrmaar het 'HRW niet. Ete»tranen kwamen^fej MB^pgedtuwd water dat een kleine spleet iffOjfëh dijk heeft gevonden erfMilfe nu haastig vflpfrijdt om ten slottfe fftet onweerstaanbare kracht den #&m weg te spoelen. Door haar schreien heen jammerde^: spkrfcèfoffcet a\ lang gevreesd. Van dag tot dag heeft het me duidelijker voor oogen geÜSan, maar ik heb het op zij geschoven en ik was bang dat jij me uit zou lachen. Ik voel een vreeselijken angst T&Öt iets wat Jon betreft. En" — zij verloor haar geheele zelfbeISBrsching — „als hem nu dadelijk iets overkomt, geloof ik niet dat ik het dragen kan!" Marceftus^drukte haar tegen1 rÉ8h aan, en terwijl ook iets van haar angst hem bekroop, troostte hij: „— Houd goeden moed — wees dapper, mijn liefste! Het is de vermoeidheid en de gemoedsbeweging die het hem doen. Als je een oogenwikje gaat liggen, word je weer rustig, en zoodra we Jon hebben, zullen we hem in «Hfigheid brengen. Ik beloof je dat dat gebeuren zal!" Zij was een bezwijming nabij. Toen hij haar losliet, wankelde zij en viel weer in*l?$rr armen. Toen tilde hij haar op en droeg haar den hof over naar moeder Sara's Wöhing, en daar verviel zij ih een toestand van doffen sluimer, nadat hij-haar op haar bed had gelegd en geprobeerd had haar mineraalwater van Santander toe te dienen — om toch het een olbander te doen. Maar 2ijb«cnudde het hoofd)9töen faalde hij een amphora CaecubifichenrmWJh, terwijl delSOde Sara, al jammereniaNMaW trippelde. Toen zij gedronken had — met haar hoofd tegeil3firJlS scn&uder en terwijl haaf "léegeraaktd haar ovef zijn borst hing — keelfffeij hem met een verschrikten glimlach aan en ging met gesloten oogen weer liggen. Zwgels^iar»]M^ boekhandelaar ErW^etetrmiwelooslman metlémljld^aasWe^i^ tfesi^eroYms H#»mias, H«j heette Egrifesjmihij deed dWkaftla&n een van die egels d^rfeet eenettoOg^Mökte^lrond fcöWeni«ün, orri i^feejrtnjnuut later te ojstrollen S&Nfcoo dun A^ncd/aftcn»2-wc4deft.vHfet kwamdsw^lhtste MareftUusriV»^ alsof hfertelken^ wanneefthjj Hi hen in hujjtfkwam, een.n^HWtfc vorm had. Dez'eiL;keer was hij kort en opgeblazen mr WX cjegfelblwweft'd&o groot, dat het le#kiaJ#>t; de leden op het bovenste'gedeelte er van vast waren bljjVftfefitten. Zondes wtn zondering!wafqn het allemaaligemoedelijkjfc^§4Nfilien, d« hun hegroetis^€n3\Jeffl^ield- de^en gaan^yan vragettnW*: «Lwpfedfl dakgootroifeï^sofn^fc «W» zweetêtëjfe m^f^.zegaven elkaar aöèn por hvlden buik en trokken elkaar aan den baard efeftdatfe^e^Kh blikbaar kostefcjk, zonder dat onmgewjdaOJ3biJ/jd^^*raren te zeggen wat er eigenlijk zoO/jyKr makelijk was. . , Behalve vdeze gauwdieven was ertfjonder het gezefeehap een dame, ongeveer va»dMarcellus' leej^ ^heette EJnte en was de weduwe van eenrïaehangerj' Jienbaar w^zftdp#6^^«Jö in haar recrfttr*Vai& dat bij de minste aanleiding zjcjvtpaar WCfd - Zij Wasgeneïtm voortdurend in bewegu%.en haar voeten dieHeBfroode, met agaat versierde schoenen van Part&jfpJï marokijn gestokan sbferen, waren heel lddntifiBjfhad een relkburi'gflVftweinig bedekkende: fjtapica zonder mouweto^ota» tóterfd wasïdnet lakmoesmos. OpnBaar hoofd had Sjeen kikS^hgroerwiteskifer^en h3topaeia^^*d^^ «W een geapr.YteiJ^rba^teeifcv Vaa^hetwtfde materiaal warerrf«ïse,geqW8i a*è den bovenrand van haar tesfefy die haar börstercneempzirisn^hoogduwd*aq#a)i a* i dichter bij elkaar hkètmêfo*haakarmen-; midden tusschenifeufl^Een^eitej boog, Riemden ftireede goudenringen haarv?**ta3ïfte«s<%>ert Verder zag men er eerij paar echtgenooten vitfrdetihoYenges ndamde heerent Zajnwaren niet meer dan een aanhang»» van haammannen — wedden imhetntiraus op rood, als zij dat deden, spraken affocareidvmee rover Marcus AuïdkBVseriwtfs^ftoawïio oWfc^zilvefgekl «afhaalden Virdli^t»keerd aan,Tpr.ecies op dezetfdfj wijze als haar echtvrienden.. m .jOgtifk Efeqrrfeegoji idadfiBftnéen gesprek meff Marcellus. ..QgrJ*n tafel vkfc«fchter hejfrirra^&yium stond eeniffo&nde lamp itljflen vorm van een boom, meShekannen die vjflfede takken afhinjg^feiwtói gsöcréé openhart»jh$jj$riw»^^ mee degj"hfeen en.vertrouj^Bl herrbtoe dat ^rfèfltyran plan'WSS ongetrouwd te blitöei,rma3j& dat zij thtegefweebfljpg wel eens een keer het roode haarnet zou dragen ren- nog eens de zes vlechten met de pufijt'van de latüs fcou maken. >ÈAei it rrsi'ib ; l»^n«mt't Mafcellus dacht aan Ruth en glimlachte beleefd. Hij had er geen oogerrblikiaan getwijfeld.^ rr 4Jai3spari „JfedKbl-^ krijg nu maar geen verlp^ltS^lnu^l ^d/lk neD werkelijkjileea Mjdlang aan jou gedaéitfcJ»?h — maaj&lje bent te jongtGMaBÓe^&^Ainsten'ö^fe^^ te jong!" n alb Zij lachte, en ook Marcellus lachte^Een huwelijk scheen voor haar iets- te zijn dat? in alle gemoedelijkheid vojWrbereid moest wordem Zij ging er uitvoerig met Marcellus oyej^eiirade^rraefe welk type van man rzij moest trouwen, maar bij voorbaat sloot zij een herhafing van den behanger uit. Na drie jaar lang mefc hem over tapijten en tapijtpatronen te hebben gepra%fWdrï# daar genoeg- ;ffcm; Waartaai naar verlangde, dat was eigenlijk: een vijf jaar ouderen Marcellus — een man met practischen zin, die tevens ontvankelijk was voor geestelijke waarderfe'lhé Op dit tijdstip en voordat Marcellus tijd had om blijfetBrgeyer» van zijn oordeelskradht, kwamen de slaven birtfoè?en men werd het er over eens, dat men op het vraagstuk zou terugkomen. Bij wijze van voorloopig afscheid wierp zij Marceflij^senajtife* dagenden, veelbeteekenenden blik toe, maar zijn gedachten waren nog steeds bij Ruth en hij lette daar dus nauwelijks op. He%Kerstfeest was de monumentale herschepps^ran d&en gulden'tijd, waarin; mier en kameel eikaars gelijken waren, en zoo was het natudrlijk vooral een feest yanhdé! slaven en de verdrukten. Gédtrtènde het Kerstfeest verwisselden meestefs-jd» slaven van rol, en terwijl de dienaren aan tafel zaten en feesttBn,Jwerdenfaiij'jbediend door hun meester en diens! gasten. Het'feest begon hietmeejjdat de fluitspeelstershat eerste teeken gayef» ; dan schikten de skvert:aich^ twee arjen, metsel wat het huls aanjtwe*lichtingsvooirwe^ kon in de handen. Met ktftpen en kandelabers — met lantarens, afgesloten, met blazen! of geötk&ferfriWj. zette de stoet zicfcvin beweging. Vooroic^ vlak achlWrA^ fluitspeelsters riart — kwamen de twee groote slaven van de maalmolens. Om hun hals hadden zjffffa&SjeV smede rMÉè, ■iw$^^a$*rlusJ heAen^njteteeken g»ChmeO <)öf>vAchtëri |pi ;aan kwam het ctfefige personeel — dienstn^^j^en^wfei^nnTÖ--^ allen met lampen en palm- of lauriertakken in de'hand. De dubbele rij werd afgesloten door Philetus en ']Kltj{lfe?Jteh het aBeriaatet-kwam E«ptlèmiw> tik At deur gestoten en gegrendeld had en zijrj*Ost had verlaten. ' J Onder het zingen van de Satul«lliferla^niPkwiim het gezelschap binnen en verdeelde zich aan de tafels in de eetzaal. De c^cèslaeunge sandalen werden aan den binnenkant valide deur neergezet, en nauwelijks was men aan tafel gaan liggen, ofa|| ▼Wolrjkhslfr, begon van den een naar den ander oVeentse!'springen. Alléén al de^jjpSachte als heeren aan tafil te liggen, op divans die met brÖIISten reliëfiifeten beslagen waren (akaaga) Aierde voorkeur gaf aan een bankje van massiefckoper^eiKbal^ door dèfa&armerenbfeandelaberSïte laten beschijnen, was voldoende om het eersatl^eelehdh^ia^ welbehagén teabwsy s$Ö^*t£croepen. de rest zorgden Papirios ea-'zyn vrienden. Om te beginnen werd er wijn rondgediend van Lesbos, van den goeden^ die zonder bijvoeging van zeewater-vrerd vergilden. Geschonkeabwerd hij in bekers van terpentqoboomenhout, en men bracht een dronk uit op het haardvuur. Daarna werd er Spaaneche wijn uit Baetka gedrorlheiimSierwas rookerig van smaak aferrGatitsche wijélsenpbratiht veel vrouwen er toe, hinnikende geluiden van plezierige nkrigheid uit te stooten. Ten slotte werd er wijn uit Vienna — waaraan pek placht toegevoegd te worden — geschonken, en toen begon de maaltijd eigenlijk pas. j Euphemus, die krachtens zijn ouderdera-Apesident van de tafel was, sprak het tafekebed urty^n onmiddellijk daarna werden de hanJcommetjes en de servetten onder leiding van Mareeflüsi rondgebrachte Hij had tevergeefs gepoogd een oogenblik weg te komen om naar ^trth te gaan kijken; maar hij had er zich toe «öeten beperken den twee vaèjttwen etehsèn drinken te laten brengen. Nu kwam het groote tafelstuk — het repósitdra»nrteb met de eerste gróote ^hoeveelheden voorgerachfcèjtnrien, ead^ten hier- uit werd het eten verdeeld op draagborden van ahorn, met zilver en schildpad ingelegd. Het bestond uit zachte eieraiiXm, saus en sardinen-extract, gekruid met komijn, marjolein en kardemon — verder uit artisjokken, ingelegd in een mengsel van azijn en verdunden, honing; — verder uit tortelduiven, lijsters en gegrilleerde hazelmuizen, opgediend met champignons die in azijn gedroogd waren en met [reusachtige asperges in fijoeTeÜftfcBovendien was de tafel beladen métynoning, vruchten en delicaat wit brood. Hoe meer de maaltijd vorderde, hoe meer de gemoedelijkheid toenam en op degenen die bedienden cafersloeg. Geestige en aanmoedigend» ^boorden werden heen en .weer geka^tefcstusfs schen de slaven aan tafel en de heereben de gastert^nplRS^bofe tels en schalen, en in de beste stemming bereikte! men het tijdstip voor een hernieuwd handen wasschen vóór den hoofdmaaltijd, die hiermee ingeleid werd, dat Papirius het menu voorlas. Het was solide en eenvoudig en het. bevatte geen vreemde dingen Hdie opwirdb^'verwekteroaëwotoch werden na het opkeenndevendige reekenen van bijval gegeven. Het belpofdb zeug^wepj^arkenskóp', gebraden eendenkeen ander soort eenden in gekooktemdsgni, hazeat ham met deeg er omheen gebakken, en Numidische hoenders van Papirius1 kleine paarlhoendertarrh in de buurt varofiQbur. Bij deze laa^tocweixk» truffels rondgediend, maar slechts weinigen aten daarvan, want men vond ze een beetje te banaifc nsnnujl uos ï In een pauze onderbaelbdienen kwam Elirta} met een Meur van inspanning en werkijver, naar Marcellus toe. Zij lachte om de engeVone bezigheid, die zij heel vermakelijk vond; maar zij was toch blij dat ze niet dagelijks slaaf hoefde te zijn. Ze zei: „Bedenk eens/ihóe gauw men*)fei35anden zou — geestelijk gesproken — bij zulk een gezwoeg!" MahceHus. dacht aan Rütbjien voelde behoefteaöm haar stand te verdedigen. Hij antwoordde: „Er zijn zonder twijfel evenveel verzande vrijgeboreriejp -«b jatedelgeborenen — als slaven !" ^Spreete%iap\*>een beetjarï-b een klein; beetje — graag tegen?" vroeg zij. 'urt ab sjfc; ^ncmbloodi nas <£c baaaosg re» jljüjlrtjaoJ Langs een omweg kwam s^oewriSkef! Pedarn^herncin'de gedachte, en hij zei: „Er zijn slaven wien men hun eigenschappen benijden kan." ;n ifvsb na ,ii£*§ ?,. . iym, issn „Epitectus !" stelde zij spottend voor. „En vele anderen!" antwoordde hij, en zijn blik rustte een oogenblik op Euphemus. „Schoenmakers, deurwachter», dfptl ders, visschers4-?- naandoozen/' ^'osdaM-absbnVubaa .k n\ ,,HondeadmlveTfZaatóaa#*työor de lootóijen!" /^aaïÓttl'*dWr'*W 'btiof&r* ^ ü^Asu/' ..:r,cjmjfH3! Elina lachte een luidklinkenden lach: ,J „Ik zou fep de» verzoeking komen je te nemen — alleen om je een'beetjeóp te vdëden!" En^tyte^hem nog eea^i^dagendem .veell>eteekener|den blik toe, toenqde pfijdtten hen ieder naar .hun tafel riepen. De hoof#Btom^fw^teipëiridev Papirius had het éetoffer aan de huisgoden gebracht en gaf het zwijgende signaal, het nage* redÉlianrten te brengen. Op datzelfde^ dïjgenblik opende zidi de zoldering bovendejtafels'; neer daalden kransen en bloemen, en terWijkde slaven zich bekransten, werden de zalven rondgedragen waarmee men zich insmeerde.'Eindelijk kwam het dessert, dat bestond uit warm gebak, amandelen, Grieksdhe noten, walnoten en ingelegde Damascefaer ipririmen. Hierbij werd yqtte het eerst ondep.'iwtn/; 'eigenlijken maaltijd wijn rondgediend. Plechtig kwam Papirius aandragen met een. met stof bedekte amphorar.i vijftig i jaar ouden Faastianer-Falemer. Hij aarab droog en toet. en de zwartègloed waarborgde, te zamen met Papirius' zegel, zijn echtheid. Tóen de bekers gevuld waren, werden ze naar den heemdes huizes opgeheven, en maatvast weerklonk het driemaal hehaalde: „Bene tibïl" Een nieuwe wSjri werd rondgediend, ditmaal Auloner uit Zuid-Italië. In leeren zakken-was (^bewaard geweest, om nog een ;laatste?Test van water, die er in zou kunnen zijn; te kunnen afgeven. Hij was zwaar en gulden, en de meesten verdunden hem met warm water uit het toestel dat op tafel stond te koken. Weer werden de bekers omhooggtthwfen"/'en driemaal werd een „Bene tel" Marcellus toegeroëjtenL Nog eens werden de belderfcgevdd — ditmaal met een Praehester (ofschoon Euphemu&izijh buurman toevertrouwde dat hij het voor eemdPnveriier hield), en tentderden male wfeeaklonk het „Vivas;!", terwijli&bekdtèdiiW maat'dreigend omhoog gingen ih de richtingi-van >Groötjev als wilden zij zich wreken voo^ de aele malen dat zij met haar gekakel hun ochtendslaap verstoord had. En Grootje glimlachte koninldljken geroerd als een hoofdman, die de hulde Van zijn el^slhvibnt^ingst nfteemt. Toen zij!! zoover gekomen waren, vroegen de slaven om hun sandalen en verlieten de tafel om naar de ontvangkamers te gaan, en daar nu degenen die bediend hadden zich naar de keulbmiilbegatengbto maakte Marcellus van deze gelegenheid gebruik om zich naar Ruth teaspoedemeb , JSJ*^'- &3 qo^Rfrogob Zij was gedurende de geheele spijziging nauwelijks een oogen- tókahl^fiïi gedachten-geweest/Telkens dook haarliijne, van ptev^otótei gezicht met deh1j>£öè:sfl8l mogefyfr^ binnenplaats over in de richting van de woning van de Jodin, maar voprdè deur bleef hij plotseling stilstaan,vh^4kc»i aijn oogen bijni'ïÜet getópyejfter zat een gedaante^ dan; drempel — een magere eW^igfta'ns voorovergebogen gedaante, die, zoo de verlichtirtg beter was geweest, in het bezit gebleken zou zijn van peinzende, yffèrrdelfjke oogen en een dichten, grijzendén baarden /JWïïP^oé'-jij hier?" vroeg Marcellus haastig. tfïj^póWdf' antwoordde dè^on'jÉ? ! Marcellus wei«^^»!c^get4lik, voordat{hij OrbiSaa^JÉj schoudet^|r«ep^rl*he8l'fidtJr elkaar schuddST'^ ^rafttsfr^wat, zeg raenwat er geïiitó'iW^in /,profs gekomen. HJjfWeegt vi»tóftdP^ zei de oude en kreunde onder Marcéöasl' flfirrdhandigheid. MSïfceflü's^Wilde Orbilius op zij gooien en de woning binnenstormen; maar op hetzelfde oög^rjal^gftig de deur open en er vertoonde zich een groote, vreesaanjagende vrouw met roode, dikke armen. Marcellufskende de dokteres en vroedv^QW Turia-»beêl goed; zij had hem altijd eêa3op schrik gelijkenden- eér^ted-ir^efe^Zettdd^Turia zei bf««Bra«l4f-,^ktJ4b me ook een mooie"'manier om Kerstfeest te houden.. & Hallo — ben jij het, Marcellus?" „Laat me binnfcft!" smeekte hij.' > ■■■ 2&P strekte afwere^haar handen vSk „Nu niet! Maar als je me een ^él^van het een of ander bezorgt, lornaen we er wanV efeltwrfqesrrog eens over praten." M^^^testtóéNUI aich om om wijn te gaan hakfiwZij riep hem achte^ia?^|]^vttoln1f9ffl, me afej®fieft niet met ^fttfcaner aanzetten ... Dat lekbanrgeven ze je overal, als ze vragen of je eên%éker Falefrier \&frhebben .i-.rteo;< Toen hij terugkwarn'met den wijn, vroegihjt":'?ü ggoë gaat het met4i&ar?" Turia proefdé|s om alle dingen met orde te laten geschieden, ë«st l^>«eltn^ . ^f\faar omstandigheden gaattëtet met hen beiden nogal goed^tHljsié et wei een van het allerkleinste soort/iep Ruth igswatouitgeput, maar nu ja.-\ -.ff xïmmmö*i¥h;mf méw „Is het een mooie jongen?" vroeg de angstige vader. ,tMooit?faefctze.^een! Als kind ben ik eensidn! Pompe^rgéd weest... we woonden niet ver daar vandaan. We gingen naar De straat der Sandalenmakers 6 de uitgiavingeh kriRennsJIeï wegdachten het een rijbander te kmnenlvtoderfciQhze vadsrobèoplejdftt we een kruik met geld zouden opgraven, evenals de zoon van onadnLhuurmlim.. Het eenige wat wofékmin was eerbversteend, in zijn geheel gebraden speenvarken op een panlaninow i „Nou — watpfl je met dat verhaal9ffï8 -m; • • d U^Ö'mSi) „Zoo 2««isd*wdfciQe^iohge^e djearbinnen er uitÜteö ) tnavoofeg ^éanttellus kromp ineen en riep: „Dat meen je toch zeker rn»t$sff feqni a&Wldsjj HSS< ; ... Turia gaapte lui. „Dat is toch niéts tets om van te schrikken. Zoo zien alle kleine kinderen er uj$#laar wajftweet iemand, zoo groen akwjij bent daar ook vai$ &0m overheen uur terug, jongeman^ iftftot ons dan de zaak «jpptbekijken!" Toen hij geen aanstalten maakte om heeste gaan, voegde, er aan toe: „Ik heb met Orbilius gesproken en ik weet e^jntbj^e van —SVinafeBt) geval af. Anders bemoei ik me niet met dat soort van dïngéttjMnaar hij heeft mij eer%f}eh diensfciBewezen, toen iknfrbden knoei «wfe<^k merk dat/b^^ggegaaniffo maar «ftdat je her& tpfrpakkert krijgt e*. laten we er dïï&rwat op trachten te vinden." èsiftlÉÉk ■ Öfg'rfe^. . ir dtjftogmsiv H «3 Hoen sloeg ze de deur dtfiht en MarcellusnSteflMl eJWeu op de binnenplaats. Ém oogenblik ging hij op het stoeide-afcten, voordat-hij — peinzendJlAeém gebogen hoofd -tojgrugging naar het rlawaai, dat derf «eheelemlöll^ uit de verte tot hem doorgedrongen was. !söcrSfv" Het lang verwachte had hem overvallen — evenals het Kerstfeest Roraft'hfté» «vgftauafe Tot op dit oogenblik was Jon een theoretische mogelijkheid geweest... Mar^ussmoest'toegeven dat hij inderdaad niet méér geweeafefpfe^vdEen lyrischeJyaaiigheid was hij geweesfcgiSr En nu plotseling had* hij mëtySjr* ldrine-krmfatjtes den slttlejBweggerukt en zich op het tooneel vertoond als iets waarmee het daadzakelijk noodig was rekening te houden . . . voorwaar geen mogelijkheid waweinog over te praten viel of ietajpfcsjgtft veranderen Mmt^$n maafrnWÉT pond! Een wichtje van vlir pond, dat de vuisten balde en die dreigend en dadeat verlangaWnOphief tegenozjj» - vader, die maanden lang den tijd gehad had:QJnrt«tahvop zijn komst^saoj te bereiden en wiens eerste gedachte het nu Mfite, den hond ^b^ftïjom^raad te vragen, fiöbgt ,hsl!f Maar de hond Orbilius werd op dibapgenblikildaor' Épiootje m de keuken gevoedeiaVen daar -gbefe niet te verwaehtenüwajr!d*t hieraan voorloDpfl! een etode zou kómen, ging Maroeïlus naar desslawBcrrs iw\ï !99W De sbwèniwarèn zoo ongeveer aan het einde gekomen van een wedstrijden een spel meetdobbelsteeneaf raaarvan de^sritslag beslissen zou, wien het lot tot Saturnaliënkoning bestemd had. De laatste spelersawaren zonder eenige gewetenswroeging aan het kostbaarste meubel van het huis, een tafel metf/fienJbovenvlak van Mauretanisch (ritfushout op een voet vandoor, gaart-^ftJ ten. Daar rondomheen stonden de overigen, behalve eenige randeren die ergens anders in de kamefaan het spelen waren met noten. Het bedrag van iederen worp werd hardop uitgeroepen en beurtelif|^ mWvreugdete«ten of gejörnmer begroet. BEjkbaar wilden zij het liefst Philetus kohmg zien, ife *oen de slaat die den molen trok „bakker en ezel?*atfferp, jubelde de geheele schare, evenals toen Philetus ^Jim^^m iBélfs „koning" wierp — de zeldzaamste worp. Ma» eindelijk lö*ëirlauüb sprak over degeriewdtetefedfelnkV te.maken, zónder dat'hljicbefcfflierkte *éa)fr nfi$sjÖriftri,i»d mj^Kélcïöet willen merkeni jMfercft11u$uBag weer zijn ivader vóórt zkJm — dronken ehrnaakt, ovep .^^eheele lichaam met zwartstj-t besmeerd, wwfl^mlislsPb^uip metftijSM koud water gesprongBR>v^Ötwijl de nfeonfio schreeuwden. ven Oplwinding, de vrouwen elkaar om den h^iMirfeftivïWudS pne4 en de -klederen roiddanstenjbof op den g^ds\ü<$fank'm schreeu>«Ö^^ jMbelend rMarcellus zag hem een anderrv^rt nis dat j «fever; hem \uj$ggsproken was ten uitvoer rfirengen: een van fluitspeelsters driemaal het huis door dragefl^flH hij voe\ók^^w0?iff^k, zoo walgde hij er van. . , « ,j. \i Maar Papirius^ die weder zijn entrée maakte, vpekjeKfl&haftJtf} ziek. Voor harfl J^Sjhet Kerstfeest een bron ▼^onbetaalbaar vermaak, ie» hij Vóridrirvtfuvplkom^ köfv^ór het feest, jftopver in zijn vermogen WftS/, de schulden van zijarme vrienden Jjfctaalde, waarderólïegeschenken om zfgh heen strooide en dat hij dan bóvendien #R,Mjn eigen huis voor den gek gehouden werd, als het^enlijke fe$st begon. De eerstTregeeringsdaad van Philétn»3Wa^b.akere en wijn^ami te laten rukken, en Papirius verwijderde zich met zijn-staf, om het bevel uit te voeren. Ze bpSchten koelers mrtrfrjngehafarije binnen! tó"3wannwa$ertoestellen, benevens, pia te beginnen, honingwijn, waaraan viool- en rózenëssepce toegevoegB3i^8)ttoOB de kinderen/djeiook nog meloenen'bdegenjsstóker van smaak gemaakt met peper/: azijn en andere pikanteaajtingen. Daarna kwamen de drinkgereedschappen — eerst het toestel voor het mengen en filtreeren van den wijnqbiat werd bekroond door een soort zeefjjwaarop men het ijsiitón .lejtososv Verder de scheplepels — en>de bekers. Deze waren^amaawtrfcn zoo groot, dat er een sextarius in ging. Door middel van kingen waren ze in twaalf deelen verdeeld, en de leider va&het drinkgelag had voörohet zeggen, hoeveel deelen men moestrledigerk Elf deelen was het maximum en werd een deu|>isG<»Jöfsnd^]p lètus begon m^ajpMeunx op zichzelf uit teaWftrtgen. Hierna had men geen profetische gave noodig om te voorspellen hoe het zou afloopen. Toen Marcellus ten slotte QnWüus te pakken kreeg, was er meer dan een uuBiÉbrloopen sinds zigjbbezoek op moeder Sara/S diernpeliaiZe. trokken zich terug in Euphemus' hoJrie bij de hooiddeér.rAilareéüus was zee» i# zijn;voegen en sprak zenuw- ach tig. „Als vadernctraatsiaian te weten komt dat er eetteÊnd van vier pond geboren is, slaat hij het het hoofd in en gooit het in den Tiber. Dat is zijn recht, en hij zal dat beschouwen alsoeenr^plicht. Je zou me beter begrijpfer^iialsMfje cüjn theorieën tisfer. zwakkelingen kend® <^>ltwMaste|hs .«mfcrrgiteicMbse handen — „ibgioer zijn lach al, als hij dit vièrpondskindi-wèfl een gladiator laat zien!" S3H a bfidijapojfeg isJsq^ E^bradariel hem in de redeRmefcseh>vrtfeptèhej»é^ hem bijnaral te krachtigfileek. Hij zei: „LaatipnjBeeiBTzien of we er nog iets op kunnengrinden. Ik heb er met Turia over gesproken; — zij heeft de laatste dagen acht vrouwen verlost»»* stavinnen en arme vrouwen — en al van te voren is het duideH^Se iaehv dat er in elk geval twee van dieikinderen omgé-r bracht zullen worden, voordat ze een naam gekrege» hébben. Vandaag nog heeftgze- een vrijgelaten Ger^fatanddafTslavin geholpen, niet een kind van acht pond. Zal ik dat gaan halen?" ttotkèafciMarcellus vrierJdelijk aaneen deze greep zijn hand: #NrïJije dat heusch? En geloof je dat je herkrijgen kart?" Maar op hetzelfde oogenblik kwam er een nieuw bezwaar bij hem op. „Hoe moeten we Jon zoolang verbergen?" „Hij kan wel een paar dagen bij die andere moeder zijn. Laat mij mijn gang maar gaan!" maakte Orbilius uit, en daarbij bleef het. Terwijl de hond den stillen Kerstnacht farrsloop om een kind te gaan halen bij een arme, Germaanscherivrouw in de buurt van den Vicus Guprrös, spoedde MarceUua zich derbW nenplaats over naar moeder Sara's woning. En met een lust tot K'lagen, dien herinneringen soms kunnen hebbe»;^ doemdc^j^f em de herinnering op aan den dag toen Papirius hem zijn gebrek aan wilskracht had verwéfehr Het gelukte hem niet, voor zichzelf te verbergen, dat hij ziAinttfrnridden in gebeurtenissen van den een of anderen aard had moererbb«\r«4ölu ,T#? gelijkertijd ging het tót hem in, dat zijn eenige bijdrage tot het geheele geval tot nu toe uit detóelegging van Jon -bestond (om een van Grootjes frivole wijzen van ^tdrukking te gebruiketót Dit was een soort van berouw — passief berouw. Ruth lag op hem te wachten. Een vermoeide en grauwige Ruth met nog resten van den angst in haar oogen, dien hijnap[^aiid? dags in gezien had. Zij deed haar best tegen hem te glimlachen, toen bJpAfcdeur openrukte enidft kamer Ibinattltrad; haar glim* lach ging echter in tranen over, maar tocr^rbl«lA*r,j§dhet onderdrukte huilen een rest van dien glimlach op haar gezicht liggen, en dat maakte dat het. eigenlijk maar beter was geweest; als ze in het geheel niet had geglirnfa^iteglbwl jhJj naast: haaf op het bed ging zitten, sloeg zij rhaar armen ofanzijn hals^tfere W$&Jpfttisterend,War3tbtifcaW trachtte>tfcbrbngen, en toen zag hij zijn zoon. Men zotf zaïh moeilijk iets minder veelbelovends kunnen voorstellen dan jon. Hij leekAwWkèlijk op een speenvarkentjedat Marcelluï eens, inzSjh géheel in eèasfeoap» van groene kool met salpeter gekookt, had gezien. Het lichaampje was niet grooter dan een kleiasstóttebrood, en?wafbi«er' men de dikte van zijn polsjes* met Egyptische meen had Wi5p«^»ergelijken, dan zou dat een beleediging voor de linzen geweest zijn. Zijn ledematen bewogerf-vaÉrihTnldi^kine, krampachtige rukken, en intusschen brarkVlèH^eenigeigelBriden voort, die RuA; hirilenrnoemr de; maar het was iets wat er maar zeer weinig op geleek. Zelfs al had men de viempond met de meest welwillende bedoeling om en omgedraak^zou het onmogelijk geweest zijn e*>flelf aadeWpiljBaagwaardigs aan te vinden dan alleen de oogen; SjiGsyaren helder en zwart en fonkelden op geheirtóiin|§d wijze. MarceHna boog zich over het kaai* heen en kuste die oogen — alhswwee, erelSoo voorzichtig, dat het nauwelijks kussen waren. Langzamerhand bledkbechter dat er toch nog andere eigénjtetr dighedehaÉfediet kleine wezen;waren. Het meest mengwaardige was, dat het met den helm geboren wa*. Kinderen, die met de eene hand op humésaoftDöf in dergelijke houdingen gebraad warden, waren;'hiet bijzonder zeldzaam. Men meende dat zij lettiakrfztefctenT aankondigden, rwaardoor er verschuiving in de r^olkingslageni^dtrlplwtefhebben. Maar een hehn op het hoofd had stectftffbeteelderittTllöa Was-juist bezig denihfeJavbij het vuur te drogen; want eeasges droogde helmabracrür juristen geluk aan. Ze plachteniAen»ahr eea ttdisman te dragen, die he» btj*éè*r>processen moest heipem Bs1 TÜriai kende een advocaat die begeerig was naar wati|Éet geluk in iB^nafloiff?ea««te:'bereid was daar goed voor te betalen. fliBwijl Marcellus nog bezig was naar Jon te kijken, voelde hij Ruths hand in de zijne, en hij zag dat aMfcen eigenaardige Uitdrukking op'haar gezicht lag, atoöf het tegelijkertijd ikiAderlijkef eff^le^aren ouder was geWdtóen. Als om haar gedachten te verzamelen, keek'^omhoog naar de zwart-hötften zolderiögl die met geelbeenen ornamenten (versierd was, toen zei zij : „Ik aabi'eenj aiooien droom gehad, toen ik lag te dommelen, nadat je mij hierheen had gedragen." „Vertel me wat je gedroomd hebt!" zei Martellus, en hij draaide een lok van haar. iwarte, zachte haar om een van zijn vingers. Pas nu glimlachte zij een beetje. „Ik droomde... dat wij bruiloft hielden. Wij kwamen aanwandelen. Jij had een grooten zak walnoteBi'TBWjrjHït.je voor de jongens strooide, die$$hreeuwden en op hun vingers, blj$zen." [ ->tt}hj3l „Wat deeU jij, liefste?" vroeg hij bijafrfonhoorbaar. „Ja, luister — een van je vrienden liep voor ons uit met een fakkel van meidoorn, en achter ons kwamen twee andere met spinnewiel en spinrokld&sjhToen naderden we*het huis. Het was dat mooie, nieuwe huis in de Sandalenmft#ersstraat;.i. ^ttétiAvel: dat met een Hermesbeeld aah eiken kant van de stoep. En terwijl fluiten en cymbalen en trompetten weerklonken? zalfde ik den deurpost met vet. efcjolie en omwond hem met wollen banden ..." „En toen?" MarceHafi raakte haar lippen mett«rtdpie aan. Zij keek nu strak naaöJ»m — met groote* zwaarmoedige oogen. //Toen droeg je mij den drempel van het huis over, en ik hoor nog wat je zei, toen je mij in de gemeenschap van vutffien water opnam." Vermoeid keek zjji naar Turia, die bij het vuur zat op een stoel van metaal en vlechtwerk en nog niet geheel klaar wfS^Refc het drogemilan den herrit/Zonder naar hem tfeldjken voegde zij er toonloos aan toe: „Maar Jon was er niet bij!" t,w page Marcéllüs liefkoosde en troostte haar. „Wees rustig, mijn duifje! Dat beteekent niets. Vannacht nogcrSÜ jfce'ïin veiligheid'gebracht wordeTB^nto" Zij schudde ongeduldig het hoofd. Daarna) slftêg )öj haar armen om'iiqjn hals eirSchreeuwde luid: f,rrSi\f:b „flcfben zoo bang!" h^dSpmo ... / :v nam. De twee vrouwen — moeder Sara en Turia — kwamen aanloopen om teiHeTpdhtbDe dokteres gaf Jon aan moede»jSara en begon het bed van de zieke recht te leggen, terwijl zij voortdurend bleef bromnien. „Dat had ikrwel gedacht**nldiaii/ en ze zefehetlonbeen toon die duid«i5kgi9>Wtedrdat ze het eigei|ljjk> K*ft had gedashtorTrofenr ft^S nsbïsov „Ga nu weg!" bleef zij aan den gang, teswjjl ze zich tot MareeHufcwendde. „En kom over eeritijdje terüg!" „Maar als er iets gebeurt?" zei hij otögerBsfcdn ^JÖajvlaten we het jf weten!" Hij keek met een bezorgden blik naar Ruth; maar zij lag nu te cfemmeJen-eBrfeoheen geen besef te hebbent van hetgeen er om haar heen gebeurde. Tote'ide doktetei^JttOTo|^lbloed^heid fcfe&egewUdieen te hebben, legde Marcellus zich bij de geéségté'4&ifc dat de^vBrschifriBelen zeker wel normaal moéste» zijn. '^yfebv^gTgnpc De feestzalen warén langzamelrha^vVeranderd' in een kroeg waar Philetus de leiding had v'atfiï$ramusémefl^^ wat Marcellusi5^>°fiSiPn^ibirifléftkwam, was, dat ©wotje en Euphemus een dans aanzet dansen waren, waarvan men!njft|$, kenmerkends zou zeggen, als men er van beweerde dat.'hïj>bb>! fatsoenlijR wai; want alle Romeinsche dansen waren onfatsoenlijk. Hij was giek en absurd, en het nu meer dan half dronken gezelschap r> liet het nïet aan bijval ontbreken. Toertópe dans voorbij was, bWicht Papirius een herttina, een zesdeeljgen dronk, op Elina uit. Hierbij maakte hij een fout in derbfcorm en werd voor Philetus' rechterstoel gebracht. En terwijlrGroiotje in haar oudierwetsefétfeesttunicd van gntóloiousseline een; inspectietocht door de^keukenregionen maakte en Euphemus de deur en de omgevihgfinspecteerde, schaarde het gezelschap zich in een kring om deflflrtïhter en den aangeklaagde. Vol spanrang wachtte men op wat er zou gebeuren. VelenJcwamen de vernederingen in de gedachte die Papirrosiin vorige jaren had moeten ondergaan. Aan9«>ögemeenden raad en raaöV die weer daartegen inging geen^iebrek, zoomin als aan stemmen die tegen overdrijvingen waarstthuwden. Een kind zei goedig dat Papmus er toe veroordeeld moest Wöïtren.om opnalp handen de kamer rond te loopén.'Toeh c&\5erwarring op haar hotogtépnint was, werd Philetus' knots driemaal tegen het bronzen bekken geslagen dat mèt den purperen mantel de:4Ötbare teekenen van zijn waardigheid uitmaakte, en het vomdtshilrkjej — P3^^9 moet eigenhandig de ringen om den hals van de twee molenslaven abörzagen en Yérvtrijderen. Het uitSj*eken vaneen vonnis ten tijde van het Kerstfeest werd gewoonBj^^evolgdndeW gejubel, btpai/ protest of andere spontane béwljaen"v*n meeleven. Dit vonnis «ehlwobracht nietsan» ders dan stilzWijtói Ueweeg. De omstahders vonde» het een bedenkelijken eisch en voelden zich niet op hun gemak. Als Papirius biend wc^sIijte^Vaak te voren;; met gekke kunsten had moeten vermaken, dan? zrhj'dat geweest zijSUzooals het behoorde, en het gejubel- WOB** tUriïemateiweerk^^ Maar deze eisch overschreed de ddattshet gebrdik aamgewtfiiêb gv*a^OTe* zc«htèr^^!^e*^pirtes;vZijn gezicht leek'afe^nrtJodd ge- goten, en de voren die van zijn mond eet oogen uitstraalden waren langer en scherper dan anders. En hij zocht met zijn oogen Philetus, die een zalige uitdrukking op zijn gezicht had en glom van stillen trots, .nbjiu : fflatf!%s!iei hij eri smoorde een gegaap door zich voor den mond .teraïaan. r*y j& «ïk^yxraüimav ainisw Jain Men keek weer naar den heer des huizes. Zijn gezicht herleefde, de kleur was weer normaal roodachtig, en de voren schikten zich om een sarcastischen glimlach. Een handbeweging bewerkstelligde het vullen van de bekers. „Een bes voor PhiletuSs!" stelde Papirius voojpnDe) bekers werden geheven, en de achtdeelige dronk herstelde het evenwicht. Toen Papirius lachend om vijlen, zand en lappen vroeg, ontstond er een lawaaide vroolijkheid. De ge-wepschte dingen werden gebracht. Ujfeskven gingen op voetenbankjes zitten. De lappen werden tusschen nek en ring gestopt. Het ongelooflijke zou dus gebeuren. Toen Papirius zijn arbeid bij den eenen van de groote slaven al aangevangen had/jhing er nog steeds iets drukkejggs in de lucht; maar de vijl bewoog zich met snelheid heen en weer, zonder den slaaf ook maar eenigszins pijn te doen. Zoo nu en daj^werd zeiinoolie en zand gedoopt, maar alleen om terstond daarna weer opnieuw haast te make/fc, en! het werk vlotte flink. Toen het ten uitvoer was afbracht, greep Papirius den ring aan weerszijden van del breuk vast «n boog hewMajtden hals af. Hij sprong daarbij in twee stukken, en de stukken werden in een hoek gegooid. • tfib ü De handeling herhaalde zich bij den tweeden slaaf. Een nieuwe vijl bewoog aiffttrheen en weer en maakte een steeds diepere voor, en weer vlogen twee stukken van eejèrifigjjn.een hosjejij; Toen kwam er een hartelijke en langdurige bijy^&beJwiging los en Phil$*ïki(esU)0t het geheele geval met het uitbrengen van esè sèxtahs — een tweedeeligen dronk — voor elk van de twee beyrgde slavorufOp de plaatsen waar desfingen gezeten hadden waretb^Kitte rand|WvZ§Bhtbaar, zoodat duidelijk bleek datfhet ijzer .flujik warm was geweest, toen het destijdjg^ofti hun hals was aangebracht. (Na afloop der Saturnaliën verkocht: |Èi|}frius de twee slaven aan een kwikzilver-syndicaat, dat htth naar de cinnaber-mijnen te Sisapo in Baetica stuurde. De gemiddelde tijd dien sbveain deze mijnen konden leven bedroeg drie( jaar. Biji dezelfde gelegenheid werd Philetus' hals versierd met twee ringen, die gemaakt waren van jd^wiec stukken die.wilÉ% en wilder. Slaven en gasten waren afwisselend kunstenmakers, dansers, narren en zangers. Egritóti — de wèrstjePmet-mosterd-maW • trad op ak herder, itfistin pels zonder mouwen. Hij; verbelde verhalen uit Tanais bij den mond VfiiB'?d69S>0n, waatfllnj beweerde warme worstftf'aan de ^Éhandelaren te hebben'verkocht. In welke eigenschap hij daar nu oofê'^éWèiést was, hij wekte groot enthousiasme enbiaM oogen ptgjföerl-'Zeo mogelijk- nog meer uit dan te voren. Eupilêlmus tooverde uit een gewonen, kleinen nachtspiegel vijf witte l&nSjhen, een ^&lVèren';flèSch met azijn, benevens een strOftfen damésheed te voóföébl^En er werd een zevendeelige dronk aan hem gewm^'Marcellus wer^fer toe veroordeeld, den vlaggemarsch solo op d#br£mpet te spelenl*tel6e^wtBt heel vei*TQ8 fle^3^tt1ggemf^b} maar het gejubel bruiste omhoofoafc pt&h moddefkme^^c^rïte3 udbatlring^ Daarna-i^eeljtevftij denzelfden marsch onberispelijk op de citer, en het geheele gezMsfflap bromde mee bij9wijze van koor.Ol'sttrMSdfherinne^ zich een Kersétfest dat 266 genoeglijk eh Grsdhfildig verlpöjifei was. Slechts éénmaal gebeurde er iets dat het begirg-fcad kunnen be&èttenen van eefp minder goede stemming. Elinadjööl fSBSPivrije keez^ej#?van de ,,Schlagers"3^ni|flt jaar zingen. Zij >ham daagvóör een populair revue^djei^yet93[ier pasgeboren 'iÖe^r^eïdpUfis Commodus. Met kothurnen aan eooffi een Zeer lucél^3Éb^e*lip^ektihkleed gehuld, bestcggficffi^fjf gKröproviseerde tribur#<«$ stak1'-! van wal. Iedereen kende het gedicht, waarvan het -reffljÖwfëeen soort wisselzang gezongen werd. WaPeen uitvoerige bescnl^viSBg Van 's keizers geluldaligi heid kwam men a£ri>4*ét eind van elk couplet tot de netelige vraag die eenstemmig door de toehoordeïj^werd gesteld: „Wie is de vadert van hé^^iW^f^na zong met haar diepe stem, die zoo helder was als een klok: ■ ,/lk zwijg stil; ->r maar voorwaar zegt de lichte-meisjesschaar vy^^ dat de jongen eig'hjfeïs een cofflpfï»t|K'>f, Het koor neuriede: ^':)do£Vt^9n>^rt^^^lMlisé^^i»mE^ stoótt tfciMlfO' „En de Vader?", jfo-rarri|il rn mgflJia , naJisn s Elina: oaB^sraabal' aürtaiaagai'aswi ab nav ?3iaud lanud „Maar voorwaanj^odig nas narofeoia i Het koor: artH3 vJbli „Nou — en de vader?" En Elina's stem lachte: , tcari nut ■iè&vrdiaiaïtem'ttS'iv- „Zijn vijf matrozen en een dikke gladiator!" De bijval steeg op als het lawaai bij het instorten van een huis van zevert verdiepmged,i«m3^jAeriiaalde zichaoÉ9fl%-ts»iplet. Na het laatste scheen er geen einde aan tetsüllen komen. Men trappelde, klapte, zong en viel elkander om;'4fetojhel»;nfllaac jsasfcteen.. Elina haar kothjórnen van haar voetestfichopte; kwam er ergensvandaan een pijl gevlogen, een vierkwtristuk papier/ V^raiéniVan een haak, waarmee de pi^rdP;ide poajBy -vajti'de; vsqojijke weduwe bleef hangen: Voorzichtig haakte zij hem er uit, opende hetrbriefje en las he*. jEen oogenblik fronste zij haar wenkbrauwen. Toen trok zij — zij zag wat bleek — haar schouders op en reikte Papirius hefcbeadfje. Er stond maar één woord op: „Cave!" r datdis: Pas op! —Neem je in acht! of hoe men het weergeven wil. Er onder stond duidelijk en onmiskenbaar het merkwaardige oor in was, het zegel van de Curiosa, de geheime politie. Papirius begon schaterend te lachen, frommelde Ifclabrief je iteld,-, kaar en gooide hetvsaozkh. Toevallig trof het isgriauajGpJaifc neus, en ook deze deed het huis daveren van zijn gelach. Qi,hw„Kostelijk!" steunde Egrilius^giarwijl ze elkaar opisden rug sloegen. „Idiootl^wajgde Papirijas. den in den pels gekleeden herder toe. Daarna brachtrebzijhallen te zamen een dronk op den keizerlijken prins Uit |— een elfdeeligen. Met uitzondering van Elina was er rauwelijks iwhand die verdere aandacntEScb^BaJki aan dtevnaeimezaetf; Daarentegen werd zij door ^hevige nieuwsgierigheid gekweld, alleen nieuwsgierigheid, want natuurtebilÖMi haar niets gebeuren vooroeeK^grai» die; iedere piccolo iiiaeen warenhvisajjaa keer per dag herhaalde en die openlijk in een schouwburg de wereld ingestormd was —..jotlfs terwijl de keizerlijke a»afès*ëiter*it»f oaanwezig wacew, 2*j»/vroeg MarceUoarfjiBlKg&aja» meening, toen" zij hem in het kantoor van zijn vader aantrof. Dat wasfieericfaNtf ?aï Ör groote kamer, met op de muren jachtgerei, lansen, zwaarden, messen, netten, slingers en tojmstokkSr? tVerder stonden er in de kamer bustes van de twee regeerende keizers, een schrijftafel, een paar stoelen en een groote kast met iee» cartotheek, volgens het Grieksche alfabet gerangschikt Eft&a praatte/tkH chend met Marcellus over het geval, terwijl zij op de schrijftafel zat en met een kwast van haar tunica speelde. „Ik zou wel'gïaa%f^rk^«fe'«tMi!of het een grap was of ernst!" zei ze samenvattend. ^Ikriook!" knikte Martellus. V,Snms heb ik een gevoel alsof het hols?mal gèneaner^ohtie is, endkjben er bijna zeker van, dat die caiftóthewc; daarginder stof bevat om Romé^abfft en om te gooien als dobbelsteerteit>Ü**en beker." ^ly^rilsijéH niet zeggetfridat je vader er* Tfe*6 mee te maken heeft!" bracht zij daartegen in. V' '^MaV— de goden mogen mijn mond behoeden! Dat denk ik ^■effSJOgenblik. Bepaarae gedachten itón gevaarlijk voor de gezondheid. Maar is het je «niet opgevallen, daldtÉBjn oude heer der:dnnoozeiëdiithangt?3£#snog iets: waarom gaat hij bifMóM* kèdr «wtidatwasr>lleemmiejBwe gedachte 1 ^Maar men beweert weieens dat de Curiosa opgeheven is!" „Die wordt nooit opgeheven!" Marcellus sprak met nadruk. „Ik weet er afets naderaiiran, maar ik denk dat? dergelijke geruchten ontstaan onder de goedmoedige keizers. Een heersoïttti die de geheime politie afschafte zou zijn als een man, die zijn oorenafsneed en zè wegwierp % en zijn oogeryeaWWoSJ „Tja — dat klinkt ten minste waarschijnl^;ffhaairInaitfons hen een beetje in het oog houderjftVzéi zij, terwijl-:ri$izich gereedmaakten om zich weer bij bet gezelschap te voegen, i „Laat I ons akéver onze oogeriijskikfflvr"nsÉeide Marcellus voor, terwijl hij mét , haar meeging. Eena seconde iging^ de gedachte door hem heen, of Elina zelf lid van dat geheime corps zou kunnen zijn, maar hij liet die gedachtelBadeliik ook weer vaarenv m dat geval namelijk1 zou de geheele scène diczij pas gespeeld had geen zin hebben. Wat Paptóüs betrof ibleef hij echter in het onzekere. Het' waiajfchet MarceHus voor zijn oogen sahemerde, en hij voelde zichla^chteloosdïjliifawü^a^^ Irfbhet centrum van het slagveld van het feegJ- begonnen de taaiste^dtftjders atep,uitdoovende kaarsen^te "flikkeren, en degenen die het hevigst flikkerden wa#én- reeds- in een afzonderlijke groep bijeen. Er werd hun nu niet anders meer geschonken dan Vat&aner van de minste soort, waarin wol die geverfd moest worden gewasschen placht te worden, maar toen die hun werd uitgereikt in amphoren waar de edele wijn niet meer in was, proefden zij geen verschil meer, en de ambulance stond gereed om de eerste slachtoffers naar het magazijn van den molen te sleepen, dat voor deze gelegenheid als lazaret was ingericht. Etët gebeurde op deze wijze*: het hoofd werd op een korte zakken slee vastgemaakt, waarna .twee met elkaar verbonden touwen onder de armen van dentyerongelukte wejcden vastgesjord, dan werd dé; ezel in beweging! gezet In het magazijn bleef het voertuig staan bij een langé;i1j> halve kracht gezet'en Hermias waagde zich voörziohtigivafdei •vooruit^niasssl^d „En het leven is nu toch eenmaal aan de levenden$tciteerde hij diepzinnig. In een aanval van vermetelheid haalde hij tegelijkertijd een kaartje te voorschijn, dat hij haar overreikte met tkri woorden: „Voor het geval het actueel zou worden, mag ik misschien zoo vrij zijn mijn firma adrite bevelen." Elina las: „Hermias> huwefy'ksburero;bftiraa aanwijzingen. Brengt partijen tot standvin alle lagen der maatschappij. Verlang aanbiedingen." Zij lachte met een uitgelatenheid vanrfdert derden graad, die een man in Hemiasf jpeöhae.'JiJiekwas^iïen zëb//Heb je een behoorlijk man van goede posipegwi JtfetrgBISg telijke belangstellingJjrrs jairf tim oud Hermias keek haar aan, geloofwaardig, zoon!» bij zijn beroep paste: „Dat heb ik juist, ja, ik heb er zeHsdraKêgn HieB«ielifigrilius hem in de rede» „Neemaneiélèt. kwalijk, als ik het -eenLbeetje onhandig uitdruk, maar een dame met het uiterlijeytyap Elina zou ik er infffeten week driehonderd kunnen verschaffen." É&JaaetjóaaaifeteJt Hermias maakte een beweging met zijrflIÏPwdsjfilBelÈ hij een vheg wegjoetóm^atuürttjkt Maar hier gaat het er ai^fivaltidk. Op dit oogenbkk'VOortadig'heb — als^ftc dett zoo eens"'mag zeggen, en dat ft er* innjpewwjzonder iélli basrjeen fabrikant. Hij maakt antieke zilveren bekért en»4lij weet ze op déJfrwésliWB& blufte!^ atyijze op gebruikte te doen lijken. ZoovëFWfc&tylk hij feèschêiden begonnen metf ewfciseleerrad. ÖfKdit oogenblik heeft hijvdertig man aan het werk. Een nobel en achtenswaardig man van üjto kruin tot zijn sandalen!" > " „Is het P?" vroeg Egrilius met een knipoog. Hermias zei 1ntets, maar maakte met zijifvfong een bobbel in zijn wang en zette een slim gezicÜÉÊ n 'V „Dat klinkt heel veelbelovend!" zei Elina. „Maar wat zijn de anderen?" Hermias antwoordde als een man die troef-aas- uitspeelt. „De aetie'isteen'man van mzatht, een zakenman, die o.a. eenl-aaalf heeft in de Satadalenawktrsjstraat. Van hem zien. we voorloopig af. Maar de andere — theoloog is hij, genadige! •— een zeer gezien geestelijke! óllj is opperpiester — het hoertgeen geheim te blijven — bij den Isis-tempel in het derde stadskwartier. Biqesa heet hij. Neem hèm — en je geluk is verzekerdJrw ^aaarméftschelijke berekening!" voegde Egrilius er bij met een vuoomheid, die hij verworven had door een paar maanden lang fcablvworstjes te verkoopen bij den ingang van een paar synagogen en bedehtrizewaan den overkant van de rivier. fltw&r menschelijke berekening — ja!" herhaalde Herattas meegaande, op eenigszins^Wjzigden.'toon. Nadat MarceJlus Elina bij de twee auguren vastgemeerd had gezien en er zich van verzekerd had, dat er niets gebeurde wat niet door den beugel kon, gaf hij toe aan zijn onrust en ging nog eens naar Ruth en Jon. De komst) van het kind had in een paar uur tijds zijn geheelen kijk op het leven en voorahfifijn' kijk op zuigelingen veranderd. Natuurlijfcchird hij altijd van kinderen „gehoudéifc?k— wie doet dat nietjtfnaar waar het Jon gold wafcwhftlatoch iets heel anders. Bifi nadere overweging moest de vergelijking met een speenvarken hem niet alleen gezocht voorkomen, maar volkomen verkeerd. En wat de grootte betrof, die had toch strikt genomen op dien leeftijd weinig te beteekerten ^lan tóter eigenlijk ook niet. Zelfs Alexandev/de Groote was heel klein van stuk. Terwijl hij zoodoende alles steeds lichter begon te zien, bereikte hij nog eens de stoep die naar moeder Sara's woning voerde. Hier bleef hij stilstaan; want hij meende gemompel van velerlei stemmen te hooi;énu Toen-tófrte^Oooor tegen de deur te luisteren legde, viel daar niet langer aan te twijfelen. Het waren stemmen, mannenstemmen- Met een ruk deed hij de deur open en hij zag iets volkomen onverwachts vóór zich: in het bed lag Ruth, wit als pas gewasscheatwol; en in haar armen lag Jon, die blijkbaar in den tusschentijd niet noemenswaard veranderd was. Al uit de verte kon Marcellus zien dat zijn oogen zwart wa/ert, en het kwam hem voor, dat er een klein beetje uitdrukking in was gekomen— alsof hij zijn afkeuring te kennen gaf QvetS iets wat hij wel door de vingers wilde zien. Op voetenbankjes, een paar meter^van het i)êdbveirwijderd, zaten twee mannen, waarvan de eene de gemakkelijk te herkennen kleeding van de waarzeggers.' aan had. Hij had een langen, witten baard, die hem tot op den buik hing, als hij zich naar voren boog, erifbij had witte tanden, en oogen, die vreemd wit schitterden ihój|Jjn gebruinde gezkabtorDe andere was Pedanius, in feestkleedij |-zijn smalle i schouders: leken breeder doorjèen dikke wit-wollen ^aga. Ook Pedanius': tanden schitterden in een hreeden glimlach. Achter hem stond de hond OrbtkusjiZijn glimlach was niet minder breed, maar er lag iets in van medelijden en vantwijfeL Bij het vut* zaten moedèmfera en Turia. Allen keken, ath'rdw richting van het bed, behalve de dokteres, die'leék te dommelen. Niemand keek naar een. grooten, tweeden zuigeling, die, eenigszins terzijde; .op een kussen*/op den grond lag te slapen. Er was iets gezonds en kalmeerends over dit kind, dat hier zoo rusdgfsrlèp/ waar niemand echter* eenige belangstelling er voor scheen te hebbenb'Tfoen Marcellus het kleine, roodharige wezentje zag, kwam hij wat meer in evem *^W>tZ^3 gedachten toonden weecmeiging (üfib is (bedwang te laten houden ep te laten ordenen. Hij ontwaaktfieb bln Langen tijd daafiui'n*- op een tijdstip toen hgtfflan niet veel belang meer was — trachtteiMarcellus er, al peinzende, een aannemetjke verklaring voor te. vinden, hoe ctóüf^elsc^ap^bjj elkaar gekomen wasigOp het oogenblik zelf — nadat hijj&asft eenmaal georiënteerd had — kwam het hem heel gewoon voor. Ze waren er eenvoudig — als welkö»e en langverwachte gasten. Ze zaten zoo vredig bijeen als duiven die naar djfcdttft»»: til teruggekeerd zijn — gedreven door een natuurwet* -rlrnlSÖ onweerstaanbare kracht. Van een vaderlijk standpw»feaÉ*3gftf zien, was er niets merkwaardigs in, dat deze natuurwet Jpn heette. Toen Marce&W binnenkwam en stil naast Bxtói ging tójsnj die hem met haar oogen gezocht had, was Pedanius juist klaar met het'Uitleggen van een droom, die bijzonder gunstig voor fori scheen te zijn. In de oogemvan Pedanius was deze znige* ling van vier pond het product van een ^mnfiëlijke schikking tusschen vreéselijke en machtige krachtettiv/Hij moest worden beschouwd als een zelfstandige magnetische pool of als esri extract van ingrijpende handefidgen, die nog maar in wording waren. Pedanius gebruikte niet dez«,zelfcfe,woorden^«tóttfe\J>Sj geven een verkTrindjspiegelbeeld van de bedoeling naa hetgeen ï#zei. Hij noemde hem een geschenk der goden en prees zichzelf gelukkig, omdat het hem.^dPedanHKi-f~ vergund was het geluksland hl zijn eersten nacht te aanschouwen. Het klonk'jaïemaal heel mooip en toen begoarde waarzegger. Rome had bijna altijd ongeloof en spot gekend daar waar het de verborgen bronnen voor 'iet begrijpen! van raadselachtige dingen betrof. Tot in de hoogste lagen, die den goden het meest nabij moestetozijn, had men die ruwheid wortel.ziefiiichieten. En men-behoefde nog niet eenslnaar zulke kwade voorbeelden te kijken als Nero, die waarschuwefide teekenen van glazen bollen, het vliegètfenfler. vogels, de ingewanden < van dieren of de lemmers van bijlen verachtte. Maar de wijze/Waarop hij aan zijn eind kwam was er dan ook naaar: De waarzegger, die bij Jons bed was gaan zitten, was niet van plan om om te komen op de wijze der spa|srerabZijn geloof was rotsvastó^^adB zijn geloof aan glazen bollen. De bol dien hij van qpAéSizM Ideeren vandaan haaldewas van middelbare grootte en hjj&gjifc hem vïnracAtig.op den voet van een schaal op de tafel. Op bebWüjkencwfstandienad^ kaars aan, en daar- mee was de brug geslagen over de kloof, die de menschen scheidt! van hun toekomstig lot. ■wtan ruis Nuchter besi&teiuc^emgdit alles er tamelijk gewoon uit, maar voor de aanwezigen, diëaïtón ,pp de een of andere wijze voor hun , gevoel deel haddémaan Jon j(behalve Toiia en de roodharige zuigeling), was het een oogenblik van de grootste beteekenis, toen de wijze manvaltohèt ware m/^n ether;! begon te zoeken. Zijft Wa>ihoófdiaimpelde enseff ende. fcfeh om beurten, zijn neusgaten..trilden en zijaolippeifc gingen prtvelend op en natrriiSlechtsr eenmaal kwamen vtr-gejkridenvoor den dag ietsdatildqnk afeofjrferi bij de twaalf teekenen van den dierenrKm^zwoerü^ijn gezicht was eenlw^dwyan mirrtóek. rEindel^werd zijn stem hoorbaar, en zijn Woorden wa«Ér*Varm en glad als een hondetong. „Hm — hm — hier is Saturfltts — ja, bij mija-ziel en zaligheid — hier;fe^üirnö8,,dj|i0ude sch^kfe rif^^gijn hier toch geen onschuldige dames aanwezig!... na zijn vader Uranus,van zijn mannelijkheid pfeebben beroofd. Wopp^^ïven alle wonderen, de jongentiit^aamgeweven met het Kerstevangelie (hij z«*r de/fbschiedenis van de Saturnaliën, wat op hetzelfde neerkomt!) — geheel en al saamgeweven. Na de heerschappij bemachtigd te hebben is SaSarnus W 0 bezig zijn eigen kinderen op te eten. Almachtige! — zing den Saturnajienzang — dan zing je tegelijk den zang van dit kind hier!" De oude wijze man OntbloottfeOoaeen verheegüjkten glimjach al zijn tanden, droogdej«ijrri^|i8idBt af aan een slip vaA £ijn vuile kleed en wertdde zich opnieuwtnaar zijn magjschen bol. rfftór is Rhea/Saturnus' vrouw —.«et het kleiflfejupiter-kind. Zij trekt haari veaWhoófd samen tm glimlacht. 23j iaj>e?ig haar gemaal een póets te bakken. Zij neemt... ja^voorwaar! Zij laat hem in plaats van den kleinen Jupiter een omwikkelden stee» ins|kken. Is dat niat^chitterend? Is dat &hmfh&&t' ^TWegger moest een 00genblik ophouden, om zich.aal verrukkMg op de dijen te wrijvenyI| jm«,on -. „De kleine. Jupiteiia^glib^ajBp het veld aan den uier van een geit ^digfe met Zijn beenen te spartelen — bij... hij, . tym&nlf$m een nevelrppzetten. Een nevel, zoo dik als — als.-.^rofe het weg. Alles is weg. Dat is toch zonde en jammer,5!wat een merkwaardig kind!" .JqQ atófcrow^fttb^ „Schi^dea bolsnog een»r'i.stelde Orbilius voor. Het was een ua rj?{tis$chm rtf&tdjiïp doordacht was, maar hij was goed bedoeld. Intusechen had hij er geen succes mee. De.wWïzegger nam hem van het hoofd tot de voeten-op en zei onderrichtend? De straat der Sandalenmakers 7 Een glazen bol is niet hetzelfde als een ondeugende kleine hond, dien men bij zijn nekvel nemen en door elkaar schudden kan. Hij geeft wat hij geven wil, en daarmeöwifc&l ifMatuurlijk!" viel Pedanius bgudie zich als rnyatiojsfl^et* hebberij belfeedigd voelde uit naam van het vak. „Men kan een glazen bol nietebhodden . i .r M , . . §rbtiius lachte. „Daar kaavweiriets van aan zijn. En het is ook niet weinig wat hij gegeven hééft? maar als ons kleine Saturnaliënkitid ooit het groote APÓtlder moet worden :.. of het alleen maar er toe brengen moet — eventtkshtó Joptóer-kind — mt^en tÖBP'van een geit te drinkeni'dan ben ik bang dat wij tech gauw er aan ^feürten moeten denken hem uit het voetengetrap te brengen." ™?.L ., ^ ^ w-L „Dat kan niet heel veel te vroeg meer zijn! klonk lunas meening. [ .. ,„ fJAlê dat maar niet de dood beteekent voor zulk een wezentje! zei moeder Sara bezorgd. «V^i % .„ i In elk geval beteekent hier blijven de dood voor hem! mei*? te Marcellus bitter op. Het was heW'langzamerhand duidenjk aeWdrden, daia*zijö''gedachten aan eett'vlucht in verband met een heetarrder kind gedacht w*JBm. Nu'4f^!^^levende Jon in het spel was, had hij een geheel anderen kijkje dingen gekregen. De w&, die hem vroeger geëffend voOHwas gekomen, leek nu vol hindernissen, en wat in had geletten was^ljad»e«ngs^«»ilijk gewofdet£!*« 4fBt vroegef4iet beseft dat zulkerpeéBèfijke krachten het op een klenVwezen, dat nog nergens vaWWSJB^emunt konden hebbem Laat mij hem tot morgen vroeg beho^ttf smeekte Kuth zachtjes. De vermoiéidheid en de angst hadden haar nog lang niet verlaten, integendeel. Haar voorhoofd was brandend heet, en telkens veegde zij een traan weg. Turia s***d op eitz^i oppasten toèWï „Nu moeten debezoekers weggaan. ;zij talmde even, maar ging » weer voort — „Pedanius neemt het'kind mee naar de mdCder van den roodharigen klërne Op die wijze rëdde»>Wfe het lëven van alle twee deHdnderen. Dan kdfift de rest wel in orde, -'^ Pedanius en de waarzegger stondëfio^ö»heen te gaan. «uW hütldê^ enbeheeraeh*; en Jon moest haar bijna met geweld *• genomen worden. Ook hij huilde nu tamelijk menscheMM*» schoon met niet veét*raCnt. Turia begon wee^ treken: En dan hóuden we Vèr^ftffiten mondi'Morgen is de jongen van acht pond het ki«#*van Ruth eh ^fl^tediöRir^Na de Saturnaliën wordt tajqaafFfcljW meester afgeléverd en het vol- gend jaar.! vangt hij kapellen aan den oever van den Nijl. Zijn we hetadaaroVer eens?-"if!üg Er weerklonken sombere teekenen van instemming, en Turia eindigde metadètawoorden: „Overigens wasch ik'mijn harden in onschuld. Ik vind het niet prettig iets hiermee te maken te hebben en ik zou het ook niet voor iemand anders da|kÓrbiiks/ gedaan hebben." Het was een hartverscheurend tooneel, toen de Saturnaliënjong^weggehcafcht .werd. a5èlfs Turianmoest telken8,*ejr>*elkerts weer aan eentaefakffeschjfettjyttife '^rru^oödïa Voordafeirij weggi^(nam Pedanius Marcelïus, &g zijde en vertrouwde hem toe:. nö tópt d i, rbflt ajtarimria^ifti ■■> /jfyast^npaoht darOjomde ik dat mijft. ,|Bibfd omgedraaid op mijn romp . zat, zoadat* ik alles van achteren bekeek^ 'Volgens Artemtdorus'^iiitiegging is dat een teeken, dat,men niet;vanhuis moet gaan!" Marcellus keek hem vragend aan en zjebjy 1 „Laat ons hopen dat dat ook niet noodig zal zijn. We moelgri er iets op vinder* lOJSfeihem ergens hier in de stad te lauden."; „Maar ik ga, al slaat ook de vlam in den Tihöf i" zelféf de schoenmaker zijn eigen beschouwing voort. Marcellus maakte ijoh ongerust. over Pedanius' toomeloozen ijver en zei: „Maar wacht in ieder geval, tot ik je een boodschap stuur." „De wet van den Hoogsjteijs de eenige wet!" luidde het raadselachtige antwoord. Marcellus keek den vertrekkende vol ongerustheid na, en nadat hij Ruth een kus had gegevep,rgjng^ij: met Orbilius weer terug naar het feest, $ ^tabajnerl-juist op het goede oogenblikt.om Papiriw het af teaien' leggen fl»diem op een sofa neer te ootettgiijgen. Hij probeerde op te staan, maar daar het hem niet geluktty^atlhjj i yjpfr £*JB^chterovervaHenyen bleefchggen. Phikrtua, die nog tot de levendeadbehoordea*ofschoon hij het hjadrtteqj»drantwoorden had, trofep4e*K||jB>«i Hif schoot zijn kleeren a^Sp en vroeg intussehen: „Wanneer is het begonnéiffp^ ^W* ' Ü :c%ï** Zij wrong haar handen. „Ik vreesde gisterenavond al het ergste; maar langzamerhand kwam ze tot rust eïPlk dacht dat het wel beter zou gaan." Ze gingen samen de biijB^plaats over. Een vreesenjke angst drtïtye hem, en hij liep hard. AchtÖ£teich hoorde hij de vrouw huilen, en daardoor haastte htj>Miéh nóg meer. •1 - '■' Toen hij dekhamer binnentrad, richtte *fBfath «fch spierwit en met een smartelijke rdtdraktón#ef& haar gezicht in haar bed öp> zij strekte haar armen uit en riep één enkel woord: „Jon!" Daarna zei zeHiiets meer. Toen Marcelldsdraar onder het aanroepen der goden óp wilde richten, was zttdood. Later op den dag legde moedeb&ara het geleende kindrrvoor Papirius' voeten en vertelde hem dat Ruth gestorven rwfify^Bapa^jbukte,' nam het kind op en zei: „Laat het dadelijk naar ditaihiesibner^ gén!" Hb kraste een paarwoorden op een schrijfpkrdqdam, zSfi» tot moeder Sara wendende^aeifchijs^i^^ wij de formaliteiten in orde hebbeaJ^: & Moeder Sara dankte hem weenend. %ft*N „In deA^eiwmkel zal ik wel iemand anders zetten! ging Papirius voort. ihSftW*9'* Moeder Sara gaf met gebaren te kennen datalij hem begrepen had. • '- - " ,$}fzal hebben wjöHe noodig hebt*?! zei hij ten slotte. „Maar als ik jou was, zou ikvlmij niet bj£^ gaan. Hij wenschte te kunnen stervegê-gffiSj^ Marcellus stierf niet. Kort? ïj»(zffii9jbsprek met Grootfér^mihtt naaimoeder Satk'^ni; te vragen of hij PJathsi sehrijfgereedschap «tocht hebbei*rHij had het zè&voor haar gekocht in de Zalft HBiraelaarsstraat. Heerwas eenhgewone inktpot voor /zwarten etPiPöoden tefetórnè%een spons omneSfegesehrevene afjfe wasschen en een Snjps&i^voor het sch^ihalent'ifan penneni-i. : Toch haas hij ook een andere, zwakker geformuleerde bedoeling met sSjg bezoek. Hij'was in den loop van den tijd het'jrw#H gende oude vrouwtje; gaa^swaardee^toiwèfts eenige, openlijke talent een bewondereniwaardige*fkrachtrbli|) te berustererwasj Zonder het eig^nlijfc te beseffen verlangdeThjj naar een mensch zonder grondstellingen en grooteiwijsheid» «\rilrifrtataiimênscn met-alleen dat beetje wijsheid des harten,Vl&t in staat stetrbtdÉ zwijgende en vj^endeHjke deelneming. nvÜfeB: Grootje begreep dat; toen zij'htftt; terwijl aijMn de keuken was, naar >d*>*WüngS<**n&e Jodin ^rginpani Zij begaf zich naar Euphemós/die bij het vuafe zaanen->zij»nadfipiji^^ groc trachtte te verdrijven. Geloof :jflvaan de algeheele veranderingen van een mensen? vroeg mftHÊm$ zij rilde en inihaar geliefkoc^r&ewhng bij het vuur ging zitten. -; Jsrl [ié ?ew bnon 9b b -\ns!g^^loed krijgen, omdat hij rechtlijnig is van den tweedent^raaft*'jrM'-rtfiJ Grootje zuchtte: bent een afgrond jan wijsheid. Als er maar éim^esendeiziel was, diefjöbegreeplf .territoir Earihemus^rWaardigde zichohet meer; pöputttf. uit te drukken- Jtit&mk)-,'— eeilste-graads-rftifhÖijriigheid ontsfealbdift wordt in standjgehouden/doordat het incWidu voorzfen wordt — of zicrrvewzktf^yalBTbogkleppep va» als vast aangenomen, zedelijke emandere gezichtspüntefri Begrijpje?" u.:'£$fe fcawaard voor brand eft inbraak en ligt aan gene,aijde Van goed en kwaad. Haar voornaamste foutiiesÉdb*/ dat ze een vaste lij^nvolgt — gelijk een kip die op een krijtstreep neergezet is — maar dat die lijn te laag lig$ RechtÜjtrighdcbïs onvereenigbaar met vlucht. Om dezelfde reden is onze vriend geen dichter — en hij zal er ook nooit een worden ^sipi. hpg, ifiój' i*h na^iirf tof Grootje zocht maar een antWqÈird om hem tegen te sprijfaHb maar ze vond er geen dat geschikt was. De twee oude rótten" kenden JsjfcattEjd te goed, zoodat de minste on^tj^eKTval den een aan den andetófeerraden zou. EuphejilBS genoot zwijgend van zijn meerderheid en zijn groc. Maar niettegenstaande ze elkaar . zoo goed kenden, zou Euphemus nooit aan Grootje vertellen dat hij dien avond opicarjn kamer mismoedig op een waaier zou zitten Staren, dien4iji*B% ftl^gekoeht had in een winkel in de Heilige Straat en dien hij haar niet meer had kunnen geven. En Grootje zou het als een dtójVgenelm bewaren, dat ze een Koele la vol kindergoed had, bestemd voor een kind dat het nooit zou dragen. Men moet den zielen dergelijke geheime bergplaatsen gunneej^, 8 De eenoo^ïfeé^idt den^blmde, en-"moeder Sa^Ptrachtte-'lttólj Oelkts' wonde te heelen doorhem iets van haar berusting tfe geven. Zif was zelf diep terneergeslagen, erj&aar 'gebed voet. de zij zelf — was als een brandoffer dat 'zijnifSdlè" vertikkend over de-TSarde deed dwaWélen en Jffeii'weg naar den Hoogste »öp8l,Y6TSdP»j^0had gepPaoeèrd den èod3ha^i^^derente danken, Omdat h^Wet 'ziW'teÉde, die alle verstand te boven gaat, haar dochter wég had gèno«fê»j«n een bo^ae' en leelijke aarde. En zij had gevoeldJeWM wabtöen, digJ als handen bedoeld waren die dankend omhoog naar den hemel geheven waren, nog vóórdat zij haar mond verlieten zich samenbalden en zich als iftlaanldacfit naar omhoog hievaA uè^^ua eulj^ïö isc bed lafiwas het verhaal vJ^JjÉÉ^^dflehter aan het^leaenpt^nrAaW cenus binnenkwam en ging zitten. Het was, toevallig — zij hield tegenover zichaelf vol, dat het toevallig was, dat zij deze plaats opgeslagen had. Mak* daar ze die nu eenrnaafovéér zich had, las ze^haaff o^ihs4arcellusi:voor — over haar woordeniatn»! kelend ;e%i8)aet,fBentonige stem, zooals oudé menschen voorlezen die wehaymqljftoeken hebben omgegaan, jaarna las. hij hetvzelf. Hij las hetHangzaamflHpielk wöosrfdeitot zich in te laten gaan, en toen hij klaar was met lezen, zei hij verachtelijk m hardh^ripa a „In: Arcadië, brengt men Zeus Ljkaois menschenofferaiwfeavejü als aan jnöie god. Onze godenwetjn beter. Zij; nemen reeds ge- noegen met offere .van vee en vruchten en wierooksJk haatjfgjt Imlateld trok moeder Sara de! rol naarri«|fc toe en ;©eziift^ hem zulke dir^eaimiBJ /teageggen. Akihij het maarjtökterb© grijpen, zou hij zien dat haar god integendeel onbegrijpftJijKJ* (Jerijjk was; Tffifa wasrieen om»lputtelijke.zeer»*n liefde, ;l,ox>ij. Hij lachte. siajtoèsw fclirbaas. Ji>b nas '"bno^ /Bbprobeerttaaaitter^ wodBömJwteftiwat in den steakofeiffdelrsari pij/ en>zij voeldedatïftetiwteedb^ be~ teekende. Rechtvaardigheid! zeiden haar liptfeffcaWillekeunghekiijia/eergalmde hètOTd©kameE>;: j x m^pn i^éljl rl^^^jb^toar gedachten raadde, zei hip(^rite'één woord: „Ruth!" n9ib ^lawra na% c msp%e » gibéom Tóen boog het witgele hoofd; Waarover zooveel, hesttlwas gegaan, zich onder den last&n haar magere lichaam schokte van tfctrfeniklten. Marcellus voelde dat liijfJetscmeestczeggfii^^yöMij Sïïzfcbxniet naasthdar neerwerpen erfjarnmerearafevzijï Toen hij niets anders koübwmden ora^^gemiheihaaldbiaj!— nog harder — nog verachtelijker: „Maar Ruth!" ^gilie^fch^rygevoordegpz^h^; dat nat was gan- tranen, naar hem toen en stamelde: ;cb naraad 9 >now lï J^lieeSyheeft^ genomen rr-^e naam degijHteer-fin- zij gelobd)Vb laBobnsxd «aa '%H?fKfftLgrondstellingen, en een ahdefe .soort viel hem als knotsslagen op het lijf. Hij stond vermoeid op. Een oogenblik te voren zou hij den god van de wanhopige vrouw vervloekt hebben. Nu ging hij iötortpjddnde kam^uitb-^^chAd gfenoeg van alle goderts vgB alk menschen en niet het minst van zichzelf. Werktuiglijk nam hij het schrijfgereedschap mee naar zijn kamer. Als hij geweten had waar Orbilius was. zou hij/ h^ppgezoc^r hebben. Het kwam- hem voor/<,dat£fle^fitóej ho^ftlpokv hiertegen raad zou W«tehfir. —giiiEyapi..zbsh^ Jahf, Jp*g ^^^faflpflgfrvf^^? fltedwéek van de Saturnaliën ging voor Mairóelaaalvflilfbij met lóputetochten die tóf door alle veertieri'kwatöeiir»vaaddestfad ondernanariRutbs 4rjk was aan de Chriiri^,^N^röuwd} maar WjrFweeg nfetgaaar de begrafenis. Hij wegadbte nlBtïite wéten. Voorloopigbnad hij er genoeg aan, door êé sSad t&awarf aróiOöseHnoeidi zwierfahij toad> om aanl zichzelf te ontkomen en te probeeren zijn aandacht aan andere dingen te schenken; Qpvz&ren^dbgja^hij de keizerin Eaustrnagmtueen palankijn stappen? en een païastrHe buurt van de Ezelspoort biraieja- gaan. In zijn droomenden toestand kwam ;:Hk-heel dichtbij, voordat de lijfwacht hem wegjoeg. Hijaiag dat :ékkeizerin plomp gebouwd WÜ8, een hard gezicht had en een Kahisfie Wefehad van een kruidworst en ook duidelijke sporen droeg van hetgeen er omheengesnoerd wérd. rÊfcze episode biacht geen andere -ge&ctie bij hem teweeg dan een doffe klacht, dat de goden degenen die schoon zijn 'en geen gebreken hebben roofden en de beruchten en leeBjHeh spaarden. Hij maakte er een gewoonte van, in algemeénheden te denken en alle gebeurtenissen in een verband met Ruth te beschouwen en ze op die Wijze te kenschetsen. Zoo kwam hij op zijn tochten den tweeden dag na de Kerstweek hvde Kleinebeeldjesstraat. De winkejs, waarin een flinke opruiming gehouden was en nog maar restanten van figuüen van klei, marmer, brons en hout te vindewfiWuen en waar strak gespannen touwen vol miniaturenfuvkn kindergezicalen hingen, herinnerde^Jhem aan het Kleinebeeldjêafeest, datbhij l^éteWtliödïjlIn het herinnerde hflrtfiaan Jon. Onrast kwam er over ft9»9^iihij begaf zich naar de Germaansche slavin die den jongen bij zich had genomeninMjV kreeg haar>fadres van Turia, -dïfi hij op istlaat ontmoette, en zoo vond hij haar, een krachtige, blonde v^»Sw??die hem zeer koel behanddde&öBjl had niet'hét :;g^egen.,ii^ had de man die Jon bij haar had gebmdit^heCTTlmidag teavflren weggehaald ert haar zeer behoorlijkvbotrj^daBoeite betaald. 0f Jftij aan haar woorden twij#ekte|^|j^rt»akte eerwfeeweging met haar- hanö'aliW^de^Aniile armelijkheid van haar woning tot zijn fceschadtifig steW^odsjeblieft — kfllrta#imaar! In-haar mmfytöttfmé} opendeofcfl een luik en het tiiiMfWfoomde binnen als vette,, goudachtig* olie,zonderbjséhter tot in de hoeken door te drtfigen — of in het algemeen Jets anders aan dén dag te brengen dan nog meerbjrmoe. Marcéllt«^a^nWa^ iets aan had gehad dat als 'hBrkemiingsteeken konodaawücfjDgiiwolawi dacht na eb schudde het ^hoprcbnlftij had ftl*^k«rtjesoaan als een prins; maar overigens hadroij geenttjzonderejldenbekenen gezien*, nognietjeens zooveelials een leeren btdktgMaar?*daal8 ze zich goed bedacht;Tden WdhiVtcB^caocnefe om gehad als een goüv den plaatje waarop aan den. eeneni kant het een of ander ini gekrastoams en aan den anderen akant pen paarevwborden stonderti)otmv i „Stond er „Si nie amas^iOpW vrc^ifajhustig. b,*sj) èjfareeffiisrrlegde efearldenaar op tafel en nj^rbtoa^teïten om heen te igaan. Op dflfsóogenblik rhoorde hij haar angsw$g;e» aÉ^'tóonloozBb8tBtt>«B^'::'.,,Weet je of mijn jong»Vs«p|rt flHtykrleeftft-f antwoordde Maflsellus meM overtuiging. Strikt glraoraenktósmhi^^ maar hij had een gevoel alsof Orbilrus-iaiet zoo gezegd zou hebbdtest m: • mi DLiniülpB*i 'Hnrhl tr rnnÉrlirht en ?afeb „Geloof je dat hij het goed zalkrijgen?" h9wr'■■ acfdij ïnïitiï r] Lm '■ftój&t „Nou en öf, als een gouden haan!" klonk het antwoord op goed geluk afga* i riob• tfeJrftorhiis^ ^Dah zij; Christus gepreeeal" glimlachte de vrouw, en Marflaftjgiveriiet haar met een smalenden blik. ra/- §n| ftribo „Luizen, musschen en Galileërs zijn er overal!" zei hij, en hij tmdë^de daafelüitdrukkiaf dan Euphemus' woordenschat, maar ze dekte^zijn eigen opvatting volkomen. .>n"'h': Masrcèlkstgmg.eegek^^ de Sandal^almkergistjraat, maar inbpkatfe van onmiddellijk l#rP*fttoMtas aan tenWoppen, be8a* h^i^mm^D%^x^p^ten"f een graote&tSnaife^ibar — oÉaeqltórës^ending tussshen een bar en een resteu.reiiilb-7iS^ jÉmke, met leer bekleede metrfleflbstoelen op een'vphooging Üngs:bet buffet Stcsrrdefb^n de tradittc&ieele buste van Harpocrates op een marmeren console boven de plaflk met mengtoestellen was aangebracht. Marcellus was hier Veleer geWéeatyBabar over het algemeen ontweek hij; deze» har, omdat hij ^odat'Bapirius bfeiijn gangen had. Hij bestelde een groc en IwjtóetMaar en gerdüjïterd brood, en tegeajl mocht brengen. ^ft»viarórto&tó opgegeten en hij was begonnen aan de specialiteiten van het huis: wit brood met boter, die bewaard was totdat zeéen^befjaalden graad van ranzigheid had bereiKMg» da jongen/terugkwam met den ongeoperidja^MÖWsWH'had Sulpicia, Pedaniasrr.vrouw, in groote opwinding en>>telfc£cboenmajcersstoel in den kelder aangetri«Ffeile?ij was zbo-aan het huilen, dafcz#tte:hts1met groote moeite rifcsfeat was geweest mee te deelen dat Pedaniufcflp de*t morgent*h den vooraf gaanden dag het huiaivèdaosn had entitfndsdieniidigeBetteJtïg^^ Vooralvwestigde zij er de aandachtrop, dat hl^'*si«achts niet thuis was geweest. Marcellus luisterde, maar als verdoofd. Nog wilde hij niet gelocnten dat hefcwaar was ^.maadPedanius' laatste geheimzinnige woorden maakten het voorihem maar al te waar- schijnlijk, dat hij deze zaak zelf in handen genomen had. „Het zou miy«dvrouw moeten zijn, die zteh zoo aanstelde, omdat ik een nacht wegbleef !" zei de piccolo tot besluit, met eert kwaadaardige uitdrukking in zijn oogen, en hij deed zijn woorfled.vergezeld gaan van een .handbeweging, die te verstaan gaf dat hij in zoo'n geval nietrtroor een lichamelijke afstraffing terug zou deinzen. De barhouder, die naar het gesprokene geluisterd had met zijn eene been op de onderplank van het buffet, met een roodgestreept servet ondeaiHJifl linkerarm, terwijlckijn rechter- bezig was met tanden-peuteren, gaf zijn ^stemming met dit gezichtspunt te . kennen. Zelf was hij 's nachts net zoo dikwijls Spil Jul mi hèrff'l&tte. Maar hij kendé Pedanius. *J*e|taniüs was een póvenste beste, hij had maa^eén^ffirBk^ejnBar CGRfliij getrouwd was^tjèftrag^ gebeurtenis het begin* ïöSöcht zijn van['èen.|r)ct§9x ^mrma% teugels in. Pedanius' huis in betereha%dih ^rofflk^Mêcanei^^fllfi zou de'barhouder die vêfendering nw. drrVéraèwt^ begroeten. Met deze wddraëd'aeèd hij dëW tandenstoker in den zak vart^zijfrï tumtit Verdwijnen Ièh sloeg losjessmet zijn servet we?'het koperen'!8dBW"IM^i:ewi"!vari ^Tcétels metrwarme srafeéli. * •Ttfapi • a jam 3ton'an .nsra srWévod Marcellus had maar met een K^dèr7iiëluistèrd.a^ «Icfrtzinnigheid, v^arhhee hij Pedanfu^TOÖ^aTiOTs^^ ^mvan^ttèn yréezen rföëst^jaavze gerOÏ^^ opTfffi gaf Ziclffn' overeenstemming hiermedPó^erSan zijn bijzondërëh vorm vanTberouw Ómrpltt voeH£'"nïj ZÏifijdaardoor één oogenblik'alf 7|en70usQScU nagedachtenis van Ruth. Maar een niet gerreel 'en^n^^ësylj^ mtftték misdadiger; "Ten slotte werd'mjdoor dat geVc|wVan berouw er toe gedreveft/^iCKme^H^^ zijn zoon te wijdent-jjk maar'n^iöM^'ifii^iaï^yie^"vkh te vöfen ontzenuwd was door'èterWnsBrtcnTOtóren juist besef, *tfat het nutteloos was, te zoeken. brnaor Jon was weg.'-™**1]? HOOFDSTUK V Het geheim was niet langer een geheim in de Sandalenmakersstraat: Pedanius, de penningmeester van de vakvereeriiging van de lijkendragers, was. er vandoor. L^deft beginne heette het,. dg| hij eenvoudig de plaat gepoetst had^omdat hij genoeg van zijn vrouw had^ Er was Stoappnatuurlijks^'deze theorie voor degenen die Sulpicia kenden, de vroiiwj waarmede hij meer dan twintig jaar lang lief en leed had gede^ (Sulpicia was een wild en''wreed mensch,j^ "ze, ,s,cheen ér naa^te|^treyen,^n^9al^ er in de wereld aan standvastige en onwrikbare «rouw te vinden was nog te boven te gaan. Een baat die niet door vreemde elementen Vl>rt^dJ ^G^k^haar er toe. gebracht, een wakend oog te houden ,p^^p^5p j'sjap dien ny,. deed en haar aan bem .verbonden met een^ sterken band, dien menschelijke noch demonische krachten'in staat geacht konden-Jffojden te* verbreken. Toen hij een jaar, te .w)x%Qp het ratót .geweest was aan loodyergjft|iging te sterven, baü\zij hem letterlijk weerin^t leven terugge^ejrt. ^M,had hem verzorgd en dwangmiddelen geblekt om er eten bij hem in j» krijgen, met een perverse genegenheid, die aï wat. de> fj^daknmakersstraat aan ongejcflfhjke liefde en cmze$zucntige opoffering gezien ,fed in de schaduw stelde. Toen hij kort pa hun wittebroodsw£kènj!^3zpQ lang was het geleden, origeveer^;twmtig-j^iar ji- op de nominatie stond om tot legioenschoenmakér bënbemd te worden, had zij geheime ki^tenr|n beweging gezet, geld in huis gebracht — veel geld, en het op dié- wijze weten klaar te spelen. Alleen om hem *»ttr SSjfihzelf te hebben — om het oog op hem te kunnen houden — om hem te koejonneeren en hem het leven zuur te maken. En nu was hij weg. Er bloeide een nieuwe theorie op over Pedanius' verdwijning. Pas na verlfiop van twee of drie dagen begon men te denken aan zijn post van vertrouwen bij de lijkendragers. En toen heette het, dat hij een tekort van een paar honderd denaren had achtergelaten. Den dag daarop steeg dat bedrag tot vijfhonderd — later nog tot duizend. Toen de voorzitter, Doove Caecilius uit de Darmschrapersstraat, en twee bestuursleden bijeenkwamen, gingen er geweldige getallen van mond tot mond, en tervrifl men eerst vol toegeeflijkheid er van gesproken had, dat het verlies te wijten jéou* zijn aan Pedanius! vrij algemeen bekende&rhaitstpchi voor rattenwedrennen, was er geen einde aan de uitspattingen-van-de-hoogere-klasse, die men hem ten laste legde. Er werd ronduit'gezegd dat hij al jaar en dag geleden een meisje van een failliet geslagen hamhandelaar had gekocht en haar ergens in het veertiende stadskwartier geïnstalleerd had. Caecilius en zijn kameraden broedden een tijdlang op deze verklaring en haalden toen een revisor. Deze had onderweg iets gehoord over niet minder dan twee meisjes — waarvan echter de eene hermafrodiet zou zijn, hetgeen hem •echter bijkomstig toeschisen. Hij bleek een practisch^trt^e zijn met een goed humeur, dat tegen veel bestand was. In twee dagen tijds'gelukte het hem, aflet alleen méér^jn te drinken dan Pedanius in twintig jaar gebruikt had, maar ook werden zijn pogingen om de wanhopige, Sulpicia op te montereopjaj^t succes bekroond. Tegelijkertijd kwam hij achter alle geheimen van de boekhouderj(j>i-.,hetgeen hem zeer gemakkelijk gemaakt werd door de keurige{ en stipte wijze waarop ze gevoerd was. Geen enkele bijlage ontbrak — een loftuiting, die echter helaas niet zoover kon worden uitgebreid, dat ze. een bedrag van in het geheel eenendertighonderd zevenenvijftig denaren omvatten kon. Dit bedrag ontbrak, maar Pedanius had het op deze wijze verantwoord, dat hij in een koekdoos een papiertje gelegd had waarop stond r^jik, Pedanjü^: erken aan de vakvereenypng van de lijkendragers en de begrafeniskas eenendertighonderd zevenenvijftig denaren schuldig te zijn." Dit werd geopenbaard bij gelegenheid van een van de maaltijden die de nieuwbakken weduwe voor den retrisor opdischte, nadat de verhouding tusschen hen meer en meer in hartelijkheid toegenomen was. jjt fes^l$pv^s!(?'.i De redenfwaarom het bestuubaicbittet tot de överifeidiwendde, moet gezocht worden in het fet^dat het ambt van lijkendrager zoo bedeeevend weinig in aanzien was. Men besch<ïüe«fc|fnïk als nutteloosJJn^laats'daarvan wendde meWfeich — mede onder den dranKoanj)$uh^ial1s><4bri*!rïaar wraak — tot een'tdetectivebureau, dat per omgaande een man stuurde, die zich voorstelde als Istacidius. Door zijn taal verried hij zijn herkomst uit het Noorden31Het was een dialect welks schoonheid rtieitJ aan de oppervlakte dreef en dat er niet op verfraaid wasdoor de lagen die er zich op hadden afgezet tijdens eeruBferbMjf óp een Egyptische detective-school in de nabijheid van den Isis-tempel in het derde stadskwartier. Het klonk alsof hij afe4nin staatrwas er toe te* besluiten1 of hij de woorden in ïtjB>rhond zou houden of ze uite-aoiii spuwen'.-^tjaé alsof hlpcgloeiende kastanjes op zijn tong had. In iv'erhiaidMgjnQt'den nobelenHonjinnemeridén revisor was hij ièen tamelijk ontmoedigende verschijning, en het is begrijpelijk/atat'Stdpicia's antwoorden opzijn gewetensvragen kort en koel waren. „Ik herHial!" bobbelde Istacidius — „dus: de ma^meiecBoenen lapte- en tevens den kost verdiende als lijkéndrager/sgifilg naar den leerhandelaar Ursus in de Riemensnijdersstraat om SfenTftuk buikleer te halen, niet waar?" „Kernleer — niet ;4uikleer. Pedanius gebruikte nooit anders dan kernleer. Nauwgezet tot het üfïierste — dat was hij, wat zijn vak betreft." „Nou — dan schrijve*! we kernleer, ofschoon jjp daareven buikleer gezegd hebt. IntussdWsn is gebleken 'dat hip Wet bij Ursus geweest is. Toen hifi wegging, was hij gekleed in bruinen mantel, tunica van dezelfde kleüjp3êfï had tóf" zware, pas gelapte laarzen'aart'. Zeg Mij eens — die geschiedenis met die meisjes die hij in het veertiende staefek^fÉrtier zou hebben gehouden — daar gelooven we niet aan, hè?" 3&lpieia's gezicht nam bij deze plotselingtdfc'haar gerichte vraag een lichtelijk groene kleur aan, en zij antwoordde scherp: „Het moet jouw zaak zijn dergelijke dingen te onderzoeken. Een man die een trouwe vrouw verlaten en de vakvereeniging van de lijkendragers bedriegen kan, van dien kan je alles verwachten !" Istacidius, de detéctatve, liet zich door Scrteicia's booshdd£«É« uit zijn koers slaan, maar ging ongestoord voort: „Ik zei — daar gelooven we niet aan — hè? Je weet toch wéïrfioë vaak hij buitenshuis was en hoe het met zijn humeur stond... — een vrouw kan/het toch zeker wel aan haar man merken of hij eentooverkunst inJden zin heeft, hè?" Sulpicia verwaardigde .zich niet op dezen zeer frivolen toon in te gaan, hetgeen den detective uitstekend te stade kwam. Hij ging voort: „Goed. Aan roerend goed nam hij mee een kooi met een tamme raaf er in. Dat is van zeer veel belang. Zeg me ook eens, wat kon de vogel zeggen?" < Dezen keer bloosde Sulpicia, terwijl zijaantwoordde: „Hij zei het meest: Leve de keizer!" „Hm — en anders?? , nDjiJi^'aUi^f^aMn.iJ „Soms ook: jou luijnyijn!" „Anders fniet?" „Jawel — het gebeiirde ook wel dat hij zei: Zit je nu alweer te schransen?" „Met andere woorden," vatte de detective samen: „Hij placht te zeggen: t$f. Zit je nu alweer te schransen, jou lui'^pwijn!"\ „Dat gebeurde! wefeensJ">tafj „Ja, dat gebeurde weleertal. Van tijd tot tijd — niet zoo heel zelden — hè?" ig qoisabd^^".' „Ja — aa!" gafgzrj toe,: iGeed. Dat ia iriangrijk-Jii^ hield van het dier — zooveel, dat bij\het meenam. Er ia- nauwelijks reden om te gelooven dat hij het dood gemaakt of er zich op een andere manieforKan ontdaan heeft. Had hij bijjgïndere belangstelling voor bepaalde dingen ?"t ffic- biii gkjbw t> „Voor niet anders dan ratten; — ja, en dan had hjjieen zwak vóór ouwe kaa$, maar dat doet erBckielanjaÉ.veel toe." „Er is niets dat er niet toe döJ&nOuwe kaas — schrijven we. Wat was dat voor iets met ratten?" „Hij WB9iBTrd|iJ.op naaa fajtenwedrennen te gaan. Natuurlijk; heeft hij ook gespeeldd W$hoon ik hem dat altijd verboden heb." „Er was heel wat dat je hem verbood — is het nieèm'si „Dat zal toch zeker van geen belang zijn om aan den dag te brengen waar hij is!" -jij r;©!rt3: er was heel wat dat je tón. verbood. Waren er bepaalde renbanen die je hem in 'tbiizonder verbood?" Sulpicia dachjjiaeen oogenblik: na, tfooidat zij antwoordde: „In besshuis van den Worfsb^PneaJaandelaar, daarginds op den hoek, is een baan waar hij voorliefde voor had ... en Gaius... een man dien ze „De griffelkoker" noemen.. . heeft soms wedrennen gehoudejMn de Voldersstraat ,. .*' ; „Zijn er njei mfier plaatsen die je gevaarlijk vond voor de gezondheid van je man?" „Misschien ook dj© fei de Barbiersteeg ... daar loopen ze achter worgrjes aan ... de#aÖfHV" „ijltstekend. Zeg me nu eer&aitisisbieft: Dien dag toen hij wegging .. . hadden jullie!toen een of anderebotsing geha^nVr: „Dat heeft niets met de zaak uit te staan!" . rtZoo— dacht je.daj^öf het er wat mee uit te staan heeft! Als hij zich nu uit wanhoop verdaan heeft en . . . hoetistette de raaf?" BJöimirrrs^>Poort;)^n«rderbtöfi daar waar de stad minder.fltrt anndér op eenistad leek ^éji^erder tot daar waar er geen stad raeèi<5was. -iiilsgsb aib ,nalood ab rtsv gninnsrnad al Er wasS«^«an*aiéine, dikke boerenvrouw op de boot Zij had vstarfhttoadd lagen kleeren aan, en om haar beennrfc waren WbJBetf >Sft*eJiteis gewonden, '4"* den indruk d»«i zij maakte/ fialrne'BjkiaAjien van een groote pop/i rrög^ersterktetL Het was een gerraxckdijke vrouw met vroolijke oogen en een?ischerpe tong/d&éiöSj gebrüikïe, om eejwiantal onvolkomenheden te behandelen. Onder ande*fk^*MiJrteiifttate spreken ojwrèterteer standen Op' de groentemarkt, waar de politie slechts- vertegenwoordigd scheen door een soort dat te onbeschaamd, en een dat te laks was. Ernstiger wareïwÖïMif de toestaodenl katenrop het land, waar haar anteteen kleine boerderij gepatlrfohad/ warenaniêballeen.fgetrouwd zonder bedrijfskapitaal, maar ook z®raleitiillïaticler9ttohezitten dan een wezen dat met den naam wan Kleine lioMtoKfbestempekliMerd en daa^mden-lnopivan^het gesprek (bleek de erfgenaam van hun .armoede te zijn. Met fkiM' iaJp-hoopte^ er zouden komen, of¬ schoon de pac&lsotfliaKer hoog) was ienrhfittn>OTaiiJen klauwzeer toreb-it*eltbss*h het leven had gekost. Het ergste, op dit öhgen* :ÜBtytoiaap4ttb?&langer inlRor/ie«hbd moetea ÜajvenrdantzijsgB* dïehfrfcaiaphetgeen ten gevolge had gehad, dat de melk, die zich aialsnian'séniin' haar borsten verzamelde?^-voeding" vbonaeen' kfntogekdfnrrfc éaawareld gekomen Kleine LóllittB (hetmaaa nrnnrnenjdiié^,£maBr last begon te veroorzaken. Whniteri „Üc zou je misschien kunneriVhefoenl^dbrabht Pedanius voorzichtigéMlfcet midden vanuit den kring vanimelkvateadorn hem heerWbbffiJlécht aan dahahleinen • vierponder diert hij rip^zHh rug:hads'Terstondfb^oifarnj den Saturnaliënjongenales te wik-r kelen uivdÉaejnballage en een oogenblik later keken twee kniib peltend» de wrtgertjes zichvkrampachtig tot .eenrwioistje sloten. v tg >,Heihgfe iAftoedg|jB*S: bracht de bo&kk^vmtoityjlÊKA jJjTieeri toovenaar? Heb je da* kleir^raonster te voorschijn gebracht om mij te heJpe© in marnood?" tal*- zonder antwoord 'af te wachtedplagdë) z$v$taii'iaan haar warme borst; die zwol van voedsel. T'trw^l'rlifeproces aan den gang waspm^telde Pedahius' datttO^ïeelóOvrgehïom een paarivan de tormu toe gewich- ^sV^den^ h** levatlpan den jongerti bi het bijzonder stond hij stil bij een Geimaanscbanbslaivenjongen, die tweemaal zoo groot was als Jon, maar die laatstgenoemde desalniettemin van een jammerlijken dóo&lKldefrrïTiber gered had. Waf/ons herkomst betrof liet hij doorschemeren dat die teruggevoerd hen worden op koning Numa. En de boeren luisterden'met ópen fnönd' en waren 'langzamerhand geneigd aan alle geXVOWC dingen te twijfelen, zelfenaan'hun eigen zintuigen,-ak -ze maar tot bé^ looning een OÖitUaHtastisch verhaal me^fnawniguis kónden brengen. ; asw trnsn sG .feiwanniqa laad nas wuotv abuo ni miiud s{(:; rrs» 31b aaoq nas zls noqa m nassw aJaos ©métoeeks den tijd dat de Oridergaande'^aoiFde onovërZienbare menigte marmeren paleizen van Rome bronsde, wandelde een magere man, op een grooten stok geleund, over een weg die henflvan dén* -"Fiber weggevoerd had en hem nu' oostwaarts, hooger en hooger omhcKjglfeKlite^H^^eeróïfci'zich langzaam om en zag in de verte de törens^jifl tinnen van d#Üftillioenenstad, haar rotsblokken van marmer, bazalt en tegelsteen, haar gloeienden omtrek en bruingroenen gordel^Oan parkeaiPHij zag, meer vaag dan duidelijk, de vQe groote wegen met hun rijk varieerenden zoom van graven" gëheel geefhprofeten&iiÉl antwoord daarop bleef niet trit, het was als een stevig galgetouw waaraan de aanklacht in al haar leelijke magerte ten toon hing: Justinus' hoofd werd in den gevangenishof aan den voet van het Capitool van den'romp gescheiden, ongeveeo jtweehonderd Christenbroeders en -zusters werden naar de loodmtjben op Sardinië gedeporteerd en meer dan. twèntig standvastige Christenmaagden werden naar de publieke buizen gezonden. Profeten? Rab Chanina gaf bij zichzelf toe dat dit inderdaad een zwak punt was. Het krijgen van den geest en de gave van de profetie schenen van de aarde weggenomen te zijn, en men kon slechts bidden dat de Heer zijn licht weet mocht ;laten schijnen voor de in ft duister tastende schare. Maar als Rab Chanina dit gezegd had, gebood; .rijn zin voor de werkelijkheid hem, met kracht te wijzen op het schrikwekkende aantal valsche profeten, waarvan de wereld de laatste honderd jaar gewaagd had. Hijzelf had als kleine jongen in Jeruzalem Simon Barcochba gezien — Messias, koning der Joden, noemde die zich — en hij was dat niet vergeten. „Geef ons profeten!" werd er in de diepte gemompeld. „Hoedt u voor de valsche profeten!" antwoordden de priesters. Maar wanneer de vermaningen der priesters verstomden, werd er voortgemompeld, en uit het Oosten — steeds uit het Oosten — kwamen er berichten op berichten van profeten, door wie de Heer zijn kinderen getuchtigd had, booze geesten had uitgedreven en het naderende* einde der wereld had voorzegd. In den loop van honderd jaar had de gemeente het langzamerhand afgeweid, op de korr«t£Vari den flUérhoogste te wachten; maar nu verhief zich die gedachte weer als dé'eentte deiningen van een wassendenistroom. Boete! Berouw! VasterSl n- Zelfvernietiging! WereldvefcöÖSnlg! Martelaarschap'fr Uit het Oosten kwamen de klagende signalen, firt uit dit alles steeg de boodschap op, indÖfriehtmg waarvan alles wees: „Het einde;der wereld is nabij! Bereidt u voor op de komst van den paracleet! Bereidt u voor tdthet zwijgettf">jóóig h Het principieele standpunt van den paus Soter tegenover duivelbezweerders en profeten is onbekeridiifatusschen zoüjhjj zeer van andere prelaten verschild hebbent alaiihij' niet aan doode geestdriftigen de voorkeur had gegeven boven levende; "**' alsof het bijvoeglijk naamwoord „valsche" er'niet stond — juist zooals vermoed moet worden dat de bedoeling was geweest. „ProfeérrcWas een dubbelzinnig'woord gewordemg nab nsv nagtrol j»H .8£w jnuq Het is t^Qhlijk 'om te moeten zeggen, dat het juist in Rab ChaninaJs bedehuis in de Sandalenmakersstraat was, dat het reptiel zich vertoonde, toen het — na lang verwacht en diep gevreesd te zijn geweest -»b ten -slotte opdook. Voor Rab Cha- nina was het des te onaangenamer, omdat hij reeds zwak stond, vergeleken bij»vele andere gemeenten. Aan de laatstejjtransporten naar Sardinië had Argiletum met geen enkelen vertegenwoordiger deelgenomen; en ook op andere gebiedep'^cpn men geen duidelijke, mathematjsslTnzekere resultaten aanwijzen.. Niemand kon immers weterwdat een groote, sponzige, en drapklustige manjidie directeur van de Curiosa was, eenigszins de beschermende hand boven Rab Chanina biejrifu fijerwijl hij hem tegelijkertijd, in het oog hield. En als men het geweten had, dan zou bet natuurlijk heelemaal mis gewefetfoailfl}* -j De gebeurtenfe speelde zich af pp een Woensdagochtend tijdens de bijeenkomst in het bedehuis;?