DE PRINS VAN ASTRAKAN DE PRINS VAN ASTRAKAN DOOR F. DE SINCLAIR Schrijver van „DE BRIDGECLUB VAN OOM SORRY" e.a N.V. BRUNA & ZOON'S UITGEVERS Mn., UTRECHT 1930. I. In den tuin, achter het Koninklijk paleis was de vijver, waarin tusschen de groene, dikke, bladeren der waterlelies de witte zwanen dreven en aan den oever van dien vijver verrees een sierlijk paviljoen, de garconnière van Boris, den Prins van Astrakan. Het paviljoen bevatte een weelderig ingerichte slaapkamer, een keuken, waarin een luik was, dat toegang gaf tot een welvoorzienen wijnkelder, een optrekje voor de bedienden en, ten slotte, de rookkamer van Zijne Hoogheid, een zeskantig vertrek, dat bekroond werd door een koepelvormig plafond. In dien koepel was in fresco een allegorie geschilderd, onbegrijpelijk zooals alle allegorieën nu eenmaal plegen te zijn, wat niet wegnam, dat het heel plezierig was, om er naar te kijken. Ze was samengesteld uit blauwe stukken lucht met onschuldige donderkoppen, waartusschen vleezige amoretten dartelden met luchtig gedrapeerde nymphen, die glimlachend naar beneden keken en heur armen hieven naar een gekroond echtpaar, dat blijkbaar, zonder last van duizeligheid te hebben, op een bizonder solieden donderkop was gaan zitten. Van de zes zijden van het vertrek waren er vier bespannen met gobelins, Arcadische landschappen waren daarop te zien met minnekoozende herders en herderinnen, wier liefdespel zoo aanstekelijk scheen te zijn, dat al de vogels er van zaten te trekkebekken, terwijl ook de lammeren, honden, konijnen en herten hun best schenen te doen om er zoo verliefd mogelijk uit te zien. Twee zijden van het zeshoekige vertrek waren niet bespannen, want die werden gevormd door schuifdeuren met gekleurde glazen, welke deuren op dit oogenblik openge- schoven waren en daar ze zich aan de zijde van den vijver bevonden, kon Boris desgewenscht in zijn kamer zitten hengelen op de goudvisschen, die als roode vlammentongen door het blauwe water schoten. Maar Boris hengelde op dit oogenblik heelemaal niet; hij speelde schaak met Graaf Dimitri Taversky, zijn jongsten kamerheer. De beide spelers zaten gedoken in lage chesterfields en het schaakspel stond op een tafeltje met overeenkomstige lage pootjes tusschen hen in. Boris was bijna drie en twintig jaar en een vrij slanke jonge man met een zeer alledaagsch voorkomen; zijn neus was goed gevormd, maar veel te klein om eenige intelligentie te verraden; zijn oogen waren rond en bruin en gaven aan het gelaat het popperige van een wasfiguur in de étalage van een confectiemagazijn, te meer, wijl Boris een blond snorretje met omgekrulde punten droeg, terwijl er aan zijn kin een vlossig sikje bengelde; bij had donkerblond haar, dat glad naar achter was gekamd en kleine roode ooren. Zijn kleeding bestond uit een hemelsblauwe coin-de-feu met groen-satijnen revers en een wijden grijswollen pantalon, terwijl zijn voeten in rood marokqnen slippers waren gestoken; de pijpen van den pantalon waren zóó hoog opgetrokken, dat de blauwzijden sokken met zwarte moesjes bqna over hun volle lengte aan de lucht waren blootgesteld. Boris stond bekend als de Arbiter-Elegantiorum van het Vorstendom; hij bezat vier en tachtig broeken, zeven en negentig colbertcostuums, elf honderd en zeven vesten, vier duizend, acht honderd en een en dertig dassen, vele dozynen smokings, rokken, coin-de-feu's, pyama's, sport-, jacht-, visch-, flirt-, bad-, zeil-, tennis- en gala costuums, om nog niet eens te spreken van zijn tallooze uniformen, laarzen, petten, hoeden, winter- zomer- regen-, auto-, stof- en bontjassen, drie honderd vijf en zestig wandelstokken, honderd vier en zeventig paraplu's en wat er zoo al meer behoort tot de huiseüjke uitrusting van een Prins van den bloede. Veel van die uitrustingsstukken waren creaties van Boris zelf en hij achtte het trouwens ook zijn plicht, om nu en dan iets nieuws en smaakvols te lanceeren, wijl hij wist, dat zijn aanstaande onderdanen steeds een ongemeen behagen schiepen in de talentvolle spelingen van zijn Prinselijk vernuft. De bladen plachten er dan ook gretig melding van te maken, als Z. K. H. de Prins van Astrakan, op een galaconcert was verschenen in een paarse smoking met opgenaaide grijze zakken, een vest van zilverbrokaat en een mauve pantalon met zwarte streepen. Deze creaties werden door Boris particulieren coupeur ook zeer nauwkeurig geregistreerd en daarbij aangeduid op de wjjze als een componist het zijn opeenvolgende scheppingen pleegt te doen. Zoo was de hemelsblauwe coin-de-feU met groen satijnen revers Opus 288 van Z. K. H. Een onwillekeurige handbeweging was blijkbaar oorzaak, dat op de revers van dit Opus wat sigarettenasch werd gemorst; het gelaat van den Prins vertrok wrevelig en driftig klonk het uit den prinselijken mond: „Vervloekt...!" Op dat driftwoord liet Professor Sergeï Tali, de gouverneur van Boris, die op eenigen afstand van de schakers in een normalen fauteuil de krant las, het blad zakken en keek over de glazen van zijn lorgnet naar de spelenden. Professor Sergeï Tali was een magere heer van ongeveer zestig jaar; hij had een grooten haviksneus, een gele gelaatskleur, een wat makaber valsch gebit en een paar ongemeen heldere grijze oogen, die achter zijn lorgnetglazen konden schitteren als sterren. Zijn hoekig gelaat was gladgeschoren, zijn voorhoofd hoog; door het grijs-witte haar liep een zorgvuldig getrokken roze scheiding; luj had kleine, magere, maar zeer verzorgde handen, droeg keurig schoeisel, maar het ruim zittende lusteren jasje, dat hij over het vest van een eenvoudig donker- grijs colbertcostuumdroegenhet slappe boord, ^wezen datlnj fnlijnkleedingvóóraUesbedaehtwasopeigen behagehjkheid De jeugdige kamerheer, Graaf Dimitn Taversky, die tegenover Boris zat, had, getrouw aan de hofetiquette, ook een coin de-feu met toebehooren aan; ook zijn sokken waren Z Zde kuiten aan de lueht blootgesteld, = de kleuren van ziin uitrustingsstukken waren aanmerkelijk minder ledurfd dan die van Boris en geleken een doffe pastel tegen de glanzend geverniste olieverfeffecten van den pnnsehjken ^ml^was een nog ietwat verlegen knaap, met wat een méisrp"eegt te noemen een „hef gezicht; nauwehjks een week geleden was hij beroepen tot het ambt van kamerheer, maar ^ was hij nog beter op zijn plaats geweest als naee van een of andere bedaagde Koningin. P Dindïri had echter een buitengewoon talent voor schaken enda«Boris bekend stond als een der beste schakers van het Vorstendom, en alleen met eerste ^"J*^™' was men bij de benoeming maar over dat leeftijdsbezwaar 1166 WieTofwat geldt die vervloeking?» klonk de zware stem van TaU terwijl hij opstond en met het blad in de hand de IpSel nalerT, maVtegehjkertijd keek hij even scherp naar hrt bord en vestigde dan zijn blik op het gelaat van Dimitn, ^Boris°gtf geen antwoord en sloeg met een stuursch gezicht d#» asch van Opus 238. Enfin . . ik geef het op,» sprak hij dan op een ontstemden toon „mijn Koningin is niet te redden, maar Dmuto, doe me een genoegen en trek in godsnaam, als we weer spelen, tn ander jasje fan. Die kleur irriteert me en er is niets, wTt m£n spd zoo beïnvloedt, als de kleuren van mijn om- tzlbi Hoogheid wenscht "antwoordde Dmutó bedremmeld. „Zal ik me dan voortaan in donker kleeden? Ik wist heusch niet...." „Ja, hoe je je kleedt, kan me niet schelen," sprak Boris, terwijl hij op stond, „dat moet je gevoel je zeggen ... zooals je nu bent toegetakeld . .. daar word ik gek van...." En Boris, Prins van Astrakan draaide de beide heeren de rug toe, stapte de twee trapjes af van het kleine bordes voor den vijver, wendde zich om en verdween. Tali hief vermanend een vinger op naar Dimitri, terwijl zijn mond dreigend samenkneep, maar diep in zijn oogen scheen er iets te lachen. „Dimitri, Dimitri," sprak hij dan. „Wat heb je gedaan? En ik heb je nog zoo gewaarschuwd I Op elke tien partijen mag je er één remise maken en op elke twintig één winnen! En dit is nu van de eerste vjjf partijen al de tweede, die je wint.... 1" „Maar ik kan het heusch niet helpen!" borst Dimitri wanhopig uit, „Zijn Hoogheid speelt zoo onbegrijpelijk; hij geeft telkens stukken weg en als ik dan voorzichtig waarschuw, dan beweert hij dat het een diep doordacht offer is, maar al dat geoffer leidt tot niets.... Kijkt U nu die stand eens ... Zijn Hoogheid is al drie officieren achter en nu zet bij zelf zijn Koningin in.... Op zoo'n manier kan ik niet verliezen, hoe graag ik ook wil!" Tali lachte nu. „Toch zul je je taktiek moeten veranderen, beste jongen," sprak hij dan, „want anders zul je in korten tijd de ongenade van Zijn Hoogheid op je hals halen." „Maar Zijn Hoogheid kent niet eens de elementaire openingstheorieën!" riep Dimitri uit. „Ssssst....!" deed Tali verschrikt, terwijl hij haastig naar de deuropening trad, naar links keek, naar rechts keek, waarna hij zacht tot Dimitri sprak: „Zijn Hoogheid is een der beste schakers van het land . .. een der beste schakers van het land ... en daarmee basta! En berg nu maar gauw die stukken op, want ik hoor hem terug komen en trek de volgende keer een ander jasje aan en speel voortaan zelf ook maar als een smid... ahum!" Op het pad langs het paviljoen kraakte het grint nu vlakbij, maar het waren vlugge en stevige voeten, die daar gingen en een oogenblik later stond voor de deuropening dan ook niet Boris, maar een slanke jonge man, gekleed in het onberispelijk zittend uniform van ritmeester. „Wladimir!" riep Dimitri verlucht en verheugd uit, „Ik dacht dat Zijn Hoogheid " „Servus Professor, servus, Dimitri," sprak de aangekomene, elegant salueerend, waarna hij binnenstapte en de twee heeren de hand drukte. „Ik zag opus nummer zooveel schemeren tusschen de struiken bij de oranjerie. Is er ontstemming?" . Deze slanke officier was Wladimir, Baron von Rugi-Reni, de adjudant van den Prins van Astrakan. Hij was ongeveer even groot als zyn doorluchtige meester en zou desnoods voor een tweelingbroeder kunnen doorgaan; hij had ook ronde bruine oogen en een misschien wat te kleinen neus, hij droeg ook een snorretje en een sikje in den stijl van den Prins, maar het popperige in het voorkomen van den laatsten, was bij Wladimir geheel afwezig. In de bruine oogen lachte een spottende schelmschheid en om den mond was een trek van vastberadenheid, die Zijn Hoogheid volstrekt miste. „Hevig!" sprak Tali in antwoord op Wladimir's vraag, „Ónze jeugdige kamerheer hier heeft een geweldige flater gemaakt!" . „Wat?" riep Wladimir uit, terwijl zijn gezicht vertrok in grappige ontzetting. „Hij heeft, toch geen partij gewonnen, hoop ik.... I" . „Maar ik kón hem niet verhezen!" kreet Dimitri, wien het huilen nader stond dan het lachen. „Ongelukkige!" riep Wladimir, terwijl hij Dimitri een forschen klap op den schouder gaf, „Zoo jong en al zoo verdorven !" .. . „Zijn Hoogheid zei, dat het de kleur van mijn coin-de-feu was, die hem zóó irriteerde, dat hg niet spelen kon " „Natuurlijk, dat had je ook moeten begrijpen!" riep Wla- dimir uit. „Wat is dat ook voor een verschrikkelijk jasje, dat je daar aan hebt? Als ze je daarmee op een peerd zetten, dan slaat een heele vijandelijke legermacht van schrik op de vlucht!" en hij grabbelde in een doos sigaretten, welke op tafel stond en stak er een op. „Dimitri moet nog acclimatiseeren" sprak Tali, die wat op en neer stapte in het vertrek. „Er zijn sterkere gestellen dan het zijne geweest, die toch niet ongestraft de overgang van de buitenlucht naar het Hofkkmaat verdroegen." „Oefenen, oefenen," zei Wladimir, die zich behagelijk achterover wierp in den chesterfield van den Prins, „ik denk altijd maar aan dien Trakener hengst van me, een jong beest, dat in het vrije veld alle hindernissen zonder èèn fout nam. Op een gegeven oogenblik moest ik het verkoopen aan een circus en kijk, in de manege brak hij den eersten dag al een poot, toen hij over een stalbezem wou heenstappen. ..." Dimitri zuchtte. „Ik heb een gevoel of het hier krioelt van stalbezems ..." klaagde hij „maar jijzelf, heb jij ook geen last gehad van dien overgang?" „Natuurlijk!" bekende Wladimir. „Weet U nog wel, Professor? Met sabelschermen. De eerste keer. Toen sloeg ik Zijn Hoogheid per ongeluk de sabel uit de hand; het ding vloog bijna tegen de zolder. Nou, en Zijn Hoogheid is een der beste schermers van het land... maar