MIJN TANTE UIT AARDENBURG MIJN TANTE UIT AARDENBURG DOOR F. DE SINCLAIR A. W. BRUNA ^t het k goed doet... Vooruit maar weerJ" Vooruit maar weer! J"rf0i*;'' V giDgen VOOruit We renden weer vooruit • • • of achteruit, we wisten het niet De laatste brandstof r6'^? Wi6rpen We * het koorr^sS^T^ onze bezwijkende wilskracht stroovuur van di. nl7uen ^ beeId' maar bi* de herinnering aan Je martelgang komt er opnieuw een troebeling in mün denken en ik weet nauwelijks nog wat ik schryf Een half uur later waren we thuis. Ja, we waren thuis en op onze kamer, waar Jeanne en ik als bij afspraak zonder een woord te spreken onze schoe* nen uittrokken en ons languit op onze bedden wierpen. Wat later, toen ik met een gevoel of mijn ruggegraat op drie plaatsen geknakt was, na een korte slaap of bezwij* ming mijn sokken uittrok en mijn voeten bekeek, ontdek* te ik een blaar, die, als een dikke slak rond mijn hiel zat vast gezogen en een kleiner exemplaar van die beesten* soort kleefde aan de groote teen van de andere voet. Jeanne's voeten waren er niet beter afgekomen en die zagen bovendien vuurrood. De stekende branderigheid dezer bezoeking was na een lauw bad en met schoone sokken en andere schoenen aan, nog wel te dragen, maar hoe ter wereld zouden we morgen, als tante weer een Ma* rathonloop op touw zou zetten, in staat zijn, haar dan an* dermaal bij te houden? I *_ ...„.t. „Ik zeg eenvoudig, dat ik kou gevat heb en dat ik thuis blijf," zei Jeanne, „dan moet jij maar met haar mee gaan hollen. Jij hebt haar hier gehaald." Alweerl" riep ik uit. „Hou alsjeblieft die nonsens bij je! En ik meehollen? Onmogelijk. Ik verdwijn morgen na het ontbijt dadelijk in de richting Arnhem. Dringende za* ken. Met het diner zie je me wel terug." „Hoor, wat is dat?" onderbrak Jeanne me plotseling met luisterende oogen. Tante's kamer was naast de onze en ineens hoorden we haar zingen: Malborough s'en va»Uen guerre Mirontonton mironiaine ...1 Toen rilde ik even. Als ik wat later beneden kwam, met een gevoel aan mijn ergste voet of er telkens een scheutje kokend water over mijn hiel gemorst werd, vond ik aan een tafeltje buiten, tante al met de Meiiers zitten. Ze droeg nu een groene japon met witte kanten, welke een symbolieke voorstelling leek van de zee, die met zijn witte schuimgolfjes haar geboorteland omspoelt en tante's welvarend hoofd stak daar met een Luctor et Emergo*achtige houding bovenuit Ook nu was het guimpje verwijderd en praalde ze met de decente, maar Rubensachtige volheid van heur hals. Ik hoorde haar al lachen, toen ik de deur uitkwam. Meiier in een onberispelijk zittend donker geruit colbert, dronk iets van port en Lydia in een harer onbeschrijfelijke toi* letten van vlinderachtigen doorschijnendheden, schonk zichzelf, met Chang op haar schoot thee in en rookte een sigaret uit een lang pijpje. „Waar is vrouw?" vroeg tante, toen ik een makkelijken stoel bijtrok en plaats nam. „Verkleed zich en moest nog iets naaien of hechten," zei ik, verzwijgend dat Jeanne opnieuw op haar bed was gaan liggen, om ten minste, zooals ze zei, toonbaar aan tafel te komen. Ik bestelde een advocaatje voor tante, nam zelf een sterke borrel en stak een sigaar op. „Mooie wandeling gemaakt?" vroeg Lydia. „Nou, mooie wandeling ... een middagkuiertje," zei ik achteloos. Ik zag dat tante me even snel aankeek en vervolgens, met een onuitgesproken gedachte in haar oogen, in haar advocaatje roerde. „Lange wandelingen maken is iets heerlijks," zei ze dan. „Dat is het juist wat mij ook zoo aantrekt in Spa," zei Meiier, die met het instrument op 2ijn vest zoo handig manoeuvreerde naar onze monden, dat hij alles volkomen normaal scheen op te vangen. „Daar kun je eindeloos wan» delen en zoo afwisselend; ik heb een boekje van Spa, dat niet minder dan dertig wandelingen groot en klein aan* geeft en die loopen van drie tot negen kilometer." „Maar ik had begrepen, dat U daar ging kuren," zei ik. „Doe ik ook. Tegen rumatiek. Ik heb zoo nu en dan wel eens vermaning in mijn rechterbeen, maar als ik dan weer eens kuur, merk ik er in maanden niets van. Maar 't kan lastig zijn. 't Schiet soms ineens in mijn voet en dan kan ik gewoon niet vooruit." „U gaat morgen al weer weg, ee?" vroeg tante met hoorbare spijt „Och kom?" zei ik met matige belangstelling. Meiier knikte. . „Ja," zeide Lydia, Chang knuffelend, „morgen is het uur voor ons hier weer geslagen. Maar ik ben ook graag in Spa Het is er, als je wilt echt mondain met het casino en de courses, maar de meer huiselijk aangelegde menschen amuseeren aich even goed." J-j „U houdt natuurlijk meer van het mondaine, scherste ik." Lydia lachte. . „Zeker omdat ik een sigaret rook! Er is heusch met veel voor noodig om in deze omgeving een indruk te maken van mondainiteit" en ze keek even wat ondeugend in de richting van het tentje, waarbinnen de blauwe brilleglazen van Charlotte en Clementine Borgerhof glommen. „Ik zie Tu niet," sprak ik zacht „Die is juist voorbij gestrompeld," zei tante. „Ja, meneer Meiier, dat is eigenlijk uw schuld ee?" „Pardon . . 0 weerde hij lachend af. „Ik heb die dame niet uitgenoodigd om slootje te springen. Het was een spontane uiting van haar." Tante lachte. „Wat prefereert U in Spa, meneer Meiier," vroeg ik, „het mondaine of het huiselijke?" „Als ik het eerlijk zeggen mag, het mondaine," antwoordde hij. „Ik hou van mooie toiletten en van goeie hotels en van heel dat internationale gedoe om me heen, van onbekrompen menschen, die leven voor hun genoe* gen." Tante's gezicht betrok een beetje. „Maar is dat genoegen wel altijd echt?" vroeg ze. „Daar doe ik geen onderzoek naar," antwoordde Meiier, „dat interesseert me niet eens. Ik heb genoeg aan den schijn. Als ik hoor lachen, dan zeg ik: Daar is levensvreugde. Op mijn leeftijd moet je daar een beetje in willen gelooven. De akeligheid dringt zich vanzelf wel op." .«Maar hoe vindt U 't hier dan wel?" vroeg tante een beetje spijtig. „Wel, juffrouw Risseeuw," sprak hij, „ik zou het zeker een beetje een verbanningsoord vinden, als het toeval niet had gewild, dat ik U hier weer ontmoet had en dat maakt ineens alles goed." rw1 Tante knipperde met haar oogen en bloosde tot in haar welgevormde hals. „Uw broer is wel complimenteus, ee?" zei ze een beetje giechelend, wat me hevig tegenstond, tot Lydia. „Wat trekt U hier toch eigenlijk?" vroeg ik me wat plotseling tot Lydia wendend. „Gezondheidsredenen. Ik heb een lichte nicotinevergif* tiging gehad" en ze blies een geïnhaleerde rookwolk uit „Watblief?" zei ik ongeloovig. ,,'t Is over," zei ze. „Ik heb zes weken lang geen sigaret aangeraakt, maar nu begin ik weer zachtjesaan." „Zachtjesaan is een rekbaar begrip," lachte ik en ik riep den ober en bestelde een tweede borrel. „Ik rook 's avonds niet meer in bed en ook niet meer voor 't ontbijt," legde ze dan uit. „U rookt nooit?" vroeg ze, zich tot tante wendend. Ik verwachtte, dat tante met een verontwaardigd schrik» gebaar dit denkbeeld met afschuw zou verwerpen, maar het was anders. „Och," sprak ze, „bij ons in Aardenburg doen ze dat zoo niet, ee. Maar ik ben er daarom niet tegen. In segeel niet" „Ik kan 't U aanbevelen," zei Lydia met een vluchtige verwondering in haar oogen over dit Zeeuwsche woord. „Vooral na tafel." Op dat oogenblik kwamen de Winterfelds aanfietsen; ze hadden blijkbaar weer gezwommen en daarna een zon» nebad genomen en zagen er nattig en gebladderd uit met vuurroode gezichten en kleverige haren. De gong dreunde. Ik ijlde naar boven om Jeanne te waarschuwen, die vast in slaap was geraakt, maar binnen de vijf minuten gereed was om mee naar beneden te gaan. In de eetzaal bleek Tu al voor al de anderen op haar plaats te zijn gaan zitten, maar de twee bleeke zusters volgden ons op de voet Tante, in stralende welgedaanheid, met glanzende oogen, kwam lachend en druk redeneerend gelijk met Meiier binnen, stevende dadelijk op Tu af en informeerde weer met hartelijke meewarigheid. De zag de arme Tu onder die belangstelling wegkrimpen. Dien avond tracteerde Meiier ons ten afscheid op rijn» wijnbowl en als Jeanne de vermaning van Debora indach» tig, tante zachtjes ried liever iets anders te nemen, schudde ze het forsche hoofd en een minachtend'verwon» derde lach krulde haar volle lippen... „Gekheid... hoe kom je er aan? Ik kan overal tegen!" Het werd een jolijtelijken avond in de maneschijn, die zeer idyllische schaduwen wierp op het terras en over de boomen; de bowl, was uitmuntend en van een onuitput* telijken omvang en de glazen waren groot. Ten slotte namen wij zeer hartelijk en uitvoerig af« scheid, want de Meiiers zouden reeds zijn afgereisd, voör wij aan het ontbijt verschenen. „Veel genoegen en veel succes met de kuur!" besloot ik, als de laatste, die de handen van Lydia en haar broeder drukte. Toen we gedrieën op het portaal boven kwamen, waar overal de laarzen reeds buiten de deuren stonden in Cha* plhvvan Goghsche romantiek, zei tante in eens, terwijl ze stil bleef staan met een soort pijngilletje: „Gusjes ... wat nou ....!" „Wat is er tante?" vroeg Jeanne. „Ineens zoo'n pien in me voet." sprak ze hinkend. „Blaren?" vroeg ik verheugd. „Blaren?" herhaalde ze bijna verontwaardigd. „Hoe kom je daar aan? Nee. . . ik weet niet . . maar ik denk bepaald, dat het rumatiek is." „Rumatiek?" vroeg Jeanne. „Hebt U daar dan meer last van?" „Nee. . . nooit gehad. . ." antwoordde ze. „Enfin, het zal wel wegtrekken, hoop ik." We wenschten goeden nacht en tante hinkte haar kamer binnen. „Hoe komt ze nu ineens aan rumatiek?" vroeg Jeanne een beetje onbillijk verontwaardigd, toen we alleen waren. Ik zag haar even zwijgend aan. „Tja. . . ." zei ik dan. Maar het kwam mij voor, dat de vele glazen bowl mijn normale gedachtengang blijkbaar wat verwarden en daar* om deed ik er verder het zwijgen toe. Toen ik lag, viel ik meteen in slaap. VII. De goden beschermen ons. Jeanne en ik waren den volgenden morgen voor tante aan 't ontbijt en overlegden juist op welke natuurlijke wijze wij een beletsel zouden kunnen opwerpen ten einde te verhinderen, dat we met onze beblaarde voeten ander* maal in zoo'n geforceerde snelheidswandeling zouden worden meegesleurd, toen tante de eetzaal binnen kwam, even opmerkzaam naar de enkele tafeltjes keek, waar an* deren aan zaten te ontbijten, doch waarbij zich noch de Winterfelds, noch de Borgerhof jes bevonden en trad dan vlug, maar pijnlijk trekkend met baar linkervoet naar ons toe. „Maar tante," zei Jeanne, na onze morgenbegroeting, „hebt U nog last van uw voet?" „Ja, 't is gek ee?" antwoordde ze, terwijl ze met een pijnzuchtje ging zitten. „Hoe kan een mensch nou ineens rumatiek krijgen?" „Aan de lucht hier kan 't niet liggen," haastte ik me op te merken, wijl ik me de idiote waarschuwing van Debora nopens het Geldersche klimaat herinnerde. JBHe* com is een bekende droge streek. Er komen hier juist wel rumatieklijders genezing zoeken." Dat was maar een verzinsel van me, maar tante ging er dadelijk op in. „Och? . . . Dat wist meneer Meiier dan toch zeker ook niet." „Nu ja ..." zei ik, „het is geen „Kurort". Ik bedoel maar, dat uw rumatiekaanval geen gevolg kan zijn van het kli* maat hier." „Daar denk ik ook geen oogenblik aan," sprak ze, een kadetje smerend. „De zeg het maar, omdat mevrouw Schietekatte meende U daarvoor te moeten waarschuwen," zei ik. „Debora?" vroeg tante en dan tuitte ze haar lippen en schudde ze even haar hoofd. „Die is altijd zoo overbe* zorgd. Maar," vervolgde ze, het kadetje nu zorgvuldig be* leggend met roggebrood en kaas, „ik vrees toch, dat ik vanmorgen niet zal kunnen wandelen." „O, dat is niets, tante," zei Jeanne goedig, „dan blijven we gezellig thuis." „Ja, maar voor Wim," sprak tante dan. „Die zal er wel liever een flink eind op uittrekken. Gaan jullie gerust samen, dan blijf ik zitten lezen." „Geen sprake "van!" riep ik hartelijk uit. „Stel U voor! Nee, nee, tantelief, daarvoor hebben we U niet uit Aars denburg gehaald om U hier alleen te laten. Jeanne en ik kunnen nog genoeg samen wandelen. Niewaar, kind? En ik heb trouwens correspondentie en lectuur." „Nou, 't is erg lief van jullie, oor!" zei ze. „Als ik maar de zekerheid heb, dat ik jullie niet tot last ben, ee?" Op dat oogenblik kwamen de Borgerhof jes met de nog lichtelijk hinkende Tu in de achterhoede, de eetzaal bin» nen en meteen bracht de kellner de post. „Brief voor U," zei ik, tante een dik couvert overhan* digend. „O, weer van Debora," zei ze, hem wat achteloos naast haar bord leggend. Jeanne en ik zagen elkaar even snel aan en dachten beiden: „Aha. . . .!" „Waar haalt Debora de stof vandaan om U dagelijks zoo'n langen brief te kunnen schrijven?" vroeg Jeanne. „Och," antwoordde tante, ,,'t Zijn zoo maar huiselijke klesjes en ze schrijft groot en erg wijd uit elkaar. Maar ... e . . . wat ik zeggen wou. Hoe lang heb je hier pension genomen?" „Hier in Ellecom?" vroeg ik verwonderd. „Ja." „Jeanne en ik hadden eerst voor acht dagen besproken, maar nu kunnen we met zijn drieën blijven zoo lang en zoo kort als we willen, mits we twee dagen vooruit opzeggen. Hoezoo, tante?" „Nee, zoo maar," zei ze achteloos. „De wist niet, hoe dat ging in zoo'n hotel, ik ben zoo weinig bereisd, ee?" en ze sneed een tweede cadetje door. We praatten een beetje over roggebrood en kaas en thee en dergelijke dingen en tante zei, dat Alex beweerde, dat het lekkerste rookvleesch eigenlijk paardenvleesch was en dat ze toen vader nog leefde dikwijls „koekinzaenste" maakten en Jeanne deelde ervaringen mee nopens de Weck en dat je tegenwoordig nergens meer goeie bessensap kon krijgen, toen tante eensklaps vroeg: „Waar of Lydia en haar broer nu zouden zijn?" „Vermoedelijk in den trein," dacht Jeanne. „Hoe kom je daar nu, in Spa?" vroeg tante „Over Roosendaal?" „Nee," antwoordde ik. „Ze hebben een auto genomen tot Nijmegen en daar pakken ze den sneltrein naar Maas» tricht, waar een rechtstreeksch rijtuig aan zit naar Spa via Luik." „En hoe laat zijn ze daar?" „Vijf uur, ongeveer," meende ik. „Gut," zei tante verrast, „dan is het niet verder als van Aardenburg hier naar toe, ee? Dat val me mee." Het was me niet duidelijk waarom dit tante mee of tegen kon vallen. ,,'t Is te hopen, dat dat ouwe heertje soulaas vindt bij zijn kuur," zei Jeanne. „Vind je hem oud?" vroeg tante. „Nogal," zei Jeanne „wel goed geconserveerd maar toch een oud mannetje en dan met die rare toeter in zijn oor." „Och, daar merk je nou toch eigenlijk niks van," meende tante. „Hij verstaat alles. En zij is ook wel aardig. Dat wufte, mondaine, is maar uiterlijk ee?" Ik beaamde dat, maar Jeanne zei, dat ze vrouwen met geverfde lippen onsmakelijk vond en dat er voor haar ook iets dégoutants was in dat gerook en dat eeuwige gehannes met zoo'n hondje, zoodat ik mijn gunstig oor* deel over Lydia haastig intoomde en het gesprek een an» dere wending trachtte te geven door tante te vertellen, dat de Duitsche keizer eenige jaren voor den oorlog op het kasteel Middachten had gelogeerd, iets wat haar echter maar zeer matig scheen te interesseeren. Voor we opstonden hadden we nog een gesprekje met de zusters Borgerhof en we informeerden naar Tu's enkel, die al veel beter was. „Maar nu geen slootje meer springen, juffrouw Bor* gerhof," vermaande tante, toen we heengingen met een lachje. De rumatiek bleek nu weer even uit tante's voet ge* schoten te zijn, want ze stapte rechter en parmantiger dan ooit, van de Borgerhof jes, voor ons uit, door de eetzaal naar de hal, waar ze zoo vlug als een hinde de trap op* vloog. „Weet je, wat zoo gek is?" zei Jeanne, toen we naar buiten slenterden om daar een tafeltje uit te zoeken. „Nou?" „Die rumatiek van tante schijnt te verspringen; giste* renavond zat het in haar rechtervoet, dat weet ik zeker en nu vanmorgen in haar linker." „Dat bestaat," zei ik. „Vliegende jicht, noemen ze dat. . Die schiet soms van je oorlelletje ineens naar je kleine teen." „Maar bij tante vliegt hij er soms heelemaal uit," zei Jeanne met iets peinzends in haar oogen. „Tja. ... je hebt vreemde kwalen." „Geloof jij, dat het erg is?" vroeg ze dan. Ik keek haar even aan. „Ik hoop, dat het niet erger wordt," zei ik en ik meende, dat er in mijn antwoord iets klonk, dat moest her* inneren aan het orakel van Delphi. Even later, toen de drie Borgerhof jes in zusterlijke een* dracht juist den weg op waren geslenterd, kwam tante weer naar buiten en trekkebeende erger dan ooit te voren naar ons toe. „Maar tante!" riep Jeanne uit. „Is het er nu ineens weer ingeschoten?" Tante knikte, lachte dan met het heroïsch* berustende van een vrouw, die wel èrg Ujdt, doch maar 't liefste heeft, dat er geen notitie van genomen wordt We brachten, dank zij tante's gezegend kwaaltje, een uiterst rustigen, om niet te zeggen, luien dag door, die zoowel ten goede kwam aan tante's sprei, welke een paar sterren groeide, als aan onze blaren, die nu met net uur slonken. Het was een zwoele zomerdag zonder veel zon en zonder wind, welke omstandigheden het buitenzitten na de lunch tot een waar genot maakten en tante verleidden om erg druk te praten, weer altegader verhalen uit den tijd, toen Aardenburg nog „Klein Parijs" was en Meiier daar als ontvanger stond. Het was nochtans verwonderlijk, dat tante, bijaldien die oude heer toch zoo'n figuur van beteekenis in haar jeugdleven was geweest, daar nooit eens eerder over ge* sproken had, terwijl ze aanvankelijk toch ook heelemaal niet wist, wie hij eigenlijk was. Ik waagde het om met een enkel woord daar op te zinspelen. < Toen lachte tante. „Omdat ik eerst zei, dat ik me niks van hem herinnerde, ee? Dat komt, omdat wij hem altijd Otje noemden, zie je en die naam Meiier was ik glad vergeten." „U zei, dat hij nog al erg leefde hè?" sprak Jeanne. „Nee, erg heb ik niet gezegd!" sprak tante. „Vader zei altijd: II faut que jeunesse se passé, en je begrijpt, dat er bovendien in Aardenburg nu ook niet veel gelegenheid was om erg aan de boemel te gaan." „Klein Parijs," ontviel me. „Nou ja, maar altijd in het nette, ee? Maar wat denken jullie, zou ik er wat aan doen? Aan die rumatiek van me, bedoel ik." Er viel even een zwijgen. „Tja . . ." zei Jeanne dan „als U er veel last van heeft." „Het steekt soms wel venijnig," zei tante met een pijnlijk gezicht. „Wil ik een dokter. . . .?" vroeg ik. Mtfn Tante uit Aardenburg g „Nee, dat niet " antwoordde ze haastig. „Die kan er toch niks aan doen." Ik kon er niet goed meer uit wijs worden en zag Jeanne even vragend aan. * „Masseert U die voet dan eens een paar maal per dag, ried die, „en dan vannacht wat kamferspiritus en Brun* zensche watten er op." Tante breide en scheen wat afgetrokken. „Gek," zei ze even later, „wat een mensch gauw ver» anderen kan. Gisteren vond ik het hier nog zoo rumoerig, weet je wel? En nu vind ik het bepaald stil. Er zou, wat mij betreft, best wat meer vertier kunnen zijn. ... of zoo'n beetje mondain gedoe. . . ." Jeanne en ik zagen elkaar andermaal snel aan en in Jeanne's oogen las ik nu onmiskenbaar iets van een ont* stcltcnis. „Schreef Debora nog iets bizonders, tante?" vroeg ik dan. Ze maakte een beweging van schrik. „Gusjes. . " zei ze „die heb ik nog geeneens gelezen,* en een beetje haastig haalde ze nu den brief uit haar tasch, scheurde het couvert met een breipen open en haalde het epistel er uit. Wat later kwamen de Borgerhofjes van de wandeling terug met meneer en mevrouw Dulamon, ook gasten uit ons hotel, waarmee we al eens kennis hadden gemaakt bij een gemeenschappelijk zoeken naar den goeden weg in de Onzalige Bosschen. Jeanne had me verteld, dat hij een gepensionneerde ko* lonel was, dat ze een getrouwde dochter in Indië hadden en een zoon, die „iets" was op een kantoor in Amsterdam. „Ze zeien niet wat of waar," vertelde Jeanne, „dus ik denk, dat die jongen een beetje mislukt is." Dulamon was een lange magere man met een dikke witte rolsnor en woeste wenkbrauwen, zijn echtgenoote was even lang als hij en over haar gelaat lag steeds een wat bloemzoete glimlach.' Ze maakten in 't voorbijgaan een praatje met ons en Tu informeerde, waarom wij vandaag niet gingen wan* delen. „Och, luieren is ook wel eens prettig," zei ik. „O... Wij dachten, dat juffrouw Risseeuw iets aan haar been had," zei Clementine. Tante liet het breiwerk in haar schoot vallen. „Ik. . . aan me been?" vroeg ze en wat ik nog nooit gezien had, haar ronde bruine oogen fonkelden even van (verontwaardiging. „Dat wil zeggen, dat wil zeggen. . . ." lachte de kolonel met een verontschuldigend gebaar," ik dacht, dat ik U van morgen wat moeilijk loopend in de ontbijtzaal had zien komen, maar mijn conclusie is misschien wat voorbarig geweest." Tante haalde haar schouders op. „Ik had mogelijk buiten op een steentje getrapt" sprak ze op onverschilligen toon. Charlotte giechelde ineens. „Ik zeg al tegen Clementine: „Misschien heeft juffrouw Risseeuw ook wel slootje gesprongen!" en Clementine en Tu giechelden mee, terwijl het kolonelspaar een neutrale welwillendheid in acht scheen te nemen. „Nee, nee," sprak tante nu weer rustig voortbreiend, „dat laat ik aan de bakvischjes over." Wijl het vriendschappelijk onderhoud hier bedenkelijk veel op een steekspel ging lijken, vroeg ik haastig of de dames Borgerhof en de kolonel en zijn "vrouw het van* nacht ook hadden hooren onweeren en daar niemand daar iets van gehoord had, hetgeen niet zoo vreemd was, wijl het ook heelemaal niet had geonweerd, trokken ze daar iallemaal de conclusie uit, tante incluis, dat ze zoo echt gezond*vast sliepen en dat verkwikte ineens de stem» ming. .. „O . . ." zei Tu, „zoo als ik in mijn bed lig, slaap ik en ik geloof niet, dat ik wakker zou worden, al braken ze het huis af." „Ja, die Tu," zei Clementine, „ze moet 's morgens ge* woon bij haar armen getrokken worden. Kloppen hoort ze nooit" . „Dan zou ik, als ik U was, toch eens een oorspecialist raadplegen," zei tante met een bedenkelijk gezicht „Een oorspecialist!" riep Clementine verontwaardigd uit. . „Goed slapen is iets heerlijks," viel hier de kolonel ge* lokkig in met zijn zware basstem. „Moet U op manoeuvre zijn en den heelen dag te peerd en dan in je tent op een stroozak. Dan slaap jel" „Ik zal 't onthouden, meneer Dulamon," zei Tante „voor 't geval ik nog eens aan slapeloosheid ga tijen," en dat grapje bracht een beetje gelach in het kringetje en was meteen het besluit van het aanspraakje in het voorbij* gaan. De Borgerhof jes gingen, de Dulamons vertrokken en wij bleven alleen en bestelden onze aperitief. „Die meneer en mevrouw Dulamon kende ik niet," zei tante. Dien avond in de salon hadden de twee bleeke zusters Borgerhof een of andere verhindering om met tante en Jeanne te quadrilleeren, maar nu waren de Dulamons van de partij; Wj als oud»kolonel kende natuurlijk alle kaart* spelen en zijn echtgenoote met den bloemzoeten glim* lach bleek eveneens ten volle vertrouwd te zijn met al de geheimen van bet „deux et demie" en „spadille forcèe." Ik had als vijfde man gevoegelijk mee kunnen doen, maar ik hield me afzijdig met lectuur, wijl ik altijd wat huiverig ben om te kaarten met menschen, die ik niet heel goed ken. Vriendelijke welwillende meneeren met breede levens* opvattingen worden, zoodra ze kaarten en geen „spel" krijgen, maar al te dikwijls, benepen, kleinzielige onbe* schoftelingen en zachte dames met bloemzoete gelaten veranderen, als de ongunst der kaarten haar deel wordt, gereedelijk in kwalijknemende, boosaardige matrones. In dit geval bleek nochtans alleen mevrouw Dulamon een kaartster te zijn, waarvoor je je in acht moest nemen en haar oogen knipperden telkens van een verongelijkte verontwaardiging, wijl degeen, die met haar „mee" ging, nooit troef scheen te maken in de kleur, waarop zij haar zinnen had gezet, terwijl ze een geval-van „mal donné" blijkbaar als een persoonlijke beleediging opvatte, het* geen Jeanne, die met kaarten wel eens afgetrokken buien heeft, dan ook een paar maal moest ondervinden. „Ik kan me niet begrijpen ... 't is toch zoo eenvoudig drie vier drie ik vergis me nooit," zei mevrouw Dulamon kribbig. „Nu ja, lieve," sprak haar echtgenoot vergoelijkend „de kaarten kunnen wel eens kleven." „Kleven? Daar heb ik niets van gemerkt," antwoordde ze „en 't zou me niet kunnen schelen, maar ik kreeg juist een solo en als je dan den godganschelijken avond geen kaart gehad hebt. . . ." Iedereen gaf toe, dat dit inderdaad een tè zware be* proeving was om zonder murmureeren te aanvaarden en toen toonde mevrouw Dulamon ook weer een heroïsche zelfverloochening, door te zeggen: „Nu ja... 'tis voorbij. .. . 't geeft niks. . . ." waarbij ze zelfs een krampachtige poging deed om de bloemzoete glimlach weer op haar gelaat te tooveren, waarin ze echter niet geheel slaagde. Toen er was afgerekend, waarbij mevrouw Dulamon, ondanks haar tegenspoeden, een winst opstreek van zeven cent, welke tante verloren bleek te hebben, waarbij de eerste royaal voorstelde om het „zoo maar te laten," waartoe tante echter niet te bewegen was, praatten we verder nog een beetje na over kaarten en hasardspelen en de kolonel vertelde van aangrijpende dramatische dingen, die hij had meegemaakt bij de roulette en baccarat in Monte Carlo, Ostende en Spa. „Och, kent U Spa?" vroeg tante op levendigen toon. „Comme ma poche, madame," antwoordde hij, „ik heb er drie maanden gekuurd." „En baat gevonden?" „O, ja," antwoordde mevrouw Dulamon nu voor haar man, terwijl ze weer even bloemzoet keek als tevoren. „Toen we gingen, steunde mijn man op een stokje en hij kon niet zonder mijn hulp uit bed komen. En nu loopt hij uren." „Ja," vulde hij het relaas aan „heb ik opgedaan tijdens de mobilisatie, altijd regen, regen, regen. ... Ik ben er voor afgekeurd." „Jammer genoeg. Anders was je nu al generaal" zei mevrouw. „Het moet er heel mooi zijn, ee?" vroeg tante, die mislukte promotiekans maar negeerend. „Prachtig!" riep mevrouw Dulamon uit „En zoo ge* zellig. Wij waren in het „Hotel de Laeken. . ." „O, juist," zei tante. „En was dat zoo goed?" „Uitstekend," antwoordde hij nu weer. „Maar er zijn er meer, BalmoraL Golf, Angleterre enfin, half Spa is hotel." Daar het door het kaarten laat was geworden, hetgeen we ook bemerkten aan een kellner, die wit van de slaap en met een ietwat verongelijkt gezicht telkens kwam binnen* loopen, zonder een ander zichtbaar doel, dan om een stoel te verschuiven en die dan weer terug te zetten op de plaats, waar hij gestaan had, braken we op en gingen we naar bed. Toen we gedrieën weer boven op het portaal kwamen, kreunde tante, die overigens normaal de trap was opge* loopen, ineens hevig. „Nou wordt het toch zoo erg!" klaagde ze en ik dacht heusch, dat ze vallen zou. Ik sprak een troostwoord en Jeanne nam haar liefdevol onder den arm en hielp haar naar binnen strompelen. Een kwartier later kwam Jeanne terug; ik lag er al in en Jeanne zei een beetje humeurig: „Nou. . . 't is gewoon apekool . . . aan die voet is niks te zien." „Het zit inwendig, kind," merkte ik voorzichtig op. „De geloof, dat ze inwendig op 't punt is om stapel te worden," zei Jeanne. „Dc vertrouw dat gedrijf niet. . . . Wat wil ze toch?" „Tja... Oud mal, bovenal..." citeerde ik. „Idioot. . . ." mompelde Jeanne. Dc wist niet, of ze mij daarmee bedoelde of tante, maar ik haat gesprekken op de uren, die voor de slaap bestemd zijn en zonk, trots die onzekerheid, tevreden in het rij* der onderbewuste verbeeldingen. VIII. Den volgenden morgen zat tante aan de ontbijttafel toen wij binnen kwamen en ze lachte ons uit de verte al toe. „Ben ik niet matineus?" riep ze opgewekt, toen we haar begroetten en plaats namen en het viel me op hoe stralend frisch en blozend ze er uit zag. „En hoe is het met de rumatiek geweest, tante?" vroeg ik. „Heeft de kamferspiritus en de watten een beetje verlichting gebracht?" Ze keek nu ineens weer heel ernstig en schudde even zwijgend het hoofd. „Nee, dat is het juist, waarover ik julke spreken wou, ee. Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan." „Van de pijn?" vroeg Jeanne die de thee beredderde, verwonderd en lichtelijk ontsteld. Ze knikte met dichtgeknepen oogen en op elkaar ge* knepen lippen. „Maar raadpleegt U dan toch een dokter 1" riep ik uit. Ze schudde echter zeer gedecideerd het hoofd. „Tegen rumatiek kunnen doktoren niets doen, dat is algemeen bekend, ee? Nee kijk eens. Ik heb dit gedacht," en tante begon ineens een beetje verlegen met haar oogen te draaien. „Ik hoorde gisteren van die meneer Dulamon, dat een kuur in Spa hem zoo afdoend geholpen heeft en Spa moet, zooals mevrouw Dulamon ook zei, zoo'n aar* dige plaats wezen. Als ik daar nu eens een kleine kuur ging doen en als jullie dan eens meegingen, als mijn gasten natuurlijk. Een kleine contra attentie voor het^ alleraar* digste verblijf hier. Hoe denken jullie daarover?" We zaten allebei even perplex. „Maar tante," zei Jeanne dan. „Voor zoover ik weet, heeft U toch nooit eerder last van rumatiek gehad en om dan nu maar dadelijk zoo. . . ." „O, ja, ja... neemaar wacht eens..zei tante haastig, „ik heb het den laatsten tijd thuis ook al een paar maal ge* had, al dikwijls eigenlijk. Laatst nog op de wandeling met Debora. Ik weet nog niet, hoe ik thuis ben gekomen." „Maar U stapt nogal' stevig door," hield Jeanne vol „en dan op uw leeftijd. Kan het niet zijn, dat U dan soms een spier verrekt?" „Waarom zou ik noe ineens een spier verrekken?" vroeg tante, plots wat gebelgd. „Ik ben toch geen voetbaUer?'* „Nee," redde ik, „dat lijkt me ook niet waarschijnlijk. Maar zoudt U dan, zonder medisch advies maar ineens naar Spa gaan? Dat is toch niet goed. Het zou wel kunnen zijn, dat Vichy of Vittel of Aken beter voor U waren." Tante schudde het forsche hoofd. „Een vriendin van me uit de Groe hebben ze ook naar Vichy gezonden en ze kwam nog erger terug, dan ze ge* gaan was. En Vittel moet ook niks zijn en Aken is na den oorlog ook niet meer wat het geweest is en daar stoppen ze je in den modder, dat weet ik ook van iemand, die daar was. Nee, daar zou ik teveel tegen op zien. Maar Spa....! Dat hoor je nu van iedereen! Als je nagaat, die meneer Dulamon kon niet eens uit zijn bed komen, als zijn vrouw hem niet hielp, dat is me toch iets. . . P En dan ineens met een vroohjk*vrièndelijke lokking in haar oogen. „Hoe denken jullie erover, kinders, ee?" Daar ik niet wist, hoe Jeanne er over dacht en ik het om verschillende redenen beter vond haar te laten be* slissen, zette ik zeer aandachtig het theekopje aan mijn mond. Het duurde even en dat was pijnlijk. „Ja. . . ." zei Jeanne dan en het leek een beetje op een zucht. „Het is natuurlijk erg vriendelijk van U om ons te inviteeren, maar ik weet niet of Wim met zijn zaken...." Daar endosseerde ze de wissel al. „Voor mij blijft het eender," sprak ik „of ik nu in Elle* com zit of in Spa. Ik heb nog veertien dagen voor de boeg. En als we er U meteen een dienst mee bewijzen, tante, dan lijkt het mij wel een heel aanlokkelijk plan... bizonder aardig zelfs." Ik zag Jeanne's gezicht onder dit enthousiasme van me, betrekken, maar wat drommel, we moesten het verwerpen of aanvaarden, maar als we het aanvaardden, dan moest dat ook een beetje geestdriftig gebeuren en bovendien. . . „Nou dat vind ik prettig," zei tante, wier gezicht even was betrokken bij Jeanne's aarzeling, doch het klaarde nu geheel op. „Wanneer kunnen we hier weg?" „Tja..." zei ik, toch even onthutst door die voort* varendheid. „Dat is ook nog zoo iets Vandaag Dinsdag. . . . dan kunnen we op zijn vroegst Vrijdag gaan." „Vrijdag?" herhaalde tante, „Ik reis niet graag op Vrijdag. Niet dat ik bijgeloovig ben, maar ze zeggen toch altijd... Enfin, maar Wim, telegrafeer jij dan even naar een paar hotels of bel ze op. Kan dat?" „Dat kan ongetwijfeld," antwoordde ik, verrast door die doortastende zakelijkheid. „Maar ik ken geen hotels. . . ." „Ik heb er een paar genoteerd," sprak ze dan. „Bal* moral en Hotel de Laeken; begin maar met dat laatste, daar waren de Dulamons zoo tevreden over. En goeie kamers hoor; ik heb er wel wat voor over." Op dat oogenblik bracht de ober mij de courant en voor tante weer den traditioneelen brief van Debora. „Dan zal ik naar het postkantoortje gaan en zien of ze daar de telefoongids van België hebben," sprak ik op* staande. „Heerlijk Wim!" zei tante. „Kom gauw terug, want ik ben vreeselijk nieuwsgierig of je slagen zultl" „Hè, ja. . ." zei Jeanne met een mislukte poging om iets opgewekts in haar stem te leggen. „Tot zoo dan," zei ik. „Wim!" riep tante me nog terug en als ik bij haar kwam, met een lachende toeknijping van haar oogen: „Bestel maar tegen Donderdag ... op mijn verantwoording!" Ik zag nog, dat Jeanne met een reepje kadet half in haar mond van verbazing scheen te verstijven; dan spoedde ik me heen. Toen ik een uurtje later uit het kleine postkantoortje kwam, waarbinnen ik na eindeloos wachten ten slotte in drie talen in een kleine cel had staan brullen om me in Spa verstaanbaar te maken, smaakte ik, zooals dat heet, de voldoening aan tante's opdracht te hebben voldaan. Ik had tegen Donderdag twee kamers gehuurd, voor* loopig voor tien dagen in het Hotel de Laeken. Ineens zag ik Jeanne aankomen met haastige passen, iets wilds in haar oogen en met een verhoogde kleur. „Waar blijf je nou in Godsnaam?" riep ze al uit de verte. Daar de beantwoording van die vraag, welke slechts de uiting was van een verstoord humeur, door Jeanne natuur* lijk verlangd, noch verwacht werd, zei ik: „Zoo... heb je tante alleen gelaten?" ;,Die is nota bene al aan het pakken!" kreet ze. „Hoe vindt je 't?" en dan nog eens, met stemverheffing: „Hoe vindt je 't?" We hadden tevoren over de dreiging van het geval, wel* ke dreiging er onmiskenbaar al een poosje geweest was, nfot samen gesproken, tendeele wellicht, omdat we er niet zeker van waren of we het beiden zoo aanvoelden, ten* deele ook, omdat we de tevreden atmosfeer van onze zo* mervacantie met plezierige perspectieven, niet noodeloos wilden bederven. Maar nu was de dreigperiode voorbij en stonden wij voor het naakte feit! „Er is niets aan te doen," sprak ik. „Tante blijkt niet de goedhartige doedel te zijn, waarvoor we haar hielden. Ze heeft een krachtige wil en een doorzettingsvermogen om respect voor te hebben!" „Respect!" riep Jeanne uit. „Ze liegt en ze draait, dat je er misselijk van wordt. Nogal wat moois om daar resoeet voor te hebben! Die ouwe malloot! Om daar op haar leef* tijd nog een man na te gaan reizen! Stel je voor! Maar dat zeg ik je: Ze wil kuren, maar nou zal ze ook kurenl Ze zal baden en transpireeren, dat ze geen pap meer kan zeg* gen. Heb je ooit van zijn leven!... En dan die haast! Het is gewoon weerzinwekkendl" „Nou ja, nou ja..." suste ik. „Laten we het nu een beetje filosofisch opnemen. Het verbhjf in Spa kost ons niets en bovendien sparen we uit, wat we bier anders voor tante en onszelf zouden besteden. Dat is de materieele zijde van de zaak en die beteekent: Winst! En wat de moreele betreft. Je begrijpt toch wel dat dat ouwe Meiier* tje gerechte maling heeft aan die gekkelijke adoratie van tante of wat het dan is-" „Ja, dat heb ik ook gedacht," gaf Jeanne toe en ze werd ineens een beetje rustiger. „Hij is het type van een ver* wende ouwe vrijgezel." „Juist en hij heeft geld. Dat merk je aan alles. Hij en Lydia leven altijd in goeie hotels en ze zien nergens op. Bovendien, als zoo'n man als Meiier had willen trouwen. dan had hij immers al lang aan elke vinger een jonge vrouw kunnen krijgen en dan blijft hij toch niet ineens hangen aan zoo'n fossiele juffrouw uit het „Land van Kezandl" Jeanne lachte. „Ik geef toe, dat het meer belachelijk dan gevaarlijk is," sprak ze, „maar het ergert me toch. Ik weet niet... ze verschijnt ineens in een ander licht voor me. Ik meld heusch van haar, ik vond dat ze iets gezelligsouderwetsch over zich had .. • ik moest telkens aan moeder denken ... Maar nu . . . En zoo'n huichelaarster!" kreet ze ineens weer opgewonden. „Heb je wel opgemerkt, dat ze de naam Meiier heelemaal niet meer noemt en dat ze zoogenaamd naar Spa wil, omdat kolonel Dulamon daar zoo van opgaf? O, ais ik die Dulamons maar beter kende, dan stookte ik hem op om te zeggen, dat hij zich vergist had en dat hij niet in Spa maar in Vichy geweest wasl Dan zou je tante eens zien draaien, maar dan kon ze er niet meer uit God» dank, dat ze niet weet in welk hotel de Meiiers zijn, want die heb ik daar tenminste niet over hooren spreken en 't zou wel wonder wezen, als die nu ook juist in Laeken waren!" „Kom, kom," sprak ik. „We kunnen in Spa misschien nog wel een aardige tijd hebben- Het idee alleen al, dat een ander daar voor mij het hotel en mijn uitgangen be* taalt, dat heeft voor mij volkomen de bekoring van het nieuwe en dat ga ik ook eens volop genieten. En wat tante's mallotigheid betreft, vergeet niet dat Lydia en haar broer daar juist het mondaine zoeken en in een mondaine omgeving ziet tante er gewoon idioot uit, al trekt ze ook al die chemisetjes, of wat zijn dat voor dingen, uit haar