— dat ingericht was in dè benedenverdieping van eënh gewone r.hujpkazerne, die het eigendom was van een van de broeder&r©» den groenjtebajsdfc laar Nazarius. |Van buiten wajj-het in niets te onderscheiden van de overige huizen' in de buurtbYftP binnen echter was het ingericht als een behaaglijke, bijna mondain kerkzaal. De vloer en de voetwaschbak waren van marmer. De deur die naar de kerkruimte yoerde was vap brons en het altaar-; was omgeven door een kunstvaardig gesneden hek van cederhout. De muren werden verlevendigd door schilderijen, waarop ten deele kleine, beweeglijke figuurtjes, iets tusschen amorinen en engelen in. (Ze hingen er bij wijze van proef en werden later, na rijpelijk overleg van het kerkbestuur, weer weggenomen^) De anno/ede aan, licht werd- verhelpen door lange rjjejfcjlampen; een; wijze van verlichting, die den zalen een zachten schemer van sprookjesachtigheid en mys#e|c verleende. Daarentegen gaf de rijkdom aan armen onder de clientèle een meer dan zachte onaangenaamheid aan de lucht af en was eroprzaak van, dat de magazijnen met kleeren, schoeisel, olie en WP't al te vee! plaats innamen in verhouding tot die welke errter;:beschijijang was voor de verzadiging van de ge/e^tfajke behoeften, :; gjnöD tao sla ab Het verslag van hetgeen er gebeurde kan kort zijn. Rab Chanina kwam van zqriïjonggezellenwoning tegenover het bedehuis; hij had een tot de voeten reikende witte tunica; aan, een regencape om en een vrlthoed op. In het voorportaal, dat door traliewerk VBO de hoofdruimte gescheiden was,rrtond een bijeerigedrongen menigte zoekenden en boetvaardigen. Ze opende zicrowoor hem en sloot zicbiachter hem als een lichaam om een spits projectiel, en zijn veerkrachtige gestalte boorde Zich verder een weg door de vier, rzuiyér. gescheiden groepen van maagden,njonge> mannen,; oudere vrouwen en getrouwden mannen, .te^rvóorbij het altaar, waar hij- zijn regencape aan een van de kosters gaf en vóór den bisschopsstoel neerknielde. Mij hoorde den voorlezer zijn hokje in het hoofdschip betrekken en de veaerdende gedeelten tiit de geschriften der profeten voorlezen, en toen dat afgeloopen was, stond^hij op en knoopte eenige woorden aan het gelezene vast. Rab Chanina'tfW^ievan spreken kan het best betiteld worden als een vriendelijk gebromilHij ging zelden te keer tegen de zonden van de gemeente — zoo ook op dezen dag nied Wij bracht hun ónder het oog van hoe weinig waarde de zoogenaamde geriefelijkheden des levens zijn en legde er den nadruk Op, dat al wat de mensch noodig heeft eten, kleeren en een rein hart is. Het waren eenvoudige woorden — woorden die zij te uit en ter na gehoord hadden — woorden, die siriUt genomen niets mét Christendom te maken hadden; maar waar ze neervielen, daar lagen ze vast, omdat ze var» éen man kwamen die zijn leven volgens die woorden had ingericht. Onder den psalm, die nu volgde^ zat hij in zijn stoel en liet zijn bhköver de menigte gaan. Op de voorste rif zat een van de pasgedoopten, een merkwaardig man, Egrilius geheeten, die in zijn levensonderhoud voorzag door warme Worstjes met mosterd op straat te tfêrkoopen. En toevallig dacht hij tegelijk aari een vroegeréW^oèkende, een zekeren boekhandelaar 'Eros, die hen weer verlaten had, omdat hij zijn geneigdheid tot krachtig vlóe* ken en het maken van schunnige vergelijkingen niet had kunnen bedwingen. Mén had hem moeten vérplaatsen naar een af deeling die in een zekere cartotheek aangegeven stond als B II en di'e dé korenbeheerders op de vingers moest kijkert?T3Bfï;>WffiÉ er de goede oude diakones zuster Sara, die'slordig,' gée^Sit haar had en zacht was géwordén dopr den velen tegenspoed. Verder was er Sulpicia/het smartekind; dat zes jaar geledén door haar man, dien schurk, verlaten' was én 'déze nare ërvaring beschouwde als een conto in den hémel, Waarvan zif onbegrensd afhalen kon. Dan wanerveindelijk Priscilla — die ongelukkigerwttfce Priscilla) was met der* dweepzieken: aard en een gemoed/'Jfcéó zwart ak een slangetong. granen De psalm was lang en mager^niaar de stemtechniekt van deri voorzanger, den diakoon Primasfaiirad aki éen :Procrustus-bed, waarori zelfs het langste en magerste uitgerekt kon worden; totdat hetunog heel wat knger en/magerder geworden was. Toen hij zijn uiterste .'best gedaamdatdy had de onregelmatigheid plaats^Het'gebeürde rónder het gemeenschappelijk gebed. Rab Chanina zette hets|tebed, als gewoonlijk; JiirV, en de gemeente stond op en nam er aan deel met den rug naar hem toe en de armen haar de deugen de opgaande zon gestrékt. De stemmen stegen, de stemmen daalden, en als altijd maakten ze den indruk van een zachte ■ janrmerklach^ rBen orgel kan soms op deze wijze den tooorutóefcten — of men kaïthet vergelijken met het zachte op en neer strijkehclangs vele snarerrxdie strak over opgeblazen'varkensblazen gespannen zijn. Rab Chanina stond juist op en liet zich eenigszins lui op dit fantaseerende praeludium wiegen, toen een stem zich van de andere losrukte. Het was een .ifiKMrWestem; ze3verhief zich schel klinkend, om eindelijk de geheele ruimte te vullen, omdat de anderen veraehfikè zwegen^ Zelfs zij die nooit iets van dien' aard hadden meegemaakt wisten dat dit „profetie" was — het vreeselijke en wonderbare. Op dit oogènbhkswwrdlhun. bedehuis, ;|ioe;-onaftnzienlijk het ook was, door iets onbegrijpelijks en verhevens bezochte In den beginne was er, aftefcjtnuchterarooren gehoord, geenrziö in datgene wat er ovér haar lippen kwam. Het waren woorden — als het méér was dan geluiden: «*- (Éferoaier elkaar heen struikelden en elkaar eetv duw gaven en bok sprongefEover elkander. Rab Chanina zei tegen zichzelf ^oiftet Priscilla was, en dat het nieï méér wasdan hij verwacht had. VoopifJigen rekening zond hij een stilzwijgend gebéd ten hémel,1 dat toch'niet ook nog anderen door dezelfde geestdrift mochten worclen bevangen, want — dat voeld^nij — een epidemie daarvan zou méêf feijn dan zijn 'lichamelijke gesteldheid verdragen kon. Langzamerhand ebde haar woordvoorraad uit en ontstond er een pauze, die échte? Piet'langer duurde dan twee seconden. Toen doörönééd! haai stem met hard en'hélder Latijn de stitfei*99 „Hoort niet mij, maar hoort' Christus: „Ik ben God, de Almachtige Heer, noch engel noch afgezant. Ik ben degene die de menscheSTin verruldeing brengt en hun moed geeft. De mensen i5 als een lier, en ik kom als hét pte©1trum. Ik ben de vader, de zoon en de paracleet. Na^ïfiij zullen er geen profewn- meer zijn, maar het einde, en zoo zeg ik." Dat wat er nu volgde was een beschrijving dééls van de komst van den paracleet, maar méér nog''WHi de komst van zijiVfté5' gehstandeV/den Antichrist. Er wérd gesproken van oorlogen en vernietiging en van het einde van alle dingen, dat nabij was. En de stem triomfeerde^;' „Dan zal de rechtvaardige honderdmaal méér f licht geven dan de zon^ft- ide kleinen onder u zullen honderd malen meer licht geven dan de maan." Jarliiey/'. neb kajri'jgröw -tein DaarooT moesten alle ware discipelen van den paraeleetyHiehj voorbereiden door strenger; te' vasten, door een herhaald hoe welijk te verafschuwen als hoererij door het martelaarschap te zoeken, door standvastig absor4ilefi aan moordenaars^ «Èhtbrekers en afgodendienaars te weigeren. »qttli&iu( Dit alles werd met groote tongvaardigheid'! en met vijfmaal zooveeljwborden te berde gebracht, en daarna kwam de kerk eti'héar verderf aan de béutti „Ik ken uw werk — ik weet dat ge in naam leeft, maar eigenlijk dood zijt.sDat ge niet koud en niet warm zijt. O — dat ge koud en warm waar»! Maar, nu ge lauw z^dwil?dk> tfiaitspuweaduifc mijnen mond!" Daarna kwarrude profetes terug op de voorteekenen vanfborvï logen. Toemate iuftl Parthië terugkeerende legioenen voor de muren van Rome stonden en de hordenb de» vijanden overal h^fkreten, naar. het Noordemfciteonden, was bet gevaar dtaV delijk. na ,?f^ joi f- ■ üg5I Ten slotte:, voorspelde zij den'nabijen ondergang van het Romeinsche rijk^ttfartt „Hij komt — de Heer — de Koning der Koningen en aller Heeren HeerI" tihbtésE ninafc Toen zij ophield, werd zij door broeders en zusters omringd, die haar wilden gelukwenschen met de genade, welke haar ten deel geyaüen was. Onder de tweede helft van de gebeurtenis had de schare haar begeleid met onderdrukt geween.: en nu en dan een jubelkreet; maar tot Rab Chanina's gie^ststejUmg was het niet tot een groote opschudding gekomer^iJftet meest tevjjedfffei^bèfr^Egrilius. Hij omarmde de profetes en kuste haar met navolgenswaardig fanatisme, cn nog denzetfdjn dag prijkte haar, naam in een koel geschreveh;jfapport, waarin,de. zouttVflfcelaarster Priscilla, weduwe van den omroeper Aurelia, Grfcrmus, tweeröyeertig ja^r oud, in elk opzicht onbruikbaar voor dei bordeelep, beschuldigd werd van verraad jegens het vide.rland en bespotting van den keizer, wiens val.zij-voorspeld had ten gunste van een niet nader aangeduiden „Koning der Koningen en aüer Mieren Heefa"/.;,»] Het washok alleen dtafrcrnt, dat Rab Chanina geërgerd 3sfiL Derest^daar kon over onderhandeld worden;!maar-als er iets was dat hij ribtratenschte, dan was het een martelaarschap op grond van stompzinnige uitvallen tegen de regeering. Toen de orde hersteld was> zette hij zonder eenige nadere verklaring het gebed tot het einde toe voort, en nadat er weer eefla^salm gezongen was, verzocht een koster den zoekenden en boetvaardigen heen te gaan. De deur werd nu op slot gedaan en de mysW rièn konden een aanvang nemen. Rab Chanina trad naar VWm voor het altaar en riep met galmende stem zijn „Sursum corda", waarop de meiugjtetlttrtwoordde met een diep klinkend >,Habemus ad dominöm", en het gebed begon. Dit verhief zich krachtiger dan aridèrtljiijbhet aanroepen vansflen Heer voor „den keizer; dat hij zich in een lang leven mocht verheugen, in een gezekercï>JnÉ»jf*en sterk leger, een trouwen senaat, een rejfhttf schapepryolk, en dat datgene wat de keizer enaijn onderdanen aan goede weftsehen op het hart hadden in vervuljjhg mocht gaan". De bekende forrBflte was op dezen dag meer dan een formule. Het was een gebed, met brandend hart naar den Hoogste opgezondetojen het klonk uit in een roep tot God om 2Önotfe midden van standbeelden, triomfbogen, paleizen, tempels, thermen, bibliotheken en waterleidingen, gebeurde het wel, dat'zij dat vuurwerk besjoten mettA permanente explosie die Argiletum-kwartier heette. Maar het gebeurde ook wel, dat ze daar begonnen, en de ervaren gidsen kenden een zeker goddeloos type, 'dat/Jélï het hief zijn punt van uitgang nam, bijvoorbeeld in de Sandalenmakersstraat, nooit verder kwam, maar rond bleef gaangnntavernes en werkplaatsenpto woordenwisseling kwam met de handeldrijvenden, den vrouwen édjirmkslagen toeriep, — die vrouwródie->rnen van twijfelachtig allooi noemt, als men het tegendeel bedoelt — en die den dag besloten met hun afkeurenswaardige lichamen van „De vier vochten" naar „De; pruïftra^ <É|),sleepen, van „De phoenix" naar „De duizendpoot" en vandaar naar j^ljfe goede herder" of een ander wijnhuteenaiuaftffia^ (••isbao'j mpariiR?,, nfis mats sfonsmlf-rrisw qairna iséils-'tod^toév In deze straat, 'tusschen het gebouwewaarin het bedehuis; der Christenen gevestigd was en het standbeeld van den Sandalen-? maker-Apollo' woonde 'Ben man, die Verecundus heette. En dat feit? bemantelde hij niet, een ieder kon dien naam op een kleurig Bnï*örl «schild lezen boven eefl winkel met trorriscfcebvogels, schildpadden, kameleons ën; slangen. Zooals al de overigecwih* kels vafi^Hit kwartier was ook deze overdag in-zijn geheele lèr%tè aan; den straatkant open', terwijl hij 's nachts door fnfd§ del van houten ruiken rnet -ijzeren 'beslag gesloten was. Achter den winkèl was een vertrek, dat gedeeltelijk als magazijn werd gébruikt/'als de dieren 'zich' in te- groote hoeveelheden ophoopten, en gedeeltelijk ook v'óor de cortfefehtfës^vah1 den eigenaar met zakèrirpenschen 'of anderen;' Aan den overkant van de straat lagen "haast elkaar Priscilla4s3z6W^nkelrje én Pabiüè' kiosk, waarin dé eigenaar — met den vroólijk stemmenden Hpaèm tBtlki-tremulus — schrijfbehoeften verkêcht, populaire bundeltjes,'liefdesgedichten, de pö^lot^iitgave va» >,De Griek in Rome^eft1 andere levéttsoêhoeften. ' < Nu moet er'Wh-herinnerd worden, dat de straten van Rome meer hoog dan wel breed waren. Als' fnW'zïjn hoofd achteroverboog en dan niet precies onder een der tSllbOze uitwassen enr erkers stond, kon men misschien juist de afsluiting van de zevende' Verdieping zien, die het dak van het huteWormde. Daarentegen kon men 's^lliorgens bijna zondèr^jn drempel te Veriaten'«n overbuurman het deel van Propertius oveö«lkett; |Sftrmen den avond te voren van hem geleend had. Bepakte éibitt^ètiMfciaildieren kwamen onophoudelijk mwibelkaar in botsrnjs/eh gebeui^ilifijridat een voertuig hier* overdag verdwaald raakte?3!tekanimenrer van verZfekdrdNzijn, dat dezelfde koetsier de proef lateamiet nog eens herhaalde. StratewIvaB'zulk een bouw maken het mogelijk; raefceenvoudige middelen de verbinding vanden eenen ka)at»rdefrden anderen gaande te houden: Toen de vogelhandelaar Priscilla- '«morgens van de vroegpreek had zien komen met een gezicht dat nog vulv kaniserwWas danrigewoonlijk, was" het maar de kwestie van een?ïminuut xfanr>éen oudawrt|aerulant van een JcakaMe, aan de uitstalgalg buiten de decfc op teüjschen afc Op die wijze Fabius tesreepen. Een tweede stuk pluimgedierte bracht!Priscilla er toe :tófeh!bij het gezelschap te körneh "Wiegen, enj^n het vertrek achter de menagerie wisenten met Ijst en handigheid de gebeurtenissen van den ochlend opnieuw op te bouwen. Als liet verhaal van de profetes al te veel in den breede Uitvloeide, voorzag FabiÖtèMiW£mer«en paar draineerbuizen van kleine vra«jgiBtide>bopmerkingen, en zoMwerd het ^tfen slotte een goed drooggelegd, geschikt zaaibed. Verecundus vroeg het eeraiter „Je moeï'hét me niiekwalijk nemen, Priscilla, maar — de hand op je hMrt1 —: zijn juli» voorspellingen niet één beetje al te vjfeeï ih het algemeene gehouden?" Priscilla was verbaasd over deze vraag. „Oorlogen, nood, ellende — de komst 'itörh den Christus en aen^ntichrist. Ik- zou denken, dat dat tameHji^duidelijk aangegeven was!" Met groote vriendelijkheid, om haar niet af te schrikken, merkte Fabius op: „Oorlog, nodaSén ellende, daar steken we tot over onze ooren in, maar eh — als men iéts meer van de komst van den Schepper der wereld afwist — dus niet Christus, maar den anderen —. Ik ben van mèenïng dat een paar bijzonderheden geen kwaad kunnèffl^-Y^vj^ Yerecundus was ook van meening, dat een paar bijzonderhêojtjg welkom zouden zijn. 'ü p{ >jö>{ Het onderste gedeelte van Priscilla's gezicht glimlach» het een of' ander toe dat zich achter Fabius oevond. De twee mannén keken elkaar over en weer onrustig aan, en ^er^cundus probeefde nog eens: „Wanneer ongeveer zou je denken, dat de Antichrist, zooals jij hem noemt, zich zal vertoonen?" ^ „Morgen bij het aanbreken van den dag!" 'zéi^Tlstcilla met den;?éjfaën oéfceweeglijken glimlach. Haar toehoorde .^tetelden.^Jfifc volgens, een gemeenschappe|pajaTrepfaak bogefc'^ij zich naar ójjgfen naar; fe^ffly&tèjft Verecundus zei niethetxhe stem: „Waar zatgii komen?" „Ga naar de twee grafheuvefe^tos^iep deh Vwpen en zesajr) mijlpaal op de wa^VDftirr--J^c^^iW *. waar het op zijnrflfcegïideèrheen kwam. De legioerfegrrwaren als een lange/vhtmgerige larve, die lang'awaaihand in de riÊhting kroop van Rome. NoêitiHaaeeft zege-r vierend leger méér "Verslagen naar huis teruggekeerd! «itefltófr hadden Romeinsche troepen zich met grooHcr onverseMligheid naar den,triomf gespoed dan de legioen^ifcde kgerplaate^ op dezen morgen op ongeveer zeven Romeinsche mijlen atstands van de stad der zeven heuvelen lag. HQ o»S Even buiten de legerplaats lag een man te slapen. Et lagefbfclaarl nog vele «anderen iteasjaprfm markejfffltèÉii»>nkoop^ ven en soldatenvrouweajwmaar deze3nan was eenigthvzijn soort door dé leefcjkheid van zijn gezicht. Het was opgeücarstfd verhevenheden} en kuilen, die witte randen hadden en waaruit yiocht hep^¥4«ihet was zoo vrei^^oiüsl^éliM, dat meMte-vergeefs naar menschelijke, trtekken moesMzoeken. Erefeovenuit s&loschaarsch wit haar,.fin plukjes* gelijk de vacht-van een schurftigen hondniri, gé^nslt Een zesjitt^ejgdngen lag met zijn hoofd op den buik.vatt'ide?& caricatuitfite rusten Len knippecdesaiet twee heldere, zwart»! oogen tegen het zwakke scheinerlicht. Door de aarde en het lidhaam van den' man heen i drongen -teefergehiiden tot hem door waarvan mrjrlz«kjbrrekenschap gaé: schrapaabvan paardenhr^e>nM#'>bat'rtalpark, kletteren van desfeppen de*^achters met hun met sptferS: beslagen schtenen, korte ^otaimandowoorde«)van de inspeo^qenibier en dam het geluid, van enkelen dte^saraen spraken ^j-TTOfziekénlidié weeklaagderte^ffi jöngen '\lra3-aanidttDalles gewend;5inds b^ffemfcopbmabltóztcns even ten NoordésKHan «feundfciumbijd^ vfcn marodeurs hadden aarigeislotenirlHi^Aoorde «nnhond, gronimas^i en hij 'J^d^bHbdaaasefirvah den -Mfohraspritfcter* Eeliiijwws, die op haar' welpen bromde.[ Hif boorde een kind huilen, en hij wist dat het een soldatenkind moest zïjn^toaarme&rhij den dag te $üfléf\l gevochten had :en dat hijï'bijna een oog had uitgedagëwL Dit alles te zamen had iets vredigs en vertrouwds — men kon bijna zeggen, gezelligs. Opeens wefd-^jn donker gebeitste 'gèziéhtje gespannen van oplettendheid, en het volgende oogenblik had zijn lichaam een beweging gemaakt, zoodat h^op Zijn knieën lag en de slapende gedaante heen en weer schuddë/ferwijl hijlRp?00 „Potifarr" „Potifarll" iW'nah gP^ati - farm*"* De stem die dit woord deed hooren klonk zeer beslist en bij de laatste herhaling vol teleüreudling. T«9t" zëWzich. voor de vierde maal verhief, scheen ze het besluflPlë, hebben genomen, dat er nu een eind aan moest komen, 'en' zé klonk als een oordeelsbazuin: „Po - ti - fa*Ylf¥»'lf,S* Een doffe stem irPïle 'buurt verzécht öm nacHmtst'; 'maar verder gebeurde er niets, want e? zou niets gebeurd ziJUjVal zouden de trompetten van Jériohö hierheen overgebracht 3*rt boven het hoofd van den slapende gestoken ■Sfjn. Niet Voordat de'tijö kwam dat hij "Wakker meest worden. Hij'zou-denzelfden loodzwaren slaap geslapen hebben, die hem als een gave van een genadige voorzienigheid verleend was. Zijn&OTsTS'^zou Zich even ongestoord op en neer bewogen hebben ■ f— zich ■ ©Méri-nèer bewogen hebben, terwijl de lufifH^zich als héfnwiire tegenstrevend een weg naar buiten en naar Iflflhen baande — naar buiten en naar binnen door het harige rechterneusgat. De grootetoogleden zoudenvop dezelfde wijze/even/onafscheidelijk/iop zijn-"©ogen vastgeplakt hebben gezetebf"a§ijA>geheeledioofd — dit vreeselijke hoofd, waarvan de menschen ziob 'j Ujfssraag ffiils „Het is tijd voor djfBjpchtendmaaltijd. In^S, legerplaats zijn ze wakker." i^hsèfto' „Nu al!" zei de man mismoedig. Hij rekte zichf^alppd toen op en deed wankelend een paar stappen, voordat hij vast op MOnbeenen stond. ioobl n: >poy rrsG Ipemel! ^^w^yoel jjk.fjtt^apl" klaagde hij. Daarna maakte TOfS^afWd^r^egOh het; eten te bereiden. Uit de legerplaats ]i^r^ftj^ö|*usschep h<|Lyjerledige blaf-ge^ijdd van de buccm», den slakvormig gedraaiden waldhoorn, die tot taak had, het teeken te blazen voor het uitrukken tegen den vijfrrKÏ;* of te s^^QS^efteiétfi een soldaat den dood moest ondergaan pp grond van eefojBiisdaadiiOf — zooals nu — dfei^ilfohprens op te roepen. Nauwelijks had ze haar geblaf geëindigd, of de doffe tonen van de tuba's kefen in de straten van mt voetvolk, en vlak daarachtefaafi, klonk de trompet van de ruiterij — dVjitip^-tt een , eigenaardig instrument, dat aan het eind met eejRrSsherpe bocht omboog en een, vreeselijk spektakel maakte', Daarop volgde toen nog de hagelbui waarmee de artiferie.7door!.middel, van, trommelslag de wereld deed weten dat1 ze zpoals gewoonj^aSaltPraan kwam. Jon had! mét zijn voeten «en hoop' aarde van.hfifcbed va^oaij» mak^5.4)n6W^ch; gescbaaapjt endoatf mtaÉnet kruiselings ge? vouiveh heenebials gehypnotiseerd naar de legerplaafete kijai^i»raarvanbfc4eerefri4anl>en -meer en meerïföif Mi duister naar voren traden. Hij wist dat de soldaten het nu druk hadden rnet^skammenaenyW ioebèreiden van den óehtendinttb J^d^rifimiet,meest ;peinsBe .hij er ow,i hoe het ^nblaifeuwen vriend, den centurio, zou gaan, met wiens hulp-sSJaëlfieteimafe ker de toestemmfagï verkregen had om met den tros mee té rijderu iZoéder diejadp hadden ze nu WJlMS^jnlijk hier of daas jgelegen daarginds i5«r!-,;; ; ■ „Denk je dat Sergius Felix ons vergeet, als we in Rome komen?" vroeg hij Sföoder zfcbi naar! Pedariros te wenden, wiens luchtpijp verstopt was door zweren eriidie een bezwijming nabij was. Pedanius steunde van uitputting en pijn, maar deed toch SijriJh'SslBJoThv^ „Jou niet — mijn Kleine prinslfHoe zou hij jou kunnen vergeten? Hij zal je zeker opzoeken en je meel vertellen en je misschien- *rJïéf tofc^een groot veldheérimiatóiuiidie met) Mfcf schimmels erorbihet Marsveld door den triomfboog naar het Capitóol frif&tf' lé „Potifar!" zei de jongen. „Als je weer beter bent, blijveo'lw* datf^h Rome3" 'nol „Jij ten minste zal voorloopig wel in Rome blijven. Je z«k er Grieksch leeren en schermen, en misschien les in rijden en welsprekendheid krijgen." Hij was bezig met êè pan waarin het water aan de kook was gekomen^èn^fehtte op het zout en meel dat er aan toegevoegd moest worden om het tot brij te maken b maar de jongertxliet zich ttfét :tó»P. aifinat „En wie zal mij dan sesambrood geven en Olijvenbrood en b"f«öd, met kaaJtg^akkao»?ils jij weg bemw'nrjrn — JgfLSSkl Sedsnius reikte hem eemscdielppen te zaroen begonnen zij de brij té eteftiltntrdefcmrden pot Waarin ze gekookt, wateirlaaê „De menschen in Romè> zullen zich om $tri|4iaWi*er«n om jou eten en mooieïicleeren ta^brengen en al watrifoooodig hebt." alA .nssnoi ''jTJ^p^L „Maar ik4»al-dien dokter toch!" ïjülcte Jon. „Den besten m de heele wereldifrt ai aW^fli iööv>fes vfênitit rttW „De bestertëaltijd de lijfarts van den keizer!:' zei Pedanius met een zieken aj&Wach. „En naar den keizer zal je wel niet durven gaan!" fcrjftfitw^ftöïw iai' : ':.<* :in f/^enwen-vallen vee aan — geen vlinders! citeerde Jonó;»£ haal den lijfalrtstsa» d^ö)/ iêfc rfttf nabloW^*e3ö»TF Ze waren klaar met het eten lvan de brij, en voordat Pedanius zteb' afzonderde om datgene kwijt te rakeas wat de ziekte bert) dwong kwijt te rakta^s^fïbijrion een zakje met gele pruimen en augurken. Dat was ^n dagelijteche belooning, wanneer iflfbtojnwater gedröékén had als:W»^ehoeck«>ddel tegen.de fjÉifc.gJon af altijd de vrusfïten op, maar spuwdarèet watdr lab Zoo ook nu. En tejWijl hij zat te eten, dacht hij.er overtoafcöf die droom nu weHèh van de echte droomenrwks — een van de onbedrieglijke, die zicb aarmttelden, wannèé^ men laui»ó% bladeren onder zijn hoofdkussen fegujEn hetskvifikte heni wat op, vast te stellen hoe idfaiaiMhijnlijk het was, dat Pedanius McfcbhleWmndeze omgevingi laurierbladeren had kunnen verschaffen. Er kwalè een groote, gebaarde, eenoogige, sjofel gektóeddïrBib met een bochel naiarhen toe, en tójiaing naast Jon> zitten De jongen kende hem, ja telde hemionder zijn intiem*teqiriendenl Hfj^Wa'inbnder de «narodeurs bekend doderden naam „Duizendschoon" «ttrhield^^ reekaifcan deugden op na, maar slechts één fout die de moeite waard was om over te spreken*"- namelijk deze, dat hij een nietttVhad dietaWjdliepi In Verband rikt den aanstaandeb intocht in Rome had hij zich versierd met jetÉft^baJvaW wilden tijm en witfe violen, hetgeen hem er jëügdig, ja bijna fatterig deed uitzien. I » . Hij'én Jon konden het goed samen rafelden; waatl öf schoon zito kennis" l^ 'niilitalrt'Szaken onaanvechtbaar scheen, voeldeOüj zier» niet te groot om naar de>«erhalen van den jongen te luisteren, die in den regel versch uit allerlei troebele bronnen in de legerplaats geput waren. Jon vertelde een verhaal — dat naar hij meende eenig in zijn soort was — van Sergius Felix' heldenmoed bij de inneming van Dausara. Inderdaad was het een typisch verhaal, en de trommelslager, door wiea het Jon beïBuwhad, had het ongeveer zooi verteld: „Ze vormden ^het zwijnshoofd" vooraan waren Sergius Felix en twintig andere centurionen en evenzoovele triariërs> sfn — en ööwars ónder hen niemand die geen korst van eeniltfi1 teeken of kraakbeen er op nahield . Er was niemand die een woord zei^tóen definjinatie met haar snuit in het vóór hen staande vijandelijke legioen drong. Het ging heel stil de beweging stokte nauwelijks een oogenblik. Net als een zwaard met hardgemaakte punt boorden ze den vijand in het ingewand... En er was nauwelijks een geluid te hooren... zelfs de stervenden schenen hun adem in te houden van spanning. Ten minste... de heele Romeinsche wig gaf niet méér geluid dan... laten we zeggen een everzwijn dat een kadaver openrijt... een gesteun. .. alsof het een schejrnoefening was. Wat er aan; vijandelijk voetvolk overbleef, dat trapten hun eigen ruiters neer, toen zij aanrukten." Duizendschoon kende een even vrèeselijk verhaal van een zekere cohorte, die eveneens — bij wijze van kleine gymnastiekoefening zooals men die 's morgens maakt, den globus gevormd had en zoo den vijand tot moes had geslagen. Alle verhalen kwamen zoo ongeveer op hetzelfde neer. Men vormde öf het zwijnshoofd of den globus of een ander soort slagorde, en het eindigde er altijd mee, dat de vijand ,?tÖt moes werd geslagen", of dat „zijn ingewand naar den pasteibakker werd gezonden" of hij op andere dergélijkfewijze getrakteerd werd. Jon kende een derde verhaal, maai nog voordat hij er middenin was, nam het opbreken van de legerplaats een aanvang, en zoowel Jon^als Duizshdsdhoon moesten daar een wakend oog over houden. Pedanius, die op zijn beenen wankelde^ blauwwit zag in zijn gezicht, het benauwd had en nauwelijks macht had over zijn ledematen, sloot zich, bij heat aan, op den schouder van den jongen steunende. Te zamen beklommen zij een kleinen heuvél, qanwaar Zjjbin groote lijnen den gang van zaken kpfflden volgen. niw.nn De inleiding itöjt de opbraak was, dat het vexilkan — de roode vlag — vóór de tent van den véldheer geheschen werd, en tegelijkertijd'.Hêl de buccinailhéÉ. signaal om op te breken, het signum clasSidunv hoorenslDtebestond uitidrie tonert, die viste 'jBaal^bBfhfiald wert^IedïvOorddtdr'ech^ uitgekk»* kth had/fleren de^sojdatenhegonnaifde tenten rtee»tqtegtferb Éafs? dtóawH den veldheeri **- daar^üfiimrigeiinrae^ ge^chrweb^^gbfdè fifin o^iddeltijkrfdaarop'pajdeb de soldaten hun eigen iboëltjes^Bltf'het tweede signaalrli(wé5mOTelÏQ n»fiBchorde.sEen uur later zoufdé^legerpkarbrOTgldrin^ zijn^p Pedanius en Jon gingereiHeittntóökelhafi oni hun pannen en adddrestenpcrdigdheden bijeefwae pakken/ienffimzendsa^tf^ wilde bij riel Trtorhoede ajn. Zij gingehsüitielkander metoeMJö „Tot weerziens in Romelfrl. .gno Aödérhalvén kilorttete^veflferhfifeh weg op lagen tws&heüvels; wStïomheert &è vkh'iAh eenige bocht maakte die hij had tusschen Rome eh'het AlbaarSche^ebergte. In deze hëoveteïrtrst» cte^h^^Sm de twee*roedéra'iaan het geslacht der Horatifers', d!e$Öhder T^^ïlöitirloS' den strijd tusschen Rornè&en Albailönga hadden uitgewchten. Dat was ooj^,deJ^laf^3i»aar ■ hat ge^ehf'tüsschl^ ael«beroemde broeders langif4#sstisfr gewoed had. Men herinnert zich nog wel, hoe aflest (em^oOgoifoiiktf er* Wr^^scheeny Uwtde' twee Horatiërs- waren gevanen^eniidë derde broeiö^teiaueen tegenoverdde drieichtgeWondecflus •JtetM^ stond; ging op de vlucht. De Campagna wasi reeds vervuld van hét veld^cbré'eow der Albalongèrs,rftt)de oude Hovervloekte z^WHJrji.' Maar diens we^rwas slechts feeti list, waarmee hij, Publius Horatihs,?nsi;jn tegënstarfdos. er toe w^B^^b^tóK^hem ieder afzonderKjlcfaan te vallens Het geMjfe; De slirrane Romein viel erjh ^nden éénnvoor éételtöfo en de stralen Van de ondergaande zonfik^henenn^cepoab Marti3tisitóö«itóftlkt§ö* het heiligei aeld3Herldrjtorati8>s, waar' naar Rome terugkeerde en bij de Porta Capena de huldiging van het völfe'fci ontvangst nam. ' Op den gröotstên van deze heuvelsliadden de vogelhandèfew VerecurtduB en de kioskieigenaar FabiusjHslch van een balkonpfeatsrveïzekerd, vanwaatïzij de drukte op dert^wfegf^i^gai» schouw konden nemen. Vermoeid van de wandeling irttactefi vroegen ochtend; begonnen zip Onverwijld aan dén mondvoor-^ raad dien aij^ftteegenofnénVhadden, ibestaande>fait; gerstebrood, tecrijzerfaa» varkenspoot^giEen-'fles^ heen en weer tusschen hen en zette sier bij aan het eenvoudige onthaal; Sinds het gesprek in het vertrek achter Verecundus1 winkel hadden hun gedachten-zich reeds lang bezig gehouden met het leger dat thüfslyèrBfacht werd, erjbvalp de p1aa|s uit die ze nu .hadden uitgekozen hadden zetleen uitstekend^fifschoon eenigszins schematisch overzicht ovéfjhet opbrekendfeik^terarfljl den aanvang leek alles één hopeloozfe yerwarn»gs> maar langzamerhandfsch'ien'er s^stefltijiri de dingen te komeBp-^- dat men er inatrachtte te ^brengen .met behulp van een tien^jl cavaleristen, die, op den rug van hun paard staafde, met; Velschillend gekfeiwde vlaggen jongleerden'. In werkelijkheid. gfagj.het opbreken in een razend tempp, en na^j^K^ïGVan korfefl tijd storid^p[ de straten van de legerplaats, gerangschikt volgens! bewapening, kleuren ert rlaftg!, gereed om ffg^olonne-rijen^ftrformeeren in overeenste^mtjngilirtet de breedtehvan den weg. Eenigen\tijd vóór het masrsjthsignaal zag^rt.^^}na5odeurs en de eerste; tirailleurs: Man de luizen van de legerplaats den JögHÉ naar Rome aanvaarden. Dat waren menschen vanaSJSrVyièW schillende vermoge&otratendigheden — van meer dan half naakte bedelaars tot kleiri» handelsyawten mét slaven en allerlei vervoermiddelen toe»* De .feiéesten hadden; haast om de stad te bereiken, maar enkèl'f*)! bestegen de .önahggende heuvels! om een batsten blik op de barsche legjipeoènrll&il4ie^§§9iE^aarrvtal,vah hen-klom geheel naar boven en voegde zich ongegeneerd; bij Verecundus en Fabha^ eigenschBppen te vinden. Hij filosofeerde: „Binnen korte oogenblikken komen er acht legioenen Vin scherpen draf vodrbijriatelen, daar beneden aan onzeJVoetencAÖÊi iets wat ze acht legioenen notemen. Als we elk legioen op vijfduizend man schatten — zooveel zijn het er nu niet meer — wordt dat veertigduizend man in het geheel, en; ed^jnjÉrrTaiisschién geen tien van die veertigduizend ï^aats op je beschrijving niet past. Het is zeker wel het grootste stel duivels dat ooit lag een Romeinsch leger bij elkaar geflikt is." „Ik zou weieens willen weteri^lhet niet Avidius Casstorfeirt pjjrkigde een ande^jïaeh af, en de naam van'dezengéneraal alleen al gaf aanleiding tot een stortvloed jan opmerkingen. „Hij is in elk geval een ware opperduivel!" ,^r1è^is de beste soldaat die ooit aan het hoofd van eeÖ£>8!omein- sche divisie gestaan heeft." „Hij is er me een, eenharde!" Fabius vroeg onschuldig weg: „Is hij heusch zoo kwaad?" „Of hij'ïéö mhad is!" riep de man van het patentóigantesw middel. „Vraag maar eens aan een tweejatSg soldateTOdnd yffi ons de pest op het lijf gestuurd heeft: Asfljius Cassius na*SfBpl lijk. Maar je hebt den oorlog zekérrïntet gevolgd. Avtdiuff^sw «^'M'iajivkeiwfitö. tr^^ als oüfitl op een-dofschvloêr de streken van den Midden-Eufraat en nWdfcfijk Mesopotamië rond en slachtten er voor hun pure pleSzier op los. Het was in de dagen toen hH'een nieuwen koning over Groot-Armenië ainStelde er¥ Sfearna DaOSara, Edessa en MislHis bestormde. Maar Cassius had rfiStuurlijk nog niet genoeg aan zoo'n kfeiragfi heid. Hij maakte nog een wandeling naar den benedenloop van den Tigris, WS&flÜi toegang kreeg tot Seleucia en CtesiphofiT/ op voorwaarcfe ifótëluj onder eede beloofde de stecfeh;l»'z«iBeni sparen. Maar zoo'fpffinke kerel als hij, hÉjIhid natróelijks den sliprif>van het legertStanen de murényof hij ging aan den gang op zijn bekende manier. Dat is nogogWfjaar geleden, maar degenen die er bij geweest zijn zeggen dat het wat hun beteert net zoo goed honderd jaar geleden korifttijn; — ze zouden toch niets vergeter$3$n van wat ze daar: mëegemaató;hebben. Maar Avidius Cassius is waarscrtfjnfijk het grwtste^edfeeite! er van al lang vergeten: toen ze er vierhonderdduizend open hadden gereten, was er niemand die nog zin had om te tellen. Niet waar: — dat rustige snuit met die betrouwbare, vriendelijke stem: „We zultójevmkélrjk geen kwaad doen! Doe maar gerust de poortenibpen!" En dan slaat hij me zoorhiaar eens eventjes vierhonderdduizend lijven tot moes! '^•fiassius geen érorel is in grbot formaat, dan weet ik waarachtig nniet hoe jullie je dat formadpSÉOorstelt!" $Waar kregen jullie dan daar de pest?" vroeg Verecundus, die langzamerhand overhelde tot de theorie, dat Avidius Cassius de verwachte Antichrist was. „De pest — die kwam van Babyion. Toen een soldaat onvoorzichtig genoeg was om een gouden schrijn in den tempel van ApoHo open te maken, steeg er een pestadem^aji^i op. Dat was de straf! Maar Casrius kon dat natuurlijk geen snars scheléii Die trekt zich nergens iets van .aah^adts is er dat vat op hem heeft — geen^t-waard en geen^Kst en geen strAaDie juffr^»V5 die jullie voorspeld heeft wistiwer-Wat ze deewr%F; Een stemp^fe *Sn den sAtedfemY>Jö*am, mengde zich in het gesprek: „Ik heb gezien hoe hij oude, beproefde soldate* strafte, die niet§'8nders op hun gewetlfi'hadden dan dat ze in Daphne in de vrouwënbaden gezien waren. Ze werdetfein een rij aan een honderd voet't hingen stam gebonden, die werd ovemjftfl gezet en toen werd er van onderen de brand in gestoken. De onderstem stierven doonïhjBt vuur, — die in het midden van den rooit'en de bovaasteai van angst. Hij zei dat hij de Syrische legioenen wel af zon helpen «op hun smaak voor baÖen^Moemkransen en andere teergevoeligheid>nW „Het zou ook Pertinax kunnen.zijn!" was/ér een van meening, die in d«qtusschentijd? ingewijd was in datgene waar het om ging. bh rk fttóe* „De kolenbrander! Noofcisannaijn leven! protesteeydf^TOfr scheidene stemmen. „Hij.3r.een geweldigfraoldaat, maar er zit geen grein kwaad in." „Of Luejjus Verus — dieris er toch zekér^Ofctiitej fraai voor!" zei de stem van daareven. „God zegenenkéfeer LuduslAHdonk het vrooifir<|»t den mond van Fabius, en uit een tiental andere klonk als een echo, vol enthomsiasme:Jc>i}upiter zegene den keizeck" * ^rfÈrj. ;^ividius Cassius heeft hem «ms. een leeghoofdigentiBftljas- ge-j noemd!"aaerd er inhét'midden gebracht. „En hipheeft Matois Aurelius een vroom oud wijf genoemd!" vulde de man van het krachtige geneesmiddel aan. „God zegene keizer Marcus Attrelius!" zei Fabius, en opnieuw gaf eertnaantal stemmen steun aan dezen wenschjr maar terzelfder tijd begon er een eenigszins onaangename stemming te heerschen door de halsstarrige keizersgezindheid die de kioskman aan den dag legde, en de menigte verspreidde zich> Eenigen haastten zich naar beneden en op weg naar de hoofdstad, maar de meesten gingen op eenigen afstand op de heuvelhellingen zitten, om geen enkele bijzonderheid te missen van den stoet,>dje' nu in stormmarschtempo naderde. De man van het geneesmiddel keek afkeurend naar de troepen enjhromde: „Het és»laas, dat die beul een ziek leger in den snelsten pas laat loopen." Het liep inderdaad in den snelsten pas, honderdachtendertig in de minuut. Normaal marschtempo met een bepakking van zestig tot tachtig pond was honderdzeventien pas; maar uit Vrees dat de"door de p^rbevangenen &ijgwdkr!een geslenter neer zoudïifS vallen, Hhad Avidius 1 Cassius teen snelle^oor1?uk-t ken bevolen. Het was nu niet rheer een larve dieqfejögs, den steel naar het vleeatae'blad króop dat Rome >heette. 'Het was ejff glinsterende, blinkende, veelkleurige slang, die zich sissend veiöïtkronkeldey; üe i luizen^lraè de legerplaats cetfidermarodeurs geheel op zij dreef en eeScacophonietssp actvlóekingen en een fljkeTVeélvtódigheid vantecheldwoarden vo^lm-chtnahnod rw Het begon als een'ver, dof dondergerommel,-het groeide aan tot ëënJ'dentonig gedreun, ren' het steeg^ten top in een ureij lang' onafgebrokenpoorverdoovend geraas, dat'snel afnarri>-^oej9 de laatste eenhederlgilan den^^efc^met de' laronrnringltfansderj weg meÉ/rsom de Twedingheuvekr heen bogenl Het; w»s>een feest van lawaai; een lawaai Vari gekletter van wapens en geb reedschappen, van gekraak van leer, van den dreunenden gang vSI*wag^wlélRn en het gestéunnderïizieken. Maar het grondelement werd gevormd door het hoef getrap van de stevigoHe* slagen cavalerie en het maatvaste, trommelende geraitoel nwan 3ê1i#eÖgR4^p1jl^de~lafea3en. Het tempo -werd er inngehouden door pauken, tympanen en fluiten — zoowel de dextrafluiit> de IlièplainlJënöfë, als de^ihiittraVmet haar ihodgen klank. Aan de spits reed eertff^tig; mooi matfoa^et jeenr.i grooten baardyf^tf saamgegroèidteswenkbrauwetoagaven zijn gezicht een onverdiende uitdiulÖtlf^?awUirttcht Zijn oogen stonden vr&tflrjk, en zljft haarden baard waren'gepoederd met-goudstaf. Hij zat gemakkefcfWaèp een dik§zijden schabraltenrikietelde van è^fcötotijd "z^fn paard met zijn teeneh.' Zijm-geheele figuur scheen er aarP-tfén stuk door van te spreken; hoe koninklijk Tze zich verveelde. Dat wasolïocius Verus *—veldheer en oferlei keizer. SjKwee dingenihaddenJiijn voornaamste:belangstelling. paarden1 'efctheitógeniiSoateddien hield htö^n^^bratenndie metdobbelsteenen!en"vrouwen uitgevoerd kunnen worden. :Vferff dti? fflaaktëjHrj^gaarne verïaielÖfschoon b^ode9bJBJste4>aarrrjaait, hèVer redevoertngenAield. Men zei van heni;-Öat bij»een beter redenaar dan dichter was, hetgeen doc«rjA^iUÉu»nSas6ittsfiverft beterd we*di-tot: kJat'h&iiteni slechter dichtersdanrredenaarwas. Van twee dingen had mjabovehafcéeo afkeer :oude geniale Iveldheer'StetiusJPriBeus en de overige stiaf/Het W«£n'krac^ der eenigfc pronk, ngtóze maraie&v»Jftn}|iltt, die de vervallen tucht weer herste1d?Jtedden,JW'éen disdplirtékhadden ingevoerd, hard, dat er tijflens de republiek geen strengere ge- d«eW\was. ;5^hn^fiask? was he^OTuje ^kortende 'jaren tegen vijandei fwaa&xafgelegeA^ltódêen< aafl baitenkaha^anl het Rotne5briSché'^i^S4i tegen goden en - natö&rrampen. Ö^toaièert' énkëlên onder'tl^rwié&kïl gelukte den keizerstoel te ehtereMrffeör geen van hen, dié1 rtiet doórfflif^zwaard om het leven kwaü^ Op hun schouders legde het Romeinsche rijk zijn last«aven zijn zonden; maar slechts zelden werden zij met bewijzen van dank of achting vereerd. - qoon: «Jj'nas tJaev rfajs ^bbqqojl 3t2iwib s^sfe» .sb na ^gn.inaqswed m "t^f¥ë'mannen7-Van den staf reden'ét^riy^^-fÉiégiy^^thf paarden eenerfcvan de'twéé héuvè!fe,^asrbp de twee zoekende toeschouwers zich hadden neergevlijd. Dé marP va« 'het geneesmiddel had^ nog iürst den 'djd om te fluistëren. ;,Geen woord over de pést! Officieel is'er geen pest^ — alleen een gewoon beetje ziekte*'^ vooriat de paaiden' vlak naait'hen naar1 boven kwamen klauteren?,; en deletie* ruiter afsteeg. Het wis een man met eert-typisch barsch SölcfeM tenhoofd — een'j'Van- dat soort hoofden dié'niets verraden. Slechts enkele [jaren later zou een renbode naar keizeP Marcus Aureliusiijlen met dit hoofd onder zijn manteVverborgen. De andesa/>disbte paard bleef zitten, rwaBAeen plompertsen? vrienclelijker.jir^rjBéhijriing. Hermwas een langer, maapigeen gelukkiger levenTbesfchoren. Ertstoatirlnnde sterren5igeschrevèn,rdatohij deri kèizerszetel zou beklimatsii, maar kort daamaizoii vallen door ders^oldatenraad difehem f*5©p geheven had. De eene was AaMinsrffassiiis, de ander Pertinax, de zoon van eenkolenhans delaar uiteen Apenrrijnsch; dorpje. De majbvasnhetrgea^eesmjdv dehdeblde ldit fluisterend meenjhadatirstaarden ze'onbeweeg* lijk naai* beneden naar het voortjagende leger, en de soldaten richtten zich nog eens: extra op, als ze hm beuleaiirihét oog kregen. Maar de Wikke»» ndieaBHi den weg naar omhoog naar den heuvel gezonden werden waren zoO ,eéi;vrees en haat: als zeod^ri) eenigszins zijn ionden, rekening houdende mét het feit, datl^ógaricht werden op mannen die-ialle soldatehytstuk voor jstuk,! bijrfname kendenj die hen de handttfe beten afhakken ih >s*rafeboör desertieen ze voor diefstal van een ^paSFÜit1zenspijkee^ aan het kruis nagelden.: nt»j.r>ij»» »tJ»v n^sMv»1'9*?* De legioenen, die ovér den dreunenden bazaltweg voortjoegen^ hoorden.'■<— ingevolge «en nieuwe legerverordeningrMi^th'öis-in Cappadocië, Phoenicië, Syrië, Judea en Arabië, en ze waren vandaar overgebracht om dieristsr^doen tegen de Barbarenstammen die . uit het Noorden opdröhgen en het Romeinsche rijk met bange voorgevoelens vervulden. Het waren de divisies de twaalfde Fulminata, de vijftiende Apollinaris, de derde Gallica, vierde Scytia,flf||slj£pdg Flavia, zesde Ferrata, tiende Fretensis en derde Cyrenaeica. Ze vertoonden een weergaloos beeld van ruwe kracht en gediscipaneerden bandietengeest. Ze waren een prachtig voorbeeld van jmj^itair mecha- De eene cohorte knoopte zich vast aan de andewb volgensrjraagl en bewapening, en de eene divisie koppelde zich vast aan de andere divisie — elk opgebouwd uit een vast cphortenaantal van lansiers, de oudsten — die triariërs genoemd werden — en de krachtigsten — die prij|$pes heetten. Over de zestig cohorten van deze wapenen wareflj fwaalfhonderd taÖiten of tirailleurs geöjkelijk verdeeld. Hun taak was het,: het leger tegen hinderlagen te beveiligen en in den slag wapens aan te dragen W&b .djpa©siers en de volbewapenden. Hun uitrusting bestond uit een ovaalf $$hild, vansriet gevlochten, en de drie voet lange werpschacht, waarvan elk er zeven stuks had. Op hun hoofd hadden zij een leeren helm met metalen beslag. De trottöyan het leger waren echter ten allen tijde de volbewapende legioensoldaten: de veteranen en de krachtigstenjijliè meestenvrsboegen > hfloimetalen heawrin een foedraal op hun borst/ maar een gedeelte van hen had hem opgezet. Hij beschutte het voorhoofd met een breed scherm en was vastge* maakt met schakelkettingen, die wangen en kin bedekten, terwijl langs hun nek de zware paardenstaart afhing, die versierd Vgïfpmet ellenlange zwarte en roode veeren. Hun bohitharnas bestónd" iat- aaneengevoegde metalen platen, die over borst étt schouders met gepantserde leeren riemen rwaren bevestigd; en hun rechterbeen was voorzien van een metalen scheenplaat. Het korte, lyieïsnijdende, Spaansehe zwaard rhing in een gordel aan de;are(fliterzijde — behalve bij de bjevelhebbers^die droegen hetaaflWutk^sIrhker- in een bandelier; — het schild hing aan een strop op den linkerschouder. In zijn rechterhand droeg de soldaafcaipnbeide vierkante werpsperen; — met de linkerhand hield hij een vork over zijn schouder, waaraan zijn particuliere bezittingihing, kookgere4>korenmdleiiQ6n broodpan, en op zijn rug droeg hij de schanspalen en het schansgraversgereedschap, benevens een leeren tasch waarin eten vdarweertien dagen geborgen kon worden» fWet die bepakking, gekweld ctasföde pest en gedeprimeerd door slechte verzorging, was hij in staat tot idefifcnveertig Wnpe4Br. toe imijkmerich per dagjoife^Bideggen. En nog bleef er dan tijd over om de atmtófee»t«4r|wiQ^ mét taraMWfoaat gebracht» liederlijkheid en teugeUoozénla^nö*. Op een paafsjaonderddüizend van deze mannen berustte Romes glorie. ;b ïibbI Van de eerste cohorte van het legjfl» de twaaiÈde Fulminata" tot de laatste in de Arafefeehe derde Gynflii&i88 :flSe^was het leger éér! ademhalif^d, en één voetstap, geaccompagneerd door de cavalerie> die ir8«feen rij Vfiörtdraafde aan eïkeflflkant van de voetvolkfomariéfiin^ers^'kwamen de NumidSÉrs en aftdsp vazalvolken — enkelen zaten ruggelings, enkelen sc^dé^gS) l»Wanderettkjsa«É&3le slapen «^rTJüllf haakte, magere paarden? die geen toornen We* hadded? rBlj hen aaWSlöót zichvifcdmeinsche ruiterij en ruitStfifait de provincie, in helm en hamas,:v£©»j> ifcM van een fcleitflWdfjB^ld, een lang;ilflp^aWaard, de aan beide einden JSp^tó^sÖitekfle^^Sins en drie in een kok«an|JcM r3örgeAV.i«irpschac^ rechtop en rafaar op dekkleeden V«g8e«tf'*len- of panterhs^d, en als een enkele yart hen vaftiZijn paarriMiel door ziekte en uitpütting, liep hij er struikelend naast, totdat hij bij een van de opstapsteenen kwam, die^op gelijkmatige»«fsriwd langs den weg stOïjdeh W of een V&\ tdft ,*MÉtel8^ging op de wijze der slaVen naast het paard liggen. Zonder ophouden stroomde her'leger voort met artillerie die iedere divisk^afsloot: de onttsjlifelde balïStöfe, welker taak het 'asaé^sewaW-'SBêenen, balken, gloeiend zand en pek duizenden passen ver weg te slingeren, — en de catapulten, die als groote armboi^Ceh c>pmechaf5sidl8heiligdommen op vierwielige wagens, kwamen in een aaneengesloten! lij achteStjftjkander aan en vormden deaiJeefiigszins heen en weer slaanden staart vaa het legerlichaam. ,$nbb.é$tö sib réM■ .rialnow rto;f u : , < Zoo: passeerden dei acht legioenen ctetevue votórf Avidius Cassius, den gehate en bewonderde ^/dehtit|ia*lwiénfesMl aferrnet 8}Q ttergekiheerttga^^nfaaflwang had eod^tnfejeÈsanhe*^met wa»%toacht'vulde.'Bij elke nieuwefiiéoeelirtgfólteieri aan kwam werden de met laurier en veeren versierde adelaars der legioé* «en omhoog geheven, om hem met de feestelijk* 'gekleurde vanen, die in dén wjnfl; wapperden,: te groeten'/jPf jyaandragers, Wilhelmen onder beren-, of leeuwenhuiden verscholen waren, die, geen werpwapenen droegen en wier borst alleen ten halve «flfci een panser bedekt was,; name^ dg. spitse stangen uit de draagriemen erf wenddeft de adelaar#»i}met verscheurde dieren of een donderkeil in hun klauwen — hoog; opgeheven,; naar dert theevel waar hij stond.; Én -hep volgden- de^drtl«W'der cohortej^rfde; afbeeldingen rVan den keizer en de schilde^ vah d&«uiters mëtride^rtuöimers van de alae er op; en toen het aerariWüj^bieLvaandelkistri^raan kwam rommelen in haar ver? voerbare ka|>§l,rsalueerde de bereden wacht met een luidJdinf kend;{elingen in de derde Gallica —r, had zuÖf'^efen-glans van decoraties als dit, r£r; waren vele tientallen mannen met de fftud-en, tinne ,ejfjjde eveneens gouden legerplaatskrcwt. welke laatste een krans, van palissaden-nabootste.; Er waren honderden mannen die dt>ba'sia pura of een zilveren beker aan hun borst hadden bengelen-/naast het foedraal van hah helm, en de rafters of "hun paardtd iin deze divisie glinsterden vari borstsieraden, als waren die een volgeschreven deel van hun uniform. Maar niet tejowraieaiwas de menigte mannen die met zirveremarSaV gespen of kleine roodbvarien getookiwarën. :^rifsï Del twee generaals haddenl tot nu toe gezwegen. . Alsof hij uit>È^odroj©nar!ohtwaakte, richtt«^éNtóiöS?Stósius het hoofdr.op en keek om zich heen. Toen i hij dei drierrmannentag buTgerkkedffflg'aaj^Werikte^ hinden medi&jhrnafcpiriep henibij zijn naam, en toen' hij bij hem kwam. beval de generaal' hem zich naast zijn paard op den grond:te leggen.,£it^iÉBfn legde zich als in vromen deemoed neer op zijn knieën en handen, waarna Avidius Cassius hem als opstap gebruikte en zich, al schoppend, afzette. Toen lieten de twee ruiters hun paarden zijdelings langs den heuvel naar, beneden glijden en galoppeerden weg. [, ,u/ ajtsrjpvm sdaanteraoil JdurL nLJahdariaA J"tah mo „Hoorden jullie dat hij wist wie ik was?" vroeg de hun onbekende, toen hij/njelfgn^ihi^^efjh^ vrienden terugkwam. „Ik zag dat hij Bfplërïifeap gaf," zei Fabius hoone^.^,, „Zoo-^ heh. je dal^ezien?, Ja£77- bij Jupiter! Jggeen kwaad gerucht st^iatihjïw^naar Ipi b^o^^^ teenschen die erger zijn dan het gerucht waarin ze staan. Geloof je dan niet dat hij het is, waar jullie naar zoeken?" Vbngo Vas; Fabius keek na^r/sVerecpndus en VerecuncJ^-rnaar Fabius. „Ja en neepln^sei Fabius aarzekjft£^-«h^5^E „Grootendeefe/^gM? • yond TVj^^^qüs^;^ftstóïïa zei dat hij zoo gemakkelijk te herkennen moest zijn als een draak, wanneer fcjSftfitn ontmoette. En wat u#éj$ifc betreft kon het pet zoo goeflidie anderBj^ijn — Pertinax of w|e;dat ook wgerj W3fm Jpïj^'ta borg voor [jfekinax !"^Qtwoordde de^ffy^^Le, beleedigd itjMjpertinax' naam. „Hij is, sakiaa^^jrjjjet esgflf dan dat. Maar je moet zelf Jgfrder ma^gl^iitmaken 'fm jenyan-iï&ijn aanwijzing gebruik wj^maken. ,A4|ssfil^en:is al jullie gepraat over des schepperrdfer wereld niets andersftlan gekletsj{en verdightseli Maa^ da^v1 zullen.^ujpe }n elk gevaJr,|ïi«Soméér van mijn tijd W^?Y^fi9t]'zlLAi :1eIoi^An' i3>Ir»H. èm iaat fsCt tÖ&f^^séB weg We^ dferfeatste divisie gevolgd door een schildera,cg^«en at^P^jkdjgsgaV^ngejiefv ;:uit befl^verrenïOosten. Bijzone^ ip; het oog viel een :tr^p tponeiefepelers, te paard, met een zekeren Maximin -r-, d&iSicfe ?^%Pft8w^ftri7 en Agr;fOgu*s — met den bijnaam Memphis yr\ aan de spits. Laatstgenoemde had den titel van amusernentsraad; en zij allen werden tot keizer Lucjus| dierbaarste vrienden gerekend. Achter hen aan kwaj^hë^è^nl^Ctó ^grgöbYa11 het legerjwsfg^efik loodgieters, steenhouwers, leidekkers, kolenbranders, en \ leerarbeiders met gereedschapswagens en karren, met. hun gilde-insignes. En dan ten slotte lcs^^ de tros met de geestelijkheid en • den gezondheidsdienst, jriiabl jjol B-rabna tóin sbhub Al .Ai iax Terwijl de hin^nde gestalte van derftmedicijprjïan in de verte De straat der Sandalenmakers 10 VeraVeen, gingen Fabius en Verecundus langzaam naar beneden naar den weg, om de achterhoede in oogenschouw te nemen. Tofechen geloof en ongeloof slingerden zij heen en weer. Beiden waren ze geen Christenen'— in geenen deele; maar ze hadden' Seovele malen 's morgens "fel midden van degenen 'die den doop begeerden achter het traliewerk van hefrpffirtaal in Rab Chanina's bedehuis gest&anjrdat zij ten volle bêreleï waren om den Antichrist in hun Romeinsche mystieke voorstellingen op te nemen. Des te meer bereid waren zij daartoe, daar hun rusteloos zoekendé^iSelen in een niet al te ver afliggenden tijd een andere secte aangehangen hadden, die ook den Satan verwachtte. Het eenige verschil was, dat de eene groep bevreesd '}jwrvoor zijn*4cömst, de andere op zijn komst hoopte. Moest er intiissêhen gekozen worden, dan was ten mfimëfyejfëCundus het meest geneigd aan de laatstgenoemde partij de voorkeur te geven -^'pok hierom, omdat zij slangen als symbool voor den verwachten schepper der wereld aanbad. En Verecundus was altijd instaat groote en kleirtê^f&ngen te leveren. „Aan den anderen kant "'rs"1'Priscilla toch — welbeschouwd — maar een vrouwmensch!" zef'ribius plotseling diepzinnig. Hij had niet eens „aan den éénerPlrant" gezegd, maar Vereomeras begreep' hem volkomen, zöoals twee oude kameraden elkaar alfi^TOÉgrijpen. Hij antwoordde waM1 dat zeg je zoo. Maar •wSt ^ëén vrouwmensen dan toch verbazend weinig vrouwmenscn/'Sifi als zipfiegt datww hem kunnen kennen als eèn witte köe ïn een roode kudde, dan ben ik geneigd haar te gelooven. Dat doet me denken aan een keer dat ik als jongen riaar den Isis-tempel moest, met een boodschap van een meisje. Ze zei op dezefefë''manier: „Je hoeft heelemaal met naar Biqesa te vragen . . . alleen maar te wachten, totdat de godsdienstoefening voorbij is, ertTCran naar de priesters te kijken. Als je die gezien hebt, dan weet je dat er maar van één sprake kan^zfjft'. Begrijp' Je/hij was-"Saar de witte koe En geen nadere besc^fff; ving kreeg ik dan dat ze zei dat hiJ^Kt getal X was onder een koppel I-en. En waremp^s Na de godsdienstoefening laat ik mijn oog over den priestervoorraad gaan en ik ga er recht op één af. Of ik'met Biqesa sprak? Ja — natuurlijk! Hij was de witte koe. Toen hij den brief gekregen h%d>nzei hijl^fJWat wil je nu lieOër hebben — een sestertie1 èf een zegening?" „Een zegening!" zei ik. Ik durfde niet anders. „Jou kleine leugenaar!" zei hij. Toen kreeg ik een sestertie, en een schop toe." Zooals gewoöfilijk waren de twee vrienden het eens. Fabius knikte: „Precies zooals ik het begrepen heb. Daaróm protesteerde ik er ook tegen, dat Avidius Cassius het kon zijn!" Ze kwamen steeds verder af van de theorie, dat de keizerlijke veldheer de bedoelde zou zijn. Vetéeundus gaf er nog een stoot aan: iarihtytor nuibnagsf „Het is zelfs de vraag of men zich een schepper der wereld kan voorstellen, die rondtrekt en steden stuk voor stuk vernielt!" H M^ . i iwwÉKa^enfi' Fabius wilde dit bezwaar een toetssteen aangelegd zien en zei: „Dat zal blijken ... of het zal niet blijken!" Een beschouwing, waarbij de vogelhandelaar zich geheel aansloot. De schepper der wereld, de tegenstander, de ©Viöchrist. Misschien kon men zich hem voorstellen als een bliksemstraal. Of als een draak met vurige vlammentongen, uitslaande tusschen tanden, zoo groot als duizendjarige cederen. Fabius — met zijn vermake^jkennilijnaam Ululu-tremutat,— was bereid op elke theorie in te gaan. „Of als iets onaanzienlijks. Een vlieg of een spin!" stelde Verecundus voor. Er was niets onwaarschijnlijks hierin. Booze geesten hadden dikwijls de gewoonte, dergelijke gedaanten aan te nemen. Vooral lieten de overleveringen ze graag als vliegen rondzoemenaaMaar hoe kon een vlieg de onmiskenbare witte koe zijn, zelfs al vertoonde ze zich in den vorm van een goudvlieg en bromde ze als een hommel? En ten slotte vonden zij diep onder de verwarring die er in hun godsdienstige voorstellingen heerschte dit vaste punt: de overtuiging dat de menschen sterfelijke goden zijn en de goden onsterfelijke menschen. Grootere intelligenties en dieperdenkende hersenen dan de hunne hebben aan den kringloop van hun overpeinzingen een einde gemaakt door de bovennatuurlijke principes in menschelijken vorm te gieten. Zoo gebeurde het verbazingwekkende. Fabius beweerde later dat hij Verecundus bij den arm gegrepen had; maar Verecundus zei dat het juist omgekeerd was geweest, dat hij den kioskman gealarmeerd had. Men ziet hieruit hoe voorzichtig men moet zijn in het aanvaarden van bijz&nderheden in verhalen — zelfs van de zijde van ooggetuigen» Hier in dit geval is dit echtifsJpijkomstig, want het schijnt dat de twee vrienden gelijktijdig geroepen — of gehijgd — of gekreund hebben: „De wittè En legelijkertqdjiheeft elk van hen met den arm dien hij had op de apotheose van de leekjkheid gewezen, die aan kwam wankelen, beladen met kookgerei, broodpan, etenstasch en veld flesch met azijn, en steunend op een beitsbruin jongetje. Het ongelijke paar bewoog zich voort aan den zuidelijken kant van dtn weg — den kant waar derrw^eu^cbltènden stonden:! Het had 's nachts een paar maal geregend, en vóór het legemuit hadden myc^ew<]fegenwormeh> gelegen^caa|«iïket3èind van ©vettp. zoovele bochtige groefjes in de dunne''zandlaag op het bazalt van den weg. Reeds de schoenen van de marodeurs, in hun verschillende stadiën van vergankelijkheid, hadden de meeste daarvan platgedrukt. Achter' dénHfifidêrtiouizenden (zHJa3U*4»*T\ slagen voeteni">iars4$etbhif^8vas^ meer. Alleen aan den uitersten rand van den weg lag hie$bw| daar, met lange tusschenruimten, een sidderend stompje van een wOj^trfBpioTeï^it'keató^Tbê^'rltep RuthS"düurgeköelfffe zoon. Hij ^Keepte 'met^feh *fl^«nfte>rèst&ïi van dit aftÊhkèiie^en; dat voor hemiflftBeta.iötg'^a^gegèv^ii^n^ meer op leven leek dan dat van een platgedrukten worm, maar dat to<^inog3m staat was^twee goëamo^dig8^®c^liëdéMI<èën heiligenceöJVröeïiiijkeri duizel te bezorgêrt? iblSte „De witte koe\" herhaalde Verecundus MêP&roge lippeiVJfïiiHoa ^Iftsheb het dbn-' 'heelen' rijd gSWetért!^' zei Fa»ls9lrHlétójp'lel!!»' löjsdacht dat dat waar was. i>noi nsssiw^^ gdeW'isx'''n3wih /^aa3£W8€;*SeT^n>wé<^ Yi&ë§ty&ë&ktimtè™ „Zullen we hèfnï&öödéft^flIiM ffét'rjribedachtzame van ditiboSWtet was 6obtêr\oo dütóélijk- dat zicb^Self^ in de v^omëiistfcmrrring vandèïiP^dïteftdielfé kenbaar Ihtolrtj^WÉuiferH^ u^@ëfl^}^pé^)ó^^&^t&/ een AnticfcTièfe, ^e^ald>5iy^>dooden9lèe#t^bOT^ke^iniet veel van het een nrj^r&fl^tet&ftaWddbr! OTto/n0^ Pedanius wankelde toti$^%e&J SfetaMrd^valrï^eft^fiar voetstappen naar hen toe. Hij bleef toen zoo plotseling stilstaan, dat de twee n»nnen3buft hart refeü4fefavkeel voelden -schwtèöpen hun blikken zogétf^fclP^fenhtegélz&igeft fl^t'(aa^^^^»UWwitte gekieht Crifct tde ;rmeffenhea%n<'Iwaarüit'Vêeht liep, ew aan de roodgerawdë, doodé>%rrltóMmoÖpèn van oöéêh,! ^ zagen alléén7 de leelijkheid — de vreeSéfcjM, meedoogenweéë^'le^ÖjkheidJ^^ d^getfetó,'*erp$éiïetten op PSelsEanlfers; maaibovef^ëÉif m!§5 handelde gefaatstreicken^.trek één séöörtde een%$lling —i^'JeïSW dorikeret gjtanS^dÉent lèeeg een vaag vefrijöéaên,1 dat het een of ander in dit masker in staat was het beeld dat het vöör* ZTch ihidiaDp te va^eni^M-rtjüleetï 'konden dat onmogelijk del oogen! zijn. ;b ^nsséwag bférfÜiifebl aB n£^ 9feöi»ri^óC[S ab qu bsrl „Wees gegroef vreerrtdeliftgtfl zei de vogelhandelaar.. Hij wfetadatnfarp zijn lippen bewoog, maar zijn stafe was dik en klankloos. ,,Wees zelf gegroet — VerecundusB^fStèundePedanius. tjiai Fabius!" voegde hij er aan toe. En alsof deze weinige wóórden èènrjalJ te groote inspanningaranihem geèlseht hadden, greep-ihif naar zijn keel, wankelde en zou gevallen zijn, als de twee vriendenjhemjnet geholpen hadden en hem op de hetihlg/aan den kant van den weg hadden doen neerzitten*.' Verecundus beefde over zrjjisgebesle -lichaam, èrE'Fabius! wenschte zichzelf overal elders heereidanin het gezelschap vafmdpzen vraëaïdelihgg dje biets zag en totharoo góed:door hen -heen zag, dat hij hen bij name kon noemen. Maar terwijl zij zijn mantel losmaakten en hem zijn laarzen uittrokken, kwam de Sandalenmakersstraat met al haar kleurige drukte te voorbaLMjabapr. het doek van Pedanius' herinnering. De vogelhandelaar, de kioskman, Priscilla's zoutwinkel, de herbergen, Rab Chanina's bedehuis — alles vertoonde zich. En de Sandalenmaker-Apollo! Het leek hem een oogenbhfcmklsbf r.het alle/ jrótgezochtë) pijnigingen ter wereld waard zdti zöiip^togrfeen9;deriifendalenrnakeiPrApollo weer te mogen zien. En misschien nog eens een paar rozen te mogen brengen aan Harpocrates aan den muur van „De vier vochten". Hij rochelde; maar hij wist het niet. Van een gezwel in zijn een en ooghoek drong vocht in zijn oog en verblindde het; maar hij sloeg er geen acht op. De pijnen in zijn borst, zijn hoest, de opkomende krampen riw.sfciji voelde dat alles eën oogenbws als was het buiten hem en als ging het henlfoatoikfc genomen, niet aan. En vooral had hij er niet het minste besef Van, dat twee paar oogen strak gevestigd bleven op een breed, roodjfofdsjfdn* op elk:van 3ij»tBalf vergeten brahdmerken zichtbaar waren geworden insimiod en rimpelig reliëfftBr iomheen waren de blaasjes op de huid begonnen zich te vertoonen, die zich «riderrhevige pijnen ontwikkeSdrfeadden tot groote, tot op het been dooBeringende gezwelk^ïJUfebn het utteeken zeüfcöWas niet door de aiéfafe aangetast. Met zwakken rooden glans vertoonde zwhsHit teekeri/rdat de "twee mannen tzoo goed kenden van de dcacht der diaconessen, en van het gebarenspel der christenbroeders en -zusteasab sib .nol. abbioowJns "Ibiaisw ab ntv jbnio Jad nsVv En een man die op het heilige teeken trad..!. die geen stap deed zonder het te onteeren... wie zou dat anders zijn dan de tegenstander . . . zoo niet de Antichrist? Ze wisten hoe zelfs hem strafewachtte die zonder het te «veten op een munt met de afbeelding van den keizer trapte. Hoeveel zwaarder moest de «CT»f niet'zijn voor dengene die, telkens-als hij een been verzette, bewust de mysteriën ïkrerikte./: r Tenzij... en dat werd meerjéanmeer waarschijnlijk... hijzelf de ^traf was ... de wreker was ... wat de Christenen noemden de Antichrist... de groote demon. En Fabius/' wien de vroeger geopperde veronderstelling, dat Avidius Cassius de verwachte zou kunnen zijn, weer in de gedachte kwam, glimlachte... Avidius CassiussMrieen mahytdie wel in een paar dagen tijds trouweloos vier honderdduizend op hem vertrouwende menschen in een Oostersche stad Het dooden, maar die toch, alles bij elkaar genomen, slechts een bok was aan de spits van de kudde. En Verecundus dacht ongeveer hetzelfde Alle mogelijkheden vergleden in het niet; hieeivoor hen lag een feitelijkheid, hoestend, niezend, steunend, rochelend. Een lijk, stinkend en half in staat vati ontbinding, dat over den weg liep met blinde oogen, die dwars door al w*fcze voorbijkwamen heenkeken. Hoe moest men zich de antipode van den grooten Jupitèr3andérs voorstellen? Fabius, gehoor gevend'aata een plotselinge zingeving, wendde zich tot Joityfcilé bezig"vdfOty een doorn uit de hoornlaag onder zijn eenen voe*»te trekkent» De kioskman maakte een beweging inet'izijn hoofd in de richting van de witte koe en vroeg: „Wie is die vreemdeling?" I gaai a „Groote-Panl^* antwoordde Jadtjachteloos en zonder vari zr£fc werk op te zi8rfcbHij<'had van zijn prilste jaren af de gewoonte gehad, aan hen difcnttft zijn omgeving behoorden namefr) ujt mythen en sprookjes *fe geven. Pedanius had heel wat van zulke namen gehad, en geen naam die hem lieverfwas geweest dan die van den heer>*ati de wildernis^ivan de wanorde en de ravijnentVerecundus, die aandachtig geluisterd had, zei op gedempten toon tot zijn makker: „Welk verschil 4s er tusschen Groote«-Pan, Satan en den-'irtotl© christ? Dit is bevestiging/oplbevestiging! Vraag dein kleine, waar ze-vandaan komen!" „Waar komen tjaHiearandaan; iongetje?" vroeg Fabius onderzoekend, ^iahria mi* „Van het einde van de wereld!" antwoordde Jon, die de operatie tot een gelukkig .einde had gebracht en naar nieuwe bezigrJ beid uitkeek. tod Tsbn< „Van het einde van de wereld?" herhaalde FabHfc' zonder verbazing. „Maar hoelang hebben jullie dan geloopen?" „Altijd! antwoordde de jongen en keek hem oplettend in de oogen. En als om verdere weetgierige vragen te voorkomen, voegde hij er aan toe: „En nu gaan we naar Rome om de wereld te veroveren!" Er was in dit antwoord iets dat herinnerde aan Pedanius' onvermoeide voorzeggingen aangaande de toekomst van den jongen, en wie kan beweren dat het een antwoord was dat nergens naar leek? Een ieder immers gaat bij de een of andere gelegenheid naar Rome om de wereld te veroveren — of zouer ten minste heen moeten gaan — eri&tt was alleen aan de toé* vallige geesteshouding van de twee mannen te wijten, dat dft antwoord een bijna overweldigenden indruk op hen maakte. Ze keken elkander weer aan en aarzelden een oogenblik, voordat ze verder gingen. Daarna vroeg FabiüS:Djp „Ben je'familie van Groote-Pan — kleine vreemdeling?" „Hij is mijn dienaar!" zei de jongen. „MtJ^worm!" verbeteïtlfl hij, toeiPÏrjn toehoorders hem niet schenen te begrijpen. Het klonk wel wat blufferig, maar de ftroatófenkeus was die van Pedanius zelf), hetgeen deze bevestigde door achter hen te hijgen ... teeder en vleiend, als men ten minste teeder en vleiend hijgen kan: „Je onderdanigste slaar'^JH^'Worm, mijn kleine eöW&tö£a|byi ; 1 Pedanrastlstem herinnerde Jon1 aan zijn plichten tegenover den zieke. Hij sprong op om hem azijn en water te geven tegen den ontzettenden-foxS'èjsdje hem steeds kwelde. En er bleven twee menschen alléén zitten, die een taak opgekregen hadden welke zoo gemakkeu$c te vervullen had geleken. Maar nu ineens zakte hun alle grond onder de voeten weg. ■ ' Kon men zich den schepper der wereld voorstellen als worm voor een bedelkind met bloote voeten? Langs den grond plantte Zich1 het verre geluTO^Van een rommelenden wagen voort, die zich ergens op den grooten weg moestebevinden. Onderhand dat hij naderkwam, hoorden zij den jongen en zijn dienaar samen -fluisteren. De kleine sprak op een «ëvelenden toon, die niet in strijd was met de bewering, dat hij een vorst zou zijn. De witte koeP sprak onsamenhangend, en, naar den toonval te oordeelen, sprak hij tegen, maar met steedsbminder klem. HOOFDSTUK VIII Of men gelooft njeiblaan wonderen, en dan ziet men er geen, öfimsB/gelobftger-aan enraWoZfi overal. Was het een wonder of;W8s het dat niet, dat;hejffeifl$rjrijtuig dat ;)u3j^rkj(^ai«i boJdereB) en op weg was naar RorrtólftejèJ>3fi8 jongen tot stilstand gebracht kon worden, nog voordat de koetsier wakker werd en zijn mond opendeed om een aantal van de zinvolste gezegden van de huurrijtuigenstandplaats bij de stadspoorten door te>laten? Was-rhjïj! een wonder/i^ïjktr«^k3j)e|ai^r eerst breedvoerig eikme^he^gheMffewper, datjhjj ae-geefi geval zijn rijtuig met de witte koe wenschte te bezoedelen — dien hij een vuil kadaver noemde — en dat hij toch den jongen en zijn dienaar meenam, na echter eerst zorgvuldig den taksameter 3St>Éf2|tiMHf 1 te hebben-g^e^ppeld3^|jïjjèlk geval was er voor de twee mannen ruimschoots gelegenheid om allerhande gissingen te maken, waflj^wtólzagen zij Jon} vlug als een eekhoorn, bij het hooge wiei^mhoogkurimieo, wairftfrihifceen woordenwisseling had met den koetsier, in een taal d*|foz|j voor een taal uit eeftrJfer barb^afiii^-jjfcnd hielden/, maar die in werkelijkheid het boerendialect was dat de schreden van den koetsier geleid had, tot op den dag waarop; hij werk was gaan zoekep_hij den overman,.van hetf;ï?folhoudetfSjgjlde te Rgme^rr^- maar ze haddennd* sestertie niet gezien die in de hand van den koetsier gleed. Hun iPtndi^hjvVfi&gWeSÈfln al in beslag genomen geweest door" de woordenwisseling, waarvan Fabius niets anders verstond dan het woord Rome, ofschoon hij toch handelde in toeristenhandboeken als „De Griek in Rome", „De Romein in Carthago"> en andere. Maar het eindresultaat was toen het rijtuig over de bazalt-polygonen van den weg voorthobbelde — als een kat die over een stoppelveld rent — dat de twee mannert;.evenver waren met hun overpeinzingen als vóór de ontmoeting. „Het is toch maar een geluk, dat ik den jongen er toe gebracht heb, zijn intrek in onze straat te nemen!" merkte Verecundus op, toen zij den pas er in zetten om Rome te bereiken. „Ofschoon de goden mogen weten of „De vier vochten" ze opneemt!" ging Fabius voort.'ooq ■ h ?b nasal: n»vod biurl En na deze woorden keerden zij terug tot hun beschouwingen over denqaangekondigden grootmeester. Ofschoon ze een tijdlang deel hadden uitgemaakt van dat gedeelte van de Ophiten, dat duivels aanbad, waren ze toch niet vergeten wat ze in Rab Chanina's bedehuis gehoord hadden. Ze vlochten afwisselend brokken van de eene en van de andere leer in hun woerden in. Ze hadden het over den droomuitlegger, den magiëd en prof eet Daniël en over naamloozen — vergetenenh»jófeer/het>eeni«ïf tusschen met iets dat hijzelf voor een glimlach hield. Hij was opgegroeid in een tijd toen hstJnog niettak /teeken van een slecht karakter werd aangezien, een onschuldig grapje te maken, en 4rijj Ipraeht ideze opmerking altijifcop deze plaats te berde. „Waar wel geen gedrang zal.:zijnr" herhaalde Jon „en de boosaardigenvBBDrden naar de plaats, der goddeloozen gezonden, waar vreeselijke en fijn uitgedachte kwellingen geleden worden. Zij die noch slecht noch goed geweesfcfcijn . .. „Hetgeen zeker wel niet het kleinste gedeelte zal zijn!" zei Pedaniaaww „... zwerven zonder lichaam rond op een groote imeide. En vani zulk een gesteldheid!jajttvaardat ze, wanneer men:ze aan wil raken, akiTöpk-tusschen de vingers vervliegen; Zé voeden zich met de doodenoffers die nabestaanden op hun graven plengen. Een doode die geen nabestaanden onder de levenden heeft is daarom een ongelukkige .. '"njldvrahrios nssa nsjJ naM Er wasVoprdit oogenblik heeiVifeat lawaato—* de koetsier was opgestaan om.zijn beent^a^\étrekken.' Hij vhiBj^eenrlcyBndervormig, jong man, aan wiera'vingers verschillende» ijzeren ringen prijkten, die wjftegen elkaar heen en weer wreef, zoodat ze een krassend geluid maakten; en alsof dit nog niet genoeg was, begon hij met de zweep te knallen, terwijl hij naar Pedanius keek en zeisv,jHet levéntsiiosoms een leeg geraakte tiombola." Maar Pedanius, die een goed gehoor had>izqoals zieken dikwijls hebben, hoorde door dit alles heen een vreemd en ongewoon geluid in Jons keel, en tegelijkertijd onderbrak de jongearaaja verhaal. 4 |iri 1 „Maar jij — jij zal van tijd tot tijd mij een doodenoffer brengen — en aan me denken op Allerzielen ... en ... en misschien, als ik er niet meer ben ... een krans van rozen aan het beeld van Harpocrates in „De yfer vochten" hangen!" ctattad Pedan|us5\*tem weeé hêescher en heeschêt^ en ze klonk eigenaardig levenloos — omdat ze vrij was' van alle gewildheid. Maar Jon knikte slechts. Zijnstemming was dezen morgen als een slecht opgemaakt bed, waarin niets rust vond. Opeens wendde hij zich Woedend tot den niets, kwaads vermoedenden koetsier en riep: „Haast je toch wat£' En toen zijn woorden niet veel uitwerkten, herhaalde hij ze met meer nadruk, en om eikten twijfel aan de bedoeling jtojii nemen^iein.rdaarna wier£ hij weh'isnikkendrwfetzijn hoofd op Pedanius' buikm*efc«*Desileï^ kon nog juist de kruin van denqjongen aanraken, ren terwijl ze over denkweg voortreo^^Voothijbfgaeizen eno^^r^aeéngraven, en op één wiel om voertuigen/idjé met zwaarfemévige ossen jiSspannen waren heen zwaaiden*! gleed er nog eens een bezorgde glimlach over zijn geziéïhfc die door zijn oogen weerspiegeld wërdbfow-iatob-rg ht qo^!feno$gm^rl5rl' llorfo^ftifjRWjftféF* i-.ie „Spoed • je langzaam —* kleine vorst!"fluister^fernte'JCn toen zij bij de' huurrijtuigenstandplaats bij derjWotelitefïitort kwamen, voegde hij er aan toW^De gezegende*égehe fol'ï&tf rfSlj; Men kan geen zonrïéSchijn in fkstsfetóft bewaren. Al heeftff#É zesjaar lang vreugde opgespaard, toch kan meti zelfs niet? Wét geringstë^daaléan -overeen drempel meevoereflifraaj • deWdajfc did)ail|3hépar«ltlriet gewijd is. Voor Jon wast^riagi^itB^als alsem geweéstïiw* ondanks heiaÉehouwsplSfcwrtrele troepeni'6*en^geeaebno^^koesterde verwacktirig — geen ttag.wtoliiror zenreod gekleurd» ryo^rsteTiïng vartöhetgeen er in de beloofde stad te ^«Siihëm dat wat hij nu vóór zich zag koud en verwrongen. Als hij terugkeek over denxgroéten weg; steegjide ieook opb^i^v^TR^eérstsbijna loodfcédrt; dan -inet een atfcakke kronkeling^ftaar het Oosten^tóveoldoe ate wewtljfdev^iapentinen. En als hij naar helfiufcharabordJSottoi'den Winkel naast de hu\artfttirtotstqroi^laats kH^kbn 'Ki^airel>zien dat er daar melk bedwan* werd, want raarfaifaewwate de afbeelding van een-geitaangebracht. Maar welk een geit —! fitf*f| liet 'Zijn' bogen verder weiden;. . ja, hrj^jet zijn oogen verder weide»; è^ièwiniet heel veel verdetéfWèaJfeftJef dan tot dtbwmkelkraam daarnaast. Hetfaas een goédkoope wtekelkraam met maafrieen muurvafcrn^iljrildbr^ watfiSjn aan- dacht trok was reaarqrtokoudeniwbuw die $rab zat om porselein tesverkoopen. Zij was^ndflen loop der jarenT zoo ldein en ingeschrompeld gewordertpdat men den tijdiwqo»faellEkohEwaarop zij zich evenals de bekencfebsibyllfcrirfaee^ kon laten sluiten |uW»Uafr- fWaarrhij trok naar de stad om die aan zich te onder- werpen. Wat zeg je dan daarvan?" 3E«riebundus dacht even na. ^Qgnpd^h^ „Ja en nean4"izéi hij toen. „Natuurlijk 1" gaf Fabius tjïsrjïféshrt Van de Appische Poort wandelden Pedanius en Jon onverWijlÖ naar de SandalenmakefSStraat. Van het oogenblik af daf4le zieke man den eersten hap van Romes lucht naar binnen geSrwven had, richttebzijn geheele! gedaante zich op, en ais"Mj een beetje beefde, dan kwam dat ttïéër door de vreugde;Jvatt hfckH>w*derzien dan door de ziekte. Vol verlangen,, als een' paard dat den stal ruikt, liep hij, met den jongen vlak achter zich aan, door de Nieuwstraat, voorbij het Groote Circus, den Palatijnsbhen heuveè'en den Vredestempefeaaaar Argiletum. En welk ee*P merkwaardig paar, waarvan de draden van het lot samengesponnen waren — zelfs gemeten met de maat van de stad Rome. Zes jaar van kruistochten door Italië is een lange tijd, en een jongen die, sinds hij een voet heeft kunnen verzetten, over wegen, boschpaden, bergkammen-, door dalen en uitgedroogde beken heeft gedraafd, moet een spierstelsel hebben als een jonge los, en een hoofd als een prentenboek metade, jpeferlijkste panorama's. Zulk een jongen was Jon. Toen hij twee jaar was, was hij aai het watër-geworpen om te leeren zwemmend-^— toen hij drie was, kreeg hij een houten zwaarsfejo handen en moest hij zich dagelijks op een houten paal oefenen zooals grootere jongens dat deden; — toen hij vier wad/ kreeg hij een van die groote, met krocht gevulde leeren ballen waafowen bovenop moest springen, terwijl de kunst was, dat men er dan op moest blijven staan; — op den leeftijd van vijf jaar leerde hij lezen, en toen hij zes jaar oud was, had Pedanius hem zijn voorraad van Romeinsche .dichters meegedeeld, die wel niet groot en niet onberispelijk was, maar nuttig in dete omgang met menschen. )o$ •■ féasojidt Verder hadden lange wandelingenfUÉet bedelpriestelrsp! droomuitleggers, tooneelspelerstroepen, diocnriirerei*-— zij die tot de wegenpolitie behoorden —, pelgrims die op weg waren naar de beroemd* IÖS-tempelfe, en velerlefrandere menschen hem tot een stapelplaats van een meer veelsoortig danswel uitgelezen samenraapsel van kennis gemaakt. Onder dezen geheelen tocht had Pedanius meer dan genoeg te doen gehad met het vervullen van zijn plaats^ als goeverneur ettTBïèt het verdedigen van zijn vorstenkind. Er werd in dien tijd in alles gespecukerdiie*in doóde en levende dingen; — en niet het mifl9f)r(m'JWHaeren — leelijke kinderen, die-men nog léèlqkëP "Wachtte te maken, en mooie kinderen, die men) tzijtt best deed nog aantrekkelijker te maken. Pedanius hadifÉjjr* lieveling niet' tegen beren1- behoeven te verdédigenfc 'maar als een tijger had hij voor hem gestreden tegen menschen die er een zaakje uit hoopten te kunnen slaan, als zij den jongen roofden. JEöbwel Pedaniu9*> lichaam als — in het • bijzonder i-Jtazijn gezicht droeg er de sporen van — zoo vreeselijk>tldat hij, toen het geld van de lijkendragers op begon te raken en de nood hem dwong naar Rome terug te gaan, dat kon doen zonder vpedswafefherkendi te/WordepjitHij kwam nu wel alsjdanLraa» die buiten 'zifB'hèVoegdh*^ gegaany imaar dié. overigens naar zijn beste weten had gehandeld. En zoo goed had hij zijn spoor weten uit te wisschen, dat zelfs de jongen zijn naam niet kénde. Als overwinnaar — weliswaar stervend, maar daarom niet minder zegevierend — wilde hij naar huis tetugkeeren en den jongen aan zijn vader teruggeven. En hoe meer hij er over nadaohtpiioe meer hfeferhem toescheen, ,drt?aljifiV wa^tói aan moeilijks iep ri^i^wegVhacbimoetm^prmaken gedurende deze zes jaar — waarin hij zijn zuster niet opgezjQchtnMa} omdat hij vast en >iqèktegeloofde dat machtige krachtérbdtasj voortjoegen ... dat dat aÖes in hefeaiiet verdween vergeleken bij wat hem nu te wachten stond: afscheid te moeten nemen van den kfeflneadjo»gems©eze vreesefyke:gedachte?fcazwaarde hem rn^eldan^ljikVi^nekt^é maakte dat hjj, ondanks deistérti kende kracht die het hem gaf, Rome weer. te zien^hwaarderi op zijn stok moest steunend Als een man die door diepe sneeuw loopt en loopt, zoo waadde de mysticus Pedarmjaa^iSaadaletth mafeersstraabrailnen. üy oev höjts^npb ojft —■-,n«stó./i3yfild Er woonde een lakenhandelaar, Nigidius geheeten, aan het eene einde van de straat. Op een niet nader te bepalemdÜdatipj'jin het verleden had hij den bijnaam Vaccula (= koetj'eharerworven. Zijn buurrrianbaan den «enen kant heette Sergius Orata en was geldwisselaar. Aan den anderen kant van den lakenhandelaar hajjb\de advocaat Caecilius Jafcundus zijn' kantoor (hij wetdiatoiÉ^anders genoemd dan Trochylo^ §h op dezen voormiddag waren deze^atrie heeren eendrachtig bijeen, vóór de kleine kraam van den geldadssekar.jlariwaren naar verhouding weinig menschen in de straat, en Pedanius' hart klopte sneller, toen hij de drie keurige mannen gemoedelijk en wel met elkaar zag staan praten, alsof de zes jaar die verloopen waren sinds hij; ze gezien! had in een notedop van één dag wanen gestopt. Toen vergat hij dat hij in de oogen van deze straat niet alleen een dieicwas,;«naar ook ten gestorven dief, en hii.haïivzijn hand.op en groette hen, zooals hij dat; vroeger! placht te doen. Maar ze keken sléchtsijifjuehtig naar hem, en Trochylos, die midden in een verhaal was, keerde hem den rug taej öp>afcgiemonslrptieve wijze die men toepast tegenover bedelaaTS^nadans^hfl jkwam hem tegemoet een: meisje dat zes jaar geleden Pomonaahad geheeten, of Hectica of Eumachia of iets van dien aard,;j enogiat en een geheimzinnige geest dook op in hettsauffleurshólqe^i^^zq^, ziel en gebood hem te zeggen :;r*Sulpicia — mijn baste^gsd^iëanie :«rgeven!" i ' Het kwam echter zóó ver niet. Toen zij tegenover elkander stonde&n&óor Rab Chanmafablmfehufe)pq(ichtte Sulpicia $*fl seconde haar oogen op hem... bij wijze vttbidrSlboor. Daarna sloeg zij haat kleeren zorgvukhg. aaman wn^hlWr beenen en SBtterhaafgwandeling wooifyoam het levende Bjk heen. De Venus van de öliMBto sloeg haara kleeren even* Jtolgvüldig samen om haaf beenen en liep aan den-anderenIkant om hem heen. Zoo De straat der Sandalenmakers 11 Wiel deHeejste spade vol aarde bij Pedanius' begrafenühij levenden lijve. #?||}ifebfcf Pedanius wasJ^De vier voehteö'aliiwwbjjgeloopen en hij liet nog moifr^pgementen achter zich liggen, zonder dat hij er toe kon komen ergens binnen-te gaan. Hij was —-zooals reeds gezegd — als een man die door^djepe^fcneeuw loopt rtenaar men kan nog verder gaan en zeggen: gelijk een man dieïllt winterv tijd1 zijn weg zoekfrrjdpor ongebaande, eenzame streken, hij,-.dat hij, zoodra hij sjËjh tot rusten zette, niet in, staat zou !fjro|,weer op te staan. Hij wist dat de dood geduldig op het oogenblik wachtte dat hij zou gaan zitten, om hem een looden zak op den nek te leggen. Hij was nu in Rome, en dit was voor hefti alsof er, kunstmatige ademhaUfigT op hem was toegepast, maar; er was ta:h weinig hoop, dat de kracht die help' óp die wijze was bijgebracht van langen duur zou zijn. Maar hij besloot met zijn kookgerei en overige bezittingen eetfclaftóste .bez-oek te gaan afleggen aan het huis van der»/ Wolf sboonenhaodelaar. Zichzelf hield hij voor, dat het was om Jon nog een vreugde te bereiden — om hem de ratten JamnaodDZmafJinEbVï nsv Het huis van den Wolfsboonenhandelaar droeg zijn naam niet Tiaar een levenden handelaar in boonen, wantin de heele-straat bestondaer geen. Ook was het eigenlijk niet bepaald een'huis tsrreetfder een uitspanningspladt^rrtet een ingang door «sa poort, dfeTaich-necht tegenover dte halte van de Isis^processieshevondi BfoWas daar binnen een arena voor a^artelgeveclrtan^eew fltflb baan voifr ,ratten//lK«oïjajsin met twee zeehonden ierin, eeri aantal toestellen, voorj^knwhtmeting en verschillebdasandere amusementen, § zooals bi|«y©orbeeld i Vuursfikkers, goochelaars; slangenmenschen. en een neger met roodgeverfde wangen; die met brandende fakkels jongleerde. \^der waadai> een rooster Htafr jeen slaaf. ebiap*(ais hoofdprijs vaföée^Vtxisschendjdschè toterijO'de begrafeniskafe Als prijs in diezelfde loterij wad er ook een ruigpootige hen, die er uitzag alsof ze iets verloren had en die voortdurend gevaar öeKiri het gedrang bekneld-tabaken. r.6aq3U-na. n^n^taaaH Woont de lijfarts van den krizer/hahsi^alfroeg Jon, terwJjehij naar den neger met de brandende fakkels keek. Hifciid niet Vëel van een dokter, die er zoo kannibaalsch uitziende neger; maar men had Jon ook de voorstelling van ietsibuitengewbona" Hjgahracfcft. Pedaniïïsr toonde zooveel beadtaaindheid ak zijH vertëelde gezffibtetrekken dat toelietemrl^lirMè^iiet —* tiinjii idnv^-m^^h^h^^ooóxa wij een logies hebben, zullen wei) een dokter halen. Wij gaan>léubeerst eventjes naar de ratten kijken." Eii''^iJUiieA1fljlettq'es naar de ratten. Vijf tbpti«ë(ratten waren ebritttactie, en de s^ett achenen een groote veelvuldigheid van danefltf\&|ir alle leeftijden te bevatten. jEajJnrergrijp tegemde regels van den wedloop viel men niet vjérgoed uttulDaaren* tegen? lasöht een jongiiHalsturig individttJgiièt meer meedoen, $mdat het, UparblijkeJijk met moordzuchtige bedoelingen;, joq eenjróiélBjrtrara afvloog, die zijdelings over de baan hep.'fir zat wel ietSp'ya» sport in dezen rajlrtenwedloop ^— meer damman* vafoajè: voren zou denken, maantbch niet zbove«Jl»W Pedanius «rftnJibheen te leggen. Het moet wel vreemd gewéést z^VfHareatian daar te..zien, die zich bijnarïHéti^dwerelfld tesQ houden! té»! die -het spel volgde met een men kan wel het best zeggen klaaglijke belangstelling. Hij besteedde er zijhiaaiö ste zwakke krachten aan, om voorrailch en J^jle^psats^Ö bemachtigen in de menigte die met zooveel hartstocht in het s^mpgingivTbw daigroote loop van dén,d^ij^«jhad,«B|itA den zeotribdekend en konden ze het gevechtsttsSelgsvlrH het he%inr(totihet einde overzien. De loop heette! J,witted^e^Vom~ dttpffeg daarirgnak eerste een vuilgeler! rat van niet te bepalen geslacht uitkwam. Het was een loop om dferboeren te bedriegen. Men gingf'éFïnamelijk van üit/lekt degenen die er'ftièffl' naders! vaacwiBten op de gele rat zouden wedden, terwijl de kenners heel goed wisten, dat een paar dieren van gewone kkur, die er eenigszins suffig uitzagen, de meeste kans maakte» De wereld is nu eenmaal niet anders; -^«Jme'rt'moet de dingen nemeftrstböak -ze zijn en troost hierin zien te virÖk#{? dat de laaghartigheid toch somtijds gestraft wordt Zooals het hier ookgihg. Pedanius deed zijn best Jon er van-terug te houden, zijn denaar op de gele terzetten, maar meh;'kan ook te vegl rvan een jongen verwachtend Bovendien^ was Jon geboren met eew tÉ^esjirbken neiging tot zelfbewUstHeid'^-- een eigenschap, die zichjn'ÏHef jaren geaccentueerd had> gelijk dat in dentaal der diplomatie zou heeten: Daarom wa^Jen een van de weinigendie1 op de gele wedden — en de geïèjiWon. En nog meer deed zij: ze haalde de worst in en beet die zoo stevig vaslpdat ze hékjlaatste gedeekeovandejbaan gesleept werd. Dit bracht 11H denaar m voor één. Hét zou hier niet de plaats zijn om zich lang met dit geheele beeld van volksleven bezig te houden, als niet deze eene denaar, die voortdurend weer alsdmzet bij den rattenwedloop gebruikt werd, bijzondere vtojehten had afgeworpen. Voor twee van de gewonnen denaren kocht Jon een lot in de bovengenoearide1 loterij, waarvan een omroeper achter elkaar de kansen opratelde — van kaartjes voor den barbier daar vlakbij in de steeg, tot den slaaf toe, die met een treurig gezicht op zijn rooster stond. Deze hoofdprijs.moest zijn armen omhoogheffen, zijn beenen en zijn hoofd bewegen. Volgens den omroeper was hij zóó van „over de zee" gekomen, zoodat hij wat dat betreft evengoed voeten van gips had kunnen hebben. Om zijn hals had hij een plakkaat met de door de wet voorgeschreven inlichtingen over zijn leeftijd, zijn vaardigheden en gebreken. Onder de laatste rubriek werd maar een woord vermeld: jicht! Maar op zijn hoofd had'hij den hoed die beteekende dat de verkooper geen verplichtingen op zich nam. Als hij een koe was geweest, zou men hem een koe om worst van te maken hebben ge- Die hoofdprijsfhéétte Philetus. Arme, oude Philetus, die in het geheel niet oud was, maar er ZOO uitzag! Zijn gezicht was langzamerhand gaan behooren tot djeo gezichten, welke degenen die ze er op nahouden in idial crediet ibBtngfln — een hard en strak gezicht met een achterdochtige en loerende uitdrukking. Men vindt die bij menschen die al te veel kennis hebben gemaakt met tuchthuizen, en bij veel menschen van de politie. Ze kan haar oorzaak hebben in mishandeling, veinzerij of beroepsmatig wanfrouwfen en ze gaat zelden gepaard met groote gemoedsrust. Het gezicht van Philetus zat op een hoofd dat achterover geworpen was en kon doen denken aan een dier van de familie der hertentsJSijCfcjW6 was ,Jang en leek nog langer. Er rondomheen waren de witte sporen van twee >»tte|ringen zichtbaar. Ieder kind kon daaruit jde gevolgtrekking maken, dat eagyroeger een paar buiten* gewoon -IW'are metalëftahanden omheen moesten hebben gezeten. Zoo was de harteriveroveraar — BalbiHa/fe uitverkorene en islaapgenoot — door een reeks van onnaspeurbare veranderingen geworden-dat. den vogelverschrikker Philetus — eerste prijs in de loterijiftBjrrvoordeefeiirón de weduwenondersj|ejmirig van de lijkendragers. rr48fif& Toen het tijdstip voor de trekking gekomen/was, keek de omroeper rond naar de kpiltiasiin haar wangen vormden zich dan als wielingen in de bocht van een beek. i59§ ï Eenrspreèkwoord, dat ouder ris dan Roene, zegtpahveen man het geluk mee heeft, legt zelfs de haan eieren voor hem. jen zag het met stoïcijnsche kalmte aan, dat zoowel de hen als het manuscript van Thucydides zijn neus voorbijgingen. Hij tflök er zich evenmin iets van aan, dat een metalen doos, die Dio* genes' eersten baard heette te bevatten (een vrij platte grap!), onder groote vroolijkheid in de handen van een verschrompeld mannetrjehelandde, dat er zelf geen baard vefKnahield- ft8 toen de hoofdprijs getrokken moest worden, voelde Jon zich bheasiigioMaar de haan legde zijn» *#>«jde eeneijdfcnaar die op ratten gezet was weed in minder dan twee; iuur tijdj${ omgjezet in een slaaf met een buik als een Gallische helm + 8^ denaar % een boekje jj|Y zakformaat met Grieksche samenspraken, dat Pedanius sterk aangeradenload te koopen, met de geheime bijbedoeling, den jongen op die wijze een eindje op den slijpsteen van de wetenschappelijke, opvoeding te lokken. Jons eerste indruk van Rome was volstrekt niet ongunstig. . Voordat'ze weggingen, laadden ze al hun bagage op den slaaf over, wiens enkels aan elkaar werden verbonderWdbor een dunnen metalen ketting. Pedanius voorop, Philetus in het midden, en Jon} als laatste, met een staf van doornenhout in zijn hand, Z©0H£ettefetöet zich in beweging om logias ite gaan zoeken in „De vier vochten". Philetus' weinige lijdzaamheid toonde zich reeds, toen zij op weg watert naar het logexhs^ti hépl. . „Ik heb hongect atÜhij plotseling op mopperenden tooh.1, ., „Teer dan "Jfitór op je btriklfszeide Pedanius onvriendelijk terug. Nu, op den'valreep, zoajliij'voor het eerst van zijaa leven het gerrotr§*haken, een siaaf onder zich te hebben. „Teer dan maapfop'-jebmkl'ft Herhaalde Jon sombeken^onheib spellend achter hem. „Eten — dat^kunnen juflteffntgihg Pedanius voort; want ofIcnOöndhW slJrekenPhemtzeer^veèl moeite kostte, greep hij toch deze bijzondere gelegenheid aan, om een paar burgerlijke woorden mei.krashtEén gezag te zeggenan,,lEtèn eh slapen ... ik ben er zeker van, dat- jullie ook nog in je slaapteet;/ als je daar kans tOe^itl"'J'jov oüorab^sw. 3 Juist?lop dif^lfifct werd Jon voor een tijd lang van zijn dienaar gescheiden. „Eten ew slapen!" had hij willen herhalen, maar zijn aandacht werd juist op dat oogenblik afgeleid door een vreemdsoortige kraam, die hij op den heenweg niet gezien had. Aan den eenen kant van de opening hing iets dat leek op een gekleurde Röntgen-fotografie van een Neanderthal-mensch. Ze was zeef' verdienstelijk gerhaakt^len de rnênsch deedfiée». ^wanhopige poging om de'zakelijke mededeeling: Specialiteit in Stifttanden* i (ntmnato$-, j in te slikkenf^ n Een monument, dat ten doel had in een samenvatting denioirf verzadigden honger en het oververzadigde driftÜevert van alle vroegere geslachten in eet* symbool weer te geven, zou er zoo hebben' Jpnnen uitzien. In den lfekerDeoedenhoekiS^pnd de handteekening van den kunstenaar ti^Amandus pandt" stond er; en (alsdfdat de waarddavart het voorwerp nog verhoogde) er was ondw'-een roode streep nog bijgezet: nog wel bij mane- Maar er waren^hög meer kunstwerken'van dezelfde hand. Aan den anderen'iêaWfe'Vafl de kraam zag men een Aesculaap-staf met een slang die haar tong uitstak — grooter was die slang «»;sierlijker van uitvoering dan die welke in Rome op om de andere poort was aangebraehjijejjf /tegen verontreiniging te waarschuwen. Voor de Romeinen, die er soms meer in geoefend waren beeldenschrift te lezen dan letters, waren deze schaden aiuidelijk gatWegisfetier woonden twee doctoren -TrjrrïrHJ van het gilde der tandartsen en een niet-specialist. M^lbevond zich in een heel wat grbol^bBloeilijkhBi^^'ft! ^>en zijn blik verder, in de kraam zelf?} liet dooildrjhgs'n.-Hier hingen, aan elke zij van een nis met een marmeren beeld van keizer Lucius Verus, twee bijeenbehoorende schilderijen, levensgroot — een van ëettrjonge, glirglfcehende> naakte vrouw (naar de kleur te oordeelen'in het donker gescbjldfcrdi maar er stondniets van dien aard op), die op haar teeeen stond en haar armen naar den toeschouwer irlftferekte; — en een van een geraamte, dat ynrkomen aan de jonge vrouw beantwoorddfb en in dezelfde houding weergegewa) riwas. EeiWas diepriujywboliek m, dsge voorstelling. „De .1aafclÉieai levens" werdjidbidubbeje juffrfced in de buurt genoenwhertgil werd geacht de crème van de crème van Amandus' productie uit te maken. jonbkreeg het plotselinge denkbeeld, datrWip juist in zulk een buitenissige omgeving een keizerlijken lijfarts moest zoeken. De doctoren zelf weerspraken dit vermoeden ook niet — en hun manier van optreden evenmin. De eene (hij bleek weldra de tandartsijte oéjn en Rufösnte/heetenftiWftSiMolfsforoe aandacht bezig een offerande op een drievoet vóór het beeld van Lucius Verus te leggen. De mooie en lichtzinnige keizer keefc'toê met egti fJbuWènitgJiwlach onder zijn saamgegroeidföiff§n'kbrauwep, terwijl Rufus ^febajn^dappere vriend ie»ifcroedex m,hefebrasseft ^^dfe.vfebnmen mefrMfacnten en vleeschr|V»edd#,-totdat;Zffritijjlj dreigende wijzei omhooglaaüden, om weldrarirn^o^tfcivatterwirt hoorbaar uit te puffen. De tandarts liet zich niet in het minst storen door het lawaai op straat of door derV'Öuden dokter waarmee hij de kliniek deeldet^i$!Ï-rriB'fïiV 'atia^ft Wirf'naS' Deze laatste (hij heette Aelianus Maecius) was juist bezig een bééÉ fiflin naiddelbaren leeftijd van^ esftTStee» te bevrijden. De patiënt was van te voren — iets waarmejtnfeö; zeajaViGrouwd zou worden — verdoofd met een :nalve kartusfe^dragora^jpir' Zekerheidshalve watert.echter zijn handen en voeten met leeren riemen vastgebonden aan .de brits-, «raarop hij lag>,«hem naar hois droegettfvwaaiiia Maecius zijrf handen en zijn,.iW9trÜrnenten in een bafoetroomend water afspoelde. Ten slotte spoelde hij zijn mond bij een etöhnén straa^lfUïPwl een fontein, zoo groot als eenrwerbeker, omhoogspoot, en kreeg, toen ^ bezig was zich af te drogen, Jon in ,,Hallo,'vrflft^fer*l%ei4lij aanmoedigend. ^fean*?