• Geschiedenis der Dorpen en Heerlijkheden Deurne, Liessel en Vlierden. GESCHIEDENIS * DER DORPEN EN HEERLIJKHEDEN DEURNE, LIESSEL EN VLIERDEN DOOR H. N. OUWERLING. HELMOND - N V. BOEKDRUKKERIJ „HELMOND" - 1933 A. F. VAN BEURDEN, OUD-HYPOTHEEKBEWAARDER, REGENT-SECR. ST. ELIS. GASTHUIS. Een woord vooraf. HABENT sua fata 1 i b e 11 i". Bij de verschijning van het werk „D e geschiedenis van Deurne door H. N. Ouwerling", schiet me onwillekeurig dit gezegde van Terentianus Maurus te binnen. Een boek als het onderhavige zal uit den aard van zijn onderwerp en waar het op menige bladzijde eene weergave is van droge archiefstukken, aangehaald in den oorspronkelijken tekst, geen groot aantal lezers trekken. Stelt men zich dat als doel voor oogen, dan moet men hebben den vlot geschreven roman, die door zijn fantasie en sensatie inwerkt op de verbeelding van den lezer, stormenderhand zijn debiet verovert en overgaat van hand tot hand, zoowel om zijn inhoud als om het feit, dat het tot den goeden toon hoort mee te kunnen spreken over het boek van den dag, dat prijkt in de uitstallingen der boekwinkels en in couranten en tijdschriften als op niet uitgesproken commando wordt opgevijzeld. Daarover niet te kunnen meepraten, onkundig te zijn van zijn inhoud is in onzen huidigen tijd een teeken van bekrompenheid; zulks pleit niet voor de ontwikkeling van dengene, die naief genoeg is niet van dergelijke lectuur te houden, noch van dien kost gediend te zijn. Zoekt gij zoo iets in dit boek, koop het dan niet of leg het ongelezen ter zijde, want ge zult u zeiven door deze lectuur niet bevredigd vinden*..... Maar neen, ik spreek te boud! Dit boek is ook weer niet, wat men daarvan zou kunnen veronderstellen, een saai werk met bloote vermelding-van enkel historische feiten en eene nog meer dorre opsomming van hunne bronnen met te pas komende weergaaf van deszelfs inhoud. De schrijver heeft zijn geest er in neergelegd, hij is te proeven aan zijn werk en het gezegde van den Franschen schrijver Buffon „1 e s tyle c'est 1'horame mém e", vinden wij er voor de volle honderd procent in bewaarheid. Wie was de heer Ouwerling? Deze vraag te beantwoor- den mag feitelijk overbodig heeten. Niet alleen voor den Brabanter, doch ook voor talrijk velen buiten deze provincie, die de geschiedenis van de laatste 50 jaren hebben meegemaakt op cultureel en sociaal gebied, heeft de naam een goeden klank. Geboren te 's Hertogenbosch 24 December 1862 — hij was een dag ouder dan Onze Lieve Heer, luidde op ee%. meuwsgierilf gestelde vraag zijn guitig antwoord - koof hy de richting van het onderwijs en hij werd in het lÈSf 1880 aangesteld als onderwijzer te Liessel om reeds m 188^ te worden overgeplaatst naar. Deurne aan dé school van den bekenden „Monsieur van Baars" Hij had een eigenaardig slag van les geven — „wegleeren" zeggen onze menschen — en vele ouderen van dagen getuigen nog heden van de pakkende methode van den meester in hunne jeugdjaren. Van meer dan één jongen, die onder zijn leiding uitblonk in het leeren, kon hij het schoolwerk nog laten zien. Zoo iets legt toch zeker getuigenis er van af, dat hij is opgegaan in zijn vak. Hij kende zijn leerlingen, wist wat er in zat en kon fijn het karakter typeeren van menig volwassene uit diens vroegere gedragingen als schooljongen. Niet lang nochtans zou hij aan het onderwijs verbonden blijven. Toen de lagere school te Deurne in het jaar 1896 werd omgezet in eene bijzondere, verliet hij het onderwijs en ging hij in de richting der journalistiek als redacteur van „De Zuid Willemsvaart", uitgegeven te Helmond. Hoe druk zijne bezigheden in dezen voor hem nieuwen stiel ook waren, tijd wist hij te vinden voor het navorschen van de geschiedenis van Noord-Brabant in het algemeen en van de Meijerij van den Bosch in 't bijzonder en hoewel in vele opzichten een tegenvoeter van Pater v. d. Elzen z g den welbekenden Boerenapostel, aangezien hij op het gebied van het vereenigingsleven een geheel anderen kijk had op de dingen dan wel deze en hij met zijne beoordeehngen meer in den conservatieven hoek der ideeën lag verankerd; toch kunnen zij beiden beschouwd worden als de twee grooten op het terrein der Brabantsche historie omstreeks de overgangsjaren van de negentiende en de twintigste eeuw. Daarin vonden zij elkander. Wist hij jaren geleden het archief der heerlijkheid op het kasteel Deurne te ordenen, na den bouw van het nieuwe raadhuis in het jaar 1895, wanneer de gemeentelijke verzameling van oorkonden in een ruim, brandvrij lokaal werd ondergebracht, zag men den speurder, naar wat vroeger gebeurde,indenzoogenaamden goeden, ouden t ij d, geregeld in zijn korte passen de trappen van het gemeentehuis beklimmen en uren en uren doorbrengen in den zonnigen zuidhoek van het statige gebouw, alwaar hij bezig was met het maken van aanteekeningen uit en het copieeren van stukken, welke zijn doel konden dienen. Nadat het gebouw centraal werd verwarmd, waarop hij reeds jaren had aangedrongen, werd hij ook gedurende de wintermaanden met eene geheimzinnige kracht getrokken naar zijne geliefkoosde werkruimte, waar de oude folianten en akten hem als fluisterend bemoedigden in zijn moeizaam werk. En zoo groeide dan geleidelijk dit boek; blad aan blad werden volgeschreven en met doorhalingen en bijvoegingen aangevuld — hij was nauwgezet in zijn werk en moest zeker zijn van hetgeen hij neerpende — en de eene na de andere portefeuille werd opgelegd, totdat de tijd zou komen, waarop hare windsels voor goed zouden worden ontbonden en zij haren inhoud zouden uitstorten voor de grage oogen van den drukker, die het als bekwaam vakman op hoogen prijs stelt zulk een werk te mogen uitgeven. » Hj ! j; Edoch, jaar na jaar verliep en nog altijd bleven de in groei toenemende aanteekeningen, geordend tot een samenhangend geheel, opgeborgen in eene oude kist, staande in de met zooveel zorg bijeengebrachte bibliotheek — boeken waren zijn lust en zijn leven — van zijn landhuis „De Romein", opgericht in oud-Hollandschen stijl en geheel naar zijn gegevens gebouwd. En degenen, die hem bijna dagelijks zagen, begonnen het elkander toe te fluisteren: „wel, wat dunkt u van hem, hij loopt op zijn laatste beenen, zal hij de voltooiing van zijn werk nog wel beleven?" De vrees, dat zijn taak zou zijn afgeweven vooraleer hij het boek zou hebben volend, dreef mij er toe in gepaste bewoordingen aan te dringen op bekwamen spoed. En zoo reed ik dan op een zonnigen dag met hem naar de Boek- en Handelsdrukkerij „He 1mond", alwaar na ampele besprekingen de zaak voor mekaar kwam. De vraag was slechts: „wie zal de kosten dragen?" De raad der gemeente Deurne besloot evenwel met eenparige stemmen de garantie voor het uit te geven boek op zich te nemen, waarvoor een hartelijk woord van dank. De schrijver verzwakte intusschen zienderoogen; het was hem aan te zien, bij de eenigszins plechtige herdenking van zijn zeventigsten verjaardag, dat hij niet lang meer zou meeloopen. Het werken viel hem hoe langer hoe zwaarder, het definitief ordenen der stukken en het corrigeeren der drukproeven ging zijne krachten te boven. Gelukkig werd de heer Jacq. Heeren te Helmond bereid gevonden die taak van hem over te nemen en zoo was de goede uitgaaf van het werk verzekerd. Het boek was dan eindelijk in druk, geregeld werden ook hem enkele afleveringen ter correctie toegezonden, doch de schrijver nam meer en meer in krachten af. De voltooiing van zijn werk zou hij helaas niet meer beleven. Den 12den October 1932 gaf hij, voorzien van de laatste H.H. Sacramenten, geheel overgegeven aan Gods heiligen Wil, zijne ziel aan haren Schepper weer. En zoo worden dan deze regels, welke bij een normaal verloop van den druk eene dithyrambe hadden kunnen zijn op het voltooide werk en den schrijver te zamen, met eenigen weemoed neergeschreven. Moge dit boek, dat bedoeld is weer te geven eene plaatselijke geschiedenis, doch dat ook voor de historie van de Meijerij van het grootste belang is, zijnen weg vinden. Het nader te omschrijven acht ik overbodig; wanneer deze histoire intime bovendien in handen komt van vele gemeentenaren en gewestgenooten, is het doel, dat de schrijver zich stelde en de gemeenteraad met hem beoogde, voor driekwart in vervulling gegaan. Deurne, Feestdag van de H. Monica 1933. J. C. VAN BEEK, Burgemeester. L Vóór-historische Tijd. ET verleden van Deurne! Waar zal ik beginnen? Ver moet ik terug in de eeuwen, die achter ons liggen, maar 'k weet niet hoe ver. En wie weet het wel? Want het zoogenaamde prae-historische tijdvak is er een van een duizelingwekkende lengte. Wie zal er ooit het aanvangspunt van kunnen bepalen? Het vraagstuk: hoe lang het geleden is, dat de Noordbrabantsche grond geschikt werd ter bewoning voor den mensch, zal wel nooit worden opgelost. Men heeft er zich in de eeuwen, die achter ons liggen ook niet erg druk over gemaakt. Met een ernstige studie van den Nederlandschen bodem is men, om zoo te zeggen, eerst in de laatste helft der 19e eeuw voor goed begonnen. Aan geliefhebber had het intusschen niet ontbroken. En in de twintigste eeuw is die studie met energie doorgezet, waartoe het instituut der Rijksopsporing van Delfstoffen (1903) in hooge mate heeft bijgedragen. In de laatste dertig jaren heeft de kennis van den vaderlandschen bodem reuzen vorderingen gemaakt. De verschillende werken van Dr. H. Blink, wetenschappelijk en toch populair geschreven, hebben voor velen hier te land den weg gebaand tot betere ideeën omtrent de vorming van onzen bodem, terwijl zij tevens voor dit onderwerp een niet geringe belangstelling hebben gewekt. In den vijftienden jaargang (blz. 691 en vlg.) van het door hem geredigeerde tijdschrift: „Vragen van den i Dag", geeft hij ons in zijn artikel: Studiën over Noor d-B r a b a n t, het volgende te lezen: „Het Brabantsche landschap maakt den indruk alsof een reusachtige schaaf den bodem heeft afgeglad, heeft genivelleerd. En een soortgelijk spoor van afslijping vertoonen ook de afzonderlijke stukken grint» die men in den Noordbrabantschen bodem verspreid vindt. In tegenstelling met de meer hoekige kantige keien van de Drentsche heiden dragen die in Noord-Brabant het teeken, dat zij over elkander werden gerold en geschoven zijn gedurende lange perioden en daardoor een krachtig werkend afslijpingsproces hebben ondergaan. Het zijn van die afgeronde, afgeslepen steenen, welke men in de snelstroomende rivieren van het bergland goed kan waarnemen, en die de Duitschers met den naam van „geschiebe" aanduiden. Deze verschijnselen, welke reeds bij oppervlakkige waarneming vallen op te merken, toonen ons een groot verschil aan in de wijze der vorming van den bodem in het noorden van ons land en die van het zuiden. De geologische onderzoekingen hebben ons dan ook geleerd, dat in het noorden, de zandbodem van ons land, het product is van gletschervorming, dat wij daar een blootliggend moraine-landschap voor ons hebben, hetwelk gewijzigd werd aan de oppervlakte onder de eeuwenlange werking van lucht en water. Doch het land ten zuiden der Maas is een product der vorming van snel stroomend water. Wij kunnen ons de geschiedenis van den bodem in algemeene trekken als volgt voorstellen. In het geologische tijdperk, dat men het diluvium noemt, lag dit land geheel onder water. De Maas in den benedenloop met den Rijn vereenigd, stroomden als reusachtige rivieren met buitengewone snelheid over deze streken naar zee, en niet onwaarschijnlijk voegde ook in het Westen langs het dal der stroompjes, die bij Breda samenkomen en door de Mark verder vloeien, daar de Schelde haar wateren bij. De groote waterrijkdom dezer rivieren was het gevolg van den bekenden Ijstijd, toen de gletschers en sneeuwvelden der Alpen zich tot over een gedeelte van ZuidDuitschland voortschoven. Door het afsmelten van dat ijs en die sneeuw ontstond er een waterafvoer, welke de genoemde rivieren zoozeer bezwaarde, dat zij geheele landstreken in den benedenloop overstroomden, waarover zij als wilde rivieren rondbruisten, nu hier dan daar weder een eenigszins diepere bedding vormend, maar overal zachte hellingen doende ontstaan, en geen heuvels opwerpend. (Zie: H. Blink, Tegenwoordige Staat van N e d e r 1 a n d). „Deze rivieren voerden met hun snellen stroom het puin der vaste rotsen mede, waarlangs zij faun weg kozen, schoven het voort over de bedding en schuurden het daardoor op den langen weg na groote tijdsperioden af tot die afgeronde stukken, welke wij hier telkens nog vinden. In den benedenloop lieten zij dat steenpuin liggen en zoo is het opgehoopt tot vrij vlakke lagen in de provincie Noord-Brabant. Voor een gedeelte is dat steenpuin verweerd tot fijn zand, voor het grootste gedeelte waren het reeds zandkorrels, toen de rivieren het hier aanvoerden". Deze steenen en zandkorrels verraden nog hun afkomst van de gebergten uit het stroomgebied van de Maas. Als wij hier (in N.Br.) over de heide wandelen, glinsteren na een regenbui ons allerwege de witte kwartskorrels tegen in den bodem. Granietkorrels of steenen, zooals in het noorden van Nederland, vindt men hier niet. De witte kwarts nu is een product van de rotsen uit het Maas- en Rijngebied afkomstig. Zoo wandelen wij hier op een bodem door de rivieren in den diluvialen tijd van de rotsen der Ardennen, de Vogezen enz. aangevoerd, en neergelegd tot de regelmatige, zacht afhelleride lagen, welke wij er nog leeren kennen. De breede, glooiend, afloopende, ondiepe geul, waardoor de riviertjes de Dommel en de Aa en hun bijstroomen dwars door Noord-Brabant naar Den Bosch stroomen, wijst nog het laatste overblijfsel aan van den ouden weg der rivier de Maas, die later, toen de aanvoer van gletscherwater ophield, alleen het dal verder oostelijk door Limburg volgde, waar wij het tegenwoordig nog kennen. De aldus in den diluvialen tijd grootendeels door de Maas gevormde bodem van Noord-Brabant, wordt in de geologische taal aangeduid-met den naam Maas-diihivhim. Het is de bedding van reusachtig breede rivieren, welke bier bloot ligt; een land waarover eens de „wilde wateren" bruisten en dat de sporen daarvan nog op het aangezicht draagt. Doch behalve zand en op enkele plaatsen grint, heeft in den diluvialen tijd het Maaswater hier nog iets anders neergelegd. Wij vinden de overblijfselen daarvan niet aan de oppervlakte, maar hier op een a twee, elders drie a vier meter diepte. Onder de zandlaag aan de oppervlakte wordt hier op de meeste plaatsen een leemlaag aangetroffen, soms tot vier meter dik. Die leem is niets dan een veelal vette, dichte kleibank in den bodem. Ook dat leem is in den boven beschreven tijd door de rivier aangevoerd en neergelegd. Dat geschiedde in tijdperken, als de stroom niet snel was, en daardoor het water het fijne slib, hetwelk het meevoerde, reeds op deze landstreek deed bezinken tot kleilagen, gelijk thans bij de rivieren nog geschiedt op de uiterwaarden. Later, d. i. zeker na eeuwen, nam de stroomsnelheid weder toe en sloeg hier geen slib meer neer, maar bleef alleen het zand liggen, dat het slib of leem met zandlagen bedekte. Zulke afwisselingen heeft men in den geologischen voortijd dikwijls gehad. Als in een graf bedolven, rusten er uitgestrekte kleilagen diep in den bodem, die schatten zouden vertegenwoordigen, als zij meer aan de oppervlakte gevonden werden. Thans worden zij slechts zoo hier en daar aangeroerd. De boeren des lands graven somtijds een kuil in de heide om het leem op te delven, teneinde het te gebruiken voor het leggen van een vaste deel, een vloer om op te dorschen. Maar op grooter schaal wordt dit leem geëxploiteerd door de steenbakkerijen, welke men zoo hier en daar op de heide ziet verrijzen. Daar heeft men gelegenheid het leem na te gaan en waarnemingen omtrent de samenstelling en laagvorming te doen. Niet alleen steengruis, zand, leem, etc. werden door ijs en water uit de Ardennen naar hier gevoerd, maar ook zeer groote steenen, gewoonlijk met den naam van zwerfblokken aangeduid. Van deze worden er verscheiden gevonden in den bodem der gemeente Deurne. De grootste, dien we tot nog toe kennen, is de kei, die nabij de kiosk tegen een der lindebooraen op het marktplein is gezet. Hij is afkomstig uit een stuk grond, behoorende bij de gemeente-boerderij aan de Lijzing onder Liessel. Zijn gewicht wordt berekend op 1750 K.G. Men heeft hem den naam gegeven van „Jaap van de Leizing". Dat hij onder dezen naam vooreerst bekend zal raken, betwijfel ik. Dergelijke keien, ik beweer nu niet precies van zulke afmetingen, zitten er zeker nog vele beneden de oppervlakte van onzen bodem. Ik heb er indertijd, toen de gemeente als werkverschaffing op de Vechel grint liet graven, heele hoopen zien liggen, waarvan sommige een vrij aanzienlijke afmeting hadden. Ook toen de zoogenaamde Klarinet gegraven is, kwamen er verscheiden flinke zwerfblokken voor den dag. Groote keien kan men hier en daar in Deurne nog vinden als grenssteenen voor eigendommen. Kleine zwerfblokken placht men te gebruiken bij den inmaak van zuurkool en snijboonen; misschien nog wel. Ter afpaling van het jachtterrein der heeren van Deurne en die van Liessel heeft men zich =fc 1607 ook bediend van groote keien. Een ervan werd voor vele eeuwen ingegraven ter plaatse genoemd Vossenholen (nabij het station Helenaveen), een ander aan de Donschot, ten zuiden van den Loop. De eerste 'is in 1713 in 't schip der Groote Kerk geplaatst, zonder dat men verder weet, waar hij gebleven is. De andere werd in 1921 vervoerd naar het plein bij de St. Josephskerk en ligt er nog. Het is sinds lang uitgemaakt, dat onze Oost-Brabantsche zwerfblokken uit de Ardennen afkomstig zijn. Zij bestaan uit kwartsietgesteenten en hebben nog vaak holten, waarin de pyrietkristalletjes nog gezeten hebben, ja soms zijn die kristallen er nog aanwezig. Toen ik voor de eerste maal te Spa kwam — 't is al vrij lang geleden — en er de Promenade des Artistes volgde, trof het me ten zeerste, dat de steenen, die er bij massa's in 't bergstroompje lagen en waartusschen het water zijn weg zocht, precies van dezelfde soort waren als onze groote keien. Intusschen zij opgemerkt, dat de zwerfblokken hier betrekkelijk klein zijn in vergelijking van die te Spa. Daar vindt men steenklompen, waardoor de grootste steenen der Drentsche Hunebeddén in omvang en dus ook in zwaarte ver overtroffen worden. Wij weten nog betrekkelijk weinig van onzen bodem. Onze kennis daaromtrent reikt nauwelijks verder dan de oppervlakte. Wat verbergt hier de aarde op tientallen of honderdtallen meters in haren schoot? Wie zal 't zeggen? Met betrekking tot het ontstaan van den bodem echter tasten we niet meer in 't duister, de weg daartoe is gevonden en aangewezen, 't Heeft lang geduurd, eer men zoover gekomen was. 't Onderwerp heeft wel ten allen tijde de aandacht en de belangstelling getrokken, maar bij het onderzoek kwam men in den regel van 't eene dwaalspoor in 't andere. En 't gevolg was, dat de zonderlingste theorieën met betrekking tot de formatie van onzen bodem als wetenschap de wereld in werden gezonden. In zijn Beschrij vinge van de Meyerye v an 's Hertogen-bossche (1649) laat Jacob van Oudenhoven de bodemquaestie vrijwel onaangeroerd. Toen hij zich echter ging zetten tot het bewerken van „een nieuwe ende vermeerderde Beschyvinge", die hij in 1670 uitgaf, meende hij de vorming van den bodem niet onbesproken te mogen laten. Zij is volgens hem het werk van den Cimbrischen vloed, waardoor de zee landwaarts in stroomde en eerst gestuit werd door de bergen der Ardennen. Voor zijn gevoelen: beroept hij zich op allerlei oude schrijvers: Plinius, Petrus Narinïus, Simon Pelgrom, Augustinus Wichmans Guicciardinus, Hubertus Thomas en andere. Langer dan een eeuw stonden die theorieën zoo goed als onaangevochten, totdat Isfridus Thijs er in zijn bekende Memorieof Vertoog (1792) tegen opkwam eh al die uitspraken dezer zeventiende-eeuwsche geleerden aan vrij scherpe critiek onderwierp. * Ik heb gemeend, nu wel van dit onderwerp te kunnen afstappen, om over te kunnen gaan tót een korte beschouwing van de grondsoorten, die men in de gemeente Deurne aantreft. Behalve smalle reepen beekklei bestaat de heele grond uit zand. De bodem daalt van het zuid-oosten naar 't noord-westen. Het hoogste punt ligt onder De Neerkant, het laagste bij de Schauw. Het grootste deel van den bebouwden zandgrond bestaat uit hooge akkers en velden, die, ten koste van veel arbeid en mest vruchtbaar zijn gemaakt en steeds veel arbeid en een flinke bemesting vragen. Het oud-Meierijsche spreekwoord: die niet mest, die mist, ziet men hier nog telkens bewaarheid. De bodem, waarop Deurne ligt, heeft er eeuwenlang niet anders uitgezien dan als een uitgestrekt heideveld, doorsneden met enkele beken, die door het regenwater gevoed werden en noodwendig een noordwestelijke richting moesten nemen. Waar 't regenwater niet kon wegvloeien vormden zich groote plassen, zoogenaamde vennen of vlazen, waarvan er in den loop der tijden, sinds men den bodem in cultuur ging brengen, vele verdwenen zijn. Op den duur verdwijnen deze natuurlijke bakken voor overtollig hemelwater allemaal. Het ontginnen van den Deurneschen grond heeft uiterst langzaam in zijn werk gegaan. In de negentiende en vooral in de twintigste eeuw is men er eerst voorgoed mee begonnen. In een verslag, uitgebracht 1 Juli 1808, vinden we vermeld, dat onder de gemeente liggen 950 morgen bouwland, 750 morgen weiland, 45 morgen bosch, terwijl men omtrent de heide etc. met geen mogelijkheid eenige opgave kon doen. Het landbouwverslag over 1922 geeft met betrekking tot Deurne andere cijfers te zien. Er waren 2856 H.A. bouwland, 800 H.A. weiland, 63 H.A. particuliere tuinen, 74 H.A. warmoezerij, 584 H.A. bosch, 3045 H.A. heide, 1670 H.A. onvergraven veen, 588 H.A. nog niet in cultuur gebrachten dalgrond. * Wat men heel Peelland door kan opmerken, valt ook in Deurne te constateeren: men is over 't algemeen begonnen met weinig vruchtbare gronden te ontginnen, terwijl duizenden hectaren van zeer goede hoedanigheid eeuwen onaangeroerd bleven liggen. In de laatste kwarteeuw o.a. zijn er stukken hei in cultuur gebracht, — en niet zoo maar een paar bunder — waarvan gebleken is, dat zij in qualiteit met de beste zandgronden uit De Meierij kunnen wedijveren. Het is gebleken, dat betrekkelijk weinig stukken van den Deurneschen bodem — zandverstuivingen etc. natuurlijk niet meegerekend — op den duur de moeite van ontginning niet loonen. Flints (vlijns) en loodzand maken intusschen op sommige plaatsen de ontginning niet altijd aantrekkelijk. Die Deurnesche bodem is uit heel wat soorten van grond samengesteld. Hoofdzakelijk bestaat hij uit vrij grof zand, maar behalve dat zand vindt men er op vrij geringe diepte, ja tot zelfs aan de oppervlakte, grintlagen, die zich om zoo te zeggen van de zuider- tot de noordergrens uitstrekken. Die grintgronden worden hier aangeduid met den naam van „vechel". De voornaamste grintophoopingen vindt men op den Keienberg onder De Neerkant en op den Hanenberg onder de parochie De Zeilberg. Zij bestaan uit keisteentjes van allerlei vorm en kleur; hier en daar vindt men er echter ook steenen tusschen van enkele kilo's zwaarte, ja, zelfs zwerfblokken, gelijk ik straks reeds meldde. Op vele plaatsen, de heele gemeente door, zitten soms vrij dicht aan de oppervlakte leemlagen en hier en daar nog een weinig potaarde. Steenen plachten er gestookt te worden op den Hanenberg, in De Zeilberg, op Vreewijk in de Derpsche heide, nabij 't Zandbosch, bij 't Kerkeind, onder Liessel, etc. Den Hanenberg is om de verschillende grondsoorten, die men er vindt voor den geoloog een der merkwaardigste plekken uit Deurne. Behalve grint, leem, potaarde en ijzeroer zit er nog van dat gele zand, dat sterk kleurt en dat, gezuiverd en met lijnolie vermengd, als verfstof te gebruiken is; sterk in 't vuur gebrand, krijgt het een kleur als vermiljoen. Zandverstuivingen vindt men mede de heele gemeente door. De grootste ligt in en nabij het Zandbosch, op 't gebied van natuurschoon zeker een van de mooiste plekjes binnen Deurne. Ik sprak nog niet over veen, om de eenvoudige reden, dat het Deurnesche veen eigenlijk geen bestanddeel van den bodem uitmaakt, wijl het er, gelijk bekend is, bovenop ligt en een heel of half vergane plantenmassa is. Wel niet tijdens een paar menschenlevens, maar eenmaal zal het verdwijnen, vooral wanneer de afgraving met zooveel kracht wordt voortgezet, als in de laatste jaren het geval was. Natuurlijk dient er in een werk als dit met meer dan een enkel woord over De Peel gesproken te worden. Dat ik me bij die bespreking ten zeerste moet beperken, ligt, dunkt me voor de hand; immers in den jongsten tijd is er zooveel over venen de wereld ingezonden, dat men met de boekwerken, die er aan gewijd zijn, wel een gansche bibliotheek zou kunnen vullen. Hij is bekeken en beschouwd zoowat van alle kanten. Ja, die eentonige, sombere doodsche vlakte heeft een onderwerp van studie uitgemaakt voor geleerden op het gebied van geologie, aardrijkskunde, taal, folklore etc, voor economen, voor landbouwkundigen en boeren, voor handelslui, voor ingenieurs en niet te vergeten voor raadsleden en heeren Gedeputeerde Staten zelfs. „Eeuwen lang had die uitgestrektheid daar gelegen in een schijnbaar doodsche rust, terwijl onder de oppervlakte de natuur ongestoord voortging met groeien en afsterven, vormen en vervormen, totdat het winstspeurende menschenoog eindelijk de verborgen schatten had ontdekt." Eerst in de negentiende eeuw zou men gaan beseffen, wat voor onbekende schatten die veenvlakte in haar schoot verborg. Daarmee zou een nieuw leven voor deze streken aanvangen. Toch had De Peel sedert eeuwen de opmerkzaamheid der geologen tot zich getrokken. Om maar ineens met bekenden te beginnen. Jacob van Oudenhoven wijdt in 1649 in zijn hiervoor genoemd werk: Beschrijvinge van de Meyerye van 'sHert og e n-b o s s c h e reeds enkele regels aan. Ze volgen hier: „Dit Peel-landt is een vreemt stuk Landts, donker en »'ael van coleur, hebbende eenen open waterachtighen grondt met een bovenkorst overtoghen, zijnde tot eenighe passagien onbequaem. Den Peel, uytghesteken ende ghedrooght, is bequamen Turf, niet ongelijck den Vriesschen Brouwers Turf, brant ras ende heet, maer is haest verbrant, ende wordt gheöaemt Vale n-T u r f. Den oorspronck van den Peel is gantsch onseker, doch schynt zynen oorspronck uyt een groote Inundatie ghenomen te hebben. Dezen hoeck Landts, heeft naer alle apparentie eertijdts vol Boomen ghestaen, soo het niet een Bossche gheweest is ende schijnen de Boomen met eenen stereken storm-wint, ende hooghen vloet, in dien weecken grondt los ghemaeckt ende omgheworpen te zijn, alsoo daer noch menichte van Boomen ghevonden ende uytgegraven worden, ende deselve in die leeghte over hoop gedreven te zijn, ende is waerschijnlijck, dat uyt de verrotte schorssen deze opper-korst gegroeyt is, welcke nu de Peel is. Deze opper-korst is in substantie ende coleur den Rundt van de Loyers, ofte Huvetters, gelijck." In de tweede uitgaaf van 1670 geeft hij een heel nieuwe beschrijvingen laat dat inundatie-vraagstuk onbesproken. „De Peel", zegt hij, „is Veen, of Moer, beslaet in sijn hegryp de groote van ontrent de twee nujlen Landts, ende leyt op sommighe plaetsen wel acht cubiten diep. Wordt meer den Torff daer gesteecken als gebagghert, doch den gebaggherden is veel durabelder als den gesteecken ende is den gesteecken Torff vael van coleur, ende in substantie ende coleur niet ongelijck den Torff die de Loyers ofte Huvetters van haer verrotte run maken, ende zijn die beyde van een ende deselve substantie. De Peel is doncker ende vael van coleur, heeft eenen open waterachtigen grond, met eenen bovenkorst overtoghen, op de meeste plaetsen niet passabel. Den Torff wordt gesteecken met seer scherpe spaden, die als een Mes snijden, om daer mede de kleijn draykens of hayrkens van 't hout door te snijden, omtrent eenen voet breet ende wat langher, ende opgedrooght zijn die bij nae soo licht als spongien. Als die gesteecken zijn, wordende opgeschaecht doorluchtigh, om van Wint ende Son te drooghen, ende worden dan op groote hoopen gesedt, huysen hoogh, als dat schrijft B. Honorius eertijds Pastoor gheweest tot Helmondt, indeBeschrijvinghe van Taxandria. Ende hebben de Ingezetenen van de Dorpen aen den Peel niet alleen selfs overvloet van brandt, maer brenehen dien Peel-Tnrff met hare li-arren op andere plaetsen, die gebreck van brandt hebben ende doerfdaer groot profijt mede." Van Oudenhoven was al een eeuw ongeveer dood, eer er eenige bedenkingen tegen zijn peeltheorieën rezen. Isfridus Thijs in zijn aangehaald werk begon een en ander aan critiek te onderwerpen en gaf tegelijkertijd een verklaring voor 't ontstaan van De Peel. 't Boek verscheen, zooals ik medegedeeld heb. in 1792 maar is waarschijnlijk in 1787 of '88 geschreven. Ziehier wat hij op blz. 22 en vlg. van zijn werk schrijft: „Om den nieuwsgierigen Lezer te voldoen, zal ik onderzoeken,' hoe dan den Peel op eene natuerlijke wijze gekomen is, of ten minsten kan gekomen zijn. Om dit ook int kort te bewijzen, beroepe ik de natuerhjke ondervindinge: volgens deze bevind men dat in de Gragten aen oude Bosschen gelegen (bezonder als die niet, of in langen tijd niet geruymt zijn), al is 't dat den grond onder zand is; wat is de rede hier van? Ik antwoorde dat er in die Gragten menigvuldige bladeren van de Boomen alsook dorre takken van dezelve gevallen zijn, welke te zamen door de vogtigheyd, daar vergadert, verrotten en verder met het gras of andere gewassen gemengeld, die zoort van moer voortbrenge en ook met den anderen grond van die Bosschen egael worden. Niemand is verwondert als hij zulke Bosschen weet en den bovengrond geheel moeragtig bevind. Op deze zelve wyze, zegge ik, moet of ten minsten kan het groote moeras van den Peel gekomen zijn. Want men weet, dat hij in eene laege Land-streek gelegen is. Men weet ook, dat daer voortijds zeer vele Boomen gestaen hebben; het is niet min onzeker, dat in die oude tijden deze Landstreek nog weynig bewoond was en bevolkt, bijgevolg was er het hout zoo niet noodig als thans, gevolglyk zal dat houd in den.Peel zeer oud geworden zijn, en moet een oud versleten Bosch zijn geweest. Hoe dit Bosch daer gekomen is, moet niet onderzogt worden; dat het er geweest is, blijkt uit de Boomen, die er nog in gevonden worden. Uyt welk ik redeneere, op de volgende wijze: door het rijzen der bladeren en afvallende dorre takken is 't gebeurt, dat den grond ook vogtig zijnde, als een moeras geworden is, welk geduerig door nieuw voedzel is aengegroeyt en ook door de andere gewassen tzij Bund, Heyde, Grast of diergelyke gevoeijH, al dikker en dikker is geworden, zoodat ook verder de Boomen zelfs hebben beginnen te verrotten, welke eyndelyk d'een op d'ander vallende, zijn oorzaek geweest dat zij alle de zelve directie hebben gehouden. Zal het hier buyten schreef zijn dat wij zeggen, dat eenen zwaeren Noord-westen wind oorzaeke geweest is dat die Boomen onder bijna verrot zijnde door den ouderdom en geduerige vogtigheyd, nae de zelve directie d'een na d'ander gevallen zijn? Ja niet alleen gevallen, maer ook in den grond, welken zeer ligt en spongieus was, zijn gezonken, zoodat het niet te verwonderen is, dat zy op sommige plaetzen 7 a 8 cubiten onder den boven-grond gestopt liggen, bezonder als men in aendagt neemt, dat dien moer-grond ook aanwast en hooger word, gelyk blykt uyt die plaetzen, waer het moer byna uytgesteken zynde, na het verloop van eenige jaeren, peyst omtrent de hondert, weder vol gegroeyt zyn; en welk ook blijkt omdat zommige Heydens van dien gelyken aerd van grond ook moeragtig en moer worden enkel door het afvallen van dorre Heyde of andere diergelyke zoort van gewassen als Gagel, Bund, Biezen enz. Het zoude myn gevoelen niet vernouwen waer 't dat imand wilde opwerpen, dat er op zommige plaetzen in dien Peel, geenen moer, maer zand of aerde gevonden word: want ten is niet te verwonderen, dat in de laegere Land-streek ook eenige bergen of hooge plaetzen geweest zijn van zand, aerde enz., welke nogtans thans daer niet meer te zien zijn, om dies wil dat die niet zijn aengegroeyt gelyk de andere. Nogte men moet zeggen, dat op zommige plaetzen boven 't moer diergelyken grond gevonden wordt. Ik antwoorde, dat dien daer kan gekomen zyn, door het overvliegen of overzetten van den schraelen grond die rondom en in zommige streeken van den Peel gevonden word, gelyk kan blyken aen alle die in den Peel en daer omtrent gereyst hebben en bekend zyn. My dunkt, dat dit hier aengaende den Peel en zyne opkomste genoeg zijn zal." In de maand April van het jaar 1921 hielden de studenten in de Geographie aan de R. K. Leergangen te Tilburg eene excursie naar de Peel onder leiding van hunne docente Mej. Dr. J. B. L. Hol. Als gids trad hierbij op de Heer P. A. Schendeler, leeraar aan de R. K. Hoogere Burgerschool en Lyceum te Eindhoven en destijds te Deurne wonende. Op den vooravond der excursie vereenigden zich in het hotel „De Zwaan" te Deurne de deelnemers en een groot aantal belangstellenden uit de plaats o.a. ook de in landbouwkringen zoo bekende Pastoor, de Z.Eerw. Heer Roes. In deze bijeenkomst hield de Heer Schendeler ter inleiding van de excursie een bespreking, die liep over de praehistorische, de historische en de toekomstige Peel. Het volgende jaar, 1922, werd de belangrijke lezing voor rekening van Peelbelang gedrukt bij de Gebr. L. en M. Bek te Vechel. De burgemeester van Deurne, de heer J. C. van Beek, schreef er een Voorwoord in. Gelijk men bij de lezing van 't werkje merken kan, heeft de Heer Schendeler heel veel studie van zijn onderwerp gemaakt. Ik kan hem dus veilig in dit boek even het woord geven, om een en ander mede te deelen van de voor-historische Peel. „De tegenwoordige Peel vormde als niet standvastigen oorspronkelijken Maasloop een gebied van moeilijke afwatering en zulke deelen zijn bij geschikt klimaat voorbestemd tot veenvorming. Het zoo goed als stilstaande, ondiepe water toch laat zijn slib neer, wordt dus helder en laat de zonnestralen gemakkelijk tot op den bodem doordringen. Plantengroei is daar dus mogelijk: allerlei waterplanten schieten op. De gestorven planten gaan tot rotting over onder afsluiting der lucht, dus: een anacroob proces. De sapropeelvorming begint, waarbij volgens Dr. Scbierbeek (wiens belangrijke studie der venen in het Tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap 1917 ik daarover heb nageslagen) het microplankton een groote rol speelt. De sapropeel, vaak kalkhoudend door de aanwezigheid van krans wie ren en nimf kruid van slakkenhuisjes en zoet waterbryozoën, of kiezelhoudend door de kiezelwieren, vormt weer den bodem van andere planten, die hare bloemstengels tot boven 't water verheffen en hare bladeren laten drijven en met de resten dezer planten wordt de onderste veenlaag de dary of derrie samengesteld. Dit limnetische plantengezelschap (waterplanten), dat de ondiepe peelkommen al spoedig vulde, vooral toen de stand van het grondwater door de vroeger genoemde oorzaken daalde, wordt nu vervangen door het telmatische (oeverplanten). De tot dusver groeiende planten waren entroof (Weber) d.i. ze hadden veel voedingszouten noodig, die in het sapropeel voorkwamen. Een der belangrijkste functiën toch van de kalk in den bodem is deze, dat hij de plantenvoedingsstoffen in dusdanigen vorm omzet, dat ze door de planten kunnen worden opgenomen. Daaraan zal dan ook mede de grootere vruchtbaarheid van 't sapropeel moeten worden toegeschreven. De steeds hooger wordende veenlaag doet nu andere minder eischende planten verschijnen; de mesotrofe houtgewassen; gagel, els, berk en hazelaar. Deze vormen het overgangsveen, door de veenarbeiders gewoonlijk aangeduid als smeerlaag. ' De boomresten komen overal bij het afgraven van het veen te voorschijn en dragen den naam van kienhout. Typisch zijn hierbij de horizontaal zich uitspreidende wortels, wijzende op het gebrek aan zuurstof in de grondlaag, verder de grillig verwrongen vormen tengevolge van gebrekkigen groei, en de richting van de meeste der omgevallen boomstammen, bijna uitsluitend naar het Oosten wijzend, ten teeken, dat ook in dien tijd de Westenwinden overheerschend waren, en eindelijk het puntig uitloopende stamdeel. Dit laatste is hierdoor te verklaren, dat de stam door rotting werd aangetast, totdat hij niet meer bij machte was het bovendeel te dragen. Vanwaar nu die rotting? Men verklaart die door den mosgroei in de vochtige, schaduwrijke bosschen. Dit mos z~>og als een spons het water op en hield het vast en de lu^htafsluitende laag werd nog verdikt door vallend gebladerte. Zoo gaf toen de bodem slechts bestaansmogelijkheid aan oligotrofe planten, voornamelijk' mossen en onder deze in hoofdzaak het veenmos of sphagnuML En 't is dit plantje, dat voornamelijk als hoogveenvoTming optreedt: Veenmos is een bladmos, zonder eigenlijke wortels. Alleen 't kiem plant je heeft wortelachtige organen,, zoogenaamde rhizoïeden. De anatomische bouw van stengel en bladeren van dit plantje lost op afdoende wijze het geheim der veenvorming op. De stengel bestaat uit een kern met twee mantels. De buitenste bevat het spons- en waterweefsel. Deze cellen bevatten geen protoplasma, kunnen water opnemen en vasthouden. Ook in de bladeren komen dergelijke cellen voor tusschen die welke het bladgroen bevatten. De binnenste wand dient enkel voor de stevigheid, terwijl de kern veel reserve-voedsel bevat. Van de takjes buigen sommige zich omlaag tegen den stengel aan, en houden capillair het water vast en voeren het naar het waterweefsel van den stengel. Andere staan zijdelings uit en zoeken steun bij de andere naaststaande plantjes. Zoo vormt het veenmos een dicht weefsel en is /-eer waterrijk. Een veenmosplantje kan twintigmaal zijn gewicht aan water bevatten. De veenmosstengel groeit steeds door in verticale richting. Door z'n zijwaartsche takjes valt hij niet om, al sterft hij ook onder af. Door de capillaire werking is de waterstand der sponsachtige massa in 't midden van 't veen het hoogst. Vandaar het ontstaan van veenbulten, die bij voldoend vochtig klimaat steeds hooger opgroeien zoolang, tot de onderlinge samenhang verbroken wordt door de zwaarte der hellingen. Dan ontstaan veenbreuken, zooals die in het regen rij ke Ierland veel voorkomen. Wordt het klimaat minder vochtig, dan komt er ten slotte een eind aan den veengroei. Ook, als op andere wijze het veen z'n water gedeeltelijk zou verhezen, zooals bijvoorbeeld door het graven van kanalen of afwateringsslooten. Dat is de mensch, die op de hoogveenvorming ingrijpt. Doch reeds vóór deze in ons gebied het veen had aangetast, dus nog in het praehistorisch tijdperk, deed een andere factor tijdelijk den veengroei ophouden. Die factor was: klimaatsverandering. Waar de oppervlakte van het veen droger wordt, komen dadelijk andere plantjes de plaats van het sphagnum innemen: wollegras en struikheide. En daar we nu bijna overal in het veen eene laag aantreffen, bestaande uit de goed te onderscheiden resten van het wollegras, door het volk gewoonlijk 1 o k v e e n genoemd, blijkt daaruit duidelijk, dat er in de hoogveenvorming eene periode is geweest van stilstand, van grooter droogte, die op hare beurt weer gevolgd werd door een regenrijker tijdvak, dat den veengroei weer herstelde. Het onderliggende veen is dan ook veel meer vergaan, dan het bovenste, wat wijst op een aanmerkelijk verschil in ouderdom tusschen beide veenlagen, 't Onderste bezit 'n donkerder kleur, waarom men het zwartveen noemt, in tegenstelling met het bovenste, dat den naam draagt van grauwveen. Vaak is de grens tusschen deze twee duidelijk aangegeven door het lokveen, waarom men dan ook spreekt van de grenslaag. 't Is meest op deze grenslaag, dat men de zoogenaamde v eenbruggen gevonden heeft in onze Noordelijke veenstreken, 'n bewijs dat de mensch tijdens of kort na deze vorming ons vaderland bewoonde en we dus hiermede het historische tijdperk der Peel zijn ingetreden." II. Donkere Tijden. ■ "^^^ E streek om De Peel is al zeer vroeg bewoond geweest. ■ De Hollandsche geschiedenis begint met de W komst der Batavieren en om de leerstof aanB trekkelijker te maken, of omdat men niet nadenkt — ik weet 't niet — beginnen onze schoolboekenschrijvers de gekste boomen over dien volksstam op te zetten, 't Was 'n wild volk, dat N.B. uit een toen reeds beschaafd gedeelte van Duitschland kwam! Het zakte den Rijn af in uitgeholde boomstammen, schoon vlotten al lang bekend waren! Het deed zoowat niets dan jagen, zwemmen, drinken, visschen en oorlogvoeren en liét den landbouw aan vrouwen en grijsaards over. Claudius Civilis staat afgebeeld half naakt en met 'n koeienhnid, waaraan de staart zelfs niet ontbreekt, over z'n rug. Op z'n hoofd heeft hij 'n stuk van 'n ossekop, waarin de horens nog stevig vastzitten. Je doet maar! En die man had in het beschaafde Rome om zijn verdiensten het burgerrecht gekregen. Hij was uitstekend op de hoogte van de politiek in de wereldstad, aanvoerder van een cohort soldaten en was niet alleen zijn moedertaal maar ook 't Latijn volkomen meester. Ik kan er niets aan doen, maar ik geloof van onze oude vaderlandsche geschiedenisverhalen niet heel veel, al komt men ook met Tacitus als bron aandragen, evenmin als ik iets geloof van den tocht der Argonauten, de verwoesting van Troje en dergelijke. Wij hebben voor onze oudste geschiedenis geen enkel werk, waarop we veilig kunnen vertrouwen en we weten van de volksstammen, die als de eerste bewoners van ons land worden aangemerkt, bitter weinig mef zekerheid. Vroeg reeds waren de streken van De Peel bewoond. Naar gissing zoowat ± 2500 jaar voor Christus' geboorte. Wat wij van die eerste bewoners weten, weten wij door de urnen en enkele steenen werktuigen, die er in den loop der tijden hier en daar werden opgegraven. De geschiedschrijver Wagenaar begon zijn bekend historiewerk, dat uit niet minder dan 21 ferme boekdeelen bestaat (de vervolgen niet mede gerekend), met de komst der Batavieren hier te lande. Als bronnen gebruikt hij Tacitus, Cesar, Plinius, maar ook Klaas Kolijn, evenals later Bilderdijk zich beroept op Ossian. Arend dringt dieper in den nacht der tijden door. Voor hij zijn lezers met de Batavieren in aanraking brengt, heeft hij al heel wat over veel andere bewoners verteld. Hij begint zijn groot werk aldus: „De Kelten, een volk welks oorsprong zich in den nacht der tijden verliest, waren ongetwijfeld de eerste bewoners van Nederland." Het moeten heel aardige lui geweest zijn. Men hoore slechts: „Deze overoude bewoners of Kelten worden afgeschilderd als menschen van een reusachtige gestalte, die naar de beenderen, welke men van hen in verschillende streken van Frankrijk gevonden heeft, gewoonlijk zes, ja zelfs zeven voet moeten geweest zijn. Zij waren kloek, gezet, welgevormd en blank van vel, hadden levendige blauwe oogen, een woest en dreigend uitzicht, lang rosachtig of blond haar en een zware sterke stem, waarmee zij in de gevechten een vreeselijk geschreeuw aanhieven. Zij waren tegen koude en moeilijkheden gehard en verachtten dood en gevaren. De vrouwen hadden een niet minder gunstig voorkomen dan de mannen, wien zij zelfs in lichaamskrachten overtroffen. Zij werden voor de schoonste onder de vrouwen der Noordsche volken gehouden." Wij zullen de beschrijving maar niet verder doorzetten, schoon ze bij Arend nog verscheiden bladzijden beslaat. Het volk waarvan men ongeveer niets met zekerheid weet, dat bijna geen spoor van zijn verblijf heeft achtergelaten wordt er zoo in bijzonderheden (waarbij 't tegenstrijdige niet ontbreekt) geschetst, dat een denkend mensch niet anders doen kan dan al die mooie schilderingen, waar ze als historie werden aangeboden ongeveer als waardeloos te verklaren. Dat gefantaseer over Kelten en Germanen bereikte in Hofdijk zoowat zijn hoogste punt. Toen hij in 1850 Drente bezocht, geraakte hij bij het zien der Hunebedden zóó in geestdrift, dat hij zich, thuisgekomen, direct zette tot 't schrijven van 'n heldendicht. Drente was het tooneel voor zijn epos, het Drente n.1. van voor 25 eeuwen. Zijn personen zijn Kelten, volgens de beschrijving van Arend en in 't bekende Hunebed te Borger wordt de asch van een zijner helden te ruste gebracht. Later beschreef hij met de hem eigen dichterlijkheid het Hunebed te Rolde. En toen hij omstreeks denzelfden tijd omdwaalde over de Molenheide te Alphen bij Tilburg, waar een Germaansch kerkhof ontdekt was, vond hij er de stof voor een schoone schets: De Grafheuvelen te Alphen, welke hij met het Hunebed te Rolde en nog eenige andere uitgaf in boekvorm onder den titel: Historische Landschappen, 't Is wel lectuur om iemand in stemming te brengen en uit een oogpunt van stijl staat het onder 't mooiste wat de literatuur der 19e eeuw voortbracht. Sedert het geschiedwerk van Arend verscheen, is er in de ideeën omtrent Kelten etc. heel wat verandering gekomen. Wij zijn zoo ten langen leste tot het besef gekomen, dat we van die oude volksstammen bitter weinig weten en dat er met betrekking tot hun historie, hun godsdienstig en maatschappelijk leven niet veel vast staat. De geschiedvorsching heeft echter niet stilgezeten. Kelten, Batavieren en hoe ze allemaal heeten mogen, kunnen in de verste verte niet als de eerste bewoners van ons land worden aangemerkt. Professor Blok gaat heel wat dieper den nacht in. Hooren we slechts: „Sommige deelen van de landstreken, die in lateren tijd den naam van de Nederlanden droegen, moeten reeds zeer vroeg bewoond zijn geweest. Ook aan de boorden van de Maas en de Lesse heeft de mensch — eeuwen en eeuwen geleden, veertig, vijftig, meer misschien — in holen geleefd te midden van een natuur, die veel overeenkomst moet hebben gehad met die der poolstreken tegenwoordig: het rendier en de mammouth waren zijn tijdgenooten op de ijsvlakten, die eenmaal ook onze streken hebben bedekt en duidelijke sporen van haar aanwezigheid in den bodem hebben achtergelaten. Misschien, waarschijnlijk zelfs, hebben die menschen, die wilden, behoord tot een ras, waarvan men èn in de Finsche stammen aan de ijszee èn in de Basken aan de Pyreneeën nog nakomelingen meent te ontdekken. Eeuwen aan eeuwen moeten die menschen hier hebben gehuisd, jagend, visschend om hun leven te rekken in den moeilijken strijd om het bestaan, voor hen even moeilijk als voor tot andere rassen behoorende stammen, die na hen kwamen in lange reeks. Ruw bewerkte steenen wapenen en werktuigen zijn met weinige geraamten van menschen en van hunnen buit 't eenige wat van hen is overgebleven — luttele sporen van een primitieven beschavingstoestand, waarvan de verrassende ontdekking aan onzen navorschenden tijdgenoot een zwak denkbeeld gaf van de onnaspeurlijke oudheid van zijn geslacht." Het beste boek, dat over onze oudste bewoners in verband met hun cultuur bestaat, is ongetwijfeld het mooie werk van dr. J. H. H o 1 wer d a, getiteld: Nederland's vroegste Geschiedenis, dat in 1918 te Amsterdam verscheen. De zaken worden hier kalm beschouwd; de fantasie blijft buiten werking; 't boek is niet het werk van een liefhebber, maar van een geleerde, 't Is ongetwijfeld de uitkomst van 'n jarenlang zoeken, denken en waarnemen. De oudste geschiedenis van ons gewest is uit geen boeken te leeren, gelijk men dit nog voor eenige jaren meende. De eenige bron, die wij daartoe bezitten, zijn de opgegraven voorwerpen. Het bestaan der oudste bevolking blijkt uit haar huishoudelijk vaatwerk en uit haar gebruiksvoorwerpen. En daaruit stelt de wetenschap tevens haar afkomst en de omstandigheden, waaronder zij leefde, vast. Door een anderen weg in te slaan, heeft men een kennis van streken en tijden gekregen, waaraan men vroeger zelfs niet eens gedacht heeft. Archeologie, in verband met vergelijkende taalkunde, folklore en andere hulpwetenschappen hebben verrassende uitkomsten opgeleverd, met betrekking tot onze oudste geschiedenis. * Het vaatwerk is voor 't historisch onderzoek 't kostelijkste, 't betrouwbaarste dat we bezitten. „Uit aarde gebakken en broos materiaal als het is, heeft het daardoor een locaal en van levensduur beperkt karakter, terwijl de bronzen en waarschijnlijk ook de meeste steenen werktuigen hier niet anders dan door invoer kunnen zijn verkregen en meer geëigend zijn door een lange reeks van geslachten gebruikt en overgeleverd te worden." Zoo schreef Holwerda in de voorrede van den Catalogus der Archeologische Verzameling van 't Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant (1917). * Wat wij van de eerste bewoners der Peel weten, hebben we haast alleen te danken aan de vondsten en opgravingen, die er sinds 'n eeuw zoowat plaats hadden. De boorden van De Peel zijn reeds vroeg bevolkt geweest. Hier woonden reeds menschen ongeveer 3 eeuwen vóór Christus' geboorte. Dit schijnt men zoowat vast te kunnen stellen uit de urnen, die er de laatste honderd jaar zijn opgegraven. De eerste bewoners zijn zoo goed als zeker Gallo-Germanen geweest. De urnen, die er gevonden zijn, vertegenwoordigen zoowat eenzelfde soort. Zij zijn over het algemeen bol yan vorm, glad van oppervlak en uit de hand gevormd, dat wil zeggen, niet op een draaischijf gemaakt. De kleur is chocolade-bruin, meermaals ook wat grauwer. Versieringen treft men er zelden op aan. Bij grootere urnen komen nog wel eens 'n plat-vormig deksel, soms ook een regelmatigen keisteen voor; in de meeste gevallen echter niets. * Een groote Germaansche nederzetting vond men te Deurne; ter plaatse van 't nieuwe woningterrein lag het kerkhof dat reeds in 1837 werd opgegraven en wel op zeer onoordeelkundige wijze. De heer F. Baron van Voorst tot Voorst, destijds ritmeester bij 't regiment huzaren, ontdekte den Germaanschen doodenakker en trok er met een dertigtal liefhebbers uit zijn compagnie heen. Men vond urnen in menigte. Nauwelijks verspreidde zich het gerucht, dat hier oude potten gevonden werden, of wel tweehonderd boeren zag men in de heide bezig om alles zonder orde 't onderst boven te keeren. In zijn werk: Noord-Brabant's Oudheden, schrijft Dr. C. R. Hermans, aan wien onze geschiedvorsching zooveel verplichting heeft: „De urnen, welke wij van Deurne bezitten, zijn onder de fijnste te rangschikken, die wij uit de Germaansche begraafplaatsen hebben. Zij schijnen dus afkomstig te zijn van een bevolking, die reeds eenige beschaving kende. D,e oudheden, welke in de urnen of in de heuvelen gevonden zijn, bevestigen deze meening. Uit geene Germaansche begraafplaats in Noord-Brabant is zooveel koper- en ijzerwerk gekomen". Van die Germaansche oudheden berusten er een deel in 't museum te Leiden; ook in 't museum van 't Provinciaal Genootschap te 's Hertogenbosch zijn er enkele. De landstreken om De Peel zijn vroeg bewoond geweest. Germaansche stammen waren hier al vroeger gevestigd, lang voor de komst der Romeinen. Bijna in ieder dorp vinden we nog de sporen van hun verblijf, maar van hun levenswijze weten we zoo goed als niets. Wat er over hen is geschreven, kunnen we gerust laten voor 't geen 't is; we hoeven er zoo goed als geen waarde aan te hechten. De eenige eigenlijke bron, die we voor de historie hebben, zijn urnenvelden en dat is uitstekend begrepen door Holwerda. Wie 'n boek schrijft als Nederland's vroegste Geschiedenis, heeft zijn studie elders gemaakt dan in 'n bibliotheek; heeft zijn bronnen gezocht, waar ze te vinden waren. Op het Drentsche en Brabantsche heideveld vond hij de beste stof voor zijn werk. Het Land van Cuyk, aan de overzijde van 't groote moeras, was in de tijden der Gallo-Germanen