ja» ponnen." Jeanne lachte weer en dat deed me genoegen. „Dat is zoo," gaf ze toe. „In een mondaine omgeving is tante eenvoudig onmogelijk. Hier in Ellecom gaat het net an, hoewel ze toch ook wel eens lachen om die rare robes met gitten en witten kantjes. Maar één ding. Ze is nu patiënte, hoorl En als zoodanig moet ze behandeld worden. En ik vertel ook gewoon aan de Borgerhof jes en aan iedereen, die ik te pakken krijg, dat ze rumatisch is en moet gaan kuren. Die pret zal ik er dan toch van hebben." Ik schudde mijn hoofd. „Bederf de stemming nu toch niet," waarschuwde ik. „Wat kan jou die Borgerhof jes en de rest per slot van re* kening bommen? Als tante merkt, dat zij het weten, dan begrijpt ze meteen, dat jij het verteld hebt. En ik heb haar nu toch waarachtig niet uit Aardenburg gehaald om haar sympathie voor jou en mij nu ineens, willens en wetens, te versmijten! Zoo speel je toch in de kaart van de Schiete* kattesl" Jeanne haalde even ontevreden haar schouders op, maar dan knikte ze toch. Ze hoort tot die zeldzame vrouwen, die ondanks de hevigste zieleschokken, dan tóch nog wel eens voor rede vatbaar zijn* „We moeten in Ellecom de regie van tante in deze ko* medievertooning nu maar loyaal aanvaarden," besloot ik, „en meespelen; efternei dounsje!" Zoo waren we, toen we het hotel bereikten, beiden weer in de meest montere stemming, welke tante maar van ons verwachten kon. Ze had het pakken blijkbaar al weer gestaakt en zat op het terras, temidden van al de leege tafeltjes, aan zoo'n tafeltje, een beetje zielig eenzaam op ons te wachten; ik zag, dat ze met een half verlegen, half wantrouwend ge* zicht naar ons keek, doch op haar frisch, rond gezicht brak ineens de zon door, toen we met blijde uitroepen en ver* snelde pas op haar toetraden. „In orde, tante . . . Wim heeft ze!" riep Jeanne nu met een voortreffelijk gespeelde uitgelatenheid. „Waar . . . waar?" vroeg ze haastig. „Zooals U zei . . . Hotel de Laeken!" antwoordde ik lachend. „Voor tien dagen en honderd twintig franc per dag en per persoon-" „En vlak bij de baden!" riep Jeanne, die daar niets van af wist, maar toevallig gelijk bleek te hebben. „Uitstekend . . . uitstekend . . .!" lachte tante. „Wim. mijn compliment, oor! Ik mag de reis en al het andere dan ook wel aan je overlaten, ee?" „Met genoegen, tante, met genoegen!" antwoordde ik. Het werd over en weer nu een soort vreugdegekweel; we vonden alles even plezierig en vielen zelfs niet uit onze rollen, toen tante vertelde, dat ze alvast den hotelier hier had voorbereid, dat we waarschijnlijk Donderdag al weg zouden gaan wegens dringende „familie-omstandigheden", al was er in die laatste uitdrukking iets, dat Jeanne en mij onaangenaam trof. We brachten dien laatsten dag in Ellecom rustig en ge* noegelijk door, wat ook wel hieraan te danken was, dat Jeanne en ik nu eens royaal en eerlijk de zaak besproken hadden en onze houding hadden bepaald. Tante tracteerde dien dag, ondanks mijn protest, op .Champagne. „Nee, nee..." wees ze mijn bezwaar af, „jullie zijn zoo lief en hulpvaardig voor je ouwe tante en ik heb zooveel noten op mijn zang, dat ik heusch wel eens iets mag doen. En je schenkt royaal, hoor Wim; als ie op is, bestellen we een tweede." Maar tot die tweede kwam het natuurlijk niet. We hielpen tante nu krachtig in haar moeilijke en hoofd* brekende pogingen om tegelijk tegenover de Borgerhof jes zich als een toonbeeld van frissche levenskracht voor te doen, terwijl ze tegenover ons dan als een wel dappere, maar toch beklagenswaardige rumatieklijderes moest po* seeren. Maar het lukte. We beaamden het blijmoedig, als tante tegen Charlotte, Clementine en Tu opsneed, dat we naar Zwitserland gin* gen en een poging zouden doen om zonder gids de Mat* terhorn te bestijgen en we knikten meevoelend*droefgees* tig, als ze even later tegen ons zei, dat ze Vrijdagmorgen dadelijk met de kuur in Spa zou beginnen, want dat de scheuten door haar voet nu en dan ondragelijk werden. Van de Dulamons namen we hartelijk afscheid, maar repten tegenover hen ook niet van Spa en tante scheen, zonderling genoeg, heelemaal geen behoefte te hebben om den ouden kolonel nog eens verdere bizonderheden te vragen nopens die Spa*sche kuren. De Westerfelds zagen we dien dag noch aan de lunch, noch aan het diner, zoodat tante de mogelijkheid veronder* stelde, dat de familie en bloc het bed moest houden omdat ze een groene knolanamiet voor een morille hadden aan* gezien, maar we stelden niet genoeg belang in het gezin om daar ons hoofd mee te breken. Het was een heerlijken zomermorgen, toen we dien Don* derdag in een gemakkelijke open auto van het hotel in El* lecom wegreden en weldra hoog boven ons de majestueuze welving zagen van het roerlooze beukengroen der Mid* dachter Allee. Jeanne en ik wierpen nog even een somberen blik op de zijlaan naar het kasteel, waar de nog niet volkomen ge* 97 heelde blaren op onze voeten begonnen waren zich te vor* men en dan was ook dat leed vergeten en schoven we snel langs „De Engel", Arnhemwaartsch. Tante had haar reistoilet weer aan; de ingedeukte tul* band van glimmende zijden rulle, waar paarse bloemtros* jes afbengelden en de grijssatijnen mantel met paarse ap* Phques, terwijl onder haar ronde kin ook weer de groote camee prijkte. „Beeldige camee is dat toch, tante," zei Jeanne, die er nog steeds op bedacht was louter prettige opmerkingen te maken, hoewel ze in waarheid dit versiersel tegen mij al een gedrochtelijk monsterding had genoemd. „Die is nog van me moeder geweest," zei tante en dat trof me, omdat dit nu de eerste keer was, dat ze eens, eige* ner beweging, over die moeder sprak. „Een cadeau van vader na mijn geboorte. Vader had toch zoo'n goeie smaak, ee, waarna het treffende van het geval er voor mij alweer af was. 9 Achter op de auto zat de praehistorische koffer met het roodbonte koeienvel vastgesjord, welke de menschen, die we passeerden en die vluchtig keken, wel voor een vierkant toegeslagen runderkadaver zullen gehouden hebben en welk stuk onze entree in Spa ook zeker niet tot een mondaine gebeurtenis zou maken We schoven over den Velperweg, waar tante een bizon* dere beiangstelhrig aan den dag legde ten opzichte van idyllische landhuisjes voor jonge gezinnen met poëtische namen ais Qns Zonnehoekje", „Das Liebesnest", „Para! dusje en dergelijke, reden door Arnhem, waar de iepen* gnep,waanzin zich ook vergrepen bleek te hebben aan oude eiken en platanen, op de eertijds zoo statig belom* merde singels en hobbelden weldra over de Rijnbrug naar den Nijmeegschen straatweg. Mön Tante uit Aardenburg Ziezoo," sprak ik, toen we een uurtje later in een aan* ge'name coupé, zonder medepassagiers, het station te Nij* megen uitreden. „Nu kunnen we het ons gemakkelijk ma* ken We hebben nog twee en een half uur voor de lunch in het restauratie rijtuig en verder laten we ons maar trek* lüek" zei tante en ze bloosde een beetje, „die kreeg ik aan 't ontbijt; ik had hem nabie vergeten, ee," en ze reikte Jeanne een prentbriefkaart uit Spa over, van Meiier, aan tante's adres en blijkbaar geschreven door hem met een fijne vaste hand, terwijl Lydia er met een paar slordige krabbels haar naam bijgezet had. „Och, van de familie Meiier," zei Jeanne, die nog sterker kleurde dan tante. „Dat 's aardig." Dat 's waar, die zijn ook in Spa," merkte ik wat onnoo* zei op, maar ik meende te zien, dat tante's ronde, bruine oogen nu toch even een beetje wantrouwig naar me keken. „Ja, zeker," zei Jeanne. „We zullen ze misschien wel eens tegenkomen." . , . , . Tante knikte, bergde de briefkaart weer in haar taschje en haalde daar nu drie brieven van Debora uit, die nog niet eens geopend waren. Dat lieve kind," zei ze. „Ze schrijft zoo trouw en ik heb haast geen tijd om ze te lezen en ze hoort maar niks van mij ook." I li.» De ansicht," troostte ik, „bij uw aankomst. En zooveel haast is er toch ook niet bij, sprak Jeanne „bovendien zult U in Spa tijd genoeg hebben om uw cor* resDondentie af te doen." Dat denk ik ook," zei tante en ze scheurde een couvert los, waar behalve een brief, een verzameling kiekjes van de kinderen in bleek te zitten, van de «^(Tlekk^ soort waarop alleen ingewijden wel eens afbeeldingen kurken herkennen van veelbelovende spruiten en welke Rekjes dan gemeenlijk de rondte moeten doen Wjlln schen, die er gerechte maling aan hebben en ze dus Zar JZw VT tegdijk d°°rgeVen met rnoSefr • ,ODgen aI' • ' ' H« op zijn veel^er^^ te* %r gevKhad ze niet de Ze las de brieven vluchtig door en frommelde alle egS m haar tasch met uitzondering van Meiler's brieftaS die een plaatsje kreeg in een zijvakje °»et*aart, die teS™ *i" a«woordpa . . . begon ik, om haar te helpen, maar uit Jeanne s oog trot me een bliksemstraal- , „Nee, dat is kinderachtig!" riep ze uit en dan weer ho* ningzoet: „En U is ook veel te verstandig, hè tentelief. om nu ook met echt te doen, wat goed voor U is " „Natuurhjk kind," zei tante met een vriendelijk lachje. Jk zal zeker met terugschrikken om te doen wat ik meen. dat goed voor me is en morgen ook dadelijk naar die dokter gaan. Nu was ik toch heusch even de kluts kwijt „Ik heb U onderweg niet hooren klagen," sprak ik „Och nee, als ik zit..." antwoordde ze, „maar 't zou me toch spijten als de dokter me het wandelen verbood. Maar als t met anders kan . . . enfin," besloot ze berustend „U moet van middag maar dadelijk beginnen met voor taterwater „eau ferrugineuse" te nemen," ging de hardnek* kige Jeanne voort, op een kaart wijzend, waarop de won* derhjke geneeskrachtigheid der wateren van Spa Mono* poie omschreven stonden. ,four les anémiques et les chlorotiques" las tante. „Bloedarmoede en bleekzucht," schaterde ze eensklaps, „maar daar lijdt ik toch niet aan, ee?" en ik moest mee* lachen, want tante zag er inderdaad zoo echt HoUandsch welvarend uit met haar dikke roode wangen, haar heldere oogen en de frissche roode mond met de sterke witte tanden. Jeanne keek boos en bladerde wat nerveuzig in een re* clameboekje van het Grand Etablissement Thermal de Spa dat inderdaad eenige tegenstrijdigheden scheen te bevat* ten. „Enfin dat zal de dokter moeten uitmaken." sprak ze dan wat humeurig, waarna ze het boekje wegschoof en nu een courant nam en die openvouwde. „Of hier meer Hollanders zouden zijn?" vroeg tante die wijl ze geen advocaat kon krijgen in dit semi*droge land' met mij een glas Vermouth dronk en ik had al opgemerkt dat ze met onafgebroken aandacht naar de hal keek. waar een druk heen en weer geloop was van de gasten. „Allicht." antwoordde ik. „want die vind je overal. Maar ik heb toch nog niets dan Fransen gehoord." Intusschen zag ik dat telken* troepjes gasten door de glazen deuren gingen, die toegang gaven tot de eetzaal en daar het naar halfzeven liep, stelde ik voor om ook maar te gaan dineeren. .,,11 Tante stond op, maar als ik haar volgen wilde, keek Jeanne me achter tante's rug plotseling met een wilden blik aan en wees met de vinger op iets, wat in de courant scheen te staan, die ze had zitten lezen. Ik draalde even, bukte me over het opengeslagen blad en keek op de aangeduide plaats. Het was de Lisre des Etrangers en toen ineens zag ik het staan: Meiler. Amster* dam, 2, Hotel de Laeken. Mijn goeie tante Sara uit Aardenburg had dus de sneurj zin en het combinatievermogen van een Geoffry Gul oi Sherlock Holmes en ik wist waarlijk niet, of ik haar op dat oogenblik er om haten, dan wel bewonderen moest. Ik gunde me trouwens geen tijd dit uit te denken, want de twee dames waren de eetzaaldeur inmiddels al gena* derd en derhalve repte ik me om mij bij haar te voegen. De groote vroolijke eetzaal was al goed bezet en de Ober wees ons op een tafeltje, dat niet ver van het raam stond Gaat U nu bier zitten, tante, dan hebt U het prettigste licht," zei Jeanne en ze wees tante, wier blikken in snelle, scherpe vorsching al door de heele zaal waren gevlogen, een plaats aan, die een uitzicht bood op een dooie hoek, terwijl het gedoe in de zaal zelf zoo achter haar rug kwam ^ÏntTgehoorzaamde met een vriendelijk lachje; ik zette me tegenover haar en bestudeerde het menu, dat met zim gebraden duifjes en forellen, nogal afweek van de EUe* comsche stevigheid, maar overigens uitmuntend bleek te zijn. Ik bestelde op verzoek van tante, die blijkbaar Jeanne een plezier wilde doen, een flesch Spawater, dat blijkens de chemische analyse op het etiket, een heele apotheek van allerlei zouten met onuitspreekbare namen bevatte, maar overigens smaakte als gewoon spuitwater. „Lex en Debora zullen ook vreemd opkijken, als ze in* eens een brief van U ontvangen uit Spa," zei Jeanne en ik hoorde verwonderd toe, want Jeanne noemde de namen van die menschen nooit tegenover tante en er was ook Sets in haar toon, dat me opviel, zonder dat ik dadelijk wist waarom. „Ja, dat denk ik ook," antwoordde tante, wier blik plot* seling een beetje vreemd afdwaalde. „Maar Debora zal het wel dadelijk begrijpen, omdat Ü er in Aardenburg toch ook al zoo dikwijls last van had," ging Jeanne voort. ,,0, ja," gaf tante toe. „Wonen ze nogal in een aardig huis, die Schietekattes?" vroeg Jeanne dan en ik begon nu stilaan de wreedheid dier hartelijke belangstelling te peilen. „Heel aardig," zei tante weer, met dien afwezig staren* den blik. „Leeren hun kinderen nogal goed?" bleef Jeanne vol* houden en blijkbaar om een simpel „Ja" of „Nee" te be* letten: „Hoe heeten ze ook weer?" „Hoe zeg je?" vroeg tante nu afgetrokken, maar dan in* eens weer er bij: „Alex is de jongste en dan Rebekkatje en Marta." „O, maar Alex is nog te klein om naar school te gaan?" hield Jeanne vast. Mijn servet gleed van mijn knieën en toen ik me bukte om het op te rapen en daarbij toevallig omzag, begreep ik plotseling de reden van tante's afgetrokkenheid; in de pe* nant, tusschen de ramen, was een spiegel, die de heele zaal achter tante's rug weerkaatste. En als ik weer recht zat, ontdekte ik in die zaal, niet eens zoo héél ver van ons af, waarachtig Lydia en haar broeder. Ze zaten samen te eten, hij was in smoking, terwijl Lydia met Chang in haar armen en een sigaret in haar mond, ten deele gehuld was in een harer onbeschrijfelijke toiletten. Meiier scheen, echt kurend, alleen Spawater te drinken, maar voor Lydia stond weer de koeler, waaruit de lange hals van een rijnwijnflesch stak. Intusschen hamerde Jeanne met haar wonderlijk belang* «tellende vragen over de Schietekattes en andere Aarden* burgsche dingen, maar steeds voort op tante's afgetrokken brein en liet niet af en gunde geen rust en dat martelende gedoe, waarin ze tante al maar poogde te omstrikken en weerloos te maken als een spin zijn buit, bedierf bijna mijn appetijt. , Had tante de Meiiers ook gezien? Daar viel nauwelijks aan te twijfelen. Indien ik de hoe* ken van in* en uitval van den spiegel zoo op het oog mat, bleek me, dat tante juist de kijk op hun tafeltje moest hebben. ■ Maar ze gaf zich niet bloot en beantwoordde Jeanne's vragen zelfs met een toenemende uitvoerigheid, terwijl ze tevens het lorgnet aan het dtijd verwarde kettinkje van tusschen de haakjes van haar japonlijf trok en dan het menu ook eens ging bekijken. „Zoo, zoo," zei ze, „forellen ... dat is ook lang geleden, dat ik die at. Die juffrouw Buisonjé kind, waar je naar vroeg, ja zeker, dat was een nicht van je grootmoeder. Haar vader was dominé in Retranchement. Ik vind het zoo prettig om over al die menschen eens te praten, ee. Maar ik heb nooit geweten," besloot ze met een eigenaardig vriendelijk lachje naar Jeanne, „dat jij daar ook zoo'n be* lang in stelde." Ik was toch benieuwd om te weten of de Meiiers voor of na ons gekomen waren en lette daarom op de gangen van het menu, welke hun gepresenteerd werden. Een kelner bracht ons de forellen en een andere bood diezelfde schotel aan Lydia en haar broer. Toen ik naar tante keek, zag ik dat zij dat ook had ge* constateerd en dat maakte haar merkbaar rustiger; ze proefde de visch met aandacht, prees haar en overtroefde daarna ineens Jeanne door een lang en eerlijk gezegd nog* al vervelend verhaal te doen over een schoolfeestje •irl Aardenburg, waarbij de meisjes Schietekatte zoo bizonder hadden uitgeblonken. Het was een ietwat komiek iets die twee vrouwen daar gade te slaan; Jeanne aldoor aanvallend, prikkend, du* wend in totale onbewustheid, dat de vijand, dien ze weg wilde houden er al dien tijd feitelijk al rustig bijzat en tante, kalm pareerend, soms wat afgetrokken, zelden uit* vallend, steeds piquant tevreden in de verzekerde nabij* heid van den belaagde. Overigens vond ik Jeanne's houding gewoon dom Het onuitgesproken, maar niettemin volkomen bekende doel van tante's reis met ons hierheen, was immers om Meiier te ontmoeten, iets wat vroeger of later tóch zou gebeuren, maar als dat gebeurde — daar waren we het nu toch over eens — dan had dat hoegenaamd niets te betee* kenen! Vrouwen kunnen zooiets nooit eens rustig objectief be*^ kijken. Tante kon zich tegenover Meiier, als ze daar ple* zier in bleek te hebben, min of meer belachelijk maken, maar daar bleef het dan toch bij! Waarom moest ze het oude mensch nu zoo plagen? Als Jeanne verstandig was, dan zou ze mijn lijfspreuk ook toepassen: Carpe Dieml en de vruchten van den dag pluk* ken, die haar geboden werden en dat waren voor het oogenblik heerlijke forellen met een zacht kruidig peter* seliesausje en de meerdere lekkernijen, die het menu nog beloofde. , Gelukkig was het voor Jeanne op den duur toch ooJc niet vol te houden en dus zweeg ze tenslotte en begon over wat andere, in de bKjkbaie overtuiging, dat ze tante nu eens flink het besef had bijgebracht, hoe dwaas en on* dankbaar ze handelde om Aardenburg en zijn lieve bewoners zoo te verloochenen en de Hemel weet, of ze ook niet dacht, dat tante, juist in die afgetrokken buien, tot dat berouwvolle inzicht kwam. Intusschen waren we door een onnaspeurbare oorzaak de Meilers een gang voor geraakt en zoo kregen wij al druiven en appels, toen de ober voor Lydia pas de Pêche Melba neerzette. Ik zag tante's oogen ook even wat onrustig draaien, maar dan nam ze een appel en begon die zoo omslachtig en langzaam te schillen, dat ik de sensatie kreeg of ik naar een vertraagde filmopname keek. En meteen begon ze een wat zeurig en aandoenlijk ver* haal te doen van een appelboom, ook een witte Calville m haar „tuun", die vader nog met zooveel zorg geplant had en waar hij altijd naar keek, toen hij al ziek was, want h» kon hem vanuit zijn slaapkamer net zien. En juist op den dag, dat de onvergeetelijke man begraven werd, bloeide dat boompje voor 't eerst. Ik kan niet zeggen, dat het veel indruk op ons maakte; alleen dacht Jeanne waarschijnlijk, dat het begrafenis* tempo, waarin de appel geschild werd, een onwillekeurig symbool was van deze huilerige geschiedenis. Intusschen bleek tante dat tempo zoo meesterlijk bere* kend te hebben, dat ze juist het laatste partje appel in haar mond stak, toen Meiier de laatste druif van Zijn trosje plukte. Maar nu begon de spanning tante toch te agiteeren. „Willen we eens gaan?" vroeg Jeanne. „Och . .." zei tante ... ,,'t is bier wel aardig zitten, ee?" „Wou U dan hier blijven zitten?" vroeg Jeanne ver* wonderd. „Nou ... nu bepaald blijven . . ." rekte tante met een snellen blik in den spiegel. Jeanne zag mij aan met iets zeer onbegrijpelijks in haar blik. doch ik veinsde dadelijk een soort peinzende belang* stelling in een appelschil op mijn bord. Toen ineens rezen de Meiiers en op hetzelfde oogenblik rees ook tante met zoo'n haast, dat haar vingerglas bijna omkieperde. „Ja, goed . . ." zei ze meteen met iets schorrigs in haar stem; ze wendde zich om; Lydia en haar broer waren nu vlak bij en een volgend oogenblik botste tante in letter* lijken zin tegen Meiier op. „Wel allemachtig!" kreet Jeanne, die nog zat. „Rustig . . .rustig . . ." vermaande ik. En het was goed, dat ik dit vermaan uitsprak, want daar snelde Lydia al op Jeanne toe en drukte haar en daarna mij vroolijk lachend de hand, terwijl Meiier met tante aan zijn zij, al even hoffelijk blijverrast ons kwam begroeten. „Wat toevallig!" zei Lydia, terwijl we gezamentlijk de eetzaal verlieten en naar de salon gingen om een kopje koffie te drinken. „Ik wist heelemaal niet, dat U ook plan* nen had om naar Spa te gaan." „Het is ook zoo ineens opgekomen," zei tante. „Ja, tante kreeg in Ellecom erge last van haar ruma* tiek," verried Jeanne, zoodoende tevens aanduidend, dat het geenszins een acuut geval was, maar een kwaal. „Och kom," sprak Meiier echter verrast en lachend, „dan zijn we lotgenooten, juffrouw Risseeuw! Naast onze wederzijdsche belangstelling in Aardenburg, hebben we dus ook dat gemeen." Jeanne's oogen flikkerden. „Nou, meneer Meiier," zei tante glunder, „maar ik ge* loof, dat je met die kwalen van ons oud kunt worden, ee?" „Dat hoop ik .. . dat hoop ik," sprak hij. „Wel, wel. . . en dat U hier nu ook in Laeken terecht is gekomen." „Dat is eigenlijk geen toeval," sprak Jeanne scherp. „Tante had blijkbaar de naam van het hotel van U geno* teerd." „Nee, nee, kind, nu ben je in de war," zei tante rustig. „Ik hoorde het van meneer Dulamon." „O, van die uitgedroogde kolonel" sprak Lydia. .Juist, die had zoo erg veel baat gevonden in Spa en die was zoo ijselijk tevreden over dit hotel en toen dacht ik. Laat ik de naam van dat hotel maar eens noteeren. Je kunt nooit weten, ee?" We zaten nu in uiterst gemakkelijke stoelen in de keu* rige salon; Lydia stak een versche sigaret op en ik een sigaar; Meiier mocht niet rooken. „U zult hier stellig ook baat vinden," sprak hij tot tante. „Ik ben alweer volop aan het kuren." „Streng?" vroeg tante met een ondeugend lachje. „Ja, ja, heusch," antwoordde hij. „U ziét, ik rook niet en dat is een heele penitentie. En ik drink trouw mijn mor* genglas in de Pouhon en geen wijn aan tafel en zoo nog 't een en ander. Maar ik geloof heusch juffrouw Risseeuw, dat U me voor een simulant houdt, die dat kuren als een voorwendsel gebruikt, om hier allerlei geneugten te kun* nen najagen!" „O, nee, o, nee meneer Meiier!" lachte tante. „Ik kan me niet voorstellen, dat iemand brutaal genoeg zou kun* nen zijn om zooiets te doen!" Ik zag Jeanne's oogen andermaal flikkeren, maar een wenk van mij hield haar in bedwang. De Meiiers zagen er nu toch wel uit als een zeer we* reldsch menschen paar; hij in smoking met het ordelintje van de Oranje*Nassau in zijn knoopsgat, zij in iets voile* achtigs met veel doorzichtigheden, de lippen sterker aan* gezet dan in Ellecom en in de oogen met de gestompeerde wimpers iets troebellokkends, kortom ze was een verschij* ning, waar elke man wel eens graag naar kijkt en waar* voor hij derhalve in tegenwoordigheid van zijn echtgenoo» te een volkomen onverschilligheid aan den dag legt. Met dat al voelde ik me in hun tegenwoordigheid, met Jeanne, zelf ook waarlijk een beetje beschamend provin* ciaalsch en tante leek hier met haar naturel blozende wangen en roode lippen, in haar kaneelkleurige japon met gitten, de verschrikkelijke camee en de glimmende caret* ten kam in de dikke krakeling op haar achterhoofd, wel een figuur uit de „Spieghel Historiael", een Aagje Deken, of als dat te oud was, een Mevrouw Beecher Stowe. Het gesprek was overigens ongedwongen genoeg; Lydia vroeg nog ondeugend naar Tu en tante verzuimde niet vooral gewag te maken van de „ansicht" die ze even voor het vertrek uit Ellecom nog had ontvangen. „Ja, ik denk, ik moet aan mijn vriendin uit Aardenburg toch eens gauw een teeken van leven geven," zei Meiier. „O, en U zou er zeker een teruggekregen hebben," sprak tante. „Als we daar gebleven waren. Maar nu kunnen we het mondeling afdoen, ee?" Natuurlijk schokte Jeanne weer zichtbaar op bij dat woord „Afdoen", maar zoo achterdochtig ben ik nu niet. Er kwamen nu meer gasten uit de eetzaal in de salon koffiedrinken en daarbij was een lange magere meneer in smoking, met een monocle in zijn oog en met twee dames van gevorderden middelbaren leeftijd in zeer extravagante toiletten; een magere, met iets aanmatigendsgetrouwds ©ver zich, die ik dan ook voor de echtgenoote van den meneer hield en een tamelijk gezette, met juist iets on* miskenbaar ongetrouwds in haar allure. De laatste droeg een Papoea coiffure van als een ragebol uitstaande fijne zwarte krulharen; het volle gezicht was wit gepoederd en in dat witte was de groote mond met de vuurrood geverfde lippen als een bloederige kerf, terwijl de donkere oogen daarin als karbonkels fonkelden. Ze droeg veel schitterende sieraden en hanteerde met een opvallende gratie een face a main, die aan een barn* steenen ketting om haar gevulde hals hing. Door die face a main monsterde ze ook ons, waarna nlotseling de bloederige kerf openspleet voor een rij kleine, wellicht nog echte tanden, dan lachte ze met een wat kippige toeknijping van haar oogen en boog naar Lydia en Meiier. „Kennissen van ons uit het Casino," zei Lydia. „We hebben een paar maal aan dezelfde baccarataafel gezeten. Het zijn Zuid*Franschen; hij is een Vicomte de Thelussard en zij een Baronesse Delvaux-Dury. Die dame met die zwarte proestkuif is haar zuster." „Aardige menschen?" vroeg ik. „Gaat nogal," antwoordde Lydia, haar Pekineesje knuf* telend, „een beetje buitenissig, maar die zuster is wel pit* tig, heeft veel van de wereld gezien en ze is ook wel geestig. Ze heet Simone. Vind U haar knap?" Ik maakte een vaag gebaar. „Een beetje overweldigend," sprak ik dan. „Ik zou zoo zeggen, dat ze van alles juist iets te veel heeft." Lydia lachte. Intusschen was de Fransche familie niet gaan zitten; ze maakte integendeel aanstalten om heen te gaan en het viel me op, dat Simone wat onrustig naar onzen kant keek. Ineens stond Meiier op, prevelde een onduidelijk excuus tegen tante en trad op de vertrekkenden toe. Dadelijk stonden die drie nu lachend en pratend en gesticuleerend om hem heen en Simone vooral scheen aan Meiier een heeleboel grappige dingen te vertellen te hebben en werkte zoo hevig met haar face a main, of ze elk woord van zijn lippen wilde lezen. Ik zag tante's gezicht verstrakken; ze friemelde het lorg* net uit de haakjes van haar japonlijf en ging met een wat stuursch gezicht in een illustratie bladeren. Even later gingen de Franschen, na een lacherig afscheid van Meiier heen, met een duidelijk verstaanbaar: „Alors a tantöt... non, non, a tantót!" Simone richtte nog eenmaal haar face a main in onze richting, knikte lachend tegen Lydia en volgde dan haar zuster en zwager. Meiier kwam weer bij ons, maar ik vond, dat hij wat minder zeker in zijn houding was dan anders, toen hij zijn plaats naast tante weer innam. „Gaat U vanavond nog met hen spelen?" vroeg Jeanne die blijkbaar het gesprek tusschen Lydia en mij gevolgd had, aan Meiier. Mijn Tante u$J Aardenburg . „Misschien," antwoordde hij, „maar we zitten nu juist zoo gezellig bij U." „ O nee . . . Maar U had er op gerekend om te gaanl riep Jeanne uit. „En wij gaan toch vroeg naar bed van* avond, hè tante?" . Tante knikte vaag en ik had haar nog nooit zoo zielig zien kijken. ., „O, ik vind het goed," sprak ze dan gelaten, „maar Uc ben eigenlijk niet moe." „ ,,'t Komt op een half uurtje vroeger of later niet aan, zei Lydia. „Maar U moet eens met ons meegaan. Voor een kleinigheid wordt je lid en 't is heusch heel amusant. Jawel, maar ik vind, dat we U niet langer mogen vast* houden, als uw vrienden U wachten," drong Jeanne aan, wreeder dan ooit te voren en ik meende te zien, dat tante s handen beefden. Ik sneed maar gauw een zeer neutraal onderwerp aan over geneeskrachtige bronnen, hoogtezonnen en dieetku* ren en een kwartier later, na nogeens door Jeanne te zijn aangespoord, gingen de Meiiers heen en lieten ons met tante in de salon. Het was inmiddels tien uur geworden. „Geen last van uw voet tante?" vroeg Jeanne lievig. „Hoegenaamd niet," antwoordde ze wat schorrig. i.Wilt U nog opblijven of zullen we naar bed gaan? Ik vind het goed om maar naar bed te gaan," antwoord* de" ze op een vreemden kouden toon, die in mijn ooren bijna iets dreigends had. Ziezoo," sprak Jeanne, met een beetje wüd lachende oogen, toen we alleen waren. „Over dezen eersten dag in Spa kunnen we tevreden zijn. Ik zegen Simone Baronesse de Tureletuur of hoe ze heet, met haar papoea*haren en ik hoop, dat ze dat Meilertje als een boa*constrictor in haar armen dooddrukt." „Een pakkende short story," zei ik, „maar kind, schiet in Godsnaam in je loffelijke ijver het doel nu niet voor* byr* „Doel voorbij? In welk opzicht?" vroeg ze even ver* wonderd. „Het is zeker heel menschlievend van je," sprak ik dan, ,-als je tante zooveel mogelijk weerhoudt om zich belache* lijk te maken ten opzichte van Meiier en haar tevens voor pijnlijke en beschamende teleurstellingen bewaart en daar zal tante, als ze eenmaal tot het juiste inzicht komt, wat niet uit kan blijven, je zeker ook heel dankbaar voor zijn, maar pas op, dat je dit menschlievende doel niet nastreeft op een manier, die tante ontstemt. En daar leek het van* avond veel op." „Kan me niks schelen," antwoordde Jeanne koppig. „Als er op 't oogenblik iemand is, die door tante gehaat wordt, dan ben jij het," sprak ik. „En als dat nu het resul* taat zou zijn van onze goede bedoelingen.. .1" „Maar mensen! Wat wil je dan?" riep Jeanne uit. „Wil jij tante dan met alle geweld in de armen gooien van dat ouwe Meilertje?" „En waarom niet?" vroeg ik rustig. „Het ouwe Meilertje is heusch mans genoeg en die gooit haar wel terug. Maar als dat gebeurt, dan blijft er toch tante's dankbaarheid tegenover jou, omdat je haar hebt geholpen. Bedenk dat toch." Jeanne zag me even aan. „Wat ben jij toch afgrijselijk berekenend," sprak ze dan. „Daar moet je nu toch waarachtig een man voor zijn!" Een half uur later sliepen we. X. „Hoe wenscht U nu den dag in te deelen, tante?" vroeg ik den volgenden morgen, toen we aan 't ontbijt zaten. Tante zag er een beetje minder fleurig uit dan ze ge* woon was en ik achtte het niet onwaarschijnlijk, dat de geest van Simone met de face a main haar nachtrust had verstoord. „Dat moeten jullie maar zeggen," antwoordde ze wat berustend. „Ik vind alles goed." „Dan eerst maar naar den dokter?" vroeg Jeanne op een -werkelijk zachten toon. Tante gaf niet dadelijk antwoord; ze smeerde een broodje, maar dan zei ze ineens weer opgewekter: ,Ja, dat 's goed, eerst maar naar den dokter." De Meiiers zagen we niet en de Vicomte met zijn dames evenmin; het was trouwens ook niet waarschijnlijk, dat die, na de nachtelijke genoegens van het Casino, evenals wij, sohede buitenlieden, reeds om negen uur aan het ont* bijt zouden verschijnen. Daar Jeanne in haar ijver gisteren al geinformeerd had, waar we den baddokter konden vinden, togen we een kwartier later gedrieën naar het groote badhuis, waar binnen in de ruime vestibule een geschilderd bord hing, waarop stond dat Je Docteur Theusah" van 9% tot 11V2 spreekuur had in zijn JZabinef. „Nee, kind, laat mij nu maar alleen gaan," zei tante vriendelijk, maar opmerkelijk gedecideerd, toen Jeanne aanbood om haar bij dien medicus te vergezellen. „Zoo lang zal het niet duren; loopen julhe maar wat heen en weer en wacht me dan bij die winkel aan den overkant." „Goed," zei ik, wijl Jeanne aarzelde en naar ik meende op te merken nu toch heusch een beetje gewetenswroeging kreeg om tante er zoo alleen naar toe te laten trekken. „Tot straks dan, tante!" We gingen de groote hal weer uit en toen we omkeken, zagen we tante heelemaal aan de andere zijde in haar een* tje door een deur verdwijnen. „Toch een beetje zielig," zei Jeanne, toen we op straat liepen, „en wat zou de goeie ziel nu in 's Hemelsnaam tegen die dokter zeggen?" „Dat doet er immers niets toe," antwoordde ik. „Als ze de simulatie tegen hem volhoudt en dat zal ze zeker, dan schrijft hij wel een cliché*kuur voor, die Spa*MonopoJe en hemzelf aan de moneten helpt en de quasi*patiente niet zal schaden. Onaangename dingen zal hij haar in geen ge* val voor schrijven; dat doen baddoktoren nooit, want dan jagen ze de patiënten weg." We slenterden langs de winkeltjes van de Rue Royale, waar niet veel te zien was, keken eens op de aanplakbil* jetten van de Kursaal en keerden dan op onze schreden terug, passeerden andermaal de winkeltjes, keken naar het Badhuis, om te zien of tante daar nog niet uitkwam, kuier* den naar de Place Royale, waar we rechts, op een bebosch* te hoogte de vlag zagen zwaaien van „Anetta et Lubin" en keerden dan terug naar de rendez*vousplaats. En toen zagen we al in de verte tante bij een der winkel* tjes, waar ze stond te draaien aan een .Ansicht" molen, maar zoodra ze ons gewaar werd, liet ze die dadelijk los en kwam ze met haar gewone ferme pas op ons toestap* pen. „En . . .?" vroeg Jeanne al uit de verte. Ze knikte geruststellend met een tuitmond en een lach* je in haar oogen. ,,'t Valt erg mee," zei ze, naderbij gekomen. „Vertel U eens gauw," drong Jeanne aan, terwijl ze, mijn vermaan blijkbaar indachtig, tante een hartelijken arm gaf. „Was 't een aardige dokter?" „Ja, wel een man om vertrouwen in te hebben. Hij zei, dat hij het niet erg vond, maar dat het toch heel verstan* dig van me was, dat ik hierheen was gekomen, ee." „En mag U wandelen?" vroeg ik met een stille hoop, dat de dokter haar vooral matigheid op dat gebied zou hebben aanbevolen. „Zooveel als ik wil," antwoordde ze „Geen bepaald dieet. Aan tafel het gewone Spawater, zooals we al ge* dronken hebben en eiken morgen een glas in de Pouhon Pierre le Grand." „Wat is dat?" vroeg Jeanne. „Daarginds," wees tante, met een hoofdwenk naar ach* ter. „Een groote drinkhal, waar ze 't water zoo uit de bron voor je opscheppen. Dus daar zullen we zoo meteen maar naar toegaan, als jullie 't goed vinden." „En wanneer moet U terugkomen?" vroeg Jeanne. „Terugkomen?" herhaalde tante, even verwonderd. „O, ja, natuurlijk, de volgende week, ee?" „Om te zien wat de kuur heeft uitgewerkt," veronder* stelde ik. „Precies, 't Schiet er nu ineens weer een beetje in," sprak ze, even met haar been trekkend. „Vlug dan maar; gauw naar die Pouhon," zei Jeanne, „dan schiet het er misschien ineens weer uit." En we keer* den om. „Was het al een oude dokter?" „Nou, toch zeker een goeie zestiger," antwoordde tante, „een echt eerbiedwaardig mensch met lang wit haar en een gouden bril op en een lintje in zijn knoopsgat. Een keurige man." De Pouhon bleek niet ver te zijn en toen we er binnen traden, wandelden daar al heel wat badgasten met een glas water in de hand, dat meisjes boven aan een marmeren trap, versch uit de bron geschept, toereikten voor luttel geld. Ik verwierf ook voor tante een glas en reikte het haar toe; ze zette het dadelijk aan haar mond, nam een slokje, trok even een gezicht en zei dan: „We kunnen ook wel, net als de anderen, er bij rondloopen, ee? Zoo achter me* kaar leegdrinken is misschien niet eens goed ... en 't is een heele slok," besloot ze, naar het glas kijkend, waar* van de inhoud door het voorzichtige proefje nog nauwe= lijks merkbaar verminderd was. Dus slenterden we rond de kleine palmoase van de Pou* hon Piere le Grand, keken naar de menschen en naar de groote schilderij, waarop alle beroemde lieden, die in den loop der tijden ooit aan deze Spaansche bron zich hadden gelaafd, als op een gezellige bruiloftskiek, levensgroot wa* ren vereeuwigd. Ineens hoorden we achter ons: „Goeien morgen, goeien morgen..." en omziende ont* waarden we daar Meiier, die eveneens met een glas in zijn hand, dat echter al grootendeels leeg was gedronken, in de Pouhon rondslenterde. „Ah ... juffrouw Risseeuw . .. dat is braaf van U. Feste drufl zeggen de Duitschers. U pakt de zaak flink aan." Er volgde een opgewekte begroeting; Lydia bleek aan die morgenkuur geen deel te nemen en Meiier vermoedde, dat ze nog wel op haar kamer zou zijn, want het was gis* terenavond nogal laat geworden. „Had U veine?' vroeg Jeanne. „Nee," lachte hij, „ik verloor slag op slag!" „Maar daar hoeft U toch niet om te treuren, ee?" zei tante. „Integendeel, juffrouw Risseeuw," antwoordde hij, haar lachend aanziende, „het opende ongedroomde perspectief ven. Dat is juist het mooie, althans hét prettige van het spel. Win je, dan ga je materieel vooruit, verhes je, dan is daar het andere ..." „Waren uw Fransche vrienden ook van de partij?" vroeg Jeanne, terwijl we nu voortWandelden. „Ja, zeker; we zaten aan dezelfde baccarattafel. Maar die hadden wèl veine. Althans Simone ... dat is die dame met dat zwarte proesthaar . . ." „Ja, ja . . ." zei tante snel. „Die zoo elegant met haar face a main werkt.. T meen* de Meiier nog te moeten verduidélijken. „Ja, ja, ja, . . . ik weet wel . . ." zei tante haastig- „En wat dee die?" „Die won alles, wat ik verloor," lachte hij. Ik keek achter me, omdat ik een sissend geluid hoorde in de palmen waar we langs slenterden. „Zoo'n stakker ee?" lachte tante jolig. „Enfin, die heeft dan toch de materieele vreugde . . .!" „Gut. U heeft uw glas ineens leeg, tante!" zei Jeanne verwonderd. „Natuurlijk kind," antwoordde ze. „Ik doe nooi iets ten halve. Wat ik onderneem, pak ik dadelijk ferm an, ee. Wat zegt U, meneer Meiier?" Ik keek tante eens aan; ze straalde en ze had zoo iets opgewonden blinkends in haar oogen of het genezende bronwater een sterke Whisky*soda was geweest. Nochtans zou dit zijn effect toch gemist hebben, Wijl fk nu wel zeker wist, dat het sissende geluid in de palmen was veroorzaakt door den inhoud van tante's glas, dat ze tersluiks had leeggegoten, blijkbaar uit overweging, dat het heilzamer was voor de planten, dan voor haarzelf. Daar Meiier met bedachtzame ernstige slokjes inmid* dels zijn glas ook geledigd had, liepen we gezamentlijk de Pouhon weer uit en op Meiler's voorstel gingen we nu naar de Galerie Leopold II, waar een strijkje was en waar we in aangename stoelen gezeten onder het lommer van oude olmen een kopje koffie konden drinken. „Laten de heeren dan vast een goed plekje uitzoeken," zei tante, „want ik wou even een boodschap doen. Ga je mee, kind?" en ze haakte nu zelf in Jeanne's arm. Ik wandelde met Meiier vooruit. „Is U ook onder behandeling van Dr. Theusart in dat gebouw daar?" vroeg ik, toen we in de verte het Badhuis weer voorbij gingen. „Ja, zeker," antwoordde hij. „O, kijk ... is dat hem niet?" vroeg ik, wijl ik juist een oude meneer met lang wit haar, een gouden bril op en een lintje in zijn knoopsgat uit de hal zag komen, welke heer onzen weg kruiste en in een zijstraat verdween. „Die?" vroeg Meiier. „Nee, dat is de Secretaris*Gene* raai van Spa Monopole, die heeft daar ergens zijn bureau." „Maar dat is geen dokter?" vroeg ik. „Heelemaal niet. Dokter Theusart is trouwens een jonge man, een dertiger, denk ik." „En die heeft daar spreekuur?" „Ja, elke morgen, behalve Vrijdag en Zondag." „Dus vandaag is hij er niet?" vroeg ik sterk geinterea* seerd. „Vandaag is 't Vrijdag? Nee. Hoezoo? Wou uw tante hem raadplegen?" Ik haalde mijn schouders op. „Mogelijk, 't Is altijd goed, dat ik het weet voor het geval dat ze hem eens raadplegen wil. 