§nvToeg de slaaf; die de brits weeiPwoor den volgende in orde maakte en met zijn ooger*?de lengte van het kleine figuurtje en die van de nog warme ligbank mat. „Wolf in je tandjes?" klonk het gelijktijdig uit den mond van den tandarts, die irï4ièt bezit scheen van een ongewoóniJwR* mogen om belangstelling voor meer dan één onderwerp tegelijk te hebben. 8 Pi Jon boog zich diep voor den keizer, en met afnemende diepte voor Maecius en Rufus. Het uiterlijk van laatstgenoemde gaf al heel weinig aanleiding tot buigingen of eerbewijzen. Hij was jong en behoorde tot die merkwaardige menschen, die er zelfs van achteren bekeken schalkseh uitzien. Er hing'een geur van balsem en kaneel om hem heénjd*k wat bewerkstelligd was door z?qlfip?Vrouw, fffiet' de bedoeling zekere andere geuren onder te houden. Om het'ttnduit te zeggen — daar het toch niet lang te verbergen zou zijn —: Rufus spaarde zijn tanden door zijn voedsel zooveel mogelijk in vloeibaren vorm tot zich te nemen. na^at^4,*srtfJ^fïft->( '<■*■■> gjje i ^alnftg.ig^Sfid „Steen?d«ftierhaalde de slaaf uitnoodigend, terwijl hij de ligfeffcmet-dedeererwleirnen afveegde. Jon schudde het hoofd en glimlachte op een wijze, die elke sprank van hoop, dat erbiete flftef>'4n orde «w zijn met zijn buik of zijn tandene'dopfdév Zijn glimlach waS^tet MaecifasifgeHcht, wien hij vriendelijk vroeg: 'i^hi „Ben jij de lijfarts van den keizer?" „De Iijfa^te^ van den keizer, beste vrind! Jupiter zegene je — hoe kom je daaraan? Wat wil je van den lijfarts van den keizer?" De steeH4JitsnijeteP;t*8k rimpels in zijn voorhoofd en zag er vergenoegdsjaW „Mijn dienaaiafcf ziek* — waafiiwoont dealijfarts van den keizer?" antwoordde de jongen, en hij zag er niet meer vergen noegd uï($Nad*t 'ze hun bagage op den loterijslaaf hadden geladen, had Jon pas goed gezien hoe ellendig fcfjn pleegvader er uitzag. De last dien hij droeg had hem als het ware opge- houden, en toen die last op; een ander werd overgedragen, kon b^f'jlarawelijks meel'ppsrzf^ni beeneorj(fik3*»bEn Jon was op het punt om in schreien uit te barsten en wilde met alle geweld der) zieke hulp gaan vewcfoafïer^ fio^ „Kan je mij niet gebruiken?" vroeg de steen-uitsnijder vriendelijk. Hij was een beetje' bijziende, en dat;gaf aan zijn gezicht iets gespannens, terwijl het tegelijkertijd de vriendelijkheid er van beter deed uitkomen. Jon schudde wederom het hoofd. Dat beteekeride,' dat het aanbod op prijs gesteld werd, maar niet in aanmerking kwam. oo^^fm^ferrïènrlö ^Waartwoont je dienaar?" vroeg deTdokteh; ? „In „De vier vochten!" antwofofdde Jon aarzelend. Een beetje laat herittierde hij!ztch, dat het niéfc/Völkomen zeker was, dat ze daar hun intrek zouden nemen. „Stuur hem maar naar Galenus!" zei Rufus. „Maar ge er voor de zekerheid zelf naar toe. Je hebt zeker niet veel om te betalen; maar nu ja...! Ik heb er niet veel vertrouwen in, dat Galenus hiernaartoe komt." róó'^f'T3 „Is Galenus de lijf arts van den keizer?" vroeg Jon, en de slaaf, die een houding aannam alsof hij de baas van de zaak was, antwoordde: „Ja, dat is hij inderdaad; maar hij kost...!"... De rest van zijn zin vulde hij aan door den duim van zijn rechterhand tegen de twee vingers daarnaast te schuiven .. . „Wij hebben qpijmjaieef-apen; kSkt bij ons op de binnenplaats!" besloot hij. Jon zou insoauwe aawbking komen met deze apen,*) rra „Je zou jself best een pioef-aap kunnen zijn!";.zebiR|^SjBfejv loops, bedekl onvriendelijk... en tot > bj|fcecius gewend, zei (ÜjriZend je helm daar naartoe?" De steen-uitsnijder knikte: „Waarom niet?.. . Het zal Galenus geen kwaad doen, van i"rj»3tetfetijd eens een trapje omlaag te komen. Het is niet gezond, alleen met consuls en keizers en Sergius Paulus en den oude$tën«*mus om te aaanJjEtebter" — hij krabbelde een tiental regels Op een schdjfptankje van lindenhout: „Nu loop je hier de straat uit naar de Nerva-markt. Daar vraag je den weg naar den Vredestempeb^iden We*iblrg tempel' vraag je naar Galenus — dokter Galenus! Begrepen? Goed. Dan geef je Galenus dit schrijfplankje uit naam van Aelianus Maecius, en de rest kan jè nem zelf uitleggen. Dan gaat Galenus met je mee om naar je dienaar te kijken." „Wordt hij dan weer gezond?ïïsrri ' .2Örn*"ir§3 *3èvÖ! if% rfirolT „Ja —'lala!het de wil der goden is. Niets gebeurt zonder den wil der goden, en soms is de ziekte machtiger dan de kunst aan de doktl»/Als Galenus hem niet beter kan mahan, dan ligt het zeker in het besluit der goden, dat hij naar Praserpirta moet." Jon was al op weg naar de straat, toen Maecius hem vastgreep en zei: JjMaar beleefd zijn, hoor jcaïg^an,vwa»itp||(^IaiB'iiii}n vriend Rufus hier is Galenus een man die metolreizers omgaat en zout eet rflé^cte jrna^t^g^^ ogg -^w, ybjl föthm«)$p ' een nieuwsgierrge^^lik top1 den tandarts, die bezig rnet behulp vrówa-jTdritgerafd^ tanden te bor¬ stelen boven de kleine fonteinp^Hij had werkelijk^f»iu langzamerhand, iets voornaams over zicjj. -rf- iets met-gouden-zoomornrands. Het was alsof er een flauwe stralenkfai»verreih^rn heen was gaaislsfaaa-fdie aan het kleine reiniging^roötevl^ karakter gar^Wt-een bijnaculttniete'haho^ling. Jonboog diep voor hem, en minder diep voonWaaoiBfibuc %<8& na üïaa*Fr%ompelaeisfe wtendfaön den keizer zonder het borstelstokje uit zijn mond te nemen. r. sn itas Jon had vele steden in het Noorderi 'ettiZéiden van Italië doorlaQ^?hpfiihM$e daarean" waren de strateaftibnkere kanalen ge.^Wfeét; waarin f&ö den bodem merisclttnnn^wefaeidfen; maar geen van die steden leekiaok maar bij benadering op Rome met zijn kokende kolken van leven-iaSjf^G JSjBfom viebtljsthem eenigszins moeilijk, aan zijn gewone wéjbö ^rAi^oortbewègihg vast te hoplen. Als de jongen :op reedrtol ander doel afging, verbond hij het practische met iets iiriterefc santers, eh toen hrjs&p weg was naar deaêVredesoempw^VBlï Vtdd«:hij in zijn gedachten de rol van legtoensóldaat wan Kfet èaïste-gelid. Met zijfn' staf* als weiprf^tichtiiln-'de hajtecginghij nu eens zijdelings op de voorbifëangers) wpdan weèibnam hij t*^W%»«astenbn hón beenen door. Van tijd tot tijd bleef hij een oogenblik^Btaan om «jen, als een verspieder, van den aard van een verdacht ge1fj|a''j|^^ hij dan wee» gerustgesteld "waa atett» hij zijn weg voortdoe» het wandelend bosch van beenen, totdat hem plotseling, dichtbij.deTE ivjéfcf lliiStrddtBW^anus op de Nerva-markt, te binnen schoot dat het goed «bilEaijn, nadere inlichtingen in te winnen over den weg dien hij moest volgen. tBoen hij opkeek, zag hij: een van de merkwaardigste wezens die hij in zijn leven gezien hadbdoat wezen was Egrilius. rnd. ^.riaSl^Ja^-Lsb t Toen wij over Egrilius, den man van) de worstfosb spraken bij gelegeriheid van hej aataWeest op de^ta -Semita;! hébben aj-y aan hem gezegdbd»(dn*f-iiiet:fiOöals andere menschen een vasten vorm had, maar naar eigen willekeur verschillende gedaanten kon aannemen. Op dezen zomerdag had'rj^j-r- misscj:j4i|s^i|fer invloed van de wannte — een spiraalvorm aangenomen. Hij stond tegen zijn worst-toestel aangeleund, zóó, dat zjj&hovenste kronkel, die van zijn hoofd, naar achteren gedraaid was, terwijl zijn benedenste kronkel, die van zijn voeten, naar,55^g*{j wees, in diezelfde richting waarin het blijkbaar de bedoeling was, dat hetltoestel achJihoest voörtbewegej5ghr- hetge^n"$8 zien was aan een slaaf die op de voorste draagstokken zat pit te rusten. Egrilius was bezig met een nagelschoonmaker in zijn tanden te-peuteren, metriijqdlnhetlHmd geld.-fte^teJte'n, en een in een pij gekleed persoon in het oog te houden, die zich dwars over de markt in de richting van Vesonius Sorex' bankzaak foertbewoog. De slaaf zat te dutten of zag er tenjmmsteuit alsof hij dat deed. Jons hersenen namen>Üeze bijzonderhedep in zich op en telegrafeerden die, antwoord betaald, naar zijn maag. „Leeg!" telegrafeerde 'êfttetmaag terug. „WiehujljórkSl",woordden de hersenen, en daarmee was deze kwestiejafgedaan', en er was niet méér tijd daarvoor noodig geweest! dan leef) 'duif noodig heeft om een steen op te pikken. Als de aanval mislukte, dan was dit aan een samenzwering der omstandigheden te wijten; ten eerste hieraan, dat de worstjes, die keurig op een rijtje boven den kookketel hingen, te warm en te onafscheidelijk waren; ten tweede aan het feit dat Jon te klein was; — en vervolgens nog hieraan, date dei slaaf volstrekt niet sliep, maar integendeel klaarwakker was. mad ai oc Hetgeen ef nu volgde behoort tot de pijnlijkste gebeurtenissen MPhét-eerste gedeelte van Jons leven -(tinten vernederendieb smartelijk gevaïj da* hiermee begon, datljrfjaóndersteboven getrokken w^rd, waarna eth^^ew^fbijgestaan rdoor vepeheideiri sandalen, hem begon te bewerken. Een werkerijken: indruk van hetgeen er gebeurde kreeg hifinletp'ikiran*, wljsabeworden door e?wiflg en instin>@»,'jlag hij met zlmïfcoofd diep ondet'^ifjn over elkaar geslagen armen. Hij'ihddfde alleen» een stortvloed van vloeken; Waaronder; er twee ofcdrte warerijdje hijlnog nietükejB ffli-hij-was julstrtij aan toejfte geloovem, dat hij tot in de wielensporen van he^plaveisebgeranseld moest-worden, toetreër plotseling een einde aan detuchtiglng kwam. aFMfoow rSSwiy Er ontstohd eensklaps een wonderlijke stilte, en in die stilte klonk een stem, zoo nelder als een priesterklok. Ze zei alleen: „Maar Egrilius!" ' iKg m „Genadige juffrouw!" klonk een stem, die Jon voof.qóiffiadii dèW'spiraalvormigen man hieldTirtn die dat.ook inderdaad wars.' „Je vloekte ^^lc*kitévr«ésf^ de klok voort. ^GenS'É^tèf'juffrouw!" klonkriiet jammerend van dert,\kant van de spiraal. ^9i,«po j^tf je^hebt een hetel klein kind geslagen!" De klofo*kaik a» boozer aanklagend. ï^'tit^j „Hij statfvah Mqti>HpOKter»!" verdedigde de aaHgakiaagde,»» zonder overtuiging. Op 'dj*<"oogenblik verstoutte Jon! zich voor Het ^eï^^,'J*,Jdftfen5ien het eerste wat hij zagawaf^em jonge dame van zulk een schoonheid, dat hij zich niet herinneren kon ooit zoQfleïs te hejfetfcigKfaien. Oprfeaaergeatoht Jagfeencelgctt* aardige heldét^v«fians en haar oogen stonden droevig jen rbeos' Toen zij echter het gebruinde gezichtje met de levendige zwarte oogen zag, maakte de droevige uitdrukkmgjGui.sb^ plaats voor een zwakken'gunihch; maar de booze uitdrukking verdween iiiét. „Is het waar, dat je gestobsirhe-b^aht^'a^^ Jöipflmikte en stond op, terwrjride! v«JrstjtB'.— nog onbè»Gb*r digd — hun getuigenis door de bors|öpdpj|ng van zijn tunica uitschreeuwden. Haar oogen gingen ween droevig staan, en zij zei: „Dan ben je een leelijke kleine-dief 1" Maar voordat hij -ekh verdedigen kon, wendde zij zich tot Egrilius en zei: rlabiSr to at na „Maar jij, Egrifeus — wat zal Rab Chanifftwel zeggen,afej-iW hoort hoe je hem alleen mWijarOOgen die^^Hier — geefl^fc bus dito geldl voor >ifljn worstje» (dit zei z&|öt een jong meisje dat achtfeihaar stond) — en (weer tot Egrilius gewend) vergeet niet berouw te hebbbrv voordatbefcK"* laat is." EgriHus greep een slip van haar tunica enijammerde: j©—zeg niets tegen Rab Chanina!" atonpgsjftiri «PfH iAlBofijBfiaefld^? kleinem-arordt doorr^werrfeorgen te^w^jrden gehouden!" zehoet jonge meisje verontwaardigd. „Alsof je dubbele zonde nog tot een driedubbele gemaakt moet wordenjjléslls Egrilius nam het geld aai»/cmder protest, en de dame (ze was aauWelijkstitivaalf ,jaarooÜ|) nam Jon bij de hand, de hand djfe niet bezig was woratmaar zijn mond te brengen. „Waar woon je?tmvroeg de dame, en haafbstem was nu droef, noch boos. »ln de Sandafenn^kersstraati'/ioMtwoordde Jon, die de ervaring had opgedaan, dat het voor kleine jongens het best is, er een adres op na te houden, en daarom gaf hij altijd zijn laatste adres op.iÖo „In de Sanctaletimalkersstfaatjfr ■herhaalde de dame verheugd. zJÜ, maar dan ken jemiisschien Rab Ghattirnpwel?" jfjgtjschudde het hoofd — het hoofd, dat volkomen vormeloos was door de worst. $Biat/is•vfeetmdd,'isaiT ze. „Maar dan zal ik zijn naam en adres voor je opscrnajven — ofschoon — je kan natuurlijk niet lezen." Jon het een verachtelijk gesnuif hooren, en de dame vroeg lachendff^j&maar -r- wie heeft je dat geleerd?" >X Jfi$ „Potifar!" klonk het antwoord van,den jongen. Zij zette een gezicHt*, alsof zij hem niet begreep, maar-lteér** schoot haar iets te binnen^ ziphaalde een boefcttk haar tasch- je, sloeg het open en liet het:hièm zien, terwijl ze haar vinger onder een regel zette: „Wat staat daaa^njfe' cf< Jon las langzaam, maar zonder op te houden: „Venite ad me omnes rooi fatigati est:... komt tot mij, allen die vermoeid en belas© zijt!" Zij knikte goedkeurend: „Weet je wie dat gezegd heeft?" „De een of aruitóedrajlige manl^$B3C „Ja maar t— beste menschenkibdi" zei zijnaVertel'me dan eerst eens wie Rhodope: met den pantoffel was!" Jon vert"ddj£a* beloofde het^atjgbder blijk te geven van groote ingenomenheid met dit denkbeeld. Hij was zoo gewend aan-de vriendelijke tegemoetkomingen van vrouwen, en het verwonderde hem in het geheel niet, dat Caecilia ten slotte glimlachend zei: „Ik heb je gered, anders had hij je een ongeluk geslagen*. "Vind je dan niet dat ik een kleine belooning verdien.?? Zij "Mwm naar henjntoe, zoo, dat er niét aan te twijfelen vie^VWaarin die belooning moest bestaan. Jons hersenen spanden' zich hevig^^hy en doorseénogehtkkig tóil'ol>)herinneWe"hij zich de amulet die om zijn hals hing. Turia, de doctores en vroedvrouw,ï|iad die fcaazijn geboorte van zijn moeders lénden losgemaalw%fl "om zijn hals gehangen. Na eenSg nadenken koos hij echter de andere -— de kleine goudenysdnijfcdle Ruth hem meegegeven'had. Hij deed haar af en gaf haar aan zijn redster, met een gezicht als waren ze nu geheel quitte. Toén satysias! wat er/ op* stond, werden haar oogehavdchtig. nSimé airas!" las zij. „Als je me liefhebt#J|»flO. * Zij keek een kleine, zwartharige, sjofel gekleede gedaante, die zich op een eigenaardige, zijdedmgsche. wijze onder het gewoel mengde, nog lang na. Zij hoopte van ganscher harte dat hij zijn belofte zou houden en komen zou. Zoo hij dit niet mocht doen, zou zij de Sandalenmakersstraat doorzoeken om hem te vinden; maar naar een zwartharigen jongen zoeken in Argiletum was hetzelfdeariP iéWrir een bepaalde musch te zoeken in de plantsoenen op het Mars veld. me 'jarnekrYbherhaalde zij:r dai, gevolgd door ha»*l> slavin, ging zij den juwelierswinkel binnen waar ze voor waren blijven stilstaan. . j Is'tooV .(navÊigtflbnólïltol'igoóq m -tAoaia) SamÜzïA n&v isg Muriaa ab nam naiw ^bmEcnag anaa Voor een man die juist een verwoesting in eejrl \ftfaiwenhart heeft aangericht is het goed; weer naar de aarde omlaag getrokkep^worden' &t'gebeurde met Jon in den Vredestempeb waarin hij bij zijn zoeken naar den grooten dokter heen en weer gesfipud werd ak een dobbelsteen in eet"* sqhudbe!^*;** van het b^ifjaarrde heilige rtiimte; ren vandaar naar een rij vertrekken voor hij wist niet welke doeleinden — totdat; hij ten slotte middePsiprrde grootste van d* wbliotheekzalen terechtkwam. Hier: f?aten en: lagen een groot aantal mannen met rneer of minder letterkundig uiterlijk, en voor de eerste toaekia Rome werd Jon een beetje bang. Hijiprobeerde eenigen van hen te vragen of hijiGajlenu^i te . spreken Iton/krijfeen; — drie of v^er keer probeerde hij dat; maar in het lawaai van de discussie doolden zijn woorden — gekjkade dichter zegt <<*ft«ond als dorre bladeren, in een voorjaarsstorm. Hij, was werkelijk daar neergeworpen Njals een kleine onaanzienlijke dobbektee»Hffld| twee groote, >zwarte oogen, die onderzoekend rondkekeftine midden «Ki deze aan één stuk door werkende fabrieken voor het produceeren van wijsheid.' IA Is „Is dokter Galenus hier?" vroeg hij aan een man wiens spottende zwijgzaamheid nog luidruchtiger was .dan bet lawaai van dengene die het luidruchtigst sprak. De man (hij heette Lucianus en was specialiteit in radicalisme en welsprekendheid) keek hem even zwijgend en ondoorgrondelijk aan als Virgilius eb Livius op hun zware consoles aan den muur. Hij vroeg het aan een anderen man, die Xenophon heette en secretaris was bij den eersten, en aan een derden met een verbleekt plukje baard op zijn kin. Dat was een man die met Cn. Claudius Severus teekende — een machtig man, dfc''Vab tijd tot tijd consul was. En hij had het evengoed kunnen vragen aan de talrijke bustes;irnedaillebaèn beelden van beroemde dichters en schrijvers. Alleen een oude hond (Orbilius noemde men hem) sloeg zijn arm om zijn schouders en drukte hem, koel, tegen zich aan — hoewel toch zijn volle aandacht1 aan de discussie gewijd bleef. Terwijl de jongenjdaar/aoov stond, kookte dit gedeelte van den tempel des vredes van boosheid, hoeft* ergemisl'.an.afkeu-' ring, en al deze gevoelens torenden zichvbpüi»H}oeen maftiftt^ eeh'rankrman met een zaehte en toegevende uitdrukking op zijn gprfefchtJ "(het was Rab Chanina, wiens onverstoorbare zachtzinnigheid men poogde te ondergraven). Vooral een hond, Crescens genaamd, wien men de schuld gaf van Justinus' terechtstelling^ttjèel' hem aan; maar door hun al te groote heftigheid misten zijn woordetPhuh kracht. De gevaarlijkste en meestljgéd «""e^id^was de oppeNDibiiötheêSPifeSl^ hadJlgroote, ronde e^igWitó^wöcke vogeloogenf'sen zat met eön vouwbeen te spelen. Bovefl zljrf Stoel bevond zfth? een groote olifantskop, waarvan de stoottanden" waren als 'twee groótefi'phadÖ, *eri elk daarvan* «röeg eerP^lantaarn. Het was alsof hij met zijn rust boven alles verheven^ was en zijri woorden ykn de betrekkelijke onverschilligheid van alle dingen getuigden. Zij spraken over het het Christendom. „Christendom is een mode of liever flWiiegdeen reaetjeQcIëts dat zijn kans krijgt en dan verdwi^ifl'fcèfchjf W^^iiji Oribewogen stem. o'/st&rfl Zoo lang men op hem'eïilzijri mysteriën afgarVwas Rab Chanina ook rustig; maar daar hijariet kon uitstaan dat menhem-vanuit de hoogte médèlijdend op zijn1 schouder klopte, balde hij de vuist eh hief die omhoog tegen den bibliothecaris en zijn olifant, terwijl hij riep: ab/t „Verheug je niet al te vroeg! Al waren er niet zooals vandaag tienduizenden — afe er duizeadeavv^ren — ja niet meer dan handerden, neen, ikczeg: al waren er maar tienr*£hristenen, die als tien nooit jiftgedoorde kaarspn op het altaarsBranddengwr*» den gekruisigde, danvzou niet verhinderd kunnen werden, dat de wereld zich in twee strijdende legers verdeelde. Ze zouden zijn als een nooit te stillen onrustf enfdie onrust zou aanzwellen tot een storm, en de storm tot eennorkaan h#* een yreeseh*-fk weer, waarin (Gédafaatrzijn kinderen zou spreken: woorden des oordeels — woorden des doodsi woordeerder wétiijl*- totdat de stilte ^ciutkfflfaen waarin als een zomerscheWind gefluisterd kon worden: Zoo is de wet dié nooit slaapt; iedere goede daad krijgt haar belooning — iedere slechte haaf sdpfbanaar/tot den arme, den lijdende, den hulpelaoze zeg ik: de wetósrrjedhife vaardigheid, maar ik ben de liefde. Voor rnrij-jatóet de rechtP vaardigheid knielen. Hebt elkander 4ief#'-r:,ng •' Er stak geen storm op — geen vreeselijk weer, na dit getuigenis, maar een kleine bui van gelach, waarvan de hond Gwscens en zijn trouwe makker Theagenes de leiding hadden; laatstgenoemde hield echter zijn oogen niet van Lucianus af, dien hij vreesde. En onder deze bui van vroolijkheid kwam uit een van ctfrrBrtjBiltn een man blnéftn, wiens komst voldoende was om eött spannende stilte te veroorzaken. Dat was Galenus. Galenos van Pergarooo', .eerman van iyiid44iï.tovijik< dertig, was groot en baardehjos en had een reiskap Op; zijn neus had een eenigszins scherperrtóbmming dan noodtg>{wtój voor een Griek, en van zijn stem zeiden"'zijn vrienden, dat ze klonk als een gouden ^triangel. Hij<ëras een van diegenen van wie mannen in Zekeren'zin kunnen begifijpen dat hun vrouwen aan hen ten offer vallen — als ze dan-tóch moeten valfen^itsfemet wie vrouwen met een zekeren trots hun mannen 4^n den zwier laten gaan — als ze dan met alle geweld aan den zwier moeten gaan. De groote dokter kwam glirruaehend naar de redejfpwsS tende groep toe en zei: „Gaat het altijd nog over die eeuwige mysteriën?" „Die onsterfelijke mysteriën!" lachte de bibliothecaritoojWiB probeeren Rab Chanina tot inkeer té brengear.53rWat denk jij van de Christraen^Sakimis?" Galemis-antwoorddM «etieen hoffelijke buiging in de richting van Rab Chanina: „MijrPttandpunt berust, zooals bekend, op grondig, zwart-groen conservatisme. Het is een bekend feit, deÉnheb et^tdej^oltriïoo slecht en het nietrwe nooits»©o goed is als men voorgeeft. Voor mij is dit voldoende 'OrrwnSj; op dit gebied te onttrekken aan Rab Chanina's* overigens hoog gewaardeerde leiding." jij Onder dit alles had Jon zich zoo stil gehouden als /efl©; rattenvangerrh^een hol. Het was niet gemakjqffijfc )&s&&&\-, ©af 4s nlijn dienaar. Hem moet"}* génezen!" „WaaMs"* dienaat^iteeft hij gezegd dat je mij moest halen?" Jon schudde op de bekende wijze het hoofd en bewoog? zijn armen en het grootste gedeelte vafl zijn overige lichaam mee heen en9we€K $^ieen," ttt hij1. „Mijn dienaar zegt dat hij naar Ff^éTpIflaf Wil! Maflf^k heb gezegd dat hiernaar moettvrfachten> totdat ik den knapsten dokter van Rome gehaald heb. Kom nu mee!" 'i 9f Jsb >xt>bfl3nv,niis t^bï^t^Sa Galenus streek ovegsz^rndónvsiniet wetend wati-rte doen. Het kwam hem slecht uit nu midden in den -tijd van het baden armenpraktijk uit te oefenen. Hij vroeg: ^Ijfcf- „Waarom ga je niet naar den dokter van je ziekenfonds? Of naar den stadsdokter, als je in geen ziekenfonds bent?" i.nMf Zwijgend haalde de jongen zijn schrijfplankje van onder zijn kleeren te 'voorschijn; e^ttóktsi dit aan den dokter over. Deze las, wreef zich overide kin, las weer, glimlachte en vroeg tiwtpt wohneithG: );N6a — waar wonen jullie?"j&nt $Oti „In „De vier vochten" in de Sandalénmakenlstiaaöl'inr ,;Hoe lang heb je daar gewoond?'" vroeg Rab Chanina vol belangstelling. ^nds1" vandaag. We Zijn "met de legioenen meegekomen, en mijn dienaar was op het Jathfvan te sterven. TöarPzijn we naar èbnqattenwedren geweest, en nu ligt mijn dienaar in „De vier vOthte^t^'i^'*'"*?'™-lêfiP'éM^rdi^* i R*H^'*t?ÏWs*ri« Galenus greep naar zijn voorhoofd: „Een"stervende die naar een rattenwedren gaat .'iümfcp^rl ,;Ze liepen achter worstjes aan. De gele heeft gewonnen!" onderbrak Jon hem. f}P£&tn daarna een boodschap stuurt met een nakomeling van koning Numa... Rome is vol kleine, genoeglijke anecdoten." „Geef hem een as en laat hem maken dat hij wegkrirntt'' stelde de bibliothecaris voor; ' %fV't' 'TftTben geen''bedelaar!'ik'kan betalen!" Jon haalde zijh geldbeurs te voorschijn uit zijn tunica. Galenus keek vol langstelling naar hem. „Ik ga mee!" zef; bJf ten slotïè> êtï zich tot Rab Chanina wendende: „Je gaat zéker ook met ons mee, daar het in jóuw dis'ffict iS?" T De'rabbi kniktë, en terwfll^fe draagstoelen van den dokter ge'-* reefclgemaakt! wafelen;1 vroeg hrjSV,Wien vereerén jij en jè.flre» naar, jongetje?" Jon wierp een onderzoekenden blik op Galenus, voorda-tjlüj anrwoordde^jjpe heilige 'Moeder Isis!", ffitm.1 De dokter lachte luidkeels. „Hoor hem eens: eerst onderzoekt hij mij aandachtig, stelt vast dat ik geen baard heb, en maaijt- de gevolgtrekking, dat ik pok geen haar onder mijn kap heb; kijkt, dan verder naar mijn linpen kleeding. Resultaat:,hij is Jtjijs^ereerder! Jij kan een ,mooie worden — o, jij afstammeling van Ror|^bj$roerndsten heerscherl" jfjj{2 „Is dat waar?" vroeg Rab Chanina op droevigen toon.. Jon knikte beleedigd en zei: „Hij heeft ook de kleine koe aan zijn vinger!"4vaoi} , -,■ - 3feO. t^>! ,f, A\nn\ De aanwezigen kekjen^ allen naar de rechterhand van denldflk .tav-waar een groote zegelring met een ossekop van onyj? et, op de bevestiging gaf van hetgeen de jongen opgemerkt had, Gar lenus streelde hem over zijn hoofd, haalde een groote Aescü- laap-amulet te voorschijn en zei: „Je vergist je. Ik vereer den baróhartigstennvan alle goden-i Kern nu mee!" Jon werd bij Rab Chanina in den draagstoel gestopt om de reis naar huis te aanvaarden. Hij zat met zijn bessen kruiselings over elkaar op defbirpnd en kéék peinzend naai de "behaarde knieën van deftgprie^eiil Sftideze ontdekte een teeken van^ed oker op het WtPgrhoofdi sarden jongen en zei: „Je voorhoofd itev^imijn jongen; — ben je bang werf wJBter?" < niblsacftfeoi) Jon liet een hoonend geluid hoorerir4»Hevke*»i probeeren om het hardst met me te zwemmemiS^rdatdkrwóor' Saturnusr gei bracht werd>aha4- fitdahaepnveel grooteren jongen van déntada» jdtórddngsdood ihTtiefear>fiyier gered.." ï nab "loav^i^dbg^odsnj De priest^nadphirte hoorbaar over den vermoedelijken kleinen leugenaar, gaf het intusschen op hem te-^erbeteren, maar zei verwijteha: „Waarom wasch jtadan dat vuikniet;van je..voorl hoofd?" !V; t jad . „Dat is geen vuil. Dat is een heilig teeken geweest!.'- hchtte Jon hem in. „Wie heeft heilige teekens op je aangebracht?" vroeg de priester! steeds meer bedroefd. i no gelhas ?. Jon antwoordde gewichtigt „De dienareorfaan: Cybele. Wij va> eerden Cybele, voordat wij ons bij de soldaten aansloten en aan Mithras offerden. Ik blies op de fluit, en. bij de groote feelsten scheurden .wij ons de kleeretearamiirrtirbchaasn. (Kijk — ik heb ook teekens op mijn lijf \" besloot de jongen en liet zien dat hij waarheid sprak. Rab Chanina's oogen keken ernstig naar hem. ishnOsuj^o." „Heb je nooit?CJhMstus vereerd?" „Die goddeloozen zijn niefe voor ons!" antwoordde de jongen. i«Bt8F:TOr^ijl zij zich door de straften voortbewogen, besloot lefrinGh^nina dezen kleinen heiden voor zijn god té, winnen eS^rafi riem een groot strijder van Christus te mafièiE'% ^et¥est"tv§rii den weg legden zij zwijgend af. Het laWaaivan de straat drong gedempt tot Jon op den bodem van den draagstoel door, onophoudelijk vermengd met het eentonige geroep der jüetpren*?0'i „Maakt plaats voor den^fiffarts van den keizer! Maakt plaats ly^ooE-den grooten medicus, dokter Galenus! Hier komt Galenos van Pergamon! Uit den weg — jülke^aféoP'wGrmen aangevretéft tec^è^6P helft van wat'er obl'tofol'istónd er af eri op den grond, wees op de* vette hand van den aan tafêliliggende en zei kortaf: „Doe dien ring af en sta op!" Dit bracht werkelijk den toegesprokene op de been, en het gelukte hem, een tamelijk aaneengeschakeld verhaal te doen van Pedanius' aankomst. „En waarom heeft hij géén behoorlijke, kamer gekregafc^" vroeg Galenus. isbjjal no nas „De goden mogen je zegenen!" antwoordde de logementhouder. „Als je hem gezien hebt, zakje dat niet meer vragen!" cp „Wijs mij den weg!" zei de dokter. Zij vonden Aelianus Maecius voor de deur van een van de bijgebouwtjes staan, en de twee doctorerf>ibe«Bpejftin^elkander fertelijk. De oude had dikwijfe^sijn beroemden jongen collega nuttige aanwijzingen gegeven en zelf luisterde hij in?bjjzondere gevallen gaarne naar den raad van den jongere. „Wat scheelt hem?" vroeg Galenus. De oude steenuitsnijder trok een leelijk geacht, zei op batfjchen toon een Grieksch woord en streek §p.^igenaardige,i«^;e met.jffirj? rechterhand over zijn linker-. Galenus keek hem ongeloovig aan. „Foei, wat; zeg je daar!" zei hij toen. „Nou, dat is ook wat moois!" En ten slotte — voordat hij zich de gereedschapsschuur liet binnenvoeren/ waarjflMBfeke lag, zei tófcros „Ik beo/jojr: zeker van, dat de legioeneadost mee hebben gebracht. Dat is me ook een feestelijke manier van thuiskomen!" Hij joeg Jon van den zieke weg. De jongen lag Pedanius allerlei in het oor te fluisteren, terwijl hij hem op de borst klopte en hem zacht overredend aaj>ckijadbaard trok. De dokter voelde den patiënt den pols en fronste de wenkbrauwen, i^f^^aart „Hm!" zei hij, tot Maecius gewend. „Als je maar wat minder gelijk had... het is er allemaal... spitse neus... holle oogen vi^rningevallen slapen... bijeengetrokken en koude ooren ... uitstaande oorschelpen ... droge, gespannen en ruwe huid van het voorhoofd, en de kleur.. .l'ftofüHoarsv Galenu&aesgat soms geheel en al dat hij niet altijd een gehoor dat van het vak op de hoogte was iMBnzich heen had, en Maecius vroeg: „Wat kan er gedaan worden?"i3 jid irbrrH „Niets. In het geheel niéts. Een melkkuur had misschien een paar dagen geledehfiaamen helpen! voor de gezwellen in den hals. Nu is het te laat. Overigens bestaat er een Armenische aardsooeiodie gunstige werking ikanthebben. Er 'wordt .morgen een keizerlijke expeditie naar Armenië uitgezonden.". EtelstervéndBïrbohelde, en in een aanval van .hevige benauwdheidpuilden-zijn oogen uit hun kassenjj t}oH „Armenië ?" fluisterde hij. „Ja -4 rdtrmenië!" zei Galenusjpset eeA medelijdenden glimlach, en hij voegde er bij, maar bij zichzelf: „Maar dat is ZOO ellendig ver weglat':!. „Proserpina?" vroeg de stervende. De dokter antwoordde, terwijl hij op elke lettergreep een klemtoon legde: „Proserpina ja, het zal wel Proserpina wordenlf^gor Er verliep eenige ''tijd1'van zwijgen'. Toen kreeg-de stervende een hevigen krampaanva%0*^ zijn lichaam spande zich als één boog;--«Mie druk van binnenuit werd zoo sterk, dat hij zich plotseling t Maecius gewend, citeerde1 hij het begin van de verzen Waarmee de omroeper placht te rwskondigeh dat de openbare spelen voorbij waren: „Geëindigd is de strijde rrPstn: „Wat is het beste om te bra^dénOi,•, vroeg Maeötö$5' • ' „Cypres — jeneverbes — desnoods pijnboom!" antwoordde Galenus peinzend. tmadtj „Maar groote hoeveelheden!" ^reieypfti^tod aofab rrwrl „Ja — en cyphi! . ;i en .. . het beste zou misschien zijn dé heele stad af tebrandenitrawiabïS^criVTr^ Zij branddenrjeneverbes- en pijhboomenhout' en sprenkelden aietowelriekende watereni Van altaren en drievoeten steeg een verstikkende rook-van cyphi omhoog, een soort wierook die uit zestien verschillende dingen bestond, waaronder honing. wijn, rdüjnen, hvi^Migebladeren, kardemon en kalmoes. Daarvan wordt gezegd, dat hij „den drtfc van zorgen wegneemt, de lucht reinigt en dè'ontvankelijkheid "poor slaap vak sterkt. „Want" — zoo eindigt het poëtisch — „hars wordt door de zon toebereid; maar mirre, dat zijn tranen die de planten plengen bij maneschijn Er kwamen menschen die den gestorvene een obool in den mond legden éfl de onderkaak vastbonden mernreeben wol en linnen. Maar niemand riep den naam van den doode; — niemand zalfde hfenr met kostbare zalven en niemand kleedde hem in een toga. Er kwamen geen vrouwen om-te weeklagen en zich de wangen open te -rijten of zich óaude geschoren hoofden te slaan, evenmin als er iemand takken in de hand nam om de vliegen van het doode lichaam weg te houden. Zóó arm was de gestorvene, dat er, toen'aijn lijk wfcd weggëbfiöht, geen muziek weerklonk en'geen fakkèlèrnaar de aardesóüïflaag werden gewend. Pas toen het lijk weggebracht wasipflpivam Jon los lair>de gevangens*sfiap^[\flraraan hijiiaitth' had moétm, -onderwerpen. Het was avond, en de 'kïelrt in den hof was dik Maft Vochtig brandend hout. Hij liep rond als een slaapwandelaal0*— of aïsieefl kleine poes die vtttezat vanwege zijn dorst 'JÉfcfeerstgenoemde vanwegei'arjn. ambt. Als men m „De phoenik^ had binnengekeken; $óu men daar den boekhandelaar Eros gezienshebben — die eveneens een verkoelenden drank tot zich nam met ambtelijke bedoelingen. „De duizendpoot" gaf onderdak aanldettfjfefWelijksmakei laar Hermias, „De goede herder" aan Egrilius en?rde>iandere heilige huizen aan anderen Wan dezelfde broederschap. Als men aaW'l>apirius naar de reden hiervan gevraagd zou hebben, zou hij zeker niet hebben gezegd datnial dezewmenschen/maw buiten getromd waren, omdat keizer Lucius Verus uit de legerplaats terug verwacht kon worden, waar hij den dag van den triomf afgewacht had. Papirius hield er veel meer van, zich in algemeene principes uit te drukken en in aforismen over filosofische onderwerpen. Juist toen de gouden kogel op het Marsveld voor den tienden keer naar beneden ratelde, boerde hij ongegeneerd en vatte hij de som van wat een half uur hem geleerd had in een dergelijk algemeen aforisme samen. „Een gedachte staat altijd op de schouders van een andere gedachte," zei hij. „En niemand kan zeggen waar een handeling begint. Hefeenige werliekfiosï^^ zeker is en dat niet0/owT- :2effefï ijdeler is dan een rheSfech." Na deze^Wjsheid gelücHJ fc hebben, keek hij aanklagend rond, en daar hij geen teékérifyah instemnmg met zfflk ^oorden gewaar werd, herhaalde hij ze nog eens) maar al wat hij er mee aan instemming verwierf was, dat Rufus zei r1 i"^?**" „Dat kan me geen veer schelen!" ^" PlufflÈi haud imerest ï.. dat kan me geen°Wter scheten. 9b 7^4 jnoest wat rftradèr'drinken? •'©at zou het döns^v^fë lippen goed sta3ÉrW*r19ft Pkplrius geëergerd; éh als om^heVestigmgïfvaft zijn woorden te vinden, wierp hij een blik naar de naburige tafel, waar een Griek van rijpen leeftijd zijn blik beantwoordde mèf> eèWHspOtteridS irregfto{ nSsShïrV lofi „Je reikti'oen doode medrajlV, burger! Maar wie is die van god geborenéPdie de mödë! Van-ideni'tlJdsMie keizerlijk gekranste deugd durft trotseereri^öv r^h/a'Oj^TOSirögc „Een zwijn van de>4cttdate»van Epfcunks!" antwoo^de; Papirius met een zachten'ilaeiïi ebüjfging voort, terwijlshij ;opstopaèèd naar de tafel ging waaraan de Griek zat: „En ik ben Papirius — een man, die parelhoenderen fokt in de buurt van Tibur, oesters kweekt) bij Centumcellae en . . . en... haarpijnen in Rome. Maar wie ben jij. .. vreemdeling?" y^J^ciinusf;1?^- Lucianus uit Samosata, een >8fekd die op den we'Sr telijken oever van den Eufraat ligt — je weet: in de Syrische próyinffiie/fSommagene. Ik ben dus een ha^barbaarsdifc.Grjekj Maar jij —,ik>Iy>fraiuei4 ta.'VerbandrTtnet hetgeej» ik daaselmn hoorde, odarbjè-ie behalve met al dat andere ook nog met fÜp}sofie bezig höiawrfrB oéimisschien metpoBateB'W Papirius trok zijn schouders op::. o leg „Hij dieyhietgtwatiiv^regels'l^isehrijvet^isj'ëen dwaaslH issJ „En hij die,ér meer dartfyfe.schrijft i&een domkop!" voltooide Lucianus het citaat. „Die man spreekt waarheid. Maar waarom werp. jij; jsriwoordertsinjefen doos die gaten httf^'^MSX^pn Hij knikte met zijn hoofd in de richting van Rufus, die intusschen van zijnJstoel gezakt was en zijn hoofd onder tegen het buffet van deh baajfe rusten had gelegd. Papirius ging bij deft vreemdeling zitten en klopte op de tafel om ijs en Falerner te bemachtigen. "•.ned &j :{iff\abbieoj „Molliteraejl^tcqbeftttfötladr^ zyrtebeenderen in vrede rustemo^eicamOet Crktett8erl->zija imet de Cretensers. Hij is trouwens niet van de ergsten. Hij is dokter van het «gilde der 'tandartsen; •^'lewr^iitóolijk als -arm; — even arm als vol van dfaak; — even2Vö}*altfeen ei. Hij behoort tot degenen die averij kunnen oploópen bij een meerpaal. Over twee — hoogstens drie jaar heeft rftfizich doodgedronked#brt( „Hoe korter het leven van een arm man is, des te korter duurt zSjfi^ellende. Maar! eer, aan een-onwaardige toegekend, is als een gouden ring voor een varkenssnuit; en wat heeft lieftiblitfltó aan een spiegel?" Demandie zich liücianüs noemde staarde pessimistisch naar het hoopje mértsch op den gronddrnaar als geprikkeld" door deze woöraeh, richtte 'de 'feeschonkene zich op zijn elleboog op en brabbelde i B8?s1ö& „Voorwaar — een'fJèrde CatéOts^trilfden hemel neergevallen! Maar wie is die verkooper van rook? Waar komt die zachtheid vandaa»,>w*arbij vergeleken de zucht 4ran een duif een geweldigetdonderslag'iiS" «soa IwH eunsbuJ abrrejl [iH .sjboif-auv»! Hij richtte zich geheel op: „Neen — wat zie ik: ben Jood — «ehseèhte, levende Joodid.tö-?'«dr«e8 ^Sjhiër!" verbeterde/PapiriusQ,Bijna een.ta-:.. >•. sa „Jij denktgauwer dan men aöperges1 kookt!"rlbiskte de dokter irq|ièmmend. „Vergeef me, als ik me in je vergiste^n>bogenblik:*Bar Rirfus, terwijl hij zijn hoofd aehteeoverleundéM9zin!" verbeterde rPapirius. „Het zijn Joden van een bijzon- fciVq „Ja, dat komt & nader bij!" zei Lucianus. „Het zijn menschen/ die den bekenden magiër vereeren die in Palestina opgehangen werd, omdat hij deze nieuwe mysteriën invoerde. Die arme stakkers hebben zich in het hoofd gezet, dat ze met levensQo, ziel onsterfelijfcpworden en tot in alle eeuwigheid zuilen leven. Daarom verachten ze den dood en verspeten velen zoo maar hun leven; bovendien heeft hun eerste wetgever hun wija^geq maakt dat ze allen broedss zijn, zoodra ze den grooten stap gedaan hebben, die daarin bestaat, dat ze de Grieksche goden verloochenen en zich zoo diep mogelijk neerbuigen voor dien grooten sofist en volgens diens wet leven. Al het andere verachten ze zonder onderscheid — zonder er ook zelfs maar over na te denken, waaróm ze dat doerv En in hetfbijzonder verachten ze rijkdom." „Dan zijn. het een soort honden!" probeerde Papirius op onschuldigen toon. ,/Ih: zekeren zin\" zei Lucianus. „Ik herinner me een parabel, dtesdegenen van hen, die het leven moesten \aWK, plachten te vertellen. Hallo — waard! meer Falerner Wét-,1. ja" — en hij vertelde het volgende. „Er was eens een rijk man en hij-kfeedde zi^ifin purper en ISfyfesus en leefde eiken dag in louter-1 vreugde. Maar er was ook een bedelaar, Lazarus genaamd, dié? vöör diens deur geworjletrwas, vol wonden, en ^SPwnde3 zich graag?Wrzadigen met de kruimels die van de taf« van den rtjke^arvwfett. Maar ook de hbnden kwamen om Zijn wonden te fikken. Toen getuurde'het, dat de bedelaar stierf' en door goede geesten naar Abrahams schoot gedragen werd... Abraham was, zoovêi'ÏS begrijp; eeft'-'soort halfgöd09^8,en de rijl^tyfföÉftvstiérf ook en werd op denf'brandstapel verbrandï<ï3n' toen hij irt den Hades zflhioögen vol pijn omhooghief/zag'löf'in de verte Iawradï'BPf Abraha«isi PapfoiuS trok zijn neus in rimpels en trommelde op'de'tafel: ,;tWlèar' deze JWregrinüs — die vademoordén&if'kii fis dus Orflfstért geworden!" „Met huwefi haa4»P,'vB*zfekerde Lufiiahll^'^BwWil zeggen/V.' hij werd keizersgezinder dan de keizer zelf ■»*iriin casu 'meer Christen dan de Christenen. Hij wilde — het kostte wat het kostte — wonderdoener zijn, zooals hun terechtgestelde wonderdoener — en hif wilde den dood (Sterven gelijk hij. Zooals ik daareven al zei: een echte Christen heeft maar één innigen wensch}/d%gnyerheden zoo lang fle tarten, totdfct,ze hem van de aarde doen verdwijnen. Het is,W-aanzin, vooral, omdat het niet zoo heel veel moeite kost, afstand te doen van dat beetje leven dat er in een menschelijk lichaam geborgen kan worden." »&tfcar aangezien hij nu in Rome is,, kan hij toch moeilijk gehangen zijn!" merkte Papirius op. «aifeidei i .«'jbïoöv/«is twfenws, die langzamerhand den noodigen Ealerner op had SbiiBri goede: stemming was gekometld lachte luid:„Natuurlijk is hij ni$t gehangen, waar de ,(wBristenen alleeniJBtaar dankbaar voor kujönen. zijn; want — zooals het spreekwoord zegt:>ijrfftr geen zeug aan Mineryajbwtasschei^ terechtgekomen, en toen' kwam er beweging in den Christenmierenhoop. Eerst poogden ze hermjdtde gevangenis tehevrij/ den, hletgeen niet gelukte. Tot troost waren ze toen-SÖO zorgzaam mogelijk voor her«<, Van den> vroegsten! ochtendstond af zag men een horde oude vrouwerv?wxdvwfln, met haar kinderen, zich om de gevangenis legeren itrwj^ de Vermetelste kochten den gevangenisbewaardér^PrtBÏfc^brachtflftifilen geheelén nacht bij hem door, voederden hem met overdadige maaltijden en lazen hem voor uit bun heilige boekencHij^was, alshet ware een tweede Socrates: iiyiii. ihr n ,Txlfitfiij| verschilleadei';«teden van,Azië kwamen afgezanten om hem behulpzaam te zijn, hem te troosten en hun invloed uit.te.oefenènnei» het gerecht. Want als het een van hun eigen volkje betreft, ,dan'spreidemdezé menschep een Verbluffende snelheid van handeènièh^ilskraeht ten toon en zien tegen geen moeite of uitgaven op.:Nou; toen zijn zaak door het gerecht beslist moest worden, gebeurde er niet meer of minder dan dat. de goedmoedige stadhouder ip Syrië zijïv dw#z#ivierktngen naar het martelaarsehapidck>Dzag ert hem de deur uitgooide zonder hem ook maar iets mee op reis te geven waar hij aan kon blijven denkenrn n „En daarna — nu?" vroeg Papirius, dieizich feitelijk} niets aan He|iHs een dètóium geworden om VÓöY je tijd te willeb ntterveftycj* pols dos9opevk^dm,~je^titi hangen, ijë dood té laten horicereb, ^ te laten verbranden of kruisigën!TEr^den last om kindereïP^rt1 dé wereld te brengen wil ook niemand-méér hebben — of >niet meer danlhoogsCèïIs een of twee -^.liiève hemel — waar gaat hét heelt?"090*3 9 Papinus"1»* met papier en infe^AroÖr ziich, eft'4i$t'toenerr&ft1lè lawaai in de geögkamer oWthlèf Lucianus •l%Ött8<ïten "'fmen.t te antwoorden. De bediende bracht bier aan een gezélsghab fcchiij'rers^n stenografen en ruziede mèt^htn over de&etalirtg. Een politie-agent kwam binnen en gleed 5*Ustig naariiïÉf*buffet-, waar hifc*;: betrekkelijk bescheiden — een bek^tijtezljrf gordel te^orfchijn werkte — een behooflijk-grooten beker, die oögenschijnlijk langs bovennatuurJfyköff weg gevuld scheen te worden, maar die geledigd werd met de innemende natuurlijkheid waarmee politie-agenten hun bekers geledigd hebben, zoolang er politie-agenten hebben bestaanTE?' ontwikkelde zich over het geheel een bijzonder soort stemming, een stemming, die zoo aantrekkelijk is voor een zeker soort matmen en diefde eigenlijke oorzaak er van is, dat zij naar de café's gaan, terwijl zij er niet veel om geven, thuis te drinkert;!'ri^1itf£6ifl^gir^ rfrèrl naurébéov (TOonrTnarf' ud^TrcJSft Te midden van dlHawaai gebeurde 4ieé tamelijk onopgemerkt, dat vier mannen binnenkwamen — met roode gezichten en in opgewonden gedachtëiKvtoseling verdiept. Het WWen de opperbibliothecaris van den Vredestempel, Rab Chanina, Fabius en Verecundus. Achter hen aan kwam Jon als een hondje dat geen meester heeft. Zijn gezicht stond errfstig en hij zag er onverzorgd en slordig uit. „Mijn kleine vriend van gisteren!" riep Rufus uit. „En een halve cohorte, die alles omverwerpt wat WH^hier met veel moeite en gekibbel hebben vastgesteld. De biWethecaris^bdfe meer kinderen heeft dan men aan zijn handen tellen kan. Hoeveel heb je er ook weer —^ouwe?" „Twaalf — op het oogenblifcP' antwoordÖé de bibftöthecaris met zijn ronde vogeloogen, terwijl hij aan het hoofd van het gezelschap naar de tafel toe kwam, waar de drie andéren zaten. Rufus bleef aan den gang: „Ewallêmaal gefokt als protest tégen het> opzieh tegen Winderen, tegen levensvermoeidheid en slapheid en lafheid! Jij bent mijn man — oude vrmdrEn RabXDha^ nina! Ter wille van jou zieh 'wVnóg veel van de Galileërs door daivingers ... voorloopIgrmagJriEn, Verecundus en Fabiusui* moordzuchtig en levenslustig. Wat in den naam der godefi is er met jullie aan deAamiW nsv gniïamo/lün nsa jid els icr.M„ „Deze jongen hier.. .!" begon de bibliothecaris, en tegelijkertijd begonnen de drie anderen Ook elkrmetilrtmc^rldar*iigiGn V^Hbudt je mond— duizend,duivels!"•.■brulde Rjrfus.^„EBdbiai ons dèrt bibliptiiecaris eerst hooren. Hij ïsj dei eenige die.tostig kan blijvkn. Steefcvah wal — jij bewaker der boekeaffifoftüïg „Deze •jooaenohierir" begon dei fbibliothecaris! weer, terwijl hij ging zitJeni . „Je kent hem immers van gisteren t— en Lucianus :ook. i Godd — de Jongen zit vanmorgen- op de trap van den sYfedestempel en wilt Orbilius te pakken zien/te krijgen. Een klein verhoor brengt aan den dag, dat hij in de.familjajKan den hond opgenomen wenscht te worden'Heel;eery^l,ypor,Orbilius; maar daar een; hpnd er geen familie or, nahoudt ep niet al te best in staat is om kleine jongens op te voeden, vind ik het niet noodig hem jn de tpe^TWjVan Trajanus .^ej gaan ^a]^}, . waar hij vèrmoedelijk met Theagenes, en ^een tijdelijk hier vertoe-venden Griek bezig is de machinerie van de wereldziel,; uit elkaar te peuteren en weer in elkaar te zetten. Het blijkt dan ook spoedigqdut-er genoeg afleren zijn, die; de zekere, lasten ^ja-de i meer onzekere vreugden ,yan het vaderschap op zich wenschen te nemen ... Hij introdu^eende zich in mijn huis met in gevecht te komeorfjwejtjmjjn vrouws nummer 8, en in verband met den gezondheidstoestand van dat nummer op dit oogenblik durf ik >esuriiet langer aan denken hem in een tempel des vredes te behouden ... Vlak achter den jongefwèas kamt Rab Chanina, die ham wenscht te adopteeren en —dat is' toch de bedoeling, liatefe jmÉUum^ dei Christelijke mysteriën in te wijden. Heb jij er lust in om tot de goddeloozen te gaan behooren — jongen?"; (VftstoA tf méil iqttrschudde krachtig het hoofd en zond een boozen blik op Rab Chanina af. i sl> h „Dat is zooals het behooi*,ltil^fc'iongenp9m voeg je nooit bij dé óngeloovigen»; Bovendien is, Rab Chanina vrijgezel, evenfejs Orbilius, en hij heeft dus het bewijs niet geleverd, dat hij in staat isvioning) Kaana's nakomeling de. opvoeding te geven waarop hij aanspraak kan maktoifesd ■Wln^harana iprotesteenaetf ^Wij hebbenldrJédartehuizen, en bovendien zijn er bij-ons verscheidene achtenswaardigëifamilies, die den jongen graag-in den naam van Cnrjptos tot zich zoudêh wfüen nemeni" :>9*d rwgaoj asaG^ „De goede godini beware «ons! gekóbbfc witrfdeéd (injsheeft geld jen een slaaf, zoo züjWrEh$l?bröhaalde azijn. Nee — maar! er zijn er nog meer; Galenus wil hem naar het Aesculaap- en Hygaeagesticht aan den Appischen Weg gebracht zien — of naar de dökterspriesterachap op het eiland — hetgeen óverwogen wondt iVewièr heeft de Waard-hieï'aangeboden hömtbt&ich te nemen. Daar'hetflfiötief hiervoor echter niet duidetytóeris dit aanbod ^iSrde^hand gewezen. Ten slotte komen Fabius en Verecundus aanbièdeh'. .V nieë, "-ifl bieden niét aalf ?&Brzij eischen ... let wéj op het woprd:-Zij éischen, dat dé jóngen aan hen wordt uitgeleverd. Zij Willen hém'in een soort mysteriën irrWijdert.. . :f^ifëf^^'Wfetèri!Wdt het.is dat zij bekokstoofd hebben!1' D "{{SSjh kómst was doof'dé zouthandelaarstër Priscilla voorspeld!" lichtte F^usin/en^iflS Chanina zuchtte hoorbaar. „Onzin!" briéséwté de bibliothecaris/"' 2r 3 „kletspraatyHsei Papirids geërger&f,39w " ; VerécUndüs echtéf 'kwam er met kracht tegen opt ;,Orizin — 4dèf sp^aat — neeG^1iée! het!y 'volkomen bevestigd door de uitspraak' vah (RIF gestorven maW. Vit' ■ ■ ■ ^j^f",91 " „Waar stiëfMftfi aan?" vröèg^Lwianus wantrouwend; ■': 1 ,>Één' soort > kwaadaardigen uitslag I" ! antwoordde Rufus ? «net Hij had iwstwiöh^^kregei* VaW: Maecfcflsen was blij dat hij aanwezig" WaT^hzOodat hij'éen al te diepgaande bespreking kon afwererfla^ ia$iqoh& si imznsw una m>, $v> u, a& Fabius greep weer in: ^Bovendien vertelt de jongen zelf dat hij al zijn levensdagen van het einde ead»del^re1db4f'fondgetrokken heeft om hierheen te komen én? Rome aanrzich te onderwerpen Itfcsood r»9 bnoscftsf hioori ifc gpnagpfc ï^o^n^a tgpJL ^Ja:— dan zal dat wel attkomen!" zei de spottende Ludasnc». „Heb je niet nog meer getuigen?'* «iaoorl !Pffi» ajjjtorw» dat hebben we !"3tferec'undas kwam' zijn vriend te.'huip. r;jE[triSytte weer stil was, zwegen allen en aften wendden zich nïi de crichting van een man/rdjavreeds eenigen tijd achter Rufus' stoel gestaan had en wieasrgèzicht verborgen was onder een kap. Hij had die nu afgedaan en zei met eendiepe en opgewekte stem: Ytqty ,i> «SImf. k' rwBrfffc9ï nbiié b\ ^Dah doet de keizer] ijfitspraakl,,toobg niibnavoS .bIUduJ issn jgtemeesten kenden hem reeds — atófitevig drinkér — enkelen hadden hemi^ttaddÈil vafen gezien^lMaar deJHikke, ineenJbow pende wenkbrauwen, het !goudgepoederde h^*lén;ildto: baard, del'jrorgeloozerifteiiR'de oogen ehajejvroolijkeJach waarmee hijide adgeméene ontsteltenis aahzag — dit alles konstedhtfebii één mensch in geheel Rome behooréo. Hij, stond- nog steeds met zijnokap in zijn handyjdie hij. vanouds op plachfcte hebberig als hij van de eene herberg in de binnenstad naar de andere zwierde. ,s{ ted nannid a{ nsbuos aubrmostsV na auidsH ^rqft jzftten!" zei bij, toen aflen >wilden opspringen.n^Em jij ouwfeji i vroolijke, onveranderlijke; drinkebroeDuu Hij omhelsde Rtrfus en ging naast hem zitten, /terwijl hij een vlüchtigen .knib met Papirmawssselde. j ja iain at aib ... 5irud n3>blib niix ssaw ^Eatettièri"irfcp\hij den bediende/dobn^aar van den besten! hrrdat de, kleine jongen waarrjuflitneth vecrrten,?" lHibb|M* op zijn knie en begon met groote goudstukken op de bekers! rondome}» de kamtavtfc-mikken, en altijd was het'raak. TtoA wist merogdit ïiucius Vjeraa^vadagnig Aureauab halfbroer en medekeizer, behouden thuis was gekomenasrn issri JsotO nssg „O godeh.-U- wat hebben jullie het goedidnbssen aasje vbrma* lr«ir;iemijbsdij anderen onder dètóteaoifani den, staat gebukt gaan!" klaagde hij somber, terwijl de bediendenjniéBweybekers eaunituwen wijn aandroegen. Het vwas i hem onmógelijk;, heel lang achtereen het lachen na te ktémi ■> Het vraagstuk Jon werd den keizer ufcgelegdpaa» hij luisterde aandachtig naar een ieder, terwijl hij van tijd tot tijd de kamer opvroolijkte door een beker onDtfe gooien T"*tnfrt vaijidemunfJ stukken/! waarvan hij een onbegrensden voorraad scheen tehe*l zitten. Tot Rafal Chanina zeihifsi'oy „Hétlpan mij niet schelen, a»diiai$jes>dk':^ Christen; maar neem lje;m,-acht voor.' iwjmvromen broerbZijn haat tegen de goddélriozen houdt gelijken tveisl met zijn toenemende vróorrfc, hoidsjMaar bij Endymioni als ik begrijplda* iemand daar lust in heeft, zoolang, er nog mooie vrouwen eri Jwijn genosjjaojfl na* inaab jë drinkt niet eens, manrfib ic Tot' Jon zei hij: Ij ,n9Di „Je hebt èem mooi moedertje gehad/^retodjel Waar heb je haar gelaten?'f',x;§i'-'i3i: „Arme kleinavbaasl" ze$3hij hartelijk, toen hij hoorde dat de jongen haar-nooit gekertd-'had. „We moeten een ifileowe vboi' je zien te vinden ... helaas durf ik je niet mee naar iiais nemen naar Lucilla. Bovendien geloof' ik'niet dat je pleizier in haar zou hebben. Ik heb nooit pleziéRdh: haar gehad. Lijkt een beetjéftfc»*eel>30p haar vader! — Maar nalaat ons de rekening opmakew: de bibHothecaris wil1 je noiet hebben, ik durf niet; Rab Ghariina mag .niet; Galenus/ dat tob gaan, maar hij heeft nooit tijd om zich met jete bemoeien.oGestichtlén, dat is heelemaal niets. Papirius is -te oud, en Grootje. j(. Heilige ^Isiplf Grootjesleeft toch nog \\>el?"od9d;9poS ?lS(an33 Papirius stelde hem op dit purit gerustaaib fhj> ging voort met zijn overwegingen^tensrrmd -sd „Fabius en Verecundu$s<£ouden je binnen het jaar bederven niet hun zotte praatjes 'over den Schepper der wereld en den Antichrist ,iiU Lucianus kan je hiët'iineesleepen naayvGriekene Uhd>r..cf*8Bh!dé/waard!-hier kan je niet in het oog kajgen vanwege zjö: dikken buik... die is niet goedkoop geweest, Steph!5 Dan blijft er dus niemand over dan mijnbbrave vriend Rufus! (Hij legde zljrï'arm om diens schouder.) Denk je dat Pomona hiermee acqoord gaat^og yjooi< Rufus krabde op zijn hóófd, niet wetend wat hif daarop zeggen moest; maar de keizer ging onvervaard voort: „Het zal best gaan. Groet haar maarowm^mij. Voor den economischen kant vannde zaak zal ik-wëb'zoogeb/ zoolang'ik kef. Helaas hoor iklutót degenettïdiei-kceadeven, maat plezierig. Papirius zorgt voor de registreeringilbidj aferfijaftlflt $&t!tQK}i3 (ld bbgsnW '' i Deze geheele redeneeriagvwerd op achteloozerc(toonT«miBiflroa» tig tempo gehouder*ri bpi r^v Jd fcuai ili, jlliiti jinii ualwi iiüri iiéiÉiu 5>(HJiperslageTr troepen gingen 'kort i daarna uit elkander, en de keizer ging naarideulegioenskgerplaats, waar de voorbereidingen tot den triomftochti'feny^Bea: gang iMtaaiD Rufus slenterde naar ho® met den jongen en Philetus achter zich aan; Zijhhètr senen hielden zich bezig met een rekensom: één slaaf steelt minder dan twee, eet minder) enblijft beter jnistand (afeïbij werken moet voor twee);'i verder hóórt en ziet hij•;minder, hetgeen ten gevolge heeft, dat hij minderJiegttenrzoo ook geestelijk beter in stand blijft. En hij besloot den slaaf dien bij thuis had op te drinken e&alleen Philetus te behouden, die toch niets kon opbrengen Wat dë moeite waard was om over te spreken. Zijn vrouw — Pomona — nam de mededeeling aangaande Jon in ontvangst alsof het juist datgene was wat zij reeds lang verwacht had. Zij nam Jons hand in de hare, en haar handdruk was vriendelijk en zoo zacht als de handdruk van een pootige vrouw maar zijn kan. Galenus offerde vijf gouden muizen in den tempel voor Aesculapius op het Tiber-eiland — juist terzelfder tijd, dat Jon kennis maakte met zijn proef-apen op de binnenplaats achter Rufus' en Aelianus Maecius' kliniek in ae Sandalenmakersstraat. BOEK III Aut hihe aut ahi "Het volgende is een verbaal over liefde, tenzij men er de voorkeur aan geeft te zeggen, dat bet een verbaal is over gebrek aan liefde. "Het speelde zich af acht jaar na Jons terugkomst, in bet jaar dat het 927ste was na de stichting der stad. Tiet was het jaar waarin 7/larcus Aurelius voor de zevende maal imperator werd, waarin £. Aurelius f. Qallus en Q. Volusius Tlaccus Comelianus gewoon consul waren. De Christenen zeggen, dat Rome in dat jaar zijn dertienden paus kreeg, en dat was Eleutberus. De pest woedde met onverzwakte kracht, en er wordt beweerd dat de opper-registrator in den tempel van de doodsgodin Libitina dien zomer van vermoeidheid stierf. r" I tihrMs Amachius, het hoofd van de politie te Rome, was I bang voor niets wat hij kende of waaróverJiij op aardei I had hooren spreken. De goden hoonde hij openlijk; — voor het beeld van den keizer boog hij zich juist zóóveel, dat men kon.zien dat hij zich boog; — als er gevechten of onlusten waren, greep hij in als een orkaan en vermorzelde net ongedierte, voordatihet tot wasdom kon komenLEn toch was. er éêct ding, dat hem zoover kon brengen, dat hij zenuwachtig tegen ffli^ weerbarstige! haarstoppels in streek, idieijl^isbjhedèlbbe*l dekten van het midden van zijWivoorhoofd tot diep beneden in zijn nek. Ertdai.ééne, dat waren de straatjongens van Rome. „Heb je met mannen te maken, data feihet heel eenvoudjgtfbzat) hij tot Pafjirius, dieibij hem op zijn kantoor ajat :om metthewp over dienstaangelegenheden te praten. „Met-'maniien kan jVhee ajti|diidaarspeleni|;Alarja& rtietJotórw genoeg zijn, om tw^fè hoofd te kuriH^raf|iaanj,of ze aan ee»To^aWftagejen, dan kom je'.óökfi8e»beel eind mét een zweep met drie touwen; — vdoral als die hiér en daar van watbeensplinter^vOTitei^iöjm^ Paoirt^fcflikté, ten teeké*/da^fn|EfSefirnet 'hem-ee«©iw»s ü „Heel juist. Op de'maat (Papifftfc'was inr4ifa!ijonge dagen ffcovlteS&lö medlter geweest) hadden we twee zweepefll 'éen met drie en een n^ffeaw touwen. Ze hebben een^ieet kalmeerenden invloed op het heete bloed — bijna aJ&QêTen aderktëf^/fclfi,^ ,|iN«ar spektiafcêis met de jonfeens hebben achfc>«vens. Als je eindeliilo <^prsctiSC^nwito weerb^rst^hëwiteStWf^en7 hebt, kart ie er zeker vatt^4ijn, vroeg of laat de moeders op je af te zietvkoflfliefly^i ' „Daar hadden we gehjkl%iop de vloot geen lasO^ünlf' gaapte Papirius tevreden. „Zeg dat wel — want al ransel je daar een paar honderd man ffifso^af, dan gebeurt er verder niets meer; maar als je met jongens te maken hebt, dan houden de moeders niet op, voordat ze je het leven zoo zuur gemaakt hebben, dat je den heelen boel er aan zou geven. En — ik durf gerust zeggen, dat er drieof vierhonderd manieren zijn om te sterven waar ik het niet de moeite waard zou vinden om uit te kiezen. Maar er zijn twee dingen waar ik een afschuw van zou hebben: in de riolen te verdrinken en door een vrouw doodgestoken te worden." Papirius knikte begrijpend. „Ik zou de voorkeur geven aan de riolen." „Dat is duidelijk!" zei Amachius, terwijl hij zwaarmoedig naar een zwarte plek op den met vermiljoen bestreken muur keek. Het was een-plek, zoo groot als^eêri quadraan, die dooreen toeval juist :terechtgekomen was irehtar-snijprmtcaande horizontaal met elkaar córrespöndeerende beelden van den kéizen en pfjns Commódüs en de boven elkander hangende van den Honderdoogigen Argus, den beschermgod der politie,ned den irt eeejnkwaden naaimstaanden revueschrijver ^eqastooneelspeler Marullus. Behalve deze marmeren portretten die aangebracht waren, hing er aan {den muur een schilderijpaap mout; van dé hand van den schilder Diognetus. AmachiuB^rblik legde den wég van de zwarte plek naar dit schilderij af, wöfdat hij het gesprek hervatte: '„Wat moeten we tegen hen doen? Zenden we een patrouille uit om de ergsten te pakken te krijgen, dan vertoonen de dakpanneat arbdfeïstad de; eerstvolgende: maand losscheuringsneigingen die niet altijd toevallig kunnen zijn. Ten 'minste, ze vaflen altijd op de hoofden van mijn agenten of aoó dicht daarbij, dat het verschil in afstand slechts als een vergissing kan worden opgevat. Dat is op den daurrergerlijk!" > i „Neem de ergsten in dienst van de politie!" Zei Papirius-mat. De chef vanvde politieakeek sceptisch, en Papirius; bracht zichzelf er toe — mét een ontwakende belangstelling voor het onderwerp — een parallel aan te, voeren: „Jk heb eens.,een geval aan de hand gehad met een oplichter — Egrilius heette hij—rdie om de twee of drie wekenyr- ftelden vakerrrrween vet slachtoffer wist te plukkefc>-Hem te pakken te krijgen was onmogelijk;. Nou — op zekeren dag denk ik: daar moet- een eiridiaangkornaril Waarna ik héfihèersehap opzoek ert-hem de keus geef> niet zijn rare kunsten op te houden en bij de Curiosa in dienst ter komenl of, nu ja, er drijven zooveel soorten visch met het water aaaife den. Tiber mee. Hij is op dit oogenbJÖ£;een van/onze ijverigste mannen. Tot dat ongelukkige handwerk was hij j. :. om zoo te zeggen, op de' meest onschuldige manier gekomen, 0p een goeien; dag gaat hij, na een kleine .tuinderij/buiten dé. stad verkocht te hebben> naaifrRome en komttiè aanraking, met eerirwellevend iemshdpreSe er alsteenKgèestelijke uitziéttéKe gebruiken samen het een en ander in een paar herbergen ... Bij het wakker worden .. ;;riSf£griliusïiÉHéén.. „ >feoisiüj» kapitaal ingekrompen tot een sestertie. Wat moet hij doen? Nu begint 's aftans;;logica, waarop/ntösscbit^wal wat is iaam fcn merken, vhi ) sterking te treden» 'Hij zegt» ik ben geplunderd ... dus zit er voor mij niéts anders op danljzelf ook te plunderen. Hij werd knap in het varieeren van allé tot nu toe bekende pluk-methoden." (i i Crtoadkmaovertrok onder dit verhaal geen sprenwrEaèflals doctoren vd»rndersziekten er meej èmdigen, het normaal te virtderi; dantmenachen een'^arofar,fileki psychis^idefèdl:hebben/£Dtr •VB»wathten 'Criminalisten ten slotte bij iaden een moreel gebrek aan te tdilftsaHNiét alleen zag Atadaus oVimenschen aan ïfö* iéheörerJsdhè moordenaars en embryordschè dievenpliSa^iÉc njf was er nooit verrast over)' den aangeboren beklagenswaardigeh aanleg in vollen groei aart te treffén.-:',; Waar zoudeifcwe ofan den jongen voor moeten gebruiken?'* vroeg hijJrfoei;! i i >■ ... „Ik zou'ërtwee kunnen gebruiken!".antwoordde Papirius dralend. „Misschien drie. Ars mwM»fkwiek en voorzichtigjan^rt. Aan ondeugende jongens mankeerfchlejBlaBÜbre/dato^ behoorlijks willen hebben om mee te spelen ... evenals wij. Ondeugende ^gfflïaröjdqh^dib'^ gevenVlW „Natuurlijk 5CCaan de ondeugeridesmdebomen de voorkeur geven!" gaf Amachius peinzend toe. Hif staarde! weer op de zwarte plek '^ftfelaBnijpunt tusschen de vier marmeren- beetdën.< ^Zieiijdadte-izwarte plekJüdaarbóp2ideniJrrB^ hij eindelijk. n§flrt*ntef(«r»g 'anVrrjrtoo lartr^fll t»gco „Ik heb naarpMliets andfe '['gekekefi;aiBlBlk98eDat;is3ajèh soort gedenktèekpri teeAe?iBBWrtngi3an een ofïde\igendenenofelcwji^^ 4ï^fl3aji'v*e^|d^bewta ld* anonie«l?ala*Bl»riiJtoM** itegen-/de Galileërs in te dienen. Ik 'hén hem den inktpc4i1IÈtaV zijn hoofd gegooid. De ronde plek op den muur is maar een bescheiden spat. Dat was Istacididsl'?? iS IHfihet hoorértd/an dezeh.'^laaiWto^iPaptPius éen gewéldigen iBCWaarWal. !39W*»aCfim ctörfwbood sbsoö ïtèo n^teitóioot!''-z«^tóferJèffWat toen?"^ ' vttken^hehikAem op de hoogte gebratht van de opnfljow afgekondigde' verordeningen van^tfcrP filow#ldvei>d* waarde die aan^anonieme en onbewijsbartf' beschuldigingen sta hechten (laiiV.byirosn rtsidrhD agiont toofc awsteil 23b rnssn ni rfois m „Waarna hij mij met kuisen op de borstsen vele vleiende betuigingen van verontschuldiging) overlaadde bi »bV» „Hij had mij wel overal willen kussen waar ik hem maar een mogelijkheid daartoe had gegeven!" Papirius lachte..wederom/ maar brak zrprJfaehen plotselingaf en zette een droevig gezwht: „Aldjdianoefc er op de'Galileërs afgegeven worden; maabrikf mag mfjn^badcimoeder (ortribedelen zenden, rik de Egyptenaren niet tienmaal erger zijn. Istacidius heeft zijn ambt van detective geleerd van de Egyptenaren en hij vaart in hun schuitje. Maar als hij hier den inktpot naar zijn hoofd gekregen heeft, dan kan je er zeker van zijn, dat hij er nog erger van langs gekregen heeft, toeirrïj bij den opperpriester terugkwam (met zijn verslag. Niet dat de oude hem iets naar zijn hoofd zal hebben gegooid. O jé nee — tój'lheeft den spleet in zijn ivoren hoofd alleen zoo ver open gedaan, dat hij heeft kunnen zeggen: ^d/rrMcWè? „Je wordt oud, Istaclfliusïffara Amachius bracht diepzinnig in het midden: „Tja — wat weten we eigenlijk; van de Egyptenaren3" ; ;,Dat.isilhfet nu onder andere waar de jongens ons bij moeten helpen!" antwoordde Papirius. Wat weten we eigenlijk van de Egyptéteren? Of vangiden nieuwsberichtendienst van Rome in het jaar 927 na de stichting der stad? We wetenrdat deze nieuwsberichtendienst alles zag en alles hoorde, en Papirius wist dat Ook Als een reusachtig waakdièr met duizend oogen en met ooren die gespitst waren op elkigbluid van iets ongewoons leefde hij asrjhrstille leven. Terwijl ijzers stierven, senaten ontbonden werden en de kleuren in het Circus liquideerden, zette deze papierlooze pers haar leven voort — luisterde, teekende op, gaf toelichtingen. Geen <30»ranten van lateren tijd hebben tegen haar opgekamd wat naoWkeurigheid, snelheid en arglistigheid betreft Niet alleen was zij ter plaatse, als er koeriers uit verre en barbaarsche landen met berichten voor de regeering kwameö^ swiodat zij wist of ze lansen die met laurier versierd waren bij zich hadden, hetgeen een goede boodschap beteekende, of met een veer, die slecht nieuws aankondigde. Nog voordat de musSüsZegels verbroken waren, zond zij een onberispelijk uittreksel van den inhoud, vergezeld van verduidelijkende opmerkingen, over de stad uibnAfe Romeinsche admiraals de punt van Skagen om waren gevaren en zich in naam des keizers door ruige Cimbren haddert laten huldigen als de Mijl zijn plicht verzaakt had en misgewas ten gevolge hiervan een vé^k^g^ivaitlêtÉibto^dpr^ia Rome deed vreezen — als een aardbeving Afrikaansche havens geteisterd had of bekendev^iekschb filosofen deikroon opJfcdh wereldverachting-hadden gezef^obriïtfrJh op den brandsbipéïijjiè wérpen, — dit alles Wist de stad,- dank zij den nieuwsberichtendienst, na verbluffend kortenfcifcl. Maarisfeaciret'isydteeaetyaaiv op allesibeius^7daaivadiöafctzij nieti veel meet dan een gezond dier van zijn ingewanden weet. Zelfs de aESiftasa wist er ifiëfetvan. Als Papirius belangstelling had opgevat voor deze.'bijzóndere anatomie, dan kwam dat, omdat de nieuwsberichtendienst — om een duidende beeld te gebruiken — bezig-.was fSÖbfc tot een blinden darm te ontwikkelen, telfs tot een ontstoken blinden darm. Hij legde het in al te hooge mate toe'op eed kennis die hij niet moest hebben. Toen de keizer het^èaarite voren een haastig bezoek aan Rome bad gebfiéht, na een verblijf van acbdjfad op de slagvelden in Midden-Europa, had hij Papirius: ontboden e^ihem er een heftig» verwijt van gemaakt, dat de inhoud van streng vertrouwelijke documenten aan iedereen -békend was. De chef van de Curiosa vertelde dit uit eigen beweging aan Ama* éMote Want de twee'liefemen waarvartolzij aan beti hoofd stonden wardfejn zoo verre onafftadfóelijk van elkaar, dat de politie-cohorten onder den senaat stonden, terwijl Papirius règebecht ressorteerde onder den kanselier zelf, den magister efradorum van Rome, den almachtige, die zoowel minister van binnen- als van bUtténlandsche zaken was; maar uit den'iaiÉrd der zaak moesten zij geregeld voeling met elkaar houden. Daar zij bovendien in goede verstandhoudmgllea^^ is het zeer natuurlijk, dat zij een zoo buitengewoon moeilijk en teer onderwerp met elkaar bespraken. „Hoe is het met de koeriers»?" vroeavAmachius pein2ètsÉ.%J Papirius antwèiÉÉdde: „lir/wmièuwerking' met den directeur van de posterijen hebben wij hen vier maanden lang onder opzjoht gehouden; maar zonder eenig geVolg. Dat is anders een pracht van een «richting. De gemiddelde verzendmgssnelhefdwilöor de postzakken fc lifrderdze$% per etmaal-i4ee«h(bewtiriaeT renswaardlgers^dlheid. Maar — let wefciw&nienkel bijzonder geval heeft men in Rome een bericht twaalf uur vóórdat het in de kanselarij werd afgeleverd gekend. Düsg^iwjardat de paarden de stad roken. Wat zeg je daarvan^roso -rndnj „Dat is wanorde^'lëyiri! „Een heel voorzichtige betiteling !%s iriaosiabno soi bnt „Maar/dejhoudersjaahde herbergen — zijn die te vertrouwèè?-'f ;>ifMoH |a *+- is een'dief te vertrouwen? Maar ze kunnen toch niet tooverenf^:nGf.>lrriA "nrydHre firn_fi[| 1&"1#WT"B „Laten we- hopen vah,aufei ié elk geval kunnen we die mogelijkheid wel buiten beschouwing laten. Maar — e — a propos!" Amachius zette zijn stem de remmen aan, zoodat haar wielen sleepten. „Er is nog iets heel anders, als we het toch over tooveren hebben." Hij ging naar de deur diomaar de wachtkamer voerde, deed'die openifejtjSJriep eenroümmer af. rTperinging hij weer zitten en zei: „Je weet dat De Vogel onlangs, izijn hals gebroken heefrJ?"' isvs^qo., jfy^smïfe^gri Papirius knikte bevestigend, ïsbm „Goed. Maar weet je ook dat die betooverd was?" ^bi>rtsa Papirius lachte;reerngszins boos. „AfeH/ikom —- is i het nu weer mis in het Circus?" ,} Amachius 'antwoordde :ernstig3>l,Eh ver daarbuiten! De rooden hebben rHes<4jjIffaen ivermoedi, dat ze het gedaan hebben, wat hetzelfde is — een itóotleri tafeltje met —rManr mén zegt — met christelijke i Vièxvictekrngsfc«muks' in een of anider graf aahge^ böcbtw-^^pwaar die soort van dingen geborgen plegen te worden." .i^aw^d „Het is dus uitgesloten, dat men De Vogel verkeerd gereden heeft, dat hij gestruikeld is en zijn hals heeft gebroken? Dat is toch krankzinnig!" „Zoo beschouwen onze lieve stadgenooten dat niet!" antwoordde Amachius en hijvöëgde er de woorden btyfdasvdeninfeiding vormen van het veertigste hoofdstuk van het zevende boek van Plinius' Natuurlijke Historie:- -ïo^bfej frHet Romeinsche r!»ollgrifa0wa8i alle deugden betreft .het voortreffelijkste van de geheele werebtó na* n: „Hallo — 98! Je komt immerais^ó van het Circus!" zei Amachius tot het exemplaar van het voortreffelijkste volk, dat met groot gerucht dè kamefntinnenkwam ep:|è)b3tramme houding gmg staan: hj gnjd-risbna „Jawel,! mijnheër de diréjttaW'6?i «j „En alles was daar rustig, hoop ik!" ,;Niet zoo heel rdstia^mijnheer de directeur. De derde onder^ af deeling van de tweede cohorte patrouilleert om den rooden stal;"; ^wtfJH^i^;^ „Is er dan nog meer gebeurd? Waren daar bekende menschen?" „Jawel, mijnheer de directeur! Geminas en Agaclypbtis waren er. Ze beloofden den groenen opperrijder dat de zaak tot op den grond toe onderzocht zou wordatao sgildai De twee namen die genoemd werden wareh die van; zee»; invloedrijke, keizerlijke vrijgelatenen. Amachius — edelburger — had nietveel met hen op. Hij zei: 'na " „Dat zal de "politie wel beslissen. Tenzij de twee heerisn op hun eigen houtje een onderzoek willen instellen." . bis/bij itajlm „Jawel, mijnheer de directeur!" zei 98. rcssgojBj „Waren er nog anderen, mijn vriendS'-^3)lmT njir „Jawel, mijnheer de directeur. Een detectivetëfyw „Die sprak, alsof hij gloeiende kastanjes op zijn tong had?" „Joistj mijnheer1 de directëuePAiiztlis: „Istacidius — die aartsidioot ^«fiiistateerde Amachius. „En dan was er Paeta»^ tn Amachius raakte het spoor bijster en keek maar de zwarte plek op den muur: „Paetus ...">" „jbwel/rffijnheer de direCteur.É©ie ouwe dokter, die agent is van Alexander van AbonoteichaSi'InsajJriyj»b/;aecdfc bav aaripjijl De twee directeurer* hieven tegehjk«itijd met een armbuiging hun geopende Handen omhoog, totdat hun hajïdpalmen met dé uitgespreide vingers tot de hoogte van hun hoofd gerezen en maar 98 gekeerd waren ... een spontane uitdrukking van smartelijke verbaziftg^dieuvan Papiriosbkhnt! door een zaohfcgejammer begeleid werd. „Vertel 'toch in godesnaam! Vertel dan toch wat je weefc{ En daarna werk je een schriftelijk verslag uit — begrepen?" Het was Amachiuskdie sprak,,«3l toen hjjirtophield, bégon 98 dadelijk: „De zeegroenen haalden PaelaaauitedeiÉrflt^^tempeVlhij moest hun eenorakel van Akkander verÖehaffen."q4^ i ! !i[ ji^dini „Maar dat kan hij toch zeker nog niet gekregen hebben!" „Jawel, mijnheer de difecgeori'Akixander heettziJhdoor middel van een skng^daa Glycon heet, geopenbaardHHBjgceY. aCt Jsl „Wat zö hij, ondier! Ik geloof — warempel — dat hij een! kunstpauze aanbrengt!" //Nee ■— nee — mijnheer de directeuetdHij zei — in versmaat..." „Natuurlijk! Wat zei hij in verzen ?,'bcb ' „Welbekend bn Calikërs is hij die mét haat in zijn harte .J ^r; vaia^am 'S^ê^ ^at De Vogel de curve. Tmsfe der spina en een val deed. "rr* ... Of ongeveer zooiets 1" fiöTsrjnab qo siqptsfe wuoiVöïn .aG ,}Wabzeg je me daarvan?/' vroeg Amachuab fBjcrRapirius gewend. „Het is een kreupel vers!" antwoordde flapidds^iBriènsratn voor lyriek werkelijk een oogenblik de overhand had op zijh zin voor de werkelijkheid. Amachyg$ sloeg langzaam met den wijsvinger van trij^prechterhand boven op zijn linker- en zei: njigi ,f „Als ze er nu bewijzten /VOjate Weten aan te brengen^dat de Christenen hierbij betrokken s^pa}*,.!"■jbn^jsola jid-ic „Je behoeft niet te zeggen: als! Als dat fijne klaverblad Istacidius—Isis^tfiaatoA. ébijaabtgaat, komt het niet)thuis.niet een leege weitasch!" viel Papirius hem aanmoedigeUdsQdie rede. „Dat geloof ik ookmietyjmaandtöifl/s — dat gebeurt! Nu ja — dan kan jij noch ik hen redden." ..jflcifweet hetiY^Jwode chef van de Curiosa. pWij Rorfteinet^ kunnen veel door de vingers zienaatocde goddefoozan mogen straffen als pest, aardbeving en eindeloozen oorlog op ons neer doen zendenficpaaar als | Ze 'zich aairkeen paard in het Circus vergrijpenijs het met onze lankmoedigheid gedaan." Ze werdebaonderbroken, doordat Amachius' wederhelft, Vibia, binnenkwam. Het was een mooie vrouw van midderbWaie veertig jaa».wW|thaar had zij en verstandige oogen, rtaaarvan de eenigszins zenuwachtige blik nog. (lifter uitkwam door de zwarte kassen waarin ze rustten. Bij haar binnenkomen sprong Papirius op. „Dominai'(begroette hijjbaaa-'eerbiedigeabj „O, ben jij het, Papirius!" ghmkchtesritfi^ïk dacht datju&d beiden in het Circus waren. Het is een schandaal!" . i leb, ia*M,, „Wat — wat is een schandaal?" vroeg Amachius kalmeerend. „Met De VogffiiEbilS'geen twijfeiaabp/of er is een Christen in het- sjdDöJ) — dat tuig!" Zijobalde haar vaèsten. PlotSefiÉfg wendde zij zich tot Papirius: „Waarom wachtc^B^taebpiWaarom vermorzelqje zé hïetfeÉlp jou wacht men. -Sat.*— dat goddelooze janhagel! O — ik zou een man moeten zijn!" „Jupiter beware ons!" dacht JPapirius>i maar hij zei: „Eerst de bewijzen, waarde ;nKyrouw! De goddeloozen ,-aijn te groot in aantal, om zich, Wanneer^ men tegen hen Wil optreden, door stemmingen te laten leiden," Deze opmerking had deieifde uitwerking als de meeste al te duidelijke pogingenpm tot kalmte aan te manen. De mevrouw stampte op den grond: „En waarom zijn ze zoo groot in aantal, dat het er van wemelt als van ongedierte? Om- dat er Éoorfefcrachtig tegerrin gegaan: is.;(Tjdah ze pas opkwamen/ hadden ze neergehouwen moeten worden; maar, ge*» "een — geen! enkele van onze keizers heeft eenig begrip gehad van wat er vlak voor hun neus gebeurde. En de laatste dfie^n hedeii maal onmogelijk geweest 3Ö»drianus}L- Pius Marcusl Wét, een tindelooa%8«lschap!.. .'O — dat goddekóze tuig!?ti^jjty Qjpïdipkmatieke4»|rj^ vanhjw onder¬ werp af te leiden en hijr^iendde zich tot Paplap „Heefarmen! er eigenlijk bewijzen voor, dat de Christenen ooit vervloekifogs*) tafeltjes hebben vervaardigd?"■ •'iiöl«ajt ,;Oi —J^fiamrius ging vol bekngstelÜngikqïsdihsrfraag in. „Vooral in het Cinste rwbrdt er voortdurend mee gewerktbiZft zijn meestal van lood gemaakt, en er staat de naam op vanrdtOr/ gene die door den vloek getroffen moet worden en bovendien — soms — ook nog eenrrnadere aan^fjjzing van de omstandigheden waaronder dat gebeuren moet. Als ik het goed begrijp, moeten ze, om uitwerking te hebben, nog voorat» worden van den naam van hun terechtgestelden leermeester of met wijwater worden besprenkeld Tenslotte wojdfepf een ijzeren spijker in geslagen, als attentie tegenover Ananke, en dan verbergen ze het in een graf." „Zie jecftl^elkïHep Vibia zegevierend, en! Papirius voegde er aan toe: „Ik kan toch, al sta ik er nog zoo vriendelijk tegenover, een brandnetel .niet tot een lelie maken. Maar./eipworden ook anderentalekjes gemaa^l^^Es^priscjfe vertoonen,!«fco«B zoover ik wefe^-allemaal de afbeeldfflgjg^.Typhón^th met het ezelshoofd; ten met het symbool van-hét leven in de hand. Hij heeft een hemd met franje Ikwri^^erkante schoenen: Maar Overigens is de techniek volkomen i dezelfde : spijker en heilig water. Wat zal men er van zeggen?" r?:ovi.,;foi. ruoi „Men moet niet ze0§en^- waarde Papirius ... meadni^et bandelen!" zei Vibia paedagogisch. „Uitstekend!" gaf Papirius toe, met dien bekenden glimlach ^J^Bgoi/dk de dam.es/ahjjd voor hem innam. ^Maariak we! eMjF,eind aan de Egyptenaren en de GaliS^rs zouden moeten' maken, dan werd hejfcerger dan de pest!" .. Het gezicht van de schoone vlnoriw versomberde,'toen zij aan dp^&faj&iyjbrd werd, jaj -had twee kindeeen er aan verlojeh* en zij gafdckn goddelobzen de schald. Later had !b!v ra ^Altd ik ook maar ?difl helft van jullie macht had; dan zofoik; vijfduizend kruisen met Galileërs langs den weg die naar Rome voert planten." „De keizere'izottwoor geen vijfhonderd de toestemming geven!" bracht Amachius daartegen in. Maar zijn vrouw lachte spottend : •>ar?i9-*,ïi0ü nanW.-iirÓ sb ïsb ^oov nasjwad jf|ilragi313 „De filosoof buigt zich altijd vbdrgiïrerfee mannen." Avidius Cassius had aan het hoofd van de politie moeten staan — dan zouden jullie de Christenen hebbeiizien duwen als aal in een warme pMjp^Jttakriieb tetócts'na ,t>Is£in38. bool nsv Isjaaarn njis Papirius glimlachfctïdw,rfij zou zeker, lievéiv keizer willen zijn. jSéwWmen kan ook tysterk zijn s^domina»!'§on Er was een pafSrd doodl0*1 ,nsdki*d Ak men nü, achttienhonderd j&ar later, door de tijden heen kon róepeft^ dttfi zoü>rflew Waarschijnlijk zeggéjtfd 1 — Span dan in 's hemelsnaam een ander paac^ftfltset gareel en rij verder! De Romeinen zouden dan ongeloovig naar deze godslastering luisteren en verklarend antwoordend b — Ja, maar, het is De Vogel die dood ift'fDüs niet een paard in den gewonen' Zif9?maar UsfïPogel — misschien het beste bijdehandsche paard dat het Circus ooit gehad heeft! Misschien begrijpt men dan iefer'van het ongeluk. Maar tötid niet zooveel, of men zou terug willen* loepen: — Dati4siwlérkelijkj^ieel naar; rriaar aangezien he#<*U dood is... span dan Viol, Pertinax of Hipponicus voor den wagen! öas4);> je begrijpt er niet^ivan! zou-de Romein klagen. Wij hebben wel Sagitta en Viol als bijdehandsche paarden in den groenen stal, maar de rooden hebben vosséh als Aureus, Phoebus en Purpureus. Geen tweede paard was er als De Vogel, en rntvftphet dood — ten offer gevallen aan de tooverkunsten \ttff' de goddeloozen. Dat de vloek der 'goden de Galileer^trefr^m „Men kan ook te sterk zijn!" had Papirius gezegd. Maar tegenover befebemriet en de opwinding die Rome aangrepen bij dethafe, dat De Vogel zijnrhals gebroken had/ioov hij om de spin» heenboog, zouden een sterk:'en eeniwak man beiden even machteloos geweest zijn. 'tstd Zelft de roode stal verheugde er zich niet over. Gregorius, die opper-rijder'>aiBr de rooden- was en naafijjtei J^jnaam Thorax luisterde — vanwege het leeren pantser dat hij altijd[droeg — legde het geval aaft Amachius uit, toen deze een bezoek bracht aan die afdeeling: „Natujfrlijk gebeurt bjtÈjid&yriiEtëfoïtjes>g&bfuiken. Dat doen de groene%ven! dat doen wij ook. Op die tafeltjes staat, dat,jHj!hopen;djtf de zichjünj beweging zettende wagen niet van de streep weg zal kunnen komen — nie$c«ta de spina heen zal komen of op het eind door het een of ander wJcjweisdenj tegengehouden. Maar ik'heb «inooit va» gehoord, dat iemand hoopte dat zijlitegenstander zijn hals zou breken." , /,In dit geval?" vroeg de directeur van de politie kortaf. „Ik weet'niet wat er in dit geval gebeurd isl"üj3or« /jfefeer bij de hoofden van je kinderen, dat je niets HWPtl'isSL Gregorius zwoer, abita ré iasv/ lsw< ■ iforrrsv J»?rl j i hxhet beeld- varrtdeé keizer,idid met dé roode koetsiers redetvsristteT-^DO^den geest halen/rmaarvnu was de kejqetlhuiten spel. Hij vroeg:- Nijfotnd »Heb ijeivmet den groenen wagenmeanheginHde bocht gevochten?" )/Wij\ sloegen, igelool^kr een beerde met daiweepen naar elkaar. Ik herinner het me nairweüjWsiitaht toentfie Vogel neerstortte, moest ik met kracht naar rechts uitbuigen. Daaïbij/^efeikritan den» wagen erobioest den/teugel kappen> om rtietr de heele baan rond te worden gesleept." Amachius'sprak met den wagenmenner van den groenen wagenDat was Restutus met den bijnaanwQdas. Hij bevond zich oog in'zulk. een toestand van razernij; dat hij geneigd was aan elke schanddaad te gelooven — of eigenlijk aan elke-verkla- ring, behalve die, dit hij»lfc%léebt gereden had. De wagenmenner te zijn, dietDtf^jgefref bij ingeboet had,nwïts zoo weinig i^jdeatówaardig, dat hij behiöeftè rfe«d aan eiken vorm van troost. Maar zoo ^fjiiödnsequènt ^s de openbare meèfting, dat ze, terwrj^stij de goddeloozen voor het getteöwl^èrantwoordeKjk steld^ri^tmgélukkig«Tl koetsier, als koetsier beschouwd, dood verklaarde. staat te bezien of PapÜf»'geen gelijk heeft; een paar kwieke jOng€ö*hzouden misschien dit warnet heel wat sneller kunnen^bl&trafelen dan <^**flWSBlsde Amjrfïtos. "Zijn secretans> die met hem meegegaan was, vroeg: nPfo „Zei u ieüi'ittsm „Ik zei, dat het vanzelf wel weer in orde korHM^ antwoordde de directeur. Maar eigenlijk geloofde hij dat niet bepaald. „Het is bezig een gevaaraik gezwdfltë wordend zei de secreIk zal mA eens" evdftellen wat er aan Wlhïelt: de RflSÉheinen vervelen zich. De keizer heeft hun wetóöa alle vreugdeflféhtitbeien: de gladiatoren zijn in het leger ondergebracht eb die er nog overgeblebeeirtai^^véTchten nwostamjle wapens; *** geen enkele misdadiger wordt er voor de leeosren {Éfcwfcrpen (het is me een raadsel, waar die arme dieren van Jwenl) — geeh enkele koorddanser valt zich een ongeluk, want latrsbebben ze — bij Argus! — kussens onder het koord aangebracht; — en zelfs de gemeènschappelijlfe baden voor mannen en vrouwen zijn gesloten! En wat geeftrflrjner hun voor in de plaats:... Fi - lo - so - fen — god heïpe me!" ^aëaar — e'^'de GalilÖrrs kan hij toch, naar men zegt, niet uitstaanlffrging de secretaris koppig voort. %Eh wat dan nogf'f vroeg AmaeSfas scherp. '^j'* aJNWesWrtt^^ haastte* dfcg$C*gste van de twee zickafc antwoorden. yjtAaar wat een tijden!" besloot Amachius het gesprek. Papirius zei iets dérglSijltiDTtoen htt/ifa' den loepavabrieii dag met den vroegeren centurio^SergiussFelix sprak. Nadat deze het leger verlaten had, had hij zich ter beschikking van de Curiosa gesteld, een werk, waarvoor hij zoo slecht mogelijk paste. 'ï3ëlbt er over te zfafiën denken. En daar hij toch niets: anders te doen had/ sfai> terdelb^itègen den avond in de richting validen; Tempel der Stad ofj^eèaalsibij ook heette) dtbrTempel van Venus en Roma. ■HrpWist dat de jongens dikwijls daar in dewbaart waren — vooral een jongen die Jon heette jSÜJ was er echter volstrekt niet zeker van, dat het goed was, jongenS in dergelijke dingen te betrekken, of ltó^erifgezegd: hij was er vrijwel zeker van, dat dat verkeerd was. Maar hij zei tot zichzelf, dat hij om te beginnen zeer voorzichtig te werk zou gaan. Op dat oogenblikizafcen twee jongens en-eeh^mdsjeblj:een:a«varwaajn eigen i gemeenft,.nTyphon-Seth, platiop den grond zittend met ofe beenen uit elkaar. Beide kunstwerken oogsttenr veel bewondering. VookaJ het meisje r-baaT} heette Julia en was e*n dochter van den lakenhandelaar N^idius — was zeer kwistig met haar loftuitingen. Zij zaten naar de duiven te kijken. Julia zat tusschen de twee jongens in en teekende met de Vóorparit vaw haar eene sandaal figuren in het zand. Jon lag in half liggende houding/mettzijh hoofd op zijoeene hand gesteund. Hij pijnigde.zijnhersens met aHejmacht af óntjaefcslte bedenken^ wat hij zeggen Jfcd* •— niet iets belangrijkaIof ;ingewiWcBio*»r«— alleen maartiètsi—<- het een aéiahder, datogetii eind loon maken aan het waarschijnlijke vermoeden va»: het meisje, dat zijn tong in zijn ,iriond:yastzaT 06 misschien zelfs, .dat hij stom was. Maar hoe meer hij zign tafb aSHS/afpijnigdeyhoe leeger ze hem1 doorkwamen. En:hoewel hij Horus eenerzijds haatte, was hij hem anderzijds toch bijna dankbaar, omdat hij de stilte verbrak, die bijna belachelijk begon te 1 worden. De Egyptische jongen wendde zich tot Julia Op een vertrouwelijke en brutale wijze, die den Romein met afkeer vervulde. 'o?r qo -jsrl- ni..q»ipb->sr,wT nik nev. %ak'id hebt natuurlijk een heeloao hoop jongemannen gekendt?) blafte hij met zijn hondengezicht. Het was duidelijk, dat het zijn bedoeling was, het meisje te Vleien en tegelijkertijd zijn eigen meerderheid te toonen, en hij bereikte inderdaad zijn doel. „O nee!" zei zij zedig, en het was in volkomen overeenstemming met de waarheid; maar de toon waarop zij sprak deed aangenaiatóeweringen vermoeden, en Jcati^rird doortrild van een splinternieuw en tot nu9**B6fOngekend gevoel. Hond kofii hpm uitgelegd hebben dat het iets was dat men jabersehheid noemt. In plaats daarvan vroeg hij deelnemend: ^om m ta'd lajirj „Word je akelig?" x3biu*ds| Ert zonder antwoord af te w^chtènpwendde hij zickrweerftot. Julia — dezen keer met bewonderenden spot: „Nee — je hebt zeker tot nu toe metjpoppen gespeeld!" Dit was inderdaad ongeveer waar. Sinds Julia een maand geleden twaalf jaar was gewórden enaoodoende de laagste grens van denjjhjrwbaren leeftijdl 0Vérschrederi3lBKi|irnaAgrijiqiiet gekweten dat jongens'.ufts landers waren dan wezens die flink spektakel maakteh?ttt«riwe2iena9gdie — als zij groódwordën ^r-'sok: daat, politie-agent, groentenhandelaar ofbibronsgieter werden, Zöoah haar oom in Osti^GÏ'iïBhhhad zij iets beleefd — wélisij waar iets van weinig beteekenenden en van ontstemmenden aard, maar toch iets in de ware richting. Zij besloot dat feit een oogenbökvoprtospoetsen en omhoog te heffen uit zijn bestaan van doode ervaring en zei aarzelend — het klonk als een ademtocht van eem*erren droomjiètnawedibedrieglijkj' dat zelfi de. ma»rvan de groote wereld, Horus, zich liet begoocheleiw#5(fla heb eens... een man gekend (ze legde zeer.dan1 nadruktièp hatatfoord ntjur) die.. todie ... hij was kapitafcbij' de garde van de Praetorianen —!" „Bah —-^ikikan nibtergroots zieoiaan die gewichtigéikerelfclvaid niks!" viel Horus haar in de jtedéy en hij viel op die wijze uit de rol die hij in den beginne zoo mooi aangenomen had. Maar Julia keek voosrizich uit meteen gelukkige;uitdrukking op haar gezicht, en niemand jzou aan haar gezien' hebben dat zij in gedachten de kleine, halfvergeten geschiedenis nog eens naging...Zij had hem voor het eersfebgezien voor den winkel van den goudsmid Agatnsfrfis in de. Nieuw/-! straat. Hij wasinpdiiikraehtig gebbuwd martefttc0^* bekende uniform van'de Praetpriaaenrien met hun bekenden gang en hijf Bep i met de linkerhand op het ajfllmrrïende zilveren beslag van zijn zwaardgreep en liet op soldatennSiintêpva^w die hij tegenkwam voor zich op zij gaan. Oogenschijnlijk zag hij niets — oo,k haar zag hij niet^vó^nop het laaJstêfpcigenbHKy maar juist ïvöordat ze elkaar voorbi}g4rtgeh,vwi)|öogde hij — bescheiden en duidelijk — met een tactvolle vertrouwelijkheid die haar bovenmate in verwarring brachtklJatep had zij hem nog meer dan eens ontmoet, en telkens herfeaalde zich hetzelfde. Hifelcwam aanstappen alsreeh vertoornde godheid, zonder ftaa'F links of naar/réchts te kijken, totdalnhij vlak voor haar stond. Dan knipoogde hij — met mannelijken en vertrouwelijk aandoenden tact. Dan;gebeurde er verdef) nietfay^jln achter zagi hij er fier en mooi 'irhVi 3 Reeds het feit dat er verder niets gebeurde, ofschoon zij langzamerhand een terughoudenden glimlach waagde, moest zelfs eebibnervarene tot nadenken stemmen. 'Maar teen"gebeurde er bovendien dit onaangename, dat hijrhaar op zekeren dag voorbijliep zonder te knipoogen. Zij bracht een onrustigen sw of, naar zij meende, dlapelooaewifManacht door, en^déri volgenden' dag loiipoogdffihij weer. Zij voelde Ib^ieveniweer terugkeeren en at en sliep drieaófwier dagen normaal. Toen herhaaldeiateh/ het vreeselijke^hij vergat te knipoogen. En nu brakté>raen tijd aan vol vreugideomdrovzenuWachtigheid, naar gelang hij er aan dacht te knipoogen of het vergat. Op zekeren dag spande zij haar vrouwenhersenen in rhet tuig om ze er aan te wennen, te denken. Ze deden htfin den aanvang tégen hunrwil. Later ging het betérnjan na verloop van eenigen tijd hadden ze vastgesteld1 dat de -lóoipoog viel, wanneer ze hem:rechts*voorbijging, en dat hij uitbleef, als zij links van hem liep. Een proefneming van een week bevestigde deze waarneming. Hij had last van zenuwachtige trekkingen in de eene helft van zijn gezicht. Later koos zd>,\iejer*%iideren weg dan dien door het twaalfde stads*' kwartier. lauw0- 3p\n«/ Horus' weinig zoetvloeiende i stem verstoorde haar gedachten wreedelijk. Zijn doffe, onbetrouwfjafeoóogen keken haar aan op een^ze die meer dan waardeerin^^kehnen gannÖ^öOji maakte hij den indruk van een rat die op het punt is een ei te Tjaadaiitzoigen, toën'dilj/j^iirï^ s/Waiiheb je tóenjmbt Marcia»^lieTO(MaFcial":;ii9T. jsb.joj, iid naoT,..naanew shmi Als een.rVieeïJiirW^z^lop een meisje van haar eigen c leeftijd af, dat over het plein aankwam. En terwijl de twee vriendinnen een rv^tdacrojaafekl ten beste gaven, die onder de door zuilen gedragen gewelven van den Stadstempel weergalmde, ging Horus uietpzijn gewone geestkracht over tot het^QOrbereMeitoVan plan, dat zoojuist in zijn hoogst onsentimenteele hersenen gerijpt waar rV£r'&2£g0ü i ,,Zeg,,Joi^zeihij. ,>Ik neem Julia. Dan mag jij Mareia hebber* Marcia is eigenlijk dejrfaWpste, maar Julia is góedo genoeg 3n*Wfjmij!" Zelfverloochening is zonderitdfljfel de schoonste vrucht van een edel karakter; maar ter wille van de waarheid moet gezegd worden, dat Jon maar weinig voelde voor die gebiederb wife wjhte|ttBWuï van niet normale kara&rontploofing liggenalHij antwoordde koel: „Maar Julia wil mij hebben !"•, idi^F^'ram^BV^dia'rWorM De Egyptische jongen wütsdat dat waar was. Nu het meisje niet meer tusschen hen in zat, was het magnetische evenwicht ■Weeft aanwezig. Maar met den hem eigen zimiiopr practiad^ politiek greep hij owniddellijk de zaak bijbeen ander oor aan: i«ï^ jjehfsfr tóerjoj» Vijl as. Die krijg jijbak Jpsltaar vanavond niet thuis brengt. W moet toch naar Argiletum, vodfeik naar huis ga.">|f$' brijigfcM rfèïn&f^D' ^Otfciga'S geertlfcritwoord. 