dat wist ik toen nog niet." Dimitri keek wat peinzend voor zich uit en schudde het hoofd. „Je kunt van Wladimir veel leeren, Dimitri," sprak Tali, die weer was gaan zitten en zijn krant opnieuw openvouwde. „Wladimir spreekt over die soort dingen met veel meer overtuiging dan ik. Ik ben op een leeftijd gekomen, die alle overtuigingen zoo'n beetje aanrandt." „Zijn er ook nog dingen, waarin Zijn Hoogheid niet uitmunt?" vroeg Dimitri. „Nou," sprak Wladimir, „dat... e ... geloof ik niet . . . Wel, Professor?" Maar Tali wuifde met de band, ten teeken, dat hij niet in zijn lektuur wenschte gestoord te worden. „In ieder geval," vervolgde Wladimir dan, „zou ik in die richting maar geen nasporingen doen. Het is daar soms zoo eigenaardig mee. Daar heb je die jachttrofeeën .. ." en hij duidde met een hoofdbeweging naar een wapenrek, waaraan allerlei dierfragmenten waren bevestigd, de opgezette kop van een wild zwijn, een reusachtig hertengewei, een complete vos, en nog wat kleinere dieren, waarbij een witte uil met een verontwaardigd gezicht ook bizonder de aandacht trok. „Dat hertengewei bijvoorbeeld. Ik was er bij, toen Zijn Hoogheid het dier schoot. Zooals je weet, is Zijn Hoogheid een der beste jagers van het land." Dimitri knikte met een ietwat benauwd gezicht. „Dat weet je toch wel?" sprak Tali hier op strengen toon, terwijl hij even over zijn krant keek. „Jawel, Professor ... ja ... ja,.. zeker..." haastte Dimitri zich te antwoorden. „Welnu," vervolgde Wladimir. „En dat weet het wild ook, dat zul je hooren. Er was den vorigen avond hier aan het Hof een partij geweest, waarbij we een komediestuk hadden opgevoerd. Je weet, Zijn Hoogheid is een der beste acteurs van het land?" „Natuurlijk!" zei Dimitri. „Heel goed," mompelde Tali nu achter zijn krant. „In dat komediestuk moest geschoten worden en daarvoor wilden we het jachtgeweer van Zijn Hoogheid gebruiken, dat we derhalve laadden met losse patronen. Maar op verzoek van Prinses Nas ja, die een hevige aanval van migraine had, lieten we dat geschiet achterwege. De souffleur riep een paar maal: Boem! Boem! en dat klonk even natuurlijk. Enfin den volgenden dag gingen we op de hertenjacht. Ik was natuurlijk bij Zijn Hoogheid en bij ons was ook de Prinselijke lijfjager, die Zijn Hoogheid altijd op de jacht vergezelt. Je kunt nooit eens weten, hé of er niet eens een haas met bloeddorstige bedoelingen . . . enfin .. . Het hert wordt keurig in onze richting gedreven, Zijn Hoogheid schiet, nou ja, de jager schoot ook, zooals altijd, in de lucht natuurlijk ... en het hert valt dood neer voor de voeten van Zijn Hoogheid." „Dat was dan toch inderdaad een kranig schot I" riep Dimitri uit. „Asjeblieft! Of dat een kranig schot wasl" sprak Wladimir. „Want wat bleek? ... Zijn Hoogheid had het dier geveld met een losse patroon!" Dimitri maakte een beweging en keek schichtig om naar Tali, maar die was nu heelemaal in zijn krant verdiept. „Begrijp je het niet?" vroeg Wladimir, die een tweede sigaret uit de kist grabbelde. „Niet heelemaal..." aarzelde Dimitri. „Wel, dat heb ik je toch al gezegd. Zijn Hoogheid is een der beste schutters van het land. Dat weet het wild ook. Zijn Hoogheid schiet nooit mis. Ook dat weet het wild. Toen nu derhalve het hert zag, dat er uit de geweerloop van Zijn Hoogheid iets kwam, had het dermate de overtuiging, dat dit de kogel was, die het zou dooden, dat het ook werkelijk op hetzelfde oogenblik dood neerviel..." „Animale auto-suggestie." legde Professor Tali uit. Dimitri zweeg, vermeed zoowel om Wladimir aan te zien als om zijn hoofd te wenden naar den Professor, en strekte zijn hand uit om ook een sigaret te nemen, toen er een schaduw viel in de deuropening. Prins Boris was teruggekeerd. „Servus, Kaha!" sprak Wladimir, die haastig opsprong. Kaha was een verkorting van Koninklijke Hoogheid, eenbetiteling, die Boris zich het welgevallen van Wladimir, om dat Wladimir nu eenmaal iemand was, dien men toch niets kwalijk kon nemen, terwijl deze bovendien het woord steeds uitsprak op een toon, die aan de gewenschte deferentie in geen enkel opzicht afbreuk deed. „Zoo, ben jij al terug?" sprak Boris, die zijn wrevel blijkbaar geheel had uitgelucht. „Ik had niet gedacht, je Voor de lunch nog hier te zien." „O, ik zou nog veel vroeger zijn teruggeweest," antwoordde Wladimir, „maar de barbier was bizonder spraakzaam en voor de winkels trokken telkens de portretten van Uha en Rita Manola mijn aandacht." Boris glimlachte. „Ja, zooiets ziet men graag ... de beroemde zangeres, die door den Kroonprins geaccompagneerd zal worden. Maar ik heb toch even geaarzeld of ik er wel goed aan doe." „Daar behoeft Uw Hoogheid toch niet aan te twijfelen," sprak Tali „gesteld dat het mogelijk zou zijn om Uw populariteit nog te verhoogen, dan zou dit het middel bij uitnemendheid wezen." „Zou je denken, Tali" sprak Boris, die nu ook een sigaret opstak en plaats nam in een fauteuil, die voor het wapenrek stond. Hij had sedert lang, bij wijze van gunstbetoon de gewoonte aangenomen om zijn gouverneur te tutoyeeren. „Als er één faculteit is, die Uha dadelijk doctor honoris causa zou kunnen maken, dan is het die der Volksgunstverwerving," verzekerde Wladimir. „Bestaat er zoo'n faculteit?" vroeg Boris verrast. „Nog niet" zei Tali, „maar er zal vanzelf behoefte aan gaan bestaan, zoodra de studenten uitsluitend uit vorstenzonen gerecruteerd worden." „Origineel idee," sprak Boris, na even een ietwat twijfelenden blik op Tali geworpen te hebben. „Maar het is zoo gek niet. Het onderwerp houdt me dikwijls bezig. Ik zal er eens een brochure over schrijven; De Volksgunstverwerving in haar huidig stadium." „Een brochure!" riep Wladimir uit. „Het zou ongetwijfeld dadelijk een standaardwerk worden. Coup d'essai, coup de maitre! Maar er is één bezwaar ..." „Welk dan?" „Het zou alleen, discreet, kabinet; aan vorstelijke personen ter bestudeering kunnen worden aangeboden. Het volk zou er geen inzage van mogen hebben. Het hoort uitsluitend thuis op het gebied der geheime, hoogere regeeringskunst." Boris knikte. „Je hebt gelijk. Bovendien, de leer, de kunst der Volksgunstverwerving, is daar'ook eigenlijk wel een handleiding voor te schrijven? Er moet zoo verbazend veel... gevoel... aanleg en intuitie bij komen... er worden zulke bizondere gaven voor vereischt...." „Uw Hoogheid beheerscht die kunst toch spelenderwijs," sprak nu Dimitri, die tot dusverre maar stil had zitten luisteren. Tali wierp hem een goedkeurend blik toe. „Zoo, doe ik dat...? Zoo, zoo,... wel, wel..." lachte Boris vergenoegd. Dan deed hij een forschen trek aan zijn sigaret, inhaleerde, wierp het hoofd achterover tegen de leuning van den fauteuil en blies de blauwe rookpluim welbehagelijk naar de allegorie. „Wordt er nog gerepeteerd met de diva?" vroeg Wladimir. Boris schudde het hoofd. „Waarom? Een goed accompagnateur voelt dadelijk waar zijn partner heen wil. Het is me wel gevraagd of ik het soms wenschte, maar ik acht het volkomen overbodig." „Speelt Uw Hoogheid die accompagnementen a vue?" vroeg Dimitri. „Ik weet niet eens wat ze zingt," lachte Boris „en ik wil het ook niet weten voor op het laatste oogenblik. Dat is nu juist iets voor mij. Dadelijk al, bij de eerste maten, doorvoel ik heelemaal de bedoeling van den componist. De . . . hoe zal ik zeggen... de muse van den componist dringt als een fluïde in mijn ziel ... en zoo ben ik het eigenlijk niet, die aan den vleugel zit, maar de componist zelf." „Enorm ...!" bewonderde Wladimir. „En wat een voorrecht voor een zangeres om op die manier op haar liederavond door al die componisten persoonlijk te worden begeleid 1" sprak Dimitri. „Het zal heerlijk worden," sprak Tali, „Rita Manola zal niet weten wat ze hoort." „O, dat wordt de groote dag in haar loopbaan als kunstenares!" zei Dimitri, die voor die opmerking een tweeden goedkeurenden blik uit de lorgnetglazen van Tali oogste. „Het moet natuurlijk een uitzondering büjven" sprak Boris. „Dat spreekt vanzelf; bovendien verdient niet iedere kunstenaar of kunstenares zoo'n buitenkansje," merkte Wladimir op." Maar daar is iedereen het over eens, dat Rita Manola de grootste sopraanzangeres van dezen tijd is." „Zeg Dimitri" sprak Boris eensklaps, terwijl er een lach in zijn oogen kwam „van piano's gesproken: Weet jjj de overeenkomst tusschen een piano en een voetbad?" „Een piano en een voetbad? Nee, Uw Hoogheid." „Jij, Tali?" vroeg Boris, maar ook Tali, zoomin als Wladimir verklaarde eenige notie te hebben, welke die overeenkomst wel kon zijn. „Uit beiden komen schoone to(o)nen," zei Boris. Zoowel Tab als Wladimir schaterden van het lachen, bij welk duet zich daarna ook Dimitri voegde. „Allemachtig goed" snikte Tali, zijn oogen afvegend. „Uit beiden komen subliem . .." bracht Wladimir uit, die ook veel moeite scheen te hebben om tot bedaren te komen. Boris lachte tevreden en blies weer met welbehagen een rookwolk naar boven. „Echt geestig" merkte Dimitri nog op. „Maar wat ik nog zeggen wilde" zei Wladimir, „de barbier vertelde me de laatste en naar men verzekert, historische anecdote, die er van Uha in omloop is." „Van mij? Vertel eens." sprak Boris gretig. „Het moet gebeurd zijn, ongeveer veertien dagen geleden, op de Boulevard Lativa." „Dat is mogelijk; ik wandel daar wel eens in een meestal geslaagd incognito." „Juist," vervolgde Wladimir, „Welnu, de barbier las het me voor uit de Residentiebode en ik citeer uit het hoofd... Op het drukke middaguur ontlastte zich plotseling boven de stad een geweldige regenbui. Op de Boulevard Lativa bewogen zich op dat oogenblik duizende voetgangers, die volkomen door de bui verrast werden. Het werd een algemeen sauve-qui-peut. Onder de zoo opgeschrikte wandelaars bevond zich ook een slanke jonge man met een opvallend sympatiek voorkomen. . .." „Het wordt al duidelijker," sprak Tali zacht en Dimitri knikte met instemmend medebegrijpen. „Deze jonge man," vervolgde Wladimir „trad haastig, maar op een ongedwongen wijze een parapluwinkel binnen, vroeg paraplu's te zien, koos er een uit, stak hem op, hield hem tegen het licht*..." „Ha, ha . . ." lachte Tali, „heel goed . .. heel goed .. ." en ook Dimitri vertrok zijn mond tot een glimlach. „Vroeg de prijs .. ." vervolgde Wladimir, „betaalde met een cheque en verbet met een vriendelijken groet den winkel. Hoe groot was de verbazing en de ontroering van den braven winkelier, toen hij op dien cheque, in het bekende, pittige handschrift den naam las van Boris, Prins van Astrakan!" „Alleraardigst!" riep Dimitri uit. „Origineel...!" prees Tali, „Maar Hoogheid, één vraag: Is het werkelijk historisch?" Boris knikte met een bescheiden glimlach. „Ik herinner me inderdaad zoo iets," sprak hij dan, „maar ik zou het bijna vergeten zijn. Is die courant nog te krijgen?" „Ongetwijfeld," antwoordde Wladimir. „Het is de morgeneditie van vandaag van de Residentiebode. Ik zal straks de Redactie even opbellen. . .." „Bestel dan maar vijftig exemplaren" sprak Boris, „het personeel van het Hof zal er ook veel plezier in hebben; ik zal last geven, dat dat nummer verspreid wordt. A propos, wie is die barbier?" „Een zekere Colato, Uha, in de Via Polona." Astrakan X „Och Tali," sprak Boris. „Wil je die naam even voor me noteeren? Ik vind wel dat er aanleiding is om, als er weer onderscheidingen worden verleend ..." Boris stond op, wierp het sigarettenpeukje in den aschbak. „Ik ga me kleeden voor de lunch," sprak hij „Dimitri, het zal me aangenaam zijn je ook aan tafel te zien." Dimitri stond haastig op en boog. „Zeer vereerd, Uw Hoogheid." „Je hebt nog drie kwartier om je te kleeden... toilet de ville ..." „ „Uit beiden komen schoone tonen ... ha, ha, ha,... sniklachte plotseling Wladimir „hij is prachtig... hij is prachtig. ..!" i , „ „Ik weet er nog een, maar die vertel ik later wel eens, lachte Boris en dan vroolijk en uiterst joviaal. „Adieu meneeren, tot ziens!" Tali en Wladimir waren ook opgestaan en bogen; Bons verliet fluitend het paviljoen. De drie heeren zwegen, tot het geluid der prinselijke voetstappen was verstorven. „Dimitri," sprak Tali dan „je hebt je kranig gerehabiliteerd. Strakjes vreesde ik het ergste voor je, maar je opmerkingen hebben alles hersteld." Dimitri glimlachte gelukkig. „Alleen die aardigheid van dat voetbad en die piano, daar kon ik niet goed om lachen, die heb ik al