'n Aardige vrouw vindt U niet" Hij knikte. „Onbegrijpelijk jong gebleven," sprak bij dan. „Ze was trouwens een heel mooi meisje." „Vreemd, dat ze dan nooit getrouwd is." Hij zweeg even. „Och . . ." sprak hij dan, „in zoo'n kleine achterafplaats en nooit er eens uit ... Ze had overigens aanbidders ge» noeg. En men zei, dat ze veel fortuin had. Maar die vader . . . Enfin . . ." onderbrak hij zichzelf. „Dat was een oom van U, hè?" „Van mijn vrouw." „Een onmogelijk verwaande kerel en een tyran," sprak hij dan wat heftig. „Die indruk heb ik ook gekregen." „Ik weet nog wel dat in Aardenburg de anecdote ging," vervolgde hij, „dat zijn vrouw uit eerbied voor haar echtge* noot was gestorven." „Ik geloof het dadelijk," sprak ik, „ik ken zijn portret en ook het hare. Maar tante is toch verloofd geweest?" Hij keek me snel aan, schudde dan het hoofd. „Zoover is het nooit gekomen. Met Schietekatte, be* doelt U?" Ik knikte. „Daar heeft die vader ook een stokje voor gestoken. Maar daar had hij gelijk in," ging hij op levendiger toon voort. „Die jongen was geen partij voor haar. Och, we waren toen allebei jong en ik ging nogal eens met hem op stap. Ik mag geen kwaad van hem spreken. Maar in ieder geval, dat zou toch jammer van haar geweest zijn, als ze daar mee was getrouwd. Ik geloof trouwens niet eens, dat het er van gekomen zou zijn, als die tegenstand van den ouwen heer niet had bestaan . . ." „Het was après tout haar keus niet eens?" vroeg ik . Hij scheen me niet te verstaan. „Juist die tegenstand prikkelde tot doorzetten," merkte ik dan op. Hij knikte. „Natuurlijk. En het weerhield zoodoende weer anderen om zich uit te spreken. Tja .. ." besloot hij wat peinzend. „Een vicieuse cirkel. En ten slotte kreeg niemand wat hij wenschte. En nu ... 't loopt soms gek in de wereld . . ." We waren inmiddels in het Park gekomen, waar uit een muziektent aangename geluiden tot ons kwamen en waar we beslag legden op vier makkelijke stoelen, waarin geze* ten, we de pantoffelparade van de Spaansche gasten konden gadeslaan. Het duurde niet lang of we zagen tante en Jeanne ook aankomen. Weldra zaten we zeer genoegelijk te keuvelen en tante presenteerde een soort pralines, die gevuld waren met Elixir de Spa, de beroemde likeur, die evenals alle andere Spasche producten een buitengewoon gunstigen invloed op het menschelijk gestel moet hebben, mits men er om denkt ze niet in gelijke hoeveelheden in te nemen als het water. „Het is hier alleraardigst," zei tante, „maar ik verlang er toch ook echt naar, om daar eens naar boven te klim* men," en ze duidde op „Anette et Lubin". „Daar voeren twee wegen heen," zei Meiier. „Een steile in korte zigzagwendingen en een lanzaam glooiende in wijde bochten. De eerste is natuurlijk de kortste." „Die prefereer ik," sprak tante, „ik haat omwegen!" „Wat springt daar nu toch over den weg?" riep Jeanne uit en toen we in de richting van haar verbaasde blikken keken, zagen we een maki met een lila strikje om den kop en met een halsband om, waaraan een lang lila koord was bevestigd, naast een dame meehuppelen. Eigenlijk was het zoomin huppelen als springen, want het diertje, dat blijkbaar te schuw was om in deze om* geving gewoon op zijn pootjes te loopen, werd dan eens op alle vier die pootjes meeglijdend voortgetrokken, maakte ineens een luchtsprong, liep dan even rustig mee, tot hij ten slotte „halb zog sie ihn, halb sank er hin" aan het koord, door de lucht, in de armen van zijn meesteres vloog. En toen zagen we ineens, dat die meesteres Simonie, Ba* ronesse Ddvaux*Dury was, die in een zeer nauwsluitend toilet van groote bruine chrysanten op een wit fond en zonder hoed, doch met een kleurige Japansche parasol boven haar hoofd en vergezeld door den Vicomte en zijn echtgenoote, ook op de ochtendpromenade was. Ik keek snel naar tante, over wiens zonnig rond gezicht even iets trilde, maar dat nochtans de glimlach vasthield, die ook in haar heldere oogen lichtte. Meiier echter deed een beetje schuw; het leek wel, of hij zich zoo klein mogelijk wilde maken, opdat niemand hem meer zien zou, maar dat lukte niet. De vicomte met zijn monocle lichtte den grijzen vilthoed, de echtgenoote boog, wij bogen en groetten terug, ieder op zijn manier, maar dan manipuleerde Simone met haar face a main, de roode lippenkwf spleet m het witgepoederde gezicht; ze boog zich tot Meiier, pakte een pootje van de maki, dat om haar hals geslagen was, stak dit als een handje naar hem uit. „Vla mon petit byou, dis bonjour a monsieur!" en dan lachte ze hoog en schel. Meiier raakte het pootje aan, lachte ook maar, mom* pelde wat fransche woorden en dan schreed Simone hevig heupwiegend, met een kort dribbelpasje, om de anderen in te halen, verder. „Wat is dat voor een beest?" vroeg tante hard. „Dat is die dame van gisteren avond," zei Jeanne. „Een maki," begreep Meiier beter, „een soort halfaap van Madagascar. Die worden tegenwoordig getemd als hondjes. Lydia is er jaloersch op, maar die zou nog liever een aapje hebben." „Pourvu qu'on s'amuse!" zei tante op een verachte)ijken toon. „Daar komt uw zuster ook aan," zei Jeanne, die de men* schen al pleegt te herkennen op astronomische afstanden, „met een meneer." „Lang en mager en met een grijze baard?" vroeg Meiier. „Ja." Meiier lachte. „Ze zegt, dat dat haar laatste flirt is. Hij logeert ook in Laeken. Van Dongen heet hij. Hij is gepensionneerd grif* fier bij een of ander plattelandsch kantongerechtje." Even later was Lydia met Chang op haar arm met Van Dongen hij ons. Zij stelde ons voor. Van Dongen leek een beetje op Shaw, die een vies ge* zicht zet en een beetje waterige oogen heeft, doch daar we geen reden hadden om aan te nemen dat wij de oor* zaak dier gelaatsuitdrukking waren, zeiden we, dat we het prettig vonden om kennis met hein te maken en zoo za* ten we nu weldra met zijn zessen te keuvelen en te crl* tiseeren. „Kuurt U hier ook, meneer Van Dongen?" vroeg Jeanne. „Of is U hier maar net als wij, voor uw plezier?" „Kuren doe ik niet, mevrouw," antwoordde hij, „en het plezier moet ook nog komen." „Is U niet een beetje bitter?" „Misschien wel, maar dat is mijn schuld niet. Ik stel heel weinig eischen aan het leven; ik zoek alleen maar een plekje op de aarde, waar geen schrijfmachines zijn, geen bioscopen en geen radiotoestellen." „En hoopte U dat in Spa te vinden?" vroeg ik verwon» derd. „Ja, meneer, dat hadden ze me verteld, maar ik ben na* tuurlijk bedrogen. Dat spreekt trouwens vanzelf. Er zijn nu eenmaal twee soorten van menschen op de wereld. Zij, die bedriegen en zij die bedrogen worden. Ik hoor tot die laatste categorie." „Ik kan me begrijpen," sprak Jeanne, „dat iemand onder bepaalde omstandigheden een hekel aan radio krijgt, maar bioscopen kunnen U toch alleen maar ontstemmen als U ze bezoekt en wat ter wereld heeft U tegen schrijfma* chines?" „Mevrouw," sprak Van Dongen, „waar de schrijfmachi* ne binnenkomt, verdwijnt de persoonlijkheid. Het is de mechanisatie van het individueele. De eerste stap naar de gemechaniseerde mensch, de kunstmensen, zooals U nu al kunsthazen heeft. Neem een pen, doop die in de inkt... in Godsnaam geen vulpen alstublieft! » . . doop die in de inkt, zeg ik en schrijf. Dat is: Laat een stukje van uw per* soonlijkheid, van uw ziel, zwart op wit, in harmonische teekens wegvloeien uit uw hersens. Maar meent U soms, dat er iets van uw ziel kan overvloeien op het papier, als uw vingers de hakkenpolka roffelen op een rij dooie toet* sen? Ah bah! Ik was griffier in Goes; ik zou het nog zijn, met liefde, met toewijding, maar op een slechte dag is daar op mijn rustige griffie ook zoo'n helsche machine binnengesmokkeld. Weet U wat ik deed? Ik heh mijn klerk geroepen, die in het geniep op zoo'n ding had leeren hameren en ik heb hem mijn eersten en eenigsten brief op dat ding gedicteerd. Een ultimatum aan het Departement! Binnen vier en twintig uur dat ding weg of ik weg! Ze wisten niet wat ze lazen in den Haag. De Minister heeft me persoonlijk bezworen, gesoebat, om toch te blijven, maar het ding moest ook blijven. Ha, ha, ze begrepen wel, dat alles in 't honderd zou loopen als ik weg was, ze zaten in doodsangst.. •" „Maar waarom lieten ze U dan gaan en hielden ze de machine?" vroeg tante. „Het departementale beginsel, mevrouw, het departe* mentale prestige, het departement heeft nooit ongelijk! Ha, ha! Maar ik bleef bij mijn besluit. Ik meldde me ziek en heb nooit meer een voet op de griffie gezet. . ." „Dus dat werd een catastrofe op de griffie," begreep ik. „Een justitieel post»giro schandaal meneer. Niemand kon uit mijn beheer wijs worden. En ze komen er nooit meer uit. Of misschien na jaren... na jaaaren.. .1" „Allemachtig, dus daar zitten ze leelijk mee," zei ik. Van Dongen knikte met een honend lachje. „En bioscopen mevrouw," vervolgde hij dan tot Jeanne, „maar dat is toch immers een afschuwelijke „ersatz"! Eet U margarine op uw boterham?" en hij wendde zich hier per ongeluk tot tante. „Ikke?" vroeg tante verontwaardigd. „Margarine? Dat komt nooit in mijn huis!" „Juist mevrouw, maar U smeert wel margarine aan uw kunstgevoel... of beter ... dinges ... U voedt uw kunst» gevoel met margarine... nee, ik bedoel..." „Ja, ja," zei ik, want ik vond dat Van Dongen nogal vervelend werd, terwijl tante bepaald beleedigd keek. „U bedoelt, dat bioscopen uitsluitend namaakkunst geven." „Zoo kunt U 't ook zeggen," antwoordde hij een beetje gepikeerd. „Ik wou anders wel, dat bier een goeie bioscoop was," zei Lydia. „Als die er was, zou ik Spa bijna volmaakt vin* den/' Van Dongen stak met een theatraal gebaar zijn beide armen omhoog. „Juffrouw Meiier . . . nee . . . nee ... om Godswil . . . dat meent U niet!" riep hij uit. „Meneer Van Dongen," zei Lydia, „ik heb U van te voren tegen mezelf gewaarschuwd; ik heb een margarine*ziel. Als U prijs stelt op mijn sympathie, moet U zich daarnaar richten!" „U is niet ernstig," sprak Van Dongen somber. „Volkomen," zei Lydia. Van Dongen schudde zijn hoofd. „Ik begrijp de menschen niet meer," sprak hij dan. „Daar heb je ons hotel. Ik heb een badkamer. •." „Ja, wij ook. Wat zou dat, meneer Van Dongen?" vroeg Jeanne. „Ik neem nooit een bad. mevrouw," sprak hij. „Jakkes," zei tante. .Pardon mevrouw!" riep Van Dongen uit. „Een bad ne* men is jakkes" „Hear! Hear!" lachte Meiier. „Ik zal niet in details treden," zei Van Dongen. „Nee, asjeblieft niet!" vermaande Lydia. „Laat ik nochtans dit zeggen," ging Van Dongen voort, „Een gelijkenis, enkel een gelijkenis ... In sommige huis* houdens komt er na het ontbijt een blikken teiltje met warm water binnen en een kwastje, waaraan een dotje groene zeep kleeft." „Ja, bekend," zei Lydia. „Om de ontbijtboel, zooals dat heet, om te wasschen en soms bovendien de wijnglazen van den vorigen avond, die nog op het buffet staan." Ugoèd" Wijkbaar getroffen, toe. „Dat weet o;fSC rr°\deVan Dongen- -Het gezin uit Opa, die erg verkouen in zijn hoofd is, Oma die geen tan, den meer heeft en daarom haar brood in de thee sl7; Mammie met een verstopte traanbuis en Pappie, die eeuwig PUpen rookt en overal asch morst; ten slotte eenige kin dertjes als melk en bloed." g . „Houdt U mij ten goede, meneer Van Dongen, maar was dat een gezin in Goes, dat U daar beschrijft?» „Nee, juffrouw Meiier, dat gezin woont overal met kleiner of grooter nuances. Maar permitteer me, dat ik voortga. Het omwaschbakje. Ik zal kort zijn. Eerst gaat daThet bo T °T' Vd gCSOpt °-odbezmksel dfe e^nn ö JC T °P/' ^ verkoude* * in de bouillon die er nu gevormd werd, wordt het kopje van Mammie met het traanoog opgefrischt en vervolgens het bordje van Pan' spaant Mev^ ^ troeWe m°eras dat «E dert?. Z°UW' kï?gen de kopjes van d* frissche kin, We hflCHH U • Pr°Sit **** U me? De gelijkend 'jakTesl^ °Ver bad Cn * noemde een „Meneer Van Dongen, rookt U?" vroeg ik hem miin koker voorhoudend, om het gesprek, dat nTal zeer oS lukkt en fC tC 3f tC leid6n en dat d-d"« ge W k"fITJTT r °Ver Wat aDders' ^en een „Zeg," zei Jeanne. „Weet je wat tante gekocht heeft?» „Een face è main; dat lorgnet kon niet langer zei ze Vanmiddag heeft ze hem al." ' * Ik keek haar even peinzend aan. Mijn Tante uit Aardenbure 9 „Hm . . . Naar de dokter is ze niet geweest," verklapte ik dan. „Niet naar den dokter geweest?" vroeg Jeanne verbaasd. „Wat is dat nu? En ze had hem gesproken ... een oude, eerbiedwaardige heer met lang wit haar... Dr. Theusart... de baddokter..." „Dr. Theusart, de baddokter, is een dertiger, die vandaag geën spreekuur heeft. Ze heeft de Secretarisgeneraal van Spa Monopole door het gebouw zien loopen, gedacht, dat zal de dokter wel zijn, toen heeft ze een beetje rondge* drenteld en vervolgens is ze met haar fabeltje bij ons ge, komen..." „Nee, maar . . .!" kreet Jeanne. „En 't glas water in de Pouhon heeft ze in de palmen gekieperd. Daar!" „Maar dan is ze een volleerde comediante! nep Jeanne ontzet uit. , ,*,£.• „Twijfelde je daar nog aan?" vroeg ik. „Maar enrin, liefde zoekt list!" vervolgde ik met een medelijdend schou, derophalen. „Laat ze maar doen. Zoodra Meiier voelt, dat ze zich wil opdringen, trekt hij zich natuurlijk terug. HJJ heeft me een en ander van vroeger verteld en hij vindt het wel aardig nog eens over dien ouden tijd te spreken. C est toutl Trouwens, de man zou wel stapel zijn als hij in die richting plannen zou maken. En de Meiiers zijn allesbe, halve stapel! En vergeet niet: Simone Tureletuur is er ook nog! Ik heb heusch wel een beetje meelij met onze goeie brave tante Sara. Ze rent op haar ongeluk toe. Maar houdt haar vooral niet tegen. Als iemand op punt is om in t water te vallen en je waarschuwt hem, dan is hij je nooit zoo dankbaar, als wanneer je hem eerst rustig er in laat vallen en hem er dan uithaalt. Vergeet dat niet!" Jeanne zweeg even en keek me wat eigenaardig aan. kenfhé?" ^ ^ ^ ^ °P VOOrstaan' 'e de vrouwen „Zoo'n beetje," zei ik. ^„Ik ken de mannen!" sprak ze en toen ging ze de kamer hZZ^a? kWE^r ktCr beneden kwam en uit maar »~ En wat zouden de kaart* en andere vriendinnen van onze goede tante niet gnuiven en giechelen en hatelijke veronderstellingen maken, als tante me daar in het lande* lijke Aardenburg terug zou keeren met gepermanent* wave*de lokken. „Om haar eigen bestwil, kind," zei ik tegen Jeanne. „Raad het haar af!" , Probeer jij dat dan maar eensl" antwoordde ze strak en met bijna iets dreigends in haar stem. „Ik zie geen kans om dat mensch ergens van af te brengen, als ze er een* maal haar zinnen op gezet heeftl" Dat .mensch"," herhaalde ik hoofdschuddend. „Erger je'toch 'niet zoo doorloopend aan haar. Wees verstandig! Ik vind haar in deze episode van haar leven veeleer be* klagenswaardig. Als je als vrouw eenmaal in de vijttig bent en ongetrouwd, om dan, litterair gesproken, nog een Klop op de deur" te doen van een „Jong Hollandsen Binnenhuisje"! Dat is misschien een beetje idioot, maar voor alles is het toch stakkerig!" Ik zie de stakkerigheid van het geval heelemaal met in," sprak Jeanne „en jij mag dan met je menschenkenms, waar je zoo prat op gaat, met je verstand van vrouwen vooral, zoo'n gedrijf alleen maar stakkerig vinden en bij* komstig een beetje idioot, maar dan herinner ik er jou aan dat er een soort idiotisme, een soort waanzin is, die Polonius in Hamlet op een bizonder treffende manier kenschetst". Ik haalde mijn schouders op. „Welnu, laat er bij tante een zeker overleg bij zijn, maar dan vergeet je nog één ding." „En dat is?" „ Dat er in dit geval twee gekken moeten wezen, sprak Ik'en toen moesten we het gesprek over dat onderwerp Staken, want tante kwam er bij en zei lachend, dat ze. blijkbaar door den gunstigen invloed van het glas water in de Pouhon, bepaald rammelde van de honger. Zoodat we haastiglijk gingen lunchen. Et scheen haast bij de operatie te zijn, want dadelijk na de lunch trokken tante en Jeanne er op uit; tante een beetje lacherig en niet heelemaal op haar gemak, in het vooruitzicht der komende dingen en Jeanne nogal stuursch met een blik en een schouderophalen achter tante's rug naar mij, waaruit ik haar gemoedsgesteldheid voldoende kon afleiden. Dc ging zoolang maar een sigaar rooken en een kopje koffie drinken en de courant lezen in de salon, maar ik zat daar nauwelijks, of ik kreeg gezelschap van Van Don* gen. „Verveelt U zich ook?" vroeg hij, in een crapaud val* Iend, die dicht bij de mijne stond en hij geeuwde. „Niet bepaald," antwoordde ik. „Ik wacht op mijn dames, die even een paar boodschappen zijn gaan doen." „Even!" herhaalde hij op een sarcastischen toon. Op dat oogenblik zag ik Lydia en haar broer ook door de hal naar buiten gaan. Van Dongen, die ze ook zag, maakte een beweging of hij op wilde staan, maar hij scheen zich te bedenken en bleef zitten. „Aardige menschen, die meneer en juffrouw Meiier," sprak hij dan. Ik knikte. „Charmante menschen." „U kende elkaar al vóór Spa?" „Ja, ja." Dc voelde, dat dit een aanloopje was en veinsde te lezen. „Hij is... e... burgemeester geweest...?" sprak hij dan' op een aarzelenden beweeMoon, die eigenlijk een vraag was. Ik voelde er echter niets voor om hem wijzer te maken, dan hij was. „O, juist . . ." zei ik. „Of . e... nog...?" sprak hij op denzelfden toon. „Nog," herhaalde ik, dien toon imiteerend. Hij zweeg even en ik voelde, dat hij naar me keek. „Echt sympathieke menschen," zei hij dan weer. „Keurige menschen." „Zij is bepaald geestig." „Pittig." „En ze kleedt zich met een geraffineerde smaak. Kost* baar." „ „Kostbaar? Och daar heb ik zoo'n kijk niet op. „Jawel," sprak hij. „Ze kunnen zich blijkbaar ruim be* wegen." „Ja, dat schijnt welzoo," antwoordde ik, hem nu aan, ziende. _„ „U hoort tot hun ... tot hun intieme vrienden»* vroeg hij dan. „ „Nogal," zei ik. ,,'t Is maar, wat U intiem noemt. „O ja . . . dat is ..." Toen wist hij blijkbaar niet verder; hij begon zachtjes tuschen zijn tanden te fluiten en greep dan met een ge, baar of hij een bizondere ontdekking deed, een hotel* adresboek, waarin hij ging zitten bladeren. „Ik heb vroeger een Meiier gekend," begon hij even later weer, „wiens vader een enorm fortuin in de tabak had verdiend." „Ja, dat komt voor." „Ik weet niet, of zij daar..." „Nee, dat. .. e . . ." Toen zwegen we opnieuw, maar Van Dongen* gaf het nu op; hij rees uit zijn stoel en geeuwde. „Ik denk, dat ik maar es... e..." sprak hij. „Ja, doet U dat... e ..." zei ik En toen slenterde hij de salon uit. Op dat oogenblik kwam de portier op me af en zei me dat er een brievenbesteller was met een aangeteekendê expresse voor Madame S. Risseeuw. Dat intrigeerde me; ik ging met den portier mee en vroeg aan den besteller of ik soms kon teekenen, daar Madame Risseeuw op 't oogenblik uit was. Maar daar wilde die brave man niets van weten; hij was zelfs zoo voorzichtig om den brief niet te toonen en deelde mij alleen mee, dat die dan op het postkantoor gehaald moest worden. „Waar komt die brief vandaan?" vroeg ik terloops. „Sais pas," zei de man kortaf en vertrok. Het Ügt misschien aan mij, maar er is toch altijd iets be, leedigends in dit ambtelijke vertoon van geheimhouding. Zeker, zeker, die menschen moeten hun plicht doen maar zoo die postbode maar een greintje meer menschen, kennis had bezeten, dan zou hij toch aan heel mijn houding en voorkomen hebben kunnen zien, dat dit fameuze ge, üeim bij mij volkomen veilig was, gezwegen van het feit, dat ik er, als familielid van de geadresseerde, bijna recht op had.. Overigens zou ik er toch wel achter komen wie de af, zender was, gesteld al, dat ik daar voldoende belang in stelde. Maar dat deed ik eigenlijk wel; niet voor 't een of ander, maar het was zoo onbegrijpelijk. Van Schietekatte kon hij niet zijn, want die wist nog geeneen», dat we niet meer in Ellecom zaten. En niemand van tante's kennissen wist daar iets van. Alleen de hotelhouder van Ellecom kende ons adres voor de doorzending van brieven, maar zoo snel kon langs dien weg een epistel ons niet achterhalen en zeker geen aangeteekende, al was die „expresse". Toch Uchtèlijk ontstemd over de houding van dien post* bode, hervatte ik mijn lectuur, doorbladerde daarna, een beetje verveeld, alle geïllustreerde bladen, die over de tafels zwierven en maakte juist, een weinig wrevelig over dat eindelooze wachten, plannen om dan maar in mijn eentje er op uit te trekken, toen tante en Jeanne terug* kwamen. ., Jeanne zag er nogal humeurig uit en bij tante merkte Uc alleen op, dat haar hoed een beetje zonderling op haar hoofd stond. , „Lang geduurd, Wim?" vroeg ze, met een wat verlegen afwachtingslachje. ... Er is een aangeteekende brief, expresse, voor U, zei uc. „U kunt hem halen aan 't postkantoor. De bode vertrouw* de hem mij niet toe." . ,Zoo?" zei tante, zonder merkbare verrassing. „Dan zal ik hem straks even halen," en dan ging ze naar den spiegel, legde een pakje, dat ze in de hand had, op een tafeltje en zette heel voorzichtig haar hoed af. Toen wendde ze zich om, haar oogen glommen. „Nou...?" Het was werkelijk verrassend. Ik weet niet, wat de benaming is van zoo'n coiffure en zou ze met geen mogelijkheid kunnen beschrijven zonder kappersvaktermen te bezigen, maar tante had nu m ieder geval ineens een hoofd gekregen met fraaie haargolvrngen, die het forsche knappe gezicht op een zeer aantrekkelijke manier omlijstten, terwijl de goedgevormde hals er vanach, ter zeer blank en zelfs jeugdig onderuit kwam. Maar er was nog iets, waarvan ik me niet zoo dadelijk rekenschap had gegeven. Tante's wenkbrauwen waren ver» anderd, van vorm, van kleur en van plaats. Het was vreemd, maar het stond haar ontegenzeggelijk keurig. „Mijn compliment," zei ik. „Het staat U uitstekend en zoo modern; U is net zoo'n wassen juffrouw uit de étalage van een kapperswinkel Vind je ook niet, Jeanne?" Tante wendde zich stralend van genoegen tot haar. „Ja zeker, het staat heel goed," sprak Jeanne koud. „Die kan ik nu wel opbergen bij de ouwe souvenirs, ee?" lachte tante, het pakje, dat op tafel lag openend en ze toonde de carretten kam, die zoovele jaren de dikke kra* keling op haar achterhoofd voor uit elkaar vallen had be» hoed. Wat mij ook opviel was, dat tante's eigendommelijk geur, tje van vervlogen lavendel nu ineens was verdwenen; toen ze langs me Bep, genoot ik het fijne en toch frissche parfum van Houbigant „Fougère". Het duurde nog even, voor we uit konden gaan, wijl tante nu zelf ook vond, dat haar ingedeukte tulband zoo raar op haar hoofd stond en bovendien het nieuwe kapsel in de war maakte. „Ja, natuurlijk... dat heb ik U wel gezegd... dat was te verwachten," zei Jeanne nogal hard. „Enfin, dan vertoon ik me vandaag maar zoo weinig mo, gelijk in gezelschap, ee?" sprak tante kleintjes. „U zou ook géén hoed kunnen opzetten," zei ik, maar Jeanne gaf me met felle oogen een driftigen wenk en schud, de het hoofd en ik zag meteen in, dat ze gelijk had. De moderne coiffure boven die paarlgrijze mantel met appliques, dan liepen we allemaal voor gek; de grijze tul* band met de bengelende trosjes bleef dan toch nog beter in de stijl al zakte die dan ook op haar ooren. Ik geloof, dat tante het ook maar heel akelig vond om er zoo op uit te trekken en ze toonde dan ook een sterke voor* liefde om door stille straatjes te loopen en keek telkens schuw rond en voelde dan aan haar hoed. Achter in Jeanne's oogen lachte duidelijk leedvermaakl Zoo zijn de vrouwen nu eenmaal Op het postkantoor hadden we geen moeite om de ge* heimzinnige expresse nu uit de handen van het wantrou* wend ambtenarendom te krijgen. „O, juist, dat dacht ik wel," zei tante, den dikken brief bekijkend, terwijl we ons gedrieën even afzonderden aan een morsig lessenaartje vol intklodders en sigaretten* eindjes. „Van Notaris Jansen uit Iesendieke." „Wist die Uw adres dan hier?" vroeg ik verbaasd. „Dat zal ik je es vertellen," sprak ze. „Ik had natuurlijk geen geld genoeg bij me, toen ik naar jullie kwam, om hier naar Spa te gaan, ee, en toen heb ik... kieken... Woens* dagmorgen voor 't ontbijt nog gauw even geschreven aan den Notaris en gezegd, dat ik per omgaande een reiscre* dietbief moest hebben." Ik stond perplex! „Een reiscredietbrief 1" riep ik uit. „Maar tante, hoe komt U daar aan? U, die zoo weinig bereisd is.. .1" Ze lachte eens. „O, daarom weet ik toch wel, dat die er zijn. Een vrien* dm van me reist er altijd mee en die heeft het me eens uitgelegd, 't Is veel veiliger dan geld, ee? Kiek... en een chequeboek ook er bijl O, en de notaris schrieft, dat we hier op het filiaal van de Banque de Flandre moeten wezen.". Het was niet minder dan verbijsterend! Tante, die daar geheel zelfstandig als een ervaren globe, trotster, maar ineens stiekum weg een reiscredietbrief had besteld. Maar één ding deed me nochtans genoegen. Het bewees an* dermaal dat Schietekatte, die zoogenaamd haar zaken deed, ook nu heelemaal buiten het geding was gebleven en blijkbaar nooit affaires van eenig belang voor haar te be* handelen kreeg. Wat zou die hongerige klaploopersfamüie met hun uit* gerekende attenties voor tante, scheel kijken van afgunst, als ze tante op dit oogenblik eens in ons gezelschap hadden gezien, gereed, om dadelijk bij die Belgische Bank van het geopende crediet een deel op te nemen. We togen naar die Bank, die tot tante's blijkbare vreugde ook in een stille straat bleek te liggen. Er was daar een kleine, zindelijke hal, die keurige schrijf* gelegenheden aan nette tafeltjes bood. „Kiek, Wim," zei tante, die sedert ze dien brief van den Notaris uit Iesendieke te pakken had, telkens weer een beetje meer Zeeuwsch sprak. „Kiek, Wim, als jie dat noe voor me in wil vullen." Die opdracht deed me genoegen, wijl ze zoo echt getuig* de van het vertrouwen, dat tante in me stelde en ook wel van de genegenheid, die ze voor me koesterde, want ze gaf me nu meteen al de papperassen in handen. Het bedrag van het crediet maakte me nochtans even distrait. Honderd duizend francl Zeker, het waren maar Belgische francs, maar zeven* duizend gulden was me toch ook nog een aardig bedrag! „Neem maar vijftien duzend francs," zei tante, „dat is voorloopig wel genoeg." Ja het niet teveel tante?" vroeg ik, me nu haar raads* man voelend, die tot zuinigheid diende aan te manen. „Het is ruim duizend gulden Hollandsen en U hebt er maar be, waren aan!" „Nee, nee," sprak ze haastig. „Ik wou nog enkele inkoo» pen doen; Jeanne zal je wel vertellen, 'n Plannetje voor morgen, ee?... Neem dat maar. 't Zal de vraag zijn, of het genoeg is," en ze lachte eens. Ik legde er mij bij neer en eenige oogenblikken later kreeg tante zonder veel formaliteiten haar vijftien dunne krakerige bankjes voorgeteld, die ze met het ach* telooze gebaar, een Rockefeller waardig, in haar tasch stopte. Toen hervatten we de wandeling, maar daar tante's af, keer van straten en pleinen, waarop zich bij voorkeur de vreemdelingen bewegen, eer toe dan afnam, bepaalde die wandeling zich tot een naargeestig slenteren door allerlei morsige achterafbuurtjes, waaraan echter spoedig een ein* de kwam, wijl tante ineens weer een prik in haar voet voel» de, zoodat we hotelwaarts togen, hetgeen tante, zooals ze zei, in zooverre te stade kwam, wijl ze noodig aan den Notaris en nu eindelijk ook eens aan Debora, moest schrijven. „Waar moet al dat geld nu voor dienen?" vroeg ik, toen ik even met Jeanne alleen was. „Ze wil morgen naar Luik, allerlei inkoopen gaan doen," antwoordde Jeanne somber. „Inkoopen? Kleeren?" „Ja, natuurlijk!" sprak Jeanne. „Dat wist ik toch wel Ik was niet voor niets zoo ontstemd over die haarafknip» perij. Dat is onvermijdelijk het begin van een heele meta, morphose! Dat begint al met den hoed. Ze kan dat idiote ding, wat ze nu op haar hoofd plakt, gerust in de vuilnis, bak gooien. Maar met een modernen hoed op kan ze ook niet meer verschijnen in die antieke jurken. Dat kan een kind begrijpen! En dan mag ze idioot zijn, zooals jij denkt, maar dat snapt ze allemaal zelf ook heel goed, weet je! En bij een modern toilet kan ze ook geen gebreide kousen en knooplaarsjes dragen. Dus daar ga je al heen! En dan haar ondergoed. Ze draagt nu iets van vier lagen, een borstrok, een hemd met pofmouwtjes, een onderlijfje, een corset en ik weet al niet wat meer. Nu vroeg ze al wat een chemise enveloppe was...!" „Groote hemel!" riep ik uit. „En moet die heele uitrus, ting morgen ih Luik gekocht worden?" „Natuurlijk. En ze mag niets vergeten ook, want anders is al het overige onbruikbaar! O, het is wel fraai! Om quasi meegevraagd te worden om je ouwe tante een beetje te troosten en te helpen bij het doen van een badkuur, om, dat de ziel toch zoo'n last heeft van rumatiek, terwijl het er dan practisch op neer komt, dat ze ons allebei dwingt om medeplichtig te zijn en ons belachelijk te maken bij een even walgelijke als bespottelijke poging om op haar leeftijd nog een man aan de haak te slaan!" Jeanne hijgde van boosheid en verontwaardiging. „Nu ja," zei ik, al kon ik me inwendig een vage onge, rustheid niet ontveinzen, omdat ik in waarheid verrast was geweest over de verandering, welke er in tante's uiterlijk was gekomen, alleen al door die haarafknipperij, die haar wel twintig jaar jonger deed schijnen. „Nu ja... al die dingen hebben we toch immers zoo'n beetje voorzien en we zijn het er nochtans over eens, dat ze toch geen schijn van kans maakt om dat ouwe Meilertje in haar strikken te vangen. Maar bovendien..." Ik zweeg plotseling, wijl me ineens wat inviel. „Wat?" vroeg Jeanne. „Wel," zei ik zacht, „jij zult morgen in Luik natuurlijk haar raadgeefster moeten zijn..." „Ja... Wat zou dat?" „Hm... dan heb je het toch ook in je hand, om..." Ik aarzelde, zag Jeanne aan, die knikte. „Heb ik natuurlijk ook al om gedacht," zei ze dan. „Maar maak je dienaangaande niet te veel illusies. Waar ze 't vandaan haalt, mag de Hemel weten, maar ze heeft er zelf ook kijk op. En goed!" „Hoe weet je dat?" „Door de opmerkingen, die ze maakt. Ze ziet alles!" Ik weet niet zeker of Jeanne precies begreep, wat ik be» doelde en ik weet ook niet zeker of ik Jeanne heelemaal begreep, maar we konden het gesprek nu niet langer voort» zetten en keerden terug naar tante in de salon, waar deze haar correspondentie juist voleindigd bleek te hebben. „Ik heb jullie groeten aan Debora gedaan," sprak ze. „O, dank U wel," zei ik. Jeanne en ik brachten die brieven nog even naar de post en toen we terug kwamen, vonden we tante met een wat verhoogde kleur in een druk en lacherig gesprek met Mei» Ier, Lydia en Van Dongen. „Ik heb juffrouw Risseeuw mijn compliment al ge» maakt!" riep Meiier dadelijk. „Ja, wat staat het haar uitstekend, hè?" zei Lydia. „Zeker," gaf ik toe. „Zeker... bizonder goed." Jeanne scheen het niet te hooren en vroeg me of ik thee voor haar bestelde. „De moderne vrouw maakt overigens het Simsonverhaal tot een bespotting!" zei Meiier. „Hoezoo?" vroeg tante. „Dat begrijp ik wel. Heel goed!" riep Van Dongen uit „Simson verloor zijn kracht, toen zijn haar geknipt was en de moderne vrouw wordt er sterker door!" Tante bloosde en giechelde een beetje, wat me ergerde. ,Jk begrijp alleen niet, meneer Van Dongen," sprak Ly* dia, haar keurig goudblond gekapt hoofdje tot hem wen» dend, „dat U niet meer kracht toekent aan een paar blonde Gretchen»vlechten!" „Er zijn geen Gretchens meer, juffrouw Meiier," ant* woordde hij over zijn grijze Shawbaard strijkend. „Gut..." zei Lydia met een zucht, „dat spijt me. Ik had altijd nog gehoopt, dat iemand mij, ook zonder vlechten, nog eens voor een „Ahnungsvoller Engel" zou houden." Van Dongen keek haar wat twijfelend aan, maar zweeg. „Wanneer gaat U nu eens mee naar 't Casino?" vroeg Meiier, zich zoowel tot tante als tot Jeanne en mij wen» dend. „Ik ken geen baccarat," zei Jeanne wat koel. „U kunt de roulette nemen," zei Meiier, „maar als U wilt, kan ik U hier vanavond wel even baccarat leeren; het is hoogst eenvoudig; zooiets als vingt*et»un." „Gut ja... dat 's aardig, ee?" riep tante uit en toen was het moeilijk om ook niet even een kleine vreugde te vein» zen over Meiler's bereidwilligheid. „Is het voldoende, als ik toekijk?" vroeg Van Dongen. „Want ik ben uit beginsel tegen die hasardspelen." „Natuurlijk!" riep Lydia. „Wij hebben toeschouwers nop» dig en dan toeschouwers met beginselen! Dat tref je haast nooit. Ik reken op U, meneer Van Dongen." Hij grijnsde even en streek met welgevallen over zijn baard. „Misschien bekeert U me nog wel," sprak hij dan. „Tot een speler?" vroeg Lydia. „Ja... Wie weet!" „Ik zou niet graag!" riep ze uit. „Want dan zoudt U een belangrijk stuk van uw beginselen kwijt zijn. En daar moet een mensch zuinig mee wezen. Nee, nee. U komt alleen maar kijken. Kijken, genieten, bewonderen en zwijgen!" en ze lachte hem eens heel verleidelijk toe met haar Mistin* guet*oogen. Inmiddels had de portier voor tante een pakje gebracht, waarin ik de face a main vermoedde en ik zag, dat ze brandde van verlangen om het open te maken, maar het duurde nog even voor de Meiiers en Van Dongen ver, trokken. Doch dan vroeg ze ook dadelijk mijn zakmes om het touwtje door te knippen. „Kiek...!" zei ze en dan toonde ze me een lange grana* ten ketting, waaraan een keurige face a main met ronde glazen bevestigd was. „Prachtig!" zei ik bewonderend. „Kind," zei tante dan, „dit is voor joe," en ze gaf Jeanne een doosje, waarin een mooie gouden speld met een robijn* tje blonk. Jeanne kleurde een beetje, stond op, kuste tante op het voorhoofd. „Dank U nog wel, tante," zei ze een beetje ver, legen en dan met een zuurzoet lachje tegen mij: „Kijk eens Wim, vind je hem niet beeldig? Die mocht ik uitkiezen van tante, zooals ik je vertelde." Maar ze had me niets verteld. Och... die vrouwen...! XII. Meiier wist van de baccaratles heusch iets aardigs te maken. In de salon had hij met behulp van den ober een zeer bruikbare speeltafel aangericht, waaraan alleen de gleuf in het midden, waardoor de „echte" croupiers de gebruikte kaarten telkens laten verdwijnen, ontbrak. Doch daar was hier ook geen behoefte aan. „We doen maar of we om peperbollen of om kaakjes spelen," zei Meiler. We kwamen er allemaal bij zitten en toen we de eerste les te pakken hadden, verscheen Van Dongen, die nu toch, blijkbaar omdat er naast Lydia een stoel vrij was, ook mee wou doen. Maar Lydia was onverbiddellijk. „Nee, nee," zei ze. „U is een toeschouwer met beginselen en dan mag U er wel een beetje omheen draaien en des* uoods eens op mijn stoel leunen, maar zitten en meedoen is verboden." Hij" schikte zich er in, glimlachte eens, streek over zijn baard en raakte nu en dan ook gehoorzaam even met een onzekere hand haar stoelleuning aan. Tante, thans gewapend met haar face a main, scheen zonder dat ding nu ook ineens niets meer te kunnen zien! Vooral als ze tegen MeÜer sprak of naar diens uitleg luisterde, plantte ze hem met een gracieus geheven hand waaraan haar antieke ringen fonkelden, en een hoog ge* bogen pink voor haar oogen, welke nu, als gevat in ronde lijstjes achter glas, hevig fonkelden en stralen schoten. Het