5/Mf: as zijn nu eenmaal vijf as. Daar is heel wat moeilijker aankomen aan dan aan een meisje. Bovendien had hij immers Marcia achter de hïatón^sjlaar dan moet #iï^nflfltit«lijfe!rK)k later «iet aan ons vafetkiamp^aVF zei Hojrirs jOJözSsiltigoLDeze gedachtengang verried een karakter rda^Jiwdi lager was dan de zooeven getoonde zelfverloochening deed ver- moeden; Jon komerrirt elk geval nieibij. Als hij een meisje verkocht, dan was ze verkocht, ■/iioiJodrro ^aMbfa' n jrX^jltilsoteiaf „Ook niet, als Marcia' met ons meegaatS^^ging het prachtstuk van eerti $fcngen prdphylactiseh voort, en deze opmerking gaf de beslissing. „Natuurlijk gaan die twee blagen met elkaar mee!" dacht JóftjctfEapals ze met haar beiden zijn, ktttvhetme nifcteiSchelen.'{s^sb*'ot msldot^tin^tu^tbiS* hbskf'9 „Neem jij haar maar!" zei hij op geblaseerden toon. „Ik heb toch weinig tijdsvanavondJ^^ottaooAae >ljstdJno icb Dit laatste werd er bijgevoegd, terwijl bij hetgelóbifl'ifjn mond stak en Horus het ergerlijke gevoel gaf, dat bij minstens twee as had kunfleiV^uitsparen. Maar — alles bij elkaar genomen konden vijf as niet te veel genoemd worden voor JuhVs kuiltjes in de wangen. Toen hij tot dat resultaat-gekomen was, ging hij er rustig bij zitten — als een aasvogel die gaat zitteft7v%r^ren. Metfkleine beetje gewetenswroeging d^>»£jkïnsl binnenste ontkiemde werd gesmoord door een eigenaardig' luchtje dat dezen avond van dërpfongen Midas naast hem uitging: iHetSwas een bijzondere lucht, zooals ze-uitgewasemd wordt dóór arrestantenop-water-en-brood en door naftte honden, h^j ze had haar oorzaak in een emmer water, dteT over hemmtgegoten was; jüist toeft bij een kunstwerk voleindigde; dat hij inkraste in éen zuil ergens; c^hitfiapitool/tMBt deze;lucht-ï*- troostte' Jon tiëh^zou zelfs de tooneelspeler Paris, de afgod van de Romeinsche vimrWenwereld, zich onmogelijkiniakenis « 8 bgo>3g iaorn biorficew ab ncv aïliw nat. t*eoi -njHEisjJ hbo nse Tóen de Joude luitenant-kolonel Sergius Felix Vfenu&en Roma haHerde,;ihadden'!ïtofe daar langzamerhand een twintigtal' jón1 gens verzameld. Ze kwamen hier bijeen zooals jongens op^Otzend andere plaatsen in de stad bij élkaaf kwamen omte praten, te vechten, ondeugende streken te beramen"1 reh ten uitvoer te brengewaièdo^spgiirfRtarf^aw ^aHX ni rian jödaeztaiiïiaeBï isin Jon zat heen weer^ttfi wiegen met zijn handen over zijn reciteer^ knie gevouwen saaejèd gewoonte, waarvoor de tandarts Rufus hem'klappen had gegeven; tótdfi hij had Ingezien dat het hopeloos was: 'AmirJ'jli)|!iA ieeci dooi toom ju .tgnsnd giurb gna „Ze doen het uit zichzelf!" zei de jongen klagend, telkens wanneer ontdekt werd dat zijn handen die onheilspellende houding hadden aangenomen, en in zulke oogenblikken was zijn pleegvader op hetfptynt te gelooven dat er werkelijfc iëts geheimzinnig-onnatuurlijks aan hem was, zooals de vogelhandelaar Verecundus nooit moe werd in herinnering te brengen. Jon had een snee dv&rsnóweri de eene helft van zijn kin — een tamelijk diepe snee, dié hij niet trachtte te verbergen. Tot nu toe was ze niet erg zichtbaar geweest'; radar nu hij zijn hoofd achterover leunde, was de wond zeer-duidelijk te zien. De bedoeling was, dat iemand zou vragen hoe hij aan die wond gekomen Wippen dan zou hij op die rvraagf antwoorden — verstoord, mefcéilï zekere onverschiihgheM/:«lso^ tets ;heal alledaagser». Tegeüjkertijd zou hij op Julia letten, om te zien welke uitwerking dit op haar zou hebben. En hij>s"felde zich hier niet weinig' van voor. jo-rt ab ?[«• .fcfasrnog ndbfcsrf isbreo v b toow to) nas Zooals men had kunnen voorzien,: werd de ifieuWsgierigheid van den zoon van deneaihoolmeester Paul —- die ook Paul heette — het eerst gewekt. Helaas drukte hij zich niet uit in een vorm die aan den heroïschen aard van het onderwerp beantwoordde. „Wat is dat voor eed blaag die je gekrabd heeft?" vroeg hij>i Qej geheele schare keek naar den gewonden held, eb Julfegjcneldel) „Blaag — het is geen blaag, die me gekrabd heeft !r^aeé'd& héld verachteli^owBoriv isb i: „Waar heb je dan dteJffabvOpgeloopen?" vroeg de jonge Paul. De held sloot vermoeid de oogen. „Ö^W-trieinb% .„vanochtend toen ik me schoor —!"i wjdotv naas tsb iox'fiH .njir ri.'Vetder-kwarroBrj met. rEr reerhief,zich een oorverdoovend gelach — een gelach, waarid Julia's, bijdrage glinsterde als een forel in maanlicht. Zélfs de oude Sergius Felix ilachteqawakjes. Maar toen besefte hij dat hij hetjdeed, en toen hij aan zijn eigen eerste don$Bd«thtA)wi|.Sfhij'op het puntltranen inraün oogen te krijgen. In elk geval was hij zoo na daaiaato toe als een oud legioensoldaat er aan toe komen kan. Maar toen hij het toornige verdriet van zijn heveling-.>$a#;en dien achter iA> den troep tz&g, kruipen, om zijn nederlaag te wbergen, hief hij zijn vinger die dwlrbreederi gouden [iliigbdsp'eg omhoog ,en maande hen tot sfilte aan, en zijifoboorzaamdenhem, zooals altijd: k: I Sergius. Felix was oud geworden aan .de spksiyanzijn soldaten. Maar geen oud man, die ooit zijn hoofd méér rechtop op zijn schoudén5:heeft gedragen dan hij deed, wannee^bij 's.namid-dags door de tavernen' slenterde <*Va«*yonds in het gezelschap», van de jongemannen verkeerde. Met de onverzwakte oogen, met den gevoeligen mondtefl de fantastische kromming van den neusvstak zijnmbendshboéd' uit boven dezen wirwar van onrustige blokkehtOTBa^t^aadd en blond haar.. Als hifi de hand ophief ortafedegioensöldaten te groetenpjBavgroetten' zij hejfc: op dezelfde wijze terug -g£eerbiedig en vöendeli^sJjZ^hielden van den rouden man; droegen hem de onbegrensde genegen- heid toe, zooals alle opgroeiende jeugd die in zich voelen kan. Zelfs de jonge Paul, wiens invallen onberekenbaar waren, wiens nabootsingstalent verbluffend was en wiens nieuwsgierigheid hem er toe bracht zich met zaken te bemoeien waarin men allerminst verwachtte dat een goed. opgevoede, jongen zijn neus zou steken — zelferbij koesterde den grootsten eeyttied voor hem. De hierbnverejdermelde eigenschappen wareahel^edie den jongen tot woordvoerder hadden gemaakt, als de troep bij Venus en Roma bijeenkwam, en hij was het ook, die dezen avond Sergius Felix probeerde uit te pompfenjri „Is het waar, Sergius Fefefydat de vrouwen in Athene en Antk>ri cnie^mooier zijruiten in Rome?" vroeghif voorzichtig; „Wie zegt dat?" bromde de oude legioensoldaat. De jongen aarzelde een seconde, voordat hij onverschillig zei: „O — daar heb ik zooiets van gehoord!" „Je ooren zijn te lang, mijn jongen — ze zijKgonbehoorlijk lang. Wat heb je nog meer gehoord over de vrouwen^sdé 'wereWtSH „Ifcfcèb-iemand hooren zeggen dat de'vrouwen van Robié valsch en ontrouw... en dat de vrouwen in Athene en Antièchië edel en trotsch zijn. Hij zei, dat geen vrouw in «ome er minde* dani vSj»«i,lïiïaars op nahield. 'Maar meer in het iOosten — den naam ben ik kwijt, maaj-.dws ergerWiliri het Oosten, laten de vrouwen zich op den brandstapel'blndèn, als -heedijk van haar man 'verbrand wordt. Ew^.awsb'begrijp je, SergiusÜfiefad, ***t is niet ietfc'Waar nuavze toeiowingO''Ze doeh hetAJÓmdat ze nMOjrafei^kunnen leven, als haar mannen dood zijn. Hij zei ook. . «jfnipj [f^rfe2 „Dat moet een slaaf zijn waardje mee gesproken hebt. Was hei ëöfe slaaf — jongenWx- '»WJ \ De jonge Patttdraalde. Toen bekende hij angstvalhghjfcja, het was een slaaf.vEpïu» zibög „Natuutfftjk! Alleenieem slaaf kan een smet op de vrouwe»hpn2 Rome werpen»'/! ."i^SflPverder de jonge papegaaien die naar-hein' luisteren!" voegde de oude maj^lraweïidi(hpc-aan toè.&}In geen enkel opzicht wordt Rome door een andere stad in de wereld QtüÏÈfofren. Nergens zijn de huiiba^hooger, de tempels mooier/ ë^&^^Wflpn^sttekter' dan in Rome. Geen riviejg?i-Vfijzer> dan de Tfi^iJ^^^o\swerfhdm verblihdender dan de vrou\^rvati RomeWHirjidië üomé niet heeft gezien heèfb|diets/gej" ajlWejBPhft zou evengoed.'bknd geboren kuonealzijn ii. . Rome ièf^it'hart der wereld, er» pp den dag dat hefcl^ninfet,meer door de tavernen vak-Rome en de straten van Rome en over de markten van Rome stroomt — op dien dag i$lde wereld niet meer . .. Ik heb gezegd 1Tb Jaaom n: Sergius Felix wist wel dat hij eigertKjkrrniet geantwoord had op de vraag die hem gesteld was. Paul wist, dat ook. En belden wisten zij van den ander, dat hij het wist. Het was daarom maar goed, dat Julia-haar hoofd met het goudroode haar naar YjWeb'Stak tusschen de zwainfejkroeshoofden van de twee dikke1 broeders Domitianus en den ouden man vroeg: „Wie is de mooiste vrouw diejjijrgekend hebt/Sergius Felix?"'-! 1 Delegioen^aanvoerder wenjdde-jachrmet een ruk naar de vraag-, ster. „O;" zei hij — en het leek werkelijk bf\se$ hij bloosdej-i^^f zilö&jbeste kind»*- ik heb er maar één gekend Jibrravod Dit .antwoord maakte Jute» geheel en al ongelukkig Want de vraag was niet zoo bedoeld, en Sergius Felix, die haar verlegenheid ,-zag, haastte zieh/haar te hulp te komen: / un gsm Hi b\ „Maar zij-was heel mooi. Geen vrouw in Rome die toentertijd mooier was. En het kan best zijn, dat er edele vrouwen zijn in Aje^andrië en Antiochië. Maar de edele en frotsehe vrouwen van Rome zijn edeler en trotscher. dan die van overal elders. En zij was de edelste van alle. Zij was niet als andere mooie vrouwen;— als mannen, ze op straat zien, klopt hun pols sheHéi"ft éftn*8dBÜhten zich op, en er komt een warme gloed in hun oogen. Als zij er aan kwam, was het alsof er een bovenaardsch. schepsel over de markt tSp; en de mannen wenschten in zulk eer* oogenblik, dat zij hun leven reiner geleefd hadden. En als zij later vrouwen ontmoetten die hun vroeger mooi hadden geleken dan scheen het alsof die in j dieitejtysschentijd verlept waren."'lo nat Hp$rRa$ieenji.oogenblik akia- een gelukkigen droe^qariiediept en eindigde: „Zij was zoo mooi, dat de goctens, niettiedelen grondslag voor zich te winnen, v I^'^'iW&lij'Zich Marcellus, een groot, donker man"'van even in de dertig^ die kassier waai in een clearinghouse in het Rivierkwartier. Hij! en Sergius Felix ontmoetten elkander van tijd tot tijd, en bovendien kende Jon hem uit Nigidius Vaccula^fedijS waar htf een trouwe gastflWas. Jon ontving hem met de eigenaardige begroeting ^:<ü9,'^ *uj8*'"t „Ja, jij mag nu welnsver haar praten, Sergius Felix; maar ik ken etiëfil Wt .3rr31-wertien keer zoo mooi is. Ze is móóier dan d& sterf en \" wat»» „Dan is ze geen menscrrf^zei Sergius Féfe*'Vriendelijk. „Maar hoe heet je schoonheid?» llfzal er voor zorgen, je haaf niet te ontnemeft^m n „Dat kan je <©ök niet!" antwoordde Jon vol vertrouwen.\w£f zijn er maaia's*'— massa's — dienJat geprobeerd hebbent^ Marcellus trad glimlachend naderbij.en zei: „Hoe heet dat woncterSffcrhet Julia? Of Marcia^"wvoel „Nee, heel wat andérsi'teaaawoordde Jon. „Nee — het té> tfö* dame die ik ken. HfMOem haar Rhodope, als «IWalleen l^bl^ „En als het vcaineiijkentóegaat^rl-vroeg Mafceöwd „Ze heet eigenlijk Caecilia. Je mag gerust probeeren of je haar van toe afkapen kan. Je moetpcbmmaar meegaan nafl^de mys- teriën in Rab Chanina's bedehuis." • „Zoo m- betobcetfze tot de goddeloozerï£b ,■ „Ja r^ltajamieiisèen van de be6te. Dat is Rab Gh&nina ook... en vader Hyacinth, Marcia's pleegvader. Die is eunuch en Rab Chanina*s hulppriester." !. t» yriwrmwjiBdte I "• ••' ,;Hoe oudÜsidiè) bijzondere dame daiwangeveef?" vroeg Sergius» Felix. enififib- $\ dort - „Precies twintig. Ik ga altijd naar haar'variaardag;" ^Ja, ja^^vergeetdanaftiet mij te komen hafcn!"tzei^4a«je8us>. terwijl hij afscheid van hen nam, om zich in de richting van het derde stadskwartier te begeven. )rdaaaK«sn Jon weigerde met de meisjes mee te gaan, toe»«e hem kwamen halen, maar Horus. ging met hen mee om het gemis, te vergoeden. Daarentegen wandelde hij met Sergius Felix mee de stad in voorbij den Vredestempel; maar het gelukte den ouden soldaat niet, zijn tegenzin te overwinnen en den jongen aan te werven voor den dienst in den Isis-tempel, en er zou nog een lange tijd voorbijgaan, voordat hij zoover kwam. Toen-xijdsen goed eind de Nerva-mafht op waren, gaf de jongen zich plotseling een klap op het hoofden nam snel afscheid. Met een scherp gefluit verdween hij in de richting van de Sandalenmakersstraat. Hij had vergeten den apen hun?avondeteft'Iè geven, aai ros vitrsbaodoe . HOOFDSTUK XI -rEMEDHBC saumK'^auuJlvrfU---tn |p< ■< -'- numv, nuiog, iwj Het was een vaagde geliefkoosde beweringen van Papirius, dat een, gedachte altijd op de^lBnouders van een andere gedachte gtaat en dat niemand kan zeggen waar het beginpunt van een handeling lü(|tMen kan aan een Voorzienigheid gelooven of dat niet doen, en het zou zeker gemakkelijker zijn te gelppven dat het lot van een mensch — en een beweging desnoods ook — als een pijl naar zijn doel schoot. Maar wanneer men onderzoekt wat tot een willekeurig gekozen gebeurtenis gevoerd heeft, dan blijkt altijd dat het eindpunt niet langs één of twee lijnen bereikt is, maar dat krachten van veel verschillende kanten samengewerkt hebben. En dikwijls moet men zich afvragen, wat er gebeurd zou zijn; als ook zelfs maar één van die krachten elders in beslag genomen was geweest. Let men bijvoorbeeld op het geheele hoofdstuk over de Galileërs in Rome tegen het einde van de zoogenaamde tweede eeuw na Christus, dan kan men het toeval noemen — en dan is het een voor de Christenen zeer gelukkig toeval — dat de eunuch, vader Hyacinth, een klein meisje, Marcia genaamd, ^M^ijn priesterwoning in de Sandalenmakersstraat opvoedde; — dat deze kleine, mooie Marcia de minnares werd van Ummidius Quadratus, schoonzoon van keizer Marcus; — dat zij na Quadratus' dood op keizer Commodus overging; — en dat zij als maitresse van dezen keizer nog achttien eeuwen later, scherp als een portret in mozaïek, in de hktorie staat als diens; „op God vertrouwende concubine", die ten allen tijde de zaak der Christenen voorstond. Men kan dit een toeval noemen; maar men kan dengenen niet hard vallen die zeggen dat het aan Gods bestier te danken was, dat er geen enkele van de factoren ontbrak die de zwakke, jonge vrouw omhoog wisten te heffen tot een positie welke zich in geen enkel belangrijk opzicht onderscheidde van die van een keizerin. Men kan het met zinloos vindenJ^fcizij zeggen, dStlGod dit deed, om doormiddel van haar het lijdro te verzachten, dat hun jfj die diezelfde menBghen Zijn kinderen noemen — was opgelegd. En wanneer men het onoverzienbare weefsel van gebeurtenissen tracht te beschouwen, dat tot de razzia-van-de-politie in Rab Chanina's bedehuis leidde, tot het sluiten van dat bedehuis en tot de deportatie van veje broeders en zusters naar Sardinië, dan/wordt het waarschijnlijk, dat het ontbreken van zelfs maar iéén van de daartoe meewerkende oorzaken de handeling in een ander spoor zou hebberrikujwen voeren — misschien den aanval op een gemeente in een ander stadskwartier zou hebben doen plaats vinden. Het is waarschijnlijk, dat het geheele beeld veranderd zou zijn, als Jon maar niet in onmin geleefd had met den priesterjongen van den Isis-tempel; — of als De Vogel niet dood was gevallen; — of als Marcellus de jonge dame niet had ontmoet die Jon het voorrecht had Rhodope te noemen. En bovenal, als Marceflus niet reeds vroeger in verhouding tot een andere vrouw had gestaan — een verhouding,•,die alleen om die reden in verband met het overige verhaal besproken moet worden. | ttsynxfit nanul Elina, die getrouwd was met den lakenhandelaar Nigidius (dien men Vajcula —^^leine Koe noemde) had genegenheid voor haar man zooals iemand genegenheid heeft voor dengene die haar dertien jaar waarin niets gebeurd is onderhouden heeft. „Waarin niets gebeurd is" is niet als verwijt tegen Nigidius Vaecula bedoeldj-^Bfcin ieder geval zou Elina daarin niets hoonends hebben gehoord, want zij behoorde niet tot degenen die zuchten naar „gebeurtenissen", en al wat zij van haar man verlangderiwj*b ee» opgewekt gezjcht en eeaflevenswijze die zooveel als de dikte van een; liniaal boven die van de best gesitueerden van hun buren lag. Verder had zij genegenheid:.wjDr haar mihhaar. Dit klinkt^ÓÜeV naar heel veel, en in aanmerking genomen, dat Marcellus, ten minste een tijdlang, geheel eiwd in deze verhouding was opgegaan, was het:eigenlijk ook met heel veel. Als hij 's avonds zijn kantoor verliet, waar.ihijizich gewoonlijk) rhet laatste werkuur onledig hield met een gedicht dat zijn groote^Wiorbeeld Horatius de loef af móest'steken — ja, dan vergat hij somtijds naar den gladiatorpft-bar te gaan, omdat het hem meer lokte aan den Tiber te gaan zitten en van Elina te droomen. Er was dit verschil tusschen Nigidius Vaecula, haar man, en Marcellus, haar minnaar, datdetaemin haar geloofde, omdat De straat der Sandalenmakers 15 hij geen menschenkennis had, terwijl^de ander hetdeed, niettegenstaande hi^iH^ftsdrenkenniai'bézat. Wanneer ffl's nachts aan den roep van Nigidius Vaecula gehoor gaf en naast hem gleed onder de Germaansche deken van kortijHWrttli dan was het baar fecn die weerklonk «fr haar stem die hem prees als den eenige — den boven alles geliefde. En Nigidius Vaecula nam wat het zijne #W,b©mdat het nu eenmaal het zijne was. Daarna sliepen ze — eenigszins zwa» en zeef Itfótig, zooals menschen slapen, wanftëftinfee genegenheid voor elkander hébben. En als zij van tijd i(oti >tttd! Marodlirs- samenkwam, druïde- zij zich tegen hem aan met denzetfden lach. En met dezelfde; woorden pree» zij hem als den eenige — den boven alles geliefde. Het was echter niet te vérfitfjden, dat Elina bij tHdëh het gevoel had alsofïtf^tdSehMl'haar twee mannen moest-Kiezen. Als dat gebeurd^,t5foetaevzij zich als het ware een beetje te kort gedaan door het lot. Het liefst dacht*»} zich een toekomst, waarin deze voorlóopige toestand duurzaam werd. waftt hij was gen^etj^En hij was prettig: Hij', bracht juist die mate van 'Spanning mee^Welke vriendeh^ ««turen aanvaarden, als ze hun te beurt valt. En bij Afrodite! — de keus was niet! gemakkelijk Nigidius Vaecula beteekende een vaste positie, goede Heeftfc', omgang met geschikte menschen van behoorkjfcep W[ Met MarcëBui'Was de zaak niet zoo eenvoudig. Zoolang fffWbetrekkiög^de bank behield zouden ze er zichi wel dóórheen faïtófen slaan, at zou ze het heel wat minder hebben dan bij NigidHis; maar ten deele heerschte er onzekerheid op de geldSnarljVeh ten deele moest er ook rekening gehóuden worden met MafceW voortdurende bediéiging, dat hipsütó in den steek-zbö laten ed^ch geheel aan zijn Ifw^*^'1*^*En Xenia/de vrouw die uit een glazen bol voorspelde?^*»*!?, Elkiay verteld dat en*ij mannen die van hun kunst wilden leven maar twee mogelijkheden voor een vrouw openstonden: or gerstebrood 'ehJzure landwijn, of een or^ekendeOwerdaad. Natutfrlijk wist zij heel goed dat er denschen wiratiJ Qf»1»»/vrije' mannen met gevestigde opvattingen en groot inzicht — zélfsmannen ah de beroemde dichters Apuléius en Gelöüs. Maar rnahttd*? slager een dergekik geloof aan als betaling — of de sahoenmaket-a*- of de reukwerkhandelaar? Niet>dat;zij wistil^hermijade izich nog hoe arij MarceHus den eersten keer dat Upaaawizijn planigesproken had gevraagdihad of er met het schrijven van gedichtentnft werkelijk wat te verdienen was, Hij(faad haar toen aangekeken — verrast, alsof hij nooit over dezen kant van de zaak nagedacht had. Daarna hadden ssijhn oogen gefonkeld' en had hij boos gezegd: „Dat hoop ik niet!" /rnanh: Zij/ labh*fc idaatj^atuurlijk om»dJ(B> toen hij haar hoorde lachen, lachte hij mee, en waarschijnlijk had hij dadelijk het geheele gesprek vergeten. Maartaüllöd nieJbörergeten. Verre vandaag Afe-'a^rJioBr,later ongepaste dingen hoordei zeggen en hem op d* lichtzinnige wijzeüie hem vermaak :scheen)tfbgeven hoorde spotten, dacht zij dikwijls aan dezen eersten, keerden zij, dacht dan altijd 'hetzelfde, namelijk, dat hij misschien tenveibtte het ernstigst was, als hij schertste.nn eewmabfa Toch was er nog een andere oorzaak voor, dat Elinibaan hen beiden vasthieldv1 Hetfwas haar- niet ontgaan, dat Nigidius Vaocukt opgeleefd was, sinds de derde imhuO> bestaan gekomen was. 1^'onloochenbare feit was voornamelijk! 'tö danken — maar dat wist zij niet — aan de nieuwe' karacht die haar toegevoerd was door haar omgang met Marcellusj'Zij was knapper en soepeler gewordert/nen de vrouw in haar wat duidelijker aan den dag getredeni Zij was warmer en gevoeliger gewordenyifid haar oogen hadden een glans gekregen dien ecntgenooten waar* Schijnlijk niet altijd met vfeoRdöizien na een dernenjaaHg;huwft4 lijk. Van dit alles profiteerde Nigidius Vaecula, ensÜMjia&nyj vaardde het zooals men 's winteus den noordenwind en Js zomert'de warmte aanvaardt. En hij dacht er geen oogenblik aan, hetiin eenig verband te zSenmetden eleganten employéivantd© bank, die af en toe 's avonds bij hen zat en van zijn ervaringen in het verre Afrika vertelde! fit bovendien- zwoer zij immers, zetf^dat hij — Nigidius Vacedla — de eenige in haar leven,i haar dierbaar geliefde was. is«*ide bundels veten*rdie hem langs den'vrug bungelden, of herinnerde zichhet droevige berpep dat hij op het medelijden der meer begunstigden deed. En het Wft* dan in af gedachten alsof de trappenhuizen «é van de straat tot de dakverdiëping — nog vervulébMMBn- van de zegenwens «chen en vervteakin|en waardoor dctocht van deur tot deur be* geleid werd^Eh de-burgerts heteruzich deze ratachtigeen schuwe brutaliietfcvwelgevallen,-zooals zij andere cultuurproducten als ziektemlfcbrandëiteaanvaarddeh^ idttbja : '* ' Met di^iberoep had Listülus imkwt levensonderhoud vooraten gedurende zesr^aaa^én het oogerrblikdaithij met dé,Païthiscbe kgioénwi He stad)nHlp)k»a- als devlriispvan-de-legerplaats Duizendsohé«w^flb«il^lu>op zekerfenidag het ongeluk had, in een huis-vin de Trtbaden-straatsvan de derde verdieping naar beneden gesahop*tBHröiden, waardoor hij st^eé^iirdiin twee dimensiefaSindsdiert)h«bhij den kost verdiend^födaivenhandelaar. Htflwoonde vlak onderlhet dak van het buis in de bandalenmakersstraat waar ook Nigidius Vaecula.woonde, en daar lui in prine^aiadler trouwen haatte, omdat zij van hem, i de» invalide, niets wilden^en>'ilaia«!tefhij Elina ook. Het was een zihlooze haatïOwant zij was altijd vriendelijk tegen hem en gat hem geitemelk met hoiühgite drinken^ ab& Jnj hoestte, na den geheelen dag op de koude markt v^órsden tempel va*Minecvar Medica te hebben gezeten. BovendiöailliaftiM^^ bin' nenkomen om zichdte-warmen of om eerrptaatjejiaxaqhéni te maken, — of Nigidius thuis/'-was of niet. Maar juist hienn zagen >SÈiJ* aüflte ihersenen een teeken van verachting. „Zij veracht mij!" zei hij fcsschen twee hoestlwien in tót den bedelaar Parsus, die eveneens alleen de trap van dealMinerva- tempel verliet, om van tijd tot tijd bij wijze van afwisseling in de schaduw van De Heilige Moedeadegaan bedelehsi,;a£ij verr acht mij; — dat is heel duidelijk. Alleen een stakker die volkomen onmogelijk is — die heelemaal buiten spel is/ wil zij binnen laten komen. Maar... ik geel mijn oogen den kost, ja, — ook als ik in de keuken zit te dutten; — dan misschien het meest. En ik dut heel wat af, als ik daar zit!" Parsus was een oud mannetje, wien& bboSaardigheiflt^ich tot het meest nooddruftige beperkte. Hii zat er juist'Ove*'te denken of een haan lekkerder smaakte, als hij gesneden was, of als nij onder gedwongen geslachtelijke onthouding was vetgemest, of dat mep misschien ten slotte een gewone, flinke kip van vier maanden/iin olie gekooktoin met geroosterde olijven er bij tdd moeten (verkiezen. Aangezien bij; niet de minste kans op een van deze lekkernijen- had, zou men kunnen denken dat dit van ondergeschikte beteekenis was. Maar van dergelijke vraagstukken wdsijffarsus altijd vervuld geweest. Mieter sjtonde hem aangenamer dan de gedachte aan eten. Nog bij de intrede van zijn ouderdom kon hij opleven bij de gedachte aan een-jong wild zwijn dat hij in zijn jeugd luitenant Sergius Felix aan een spit — dat Zachtjes gedraaid werd door twee Ethiopiërs — had zien toebereiden. De twee Ethiopiërs waren JjÉozijn herinnering in één rij komen te staan met den wijn uit het Po-dal en deri muskaat en het welriekende brandhout dat bi^hét toeberaideni gebruikt was. Als deze herinnering in hem opwelde, moest hij er van vertellen, al zat hij ook moederziel alleen todVschaduw van de genezingaanbrengende Minerva. Het verhaal was verstijfd in dezen vorm: dat Sergius Felix hem in het oog gekregen had en hem door een van de Ethiopiërs een gedeeflfc van het kamstuk had laten overreiken. (Een oudere versie had volstaan met de halve lever, in olie en tarwemeel gebakken*) De feitelijke toedrachteWas deze: dat een van de twee spitdraaiers — beiden slaven, die ergens aan gene zijde van de Apennijnen gekocht waren en niets met Ethiopië te maken hadden — een van de pooten van het zwjfci zoo gelukkig gegooid had, dat het op^ minder dan drie pas afstands van Parsus neerkwtü. Maar eensdeels werkte zijn denkvermogen toen reeds heel langzaam, anderdeels was hij niet heel driest van optreden tegen een concurrent dien hij hadsinidan hond wien de pootwwas toegedacht; En de hond nam dien dan ook — zonder zich al te veel te haasten — enjging er mee naar een meer afgelegen plek. Maar hij nam op «fltpoogenblik genoegenrmet zijn bloemlezing van kippen-toebereidingen — een vraagstuk, dat hem zoo ge- heel iri.beslag namp^hijJzb}fB Itergéfezijn' gewpiH^iaeelbeteep kenende geknor tertotenah«óren, toen Duizendschoon vertelde dat hij'aipi'oogen den kost gaf, als hij bij Elinajgekejhelkida* te drinken. ,,£k houd het, al is ook dV'heelèjih*?preld het niet -BSbtafcjèens, op jonge kip, in olie gekookt, en niet geroosterde c^jweaiftRbi^ dacht Parsus verheugd; maar op datzelfde,oogenblik bromde ÜstdW ten tweeden malejrUMa*rik geef nijd oogen den kost. Ook als ik dut." ; « }My^i Nu: vond Parsus beto .-vervelend, onderbroken te worden, ieri alleen omdat hij geërgenfe was, kwam hij|/taet deze stekelige opmerking: f i ar itbuo rl ir :t „Ook het nacbfcoóg — Listillus?" iaotv'nèiri-^sijny Het was niet goed van hem, denrimvalidaote plagenrtwet het hem ontljeekende oog, en Parsus had: ook onmiddellijk-spijtj Maar voordat'hij een verontschuldiging: kon vinden, had saijh kameraad zijn kooi met duiven op asijn rug genomen en,was weggegaan: Maar hij gunde zich' toch dettiliitt>(Jlh> voordat hij zoover weg was, dat Parsus^hawniéfcmeari hoorenikon, terug tfibrommen:3,,i&'Arben luizige bedelaar was, zou ik me wel hoeden om een ongelukkige te hoonen." aje arte [ffe*? En dat. was het ergste wat höbbedenken kon; wanfchefcrwas Parsus' openlijke'trots, dat dehéfcfahem op eeidaf stand voow bijgingen of tóch niet op hem gediiden^miPaeBus^dSe een któme> oude bedelaar was met een aisiiet ware versleten snor en! hooge schouders,ibegon errapijt van te lafijgftA dakhij er niet op gezinspeeld i had, dat Listillus zijn offerdieren .stal. Maar bij de gedachte. aanVduweoidbfemde er in zijn herinnering een recept op voorjh^i veredelen! aan> den smaakiaautosdurvenboIjttÊ door er een ragout van te maken> anet gelijkeudealert — een stuk van het een, een stak» vajflhet andenao aate fazantenborst. Hetgeen ten»gevolge had, daW^ionaiiiddellijk/de wereld om zShbëean met haar onaangenaanrnedenlaaajlljstnlus^t-hetnachtoog veögat en wéér een kleine, magere en goede droomer Werd, zonder-wrok ert zoildBi^enschdBïfefci.behalve rdien van het dijbeen van een kip, in olie gekookt. Intusschen spoedde Listilluszachmet zijAttnaliekist op zijnisog naar huis — en vervuld van moorddadige plimneé t-- niet tegen Parsus gerichfe^wanlnwie schenkt aandacht aan een ouden bedelaar? _ maar gerifcttt tegen Elina — tegen Marcellusi. Had hij hen niet lang genoeg lief tegen elkaar^aienadoen^Bffltrze maar ternauwernood konden nalaten üii kip»tegenwoordigheid. Of htj of een>hond of de schildpad ia den hof dat zag — dat wap blijk- baar ongeveer hetzelfde... En tegen Nigidius Vaecula, die IjBÖit onder stoelen of banken^sfak dat hij het maar net toeliet dat Duizendschoon in de keuken zat, omdat Elina dat wenschte en het dus niet anders kón. En tegen Julia, die dezelfde kuiltjes in haar wangen'eirdezelfde poeslieve vriendelijkheid' er op nahield als haar moeder. En tegen Marcia, dat kldnedimdlsjong, dat hem openlijk uitlachte-en aan zij» baard trakpEn tegen ... als hij heel Argiletum naar beneden in de riolen kon doen trommelen, ^zou zijn gelukkigste oogenblik gekomen zijn. Dat dacht hij'te» llfiriste. Maar m^l&gidiu9,llktf&y|Érde Sandalenmakersstraat was men zonder zorg en wisf-men nietsf-vflftct)ateendschoons moordJas* tige gezindheid, maar men was bezig de htfctste voorbereidselen te maken voor de ontvangst van enkele gasten. De eenigszins gezochte aanleiding hiertoe was het bevel, dat Biqesa, de opperprièsWP Wh den Isis-tempel,s«an Armuphis — Horus' vader — gegeven had, om zich naai* het oorlogsterrein, naatr de troepen die tegen de Quaden vochten^ »e begeven, -— en Elina wilde voor deze bijzondere gelegenhafctfeen afscheidsfeesfcje geveift «j „Maar een paar mensched Marcellus en Papirius, Rufus nea zijn vrouw en — misschien — Trochylos!" zei Elina, toen zij het ter sprake bradlP « ;,tlitstekend! Prachtig! Dan kaftv-ik van de gelegenheid gebruik maken om Sergius iffelix te bezoeken. Ik ben hem ad jaar en dag een ttezoek schuldig*^ antwoordde hKtóiflP^egernoetko* mend. filmwas" fflÈt %p Egyptische gezelligheid gesteld.! Etofokging voort: „Misschien konden we ook de meisjes er bij vragen. Dat geloorififdat we zullen doen!" De mei&Jefr waren tH^ "jeugdvriendinnen van Elina, die van tijd tot tijd als een soort varbtaskraitsamenzwering opgecommandeerd werdeh ibij gezelligheidsbijeenkomsten die niet/bijzonder leokbdreigden te worden. Nigidius ging voort: „En Vereeundusnen de któskeigenaar en ftdseilla en Stephanus en zijn! ^nftwi'- zouden; we delhfcakt wijk maar niet tegelijk nemen. Ik heb je toch al honderd maal gezegd dat negen het hoogste aantal is voor een>èten*jeiï}a3C Elina overwoog (hardopjjrrfftAls we twee eettafels nemen en die vol maken, gaat het wel." Nigidiualichreeuwde opgewonden? ,^Mt5Ü^ris — toch — zeker je bedoeling '-flfcbj achttien menschen hiéribif elkaar te sleepen voor die belachelijke gelegenheid!" Waarop Elina taattwoordde: „Twfee tafels — ja,-dat zijn asfetl tien menscheorijfe bent een rekenkunstigen kop, hoor! Ik «vind dafcdrie tafels in verband met de grootte van>rfle: kamers wel wat veel'tófösal I • ; " bnc-lSin Daarmee was het parlementaire debat tenbetode, en de bijzpftt derheden vanrAttf fe&t konden vastgesteld worden. Hoe men de. gastenrrftdfiiïibezighouden, dat wjlMraidi7ht(» ingewikkeld: wat dobbelspilV- wat voorleaennnm wat discessie — vroeg naar huis. ffcrnotfsg iliMtt , ' „Ik dacht dat Jefniets meer met Isis.uit te staan had! probeerde Nigidius ten slotte. Elma's antwoced-was een tamelijk !zw«vend betoog, datsiemanp^ saamhoorigheid met een bepaalde gemeeatft^«gwe|ivan afhankelijk was, of men vroeg en laa^aar de godsdienstoefeningen rendS ISijt^eerbiedigde elk standpunt. als het maar echt was — eri«ij(voelde niets voor overdrijvingen, noch in den vorm van al te gloeiende Isis-veweerMÜ W&X gipe^ ChrisjteO> dom waarmee al te veel te koop werd geloopen. Overigens ging ze nog elke maand biechten ... Op dat oogenfeHltfwas Nigidius al op weg naar zijn!zaak. En toen hethaaovangswlteirvan het feest voor de deur stond, liep hij in de beste steranüng, in zijn hemd door de kamerp? want niemand verheugde zich méér over wat gezellig samepaijrt iuïdhij^als de inleidende woordenwisseling daarover maar voorhii wasdEltaa jifadifcieh al verkleed, toen Marcellus als gaéfc-verscheen, me*1 een grooten ruiker gele rozen. Bij haft feestelijkfeiopdfcschingen was Marcellus een vast bestanddeel«• • edtiTSOort olie- en azijnstel, terwijl de gerechte» afwisselden. Even vanzelfsprekend als onmisbaar. Zijn komst was het signaal waarppilNigidus' vette rug en slappe sp*ersteJ8gi*fclv>© zamen met het republikeinsch*3Éemd vervnjderden ^! veranderd te worden in/een uitgaanskostuum, dat nu lw*^»dersw voor het vriendeÖ^ceP gezicht van den lakenhandelaar werd. ^Heb je geradèrt waarom we een etentje houden?" vroeg Elina met haar arnwaLom: Marcellus' hals; toendtfigidius' Woote voelen; naar hetigiekléirvan afnemfende sterkte te oordeele», geacht moesten worden zicbin de bojftt van de badkamer te bevinden* „Je hebetoch geschrevensdat het was om afscheid van Amuphis te nemen!" antwoordde Marcellus ttrièchen twea*kus$en in. Ehna zuufanuilde: „Ik heb geen oogenblife! gedacht dat je dat gelooven4 zoWlWeet je werkelijk nrttet wat hefirvandaag voor een dag is?" Marcellus Jpdnsde^iffld^fevergeefsjïBr was niemand? in huis jarig en het v^ppEgeen openbareofeeatdag. Toen hij het opgaf, beet zij hem voorzichtig in zijn, hals en fluisterde, voordat zij naar de keuken ging: „Jouw en mijn tweejarige bruiloftsdag — jou domme jongen!" ^Ikjërfiaar vastomlijnde gedaante in de tunjpfevan mousse* hs$ni*-«wnet de ttrfhangers, de and|ingen, deJsjH«ief#geSpen op de schoenen. Hun brufiefc^gStowhem^ den geest. Het was kort nadat hij^»#jAfr^Kan je je den dag! van twee jaangefeden herinneren? I& troeg je ^pJaarom je mij niet genomen hadopÉoen we Kerstavond vierden bij jullie op derijfcjSemita." (jdj/asmf^ Hij kniWe bevestigend. Hij herinnerde Zitiisdles Uitstekend. V Wifeibleef aan denlgang: „Je eantwoordde, datfjacbedenkingen had tegen een huwelijk waarin de vrouw denteugel hieldj^ajOj „Een mensch zegt zooveel, als hij twintig jaar is. je overweegt! alles dan niet altij*neven goed... Overigens .. . was Tiet juist gezien. Als jë5^üld^wé>|il)|»dn -je huwelijk, moet je de sterkste zijn. En jij bent tamers gelukkig geworden!" M «moj,i ,>B«B»ten-ge-woonlW antwoordde zijnen er lag een flink vernis van sarcasme over dat woord, «x „En Nigidius is toch geen minderwaardig menw^ilitegendeel. Hij is een man die de dingen praktisch en flirdSJiiahpidgjPfeH)»^ „Behalve mjis** ja! Maar jij — mijn besttKWiend — geen ander dan jij zou.. »4tt>» ' •■> **S Hijsviel haardachepji in de rede: „Nee — Elina44aat ons eerlijk tegenover elkaar zijn: Wij zouden het samen zeker uitstekend gehad hebben — miSscmeft! even göêd als jij en NigJ ; maar dank zij den ouwen heer en Grootje en Euphemus zijn er van mijn zelfwaardeering een aantal comische uitwassen weggesneden. Geeft dat wat?" Elina zat een zakdoek tusschen haar vingers rond te draaien, terwijl zij luisterend op Nigidius' gebrom) lette en op het geluid dat het badwater teweegbracht, terwijl het door de afwateringspijp weggezogen werd. Ze zei;i(jidaar je hebt me heel wat last aangedaan, dit laatste jaar — veel meer dan het eerste. Wil je me beloven dit jaar niet jaloersch te worden?" Hij beloofde het. aifb^ ,>&*éiptlmaanden lang weg te blijven?" Hij beloofde het. „Ik kom toch altijd bij je zoo gauw als het kan ... met het oog op de. kédtówni.. . en zonder Nigy^ntibhreel verdshtt aan te doen. Hij zou hulpeloos zijn zonder mij!" „Maar ben ik misschien niet hulpeloos zonder jou?" tm Zij lachte, gelukkig omdat zij zooveel macht had, en zij kuste hem op zijn mond en fluisterde: „Mijn eenig-geliefde!" Im^rij geloofde het natuurlijk. Zij TgÜloofde het-zeker — zoo zekeraals> men dergelijke dingen gelooven kan: in een thaatschappij waarin een groot aantal vrouwen het voor het hoogtepunt van excentriciteit en ouderwetsche preutschheid aanzien, een mkinaarlvnorbehoud op te leggen. EafteTMd|ilzijjsich omdraaide om de kameraamet saffraan te besprenkelen, praatte zij door: „je herinnert je toch wel dat ik je verteld heb dab ik door Hermias' huwelijksbureau aan Nig' gekomen ben?" Hij herinnerde het zich heel goed. „Heb ikajfetooit verteld dat ik eerst met een Egyptisch geestelijke in aanraking kwam?" , Een gedachtè flitste door Marcellus' hoofd, en.^jj: raadde: „Araiïphis?" Het denkbeeld kwam haar zoo comisch voor, dat zij moest gaan zitten om te lachen: „Nee, zeg — hij was helaas getrouwd en had, geloefeak, dien jongen al, je weet wel, met de rattentanden — die de straat hier zoo onveilig maakt (tegenwoordig. Ik geloof heudchi dat hij Julia achternaloopt. Nee — dat was Zijn Heiligheid Biqesa in eigen persoon. Zou je je kunnen voorstellen idj&ik daar .aangesteld was?"ti> , „Het zou niet van langen duur geweest zijn^*' antwoordde Marcellus. „Een van jullie zou afgezet zijn ... maar Biqesa waarschijnlijk niet. Is het sinds dien tijd dat je Isis vereert?" >rn „Ik geloof van wel, ja!" antwoordde zij luchtig. „Maar laten we het daar niet verder ové^fÉMfeh. Ik moet je'tets geven voordat Nig' komt. Hier..." — zij pakte eeNp ferguld marmeren Vehtts', zoo groot ^fc- een duim, uit eet? solide omhëfgel van zijde. „Draag haar altijd bij je! Bid eiken dag tof*aar! Denk dan t«Reft§yafffl8firW.' Dan krjtfft oftz^tijd — voohjfctf'we het -Weien? Eh™-p zij drttkfè zich heftig tegen hem aan, terftój! 2ij «Bfi recfc terpols omknelder „zeg het dan!J,; ,^lijn vrouw!" zefhrj^lrnit door den gloed die van haar uitging. ^Wn — gelièfeè — jongen!" steunde zij opgewonden. En zij voegde er aan toe, voordat zij de kamer uitdanste om'de eerste bezoekers te ontvangert^*pr« ^'^Pr~,nooiVti^i^Mt' meer jaloersch ... ik ben immers eigenlijk heelemaal niet van Nig'!" De eerste diéifewam was Rura&pvroeger tandarts — nu lid van het gilde der pestdoctoren. Hif bracht — ziJtbvWuw mee (het woord is met zorg gekozen) en ging damfk^ïtoitóiÊktelfa amnaj heel graag mocr*frzonder hem echter ook maar eenigszins te respecteeren. Marcellus van'zijn kant voeldeetób'^ar». getrokken tot den drankzuchtigen dokter c^rfaainti^ oogen. blik vooTfloopige vergaarbak van een litéfcrlialemer, die er in „De vier -vdchten" ingegoten wastetfidens ruwheid eenigsihw W^st kon aandoen, maar die toch oorsprónkelijk;wafeafe)öfEl kruid en oorpijn.- In de aangrenzende kaméïNfaneten de kuiltjes in hlmas wangen »WBblijk op en neer onder een druk gesprek met Homona, Rufugfe*rouw, over de opvoeding van jongens !//Vvvi,Joon J°tnfdo°r zekére mensdtónihhjVin de straaéafcaéa godskind werd besehowd!^ — „Ach néer— een ddtvelsjons moest je zeggen !"5 .tótóeBus' ged»jbhlfe^«n^'nog vervuld van haar laatste'opmerking over^löijak#rscnheid< en hij vroee aan £«™VWieTfc oordeel gemaiekeiljkq» verkrijgen was, zooals dronkaards dikwijfchet geva*^,Bfeh je ooll ïaloérsch geweest, dokté)?9ttJ ■'. . . , Rufus verbaasde zicfcieenjgszins over deze vraag, die hem zoo maar ïrteens gesteld werd. „Je bent een ware^sdbmram. Je zou haast denken dat je bij de artlterie aangesteld was. .-riatoe^tffe zeg jejnA%ezfe£Q tÏÏELr^ v nmStig Senoe8#^n - heb*» geen enkele kwaal gehad. Volkomen gezon Alk» wordt tegen elkaar opgewogen. ABÉ» moet betaald worden. Wij aeggen vaoahet grondpritMgp&dat onze offeringen bepaalt, dat wij geven, opdat ons gegeven zal worden.i:Maar het principe Jtón het geheele leven isirdatzelfde, alleen in omgekeerden vorm: wij krijgen, opdat wij zullen geven. Zóó gemakkelijk is het. Hè, ik wou dat ik maar iets te drinken had!" Deze plotselinge overgang zou misschien de meeste menschen verbaasd hebben, maar Marcellus was er aan gewend, door zijn vader en diens kring van bekenden, en hij ging wijn halert/ !<»1ft hem des te gemakkelijker gelukte, pmdat men op zulk een geval voorbereid was. Toen hij er mee bij Rufus kwam en Rufus gedronken had! (pi slurpte hem; naar binnen als een paard), zei Marcellus: „Als ik je vertel dat ikgfcijna gek van jaloerschheid ben geweest!" Rufus veegde met den rug van zlijnt? hand het vocht van zijn baard: „Dan antwoord ik, dat je datrfteker eerlijk verdiend hebt. Ik twijfel er niet aan, of je hebt je ingelaten metrhonderd dingen waar je niet graag openlijk meeVoor den dag zou komen. Goed — dat is voldoende. De jaloerschheid heeft dit merkwaardige, dat ze bijna altijd eng verweven is met die andere ziekte — die wij! leugen noemen. En — let eens op, hoe lager een ding staat, hóe sterker healfcjch voortplanj^^tjpj^r honden, leugen. En hoe edeler het is, hoe meer het op zichzelf berust. Er zijn weinig waarheden — ja, misschien slechts één, als wij haar konden vinden;nÉoaar er zjttfc,'millioenen leugens, die alle hun leven lang om de waarheidoheendraaisï welke zij vreej^je&waardoor zij; aangetrokken worden* -Bij Jupiter! wat heb ik een dorst!" Toen raj'jwederom aamJsïjn groot^frf dorst tegemoetgekomen was, eindigde hij met deze woorden:- „Ik herinner mij^een geval yan! iemand, die dfe/liinnaar was van de vrouw van een man, wiens gastvrijheklohijadien avond genoot, ^opals reeds zoo vaak te voren. De gastheer werd vroolijk door den wijn en maakte zijn "frouw het hof — ontegenzeglijJIsi eenigszins uitbundig. Er is geen reden em op nadere < bijzonderheden in te gaan. Wij lachten allen. Allen, behalve de roinrtaar. Ik lette op hem — omdat het mijn belangstelling hèeft waarnemingen te doen, en ik was op de hoogte van den stand van zaken.^iij zag wit — niet bleek, maar volkomen wit. Zelféjidegene die niets wist kon op hetgeticht van den man de kwellingen lezen djte fhij leed. Het was couplet na couplet Ovidius1 elegie van den jaloerschen minnaar, voor open doek. Toen de gastheer ten slotte opstond^ J^nölvrouw opnam en haar onder een -wiMjgejubel de kamer uitdroeg. .. het was grof; maar wij Romeinen zijn nu eenmaal niet artders:,.. wankelde hij f% het geheel geen. PaiHbij den vijfden beker probeerde het bewustzijn voorzieh«g; weer te keeren .. . en IttK- eerste WK*'hij zag was het beéklfevan den zalig dronken met zijn VrOWT op^jsrijn armen. Of b/fOvidius' elegie kende? Hij zou haarinltijn slaap fiftttften opzeggen. En jateefschheid noemde Rüfus een moreel defect. 3*s> H De hand die hij op'zijn rug hield werd vertrouwelijk gedrukt; h^keek om'ïfe'zag dat Elina achter hem stond. Verwonderd keek ziPhem aan en zei: - „Waar^nj&^töch, mipfJVriend! Och -ëlsWat een ernstig en pteehtig geziöhtl Sta je op een gedicht te broeden?'* . . ■ ' Marcellus gtenfechte bitter: „Ja — ik sta op een gedicht te broeden!" Wie ©rdvwflW P M-.&vii Aan de damestafel de vijfarieiéjefe — die allen gescheiden wwen of weduwe — benevens Arnuphis' vrouw Alis; nog een vtbtwr van een priester en Pomona, in wie men volgens Rufus^ «pW Kraak ontdekkingsreizen kon maken. (V J . Onder de heeren zag meèden eeregast Arnuphis, die nog zal- vender was dan gewoonlijk>ibii de gedachte aan^*ijftj uitzending als zendeling en veldprediker. Bovendien was er de theplogj§fjkft' schilder Pabek, die>#fe een gepopuladseerden Boeddha leek en met veel extra-kussens bijgewerkt was om rechtop te kunnen zjtten. Verderfde advocaat Trochykjf, die eigenlijk Caec^j^ Jacundus heette, en Papirius, die laat kyf%P* maar zijn plaats met waardigheid bekleedde, toen hij eindelijk kwam. Voorts was er i «sopperbtbjtotbesaris van den Vredesjtempel en een tandelooze oude dokter, Paetus, die agent was van den wereldberoemdÉÉi'profeet Alexander van Abonoteichos. Bij het ifl|fi brekennvan de pest had deze Alexander het volgende orakel over de geheele wereld verkondigd: train „Pfaod»t*jfc de nooit geknipte, verjaagt den nevel der ziektel". iQostrpkip^ .SJÜH#ers was als bezweringsformule verkocht, en men kon het bbven ontelbare deuren vinden staan. Behalve dat Paetus orakels verkocht, wist hij ze ook aan partijkeren te bezorgen, en bij feesleü^;gelegenheden orakelde hijzelf op zijn eigen houtje. Marcellus lag tusschen Rufus en den bibliothecaris in, zoo, dat hij het hdofd van den laatste vóór zich had. Als hkpiej aan,het algemeenegésprek deel behoefde te nemen, dacht hij er over na, hoeveel Rufus wist en hoeveel men in het algemeen wist. Hij vermoedde dat de dokter met zijn beschrijving van de scène uit OvidjBS. op hèm gedoeld had; hij wfesde ook dat dat verhaal nog bij anderejÉlbekend was, ea bij voelde zich eenigsaj&s — om met Juvenalis te spreken — als een buit voor de paarden; — of om een jargon van een anderen tijd te gebfijiken: alsof hij allen vasten grond onder Rijn voetflUjyerloren had. Dit gevoel zou aanmerkèfljk duidelijker geworden zijn, als hij door de zes verdiepingen van het huis heen tot?.-in een dakkamertje had kunnen kijken, waar de duivenhandelaar Duizendschoon met kleererblft al op een haveloos bed met zjchielf lag te praten: rtJftrWOelt je zoo zeker, Elina en Mawjejlus!" zei hij, fëjwijl het om hem heen schemerdonker was. „En zoo gewichtig!. .. gruwelijk gewichtig ü ... Maar wacht maar eens, totdat ik weet wat ik doen zal!" En hij spuwde naar de lage zoldering, die er de sporen van droeg, dat deze sport reeds eerder beoefeddwas. Hijdreigde: „Ik geef mijn oogen den kf>jftAdat doe ik!" Maar daar de natuur en MaïfeenW argwaan op die-wijze een geschikt voedsel werd onthouden, beslootëi<|ud|PW& niet door kleine wolken te latenverduisteren.' In1 wat hij in een pessimistisch oogenl>6ki geneigd geweest was op te vatten als een drukfendbifÈemming,. die men zegt dat aan groote onlfeilen voorafgaat, dat werd weggespoeld doodden waterval van gela^h^iaie volgde op Rute^ aanmaning zich een sttfiÉg' geluk van den tweeden rang te ve^ehaffen ... en allen wendden al«S$olgens afsptaatedeé'blik naar Pón^aifl(pfej intermezzo speelde zich afcwWiddèllijk na de inleiding tot dërtl maaltijd, die — volgens de gewoonte van voorname Egyptenaren — hierin bestond, dat de dienaren een houten doodenbeekj ip. een anderhalf el lange lijkkist binnendroegen. Aan elk valide gasten werd dit beeld vertoond met de opwekkende woorden: „Drink en wees goedsmoeds; want wanneer je eenmaal dood bent, gaat het k als dezen!" Maar de.ib4iet bezit bleekgjenaiJn-Van een stompzinnige encyclopedische kennis — die ten allen tijde nagWtreefd is — kwam men veel sneller doori'idf^proces heen dan gewoonlijk. Zijn kennis van wat er aan kenitis bestond en van wat de tendentie daarin was, kende geen gremzen^^Oor\ zoover $|8ri het kon begrijpen was' hij eenTÉartotheek-op-twee* beenen, gevuld met stapels namen, jaartallen, klinkende gezegden, toespelingen ren* Vergelijkingen. De een of^ander sprak 'bij* voorbeeld in het voorbijgaan over Augustus! verblijf in Tarraco; — wip;» was hij eFP$Crinag$raiè van Mytikjne — mijne heeren! — wie denkt er nu nog aan Crinagoras! Zoo zwak is de roem, zoo kort is de tijd dat erwiemands dood nog op»er hem gesproken wordt, zóó ellendig is het met het geheugen van het volk gesteldtttiAlsof er%èhige reden'voor het volk bestond om de herinnering-aan een stoffig Grieksch dichter met zich mee te sleepenpfljj Was hijgoök gezant in Rome geweest...! Of wel men noemde toevaBig een datum... een datuntiin een willekeurig vwband . h bijvoorbeeld den eenentwintigstefji September. .. „Den eenentwintigsten September!" kon hij dan zeggen. tf&fo;—! dat is Virgilius' sterfdag. Wat een man! Wat heeft die'niet-fOf-'Mand kunnen brengen ts .'en dat in een vijftig jaar tijds. Hij was nog geen eenenvijftig; toen hij stierf. Ach ja .. A" ... waarna hif'dan een paar brokken begon aan te halen, die hij kende van de aanhalingen van andere^ om ten slotte te eindigen mét eenl^jpdflwizfatnigheden over Aemilius Macerfljf Strabo of den prifdvaife Nijlzand in hef^dir 672. Om wat meer stijl in hea amusement te brengen verzocht Elina hem ten slottarhet gezelschap h&genoegen te willen doenrwaa voor te lezemi^Panneer men den menschen vraagt om Beethovens sonate Opus 2 no. 1 (opgedragcni'Skan JoseprpJHaydA) te spelen of op hun handeffifcmgs den rand om hetbbiljart te loopen, zijn «ai velen die ziöh daaraan onttrekken, ofschoon niets gemakkelijldÈr is. 'Maar een verzoek om voairriteslezen doeomaii aan niemand tevergeefs, ofschoon weinig dingen moeilijker zijn. Paetus maakte geen uitzondering: Bovendien koos hij iets comisch, namelijk „De wijnfksch" van Crotinus. Wie „De wijnflesch" niet heeft hooren voorlezen door een kleinen, tandeloozén^mitti van negenerMèwStflk jaai7*T^^ vende zwaan, kon zelfs de geestelijkheid het niet meer uithouden. Het was iets tsfltengewoons. 'isiti,/! Jittuur was nu zoover gevorderd, dat de heeren naar de spaak tafels en de vloeibare verfrisschingen begonnen uit te kijken, De straat der Sandalenmakers 16 en men kandltt zeggen iiitfciAli^ Amup^ züm lafyet gezelschap verhoogde door met een zeer schelle stem een rgiafcehtenwisseling op touw te zettwovWWi ryjouwelijke ryrfci j.. en nauwelijks had zij Sappho uitgespeeld, of een/Vaa dermeisjes^haalde den slag binnen met Caecilia Trebulfe,-jWaar* na teen ander a»er hooger troefde met Cerfnna en Propetltbislgeliefde, Hostiaa Om snel tot een hoogtepunt te komen, haalde. EBnar«ehrhBndelJgediild%)ivan Sulpicia, Galen^Bj gemalin,, ^ verzocht Pomona ecjetn paar uit voor te lezen- Marcellus-, wiens! eene pink .onvoorzien aaiEanaiteJiand gevangen wefd gehouden;,; — zij was achter hem komen staan —, gaf tö.e dat-men werkelijk ontdekkingsreiaen moestokfcmnen maken in deze koele vrouw met de ruwe handen. JïnonW- OJfeuui Zooals men weet, beeldetf Sulpicia's gedichten de vreugden van een gelukkig huwelijk uit/'tzomJer eenigen omschrijvenden omhaal. Pomonai faöadtHvoor met een. onderstroom .van warmtevr die zè juist tottblijde, geloofwaardige bekentenissen; maakte, en ■IIM^jahet bundelde dichtsloeg, deed Rufus iets waartoeinietl één op de honderd matsten den moed zou hebben;geh«d:*lli ging naar haar toe en köSleihaar. op een; van'die handen, die rood eri ruw waren, omdat hijgde dronkaard, maar m/tiStö dom varbfowr leveafc*- het geH wods?teh> m -het huishoudej»! opdronk. Onder het lawaai van dej&jvabbetu^ingetii veendde Marcellus zich tot Elina. Zij glimlachte hemid^ en zei halffluisterend: ifieVifcatóe geluk van den;|v«»denorangl" Maar Pabek wischte , openlijk de tranen van 3sBjn joviale ;Boeddhagezicht en glimlachte de ongelukkige Pomona 't^ die-deze huldebetooning allerminst verwacht had. Erlssheen op dezen gelukkigen avond eenaitrfendelijke ster boven dit-huis; te staan. Toen werd de artillerie der speeltafels in steltóng gebi&ch# onmiddalajk gevolgd door d*-#ïfendance met ,het .ambulante warmwater-reservoir en de vochten die onaf scheidelijk verbonden schenen -teshijlfeflnet het spelen om geld,! Oppervlakkig geaam,^s^ alemlorrwro/meenen dat het-er in dieüOmstandigheden mhijzondeiW«Bte op aan lqpl«adbet-hoofd helder te houden;- dat het, uit een oogpunt van sport btzienr/ consecJjenfceE(ge« weeat B^aijh£ato*nn«esterstuk getroffen moeten zijn; maar het was niet de artistieke kant er van die zijn aandacht gevangen had. Zonder dat hij het wilde, zochtèh Dij» oogen Nigidius, den zorgëteozen, zijn gedachtenUtet aftobbenden koopman. Nig' lachte juist op dat oogenblik uitbundig naar aanleiding van een zeer merkwaardigen worp, waatfbij een stapel #fcjd van deri 'ëerwfj kaanV -van defclfel naar den anderen vefth»isdef^Er was geen reden WA3TO«nrf>^jk geldende glimlach wasL Alles hier was zoo, waanzirmiarbelacheü^ en het zweet parelde Marcellus-op het voorhóoafcidfif dacht er over, al deze vroolijkheid te verfefceOt} — zich «til terug te trekkfft;— den nacht,ip,r^^ri:de,p^%tk|JtA ren knarsten eaT piepten en hun macabere melodieën rammeldm^thr missahiejfcipaar den een ol:anck^^rbar. iy^ar (meisjes waren. Waarom moest hij de eenige zijn die zich,,niet !y$rmaakte. Én zich vermaken, dat deed hij in elk geval niet. n^rtBV .Q^djus — jiUaoogenaamde ,, Altmeifcter^van! de üdjd^ornst! Welk een helsche-kwalen moet jij geleden hebben, voordat je die vervloekte elegie kon schrijyajleg ^feqay^D^rfftfi^a * Elina stond vóór hem, rank en lenig. Haar wangen met de ongeJükzalige kuiltjes er in gloeide»-fVan opwinjhng. Zij'zei jongedul13bï „Waar blijf je *06M*fl»jfc vriend? We missen '^ilvoerigneidi. Maar ik wil — ik wil vanavond geen scènes hebbend Daarom hoef jij ook niets te zeggen. Je bent? toch onrechtvaardig en ziet dingen ... omdat je ze wil zien!: [dj.die niemand anders ziet en die ook niet bestaan ... JaloBTsfcbheid.^sdbtWJJÈtn het meest dwaze dat er bestaat Zoekt spiedend, ongelukkig en in hét VQÖjfobewustzijn varfoihaar eigen minderwaardigheid naar vlekken bij dengene dien een tegengestelde drang eiÉfst al te vlekkeloos heeft voorgestelde!.; Je benttMÉfezoö ver gekomen, dat je Nigidius flfiH? meer in een blijde stemming kan zien, zonder dwaze gedachten te koesteren over den mogelijken oorsprong van die vreugde .. ;!£^iö''B!j3 ^bÉBKnSulpida's gedicht. Dat is kort en bondig en wijftim j „Het is een onmogelijk gedichfc&Er is nog nooit «efferWIOuw geweest en er zal er nooit)«envzijn, die een gedicht kan maken. Dat moest jij doch beter weten dan de meesten ... Het zpBrïlB een mooi gestaan worden, als Nigó ajtijd mopperde . .. hiSVffr beste Marcellus ... laat ons nu verstandig zijn, dan zal ik je morgerweeo^biriefjejsttBTOstn^&jBeggen waai* we elkaar kunnen! ontmoeten en ons hart uit;lojrmentfstorten. Je zalfcwe^jinzien hoe onbillijk je alles beoordeeld hstófilf ^ Marcellus rglimlaehte tegen wil en dank en zebtwAlle leugenverhalen beginnen ongeveer zoo: Ik maakte eenaneen reis naar Thessatobom een zaaki^stldt^peinde te breogtrd, die ik i van mijn vader had overgenomen syrtiiSlKto „ons hart uitstórteh"/ eindigt het met vSaitf ïteóïtellen hoe^'ojïrechtvaardi& tëiibillijk, onuitstaanbaar ik ben. Het is een soort van tegen-vüttfidatjjefCflitsteekt; maajnprettig towjfeniet!" i Zij zuchtte: „Ik staiitusSchert dfeabond en den woïhin. Denk je soms dat dat prettig is? Bovendien is Nig' niet half zoo vrooIijk als hij ajktphiaar iedere haan staat nu eenmaal ffcïgop zijn eigen mestvaalt." '••''•brrsgibfurBa Zij keek voorzichtig om zich heen, sloeg toen haar armen ern zijn hals en zefs!/,Nu ga ik naar de heeren, en jij gaat naar binnen naar de dames. Als ik kom, lees je een paar van je gedichr ten voor — en dan is het weldra tiJÖ «m?*p te breken. Maar morgen hoor je van me. WeêS iW'lief !?*^ -dia* Twee blanke armen vörrl den hals van een verliefd"man, dat is een wapen dat in den groftil h^tbteflijkef is dsrfieeft hinde-daag1 of wolfskuiléh: Marcellus was „hef".' Elina kwam met'difeh bundel vtó'ÏIJftgèdicn^^ aaftófugfcjn die bij ErösHri*$tegeven wiwJ Het was een uitgave voor bibliophilen op purperen perkafflent met "goudén en zilvCrërt'èèhVift en geschilderde rtltóversierinrgen, Ew M^TCefluHÉÉwèrfh^Zijri stem was diep en gedempt, en wat z^-g8ziblït*en zijn geheele fipaS betréferwasriS^eltt^a^geft wordercifWaarin de! vrouwen nog meer behagen} schepten dan toen 'hiJ^rhet'Marsvékl-Sd^in een hyaefetbküwen mantel gehuld, en er nieisjesharten twe-de gelakte hoeven vannfc^ft JiiïlpA^lê^ '^^hvAÏ^r^ie■ de neiging had om al wat er in eft^rérd iiwbfeët' tètnde Egyptische gemeente behoorde af te keuren; >nafri mht warmte aan hflt-enthousiasmeadeafea 'obIË ^anSg Toen men Opbrak, grauwde de eerste schemering aan den hemel, cwb'^ ÏÜaScellus haó^- dat maakte hij bij 'Échzelf uiï^dieniavond niet minder dan twee goed bedoeKfe kleine preekejej^aenb-, vangst genomen; ^j*'ien van Rufusbdfe>|)ièm, onomwonden» fen duiaêÜjk; gebrek aan eerlükhalö^erweten had; i -^W&sii* Elina, die hem, nog duiddHjkei^'#m»echtvaarBijpen ionbillijk had genoemd.- Hijasjou er nög eeri4a%en^K3^ijtti7»)!egf naamhaaa hoordésMantellos voetstappen atditertaich die hem bekend -«*ad kwionein/ ert toen "IÉfvzich omkeerde om te !*»- hlen^ènstaarideizijJeikaalPtó de afgeloopert-JÊrtlHeel nadfefiJWaren gekoment^'dich aan het gezag va» %Éjrt*3iiader te ontwringen. DaarvcOT^wffridatiabte-vael als eénflh#«taafflde twottcniet breede kruin i< Ma tegehï-Ii „Eerlijk gezegd, niet bijzonder!" antwoordde Papirius. ; nfiQ, „Hij is ten minste niet veel beter dan het gemiddelde van wat er tegenwoordig geschreven wordt." !n.t nao'b >Ir #ab-s Eerf rochelend gehoest onderbrak hem en gaf Marcellus gelegenheid om te zeggen: ïjrtlfeiiorf n „Houd je in het algemeen van gedichten, vadewïrfo' Papirius antwoordde met een waardigerrl «HBSthsdie ongewoon was bij hem: ,f,Dat is eehnkistige vraag, vooral wantfttóf ze gestekt wordt door'|èti^ die mijiaboveel jabfanidang hebt kunnen gadeslaan; maar als je dat zelf niet gezien hebt, kan ik je wel zeggen dat ik niet tot de vijfhonderd behoor -ifcAte er in eiken tfijd-zijn — dtósio^afejifcime zoo eias mag uitdrukken... de dichtkunst scheppen ... die beheerschtheid genoeg hebben en voldoendeneerbiéd Voor de lomdtionshet maken vaniiiieJafenriiJb te lateraiïjtiBegrijp je: eénsfin de honderd jaap izertden de goden ons een rnanrdifi/eenige grepen doet in de. snaren der woordenb We kunnen dien een dichter noemen. Maar hel zou juister zijn hem een god te noemen... natuurlijk. Maar wij -— wij arme vijfhonderd... wij z^rt» de klankbodem. Zonder ons wordithev gewrbmuziek — alleen: komen er dan eenige gebrekkige en onsamenhangende tklanken voor denidag^Je begrijpt me toch — bèjL.. Denk je dat fijieen god bent?" rtcPffl Deze laatsterjBoórden wérden een benauwd geflutstefe-ieB^Hf werden gevolgd door eerönfe^ftaiboeBtaanval.rfcleit onverwwbn te van deze vraag overschaduwde bijna het onaangename er van, en Marcellus!antwoordde langzaam en afwerend: „Ik heb alleen maar *en poging gedaan. Overigens hebbeiï' Gett lius en Apulejus zich er gunstig over uitgelaten.***: «fis" ,/BüÉi'Oaar vette borgen>-ÜrJderdaad!" proêsttt'JfeB&wèq-t „En ook hier vanavond vonden ze nogal bijval!" „Je bent ziekelijk bescheiden, fifl|n jongen! Nee — de kippetjes aBflJèn:gewoonweg op het punt teartenven van verrukking. . . Qmsergelijkeli^ tk ken ze ... Bij¬ val! Alsof bijval niet de zekerste echo van talentloosheid is. Alsof bijval iets anders beteekent dan dat *a&iu een geliefkoosde les nog eens gehoord hebben. En dan... (hij hoestte hevig en hapte naar adem) aondan — dan -+Ajfber ook nog dit te bedenken, dat ze morgen een ander bijval betoonen en overrnojfgetj. een derde. Er is niets goedkooper dan bijvab Nee -nrwibje V&k goeds hebben, verschaf'jSrdaineën behoorHjtejverzameling afkammingen. Daarin}szStoaltijd de iipodige geestelijke i;braad-i sterf qo. raar! 8itfozooM,> heet klein beetje .stof om je af te koelen." „Dan kan ik heel gèschikt'nu dadelijk beginnen metsheverzameling aan te leggeaJl' merkteiMafceHusisarcastisoh op. „Maar wat wil je dat ik doen zal óm... ja, om de'eerieigod, zooak jij zegt, te worden?" Papirius veranderde niet van houding: .^fJlagnsawat moet een kameel doen om een leeuw te worde?n?iEen .masker aantrekken ll*?$fWpedelijk, en zijn» hoej/en tot klauwen vijlen ... In ernst gezegd, mij»tongen — wij hebben in den loop derCj^BFiaièifcig met elkaar te maken gek^dsraeyisinietiheel veel aan je opgevoecai^te eigenlijk hebben wij alle» «van tijd tot tijd deartoon daartoe eens aangeslagen. Ieder heeft immers toch de verantwoording voor hefaljhei. . en als we over gedichte&bSpreken . -.-rl,riji%, Papirius kon niet zoo gauw •aeWèr, hij zocht;(pakt? zijn woorden. MaBCelkrst'herinnerde zich rueeldat hij hem ooit zooveel moeite had zien doenióm zich iuflJfcedrukken. Het was duidelijk,dat er hem veel aan gelegèrt was zijn bedoeling in een goeden vorm te gieten. Ed zelfs toen aan z^'gezicht rte zieanwas dat hij zijn gedachten nu geordend had, kwamen de zinnen schoorvoetend voor den dag. Papirius ging'voort: „Men is soms geneigd te vergeten dat éKfOveral gedicht wordt... in beton ... in staal t ■. incbazalt... in de duizenden stoffen waarmee wjj onze zielen aan de stkj(f-!z6eken te bindend Maar één gedicht moet een ieder van ons kforfivei$jii£»f en wij moeten dat doen van het moe$jkBl*^eihanteeVe«;m^ aarde: otiSiffi&Qfi/weerbarstige hart...!" Was dit PapkiyS? MarcelhiS^laiS^de-en kon h^bijtéboiet gelooven, en mjittvader maakte het hem niet gemakkelijker, toen hij voortging: ïjêbhet doel en de itédoeling vaw»ae4^en?^daicellus,... waarmee een dichter zich meer dan^^wcbfeeis bezig moet houden^-zr^b leven lang .. . ik stel me voor dat de kracht die in/den verweerenden steen leeft... in den polsslagivan het bloed ... en den gelach ^van de kleine kindér«ftbeens als' een lachendje bevestiging antwoord zal geven aan het hart datizijn'rttp& *en einde heeft1gebouwd?.WW ik denk data^cldesformule1 hteb eerder zullen vinden." \Wtt ■ „Bedoel je dat ik geen gedichten schrijven moest9"•- ■ „Ik bedoel •— gelijk de Joden*-- dat bij die den gordel aangespt, zich niet moet prijzen als degene die hem afdoet!" „Maar ik — watwll je daflfë doen zal5"tcri33i9v Yjfrfakatn'Marcellus•«ióorralsof hij iVoopiietféérst van zijn leven zijn ouden heeroom raad vroeg enalsofnzijH oude heer op het punt was oud te worden ... En als las hij Marcellus' gedachten, antwoordde PapWüspjtjisjt terwijl hij 'de stoep van zijn huis opging en aan de bel trok I ^Het' is mooi van je, mij daarnaar te vragen... o — die drommelsche podagra... ik zoo weieens willen weten of ze tijdens de republiek ook het pootje hadden!... Het gaat er toch niet om, in hoeverre je gedichten schrijft of niet. Als ik jou was, zou ik mij het leven in de armen werpen... het leven dat ligt te wachten, ver van ontspanningen en ontvangzalen. Je weet: het lachende, jammerende en schuimende leven ... iets neertrappen of zien neergetrapt te worden. Zorg er voor op een goeien dag aan den rand van een afgrond te ontwaken. En probeer dan je scherven bij elkaar te rapen en je gedicht te schrijven. Zoo gemakkelijk is het! Zoo vreeselijk moeilijk! En den bijval van de kippetjes, die zal je wel bereiken bij de goden, als wij vijfhonderd je gedicht in ons binnenste hebben opgenomen en het aan ons nart hebben gewarmd"qèn}$Ba;4n onze tranea> hebben doen glinsteren, ' r^nu. Jupj*tsjlbaovqo< aïfjbjjQvpo MV b>;<ïü Het zijn de kleine dingen die de groote mannen maken. Toen Marcellus in zijn slaapkamer gekomen was, deed hij pantoffels aan, haalde een deel Ovidius voor den dag en ging zitten om de fameuze elegie zorgvuldig door te nemen. Na haar tweemaal te hebben geleien, legde hij het boek weer op zijn plaats en zei het gedicht langzaam op. Het schrijnde niet noemenswaard meen l ;);d#ni- { „Hij die den gordel aangespt, prijze zich niet als degene die hem losmaakt!" zei hij tot zichzelf. En voordat hij naar bed ging, kronkelde de huisslang over den grond en legde zich opgerold op de kleine plek zon die door den spiegel aan den wand naar demvloer vóór de dwr-werd gelcaatstyBenibijzonder goed voorteeken! .'ildïpa In Marcellus' hoofd zoemde het als. een troep schallebijters in een kan met water. ; HOOFDSTUK XII Het is een geluk voor de paedagogen, dat de kinderlijke klei niet onder hun handen hard wordt, maar week en vochtigrblijft en zoo al niet belust bm zich in nieuwe vormen te laten kneden, dan toch gesdhikt daarvoor. Het was ook een geluk voor den zoon van den schoolmeester Paulus, die Paul heette gelijk zijn vader. Hij was van denzelfden leeftijd als Jon en had een buitengewoon pessimistischen kijk op al wat opvoeders en opvoedkunde heette. Als koekdeeg in de handen "van een kind, zoo was hij afhtereeöv.ölgens in alle figuren gekneed waarvoor de opvoedkundige leuzen van de laatste dertien jaar het modeïbhadden aangegeven — van de strengste tucht tot ongebreideldheid toe, of zooals hei in. Ar-> giletum heette: van klappen tot taartjes. Het;;VO©ilóopigeIpCOt duet: van dit alles was — niemand, die reden had er zich over te verbazen — een sluwe en slimme kleine huichelaar geworden, die, zoo dikwijls hij er de kans toe zag, van de samenkomsten in het bedehuis der Christenen (de oude Paulus was Galileër geworden^fwegbleef, maar aan defliefdesmalen en befiénberi castagnetten; In den aanvang liet hij dit alles over zijn kant gaan, in de hoop, datizachtmoedigheip^jdie alles overwintpooJöjhieirido proef zoWidtóorstaanisHet bleek, dafcijortgens als eenikfitzonderang/op den overigens voortreffelijkein regel moeste»', worden beschouwd, en het gevolg was, /ÜatiJra$*telkenÉ(iweef) tecuggreep naar de ouderwetsche manier., Cn^warmeervhibdat deed, raakte Paulus als buiten zichzelf/hij ranselde de zonden er uit, waarbij hij een taal gebruikte die voornamelijk bestondatitiwelbekende aanroepingen van in den steek gelaten, maar daarom nog niet vergeten goden. Ronduit gezegd:-hij vloekte. Later hadPaidas. dan berouwpétf-je,; zoover kwam* bij? dat hij den jongens omvèrgeving vroegirfin aeJgaVen hem die**-' met luiden-Jtem en mét welgemeende vermaningen. -En des Woensdags kort de gemeente in Rab Charana's bedehuis hem dan platkop den grond zien liggen te midden van de bitterste zelfaanklagers^jwabfetond zoo slecht bekend/ dat, schoolmeester Paulus') uitspraak er nietoheel veel af of bij kon doenr-tpen de jongen eens, in zijn-jtwaalfde jaar, zijfohekende en gevreesde aangezicht in het bedehuis verM toonde. Zonder nader onderzoek sprak men als zijn oordeelt uit; dat* welke reden hij Ook hebben kon om daar te .-komen, hèt zeker eén slechte reden moestaajn. En toen men, nadat de ongedoopten gevolg hadden gegeven aan het bèvsflom vóór de mysteriën heertTte gaan, een jong stekelvarken in de ruimte vóórin het hoofdschip vond, luisterde men, zonder ookjtariaar iets er van in twijfel te trekken, naar de klein» -bijzonderheden die deeschoolmeester in herinnering bracht van de vele moe^ijk-, heden welke hij met Jon gehad had, en hij meende Jon een duivelskind, dat in veelvuldige gevallen de directe oorzaak was geweest van "z-ijn, Paulus', terugval in de zonde. uan/iSi ErijPrjscilla verhief haar! sternrfettiZefaoi; „Hij is misschienmé^lduiyefejong dan wij weten!" Zij had haar kebnis van den kioskman-JSii den vogelhandelaar. Maar Caecilia, het jonge meisje wan het landgoed bij-den vijf- den mijlpaal op de Via Appia, had de kwestiè3"bij haar begin" punt tot stilstand gebracnt^dctaivop te staan en*tel kleine broer, en ik'**#niet hebben dat iemand hem eerifduivelsjong noerntf'^d 3li-t Twee dagen nnbet etentje bij Nigidius herinnerde deze geliefde1 kleine broer zich de belofte die hij aan Marcellus had gedaan, om hem het wonder te laten zien dat zelfs Sergius Felix boven*r aardsche geliefde te boven heette te gaan. Het was marktdag, en Jon had het, teiafcunen met Philetus, druk met het imontg vangst nemen van blinde mollen, waarmee de %béren aan kwamen zétten om zejÉÉrffcé-duilen tegen afdrijvingsmiddelëtïpjttfefii» ters of pillen tegeredfc koude koorts. Jon zettetaioiién tijd Paul aan het werk als eetsjsoort secretaris; hij leed namelijk aan het itjterfixe, dat»«ijn Grielpjfche kennis langzamerhand zulk een omvang thad aangenomen, dat hij het be^rBiéÉd^h^lBulke eleaieatoiife^aningen als zijn moedertaal aan de gewond menschen over te latenJiOd&W „Schrijfbiehs even een brief vbor me, nu je toch hier bent\" zei Jon tot zijn dié bij een lessenaar stond en boek hield over den ruilhandel metlnwfleh. „Je kan schrijven — laat eens zien — heb je het plankjeJjb-*- goed! Het is heel gewichfcjtf je moet;««hÜ}Vöncaartrhèm, aan Marcellus, je weet wel... dien zwarte, deftige, die in de Rivierbank aangesteld is. Je kan zetten: Jon aan ^arceöiÉÖ^Heb je dat? Goed. Verrdit:Ik bid voortdurend dat je gezond mag zijn, — ikzelf ben gezond .', /' Paul zette plechtig de letters, terwijHiiji?ijn'tong tusschen zijn tanden !klemde. /ïflbed. Laat nu edasrzien... ja: Als je baar wil zien over wie wij gesproken hebben ... legiöch die mollen niet op die stangen oogzalf (de boer verwijderde ze metl«eh verschrikten blik naar dewtjongen) ... gesproken hebben ... wacht ik op je bij den SandatenmaketHxpifmn.;. Apo&ob:*. goed!... Zöitddgii morgen bij het aanbreken van den dag." „Hij is toch niet van plan heilfcf'te worden*??* «weeg Paul wantrouwend. ,^H*digcn" en „goddeloofcHr", dat waren zijn liefste benamingen voor de geloofsgenooten van zijfcvader. Jon joeg die gedachte weer terug naar de duisternis waaruit ze kwamV^ifW'is een groot "ÜJbhter. Ju^^Élbedeïlitegt dat men eigenlijk memand anders noodig'had dan hem enfforatius. Je zou je toch van Horatftis 'met kunnen voorstellen dat hij heilig werd! Nou — hoe ver waren we...r Zondagmorgen. Jawel. Schrijfi"dBW?'»i,rder: Sr is natuurWjkfiiliets op toiAmtê zetten i ,4>omdat zij alleen de mystettëtt liefheeft... wachfceèftg even ... kan je dat eigenlijk zoo zeggen?" jï De secretaris vond de woordenkeus boven alle criiiekcyerheveri, hetgeen het gelukkige gevolg had, dat hij niets behoefde uit te wisschen, en Jon dicteerde verder: „de mysteriën liefheeft... Goed. Schrijf dan verde»r*df^eztaH mm mij, die haar, ^üekdnen broer ben . ., Dan eindigen we zoo: Maar slaap nu niet te lang... lang ... en als je niet kan komen, omdat'j^tiaar de bank moet il j^nmoet..., dak moet je het op dit plankje schrijven." -.. dtMJfihieft9£ Dus had de brief dezen vorm: a :.<;. „Jon aan Marcellus! Ik bid voortdurend dat je gezond mag ; i. zijn; — ikzelf ben gezond. Als je haar wil zien over wie / ' wib gesprokerd- hebben, wacht ik op jen bil den Sandalenmaker-Apollo Zondagmorgen bij het aanbreken van den dag. Er is natuurlijk niets op touw te zetten, omdat zij / alleen de mysteriën liefheeft; — afgezien van mij, die haar vriend en broer ben. Maar slaap nu niet te lang, en als je niet kan komen, omdat je naar de bank moet, dan moet je het op dit plankje schrijven." Hieronder zette de secretaris voor eigen rekening nog het volgende: „Paul — zoon van Plotina, de vrouw van den schoolmeester Paulus, heeft dit voor Jon geschrevieh^ ioaadat die het zelf te druk heeft." Terwijl hij het plankje verzegelde (met drie stevige zegels) verzocht Jon zijn slaaf Philetus den brief bij Papirius te gaan afgeven: ffe H ''itgntfi „Je moet toch naar de Statua Mamuri met pestmedicijnen!" zei hij. „Kan je dan niet tegelijk even naar de Alta Semita gaan met dit plankje." i Hfcfif Philettii,, glimlachte vroolijk, toen.hijs hoorde dat hij naar Papirius moest, waar hij in geen dertien jaar geweest was-J.'Een jaar daarvóór zou hij op zijn tanden geknarst hebben, als hij naar den man gezonden was die htm ijzeren banden om den hals gesmeed had.o : {id 9"ttB3rr jjQji hoe is het&si^ajÉlpikHeb je niet eens gezegd dat je den dikken ParjirJasihéatte?" Philetus schudde het hoofd: „Ja, vroeger. Nu beur ik hem dank- baar! Heel dankbaar! Als m^imifr geen ijzeren'ringen orri had gedaan en mij tiiet verkocht had . ^Hj'-j-— „Nou — dan is het goed!" viel Jon hem in de rede. Hij!|Wi8t?immers evengoed als de rest van de bewoners van het huis* dat Philetus, ,;een. klap tegen zijn-hoofd gehad had" (bsrf slovog agbblutóg Jarl nsagterf «ai-htftviaesa^d'aisbisv iaina^ib-nc<^ dteen»d3?{«w Een half.-jaar geleden was dat gebeurttiJSiada't hij- acht jaar lang zoatHuraruals een azijnbrouwer had-rendgeloopen^^arsdiij plotselinge aan het huilen geslagenj? welke toestand :éen weeld geduurd had. Men'Vermoedde datbhij. ziekr>was, .hétgeen hierdoor bevestigd werd, dat löj verscheidene dagen achtereen Jon verzocht' hem voor te lezen uit Plato's boek over dé ziel. Hèi bleek echter, dat Plato den slaaf niet gaf wat hftuocht. Philetus werd vochtiger en bochtiger. Ten stófte sloeg hij in het andere uiterste om en legde een onbeheerschteadrooriikheid, aio den dag. Plotseling kwam er geen eind aaadzijn hulpvaardigheid en bereidwilligheid om diensten te verrichten. En zoover- kwam het ten slotteji'dat de oude steensnijdër vol' bezorgdheid de zaak ter sprakeibracht op een morgen toen ^Philetus een Buitengewoon dwazen indruk maaldfcé. ,rt9aiïK „Te veel op!" vermoedde Rufus met'kennis van zaken, zonder zijd aandacht af te wenden van 'de sardines die hij vÓÉfi zIch opgehoopt had. ,-Jfeiij 'zegt zelf dat het is omdat hij in de mysteriën'van- dé Christenen is ingewijd!" bracht Maecius daartegenin. „Geloof je aan dat praatje?" vroeg Rufus aan een sardine dien hij juist den kop afbeet, w „Tegenwobrdig wèett je 'bijna niet meer wat je; gelooven moet of niet!" antwoordde Maecius hoofdschuddend uit naam van het dier, — waarna hij naar binnenging om zijn morgengebed térverrichten: Maar de vroolijkheid van Philetus had aangehouden — eenige aanvalletbavan zwaarmoedigheid in den allerlaatsten tijd niét meegerekend. En tegelijkertijd scheen zijn werkkracht verdübs beid te zijn. Hij veegde de binnenplaats aan in mindeitqtijd dan Rdrus-noodig had om even watoee gaan gebruiken in „De vier vochten". De zware steenen stampersisujaden rond in de zalfpotten, alsof het water was waar ze doorheen^doegen.; In ieik opkicht scheen hij een verandering ten goede te hebben ondergaan. De koeien van de apen mestte hij op de vastgestelde tijden uit, en werdiluj- naar de bibliotheek gezonden om Calpurnius Piso's sterrenbeeldengedichten te halen,? dan kWam hij niet suf reu* slaperig met Stella's „Duif" aandragen. En toeivhij naar Papirius op de Alta Semita werd gesbrurd, was hij na r^loop van andeirhalf uur terug met het plankje, dat achteloos met een enkel zegel gesloten was. Op den antwoordkant'ïtiB^d^ïnet MarcehW groote, keurige kantoorktters: „Zal Zondagmorgen ter plaatse zijn!" Marcellus was 's Zondagmorgens ter plaatse; maar in den tüsschentijd had hij een gesprek gehad met zi|ÖöUngever, boekhandelaar Eros — ten deele over zijn gedichten, die dertig skven bezig waren te vermenigvuldigen; ten deele — en niet het minst ■— over CaedttdnHj Eros bezat het hoogste huis van dd'-atraat, en op het dak daarvan had hij een tuin aangelegd — wel niet veel grootectdaé dat hij ^iadarffeide dichter het uit&ükt — bedekt kon worden döOr den vlëugel)van-een cicade, maar welk een tuin —! Reeds ^fc/ln het vroegstéaJJoorjaar, was hij een bloeiend en geurend afdicht —^feibeter gezegd: hij hing daar als een glanzend, flöëiend en blauwend! kussen, in zon ere -«kind omhooggehövehi Zelfs1 de boekteatdèkaélEros zag er in deze omgeving bijna ob(tVjtfefelg uit, zoo goedmoedig staken de piekbteait van de wilde bossen die zijn haar uitmaakten. En toch stond hij bekénd als een brommerig en bulderend heerschap, van wiens /ge* moed even Scherpe pieken uftstaken als van zijn hoofd. Als een vreemde aan Eros vroeg of i hij een Romein fwas>sahtovoordde hij vol verachting f^^Neen; — ik ben een Napolitaahil''' En dat zei rriji dfechetoa?^ twintig jaar gezien had. Het ging Marcellus niet veel beter, toen hij de opmefWÉg jrtawkteatlat Rome er feestelijkiditzag in het mooie weer. „Ach — dan moest jfe Mapels eenfczien!" zei Eros. „Rome is erger dan een opgedroogde koéienhoop op een weg, buiten. Ik «ouawekensi willen weten, of er in de heele wereld ook WÖ raeestentijds op het landgoed bijrde»-vijfden mijlpaaitarlietzijn bbekhouderifrïw-Hg. Eennbalstaaigekereijrdj* natuurlijkMöok te gierig was onsftp txouwen. «N^ür^'ifijfi.eindje was er dan ook naar. Zijn lijk werd door de straten getrokken mét eerï aiïÉmoq»denfhals." ■ vévt vtiXhotikM „Hij isi9#**tnoedelijk gebaritypisch vertegenwoordiger van de Ümilie?" ><5f*3 '■'taBwbrwn ^^ttimr^-shirAi Van dat type weetameö de:laatsfedltweehon«Öd- jaar niets meer. Op het oogenbHk-ii&inden ze zicht wé he*Bn«We eind van de s^lplaats/'Snlrl.- i^lgot torttsssd feö-iH Marcellus begreep hem nk*^,lb8^gjS6E iffcrj rrrï brd hsv tprin een kenhfe van mé/*dltóWfe-taak heeft onderhands joHdety zoekingen te doen lifeW^flSrrb^aBtingwezen (èjgljltiesche aanduiding voor de Giaaosa), ,weet ik dat het vermogen van de famihestólhe* dogenblik aan het vejwinderen Ss^Hefceensrg* slacht vergaart —het aB^k^MÖWreidt: Dat is wat mijn vriend Rufus«de wet van het «Jtenwicht der dingen noemt. Rufus zelf verè*l^8któooplet4ijn zwakke krachtens©*-grootendeels; in den muil van de herbergienarrlDe schellingen van-jdj&fCaecilii "^♦*^iifsun^^aiaar bedelaars!, r^ofe*e«ne»d allerlei ander tuig " | .^??'-Md faav^te! gujlyrisM jj 3 tm „Van uiterlijk... ja, ze koopt ihier bij mtysBijzohcteren smaak "... ik bedoel: bijzonder slecfen smaak. Ht eteurdehiar-Ovidius — praciMuj&gavai^q^^ Kreeg hem ongeopend terug-met :*rMtfnib^eVnF«^ en uitvoerigo-srarklaring om welkeure? dewen>izi}rhem ongescrrifcé'vond... voor pakpapier! De;jeugd ftjlfcpstandig.? > t^ï^jrgW* >■ -' ; < „Zoo staat ze bij Sfcturnus ingeschreven, ja — maffloienkelen noemem'Baar spottend de heilige Caecitó Jl mt lij^mMiding vabi^^ebllH,dfc!*ieer profaamsajrt-. -as-Nee lawstf «Örus! Ik heb meer dan eensatègen je vader gezegd dat we er filij otómigWliijn, dat er nog v^-JbfSvrrmórt>^éokt worden. Mannen metiëerbied voedde overheid en datgene wat onsivan de vadefèn is overgeleverd. Het rijk staat en vald daarmee. Als jij nu ook maar de wet in zooverfejiWilde volgen, dat je een familie stichtte. Het is pijnlijk, de goddeloozen zich als ratten te moeten zien voortplanten, terwijkwrij andersb ■.. nu ja, öf wij verachten de voorschriften en trouwen niet, öf wij brengen het niet verder dan tot twee kinderen . . . die wij niet kunnen opvoeden... Let eens op, de doorsnee in een familie van tien kinderen staat altijd boven de doorsnee van em-familie van twee!" Marce^us luisterde niet naar de beschouwingen van den boekbandelaar op het gebied van de eugenetiefcdbÖJ was venböd van een gedachte aan een concreet individu van een concrete familie en zei: „Hoe zou je die ComebaGSttlla Attica beschrijven?" Eros ging hierop in met een glimlach, die zich! gereedmaakte zich in zijn eenen ooghoek vast te zetten: „Hoe ik haar zou beschrijven? ... Kleia^.. zoo klein, dat zij op een olijvenkist gaat staan, als zij in Rab Chanina's bedehuis het woord neemt. Overigens: beslist in haar optreden, lichtblond, ovaal gezicht, aaclrtadtrekker^Ggrijze oogeojozwak gewelfde oogleden, rechte neus, mond van middelgrootte, lippen van middelmatige dikte... wat zeg je er van! Kan je haar nu kennen?; Neen — maar zij heeft iets wat de meeste andefimqniet hebbenv namelijk, dat ze —*— als ik dat zoo mag zeggen eek een eigen liebtvafgeejt, Begrijp je?" r# Marcellus knikte bevestigend/ en de boekhandelaar ging voort: „Als ik een van mijn stenografen woordelijk liet opschrijven wat zij zegt en dat later vergeleek met hetgeen bijvoorbeeld mijn eigen vrouw of andere ! eenvoudige vrouwen voor den dag brengen, dan zou en fflaisschien geen noemenswaard verschil in zijn; maar als zij haar mond opendoet/ luisteren we allemaal vol verrukking. Als daarentegen mijn Lucretia van wal steekt, kan ze ternauwernood de keukenmeisjes er toe krijgen naar haar te luisteren. Ben ik duidelijk?" Marcellus knikte wederom bevestigend. Hetiivènschijnsel was niet nieuw voor hem/ maar ter wille van de volledigheid ging Eros er nog wat dieper op in. „Er zijn. wijsgeeren en bedehuis* predikanten die met oude, af gedraafde knollen van denkbeelden kunnen werken, zoodat ze jonge raspaarden lijken. En andere kunnen nieuwe en betrekkelijk verrassende dingen zeggen, terwijl de toehoorders zich zoo vervelen, dat je een gebalde vuist in hun keel zou kunnen steken. Precie9 hetzelfde op een andere manier." - rboi- MarcelldBt.kon een glimlach niet onderdrukken, toen hij bij De straat der Sandalenmakers 17 t\iA^'f^étyim\9Kd op den gedachtengang van den boekhandelaar vaststelde. Hetajargon was Argifetum — daar was hfVölkomen mee vertrouwd. Zelfs Grootje had er het noodige van. Maar de denkwijze was Alta SenütalqJpQo uQ^verigens kan je het allerbest inudfcmgen krifeen van den doktersjongen — Jon, je weet wel!" zei Eros totibeslmt. „Zoover ik begrijp, beschcraa***-} de CaejaUii als een familie die hij aangenomen heeft." Zooals reeds eerder opgemerkt: Marcellus was 's Zcakda^snKHV gens;óp de afgesproken plaats. Ofschoon hij er bijtijds; genoeg was, zat jon aan den voet van Apbllo met een afrukking van verwijtend lijden op zijn gekidbJ3Kibme€)véit dat Philetus ten-half uur lang op wacht had gestaan op den hoek van de Stiait waar Marcellus vandaan moest komen; — dat^™^ hij-hem in dejiytirte zag, naar hnis gerend was om JqhaMt zijn bed te porren; — ten gevolge w«brvan Jon liet nauwelijks zoover had kunnen brettgen, dat^hWar)» Weeren netjes aan had; — wie dattafi^tftfet wist zou allicht gedacht hebbent dat dejonj gen den geheelen nacht tusschen de voeten van het standbeeld had doorgebraató. : . :'l?*Jt«1 « Je heb* «a-Wfriet op me gewacht^ *roeg MarceJWs, verontschuldigend, ofschoon daar eigenlijk igewcredeniivete-was. Nou -rfirieyan belang!" antwoordde Jon op een toon die het verre van eenstafcasifciet die woorden. Eenigszins vriendelijker gestemd, voegde hMer aan toe: „Je bent toch met van plan Galileër te wordejtiïf ia *Kai: l*J& l^L Die vraag kan/ntis8cb«*4amea|k onbescheiden)dHken?9«anneer men op het-vresschil in leeftijdidv maar dat neemt me* weg dat Marcellus, voordat hij van hufe.ging, ZHdirérj^overtaigd had, dat zijn oogkleppen van dogmatisch ongeloof goed op hun plaats zaten, en hij antwoordde niet regebecht op detaraag: „Zou dat zoo erg zijn? Je zuster — of hoe noem je haar? behoort toch immersutot de Galileërs?" W „Rhod' noem ik haar. Of Rhodope JJ^oor een vrouw is dat wat anders. Vrouwen zwelgen altijclïp de myst^iiaJs^ ii&4rbkan je me zekér rWdföelpen en me zeggen hoeadcmé.gej dragen moet!" viel Marceöus hem in desfede, die de plaatsimet bijzonder geschikt,vbnd om een gesprek omtouw te zetten over de onbestendigheid van de vrouw in hetialgemeenj ma antwoordde beschermend: „Je moet precies doen zöoals ik . i en dan oppassen dat je niet om vader Hyacinth gaat lachen. Dat is btaitiais vader. Hij is eunuch efe hij vermaant ons en geeft de uitlegging van de prof eten in plaats van Rab Chanina. Ah mj sprrèekt, heftlhiJriaiJll"hoofd telkens met een ruk metgrij* kin omhoog, net alaa»en kip die drinkt. Vind je ook dat er niets zoo grappig israls een kip die drinkt?" Op deze luchthartige wijze voerde Jon de conversatie, totdat ze het voorportaal van het bedehuis binnentraden. Toen scheen deêjbngen plotseling geheel en al te veranderen, hij werd even zwijgzaam als hij eerst praatlustig geweèsferWas. Hij wa9>1iik komen thuidiartdeze omgeving en begaf zlch-regelredrtjnaar de fontein/ waar hij aotto voce .Itaarcellus te kennen-gaf dat hij moest doen zcoAsliÉt^jÉfihanden wasschen „opdaltelnen, als men bidt, onbesmette handen naar den Heer oéwoog kanlibeft fefli^ en om zich déobooze geesten van bJtfkjf te honden. Het waé'Wat omslaéhfigër dan de besprenkeling meOïiatte takken, waaraan Marcellus gewend was in de andere heiligdommen} maar nu-'JW Ze wisselden daar aan de fontein tweahrerér^af jjg Marcellus zag het aan deSllouding van hun vingers in het ^tét — en stonden hdn^ffaats weer af aan een man dieiépVteiaitó moeilijkheden verkeerenden hertog leek. — Pegasus heettevhij en tr^'wW^kbtÜder — en aan een zwerver. Delsé laatste khikté Marcelk* -vriendelijï<;toe, alsofÜiij hem herkende, en Marcelhis voelde zich hwbijzonder op zijn gemak bij de gedachte aan de kennissliiffdie'hij hier zou kunnewttrijgen. Het werd er niet beter op in de zaairtelf, waartoe ongedoopten des Zondags toegang hadden en waarvan er ook nu eenige aanwezig waren. De eerste die hem een van vreugde stralettden blik toewierp «l^tPsPhiletus; en (dö0r! zijn verweid' aangemoedigd v^gdènv fflftfzaam en kWnefnadschappelijk, drie knikken van drig'wfe ecSfe straatslijpers, wier levetl?tóhv2Óo geheel «ai al op straat plaëht ^'ite:2tóelen — bij voorkeur lagen of zaten ze op de vreedzWmes plekken in Argileéènt.— dairfSp op Marc«öue»1«è# indruk maaktSÉ van eekhorens in een kooi. Bij/tién sloot zicft verfegèfrifcfen slordig'.gekleede slavin aanjTWter uiterlijk duidelijk verried dat zij een lang leven als meid^alfeen>14 een groot^htrfc* houdérïitïthter zich had (Maricdlur*wlst dat hij-haar ergens ge•döüfrihad, maar waar?) En langzamerhand vaiten nog meer menschen moed: — een dame die elk oogenblikïyian haar leveh model'z^shebben kunnen staan voor een staanbeeld van de godin d* vruchtbaarheid en die, naar men zei, min van twee senatoren was geweest; — een klein mannetje met een haviksneus — die trommelslager van eenvéterienwichelaar was of geweest was, en — toen zij hun plaats onder de getrouwde man- nen ingenomèm hadden — een mijnheer die niet méér uitdrtuks king in zijn gezicht had éktlèttojdolfcenbol en di^dadelijld af^ft hart uitstortte bij Marcellus — die echten!«Heen • dit er van verstond, dat de vreemdeling „twii-i^-darven en een hond te eten gaf": MtW zat dus nu Marcellus, een man v«yd«tfcAjzonderewiakéeh dat een rekening hééft bij de »ju4»ehen5 Jerr eeprlruim crediet bij ïtinifkleermaker; *-A een man,rr*ogeiw"ien een ónachoone beweging of öen zweeterige hand voldoende was om zich vaftjeen mensch af te wenden.- Jferom hem heejtWleetecf»(iiÉ^Hnti familie van ntoittwen in goedkoope, gebleemde gewaden-rij» mannen;*an wie te duchten was dataaj-zich niet aan de wetten van fatsceftraduden houden en zelfs fhier in het heiligdom hun neus zouden riithalen. 11 u 1 fif kwam een dame naast MarcelHtS ri^eifef-JiZ^had een bal bergkristaViint-ihaar hand/iaraarmee ^JwoöweiU'fapmérs haar handen koel/hielden. H^' ajanbolische dierenafbeeldingen te bekijken; lam-, visdh, duivètt, .enziovoorts, dwcnéeds lang de krufeing-ttsH dfheh; engelen en amorinen op deniWBÜr van iheiabfidehuksverv vangen had(ïk«rHet3wa«efai»8Stileerde weergave»/ jiooals knappe schildersleerlmgenl zerkuimen maken; En töcfotrTWrtosnie^ri dierafbeeldingen, dat bijadengene d»èr naar keek een vermoeiden deed oprijzen, dat het kinderlijke -enaoog niet voltooide. n»i gestreefdl^frÉ«netaiaiai», dat aan, ietSiwtfrfijnds deed denken. Iravwasövooral een lèah'jÉargeen viaclbiö^ettinlttbeen naam zou kunnen geven, raftaftreen jutoiverseele vi*ébvi"^öalntfd»*nBfiS*e van ons een ,vi!aEch>aouden weergeven-/4galai«iiölwirhoeds er toe gezet werdei»y*uJfc tsiorndier te teekenen ... ongeveervirt?den 260 vorm van. een torpedo met een paar uitgeslagen waaiers^vöjtj boven en van beneden, een scherpe witte streep van voren naar achteren, en een voelhoorn aan de onderlip. „Dat isih^tatesken van den Verlosser!" :kJonk een stem naast Marcellus. Hij keerde zich om en zag het gezicht van zuster Petra, dat naj^rjeprfetoegewend was. Hij zag dat zij een zwarte, grijze snor had en loopende oogen, en hij knikte, ten teeken, dft^.hij haar;i,^staan had. „Jenfnoest den Vedèsser zoekejnlij ging zij voort, en er wateiets in haar roodgerande oogen dat sprak van een groote overgave aapteen idee. . (Verraad van vrouwen/ ijdof; te duur of te goedkoop!" bcasbl Jon, in gedachten verzonken, met groote duidelijkheid in het midden. Het was een bijbeltefaft dien hij atailden bibliothecaris van den Vredestempel ontleende en waar hij vast aan geloofde. Marcellus knikte opnieuw, en de oude diajiones glimlachte aanmoedigend, omdat zij het als bijval opnam. „Je houdt veel van kinderen!" stelde zij vast en wees met haar hoofd in !deqricÉ*mgIovan Jon. Mar!cellus< voelde een steelfedd een verren uithoek van zijn hart, waar hij de herinnering bewaard had aan. een vierpondsChen zuigeling met zwarte oogen, die de wereld in knipperden zonder te zien. „Ik kan kinderen niet uitstaan!" zei hij beleefd. Dit had ten gevolge, dat de oude vrouw hem verschrikt en ongeloovig aankeek en mompelend wegging, lid.fjbbov rr En toen stond naast hun bank het wonder welks volledige naam was Cornelia Stella Attica. -h aardbïtaiU (n3Ü3d „Zeg, Rhod?!" fluisterde Joh.; „Hier is hij ff': Euphemus, de oude deurwachter thuis op de Alta Semita, had de lastige gewoonte om zijni opvattingjder cürtgÊtt'in eigenaardig gedraaide zinnen te kennen te geven. Hij zei bij een of andere gelegenheid van dichters: „Het zijn menschen die de ziel der dingen voelen." En hij voegde er aan tpean,,Soms schrijven ze verzen!" Een vlieg is niet méér in haar schik op een dag als men honing uitslingert dan Euphemus was, als. hij) dergelijke kleineiaspitsvondigheden ten beste had gegeven. Heto^was een vermaak vocAtemdifc. merken hoe de toehoorders er aan voelden als een kat aan een harige rups. Het was een bijzonder vermaak/vodt! hem geweest, MardelluagaideotfoElaari; dno-ft.gelijk Bekend — aan het waandenkbeeld leed, dat bij verzen schrijven (konb'ivlaar eigenlijk vermaakte hij.zich hier tenrtfljarechte, want Marcellus was, méér dan de doorsnee, gevoelig voor alles wat leert;.