zoo dikwijls gehoord ..." sprak hij. „Nee, dat kan niet," riep Wladimir, „dat was dan van een ander voetbad, de moppen van Zijn Hoogheid zijn altijd nieuw." „Ja, vergeet dat vooral niet," sprak Tali op ernstigen toon. „En maak nu dat je wegkomt." „Ik zie er wel een beetje tegen op" erkende Dimitn. „Het is de eerste maal, dat ik met-officieel mee aanzit." „O, de lunch is altijd goed" zei Wladimir," je zult er de Prins-Regent vinden en zijn gemalin en Prinses Nasja. Als ik jou was, dan zou ik me maar bepalen tot eten en zoo weinig mogelijk praten, dan maak je ook geen flaters. En schiet nu op, want als je te laat komt, ben je verloren!" „Ja, ja. .." sprak de jonge kamerheer, die een kleur had van agitatie,, ,Servus Professor, servus Wladimir, bedankt voor je goede raad, hoor." Een volgend oogenblik was Dimitri verdwenen. „En nu, Wladimir, tusschen ons ..." sprak Tali, zoodra hij alleen met dezen was op een fluisterenden toon, „Je ziet het zelf... zóó kan het niet langer . .. het loopt de spuigaten uit... ons plan ... er moet gehandeld worden ..." II. Een klein stukje geschiedenis van het vorstendom Palonië, zonder veldslagen, jaartallen of zeehelden. Boris VII, de laatste koning van Palonië, was tien jaar geleden bij een autoongeluk om het leven gekomen, tegelijk met zijn gemalin. Boris VII was een wijs monarch geweest en vooral beroemd om zijn unieke postzegelverzameling. Toen zijn onderdanen zich zoover hersteld hadden van de schok, die het overlijden van den beminden vorst had veroorzaakt, dat zij weer normaal konden denken, werd er aan Prins Kwaba van Rabitor, een zeer verren neef des overleden konings, het Regentschap aangeboden, gedurende den tijd, dat de eenige zoon van wijlen den Koning, Boris, Prins van Astrakan, nog te jong was om de teugels van het bewind in handen te nemen. Prins Kwaba, die bekend stond als een der beste ruiters van het land, en dus gewend was aan teugels, stemde toe, en weldra had de Prins-Regent, met zijn gemalin, Prinses Xenia, en hun eenige dochter, Prinses Nasja, het vorstelijk paleis in de hoofdstad betrokken, terwijl in een der zijvleugels van dat zelfde paleis, Prins Boris, de Hope des Vaderlands, want meer kon deze voorloopig nog niet zijn, zich voorbereidde voor de zware en verantwoordelijke taak, welke hem op zijn drie en twintigsten jaar wachtte. De Prins-Regent was een braaf man, die een hooge opvatting had van zijn plichten en dan ook met een altijd beschikbaar enthousiasme zooveel eerste steenen van ziekenhuizen, schouwburgen en monumentale pompen legde, als men slechts van hem verlangde, terwijl hij ook met een steeds paraten beminnelijken gkmlach linten doorknipte van nieuwe bruggen, tentoonstelüngen opende en aanzat aan noenmalen en andere eetgelegenheden, overal, waar men slechts even den wensch te kennen had gegeven, dat Zijn Hoogheid toch tegenwoordig zoude zijn. Zijn gemalin ontbrak bij die gelegenheden maar zelden en Prinses Nasja, die al op een roekelooze wijze de dertig gepasseerd was, vertoonde zich ook, zooveel ze maar kon, in het publiek. Evenwel, al naar gelang de tijd naderde, dat Boris tot Koning zou worden gekroond en het Regentschap dus een einde zou nemen, begon Prins Kwaba zich van al die soort dingen toch een weinig terug te trekken en stelde den Prins van Astrakan zoodoende in de gelegenheid om door het leggen van eerste steenen, en het doorknippen van linten, het openen van tentoonstellingen en het aanzitten aan noenmalen de liefde en vereering zijner aanstaande onderdanen deelachtig te worden, werkzaamheden, die dan ook niet nalieten een vormenden invloed van beteekenis uit te oefenen op het ontluikende heerscherstalent. Maar behalve in het belang van het Vaderland en de opvoeding van den troonopvolger was het den Prins-Regent ook daarom niet onwelgevallig, om zich van lieverlede wat minder in het publiek te vertoonen en zich te onttrekken aan het geestdriftig gejuich der menigten, wijl al die dingen kosten met zich brachten, waarvoor wel een behoorlijk bedrag door het Parlement te zijner beschikking was gesteld, maar welke remuneratie Prins Kwaba toch vooral niet ten koste zijner eigen geldmiddelen wilde overschrijden. Integendeel was het zijn streven, en Prinses Xenia steunde hem daarin krachtig-, om van deze remuneratie zoo mogelijk jaarlijks een flink bedrag over te houden. Daar was reden voor. Het eenmaal onmetelijke fortuin der Rabitors was voor een zeer groot deel belegd geweest in Russen, Oostenrijkers, Marken, Italiaansche sporen en Insulinde Olie, met het gevolg, dat de Rabitors nog maar juist even hun stand hadden kunnen ophouden, althans naar het uiterlijk. Het Regentschap was een welkom tijdelijk herstel geweest, maar met zorg zagen de Prins-Regent en zijn gemalin toch het uur weer naderen, dat zij naar het erfslot de Rabitors, dat tijdelijk zeer voordeelig verhuurd was aan een Amerikaan schen kauwgom-koning, zouden moeten terugkeeren. Een ding echter uit het Regentschap zou blijvend gewin opleveren. In den familieraad was besloten, dat Nasja, dadelijk na de troonsbestijging van Boris, zich met dezen zou verloven. Nasja was de toekomstige koningin van Palonië. Dien avond was er soirée ten Hove, welke besloten zou worden met een gala-concert, waarvoor zoowel Rita Manola als de Prins van Astrakan hun medewerking hadden toegezegd. De kamerheeren-ceremoniemeesters waren druk in de weer om de gasten in vier groepen te splitsen. Om negen uur zou de Prins-Regent met Hoogstdezelve doorluchtige familie op het avondfeest verschijnen en teneinde nu te maken, dat deze zich op een ongedwongen wijze met de gasten zouden kunnen onderhouden, werden die gasten in rijen opgesteld; de heeren in de witte zaal, de dames in de groene. In elk dier zalen was bij wijze van afscheiding echter nog een hiaat in de opstelling, welke op een smaakvolle wijze door een palmengroep was gemarkeerd. In de witte zaal dan stonden eerst de Ministers, Officieren en hooge ambtenaren van Staat gereed om door den PrinsRegent zelf te worden aangesproken, dan, na de hiaat,stonden daar presidenten van varkensfokvereenigingen en landbouwtentoonstellingen, bestuurderen van gebouwen, waarvan Prins Boris de eerste steen had gelegd, en dergelijke nuttige en verdienstelijke heden, versierd met Huis- en andere orden, die altegader hoopten door den Prins van Astrakan te zullen worden opgemerkt; in de groene zaal stonden op de zelfde wijze eerst de Ministersvrouwen en de dames uit de diplomatieke wereld, die hoopten te worden aangesproken door Prinses Xenia en achter de hiaat wachtten daar popelend en slikkend van agitatie, leidstérs van meisjesgezellen-vereenigingen, presidenten van kleuter-tehuizen en zuigelingen corporaties, waarvan Prinses Nasja beschermvrouwe was, en met welke meestal jonge, althans ongehuwde dames, deze Prinses, naar men vertelde, zich steeds op een kinderlijkongedwongen wijze placht te onderhouden. In de gele antichambre, waarvan straks de wit-met-gouden vleugeldeuren op plechtige wijze zouden worden geopend, vertoefden op dit oogenblik nog alleen maar de Prins-Regent en zijn gemalin. „Vind je, dat het zoo kan?" vroeg de Prins-Regent, terwijl hij een paar maal voor Prinses Xenia heen en weer stapte, en doelde op zijn rok, die in den schoudernaad was losgesprongen en door den Hofcoupeur op het allerlaatste oogenblik wat haastig was gehecht. „Niets, hoegenaamd niets van te zien," verzekerde de Prinses, terwijl ze haar gemaal door haar face-a-main aldoor scherp opnam. „Die rok kan zoo nog jaren mee, vooral 's avonds en het vest zit nu zelfs iets te ruim, zou ik zeggen." De vele noenmalen hadden de laatste jaren de maag van den Prins-Regent wat onvoordeelig in omvang doen toenemen en de wat plotseling opgekomen rokbehoefte, — op andere avonden droeg Zijn Hoogheid meestal uniform — had ook op dit euvel de aandacht gevestigd, maar hiervoor had de coupeur geen andere uitkomst geweten dan een radikale knip in de immers toch onzichtbare rug. „Het zit anders enorm gemakkelijk" sprak de Prins, die er wat mee wapperde „als ik er maar niet gek mee uitzie." Prinses Xenia schudde op overtuigende wijze het hoofd. „Gek? Daar kan nooit sprake van zijn. Zoo goed als Boris de mode lanceert voor onze jeunesse dorée, kun jij het doen voor de heden van rijperen leeftijd. Je vest zal furore maken, even goed als mijn robe." „Ja," sprak de Regent, „daar heb ik al naar gekeken; wat een eigenaardige gloed ligt daarover . . . haast iets ... e ... vlekkerigs . .." Zijn gemalin lachte. „Hulde aan je opmerkingsgave. Het is de oranjekleurige robe, waar ik vier jaar geleden zoo'n succes mee had. De zij was nog prachtig; de japon is vermaakt, maar ik heb het goed laten twinken. Helaas heeft de verf niet overal gelijkmatig gepakt. Maar vind je het per slot van rekening niet bizonder? Het is precies de tint van een eikenblad, dat gaat verkleuren. Ik noem het „chêne fané" . . ." De Regent knikte. „Mooi gevonden. Ik wist ook al niet hoe het kwam, maar ik moest, sedert ik je zag, gedurig denken aan een mistig bosch in de Herfst. We mogen beiden nog gezien worden, Xenia," vervolgde hij op een tevreden toon. „Wij houden de waardigheid van het Hof hoog en niemand zal er ons een verwijt van maken dat we zuinig en overlegzaam zijn." „Dat zou ik ook zeggen," antwoordde ze. „Beter zoo, dan dat we schulden maken ..." Op dat oogenblik trad door de deur, die toegang gaf tot de woonvertrekken van het paleis, Graaf Malinsky, de Huismeester-Generaal der Hofhouding binnen. „Uw Hoogheid," sprak hij, zich tot Prinses Xenia wendend, „heeft immers bevolen, dat er aan de buffetten van avond de grootste soberheid zou in acht genomen worden?" De Prinses knikte. „Meneer Malinsky," sprak ze, „ik acht het inderdaad onjuist en onsmaakvol om van de soirees ten Hove een soort eet-en-drink-partijen te maken en daarin dreigen ze toch werkelijk te ontaarden. Het Hof behoort ook in deze een voorbeeld te geven l Laten we toch vóór alles eenvoudig zijn en als we dat tot heden nog niet waren, laten we het dan worden." „Een zeer sympatieke gedachte, Uw Hoogheid," sprak de Graaf, een diepe buiging makend. „U voelt met mij, dat er eigenlijk iets parvenuachtigs is in dat tentoonstellen van bufetten, overladen met kostbare dranken en uitgelezen taarten en pasteien." „Een uiterst sympatieke gedachte, Uw Hoogheid," sprak Graaf Malinsky, ander maal buigend. „Geeft U order" sprak Prinses Xenia, „dat er aan de bufetten ruimschoots thee te krijgen is. Op een paar koppen meer of minder moet niet worden gezien. En laat er verder zijn ... limonade ... biscuits ... en schijfjes sinaasappel " Graaf Malinsky maakte snel eenige aanteekeningen. „Acht U dat ook niet verfrisschend, eenvoudig en toch voldoende?" „Zeer verfrissend Uw Hoogheid . . . zeer verfrisschend .. . Ik zal dadelijk mijn orders geven." De Huismeester-Generaal boog en wilde de antichambre verlaten, maar toen bij bij de deur was, riep Prinses Xenia hem terug. „Meneer Malinsky!" „Pardon, Uw Hoogheid?" „Geeft U vooral order dat ze de pitjes er uit doen." „De .. . e . . . pitjes, Uw Hoogheid ... ?" „Ja, begrijpt U het niet?" De Huismeester-Generaal bloosde tot op zjjn kalen schedel. „Uw Hoogheid zegt, de . . . e . .. pitjes . ..?" „Ja, van de sinaasappelschijfjes... een kleine attentie voor onze gasten, meneer Malinsky," sprak Prinses Xenia wat ongeduldig. „Ah, juist, juist, juist... de schijfjes van de sinaasappelpitjes ... ik bedoel... e ... de pitjes van de sinaasappelpitjes .. . e ... schijfjes . .. Een buitengewoon sympatieke gedachte, Uw Hoogheid . . M en de Huismeester-Generaal verliet nu met groote haast het vertrek. Prinses Xenia wilde nog juist een wat korzelige opmerking maken op de blijkbaar snel voortschrijdende seniele aftakeling van Graaf Malinsky, toen kort na elkaar Prins Boris en Prinses Nasja binnen kwamen, weldra gevolgd door de heeren en dames der Hofhouding, die dezen avond dienst hadden. Prinses Nasja had het schrale van heur moeder, maar miste de ietwat krakende statigheid, waarmee deze zich wist te bewegen en welke steeds een aangenaam contrast vormde met de dikke gemoedelijkheid van haar gemaal; Nasja had zandblond haar, dat kort afgeknipt en in het midden gescheiden, dik over de wat groote, doorschijnende ooren was gegolfd; ze had fletsblauwe oogen en nauw zichtbare wenkbrauwen; er