baccarat zelf is zoo simpel als het voor Heden met weinig hersens en teveel geld maar verzonnen kan wor, den en interesseerde me dan ook maar matig. Bovendien vond ik tante's gecoquetteer met dat ding ook nogal onwaardig en derhalve deed het me eigenlijk genoegen de Vicomte met zijn vrouw en Simone binnen te zien komen. Myn Tante uit Aardenburg 10 Het scheen me toe, dat Meiier bij hun entrée zijn onbe* vangenheid weer een beetje kwijt raakte en dat werd er niet beter op, toen zijn drie Fransche kennissen op onze tafel toetraden en er dadelijk veel plezier in bleken te heb, ben. Er volgde een voorstelling, die o.a. dit gevolg had, dat Simone, die met een open mond lachte, ook mee wilde doen en tot dat doel op den leegen stoel naast Lydia plaats nam en zoo recht tegenover Meiier en tante kwam te zit, ten. Ik had eigenlijk gehoopt en ook een beetje verwacht, dat tante door dat rappe Fransen praten zich lichtelijk uit het veld geslagen zou voelen, maar ze bleek het heel gemak, kelijk te spreken, zij het met een wat schoolsch accent en nu ontstond er weldra tusschen haar en Simone een soort duel met face a mains, waarvan de glazen telkens als ont* ladingen flikkerden in het licht van de kroon boven de tafel. , Meiier kreeg het er zichtbaar benauwd van; hij was zoo rustig en zelfverzekerd begonnen, maar nu moest hij tel* kens zijn voorhoofd afdrogen van inspanning, want zoowel Simone als tante richtten onophoudelijk gelijktijdig het woord tot hem, zoodat hij maar al met zijn boyenlijf zat te draaien om de stemmen in de microfoon in zijn vest op te vangen. Ook de Vicomte met zijn ongemakkelijke vrouw, die nu, tezamen met Van Dongen als publiek fungeerden, bemoei, den zich telkens met het spel en de lage zuidelijke stem, men van Simone en haar zuster domineerden zonder op, houden, waarbij zich dan de geaffecteerde kraakstem van den Vicomte voegde, die erg veel moeite scheen te hebben om de monócle in zijn ooghoek te houden. Ik constateerde nu meer van dichtbij, dat Simone toch valsche tanden had en dat de ganzepootjes naast haar oogen maar onvolledig waren weggewerkt, terwijl de glan* zende zwarte haarkrulletjes er bedenkelijk wolachtig uitzagen. In die opzichten won tante het met stukken van haar, maar Simone's toilet, ook iets voileachtigs met een schei mering van oranjeroode figuren daaronder, vlamde zoo exotisch rond haar slanke figuur, dat Meiler's oogen er, naar het mij toescheen, soms van knipperden, terwijl het tante's antieke jurk, ondanks het verwijderde guimpje, be* droevend in de schaduw stelde. Jeanne deed opvallend „chaud" met Simone en wist Mei» ler's aandacht telkens op de franchise te vestigen en dan werden tante's bewegingen met de face a main dadelijk slapper en zakten de hoeken van haar f risschen mond een beetje naar beneden. Ik voelde nu echter heelemaal geen neiging om tante te helpen; veeleer poogde ik ook in 't gevlei te komen van de luidruchtige en beweegelijke Simone, wijl ik vaag vermoed» de, dat Jeanne met de verwerving dezer nieuwe relatie, een bepaalde bedoeling had. Maar toen we tenslotte ophielden met spelen en Meiier plechtig verzekerde, dat we gerust in het Casino mee kon» den doen, bleek tante geweldig verloren te hebben, terwijl Simone won. „Mes féhcitations, Madame la Baronnel" zei tante en zette de face a main voor haar oogen. „Merci Madame, bien aimablel" antwoordde Simone met eenzelfde gebaar en een lachje, dat wat valsch oversloeg. Meiier keek schuw voor zich en ordende de kaarten. Reeds om acht uur den volgenden morgen kwam de auto voor, die tante voor den heelen dag gehuurd had en ons naar Luik zou brengen. Dit vroege begin was wel overwogen, want zooals Jean* ne me uitlegde, was er aan de confectietoiletten, die tante wou koopen, altijd wel iets te veranderen en indien we nu wat tijdig aan het magazijn waren, kon dat nog in orde gemaakt worden, voor we weer wegreden. Het was een zeer onaantrekkelijken weg, dien we volg» den en waarbij we voortdurend het steeds terugwijkende natuurschoon in den rug hielden; ook Luik zelf maakte, behalve een enkele mooie avenue, nogal een rommeligen indruk. Ik soesde maar zoo'n beetje voor me heen en had naast den chauffeur plaats genomen, omdat ik een gloeiende hekel heb aan dat zitten op een uitgeslagen klapstoeltje en bovendien begreep, dat de gesprekken tusschen tante en Jeanne uitsluitend over japonnen en lingeries zouden loopen, waarbij ik gevoeglijk kon gemist worden. Ik had bij den hotelportier geïnformeerd wat het beste restaurant in Luik was, want daar zou ik in ieder geval de aangenaamste oogenblikken van den dag slijten en bij dat établissement stapten we uit, stalden er de auto en aan* vaardden de inkoopkruistocht. Het doel was allereerst een groot warenhuis en eenmaal daarbinnen, bereikten we per lift weldra een japonnenaf* deeling, welke op dit vroege uur nog een beetje hol en ver» laten leek, met zijn stille kleurige rijen tegen elkaar ge» schoven japonnen aan hangers, die me deden denken aan het kamertje van Blauwbaard, waarin de vermoorde vrou» wen van dezen heer immers ook zoo keurig op een rijtje hingen. Maar ineens maakten zich van een groepje juffrouwen in het zwart, aan den horizon van de wijde ruimte, zich een tweetal los en traden met de geboden vriendelijkheids* grijnsjes op de opgemaakte gezichtjes, naar ons toe. „Bonjour mesdames, bonjour monsieur! Vous désirez?" Daar begon het. We liepen met zijn vijven op een rij een eindje over de groote tapijtvlakte, terwijl tante en Jeanne en de juffrou* wen druk redeneerden en ik er zwijgend naast lummelde met het weinig opwekkende besef, dat ik volmaakt over* bodig, om niet te zeggen te veel was, terwijl ik heel goed merkte, dat de oudste juffrouw, blijkbaar de chef en die het meeste praatte, mij nu en dan taxeerend opnam, wijl ze waarschijnlijk meende, dat ten slotte uit mijn zak het geld zou moeten komen. Ik werd aan een tafeltje gezet en mocht op de paraplu's, de taschjes en de uitgetrokken handschoenen passen. Als krachtig willend man had ik me natuurlijk aan die penitentie wel kunnen onttrekken, maar dan zou ik in mijn eentje door Luik moeten gaan slenteren en bovendien had tante mij speciaal verzocht bij de japonnenkooperij te blijven, omdat ze erg hechtte aan heerensmaak. Dit laatste lag geheel in de lijn van haar project en kon dus geen verwondering baren, maar het deed me toch niet prettig aan en ik nam me dan ook voor, natuurlijk in het belang van tante zelf, om precies het omgekeerde te zeg* gen van wat ik vond en ik vertrouwde nu wel, dat Jeanne hetzelfde zou doen. Hoe gekker tante zich toetakelde, des te eerder en des te zekerder zou ze tot het inzicht komen, dat haar dwaze plan a priori tot mislukking gedoemd was. Ik kon de gesprekken niet goed volgen, maar verstond toch zooiets van „toilette de ville", „complet", „bridge coat" en meer zulke aanduidingen, terwijl de serviele wel* wiUendheidsgrijns nu voorgoed vastgelegd scheen op het gezicht van de chef, een juffrouw, de me een beetje aan Sarah Bernard herinnerde, in haar laatste magere levens* periode en van haar helpster, een meisje met donkere haren, dat op een jongere uitgave van Simone leek. De laatste verdween, steeds glimlachend, in een der ka» mertjes van Blauwbaard, keerde weldra terug met eenige lijken over haar arm, waarna tante, Jeanne, Sarah Bernard en Simone junior verdwenen achter een matglazen deurtje. Wat zich daarachter afspeelde kon ik slechts gissen, maar ik bleef stom vervelend achter. Uit de liftkooi kwamen weldra meer klanten, allemaal dames, wie dezelfde warme ontvangst ten deel viel als ons, hetgeen me toch een beetje ergerde. Dc begon te verlangen naar sexegenooten, naar mannen, naar één man desnoods, één medelotgenoot; ik was stellig voornemens, als hij verscheen, me dadelijk bij hem aan te sluiten, maar hij kwam niet. Het werd er steeds drukker en warmer; telkens kwa* men er weer andere dames uit de lift en in mijn richting wandelen en voor al die vrouwen scheen ik een soort be» zienswaardigheid te zijn en niet zelden, naar het mij toe» scheen, een voorwerp van spot of ergernis; en onophou» delijk snelden er nu meisjes naar de Blauwbaard kamer» tjes om er lijken af te haken. Ik zat op een meer elegant dan gemakkelijk stoeltje aan een keurig salontafeltje, waar nog drie andere stoelen om heen waren geschaard; het had zich uitnemend geëigend voor een vroeg partijtje bridge. Maar het duurde niet lang of een juffertje met een vlas* blonde jongenskop kwam op me af, lispelde iets, wat ik niet verstond en verdween met een stoel, zoodat ik nu met een blinde had moeten spelen. Doch ook die kans verging, want een ander juffertje, dat heelemaal niets lispelde, sleepte een tweeden stoel weg en geen halve minuut daarna, raakte ik ook den derden kwijt Ik ging een beetje steviger op het eenig overgebleven exemplaar zitten en voelde me zoo verlaten als een schip* breukeling, die op een plank in de oceaan drijft Toen deponeerde een voorbij ijlende juffrouw op mijn tafeltje een speldekussen, dat even later gezelschap kreeg van een opschrijfboekje, hetwelk een andere vliegende juffrouw daarop neergooide, terwijl er tenslotte nog een wasdoeken centimeter bij kwam, waarna een bezoekster, een dame op rijperen leeftijd, die me terloops met een wan* trouwend gezicht aankeek, voor mijn neus een groot pak in grauw papier zette, zoodat ik haastig de eigendommen van tante en Jeanne bij elkaar moest balen. Ik begon me juist af te vragen of zich achter die glazen deur soms een onvermoed drama had afgespeeld, een gas* verstikking of zoo iets dergelijks, toen die deur week en Jeanne en Sarah Bernard daaruit traden op den voet ge* volgd door een verschijning in een Lydia*achtige robe van zwarte velours chiffon. Groote Hemel... Was dat...? Ja, waarachtig, het was tante, maar ik dacht toch even, dat ik droomde, toen ze daar glimlachend, slank, ja bij de Godenl opgeslankt tot de helft van haar oorspronkelijke stevigheid, naar me toe kwam wandelen, neen schrijden, met een zelfverzekerde uitdrukking op haar rond gezicht of ze de Koningin wasl Of was ze het toch niet? Ja! Want toen ineens herkende ik haar onbedriegelijk aan de knooplaarsjes, die nu, wanstaltig geworden, al die élégance moesten dragen. „Wim ... nou moet jij es zeggen ..." sprak ze, rond me draaiend als een pauw, die pronkt Ik keek snel naar Jeanne, maar de uitdrukking van haar gezicht begreep ik niet, kwam me zoo wonderlijk voor; ze lachte met iets blij's, iets gelukkigs bijna; ik kon er niet uit wijs. „Keurig!" zei ik dan maar. „Het maakt U heel slank." „C'est chic, n'est*ce*pas monsieur . . . trés joke!" zei Sarah Bernard, die haar hoofd wiegde in een bijna senti* menteele verrukking- ,,'t Voelt alleen of je heelemaal niks an hebt, ee!" lachte tante. „Maar enfin, dus Wim vind hem ook mooi . . . dan gaan we maar verder." Dan keek ze even lachend naar mij, fluisterde Jeanne wat in, die ook lachte, hetgeen mij onwillekeurig mijn schouders deed ophalen en dan verdwenen ze weer alle* maal achter het deurtje en lieten mij aan mijn lot over. Ik was perplex over Jeanne! Die robe stond tante uitnemend. Of was dat mijn man* nensmaak? Die me op een dwaalspoor brachtl Onmogelijk en bovendien ging het hier juist om die man» nensmaak! Hoe kon Jeanne dan lachen en zóó lachen en een lachend apartje hebben met tante ten koste van mij? Had Jeanne reden om zoo blij te zijn, nu tante een robe had uitgezocht, die haar inderdaad aantrekkelijker maakte? Was ze dan onze afspraak heelemaal vergeten? Dc peinsde nog na over deze onbegrijpelijkheid, toen plots de deur weer open ging en er andermaal een stoet naar me toe kwam. Maar nu dacht ik toch zeker, dat ik droomde! Goeie genade! Nu had Jeanne ineens een gedaantever* wisseling ondergaan en lachend en blozend van onmisken* bare blijdschap kwam ze op me toe in een prunekleurige japon van voile Ninon, met een wonderlijk soort lange rok, die wel uit zes verdiepingen bestond. „Hoe vind je hem?" riep ze uit met glanzende oogen. „Kind . . . jij?" stamelde ik, onaangenaam getroffen. „Hoe ter wereld kom je ...? Jij moest toch geen..." „Van tante!" juichte ze. „Verbeeld je ... ik mocht er zoo maar een uitzoeken... o, tantetje... U is een schat!" en ineens gaf ze tante, die er lachend bijstond, een klap* pende zoen op haar wang. Frailty thy name is woman! Ik raakte van dit tooneel zoo buiten mezelf, dat ik me nauwelijks herinner wat er precies verder gebeurde; ik weet alleen, dat ik met een gevoel van twijfel aan al wat goed en logisch en billijk en redelijk is, plotseling verklaar, de, dat ik heusch niet langer aan dat tafeltje kon blijven zitten, dat ik draaierig werd van al die processies met slappe vrouwenlijken, draaierig van de parfums, die over* al rond me heen wolkten en dat ik hoofdpijn had en naar een sigaar verlangde en vast vooruit ging naar het res* taurant, waar we zouden lunchen. Ze namen het goed op, onbegrijpelijk goed, beleedigend goed eigenlijk; tante lachte, Sarah Bernard lachte met gouden grijnstanden, de jonge uitgaaf van Simone gichel* de en Jeanne streek me met een soort spottend medelijden over mijn haar. Toen vluchtte ik- Een kop sterke koffie en een sigaar, in den tuin van het restaurant, bracht de regelmaat in mijn denkvermogen spoedig terug en het eerste wat ik vaststelde was dit: een verloren dag voor mij en een dag vol sombere perspectie* ven ten opzichte van tantel Het maakte mij wrevelig. We hadden nog gauw afgesproken, dat we om één uur zouden lunchen en toen tante en Jeanne er kwart voor één nog niet waren, ontstemde me dit al en het wond me op. Ik was van plan het ook eens goed en, als het moest, eens krachtig te zeggen, dat ik er voor paste om als quan, rité négligeable behandeld te worden, maar toen kwamen ze juist aan met hooge kleuren en verschrikkelijk druk pratend en beladen met doozen en pakjes. „Zijn we niet prachtig op tijd?" riep Jeanne. „Dat mag je wel waardeeren hoor, we hebben ons er expres voor gehaast." „Lang gevallen, Wim?" vroeg tante, terwijl we ons nu in het restaurant installeerden aan een plezierig tafeltje bij het raam. „O, nee, tante, de tijd vloog om," zei ik ironisch, maar ze luisterden al niet eens meer naar dat antwoord en goten dadelijk weer woorden over „die blauwe", „die crêpe Georgette", „die met dat streepje en die lange schoot" en meer zulke aanduidingen. Ik was inmiddels mijn humeur alweer de baas geworden en bood tante met een vriendelijk, opgewekt gezicht de spijskaart aan, in de veronderstelling, dat we dan nu ten* minste dadelijk zouden beginnen aan datgene, wat althans voor mij het eenige lichtpunt van dit uitstapje was, maar ineens stonden ze allebei weer op, omdat ze eerst hun hans den nog even wilden gaan wasschen. Enfin, het huwelijk is de beste school om te Ieeren dul, den en berusten en ik ben altijd een goeie leerling geweest. Tante was gul genoeg; eerlijk gezegd, vond ik, dat ze er een beetje mee smeet, hetgeen ik nochtans niet tegen, hield, omdat ik van oordeel was, dat me wel iets toe, kwam. We namen zoowat het duurste wat er te krijgen was, oesters, langouste a l'Américaine en dergelijke dingen en ze stond er op, dat we champagne zouden drinken en toen bestelde ik ook maar het beste merk wat er op de wijn* kaart stond. „Dat is zoo opwekkend en boodschappen doen is toch altijd een beetje vermoeiend, ee" zei ze. Ik onderdrukte een sarcastische neiging om tante bij het eerste glas een „Veel succes" toe te drinken. Intusschen had Jeanne afgrijselijk en onbegrijpelijk veel plezier, bij 't opgewondene af, want ze mocht van tante ook nog een mooi hoedje uitzoeken, vertelde ze, een me* dedeeling, die ik met een béte grijns beantwoordde. Groote Hemel, wat zijn mannen dan toch anders! Of meent men, dat een man zijn vrouw en de goede zaak, waarvoor ze samen werken, zou verloochenen voor een nieuwe demi=saison en een Borsalino? Nog voor geen heele uitstalkast van Peek & Kloppen* burg! Intuschen had ik zelfbeheersching genoeg om mijn appe* tijt door deze teleurstellende ervaringen niet te laten bederven en dus at en dronk ik, kalm, prettig genie* tend, met het rustige besef, dat ik dit ook ten volle verdiend had. Jeanne en tante legden daarentegen een zekere gejaagd* heid aan den dag, waardoor ik me echter niet liet bein* vloeden, ook niet, toen ze beiden wat trillend, met leege ijsglazen, staarden naar de wijze, waarop ik, zéér op mijn gemak, een Coupe Maison savoureerde, een keurig meng* sel van ijssoorten, geconfijte vruchten met gesnipperde angélique en besproeid met een ferme scheut champagne. Ik heb nu eenmaal de gewoonte om dergelijke ijsgerechten met zeer kleine hapjes tot me te nemen en die kleine koele zaligheden langzaam in mijn mond te laten smelten. Doch ik had het laatste hapje nog niet doorgeslikt of tante zei, merkbaar verlucht. „Ziezoo . . .1" en meteen rees ze. „Neemt U geen koffie toe?" vroeg ik verwonderd- „Nee, nee ..." sprak Jeanne nu, terwijl zij en tante met zenuwachtige haast hun taschjes en handschoenen bij elkaar grabbelden en dan honingzoet: „Kijk es, Wim ... als jij je nu nog een oogenblikje alleen amuseert, dan doen tante en ik nog gauw de laatste boodschappen, 't Is nu twee uur. Als 't een beetje wil zijn we om vier uur zeker wel klaar en als jij dan maakt, dat de auto gereed staat, dan rijden we meteen weg en zijn we nog vroeg genoeg voor het diner in Spa." Ik knikte; zij gingen. Maar ik nam wèl koffie en een glaasje Grand Marnier, dat ze eigenlijk niet schenken mochten, maar waarvoor de Ober uit pure hoogachting voor mijn persoon, met plezier een jaar gevangenisstraf riskeerde, en een heerlijke havan* na en toen ik dat allemaal genoten had, de havana wel te verstaan voor de helft, vroeg ik de rekening, die niet mis was en over de vierhonderd franc liep, waarop ik een fooi legde, die me een vorstelijk uitgeleide verzekerde. Toen ik de straat opslenterde, beving me even een lichte onrust, dat ik dit nu betaald had en dat tante dat wel eens zou kunnen vergeten, al was ze in waarheid ook nog zoo royaal, maar die gedachte kwelde me toch niet lang en ik betrad met welgevallen een vriendelijk park, in welks lom* merrijke dreven ik de tweede helft van mijn ongeëve* naarde havanna in geurige rook deed opgaan. Het oogenblikje, dat ik me alleen moest trachten te amu* seeren, duurde inmiddels tot over vijven en toen eindelijk kwamen tante en Jeanne opdagen met roode gezichten, starende oogen en wankelen tred. Ze waren vergezeld van een man, die een niet te tellen hoeveelheid van doozen en pakken van allerlei soort en kleur en vorm droeg. ,,'t Is iets later geworden, ee, Wim?" zei tante en ik grijnsde- De auto stond al langer dan een uur voor; ik maakte den chauffeur, die met zijn kin op zijn borst in slaap was gevallen, wakker en toen hielpen we allemaal om den nieuwen voorraad pakken en de andere, die nog binnen lagen, in de auto keurig op te stapelen, ter plaatse, waar de klapstoeltjes plegen uitgeslagen te worden. Het waren twee stapels, die den chauffeur en mij straks aan het oog der dames zouden onttrekken. De Ober en de Gérant van het dure établissement deden ons buigend uitgeleide en ik gaf het chasseurtje, dat het portier sloot, een paar franc, hetgeen ik meende dat tante zeer goed moest opmerken. Toen had ik ook nog even gelegenheid om tegen haar met een sterken nadruk te zeggen, dat ik het dejeuner toch zoo bizonder fijn had gevonden. „Heerlijk ... ik heb zelden zóó lekker gedejeuneerd!" „Ja, 't was goed, ee?" lachte ze glunder en daar bleef het bij. Dc hernam mijn plaats naast den chauffeur en we scho* ten weg. Op dat oogenblik hoorde ik een dof geluid achter me en in het spiegeltje van den chauffeur zag ik Jeanne's en tante's armen en handen vechten tegen een lawine van omgevallen pakken en doozen, die ze op hun schoot had* den gekregen. VIII. „Nu moeten we toch eens even praten," zei ik, toen Jeanne en ik weer op onze hotelkamer waren gekomen, waar Jeanne, die beweerde, dat ze geen beenen meer had om te staan en ze haar voeten niet meer voelde, al een kwartier voor den spiegel heen en weer dribbelde om haar hoed te passen, nadat ze eerst de robe van prune voile Ni* non met de zes klokvormige verdiepingen in de rok, had aangetrokken en zich daarin ook al in allerlei vermoeiende lichaamsverdraaüngen had bekeken, waarbij ik tot verve* lens toe gezegd had, dat ik het óók een schat van een jurk vond. „Nu moeten wij toch eens even praten; jouw hou* ding was me vandaag volkomen onverklaarbaar." „Mijn houding? In welk opzicht?" „Ik had toch begrepen, dat jij bij het geven van advies aan tante een zekere... stelregel zou volgen en in de plaats daarvan ga je je tot het uiterste inspannen, om het mensch in waarheid zoo elegant en chic en smaakvol als maar mogelijk is, uit te dossen!" „O, nee! Geen sprake van!" antwoordde ze verontwaar* digd. „Ik heb me heelemaal niet ingespannen; ik kreeg er niet eens de kans voor. Dat heb ik je trouwens van te vo« ren gezegd. Tante had mijn advies volstrekt niet noodig. Ze koos zelf en vroeg dan, enkel voor de leus, mijn oor* deel zoo'n beetje. Eens is ze zelfs recht tegen mijn advies ingegaan, waarbij ze de steun kreeg van die lange juf* frouw." „Maar je deed zoo afgrijselijk lievig . . .!" „Omdat ik haar een zoen gaf voor die japon? Die zon jij ook gekregen hebben, als je een even royale bevlieging had gehad als tante." „Ik vind het onderwerp nu toch heusch te ernstig om er grapjes over te maken," antwoordde ik sec. „Voor mij staat het vast, dat jij vandaag geen oogenblik hebt mee* gewerkt aan .... enfin, je begrijpt heel goed, wat ik bedoel." „O, ik dacht, dat jij de zaak heelemaal niet gevaarlijk vond," sprak ze koel. „Dat heb je me tenminste telkens op een onderwijzende manier voorgehouden, als ik me eens ongerust maakte." Ik gaf niet dadelijk antwoord en ervoer voor de zoo* veelste maal, dat je met vrouwen eigenlijk maar nooit dis* puteeren moet. „Enfin ... ik heb dat dejeuner betaald," zei ik dan. „Heb jij dat betaald?" vroeg ze verbaasd. „Ja, bijna vijfhonderd franc." „Ben je nu heelemaal stapel?" „Pardon?" „Dat betaalt tante tocht" „Dat hoop ik, maar ik vrees, dat ze het zal vergeten." „Heeft ze dan het geld er nog niet voor gegeven?" „Nee, niettegenstaande een „gentle hint" . • . maar zon* der succes." Jeanne's gezicht betrok nu toch. „Dat is vervelend," zei ze dan. „En dat heb je dan toch niet erg politiek aangepakt ook." „Met je verlof. Er viel niets aan te pakken. Jullie waren door het dolle heen en luisterden nauwelijks naar wat ik zei." Jeanne zweeg. „Kun jij er tante niet eens op een kiesche wijze aan her* inneren?" vroeg ik dan. „Dank je wel. Doe dat zelf maar. Bovendien . . • Weet je, wat deze japon kost?" ..Nou?" „Vijftien honderd franc en de hoed vierhonderd, dat is samen bijna tweeduizend francl" „Dat is een heeleboel geld," sprak ik koel. „Juist en dan heb ik den moed niet om tante te gaan manen voor die vijfhonderd franc, hoor. Dank je lekker. Dat kan niet." „Dus die strop moet ik dan maar aanvaarden zonder meer?" vroeg ik ijskoud. „Maar er is toch immers geen sprake van een strop 1" riep Jeanne uit. „Twee duizend min vijfhonderd is vijftien honderd. Dat winnen we tocht" Ik stond een oogenblik perplex. „Nou redeneer je als een kip zonder kop!" riep ik uit. „Omdat jij 't niet weerleggen kunt!" „Natuurlijk kan ik dat weerleggen, maar jij bent toch niet in staat om een logisch betoog te volgen, dat zie ik nu wel in. Enfin, dan zal ik zelf nog wel eens moeite doen." „Welja, doe jij je best maar eens!" sprak ze op een onver» schilügen toon, die me eigenlijk woedend maakte, terwijl ze de inmiddels afgelegde fraaiigheden zorgvuldig tusschen de vloeitjes in de doozen vouwde, waarna ze een andere japon aantrok. „Maar nu moet ik noodig naar tante, hoor. Wacht maar op ons in de salon." Alweer naar tante? En je komt er net vandaan!" riep ik uit „Moet je dan den heelen dag op dat mensch d'r schoot gaan zitten, alleen omdat ze je een cadeautje gaf?" vroeg ik scherp. „O, nee," sprak Jeanne, naar de deur gaande. „Er is geen sprake van op tante's schoot zitten, beste jongen. Ik moet haar helpen bij het aankleeden." En ze verliet de kamer. Toen ik beneden kwam en al op den drempel van de salon stond, ontwaardde ik daar eensklaps Meiier en Si* mone, die tezamen op een sofa zaten. Nu wel niet in een houding, die men van een verloofd paar kan verwachten, want er gaapte tusschen die beiden een leege sofaruimte, die nog gemakkelijk plaats bood voor een tweede paar, maar het gemeenschappelijke gebruik van één zitmeubel trof me toch en het trof me aangenaam. Want bliksemssnel schoot het door mijn brein, dat binnen enkele oogenblikken ook tante dit zou zien, als ze uitgedost in een harer nieuwe japonnen, met Jeanne de salon zou betreden. ^Jemalder* zegt een Berlijner in zoo'n geval. Maar dan moest ik nu vooral niet in de salon gaan, want de intimiteit van het zitten van die twee, zou door de aan* wezigheid van een derde dadelijk bedorven worden. Nog draalde ik, aldus denkend, toen ik achter me een hoog hondenkef je hoorde; het was Chang van Lydia en meteen zag ik haar ook uit de lift stappen. Onmiddellijk drong het tot me door, dat ook Lydia tot geen prijs naar binnen mocht gaan. „Ah juffrouw Meiier," zei ik, haar tegemoet tredend, „ik zoek eigenlijk mijn vrouw, want ik wou juist eens even gaan kijken. Er moet hier vlakbij een ernstig auto*ongeluk hebben plaatsgevonden. Bij het postkantoor. Gaat U soms mee?" „Een autosongeluk? Gut ja," zei ze met een verrast gezicht. Ze bukte zich, nam Chang op haar arm en liep met me de straat op. Het postkantoor was even om den hoek van de straat, waar het hotel Ügt, maar daar in de buurt ging een kalm verkeer zijn gewonen gang. „Ik zie niks," zei Lydia- Mtfn Tante uit Aardenburg H „Gut, nee," deed ik verbaasd. „Er was een heel geloop en geroep: Twee auto's op elkaar ingevlogen! Drie dooden! hoorde ik zeggen. Maar misschien is het achter het postkantoor." „Dan gaan we daar kijken!" lachte Lydia. „Ik ben dol op ongelukken met doodelijken afloop, als ik er zelf maar niet in betrokken ben!" „Zooiets zegt men toch niet, juffrouw Meiier!" schertste ik vermanend. „O, maar ik roep wel heel ordentelijk ach en wee, als ik er bij sta!" antwoordde ze. „U kunt me gerust naar alle mogelijke soorten van botsingen, verpletteringen en zelf» moorden meenemen. Ik ben boven de achttien en nooit compromettantl Altijd hevig onder den indruk, tot huilens toe. Heusch, U zou plezier van me beleven. Maar ik kan niet helpen, dat ik er dol op ben!" „Ik vrees, dat ik U dan nu met een dooie musch heb blijgemaakt!" sprak ik, toen we een paar zijstraten achter het postkantoor waren afgeloopen, waar het echter hoe langer hoe stiller werd. „En zelfs die ontbreekt!" lachte ze. „Dat was tenminste nog een buitenkansje voor Chang geweest; die ruikt er zoo graag aan. Enfin, dan halen we onze menschenliefde maar weer eens naar voren en verheugen we ons, dat er niets gebeurd is! Altijd tevreden!" „U houdt er zeer aantrekkelijke principes op na, juf* frouw Meiier," sprak ik. „Een familiekwaal," antwoordde ze. „Mijn broer heeft dat ook! Sunny Side up! Het is een soort levensphilosophie. Aan elk ding zit toch altijd een lichte kant en daar alleen kijk je naar. 't Is heel eenvoudig ... een beetje oefening hoort er natuurlijk bij, maar als je 't eenmaal kent, is het heel gemakkelijk en plezierig." „Benijdenswaardig," zei ik. „Meent u het? Die soort opvattingen zijn anders meestal een gruwel in het oog van degelijke menschen. Die vinden, dat je den schaduwkant der dingen vooral niet mag negeerenl" „Dus U houdt niet erg van degelijke menschen, juffrouw Meiier?" vroeg ik lachend. „Och... ik waardeer ze. Ze moeten er nu eenmaal zijn, bankiers, schoorsteenvegers, doktoren, je kunt ze niet mis* sen. Maar ik kan er niet mee omgaan. Degelijke menschen zijn nooit amusant." „Van Dongen!" plaagde ik. Ze lachte. „Van Dongen is een uitzondering," sprak ze. „Die is niet degelijk en toch vervelend." „Simone dan?" „Ja! Dat is een levend bewijs voor mijn stelling! Ondege* lijk tot in de toppen van haar vingers. Maar amusant...!" „Zoo denkt uw broer er ook over, geloof ik " „Otto?" Ze keek me even lachend aan en schudde dan het hoofd. „Die wordt een beetje door haar overweldigd," sprak ze. „U heeft immers zelf als uw oordeel gezegd, dat Si* mone van alles een beetje teveel heeft?" „Ja, dat herinner ik me." .Juist, maar er is één ding, waar ze te weinig van heeft en dat is geld." „Och kom," zei ik verrast. „Ja en daarom draait ze maar steeds om Otto heen. She smells money, zooals ze in Amerika zeggen." „Maar juffrouw Meiier!" Ze lachte. „Gelooft U 't niet? Die heele familie. Dat zijn beroeps* spelers." „Die vicomte en zijn vrouw ...?" „En Simone... Zeker. Ze hebben pas in Monte een paar honderd duizend francs gewonnen en die verspelen ze nu weer hier. Dat is zoo hun wijze van doen." „En Simone had zoo'n veine, vertelde uw broer." '„Met baccarat? Dat is maar een grapje, dat gaat nooit zoo hoog, maar de Vicomte en zijn genudin, die zult U nooit baccarat zien spelen. Dat zijn habitués aan de roulette. Systemiers. Let U maar eens op, als U in 't Casino komt. Bekende types in alle speelzalen. Ze moeten in de hotels ook altijd een week vooruit betalen, want vandaag hebben ze een millioen en morgen zijn ze straatarm. Si» mone doet er nog iets bij. Die smokkelt diamanten naar Amerika. Zeer handig en ondernemend." „Bijna degelijk!" lachte ik. „Maar dat zijn dan toch geen menschen voor U om intiem mee om te gaan." Ze keek me even verontwaardigd aan. „Intiem? Dat doe ik ook niet. Ik ga met niemand intiem om. Intimiteit leidt altijd tot teleurstelling. Ik houd erg van het oppervlakkige." „Denkt uw broer daar ook zoo over?" vroeg ik, wat ge* spannen. „Over die Franschen?" „Ja, bijvoorbeeld." Ze haalde even haar schouders op. „Niet zoo overtuigd als ik," zei ze dan. „Maar mijn broer interesseert zich op 't oogenblik sterk voor uw tante, ge* loof ik." „Och kom?" Ik voelde, dat het bloed naar mijn gezicht schoot en weeïg tot onder mijn haar prikte. Lydia lachte. „Ja, ja, dat is een ouwe vlam van hem. 'n Aardige frissche vrouw en nog een flirt op haar manier, hoor!" „Nou, nou... juffrouw Meiier..." zei ik ontsteld. „Een vrouw, die naar de zestig loopt!" „Moet U van haar erven?" vroeg ze dan eensklaps. „Wat blieft U?" riep ik onthutst uit „O, nee ... ik dacht maar zoo . . ." Ik was dermate geschrokken en verontwaardigd over deze toch wel zeer onkiesche vraag van Lydia, dat ik niet goed meer wist wat ik nog zeggen wilde, maar we waren gelukkig met een omwegje weer bij het hotel gekomen en gingen naar binnen. Uit de lift traden juist tante en Jeanne. Tante in een nieuw verworven robe van zwarte velours chiffon, waar onderuit nog een stukje van de welgevormde beenen in donkere zijden kousen kwam, terwijl ze de kleine voeten gestoken had in elegante, zwarte peau de Suède pumps, waarop smaakvolle wit-zwart geribbelde gespen bevestigd waren. De verschijning was zoo vorstelijk en tante schreed zoo licht en zelfbewust met het keurig gekapte hoofd rechtop en de face a main even voor de oogen gedrukt, dat Jeanne er hoogstens een kamenier bij leek. „Maar juffrouw Risseeuw!" kreet Lydia zacht met een gebaar van verrukking. „Nee, maar... Nu moet ik U toch eens even bewonderen. Waar heeft U dat laten maken?" Ik zag Jeanne aan, die er waarachtig nog bij stond te glimlachen in haar simpele plunje, nam dan zonder iets te zeggen en zonder nog eenige belangstelling voor het aan* vankelijk gehoopte knaleffect in de salon, de Hft, want ik had behoefte om eens even alleen te zijn en me met ijskoud water te wasschen! Groote Hemel! Wat een menschen! Wat een levensop* vattingen! Die Lydia, die me daar zoo maar ineens durfde te vragen: Moet U van haar erven? Stel je voor! Dat je zooiets in je diepste binnenste denkt...! Maar dat je het vraagt! Zoomaar op de man af! En diezelfde Lydia, die maar openlijk erkende, dat ze dol was op ongelukken met doodelijken afloop. Nota bene! Wat een mauvais goüt. En Simone een beroepsspeelster en een smokkelaarster! En Meiier, die praat van een ouwe vlam... Van tante ge» sproken! En Jeanne, mijn eigen vrouw, die tante hielp op* dirken en zoo in die afschuwelijke intrige ook nog een rol speelde! Het was gewoon verbijsterend! En mijn vijfhonderd franc van het dure déjeuner, dat ik in mijn naïviteit nog zoo had opgevoerd en waarop ik nog zoo'n idiote fooi had gelegd! Maar dat liet ik er niet bij! O, nee... pas si béte! En het was dus zichtbaar, ook voor niet ingewijden, dat tante met Meiier poogde te flirtenl Het was fraai. Ja, ja...! Maar dreigde er nu ook gevaar? Meer dan ik vermoed had, zeker. Edoch, ik had het al tégen Jeanne gezegd, toen die zin* speelde op de methode, die er in tante's waanzin stak, dat er in dit geval dan toch twee gekken moesten zijn, wilde tante's plannetje slagen. En zou de broer van Lydia nu werkelijk die andere gek wezen? j, i 11. Daar was hij toch te nuchter en te verstandig koel*oere* kend voor, zou ik zoo zeggen. Die overwegingen en het koude water brachten me weer een beetje tot kalmte. Maar dat de zaak van tante een wending had genomen, die reden gaf om waakzaam te zijn, dubbel waakzaam, want tante zou zoo in haar ongeluk loo* pen, dat stond nu ook wel vast! Geen sophiamen, geen geschipper, geen gescherm met ijdele woorden, waar Jeanne zoo'n handje van kon hebben en geen wederzijdsch verstoppertje spelen meer uit een zeker soort bescheiden géne! Klare wijn en recht door zee! Al klonk dat een beetje zonderling bij elkaar. Als ik om te beginnen mijn vijfhon* derd franc nu maar terug had! Toen ik uit de lift stapte, stond Jeanne daar. „O, ik wou je juist komen halen. Waar blijf je? 't Is zeven uur. We gaan eten." „Zoo, nou, ik ben er," antwoordde ik koel. „Zeg ... e... je weet zeker wel dat je er nu bijloopt als een juffrouw van gezelschap bij een gravin hè?" „Watte?" vroeg ze verbaasd. Maar ik kon het niet herhalen, werd zelf sprakeloos van verbazing. Daar voor me wandelden uit de salon naar de eetzaal, in lacherig, opgewekt discours, gearmd... ja, waarachtig, gearmd... tante met Simone! „Vooruit maar!" zei ik „De wereld is een gekkenhuis!" Gelukkig had ik weer zelfbeheersching genoeg om mijn verontwaardiging zoo te regelen, dat mijn eetlust er niet onder leed, hoewel de soep bijna koud werd, daar tante en Simone midden in de eetzaal staande, maar niet van elkaar af schenen te kunnen komen en wij natuurlijk wachtten, tot dat gesprek uit was. „Charmante vrouw!" zei tante, toen ze eindelijk kwam zitten. Jeanne was blijkbaar toch een beetje onder den indruk van mijn scherpe opmerking, waarvan de beteekenis nu wel tot haar doorgedrongen scheen te zijn en lepelde zwij* gend haar soep. Ik reageerde niet op tante's opmerking, maar had op het menu gezien, dat we kreeft kregen en ik dacht aan mijn vijf honderd franc. „Straks weer kreeft, tante," zei ik opgewekt. „Maar ik denk niet, dat ze zoo lekker zal zijn als die Langouste i 1'Americaine van vanmiddag. Dat was buitengewoon fijn!" Jeanne zag me snel aan met iets van een afkeuring in haar oogen. „Je bent een echte lekkerbek, Wim!" lachte tante. „Maar een gast, waar 't aan besteed is, oor." „Het is alleen maar jammer, dat fijn altijd samen gaat met duur!" zei ik. Jeanne kreeg een kleur. „Och, zoo'n enkele keer, eel" sprak tante en meteen hief ze haar glas en dronk ze lachend de Meiiers in den spiegel toe. „Wat doet U nu?" vroeg Jeanne verbaasd. .JCiek!" zei tante. „Ik kan ze hier net zien zitten; Meiier en Lydia." . , „ L „Jammer, dat U Simone hier ook niet zien kan, merkte ik sarcastisch op. „ „O, die zie ik wel," zei tante, „maar die zit te ver weg. „Dat dejeuner van vanmiddag —" begon ik. „Hij heeft het maar over dat dejeunerl" lachte tante. „Gaan we nu vanavond naar het Casino, tante?" vroeg Jeanne ineens haastig. „Natuurlijk," antwoordde ze. „Ik heb het beloofd aan Simone. Doe jij je nieuwe japon aan?" „Dat spreekt!" zei Jeanne, en dan hevig tot mij: „En jij in je smoking, Wim?" Ik knikte alleen maar, voelde, me verstuurschen en nam het Jeanne zeer kwalijk, dat ze mijn pogingen dwars* boomde. „In 't Casino kun je ook sterke drank krijgen," zei tante. „Want dat is feitelijk een sociëteit. Simone vertelde me ook iets van een bizonder Amerikaansch mengsel, dat ze daar hebben." „O, wat dat aangaat," sprak ik, „toen U weg was, van, middag in Luik, heb ik achter de koffie zonder veel moeite van den kelner ook nog een pousse gekregen." „Gut," zei tante, „doen ze dat toch?" „Ja, zeker... 