— zelfs voor diereab «Reeds als jongen had hij die eigen1 schap gehad. Mij kon eenihond aanvoelen terzelfder tijd dat hij hem zag, en evenêtekoëtell en ezels deden honden het» aangenaam aan, maar varkens Ast Die deden hem, zonder uftzO*de hok waarin het woonde helde eenigszins, vaii den muui*itiöld»irichtmg van derp trog, ensgn hoek van het laagste deel van deainvloer gebruikte het dfefc keurig en geregeld^» retirade. Hkn de wijs gebracht door deze netheid, doorlde soï-vriendelijlbj oogenlurr de fysddnomische aafdrffkbköttdej (kinderen-denken altijd-dat varkens glimlachen), besloot |# het vaomgm honingstang te laten lappen. Da*3hej zich Öangeheeïe' stang toeeigende en een vinger van het kind beschadigde, kon een volwassen -mewschjfnaöorspeld nfcebben; mslacdat hethb^dien?fi»,de gelegenheid dat de jongen begon telguWgabwikmaakte om denHkwastvan een van zijnrsandalen op te eten, dat vernietigde mekféén slag het vermoeden, dat er uitteindermgen bestonden en nieUÉlte zwijnen, als soort gezien, onsympathiek wart9tti?y; ' ' Maar vooral menschen voeldectó aan — enkelöli(weliswaar als ruwe prikkmoïdeh en haéden, diezelfstandige iffln» lingen optraden met zeggingschap over hun eigen gebied — rfsvweggeloope«3dftderen. En middéndn hun beheerschtèongebreideldheidritoftcbadaar nu bet 'pnmcipe, dat bijna niet be- zwaard werd door gezicht, haar, schouders, handen —? alles wat bij een bundel functies een des te grootere kwelling lijkt, hoe grooter de schoonheid-van»wjjon4s; maar dat hier akihjf ware den groven zintuigen van den waarnemer toegeschoven werd. En het principe glimlachte* hera>toe — een van die glimlachen, die dengenevdie'JjfSWfflatvangst neerotlÜjiegekend worden als een onderscheiding, een hoogst begeerensWaardigedeiSSy idfltësHaar wijze van glimlachen stond zoo ver af van die van andere menschen. Het eerste oogenblik zwom haar glimlach tusschen haar lippen uit, verwijlde daar een oogenblik en trapte water en dook dan weer onder. Maar daar hij natuurlijk niet al te lang zondeniucht kon, dook hij weer op, — warm en guiten adem. En ook in haar oogen dook hij tegelijfeïftijd op en in haar vingers scheen hij te zijn. :i3qvk>q Zij hield haar linkerhand om Jons kin, terwijl zij met haar rechter- den jongen liefkoozend over het haar streek- Onder deze plechtige handeling en terwijl zij beurtelings haar blik omhooghief en neersloeg, zei zij acht of tien zinnen tot Marcellus ... '<#||fïjön oversham gespreken had, dat zij er zich op verheugde zijn gedichten te lezen en dat zij gelegenheid hoopte te hebben hem nader te leeren kennen. Een aantal van deze dingen had hjjfl;v- als man — moeten zeggen; maar zij scheen automatisch de algemeen gangbare regels op te heffen en gedroeg zich als een koningin die een onderdaan genade schenkt- En hij leek een begenadigd onderdaan. Plotseling, vóór Marcellus tijd had gehad om een-verstaanbaarcaatstoord te geven, schoof zich een vet manspersoon tusschen hen in, die Caecilia hartelijk kuste en haar meenam naar het altaar, waar hij haar in de maagdepr afdeeling achterliet, terwijl hijzelf zijn gang voortzette naar den stoel die bestemd was voor dengene die den dienst leidde. Het was een rnamartmimiddelbare grootte; als het ware slecht opgevuld was ltijjlijijp had bleeke hangwangen, oogen zonder uitdrukking/bwlstaande. boren en platvoeten. Toen hij, op zijn knieën ging liggen — of beter zakte — gebeurde dit met een geluid dat deed denken aan eeo kwak. „Jou arme ouwe stakkerd!" zei Jon. ":!*•)* Óe ontmoeting met Caecika, en*h1|rzo*diever alléén' geweesfezp roet Jöh, 'die' in de herberg -^rtfcjti eerste verblijf! in Rome — rondliep alsof ^*eflthuis waev»! ' ■ Marcellbs wasne* zieteniettvan bewust 'ietsqtoe* dezentwSe mannen geméén te hebben, en vooral Paetx«bV8«b^lrtP ifln gevoel een even vijandig ietsl«fer- een kachel waarslSKW rfsen geen brandstof-heèft.i*iij was die grappige oude mattrdie bet gezelschap verma&mtoMi dien avond toen Shte.ieetóest galbtSf eére van Arr^apbis' üitzmling als ^*ldpriester4ii2^n stem was {fcfcepVthét dien neusklank waarvan vaklieden, zeg#r£ dat hij te wijten is aan luiheid in de werkzaamheid van dedwig, terwijl!'anderen hem somtijds^meenen te moeten toeschrijveartate mfl^^ bedebuis van de Galileëte zïeh komen. Dat gaf hërri vermaak JÉÉanisnbegen, ebildat; deelde hij OSCi nitóè'rAls'Paetus geen personen van aanzien, die hijiroe^rrta»? kon noemen, ter beschikking ftadv dan braahthij het zwarelgsschut irt de gevechtslinie, datJjhiJ „alle -verstandige menschen noemde of de nog' zwaardere mortier: „alle weldenkende men- Alle weldenkende menschen zijn het eroover eena/rdat tegen de Christenen gedaan moet wordenlikkeihij met somberen gloed.' „Eindelijk eens ietendat afdoende is. Men kan de goedmoedigheid ook te ver drijven ...!" ftaafctabno^^'bgtbferrtödc Slappëlirfgén!" zei> Istacidius, de trouweiisis^vereeiidarirv^Maar dat mén belëven zou, jou/Marceilui^een bedehuw te zien binnengaan b.. dat zaljiik niet vergeten &tnmm vertellen! De oude man sloeg zich uit'ontembare vreugde over deze verrassing op bei zijn korte, dufme dijen. ' ' *» "1 *fMen moet vèeL beleven!" merkte de rechercheur op: „Voordat we het weten, zien we Marcellus als ^^^'^f^^ï^F „Och kOm!" zeiden Paetus en Marcellus zoo goed als tegelijk, ^aarha de pferjfeet-agent'^tich vertrouwelijk naar steg (laatste overboog en grinnikte: „Want er isntochsAans tóeb *eh kleine dame in het spel — hè?" Welke gèystig«Ialwal/Wleid werd door een por met eèn elleboog en'hem een hoestbui bezorgde die hem bijna had^doen stikken; en zelfbrfetetf*«B^fetacidius had een detective-glimlach voof het grapje over; maar ook niet méér.' Toert' hamerde hij met aten! sebrijfstiftje op de tafel en zei dreigend : ,)Nu moetatrde goddelbcn^zichin acht nemen. Voordat- wip Wderom devSa^maliën vièfen, zal heel de santekraam daar vermOrZèld zijn Iffrebuc „Nou — zou- datiH''twijfelde Marcellus; diejsfch herinnerde dat&j deze zelfde bedreigingen-re*dshij.iirdö!vroegere gelegenheden gehoord haa^ maar de rechercheutr streek ziefc over de linkerhand met het bekende gebaar hetwelk decreteerde dat Iets tere doode opgeschrewihiwas: „Ik wij er mijn hoofd op verpanden, dat ze, voor het jaar om is, verdelgd zijn als een , nest ratteni Wat denk jij er van, Paetuaiorn ©éidude theoloog' mompelde: „Mijn hoofd kaftje .erdbij krijgen, aisradat^eehige waarde heeft. Een tamelijk' ve^tóteifc Qllde bol! Negenenzeventig jaairEens-id-heaeen extrargoed hoofd geweest! dat de oogeflÏTTOn de meis|esl'aan het rollen brachteiMaar de gcddélöozenGY.iihafilfJ i. ze hebben De Vogel doodgemaakt mèt huhJ Vervloekingen . . . laten de Galileërs maar eens eenfesje krijgeh)'fftaar dan ook afdoendebizooals men dat noemt,.:zoodat weer niet dadefijkrWèér op af moeten." ;^5terJalk}'duivels de Christenen mogen kwellen^ die De Vogel behekst? hebben^ heithaalde Isfabidüis;: Behalve zijn ambtsbed deze man étórrtgrenzeloozen hartstócht j paarden . .. wedrennen. htt)Circtf9bn;WathH^ Marcelhisii,^j'bo©rt zekertotde zeegroenenisd j ^ja' .^tó^g ïfekërlf laai jiev t©egesprbkerieab,Waarom spoorden jullie den dader nietaoppK g: „We hebben hem>v»iJrtidatfji|! ja hoofd draait!" verzekerde de detective vol vertrouwen: „Het blijft natuurlijk onder ons, maar W8J hebben een paarbnieuwe sporen gevonden>/Nu nog maar eete-Jpaar dagen geduld ... eru da» al^Godi^rChVistenen genadig,%w gsavtoi Marcellus luisterde niet. Hij hoorde ook nauwelijks^dat) Paetus Jon riep en ham een aardige&dhnvinstgevende betrekking aanbood als helper en page bij net filiaal van den profeefeAlexander in den IsAs*tempel .-.t^&Etoinker of bk>ndha^?"iidachthij. ,[d $H Hij had het dén jongen kunnen vragen, maar die was zoo in beslag genomen doanrPaètus. En alles bij elkaar genomen . .. wat was bet dan anders dan een mooi/meisjes .bialsof er geen mooie aaeisjes genoeg iwiren. Alsof Eli^iri4fen9ïionderii<»0fc fel höetbwat mééraWaard was... en veel mooier ten; .détte ook. tri abiooH yjplabinb as ^pdnas abnimad nn's ncv bbdgtl Marcellus 1 ging alleen naar huis. Hij was niet tevreden, over iets dat, naar de verschijnselen te oordeelen, niet buiten hemzelf lag en dat dus vermoedelijk van binnen zat... liefde misschien . i /.ofschoon, onzin:... hij trachtte zich over te geven aan de verheugende gedachte, dat hij: Hiha/lwnettkoirt zou zien. En toen was het er tocrbnog... een dof ifiisnoegen over zijn algemeene gesteldheid. Nu kan eenri|Jefde — als het liefde is, die den aangetaste misnoegd maakt «aar zichzelf — niet van een zoo heel slechte hoedanigheid! ïttjri, en meterkan dan wel zonde!5 o^fBrdrijving zeggéWj dat hij den voet in den stijgbeugel Maar in den eersteh^fcuurzoeten toëstand van juiste erkenning, ondernam hlf,fe!tonder het sterk bewust taowillen, eeiit vluchtige boring in de lageffdj^ri liefdeservaringen, die-^fehlrteagzametr hand ifl Ift^ wadden afgezet. Hèteflsrèrd eeaijtècheologische arbeid, die begon met de zoowel plompe als verfijnde velh^Jfc ding tot Elina, die daarna een flikkerende rij van bijna vergeten; -vrouwen op zijn weg vond en eindigde met Ruth. Hm grootste gedeelte hiervan landde bij hem aamifc beschadigden toestand en in een schemer van onwerkelijkheid, en slechtftèjSn of een paar gebeurtenissen *H--ilfig wel van de meest onbeteekenende — stonden hem duidelijk voor den geest... zoo had hij eens in Carthago (in de Straa*4l»tiidÉi4^ildsmeden) een meisje van buitpngewoneASchoonheidJöntmoet, en toen zij hem toelachte, greep hij haar bij haar tunica om haar mee te nemen, maar toen hij met de hand die hij vrtj had fcjeki te voorschün haalde, om haar dat te geven, sloeg zij hem op zij tegen zijn hoofd, zoodat hij het geldliet vallen, en terwijl zij met de waardigheid van een Vestaalsohe maagcHhaar weg voortzette, stond hij alleen en werd nog bovendien door de voorbijganger^ ulw gelachen. Als Tiij zibh zulk een onbeteekenend «ets herinnerde; dan moest dat zijn, omdat het de eenige ooftfceg was, dien hij ooit van een vrouw gekregen had, enrhijbdacht nu: „Arm Rome! Dat een man naar Afrika moet gaan om een oorveeg op te loopeot%»"k Hij bleef stilstaan bij zijn kleine, heimelijke kindvrouwtje, de reine en moederlijk schoone NeferHti: — vrièriiafohd hem tegenbloeide Uit de diepte van de rij van nachten waarialëiÉ| hem strofe na strofenvWiden hartstocHtehjkèifc gevoelvolfea triomf van het Hooglied geleerd had. Heeióafaglelijk hoordevfcH zichzelf deze woonfctv steune^Jwaarmee de minnaar de liertah ligheid van zijn beminde aanbidt, en duidelijk hoorde hij, oirer de jaren heen, haar lachend gefluister: „FBj is als een lodderijndoos met mirre, die 's nachts tusschen mijn borsten Igfcfiten* atwdiiin ^nafoa iftrBfs, ■ is&i M| En toey jéj zoover gekomen was, verdween Ruths gloeiende aangezicht/en in de plaats daarvan verscheen dat van Caecilia. Het was ernstig en ÏVOTfvJfjridelijkheid — een eenigszins koele vriendelijkheid, die met weemoed verwant was, en(Tt£;zei geduldig: „Er staat geschreven'lv Zooals zij gezegd had, terwijl zij op een olijvenkist stond, in het bedehuis. Marcellus was vergeten wat het was dat er geschreven staat; maar hij besloot zich een gelegenheid te verschaffen om daar weer achter te komen. HOOFDSTUK XIII „Gelukkig de man die ongeluk heeft bij vrouwenl" Antiek pessimisme. Wanneer in Rome de eerste Maart in aantocht was, namen de gezichten der jongens een uitdrukking van verbeten lijden aan, en men zou er zich bezorgd in flmr hebben kunnen maken, als men de vreugdevolle oorzaak Van dit verschijnsel niet had gekend. Het was de voorbereiding tot den Moederdag. Gedurende de allerlaatste voorafgaande dagen vertoonden zich andere symptomen: — vingers, blouses en bepaalde gedeelten van de gezichten bleken versierd te zijn ffièftinkt van verschillende kleur, en niemand, die hun ér een sta-ftSje om gaf; —- «Jttegendeel — koekjes en aanmoedigingen vielen hun in ruime mate ten deel, — en toch mocht geen van hen gelooven dat de ouders er ook maar het minst van afwisttöpdat het gedicht aan moeder geboren moest worden en dat het de weeën daarvan waren die hun schaduw over de jeugdige gelaatstrekken wierpen. Jongens*zijn practisch gesproken altijd rechtschap#<*vWeliswaar kunnen zij zich somtijds dingen toeëigenen die'hun niet rechtmatig toekomen/terwijl zij eveneens dingen kunnen vertellen die onmogelijk gebeurd kunnen zijn, maar op de een of andere wijze zijn zij in staat, dat met een zuiver hart te doen. Bijna gééft" enkele jongen zal dan ook in staat'Stijn het gedicht aan moeder te stelen, al is de verleiding ook nog zoo groot. Het is eigenlijk altijd volkomen oorspronkelijk, evenals het onherroepeüjjtedtellinif met: „Laat mij gaan naar de einden van het aardrijk..." — even de vanouds Bekende ervaring: „OostWest, — thuis BeSt!'" in herinnering Brengt en eindigt met: „mijn eigen lieve moeder!" En de moeders storten dan ook opréchte tranend om en Bewaren het van het eene jaar op het andere, in de vaste overtuiging, dat hun kleine jongen-met. zijn warme hart te zijner tijd wel de groote, gestorven dichters — Virgilius, Horatius, CatiHlüs enz. zal overtreffen . . snÜ:-«lk geval in waardeering. Er waren twee redenen, waarom Jon tot de'üjtzonderingen behoorde wat rechtschapenheid op dit gebied betreffctt Uö^ eerste vloeide zijn dichtader tamelijk flauwtjes*/Q&_$tond eertigs>T zins f in verband,met het feit, dat hij liefst 'schreef zooals hij sprak -^Tiflnfihij sprak volstrekt niet metrisch. Ten tweede had hij een groot beschenrterjijn den kioskman, die, volkomen in tegenstelling met Jon, altijd gereed was om de lier tefStemmen. Verzen maken —[ fcilriloftsgedichten, begrafenisgedjjshten, gedichten bij aanneming -c (bij het aanleggen van de mannelijke toga), en gedichten bij hfgöaangaan en verbreken; vap een vprrf loving, ter gelegenheid^ afan/r het Kerstfeest of de feesten van- de handwerkslieden, was een bijzonder. onderdeel van; zijn zaak. Een vjjejfojtövattend onderdeel. En het gedicht aan moeder kostte Fabius tpiet rn^r moeite dan fSfeh in den nek te krabben. Hjj Merkfeiarde zich bereid er een te-maken dat ev^8>flang was als sfejweg van Rome naar Ostia. Om practi§$he redenep werden zij het er echter ten slotte over eens, dat hij er een zou leveren van twaalf achtregelige coupletten, aft; deze werden later door Jon middendoor geknipt, zoo, dat Paul de eerste zes coupletten kreeg voor zijn moeder, tejfwijl Jon de laatste zes kreeg voor Pomona.; Zoo toegerust, ging men den eersten Maart — den Moederdag tegemoet. De dag begoffct— of brak aan — heet het bij dergelijke feestelijke gelegenheden — op de beste wijze: dikk&iisht, toen het nog duister was. grauwe nevel een uur of anderhalf na het aanbreken van den dag, daarna een kwartier lang -siaervende nevelsluiers/ en eindelijk de zon, gloeiend van finspanning om zooveel mogelijk licht af te stralen;op. een paar legioenen van moeders die bereid waren de huldiging van hui zonen ino»W vangst te nemen, en evenzoovele vaders, die voor één ienkelen dag niet mee werden geteld <9jp«n tweeteoéidukamaal zooveel zonen, wier hart tot deh-iKan oom Phfëiftiet gaan?" vroeg hij, zijn voelhorens «tflts stekend. „Ik was jnlst'van plan me te gaan wasschen. Weéï'fS wel d#P$5-' 'gisteren gezegd hetfe dat ik me eens flink moest schrobben.?* 13 Pomona antwoordde niet. Zij was er in den loop débiteren aan gewend geraaktp dat Jon altijd!zijn best deed aan hét VerVaïlen van huiselflRë plichten te ontkomen. Eenige Minuten bleef Jon staan om naar een merkwaardigen klomp te kijken die op het dak van het apenhuis^chtbaar was. Hij was week en levend als brandend papier dat verkoolt. Het ,1pH«S?idie boven twee roestkkuJ rige muizen opgerdWi lag. Dan wiste» de voorbijgangers dat hier doctoren? wan het pestdoktersgildeiWtföndsit)! en de zaken breidden zich voortdurend uit — vooral,JJiadat Rufua deoontss dekking meende; te hebben gedaan, dat de pest menschen die vroeger of nog maar kort geleden loodvergiftigipg hadden gehad, zoo goed als l$Mfc vereeniging der lijkendragers zouden hebben gemaakt/Hij werkte-leerstellingen op het gebiedicyan de pathologie uiteen werkwijzen op therapeutisch gebied, die van grootsshe en barbaarsere genialiteit getuigden, enrzijn vakontwikkeling beschreef in den loop van enkele veelbewogen maanden een curve die hem weldra fehötteat zou hebben gesteld begaafdheden van de gewone soort als Hippocrates en Plato mfcvogelperspectief te beschouwen indien hij zich niet op den bovengenoemden Moederdag door den duivel er toe had laten verkddcen, een klein beetje practijk;Op zijn eigen houtje uit te oefenen. Dat werd een ongeluk dat lujÉbiet had -tetfinen voq**ien, maar het had tamelijk vèrstrekkesde gevolgen. De patiëne" dien hij onder behandelfog nam was niemand minder danjï&a. Dat meisje, dat hij een tijd lang verwaarloosd had, ten acbtef! had gesteld bij zijn ernstiger bezigheden, was — fë>oals dat meer gebeurt bij vrouwen — aangetrokken door de onverschilligheid die hifcbij hun toevallige j ontmoeongefbaOB straat of in de ontspanningsgelegenheden van het|istadskwartier aan den dag legde. Met een bescheidenheid welke zij bij voorkeur Wist te versteken achter haar altijd aanwezige wijsneuzige heid had zij, zonder suoces> een paar maal eenige toenadering getoond. Dat was ten deele gebeurd in de kraam van den raan die-lollies verkocht (kleinèlhouten stokjesisÜ een socarttvan stijf geworden'honing met noten geplant)brten deele bij dahxschoenmaker Lucas> Waar Jon in een plotselingen aanvalnvafitijeag-i digheid heen gegaan was, om in een onbewaakt oogehhnkyspijv kers, met het actieve eind naar bovenwin deniatoflcVan den schoenmakente'slaan, onderhand dat dezezijn klanten bediende. Julia bevond zich daar om een paarowrgulde Baadalettofa löien, die Jon vier maanden teradiwbals(het toppunt vanvpi* welijke verfijrtirtgJ had Beschouwd en die Bepaaldë^sencties in ziin-mrFfeweeg hadden gebrac&t, welk&ëifemetieencMterjiiwd wojfvén kennfc htet den naam van kloppingen kon bestempelen. (Sêaiirende de ontmdèting bij L^sdedewzfch geen kloppingen voor. Jon herinnerde ztehHfeij duidelijk dat ook Julia tot degenen behoord had die hem dien avond bij den Tempel van de Stad en Venus hadden uitgelachen, toen Sergius Felix van^zijn godin vertelde. Hij- groette met vriendelijke onyerschdhgheio>eiirga| zich wée*P:Over aa*iPhét geno«lvan een Grieksch werkje óver „Ontsteking-van-het-hart bij gladiatoren", hetgeen zijp aanval xky$hcas' achterste, dat wel smartelijke ervaringen had opgedaan, maar nu nog steeds -'niets kwaadtap'vermoedde, moest dekken. ' ^ '■■ Op haar weg naar hals — met de vergulde sandalen aan haar voeten en de oude, irtie%tt papier gepakt, onder haar arm — poogde:!jêka het ziëleleven van^den jongen doktert «lichter te «ffledènv tlèe^ïyjöiïaat werd'vastgesteld met een paar openhartige en niet zeer overdreven gevoelige woorden, en zij besloot hem voortaan te beschouwen als eeiffdöode flatphetgeen zij ten ailvoer Brachty toen zij hem twee dagen later^öntmoette —: ift()di8ÓnndcU^bvan den Moederdag —nhij Germinius' échijfspet^n het huis van den Wolfsboonenhandelaar. Er had otWehschijnlijk geen verandering met Jon plaats gehad. Toen kjreéh theorie ten beste gaf over dèd uitslag van de wedrennen die in het Circus gehouden zouden worden, antwoordde hij koel beleefd. Met haar vroolijken spot over deft Egyptischen jongen Horus ging het niet beter. Bij nader inzien vondTfcij dien oppervlakkig, on-intelligent en parveflö-achtig. Jon veroorloofde zich hierop met vermoeide welwillendheid te zeggen dat Horus veel goeds en bewonderenswaardigs haddZijh gebreken waren'dOf1 debjk zichtbaar: zijn Irattengezfcht, zijn grootdoenerij en zijn nationale lafheid warren eigenschappen welke men-tevergeefs zou trachten te loocheneb.' Maar afijn deugden wareiUjtftet minder groot — zonder dat Jon zich echter, gedrongen voelde ze nader* aan te duiden. Hij stelde zich er mee tevreden, hem een braven kerel te noemen. Het was geheeten al een toévalpdatAet het meSsjifc gelukte jtons belangstelling te wekken"jukt op fteti oogenblifeitoeri zij zich omdraaide om van hem!we{klÉ gaan. Z^hi#omschuldigdeaW» met te zeggen'tdat zij zich niet wel voetóea^èt^eot haar verbazing verbeterde zijn humeur reveh>fsnel als een kat in een boom klant. Toen^ van het Circu&MSprakd had heatedat ver♦ijeld, en andere vragen van. vitaal belang voor het vaderland waren afgestttK» Op "Èijn panüHÉlvan vermoéidheidsaMaar een toevallige opmerking over ongesteldheid maakte^mdruk op hem, schudde hem wakker en ohtstak in niijn oogen eenrtgfoaéf'ISlfc beroepswoede. „Waar hebnjéiëHiöKlvroeg hijt aëehi^was zoo wakkv als een legioensold&atielie hefc signaal tot opbreken» heeft gehoord. „O —overal!" zei hetThètajeja^Het is (bietst bijzonders. Het gaat vanzelf wel ove*|^ f^ Jon glimlachterminachtend en greep haar pols, terwijlfeTnrimpels iïfl Zijn voorhoofd kwamen, en»lrijn lippembèwogen zich zachtjes. „Snelle pols!" zei hij bezorgd. „Dacht het Jaatl. Het is niet zoo heel goed met je, mijn besttrtttnr JuSa1 keek hem angstig aan en vroeg: ^Vind' je dat ikmaar den dokter moet gaan?" Alsof er hier geen doktèf bij de hand waai Jons gezicht vor duisterde een oogenblik, saoordat hij^somber antwoorddeaiflBt kan je in korten tijd genezen; maar natuurlijk — als je liever den een of anderen, kwakzalver! Wilt raadplegeni»öt •*& dan mag je dat wat'rhij betreft gerust doen." „Ja, maartij kan toch niet wetenUvat mij scheelta*fiSi Deze onderschatting van" Z8»> talent trok Jon zich niet aan. Zijn ziel was op dat oogenblik Vri^ Van alle zelf zuchV^ëh'hij ging voort: i^Wij noemen het pletora — een vorm van pletora..." (dat woord had hij den avond te voren opgevangen, toen hij bezig was papegaaienpleister te maken in het vertrek naast Maecius' conskltatiekarner, waar een asthmatisch veehandelaar onderzocht werd) . .\ zwart/enk:bloed, begrijp je." „Poeh!"!proestte Julia. „Waar zou ik dik bloed van gekregen hebben?" De straat der Sandalenmakers 18 nVrouwen hebben dat dikwt}%heel fdikwijktÜrftHen ook krokodiiléni^r^dirJto oorspronkeb]k)t3T«yr,,maar ik kan je natiitirliikrniet dwingen XMb je door mij te htt^^^B^laten/«föchoon dab het eenige middek ikika tenzijT-ajé ,a*hj4a3m^ op je bujkrtvw hebben." Julia rilde bij die gedachte en begon, nog eenigszins wederstfïVenaVlJBetjsion mee te gaan in de richting van zijn hssfei Op het hitste öogenblikalreeg zij wederom bedenkingen en wilde lieee&rinaaWïtolfuS gaangnBiaar Jcwterfnaakte hiefcaan een einde door te.neggen: „Hij is goed genoeg voor de pest; ma» zijn oogen beginnen zwakrte wordend hij kan,»adk%eutemerk slecht zien . .. Eri het moet vandaag gebeoeen— • morgen isrhe$ W4^^#fchet bloed tot brij gewordq»-,,.. Het is ookjjfiie* iets dat veel om heodqf/ hpeft. i. Daar zie je een otüften aap" — ze waken het doktershuis binnengekomen — „dien ouden die daar mete zijn arm in een doditódt, hem heb j| ^teren adergelaten. Zie je wel $0e hij zit te glimlachen. Goeie oude aap!" ï3p*?i£ ' ■.' 'r;:' Hij ging een oude» chimpansee streeten, die alleen in een kooi zat en oSei-zickA nu; ijlings heelettaal in een hoek terugtrok. Als het een glimlach was dien hijtten toon spreidde, dan was het niet gemakkelijk zich voor te stellerfchwlb^riaamberder stemnringenf|öt»it gor JÖjnïli^ aanvechtingen,- het kwam hem narnejij$i in de gedachte, dat het veeleer was .x^id .msn ■, l«w-«aiq? itd ;g!bljjvgios zslk lub abaaabhev üri rt9 — alafab '$ptp; Hei Berytièebe middel dat StratWsWW Jferytus ^«h^ ;: fjsbhttfete tege&hQtyfrfiOKyfdlen, .]\h hd issw $»?rn-if; helpt ^bwidaellijk. cd \éaeil Maar toen hij zoo zijn gedachten .kj^-voortglijéen, kwam het Baha/eén oogenblik voor, alsof het geen van beide was, maar het beroemdeaniddel ib^qKc rlW* d^VgnlwHxWb--- Pijnloos op welks etiket moest staan: jvojfi- Met goed gevolg gebatikt door eb$ t VampIMos te KoifBbov !.,-i gedurende de^ióentagra-epidemie. Daarom — en omdat hi^3geé«li|»harmacopoea bij ddh*»dfe*d| liet hij het zooals hij het het eerst bepaald had en kon toen wederom zijn aandacht schenken aan zijn particuliere kliniek. Dezen k**e> was er «een zenuwachtigheid biji Jttüa te bespeuren. Men had haart jfeijna overmoedig kunnen noerpea^jfcftcjfl» oVe^rWoog ernstig bij zichzeMjoéiajnKrriiÉltt'het psychologisch gunstige oogenblik gebruik zou maken om haar Jtë> wagen of I>ij haar den (Volgenden dag van den steen mocht snijden. Het leven scheen hem: zinloos, wanneer hetjaiet kon dienen als omlijsthigsVan een kleine, snelle steen-uitsnijding. Door een prijzenswaardig instinct geleid, besloot hij echter toch eerst den afloop van de aderlating af te wachten, waartoe hij nu de laatste voorbereidingen maaktemJulia volgde z&fcdoen en laten vüh bewondering, zelfs toen bjj m$t een bak kwam aansleeppn die groot genoeg was om het bloed van een neushoorn op te vangen. Toen^bij! wederonwaar arm afbond/: lachte zijrfcaeh|tije*i „Ik heb nooit, in geen velden of wegen> kunnen i denfeen dat jij zóó dwfptiims;" En hij slobberde haar lof op zooak^iWlf zuigeling- honing opakjicZij zou weldra bejgr YBrtfnjii Gelijk bekend is heélt jupiterswn'plankje gemaakt van de huid van de geit Amalthea, zijn min, waarop hij pleegt te noteeren wat de menschen aan goeds en aanjJiWaads doen, om daar bij gelegenheidtejwteawgrfte rkimnen komen. Vermoedelijfc/h»fP ^ftft een slechte aanteekening gekregen voor, zijftj(^lp$2^nig omgaan met de dochter van den lakenhandelaar — ofschoon^^ hevige daartegenop zou komen; maar daar de handeling nu e*m maal gestart jwls, moesten de dingen nafc§ejlijk hun loop hebbenden de eerste iaw^najlot die handeling ingreep yfaêlM§SA cellus. Marcellus/maakte na gedaneaifatlbaJdteen waindelmg over het Marsveld. Het weer was zoo mooi als het 's morgens beloofd had te zullen worden, en hetrüfas er vol jonge menscheflgerife^ van den aangenamen avond wikten genieten. Het stemde Marcellus prettig, al die minnende paartjes! decoratiflf over de banken in het pathrverspreldrte zien zitten — meestal zat er éên paartje op eenr.bank, soma,zatffft er twee^iejden drie bij elkaa^ Ze zaten er alsof ze er hoorden eb zoo nfooi en zoo volkomen zonder oerage belangstelling; voer wat er om hen heen gebeer/afe als vogeb$ en,Marcellus voelde zich! langzamerhand eenigszins overbodig te midden van deze gehoorzame onderwerping aan de eeuwige ■ wAi "Hflyoelde ztefr>b«aiet precies! als de eenige nuchtere op een drinkgelag, maar, beter gezegd, als de eenige in een gezelschap die niefrde voorgeschreven kleeding aan hegw/ Of, nog beter: het was de beheerschte vreugde bij een prachtig samengestelde tafel waaraan men zich alléén zetten moet. Zijn beenen wisten beter dan hijzelf een middel om de vreugde volkomafihtebrftaken. Ze droegen hem langs een pad tusschen rozenheggen voorbij den Neptunas-tempel over den Hoofdweg, die naar de Aekus-brug voerde, voorbij den tempel van Bellona en het Flaminische Circussen ten slotte door de middenstad naar de Sandalenmakersstraat. Ze hadden hem niet naar het huis van Nigidius geleid sinds dien avond toen men feest vierde voor den Egyptischen priester. Elina had hem, volgens afspraak, een briefje — met een zoeten geur en een zoete belofte — gezonden, den dag daarna;tii8ter daar hij zaken had die niet Uitgesteld konden worden, had hij met een paar regels om uitstel gevraagd. Het was editer geen gelukkig denkbeêMt*an zijn beenen, hem -dien avond daarheen te voëk&k Een uiiffTfce voren was namelijk Julia thuisgebracht, bleek en wegsmeltend in tranen. Rstf^ eh PhiletiöXwaren met haar komen aandragen, en toen zij haar moeder zag, stootte zij teen luideni schreenw uit, die dadelijk daarop overging in een heftig snikken, waarin het wÖorïfXl**5*oridplaste als een hond in een draaikolk{iH3J wierp zfch om den hals van haar moeder^tókasiftr zoover; wast të'k&lmeeren, dat Elina ÜÜPIüetj een vraag tot Rufuekon wav ééftJEn wat moest de ongelukkige man antwoorden... Nu ja, het was inderdaad ijoriiowc w Jon, die wat-zeg-jo^daar? ;i Jon, hij*ad dus.:, en Godrrtdj hem genadig, als hij thuiskwam; ^wfivoórloopig hield hfflïich schuil;... hoe ongelooflijk n«fldofjk,i8j had een^öid aderlating**» te pakken gekregen en . .. 11» Elina had om te beginnen niet heel veel gezegd. „Lieve hemel! zei ze. „Maar het i* lang niet zoo erg als het wel lijtófBstroostté Rufus. ,~,Nfèt zoo erg als . .QlölElina sprak als in een droom. iw „Bovendien ..." -^-haastte RöfesatiÖi om vakihet oogenblik get*rink te maken, j|?Hoet ter wflte „Hij heeft het met opzet gedaan!" gilde J«8a, die op krachten begon ttlakömen. „Hij haat. .iJftiDe rest verdronk in effruii«nn wen stortvloed varfltranen, en het meisjesfaerd naar bed gebracht. ' Rechtvaardigheid zonder liefde is een streng en stroéWBeestiüi Ook Eüni^WiötsdaeaeèpTWed, maabzij schoiUtrdaar geen gev daohte aan, toen zij weer bij Rufu^térugkwam, die aiquin «en fitet^eer aangename positie bevoh1 „Vale dominéé» zei ElinasQVaatwel, mijnheel' noLrr. qteen*htpin „Dè Wkt vochtéir'rraangeland was, kwam Rufus | een dun en smal stuk hout in de gedachte, dat hem geschikt voorkwam voor een zeker doel. Hij voelde zich in een bijzonder goede stemming daarvoor enféiWlkomen vrij van overgeVjOfeJig*1 heid; maar aan den anderen kant was1 Hitna toch ook dwaas met dat hysterische kind. VH Als een vrouitin den smaak tnkbij de mannen, strekken zelfs haar gebreken haar tot voordtódnVan Elina gold, dat haar lispelen den indruk maakte, alsof het volkomen bewust in overeenstemming was gebracht met haar bruinroode oorbellen en de zachte, langzame beweeglijkheid vaitdhaar handen. Stem, bewegingen en omlijstwgnwaren in gelukkige harmonie met elkaar. Dóch dit gold slechts met één voorbehoud: zij moest „in haar sas" zijn, en dat was zij niet, toen zij Marcellus ontving. Listillus-met-het-nachtoog — de duivenhandelaar — had zich in de keuken zitten warmen, en Elina had hem ditmaal verzocht heen te gaan. „Kleine Julia is erg ziek!" had zij gezegd. „Maar kom maar itens gauw terug!" Listillus hoefde natuurlijk om die reden niet boosaardig naar Marcellus >te hebben gekeken, toen ze elkaar bij de deur tegenkwamen^ maar dat deed hij, en Marcellus ins er zoo onaangenaam door getroffen, dat mj i het beschermende vijgenteeken sloeg, terwijl hij de gang in ging. ■ ft fcgSé fjftö Elina had haar gezicht gebet, dat nog gezwollen was, hetgeen haar schoonheid niet :bevorderde. Tevens lispelde zij iets meer dan gewoonlijk — van slapte na de opwinding die ze nog nauwelijks te boven was. „De zoutverkoopster Priscilla is net hier geweest/' zei ze tot Marc^lus. „Zjjrhad Julia inqhet huis van den dokter hooren schreeuwen!\5j£e zegt dat het:zop.)jrèe^ $d^k4llfaik;ijïilr)ze het voor geen tien sestertiën nog eens zqu willen hooren." p& jnewnsW Jfa „Die kleine bandiet!" zei Marcellus van Jon; maar Elina had den indrókdatJermeer bewondering dan afkeuring in dat woord «d*oj}V«aJ*tyi*ou dat onthouden. „Nig! «tipaar den Isis-tempel om een gelen en een witten haan aan Anubis te offeren. Als dat niet baat —üjc^^Beifs de kunst van den poütiedokter oh* met helpen'3zei zij met eeb glimlach erp den eerstennna het onheil —Jijden genoemden persoon, die in de kamer had gezeten, na het meisje, een verband>#fohebbeite?IP»gelegd. Het was de gróötV*nan me«(jÉ0^kitiejhoofd en 4e*i£\^*ren bas, die ook op het Kerstfeest MarceBui&i^i&geweesfca^, dien avond toen Jon ter wer^fewana. De politiedókter glimlachte fc^hWftWfld en zei ^ met een aannalinaatit den Talmud^Dj: beste dnde* de doktéts is rij^voor de Heta' iMaarnfldjri voegde er bij, tëMflfrU$ Êlina ó^h^hhap streek-i^et zal hest gaan. ■^gt^sv/aar — het zag erjoiet heel mooi uiÉ».maar ik heb er iets fi^rWèllends op gelegd. Hoadrmaar goeden moedJ" , • j Ze gingen samen de kamer binnen, eniElma maakte man toeglimlachte, die er door vereerd en verrastewas'i— met haar bekenden, open gnmladMWe^ éÈ6lk^eii*SiJée4wari«en. Zoo nu en dan werd ook Marcelks een glimlach toebedeeld; maar die glimlach was'dan niet méér dan eerd pc«ti«gyNwiarmee zij ee»; van haar kleine spitsvondigheden frankeerde. Het was vreemd, en hiji«?ond dat zij er in schoonheid op achteruftgeg«l«llvHB9l>l De potf&dokter was bevorderd tot eersté-geneesheen en men wenschiehew daarmee geluk. itWia deedlhwfcop een overcbeiled wijze, die bevestigde wat Maredl«»ie^s?iwrsfeufl*Dddfelz^ deelde zooals oude, oppervlakkige menschen vaibaorhvoudige afkomstnOOrdeelen: als iemand een hoop geld, zijn meisje, zijn duim of de burgerityl^^ngskerliest, isriaat een ongeluk arotii hem. En omgekeerd: als hij in de loterij wint, een huishoudelijke vrouw-krijgt en bevorderd wordttfltóaöat een geluk. O ja'— in theorie weet men wel da*v„de weg der goden ook as^rSüiekte en noodjokan gaan", maar in de practijk... Elinaftf gezicht scheidde-ideh laagje groVeiamendelijkböid af; en die,vriendelijkheid kristalliseerde irich^het ware en bleef er bovenop liggen, zonder organisch verband met den mensch. Vreemd,»wat was ze achteruitgegaan! EeKSpraken over andere onderwerpen. De eerste-geaeesheer behoordfcaot de secte die het pentagram.bij wijze van begroeting) bovenaan haar briermi zet. EJina/ gébferikte dit op onbeholpeno*mze als uitgangspunt voor een stroqfitqcht over het gebied der Pythagoreërsybo die zoo diepzinnjgrfcrtd§rscheiden bet goede, daiixtaéenhei^bis, het bepaalde hfetnbJijvende, het noodzakeHjk«rïW^érkante,: het rechteche en $cJ|aÉep,;,pn »et boaze, dat de tweeheiÊb*^ het onbepaalde, hsfe onbestendige, het kromme^niwln'ïjfferbodige, het oneyfene, het üfWsche en donkere. > • rijcuto co;Aé\mt Marcellus hoorde de machinerie steunen. Hij hoofde de zinfip voor den dagxofen^eladen met populaire éÉTÜshejd en zedelijke ieering: .nsvcïiea filosofie-van-discussie, dfcbtep. sloftfc^ot een soort cosmetiekyrboBide ziel voert. .ïafam s^tete,.' Bnierarijl zijiBbiden elkaar probeerdeöiito»^5**^'^^^ iMaffl^fw^dm^ieorsten-geneesln^ïriiZiji geestelijke schoenzolen waren éiWstig.'met ijzer beslagen, üstgeen zijjfc. optreden een solide, maar geenszins geluidloos karakter gaf. Als een koek die niet in den oven omgedraaid^tjezoo was hij Pythagoreër, voordat hij mensch was, en aangeziea hyt.soMaatili^s>{iwas hij boven alle izkh^Bchikken-naar-ariderBB verheven en bekommerde hij zich er alleehrömy gelijk takrijgéa^Hijisloop in het gesprek.*!» hoeken heen; , legde hinderlagen, zegevierde. Hij zegevierde ook vcnrèri Waróelkts; toen Elmin4ftedi^dheJ}iVBn de zoutverkoop* stónPriscilla — vertelde dat Marcellus intket bedehHfeJwas geweest, i/jifbor weoöjas hoofd omdraaien, hebben de Galileèrs hem in de wacht gesleept!" waarschuwde zijrlafchend. i^jk ,;Waaronidoe je zoo somber daarovql?" glimlachte Marcellus. „Ja — ja!" zei de eerste-geneesheer waarschuwend. „Het is gemakkelijker eeri hond leer te keren eten dan htem dat weer af te leereni"9ie«9» .rno i b»8 sli it Zijn aanhalingen warenwéiefllzwg gekozert/ hetgeen Marcellus op zijn creditzijde boekte; maar verder was' é^etiheel veel meer op zijn creditzijde te schrijven — uit taalkundig oogpunt gezien. Eén eigenaardigheid; iikA hij: hij gebruikte graag woorden nitteweiligliejdsvpntiielën. MissehienMaoorden. Woorden, dk/meegav^ïiimetllisn' stoot en terstond daarna zich weer oprichttieoüiivVermoeddlijk!'J[tzei hij. Of hijG*toorzag ttt van een buffer als „ongeveer" en „ietSjvan dien aard". Soms op verrassende wijzè, bijvoorbeeld wanneer men hem vroeg of hij gegeten had en hij dan antwöferdde: „Ja — zoo'oS^fltaftPt^tfit Marcellus zat te zoeken naar die zinnen welkt>«nders bij een gelegenheid als deze vanzelf naar boven plegen te komen; maar het eenige wat hij aan zijn haak kreeg was een spreekwoord dat uit Euphemus' fabriek afkomstig was. Euphemufr#ad eens gezegd: „Zorg er altijd voor, dat je medemirawhBS. van behoorlijke kwaliteit.'. Zijn oogen zochten hetlkleine hoofd op het groote lichaam... maar er kondigde zich dadelijk daarop een reactie aanï|Het kwam hem in de gedaqhte, dat er.ihenschen zijn die, geestelijk gesproken, met kapitaal geboren worden, terwijl anderen gedoemd eiken schelling door strijd: te veroveren. Hij wist dat de dokter tot de laatstgenoemdembehoorde en hij begon van hem te houden. Maar Elina! Eens, bij het zien van een leeg juweelenkistje, had hij een zelfde gevoel gehad. Het zijden kussentje was een weinig losgeraakt va%"egBiomlijsting en het schreeuwde de wereld in, dat ditiftjole etui van binnen uit vette, stijf geworden Ijjm en vuiHpapier bestond. Na dien tijd zag hij dtfT2/j in eta&Ejniet meer. Wat was-Hij» veranderd! En wat deed ze hem sterk aan lijm en papier denken! Ten slotte, toen Elina een oogenblik weg was om Julia toe te stoppen, wendde de eetfete-geneesheer zich tot Marcellus en zei: „Zal ik weggaan?" Marcellus keek hem verbaasd aan. „Ik bedoel: — als zij mÖdzoo met alle macht gebrtri^iom jou aan te vuren, moeten jullie wel iets te bepraten hebben!" „Laat ons liever allebei weggaan!" antwoordde Marcellus glimlachend. „Je vergistie, we hebben niets te bepratéhiSUk Toen Elina terugkwam, verklaarde de eerste-geneeshèe* dat hij nog meer bezoeken moest maken. Elina zei dafcchet'haar speet, dat er een eind moest komen aan een genoeglijk samenzijarieri verzocht hem zoo spoedig mogelijlocisieer aan te konten. Marcellus overwoog intusschen bij zichzelf: — nu moet er een scène gemaakt worden en een verzoening .volgen, voordat Nig' thuiskomt; maar ik geef vandaag niet om een verzoening. Hij zei: „Ik ga een eind met je mee. Ik kwam hier maar even aanloopen om te bedankeabvoor den gezelHgen avorafcvan onlangs." Ze gingen weg, begeleid door ISma^önveranderden glimlach; maar in haar oogen was te lezen dat zij dit onverwaSaite niet goed begreep. Bij den SandalenmafcohApoilo gingen de twee mannen uiteen. Maar vóór dien tijd greep de pölitiedokter Marcellus bij'ztfh arm en zei: „Ik heb je een verontschuldiging te maken. Eertijk gezegd — was>ik<36r volkomen zeker van, dat érfftts van eerPlifefdesverhotiding tusschen jou en Elina besjtondl Vergeef rifU'ffëSi Marcellus vergaf ttëvtfroeg: >,H«b je den indruk, dat er -nWft menschen zijn die dat denken?" „Ik geloof dat je vader er waflvan te kennen heeft gegeven!" zei de dokter openhartig. „Als Papirius maar niet oud begint te worden!" Marcellüs liep de straat door om naar huis naar de Alta Semita te komew. Hij was ^gedachten verdtebt, maa^toeiÉr^'Véèrlïq de poort van-ro* doktershuis kwam, drong er uit Ümi hèf een geluid tot hem door — of beter gezegd: een opeenvolging van ItfSd^'tVoortgebraihte geluiden. Een soort geluid alsof een troep zwanen op een meer neerstrijkt. Dat was Ruftte/die Jon te pakken had gekregen. Twee uur later trok de schemering een leege apenkooi binnen, waar Jouvin elkaar gekropen, zat te mediteerenëfHij stelde zich iri^jn gedachten voor/^iflat Pomona bijshem kwam en hem dood vond liggen . .. hardstikkedood. En hij zag zichzelf daar al liggen, bleek en ïftèt een uitdrukking van versteenden vrede op zijn gezicht. #fij had weinige dagen te voren op de kliniek één"lijk gezien dat er zOO^had uitgezien — een versteende en vergevende vriendelijkheid. Pomona wierp zich al jammerend op hem, trok aan haar harenflriep hem> smeekte, lokte hem met de ongelooflijkste beloften/iMaar neeirfljon weerstond alle verleidingen en bleef dood. Het hoogtepunl werd bereikt, toen Rufus ef kwam en het slachtdffervan zijn misdadige kracht aantrof. Zijn berouw kende geen grenzen, zijn verdriet: was zoo hevig, datdzijn haar 1n£één nacht spierwit'werd. Dergelijke dingen gebeurden voortdurend in de volksverhalen. Ook PhitettfiJ kwam kijken... Alle bewonen van het huiiraïtwamen kijken... en de halve straat. Allen wilden den kleinen martelaar nog eens'Zitn ... Op dit tijdstip werd het dichtwerk vernietigd door een onheilspellende stem die zei: „Wel heb ik van mijn leven... ben je nog niet naar je bed#b n Maar voordat Rufus zijn'arm in hét hok gestoken^had, was Jon hem, vlug als een hermelijn, voorbijgegleden en de trap opgeklommen die Maar zijn kamer voerde. In het vertröhHör naast hoorde hij Philetus,(Zwaar slapen en hij voelde geeft! tÜÊ terheid in zijn hart opkomen'tegen, derfrr$laaf,v ofschoon deze ÏWWSihijidfey^i^king .igin de terechtstelling'had bijgestaan. In zijn bed kwam hij*cfoh<#,resultaat, dat het niet zeer waarschijnlijk was, dat hij dezen keer aan de gevolgen van de mishandeling zou bezwijken; maar dat overwogen diend&,f& worden of het niet goed zou zijn yJÓOj een tijdje naar den profeetagent van den Isis4empfekte verhuizen* x^hss Terwijl de nacht zoo een eind*iaakte aan dezen Moederdag, maakte het «btenswaardige Rome zich gereed om te gaan slapen. ilA.ab iscn eiuri ib*o ma'toob j I < üïè/J In een ksfamer op de Alta Semita zat Marcellus op den rand wan zijnbéd en nam een besluit. De jonge damftfCornelia Stella Attica i(gijB/hit>-;die; op: een olityej&iBt staande, in Rab Ghajgk ntó^edehhisligid gezegd:.,,Er staat gesteven. i" — hel; of ander. Toen hij het licht uitblies, kad.hij besloteflfete weten te zien te komen wat k wuoiad naS En beneden bij Nigidrqs boog Eli*Wtofci^i&v«shÊt bed waarin Jwna io(haaïsSttiap lag te glimlachen — misschien de gezondste slaapveÜenioriS ooit rgeslapen had. Toen ging zij met de lamp haacralaapkamer binjnen en begon izfck uit te? kjfeeden. Nig' $ag met zijn neus boven de Germaansche deken vaakcwjnen^eliflri volgde haar met tij*l*;öogen,,;zonder evenwel zijrtj hoofd tfestpf) draaien. /al niim n£/ '.forl :iv pik „Hoe gaat het met haar?" vroeg hij, om dfccjökete verbreken. .juïk^giliet6f niet dat haar iefe rbijjsonders rnanklfertóBifptwoordde, Elina onver sehillig. avwU')^ust hem daaraan te herinneren. „Een gelen en een witten!" ging hij voort. Zff4rweeg. En wat zal men op dergelijke dingen antwoorden, als men pijn in zijn hart heeft! De harten van de Romeinsche vródwen lagen open en bloot en waren niet bekleed met dat behangselpapier waiWmee zoogenaamde psychologisch* romans de harten der vrouwen van een lateren tijd overplakt hebben. lfe«fewelde haar iets wat op angst geleek, en zij kleedde zich langzaam.uit en maakte haar haar los. Nig' sloeg haar voortdurend gade en na feenigen tijd aei bij: i cj RS^s 81, „Zeg 'Ufc\ik heb heti allang willen zeggen*»i. ik geloof dat het tosTStandig zal zijri.de zaak op te hefftnéïfes Zij zweeg, ismcnt „Ik ben bang dat er niets anders op zit!" bleef hij aan den gang. En zij bleef zwijgen. ijjüblc^x^fl „Ze gaat op de fles$h!" riep hjjbijna. 3 jftM^rttB"»*^^ f/Q —j ■fl^EULatapte zijj-jtn wederom meubelde zijltje kamer met een stuk stilzwijgen. ., -fc;t n. brts&; „Ik heb tachtigduizend sestertiën op jouw naam laten overschrijven !" Z%hij vertrouwelijk^ ij .. ■ w ■i, .. „Waar zal jij dan van leven?" vroeg zij, terwijl'zij het koperen hoedje op de lamp zettéj^j^ HOOFDSTUK XIV Reeds zeven jaar lang — en dit was het achtste — was de stad beklagensjftfaardig als Job. Het beeld is onvoldofafiJe; — misschien zelfs meer onvoldoende dan beelden in het algemeen; maar ze is verlokkend aanschouwelijk, deze gedachte over de vorstin der''Steden dienbaar wonden zat te krabben met een steeds zwakker wordende uitdrukking van hoop in den blik waarmee zij vol weedom en vol angst de wereld in staarde ... staarde naar andere maatschappijen" breven vernederden toestand.. .rttftzag naar hulp, hoewel ze er zich volkomen van bewust was, dat ze bedelde bij bedelaars. . . haar vertwijfeling uitschreeuwde, hoewel ze met volle zekerheid wist dat het eenig mogelijke antwoord een honderdvoudig herhaalde echo van haar eigen vertwijfeling was. Boven het meerendeel der deurposten zag men bezweringsformules: het zormerad-met-de-karakteristieke-spaken van de Mithrasvereerders; de heilige insignes van de Isis-aanbidders, de kwistige bestrijkingen met bloed van de Joden, het kruis van deï^Christenen/'en boven duizenden ingangen van degenen die zich aan het conventioneele geloof ÜeMen de korte spreuk die Alexandros van Abonoteichos geopenbaard was en die overal in het rijk door zijn agente» verhandeld werd. Als een godheid een aanleiding zou zoeken om propaganda voor zMfe'Stelsèl te makéh, dan, zou men meenen, had hij hier een prachtige gelegenheid daarvoor, alleen al door zijn uitverkorenen te beschermen. Maar geen die dat deed. De karren (ze hadden vier wielen en werden door vier <Éttldieren getrokken) hielden voor de deur van ieder soort van geloovigen stil, en er was geen secte of onderdeel van een secte, waarvan de aanhangers er tegen gevrijwaard waren, hun geweeklaag te vermengehaibiPBBt gedender en geknars der karren. Van zonsondergang af — of iets eerder — en tot zonsopgang — of lang daarna — kwamen ze aanrommelen met hun zwarte, met teer bestreken planken voor de Kjken. De manschappe^sfc&dden ttófctmen aaïvJmet kappen waaronder het hoofd geheel icfcpl ging en die voörzien waren van een vizier &n Moscovisch gbs: Velen van hen wa^iwisdadigers of personen die fiten lastig vond, en daar ze meestal na vrt|;ftorten tijd>«ftierven, stonden de gevangenissen vaak1 keg. Deze wijze van doen had haar oorsprong in een groven zin voor het practische. Maar toch was aeibielf zoo grof noch zoo practisch als men zou kunnen meenen; want ook in de gevangenissen) stierven de menschen. Weldia was men genoodzaakt een gedwongen lichting van bedelaara/ertxi^li^eiS^fe doen. Dat maakte de narigheid grotesk en leelijk. OmLeenig toezicht op hen te kuntlitóthfuden ketende men ze twee aan twee samen; maar soms viel de eene van hen ter aarde, zonder dat de geesel van de wacht instaat was hem weer tot rede te brengen. Gebeurde het dan (e^ het gebeurde inderdaad) dat de makker begon te schreeuwen en een aanval van la-arikzinnigheid kreeg, dan liet men hen aaneengeketend, dreef den loainzinnige voor de kar uit enlJjet hem den doode met zich meesleepen over de straten en de hobbelige wegen. Maar trof mén dan een;s&penden zwerver aan, dan bond men dien aan den arm van den lijkendrager, welken hij vrij had. Op deze wijze stierven degenen die eenzaam leefden gelijkop met het overige deel der bevolking. Onder deze omstandigheden vaardigde paus Soter een herderM^baefcSftlppr'dpn Christenen den pwm oplegde h«n broeders en zusteó^héjjretken nood ook te helpen... hun voedsel te brengen, h«&te verplegen — liefdevol te verplegen — en de dooden te begïaven. Rab Chanina, die geen bijzonder goed leider van de samenkomsten was en een lauw verkondiger, ging nog verder en drowb. zijn gemeenteleden ernstig op het hart geen verschil te maken tusschen heidenen of Christenen, maar te hulp tempellen waar h^gwéreischt werd. Deze priester, die zoo wd^p.rpndaat was, spreidde zelf bovennatuurlijke eigenschappen ten toon, daar waar aan een zieke het sacrament gebracht moest wordejS^ in het troosten der Jt^nden^jpjahffl vQOf den dag tooveren van eten en kleeren. Hij werd een meester in het geven van den laatsten kus aan pestlijders die reeds veel meer stinkende cadavers waren dan levenden die men lief kon hebben. . Zooals te denken is, spoordeijtón voorbeeld de schare welker leider hjjewas tot navolging aan. Ze vergaven hem dat zijn preeken nog slechter werden dan gewoonlijk en dat hutïich niet meer hield aan hefcaforschil tusschen degenen idjfe: den doop begeerden, de boetvaardigere Jen de bekeerden. Het gebeurde 1*Heb eens, dat een van de oudsten besloot hem te vermastten, maar als Rab Chariinaodan holoogig, hoestend en uitgepirt^ea nachten wakettd te hebben doorgebrachtsrirtrhet bedehuisikwam om de godsdienstoefening: fte leiden, dan kwam van zulk eerttflHH§ maning toch niets. Sulpicia was onder degehjBÉtfïbsqzieh hebachoonst ontplooide»; Ofschoon haafljkeftijd haar daartoe shet recht *og niet gaf, droeg zij dèfiPilitel van zuster, en zij deed haar uitersten best dien naam tot een eeretitel te maken. Dag en nacht weeksiri) niet van de sponde van 4astige en vuile stervenden — vaak in ruwhferV dfe terzelfder tijd plaats verschaften aan allerlei ander teHSr èn telf-leVen. En géén klacht fewstoïaar over haajl lippen. HoogsttSis^oflP zij met een vertrouwehjke< mededeeling aan-/ komen r^f^h^f^W^(iiéHfeivan nu weldra vele tjaren geleden, tëêfl^haar schljtlc $3$ een man verdw^a^Waisv lupiet medeneming van eenendertighonderd zever&m&ft^denareriapjWepa.' tamme raaf in een kooi. »q3JWï".< .:s,^n .BWTVérder was er de praatlustige zuster Petiia,ndie fcsfrteijè»* vM-niet aaii fÈwijfelen, onv*rmengdensi|wjn dronkjj^j rook er naar, maèr^ij verontschuldigde zich met -te zeggen dat de zieken in elk geval erger roken. En er Waieuha^desen teAttm anderen, wien het er om te doen was net ondoenbare te doen, tegen het overt/^digende te strijden en de door de ziekte aangetasten aan de klauwen van den dood te ontrukken... of ze ïöfcminste te helpen, zoodat ze kondeft.-sterven met iets dat een glimlach leek. Dat waren meoschen, die geregeldenjs|^ en geregeld et*h als een luxe leerden beschouwen. ral ËÉJer was ook CawHia, die op een goeden dag Mar^söufcèöt briefje schreef, waarin kortweg stond: ,;Kóm' eens aan, als je tijd hebjtiftna bjfem st'lui Dit gebeurde op Anna Perenna-dag, den vijftienden Maarden het was Jon, die dttvbriefje aan Marcellus gaj^ste-het een week m&ïjn zak gedragen en gekreukeld te hebben. tjaq qr. | i Het huis op de Alta Sêmita en de naaste omgeving daawW dreunde op den morgen van dien dag van het lawaai van kinderen, een lawaaiüi|ffeoter dan gewoonlijk, omdat het vermeerderd wis met de biprage van hen die ter gelegenheid van df«fl« dag vrij van school hadden. Marcellus overwoog bij zjSttgSn of hij den dag mefcleettiqpaar kameraden zou vieren in het een of andere cafè\hof dat hij naar buiten de stad zou gaan om het feest; van de kleine lieden bij te wonen. Beide mogdifkr heden hadden iets aantrekkelijks — de laatste onder andere dit, dat hij zeer waarschijnlijk daar buiten Elina zou ontmoeten, wier gezelschap hij nu met opzet veertien dagen lang gemeden had. Om de keus te vergemakkelijken besloot hij een as-stuk te laten beslissen, en hij wierp dat omhoog. Het was een aangeslagen geluksmunt, die hij door ruiling bemachtigd had bij den blinden bedelaar wét den hond met den korten staart, buiten de Volkspoort, en ze snorde rond in de lucht, totdat ze, vlak vóór het rattengat éfchetv voeteneind' vafohet bed, neerkwam1 en ten gunsteman den caféhouder sprak. Marcellus keek een oogenblile^misnoegd voA aüch uitnEen heftige ontstemming kwam er in hem op tegen alle caféhouders nih ide wereld. Er ging hem door het hoofd, dat hij er eigenlijk volkomen genoeg van had, om ,,rondjes#HG! dobbelen en aan slecht geverfde! kellnerirliHwfcii'hoi éte makenOsEn zoo kwam het, dat hij een mjrtjd4*t«V"feestelijk uitgedost en opgewekt eeri schooneniiafc doek in zijn hemdzak stak, de kleur van zijn eene sandaal, die eenigszins geleden had, wat bijwerkte en zich op weg begaf. De Anna Perérma-dag werd in een bosch .éari vruchtboomenebij den eefSpffimrÖsteen van den Flaminischen Weg gevierd, en de eenige reden die Marcellus had om in de richting van de binnenstad te loopen was dus, dat hij van plan wasrNig'!en Elina te gaan halen; dan kon hij er zeker van zijn, dat hij zé mei misliep. En misschien had ook het noodlot eenigszins de hand hierbij in het spel. Rome was op dien dag meer dan gewoonlijkvde»stad van de kleine luiden, en de kleine luiden waren verheugd. Het was een van die Merkwaardige dagen, waarop de atmosfeer aangenaam aandoet — een dag, waarop de shalen van de zon Op cicade-vleugels naar de aarde gedragen schijnen te worden en waarop het fgjeadigden mertsdien geen moeit«?kost aan de goden te gelooven. Marcellus slenterde in de richting van de stad, hij had geen haast en hij lette niet op de omgeving, voordat hij Argiletum bereikte. HiiVtrof hij op zijn weg een Isisprocessie aan, die bij de ïsfcpstopplaats rust hield. Er was hierin mwi merkwaardigs, integendeel, er hoorde veel gekifetoe om de stad door te kunnen gaan zonder dat men zich den weg afgesneden zag door het een of ander priesterlijk gedoe. Het merkwaardige echter dat hij zag was een klein mannetje mets **n witte pruik en het hatf-rhasker dat pages droegen als-'(verweermiddel tegen de zon .. . hij wenkte Marcellus ee*Wfbleef wenken, en deze, die eerst dacht dat hij zich vergiste, ging ten slotte naar hem toe: De straat der Sandalenmakers 19 „Domine!" zei de jongen met de stem van Jon. „Ik hetèfceri brief voor je — hier... pas op.. . dat niemand het ziet. De groeten moest ifotedoen van Rhod \" „In den naam desiédmeW?' zei Marcellus. „Ben je theoloog geworden?" ^Bfc'fftaande hem ongedujdigrjfcolrstilte aa^v^8BtttWirf% — ga weg — Bèqesa ziet je. Ik ben in de leer jhijr den profeet. Zeg niets tegen RuftjsJR''! 3B r Enr«eo kreeg MaréëflBS den) briefwaarmee Jon acht dagen in zijn zak had gelooptii^JfcMarcelltitfJ Sflteeden naar de Appias Boirftrtódde in plaats van naar de Sandak»midterssbfaat. Bij de Rósrtwnam hij een ifltóg en reed naar het huis van de Gaecilii. r; '; Het was nooÜ&mg achtereen stil op den»jftppischeia Weg: ruiten, ió^uipilgéSfNrmjitÉwagens en voetgangers wedijvflfden, wie déckrachtigs^bijdragen leveren konden voor hetjèpektakel. De bddebutfcaitóhreeuwden zegenvrfeiDfechèn of smaadwoorden uit, térWiil ze detvkpetsiérs van de deftige rijtuigen met de?h&nd een Htó&rttttt^rpen ofïde !tong oatetaken tegen de huurrijtuigen. De zachtverpakte jeugd van de hoogere *Jft«w6iiB0nd;i veelzeggende weder-gaftwoorden en nog nié^feggendeaBlikkén van het eeifelvoertuig ltór^SlAiandere. En wanneet^efllatest zweeg, dan :ÖÉ"bet:hietfAiissett of de honden in de buurt waaisrtnen zich bevondstake^u» sniiièftnin de lucht en maak*èm gebruik van het oogenblik dat ze zich verstaanbaar konden mak4tyi<^-ifih! dachten JW^hrid^éhatj w-o i y 1} Maar itf dfeitain achter de heg disnhet landgoed der Caecilu van dern^takken s4te«jtweg scheidde, Jgtaflhteifsm groote.stitei De tegeifcteliing tuësflhen dit lawaai en dezestilte wafcBOO sterk, dat rraett>«ich bijna kon voordellen dat er een bovenaardsche en o^cb^r©jv?ént«ersagent in de breeds iiogangspGdrtTStond* die door; zij® bandgebaab^en weg beveiÜjde tegen de voojflrifc saoCTen^ geluidejb^eja, tegen den üjd zelve* j»itti^tfrlajte» schenengdgbweirtige gelüiöèn (van vogete^Vanden kruiwagen VltftrdeiKttófEhiin) bewtiSirin harmonie tftïpjh gebracht metcdc bbomeeotriide bloemen, maar 'men hadipok een gevoel alsóf dee^di^Wil^MdtfkwBrtiiïrtje had gekregen om stil te zitten en te vergeten. J ioob ï : 'rtóba Als men zich voorstelt dat de tijdjiaich werkelijk j<»pj zekeren d||g>fo3*Hlltech*ngedaante vertöonde, daafJtfciteHijr.geen vreemdseorrigeBigediaaate gekozen hebben' dan die welke op eerijbfehk zat midden ,ig^ttiJ»an die naar he*!biaoHgeboüVv3Brf»xift Jrtó was een man rité ffinke grootte, met een bolvormigen huik^en op zijn eenen schouder zat een kakatoe, die hem in zijn .gezicht likte. Hij was armoedig gekleed in een soort pij en had bloote beenen. Toen hij Marcellus zag aankomen, zei hij, alsof het het meest-^natuurlijke van de wereld v»Éfrï'„Wees gegroet jongeman ... en de Hoogste zegene je komst. Ik wist dat wij je vandaag moesten verwachten." Marcellus, die niet meer gewénd'was aan den titel van „jongeman", keek den ander vragend aan>; en de mannin de pij steldé afctbizonder plichtplegingen.voor: flflelben UrbanusiK&ivicaris van den paus, opperpriester, derrGhdstenen; fflijf nog een oogenblik hier, voordat jé'lonze bemmlijkelpatronsjs.'opzDemi'óaw Tot nu toe had hij j daar gezeten met een half afgewend gezicht — nu keerde hij het met gesloten oogen Marcellus toe? en het gelukte dezen niet een afgrijzen te onderdrukken.rXyttfö Zou men ztohn eigenlijk wel tets vreeseijkersrdan UrbipiriB hoofd kdflnen voorstetienlïaOf dat zou moetemaejn een gezicht dat met melaatschheid doorvreten was, of het gezicfemvan een boosaardigen idioot. Maar dü^was werkelijk erger — veel erger dan dat van PedanraS^er ooit uitgezien had .. l> Hit was gtéjOtl, en het voorhoofd had die merkwaardige scheefheid, die — wanneer ze inltijiorf deff uitgesproken vorm aaJïwezig is — mannen er toe brengt, hewhoed schuin op hun hoofd te zetteri, hetgeen hun, volkomen zonder asfityiets branieachtigs verleent. De neus — een poreuze klomp van geweldige afmetingen — stak naar voren ind'BÉf wérthopige poging om twee dikke lippen te verbergen, die de matblauwe kleur van rijpe boschbessen haddentuMièmand zou zich ook maar eertöBOgenblik bedenken om dit gezklik^WÉtjfc selijk te noemer*, en toch was het pas werkelijk afschrikwekkend, wanneer de oogleden, als de schuhflsn van een hondenhok, de oogen los lieten komen. Maflnetfc»d*ë oefening hadden in het beoordeelen van gezichten schonken zelden bijzondere aandachtvaan de afplattklgsvan de linkervoorhoofdshelftjof den neus of de lippen^ maar ze letten dadelijk op de oogen en merkten op, dat de pupillen van ongelijke grootte waren. En toch was het onaangename van deze oogen niötjr dat ze telkens van kleur veranderden, maar de ^ónrustig wisselende uitdrukking van boosaardigheid, spot en ontzetting was het, die onaangenaam aandeed. Het was een blik zondersritttl^jptvwindvlagen over bergmeren, zoo streken haat, vrees* afr vele aanverwante gevoelens,* maar nooit vriendelijkheid of vroolijkheid, over deze oogen. Men begreep dat weinigen — zelfs in de «Safctenge- meenten — dezen man kendeii en dat velen.van hen die hem ontmoetteei «kÜQniet op hun gemak voéMen en hooptenattï de oogen hen toch maar «ehs zoudenuttillen toelachen! Ze hadden er ge»n#iuw besef van, dat eenfjfcmlaeh-.in die.ocgenhet allerverschrikkefcjkstefkcterrEijn wat men zou kunnemxien. Pas toen Marcellus was gaan zitten, gingen de oogleden half omhoog, en een half ispottendèjnhalf om toegeeflijkheid sraee>kénde ibhkbw*rt»:K ahem gevestigd. Als om den vreemdeling dem/tijd-HteïigevèdJaaróh(BR teoowennen, voordak'hij opnieuw begon te^reken, wachttétiibbanus een oogenW^33oefirfl9eih|f» „Ik wéét öBesispn je — ook wie je vader is!" l^rce^jkiricSbBf],,HEet Spijt me, dat ik niet hetzelfde kan zeggert.auIIirclaMsnhet mogelijk^, dat ik Jon over je heb hoofsft spreken." „Zoo — ik kan me denken hoe!" zei Urbanus niet heel vriené^kö^^^akéA^k^ëWromdeti ... nee — maar Imx,,e98& ik weet tookftWJl'araiWt'je bier gekomen bent... je denkt dat je nerjeeavtd«fete3tets gevondan hebt om je mee b*»»g te houden. Zoo zijn jullie ... gezelligheid ... uitgaan ,.. vermaak ... al die beschuttende en behaaglijke -leugens .. e»M*Chte en lommerrijketoBosschages waarin de menschenaÉ» «tfuisvogels hun hoöfcfen'«estoken hebben om de werkelijkheid niet te behoeven te zie»iSéfiStem- al die hoofden die daajbinnen W[Wk dichte looverffc^gsaé =Êta»eJMllie spreke» er van, datrje in de eerste plaats moet leven. W#/zetóe!Bfjhe*selfde! ! i ■nbrtijulUerieit'iwij spreken over twee verschillende vormen van leven i ri* Waande! >jqt>gé(tësiifind ... er is een eeuwig leven, aid» jtbmet een rein hBtbch#tert naar hetgeen de jpijge vrouw-hier «*/je zeggensadb'^ftl je hetdOfcaden, en je za^iawsschien' een groot Dominilcaafig-^worden ... eeè groote homl des Heeren; maar . iV/-jib \jN*H)Ti «SrrB : Hij scheen vergetenrteisd^» wat hij had willen zeggen. Toea>«|! weer begon, knoopte hij bij een vroeger-pu&t van zijn beschouwing aan: „Het reine hart! ... datrAh»tts»b.-Ik weet dat ook jullie zeggen dat jetttóakVen de besterbv^ jtdlie hebben dat ook zonder twijfel gedaan; maar verdepb^ri hoorenHwiHe niet dïsCuteeren alleen ter wilk van del discussie, zooals je eet om te eten en niet om voedsel te krijgen. Dus moeten jullie ook uitsluitend eri üleen leven onftte fifitp.ï>«|nniet om te groeien. &aeket%eloof aan een ontwikkeling op zij geschoven te hebben, zitten jullie aUvfewaarmoedige en geestig doende apen om een vworWan doellooshlIi^Sifljen vuur,ftjét rook geeft, «war geen warmte. En de hoop die Je staande houdt is, dat het je zal mogen gelukken je beklagenswaardigheid te eindigen met in deze koude, walmende vlammen te vallen en er door verteerd te worden." Het wii ïtthaduwriik op de bank onder de jonge olijfboomen; maar hét'schien koud tê iwbrden, onderhand dat de oude man sprak. H^'maf'^law fcl&'een ongelukvoorépellende vogeM met zijn «afschuwelijke hoofd, dat tegen de kakatoe aan6tfeekpiJie van haar kant'¥B«*,4»ar kop terugstreekflttet was afecfernjjoél tastende met zijn JÉfOelige handen, MaiceliW levensloopriarifc de bevoelen..: die geweest was als een dansende^rivier met hier en daar een paar kleine watervallen en verder niets .. . ^K^rM 'teré Caedlil?J|«*che^'rna«JÏ hij ten slcatgi^OiezóiEijef wachten, als iijj/zooals ik/Atóstdat-jeJcomen zou. Zij heeffahaafc ktemé;e^enaardigh©d^illüi>^i}eaflBjÉ wel vertelleréslaÉ ze de geboorte van den Verlosser op heidensche wijze vie^ifciaBB heel enkelen van' ons doet» dat; maar neem het voor wat het. is. Niemand zat^beter dan ziictbt de Waarhetdl-kuniien brengen ... zij, die zelf in waarheid een bruid van Christus is! Ga ilpWede!... #è*kult haar in de bakkamer vmderflBiJ AÉ^vrötïwen in het algemeen wisteé» welke gevoelens eeri man besluipen, wanneer hij voor het eerrtdij^bewondèrde schoon* in haarï Wérkpakje in de keuke»>kiet «taèifc dan zou een heel wat grooter aantal van haar gelegenheid zoelawfflt&am die voordeefige- gedaante te Hfertoonen. Veel kan veranderen, maar het oeroadfr füéthouden van den man aan hefcehuishoudelijk ideaal schijntf^aivergankelijk te/Bijn, en Marcellus' gemoedsrust had het bard te verantwoorden, toen hij Caecilia zag. De kleine jonge dame stond op een leege olijvenkist en.ïwa* bezig deeg te kneden in een trog op drie pootenr, die door een gespierdenstavin' in' bedwang werd gehouden. Met iKortèlataa/i schenpoozen en zonder haar «aeria^lsftfcken, zei zij: „Water, Atói^uWrr hetgeen telkenmale ten gevolge had, datUattEmeisjê mwde eene hand den trog los liet en een . kleine-hoeveelheid lauw water aan d« massa toevoegde. OrV-het heett6fif>>Azijn, Mirjam!", hetgeen bewerkstelligde, dat dit vóieht toegevoegd werd. Ze hadden beide roode gezichten van de warmte en de inspanning. Oaerilfefei^ïlicbt' echter was het roodsfcrï#Jfcj»*ft dkenjk&flt jvan haanétevigen, slanken hals zag men h*enkkine spkrenüziflh/rflp takMTOat van het werk> onder de huid spanden ejfoddtepanden. Vooral die kleine spieren die tusschen den rand van haarfiwerk-kimono en de kfuÏPting van het haar «Uifin neer cUinsten^rmaalktan dat zifcr^elfbebeei^htaff i veel moest doorstaan, ittab u.' Toen zij hem in het oog kreeg en haar deegThandSchoenen afstroopte — zooals geoefendeo^-hsfcvak aalwllen — en zij hem tegemoetsnelde om hem te verwelkomen, kreeg hij'bèfc»<* te;kwad,;dat:a|fcï. wóórden klonken alsof zteivan verce kwamen ettfdcabr«>d)bz|jfchadden. En toen hij emdetijk weer tot bezinrning kïfam, bevond hij.aitil bij een bank ift-den tuin aan den anderen kant vaw» den grooten weg. »béiai Het was een bankstijft marmer — van uitgfelessenjgroengeaderd marmer, en door héfegebruik en weer en wind was z#.zpo glad glimmend gewtaderb akof ze geglaseerd was. Volgensj^de overlevering was ze doomden bekenden woekeraar iQppftS Gaesirf lfcpsudaar neergezet — dotkii^'jGhen Seneca vn»t^ed»g!nfïemt.: durus fenerator. Bijrjjjnjn leven was er niemaiid^ij^ie iets goeds van hem zei; — daafeentegenïiujbtte Atticus, ee&naef van hem, een grafteeken vooreHeaaaip aan den overkant van den wegdferg met een .^schrift dat nog meer-dan tweeliorjdflafl jaar na zijn doodide wereldtop de hoogte bracht van sfcjifcdeugdeH, daarvan echter alleen deze duidelijk omschreven stond, dat hij genoemden Atticus tien millioen sesi»rHii|r|èad nagelaten.. JNganneer men langzaam denetóop der cfcistorie vervolgt, zal men weldra dienzelfden Atticus bezig zien om den verbannen Cicero den terugkeer mogelijk te maken. Kort daaroprHóeftim hssüph met een dame waasvan wij niefc heel veel meer wetenodan dat zijfiPilia heerta;i«ê71j(in een dochter Pomponia CaeciJSlAttica schonk. En deze dochter maakte Atticus tot den schoonvader vamden)rliffiroemdeB£,Agrippa en brijdbt zijn któnjdoBhteii td§foi troon der Caattren naMjrtdoorda't siii^ibejiui&'tetiSle vrouw werd. '1133 qo brio biasa.- mol»\aQ Ja — die tak van de Cabctjü stamde af .vajnidien Q. Caeejliusi Naefcfloa^umidiuapiöie koning Juguatha overwon, en het wafo% deze Caecilii, die zich later zóó gedroegen, dat dö^ kki&e Caecilia zich bij een hajsondere gelegenheid, haar christelijken dotaitoed vergetend, rtBetrJiaar kleine gebalde vuist op de ibaesti kop^slaanjen)^è*aiibfli(kon: „het bloed der veroveraars stroomt Ztywas zelf een veroveraarster. ibÉbr Het waren evenwel niet de daden van haar voorvaderen, waarvan zij vervuld was, toen zij op de eerwaardige bank waren gaan zitten, maar daarentegen waren haar gedachten bezig met den afschuwelijken ouden man die zich de plaatsvervanger had genoemd van den opperpriester der Christenen. „Het is vreeselijk vervelend, dat je hem ontmoet hebt, voordat ik je had voorbereidt zeiaijty/Ak iemand over hem spreekt... zijn gezicht, begrijp je... zeg ik altijd: waarom moeten wij naar de:"p©oten van den pauw kijken, als hij zulke djpoie veereri heeftïöbrt „Het zijn vooral zijn oogen!" zei Marcellus, die zijn evenwicht hervonden had. $Zijn oogensb^fja— ook-zijn oogertfl'lgafrCaeciha toe. „Vooral zijn oogen; maaird^hadije willen zeggen, als ik jé maar vooraf gezien en gesproken had: hij heeft een hart van goud en hij brandt van verlangen naar hot martelaarschaao" ab „Naar wafcy vroeg Marcellus:' ;i „Het martelaarschap — Je weet: om rvoor onzen groeten mees? ter te sterven." „O — ja natuurlijk 1'iöntwoordde Marcellus begrijpend. „Waarom wil hij voor hem sterven?" £&*bw dat zal ik'iU weieens op een anderen keeffi»itleggen; maar je begrijpt: alleen de martelaren gaan bij hun dood regelrecht naar God. Ik zal je een boek van Justinus geven. Dat haridelt over den Oer-Logos ... Je hebt toch zeker wel van Justinus gehoord?" „Welketfijdstinus^'hvroeg MarceUfaaeffc Caecilia sloeg haar handen in elkaar van verbazing.'.' m „Dat zou ik voor onmogelijk gehouden hebben! Justinus natuurlijk . . . onze martelaap.':. hij is . .. tien jaar geledensJsffiet rWzeker wel... gestorven .. . toen Juniua Rusticus ochef van de politie'wraS!" #sdjat „Acht jaar geleden 'lridie afgetredenrtf.eei Marcellus, blij dat er iets was dat hfpzich herinnerde. niiloc Gatfölia keek peinzend voor zich uit, voordat zij zei: ^Zeg Marcellus ... het jtfa/rfeéseBjlot n/. Sk draag een groote zonde in mijn hart. .. een vreeselijke zonde. Heb jij weléene iemand gehaat?" Marcellus knikte aanmoedigend: „Massa'smenscheö$w „O nee!" zei zij. „Dat mag je niet zeggen. Verbeeld je — er iS er één dien ik haat. En dat is Crescens, de hond die in den Vredestempel verblijf houdt... hij heeft Jfus^tta^oltzen lieven JustinusseahgegeveiiiBen toen hebbeibaerèésvhtlJioofd afgehafct^'op de binnenplaats «fan de centole gevangenis!" l.. De tranen liepen haargörer de wangenön^kiawud ook niet traan den opperbibhöthecatisr!afaató»•• 'f »H,\ Marcellwpwas eencnatuur die naaü-zfattitótóittocm^tewpii HddistwefóefftHijGa^rtWnördde: „Ik mag hem heel grftafcë Vp98J-en zal je dan je best doen van vader Urbanus te houdert?.. IWaiweüas-lbelobfdé hetgteozullen probeeoeti.' BelovenHviel hem Étó gemakkeli^iiaSsnétt^Éeratandige en mooie kind hetihesi vroeg, '«iBW^deeüdwuf best hem dat werk zelftfnog te vefüchi ten door haar opvatting nader Oft te leggen i „êüs wij naar de monschen kijken, dan kan het toch? in bepaalde omstandigheden bij niemand opkomen^ffcijnfaaildatht te vestigen op hurt rkleedérdracht of de kleinewuiterlijke: dingen die S«?kenteekenenf4lOiAls een vrouw een ongeJukkrijgt en degeÓin^JtOBsnellen om haar te helpen ontblooten* IwitJiiWtehaar een verband aan te kunnen leggen, dan is het toch geeifc0mn#> maar eenvoudigweg een tb nood verkeerende die zij zien, en niemand zal er later ook maar één oogenfejik.njear over denken of zij mooi was als een marmeren godin (tfcaOTÖRjnJefejtoo mooi. En — beste Marcellus! Zie jij dan niet dat alle menschen in nood verkeeren? Dat al wat wij zien ... kleeren, onderscheidingsteekenen ... «Wiken, gouden tanden ... dat het geheele lichaam nietsÜ& DanSjiiet ooknÖftaWMhheel moeilijk om te zien dat vader Urbanus schooner is dan wie ook!" ,\ Hij beloofde wederom zijn best te zullen doen van den pauselijken vicarifcitóihouden, en^ij bedankte hem glimlachend.!- Na eenige'oogenblikken van stilt&zéiiztyj'Tt'j „Van driemenschen moet je bijzonder veel houden. Van Urba- flöte,jvan Rab Chanirta, en dan van een man die Tatiaan heet. Mtj*abeeft de heele wereld Rondgetrokken als leeraar, van de» eene plaats-'naar de andere. Nu'te hiJ'i^Pisidië, waar hij woont. Ik heb Jmst een brief van hem gekregen. Kijk... ja, hier »~iMijT,a3 Éf| trok een brief ergens van haar borst vandaan en reikte dien Marcellus. „Je mag hem gerust feizSS!" zei ze. „Men kan atóffl 'zooveel leeren van broeder Tatiaan!" Dus las Marêètttïs den blttf, die hoogdravend gesteld was en verschillende bedreigingen scheen te bevatten tegen degenen die zich afgaven meü het gebruiken van vleesch en maar vooral drukte hij Caecilia op het hart, nooit te vergeteïpidaTJ zij nu een bruid-(i>an ChrisWtS was. „Wat wordt daarmee bedoeld? ,Jl|W)eg hij. Zij keek hem°ïhet groote oogen aan en zei toen met blijden ernst: „Gewoonweg: mijn'lêyen is aalfChfistüs gewijd!" Marcellus kneep 2ïlif,oogen samen en keek nog eens in den SHe^ voor hij hem teruggaf. HrJ had geen vertrouwen in dezen Christus .. . om van Tatiaan maar niette sprefeéH.n9d Et^in waarheden die als het 108re op den rand van een stoel komen zitten, met een kapöthoed ojïpzwarte garen handschoenen aan en een paraplu bipzich . . . èlWÉifiiJn er met uitsmijtefsmanieren: opgestroopte mouw^üa, gespartlSèn spieren en een pruim tabak die m^ttiSt verkeert. Er zijflibleekneuzige waarheden en blozende en scheeve en o-beenige — lieel dat proletarische gebroed dat alleen rnaèpfeiten vaststelt en geen'ipalg spectief opentMim dan is er ook nog de rustige, in toga gekleede waarheid, die haar laitgestrekte^hand regelrecht voor de borst des menschen'houdt: ,,Dü4sfhet eersté en groote gebod!" Eè* waarheid van ééft'karaatslnhóud als deze is een groot resultaat van een dag, en het-was daarom geen noemenswaard ittiA geluk, dat Caecilia's vader, de landbezitter Caecilius> hich' jutst vertoonde, toen deze qumtessence van het Christendom! "ki* Marcellus' handen gelegd was. De voortreffelijke ridder en senator, die kort te voren uit de stad terUggekómefl xwas, was er over ontdaan, dat de oeroude wezel van het huis -— die er op gedresseerd was fatten te vangen — aan de pest gestorven' was. Zelfs al is mefl Vertrouwd met de gedachte, dat de pest aan alle kanten om iemand heen! floreert, kan het toch moeilijk anders, of dit feit moet nog duidelijker spreket^nwanneer men als onomstootelijke waarheid te aanvaarden heeft, dat ze nu op iemands eigen gebied gedijt — al zijn om te,beginnen slechts ratten en een-oude-dienaar-van-eet>wezel degenen die de slachtoffers worden. Niettemin was het gezicht jjan den grondbezitter volkomen opgeklaard, toen Marcellus aan hem werd voorgesteld. Een stralende glimlach vertoonde zich er op, en hij drukte zijn gast hartelijk tegen zich aan, terwijUtfj zei: „Ook al zou mijn dochter mij niet op je komst voorbereid en mijn verwachtingen;hoog gespannen hebben, zou het mij niet minder verheugd hebben je hier buiten «bons te zjöi.: Je geslacht heeft den naam Papirius met eere in het boek der historie van de sta<è gfeschreven en..:. ik heb je gedichten gelezen.. i in den sjmaat/Sbegrijp je. Men moet er voor zorgen een beetje lectuur bij zich te hebben op de doode dagen. Eros heeg$f|ft me gegeven, toen ik om iets van het nieuwstenyroeg." „En wat vind je er van?" vroeg Marcellus. „Ze zijn van^fat soort dat ik heel graag mag!" zei C^iféafo „Ik begrijp dat je niet tot de verdachte signeuren behoort die zich te groot voelen om een morgengebed te yepichten en die lusteloos in hun tanden zitten te peuteren, terwijl ze de goden voor zich laten zweetensf j±< m . . . j Hij glimlachte wederom, en Marcellus nam den bijval in ontvangst door het hoofd teqbuigen — voor ?ftpver het bijval was. In elk geval kwam het,hem voor, dat dit rf»n een mes kan!" Of — als hij een heel eind uit den koers was: „Positief, Max (hij^was ingeschreven onder den naam Maximus) — wees, positief!" ... M**! resultaat was de stereotiepe glimlach van een man van de wereld, vrijgevig en zonder aanzien des persoons toegepasii^ïet hoogtepunt van tevredenheid bereikte mjh^ouw, toen zij vaststelde dat hij zelfs in Max' slaap nieti afwezig blééf. Zij glimlachte zètfptoen zijdat zag «enigszins spotachtig glimlachte zij. En kort daarna stierf zij. Maar ofschoon dat lang geleden gebeurd was, leefdefaSj nog steeds in het huis voort in den glimlach van Max, in zijn gewoonten en in de kleine eigenaardigheden die zij er bij hem uitgewerkt had en welker litteekens hij nog steeds voelde. //Maar de grootste^ vreugde zal je ons bewijzen dp den dag dat je erkent dat de goddelijke Logos -atch in al zijn volheid in Ghristus geopenbaard heeféi-' slootÉfoKriUi» den gang van zijn gedachte» Jafl „Op den dag dat je besluit een groote hond des Heeren te wordenlifM Dat was dezelfde uitdrukkingidië devopperpriesterBjlÉi plaatsvervanger Jgebruiki Had, en Marcellus vroeg: „Ik dacht dat er onder de Christenen geen honden waren?" ^ÏÖiets dan honden!" ijverde de landbeZitteririiSlf we zouden het ten minste moeten zijrt. Geen honden met eeni pij aan en eéh staf in de hand misschien, maar toch hónden... En nu wachten we op jou!" Hij glimlachte aanmoedigerdsjfsw* Ze troffen Gawcilia, die;bfaweitetenihad om voor het middageten te zorgeri^in gezelschap van Urbanus aan bij een gedekte tafel, in? de pergoèbVóór hetrthoofdgebouw. De leelijke oude priester had zijn eene hand op de tafel gelegd, en Caecilia had een van de hare er bovenop gelegd. Het leek op een tros wilde, roode bananen, versierd met een klein, najaar$brüiibfblad. Ze waren oogenschijnbjk^ine» een diep gesprek gewikkeld, maar toen de twe^JMiannen naderbij kwamen, wendde het jonge meisje zich van vreugde stralend tot hen en riep: ?' „Vader Urbanus zegt dat menvptich bestJkamyoorstellen dat er een hemel voor wezels is H', rt Caecilius gaf glimlachend te kennen dat hij het met deze gedachte eens kota zijn, en Marcellus waagde hetiniet, te opperen — wat Euphemus zou hebben gedaan — dat de oude rattenvanger misschien aan een rattenhemel de voorkeur zou geven. En na deze mogelijkheid eenstemmig te hebben aangenomen ging men aan taf el. < De maaltijd verliep vreedzaam en op de meest welopgevoede wijze. Een enkele maal stond Caecilia op om om strijd te fluiten met een-spreeuw die haar scheen te kennen, en dan weer maak- te zij een kleine wandeling naar «fit. vijver in de. nabijheid/ om mét >e^s,chaldf»d; te pratead die voor den (4*«jta«pflfco»& meöghaar riepd|i|laii»»rtosischentijd wendde Urbanusjgijn aandacht niet èjfcgeven^wejfe stelsel zifr»>!perSoonJipay belangstelling hadfcEn Marceflus deed dat met/ernst en met èmhousiasiMiawttÉhras stond insiijn oog boven afc.'andere stelsd^feri hij stak die'bp»tattirigr«let onder stoelen of bankenTil^ibieldferiKófaangiilpode saam fderkracht en alle mannelijke deugderurtHaaiitaerd bijnarieeé gedicht. En den geheelenvtijd terwijkhij sprak zat Caecafcarmet gesloten oogen te luisteren>iam een zwakke glimlach speelde, fom haar mond. Zij voelde zich als een arm kind dat het rijke kind hoort vertellen Jeaih^vvilla der familie in de bergen; en hetigjimlacht daarbijutede hoogte, omdat het een oogenbhk gekdemieneden in het achterhuis, mefcbehulp.qainidrie stokken en eettattik eab linnen, sultan ^ofimaha haa» heeft doen verrijz«$toibibtt experif ment ieder oogenblik heihalen kan. Toen Marcellusilten slotte zweeg, deed a^ibafan oogen opens foAkriaaSawepiwleugels i'' zei Marcelldstóertpt zichzelf)'envroeg ernstigfe!(M „Als je zoo verrukt bent van Mithras, waarom ben je dan in Rab Chanina's bedehuis gekomen?" i« nav Mij had een gevoel, alsof zij, onderhand dat hij sprak, verdwenen en nu weer teruggekomen was/ïa» ibtf/zweeg, met» rompeld. Toert-sboog hij zich, terwijl Ifiaeciliusilmefc: een sarcas* tischeiaumirukking op zijn gezicht tAroe»d"itot balletjes zat te draaien,, eensklaps naar haar Qver'enfkfisterde: „Om jou te ziehrtfbv abrbmannaWaï insa-ïfffia.re feïgim isgn Zij trok eenrjoögenblik haar wenkbrauwen samen en kreeg een kleur. Toen lachte a%*erwijl aijvhet hoofdr,* 9 asa .9rj Langs den eeniof anderen korten weg kwamen ze vandifcinter* mezzo op het onderwerp? jen. Ktésachien- zflfesWafccellus ronduit dat hij door Jon in verzoeking gebracht was; — in elk gevat-zsl kwamen op dat onderwerp. Urbanus wt aa» beetje te neuriën (Jon placht te zeggen dat bij op eerf^atifaai xa^tAaabbeJen) en de landbezitter! këek een aakvbkiregeeringsdoeurnenten door. „Waar heeft hij jèdta» brie* gegevenïfè vroeg zipwglfi „In Argiletum!" arttwoordde Jdarcellus waarheidsgetrouw», au „Dat begrijp Ik&iet heel goed. Was htyalleèn'?" MarcelluV draalde eenigszins met ztjajéMwooid^Daar bettf» aaetheebzahcrvan; — ik geloof bijjatttem^nlift^J ^ „Hij was dus in gezelschap van detiri&itareerders!" zei zij. Marcellü«twas^verbaasd. c*9P1 #En in Hui* oogenlö (jfclMarcelkts glimlachend, terwijl de «rijft* die van Caecilia zochten. airiaak.aBtn dsvitav gnhrfan ah bi baaianlmtsf* Weinige oogenbtileken later «etdekte hipó^iefrkey-do^ zwijgen ontstaars «èayen toen hij cpkefekp kruiste hij Urbanusj blik — een tdik^zoo vol haatyidat het bib was of Sljn bloed Inreijn aderen stolde. "j^Y •' ' Ja0*p ban oogenl" isisfeiUrtebuBj 'en zijntawrsehrikkelijkd oogen laiemden. Caecilia legde haar hand op zijn atrajlapj hij bevrijdde: zfch er van en ging als vaa>; koude bevend den zonneschijn** en verdween in eemboschje van prjnboomen, ;,Je deed het meÖ mét' opzet, wel?"Jarfoeg het jonge meisje met tranen in. haar oogen. OTOtwawaaH ^svogqo !»ubivibnr '$U44. Marcellus keek haar verwijtend aan en hij mam haar hand en kuste die. ^icawtid tab „Vergeetme! ik wist het wel! Maar begrijp jemu hoeveel behoefte hij heeft aanÈliefde?" : nol.) Caeonius, die niet gehoord had wat ier; zich had afgespeeld, keek vluchtig den verdwéhene na en zei goedmoedkwh» wja — houdt een beetje van helft, tóndecenil tHif iheeft het'vrnfcselijk hard noodig!" Ên tot MaWellus zeiiliÖJïjiÓanbihW'-66118 na over wafciöt gezegd heb, dat je eeftshond des Heeren moest worden!" Een paar uur later hield een koetsier in de livrekivan de Caecilii met zijn voertuig voör de deiawstil en Marcelkis(nam afscheid >fanVQuecila» jjriö //Ewinrisscfcien zou je lust hebben om weer op een van de bijeenkomsten van Rab Chanina te komen?" Hij had werkejijk grooten lust! "fliW8^ * Jbejgb ^ËaarL j!" -t-. ze schraapte met haar rechterschoen over den grond, voordat haar oogen opkeken („alsj wbréren vleugekHaH — „je doet het, omdat je de waarheid zoekt?" ■ rï jrH „Ook daaronasfh ja!-' zetlij. En toen hefaöjtiagjwch ten;SJOjWg in beweging zette, riep zij hem na: „Dan groet ik al mijn babies van je!" r.odwjm n\\s Zij hadhem verteld van de acru^MW^ikleine kinderen die zij iaveefti'a|i»Üertehuis naasa het huis waargarjzelf woonde verzorgde. jplipè^?lian nud-asqoiesw is\ »« etf^«^a Tfpen het rijladgvïden grooten weg opreed; wntfdtt zij hem nog eens voor het laatst na en liep toen snel /riaac binnen. Maar Marcellus reed in de richting van de stad en nam den indruk mee, dat het Christendom zooiets was als in een sprookjespark te wandelen mefeaen jonge vrouw,die zei: „Eiostaat getóirieven!" en die/telkens twee voorbeeldigheldere, grijze oogen op hem vestigde. Men kan wel zeggen: als er ietsiSaxdat het Christendom niet is, dan is dathèen hederscène>dn een sprookjespark. Juist dien avond hield men ten minste op één plaats in de stad een bespreking over wat het Christendom is. Bijna ieder woord wordt individueel opgevat. Het woord „socialieV' is een voor- beeld dat dn deze dienst kan doemajfe-or bepaalde menschen hoort daiblbij de laagste categorie, mèt begrippen als ongedierte en vermogensbelasting. Maariawor een onbedorven arbeider kan het rrasschienlziferoorspronk«li}ken klank toswaanjlteb^en en nog «pgevat worde*ipb betiteling van ieifnaaxjodfe blijk geeft, zich van 2ajn verphchtingiOpleggende saamhooriftyeid met de overigemenschheid bewust te zijn. l$R Evenzoo 'staat het met het begrip „eem^hristenV waarover men, de hemel mag weteafpjor den hoeveelsten Jteer, discuteer* inJie*{kantoor van den opperbibhomecariarinfden Vredestëmpel en de obnsadk daarvan was dez«vdat de oude hond OrbilhKb bijgestaare^bor den herbergier Maës M&sJJ&mtib walvisdha Jlab Chanina — bMP» doodgeslageil^»^rguft,. maar vergenoegd — uit een volksoploop had gered, waar mehQprh» dttoT was hem te lynchen. Van MaJesn^tandpunt gezien|0Yfitf het resultaat, dat de menigte-beieitohady mager ... een oog uitgeslagen, een paacApieren gekwetst en een paar, andere kleinigheden? maar de schuld daarvan lag niet bij Rab Chanina. De naam Rab Chamaa was ee«,ttefdenaam dien bewonderaars Qf missctóen^wamab het geen bewonderaars — reeéfc lang ge^ leden ontleendehadden aan het verhaal van Rab ^WJ'J» Rab Qsch»«fdi8deBl$èn schoenmakerij op nahielded Jg* een om haar liederlijkheid bekende plaats in het^lHeilige Land . Daar maaktenteesBchoenen voor de/ii$jto^TOu\fteqb^^ hun oogen niet op om naar haar te kii^^uWaonfi^^ftWI haar schoenen brachten". Zoo was het met Rab Chanina nóg gesteldi,attJ{ieayerre, dat hij geregeld plaatsei!t»fce«ei«(o^(>fiiet genoemd-|«0ch4ei»:twjrfcfail. gbaa^eWibmlA: sChoeaönr.te brengen dan welrlOBi de Christenen dierhij kende op den drempel van dezfyèmrjlksemeriten tegen te houdete Avca^Hna airond kon hij op wacht gaan staanj; alleen «ta menscheniM«tehouderiéaj voorkomende gelegenheid vergeetachtige kennissen in herinnering kunnen brengen dat zij nieuwe rijken zi/wslln het bijzónder liet de rneVrnmv haar schelle stem eenige uitspraken verkondigen over hèt absurde van het geval, dat men „eerst dat uitschot te eten moest geven en er dan later door lastig gevallen moest worden!" Natuurlijk trok Rab Cha* nina zich er niets van aan, uitschot genoemdite-worden of in het openbaar als een luie klaploopër.itadworden tentoongesteld. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen en bleef zijn bést doea het echtpaar er toe te krijgen^Aich te bekeeran. Toen Orbilius en de vroegere wagenmenner ter plaatse kwamen, waren de eerste welwilleraWiun-bijstand-verleenende menschen bezig den ijverigén'priester zijn mantel af te rukkercahiop hem te spuwen, etetsen de twee vrienden hem in de richting van de Fabriciusbrug sleedten om hem door de Aesculaap-broeders te latematB* bindeny Akkerden de politiesabels feestelijks boven een tumult — een aflegger van hetüaorige — waarin geweeklaag en geschreeuw weerkloriküen'hevige verwenschingenrbver de Christenen werden'tótgeslingerd. „Word je dan nooit wijze^' vroeg de hond verwijtend. Rab Chanina schudde droefgeestig het hoofd en begon er in Onsamenhangende woordeh'Jvanite spreken, hoe hopeloos zijn werk soms scheen te zijn. Hij bevond zich in soortgelijke positie als een man die zwijnen uit een brandenden stal moet dry» ven, maar ziefcdatflBal zich onophoudelijk weer in de vlammen werpen, zoodra hij ze eraat gered heeft. Voor hem was de hel iets waar riietf over te twisten viel, iets tastbaars en vreeselijks, en toch zou hij zonder eénigen twijfel graag door de hetirijrï heengegaan om» rijn-arme zwijnen weer naar buiten te kunnen' drijven, .'jbiooteiav Maës snufte tfèrachtelijksIHij was een groot rwoorstandeivvafl natuurbescherming op zielkundig gebiéd en hij had alleen ingegrepen om sportieve redenen èn omdat Orbilius het hemjvtet zócht had. ^3tgrJn ;,Afe;de menschenymet alle geweld'A4arullus een paar liedjes willen»hooren opdreunen en een dozijn meisjes in een langen sluier willen zien rondspartelen ... laat ze dan dat pleizier hebben!" zei hij, en dat meende hij uit den grond vant>aijh hart. Zelf was hij dit kinderlijke stadium te boven. „Maar zien jullie dan niet dat het zielen zijn, die verzengd worden en te gronde gaüt?" probeerde Rab Chaninacriog een laatsten keer, toen Maës afscheid van hen nam, om de kade af te loopen naar huis naar zijn negervrouw. De wagenmenner gaf het op. Maar Orbilius probeerde nog eens den priester bedachtzaamheid in te spuiten^ toen zij voorbij het Capitool draafden om de bibliotheek van den Vfedestempel te bezoekent yi „Haastte-langzaam!" zei de ervaren oude hond. „Maar «IjRtóelen --ifetDrbiliusl'Vwrfct»» Rab Chanina koppig en Volstrekt^htet -dankbaar, omdat«hijda& den oploop gered was. En het wonderlijke ttj deze twee zielzorgers was, dat ze er heel na aan toe waren het met elkaar eens te zijn. Beiden konden ze zeggen als een meer bekend rabbi — Nechunja Ben-Hakana: „Ik dank u, Heere mijn God, dat mij een plaats is aangewezen te midden der bezoekers'vaiVhet huis des'onderT richts en niet te midden van degenen die op de hoeken der straten' hun bezigheidi hebbenb want ik sta vroeg op, en zij staan vroeg op;»**-ik wendfmij tot het woord van de Thora — zij totsijdele dingen; ik werk en zij werken; — ik werk en ontvang loon -4-natj werken en ontvangen er geen; -»*nik loop en zij loopenss** ik loop naar héjt eeuwige w leven — zij naar den afgrondt' t£ ^Spreek tot de zielen in stilte!" zei Orbilius opgewekt. „Die eeuwige mysteriën !v zei de bibliothecari&rvan den Vredestempel spottend. „Doe gelijk mijn vriend Lucianus en Zijne Heerlijkheid Galenus ... stel je tevreden met een solide scepticisme.'Wij weten niets!" srian Hij zat in een grooten stoel en recht tegenover hem, drie meter boven den grond, kwam de huisgod, naar hetacheen, uit den muur'groeien. Het-Was een olafahtskop, maar iedere stoottand was gevormd als een grootéjijiaar voren stekende phallus. De hond Grescens boog zich eerbiedig voor den god en terwijtrbif op den okfantskop wees^>ioe9hite;gr „Aan iets gelooft jouw sceptische hoofd toch ook!" De bibliothecaris keek met' zijni vogeloogen omhoog naar de De straat der Sandalenmakers 20 kokwsale stoottanden en trommelde met zijn ^vingers op de tafel. r,-A .• „Ik stel me tevreden met den oergodsdienstff?z«Hiij. »En!'hoe vat je den oergodsdieittt op?" vroeg de hond Thea- genes. De bibliothecaris citeerde: törj$Eens waren er slechts twee oergodeii^idë 4emel en de aarde, of Uranus en Gea, zooals de Grieken hanjnoeraen/vsQ dat ièibzieggen de geest ofehgt levengevende principe, dat de aarde bevrachtte* die «rioeder werd van alle dingen... En de eerstë%iensch«ri,aaf1fe9i9^ Rab Chanina! „a^^oltei63iristenen dan zoni boven anderen verharen, dat je jeihütitJ^ealHbven schikkelijke menscheno lastig te vallen die den ons«hnldigen Marallus wdlën hooren?" Rab Chanina zuchtte als jéen blaasbalg „Natuurlijk — wqoGhristenenaBjjnl faetiswafr we moesten zijn. We moesten zoo kenbaar zifSo-ete paardenblóemen op een veld... en wéc™*4n het algemeen niet heel veel anders dan gras te middèn^vaniandéSfgiéfcflfe^ ' ^Jullie hulpvaardigheid wordt-' algemeen geprezen! bracht Orbiliirajgoadmftèdiapdaartegen in. [u*f affiy „Maar die hebbeA iwij niet uitgevondenT^Die was er al vóór Christussen de wij*» waarop ze rmabruikt wordt leidt er toe, dat de bronnen der liefde in oils hart opdrogen." stmte ,^uflie bezoekt de pestlijders^idie faelfs door hun bloedverwanten geschuwdwfoedan^ö^ ,- ' f \m Jfctaar de meestem/van ons doen dat omdatjHe Meester het ójfif bevolen heeft:« aiaé^öteliefde tot de lijdenden. Bovendien ... er zijè ook honden die van het eene doodsbed naar het andere gaan en de aUgstigeh sterken met opwekkende en kalmeerende WbórdefccWaarom doeftoiie dat?>? tk>. „Als het leven eenige verlokking voor ons had, zou het held- haftig zijn*nmaa»wi|f hébben geen deel er aan en kunneri-idiis geen offer brengen. Jullie daarentegen ... ik zie hoe, menschen die aan de mysteüte) der Christenen deekeaieniizaken doen en het zfiActhüis>behaaglijk maken, precies-als de ■vereerders van Isis eb onze oude goden. Jaw i énkelen van ons!" ziechtte Rab GhaninaJur: mos er; „Enkektfsian jullie — jai En ikriierfdberiarbuwen, behalve de oude en leeüjloefsiziehimooi maken en zich -«erven en zich met sieraden tooiend .n¥i „Velen van héaïJ .bekende Rab Oiamnab r iss na Jawg vandaag... op dezènastralendeb-Anna Perenna-dag, bib ik een zekeren rabbi op wasfchtizien staan voor bWi ingang van een van de vlammende vurertiïalè© Be&rJijWaeftl/i om — zooals hij zeif het verachten en niet ondanks hun liefde «eeuvoor!" „En dan?" vroeg Rab Chanina. 