was staag iets slingerends in de bijna altijd bloote, schrale, armen met witte elleboogpunten, maar heur beenen, gestoken in vleeschkleurige zijden kousen, hadden daarentegen iets mannelijk kloeks. Ze lachte veel met een open mond vol harde witte tanden. Ze was dezen avond gekleed in een groenzijden japon, gegarneerd met goud borduursel en franje, een creatie van haarzelf, geïnspireerd door een fraaie empire lampenkap, die zich bevond in het historisch museum van het paleis. Boris droeg een nieuwe opus in den vorm van een muisgrijze rok met zwarte knoopen, een zilverbrocaten vest en een nauwe pantalon met sous-pieds. De heeren en dames van het gevolg waren in avondtoilet en de japonnen der dames waren er discreet op berekend om de robes van de Prinsessen zoo voordeelig en opvallend mogelijk te laten uitkomen. „Hè, Boris, zie je niet vreeselijk op tegen dat accompagnement?" vroeg Nasja, terwijl ze haar toekomstigen gemaal even met een elleboogpunt aanstootte en tegelijk een wat heeschig kirrend lachje üet hooren. „O, ik begrijp niet, hoe Uw Hoogheid durft!" riep een haar vergezellend freuletje en ze lonkte met haar mooie gazellenoogen coquet naar den Prins van Astrakan. „Dat is niet vleiend, Freule" antwoordde Boris, terwijl er een rimpel van ontstemming langs zijn voorhoofd trok. „Twijfelt U zoo aan mijn talent?" „Integendeel, Uw Hoogheid, maar ik heb zoo'n bewondering voor de moed en de zekerheid, waarover Uw Hoogheid moet beschikken ..." „O, ik zou het besterven van angst..." verzekerde een ander hofdametje uit het gevolg van Prinses Nasja, „als ik daar op het podium zou moeten verschijnen... ik zou geen noot kunnen aanslaan ..." Boris, die geenszins haatdragend was, glimlachte alweer; hij stond hu in het midden eener kring jonge vrouwen en meisjes, die allen, dat wist hij, hunkerden naar een specialen blik uit zijn oogen, naar een paar alleen voor haar bestemde woorden uit zijn mond. Maar Boris toonde niet gauw voorkeur, bij placht zich eenigszins te gevoelen als de zon in dat aardige versje, die, toen er gekrakeeld werd door de bloemen, over de vraag, wie de zon het eerste zou kussen, als ze boven den horizon verscheen, me$ zijn gloed en stralen ineens allen tegelijk omhelsde. „Ik weet eerlijk gezegd niet goed, wat angst is," sprak hij, „maar, dames, ik weet een raadsel, dat toepasselijk is op een concert. Wat is de overeenkomst tusschen een piano en een voetbad?" En Boris keek met, wat men van hem noemde, zijn guitigste gezicht, even recht naar het plafond. Een zacht gesis van verbazing en een onderdrukt gegiechel om het ondeugende element, dat er in de vraag schoot volgde op Boris woorden. „Een voetbad ..." lispelde er een ... „Een piano ...?" fluisterde een ander, maar niemand wist het antwoord. „Maar dames," lachte Boris, „dat is toch heel eenvoudig.." en hij gaf de oplossing. De hofdametjes waren bijna niet tot bedaren te brengen van de pret om deze geestigheid en het kleine freuletje met de gazellenoogen, lachte zoo, dat ze met lavendelwater uit de flacon van Nasja moest worden bijgebracht. „Altijd even origineel.. 1" „Echt geestig .. !" „Ondeugend . . !" Zoo gingen de bewonderende fluisteringen en dat zou misschien Boris wel verleid hebben tot nog een geestigheid, bij wijze van toegiftje, als niet de vier kamerheeren van dienst, die als ceremoniemeesters optraden, waren binnengekomen. Ze brachten ter oriënteering der vorstelijke personen marokijnen blocnotes mee, waarop ze in volgorde der opstelling der gasten in de witte en de groene zaal de noodige aanteekeningen hadden gesteld, die bij het aanspreken of bij de voorstelling gebruikt konden worden. „Komt het Uw Hoogheid gelegen de lijst even in te zien?" vroeg Baron Strinkól di Pèrtas, een vijf en zestigjarige hofdignitaris, die steeds aan Prins Boris werd toegevoegd, als deze zich op de gebruikelijke ongedwongen wijze tusschen de gasten moest bewegen. Baron Strinkól di Pèrtas was een man van veel ervaring en stond bekend als een specialist op het gebied der Volksgunstverwerving. „Hij bespeelt de volksziel als een harpenaar van Gods genade", placht de goede Koning Boris VII van hem te zeggen. „Ja, laat U maar eens kijken," sprak Boris, terwijl hij plaats nam op een fauteuil en een sigaret opstak. Baron Strinkól, de rug gebogen, wees de namen aan. „De eerste is Panko, de burgemeester van Rivado, die Uw Hoogheid voor het eerst zijn opwachting komt maken. Rivado is beroemd om zijn kathedraal en om zijn bier.Wellicht dat Uw Hoogheid gelegenheid vindt die beide dingen in één opmerking te combineeren. Dan volgt DU, voorzitter der vereeniging tot veredeling van het varkensras. Uw Hoogheid heeft onlangs de tentoonstelling daarvan geopend " „Waar het zoo vies rook?" vroeg Boris. „Juist. Maar Uw Hoogheid zal beter doen daar geen melding van te maken. Er waren daar interessante kruisingen van het Yorkshire ras en Duitsche diksnoeten." „Hm." „Dan volgen een paar onbeduidende persoonlijkheden, die Uw Hoogheid zonder een speciale attentie voorbij kunt gaan, maar dan komt er een zekeren meneer Schmidt, die rijke heerenboer, die Uw Hoogheid de vorige maand zijn auto afstond, toen het plotseling zulk slecht weer werd. Het zou wel aardig zijn als Uw Hoogheid die man spontaan opmerkte." „Ik zal er om denken." „Vervolgens weer vier onbeduidende persoonlijkheden en dan volgt Grecso, de secretaris van de Hoenderteelt-tentoonstelling, waarvan Uw Hoogheid het Beschermheerschap heeft aanvaard." „Ben ik daar ook geweest?" vroeg Boris. „Neen, Uw Hoogheid, maar Uw Hoogheid heeft een in perkament gebonden overzicht van de tentoonstelling ontvangen, waarin zeer belangwekkende dingen stonden over Leghorns en Wyandottes ... hm, wat er verder nog volgt is van geen belang." „Ik dank U zeer." sprak Boris en hij stond op. Op dat oogenblik sloeg de pendule in de antichambre negen uur. „Zijn we gereed?" vroeg de Prins-Regent. „Dan zullen we beginnen. L'exactitude est la politesse des rois." Een oogenblik later openden lakeien de wit-met-gouden vleugeldeuren der antichambre en schreed de Hofstoet over het rondpoint, waarop de witte en de groene ontvangzalen uitkwamen, naar de wachtende gasten. Het was er warm en in de damesafdeeüng geurde het naar de parfums der bezoeksters; bij de heeren was een geur naar naphtaline overheerschend, ze sloeg uit van de rokken, die te kort waren uitgelucht na een maanden lang verblijf in een motwerenden koffer; uit de electrische kronen aan de rijkversierde plafonds stroomde een zacht en flatteerend licht omlaag; over de dikke tapijten gingen onhoorbaar de voeten der hovelingen; er was geen ander geluid dan de zachte stemmen der prinsen en prinsessen en de nog zachtere antwoorden der aangesprokenen. Voorafgegaan door Baron Strinkól en gevolgd door twee kamerheeren, schreed Boris langs de Ministers en de Hooge ambtenaren van Staat voorbij de hiaat, die door palmen was opgevuld en trad dadelijk zeer levendig op den eersten bezoeker toe, die door Baron Strinkól werd voorgesteld. „Meneer de Burgemeester," sprak Boris, tot den diep buigenden en vuurrood wordende Panko. „En hoe gaat het wel in Rivado?" „Uitstekend Uw Hoogheid ... uitstekend ..." stamelde de burgemeester, wiens maag even rommelde van zenuwachtigheid. „Een zeer interessante plaats" vervolgde Boris. „U kunt trotsch zijn op uw kathedraal. Dat is een symphonie in steen .. „Jawel Uw Hoogheid ..." stamelde de burgemeester. „Zoodra ik weer eens in Uw gemeente kom, hoop ik hem eens van binnen te bezichtigen en dan moet U me ook dat beroemde Rivadosche bier eens laten proeven. Meneer de burgemeester, het was me aangenaam U te zien." „O . . . Uw Hoogheid ..." stamelde Panko in een verrukking, die de tranen in zijn oogen deden springen, maar de Prins van Astrakan was al verder gegaan en wendde zich tot meneer Dil, de voorzitter der Vereeniging tot veredeling van het varkensras, een reus, met den kop van een stier, die de hik had van agitatie. „Wat was dat een verbazend interessante tentoonstelling, meneer Vil," sprak Boris. „Het heeft heel veel indruk op me gemaakt. En voldoet de eierproductie na die kruising aan Uw verwachtingen? Het was buitengewoon belangwekkend en ik zal het met veel intresse blijven volgen. Meneer Kil, ik hoop U nog eens te ontmoeten." De toch al puilende oogen van meneer Dil rolden bijna uit hun kassen, maar Boris schreed alweer verder, boog met een rninzamen gÜmlach, maar zonder zich op te houden, tegen de onbeduidende persoonüjkheden, die volgden. „Pardon Uw Hoogheid," fluisterde Baron Strinkól „dit ging over varkens, een verkeerd a propos en de naam was ook niet geheel juist." „Dan heeft U me verkeerd ingelicht," sprak Boris ontstemd. ],Het is mogelijk, dat ik wat onduidelijk ben geweest," antwoordde Baron Strinkól op kouden, toon, maar met een verontschuldigend gebaar en dan, haastig: „Die man, met die gele snor is Schmidt... vlak bij U ..." „Is dat dan die van de kippen?" vroeg Boris, nog ontstemd. „Neen, pardon, Uw Hoogheid... de auto ... de spontane herkenning ..." Boris zei niets meer, wendde zich om, maakte een zeer natuurlijk gebaar van verrassing entrad dan met een glimlach van genoegen op den aangeduiden persoon toe; een boersche meneer was het, met een opvallend zonderling zittenden rok. „Och ... nee maar... meneer Schmidt... dat waardeer ik buitengewoon... om U hier nog eens te ontmoeten.. !" Baron Strinkól, die een paar passen verder was gegaan, keerde op die woorden blijkbaar verrast terug en luisterde met een verwonderden glimlach toe ... „U herinnert zich ..." betrok Boris zijn Kamerheer m het gesprek meneer Schmidt, die zoo vriendelijk was om mij znn auto te leenen..." „Ah, juist... juist..." sprak Baron Strinkól. „O, Hoogheid .. ." stamelde de aangesprokene „het was gerust niks..." ' „Ja, die plotselinge regen ..." zei Baron Strinkól nog. „Alleraardigst om U nog eens te ontmoeten ..." zei Bons, die vond, dat de spontane botsing nu wel lang genoeg geduurd had, en hij ging verder. Zijn taak als gastheer liep nu ten einde; nog even dreigde er een kleine verwarring, toen hij bij den Heer Grecso, den secretaris van de Hoenderteelt-tentoonstelling op een deskundigen toon informeerde naar de resultaten van de kruising der Wyandottes met Duitsche diksnoeten, maar meneer Grecso was zoo zenuwachtig, dat hij het niet eens merkte en op alles maar; „Zeker Hoogheid ... o, jawel Hoogheid .. antwoordde, zoodat aan Boris zelf ook de blunder voorbij ging en alleen het gezicht van Baron Strinkól een oogenblik uit den weiwillenden glimlachplooi was geschrokken. Tien minuten later trokken de vorstelijke personen zich terug; de gasten mengden zich dooreen en de stoutsten onder hen gingen op zoek naar de beroemde bufetten, en laafden zich een weinig teleurgesteld aan thee, die al een beetje lauwig in fraaie japansche koppen stond ingeschonken, aan limonade en droge biskwietjes en aan schijfjes sinaasappel. . . zonder pitjes. m. Rita Manola zat op den divan in de solistenkamer van de kleine Hofconcertzaal zacht te praten met haar zuster Eveline, die haar op al haar kunstreizen placht te vergezellen. „Maar van wie heb je dat gehoord?" vroeg de groote zangeres, terwijl ze voorzichtig keek naar de deur, waar uit enkele minuten te voren de kamerheer, die de beide dames naar de solistenkamer had gebracht, vertrokken was. „Dat weet ik niet meer," antwoordde Eveline. „Maar het moet gebeurd zijn op een concert hier in de residentie. De pianiste was plotseling verhinderd om Dicellioni te begeleiden en toen ineens kwam in de solistenkamer het bericht, dat de Prins van Astrakan die taak op zich zou nemen." „En het ging niet goed?" Eveline lachte. 