't was wel erg duur en als ik dat geweten had," zei ik met nadruk, „zou ik zeker niet zoo indiscreet geweest zijn, om dat te nemen, weet U." „Kun je begrijpen! Het kwam je toe, hoor Wim!" zei tante hartelijk. „Hij heeft zoo geduldig zitten wachten, ee Jeanne?" Nu lachte er in Jeanne's oogen iets en dat maakte me woedend. „U moet hem anders maar niet verwennen," zei ze. „Daar kunnen de meeste mannen niet tegen." Toen besloot ik mijn pogingen om in het rechtmatige bezit te komen van mijn eigendom, voorloopig maar te staken. Op dat oogenblik kwam de gérant naar ons tafeltje toe. „La remise est arrivée, madame." „Après le diner," zei tante en de man ging buigend heen. „Ja, ik was heelemaal door mijn contanten," vertelde ze dan, „en daarom heb ik nog maar gauw iemand met een cheque van tienduizend franc naar de Bank gestuurd. Toch makkelijk, zoo'n credietbrief, ee?" „Ja, erg makkelijk," zei ik, maar ik dacht er woedend bij: „Vooral als je een ander je rekeningen laat betalen!" Ja, ja, mijn goeie tante Sara uit Aardenburg! Het werd fraai! XIV. „Noe zie ik er toch heusch een beetje tegenop, om er in te "gaan, ee!" zei tante, toen we na een zeer gemakkelijk gemaakte introductie allemaal lid waren geworden van de Club Privé du Casino de Spa. „Je leest dikwijls zulke ver* schrikkelijke dingen over speelbanken en dan rond de ta* fels allemaal menschen met verwrongen gezichten, die net geruïneerd jijn en zich dan in een boschje gaan dood* schieten! En overal van die griezelig graaiende handen in goud en bankpapier!" „Als U op zoo'n sensatie belust is," lachte Lydia, „dan vrees ik, dat het U teleur zal stellen. Er is aan de bridge* tafeltjes in onze verschrikkelijk degelijke Hollandsche ge* zinnen heel wat meer zichtbare ontstemming, wanhoop, woede en teleurstelling, dan aan al de roulette* en bacca* rat*tafels van het Casino tezamen!" We waren er met de Meiiers, de Vicomte en zijn dames en Van Dongen, allemaal in avondtoilet, naar toe getrok* ken en Jeanne pronkte in haar prune wonder, met de rok van zes verdiepingen. Maar ik ervoer alweer voor de zooveelste maal, dat ik me de last om een schoon overhemd aan te trekken en een vervelend strikdasje, gevoegelijk had kunnen bespa* ren, want er liepen in de zaal ook heel wat heeren rond in sportjasjes met plus*flours en zelfs in tamelijk onfris* sche colbertjes, terwijl er dames waren in loden wandel* pakken en gabardine regenmantels. En ik was het met mezelf niet eens of ik, nu ik wél in avondtoilet was, me de meerdere of de mindere voelde van die Heden in colbertjes. Ik neigde tot het laatste, want er is ontegenzeggelijk iets voornaamshooghartigs in dit afwijken of negeeren van het» geen „mos" is bij bepaalde menschengroepen. Een Minister in een gore regenjas en zonder hoed wordt ook altijd veel meer gerespecteerd dan een Excellentie in ambtsgewaad. Dat is raar en daar zouden vele bladzijden over volge* schreven kunnen worden, maar ik had nu andere dingen aan mijn hoofd dan het oplossen van vraagstukken betref* fende de psychologie der massa. Het was er tamelijk vol; rond de vijf roulettetafels was geen stoel onbezet en aan kijkers, die er achter stonden, ontbrak het evenmin, terwijl er ook al aan twee baccarat* tafels, die altijd het onschuldige uiterlijk hebben van een knus familieallegaartje, met veel animo werd gegokt. Het groene laken der roulettetafels, bedekt met de vroo* lijke kleurtjes der jetons, leverde als steeds een plezierig gezicht op, al zou het tante wel teleurstellen, dat ze er geen goud en bankpapier op zag liggen. We slenterden eerst maar eens rond, bleven hier en daar eens kijken en Meiier gaf tante een uitleg van de roulette. Doch tante bleek meer voor baccarat te voelen en het duurde dan ook niet lang of we zaten allemaal aan een tafel onder leiding van een paar croupiers met verveelde gezichten en nog wat onbekende Heden, te gokken. Met uitzondering echter van den Vicomte en zijn vrouw, die we op de rondwandeling al aan een van de roulette* tafels waren kwijtgeraakt. Tante zat naast Simone en Meiier zat tegenover die twee. Hoe ter wereld kwamen tante en Simone nu toch ineens zoo „chaud" met elkaar, ondanks het feit dat de laatste toch ook zichtbaar het hof maakte aan het oude doove Meilertje? De twee dames hadden samen geweldig veel plezier, maar tante scheen te winnen, want ze had een stapeltje jetons van allerlei vorm en kleur voor zich staan, terwijl er voor Simone niets lag. En toen ineens zag ik, dat Simone in haar taschje zocht en daar blijkbaar niets meer in vond; ik zag vervolgens, dat ze haar oogen wat loerend dichtkneep, snel naar ons gluurde door haar face a main, waarna ze tante lachend iets influisterde. Tante lachte ook en een volgend oogenblik had ze Si* mone eenige jetons toegeschoven, waarbij een ovale was van tweehonderd franc. Toen keek ik naar Meiier, die het zonder twijfel óók ge* zien moest hebben, even wat zenuwachtig kuchte en ging verzitten. Lydia scheen er zich toe te bepalen om Van Dongen voor den gek te houden en Jeanne was zichtbaar door den speelduivel bezeten; ze had een kleurtje en scheen te win* Ik had haar vijftig franc gegeven en er zelf ook vijftig gereserveerd, welke ik vrijwel onmiddellijk kwijt was, zoo* dat ik van dit verschrikkelijk béte spel al heel gauw mijn bekomst had. Wat ik echter ten opzichte van Meiier, tante en Simone had waargenomen, maakte me aan het peinzen. Ik stond op; mijn plaats werd dadelijk door een ander ingenomen en Jeanne was zoo in het spel verdiept, dat ze niet eens merkte, dat ze haar man kwijt raakte. Zoo zijn de vrouwenl Be slenterde andermaal langs de roulette en ontdekte weldra aan een der tafels de Vicomte en zijn vrouw, die naast elkaar zaten, met een dik aanteekenboek tusschen zich in, dat dicht beschreven was met kriebelige cijfertjes in horizontale kolommen. Ik sloeg hen ongemerkt een poosje gade en zag, dat zij de aanteekeningen maakte, die raadpleegde en hem dan beval om te zetten. Ze hadden een heel aardige stapel jetons voor zich staan, maar die slonk zienderoogen in den korten tijd, dat ik daar bleef. En toen ik ze daar zoo zag zitten, welde de gedachte die me aan de baccarattafel plotseling zoo aan het peinzen had gebracht, vanzelf weer bij me op, maar veel sterker en klaarder. Lydia had me gezegd, dat de Vicomte en zijn vrouw en Simone beroepsspelers waren; hij en zijn vrouw zelfs be» kende systemiers, wat nu wel juist bleek te zijn; omtrent Simone had ze opgemerkt, toen ze zinspeelde op de belang; stelling van deze voor Meiier: „She smells money", welk geurtje Simone thans ook blijkbaar aan tante ontdekt had. Dat was allemaal duidelijk genoeg. Maar...! Gingen de Meiiers zelf vrij uit? Meiiers houding was nooit geheel onbevangen, als Si» mone in de buurt kwam en hij was toch overigens genoeg man van de wereld, om nu maar niet dadelijk van zijn stuk te raken, als een vrouw zich eens een beetje engageant jegens hem betoonde. Bovendien had ik gedecideerd ge» zien, dat Meiier Simone's transactie met tante had waar» genomen en als hij daar vrij tegenover stond, had hij tante tevoren tegen dergelijke mogelijkheden van Simone behoo* ren te waarschuwen. Wat wisten wij eigenlijk van de Meiiers? Van haar, totaal niets. Was ze per slot van rekening zijn zuster wel? Waarom twijfelde men daar in Ellecom zoo aan? Van Meiier wisten we alleen, dat hij vroeger Ontvanger was geweest. Waar woonden ze eigenlijk? Amsterdam had hij blijkbaar opgegeven aan het hotel, want dat stond in de vreemdelingenlijst, maar ja, ze moes* ten toch een woonplaats opgeven en Amsterdam is een groote stad. Meiier voelde zich in een speelbank ontegenzeggelijk als kind in huis; hij kende alle foefjes en gebruiken; ik had gezien, dat een paar croupiers hem groetten. Lydia voelde zich in die omgeving ook zeer op haar ge* mak en zij hadden beiden aangedrongen, bij herhaling, dat tante toch naar het Casino zou komen, terwijl Meiier nog speciaal les in baccarat had gegeven. Als de Vicomte met zijn dames en Meiier met Lydia eens een complot vormden, een groep van beroepsspelers, die misschien wel tegen provisie aan de Casino's relaties aan* brachten, die iets te verhezen hadden. Dat bestond, dat wist ik. Die gedachte Het me niet los, maar ik vond ze geenszins onrustwekkend; integendeel, ze vervulde me met vreugde en ik vond het buitengewoon interessant. Want het gevaar voor een inniger toenadering tot Meiier werd dan gemakkelijk genoeg bezworen. De doelstelling zou gauw genoeg blijken en zoo gek was tante nu heusch niet, dat ze zich maar mir nichts dir nichts door Meiier en consorten zou laten plunderen. Dc glimlachte van voldoening over deze ontdekking en hunkerde er naar om Jeanne er deelgenoot van te maken; drentelde nog wat langs de tafels, voelde me even af* gunstig worden op een meneer, die met een nonchalant ge* baar duizend franc op rood zette en geen minuut later zijn inzet verdubbeld in zijn broekzak het glijden en weg, slenterde. Dan keerde ik naar mijn eigen tafel terug, maar die was juist opgebroken en daar zaten nu andere menschen aan. Jeanne, die zoodoende blijkbaar ook juist tot de ontdek, king was gekomen, dat ik was verdwenen, stond met een gerekte hals naar me uit te zien en keek verheugd, toen ze me zag. Ze kwam dadelijk op me toe loopen. „Zeg, Wim, verbeeld je, ik heb bijna duizend franc ge, wonnen!" „Zoo geef er mij dan maar gauw zeshonderd van," zei ik. „Ja, 'k zal gek zijnl Eerlijk verdiend!" protesteerde ze. „Nee, kind. We hebben samen honderd franc in die on» derneming gestoken; die moet ik in de eerste plaats terug hebben en dan die bekende strop van dat déjeuner, dat tante zoo gul aanbood! Dat is samen juist zeshonderd, dan mag jij de resteerende vier honderd houden." Ze deed het met een zuur gezicht, maar dan zei ze in, eens: „Ik heb veine van avond; ik waag het ook eens aan de roulette." „Ga je gang," antwoordde ik en ik vertelde van den ge* lukkigen man, wiens duizend franc ik daar juist op zoo'n miraculeuze manier had zien verdubbelen. „Zal ik dat ook wagen?" kreet ze met stralende oogen. ,,Dan heb ik er achthonderd." „Moet je zelf weten," zei ik, „je hebt vijftig procent kans!" Ze knikte met veel zelfvertrouwen; even later lagen haar dierbare jetons op rouge en nog even later kwam het harkje van den croupier en graaide ze weg. „Wat is dat nou?" vroeg Jeanne beteuterd. „Rouge perd. Je bent ze kwijt" „Wel allemachtig!" „Wat?" „En jij zei, dat ik op rood moest zetten!" riep ze verwij* tend uit Men moet onder zulke omstandigheden een vrouw nooit tegenspreken, dus nam ik haar zwijgend onder den arm en voerde haar weg op zoek naar tante en de anderen. Wel popelde ik om Jeanne alles van mijn ontdekking te vertellen, maar ik begreep, dat haar geest nu niet ontvan* kelijk was voor dergelijke openbaringen en per slot van rekening was er geen haast bij ook. Na eenig zoeken ontdekten we een deel van ons gezel* schap in de bar. „Groote hemel!" fluisterde Jeanne, „zie je dat?" Ja, ik zag het en grijnsde. Ik zag tante daar in de Bar in een hoek aan een tafeltje zitten met den Vicomte en zijn vrouw en tante.... rookte een sigaret en had een cocktail voor zich staan. Welja, waarom niet? Mijn goeie, conservatieve, brave tante Sara uit Aardenburg! Een sigaret en een cocktail.. O, advocaat met „schuum"! „Jouw werk, kind," zei ik, maar ik lachte er een beetje geheimzinnig bij, zoodat Jeanne me verwonderd aankeek. „Wat heb je?" vroeg ze zacht r „Later," zei ik, want ik hoorde achter me de stem van Lydia, die met haar broer en Van Dongen ook blijkbaar een gokje gewaagd hadden aan de roulette. We traden nu allen op tante en den Vicomte met echt* genoote, die we blijkbaar in een zeer ernstig gesprek stoor* den, toe en ik ving een blik op van Meiier naar Lydia, die me zeer verdacht voorkwam. Even later dronken we allemaal op kosten van tante, die vertelde, dat ze zoo schandalig veel gewonnen had, een cocktail, snoepten een paar sandwiches en praatten verder over de grillen en kansen van het spelt De Vicomte vertelde sterke stukken uit Monte, Ostende en elders, van een vriend van hem, die negenenveertig maal achter elkaar zijn inzet op rood liet staan, negen en veertig maal zijn inzet zag verdubbelen, een half miUioen voor 't grijpen had en de vijftigste maal alles kwijt was en van een vriendin van zijn vrouw, die droomde dat de duivel tegen haar zei, dat ze drie keer achter elkaar op zeven „plein" moest zetten, die dat deed, met een half miU hoen het Casino verliet, buiten onmiddellijk door een auto werd overreden en op slag dood was. „Enfin, dan was het nog goed voor haar erven," zei tante en ik dacht, dat ze even wat spottend naar Jeanne en mij keek, maar dat kan ik me ook verbeeld hebben. Toen zei Lydia, dat ze ook een treffend geval wist van „une ami intime" zooals ze zei, die in Parijs Boulevard Ma* lesherbes 23 woonde. Hij kreeg een aanval van galsteen* koliek, Het zich opereeren en in zijn galblaas bleken 23 steenen te zitten. Toen hij hersteld was, ging hij op jacht, kreeg in zijn hotel, ongevraagd, kamer 23. Hij had vroeger aan dat getal nooit aandacht geschonken, maar nu begon lüj er op te letten. Tijdens de jacht schoot een vriend hem per ongeluk in zijn partes posteriores; ze haalden er pre* cies 23 hagelkorrels uit. Toen hoorde Lydia van het vreem» | de geval en haalde hem over om naar Spa te komen. Hij deed het, rookte dien dag 23 sigaretten, dejeuneerde met 23 oesters, die hem gebracht werden door een 23*jarigen kellner, dronk er een flesch Chablis bij, cru 23, ging naar Mqo Tante uit Aardenburg 12 't Casino, kreeg in de vestiaire nummer 23, trad naar de roulette, zette 23 maal honderd franc op 23 „plein" en was ze kwijt!" „Allez donc .. . pas possible!" riep de Vicomtesse uit en Simone gaf Lydia een knipoogje. We boomden wat door over het „toeval"; of dat eigen* lijk wel bestaat. De Vicomte zei, dat er ieder geval de wetenschappelijk gefundeerde kans,rekening was, hoewel je ook wel degelijk rekening moest houden met de astrologie. Hij en zijn vrouw speelden nooit als de zon in de Schutter stond, want dan verloren ze altijd en evenmin bij vollen of nieu* wen maan. Van Dongen, voor wien deze soort wetenschap blijk* baar nieuw was, daar hij er op de griffie in Goes nooit over had hooren spreken, trok aan zijn baard en keek een beetje twijfelachtig het gezelschap rond. „Maar," sprak hij dan, „over de invloed van vollen of nieuwen maan heb ik wel eens meer gehoord . . ." „O, ja zeker, bij de inmaak," zei tante, „dan loopt de pekel over." „Maar als de zon in de Schutter staat," vervolgde Van Dongen, wat kan dat. . .?" „Maar meneer Van Dongen!" riep Lydia. „Dat is toch duidelijk genoeg. Die schiet de winst weg!" Van Dongen dreigde met zijn vinger. „Dc geloof heusch, dat U me een beetje voor de mal wilt houden, juffrouw Meiier," sprak hij. „Ik geloof niet dat ik dat zou kunnen, meneer Van Don* gen," zei Lydia. Daar we ineens in het Hollandsch waren overgegaan, vroeg de Vicomte, wat we allemaal gezegd hadden. Van Dongen begon het dadelijk uit te leggen, maar aan, gezien hij niet wist wat „inmaak" in het Fransch was en ons dat ook geen van allen zoo gauw te binnen schoot, ter» wijl Simone er uit begreep, dat het „des confitures" waren, hokte de explicatie en begonnen we maar over iets anders. Daar het inmiddels naar tweeën üep, besloten we om op te breken, maar eerst maakten we nog een rondje langs de tafels, waar de groote animo nu toch ook aan het luwen was. Verscheidene stoelen stonden leeg en de stemmen der croupiers met hun eeuwig „Messieurs, mesdames, faites votre jeu ... Rien ne vas plus!" klonken hoorbaar verveeld en vermoeid. „Zouen er nu menschen bijzitten, die van plan zijn om zich van kant te maken?" fluisterde tante, die blijkbaar in* eens, net als Lydia, dol was op ongelukken met doode* lijken afloop. Om tante een plezier te doen, speurden we er allemaal naar en wezen een paar mogelijke candidaten aan, een grauwe oude dame, met starende oogen, een kale veeren* boa om haar tanige hals en een dik schrift met berekenin* gen voor zich op de tafel. Maar Meiier vertelde, dat dat een habituée was, die ze Louise Vingt»franc noemden, wijl ze elke tiende keer, dat het balletje huppelde, een jeton van twintig franc op een nummer „plein" zette. Maar dan zagen we toch heusch een meneer in rok met keurig gekapt haar, die met zijn voorhoofd voorover op de tafel lag. „Een toonbeeld van wanhoop en ellende . . ." fluisterde tante. „Of zou hij al dood zijn?" Doch ze werd andermaal teleurgesteld, want deze keu* rige wanhopeling was alleen maar dronken en werd dan ook weldra door twee gegallonneerde bedienden weggeleid. Bij den uitgang zagen we echter een bleeken man met een vilthoed op zijn oogen getrokken en in een goor de* mietje, die er zóó wanhopig uitzag, dat Jeanne zei: „O, tante . .. kijk eens . . . die!" „Ja!" riep tante uit. „Daar zou ik nu heusch niks ver* wonderd over zijn, als die zich dadelijk in een boschje ging verdoen." „Nee," lachte Lydia. „Het spijt me verschrikkelijk voor U, maar die gaat ook niet naar een boschje." „Waar gaat*ie dan heen?" vroeg tante. „Naar zijn bed," zei Lydia. „Het is een van de croupiers, die klaar is met zijn werk." Toen gaven we het op, een beetje ontnuchterd, maar ik was toch niet ontevreden, als ik de balans van den avond eens opmaakte; ik had quitte gespeeld, mijn vijfhonderd franc van het déjeuner te pakken en — last not least — dat aan zekerheid grenzende vermoeden gekregen. We slenterden kalmpjes met een kleinen omweg, ten* einde nog wat frissche lucht te happen, terug naar het hotel. Tante liep alleen met Meiier, maar ik kon er nu rustig om lachen, Lydia maakte grappen met Simone ten koste van Van Dongen en Jeanne en ik praatten zoowat tegen den Vicomte en zijn gemalin. „Kind," zei ik tegen Jeanne, toen we boven waren, „ik geloof, dat ik een rare ontdekking heb gedaan." „Wat dan?" vroeg ze met minder belangstelling dan de zaak waard was, maar ze draaide alweer met haar nieuwe japon voor den spiegel, verplooide iets in de rok, stak hier en daar een speld. „Iets over de Meiiers en de Vicomte en zijn twee vrou* wen . . ." Ze zag me nu aan en als ik even zweeg: „Nou...?" „Ik geloof, dat die beide families meer geliëerd zijn, dan wij tot heden begrepen hebben." „Geliëerd? Ik begrijp je niet" „Ze vormen samen één bende van beroepsspelers," „Zeg, ben je nu heelemaal niet wijs? Hoe kom je daar aan?" kreet Jeanne nu toch met verschrikte oogen. „Dat zal ik je vertellen," zei ik en ik deelde haar in 't kort mee, wat ik vandaag zooal ervaren had. „Maar dan moet tante onmiddellijk gewaarschuwd wor* den!" riep ze uit. „Ik moet dadelijk toch nog even naar haar toe, want ze kan niet alleen uit haar japon komen." „Nee, nee!" riep ik haastig. „Geen overijling!" Jeanne zag me verwonderd aan. „Eerst moet ik onweerlegbare bewijzen hebben en zoo» ver ben ik nog niet Bovendien is het me ook niet heele» maal duidelijk op welke manier ze van tante's argeloos* heid zullen trachten te profiteeren." „Door valsch spel!" riep Jeanne uit „Misschien. Een complotje met afgesproken teekens bij het baccarat bijvoorbeeld. Maar dat valt niet mee, want die croupiers letten ook scherp op. Het is ook mogelijk dat ze zullen trachten haar onder een of ander voorwendsel geld af te zetten." „Maar als ze dan niet gewaarschuwd is . . .?" „Doet er niet toe. Laat ze maar eens een veer laten, dat is wel goed. Ze heeft toch niet meer bij zich dan die hon» derd duizend franc en die kan ze wel missen. Het voor» naamste is, dat ze tot inzicht komt, wat voor menschen die Lydia en haar broer zijn! Ik heb ze nooit vertrouwd." Jeanne zag me even aan. „Nee, nu je 't zegt, ik ook niet Lydia praat wel aardig, maar als je zoo eens voorzichtig polst naar familie en zoo, laat ze nooit iets los." „O, zoo! Dat is mij ook opgevallen. Zijn ze wel broer en zuster?" „Goeie genade!" zei Jeanne. „Je denkt aan die praatjes in Ellecom?" Ik gaf haar een knipoogje. „Er is nog iets," sprak ik dan. „Onlangs probeerde Van Dongen mij te polsen over de finantieele positie van de Meiiers. Ik vond dat toen onhebbelijk, maar nu denk ik onwillekeurig: Vermoedt bij ook iets?" „ Gut . . . maar dan moet je eens op dat gesprek terug* komen." „Dat zal ik ook wel doen, zoo gauw als ik gelegenheid krijg." Jeanne bleef een oogenblik in gedachten staan. „Maar," zei ze dan. „Als de Meiiers onder een deken liggen met de Vicomte*familie, wat kan Lydia dan bewo* gen hebben om dat aan jou te vertellen van Simone en zoo? Zoo verklapt ze toch de boel...?" Ik glimlachte. „Heb ik natuurlijk ook gedacht," sprak ik, „maar Lydia is geslepen. Zoolang wij niet in het Casino kwamen, kon die familie gemakkelijk doorgaan voor een chique relatie zonder meer. Maar nu ze wist, dat we er wèl zouden komen, begreep ze heel goed, dat wij die menschen dadelijk door hun gedragingen zouden herkennen als beroepsspe* Iers. Zooiets valt onmiddellijk op. En eer dat nu gebeurde, deelde Lydia het me nog gauw even en zoo'n beetjevluchtig en half spottend mee. Had ze dat niet gedaan, dan zou ik allicht gezegd hebben: Wat zijn dat eigenlijk voor men* schen? En ze hoopte er meteen de indruk door te vestigen, dat zij en haar broer niet zoo waren! Snap je?" Jeanne knikte. Op dat oogenblik werd er op de kamerdeur, die op slot was, getikt en toen ik vroeg, wie er was, hoorden we in* eens tante's stem. „Ikke . . . Mag ik binnen komen?" Jeanne deed de deur open. „Toch nog niet naar bed?" vroeg ze aarzelend op den drempel. „Nee, nee, komt U maar," riep ik, „ik heb nog een siga* ret op 't balcon gerookt en ik ben nog volkomen salon* fahig!" „O, dan is het goed," zei ze binnenkomend. „Vonden jullie 't niet een aardige avond?" „Heel leuk," antwoordde ik. „En U had het ook nogal naar uw zin, geloof ik. Die Vicomte en zijn vrouw . . ." Ze lachte. „Dat zijn anders maar rare ..." „Rare? Hoezoo, tante?" vroeg Jeanne. „Nou, die Simone is chronisch court d'argent en dan beschikt ze maar zoo'n beetje over je beurs. Grappige op* vatting!" „Wat U grappig noemt," zei ik. „En die Vicomte wou me in een heele onderneming be* trekken." „Maar tante!" riep Jeanne verschrikt uit, terwijl we snel een blik wisselden. „O, maar daar loop ik niet in!" lachte ze. „Maar wat stelde hij U dan voor?" vroeg ik. „O, hij had een onfeilbaar systeem om rijk te worden, beweerde hij." „En wat zei U?" „Dat ik al rijk genoeg was, ee?" schaterde ze. „En was het toen uit?" „Kun je begrijpen. Toen begon het pas. Of ik er niet voor voelde om hem vijftig duizend franc te leenen, om hem dat systeem zelf even te laten toepassen. Het zou een prachtige belegging zijn. Binnen zes maanden had ik mijn geld terug met een rente van 30% en 10% aandeel in de wist. Verleidelijk, ee?" „Schande!" riep Jeanne. „En wat zei U daarop?" Ze haalde haar schouders op. „Dat ik er eens over zou denken. Om maar van hem af te zijn, ee. Maar je zou toch zeggen. Ze zien er zoo chique uit!" „Waren de Meiiers bij dat gesprek, tante?" vroeg ik als terloops. „De Meiiers. 's Kijken. Nee, hij niet, maar Lydia wel." „En wat zei Lydia?" vroeg ik gespannen. „Lydia? Niks." „Waarschuwde ze U niet?" „Welnee. Ik ging er toch niet op in?" „U zei toch, dat U er over zou denken en Lydia wist toch niet of U dat meende of niet." „Is Lydia er later nog op terug gekomen, tante?" vroeg Jeanne dan. Tante zag eerst Jeanne en dan mij wat verwonderd aan, schudde toen het hoofd. „Later op teruggekomen? Nee ... Hoezoo? Wat bedoel je eigenlijk?" „Nee, nee ... zoo maar," antwoordde ik luchtig, want ik wist nu voorloopig genoeg en wilde vooral nog geen arg* waan wekken. „Gaan we morgen een mooie wandeling maken, tante?" vroeg ik dan opgewekt. „Hé, ja," viel Jeanne tactvol bij. „Graag!" zei tante. „Dat had ik al willen voorstellen. Maar dan mogen we wel naar ons mandje gaan, ee? 't Loopt warempel naar half drie, 't Is zonde! Maar ga je dan nog even mee, kind?" vroeg ze, zich tot Jeanne wen* dend. „Je weet wel. . P Jeanne wist het en ik wist het ook en de beide dames verlieten de kamer. Maar ineens wendde tante zich nog om. „Gutsjes, ja Wim ... je zal ook wel dienken... Hoeveel heb je verschoten voor dat dejeuner?" Ik schokte op van verrassing en voelde, dat ik dwazelijk een kleur kreeg. Jeanne zag me strak aan. „Och tante .. ." zei ik afwerend. „Toe, toe . . . kun je begriepen ... 't is schande en daar zeit»ie noe niks van ee! Zoude maar stiekum voor zich houden. Toe, gauw, hoeveel is 't?" „Als U 't dan absoluut weten wilt," sprak ik „Vier hon» derd tachtig franc!" „Kiek! Dat valt me nog mee!" lachte ze. „Heb je twintig terug. Hier is vijfhonderd." Ik had ze en ik vond tante nu toch ineens weer wel een erg goedhartig en eerlijk mensch, echt een vrouw om van te houden en als ze die mallotige bevlieging niet had . . . Toen Jeanne een kwartiertje later terug kwam, zei ze dadelijk met een snel wenkende wijsvinger. „Geef eens gauw die vijfhonderd franc op. Die zijn van mij." „En je was zoo verontwaardigd, dat ik ze aannam," pro» testeerde ik. „Dat was ik ook, maar nu je ze hebt..." Ik gaf ze, maar het speet me toch, dat Jeanne nu niet een beetje meer consequent was; ik vond dat pijnlijk en dat heb ik haar ook gezegd. ; Doch het scheen geen indruk op haar te maken. De vrouwelijke psyche is een gecompliceerd ding. Het begon al te schemeren, toen we dien nacht eindelijk uitgepraat raakten over mijn ontdekking en insliepen. XV. Toen ik den volgenden morgen het eerst in de ontbijt* zaal was en aan ons tafeltje ging zitten, zag ik naast tante's bord drie dikke brieven van Debora liggen met strafport, nagezonden uit Ellecom en voor het eerst van mijn leven voelde ik een beetje meelijdende sympathie voor Debora, die daar in Aardenburg maar argeloos eiken dag haar kies» briefjes aan tante pende met allerlei onbenulligheidjes over Mimi en Lexje en de rest, in de naieve veronderstelling, dat tante nog altijd in het vochtige klimaat van Ellecom met warme kruiken naar bed ging, dutjes deed na tafel en zeker wel diep geroerd zou worden door al die honneponnige verhaaltjes. En na eiken brief zeker te sterker zou terug» verlangen naar haar eigen huis, haar eigen „tuun", haar eigen bed in Aardenburg en naar Debora en Alexander en den kleinen jongen en de lieve meisjesl Och arme! En dan te denken, dat diezelfde tante gis* teravond in de bar van het Casino, na een partij bacca» rat, met een sigaret in haar mond een cocktail zat te drin» ken met een Franschen Vicomte met een monocle in zijn oog en van een bedenkelijke reputatie! Het was wel heel krom en nu ik er over nadacht begreep ik toch ook niet goed hoe tante zich in die Aardenburg» sche omgeving ooit weer zou kunnen thuis voelen, al was het waar, dat de groote verandering alleen maar het uiter» lijke betrof. Ten minste voorloopig. Jeanne werd even opgehouden, omdat tante haar weer noodig had hij het aankleeden en het doen van heur haar. Ik vond dat nogal béte voor iemand van tante's leeftijd; als je langer dan een halve eeuw geleefd hebt, dien je ein* delijk toch eens zonder hulp in je kleeren te kunnen komen en zelf je haar te kunnen kammen! Maar daar stond tegenover, dat het toch ook de erken* ning inhield van een zekere afhankelijkheid van Jeanne, welke me geenszins mishaagde. Na eenige oogenblikken kwamen ze samen binnen; tante in een zeer modieus en slankmakend beige wandelpak met aardige bruine schoenen en een bruin hoedje, dat haar heel goed stond, terwijl ze een zeer eleg anten wandelstok in de hand hield. „Morgen Wim, ik ben meteen al gekleed voor de wande* ling," zei ze en dan, als ze de brieven bekeek door haar face a main: „Och, 't lieve schepsel, ee? Enfin, ze zal nu zachtjes aan wel weten, dat we hier zijn. Kun jij ze soms bergen, Wim? Mijn taschje is zoo klein en jij hebt toch zooveel zakken." Ik zag nu voor het eerst, dat tante ook al een nieuw taschje had aangeschaft, een aardig fijn dingetje van slan* genleer of wat daar voor door moet gaan, doch dat in bruikbaarheid ver achter bleef bij de juchtleeren tasch met twee karabies*achtige hengsels eraan, waar de bus met de goedkoope versnaperingen van het aanvallige Lexje, zoo* als ik me herinnerde, in wegzonk als een krentekoek in een broodtrommel. Ik aanvaardde de brieven met een zwijgende hoofdknik en berustte maar voor de zooveelste keer in de domme legende, die steeds onder vrouwen de rondte doet, dat een man, evenals een slecht beheerd pakhuis, altijd wel berg* ruimte disponibel heeft, waarbij het haar volkomen onver* schillig is of zoo'n man er dan gaat uitzien als een slecht gestopte worst. „Moet U ze niet eerst lezen?" kon ik toch niet nalaten te vragen, maar ze zei, dat dat geen haast had en dat we nu maar eerst vlug moesten ontbijten, want we waren door haar doen toch al laat en meteen keek ze in den spiegel om te zien of de Meiiers er al waren, doch die kwamen juist binnen en begroetten ons met een gemeenzaamheid of we al familie van elkaar waren! Uit dat begroetingsgesprekje bleek me echter tevens, dat de Meiiers mee zouden gaan en dat Meiier als gids zou optreden, een afspraakje, dat tante zeker met hem gemaakt had, toen ze gisteravond met hem van het Casino naar het hotel wandelde en ook bleek me, dat Van Dongen eveneens van de partij zou zijn. Ik had een beetje het gevoel of er, evenals in die bescha* mende periode van onze Vaderlandsche geschiedenis, bij ons, zonder ons, over ons was beschikt, maar ik wist noch* tans vriendelijk te glimlachen. „Waar is Van Dongen?" vroeg ik. „Daar zit*ie," zei tante, die hem dus blijkbaar al lang gezien had en ze duidde met haar hoofd naar het achter* einde van de zaal, waar de oude Goesche griffier inder* daad al zat te ontbijten en ons uit de verte op een nogal losse wijze met de hand groette. „Gut," zei tante, „we zouden eigenlijk best een familie* tafel kunnen vormen met zijn zessen; we dejeuneeren en dineeren toch gewoonlijk op denzelfden tijd." Dat was nu toch het toppunt! Als tante in haar maüotigen drang om maar steeds aan Meiler's jasje te hangen, zich deswege belachelijk wou maken, dan was dat haar zaak, maar dat ze ons, Jeanne en mij op deze wijze dwong aan die ridicule vertooning mee te doen, dat was eenvoudig ontoelaatbaarl En het was onkiesch daarenboven, iets waarvan ik tante, dat moet ik bekennen, voorheen nog nooit had kunnen betichten. Dat kwam er nu al van! Ik zag dat ook Jeanne op tante's woorden verstrakte en er viel even een pijnlijke stilte, die Lydia verbrak door te zeggen: „Gut, juffrouw Risseeuw, dat is een verschrikkelijk aar* dig idee! Vind je ook niet, Otto?" Doch Otto was niet erg op zijn gemak. Natuurlijk was het koren op zijn molen, dat kon niet anders, maar hij keek toch even een beetje schuw naar Jeanne en mij. „Als uw nicht en neef het er ook mee eens zijn . . ." sprak hij dan. „O, ja, heel gezellig," zei Jeanne, maar op dienzelfden toon had ze ook kunnen zeggen: „Loopen jullie voor mijn part naar de pomp!" „Misschien willen uw vrienden, de Vicomte met zijn dames, zich ook wel aansluiten," zei ik, Meiier en Lydia beurtelings scherp aanziende. „Dan is het compleet!" „Nou ..." zei tante, een beetje verschrikt. Lydia had even wat vreemd gekeken, maar dan begon ze te lachen. „Laten we daar maar niet aan beginnen," zei ze. „Want op de etensuren van die menschen is geen peil te trekken. In de ontbijtzaal zie je ze nooit; ze ontbijten blijkbaar op bed of heelemaal niet; aan het dejeuner komen ze soms; alleen aan het diner verschijnen ze vrij regelmatig." „Dr geloof, dat het ook wat onvrij zou zijn," sprak Mei* Ier nu. „Ah ja, dat is wel mogelijk" zei ik en ik zag andermaal dien vreemden blik in Lydia's oogen. „En altijd Fransch spreken," zei tante, ,,'t Is erg leerzaam, maar .. . Ee?" en ze lachte hartelijk. „Enfin, dan met zijn zessen," besloot ik, zoo droog mo* gelijk, „tenminste, als meneer Van Dongen er ook voor voelt" „O, die springt een meter de lucht in, als hij naast me mag zitten," riep Lydia uit, maar ze lachte nu, naar het me toescheen, wel een beetje geforceerd overmoedig. Het gesprek was hiermee ineens uit; we bleven nog even staan zonder dat iemand iets zei en dan trokken de Mei* Iers een beetje stil en vreemd van ons weg naar hun eigen tafeltje. Mijn zachte waardeerende stemming jegens tante was weer finaal verdwenen. „Tante," sprak ik, nadat we even zwijgend ons van het een en ander bediend hadden, terwijl Jeanne thee schonk. „U gaat zoo dadelijk toch zeker eerst voor we gaan wan* delen, naar de Pouhon, uw glas water drinken?" Ze keek me een beetje verschrikt aan. „Een glas water? ... O, gut, ja ... Zou ik ...?" „Gisteren heeft U het ook al verzuimd. En uw stelregel is immers," voegde ik er met een glimlach bij „Al wat ik doe, doe ik goed!" Ze knikte een beetje benepen. „Tja . . ." zei ze dan. „Weet je . . . dat wou ik nu niet dadelijk zeggen . . . maar ik verbeeld me, dat dat eerste glas me niet zoo erg goed bekomen is . . ." „Gemeene, doortrapte huichelaarster!" dacht ik en Jeanne kuchte hoorbaar een scherpe verontwaardiging weg. „Enfin, zooals U wilt," zei ik met een ernstige bezorgd* heid in mijn stem. Maar dan ging ik, als ik U was, zoo meteen nog even naar die dokter, die U eergisteren raad, pleegde, want die heeft zich dan blijkbaar leelijk in uw gestel vergist." Tante keek me niet aan, haar blik staarde even wat langs me heen, maar dan ineens zei ze, terwijl ze een broodje doorsneed, en ik hoorde, dat haar stem trilde: „Je hebt misschien wel gelijk, jongen. Maar ik heb van, daag toch'geen behoefte aan een medisch advies." Er viel een stilte, die beklemmend was. „Heerlijk weer," zei Jeanne dan, naar buiten kijkend. „Prachtig," beaamde ik, toch maar blij om die verlos, sing. „Ideaal wandelweer," zei tante, nu weer heel rustig. En toen vloeide het draaikolkende gesprek weer terug in de gelijkmatige bedding van een alledaagsch morgen, babbeltje over niemendal en nog zoo iets. Maar ik had toch de voldoening, dat ik tante eens even lekker geraakt had. Dat verdiende zei Mokken is een dom ding en ik ben een verstandig man en dacht er dan ook niet over om mijn heelen dag te laten vergallen door dit eenigszins gemouvementeerde begin ervan. Het was inderdaad verrukkelijk weer en Meiier voerde ons naar de Promenade d'Orléans, waar we rustig en be, hagelijk slenterden over het boschpad, onder het lommer der mooie oude beuken en eiken, terwijl beneden ons het water van de beek bruiste tuschen de rotsblokken. We Hepen aanvankelijk, toen de weg breed genoeg was, in een clubje bij elkaar, maar weldra werden we door de smalheid van het pad gedwongen, om twee aan twee te gaan en na eenige wisselingen geviel het, dat ik in de ach* terhoede raakte met Van Dongen. Aan het hoofd ging Meiier, die eerst een poosje met Jeanne had gewandeld, maar nu door een of andere oor, zaak tante naast zich had gekregen, dan volgden Jeanne en Lydia, en Van Dongen en ik sloten, zooals gezegd, de stoet. Van Dongen was, toen Lydia hem tante's voorstel om samen te eten had overgebracht, daar dadelijk met zichtbare vreugde en verrassing op ingegaan, wat ik ook wel verwacht had. Ik vond de gelegenheid om eens terug te komen op het in de salon gevoerde gesprek nu te gunstig, om daar geen gebruik van te maken. Onder het voorwendsel, dat ik moeite had met het aan, steken van mijn pijp, zoodat ik eenige oogenbUkken stil bleef staan, wist ik den afstand tusschen ons en Lydia met Jeanne zoo te vergrooten, dat we gerust konden praten, zonder gevaar te loopen, dat Lydia ons gesprek zou kun» nen afluisteren. Maar ik moest voorzichtig zijn, ik kende Van Dongen ook maar oppervlakkig en het was zoo'n eigenaardige kerel. „Wat loopt die Meiier nog flink, hè?" zei ik. Hij knikte. „Hoe oud zou hij zijn?" Ik haalde even mijn schouders op. „Ik schat zoo voor in de zestig," zei ik dan. „Nou, dan is het ook niks bizonders," merkte hij een beetje verachtelijk op. „Ik ben acht en zestigl" „Tjonge, tjonge . .." zei ik bewonderend, maar zoo zou ik niet komen, waar ik wezen wou, al had ik eigenlijk ge, dacht, dat deze wandelende Shawparodie met zijn grauwe baard, wel zeventig zou geweest zijn. „Lydia is blijkbaar heel wat jonger," sprong ik dan maar ineens midden in zijn belangstelling. Hij knikte en zijn waterige oogen tuurden een beetje melankoliek naar het ranke figuurtje voor ons. „Meneer Van Dongen," zei ik dan op een vertrouwelij* ken toon. „Ik moet U toch eens vragen ... U informeerde laatst zoo naar de... enfin... naar de finantieele omstan* digheden van Meiier en zijn zuster . . ." Ik zag, dat hij een beetje schrok. „Nou .. . informeeren ..." sprak hij dan. ,,'t Was meer . . dat ik mijn gedachten zoo eens liet gaan .. ." „Nu ja, nu ja,..." vergoelijkte ik. „Ik zeg ook aUerminst, dat U indiscreet was; U was alleen openhartig. Openhar* tiger dan de meeste menschen zijn willen. U dacht hardop over dingen, die een ander zwijgend denkt," en ik zag hem scherp aan. Hij lachte even, een beetje verlegen. „Maar ik heb dat onthouden," vervolgde ik dan, „omdat ik me diezelfde vragen nopens de Meiiers ... ook wel eens gesteld heb." „U kent ze dan niet zoo intiem?" vroeg hij verwonderd. „Niet intiemer, veronderstel ik, dan U." „Och kom!" „Nee. Een dag of tien geleden wist ik nog niet eens, dat ze bestonden. Maar mij intrigeert hetzelfde, wat U blijk* baar ook een puzzle vindt. Waar leven die menschen van?" Hij knikte