al vrij sterk bewoond. Te Maashees werden in 1861 niet minder dan honderd urnen opgegraven. Te Oploo, te Cuyk, te Linden, en te Vierlingsbeek ontdekte men mede Germaansche begraafplaatsen. Het Land van Ravestein, dat onmiddellijk tegen dat van Cuyk aansluit, heeft in voor-historische tijden insgelijks een aanzienlijke bevolking geteld. Uit de woerden bij Deursen en Dennenburg zijn voor 70 jaar ongeveer achthonderd urnen opgedolven. Over de vondsten te Deurne in 1837 en latere jaren spraken we reeds. Nog pas onlangs is er een mooie, gave urn (Hallstattvorm) gevonden en mogelijk zitten er nog veel meer. In de nabijheid van Weert zijn zelfs zeer uitgebreide grafvelden gevonden. * Van die oude Germanen uit deze streken weten we zeer weinig met zekerheid, al is er ook heel wat over geschreven. Zij hebben natuurlijk aan landbouw en veeteelt gedaan, want van oorlog en jacht alleen hebben ze onmogelijk kunnen leven, maar op welke hdogte die landbouw stond is ons volslagen onbekend. Of 't moeras hun ten opzichte van brandstof iets geleverd heeft, weten we ook niet. Mogelijk echter is dit wel het geval geweest. Wat er van onze eerste bewoners is geworden — daaromtrent bewaart de geschiedenis het stilzwijgen. De Romeinen zijn hier geweest; maar niet precies als vaste bewoners. Zij kwamen immers met een militairisch doel en zullen tusschen de oude bevolking gewoonweg heen geleefd hebben, die hen natuurlijk wel met achterdochtige blikken zal hebben bekeken, maar voor hun beschaving niet ongevoelig en onverschillig zal zijn geweest. Toch staat het volstrekt niet vast, dat hier de vroegere bevolking is blijven wonen. Door waarnemingen en vergelijkingen kom ik hoe langer hoe meer tot de conclusie, dat de streek na eenmaal bewoond te zijn geweest, is verlaten geworden en een heelen tijd in dien toestand is blijven liggen, tot weer nieuwe bewoners er zich kwamen vestigen. . Jf? Het belangrijkste, dat ons uit het oudste tijdperk onzer geschiedenis bekend is, is de opstand der Batavieren, onder Claudius Civilis (70 j. n. Chr.) Na dien opstand' ligt over onze streken weer 'n bijna volslagen duisternis. De Romeinen zijn zich inmiddels komen vestigen en van hun verblijf vindt men vooral in Limburg nog de duidelijkste sporen. Maar ook gedeelten van het tegenwoordige Noord-Brabant kozen zij tot hun verblijf. Cuyk vooral verdient een bijzondere vermelding. Nergens werden er meer Romeinsche oudheden gevonden. Het schijnt in den Germaanschen tijd reeds een vrij goed bevolkte plaats te zijn geweest, want men vond er een uitgestrekt grafveld en daarlangs werd de groote Romeinsche heirbaan van Nijmegen naar Zuid-Limburg aangelegd, een grintweg, die in den loop der tijden onder den grond was geraakt en voor ongeveer een eeuw teruggevonden werd. De Romeinsche cultuur is in onze streken zoowat in de laatste helft der eerste eeuw begonnen en heeft er, volgens 't beweren van Holwerda, zoowat anderhalve eeuw voortgeduurd. Veel Romeinsche antiquiteiten heeft eigenlijk de Meierijsche bodem tot nog toe niet geleverd. We kunnen ook met zekerheid zeggen, dat het Romeinsche leven hier geen grooten invloed heeft gehad. Toch valt niet te ontkennen, dat ook langs de boorden van De Peel Romeinsche nederzettingen bestonden. Wijl de tweede eeuw onzer jaartelling een volkomen rustige tijd is geweest, is er aan welvaart en beschavingkunnen gewerkt worden. Soldaten werden er zelfs niet anders gezien dan mogelijk alleen op 'n doormarsch naar de grens over de wegen, die 't land doorkruisten; van een militaire bezetting was geen sprake. Ook in de nabijheid van De Peel schijnen Romeinsche nederzettingen bestaan te hebben. De beide hooge stukken gronds onder Deurne, waarvan 't eene vlak bij 't oude Germaansche kerkhof ligt en welke beide stukken den naam van De Braak dragen, hebben zeer lang mijn aandacht getrokken en komen me voor als te zijn oude verschansingen, waarvan de grond later geslecht werd. Over- blijfsels van grachten zijn nog duidelijk te zien; ook de bekende afgeronde hoeken zijn aanwezig. Dat in de Peelstreek de Romeinen lang vertoefd hebben, bleek duidelijk voor eenige jaren, toen even onder 't moer in De Peel 'n vergulde helm, lederen schabrak en schoenen, een groot aantal munten etc. gevonden werden, een en ander afkomstig van een Romeinsch officier, die in het verraderlijk moeras den dood vond. Uit de geldstukken valt de datum van zijn ondergang vast te stellen: de jongste dagteekenden uit den tijd van keizer Konstantijn. Die verguld zilveren helm behoort tot het mooiste Romeinsche goed, dat er in de Nederduitsche landen gevonden is. Het museum te Leiden mag trotsch wezen op zulk een schat, die het voor een spotprijs in z'n bezit heeft gekregen. De Romeinsche helm had voor Deurne kunnen wezen, wat de beker van Maximiliaan van Bourgondië voor Veere is. Die helm had naam kunnen geven aan een museum uit de rijkste gemeente uit Nederland, die om haar schatten het Millioenenparadijs genoemd werd. Deurne zou 'n aantrekkingspunt geworden zijn voor oudheid-minnaars en kunstenaars. Dat zeldzame Romeinsche stuk waren Amerikanen, Engelschen etc. komen bezichtigen. Voor 'n paar duizend gulden is 't weggegaan. De gemeente heeft er 'n duizend guldentjes van gebeurd in een tijd, dat ze op 't raadhuis zaten te redetwisten, of ze tien premies voor stieren zouden uitloven of acht. Voor altoos voorbij. Den Bosch verpatste z'n oxaal, Deurne z'n helm. De rijke Peelgemeente heeft gedaan, of ze broodgebrek had. * Volkomen stem ik in met Holwerda, waar hij zegt op blz. 170 van zijn meermaals aangehaald werk: „Historisch is Brabant door de dichte duisternis, die hier in de vijfde eeuw na Chr. en volgende heerscht, volkomen aan ons oog onttrokken en het feit, dat een enkele maal een Germaansche strooptocht zich ook tot deze streken zou hebben uitgestrekt, vermag in dat donker geen licht te brengen. Er is haast geen streek in ons land, die zooveel overblijf- selen van menschelijke kuituur heeft opgeleverd, maar eenige Romeinsche vondsten niet medegerekend, hebben wij niets buiten die typische Gallo-Germaansche urnenvelden-kuituur". We hoeven ons niet voor te bereiden op ontdekkingen, die ons met een gansch nieuwe kuituur uit den voortijd in aanraking zullen brengen. Als wij in aanmerking nemen, hoe onze bodem onderzocht is, dan zullen wij wel tot de conclusie moeten komen, dat zich geen voorwerpen meer zullen opdoen, die wij niet aan weten te passen bij wat reeds toevallig of na naarstig onderzoek gevonden is. Het ligt voor de hand, dat hier de urnenveldenkultuur op een bepaald oogenblik zal zijn afgebroken, zonder dat zij in een andere beschaving een directe opvolgster vond. Hoe lang precies de beschaving dier Gallo-Germaansche urnenvelden hier heeft voortbestaan valt onmogelijk te zeggen, doch 't is zeer waarschijnlijk, dat eenige eeuwen na Christus ook hier een toestand van verlatenheid zal zijn ingetreden. Romeinsche wegen immers geraakten onder den grond, getuige o.a. die bij Cuyk en getuige zooveel andere. Toen men te Deurne in de nabijheid van 't Germaansche kerkhof woningen begon te bouwen, ontdekte men op ongeveer 'n meter onder de oppervlakte een ouden weg, waarin de karresporen nog zeer duidelijk zichtbaar waren. Niet alleen de wegen, maar ook de schansen raakten in vergetelheid en werden later in gewoon akkerland omgeschapen. Met de flinke organisatie van 't christendom hier te lande onder St. Willibrord, begint er meer licht in de historie te komen. Toen de Apostel der Friezen bij den aanvang der achtste eeuw in het Oostelijk deel van het tegenwoordige Noord-Brabant aankwam, waren deze streken bewoond en denkelijk voor dien tijd reeds vrij dicht bevolkt. Enkele dier bewoners zijn ons nog bij name bekend. Ook vinden wij verscheiden onzer dorpen reeds genoemd. Onze tegenwoordige beschaving, zouden wij gerust kunnen zeggen, is 'n regelmatige voortzetting van die uit St. Wilberts tijd. Het christendom moet hier voor de komst van St. Willebrord reeds lang bekend zijn geweest. Reeds omstreeks het jaar 380 was Maastricht de zetel van een bisschop en toen de Apostel der Friezen Taxandrië bezocht, had het met Tongeren zijn een en vijftigsten kerkvorst reeds. Tusschen St. Servatius en St. Lambertus ligt ongeveer eenzelfde tijdsruimte als tusschen Bisschop Sonnius en Mgr. Diepen, den tegenwoordigen bisschop van 's Bosch. Het is niet denkbaar, dat onder zulke omstandigheden hier bij St. Wilberts komst 't heidendom nog den scepter zwaaide, te minder nog, als wij in aanmerking nemen, dat de Maastrichtsche kerkvoogden ook missionaris waren. De beroemdste onder hen is geweest de H. Lambertus, die om zijn prediken in deze streken den eervollen bijnaam heeft gekregen van Apostel der Taxandriërs. Talrijke kerken in ons diocees zijn aan St. Lambertus toegewijd. Den 17den Sept. 1909 was het twaalfhonderd jaar geleden, dat hij den marteldood stierf. Onopgemerkt echter schijnt deze schoone hermneringsdag voorbijgegaan te wezen. Maar schooner dan elke herinneringsdag te zijner eere kan getuigen, zullen door alle eeuwen heen ter zijner huldiging de woorden weerklinken: Onze voorouders waren heidenen en hij heeft ze tot 't christendom gebracht en dat christengeloof is 'n erfstuk gebleven van vader op zoon. * Toen St. Willibrordus als prediker en organisator Taxandrië doorkruiste, wat soort van menschen woonden er toen? De Gallo-Germanen waren vertrokken, de Romeinen eveneens. Ofschoon in de historie dier dagen voor ons op verre na niet alles helder is, kunnen wij toch met vrij groote zekerheid aannemen, dat de bevolking, welke destijds hier woonde, van Frankischen stam was; althans Franken zijn het, die St. Willibrord met rijke schenkingen begiftigen. Ik geef toe, dat er niet veel Frankische antiquiteiten, zoo zal ik het maar kortweg noemen, uit onzen bodem zijn opgedolven, maar wij moeten niet uit het oog verliezen, dat we hier ongemerkt voor 't latere nageslacht 'n geregelde maatschappij hadden gekregen, waarop het christendom van lieverlede zijn weldadigen invloed had doen gelden en waarvan de onze de vrij regelmatige voortzetting is. St. Willibrord is in Taxandrië niet alleen geweest de prediker van 't evangelie, maar ook de man, die de beschaving in goede banen heeft gebracht en zoo op kerkelijk als maatschappelijk gebied orde en regel heeft weten te scheppen. Ongetwijfeld behoort hij onder de grootste mannen, die ooit den Nederlandschen bodem hebben betreden en zoowel het Noorden als het Zuiden des lands zijn wonderveel aan hem verplicht. Uit den giftbrief van Engelbrecht den Salischen Frank, waarbij hij 't dorp Alphen bij Tilburg schenkt aan den H. Willibrordus en de abdij van Echternach (20 Juli 711), blijkt ten duidelijkste, dat hier het christelijk idee reeds was doorgedrongen en er een bevolking woonde, die volgens recht en wet leefde. Hij geeft ons tevens een kijk op den maatschappelijken toestand van het land. Een paar alinea's van den giftbrief lasch ik hier in: Terwijl 't de wetten en rechten toelaten en de gewoonte der Franken medebrengt, dat ieder de vrije macht heeft om naar welgevallen over zijn middelen te beschikken en eenieder, in aanmerking genomen, het onzekere einde zijns levens, iets van zijn goederen voor God bestemme, om daardoor de vergeving zijner misdaden te erlangen; — zoo heb ik Engelbrecht ten bate mijner ziel en tot een eeuwige vergelding iets aan u Vader en Bisschop Willibrord uit mijn goederen besloten te schenken, gelijk ik ook heb gedaan te weten, in het land van Taxandrië ter plaatse genaamd Alphen, die mij door vaderlijk recht wettig zijn aangekomen (zijn vader heette Gaotbert), n.1. elf woningen en erven met mijn huis en de hofstede, die ik tegenwoordig bezit, met de lijfeigenen en al hun goederen. Dit alles geef ik u heden in 't geheel over met al hun toebehooren, bestaande in huizen en erven, in hofsteden, in bosschen, in landerijen, in beemden, in weiden, in bouwland, in wateren en waterloopen, in roerende en onroerende goederen, in uitgangen en ingangen enz. De acte is gepasseerd te Tilburg 20 Juli 711. De schenkingen waren menigvuldig en de gevers dragen Frankische namen. In 704 gaf Engelbald het dorp Waalre aan St. Willibrordus. In 710 schonk hem Bertilendis, een geestelijke dochter, haar bezittingen in Hulsel en Hapert, benevens die te Baarschot onder Diesen. In 711 krijgt hij van Ansbaldus eenig goed onder Aalst, dezelfde geeft hem in 712 zijn goederen te Diesen. (De acte hiervan is verleden te Waalre.) Engelbert schenkt hem datzelfde jaar zijn bezittingen te Eersel en te Oss. (Oorkonde gedagteekend uit Oss.) In 721 droeg Herelaef te Bakel zijn goederen onder Bakel, Vlierden en Deurne aan St. Willebrord op. Willibrord was bij 't passeeren der acte, die te Bakel plaats had, tegenwoordig. Diezelfde Herelaef had vroeger te Bakel reeds een kerk doen bouwen ter eere van de H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Na den dood van St. Lambertus had hij ze mede onder bescherming van dezen heilige doen stellen. Het is ongelooflijk, welke snelle vorderingen 't christendom onder St. Willibrord alom maakte en hoe men hem in de gelegenheid stelde kerken etc. te stichten. De persoonlijkheid van den evangelieprediker droeg er ook het hare toe bij. Zijn tijdgenoot Alkwijn noemt hem „een man uitstekend in waardigheid, deftig van gestalte, achtbaar van voorkomen, schoon van gelaat, opgeruimd van hart, vol van wijsheid door overleg, liefelijk van tale, zedig in handel en wandel, en onvermoeid in alle dingen, die betrekkingen hadden op den dienst van zijn Heer; wiens handelingen getuigen van zijn onvermoeid geduld, wiens verstandig overleg en het prediken van het evangelie door overvloedige genade in zijn arbeid gezegend niet door schoonklinkende woorden behoeft te worden aangetoond, maar door de getuigenis van 'nheel volk wordt bevestigd; wiens wandel men leert kennen uit zijn waken en bidden, vasten en psalmzingen, uit zijn heilige levenswijze en het werken van schoone daden." De tijd van de vestiging van het christendom in deze streken is 'n tijd geweest, die machtige indrukken heeft achtergelaten. Uit die dagen zijn feiten en toestanden bekend. De maatschappij van toen ligt wel niet als een open boek vóór ons, maar wij weten er toch een en ander van, ja meer dan van de vier, vijf opvolgende eeuwen. Uit St. Willibrords tijd kunnen we met betrekking tot deze streken verschillende dingen mededeelen, maar voor enkele opvolgende eeuwen geeft ons de historie geen antwoord. Deurne vind ik na 721 voor 't eerst en dan nog slechts even genoemd in het jaar 1178, dat is meer dan vier en een halve eeuw later, een tijdsruimte evengroot als die er ligt tusschen de ontdekking van Amerika en onze dagen! Omstreeks dat jaar geeft Lodewijk, abt der abdij van Echternach, door St. Willibrordus gesticht, alle hier voor genoemde goederen onder Alphen bij Tilburg aan Wicpertus, den derden abt van Tongerloo voor een cijns van zeven gulden, vier stuiver jaarlijks te betalen op den 4den October in 't dorp Deurne, waar de abdij van Echternach de tienden geniet en 't collatierecht bezit. Met St. Willibrords tijd begint de geschiedenis onzer tegenwoordige maatschappij. Van de beschaving der Gallo-Germanen zijn in onze tegenwoordige samenleving geen sporen meer overgebleven, van die der Romeinen evenmin, zij zijn voorbijgegaan. In de zevende eeuw heeft zich een tijdvak volkomen afgesloten en de nieuwe tijd, die aanbrak kwam met een levensbeschouwing, die niet wortelde in de denkbeelden, welke waren ondergegaan. De wereldbeschouwing bracht ook op maatschappelijk terrein een ganschen omkeer. * Nederland heeft vele zijner groote mannen geëerd door de oprichting, van een standbeeld. Waarom is zoo'n nationaal huldebetoon ten opzichte van den Apostel der Friezen achterwege gebleven? Ruim zeventig jaren zijn er verloopen; toen een gevierd protestantsch schrijver met een dergelijke hulde jegens Willibrordus voor den dag kwam. Het was Hofdijk in zijn treffend schoon artikel: „De preekstoel onder Heilo", dat deel uitmaakt van zijn „Historische Landschappen". Als hij den werkkring van St. Willibrord met meesterhand geschetst heeft dan vervolgt hij : „Dat verdient de erkentenis, de bewondering de hulde van het nageslacht; dat geeft hem eene eereplaats onder de waarachtig groote mannen van alle volken en tijden, verre vóór alle veroveraars en waereldbedwingers, en nabij de jongeren van den grooten Meester, in Wiens naam hij sprak, Wiens eere hij bedoelde, en Wiens leer hij bracht onder de volkeren, als het morgenrood van een beteren dag, in een treurigen nacht in waan van onzekerheid, van wan- en ongeloof'. En waar wilde hij dat standbeeld geplaatst zien? Op een beroemd plekje in den boschrijken omtrek van Heilo, de preekstoel genoemd, waaraan de legende zich verbindt, dat Willibrordus er éénmaal in de open lucht 't Christendom voor de heidenen uit Kennemerland predikte. „Daarom wandele men — zegt Hofdijk — niet koeler harte voorbij de vriendelijke plek, die zijn naam in herinnering terug roept; maar het nageslacht gedenke hem, den bekende met die liefde waarmede hij eenmaal aan onze hem onbekende vaderen gedacht. En zoo het ooit in den loop der tijden geschieden mocht, dat hem een standbeeld ter gedachtenisse in Nederland werd opgericht — moge het dan zijn op deze plaats: onder den open hemel, in de vrije, rijke natuur, en te midden van het land, waaraan vooral hij onder den zegen zijns Heeren, de woorden van Isaïas heeft vervuld, en het uit de duisternis tot het licht heeft gebracht." Van dat standbeeld van Willibrord, op die aangewezen plek onder Heilo is niets gekomen en mogelijk komt er wel nooit iets van. Toen wij voor vijftien jaren in Heilo en omstreken ronddoolden, wist men ons wel den Willibrordput, bij de hedendaagsche protestantsche kerk, aan te wijzen, maar omtrent de plaats, waaraan Hofdijk eenmaal zulk een heerlijk artikel gewijd had, verkeerde men in onzekerheid. Men had er wel eens van gehoord, maar waar 't plekje precies lag, wist men niet. Laten we hier aan de boorden van de Peel een hulde aan St. Willibrord brengen. Vraag ik van Deurne te veel, wanneer hier de gemeenteraad binnenkort het initiatief neemt om zijn grooten heiligen patroon onder Gods vrijen hemel een standbeeld op te richten, ter eere van hem, die hier godsdienst en beschaving heeft gebracht, die de laatste hand legde aan de uitroeiing van het heidendom en er eenigen tijd zelf de herderlijke bediening waarnam. De groote apostel der Friezen is de eerste Pastoor van Deurne geweest. Is dat geen herinnering, die tot dankbaarheid stemt; is dat geen voldoende reden tot een huldebetoon, als waarvan ik sprak? Ik zal niet rusten voor de oprichting van St. Wilberts standbeeld in Deurne verwezenlijkt wordt. En dan zou ik het willen geplaatst zien op één der heidensche grafterpen, als 'n symbool der overwinning van den christelijken godsdienst op het heidendom. * We weten van den toestand onzer peelstreek in 4e vijf opvolgende eeuwen maar heel weinig. Uit het beetje, dat we er van weten, kunnen we eenige conclusie trekken en als we 't verstandig aanleggen, maken we er nogal licht iets van. Maar wanneer de historicus praat van weten, dan bedoelt hij kennisdragen van iets, dat zeker is, van iets, dat door bewijzen kan gestaafd worden. En kijk, waar 't toestanden geldt, uit die voor ons werkelijk donkere eeuwen, moeten we 't over bewijsmateriaal maar niet druk hebben, om de eenvoudige reden, dat het er o, zoo'n klein beetje aanwezig is. Feiten zijn er eenige, dat spreekt van zelf. 3 Mei 779 geeft Karei de Groote 't dorp Budel aan de Mariakerk te Aken, welke schenking 11 Sept. 844 door keizer Lotharius bevestigd wordt. In 1172 geeft Herbert, heer van Heeze, Sterksel als een vrij goed aan de abdij van Everbode; in Mei van 1220 is deze schenking door Hertog Hendrik I van Brabant nader bekrachtigd. In 1146 wordt het klooster te Hooidonk gesticht, in 1231 de abdij van Binderen, in 1248 wordt het kapittel te St. Oedenrode gesticht door Hertog Hendrik II etc, etc. Zeker er zijn meer feiten, maar we vinden ze niet zoo dat we er 'n geheel uit kunnen vormen, dat we met eenige nauwkeurigheid kunnen bepalen: zóó en zóó zijn de toestanden geweest. Ik weet er niets van hoe het hier met betrekking tot het godsdienstig leven en de geestelijke ontwikkeling stond, ik weet niet, hoe 't hier met landbouw en veeteelt stond geschapen, ik weet evenmin, hoe 't er met betrekking tot zeden, maatschappelijke welvaart, etc. uitzag. Voor de dagen van St Willibrord waren hier christenen ; maar omtrent den bouw en de inrichting der kerken, verkeeren we volslagen in 't onzekere. Van 't Romaansch is hier zelfs geen herinnering overgebleven. Aan de oude kapittelkerk te St. Oedenrode waren nog Romaansche gedeelten te zien, ook de toren was Romaansch als ik me niet vergis, maar wat er van de kapittelkerk tot ons kwam, was van jongeren datum, dat reikte niet verder dan den bloeitijd der gothiek. Als men den ouden kerkbouw in Peelland nagaat, dan komt men tot de conclusie, dat bijna alle oude kerken zoowat uit eenzelfde tijdperk dagteekenen, dat de allermeeste verrezen zijn tusschen 't laatst der 14e en even over 't midden der 15e eeuw. Van de eerste kerken verkeeren we omtrent de ligging volkomen in 't onzekere. Over kerken- en huizenbouw kunnen we eerst 'n oordeel vormen zoo omstreeks 1400; bij uitzondering even vroeger. Van St. Willibrords tijd tot nu toe zijn hier geestelijken geweest, maar eerst tegen de 14e eeuw beginnen we gegevens te krijgen, dat we een naamlijst van de pastoors kunnen samenstellen en dan ziet ze er vaak nog heel gebrekkig uit. Over de volksontwikkeling ontbreekt ons ieder gegeven, van scholen vernemen we niets. * Welk een deel De Peel in het economische leven heeft ingenomen, daaromtrent kunnen we zelfs geen gissing doen. Hoogstwaarschijnlijk heeft men er, zoodra de bewoning dezer streken aanving, turf gegraven en maar gestoken waar men graag stak, een werk, dat later op dezelfde wijs door geslachten en geslachten is voortgezet. Een der oudste stukken, die wij over onze moergronden vinden, is 'n oorkonde uit 1246. Bij dat stuk verklaart Maria, voortijds Keizerin van Duitschland, dochter van den hertog van Brabant, dat 3 33 Sterksel met een stuk moergrond, een vrij goed is van de abdij van Everbode. Tusschen genoemde abdij en df inwoners van Helmond was er twist ontstaan over dar stuk veengrond. Waren de meeste onzerTeeldorpen door verschillende hertogen als heerlijkheden uitgegeven en hadden we hier edelen gekregen die met bijna souvereine macht over de op- en ingezetenen regeerden, de gemeenten waren toch door de vorsten niet heelemaal vergeten en niet ten volle aan de willekeur van den adel overgeleverd. De belangstelling van den vorst tot het volk had zich geuit in het verleen en van verscheiden privilegiën, die streng geëerbiedigd moesten worden en waarnaar zelfs geen vasal de hand ongestraft kon uitstrekken. Die hertogelijke voorrechten vormden om zoo te zeggen den hoeksteen der burgerlijke maatschappij. De vorst was heer van den grond, die geen eigenaar had en dat hertogelijke goed lag daar renteloos als een jachtterrein voor den heer. In den aanvang der veertiende eeuw nu beginnen de hertogen onder den druk van een nieuweren tijd zich ook het lot van den boeren- en burgerstand aan te trekken, 't Gebeurde echter niet slechts in Brabant, ook in de overige Nederlandsche gemeenten valt hetzelfde waar te nemen. Tc Hoef slechts even te wijzen op den beroemden Hollandschen graaf Floris V, die zijn voor dien tijd democratische begrippen met den dood heeft moeten bekoopen (27 Juni 1296). Bij den aanvang der veertiende eeuw beginnen de Brabantsche vorsten de zoogenaamde Gemeene gronden aan de ingezetenen tegen een luttel bedrag te verkoopen of tegen een geringen jaarcijns voor eeuwig en altijd af te staan. De ingezetenen van Aarle, Beek en Rixtel verkrijgen hun grond reeds 4 December 1300, die van Bakel, van Deurne en van Vlierden 1 Maart 1325, die van Lierop 25 Maart 1328, die van Lieshout 1311, die van Helmond, toen nog een dorp, in 1300. De gemeene gronden van Mierlo worden aan de ingezetenen verleend 4 December 1300, die van Nuenen eveneens in 1300, die van St. Oedenrode 2 Augustus 1311, die van Stiphout 1300, die van Vechel 5 Sept. 1310, die van Woensel (door heer Willem van Cranendonck) 17 Sept. 1307, Asten krijgt ze van zijn heer Hendrik van Cuyk tegen een jaarlijkschen cijns, enz. Ook aan gene zijde van De Peel waren de gemeene gronden ontstaan. De Cuyksche heeren hadden er de ingezetenen hunner respectieve dorpen mede begiftigd op dezelfde wijze als de Brabantsche hertogen dit hier gedaan hebben. Die „gemeene gronden" worden de trots van een gemeente. Ze spelen een belangrijke rol in 't economische leven op den buiten. Iedereen profiteert ervan, ze vormen 'n maatschappelijk bezit voor tijdgenoot en nakomeling. Op de gemeentegronden haalt de boer zijn strooisel en plaggen. Hij steekt er zijn turf, weidt er zijn schapen en zijn licht vee. Ze leveren hem leem voor zijn steenen, zand en grint bij bouwen als anderszins. Heeft hij grond te kort voor zijn bedrijf, hij kan op de gemeente terecht, etc. Dat gemeenschappelijk grondbezit goed beheer en wordt het grootste werk der plattelandsbesturen. Er gaan geen raadsvergaderingen voorbij of de gemeene grond komt ter sprake. Als kleinoodiën worden die gronden bewaakt. Men weert er den vreemdeling van, men zorgt, dat slechts ingezetenen er van genieten kunnen. Heeft dat rijke grondbezit nu inderdaad zoo gunstig op de economische toestanden onzer bevolking ingewerkt? Ik weet het niet. Maar wat ik wel weet is: Dat in Peelland, waar de gemeenten enorm veel grond bezaten, ondanks dat alles de landbouw er eeuwenlang op een bedenkelijk lagen trap stond; dat er de ingezetenen voor 't grootste deel minvermogend of arm waren en dat de gronden, in plaats van ze productief te maken, zoowat in hun oorspronkelijken staat bleven liggen. Ieder probeerde er zooveel mogelijk profijt van te trekken. Welvaart, vooruitgang en beschaving zijn hier o zóó langzaam gekomen. Wanneer wij onze dierbare landstreek doorkruisen, ja, dan ergeren we ons nog aan 'n massa dingen, dan zien wij wat hier nog te doen is op allerlei gebied. Hoevelen heb ik al hooren uitroepen: „Wat is hier nog 'n werk! Wat is men hier achter gebleven!" Sommigen lieten zich zelfs uit, alsof de wereldgebeurtenissen der laatste eeuwen waren heengegaan, zonder dat men er iets van gemerkt had. Maar toch wanneer men Peelland, of laat ik me wat juister uitdrukken, de landstreek om De Peel, afloopt, wat al goeds en moois valt er dan niet op te merken, wanneer men althans zien kan en zien wil! * Veel te doen? O, ja zeer veel nog; de eeuwen zullen. er nog wel werk vinden op allerlei gebied. Voor honderdduizenden menschen is in Oost-Noord-Brabant en NoordLimburg nog plaats om te leven, plaats om te arbeiden, plaats om gelukkig te zijn. De nieuwe tijd echter is er en de aandacht is op 't oord van verlatenheid gevallen. Als ik eens ga vergelijken, hoe de streek nu is en hoe ze was vóór zestig, zeventig jaar, dan dienen we thans werkelijk dankbaar gestemd te wezen, al werd er ook volstrekt niet alles gedaan, wat bij meerder kennis en doorzicht reeds gedaan had kunnen worden. De groote vlakte lag er toen haast nog ongerept. De Peel van 't jaar 1850 was nog zoowat dezelfde als van voor vier, vijf, ja misschien tien eeuwen. Men had hem enkel gebruikt om er wat brandstof uit te halen en dan nog slechts aan de boorden. Van lieverlede waren er meer putten gekomen; dat is waar, maar verscheiden kuilen waren na lange jaren ook weer dichtgegroeid en de natuur was er haar werk van vormen en vervormen weer heel kalm begonnen. 't Was de troostelooze vlakte gebleven, zooals men ze kende ten tijde van de Gallo-Germanen, ten tijde van de Romeinen, de Franken, de Evangelie-Prediking, de Middeleeuwen enz. Er was. aan geen bebossching gedacht, evenmin als aan ontginning. Er lagen geen wegen, waarlangs men iets kon vervoeren. Men miste er kanalen, spoorlijnen, enz. En — laten we dit niet vergeten — men miste in haar omgeving een ontwikkelde, energieke, kapitaalkrachtige bevolking. Als de eerste ontginning, op groote schaal althans, kunnen we beschouwen Helenaveen. Deze mooie plek. deze oase in de woestijn, kan ons nog steeds toonen, wat ei van den ganschen Peel te maken is. In een schoolwerkje, getiteld: Schetsen uit Noor d-B r a b a n t vinden we den ouden toestand aldus in 't kort beschreven: „Waar thans Helenaveen ligt, daar zag men omstreeks het jaar 1850 nog slechts een dorre vlakte, waarop zich zelden een menschelijk wezen vertoonde. De geheele streek bestond uit meertjes, zoogenaamde vliezen en uit lage heidevelden, door zandduinen begrensd. Slechts de herder met zijn kudde waagde zich nu en dan in de eindelooze veenvlakte en vond bij regenachtig weder een onderkomen in de schaapskooien, die hij hier en daar opsloeg. Het geschreeuw van den kievit en den roerdomp verbrak alleen de doodsche stilte en de reiziger, die door de boomlooze woestijn naar Deurne trok, ontmoette soms bij toeval nog den eenen of anderen jager, die bij de vliezen het waterwild achtervolgde". III. De Gehuchten van Deurne. ^"W"^^^^ E oude gemeente Deurne, waarvan de grenzen, behoudens een wijziging aangebracht in 1716, ■ reeds in 1326 zijn vastgesteld, is eigenlijk W gevormd door een complex van tien of elf ■ gehuchten of herdgangen met hun onderdeden. Ie de Molenhof, 2e de Walsberg, 3e 't Haageind, 4e 't Kerkeind, 5e 't Derp, 6e de Zeilberg, 7e Vreewijk, 8e Liessel, 9e de Moosdijk en den Heitrik, 10e 't Vloei-eind. Die gehuchten stonden allemaal min of meer los van elkander, alle tot op een paar na waren door akkers of heidevelden van elkaar gescheiden, de uiterste lagen te ver vaneen om onderling gemeenschap met elkander te onderhouden, iets wat ondanks zeer gewijzigde toestanden nog het geval is. Enkele dier nederzettingen zijn oorspronkelijk niets anders geweest dan een groote pachthoeve. Van al deze gehuchten liepen verkeerswegen naar naburige plaatsen, alle lagen ook aan banen, die van de kerk uitgingen of, misschien juister gezegd, daar heenvoerden. Als hun oorsprong in hoeven vindende, komen de gehuchten in aanmerking, waarbij men ter plaatsaanduiding nog 't woordje op gebruikt: de Schauw, de Meulenhof, Brugge, de Voort, den Bottel, Vreewijk, 't Vloei-eind, 't Hei-eind, den Heitrik en de Moosdijk. Walsberg, Haageind, Kerkeind, Derp, Breemortel, Liessel, waarbij men 't woordje in bezigt, schijnen meer op een huizencomplex te wijzen. De meeste dier namen spreken voor zichzelf en zyn gemakkelijk te verklaren. De Walsberg komt in officieele stukken uit de eerste helft der 17e eeuw pas onder den naam van Wolfsberg voor. Voor Zeilberg heb ik tot nog toe geen aannemelijke verklaring kunnen vinden. Dat dit gehucht zóó genoemd zou wezen, omdat er weleer schepen kwamen ankeren, kunnen we gerust buiten beschouwing laten. Het moge een plaats verwerven onder de geleerde sprookjes uit vervlogen eeuwen. We vinden 't onder andere vermeld bij Jacob van Oudenhoven in zijn „O u tHollandt, Nu Zuyt-Hollandt" (Dordr. 1654, blz. 14). Daar lezen we 't volgende: „Dat de Zee in GrootBrabant, in de Meyerye van 's Hertogen-bossche oock eertijts haren loop gehadt heeft, daer toe en ontbrecken geen getuygen, noch bewijzen. In 't Quartier van Pelandt, Meyerye van 's Hertogen-bossche, tot Dorne, leyt een gehucht, ofte een streeck Landts, genaemt de Zeylbergh, waervan Johan Baptist Gramaye in sijn Taxandria, Tit. Pelandia pag. 69 schrijft: Mons ibidem non magnus ostenditur, quicquid olim fuerit, Velis pervius cum scilicet Oceanus Tongros allueret, Velificatus appellatus. Daer wordt eenen kleynen Bergh getoont, daer men met zeylen overvoer, als de Zee noch tot Tongeren liep, ende daerom Zeyl-bergh genaemt." (Wie met zulke getuigen en bewijzen tevreden is, stelt geen hooge eischen!) Zeilberg komt in acten uit de 15e eeuw voor als Leeselberg. Een dezer acten publiceerde ik in Taxandria. Men sprak ook van aan den Zeilberg, niet van in. Die heuvel, waarnaar de Zeilberg zijn naam draagt, zal wel niet meer bestaan. Door een gehucht verstond men oorspronkelijk: eenige bij elkaar liggende hoeven, die te zamen een deel van een gemeente uitmaakten. De bewoners vormden in ruimen zin genomen één huisgezin, „elkander wederzijds beminnende en helpende, waar het nood gaf'. Het woord hertsrang beteekent eigenlijk: gang van den hert, van den beestenhoeder, die waarschijnlijk op iedere hoeve bij afwisseling eenige dagen in den kost was en mogelijk ook wel in ieder huis omging ter beuring van loon, etc. Toen men 't woord „hert" niet meer begreep sprak men, zeker om 't eens heel mooi te zeggen, van „haardgangen". Het is in Deurne nog een heel bekend woord. De „beestenhert" dreef de koeien en 't „leeg" vee 's morgens naar de „gemeente", dat is naar de gemeene gronden, en ieder gehucht wist zoo ongeveer waar 't zijn vee weiden mocht. Om twisten te vermijden werd er door regenten en naburen nogal op gelet, of ieder op zijn eigen terrein bleef. De gehuchten waren klein, ten minste wat de bevolking betreft. Op 1 April 1654 telde men in den hertgang de Molenhof 7 huizen, in de Walsberg 10, in 't Haageind 62, in 't Kerkeind 52, in 't Derp 26, in de Zeilberg 66, in den Breemortel 10, op Vreek 39, te Liessel, Heidrik en Neerkant 60 en op 't Vloei-eind 20. In de heele gemeente vond men alzoo in 1654 driehonderd twee en vijftig huizen. Het bevolkingscijfer kan dus niet hooger geweest zijn dan ongeveer 1750. In 1757 bedroeg het getal huizen 363. In 102 jaar zien wij alzoo een vermeerdering van 11 huizen! In 1791 is het getal huizen geklommen tot 417. In 34 jaar verrezen er dus 54 nieuwe huizen! Mogelijk wel een paar meer, omdat er ook enkele afgebroken waren. Men begrijpt, dat er voor de ambachten niet veel te verdienen is geweest; de meeste handwerkslui deden er dan ook in den regel nog iets anders bij. Huizen uit de zeventiende en achttiende eeuw zijn er in de gemeente Deurne nogal over. De teekenen zijn er echter, dat zij binnen niet al te langen tijd grootendeels door andere zullen worden vervangen. De meeste wekken den indruk, dat er sedert het jaar hunner stichting niet veel onkosten aan gemaakt zijn. Als men ze zoo ziet, krijgt men juist geen hoog idee van de bouwvakken uit die vervlogen eeuwen. Tot 1851 was Deurne slechts één parochie, een toestand, gelijk er ongeveer van St. Willibrords tijden af bestaan had. Door den sterken aanwas der bevolking werden er meerdere parochiën noodig, op 't oogenblik zijn er zes: alle hebben mooie kerken en flinke pastoreele woningen. De beteekenis der gehuchten is van lieverlede verminderd. Gaan we thans over tot een korte beschrijving van de gehuchten. A. DE MOLENHOF. Tot dit gehucht behooren behalve de eigenlijke Molenhof, de Schauw, Brugge, den Bleis, het Kerkeind, de Kouwenhoek, etc. Het ligt onder twee parochies. Molenhof, Schauw en Bleis behooren onder Bakel, Brugge etc. onder de parochie van St. Willibrordus te Deurne. De Molenhof ontleent zijn naam aan een hoeve en een watermolen, die er weleer op de Aa placht te staan. Die watermolen is al lang verdwenen; mogelijk die hoeve ook. Ga van die oude huizen daar maar eens na, welk het oudste is en stel dan nog eens een onderzoek in of daar nergens oude fundamenten verborgen zitten! De boerderijen, waaruit thans de Molenhof gevormd is, zijn alle ontstaan uit die eene oude; deze werd ook nog speciaal „de Meulenhof" genoemd. Den 13en Aug. 1641 werd zij publiek verkocht aan Peter Willems voor 2000 gld. + het slaggeld van 100 slagen. Zij hoorde toe aan een zekeren Jansen, wonende te Vechel en werd „gebruyckt ende gelaboreert" door Jan Hendrix, den hoevenaar van de Meulenhof. De grond lag gedeeltelijk onder Bakel, gedeeltelijk ook onder Deurne. Zij werd geveild, als te wezen „eene schoone hoeve". Peter Willems woonde er nog in 1654. Zijn huisgezin bestond toen uit 4 personen boven de twaalf jaar; op zijn stal stonden 10 „heele" beesten. Ongetwijfeld heeft de Molenhof van oude tijden tot de parochie Deurne behoord. Later echter is de buurtschap met de Schauw en den Bleis van Deurne afgenomen en bij Bakel gevoegd, terwijl Brugge etc. steeds bij Deurne is gebleven. Wanneer die afscheiding van Deurne heeft plaats gehad, is me niet bekend. Waarschijnlijk is dat geschied in de laatste helft der zeventiende eeuw; althans bij den dood van Jenneke aan de Kromme Aa, 15 Maart 1683, verzette de heer van Deurne zich tegen 't begraven van 't lijk te Bakel, schoon de officier aldaar ze er begraven wilde hebben. De begrafenis heeft dan ook te Deurne plaats gehad. Dat begraven van lijken uit den Molenhof op 't kerkhof te Deurne heeft nog zeer lang voortgeduurd, 't Is eerst opgehouden omstreeks het midden der vorige eeuw. De lijkdienst geschiedde te Bakel. Na den dienst werd het lijk per kar naar Deurne vervoerd, waar men tegen elf uur of later aankwam. Bij zoo'n begrafenis werd er duchtig met de klokken geluid. Het ging er zelfs soms zóó naar toe, dat de menschen, die nabij de kerk woonden, buiten kwamen geloopen. Bij gelegenheid van een begrafenis deed men een der klokken zulk geweld aan, dat ze van haar stoel ging. Omtrent het begraven van dooden uit den Molenhof kende men hier het rijmpje: „Te Bakel den klank. Te Deurne den stank!" De Molenhof is sinds jaren een der meest afgelegen uithoeken van Deurne. Vroeger was 't wel eenigszins anders. Maar 't nieuwe verkeer zocht zijn wegen elders en bekommerde er zich niet om, of enkele huizen in 'n isolement raakten. Over den Molenhof placht men vroeger naar Bakel te gaan, terwijl voor Deurne de weg naar Aarle, Lieshout, St. Oedenrode etc. eveneens over den Molenhof liep. Voor 'n halve eeuw leidde men er nog van Deurne uit met vee over naar Aarle markt. In het huis, weleer bewoond door Peter Willems placht dan ook nog tapnering gedreven te worden. In 1760 o.a. was Laurens van Moorsel de hospes van den Molenhof. Aanvankelijk huurde hij zijn erf van Peter Hermen Manders, maar bezat het in 1750 in eigendom. Hij is 5 Mei 1763 te Deurne begraven. Op den Molenhof is geboren Petrus Jacobs, of gelijk men hem gewoonlijk vermeld vindt: Petrus Jacobs van den Meulenhoff. Hij deed zijn intrede in de abdij van Bern, waar hij later de waardigheid van prior bekleedde. In Juni 1604 werd hij benoemd tot pastoor van Berlikum en bediende die parochie tot 1613, wanneer hij van zijn pastoraat afstand deed. In 1615 bedient hij als deservitor de parochie Empel en werd 29 Januari tot pastoor te Heeswij k benoemd, waar hij 27 April 1639 de eeuwige rust inging. „De kerkvisitatie van 1623" schrijft Schutjes (dl. IV bl. 92) „prijst den ijver van den pastoor in 't verkondigen van Gods woord en het bezoeken der zieken, hoewel hij aan een voeteuvel lijdende was; de administratie der kerk vond in hem een goede bestuurder, daar de kerkrekening een batig slot vertoonde (!)" (Dit laatste klinkt nu wel een beetje naïef.) De Schauw was aanvankelijk één groote boerderij. In 1654, en waarschijnlijk veel vroeger, stonden er twee huizen en was de groote boerderij in tweeën gedeeld, wat ook best kon. De pachters waren toen Teunis Aerts en Dries Driessen. De eerste boerde er met 16, de tweede met '11 beesten. De groote Schauw behoorde in de 17e eeuw in eigendom aan Marten Jan Geverts van Doerne. Om de belasting te ontgaan, droeg hij ze 3 April 1658 voor schepenen van 's-Hertogenbosch over aan zijn beide neven Mr. Jan, practisyn te Vlierden, en diens broeder Gevert, insgelijks te Vlierden woonachtig. Marten was toen 80 jaar oud en zeer hardhoorig, de neven waren jonge menschen van aan of om de dertig. Den 7 Maart 1659 ver klaart de oude Marten, die zeer gegoed was, dat hij geen andere intentie had gehad dan zijn beiden neven eerst na zijn dood de Schauw te doen aanvaarden, terwijl hij tot dan toe baas en meester zou blijven. Hij was door de jongelieden, die hij meende wel te doen, ten zeerste bedrogen, want tot zijn overgroote verwondering en droefheid was hij tot de ontdekking gekomen, dat men hem argeloos al zijn goed had afgetroggeld. Hij had hun dat gelaten voor 9000 gld., gelijk de acte luidde, zonder evenwel van „de gepretendeerde kooppenningen eenigen helder of penning te hebben ontvangen", en zonder daartoe ooit het voornemen te hebben gehad. De Schauw is intusschen aan de genoemde broeders gebleven. In 1701 en latere jaren nog hoorde zij toe aan Gevert Geverts van Doerne, president-schepen van Vlierden (f omstr. 1740). In 1766 behoorde ze aan Jan Croymans, die er dat jaar een tweede huis liet zetten, voor zijn zoon Jacobus. De andere boerderij behoorde toe aan Joost Simon Noijen, die ze zelf bewerkte. Brugge was oorspronkelijk eveneens slechts één boerderij. Ze wordt vroeg genoemd en behoorde omstreeks 1520 aan Jhr. Evert van Doerne, den hoogschout. Ja, er wordt al van gesproken in 1381 *). Omstreeks 1650 behoorde zij in eigendom aan Agnes de Merode, vrouwe der heerlijkheid Asten. Zij gold 36 gulden huur, maar de lasten waren voor den pachter, toen Evert Lenaerts, die er boerde met slechts 5 koeien. De boerderij was natuurlijk zeer uitgestrekt, maar bestond grootendeels uit hooge akkers en „wilde plak". In 1700 was zij eigendom van Dr. Johan van den Grootenacker uit Helmond. Brugge ontleent zijn naam aan de brug over de Bakelsche Aa, die er langs het gehucht loopt. Ook het zoogenaamde Kerkeind met Kol, de Voort en den Koudenhoek behoorde tot den hertgang de Molenhof, die ook voorkomt onder de benaming van het Hoefeind. In 't Kerkeind zal wel de plaats voor een oudere kerk als de thans nog bestaande moeten gezocht worden. Op de Aa, nabij de Voort, placht een watermolentje te staan en nabij de kerkeindsche brug, een heerenhuizing of slotje. Een weiveld langs de Aa, waar een voetpad doorloopt, heet nog het Burgske. De Koudenhoek, waarvan me de naam niet duidelijk is, werd gevormd door een paar flinke boerderijen. Omstreeks 1650 woonde er o.a. Melis Heesmans, wiens dochter Maria huwde met den timmerman Peter Ariaens uit De Mortel.Zij werden de stamouders van 't voorheen aanzienlijke Deurnesche geslacht van de Mortel, dat thans in de rechte linie is uitgestorven en waarvan zes leden het burgemeestersambt van Deurne hebben bediend. Ik wil er van af wezen, maar ik meen, dat in heel oude tijden het Hoefeind al aan de Kruisstraat begon of eindigde, juist gelijk men 't nemen wil. B. DE WALSBERG. De Walsberg, geschreven meestal Wasberg, was een uitgestrekt gehucht met zeer weinig huizen. In 't Maatboek van 1630, en later nog, vindt men geregeld Wolfsberg geschreven. Het strekte zich in zijn lengte uit ongeveer van den weg naar Bakel tot den Grootenberg en was eeuwenlang geregeld nauwelijks door 12 gezinnen bewoond. *) Inv. huisarchief Helmond no. 126. Onder 't oude gehucht Walsberg is men in de 19e eeuw op bescheiden schaal heel wat woeste grond, die men voor een prikje van de gemeente kocht, in cultuur beginnen te brengen. Zoodoende zijn er na verloop van tijd heel aardige vruchtbare boerderijtjes ontstaan. Langzamerhand beginnen er de vrij primitieve woningen voor goede huizen plaats te maken. Ook liggen een groot deel der gemeenteontginningen op het terrein, dat men eeuwenlang tot de Walsberg rekende. De Crayenhut. — Nabij den Grootenberg werd in 1726 een hut opgeslagen. Een zekere Michiel van Cray of van Crayel, een onbemiddeld man, die te Deurne woonde, maar van Helmond geboortig was, verzocht in gemeld jaar aan den raad van Deurne om een stuk gemeentegrond bij den Grootenberg, ten einde daar een hut te bouwen, welke er in die eenzaamheid van groot nut kon wezen. Hij zou er tapnering doen, ten gerieve van de passanten, die De Peel Overtrokken. Zijn verzoek werd ingewilligd. Van Cray verkocht later zijn hut aan den schepen Joost de Veth, herbergier in De Zwaan te Deurne. Deze diende 22 Aug. 1744 bij den raad een request in, waarbij bij verzocht, nog 50 loopensen gemeentegrond bij de hut te kunnen koopen ter stichting van een boerderij. In de vergadering van 2 September d.a.v. werd het request behandeld en, na eenige deliberatie, werd er afwijzend op beschikt. Van Joost de Veth ging de Crayenhut over aan zijn erfgenamen, die ze verhuurden. In 1760 woonde er Peter Noyen, in 1770 Hendrik Gielen. Meestal waren de bewoners onvermogende, ja behoeftige lieden, die er hard voorzaten en wier leven daar in dat oord van verlatenheid zeker niet benijdenswaardig was. In het boek van Ds. Hanewinkel: Reizedoor de Majory van 's Hertogenbosch (II blz. 58) vinden we met betrekking tot de Hut het volgende: „Gisteren wandelde ik eens de Peel in. Het was zeer aangenaam, om de menigte van menschen, in den turf arbeidende, te zien. Voor weinige jaren heeft men eenen nieuwen regten weg van Deurne door de Peel naar het Pruissisch Dorp V e n r o o i aangelegd; dit is een allernuttigst werk, wijl hier van te vooren veele Reizigers verdwaalden. Eén uur van Deurne ligt aan even dienzelf- den weg, bij de grenzen van Pruissisch Gelderland, eene herberg, de Hut genoemd, hier dronk ik 'n kannetjen bier, en rookte mijn pijpjen i n p a c e, en ruste wat uit, waarop ik weer langzaam naar Deurne stapte. Deeze herberg ligt zeer eenzaam in het midden der Peel, een geheel uur van alle huizen afgezonderd; zulk een wooning zoudt Gij toch niet verkiezen, en ik ook niet; doch de bewooner heeft één voorrecht, hetgeen veele missen — hij krijgt nimmer twist met zijn buuren". Ten slotte wil ik hier nog meedeelen een „wonderbare, maar nochtans waarachtige geschiedenis van twee ossen", zooals ik die op het schutblad van een oud boek vond neergeschreven. In 't jaar 1743 woonde in 't Kerkeind een landbouwer, geheeten Peter Flipsen. Deze had 2 ossen van drie jaren, die samen waren opgevoed en elkander zeer getrouw waren. In dien tijd was de Peel woest en er huisden nog veel wolven. Deze ossen nu waren bij den herder op de gemeente aan den Milheeschen dijk. En zie daar komt een wolf onder de beesten. Een van deze ossen nu, zich in nood ziende, verzette zich tegen zijn erfvijand en zette hem vast met zijn gehoornden kop tegen den dijk. De andere os, niet wetende hoe hij zijn makker zoude ontzetten, liep naar huis en met zulk gebaar, dat men wel zien kon, dat er iets niet goed was. Men kon 't hem aanzien, dat hij volk wilde roepen. De andere, zich in zijn nood van zijn vriend verlaten ziende, had zoo een haat tegen hem opgevat, dat de boer een zijner ossen moest verkoopen. C. HET HAAGEIND. Dit gehucht was vanouds een der beste wijken van Deurne en strekte zich uit van de Steenenbrug, nabij 't kasteel, tot op 'n goede honderd passen van de parochiekerk. Hoofdzakelijk, ja, was het een hoerenwijk, maar men telde er toch ook reeds vele burgerfamiliën onder de bewoners. Het strekte zich uit tusschen twee akkers: de Groote Akkers en den Vloeiakker, die op een enkel punt slechts door de breedte van den weg gescheiden zijn en die natuurlijk in overoude tijden slechts één enkel groot veld vormden tusschen de Bakelsche en de Liesselsche heide. Het Haageind is eigenlijk niets anders dan een lange, onregelmatige straat, aan weerskanten bebouwd met huizen, die op grooteren of geringeren afstand van elkaar liggen. Slechts de zoogenoemde Heiakker wijkt wat uit en schiet met zijn 4 of 5 huizen 't veld in. 't Haageind is de geboorteplaats van eenige geestelijke personen, o.a. van Dirk Antonius Dirk Roijmans van 31 Oct. 1586 tot 1593, rector van 't H. Kruisaltaar in de kerk van Helmond, overl. als pastoor te Lagemierde. « Mr. Antonius Aart Roijmans, neef van den vorige, overl. als pastoor van Deurne en Bakel begin Sept. 1640. Mr. Gerrit Hendrik Jacobs, neef van den vorige, overl. als pastoor van Deurne, 25 Mei 1684. Hendrik Aart Jacobs, neef van den vorige, overl. als rector van Liessel omstreeks 1695. Antonius Aart Jacobs, broeder van den vorige, overl. als pastoor van Someren, April 1693. Peter HeijakkerS, overleden als vicaris-pastoor van Bakel 1631. Jonkvrouw Fjisabeth van Doerne, abdis van Binderen. 1529. Willem van Eyck, overleden als pastoor van Millingen. Pater Justinianus (Johannes) Goossens O.C., missionaris op Borneo, enz. enz. * De beide kasteelen, die den roem van Deurne uitmaken, zijn gelegen in 't Haageind. 't Groot-kasteel is eigenlijk het nieuwe, het Klein-kasteel, het oude slot. Dat nieuwe is ondertusschen al meer dan vier en een halve eeuw oud. Het oud kasteel van Deurne bestond reeds vóór 1396. toen Gevert Everts van Doerne met de heerlijkheid werd beleend. De beide kasteelen behoorden in 1524 toe aan Jhr. Everard van Doerne, hoogschout der stad en Meierij van Den Bosch. Dat jaar maakte deze en zijn vrouw hun testament, waarin het oude slot toegedeeld werd aan hun oudsten zoon Henrick, kanunnik te Tongeren, na wiens dood (hij overleed te Maeseyk) het overging aan zijn broeder Everard, die in 1547 stierf, na het kasteel vermaakt te hebben aan zijn zusters Margareta en Maria van Doerne, de eerste gehuwd met Reinier van Brederode, heer van Asten, de laatste met Jan Monicx, heer van Beek. Daarna schijnt het huis gekomen te zijn aan Jhr. Jan van Doerne, en na diens dood kwam het aan zijn kleinzoon, den overste Walraaf Willem van Wittenhorst, den bekenden verdediger van Mainz in den Dertigjarigen Oorlog. Blijkens een Bossche schepenacte van 1656 (Reg. no. 441 f. 44) schonken Bernardt, vrijheer van Pallandt, beer van Eyl en Hameren, en zijn vrouw Isabelle Fran- s choijs van Pallandt (zie blz. 107), zoo uit kracht van de volmacht, verleend door Anna Jacoba van Wittenhorst, als uit kracht van transport der vrijvrouwe van Asten, douairière van den overste Walraven Willem van Wittenhorst, aan Otto Theodorus de Visschere, oud-schout en secretaris der heerlijkheid Deurne en griffier van Peelland, „seeckere adelycke huysinge ende woonplaats te weten het oudt casteel, gemeynlyck genoempt het hoff van D o i r n e met sijne watergrachten ende valbruggen, leenruerich aen den Hove ende Baronye van Cranendonck" en gelegen te Deurne ter plaetse genaamd 'tHaecheynde. Uit de acte blijkt nog, dat achter de eerste der genoemde valbruggen stond een gevauceerde poort, waarin zich schietgaten bevonden en die niet minder sterk was dan een der poorten van Den Bosch. Achter de tweede poort lag pas het oud kasteel en daaraan stond een met leien gedekte kapel, waarin echter na den dood van Ywan de Moll, heer van Deurne en hoogschout van de stad en Meierij van Den Bosch (1470), geen Mis meer werd gelezen. Nog ongeveer honderd jaar later was er te Deurne een hofkapelaan; de H. Diensten geschiedden toen in een kapelletje, dat zich bevond in een torentje van het nieuw kasteel en daaraan den naam ontleende van „C a p e 11 e nt o r e n t j e". Het oude slot is waarschijnlijk eerst omtrent 1690 van de familie De Visschere in andere handen overgegaan. Den 18 Oct. 1673 overleed er de oudste zoon van Otto, naar zijn grootvader, Dirk genaamd. In 't doodenregister staat daaromtrent aangeteekend: „18 Oct. defunctus est Theodorus filius Ottonis de Visschere in Veteri Castelli Doern." Omstreeks 1730 werd het oude Huis gekocht door Pero de Cassemajor, drost van Deurne en Liessel. Bij diens dood, 8 Aug. 1744, ging het over aan zijn dochter Urselina Philippina, echtgenoote van Ds. Hendrik Sluyter, predi- kant te Deurne. Bij den dood van Sluyter, 6 Mei 1782, kwam het aan zijn dochter Catharina Elisabeth, gehuwd met Ds. Christianus Hermanus Hanewinkel, predikant te Nuenen, die het 4 October 1785 verkocht aan Agatha Alewijn, weduwe van Theodorus de Smeth en vrouwe van Deurne, Liessel en Alphen. Een afbeelding van het Klein Kasteel, zooals het zich thans vertoont is opgenomen in Mooi Brabant en staat hiernaast afgedrukt. Ze is vervaardigd door den heer Piet Panhuizen. Inde N e d erland s the Tafereelen vinden we een kopergravure (no. 150), die ,,'t Oude Huis te Doorne" te zien geeft, gelijk het er uitzag in 1738. 