82 „Midden in een sonate van Beethoven gaf Dicellioni het op." "Verschrikkelijk! En de Prins?" Die verklaarde erg veel meelij te hebben met den armen violist, die zoo van streek raakte, omdat hij niet gewend was aan een begeleider van zoo'n hoogen rang. En dat zei de Pers natuurlijk ook. Trouwens het klopte prachtig, want Dicellioni was zoo van streek, dat hij drie maanden verpleegd is in een zenuwlijdersgesticht!" Rita schaterde. ' „De stumperd! En het spel van den Prins...? „Verrukkehjk... een fougue... een tempo... het was overweldigend geweest...!" Rita schudde geamuseerd het hoofd. . . Enfin, dat belooft wat. Vooral omdat de Hofetiquette teer blijkbaar verbiedt, dat er behoorlijk gerepeteerd wordt. Hoewel, dat zegt opzichzelf nog niets, want ik ben eens geheel onvoorbereid door Röntgen begeleid en ik heb nooit heerlijker 8e!,Re?peteeren zal voor den Prins ook niet noodig zijn." sprak Eveline wat spottend. „O, voor mij ook niet," lachte Rita, „ik zing ... en die me lief heeft, volgt me!" O, Rita, stel je voor ... hoe vreesehjk!" lachte haar zuster. „Maar ik ken je... je bent er heusch toe in staat! . Nee, maar, daar kun je vast op rekenen, hoor sprak Rita op vastberaden toon. „Ik wacht op niemand...1 Op dat oogenblik werd er aan de deur getikt en trad er een lakei binnen met een bouquet witte en hcht-hla orchideeën, dat hij met een zwijgende buiging Rita aanbood, waarna hij vertrok. , „Boris, Prins van Astrakan" las Rita op het kaartje, dat er aan bengelde. . . , Nu " sprak ze, „dat is in ieder geval een veelbelovend beghi. Als het spel van Zijn Hoogheid zoo goed is als zijn bloemen, dan zal het wel schikken en..." Ze zweeg plotseling, want de deur werd nu nogal luid- ruchtig opengeworpen en dezelfde lakei van zooeven kondigde op plechtigen toon aan: „Zijn Hoogheid, de Prins van Astrakan." De beide dames stonden haastig op en maakten een diepe dienaresse voor Boris, die zonder gevolg binnentrad, zoowel Rita als Eveline zeer hoffelijk de hand kuste en haar vervolgens verzocht om weer plaats te nemen, terwijl hij zelf ook ging zitten. „Ik hoop nu maar, dat U na afloop van het concert tevreden over me zult zijn, juffrouw Manola," sprak bij op een bescheiden toon, waarin echter een zachte ironie zeer hoorbaar was. „O, Uw Hoogheid," antwoordde Rita, „ik denk, dat er alleen maar sprake kan wezen van het omgekeerde." „Is U zenuwachtig?" De groote zangeres glimlachte even. „Dat niet bepaald, Uw Hoogheid. Maar het is natuurlijk mogelijk, dat de ongewone omgeving, wat invloed heeft op mijn stemming. En dan de wetenschap, dat aan den vleugel niemand minder dan de troonopvolger heeft plaatsgenomen." Bons knikte ernstig, maar geruststellend en wuifde met de hand. „Ik heb er nog over gedacht om aan den hofarts te verzoeken U wat broom te geven, maar ik ben van een zeer volgzame natuur... als begeleider, wel te verstaan," besloot hij met een lachje. „Per slot van rekening is het de componist zelf, die ons de weg wijst," sprak Rita, „ik houd me altijd angstvallig aan de aanwijzingen in de tekst." Boris knikte. „Dat is de eenige juiste opvatting, juffrouw Manola. En ik voor mij, voel als ik speel, altijd iets als het fluïde van den componist in mij varen. Zooals ik speel, nusschien dan een nuance ininder technisch volmaakt, zou ook de componist zelf spelen." „Zoo ..." sprak Rita, even wat verbijsterd „Maar dan is er ook al heel weinig gevaar, Uw Hoogheid, voor een misverstand tusschen U en mij!" Astrakan , „Tenzij, zooals ik zeg, de zenuwen U parten spelen," zei Boris, „maar," vervolgde hij op geruststellenden toon „wanneer U er eens even uit is, dan weet ik dat wel te camoufleeren I . „O, juist, Uw Hoogheid," sprak Rita, die vermeed in de richting van haar zuster te kijken, „dat is een heele geruststelling voor me." Boris lachte. „Het zal U heusch wel meevallen. Zoo, zoo, is dit het programma. Hm... Löwe, Bach, Schubert, Wolff... die hebben geen geheimen voor me. U accompagneert uw zuster ook dikwijls?" vroeg hij dan, zich tot Eveline wendend. „Ja, Uw Hoogheid. Ik vergezel mijn zuster op al haar kunstreizen'als permanente invalster, zoo de officiëele begeleider eens te elfder ure verhinderd is. En anders mag ik omslaan. Als ik me voor die nederige taak bij Uw Hoogheid mag aanbevelen?" Maar Boris schudde het hoofd. „Het is heel vriendelijk van U, maar dat doe ik toch maar liever zelf. Iemand zoo vlak naast me, dat hindert me. Als ik speel, dan geef ik me heelemaal... ik ben er in ... ik ben .. . weg heelemaal weg . . ." Op dat oogenblik trad de kamerheer, die de dames naar de solistenkamer had gebracht, weer binnen en deelde aan Boris mede, dat het Hof en de gasten hun plaatsen in de zaal hadden ingenomen. „Is U gereed?" vroeg Boris, zich tot Rita wendend, die dadelijk opstond en boog. „En niet geagiteerd?" „Neen, ik voel me heel kalm, Uw Hoogheid," antwoordde ze, met een gümlach. „Mag ik dan de eer hebben?" En hij bood haar hoffelijk zijn arm. De kamerheer opende de deur, die naar het podium voerde. In den zijwand van de concertzaal, was een loge grillée, waarin de regeerende Borissen van vorige generaties, zoo hun dit geviel, concerten of voordrachten konden bijwonen, zonder dat de hoorders in de zaal iets van hun doorluchtige tegenwoordigheid bemerkten; een gewoonte, welke deze Borissen wellicht hadden afgekeken van sommige Fransche Lodewijken of Hendrikken, die ongeveer op dezelfde manier in de Sainte Chapelle en elders stilletjes de geloovigen beloerden, die den kerkdienst volgden. De loge grillée in de concertzaal van het paleis der Borissen had de romantiek van haar gebruik echter reeds lang verloren; ze diende alleen nog maar om aan enkele lagere Hofbeambten, die niet in de zaal mochten komen, nu en dan gelegenheid te geven om ook eens mee te luisteren en overigens bleef ze gesloten. Maar op dezen bizonderen avond had Wladimir aan den intendant den sleutel gevraagd en vergezeld van den jeugdigen Dimitri, trad hij zacht in het wat muf ruikende en stoffige vertrekje, toen het concert al een poosje aan den gang was. Zoo heel zacht behoefde hij eigenlijk niet te doen, want de bouwmeester dezer kleine in roccoco opgetrokken zaal, had in zijn tijd al drommels goed de kunst verstaan om de accoustiek een beetje aan banden te leggen, wat met het oog op de ietwat intiem-geheimzinnige bestemming der loge dan ook een eisch was geweest. Immers, zoo een Boris door even te niezen of zich te verslikken, zich dadelijk verraden zou hebben, dan was het ding eenvoudig onbruikbaar geweest; ook plachten die oude Borissen, evenmin als de oude Lodewijken en Hendrikken maar zelden alleen in die knusse verblijf j es te vertoeven en ook het gegiechel van dat gezelschap mocht vooral niet tot het aandachtige auditorium kunnen doordringen. Een applaus was juist verstorven, toen de beide heeren in het donkere vertrekje voor het dichte rasterwerk plaats namen. Op de voorste rijen, in stoelen met hooge gekroonde ruggen, waarop koppen van leeuwen gebeeldhouwd waren, die op de gebruikelijke wijt» hun tong uitstaken tegen alles wat in hun buurt kwam, zat het Hof. Op de tweede rij, eveneens op gekroonde stoelen, maar van bescheidener afmeting en zonder leeuwenkoppen, zaten de leden van het gevolg. Op de plaats, waar normaüter een derde rij zou moeten staan, was een gangetje en daarachter, in hun wat onwennig aanvoelende avondtoiletten, zaten in aangename, maar méér burgerlijke fauteuils, de gasten. Op dit oogenblik staarden die gasten in bestendige belangstelling naar het achterhoofd van den Prins-Regent en naar de haardossen en ooren van Hoogstdezelve gemalin en dochter. Op het podium wisselde Prins Boris, voor den vleugel gezeten, een paar woorden met den kamerheer, die zich met een eerbiedig-bewonderenden blik voorover boog, om naar Zijn Hoogheid te luisteren, terwijl Rita Manola, die zoolang in een fauteuil, die terzijde van den vleugel stond, had plaats genomen, met een strak gezicht bladerde in een liederbundel en geen blik in de zaal wierp. „Ik weet het niet," sprak Wladimir, nadat hij eenige oogenblikken scherp had toegekeken, „maar ik zou zoo zeggen, dat Rita vanavond niet gedisponeerd is." „Hoe kom je daarbij?" vroeg Dimitri verwonderd. „Je hebt haar geluid nog niet gehoord 1" „Haar geluid? O, dat behoeft ook niet," antwoordde Wladimir. „Maar ik snuif hier een sfeer op ... wacht, ze gaan weer beginnen." Inderdaad was Boris half opgerezen van zijn pianostoeltje en zei iets tegen de zangeres. Ze neeg even koel met het hoofd en stond op. „Wat krijgen we?" vroeg Wladimir. „O süsse Muiter . . . van Löwe," ontcijferde Dimitri in het halfduister der loge op zijn programma. Eninderdaad moest nu de geestige balladevan Rückert, waarbij Löwe zuMtefijne en plastischemuziek heeft geschreven, volgen. Het jonge spinstertje, dat op een heerlijken lentedag door de moeder thuis wordt gehouden en in haar verlangen naar vrijheid, bloemen en liefde, zoo onstuimig op het spinnewiel trapt, dat de draden breken ... O süsse Mutter, ich kann nicht spinnen Ich kann nicht sitzen im Stüblein innen lm engen Haus. Es stockt das Radchen, es reisst das Fadchen O süsse Mutter, ich musz hinausl Der Frühling gucket heil durch die Scheiben Wer kann mm sitzen, wer kann mm bleiben Und fleissig seint O lasz mich gehen, o loss mich sehen Ob ich kann f liegen ... Maar er gebeurde iets vreemds. Boris behandelde het allegro tempo, dat de snelle voetbeweging van het ongeduldige meisje weergeeft, als een soort marche funêbre, terwijl Rita Manola meer voor de realistische weergave scheen te gevoelen en zonder zich aan de begeleiding te storen, de tekst zong, in een tempo, dat ongeveer drie maal sneller was. „Groote Hemel, wat gebeurt er ...?" schrok Dimitri. „Wat scheelt er aan?" vroeg WlaóUmir „Hoor je dat dan niet? Ze zijn niet gelijk . .. het is gewoon verschrikkelijk . . ." Wlaehmir schudde het hoofd. „He geniet," sprak hij. „Je moet dit ook niet als een muzikale gebeurtenis beoordeelen, je moét het bekijken van een sportief standpunt. Het is een race, een soort cross-country naar het slotaccoord. De geluiden, die ze voortbrengen zijn bijzaak. Het voetbad van Zijn Hoogheid wint het trouwens verre van zijn piano ..." „Afschuwelijk . .." kreunde Dimitri, „daar word ik gek van..." „Nee, nee, . . ." fluisterde Wladimir, „geniet toch mee. Rita heeft hem een voorgift van vijf seconden gegeven . . . maar nu zet ze er ook alles op . . . kolossaal, wat een tempo heeft die vrouw!... Hoor, ze haalt even adem ... hij loopt in ... rrrrrrts ... daar gaat ze weer . .. hupla ... hij springt over een sloot van zes maten ... hij is bij . . . nee . . . 't geeft niks ... ze is alweer voor . . . Bravo! . . . God, wat is dat opwindend . . . Rita is een geboren kunsthaas ... hoor, daar komt hij weer aan ... hij slaat er naast. .. geeft niet... gelijk . . . nee, Bravo! ... hij is voor . . . kranig ...0,0,0,... daar komt de kunsthaas weer opzetten . .. rrrrrt... ze zijn gelijk . . . nee, daar komt weer licht tusschen ... ze loopt uit. .. hou vol, Rita!. . . toe, vooruit Boris, haal op ...! haal op! ... Och arme, nee, daar is geen houen aan ... hoera ... hoera ... Rita is over de eindstreep ... Boems .. .1 Nee, Boris ... te laat... je hebt het verloren . . .!" Een daverend applaus brak los; de diva neigde nauw merkbaar maar met een eigenaardig lachje, Boris boog te dieper, stond zelfs op om even naar den voorgrond te komen, nam dan Rita's hand en bracht die aan rijn lippen. De geestdrift, die dit gebaar ontketende, kwam de waanzin nabij. „Kom," sprak Wladimir, „die opwindende race heeft mijn keel droog gemaakt, laten we gaan kijken of Professor Taü wat voor ons te drinken heeft." Hij trok Dimitri aan zijn mouw en voerde hem de loge uit. Professor Tali bewoonde een drietal kamers in denzelfden vleugel van het paleis, waarin zich ook de vertrekken van Boris bevonden. Hij zat in zijn gezellig ingerichte studeerkamer in een leeren clubfauteuil de krant te lezen en rookte daarbij uit een lange Duitsche pijp, toen de twee jongelui door zijn kamerdienaar werden aangediend. „Laat de heeren binnenkomen, Orsi." Orsi boog en sloop even onhoorbaar de kamer uit, als hij er in gekomen was. Tab vouwde zijn krant op en wierp over zijn lorgnetglazen nog een bhk op de altijd gebogen rug van zijn vertrekkenden dienaar. Orsi was hem nog maar een paar weken geleden toegevoegd, nadat Franz, de oude, trouwe kamerdienaar, die den Professor, vanaf den eersten dag, dat deze zijn intrek in het Paleis nam, had bediend, gestorven was. Orsi had ook al een langen staat van dienst als lakei ten Paleize, maar Graaf Malinsky had hem dadelijk na den dood van Franz als diens plaatsvervanger aangewezen. Voor den vorm had de Huismeester-Generaal wel aan Tali gevraagd, of deze zich met de vervanging kon vereenigen, maar meer dan een vorm was dat ook niet, wijl de Hofetiquette nu eenmaal niet gedoogde, dat men tegen zoo'n beschikking bedenkingen opperde. Maar welke bedenkingen zou Tali ook eigenlijk tegen die vervanging