4*jViaag aan den bibliothecaris;; hoe de wereld er dan zal iritzien!" zei Orbilius met een glimlach1 tJ „De wereld !?ezei de bibliothecaris hoonend. „Laat ons liever beginnen: ;bij dat itearfiet tvan vrooliikheid dat de; Sandalenmakersstraat heet. Met aijn hoevelen menschen zijn jullie daar?" „Zullen we zeggen ... vierduizend!" stelde Orbilius voor. „Goed. Hoeveel Christenen zijn er daar?" „Honderd!" vermoedde Rab Chanina. >>ftï hoeveel honden#' „Vijf staven — op aijn hoogst!" berekende Oibilius. „Dat is voorloopig niet veel procent!" stelde de biblio&ecatis vast „Het kan hooger worden!" zei Rab Chanina. De bibliothecaris schraapte zijn keel en hield een van zijn voor- drachten in miniatuur, die hij met behulp van een vouwbeen vari-oitroepteekens voorzag: „Ik neem aan dat elke tijd"over een isikere hoeveelheWfvroomheid en wereldverzaking beschikt... evenals hij beschikt.'tover bepaalde hoeveelheden van wat Orbilius dwaashekfe en Rab Chanina zonde noemtf... laat mij ook eens' een beetje aan de kunst van voorspellen doen: Het zou mij volstrekt niet verwonderen, als het over duizend of tienduizend jaar krioelde van Christenen en hondenpijen. Maar ik mag een boosdoener zijn, als dat den aard van de menschen veranderd Zat hebben. Hoe meer Christenen... hoe slapper Christendom. En hoe meer staven . . . hoe twijfelachtiger nederigheid'...!" „En dan?" vroeg Rab Chanina strijdlustig. „Dan wordt de bibliotheek geslote»!" zei de bibliothecaris, terwijl hij op de waterklok onder den olifantskop keek en een gegaap verborg acHtó aöjii< hand die niet bezig wasnmet het vouwbeen. Orbilius en Rab Chanina gingen samen denzelfden >ireg uit, naar de Sandalenmakersstraat, en zij liepen zwijgend naast elkander voort. Bij de deur van den priestaf scheidden zij zonder veel woorden, en de oude hond sloop nafihlaaav» naar de plaats waar hij verblijf hield. Het was een benauwd klein kamertje zonder eenige geriefelijkheid.' Daar ging hij op zijn brits liggen met zijn mantel als deken over zien heen. '-naait» .i^a^tdbffi^sea^jfab HOOFDSTUK XV Nog steeds liep de dood alseewqsustige koe te grazen, sloeg zijn tong om zijn voer en rukte het af, zonder er iMf te denken of het gras den eenen of den anderen god beleed. ;biai at w bisrreb >sn-.taih-niv tespö efcr sueinn Tegen de eene zijde van Libitina's tempel aan was reeds bij het uitbreken van de pest een reusachtige gesloten poort gebouwd, met deuren aan elk uiteinde. De lucht hier was tot stikkens toe gevuld met dampen yan/jwierook en pek, die den ópper-registrator van de Doodsgodin en -zijn staf van medehelpers omhulden. Dezen koker werden de karren met lijken binnengereden. Hier werden de namen der doodenaiuit de openbare registers jgfet schrapt, en de warmen... degenen die voor rekening van den keizer verbrand moesten worden, werden met was en pek bespoten, behalve het hoofd, welks wollen bedekking op de begraafplaats met naphta of steenolie werd doordrenkt. De eene deur in — een andere uit, gleden de karren over de geluiddempende gummi-bedekking van den poortvloer.r.De geluiden die-men hoorde waren het geknars van de karren en de tuigen^ het geproest der muildieren en de korte >ivragen en antwoorden, welke de lading der wagena:voor onherroepelijk dood verklaarden; Emverder bij den uitgang het zieden dat vermeldde dat het: lijk ;geprepareerd werd voor de verbranding. Er wareri nachten^ waarin men Vijfhonderd dooden van de lijst schrapte. Daaronder waren menschen van alle positiesren alle leeftijden ... met purper omzoomde hooge voornaamheid, maar ook slaven die hun kost verdienden met werk in de riolen; — honderdjarigen, maar ook kinderen wier namen nog niet op de lijsten van den Saturnus-tempel vermeld stonden. Alleen het personeel van den tempel der Doodsgodin leverde geen enkele bijdrage. Meer dan zeven jaar lang bleef het voltallig twajaiaSetlwerd zelfs van tijd tot tijdi vermeerderd/'Jjpn* der dat iemand verdween. Toen eindelijkóïde opper^egistrator stierf (dat gebeurde in de dagen toen dit gedeelte van de handeling zich afspeelde!) was niet de pest oorzaak van zijn dood, maar vermoeidheid. Hij viel voorover op zijn lessenaar, met zijn schrijfstift kt zijn hand, en hij werd beweend door dienaren die ten doode toe vermoeid waren van het beweenen van menschen die hun na stonden en van het afschrijven van menschen die hun onverschillig wan»..1 Ie Maar van Libitina's heiligdom zetten de karren hun weg voort naar de stadspoort, die op haar hengsels bromde en zich knarsend in de richting van den muur bewoog om de gehate ladingen het duister in te spuwen.'iVèjtdér ging de tocht naar de kuilen van de lakénplaatsftawaar kranenodyikchamen neerlieten, zoodat ze gelijkmatayin een laag kwamen te liggen. "V^dór zonsondergang werd de brand gestoken in de eerste kraien, en waïF neer de laatste oogst van den nacht afgeleverd was, werden de fakkels in de laatstödcuilen geslingêtói Maar in een cirkel'rondom de plaatspfeg een dubbele ring van wa^htpostennwidsof men vreesde dat de dooden er berouw van zouden hebben dat ze dood waren en zouden besluiten weer naar de stad terug te gaan welke zij verlaten hadden. Hit is noodzakeMjk/'dat men de pestwijft voelen als een zwoele weersgesteldheid die drutócend ov*r-net landschap ligt. Van tijd tot tijd wordt de lucht minder zwaar, maar slechts om spoedig daarna dik en dreigend weer aan te komeri^siroqmen. Het gebeurt ook, dat keszich verdicht tot een krachtige uitbarsting— zooal» juist in deze dagen — en het angstige deel der bevolking naar de beschuttin»/vani>tie rokken der priesters jaagt, en de goddeloozen een leventaai werveltabzoofechaamteloos, idat het met nader aangeduid kan wobden. Op deze twee wijzen reageert de mensch tegen de machteloosheid, tegen het beleedigende gevóel )van weerloos op heb korte eind van de wip te moeten zitdere Wanneer men het goed nagaatj kan het niet anders; enfin de oogenblikkenairan verademing jglijden de menschen uit hun holen — al» slangenlichamen die van de gelegenheid gebruik maken om zich in de zon te koestéreW : Het is even awodzakelijkp te onthouden dat de pest nu reeds acht jaar lang gewoed had en dat practische menschen vermoedelijk zoo redeneerden: die peö^ die al acht |aaiiAchtereen gewoed heeft, is misschien van zins nóg acht jaar te blijven woeden ... en dat was ze inderdaad ook van plan. Het was er ongeveer mee als met iemand die in den buik van een reusachtige openlucht-meèÖng'mgeklemdnBit: hij kan er'ovérlvloé» kén, jammeren, huiles, ,öf het zich zoo behaaglijk maken als de klemmende omstandigheden het toelatsSifc De verttandigen maken zooveel mogelijk gebnaSft yan de noordeelen, en tot de allerverstandigsten in Rome behoorden die menschen in wier signetsteen het beeld van de Heilige Moeder gesneden wafKft#s voorzien van koehorens gelijk de godin Io vanidel Grieken; — ©£> het beeld van diezelfde Isis met Horus aan haar borst en de maatteate^htergrond/i of wel dat van Osiris met den gloed van de zon als eerilhtjna al te mèrblindenden stralenkrans om zijn hoofd. ,s. isici Die heilige mannen hadden van het beginlvin de pest af begrepen welke mogelijkheden de ziekte bood. De votieftafeltjes, vol met kostbaarheden, spraken voldoende van genezingen, door de groote Moederaldi stand gebracht, en op het hemels-i blauw gedrapeerde beeld van de godindie Ruth eensiaiingeroepen had voor haar ongeboren: kind, had men voortdurend an<-: derdeelen als de marmeren handen en het marmeren hoofd (het lichaam was van hout!) moeten herstellen — ja, zelfs het schelmsche Horuskind had men* moeten vJéfnieuwen — omdat gaven die daaraan gehangen waren om hulp af te smeeke#>of> er voor te bedanken genoemde onderdeelen beschadigd hadden. Nu kan men hiertegen ilÉirengen, dat de goddelijke machten toch wel vele andere centrales hadden vanwkkr. ze geheime krachten uitstraalden, en dat hadden ze ookgifik^wfane en artsenijkundige broeders van het Aesculaap-eiland in de Rivier, de priesterschap van de genezingbrengörïtleriMinerva, Isjsidri Serapis op het Marsvekfyuen niet het minst de eerwaardigen van de heiligdommen van den grooten?j»*pitfer stonden altijd ge-* reed alsnlBiddelaars, wanneer er barmhartigej hulp tegen de vreeselijk*teziekte nioest worden ingeroepen. Maar nergens zochten zoovelen hun toevlucht als bij den tempel der Egyptenaren in het derde stadskwartier, en een van de redenen daarvan, was hierin gelegen;,dat de tempel uitgebreid was met eenifihaabvaw van het beroemde orakel van Abonoteichos, van waaruit de profeet Alexander op zeer billke voorwaarden de geheele we«ïdbanet raad en daad bijstohotóVoor de som van een millioen sestertiën rhad Alexanders vertegenwoordiger, de oude Paetus, voor tien jaar het recht gepacht, tot vermenigvuldiging van het orakel-dat den profeet terstond bij lhet uitbreken van de pest geopenbaard was en dat als volgt luidde: Phoebttbp de nooit gekniptenoo verjaagt den nevel der ziekte!" isjinbiis Op groetikleta^l perkament geschreven en voorzien vafixhtll zegel van het orakel-filiaal, werd het verkocht in Rome, in alle Maliaansche steden^4ft GalHë en in het algemeen zoo wt noordwaarts als er een Romeinsche cohorte te vtóden was. Het werd een pracht-zaak. Terwijl de profeet iself als een driekwart-dood, halfvergaan kadaver met verschrompelde beenen in Ionapolis Bat JWideTBaam waarmee! Zijn Keizerlijke Majesteit Marcus de stad van den profeet vereerd had — harkte zijn algemeene vertegenwoordiger geld binnen in een hoeveelheid die de Rontek nen den adem benam; en die waren toch niet aan zoo'n heel klein beetje gewend. In zülk een gunst mocht het orakel zich te hoogster plaatse ^verheugen, dat Marcus Aurelius, ofschoon hij zfcbrvoortdurend op de krijgsterreinen bevond, een bevel naar huis zond, om een munt te laten slaan, waarop aan de eene zijde Glycon, Alexanders particuliere god, afgebeeld was en aan de andere Alexander zelf, met den lauwerkrans om van Aesculapius — dien hij voor «rijn grootvader uitgaf — en met het kromme zwaard vaniJïèrseus, zijm voorvader van moeders* zijde, in de hand. Dit was de vierde munt met Alexanders beeld er op, die Romeinsche keizers lieten slaan; Tot dit orakel wendde Marcellus zich op zekeren dag omstreeks den tijd dat de tortelduifhdh de zwaluw terugkwamenjiof eigenlijk iets later. Nauwkeurig aangegeven: op den verjaardag van ÓK^sMblfy-' dus den eenentwintigsten April — en er was een zeeribijzondere aanleiding daartoe. Het ging om: Elina of Caecilia. Alexanders autoritESt; was zoo gevestigd,'dat men zëlfe van de orakels in Claros en Didymi langzamerhand wel kon zeggen dat ze voornamelijk fvan 'zijn genade leefdensJini-zijn goede dagen was hij;tbn man geweest; die zijn organisme op peil hield met alcohol en half-gebraden vleesch. Vele vrouwen ini&b streek waan ihijithuishoorde, beroemden zich er op, dat hij de vader was van hun kinderen, en haar mannen bezwoeren dat dat de veüe : waarheid was. Hij wassen Raspoetin,idew- of twintig-* maal vergroot. Mannek aan de beste maatschappelijke standen bezochten hem, met dem eerzamen Rutillianiis aan de spits. Deze, die verscheidene hooge ambten bekleed had, leed aan een soort onverzadelijké», godsdienstigen lintworm. Er^lBbs geen gezalfde of bekranste steen, geen halfvergeten altadni|rfdnieuw* ingesteldeorakel, of hij rende er heemoin zich de gunst daarvan te verzekeren. Door dezen man wist Alexander toegang tot het hof te verkrijgen, waar bij en de god'Glycon heel wat aanknoo- pingspunten wisten te verkrijgen. Hierdooi' was hij op het denk* beeld gekomen, de onderneming uit te breiden met een dochtermaatschappij — een speciale afdeeUng voor het afpersen, van geld. Wanneer hij namelijk iets al te gewaagds of gevaarlijks in de vragen vond, behield hij eenvoudig de tafeltjes en liet ze zich voor hooge sommen afkoopen. Maar van dezen kant van het orakel was de gewone bevolking niet duidelijk op de hoogte. Dank zij agenten en reclamechefs was Alexander in de oogen van den doorSnee-mensch'het wonder dat aües van dieven, roovers en weggeloopen slaven bloot Wist! te leggende r*-r dat verborgen schatten aanwees en zieken genas, ja zelfs dooden opwekte. Gewoonlijk luisterde ook Marcellus niet naar hetgeen kwaadsprekende tongen of twijfelz&fcht van de werkzaamheid van het orakel hadden te zeggen. Hij had zelf bij meer dan één gelegenheid goede en nuttige orakels gekregen — teK deele voor eigen gebruik, ten deele ook voor (GrOOtje, die iederen gewichtigen stap door-,stemmen van bovenaf liet leiden. Als hij niettemin op dezen bewusten dag op het bovenleeciVan zijn vertrouwen-in-het'Orakel liep,; dan was de oorzaak daarvan te zoeken in meer dan één vo$jjajfgaande OBtr moeting met Xenophon, een spotte} *n ongelppvïge, die vele jaren lang secretaris -geweest was van den beroemden)-schrijver en hekekw-van-de-maatschappij Lucianus — die van Samosata kwam. Als Xenophon Rome met zijft bezoek vereerde, kon men heflftvrij zekaajn den Vredestempel ifinden — dat elegante verzamel-bassin van scherpe geestigheid, boosaardige satiren en onvruchtbare-rfiÉlai(.f Daar had Marcellus hem vaak leuk en giftig hooren uitvallen tegen de Galileërs, bijgeloof, profeten en domheden, maar vooral tegen Alexander. Dezen profeet• droeg hij een onbeheerschtsn haat toe — wat zeker wel eenigszins verband hield met bet feit, dat Lucianus jteroauwernood — het scheelde maar een haar — ftatkomen was aan een aanslag die zeer handig in iS(C*ène was-gezet door dezen Raspoetin van Abonoteichos. Lucianus had zich namelijk in het hoofdkwartier van den profeet gewaagd, met de bedoeling, materiaal te verzamelen dat bewijzen moest dat al wat hij deed op bedriegerij berustte. Zijn eerste aanvalspoging bestond hierin, dat hij een kunstig verzegeld tafeltje. ftile*verde, waarop de vraagh^Heeft Alexander een kaal hoofd?" Na het tafeltje een nacht onder zfcjnrhoofdkussen te hebben laten liggen, gaf de profeet het volgende antwoord: „^tti's was een ander malacb (koning) dan Sabardalachus!" ... Een ander maal vroeg Lucianus op twee verschillende briefjes en onder verschillende na- men: „Waar is de dichter 7iomerud>geboren?" Op het eene schreef AlexSftBer (omdat Lucfcfnus' bediende gezegd had dat het een vraag was over een middel tegen pijn in de;SSj): „Zalf je met Gj&tMSIfH- met dauw van Latona." Op het andere, dat dezelfde vraag bevatte, antwoordde hij: ,IHoed je voor de zee, — beter is de reis over land!" Intusschen vermoedde Alexander onraad. Xenophons Iweergave van den loop van het cönf liet luidde aki volgt: Rutillianus, de oude hoveling, die verblijf Hield m de stad van den profeet, had zich door den lust voelen bekrtripeïf/ voor de tweede maal te trouwen, en toen de god Glycon'zich geplaatst zag tegenover de vraag, Invhoèverre hem idit gepast voörkwam, gaf hij den ouden man dit zeer duidelijke antwoord i „Tweern de dochter van Alexander en Selena tot vroutift'H *■> Tot nadere verklaring hiervan diene, dat Alexander vroeger het gerucht verspreid had, dat een dochter, die bij •hem in huis woonde, de vrucht'wis van een verhouding met de godin Selena (Luna), welke verliefd op hem gëvförden wa«\ toen zij hem eens had zien liggen slapen. Natuurlijk haastte Rutillianus zich, met zijn goddelijke uitverkorene in het 'bruidsbed >fe 'komen. Berst-had hij'echter ook LüfcfcUrius om raad gevraagd, én daar deze nrèfc";iwr9mat was de alliantie aan te bevelen, hetgeen de oude kletskous Rutillianus onmiddellijk aan den profeet overbracht, waren natuurlijk de poppen aan het dansen geraakt. Alexander werd -woedend, en toen de oude man inlichtingen omtrent Lucianus wilde inwinnen, kreeg hij'het volgende orakel: „"Nachtelijk omzwerven in achterbuurten en de scbendigste OMucbt maken zijw4ièfste bezigheden uif£\ifkt Daar had je het toen gaande! De profeet noodigde Lu<2iantislrJïj zich uit, en deze kwam, vergezeld van twee gewapende soldaten, die1 Éjn vriend, de goeverneur van Cappadocië, hem had meegegeven. En het ging dadelijk mis: toen de profeet zijri'hartd Uitstak om er een kus op in ontvangstrte nemen, beet Lucianus efif«*evig in, en de aanwezige menigte-van-geloovigen had hem bijna gelyncht. Het zag er dreigend voor Luciairas ^€ft en het maakte ftem zoo perplex, dat hrj*'zich tot een schijn-vriendschap liet overhalen, hetgeen door de geloovigen als een groot wonder werd beschouMrA iW lUiciinus ging nu over zee naar Abonoteichos,-afieen begeleid door Xenophon. Onderweg zag Lucianus den'steurman huilen gedurende een ruzie met de matrozen. Het bleek, dat hun door Alexander bevolen was Lucianus in het water te gooien. De schipper zette hen nu aan land in Argiali en voer vandaar terug naar huis. Daar in Argiali troffen ze toen eenige heeren van den Bosporus aaay/4«lze waren door hun koning Eupatorus uitgezonden om de jaarlijksche schatting aan den stadhouder in Bithynië te betalen en wanen, op de doorreis. Deze brachten hem zonder ongelukken naar Amastris; maar sindsdien deed Lucianus al wat hij kon om zich op Alexander 30 wreken. En Xenophon deed niet voor hem onder ria^haatbegeerte. Waar er maar ,otogelijkheid voor'wateiivSelifij het orakel in het Egyptische!; heiligdom in bat derde stadskwartier aan, en zijmwelsprekendheid-Jiad zooveel vrucht'gedragen, dat zelfs Marcellus een soort gevoel van twijfel had, toen hij op den verjaardag van de stafhcin de schaduwban de twee groote obeliskeriTHjfcden tijd van Ramsès II, de hoofdtrap van den Isis-tempel op gingS;-aas Vooral het onloochenbairpiiasco met de leeuwen van den keizer vervulde zijn gedachten ... En dan het kleine ongelukje met S*verianus, die door Osrbes fijngehakt wtfèJoa Om niet te spreken van Euphemus' kortgeleden gestorven halfbfnmnO Het geval van Euphemus is spoedigrvertshi Toen zijn halfbroer de pest kreeg^gmg de oude deurwachter/?aatder zorgen gebukt, naar het orakel, dat hem zeer vriendelijk/ niet alleen beterschap, maar snelle beterschap beloofde. Euphemus betaalde met vreugde driemaal de voorgeschreven som en spoedde zichawaW naar zijn broer, dien;hij met schuim op zijn mond in de laatste stuiptrekkingen vond. Na de begrafenis ging de oudefmapraanufc het orakelfiliaal om in ieder geval zijn geld weerom te krijgen; maar Paetus dook in de cartotheek van de zaak, vischte een kaart op die blijkbaar die voor Euphemus waawen«*aarop stond: auto .«•itti'tnrt^r'aab it>t»JD" T.'inta*t:M**AfoH*m ' „Spaar je de moeitt, middelen tegen hst kwaad te zoeken. Onthoud-, je noodlot is nabij, — het afwenden kan je toch nieMY) s HM cliché had Paetus al zoo vaak gered, en ook nu weer ketsten «uphemus' verwenschingen af op de voorzienigheid van het orakel, en de deurwachter ging naar huis, meer dan ooit overtuigd van dejysohtHkachtigheid varti dab wereld om hem heen. mi hi tsb' ro De geschiedenis: met Severianufe is al dadelijkernstiger en ze was, volgens Xenophons verzekeringen itfl*den Vredestempel, typisch; «vb** de geheele instelling. Ze speelde zich af hbAbonotdèhos)ina#stfimaken toe te behooren aan den god Glycon; wiens «werkelijke hoofd ürde armholte van den profeet vastgekfemd zat^terwijl het lichaam oacdiens schoot lag. Iriiietandere mminctóspcakieWnifcdehelper^alie achter het tooneel verborgen wa»'.Zoo buitengewoon eenvoudig qwais een orakel als dit, dat door veldheeren-erfstadhouders geraadpleegd werduo Wat er -met Severiarius gebeurde Hajt «twaalf jaar vóór bdezemzomer plaats gehad ■** dus in hetsftiSe jaar na deiirtKhtinf êer<*tad. Onmiddellijk na den dood van Zijne Keizerlijke Majesteit, den vromei^ahtoninus, geschiedde het, dat de Parthisdtekoning VilcftgeBBs II een inval deed iabArihenië, dat, sinds bet door Trajanus veroverd was, onder'Romeinsche heerschap pij-stond. Severianus, dieatbèn goeverneur .Van C^padoaëjffasy was zooivi „Onder je speer zullen de Armentks^laagUïkiva^sii, met slapen, metlauw'ren en zowgoMentófweh omkranst^ ga in triomf naar Rome — naar den jlmsterenden stroom . usaaat den Jibeilfo's En toenvOsroës, uit naam van Vologeses II, dezéni*ptimist van een Gameenbtenevens zijnfrïeger vermorzeklfh^krabde Alexander dezanjkleine vergissing weg uit zijn register en schreef er voor in de plaats : ■ >5%ttttV>%65an zullen terstond zich toon^ triomf en beroemdhtiffl benevens gezegendttvrédvfïï n Het voorschip|ft'Vaie leeuwen. Menscheneters waren ze geweest, want dank zij de onbegrijpeüjktï 'teerhartigheid van den keizer hadden ze, sedert ze naar Rome waren overgebracht, wagenmenner-paarden die een ongekdc hadden gekregen en oudepiWaié»ëaé1W «(aümlïlffl ui'ii li ii nemen. DezevdiBrfertkwellerij 'fcpflfefde de Romeinen des te meer, omdat er volop vettotiGhristenen en andere goddeloozen en misdadigers waren, die letterlijk door de goden gezonden schenen te zHrbtentlj«hoeve van de twee leeuwen. Deze twee prachtigste kJemoodiërt wan de stad werden dan nu met groote moeite over de Alpen naar den Donau gesleept; maar ze bedotten èn den keizer èn Alexander en net geheele Romeinsche leger, dat vol gespannen verwachting was, door naar den overkant, naar den vijandelijken oever te zwemmen, waar de barbaren, die dachten dat het een reeuw soort honden waren», ze met knuppels doodsloegenrltanden daatfjew volgenden slag verloren de Romeinen twintig duizendtman. Alexander redde er zich op oud-Delphische wijze uit, door er op te wijzeW/fldat de god wel een overwinning beloofd had, maar dat hij niet gezegd had aan welken kant ze behaald zou worden. Marcellus kon deze drie gevallen bijna niet uit zijn gedachten drijven, toen*hij uit de schaduw van de drie groote obelisken trad, om zich naar den Isis-tempel te begeven. Maar hij wist zichzelf tot natt te brengen door te bedenken dat XenophpnS wijze van voorstellen dikwijls het stempel droeg van "die'scheefheid, die alle fanatisme eigen is. En bovendien waren errtodi Ook> duizenden getuigenissen van voorspellingen die op merkwaardige Wijze uitgekomen wareftjiv/ Het noodlot, dat zich volstrekt niet verplicht voelt als dramaticus op te treden, maar even vaak een kleine schets zoo maar losjesweg in elkaar gooit... of een boerenroman moeizaam tot zijn einde brengt... ja, het hier en daar ook weieens met wat lyriek probeert.. .dit onberekenbare noodlot had bepaald dat Marcellus dien dag géBjk met Ehna in den Isis-tempel zou'zrjnv De een was er om Paetus? mysteriën')bij te wonen, de ander om haar zonden van de afgeloopen maand aan den opperpriestér Biqesa te biechten. Ze ontmoetten elkander achter de zuil-metden-feestkalender; maai! vóór dien tijd had de requisieten-jongen Jon gelegenheid, het lot een beetje naar zijn eigen hand te zetten. Alle tempels en alle geloofsgemeenschappertwierden feest Jtftr! eenrivan den verjaardag der stad — natuurlijk echter de Galileërs uitgezonderd, in wiecsoogen Rome altijd was wat eeri van> hun onevenwichtige leeraren placht te noemen: de groote hoer. Natuurlijk vierden ook de Isis-menschen den dag. Uit pure loyaliteit vierden zij alle Romeinsche feestdagen, en daar ze zelf er reeds een heel behoorlijk getal van mystiek-nationalen aard op nahielden, was 'het resultaat: eenaainimum van weekschedagen. De kleine Egyptischiïjongens, die op dat tijdstips|«anakameradat. waren, zwelgden m>herinneringen aan feesten. Nauwelijks" hadden ze het feest van de Zaaimaandaahterden rug, of de Zevenster laat zich «Jen, nog WJördat ze tijd hadden gehad om zich*'op de maand Mesori te i^erheugen, waarinni*«r|>émvirueb* tew jyfferden. Als die voorbij was, kon Theon tot Cleon zeggen: „SalS>?zij geloofd en geprezen! — nalkcnithetcMekaifius-feest weldra p" En toch viel-dit feest, zooals een ieder weetniet voor den negentienden van de eerste maand waarin men honing en vijgen eet. Maar toch moest men er zich -niet door laten verbluffen, als Cleon dan Theon antwoordde: „Ja — en dan duurt het niet heel lang of we zijn aan den Zonneloop toe!" Waarna ze misschien beideni dat ze juistr aan het einde waren gekomen van de maandejijksche algeheeje. zuivering met lÉfflaakmiddelen en clysteer, die/ drie dagen duurde. Dat gaf hut» gezichten een schaduwachtigen schemer van onwaarschijnlijkheid, die op dengene die niet gewend was ze te zidapiiënmast hjjj&onder opwekkeidrden indruk maakte^HÊn dan was er ook nog de-.ijffarmte. Het was midden op den dooden tijd van den dag, en de zon brandde op de trappen. Op de markt streek af en toe een luie wolk van duiven neer, die zich neerstrooide over het hede plaveifefeoeA midden tusschen desjQr*jensrstc»den>tj^ kooien mét kwartels, welke onmogelijk tot ook maar het bescheidenste gevecht waren aan te;vuren. Bij gebrek aan ander amusement was Jon er toe overgegaan, den beajaai^jöngetjes een verhaal te vertellen, dat elk' van henjclAfcafoeer ze het later weer-vertelden, een pak op zijn broek zou bezorgen, omdat hun moeders de voorkeur gaven aan een andere versie van datzelfde verhaat Het was een onordelijk mengsel van de OudSyrischè enGrieksche overlevering van de geschiedehfeiyan den zondvloed, en de gezichtemmet den paarseniTOhaduwdrip' wer* den nog paarser, naarmate ze het sloteffect meer nadeidfiri, het oogenblik, dat zich een kloof in de aarde opent'om het iwa*or,ite verzwelgen en fcétiop die wijze DeuEahon en den dieren die mèt hem zijn mógelijk te maken op den vasten grond te komen, : De bijval was nauwelijks verstomd, toen Marcellus, die onder dftresrsten was van degenen die het orakel Icwarna^aaadpfegen, in vijf sprangen de trappen* naar den hoofdingang op was gekomen. Het geroffel van handgeklap-maakte dat/hi£i1ii<èe aicfcting vanape jongens keek/^aardoor' hq het middelpunt van het gezelschaprin het oog kreeg. Met een tamelijkeiboos gezicht wenkte hij Jon en vroeg: ybbioov. „Weet je moeder dat je hier bent?" Jon gaf een ontwijkend antwoord: „Pomona heeft er niets tegen, cfetrikliivde tempels koïoü'mc „Ben je niet thuis geweest-sinds dien dag, je weet wel, bij de stopplaats van de Isis-processie in ...?" Marcellus gaf een knik met zijn hoofd in de richting van Argiletum. Jon gaf wederom geen regelrecht antwoord. „Ik denk webdit akiaaorgen naavhuis ga of overmorgen ...!" „Of de volgende week... of maand of tegen de Saturnaliën!" fga%Marcellus voort. „Je moet^lever maar zien, dat het morgen wordt. Anders ben ik bang dat ik Rufus een kleinen wenfczai moeten geven, waar hij je door oom Phil' kan laten halen. Begrepen?" Jon bromde iets wat er opkon wijzen, dadhij de woorden'yepstaan, maar den zin daarvan nog niet verwerkt had. Hij voelde Éanixeigenlijk diep beleedigd door dien plotselingen aansla^qaé zijn persoonlijke vrijheid — ja, zoo beleedigd, dat hij er Marcellus niet opmerkzaam op maakte, dat hij een kleine marmeren Venus verloor, toen hij zich met veerkrachtigen stap in de richtingowm de orakeldeaapverwijderde. De kleine mascotte lag ongedeerd op een mat van geïmpregneerd papyrusj'felk'raapte bafeufcop en ging er mee terug naar de plaats waar hij gezeten had. Toen Elina een half uur later verscheen om te gaan biechten, zat hij er nog mee te spelen, en deze omstandigheid was het, die maakte dat Elina dien dag haar reeds lang gekoesterden jéfbnseh om den geliefde te ontmoeten in vervulling zag gaan. Plinius vond, dat de uitvinding van het zeilschip een hoogst verwerpelijke beleediging was van de orde der natuur. Het zou eaU/iharde beproeving voor zijn vroomheid geweesfeitëikb/iak hij in het nu volgende halve uur in den hoek achter de wijwater-automaat had gezéten, met den ouden orakel-Paetus, dén Isis-priester Zachlas en den wereldberoemden uitvinder van de automaat, den grooten Heron. Dit edele drietal had de kleine Egyptenaren afgelost op het oogenblik dat deze binnen werden geroepen om hun hulp te verkenen bij de feestmis, en Jon was op een mat vóór hen gaan zitten om wijsheid te verzamelen. Terwijl de muntstukken die in de automaat vielen hun klinkenden en — ondanks Plinius — eenvoudigen zang zongen van de behoefte der menschen aan „water dat de zonde wegneemt", besprak men, daarachter, de meer inge- WiKkelde methoden om de zwakheden van het tichaam tegen te-gaan. AanbSding tot dit onderwerp was het j#b«eter dat JïBöi fwstqran^et heiligdom van AescüÜlpjus had plaats gegrepen, WW3r namel^kjeen blind man, Gajus genaamd, het volgende ©Takel ontvangen had.' hij moest naar het altaar gaan om te feldden, daarna van rechts naar links er omhëesi loopen, zijn vingers op het altaar leggen, ze opheff ernaar dan op:niJn oogen leggen. En — zooals men nu nog, achtajanhonderd jaaf daarna, op een taftftje. lezen kan — hij kreeg in het i^ijaïvÉif alte ifcensCWartfEijn gezicht terug. „Wat gebruiken jïdlie in de Sandalenmakemtraat tegen de staar?" vroeg Paetüs'aan Jon, daar het he0ivoorkwam, dat er Tm<ïf©phef genoeg ivari de menschen rva^lieiJfltdand gemaakt was. l nio nsv «S1^- \m^i^u\!RSPRr7 ïibni i j rï'iB"ns{ „De magiërs zeggen de hersenen van een zevendaagsche hondenwelp ...!" begon Jon. Z^^j^J^krwnrde Paetoabl^Wèe — neem de ascnwan een wezelpfflj^ayon. Wat dedentJ(*BiVtegen gezwellen?'" „Een ooievaa'ferhaag, opgelost in wijnhaaf s^lsefeapenvet waar de asch van vrouwenhaar doorheen gekneed ArT' 'antwoordde de jot*en»É'inferf ufeÊh( ,j$ttfö hm! dat is det/kunnjvan Galegns/iljhromde Paetus. En tegen waterzucHt?g«f'vflWl „Een hart, met de linkerhand uit een nog levende slang gerbWijf' „Hm! hm!... en tegen koortaflttv- "9 — van allerlei. Maecius gebruikte dikwijls den siarit en de punten "Wlrf de ooren van een^wènde muis in een rose doek!" antwoordde'jon rad van tong. #W«r<= geledingen van den'staart van een scricrpioen, in een zw,arten doek gewikkeld, is beter!" bracht Paetus daarteg«idb> ftPAtafi tty^$fc*fe'*fc? ... Maedus-.heeft imnaetsi een goeden naam als jichtdokter!" „Zooweljpcht als fSidoorns worden veBflJfebven metfdfceel dat met honing en olie 'ctooreengewreveijfë'lÉBr' feltwoordde Jon geduldig, en het antvoéórd bracht den oudeJifr betere atfatmnngl „Dat is inderdaad njrtstnï bromde hij^i^Éan^r^ÉBs de goede ouderwetsche middelen niet verachten! Wat goed genoeg was voor onze vaderen, daar hoev** wij onzaafcneus niet Voor op tésowkeniw ii Met deze redemsBiiffl^daBrtegen eohair wel het eenabn ander in te brengen zou zijn, eindigde hrJrliWf^sprek en ging: oker tot de voorbereidingen van de ontvangsjBsd&l gaslaii renvi$tt wendde üSJn oor den geluiden van de stad toe... Achteraf' De straat der Sandalenmakers 21 lag het groote gechT^obfatfaarvan niemandde samettótelling kent... voetstappen, steewnen, gelafh> geschreedw van muildieren, vleugelgeklep, pauken, trompetten. H»fb©jirenop, als i&irehef, lag aan dett1¥Qet van den tempel de bas vanrffcfl kran* saribinder Juninianus, welke in het gedrang wer^gebn^chtsdow hét heesebè'ifÉÏBïd van zijn vriend Daia«ndschoQ# ,die de dames er toe i aanspoorde aan.B^tefdaafoiven te denken, met hun zijden'kapjeijsnet magisch borduurwerk er op. Daasbij kwam nog het doordringende geklaag van de vroiiweai'dievköp bevel van den senaat, ter gelegenheid(ivai6^B^r&te*dagi sifet Hoinnharen de trappen der' tempels veegden, «tafiop die wljÊe het hare te doen tegen pest en'ellende. Enhetf&cfastbij stegen trife het gehridmateriaal de steèMttitn van Heran^tófKhbS'op — die van den dfcvinder vol en buigzaam; — die van den priester benauWcbdoor diensrvetheid. narp; „Daarmee ia.het aantal standbeelden in^Röme onder de regeering van (iinfens-keizer Mahcws van zevenendertighonderd vi^entachtigR^eetégeo tffl^Tlliwè^veerti^ïonderd elf !"■zei Zachiisjsteunend. m ba'fn^B^'Hs^mbo' inèwuofv: nOT''no&< „De hemel beware ons!" zei ffÜron. Zonder hem aatt^ieotien kende jfe^eljoftdrukldng^bp zijn gezichte*©tic$teenifta'anHv, en die op dat van '2achlas eveneens. Er lag' thans etn warme gloed c^§nÈfit9Drt9vSf,:góft ja^mr bnErn3>inilab'terti tanden zien bij een herkenatnde* glimlach. ^ÜJ&gmib 'rbo n'i^abbrfew Debgeluiden vroegen; weekn-de aandacht. Dero-faansènbinder die waarschijnlijk geheel ^uitimknElïfevvi^ niet meer. De,stem' van Duhxndschoon weerkldnk vaak of. minder vaak, naar gelang er koopers Waren die tem in beslag namen afcaikt. De.warmtet zonrifhftap de bogen- gangerajan het' wegstervende gejanmtebtiai^^Wnafouwen die dejtrappen veegdenowerd^5vermorzel(^9«t¥ met eeniinotsslag, door drtikórte, harde, stóoteéhwm een pfiesteriöc«^^i;f3Alleen Horus "adwiarslahttdt'nyirtobQs-nB^ een instrument van beé^éniinetaaL) Daarna ^rklonlekfe;hïbberlg schetterende fanfare van de glazen .Jnirripetten^en-etedeflfk de driemaal herhaalde toonladder"ép den ramshticak diencHefaistron^iiKleons, zesjarige broertje;, ten geschettk^gekregertafcici van demtodneelspeler Paris en waaraan hij areeds bijaavJbqvennatuurhjke eigenschappen; had weten td^lokken, T|bn sloeg ouder gewoonte achprbp den aard vaseelkrgriuid em.^dfrwés het feestelijke eerstel, signaal voor het begin van de mis-tvaT het Isis-ieest, Het volgende- zóu het begin van de biecht aankondigen, het derde den aanvang van de godsdienstoefeninfc>H„ maar dat zou ook aankondigen^ dit de tijdvoor hem, Jonpaa* gebroken.-was om Paetus bij te smawmet hetrwerzegelenlvart de orakeltaf eitjes. qo rraan jirf t sb ,nsv!w4sti hij nauwkeurig, wat er gebeurde. Een;.gedulde en beweeglijke dame met groote kuiltjes in haar-wangen — diedzfcfeop dat oogeoWik niet tegelijk met een ghmlafch vertoonden — en gekked in de sneeuwwitte linnen kleed^ingivamderfsisvgemeenschap, boogt#d»9c*tar hem heen om de kleme marmeren Venus te bemachtfg*il,teTievhem een oogenbljk'Jttüvnren uit dHiand gegledenri^bïfcinGemdeHtk kwam de stem. Daarop te moeten wachten wasfierger dan«ta een moddersloot te vallen. Ze fckknk eenigszins lispelend zooals gewoonBJkumaar — wat hij niet fmwacht had — in het geheel niet boos. I natibat zei ze- "Waar heb je die vandaan gehaald?" Pomona «tl gezegd hebben: „Doevntesfrlfet alsof je slaapt!" hn Jon had gedacht tijd te kunnen winnen dooforlangzaam en omslachtig te ontwaken. Dit werdpaediia^yerli^ door Elina's practische wijze van optreden, en zij herhaalde: ^k heb het druk, beste jongen! Zeg me, waar heb je die van- „Gekregen!" antwoordde Jon traag; maar voordat hij-tljd kreeg om na te denken, stóp^UjfH- uitsluitend en alleen ten gevolge van een. kraehtigen greep in zipfp^nelt en bij zija^armi — recht cweHand vóór Ehna, die hem verder door elkaar schudde: r;fe jokt! Van wien heb je haar gekregen?" $Lm „Nou ja, eigenlijk heb ikihaar gevonden!" kwam de waarheid schoorvoetend aan den dag. „En waar — als ik vragen mag?" , 1 'J bfefter op de mat!" antwoordde de jongen met een stem die wat scherper klonk dan noodig was. ^Wanneer — jou ongelukzalige jóngen!" |c Vandaag, een — een oogenblik geledenjö fcfc ^fSPy^j De jongen was op het punt boos te wordanien h^iWieen geloofwaardig. Elina weji^ nu weer kalm en vroegaH „Heb je ManieïK»'gezien?" ' n Zonder te antwoordt"* bracht .Jonila^aiiiracnaro voortanden en namü^effef haastig weer daarvandaan» Hij had er echter onmiddellijk spijt van, dat hij neen op de vraag gezegd had efeMees met zijn hoofd in de richtingoyan het piakel: „Hij is daarbinnen óm het orakel te raadplegen. Htybèeft haar verloren!" „En je hebt haar hem nis* teruggegeven, nal" Elina besefte dat Bijihero^een verwij*.j|#ak*eiJ!n sloeg dadelijk een anderen toon aan, dief door zijn vriendelijkheid stank' afnam bij dien van een oogenblik te voren. w rfitfefj Mi ^bljiv i Beste }m . ■ ■ o,.wanje zoo vriendelijk zijft'en MarceHus; vragen of hij na deimysteriën bij den feestkalender op mij wil wachten"""- . .ibEfcmk je ... je bent altijd een bette jongen :ge*veest. . . dat wil zeggenrje bent altijd een boosw^cgew^e^lflitóanw» kom je nooit meer eens bij ons? Als je wist hoe de arme Julia op je gewacht.hfleMtkw-d" i^aun'-'.' ■■■> EPffoPW. ■■ , i&oiEhnar.geweten had dat Jon de geheele kome«e>lfloorzag, zou ze -dtt heel anders«fe» ;elkaar gezet hebbeaa^naar m bepaalde gevaneri was zij zoo blind als een uihn»a*fa.' op den dag. Nu speak4*a4 thaar rol ten einde, terwjgsrzij lachte en allebei de kuünes in haar wangen meelachten,^en, herhaalde: JDus _ ordhoud het goed»#rij den feestkalender — na de mysteriën. Hostal wel ietsnvoor jou weted fc bederikflB) waar ]i] mee in je schifodal zijrrifw nani En zij trok haar sandalen uit en begaf zich op bloote voeten naar de Isis-zalen.. . Het tweede hoornsignaal vermeldde dat de biechtkinderen nu moesten komen — nu! — nuét-t^en-eitt: delijk weerklonken de drie nu's van den ramshoorn van den kleinen Hefaistion voor Isis-Osiris en Horus. Toen Jjdri Marcellus ging waarschuwen, klonken er andere en krachtiger signalen en fanfares uit de richting van de markt, waar een processie uit den Tempel der Stad zonder ophouden den goden smeekte, dat „deze stad en dit rijk mochten bestaan, totdat ijzer op de zee kon drijven en de boomeaain alletaroorjaar ophielden te bloeien!" Swinburne is het, die zichzelf gelukwenscht met de hoedanigheid van de vijanden, waarmee hij in zijn; bestaan rekening had te houdea»>Sir»asdien hebben vekniiibiiiéa^ricHJrcan diezelfde reden gelukkig geprezen, maar Marcellus had hem vóór'ikoiw nen zijn, als hij geweten hadomefcjwalke gevoelens de opperpriester van den tempel van Isis en Serapis in het derde stadskwartier hem beschouwde. lad -al Biqesa was niet de eerateode beeteJvBh|esai was waard, datger een gedicht aan hem gewijd werd. Abewenaan Caecilia gezegd hebben dat ze-CB» t^wwas, dan blijftiment te denzelfden krirtg aèrtbwoorstellingen/'-'aVanneer men «egt, dat BiqeaaSeett idee was. Dezeidee heette Isia en Serapis. Als een ifoüwwefk; waar^ayajifcy gtfeeayelk stukje bout en elk stompje ij2er dé itntialeh waagden ibouwmeester draagt, zoo droegen alle stemmingen, gevoelens! gedachten en handelingen van Zijn Hoogeerwaarde eenbonnüskenbaar J & S... Als zijabinnerlijke 'zelr^tfipiHna kwamiM)ihandelmgen die voomijdel) MldztkHbg>«f)iwilitekeuri mciestertflWorden aangetzien, dan behooaltgdiwiiokIHeki, die bérékening, die geldzuchtigheid of die walekdötïlèttJtempel toe en moest dien dienen. Hij was wat de Joödsehe heilige boeken «Men. ook die van zijn eigen tempda^plachten té noemen een rebhtvaardige — eéitman die zijn eigen binnanttpli^tiTOmd had ewlsfech'gavuld had met een wil waarvan de wet rechfcén'Wawrivan het recht wet voor hem was. ■ iiSMp?, Biqesa! Op het muurvlak aan het eind van den hoofddoorgang van den tempel bevond/aiBih een afbeelding; zéo oud ads «tehuis zelf, vaniagctaeitbvzonder handenrneh i roet.' gesloten oogen. ,>Want," zei men tot de leerlingen>»vah abnpriesferschool, „de gerechtigheid kan evennunaemvangen -ais geven HbDitmaè Biq^4T3brschematiscbi'yigide ^gerechtigheid,* gevreesd! ak>ixfc gerechtigheid. En wanneer ^ijn stem, als heb gerommel van dén donder sofcofis de rböeTtaguTl een tarom, ivan het hoofdaltaar uit het majestueuze: „3k ben al wat er geweest is, nog is en.komen zsah—> en mijnen mantel-heeft geen sterveling gezienl" de ruimte-in! deed rollen, dan zong de gemeente het antwoord nog bevender dan ze even'itdivoren met-ftetzelfde woord^hetihoogste wezen 4*- betaheélal had aangeroepen^ ?;^bnurïlf Intónk' het klagendsümhoog oildert da, prachtige versieringèn van de zbldet ring, en ^,Amun!" rinkelden de glazen stemmen van de misjongens en „Amurtif" klonk de echo uit in de achterruimten. Het'iWOSia&raeaodTBivering van eerbied. Men zondi inderdaad een groet omhoog naar den Al-ScheppeR!ffi»akamïeer: Biqesa daarna in onbarmhartige woorden zijn aanklacht uitriep tegen de zonde, dan was dat de groote macht die dreigend haar stem deed hooren. Zoo was Biqesai ;' - . BiqesaJs -rechtvaardigheid had dit kleine gebrek. waaraan-rblle rechtvaardigheid zoo licht kan lijden: hij had naar het einde der aarde willen gaan om een onrecht goed te maken dat zijn tempel jteoihtaHebben begaan; maar hij had zidfc— desnoods — naar de hel willen sleepen om eeftvonréoht Ite wreken dat tegen den tempel of tegen hem persoonlijk wat op hetzelfde neerkwam — begaan was. isw bjjwss n ibb trioibog rtea De kwestie Isis—Marcellus moest eigenlijk heeten de kwestie Biqesa1—rElina. Het was een kwestie die berustte op gekwetste ijdelheid., Dat de zaak al meer dan een jaar of tien oud was, dat speelde Tse^h^nol hier waar niets vergeterb'^Brd; want gem-bdgheiddsattroor ■ vijfennegentig procent geheugen lieri geen vergeetachtigheid. De geheele geschiedenis is is in vier of acht zinnen verteld. Biqesa, die toen eerste-priester was, was door Hermias' huwelijksbureau in aanraking gekomen met Elina, en alles scheen i een goed verloop te zullen hebben. Intusschen echter onttrok Elina zich bijtijds aan het geval, met haar kuiltjes-in-haar-wangen, haar verleidelijke oogen en het kleine vermogen van den behanger, en sloot een verbintenis met den even betristen, gelukkigen alsaattgsogen Nig\ Om 4a -bewijzen dat ha»/ vriendschappelijke gevoelens onveranderd waren, bleef zij in de Egyptische gemeente,.;-*»/Iflertén tijd daarna trouwde Biqesa met het onschuldige kind van een rijken landgoedbezitter in de buurt van Tibur. Dat was het geheele conflict — een buitengewoon rtamiabnflict, waarvan niemand iets wist behalve de twee personen in kwestie en Hermias (hoofdprincipe van de firma:'discretie ^ronverbreekbare diseietieL), Maar voor Biqesa kreeg de wereld van dat oogenblikarf een andere kleur. Hij was het niet, die versmaad was ... niets kwam er minder op aan; I— neen — maar het heiligdom van derb tempel 4«^fle waardigheid van zij» ambt was acntebaitgezet bij een man die bekleedingsvoorwerpen verkocht... De gedachte was.grotesk in haar onaangenaamheid, vreeselijlqin haar blasfejniei^ : §H Men zal misschien met de meening aan willénnkhmen, dat er toch wel een weinig liefde ontwaakt Hwn zijn in dezen man die een idee was. Een dergelijke tegenwerping bewijs#da**|ijn>>k6n+ schetsing van Biqesa niet goed, althans gebrekkig ï geweest 'is.<' Over de liefde vertelt Plato ergens, dat Arn*)edeV diei geen kinderen had, zich naast^Rljkdom vlijde, toeni4iij sljepj zwanger bij hem werdiefcGLièfde baarde. Een mooier beeld kan men zich nauwelijks» voorstellen. Maar de gerechtigheid is rijk noch arm; — ze kan vragen noch geven en ze llbail nooit een rol spelen bij het voortbrengen van liefde. En in dezen tempel, die aan de Heilige Moeder en de vruchtbaarheid en de liefde gewijd was, maar door de gerechtigheid wierd-bbheerachtt liefcjliqesa maand na maand — jaar na jaar Elmbxto«id©biecht toe. En met zeJfeigeen zweem van een spieftindckih^'veTriécfea^o gezicht, dat hij geduldig op een gelegmheidj-wacpttebómlaoijBj heiligdom de genoegdoening te!'Ivemhafferqsifcijhetiqtaèï kwam£y .jjdififib n^jaai^ nj > ^msn iegnevtno ni smsdmsg ah En met geen zweem van een spiertrekking liet hij orxAaöiodalg blijken dat hij sinds het laatste bezoek van zijn mooie biechtkind op de hoogte gebrairht>Was^T»arjrre«w>lra^ misschien eenmaal die gelegenheid zou kunnert medshssshElina's verhouding tot Marcellus. Op zekeren dag, .' veertien dagen geleden, was den duivenhandelaar I Listillus-met-hetnachtoog, alias Duizendschoon, de gal overgèloopen. Hij was da^rtBèB^amAtfaaVdasd op dien ongelukkige» Moeder¬ dag toen Elmaiihefaiilin haar tMbehee'r-sjOTOrnwe^ keukéimwtgedrevennhad. Dezd veniedetórlgoead^H^vriachtén lang wakker doen liggen, en om niet een ongeluk vari woede ihisttijgen besloot hij éindelijk eensslaW^ak'te koelöiibjj^ lid van de Isis-gemeenschap werd hij — of schoon het vödten1 in de aarde had — door Biqesa ontvangen. Deze hoorde hem aan, zonder eenig teeken van belangstelling te geven; maar Biqesa's gezicht was er, zooals bekend, geen dat uit de school klapte. ïsaHaBDuizendschoon klaas* was mek zijn verhaaflbavfeinhetgeen hij in Nigs keuken had kunnen waarnemen, vroeg de opperpriester beleefd! iiksdj aaaoilspbabsm ab iebcx „Elina pleegt je vriendelijkheid te betoonert^Taet^waaa-ïöttic Ha*rabtwDblluis van de> légerpka^wasreË» brommende bevestigingifjta t&^Qfy ppo^sth [is, Anoih aatv&) „Wat w&jejdaAhiBWnee?" had Biqesa gevraagd, en-Duizendschoon had alsl antwoord alleen detsrlmnnsp -mornpelen van de Verplichting dielmen heeft.dc^lfotot de gemeen*» te behooren. Hij had tegelijkertijd een pijnlijk gevoel gehad, want ,hij meende •eandpottenden klank in de woorden van den priester op te merken, maai) -Biqesa had een einde aan het onderhoud gemaakt door twee vingers omhoog te steken en te zeggensi^Ga heen in vrede!" dog ai Abi in pace! dat was het voorloopige, zeer mageré resultaat; 'emvtech gaf dat: jufct». Van dien dag af sliep Duizendschoon MBeerrnormaali wasi zéjm#ijsvertering draaglijk en wisf hij zijn avondgedachten weer irJo everiMichtetfcjbrengen door, wanneer hij in bed lag; omhoog te spuwen naar de zolderine> -,i De theorie, dat onze daden als vruchten weemaateBilstfcfmjJkeeren, die wij gedwongen i-gijaytBobuttigen, of ze bittetósaf zbet smaken, kan juist of onjuist zijn; maar ze is in elk geval aanschöaavejijk en heeft nhaar nutoèijs onderdeel van rzedenpreekende opvoedkunde. En wanneer daar/in den rJbis-tempel diwpriesterschap in zevenvkleme-.kioskén de bekentenissen itwm de gemeente in ontvangst nam, dan ging men daarbij van deze theorie: uit. (ir! -teil ^ni/l^Ttef Toen El^iAaMnenkwanifFËwas de processie jyaaai priesters tot attazepkleinè kiosken genaderd^ leBsfelk -van ben' zette of legde het symbolische voorwerp' dat hij in zijn handen droeg op het plankje datizii&boaah de door een gordijn afgesloten trechter* ruimte bevoo*bfDe eerste droeg een helder schijnende gouden lamp, in den vorm van een schip, waaruit in het midden een breedëi^amigamhoogsloeg. De tweede hield in elke hand een aklaaiEtvaaigHefcaoort dat men hulp-altaren noemde, omdat de godin daaraan bijzondere genade bewees. De derde>Uroeg een göudert palmtak; de vierde het symbool van rechtschapenheid, namelijk een linkerhand met Uitgespreide vingefSfide vijfde een gouden kom, in den vorm van'fien ronde borst, waaruit hij melk offerde; de zesde een zeef, uit gouden roostéftttbestaandënen de laat**-een waterkruik. Taen^W deze voorwerpen hun plaats gekregen hadden, gingen de priesters als zeven-feroote/lammé, witte kraaiombinnenin de hokjes op huhnstókken zitten om naar de mededeelingen over deze ongelukzalig zoete daden met de bittére vruchten ,teluisteren. Elina lag geknield op het bankje vóór Biqesa. Met haar blooitè teenen dronkiaij de koelte van den steenen vloer 'in, terwijl zij naar het zachte snikken van de zondaars iaan weersztjden.luisv terde. Het waren voor het grootste gedeelte menscrafoiait het melancholieke ghetto aan de overzij van de Rivier thnischikkelijke menschen, met zonden, niet4#aVaar en niet talrijk. Het waren menschen die nietl listigen eenvoud naar den tempel kwamen met.vuü en geld in dezelfde hand, eau die met leege handen en getroost naar huis gingen. Dat waren de kleine knaagdieren ialden Romehlschen jungle!'!Elina lag nog steeds geknield, met haar gezalfde haar in een onzichtbaar net en met haar al te sterk rood gekleurde lippen, die zij als een roode bloem omhoog reiktejin de richting van het afsluitgordijn van den biechtstoel. Door tikken of wijnstokken, in pek gedoopt/ door fakkels van werk en door wast fakkels werd zij van alle kanten belicht en vielen er onrustig wisselende schaduwen op haar. Zij had den'jfcaiawdelijkschen oogst van haar zonden binnengehaald, geen zware 'Schoof was het geworden, maar eerder een kleine, kokette ruik**, en zij wachtte er op, dat de opperpriester de ritueele vragen zou stellen. Ten langen leste kwamen diev u „Is dat alles, mijn dochter?" „Alles wat ik mij herinner, zoo waar zij mij Minerva genadig!" „Niets groeiends hebt ge geknakt^én geen bronnen dichtgestopt?" „Bij de Heilige Moeder — neen!" „Ge hebt geen van ham jfc den goden dierbaar zijn, het leven benomen?" „Vader, ik heb niets van dit alles gedaan 1" De vragen hadden nu ten einde moeten zijn en de zegen had haar gegeven moeten worden. In plaats daarvan zweeg de stem daarbinnen een oogenblik en vroeg toen, denÖiadruKifX^K'elk woord leggend: „Mijn dochter! Er zijn vrouwjenjlidie daden bedrijven welkfeSij, voor haar echtgenooten moeten verbergen; maar gij..\: ;! I Door haar onverwachthfÖ deed de vraag Elina haar zelfbe- heersching verliezen, en zij hijgde naar lucht. „Ge aaaaÖteii|Éi4iw antwoord!" zei de priester even. nadruk- kelijk. Intusschen herwon Elina de macht over zichzelf. Zij antwoordde: i.iamirröai r r! pd j „Ik behoor niet tot die vrouwen, hoogeerwaarde!"tq? bi Biqesa, die heel goed wist waarmeegljlpipdruk maakte, ging niet dadelijk voort; maar toen zijn stem zich wederom een weg baande door het afsluitgordijn, had ze dit gemeen met die van een zeker soort menschen, dat ze als het ware bezet was mei stskefeWn vriendelijkheid. Hij zei: .^Milnlïcind! iDei tijd komt waarop het je geen vreugde meer lMrèngtf|nTdea spiegel te kijken .. rafart$e berouw zal dan niet meer. waard zijn dhnrje schoonheid. Bedenk, vóór het te-slaat aahiijö/ndafcoflaze daden tot ons wederkeeren... alles keert weder. •ibf"nt,r4w ïr'.. . " I 'IBHri „Vader — ik zweer —!"fiteunde Elina. „Nog nÜÉnkind!" verzocht BiqeSa. „Je weet dat we van den hómm'él plegèltejte zeggén, dat hij gelooft dat de kpthen ter wille van hemtgezaaid zijn; vrouwen denken somwijlen als de hommelï .n :dat de^wfeugden er zijn om zonde^iwerder nadenken ingedronken te worden... maat pok de vreugden moeten wij koopen ... elk ding heeft zijn prijsl" ^ide^aSteHitlde iEttna wederom. f&my öé. stanken den priester kreeg nu een lichtelijk dreigenden kfenfci ^fiérgeet noteil, kind, dat ook één enkel haar schaduw afwerptL" WTÜaêi „Maar ik zweer. . . !" Elina's stem was dronken van angst, en zonder dat zij het wist, had zij zich talfcoffecricht, maar op datzelfde oogenblik stak de c^jperpriestebfhaantaijn hand, die leW^Smkneld hield, toe, e#2ijn-stem zei gebiedend: „Geedb-f»a»«eef dan! Neem dezeag ldezdstèaa&iiBnje hand, welkfe uit den tempel van Jupiter Feretrius afkomstig is, en spreek mij na .. .!" ' ; lfelfelweffktEnglijk.smkbEliéa de hand naar den steen uit. Zij knielde weer op het bankje, en haar gezicht lag als een masker van gips om de al te roode lippen. De priester ging onbarmhartig voort: 1 fjBtt de goden mij/traharde;mogen khen vallen itiïlf&vH AarzelerAzefeElnóBs stem na*» „... ter aarde mogen laten vallen!" gelijk ik dezen steen laat vallen iWOT ' »b ti\im, Haar"%tem;i§dilde van benauwenisïn a^bpdeSen steen laat vaflèfoif'iGEn' ahjr3! *jé£t nm&hsvtio ■■<:.:?> loot „Indien mijn woordW^iefcsianders wapen dan de wa^athetórJ H^Wrai'düdat dciSalJende steêh^maakte ov^tfttndetldanniwaftr, ken schreeuw waarin deee& ilaatste zin uitmondde; Sttel reïfcte1 Biqesa haar het sistrum, het heilige instrument, en zijflinste'^tete Daarna spratefhi$fii^:*fle»k^^ zegen OxÉéeVhaar üié,1»^ ejndigi^*i^etlde>Ver>manihg:, > Qgpg j9£ ritólan^bfclooplvan toe*fjm% tot het eind toe bij de godsdienstoefening te blijven; maar daar zij van nature tobette /fjmrnne ratten behoorde, dfe iet «wla dat-er in de val is opknagen — of maken dat de val dichtklapt— gaf Sa^j< geen gevolg aan die ingeving en [bleef, alléén om zich een alibi te verschaffen — of om zic^stieatDShitibte met het tegendeel te verschaffen; maat: zij zat op haa-engewarae plaats, een beetje al te veel vooraan, met een zelfde bleekheid op haar gektatïals iemand di(p9iroor het aeetostt teen ileeuwenkocfi binnengaat. sjó^abbb^'rÖnaSo Toen het feest begon, was de tempel ongeveer geheel gevuld met aandachtige, in het^wit gekleede menschen. Atónmérbepn wetenschappelijk onderzOflklnaar de dingen had kufinetftinstéllen, zou waarschijnlijk gebleken zijn dat het juist dat feestelijke stijlvolle was/in vereeniging met de magische effecfeh en de muziek, dat Elina gedurende al die jaren aan deze samenkomsten gebonden» had. Allen — zoowel priertwsiafcleeken, droegen de nauwsluitende kleederdracht va^ïa^def^>limienvdii« nëti'tot op de voeten hing, en toen de feestelijke stoet van buiten kwari^n»wrdbJei9ch'are. vaneengedreveftdafe TttriianeeawhTAdp y®©f»!een ploeg, terwijl 'allen appladdfeseerder^4^«>|tt«dgJeklap en Io-gef©epri#?éoraan liep een muziekcorps, samertgestéldlïrit dwarsfluiten en cithers van goud, aifcrett! en mesxtrtgnöaarna1 kwamen de jongens — die ernstige mannetjes, die den normalen wensohvvan jongens, om in barlseBBr9Ehe/ onkunde te mogen opgroeien, niet deelden, maar zichbivari hun geboorte Jljf fc ^ees^llenHeJ^fbrmen van dwangbuizen die de tempel hun aanlegde vol vreugde lieten welgevallen; Met JdeigöSMeae» nen, die aan de godin gewijdswaren, zongenfsfiijrieeft' wissel* zang over Horus' beschadigde oog (hetgeen de poëtische'oWschrijvinw'was van de nieuwe maan); en hrfolgtemmetbön'hj keiden als de glazen *eb|jvtih van een geestesbez^erderjl welke in den zomerwind buiten hangen. Vlak daarop zag men de «odtni zelve, die zich er toe vernederde op menschenvoeten te loopen, en achter haar verhief Anubis zijn verschrikkelijk stijven hondennek — nu eens met eenJóvaVtgdan weetome-teen verguld gezicht. In zijn Imkerhand hield hij een groote vorlq in de rtsditer- een palmtak. Achter hem aan kwaraollni opgetefaenl houding, een koe, die op. haar schouders!eenr^esticulee> renden priester droeg. iBeÉl' tweedei priester droeg- een mand, waarin de allergeheimste geheimen waren/ifen een derde droeg een gouden urn, dicht beschreven met hiëroglyphen en eindigende in een tuit waar zich een slang omheenkrohkelde. Elina zag dat alles zonder het eigenlijk te zien. „Had ik maar veel eerder al iets er van gebiecht!" dacht zij.... „Nu ja — de Phrygiërs zijn altijd achterna verstandig!" voegde zij er met een echt Romeinsche uitdrukking aan toe. „Een mensch kan mr-eenmaal niet alles voorzien!" liifyèi Nu volgde de offering. De priester fliie.de controle moesfriu4t» oefenen onderzocht het dier eerst, terwijl het stond, daarna, toen hetdomgeworpen was. De tong werd uitgetrokken, om na te gaan of ze de voorgeschreven teekenen te zien gaf. jÖé staart neerd xmihooggetild, rondgedraaid, aan alle kamen fbekeken. Tenslotte bond de «ontroleur oen bundel bybltttij&m de horens, smeerde er zegelaarde op en drukte zijn ring in het zegel, waa*l4 na de afdrukeen knielenden man vitreen offerzwaard 'in/Bijn naad achter gerichte thanden vertoonde. [liafctMi Want: riéa,öneer iemand, eek os waar geen zegel op staat offert* is hij-des doods schuldig. ^H^kanhija* achter gekomen zijn?" peinsdbiQjnfW'frWeten qeFïfeerkelijk alles?" Zij rilde bij die gedachte ... „Alidie drommelsche mysterJërdcfi(dacht ze. „Zeqzljn er alleen om iemand het leven moeilijk te makten."'' lifaawas het vuur aangestoken — er was wijn over het diectótt gegoten^ enihetr4wiö)(i :aanroepen van de godheid was volkomen weggestorven en uitgeëbd. De kop van het dier werd er af gesneden, met i)*^-aWsïiaiijke en vérstrekkende verwensching vlewloekt, en daarna werd hij weggeworpen. „God weet of het niet allemaal maar raden is!" dacht. Elina plètselin^i?-dB»qesa?'jis zoo slim. Hij gaat rer^fawfosaveg van uit, dat efevtjanwlnwlaiwjn— e — leeftijd eenfjubel. „Amun!" klonk het antwoord uit het college der pastophoren en „Anfiftia^rnoorde men de teere, klarè>sWm van den kleinen Hef ais tion te midden van de jongensstemmen. Toen ook die verstomde, moestj Elina haar bijzondere aandacht op Biqesa «estjgen. Hij stond op het hooge spreekgestoelte midb den in de kerkruimte. Het kwam Elina voor, alsof hij haar scherp aankeek, toen hij het gestoelte beklom, maar in een vergadering,heeft?eeh}ettl^i^ vele anderen, vaak het gevoel, iaat de spreker ham aanldjklj|lNieUennn'. bonsde haar hart als dat van een jong kind dat een paar uur te laat thuiskomt. Maar: stil, hart! Biqesa leest voor dc£ JBiqesa leest uit het formulierboek de zegten-wenschen op voor den keteer, den senaat, de ridders en het Romeinsche volk... Biqesa vormt de woordenrtmet zijn mond, maar met zijn woorden vormt hij de stilte . . . zij werken er mee als een shfieidanserës met haar sluiers... zij drapeeren haar ornhiich, totdat ze in zachte plooien ligt en in| schaduwen die in.het; ljchtrthe'ffen of verbergen wat er in het licht geheven of i neijhorgen moet worden ... Als hij den zegen .uftspheekt overoude scheepvaaat aM al wat er onder de heerschappij van hefciijkdstafflt^dattdsbdat als een. epos, ofscrdwi de woorden^aiiorgeschreven enbanÉelijk genoeg van samenstelling zijn. Ak'hjjtde vijanden van hetorijk wjrvloekt en hen die doorreen onverantwoordelijk leven op het merg van het rijk teren, en de woekeraars en gewetenloozen-, dan is het als een misericordia, welks jammerklacht zich zwaar op het gemoed van allen legt j.k Maar dan volgt de vreeselijke verdoeming van de lafihajdj-van echtbreuk en den meineed, en die wordt in zijn mond een vervloeking die Elina in het gezicht wordt geslingerd. Zoo: öBrtwbiddelijk en fel gebetnfeldat, dat debddkke veehandelaar Calvisahs uit de Sandatónbakersstraat zich vragend naar haar. omkeert... En toch gelukt het Biqesa, die zijn toehoorders zoo geheel en al weet te beheérsche»; reeds met den volgendemxïn' zelfs in Calvisius twijfel te zaaien, of hipwehiets méér dan het voorgeschrevene gezegd heaffc Onmiddellijk daarop volgt, op GrieksoHelrarijilC'de Grieksché formule die de gemeente toestaat naar huis te gaan. En nadat ébngieder de voeten der godin gekusfciheaft^ajaat hij heen/imdt groene takken in zijn handen. usagnas >Ijitab Het orakel was geïnstalleerd in eenohfeinen donker*rt$:ak tus-ï schen Paetus' mysteriezaal en het hoofdcomplex van denglsiss tempel. In gewpne dagen wastdeze spelonk in beslag genomen door de redactafrvjfot de Egyptische perüaDaar kwamen alle berichten en verslagm&mrten; daar werden de politieke hoofdartikelen opgesteld en daar kwamen de vijftig tot zestig couranten-op-twee-beenen naar toé, om gevuld 'teijrórdrnmeVdè stof die van het zesde uur af over de stad verspreid móest worden door bemiddeling TBB^eifcetoartijéniaian de hoogere klasse] de mondaine restaurants en andere abanhë'sslrr Voor het orakel zou dezeaééestdag bijzónder feesteHjk*WQrden> doordat er een keizerBjkenkóerier metdjlpdstrfemnenkwamwMq kwam juist toen MareélluBlzich gereed maakte om zijn tafeltje af te geven en hij werd natuurlijk heb (eerst ontvangen. Een half uur later vloog een zwerna^ngeaiaiumorh de couranten op1 te zoeken en hun de versche mededeelingen van het oorlogs-4 terrein te brengen, en vóónkïeaifBvond wisfc'sde gelieekhstad dat de keizer zich nu tegen de Quaden had gewend, ja, hun eigen gebied was binnengedrongen om ze daar te vernietigen. Tegelijkertijd kreeg men uirvóerige berichten over den wintervékk tocht, dien men reeds kende^vat de hoofdfeiten belirofii'Jrlj'4 bleek, datehetiïdemitaftïèM^ inderdaad gelukt was, de Jazygiërs te verslaan, die den bevroren Donau ten Zuiden Van Aquineum waren overgetrokken om Paanonië aan te vallen. Aan <&njoeJffei*>yan de rivkr.; en daarna op het ijsvlak, hadden cteolegioenéri zulk spaarde tijd en ze gaf dubbele betaling; want Alexander bad niet gratis. De vastgestelde som voor een normaal orakel was een drafchme en twee obolen;Gfl|k Alexanders gebed kostte hetzelfde. Toch dient mL zegd dat deze som volstiwkt niet het netto wlflstbedrag was, want er''gingen groote uitgavellpaf voor de helpers; dienaren, annonceurs, orakelsmeden, kassiers, obsignatoren en exegeten, welke laatsten^jie armen van geest hfeljafen met het verklaren der orakelspreuken. Maar — zooals Alexander zelf tot zijnpschoonvader, den keizerlijken hoveling^ placht'w zeggen: kruimels zijn ook brood, en men krijgt dan toch te eten. Het kostte niet veel tijd, met deze groep van tafeltjes klaar te De straat der Sandalenmakers 22 kómen, en toen Paetus 3$«flaatste punt gezet n*d)$iegde h&zijn beenen op zrj<ÈkfchrijflessenaarriOfii de jongens te howenj«>0»l lezen wat de volgende stapel bracht. . ,nsa m Jon begon onverwijld voor te lezen: „Hier is iemand die vraagt éÉ^Sugfetosöfriteii«'hechten aan hetgeen zijn meisje -ham heeft gezegd." „Wat moet n»èn daarop zeggen, Perfectissimus?t*f vroeg Paetus. ^&iirtfe^r^(^^c^btftt>J«te^«r minnaar verte%otnoet in den wind of in stroomend water geschreven worden, hm: dat is bjsrtlftawUAls hij4t^}fefeijf«hyheeftibij daar^nsker een oorzaak voor." if&tr&Wëqffihrió^ si ^ s«'i«W;mi „Kan ntefifcden god GlySOTRffotidbisllaten citeererrjff peinsde ^aietasoT .riraftTiih t . jiqsq nso ^tullus kan*Kh door Glycon geïnspireerd zijn, toen hij het jtóicht maakte!** opperdelJonV „Inderdaad!" gaf de oudettoe. „Toeidan-xblkwCn^ Jon girtg y^tbllmk) oplezenjjl^afcfiis nog meer! Nó ver nde Mwfdeb:«fwV:rt9W\ti*^S8 Nbiittv„Voorjaar aan den TiberKfilei de prowet-agent;-WöchyioeoJ8i«, als bij wil, en bifilibacbt op uw kame&'i Helden en demonejtf>iWat een vers! Het is om te huilen, dat dat voor een drachme en twee obolen van de hand moet gaan. Kom met het volgende." *bncH ays rti.o'ph Op dat oogenblik legde Jon een tafeltje op zijTadnam het volgfode^djjjcrgeloof dat we nu-wm den regen in den drup zijn gekomen. Hier is er een die wil weten hoe Epicurus éiet maakt in de andere wereld .. ."ifljlx l Paetus viel hem geprikkeld in de rede — bijf-hem was de weegschaal op het punt b*ef tePelaan-ma geprikkeldheid: „DatWer* vloekte Epicureër-tttfg .nti^a'zeker/\«CT2ullen hem eens eventjes vertellen hoe dat opper-varken het daar maakt. Schrijf op: 2 Qeketend in lood, stee^t^b^Aaar in bik W*tf> tot ovef'Vffk bals!"--oo^m^^mm^lz»9A at idioten vtUbci* ï:: „Hè -^lEpSctWQst Ja, ifeiöil ze Epictfrus geven. Heb je het begrepen?" Iets' dat zoo duidelijk Uitgedrukt werd zouden zélfei Theon, Cloen, Serenus en Hefaistion met gemak begrepên hebben, en JaRjyerknoeide dan ook geenitijd met te antwooisrirpÖcH bljha vastklampte. Om den (ijd nog wat te rekken, vroeg hij met een eéöigszins gezocht zianknoorijngspunt aan Paetus' reeds onderdrakten'fi«fawalu«yi woede: »>w>l nas rt9wuo3V;}fib.rt „Waarom •ïljmwij zoo woedend op de Epicureërs — Eminen- tissimus?"! aiftv^uoi^v;9bi3Pdï lastonstèsAsscJfaww/tfil ■ De ouxtefcnan grijnsde, toen hij voor den eersten keer deze betiteling hoorde: „Waarom zijn de vliegen woedend op de vliegenjdap, Perfecttssimus minor! Dat is één kant van de zaak; maar dtflsHvat emstigeri&iiMftlnög!" —2ijn gezichtttblö'rfft zalvend samenb„Ze hoonen de go^oden. Jon,3fnijn jongen — hoe het je ook zal gaan, houd je altijd verre van de goddeloozen. Vooral van de Epicnreërs, maar ook van de Gahleos&ïEr komt nooit iets goeds voort uiÖdten omgang met hen." 9{t>iV Jon zat zich nog steeds als een aal in een pan te kronkelen. „Zeg, Paetusp^hier is nog een tafeltje!" „Alle dwwels — is dat een tafeltje!" hinnikte Paetus. „Je doet net als of het een brood is dat je zoo uit den oven hebt gehaald!" „Er staan maar drie woorden op!" j ?,Dat ziJrKBr vermoedelijk drie te veel. Is het jets onbehoorlijks, dat je er niet mee voor den dag durft komen!" Jon narhöèèrfi&anloopje: „Het is merkwaardig. — Er staat alleen t Caecilia of Elina!" Klb too Paetus nam het tafeltje in zijn>lteld, hij deed gewildfV&rbaasd: „Bij den beschermer van alle honden — als jeifüfet de waarheid spreekt! Er staat inderdaad: Caecilia of Elina! Raad hem de mooiste te nemenff 5c „Maar als ze nu allebei even mooi zijn!" 3 rri „Dan die welfeide minste likdoorns heeft. Het islaetnn»^ vQOrteeken, als een vrouw haar teenen goed in orde houdt!" Dit alles hadrf«tin#appig kunnen zijn gmnaar te luistèren, als het geval niet in zulk ee»ji(rftstig verfcffld had gestaafcfliPt Jons eigen sfeer van belangstelling. Hij wilde een gesprek op touw zetten over het vraagsttif^van de verhouding tu$$Mtét» het eene en het andere geslacht in het algemeen, om zoodoende de gestelde vraag nader te komm?3); „Wat.Ho* soort vrouw moet men kiezen om mee te trouwen, Paetus?" * vt .fi&fèst in het geheel geen — kameraad .. Ij of een zonder ónd*ft Hshaartd^ou — dat begrijp je nog niet. Vrouwen zijrtee© kwaad . . . daacjajn alle profeten het-^Mfcaens;" li^„Ook J^èsimdpr?" vroeg Jon voorzwhiiWrnaar disfiv^Wiez^ht tigheid was overbodigi ïwttus kreeg een lachbui die hemobfl» had dofcÉ-stikkem bnd^tem'm * Jwb „Jou ondeugende jongen!" zefrthij. „Jou slimme vos! Ja — ook Alexandëf J öök hij zegt dat vrouwen een kwaad zijn . .. een no^dadfceïijk kwaad ... een heerlijk kwaad! Een 4*l^jpWRk fectissimus. Jij wordt een verderf voor de vrouwen!" •tfMtór als je er iüjtii een hebben moer!" vroeg de jongen knorrig. q: >od gnifat Paetus kuchte, om een soort van ovtfc^ing tot en hij bewonderde den bootsman, die langs een touw omhoogklom en heel kalm langs de.jfeijstang balanceerde^! terwijl hij zich vasthield aan de touwen waarmee ze aan beide zijden aan denr^st.'vastgemaakt was- Het schip wasohrmderdtwintig el lang en dertigrbreed eb3R^i vari.Het{lKr«eQSteitot=het benedenste dek, waar de pomp .stond — negeneotwrinfcig: eb diep- Dit alles wiflÈ hij op de een of andere manier heëbïiauwke»rig. Dat het een van de korenscheperodw^Jabgifcwr* \keüdn; aan de U^tet gulde gans waarin de hooge pont van den achtersteven eindigde. Alles zag hij heel duidelijk (tegelijkertijd van binnen en van buiten!) de;bevorderingen, de patoeren vlag, de ankers, de spillen, de windasseapaènar het duidelijkst zag hij den voorsteven, aan welks beide zijden de godin Isis als galjoensfiguur (ff^cti's3»(É;ióoverrtw«s fllfek normaal. Maar plotseling gebeurde er dit vreemde,; dat de, steven vaheenspleekeilr.er een godin naar eiken kant gleed, terwijl ■ MarcellusjiMarejpfeekfide vaart een tiental mijlen naar benede»ii|»diSte»i£«vether enlop den grond ontwaakte, naast éaq plekje zon^tenrijl zijn wekken1 als een bezetene te keer gingw d| ürfcïl „Die twee idanies zijn: zoo duideltjktafoubet maar karrfj^wi id« droomuitlegger, een jong man met een zwarten baard, eenrWWf energiek leerling van. den beroemden ïAarfemidorus,bij wien «Skbschoenmaker Pedaaiws 'indertijdninnl* leer was gegaan. „Dat de steven vaneenspleet, dat beteekent niet> dat je vast en zeker een ongeluk te wachten staat... en ook hoeft dat niet bepaald van .ejfaoanseker gefafcstó spreken, «nfa^j daarentegen duidt idat op een naderende crisis. Het ongunstigste teeken is, dat je de huiden in het zeil stond te tellen. Een zeil moet als geheel gezien worden. Probeer je een goed orakel te verschaffen... dat vihyAleitandef .bijvoorbeeld. Dan zal het wel duidelijker! worden!" Elina kwam, terwijUpj op dat duidelijker worden stond te wachten abhfcen Aiffimbmet-deh-feestkalendefeian) PaetufisWrijrateriev ^aeinMèt haar bleeke gezidttprhadraDOgkassen, die de ; Uwer hadden van kwikzilver, .enihaaf wermiljoenroods lippen^feek «ij hem een heel andedlldan de hem bekende Elina met de ondernemendekuiltjès-ihsiaaTsUlangen, de^ezpnde fcleur>eroi3^-4xfa^9ennz8i Jzachts ^„Nietsp^fcfB voekkf/rife'alleen wjofiiaal-onder de godsdfedstoeféningiJ Het is alweer •«^t'Vcm&tafftii&erg, dat ik je gevraagd heb hier te komeaj Ik heb zoo lang op je ge*fatd|l1w:!f ^2f* j Dat'Was een volkomen nieuwe EHnaU Dë gevierde, vurige en milde geefstefrivan> glimlachje6!3èn 'gunstbewijzen wa»)verdwenen, en in de plaats daarvan stond rrier een verschrikten onderdanig kind, dat bekende>dat;zH.,naar hem verlangd had. „Of ik het erg vond!" herhaalde Marcellus. „Alsof ik niet naar jóu verlangd heb!" Eh ^geloofde waarschijnlijk dat hijtkle waarheid!spraferi „Je had dan todii/wei/rkunrien komealfóvsfei s ze zachtjes. ,^Zeven wekehYbeh je weggebleven ti&Jja;, Van den eersten Maart af. Ik weet het precies. Het was de dag dat de politiedokter naar Julia is komen kijken:" Zij glimlachte fkuwtjeaV>éiirHoor dien'glimlach heer* .schemerde voor het eerst iets vaadevroegere Elawii"»! „Zeg!" zei zips^Werdjen werkelijk jaloersch op dien grooten, dommeh ■politiedolfter3P5>blöii ikb ^irtftEhc Hrijlkeek voor Zich uit, alsof hij er niets van begreep; itA toen doemdeièraefeim zijn herinnering op: de reuzengestalte van den eërsteri-geneesheerdajpfchet kldnedhoof d en rhettzijn Pythagoraeïsche philosofie en al zijn brave Btelregels; Marcellus kon niet < nalaten te glimlachen ... hij betrapte er zichzelf op ... maar de gedachte was ook bijna te komisch, na „Een beetje . . j geloefd/ik haasti"j;zei'l^iyerontschqldigend. Zfjolachte bijna, van geluk: ■^){iS4arcellas©»i-' wat ben jé toch dom voor zoirfmverstandig nianrais/jij bentt** ErLzrjiging voort: „Maar vandaag ga je met nie mee naar huis — hè! Je hebt er geen idee vah>i -hoe 'iNüg'.jê gemist heeft.-. Hij is bang dat hij je op denera'jrf^ndebeiiajtnier '^beleedigd heeft" Zij leefde op onbler het praten èn aüeenjHe rrHySteriënj.' dieor^og: steeds aan het andere;eind van deciaabuitgeoefend werden, legden haar terughouding op. Marcellus knikte bevestigend, niiiijn wildé graag met haar mee naan hraSs gaan.4 "habnsxalA o: „En nu awr^eaMear dikwijls; komml"ïsrneekte2Z^met gedempte stem. Zij had zich dicht tegen hem aangedrukt, -hd es o „Zoo dikwijls mijn phchten ifeeprtTienrtroorloveriii'' rantwoordde hij. „Maar je weet dat ik het drukker heb dan vroeger." ZH wijdden een oogenblik hun aandacht aan de mysteriën, toen riCnttèizijshet hoofdwèejanaar Héai'op en zei!: >,Je moetdjirinen-t kortten qeel binnenkat'ü oqa néstib bouwenU'iari Hij had zijn hand in haar arm gelegd. En hij boog zich naar haar over en kuste haar.! ei 4m 'djdïHruX ióoWy dsfib „Mijn geliefde!" fluisterde hij. Zij trok zijn hoofd naar zich toe en hijgde in zijn oor: „Zeg dat anderei'f . ns blateisv >fildns; En hij bracht zijn mond tot dicht bij de lokken die aan het haarnet ontgleden waren om zich om haar oor heen te leggen, en fluisterde: „Mijnr vrouw!"bnoTt? nrcv jLBWI ffefllt^ Toen pas was zij(tevreden, earsijjskdükté «eibaucht van geluk. En daarna riofefcte* zij 'evenals Marcellus haar aandacht op de mysteriën. Die hes^Hiden uit eenijt(ïiihéelspel in drie bedrijven, dat de merkwaardige levensgeschiedenis van Alexander vertoonde. Het eerste gedeelte liet ;LatonaV bevalling, ApbUVs gehoafij, CoronislJiflppildfejeri. Aas /r/!fl^j#^ „Je hebt een orakel gekocht?'* vroeg tfliria nieuwiglerigfclnlöï begaven zich in het gedrang de trappenrafcinaar denjgrootsten or^skaiH^()g«*ej^i«derhaast < het i meest' voofcflfalhafld-figgende en antwoordde: „Voor Grootje — ja! Zij raadple^jteGlyeori van tijd tot tijd." 3 :- ö^l^k^tevi^afaof: zé dat Groiotje graag toarlde vergeven. Maar dit deed Marceljus een oogenblik versteld staan, en hij vroeg: „Geef jij niet om ^xanderffiHbS94riïirw 28$ pfhtoriordde ontwijkend: „Xenophonsiserouw beweert) dat hiji ebri3barten-winnende leugenaac iS!".n9 pjSkiMiii ,nfet de meening hooren van Xenophons vrouw, maar die van jou F" zei hij scherps qo b^tfik nsEtioo Zij keek hem verbaasd aan en zei toen met tranen in haar oogen: „Maar, mijn beste vrind 1 ik herken je niet. Het klinkt Haast alsof we aan het kibbelen zijm'u btavtniM t Maar, en dit bracht haar tot kalmte, hij nam haar arm en zei verontschuldigendsijfViérgeef me, mijn beste! Ik ben een beetje weinig in evenwicht in dezen tijd. Zaken — begrijp je! Alles ligt als op een vulkaan. Wjeikomen den zomer niet door zonder een heele rij van bankroeten. Er zijn er maar wemigenidBe zeker staan!" Er stond een epilepticus midden op hun weg te wankelen. Terwijl ze om hem heen gingen, spuwde Elina op hem — uit medelijden en om zich tegen besmetting te vrijwaren. „Arme jongen!" zei ze, toen zij den zieke voorbff waren. „Ik wist niet dat het met het zakenleven zoo slecht gesteld was. Maar als ik maar weet datfjij niet genoeg van mij krijgt, dan mag je gerust in een beetje minder goed humeur zitAr?n ' Zij hield hem staande m Wen van de booggangen bij de JanusPoort, drukte Zich tegen hem aan — zonder op iett om haar heen te letten — en herhaalde de woorden van het drama: „Vergeet alles, vergeet de goden, vergeet de sterren aan het gevwÉ^; "' maar rfdj niet!" Marcellus ging voort — terwijl hij warmen nadruk op elk woord legde: „Maar jou nodfff***? Én terwijl zij ^ haar gedachten Biqesa's gezicht, zonder uitdrukking en ondoorgrondelijk, vóór zich zag, greep zij Marcellus' hand en leidde hem naar de Sandalenmakersstraat, waar Nig' hen met ongeveinsde vreugde ontving. Pas toen Marcellus op zijn weg naar huis het Marsveld op ging, opende hij het tafeltje met de orakelspreuk en las die peinzend. „Wïl dan toch eerst 't perspectief zien!" herhaalde hij bij zichzelf. „Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Ik zou er veel voor over gehad hebben, als hij mij de perspectieven getoond had." Op dit tijdstip was Jon in den Isis-tempel bezig: een stuk hyenavel, in een lapje gewikkeld, bond hij om den hals van den pries- ter Pabek, die in een onoverwihlijken angst leefde, dat hij aan watervrees zou sterven. Ditr,a«eanern, dat weiger»rIGalehus hondsdolheid die op ha%ihoogtepi«ht>jis genezait kan, izou de dikke priester voortaan iMtijd op zijn) lichaam dragen, en dit zou hem rust gevent n: Maar, van het Maw^dblitrgezien, met! darioogen viaëMarcel* lus, lag de maaik rf»(eéflf 'lichtende steen aan denrraÉÜ pin Jutter Capitoltóds>tW3*b> Jiet beeld: ^nsitó/mjénsgörtoonde een erristig meisjesgezicht >da3üat vanawb schobiwrmaagd, boven aBen tijigeweldige krach* buiten zijn boorden,fiMaerp)'eeBfein' aanbouw zijndeantfnipdnamvér, benevens een rij hauAuizem spoifldexdei kaden schoon van goederen^ schuren, booten en gereedschappen, ter waarde van een drèeidgefjrhóop'geld, en buiteri.o3 .life» land op de weiden dronk de helft) vanr het; YflftSdat deri Rorneinen gedurende den zomer tot voedsel had,moeten -strekken.löude menscheifeiwdbren van meening^vdat er, ergens een bergmeer leeggeloopen moest zijn, en ofschoon men er geen: miste, nam men die theorie algemeercaaprnv. 'Vlak daaroprkwam er een aardbevkag.-^ Op ziekeren dag hcairde men een dof gerommel in de aarde, ea weldra verspreidde aiehihet gerucht, dat de-aohtermuurovah de kleine Isis-en-Bubastis-kapel op het Capitool van boven tot onfer.gespletöBïwas. Teg^'keEtijd gebeurde:er nog dit,.datrtSt ziéh in een straat, rdjelésm b»dsher de Fluitenïnakeisstraat ge-riolteid werd,een-gat gevorniocbadpizoo grdftl^diai er acht legioenen met volle bepakkkïf^ i^mopstaandojslm; verborgen hadden kunnen/ worden. Toen scheurden vele menschen zich de kleeren van hetlrjE mbwefeiiVireeSachtigeh^achtenjdje» nacht door aan de rivier of, in de pafken^Maii3Mi»njjebB(iaeB(vroeg: „Waaroal doet gêj tö?" dan klohkt er van groep tot groep: „Ongeluk bedreigt ons, en dat is de schuld van de goddeloozen!? nsr(bwjjoyifba notrfocbcrtlain rb m»Ë£ bot fin io den IsiSiferageldni het derde stadskwartier werd er door een orakel geopenbaard dat dit een memento npis> omdat'men degenen door wier tooverkracht het paard van den tot god verheven keizer Lucius Veras, „De Vogel", het leven verloren had, nog nietjhad gevonden en gestraft. m En wederom zeide men: „Wee over de goddeloozen! De geeseHran het ongeluk trok zijn striemen zonder ophouden over den van <*e stac*, en met een ^'na mac^ina^e rff^' matigheid. Zelfs de spelen van de kinderen in de zandbakken op de openbare pleinen en de uitgestrekteaSportvelden op het Marsveld werden macaber. Zij speelden een spel dat de oversrioön1il#van detf iFiber heette, een tweede, dat ze de aardbevingen in »r^«ï^den^Me«n derde over misgewas in de korenlanden, een vierde over de eeuwigdurende oorlogen tegen de barbaren in het Noorden en een eerste en laatste, waarin ajnzieken geriaasirnearpestlijken naar de begraafplaatsen vervoerdenaHmaaJidievfliylen kwamen klaagzangen/uobr «ver den toeroCder gcdenpdrobrich draver de weneïbhadoddtgestort; en 3lle mondden ze^inbln de vraag naar de oorzaak vaart diefwtoorndheid. Niet} orndatf z^idaaroyeit-in twijfél Wartwpwant het-an£ woord had nfeds lang een vastenuuann; aangenoraen/iAls de zang emdigdepserhie^z^Ieerblhoqr vareifefle en booze stenvmenn^ehr de \eeiiwm\q*et de Christenen... Voor de leem wen met de goddeloozen!" En het gebeHrdesd^kmderenovab christehjkert hyiaeraabhtflidda wérden eraifnefcheMge brakingen thuiskwamenn AhuHèt.niöblde pest-was, die zijiiwufccide kden hadden, dah wisteniWmnmoeder§/ data zefweggesteenigd waren van de speelplaatsen,eHimoo werden de zorgentaan de Christenen — en vafbdff Joden en Epicureëreb-»Ufofe .verzwaard, werd etbnèg een zWanedast gelegcbèouBnop de zorgen die zij met de overige maatschappij gemeen haHdek abbraiqzis ■ De gedachte, dat ongeluk'öen> sterf der goderi fes-kenmerkt niet T^ebepaaldotijdvak, maar ie^ealgéda^chtedie den mensch in het algemeenceigenïifel bbdit géval maaktièn de Christenen het efrvorar zichz*öbïöe1Pbeteb«p door de» geloovigen met dezelfde munt te betalen en (bovendien vaak nog een toegiftnvan slechts moéilijk verborgerpfcedvermaak daasrïan toe te voegen . •'•''bj** ia de vergelding dés iHeereff£i4htis4eidett dpi rÉeéstivreesachtigen Demoedigstewet^^^t^esëengrenxekïO^e^ngenin zich voekleniOïB «oorver» te rfatóeiiddaf tife dspbkonden nemen aan deffftof^ngbiróte' één trotab van het' law*k degenen die alles rood zagen en niet nadachten schreeuwden tegen allen die het maar hoorerti^^rPtait^^^HietrlbflblJ^iofeEetiraf voor de hardheid va«£j« haWanpfVottr'jéilhederlijkheid, je uitspattingen, je beeldenvereering. En ato dit dan nog maar de eigen^ke^tprf was; maar heffe nog maar een begin! Er zal een tijd komen waarin ge den hemel izult aanroepen om vrede en geen engel in den hemel zich luisterend zal nederbuigen!" J'i Dit waren twee regels van een spalm, die zonder iets te verhelen sprak van de^nigingen^welke den ongedoppten te wachten stonden, en van de zaligheid die dfcitiitverkcisrarscharê wachtte. Hij sprak niet met droefenis oveuden vreesdflken toestand der dingen en kende geen medelijden met hen die de ellende tegemoetgingen. Want hadden ze niet zelf gekozen door rÖrtNs tóeaen? Zoo gefatprde het, dat de hartennder mensdiên y^hatdden in plaats van dat ze door den tegenspoedrtnrigzaam werden. Maar ook op officieel gebied lieten de Galileërs meflpfn meer van zicr$]fcöOren. Op een soort generale synode hadden zij het onderwerp besproken: „Hitf* atiflén wij onze kinderen tot goede ^fi»tt^tOWW>eden?" Het antwoord dat de pause^jk^vica* rius, vader Urbartiïsa^jgegeven had was, hoeveejt rationeel, onpiractiscè^/yOmgeef ze zooveel mogelijk met Christenheid, sluit „wereldsche" atmosfeer buiten en richt christelijke sdhrolftS op!" Met andere woorden: „Isoleer ze!" Maar christelÜKi scholen — niet waar! — waren er ook op aangéwezeh «et algemeen gangbare onderwijsmateriaal te gebruiken. Lezen van Latijn en Grieksch — en spreekvaardigheid werden alleen bereikt via de bekende en bewonderde verhalöHJÈvan de avonturen der goden... OnpracÜsch, ja — maar niet alleen onpBSCtfech — ook gevaarlijk, zeer gevaarlijk V Rab Chanina, die deel had genpmen aan de vergadering, had juist! hierop gewezen. Hij — de man van de haa9ugheid en het getuigetns-zonderdlpper-nadenken, moest op de kothurnen van de bedachtzaamheid gaan staan en zeggeni ,jHaast u langzaam!" i*Wa4sof het tó^0ndii(^n^^v«iis, die sprak. „Laat ons ijn> elk geval vim» daag geen besluit nemen!" stelde hij voor... waarna men onmiddellijk het beshd^nam om alle kracht te zetten op het doorvoeren van Urbanus* extreme standpunt.1 ' fclet"was toesaflig, dat Marceftksr van difegövj^boorde — met behaigsteUing hoorde, ziooals al wat de Galileërs betrof zijn belangstelling had, sinds hij Caecüja had leeren kennenvb|$. wie het hem verteld had? Papirius. Ze waren op zekeren morgen tegd^El\pn huis gegaan en een eindi met i elkaar meege- loopen/ijtbenLzip midden .in der.btad een lijkstoet tegenkwamen; Degenen die er achter liepenihadden halt gehouden en detufear blazers bliezen een somber koraal. Door een beschikking van het lot wenden de tweeUngjlatrbinaaar .een van de aanplakborden gedrongénddie gebruikfeWerdëtyiemtde^staatsberichten bekend te maken — de officieele en eenige 'zichtbare.,'courant van het rijk. Onder de nieuwtjes bevond zich ook het bericht, dat det kjs&ep'jèfln beloonmg^amsijfdöizend denaren uitgeloofd had, voor dengëne die inlichtingen ^kon geven welke tot aanhouding zouden leiden van den man die den dood van „De Vogel" op zijn geweten had. . ->bo ibdam'43in Arnq?. \iti .trtjfbew ^Watdenk jij daarvan?ibvnoegjMarceüus. ... ibieMfe^rjVtej^E^>lri«s^amV^^dj4nz©ndet;!zieji! een, oogenblik te bedenken: flÖfcfeimen hbrardbinnerbiAft heel langen, tijd te pakken Juijgt» ook wanneer men zich de, prèxnie spaart!/éfet is bovendien nu noodig, dat men den een of anderen te pakken «rijgt —^g^huk dig of onschuldig. Het is een idéé fixe bij., de halve bevolking geworden, dat hel welzijaivan het rijk ,met die bestraffing staat ofc^tjiMaafl^ilét eens op, wat ik je;fc*g: blijkt het een Galileër teot%ijai^lfitt»r«jtaj erfmiets Üfrt hen reddert icen. Dat is er waarschijnlijk ook tonder dat niet. Ze steken hun hoofden, meer omhoog dan op hejfcioogenblikngoed is. Op een soort generale synode onlangs . .kV Jrbh n 'jrbsbbisw^ Hij vertelde het verloop van de bespreking over de opvoedinj van de christelijke kinderen, rmaw - „Maar wanneer mende ergste dwazen onder hen kent/waarom haalt men die er niet uit en stuurt men die het land niet uit?" vroeg Marcellus. sbi^brrowad n: „Omdat ze aan elkaar klissen als erwtenstroo!" antwoordde Papirius. „Urbanus — om een voorbeeld te noemen-Tfbrhouddt verblijf op Max Caetiljys' landgoed aan den Appia-weg. Hij kan. er niet zoo maar „uitgehaald" worden. Max is populair in den senaat — ja, jij:kent hem immers! — en het meisje is erger dan eeriskkine wiloeikat. Zoo is het met velen van hen gesteldi Rab Chanina, op dien zou men natuurlijk gemakkelijk beslag kunnen leggend/maan hij is een van de wdmgén die te goed zijn om in de loodmijnen terecht te komen." Daarop gingen ze ieder.huns weegs,-rmaar Marcdlüs was er aan herinnerd, dat hij Caecilia een bezoek schuldig was, en boveftt dien had hij reeds lang de boeken, die hij van haar geleend had, uit t'j-! nm?! • bed-^UiaMcMll Ofschoon MarCellus niet de aanvallende partij rplacht te zijn, wanneefldéj tegenover vrouwenbond, had zijn Wijaenvan optreden, sinds hij er een bepaalde op nahield, iets onverschilligs gekregen, iets van een lichtelijk irqteerende geblaseerdhdck Maar in al den tijd dat hij Caecilia kende, naderde hij haar met iets dat op examenkoorts leek. Hij ging haar reeds den volgenden dag bezoekehöiiet was een van de laatste buiige, bewolkteadagaoy voordat de zomerhemefcizich in zijn eeuwigblauwe lüeur huldelJZfj ontving hem met evenveel warmte als bij zijn-eerste bezoek «n>nam hernotnrimiddellqki nadat hij gekomen was — zooals ze hem beloofd had — mee naar het kindertehuis ifatiz^BOp het grondgebied aif«rirtk«t:dandgoei&é|tf,d|£digenl"/ opperde Marcelkis goedmoedig spotteridloflKf dacht een oogenblik na, voordat zij antwoordde. Vermoedelijk zag zij-reeds in haarafavendige verbeelding achtéffrwi^g'kfeme kruisen in twee rijen langs een weg staan. „Ja — dat zou het allermooiste zrjril^'zei zijp peinzend. „Enkéle van heiv*«»ik hoop — dat je begrijpteiop zijn • tamst twee ofcdrie van hen.^' siïtajOf Zij trok met haar eene hand een klein, geboche1d.1oiigctje.naar zich toe en' y&s66JM&, waarna'-2ijiimel3haarrandere een kleine levende pop van rtiei-'aan-te-geven geslacht vastgreepnOp Mar- cellus maakte het den indruk, alsof , men in een hoenderhof bezig was' die kippen te vangen waarvan soep gekookt zal moeten worden. . i'^rttaajiMS fitó was juist de tijd dat de allerkleinsten — dé. papkinderen — gevoed mofesten worden. Er wareneer een tiental van dat soort, en ook die waren weer verdeeld in twee groepen: een -gjtöep/ die melk kreeg met aftreksel van.«est en haver;-en een groep, die in verband met de voedingssftffen welke haar toegediend werden den naam droeg van spinazie- en haversoejé fon&rebnf€3ecilia wist er twee van de Jiatste. groep vatfKte grijpen; ze droeg ni ^sisxoo?. ni r&favt-jfeax gaat neb tpch-iniet orcd"ii2i|jaahudde hemtecficHï) wijzend bij zijn arm. „En ook, als ik soms een uitdrukking zou gebruiken tttfenkhen met huh zoo germei ve^s^Bdnd/saóit höfdej&l^ifce^ajware de hand naar elkaaibdeedr «östrekkert/ tot aan het oogenblik, dat de eene niet meer in leven hswiêêd ifsss Sfy/herinnere» Pni aJJen het oude? heertje rwien het^bpschoren bföjy daft testt)hoQfd/\®n Karei I altijd ergens opfobk^heigeeh hij schreef. Justinus had nooit van hem hooren spreken; maar höi-.w^^lvennetejfqiwt die zichnaatechjónwelijk uitdrhsktel Als hij bovengenoemd feit gekend haïh/.zou hijVzónder twijfel gezegd hebben dat een Christen léenafeensidïIisimawiraAhandelingen Qod een zelfde rol speelt als het arme koninklijke hoofd voor, Dick. Eem waar Christen kan zijn uitersten best doen om aan deze wet te ontkruipen, maar dat helpt hem niet. Ergens in zt}h!hahdelingen duikt Qod altijd weer opiEbusfi "nps wpw. 5Üif Jfetinus?! lievelingsdenkbeeld. wa^vo»nm(?Ia|j afin wereldwerk lossers zich steeds weeY aanvult, Socrates werd wegens verraad tegen den staat ter dood gebracht; maar Socrates leeft deflaln^emir^^GhristJus werdraanjhat kraisilgeslagen wegens samenzweringiHtegen het; feixndri5fche^ereldrajH2etofl voded 0emonabp voedsel Etot iiofeiere nemen,!, toen blyitviÊpt De straat der Sandalenmakers 23 hoogen ouderdtfpi geen losurfrt^Iieer in atohi voelde! om langer tectevaitjSnBar ade doodheefttDttnonax rrt«5 minder levend gemaakt. En Justinus -^|wsn»Hs .ha#(aidiüfalrKhieB grooteiW reldlijkeieni kerkelijke macht kunnen verschaffea, en met die inactete^ooiettkafiiien gaan, maar doordat hij in hen allen 39. in Socrates, in Plato, in Derrtöhax — datgene- zag wat hij Christusr*^r^pé^f^'i)ldfio;de rij varl die hooge wereldeereburgers. Zoo vatteiMartóloj: tetnesuhÉa^ waaetóe hrj in dientusschentijd gekomen was, samen, en fiawsfliariiuisterde zonder1! hem in de redm^Vallen.gaisEeBiBsitari iw4ttrt-^grove weergegeve»<*n wat sterkfluftgedniblJiWas het misschienoivnMaar zooals zij bij de menschen nietsOBg van hetrnstbaWiKi» van hun kleeren, liuri^gezi^ptótt-gebarenlOJ .groo kwamen niet zoozeer de woorden tats*aaJ9dfta&vdö> de gedaohte»v*e1«b'lfl': vervat waren . . . de dikwijls zoo magere en stdrrtelige gedachten, die zrcrF^W woorden breed maaktenjazoodlsnkkinè/ ernstige kinderen tefeSH it^didöinnén.anaken om dfengltfflaati in een geweldig groote equipage te vullens Bij de gedachte aan al die kleine, zelfbewuste kiridetón SnsAe lange fflwvwrfeerbied inboezemende rflo tuigen glimlaehte'Zij.:• •■>. wtmMNjf *igni*srrieBVP /^Épett^J zei MaRaellusieenigszins verdrietig, maar ook een^gS" ^iÉBa^itetóü^iawèiar' niemand kon gemakkelijk aan 'wen -mJ vloed van haa» WibjdKaïfclkomen, ook afc begreep hij'de oorzaak daarvan nietokw* basmtaln ènso 9b tap 'msnagoot isn nsc OfeaSchte ik?"ite»«J#«v,0 ja — ik ben blij, omdstt je zoo vlijtig -heWfigeweest: Maar^je-vérgéetoéew! d*rfg>5 fctt'farms! Je weet dafcgk gezegdokeb dafcgte Cjttfeténen langs vele wegen tot God znllen komer^maatdl^rhtrfkwiteJmoeten zij allen samenkomen. Btlafltóimdeten zij ziehdnrihet stöf hw^eéïVoor Hem^ die vrijwillig rzMibbloedtVoWBons gaf. Waarom ga je het kruis voorbij? Kan je daar geen plaats voor vinden?" n*^?~ ^^c, OpnieuSrt'H^etóe!Ma™^^ van dit meisje als in een srcfidshaard. • i*#xder;8tevige kaken van eén tar^twor omklemdenidhaaT voortdurend. herhaalde en **-5* zoo vrifende* ^Sjfa ónder zijn aandacht igebrachtebwford^ hem vaalw. ?fde igalgènhébve^ifew .liGe%othai§riiisèaii kruhtt^ja ^tfë^gfc^vhijbdaaTieen'pltó^ dfesgfeheele gruwel¬ kamer. En vótieméée,\ak het mdesfcrHij^erk^ ^h^tourh^k; ttèè elk vah deterdingm^eettvbeieekerimsSocrates' beker rtiterUtsÉteefhngOTp^ krass,, e^he^twaard dat het, vonnis wan) Justinus voltrok. Dat aUeB'Steekfcbtnhoog in de 8& auasTBrcinaljabns3 idb iB wereld als steenen teekens als roepteekera^jfi» wij hebben ifnmers teekedsiinoodïg', die moeten ons veel toonen dat^itfj anders voorbij"zouden loopenaft ;1?> :'jr\ [h „gjljvzou zulk een teekedVkfannen worcWnJf' zei Caecilia met weeke stem. io< 1 itdnagoo „Maar ze z^jflE/iei"?