't Moet een echt antiek gebouw geweest zijn. Omstreeks 1850 ging men 't aan 't „vermooien"; met welk resultaat hebben we nog kunnen zien. Het Kasteel. — Van 't kasteel vind ik voor 't eerst melding gemaakt in 1462. Omstreeks dien tijd kan 't ook gebouwd wezen, 't Dagteekent zoowat uit denzelfden tijd als 't presbyterium en 't transept der kerk. Het oorspronkelijke slot is nog goed te onderscheiden, evenals wat men er later aan toegevoegd heeft; het was niets anders dan 't vierkant gotische geboüw met de hangtorens. De uitbreiding, die het kasteel later kreeg, dateert voor 't meerendeel uit de zeventiende eeuw en is uit een oogpunt van schoonheid weinig bijzonders. De steenen, daartoe gebruikt, zijn naar hun zwarte kleur te oordeelen, op den Hanenberg gebakken. Ik meen, dat ze aangenomen zijn door Crijn Bosmans. Wat de achttiende eeuw aan 't slot bedierf, is omstreeks 1906 weggebroken, zoodat het er thans vrijwel uitziet als voor ± 270 jaar. Sinds 1460 werd het kasteel tot zestienhonderd in de dertig door de heeren van Deurne vrij geregeld bewoond. In 1645 werd het betrokken door den schout Otto de Visschere, die het gedeeltelijk tot hotel en herberg inrichtte en 't voor 6 jaar gehuurd had. 't Was sinds jaren niet behoorlijk onderhouden en de schout aanvaardde het, gelijk het er lag. Hij betaalde er 80 gulden huur 's jaars voor. In 1651 werden kasteel en heerlijkheid gekocht door Rogier Baron van Leefdael. Deze liet het slot omstreeks 1653 verbouwen en vergrooten, waarbij hem de gemeente 4 Het Oud Kasteel van Deurne. 8 zeer ter wille was. Hij had het 28 Aug. 1653 betrokken. A'an Leefdael, die eigenlijk in Den Bosch woonachtig was (op den Papenhulst), vertoefde zeer vaak in Deurne, waar hij 't de ingezetenen soms niet weinig lastig maakte. Hij stierf te 's Bosch 16 Mei 1699 en is in de kerk te Deurne begraven. Begin December 1690 had het slot veel van den storm te verduren gehad. De president Goort Jacobs schrijft 3 Dec. aan Johan Baron van Leefdael, „dat opt Huijs van Deurne de wijnt de gelaesen seer ontstucken gewaeyt heeft." De eenige zoon en opvolger Johan van Leefdael verbleef in zijn heerlijkheid slechts zelden. Af en toe lag het kasteel onbewoond. Bij zijn -dood 13 Dec. 1714, werd het geëerffdoor zijn neef Gerard Suljard de Leefdael, kapitein in dienst van de Republiek en die gewoonlijk in garnizoen lag in een der zoogenaamde Barrière steden uit de Zuidelijke Nederlanden: Yperen, Doornik, Meenen, etc. Zijn gezin bracht den zomer vaak door te Deurne en hij zelf verbleef er ook maanden aan een stuk. In 1716 ontving hij op zijn slot de commissarissen, die er vergaderden ter vaststelling van de grens tusschen De Meierij en Pruisisch Gelderland. De verschillende nota's der verteringen zijn nog aanwezig. Deurne verloor bij die grensregeling honderden hectaren zijner beste veengronden. Gerard Suljard moest zijn slot en heerlijkheid wegens schuld van de hand doen; de StatenGeneraal sloegen de bezittingen aan en verkochten ze in 1728 aan Balthazar Coymans, een rijken ongehuwden patriciër uit Amsterdam. Deze kwam zich niet te Deurne metterwoon vestigen en verhuurde zijn kasteel aan den drost, Pero de Cossemajor, die er, gelijk we meldden, 8 Aug. 1744 overleed, aan Ds. Voget uit Bakel en anderen. Na zijn dood in 1759 werd de heerlijkheid met wat er bijbehoorde, gekocht door Theodorus de Smeth, schepen te Amsterdam en in diens familie berust ze nog. Bij den overgang der Groote kerk in 1798 heeft de toenmalige Vrouw van Deurne benevens haar zoon, den Protestanten, die toen zonder kerk zaten, toegestaan in de galerij van 't kasteel en later op de neerhuizing godsdienstoefening te houden. Dit heeft geduurd tot 1810, toen de tegenwoordige kerk door de Protestanten is in gebruik genomen. In 1572 had Jkr. Jan van Doerne een deel van zijn slot afgestaan aan de nonnen uit Jerusalem onder Venray, die uit haar klooster moesten gaan vluchten en door den heef liefderijk werden opgenomen. Op het binnenplein van 't slot ligt de zoogenaamde neerhuizing, een oud gebouw met leien gedekt. Het diende, tot de komst der Franschen, als rechthuis en was de gewone vergaderplaats der dingbank. Voor het rechthuis onder den lindeboom, werden de vonnissen uitgesproken. De gevangenis bevond zich. in 't kasteel, ze bestaat nog. 't Is een vrij vunzig, donker hok, een kelder tegen den noordermuur aan. Menige treurige dag is daar doorgebracht. Vlak bij de kasteelen op de Aa lag vanouds de watermolen. Uit de ankers zou men moeten opmaken, dat het gebouw dagteekent van 1631. Toch is dit niet zoo, wat trouwens ook ieder, die wat verstand van bouwkunst heeft, onmiddellijk zien kan. De molen, sinds een goede honderd jaar een typisch, schilderachtig boerenhuis, dateert uit 1690 en kwam in de plaats voor een anderen, die waarschijnlijk wel oud en zeer versleten zal geweest zijn. 's Zomers kon er vaak, wegens gebrek aan water, niet gemalen worden. Hij moet het laatst gebruikt zijn in 1816, toen in 't dorp een nieuwe standaardmolen geplaatst werd, die in 't voorjaar van 1926 is afgebroken. De kasteelen met den watermolen schuilen weg onder hoog opgaand eeuwenoud geboomte en vormen te samen een geheel, dat wel geschikt is, om de liefhebbers van vaderlandsch natuurschoon in verrukking te brengen. Sinds ik dit schreef is veel schoon hout, o.a. de Ekelhof onder de bijl gevallen. In den loop van 't jaar 1906 maakte baron Theod. de Smeth, heer van Deurne, een aanvang met de restauratie van zijn slot. Het werk heeft bij tusschenpoozen zoowat twee jaar geduurd. De restauratie werd uitgevoerd onder toezicht van den eigenaar zelf, die, edelman van een fijnen smaak en minnaar van kunst en historie, er tevens het idee van aangaf. Zooals ik meldde, is er omstreeks 1660 aan het kasteel gebouwd en verbeterd en op verzoek of bevel van Baron Rogier van Leefdael heeft de gemeente toen gezorgd voor steenen en kalk en andere materialen. Een halve eeuw later was men er weer aan het werk. Van dien tijd dagteekenen o.a. de fraaie plafonds,* in de vestiu- De W atermolen van Deurne. bule en in sommige zalen. In 't midden der achttiende eeuw toog men er nog eens voor goed aan den arbeid Men rjrak de spitsen en eenige Meters van 't muurwerk der hangtorens weg, benevens een gedeelte van den Noordgevel (veruit den fraaisten van 't slot) en bouwde er haast vlak tegenaan den hoogen muur met zijn tallooze blinde ramen, die aan de nakomelingschap een proefje zou geven van den kunstsmaak der achttiende eeuw. Die leelijke gevel is thans verdwenen; we hebben nu een heel ander gezicht gekregen op 't „Huys van Doerne". Een geluk bij 'n ongeluk is het, dat men den middeleeuwschen gevel slechts gedeeltelijk vernield heeft en men 't niet noodig oordeelde, hem geheel te sloopen; mogelijk heeft men tegen de moeiten en kosten opgezien. Zeker heeft men hem niet voor een deel gespaard, omdat men hem mooi vond. De achttiende eeuw piëteit voor middel- eeuwsche kunst Wie denkt er aan! Waar zij kon, verwoestte, vernielde of verminkte zij alles en gaf er haar eigen ziellooze stukken voor in de plaats. Geen tijd, die met betrekking tot onze kunst meer op zijn geweten heeft. Voor zoover mij bekend is, werd het kasteel van Deurne voor de restauratie behalve op postprenten tweemaal afgebeeld. Een gravure vinden we in 't werk van De Cantillon, getiteld: Vermakelijkheden van Brabant (dl. IV). Zij geeft ons een blik op den Noord- en Oostgevel. Een andere afbeelding komt voor in de Nederlandsche Taf ereelen en geeft Oost- en Zuidzijde te aanschouwen. Op beide gravures prijkt nog de slotpoort, die met het kasteel een fraai geheel vormt, maar dié later — men weet niet precies wanneer — is afgebroken; waarschijnlijk echter heeft de sloopingsgeschiedenis tegen 't einde der achttiende eeuw plaats gehad. Wie de beide gravures kent, zal het verdwijnen dezer slotpoort zeker bejammeren. * Neen, er bestaat nog een derde afbeelding van het kasteel. Ze is ontworpen door J. F. Crist en P. Louters en op steen gebracht door C. A. Vieweg. Ze dateert zoowat uit het jaar 1850. Hoe men tot zooiets komt, begrijp ik niet. De uitvoering, enfin, die kan er heel goed door, maar wat de teekening betreft, die heeft o.a. dit" gebrek, dat ze absoluut niet gelijkend is. Onze grootouders lieten zich waarachtig nogal iets in de hand duwen! Van het perspectief deugt zoo goed als niets; alles hangt in elkaar. De lijnen loopen zoo afschuwelijk, dat er 't oog zeer van doet, als men er wat lang naar kijkt; er zijn ramen aangebracht, die nooit bestaan hebben en er zijn er weggelaten, die wel bestonden. Menigeen zal met enkele aanteekeningen, zonder genomen schets, beter een gebouw van zulk een eenvoudige constructie als 't kasteel van Deurne toen was, uit het hoofd kunnen weergeven. Ook de entourage is treurig; alles is gefantaseerd. Van al wat de teekenaar dienaangaande heeft aangebracht bestond er niets. Dat pronkstuk van teekenkunst wordt nog vergezeld van vijf bladzijden tekst, waarvan ook ongeveer de helft niet deugt en die dus wel in harmonie is met het stuk, dat hij begeleidt. Men vindt er gissingen, die op heelemaal niets steunen en feiten, waarvan sommige niet met de waarheid overeenkomen terwijl andere heelemaal uit de lucht gegrepen schijnen. Ik kan niet nalaten hier een en ander aan te halen. In dien begeleidenden tekst dan wordt vermeld, dat de heer van Deurne grondheer is der heide, terwijl in 1850 toch iedereen wist, dat die heide aan de gemeente behoorde. Omtrent het jaar, waarin de pandpenningen der heerlijkheid Deurne door de Staten-Generaal zijn afgelost, vergist de schrijver zich; dit heeft plaats gehad in 1659 en den 19en Januari 1660 is de heerlijkheid met haar ap- en dependenties verkocht aan Baron Rogier van Leefdael. Deze wordt 'n broeder genoemd van Christoffel van Leefdael, een der onderteekenaars van het Verbond der Edelen. Hoe is 't mogelijk! Dat bekende compromis werd gesloten in 1566. - Den 5en Januari 1511 zijn Geldersche benden uit Venlo en Roermond in Deurne gevallen en hebben er geplunderd en brand gesticht. Nu vind ik ook. gemeld, dat zij het kasteel verbrandden. Waar zou de schrijver dit toch Het Kasteel van Deurne. vernomen hebben? In van Oudenhoven staat enkel dit aangeteekend: „Den 5en January brandden zij Bakel ende een deel van Dorne". Over den beroemden schrijver J. F. Martinet (geb. te Deurne 12 Juli 1729) wordt ook nog even gerept; de schrijver vertelt, dat hij op het oude Huis, ook wel Slot van Peelland genaamd, ter wereld kwam. Martinet werd geboren in de toenmalige pastorie der Herv. Gem. in de nabijheid der kerk. In den laatsten tijd is het kasteel van Deurne nog afgebeeld inDePrins, in Buiten, DeKatholieke Illustratie, Mooi Brabant, Opgang, enz. enz. In „Buiten" heeft er de van Deurne geboortige dichter en letterkundige Joh. Reddingius den tekst voor geleverd. Deze tekst had beter kunnen wezen. De illustraties in deze periodieke werken zijn van bijschriften voorzien. * De Prins. — Dit huis is gelegen in 't Haageind, waar de groote weg zich in tweeën splitst. De eene komt uit op 't marktplein, de andere aan de Kruisstraat. Op dezelfde plaats stond tot 1649 een oud huis, waarin herberg werd gehouden en dat afkomstig was van Marcellis van Yseren, van wiens erfgenamen Otto de Visschere 't had gekocht. Deze liet het in 1649 afbreken. Den afbraak bestemde hij voor de nieuwe kapel in De Peel, die er dan ook grootendeels van opgebouwd werd. Hij bewoonde toen nog altijd het Groot Kasteel. Hij wist echter, dat dit nog slechts van korten duur kon wezen, wijl de heerlijkheid op het punt stond van verkocht te worden en hij weldra als schout en secretaris zou moeten aftreden. Gelukkig voor hem was hij een zeer vermogend man en ter plaatse, waar de oude herberg der van Yserens gestaan had, liet hij in 1651 een flink nieuw huis bouwen „voor geestelijcke ende wereldlijcke heeren ende personen ofte passanten naar de nieuwe Capelle, voor welcke herberge hij de Visschere dede stellen eene aensienlijcke afbeeldinghe van eene verkeerde wereldt t.w. eenen ronden bol met donckere woleken om den bol boven 't cruijs, staende daer onder: DIE WEERELDT IS VERKEERDT MAER GODT MOET SYN GEEERDT. Ende te langs op den nieuwen gevel onder den selven bol ende cruijs met gans groote swarte letteren op witte j^™n£hen lanSs den gheheelen gevel: FIDE SED CVI VIDE» DIE WEERELDT IS VERKEERDT MAFR GODT MOET SYN GEEERDT. 1651 " De Visschere vestigde er zich voor goed in 1652. Het adellijk verblijf had door verwaarloozing heel wat geleden al was er ook onder schout van Dael aan gewerkt De' nieuwe heer stond voor zware reparaties. Maar, zooais ik meldde, m die restauratie van zijn huis is hem de gemeente zeer ter wille geweest. In die „Verkeerde Wereld" is met betrekking tot de Deurnesche politiek heel wat afgeredeneerd Het huis van De Visschere was weldra den ganschen omtrek door bekend en heel wat personen van aanzien, zoowel Gereformeerden als Roomschen, stapten daar af Het was een druk, deftig bedrijf: De Visschere was herbergier, logementhouder, brouwer, etc — enfin 't was er een combinatie van kostwinningen, gelijk men er te dien tijde in haast ieder groot Meierijsch dorp aantrof. Dikwijls ontbrak by al deze combinaties bekwame leiding be5|005 Vke administratie en droeg het einde vaak den Iff" a Vls,!chere heeft n°gr verscheiden jaren na zijn aftreden te Deurne gewoond; in ± 1662 is hij schout van Cemert geworden; in 1656 kreeg hij er nog een verblijf bij, n.1. het oude huis van Deurne. Dit slot was, zooals wij leeds meldden, een geschenk van Bernard, Baron van Pallandt en zijn vrouw Isabella Franchoijs. Het werd De V isschere aangeboden als een blijk van hooge waardeerine voor bewezen diensten. ë Toen De Visschere naar Gemert vertrok, liet hij ziin zaak over aan Hendrik Gijsbert Verpoorten, iemand uit Uïmert, die met zijn dochter Elisabeth was gehuwd Het werden of waren reeds de ouders van Gijsbert Verpoorten den lateren rector van Liessel (1710—1725) De Ver' keerde Wereld" is in 1690 door de erfgenamen van Otto de Visschere verkocht aan Jacob Michiels Goloffs den president-schepen, sinds 1682 gehuwd met Jenneke dochter van Mattheus de Jong, uit Heeze. Hij was brouwer en zette er de zaak van De Visschere met succes voort met echter onder 't zelfde uithangbord. „De Verkeerde Wereld werd vervangen door „De Prins van Oragnien". Dit laatste uithangbord heeft nog bestaan tot 1904, toen „L>e Fnns afbrandde Ta 1703. Zijn goederen gingen over aan zijn weduwe en kinderen. Zijn dochter Maria trad in 't huwelijk met haar katholieken neef Evert Segers Hurckmans en trouwde thuis in. Beiden waren kleinkinderen van den bekenden Michiel Henrick Goloffs. Evert Hurckmans is begraven 6 Mei 1722, zijn huisvrouw 8 October d.a.v. De weduwe jacob Goloffs heeft met haar zóón Mattheus en haar kleinkinderen, de kinderen van Evert Hurckmans, Deurne verlaten en is naar Heeze teruggekeerd. Ik verneem verder niets meer van hen. Het huis is overgegaan aan een zekeren Martinus M anders, afkomstig van Well. Hij was molenaar, maar werd innocent en werd bij decreet van drost en schepenen d.d. 8 Juni 1746 onder curateele gesteld. Hij was gehuwd met Maria v. d. Broek, die 15 Mei van dat jaar kinderloos in 't zelfde huis was overleden. Den I5en Juni 1746 waren de molens al in pacht overgegaan aan Antonie Jansen van de Mortel. „De Prins" werd gehuurd door Jan Goossens voor 37 gld. 10 st. 's jaars. D. HET KERKEIND. Zoo heet eigenlijk, ook nog volgens het kadaster, de dorpskom. Wat in den mond des volks het Kerkeind heet is, gelijk wij reeds meldden, een buurtschap of eigenlijk een straat, een goede vijf minuten Noord-Westelijk van de kerk gelegen en die op den grooten weg naar Bakel uitkomt. De huidige dorpskom schijnt mij toe een der jongste wijken van Deurne te wezen. De kerk van Deurne is gebouwd ter plaatse, waar de huizencomplexen van twee aanzienlijke uithoeken, het Haageind en 't Derp, dicht bij elkander kwamen. De heide of 't akkerland, die tusschenbeide inlagen, begonnen van lieverlede sterk af te nemen. Toen de kerk verrees was het vormen van een dorpskom nog slechts de quaestie van eenige jaren, 't Kerkeind werd allengs 't aanzienlijkste gedeelte van Deurne. Er woonden voornamelijk de burgerlui, de neringdoenden, de ambtenaren, de handwerkslieden, etc, terwijl een gegoede boerenstand er nog vrij sterk vertegenwoordigd bleef. Heel oude huizen zijn er in de dorpskom niet meer over, tenzij in heel gewijzigden vorm. De toren is veruit het oudste bouwwerk, maar ook deze heeft in den loop der tijden nogal veranderingen ondergaan. Men bedenke, dat hij in den avond van den derden Februari 1737 geheel uitbrandde. Over de kerk spreken we elders nog wel. Als meer of minder merkwaardige huizen uit den ouden tijd dienen we er een paar te bespreken met wat historie erbij. We zullen geven wat we weten, meer kan men, dunkt me, niet eischen. De Zwaan. — Deze was vanouds de voornaamste herberg uit Deurne en heel den omtrek door bekend. In de laatste jaren der zestiende eeuw behoorde zij aan den beer van Deurne en werd zij bewoond door den vorster Seger Hansen. Deze kreeg haar bij acte van 6 Januari 1605 ten geschenke van de heeren Johan en Wolfaart Evert van Wittenhorst „aenmerckende ende considererende alle dye getrouwe diensten dye Seger Hansen wesende in sijnen tijd vorster tot Doerne gedaen heeft en welck officie sijn vader oick met alle eeren ende dancksegeninge soe van den heere als van de nabueren ende ondersaten sijn leven lanck bedient heeft als in consideratie nemende die gedaene dienst van den vader van Annèn Michiel Horckmans wesende in sijnder tijt scholtis der heerlicheit Doerne ende van de moeder Johanna dye welcke soe menich jaere bij hun daer als vader en als moeder ende sunderlings hen als vader in de groete passie des graveels wesende geassisteert ende gedient heeft". Aan Seger Hansen en Anna Michiels Horckmans werd alzoo geschonken: „dat huys metter schueren daer sy tegenwoordig syn woenende, gelegen aen den hulle omtrent der kerken aen den lyntboom metten camp daer achter aen gelegen, streckend met beyde syden aen dè gemeyn straet, van den eenen syde opwaert nae de hoeven aen de erffenis Peter opten Heytrack ende voirts nae het huys, gecoemen ende gecocht van den kapelaan Heer Goessen Petersz. zaliger enz. enz." (De acte is gepasseerd 12 Jan. 1605). Omstreeks 1645 is De Zwaan betrokken door Evert Segers, den zoon van genoemden Seger, geb. 1613. Deze stierf in Maart 1675 en zijn weduwe Thoniske Thonissen zette de zaak op denzelden voet voort tot haar Hnnn* in 1687. Haar achtergelaten ongehuwde dochter Elisabeth ging na eenige maanden, 8 Aug. 1688, een huwelijk aan met Evert, een zoon van den vroegeren president Michiel Henrich Goloffs. Evert, ofschoon Protestant, was een heel gezien man. Zijn vrouw overleed in 1700 en liet hem een dochtertje van drie jaar achter, Margaretha genaamd, dat op 15-jarigen leeftijd tot het Katholicisme overging, om welke gebeurtenis met den aankleve van dien de kerkschuur te Deurne voor eenige weken gesloten werd. Evert huwde weder in 1703 met Margriet Box, dochter van den schoolmeester uit Leende, die als huishoudster bij den predikant Ds. Joh. Rauvers woonde. Evert stierf reeds m 1705. Zijn weduwe belastte zich met de opvoeding en 't onderhoud van 't kind en zette de zaak, waaraan ook een jeneverstokerij verbonden was, op denzelfden voet voort. Den 25en Mei 1706 brandde De Zwaan tot den grond toe af. Uit een beëedigde verklaring, afgelegd twee dagen later (27 Mei) voor Schepenen, vernemen we omtrent den brand het volgende: Op genoemden ongeluksdatum tusschen 9 en 10 uren in den voormiddag waren in de herberg aanwezig de oud-schepen-armmeester Wouter Hendrickx van Oosterhout en de oud-schutter Lambert Wilberts. Zij dronken er een borrel. Behalve deze beiden bevonden zich ook nog twee lui van buiten in 't locaal. De weduwe was bezig met jenever te stoken of te distilleeren. Bij de bezoekers komende, zeide ze: „lek moet eens naar den ketel of naer 't stoken zien". Aanstonds hoorde men nu de vrouw roepen: „Hulp! Brand!" Terstond zijn de twee mannen met een emmer of ketel met water er heen geloopen; maar zij zagen toen, dat er geen redden meer aan was, wijl de vlam reeds uit het dak sloeg „recht boven aen het schouwken van den ketel". Van Oosterhout deed nog wel zijn best om den brand te blusschen, maar hij kon hem niet meester worden, zoodat weldra alles in lichtelaaie stond. De menschen waren om zoo te zeggen geruïneerd. De huizing is niet direct opgebouwd. Enkele jaren later vinden we De Zwaan geëxploiteerd door Louis, een zoon van Antonie Hurckmans. Hij maakte het niet al te best. Enkele jaren later werd De Zwaan betrokken door Joost de Veth, die voor zijn tijd vrij groote zaken dreef en een vermogend man werd. Bij het huwelijk zijner dochter Johanna met Antony Willems van de Mortel (achter-kleinzoon van Evert Segers) d.d. 27 April 1749, schijnt De Veth zich meer uit de zaken teruggetrokken te hebben en de exploitatie der Zwaan, met wat er bij behoorde, aan de jonggehuwden te hebben overgelaten. Joost de Veth werd 4 Mei 1767, zijn schoonzoon, Antony van de Mortel, 15 Aug. 1768 begraven. Hij liet zijn weduwe met drie kinderen achter. Deze werd 17 Maart 1787 ter aarde besteld. De oudste dochter Anna Catharina was 17 April 1785 gehuwd met Antony Goossens. Deze overleed kinderloos in 1808. Hij liet zijn goed na aan Antonetta, Jennemaria en Willemijn van de Mortel, kinderen van wijlen zijn zwager Willem Antony van de Mortel, die in huwelijk had Catharina Antony Jansen van de Mortel, een zuster van den schout van Deurne. Willem Antony van de Mortel was herbergier in De Leeuw en is 1 Oct. 1808 te Deurne begraven. Zijn weduwe die de zaak voortzette, overleed er 20 Februari 1832. De oude Zwaan is in 1880 afgebroken en heeft toen plaats gemaakt voor het tegenwoordige hotel. Het was een schilderachtig oud gebouw, maar voldeed niet meer aan de eischen van den tijd; daarbij was het hier en daar vrijwel versleten. De Leeuw. — Deze herberg lag schuin tegenover De Zwaan en was ongeveer van gelijken rang. Mogelijk dagteekende ze uit denzelfden tijd. 't Is altijd geweest 'n gerenomeerde drukke herberg. Sedert een jaar of tien wordt er geen tapperij meer in gedreven. In de 16e eeuw woonde er Gerard Nouts. Deze kwam van Oostmal in de Antwerpsche Kempen en werd in 1510 schoolmeester en koster te Deurne, vervolgens secretaris, notaris enz. Die laatste ambten heeft: hij mogelijk wel te danken aan zijn huwelijk met een natuurlijke dochter van den heer. Hij was een man van gewicht in de gemeente en overleed in De Leeuw omstreeks 1576 in zeer hoogen ouderdom. Zijn zoon Evert was Schout en Vorster van Bakel, Secretaris van Asten etc. maar woonde te Deurne, waar hij ook het notarisambt uitoefende. Diens dochter Christina huwde met Claes Everts van Doerne, eveneens uit den stam der adellijke familie van Doerne gesproten. Deze exploiteerde eveneens De Leeuw, gelijk ook nog zijn zoon deed. Om- streeks 1660 was De Leeuw overgegaan aan Jan van der Sandt, metselaar van zijn ambacht. Den 13 Nov. 1676 werd zijn zoon, die aan pokken gestorven was, begraven en den 30sten d.a.v. Elisabeth, zijn huisvrouw. Den 3den Juli 1636 huwde zijn dochter Catharina met Tony Everts, of gelijk hij eigenlijk heette Antony Everts Horckmans. Deze was een zoon van Evert Segers uit De Zwaan, dreef met succes de zaken, werd schepen en vervolgens presi dent. Hij stierf in De Leeuw en werd 12 April 1718 begraven. Antony Everts had twee zonen en drie dochters. Zijn dochter Johanna huwde in 1719 met den timmerman Willem Cornelis van de Mortel, die 3 Nov. 1740 begraven werd. Zij overleefde hem lang; eerst 2 Sept. 1776 werd haar lijk ter aarde besteld. Aan De Leeuw was ook een brouwerij verbonden, die nog zeer lang in werking is gebleven. Na den dood der oude vrouw kwam de zaak in handen van haar kleinzoon Willem, den zoon van Antony van de Mortel, herbergier in De Zwaan, toen reeds overleden. Deze Willem 'was van moederszijde de overgrootvader van den lateren secretaris J. L. Janssens. Hij stierf te Deurne in zijn huis en werd, gelijk we meldden, 1 Oct. 1808 begraven. In De Leeuw kwamen 's avonds de dorpsnotabeliteiten gezellig bij elkaar. In den Patriottentijd, omstreeks 1786, werd er druk aan de politiek gedaan. Mr. C. C. N. Krom meldt in zijn „Voorlezing over de Patriotten in de Meiery in 1787": „De autoriteiten waren hier (te Deurne) allen heethoofden, de drost Wychel, de secretaris van Noort, de predikant Ross, de pastoor Swinkels, de kapelaan Bijsens; zij hadden een leescollege opgericht. Bij Willem Antony van de Mortel, ook 'n vurig patriot, in den Rooden Leeuw, lazen zij de Haarlemsche en de ZuidHollandsche Courant en de Post van den Neder-Rhijn". Men ziet, dat hier gesproken wordt van den Rooden Leeuw. Zoo heette de herberg, naar 't mij voorkomt, van den beginne af. Later heeft men den leeuw verguld en moest het huis den gouden leeuw heeten, in den regel echter werd 't aangeduid als De Leeuw en zoo heet 't nog, schoon het aan zijn vorige bestemming onttrokken is. In De Leeuw werd 1689 geboren Elisabeth Hurckmans. De oude Pastorie. — Voor zoover we 't kunnen nagaan, stond de oudste pastorie naast het kerkhof, ter plaatse waar zich thans woonhuis en bakkerij van den heer J. H. Wouters bevinden. In den nacht van ... Juni 1905 is het tot den grond toe afgebrand. Het was oorspronkelijk kerkelijk eigendom en pastoor Roymans (1612—1640) verwoonde er jaarlijks 18 gulden. Deze had het in 1615 tegen die som van de kerkmeesters gepacht. In 1648 werd het bestemd tot woning van den nieuwen predikant. Het werd toen bewoond door den kosterschoolmeester Laurens de Louw. Het volgende jaar werd het door Ds. Huysingius betrokken. Na dezen woonden er nog de volgende predikanten: Johs. Vitrarius, Johs. Feylingius en Casper Wachtendorp. Het wordt aangeduid als een klein, oud en slecht huis, met dries en boomgaard, groot één loopense, 32 roeden. Den 15den Januari werd het verhuurd aan Peter Driessen voor 15 gld. 10 st. 's jaars. Wijl er zooveel reparaties aan vielen, werd het in 1691 publiek verkocht en wel voor 260 gl. aan den lateren president-schepen Antonie Everts Hurckmans, toen herbergier in „De Roode Leeuw". De transportacte is gedateerd 8 Augustus 1691. Na den dood van Hurckmans is het huis eigendom geworden van zijn dochter Johanna, die met Willem Cornelis van de Mortel huwde en de oude pastorie verhuurde aan haar broer Louis, die er herberg ging houden. Later ging zij over aan Antonius van der Bloemen (geb. te Deurne in 1727 en overleden als rector, in de Vughterstraat te 's Bosch, Aug. 1790). Dat jaar is 't pand gekocht door Christiaan Wouters den overgrootvader van den tegenwoordigen eigenaar. Het Schoolhuis. — Het hier bedoelde huis lag in de Molenstr. aan de Oostzijde, ongeveer 25 M. van den weg. Tot 1885 was het eigendom der gemeente. Dat jaar werd het bij publieken verkoop gekocht door den heer P. Bekkers. Deze bewoonde het zelf een tijd lang, verhuurde het daarna en liet het tenslotte in 1901 afbreken. Op den noorderzijmuur stond in ankers het jaartal 1665, in welk jaar het huis voltooid werd. 't Heeft indertijd heel wat voeten in de aarde gehad, eer men van gemeentewege tot den bouw van een behoorlijk huis voor den onderwiizer der ienfrrl nvproïnor PVrct in 1664 begon men de zaak met ernst aan te pakken. In Augustus van dat jaar althans kocht de heer van Deurne, van Wilbert Jansen van der Stijl „een stuk bouwland of koolveldje" voor de toenmaals aanzienlijke som van 100 gl. en bestemde het als terrein voor den bouw van een nieuwe onderwijzers woning. Gedurende zestien jaar had Mr. Jan Stoffels om een behoorlijk huis bij de regenten als 't ware moeten bedelen. Er was echter nooit geld. In 1665 dan kwam het huis klaar. Den 7den October werd het „gericht" en bij die gelegenheid werden er door de schepenen in gezelschap van de timmerlieden en de metselaars, ten huize van Jan Daniels van Brey, 6 vamen bier gedronken samen voor 1 gl. 10 st. Het huis is bewoond geweest door de elkaar opvolgende schoolmeesters: Jan Stoffels, Aert van Hoeck, Willem van Esch en Antonie I_a Forme. Toen deze in 1745 drost werd, bleef hij 't schoolhuis bewonen. Hij stierf er 2 April 1775 in den ouderdom van ruim 90 jaar. De lui, voor wie 't huis eigenlijk bestemd was, konden inmiddels naar een ander verblijf omzien en hebben zich vaak, wat hun woning betrof, zeer moeten behelpen. Langer dan veertig jaar werd het of door den drost of door den secretaris bewoond. De eerste onderwijzer, die er zich weder kon vestigen, was Pieter Wynands, die er 29 Dec. 1835 overleed. Nog tot 1885 is het de ambtswoning voor het hoofd der school te Deurne geweest. In 1750 zond Antonie La Forme aan de Staten-Generaal een request, waaruit ik u hier 't voornaamste met 's mans eigen woorden mededeel. Hij gaf daarin op: „Dat hij op Woensdag den 25en November 1750 des avonds tusschen seven en half agt uuren door eene sterke Troup vagabonden, moetwilligers, kwaaddoeners, gauwdieven, Rovers en knevelaars met Pistolen en korte Houwers of Bajonetten in de Handen gewapent in zijn Huys te Deurne in het welk hij met sijn Huysvrouw, Nigt en Neve, zijnde den schoolmeester tot Deurne, benevens eene dienstmaagt woonagtig was, op 't alleronverwagste was overvallen geworden; Dat die Rovers en knevelaars hem en voors. Personen, uytgesondert den Schoolmeester, welke hunne handen 5 ontsnapt was en sig verborgen had, sonder ocasie te hebben van hulp toe te brengen, omdat er sooveel van die violente schurken en Rovers rondsom het Huys op schildwagt stonden, op eene seer violente en excevabele wijze hadden mishandelt, met de Hairen hadden gesleept, op het harte hadden getrapt, geknevelt, gebonden aan de handen en het hooft, met Pistolen geslagen en met korte Houwers diverse wonden toegebracht en onder bedreyginge van den Hals afgesneeden en met eene gloeyende Tang, welke bereids tot dat einde in het vuur was gelegt, geneepen te sullen worden ingeval hij hem en sijn bijwoonderen geen aanwijsinge van geit, goederen, etc. gedaan werde; Dat die rovers, dieven en geweldige knevelaars die informatiën bekomen hebbende, van hem suppliant ende sijnen, gestoolen, gerooft ende afgeperst hadden twee silvere Horlogien, dito beugeltassen, goude ringen, twaalf silvere soo Lepels als Vorken, mans- en vrouwe Hemden, kleederen, een groote silvere Beeker tot de bedieninge van het H. Nagtmaal gebruikt wordende, silveren snuiffdoosen, dito gespen, linnen, etc. en verders in geit, soo van hun suppliant in het particulier, als wegens sijn ampt als secretaris en wegens zijne administratien in qualiteyt als Rentmeester van den Heer der Heerlijkheden Deurne en Lieszei en van de Vrouw der Heerlijkheyt Asten eene somme van Elff hondert negen en veertig gulden, elff stuyvers en negen penningen, hetwelke hij in het seeker wiste, behalve hetgeene hij niet wiste en mede uytgesondert, hetgeene sijne Huysvrouwe, Nigt en Neve, mitsgaders de dienstmaagd was afgeknevelt ontstolen en ontrooft. Eenige dagen later maakte hij een wijdloopigen staat op van 't geld en 't goed, dat ten zijnent door de roovers was medegenomen, 'k Geef hem hier zonder omhaal van woorden weer: Aan geld, dat hij onder zich had, zoo als rentmeester van den heer van Deurne, als rentmeester van de Vrouw van Asten, als diaken der gereformeerde kerk van Deurne, als secretaris wegens verkoopcedulen en ontvangen penningen ƒ 710- 3-9 Aan eigen geld • - 400- 0-0 Aan baar geld dus ƒ1110- 3-9 Verder werden geroofd: een zilveren horloge met dito ketting ƒ 28- 0-0 een zilveren zeskante pennenkoker, waarop aan de eene zijde zijn wapen en aan de andere zijn naam in cijferletters was gegraveerd - 10- 0-0 een zilveren beugeltasch van zijn vrouw - 12- 0-0 een gouden ringetje met fijne steentjes - 12- 0-0 een dozijn zilveren lepels - 60- 0-0 een dozijn zilveren vorken - 60- 0-0 een zilveren mosterdlepeltje - 1- 0-0 twee kleine zilveren vorkjes - 2- 0-0 diep in de dertig schoon gewasschen mans- en vrouwenhemden - 90- 0-0 een nieuw sits jakje van zijn vrouw - 4- 0-0 een nieuwe degen met spinbok-gevest - 10- 0-0 een rotting met ingelegden parelmoeren knop ... - 1- 0-0 een nieuwe blauwe damasten kamerjapon gevoerd met gestreept kalemink - 25- 0-0 twee gouden ringen van zijn vrouw - 12- 0-0 een zilveren beugeltasch - 16- 0-0 een zilveren beker van de kerk ten gebruike bij het H. Avondmaal - 35-0-0 ƒ 1488- 3-9 Goederen, toebehoorende aan Gerrit Hampen, schoolmeester, neef van den drossaard Ant. La Forme: een zilveren zakhorloge met ketting - 45- 0-0 een paar groote zilveren schoengespen - 7-10-0 drie paar handschoenen, waaronder een paar nieuwe hardleeren - 2-10-0 een nieuwe slaapmuts •- 0-12-0 vier hemden - 11- 0-0 twee zakpistoolen - 3- 0-0 ƒ 1547-15-9 Goederen, toebehoorende aan Maria Hampen, nicht van den drossaard Ant. La Forme: twee gouden ringen - 12- 0-0 een paar oorringen met blauwe bellen - 7- 0-0 een groote zilveren beugeltasch - 16- 0-0 een zilveren snuifdoos - 4- 0-0 een zilveren vingerhoed 0-15-0 een paar zilveren schoengespen - 5- 0-0 een zilveren ketting en gewone schaar - 4- 0-0 een gestreepte kalmhike rok - 9- 0-0 Goederen toebehoorende aan de dienstmaagd Catharina van Duren - 6-10-0 Totaal ƒ 1612- 0-9 Na de taxatie ontdekte La Forme nog, dat ook het geld> dat hij vanwege de gemeente onder zich had, geroofd was, beloopende ƒ60. Verder vermiste hij nog een nieuwe kalminke borstrok, drie linnen gestreepte borstrokken, een nieuwe kalminke gevoederde borstrok, eenige zakdoeken en ander goed. Men ziet, het was een roofpartij op groote schaal geweest. Alles wat draagbaar en van waarde was, hadden de bandieten gestolen. En dat in 't vroege van den avond in de bebouwde kom van 't dorp op 'n paar honderd meter van 't marktplein! De plundering had plaats gehad den 25en November; tegen den 28en d.a.v. was het schepencollege bij elkaar geroepen en alle leden waren present behalve Joost de Veth uit De Zwaan. La Forme verhaalt ons in zijn notulen, waarvan hij de regenten in kennis had gesteld. „Is ter vergadering door den heer Drossaard gecommuniceerd dat op den 25en dezer des avonds quartier na seven uuren sijn deur van sijn Huys was geforceert door eenige vagabonden, wanneer de dienstmaagt voor de deur wilde gaan en de deur geopent hebbende eenige vagebonden gewapent in de eene hand met een Pistool en in de andere Hant een korte Houwer of Bajonet op haar aanvielen en soo in huijs drongen hem benevens die van sijn Huys, gereserveert den schoolmeester Hampen, de handen op haar Rugge en de voeten bijeen bonden hem daaren boven twee gaten in sijn hooft sloegen een houw of groote quetsuur in sijn linkerhand gaven etc. en met voeten op sijn linkerborst gestampt hadden en een gloeyende tang in 't vuur legden om hem te nijpen en met een mes dreygden sijn hals af te snijden indien (hij) aanstonds niet aanwees sijn geit en goed, hetwelk doen aangewesen, sij gerooft hebben omtrent in geld 1200 gld. en verder silver, gout en linne wolle goederen mede genomen hebben, waarmede des avonds quartier voor negen uur sijn vertrokken, waarom hij in consideratie geeft, of het niet van de uyterste nootsakelijkheid was, dat in plaats van de twee nagtroepers die alle nagten driemaal gaan, een nagtroeper, die van 10 tot vier uur de rondte doet aan te stellen. (En de roof had plaats gehad 's avonds reeds om half acht!) Voor dat in consideratie nemen hadden de heeren weinig tijd noodig Op staanden voet werd aangesteld Thomas Timmermans, een gewezen soldaat der Hannoversche troepen, die te Deurne gecantonneerd hadden gelegen. La Forme verzocht aan de Staten, dat hem de geleden schade door de ingezetenen van Deurne mocht worden vergoed en dezen namen daarop den 18en Januari 1751 een resolutie, waarbij zij bepaalden, dat de drossaard schadeloos gesteld, en de gelden hiertoe gevonden zouden worden uit een personeelen omslag over de ingezetenen van Deurne en Liessel op te halen binnen den tijd van drie jaren. Het besluit der hooge overheid verwekte in Deurne algemeenen wrevel en de regenten waren niet van plan er zich zoo maar zonder meer bij neer te leggen. Bij de knapste advokaten wonnen zij adviezen in, maar de icchtsgeleerden waren unaniem van oordeel, dat „het niet raadzaam zoude zijn daartegen request te presenteeren, rnaar dat aan de resolutie moest worden voldaan". Aldus hadden o. a. gesproken de pensionaris van Heurn te 's Bosch en Mr. Ackersdijk, een zeer vermaard advokaat aldaar, benevens Mr. Leyten, advokaat te Erp. Toen hebben regenten van Deurne niet beter weten te doen dan uit hun midden een commissie te benoemen, die aan den drost zou voorstellen en verzoeken, dat hij de geleden en opgegeven schade uit consideratie van veel arme ingezetenen, met een mindere som vergoed zou willen zien. De heeren kweten zich van hun opdracht; maar de drost had geantwoord, „dat hij daar alleen niet meester van was alsoo de Heer van Deurne en de Vrouw van Asterl daarmede ook geïnteresseerd waren, waarop voornoemde leden aan den drost verzocht hadden, daarover aan die beiden te schrijven, 't welk de drost aangenomen en gedaan heeft". Op dit schrijven heeft de heer van Deurne geantwoord, dat hij het verzoek niet van de hand wees, evenmin als dat hij er mee accoord ging. In de vergadering van 5 Augustus werd voorgesteld, of 't niet dienstig zou wezen, dat twee schepenen en twee andere leden werden afgevaardigd, ten einde met den drost een accoord in der minne te treffen. Hierop werd geen besluit genomen en de vergadering is onverrichter zake uit elkaar gegaan. Den 9den Augustus werd er wederom een vergadering belegd en daarin zijn „met eenparigheid van stemmen" tot den drossaard afgevaardigd, ter bereiking van dat accoord in der minne: Amold van de Mortel, Gabriël Pluym en Gerrit van Loon, schepenen, Hendrik Eymert Goossens, burgemeester, benevens Michiel van der Linden, Hendrik Hik spoor s en Nicolaus van den Boomen, gemeentemeesters. Dezen brachten van hun onderhoud in de vergadering van 22 September rapport uit. Die vergadering werd voorgezeten door den president-schepen Arnold van de Mortel. Aanwezig waren alle schepenen behalve Antonie Willem van de Mortel, de beide burgemeesters, de kerk- en H. Geestmeesters, de gemeentemeesters en de tienmannen. De drost was niet tegenwoordig. De heer van Deurne berichtte, dat hij zoude kunnen resolveeren uit consideratie als heer van Deurne en Liessel, uit een pure generositeit van zijn geheele pretensie af te zien en deze geheel en gansch aan de gemeente te remitteeren en kwijt te schelden, mits de gemeente uit erkentenis wilde aannemen den Helmondschen dijk tot de Deurnesche grens te beplanten, in zooverre deze nog niet beplant was en ook in de Waranda, achter het kasteel wel te verstaan, met dennenboomen uit het mastbosch van den heer van Deurne achter den Grooten Bottel gelegen. Totdat einde zou de gemeente de noodige kuilen moeten maken, de boomen uit het mastbosch moeten halen en ter plaatse brengen, de poten planten en er naar behooren de stoelen om maken. Mocht echter de gemeente tegen verwachting deze genereuse presentatie niet aotepteeren, dan bleef de heer bij zijn vordering in haar geheel. De vrouw van Asten wilde alles betaald hebben; de drost wilde wel iets lijden, mits hem de kosten werden vergoed, die hij in deze zaak had moeten maken. De predikant zou men verzoeken genoegen te nemen met een derde van de som der geroofde diaconie-penningen, bedragende 212 gl. 4 st. met 70 gl. 14 st. lOï penn. en met een som van 11 gl. 13 st. 6 p. als vergoeding voor den zilveren beker, die getaxeerd was op 35 gulden. Aan de vrouw van Asten zou vantiit de vergadering geschreven worden, of zij genoegen wilde nemen met $ van haar pretentie. Mocht de drossaart later soms eenige van zijn geroofde gelden en goederen terugbekomen, dan kon hij die behouden zonder daarvan iets aan de gemeente te geven of te verantwoorden. Zoo kreeg tenslotte alles zijn beslag. De heer werd bedankt voor zijn generositeit en aan zijn verzoek zou voldaan worden. De boomen langs den ouden Helmondschen Dijk hebben er langer dan honderd jaar gestaan en waren meestal flink gegroeid. Dat het zware boomen moeten geweest zijn is nog hier en daar te zien aan de „puisten", die in den grond zitten. Langer dan een halve eeuw heeft de weg daar onbeplant gelegen, tot de gemeente er aan weerszijde Amerikaanschen eik gepoot heeft, die er over 't algemeen best groeit, zoodat na verloop van jaren Deurne een mooie laan rijker zal wezen. Langs vele onzer heidebanen placht men weleer dennen te planten, wat de streek een niet geringe bekoorlijkheid bijzette. Winter en zomer waren de dreven groen. Die dennenboom en beveiligden in den zomer tegen de zonnestralen, in den winter waren zij een beschutting tegen regen en wind. 't Was een weinig kostbare beplanting; die maar zelden tegenviel. Ia de Schoolstraat. — Omstreeks 1780 liet de secretaris A. A. van Noort een nieuw huis bouwen, 't Was een schoone ruime woning van één verdieping — alles style Louis XVI. Na 't kasteel was het 't mooiste huis uit het dorp. Tot dien tijd had hij het schoolhuis bewoond en na zijn vertrek daaruit werd het weder de ambtswoning van den onderwijzer. Door het verblijf van den secretaris was er 't schoolhuis niet slechter op geworden. De gemeente had er heel wat aan laten werken. En dit zonder veel tegenstand van de zijde der schepenen. Juffrouw van Noort was de dochter van den drost Wygchel. De secretaris overleed in Februari 1799 en werd den zevenden in de kerk begraven, 't Is de laatste begrafenis, die er heeft plaats gehad. Als ik me niet vergis, dan is hij gestorven op 't Groot Kasteel, dat hij als rentmeester met zijn gezin bewoonde. Zijn huis, dat leeg stond, werd door zijn weduwe verhuurd aan de priorin van Keizersbosch, die met acht harer nonnen benevens den rector derwaarts was gekomen. Voor dezen was echter de pastorie bestemd, die dan na veel tegenstribbelingen van de zijde des predikants eindelijk door de religieusen betrokken werd. Ds. Ross huurde nu 't huis van den secretaris. Vervolgens werd het betrokken door een gepensioneerd officier, J. H. Laats, die met Louisa, een dochter van van Noort, gehuwd was. Deze ruilde zijn woning later met de pastorie (Landzicht), in 1791 door pastoor Swinkels gebouwd. Beide huizen waren ongeveer gelijkwaardig, maar 't huis van Laats was als pastorie beter gelegen. Deze pastorie heeft dienst gedaan tot 1857, toen de huidige pastoreele woning was afgewerkt. De oude werd voorloopig ingericht tot een verblijf voor Liefdezusters uit Vechel, die er een R. K. bijzondere school openden, in afwachting van 't Gesticht van Liefdadigheid, waaraan men reeds begonnen was. Het huis van van Noort was inmiddels geruild tegen de boerderij, waar 't liefdegesticht Verrijzen zou. Omstreeks 1880 werd 't gekocht door den heer Aug. Knaapen, dén vader van den pastoor van Berlicum, die er een deel zijner jeugd heeft doorgebracht. In 1885 werd het gekocht door de gemeente Deurne, die het bestemde tot een woning voor 't hoofd der school en het eenige jaren later liet moderniseeren. Thans is het ingericht als woning, pakhuis en bergplaats voor de brandspuit. Martinets Geboortehuis. — Het huis waar J. F. Martinet, de bekende schrijver, geboren werd, ligt nabij het Marktplein, waar de Schoolstraat en de Molenstraat bij elkaar komen. Het behoort sinds jaren aan den heer W. Kuypers, die het met zijn familie bewoont. 't Is gebouwd door den drost Louis de Caesteker in 't laatst der 17e eeuw. Een steen met het wapen van den stichter en diens tweede vrouw prijkt nog in den voorgevel. De Caesteker werd als drost beëedigd 29 Januari 1682. Hij was te voren luitenant in het regiment van de Walen en lag te Maastricht in garnizoen. Behalve Drost was hij ook secretaris, de secretarie hield hij ten zijnen huize, alsook de gewone schepehvergaderingen. Voor een Johannes Florentius Martinet. en ander had hij 'n groote kamer beschikbaar.De gemeente betaalde daarvoor jaarlijks 40 gulden aan huur. De Caesteker stierf in 1711 in den'ouderdom van 62 jaar. De weduwe bleef met haar zoon Jan Francois 't huis bewonen. Deze laatste was ziekelijk, had gestudeerd in de rechten en kwam zich na zijn promotie in 1713 te Deurne vestigen. Een goed jaar fungeerde hij als president-schepen. Hij was pas vooraan in de twintig, toen hij in 1715 stierf. Ook de predikant Rauwers, die met een dochter van De Caesteker gehuwd was, bewoonde mede het huis. Wijl Deurne eigenlijk geen pastoreele woning voor den predikant rijk was, en er herhaaldelijk op een geschikt huis was aangedrongen, besloten schepenen eindelijk in 1716 het huis van De Caesteker voor de gemeente te koopen en het als pastorie voor den predikant te bestemmen, 't Werd echter 1723 eer de zaak definitief beklonken werd. 't Werd onderhands gekocht voor 1400 gulden en was zeker een der beste huizen uit het dorp. De pastoor moest het heel wat minder doen. In dit huis werd 12 Juli 1729 geboren Jan Floris Martinet, een der knapste menschen uit de 18e eeuw, en die zijn landgenooten smaak voor de schoone natuur heeft weten in te boezemen. In die pastorie hebben de volgende predikanten gewoond: Martinet, De la Fontaine, Sluiters en Ross. In 1798 werd zij door de R. K. gemeente genaast. Deze heeft heel goed met den predikant willen heen doen en hem ongeveer anderhalf jaar tijd gegeven om naar een ander huis uit te zien. De predikant maakte echter geen haast, ofschoon er werkelijk een zeer goed huis te zijner beschikking gesteld was. De pastoor zag zich eindelijk verplicht harde maatregelen te nemen. Maar nu was de zaak ook gauw geregeld. Hij betrok het huis dat de secretaris van Noort voor een jaar of tien had laten bouwen en waarin de nonnen van Keizersbosch een toevluchtsoord hadden gevonden. Voor die nonnen zou Ds. Ross dan moeten ruimen. Een jaar of wat daarna hebben de religieusen Deurne weer verlaten en werd het huis betrokken door den secretaris Gerrit van Riet. die later ook burgemeester en notaris werd. Het getal menschen dat „het oud van Rietje" nog gekend heeft, wordt klein. E. HET DERP. Het Derp grensde aan de dorpskom, ja, vormde er van lieverlede één geheel mee. 't Bestond hoofdzakelijk uit een lange straat, die ten Noorden van den Kraaienheuvel begon en achter den Veldheuvel eindigde. Van ouds was het een volkrijk gehucht over de grootste lengte door de baan van Den Bosch naar Keulen doorsneden. Men kan met vrij groote zekerheid beweren, dat het 't oudst bewoonde gedeelte van Deurne is; immers 't zoogenaamde „Heidensche Kerkhof', d.i. de uitgestrekte Germaansche begraafplaats, ligt zelfs maar enkele honderden meters van het oudst bebouwde gedeelte, dat mij dunkt in de omgeving der voormalige St. Antoniuskapel is te zoeken. St. Antoniuskapel. — Dit bedehuis, dat in het eerste kwart der vijftiende eeuw moet gesticht zijn, stond aan den Veldheuvel op het perceel, kadastraal bekend onder sectie F no. 910 en 911. Zij had een afzonderlijken rector. De processies van Kermis .en H. Sacramentsdag, die voor de invoering der Reformatie in De Meierij werden gehouden, zetten zich bij de parochiekerk in beweging en trokken vandaar het veld door naar de St. Antoniuskapel. In de registers der kerkvisitaties in 't Bisdom Luik, waaronder in 't kerkelijke De Meierij van Den Bosch destijds behoorde, wordt het beneficie voor het eerst opgenomen in 1459 als „altare St.Anthonii de Velthoevel". Het inkomen bedroeg 5 mud rog onder verplichting van 2 H. Missen. Als rectoren uit den ouden tijd zijn bekend: 1469 Marselius de Pomerio: 1502—1537 Joh. Prienen of Pruijnen; 1553—1558 Lambertus Wambuys of Wambes en in 1556 Hendrik van Eyck. Het oudste stuk, dat mij betreffende de kapel bekend is, dagteekent van 26 Februari 1430. Volgens het verslag der Kerkvisitaties in 't oude bisdom van Den Bosch over 't jaar 1616 is rector der St. Antoniuskapel: Lambertus, priester der Duitsche Orde, die in zijn plaats echter de bediening overliet aan Cornelis Fransen, die te Deurne kapelaan was en in 1645 tot vicaris of pastoor van Bakel benoemd werd. Tusschen 1624 en 1630 is rector der kapel geworden Peter Bosmans, in stukken uit dien tijd voorkomende onder den naam van Heer Peter en dien van Petrus Sylvius. Deze is overleden in den nacht van Vrijdag op Zaterdag 5 Sept. 1636, waarschijnlijk aan de toen in Deurne vreeselijk heerschende pestziekte. Na diens overlijden vind ik als rector vermeld Johan Oudart, den oudpastoor van Middelbeers. In 1648, na afkondiging van den Munsterschen vrede, is de kapel voor de uitoefening van den R. K. godsdienst gesloten en nooit voor die van den gereformeerden eeredienst gebruikt geworden. Onmiddellijk zijn die cijnsen en goederen, die er aan behoorden, door 't „gemeene land" aangeslagen. V? •/•= •{ Kort daarna is zij ingericht tot woningen voor drie arme gezinnen en die toestand heeft zoo geduurd tot 1746, als wanneer ze door 't land is verkocht aan Joost de Veth, vice-president-schepen der heerlijkheden Deurne en Liessel. Die verkochte kapel is nog geruimen tijd blijven bestaan, eerst in 't laatst der achttiende eeuw is zij afgebroken of beter gezegd tot twee nog bestaande woonhuizen omgebouwd. Uit de registers der kapel, aangelegd den I5en Sept. 1633 door den meergenoemden rector Peter Bosmans en Thomas Aerts Teggers, koster, blijkt, dat de kapel een jaarlijksch inkomen had van 126 vat min 6 kop rogge, terwijl het „beneficie sacelli et altaris S. Antony in Velthoe'vel" 16 vaten rogge opbracht. In 1673 of 1674 verplaatste zich het kerkelijk leven te Deurne naar het Derp, waar niet ver van den Kraaienheuvel, op aanraden van de Vrouwe van Deurne, een schuur opgetrokken werd, ter vervanging van die onder Vreewijk. Terzelfder tijd ongeveer begon men met den bouw eener pastoreele woning, want de pastoor kon thans vrij binnen Deurne verblijven. Zijn broer Aert, die goed bemiddeld was, bekostigde het huis uit eigen zak. 't Bestaat nog, maar is na twee en een halve eeuw vrijwel versleten, 't Is een stomme getuige voor de weinige eischen, die men toen aan 't leven stelde. Pastoor Jacobs overleed in zijn nederige pastorie 25 Mei 1684 en werd opgevolgd door Nicolaas Smits, die er in den nacht van 6 op 7 Januari 1698 het tijdelijke met het eeuwige verwisselde. Zijn kapelaan Laurens van Loon werd als zijn opvolger benoemd en deze legde er Augustus Ï731 het moede hoofd ter ruste. Het huis was toen eigendom der weduwe van zijn broer Jan. Een goede twintig jaar later is het in koop overgegaan aan Willem Jan Goossens. Een zijner achterkleinzonen behoort het nog in eigendom toe. Het is wel merkwaardig, dat het ten verblijve heeft gestrekt aan al de geestelijkheid, die tijdens de Republiek de parochiekerk te Deurne hebben bediend. Pennings en Swinkels uitgezonderd, zijn er alle pastoors de eeuwige rust ingegaan. Penninx heeft om quaestie met zijne parochianen met den pastoor van Erp, Gerardus van der Leen plaatsen mogen ruilen. Van der Leen, die ook deken was, is er stokoud geworden. In 1780 vroeg hij zijn demissie. Hij genoot nog zes jaar van zijn emeritaat. 