kunnen hebben? Hij had Orsi als lakei nooit speciaal opgemerkt en de altijd gebogen houding van den man, zijn wat sluipende manier van doen, en zijn steeds halfdicht geknepen oogen, trokken pas zijn aandacht, toen hij al bij hem in dienst was getreden; ook toonde Orsi een plichtgetrouw dienaar te zijn en meer kon er niet verlangd worden. „Zoo,... goeden avond .. . Zijn jullie nog op de soiree geweest?" vroeg Tali, toen de jongelui binnentraden. „Storen we U niet, Professor?" vroeg Dimitri, terwijl ze elkaar de hand drukten. „Nee, zeker niet... gaat zitten... ik verwachtte Wladimir trouwens. Orsi!" De kamerdienaar verscheen onmiddellijk. „Wat drinken jullie," vroeg Tali dan. „Een whisky-soda?" „Graag, want ik heb een tong als een leeren lap," zei Wladimir en ook Dimitri betuigde zijn instemming met dit voorstel. „Zorgt daar dan even voor," beval Tali aan zijn kamerdienaar. „En geef maar vier glazen, want ik verwacht nog meer bezoek." Orsi boog en sloop weg. „Ongezellig individu is dat," sprak Wladimir hem nakijkend. „Die oude Franz van U was een veel plezieriger type. Ja, graag," besloot hij gretig als Tali hem de sigarettendoos voorhield. „Ik betreur Franz ook nog dagelijks," zei Tali, „maar ik heb over Orsi toch eigenlijk niet te klagen. Hij doet alleen een beetje spookachtig." „Hoezoo?" vroeg Dimitri. „Ja, ik weet het zelf niet goed; ik krijg soms den indruk, dat bij door de gesloten deur binnenkomt," lachte TaH, „maar per slot van rekening is hij toch even goed uit vleesch en beenen opgebouwd als wijzelf. Maar je hebt nog geen antwoord gegeven op mijn vraag of jullie nog op het concert zijn geweest." „We hadden geen van beiden dienst," zei Dimitri, „maar we" hebben één nummer van het programma bijgewoond in de loge grillée." Taü gtimlachte met eenige verwondering. „In de loge grillée? Wat een romaneske inval I En... genoten?" . , , „Ik wel," sprak Wladimir. ,»Het was kolossaal opwindend, een muzikale race tusschen Zijn Hoogheid en Rita Manola..." „En wie won het?" „Zij . . .! Nu ja, Zijn Hoogheid is een gentleman en dan tegenover een dame! Natuurlijk, als hij gewild had ... Geloof jij ook niet?" besloot bij, ach tot Dimitri wendend. Ik moet me nog leeren aanpassen aan dezen vorm van mu'siceeren," antwoordde de jeugdige kamerheer, „ik heb nu in hoofdzaak het gevoel, of ik getuige ben geweest van een m Tab schoot in den lach, doch daar op dat oogenblik Orsi, of zijn geest naar binnenzweefde en de bestelde dranken en glazen, Zonder eenig waarneembaar gerinkel op een tafeltje plaatste, wachtte hij even tot de kamerdienaar weer verdwenen was, om daarna op een lichtelijk spottend-vermanenden toon tot Dimitri te zeggen: „Je moet je nog meer toeleggen op de kunst om de waarde der dingen in den Hofsfeer te zien." „Zeer juist," sprak Wladimir „en de loge grillée is ook eigenlijk geen geschikt verblijf voor een jeugdigen kamerheer. Daar kun je je pas thuis voelen, wanneer je, net als ik, vergrijsd bent in den dienst." Dimitri zuchtte. „Ik ben wel eens bang, dat ik voor het kamerheerschap toch enkele gaven mis," sprak hij, terwijl hij opstond en Tali, die wilde gaan bedienen en schenken, dat werk uit de hand nam. „Ja, feitelijk bestaat er behoefte aan een handboek voor aspirant-kamerheer en," zei Tali. „Dat zou Wladimir kunnen schrijven," merkte Dimitri op. „Misschien doe ik het in den vorm van mémoires," zei deze, „te publiceeren, honderd jaar na mijn dood." „Zouden er dan nog kamerheeren zijn?" roeg Tali zacht. „In ieder geval kom ik daar niet verder mee," merkte Dimitri op „en ik zou juist zoo'n mooie gelegenheid hebben, om eens studie van de zaak te maken, nu Zijn Hoogheid drie maanden op reis gaat." „Een tip kan ik je wel geven," sprak Wladimir. „Tips van hém zijn goud waard," lachte Tali. „Geef op." „Gedraag je altijd als een kompas," zei Wladimir, waarna hij een langen teug uit zijn glas nam. „Dat is geen tip" sprak Dimitri, „dat is een Delfische orakelspreuk. Wat zegt U, Professor?" Tali haalde zijn schouders op. „Je moet met Wladimir oppassen," sprak hij „en het orakel van Delf i gaf dikwijls raadselachtige, maar achteraf beschouwd zeer diepzinnige en hoogst wijsgeerige antwoorden." „Gedraag je als een kompas," herhaalde Wladimir. „Moet ik dan altijd met een vinger naar het Noorden wijzen?" „Dat is algemeene cosmografie," zei Wladimir „en die kunnen wij niet gebruiken. Elk Hof, al sedert de jaren van Lodewijk XIV heeft zijn eigen particuliere Heelal, een microcosmos, als je wilt, maar waarin alle compassen wijzen naar de zon." „O, Delfi. . . Delfi.. 1" mompelde Tali op een bewonderenden toon. „Maar die zon...?" begon Dimitri wat verward. Op dat oogenblik ging de huistelefoon. „Daar is-ie" sprak Wladimir. Tak' nam de microfoon van den haak en luisterde. „O,... ja zeker, Uw Hoogheid — heel graag ... ja, Wladimir is hier al... heel goed, Uw Hoogheid ..." Tali legde de microfoon op den haak en Dimitri, die op een wenk van Wlaó^inür was opgestaan, dronk haastig zijn glas leeg en nam afscheid. „Zie ik je nog, vóór je vertrek?" vroeg Tali, hem de hand reikend. „Ik hoop nog gelegenheid te hebben om even afscheid te nemen," antwoordde Dimitri, „Servus, Professor, servus Wladimir!" Dan verliet hij snel de kamer. Tali nam het leege glas van Dimitri en zette dat in de kast. „Is hij voldoende voorbereid?" vroeg Wlathmir fluisterend. Tali knikte. „Ik heb hem gezegd, dat je iets van het plan weet, maar dat de bizonderheden je nog onbekend zijn." „Ik zal heel verwonderd zijn," sprak Wladimir. Ze zwegen en wachtten. Een paar minuten later opende Orsi, die nu toch blijk gaf ook wel gedruisch te kunnen maken, even hard als plotseling de kamerdeur en diende plechtig aan: „Zijn Hoogheid, de Prins van Astrakan." IV Tali en Wladimir stonden op en bogen, toen Boris binnenkwam. Hij had zich nog niet verkleed en kwam blijkbaar rechtstreeksch van het concert naar Tali. „Goedenavond, meneeren . . ." # Hij reikte beiden de hand en nam plaats in een clubfauteuil, die tegenover dien van Tali voor hem werd aangeschoven. Tali presenteerde hem een sigaret. Boris nam er een, en bekeek hem met een even wantrouwende aandacht. „Het is toch een Radullah ...?" Tali lachte. „Natuurlijk Uw Hoogheid, ik zou U geen andere durven aanbieden," en hij gaf Boris een vlammetje. „Ja, 't is gek, maar dat is de eenige sigaret, die me smaakt," sprak Boris „en die me ook altijd even goed bekomt. De keeren, dat ik toevallig een andere soort rookte, raakte ik altijd ontstemd ... ik weet niet... of er psychisch iets in me ontredderd werd ... ik ben nu eenmaal een beetje fijn besnaard ... hè, ja, deze is heerlijk . .." en hij waaide een uitgeblazen rookwolk met half gesloten geniet-oogen naar zich toe. „Waren de heeren op het concert?" vroeg hij daarna wat achteloos weg. „Nee, Uw Hoogheid," sprak Tali, „het speet me geducht, maar ik had nog een en ander bij te werken. Het was jammer, dat het zoo trof; de gelegenheid om Uw Hoogheid te hooren musiceeren, doet zich helaas, maar al te zelden voor. .. Misschien heeft WlaoUmir ..." Doch deze schudde het hoofd. „Ik heb wat laat gedineerd in de stad," sprak hij, „maar toen ik bij het Paleis kwam, meende ik het applaus op straat te hooren." Boris glimlachte. „Het succes was inderdaad zeer groot, maar het heeft me veel inspanning gekost, om alles tot een goed einde te brengen." „Och kom," sprak Tali, „was Rita Manola niet bizonder gedisponeerd?" „Haar stem is verrukkelijk," antwoordde Boris, „maar ze was zoo ontzettend nerveus. Ik moest de stoutste bravourstukjes uithalen om bij te blijven. Enfin, het publiek merkt die dingen toch niet op, ik geloof trouwens wel, dat ik er in slaagde om al haar tekortkomingen te camoufleeren. Maar daar moet je een zekere flair voor hebben. .." Tali en Wladimir knikten met zichtbare bewondering. „Zij heeft dat natuurlijk wel begrepen," sprak de laatste „en zij zal er U ook wel zeer dankbaar voor zijn." „Ja, want op een Hofconcert worden reputaties gemaakt en verloren," merkte Tali op. „Mag ik Uw Hoogheid een whisky-soda aanbieden?" „Graag. Het is toch White Label?" „Natuurlijk Uw Hoogheid, ik weet dat U elk ander merk verafschuwt," en Tali stond op, maar Wladimir was hem voor. „Pardon, aan mij de eer om Zetha te bedienen." „Hij kent mijn smaak," lachte Boris. „En nu, meneeren," sprak de laatste even later, terwijl hij zijn perelend glas ophief, en de anderen met een gebaar even toedronk, „gaan we met uw goedvinden eens praten over het plan..." „Over het plan ...?" herhaalde Wladimir met een niet geheel begrijpend gezicht. „Is hij nog niet op de hoogte?" vroeg Boris, zich tot Tali wendend. „Alleen in zeer grove trekken heb ik er hem iets van kunnen mededeelen, Uw Hoogheid, Maar laat ik even een kort overzicht geven. Kijk," begon hij dan, zich tot Wladimir wendend, „zooals je weet, zal Zijn Hoogheid over een half jaar den troon bestijgen en vanaf dat oogenblik is practisch voor goed de kans verkeken, dat Zijn Hoogheid nog ooit gelegenheid zal krijgen zich alleen en onopgemerkt temidden van zijn onderdanen te bewegen, teneinde van nabij de wenschen en nooden van het Volk, maar ook zijn geestesgesteldheid te kunnen bestudeeren." „Juist," zei Boris. „Nu biedt zich die gelegenheid nog op een zeer bizondere wijze aan" vervolgde Tali, „omdat Zijn Hoogheid op het punt Staat met mij, strikt incognito, voor een paar maanden naar Duitschland en Italië te gaan." „Naar Duitschland en Italië ..." herhaalde Wladimir met een eenigszins onnoozel gezicht „en moet Zetha daar een studie van zijn onderdanen maken?" Boris lachte en gaf een knipoogje van verstandhouding aan Tali. „Dat is een bizonder schrandere opmerking van je," sprak hij dan op een ietwat spottenden toon, „maar het probleem is ook juist: Hoe reis ik officieus als Graaf Malta in Duitschland en Italië, terwijl mijn levende corpus toch in Palonië blijft?" Nu keek Wladimir zoo beteuterd, dat Boris schaterlachte en ook over Tali's gezicht zonde een vroohjke glimlach. „Wladimir," sprak Boris,, ,de menschen zeggen, dat wij iets op elkaar gelijken. Ik zelf zie dat zoo niet. . ." „De bewering is buitengewoon vleiend voorme,"zei Wladimir. „Ik kan me begrijpen," vervolgde Boris, „dat menschen, die nooit persoonlijk met ons in aanraking kwamen, en ons alleen van onze portretten kennen, zooiets kunnen beweren. We hebben ongeveer dezelfde postuur." „Uha is wat slanker, zou ik zoo zeggen," merkte Wladimir op, die nu blijkbaar voor het eerst het voorkomen van den Prins eens zorgvuldig bestudeerde, „maar Uha heeft in de oogen en in heel de houding dat ick-en-weet-niet-wat, dat het erfstuk van het geslacht der Borissen is." Boris knikte. „Nu ja, maar zoo ver gaat de gelijkenis ook niet op; er is onderscheid." „En er zijn kunstmiddelen," viel Tali hier in, „die de verschillen kunnen retoucheeren en de overeenkomsten versterken ..." „Goed," sprak Wladimir. „Nemen we dus aan, dat ik met kunst en vhegwerk inderdaad zóó ben te verfraaien, dat ik uit de verte inderdaad een beetje op Zetha gelijk. Wat dan?" „Dan" zei Boris, „zou er door Duitsch'and en Italië een pseudo-Graaf Malta kunnen reizen, terwijl er hier in Palonië een jongmensch opduikt, dat niemand kent." Wladimir scheen een oogenblik perplex en keek Boris aan. „Een stout plan ... een zèèr stout plan ..." sprak hij dan. „Het is... Wacht je nog meer bezoek?" vroeg Boris, plots zichzelf onderbrekend, terwijl hij naar de deur keek. „Bezoek?" vroeg Tali verwonderd. „Niet dat ik weet. Hoezoo?" „O ... ik dacht, dat de deur openging . . ." antwoordde Boris. Tali stond op, ging naar de deur toe, welke toch gesloten bleek te zijn, opende die, trad even in de helder verlichte gang en keek links en rechts. „Er is niemand," sprak hij, terwijl hij zijn plaats weer innam. „Dan heb ik het me zeker verbeeld," zei Boris. „Maar Wladimir, ik hoef waarschijnlijk niet duidelijker te zijn, hè? Hoe denk jij er over?" „Ik denk," antwoordde de aangesprokene, „dat de rol, die Uha mij in deze „Comedy of errors" wilt laten spelen, zeker niet de zwaarste zal zijn." „Waarom niet?" „Wel, ik zal het als een Graaf Malta, waarin ieder toch de Prins van Astrakan zalmeenen te herkennen, niet heel moeilijk hebben. Hulp en attenties allerwege. Hoogstens zou ik wat last kunnen hebben van de geweldige populariteit, die Uha nu eenmaal in heel Europa geniet. Maar