en zag me dan wat peinzend aan. „Me dunkt toch, dat ze vermogend moeten zijn," sprak hij dan. „Waarom?" Hij haalde zijn schouders op. „Hun manier van leven." „Hier in Spa?" Mijn Tante uit Aardenburg 13 „Ja." „Ze leven zoowat op gelijken voet als die Vicomte met zijn twee dames," zei ik dan zoo langs mijn neus weg. Hij antwoordde niet dadelijk, maar dan, terwijl hij plotseling bleef staan en me wat onthutst aanzag: „Wat zegt U?" Ik glimlachte. „Gelooft U dat?" fluisterde hij met een angstigen blik naar Lydia in de verte. „Ik geloof niet, dat ik iets beweerd heb, meneer Van Dongen," sprak ik. „Dat zou . . ." begon hij, zijn borstelige wenkbrauwen fronsend, terwijl we nu weer doorliepen, maar dan ineens levendiger: „Ja, groote God, ... dat zou heelemaal niet onmogelijk zijn . .. Nu U 't zegt. .." „Pardon, pardon ... ik heb heelemaal niets gezegd I. .1 weerde ik af. „Nee, nee, . . . maar als man tot man . . . het komt me hoe langer hoe waarschijnlijker voor ... Ze zijn avond aan avond in het Casino en die geliëerdheid met de Vicomte ..." „Ah juist!" lachte ik. „En U weet natuurlijk, dat die Vicomte en zijn dames ook beroepsspelers zijn en menschen van een... nu ja... een ietwat ondegelijke levensopvat* „Ja, ja, zeker..." sprak hij met iets zeer verschnkts in zijn oogen. .Allemachtig ... ik ben U ten zeerste verplicht, dat U daar mijn aandacht op vestigt..." „Nu, uw aandacht er op vestigen, is het zoozeer niet, sprak ik. ,,'t Is dat we er eens vertrouwelijk over praten." „Ja, ja... maar enfin... ik kan het U wel zeggen.; . ut heb een groote bewondering voor juffrouw Meiier..." „Zooiets meen ik gemerkt te hebben," sprak ik glim* lachend. „Waarom zou ik het verheden?" „Daar is geen enkele reden voor. Maar nog iets. Juffrouw Meiier is toch de zuster van meneer Meüer, nietwaar?" Nu bleef Van Dongen andermaal staan en zijn mond viel open van ontsteltenis. „Wat zegt U nu?" fluisterde hij. „Pardon, ik vraag iets," antwoordde ik. „Ik heb U toch immers gezegd, dat ik de familie nog maar enkele dagen ken. We Hepen nu weer door, maar Van Dongen zweeg en deed een poos lang niets dan zijn hoofd schudden en zacht voor zich heen wat onverstaanbare woorden prevelen. „Och, het ligt trouwens ook weer aUemaal in mijn lijn," sprak hij dan met een zucht, „ik heb het U al eerder gezegd, er zijn op de wereld maar twee soorten menschen, bedrie* gers en bedrogenen en het lot heeft nu eenmaal gewüd, dat ik altijd tot die laatste categorie behoor." „Maar meneer Van Dongen," vermaande ik, „laten we elkaar niet verkeerd begrijpen. Dc zeg niets, ik insinueer ook mets, ik weet niets, ik overweeg alleen maar, tezamen met U. „Nee, nee, nee..." sprak hij dan op levendigen toon. „U hoeft niets meer te zeggen. Ik heb het zelf... vermoed onbewust, maar ik was aldoor onrustig, zonder dat ik be» greep waarom. Maar zooals U het veronderstelt, ia het, ik twijfel geen oogenblik meer... Het is zeer menschHevend en goed van U, dat U dit onderwerp even heeft aange* roerd ... er is nog niets onherstelbaars geschied . . ." „Het interesseerde mij ook een beetje," sprak ik dan en dat was wellicht een weinig onvoorzichtig van me, tegen* over een man als Van Dongen, die blijkbaar erg achter* dochtig was, want hij bleef alweer staan. „Groote hemel... ik geloof dat ik U begrijp!" Ik maakte een vaag gebaar. „Is uw tante...?" Daar had*ie 't waarachtig al te pakken! „Is uw tante een... vergeef me de indiscretie... een ver, mogende vrouw?" Ik knikte en we liepen weer door. „Zelfs zéér vermogend." „Och kom? En ze is ongehuwd... geen weduwe?" „Nee, ze is nooit getrouwd geweest" „Maar dan... U heeft uw tante toch zeker gewaar* schuwd?" vroeg hij haastig. „Tegen wien?" vroeg ik, maar ik voelde op hetzelfde oogenblik, dat die vraag toch wel een beetje onnoozel was. „Maar... maar... dat is verschrikkelijkr riep hij uit „U zet ineens allerlei dingen, die voor mij in het volslagen duister lagen, in het felste Ücht! Er schijnt iets facineerends van die menschen uit te gaan. Zij is, ondanks alles een ver* rukkefijk schepseltje en hij is blijkbaar voor dames een ge* vaarlijke charmeur. Maar mijn God, U moogt niet zwij* gen!" „Dat zal ik ook zeker niet doen, meneer Van Dongen, als de tijd er voor gekomen is." „Uw tante lijkt mij een nobele vrouw, een beschaafde en zeer ingetogen persoonlijkheid, die toch zeker niet de dupe mag zijn..." v „Ik verzeker U, dat het zoover ook met komen zal, sprak ik op geruststellenden toon, maar Van Dongen's oogen rolden door zijn hoofd en Idaarblijkelijk was hij zeer opgewonden. , En opnieuw bleef hij staan en we waren door die her* haalde onderbrekingen van de wandeling nu zoover achter gekomen, dat we Jeanne en Lydia geheel uit het oog had. den verloren. „Het spijt me," sprak hij dan op gejaagden toon, „maar ik... e... nee, ik kan deze wandeling niet voortzetten Er is iets in me gebroken en ik heb behoefte om alleen te zijn. ik moet dat uitdenken... weg denken... het stormt in me.' Excuseert U me bij Uw lieve vrouw en bij Uw lieve tante... en bij... en zegt U maar, dat ik me plotseling minder goed voelde... dat is geen leugen... ik spreek U nog wel nader ... ik dank U ... ik dank U hartelijk !" Hij greep mijn hand al, voor ik die kon uitsteken en drukte hem met bevende schokken; dan wendde hij zich om en liep met zulke groote passen het boschpad terug dat hij in een oogwenk verdwenen was. Op dat oogenblik schalde ergens uit'het bosch voor me Jeanne s stem. „Hallo!... Hallof... Wim!! Meneer Van Dongen! " „Hier!..." riep ik. „Ik kom!" en ik versnelde mijn pas. benige oogenblikken later was ik bij hen, terwijl Tante en Meder ook op hun schreden waren teruggekeerd, toen ze Jeanne hoorden roepen, zoodat ze op een clubje bijeen stonden, toen ik aankwam. delfk"* hett U D°ngen geIaten?" vroe2 Lydia da» „Laat zich verontschuldigen," sprak ik. „Hij voelde zich plotseling minder goed en is teruggegaan." ,,'t Is zonde," zei tante. „Wat zou hem schelen?" „Misschien ook water uit de Pouhon gedronken," sneer* de ik. Tante's gezicht verstrakte, maar dat kon me niets sche* ien; ik had haar nu in mijn macht en de tijd zou vanzelf wel komen, dat ze me dankbaar zou zijn Jeanne keek me onderzoekend aan en ik wierp haar een blik van verstandhouding toe welke haar, zooals ik duidelijk zag, brandend nieuwsgierig maakte. „Och arme," spotte Lydia, „mi hij weg is, voel ik pas, hoè dierbaar hij me is geworden." Ik hoop " zei Meiier lachend, „dat er nog eens iemand opdaagt, die jouw een gebroken hart bezorgt. Dat verdien iel" .„„ Ja Lydia," zei tante en ik ervoer nu tot mijn verrassing dat tante haar tutoyeerde, „je mag die goeie man met zoo voor de gek houen, oor. Zoo'n stumper, ee? Watblief? Mag ik Van Dongen niet voor de gek houden?" riep Lydia uit. „Nu nog mooier! Laten we het in de samenleving in 's Hemelsnaam ^^VT^Er Z elkaar voor de gek te houden! Verbeeld je, dat we daar op 't oogenblik eens mee ophielden! Dat zou een soort ontploffing geven. Kom Saartje!" en ineens stak ze haar arm door die van tante en trok haar speelsch op een drafje mee. „Lydia houdt van paradoxen," zei Meiier, terwijl Jeanne en ik nu met hem voortstapten. „Hoe vindt U deze wan- ^Jntlressant" zei Jeanne. „Het is hier allemaal even romantisch." „. maar MeÜer was een rustige en niet ongezellige prater, maar ik kon toch niet nalaten hem telkens eens ongemerkt van terzijde gade te slaan. Wat wist hij zich toch keurig en ongeïnteresseerd voor te doen tegenover ons! rwoen Mijn vermoeden was door het gesprek met Van Dongen intusschen nog zeer versterkt geworden. Van Dongen was verliefd op Lydia en onder zulke omstandigheden staart een man zoo mtshiitend en onaf gebroken op het voorwerp zijner adoratie, dat hij volslagen blind blijft voor het omringende. Maar in zijn onderbewustzijn, zoo ongeveer had hij het gezegd, was toch steeds een don*' kere argwaan geweest. En nu ik even, feitelijk zonder iets te zeggen, want daar had ik wel voor opgepast, die argwaan uit dat onderbe* wustzijn naar boven had gebracht, was hij ook onmiddel* lijk ziende geworden, en had hij alles doorschouwd en be* grepen. Het speet me eigenlijk, dat hij weg was gegaan, want ik had sympathie voor hem opgevat; hij was nu als het ware een bondgenoot van me geworden, die met mij optrok tegen den gemeenschappelijken vijand. „Hier! . J» schalde Lydia's stem ineens voor ons uit en tante wees met haar wandelstok op een wegwijzer. „Ja . . . goed . . . vooruit maarl" riep Meiier, met zijn hand wenkend en dan tot ons „Fontaine de la Sauveniere. Daar kunnen we een kopje koffie drinken en dan langs een anderen weg terug." Even later zaten we buiten aan een tafeltje voor een nogal onaanzienlijk buitencafétje, waar we voor ongeloo* felijk weinig geld vrijwel ondrinkbare koffie verwierven. Opzij van die gelegenheid lispelde de heulbrengende bron onder het lommer van oude boomen. Het was op die plek, dat eenmaal de brave, later de Hei* lige Remakel, om den een of anderen reden door zijn be* lagers achtervolgd, moest vluchten. Wat nu rots is, was toen nog zachte grond en zoo geviel het, dat Remakel met zijn voet in dien zachten grond zakte. Die zachte grond verhardde tot rots, maar de voetafdruk bleef er in staan. En staat er nog steeds, tot op dezen dag, vlak bij de bron. En daar elke Heilige zijn wonder moet hebben, kreeg Sint Remakel deze: Zoo een meisje haar rechter voet in Sint Remakels voet* stap zet en tegelijk uit de bron drinkt, dan zal uit haar hu* welijk een zoon geboren worden, maar zet ze de linkervoet erin, dan zal het een meisje zijn. „Dat moeten we toch bekijken, ee," zei tante, toen Lydia het verhaal gedaan had, dat ik nogal kinderachtig vond en we slenterden er heen en begrepen dadelijk, dat de voet* indruk van den braven Remakel door zijn vervolgers voor het spoor van een olifant moest gehouden zijn, waardoor ze den Heilige dan ook niet te pakken kregen. „Och maar, dat is verschrikkelijk!" riep tante. „Kiek!.... Ik kan er met allebei mijn voeten tegelijk in!" „Maar Sara!" riep Lydia uit. „Allebei je voeten tegelijk . . . dat wordt een tweeling 1" Tante sprong er haastig uit „Nou, voor mij kan het geen kwaad meer... zoo'n oud mensch, ee!" maar ze kreeg toch een kleur. „Er was nochtans eens een andere Sara," sprak Lydia, „die oud was en wel bedaagd .. .1" „U kreeg zeker altijd goeie cijfers op de catechesatie, juffrouw Meiier," zei ik, want die grapjes vond ik noch kiesch, noch geestig en ik maakte er zoo in eens een einde aan. ... „Natuurlijk!" antwoordde ze. „Ik kreeg overal en altijd goeie cijfers, maar dat lag meer aan mijn uiterlijk dan aan mijn capaciteiten!" Er viel met Lydia feitelijk geen ernstig woord te praten; we keerden terug naar onze ondrinkbare koffie, rekenden af en aanvaardden den terugweg. Ik had de deur van onze kamer nog niet gesloten, toen Jeanne al zei: „Vertel es gauw. Wat zei Van Dongen?" Ik deelde haar den inhoud van ons gesprek mee. „Dus hij was het heelemaal met je eens?" „Zeer zeker. En blijkbaar wist hij nog veel meer en had hij ook nog veel meer dingen waargenomen, dan wij nog hebben kunnen doen." „En wat zal nu zijn houding zijn?" Ik haalde mijn schouders op. „Dat zullen we wel zien. Ik ben er zeer nieuwsgierig naar." Er werd aan de kamerdeur getikt. „Ja . . . binnen ... entrez!" riep ik. Het was tante. Tante, nog in hoed en mantel, maar met een groote tuil rozen in de hand. „Kiek . . ." zei ze, een beetje verlegen. „Die vond ik op mijn kamer. Maar daar begriep ik noe niks van!" en ze gaf mij een kaartje, dat er bij was. Ik las. Uit hoogachting van een vriend, die voorloopig onbekend wenscht te blijven, maar U waarschuwt tegen intriganten! Van Dongen verscheen niet aan het déjeuner. XVI. Van Dongen was blijkbaar niet alleen een erg nerveus en bitter, maar ook een sterk impulsief mensch. Van dat laatste getuigde het bouquet rozen voor tante, want die waren natuurlijk van hem. Jeanne had dat ook dadelijk begrepen en zei, dat ze het idioot vond, i»di»oot! met een sterk gescandeerden nadruk. Wij Heten tegenover tante het raadsel maar onopgelost. „Hebben jullie eenig begrip van wie ze zouden kunnen zijn?" vroeg ze. „Vermoedelijk van een of andere half gare zenuwlijder," meende Jeanne met meer trillende verachting in haar stem, dan de zaak naar mijn gevoelen waard was. „Maar 't moet een Hollander wezenl" zei tante. „O, dat is geen bezwaar, die loopen er bij ons ook genoeg rond," lachte ik. „Maar tante, kan het ook zijn, dat men zich in het nummer van de kamer heeft vergist?" „Nee, nee ... mijn naam staat er op ... kijk maar!" antwoordde ze op levendigen toon. „En het kamermeisje wist alleen maar, dat het van een bloemenwinkel kwam." „Nou, 't is erg romantisch," zei Jeanne, zoo droog en kil, dat ik er even van rilde. „Wil je er ook wat van hebben?" vroeg tante dan gul. „Dc heb er zooveel en ze zijn prachtig!" „O, nee, dank U wel," zei Jeanne op denzelfden toon. „Ik houd niet van bloemen op mijn slaapkamer." „Zooals je wilt," zei tante dan en toen vertrok ze lachend met haar schat in de armen, terwijl ze hoofdschuddend zei: ,,'t Is gek ... 't is gek!" „Ja, gek is ze zeker!" hoonde Jeanne haar na, als de deur dicht was. Ik geloof heusch, dat Jeanne eigenlijk jaloersch was op die bloemenhulde, maar ik vond het beter om maar net te doen of ik het niet merkte. Het geheele geval was ongetwijfeld een beetje buitenissig, maar overigens nogal onschuldig en in de lijn van Van Dongen's gedachtengang, ook wel verklaarbaar. Hij voelde zich een bedrogene en meende dat tante er ook een was en dat wekte een zekere sympathie voor haar persoon. Het speet me overigens wel, dat hij niet aan het déjeuner verscheen, want ik was heusch benieuwd hoe na de „open* baring" nu zijn houding tegenover Lydia zou zijn. „De ledige stoel. . .1" zei Lydia, terwijl ze met een spot* tend sentimenteelen blik naar den stoel naast den haren keek. „Heeft iemand nog iets van mijn tragischen minnaar gehoord of gezien?" Dat hadden we geen van allen, tenminste niet op een wijze, die voor publicatie vatbaar was. „Strakjes eens informeeren, hoe het met hem is," zei Meiier. „Inmiddels maken we dan maar van de nood een deugd," zei Lydia. „Hier Chang jij op de stoel van oom Van Dongen. Dan merk ik het niet," en ze zette het Peki» neesje daar op neer. Tante was fleuriger dan ooit en had een roos op haar japon gespeld, maar het discours aan tafel vlotte niet en zelfs Lydia kon niet op dreef komen met haar over* moedige en soms wat vermoeiende grapjes en bewe* ringen. Er zat iets geladens, iets onweersachtig in de lucht; in bijna elk onderwerp dat we aanroerden, rommelde een be* dekte dreiging; meestal heel ver en onklaar, maar we voel* den er toch allen de spanning van. Als Meiier iets galants opmerkte over tante's roos, begon ze gauw over wat anders, terwijl Jeanne en ik dan onwille* keurig verstrakten; werd er iets gezegd over de Pouhon of over den badkuur in het algemeen, dan begon tante on* gedurig op haar stoel te draaien en toen we den naam noemden van den Vicomte, werd Lydia achterdochtig en keek ons ineens vinnig en uitdagend aan; het was zeer on* behagehjk. Eindelijk vertelde Meiier, dat hij en Lydia dadelijk na het déjeuner naar Luik zouden gaan; hij moest er iemand spreken en Lydia wilde een veearts raadplegen voor Chang; ze zouden er ook blijven eten en wisten nog niet wanneer ze terug zouden komen. Die mededeeling, welke tante opnam met de terloopsche belangstelling van iemand, die het al lang wist, hetgeen me nauwelijks bevreemdde, bracht het gesprek nu echter op neutraal terrein. Tante en Jeanne vertelden in welke magazijnen ze in» koopen hadden gedaan en ik kon nu zonder bitterheid de keuken prijzen van het dure restaurant, waar we gedéjeu» neerd hadden. Maar we bleven toch niet nataf elen. Toen ik wat later op het balcon van onze kamer stond en naar beneden keek, reed er juist een leege huurauto voor en die stond er nog maar nauwelijks, of een paar ho* telbedienden sjouwden allerlei bagagestukken er boven* op; er waren een paar tamelijk havelooze koffers bij met initialen, waarboven een kroontje was gebrand en een oogenblik later zag ik tot mijn verrassing de Vicomte met zijn vrouw en Simone, welke laatste de maki op den arm droeg, blijkbaar geheel reisvaardig, naar buiten komen. „Jeanne . .." siste ik, me omwendend, „gauw . . . gauw ... kom es ...!" Jeanne schoot toe, kwam bij me staan. „Zie je dat?" „Gut..." We bukten ons beiden voorzichtig over de ijzeren ba» histrade. „Ssst . . . ." deed Jeanne dan ineens; ze kneep me in mijn arm en op hetzelfde oogenblik zag ik ook Meiier en Lydia naar buiten komen, die dadelijk in druk gesprek ge* wikkeld waren met de Franschen, waarvan het vrouwelijk deel al instapte. Maar tot onze stomme verbazing stapte Lydia ook in; en ik verbeeldde me, dat die eerst even wat schuw loerde naar de salonramen. Dan volgde de Vicomte en tenslotte, na eenige plicht* plegingen, Meiier. Het portier werd dichtgeklapt en de wagen reed weg. „Nou .. .1" zei Jeanne, zich oprichtend en een en al ver* bazing. „Wat zeg je daarvan?" lachte ik, niet minder verwon* derd. „Daar begrijp ik niets van!" „Ik wel. De Vicomte en zijn dames gaan er van doorl" „En de Meiiers?" „Die zouden immers naar Luik gaan?" „Als 't waar is. Ze zagen er heelemaal reisvaardig uit." „Heb je op de bagage gelet?" „Daar was niet uit wijs te worden; er was zooveel. In ieder geval genoeg voor de twee families." „Ik lach me slap," zei Jeanne, „als de heele bende op die manier met de Noorderzon vertrekt." „Dan .. . arme tante!" spotte ik. „Het is in ieder geval buitengewoon interessant," zei Jeanne. „Denk er om, niets tegen haar ervan zeggen," waar* schuwde ik nog gauw, terwijl we onze kamer verheten om naar beneden te gaan. En het was goed, dat ik dat nog gezegd had, want achter ons kraakte een deur en daar kwam tante uit. „O, prachtig gelijk klaar, tante," zei Jeanne erg zacht en vriendelijk. Tante had geen hoed op. „Ik wou jullie juist vragen," zei ze, „of je samen maar even vooruit willen gaan, ee? Want ik moet noodzakelijk nog een paar brieven schrijven." We hadden afgesproken, dat we een beetje naar de mu* ziek zouden gaan luisteren bij de tent. „Best, tante," zei ik.opgewekt, „dan zoeken we daar vast een prettig tafeltje uit en dan vindt U ons daar wel." „Misschien ontmoeten we daar de Vicomte met zijn dames," zei Jeanne lachend, terwijl we tezamen in de lift stapten. „Dan kan hij U zijn verleidelijke plannen verder ontvouwen." „Wie weet," lachte tante, „misschien wil hij jullie er ook wel van laten profiteeren, ee?" Jeanne en ik wisselden een veelbeteekenenden blik. We brachten tante even naar de salon; Jeanne hielp haar daar installeeren, tante stak met een vriendelijk ge* zicht de dure vulpen omhoog, die ik haar in Ellecom had gegeven. „Hij doet het goed hoor, Wind" Dan verheten we haar met vriendelijke gevoelens en zelfs met een weinig medelijden, want ze wist niet wat er eigenlijk boven het hoofd hing. „Volkomen onbewust," zei ik, toen we buiten waren. „Maar ik zou nu toch wel eens zekerheid willen hebben nopens de Meiiers." „In ieder geval wisten die van het vertrek van de Vi* comte af," zei Jeanne. „En daar hebben ze met geen woord van gerept aan het déjeuner, hoewel we het nog over die Franschen gehad hebben. Dat is heel raar!" Ik knikte. „Ik heb wel gezien, dat Lydia niet op haar gemak was, toen we die naam noemde. Ze keek bepaald valsch. De coïncidentie is in elk geval uiterst merkwaardig. De Vi* comte vertrekt en de Meiiers vertrekken toevallig op het zelfde uur en in de zelfde richting!" „En in dezelfde auto!" lachte Jeanne. We liepen eenige oogenblikken zwijgend voort. „Maar," begon Jeanne dan, „waarom zouden de Meiiers het eigenlijk niet gezegd hebben, als ze toch van plan wa, ren om heen te gaan?" Ik haalde mijn schouders op. „Waarom hebben de Franschen het gisteravond niet ge* zegd? Maar toen dachten ze er blijkbaar nog net zoomin over, als de Meiiers tijdens het déjeuner. Er is waarschijn* lijk wat gebeurd. Maar wat? Een telegram? Ik denk, dat hun geld op is, dat ze nog even geprobeerd hebben om een of andere bron aan te boren en dat die nu vandaag bleek opgedroogd te zijn . . . Enfin, het blijft peinzen en gissen. We zullen wel zien." „Wat voor dringende correspondentie zou tante ineens hebben?" vroeg Jeanne even later. „Dat mag de Hemel weten," antwoordde ik. „Haar ere* dietbrief kan nog niet op zijn, tenzij Meiier er een discreet gebruik van gemaakt heeft!" „Acht je dat mogelijk?" „Waarom niet? Tante is er gek genoeg voor." „Maar dan zou Meiier geen motief hebben om weg te gaan." „Juist wel," lachte ik. „Een brief aan Debora kan het niet zijn," peinsde Jean* ne verder. „Daar zou ze zeker niet voor thuisblijven." „Och, misschien is er een Aardenburgsche vriendin ja* rig geweest en heeft ze daar niet om gedacht. Ze vergeet zoowat alles in die richting, geloof ik." Jeanne knikte. „Het is eigenlijk allesbehalve een lieve karaktertrek van haar, dat ze zoo gauw haar vriendinnen vergeet." „Och arme," zei ik. „Als de Meiiers nu eens voorgoed verdwenen zijn, wat zal ze dan gauw terugvallen! Dat kan nog dramatisch worden!" „Ze kan terugvallen zooveel als ze wil!" lachte Jeanne, „maar d'r korte haar houdt ze voorloopig en haar wenk, brauwen is ze kwijt!" We wandelden een poosje door het stadje, dat buiten zijn hotelwijken en badgelegenheden meer morsig dan schilderachtig is en namen ten slotte een kijkje in de zaal van de Petits Jeux. Daar is aan een vijftal tafels gelegenheid om geld te zetten, niet op een nummer, maar op een kleur; heeft men dat gedaan, dan geeft men een duwtje aan een ruitertje, dat over een lange rail langs een rij kleurvakjes loopt en ten slotte stil staat op een kleur; is die laatste dezelfde, als waarop men zette, dan krijgt men zijn inzet verdub, beid! Wijl de grootste toegelaten inzet hier slechts vijf of tien franc bedraagt, is het er niet deftig; lieden met verwron, gen wanhoopsgezichten komen er nooit voor, om maar niet te spreken van ongelukkige slachtoffers van den speel, duivel, die zich in een boschje gaan verdoen. Het is er huiselijk en warm en daar de deuren er altijd open staan, is het tevens een bekende schuilplaats bij de regenbuien, waarvoor Spa eveneens beroemd is; boven, dien wordt er geen entree geheven en is elke vreemdeling, want de inwoners van Spa mogen er alleen 's Zondags komen, er altijd welkom, of hij duwtjes geeft of niet. We maakten er een praatje met een meneer, die ons het historische verhaal deed van iemand, die even buiten Spa woonde en zich geoefend had in die duwtjes aan een be, paalde tafel met gevolg, dat hij ten slotte het ruitertje precies op de kleur kon laten stoppen, welke hij verkoos. Want in tegenstelhng met de roulette zijn deze „petits jeux" werkelijk een behendigheidsspel, even als biljart en sjoelbak . De speelbank verloor nu slag op slag en dat ging on* danks de kleine inzetten geweldig in de papieren loopen, want zoodra het pubhek merkte, dat die behendige me* neer altijd won, ging iedereen ook op de kleur van dien meneer inzetten. Tot men 's nachts gauw het ruitertje ging verzwaren, zoodat de meneer de kluts kwijtraakte en eer hij gelegen, heid had gehad om zich andermaal te oefenen met dat hieuwe gewicht, veranderde men dit laatste opnieuw en telkens weer. Toen was het uit Jeanne noch ik bleken voldoende behendig te zijn; we zetten steevast op de verkeerde kleur en toen we zoo'een goeie twintig franc waren kwijtgeraakt, traden we dan ook maar weer naar buiten en zochten een aangenaam ta, feitje uit bij de muziektent, waaromheen het al aardig vol begon te worden. „Kijk daar ginds eens," zei Jeanne na eenige oogen, blikken en toen ik mijn hoofd in de aangeduide richting wendde, zag ik daar tante aankomen, druk pratend en lachend met Van Dongen. „Van Skylla naar Charybdis!" fluisterde Jeanne nog, want tante had ons al gezien en wuifde met haar wandel,' stok, welke haar blijkbaar al even onmisbaar was gewor* den als de face a main. Even later hadden ze aan ons tafeltje plaats genomen. Mijn Tante uit Aardenburg j4 In Van Dongen's houding was iets veranderd. In Lydia's tegenwoordigheid deed hij altijd somber en bitter en een beetje Weltschmerz-achtig, maar het scheen, dat hij zich tegenover tante meer van een krachtigslevens» lustige zijde wilde doen kennen. Bij alles wat hij zei, lachte hij nu, tot vervelens toe. „Jammer, dat U van morgen de wandeling op moest geven, meneer Van Dongen," zei Jeanne, die wel eens meer een neiging heeft om „enfant terrible" te zijn. „Het was blijkbaar een „reculer pour mieux sauter," ant woordde hij, „want ik voel me nu frisscher en vrooiijker dan ooit te voren," en hij keek eens naar tante, die hevig met haar face a main coquetteerde en daardoor de men* schen aan de naburige tafeltjes opnam. „Ik zie geen bekenden," zei ze. „Bedoelt U Simone en de Vicomte en zijn vrouw?" vroeg Jeanne. Van Dongen lachte. „Die zult U hier niet meer zien," sprak bij, „die heele familie is, terwijl ik straks in de salon zat, met pak en zak vertrokken." „Vertrokken?" vroeg tante verbaasd, maar zonder ont* roering. „Waarheen?" „Ik denk, hun geluksster achterna, juffrouw Risseeuw," lachte Van Dongen weer, „tezamen met de familie Meiier" enhijwisselde een snellen blikvan ver standhouding met mij. „De Meilers zijn maar even naar Luik," zei tante, maar ik merkte, dat ze Jeanne en mij wat onderzoekend aanzag. „Zou er in Luik ook gelegenheid zijn om baccarat of rou* lette te spelen?" vroeg Van Dongen dan, terwijl hij het hoofd in den nek wierp, zijn baard streelde en in de lucht keek. „Ik denk niet, dat hun dat erg zal interesseeren," sprak tante nogal vinnig. „Juffrouw Meiier zei, dat ze in Luik een veearts wilde raadplegen voor haar hondje," vertelde Jeanne. ,Ah, juist," sprak Van Dongen spottend. „En mademoi* selle Simone zeker voor dat andere beest. Ja, veeartsen zijn nuttige menschen!" en na die laatste woorden, welke blijkbaar een zinnebeeldige beteekenis hadden, die mij echter ontging, keek hij andermaal met een spottend ge» zicht in de lucht. Ik zag, dat tante als terloops een blik wierp naar Van Dongen, even haar schouders ophaalde en vervolgens naar de tent keek, waar het concert in volle gang was. „Een raar wijsje," zei ze dan, „en ze blazen nogal valsch. ee? Jeanne schoot in een zenuwachtige lach en om tante's mond trilde iets. „Wat drinkt U, tante?" vroeg ik. „Vermouth, asjeblieft. Zoo, zoo, heeft de Vicomte met zijn dames het hazenpad gekozen; het werd hem zeker te warm." „Hoe bedoelt U?" vroeg Van Dongen verwonderd. „Wel," zei tante, „dat zijn beroepsspelers en die raken telkens in finantieele moeilijkheden, ee?" „Dat was U dus bekend?" en Van Dongen keek mij nu wat verwijtend aan. „O, jee," antwoordde tante, „je zou toch ook stekeblind moeten zijn, ee, als je dat niet zou opmerken." „Het verbaast me alleen," zei Van Dongen dan op een minder vasten toon, terwijl hij aldoor naar mij keek wat me lichtelijk irriteerde, „dat de familie MeÜer dan zoo gelieerd met die Franschen was. Vindt U dat ook niet vreemd?" wendde hij zich nu rechtsstreeks tot mij. Ik houd niet erg van die aanvallen op den man af en bepaalde me tot een vaag gebaar. „Bedoelt U daarmee, dat U de familie Meiier er van verdenkt, dat die zich ook met zulke praktijken inlaat?" vroeg tante dan, terwijl ze ineens vuurrood werd. „Dat acht ik inderdaad allerminst uitgesloten," ant» woordde Van Dongen, „en ik geloof dat ik in die meening niet alleen sta!" „Jullie?" vroeg tante, zich nu verschrikt en verontwaar* digd tot ons wendend. Het ging niet aan, hoe onaangenaam het ook mocht we* zen, Van Dongen nu niet bij te vallen. „Tante," zei ik met zachte stem. „Jeanne en ik hebben inderdaad ook dingen meenen op te merken, die in die richting wijzen." „In die richting wijzen?" herhaalde tante. „In welke richting? Wat is er aan te merken op het gedrag van Lydia of van hem? Ik dacht trouwens, meneer Van Dongen, dat U het gezelschap van juffrouw Meiier nogal bij voorkeur zocht!" Van Dongen bepaalde zich tot een handgebaar, dat blijk» baar welsprekend bedoeld was, maar niets zei. „Tante," sprak ik dan op een. nog zachteren en naar ik meende, ook nog sympathiekeren toon. „Het kan U toch niet ontgaan zijn, dat Meiier en Simone elkaar blijkbaar al zeer intiem kenden, voor wij hier kwamen." Tante klemde haar lippen op elkaar, maar zweeg. „En," vervolgde ik, „dat ook Lydia erg op haar gemak met die Franschen was." „Zegt U maar gerust onafscheidelijk," riep Van Don* gen uit. „En verder, dat zoowel Meiier als Lydia, na ons eerst in kennis met die avonturiers gebracht te hebben, er bij her* haling sterk op aandrongen, dat we toch vooral naar het Casino moesten gaan." „Terwijl Meiier eerst nog een cursus gaf in Bacca» rat!" voegde Van Dongen er smalend bij. „Tante," begon ook Jeanne, die tot dusverre een wel wat lafhartig stilzwijgen had bewaard. „Denkt U ook eens even. Wat weten wij eigenlijk van de Meiiers? Als je Lydia zoo eens vraagt naar familie en zoo, krijg je er niets uit; alles is even geheimzinnig. Waar wonen ze? Waar leven ze van? Zijn ze per slot van rekening werkelijk broer en zuster?" „Grooten Apostel!" kreet tante plotseling, met luide stem beginnend, welke stem echter dadelijk wegzonk, maar zich daarna oogenblikkelijk beheerschend: „Ga door . . . ga door ..." 't Is niet om die familie verdacht te maken ..." begon ik. „Nee, nee ..." zei tante. „Maar enkel om U ... in uw eigen belang . . . laat ik zeggen aan te manen ... om toch met die relatie héél voor* zichtig te zijn . . ." „Dc wil U ook wel zeggen, juffrouw Risseeuw," voeg* de Van Dongen daarachter, „dat ik het eveneens tot mijn plicht rekende U tegen deze intriganten te waarschuwen." „Intriganten?" herhaalde tante op verrasten toon . . . „Intriganten? ... O, gut.. ." „Wat blieft U?" vroeg Van Dongen verwonderd. Tante gaf geen antwoord; ze haalde de roos, die ze op haar japon had gespeld, daar af, rook er aan en zette een vies gezicht. „Gek, daar is een luchtje aan, dat me toch erg tegen» staat," zei ze dan en ze wierp de roos op den grond. We keken er alle drie naar en zwegen. „Och," sprak tante dan heel rustig, waarna ze van haar vermouth proefde. „Wat de Meiiers aangaat... Ik ben na* tuurlijk erg erkentelijk voor die onbaatzuchtige waarschu* wing, ee; zoowel van jullie als van U, meneer Van Don» gen, oor. En als Lydia en haar broer vanavond niet terug» keeren, dan zal er ook wel iets aan mankeeren. Dat geloof ik zeker." „O, juist," zei ik verlucht. „Dus dat ziet U toch in?" „Natuurlijk, jongen!" riep ze uit. „Maar weet je,. .. als ze wèl terugkomen . . ." „Wat dan, tante?" vroeg ik. Ze lachte. „Dan zal ik het hun eens op den man af vragen, waar jullie allemaal bij zijn!" Van Dongen zweeg, Jeanne zweeg en ik zweeg ook maar; tante was blijkbaar erg gepiqueerd en dat was de bedoeling niet. We hadden alleen maar het waarachtige belang van tan» te op het oog en de tijd was nog niet daar, dat tante dit kon beseffen en waardeeren. Daar moet je tegen kunnen, als je iemands waarachtig welzijn wilt bevorderen. Het is nu eenmaal een dankbaarder werk om iemand te vleien, dan om hem de waarheid te zeggen. De belooning komt dan later wel, zeggen de moralisten. We zullen zien! Maar Van Dongen's houding kon eigenlijk niet door den beugel; hij was niet belangénloos en die bloemenhulde was ook van een verdacht allooi. Waar bemoeide de vent zich mee? Wat ging het hem aan? Ik kreeg plotseling een vreeselijken hekel aan hem, want nu was de stemming tusschen tante en ons, alleen door zijn toedoen, door zijn ontactvol doordrijven, ineens on» aangenamer, dan ze ooit geweest was. Dat was niet noodig. Gelukkig speelde de muziek nu een eindeloos lang stuk, zoodat we allemaal tijd hadden, terwijl we net deden of we luisterden, om onze gedachten eens te ordenen en onze houding te bepalen. „Mooi!" zei tante toen het uit was en ze applaudisseerde. En wij klapten mee en prevelden ook zooiets en ik zei, dat de tent zoo aardig van vorm was en Jeanne zei, dat hij leek op de tent in Zwolle en Van Dongen meende, dat hij kleiner was dan de tent op de markt in Goes en tante zei iets van nog weer een andere tent; altegader dingen, waar» aan we gerechte maling hadden, doch die we als even zoo* veel belangwekkendheden naar voren brachten, met een sterke neiging om elkaar in alle opzichten maar bij te val» len. Het werd met dat al een saaie, naargeestige middag, en als we niets meer over tenten wisten te zeggen en geknikt hadden, toen tante zei, dat al die soort tenten eigenlijk precies eender waren, wat een dooddoener was, konden we geen ander onderwerp meer bedenken doch we voelden maar al te goed, dat het aantal klemmen en voet* angels op het terrein onzer dagelijksche conversatie weer beduidend in aantal was toegenomen. Na een laatste mislukte poging van Van Dongen om op een aangename en jolige causeurstoon iets te vertellen van een grappige belevenis op de Goesche griffie, waarvan het succes echter bevroor in onze ijskoude welwillendheids* grijnsjes, gaven we het maar op en keerden we hotel* waartsch. We aten met zijn vieren; Jeanne en tante wisselden wat schaarsche woorden over modes en Van Dongen en ik praatten over wijnen en gerechten. Na tafel verdween Van Dongen en we zagen hem dien avond niet terug; wij dronken een kopje koffie in de salon en gingen daarna een operasopvoering bijwonen. Toen we na afloop weer in het hotel kwamen, vroeg tante op een beetje zenuwachtigen toon aan den nacht* portier of de Meiiers al terug waren. „Quel numéro, madame?" vroeg de man. „Soixante dix, soixante onze," wist tante dadelijk uit haar hoofd. De portier raadpleegde het sleutelbord. „Pas encore, madame!" ; Ik keek zonder iets te zeggen naar de klok, die kwart over elf wees. Jeanne ook, tante eveneens. Dan traden we zwijgend in de lift, tante staarde langs ons heen. En boven gaven wij beiden toe aan de neiging om tante erg vriendelijk, en zelfs een beetje beschermend, goeden nacht te wenschen. „Zielig," zei Jeanne en dat vond ik ook. XVII. Toen ik den volgenden morgen beneden kwam, trof ik juist Van Dongen, die uit de eetzaal kwam, in de hal. Ik had een neiging om hem maar te negeeren, doch hij trad dadelijk op me toe. „Uw tante is niet gemakkelijk te overtuigen," sprak hij. Ik haalde mijn schouders op. „Dat bewijst te meer, hoe noodig het was om haar te waarschuwen." Hij knikte. „Een charmante vrouw," sprak hij dan, „en nog onbe* grijpelijk jong voor haar leeftijd. Hoe oud is ze eigenlijk?" Ik glimlachte even om die slecht gefundeerde lof» spraak. „In de vijftig," zei ik dan. „Niet te geloovenl" riep hij uit. „Maar hoe is het moge* lijk, dat een vrouw als zij, die bovendien gefortuneerd is, tot heden nog ongehuwd is gebleven?" „Tja, ze heeft altijd in Aardenburg gewoond, maar bo« vendien ... Is ze U ook zoo aantrekkelijk voorgekomen, toen U voor 't eerst kennis met haar maakte?" „Voor het eerst? Dat was dien avond in het Casino." „Nee, dat was, toen wij op de bank zaten in het Pare Leopold en U zich daar bij ons voegde met juffrouw Meiier." „Die oude dame, die toen bij U zat?" vroeg hij verbaasd. „Dat was zij toch niet?" „Ja, ja, mijn waarde heer. Dat was ze wel degelijk, maar vóór haar moderne métamorphose!" Hij schudde het hoofd. „Maar iets anders," sprak hij dan. „Ik geloof, dat er mo« menteel bij haar nog geen sprake is van eenige erkentelijkheid, dat wij haar waarschuwden." „Integendeel" antwoordde ik. „Ik geloof, dat ze het U en ons zeer kwalijk heetf genomen, maar... dat kan verkeeren. Gisteravond, toen wij over elven uit de Opera kwamen, waren de Meiiers nog niet teruggekeerd." „Aha . . .1" en hij kneep een oog veelbeteekenend dicht, „dat is dus wel een bewijs van ons vermoeden," „Het begint er tenminste aardig op te lijken," sprak ik. „Ik voor mij," betoogde hij, terwijl hij een knoop van mijn jas vastpakte, ben er in mijn ziel van overtuigd, dat we de Meiiers nooit meer zullen terugzien en als dat zoo is, dan zal uw tante ..." Hij zweeg ineens. We stonden zoo, dat ik met mijn rug naar de lift was toegewend, maar het gezicht van Van Dongen, die over mijn schouder heenkeek, veranderde plotseling dermate, dat ik mijn onwillekeurig omwendde. „Morgen heerenl" zei Lydia, die met Chang in haar ar» men en gevolgd door Meiier, blijkbaar net uit de lift was gekomen. Ik ontstelde zoo van dit plotseling verschijnen, dat ik, evenals Van Dongen, een oogenblik sprakeloos bleef en dan krampachtig poogde een hartelijken begroetingslach op mijn gezicht te wringen; dan bogen we en beantwoord» den ook Meiiers groet. „De middag gisteren nog gezellig doorgebracht?" vroeg Lydia. „Heel aardig, heel aardig," zei ik, en ik dacht met weer» zin aan het wrange uur bij de muziektent. „En wat zei de veearts?" „O, dank U, Chang heeft niets onrustwekkends," ant» woordde ze, „en U is blijkbaar ook weer beter, meneer Van Dongen?" „Dank U, dank U," antwoordde hij met een wonderlijk benauwd gezicht. „Dat