19 Januari 1786 werd hij uit zijn huis naar het graf gedragen, nadat hij ongeveer een halve eeuw lief en leed met zijn parochianen gedeeld had. De nieuwe pastoor L. Swinkels, uit Helmond van geboorte, bewoonde nog even met zijn kapelaan het nederige huis, maar liep al lang met het idee rond, om toch een betere woning te bouwen. Na den dood der weduwe van den chirurgijn De Loyer, Febr. 1789, betrok hij het vrijgekomen huis, dat er heel wat beter uitzag. Het is in 1923 afgebroken, ter verbreeding van een paar straten, waarvoor het door den gemeenteraad was aangekocht van de Hanzebank. In 1791 begon pastoor Swinkels met den bouw van een nieuwe pastorie voor rekening van de Roomsche gemeente van Deurne. Over het huis is langer dan twee jaar gebouwd. Er verrees een groote heerenhuizing in Franschen stijl. Van den tuin uit leidde een paadje naar 't nabijgelegen kerkenhuis. Pastoor Swinkels overleed er 5 Februari 1815 's morgens om 2 uren in zijn 78ste levensjaar; hij was sedert enkele jaren ziekelijk. Zijn kranige kapelaan werd nog bij zijn leven (1814) tot zijn opvolger benoemd. Gelijk we gezien hebben werd de pastorie later geruild tegen het huis, dat door den Secretaris Albs. Advs. van Noort omstreeks denzelfden tijd gebouwd was en toen in eigendom toebehoorde aan diens schoonzoon, den gepensioneerden len luitenant H. j. Slaats. Later werd de oude pastorie den naam van „Landzicht" gegeven en onder dezen naam is zij nog bekend. F. DE BREEMORTEL. De Breemortel was altijd een der kleinste gehuchten uit Deurne. Men telde er in de 17e en 18e eeuw steeds om de 1Ü huizen. De bewoners waren steeds landbouwers. Omtrent nering of handwerk vond ik nooit eenige mededeeling. Aan schapenteelt placht men er heel veel te doen. Daar lag het gehucht trouwens ook gunstig voor gelegen. De Breemortel zal zijn naam wel te danken hebben aan den brem (genista), die men er mogelijk nogal placht te vinden. G. DE ZEILBERG. De Zeilberg is een van de weinige Deurnesche gehuchten,, waarover reeds in oude boeken gesproken wordt. In de Reize door de Majory van 's Hertogenbosch in den jaare 1798 (blz. 84) leest men: „Een half uur van Deurne vindt men een buurtschap (hier zegt men gehucht) de Zylberg genoemd, omdat hier in aeloude tijden schepen zouden gevaaren hebben, doch dit is ongelooflijk; de grond is hier bezaaid met keisteentjes, waaronder zeer fraaie, zelfs doorschijnend marmer, zijn. In deze buurtschap vindt men ook eenige pottenbakkerijen, en men bakt er ook dakpannen en vloersteenen, die men hier plavuizen noemt; de klei hier voor noodig delft men hier uit den grond en men vindt er ook dat geele zand dat zoo sterk verwt; men gebruikt het, om de pannen, schoon ik geloof, dat het er weinig toe doet, rooder te maaken, want de kunst om ze blauw te maaken verstaat men hier niet, schoon zij zeer bekend en gemakkelijk is". Aan dat varen van schepen zullen we maar niet veel woorden verspillen, 'k Ben het met den schrijver van het stukje eens. De grint ligt hier nog boven aan den grond; 't zijn mooie steentjes van allerlei kleur en vele zijn zelfs doorschijnend. Zoo nu en dan wordt er tusschen den fijneren kiezel nog wel eens 'n zwerfblok opgegraven. Dat gele zand, waarover hier gesproken wordt, is inderdaad zeer merkwaardig. Met olie gemengd kan men het best ais verfstof gebruiken. Ik heb er meermaals proeven mee genomen en heb er ook zeer aardige uitkomsten van gezien. Sterk gebrand in een potoven b.v. neemt het een fraaie vermiljoenkleur aan, terwijl 't half gebrand, zwart is. Ongebakken potten heb ik er wel eens mee laten bespoelen en vervolgens ze laten „looden". In 't vuur hield er 't lood echter op de meeste plaatsen niet op. Eeuwen geleden zijn hier steenen gebakken. Waar de ovens gestaan hebben is nog duidelijk te zien. Die steenen waren zeer hard, maar zwart van kleur. Aan 't kasteel te Deurne zijn er nogal enkele manden gebruikt. Zelfs op uren afstands van Deurne, o.a. te Leende, is er mee ge* bouwd. Vaak werden ze in boerenwoningen ook gebruikt als vloertegels. Zij gaven sterke, doch leelijke vloeren. De Zeilberg was eigenlijk de buurt van Deurne, waar steenen, pannen, potten en plavuizen gebakken werden. Heel deze oude nering is uit de gemeente Deurne verdwenen. De laatste pottenbakker is onlangs gestorven. Van zijn inrichting bestaat nog een schilderstuk — 'n heel aardig interieur. De zaak werd nog ongeveer gedreven, gelijk in de middeleeuwen. Als men ooit van primitieve kunst spreekt, dan had men hier met primitieve kunst te doen. De plavuizen waren heel typisch en slechts 13 c.M. in het vierkant. In oude huizen vindt men er nog wel eens de zolders mee belegd. In vroeger eeuwen leverde de pottenbakkerij een goed bestaan op. De familie Bosmans, die tot in de zestiende eeuw na te speuren is, woonde in De Zeilberg en behoorde tot de meest gegoede ingezetenen. Tot dat geslacht behoorde o.a. Peter Bosmans, rector der St. Antoniuskapel en Willem Bosmans, pastoor te Vierlingsbeek. Het oude gehucht De Zeilberg, strekte zich in 't bewoonde gedeelte uit, behalve over den eigenlijken Zeilberg, over de Kulet, de Mellegenberg, de Kranenmortel en den Hanenberg. De Kulet schijnt zijn naam gekregen te hebben naar een herberg, waar de vogel Kulet (in 't Nederl. Wulp) uithing. Langer dan een eeuw woonde er de familie Goossens. De eerste, die er zich als herbergier vestigde was Willem Jan Goossens, die jarenlang een schepenstoel bekleedde en in de wandeling Willem Kulet of uit de Kulet genoemd werd. Zijn herberg was een der drukste uit de parochie. Zij stond zoo hoog aangeslagen als b.v. „De Roode Leeuw". In 1760 had men in De Zeilberg drie herbergen n.1. bij Jan Willem Goossens, bij Joost Manders en Andries Soeteriks, die denkelijk in de Kranenmortel woonde. De Zeilberg had overigens bijna geheel en gansch een landbouwende bevolking. Kr lagen groote boerderijen maar de gronden waren van dien aard, dat er veel mest en regen noodig was. Er plachten nogal vrij aardige typische boerenhuizen te staan; de meeste zijn echter verdwenen of zoo „vermooid", dat er alle cachet af is. H. VREEWIJK. Zoo moet het zijn. Vreek is ook goed, maar niet Vreekwijk, want oe naam beteekent Vredewijk. Het gehucht ligt zoowat in 't midden der gemeente. Daar werden weleer op St. Geertruidendag (17 Maart) door de ingezetenen verscheiden zaken besproken, die tot nut der gemeente strekten en als men 't eens was met elkander, waren de zaken in vrede gelegd en werden de resultaten in 't Keurboek opgenomen. Verder had er de verandering der regeering door den heer of diens gemachtigde plaats en werd het nieuwe College bekend gemaakt, 't Was er dan op Vreek heel druk. Het is een gehucht met grootendeels landbouwende bevolking aan den grooten weg naar Roermond. De Braak ook de Roode Braak genoemd, wijst er op, dat hier reeds vroeg menschen hebben gewoond. In de eerste jaren na den vrede van Munster, werd er in de schuur bij den Heimolen, nogal eens het H. Misoffer opgedragen. Toen er in 1672 weer vrijheid van godsdienst kwam, meende men die schuur tot kerk in te richten, te meer wijl ze zoo goed gelegen lag voor Deurne, Liessel en Vlierden. In 1673 werd zij nog als zoodanig gebruikt, maar op verzoek van de Vrouw van Deurne, werd weldra een schuur gebouwd ter plaatse, waar het nog de Lage Kerk heet, dus in het bebouwde centrum. De weg- tusschen Vreek en Liessel behoort tot de mooiste lanen uit de gemeente. In 1716, misschien wat vroeger, is men begonnen met een rechte verbinding tusschen de beide gehuchten tot stand te brengen. 28 Maart 1716 is men den weg aan weerszijden met eiken heesters beginnen te beplanten. Die boomen zijn natuurlijk sinds lang weg, maar de nakomelingschap heeft hier het idee van beplanting voortgezet. In de heide stond de windmolen der heerlijkheid. Hij is nog in wezen, maar werd in 1869 naar de dorpskom verplaatst. Hij behoort nog steeds tot de mooie oude molens uit De Meiery. Het recht van gemaal behoorde aan den heer. In den Franschen tijd werd het met de andere heerlijke rechten vervallen verklaard en afgeschaft. De molen dagteekent nog uit de eerste helft der zestiende eeuw. In een acte van 1547 wordt hij vermeld als de nieuwe windmolen, die „onlangs geërigeert is". Omstreeks genoemd jaar zal de molen wel ter plaatse gebouwd zijn, waar hij nog in 1869 stond. Wellicht bevond zich zijn voorganger bij de Roode Braak. De oudste molenaar, wiens naam ik in een archiefstuk vermeld vind, is geweest een zekere Arnoldus. Hij komt voor in een cynsboek der heerlijkheid Helmond over 1381 (Inv. Huisarchief no. 126) als Arnoldus multoris d. i. als Aart de mulder. Ook zijn zoon komt in dat zelfde register voor: Cristianus fil. Arnoldi de Dumo. Die eerste mij bekende molenaarsfamilie schijnt dus Verhaegh of Verhagen geheeten te hebben, een naam die in dien tijd, ja, veel later nog, veelvuldiger te Deurne voorkomt. In 1421 komt reeds voor Johannes Laurentij multoris. In een schepenacte van 1437 heet de molenaar Jan van der Heze. Ruim honderd jaar later wordt de molen bemalen door Jan Swerts, die zich tegen zijn heer misdroeg, maar dezen op diep onderdanige wijze verontschuldigingen aanbiedt, waarvan een acte is opgemaakt. In de laatste helft der zestiende eeuw wordt de molen gepacht door Laurens Hickspoors, den stamvader der in Deurne nog bestaande familie. 6 HET VLOEI-EIND, Onder de Deurnesche gehuchten wordt het Vloei-eind het laatst genoemd. De administratie neemt den volgenden weg: Molenhof, Wasberg, Haageind, Kerkeind, Derp, Zeilberg, Breemortel, Vreewijk, Liessel, Moosdijk, Vloeieind. Vloei-eind met Hei-eind samen telde in vorige eeuwen rond de 20 huizen, in 1654 bedroeg het aantal 20, in 1791 niet meer dan 22, dus 'n vermeerdering van 2 in 137 jaar! Het Vloei-eind zal zijn naam wel te danken hebben aan de beek, die er aan de Westzijde langs stroomt. Het sluit onmiddellijk bij Vlierden aan en de ingezetenen plachten ook weleer te Vlierden ter kerke te gaan, terwijl de kinderen er de school bezochten. Onder 't Vloei-eind ligt een bijna vierkant opgehoogd stuk land, De Braak geheeten. 't Is bepaald een schans van heel ouden datum. Oude grachten en wallen zijn nog vrij duidelijk te bespeuren. Bij den eersten oogopslag zelfs ziet men, dat deze hoogte niet het werk is van de natuur. De Braak ligt maar een goede vijftig meter van het Germaansche kerkhof. Onder 't Vloei-eind is ook gerekend Den Bottel. Den Bottel is zeer oud en behoorde in eigendom aan de adellijke abdij van Binderen bij Helmond, die onder Deurne meer goederen bezat. Is Den Bottel aanvankelijk slechts één boerderij geweest, in de 17e eeuw is zij gesplitst en is op een der Noordelijke perceelen een huis gebouwd, dat men den Kleinen Bottel noemde. In 1710 en volgende jaren behoorde deze laatste aan den heer van Deurne. Den Grooten Bottel was een der hoeven van de abdij van Binderen bij Helmond. Den Bottel wordt reeds in 1246 vermeld, als een landgoed met huizen, akkers, weiden enz., door de Keizerin Maria geschonken aan de abdij van Binderen (Bossche Bijdragen, deel XI blz. 130). In een acte van 14 Mei 1553 vinden we vermeld, dat „Vreek Boll Alen soon heeft afgecocht zijne swagers die beesten heur parte op ter hoeve ten Bottel, te wetene 16 horenbeesten ende twee perden ende heeft gelooft denselve voir 't stuck van de selve elf gulden 't stuck tot 20 gld. sonder argelist". Den Bottel behoorde tot de grootste boerderijen uit de gemeente; de hoevenaar was een man van aanzien. De laatste hoevenaar, die Den Bottel van de Abdis gepacht heeft, is geweest Cornelis, zoon van Thomas Smits en van Anneke wed. wijlen Dirk Gevert Peggs. Toen de abdijgoederen door de S.G. waren aangeslagen, legt hij omtrent die verpachting de volgende verklaring af: „Cornelis Thomas tegenwoordich pachter vande Hoeffve genoempt Bottel gelegen tot Doorsen, verclaert dat hij deselve Hoeffve gedurende dese hueringe in pachtinge heeft vercregen tegens de Eerw. Vrouwe Johanna van Eyll Abdisse des convents van Bynderen ende denselve convente competerende, verclarende voorts van deze syne pachtinge egheene pachtceduile noch copye vande selve te hebben, dan heeft de voors. Eerw. Vrouwe d'Abdisse de origineele pachtceduile vande voors Hoeffve aende Ho: Mo: Heeren Staten oft derselver gecommitteerden binnen 's Hertogenbosch overgeleverd, waertoe desen pachter hem is refererende ende dat tengevolge vande placcaten deselver Ho: Mo: Heeren Staten dyen aengaende onlangs geëmaneert. Was get. Cornelis Thomas". Den Bottel was door Smits gehuurd voor drie jaar, ingaande met Pinksteren van 1647, gelijk uit zijn aanteekeningen blijkt. De overeenkomst schijnt gesloten te wezen op 13 Februari van genoemd jaar. De pachter had jaarlijks aan de Abdij te leveren: „Rog 5 mud Boekweyt 5 mud Speurisaet 4 vat Sacken 1 Was 3 pont Peper 1 pont Een kuer oey met lam Een vereken wegende 150 pont Smaelhoender 12 Booter 40 pont Eyer 6 mauwer Geit oft voorlijff 36 gulden Segelgelt voor den inganck deser pacht in eens te betalen 10 gl. Torff van onse Peel acht voeder ende van synen clot ses voeder acht hondert rys uyt Ruitsche broek te leveren. * Deckstroo 17 vijmen oft soo veel meer als tot reparatie noodich is". Cornelis Smits is in 1653 overleden, een weduwe met verscheidene kleine kinderen achterlatende. In 1654 boert zij er met 22 koeien en met een vrij groot dienstpersoneel; althans er waren toen op den Bottel 9 personen boven 16 jaar. Den derden Augustus 1654 trouwt zij voor schepenen met Aert Teunissen van Ebben, weduwnaar van Wilbertien Thijssen. Haar zoon Jan (geb. 1645) huwt 2 Dec. 1674 met Henrica fcgeb. .1652) dochter van Aert Hendrik Jacobs, een nicht van den pastoor. Hij huurt den Bottel van 't Land en schijnt min of meer aan den koppigen kant te zijn geweest: hij lag herhaaldelijk met drost, schepenen en vorster overhoop. Nu eens pandt men hem zijn ossen af, dan weer moesten er zijn schapen aan, enz. Hij is gestorven binnen 't gehucht het Vloeieind, doch niet als hoevenaar van den Bottel. Den 14en April 1725 is hij op het kerkhof te Deurne begraven. Den Bottel is in 1648 door het Land aangeslagen; 't was kloostergoed en het werd derhalve door den rentmeester der Geestelijke Goederen verpacht. In 1711 werd hij verhuurd voor 160 gulden 's jaars. Later is hij door 't Land verkocht en in handen gekomen van de familie Draak. Cornelis Draak, drost van Heeswijk en Dinther, en Johan Draak verkochten den Bottel in 1788 aan Jan Weiten. Het goed was toen groot: Huis, hof en aangelag 6 1. De Valkenakker 10 1.—45 r.— 9 c. De akker aan 't huis 82 1.— 8 r.— 9 c. De nieuwe akker, tegen den vorigen aangelegen 11 1.—21 r.—14 c. De hooge dries 1 1—39 r — 2 c. Het koei-eeuwsel 80 1.— 0 r.— 0 c. Een boerderij dus van bij de 200 loopensen. Het goed was jaarlijks in de Verpondingen aangeslagen voor 46 g. 1 st. 2 p. en in de Beden voor 11 g. 18 st. 0 p. Het oude huis van den Bottel is nog aanwezig en ziet er nog steeds hecht en sterk uit. Den Bottel is sinds lang niet meer één boerderij; 't zijn er thans vele. En sedert Jan Weiten hem kocht is er heel wat veranderd, 't Is een gehucht op zich zelf geworden, gunstig gelegen bij kerk en spoor. IV. De heerlijkheid Deurne. "ttA de eerste kruistochten begint 't zoogenaaml^k I de Leenstelsel zich hier te land in zijn volle I I kracht te ontplooien. Bijna iedere gemeente in De Meierij van M._ ^ Den Bosch wordt als heerlijkheid door de hertogen uitgegeven. Haast ieder dorp krijgt zijn kasteel. In de veertiende eeuw was er om zoo te zeggen aan de boorden van de Peel geen enkele plaats van beteekenis meer, of zij was aan 't een of ander adellijk geslacht verpand. De ingezetenen hadden voorzeker deze toestanden niet gewenscht. Die kasteelen immers golden voor hen als gevreesde verblijven, waar druk werd uitgeoefend op de vrijheden des volks en waar willekeur niet zelden de plaats innam van recht en billijkheid. Teekenend is de legende der zeven kasteelen van Aarle. „De duivel trok met een grooten zak kasteelen door de Meierij. Op ieder dorp zette hij er een neer. Toen hij te Aarle belandde, kwam een gat in den zak en vielen er zeven te gelijk uit". Jan van Beers geeft een poëtische beschrijving van die middeleeuwsche sloten in zijn gedicht „Maerlant": Zie op de bergen, in de vlakten, wijd en zijd Verrijzen hooge sombre sloten, Gevaarten louter rots, uit d'afgrond als ontsproten. Ben wezen huist in elk, met ijzer gansch bedekt, Dat over al wat leeft of niet leeft in het ronde, Den arm oppermachtig strekt; Dat van al 't zweet des volks, met onverzaadbren monde, De vrucht verslindt; dat dorst naar goud heeft 't allen stonde), En goud zelfs uit de misdaad trekt. En tusschen alle die kasteelen, Wat eindloos worstlen en krakeelen, Wat eeuw'ge wraak- en moordtooneelen, Waarbij de helle juicht, de hemel weent en gruwt 't Zou schandelijk overdreven zijn, wanneer we zoo maar iederen middeleeuwschen kasteelheer 'n slecht mensch, een wreedaard, een tyran gingen noemen, er waren werkelijk edele menschen onder, maar veler levenswijze toch was volgens christelijke begrippen beneden peil. En als hun daden ook op moreel gebied geen of weinig aanstoot hebben gegeven, dan moeten we maar uitscheiden met de loftrompet te steken over al die middeleeuwsche voortreffelijkheden, waarover men het best kan spreken en schrijven, als men er zoowat niks van weet. De heerlijkheid was voor den heer een bestaan; overal trachtte hij munt uit te slaan. Binnen zijn gebied was hij om zoo te zeggen volslagen souverein; hij genoot allerlei voorrechten en deed ongeveer wat hij verkoos. Het volk had niets in te brengen, 't bezat heel weinig invloed op 't bestuur. Regeering en ambtenaren werden door den heer benoemd, wiens belangen zij op de allereerste plaats dienden. Streepje voor streepje echter heeft het volk zich los weten te werken uit zijn middeleeuwsche banden. Wat tijd en moeite heeft dit niet gekost! Van het ontstaan der heerlijkheid Deurne weet men niets. Er is tot nog toe evenmin een boek als een archiefstuk bekend, waarin dienaangaande iets is te vinden. Men kan intusschen met zekerheid zeggen, dat de heerlijkheid zeer oud is en dat ze minstens opklimt tot de dertiende eeuw. Het eerste geslacht, dat de heerlijkheid in bezit kreeg, noemde zich naar het dorp: van Doerne, uitgesproken van Dorne (de o, gelijk in trom). Mogelijk stond er in de uitsoraak als nevenvorm lahe-s i van Doren. De oudste heer, wiens naam we aantroffen, is G e r r i t van Doerne, waarvan we weten, dat hij o.a. twee kinderen had. Ie. Walburg, 9 Augs. 1301 gehuwd met Gerlachus van Stakenborch en 2e Willem, beleend met de heerlijkheid Deurne aldus: „Willem, heere Gheerits soene van Doerne, hout die heerlickheyt ende gherichte mitter vooghdien van Doerne, mit allen hueren toebehooren". Hij huwde met Beatrix van Stakenborch, van Asten, dochter van Willem de Roover, heer van Lierop en Stakenborch en Beatrix van Cuyck, erfdochter van Asten en Escharen. Een Nicolaas van Doerne woont in Sept. 1312 de vergadering te Cortenberg bij (Miraeus I. 447) en bezegelt met jan van Berthout, heer van Helmond, en met Rogier van Leefdael, heer van Oirschot en Park, den brief, waarbij Otto van Cuyk, de stad Grave aan den hertog van Brabant overdraagt: 24 Juni 1323 (Miraeus I. 217). In welke betrekking deze tot Willem staat, kan ik niet zeggen. In 1326 is een G e v a r t heer van Deurne. Deze was „Willem soene". Den len Maart van dat jaar heeft Jan I, hertog van Brabant aan de inwoners van Deurne, wettelijk, erfelijk en voor altijd verkocht eenige gronden, gelegen tusschen de eigendommen van Gevart van Doerne en die van Vlierden, voor een prijs van vijf pond oude groote tournois en een erfelijken cijns van 40 schellingen zwarten tournois 's jaars te betalen op St. Bavo, onder bepaling, dat die gronden gemeenschappelijk eigendom der inwoners of zoogenaamde „gemeene gronden" zouden zijn. Bij brief van Zaterdag voor St. Marcus (18 April) 1396 verleent Hertogin Johanna van Brabant de heerlijkheid Deurne aan Gevart Everartszoon van Doerne *) voor 541 Hollandsche gulden en bepaalt, dat het „Huis" altijd voor de hertogen van Brabant moet openstaan. Zij behield zich voor haar en haar nakomelin- *) Butkens noemt hem Gevart Willemszoon. gen het recht voor ze ten eeuwigen dagen voor dezelfde som weder te lossen. Wij laten hier den uitgiftsbrief volgen, 't Origineel is niet meer aanwezig; maar, wat feitelijk nog erger is, de copie, waarover ik kon beschikken, is, gelijk men zien kan, niet van de beste; evenwel de inhoud is duidelijk. Johanna by der gratiën Godts, hertoginne van Lutsenburich, van Lothryck. van Brabant, van Limburch, maerkgravinne des Heylich Rycxj doen condt alle lieden, dat, want Ghevaert van Doerne Everaerts zoon onsen man van leen werden is, van onsen huyse te Doerne staende met zijnen toebehoorten geloovende, dat voort saen emmermeer van hueren ende zijnen erven van onsen naecomelingen hertogen ofte hertochginnen van Brabant in een leen te houden ende t'ontfangen ter Brabantscher rechten ende dat 't selve huys ons ende onze naecomelingen te oepenen tot onsen versueck in allen onsen nooden, soo hebben wij voor ons, onse erven ende naecomelingen den selven Gevaert voor hem ende zijne erven heer van ende in beternisse desselffs leens ende oeck overmidts zeecker voorfijff, dat wij daeraff van hem gehadt hebben, aensiende den diénste die hij ende zijn erven ons ende onse naecomelingen doen mogen, gegeven ende verleent met desen brieffve dat hij ende zijne erffven van desen daghe voortsaen euwelijck hebben bezitten ende heffen sullen in oirber ende behoeff van hen alsulcke heerlyckheyt als wij gehadt hebben ende ons toebehoirt heeft in den dorpe voors totten lijve toe daeraff dat wij onze Heerlyckheyt hebben ende behouden willen, met alsulcke voirwaerden dat wij ende onse naecomelingen, wanneer ons dat gelieft, dese voirs heerlyckheyt totten lijve toe weder hebben sullen mogen ende quijten tegen Gevaert vors ende zijne erven om vijff hondert ende een en veertich Hollantsche gulden off die weerde daeraff in goeden anderen goude oft silvere, als oock dat Gevaert ende zijne erven dese lossinge van ons ende onse naecomelingen gedaen, dese vijff hondert ende een en veertich Hollantsche gulden schuldich selen zijn te beleggen binnen onse paelen van Brabant in onser Meyerije vanden Bossche aen goeden eygendom daer zij onse ende onser naecommelingen manne aff selen werden ende altyt blijven sonder arch ende list. In oirconde des brieffs daer wij onsen zegel aen hebben doen hangen. Gegeven tot Brussel des saterdaeghs vor St. Marcus dach int jaer ons Heeren duysent drye hondert ses ent' negentich. Onderstont: Geschreven per dominum Ducissam et dominum de Weesmael, domicellus de Craenendoncq ac dominum Johan de Ophem Magris hespicij Brabantie. Onderstont: geteeckent Crywent. Nederwaerts stont geschreven aldus: Gecollationeert ende bevonden accorderende met zijnen originele, besegeit met een segele in gheelen Wassche soo 't scheen by my. Ende onderteeckent Jan Le Begghe priester notaris apostolkk ende imperiael by den raede van Brabant geadmitteert. Na Gevaerts dood ging de heerlijkheid Deurne op zijn zoon Jan over. In een Bossche schepenacte van 1452 wordt van dezen gemeld „dat hy te leen helt 't huys metter graften ende twee watermolens tot Doerne metter vloet". Door „huys" wordt natuurlijk 't oud-kasteel verstaan, wijl er toen nog geen ander stond. De twee watermolens, waarvan hier sprake is, werden gedreven door de Bakelsche Aa. Een ervan lag in de onmiddellijke nabijheid van 't kasteel, de andere in 't Kerkeind, niet ver van den kunstweg Deurne—Bakel. Jan Gevaertszoon van Doerne verkocht de heerlijkheid Deurne met haar toebehoorten in 1456 aan Ywan de M o 1, schout van Den Bosch, die daarmede 24 April van dat jaar beleend werd. Hij schijnt in 1468 overleden te zijn. In 1461 gaf Iwan de Mol, in overleg met de regenten en de ingezetenen van Deurne, voor zijn heerlijkheid een pootkaart uit, die nog honderden jaren als wet gegolden beeft. Zij luidde als volgt: „Condt ende kennelyck sijn allen den geene die desen tegenwoordigen brieff sullen sien ende hooren leesen, dat wij Yweyn de Mol, ridder, heer tot Deurne, schepenen geswoorenen ende gemeijn gebeuren des gemeijns dorps van Deurne overdragen hebben om gemeijns oorbaer des dorps voors, dat ygelyck sal mogen pooten eyken hout ende alder hande hout dat hem gelieven sal der gemeijnte van Deurne op twe roijen nae syn erve, behoudelycke inde gemeijne straten, die niet te bepooten, dat ijemanden hynderlijck sal wesen inde vaeren ende die wagenen wisselen, daer sy nu al soo wyet sijn ende dat gepoote hout voors aff te houwen ende te suijveren tot synen profijt ende des gelyckx alle alsulcken hout als yegelck nu gepoot heeft gelijck voors. steedt, met voorwaerden toegedaen, soe wanneer dat ygelijck van syne gepooten hout die eeckelen ofte andere vruchten doen sal dat hij als dan die gemeijn verekens redelycken daer nyt sal mogen keeren, ende voortaen diegeene die ter gemeijnte voorgenoempt niet geseten en sijn, dan sullen die heeren schepenen ende gesworens voorgenoempt plaets bewijsen op der gemeijnte voors ter naesten, dat men sal moge ter minster schade ende die eeckelen ende andere vruchten der gepootene hout voors. sullen gemeijn sijn tot den affdoens toe, endat hout sal dengeene die dat gepoot heeft ende pooten sal, aff mogen houwen ende vercoopen hij ende sijne erffgenamen naar hem, sonder calangeren van ymanden te weten van den heere voorgenoempd ofte sijne naekomelingen ofte van de gebueren van Duerne, behoudelijcken altijt den heere sijnen houtschat daer aff oock met voortvaren, dat niemant sijn graven aender gemeijnte voorgenoempt liggende ter gemeijntewaerts leggen en sal uytwaert voorder ten sy nu ter tijt liggen alle ergelist altijt in desen puncten voorgenoempt uytgeslooten. Gelovende Yweyn, ridder voorgenoempt, schepenen ende gesworens voor hen ende voor haer naecomelingen ende desgeltjcx die gemeijn gebeur voorgenoempt, alle dese voorwaerden ende poyncten voors euwichlyck vast ende gestendich te houden sonder eenich wederseggen. Ende omdat dit alles geschiet is om gemeijn oorbaer des dorps voorgenoempt ende om des verdrachs wille soo hebbe ich Yweijn de Mol voors ridder heer tot Deurne, om dat vast ende stedich te werden gehouden mijn properen segel aen desen brieff gehangen ende wij schepenen gesworens ende die gemeijn gebuyren des dorps van Duerne voorgenoempt den gemeijn segel des schependoms van Duerne oock aen desen brieff doen hangen. Geschiet ende gegeven inde jaere onses heeren een dusent vijer hondert ende een en sestich op den vyffden dach der maent October." Ywan de Mol was (volgens Nederland's Adelsboek 1912 pag. 265) gehuwd met Jutte Pieck, die (blijkens de Herald. Bibliotheek 1882 pag. 134) de dochter was van Gijsbert en Wilhelmina van Heukelom. Haar zuster Aleydis Pieck stichtte met haar eersten man, Arend, heer van Herlaer, het Karthuizerklooster te Vucht, waarvan de beroemde Dyonisius van Rijckel de eerste prior was. Ywan de Mol overleed in 1470 en de heerlijkheid Deurne ging 4 Maart van dat jaar over aan zijn dochter J o s i n a, die in 't leenregister en elders vermeld wordt als Joose tSmols, gehuwd met Wessel van Boetzelaer. Den 5en October 1499 gaf zij de heerlijkheid over aan haar zoon Rutger van Boetzelaer, heer van Alphen, die ze denzelfden dag overdroeg aan Henrick Tave, ridder, den tweeden man zijner moeder, dus zijn stiefvader. Joissen tSmols is waarschijnlijk in 1505 overleden, want bij brief van 1 Juni 1505 heeft haar gemaal de heerlijkheid alleen gekregen en ze verheven den 25en October van dat jaar. Hij stierf in 1508. Den 5en September van dat jaar werd de heerlijkheid verheven door Willem de Smet „tot behoef van Janne Taye, heer Henricks sone by doode zijner ouders", of gelijk het in 't Leenresister vermeld wordt: „by doode des selfs her Henrics sijns vaders ende vrouwen Joossen tSmols sijnder moeder". Jan Taye verkocht zijn heerlijkheid 22 Maart 1519. Waar hij sindsdien verbleef is me niet bekend. Hij is ongelukkig aan zijn einde gekomen, want hij werd vermoord door Jkr. Joost van Cortenbach, die 8 December 1534 de heerlijkheid Helmond verhief. Omtrent de aanleiding tot dezen doodslag vinden we niets geboekt. Den 28en Februari 1525 schenkt Johan van Cortenbach, heer van Helmond, op verzoek van vele edelen en andere personen, vergiffenis aan Joost van Cortenbach naar aanleiding van diens doodslag op Jkr. Jan Taye. In 't Rijksarchief te 's Bosch bevindt zich een brief d.d. 6 Januari 1528 van Jan v. d. Aa, vrijheer van Broeckhoven, Ysbrandt van Colster, kastelein van Loevestein, Heinrich Massereel, heer van Balgoy, Wynandt Massereel, heer van Horssen, waarbij zij als keersluiden van weerszijden beslissen wat Joost van Cortenbach soen tot Helmond heeft te doen ter verzoening van Rutger van Boetselaer, heer van Asperen, wegens den nederslag aan diens halven broeder Jan Taye, her Heinrich Tayen soen saliger, door heer Joost voornoemd bedreven. Gelijk we meldden, verkocht Jan Taye 22 Maart 1519 zijn heerlijkheid en wel aan Everard van Doerne, die ze 22 Mei van dat jaar verhief. Van uit. Sept. 1516 tot uit. Sept. 1520 was hij hoogschout van Den Bosch. Zooals blijkt uit een naamlijst van de Illustre Lieve Vrouwen-broederschap is hij in 1526 overleden. Zijn testament is nog in 't Rijksarchief te 's Bosch aanwezig. In 1505 werd hij door den hertog beleend met de hooge, middelbare en lage heerlijkheid van Vlierden; in 1509, den 22en November, met het nieuw kasteel te Deurne, vervolgens nog, gelijk wij schreven, met de heerlijkheid Deurne, in 1526 met het Liesselsche blokhuis enz. Hij was gehuwd met Margareta van Vladeracken, dochter van Mr. Johan, heer van Geffen, en van Anna van der Aa. Zij was erfdochter van 't Hof te Tongelre, werd 27 Augustus 1534 met Milheeze beleend en overleed te Deurne in 1566. Met Everard van Doerne is de heerlijkheid weder in 't oude geslacht gekomen; maar slechts één generatie is ze Teekening Joh. Jacobs. Het Oud Kasteel plm. 1916. er ingebleven; in 1606 komt een nieuwe dynastie, wel aan de oude verwant: een kleinzoon van een van Doerne, maar van een vader uit een vreemden adellijken stam. Gelijk we meldden had Jan Gevardsz. van Doerne de heerlijkheid etc. in 1456 verkocht aan Ywan de Mol. De van Doerne's zijn echter niet uit Deurne vertrokken, maar hebben er integendeel een nieuw slot gebouwd schuin tegenover 't oude. Het bestaat nog en is geworden het kasteel van Deurne. Ofschoon het in den loop der tijden vergroot en veranderd is, valt de bouw van omstreeks 1460 nog zeer goed na te gaan. Van lieverlede krijgt men in Deurne allerlei leenen en beleeningen, wat na verloop van jaren een bron wordt van verwarringen en processen. Omstreeks het midden der zeventiende eeuw wisten de Staten-Generaal, die in de rechten van de Brabantsche hertogen waren getreden, niets anders en beters te doen dan de pandpenningen der heerlijkheid Deurne te lossen en de heerlijkheid met haar ap- en dependentiën te verkoopen. Dit is geschied, gelijk we zien zullen, den 19en Januari 1660. Om weder tot de van Doerne's te komen, Jan Gevardszoon huwde met Alix van Cuyk, uit welken echt de volgende kinderen werden geboren: a. Gevard, b. Beatrix, gehuwd met Jacob de Bevere, hertrouwd met Gijsbert van Eyck, c. Everard, d. Barbara, e. Jan, f. Dirk, kanunnik te Luik, g. Mechteld, stiftsdame in 't Nieuwklooster bij Goch, h. Gijsbert, gehuwd met Maria, dochter van Jan, heer van Sandbergen. Everard van Doerne krijgt het nieuw kasteel. Hij was kwartierschout van Peelland. Uit zijn huwelijk met Margareta van Ammersoijen Jansdr. werden de volgende kinderen geboren: a. Henrick, die volgt; b. Mr. Jan, kanunnik, eerst van St. Jan te 's Hertogenbosch, daarna van St. Lambert te Luik. In 1505 werd hem door den hertog in pand gegeven: de hooge, middelbare en lage heerlijkheid van Bakel, die hij in 1530 overdroeg aan zijn achterneef Everard van Doerne, kanunnik te Luik, kleinzoon van zijn broeder Henrick en zoon van wijlen zijn neef Everard, in zijn leven hoogschout van Den Bosch. Diens weduwe en kinderen maakte hij o.a. 't goed Cruysschot onder Bakel, benevens hoeven van de Moosdijk onder Deurne, gelijk we nader breedvoeriger zullen vernemen, c. Catharina, gehuwd met N. van Helmich; d. Elisabeth, abdis van Binderen; e. Dirk, gehuwd met N. van Beesde; f. Everard, gesneuveld in den slag bij Montigny; g. Philips. Everard overleed in 1462 en ligt in de kerk te Deurne begraven. In het werk van Aug. Sassen, getiteld „D e Heeren van Helmond", vinden we het volgende: „In het jaar 1513 bevonden zich eenige „Velthoendervanghers" van den Heer van Helmond te Bakel en ontmoetten daar eenige jagers van Jan en Everard, heeren van Deurne, die hun jachttuig en vangst afnamen en hen te Bakel gevangen zetten. Maximiliaan, als hertog van Brabant, beval de dagvaarding der heeren van Deurne en hun dienaars." Omtrent deze zaak is meer te melden. Keizer Maximiliaan doet 11 Sept. 1513 uitspraak in een geschil over het recht van „volenteren ende patriseren" tusschen de heeren van Helmond en die van Deurne. Een provisioneel vonnis werd gestreken, na het proces, gevoerd tusschen Joost van Ghestile als momboir van Jan van Cortenbach en de zijnen tegen de jonkers Mr. Jan en Everard van Doerne, 7 Dec. 1510, waarbij Everard van Doerne schuldig werd bevonden aan de overtreding van de possessie om te mogen „patriseren ende volenteren heel Pedelant dore". Niettegenstaande dit vonnis is het „nu seer corts gebuert dat twee hoendervanghers des voors. supplts. in den name als boven zijn geweest onder Bakel om aldaar velthoenderen te vangen, tot wekken gecomen sijn Arndt de Jagere ende Godevairt Strick, velthoendervanghers des voors Everaerts van Doerne ende hebben de voors supplt. mit gespannen stelenen (stalen) bogen van wegen des selffs Everaerts gevangen genomen ende gestelt te Bakel onder de heerlickheit des voors. Mr. Jan van Doerne, afnemende tot dien den selven hoendervangers alle huere gereetschaep, die welcke noch onder den voors. schouthet van Bakel berustende is". De keizer beval „Arnde den Jager en Godevairde Strick ende den schouteth van Bakele ende allen andere die de gereetschap der velthoendervangers onder hebben, dat zij die terstondt costeloos ende schadeloos restitueren". Ter uitvoering van dit vonnis begaf zich de deurwaarder Jan Collet, blijkens zijn relaas op den 14en Sept. 1513 uit Brussel naar Helmond en vandaar naar 't Godshuis van Binderen, „aldaer wonachtich is Arndt de Jagere ende Godevaert Strick", en denzelfden dag naar Deurne aen Jan van Erp, schouteth van Bakele en den vorster van Bakel, wien hij den open brief voorlas en het daarin gegeven bevel kenbaar maakte. „De schouteth echter heeft gewijgert de voors. gereetschap te restitueren, begerende copie van den openen brieven. De schout werd daarop „gearresteert ende gevangen genomen in mijn handen (zoo meldt Collet) als in hande ons voors. genedigen heeren om met mij aldaer te gaen tottertijdt toe dat sij de gereetschap overgegeven zouden hebben". De schout gaf daarop 't gereetschap over, doch eischte namens zijn heer een dag van rechte. De deurwaarder stelde vast 1 Oct. e.k. om te Brussel in dezen te antwoorden. Reeds den 25en September 'gaf Mr. Christiaan Boes, procureur-generaal, namens Everard van Doerne kennis, dat deze niet wenschte te procedeeren en dat de deurwaarder de voorwerpen aan supplt. zou overgeven. In het heerlijkheidsarchief van Helmond is nog een brief aanwezig d.d. 26 April 1517 van Maximiliaan van Bergen, heer van Zevenbergen, Jan van Baexem, ridder en laagschout, Jan van den Wijngaert, hoogschout en Tan van Erp, schout te Deurne, waarbij zij Evert van Doerne c.s. verzoenen met Margareta van Ghistelle, vrouwe van Helmond, Jan van Cortenbach haar zoon en diens broeders ter zake doodslag, gepleegd door Everard van Doerne met de zijnen, omtrent het klooster van Binderen naar Helmond gaande. Om nog even terug te komen op de kwestie met die patrijzenvangers, — niettegenstaande het gevelde vonnis te Brussel heeft op den eersten Zaterdag van September 1535 Hendrik van Doerne, de weldra te noemen zoon van Everard, „hem preventelyck gevoordert Aert Samen, velthoendervanger van Joost van Cortenbach, heer van Helmond, op den ackere van Brouckhesen (Brouwhuis) bij der capeüe aldaer, omtrent den noenen, aff te nemen oft bij zijne dienaers te doen affnemen zijn hoendersacken ende andere gereetschappe, dwelck hij aldaer hadde gebracht, om te patriseren ende den selven seer mjurieusehjck aengesproocken, seggende dat hij hem zijn hoenderen ende conijnen stael, ende dat hij daertoe geen recht hadde, seggende ..indien gij hier meer compt, gij seijt verwachtende pijl ende loot, dreigende hem alsoo van lijve te evelen". Evenals bij de vorige gelegenheid moest ook nu het gereedschap teruggegeven en de schade gerestitueerd worden. Op 31 Dec. 1535 begaf zich de deurwaarder Jan Collet uit Brussel naar Helmond en reed 3 Jan. 1536 naar Deurne, waar hij Hendrik van Doerne dacht aan te treffen. Wijl deze niet thuis was (hij was kanunnik te Tongeren) gaf hij aan zijn moeder, Margareta van Vladeracken, lezing van 't vonnis, waaraan door Hendrik is voldaan. Hij erkende schuld en beloofde het onrecht te zullen herstellen. Laten we nu weder tot die jachtkwestie uit 1513 teruggaan. Er wordt daar gesproken van Jan en Everard, heeren van Deurne. Door Jan zal hier wel verstaan moeten worden Mr. Jan, de kanunnik van Luik, die heer van Bakel was en door Everard, de latere hoogschout van Den Bosch. De eerste was een broer, de tweede een zoon van Henrick Everardszoon van Doerne. Deze laatste werd 16 Nov. 1462 met het nieuw kasteel beleend en stierf te Deurne 29 Nov. 1508. Hij was gehuwd met Christina van Hemert, die 26 Juli 1499 overleed. Uit hun echt zijn o.a. twee zoons geboren: a. Everard, die volgt en Geraert. Het sterfjaar van Henrick van Doerne en Christina van Hemert is niet anders vast te stellen dan uit het opschrift van een zerk, die weleer in de kerk van Deurne lag. Tijdens de restauratie dier kerk in 1881 kwam die zerk bloot, toen men de banken naar de noodkerk ging transporteeren. De zerk had een schuine berst in 't midden over de breedte, maar was overigens nog in vrij goeden staat. Ik heb er onmiddellijk een schets van genomen en 't opschrift genoteerd. Aug. Sassen heeft er een zeer mooie teekening van gemaakt, die hij mij later gaf, maar die jammer genoeg sinds jaren zoek is geraakt. De zerk was niet groot en geheel in den trant van den tijd: gothische letters, in 't midden 't wapen van Doerne, en in de hoeken de attributen der Evangelisten. Het opschrift, dat ik meedeelde in 't Tijdschrift voor Noordb. Gesch., Taal en Letterk. jg. I luidde: „Hier leet begraven Henrick van Doerne bij sijnen vader Everden van Doerne oemen, brueder, kijnder, suster ende neve her sterf anno 1508 op S. Andriesavont. En Joffr. Cristina van Hemert sterf anno 1499 op S. Anne dach. Bidt voor dese sielen". Naar mij oudere menschen toen vertelden, had die zerk vroeger gelegen in den Noorder kruisarm, nabij het Maria-altaar. Toen de zerk ontdekt was, kon 't vandalisme beginnen. Na enkele dagen werd hij naar buiten getransporteerd en men meende er geen nuttiger gebruik van te kunnen maken dan ze kapot te slaan en de stukken te gebruiken als gewicht voor de dorpsklok. En aldus geschiedde het! De stukken, waarvoor men oogenblikkelijk geen bestemming wist, heeft men later nog weten aan te wenden bij 't leggen van de armoedige stoep voor de kerk. Zuinigheid hield huis naar Brabants oude zeden! Na den dood van zijn vader Henrick in 1508, werd Everard van Doerne 22 Nov. 1509 met het nieuw kasteel beleend. In 1508 en 1516 vinden we hem vermeld als schepen van Den Bosch. Tevens was hij hoofdschout. In 1505 had hij van den hertog de hooge, middelbare en lage heerlijkheid van Vlierden in pand ontvangen, terwijl hij 22 Maart 1519 van Jan Taye de heerlijkheid Deurne, 't oud kasteel etc. kocht. In 1525 werd hij, gelijk we later zien zullen, met het Blokhuis te Liessel beleend. Hij overleed reeds in 1526. Zooals we meldden, was hij gehuwd met Margareta van Vladeracken. Uit dien echt zijn de volgende kinderen geboren: a. Henrick senior, de oudste zoon. Hij verheft het leen 27 Nov. 1527. Hij was kanunnik te Tongeren, heer van Deurne en stierf te Maaseyk in 1545. b. Jan, heer van Bakel, huwde Josina van Erp, wed. van Zeger van Rechteren en dochter van Walraaf, heer van Erp en Vechel en Joanna van Erp. c. Margareta, gehuwd met Reinier van Brederode, heer van Cloetinge, Asten, enz., zoon van Wolfaard en Adriana Bacx, erfdochter van Asten (zie Batavia Illustrata I pag. 891 en Taxandria XXII p. 71). d. Maria, gehuwd met Jan Monicx, heer van 't Hooghuis te Beek bij Aarle en schout van Peelland. e. Everard, kanunnik te Luik, heer van Bakel, ingevolge transport van diens oom Mr. Jan van Doerne in 1530. (van hem werd deze heerlijkheid weder geërfd door zijn broeder Jan van Doerne). f. Hendrik Jr. Na den dood van Everard van Doerne in 1526 wordt de heerlijkheid etc. 27 Nov. 1527 verheven door zijn oudsten zoon Henrick. Deze stierf in 1545. Den 23en Nov. van dat jaar heeft de leenverheffing plaats door Jan van Doerne, die de heerlijkheid Deurne ook namens zijn broeder Everard en Henrick Jr. ter leen houdt. Everard stierf reeds in 1547. Den 17den April 1559 ontvangt Jan van Doerne van Koning Philips II de hooge heerlijkheid ter leen voor de som van 949 ponden en 12 schellingen, waarvoor ze ech ter ten allen tijde losbaar zoude wezen. De verleibrief is een heel merkwaardig stuk; hij is echter zoo lang, dat ik hem hier geen plaats durf inruimen. Uit het testament dat zijn moeder 4 Jan. 1559 voor den notaris G. Nouts maakte, krijgt men den indruk, dat er tusschen hen beiden niet de beste verstandhouding bestond, evenmin als tusschen Jan en zijn broeder Henrick, den heer van 't Blokhuis. De moeder stond aan de zijde van den laatste. Uit het huwelijk van Jkr. Jan van Doerne en Josina van Erp is slechts een dochter geboren, Margaretha, die 15 Mei 1575 in den echt trad met Jkr. Walraaf van Wittenhorst, heer van Horst. De acte der huwelijksche voorwaarden is medegedeeld door Adolf Steffens in zijn: 8 Het Huis te Deurne in 1738. Geschiedenis der aloude Heerlijkheid en der Heeren van ter Horst (Roerm. 1888, blz. 238 en vlg.) De echt van Walraaf van Wittenhorst was rijker gezegend. Hij is tweemaal gehuwd geweest en bij zijn beide vrouwen verwekte hij twaalf kinderen. Uit zijn huwelijk met Margaretha van Doerne werden geboren: Jan, heer van Horst, Wolfaart Evert, heer van Deurne, Walraaf Willem, de verdediger van Mainz, Margaretha, geh. met Karei van Cortenbach, heer van Helmond en Judoca. Wolfaart Evert huwde 17 Febr. 1602 Josina van Malsen, vrouwe tot Broekhuizen en Rossum en kwam te Deurne wonen. In 1604 gaf hij aan de Schut 'n nieuw vaandel. Hij was toen met de schepenen uit en voor rekening van de gemeente werden enkele potten bier gedronken. *) Hij heeft zich in zijn heerlijkheid zeer bemind gemaakt. Hij heeft geschillen uit de wereld geruimd, liet den ingezetenen hun rechten, en maakte het niemand lastig. Toch schijnt hij nogal ruim met geld omgesprongen te hebben, want toen hij in 1619 stierf, durfde zijn eenige dochter, Margareta Wilhelmina, de nalatenschap niet aanvaarden, tenzij onder benificie van inventaris. Hij maakte in Deurne den rustigen tijd van het Twaalfjarig bestand door. Zijn grootvader, Jan van Doerne, was zeer rijk en had hem flink bedacht. Hij ontving bij diens dood heel wat meer dan zijn broeders en zusters. De lijst van het goed. dat voor hem bestemd was, is nog aanwezig. Wolfaart Evert van Wit t enhorst werd den Hen April 1606, na den dood van zijn grootvader Jan van Doerne, door Albert en Isabella met de heerlijkheid *) Uit de bijlagen der gem. rek. 1604: „Item den 3 Apryl mijn heer Wytenhorst en Zegher (de vorster) en Aart Hoeben en Thonis Snoecx met meer ander tot onsen huyse 13 vamen en 1 pot bier verdronken (53 potten) en mijn heer Wytenhorst syde dat ick opschrijven sonde, sv hadden te doen dat dorp aengaet facyt 2 gL 13 st, Om te weten het was dat sy verordeynerden om die alte schot een nieuw vendelen te maken". Deurne beleend. Zijn vrouw, Josina van Malsen, was een dochter van Guido en Sibilla van Rossum en werd na den dood van haar broeder Otto (overl. 