öimers al — de teekens ï^B.feift'r1'*» hij trachtte zich op die wijze lotte maken uit haar greep: „Ze staan er immers de tijden door, tot aan de vroegste toe. De roehschen, kunnen>tOich «üawel gehoor geven aan hun roep en — zooals je zegt — langs de Vele wege«rtCft>lGed""ik©men.,portiefv watefii de gedachteri en gevoelebs-i^^lan.ingiiigen, zooafeihet hun kistte ^ever^weP kÜmjBais^ze over dun drempel traden, ënljeeeariwebiig ^gemist, wanneer afeniiswr verdwenen waren. iLötet zou er een tijd komen waarop haar woorden zich als brandende fosfor in hem'iflfMiid dert bijten; maar nu zooghij nog slechts? dvïoetheid en Wetktb dèndheid in waarmee zij zich, zonder het te weten, omhulde. ' „Een teeken moet JjBJWbrdentfo zet zrj; en haar stem kabbelde als een beek tusschen de steenen TOn. -haar bedding':-„Een teeken en een groote hond des Heeren! Daarvoor bldrlik eiken dag, en daarom zal je het worden!'^ bioote* „En waarom moet-Jaist ik een groote hond dtfê Heererti vlÓis den?" vroeg hij. • ahnopt \is, item vfKrtrbsfv Ze keek hem ernstig aan. Met een blik waaïificengeloovigheid lag en iets onderzoekends. Toen zèiihlj:- „je hebt vroeger wel ejomaoverfiEpictetus gesprokert^dien je hoogacht.'IHij/'vraagt éi" gens: „Hoe zal je weten dat juist jij door God uitverkoren bent.?". En hiji^ntwoordt daarop met een nieuwe vraag: „Hoe weet de dief dat zijn plaats aan de spits van de bende is, als er gevaar nadert?" gjnB^^^ gekregen had — met beleef déè^ den pm<ÖjR^e9ien)ijj^tjke, Tpejfsorar&jketoéjn^ri^ het gespïfk te vlechten; maar zij toonde nietjide^«instè:ibdi langstelling daarvoor, s^rifc-jejohauwdijks aandachtvaan *fc keerde dan-\ipdjtó't^ug(tótite onderwerp. Soms had hij trivermaakiiDi^^ en °P eenrsjfsterta dfijzrjocdtid|$jlteidubbÊlhejd in haéEjgaddte slaasb Zij had fijne voeftörensaeitkwam tdkebscinetJiGprnertó dkiherai «it den mond ntfr|Rn].waiti^thad wille» fzèggert^erèaaj was zoo tactvol als het anders slechts bijzondeWthJ&wettfg geven j*|ite - zijrt«teia!ffllrkiiMa IzijbakrfeeaHvaJkjöp eeflytesSe1, niet vèidgijdoixrdach^opn^lnng neertchtóten «n haar feratéjet ^OTte^iiiojeÉfererienaigiiè ï^houdertöfe^ifhad tot .gewoonte dien jiiJïtok* teobtfiri oj^etröogi^likdatrMatcdlütdeeo gevoel gekregen had, alsof hij betrapt werd Jöfei een zedelijkJedberfeiito' tfjifekas, en daamaizwenktó/lzifcflerti&b^^ den>üs dtet!d^jBohdefc/'«^rnneet jMaarceHtss>r!die jitbch ontegens zeglijk geea .TkraEhtfge> eiger6nr«rjfc'!,/Deugraanrrdiezij te voren wefeker had gemaakt door Ée aan tevraeHgennflebhtefolie. Toen zijbdaarmee gereed waajrMeezocht zij Yatóianus haar de ijz*rercistahg>Hie gloeiend gehoufldercwerd optieéiri komfoor naasfcJiaab-jaan té reiken;-M^étggdoefende hand hield zij die nu eens cBchtecbfJ, dan weercwat ver- der van het schilderij af, totdat de kleuren met elkaar versmolten waren. Daarna stond zij op, gaf Tiburtius haar stoel, Valerianus haar schildersezel en Marcellus haar schilderij. Plotseling zei zij, terwijl zij zich in beweging zette in de richting van het huis: „Jullie vereert Socrates en veracht de deugd ... wat zinloos!" Ze hadden reeds in gelukkige eensgezindheii^hetsimdttriattjp laten rusten en waren er eenigszir^rcerbkift over, dat zij er weer op terugkWfÉBÈ,nöot gi „Deugd is trouwt gehoorzaamheid aan datgéneniwatiiiéenfiffla ernstig nadenken heeft aanvaard!" zei zij met kracht, en toen de drie mannen bleven zwijgen, ging zij voort: „De ware deugd is tevreden met haar bestaan als deugd. Ze is niet preutsch en misgunt de .ondeugd haanafeafedb" dagen Biet JSHEn^jrêmdigde: „Deugd is: vast te houden aan hetgeen men als/ juist aanvaardt en afstand te doen van datgene wat men in zijn hart verwerpt. Deugd is de eenige ware moed!" Zij keek droomend omhoog naar de bergen, als las zij tusschen dfc> eerste sterreü'jfcöj» formulé/ en haar oogennwsawinrhelder gehikrde sterren, ejn 'Zt^t? stralend. Maar de dag was nog!i«tetrl*rfcièi8' de-«hreeuwdr^èliri een heerlijk gevoel van met berouwlaetrmengden ita^emwmiteedereri^ EnrweBoeowoBBB-gavfe aan eenlgnisdaad dieimeh! vol vreugde erkënr' zómddpote begrijpenn^jiroiSlBieugde, ook omdat de belofte der tranen luider spreekt dan hun aanklacht, un'tób [te Wttfd bfterf i&rrate© MHrcdlus was/,zich als een schurk tegenover Nig' gaan voelen. Nadat hij ingezien had hoe minderwaardig het was, steeds weer van de gastvrijheid van een man- gebruik te maken en hem te bedriegen met zijn vrouw, was dat gevoel in sterkte toegenomen, en hij stelde met onbehagen vast dat deze beldagènswaardige toestand zoo en zooveel'jaren en maanden geduurd had. Hij was juist op het punt jZrjnqeigen berouw te gaan beveon-! deren, toen een duivel hem in het oor fluisterdedat het eigene lijk wel zoo mooi was geweest, als de op .zichzelf zeer te waardeeren stemming bij hem opgekomen was' Sneênjtijd waarop ze in niet zulk een hooge mate. voedsel vond in de betoovering die Caecilia op hem uitoefende. OnmiddeUijji, daarop dook duivel nummer twee op om van zijn begaafdheid als advocaat te doen blijken. „Het staat, dus nu zoo, dat je er niet aan kan ontzeilen, dat je... laat ons zeggen ... minstens één van hen pijn moet doen. Neem je Elina, dan treft dat lot Nig', de kinderen, — en Caecilia. Neem je Caecilia, dan wordt Elina waarschijnlijk waanzinnig, hetgeen ook Nig' en de kinderen in het ongeluk brengt. Volg je den raad vang het orakel> i,r"'bn MWitsw, Hij bracht zichzelf de orakelspreuk onder; het oog — volkomen1 overbodig was dit, want hij kende haar al van buiten: „Houd Hefstiu ver vanihaar beiden!".iat en dan volgde er nog dat ogen het perspectief. Elina moest dit orakel kennen; het zou haar voorzichtiger maken in het luisteren naar Xenophons vrouw. Toen vertoonde zich de derdedniyfel etteWb^Zie iets.^fidfeetefls te komen aangaande die perspectieven ... Vraag bijvoorbeeld Eros eens. Hij kent ze beiden.DÖ,3jiy nüi En hij ging werkelijk naar zijn uitgever en legde hem op zeer delicate wijze de vraag voor. Eros' hoofd leek, nu als altijd, op een kussen waarin veel spelden gestoken zijn, de pieken staken naar alle richtingen uit, en of hij nu al, bij confrontatie mei ihet vraagstuk, nog meer wanorde trachtte te bewerkrftftW ligen door met beide handen in zijn haar te woelen, dat hielp niets. i^n^^kfSMWÉ „Ach ja — perspectieven, MansfeihisJ".zei hij. „De wereld gaat steedsjvooruit. Konden wij maar alles voorzien! ^ulbpjfiK' „Laat ons aan een bepaald igevaL denken dat wij beiden kennen. Elina, Vaccula's vrouw. Welk perspectief is er; in haar?" stelde Marcellus voor. Eros dacht na en zei: j „Ik heb haar moeder gekend; maar, ik hecht heelemaal niet aan dat kletspraatje, dat je naar de moeder zou moeten, kijken... De vader kan natuurlijk ook veel goedmaken, maar van hem weet men, zooals bekend is, nooit heel veel. Maar in elk geval, cweb'tiea! js^r'fe^ltaa^eergaJri^ icdde, rdikk^^ouwjsen iklfeaiöfeï essmv,hablaytot dien .Wijnbehobe* die doócfiggen betiepwteutj^ „Laat ons aan een ander denken!" zei Marcellus: „Neem Max Gaecdia'6 ddahtenvabden Appia*weg/<*oje weet, zijn^hpad ^Japwariksideb haaciultdteker«n3£ÈHr%i'koude ruHngjen^rtelkens als zé in de zaak komt rak ze wordt meer en meer Galileïsch. Latm wfyi»ietiov«^ foa maatii»iei'je het perspectief Vödp van den rom*8»ïlsrdWte'Wii)ia» moed heeft met haar te trouwen!" „Hoe zie je dat mmfrty -Wï$ffi^^~$t WW1^1* P*1!3?» „Dat zalJiii jeuzegden^ vadelrtjey zB^houdt nietnep ^öfchij moet aan een Hntis ges1agèï(3Ö{ï(rHnO: 3b/i?T3oJiu mangp êiKsSm) 9iD En irrtet een luickörla.eh voegde h$Nernbfcoiaemhi)3i^^ uitliet: „Je zou foeteettsjksMaew probeerenjP bH,i „4&mtd Ö3ób md rffiv nbb ?nstettim .!. nspIs^g^weUr /Ó*'J»lfM#hp toderfjtijrfltoseébfflfc den verjaardag vanrr^l^tadbeb den algerrt88«erf*ie*iüUdag -^denieerétènjuli — beetèdit.^arcelkisftoKg^ en Elina minstens tweemaal per week. Een enkelen keer gingen de twee heeren er-HMHnefPéjDiiuitt«in in het hfeoVviffi'Wshxwiitö» boonetihandelaar eed pahfrjtje te kegeïmpi^WgW^rl^'róe^ JetPÖe, eelt paar partijtjes domino d*ii4nert/beslotenliepen épïdarvetai'twee aan twee met borden die zij op stangen hoog in de lucht hielden. En daarop stond heel eenwjudigwepsrtFo^'s -HzlNigidius — SQÜdtdenmakerssiïaat!, oho Slappe hemden Ü4fi onverslijtbare tunica's!, of alleen maar: ■Mutidiustïiq*- Sandalenmakersstraat. In dén- begmne^hvchte het publiek. Daarna hctfrade-irfetev-eljoop naar Gallië anet-dienJOm versHjifcbaren Migidius^er^zrjfc-slappe hemden^ toferar tBi»>sk>tte la^rë^-iétiigoedkpdreiid, >romdat teöahien^toch eens&ëlndelfjk iemand' was; die niet aankwam met de vermoeide leugen, dimatjri waTenbiheöbest en faet goedkctop^^SrbnbEdBwanneer diiftfèrifcuikeiCiop'^eo goeden/dag> murwoigewoTcten dóOrlde voortdurende ;herhaling> i^kHbshwinkel bhinsiastajitenom naar teovtoga ■ tegjjrjjkerti 4*6rèjgemrjl schoenen mocht sterven. Nig' daarentegen wilde liever op dezelfde wijze «terven als de blijspeldichter Philemon — afgezien-van het feit, dat die ongeveer honderd jaar was gewordeny De oude Philemon namelijk lag op zekeren dag op een divan, toen hij een ezel zich te goed zag doen aan een schaal met vijgen die voor hèm bestemd waren. Hij kreeg een hevige» lachaanval, riep zijn bediende en droeg hem op, den ezel ook wijn bij zijn eten te geven; maar zijn gelach steeg tot zulk een hoogte, dat hij letterlijk van het 'lachen stierf. „Een benijdenswaardige docdil? nrond Nig'. Toen greep Elina in; —iaSirhad bloemkronen'naar Marcellus zitten gooien en zij had dat op een zeer uitdagende wijze gedaan. liifftètè^tily J)\i$i „Hier in huis sterf jè werkelijk ntet^Van hetïlachen!" zei zij verachtelijk. Niemand kon er aan twijfelen, of dit gezegde was efdNig' gemiwr?»iar Migff-lachte zite'n beetje en zei: „Des te Beter... dan heb ik één reden te meer om te durven hopen dat ik je niet verlies !" De laatste, bijna 'onmerkbarerwirijving wérd veroorzaakt — tot aller vewonderirigÈk- door een jongmeisfcbHlBtica geheeten, dat^eenigen 1|É*»mee hé lalnshbuden had gedaanbfciethwas een; nichtje van ï Nig' en zij > maakte op allen, die haar niet kenden, door éwffsoort van kou en gebrek aan méélevens die er van haar uit ischenen te gaan, den mdruk, hard en harteloos te zijn. Het is volstrekt geen ongewoon verschijnsel dat iemand dat ik* treft... De overstróoménde behngsteHingiwofarrde dingeartvih, anderen ... dat wat men kaninoemen hartelijkheid zonder hart/ is zoo algemeen verbreid, dat niemand daarop opmerkzaam behoeft te worden gemaakt. Met ileeljiheswwarschijnlykhèidi kipt'jmea'aichadoOT.hetitegenovergestelde laten misleiden: door hit har* zonder hatelijkheid — of beter gezegd: de hartelijkheid zondteisyiiptCÉiiemiof jfcefc nauwelijks zichtbare? zwakke symptomenL Lieve meisjes rnherweel opgewondenheid"/aan dert dag leggen stellen maar zelden dengene teleur die eiraMDrzfcb*i tigheidshahié) Beertig talwpjftig procent verrukking afdoet als zijnde overdrijving/; maar wanneer een meisje .teWighoudend is, is men er niet zoo gemakkelijk mee klaar. Ze kan natuurlijk met OeiSCtiuffen aard geboreè- zijn, maar het is even) waarschijnlijk, dat zij een al te beschéidén tempel is voor echt en fijn medeleven. Het is zeer wèl mogelijk, dat zij bezit watimen honderd jaar! geleder! met :*fsnmHve^i^sprijzend woord „schuchterheid" noemde. Hetgeen een kostbaarheid' ishin den "tirawwelijken inventaris;.io «uibivO-natf-_rwy> e'rtwd. nao idsn 9\ di Hectica liep af araan of gingoeen oogenbtók op een tabouret zitten. Gewoonlijk zei zij niet heelEveel, maar beperkteiariohl tot een kort of. sarcastisch antwoord, wanneer i iemand een vraag tot haar richtte. Van haar wijze van spreken kreeg Sergius Pyiotieen Jtypische proeve, toen hij uit purej/fWendschap en om haaraAshet gesprekte betrekken;; zei: „Is erriéts aangenamers dan stil in een hoekje te gaan zitten met een goed boek3I6aQ3 nabeJag ns^iteïtwriBErn 9 i nad r isvj „Je moest het eerts meteen slecht:boek probeerenf/nantwoordde Hecticai.i Ifisnrails n> isob Jfib i£fim ,r»ix uox 133 w Zoo was zij. Nog een trekje: Elina had een hond die Jrouw heette. .. het meisje noemde hem Opportunist, wat hij zonder twijfel ook wa&i 3bg9^3B Jtib 10 ^nstaipwJ nas ia hojt brtcnraiVl.Jpöfri:>£i9v LV Meina ,dingen zijn het, die ons de menschen helpen begrijpeé. nsyiyï) si, mo iasir) 9j rd6öi >tt nib . ?X9M Datgene wat haar op dezen dag gelegenheid gaf om een bijzonder goed tot zijn recht komende dubbelzinnigheid te plaatsen, was 'een algemeene gedachtenwisseling over dichtkunst en dichters. ^ergius; Felix zat met zijn rechter-, behaarde hand over zijn voorhoofd te wrijven. Het kostte hem moeite te-spreken, als hij vaniiets vètvüld-was.'Zijni'angstiiom/jonrechtvaardig te zijnnwas zoo 'groot, 'dat hij liever voor een langzaam denker en een slecht spreker aangezien;,.Wilde worden dan dat hij te veel zèL bnsrnsi ieh Isenïirbroy, noowagno naajj 1 tadelov, zi ,;Ik heb heelemaal niets tegen-dichters/' zei hij. „Mijri eerbied) voor de dichtkunst maakt mij critisch. En ik kan in bepaalde gevallen ook eerbied hebben voor hen die ernstige en nederige dienaren van. hun kunst zijrt£.Ziji'moeten het dikwijls moeilijk. hebhen —+fifja*bïk denk weieens dat. hetonmogelijk móet zijn, altijd iets nieuws!o.^-iets werkelijk niéuws over dei eeuwige: onderwerpen te zeggen. Ik ;zie het zóó: ieder van: de dichters van de tijden die achter ons .liggen heeft de moeilijkheid voor de; ikomende grooter gemaakt. .. Neem bijvoorbeeld MenandérJi. ".•'of, om dichter bij onzen eigen tijd en onzen eigen stam te blijven: Ovidius. Als ik dichter was, jzóu ik razend zijn op dezen onmensch, die op het heele kapitaal van lief de om zoo te zeggen beslag heeft gelegd en dat heeft uitgebuit. Wat geeft het; iof het hart van een jongen dichter tot asch verbrandt; — als hij met zijn gedicht bij zijn geliefde komt, kijkt ze er beleefd naar,1 ^onderdrukt een gegaap en zegt: t*m Dat is heel aardig van je, mijn vriend!... Maar 1—je moet er niet boos om worden! — je hebt een beetje veel aan Ovidius ontkwnriiBVn.r „Je bent vergeten hoe jonge vrouwen zijn," zei Nigidius glimlachend. „Ze zijn nog net als in jouw eigen zondige jeugd: als de minnaar komt en zijn uitverkorene zijn hulde voorleest, vergeet zij den heelen Ovidius en alle andere dichters met bokkenlucht voor den éénen . o. den zanger der zangers die het voortreffelijke denkbeeld heeft gehad juist haar onsterfelijk te makend'! r Sergius Felix lachte vriendelijk: „Het kan best zijn, dat ik nogal wat vergeten ben. Eenige maanwisselingen geleden speélÉbfaikf in den maneschijn op de cither vóór een villa die ik weieens gaarne weer zou zien, maar dat doet er allemaal niebitosH-td-j als zijn uitverkorene hem dat net zegt, moet hij hetindUbgevaï zelf denken. Ieder zelfstandig dichter ïs als een dief die gedach- taavea; wroogdeh ontsteek aam öjn armé riog^met geboren collegais.i.. Enr dat is werkelijk een bedroevende1 gedachte) Derwithaxig^'dègieé&soldga^ zag er zelf zoo treurig uit 'bij deze beschouwing;! dir^ozbowelfiiMatfceilniiHtó ruik barstten .. . ".9T9/fas a$in9e )an 4 lab Toen het weer sti^ werd, klonk Hectica's stem, geladentfRffct ipmbrarè wljBheidiüdyirfid pain een/«iirj^qQ,Dttdichtei!s> hen volgen degenen dimtitklhun fkoérsi geslagen zijnl?' zefcizijr! Op zichzelfrlhadïideiee,bprherkingcBiete^jzonders'iiymaar:Izb kreeg een rzxsv pijnlijken irrihbudrldoorv denVahvetendeh tpbn waarop ze uitgesproken werd en vooral doonderbhfokdiebahgi) meisje tegelijkertijd openlijk Elina toezond.i:£n om het i nog erger te maken, ging zij naar haar tante toe en kuste haar met een moederlijken^rfcemifpenden glinrlach/aoJ nurl rravis i/jbararane kevef difédadjchet ybnróriokrlijke mdsjt9de-»6bjiM|8jn<»* 9>iiii9rii.inq oG .naiknto^ncfi bsA ?unsaSU -obf; / isasi nstevja nob iain aoJaifiyl ab \.r',De goden scheppen tienduizend vrouwen, lajiooiia si n;>MO>UeM man ten verderven &n één op de tienalc^j^wnaw^ duizendi 5cbe«fedi aüj de ^aue der \ie\de'\QJnen rrdancb Hang was hfj'friu steeds \iahèriirilet?;liaar sarrieniqgewftest';ieiï'Ihij was het>Jangr. zamérfeand zelfe bwHengewoo^waarschijnlijk' gaan atfhten, dat de goderoaiegenennegenlfigdidndefd negeneiriinegentignntwerpefl noadigi h^dfcatgebarl om 'ditneenereuiraida^ wezen ;jot2, stand Je brengen. \ ^^BfaitBpfS. §rd>ta^Vnf|&3PQV teb Zij van haar kant beschouwde ook Marcellus als een uitverkorene, maar in een-eenigszins anderen zin, en dan toch zeker als een uttverkpBtnisdfie er nog nietJ'beiAwaipe begripiawm had, dat hij uitverkoren was. auIIsaiaM b^r"ij^,^wt;bopi Zij zei van hem tot haar vader: „Het is zijn tragedie, dat hij zichzelfimet een ander vérwisselt-ebndat nijyQVpnriseer hiHme* andere menschen samen is; zichzelf schade doet door dien ander naaieivojknr. te brertgeniü.gnraadp^aèr^feij. esnihaalGtbtrllaèa. zinning komt, dan hebben wibrVÓór we hetrweten, op zekeren dag een grooten iDomiai cariis V? > arragfov aufoaicM noonazrO Een groote hond des Heeren! Dat was let telkens weerkeerende refrein. n\y-: ulssh t l ?,tr\->t>\s Jaiw laizahq 30. narrtOMag „Als hij je maar niet ontglipt, beste kind!" bracht papa CaeciIhis er tegen ,hiblnoiq sbtiw btadnasabd tem jiH leb ,nfi£ toov „God ontglipt, bedoel je!. . . O nee — daar is geen gevaar voor. Hij die met God. speelt, kan jhépiziÜ .besparen, te ongelegener tijd den schudbeker neer te leggen. De Hoogste zal hem dien wel weer in handen geven. Er aan ontloopen kan niemand! dat is het eenige zekere." Marcellus kwam op een avond bij baar, omstreeks den tijd dat het koel begon te worden. Om van het mooie weer te genieten had hij den geheelen weg tfcanoat; afgelegd, a»Waar het hier* door tamelijk laat geworden was, bleef 'hij voor het eerstrep het landgoed overnachtenjeob-k fchpkende langzamerhand het geheele terrein navrwkenrij^^ft den hoek het dichtst bij dei stad lag een hospitaal, waar bedelaars en zwervers hun toevlucht .zochtereqYandaar volgde hij een pad dat hem naar de plek in de hoofdlaan bracht, waar hij den eersten keer vader Urbanus had aangetroffen. De pauselijke vertegenwoordiger wits er ooklclitmaal. Hij had de kaketoe niet op zijn schouder, maar was bezig brood en koren te strooien voor de vogels, die alt de boomen naar omlaag kwamen ais waren het kastanjes die naar beneden werden geschud. Urbanus zag er minder griezelig uit dan bij de eerste ontmoeting; maar zodals meestal wenddejbijfbok nu zijn gezichfclhalf af,>itoe» Marcellus hem aansprak; -mrn „Mooi weer, vader!" begroette Marcellus hem. „Ja zeker — prachtig !"la)ètwoordde Urbanus. Hij had tot gewoonte, te ongelegenerïntijd pathetisehaoitaobrden te gebraiV ken ... evenals slordige menschen hun Zondagsche kleeren voor eiken; dag kunnen gebruiken, om dan weldra niets te hebben dat voor een feestdag bruikbaar is. „Maar er komen nog wel een paar bartjeSi'^asebrspelde Marcellus. dooi heb ris ,nis mmbnG ?r JÖBt MBeetialleen de Alwetende!" zei Urbanus vrooittu \< „Ja — God weet het!" gaf Marcellus toe, maar dits bezorgde hem een blik van terzijde, die zooiets zei van: „Geef jij je maar een houding — beste vrind — maar ik doorzie je... en onder bepaalde voorwaarden vergeef ik je!" Zijn vergiffenis was een plicht-handeling . .jirfeen schelling dien hij den ander reikte met behulp van een pincet. j/t.Aom .jtw Ofschoon Marcellus volgens Caecilia's wensch zich er toe gezet had Urbanus Hef te hebben, waren ze elkander niet nader gekomen. De priester wist slechts ten deele zijn wantrouwen tegenover Marcellus te verbergen. Bovendien zag hij er hem voor aan, dat hij met belezenheid wilde pronken, en daar hij zelf onwetend was, verachtte hij alle weten. „Er is slechts één ware kennis. Al het andere is ijdelheid!" zei hij. Op dezelfde wijze had zijn rttówhting voor zindelijkheid haar oorsprong in een aangeboren ongevoelighwas niet dat product van diepzinnige* overwegingen waa«9hö?4ieiii«sÖ uitgaf, als hij zfei^f^ÖaaqideigiïBVan de geboorte af zoo smerig; dat elke vorm van vuil het alleen maar lot sieraad strekken kahïïhno „Onze waardëölJèödierowifer heeftptew b*tefn«hrïyTatiaan gé* kregen W kei Urbanoé» onschuJdlgiïraiewüa 5f» nw$ ^W-^^f^^nri^tr^S^Aam dezen keer?Vivw»g Marcellus. Hij wietij^tekertÉfe^^raifckcm^ ook feij.rin- tuïtie, dat Urbanus alteesrtover Tatiaan rspfawfcflP hem te plagen, maar niettemin gelukt»hém dafrUfclÉ^!' S*^^LX y,Broedè¥Tatiaan vertelt vanw«tejrhieuwe" gemeente"dw hij in Pisidië geSdditnbeeftJ ¥©>*ljli ae al gekomen itttAdligheid, *3 verder komen "ze nog van dag tot dagqiGgeri mensch wordt er in opgenomen, die friet vksesdh «n«A i „Tatiaan is een energiek man; vooribow ik begrijp!" zet bznus.ni^^^A^bhA^iybnix tbusv ^iJrfDBmrn rift^eSM ^ftffftr „Dat moet ik haar toch eens vragen!" zei Marcellus, voordat hij zijn lastigen vriend verlietovo 9$innisq?ih I juboio; 'ïab Marcellus had dien avond een lang gesprek met Caecilia. Onder andere spraken ze over het verschijnsel dat men „zegening" noemt. CaecilöPTopende het gesprek daarover, en ondarrksylhaaii groote persoonlijke zekerheid kon zij niet goed op gang komen. Zij nam meer dan één aanloop*1.. kwam er dichtbij, raakte er even aan, en sloeg dan weer zijwaarts af als een paard Voor een hinderniklMaar, haar wil- zatlkoppig op den rug van het vreèsachtige dier en tenslotte kwam het er overheen, ofschoon het totob het boVenstuk van de hindernis meetrok. irifid iU' tab 'jSRftrt „Zeg — Marcellus! — Mag iki-je zegenenttirrraapieen dag.... datj^j hiJbv^t^yraefezevnaeÉbenauwde stenv/ nsarwP.-teb^ r' . De .feraag overviel .«ern^f*; antwoorddfe-jdrithidst! „Zegentn9 ;L(inoela2ï!,')ik begrijpghfetmiet goedl/'^ft^TOmo^^mSv Toen zij dit maar gezegd -had, was de rest niét meer zoo moeilijk. Zij ging er.n&der op in: „Een zegening van iemand, wien ook, te krijgen, daar kan men altijd blij mee zijn. Ik ben zelfs Wij. rne*ïdte; zegeningen 'van. dejibedelaars>' of schoon ze er betaV ling voor wenschen- te'ontvangen. En... nu we er toch over sprekeft^Zaliik je iets vertellen wa,tiAinbg aan rriemand vertéld heb, omdat viöemand... ook vader Urbanus.^bijvQÓrbeeld niet,/u..MhetlzefU'begrijpen. Ik heb Orbilius eens gevraagd of hij mij wildeilaegenSp/nab^ooW rrps ftifr Mtó'qö'w Marcellus glimlachte! bemoedigend. Hij begreep dabcnwen deri ouden h)o©d zooiètsfikoBiyragsmijjl ^^nhbiètsw^rrsv1 nssfiéi'VJ, /ÏÉrJtijidoedfhet en' kuste mij tip-?niijn voorhéofdj értrtoen ik wegging, zei hij vol liefde: — gezegend zij een ieder die jou zegent! Sirlds dien tijd ;heb ik dat plekje op mijn voorhoofd nooit gewasscherrta^d^qsiavc rfe!ï' ,ifUwïa Mfv Wfefef1W tri'y -jdieM Als Marcellus aan zijn inwendigen drang om haar >tt kussen gevolg gegeveb nadlejv«^«iidr>met^ handeling had onderworpen, dan had ze zich van dien dag af alle wasschen kunnen besparen. „Zegen mij eenrccleen anderen keeff'v»'/zfii Marcelluskortofe rbiü rrobaidisv SB rtëroïrrerH settori Dien avond gebeurde er verder niets dat het vermelden waard is, en toch was het een van die avonden die alleen door hun stemming lang in herinnering blijven. Langen tijd — misschien wel een uur zaten Marcellus en Caecilia zoo' goed als zwijgend: op de oude, groengeaderde marmeren bank — zij mees- tentijds weemoedig peinzend. Hij wist nu'ldatë jfcU-Kfövirld was van de gedachte, dat de menschen schepselen waren die moesten sterven. En zij koesterde niet den wensch, hen te zien sterven op de wijze van den honderdjarigen Philemon. Zelfs haar groote haat jegens den hond Crescens bluschte uit als een fakkel in een kuip water, wanneer zij hem in dit licht bekeek. „Hij moet sterven!" herhaalde zij vol angst. En wat den hond Crescens na zijn dood te wachten stond. .. Niet waar! Een man die Justinus' bloed op zijn geweten had! Dat was geen verheffende gedachte. Dat wat haanvan1 andere gelijkgezinden onderscheidde was niet haar geloof, maar haar v^pStrolingsvermogen — haar verbeeldingskracht. Er waren anderen, die geloofden — onwrikbaar geloofden; maar zij konden niet zooals zij een gedachte vervolgen tot aan de grenzen der mogelijkheid. Zij spraken over verdoemcriiSfiflftdergang, hel;;Trfr|trij -^eWeideï$^8!$Jtenjs£van den ongelukkige! van te voren. Zij waren verontwaardigd op den zondaar, m~. haar kwelde alleen al het besef van de zonde. Als iemand er toe gekomen was — maar het was natuurlijk nooit gebeurd! — den terechtgestelden leermeester af te beelden in zfjii lijden aan het kruis>>den zouden de anderen iwaareohijnhjk aan dat beeld gewend geraakt zijn, zich er onder aan- en uitgekleed hebben, er onder gekibbeld, gegaapt en grappen verkocht hebben. Maar zij nooit! Zij was een ziel, omweven door een web van zenuwen en gevoeligheid, en bij haar vergeleken waren dfcanderen b^ttèbvk<^hkk^nipenir>ssipo lèjin'èÊ^v 'iS^ .ri^hóóI „Tatiaaftfe vroeg; Marjcellbs,, toen de avondkoaderhen-Ivab hun bankjvefdre^rj^lajljeibjet met hem in, alles eens.?' o\ïo&i& hsoi Zij schudde het hoofd: ,>Ik ben het niet in alles met Justinus eriogi»^- noch met de gemeentel Rib Ghardna en bijna allen rfS opjcsde pausubig?oorbéekJ'trbe'J8ijn iheeljbeos, OmdatuUt lde geboorte van onzen grooten leeraar met een feest herdenk. Maar het komt natuurlijk niet aan. op datgene waar men het niet over eens isrjrbfet belanigrijke nsj datgenei^lw^kjenjwoir Mfe allen deelaan kuntièo hebbengjii èihd" rijterqö Isafa'auHirftT^'vnèjitthb Hij kreeg Tatiaans nieuwen brief mee, toen. hij ging slapen, en toen de slavin, die hem naar bed bracht, hem, zoflalsnds ge% woonte was, een kus gegeven en goedennacht gewenscht had, las rrrjEdimTrjetiaandacbfcgEveoals tkr.eerjsterbri^witgjt>ok dgefe doortrokkenrvari'ieen vurige begeetteriomawoveel mogetófe;rjj!Bn>| jcherri^ mannen \*nJ«romweit "Hoonder, deüeJfde J^stj|ding des vleezeeteribrengen als waaraan hij zitibzelf had onderwojoperttor! „Hij is gek!" zei Marcellus, toen hij de lamp uitdeed..no,j rmsd De straat der Sandalenmakers 24 HOOFDSTUK XVII Ji-j3i'0f: ï'■ Ji! jt.L' fi.i fflbïi \XS !:. .'''■(:■. '■' fpiJM 03S.XT1 i^M/tEl i,, -.. ^ v rg tgsssfe ro* r, ■ sHiië&Eifn " na ■ - 3*$piipkfcK jsin ssw sbb'édorishno nahnisa^'Vannacht heeft onze kat in 4Mdi3vstfi*drl«ÏW«330fm3V2^ : eene vette muis. Steeds rrtfntfesr yaak kwanfc» de honden bijeewoprte redetwisten. (Hét 'valt niet te «ritkfiftnen, dat men Jiri zekere iboöggangen'enHn de 'bibliothekenmfaiekere bade»'fïOg weleenfttneen gesÖeuleèrertdBawtóbrflp7 bfÉrd-en-marrtew ;ö!ig}(flUBir 0«k de rijen der honden-waren gedund door despWrh a3öode;achtenöwaardlgértifi«ider hen hadden het zoo druk t met hetr vobdjerelden van de ziékBflbbp den dood, dat er geen tijd overbleef voor>dubk^ftie*$jefcWromsten. Orbilius woonde in hetzelfde hokje in een achterhuis in de Sandalenmakersstraatiq *K|»8 Ifls^iwfci^fi ^ttld/ toeaifl^*a*i^Mi jaar gaJeden^zijn peluw op déeveiling ifpwet CircuivMaxtittep trachtte te verkoopen. Tweemaal in den tijd d^sindsdien vfg' loopen was, was hij er oorzaak van geweest, dat het evenw4c» van de buurt een lang vOPStöoïalwerd. Den eéretwTOéL toen Grootje Papiria ziel?'daar met /den bekendeniwêet van getoerde palankijnen en negers ertlltrommelslagers^wtoonde. Zij hadtoen een echt bed met kussens en dekffls meegebracht «IpOiebtfius onder tranen en vreeselijke bedreiglfigen er toe gedwbhgek»atol?4e3 laten opslaan en hem laten beloven dat hij het zou laten staan. Maar — men kan, zooals bekend' is, het paard wel naar den'trogt'Jtrekken, maar bitser nietf|s|ei'dringen te drinken. Orbilius bleef op zijn brits liggeaddbet alleen een mantel OVer zich >k<^vn)|ngeroeste gewoonten hebben meer levens dan een kat. :j ••' •• De tweede keer was geweest, toensfcl%^infctreikis op zelaéttn dag — toen/ffcfpin het'^eér^óór dezen zomer, even van het Ifftasterrein was komen overwifjpen — begeleid door een van «ij^oude leérinèe«th>, te- voet kwam aanwandelen, om den hond te begroetend.li Niet, omdat het bij nader inzien verbazen kon, dat het zwaarmoedig-vrome satyr-gezicht van den keizer zich in het kamertje van den hond liet zien, maar toch was men in den aanvang wat verblufcMToen er een al te groote toevloed vamiiihrwsgierigen kwam, 'begaven zijddeh met hun drieën naar „De vier vochten", waar de barhouder van schrik zijn roodgestreepte servet uit zijn hand lMlv»Jfelkr De legende vermeldde later, dat de hond over de straat geloopen had alsof hij de keizer was, terwijl Marcus Aurelius zacht vragend en luisterendiaBaastthern had geloopen. Voordat ze uit elkaar gingen, hadden de twee wijsgecrfen elkaar tot afscheid een kus gegeven en sinds dien dag had de waard van „De vier vochten" den prijs van een beker goeden Falefher roet een as verhoogd. Maar op Orbilius' wijze van optreden of het aanzien waarin hij -stond had het geen invloed. Hij ging zijns weegs zooals altijd, en de kinderen riepen hem glimlachend goedendag, en de broodhandelaarsters verzochten hem nederig een hroodx van haar aan te nemen. En wanneer hij van één van haar een brood meenam, dan was dit voor haar alsof haar huis een groote zegen te beurt was gevallen, g 4jrb>I>krib3i Sinds de pest haar intocht in Rome had gedaan, was Orbilius zeer veeïpluder geworden. Het leek alsof zijn taaie, oude beenen doorknikten en hij zwaarder op zijn staf steunde, als hij zich aan zijn taak ging wijden of er van terugkeerde. Het was een moeilijk wonder, dat hij vele malen pen dag tot stand moest brengen: hij moest tranen in glimlachen veranderen. En dit behoort tot de weinige dingen die niet gemakkelijker; gaan vallen bij hefhaling. OrbilUjS) zei het op zekeren jiiorgen tot Bab !i;-iqa .sHba&O „Het orrtetemt den mens*^ wanneer hij voori héte eerst, rhoorti hoe meshanisch de troost klinkt dien hij ftftocht te brengenfftooi Nu had Rab Chanina zich als goed .fcfesf» móeten beroepen op zijn altijd frissche bron, maar hij deed dat niet. Hij zei: „Ach |—.hebjjtjdie ervaring;ook opgedaaln,3?n3t En deze weinige zinnen vfiïbonden hen zetttcnauw aan elkanderjs Dat Marcellus in de Sandalénmakersstraat kwam, datlsw»*, iets/dat dagelijks; voorkwam..Zijn bezoeken bij 'Nig?erfiElina zette hij voort, ondanks het verontrustende jongemeisje. Zekere teekenen wezen er op, dat Elina een vertrouwelijk gesprek met haar had gehad, en alleen wanneer Nig' bij uitzondering eens niet aanwezig was, kon zij bij MarcelW komst plotseling haar handwerk inpakken en beleefd zeggen: „Ik zal niet storen!" Waarna zij zich onder verzet liet over halen om te blijven. (Ö»k itt^brtiteitóai*nbeÜeh«igi«M öiri^Ert^épivödhtfehS kwam htpm<^\d. gedaan^ die Paethte^emkeHruat 'naderbij had gebfarfB? Dat MafBrflus hem zoo goed hf^0^a41ësfbfe»de^dè""«ïSfijW toenemenden hartstocht voor Caecilia sprak, liet OrbillöitaSÈSS insteihmenden knik alsi'ëenaSBihlSin n^e^öörnzijn^ewteftrlgeir?^» voor den opkomenden glimlach waarmee zij zich omhulden. Akitójajïtnonderwerp ma Stótfl-'*rfiy,liw^êluksrt[ff'|i»f den humeurigen Crescens had besproken, zou hij ongeveer dit uitgeroepen hebbenï'1 /^i*^r|aBlei>ijMfeeedig^*ï van de liefde! Jullie verblinde en ontoombare minnaarsl Als de hemel door de tijden heen een ster voor elk van jullie had, dan zouflft herneLgewelfdén emabgloeieadsidsqiéliizijnf^ sb ni eulkadsl Enii#De> Sgbd'iiéfralnte'Gietósradrb^w^ aekérd' hebbenadabjhet hart en toe bestemd was, vergetarf>inil3e boiïbdeqrmens;cben)tBhg^ sniQ Jap ,qo ^ asi? Maar de oude hond: 'gaf; niet anders dan dezen knik, die opgevat moeöVvrördmia* bmtesti^^ heftigec volorH stelling; en toen er een stilte ontstond, zat hij een oogenblik de nagelsvas# zijn eenfefiand te bekiJkaiBv isbno nbis (rr Brrissw ^.'jhel^vaïiwrjBUJstóeoJ gekend Ifljvxoag" hij-lzafcéh ihèt gesprek. Éoaging een nauwelijks merkbare schok door Marcellus heen ebiinj intwcrorddeiérajeduklig2; jad isb. nsmsw?! bed iaji {id jix ,,0 —r- nooit op die.rrianier. Zoo nooit!" i i gneggood nsb |id qssl Orbilius onderzochdjadecoiijiiraagels eaxréaga %fllp welkelvwjscp bJéb. je iHmar Jirfg^d«riqa moia adfflabipb na trtaw *teKA,;. ,d3btt isiaete^ebdaidBrqriah Soed^jldameraadschapj -^wbno. niet méér!" beijverde-; Marcellus .zicbj.'„ja/^-ft misschien toch iets méér. De draagwijdte van hetgeen men doet ziet: men niet altijd dtrjdilrjkf'iiooejjolb J^Jyaieern ,)taorï i?ara janaibabog naiasv „Nee -^!de draagwijdte van hetgeen een mensch doet ziet hijniet altijd'.duidelijk.!'1 Orbilius' stem klonk;alsof dit ten deele eewmifcuwd ontdekking toedr 4ièrrriwabc4Cfe"r9V(Bfe/jd.ifai^hcrfyeH len van jaar tot jaar bij mij komen!'En dat is het altijd weer wat, er aan mankedrtj 'Haast ittrlanghaam! zeg ik, maar jullie leeren dat alleen door te struikelen . baora nas Jam lahbïav De oude hond ging weer voortM/,Het was op een Kerstavond, ja4-4 wel een dertien, veertien jaar geleden A<. je< kan het niet vergeten zijn. Je hield een armzalig klein kind op je armen, en in een bed lag een vrouwi-^ een kind was ze — en mooier dan menige andere. Vandaag zeg je- dat je nooit hebt liefgehad zooals nu. Maar toen dan, .-.-..howhadi jeltnrfilrefó'ft^aa^d aj.dpijx Marcellus had l zijn gezicht in zijn handen verborgen. „Wat moet ik doen?" vroeg hijuxH^ix fijsy.. rpiri^nbag age! na ahbano Orbiliusfi.volgde met zijn oogen den lichtenden stofbundel dié als een buis, door de zon geschapen, van het raam af naar omlaag werd gezonden. Evenals Demonax wistbjpÉ) dat het allen menschen gemeen is, feilen te hebben, en dat hij, die ze verbeteren wil/ dat doen moet als een doklër>ozondeE boos op den zieke te worden. Hij had Epictetus' onvermoeidenilraad aan de menstbpfi kunnen iherrakr^id,,Keert mntot) uzelven!" — Maar wat voor nut zou dat hebben gehad3>£5eZB> man kende Epictetus even goed als hijzelf en hij was evenals de anderënqgekomen —> niet om kennis op te doen, maar om zijn eigen last, de verantwoording, op Orbilius' schouders $c lëggeni aaivifl ab rwv gniirbn sb ni gaw [id abisqmoTja naöT „Hij die liefde zoekt moet die eerst zelf toonen!" antwoordde de hond. ,>èdaair zeg mSj-hoéÜawneekte Marceficrsr.// „Soms moet men dat toonen door er afstand van te doenl" antwoordde de hand. met kracht.:.o>lri6v. Ze gingen samen een eind denzelfden weg en Marcellus kon rriéjti f nalaten ;opatfe mefkejifihoe de handen van den ouden'mam beefden], Het leek alsof hij zich in een toestand van inwendige opwinding bevond, waarin men hem anders nooit zag. Toen zij bij het bad kwamen dat het Spaansche bad genoemd werd, liep hij den booggang in, riep menschen bijeen en hield een toespraak waar allen zjeh?zeer ovepseswonderdfifL■■>-. Met vaste en duidelijke stem sprak hij over een volk dat, onder den zwarenidAdfcsnari despotische regenten, door uitspattingen zijn zenuwen verloren' had. Een volk, geteisterd door epidemische ziekten van het verstand — een volk, dat geen vasten godsdienst meer heelt, maar het met elke soort van Oostersche mystiek probeert; met nieuwe godsdienstoefeningen, mysteriën, dweperijen, broederschappen. Een volk, dat de geheelewereld veroverd had en dat had betaald met zielen onmacht. Dat kei verachtelijke achtte en de leegheid eerde, als ze maar sterk genoeg was. Een Volk met veel tranen, maar geen verdriet; met een moed, die in gebrdbaan fantasie wortelt; met een dorst naar schoonheid, die dow ijdelheidgib.het leven is geroepeivtEen volk,ndat de eeuwigewetten schond, omdat-het{ de deugd vreesdë.irE*n volk, dat. de wereld een grimas toonde, terwijl de goden het tot een glimlach hadden voorbeschikt. Een iiiBKVan leugenaarisjft*- het Romeinsche!Hij. Bezwoer dat volk; zich te bekeeren vóór hetrtiilbatiwas; — aidi hooge doeleinden voor oogen te stellenen die na te streven£^fl^laéfttti»fënnen>: onedele en lage gedachten van zichzeJffk^hebbenvjMij^wiaain schuwde er lawsterkste tegen, grondstellingen te aanvaarden en daarover te spreken, maar er niét naar te leven. En hij eindigde: ^asewBOówn'ils „Vergeet nooit dat je bedoeld bent om Gods padvinder en afgezant onder de mensdhenkinderm te zijnrrV fÉhotsd* Tioen^hijraweeg, warén er vefeb die het hoofd schudden. Maar toen hij weer bij Marcellus stond, legde hij zijn hand op diens schouder en zei: iart Jfib uai 1un „Maak dat je nooifchte^iaHrikiierdient dat tegen de Lacedemo*. niërs gericht werd: thuis zijn zij leeuwen, maar in Ephesus zijn zij vossen!" ' 4Euilid*iöo ' dabi ^esi li -n(t£ Toen strompelde hij weg in de richting van de Rivier, terwijl hij zwaar op zijn staf steunde. H Juorn htai Het omzetproces in MarcèllusEimteiléefcTWo^ sproken — geregeld met stop- en laxeermiddelen. Of schoon scepticus, was hij altijd ontvankelijk voossmdrukkérh van buitenaf, en het gevolg daarvan was; dat de eene indruk den anderen verdrong; maar — zoo prachtig kan het menschelijke mechanisme zijrt — wat door anderen .waiikelmoedigheid werd genoeniuV^werd doar hemzelf opgevafcak vrijheid van vooroor* deel. Hij was, wat zijn algemeen-wetenschappelijke vriend Xenophon niet ongeestig noemde, een geloovige zonder geloof. Daarom — als Caecilia hem hawxïpvrfrtirSg ©ver de christelijke mysterie» vporhtólattnad dat aHes eeh'ste/koEglans van gelooft waardigheid. Maar als hij in den schouwburg zat en MarulF een liedje met een eenigszins laag-erotische pointe hoorde zingen, dan deed; hij mee aan den Uitbnndigen bijval en het algemeene gelach, r^nnaikcihijr dan weer thuis wasphwftm het eené hem dolzinnig sScor^aerïhet andere nog dorbtnniger. Met het voorbehoud dat met Marcellus' eigenaardige manier* van-zijn van te voren bepaald -wars, had Orbilius' strafpredikatie een dieperiii indruk op» hem gemaakt. Alleen al, dat deze apostel van de zachtzinnigheid en van den geest van eensgezindheid ter wille van hem — Marcellus —-U 'htfqztoraardbvan den toorn had willen trekken, dat was eénfonderscheiding, die, zoover hij wist, niemand anders ooit ten deel was gevallen, ifdaar dat watsirhem fojdionog het diepst getroffen hadupnib het in herinnering brengen van Rutfy. en het deed er in ditweib band niets toe of af, dat Q^bihufcer niet van op de hoogte was, hoe weiriig de rol die Marcellus in die kwestie gespeeld had die van een held was geweest. Nu nog, veertien, jaar daarna, stond hem dat alles nog levendig voor den geesti Igden eersten tijd na Ruths dood had het opaten, maar tevens ook zorg gebaard, dat hij Js morgens te vroeg op het kantoor begon te komen.' Soms wekens een half uartè vroeg/,en de gezondh^iögtahrdèo portier had nogal wat te lijden door al het peinzen dat hij deed over de verandermgidie er mètrden boekhouder plaats gegrepen had. Die abnormaliteit duurde een paar maanden i — toen verminderde ze, maar in zooverre bleef ze bestaan, datjtó/nu een maand lang;vripwel precies op tijd kwam, en na dien tijd begon hij weer te laat te komen. Hij herinnerde zich, hoe hij TJp zekeren dag ontdekte! dat hij/tóch nog indeven was, ondanks Ruths dood, en hoe hij zelfs belangstelling begon te krijgen voor een stuk brood met caviaar... Menschen doen soms dergelijke ontdekkingen. »i39?3 In de dagen toen de nieuw oplaaiende herinnering aan Ruth nog in zuivere vlam stond, was het Marcellus-iaanjènamer, zijn vrijen tijd niet Elina door te brengen dan met Caeriha. Elina had nooit eischen gesteld aangaande bovenmenschelijke eigenschappen en nooit iets aan den dag gelegd wat deed denken aan Caecilia's goed bedoelde onverbiddelijkheid; maar na hun ontmoeting in den Isis-tempel, op den verjaardag van- de stad, was zij in het andere uiterste vervallen. Zij scheen zich in een toestand van gelukk%e-*ongelukkige aanbidding te bevjaitdenbab zoodra haar geliefde Zijn mond opendeed, lag haar bijvalsbetuiging reeds in een glimlach van te voren gereed. Ah —>■ rncrrfiSÖ Daar het hun nooit gelukte ongestoord i thuis te praten, verzocht Elina Marcellus met haaf te gaan winkelen. Zoo gingen ze op zekeren dag samen een paar kleine inkoopen doen — een manicure-etui, een schrijftafeltje, een fleschje odeur en dergelijke kleinigheden meer, die men aan slaven en kleine luiden op hun verjaardag ten geschenke kon geven. Ze kwamen tosti in een juwelierswinkel te land (dien van Agathopus in de NieüwstJa^)',eil';Erir)alzag daar éenrfeditengewoon: grootomen mooien, geslepen topaas, als lossen steen. Terwijl de juwelier er naast stond, liet zij hem Marcellus zien en zei:. ab nsV blsorp; ffb'cfceilliÉkpraéhtigy -ibbtsM nym riav sffiw nat bbdbnis Marcellus keek er vluchtig naar en trok toen zijn schouders op. „Glas !"zei. hij vol minachting. Zij keek hem verbaasd aan, en de juwelier kwamnaderÉlj te^ beleedigd, en met een kleur op de wahgen. S8ab ^fW rts'^uW'rtsv nagrnndgnhsnnrart ni aari „Mijnheer schertst!" zei hij met onzekere stem/ta sol aistrt bnsd „Ik ben nooit minder in de stemming geweest hm tb schertsen!" antwoordde Marcellus. „Kijk eens" hieri#3^eskeiè»^-frv,eeaf6t met het bloote oog, toen door een lens, en Marcellus bracht hun aap hetivekstand vrat er aan depijstBeh 'ontbrak om een topaas t&izijim^d ipbirtsjl ièrT' 6toncrHiÉËMJl grfffbizjmiljïrJ Jnfüs^ fïri èört' m 'BoorS ^rfjiffl hetnearoddeipïjbee^ van dergelijke>Idmge»d'^c*Bi hij onverschillig. En dat vWh'ïbé! Steenen et^pda^dtenokohilnj Heofirdeeleprtianfsrlasef een schotel oestersabooB bem opgediend wierd, kon hij zeggen of.!-ze;van Centumcellae, de jLmcrijnsche zee of ergens anders vandaan kv^amen. Voor dien kant van zijn opvoeding had Papirius gezorgd; nog voordat hij volle twintig jaar oud was. Maar Elina ging naar huis, versterkt in haar overtuiging, dat Marcellljfl ver boven -r- niet alleen den armen Nig' stond, maar boven al wat zij in haar leven aam mannen gezien hadcn ■ bav bad Jsin n^- ■• afliet 959b nabna>baj?d .bwuorba €tódBiarypUi"hetft'J«rat minder rgaïmponeerd. zijn geweestJb (id 90 .ghJaubmanoid 9b.n*,6,tw9xjf,9b.n9pJ rm»w>f jaui nsv bib m» Er 2tirdWaSrsïhljhïjk^rriéeV dwaae.dingen over de liefde gezegd dan verstandige over welk ander ding ook. Dat men den duivel met den duivel uitdrijven moet en de eene vrouw met de andere, dat 3ibj|$ïeejlsódin;;de meest) afgesleteh'anummers iw de kist met'Stabegels van den deumaohterCEupbemjis. hbusschefi brak er voor Marcellus een korte periode aan waarin krachten-van-, buitenaf hem zoo geheel en al in beslag namen, dat hij bijna alles vergat, met uitzonderingawUt>dit/eene, dat Caecilia! schijn en onwerkelijkheid noemde — het uitwendige leven namelijk .. . zijn werk en den strijd om het bestaan. In Marcellus' leven werd deze schijnriaiïni buitengewoon aanmatigend vbopfzooiets onwerkelijks./ad rnj alc snjid aioiteEïED sb sbbov iulfoïtaM '9t!U9a©g«ai i^Qtibaal nrisrtoi(^laaVasr.-s^iilj^dgd terf imd asm De narigheid -begoredagsttaëhs deh ftijd dat de raven naar het slagveld vlogen, naar het terrein van den slag die bekend zou worden onder den naam van „de slag op het GrootetrommelPlateau" — waarmeé. rnenrfriog hedejttórt dage^db^iBehoolkinderen plaagt — omdat Marcus Aurelius' legioenen daar op wonderdadige wijze vanii den ondergang gered Lwordetatidjjdr ;het zoogenaamde regenwonder. Eb dat was niet alleen van groote beteeketern noh. ji(ibgom bna pos föaord m>M;r.3$rI;)f Ais altijd wanneer wr onaangename gebeurtenissen van grootererL omvang plaats grepen, bleek achteraf dac»|doae>Hefejeeh of ander tegennatuurlijks waren aangekondigd;!Kleine, minder gelukkige gebeurtenissen voorspelde de natuur door een aardbeving, kometen, een .kiWorschenplaag' df zaèiderefómegelmatigheden. In dit ge val was er een muildier dat een j ong wierp, en men was dus gewaarschuwd. Zooals gewoonlijk vertoonden de onaangenaamheden zich seriesgewijze. Het begon met een algemeen gevoel van onrust — of ten minste, dit herinnerde men zich later. Kort daarop deden de eerste geruchtettjVap faillissementen en dreigende faillissementen de ronde in de café's in de Sandalenmakersstraat. En ten slotte' kwam de zekerheid: een groote im- en exporrmaatediappij7^»ijzerwj»e^ haar betalingen; -H^Arter biwedbè!icrend^ ten volgden; — en nog later hoorde men hetzelfde van een kartel van steengroeven, ëèn paWrsteenbakkerijen, feenikródgieterij en een rjkteniei firma in ;!rieiïAchtWerk. Ieder op zichzelf beschouwd, beteekenden deze faillissementen niet heel veel; maar; bij elkaar genomen gaven;kiietobndeBb Óf eciiwaB3iefc''aan de hand: met eedaboniïolenTGbarLrdB baden. De openbare baden fcsondeteb^lröadüit1 gezegd Wibij des Christenen^rhatdk göa kwadenaooep, dat [dj, voordat zijr>dmbmtsengingen, een fcuuis sloegen. Of wel met een messensmid, die een mensthenleeftijd laflgnoffeTmflssén gemaakt bidpFÓraosbldaten maarifcmteTObe* spreking te .kvtehpiMA gladiatbrOTiwarenabrTial dezen tijd niet. ledensrrieuw geval •was . een proWeem datiaanleiding-gafetbt zeer wijdloopige meenmgsuitwdsselingenjilW waarbij iRab Chanina langeroti)drtotrÜef gematigde- partij-had bïhobid^jmaar door de iroojrfdilTfi^enpJa^e was Jurjuaoo ver overgezwenkt.cnadE «en orthodox \wsrhoudennaahnde dteengste eisDhen;jd3t(iiemdevJt^r)pai1i5 n^werrhejtt/raee kon gaan. Jjfad>Brdi>djh^il!te^ rentdubbel a$effo>>ïpjhd»trBe ook de verdraagzamen en inschikkelijken hem wantrouwend aamkekerttaEm*ei^!slqftfej»ais j^rlbawtfer met hem gekomen>3^Bt hijcde boödschap die Ypnrihent>de eenige belangrijke w&saoijlt diirfde^predrkerbrtaSit óns orijonksibk-*taanclwaidei^ hgfcdief dentaal betriftphiaftR hetjëerste en het liar*tBoWhi&fti»V naaste lief — niet uw broeder of geloofsgenéajb^trtrjaax allen —r den bedelaar op straat, het meisje van het bordeel, den misdadiger die naar de gerechtsplaats wnrd* jgfesletfi; den hekter^ si^her^ Opperpriester-fwalten rHtf IdurJdd fhetjhun mÊttoteroepeh, want hij voelde dit zijn eigen krachten om lief te hebben verschrompelden, i nas [irl leb rrörf nsv nèm fes .mEn bnom njts Wat Rab Chanina en Marcellq9iblkaaiii'rader brachlbdllb was zeker wel de toenemende belaögsiellirig! die laatstgenoemde*torn bijredenen, de gemeente der .(MStAtfckfetoopde ■^iÖiteehien c^.wejtieenigszirw, hun gemeertsshappnojkeipes^ kijk opj heft:: sdriaal-tecortonrfsdae; leven eP hun .gemeerrëcrtappnrrjke kènjnsstatj maat wat hen nauw! met elkaajc-yerboridbidat was hefciae^bebvaö.ialkien^stetaft^dat z-ichi ongeveer gelijktijdig van hsfejbeiden meester: maakte, s few ig^fes, rraddgd aib ».,nagoq Mancelles"voelde a^jniibJangeto'behaagl^k; m ,>E)e viee voeh* ijiïk'êd Hbp^reöjri langzamerhand metjekjden met de, bezoekers daar en nijlkwani er nog maar een heel «takelen keer. Meftrdefl Vredéstempel ging het niet veèljbeijef. fn^ihfedoer geen plejtfer, meer fin, die dagelrjksithe oefeningen in oppervlakkig en zeJfgè^ noegzaam oordeelvellen over alles en allen bij te wonen. Hij ergerde zich in het bijzonder aan de halsbrekende evenwichtskunsten van Xenophon die —rt[lJfew^^ veeljarige gewoonte .:— op de grensmörén .van zijn kennis:balanceerde en geregeld aan den buitenkant daatWdnlna^lbeneclen plofte, Maar hij ergerde zich boven alle beschrijving, wanneer hij juist dezen zelfgenoegzamen man hoorde vertellen dat de bedehuizen der Galileërs niét anders waren dan ,,leerstoelen voor parasi-, tiek". Want Xenophon had nog nooit een vpet in een van die bedehuwen gezet, -g ^'[ifebiub jbw''shé^fciV qö'rfeifel baab'lgin De nadere kennismaking van detwee mannen had plaats op een wandeling van het Marsveld naar den Tiber. De zomer was juist begonnen felle warmte uit te stralen. Etn. oude, aftandsche zwaan liep op een grasveld te grazen . .. van tijd tot tijd spreid- de hij' zijn vleugels uit, klepte er mee, zoodat het tot ver weg hoorbaai{iwa*>VÓuwde zekuan we«p«amen tegen zijn lichaam aan, stak zijn kop onder den eenen étfviel in slaap. Er waren niet veel menschen in het park; maar zij ontmoetten een athletisch geböwwd man met een hoogmoedige uitdrukking op zijn gezicht. Hij had een gestreepte parasol bij zlthy en de tegenstelling tusschen de krachtige verschijning en het vrouwelijke gebruiksvoorwerp was zoo groot, dat Marcellus moest lachen. Het was Paris — de afgod van de Romeinsche vrouwenvan-de-hoogere-klasse. Marcellus vertelde, dat van hem gezegd werd datnhij op kussens van zwarte zij sliep en dat de zalven die hij gebruikte tegen goudttlpwogen. MeoPZfcfEbok dat den Syrische slavinnen hem aan ;eW£u^jmoesten kleedereién dat hij vier keelartsen er op nahield alleen om een-wakend oog op zijn dierbare stem te houden, en iri Argiletara, dat geen blad voor zijn mond nam, zei men van hem dat hij een onmogelijke kerel was die de vrouwen achtemaliep. „Maar hij> beeft een zièl!??zéi Rab Chaninai«di»Qj Marcellus trekabijnoa^uders op. jb-^ms«tag ',1e» bijbeen goed aabbat^ bleef de priester aan den gang./„Wet eerste wat hij deed, toah JaaciBS Veras hem hier; in de stad geinstalleérd had, was, zijn oude/ moeder dwer laten komen. Ik heb haar gezien:... een obd boèrenvrouwtje met roodgerande oogen. .ni die hebben* zeker wel zoo nuswidan eens gehuild; maar er is ook zoo-iets als tocht, nat brandhout, slechtlicht — al wat men met één woord armoe noemt. Als1 hjjJbezoek heeft, komt zij binnen'om de menschen te begroeten, en dan zegt hij: ;t;IDit'is mijn moederI^Iattj^etefaftJ Ze liepen verder door langs de Rivier in de»!|4chtaig,van de tuighuizen. Rab Chanina eindigde met de woorden: „En hij heeftbjwgen! Hij heeft een zoondwieris geest verdut** terd'ib^rGod geve hem van Zijnrh^ht! — en een docht«ffdië den breeden weg op is gegaan! EffiWetDigeh hebben hun kinderen zoo-liefgehad als hthrV MarceÜt»«dtt^i3^Óop-van kortOIT.t^diïlOg meermalen»vdpbluft staan over Rab CharrinirtPWeten van de verborgen zijden der menschen. Hijischeen een extra*zirïtuigJte hebben, dat hem in staat Stelde te zien wat anderen oviP het hoofd zagen en hem niet deed letten op datgene wat duidelijk aan den hüftenkant zichtbaar was. En nog één ding: hij liet nooit merken dat hem onrecht werd aangedaan. Marcelrukwas met den ^p^teT-»mee'naar huis gegaan en zij gingen samen zittert'éten. Het onthaal was méér-dan eenvoudig. Afgezien van brood, olie en zötotpwas êrnniet anders dan een paar kleine, miserabele aiwrjovisjes, die in de wankels geprezen stonden als „de voornaamste delicatesse van de koude tafel?'-. Marcellus-wist dat Urbanus! het Rab Chanina bij meer dan één gelegenheid lastig gemaikt:bad en herm^ï hetqalgemeemde*, voet dwars zette waar hij maar kon. Toen zij een tijdje aan tafel hadden ifjftakeny-bracht Marcellus het gesprek op den pauselijkenriplaatsvervanger; maar abïwat Rab Ghariirab-.^;was*»dN „Het doet me genoegen,3flaW^-he»fc©nitmoet hebt. Hij brandt naar het martelaarschap. ZijibijV«Kiriqiavókienswaard^l>/n3'. ,-,fcnf mag mij niet!' 'rzéi Marcellus impukiafïHqc ja maar, mijn bestel1— houd dan aao^hèm,v antwoordde Rab Ghanfna, en voor het eerst» aag Marcellus dat er een diepoürj w$s in die wtjze van de dingen op te vatten. Voordat zij van tafel opstonden, vroeg Rab Chamna plotseling: „Waarom ben jij niet getrouwd?" oveiwratfeitA .nsasw-tsfe! Die vraag kan opdringerig en ondoordacht lijken, maar Marcellus vatte haar zoo nietop^jW^ antwoordde met een wedervraag: m^yja^e^K^^rio^imohbhiincdvti 'Srbai „Waarom/beste rabbi, benrjij niet getrouwdöttso De rabbi boog zijn roodharipfJtaofd, knikkerde een bolletje brood over het taf eikleed en antwoorddwteerfet dtnet rBénrsJottb zei hij met zachte stemt jin )ot jrsa*rms«WfcriS9ninow rrabbrba „Zooals je weet ben ik een Jood ... geboren ,in;Jeruzalem en JÖBtizoo heel veel jaren geleden inOElome gekomenl fó" En hij ging voort: „In mijn eigen land behoorde Altr een priesterstarh — Kohanim noemen wij dien — die geen:huwelijk;inie*briteb< Israëlitische vrouwen mag aangaan." rl Irbaw sb gon nos : 7/fifcqwaarom ben je dan niet getrouwd met een vrouw uit je eigen lanaW vroeg Marcellus. Rab Chanina antwoordde: „Daar ik nu Galileër ben, zou ik kunnen trouwen met wie ik maar wilde... ten minste, als ik afstand deed van bét priesjterambbfEd ibbo ro3 .l^Bewtri ;,Eri toch!" vroeg Marcellus. nafqsil J,9Eoeh!" zei»rièab*Échanina: i„Toch — beste Marcelluakisq eerst heeft mijn ambt als diénaar rdwl cktfichristelijke gemeente al mijn tijd in beslag genomen, en dan. .v bedenk, mijn vind! ik ben maar een mensch. Een jaar of wat geleden ... drie — vier jaarmisscraeitvfj;. ontmoette Ik) adm jonge vrouw ...!" „En toen?" vroeg Marcellus. ■ iwti ir>em Jaoa sbwiaH .nairiu-jg „Daarna was mijn leven aan de eenzaamheid gewijd!" zei de rabbi met waardigen ernst, i ri!t33B3 lab bso* >^i;.waarom53-/vroeg Marcellus. géolïïsrddhagQÖ tsb oo aaiul. „Zij is een bruid van Christus!" antwoordde Rab Chanina met emstralendem^mrach. ajb ^tóvojwis iihdsé^tm'ètfSa iBsq Eèzrjnb/aa die datumssrÜlecmèhiïrChigeB^ den geéstrikantOÊpepen. Efet het de eerste^jB»9was>ttc^aMai35eJlev tegcQt'rztjn gewoonte inohéel vroeg opstond om naar Caècife*'« htösesteqwaiidelen, dat staastrivastipwaht Romei-rfj.of ten minste! — het stadsgedeelteriwaate5de huurkazenae^t'izich bev©odqnrKr4 sbrak iopehriaTtig en uitvoerig! \»r»afle,rwgselta^en die opjdép algemeedttn>/verk*iia^tk^ haddén. Tegen het Jtaende uur — het tijdstip, waarop de straten open werden geadeld voorvoer,-; tiii^al:4^stonderi,jejiBrVoor allé stadspoorten, lange karavanen pakezelsf;en3«nuildieren, paardeafiou wagens en karrerijKdie getrokken jWerdeti door ossen^waarvan de horens; jen bÖeven geverfd en de borstkussertshiattifè^lec bedekt waren. Al die vervoeimiddetemwatnin ioprrwfegnaiaar de markten in het Rivierkwartier, waar de huurovereenkomsten onder ruzie em weeklagere en toepassing van alleniogelijkeidh» matische hulpmiddelen tot stand kwamen. Van hieraitgijejv spreidden de voertuigen zich naarfipJtkfkiöÈfingsJi van de stad, en nogi laat in den;baiihtirajÉeMe|iizflfrond, ten dienste van hen difi^mideri loop der jafeniote rijk gewbrden waren voor de bescheiden woningen waarmee zij tot nu toe tevreden waren geweest)! Hjiwan hert 'dibgloor larahoade gedwongen waréroJficn étóchin in tekrinipefiarïioOnii in.het geheetjniet te spreken van de honderden ongelukkige families die reeds bij het aanbreken van den dag op. straat waren gezet en die bij het ondergaan van de zon nog de wacht hieldendsgnde gammele restenrtaan meubelen, welke hun door te kort gedane huiseigenadrs en verpachters overgelaten waren. ,,?ulXapifl^8^piy^SbnfcI .ry Toeo-MaiKfeHiftslflddride itadiwandelde, zag imen nog slechts de voorloopers van dezelitreurigheid. De stad was nog nauwelijks ontwaakt. Een paar bakkersjongens} dié met luab manden op hun hoofd haastig liepen, een paacltiiealeh op weg naar hun patroons, een paari daklaozeï ^metngraffirwecigéfeichten — dat was de straatbevolking, behalve de politie-patrouilles. Voor de pxsortenijzatemdiiH^^ .sbpent-op^iiun voertuigeniflEén dr-oakènlap iwiaimet deneenjgenrah Henidie wakker was aan het ondernandeknsowmbafcihiwen van zijn rijtsAg. De boomen geurden. Het was koel, maar het was een koelte die belofte inhad en eert warmen dag voorspelde; en de hanen kraaiden nog, toen hij het landgoed der Caecilii beraiktihadbgibiBsw ififyM Juist op dat oogenblik sloeg CaeoflinBJdyhgm^twèervleugelsrfie- staande tuindeur open en zette de haken daarvan \$sjt in de oogen, voordat hifclaiehcpprfchtte, om met een tewteeden glimlach de grasvelden en bloembedden vóór hem te begroeten. Tevredenheid was iets dat hij,Is morgens als fiUs tastbaars aantrok, tegelijk met zijn onderkleeren. Bij Caecilius was de tevredenheid meer een wilsuiting dan een stemming,,- fc> fitevbreede purperen streep op zijn toga en., dte-bopge schoenen die tot halverwegen het scheenbeen rjiet zwarte riemen waren dichtgesnoerd, deden, vermoeden dat,Gaef3^usi;.vroeg op den dag een jbuitengewone zitting van den senaat moest gaan bijwonen en, voordat MarceUüs het hem vroeg, zei hij dat dat inderdaad het geval was. „We hebben een vergadering met den kanselier 1?' zei; hij. „Ik kan je m leertrouweftjmeedéelen dat de toestand aan het front zeer kritiek is. E&tQ/dag komen er berichten binnen, die ons Tertellen dat we op het ergste voorbereid moeten zijn. De keizer zelf moet met acht legioenen op het Grootetrommel-Plateau omstageldzijmrHèt laatste wat we «ttode ijlpost gehoord hebben is, dat de proviand tot een minimumiyersmolten.is^bjii „Als hiphbt moet opgeven^' vroeg Marcellus. < nabofb^ibi&s „Ik kan niet zien wat dan de barbaren zal tegenhouden om naar het Zuiden te trekken 1§ zei Caecütus.-i „Dan is Höme er geweestInovoorspelde Mareellus. uinaot,Bied. >,Nou — nee! Laat ons eerst eens afwachten. Waar we vandaag ons mee moeten ^bezighouden, dat is met de opstelling van een nieuw front bij Aquileja, voor het geval dat het met; het hoofdleger verkeerd gaatdïdaaBide keizer — Marce$Us! We kunnen hem niet missen!" msri .oib ,oino rI ahuo .^bjsMiite'H,, „We kunnen hem niet missen!" herhaalde hij zachter. mGI n „Als Commodus aan het bestuur komt, )«aordt Rome een poel van liederlijkheid!";3m 3tb 9>lbw bfifibbnwbï snitd au3,:, „Maar de Christenen krijgen het beter!" bracht Marcellus in het midden, siabns ■. „Liever kwade dagen onder Marcus Aurelius dan goede onder Commodus!" zei Caecilius met nadruk. -JOO ' ' r[bn< èKfibstfifcAswl f»Li■ imwtw' 'mi, ju, >. f —. i 3m, En het scheen werkelijk alsof men den bespotten en geliefden vorst nietiüom missen. „Oude .tceurwilgl^ noemde men den keb zer. „Vroom oud wijf!" zei Avidius Cassius hem achterna/.en de keizer hoorde het en vergat het dienzelfden dag. „Koekoek\" kraaide Marullus vol wérrnkking van de tribufteiittthetrMarullustheater, en „koekoek!" kraaide de echo duizendvoudig terug van denJDonau tot den Tigris. Ook dit hoorde de keizer, en bij De straat der Sandalenmakers 25 wijze van antwoord gaf «hij den mannen dl|Cvoor minnaars van zijn* ':*y\fc>tlW doorgingé»nstttfitterehdw^ Wawt'hjjijwm vroom, è^misschien wai füj al daib amdere aak/uWaav indien hij werkelijk fiët hoofd gebogen hield, aan koude voeterbeniaah jicht leed en een beetje onderiii^pwitoffel stond, dam had in efegeval Rome niet al te veet>bSt roflideze onmannelijkheden van hem. Terwijl de spotters thuis een gemakkelijk leventje leidden, lag hij met de legioenen aan dd ttlterste grenzen van het rijk, met zijn jicht en aangebeden vtföüwv om tegendarlvijandenvan den staat van leör te trekken1. Ook die leerden t^Mbyrnenmodelsche zelrbeheersching kennen. Ook hun vergaf hij, na ze getuchtigd te hebben. ^Wijzijn zelf dieren die slachten; en opetenWwtï hij met^n droeve gelatenheid. Madr4lij glaehtte mat1'wanneer (het geen ftSÉIhad, en M|iat niet op uit paren lust. ,(Wïj hebbènimets, in het geheel niets waarop' *Wij ons kunnen beroemend rerkende hij, en men roemde hem dan ook nieti rtdamenswaard. Men schonk eenige aandacht aan zMrï eigenaardigheden, maar meestentijds zooals me^tait eenmaal aandacht schenkt/aan de eigeni aardigheden van het hoöfcfjvan het geskchta,wVader des VaderbfldfpbiÉürèmde me» hem officieel, zeven keerjsen men kende met die betiteling w,et nauwelijks grootere onderscheiding aan hem toe dan aan een man wte»«eh!een naam geeft! dieibém toekomt Wififoas aller vader, de verantwowdelijkep veer>jw3én aan den spot en de hatelijkheden slechtsihinderachtigheidceb C*lhfpheid^den grondslag lagen. Maar hij'Verachtte de ChristeneneMi tscg b-m/bsv -jagalbloori „Het is de oude Fronto, die hem dS^haat heeft'bijgebracht^ en Dio CasstÉte^is een van degeneKSdie dienriararm houdènl" beweerde Caéti^ojbgerfrtle>?senator naar' desstadbwas géredén, T^BmisNbijna.geen.ischanddaad welke die mens«h^>M-hb»ibJav den ijver idri6,*óiBhteërS33Éiti nachtelijke1 missen) ezelvereering, enalkrkd< andere rnét.' te noemen dingen! ^VfeUier Urbanus heeft Stonto, vobrsÉ^vstierf;/«èhs opgezocht en ;hem onder1 het oog gebradsDMÉ 'óngepastnhét 'awasi'-geruchten te verspreiden waaraan alle gegrondheid ontbreekt. Maar'hij wenschte er irlrtia^&ipistJvain teïvergewhseny datrbi$>Pltrecht deeda Waarom haten ze oa^MarcettiaJ.Er.aijn toch uit het Oosteftutatl van anderesraysteriën gekomen die een JgAïfede^otörvangst hebbettttevoiuten?;"' )ë-e«Kt»li3b >>ÖIi»4èi^verschö^a*elijk, dat de andere ondergesiAiktihebr ben weten te blijven aan onze oude priesterschappen, of met hen hébben' samengewerkt," antwoordde Marcellus» „Ze heb- ben —ifhv&oo te zeggen — alleen om een planfcjin den winkel gevraagd, maar het Christendom eisehtnfl% (planken voor zich op. Dat moet immers aanleiding geven tot strijdi'w'biédbèrtd&Ml Caecilia ging op dezen gedachtengang in en zei t-„Nu ja — er staat geschreven: ik korjfcniet om vrede>j|e brengen, maar het zwaard. Het moet zeker zoo r.Vtlto^W^nuittaiff jtos $faè1>s Er staat geschreven! f^egat/eneden geheelen dag tot denitoond.bij elkaar en ze besteedden het grootste gedeelte van den tijd niet beschouwingen te houden over de essence van de literatuur die Marcellutf op haar {aanwijzen doorgewerkt had. De boeken die zi| jhim geleend had stonden vol onderstrepingen; énrhij had het land aan onderstrepingen. Maar toch* met haar {strepen was het- iets anders. Men kon zich voorstellen dat een .vwjgi ufct. een poot in een plasje? inkt had getraptusn daarna denkjrien had getrokkép — zoo rijn waren ze. Eti ropi een paar plaatsen had zij er naast geschreven: onzin!. . . Als hij bij dergelijke plaatsen kwam, vond hij'in-den regel ook dat het onzinwaSiaTtouwens ove«? het algemeen konden ze heel ver met elkaar meegaan; Ijj&ar op het beslissende oogenblik>3zyrenJ&ej ieder zijn eigero kant op. Marcellus ging het-zoo ongeveejTtals eenljfcekkbr die niet'vastgezet kad. wordenjüa)kon een heel eind opgewonden worden, maar wanneer het er op aankwam, dan liep hij met een vriendelijk en krachtig geraas'tyjee* af. Dan kon mencvah voren af aan beginnen. Hij was evenals de magische schudbekeErteet de twee kleppen, waarin de dobbelsteen nu eens^in, het eene vakje is, dan wéebèot ha* andere. Ten slotte iS'öobeeJenjt&aLgeen dobbelsteen. MarceHus was'aaenigoochelkunstv Maar geen mensth, die louter en alleen goochelkunst is; en als hij luisterde naar haar herhalingen van wat er geschre^nibt^nd^Twerd hij nu en dan verimld van verlangens en besktitón ..diesdjfc kltiof welke hen scheidde zeer smal maakten.-;t) iam nawuotv na nana'd n: Eb■! stonden de. merkwaardigste dingeri igetóhreven! in de boeken waarmee Caecilia onvermoeid, kwam aandragen. „Er>ötaat geschreveniv werd in haar hand tot werptuigmateriaajbtkr. /tjét pantser moest doorboren waarmee zij, jrbe/ zelf zoo . vol. vuur was, Ma^cellus' ziel bekleed dacht.! Esra> fiaroich,: Daniël; de Sibyllen en de Openbaring aijn de namen, van een onaanzienlijke keuze ii^rb^rojectielen-vborraad dien. zij 'tot haar; ibeschikHf kmg had. En niet het rnmatitrofcnem het uittrek^Ctfaareten rede dw)cte< terechtgestelde leermeester vamde heiligen op een nader aangegeven plaats in, een nader aangegeven) land gehouden had. Mkrc^tóhiöldivan die rinle/dieszoo helder was als 'kristal leri zoo onredelijk van geen enkele aanpassing aan de menschelijke begrensdheid walde weten. w maar je kan evengoed nu dadelijk in het stof vanen vW^herriidiè deze woorden gesproken heem&ras MarceHus^ de feillooze — het toonbeeld van goed-gekleedheid fiBtVel-opgevoedheid zou zich neerwerpen aan dertókjóét van een galg! ifigsèf mmm>-''i^ Het warf ongeveer avond, toean zij zoover waren gekomen!. Hrj stond op om afscheid te nemen en greep haar heidelanden, terwijl hij ^haar^bedankte, omdat zij hem zcwWriendehjk>'had willen onderrichtdndN» osl ïjEtFïim draag je daar nu van me«f* vroeg zij vol vuur. Hij keektearérnstig aan en antwoordde: „Dat ik je herheb fflaaOlttie S£w ,ri3qc. Zij rimpelde haar voorhoofd even eh zei met een zucht: „Dan zullen we vah vtiren af aawmoeten beginnen!" Het was de eerste Juli. Als men dit soms vergeten mocht zijn, dalfif '^ouden dÉtewaar beladen wagens, waarnaast bepakte mannen liepen en vrouwen met een kind op haar asm en nog een paar die aan haar rokken hingen, iemand daar wel aan hermne* ren. ZüMc eén dag was het, toen Marceflas^ajèfcra proposi»* zijn liefde va»'Elina op Caecili&'overbradmv— een vrouw^dte zoo geheel anders was dan alle andere vrouwe» welke hij ontmoet had. ldlj>'gii^4ÉI«iShde^fcn de vastótóvertuigin».! dat hij een gedicht zou schrijven — niet; een gedicht over liefde, maar hitf jgrtstrte gedicht, het onvergetelijke^!goddelijke gedichtpxnwt Ete> Liefde. Daarom sneed hij een pufctsaan vieraritgelezeri gan^ zepennen, vulde zSjiniinktstel met zwarten en rooden inkt (om de initialen met rood te kunnen schrijvenl), waarna nij ging zitten wachten. Hii-jWachtte lang — heel lang, en ten slotte schreef hij in zijn dagboek: „Tiu weet ik wat liefde isl" Juist zooals men, na een electrischen schok gekregen te hebben, zou schrijven: „Nu weet ik wat electriciteit is!" Daaronder schreef hij na een nieuwen bedenktijd de merkwaardige woorden die hij van Sergius Felix gehoord had: „Later — als »fc vrouwen ontmoette, die mij vroeger mooi hadden geleken — was het alsof ze in dien tusscbentijd verlept waren." Uit nalatigheid meer dan uit diefachtigheid vergat hij de bron aan te geven, en verder bracht hij het met zijn gedicht niet. In zijn binnenste doemden de zwakkei omtrekken, op va^ihe^'inv zicht, dat het niet altijd het gemakkelijkst is, datgene waarvan men het meest vervuld is in woorden uit te drukken. Drieëndertig jaar had hij er voor noodig gehad om dat te ontdekken. M0*DP06TUK XVIH- ,craddsf[:, 3} ■:nsg'2i>bg HOffez n9rt38rrt39b n99 en ,rt9m alcoor isbnojfifiQ Ui tbJiohïpab lew >li }9öw uM„ :n97thrit>8 uos .ürui'j) iqsrm hüirracl'.ttiMÏ nVtW ni« VoïSö tod zbtw fl^WfW«W.' to*fl#HUi9jb tw neb- om l»rfriibÏbp üU nl j^^jfo^gihjis l9rJ iirl irfa/nd wbiav rra^nsvag 9i oee h I 1 en langen leste keerde de verloren zoon naar huis terug. ■ ■■Ai Het was op deh'föJÖ'even VóÖr hét tweede ontbijt van I hét bü#^ra«i*gezin/vier dagen trt Juli. De warmte, die -lrs>!>yfejeen bevroren massa tftöjf'gestaan had, smolt door een onbekende oorzaakt en stroomde weg; maar daar dat binnen in de huizen nog niet te merlrtiJnirievJa#;ae Sandalenmakersstraat als ontvolkt. Uit het huis van den Wolfsboonenhandelaar kwam een hoepel geloopen, dkolHét vele kletterende ringetjes bezet was emdie met een stok voortgedreven werd door een kleinen jongen in een soldatenuniform. Dit vulde de straat met «eoMlrroolijke muziek tot op het oogenblik dat een zwartharige lummel uit de barbiersteeg voor den dag dook en den hoepel een schop gaf, zoodat hij in Priscilla's zoutwinkel belandde. De kleine jongen was op het punt in huilen uit te barste* maar toen hij op datzelfde oogenblik iaden geweldenaar Jon herkende, vroeg hij verwonderd: „Waar heb jij gezeten? — Beod» goed wijifeefi „Het is het lot der wijzen, een tijdekmg onwijs te lijken, mijn vrind!" antwoordde Jon uit de hoogte, en hij bad nog meer willen zeggen, maar op dat oogenblik verscheen de zwarte zuster van den kleinen jongen — die Jon» schanddaad niet gezien had; zij begroette hem hartelijk en vroeg: „Vind je niet dat de Ifldform Tib' netjes staat?" Waarop Jon antwoordde: „Een ezel is mooi in de oogen van een ezel, een varken in die van een varken!" Zoo werd het duidelijk, dat Jon teruggekeerd en nog niet veranderd was. Pomona liet haar verrassing niet blijken, toen hij de keuken binnengleed; zij stilde een gefingeerden dorst onder de water* kraan en ging met de eetgereedschappen op de tafel zitten trommelen, die juist voor haar en Philetus gedekt stond. Maar terwijl zij eieren, visch, brood, kaas vruchten en wijn over de couverts verdeelde, zag zij dat zijn eene oog grootendeels schuilging onder zekere mooi gekleurde kussens die er omheen waren aangebracht, dat zifen 'rechterhand als een kirtd4njhet^pak omï ^raabeld was en dat1 zijn eene oor ernstig geschramd was.qZH had besfe'kunnen zeggen: „Ben je nu weer aan het vechten1 geweest!" maarze-zeisi' fsJ§ wjf'!klfO^C/i'J; •' ' nxo'is^ j£T„ „Ga twee bloedzuigers halen!" Waarna Jon bra den hoek van de deur-naar+de^binnenplaafs schreeuwde: j^Qtom PhiH ïfireng eens twee . bloedzuigers nieej maar kletoie!v icbTSjt. * n $r)rb d^ts bhlp^np-iqkad Jon was niet zuinig op zijn vrienden1, zooals heellkJemeiiHin^ deren niet zuinig zijn op de muntstukken die i men hun in de handen geeft. Onder de jongens van den Isis-tempel zou hijlzoei eenzaam zijn komen te staan als een vlieg omstreeks Kersttijd, altrjhfcefc zich nog had durven vertoonerb^n zelfs Pabek,rdie hem den dag te voren nog een omslag yam pap, vermengd roet het sap van zure klavhr§en dempervivèra^had gegeven,:zou een bezem grijpen om hem den tempel uit te jagen, zoodra hij opdook. aafÉonke'^ sb'Jlm^shE'bns Mterr zou iets begrijpen van den gang van zaken,ratJe* er toe leidde dat een heele tempel hem in den ban deed, als men veertien dagen te voren met Sergius Felix naar den tempel was gegaan, waar hij, als bij toeval, Jon aanttof en .ban: vroeg of bij iets ontdekt had. :>bni „Ikdhéb ontdekt dati'Hbr?r,|eld steek uit de wijwatefomtbraaat!'1 zei Jbn vol vuur, erchfi maakte een hoofdbeweging in de richtmd van de I automaat in kwestie. Sergius Felix knikte nadenkend, Dat was niet anctórSjqdanslwat hijsgain een Egyptenaar verwachtte av naii}-' verafschuwde de menschen van den Nijl. ^Maan-Mums straf >zal> hem treffenitówoegde de jongen .er aan mèsièüuihi^- dat moeder beteekent -Ss was dezelfde die men Athyr, Methyer of Isis noemde, en Sergfrtt'TFelix gaf toe dat betradef wél te verwachteïbwasy, dat de groóte moeder zich met dit godslasterlijke geval zou bemoeien. Daarop voegde hij er aarrtoe!' o èfs^fÊB ^éïnÉswi: • qb ^SölBftyv .•h^mbrWtw'' „Maar heb je verdetenog iets gezien?" H j&Mshiii P^fiLHPJ Jon keek voorzichtig om zich heen en zei toen: „Hor' slaapt tegenwoordig overdag en Js nachts loopt hrjapbM dgrildeffl^fcisvemlM)^^ hijiterugkorat, heefbKi tafelrjesrSiji zich voor Biqesa en Biqesa staat dan/dadelijk op om ze te leperd ufe^bv^^EtTO^ fli 'AooHa Sergius Felix stak zijn lippen naar voren en knikte: -i- ,TWauneb*jtebeurt"9n99 mix )sh [is giir pbfsabTS^efövuoD f^eestalmsnTytph^Ca^ins oog heeft uitgeruktlf'antwoordde Joid ©ajctbljniéze omsohrip/fcgerdierattdrakte dat bftmet verloop der omgerbéqa rgaamhaar medewejrkingbvedeende, knikte Sergius^ FtdrkrWoon^ trap af ging, zeirbijrDnVerschitlig: „Ik zal om beurten Tom of Paul naar je toe stureat 'Dan kan je me op de hoogte houden van wat er gebeinltJrbsofd èswt eD„ „Stuur «ofedMbrcia!" verzoChtnjfon^fflri Sergiust,De drie pakweM^fcBirw^ lijk opobaa aéstend van'één en? twee etmalen! rijdens aan dar transalpmisidj#ïweg> gelegen;' worden opgehoodefyirterwijl hun telegrarhmeiisdpersworden gebrokeri,>'ge»2efr.'en weer verzegeld, waarna de anhe^dahaa» genoemde kapeïiwötedt gezorfeten door middel Vanbfkkkèlsignalen of postduiven. Ik moét voorsteHénde twee herbergieis Voorbeeldig te^traffen ?t?f lo Tavn Eimdblsirdtsten schakel van de gebeurtenissen wis* Mardiaj vadër! Hj^aeinths pleegdochtefljNft adeuren en geuren aan haar vriendin Juliaate vertellen/ op voorwaarde, dat ze er niets van zou latën uitlekkenlliHet uitvoerige verbaabbllit aijfeettjkahet gilletjes en gevoelsuitbarstingen dodwpebfc wasbkridde in saamgedrongen vorm aldus8 n9 §Bbi9vöis»ib,toowr«»g99ii^KV.I ,,Ze. hadden hem heel gemakkelijk zoo maar weg ktttmen nemen, maar datfwildeir.Ee nietïóm igeen argwaan te wekken. Toen beloofde ik Jon, mètidorus een afspraakje voor een ontmoeting te maken, en hét!was pikdonker. Het was daar' bij dien wilden vijgeboorm bij den opgang naar het Capitool — je weet wel, daar waar eiken awMjd >éen grauw spook met zijn hoofd onder zijn arm staat. Maar Jon gaf me een ring, die gemaakt was van het ijzer van een galg, en een afbeelding; d«OT(Horüs geteekendy wajp hun duivel —je weet webiraeftdMn ezelskop en zoo meer. Groot«:l(3bü —- wat was ik bang! Weetdfe;»og wel^a^rt er in ons leesboek stond: „Ik was verstijfd van schrik, mijn haren rezen te berge en mijn tong zat beneden in mijn keel!" Dat is heusch niet overdreven. Ik had al van tesapcien tegettfjon gezegd, dat ik, als Hor' me met zijn afschuwelijk rattentanden probeerde te kussen, hard zou schreeuwen; maar Jon zei, dat je maar liever de wol moest geven dan het schaap, en dat is natuurlijk volkomen waar, Toen kwam Hor' eri;;zei: „Kom, mijn schat!" En hij heeft nog een meisje in den tempel. Ze he^rfeidóra»ré wat zeg je me daarvan! r^roegeff-ihmrJüjrdsr een die Neilus heette. Nou — toen wou hij me natuurlijk een zoen geven, maar toen kwam Jon plotseling en zei: „Wat moet dat beteefcenen, Hor'! Je wilt toeh zeker mijn meisje niet kussen!'')jijT fca d^Q I „Heb jij ooit met Jon geloopérenbvroeg JuUai scherp Jgysdj „Ben je mal-*^faodit!" verzekerde Marciaiap «fn? „Heeft hij je ook dien avond geen zoen gegeven?" vroeg ^fliaL'. „Och kom! Welnee!" scheepte Marcia haar af. „Luister .nou! Toen zegt Hor': houd ÜH eenspiewen vast, rmjft meisje! Maar ik schreeuwde dat ik niet durfde. Toen liet ik hem vallen, en Jon had al pijn aan zijn hand, omdat hij per ongeluk wat naphta in den brand had gestoken, bij Paetus' aswstetoattsEn toeawltiog Jon hem aan emsloeg Hor' tweei tanden uhi>CHjn mond en in .zijn eene ooglid kwató een scheut. (Daarna konden ize de rorjpiet vinden dierior' bij zichahad gehad. Je begrijpt: ik had hem tusschen mijn kleeren gestoken. Hor' jammerde en zei dat hij niet naar huis durfde gaan. Maar Jon zei datJdjSfdar* maar naar den Schérvenberg moest gaan en daar moest gaan' liggen. Toen bracht Jon mij naar huis, maar hij ging zelf de rol naar een mijnheer brengen waarvan hij mij den naam niet wou zeggeai<"k>. i^iid.^,Zeg, Marcia!'' zei Julia. „Ben jij niet erg op Jon gesteld?" i Marcia dacht een oogenblik na. „Ja, in zekeren zin wel!" antwoordde zij. „Maa»ihlfis>hietipijecies mijn ideaal!" In het doktersbuis at Jon zijn cntbittnsblzwijgend bpncfoen de maaltijd ongeveer ten einde was, stak Rufus zijn hoofd om den hoek van de deur en kreeg Jon in het oog. Hij geurde flink naar een ontbijt dat hij pas in „De vier tochten" verwerkt had en gaf er geen blijk van, dat hij den jongen gemist haJ. Daarentegen keek hij even naar Jons mishandelde gezichtven-stolde lakoniek ctediagnose;>fc©JW(il(j^':ppöia' Aêoözêbï ario „Neem twee' gijaiateibestersieri leg die er-ópr'tfflepIpjdQt Pornona. „Datnatjtoch beter danbltedrnrigBrsIrry Terèndes rNeo, de .chef vanideudrofcmiren (de>JwegenpoUtk[)j, reed zelf uit aan de spits van een groep agenten, spijkerde de twee herbergiers mét! hun handen op de deuren ;vah hunhestekamerhuisjes en hield er het oog op, dat ze zoo drie dagen en drie nctehte«j.bieven staan zonder ^meen tecetenen te drioJsflh te krijgen dan noodzakelijk)was om de samenwerking tusschen hun vuile lichamen en htm^nog vuilere zieteroanrfstand te houden. Biqesa kreeg alken een vari de waarsdHuwmgsformulieren van de geheime politie, anders niet. Toch gaf TurcjtifertAanaJchius bevel, de kleirièjEgyptische kapel ojnhfep^Sapitool telahtir ten maar alleen om een möand later*Jj«e heropening toe te staan,'welke op. den uitdrukkekjkem^wtensth van den keizer, maar zeer tegen den zin van den goeverneur, plaats had. De oorzaak voor dit gebrek' aan! vastheid, lag inïtdfC'wonderbaarhjke gebeurtenis op het GrobtetecTOrtjeWPlateau, waar de keizerlijke legioenen door een helsth weer uitrlhanJhopeloos lijkende poside^aredfwerdeni enrizelfa'fde krafchtl kregen, hun vijanden te verplétferflTibihtet regenWbnder noemt men nog in onze dagen -dito mirakel; en denerrertandigheifl/ dat dit weer afgèsmeekt was door den veldpriester Arnuphis,nwas — zooals gemakkelijk te bggbijpen is -|4« voldoende om denjEgfarteriaren voor langemtijïl de goedgunstige gezindheid van deaTKèiEériè verzekerenl Maar hierdoor werd de positie dér Christenen slechter. Tweemaalfln den loop van den nazomer werden er in$t|^itttesi uitgevaardigd die duidelijk de opvatting van den keizer verrieden>b-^waarijB stond dat men, zoo noodig, i krachtdadig moest optreden tegeri hen, „die door bijgeloof'heV ontvankelijke gemoed der menigte angstig 'makejs8a -Toen dit krachtidadig-' optreden' plaats vond, was het Rab Chanina's bedehuis dat net ontgelden moogurii: Het eerste bericht aangaande het mirakel bereikte Rome den vijMéndfera.^uli,' op den dag van deii jaarldjkschen parade-rit van de ridders.' De koerier kwam midden onder hepffeefat aan en overhandigde' rfe*-:sfahrijven aan den kasr#dlifir$fdie Onmiddellijk hefc volk op de hoogte ,bracl*van het wonderbaarlijke niejlBMSi MarcusrjAnmliqs ■ zelf? had het opgesteld en het luidde heel hort als volgt: ow;"'§i9lS^#feft&9fcvrB; fttbsriginasriö aHaaJHf „Met Gods genadigen bijstand is het ons gelukt, de gelederen der Quaden te doorbreken einden'iiy&nd te deflH meeren. Deze had koning Turthitejiél%ey«m en Ariogasus op den troajii geheven, maalt dien wensen ik nietjtj^lejektaM nenv Nu komt de beurt aan de Sarmaten en de Jazygiers, Met Zanticus heb ik afrekening te houden wegens zijn valschheid. Ik heb een voorgevoel alsof nu het einde van dezeqteéjgdurige en ongelukzalige oorlogend3» ozAefejt rijf»} Breng den Romeineifcipijn boodschap over. Ik bid eiken dag voor.hetjw den Weichsel en dé Bastarnen raan gene zijde van den Weichsel raar den Donau toe. Ook bebó'éfdé niemand Euphemus te tjertierlen dat de Prucinen aan de Bastarnen grensden, of dat de Roxolanen én een rij andere,'nader aangegeven volken in Sarmatië en het ZtridfWestelijk deel van Rusland woonden. Integendeel, deijöHtieke betrekbm#e«#tt^ sêhen deze stijiÉrrien waren een hoofdonderwerp van hun dagelijksche oneenigheden en de hemel mag weten waar huri tijd mee hadden moeten doodslaan, als een wonder plotseling het vëelbésprjöktfrP'*!^ Rijk laabingevoerd. rftC^huis hie3dftttaar ééflfcnirant, en door middd^Wn deze vetkfiéè^'tolen 1fet grootstB'gedeelte van zijn keröUsnifty heette Hftrf*olytue, had een hatelfiip en kreeg zelf zijn nieuwtjes weer van Biqeia^s nieuwsbu!f^i>tefWïtje Pap&fci iwas* eerf van Hip|tóiytW^aölè^Egyptisch!ac* cent uitgesprökën wordt door een man met een hazeimp, wan«feerf dodee^iman bovendien b^tbfcismélt van de wawnteysomdüt men- isfflfftde dagen der^j^BS^tt*jWden brand van de^BJBlfe ahn^ji zooals er geschreven staat; 'en wahneer*hij dan ook nog te lijden heeft onder de 1 drukte om zijn sensatie-nieuws zoo spoedig mogelijk' te colporteeren, dan, kan men zich voo^tew Iw/flsi het'effcajt daarvan niet mis. Groorje^aptria zat hem te bewonderen, terwijl hij hen van de bijzonderheden van den zoo gelukkig ten eindegevoèfden slag op de hoogte braddte*?rj „Arnuphis legt er den nadruk op, dat alle eer natuurlijk Hermes toekorwïfain dat hijzelf niet méér is geweest dan een nederig werktuignter verhèe^ikidgsbari den god!" zei Hip]tadyteapidiB éérst duidelijk onder de aandacht had gebracht dat Arnupfcis gedurende^tfleajfeiren een vari^zijnibeste vrienden was geweesfc.nr „Theologische coquetferieS" TÉHp Eoprtemus minachtend. „Ik durf er een eed op doentóflat hij op het punclajerrtl«r eenigen toevoer. HetlGrootefrÖrnmehPlateau is moeilijk toegankelijk en de QöbdeA.hadden alle wegematie er heen voefcden bezet en lagen er maar op; te wachten, dafeide^il^ifid onze menschel»; er1 vandaan zou drijven. Hetnwas (gloeiend warrn, en de legioenen stonden dag en nachti in rij;en gelid opgesteld. Den derden dag hadden/inspanning, wonden, zon en ddÜ|t!:de Romeinen in den grootsten nood gebracht, en de goden sloegen niet méér acht op de gebeden van de priesters dan op — zullen we zeggen — bijvoorbeeld — e —l" „Een bijensteek op het achterste van een olifant^' sloeg Euphemus voor. o'firril ' il 1 rfrr. sloegen er geen acht op!" zei Hippolytus. „Maar: ten sjotte fjja^VAmuphiferVÓór den keizer en zei dat hij Hermes wilde aanroepeWdtó^sWas van meening, dat de god van de lucht het ware forupt-waa in zulk een geval." i\én Ni <' W. „En bleek Hermes-de ware te zjjn?" vroeg Grootje-i^ogt na iööv „Nog terwijl lij-aan het bidden was, kwamen er uit het ;Zj#df westen zware wolken opzettej*/o begon Hippolytus in krachtigen stijl. wnaon „Was'het in het Zuidwesten?" viel Euphetnus hemjfpijlfjh^9 derede. ^nst iwrfiwHff^séium^k^HV.rt'' é fwör!nSitt „En toen hij) klaar was-inaajthet aanroepen'van Hermes> vielen de eerste droppels!" ging de courant voort.nstoor! rftJIs- nsv rrei „Weldra ruischte de regen neer, en de Rotaeinen vingen onmiddellijk het water in hun mond op, verzamelden zooveej\^€| k$ftf deïr>in hun helmen en óp hun schilden en lieten ook de paarden drinken. Terwajl'degniand op hén aanrukte^'ging de bui over in een vreeselijken hagel, die den vijand in het gezicht sloeg, en ook de bliksemstrakmt'sloegen te midden van hen neer. Een tijd lang stonden vuwC én watejfitis'in zuilen boven de horden der Quaden!'' $tflfe „Waarom horden, mijn vrind. Je zegtttoch ook niet: de horden van de Romeinen?" vroeg Euphemïöipeinzend. Hippolytus eindigde zijn verslag zonder acht te slaan op deze onderbreking: syEoen het weer op zijtteergst was, gaf MaröMaig^urelius het legioen dat de soldaten onderling «jiVhondenwelpen" noeipen een teeken, het legioen dat «ft Dalmatisch^en Dardaaèsche roovers gerecruteerd is; Hun krijgsgeschreeuwi lis een nabootsing van het gebrul van1**» panter, en tomnaj'i^obruittrokkeni trilde de aarde onder het geluid van hun stemmen. Hoeveel vijanden er gevallen zijn, is niet bekend, maar bij het ondergaan van de OTWifeeknds streek om het Grpötetrommel-Plateau een slachthuis en de buit was zeer aanzienlijk." '■ „Heb jij rooit persoonlijk «en mirakel beleefdl^vroeg Euphemus aan Grootje, toen de courant naar een volgend station vertrokken was om zijn les daar opnieuw af te draaien.' „Niet persoonlijk!" antwoordde Grootje met weloverwogen vriendelijkheid. „Maar ik heb heel wat jaren lang genoopt het mirakel te zullen beleven, dat jij je behoorlijk leerde gedragen — ten minste terwijl we gasten hebben." Een tijd, die geen itfardappels, geen koffie en geen tabak kent en de voorradige suiker in hoofdzaak gebruikt om oogziekten te genezen, moet alleen fttKrdoor reeds een ander kaiaktei*jér%[ gen'dan een' laffere, voor wie deze dingen levensbehoeften'zijn die op 'SÉttMSjfyöiatt met grof brood. Maar een geslacht waarvan alle individuen zich in hun-stekels-opzettende groepen splitsen vóór en tegen verschillende theorieërPÖVer de vraag, welke godheid een wonderbaarlijk nóodweer> teweeg heért gebrachjol^ een dergelijk geslacht ;heeft ojftdanks alle oermenschelijk gemeenschapsbezit een schilderachtiger psyche dan een later, dat slechts bijgeloof in geautoriséerde en meer getemperde vormen kan aanwijzen. Hettdpurde niet heel lang, of de Christel nen („vindingrijk als altijd!" zegt een bericht uit dlenntf toen het er werkeli^t^ièël leelijk uitzag — behalve missihiehï de goddelooze Dardartfsche roovetsbldateri, die bij voorkeur op hun eigen behaarde ledematen vertrouwden; maar de Egyptefiareri hadden het voordeel, den voorspTfirfbg te hebben en zij-maakten daarvarï'gelsfaik/ ^^f-dtfi^jgfehals dë^goeverneur Turcius Amachitis, aan booze noch aan goede demonen geloofden hadden het in zooverre het gemakkelijkst, dat -"Citeer zich? met ise»' goedmoedig schouderophalen af konden maken: „De pottenbakker is jaloersch op den pottenbakker — de smid op den smidl" Maar als juist Turcius Amachius niet méér moeite had met dit overal om hem heen golvende meeningsversehU; daöKbraisi d*t alleen, omdat hijilöfis te meen last haAmBfelkitedndew atenret het onderzoek bttzake ótnjfaad van'i©e Vogel u £)ml4pbeldering van deze treurde zaak en de daarn*^! verborgen opwinding leidde voor eéttjtijdüde9iandaqh4.^vaniiet regenwonder en nog yo«©s dat de winter aanbrak, had de afstraffing van de Christenen plaats: iZg)o! wisselde de eaie -OpWindinjj de andere ;af>rien Biqesa's courant ontbrak het nog steeds niet aan stofbnospd Maar jde; Sa»dalenmakersstraat verwekrirl^Blbdezen zomen^eari BÓepI'die de eerste jaren niet te remtgen>!e|jBiop te persenfwtfï Qeijkjhat herostratische aandeel dat het doktershldltóinnhe* eersl» ddama had van bijna overweldigende monumentaliteit was. . tolg^gnss Lfid rbajid [èétAAlM Zooals <»A?ebwaohteri was de Romeinsche burgeinvan haat tegen de pbli^^abgdd tifarwege haar madHtdoosheid i in zake den dood van „DfekVogBl". Een .toevallig gesprek, tusschen den kioskeigenaar Fabisèyuden vogelhandelaar Verb^undus en een man die Egyptisch.bwi invoerde en er haffldël'«rodteeidiS>indiÉ opzfchttypisch. >g sb n tabtc#d?«Tft ajattotadifljis afcaaio „Ik woufdataéV groote jupiftar an Amachius'.ikeei galmdaift wenschte.FablasiSTOfverachting voor denlniet bijzonden gehebden goeverneur. i.w 'JCöïtfd* ,1 flfltiwou dat de wijh in zijn kelder in azijft! veranderde en het koren ireirjjn schuur ïevend weifddtf k^bi&fvejecandras' bijdrage. Maar dd.ibierman won het van hen berdea^in giftigheid: „Bij alle gradfi»; ibeste vrienden!" zei hij. ;;rcNj< Voordat het bierparlement tot andere punten overging die zijn aandachabopeisehterifttrok Fabitts-den gem^eenschappeUjked^ina druk samen in de oude waarneming;.'dat „een slechte hond nooit den wolf ziet!" Maar op een goeden dag werd de stat! verrast door de mededeelingy dat de politie een kusseitstötleener van het Circus aangehouden had, die er van verdacht! werd de misdaad te hebben gepleegd, en twee dagen later.'was de Sandakmmakersstraatnawlverlanid> bij het berichtpJdat Johs slaaf^ debkalnj|e«.*n eehigszms angstvallige oom1 Bhil/iarfch had aangegeven brj hétwhae-fdburean van pohtié-jert bekend had schuldig te zijn. Acht dagen later werdfiïijn ontzielde lichaamnvah rde Tarpeïsche rots tiaar beneden gegooid, om onmiddellijk] daarna met dert stroom mee den Tiber af te drijswiiensj Ook deze gebeurtenisiversterfcjjfrhet crediet der Galileërs niet. Over het algemeen hadden ze in deze periode atiet veel geluk. In de schaduw van Philetus' kruis gezien, lieten zich gemakkelijk vele bijzonderheden in zijn wijze van doen gedurende het laatste halve jaar dat hij leefde verklarenJd&8 toenemende angst dien hij aan den dag legde en de bevangenheid die zijn geheele optreden kenmerkte, werden begrijpelijk, ja zelfs natuurlijk, liHrttJtêer men de verplichting in aanmerking nam dieddj tegenover de gemeente voelde waarbij hij zich had aangesloten. Toen de bewoners van het huis ten slotte tot rust waren gekomen, was er geen van hen die zich niet kleine feiten herinnerde welke met luider stem het ongelukkige einde van dit ongelukkige leven haddersrfaoorjspeld, v ; Een onbelangrijk voorval in Trebius' paardenstal werd als teekenend beschouwd. Trebius woonde in het doktershuis en verdiende zijn brood als vrachtrijder van de gemeente. Zijn zaakje was niet groot. Het omvatte Nier paarden, waarvan er twee meer op geraamten leken waarover zoo maar slordigweg een huid was getrokken. In elk geval, de eene was eenjkribbebijter, en, zooals alle kribbebijters, mager; zijn huid plakte vast op zijn ribben; verder'had hij loopende oogen en de spieren van zijn hoofd waren samengetrokken. Ze waren een beetje lam in Jainrkruis, de twee oude paaroépu Een kldrt,-dageÜjksöh teveelaan-zwaren-arbeid veroorzaakt dergelijke dingen, en het wordt soms nog erger, wanneer meiïafipden kouden tijd van^het jaar te spaarzaam is met dek. Het gebeurde daarom weieens, als ze een enkelen keer 's nachts gbiganrjliggen, dat zeilïietv meer overeind konden komen. Dé knecht dEloot dan al wat er aan manvolk in het huis was (Jon inciVii^ bh-'elkaar, en dan werden ze met behulp van een takel opgehescher*;ieoqw*èneer3e maar eerst weer met hun hoeven op het plaveisel stonden, dan zagen ze weer vanuit de hoogte op het bestaan neer. Het was zulk een ochtend, kurtqnaTkjsiïS teragketovÖnpaarden waren juist overeindgekomen en stonden schuin toe te kijken of ze het tuig: goed aan kregen. Bij de deur waren de helpers, zooals dat nu eenmaal de gewoonte van manhènfhijeihog een beetje blijven staan, om de handeling voltooid te zien, voordat zij weer naar hun werk teruggingen. Ofschoon het vroeg in den morgen was, was het heel warm/ten ze stonden zwijgend toe te kijken — grootendeels, omdat -ze geen zmtfadden iets te zeggen J^oen legde fbAst&^tPbmA op Jons schouder en zei: .tfrifuwuieen touw/ altijd trekrièmen ..., als iiferfiPk a4lsi*fl*«Bg tó^Het klonk eenigszimidèWwd, maaeflkch ontbrifcer niets aan dezen zin, behalve dat hij, zooals een zeker soort huizen, bestemd was om in een rij te staan; maar nu schoot hij met zijn ftrbet oog löopende gevete'midden op dit terrein van zwijgzaamheid omhoog. Daarom wist men niet precies wat menner la^had, Een tJ5adf\^volende zinnen ivferhoogden nog dien indruk van toevdtigheid door ook ieder afzonderlijk omhoog te SfclAëreh en ePtireurtg uit te zi«biaHtd begreep men uitstekend dat hij één waarschuwend woord had willen laten hooien tegen de sleehtb fgewfionte, ortf«ree touwtat flipgrijpen en die onder èfftéen^büiKyan de paarden te spanfltapa&ir geen trekrièmen te£Virieieb'waiefl* En de paarden hadden baat vamfcte sbaü» schuwing. iTotdat ze beidé met den wagen in een kuil in het veertiende stadskwartier stortteitlén doodviekn. Naderhand wist men ook heel'daide^k dat hijsifli het laatst vanraijn lewn door deteCÖves- VörVo'kid was en dat hij een gewelddadige arrestatie nad'Vööfkbmen door aichzelf aan te gevenuMen herinnerde Üefc dat er ongewöiiemensdlBjfc*~ voornamelijk iVrouwenVt*'in den la&t&eflfwdiiet huis betreden Itedden, ZÓ*jlverfoondeiaich er een>iidié AfrbdiSiar heette «%t4ietzelfdeü stempel op zich droeg. Beiden trachttenxiè gekheid: mdtlPhiletus te maken, fonder voorwendsel <^a»4ÖÖrstdruppels en een stang oogzalf bij- hem te willen koopen. Philetus\a»n»jjerhals met de witte brandmerken rektefijtteh \MsChröéfde • Zich irntikaar op een wijze die aan kenners Verried- dat hij ongerust! w«. 