dacht ik al; U ziet er zoo stralend uit," sprak ze, en dan liep ze de eetzaal in. We wisselden nog enkele woorden met Meiier, die me bedankte voor het adres van het restaurant, dat hun ook buitengewoon goed bevallen was en die daarna zijn zuster volgde. „Dat is . . . e . . ." zei Van Dongen, nadat we eenige oogenblikken wat vreemd en sprakeloos bij elkaar waren blijven staan. „Ik begrijp het niet," sprak ik, „maar ik ben nu maar niet dadelijk dupe van een zeker soort geraffineerde koel» bloedigheid . . .1 En bovendien . . ." „Adieu ... ik ga maar . . ." sprak Van Dongen ineens op een zonderlingen toon en op hetzelfde oogenblik schoot hij me voorbij en liep de straat op. En tegelijkertijd hoorde ik tante's stem achter me: „Móge Wim .. . Wat heeft meneer Van Dongen ineens een haast!" Jeanne stond achter haar en keek me met groote, bijna dreigende oogen aan. Ik lachte maar zoo'n beetje. „Ja, die Van Dongen . . ." zei ik. „Móge, tante. Heeft U goed geslapen?" „Uitmuntend. Ik zeg al tegen Lydia, dat komt zeker van de muziek van gisterenavond. Wat was dat toch mooi, ee?". en ze deed de deur van de eetzaal open en ging ons voor. Ze wist het dus blijkbaar al en achter haar rug haalde ik tegen Jeanne even mijn schouders op. Zij en ik gingen aan ons tafeltje zitten, terwijl tante eerst nog een praatje maakte met de Meiiers. „Wist je?" vroeg Jeanne zacht. „Ik zag ze binnenkomen, terwijl ik met Van Dongen stond te praten." „Tante wist het al, toen ik straks bij haar kwam. Hoe, weet ik niet, maar ik geloof zeker, dat ze vannacht stille» tjes is gaan kijken of hun schoenen voor de deur stonden. Ze was dadelijk zoo opgewekt en praterig, bij 't uitgelatene af. Nog voor we ze op het portaal even hadden ge» sproken." „Gisterenavond twijfelde tante toch ook, weet je," zei ik. Jeanne knikte, maakte gauw een opmerking over het weer, want tante kwam nu ook zitten. Ik wist niet goed, wat ik doen zou. Moest ik iets over de Meiiers zeggen, over hun terugkomst? Of zou ik het heele geval maar negeeren? Doch tante scheen niets van dien aard te verwachten en zei dadelijk vroolijk: „Gaan we vanmorgen weer een mooie wandeling maken?" We knikten beiden vol instemming en grepen het onderwerp dadelijk aan om er een heele boom over op te zetten. „Meiier zal ons weer de weg wijzen," zei tante. „Ik hoop, dat meneer Van Dongen toch ook weer van de partij zal zijn. Als hij tenminste niet is moegerend! Grooten Apostel! Wat had die man zoo meteen een haast, ee?" Maar Van Dongen liet zich niet meer zien en zoo togen we met zijn vijven, uiterlijk zeer eensgezind en blijmoedig, een half uur later er weer op uit. Ik liep aanvankelijk met Meiier voorop en de drie dames achter ons redeneerden in een stuk door over eikaars ja* ponnen en hoeden. Waarom doen vrouwen dat altijd en mannen nooit? Want stel je voor, dat ik met Meiier een boom zou gaan opzetten over zijn demie of over zijn sokken! Ik heb daar vaak over gedacht en meen, dat die geneigd* beid van vrouwen om altijd over kleeren, dus over uiterlijke tooi te denken en te praten, het volgende tot oorzaak heeft. De man is in waarheid een fraaier schepsel dan de vrouw. Het heeft geen zin daarover van gedachten te wisselen, het is een feit, een natuurwet. Bij alle dieren, of beter gezegd, bij alle levende schep» selen, is dit immers het geval; een leeuw is mooier dan een leeuwin, een pauw mooier dan een pauwin, een mannetjes» stekelbaars is mooier dan zijn echtgenoote. De vrouw weet dat ook en door haar aangeboren ijdel* heid voelt ze dat als een ergerlijke tekortkoming van de natuur, welke tekortkoming ze nu wil verheimelijken en aanvullen. Want bekoren zal ze en overtroeven zal zei Haar smaak en vernuft, of juister gezegd, de smaak van den man en haar eigen vernuft, hebben die schoonheids» cultuur van lieverlede nu zoo hoog op weten te voeren, dat de vrouw er ten slotte in slaagde de mannen te laten ge» looven, dat niet de man, maar integendeel, de vrouw, eigenlijk het fraaiste menschenschepsel is. Zoo zijn wij onze eigen schoonheid vergeten of we zijn er in ieder geval blind voor geworden. Ik moet eerlijk bekennen, dat ik zelf ook niet goed zie, dat Van Dongen mooier is dan Lydia, dat Meiier het in schoonheid wint van Tante en ik van Jeanne, maar toch moet dat zoo zijn. De schoonheidscultuur van de vrouw heeft ons ten slot» te zelfs zoo misleid, dat we een mooie man iets onmanne» lijks zijn gaan vinden, ja, eigenlijk iets griezeligs! Maar ... en nu kom ik op mijn punt van uitgang terug, in het onderbewustzijn van ons mannen leeft nog rudi* mentair de overtuiging van onze superieure schoonheid en daarom zegt ons instinct: Het is genoeg, blijf maar zoo» als je bent! doch bij de vrouw zegt datzelfde instinct; Ik kom te kort; laat ik me opsieren! Nogeens, want het is goed en soms troostend het te weten: Wij mannen zijn schoon, wij zijn zèèr schoon, schooner dan onze vrouwen! Doch het is beter, als we maar net doen, of we het niet weten; laat het onder ons blijven! Meiier en ik hadden niet zoo heel veel discours en zoo kwam ik er toe om een beetje over die schoonheid te phi* lisofeeren; trouwens, het was toch ook wel onmiskenbaar, dat er in onze verhouding iets gedwongens was gekomen, ik kon de gedachte niet van me afzetten, dat hij mijn wantrouwen vermoedde, al bleef hij uiterlijk ook even hupsch en vroolijk als tevoren. We volgden den steilen zigzagweg naar Anette et Lu* bin en toen we daar een beetje buiten adem waren aan* gekomen, brachten we onze harten weer tot rust in een behagelijken kuier langs de prachtig belommerde Promes nade de la Grande Duchesse. „En nu, hierin," zei Meiier, een beetje rondspeurend, en hij ging ons voor langs een smal pad. „Dan komen we bij het monument Félix Bernard, een open paviljoen met een marmeren gedenkplaat, waarin een sonnet van dezen jong gestorven dichter is gebeiteld. Er zijn banken in, in het paviljoen bedoel ik. Het is opgericht door zijn moeder en het staat op het z.g. Point de vue enchanteur, omdat je vandaar zoo'n prachtig gezicht hebt op het dal, waarin Spa ligt." We hepen achter elkaar vlug die paar kronkels van het pad af en zagen weldra de achterzijde van het paviljoen voor ons. Maar toen we daaromheen geloopen waren en de voor* zijde bereikt hadden, uitten we allemaal, zij het in verschil* lenden toonaard, woorden en kreten van verrassing. Daar binnen op de bank, met zijn rug tegen de marme* ren gedenkplaat, zat Van Dongen een pijp te rooken en zijn krant te lezen. „Gut!" riep tante. „Kijk es aan!" zei Lydia. „Dat treft," sprak Meiier. „Meneer Van Dongen," zei Jeanne. „Hè, dat 's toevallig," zei ik. Van Dongen liet de krant uit zijn hand glijden en het scheelde weinig of de pijp was die krant gevolgd. „O ..." zei hij dan, wat schichtig opstaande na een ver» ward opgrabbelen en verfrommelen van de krant. „Goe» den morgen." „We komen een beetje bij U zitten, ee," zei tante. „Prachtig uitzicht hier." „Hm . . . ja . . . ik . . ." stamelde Van Dongen, de ver» frommelde krant zoo goed en zoo kwaad als het ging in zijn zak proppend. „We jagen U toch niet weg?" vroeg Lydia coquet. „Dat niet. . ." antwoordde hij, „maar . . . ik . . . e . . . was juist van plan om weer terug te gaan." „Voelt U zich alweer niet lekker?" vroeg tante. „Toch wel . . . toch wel," antwoordde hij schichtig. „Hè ... 't is hier zoo koel en zoo mooi. .. Kom meneer Van Dongen, laten we U eens verleiden. Gaat U weer zitten," sprak Lydia, „dan krijgt U net als in dat kinder» verhaaltje, een engeltje aan uw rechterhand, dat is juf» frouw Risseeuw en een ander engeltje aan uw linker, en dat ben ik!" en nu kon Van Dongen zich goedschiks niet meer aan het geval onttrekken en zat hij eenige oogenblik» ken later tusschen die twee vrouwen in, streelde zijn baard, glimlachtte, keek even boos, ten slotte verlegen, en durfde zich blijkbaar nauwelijks te verroeren. Ook Meiier, Jeanne en ik namen op de bank plaats. „Dit is een poëtische, maar ook een zeer klassieke plaats," zei Lydia. „Poëtisch is het zeker," zei tante, „een sonnet in marmer in onze rug en een natuurgedicht voor ons, ee," en ze keek in de door de zon beschenen vallei, die aan de overzijde door beboschte heuvelen werd afgesloten, „maar waarom is de plaats klassiek". „Omdat hier vroeger vierschaar werd gehouden," anU woordde Lydia. „Niewaar, Otto?" Meiier knikte en lachte, maar scheen toch niet erg op zijn gemak te zijn en ik begreep ook niet recht, waar Lydia eigenlijk heen wou met haar vierschaar. Maar die onzekers heid zou niet lang duren. „Het doet U zeker wel genoegen, dat U meneer en juf» frouw Meiier toch weer terug ziet, ee?" begon tante op» eens, zich tot den lichtelijk ingeknelden Van Dongen wendend. „O, . . . zeker . . . ongetwijfeld . . ." antwoordde deze wat schichtig. „Maar meneer Van Dongenl" riep Lydia uit. „Dacht U dan, dat ik in staat zou geweest zijn om weg te gaan, zon* der van U afscheid te nemen?" „Ja, maar weet je, Lydia," zei tante, terwijl ze Jeanne en mij achtereenvolgens ook op een eigenaardige wijze aanzag. „Meneer Van Dongen had jullie met de Vicomte zien wegrijden en nu dacht hij natuurlijk, dat jullie met die menschen samen de vlucht hadden genomen!" „Zoo positief heb ik me, meen ik, niet uitgedrukt," zei Van Dongen met een hulpzoekenden blik naar mij, maar ik had niet veel lust er mij in te mengen. „Nou, het leek er ook heusch wel een beetje op," zei Meiier op een vergoelijkenden toon. „Simone en haar zus» ter en zwager waren blijkbaar erg court d' argent en toen ze nu hoorden, dat wij toch met een auto naar Luik gin» gen, vroegen ze of ze mee mochten rijden naar het station. En het zou onmenschelijk geweest zijn om dat te weigeren. Zoodat ik me heusch wel begrijpen kan, dat meneer Van Dongen . . ." „Pardon, pardon..." weerde deze af en de lafaard wend» de zich nu gedecideerd tot mij, „ik ben niet begonnen met te veronderstellen ... die gedachte was zelfs nog nooit bij me opgekomen . . . maar hier meneer vestigde mijn aan» dacht er op, dat. . .9 „Met uw verlof .. ff viel ik uit. „Tante, dat weet U ook wel. Ik heb alleen maar veronderstellenderwijs gesproken, toen meneer Van Dongen zei .. ." .jMaar wèt veronderstelde U dan?" vroeg Lydia, me wat spottend aanziende, terwijl ze een oog dichtkneep. „Ja, God, dat weet ik niet meer," antwoordde ik. „Ik ken U en uw broer nog zoo kort. . . ik ... e ..." „U dacht, dat wij ook beroepsspelers waren?" vroeg Meiier nu lachend. „Nee . . .1" riep ik uit. „Niet?" vroeg tante, me aanziende en ik kreeg op dat oogenblik een geweldigen hekel aan het mensch. „Houdt U mij ten goede," sprak ik dan verontwaardigd. „Ik meen, dat, wanneer men in de familiekring iets be* spreekt.. ." „Gut . . . zei Lydia. „Is meneer Van Dongen een oom van U?" „Nee, juffrouw Meiier," antwoordde ik boos. „Maar op dat oogenblik droeg ons gesprek in ieder geval een zeer intiem karakter en dan verwacht men, dat een te goeder trouw gemaakte opmerking veilig is voor buitenstaan* ders Ziezoo, die kon tante in haar zak steken! „Maar we nemen U die argwaan ook niet kwalijk," sprak Meiier nu. „Onze vriendin, juffrouw Risseeuw en wij, wil» Mjjn Tante uit Aardenburg 15 len die alleen maar wegnemen en dat is voor alle partijen toch immers het beste!" „Ongetwijfeld," antwoordde ik. „Maar ik wil U toch op» merken, dat die argwaan nu niet bepaald het uitsluitend bezit was van meneer Van Dongen en mij." „Hoe bedoelt U dat?" vroeg Meiier verwonderd. „Wel," sprak ik, „toen we gisteravond laat uit de schouwburg in het hotel kwamen, informeerde hier, tante, dadelijk of U al terug was en toen dat niet het geval bleek te zijn, trof U dat zichtbaar zèèr onaangenaam, tante!" be* sloot ik, me tot haar wendend. „Wim . . ." vermaande Jeanne, ontsteld, maar het kon me niets schelen. Als tante zoo gebrand was op de waarheid, dan kon ze haar portie ook krijgen. Maar tot mijn verwondering ontstelde ze er geenszins van; ze wisselde een blik met Meiier; beiden glimlachten nauwelijks merkbaar, maar ik zag het toch en dan zei tante. „Ja dat is zoo, dat heb je goed opgemerkt, Wim." „Maar er is een ding," zei Lydia nu, „waar ik toch maar rond voor uit zal komen. Hier, Meiier is inderdaad niet mijn broer maar mijn oudste zoon, de Vicomte is mijn man, maar daar ben ik van gescheiden, en Simone en Otto waren tweelingen." Behalve Lydia zelf, lachte er niemand. „Het is ongetwijfeld altijd prettig," zei ik dan, „als men* schen, die met elkaar omgaan, niet schromen, elkaar zoo noodig eens de waarheid te zeggen, vooral als dit in den vorm van een grapje kan gebeuren." „Bravo!" zei Lydia. „Maar het is in hooge mate ergerlijk," vervolgde ik met eenige stemverheffing, „als menschen hun ware be* doelingen maar steeds camoufleeren met leugens en ver* zinsels en onwaardige draaierijen. Tante, hoe is het met uw rumatiek?" „Daar werd ik juist aan herinnerd," antwoordde ze op een doortrapt rustigen toon, „mijn voet begint net weer op te spelen. Het zal daarom goed voor me zijn, als we de wan* deling voortzetten. Beweging!, heeft mijn dokter gezegd!" Ze stond op en wij volgden allen haar voorbeeld. „Kom, meneer Van Dongen," zei Lydia, half bevelend, toen die vervelende en ontactvolle aanstoker van de pijn* lijke incidenten een oogenblik scheen te aarzelen om mee te gaan. „Of verwacht U eerst nog meer bekentenissen van me?" Toen lachte hij een beetje benepen en volgde haar. „Lc vond het een afgrijselijke morgen," zei Jeanne, als we eindelijk, na een vervelend geslenter langs misschien wel fraaie wegen, maar onder hopeloos geforceerde ge* sprekjes, welke ons doodmoe maakten, het hotel weer hadden bereikt en ze wierp zich mistroostig in een era* paud op onze kamer. „Volkomen met je eens," zei ik, „en de heele geschiede* nis begint me gruwelijk de keel uit te hangen. De groote vraag is nu maar . . ." Ik zweeg even en Jeanne geeuwde achter haar hand. „Watte . . .?" vroeg ze dan indolent. „De groote vraag is nu maar," herhaalde ik, „moeten we tante loslaten?" „Ik zou die vraag maar anders stellen," sprak Jeanne lusteloos, en als ik mijn wenkbrauwen optrok: „kunnen we haar vasthouden?" „We moeten haar vasthouden!" riep ik uit. „Waarachtig, kind, laat er van onze kant ook wat eigenbelang bij zijn, maar het zou toch de Hemel geklaagd wezen, als een vrouw als tante zich daar zou vergooien aan een kerel als Meiier, die ze toch nog veel te kort en te weinig kent. Want ze doet nu wel heel hoog met die waarheidscampagne tegen ons, maar per slot van rekening weet ze net zoomin als wij iets anders van hem, dan dat hij geen beroepsspeler en Lydia noch zijn vrouw, noch zijn minnares isl Louter negatieve dingen! Is hij gefortuneerd?" en ik haalde hoog mijn schouders op. „Dat weet ze evenmin. En is hij het niet, dan neemt hij haar immers alleen om haar geld!" „Nemen . . . nemen . . ." zei Jeanne. „Nou draaf je een beetje door. Hij neemt voorloopig nog niks. Zoover is het nog niet!" „Maar het komt er van!" riep ik uit. Jeanne lachte even een beetje spottend. „Je bent wel veranderd," zei ze dan. „Je was eerst zoo zeker van het tegendeel!" „Dat was ik ook," gaf ik toe, „maar er is een vorm van huichelarij en arglistigheid, waarvan ik het bestaan niet vermoedde!" Jeanne zweeg even en ik zweeg ook. „Overmorgen is tante jarig," zei Jeanne dan. „Kan me geen steek schelen," sprak ik nijdig. „Kost ons nog een cadeautje als 't een beetje wil ... en ik heb nog geeneens dat geld terug van het dejeuner ... o, ja, toch ..." Jeanne keek een beetje peinzend en scheen niet te luiste* ren naar wat ik zei. „Dr zeg het hierom," sprak ze dan tja . .. mijn ge* dachten gaan eigenlijk in een andere richting." „Hoezoo?" „Ik kan niet zeggen, dat onze pogingen om tante terug te houden van het doen van een domme stap, tot heden veel succes hebben gehad. Practisch marcheeren we met haar dagelijks in een versneld tempo in de verkeerde richting!" Ik knikte en moest onwillekeurig even zuchten. „Ja..." gaf ik dan toe, „we hebben anders genoeg ons best gedaan. Ik tenminste." ,Jk zou nu maar geen verwijten maken, Wim," zei ze. „Laten we liever overleggen." Ik lachte ietwat verachtelijk. „Ga je gang . .. overleg maar." „Ik had dit gedacht . . . Maar je moet niet opvliegen." „Opvliegen .?" herhaalde ik mat en bitter. „Ik heb net zooveel opvliegspirit in me als een verdronken vlieg!" en ik tiet me zakken in de andere crapaud en stak luste, loos een sigaret op. „Nu we het niet alleen afkunnen, moeten we hulp vra» gen." „Aan wie?" „Tja..." en Jeanne keek me een beetje onzeker en wat verlegen aan. „Nou?" „Maar je moet niet opvliegen." .Alweer opvliegen? Maar mensch ... ik zeg je toch, ik kan niet opvliegen" riep ik woedend uit „O . . ." zei Jeanne. „Nou, vooruit dan!" „Wim." „Jeanne!" „Zul je heel rustig blijven?" Dat liep nu toch de spuigaten uit Ik klemde mijn tippen op elkaar en zag haar aan. „Wim," zei ze dan. „Het is de laatste kans. We moeten hulp vragen aan de Schietekattes!" XVIII. Hulp vragen aan de Schietekattes! Het was wel ver met ons gekomen. Tante weggehaald uit Aardenburg, juist om ze aan den invloed der Schietekattes te onttrekken en nu . . . Maar ik begreep Jeanne's gedachtengang toch dadelijk, al was er eerst iets in me, dat me deed veinzen of ik ver* ontwaardigd schrok. „Ben je heelemaal? De Schietekattes . . .!" „Ja, Wim, de Schietekattes," herhaalde ze rustig en met veel overtuiging. „Dat zou dan een erkerming van onze onmacht zijn...? „Natuurlijk, maar die houden we voor ons." Ik deed even mijn oogen dicht om scherper te kunnen denken. „Och... maar dat is immers een onmogelijke opgave! riep ik dan uit „Waarom?" „We moeten ons tegenover die menschen juist sterk toonen . .. hoog houden ... en toch zouden we om steun vragen ... nee, nee .. . dat is . . ." Jeanne schudde het hoofd. „Ons hoog houden? Maar wat we beoogen is toch im, mers alleen of tenminste hoofdzakelijk, tante's welzijn! Etf. daarmee nemen we al dadelijk het hoogste standpunt in, dat je maar bedenken kunt!" „Nou ja, dat geef ik toe, maar . . ." Ze onderbrak me met een handgebaar. „Nee, stil es ... We dalen van dat hooge standpunt hee, lemaal niet af, als we, om tante te redden, die immers in gevaar verkeert, naar alle mogelijke hulp en steun uit, zien...?" „Nee," gaf ik toe, „dat is zelfs heel nobel." „O zoo. De Schietekattes kunnen bovendien niet anders dan gevleid zijn, wanneer we ze te hulp roepen!" „Natuurlijk .. ." „En wees daar maar zeker van, ze zullen voor de zaak vechten met de kracht der wanhoop!" „Jawel. . ." sprak ik wat peinzend, „maar ... e ge» steld eens, dat hun hulp inderdaad afdoende blijkt te'zijn (. . . en tante door hun toedoen tot het inzicht komt, op welk een gevaarlijk hellend vlak ze zich bevindt !" „Wat dan?" „Zal ze dan niet uit dankbaarheid terug vallen in De* bora's armen, terwijl wij, die het zoo goed met haar meenden, het toekijken hebben?" Jeanne lachte wat spottend. „Dat is van later zorg, beste jongen. Het gaat er nu maar om, dat we verbonden optrekken om de gemeen* schappelijken vijand terug te drijven!" „Kind!" riep ik, met ongeveinsde bewondering uit. „In jou is een Jeanne d'Arc verloren gegaan! Maar wat nu...?" „Ik zei je al, dat tante overmorgen jarig is." „Ja." „Dan wordt ze vijf en vijftig." „Wel moge het haar bekomen!" „Dat is een ongezochte aanleiding voor Debora en Alexander om hun moederlijke weldoenster te komen feli* citeeren, te meer omdat het naar Zeeuwsche begrippen een half kroonjaar is!" Ik knikte een beetje bedenkelijk. „Heel goed en heel vernuftig. Maar ... het is kort dag. Eer ik ze heb ingelicht. .." „Telegrafisch, desnoods dringend," sprak Jeanne. „Laat het wat kosten. Het is het waard." Ik knikte, greep het spoorboekje. ,,'s Kijken . . . Vandaag het telegram. Kunnen ze om drie of vier uur hebben op zijn laatst .. . Morgen den heelen dag om te delibereeren ... Als ze dan om . . . wacht es ... ja ... om acht uur 's morgens uit Brugge gaan . . . zijn ze . . . zijn ze . . . ja, om tien uur in Brussel r . . half drie Luik . . . 's kijken . . . Pepinster . . . precies dan kunnen ze daar onzen trein halen, zijn ze om vijf uur hier ..." „Overmorgen?" „Natuurlijk." „Dat zou prachtig zijn, want tante wil een dinertje geven, daar heeft ze al zooiets van losgelaten. Het moet een verrassing voor haar blijven." „Natuurlijk! En wat voor een!" riep ik uit. „Die heve Debora en die goeie Alex!" zei Jeanne spot* tend. „Moeten die wurmen ook meekomen?" Jeanne schudde het hoofd. „Asjeblieft niet. Dat zou een heele landverhuizing wor* den. Maar zoo gek zullen ze ook niet wezen. Debora alleen is al mans genoeg. Maar nu het telegram." „Stil dan even," zei ik .„Laat me eens rustig stellen." „Kort en duidelijk." „Ja, ja." Br. ging aan de tafel zitten, nam potlood en papier en peinsde. „Hoe vindt je dit?" vroeg ik na eenige oogenbhkken en ik legde Jeanne het volgende concept voor. Schietekatte, Aardenburg. Holland. Tante onder invloed gewetenlooze avonturier. Trouw» plannen. Overreding onzerzijds faalde. Adviseer drln* gend uw beider overkomst. Jaardag ongezochte aan* leiding. Trein 8 uur Brugge arriveert 5 uur hier. Haal u af. Draad antwoord. „Kijken," zei Jeanne, die zich nu ineens wel een beetje hinderlijk het air gaf van een leidster en dan, als ze het conceptje had overgelezen: „Hm... ja... zoo is 't wel goed. Maar je moet er je naam nog onder zetten." „Ja, dat weet mijn grootje ook," antwoordde ik. „O, mag ik dat niet zeggen?" „Je mag alles zeggen, waar je zin in hebt. Maar ik ga nu dadelijk naar het telegraafkantoor en dan kunnen we ver* der niets meer doen dan afwachten." Afwachten . . . inderdaad, dat was het eenige wat ons momenteel restte en Jeanne en ik spraken af, dat we gedurende die afwachtingsperiode een welwillend lijdelijke houding zouden aannemen. Verzet of tegenwerking prikkelde maar en hoe zachter tante's stemming was, des te ontvankelijker zou ze zijn voor de overredingsargumenten van Debora en haar man. We déjeuneerden dan ook heel monter met zijn zessen en onze welwillendheid scheen aanstekelijk te zijn. Lydia deed heel niet spottend tegen Van Dongen, die daardoor en ook wijl tante heelemaal geen toespelingen meer maakte op het pijnlijke onderhoud in het Paviljoen Féhx Bernard, weer volkomen op zijn gemak raakte. Meiier was rustig en geschikt, zooals trouwens altijd en ik kon toch ook niet zeggen, dat hij tegen tante of tante tegen hem gekkelijk deed, zooals lieden, die op ver gevorderden leeftijd nog verliefd raken, anders nog wel eens plegen te doen. We aten, we wandelden, we schertsten, we lachten in een Paradijsstemming van vredige beminnelijkheid; we zegden elkaar louter vriendelijke dingen, die aangenaam waren om te hooren. We lachten uitbundig om eikaars grappen en verzonnen allerlei kleine attenties; kortom, we behandelden elkaar als ter dood veroordeelden, wien men den avond, voor ze naar de galg gaan, nog maar zooveel mogelijk van het goede dezer aarde wil toestoppen. Dien avond, toen we na tafel koffiedronken in de salon, bracht de portier me een telegram We zaten alle zes bij elkaar en Jeanne kreeg een kleur. Maar ik opende het met de rust van een zakenman, die eiken dag twintig van die schrikdingen te verwerken heeft en las: Wij komen. Schietekatte. Onmerkbaar voor de anderen, boog ik, Jeanne aanzien* de, even het hoofd. „Toch geen bezwaren, Wim?" vroeg tante en ik had heel goed gevoeld, dat, terwijl ik het telegram las, aller oogen op mij gevestigd waren. „O, nee, tante, integendeel. Iets van 't kantoor. Ik ver* wachtte het." „O, dan is 't goed," zei ze. We zouden tezamen naar een concert gaan, maar voor we gingen, kreeg tante nog weer een aangeteekende brief, die mij lichtelijk intrigeerde. Ik zag ook, dat ze een beetje verlegen werd, toen ze hem open maakte en las; alles wat ik ervan ervaren kon, was, dat het toch blijkbaar weer van een notaris of zoo iemand kwam, want het was een geel actecouvert en er zaten Hol» landsche postzegels op. „Mooi, dat 's ook in orde," zei tante, niet heelemaal on» bevangen. Ik verwachtte en hoopte nu eigenlijk, dat ze weer een aanval zou doen op de bergruimte in mijn zakken, maar daar dacht ze ditmaal blijkbaar niet aan. „Oogenblikje, ee," zei ze en dan liep ze de salon uit Jeanne keek me aan met een vraag in haar oogen, maar ik haalde mijn schouders op en maakte van tante's afwe* zigheid gebruik om Jeanne even het telegram te laten zien. „Toch gauw over," zei ik dan terloops tegen Meiier. „Iu Amsterdam aangenomen om vijf uur." Ziezoo, dat bracht ze meteen op een dwaalspoor. „Ik ben gereed, lieve menschen," zei tante, die terug* kwam en klaarblijkelijk naar haar kamer was geweest om den geheimzinnigen brief daar in haar koffer te sluiten. Dan gingen we. Dien dag en den daarop volgenden wisten we de zacht* vredelievende stemming er zonder moeite in te houden; er gebeurde niets opmerkelijks; opnieuw aten, dronken en wandelden we, gingen naar een comedievoorstelling, keken nogeens in het Casino naar de roulette en het baccarat waarbij niemand speelaanvechtingen bleek te krijgen en Meiier een opmerkelijke haast aan den dag legde om er vandaan te komen en volgens Jeanne zelfs een demon* stratief afkeurend gezicht zette, hetgeen mij echter ont* ging. Tante was poeslief, bij het fleemende af; telkens op wandelingen stak ze haar arm door dien van Jeanne, zei dan „kind" tegen haar en „jongen" tegen mij, altegader symptonen, die mij met weerzin vervulden en mede oor* zaak waren, dat ik slechts met groote moeite mijn slappe* vaatdoek-politiek kon handhaven. In een dier walgelijk zoete stemmingen zei tante, dat ze ter viering van haar jaardag, ons allen een dinertje zou aanbieden, waarvoor ze een afzonderlijk zaaltje in het ho* tel had besproken en ze verzocht mij, of ik het menu wilde samenstellen en de wijnen wilde uitkiezen, in overleg met den gérant. .Onder andere omstandigheden zou ik die opdracht als iets plezierigs aanvaard hebben; nu deed ik het met tegenzin; het kon me niets schelen, al hadden we zuurkool met spek gekregen en grutjes met stroop toe. Alleen verhinderde ik, dat we met oesters begonnen, want die kan ik niet zien en een uitgebreide hors d'oeuvres is bovendien schilderachtiger, de crème d'orge als soep, verving ik door Julienne, want die dikke, papperige soepen bederven je eetlust maar en in plaats van forellen, die maar al te dikwijls grondig smaken, bestelde ik versche zalm, maar dat was dan ook de eenige belangstelling, die ik voor het menu toonde; ook al, omdat ik me tegenover den gérant toch een beetje een houding moest geven, ter* wijl ik ten slotte ook nog zoo'n glibberig puddinkje het schrappen en vervangen door Pêche Melba, omdat Jeanne dat zoo lekker vindt. Met de wijnen was het al eender; ik Het de champagne voor de oesters maar blijven, want die smaakt bij hors d'oeuvres evengoed en in plaats van Sauterne, die toch altijd te zoet is, bestelde ik een droge Riquetis. De rest het me ijskoud. „Wanneer zeggen we nu aan tante, dat de Schietekattes komen?" vroeg Jeanne. „Desnoods op het laatste nippertje," antwoordde ik, „want ik heb den gérant gewaarschuwd, dat er in plaats van zes couverts, acht moeten zijn en meteen een kamer voor hen besproken." „Of ze niet tegen de kosten zullen opzien?" peinsde Jeanne. Ik haalde verachtelijk mijn schouders op. „Die schooit Debora wel terug van tante," zei ik, „des* noods met nog een douceurtje erbij. Maar dat doet er niet toe, dat is hun zaak." Op dien fameuzen herdenkingsdag van het feit, dat vijf en vijftig jaar geleden in Aardenburg geboren werd een kind van het vrouwelijk geslacht, genaamd Sara, dochter van Risseeuw Abraham en Rebekka De Hullu, zijne huis* vrouw, was onze stemming zoo mogelijk nog zoetsappiger, bij het sentimenteele af. Er kwamen brieven en briefkaar* ten en een paar telegrammen voor tante van de Aarden* burgsche en andere vrienden en vriendinnen; ook van Lexje en de twee andere spruiten der Schietekattes arri* veerden er bewijzen van liefde en hoop. „Maken Debora en haar man het goed?" vroeg Jeanne, toen tante aan het ontbijt haar correspondentie had inge? zien. „Van hen is er nog niks bij; alleen van de kinderen," ant* woordde ze. „Zal nog wel komen," veronderstelde ik. We hadden tante maar wat bloemen gezonden, want eer* lijk gezegd, voelde ik er voorzichtigheidshalve niet veel voor, om nog meer kapitaal in de onderneming te steken; ik had al voor haar betaald in Ellecom; ik had ze die dure vulpen cadeau gedaan en dan dat dejeuner in Luik... o, nee, dat had ik ten slotte terug gehad. Maar in ieder geval, om nu weer een ding van een vijftig, zestig franc te koopen, daar gaf ik de brui van. Bovendien „Zeg het met bloemen" nietwaar? En in Spa kende tante de adressen toch niet, zoodat ze buiten staat was, zooals wij in onze Hollandsche groote steden dat ple* gen te doen, om het vloeipapier te raadplegen ten einde te zien of de bloemen gekocht waren in een duur maga* zijn of in een goedkoop keldertje in een volksbuurt. Tante had er Jeanne voor gezoend met tranen in haar oogen — in tante's oogen wel te verstaan — en er haar en mij met een dikke stem voor bedankt. En zoo was de dag verstreken na een klein morgenvuur* werk van gelukwenschen en vriendelijkheden, gelijk de vo« rige dagen; we wandelden, dejeuneerden en gingen ten slotte naar de muziek luisteren bij de tent, waarbij ik zoo vrij was een tafeltje uit te zoeken aan den anderen kant dan die, waar we met tante dat pijnlijke gesprek hadden gevoerd, hetgeen een kiesche attentie van me was, die nochtans niemand opmerkte, wat wel meer het lot is van kiesche attenties. Om kwart voor vijf stonden Jeanne en ik op en zeiden dat we nog een boodschap moesten doen, maar dat we tijdig aan het diner zouden zijn. Tante keek ons een beetje nieuwsgierig lachend aan. „Ja... het wordt een echte leuke verrassing, tante!" zei Jeanne. „Meer zeg ik niet." Dan gingen we. Een kwartier later stonden we op het perron te wachten. „Hoe wou je nu doen?" vroeg Jeanne. „We nemen ze dadelijk mee naar dat caf ét je, schuin hier tegenover; ik heb zoo meteen opgelet, er zat niemand, dus dat is een zeer geschikte gelegenheid om eens rustig te beraadslagen." „Daar komt een trein aan," zei Jeanne. „Het zal hem wezen. Laten we goed opletten, want ik ken ze ook maar zoo half en half en de Hemel weet, hoe ze zich zullen hebben toegetakeld." „Ik weet heelemaal niet meer, hoe ze er uit zien," zei Jeanne. „Zij is een lange sloerie met graaiarmen, groote snijtan* den en fletse blauwe oogen; hij is zoowat even lang en het type van een magere stadhuisklerk met een honger* gezicht en een gele druipsnor." De trein schoot binnen en wij posteerden ons bij den uitgang, maar we boften in zooverre — wat men al niet boffen noemtl — dat het echtpaar juist tegenover dien uit, gang uit een derde klasse wagen stapte. Debora had iets aan wat men een mantelpak pleegt te noemen, ik geloof van „tweed"; ze had een grooten bruinen hoed op, die blijkbaar niet erg vast op haar hoofd stond, want hoewel ze er bij het uitstappen dadelijk naar greep, stond hij toch heelemaal scheef, toen ze op het perron belandde; Alexander droeg een korte beige demie met een ceintuur in zijn holle rug, uit welke jas van, achter tegen den mageren hals de kraag van zijn donker colbert uitkwam; boven op zijn hoofd stond een blijkbaar splinternieuwe groengrijzen deukhoed, die hem zoo op het oog een paar nummers te klein was. Ze hadden elk een paraplu bij zich; Alexander droeg een onfrisch valiesje en Debora een bouquet in vloeipapier. „Nou, daar gaatsie," zei ik zacht en dan stevende ik op het tweetal, dat een beetje beteuterd rondkeek, af. „Dag meneer en mevrouw Schietekatte!" riep ik op hartelijken toon. „Prettig dat U gekomen is. Heeft U een goeie reis gehad?" Jeanne kwam er nu ook bij en we lach*hinnikten nu alle vier een beetje onnoozel en drukten eikaars handen en spraken de gewone nonsens, welke bij dergelijke begroetin* gen nu eenmaal behoort. „Is de juffrouw wel?" vroeg Debora. „Buitengewoon," zei Jeanne. „Ze weet niet, dat U komt, maar het zal haar ongetwijfeld erg verrassen. Maken uw kleintjes het goed?" Ik weet niet meer of dat het geval was, doch wijl zoowel Jeanne als ik daar ook gerechte maling aan hadden, zeiden we maar: „Och ... Zoo zoo ... Ja ja ... Hihi..." en dan loodste ik het echtpaar linea recta naar het stille cafétje. „Als we hier nu eens een poosje gingen zitten om te praten," zei ik. „En wat mag ik U dan eens aanbieden, mevrouw Schietekatte? U zult wel een beetje moe en dorstig zijn na de lange reis." We namen allemaal thee; ik presenteerde Alexander een sigaar en toen stak ik meteen van wal. „U was zeker wel verwonderd over het telegram?" begon ik. „Ik schrok toch zoo, ee," zei Dobora, „want hoe dat noe kwam, weet ik niet, maar ik dacht ineens dat de juffrouw dood was." „Dat stond er toch niet in," zei ik met een welwillenden glimlach. „Och, Debora is gek," sprak Alexander. „Nee, maar och..." zei die, ,,'n telegram, ee... dan dienk je toch altijd..." „Ik begreep het subiet," sprak hij en ik geloof heusch, dat de vent er trotsch op was. „Nou, ja, ik later ook wel. Maar meneer vertel U noe toch eens, wat er eigenlijk aan de hand is," zei Debora. „Kijk," sprak ik. „U begrijpt natuurlijk wel, dat ik zoo'n telegram niet zou zenden als het niet dringend noodig was!'