1602), vrouwe van Rossum en Broekhuizen. Uit dat huwelijk zijn, voor zoover mij bekend is, slechts twee kinderen geboren: le Guido Cornelis, geboren te Deurne 1601, peter, de heer van Broekhuizen, meter, Margareta van Wittenhorst; 2e Margareta (gen. Margareta Wilhelmina), geb. te Deurne 1604, peter, Johan van Wittenhorst en meter, Margareta, wed. Johannes Pollaerts. De eerste is als kind gestorven. Margareta Wilhelmina is in 1619 gehuwd met Amold Huyn van Amstenrade en Geleen. Wolfaart Evert overleed te Deurne en zijn dochter aanvaardde de nalatenschap onder 't benificie van inventaris. Hij is in de parochiekerk zijner heerlijkheid begraven. In de Kerkrekening over 1619 vinden we dienaangaande : „Is doe men de kerck kerde, doen dat uutvaert soude sijn van ons heer saligher, doen hebbense bier gedroncken voer 5 st. Item den 2 (Aughusty) hebben wij (de kerkmeesters) in de Kerck het graft van de heer van Duerne in sj^nen tijt toeghemaekt ende daer hebben ons 5 menschen toe gheholpen doen onser — 8 die daer tot hebben gheholpen omdat men den groten steen daer niet op en cost crijghen vertert 28 st." Wolfaart Evert was de tweede zoon uit het huwelijk van Walraven van Wittenhorst, heer van Horst en van Margareta, dochter van Jan van Doerne en Josina van Erp. Dat huwelijk was gesloten 15 Mei 1575. De oudste zoon Johan was in 1609 door zijn vader met de heerlijkheid Horst begiftigd, wat 31 Oct. 1610 door de aartshertogin als „hertoge van Gelre" werd goedgekeurd, met bepaling, dat voornoemde Johan voortaan het officie van ambtman van 't land van Kessel in plaats van zijn vader zou bedienen, die op zijn bede en begeerte daarvan ontslagen werd. Walraven van Wittenhorst is in of kort na 1621 gestorven. Den 13den April van laatstgenoemd jaar berichtten de Staten van Gelderland aan de aartshertogen, dat Walraven van Wittenhorst, drost te Middelaar, wegens hoogen ouderdom en blindheid, van de bediening als costumieren raad afstand wenschte te doen ten behoeve van zijn zoon Johan van Wittenhorst, drost van het land van Kessel, wat zij goedkeurden en derhalve in overweging gaven dien overeenkomstig te beschikken. Twee dagen voor het huwelijk van Wolfaart Evert en Josina Margareta van Malsen, dus 15 Febr. 1602, had Jan van Doerne een specificatie gegeven van 't geen hij en zijn huisvrouw zaliger Josina van Erp aan hun kleinzoon Jonker Wolfaart Evert bij goeden verstande gemaakt hadden. Het document vermeldt de volgende goederen: Het huis met de heerlijkheid Deurne, gelijk Jkr. Jan van Doerne, die thans bezat, met alles wat daartoe behoort, te weten: een hof met 2 boomgaarden, den neerhof met zijn weide, daaraangelegen, benevens hooibeemden en akkerland, daaromtrent gelegen. Twee cijnsboeken, het een van geld, 't ander van hoenderen met een rente van vijf en twintig gulden 's jaars op het dorp van Deurne. Ken hoeve nabij de kerk met den houtwas daaromtrent gelegen. Het huis, bewoond door den vorster Zeger Hansen, met het daarbij behoorend land. Het huis daartegenover, waar de weduwe van Wilbert Coppen zaliger in woont. Het huis aan den Cuylheuvel, bewoond door Jan van den Heuvel, met alles wat daar bijbehoort. De hoeve daarbijgelegen, waar Ariën Claessen op woont. Het huis bewoond door Wilbert Slaats met het land daartegenover gelegen. Het huiske, bewoond door Mr. Goert van Duijn. met het stuk land daarbijgelegen. Het huisje met den daarbijgelegen kamp, waar Jan Wilbert Verhaeghzoon woont. De hoeve De Moosdijk onder Liessel, waar Jan Martens op woont. Het goed van Gielen Sijmons, Aert Verhoyen, Hendrik Vesters en Hendrik van den Heuvel, alles gelegen onder Liessel. Het vierde deel van de tiend te Liessel met de daartoe behoorende schuren. Zestien mud rogge, erfpachts, onlosbaar te Liessel ten laste van verschillende personen en onderpanden. Het hooiveld in 't Armenbroek. Het hooiveld te Vlierden van Jan van Os. Het hooiveld van Rutten Sweerts en Evert Pauweb, beide onder Vlierden en dat van Gieten van Os onder Asten Jhr. Jan van Doerne overleed te Deurne in 1606 op zijn kasteel en zal wel in de kerk begraven zijn. Na zijn dood ging de heerlijkheid over aan zijn kleinzoon Wolfaart Evert van Wittenhorst, die er den llden April van dat jaar mede werd beleend, gelijk blijkt uit de volgende oorkonde: Albert ende Isabel Clara Eugenia Infante vanden Coninckrijcken van Spaignien etc. etc allen den ghenen die desen onsen openen brief sullen zien oft hoiren lesen saluyt. Doen te wetene dat op heden date deser voir onsen lieven ende getrouwen ridder heer Charles van Bourgoignen heere van Bredam edelman van onsen monde ende als stadthouder van onsen souvereynen leenbove van Brabant ende in onse presentie van onse leenmannen naebeschreven met naemen Guilliam Cuppens, eerste leenvinder van onsen voors. leenhove Guilliam Spijsken, eerste klerck opte greffie desselffs ons hooffs Jan Eessens ende Guilliam Goor. Quamp in persoon onsen gemonden vasal Wolffaert Evert van Wittenhorst ende ontfinch aldaer inden naem ende tot behoeff syns selffs van onsen voors. Stadthouder van ons als hertoghen van Brabant te leen bij doode ende volghende den testamente van wylen oick onsen gemonden vasal Jan van Doirne, heer aldaer ende Jouffrouwe Johanna van Erp gehuysschen, syne respective grootvader ende grootmoeder was, 't saemen met behoorlyck Octroy gemaeckt daer aff die comparant dede blijeken, midtsgaders achter volgende der donatie by den voors. wijlen Jan van Doerne ghedaen tot subsidie vanden houwelycke der comparants aengegaen met Jouffrauwe Josina van Malsen den zeventhienden dach February des jaers 1602 blijekende contract van houwelijck daeraff sijnde den selven onsen stadthouder ende leenmannen insgeiyekx verthoont. Ierst een huijs ende hoff met eender graght daeromme gaende, landen, bemden ende andere zijnne toebehoorten tot Dorne geleghen ten eenen vollen leen; item ontfinch noch by doode ende achtervolghende testamente ende houwelijcksche voirwaerde al boven die heerlijckheijt ende gerichten metter vooghdijen van Doerne ende allen heuren toebehoorten ten tweeden leene; item noch op den voet als voirs die hooge heerlyckheijt van Doerne mette executien crimineel der selver, midtsgaders alle alsulcke chijnsen, renten ende rechten als daer aen clevende sijn. Ten derden ende lesten, vollen leen inder vuegen ende manieren soo die van oudts leenrurich ende verheven hebben geweest en van onzen voorschreven leenhove geordineert in Brabant ende onze leenboecken desselffs ons hoffs dat naer der inhouden ende begrijpen ende die voors. comparanten tot behoeff sijns selffs ende op den voet als voir. Dede ons over deselve drije partijen van leenen daeraff manschap met hulde ende eedt van trouwen en allen anderen debvoir ende gehoorlijcke diensten naer onzes voors. leenhoffs recht daer toe gerequireert ende van oudts gheploghen. Ende onzen voors. Stadshouder in onzen naem ontfinck hem daeraff alsoo in onzer manschap behoudelyck ons altijts daerinne gereserveert onze cpperheyt, souveraineteijt ende rechten ende eenen ieghelijcken anderen de synne. Ontbieden daerom ende bevelen allen ambachteren, richteren, officieren, dienaeren, mannen van leen, schepenen, lathen ende ondersaten ende allen anderen totter voirs. heerlyckheyt ende voighdije van Doirne behoirende dijen dit raecken ende aengaen sal mogen, dat sy ende eenen iegehjck van hun hem toebehoort den voors. Wolfaert Evert van Wittenhorst onsen lieven ende getrouwen vazal kennen, respecteren, honden, achten ende ontfanghen voor hun wettigh heerscap der voors. heerlijckheijt ende voighdye van Doirne met des daeraen cieeft. Doende den selven Wolfaert Evert van Wittenhorst manscap, hulde ende eedt van trouwen ende hem betaelen alle sijne rechten van hergeweyden, chijnsen, renten ende andere gerechtigheijden ten tijde die telcken sallen syn verschenen ende aireede ghevallen mogen wezen ende hem in alle saecken de selve drije leenen aengaende met des daeraff dependeert gehoortsaem, bereedt ende bijstantich syn sooals dat behoort ende sy ende hunne voirsaeten den voirouderen des voirs Wolfaert Everdt van Wittenhorst in voirleden tijden pleghen ende ghewoonlijck waeren te doen ende gelijck goede ambachteren, richteren, officiers, dienaren, mannen van leen, schepenen, lathen ende ondersaten schuldich syn ende behoiren hunne heerschap getrouwigheijt eer ende dienst te bewijzen ende des niet en laten, want wijt alsoo van hen ende een ijegelijcken van hun aldus gedaen ende gebruijekt wijllen hebben. Des toirconden hebben wij onzen zegel hieraen doen hanghen. Gegeven binnen onze Stadt Bruessele de elffsten dach der maent April des jaers duysent sesse honderd ende sesse. Onderstont enz. Doordat Jkr. Jan het oude slot aan Wolfaart Willem maakte, kwamen de beide kasteelen weer in verschillende handen. Eerst na een tijdsverloop van ongeveer 170 jaar zouden zij weer één eigenaar toebehooren. Wolfaart Evert van Wittenhorst liet bij zijn dood in Mei 1619 een eenige dochter na Margareta Wilhelmina, die hem in al zijn rechten en goederen opvolgde. Zij werd alzoo vrouwe van Deurne, Rossum, Broekhuizen etc. Zij huwde met Jkr. Arncld Huyn van Geleen. Uit dat huwelijk werden 2 kinderen geboren. Ie Wolfaert Arnold, geb. 5 Mei 1620; 2e Johan Godert Frans, geb. 1623, f begin 1653. Beiden zullen wel op 't kasteel te Deurne 't levenslicht aanschouwd hebben. Peet van den laatste was de heer van Horst, Johan van Wittenhorst, die hem ten doop gehouden had en die eveneens peet was geweest bij den doop van vrouwe Margareta Wilhelmina. Deze jongste zoon uit het huwelijk zou later met de heerlijkheid Deurne, zoowel al met die van Horst, begiftigd worden. Wolfaert Arnold had uit zijn huwelijk met zijn nicht, Maria Huyn van Amstenrade, dochter van Werner en Liffart van Leerod, een dochter, Godefrida Anna, die in 1665 in den echt trad met Karei Theodoor Otto Prins van Salm. De jonge vorstin overleed bij haar eerste bevalling in 1667 te Aken, haar gemaal achterlatende een dochter Maria Dorothea. Zij werd aldaar in de St. Jozefskapel der Jesuietenkerk met groote praal begraven. De plechtige exequien werden in dezelfde kerk gehouden, tot welk einde een reusachtige katafalk werd opgericht met 1000 brandende kaarsen en 600 lampen. De geheele kerk, benevens alle altaren, waren met zwart laken behangen en de vloer in het koor daarmede belegd. Haar vader Wolfaert Arnold Huyn van Geleen stierf het volgende jaar, den lOden September 1668 en werd naast zijn dochter begraven, waarbij de bovengenoemde katafalk weder dienst deed. Hij was de laatste van zijn geslacht, weshalve zijn wapenschild verbrijzeld en stukken daarvan op zijn graf gelegd werden. Zijn kleindochter de Vorstin Maria Dorothea van Salm trouwde 13 Juli 1687 met Leopold Ignatius, vorst van Dietrichstein; haar twee kinderen stierven jong. Zij maakte in 1726 te Weenen een testament en benoemde tot algemeene erfgename harer „Herschaften und Güter", namelijk Geleen en Amstenrade, Stad en land van Wachtendonk, benevens twee huizen in Aken, haar nicht, de vorstin de Ligne, geboren prinses von Salm. Een der huizen in Aken was genoemd het grafelijk Geleensche huis. De gouverneur der Spaansche Nederlanden, J. J. van Broekhoven, vrijheer van Bergeijk, nam 27 Maart 1668, tijdens het in Aken gehouden vredescongres, zijn intrek in dit huis. (Steffens, blz. 88 noot). Jkr. Arnold Huijn van Geleen is in 1624 op jeugdigen leeftijd gestorven. In betrekking tot Deurne is van hem weinig bekend. In de kerkrekeningen over 1624 vind ik den volgenden post: „Item (2 Febr.) ons heer van Dueren heeft de Kerck om Godts wil ghegeven dat verweel (fluweel) dat boven de pordt heeft gehangen doen Joncker Evert Wolfardt van Wittenhorst, heer tot Dueren gheweest, was ghestorven en dat doer handen van Peter Gherijts ontfanghen." In de bijlagen der Gemeenterekening over 1624 vind ik het volgende: „Den 3 Meert 1624 den scholtheus en Tuenis Goeles en Hanrijck Isbouts met een kaers naar der Hoerst gevaren dat si den heer van der Horst ontboeyen han om met hun te spreken doen den heer van Duersen gestuerven waes en doen daer vertert saemen metten perdt dat Hanryck had betaelt 4 gl. 17 st." Margareta Wilhelmina, weduwe van Jkr. Arnold Huijn van Geleen, huwde in 1630 Karei Diederik, Baron van Pallandt en Moriame, een zoon van Werner 'van Pallandt en Francisca van Merode-Houffalisse. Uit dit huwelijk is geboren een dochter, Isabella Francisca, die later met Bernard van Pallandt, heer van Hameren of Hamern en Eyl, in het huwelijk trad. Margareta Wilhelmina is waarschijnlijk omstreeks dien tijd uit Deurne vertrokken en met haar echtgenoot in het toen tot Guliksland behoorende deel der tegenwoordige provincie Limburg gaan wonen. Toen zij Deurne verliet, was zij nauwelijks 27 jaar. Zij overleed te Broekhuizen 10 Juli 1654. * Sedert de inneming van Den Bosch, 14 Sept. 1629, was er in de Meierij een hoogst treurige toestand geschapen. De Staten-Generaal hadden er zich heer en meester beschouwd, maar de Koning van Spanje had zijn rechten op de heerschappij niet prijsgegeven en zoo was er een dubbele regeering uitgeoefend, die vaak nog nadeeliger werkte dan volslagen regeeringloosheid. Wat de een had geboden, werd door den ander verboden. Toen de StatenGeneraal den bezitters van heerlijkheden en andere leen- goederen op straffe van verlies daarvan, hadden gelast die goederen van nieuws in den leenhove van Brabant te 's Gravenhage te komen verheffen en daarvan eed, hulde en manschap te komen doen, was van wege den Koning van Spanje op een gelijke straffe zoodanig verhef verboden daar hij 't leenhof te Brussel als het eenig gerechtigde bleef beschouwen en van weerszijden waren bevelen en tegenbevelen eenige malen herhaald geworden. Lang had de Vrouwe van Deurne gewacht, eer zij, die de heerlijkheid van Spanje te leen hield, zich bij de StatenGeneraal meldde. De toestand echter werd met den dag critieker. In 1642 zag zij zich, hoe ongaarne ook, genoodzaakt tot het indienen van een supplicatie bij de S. G. Het hiervolgende stuk moge tevens dienen als een staaltje van politiek uit den zoogenaamden retorsietijd: De Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden allen den geenen die desen sullen sien ofte hooren lesen, saluyt. Doen te weeten dat wij ontfangen hebben d'ootnioedige supplicatie aen ons gepresenteert by Vrouwe Margrieta Wilhelmina van Wittenhorst douariere van den heere Charles baron van Pallandt en Moriame, heere van Bredenbent, Doorne, Brouckhuysen etc." inhoudende dat sy vertoonderse door doode van den heere Wolphert Evert van Wittenhorst haer vader zal., is gerechticht geworden tot de heerllcheyt, gerechte ende vooghdyen van Doorne mette hooge heerlickheyt ende executie crimineel derselver ende alle sijn toebehooren van chynsen, renten etc. mitsgaders tot een huys, hoff met een graft daer omme ende de lande ende beemden daeraen behoorende, gelegen tot Doorne voers. van outs t'samen leenroerich geweest van den leenhove van Brabant, welcke heerHcheyt, huys, hoff ende landen voers. met alle 't geen daeraen dependeert, alsoe haren voers. man door synne uytlandicheyt verzuymt hadde, volgende onze placcaten, te verheffen op haer verthoonderses name voor den leenhove ende rade van Brabant alhier in den Hage residerende, soo was de voors. heerHcheyt, huys, hoff ende landen daer over uijt onzen name aengeslagen. Doch den meer genoemden heere van Pallandt ende Moriame haer man zal., ons verthoont hebbende sijn onschult, dat wij hem daer jegens op den elffden July 1642 gratieuselijcken verleent hebben onze brieven van gratie ende relieff noopende dat hij de voors. heerlickheyt ende goederen met binnen den tijde bij onze placcaten gepresigeert, alhier hadde verheven ende den selven geadmitteert om het voors. huys, hoff heerHcheyt ende appendentien vandien binnen drie weecken daernaer alhier te mogen verheffen, gelyck dienvolgende het voers. verheff drie dagen daernaer als op ten xiiijen des voers. maents Juli) voor stadthouder ende mannen van den leenhove alhier is gedaen, ende betaelt dubbele heergewade boven de ordinaris costen volgende den teneur van de voors. brieven van relieff, waermede des verthoonders man zal. meynende in alles vokiaen te hebben, is daerop uijt deze landen vertrocken en comen te overlijden. Ende verstaet als nu de verthoonderse dat geduerende hare uytlandicheijt met haren man, Andries de Fresne, Raedt ende rentmr. generael der domeijnen der stadt en Meierije van 's Hertogenbossche, en de voers. leengoederen wederom aengeslagen ende verpacht soude hebbe uyt oorsaecke dat den voers. haren man aen hem, de Fresne, volgende de placcaten niet en soude gelevert hebben Copije autentycq van de bescheijden, uyt crachte van de welcke hij de voor verhaelde leengoederen ende heerlijcheyt van Doorne soude beseten hebben, welcke pachters de houtgewassen van de voors. verthoonderse syn aentastende. souckende alsoo de verthoonderse te depassideren. Ende alsoo het selve strijt directelyck jegens de voors. onze brieven van gratie ende relïeff en dat d'selve nijet inhouden dat eenige brieven van gerechticheyt ofte den titul van de voors. goederen soude moeten worden gelevert ende dat de voors. haer verthoonderses man ende sij verthoonderse juste ignorantie hebben gehadt van de voors. placcaten, als woonende in den Lande van Gulick, al waer den meergemelten haer man zal: is overleden en dat de verthoonderse tevreden is ende bij desen presenteert promptelyck haer recht ende titulen totte voors. leengoederen over te leveren, gelijck tot dien eijnde ons geexhibeert sijn copije autentijcq van de voors. brieven. Mits welck en keerde sy verthoonderse haer aen ons seer reverentelijck versoeckende dat wy mits redenen voors. belieffden de voors. brieven aen te nemen ende ontfangen ofte ordonneren den voors. de Fresne de selve te ontfangen, belastende, hy eenige van de voor -verhaelde goederen verpacht ofte verhuyrt soude mogen hebben, haer handen daer van te trecken ende te houden ende daermede de verthoonderse te laten bewerden als met haer vrij eijgen leengoederen, volgende de voors. onse brieven van relieff ende gratie. Wekken aengemerckt, soo ist dat wy hierop genomen hebbende 't advis van den voornoemden Andries de Fresne onsen raedt ende rentmr. ende ons ter bede vande suppliante genegen vindende, deselve dienvolgens van het voors. versuijm hebben gereleveert, gelijck wij haer daervan releveren mits desen, nemende aen de voors. overgeleverde stucken ende bescheijden, met last opden meer genoemden rentmeester Andries de Fresne, alsmede alle de geene die hij eenige vander supplianten goederen verpacht ofte verhuert heeft, hare handen daer van te trecken ende te houden ende daermede de suppliante te laten bewerden als met haer vrij en eijgen leengoederen volgens haer Ho Mo voorgaeride brieven van relieff ende gratie, in dato den Xlen July i642, mits dat sy suppliant aen handen van den opgemelten rentmr. sal hebben over te brengen specificatie van de hoenderen, die sy aen de domünen uijt de voors. heerlyckheyt is geldende, volgens den teneur van de selve brieven omme de gerechticheyt van het lant daer mne waer te nemen naer behooren. Gegeven in den Hage onder onsen cachette paraphuere ende de signatuere van onsen Griffier opden 4 December XVTc drie ende veertich. Was geparapheert; Barthold van Lent. Onderstond: Ter ordinantie van hochgemelte heeren Staten Generaal Onderteeckent: Corns Musch 1643. Opt spatium stont gedruckt der voorgemelte heeren Staten segel in rooden wassche. Karei Baron van Pallandt is dan in Guliksland gestorven in 't laatst van 1642. Hij is in Deurne overluid, gelijk blijkt uit de volgende quitantie: „1642. Ick onderschreven bekenne midts desen ontfangen te hebben uit handen van Philips Claessen cum suo ten hunnen tyde borgemeester de somme van achtthien gul. ende dat van het overluyden den Baron de Mariame, heere van Dorsen. Orconde myn handt w.g. Laureyns de Lou Custos in Deurne". § Johan Godert Frans Huijn van Geleen kan zoowat 22 jaar geweest zijn, toen hij zich verheven zag tot heer van twee aanzienlijke heerlijkheden: Deurne en Horst. Het geluk had hem gediend; hij was een tweede kind uit een huwelijk en hij zag zich zonder eenige moeite zijnerzijds, om me zoo maar eens uit te drukken, in de rechten der eerstgeborenen geplaatst. Den Hen April 1639 stierf Johan van Wittenhorst, heer van Horst, drost van 't land van Kessel, de oudste broer van zijn grootvader, Wolfaart Everard en de jonge Graaf van Huijn kon door zijn voogden bezit laten nemen van de schoone heerlijkheid Horst, die hem bij testament gemaakt was. In 1644 nam hij zelf de teugels van 't bewind, zoo te Horst als te Deurne, in handen. Inmiddels huwde hij met Jkvr. Johanna Charlotte de Lamargelle, dochter van Willem, Baron van Kettenhove en hoofdschout der stad en provincie Mechelen, een Bourgondisch edelman. Haar moeder was Maria gravin De Hornes. > Het militaire leven trok hem aan. Als zoodanig verloochende hij zijn geslacht niet. Zijn oom en voogd Godfried, Graaf van Huijn was de beroemde keizerlijke veldheer uit den 30-jarigen oorlog. Zeven broers van zijn grootvadei Wolfaart Everard waren in den krijgsdienst gestorven: Johan, van wien hij de heerlijkheid Horst erfde, Walraven Willem de verdediger van Mainz, Herman, Hendrik, Floris van Wittenhorst1) enz. * Voor Margaretha Wilhelmina de heerlijkheid aan haar zoon zou overdragen, ontstond er oneenigheid wegens de benoeming van den schout. Zij meende daartoe geen bekwamer en getrouwer man te kunnen vinden dan den secretaris Otto de Visschere, die de secretarie sinds 1637 op loffelijke wijze had bediend en aan wiens raadgevingen zij vaak grooten dank verschuldigd was. Maar de benoeming van De Visschere vond alles behalve algemeene instemming bij de ingezetenen der heerlijkheid. Er werden vergaderingen gehouden om tegen die benoeming bij den heer te protesteeren en twee requesten werden den graaf opgezonden, waarbij zoowat alle bezwaren, die men tegen De Visschere had, werden opgesomd. Er kwam echter geen antwoord. Toen werd *) Deze laatste schijnt niet bekend te wezen. Hij is, voor zoover ik weet, gestorven zonder wettige geboorten na te laten. Een deel zijner jonge jaren bracht hij door te Deurne bij zijn halfbroeder Wolfaart Evert. Hij had bij Elisabeth Vereijcken een zoon Gratiaan genoemd (geb. 1607). Hij schijnt dezen jongen op vijftien- of zestienjarigen leeftijd een militaire opvoeding gegeven te hebben. Jhr. Floris lag in 1613 te Deurne ziek; blijkens onderstaande schepenacte: „Schepenen der dingbancke vander heerücheijt van Doerne certificeren ende athesteren midts desen voer die gerechte waerheyt hoe dat Joncker Florijs van Wyttenhorst eedelman ende ruyter onder (onleesb.), sieck ende cranck leght opten huyse vanden eedelen erentfesten heere Joncker Wolphaert Evert van WyttenhoTst, heere van Doerne ende Rossem etc. synen broeder aldaer. Soedat die voers. Joncker sich noch ter tyt nyet en can begeven onder dye voers. compangnije immers nyet voer ende al eer 't zelve met hem sal coemen aende beterhandt ende want goddel. ende behóerlijcken is der waerheyt getuych over te schrijven besundere vanden voers. van Wyttenhorst daertoe versocht synde des t'oirconde soe hebben wij scepenen voers. onder opt spatium vandesen onsen gemeynen scependoms segell van Doerne doen drucken ende metter handt onsen secretaris bevestigen opten HIJ Juny 1613. W. GERARTS, Secr." er heel te goeder trouw een comité benoemd, dat den heer, die te Venlo verbleef, zou gaan spreken. Dat comité bestond uit vijf personen. Het waren: le. Jan van Stiphout, schout der heerlijkheid Vlierden en ingezetene van Liessel; 2e. Crijn Bosmans, pottenbakker uit De Zeilberg; 3e. Jasper Marcelis van Yseren, herbergier; 4e. Dirck Lamberts; 5e. Lambert Antonius Coolen, de latere president, H. Geestmeester etc. Behalve Jan van Stiphout hadden allen 't borgemeestersambt bekleed, zoodat zij tot de weigegoeden en geëerfden binnen de heerlijkheid behoorden. Toen zij zich nu bij den heer aanmeldden, werden zij, zonder gehoord te worden, dadelijk in arrest genomen. Vanuit hun arrest lieten zij den heer het volgende verzoekschrift aanbieden: Aen syn Genaede den Grave van Huijn, Heere totter Horst, Doerne, etc. Geven met onderdanicheyt ootmoedelyck te kennen Johan Baptisten van Stiphout, Diderick Lemmes, Casper Marcelis, Quiryn Bosmans en Lambert Thoenis, als respective gecommitteerden der semptlijcke Ingesetenen vande HeerHcheyt Doerne, hoe dat sy supplianten twee diversche requesten aen Uw Genade gepresenteert hebben, dienende tot eclarissement van sodanigh different en cneenicheyt als nu onlangs tusschen die gemeynte van Doerne en derselver heerHcheyt secretaris ontstaen is. Ende off wel die voors. supplianten voor drie daegen geleden sich onderdanichüjck in dese stadt verveucht en oijtmoedelyck gesupplieert hebben ten eynde syn genade soude gedient sijn aen hunne supplianten accesse en audiëntie te verleenen om verclaringh en bericht te doen, waer uyt dit different en oneenicheijt syn oorspronck is nemende, niettegenstaende sy daer toe alle devoiren en instantie gedaen hebben. Soo ist doch eventwel soo dat tot noch toe hunne sulcx verweijgert is, ende daer en booven in plaetse van audiëntie is Uwe Genade geweest als gisteren drie van de voors. supplianten in arrest te nemen sonder dat tot noch toe hun eenighe redenen van alsulcke arrest is overgelevert ofte hun eenen cleger genoempt om daer tegens hunne defentie, die in de natuerlycke ende alle andere rechten gefundeert is in te brengen. En alsoo sy daer bij genooddrucht worden alhier te blijven op groote excessive costen der voors. gemeijnte, waer over sij wel expresselyck willen geprottesteert hebben, biddende en supplicerende U nochmaels met alle onderdanicheyt die voors. supplianten Uwer Genade ten eynde immers als nu deselve believe hun audiëntie te vergunnen en vanden arreste te relacxeeren oft andersints te versien, als wesende in een staet van Justitie dat hun den wech van recht geopent ende redenen van alsulck arrest hun moogen gegeven worden om sich daertegens soo noodich te commen verdedighen, en dat binnen den tyt van vier en twintich uren gelyck sulcx by de Geldersche Stadt en lantrechten expresselycke gerequireert wordt pag. 289 arto 10. d'welck alsoo te geschieden nochmaels Uwe Genade opt alder onderdanigst aenroepen, en dat onder protestatie als voors. Er kwam slechts het volgende schrijven op: Den Hoogh en Welgebooren Heer Grave van Huijn, Heer van der Horst, Deurne, etc. gesien deze requeste by de supplianten, hen qualifiseerende te weesen ghecommitteerden onser ondersaeten van Doerne, aen hem gepresenteert ende overwogen de redenen en middelen, bij de dispontie der selver requeste vermeit, seght en verclaert, aleer ietwes te connen disponeeren over den teneur van dese, de supplianten sullen gehouden weesen hunne geassumeefde. qualiteyt bij behoorlycke volmacht te verificeren, ende dat doende in origenali over te leveren, de namen en toenaemen van de geene die supplianten tot het vervolch deser saecke hebben gecommiteert, sonder dat syn Genade te vreeden is met een simpele copije derselver naemen aen de selve syne Genade supplicerende overgelevert om, allen 't selve gesien in saecke, t'ordonneeren^en voorts te procedeeren naer behooren. Verclarende syne voors. Genade de supplianten voor het effectueren van 't gene voors. geensins te willen relaxeeren van den gedaenen areste. Actum Venlo den 30 Martij 1645. Onder stond: Ter ordonnantie van syn voors. Genade. Was onderteekend: G. van der Lee, met signature. Nog enkele dagen schijnen zij in arrest gehouden, maar door tusschenkomst van den Magistraat der stad Venlo losgelaten. Den 5en April 1645 laten zij voor schepenen van Venlo, Petrus Romer en Wilhelm Duijcker, een acte verleiden. Dien dag zijn ze mogelijk uit hun arrest bevrijd. In plaats van eenige „genoegdoening" voor de gearresteerden, kwam er in de gemeente Deurne een schrijven aan van de vrouw en den heer van Deurne, waarbij De Visschere gehandhaafd werd. Dat schrijven werd' door den president-schepen Jan van den Boomen „na klokkenslag" in April, op 't kerkhof, ten aanhoore van alle man, afgelezen. Het gedrag van den Graaf van Huijn jegens respectabele menschen, die hem beleefd om een onderhoud verzochten, was zoo hondsch, dat het haast niet te qualificee- s ren is. Waarop grondde hij zijn recht? Feitelijk op zijn macht en aanzien. Wie zou zich tegen hem verzetten? Hij was nog niet als heer van Deurne gehuldigd, ook nog niet, toen hij in vereeniging met zijn moeder het schrijven aan de regenten van Deurne zond. Hij voegt aan zijn naamteekening ook slechts toe seignr. de Horst en dat is in orde. Den 9en Mei 1645 werd hij als heer van Deurne gehuldigd en. legde hij op 't kasteel voor schout en schepenen, borgemeesters, kerkmeesters en hertheden den volgenden eed af: lek Johan, Francois Godefroy, Grave van Huijn, Baron van der Horst, Heere tot Doerne, uyt crachte van cessie op den 5den Mei 1645, gedaen ins conformiteijt van seeckere accorde met mijnen Hr Broeder, aengegaen ende gemaeckt. Geloove ende sweere die Heilige Kercke, weduwen ende wezen te beschermen ende voor te staen. Als insgelijcx alle die ingesetenen ende nageburen der Heerlijcheyt van Doerne. Deselve te laten ende te helpen leven in hunne oude privilegiën en de gerechtigheden. Ende bij tyde des crijchs, oorlochs ofte andersints, voor te staen ende te beschermen. Insgelyks de Heerlyckheyt in hare palingen ende bepalingen, stegen, straten, Heyden ende Gemeenten naer mijn vermogen te defenderen. De schepenen te manen ofte doen manen om oprechte vonnisse te wijzen. De quaetdoenders naer Exigentie der saecke te straffen. Ende yedereen naer behooren recht te doen. Ende voorts die keuren ende breucken ende amenden, die bij mij als Heere ende gelycke regeerderen der Heerlijckheyt van Doerne ende de nageburen ende gemeente van Doerne in alles voort Houw ende Getrouw te wesen als eenen goeden ende oprechten Heere syne Gemeente ende Onderdanen schuldig is te doen. De regeerderen ofte nageburen hiervan bezegelde brieven te verleenen. Soo helpe mij Godt ende Syne Heyligen! Als heer van Deurne had de jonge graaf zich 's jaars te voren al enkele malen te Deurne bij de regenten gemeld. In de Bijlagen, behoorende bij de gemeenterekening over 1644, vind ik 'n paar nota's, die ik hier even mededeel: „Opten 9 May 1644 mijn Heere van der Horst, als toecomende Heer van Doerne, alhier geweest met seven personen saemen en vier peerden, adverterende dat hy met synen broeder waer geaccordeert en dat hij possessie van de heerticheijt wilde nemen; alhier al saemen verteert in maeltijden, wijn, bier, hoy en haver; en 't gene hij wilde betaelen, d'welck Aert Meulendycx, schepen, niet heeft goet gevonden en oversulcx dattet de gemeynte soude betaelen, beloopt te saemen 1—2—0. Opten 15 Juli (1644) den Heere van der Horst en Heere van Deuren, comende adverteren, dat hy absoluut heere was en syne possessie soude willen nemen met 13 personen en 7 peerden, verteert inde maeltyden, wijn, bier, hoy en haver voor de peerden en by Peter Geverts schepen afgesprocken, loopt te samen 16—15—0". De Visschere had voor een bienvenue gezorgd. Voor rekening der gemeente had hij een paard met zadel en tuig gekocht alles tezamen voor 100 rijksdaalder en dit werd den heer aangeboden, die het onder de gewone plichtplegingen aanvaardde. Of de gemeente wel erg in die schenking gemoeid was, valt te betwijfelen; heel best mogelijk is het, dat De Visschere 't zoo maar op zijn eigen houtje gedaan heeft. Me dunkt, dat het te lezen is in 't volgende briefje, door De Visschere aan de schepenen geschreven: Eerwerdige heeren Schepenen in Doerne. Ottho de Visschere, schouteth ende Secretaris deser Heerlicheyt ende Dinghbanche van Doerne, verclaert UE kennelick te wesen dat syne Gen: den Heere Grave van Huijn, Heere van der Horst, Doerne, etc, in den voorleden somer van hem ontfangen heeft een Peerdt met allen syn getuech, 't geene den selven Heere vermeynt aen hem te wesen geschoncken wegens de Gemeijnte alhier voor syrmen intree als heere van Doerne, soo soude den selven secretaj|i#r daervoor wel gerne betaelinge hebben, alsoo hij ierstdaechs eene quantiteijt van 100 Rijcksd. in species sal moeten uytgeven, daertoe hy noch is ongereet, met geloefte daervan te passeeren, dat oft geviele aen de Signorie van Doerne van wegen syne Gen: voormelt ietwes mocht mankeeren, ende het Peerdt in dien regarde voor een vereeringe aen dese Gemeynte nyet soude te stade coemen, hy t'allen tyden de penningen daervan wederom sal quit doen, opleggen ende betaelen, sulcx, dat de Gemeijnte daervan niet sal worden vercort. Hierover UE resolutie versoeckende om recht, O. Th. de Visschere, 1645. De historie met dat paard heeft op mij nooit een gunstigen indruk gemaakt. Als ik me niet ten zeerste vergis, dan heeft de graaf de vereering al ontvangen 's jaars fcg voren, 1644, toen er alleen nog maar sprake van was, dat zijn moeder hem de heerlijkheid zou afstaan. De Visschere was toen nog slechts secretaris, maar 't schoutambt kwam te vaceeren en daarop hield hij 't oog gericht. Door zijn groot overwicht in 't schepencollege kon hij er zeker van wezen, dat hem zijn paard wel terugbetaald zou worden, ook al „soude het de gemeynte niet te stade coemen". De graaf heeft echter het paard niet lang op zijn stal gehad, 't Beviel hem niet; weldra ruilde hij het dan ook voor een ander, dat hem beter aanstond. •Wijl noch hij, noch zijn moeder in zijn heerlijkheid Deurne resideerden, gaf hij zijn slot ter bewoning over aan De Visschere, die het reeds in 1645 betrok en er verbleef tot 1653. Onder diens voorganger van Dael was er nog aan gebouwd en verbeterd, maar toen De Visschere het in 1653 verliet had het weer hard reparatie noodig. De jonge graaf van Huijn hield er van op grooten voet te leven en had dus veel geld noodig. Toen hij op goed dertigjarigen leeftijd in 1653 overleed, zag het er met betrekking tot zijn financieelen toestand alles behalve rooskleurig uit. In 1649 deed hij de heerlijkheid Deurne etc. over aan zijn schoonvader, Willem de Lamargelle, baron van Kettenhove, hoofdschout der stad en provincie Mechelen. Deze kwam 23 October in Deurne om er zijn verkrijgbrieven aan de regenten te toonen. In de particuliere rekening van Otto de Visschere aan de gemeente komt de volgende post voor: „Opten 23, 24 ende 25 October den heere Baron van Kettenhove alhier geweest ende de schepenen ende borgemeesters hebben doen vergadert, heeft verthoont syne vercryghbrieven als Heere van Doerne, om etc. Alsdoen oock te gast gehadt, door begeeren van de regeerders, den predicant met sijn vrouw om hem wat te informeren, alles ten regard van de gemeynte. In den selleven tijden is alhier verteert in maeltyden, wijn, bier, brandewijn, hoy ende haver voor de peerden te samen, volgens myne huysvrouwe rekeninge, ter somme van 45-7-0. De maeltyden ad ses stuij, wijn ad thien stuij, bier ad 2 st. den pot, haver ende hoy naer oudts." Den 12en Nov. 1649 zou de nieuwe heer zijn intree doen. Dat het een heele plechtigheid is geweest, kan blijken uit een anderen post der rekening van De Visschere: „Opten 11, 12 en 13 November 1649 den heer Baron Kettenhooven als Heer van Deurne met me vrouw ende Mevrouw van der Horst met een swiette te samen van seventich persoonen ende acht peerden om den intree als Heere van Doerne te doen, soo is geschiet. In den selleven tyde alhier verteert met schouteth, schepenen, borgemeesters, kerkmeesters, H. Geestmeesters ende anderen etc. in maeltijt, Rijnsen wijn, franschen wijn, bier ende brandewijn, hoy ende haver voor verteer te samen beloopt ter somme van vyff en 't negentich gul. twee st. 95-2-0." Bij zijn intrede of bezitneming der heerlijkheid bevestigde hij al de ambtenaren in hun bediening (17 Nov. 1649). De schout Otto de Visschere bleef de groote man in de gemeente. Ook van dezen heer werd hij de raadsman en vertrouweling. Hij was zijn rentmeester en kastelein, in welke laatste waardigheid hij 't Groot Kasteel bleef bewonen, dat hij ingericht had tot logement en herberg voor personen van aanzien. Willem de Lamarqelle was de laatste katholieke heer van Deurne. In 1651 verkocht hij zijn heerlijkheid. De schepenbank had hij dat jaar nog zooveel mogelijk naar den zin der Roomsche bevolking ingericht. In plaats van De Visschere werd een verdraagzame protestantsche schout aangesteld, met wien de ingezetenen, gelijk we verder zullen hooren, nogal waren ingenomen. Ziehier de benoeming van den schout, die voortaan drost zal heeten, onder 't nieuwe regiem: Wij Willaume van Lamergelle Baron van Kettenhooven, Heere tot Doerne etc., Hooghschout der Stadt ende Provincie van Mechelen, doen te weeten, tuygen ende certificeeren mits deesen dat alsoo den hooch edelen ende welgebooren Heere Johan Franchois Godefroid Graves van Huijn ende Geleen vrv heere totter Horst etc. onsen schonsoone, uyt cracht van volmachte op ten seven ende twintichsten April lestleeden involgens de resolutie ende placcaten van de Ho Mo Heeren Staeten Generael der Vereenichde Nederlanden van dato den thienden february te voorens gegeven binnen de voors onse heerlyckheyt ende jurisdictie van Doerne, inplaetse van Otto Theodorus de Visschere hebben gestelt ende geautoriseert als schouten ende secretaris den persoone van Albert de Valckenaer, residerende tot Helmont, hem houdende voor den persoon van de gereformeerde Relegie, die welcke soomen verstaet binnen deselve heerlyckheyt niet wel sal connen rendeeren om den dienst die hij belooft heeft aen den Heere Johannes Pieterson, ontfanger over de geestelicke goederen in den quartiere van Peelant, ende onse gemeynte ondertusschen niet maech werden vercort maer in dien gevalle van eenen soodanighe persoone thaeren dienst ende tot onderhoudinghe van goede polisie aldaer moet wesen versien. Soo ist, dat wij ons 't rappoert ons gedaen van Sr. Peeter van Bommel ende van syne bequaemheyt geinformeert sijnde, den selven hebben gestelt ende geauthoriseert, stellen ende autoriseren in crachte deses als Schoutet ende Secretaris binnen voors. onse heerlycheyt ende Jurisdictie van Doerne met macht om hetselve Schouteth ende Secretaris Ampt respective met alle proffyten, baeten ende emolumenten, daertoe staende, te bedienen ende te genieten al in den voegen ende manieren soo Otto Theodorus de Visscher die selvighe Ampten nu verscheyden Jaeren herwaerts getrouwelick heeft bedient. Volgens zijne commissie den eede daertoe gerequireerd, te presteren naer behooren aen handen onses presidents tot Doerne, ende voorts daer in te doen ende te handelen gelyck eenen goeden officier ende Secretaris tot conservatie van eenen Ieders recht ende gerechtigheyd en schuldich ende gehouden is te doen, met woord ende macht, van eenen stadthoudere, ofte clerck in syne plaets des noot synde te mogen stellen ende authoriseren. Ordonnerende ende beveelende derhalve de Schepenen, borgemesters, Vorsters ende andere regeerders ende dienaers van Justitie ende voort alle andere onderdanen ende Ingesetenen derselver Heerlickheyt ende Juridictie van Doerne ende diegeene die deese soude moegen aengaen, den voornoemde Sr. van Bommel int bedienen ende gebruick van 't voormelde Schouteth ende Secretaris Ampt, respectieve onser voors Heerlycheyt Doerne, te aenveerden, erkennen ende respecteeren van onsentwege, ende laetende hem peyschelyck ende vredelick gewerden in 't bedienen ende gebruyck van deselve Ampten soo voors is. Alles sonder argelyst. Ende des Torconde, soo hebben wij deeze Commissie ende Acte met ons aengeboore pitsier ende eygener hant becrachtieht. Datum op den huysen totter Horst deesen vijften july XVIc een en vijfticht. Was onderteekend: De La Margelle baron de Kettenhoven. Ende leger stont: den pitsier van rooden Lack. Wij Guillaume van La Margelle banderheere van Kettenhoven heere tot Doerne etc. Hooch Schout der stadt ende provincie van Mechelen doen te weeten, certificeeren by desen hoe dat wy in conformiteyt van de boovengeschreven Commissie van den persoon van Sr Peeter van Bommel als schouteth ende secretaris onser heerlyckheyt ende Jerisdictie van Doerne gegeven ende verleend denselven Sr van Bommel van nu voortaen in plaetse van schoutheth hebben gestelt ende geauthoriseert stellen ende authoriseeren den selven in Crachte deses als Drossaert booven gemelte heerückheyt ende Jerisdictie van Doerne ende Liessel ordonnerende ende beveelende alle ende eenen Ideren onse Ingesetenen aldaer en die sulx mochte aengaen den voors van Bommel als Drossaert soo voors als in allen saecken onser heerlyckheyt aldaer conserverende t'accepteeren, eeren ende te respecteeren van onse 't wegen ende den behoorlicken Iedt daerop alsoo te presteeren aen handen onses presidents tot Doerne oft midts synder absentien aen Otto de Visscher onsen Casteleyn gecommitteert ende committeeren mets desen, Ende des 't oorconde hebben wij deese met onzen aengeboren pitsier ende eygene hant becrachticht. Datum op den huisen totter Horst den Achtienen September 1651. Was onderteeckent: de Lamargelle Baron van Kettenhooven. Leger was gedruckt 't pitsier van rooden Lack. Op huyden den 19 September 1651 soo heeft Sr Peeter van Bommel in conformiteyt van de boovengeschreven commissie gedaen ende gepresteert den behoorlicken edt volgens het formulier van haere Ho: Mo: als Drossaert ende Secretaris der heerlyckheyt ende Jerisdictie van Doerne ende Liessel aen handen van Otto de Visschere als daertoe geconstitueert soo voors is, ter presentie van Frans Thunis Bakermans ende Micquel Hendricx Goloffs Schepenen in Doerne. Toorconde etc. Ende was onderteekent: Frans Thunis Bakermans ende Michiel Hendricx Goloffs. Onder stont: Otto de Visschere dat deese is met syne principaele is accorderende attesterende ick onderschreven secretaris der herlickheyt Doerne Actum den 22 September 1651. Onderteeckent: Peeter van Bommel, secretaris. In Augustus van 1651 werd de verkoop der heerlijkheid Deurne gepubliceerd. Deze zou plaats hebben „ten huize van Otto de Visscher (dat was op het kasteel) ten hooghsten voor alle man den meesten daervoor biedende met uytgangh der barnerder kersse". Er zou verkocht worden „seeckere kasteele met de toebehoorende goederen tot Doerne gelegen, midtsgaeders de hooge,- middele ende leege heerlijckheijt van den selven dorpe van Doerne mette chynsen ende andere heerlijcke prestatiën vandien, involgende de conditiën en voorwaerden, die aldaer sullen worden gelesen. Soo wie daerinne guedinge heeft magh hem laeten vinden d'een segget d'ander voort". Otto de Visschere wist iemand, wie wel genegen was de heerlijkheid met de ap- en dependenties te koopen. Hij interesseerde zich ten zeerste voor hem. 't Was een jong katholiek edelman, Baron Rogier van Leefdael, heer van Lieffringen. Ongetwijfeld heeft De Visschere meermaals den dag betreurd, waarop hij met Rogier van Leefdael onderhandeld heeft over den koop der heerlijkheid. Van Leefdael's komst in Deurne is de bron geweest van twist en tweedracht, van tallooze langdurige processen, van verdrukking der Roomschen enz. enz. Den 27en September 1651 werd de heerlijkheid Deurne met wat er bij behoorde, door Rogier van Leefdael gekocht voor 15.000 gulden benevens slaggeld etc. en nog denzelfden dag werd de koopcedulle voor drost en schepenen van Deurne gepasseerd. (Ze is te vinden in 't schepenregister, berustende in 't Rijksarchief te 's Bosch.) Het duurde niet lang, of er rezen moeilijkheden tusschen De la Margelle en van Leefdael. Deze laatste werd omtrent de erfelijkheid en onlosbaarheid der lage en middelbare jurisdictie van Deurne in twijfel gebracht en weldra bleek het — de zaak moge al te goeder trouw geschied wezen — dat de Baron van Kettenhoven meer had verkocht dan hij eigenlijk leveren kon. Zoodra van Leefdael dit gewaar werd, weigerde hij verder te betalen „immers hij soude wel met eene groote botheijt besmedt moeten sijn, dat hij betaelde, hetgene hem niet en can gelevert worden, te meer alsoo hij betaalt hebbende, naermaels niet en soude weten, waer hij redres oft geit van den voors. rescribent weder haelen soude". Intusschen bood van Leefdael aan zijn heerlijkheid Lieffringen, in 't Land van Aalst gelegen, met de hem daar toebehoorende goederen. Den 16en Nov. 1652 liet hij hiervan een procuratie opmaken en die in handen stellen van zijn procureur Longeval. Den 27en September 1652 meende van Leefdael van Willem de la Margelle gekocht te hebben: de heerlijkheid Deurne met de hooge, middelbare en lage jurisdictie, cijnsboeken, 't kasteel, landerijen, beemden en alle andere ap- en dependenties van dien, te koop gesteld „bij publique keersbrandinge" overeenkomstig de koopcednlle daarvan gepasseerd, voor drost en schepenen van Deurne. Hij dacht niet anders dan dat van 't genoemde kasteel of slot de heerlijkheid en de voogdij met de heerlijke cijnsen en renten dependeerende was, t.w. de lage en middelbare jurisdictie, bestaande in 't aanstellen van ambtenaren, 't maken van plaatselijke wetten, etc. Uit de verkoopcedulle, meende van Leefdael, bleek dit toch ten duidelijkste. Niet lang daarna echter kwam hem ter oore, dat hij beetgenomen of bedrogen was. Van Leefdael begon nu met de betaling zijner termijnen stop te zetten. „Ofschoon de verkooper", in dien geest uitte hij zich, „al veel duizenden ontvangen heeft, schijnt hij nergens van te droomen dan van betalen en geldgeven en mij op het scheiden van de markt met de lasten te laten zitten". Het goed was verkocht, zooals gebruikelijk was, het weiland te aanvaarden half Maart 1652 en den grond stoppeltij d van 't zelfde jaar. Maar De Visschere had nogr een heelen tijd huur! En eerst 2 April 1653 kan van Leefdael met hem een accoord treffen. De Visschere is intusschen eerst 28 Aug. 1653 uit het kasteel gegaan, of juister gezegd: van Leefdael heeft het eerst 28 Augustus kunnen betrekken. De middel- en lage heerlijkheid is voor erfelijk en onlosbaar verkocht maar bij nader onderzoek bleek, dat beide wel degelijk losbaar waren. Evenmin kon bewijs geleverd worden, dat de jonkers van Doerne, eigenaars van 't Blokhuis te Liessel, eenig recht van patriseeren, foretteeren en valken vangen hadden. Den titel, heer van Liessel, hebben zij nooit kunnen voeren, omdat zij geen heer van Liessel geweest zijn. Zij hebben geen jurisdictie uitgeoefend, noch officieren, schepenen en andere ambtenaren aangesteld, noch boeten geïnd. Alleen hebben zij indertijd recht verkregen op de helft van de profijten der civiele keuren en breuken, benevens de helft van de giften van eenig patronaatschap. Den 25sten September 1652 diende Van Leefdael ten hove een request in. 't Geeft heel wat te lezen, 't Is 'n stuk advokatenwerk van langen adem. „Er is hem ter oore gekomen", zoo schrijft hij o.a., dat de lage- en middelbare jurisdictie van Deurne, die hem voor eigett verkocht zijn, losbaar zouden wezen, terwijl de goederen die hem voor twee leenen „uyt gesteken zyn" bestaan in niet minder dan vier leenen. Ie. het huis van Deurne; 2e. de hooge heerlijkheid; 3e. de middelbare en lage heerlijkheid. No. 1, 2 en 3 zijn losbaar, wat nog bevestigd is bij 't verhef der heerlijkheid door Jhr. Wolfaart Evert van Wittenhorst. Behalve de drie genoemde is er nog een vierde leen; n.1. een hof met zijn landerijen en dependeerend cijnsboek, genoemd het Hof te Velde, gelegen aan de kerk te Deurne, waarmede Jkr. Jan van Doerne den 2en October 1577 door Koning Philips II beleend is. Ofschoon in de koopcedule was vastgesteld dat de documenten aangaande de heerlijkheid en de goederen (dus 't archief) zou geleverd worden, had van Leefdael geen enkel stuk ontvangen. Zelfs niet na 't betalen van den eersten termijn van 6000 gulden, neen zelfs nog niet eens na een tweede betaling, welke geschied was met assignaten ter waarde van eenige duizenden. De papieren waren nog in handen van Otto de Visschere, wien De la Margelle vanuit Croy d.d. 26 Oct. 1651 een schrijven richtte om de stukken aan van Leefdael te bezorgen. Toen van Leefdael echter zijn request ten hove presenteerde waren de documenten nog immer niet door hem ontvangen. Door zijn procureur J. van den Dijcke, liet hij een eisch tot schadeloosstelling tegen Willem de la Margelle, baron van Kettenhoven, instellen. Deze was voor den verkoop niet te spreken, zelfs niet toen hij op last van Van Leefdael, 5 Mei 1654 tegen den 13den aanstaande, gedagvaard werd om te verschijnen voor den Raad van Brabant te 's Gravenhage. Toen een notaris met twee getuigen hem kwamen dagvaarden en hem een „copie authentique van brieven van maintenue" ter hand stelde, weigerde hij die aan te nemen. De notaris wist in de gegeven omstandigheden niet beter te doen dan die copie voor de voeten van den gedaagde neder te leggen. Maar Van Kettenhoven nam ze op en wierp ze ten aanzien van de getuigen de straat op. De zaak bleef sleepende; er kwam geen schot in. Van Leefdael, die inmiddels tot het Protestantisme was overgegaan, zocht zijn troost in Den Haag, waar men hem reeds in 1654 tamelijk duidelijk te kennen gaf, dat men tot lossing der pandpenningen zou overgaan. De procedure is mogelijk zonder uitspraak verloopen. De Graaf van Huyn was in 't begin van 1653 gestorven, een bedroefde jonge weduwe en veel schulden achterlatende. In 1655 verwisselde ook Willem d€ la Margelle het tijdelijke met het eeuwige. Den 23 Jan. 1655 stelde Otto de Visschere aan de schepenen Frans Anthonis Bakermans en Jan Peter Conincx den inventaris der „besegelde ende pampieren brieven" ter hand om ze aan Van Leefdael uit te reiken. Rogier van Leefdael was een zoon van Jacob, heer van Eethen en Meeuwen en van Agnes van Westerholt, (dochter van Borchard en van Elisabeth van den Clooster). Zijn ouders, 16 Juli 1616 te Waalwijk gehuwd, warén beiden overtuigd katholieken. Als ik me niet vergis, was Rogier de eerste vrucht uit den echt en werd hij genoemd naar zijn vaders vader; hij kan in 1617 geboren zijn. Hij huwde met zijn volle nicht, Hester, de dochter van zijn oom Jan van Leefdael en van diens tweede vrouw Hester Geyselaers. Hij „overleed te 's Hertogenbosch 16 Mei 1699 en werd d.a.v. in de kerk te Deurne ter aarde besteld. Na den dood van Pieter Schuyl van Walhorn werd hij tot rentmeester der Geestelijke Goederen over de Stad en Meierij aangesteld (4 Juni 1666). Datzelfde jaar kreeg hij ook een schepenstoel in Den Bosch. Het geslacht Leefdael ontleende zijn naam aan 't dorp Leefdael, gelegen in 't tegenwoordige arrondissement Leuven en heeft tijdens de middeleeuwen in de Brabant3che feodale hiërarchie een eervolle plaats ingenomen. De heeren van Leefdael behoorden tot de aanzienlijkste edelen van Brabant. (Zie A. Wauters, Histoire des Environs de Bruxelles.) In zijn aderen stroomde nog bloed der oude van Doerne's; zijn bet-overgrootvader was Gerard van Doerne, een afstammeling van de eerste heeren der plaats. Ziehier een kort overzicht. 1. Rogier van Leefdael zoon van Jacob van Leefdael, heer van Eethen en Meeuwen en van Agnes van Westerholt. 2. Jacob v. L. zoon van Rogier v. L. en van Johanna van Aerschot. 3. Rogier v. L., zoon van Philips van L. en van Agnes van Gaveren. 4. Agnes de Gaveren, dochter van Arnold d. G. en van Johanna van Doerne. 5. Johanna van Doerne, dochter van Gevard v. D. en van Isabelle van Dielbeke. Toen Rogier van Leefdael de heerlijkheid kocht, meende men in Deurne tevreden te kunnen zijn; 't was immers een energieke baron uit den ouden Brabantschen katholieken adel. Helaas, hoe spoedig zou men tot de ervaring komen, dat men bitter teleurgesteld was. Hij heeft zich niet voorgoed te Deurne gevestigd, of hij keert de Kerk den rug toe en gaat met zijn gezin tot het protestantisme over. En niet rustig en kalm, o neen, want hij heeft het plan gevormd, om den Roomschen godsdienst, als hij kan, binnen zijn heerlijkheid uit te roeien! Als hij de zeventig jaar voorbij is, zal hij zijn advokaat, gelijk men in dit hoofdstuk kan lezen, op 't papier laten zetten, dat hij in De Meierij de eenige heer is „die den Roomschen godsdienst niet is tolereerende, waarom men dan ook de gereformeerde religie meer dan op eenig ander dorp ziet floreeren." Waaruit die godsdiensthaat zoo ineens is ontsproten — wie zal 't zeggen ? Want zijn moeder zoowel als zijn broers en zusters zijn katholiek en verscheiden zijner verwanten behooren tot den geestelijken stand. Men schrijve van Leefdaels overgang toch niet toe aan 't voldoen van religieuse behoeften! „Om wat reden hij de religie heeft verlaten, is hem best bekend", schrijft De Visschere. Ja, maar hem niet alleen. Allen, die hem kenden, wisten dat hij den stap gezet had met het vooruitzicht op eer en winstbejag. In 't protestantisme is hij gestorven, in de protestantsche kerk zijner heerlijkheid is hij begraven. Nooit echter zal hij gedacht hebben, dat honderd jaar later weer 't altaar zou geplaatst worden boven zijn laatste rustplaats. Ook in 't burgerlijke wist hij zich te doen gelden en daar hij als heer zelf de ambtenaren benoemde, was het hem niet moeilijk zijn zin door te drijven. Ja, dit ging nog te gemakkelijker, wijl hij in 't schepencollege lui zette, op wier gedrag nogal te zeggen viel en die 't belang van den heer vaak boven dat der gemeente durfden stellen. Over questies van geringeren aard stappen we heen; 't kwam echter van 't eene geschil tot het andere en van Leefdael kreeg in den regel zijn zin. Een heele overwinning behaalde bij reeds in 1655. Hij was een liefhebber van planten, jagen en visschen, terwijl de ingezeten voor die liefhebberijen zijnerzijds zeer weinig voelden, wijl ze rechtstreeks tegen hun belangen ingingen. Bij gebrek aan een „poot- of plantcaerte" echter wist men niet wat men doen zou. Men wilde met den heer zoo goed mogelijk staan en was min ofte meer bang van procedures, waaruit gewoonlijk niet veel voordeel te halen was. Er kwam dan ten laatste een minnelijk accoord tot stand en van Lee£dael kon tevreden wezen over 't behaalde succes; o.a. verkreeg hij en met hem zijn nakomelingen of erfgenamen le. het recht een dreef van vier rijen boomen te planten en te houden langs den weg naar Helmond, van den Helleman tot de grenzen der gemeente; 2e. mocht hij eenzelfde dreef doen aanleggen langs de straat genaamd den Goorkesman, langs de erven van den Kleinen Bottel; 3e. kreeg hij voor zich tot een vischwater het uitgestrekte ven „de Meer", gelegen,nabij de Donschot; 4e. werden hem toegewezen twee stukken heide, 't eene niet ver van zijn kasteel, het andere omtrent den Kleinen Bottel liggende. Behalve deze behaalde hij nog rechten en voordeden van mindere beteekenis van de gemeente, maar die hem niettemin zeer te stade kwamen. Uit den boezem der ingezetenen stegen intusschen luide klachten op over 't bestuur van den heer en diens handlangers. Allengskens zou men zelfs overgaan tot de keuze van een commissie, die tegen den heer zich met de verdediging van de gemeentebelangen en de handhaving der oude privilegiën zou belasten. Van Leefdael verwierf zich vrienden in Den Haag en trachtte gedaan te krijgen, dat de S. G. de pandpenningen losten. Onder de gegeven omstandigheden kon het hem dan niet moeilijk vallen de heerlijkheid te koopen. Zooals wij gezien hebben, verkocht Johan Graaf van Huyn (17 Nov. 1649) zijne rechten op Deurne aan Willem de la Margelle, Baron van Kettenhove en Hoofdschout der stad en provincie Mechelen. Die rechten waren niet nauwkeurig beschreven en de Vrijheer van Kettenhove meende te goeder trouw, dat de lage en middelbare heerlijkheid erfelijk en onlosbaar zouden wezen. Op die voorwaarden het hij dan ook 24 Sept. 1651 de heerlijkheid benevens zijn kasteel en zijne goederen binnen Deurne' bij de brandende kaars in het openbaar veilen en Rogier van Hauterive, gezegd Van Leefdael was kooper. Condities en verslag van den verkoop te vinden o. a. in de Schepenregisters van Deurne, berustende in 't Rijksarchief te 's Hertogenbosch. Niet lang daarna werd Van Leefdael, zooals wij reeds zeiden, omtrent de erfelijkheid en onlosbaarheid der lage en middelbare jurisdictie van Deurne in twijfel gebracht, en dewijl De la Margelle „in faulte was om hem cooper prompte ende behoorlijcke satisfactie te geven", trok hij den verkooper voor den „Grooten Raedt" van Mechelen. Tijdens de behandeling dezer zaak vroeg Van Leefdael den Staten-Generaal om inlichtingen. Dezen losten in 1659 de pandpenningen der beleende heerlijkheden doch verkochten haar niet lang daarna aan Rogier van Leefdael, die bij hen in hooge gunst was gekomen. Zoodra ae pandpenningen waren afgelost, wendde deze zich met een request tot de algemeene Staten, waarbij hij verzocht dat hem de hooge heerlijkheid, gelijk die aan Jan van Doerne m 1559 beleend was, benevens de middelbare- en lage jurisdictie, die zijne voorouders in 1397 hadden gekregen, in erfkoop mochten toegestaan worden. Den 11 en Nov. 1659 werd er in den Raad van Staten besloten om over den verkoop te handelen en den 19en Januari van het volgende jaar kocht Van Leefdael de heerlijkheden van Deurne, enz. voor de som van 10000 gulden. Den brief, waarin de verkoop vervat is, laten wij hier in zijn geheel volgen: De staten-generael der ve.reenichde Nederlanden, allen dengeenen, die desen jegenwoordighen sullen sien, saluyt. Doen te weten, dat wij gesien, gelesen en geconsidereert hebbende de requeste van Rogier van Leefdael, heere van Lieffringhen, ten eynde aen hem in erfkoop mochte toegestaen worden de hooghe, middele en laege heerlijkheyt van Deurne metten toebehoorten van dien, in den quartiere van Peelandt meyerije van 's Hartogenbosch, soo en gelijck het voorsz. hooghe gerichte aen Jan van Deurne, op den seven thiensten April XVc negen vijftich ende sijn voorouders, die middele ende laege jurisdictie oft heerlijckheyt, in 't jaar derthienhondert seven en 't negentich, in pantschap hadden vercregen ende bij deszelfs successeurs, van tijt tot tijt gepossedeert, aen den leenhove van Brabant verheven en nae behoorlijcke opsegghen aen selve afgelost was. Voorders daeronder genomen veelvouldighe besoignes ende gehoirt het advis van den raedt van state, hebben wij eyntelijck, bij resolutie van elfsten November des jaers XVc negen en vijftich, op des suppliants te kennen geven, gelet ende gedisponeert ende den veelgemelten raedt van state geauthoriseert, omme met den voornoemden suppliant, ondergemelte heerlijckheyt in erffkoop te handelen, 't welck alles nae behooren ende volkomentlijcken sijnde geschiet, soo is 't, dat wij wegens de souverainiteyt van desen staet uyt souveraine macht, als hartoge van Brabant, in den gemelten quartiere, voor ons ende onse naecomelingen, aen voornoemden Rogier van Leefdael, heere van Liefringen, voor hem, sijn oiren en naecomelingen, voor eeuwichlijck, erffelijck en onquytelijck vercocht ende overgegeven hebben, gelyck wij sulcx doen bij desen, de voorsz. hooghe, middele en laeghe heerlijkheyt en jurisdictie van den dorpe en parochie van Deurne, aen de souverainiteyt van desen staet, in qualiteyt voorsz., tot noch toe hebbende gecompeteert soo wijt, verre en breet, als de limieten der selver heerlijckheyt ende bancke haer extenderen ende streckende sijn, met de gerechtigheit