ik heb oprecht eerbied voor den moed, die Uha aan den dag legt, om in dit blijspel zelf de hoofdrol te gaan vervullen." Boris glimlachte wat misprijzend. „Is er dan zooveel moed voor noodig, om gedurende eenige weken te leven op dezelfde manier, waarop duizenden van mijn onderdanen plegen te leven?" Tali knikte. „Die opmerking is zeer ad rem, Uw Hoogheid. Er zal echter een zekere mate van zelfbeheersching noodig zijn, wanneer het bijvoorbeeld in een gezelschap, waarin Uw HoogheicLyertoeft, ten eenenmale ontbreekt aan de deferentie voor uw persoon, waaraan Uw Hoogheid nu eenmaal gewoon is." Er trok weer een rimpel in Boris hoofd, het vaste teeken, dat hij ontstemd was. „Ik heb me altijd verbeeld," sprak hij dan, wat koel, „dat de deferentie, die men tegenover mij in acht pleegt te nemen, maar voor een betrekkelijk klein deel den Kroonprins geldt, en voor een veel belangrijker deel den mensch." „Ongetwijfeld 1" riep Tali, haastig uit. „Maar in de gewone burgerlijke samenleving heeft men nu eenmaal niet steeds gelegenheid om zijn beste menschelijke eigenschappen in voldoende mate op den voorgrond te brengen." Boris wuifde dit bezwaar met een luchtige handbeweging weg. „In dat opzicht voel ik me nochtans vrij sterk," sprak hij. „Ik ken mezelf. Ik weet zeer goed in welke opzichten ik — met alle bescheidenheid — boven de middelmaat uitsteek. En ik ken ook zeer goed mijn eigen kleine zwakheden. Ja, ja, ..." vervolgde hij met een sussend handgebaar, als zoowel Tali als Wladimir een zacht grommend protest heten hooren, „mijn kleine zwakheden, maar die weet ik wel zoo te verbergen, dat anderen die nooit ontdekken. Ik vrees die fameuze burgerlijke samenleving dan ook heelemaal niet. Integendeel, ik vind het ontzaggelijk aardig, om me daarin eens een poos te bewegen. Wladimir, kan ik op je rekenen?" „Zu Befehl!" sprak deze, „maar dan op voorwaarde, dat Professor Tali er voor zorgt, dat ik inderdaad een beetje op Uha zal gelijken I" „Daar sta ik voorin!" riep Tali uit. „Maar," zei Wladimir dan. „In welk incognito waagt Uha zich dan in de jungle der burgerlijke samenleving?" „Ik ga het niet zoeken in sloppen en stegen," antwoordde Boris. „Ik heb geen Jack London-natuur. Ik zal in den beschaafden en behoorlijk gesitueerden middenstand blijven en daar opduiken als een zekeren Hans Marody, tout court en cleanshaven." „Wat," riep Wladimir met ontzetting uit, „Cleanshaven? Dus Uw knevel en sik moeten geofferd worden?" Tali lachte. „Ik denk, dat Zijn Hoogheid dat geen offer van beteekenis acht," sprak hij. „Welnee," lachte Boris, „en als het me zou berouwen, dan heb ik ze in veertien dagen immers weer terug!" „In veertien dagen!" riep Wladimir uit. „Wat een enorm sterken haargroei, wat een ongeloofelijke vitaliteit! Maar één vraag. Wie zijn er in het geheim?" „Buiten ons drieën, niemand," antwoordde Boris. „Prinses Nasja?" „Volstrekt niet! Vrouwen kunnen geen geheimen bewaren. Maar nu nog enkele détails. Ik vertrek op den afgesproken tijd met Tali en reis jij dan met ons mee tot München. Dat zal geen bizondere aandacht trekken, omdat je mijn adjudant bent. We kunnen er een klein persbericht van lanceeren." „Dat is een goed idee," sprak Tali, die snel een aanteekening maakte. „In München zal de metamorfose plaatsvinden en den volgenden dag overschrijdt Hans Marody de grenzen van Palonië en neemt voorloopig zijn intrek in een hotel in Balto, want in de residentie waag ik me niet." „We dienen toch contact met elkaar te houden," merkte Wladimir op. „Natuurlijk. En mijn brieven aan den Prins-Regent en aan Prinses Nasja moeten door jou verzonden worden. Maar ik ben geen briefschrijver, dus dat intermediair zal je wel niet vermoeien en hier Tali zorgt wel, dat ik voldoende geld op zak houd." „Dat is ook nog een nieuwe sensatie voor Uha," lachte Wladimir. „Geld op zak. Geld uitgeven! Nu ik er niet bij ben als uw tijdelijke thesaurier!" „Verbeeldt dat ook al een kunst, waar je in moet grootgebracht zijn om het behoorlijk te doen . . . geld uitgeven?" vroeg Boris op een verachtelijken toon. „Nee," antwoordde Wladimir, „geld uitgeven, dat doe je bijna automatisch, zoo lang je het hebt, maar toch ..." „O, ik ontveins me niet, dat ik eenige risico loop," sprak Boris, „ik zal ook heel voorzichtig moeten zijn in mijn omgang met vrouwen. Ik schijn nu eenmaal iets over me te hebben, dat alle vrouwen fascineert. Dat is nu niet gevaarlijk voor me, want mijn positie als Kroonprins houdt ze vanzelf op een afstand. Maar als ze in mij niét meer den Kroonprins vermoeden en alleen den cavalier zien ...!" „Bliksem, ja," sprak Wladimir verschrikt, „dat zou Uha wel eens benauwde oogenblikken kunnen bezorgen." „Zouden de afgeschoren sik en knevel niet een eenigszins remmende invloed op die opdringerige aanhaligheid uitoefenen?" vroeg Tali. „Ik hoop het," antwoordde Boris, „overigens is dat een pikante zijde van het avontuur, dat ik zeker niet heelemaal uit den weg zal gaan." „Uha,... Uha ... wees voorzichtig!" waarschuwde Wladimir. „Het is zulk verduiveld gevaarlijk goedje! Nietwaar Professor?" Tali lachte. „Mijn ervaring op dat gebied is zeer gering," sprak hij, „maar ik geloof, dat dit Zijn Hoogheid wel toevertrouwd is!" Boris lachte, dronk zijn glas uit en stond op. „Ho, wat gebeurt daar?" riep Wladimir, toen er op hefc- Astrakan 4 zelfde oogenblik met een dreunenden slag in de kamer naastaan iets om scheen te vallen. Tah, die evenals Wladimir was opgestaan, keek in de richting, waar het geluid vandaan was gekomen; dat was daar zijn eetkamer, die door schuifdeuren, waarvoor zware gordijnen hingen, van zijn zitkamer was gescheiden. „Pardon . . . een oogenblik . .." sprak hij dan binnensmonds, terwijl hij haastig achter die gordijnen een der deuren wegschoof en licht maakte. Maar in de eetkamer heerschte een volmaakte orde. Tah knipte het licht uit, en kwam weer binnen. „Het was blijkbaar elders," sprak hij dan, terwijl hij meteen belde. „Ik wil de heeren niet langer van hun nachtrust berooven," sprak Boris, „morgen hebben we nog tijd genoeg om verschillende onderdeden te regelen, ... Bonsoir, Tali.. . Wladimir . .." Hij reikte beide heeren de hand en toen hij zich omwendde, stond Orsi bij de reeds onhoorbaar geopende deur, strak in de houding. Boris vertrok, gevolgd door Orsi. Tali en Wladimir, die weer hadden plaatsgenomen, zwegen eenige oogenblikken, dan, terwijl er een glimlach door zijn .lorgnetglazen lichtte, sprak Tali zacht: „Wel? ... Wat zeg je wel van onzen dapperen Prins?" Wladimir lachte. „Dat moet gezegd worden: Aan zelfvertrouwen ontbreekt het hem niet. Maar dat wisten we trouwens wel." Tali knikte. „Inderdaad. Maar aan inzicht ontbreekt het hem maar al te zeer. Hij verkeert heusch in de meening, dat hij zijn onderdanen gaat bestudeeren, maar als het geval verloopt, zooals ik het me voorstel, en zooals ik het ook hoop, dan zal het niet het volk zijn, dat hij zal leeren kennen, maar zichzelf.. „En of die kennismaking mee zal vallen..?" sprak Wladimir met een bedenkelijk gezicht. „Zelfkennis is altijd teleurstellend, zoo niet beschamend," sprak Tah. „Arme, goeie Kaha," zuchtte Wladimir, „maar hij heeft het zoo noodig. ... hij heeft het zoo broodnoodig..." Wladimir stond op. „Het was met dat al een zeer vruchtbaren avond," vervolgde hij, „maar ik Iaat U nu verder aan uw studie en ga als een brave jongeling eens vroeg naar bed. Mag ik nog een sigaret nemen?" „Zeker, ga je gang." „Het zijn toch wel Radullahs?" spotte Wladimir. Tah lachte. „Wat een grappige inbeelding, hè? En met zulke onbenulligheden meent hij interessant te zijn?" „En het zijn niet eens Radullahs?" „Welnee. Het is een doodgewone Turksche sigaret, van den Hemel mag weten welke fabriek. Maar ik dank je intusschen zeer voor je voortreffelijke diplomatieke hulp, Wladimir. Jij kent Zijn Hoogheid als geen ander." „De psyche van Zijn Hoogheid is niet erg gecompliceerd," lachte hij, „een kind kan in zijn ziel lezen." „Mits het kind niet verblind wordt door het Royaltyaureool," zei Tah. „En daar hebben heele volksstammen last van," lachte Wladimir, „maar nu ga ik het meenen. Wel te rusten, Professor!" Zoodra Wladimir vertrokken was, trad Tah andermaal in de eetkamer, maakte daar opnieuw licht en keek scherp rond. Hij trad naar de deur, die uitkwam op de gang; die deur was aan de binnenzijde gesloten; de sleutel stak in het slot. Tah trok hem er uit, bekeek hem, de baard glom vettig in het licht; blijkbaar was bij kort te voren gesmeerd. Tah stak den sleutel opnieuw in het slot, probeerde of er iets geforceerd was, maar de veering werkte voortreffelijk en vrijwel geluidloos. Hij haalde zijn schouders op, en wilde terugkeeren naar zijn studeerkamer, maar juist toen hij het licht wilde uitdoen, viel zijn oog op iets, wat op het vloerkleed lag. Hij bukte zich, en raapte het op: het was de afgebroken knop van een stoelleuning en meteen zag hij, dat die afkomstig was van den stoel, die bij de schuifdeuren stond. Een oogenblik stond Tah besluiteloos, dan, plotseling besloten, deed hij het licht uit en trad hij zijn studeerkamer weer binnen. Hij legde den afgebroken knop op het tafeltje, naast het blad, waarop de glazen en flesschen stonden, vervolgens ging bij in zijn clubfauteuil zitten, nam een krant, vouwde die open, maakte met zijn nagel een kleine opening in het papier, en schelde. Toen Orsi binnenkwam, zat de Professor achter zijn krant, die hij het zakken. „Orsi," sprak hij, „je kunt die glazen en flesschen en die aschboel meenemen en dan heb ik je niet meer noodig vanavond. Roep me morgen om zeven uur." En Tah vervolgde zijn lectuur. „Om zeven uur, jawel Professor," zei Orsi op zijn gewonen onderworpen zachten toon. Hij zette de leege glazen in elkaar, plaatste ook de aschbak op het blad. Dan plotseling zag hij den knop liggen; hij strekte er zijn hand al naar uit, maar ineens gingen zijn gluipende oogen naar den lezenden Professor en als deze zich niet verroerde, wendde hij het hoofd, keek snel en scherp naar de gordijnen voor de schuifdeuren. Vervolgens nam hij voorzichtig den knop in de hand, keek naar de breukvlakte, loerde opnieuw naar Tah en legde den knop dan weer zachtjes neer. Hij nam het blad op, wendde zich om, teneinde heen te gaan. „Wel te rusten, Professor." „Wel te rusten ..." zei Tah, als terloops, maar dan plotseling, of hem iets inviel, liet hij de krant zakken. „O, ja, Orsi... die knop ..." en hij keek den kamerdienaar scherp aan. „Hoe zegt U, Professor?" vroeg Orsi, die zich dadelijk had omgewend. „Die knop," herhaalde Tah, zonder hem met zijn blik los te laten. „Die knop?" „Ja, daar op tafel." Orsi keerde terug, keek naar de verkeerde tafel. „Nee, daar . |." wees Tah. „Och ... dit..." begreep Orsi nu, terwijl bij het blad even uit zijn handen zette en het aangewezen voorwerp opnam. „Hé ... dat... e ... dat lijkt wel een knop van een stoelleuning." „Ja, die lag op den grond in de eetkamer." „In de eetkamer? ... Och, zeker er af gevallen. Want het is al een oude breuk, kijkt U maar." Tah had dit allang gezien en bepaalde zich er toe, om even te knikken. Orsi legde het ding nu op het blad, dat hij weer opnam. „Ik zal hem er morgen dadelijk weer laten ophjmen, Professor." Dan ging bij heen. Tah keek hem na en in zijn voorhoofd trokken een paar rimpels. V. Hofbericht. In een salonrijtuig van den Koninklijken trein, dat gekoppeld was aan den gewonen expres van 9.80, vertrok hedenmorgen onze beminde troonopvolger, Z.K.H. de Prins van Astrakan naar München, Z.K.H., die reist onder den naam van Graaf Malta, zal in de voornaamste steden van Duitschland en Italië de grootste kunstinstellingen en musea bezoeken, ter bekroning der kunsthistorische studiën, welke Z.K.H. die, naar men verzekert reeds thans tot de beste kunstkenners van ons land behoort, onder leiding van Zijn gouverneur maakte. Z.K.H. is vergezeld van zijn adjudant, ritmeester Wladimir, Baron von Rugi-Beni en zijn gouverneur,Professor Dr. Sergei Tali. In de Koninklijke wachtkamer, die zoowel aan de straatzijde, als aan de perronzijde toegankelijk was over den bekenden smyrnalooper, met de Koninklijke emblemen, waren in verband met het incognito van Z.K.H. ter uitgeleide slechts aanwezig de Burgemeester der Residentie, Jhr. Mr. Dr. Caligari en de Commandant der lijfgarde van Z.K.H. Kolonel Melio, Graaf von und zu Talihalikan. Nadat