*" „Van eiges," begreep Debora. „Tante heeft," vervolgde ik dan, „in Ellecom kennis gemaakt met een zekeren meneer Meiier. Hij moet vroegér, lang voor onzen tijd, ontvanger in Aardenburg zijn geweest en in dien tijd, zoo 'n vijf en dertig jaar geleden. zouden ze mekaar gekend hebben. Hij was destijds ook een vriend van uw vader." „Heb jij je Pa daar ooit over hooren spreken, Lex?" vroeg Debora. „Meiier?" herhaalde deze. „Niet dat ik weet, maar gaat U verder." Ik vervolgde. „De Meiiers, want bij die meneer Meiier is ook een dame, die hij beweert, dat ze zijn zuster is..." „O... maar is ze dat niet?" vroeg Debora. Ik haalde mijn schouders op. „Ik weet het niet; ik zeg niet nee en ik zeg niet ja, maar laat ik doorgaan. „De Meiiers dan, gingen van Ellecom naar Spa en of er toen dadelijk al iets tusschen hem en tante is afgesproken, want ze waren in Ellecom ook veel samen, kan ik niet zeggen, maar in ieder geval, tante was na het vertrek van Meiier, in Ellecom niet meer te houden, ze moest en zou ook naar Spa!" ,,'t Is toch zonde!" zei Debora hoofdschuddend. „En toen dat met ons zoo vlot niet ging, want wij had* den daar eerlijk gezegd niet veel zin in, begon ze ineens te klagen over rumatiek. Dat had ze in Aardenburg ook zoo dikwijls en ze vertelde, dat als ze met U liep te wan* delen, ze dan soms ineens niet verder kon." „Gosternokke! Dat ben leugens!" riep Debora uit. „Dc weet niet, dat de juffrouw daar ooit over geklaagd heeft, jij Alex?" Alexander schudde het hoofd, waarop nog steeds de te kleine hoed prijkte. „Nooit van gehoord." „Enfin," vervolgde ik, „ze had rumatiek en we moes* ten en zouden naar Spa voor de baden en ik moest direct het hótel de Laeken opbellen en kamers bestellen." Mijn Tante uit Aardenburg j£ „Hoe kwam de juffrouw aan dat hótel?" vroeg Alexander. „Dat zult U hooren. We gingen naar Spa, eigenlijk hals over kop en zoodra we hier in het hótel aankwamen, was de eerste, die we daar zagen ..." „Die knul.. .1" begreep Debora. „Natuurlijk! En ze waren ook heelemaal niet verwonderd en we moesten dadelijk aan eenzelfde tafel eten en sedert is het eiken dag, om zoo te zeggen, dikker geworden tusschen die twee. Samen eten, samen wandelen en de rest..." „Oeje, oeje, dat ben toch dingen!" zuchtte Debora. „Nu moet U me goed begrijpen," vervolgde ik. „Tante is natuurlijk vrij om te doen en te laten waar ze zin in heeft..." „Dat spreekt," beaamde Alexander. „En als die Meiier een fatsoendelijk man was, dan zou ik de eerste zijn om me erover te verheugen, als tante ondanks haar hoogen leeftijd met dien man nog wat levensgeluk... enfin. Maar, en dat is het nu juist, hier mijn vrouw en ik, zijn van de fatsoendelijkheid van dien man allesbehalve overtuigd." „Dat sting ook in het telegram," herinnerde zich Debo* ra. „Een wezenlooze avonturier." „Gewetenlooze," snauwde Alexander haar toe. „Dat 's 't zelfde," snauwde ze terug. „Komt er niet op aan," suste ik. „Onbetrouwbaar is hij zeker. Moet U hooren. Vanaf den eersten dag dat wij hier waren, heeft hij het er op aangelegd, dat tante mee zou gaan naar de speelbank." „Nee!" kreet Debora. „Is dat hier zoo'n plaats?" „Nou en of!" zei ik. „Foei toch!" „En deed ze dat?" vroeg Debora's hongerige echtgenoot ontzet, „Zeker deed ze dat," antwoordde ik. „Ze doet alles wat die kerel zegt" „Die man is notabene stokdoof," vertelde Jeanne. „Hij loopt met een heele radiodnstallatie in zijn oor." „Maar dan is de juffrouw niet snik!" riep Alexander uit „Dat zullen we in 't midden laten," sprak ifc „In ieder geval tante gaat naar de speelbank en ze speelt baccarat en roulette of ze d'r heele leven nooit wat anders gedaan heeft" „En... e... verliest ze dan?" vroeg Alexander. Ik glimlachte even. „Daar is het toch om begonnen! Hoeveel of ze verliest weet ik natuurlijk niet want ze doet erg geheimzinnig en krijgt telkens aangeteekende brieven. Alleen weet ik zeker, dat ze een reiscredietbrief heeft genomen van hon* derdduizend franc en daar is niet veel meer van over." „Een reiscredietbrief?" riep Alexander uit en hij ver* bleekte zichtbaar. „Hoe komt ze daar aan?" „Van een notaris, Jansen, geloof ik uit Uzendijke. Kan dat?" „Gots... gots... gots...," kreunde Alexander. „Hoe is 't mogelijk! Ja, ja, dat komt maar al te goed uit; dat is haar notaris. O, die notarissen... ik zeg het zoo dikwijls, 't is al crapuul!... Honderd duizend franc...!" „Ja, als 't daar bij gebleven is... dat weet ik niet!" sprak ik! „En dat verliest ze dan zoo maar grif op de speelbank?" „Wie zal 't zeggen? Die Meiier lacht maar..." zei ik. „Zoo'n Judas! schold Debora. „En dan nog wel een doovel" Het was wel niet heelemaal waar, wat ik zoo vertelde, maar in sommige gevallen moet je tegenover een bepaald soort menschen de dingen wat aandikken en ze, als 't ware door een vergrootglas laten zien, om ze voldoende duidelijk te maken. „U zult tante niet terugkennen," sprak Jeanne nu. „Ze heeft haar haar afgeknipt." ,,'t Is toch niet waar?" riep Debora uit. „En haar wenkbrauwen laten wegscheren I" „Grooten Apostel! Waar is dat goed voor?" kreet Alex' vrouw. „En ze loopt met een wandelstok!" „Ze is stapel!" „En met een face a main!" „Wat is dat voor een ding?" vroeg Alexander verschrikt. „Een lorgnet aan een handvat," legde ik uit. „En ze gaat gekleed... Enfin... U zult wat zien... Maar dat is betrekkelijk bijzaak. Nu waar het om gaat. Tante, daar zijn we het allemaal wel over eens, is een beste vrouw." „Een echt goed mensch," viel Jeanne bij. „Ja, dat is ze altijd geweest," zei Debora, waarna ze haar neus moest snuiten. „Moeten, nee mógen wij haar nu zoo maar, willens en wetens, in haar ongeluk laten loopen?" vroeg ik. „Hier mijn vrouw en ik hebben ons al suf gedacht, wat we toch moesten doen om haar de oogen te openen. Van alles hebben we geprobeerd. Maar vergeefs! Dan werd ze boos en wat we ook van Meiier zeggen en bewijzen, 't is allemaal niet waar en ze wil er geen kwaad van hooren. Maar onderwijl laat ze zich door hem en zijn zuster, of wat het dan is, heelemaal inpakken en ik vrees... uitkleeden ook!" „Wat is die zuster veor iemand?" vroeg Debora. Ik haalde mijn schouders op. „Als U ze ziet, zult U het niet meer vragen," sprak ik dan. „Maar..." zei Alexander. „Hoever is dat geval nu eigen» lijk? Zijn ze al verloofd?" „Nee, nee, nee!" riep ik haastig. „Goddank niet. Dan zou het te laat zijn. Nee, op 't oogenblik is het nog maar een vriendschap, een sympathie, enfin... maar wel zóó innig, dat daar van alles uit kan voortkomen. En hij legt het er op aan en die zuster ook." ,,'t Is gewoon onbegriepelijk," zei Debora. „De juffrouw was altijd zoo'n ingetogen mensch, ee. Maar ik zei ook al tegen Schietekatte, 'k zeg, ik begriep toch niet, dat de juf* frouw niet terug schrieft! Want ik schreef eiken dag." „Ja, dat weet ik wel," sprak ik „en ik heb ook herhaal* delijk tegen tante gezegd: Moet U niet eens naar Aarden» burg schrijven? Maar lieve deugd, ze gunde zich den tijd niet eens om uw brieven te lezen. Dat ergerde ons. Niet waar, Jeanne?" Jeanne knikte en Debora schudde met wat starende oogen het lange hoofd. „Maar kijk nu eens hier," vervolgde ik dan. „Ondanks al die rare dingen is tante au fond natuurlijk toch dezelfde gebleven. Maar ze is... ja hoe zal ik zeggen... ze is eigen» lijk ziek!" „Geestesziek," verduidelijkte Jeanne. „Niet heelemaal toerekenbaar," sprak ik. „Dan moet ze onder curateele," zei Alexander. „Daar zou U zoo makkelijk niet in slagen," zei ik. „Nee, U moet het zoo beschouwen. Tante staat op 't oogenblik op de rand van een afgrond. En als er nu nog iets is, dat haar van het doen van die laatste noodlottige stap terug kan houden, dan moet het het weerzien zijn van U en me* neer. Met dat weerzien komen al de heve, mooie herinne* ringen van Aardenburg, die ze nu allemaal vergeten schijnt te zijn, ineens weer boven..." Debora snoot weer haar neus. ' „En dan moet het toch al heel raar loopen, als daarmee niet gelijk het inzicht, het besef, bij haar wakker wordt, hoe dwaas en roekeloos ze doet en welke verschrikkelijke gevaren of ze loopt." „Tja..." zei Alexander met een benauwd gezicht „Maar wat moeten we dan doen?" vroeg Debora op een klagerigen toon. Ik haalde mijn schouders op. „Dat is iets, wat uw eigen hart U moet ingeven," sprak ik. „Ik zou zoo zeggen, weest U tegen haar precies zooals U altijd geweest is. Doe natuurlijk net, of U alleen maar komt om haar eens te verrassen met haar jaardag." „Weet ze nog niet, dat we komen?" vroeg Alexander. „Nee, Tante geeft een dinertje en ik heb stilletjes twee couverts laten bijplaatsen. Het zal in ieder geval een com, pleete verrassing voor haar zijn en een prettige, dat be* grijpt UI" „Ik heb rozen meegebracht uit de tuin van de juf, frouw," zei Debora. „Och, wat een lieve gedachte!" riep Jeanne uit. , Ja," stemde ik in, „dat is zoo echt een groet een kleur, een geur van het eigen „home". Dat zal haar zeker ont, roerenl" „En de meisjes hebben wat voor haar gewerkt, een lees, wijzer en een eiermutsje en Lexje heeft een matje voor haar gevlochten." „Snoezig," zei Jeanne. „Als dat geen indruk op haar maakt..." „Tante heeft een echt gevoelig hart," zei ik. „Ze is een brave vrouw," sprak Alexander. ,,'t Is altijd net of ze mijn moeder is, ee?" bracht Debora moeilijk uit. Die laatste aanmatiging vond ik eigenlijk even onbe, schaamd als krankzinnig, doch in de gegeven omstandig, heden knikte ik maar. Ik vertelde nu nog enkele bizonderheden, over Van Don, gen, over de vreemde en verontrustende relaties met de Vicomte en nog enkele andere dingen, die in dezen strijd om tante's geluk en welzijn van belang konden zijn en dan togen we op ons gemak hótelwaarts en slaagden er in om het echtpaar naar hun kamer te loodsen, zonder dat tante er iets van gewaar werd. „Blijft U nu vooral hier," zei ik, „tot ik U kom roepen. En dan gaan we ineens naar tante toe." „Die zal kijken, ee?" zei Debora. XIX. Jeanne kwam de kamer in. „Ziezoo, ik heb tante in haar japon geholpen en haar verder opgedoft. Ze ziet er uit om te stelenl En nu is ze naar beneden gezakt." „Dus boven is alles veilig?" „Ja, boven wel, maar we kunnen de Schietekattes toch nog niet naar beneden jagen, want dan treffen ze tante misschien in de salon. Als jij nu eens naar beneden ging en zoodra tante in de eetzaal is, kom je waarschuwen en dalen wij ook af." „Goed." „Dan hou ik zoolang het echtpaar op hun kamer wel zoet" Ik ging naar beneden, waar ik inderdaad tante alleen in de salon aantrof. Ze zat te lezen. Jeanne had spottend gezegd, dat ze er uitzag om te stelen en al voelde ik te haren opzichte nu niet bepaald een nei» ging om zoover te gaan, bewonderen moest ik haar toch wel. Ze droeg een crêpe Georgette japon met dofgouden bloembladen, die gereid aan sierlijke stengelarabesken, matglanzend door het zwart der gazige stof oplichtten; de mouwen van deze robe waren zeer wijd en golfden heen en weer bij elke armbeweging en ik ontdekte bij zoo'n gol« ving tevens, dat om de rechter pols een nauwsluitende breede gouden armband blonk, welk versiersel ik haar te» voren nog nooit had zien dragen. Een verjaarscadeau van Meiier? Dan zou ik er een hef ding om willen geven om hem eens van dichtbij te bekijken, teneinde te onderzoeken of het goud was of doublé. Overigens was tante nu ook wel ijdel genoeg om zich zelf zoo'n versiersel aan te schaffen. Onder de ruim uitgolvende lange rok, kwamen een paar elegante schoentjes van dof gouden crêpe de Chine te voorschijn. Tante zag er stralend uit; blijkbaar was ze nog even naar den kapper geweest, want er lag een prachtige glans over de sierlijke golvingen van het dikke donkerblonde haar en de wenkbrauwen waren ook weer met groote nauwkeurig» heid fraai symmetrisch bijgewerkt. Om haar heen was de frissche geur van „Houbigant Fou» gère". „Zoo, jongen, al klaar?" vroeg ze op vroolijken toon. „Waar is je vrouw?" Ik had mijn smoking aangedaan in afspraak met Van Dongen en Meiier. „Kleedt zich nog, tante," antwoordde ik opgewekt glim* lachend. „En iets aan d'r haar, enfin, U weet er alles van." Ze had bepaald iets van de bewondering in mijn oogen gelezen, want ze vroeg ineens een beetje coquettig: „Vind je me netjes?" „U? O, zeker," antwoordde ik wat droog. „U ziet, er keu* rig uit. Een japon uit Luik?" Ze knikte en lachte. In de salon traden nu Lydia en Meiier. Meiier ook in smoking, zijn fraai wit haar en de fijne vlossige snor keu* rig verzorgd, het lint van de Oranje*Nassau in zijn knoops* gat. Lydia had een extra opgemaakt gezichtje, lippen als ker* sen, een kapsel als een fraaie helm van smeltend goud, de wimpers der half dichtgeknepen schemerige Mistinguet* oogen extra gestompeerd. Ze droeg een matgrijs*blauwe sluiervischgeschiedenis, zeer gedécolleteerd en met een bijna geheel bloote rug. „Ik heb bepaald honger!" sprak ze. „Hoe laat beginnen we?" „Zeven uur, nog vijf minuten," antwoordde ik, op mijn horloge kijkend. „Heeft U Van Dongen nog niet gezien?" „Daar is*ie net," zei Lydia en inderdaad verscheen daar ook onze lange Shaw*hnitatie, eveneens in smoking, een costuum, dat hem echter heelemaal niet stond. Door die baard. Boven een smoking behoort een clean-shaven hoofd uit te komen, dat toch altijd een beetje een illusie van jeugd geeft, waarmee het ietwat jongensachtige smokingbuisje in stijl is. Maar een ouwe mannenkop met een grijzen baard boven zoo'n buisje wordt parodistisch. Vlak achter Van Dongen kwam de ober, trad met een buiging op tante toe: „Madame est servie." „Ja,..." zei tante, mij aanziende. „Het wachten is op Jeanne, ee?" „Gaat U maar vast," zei ik, „ik haal ze." „Och we kunnen nog best even op Mevrouw wachten," sprak Meiier. „Nee, nee..." en ik gaf Meiier een geheimzinnigen wenk, waar hij natuurlijk niets van begreep, doch waar hij nochtans heel verstandig op reageerde. „Gaat U nu asjeblieft... voor U zit, zijn Jeanne en ik er ook." „Kom dan maar," zei Meiier. „Ja, dan gaan we maar, ee?" zei tante en dan lachend: „Die neef van me doet zoo geheimzinnig." „Que voulez-vous ma tante..." schertste ik „op een jaardag.. .1" „Ja, hij heeft gelijk," viel Lydia bij. „Een jaardag moet een dag van verrassingen zijn!" Dan verlieten allen de salon. Ik spoedde me naar de lift en klopte een minuut later op de Schietekatterige deur. Jeanne deed hem dadelijk open en ik trad binnen. „Het is tijd; tante is met de andere gasten naar de eetzaal gegaan." Debora scheen toch ook op iets gerekend te hebben; ze droeg een lichtbruine stoffen japon met half lange mouwen, waaruit een paar spierige armen staken met breede polsen; om de hoog gesloten hals was een wit geborduurd kraagje gelegd, dat naar beneden, op de platte borst, uit- liep in een soort waaiervormig gevouwen servetje; op de rechter schouder bloeide een slappe lila roos. De Aardenburgsche rokken waren blijkbaar juist in hun kortste periode, want Debora's rok kwam maar even onder de knie; de houterige beenen waren omkleed met vleesch» kleurige kousen, wat ik voor haar ontstellend wuft vond en de lange voeten staken in bruine schoenen met platte hakken en een kruis van riempjes op de wreef. Debora had de mode van kort haar blijkbaar overgeslagen, het hare was strak naar achter getrokken en op het achterhoofd tot een knoedel ineengedraaid. Alexander, die een donker geruit colbertcostuum droeg met een blauw overhemd en een tweekleurige das, keek een beetje vijandig naar mijn smoking en Debora's oogen gingen ook telkens critisch naar Jeanne's prune creatie van het Luiksche modemagazijn. „Uw bloemen..." zei ik, toen we al op het portaal ston» den. „O, gosjes, ja..." schrok Debora. „Alex en heb jij de presentjes van de jongens?" Pa Alex knikte geruststellend en tikte op zijn borstzak, welke deze aandoenlijke bewijzen van liefde schenen te be* vatten. Het bouquet uit tante's „tuun", getuigde meer van der bloemen verscheidenheid, welke daar zijn moest, dan van Debora's smaak om uit die verscheidenheid een aantrek» kelijke compositie te lezen. Ze had gesproken van rozen en die waren er ook bij, maar verder bevatte de ruiker jasmijnen, resida, boeren» pronkers, juffertjes in 't groen, kooltjes vuur, akkeleien, Eont siergras en nog meer dingen, tezamen geperst in een bloemkoolvorm en afgeschut door een rand van varenbla* ren en van dat heele geval waren de stengels met rafia zoo stevig vastgesnoerd door Alexander, dat je het, zooals hij met veel voldoening opmerkte, „wel over een huis kon gooien", hetgeen misschien ook het beste zou geweest zijn. ,,'t Vloei er nu maar af?" vroeg Debora. „Natuurlijk, mevrouw," zei ik, „nu moeten ze dienen." We traden in de lift en zakten naar beneden. Het was inderdaad een alleraardigst zaaltje, dat de gérant voor ons gereserveerd had, een beetje koud misschien met de streng doorgevoerde wit-met-goud versiering op lambriseering, consoles en behang, maar een paar aardige vruchten-stillevens aan de wanden, braken die koudheid toch in voldoende mate. En bovendien was daar de tafel, die blonk en schitterde van het smettelooze linnen, het zilver en kristal en waarop een weelde van roode en gele rozen in vazen en los neer» gelegd, was aangebracht, welker geur zwaarzwoel in het zaaltje hing. De gordijnen waren, hoewel buiten de zon nog scheen, dichtgeschoven en uit de groote kristallen kroon met zijn honderden bobêches, en uit de vergulde lustres aan de wanden, straalde een warm, goudig licht. Toen we binnenkwamen, stonden tante, Meiier, Lydia en Van Dongen juist met hun rug naar de deur een der stillevens te bekijken. „Ziezoo, hier zijn we, tante," zei ik luid. Allen wendden zich om. En toen zag ik tot mijn groote voldoening, dat er door tante plots een schok voer. Van blijdschap? Geenszins. Van ontzetting? Daar had het meer van, maar het meeste leek het op een beweging van ergernis. Uit den aard der zaak ging dat alles heel snel, want Jeanne duwde Debora met de bloemkoolruiker vooruit en ik gaf Alexander een duwtje in zijn geruiten rug. „God... nee... toch... Juffrouw...?" stamelde De* bora, heelemaal in de war. „Debora, kind... en Alex, jij ook...!" poogde tante te zeggen met een hartelijk verraste intonatie, maar die mis* lukte toch een beetje. „Hoe komen jullie...?" Maar dan moest ze Debora zoenen, die beduusd een feli* citatie prevelde en haar vervolgens de bloemkool in de hand gaf. Ik zag Lydia's gezicht een beetje krampachtig vertrekken van een moeilijk onderdrukten lach. Meiier keek alleen maar ernstig en ik zou zeggen, een tikje ongerust, maar Van Dongen bezichtigde het echtpaar met een volmaakte onverschilligheid. „Dat is nu onze verrassing, tante!" riep ik op hartelijken toon. „Dat is het zeker," sprak ze een beetje heesch, maar ze beheerschte zich toch blijkbaar weer volkomen en dan tot Alexander, die met een gewichtig air en een scheefgetrok* ken mond, uit zijn binnenzak de kinderlijke cadeautjes opdiepte: „Nee, maar... en dat jullie daar die heele reis voor over hadden... dat mag ik toch wel waardeeren, ee?" „Het is een buitengewone verrassing," zei Lydia, die naar ik me verbeeldde telkens wat spottend naar mij keek. „Laat ik jullie eerst eens gauw voorstellen," sprak tante dan. „Meneer Meiier, juffrouw Meiier, meneer Van Don* gen... meneer en mevrouw Schietekatte uit Aardenburg." En dan terloops tot Meiier: „Een zoon van Alexander..." „Ah, meneer Schietekatte... ja, uw naam is me niet on* bekend," sprak deze. „Ik was een vriend van wijlen uw vader..." „Zoo? Ik heb uw naam nooit hooren noemen," zei Alexander droog. „Het was ook wel een beetje voor uw tijd," sprak Meiier glimlachend. „Och..." zei tante, de cadeautjes der kinderen uitpak* kend, „hoe hef, ee... kiek noe toch eens... en zoo keurig gewerkt Dank je wel hoor, kind ..." en ze zoende De* bora nog eens gauw „en voor de bloemen... jou ook Alex..." „Kijk es," besloot ze dan, zich tot de anderen wendend, „allemaal uit mijn eigen tuin..." „Een alleraardigst idee en zoo smaakvol geschikt!" riep Lydia, terwijl ze weer naar mij keek. De gérant trad buigend binnen en de ober trad op mij toe en vroeg of de hors d'oeuvres konden worden opge* daan. „Tante, willen we aan tafel gaan?" vroeg ik en ze stemde dadelijk toe. Ik had naamkaartjes naast de borden laten leggen, be* halve voor Debora en Alexander, welke ik er nu echter tersluiks had bijgevoegd en even later zaten we aan. Het was een ovale tafel, zoodat er eigenlijk geen hoofd was. Tante zat naast Meiier en aan haar rechterhand had ik Alexander geplaatst, naast dezen zat Lydia, dan ik, vervol* gens Debora, Van Dongen en Jeanne. Er gingen eerst nog wat uitroepjes en lachjes en gesprek* jes heen en weer over de verrassing en dan traden twee kelners binnen met de even smakelijke als schilderachtige hors d'oeuvres*stillevens, terwijl de ober rondgaande de ijskoude parelende champagne schonk. Tante bestelde een vaas met water om er de bloemkool in te zetten en raakte zoo het ding kwijt. Alexander scheen zich nog het minst van allen op zijn gemak te voelen; ik zag hem telkens schuw opzij naar Lydia kijken; haar décolleté, haar bloote rug en heel haar wel zéér mondaine uiterlijk, joegen hem blijkbaar schrik aan. „Een sigaret, meneer Schietekatte?" vroeg Lydia hem haar koker toeschuivend. „Sigaret?... Nu?... Nee, dank U juffrouw," sprak hij en dan misschien wel bij wijze van terechtwijzing: ,Jk rook alleen maar als ik gegeten heb." „Ah... U is een man van principes!" lachte ze, zelf op» stekend. „Maar 't is waar, je hebt meer menschen die dat doen, dat weet ik. Sommige menschen nemen ook wel mos» terd na den maaltijd" en weer keek ze naar mij, doch dan tot Alex: „Kent U Spa?" Alexander had echter juist zijn mond vol, wees op dat feit met zijn vork. „O, pardon, nee... pardon... haast U niet... haast U maar niet!" riep Lydia uit en dan tot tante: „Zeg, Saartje, vindt je die tafelversiering niet smaakvol?" Van Dongen nam de honneurs tegen Debora waar, want Meiier praatte opvallend druk met Jeanne. „U woont in Aardenburg, mevrouw Skielematte?" hoor» de ik hem zeggen. „Jawel," zei Debora, die een beetje schuw deed en tel» kens over de tafel afkeurende blikken wierp naar Lydia, die fijne rookpluimen uit haar geverfde lippen naar de lichtkroon zond. „Mag ik U nog wat van de hors d'oeuvres geven?" vroeg Van Dongen. „Nee, ik lust niet meer," zei Debora. „O... maar U komt uit Aardenburg, daar ben ik eens langs gekomen." „Dat is een interessant historisch feit, meneer Van Don» gen," merkte Lydia op, die het gesprek tusschen die twee blijkbaar volgde, zoolang Alexander zijn mond nog vol had. „Dat heeft Napoleon ook eens gedaan." Van Dongen hief even zijn glas op naar Lydia en glim» lachte. „Het leek me een heel aardig dorp," vervolgde hij dan tot Debora. ,,'t Is geen dorp, 't is een stad," zei die. „O, pardon," zei Van Dongen. „Of dat een stad is!" riep ik uit „Vroeger noemde men het Klein Parijs!" „Och meneer Schietekatte!" riep Lydia uit ..wat hoor ik daar? Klein Parijs! Is het daar zoo wuft?" en ze keek hem met een schuin hoofdje ondeugend aan. „Ik weet er niks van," zei Alexander humeurig en ver* ward. „Ja, ja..." hield Lydia voL terwijl ze een vingertje tegen hem opstak en hem een knipoogje gaf. „Dat zegt U nu maar... Ik weet het nog zoo net niet die Aardenbur* gers.. .1" „D'r zijn in alle geval geen speelbanken, juffrouw!" schoot Debora ineens vinnig uit „O, mevrouw," lachte Lydia, „maar die zouden er zon» der twijfel al lang geweest zijn, als onze Hollandsche wet* ten niet zoo bekrompen waren." „Is U zoo tegen een speelbank, mevrouw Schielepatte?" vroeg Van Dongen. „Schietekatte," zei Debora met een kwaad gezicht „Pardon?" vroeg Van Dongen argeloos. Tante praatte nu met Alexander, vroeg naar Aarden* Iburgsche dingen en richtte ook af en toe het woord tot Debora, met informaties naar de kinderen. Ik heb al jaren de gewoonte van een diner het beste tot me te nemen en dat zijn bijna altijd de gerechten; ik haat elke toast, die oorzaak is dat ik mijn soep koud moet on* lepelen of waardoor ik mijn ijs nuttig als bevroren soep. ioasten zijn trouwens toch vervelende bedenksels; de man die er een houdt, ziet er te voren al zoo teeen on. Hat hÜ Van minstpne hvpp rlanxon rionn -•*» ■ 1 Ci. j. L" j , ^ guiiguu gw/u uuuc UCCll, WUL mi eet en als hij hem dan eindelijk uitspreekt of stottert, den* ken al de anderen: „Schiet toch op, vervelende vent!" Ik peinsde over dat getoast, omdat nu toch eigenlijk iemand tante, als de jarige, behoorde toe te drinken en ik het met mezelf niet eens was of ik dat nu moest doen, als het eenige familielid, of dat die taak voor Meiier, als de oudste heer, was weggelegd. Maar als Meiier in gebreke bleef, dan zou het toch eigen* lijk de taak van Alexander zijn, want die was stellig een paar jaar ouder dan ik en in ieder geval kende hij tante langer en beter en ze woonden bovendien allebei in Aar* denburg. Ten slotte kwam ook Van Dongen ernstig in aanmer* king, juist omdat hij er het minste bijhoorde en dus temeer reden had, om door zoo'n toast zijn erkentelijkheid eens te uiten, voor het feit, dat hij mede aan mocht zitten aan dit intieme dinertje. Deze overwegingen brachten mijn geweten op aange* name wijze tot rust; in ieder geval stond het wel vast, dat ik niet de aangewezen persoon was, van wien men in rede* lijkheid een toast mocht verwachten. Dus at en dronk ik zonder gewetenswroeging. Een ander ding, dat me bezig hield, was het vraagstuk, wanneer de Schietekattes nu eigenlijk gelegenheid zouden Mijn Tante uit Aardenburg 17 krijgen, om eens ernstig met tante te praten? Voor vandaag leek dat wel uitgesloten en morgen zou* den ze toch zeker niet al te laat weer terug moeten gaan. Het dinertje verliep tot dusverre heel rustig; de Schie* tekattes zaten er wel wat raar tusschenin, maar ik zag dat Lydia pogingen deed om Alexander een beetje los te krijgen, door hem erg te animeeren met de wijn, waartegen hij zich niet verzette, terwijl ook Van Dongen de flesch nogal druk hanteerde. Gelukkig stelde Meiier nu toch even later een dronk op tante in, wat een pak van mijn hart was. Ik begreep overigens heel goed, dat de Schietekattes niet erg spraakzaam konden wezen; Jeanne en ik waren van lieverlede aan de situatie gewoon geraakt, maar voor hen moest het iets overweldigends zijn. De uiterlijk zoozeer en zoo grondig veranderde tante, die daar maar rustig met dien verschrikkelijken Meiier en diens even verschrikkelijke zuster aan tafel zat.. .1 In hun stoutste fantasieën hadden ze zich zooiets na* tuurlijk niet kunnen voorstellen. Inmiddels was het te voorzien, dat het dinertje zonder schokken ook verder wel heel gewoontjes zou verloopen; als er wat wijn gedronken werd, kon de stemming mis* schien nog een beetje stijgen en de toon wat losser wor* den; maar dan zou het ook wel tijd zijn voor een sigaar en een kopje koffie en een paar pousjes, vervolgens naar bed met een lichtelijk overladen maag en het gewone zelfver* wijt: „Wat stom toch eigenlijk om al die rommel in je body te stoppen!" en met het heilige en humeurige voorne* men om een volgende keer niet zooveel zalm te nemen en ook geen pousjes, benevens een verontwaardigde af* keer van alle hoteleten met zijn vette mayonnaises en scherpe sausjes. Het begon al erg op een dergelijk verloop van Zaken te gelijken, toen na het opdoen van de Pêche Melba, Meiier den ober bij zich riep en hem wat toefluisterde, hetgeen tengevolge had, dat de ober iets zei tegen de twee bedie. nende kelners, waarna ze alle drie het eetzaaltje verlieten en de deur zorgvuldig achter zich dichttrokken Wat nu? Ik zag tante ineens wat schuw, met half neerge* kijken °°gen 6n 6611 W8t V6rlegen 61111110011 naar Me«er o^SwÏÏ feUerilegen ZijD gks' maar aangezien °P dat oogenblik de gesprekken nogal geanimeerd waren en Lydia er zelfs m geslaagd was om aan Alexanders keel een soort hmmkachtag gelach te ontwringen, moest Meiier nog eens hefwoord™'" riCP D°ngen- "De heer Meiler vraagt Meiler stond op en we zwegen allemaal. „Dames en Heeren, waarde dischgenooten," begon hij T^TaI -7aagi 18 hGt Diet °m U voor te -tellen de gezondheid te drinken van een der aanwezigen, maar... m^keivTn ^ u f™''-' °m U d^™ot te maken van. e... een belangrijk besluit, dat twee der hier aanzittenden sedert kort genomen hebben " lk zag, dat Jeanne plots een beweging maakte, een kleur kreeg en mij met een paar ontstelde oogen aanzag; Lydia E 11 T mSt de rook van haar sigaret weer m blauwe pluimen naar de kroon; Alexander, die een beet* je te veel gedronken had, slikte aldoor en keek met sla* Penge oogen de tafel rond; Van Dongen, in een plTzTeri^ stemnjng^knikte den spreker argeloos aanmoedigend toe, maar Debora ging ineens recht zitten, trok haar wenk. 17* brauwen op en haar mond met de groote slagtanden viel open van een soort vage onrust. Meiler vervolgde. „Die twee aanzittenden, waarde dischgenooten, zijn, hier Juffrouw Risseeuw en ik. „Juffrouw Risseeuw en ik hebben namelijk het besluit genomen om met elkaar in het huwelijk te treden..." „Wat...?" schreeuwde plotseling Alexander, wakker schietend uit zijn soezerigen toestand. „Nee... om de weer.. .1" Maar Lydia hief snel een dreig vingert je omhoog en legde haar handje op zijn mond. „God... nog an toe... juffrouw..." beefde Debora. Jeanne verstrakte tot een bleek beeld met starende oogen, Van Dongen, nu beter bij zijn positieven, hoestte een smadelijken kuch en ikzelf kreeg het gevoel, dat ik droomde en dadelijk wel wakker zou worden. „Ik begrijp," ging Meiler voort, „dat sommigen uwer door dit, ons besluit, verrast zullen worden, terwijl ande* ren," vervolgde hij met een fijnen glimlach, „niet veel tijd noodig zullen hebben om van hun verrassing te bekomen. Maar terwijl ik het een groote eer en een groot geluk acht U op dezen voor ons zoo heuchelijken dag, van ons besluit mededeeling te mogen doen, beveel ik mijn aanstaande vrouw en mezelf tot in lengte van dagen in uw vriendschap en liefde aar^. Ik heb gezegd." En Meiler bukte zich, greep tante's hand en gaf haar een kus op de wang, waarna tante met beide handen Meiiers hoofd vastpakte en hem terugzoende. Het spreekt vanzelf, dat er volgens de regelen der tra* ditie nu een gejuich had moeten losbarsten en dat we dan allemaal hadden moeten oprijzen, om met het glas in de hand dit trekkebekkende duivenpaar geluk en voorspoed toe te drinken. Maar het leek er niets op. Als Meiler verteld had, dat hij morgen van al zijn ziende en blinde darmen moest geopereerd worden en daar wel niet van op zou komen, had de stemming niet begrafenis* achtiger kunnen worden. Alleen Lydia deed nog een poging en zei met een demon, stratieve nadrukkelijkheid: „Otto en Saartje... jullie ge* luk, hoor!" Ze klonken. Twee tinkjes van champagneglazen. Dan viel de stilte, een doodsche, een angstige stilte. Tante snoot haar neus. Iedereen keek op zijn bord, het aspirant bruidspaar in* cluis. Toen ineens stond Jeanne op, liep achter Van Dongen en Debora naar mij toe, bukte zich en fluisterde zenuw* achtig in mijn oor: „Zeg maar iets... in godsnaam, zeg iets... Zoo kan het immers niet.. .1" Daar had je 't! Natuurlijk, nu werd ik er tóch weer voor, gespannen! Enfin, ik gehoorzaamde, want ik voelde zelf ook het ondragelijke van de stemming. Dus tikte ik tegen mijn glas en stond op. „Tante... meneer .. .e... dinges .. f „Meiler," zei Lydia droogjes. „Meneer Meiler! Inderdaad zijn we, met uitzondering blijkbaar van juffrouw Meiler, allen zeer verrast door het gewichtige besluit, dat U beiden genomen heeft. En U zult ons dan ook ten goede houden, dat we eenige oogenblik* ken hebben noodig gehad, om van die verrassing te be* komen! „Nu althans mijn vrouw en ik zoover zijn, vergunne U me echter U toe te drinken, met de wensch, dat uw besluit inderdaad moge voeren tot het geluk dat U er van ver* wacht. Uw welzijn!" „Dank je, Wim," zei tante met een moeilijke stem en Jeanne en ik klonken met haar, met Meiler en met Lydia. Ineens verrees nu Van Dongen, die wat onvast op zijn beenen scheen te staan, en een beetje glazig uit zijn oogen keek; hij gaf met een dessert lepeltje zoo'n opstopper tegen zijn champagneglas, dat het bijna aan scherven vloog. „Stilte voor meneer Van Dongen," riep Meiler. „Hm... uche, uche..." hoestte Van Dongen en dan met een wat dikke tong: „Ik... e... sluit me aan bij het requi* sitoir van meneer de Ambtenaar van 't Open... pardon... hihi... hik... van den spreker van zooeven... en veroor* deel... hik... pardon... hoop voor het jonge bruids* paar ... enfin ... Veel heil en zegen ...!" Nu ging er toch een klein gejuichje op, waaraan alleen de Schietekattes geen deel namen. „Bravo, meneer Van Dongen!" riep Lydia. „Dat is met* een al voor 't nieuwe jaar ook!" „Juffrouw..." zei toen ineens Debora met een bibbe* rende stem, terwijl ze opstond en zich tot tante wendde. „Juffrouw... zouen ik en Alex u asjeblieft niet es eventjes kunnen spreken...?" „Mij spreken? Bedoel je onder vier oogen, kind?" vroeg tante. „Nee, onder zes!" telde Lydia. Debora knikte hevig en dan op mij duidend: „Misschien wil meneer er ook wel even bij zijn." „Acht!" lachte Lydia. „Och..." aarzelde tante. „We zitten nu zoo gezellig bij elkaar, ee en dan breekt dat de tafel 200. Vind je goed, na afloop?" „Ik... heb ook wat te zeggen..." begon Alexander in. eens, die wat men noemt een kwaaie dronk scheen te heb. ben, want hij keek plotseling verschrikkelijk nijdig. „Gaat uw gang," zei Meiler. „Het woord is aan meneer Schietekatte..." „Ik heb het niet tegen jou..." snauwde Alexander met een dikke stem... „Versta je dat...? Ik heb het niet tegen jou... ik heb het tegen de juffrouw... en nou niet voor 't een of 't ander... maar als ik alles had geweten... non* deju... wat ik nou weet... dan..." „O, ik begrijp het!" onderbrak Lydia hem luidruchtig. „Dan had u uw smoking aangetrokken... zielig! Kom, me* neer Schattekiete, laten we es drinken op uw smoking Prrrosit!" En ze duwde hem het glas in de hand en klonk. „Prrroost..." grinnikte Alexander, „Schattekiete... zoo heet ik niet... nonde... nonde . . . Doe maar een doekie om... die bloote rug... zal ik je eens schattekiete... 't is hier net de bain mixte... Prrroost...!" en hij dronk en morste een heele scheut champagne over zijn vest, hinnik, lachte luid en zakte dan wat lodderig met zijn hoofd voor. over. Toen ineens stond tante op en tikte tegen haar glas; ze zag een beetje bleek. „Dames en Heeren," begon ze met een heesche en wat bevende stem, die echter spoedig helderder en vaster werd, „... Of nee... laat ik liever zeggen: Lydia, Jeanne, Debora, Alex en Wim, pardon en meneer Van Dongen..." Van Dongen stak jolig zijn hand op. „Zeg maar gerust Tinus...!" lachte hij met een over* slaande stem. „Heel graag, Tinus dan..,? vervolgde tante. „Ik besef volkomen, dat het nieuws, dat mijn aanstaande man jullie heeft medegedeeld... door jullie met gemengde gevoelens is vernomen. Je houden me toch zeker niet voor zoo naïf, voor zoo dom, mag ik wel zeggen, dat ik niet zou begrij» pen en al lang begrepen heb, hoe jullie, om welke reden dan ook, tegenover ons besluit zouden staan. Toen mijn aanstaande man zooeven gesproken had en jullie van ons besluit deelgenoot maakte, viel er een stilte." „En die stilte deed me pijn. „Maar ik heb genoeg menschenkennis eenerzijds en voel genoeg oprechte genegenheid voor jullie anderzijds, dat ik de korte marteling, waaraan je me hebben blootgesteld, niet dadelijk zou vergeven... en vergeten... „Maar... en het is noodig, dat jullie dit weten en ont» houdt het goed, want ik zeg het maar één keer... nul „Wat in de moderne politiek het „zelfbeschikkingsrecht" genoemd wordt, dat eisch ik op voor mezelf en dat laat ik me door niemand ontnemen en als iemand nochtans de dwaasheid zou begaan om daarnaar te trachten, dan vindt hij me tegenover zich. Voor goedl „Ik bied jullie, mede namens mijn aanstaande man, even* als ik tot dusverre altijd gedaan heb en geen nuance min* der, bij voortduring mijn liefde, mijn genegenheid en waar het pas geeft, mijn gastvrijheid aan. Uit vrije oprechte wil en van ganscher harte. Maar... c'est a prendre ou a lais* serl Ik heb gezegd." „Bravo, Saartje!" zei Lydia en ik zag tot mijn stomme verbazing, dat ze tranen in haar oogen had. „Pardon... hik... ik begrijp het niet..." lalde Van Don» gen. „Is de bruid... nou toch nog .. . a prendre . ..? Zeg, mevrouw Schattepiete... hoe zit dat nou... hik...?" „En nu stel ik namens de gastvrouw voor," sprak Meiler, „om de tafel op te breken; in de salon wordt de koffie geserveerd." „Ik moet... een sigaar hebben...!" riep Van Dongen. Maar we stonden allen op en zoo eindigde het diner. BESLUIT. „De dwaze maagd of de strijd om een milltoenT' Zoo zou ik dit boek kunnen noemen, indien er in mij iets waarde van een zucht om sensatie te verwekken. Dat zij verre. Bovendien was er nauwelijks sprake van een „strijd" en in ieder geval ging het niet om een nulhoen, want zooveel heeft tante niet. Dat tante een dwaze maagd was, heeft ze bewezen, en zoo wij streden, dan was het de goede strijd. „Fight the good fight!" Het streven van Jeanne en mij, daar zal wel niemand aan twijfelen, was in hoofdzaak gericht op tante's waarachtig welzijn en nóg zijn we overtuigd, dat haar geluk veel vei* liger zou bewaard worden in haar deftige oude huis te Aardenburg, met Rachel en Mimi, dan in de armen van dien ouden, dooven Meiler. Dat, bijkomstig, onze gedachten, onze fantasie, op de wie, ken der gevleugelde hoop, wel eens naar toekomstige mo, gelijkheden zweefden, schaam ik me geenszins te erkennen. Ongetrouwde ooms en tantes, met fortuin, plegen nu eenmaal bloedverwanten te zijn, ten opzichte van wie alle neven en nichten hun zeer bizondere sympathie gaarne willen toonen. Dat is noch immoreel noch ongezond. De ongetrouwde ooms en tante's in de eerste plaats, varen daar wel bij, ze worden met het klimmen der jaren steeds meer ontzien, gevleid en vertroeteld, wat iedereen toch wel prettig vindt. En dat dan ten slotte de neven en nichten wel eens ho, pen... tja...! Alleen, het is en blijft altijd een delicate en kiesche zaak, waar men liever maar nooit over moet spreken, iets wat Jeanne en ik dan ook steeds angstvallig vermeden hebben, zelfs tegenover elkaar en dat kiesche standpunt blijven we ook nu nog innemen. Tante is met Meiler getrouwd, het huis in Aardenburg staat te huur of te koop en ze wonen nu in Wassenaar, in zoo'n ultra moderne villa, waarvan alleen ingewijden weten, hoe je er in moet komen en wij behooren tot de in, gewijden. Meiler bleek achteraf nota bene schatrijk te zijn; hadden we dat dadelijk geweten, dan zou onze houding te zijnen opzichte natuurlijk geheel anders zijn geweest. We dachten nu met een parasiet te doen te hebben, tegen wien we tante moesten beschermen. Maar Jeanne en ik zijn al druk bezig om het goed te maken; we doen er erg ons best voor, in de hoop dat oom Otto alles vergeven en vergeten zal; hij is een aardige jo, viale kerel en het grappige is, dat we nu per slot van reke, ning, behalve een rijke tante nog een rijke oom er bij gekre, gen hebben. Geen kinderen en het wonder van Abraham en Sara vol, trekt zich zoo makkelijk niet meer in onze dagen, ook al staat men uren lang met een of twee beenen in den voet, stap van den Heiligen Remakel! Niet voor 't een of 't ander, maar het is toch een aardig perspectief; we maken Coens devies tot het onze en leven voort. Voorjaar 1931. MET MARGARET PEDLER mtroduceeren wij itil Holland een schrijfster, die in Engeland zeer geliefd is. Haar boeken «yn het best te vergelijken met die van „ETHEL DELL". „Het bittere erfdeel" - „Bescherming" „Zoolang de asch nog gloeit"-„Bruisende jeugd" „De zonde der vaderen" - „Patricia's liefde" — „Het onbereikbare" De prijs is: Ingenaaid f 1.75 prachtband"f 2.50 Alle boeken zijn voorzien van een fraai driekleuren Stofomslag. Verkrijgbaar in olie Boekhandels, Staüonsboekhandels en Kiosken. A. W. Bruna 6 Zooo'i Uitgevers Mij. N.V. - Utrecht In de SCANDINAVISCHE BIBLIOTHEEK zullen in den loop van 1931 verschijnen: ROSS DANE van Aksel Sandemose, vertaling uit het Deensch. MODERNE SLAVERNIJ van Magda Bergquist, vertaling uit het Zweedsch. SCHIPPER KRESTOFFER van Lars Hansen, vertaling uit het Noorsch. DE OUDE HOEVE van Johan Falkberget, vertaling uit het Noorsch. DE NIEUWE ZONDVLOED van John Bergh, naar het Finsch. DE MAN, DIEN ZIJ LIEF HAD, van Nina Arkina, vertaling uit het Noorsch. De prijs van deze werken der beste schrijvers uit de Scandinavische Landen is: Ingenaaid f 1.75 Gebonden f 2.50 In geïllustreerd omslag Verkrijgbaar bij iederen boekhandelaar, kiosken en Stationsboekhandel, terwijl wij op aanvraag gratis een geïllustreerd prospectus hiervan toezenden. A. W. BRUNA & ZOON'S UITGEVERS-MIJ. N.V. — UTRECHT