om aldaer van nieuws te mogen stellen drossaert, schout, schepenen, secretaris en andere officieren, gequalificeert nae 's lants placcaten, aldaer noodich ende gerequireert wesende tot administratie van justitie en judicature-crimineel en civile met hetgeene daeraen cleeft, alsmede tott verderen dienst van voorsz. heerlijckheyt, gemeente, kercke en H. Geest, aldaer van noode, voor soo veele de pantheeren, weegens de souverainiteyt, in possessie zijn geweest, geuseert hebben ofte 't u se ren vermochten, jura patronatus, bestaande in vicarien en costerijen, soo ende gelijck bij de heeren aldaer voor desen geuseert is ende deselve daer van gedisponeert hebben of te vermochten. Oock wort met de voorsz. heerlijckheyt ende jurisdictie vercocht, binnen deselve limiten, het recht van jacht, patriseeren, fretteren, -vakken vanghen, volgens de placcaten gemaeckt ofte noch te maecken, voorts warande, visscherije. vogelrije, houtschatten, plantagie, keuren, breucken, amendencivil en crimineel, gemeene waerheyt, verval van bastaerden, gevonden en gestrangeerde goederen ofte gelden, daervan men proprietaris niet en weet te vinden, recht van voogdije en vooghschot, soo verre bevonden wordt te behooren ofte den cooper in het toecomende, tot sijnen last ende coste uytvindich maecken mochte, recht van voorschouw op de gemeene wegen, kerckwegen, straeten, revieren ende waterloopen, wel te verstaen voor soo veel desen aengaende de panthouderen in possessie stjh geweest ofte als nu, uyt erffrecht heerschappije souden kunnen costen pretenderen mogen met de oude ende nieuwe chijnsen, soo nu als in het toecomende gestipuleert en te stipuleeren, met het losrecht van dyen te mogen vergunnen aen de chijnsgevers, ter geliefte van voorsz. cooper in het toecomende. Ende consenteren mitsdezen, dat den voorn. Rogier van Leefdael, sijnen oiren en naecomelingen ofte actie van hem hebbende, zullen mogen de ijdele plaatsen, binnen de voorsz. heerlijckheyt en limiten derselver leggende, ten chijnse uytgeven, behoudelijck, dat daer door niemandt geprejudiceert en werde ende dat hetselve geschiede niet bij gereede penningen, maer op eenen erffelijcken chijns, op pene van nulliteyt van de selve uytgave; wekken chijns den voorsz. cooper, zijne oiren ende naecomelingen sal volgen soodanighe als die aen den hartoge van Brabant, in qualiteyt als heer der voorsz. heerlijckheyt, gecompiteert soude mogen hebben, behoudelijck, dat aen den staet blijft gereserveert den klockelslagh, heergewaden, beden, imposten, gemeene middelen, ressort, remissie van doodtslaeghen en overjaerde delicten, uytgesondert in cas van vaderslach ofte moederslach, manslach, broederslach oft susterslach, die blijft tot verval van oncosten van de hooghe heerlijckheyt, tot proffijt van coopers, confiscatie, legitimatien, octroyen, het recht van naeschouwe, de novalie thienden, landerijen aen den staet competeerende en andere regalien en domeynen, hiervoor niet uytgedruckt, ende voorts alle 't geene niet specialyck als vercocht hierboven genomineert en geexpresseert staet. Ende wort in dese wel expresselyck geconditioneert, dat de voorsz. heerlijckheyt en jurisdictie met de rechten en gerechtichheden, hier nu voor erffelyck ende onquytbaer, ofte onlosselijck vercocht ofte eenighe gedeelte van dyen naermaels niet sullen mogen worden gegeven, gelaeten ofte vercocht aen eenighe kercken, cloosters ofte eenige andere geestelijcke corporen, conventen, collegien off persoonen, nochte aen eenighe steden, godtshuysen, gasthuysen oft armehuy- sen oft andere doode handen, in eenighen manieren, ten ware in 't laetste gevaer bij consent en speciale dispensatie van hair Ho: Mo:; Ende ingevalle deselve heerlijckheyd ofte eenige gerechtichden ofte gedeelte derselver hier nae wederom mocht comen vercocht te werden, aen wie het oock sij, wordt ook gereserveert bij desen, ten eeuwighen dage, het recht van vervaerderinge binnen 's jaars, dat de vercoopinge, in alle gevalle, oock aen niemand soude mogen gedaen worden, als aen de geenen, die professie doen van de waere chrystelijke gereformeerde religie, ten waere met expres octroy van haer Ho. Mo., daertoe specialijck te versoeckén, op peene van nulliteyt van den selven coop. Oock sullen de coopers ende besitters gehouden sijn de voorsz. heerlijckheyt en jurisdictie, met de gerechticheden, hierboven daerbij vercocht, van stonden aen, van wegen haer Ho: Mo:, als souverain van Brabant, in denselven quartiere, tot eenen vollen leene te ontfanghen ende verheffen, doende hulde, manschap ende eedt van eere ende tiouwe ende daerirme successive continueren, bij versterff oft andere transpoirt, naar het recht des leenhoffs van Brabant, in handen van den stadthouder van voorsz. leenhove ende telcken reyze betaelen de rechten, relieff, ende hergewade met het geene daertoe is staende, doch sal de verheffinge voor de eerste reyse geschieden met de leghe handt sonder betaelinge van den voorsz. hergewade. Ende sal Rogier van Leefdael, heere van Lieffringhen voor cooppenningen in desen, ten behoeve van de generaliteyt, betaelen de somme van thien duysent gulden, in geralueerden gelden, binnen 's-Gravenhage, de eerste paye een derde part, uytterlijck op den iersten Meert toecomende, als wanneer den cooper van deze heerlijkheyt ende daerbij vercochte gerechticheden den aenvanck zal nemen, het tweede derde part een half jaar daernae en den lesten termijn op den iersten Meert XVIc een en 't sestich; voor welke cooppenningen den cooper, naer ontfanghen van deze opdrachte, passeren sal acte van voluntaire condemnatie des vercocht sijnde, ten effecte als boven met verbintenisse van de voorsz. heerlijckheyt en alle sijne goederen. Omme van deze vercoopinge volkomen effect te doen becomen, hebben wij, in qualiteit voorsz. belooft, gelijck wij belooven mits desen, alle 't geene voorsz. is, te onderhouden en doen onderhouden, sonder iets daertegen te doen ofte doen doen, directelijck ofte indirectelijck, in eeniger manieren alsmede den voorsz. coop tot allen tijden en by alle tractaten van pays ofte trèves te houden staen en doen approberen ende mainteneren, oock den voorsz. heere van Lieffringen, sijnen oiren in naecomelingen tegens eenen iederen, voor sooveel desen coop aengaet, te garanderen nae erffcoopsrecht ende specialyck, dat deze vercochte heerlijckheyt en gerechtigheden met geene belastingen, renten, chijnsen ofte pachten bij de souverainiteyt sijn beswaert onder speciale verbintenisse van alle domeynen, goederen ende incomsten, aen de generaliteyt deser landen gehoorend'e, waer die souden mogen wesen, present en toecomende, geene uit- gesondert, met desen verstanden nochtans, dat de questie, die tusschen desen cooper en aenbelanden ofte nabueren, noopende de bepalinghe oft extensie der limieten syn en sullen comen te ontstaen den cooper gehouden sal syn te 'vervolghen en te def ende ren tot sijnen coste alleen, des dat van 's lants wegen alle addres en assistentie gedaen sal werden soo als in billicheyt ende justitie sal behooren. Tot meerder vasticheyt hebben we gerenuntieert en renuntieeren bij desen van alle rechten, die souverainen en princen souden mogen pretenderen en allequeren tot naedeel en wederplechinghe van dese onse jegenwoordighe brieven oft eenighe pointen van dien en zonderlinghe die rechten dicterende, dat generale renunchiatie van geender werden is, tensy speciale voorgae, alles sonder arch ofte list. Ontbieden ende beveelen daerom met die van finantie rekeninghe van den raede en leenhove van Brabant en allen anderen rechteren, justicieren ende ondersaten, dit dit sal mogen aengaen dat sij de voorsz. vercoopinghe en erstelijcke uitgevinghe, cessie ende transpoirt op de conditiën, reservatien, soo voorsz., Rogier van Leefdael, heere van Lieffringen, syn oiren en naecomelinghen ofte actie en 't recht van hem hebbende, doen laeten ende gedooghen, rustelyck, vreedelyck ende volcomentlyck in maniere voorsz. genieten ende gebruycken, sonder te doen ofte laeten doen, ofte geschieden eenich hinder, beletsel ofte moeyenisse ter contrarie, op onse hooghste indignatie. Alsdus gedaen ende uytgegeven, onder onsen contre-zegel, in 's-Gravenhaghe, den negenthiensten Januarij sesthienhondert, sestich. Was geparapheert: L. v. Borsele van der Hooghe, vt. Onderstont geschreven als volcht: Ter ordonantie van myn heeren de staten generael der Vereenichde Nederlanden, ter relatie van den raedt van state der selver landen. Was onderteekent: J. Eijckberch en gezegelt met eenen zegel, gedruckt in rooden wasse met dubbelen steerte van parcquemente onder uythanghende. Van gelijcken was boven in de margine gedrukt eenen zegel met couvert van wit papier. *) Met dit charter gewapend, zal Van Leefdael den open ingezetenen zijner heerlijkheid eens laten zien, wat hij kan en welke rechten hij heeft. „Dit is 't begin van 't bitter lijden", mag men hier wel met 'n ouden liedjesmaker uitroepen! In 't gemeente-archief is nog aanwezig het klad van een *) Naar een copie uit denzelfden tijd, berustende in 't gemeentearchief van Deurne, waar meerdere copieën aanwezig zijn. Een copie van dezen brief is opgenomen in de schepenregisters van Deurne, berustende in 't Rijksarchief te 's-Hertogenbosch. brief, door Van Leefdael geschreven aan een der Edelmogenden, den Heer Schuylenburg. Ik deel het stuk hier mede. We kunnen er uit zien over welke machtige vrienden de heer van Deurne in Den Haag beschikte. Wat kon jkr. d'Albada, de heer van 't Liesselsche blokhuis, daar tegenover stellen? Hooch Edelen wel Gheboeren Ghestrenger heere. In mijnne rysse naer Sgraven hage hebbe ick tot S'hertogen bosch berecht ontfangen dat niet sonder leevens peryckel die revieren te passeren ende al eennige verongeluckt waeren; redenen die my vernootsaeckt hebben te moetten te ruge keeren ende mijnnen Eedt van Ghetrouwicheyt aen den Staet door een Agent doen laeten. In aensien van den incoope der heerlijckheyt van Doerne waer van den Coopbrief f ende Investiture uyt U H E per aenghenaeme missieve van gheluck wenschenge van date den 23 Jan 1660 met oneyndelycke obligatien verstaen hebbe dat U. H. E. die goethijt omtrent ons vervoordert noch tot daertoe gheleeft heeft tot eene eeuwige memorie voor ons ende onse naecomelinghen toe te brengen ende te doen blycken van het leste warck met het ondertyckenen van de selleve acte te voltrecken, hebben die naer dien mede ondtfangen ende sullen met meerder voorsorge bewaert worden in aensien van die de selleve met het teecken van syn H E handt ghesokmniseert heeft. Door allen het welcke soodanich ghewonnen ende (in vroomhyt ghesproocken) verbonden ben dat ick ende mynne famillie altijt sullen verplicht zijn met alle soerten respect en affectie trachten U H E te dienen ende ons daer met eerbiedentheyt te quyten naer ons vermogen als U H E voor het vernaemste meede toeschrijvende het gheluck dat wy tot ons voorneemen ghekomen en in bespodtinge van onse seer groette tcgenparty niet vervallen sijn, dat hier het ghevoellyckste voor eerlijcke lieden fijttelyck is, sal my daer voor niet pynigen sulcks met danckbare woorden om trendt U H E te ghemoetten hetgene dat ich soude seg(g)en konnen soude misdoen aen mynne meerdere plicht ende goeden wille, die ich hebbe met de daet te doen blycken in gewenste occasien dat ick ben Hooch Edelen wel Gheboren Gestrenger Heere U H E verobligeerden onderdanighsten ende meest gheaffectueerden dienaer ROGIER v. LEEFDAEL. 's Hertogenbosch den 18 Febr. 1660. De tiende Maart 1660 zou een drukke dag voor Deurne wezen. Dien dag zou Rogier Baron van Leefdael als heer worden gehuldigd en de regeering er worden ingericht volgens „Lands placcaten". Jkr. Gijsbert Pieck vanTienhoven, Raad en rentmeester der domeinen in de Meierij van 's Hertogenbosch, had zich op verzoek van Van Leefdael en op last van hunne Hoogmogenden naar Deurne begeven, ten einde den heer in het bezit zijner heerlijkheid te stellen, de ambtenaren aldaar van hunnen eed te ontslaan en nieuwe, door den heer gekozen, in hun bedieningen te bevestigen. Ook zouden de ingezetenen van Deurne en Liessel dien dag Rogier van Leefdael als hun heer hulde doen en hem den eed van getrouwheid zweren, gelijk men dit in Brabant den „smallen heeren" gewoon was. Het weder was zeer ongunstig; donkere wolken dreven er door het luchtruim en bij wijlen plaste de regen in stroomen op het aardrijk neer. De burgers werden bij klokkenslag ter vergadering opgeroepen, ter plaatse, waar men gewoon was „de geboden of afkondiging te doen", dus vóór de kerk. Dewijl er echter bij 't regenachtig Maartsche weder bezwaarlijk in de open lucht vergaderd kon worden, verzocht de nieuwe heer zijn burgers in de kerk bij elkaar te komen. Daar liet hij zijn verkrijgbrieven der heerlijkheid voorlezen. Hij bedankte ieder der regenten voor de diensten, welke zij de souvereiniteit der Vereenigde Nederlanden, sedert de aflossing der pandpenningen (1658) bewezen hadden en ontsloeg hen van den eed hun souvereinen gedaan. Daarna ging hij over tot de keuze van nieuwe ambtenaren, die de plaatsen der afgetredene zouden innemen. De ambten van drost, secretaris en vorster zou hij voorloopig bij provisie doen waarnemen, wijl hij tot nog toe daarvoor geen personen, die hem geschikt voorkwamen, had kunnen vinden. Zoo benoemde hij Michiel Hendrick Goloffs tot provisioneel drost, Jacob Geurts tot provisioneel secretaris en Willem Jansen den schutter tot provisioneel vorster; deze laatste kon niet eens schrijven. De ingezetenen beloofden hun heer wel hulde en trouw, doch wenschten zijnerzijds „op zijn eed of adellijk parole" bevestiging der vanouds bestaande „privilegiën en costurnen". De gemeentenaren hadden den borgemeester Evert Cornelissen met dit verzoek belast. Toen de nieuwe ambtenaren waren aangesteld, trad hij met een request op den heer toe en verzocht hem uit naam der ingezetenen het stuk te willen voorlezen. Van Leefdael keek het over en 't ingezien hebbende, vroeg hij: „Uit wiens naam komt gij ?", waarop Cornelissen antwoordde: „Ik kom op verlangen en last der gemeente". En zich toen tot de vergadering richtende met de vraag: of het hun wil niet ware „seyden allen met eene gemeene voys jae". Hij ontving echter van Van Leefdael geen ander antwoord dan dit: „Ik erken u niet voor regërenden borgemeester vooraleer ghy mynen souverein eed hebt gedaen en ben u des niet gehouden". (Ik ontleen deze bijzonderheden aan het verslag, dat de rentmeester Jkr. Pieck van Tienhoven aan de Staten Generaal heeft opgezonden). Nu begon de strijd voorgoed, niet de strijd tusschert Roomsch en Gereformeerd, maar tusschen den heer en diens adherenten aan de eene, en de ingezetenen van Deurne aan de andere zijde. En die strijd zou, met langere en kortere tusschenpoozen, ongeveer dertig jaar duren. Van Leefdael had de zeventig al achter den rug, eer hij met zijn ingezetenen uitgeruzied was! Zijn heele leven haast heeft hij rechtsgeleerden en advokaten noodig gehad. Hij heeft processen gevoerd tegen de ingezetenen in 't algemeen, tegen Otto de Visschere, tegen de schepenen, tegen de kerkmeesters, tegen de steen- en pottenbakkers, tegen de schepenen van Helmond enz. Hij is aan 't actie-voeren geweest over de landsgrenzen, over het uitoefenen van den Roomschen godsdienst, over het vervoeren van turf, ja, waarover al niet. Hij vond echter een menigte tegen zich, die het hem stond en die zich haar oude rechten zóó maar niet liet ontnemen. Laten we het intusschen zeggen, dat er heel wat komt op de rekening van den koopbrief, die aan duidelijkheid nogal te wenschen overlaat1). *) Als ik me niet vergis, dan is de brief door van Slingelandt opgesteld of ontworpen. De burgemeesterskeuze van 17 Maart 1660 wekte het eerste protest van de zijde der ingezetenen. In het hoofdstuk over 't Bestuur kan men in dit werk dienaangaande een en ander vinden. Tegelijkertijd ontstond het proces over de steen- en potovens, om 't maar eens kort uit te drukken; niet lang daarna kwamen er weer eenige andere bij en zoo werd hier een toestand geschapen, waarbij werkelijk alle gebreken van 't feodale stelsel aan 't licht traden. Bij 't voeren van processen bleef het niet; allerlei nieuwe verordeningen verschenen; streng werd de hand gehouden aan hatelijke placcaten, de schepenbank was bezet met willige werktuigen van den heer, enz. enz. Bij 't proces over de steen- en potovens zullen we wat langer stilstaan. We komen hier op 't terrein der zoogenaamde „Gemeene Gronden", waarover in den loop der tijden zooveel is te doen geweest. In 't hoofdstuk Bestuur, als elders in dit werk, wordt daarover nogal in bijzonderheden gesproken. * Steen- en Potovens. — Gelijk wij reeds meldden zijn de gemeene gronden van Deurne door Jan I, hertog van Brabant, den lsten Maart 1326 aan de ingezetenen verkocht voor een koopprijs van vijf pond oude grooten tournois en eenen erfelijken cijns van 40 schellingen zwarte tournois 's jaars te betalen op St. Bavo. De daarvan gegeven brief is den 14den Augustus 1449 door hertog Philips van Bourgondië geconfirmeerd, geratificeerd en geapprobeerd. Deze hertog bepaalde in 1462, dat alle verkrijgbrieven van gemeene gronden binnen zekeren tijd bij afschrift of vidimus authentique bij zijn rentmeester ter registratie moesten worden ingezonden, op straffe van verlies der verkregen goederen, terwijl hij tegelijkertijd door Jan van Erckel, stadhouder van den rentmeester van 's-Hertogenbosch, eenige mannen van leen in het openbaar heeft doen veilen verschillende „vroenten", o.a. een groot veld heide- en moergrond „die Dorse" geheeten en gelegen onder Deurne tusschen de gemeente van Deurne en De Peel tot aan de St. Willibrordsput, waar de gemeente van Asten eindigt. De ingezetenen van Deurne echter waren van meening, dat de geveilde plek begrepen was in de gemeente, hun bij genoemden brief van 1 Maart 1326 geschonken, maar, ten einde een geding met den hertog te vermijden, besloten zij »,die Dorse" voor hun rekening aan te koopen. Dewijl op de veiling niemand verscheen, boden die van Deurne voor gemelde plaats de som van 125 pond van 40 grooten van Vlaanderen het stuk en een erf cijns van 32 oude grooten tournois. Bij open brief van Hertog Philips d.d. 20 Januari 1465 werd die koop aldus gesloten en tevens bepaald, dat deze uitgifte van geen invloed zoude wezen op de rechtsgevolgen van den open brief van 1326 en dat gedeelte der gemeene gronden niet aan particulieren zouden verkocht mogen worden zonder consent van den hertog. Die laatste brief werd den 7den Maart 1656 door den Raad van Staten der Vereenigde Nederlanden „geconfïrmeert en geapprobeert". Xu was het voorheen niet geoorloofd uit de gemeene gronden steenen te bakken dan alleen door de kerk en voor zooverre dit noodig was voor onderhoud etc. van het kerkgebouw. Maar dewijl de kerk van Deurne bijna geen inkomsten had, werd er naar iets anders omgezien„Den 17den Meert 1618 op St. Geertruydendach is by rypen gedelibereerden raed van schepenen, gesworens, heylich geestmr., kerckmrs. ende andere van die naegebuyren Van Doerne tot proffyt ende conservatie der kercke aldaer eendrachtelyck geraempt, geordonneert ende geslooten dat nu voortaen alle diegene, steenovens willende backen, van yedere mont schuldich en gehouden sullen sijn te geven en te betalen aen de kerckmrs. alhier, voer ende aleer sy onder sullen mogen stoocken, op verbeurtenisse van de selve steenovens, twee gulden, d'een helft van den breuck voer de kerck van Deurne ende d'ander helft voir den heer aldaer. Item van den verbacken steen, alhier tegenwoordich synde, van den alingen mont te geven als voor twee gulden, op verbeurt en is se van den selven steen, den breuck te bekeeren als voor. Item sullen die potbackers van gelycke schuldig syn ende gehouden te geven aen de kerckmeesters alhier van veder oven vier st. op verbuertenisse als voor. Ende was ondert. W. Gerarts serects." Later werd gewoonlijk met de pottenbakkers „geaccordeerd" omtrent, hetgeen zij ter zake voorschreven verschuldigd waren, maar niemand betwistte ooit der kerk haar rechten op voornoemde cijnspenningen. Gelijk wij gemeld hebben, verkochten de Staten-Generaal den 19den Januari 1660 de heerlijkheid Deurne aan Rogier van Leefdael, die beweerde, dat hij door dien aankoop mede recht had gekregen op de erfelijke cijnsen, in de brieven van 1326 en 1465 uitgedrukt, benevens op de voorgemelde, door steen en pottenbakkers verschuldigde uitkeeringen. Hij „liet sich gelusten" een tweetal pottenbakkers te dagvaarden en toen dezen den eersten Maart 1660 ten kasteele, (dat was ter bepaalder dag en plaats) verschenen, werd hun aangezegd, dat hetgeen zij wegens het steen- en pottenbakken aan de kerk betaalden, voortaan aan hem als heer van Deurne, moest voldaan worden. Kerkmeesters protesteerden natuurlijk, de heer hield zijn gemeend recht vol en zoo kwam het proces in de wereld van „de kerckmeesteren ende met hun gevoecht, schepenen, borgemeesteren, heylich geestmeesteren, gemeijntemeesteren, alsmede de gequalificeerde geërfde ingelanden en de gemeijn ingesetenen der heerlijkheyt van Duerne, gerequireerden ter eenre op ende teghens d'Heer Rogier van Leefdael, Heere van Duerne Requirant ter andere zijden". De Raden van Brabant verleenden den eersten Mei 1660 in deze het volgende Mandement van maintenue: De eerste Presiderende ende andere Raeden van Brabant. Den eersten Deurwaerder ofte bode, macht hebbende te exploicteren, hiertoe verzocht, saluyt. Wij hebben ontvangen de supplicatie van kerckmeesters der heerlickheit van Deurne, inhoudende, hoe dat de Suppl.ten van allen ouden tijden ende sulx boven memorie van menschen sijn geweest in 'n rustige en vreedige possessie vel quasi van soo wanneer de Ingesetenen van Deurne voor hebben ofte begeeren steenen ofte potten te backen dat deselve Ingesetenen gehouden sijn aan de Supplten van elcken mont steens te betalen de somme van twee gulden en nopende de potten dienaengaende jairlix bij accoort seekere somme is betaelt aan Supplten sonder dat oyt eenige Heer van Deurne tselve heeft gepretendeert; by welek voors(chreven) soo oude en deuchdel(ijke) possessie vel quasi oft wel de suppl.ten vorders behoorden gelaten te werden, soo is het echter subx dat Rogier van Leefdael jegenwoordich Heer van Deurne gelust ende gelieft aende potbackers en andere seecker verbot te doen ten eynde zy voortaen aen hem souden moeten betaelen soodaenige penningen als sy voor desen gewoon waren geweest aen de Kerck jaerlix te betaelen ter saecke van het potbacken, steenbacken als andere materiali te backen, twelck alsoo het is eene notoire turbatie en indracbt inder suppl.ten voors(chreven) oude en deuchdelicke possessie vel quasi. Soo keerden sy suppl.ten haer aen ons in den voors(chreven) Raede, (soo sij seyden) versoeckende onse provisie van mainctenue in desen dienende. Waeromme soo ist, dat wij, desen aengesien, U ontbieden en bevelen (daertoe committerende bij desen) dat ghy ten versoecke van voors. suppl.ten denselven van wegen de hooge overigheit maincteneert, stijft en sterckt in de possessie vel quasi om van elcken mont steens van de steenbackers te trecken de somme van twee gulden en omme mette potbackers jaerlix voor het maecken van potten te accorderen en den voors. Heere van Deurne belast en beveelt alle hinder, turbatie en empessement de suppl.ten in qualité voors(chreven) in hare possessie vel quasi aengedaen costeloos en schadeloos aff te doen ende hem interdiceert van gelycken meer te doen ende te betaelen de kosten hieromme gedaen. Ende in cas van oppositie, daecht den opposant te compareren ofte gemachticht" te senden 't eenen sekeren gelegenen dage, die ghy hem betekenen sult, voor ons in den voors. Raede omme te seggen de redenen van dien, 't aenhooren alsulcken eisch ende conclusie als dte suppl.ten sullen willen doen en nemen, daertegens te antwoorden, alsmede... ') provisie de suppl.ten geadjudiceert te werden de recredentie ende voorts te procederen als naer rechten Ons relaterende U wedervaren. Gegeven in 's Gravenbage onder den zegel vanden voors. Raede hier aen doen hangen. Den iersten Mey sestien hondert een en sestich. By de voors. eerste Presiderende en andere Raeden (was geteekend) Corn. Gillis. Hieraan is vastgehecht de akte van beteekening en dagvaarding, luidende als volgt: Uyt crachte vande originele opene brieve van maintenue met clausele van dachsele waeraen dese mijne relaes is annex, heb lek ondergeschr. Deurw. mij getransporteert ter Instantie vande Kerckmrs. tot Doerne byden Ed. Heere van Doerne aldaer en deserven Heer geinsinueert de brieven van mainctenue met clausele van dachsele met Interdictie de voorn, kerckmrs. te laeten in vredelycke possessie volgens de inhout der selver brieven en in cas van oppositie heb Ick Deurw. den voors. Heere van Doerne gedachveert voorden Ed. Raede van Brabant op de Rolle van den *) Onleesbaar. 29 Junius 1661 omme aldaer t'aenhooren soodaenige eysch en conclusie als de Impetranten ten daege dienende sullen willen doen ofte laeten nemen omme daer tegens te antwoorden en voorts te procederen naer behooren. Actum den 27 Mei 1661. (Geteekend) Albert de Valckenaer 1661. Den tijd, dat Deurne een Statendorp was geweest, had Otto de Visschere zich ten nutte weten te maken om een sterke partij tegen den heer te vormen, hierin niet weinig geholpen door den oud-president Lambert Antonius Coolen. Die partij bestond uit de meest gegoede en geërfde ingezetenen der gemeente en telde ook Protestanten onder haar leden; zij was zeer talrijk en werd uit de gemeentekas door besluiten gesteund. Den 17den April 1659 was het accoord met De Visschere geteekend en deze had het na teekening bij zich gehouden, opdat er de tegenpartij geen inzage van kon nemen. Zooals beweerd werd, was het stuk voorgelezen, toen de lieden „in het gemeen drinckende ende abondantelijck schenckende waeren" en was het onderteekend „naer dat veelen by dranck, den eenen op het bedde, den anderen op de taffels en so vorts waeren liggende en eenige vertrocken waeren, in den nae nacht tegen de aenkompst van den dach". Wie de aanvoerders der partij waren, zullen we zoo aanstonds vernemen, als we over 't ontworpen dorpsreglement spreken. De heer zat intusschen niet stil, maar de gecommitteerden der ingezetenen gingen eveneens hun gangen. Van Leefdael werd, zooals te begrijpen is, in Den Haag door de tegenpartij in een niet al te gunstig daglicht gesteld. Toch is zij over het algemeen zakelijk en heerscht in haar requesten een behoorlijke toon. Maar de heer van Deurne liet zich tegenover de actie zijner onderdanen niet onbetuigd, wat eveneens te begrijpen is. Vooral De Visschere moest het ontgelden „de ruergeest, die 't gansche rat der ingesetenen in beweging bracht en tegens hem met sonderlinghen haet en passie was ingenomen". Van Leefdael bederft veel door zijn tooneel-verontwaardiging over de papisten en zijn gedweep met de gereformeerde religie. Af te geven op den Roomschen godsdienst, waarin hij was opgevoed, was geen teeken van hoog fatsoen; het protestantisme had daarenboven aan zulke verdedigers geen behoefte. Zooals wij weten, heeft De Visschere zich veel moeite gegeven om na lossing der pandpenningen een anderen kooper voor de heerlijkheid te krijgen; n.1. Jkr Idzardt d'Albada, van 't Blokhuis te Liessel, die R. K. was. Hij had echter moeten weten, dat dit niet ging in een tijd, toen men zich in Den Haag bezig hield met de samenstelling van een Reglement op de politique Reformatie. Van Leefdael had echter niet nagelaten van De Visschere een boekje open te doen met een stel bijlagen als toegift. Ik zal het hier maar laten volgen als: 't Zondenregister van Otto de Visschere, oud-schout en oud-secretaris van Deurne, „die onder de Paepsche Officieren wel mede het meeste kwaad tegen de Reformatie heeft gedaan en nog is doende". 1. Hij heeft de gemeente Deurne zoo voor als na de Reformatie ontrust en niet behoorlijk willen rekenen van de gemeentepenningen. 2. Toen de naburen van Deurne over De Visschere te Venlo bij den gewezen heer van Deurne gingen klagen, heeft hij in plaats van ze te hooren over het niet doen van zijn rekeningen en andere onbehoorlijkheden in arrest gehoüden en hebben ze geen gehoor kunnen krijgen, gelijk blijkt uit een verklaring voor Petrus Romer en Wilhelm Duycker, schepenen der stad Venlo, afgelegd d.d. 5 April 1645. 3. Hij heeft zijn „huijsinge" binnen Deurne afgebroken en daarvan een paapsche kapel getimmerd op den Grootenberg, niettegenstaande de schepenen van Deurne daartegen hebben geprotesteerd, wijl de kapel opden grond van Deurne gebouwd werd, waarop hij geantwoord heeft, dat hij, De Visschere, ze dan in de boete zoude slaan, als zij daarin werden gevonden, gelijk hij voor dezen bad gedaan van een vergadering waarvan hij zelf voorganger was en nog is. (Acte d.d. 2 Sept. 1656). 4. Hij heeft vande naburen van Deurne ontvangen 80 rijksdaalders wegens de boete van de voors. vergadering in de Paepsche Mis. (Acte 21 Dec. 1651.) 5. Hij .heeft de schepenen, na de Reformatie aangesteld door den heer Fiscael Cuyck, laten mishandelen en niet geweld van slaan en met voeten treden erger dan een „hontsjonge" uit de schepenbank laten jagen, omdat zij bezwaren maakten, tegen de waarheid in te verklaren, dat hij, De Visschere, de gemeente eerlijk en vromelijk heeft gediend (acte 25 Oct. 1650). 6. Jacob Goorts, een persoon van de Ger. religie, gedaagd zijnde om zijn eed als schepen te doen, werd door zekeren moedwilligen knecht van Otto de Visschere uitgeëischt om te vechten, omdat hij tegen een ander eerlijk man eenige christelijke redenen had tot defentie van de ger. religie (acte 30 Dec. 1654). 7. Den predikant van Deurne was groot geweld aangedaan geweest en De Visschere heeft kennis gehad, dat de luiden van 't voors. geweld verscheiden valsche eeden hadden gedaan, zonder dat hij, als officier, de lui daarover heeft gestraft, (acte 22 Aue. t649). 5 8. Hij heeft eenen Michiel Joosten merkelijk hooger in de schatting gezet omdat hij de eerste was, die zich in de gereformeerde kerk had laten trouwen, (acte 20 Nov. 1656). 9. Hij houdt zijn genoemden knecht Gillis Vogels om eerlijke lieden, waarmede hij zou mogen te doen hebben op het lijf te vallen en te kwetsen in plaats van geld te geven. (Verklaringen van 2 Jan. 1656 en 28 Dec. 1656). 10. Hij heeft met zijn knecht Gillis Vogels eenen Willem Jans, omdat hij in de gereformeerde kerk ging, voor een „broodgeus en meineedige gescholden met eene groote vehementie", terwijl de voornoemde Vogels twee knechts van den heer van Deurne met een mes drie periculeuse wonden over de voors. questie heeft gegeven. (Verklaringen van 24 Jan. 1657 en 30 Dec. 1654.) 11. Hij heeft zijn moedwilligen knecht Vogels over de voors. questiën als procureur gediend, maar hij heeft het verloren. (Verklaring 12 Juli 1656 en vonnis van 27 Sept. 1656.) 12. De moedwillige knecht van De Visschere heeft den vorster van Deurne, komende uit de gereformeerde kerk, „waergenomen" en hem gescholden voor een ketter en verder mede gezocht den genoemden vorster met geweld op 't lijf te vallen. (Relaas van den vorster d.d. 31 Jan. 1656). 13. Hij heeft pertinent geweigerd aan den heer van Deurne de stukken af te staan, rakende de limetscheidingen en spot met de officieren van 't Land in 't doen van hun functiën. Tegen de verdachtmakingen van den heer zond De Visschere bij de Hoogmogenden een verzoekschrift in, dat tegelijkertijd wel als een protest kon dienen, 't Is zeker een heel waardig adres. Het volgt hier: Aan de Ho: Mo: Heeren Staten Genera el der Vereenicbde Nederlanden. Geeft in aller ootmoet ende met onderdanige reverentie te kennen, Otto de Visschere, oudt Schouteth en Secretaris der heerlicheyt van Deurne, en griffier des quartiers van Pelandt, Meijerie van 's Hertogenbosch; dat hem supplt. dagelycx hoe langs soo meer ter ooren compt, dat d'heer Rogier van Leefdael, heere van Deurne, hem alle sin ts ende bij ij der een, insonderheyt bij heeren comparerende in uwe Ho: Mo: vergaderinge, seer licentieuselyck is injurierende en blamerende, hem supplt. geduyrichlyck, soo met de mont als met de penne scheldende, ende uytmaeckende voor de vuijlste ende bitterste papist uyt de geheele Meijerie van 's Hertogenbosch comende; oock dat hij soude wesen niet alleen een oproerich ende seditieus persoon, en verdrucker van die van de gereformeerde religie, maer oock, dat hij daertoe alle de pauschgesinde geduijrich soude ophitsen, ende andere diergelycke blasme ende injurien meer, te lange om door 't verhaal derselver U Ho: Mo: te vermoeyeüjcken ende op te houden, niet anders voor hebbende, soo het schijnt, dan om hem supplt. daermede bij alle de werelt, ende insonderheijt omtrent Uwe Ho: Mog: odieus ende verdacht te maecken; daer nochtans hij supplt. verclaert den voorn. Heere van Deurne sijns wetens, noyt eenige de minste reden ter werelt daertoe gegeven te hebben; alles streckende in notoire prejuditie en quetsinge van sijns supplts. eere, goede name ende fame, daer van hij ad animini heeft gerevoceert, ende van meminge sijnde reparatie van dien te versoucken. daer er soo hij te rade werden sal. Ende dewijle hij supplt. jegenwoordigh gecommitteert sijnde bij schepenen, borgemeesters, kerk-, H. Geest- ende gemeentemeesters, mitsgaders de gemeene nagebuijren der voorn, heerlickheyt, tot ma in tien van haer lieder oudt recht ende privilegiën, die der voorn, heere van Deurne haerlieden tracht te ontrecken ende in hare oude immemoriale possessie te turberen. (sonder roem gesproocken) is een persoon geensints van de minste gegoeijt ende geërft binnen de voorn, heerlickheyt van Deurne, van een onbesproocken leven, vroom ende oprecht in sijnen handel ende wandel, gelijck alle uwer Ho: Mo: ministers ende officianten binnen de stadt ende de Meijerie voorn., jae selver die van 't Classis van Peelandt daer van seer goede kennisse sijn hebbende, ende des noot de getuijgenisse daer van soude connen geven, daertoe hij hem in aller onderdanicheyt is reserende, die tottet aennemen ende voltrecken van de voorn, commissie bij de voorn, regeerders ende andere oock bij de gereformeerde litmaten erastelijck versocht ende gebeden sijnde, jegenwoordich niet anders is doende dan omme, volgens deselve syne last ende procuratie dienaengaende op hem gepösseert ende als nu (geexbibeert in handen van de heeren uwer Ho: Mo: gecommitteerde tot saecke van de Meyerie van 's Hertogenbosch) te bidden en te versoucken behoorlijck compliment van Justitie, dat de regeerders en de goede ingesetenen der heerlijcheyt Deurne in de voorn, haere privilegiën ende immemoriale possessie vel quasi mochten blijven gemaintineert, gestijft en gesterckt; Ende sulcx in der eeuwicheijt niet en sal connen werden bewesen, dat hij supplt. soude sijn die persoon, daer vooren den voorn, heere van Deurne hem bij alle de werelt, als voore verhaelt, is uitkrijtende ende scheldende; dat oock den gemelden heere van Deurne, (hebbende soo onlangs de pauselijcke religie, daerinne hij opgevoet was, verlaten, en de gereformeerde religie aengenomen) sich selver behoorde te schamen Uwe Ho: Mog: en derselver illustre vergaderinge van tijt tot tijt te vermoeylycken, en op te houden met continuelijck te grollen en gelijck men gemeenlyck syt, aen d'ooren te jancken, op sijns supplts. persoon en religie. Soo vindt hij supplt. hem genootsaeckt sich eenmael dienaengaende te adresseren aen U Ho: Mo:, gansch demoedelyk biddende ende versouckende, U Ho: Mo: gelieven de voorn, calumien en injurien (als wesende puijre en notoire onwaerheden, daer mede bij uwe Ho: Mog: telckens is abuserende, voortcomende uut een seer gepassionneert ende woelend gemoet) niet aen te nemen; maer door derselver authoriteyt denselven heere van Deurne wel scberpelijck te belasten en te bevelen, oock strictelyck daertoe te houden, dat hij sich int toecomende voor Uwe Ho: Mo: illustre collegie niet meer met sulcke oft diergelijcke vuyHcheden ende injurien tegen hem supplt. en sal hebben te ageren, veel min sich daermede behelpen; ende dat hij syn recht, soo hij vermeijnt eenige te hebben, voortaan met alle zedicbeijt sal hebben te vorderen, en te vervolgen, sulcx en gelyck een oprecht Christen, een besadicht en gemodereert humeur, verlatende alle partij- en vijantschap op diegene, die uijt crachte van procuratie alsboven aenge(geven) de gansche gemeente is agerende, in consciëntie schuldich is en behoort te doen, enz. Als bespotting van heer en schepenen werden gedurig feiten geconstateerd, waartegen 't gerecht machteloos stond, wijl ze in den regel heimelijk 's nachts gepleegd werden. Den 13den Februari 1662 waren schepenen ter vergadering gekomen, om de poort van „de neerhuijze" te visi- teeren. Dat gebouw, staande op 't voorplein van 't kasteel diende sinds jaren als rechthuis en wordt in dit werk nog al eens genoemd. Schepenen dan bevonden, dat de poort schandelijk met menschendrek (zoo het scheen) was besmeerd. Besloten werd 100 car. gulden uit te loven voor hem, die den dader wist aan te wijzen. Den 19den d. a. v. werd een en ander door den vorster gepubliceerd, maar, voor zoover ik weet, zijn de daders onbekend gebleven. Hendrik van Schayk, de vorster, had van den heer order gekregen, om te letten op de steenovens waar des Zondags gewerkt werd. Den 28sten September trof hij Jan van den Bottel, die juist met een kar turf bij den oven kwam en calangeerde hem. Toen ging de vorster om den steenoven en daar zag hij eerst aan 't werk Wouter van den Boome knecht, die zeide: „Hoe zou ons de heer dat kunnen verbieden; gij weet wel, dat wij het stoken niet kunnen laten staan. Ik had liever, dat hij gehangen was aan zijn diefschen hals, dan dat hij ons zoo kwellen zou". Toen kwam de vorster bij Jan van Bommel en die zei: „Wij moeten evel stoken. Ze doen het heel Holland door. Daar — zou ons de heer dat verbieden, ik had liever dat hij voer voor den duivel in den afgrond van de hel, waar hij thuishoort." Daarna trof hij de huisvrouw van Wilbert Faes. „Vorster", zei deze, „ik wijt het u niet, maar dat de heer zoowel hier was als gij, ik zou hem dat haar uit den kop halen, ik zou hem den baard uit zijn gezicht trekken". Het eerste werk van beteekenis, dat de gecommitteerden ter hand namen, was het ontwerpen van een „Dorpsreglement". Men kwam er in het voorjaar van 1662 mede gereed, 't Was in zijn soort een goed stuk werk; maar veel heeft men er niet mee bereikt. Het moge al opgesteld zijn geweest „tot ruste, welvaert, voordeel ende prof f ij te" der ingezetenen van Deurne, Van Leefdael nam er niet alleen geen genoegen mee maar voelde er zich diep door gegriefd, 't Was heelemaal buiten hem om ontworpen; ook de hem getrouwe schepenen waren er niet in gemoeid. En — wat niet te ontkennen valt — het bevatte artikelen, die hij zich als heer niet kon laten welgevallen. Het reglement, gelijk 't daar lag, was heelemaal 't werk van Van Leefdaels vijanden, en toen 't den heer door den Rentmeester Pieck werd toegezonden, greep hij onmiddellijk naar de pen om bij ieder artikel zijn kantteekeningen te maken. Dat die op- en aanmerkingen scherp waren, zal wel niet gezegd behoeven te worden. Degenen op wiens naam het concept naar de Edelmogenden was gezonden, moesten eerst onder handen genomen worden. Hier volgen zij door Van Leefdael geschetst. Ie. Otto de Visschere, afgezet schout van Deurne, den bekenden bederver der gemeente, aanvoerder. 2e. Jan Daniels van Brey, borgemeester, door de Ho. Mo. meermaals gecondemneert. 3e. Laurens de Louw, afgeseth paeps coster, seer facieus tegen de regeeringe van Deurne en gereformeerden. 4e. Jan van den Boome, gewesen president, broeder van den mispriester tot Ommel, sijnde naer het invoeren van de Reformatie tot drij rijsen weder in den schepenstoel ingedrongen, tot drij rijzen toe weder door expres bevel van de hooch overhydt daer uyt geremoveert door den Heere fiscael van Brabant. 5e. Joseph Rudt Hendricx, mede een bitter Roomsgesinde suppoost tegens de gereformeerden en neef van den mispriester op den grooten barch, mede door expres bevel van de hooch overheyt uijt den schepenstoel geremoveert door den fiscael, in de plaets van de gereformeerde schepenen daer ingedrongen. 6e. Dries Peters de Ketelaer, van de bitterste Rooms gesinde, mede bekend om syne tyranije tegen de Gereformeerden. 7e. Claes Willems van den Heijtrick, mede geremoveert als boven, allen van den eedt van den lande ende den dienst van de gemeente van Deurne ontslagen, alsoo ongequalificeert tot eenich bewint de heerlijckheyt ofte gemeente van Deurne raeckende. Het reglement met zijn aanteekeningen is een werk van langen adem; 't is haast een boek. Van 't in zijn geheel hier opnemen kan geen sprake zijn. Toch mag ik het bij een bloote vermelding niet laten. Voor een korten inhoud der artikelen, waaruit het bestaat, moet plaats wezen. De lezer zal zich dan best een idee kunnen vormen van 't geheel. 1. Er zullen wezen zeven schepenen, gelijk vanouds, mannen van onbesproken gedrag, te goeder naam en faam bekend, daarbij geboren Brabanders, of gequalificeerden volgens het Politiek Reglement. Die van de gereformeerde religie zullen boven anderen geprefereerd worden. 2. De heer zal tot schepenen aanstellen de meest gelanden, gegoeden en geërfden, mits hebbende in middelen of erfgoed vijfhonderd gulden. 3. De schepenstoel zal ieder jaar met nieuwjaar veranderd worden; het eerste jaar zullen er vier aftreden en door nieuwe vervangen worden, het tweede jaar drie etc. 4. De afgegane schepenen zullen minstens twee jaren buiten den schepenstoel moeten blijven. 5. Binnen de jurisdictie van Deurne zijn elf hertgangen of gehuchten: De Hoeven (Meulenhof, Brugge etc), De Walsberg, 't Haageind, 't Kerkeind, 't Derp, De Zeilberg, Den Breemortel, Vreewijk, 't Vloeieind, Liessel en De Moosdijk met Den Heitrak. 6. Liessel met Moosdijk en Heitrak is als een dorp op zichzelf, met kerk, kerkhof en kasteel, zijnde ruim het derde part van Deurne, voorheen zijn er behalve andere regenten gewoonlijk twee van de zeven schepenen gesteld. 7 en 8. De heer van Deurne zal gehouden wezen daar voortaan twee schepenen te stellen, aangezien er de principaalste gegoeden, geërfden en de meest contribueerden zijn wonende en er haar goederen hebben liggen, als de Ed. Heer van Albada te Liessel, de heer van Nieuwenheim op den Heitrak en de freules van Vladeracken op den Moosdijk. 10 9. Kerk- en H. Geestmeesters zullen gesteld worden als van ouds, met „kennisse ende toestaen" van den predikant in plaats van den pastoor. 10. Eveneens zullen als vanouds gesteld worden de drie gemeentemeesters, waarvan er ieder jaar „ten gewoonlijcken tijde" een zal worden veranderd. 11. Uit ieder gehucht zullen worden gekozen een, twee of drie bekwame personen, naargelang de grootte van 't gehucht, — die men heeten zal hertsluiden, gelijk er voor dezen meermaals geweest zijn. 12. Deze hertslieden zullen aan de gemeente den eed van getrouwheid doen en, wanneer iemand hunner sterft, zullen de overigen een anderen mogen stellen. 13. De hertslieden zullen met schepenen, borgemeesters, kerkmeesters, H. Geestmeesters en gemeentemeesters de regeering uitmaken en bij meerderheid van stemmen zullen dezen mogen kiezen de collecteurs voor het innen der belastingen. 14. De hertslieden zullen in gemeentezaken evenveel macht hebben als de andere regenten, behalve int stuk van Justitie, die behoort aan den heer en de schepenen. 15. Tot bevordering van rust en vrede zullen heer en regenten in alles zooveel mogelijk rekening houden met het gevoelen der geërfden. 16. Ten gerieve van de gemeente zal er aangesteld worden een bekwaam secretaris, iemand van onbesproken gedrag, en van goeden naam en faam. Deze zal in 't dorp moeten wonen, er een vast kantoor houden, etc. 17. De jongste protecollen, documenten, etc. die dagelijks noodig zijn, moeten berusten ten kantore van den secretaris en nergens anders. 18. Officier, secretaris of andere „dienstdoende" personen zullen niet tegelijk schepen mogen wezen noch andere ambten binnen Deurne mogen bekleeden. 19 tot 32. Deze artikelen handelen over de plichten van burgemeesters, collecteurs etc. 33. Geen processen, noch als aanlegger, noch als ver- weerder, zullen ten laste van de gemeente gevoerd mogen worden dan met toestemming van de regeerders met de voornaamste geërfden. 34 en 35. De processen, die hangende zijn, zal men met behulp van rechtsgeleerden uit de wereld helpen. 36. Dat geen vroenten of stukken gemeentegrond meer zullen verkocht mogen worden dan met eenparig goedvinden en beteekenen van acten. 37. Geen vergaderingen van regenten mogen gehouden worden in eenige herberg. 38. Burgemeesters zullen de regeerders mogen oproepen omtrent zaken betreffende de gemeentepenningen. 39. De regeering zal alleen competeeren aan het Corpus behalve de Justitie, die behoort aan den heer met de schepenen. 40. Wie van de regenten buiten de gemeente gecommitteerd wordt, zal ten laste van de gemeente vijf en twintig stuiver daags kunnen declareeren, tenzij iemand van meerdere kwaliteit afgevaardigd werd; deze zou voor onkosten en verlet een hooger rekening kunnen indienen. 42. De schepenen zullen genecht- en rechtsdagen houden buiten last van de gemeente; hun kosten en vacatiën kunnen ze vinden uit de processen en judicieele acten. 43. De zetters zullen een gulden en tien stuiver op eigen kost genieten. 44. Gemeentewerken zullen na publicatie publiek worden aanbesteed, ten ware het werken beneden de zes gulden betreft. 45. Borgemeesters, collecteurs etc. zullen voor 't ophalen van 't geld etc. niet meer mogen genieten dan vanouds gebruikelijk is. 46. Zonder consent van de gezamenlijke regenten zullen geen omslagen ten laste van de gemeente worden gemaakt noch gelden worden opgenomen. 47. Regenten als magistraatspersonen, zullen alleen te zamen mogen genieten vijftien gulden eens voor hun zorgen etc. het gemeenebest betreffende. 48. Bij gelegenheid van 't kiezen der burgemeesters, jaarlijks den 17den Maart, als de regenten op de gewone banschouw gerequireerd worden, zullen zij ten laste van de gemeente niet meer mogen verteren dan 12 gl. 49. Schepenen en regeerders hebben in de vorige troebele tijden ook geen salaris gehad. 50 en 51. Vorster en ondervorster zullen, op verzoek van collecteurs en borgemeesters, degenen die in gebreke blijven van te betalen, mogen sommeeren en executeeren volgens vonnis; de kosten komen ten laste van de „gebreckelijke". Zijn vorster en schutter in dergelijke gevallen ten dienste van de gemeente, borgemeesters, collecteurs etc, dan hebben zij zich te houden aan 't oude tarief. 52. De afgevaardigden naar de dagvaarden der Meierij of van 't kwartier, krijgen een bindend* mandaat » mee. 53. Lieden, die van buiten binnen de heerlijkheid Deurne willen komen wonen, moeten een behoorlijke arrestatie brengen en een borg stellen van drie honderd gulden, dat zij niet ten laste van de tafel van den H. Geest zullen komen. Een en ander met terugwerkende kracht tot den vrede (1648). 54. Wie zijn goed aan buitenlieden verhuurt, zal voor de dorpslasten moeten instaan. 55 en 57. Deze drie artikelen loopen over 't gelden opnemen van burgemeesters, de wijze van afrekening etc. 58 en 59. Deze artikelen geven aan, dat het Reglement in de protocollen der dorps-secretarie zal geregistreerd worden, dat het ieder jaar den 17den Maart op de banschouw zal worden gepubliceerd tegelijk met het Keurboek etc. 60. Het slotartikel bepaalt de boete voor de overtreders of contraventeurs. Als minimum wordt gevraagd vijftig gulden „ten behoef van het gemeyne landt". Het Reglement was geschreven door een zoon van De Visscher en was opgesteld om er de goedkeuring van den heer en die van den Raad van State op te ontvangen. Het is gedagteekend uit Deurne den 19den April 1662 en onderteekend door Otto de Visschere, Lambert Coolen, Joseph Rut Hendricx, Dries Peters Ketelaer, Jan Daniels van Brey, Laurens de Lou, Jan van den Boomen en Claes Willems van den Heytrack. Het Concept werd opgezonden aan den R. v. S, voordat het onder 't oog van den heer kwam; deze werd eigenlijk gepasseerd. De R. v. S. stelde het bij resolutie van 3 Nov. in handen van den rentmeester Pieck, die het aan van Leefdael opzond. Men bleef intusschen met twisten doorgaan. Geen van beide partijen gaven toe. Voor bemiddeling had men geen ooren, Van Leefdael, ja wel, die zou er voor te vinden zijn geweest, mits hij zijn zin kreeg en de gemeente hem zijn onkosten vergoedde.. Van dergelijke voorstellen echter komt in civiele zaken in den regel niet veel terecht. Dat die onkosten al tot respectabele sommen waren aangegroeid moge blijken uit het volgende: Memorie van verscheyde notabile diensten en proffeyten die den Wel Ed. Heer Rogier Gebooren Baron van Leefdael gedaen heeft aan syne Ingesetenen van synder Heerlyckheden van Doerne ende Liessel ende syn onder de selve (behalven menighvuldige andere) dese naervolgende. Inden Iersten heeft door syne Interventie in der minne ter nedergeleydt het proces dat het gehucht den Moesdyck hadde tegens het Corpus van Doerne en Liessel. Item. Heeft mede door Syn Wel Ed. goede directie ten eynde gebrocht de questie tusschen Doerne en Baeckel wegens de limietscheydinge. Alsoo die van Baeckel voor een groot gedelte quamen in den Peel van Doerne 't welck door syn Wel Ed. goede directie is gestut. Item. Ten teyde van den lest voorleden oorlogh, soo hebben de rontom liggende naeburige dorpen alle jaer gelogeert geweest met een ten minsten en somtijts twee ende meer Regimenten militaire, twelck geduert heeft seven achter een volgende jaeren ende door de goede voorsorge en de door de goede vrinden daertoe bewogen, den voors. Heer syne voornoemde Heerlycheden van de selvige legeringe bevreyt heeft ende een Regiment maer gereckent op ses hondert gl. (gelyck voor desen Doerne ende Liessel is belast geweest ende gelyck bij Borgemeesters Reckéninge noch te sien is) soo heeft den voors. Heer syne voors. Heerlycheden doen profiteren nu de voors. seven jaerigen oorlogh een capitael van vier duysent twee hondert gul. ende dan maer gereekent op een Regiment, daer nochtens door de groote van Doerne ende Liessel naer alle apparentie wel met meerdere soude belast hebben connen geweest; dus hier maer alleen uyt trecken de voors. 