Z.K.H. zich eenige oogenblikken met deze heeren op Zijn bekende ongedwongen wijze had onderhouden, nam Hij met Zijn gevolg plaats in het Hofrijtuig, na tevoren den stationschef, den Heer Mariofski met een paar vriendelijke woorden en een handdruk, bedankt te hebben voor zijn goede zorgen. Z.K.H. droeg een eenvoudig, maar zeer smaakvol reiskostuum van havannakleurige wollen stof en een bruin vilten hoed met zwart zijden band. Zooals immer, stal Z.K.H. de harten van alle aanwezigen door de wijze, waarop Hij glimlachend een groetend gebaar met de hand maakte tegen de persfotografen en de operateurs der filmcamera's, die met bizondere toestemming van Z.K.H. op het perron waren toegelaten. Precies op tijd gaf de heer Mariofski het sein tot vertrek en verliet de zware trein met den Koninklijken passagier het station der Residentie. Een hartelijk vaarwel en tot weerziens aan onzen charmanten en populairen troonopvolger! Dit bericht stond in de Avondeditie van de Residentiebode van Maandag 12 Juni en op Dinsdag 13 Juni, des avonds om zeven uur, stapte op het Centraalstation te Balto uit den sneltrein, die van München kwam, de heer Hans Marody. Hans Marody moest even een gevoel van verwondering verwerken, toen niemand op hem toetrad om hem te verwelkomen, maar dan begreep hij, dat hetgeen hij voor alles van noode had, een witkiel was. Hij keek naar zoo'n man uit, maar werd dadelijk door den menschenstroom, die naar den uitgang jachtte, meegevoerd en gedrongen en pas na eenige duwen en pardons en onvriendelijke woorden, slaagde hij erin om weer bij zijn coupé terug te komen. „Hei zeg, witkiel, kom jij es even hier!" riep hij, toen er zoo'n man voorbij hem ging, maar deze hep, met een stapel bagagestukken op zijn rug door, zonder Hans zelfs aan te zien. Er kwam een andere. „Witkiel 1... Hei, man ... hoor je niet dat ik je roep?" „Ik heb maar twee handen, meneer. Wacht je beurt af," zei de geroepene, die al vier valiezen droeg. Hans Marody werd zeer rood in zijn gezicht en bleef wat beteuterd voor zijn coupé staan. „Past er op!" riep een zwarte kerel met een hamer, die overal tegen de wielassen sloeg. Hans sprong haastig opzij. „Hoe krijg ik hier een witkiel?" vroeg hij dan aan den treinsmid. „D'r zal d'r zoo wel een terugkomen," antwoordde de man, die al doorliep, „maar denk U d'r om, de trein wordt sebiet achteruitgezet.'' „Maar mijn bagage ligt nog in het net!" riep Hans. „Nou, haalt d'r die dan uit," zei de treinsmid en spoedde zich verder. Het gelaat van Hans Marody werd ten tweede male rood, maar hij klom terug in het rijtuig, tilde de suitcase en de citybag uit het net en juist stond hij met die dingen weer op het perron, toen een andere zwarte kerel hem verschrikte met een plotseling: „Denk er om!" en met een slag de coupé- deur dichtgooide; meteen begon de trein terug te rijden. Evenwel kwam er nu toch ook een witkiel opdagen. „Bagage, meneer?" en zonder het antwoord op deze overbodige vraag af te wachten, nam hij de twee stukken in de hand. „Taxi, meneer?" „Ja, naar Hotel Centraal." „Centraal? De bus zal wel weg wezen. Loop U maar achter me an." Hans Marody gehoorzaamde en volgde den man, die in een verbijsterend snel tempo langs het al bijna geheel verlaten perron naar den uitgang hep. Uit het wachthuisje bij de tourniquet schoot een controleur; de witkiel bleef staan. „Nou, waarom blijf je staan?" vroeg Hans verwonderd. De witkiel, die een man van weinig woorden scheen te zijn, gebaarde met een hoofdwenk naar den controleur, en verlegde met een hoofdbeweging zijn pruim van de linker naar de rechterwang. „Uw kaartje," zei die. „Mijn kaartje?" vroeg Hans verbaasd, maar dan ineens begrijpend: „O, mijn spoorkaartje." „Ja, wat anders?" zei de controleur. Hans zocht in zijn vestjeszak, maar daar zat het niet in, dan in een andere zak, vervolgens in een derde ... „Dat is gek ..." prevelde hij en hij begon, wat zenuwachtig te tasten in de volgende zakken. De controleur keek toe, draaide met zijn duimen en trok zijn wenkbrauwen op, de witkiel zette de suitcase neer en veegde met een mouw het zweet van zijn voorhoofd. Hans, die nu al zijn zakken had afgetast begon weer van voren af aan. „Ja, U zult wel zeggen . . ." begon hij, slikkend van agitatie. „Ik zeg niks," zei de controleur ijskoud en wisselde een bhk met den witkiel, die een deuntje begon te fluiten. Maar plotseling hief de afgrijsehjk kalme controleur een arm op en wees naar den hoed van Hans. „O, God ... ja!" riep deze, zijn hoed van rijn hoofd rukkend, in het lint van welken hoed het gezochte ding naar buiten stak. „Gelukkig, 't kind ister," zei de witkiel, die opstond. De tourniquet rinkelde en even later stond Hans buiten het station. „As U nou effies bij de rommel blijft staan, dan gaan ik op snor naar een taxi," zei de witkiel, die de bagage bijna op de teenen van Hans neerkwakte. „Een beetje voorzichtig," zei Hans ontstemd, maar de man was al weg; Hans zag hem springen en glijden tusschen het drukke verkeer en het lawaai op den rijweg en ten slotte verdwijnen. Ja, Hans Marody was kwaad. Dat was een stommiteit van Tah en Wladimir om niet te zorgen, dat hij hier werd afgehaald met een auto. Maar meteen schoot het hem te binnen, dat hij al die soort voorzorgen zelf had afgewezen. Dat was niet noodig, had hij gezegd, dat kon een kind wel. Je nam een witkiel, een taxi en zoo kwam je vanzelf, waar je wezen moest. En dat zou nu trouwens ook wel gebeuren, al had hij dan nu even door toevallige omstandigheden een beetje pech. Plotseling reed er een taxi aan, zwenkte voor het trottoir en tot Hans' verwondering sprong daar, eer de wagen nog stilhield, de witkiel uit, die zonder iets te zeggen de bagage weer opnam en bij den chauffeur deponeerde, waarna hij weer op Hans toetrad. „Ziezoo" zei, en opnieuw met zijn mouw het zweet van zijn voorhoofd veegde. „Ziedaar, vriend," sprak Hans, verheugd, dat de zaak nu toch in orde kwam en hij reikte den witkiel een kwartje toe. Maar deze bekeek het kwartje, zag Hans aan en begon te lachen. „Wat is dat, meneer?" „Voor je moeite." „Moeite? Niks geen moeite," zei de witkiel. „Het tarief is zestig cent, en as U d'r een gulden van maakt, dan zeg ik nog maar net dankie." De chauffeur boog zijn lichaam wat naar buiten, kneep zijn mond samen en luisterde. Hans aarzelde. Wlacümir had hem er ernstig voor gewaarschuwd om zich vooral niet te laten afzetten door pakjesdragers, chauffeurs en dergelijke heden, maar daar hij toch wel erg naar het einde van dit incident verlangde, haalde hij nog maar wat klein geld te voorschijn, nam een kwartje, een dubbeltje en een stuiver en reikte dit den witkiel toe. „Hier dan, dit is meer dan genoeg; ga nu maar heen vriend; nu moet je tevreden zijn." De witkiel monsterde het geld op zijn open hand. „Potdome meneer," sprak hij dan, „vijf heele centen... nee ... neem die nou terug, man ... je mot er niet zoo mee gooien... je rineweert je heele femihe op zoo'n wijs," en hij hield Hans het stuivertje voor. „Hotel Centraal," beval Hans kortaf en stapte haastig in de taxi. „Hotel Centrèl..." bauwde de witkiel hem na en dan tot den chauffeur: „Piet, jo, doe 'n beetje voorzichtig met 'm ... dat 's de nieuwe chef-bordewasscher ... bezjoer Beron!" en de booze man nam spottend zijn pet af, maakte een diepe buiging voor Hans, spoog meteen op den grond. Hans wendde verschrikt het hoofd, maar gelukkig reed hij op hetzelfde oogenblik weg. Vervloekt nog toe, wat een afgrijselijk iets was het, om zoo te reizen ... Zouden al die menschen nu zoo vijandig en onbeschoft zijn? Gekheid 1 Het toeval moest hem hier parten spelen. Die witkiel was beslist een communist van de ergste soort... en die andere spoorkerels waren al even groote vlegels ... enfin, dat was alvast heel goed, dat hij dat nu zelf eens constateerde ... de Minister van Justitie was ook veel te slap ... maar eens een flinke opruiming houden onder dat tuig ... het oude stelsel was nog zoo kwaad niet... snel recht... ophangen maar of anders deporteeren... die witkiel moest in ieder geval verwijderd worden ... als er geen eerbied meer is voor het Koninklijk huis ... o, ja, . . . dat kwam hier niet in 't geding . . . maar toch . . . Hij keek Uit het raampje, maar er was niets wat hem bekend voorkwam; hij was hier trouwens maar eens een keer geweest om een eerste steen te leggen voor een ziekenhuis, of een kerk, hij wist het niet precies meer, maar toen was alles vol groen en vlaggen en een enthousiasme . .. bepaald aangrijpend! Hij glimlachte. Toch wel aardig om in deze vieze taxi, die naar benzine en tabak stonk, hier nu zijn tweede intocht te doen, zonder dat iemand het wist. Hij keek door de voorruit en zag het profiel van den chauffeur, als deze even opzij keek; ook geen aantrekkelijk type en blijkbaar was hij een vriend van den witkiel. Goed, dat hij het wist; onder die taxibestuurders moest ook maar eens een Opruiming gehouden worden. Ineens zwenkte de taxi, minderde vaart en stopte een oogenblik later voor het bordes van een hotel. Hans bleef zitten in de verwachting, dat er wel iemand zou komen om het portier te openen; de chauffeur bleef ook zitten, morrelde wat aan een handle en keek op den taximeter. Eerst dan wendde hij het hoofd en een zichtbare verwondering gleed over zijn tronie, toen hij zag, dat zijn passagier nog geen aanstalten maakte om uit te stappen. Hij klom uit zijn zitplaats en kwam nu zelf open doen. „U zee toch Hotel Centraal?" „Ja, zeker." „Dat 's hier." „O . .." Hans stapte nu ook uit, keek naar boven in lichte verwondering, dat er nu nog geen chef de réception of zoo iets de trappen kwam afsnellen. Maar uit een draaideur verscheen nu toch een wat trage man, met een groene schort voor. „Hei, jó ... schiet es 'n beetje op ... bagage . . .!" riep de chauffeur, die de suitcase en de city-bag maar vast op de straat zette. „Heeft U besproken?" vroeg de huisknecht nu naderbij gekomen. „Ja..." antwoordde Hans een beetje onzeker en bij hep meteen maar haastig het bordes op, want er was iets, dat hem er tegen op deed zien, om zelf met dezen chauffeur af te rekenen. Door de draaideur kwam hij in een hall, waar een juffrouw in een zwarte japon, achter een soort toonbank, aan een lessenaar zat te schrijven. „Ik ben Marody," sprak Hans, „ik heb kamers besproken." „Marody?" herhaalde de juffrouw. „Ik zal even voor U zien" en ze sloeg een register op. ,iMeneer H. Marody," herhaalde ze dan; ze knikte en drukte op een belknop, zei nog j|iets, wat Hans niet verstond en ging^ voort met haar werk. Hans voelde zich onbehagelijk; door de draaideur kwam stootend en stompend met de bagage, de knecht met de groene schort. „Acht en veertig en negen en veertig" zei de juffrouw; ze haakte een sleutel van een bord en reikte dien den huisknecht toe. „LiftI" riep ze dan, waarna ze weer voortging met haar werk. „De taxi moet nog betaald" zei de huisknecht. „Doet U dat maar voor me en zet U het op de rekening," zei Hans haastig. „Goed, meneer." „Als U me maar volgen wilt," zei de huisknecht nu en hij ging Hans voor naar de lift. Op de eerste étage van het eenvoudige, maar keurige hotel, ging het nu toch iets minder zakelijk toe dan beneden; een soort chef in een rok, maakte tenminste een vluchtige buiging voor Hans, nam den sleutel van den huisknecht over en achter elkaar, de chef voorop, dan Hans en dan de knecht, schreden ze daarna een beetje ongemotiveerd haastig over den dikken looper door de helder verhchte gang. „Dit zijn de kamers," sprak even later de chef, nadat hij een deur geopend had, waarna hij met een tweede vluchtige buiging en een glimlach van serviele welwillendheid verdween. De huisknecht zette de bagage neer. „Hoeveel krijg je?" vroeg Hans. De huisknecht wierp een snelle blik achter zich naar de deur, waarbij zooeven de chef gestaan had en zei dan: „Dat laat ik aan uw beleefdheid over, meneer." Hans gaf hem een kwartje. „Dank U beleefd, meneer," zei de man en vertrok haastig. „Daar..." mompelde Hans, „dat is de proef op de som, dat die witkiel me heeft bedrogen. Een kwartje was ruim voldoende ... wacht maar, we zuilen dat heer . .." De kamers zagen er heel goed uit; Hans had de beschikking over een zitkamer, die keurig gemeubeld was en door een deur, waarvoor een portière hing, gescheiden was van zijn slaapkamer, waarachter een badkamer t4>"- je*-» oU ))*cl