4Ét^4rwamMirier dog meer menschen o»:bézoek — onder anderen kwam er ook een jongen dm JOïibuit te hoOBBn'over den slaaf, en eindelijk had men de éér; den speurder Istadditts t®&é»a«erschijnen. Ook hij kocht dtüppds — tegen koÖefc en praatte honderduit;^^^et ieder ïWiniiibi nabijheid kwam.'.Ten d^tnlcwam ér een wagenmenner van het Circus, eén'met krornmeibeenen, die aan Jon vroeg ^il^niétadacht aÜt^hiletnsihem in alleistikelaan een vervloekingstafeltje; met chr^B|te wflwatwIbesprenkelcVaéu kun«kfajhelpen; Jon bracht darvraag aan dékriaii ^er^ntaar deze ié* flêéh^Zijn hals schroefde afchlnaarixmilaag tot baria geheel in zijn lichaam, en daarna beefde hijmevig, en ook zweette hij sterk, ©tli dag daarop ging hij overal rond, om de menschen de hanskte drukken op een wijze die^jnfjetimeer zinloos leek, De straat der Sandalenmakers 26 tpaii men maar begreep wat hij er mee bedoeld had^Deze banddrukken/ dankbetuigingen eïrreejrm&ningerjljyraren zijn armzalige testament, en zij bleven in de herinnering bewaard, nadat de boosheidlihekoeld was. Toen gaf Philetus aijrt.!blet was daarpm heel jammer voor de latere' beoordeeling van zijn beweeggronden, dat Istacidius met rééht/Uottl beweren dat meniteen reeds zoo ver metifliet ondeüzoek gevorderd, wasy dat er alleen nog maar zuiver formeele dingeniiteitd^n waren,, voordaii/mfen de hand op de schouders van. d&ferfclaaf kon leggen en hem 'kon aanr houden. rtes ni rtagfiw \.t>h nm aböd -ss icbto Maar zijn schuld was duidelijk ^nojegiaQlji^jjn. eigeijaanwijr zing vond men het vervloekingstafeltje in een "graf aan den Flaminischen Wè&vfrfct J^lf^l^d. ingeleverd bij het gerecht* Het was van lood en in: het rmidden er van'; was een spijker geslagen. Bovenaan stond de naam van den ongelukkigen wagenmenner: „Restutus, genaamd Gidas, zoon yan Fulgertnaél. Iets lager stond: „Doen vallen". In den linkerhoek was een iibiiar-geteekend en in den rechterhoek stond hetljJarbOHb ^ezüS".' Zoo zag'rriCrbvferidoeki^ uit waarmee Res¬ tutus aan de goden van de onderwereld was overgeleverd. . >pW>atmöt»/ heb je dit tafeltje vervaardigd?" vroeg Amachius dan Philetus. Atatrihm r «kri agnfil 'eutèlidIv'iltsfe „Kort nadat ik derjiduistelijke tnyiteriën begon te bezoekeifci antwoordde de sla&r ;,Gregoriiis gaf mij geld, en iki heb het tafeltje met wijwater besprenkeld." ,abfto '« Amachius trokilzijn wenkbrauwien op: „Gregorius.— de roede seratè-bérijder! Zoo! — zoo! Zoo, en hij hfeeft nog wel bij de hoofderni^ml^jkindecea.gezworen dat hij geen deel heeft gehad aan de vervloeking."' au>h n&T' jm«w>l bwrljidÊn njw ni aib Gregosids rwerd voorgebracht, doch ontkendftiJHij■was van oudsher goede vrienden geweest^met denrttt god verheven Lu«kid Verus en zou er dus nooit aan hebbeniunnen denken', iets tegen idimsr-jbevèkngsdièr rte ondernemen. Greginiróqfcertejde vloeiendTÉtei zonder in dessede te worden gevalten» i,>Ik bert bjjr voorbeeld met nog elf anderen op een feest geweest dat de keizer gaf bamden oorlog met de . Partben.: Iedere gast kreeg den moolen jongen en den voorsnijder die hem onder den maal- tijd bediend had ten geschenldtfeWwerder nog de schotels'wfflnil op hef'-fWnvoor^hem was opgediiitópoYeléèbaWérd er naar ieders hui«'ttog eeivWuk van hetzelfde wild enitamnw-gevogelte gezonden dat er op tafel was gekomen. Telken^als er gedronken werd, werden er nieuwe bekerastan porselein en glas gegeven —r ook gouden ensÜveren bokalen, met-edelsteenen bezet. De kransen7 Waarmee de gasten versierd werden waren gemaakt van bloemen uit een ander jaargetijde en ze waren ïhefj gouden linten doörvjochtèb>. De zalfkruiken die rondgedeeld werden hadden den gewöbefl'i«örm, maande waren van goud. Bij het afscheid? 's morgens kreeg ieder een rt|tedg ten geschenke met een koetsier en muildieren, waarvan het tuig met zilver was beslagen. Dat gastmaal kostte zes miffloeh èestertièri^aoi', Amachius had rustig naar ditversiag zitten luisteren^Hij zweeg nog, nadat Gregorius' verhaal ten einde was. Ten slotte zei hij: „Wat een kinderachtigheid !" „Wat zeg je?" vroeg de berijder. Amachius zei met krachtiger stem: ,r>ikh£eg, wat heeft dat met déawïaak te maken?" ï^oenHGregoriusJhieiop' niets wist'te antwoorden, trad Istacidius op een wenk van Amachius naar voren en legde een document voor hem neet? bïeti was een schrijven 'VfairmriGregorius een zekeren wagenmenitov;Euthymi»s den raad gafj zich tot PhiletMSPte^wenderiJebm een bijzonder krachtig tafeltjete verkrijgen, flfiaidaeeft hij dat gekregen#tearoeg Amachius aan Philetus. Deze bevestig4eidë waag metaeer* knik. „Geef hgm de noodige zweepslagen!" beval Amachius, terwijl hij met Zijn hoofd een beweging in de richting van Gregorius maakte. De berijder opende zijn mond om iet$!te zeggen;maar er kwam geen geluid voor den dag. „Maar geef hem dubbel, omda4)hij zoo slecht de nagedachtenis van zijn keizer hooghoudt!?' voegde de goeverneur er flegmatisch aan toe. ^ibjblsmag tatwoos i^tbj jidbj Philetus' arrestatie had plaats in den namiddag van den eersten éttgvVan de maand die. naar den tot god verheven Augustus genoertidiis: De winkets •waren gesloten en zooals gewoonlijk op dezen dag waren ook nu de strateri veranderd mufealzalen waarin de bewoners den dag vierden Jntw zang en dans. De huizen wareriyrersierd mei bloemen en groen, en lantarens1 van stralende kleuren hingen gereed ordsbij het naderen van den ntehttaaTigestoken te wórden. De feestelijkefstemming' doofde volkomen tuit bij de mededee- ling, dat de misdaad opgehelderd was. De bloemen>i«i{Jamjen zaajemerbpkitselingóiaw! zinloos uit en er warenvmenschert die dadelijk de guirlanden afhan>e»fI Aan dansen, dacht niemand meer. ABèn-wa*en;vervuld van dit.«enejjdit vernederende, dat de schanddaad haar oorsprong had in- hun straat, teewjloï* toch de keus had gehadvStussehenTduizenden'JÖraten. -^nWi Toen gleden de eersten door de poort/den hof van het doktershuis binnen. Onmiddellijk daarop marcheerde een troep politiet mannen naarbinnen en bezeüK alle ingangen-wan het .huis. Voortdurend, kwamen er meer, menschen, aangetrakkeji" door de mystiek die er altijd uitgaat van de plaats iwear'efert misdaad ge* pleegd is. Derbjhnenplaats zoog ze onweerstaanbaar naar zich toe, ze zoog zich vol, ja bijna meer dan vol. Og>.«traat totiasr weg aan 'weerskanten stondlatede menschen opeengepakt, in vage verwachting, dat er iets zou gebeuren. De politie hield zich passief. Slechts enkele leden van Papirjus' corps wettóen in alle stilte, ze zetten met krijtetfen teekfemop den rug van de ergste sailreeuwleelijken —men: kon riooM weten. Maar'tusschen de mannen onderling woedde de strijd lïisschen rood en gróen. Voor laatstgenoemde partij «Mfcr Restutus eertsWapsreefi soort'held geworden, dieèthrten weeflMzijn eer traclrtte teher? stellen. Waslhet' bijvoorbeeld Restutus. niet geweest;.^ die> de campagne had gevoerdtegen de rubiettwelke overal in de stallen te hoog watert aangebracht.iMttaijjfeén allen het er over eens, dat : heft die pongelukkige omstandigheid was, die de paarden ingevallen ruggen deed krijgen en maakaïfcdat hun oogen van stof te lijden hadden. Maar van Restutus-stemde de uitspraak: „Een paardHs ^denrgiraf die zijn aoedselilrkride boórnen pleegt te halenf" Geestig gevonden, en raak! - En-had hij er ook niet het eerst op gewezen dat aatettenstaartv nooit voorkomt bij slechte paarden? En!hdddbjrmet hergebruik van run; op de teaining-baafl»akigevoerd£ JBrl 'hadihij iiietf aift muiikorli^tgevonddrt^difWioowel gemaldl{ibJë94^a9>< Op dat papiertje stond: „Maak dat Jon wegkomt!" Nauwdijawdwias dit gebeurd, of em'vgè«chreeuw plantte zich van de binnenplaatsbufcrdnprde menigte voort: /jltów^as dea jongen uit!" riep men. „Is hij niet zelf de stad binnen komen wandekrtm# beavhefaenmeesteë^f vroegende andermm i ,,Sraijtj;hemrih (d^ITalier^ttorfaig het nogatijdrJsfc'fi stelde er een voor.: [ft? >lildn9§oo n: □ jiH .latensvasb nas iiv na >»&adhingfearajd de schare-vahoit een tójkgatrsteamhekijkeni Hij was er aawrtoe als een^ekelvarkèn ^eea)könijnenhof> en tójSvoeldfi^daiS^Wfi» daar beneden? fobk aanstaafdbarfeftewas hij een gevaarlijk .dpawfert Een steen suisde voorbii^ai e*r, rm versVan de legerplaats, Duizendschoon. Hier stond de jongen een oogenbMftte luisteren naar de'riwtige ademhaJngjiwangdeb d«fvenkooprriany! voordat»ihij geluidloos de deur (opendeed en de trap afsloop die voorbij Nigidius Vaccula's woning naar beneden naar de straat Voerde. Als de bazaltridders, zooals dè gemeene man de vagebonden noemde, koers zetten naar de eeuwige stad, dan zeiden ze niet dajlriX&Ètiar Rome gingen; maar datlaeióp weg waren naar den Schervenberg. Dien Tracht-stièp Jón op den Schervenberg. Dabwasreen. ongeveér»dertig meterjfhöoge hoop "stukgeslagen aarden vaten — vooral korenvateriG^ldie zichaanidB^\aW^n de nabijheid van die oVerzeesche kaden verhief. «Foeni Jon daar aankwam, lag et>crew^ièerb groot aantal gasten van alle leeftijden in de voor dat doel gemaakte holteA Jon vond er een die-hem geschikt voorkwam, ze was versierd met spreuken'en pornografische mmiaturpnj Hier bleef hijj een oogenblikraltten eh hij nam om beiirten een hap van een brood en van een stuk boerenkaas; Toen hij zijn maal naar binnen gewerkt had, rolde hij zich tot een bal samen^ctrok zijn blouse lover zijn hoofd, stakizijn handen onder-zijn okselden sliep initdoBmA ;tö4»s> l*Stt tyitüc&irfél ronawbwV rww süiloq sb rtaot brrovG fisb rtt§»T''.grfi>l*sW w&Mk lo bne»gisib:.5ib nsqaoig svanhH ri ;.h ^tamKrtw ,«w : ■ .nsjls^ ?iijdwt'Job ïjd lÈUt bnn HOOFDSTUK XIX Brief van Jon aan Sergius Felix: ia\y! naleile^nqos* f^ai^ai ffarê» Jaqm^wiqul nab' n^Tfc:W* ?«> ineJBlq nasneftd Ion dan Sergius Felix. Wees gegroet. Zooals je zeker wel weet moet mijn oude slaaf, oom Phil, dien ik altijd gehad heb, sinds ik met jou en de legioenen in de stad ben gekomen, morgen iop.de- Taifpej^che rots terechtgesteld worden, MSjr|ttihart'krin»t).'ineen van verdrjel^aOBjtdat ik niet bij hem kan;zijn om afscheid van hem te nemen en aarde op hem te werpen, als hij dood is,• maar alle menschen zeggenoat het, .sinds Marcus ^ujddus keizer is,, niet geoorloofd is terechtstellingen bij te wonen. Nu zou ik jou graag willen vragen mij de toestemming tot het bijwonen van de terechtstelling te verschaffen, dat kan dan de beloonin&riiijni|fqoB3zal ik je meedeelen dat ik er gevolg aanuher gegeverrfbzoodati je je> maar behoeft te wendebstot den gevangenisbewaarder Majdmmda>de Centnde GeVangerdag^n hem -zaï je een pasjfoijgen.m^jetaerk>f geeft de tereehtfelelting hij te wonernoOntvang van mij de verzekering, dat mijnrrserdriet tot je beschikking zouéijn/iak het dat van jffliiateiirainderen kon." Brief van Jon aan Julia: „Jon aan Julia, dochter van Elina, de vrouw van den lakenhandelaar Nigidius Vaccula. Als je mee wil gaan om afscheid te nemen van oom Phil, als hij (terechtgesteld wordt, zal ik op je wachten aan den voet van de Honderd Treden morgen bij zonsondergang. Ik keer naar de Sandalenmakersstraat terug, als Fabius en Verecundus mij doen weten dat nat ér weer rustig is, en misschien breng ik dan een dwerg mee die aan de eene zij van zijn hoofd rood en aan de andere wit haar hea|tó" g0 De eerste zonnestralen werden opgevangen door de verguldbronzen platen op het dak van den Jupiter-tempel, toen de twee kinderen, hand in hand, de bovensteivan de „Honderd Treden" bereikten — de trap die uit het dal aan de Zuidoostzijde van het Capitool omhoogvoerde. Ze vonden spoedig de strafplaats op de Tarpeïsche rots, maar daar er nog geen soldaten te zien waren, wandelden i^jiangzaarrcwetesemdje de straat in tusschen de heilige gebouwen en de talrijke beelden van goden en beroemde manriaiL, De nacht was zeer warm geweest, en reeds nu, zoo vroeg op den dag, was het: zelfs al onaangenaam,, ^^th^liöelloos voqafKte/ bewegenpywabt op dezen dag zonden barmhartige goden uit Afrika den brandenden sirocco, om Philetus1 lijden te verkorten. ,f»rl ^beJbscorte kwam langs de Gemonia-trap van de gevangenis aan den voetgaan den berg naarïJbqsan. Aan de spitaVvan den stoet liepen de man met den rijebündeb.op denjnbjèn de schrijver met het protocol onder.züjifc arm. Achter hen aan kwamen de over*-» dftdvaero^hnesoldaten, vönfts. Philetus en ten slotte de rest van de afdeehngirii[ifl' ro Als men afziet van een lendendoek, was dei slaaf naakt. Zijn hoofd stak omhoog uit een halsblok, dat bij nader inzien een balk bleek te zijn. Aan de uiteindfcmdaarvan «jaren de polsen van den slaaf gespijkerd, met zware draadnagels. Door twee oogen die in een balk waren geschroefd waren twee touwen getrokken, welke zich vlak achter zijn nek tot één touw vereenigden,iwairbanifliet andere'eind door een vain de soldaten die er wachter liepen vast werd gehouden. Zijn(raaig was doorploegd van geeselslagen, op zijn borst zag men brandmerken met het teeken van den staat er in en zijn hoofdhaar was half afgeschoren. fiögirig een herkennende en smartelijke trekking over PhilBt^us, gezicht, toen de < stoet voorbij de tweer lbfflderen kwam. Jon had iets willen zeggen, maar zijn tong weigerde dienst en Julia klampte zidk afanrachteren;aan hem vast. In een ommeiriérfes^Mi de escorte, voorbij. De kinderen liepen er achteraan, totdat ze stil bleef staan bij een van de hooge palen die kruisen genoemd werden. Zonder dralen las de schrijver de aanklacht voor „tegen den slaaf Philetus, namelijk déze, dat hij door toovettarij den dood bewerkstelligd had van het Eaard dat den naam „De Vogel" droeg en dat totn^n dood eizer Lucius: Vdrüsdtoebehoord ihaib'.hDfelstraf die op deze misdaad stond was de dood en de voltrekking van fjfetri vonnis droeg hij op aan den commartdarit^n de wacht, evenals hij formeel den politiedokter opdroeg het doodsattest af te geven. Intusschen had een van de soldaten het touw door het oog getrokken dat hoog boven in den paal zat. Nu heesch men den slaaf op en bond het touêttrafertoéen;pirfcdüefiaichj beneden aan den achl«tlcantéd3evomd;i anderen honden een:' touw om de beide voeten van het slachtoffer en om den paal. Een zacht gejammer liet de slaaf hooren, maar slechts even. Na zich er van verzekerd te hebben, dat de voorbereidingen voor de terechtstelling in orde waren, verwijderden de twee ambtenaren zich in de richting van de tempels. .! Daar hing Philetus. Hij zag wat bleek, maar hij placht bleek te zien, en het is moeilijk te zeggen of er in dat opzicht verandering met hem had plaats gehad. Hij hing daar in eenzame hoogte en trachtte zijn hoofd van iets van het gewicht van zijn lichaam te ontlasten. De hoofdpaal bood geen mogelijkheid daartoe. Die vktttyjföraist&^rnoor hen idie*Hem voorgegaan waren aan het kruis rigJadgeschaafd was. En rrieólrmogelijkheid bood hem ook de dfarerjbJkdniet. Philetuö'-axmen waren in hun volle lengte uitgestrektproDodat de balk strak op zijn schouderbladen lag. Toen liet hij zijn hoofd naar voren valfen, steunende op zijn kin, en zoo hing hij eenigen tijd. De twee kinderen zaten samen onder JtiBa's parasol opiïéém steen, opEeenigen jafctand,.en.staarden onafgebroken naar den stervenden slaaf. NmeroaaaVkeek hif naar hen, eens glimlachte bij ben toe.' Hen andermaMvadidhij tot Jon datbhij een brave jongen moest zijn en de apen niet moest plagen. Jon beloofde dat zonder eediij' te denken; als Phiferus hem gevraagd had of hij de Capttblijische ampbera met sa4peter^rrrJfer|lde gaan vullen en haar in één teug leeg wildm drinken, zou hij dat ook beloofd hebben. Met steeds kortere tusselrtnpoozen werd het lichaam van den slaaf van kramptrekkingen doortrild, en intusschen rees de zon steeds hooger aan denoheiriéln In het scherpe zonliehfc-zag men pas hoe ballonvormig Philetus'' bink' was. Zoo hing hij daar als een vreeselijke caricatuur van iets wat eens een slaaf gewSiWwas diéi^jn mohd'durfde roeren? Ben'van de soldatefl-'keeK Op^^aft' fret dobbelspel, keek naar Phdétus' steeds meer opzwellenden buik, Zrjn trillende beenen, z#jn (lange, stokkige armen! énliibjn gezicht dat gliwfechte en tegelijk: vertrokken «fcasRvan pijn. Dé soldaat maakte een beweging met zijn hoofd in de ricnting van ;het kruis éPtiziong uit volle ketflï "nW'grtf^ïISiHW^b tfë1 Botjb %Bvö |}flösw''8fcdnft^ «Ir^MeitfteBo minden. snij zoo zeer .nav9§ 3J \b iasWGaboo. — 'k was soldaat in Amorslhéir.. ." QlfMftlri •vvèW»Jè#ftSeblo^ SB tmWÏ^foWz ufil Slechts een enkele beloonde deze geestigheid met een glimlach. Een ander riep omhoog naar het kruis, dat hij zich moest haasten met sterven, zoodat zei naar huis kónden gaan. En Philetus haastte 'zieWiawVeél hij» vermocht, terwMidde zon hooger en hooger aan den hemel rees en vliegen en horzels zich in dichte koeken op zijn lichaam zettemaEènb, toen hij bijna bedekt was met insecten, nam Julia een van de geesels van dé soldaten en liet dien op zijn mishandelde lichaam neervallen. Zij sloeg met alle kracht, zoodat de dieren in een gonzenden zwerm opvlogen — en Phiktfos keek haar dankbaar aari Uur rijdiêxaich aan uur en ofschoon de kinderen ónder jfüferèö parasol zaten, scheen de hitte hun nu ondraaglijk. Philetus' hoofd was opzij gezakt, zijn mond stond wijd open. Zijn Ichaam, dat in den aanvakigqWfreh fijn was geweest, was nu een door zonnebrand en vliegen steken roodgekookte massa. Het procesiirakrok zich; sneller dan gewooiidj^ in de vreeselijke warmte. Een onweerstaanbare matheid maakte zich van de kinderen meester, en het wtiscbijhajakceen droom;'toen Philetus wederom de stilte verbrak. „Moederde !f?r'stamelde hij mefclxÉjn' gezwollen mond. Zij vldgen beiden overeind en gingen i naar hefckaruis. uxsqi]&sni&'ilferfolWtnW rlMi „Dorst!" fluisterde de stervende, ren verheugd, omdat ze iets konden doen, probeerden ze hem drinken te verschaffen. „Leen me jé drinkspons," zei Julia op bevelenden toon tot een van dé soldaten. nb^rBro^'reai^'lèm^^ ^Vffior hem daarbovBttétffahróeg de soldaat, en toen zij dat bek véstigde, voégdediif:teétaafctonm,,Van mij krijg fd hem niet! '$è kan nooit'weten wat hem mankeert!" 'ij Maar een ander was bereidwilliger. „Neem de mijne maar!" zei hij. „Hij heeft toch zeker de hondsdolheid niet. Maar azijn heb ik net genoeg voor mezelf;-'ën dat nagomaar nauweJ^Msvfttri Van veteémlfende kanten kregenrr£ttiitoch zooveel azijn bij elkaar, dat het genoeg was om de spons te vullen, euiraj.lEKe Horaiaw'.Mersregélsigezongen had, gaf hem wat bitterstof, waarmee azijnt&ieer Idforsfiesschend werd gemaakt* Op eeirilans hield Jon de spons omhoog tiaar den. mond vaaiden stervende^-.mafcr deze was nie4jrneörj in-staat het vocht; naar behooren op te slurpen. Hij mummelde met zijn kaken als een jong kalfje dat de vingers van den stalknecht af sabbelt, en het vocht liep neer over .zijn bórsty Het was deerniswaardig) om te zienj en nog deerniswaardiger was het, toen hij zijn dankbaarheid, wilde te kennen geven. ;,b isbnos ,n9bsua ib£>Ü9 Jam nspnuoairfoaab De kinderen gingen weer op hun plaats onder de parasol zitten. Ze moeten in' slaap; ge,vallert> ^hn>/ wants3Wia werd met>iJw*af hoofd op Jons schouder wakker, toen een van de soldaten riep: ,(f>foikwnen we hem er weïi afhalen!" In een ommezierfe^fcs de geheele af deeling op de been. Aan het kruis hing een roodzwarte gedaante met een buiktdifi op hefrlpunt was te barsten. Het hoofd lag met;dfe eene wang .stijltegen deifc dtorarsarm aangedrukt! ert de wijdn9p$ngesperde mond was yoj yiiegen. In een oogenblik: was gedaan wa»t er nog. te doen was. De politiedokter stak, om vast te stellen dat de dood ingetreden was, een speer iorjd* Zij van heö;Jijfos«iarna de soldaten de beenderen van de bovenarmen en de dijen braken/Jflt touw: 4at om de enkels zg4,, verwjjderden-4» den doode naar beneden lieten glijdenaoe» ^uialiAH risys\3ibmiutón,aloö rteiriaaaifa sk. hsbsb Voordat het lijk weggebracht werd, gaf de commandant van de wacht Jon een spade. Onder trjnep wierp de jongen een schepvol aarde op zijn dooden Vriend, sloot hem de oogenen riep gndfsfyluid weejtlagen zijn naam. Onmiddellijk dsfarfti sloeg;een soldaat den beujbaakin de borst van het bïk/,*roJk het. naar den randyaft.de rots en wierp het naar beneden. Van te voren was een soldaat de Gemonia-trap afgesneld. Die sloeg nu zijn haak in het lijk, sleepte het over het plein naar den Tiber en daar de trapperiJl, om het iaictei rivier; tedoen verdwijnen. Op de vaartuigeftötól door ossen hejt kanaal door gsteokken werden naar Rome had men juist opgehouden te werken, óm te ontbijten. Daar zaten de praamvoerders, schippers, wegers en meters, zakkendragers en tolgaarders. Een van hen zag het lijk dat langzaam kwam aandrijven. „Dat zal de kerel zijn die^ JDe Vogel" behekst heeft!" zei hij. En als op commando werden vele tientallen handen met uitgespreide vingers over den waterspiegel uitgestrekt, den vloek over henj uitsprekende. De kinderen gingen met de armen om elkaar heengeslagen de „Honderd Treden" af. Het wafi^ongeveer bet^zfcsde uur ;> snier het kon gerust zes'weken of zes jaren geleden: zijn, sinds zij elkaar aan deffQoet van de trap ontmoet hadden. Ze kwamen als vanbfijn lange ^fiiBr— vermoeid, TfiBil, hongerig en beneveld van" zots. Lang liepen aijifzwijgend naast,} edkander, op elkaar steunende: — naar de Rivier gingen zij, om een laatsten blik op den slaaf >te werpen. Jonsj^hersehen^loUfelden zich ai «Sioobisd iirl ia? tot een minnaar, feïréikÈadir\. „JVi'et fopr^et^efcdkera. «k» ~r °^ ^ ktfdf e^w póyti&igentr " ..rï. . j ï:'■ 73- JSJjJ (Liedje uit een. Romein:- .'; sche révue, zomer 927 na lOOV.qo 4 „Zot!" stelde Marcellus voor.JgRaanjj &Seri;beetje kinderachtig — zbm ik willen zeggen. Het is niet heel mannelijk — vind ije neel? Natuurlijk als je?van geen doel wist/dan was het in'orde. Maar je erkentefe je hebt een groöte gave om iets juist in te zien. En toeb-^!" $t bedoelt dat het mij aan moed en ernst ontbreektl" v »1k bedoel dat je mond tegen je hart in spreekt. We hebben het daar vroeger al eens over gehad; Je hebt te veel zelf-ironie, en zelf-ironie is een gevolg van lafheid. Er is «V7 elk geval geen moed voor noodig om jezelf op een overdreven en blageerende manierl fouten toe te schrijven. Maar er is moed voor noodig om je met je heele persoonlijkheid achter datgene te- stellen wat je als juist hebt erkend." Marcellus bevond zich in een periode van groote innerlijke onzekerheid, en Caecilia's eisch om een vast standpunt te kiezen werd duidelijker dan ooit te voren door haar geformuleerd. „Kies!" zei zij. Het was een voortdurende herhaling, maar Marcellus bleef als aan den rand van het water staan en had geen lust er in te springen. „Laat ik dan kiezen — voorgoed!" zei hij tot zichzelf. „Eens moet het tochj^ . Als men ten .minste zelf kan kiezen . . . Als er^nft^yoór je gekozen wordt... Als het niet is als twee honden, t^èe-^v%e«e'honden, die binnendttbvan ndbn*dag opmaakte, stond hem djodelijkrwaor oogen, dat geen mensch er aan ontkomt, tót-één.van dezeotweer.groepen te behoofent die métrolié ehj\Jfc.Jzb«der olie in hanglamp. Dat somraigeiéiéft,schen licht imeebrengen, waar ze ook komen, ent dat. anderen er geep hebben. Wanneer lüjsrlïf! zichzelf naging.- wie-jfeetr licht hadden, dan waren dat wederom Socrates en Jezus en de honden en de«irrverkorene»van.de Christenen. Het waren Epictetus en Orbilius en Caecilia en Rab Chanina. Olie en gelofaf — dat was hetzeóföltePfJn ofschoon zijfifiaiwp'zoo leeg was als ooitjUrSd tef töch he£}gevoel, alsOprl^rflèn- hemel een duivenvoetstap riSder1 was gekomen!. is* n: Maar irï het nuchtere liéhi van den middag schenertldeae gei dachten geen grooter spoor te hebben, achtergelaten dan dat van een eend caePover een grasveld gewag£efcliisi )! Het wa*§dgeen overdrijving geweeStb^toen Amachius eensnrtat ïhïplriua>,4;ei dat de duivel alle volwassenen halen mocht. Het was verre van overdrijving, want met het^Wèlbehagen van een fe8tëfiernaeèt^'TOj den eersten "'tweern van onrust — werkelijke onrtïst.Ze'was tot *héa¥>gekomen in derf^ehn van rapporten, sehriftélHkè én mondelinge", éh walteerst één vermoeden#«ilii gèVfeè^tyiwérd weldr*5^é*he4dl'JËen gedeelte van de elementen die de openbare vermakelijkheden Jfcfltetew, die vonden dat de gratisiultdeeiingen te zelden voorkwamertialtfdieihBVerigens den dag tot hun beschikking hadden, begon opstitnd^Jite wordsMHJj^et ze met vredeGrtotdktfhet op zekériri dag totsetjd stige opsfdöt}eaikwam bijïbndere, weluitgedachterfcaur tiityorfd- Dat warén de opruiers; dié haat tegen detweJgestelden predlktenj ^n*^jd9«wifadidat menschen'raet abnormaal>'Vlotte tong. In het bijzonder onderscheidde zich eert man die bekend stond' onder d&nfj&aaaliaaa^e pennen. Diens recept luidde gewoorifcjk als volgt: „Kijk eens naar jullie vrouwen en jullie kinderen» :*— die «mbfeek/ en uitgehongerd uitzien, omdat het hun aan ahhitmoodige^tibreekt: fin>Tk1jkbflens naar de weekdiere» van de hooger© ldMssen. Die zien niet graawibn hebben geen holle wangenTvamkou en honger! Die loopen niefclrond met db laatste vergane resten van een zieke long! O neéjftó' in het vdoijjaatf'i^teebfflé naar de Sabijnsche of Albaansehe bergfeni en in den hrteftrrneïfaV^JWaridelen Sabotlder de platanen aan defljiBti van Napels. Kunnen jullie je zieke kinderen naar de bergen in de koelte sMDèÊÜ'jmu rik weieens willefltvragen/'tsd 9j Dat konden ze niet; maar ze konden morren. „Dat is uitstekend!" zei Amachius. „Verschaf me een lijst over de negenentwintig ergsteri tm na mijn vriend Petrus! Dan zal ik zien 'Wdjt ik voor hen doen Kan nu in de warmte." .Hijtsssj hst soselside bezitter van een landgoed tot zijn jagef zou zegJÜUr»Ach — zeg I Mannen van Quitte type zijn het, die de MjzondJbeidsdieiast nog noodig heeft. fi^)fcul)fenjijG$ie vast werk krijgen "naasdsdtaw laH teinlnaw ^nhrjhbtavo.nsv srrav esw Het was geennfaraf. Ze kregen/er (niet met de zWeép van langs. Er werd hun niets aangedaan. Ze werden alleen in ^het pestcorps ondergebracht tm bij de nachtpatrouille. Natuurlijk geloofde hij niet dat )dfe«rmen het door deze wijze van doen-jJWiïT den afwennen, de afgunst aahitói koude borsten te koesteren, maar andenfc vfettongigeriiccou het tot nadenken stemmen. En vraagt men of het tfc^ereensteniming met de wet was, dan kan hefe antwoord ralfeè» zijn, dat het dat volstrekt i»et was. Maar da staaft i«rt zaken was op het punt zich tot oorlogstoestand te 0ritwikkelen en de wetten waren* «t de warmte eenigszins dommelig. -rrod. s^RséfobfaaÉaécos naatorol■ -laas:ml-abhsrbfe nnbiafcuorl tèfWónderiii|g-naar de nieuwverwofieanijczuinigheidsbevlieging van zijnivronW^ jisku baasn Degene die er de oorzaak van was/ dat twee verwende, vrouwen kennis maaktenrinet'iÉe genoeglijke hel, die Rome midden in den zomer was, liepvJanWodjbt afles niets vermoedende, rusteloos^rabdsan tochtte, bij gebrefeéart andemat inhoud, zijn leven temtllfenmebweiksWnlaWtz^;er op geworpen, de boeiiÉbtvoerfklèine kooplieden bijn te houden i«n.hij; zkt aorns dag dtfiteachttaovjeraijn papieren gebogeebAjarPaphiös hem vroeg waaronii hij vmet trachtte een vaste betrekking te krijgen, ant- woordde hij dat hij de tijden eens wilde aanzien. Overigens toonde'bij het eerste begin van een hearing omaitnooals Euphemus het uitdrukte — „op zijn hart te teren en het gezelschap der menscherote schuwen": duébJ: Om te verhinderen dat hij zich óp den duur aan dit gevaarlijke dieet zou houden,: besloot Papirius zijn best te doen om de bijna kameraadschappelijke verhouding»; die er in Marcelfcié*! vlegeljaren tuósehen hem en zijn zoon had bestaan, weer te herstellen. Ook dezen keer achtte hij* het noodig^zijn zoon op gang te houden, door op verschillende ^zferi Jdjrtjbelangstelling te wekken. Onder andere>hadden ze samen dikwijls een spelletje gedaan waarop Marcellus zeer gesteld was. :Ze noemden het „menschen tafelenden-het werd zóó gespeeld, datze om beurten dewnaaj» doemden van een gemeensehappelijken kennis, waarna elk zijn tafeltje nam en zijn karakteristiek van den bedoelden persoon neerschreef. Ted slotte vergeleken ze dan de resultaten. Het was een zeer opvoedend en dikwijls grappig spel. Op zekeren dag zatediee elk met hun werk in de tirinfcanter — het koelste Vertrek in dezen tijd vim- het jaar. Papirius had het erg warm, of sChoWl'hij zeer»luchtig 'gekleed was, en zijn gezicht leek webebiigszins op een niet glad gestreken portie haringsla, waarop de snijvlakken van twee halve (in de lengte doorgesneden) düiv%he1eren dienst 'deden als oogen. Indien dit gezicfe* inddezen toestand op het doek gebracht en op een burgerlijke schilderijententoonstelling te zien geweest was, zouden alle achtenswaardige beken van crïtiek samengestroomd';ïfijn in een breede en pastorale bedding van afkeuring. Nog heeft de schept pér van het Al iets bij den kunstenaar voor. Marcellus had eemigferï'Jfljd'naar deze studie-in-rood zitwél4d£ ken, toen de oogenzich op'rflJMlflvestSgden en Papirius'zónder oSfcigAdg vroeg: „Zullen we menschen tafelen?" He*f$yfeïliian: stens vijftien jaar geleden dat zij dit spel'hit'laatst hadder^gW daan en «Marcellus antwoordde gliffikchtÉld:f:;>ja; laat ons dat eens döêa. Wien zullen we tafelen?ttfegH:fc Zij tafelden den herbergier Stephanus. StephJ leverde bij hen beiden hetzelfde op. Daarna tafelden zij den boekhandekoï Bw,tit , ,v Plotseling schoot Marcellus iets te binneB'.efjfhij vroeg I „Ken jij de dochter van Max Caecthjyfci van den Appiaweg?" „Cornelia Stella Attica — ja — nou ja — maar toch wel voldoende! Laat ons haar dan maar nemen!" antwoordde Papirimt:-! „Laat ik nu op het perspectief letten!" dacht Marcelktti „Het is ten «njinste uitgeskrtejtyj dat de oude heer iets schrijft dat heelemaaltjerkeerd is»" • - Caecilia vereisshte iets meer djcesian de voorafgaanden,; Marcellus was het eerst klaar, maar het duurde niet lang of ze konden' «ficaars tafeltje te lezen krijgen. „Heel juist!" knikte Marcellus, toen hij dat van zijn vader gelezen had. „Je moet haar goed kermen!" „Ik heb haar eens in een schoenwinkel gezien!" antwoordde ^ïrius, terwijl hij gaapte. „Maar nu ga ik een dutje doen!" Op het labeltje stond met Paptrnis' eigenaardige lettersE?„Zij is als de edele dieren die den wedloop moeten winnen of er bij neervallen. Een dementi der goden van de maar al te gegronde opvatting, dat de adel troosteloos ontaard en bandeloos is. — Een baken, dat er voor dieneri aaoet een elk den weg te wijzen, die niet ïajteer weet waarohjji^ifibbbevindt. — JÏSB vrouwefrjkfe hond.%mcl Papirius stak zijnhoofd om de deur en voegde er aan toe: „Aanbid haar, mijQrfpngen, maar heb de anderen lief!" Was Marcellus een dichter? Apulleii%—- wien de goudeö.-fHïjs voor letterkunde ten deel gevallen was — zei van ja; maar rajgschien was het waar, wat ratfnizei, namelijk dat hij jeï&eft^Hiees die om zijn oordeel vroeg. Waarom zou hij njetiVriendelijk zijn! Euphemus zejj$an neen; maar hij was langzamerhand een bestoven, oude, origineel gekurkte flesch sceptiejatffte gewocdi» — extraad/oog. jbbteJ iiS En wat had Papirius gezegd :/^eef zoo, dat je op een goeden dag aan den rand van een afgaand ontwaakt — eq? Sjairijf dan je gedicht!" ^u^t*ï N&il „Goedkoope raadl'^gdad^ MarceÜus^, ,tejtt hij tijd had gehad iPf|6weer meer tot' zicrizeii: tei'köffl|eB<. .Een echt spitsneMsig en zachtmoedig-welwillend aforisme, tusschen laatste gerecht en dessert uitgebroed. !;$jten ging,^iet: toch zooals; k$t. altijd gaat: toen Apulleius en diens vaderlijke welwillendheid; en de lof, hem door de vrouwen op gezelhgheidsbdjeenkomsten toegezwaaid, en de voorhoofd-fronsende waardeering die hij in de café's ondervond, tot asch verkoold waren, was er nog gloed in het toevallig ontstoken vuur van de beide critici uit zijn eigen, persoonkjke omgeving. Het had lang geduurd, voordat Marcellus moed verzamelde en Caecilia naar haar meenirtg vroeg; lEJiria'aHQncritische bewonderingkende hij. Zij was meeóvertrouwcrjmet zijn gedichten dan hijzelf, en zelfs Hectica, die onmogelijke juffrouw, had groote1 stukken er van uit haar hoofd geleerd, die zij te pas bracht op oogenblikken dat ze een komisch' effectt maakten. Maar het beroep op CaeciliaVhooge rechtbank had hij telkens weer uitgesteld, en een kleinighekMödie niets met de zaajbctt maken had/maakte ten slotte een eirid aan zijnoirrèéathi^ïiierJtóte dat zjjnniet zingen kon. Die ontdekking deed hij op een dag toen zijvfclrbanus naar een of anderen psalmtekstjvroegieir de melodie daarvan wilde aangeven om hem op weg te helpen. Als Zijrischeel en grofgebouwd was geweest, zou men gezegd hebben dat zij piepte. Nu klonk het alleen aardig van onbeholpeftv heid, en 't deed haar juist die ééne trede lager komen, die maakte'dabzijjfeni de oogen van Marcellus opeens bereikbaar scheen. „Wat maakt een man tot dichter?'^antwoordde zij op zijn vraag. „Of een vers tot kunst? Als ik dacht dat je er mee tevreden was, een dichter over bloemen1 of mestkevers te zijn, zou ik geen oogenblik in twijfel zijn over mijn antwoord. O — die handige en kranige kereltjes — kijk^Ze eens-ifijhe doozen in elkaar knutselen, waarvoor ze^ niets hebben om er in te doen — a»oa}s het ware midden in den sprong, bleef steken. Tot zijn dood toe, wektige jaren! na den zomer waarin deze gebeurtenis; plaats hadü: voerde Marcus Aurelius een taaien en nibnner verzwakkenden.strijd om zijn volk omAeihafferoftnt grootersdedelijke reinheid. Daarom, hoe smarteujleiöcünhem en hoetagiscbboja Aziaten datizi|rtïZQon, zoodrastópaawbde regeering. tóitttn, van het eerste oogenblik af al zijn kracht er op zou zetten om af te breken wat zijn vader had opgebouwd! Hoe gelukkig is hét, dat de goden de verdematbekomshafobr hem vertorgenrhiwden, heCbijnaicohafgebroilien voortgezette i&dritaJbestBur, totdat dé^scbaéifebhaar hoogtedtohbéreikteifjnder Heliogabalus, den groqtsten schurk die ooitrftAh de spteivan een volk heeft gestaan, iso^vibb Jasbsb i^j afckStaannbdat ewvFznaa Jiö^ .gapt Op vele andere gebieden kan men hetzelfde ongelukkige yefr loop zieetbHeron- was voortdurend op hatipunt wereldschokkende uitvindingen^ doen. Aan zijn uitvinding vaardfe^jooflftmaabbtesiJontbEaktornaar zoo weinif^datehet ons-unu onbegrijpe3j^k>/ voorkomt, dat hij er niet ajteo tóe. kwam. Maar wanneer men een groóten maatstaf aanlegt, Het hij jatet meer dan speelgoed na. Galenus was er heel dich&^Jajfcn&ejJn aantal functies van het menspbelijk lichaam; teidoorgronden, (Sfy^ch moest hij het opgeven, omdat hij geen begnjfeJjadifrtWi iets zoo — volgens moderne begrippen rw^jfilemèntaWS.'Rfe déö bloedsomloop. En dan MarcelW onvoltooide Heroicum —! Marcellusr voelde het als in een koorts, .d*(b bjfcztkk Y»©rrhet wonderbaarlrjke oogenblik stond waarin hij den samenhang der dingen zou begrijpen. Soms meende Wjiffeowaar het wonderbaarlijke eeroaangrenzende kajaer binnert-^e ^wcen gaan,G»Mar het gelukte hem nooit een deur daarheen te vinden. jfë&ecilia's dikwijls herhaalde bewering, dat hij vorderingen maakte, zou niet bij voorbaat als antwoord kuftneOr wordeni gebruikt op een vraag in die richting. De menschen zien wat zij wenschen te zien. Maar dat hij-«iet.langer afwijzend tegeoo«eB(dfe(«jysteriën der Christenen stond, blijkt hieruit, datnhij op een paar practische gebiedjth bereid was zijn orthodoxe standpunt voor dat van de Galileërs te vermilen.dt)it gold zelfs, ook voor een zoo moeilijke kwestie als die Van de behandeling der lijken — misschien een punt waarop de menschen minder dan op elk ander bereid zijnAin eigen opvatting prijs te geven. Er zijn er, die verbrand willen warden, en er zijn er, die er buitengewoon op gesteld zijn, met hun volledige lichaam in de aarde te komen, en de oude. öejnonax zei datflijer geen kwaasMn-zag, dat honden en kraaien nog een beetje plezier van hem hadden, als hij dood:^M|i;De Christenen begroeven hun dooden; — „evenals men kinderen begraaf dJa#teJVen, voofjjajt ze tanden krijgen! zei de doorsnee-Romein minachtend. Maar zelfs hiertoe was Marcellus bereid, wat wel bewijst hoe ver hij het oude bolwerk al achter zich had gelaten, -dÉodbbo' s> bnsdiaiin Marcellus was voor he^SéötJ^waartoei-hij, dank zij Caecilia, kwam, niet Heel'veel dankbaarder dan aan-boom vermoedelijk is voor het «oedsel dat de aarde hem geeft. Maar evenals de boom-taande, hij zijn dank voor het eten datlJuj kreeg op de eenige behoorlijke wijze: door te groeien. Zijn groei was wel niet als die van een tropischetkwonderbgbjn; maar hij was ook geen .fakjr, die ziOa'vtOt taak stelt, een reusachtigen cederboom voor een scharejjtoerstomd staande toeseJipuwers den hemel in te laten schietenJqZjj was ook geen ongeduldig kind dat *£«l|(Monds erwten zaait en den volgenden morgen naar den tuin snelt om te zien of ze al boven den gronde fitaan. Zij was meer dan dat; — zij was Caecilia, een zaaier die zaaide, alleen al doordafcjzij in de werelfikavas, en die met de zekerheid der liefde geloofde en hoopte. En misschien was/jflj; toch in jpkeren zin een ongeduldig kind. Toen'ZUfeöp een dag met Urbanus vaststelde dat er een week voorbijgegaan was, sinds Marcellufjhet laatst bij hen geweest was, kondigde zijohfear bezoek! op de Alta Semita aan, en zij iög-seheen daar in den loop van den namiddag.. Voor Marcellus kreeg deze dag iets bijzonders, doordat men bijna:niet over de Galileïsche vraagstukken sprak. Gwptje en Caedlbt speelden met de dfobbelsteenen en de oude dame moest verscheidene keeren stechelen om te winnen, wat hefff zeer imponeerde* Daarna brachten ze een bjê»ek ,aan de bakkerij ren gebruikten ze een kleinen maattijd in den kleinen, gezelliger»» taaiden niets 'Gepckf dan v4afe)YpjJ>rdat Caecilia wegging, lcreeg^aroeUus gelegenheid, onder vier oogen met haar te praten, rtsibtav - • asöi N „Neem geen onwiüigen hond mee op jachtflfthad Urbanus dienzelfden dag oVer'Marcellus gezegd. Caecilia>bad hevig geprdtas* teerd tegen den geest dié uit dezen gedachtengang sprak, en nu «gl zij duidelijker'dan ooitr'ctót mV volstrekt geen onwillige hond was. Hij -was zóó ver gekomen als een man wien de krachten, ontzinken, wanneer hij een eind de «wéeafto is gezwommen, en die dart* beseft dat het even ver voor hem is, of hij den weg naar den overkant epf terug aanvaardt. En hij} had velerlei bedenkingen. Een daarvan was de vreemdsoortige Christelijke törminologie&'naji a*OBi nxegxibtio a b „MeestaHdinkt hetthrmijn ooren als een vreemde taal!" zé*h% en zij begreep dat Volkomen.'Zij'zeii „Laat itt «en gelijkenis 'aanvoeren- Eéh soldaat wiens rechterhand afgehakt is, doet de merkwaardige ervaring op, dat'in den eersten tijd, wanneer hij bezig is ijte-ftnkerhand te «oefenen, zijrFSpraakvarrhogen belemmerd is. Hij stamelt en struikelt over zijn woorden en voelt zich over het algemeen heel ongelukkig, totdat hij weer eettigsV zins de heerschappif'öVer zichzelf herworolsü» heeft. Iemand die <£hri«ten wordt- is 'aten eersten1'tijd zulk een arme invalide . . . het is êen erg slecht beeld. i .i^Pmoet èropf maar een zoeken dat Veel beter is... maar[uta «sjah Grootje giiig'er snel tegen in: „Dat is zijn bekende, jeugdige vefSefdheid geweest, maar vandaag ben ik op hèt^pumti geweest te geloóvWï'idWhijsbezig is^iijri; èron^cbenyerstandskiezen te krijgértb*dfe • abTön9fce«afeaiB«^B*| „Lieve hemel!'-'jammerde Euphemwew n rm sr. Grootje gmg onverstoord voor*! >,Maar wat tajj bet bedenkeU^St'kfkt, dat is datfttif een Christial*s".3iï; U tóbfo| „Dan slnttihtfsHëhsbök bij de Christenen aan^roctofcpelde de deuiwachtertóptimistisch. ttenhrwtn: .ra^f^msitêtt „Bert #j' daar wel zëkersvan?" vroeg Grootje scherp. !taod ;,m dergelijke omstandighédehsiijn manneniiotpèllesiin staat! antwoordde Euphemusr^Ikihehiizelf eens bij een dergelijke gelegenheid huitend/aneegeloopen in een Gjnbele-fxcocessie.cblfes .;ja üvijijj^ zuchtte Grootje, • zondèi,«enige» twqfet in haar stem. In zijn eigen kamer was Marcellus bezig een koekje op den tatató . van zijn horkbTobias te leggen, die daarvoor „mooi" a**nia „Pas öp/Tob'Jfbzeï 'hij. „Laat de natuurniet de overfnaljeiekkere hapje krijgt; maar iaii. Tob', oude idiooU)Akjeblieitj rad Toè godide het koekjérinsdeaiucht en ving het op. Toen hij het opgemunimekï^d, ging buitten en bleef yol verwachting tHia*' zijn baas/kijken, ub twn'jgnoin&b r HOOFDSTUK XXI Rome leed vaflUt^'tot tijd aan krknroetHden er was een nieuwe aanval op komstenhJiemanérion predÉ»vzeggen wat er aan de hand was; maar:da-hk«*n daar opkomende ongerustheid groeide aan tot een algemeenvoaprprikkeld gevoel, en opdat er geen enkel soort van onaangenaamheid zou ontbreken, werd ook de test, die er ongeveer'twee j&aRkn&tfp de arbeidsmarkt geheersohtiböd?!verstoc«l.. ^durëndétalldiem tijd was de stad-'verschoond geblevetj^anlarbeidsstoringei^-iak gezien van een staking VWtf de huurrijtuigbeatten^Idttep een oneenigMd óver de stationneering bij de stadspoorten, alle rijtuigen eenvoudig een week lang geert dienst hadden laten doen. Dezèrt>k*er begonaiart den vierentwintigsiatiiAugustusnw op den eerstelt deradrte dagen waarop de onderwerekbepenstaat — en hetrtwaamet de bouwvakken dat er iets niet in ordeiwias» •Acht! arbeidsvakken, die ,vijfhonde^;iaaiiferftibfiiders en acht meestere arawatten en waarin tweehonderd staveé rvrerkzaam waren lieten zonder eenigewaarschuwing een aantal Hfcaanbouw zijnde huizenrSndiefcRivieel^ya^ Voornamelijk waren da&pakhuizen eh gnagazijnen, engteratond werd de bekende eisch aan de regeering gesteld^hejtjWerk onder dwang te later» imtvöereab Maar die ekchswas niet iernstig gemeend. Wat etbmet woonhuizen, welke opbdie wijze gebouwd waren, gebeurde lag nog te versch in de heririnijring: ze Üaten na korten tijd boven de hoofden van de bewoners ingestdlll:; Tegelijk met het op-touw-zetten vamdfcïStaking werd djto^brartsportarbeiders aangezegd dat ze geen boruwmaterialen meer mochtenrlossen, en twee pramen met baksteenen,alla een paar dagen later de rivier op kwamen vanen, kwaraemlnetielkaaftin botsing en zonken op een pteenworp af stands van de P$fcfa»s-brug. Dat was de gewone — men zou.bijna kunnen zeggen de wettelijke erkende w plaats voor het doen zinken van schepen aanrijden vaifc staking. Alle voorbereidingen waren er dus a^tor het vahnstapel-loopen van het gemis aan zelfcontrole van de groote menigte, dat men overeengekomen is een paniek te noemen. De gkjbaan was met zalf bestreken (gelijk op de scheepswerven te Misenum) en alleen het geven van den naam ontbrak nog (bij den doop werd Lesbischen wijn gedronken), dan konden de touwen gekapt en het schip te water gelaten worden. Nog was het tamelijk rustig, maar de politie was op alles voorbereid. Niet alleen waren aan de tiett cohorten a duizend man, van politie en brandweer te zamen, in het geheim af deelingen a tweehonderd man, in hoofdzaak vroegere gladiatoren, toegevoegd, maar ook kon een gelijk aantal praetorianen in enkele minuten gemobiliseerd worden met behulp van een signaalalfabet, dat uitgezonden werd nitrhet kantoormanden chef van politie, terwijl de garde-kazernes buiten de eigenlijke stad ontvangstation waren. Wanneer Marcellus een onrustbvoelde in zijn eigen iziejjidwcr warde hij die soms met de onrust in de wereldziel. Zijn spleen wsrd'-tot een wereld-spieën. Maar tegelijkertijd was>fcij.iai»ri$tfj maal gevoelig voor iedere kleine schommaUng rwan stemming — een eigenschappMipoVer^terktriwèld, doordat hit niet heel veel te doen had; Indien merg tpentertijdveen metbede[ .gekend had om een grafische voorstelling van de emotionaliteit van den mensch te maken en men had die juiat in deze dagen op Marcellus toegepast^ dari zou men een aantal aeer onrustige fcurven te zien gekregen hebben^basiarvan het beginpunt/op een hoogr vlakte van hoopvoHeWerwachting lag errflfei laagtepur»in;een moeras van droefgeestigheid, b Httfisw^ittsa • i Tegelijkertijd besteedde lÉfrsireinig zorg; aatorzichzelf, Hgbntjife dekte^döt'Op bi» morgen.,toen; hij zag datrzijn handdoekerninw waren. Een oogenblik pdnsufobii er over, hoe dat gebeurd kon zijn; en toen moest hij vol schaamte erkenne^^jtoaibifvZich niet grondig waschte; ~ het gebeurde soms zelfs datfhij dagentack* tereen geen bad nam. En hetéing tot hem/in* dat dit al verscheidene weken zoo geduurd had. Dus móest Gróoüj», die op allés het oog hield,it§*t ook weten — Grootje>diespkcht te zeggen dat men'tlëfi welopgevoed mensch'van een slecht opgevoed hièraanb fetfn ór>derscheidenj> dat. de eerste zijn handdoeken schoon hield' en de laatste riietJïOp een morgen, toen hij zich aan het «merefl was, zag hij zijn gezicht in den spiegel. Bij zijn neuswortel e^ikijn slapen hadden zich ingetvaHernpkkken rgei> votmd/awa^bjogen stonderidof. Hij: ifc-oki eendelijk gezicht en beslbötstótó^eni kreeg'Jbïj het in den zin, naarrhnoeder Saj» te gaan^dfeifcUan ergens ibldd buurt woonde. Ofschoon ze hoog boven in het huis woonde, hoorde hij al op de eerstafjretdieping hottadj met een bedelaar aan het praten wasJTsieve, goede moeder jSara! Zóó moest men haar juist aantreffen, bezig een bedelaar door den kier van haar deur een aalmoes te geven 1 Daar had ze altqd'wekreörï quadraan vopndère had een doosvol«i|f:van voor dat doel!)>fdja ze dart 'vergezeld deed gaaniiami een vriendelijk: „Alsjeblieft, vrind — geef die nu biet aan tet^on^thstaridigfi trittësOTjHiCenten met een servituut er op — dat was moeder SartfcbEen arme, die het weinige wat zij:bjezat met een nog armer mènsch deelde — dat was moeder SaralfittziS,zegende haar gift dan nog met een scherfje vfia haar armzaligen voorraad glimlach. ZijLWas weer naar binnen gegaandcteen Marcelluss eindelijk boven aanlandde; Ofschoon: het buiten verblindend Jicht was, heérschte er dj|istern"isiife>deze armenkazerne.l}fEpen de deur open werd gedaan, bewogen zich twee lichteW heen en weer als zwaar rwsfch in' den herfst ondteTjeen bries, en een zwart kruis sprong als een dier naar voren op den WitterwnïÖWr-ffMoeder Sara's haar had nog steeds dezelfde kleMte ateihet gehad had, zoolang Marcellusf*ich herinneren ko» i— de kleur die een kop b^iillon krijgt .wanneer men er twee eierdooiers^ doorheen roert. Zij keerdgihaar doorvoorde gedicht vragend naar de deur, en toen ze haar bezoekejv herkende, trok er eennstralende glimlach overheen. Voordat hij wegging, gaf zij hem een sfukje pa- Eier mee dat zij meer dan veertien jjaar lang bewaard had: Ruth ad er wat op zifteftekrabbelen, soo^kvdat haar gewoonte was geweestirifiMarcellus" stond ejh viermaal onder elkander. Toen éénmaaJb ,j]kRUSJy, maar dat was• doorgeschrapt.;: Daarna weer „Marcellus" over het grootste gedeelte van het xel papier heen, en in den benedenhoek stond )3Mnï„Marcellus en Ruth." „Dat lag in het boek van de Openbaring*? zei moeder Sara, en zij voegde er verontschuldigend bij: „Zij was nog zoo jong!" Martellus ging naar huisden peinzend neuriede hij een halfvergeten liedje van een meisje en een campanula. Maai zulk een voorval hielp hem natuurlijk hoogstens een dag. Bovendien begon de economischeaslapte zich voelbaar* tèfjnaken. Het was een pijnlijke ervaring voor hem, tdew hij. een oudeii schoolmakker tegenkwaih en neen moest zeggen op diens vraag, of hij hem geld leenen kon om een familiegod in te lossen, waarop door een woekeraar beslag gelegd was. Bovendien kreeg ;lrij rfest van zjjniafeditèuren, die bang geworden warebptfiadat ze vernomen hadden dat hij zonder werk was. Die liet >hij door zijn vader betalen, maar ookadrer deze regeling konohij niet geheel tevreri den zijn. Ten slotte besloot hij een krachtige poging In/het werk te stellen rom een [betrekking te krijgen, maar hij wist daarbij maar al te wel, dat het hem geen ernsfcwas. De weg naar de hebbtj gelijk bekend, geplaveid met goede voornemens. Marcellus was zijn geheele leven lang een goed stratenmaker geweest, en het keerpUTftVirt sajn leven werd geen keerpunt in dezert zin, dat die werkzaamheid tot staan kwam of niet minder kracht werd uitgeoefend. Reeds op den Verhuisdag was^4iij van plan geweest Elina tïri de hoogte te btèngen van den stand van zaken,"iett nog wist zij niet méér dan hetgeen zij ^vermoedde. Toch moest zij 'zien dat er een verandering plaats had gehad. Voor de 'kleine aanlddiifc gen tot fferborgen handdrukken of verholen blikkerirtaibest '2i| nu zelf zorgen, als hij eens een enkelen keer een vluchtig bezoek bracht en tóf 'ükiRfïfyn kant reageerde daarop met een vriendelijkheiddie geen hartstocht verried, ja zelfs dikwijls vermoeid en mat waSï'Öeter werd het er oökniet door, dat zij de gedachte van zich afwees, dat er een andere vrouwtèih -MSr^ cellus' leven gekófflfen kon zijn. Als het voor een vrouw pijnlijk is,ter wille van een andere opzij geschoven <8j worden, dan moet het dubbel pijnlijk voor haar zijn, ter wille van niemand opzij geschoven te wordett. Maar er waren nog een aantal'be^ trekkenik gelukkige mogelijkheden' tWer, daarop wilde 'tziyim stilte blijven hopen, en slechts1 ééns maakte zij een toespeling op hun huwelijk, dat volgens de tusschen hen gemaakte !af3 spraak spoedig voltrokken zou moefcfti worden. Hij antwoordde toen met eeh zucht: „Mijn beste — ik bezit niét-eens een as om een touw voörfW'koopen!" 1 ^oórg i Haar b<èat golfde toen op en neer als in onderdrukte verontwaardiging, en haar Ihandert omklemden>ode armleuning van hpatéisixïd,^n»fabrgeen seconde verdween de glimlacharan haar lippen en een oogeribfirtetaair was zij weertÉtièligüaZrj was weer in haariiitoegenreo! haar stem was weer zairfefceitikalm. Den dag daarnaiechterkwam zij naar de Aha Semim om ongestoord met hem te pratenrsOngelukldggrwij^ Wj\nie*dbiïis en Grootje tSéhawdelde haar buitengewoon koel, ja, spoorde haarajelfs niet aan om te blijven.^ . >• • J j^Èfaianoet hetiknaar eens uttóaijn met die dwaasheden!" zei Grootje later tot Euphemus. Nadat zij Caecilia gezien had, was de oude wrauw bevangen dooroWb wat bijna op verliefdheid leekiyEn den volgenden dag legde zij bij Elina een tegenbezoek af, dat een vrij dramatisch verloop had. „Het recht van de liefde!" brieschte Grootje, zoodra zij alleen met haafttétfÉa-^Een van de slimste gezegden die de duivel ooit uitgevonden heeft.-WHtp én dan de „êifich" van die vrouwen, zoo slap als vaatdoeken, om er voor geyiajwaard te mogen blif^Sn, kinderen in dé-wereld teiaengeni Laat ze er maar voor gevfl^ waafd blijven — de wereld kan hun weekelijke nazaten mis* sen! Maar ^rech*S/|6l(ide liefde" — geklets, en zwijnerij! Heilige Isis!" Als Grootje in vuur raakte, waren haar woorden als een roulette die heel plotseling stil blijft staan bij „Heilige Isis!" Zij wierp een wraakzuchtigen blik op Elina, die op haar knieën lag om haar dochtertje nog even bij het aankleeden te helpen. ;,Er is iets dat de duivel nietomtgevonde» {héafc\en dat piicbi heet, mijn beste!" ging Grootje voort, itdea Elina nog steeds zweegP#Je/Vergeet watifj* je man .Verschuldigd bent!" Elina zag heel bleek en zij antwoordde, terwijl zij ongestoord voortging met haar dochtertje;*teaélpeitöj$k vergeetxiiiets, en ik ben hem niets verschuldigd — mets > dan eerlijkheid. En ik wSahem alles zeggen>M-»iafeS — nog vandaag zal hij ln$t weten. En Nigidius — denk je dat hij m» missen zal? Beleedigd zal hij zich voelen, omdat het ongelooflijke gebeuröïis, dat iemand hem kan versmaden." De oude vrouw wrong haar handend en jammerde: „Dari kan je niet doen! Je kan dat»rnet doen! Het zou deklood voor den armen man zijn — en jerkind — heb je aan je kind gedacht, Elinb1r*sf Wjirj^aJb'A Elina 'stond op en gaf aan de kleine de ivhpen pop met de beweeglijke ledematen, dÜf'Wig' den vorigen 'wond voor haar meegebracht had: „Ik kan het niet alleen doen, maar ik zal het ook doen. Ik doe het, Jallia Clementina! Nigidius heeft mij in het geheel niet noodig. Hij is al te veel ingenomen met zichzelf en het zijne om er toe in staat te zijn iemand lang te missen. Als je wil weten wat Nigidius is, dan! zal ik het je zeggen: hij iieeen?domme goedsulfen dat is hij uife pure gemakzucht^".! Er kwam eensklaps een listige trek op het gezicht, van de oude vrouw, toen zij zei: „Waar wil je eigenlijk van leven met onzen fijnen vriend Marcellus?"t Jt>o>l no ïn,j^ er honderdduizend geven, dan kom ik bij jou!" „Dan zijn' er niet zpe'n heel klein beetje veile vrouwén!" mompelde de oude vrouw droogjes. „Inderdaad!" Elina moest om haar grappigen toonval lachen. „En dat maakt de zaak niet beter. Maar het belangrijkste is, dat hijCijaij nu noodig^hefliaiad-MJSfi — en ■• niet; als hij. rijk geworden is. Tegen diefHtijd>iZ«ullen er genoeg zijn»odie hem willen helpenUaluirstBnu heeft-hij;'een mensch noodig die hem in alles terzijde staat — en niet een die ze^t: Ik heb je lief — e*r! hérre-een glimla^;scbedkfc[d--:;iets zoo goedkoops als een glimlach. En dan is misschen het allerbelangrijkst" — zij kreeg tranen in haar oogen en keekinaar buiten naar de straat: „dat wat den doorslag geeft is, datufljnhsm— noodig heb!" „Maar het kindf niemand heeft dat noodj^jfoiep de oude vrouw bloos. Ebna keerde zich snel naar haar toe. Ze strekte gebiedend de linkerhand uittfcW'de richting van de deur en zei met tinkelende oogen: „Je hemt boosaardig, Jallia)<3wt«nrtina, boosaardigl-al* een oude uil, en je kan gerust heengaan. Ik heb je niet nood%. Ga heen! Maar ga dan toch!" ; Zifvstampte woedend op den grond, téfw$jl de oude vrouw met kleine 'trit^elpasjes de kamer uitging, en met een teedere «aysrókkende stem riep zij héfc.kmd toe: „Mijn duifje — waar ben je kleintje? Kom eens bij je moedetl^in Al babbelend^èn met haarMvoren pop tegen haar borst gedrflfal kwam de kleine op haar dikke beentjes aangewaggeld. «W^'ïulkn altijd bj^elkaar blrjvensifliijn kleine schat!" zeïIJtH endirukte het kind tegen^öch aan. Maar op derf^pempel draaide Grootje zich nog eens om en zei op harden toon: „Jflospreekt over het recht van'de 'liefde, Elina. IbdUar weet wel ^stat jouw liefde niet de eehigeis. Je noemt imj fcöösaardig; maar misscnlm ben ik ten slofeté de barmterdgste^lb-ben een oude onnoozele vróuw, die in de eerste plaats voor haat«?fiJishouden zorgt en ftÜBrrVeel meeiib/an de wereld IKt; maar ik v^glSme, geloof ik, niet, wanneer ik vermoed dattv^Sa^a gehad hebt^^ en dat je dien niet hebt weten te gebruiken . . . Nu i§Tft een sterkere magneet! Achvergeet je ^^ëcht op liefdek niet, als binnenkort je oogen opengaan!" Elina was opgestaan efl^MddtfJllend tegenover Grootje: „Je jökt^ schreeuwde zijl „Zeg datljtrjoffli™ r „Ja — ik ^d<|5rvlachte Grfllatjé^edelijdend. Toen trippelde zij de deur uit. $M|iuur daarna kwam NigiiMss^itltt^Wir1^^ een groeten rui^kfpfeWitte rozen bi. zich enliep snel de' Kamers door orrï zijn V^ÜW te vinden. Toen hij haar zwijgènd zag ztweh, met oogen die dof in h$5Vfli^#t*arden, sloop bij zachtjes terug langs denzelfden weg.dien hij gèkortWfyParas en stak, zonder er verder eenige zorg aan te besteden, de bloemenkin een emmer met water, in de keuken. Maar boven iri •Het>h>ld&)i/YÏak onder htJt Öakfhad Duizendschoon bezoek van den bedelaar Parsus, die zijn gastheer op verhalen over eteb^rfthaald had, terwijl dëtö'lfpbed lag, omd^PZtjn toga geWasschen wfcliO oc „Nu heb ik zender schot!" zei Duizendschoon en Wekte zich eens goedi Uit, toen het aifif beurt van praten was. „Wie?" vroeg ParstBtinitawsgierigiiago.s^!^ ,t$yf\ lab „De kutltiesjinedehwangen hier beneden 1" antwoordde sjwiti- zendschoon opgewekt. „Hoe dat?" vroeg Paraos, adj iBfiit aesA^ïsn; „Ik vermorzel dien minnaar van haar als een mijt in een kaas!" knikte Duizendschoon vol zelfvertrouweitópod ij^ipduivel!" zei Parsus met bewondering. j na.di Wie tusëchen de^gifltege bergformatiïj van Kebne-Kejsa wandelt en doordringt tot in den Kebnekittel, Signetjokko en Skartatjokko, vindt bier zoo enorm diepejTayijnen, dat zelfs de ijsranonkel er bijna niet groeien kan. Hier r^fcffgjajedde 'Lappen — is hel witgangspwi^ivan dè^jp^enrivjenaltKJOp gevaar af van'tfijtHeel uit d&jbeeld teljtóllen halen?rkan men zeggen dat Elina's hart van dien dag af op èqté grll% wsjiy rongen landschappen leek — zonder ook maarzo Jenkfele ijsranonkel van hoop. rf^tin'qpj Maar Marcellus was te veel in beslag genomen door zijn eigen dingen iénirer op te letten, dat zij ander»f>gfli&D/yb J# nu bij haar op bezoek kwam ■—M rustgjpos en met zichzelf bezig — zat zij hem onderzoekend; aan te kijken. „Hij is eerdeibziek dan \>öraefd!" zei zij tot zichgelf, wannejfasnj «ent* die vroeger zoo bescheiden en terughoudend gewee^J^p^rfW- maar aaibéén stuk door hoorde praten, in zinnen waarvan dftiseadaihang te wenschen overliet. Hij had het meestal over filosofisd^br^eiiweft pen, en vooral het woord „verdraagzaamheid/p kwam - onophoudelijk voor. Het maaktfcbp haar den in*TO;aj9/x«fe^ bij hem een onechten klank had, wat heel juist was opgeinfedrJJ maar zij kon niet weten dat hij, als hij dat woord gebruikte, leentje-buur speelde bij vader Hyacihth — een man, die wegens de onhandigheid waarmee hij,igjfph uitdrük^aabdanfroep van rechtschapenheid w&slkomen te staanK^tóytaMtt,9T»fas een ander woord dat uit dezelfde bnjfcn stamd»p^arcèlWroudjJpet leven minder en minder aanlokkelijk, maar in zijnl«(yale gezindheid tegenover de merischen wasjhij bereid verder te leven. >£f>ictetus" was het laatste nummer op zijnr^gogrammajiren Elina geraakte daarover in schuchtere verwiartjejihgb n ilfoitppig, zoo plotseling als jijljK^op EpicfcHRiaanefet geworpen!" IfAzIjBv',, u^taasSa^nji.- m H8T*S "%&>-'- ' 1 nw? aay ;bossd „Plotseling!" zei hij beleedigd. „Dat meen je toch zeker niet. Het is een oude sympathie van me. Bijna zoo oud alsiiklmeEhen* inneren kan." Een uitgesproken onware waarheid! Welinaaar had hij van zijn jonge jaren af belangstelling voor Epictetus gehad; maar hij had het aan: Caecilia: te danken, dat hij'jhematirijwel begrepen had. Het was haar.haefdienste geweest, zooalsrhet die van de Christenen in het algeme|mlwas, veel .lauwe godsdienstige orthodoxie leven in te blazen. Het Christendom zweepte het Heidendom aan tot een krachtuiting die men nog nooit ite voren gezien had. Maar het ongelukkigbiwas^idat Marcellus>fwi6t dat hij de waarheid vervalschte. Hij wist dat niets van Epictetus zijn eigendom geweest was, itoen hij tegenoverojGaeeilia met diens naam schermde-p»--- dat/kfij^den eerbiedwaardigen filosoof had opgesnapt zooals men het eefstè het beste kleeding6tuki grijpt Om, in een moeilijkeisituatie,; zijn.iiaaktheid mee te bedekken. Maar wat nog ergerr^feas: hij wistidatjhij nooit !Epictetus, prijs om de vrijheid te vemerxertjzou betalen. En weldra wist Elinadat ook. Het wasiüttjfctebbovengenoemde verband dat zij vroeg: „Bij Epictetus gaat hetneibtoch om, de volkomens vrijheid: te bereiken?" lag tviïfo&ixi „Dat kari men bestrzeggen!" antwoordde Marcellus, die niets kwaads vermoedde. Leër$£d „En de prijs daarvoor is, voorzoover ik begrijp, dat een man afstand doet van vrouwen, macht, genoegens; — dat hij zich van iedere begeerte bevrijdt!" ging zij voort. Marcellus bevestigde dat. „Ja, dat is heel juist! Men wint alles door alles op te geven! Eén koninklijke nrfllrrj j Elina eindigde als volgt: „Uit je stijgende bewondering voor Epictetus is dus af te leiden dat ook jij van plan bent afstand te doen1 van alles r vrouwen, een behaaglijk en gemakkelijk leven!" Toen het antwoord uitbleef, zei Hectica vriendelijk *J#Ont|e waarde Marcellus geeft er zeker de voorkeur aan, de eerste onder de claqueurs te zijn. Er moet ook iemand zijn om te applaudisseeren!" „Wij kunnen niet allen het volmaakte bereiken!" verdedigde Marcellus zicht maar toen stond de hond Theagenes, die toevallig binnen was gekomen, op en ^protesteerde: „Dat is juist wat wij wel kunnen! Maar — waarde vriend — jij roeit als een gek — je hebt blaren in je handen, al je leden doen je pijn, maar je boot zit stevig vastgemeerd!" „Ja, daar winje de bokaal niet mee\" zei Hectica onderrichtend. En tot Elina's verdriet verliet ^Marcellus het huis, tot de deur begeleid door een algemeen gelach. Toen hij dien nacht naar bed ging, werkte zijn hart met slagen die eerst tegen .zijn borstkas en kort daarna onder de dekens bonkten, en ten slotte De straat der Sandalenmakers 28 was hij zelf één kloppend hart voor het geheeld Iwfejneaoisget heel Rome, ja, foor de geheele wereld — een naalctkartf dat de een of ander tötiïteia&waTBiere borst gerarkthad. „Oud wijf!" zei hijj^&tchzelf en stond op,;tqëa ergeérnmo* geli'j^itfdp'rneer was om aan slaap gedurende dient «acht te denken. Hij leed aan éen soort losnuwoversnartriing}! n Tob1 stÖnsïrv^aafflCüssen ojp/J. «trekte ïid|idik>iaet een gegaap, stttrffelde aan de b#ote voeten tak» tójn meestefHen boordeioé lIBgals van zijrcvoorpootè^l'in diensiÜeupen. Het waren nagels t&Sqte lang 'waren; ongftrtflieen gemakkeljjkpkivï^ Tob' ntal de noodige beweging gaf die ze kort moestchouden, en Maro«Tir$bt(dnd nat'een aangenaam gevoel, ze in airjttrvieesch iè voelen boreri^fiijïïrukte ze er meti^jrjÉrfcanden nog wat die* per in, streéHlëèiet^tór over zijn kop en ging weer in bedrf|)$tt begon hij de laatste koersnoteettagen vanaandeelen in zijn gedachten na te gaan — een terneerdrukkend werk,j fflaar niet terneerdrukkend genoeg om zijn gedachten geheel en alnafiite ïÖflliBfb^iiMfrikaansche steenbaloterijen — 40.... looierijen, Ostia — 35 ,.. loodfnijnen, Spaansche — 15 ... Oud wijsësnöt Ik vervloekt oud wijf! , rrfet was eehiamt geval /^amrzenuwoverspaBning. HOOFDSTUK XXII Marcelluswas er nu aan toe als iemand dieizichzelf uit de gemeenschap heeft gebannen — als iemand die van de eene ster wegzweeft, zonder te weten of er op de andere een landingsplaats zal zijn. Verlatenheid/ waarvan wel nauwelijks een beeld in etherischer vorm te bedenken is dan dit. Men moet het op de creditzijde van Marcellus boekeav dat de Christenen met hun onderlinge twistziekhéid en öflyèrdraagzaamheid de aantrekkingskracht die de Galileërs, danfe zij Giécilia, op hem /uitoefenden, in geetaén deele Inokem versterktWÖMet de gevoeligheid voor.nVizwakheden varelaet voorwerp dat men beoordeelenivrifeidieJtrrjandige critiekakijd kenmerkt, had hij'snoedig een onoverzienbaar aantal Christelijke en half Ghristelijke secten ontdekt, die juist in deze jaren opbloeiden eavdie.geen sipkaan elkander heel .lieten. Dat waren de Manichaeërs en Montanisten en de vurige broeders fVain Tatiaan, en de hemel mag weten welke vaders van srpftssfondighedenataog meer; maar vwieweg het ergste was, dat het Romeinscibfi>blod in twee kamperrl verdeeld was. Wanneer Rab Ghanina denl bij' stand des hemels inriep voor broeders die aan \5prv0lging blootstonden^xbesefte hij ten volle de noodzaak van die ve-Bfolging. — „Vernietig de.vijanden van uw-rijk!" bad vader Urbanus met brandenden haatjrmaar hoe kon Rab Chanina zóó bidden, als hij wist dat de kracht van den tegenstand de inwendige krachten van verzet versterkte — als hij ingezien had dat geen beweging voortgang kon-hebben bij Windstilten maar wel tegen een.stevigen wind op kon laveeren. Hoe kon hij liefde tot den naaste preeken, ja> zelfs om martelaarschap smeeken en terzelfder tijd zeggen: „Vernietig hen die tegen u zijn!" „Laat ze inhün eigen vuil omkomen!" zong Urbanus met het schuim op zijh mond. . d lam mewjl 6<3éef uw kinderefifkracht om de pijnigingen te dragen die zij in Uwen naam moeten lijden!'/ zei Rab Chanina. En Marcellus vroeg hun hoofdschuddend, hoe dat mogelijk was: „Jullie zeggen: Unus dominus, una fides, unum baptisma, unus deus ... \" En Rab Chanina moest tot deze aanklacht het zwijgen doen. „Eén Heer, een geloof, één doop, één God...!" enz. dat rotsvaste, trotsche devies in den brief des Meesters aan de broeders in Ephesus. „En elk van de groepen die zich afscheiden beroepen zich er op, in bijzondere mate dien gemeenschappelijken Heer welgevallig te zijn\" stelde Marcellus vast. „De zaag en de lijmpot kibbelemeriOver} wie van hen het meest in de gunst staat bij den kastenmaker!" zebde hond Orbiliu/s „Kijk niet naar ons!" antwoordde Rab Chanina: „Kijk naar den gekruisigden Meester!" ^anrbn „Waar is de haat grooter dan onder de aanhangers van de leer der liefde?" vroeg Marcellus bitter, toen hij bij Caecilia zat, die op eéneBgstoel *n den tuin op den Appiatwegrlag té rusten. Haar stem klonk bedroefd»»? niermoeid, toen nqrfantwoordde: „Omdat'Oi} naar buiten kijken in plaats van naar binneri/OaM dat'aij geen genoegen nemen met datgene wafchimzelf tot taak is gesteld. Omdat zij/de wereldziel willen regeereh, voordat zij hun eigen ziel begrijpenj inaar waaróm zou ikoprobeeren het onbeschrijfbare te &sdie pas niiMCaecilia'S tengere hand losliet, vluchtig. Met groote voorzichtigheid leg- den twee leerlinge» ddrtilhhoud van een taschrfOp de tafel — een keurige verzameling ivoren medic^ndoosjes^^limrBft bakjes om bloed in op te vangen en vergulde krtcettenv!Voor iemand die er niets naders van wist zag^düb -alles bij elkaan -er zeer möórdtfedig uit; maar zoo erg was het tdeh'iiet. „Je kan best hiepb^jwrntftcieifde doktmsëfaMatdelfiis,terwijl hij met^ier. onderteek begon. Dit duurde in zijn geheel niet meer dan een paar minuten — eerf rtirjd die bovendien nog de doceerende opmerkingenmtot het meegebrachte auditorium geriwll^oeffivatte. „We moeten rhwhtverandering hebben, mejuffrouw!" zei hij tot Caedliab^dfofefst Afrika — men kan nooit viJbrzichtig genoeg zijn. Je moest niet in Rome zijn, in dezen lfp.;£Het is heel lichtzinnig van je vader geweest, je van het jaar hier te laten, maap«fcffaal ik met hem spreken^fidaibkoa» ik morgenPteflijjKÏ'tO „Neen, Afrika niet. Dan hever de bergen," zei Wj tot Marcellus, die wederom haar hand gegrepen had/ tóen de dokter weg ihannen verwachtrlwoOTtrtdbjt ^ü groote daden verrichten; en hij was zoo hulpeloos als een kind datdHornzijmmoeder alleengelaten is. „Misschien lis dit. voor hem de beste manier ora.ajehielf te vinden!" zei Caecilius» vóór hunrlsaftrek, en Caeciliaeantwoordde: „Ja — misschien!" Maartij geloof de het niet. Een aanrandingen kon er echter opslwrijativdat iets dergelijks todhiwel zou gebeuren. Tot de eerste menschen die hij na het vertrek van Caecilia ontmoette, behoorden de gebroedeM lerianus — twee jongemannen, die door Grootje voorbeelden van correctheid zouden nijd genoemd, i Beiden beschouwden zij de menschen op de vriendelijk geblaseerde Wijze die de elegante werékheigen is; maar dit versebjlbWas er tusscheo-hen, dat Tiburtius de nieuwe menschen die hem voor oogen werden gebracht beschouwde als een drukproef, hij liep ze vol ijver door enifwas er dan mee klaaosVoor Valerianus eetyeriwarert het eerder kunstvoorwerpen die hij van een principieel standpunt uit bekeekpoiifl Ze daarna op een willekeurige plaats in zijn verzameling onder te brengen. Hij deed in elk geval zijn best, huiBbijzonderen aard te-,vetBtaaai Volgens, hun beider opvatting verwaarloosde Caecilia' haar taak, wanneer zij noch drukproeven nazag noch in rubrieken onderbracht, .snaar haar hart de menschen tegemoet deed loopen,"4ft. of menjan bijna bafcec-zeggen: tegemoet deed spitiuden — omdat ze in de eerste en in de laatste plaats „Gods lieve kinderen" waren. Nu Caecilia vertrokken was, stelde MarceHus zfichi:mt-solidariteitsgevoel ofesdtilustrtot-tegenspraak op het Galileïsche standsaH^Dèn^en^Alöiwijiin de allereerste'plaats „Gods lieve: kilte deren" zijn^ wat gaat dan de bijzóndere aard van de menschen ons aan?" Valerianus vroeg op vroólijken toon: „Zeg me eens, Marcellus — ben je Galileërsóf ben je veriiefd^èq r „Op Caecilia/ zijn wij aüen verbefd," rrierkte Tiburtius op. „En een beetjd . Galileërs . zijn we ten gevolge daarvan ook!" ging Valerianus voort. •nsGw ronnojb 33 mmn rteb i Tiburtius nam wederom het woord: ,,Wee*>^jpJMIarneHuB): dat zij het een of ander fantastisch iets van ijeoiatrwacht? öfe-r Ja, een zwaard moestidjij, worden — vermoedelijk in de hand vata^-den God van de Galile&sV' „En toén ik haar Vrfaeg wat zijaelf moesfe^zijnr, weet je wat ze toen antwoordde^bniróeg Valérianiïsl „Ja, ze antwoordde: Ik wil een slijpsteen zijn, die lieti^eirtscherpte kan geven." Nu sprak Tiburtius weer: „Zelfs onze'jonge vriend Jon — de afstammeling van koning Numa — beschouwt)je al alsdfter kwart Galileëtti Weet je wabiJnj/ aatwoorddl^ftföliS' '$6 hem vroeg waarom hijbdait geloo&bfi Ja — hij antwoordde: men herkent den ezel aan zijn oorankil— watebJjidaar dan ook mee mag bedoelen rön ft! Toen mengde Marcellusj Heb in het-gesprek en z#hj;/Je kan niet'taeten wie van ons het eembcapitxtleeï^^frït Waarop de broeders in koor antwoordden e^/lktaüet!" De overlevering meldt dat ze béiden capituleerden. De bezoekenaan hetdandgoed bij jdeh-vijfden mijlpaal werden nu vervangenüdnor/brieven, maar met eenltuaschenrüimte van oceanen van tijd, of toch in elk gevafl soms een' heele week. Van de ouderen w&ii Marcellus dat geschddfirfetfijn voor de liefde kfxwat de wind is voor het vuur: hij blaast het kleine uit- en wdkkert het grooté aan. Ook deze wijsheid kon hij zich nu «gen-maken, maar .hij. begor&er&nóg onrustiger van te worden en kon in het geheehniet meerrstflsitÉeirf th Een van de eerste dingen die hij na Caeerlia's vertrek deed, was, eenbezoek brenger* aan den tempel.^aii»/Aesculipius^iA»r hij een jongertistier offerde voor de gertondfcflfitf^aAïZijn geliefde, en een week daarna kreeg de genezing-brengende Minerva twee paar van Duriendschoons duiv*n> «wt? hét oog op hetzelfde doeki Als dit Caecili3?rmftsckiÉi*raet dadèüjk'rhieJpj hem gaf het in elk geval iets meer rust, maar toch kon hij zich nog moeilijk in zijn eenzaamheidb'atthikken. De eenzaamheid vreesde hij, maar het samenzijn met anderen vermoeide ïtem> en anet zijn' eetiiist'ging het ook niet bijzonder goed, hij at zes4 aJöAterrieen drankje slitoaJkmTbijzondeBlaTOQlijk^ kreeg dus Rab Chariina-irnejfc, bèpaaldvotben Marcelbs^iwlï'BSja belofte herinnerde en z$th ter beschikking!! stelde voor^dfai dienst inrlde door den prtesteningestelde b>imv^^ Maar dat hjhderdé Rab Chaniiaiiét inhaÉilriinst. Hij had in deze dagéri hipte! Behoeftervaan een prikkelbaar mensch. Weliswaar ondefc vónd; hij moeilijkheden, genoeg-iót>zijn ambt en tegenstandrofifc bijvoorbeeld van Urbanus >r— die echter^wtifliet Caecilia mee naar de hi*rfeen>cYsertrokkenf,was — maar verderaaras er fa-tffe gemeente dit am, merkwaardige gebeurd fci en ook andere ge- meenten deden fer aan mee — dat men op het punt was .Rab €haflma bij zijn leven, heilig te spreken. Dat is het pijnlijkste lbt da^ iflBiand ten deel kan vallen. De kunst om aan den spet van zijn omgeving gewerkkte raken is in het ergste geval alleen een kwestie van eet» stelselmatige galvaniseering. Maar er zijn misschien^ geen twintig, wat men werkelijk/mannen noemen kan, op de heele aarde AidM^ legen worden, wanneer hun vierUieeéejvrienden hoeraevoor hen roepen. Rab Chanina in elk geval was goed op weg zijn gemoedsrust te verliezen, doordat hij reeds nu als een soort martelaar geviead werd —| Idj^jiyNJK eenige (martelaarschap dat vervloekte gezanik was daul|*|f onophoudelijk juist met die kwijlende bewonderaars had.. Marcellus had daarom, toen hij bij Rab Chanina kwam, op dezen bijna dezelfde uitwerking als een middel tegen jeuk. Mij was afgemetener en koeler dan vroeger;!— omdat hij Rab Chanina langzamerhand mos gaan beschouwen zooalfljnen een rat beschouwt: men ziet daarin niet een op zichzelf mooi en verstandig knaagdiens(wel"jmooieri earifcerstandiger dan de duizendmaal bezongen haas), maar men zietmr tien millioen vraatzuchtige en jongen-voortbrengende ratten atodrnwiaiaa! in Rab Chanina een vertegenwoordiger gaan zien van de bevolkingsgroep, die Caecilia van hem scheidde, enubij vergat een oogenblik, dat de priester ten slotte slechts een hond was die zich onbaatzuchtig afzwoegde met eeb moeilijk en ondankbaar werk Maar Rab Chanina deed alsofchsj van niets wist en droeg zijn assistent vanidesoaanvang af een hoop onaangenaam weifctipi en om zijd taak nog zwaarder te maken lietihij hem gedeeltelijk samenwerken met zuster Petraa'SEuster Petra had een groote grijze snor en loopende oogen, en zij had de gewoonte voortdurend „Halleluja" te roepen en ,Jiöod-zij-dank" en „Lof en dank!" .ij. Van tijd tot tijd riep zij ook vol vervoering: „Ik ben heerlijk vedosêJiQk ben heerlijk verlost!'' gUÖeHet meest in het oog vallende stak van haar kleeding was een soort mutsje van zwart stro©; dat door een breed rood lint om haar hoofd biteen . werd gehouden. Dat droeg a^aoaaer en winadr". In het algemeen genomen was idjjJeenrirrij' kwaadaardig anachronisme. Maar er was veel goeds^inrihaad — ook afgezien van denwiiri dien zij in aanmerkelijke hoeveelheden naar binnen smokkelde. Zij nam Marcellus dadelijk voor zich in door iirh^kere flinke wijze van optrederwMuïïxbaicle&taak was Jak] kleereriaeni andere gebruiksvoomerpeWMUit te deelen aan het menschelijkfe bezink* sel dat zich op eiken kijd^Van den dag daarvoor bij het bede- hü!8>Vervoegde; en MarceBus gaf uitdrukking aan zijn-vermoeden, dat enkele van hen met ongedierte behept warejfo^ ,yMèt ongedierte beheptlltë' herhaalde ztister Petrai>Iiubelend. //Lof en dankteja, dat kan /mén gerust zeggen. Ze zitten stampvol luizen. Daar went men aan. Onlangs heb ikzelf een pelgrimstocht gemaakt naar de plek waar ik voor het allereerst kanjers opliepBtHet was werketojk weemoedig. ToentertijdiWHl ik op het puritiWne te verdrinken Jvahrsehaamte. Maar? nu — jij zal ze ook wel gauw krijgen!" Ze trdffÉïf .een regelingrfasolgens welkeihtórcsllus dadelijke bij z1$¥>komst van kleeren verwisselde en een badxnam, voordat hij naafrhuftpgirig; maar lëlkens weer vermaakkfe-zuster iPetrt zich er mee, een stukje papierra*tteembeweeglijfograuw gedierte er op naar hemtoe te schuiven;„Hallelujèift zei zij. „Die kleine kwellingen zijn er, opdat men er dank voor zal leeren zéggen, dat men aan de groote Ontkomt!" ?nbejjrij*lk 3? rtsfce* Van zuster Petra te houden was niet moeilijk-ibirnif Armoedelik op zichfcetfaniètrzoo moeilijk als velen gelooveneHèt rriviafkfswtvan gaat pas tot iemand in, wanneer hij een vergebjT hfilgfmaakt met degenerï dié het beter 'hebben. In overeenstemming hiermee zou rijkdom een tamelijk idioot iets zijn, als alle fittrtS*hetPtlJk>waTen. ^qfcstefeggeto1 biedslplTsJiu ïo biadjlril Een van MarceHoV eerste ervaringen die hij opdeed onder /Rab Chanina's armen was, darihun ontevredenheid -$an zuiver hypnotischen aard was;" dat ze volkomen verblind waren door steeds: naar de meer begunstigden te staréteiOverigens was hij van meening, dat men ze ultshurw armoede moeatncrphefféfti maar op dit punt stobttelhij op onverwachten tegenstand van Rab Chanina, die armoede als een goddelijke regeling beschouwde, weflee de bedoeling-had, de rijken itortYofrers .aan te sporen en de^armen tot dankbaarheid -^ Aot&t producten waaraan, volgens ïfljn meehing, gebrek zoö komen, als allen genoeg hadden. Als zij hun oneenigheid op dit gebied i geconstateerd hadden, gingen ze ophieuw aan den gang met de stakkers te helpen. En er warenser genoeg. Ze schenen uit gaten en kuilen en muren en stieten, Waaaomen öt&öofc Wendde of keerde, voor den dag te komen. Zelfs uitjaófeorlolen kwamen ze 's morgens opduiken, hoe ze hatdan ooküeverden om daar te slapen.lïat: wanneer ze niét itflSérnoodig hadden,; aan brood en badkaartjes hadden ze altijd behoefte. Ze lagen in stapéls^Wiéemstirood en een badkaartje — een brood en een badkaartje. Bij;bijzondere gelegen- heden kregenrae behalve brood en een bad ook plie, en enkelen kregen schraapijzers of schuurlappen. Deze soort behoefte was het gemakkelijkst te bevredigen. Gedeeltelijk waren het altijd dezelfdtfrft^die telkens weer 'terugkwamen. Ze stelden zich in efettf rij op, kregen hun rantsoen, stamelden een brokstuk van een zegening en gleden weer naar buiten de zon in. Met de meer behoeftigen git vooral vrouwen — die kleeren of huishuuÜ moestent hebben, had men hefeflsaiaarder te verantwoorden. De meeste van hen konden een lijdensverhaal niet opkroppen, maar moesten datiluehten, en .'dat nam heel watt tijd in beslag. Bovendien^nioest een aantal van die gevallen onderzocht worden en het grootste gedeelte aan de maand kroop Marcellus, om dergelijke onderzoekingen te doen, in de bovenste verdiepingen van de Sandalenmakersslnaafcjeh omgeving rond. In elk opzicht was dit eenoafmattend werk? maar als Mf- op het punt was het er aan te geven, doemde het beeld vaabCaecilia voor hem op en glimladfehem toe — een vari die glimlachen, die hij steeds minder vaak te zien had gekregen, hoe langer zij elkaar kenden. Het had lang geduurd, eer hij ontdekt had dat het als een onderscheiding op te vatten was, dat zij-ihem niet zoo vaak meer een glirrflaeb schonk. Haar glimlach scheen een werktuig te zijn waarmee zij snel onnoodige etiquette, vormelijkheid of uiterlijkheid wegschraapte, om tot de kern van de zaak te komen, en dat zijfdaarna wegborg; maar des te waafi devoller was die glimlach)vwanneer hij een enkelen keer> • etitti lend en heerlijk, te voorschijn kwaaMMaar soms kon de hope* loosheid van dit werk hem zwaar drukken, en dan kon hij, als hij ten langen lesté>"tbuis was gekomen, uren lang voorovergebogen zitten met den kop van zijn hond, die hem aandachtig aan zat. te kijkaiil^bfeschen zijn handen. Als hij dan ten slotte opstond om naar bed te gaan; [streelde hij'den hond óver .zijn kop en 'JBja)} I „We moeten Iruabgiêblvebstandigizijn, Tob' \. Misschien neemt zij ons dan toch ééns!" Op een avond zat hij zoo, slecht gehumeurd, in zijn kamer het voor en tegen te wegen. bnn9schëri.''sprong de deur open, en hij stond op om,haar dicht te doen. Nauwelijks zat hij, of ze sprong we#bopen, en weer stond hij afrnawrhaar dicht ft* doen. Ofschoon hij wist dat het overbodig was, deed hij haar eerst heelemaal open en keek of er daarbuiten soms iemand was. Daarna drukte hij de deur stevig dicht; — er was iets niet in den haak met het slot, dat niet wilde pakken. Zekerheidshalve riep hij^ia^hemus^die bracht;» eenboogwenk het slot in orde, kwam toen uitaeigen beweging binnenben bleef bij de deur Staan Een van de voorafgaande dagen had b%rzéer' onsentimenteel, Marcellus uitgehoord over enkele dingen die Caecilia betroffen, en hij zette dat gesprek, voort, alsof het nooit onderbroken was. - 'sb'rrB >lildn9goo ïthuao ö( trad „Een hart als een plankje van buksboom, waarop het portret geschilderd i&iVan een geliefde... !" citeerde Euhpemus. Marcellu&knikte bij wijze van bijvalsbetuigiifegw jloc „En als dfrliefde sterft, neerrrt ottrt de spatel, krabt het plankje schoon en schildert er een rfieuw portret op!" voltooide de deurwachter zijn citaat. Hij voèlde'zich'^ïéreoonlijk ernstig rb* leedigd, omdat Marcelkis versmaad was.iNaaï b&anea itoe had hij niet altijdiièvenveel vertrC*rwjan inbMaaieüus; maar naar buiten toe stond htjojchouder aan schodcfeijanferhèm.. $/|e bent niet ondernemend genoeg geweestrtf aebdé oude man. $k«ben er bijna zeker van, dat je er zèHa niet) eens een kus voor jezelf uit hebt weten te redden!" „Zij bood me aan, een zuster voor me te zijnlrwzei Marcellus vermoelifrot „Mooi aanbod!" knikte Euphemus. „Vooral, omdat ze immers allemaal broers, en zusters aijn — de heele koloni|»ni»b $5Öjibedoelde er iets meer mee,— ze was werkelijk, als een echte lijflijke zuster!" bracht Marcellus daartegen in; ■ . „Ik ken dat type!" zei Euphemus* ^Eens, vijf-kof zesenvijftig jaar geleden iw^ - i Marcelluè'maakte een afwerende beweging met; zijn hancf^lfc twijfel er nietsaan. Jouwteéfvaiingen zijn legitebWab deed je toen?" "gjjlèbhaar loopen — natuurlijk!" zei de oude ra» ging heealAgi Deze voorstelling van de zaak was echter niet geheel.juist! Jiet bewusteameisje was met-Euphemus. «erloofd geweest; maar zij had onderhand een anderen man ontmoet, die aan portefeuilleelef antiafiynleed — of hoe nfip dat toentertijd noemde — en had er de voorkeupjaan gegeven zich aan hèm te wijden. En nog zesenvijftig jaar laterltan de hermnenngtóeraan'firbhemus kwe%nb|Haar toe»ihij weg was, onderwï^h<»lircellus; 3>lch aan een oefening, die juist de oude Carische deurwachter'bod, toen hij een jongen was, geleerd had; hij had enanttmebjk op gewezen, hoe noodzakelijk het bij sommige gelegenhedeiewas, uit >zijn eigene lichaam te kruipetf^èsdat eens van^eftbhubaikant te bekijkart^aMargelkkj stekte';alch voor. dat' hij incaijn leege vogelkooi kroop, die ter hoogte van bat raam hingsbMaar het is een geestelijke heerschappij waar sprake 4atmaVlfêrri Papirius bladerde verder en bromde» „Hferids een bijlage die bewijst dat je (ongelijk hebt. De eunuch, vader HyadhtV'beaft in Nigidius- bijzijn het tegenovergestelde g*aagdr me» verwacht den éénen die alles omver zal werpen spoedig!, Dat is toch duidelijk, dunkt me."^iasb^acdüfl -tsb „Ja!" zei Marceflbs toonloos; Hl|'Jcende de groep die den oordeelsdag verwachtte heel goed; alleen wisfc.drujifhiet» dat vader Hyacinth daartoe behoorde» Hij kende de telkens herhaalde, van haat vervulde woorden vaawEzra van buiten ^/rj^ijaérfep speren zal rnpa» vermorzelen $h.goddelooze heideaan iniBt da woorden van? zijn raad opvolgde en Rab Chanina de waarsshxrwing deed toekomen. Maar nog meer ernst waair te bespeuren in de stroomjngendie zich van de eene tafel haar de andere in; „De vier vochten"; voorzetteap;toen Marcellus eenige dagen latemewk van zijn onderzoekingstochten onderbrak om daar een hartversterking te nemen. „De vier vochten" was niet'ttiJO heel lang geleden opgericht door een dokter die zooveel tijd in care's doorbracht,^ dat het hem ten slotte goedkooper leek, erj?zeuueen op na JÉiHouden. De naam doelde niet op het een of andeefdrinkbaars, maar op de vjer beroemde:lichaamssappen die zulk een rol speelden in de pas opgekomen humorale .pathologie, waarvan Galénasiach gehaast J»di het vaderschap op zich te nemen. Over het algemeen was het meestahhttp sanguinische temperament datlaer regeerde, maar op dezen dag hadden de twee vochten die-ama de zwarte en de gele gal verbonden 'aijn den boventoon. 33e bijdrage die het huis zelf tot de stemming leverde, was zoo vroolijk mogelijk. De nieuwe waard, Maês, die vroeger*„De -Witte walvisch" aan de Rivier gehad had, stond er weldoorvoed en gemoedelijk bij; hij htó$i'zieh!neutraaL>£n rondom op den grond waren een half dozijn kwartbloeds-kinderen met kroeshaar en witte tanden rondgestrooid. Maar aan de tafeltjes ,;9ohuimde de branding van de opgewondenheid om de rotsen van de bezonnenheid," zooals Orbilius het «ntdrékte. Hij^was zelf de eenige die de Galileërs iverdedigde; hard ittaden ze aangevallen door den dokter Rufus> den veehandelaar Calvisius, den geldwisselaar Sergius Orata en den boekhandelaar Eros, ■— en imirheette Marcellus hartelijk:! welkom als bond- „Niet waar!" zei hij schertsend tot Marcellus. „De besten van de Christenen staan hemelhoog boven den troep lichtzinnige slappelingen en treurige e^towns in den Vredestempeè'ji»w«m maar niet te denken aan die dronkaards die hum tijd, hun geld en hun gezondheid in de herbergeméwdderi.t* in) „Je moet den gasten geen)last aandoen!" grijnslachte Maèspche bezig was een hoek vamd* marmeren toonbank met puimsteen te polijstend tab éMl mtiba\«i»?" vroeg Sergius Oratas« „Men zegt dat jij op het punt bent heilig te wordertg'ó';!» Aller oogerr.fiilfendden zich naar den zoo toegesprokene en Rufus zei op bezorgden toon: „Hij is op het punt een dier te worden dat men niet thuis kan brengen — een bastaard evenals de kjraai, die men, zooals bekend, tot dé-d^tVen noehttóf de raven ka»,rekenen." „Foei, voor den jduiwel!" zei Eros,;en hijgrilde: „Verdedig je dan toch, mij»\&3pd, tegen Ruft***grofheden!" Marcellui-vulde zijn beker en haalde zijn schouders op. „Waarmee mqetoik(»ft verdedigen — Rufus heeft toch immers gelijk! Ik ben: voorloopig op het stadium van bastaard aangeland." f jf „Natuurljjk heb ik gelijk!!" zei Rufus met ge\jael van eigenwaarde* . flÈwetballeen dat Marcellus bezig is deïiiciouden goden <*troiiwj6fep3leapden, maar men zegt dat ook zekere 4ardsche godheden hem tevecgeeisihsm ^wehten. na^endentbNou ja — ik kan meinjftt voorslteUen dat Marcellus tqt zulke uitersten over zou gaan. DaarMf@p!^eekt er toch te veel van Papirius in hem." „Laat om-dat hopen!" bulderde Eros. „Maar — bij Anj-jbjs.' staartpkirnJifcatjNertel mij eens watojil bij de Galileërs anders ziet dan vuil en stank en list?" u^jjoiri.. sMbrcellus antwoordde rustig: >>In de maatschappij om de Gahleërsrheen;.ziivlkjtftevreemde, dat de menschen. liever negen dan zeYeflfcJ-roe.ent van hun geld willen hebbes^maar dat zij met de grootste kalrtftfi genoegen lOisnwémet een hefehkle«»$m& centje van hud iwstaridielijke kapitaal en met mj^Igeheel geen vah het kapitaal van. hun a^'rbg „Maar idftGalileërs dan?" vroeg RüföÊK t „De werkelijke. £altfeérs streven meé/alle machtfjoaar de bevrijding vatfefcun ziel — en die van andere» :an#n{H antwoordde Marcellus. i m assne /aa na tsansai „Laat dat zoo^hl" zei Rufus. „Als jij het zegt. Maar hebben SWflfclfen de hondooadfit. Zit hiarsin ons midden niet .Qnaéiaeer gediefde vriend Orbilius, en isopjn aanwezigheid alleen al niet genoeg om jou een dwaasjte noemen+,,*k«n i „O neen!" zei OrMius.:i-$tZa%Kis ie» iegelijkadÉe. zorg draagt voor de gezondheid van zijn zUlf' " • Bij deze woorden stond Mardeflus op en ging naar den ouden hond toe omfherrf een kus te gevenjdfchta»3r*m,e|^a „Laat>ik jfcAwóéc het te laat is, mogen bedanken «dorjaBesraatje voor ons geweescberittfbEei hij. Daarvoor had hij inderdaad later geengelegenheid meer. Maës, de gewezen wagenmenner,' dier in deze dagen „De vier vochten" gekocht had, wist er even weinig van, dat h#>een ziel had, als dat hij'een blinden darm hérberg gaf;. Maar als de een ©f "andeW^iate uit dê wijsheid van eerpjaterett 1^'^Bitterwft hem den aard van deze beide voorwerperiJhadrtrachtènrté}"ter-« klaren, zou hij zeker daaruit de gevolgtrekking ÜÉbben gemaakt, dat het'tWöi'-gllijkwaardige phenomenen waren. Maës was een gezond en mat^f man, met een maag die nooit ontevreden was, maar een voorliefde had voor warme schotèltjé^^iaooral slakken,ih storen wijn met 'peper gekookt. Een portie> zoo groot, dat een"VOrWassen slaaf er-zij» genoegen aan' eten "kon, diende hij op voor dén matigen prijs van twee as? waarin nog meeberekend was het tarwesneetje dat er bij hoorde/Dè peper kreeg tófjvan een broer van hem, die er eenige honderdén struiken Wftplhad op> *rjn hofstede 'in de buu»Bvan Napels. De korrels waren web riie^Tvftfl'jprima soort, maar als ze goed gedroogd en 'ttiet> aÏNiPfijn gestoöten werden, waren ze bruikbaar. De slakken kreeg hi^tbhs in de week versch uit OstfirtÊen de tarwesnëetjes bakte-zijn vrouw. Maas was een gelukkig man. > ftaaa Maar hrf^aS- öc^eBfi fi&uwgezet man. Zoodra het bovengenoemde gezelschap opgebroken was, zond hij? jfat-overleg met den boekhandelaar Eros, een brief aan Papirius, waarin-met korte woorden; ste-nd: ,^fei(t moet men doen, wanneer men bij ëftiibedehuis-razzia bijvoorbeeld den zoon van detfidohef der (DatSosa onder de aangehoudenen aa