4200 gl. Item door de voors. goede voorsorge soo is in het Bergeijck■sche cohier den Taux van Doerne ende Liessel vermindert een jaerlyckse somme van een duysent negen hondert ende veertich gld., en wel eenighe stuy vers, synde begost in den jaere 1662, synde nu verloopen vier en twintich jaren ende die voors. Jaeren by een gecaluculeert beloopen ter somme van sessenveertich duysent vijff hondert ende sestich guldens, aireets bij die van Doerne ende Liessel geproffiteert; dus hier 46560 gl. Welcke voors. een duysent negenhondert ende dertich guldens, als eenen jaerlijcxsen onlosbaeren chyns is, ende daer en is niemant die eenen jaerlycxsen chyns geit, ofte soude elcken stuy ver gerne soecken aff te lossen met eenen ducaton; soo soude -dan soo een onlossbaere schuit van een duysent negenhondert ende veertich guldens sjaers, om die te lossen, beloopen het capitael ter somme van hondert tweentwintich duysent twee hondert erfde twintich guldens; dan de voors. jaerlycksche schuit, gecalculeert elcken stuyver op twee gl., om die te reduceren, soo soude het capitael (om de voors. een duysent negen hondert ende veertich gl. sjaers redunderen en aff te lossen) beloopen ter somme van seven en tseventich duysent sess hondert guldens, die men hier alleen sal uyttrecken 77600 gL Item de Gemeynts verteringe van Doerne ende Liessel hebben in de jaeren van 1640 tot den jaere 1653 ofte 1654. doen den voors. Heer de voorn. Heerlycheden heeft becoomen, beloopen jaerlycx wel vier hondert gl., d'een jaer meer ende d'ander jaer minder, ende doen door den voorn. Heer alle die verteringe affgeschaft ende die Regeerders een dachgelt toegelegt, soo dat het nu cost, het een jaer door het ander (gelyck in borgemrs. rekeningen te sien is) de somme van twee hondert gl., soo dat daer door jaerlycs geproffiteert wort twee hondert gl., beloopende in de voors. verloopen drie en dertich jaeren het profijt bij de voors. gemeynte genoten ter somme van ses duysent ses hondert gl. dus 6600 gl. Ende alsoo de voors. verteringe oft oncosten jaerlycx twee hondert gl. min beloopen ende de voors. heerlycheden jaerlycx twee hondert gl. syn ontlast ende, om soo een onlosbare rente aff te leggen, het capitael soude monteren tegens eenen ducaton den stuyver, ter somme van twelff duysent ses hondert gl., dan maer gereekent elcken stuyver te reduceren met twee gl., beloopt acht duysent gulden, dus hier maer uytgetrocken 8000 gl. Item de erffgenamen van Otto de Visschere hebben ingebracht een reckeninge, ten laste vande Ingesetenen van Doerne ende Liessel, monterende over de elff duysent guldens, waer over de gecommiteerde maer bewijsen en costen, dat den voorn, de Vis-* schere vier duysent gl. opgehaelt hadde, ende die andere resterende seven duysent gl. syn door het examineren, goet advis ende bywoonen van den voors. Heer van Doerne soo gedebuteert, dat de voors. erffgenaemen met hunne advocaten ende procureurs hebben moeten veriaeten ende nihil voor een Apostelle op henne Reckeninge hebben gecregen, waer uyt volcht, dat den voorn. Heer syne gemeynte in die voornoemde Reckeninge alleen seven duysent guldens proffyt heeft gedaen, gelyck bij deselve Reckeninge, in de secretareye van Doerne berustende, noch ten sien is; dus hier 7000 gl. Ende, om de voors. seven duysent gulden recht werdelyck te ammisteren niet eenen in de voors. Gemeynte bequaem en was, noch niet eenen Advocaet becomen en hadde om het selve soo te verrichten, gelyck alle Inwoonders genoch bekent is, dus dit hier voor memorie. Deze gedaene proffijtige posten, aen de voors. gemeynte bewesen, ende uytgevoert ende bij malcander opgetrocken, comen te monteren ter somme van een hondert negenenveertich dusent negen hondert ende sestich guldens dico 149960 gl. Dit alles, soo geconsideert, daer geen replicq tegens en can gealligeert woorden, soo staet vast, dat, door de negenthien hondert ende veertich guldens ende de twee hondert guldens bijeen getrocken, de voors. gemeynte jaerlycx compt te proffiteren de somme van twee duysent een hondert ende veertich guldens, en dat alles door de goede voorsieningen ende directie van hennen Heer voors. Waerdoor claerlyck wort betoont, dan den Heer geen aversie en heeft gehadt tegens syne ingesetenen, al waer 't dat een groot gedeelte geteeckende wel tweeentwintich jaeren tegen hen verscheyde processen hebben gehadt ende gehouden, dan altyt willende behouden ende oefenen de vrintschap ende lieffde tot syne ingesetenen, ende principalyck tot syne weduwen en weesen, heeft noeyt opgehouden hen welvaren ende proffijt te besorgen enlde alle schade en intrest als te weeren, gelyckende niet en twyffelt, daer in sal continueren, waerover het jaerlycx proffyt hier wort uytgetrocken ter somme van twee duysent een hondert ende veertich guldens dico 2140 gl. De Republiek kwam aanhoudend in oorlog, soldatenbenden deden strooptochten, 't volk verarmde, huizen vervielen, akkers bleven braak liggen, besmettelijke ziekten dunden de bevolking, niets mocht baten, er kwam geen toenadering. Vaak ontbrak zelfs van de zijde der gecommitteerden geld, om de procedures te voeren, maar men zocht dan weer een uitweg en zette de zaken door. Lees dezen brief van Laurens de Lou en oordeel dan, hoe 't met een en ander stond: Deurne, 27 Mey 1669. Mosr. de Visschere, salut. Dit mijn schrijven sal dienen voor de leste reyse, ter wilen wij voor onzen oogen sien, de ruïne ende bederff voor ons ende onse gemeynte, soodat den Heere van Doerne met de gemeynte ende nagebueren sal doen, soo het hem lust, bijaldien de Ed. Mogende hier inne op het spoedighste niet en vorsien. Het dert mij naer alle nerstigheydt 3 oft 4 mael omgegaen sijnde, egeen provisie van geldt te connen becomen; hebbe mij personelick vervoeght bij mijn Heere Albada om ons in het utterste te assisteren met eenige provisie van geldt, maer alles te vergeffs, soo dat in de sake niet vorders te doen en is, als alles op te geven ende den Heere van Doerne te laten domineeren. Hebbe hem oock laten lezen den brieff van den Advocaet Kueghelinus, schrijvende de sake ten principalen bij der handt te nemen, maer hoe soude soo een sake connen vervolght worden daer wij naer alle aenmaninge van de nagebueren maer hebben connen becomen tot rysgeldt voor den Ketelaer, de somme van 20 gul. 5 st. 3 ort. Gordt Keysers en meer anderen hebben advys genomen om ons aente *) en vcrwaghten Deurweerders, om ons te beschryven voor Schepenen van Den Bossche, somma wat raedt, de meer reste sul U E ut brenger deses, den Ketelaer wel verstaen. Hiermede van herten (ge)groedt en blieve U dienstwilligen dienaer LAUREYNS DE LOU. Toch gaf men geen moed verloren. Hoogstwaarschijnlijk is er door De Visschere weer geld „gefourneerd" en konden de advokaten hun gang gaan. Dat die procedures noch den heer, noch de gemeente voordeden hadden opgeleverd, maar van weerskanten niet alleen veel onrust, maar ook groote sommen gelds gekost hadden, hierover zal wel niet lang geredeneerd behoeven te worden. In 1679, na den dood van de Visschere, werd er door eenige notabele ingezetenen een request om toenadering tot Van Leefdael gezonden. De onderteekenaars hoopten op een goed succes, maar de heer liet zich bij de eerste vriendelijke woorden niet vermurwen. Het vriendelijk schrijven volgt hier: Aen den WelEd. Heere Rogier gebooren Baron van Eeeffdael, Heere van Doirne, etc. Verthoonen met behoorlycke eerbiedinghe, de gelycke ende gemeyne ingesetenen der Heerlyckheyt ende dorpe van Doirne, *) Onleesbaar in 't origineel. dat tusschen syne Ed. als Heere van Doirne ter eenre ende supplianten ter andere seyde, voor de Ho. Mo. Heeren Staten-Gene rael, de Ed: Mo: Heeren Raeden van Brabant ende elders questiën en processen syn gemoveert geworden, daar uit vervremdinghe van harten, stilstaeninghe van goede affectiën. costelycke vervollinghe, veele scaden, onheylen ende inconveniënten syn voorts gekomen, die de suppl.ten liever in beter veranderinghe soude sien, wesende geincHneert ende genegen syne Ed. hennen Heere met alle eer, lieffde, respect te believen ende tot nederlegginghe van alle questiën en processen te treden in minnehjcke communicatie, dat geen gedachtenisse oft reliquiën vant gepasseerde meer mogen overblijven, en dat de lieffde en affectie der vrindtschap van syne Ed. tegens supplianten en tegens sijne Ed. hennen Heere mach Wesen eenen bant van alle effectie en fundament van het welvaeren van deze Heerlijckheyt en der schamele inwoonde ren, die in desen miserabelen tijt de goede genechentheyt van sijne wel Ed. verwachten, daer sij op vertrouwen. Want de supplianten tenemael, in alle exquiteyt, genegen syn van in alles te treden in minnelijcke communicatie, syn hen met alle eerbiedinghe keerende tot syn Ed. den selven aensoeckende hen oock daertoe gelieven te verstaen, en eenen dach, tyt en platsche daertoe prefigeren, houdende middelertyt alle questiën, processen ende vervolch van dijen, in staet ende surchantie. De welck doende, etc. Was onderteeckent: Jan Daniels van Brey, Laurens Janssen Mulders, Laurens de Louw, Willem Henr. Peters, Jan Hendrick Bollen, Jan Lenssen, Jan Peter Wilberts, Dries Lamberts, -f- Dit is 't merck van Thys Verheze, Aert Hendrik Jacobs, Willem Melis Heesmans, Jacob van den Boomen, Hendrick Boogarts. 't Request is verzonden 17 Aug. 1679. 't Scheen dat Van Leefdael nog niet tevreden was met in zijn eigen heerlijkheid te heerschen; hij ging ook nog binnen Vlierden zijn willekeur beproeven. Daaromtrent zijn we o.a. ingelicht door een brief van den heer dier heerlijkheid aan zijn schepenen. We kunnen niet nalaten dat schrijven hier tusschen te voegen. 's Hertogenbosch, 4 Octobris 1669. Eersaemen gonstige Vrinden, Schepenen in Vlierden. Dus ontfange U.L-, brief p. gisteren gedateert, daer by mijn laet weeten, dat den Officier, Heyüge geestmeesters en Vorster van Deurne en Jacob Goorts, schepen aldaer, tot Vlierden sijn geweest en de schepenen van Vlierden, tot vier in 't getal, hadden ontboden om op de Hoeve van den HeyKgen geest, gelegen tot Vlierden, de boomen ende 't hout te gaen smetten; en dat ghij hiyden, dat aen hun haddet eeweygert. ende tot antwoord eegeven sulcx niet begeerden te doen, ende 't selve te stellen 't mijnder discretie; Soo syn deselve echter met de smette voort gegaen, fende 't selve verleden Sondach tot Deurne laeten veylen, ende oock eenen dobbelen stuijver hadden gesonden aen den vorster van Vlierden, om het aldaer mede te veijlen, die seer wel heeft Igedaen van t' selve niet aen te nemen; doch dat die van Deurn sechden, dat sy het hout souden vercoopen ende leveren, en dat den heer van Vlierden mocht doen dat hij wilde. Het is een groote onbeschaemptheyt van den heer van Deurn hem in een ander sijn jurisdictie sich selven soo veel meester te maecken. De boomen staen my niet in de weech, ende Godt loff, d'ingesetenen van Vlierden en syn noch soo niet verermpt, datse de capitaelen van de Heyligen geestgoederen hoeven te vercoopen. Heeft den heere van Deurn met procederen sijn onderdaenen soo arm gemaeckt, dat se om haer t'onderhouden capitaelen moeten afstaen, dat hij sulcx dan mach doen in sijn eygen heerHcheyt. Alsoo ik sulcx binnen Vlierden niet toe sal laeten ende sult aensiens desens den vorster alle de smettinge doen uijt houden, dat men niet sien kan, wat nomber daerop staet, of niet sult hebben toe te laeten, dat imant hant of vinger, ik laete staen bijl of andersints, daeraen te steecken. Heeft den heer van Deurn en syn schepenen soo grooten lust om tegen haer naebueren te procederen, dat hy sulcx beginnen ; sullen stof en materie vinden om deselve te wederstaen, want om syn schoon aengesicht wil en sullen wy niet wijeken, of onse armen laeten veronrechten, maer ons mainteneren by 't ghene ons de souvereyniteyt vercoft hebben. En bijaldien met cracht of gewelt daer willen comen, sult eerst daertegen met beleeftheyt protesteren, en ist noot op d'eijgen manier als sy comen, haer weeren, naedemael sy de beleeftheijt geen plaats en geven; maer vooral moet niet toelaeten, dat sij een hant aen de boomen ofte gerechticheyt van Vlierden slaen, want ick en sal noyt opt Deurnes comen, soo moet hy dan oock van Vlierden blijven. En laet hij voort, geen slaepende honden wacker maecken, want men sou wel eens ondersoecken waer den achterstel gebleven is, want al sijn Iden heer van Deurne en ick goed *) effenwei niet lyden dat den arme verongelyckt wort, ofte dat hy in onsen koolhoff sal comen moesen. Sal hiermede afbreecken ende mij schrijven: Eersaemen gonstige Vrienden, Schepenen in Vlierden U E dienst-ende vrientwilliche PIECK. 't Adres luidde: Eersaemen, wysen, vromen, seer discreten President ende Schepenen der Heerlykheyt, . Vlierden. *) Onleesbaar. 't Kon niet lang meer duren, of partijen zouden tot elkaar komen. In 't voorjaar van 1690 stonden de zaken zóó, dat er een compromis te treffen was. De geschillen waren in handen van arbiters gegeven, wat wel meermaals geschied was, maar ditmaal waren de gemoederen van dien aard, dat er vrede kon worden gesloten. Toch had Jkr. Albada het vorig jaar nog beproefd, een spaak in 't wiel te steken, waardoor de verzoening dreigde te mislukken. Antonie van Schaijk, de vorster, meldt d.d. 20 April 1689 uit Deurne aan zijn heer, dat gisteren en eergisteren, dus 18 en 19 April 1689, Albada, Poolen en eene De Lou, notaris te Eindhoven, benevens Jan Romeijn, met Dries Lamberts, borgemeester van 1655, en meer anderen, het gansche dorp op- en nedergegaan zijn en ieder in 't bijzonder afgevraagd hebben, of zij daarmede tevreden waren, wat die twee heeren hadden gedaan. Anderen vroegen ze, of zij met den heer van Deurne of met de gemeente waren; zij moesten de eene of de andere partij kiezen. Zij hebben er wederom velen bedrogen. Velen hebben zich op zolders en andere plaatsen verborgen, omdat ze met hen niet te doen wilden hebben. De voors. borgemeester ging met zijn boek vooraf, dat ze de lui thuis zouden treffen. De Romeijn speelt daar ook veel de schelm in. Eene Peter Joosten Benders, die hun niet naar den zin wilde doen, werd bijster uitgelachen en met verwijt bejegend van woorden. Zij zeiden, dat hij geen geloof had, waarop de man antwoordde: „Komt den heer van Deurne de gemeijnt toe, zoo behoort hij ze ook te hebben", waarop zij hernamen: „Dan zijn de boeren allemaal arme bedelaars. Te Liessel heeft men ook zeer liggen vechten". Den 12en Mei 1690 werd door den notaris, Pieter de Louw te Eindhoven, de acte van overeenkomst door de gemachtigden van beide partijen onderteekend. De ingezetenen en grondeigenaars van Deurne zouden den heer binnen den tijd van tien maanden een som van 7500 gulden betalen; daartoe konden zij eenige bunders uit de gemeene gronden, vroenten en moeren te gelde maken, terwijl de kooper en zijn erfgenamen den heer van Deurne per bunder een jaarlijkschen cyns van 8 stuivers CO Het Oude Huis te Deurne in 1738. of per loopensaat van 1 stuiver zouden verschuldigd wezen. De ingezetenen zouden op hun kosten een stuk heuvelachtigen heigrond afgraven tot een konijnswarande. De kerk zou in het bezit blijven van de cijnsen, die zij van de steen- en pottenbakkers eischen kon. Verder zouden de ingezetenen hun steenen, pannen, plavuizen en turf mogen brengen en verkoopen in die plaatsen, waar zij zulks verkozen en gelijk voorheen de gemeentegronden blijven gebruiken, terwijl de heer de schouw bleef voeren op zulke keuren en boeten als bij 't keurboek was bepaald. Na den dood van Rogier van Leefdael werd zijn zoon Johan heer van Deurne. Hij was ongehuwd en al eenigszins op jaren. Eveneens was hij zijn vader opgevolgd als rentmeester der geestelijke goederen. Hij woonde te 's Hertogenbosch en was er eenige jaren presidentschepen. In 1678 had zijn vader zich tot de Staten-Generaal gewend met het verzoek om Liessel, dat sinds onheuglijke tijden als een afzonderlijke heerlijkheid beschouwd, maar in 1660 tegelijk met Deurne verkocht was, weder als zoodanig en wel „met de leege hand" te mogen verheffen. Dit verzoek werd 22 April van dat jaar ingewilligd en sedert zijn Deurne en Liessel, schoon slechts één gemeente vormende, twee afzonderlijke heerlijkheden. In 't burgerüjke evenwel bleef Liessel met het hoofddorp vereenigd. Nooit heeft het zijn eigen bank gehad. In den uitgiftbrief der „gesepareerde" heerlijkheid was door de Staten, onder meer andere zaken ook bepaald, dat, zoo de suppliant (Rogier van Leefdael) zulks goed en dienstig achtte, hij de justitie aldaar (te Liessel) door den officier, schepenen, secretaris, vorsters, schutters en anderen van Deurne mede kon laten bedienen „ter tijt en wijlen hij bequame stoffe tot Liessel sal hebben gevonden ofte aangestelt." De heer van Liessel heeft, behalve het voeren van zijn titel, zich nooit veel met de heerïijkheidsaangelegenheden bemoeid. Voor 't oog zijn Deurne en Liessel slechts één heerlijkheid gebleven. In werkelijkheid is er bij die separatie van 22 April 1678 geen verandering ingetreden en Rogier van Leefdael heeft, na gemelden datum, eveneens zijn macht te Liessel laten gevoelen als te voren. Johan van Leefdael is evenals zijn ouders R. K. gedoopt maar, na den overgang van dezen, omstreeks 1653, protestant opgevoed. Erg verdraagzaam is hij niet geweest; zijn onderzaten heeft hij 't echter niet lastig gemaakt. Hij bemoeide zich trouwens niet veel met hen en bezocht zijn heerlijke goederen vrij zelden. Hij was van een heel ander karakter dan zijn vader: veel kalmer, maar, naar ik meen, niet van een sterk gestel. Toch faalde het hem noch aan moed noch aan durf en bezat hij als regent zeer goede "eigenschappen. Toen 22 Sept. 1692 het Bossche gepeupel voor het huis van den graankooper Hendrik van Eyl, te hoop liep, en er de ruiten inwierp, deed -Van Leefdael, die presidentschepen was, onmiddellijk de schutterijen in 't geweer komen en heeft toen met deze, in vereeniging van 't regement Trot, het oproer gestild. Het grauw verdacht er Van Eyl van, dat deze in compagnieschap met een ander, de boekweit in De Meierij wilde opkoopen om alzoo 't boekweitenmeel duur te maken. Omstreeks het midden van de maand December 1714 voelde hij zich ziek en reeds den 19den verwisselde hij 't tijdelijke met het eeuwige. 's Anderen daags werden de regenten door den notaris P. de Cassemajor (die in 1719 drost van Deurne zou worden), met 't overlijden van den heer in kennis gesteld. Het schrijven luidde: Heeren Regenten, Nadien het Godt almagtig, na zyn eeuwig Raadbesluyt en goddelijcken wille, behaaght heefft, na een sieckte van weijnige dagen, den Ho. Ed. Ho. Geb. Heere Johan Baron van Leeffdael in zijn ho. geb. leven Heere deser heerlyckheijt, etc. etc. etc. uyt deser werelt over te brengen in zyn Eeuwighe glorie tot overgroote droeffheyt van zijn ho: adelycke Familie ende van de gantsche Regeeringe en deftige Borgeren en Ingesetenen deser Stadt, ende particulierlyck mede van mijn ondergez. die mijn oude en hoog geachte meester verloren hebbe; soo sal dese dienen om U Eerw. Heeren daer van kennisse te geven ten eynde gij lieden de noodige orders in uw district wilt stelten, tot het luijenin zyne heerlyck- heden. Zullende U Eerw. naerder kennisse gegeven worden wanneer het Eyck ter aarde sult bestellen. Ick ben Heeren Regenten UE seer bedroeffden en D. W. Dienaer (w.g.) P. DE CASSEMAJOR. 's Bossche den 20en December 1714. Onmiddellijk werd er van wege de regenten geordineerd, dat er gedurende zes weken lang driemaal daags zou worden geluid. Van Leefdael is in de kerk te Deurne begraven. Door de regenten werd bij die gelegenheid fl. 2-9-0 verteerd. Van Leefdaels zuster, Johanna, was in 1682 gehuwd met Thomas Suljard, luitenant-kolonel. Uit dat huwelijk waren drie kinderen in leven: Gerard, Agnes Johanna en Urselina Philippina. Gerard erfde van zijn oom de heerlijkheden, Agnes Johanna de huizen op de Papenhulst en Urselina Philippina o.a. een huis nabij de St. Janskerk etc. * Gerard Suljard, zich noemende Suljard van Leefdael was in militairen dienst, en nog ongehuwd, toen hem de beide heerlijkheden Deurne en Liessel ten deel vielen. Hij behoorde niet tot den adel, maar werd toch gewoonlijk als een adellijk heer betiteld; zijn beide zusters werden als freule toegesproken; 't waren kleinkinderen, niet waar, van Rogier van Leefdael; hun moeder was barones. Alle drie zijn te Deurne gehuwd. Ie. Johanna Agnes 28 April 1717 met Pieter Godin, luitenant-kolonel en groot-majoor van Den Bosch. 2e. Urselina Philippina, 29 Jan. 1719 met Simeon Colotte d'Escury, luitenant-kolonel ten dienste van den koning van Groot-Brittanje. 3e. Gerard, 17 Februari 1723 met Anna Maria Spiering. Bij deze gelegenheid hield de predikant Ds. Joh. Ant. Martinet een toespraak tot de getrouwden naar aanleiding van Prov. XXXI. 30: „De bevalligheid is etc." Uit den echt van Gerard Suljard en Anna Maria Spiering zijn enkele kinderen geboren. Een ervan (Agatha) te Deurne, waar 't gedoopt is 14 Sept. 1727; het is reeds den volgenden dag begraven. Zooals ik vermeldde, was Gerard Suljard in militairen dienst. Hij lag als luitenant, en later als kapitein, in een der zoogenaamde Barière-steden in de Zuidelijke Nederlanden en gedurig in ander garnizoen. Wij treffen hem binnen een tijdsverloop van enkele jaren aan te Dendermonde, te Yperen, te Meenen, te Doornik, etc. Toch schijnt hij nogal over verlof te hebben kunnen beschikken. Hij verblijft om zoo te zeggen, ieder jaar geruimen tijd te Deurne, waar hij zelfs lid van den kerkeraad is. In den zomer van 1726 bewoont hij zijn kasteel met zijn echtgenoote en vier kinderen. Willem, Rogier, *) Anna en Cornelia. Het dienstpersoneel bestaat uit: twee dienstmeiden, een min en een knecht, Pieter geheeten. Gerard Suljard van Leefdael schijnt rijk geleefd te hebben. Het einde droeg den last. Hij raakte in zware schulden ; zijn heerlijkheden werden aangeslagen. Het rijke leven was echter niet de eenige oorzaak van zijn ondergang, gelijk we kunnen nagaan uit het volgende: Extract uyt het Register der Resolutien van de Ho: Mo: Heeren Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden. Mercurii den 26 Maart 1727. Ontfangen een Missive van den Raad van State, geschreven alhier, in den Hage, den 24 deser, houdende ingevolge en tot voldoeninge van haer Ho: Mo: resolutie van den 19en Oct. laatsteden, derselver advis op de requeste van Gerard Suljard van Leefdael, Heere van Deurne en Liessel, versoekende om geallegeerde redenen, dat haar Ho: Mog: gelieven hem in redelykheyt te dedommageeren wegens het verlies van 2400 mergen Peelgront, welke tot syn prejudicie souden wesen afgestaan door Commissarissen van haar Ho: Mo: bij het accoord met commissarissen van den Coning van Pruyssen, over de limiet-scheijdinge tusschen Deurne en Bakel, territoir van den Staat, en Venray, territoir van den koning ■•van Pruyssen, gesloten te Venlo, den 20sten November 1716 en geapprobeert door haar Ho: Mo: 15 December daar aan *) Den 25sten Januari 1784 huwt in de Waalsche Kerk te Bergen op Zoom, Rogier Suljard de Leefdael, geb. te Delft, kolonel in dienst der Staten Generaal met Adriana Sophia van Eek uit Zutfen, wede. van Pierre Henri Richard wonende te Maastricht. (Zie Taxandria XVI. 190). volgende, ten minste soo ver dat hij daar door moge worden gestelt in staat om, bij een onverwagte uijtslag van het verzoek, door hem aan den Raad van Staete gedaan, ten opsigte van de twee slooten van reekening, het eene van 11617 gl. het ander van 5546 gl. 11 st., spruijtende uijt de administratie, het eerste van Johan van Leefdael, syn oom, het tweede van Rogier van Leefdael, syn grootvader, beijde in haar leven rentmrs. der Bisschoppelyke en andere geestelyke goederen te 's Bosch, voor welke slooten hij, als erfgenaam, word geëxecuteert, te kannen vinden de voldoeninge derselver uijt het versogte dedommagement. Waarop gedelibereerd synde, is goetgevonden en verstaan,dat den suppliant sal mogen afhouden een somme van 10000 gis. van de voorz. beyde slooten, mits de rest voldoende, sonder verder uytstel of tegenseggen en mits renuncieerende, soo veel des noods aan alle regt en pretensie wegens de Peelgrond bij het voors. accoord toe afgestaan, en vergoedende aan de gemeente van Deurne de costen, welke deswegen in of sedert 't jaar 1716 soude mogen gebragt sijn tot haar lasten. Ten nadeele van Gerard Suljard heb ik niet veel gevonden. Voor zijn ingezetenen schijnt hij een goed heer te zijn geweest, die 't volk voor zich wist in te nemen. Na afloop van Deurne kermis, die in 't najaar viel, schreef de drossaard hem: „Wij hebben alhier den vogel geschooten en mijn Broeder (Pero de Cassemajor) heeft d'eere gehad van koning te wesen en wij hebbèn vier dagen agter den anderen op U Ho. Ed. gesontheyt gedronken. Deurne, 17 Oct. 1715." * Den 24 Mei 1728 bracht de drossaard Pero de Cassemajor in de raadsvergadering voor, dat de heerlijkheden den 16en Juni e.k. zouden worden verkocht bij excecutie en „onwillig dekreet ter audiëntie van de rolle van den Ed. Rade van Brabant in 's Hage". Verscheiden gegoeden en geërfden hadden hem het voorstel gedaan, die heerlijk* heden ten voordeele der gemeente te koopen, ten minste, zoo men daartoe permissie van de Hoogmogenden kon krijgen. Met eenparige stemmen werd goedgevonden, De Cassemajor naar Den Haag af te vaardigen en ze voor ƒ 18000 of ƒ19000 te koopen, na eerst natuurlijk permissie van de Hoog Mog. gevraagd en verkregen te hebben. ii De drost berichtte 8 Juni, van uit Den Haag, dat ze wel 20000 guldens zouden opbrengen en dit vond de raad te veel. In de vergadering van 14 Juni werd van den koop finaal afgezien. Twee dagen later (16 Juni 1728) worden de heerlijkheden gekocht door Balthasar Coymans. Deze kwam 19 Augustus d. a. v. naar Deurne, waar hij begroet werd met een „bienvenue" van 500 gulden De verleibrieven der heerlijkheden zijn gepasseerd te 's Gravenhage 19 Juni 1728. Zij zijn in het notulenboek gecopieerd. De zuivere opbrengst der heerlijkheden Deurne en Liessel was niet zoo bijzonder groot. Een kladlijstje over 1715 heb ik hier voor me liggen en ik copieer het even, om te doen zien, dat van de revenuen der goederen, tot de heerlijkheden behoorende, zonder meer geen rijk leven te leiden viel. Suljard was toen nog jongeman en lag in garnisoen te Dendermonde. Van den molen tot Deurne 1500 Hierop bij mij maar ontvangen Y\ jaars tot 375.00, daaruyt betaalt volgens assignatie aan de Freulens 200.00 en nog wel aan eenige kleyne posten en den smit alhier 150.00 Molen tot Vlierden 100 Grooten Bottel 172 Nederhof 89 Hoeve Ten Velde 85 Wasberg 75 Naast 't Casteel 161 Wasberg 89 Kleynen Bottel is weder verhuurt voor twee jaren, my van alles dus memorie Milheze 33 gld. voor 2 jaren 66 Deurne chynsen 140 Biesland en Houtschat 25 gl. 2502 * In 1736 geraakte de pastoor van Deurne, Gerardus Penninx, in onmin met een groot deel zijner parochianen, die in 't geheim een krachtigen steun vonden in den persoon van den drost Pero de Cassemajor. Zoo onaangenaam maakte men er zijn herder het leven, dat deze zich genoodzaakt zag een verzoek om verplaatsing bij zijn geestelijke overheid in te dienen. Voor hij echter Deurne verlaten had, was het tooneel des strijds reeds naar elders verplaatst en had hij van lieverlede een geheel ander karakter gekregen. De molenaar, Adriaan van Hout, die de beide molens van den heer gepacht had en die sinds 1724 bemaalde, was een familielid van den pastoor en had zich in de gemelde oneenigheden gansch niet op een onzijdig standpunt gehouden. Hij trok de partij van den pastoor, wat ten laatste ten gevolge had, dat men hem begon te boycotten en zijn graan buitendorps ter molen bracht. In plaats van de lui, die de ordonnantie op 't gemaal overtraden, gerechtelijk te vervolgen, stookte De Cassemajor de goede ingezetenen op en langzamerhand deed het gerucht de ronde, dat de menschen al jaren waren bestolen, doordat de molenaar te veel geschept had; men sprak wel van de helft, en men begon requesten te presenteeren bij de Hoogmogenden. Van Hout, de molenaar, zijn nering door dit alles in 't grootste gevaar ziende, schreef daarover aan den heer van Deurne, Balthasar Cooymans. Deze trek zich natuurlijk, ook als belanghebbende, de zaak aan en wist d.d. 17 April 1736 een resolutie te verkrijgen, waarbij werd goedgevonden en verstaan, dat de ingezetenen der heerlijkheid Deurne zich hadden te reguleeren naar de placcaten op het gemaal, nog laatstelijk geconfirmeerd. Deze resolutie was niet naar den zin van hen, die het request, op naam der ingezetenen, in Den Haag gepresenteerd hadden. Den 21 en September werd in de schepenkamer een groote vergadering gehouden, waarin tegenwoordig waren drost, schepenen, borgemeesters, gemeente-, kerken armmeesters, benevens de tienmannen en voornaamste geërfden. De heer verscheen er in eigen persoon en verklaarde, dat hij noode zoude zien, dat de goede ingezetenen zijner heerlijkheid door zijn molenaar werden benadeeld, evenmin als hij er genoegen mee nemen kon. dat men den molenaar dwingen zou minder te scheppen dan op de naburige molens gebruikelijk was. Hij wenschte echter alle verdere disputen te voorkomen en deed daarom het voorstel, dat de molenaar tevreden zou wezen met den gemiddelden „molster" van tien of meer molens uit den omtrek; want hij zou het geenszins dulden, dat de molenaar meer schepte, dan vanouds gebruikelijk was; hij zou hem liever dadelijk van den molen afzetten. Hendrik Laurens van Bree en diens gezellen (die het request tegen den molenaar gepresenteerd hadden) keurden het voorstel van Cooymans nauwelijks hun aandacht waardig en bleven stijf op hun stuk staan. Adriaan van Hout kreeg er eindelijk genoeg van. Met toestemming van den heer deed hij de pacht van den molen aan een ander over. Cooymans hoopte nu, dat de iust zou wederkeeren, maar moest ondervinden, dat de nieuwe molenaar door de geruchten, die de drost rondstrooide, van de huur afzag. De Cassemajor steunde in 't geheim de tweedracht. Ofschoon reeds op gevorderden leeftijd, scheen hij niet van rust en vrede te houden. Schepenen noemden, hem een pleitzuchtig man en lagen gedurig met hem overhoop. Den 2en September 1739 gaven zij van hem een attestatie af, waarbij zij verklaarden, dat hij tot tweemaal toe in een vergadering gezegd bad: „Hoe verwarder, dat het in de gemeente toegaat, hoe liever ik heb". De heer van Deurne vond in het geheim een sterken steun in den persoon van zijn rentmeester Ant. La Forme, die een zeer invloedrijk persoon in 't dorp was. De heer wist zijn diensten op prijs te stellen. Toen De Cassemajor in 1744 kwam te overlijden, werd La Forme tot drost, secretaris enz. over Deurne en Liessel aangesteld, in welke betrekkingen hij 91 jaar oud werd. Ik heb deze kwestie indertijd breedvoerig beschreven in een artikel getiteld: Uit den tijd van het Dwangrecht der Molens in de Meierij van 's Hertogenbosch. (Zie: Noordb. Alm. 1891.) De grenzen van Deurne zijn in 't ruwe vastgesteld bij de uitgifte der gemeene gronden, 1 Maart 1326, en later nog eens definitief geregeld 20 Januari 1466. Toch was er gedurig geschil en oneenigheid over die grenzen; honderden jaren hebben ze bij iusschenpoozen geduurd en toen men van landswege die grenzen nog eens na veel moeite voorgoed vaststelde, hield het geruzie nog niet eens op. Nu was de oostgrens van Deurne tevens landsgrens; ze vormde een scheiding tusschen Brabant en Gelderland. In 1646 was er reeds een bijeenkomst gehouden tusschen de dorpen van Peelland en die van 't zoogenaamde Uverkwartier en daar was veel gepraat maar weinig uitgericht. De kwartierschout van Peelland was van gevoelen, „dat dit het oppergezag van den lande raakte en gevoegelijk zulks zonder tusschenkomen der staten niet afgedaan kon worden". Hij liet derhalve hiertegen protesteeren en gaf er den Staten kennis van. De raad en rentmeester der Domeinen, wien dit ter oore was gekomen, maakte dat den Raad van State bekend, met verzoek, dat het doen van paalscheidingen hem mocht gelaten worden. De zaak werd vervolgens voor den Raad van Brabant gebracht, enz. enz. En toen in 1648 de vrede van Munster werd gesloten, was men met de grensscheiding tusschen de Meierij en 't Overkwartier nog ongeveer even ver als toen men begon. De schout van Deurne, Otto de Visschere, had zijn best ook al gedaan. Er was dagen en dagen gemeten, en tot dank ontving hij van den heer als loon dat hij met moedwil abusieve limietscheidingen had laten maken tusschen dezen staat en Spaansch Gelderland. In 1650 meldde zich de rentmeester der Domeinen nogmaals bij den Raad van State, te kennen gevende, dat alle scheidingen van gronden, sedert alle oude tijden, bij hem, ten overstaan van leenmannen der leen- en tolkamer, geschied waren. Hij verzocht derhalve, dat de raad dit werk, als 's Hertogs grond betreffende, hem en gemelde leenmannen overgelaten mocht worden. De zaak werd intusschen sleepende gehouden; 't schijnt, dat men er geen raad mee wist. De oneenigheden tusschen die van Deurne en van Venray bleven echter voortduren en in 1681 namen de Hoogmoerenden ..een cordate en hevlsatne" resolutie, waarbü verstaan werd, dat indien de ingezetenen van Venray „in hare geweldenarijen en het spoeliëren van de grondt, aan de ingezetenen van dezen staat toebehoorende, quamen voort te varen en deselve onderdanen alsoo verder moghten komen te ontrusten, daartegens tot bescherminge middelen souden worden geëmployeert, die Godt en de natuyr aen den staat aan de handt souden komen te geven". Van die resolutie, hoe „kordaat" ook, scheen men zich in Venray echter niets aan te trekken; men ging er op de gewone manier door, alsof er niets gebeurd was. Nu werd in 1691, de fiscaal van Brabant, Mr. Diderick Vleugels, geauthoriseerd, om den peelgrond op de limieten van het territoir van dezen staat op te nemen en er naar zijn bevinding „paalsteden" te stellen, in tegenwoordigheid van die van Venray, die daartoe moesten uitgenoodigd worden. Die paalsteden werden gesteld volgens de verkrijgbrieven van 1 Maart 1326 en 20 Jan. 1467. Zoo werd dan de linie getrokken van den peelgrond, te beginnen bij Springelbeek onder Bakel, vandaar uit op Welckensloo en zoo op den Hoenderstaak en verder op Waddevoort en van daar boven Langerijsen en recht door den Grootenberg op den toren van Helden en vandaar op Volkmeer en van Volkmeer op St. Wilbertsput. Die van Venray trokken zich echter nergens iets van aan; ja, zij gingen zelfs zoover, dat zij de grenspalen „clandestinelijk" bij nacht en ontij den uittrokken en ze aan kettingen onder den toren van Venray deden ophangen, waar zij als zegeteekenen jarenlang werden bewaard. Bij den vrede van Utrecht kwam het land van Kessel, waartoe Venray behoorde, aan den Koning van Pruisen. Dit maakte geen einde aan de twisten, integendeel, gelijk men vanuit Deurne meldde, werden die van Venray nog veel stouter en hoogmoediger dan voorheen, waardoor tusschen de respectieve ingezetehen of onderdanen van wederzijdsche souvereinen telkens en bijna dagelijks nieuwe „hevigheden en onlusten ontstonden en zelfs vele feitelijkheden gewapenderhand gepleegd zijn". Den 20sten November 1716 werd dan te Venlo een tractaat gesloten tusschen de gemachtigden van den koning van Pruisen en die der Algemeene Staten; hierbij werden de wederzijdsche grenzen nauwkeurig bepaald. Er werd besloten op gemeene kosten tusschen Springelbeek en den Loef een steenen grenspaal op te richten, dien men Vredepaal zou noemen en de scheidspaal zou wezen tusschen Brabant en Gelderland. Van den Vredepaal zuidwaarts tot aan Langereyser werd een sloot gegraven voor de helft door die van Bakel en voor de wederhelft door die van Venray. Van Langereyser groef men mede een rechte gracht tot aan den grooten steenen paal, die voor gezamenlijke rekening door Deurne en Venray op den Grootenberg gezet werd en waarop aan de eene zijde G e 1 r i a en op de andere Brabantia was uitgehouwen. De Grootenberg werd niet doorgegraven, en de slooten werden aan weerskanten tot op 30 roeden „van het uiterste des bergs gebracht". Ten zuiden van genoemden Grootenberg groef men, mede voor rekening van Deurne en Venray, een gracht tot aan Vossenholen, waar reeds in 1713 een paal gesteld was, ter vervanging van een zwerfblok, dat men lang in de kerk bewaard heeft en waarover in dit boek nog wordt gesproken. Vandaar groef men een nieuwe sloot tusschen de twee „bruine meren" tot bij Volkmeer, waar men een steenen paal plaatste, die men Eindepaal noemde en dat punt als de uiterste grens van Brabant vaststelde. Laatstgenoemde sloot is gegraven voor de eene helft voor rekening van Deurne en voor de andere helft is ze bekostigd door Horst en Sevenum. Al deze palen en grachten zouden ten eeuwigen dage als de ware grensscheidingen in de Peel tusschen 't Opperkwartier van Gelderland en de Meierij gehouden worden. Met de grachten zou 't volgend jaar worden begonnen, nadat ze door de wederzijdsche ingenieurs afgebakend waren. Zoodra men met het werk gereed was, zouden ze in het bijzijn der gemachtigden opgeleverd worden. Deze scheidingsgrachten moesten alle drie jaar door schepenen der aangrenzende wederz^dsche plaatsen „beschouwd" worden. De opgezetenen, zoo van de Meierij als van Öpper-Gelderland, zouden de grenzen niet mogen over- schrijden om in elkanders landen te turven, heiplaggen te houwen, schapen te drijven, bijenkorven te stellen of eenige daad van eigendom op rechtsgebied te verrichten. De overtreders zouden volgens de wetten der plaatsen, waar de overtreding begaan was, ten minste met een boete van 10 kronen gestraft worden. *) Voor men de grensregeling uitgevoerd had rezen er moeilijkheden, vooral van de zijde van Deurne. En geen wonder ook. Achthonderd H.A. van de beste veengronden toch gingen voor de gemeente verloren. De turf zat er 18 k 20 voet diep. Weldra werd er bij de Hoogmogenden een request gepresenteerd door den heer en de regenten benevens de voornaamste geërfden van Deurne. Zij gaven te kennen, dat men hun te veel grond had afgenomen en verzochten aan de H. M. nog eens met de gezanten des konings nader te willen spreken, om een herstelling volgens de verkrijgbrieven van 1326 en 1466 ofwel om een schadeloosstelling wegens het groote vérlies. Heer en regenten drongen op spoed aan, maar de zaak werd in Den Haag zoowat slepende gehouden. De misnoegdheid der opgezetenen van Deurne begon zich weldra in daden te uiten. „Zij ging zoover", schrijft Mr. Johan Hendrik van Heurn in zijn beroemd werk over de Stad en Meiery van 's Hertogenbosch, (III 432) „dat eenige moedwilligen des nagts, omtrent zeven honderd karren Peelturf, die volgens de Grensscheiding op den bodem van Venrooi geraakt waren, in brand staaken. De Koning van Pruissen gaf hiervan den Staaten kennis en verzogt, dat de Daaders daar van gestraft mogten werden: Hij verzogt mede, dat de nodige last, ter graaving der scheigraft in de Peel gegeeven mogt werden. De Staaten gelastten den Hoog- en Laagschout van 's Hertogenbosch dit te onderzoeken en tegen de schuldigen te procedeeren: ook zouden zij een afschrift der overeenkomst tusschen hen en den Koning van Pruissen over de Grensscheiding *) Conventie tusschen den Koning van Pruisen en de Staten Generaal over de Limieten in de Peel van den 20 November 1716 in het Groot Plakaatboek Vde Deel bladz. 543. Col 1, geapprobeerd bij Res. der S. G. van 15 Dec. 1716. aan den Krijgsbouwmeester Draak overgeven, om die, nevens de Gemagtigden deszelven konings af te baakenen, en schreven den Gouverneur alhier aan (n.1. te 's Bosch) om desnoods, met de sterke hand, hunne bevelen te bevorderen. (Res. der S. G. d.d. 23 Sept. 1717). De Hoogschout gaf den Staaten te kennen, dat hij reeds alle moeite gedaan had, doch dat het hem onmoogelijk was daar mede zo ver te vorderen, om tegen de schuldigen een Lyfstraflijk Geding te beginnen; hiervan werd den Gezant van Pruissen kennis gegeeven (Res. der S. G. d.d. 19 Oct. 1717). Inmiddels gingen de moedwilligen hunnen ouden gang, en verbrandden op nieuws, agthonderd karren met Turf op dezelfde plaats. De Koning van Pruissen liet er op nieuws over klaagen, en de Staaten gelastten den Hoogschout, daarop onderzoek te doen (Res. der S. G. d.d. 19 Oct. 1717). Deeze deed zulks andermaal, doch met gelyken uitslag als voorheen (Res. der S. G. d.d. 25 Nov. 1717). De Staaten gelastten den Generaal, Major Yvoy, dat hy de Graf ten der Grensscheiding, nog in deezen jaare zoude laaten graven (Res. der S. G. d.d. 16 Oct. 1717), gelyk geschiede en de Grenssteenen werden mede op haare Plaatsen gesteld, waarvan de Generaal Yvoy den Staaten kennis gaf. (Res. der S. G. d.d. 12 Nov. 1717)". Gerard Suljard heeft het verlies zijner heerlijkheden niet lang overleefd. Reeds 17 Sept. 1730 stierf hij. Bij zijn faillissement is de gemeente eenige honderden te kort geschoten. Balthasar Coymans, die den 16 Juni 1728 de heerlijkheden van de Hoogmogenden gekocht had, was 24 December 1699 te Amsterdam geboren, als zoon van Joseph en van Clara Valckenier. Het was een rijke, ongehuwde Amsterdamsche patriciër, baljuw en dijkgraaf van de Beemster. Hij was een goed heer, die het noch de ingezetenen, noch het bestuur lastig maakte en die voor zijn dood den huiszittenden arme van Deurne mild bedacht. Toen een rooversbende het huis van zijn rentmeester plunderde en de schade over de ingezetenen moest worden omgeslagen, berichtte hij, dat hij „uit een pure genereusiteit" van zijn geheele pretensie zou afzien en deselve geheel aan de gemeente zou remitteeren en quytschelden". Die daad was zeker nog te edeler, wijl de ingezetenen, in de quaestie met betrekking tot de molens, alles behalve met gepasten eerbied tegen hem optraden. In de laatste jaren van zijn leven had hij nog een proces te voeren wegens het recht van ijk. Toen hij stierf, was 't nog niet uitgesproken, 't Is aan zijn opvolger overgegaan; 't proces is verloren en 't heeft dezen laatste tusschen de twaalf eri dertien honderd gulden gekost. Het bericht van Coymans' dood werd te Deurne met deelneming vernomen en de regenten besloten onmiddellijk, ten teeken van rouw, gelijk bij 't afsterven van Johan van Leefdael, gedurende zes weken, driemaal daags, de klokken te luiden. Het volgende jaar (1760) werden de beide heerlijkheden door de erfgenamen verkocht aan Theodorus de S m e t h, vrijheer van Alphen en Rietveld, zoon van Pieter de Smeth (geb. te Amst. 21 April 1665 en aldaar overl. 24 Dec. 1724) en van Helena Geertruda Colonius (geb. te Amst. 11 Nov. 1681 en aldaar overleden 4 Oct. 1736). Theodorus was geboren te Amsterdam 27 Febr. 1710 en huwde er 25 Febr. 1738 met Johanna Wilhelmina van Ghesel, terwijl hij 25 Maart 1749 een tweede huwelijk aanging met Agatha Alewijn (geb. te Amst. 3 Mei 1721, aldaar overl. 8 Dec. 1801). De Smeth was, toen hij de heerlijkheden kocht, koopman te Amsterdam en bankier onder de firma Raymond en Theodoor de Smeth en Co. Wij vinden hem nog vermeld als Commissaris, schepen, kapitein der burgerij, meesterknaap der houtvesterij van Gooiland, bankier van 't Russische Hof, enz. Hij overleed te Amsterdam 18 Nov. 1772. Zijn weduwe bezat gedurende haar leven de heerlijkheden Deurne en Liessel in eigendom. Uit zijn huwelijk met Agatha Alewijn werden geboren 5 kinderen, waaronder 2 zoons: le Mr. Pieter.(geb. te Amst. 21 Juni 1753 overl. te De Bilt 7 Sept. 1810) en Mr. Dirk (geb. te Amst. 23 Sept. 1754, overleden aldaar 17 Oct. 1774). Mr. Dirck huwde 26 April 1778 te Amsterdam met Johanna Susanna Hartsinck (geb. te Wageningen 5 Nov. 1759, overleden te Brussel 3 April 1830). Deze was in tweede huwelijk getrouwd met Ferdinand Louis Francois Michel, graaf d'Oultremont de Wégimont, overleden te Brussel 20 Nov. 1812. Uit het huwelijk van Mr. Dirck met Johanna Susanna Hartsink is 16 Aug. 1779 te Amsterdam geboren Theodorus baron de Smeth, lid der prov. staten van Noord-Brabant, ridder M.W.O., Kamerheer, enz. Hij stierf in Den Haag 7 Oct. 1859 en was aldaar 6 Juni 18Ó2 gehuwd met Arnoudina Jacquelina barones Rengers (geb. te 's-Hage 16 Juli 1783, overl. aldaar 20 Jan. 1857). Uit dezen echt werden 7 kinderen geboren, waarvan de jongste zoon, Henri, als heer van Alphen en Deurne opvolgde. Henri, baron de Smeth, geb. te 's Gravenhage 18 Juli 1821, overleed te Pau 2 Nov. 1870. Den 16en Nov. 1854 was hij te Heelsum gehuwd met Louise Constance Jeanne barones van Brakell, geb. te Wadenoyen 21 Oct. 1831 en overleden op den Duno te Doorwerth 26 Juli 1884 na hertrouwd te zijn met Jan Werner baron van Pallandt. Uit het eerste huwelijk zijn geboren: le Theodore en 2e Paul Arnold Jacques. Theodore, baron de Smeth, heer van Deurne en van Liessel, werd geboren te 's Gravenhage 24 Dec. 1855 en overleed aldaar 9 April 1924. Hij huwde te Londen 24 September 1904 Jkvr. Henriette Marie Rudolphine Fagel, geboren te 's Gravenhage 21 Oct. 1861, wed. Mr. Samuel Richard Ruyssenaers ('s Gravenhage), sterft te 's Gravenhage 24 Juli 1929. Bij haar dood zijn de heerlijkheden Deurne en Liessel overgegaan op Theodore baron de Smeth, heer van Deurne en Liessel, geb. op het Oude Koningshuis te Sassenheim 29 Maart 1919, zoon van Mr. Ferdinand Francois baron de Smeth, Kamerheer en Hofmaarschalk van H. M. de Koningin en diens eerste vrouw Jkvr. Ada Wilhelmina Sandberg tot Essenburg. Theodore Baron de Smeth was een oudoom van den tegenwoordigen heer van Deurne. *) ') Omtrent de familie De Smeth zie men Nederland's. Adelsboek (1931) blz. 147 en vlg. Ik ben dit artikel begonnen met de eerste familie, die de heerlijkheid in bezit hadden, bij het slot wil ik nog even op die familie terug komen. Er liggen twee datums, waartusschen een opening ligti die niet met zekerheid bij elkaar te brengen is. In 1326 is een Gevert van Doerne heer, in 1396 eveneens een Gevert. Daartusschen vinden we een Everard, den vader van laatstgenoemde. Mogelijk is dat beide heeren Gevert en Everard zeer oud zijn geworden en dan kan de verhouding tusschen den eerste en den laatste die van vader tot zoon wezen. Na 1396 levert de lijst der heeren geen moeilijkheden meer. De vaststelling van een juiste genealogie wordt nog bemoeilijkt door het veelvuldig voorkomen van den naam Gevert. Men vindt hem zoowel in den hoofdstam als in de bastaardlinies. Verscheiden Deurnesche en uit Deurne afkomstige families hebben nog den naam van Doerne in hun stamregister. V. Middelen van Bestaan. LANDBOUW. ^Tp ET voornaamste middel van bestaan voor de ■ m bevolking van Deurne was vanouds de landI bouw en hij is het op den dag van heden I nog. Minstens vijf en twintig eeuwen is de JL streek bewoond geweest. Van de eerste bewoners weten we heel weinig. De geleerden zijn 't er zelfs niet over eens, tot welken stam zij eigenlijk behoord hebben. Wat er over hen in den loop der tijden zooal geschreven is, kunnen we voor 't grootste deel naar het rijk der verbeelding verwijzen. Van al dat gezeur over Kelten, etc. blijkt ongeveer niets steekhoudend te wezen. De beste bijdragen, die er in den jongsten tijd omtrent die oude volksstammen werden geleverd, zijn van de hand van Dr. Holwerda. Zijn werk, o.a. getiteld: Ned erland's Oudste Beschaving, is een boek van hooge waarde, al staan zijn beweringen ook volstrekt niet alle even vast. 't Is een werk van studie, de feiten berusten op waarnemen en vergelijken; met quasi geleerde napraterij is er voor goed gebroken; voor geliefhebber waar 't den voor-historischen tijd geldt, mag er na de verschijning van zoo'n werk toch geen plaats meer wezen! De oudste nederzetting moeten we, dunkt me, zoeken niet ver van de in 1919 gestichte St. Josephskerk, in de vanouds genoemde Derpsche Heide. In 1837 werd daar 't groote Germaansche kerkhof ontdekt; van tijd tot tijd worden er nog urnen opgegraven. De landbouw zal in die vroegere eeuwen wel ongeveer op dezelfde manier gedreven zijn als overal elders in de Meierij. Daarover is reeds veel geschreven; we zullen er hier niet verder over uitweiden; ook over den bouw en de inrichting van boerenwoningen uit die tijdperken ontbreekt het niet aan lectuur. Enkele groote boerderijen niet medegerekend, waren de bedrijven nauwelijks middelmatig. Ze zijn nog na te gaan van 't jaar 1630 af, omdat de zoogenaamde „Maatboecken" nog bestaan. De uitgestrektheid der boerderijen liep zoo wat van de 25 tot tegen de 60 loopensen1). De grootste boerderijen onder de gemeente Deurne waren: den Heitrak (alles ende alles 1100 1.), de Moosdijk, den Bottel, Brugge, de Molenhof, de Schauw. In 1630 was er nog maar betrekkelijk weinig grond onder den ploeg en volstrekt niet de beste. Aan weiland was groot gebrek; de veestapel was derhalve armoedig. De beste gronden zijn eerst in de negentiende en twintigste eeuw in cultuur gebracht. Vooral in de twintigste eeuw is de bouwgrond, we zouden haast zeggen, reusachtig vermeerderd. In 1785 werden er nog nauwelijks 6000 t bebouwd. Vee werd er nogal gehouden; de schrale akkers immers vorderden zeer veel mest. Maar hoe treurig zag het er met den veestapel uit! Een beest, dat in den slachttijd 400 pond woog, was een zeldzaamheid. Wegens gebrek aan het noodige voeder in den winter stierven er in 't voorjaar een menigte. Hei en stroo was het gewone voedsel; hooilanden had Deurne nog weinig en slechts enkele der meestgegoede ingezetenen waren bij machte te Helmond of aan den Maaskant hooi te gaan koopen, want honderd pond vertegenwoordigde in 1785 twaalf a twintig stuiver. Ja, 't zijn me de tijden wel geweest! Brood, aardappelen, wortelen, knollen en karnemelk was het gewone voedsel, zelfs van de landlieden, die voor gegoed doorgingen. Rundvleesch was den meesten zoo goed als onbekend en zelfs de weelde van een varken konden .zich velen niet eens veroorloven, ten minste niet om het voor eigen gebruik te doen slachten. De huis- *) Bij de landmaat telde men met bunders, loopensen, roeden en voeten. Een bunder = 6 loopensen, 1 loopense == 50 roeden, 1 roede = 20 voet. Een loopense was ook toen ± 16 2/3 Are. vesting was al even slecht als 't voedsel; het meerendeel der woningen moest ver onderdoen voor de stallen der Hollandsche boeren en de bedlegers verkeerden in zulk een ellendigen staat, dat men een nauwkeurig verslag ervan, in onzen tijd niet meer zou gelooven. Er is hoog opgegeven van de Peel in betrekking tot de welvaart van Deurne; herhaaldelijk is er dan ook door buitenstaanders beweerd, dat het groote hoogveen steeds een bron van inkomsten voor de op- en ingezetenen geweest is. Het verslag van 1785 geeft een anderen kijk. Luisteren we even: „De nabijheid van de Peel brengt Deurne eerder schade dan voordeel aan. Met 2000 turven te steken, droog te maken en thuis te brengen, is een dag arbeids gemoeid *). Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat voor een karvracht van Deurne naar Helmond 12 st. wordt gerekend, men voor een kar klot 22 st. ontvangt en de verkooper aan weggeld nog 2 st. van zijn ontvangst moet missen, dan zal men tot de conclusie moeten komen, dat de verkooper zijn klot of turf voor niets moet geven en alleen zijn arbeid betaald krijgt." Dan kwam er dit nog bij, dat de landbouw door de onmiddellijke nabijheid van de Peel zeer veel leed; zij, die zich op het verkoopen van turf toelegden, verwaarloosden meestal hun akkers; de gronden werden dan ook al slechter en slechter en vele boerderijen waren in de laatste helft der 18e eeuw zóózeer onderkomen, dat er zich bij veiling nauwelijks een kooper voor opdeed. De akkers brachten in den regel aan granen zooveel niet op, om er van den eenen oogst tot aan den anderen mee te kunnen toekomen, waardoor vele gezinnen in de noodzakelijkheid verkeerden, dadelijk na den zaaitijd hun brood weer bij de bakkers te gaan koopen en daarvoor hun te veld staanden oogst te verpanden. En van die magere Meierijsche akkers moest ruim eens zooveel belasting worden betaald als van de beste gronden in Holland! En dan, een menigte vaste goederen waren met lichtmispachten, renten, cijnsen enz. zoodanig bezwaard, dat sommige dier goederen, tot kapitaal *) Een daghuur op eigen kost was 10 stuivers. gerekend, voor meer dan de helft hunner waarde waren belast. Als bijdrage tot de kennis van maatschappelijke toestanden volgt hier een overzicht der huisgezinnen in 1654 met vermelding van 't aantal personen boven 16 jaar, dat er toe behoort (in de eerste kolom), benevens van 't aantal hoornbeesten (in de tweede rij): Thunis Aerts 4-16 Dries Driessen 4-11 Peter Willems 4-4 Willem Aerts 3 - 9 Jan Fransen 3-7 Dirck Martens 2-5 Evert Leenders 4-6 Melis Heesmans 9-9 Jacob Driessen 3-11 Willem Hendrick Peters 2-3 Jacob Joosten met zijn zwager Dries 3-5 Micghiel Driessen 2-2 Micgiel Hendrick Goloffs 3-5 Frans Willem Gielens 4-5 Willem Peter Bruystens 2-3 Tunis den Haegeindsen scheper 2-2 Jan Joosten Hoijmaker 3-3 Peter van Bommel 3-1 Mr. Paulus Coolen 1-0 Den Heer van Deurne 6-6 Jan Hermens alias Kebbel 2-3 Bruijst Jan Rut Cluytmans 4 - 12 Jacob Jansen van Mierlo 2-4 Jan Fransen Smits 1-0 Wed. Frans Hendricx 2-1 Jenneken Willem Kerckhoffs 1-0 Claes Martens 5-7 Judich Martens met haer maerdt 2-0 Gevert Marten Racken 4-2 Willem Gevert Racken 2-2 Jan Gevert Racken 3-1 Peter Hendrick Weiten 2-1 Jan Joosten in den Heijecker 2-6 Jan Gurts van Muyssen 3-4 Jan Celen in den Heijecker 1-1 Marten Jan Geverts 1-0 12 Jan Aerts in den Heijecker 4-8 Eysbaut Vloemans 3-0 Thunis Litten 3-7 Peter Thunis Heesmans 4-7 Jan Lammerts van Gassel 5-12 Jan Litten 2-3 Daniël van Hoeve 2-6 Joseph Rutten 4-5 Aert Hendrick Jacops 6-10 Jan Tunis 3-3 Jan Melis Heesmans 4-7 Wed. Tomis Roijmans 1-0 Lijn Gielens 1-0 Peter Geverts Coolen 3-5 Evert Geverts Coolen 2-3 Otto de Visschere 5-7 Frans Freijnsen 2-0 Jan Teeuwens 2-1 Jan den Smet 4-5 Peter Claes Martens 1-0 Claes Aert Claus 3 - 8 Aert Jan Meulendijcx 4-8 Anne Weiten 2-0 Peer Mare 1-0 Peter Tunis 2-3 Ansem Tonis 2-1 Jan Peter Conincx 4-5 Thunisken Jan Rutten 1-3 Jen Gielens 1-0 Peter Litten 2-1 Wed. Jan Philips 5-6 Aert Schoutens 1-0 Claes Claes Gerits 2-1 Lambert Janssen v. Asten 2-3 Thonis Joosten 2-3 Philips Claessen 2-4 Gielen Jan Gielkens 3-6 Met Anthunis Coolen 2-0 Wilbert Spaniers 4-10 Lambert Coolen 2-6 Goris Jansen 4-5 Gielen Joosten 2-3 Thys Wilberts 2 - 1 Jan Jacops 2-1 Jacob Ghysberts 4-3 Joost Aerts, glasenmaker 2-2 Dries Peters, keteler 3-2 Heylken wed. Jan Cuypers 3 - 0 Daniël Gerits 3-2 Joost Willem Corstens 2-2 Jan Jan Meuijen 2 - 3 Jan Lammerts van de Laer 3-6 Willemken Leenders 5 -10 Peter Daemen 3-3 Gevert Aerts 2-1 Merrij Segers 1-0 Evert Segers 3-2 Peter Noeijen 2-1 Aert Cnuyts 3-0 Peerken Jan Hermens 2-0 Mary de Waellin 1 - 0 Mr. Jan Stoffels 3 - 0 . Jan van den Bosch 2-1 » Hendrick Bogaerts 2-1 Wilbert Aerts Lorijen 2-1 Anna Bogaerts 1-0 Jenneken wed. Jan Geven 1-0 Wilbert Jansen v. d. Stijl 2-2 Dirck Aert Cnuyts 3-3 Mr. Thomas Orgelmaker 2-0 Aert Gerits van Reest 2-3 Aerts Handrick Noeijen 2-0 De Heer Predicant 5-0 Dries Hendrick Noeijen 4-5 Jacop Gordts 2-0 -Joost Marcelis 2-1 Micgiel Claes Everts 2-1 Evert Gielens 3-7 Gerit de Kerckeijndschen Scheper 1-0 Gerrit de Visser 2-0 Paulis Jan Conincx 2-1 Marten Claessen 1-0 Claes Gerits 3-0 Frans Anthonis Bakermans 5-3 Heylken wed. Jan Jacops 4-2 Jan Peter MeulendScx 4-4 Joost Martens v. Heynsbeeck 3-2 Evert Nelen Smit 4-2 Joost Bernerts 2-2 Jan van Son 2-1 Peter Arijsen, timmerman 2-1 Jan Thomas 2-1 Claes Claes Ors 4-4 Lieven Anthonis 3-0 Peter Jan de Cuyper 2-0 Jan Philipsen 2-1 Evert Jan Naeuwen 2-1 Merry Jan Naeuwen 1-0 Joost Lamberts 3-0 Mr. Laurens de Louw 5-5 Willem Jan Peter Gosens 3-4 Wouter Hendrick Eysbouts 3-2 Jan van Summeren 2-3 Meriken Aert Wilberts 1-0 Jan van Asten 2-2 Bartel Courtois 3-2 Jan Handricx 2-2 Peter Geeff Manders 4-4 Willem Janssen, Schutter 3-1 Cornelis Lamerts 2-1 Peter Jan Handricx 3-4 Aert Anthunis van Ebben 5-4 Roeff Jan Geven 1-1 Aelken Geelkens 1-0 Heylken Jansen in de Cappel 1-0 Lyn Willem Jan Geven 1-0 Frens in de Capelle 1-0 Tys Franssen 1-0 Hendrick Hendrick Noeyen 5-13 Govert Jansen, Vorster 4-0 Hendrick Tijssen 1-2 Melis Jan Emonts 4-3 Lambert Dircx 2-2 Luycas Fransen 2-4 Jan Willem Gosens 4-5 Jan Hendricx van Stiphout 2-1 Evert van Haendel 2-3 Philips Willems 2-4 Dirck Franssen, Smit 2-5 Jan Ceel Lucas 2-2 Arien Wilberts 2-3 Jan Mennen met synen soon 2-0 Tunis Jan Snobben 2-3 Gielen Jan Gielens 3-6 Ceel Tyssen, een jongeling 5-5 Willem Marcus, Mulder 5-10 Peter Rutten 2 - 2 Jan Celen van Lierop 2-2 Ceel Peter Spaniers 5-7 Paulus Handrick 2-2 Aerts Tunis Coolen 2-4 Guff Willem Snabben 2 - 2 Hendrick Tys Claus 3-7 Wed. Peter de scheper 1-0 Dirch Aerts van Vlierden 3-5 Jan van den Boomen 6 13 Willem Jan Geven 2-4 Dirck Jansen van Oorschot 2-1 Wed. wijlen Jan Arysen Slaets 3"- 4 Jan Handrick Stouwen 3-4 Jan Aert Munsters 2-5 Corst Hendrick Corstens 2-2 Fortunatus Verhoffstat 2 3 Aert Arrsen Slaets 2-7 Jan Peters van Liessel 2-4 Jan Hensen 2-1 Joost Loeijen 4-6 Dirck Joosten 2-2 Cryn Jan Bosmans 2-2 Jelis Hensen met syn vrouw, vader en knecht 4-2 Corstiaen Corstiaensen 2-1 Frans Fransen 1-1 Lourens Weiten 2-3 Hendrick Wouters 2-1 Jan Jelis Hensen 2-2 Jan Bollen 6 - 9 Gielen Jacops 2-3 Hendrick de Becker 1-0 Jan Joosten 1-0 Corst Versters 1-2 Peter Jan Gurdts 3-7 Goordt Paulisse 2-0 Geert Sweris m. haer dochter 2-0 Dirck Dircx de Keijser 2-2 Aert Munsters 2-1 Jan Aerts de Roeij 2 - 4 Jan Willem Robben 2-1 Jan Dircx, den boer 2-1 Sy men Gielens 4-5 Thunis Gerits, de Scheper 3-6 Willem Claes 3 - 15 Jan Dries 2-4 Wilbert Willems 2-6 Peter Willems synen broeder 1-0 Dirck van Meyl 2-7 Paulus Joosten 2-2 Dirck Jan Gordts 2-2 Hoeb Hendricx van Meijl 2-6 Evert Hermens 2-5 Jasper Jansen 3-5 Hendrick Jacobs Nelen 2-0 Teunis Peters, d. timmerman 2-3 Dirck Hendrick Bakermans 1-0 Jan Heynen 2-5 Jan Thunis Pot 2-3 Peter Teuwens 3-8 Jan Hendricx de Haert 2-5 Vreeck. Hendrick Aerts 3-3 Jacob Jan Jacops 4-2 Lyn Bogaerts 1-0 Judich Toebacx 1-1 Jan van Sevenem 5-6 Jan van Bottel 2-2 Dirck den Hosenbreijer 3-0 Dirck Goloffs 3 - 3 Jan Hendricks, de metser 2-0 Jan Cornelis de Seger 2-6 Cornelis Jan Rutten 3-5 Joris Goossens 3-3 Wilbert Jan Faes 3-3 Jan Evert Meuws 3-2 Willem van Silst 3-2 Ansem Wilberts' 5-12 Jan de Mulder 3-3 Rut Jan Cluytmans 2-1 Dries Corstens 3-8 Teunis Symons 4-3 Jan Jan Melis 2-8 Peter Goordt Cuypers 2-1 Marten Jan Martens 2-3 Jan Thunis Melis 3-9 Jan Henskens Verhoff stat 2-2 Frans Joosten 2-1 Dirck Everts 2-4 Wed. Cornelis van Riel 1-2 Dries Hacken 1-0 Dries Aerts 4-5 Symen Langhens 3-4 Jan Dircx 2-5 Laurens Jan de Mulder 2-7 Peter Celen van de Moesdvck 2-4 Hendrick Laurens Keyzers 6-3 Thomas Jan Goloffs 2-3 Claes Martens Rutten 3-7 Anne ken Cornelis Marcus 4-6 Wilbert in de Donst 2-1 Liessel. Dries Hendricx de Haert 3-8 Jan Tys 4 5 Peter Hendriks Bollen 6 - 9 Peter Jan Gossens 3-6 Jan Eymerts van Loon 5-9 Lambert Driessen 4-9 Daniël van Bréy 4-8 Martens Laurens Jelis 4-9 Willem Hendrikx de Haert 2-5 Jan Peter Bollen 4 - 7 Claes Tys Claus 3 5 Jan Lemmes, den oude 3-4 Jan Vreynsen, de scheper 2-6 Jan Lemmens, den jongen 2-3 Jan Tys Teuwens 2-4 Marcelis Peter Mennen 2-5 Tys Claes de Bercker 3 -10 Peter Geurts 2-5 Den Liesselsche scheper 2-3 Jacop Jansen van Sevenem 2-2 Peter Tys Claus 1 - 0 Dries Hendricx van Brey 5-5 Neel Jan de Seger 2-2 Eymert Hendricx 3-3 Claes Willems v. d. Heytrack 4-7 Laurens Peters van Silst 4-7 Joost Peter Martens 2-3 Hendrick Eymerts 3-3 Neel Lucas 5-7 Jan Peters alias Moucart 2-2 Jan Paulis van Hensbeeck 2-0 Jhr. Johan van Ekerhoven 6-3 Ariaen Dircx 4-7 Hendrick Lamerts 9-33 Peter Hendricx van Breij 4-14 Hendrick van Breij 3-15 Willem Dirck Philips 4 - 8 Dries Joost Emkens 3-2 Tunis Hendrick Peters 3-7 Willem Celen 3 - 4 Tunis Ceel Faes 3-3 Syn suster 1-0 Peter Celen 2-3 Meriken, wed. Peter Hansen 2-0 Willem Meusen 2-2 Jan Peter Martens 2-3 Wed. Jan Rutten 1 - 2 Dirck Lemmes 2-2 Huybert Huyberts 2-3 Peter Marten 2-2 Meriken, wed. Frans Joosten nf. haeren soon d. stommen 2-2 Jan Willem Martens 3-6 Hendrick Philips v. Heuchten 4-6 Peter Jan Franssen 3-2 Jasper Ariaensen 2-5 Hendrick Jansen van Brey 3-7 Thunis Hendrick Philipsen 2-4 fan Peter Wilberts 3-11 Hendrick Peter Mennen 2-4 Dirck Teuwens 2-5 Vloieynde. Jan Handricx in den Dol 2-4 Jan Jan Maes 2-2 Tonus Jansen van Coolenbraecken 2-2 Peter Vloemans 2-3 Peter Celen den Cuyper 3-3 Willem Geerten 2-2 Dries Verhees 5-8 Tijs van de Graeff 4-6 Dirck Martens 2-5 Reynier Jan Aerts 2-5 Jan Geverts op 't Vloeyeijnde 2-2 Luijt Everts 2-1 Hys Hendrick Verschure 1-0 Frans van Heuchten 3-6 Adam Willems 5-5 Philips Hendricx 2-2 Margriet Peters Schonen 3-4, Jasper Boumans 2-1 Aert Willem Gielens 2 - 1 Anneke wed. Cornelis Tomas 9-22 LINNEN INDUSTRIE. Van den pastoor tot den geringsten arbeider toe leefden de ingezetenen geheel of gedeeltelijk van den landbouw. De landbouw echter was niet het eenige middel van bestaan. Er was ook industrie, zij 't dan ook op bescheiden schaal. De linnenweverij bestaat hier reeds sinds eeuwen. Tot in de zestiende eeuw kan ik ze naspeuren, verder heb ik 't niet geprobeerd. Een lijst van wevers is er opgemaakt 30 April 1760, juist toen dat proces over den ijk in vollen gang was. Er zijn dan wevers in 't Haageind, in 't Kerkeind, in 't Derp, in de Zeilberg, op Vreek en te Liessel. In 't Haageind: Peter Hurkmans, Willem Eibers, Balthasar van Schayk, Antonie van der Bloemen en Lucas van de Moosdijk. In 't Kerkeind: Michiel v. d. Linden, Wed. Zeger Vlerks, Jan Thomas Fransen, Aart Roymans, Francis • Vlerks, Cornelis Munsters, Gooit van Doerne, Dirk van de Mortel, Joh. Aerts de Jonge, Jan Weiten, Hendrik Kuypers, Jan Toro, Joh. Aerts, Willem van der Bloemen, Hendrik Munsters, Hendrik Munsters de zoon, Jan van der Bloemen, Jan Slaats, Hendrik Noyen, Balthasar van Schayk, Jan van de Mortel, Christiaan van Esch, Jan van de Mortel, Matheus Rijers. In 't Derp: Gabriël Pluym, Hendrik van Dijk, Jan van de Mortel, Dirk Goossens, Jacobus Manders, Willem Heesmans, Laurens Noyen, Hendrik Vogels, Evert Pluym, Francis Kuijpers, Jan Goossens, Hendrik Vermenten, Arnold Vermenten en Paulus Nouwen. In de Zeilberg: Hendrik van den Heuvel. Op Vreek: Antonie Dirk Meulendijks en Dirk van Boven. Te Liessel: De kinderen Bartel van Doerne, Hendrik van Stratum en Jan Willem van Asten. In 't geheel 49. Nu zijn er misschien 6 of 7 onder, die eigenlijk kleinfabrikant waren; mogelijk is dit getal nog te hoog genomen, 't Meerendeel der wevers werkte voor Helmond. In 1723 was er vooruitzicht geopend, dat zich hier een linnenfabrikant uit Haarlem zou komen vestigen: Cornelis Ingenham, een Mennonist, maar die opgenomen werd in de Ger. gemeente en 17 Nov. 1723 te Deurne gedoopt werd. De raad deed heel wat moeite om hem hier te krijgen en dit scheen aanvankelijk te gelukken. Het schepencollege, van 't belang overtuigd, wilde hem, zooveel als maar eenigszins mogelijk was, bevoorrechten en had hem al vrijstelling van 't borgemeestersambt in het vooruitzicht gesteld. Maar na lang wikken en wegen vestigde hij zich als fabrikant en koopman te Helmond, waar hij weldra schepen werd en er 16 Jan. 1739 overleed. In de achttiende en negentiende eeuw werd het Deurnesche linnen en pellen tot in het buitenland beroemd. In de „Geschied- en Aardrijkskundige Beschrijving van Noord-Braband" door Dr. Hermans (1845) kunnen we nog lezen: „Het servetgoed, te Deurne gemaakt, wordt zeer geprezen en is in den handel gewild". STEEN- EN POTTENBAKKERIJ. Op vele plaatsen binnen de gemeente Deurne zit onder den grond een leemlaag, die hier en daar wel een dikte van 3 tot 4,50 M. bereikt. Ook placht er op een enkele plek potaarde te zitten. Deze is echter zoo goed als opgewerkt, of 't moest wezen, dat nadere onderzoekingen nog nieuwe, tot heden onbekende, lagen aan 't licht zouden brengen. Van alle oude tijden zijn hier steenen gebakken. Steenovens hebben er voornamelijk gestaan in de heide langs den zoogenaamden Bruggeschen dijk, in de Zeilberg, op den Hanenberg, op Vreek en in de Derpsche heide. Ook op meerdere plaatsen onder Liessel werden steenen gestookt, 't Placht een heele nering te wezen. Voorheen was het echter niet geoorloofd steenen te bakken uit de gemeene gronden, dan alleen voor de kerk. Dit blijkt o.m. uit de volgende schepenakte: Den 17en Meert 1618 op St. Geertruydendach is by den ryper gedelibereerden raedt van schepenen, geswoorens, heylich geestmrs., kerckmrs. ende andere van die naegebuijren van Doerne, tot proffyt ende conservatie der kercke aldaer, eendrachtelijck geraempt, geordonneert ende geslooten, dat nu voortaen alle diegeene, steenovens willende backen, van yeder mont schuldich < n gehouden sullen syn te geven en te betalen aen de Kerckmeesteren alhier, voer ende aleer sv nnder sullen mntrpn ct,In Maart 1735 zijn als schepenen aangesteld Gerrit van Loon en Jacobus Losecaat, in plaats van Antonie Nouwen, die bedankt is. In Maart 1737 zijn bedankt Abraham van Hoek, Jac. Losecaat en Willem Dries Hikspoors en aangesteld: Joost de Veth, Arnold v. d. Mortel en Jacob van Hugten. Den 15 Oct. 1738 is Dirk Deckers aangesteld tot president-schepen in plaats van Gerrit Hanewinkel en Gerrit Bokhorst tot schepen in plaats van Roelof v. d. Kerkhof, die bedankt is. Den 13 Juni 1742 is Johan Bokhorst aangesteld tot schepen in plaats van Gerrit Bokhorst, die bedankt is. April 1744 is tot schepen aangesteld Jan Bollen in plaats van Herman van de Water. 20 Maart 1748 is Dirck Deckers als president bedankt, en aangesteld Johan Bokhorst, terwijl schepen geworden is Willem Thoro". k Omtrent den aanval op zijn ambten gericht, schrijft La Forme heel zakelijk, dat hij drost en secretaris is, zelf zijn gezworen klerk betaalt en dat zijn rentmeesterschap eigenlijk geen ambt is. De heer immers heeft veel goederen te administreeren, want hij bezit in Deurne, benevens een cijnboek, twee kleine hoeven en de molens. Wat aangaat het doen van nering door schepenen strijdt met geen artikel uit het Reglement op de Politieke Reformatie; er wordt daarin wel verboden, gerecht te houden in herbergen en daar voor of na de zitting drinkpartijen etc aan te richten, maar daarvan kan in Deurne geen sprake zijn, aangezien de vergaderingen gehouden worden m 't raadhuis bij het kasteel, waar in den omtrek geen herberg te vinden is. Onder de schepenen zijn slechts twee neringdoenden, n 1 Joost de Veth en Arnold van de Mortel. Beiden hebben ook een boerderij; de eerste is bierbrouwer en logementhouder en heeft daarenboven nog een graanzaak; Arnold van de Mortel had een linnenweverij aan zijn nuts en verscheiden getouwen, waarop hij liet werken; daarbij had hij dan nog een kruidenierswinkel. Beiden, schreef La Forme, zijn van de geschikste en bekwaamste personen en gegoed en geërfd. Het request van Guy werd na de verantwoording door den drost geen aandacht meer waardig gekeurd. De zaak, met zooveel lawaai opgezet, liep heel kalmpjes en gewoon af. Een zin in La Forme's verdediging vind ik vooral merkwaardig: „Hoe langer de regenten in hun post Wijven, hoe bequamer zy werden en by gevolg de justitie en de gemeente daarvan het meeste nut hebben". BURGEMEESTERS. Omtrent de meeste regeeringsambten uit den ouden tijd heeft het ontwikkelde publiek over 't algemeen nog al goede begrippen, omtrent het burgemeesters-ambt echter is dwaling en verwarring geen zeldzaamheid. Zelfs schrijvers, die aan historie-studief deden, hebben er vaak een alles behalve juiste opvatting van gehad. Als men van borgemeesters hoorde, meende men met personen te doen te hebben, die men in aanzien en beteekenis op één lijn kon stellen met de huidige burgemeesters, de vertegen woordigers der kroon in de gemeente. Wat het vroegere borgemeesters-ambt aangaat, dat komt vrijwel overeen met het ontvangerschap van heden, met dit verschil nochtans dat de huidige gemeente-ontvanger een ambtenaar is, terwijl de borgemeester van weleer tot de magistraat behoorde. De naam borgemeester is een verbastering van borzemeester, 't staat in verband met beuren en beurs. In oude stukken wordt ook gesproken van borzemeesters en borzedragers, ook van beurders en beurmeesters. waarmede allemaal 't zelfde bedoeld wordt. Nog heel lang heeft men hier den ontvanger „den beurder" genoemd en 't quohier van den Hoofdelijken Omslag ,,'t burgemeestersboekske". Zoover ik het heb kunnen nagaan, zijn er te Deurne te dien tijde steeds twee borgemeesters geweest, de geleerde en de ongeleerde. De eerste hield „boeck ende buijdel", de laatste moest zijn confrater in zijn arbeid bijstaan en, was 't noodig, ook verdedigen. Laten we 't niet vergeten; dit was wel de onaangenaamste waardigheid of bediening, die men zich voorstellen kan. De borgemeesters moesten zorgen voor 't innen der belastingen en stonden dus bloot aan al de moeilijkheden, die voortsproten uit den ook thans nog bestaanden weerzin tegen al wat belasting heet, of er ook maar naar zweemt. Niet zelden werden zij in de uitoefening van hun ambt op slagen en scheldwoorden, en zoowat altijd, op onvriendelijke aangezichten, onthaald. Daartegen was later wel in hun aanstelling voorzien; maar er stond zooveel op het papier, dat in de praktijk niet meer dan groot woordenspel bleek te zijn. In verschillende acten vinden we dit of iets dergelijks vermeld: „dat niemand in 't uitvoeren van hun officie sal vermogen sich tegen deselve borgemeesters te opponeren, 't zy met die te violeren, lasteren, injurieren, soo met woorden als met werken, ofte andersints, in eeniger handen manieren van regten, op peene van sestig gouden realen, aan den heer van Deurne ofte desselfs drossard te verbeuren". De boete was niet licht; maar de borgemeester kreeg de klappen en de heer streek de gouden realen op. Hoe van alle oude tijden af de borgemeesters van Deurne zijn gekozen, weten we alleen uit de overlevering, uit het ongeschreven recht. Die overlevering echter is later in schrift gesteld en gewoonte is als recht erkend. Wij komen hierop aanstonds nog terug. 's Zondags voor St. Gertrudisdag (17 Maart) moest de vorster, vanwege den heer, aan de kerk „de Banschouwe" afkondigen, welke den 17 Maart op Vreewijk zou gehouden worden „onder den blauwen hemel". De heele regeering trad dan af en de heer bevestigde dan de oude leden, ofwel hij stelde nieuwe in de plaats. Zoo ging 't met schepenen, kerkmeesters, eemeentemees- ters enz. Met betrekking tot de borgemeesters was het anders gesteld. De oude regenten met de hertsluiden kozen, in gezamenlijk overleg, de borgemeesters en droegen ze ter beëediging aan den heer voor. 't Spreekt vanzelf, dat geen andere dan gegoede personen op die nominatie werden gebracht. Toen echter van Leefdael in 1660 de heerlijkheid van de Staten-Generaal kocht, meende hij, aan de hand van zijn koopbrief, ook met betrekking tot de keuze van borgemeesters met de oude gewoonte te kunnen breken. Zonder iemand te moeien, stelde hij de borgemeesters zelf aan en sloot ze uit van de regeering. De ingezetenen zagen hierin een schending van hun privelegiën en traden haast als één man tegen den heer op. Dertig jaar zou het duren, eer er voor goed vrede kwam. Wat er van Leefdael aan heeft gehad zich tegen het eeuwen-oude gebruik te verzetten, begrijp ik niet, te meer, wijl hij het kende en er sinds 1651, zonder eenig protest zijnerzijds, naar gehandeld was. Getuigen ter staving van dit stuk gewoonterecht, laten we 't zoo maar eens noemen, waren niet moeilijk te vinden. Men riep daartoe op ontwikkelde menschen, onder wie personen van hoogen leeftijd. De oudste was wel Jan Aertl Verhagen uit Vlierden (overleden 5 of 6 Maart en begraven te Deurne 8 Maart 1667). Hij was in 1661, toen hij voorkwam, 93 jaar oud. Peter van Bommel, de niet herbenoemde drost-secretaris, die zeker als deskundige kon optreden, legde voor den notaris, D. Wytvelt te Helmond, de volgende beëedigde verklaring af, (d.d. 18 April 1661): Dat hij comparant het drossaert- ende secretarisambt heeft aenvart inden jaere XVI hondert een en vyfftich, by het invoeren van de reformatie binnen de heerlyckheyt van Doerne, ende dat 't zedert dijen tyt tot noch toe, hy heeft bevonden ende oock alsoo verstaen by voergaende tyden, alsoo te sijn geweest ende geschiet; dat op Ste Gertruijden dach, wesende den 17en dach vande maendt Meert, naer voorgaende proclamatkn aen de kercke, daer men doen ordinarisse publicatie was doende, des Sondachs te vooren de bantschouwe, ter plaetse genoempt: Vreckwyck, alhier binnen de voors. heerlyckheyt Doerne worden afgeroepen ende gepubliceert opten gestemden dach. Dat den comparant van officie wegen met de schepenen, kerck-, H. Geestmeesters ende mede afgaende borgemeesteren, waeren kiesende twee nieuwe borgemeesteren, in cas van discrepantie, dat de meeste stemmen worden gevolcht, ende deselve borgemeesters genoempt ende gecosen sijnde, den comparant als officier met de regeerders tegen den noen oft middach tsamentelyck syn gecompareert ter voors. plaetse: Vreckwyck, alwaer alle naebueren vergadert waeren; ende de selve nieuw borgemeesters worden voor de geheele ghemeijnte affgeroepen ende gepubliceert, ten eynde ofte iemandt daerop wiste te spreecken, dat hem geoorloofft was te doen voor dijen tijt. Ende soo daer niemant op te spreecken en hadde, soo worden alsdan de selve borgemeesters gedaecht om te comen doen eedt als borgemeesters aen handen van comparante als officier; daerenboven, dat alsdan op de selve bantschouwe oock afgelesen worden alle statuyten, keuren ende breucken, die in de ghemeynte noodich ende geordeneert waeren, opdat de ingesetene naege- bueren souden mogen te kennen gheven *) in de henne besien ende beswaerenisse, om by kennisse van de regeerders te worden gemeerdert, ende gemindert naer gelegentheyt van saecke. Redenen van welweetentheijt allegefende, dat die oude borgemeesters ierst nomineerden twee nieuwe borgemeesters ende daer naer oock noch andere worden voorgestelt by de regeerders ende hij comparant selve mede heefft helpen voor•stellen borgemeesters ende mede helpen ordonneren in presentie van den heere van Doerne, die dickwils inde vergaederinghe mede is gecompareert geweest, ende helpen voorstellen, als oock op de bantschouwe, doende ende consenterende als naer ghewoonte, ende alsoo van t'geene voors. dus goede kennisse is hebbende. Na de willekeurige benoeming der burgemeesters d.d. 17 Maart 1661 had men de zaak onmiddellijk in Den Haag aanhangig gemaakt. Den vierden April reeds werd er een beslissing opgenomen. Zij was niet vleiend voor Van Leefdael. Ze luidde namelijk: d'Eerste presiderende ende andere raeden van Brabant, den eersten deurwerder ofte bode, macht hebbende t'exploiteren, hiertoe versocht, saluijt. Wij hebben ontfangen de supplicatie vande borgemeesteren, H. Geestmeesteren, kerckmeesters, gemeyntemeesteren, mitsgaders de nabueren ende gequalificeerde ingesetenen ende ingelanden der heerlijckheijt Doerne, gelegen in 't quartier van Peelandt Meijerij van 's Hertogenbossche, inhoudende, hoe dat de Ho: ende Mog. Heeren Staten-Generael der 1) Onleesbaar. Vereenichde Nederlanden, als hartoge van Brabant, op den 19en January 1660 eeuwich erffelijk ende onquijtbaer hebben vercocht ende overgegeven, aen Rogier van Leeffdale, heere van Lieffringe, de hooge, middele ende laege heerlickheit ende jurisdictie vanden dorpe van Doerne voors., met de gerechticheyt, onder anderen om aldaer te mogen stellen officiers tot dienst der voors. heerlickheit, gemeynte-, kerck- ende H. Geest, voor soo veel de pantheeren, wezende souverainetijt, in possessie sijn geweest, geuseert hebbende, ofte te useren vermochten naer vermellen derselver coopbrieven, daer van sijnde. Tis nu sulx, dat binnen de voors. heerlickheit, van outs ende boven memorien van menschen, altijt gebruijckt ende geobserveert is geweest, dat op den 17en Maert, naer voorgaende Sondaechsche publicatie van eene banschouwe, op seeckere poene gelast syn geweest, alle die in eedt sijn, mitsgaders alle heertluyden te compareren, op seeckere plaetse genaemt „Vreeckwyck", ten eynde de schepenen, H. Geestmeesteren en Kerckmeesteren aldaer kiesen, stemmen ende proclarmeren, nieuwe borgemeesteren aen den heer oft desselfs officier overleveren, om te beëdigen ende in vreede te leggen, mitsgaders keuren ende breucken aff te lesen. Tis mede waer, dat de voorn, heer van Doerne opden lOen Meert 1660 door Ghysbrecht Pieck van Thienhoven, raedt en rentmr. Generael der domeijnen in 't quartier van 's Hertogenbossche, door speciaelen last van da Ed: Mog: Heeren Rade van State der Vereenichde Nederlanden, synde geïmmiteert in de possessie der voors. heerlickheyt, van wegen de gemeynte, is versocht geweest, naer dat deselve alle schuldige gehoorsaemheijt aen haren heere hadden verclaert, haer te laeten bij haer oude privilegiën, usantiën ende gerechticheijt, soo in hare gemeente regeringe als andersints, ende oft wel de voors. heer van Doerne tselve soo rechtmatich versoeck der supplianten hadden behooren toe te staen ende in te willigen, mitsgaders oock de Gemeijnte te laeten ende houden in haer oude rechten ende hercomen, soo heeft hy sich echter laten gelusten, directelijck daer tegen te gaen ende gepocht de regeringe, voornamentlijck oock der borgemeesters, naer syne phantasie, sonder by wesen, mede stemmen, ende consent van de schepen, H. Geestmeesters en kerckmeesters der voors. heerlyckheijt, sulx als 'tselve van tijt tot tijt boven memorie van menschen was geobserveert, te veranderen. Waerover is den voorn, heer wederom in 't minnelijcke aengesprocken, ende versocht ten eijnde de voors. gemeijnte bij haer oude gerechticheijt soude mogen verblyven; niettegenstaende heeft de voorn, heer van Doerne op den 17en Mert lestleden, sijnde den gewoonlijcken dach van veranderinge der borgemeesteren, doen (Stèren ende convoceren allen den geenen, die in eedt waeren, om te compareren op syn huys ofte casteel, ende deselve daer gecompareert synde, heeft hy hun alle te samen van hunnen eedt ontslagen ende voors. heerlyckheyt, alsoo sonder regeringe sijnde, At>r, t-irt iti~ nmtront !V» nrpn • Vi»»«»ft rmdertiissehen den selven heer 17 van Doerne doen citeren Jan Daniels van Breij ende Laureyns Henr. Kysers, beyde jongeluijden, om bij hem te comen op sijn casteel, alwaer sy gecompareert synde, heeft hun den eedt als borgemeesters aff genomen, de welcke doen ter tijt niet beters en wisten oft sy waren daer toe naer ouder gewoonte ende observantie wettelijck ende behoorlyck gecoosen ende met gemeene stemmen aengestelt; dan naderhant geheel anders vernomen hebbende, soo hebben sijluijden daertegens wel expresselijck gedaen protesteren ende den notaris Wytvelt, gecomen sijnde by den voorn, heer van Dorne om hem het schriftelyck protest voor te lesen, heeft deselve heer, in 't lesen toetredende, het voors. schriftelyck protest met cracht ende gewelt den notaris uyt sijn handen geruckt, welck alsoo niet en behoort, ende dat de supplianten door het affsetten vande voors. regeringe en het aenstellen van de borgemeesters by den meer genoemden heere van Dorne (dewyle de gemeijnte sonder regeringe was) naer sijnen appetijt met exclusie van bovengemelte regeerders aengevangen, hun ten alder hooch sten bevonden geturbeert, als synde een notoir indracht in prejuditie van haer oude gerechticheyt, hercomen ende observantie soo sij seijden; versoeckende onse provisie van maintenue in desen dienende. Waeromme soo ist, dat wy desen aengesien, u ontbieden ende beveelen, daertoe committerende by desen, dat ghij, ten versoecke van de voors. supplianten, den selven van wegen de hooge overigheit maincteneert, stijft ende sterckt in de possessie vel quasi, naer ouder gewoonte te mogen compareren ende vergaderen naer voorgaende sondaechsche publicatie, van eene banschouwe, op seeckere poene gelast sijnde, op de plaetse genaemt Vreeckwyck, ten eynde de schepenen, H. Geestmeesters ende de kerckmeesters aldaer mogen kiesen, stemmen ende proclameren nieuwe borgemeesters, die aen den heer ofte officier overleveren, ende om te beëdigen ende in vrede te leggen, mitsgaders kueren ende breucken aff te lesen. Ende den voors. Rogier van Leefdael als heere van Doerne en allen anderen, dient eenichsents soude mogen aengaen, belast ende bevolen 'tselve te gehengen ende gedoogen, mitsgaders der heerlijckheyt van Doerne by den voorn, heer privativelyck, met exclusie van borgemrs. regeerders gedaen, metten gevolgen ende aencleven als qual. t'onrecht ende in prejuditie van der supplianten oude gerechticheijt ende hercomen, mitsgaders d'immoriale possessie vel quasi costeloos ende schadeloos af te doen ende hem interdicerende van gelijcken meer te doen, ende te betalen de costen hieromme gedaen. Ende in cas van oppositie daecht d'opposant ofte opposanten te compareren ofte gemachtich te senden t'eenen seeckeren gelegene dage, die ghij hun beteeckenen sult, voor ons in den voors. rade, omme te seggen de redenen waeromme, van dien t'aenhooren alsulcken eijs ende conclusie als de supplianten Eiillen willen doen ende nemen, daer jegens t'antworden, alsmede omme by provisie de supplianten geadjudiceert te worden de recredentie, ende voorts te procederen als naer rechten. Ons rela terende u wedervaren. Gegeven in '3 Gravenhage, ondre den segel van den voors. Rade, hier aen doen hangen den vierden April sestien hondert een en sestich, by de voors. eerste presiderende ende andere Raden. Ende was onderteekent: Corn. Gillis. Dat het borgemeestersambt een der onaangenaamste waardigheden was, die men zich kan voorstellen, hebben we reeds gezegd. Het werd dan ook vaak ontvlucht, ja, werkelijk, de voorbeelden zijn in menigte in onze Meierijsche historie aanwezig, dat men gewoonweg de gemeente verliet en zich elders metterwoon vestigde, om van 't borgemeesters-ambt vrij te zijn. Als men benoemd was, kon men niet bedanken dan om hoogst gewichtige redenen. Men moest zijn jaar uitdienen en dan werden de meeste ook gansch hun leven niet meer gemoeid. Bij overgrooten tegenzin gaf de heer wel eens vrijstelling, doch voor wat hoorde wat. Toen Evert v. d. Meulendijk tegen de ellende van 't ambt opzag, werd bij door voorspraak van den drost vrijgelaten, doch hij moest voor deze gunst binnen een jaar op 't slot leveren honderd pond beste boter! Groote verdiensten zaten aan 't ambt niet vast. De belooning was percentsgewijze en de verantwoording was niet alleen groot, maar ook zwaar. ARMMEESTERS. De H. Geestmeesters of armmeesters hadden 't beheer over de arme-goederen, en daarbij de heele armenzorg ten hunnen laste. Zij waren twee in getal. Voor de invoering der reformatie had de pastoor het recht van nominatie en, met de gezamenlijke regenten, de verkiezing dier ambtenaren; na de invoering werd de pastoor vervangen door den predikant. Toen Rogier van Leefdael echter de heerlijkheid Deurne van de Staten gekocht had, begon hij met de verkiezing der armmeesters een anderen weg in te slaan. Den 17den Maart 1661 reeds, benoemde hij zelf de armmeesters, zonder predikant of regeering te moeien. Daardoor voelden zich de ingezetenen in hun rechten aangetast en dezen hebben dan ook die aanmatiging niet zonder protest laten geschieden. De armmeesters behoorden tot de regenten en werden steeds gekozen uit de meest gegoede personen. Naar religie werd niet veel gekeken en, gelijk ook thans, waren er niet veel liefhebbers voor het ambt, dat uit den aard der zaak lastig en niet zeer winstgevend was. Wie het ambt bedienden, deden 't „om 't goede doel". De armetafel had natuurlijk inkomsten, die zij trok uit eigendommen en chijnsen. Van de vroegste tijden af is 't gebruik geweest, dat zelfs eenigszins welgestelde lui, ter eere Gods en tot lafenis hunner ziel, in hun testament den „H. Geest" bedachten. Zoo kreeg deze na verloop van tijd pachthoeven, landerijen, kleine kapitalen, grondren ten, etc. Vooral deze laatste waren zeer talrijk. De oudste schenking, die ik met betrekking tot den arme, in het archief aantrof, dateert van Mei 1400. Maria, dochter van Jan Dyrckx, geboortig van Liessel, maakte toen aan den H. Geest van Deurne 3 mulder rogge. Jacobus Lycop, pastoor te Helden, trad hierbij als notaris op. Den 23sten April 1506 maakte de schout Gevert van Deurne voor den priester-notaris Jan van Amstel, zijn testament. Hij gedacht daarbij niet alleen zijn familieleden, maar ook den arme op schitterende manier. „In den yersten soe maecke ick tot vier vroemissen ter weken, ende voert drie of vier arme menschen in een huys toe Doemen, by die kercke aen Boergarts cruys gelegen, woenende, ende die priester mede off hy wille alle Sondage, Woensdaghe, Vrijdage ende Saterdaghe des wynters voer acht die halve ure uut, ende des zomers voer vijven uut, daertoe ick make tot Myerlo op Stepencolck 4 mud rogge, op Kyggeler 2 mudde, op 't Hout tegen Vranck Sjongen aen een, geheyten Heyn Lenarts, 7 vaet"1). Het testament is na zijn dood in de deur der Kapel te Vlierden door v. Amstel voorgelezen. *). In een inventaris van goederen en inkomsten van den H. Geest te Deurne, gemaakt A° 1592, toen Anthonis Henrick Snoeck en Aert Thonis Dircxen (deze laatste *) Een Peellandsch mud was 12 vat. *) Taxandria XXXI, blz. 93. de vader van pastoor Roymans) armmeester waren, bezat de H. Geest o.a. de volgende vaste goederen: le. Een hoeve onder Vlierden aan 't Schoeteckerseijnde, gebruikt wordende by Dries Bruysten Verheze, welke hoeve den H. Geest is gedoteerd door Jhr. Jan van Doerne 7 Oct. 1468. 2e. Een akker, geheeten de Berchoof. 3e. Een akker omtrent het Hagelkruis. 4e. Een akker, waar 't Hagelkruis tegenwoordig op staat. 5e. Een akker aan den Lijkweg. 6e. Een akker daaromtrent gelegen. 7e. Een akker, geheeten de Panne, gelegen in den Hoeckakker. 8e. Een akker, gelegen aan 't Heilig goed, op den kant van den weg naar 't Derp. 9e. Een akker op Vreewijk, gemeenlijk genaamd de R ooi-braak. 10e. Een kamp erfs met een huis erop, gelegen te Vreewijk, gemaakt door Laurens van Hulsberch. 11e. Een akker, gelegen te Liessel tegen De Leensel aan en afkomstig van Hubbel Gyssen. 12e. Een akker te Liessel, genoemd de Gentener, die zaliger Rut Lamberts Evertssoen den 29en Nov. 1579 gemaakt heeft. De inkomsten aan rogpachten waren zeer aanzienlijk. Uit de hoeve De Moosdijk e.a. ging een jaarlijksche en erfelijke pacht van 13 mud rog, die Jkr. Mr. Jan van Doerne, kanunnik te Luik en heer van Bakel, den 13en Augustus 1529 den arme gemaakt had. Ook uit zeer vele goederen, zoo onder Deurne als onder Liessel en Vlierden, gingen chijnsen, die, zoo in rogge als in geld, aan den arme moesten betaald worden. Ik moet hier opmerken, dat de eigendommen en bezittingen van den H. Geest te Deurne ook dienden tot steun of onderhoud voor de arme menschen uit Vlierden, dat tot 1681 één parochie met Deurne uitmaakte. Eerst in 1680 heeft er tusschen Deurne en Vlierden, met betrekking tot de armengoederen, een scheiding en deeling plaats gehad. Wanneer wij de zoogenaamde „armenlijsten" nagaan, dan verbaast het ons wel eenigermate, dat de H. Geestmeesters met zoo weinig middelen rond zijn gekomen. De bedeeling is zelfs in oorlogstijden nog zeer gering. Wij kunnen er ook zeker van zijn, dat er zeer veel onverzorgde armoede heeft bestaan, terwijl in den regel ook eerst bij 't armbestuur werd aangeklopt, als de particuliere liefdadigheid te kort schoot. Steun verleenen aan gezinnen, die er hard voorzaten, werd in vroeger eeuwen meer in practijk gebracht dan thans. De arme, die „oppaste", kwam in den regel zeker niet meer te kort dan nu, al waren ook de verdiensten gering. De gang naar de tafel van den H. Geest werd in den regel, zoo door familieleden als buren, zoo lang mogelijk tegengehouden. In statistieken uit de 17e en 18e eeuw neemt het getal armen een aanzienlijke plaats in. Laten we de zaken echter beschouwen voor wat ze zijn. Door armen verstond men lui die er zwaar voorzaten, om maar eens een Meierijsche uitdrukking te gebruiken. Dat getal was, het valt niet te ontkennen, nogal groot; het getal der bedeelden echter is gewoonlijk gering en onder die bedeelden vindt men in den regel geen andere menschen dan zulke, die absoluut niet den kost konden verdienen. GEMEENTEMEESTERS. Geen enkele gemeente uit de Meierij had zulk een uitgestrekt grondbezit als Deurne. Den len Maart 1326 verkocht Jan I, hertog van Brabant, aan de inwoners van Deurne „wettelijk, erfelijk en voor altijd" eenige gronden, gelegen tusschen de eigendommen van Gevart van Doerne en die van Vlierden, voor den prijs van vijf pond oude grooten tournois en een erfelijken cijns van 40 schellingen zwarten tournois sjaars, te betalen op St. Bavo; onder bepaling, dat die gronden gemeenschappelijk eigendom der inwoners of zoogenaamde „Gemeene Gronden" zouden zijn. De daarvan gegeven brief is den 14en Augustus 1449 door Hertog Philips van Bourgondië „geconfirmeerd, geratificeerd en sreapprobeerd". Die „gemeene gronden" stonden onmiddellijk onder 't toezicht van twee of drie personen, gemeyntemeesters genaamd. Zij werden, evenals de schepenen, door den heer benoemd en waren in een groote vergadering als ten lid van 't regeeringslichaam aanwezig. Hun salaris bedroeg in 1742 twaalf gulden; hun vacatiegeld was gelijk aan dat van schepenen, borgemeesters etc. Behalve het toezicht over de gemeene gronden was hun ook speciaal de zorg opgedragen voor wegen, duikers, waterlossingen, bruggen, etc. Als wij gebouwen uitzonderen, dan kunnen wij ons kort uitdrukken door te zeggen, dat het gemeentegoed onder hun onmiddellijk toezicht stond. Zij waren oorspronkelijk twee, later drie, in getal. Een hunner was meestal een ingezetene uit Liessel. In de achttiende eeuw was de vorster geregeld gemeentemeester en aan niemand was gewoonlijk het ambt beter toevertrouwd. De gemeentemeesters waren nuttige leden van het corpus, menschen, die, om zoo te zeggen, belangeloos gewichtige diensten aan de gemeenschap bewezen, de belangen der gemeente behartigden als de hunne, ter liefde van de goede zaak, regenten die zelf ambtenaarsfuncties verrichtten, ongeveer 'gratis. Onder hun toezicht werden bruggen en duikers gelegd, wegen en dijken in orde gebracht, beplantingen aangelegd, hout geruimd, gronden en peelvelden uitgegeven, waterlossingen geveegd, hand- en spandiensten verricht, etc. Zij verlichtten alzoo 't werk van schout en schepenen in niet geringe mate. Het zal wel niet gezegd behoeven te worden, dat de gemeentemeesters niet zoo maar willekeurig te werk konden gaan; immers het schepencollege had de leiding des bestuurs in handen. Schoon men over de gemeentemeesters niet veel klachten hoort, is het toch meer dan eens voorgekomen, dat zij absoluut niet de strengste eerlijkheid in hun ambt betrachtten. Jan van Acken schijnt de ingezetenen in De Peel maar hun gang te hebben laten gaan, ja, in strijd met de verordeningen van schepenen, hen op verboden terrein turf te laten steken, mits zij hem niet vergaten. Zelfs de president moet zich in het aanwijzen van peel- velden allesbehalve eerlijk hebben gedragen. De oneerlijkheden lekten echter uit. Verscheiden personen werden gecallangeerd en door Goort Jacobs, den substituutsecretaris, in verhoor genomen. KERKMEESTERS. Tot voor de invoering der Reformatie werden de kerkmeesters door den pastoor en de gemeente benoemd, voor onbepaalden tijd. Hun was de zorg voor 't kerkgebouw opgedragen, alsmede voor de gebouwen en de gronden, die tot de kerk behoorden. Zij hadden verder zorg te dragen voor 't innen der cijnsen, 't betalen van intresten, de aflossing van kapitalen, kortom, het beheer der kerkeliike eigendommen was aan hun handen toevertrouwd. De kerkrekeningen van 1618-1628 - oudere zyn niet meer aanwezig - geven een juist beeld van hun werkkring Er is geen ambt, dat in den loop der tijden zoo weinig in wezen veranderd is als dat van kerkmeester de Reformatie heeft hierop zoo goed als geen invloed gehad. In 1648, bij de sluiting der kerken, bleef de Roomsche gemeente haar kerkmeesters behouden, en vulde later, wanneer er plaatsen vacant kwamen, deze op regelmatige wijze weder aan. De kerkmeester der R. K. parochie hield echter op lid van de burgerlijke regeering te zijn. De kerkmeester, die er na 1648 komt, en als lid van den magistraat zitting krijgt, wordt een soort gemeenteambtenaar, die speciaal te zorgen heeft, dat het kerkgebouw wordt onderhouden en renten en cijnsen binnenkomen. Dit alles echter onder toezicht van het raadscollege. Kerkmeester wordt een ambt van slechts materieele beteekenis. Men vindt dan ook tijdens de republiek te Deurne het ambt zoowel in handen van Protestanten als van Roomschen. Bij de benoeming wordt in den regel op geschiktheid gelet. De Roomschen stieten het ambt niet van zich af. De oude kerk bleef hun trots en bewaarde voor hen de dierbaarste herinneringen, 't Was alsof zij voelden, dat ze eenmaal weder aan de katholieken zou terugkeeren. Met kracht hebben zij ook in den protestantschen tijd voor haar rechten geijverd, zoo tegen den heer van Deurne als tegen den commandeur van Gemert. Als oudste kerkmeesters vind ik: Peter van Doerne (1523), Jan Jan Snabbe (1523), Jan Peters Verdonschot (1527), Peter Roymans (1527), Marcelis Cocx (1559), Jan Vrenssen (1559), Willem van Oss (1559), Matthys Jan Snabben van den Bottel (1602), Hendrik Jan Jacobs (1618—1635). De eerste kerkmeesters in den protestantschen tijd zijn geweest: Michiel Hendrick Goloffs, in plaats van Jan Jan Joosten den smid, en Jacob Geurts, ter vervanging van Claes Claessen. Ze waren beiden pas tot het protestantisme overgegaan. HERTSLUIDEN. Zooals ik reeds gezegd heb, bestond er eigenlijk geen gemeenteraad; de schepenen en andere regenten werden benoemd door den heer, dus niet gekozen door het volk en waren derhalve ook geen volksvertegenwoordigers, al moesten zij ook ten nutte van 't algemeen werkzaam wezen. Zij hadden dus heel wat macht, ten minste, waar het de dagelijksche aangelegenheden van het bestuur der gemeente betrof. Voor het voeren van processen, het aangaan van geldleeningen, het heffen van nieuwe belastingen, het goedkeuren der gemeenterekeningen, etc. hadden de schepenen noodig de goedkeuring der aangewezen notabelen der bevolking, die daartoe door den drost werden opgeroepen op een zoogenaamde corporeele vergadering, waarschijnlijk zoo genoemd, wijl ze 't geheel corpus of lichaam der plaats vertegenwoordigde. Dergelijke vergaderingen, die nog in meer streken van Brabant bestonden, schijnen een overblijfsel geweest te zijn uit den tijd der Franken, toen de gansche gemeente aan de beraadslagingen en het nemen van besluiten meedeed. Zulke vergaderingen geschiedden nog vrij laat, 't zij bij de kerk (op 't kerkhof) of op 't plein bij 't kasteel onder den lindeboom, alzoo in de open lucht. Ook het schip van de kerk werd voor dergelijke vergaderingen meermaals in gebruik gesteld. De macht dier notabelen had heel veel weg van die der polderingelanden op den zoogenaamden „Geërfdendag". Er wordt in dit werk nogal eens gesproken over herts- luiden, gecommitteerden, de meest-geërfde en gequalifieerdste nageburen, tienmannen. Welnu, dit zijn, om me zoo maar eens uit te drukken, allemaal namen voor één en dezelfde zaak. Vooral in de eerste jaren van Van Leefdaels heerschappij hebben die „hertsluiden" heel wat van zich doen spreken. Er waren er tien en iedere hertgang of erkend gehucht vaardigde er een af. Ze waren dus over de heele gemeente verspreid en behoorden tot de meestgegoede ingezetenen. Welk gewicht aan die hertsluiden gehecht wordt, kan blijken uit de dorpsreglementen, die er in de eerste jaren na 1660 werden samengesteld. Zij maakten het grootendeels onmogelijk, dat Van Leefdael in alles zijn wil kon doordrijven. Het volk had geen aandeel in de regeering, dat is waar, maar als gecommitteerden hebben Otto de Visschere, Laurens de Louw, Jan van den Boomen, Jan Daniels van Bree e.a. in het burgerlijke een macht kunnen ontwikkelen als nog niet in Deurne vertoond was. De tienmannen zijn blijven bestaan tot den Franschen tijd toe, maar van hun naar voren treden hoort men in de achttiende eeuw al weinig meer. In 1750 geeft de drossaard A. La Forme aan den stadhouder van den kwartierschout van hun werkkring de volgende korte beschrijving, die ik hier nog eens aanhaal: „Ze staan onder eed, maar hebben geen zitting in de regeering, evenmin als zij staan over de gemeenterekeningen. Zij helpen alleen maken de nominatie van vier borgemeesters, van wie de heer er twee kiest, eveneens helpen zij kiezen en aanstellen de collecteurs der gemeene middelen, zoo er zich bij publieke verpachting niemand voor opdoet. Van alle oude tijden zijn er twee tot schepen aangesteld, om des te beter de rust en eensgezindheid in de gemeente te betrachten, ten einde er dezen zich van zouden kunnen vergewissen of er iets ten nadeele voor de gemeente verricht werd, waarvan zij dan de anderen verslag konden doen." Niettemin worden er te Deurne gedurende de 18e eeuw nogal corporeele vergaderingen gehouden. Wanneer het over financiën en werken van aanbelang gaat, zijn de tienmannen tegenwoordig. Zoo'n corporeele vergadering bestond uit den drost en den secretaris, de 7 schepenen, de 2 borgemeesters, de 2 kerkmeesters, de 3 gemeentemeesters, de 2 armmeesters en de 8 tienmannen — een college dus van 26 waardigheidsbekleeders. IJKMEESTERS. Dit waren ambtenaren, die met 't bestuur der gemeente niets hadden uit te staan; soms vindt men ze vermeld als keurmeesters. Hun taak was het de maten en gewichten te visiteeren; overtredingen op het stuk van den ijk aan den officier over te brengen; de niet aan de eischen voldoende maten en gewichten in beslag te nemen, toe te zien op de bakkers of hun brood het gewicht wel haalde, enz. „Aan heer en regenten competeerde privatelijk 't recht van ijk, om alle maten en gewichten, ellen en vaten te laten ijken door een of meer personen, bij hen daartoe onder eed te committeeren." Door dit college zijn o.a. als ijkmeester beëedigd: Jan van den Bosch en Hendrik Jansen van Schayk 26 Nov. 1664; Goort Jacobs en Evert Goloffs 7 April 1679; Cor nelis de Lover in 1717. Goort Jacobs is als ijkmeester in functie geweest tot den dag van zijn overlijden, Maart 1713, en Cornelis de Loyer tot 1759. Ofschoon de ijkmeester van de Meierij nooit te Deurne zijn ambt had uitgeoefend, zond deze d.d. 18 Mei 1755 een schrijven aan de regenten, dat hij voornemens was den ijk te komen doen binnen Deurne en Liessel. Terstond werd door de regenten besloten onmiddellijk bij de Hoogmogenden een request te presenteeren tegen deze inbreuk op de oude gerechtigheden. Reeds 23 Mei d.a.v. werd door dat hooge college 't adres gesteld in handen der gedeputeerden tot de zaken der Meierij, maar dezen schijnen met de zaak verlegen te hebben gezeten; er volgde ten minste geen resolutie. Regenten van Deurne bleven maar niet kalm berusten, doch namen hun toevlucht tot de beste rechtsgeleerden. Met die adviezen schoten ze echter niet erg op; ze vielen ook niet naar wensch uit. De advokaat, Mr. Ant. van Heurn uit Den Bosch, gaf o.a. 15 April 1757 het volgende schriftelijk advies: „Naa mijne gedagten is er niet anders op, als dat men hem, den ijkmeester, zijne functie laat exerceren dog tegelijk zorge draagt, dat het regt van den Heer en de Regenten geconserveert blijve." Wat wilde Mr. van Heurn ook al anders schrijven? Den 24en Maart 1755 was het verzoek van heer en regenten in Den Haag afgeslagen en bij resolutie van 26 Nov. 1756 werd de ijkmeester der Meierij, Willem Boekholt, door de Hoogmogenden gemachtigd zijn ambt te Deurne uit te oefenen. Te Deurne meende men nu, dat „ter conservatie van haar regt" heer en regenten geen anderen weg openstond dan de weg van 't recht. Den 19en April 1757 werd dan ook door drost, schepenen, kerk- en H. Geestmeesters, borgemeesters en tienmannen besloten te procedeeren en de eventueele kosten zoo noodig gelijkelijk te dragen: de eene helft door den heer, de andere door de gemeente. De procedure is door heer en regenten van Deurne verloren. Ze heeft geduurd tot 1763 en heeft gekost 1200 gulden. De hoofdpersonen, die ze hadden aangegaan waren toen reeds lang ter ruste. Willem Boekholt overleed in 1758 en de heer van Deurne, Balthasar Coymans, in 1759. In Augustus 1760 had Theodorus de Smeth de heerlijkheid met de procedure gekocht; hij mocht alzoo spoedig ondervinden, dat ook aan 't bezit van heerlijk goed onaangenaamheden en lasten verbonden zijn. In de eerste jaren der 19e eeuw heeft de gemeente weer den ijkmeester aangesteld. 4 December 1805 werd benoemd de gerechtsbode Michiel van Schaijk1) Hij werd 30 Augustus 1806 reeds opgevolgd door Adriaan Jan Ansems v. d. Mortel, timmerman, den grootvader van 't vroegere raadslid uit het Derp, Adrianus v. d. Mortel. *) Deurne had zich met betrekking tot den ijk toen gecombineerd met Bakel en Vlierden. De benoeming van Van Schaijk was regenten van Bakel niet juist naar den zin, wijl die zelf een candidaat hadden. VIL De dingbank v. Deurne. ^ ■ *4 OT de beste boeken, die over 't Schependom ' I /in de Zuidelijke Nederlanden zijn geschreven, behoort ongetwijfeld 't bekende werk van Frans de Potter, dat in 1875 werd uitge^M— geven door de Academie Royale des Scienses, etc. de Belgique. Volgens De Potter dan zouden de eerste schepenbanken ingesteld zijn geweest door de missi dominici, welke door Karei den Grooten bij het Capitularium van het jaar 802 hoofdst. 25, in 't leven waren geroepen, om de graafschappen van zijn rijk te doorreizen, de aldaar bestaande misbruiken te verbeteren en hem verslag te doen over hun verrichtingen. Althans bij het Capitularium van 't jaar 803 werden deze ambtenaren belast met het instellen der schepen- of dingbanken onder aanbeveling, dat zij ze moesten oprichten in iedere plaats. De instelling dier rechtbanken is dus van zeer ouden datum en schier onveranderd hebben deze rechtscolleges bestaan tot de komst der Franschen, op 't eind der achttiende eeuw. Zonder den lezer bezig te houden met lange beschouwingen over dit onderwerp, willen we verder gaan met er even aan te herinneren, dat toen Deurne als heerlijkheid werd uitgegeven, de samenstelling der schepenbank voortaan berustte bij den heer. Dezen moeten wij ons voorstellen als een soort vorst, in wiens handen, onder vele andere rechten, ook 't recht van gratie of kwijtschelding berustte. Dat de voorbeelden van kwijtschelding bij 't bestudeeren van schepenregisters gedurig onder de hand komen, 7al men wel zonder verderen uitleg aannemen. Den 4den Februari 1551 verleent Margareta van Vladeracken, vrouwe van Deurne en van Bakel, gratie aan een meineedige. De brief hiervan volgt: Wij Joffre. Margaretha van Vladeracken, als mitertijt vrouwe der dorpen van Bakel en Doerne enz., doen te wetene eenen ijegelycken, die dezen onsen open brieve zullen zien oft hoeren lesen, alsoe Henrick Emons als onse ondersaet der heerlijkheit van Bakel, hem zeer grootelijkschen misgrepen hadde tegen ons ende der justicie binnen der voirs. heerlijkheid van Bakel, mits eenen onbedachte en onversonnenen eedt, die dieselve deliquant in recht aldaer tegen der justicie gedaan hadde, daeraene ende overmidts den welken eede die voors. Hendrick perpetrant aen ons grootelijk en swaerlijcken, nae constitucie van recht, gebrueckt ende misdaen hadde, ende omme dat wij van veel goeder mannen vriendelycken gebeden ende verzocht zijn geweest den voors. deliquant van zijne voors. feyte overmidts zijne onersonnenheid ende onbedachtigheid geschiedt zijn, remissie, gracie end genae te willen verkenen. Zoe iest, dat wij den voors. goeder mannen bede daerinne verhoort hebbende, den voors. Henricken Emons geremitteerd, vergheven ende quit geschouwen hebben, vergheve end schelden quit mits dese onse open brieve van remissien (soo verre in ons is) alle alsulken brueken .end misdaden, daerinne die voors. delinquant, midts den voors. feyte van den onersonnenen eede, ons van allen mocht sijn, gelijck óf 't selve feyt hem noit geschiet en ware geweest, in dezen gesecludeert parthijen heure gerechtigheit ontbieden. Daeromme en bevelen allen onze aembachten, rechteren, dienaren en ondersaeten, nu zijnde ende naemaels wesende, ende een yegelijken, diet selve aengaen mach, ende om onsent wille willen doen en laten, dat zy ende een yegelyke van hen den voors. Henriken onser vorschrevene remissien en quitscheldinge rastelyken ende vredelyke doen ende laten onbestoort gebruicken, zonder hem daar tegens eenighen hinder, commer oft letsel te doen of te laten geschien in eenigher manieren, behoudelycken ons in allen anderen saecken onser heerlykheid ende recht ende eenen yegelijken zijns rechts. Ende omdat wy Joffr. Margariet van Vladeraken, vrouwe tot Bakel voors. indertyt willen, dat alle pointen van remissien voors. ten eewigen dagen vast ende stedige gehouden v/orden, zoe hebben wij, doir gebreck ons properen zegels, hier beneden op 't spaden van desen gedruckt den segel van Everhart van Doerne salige ons mans. Gegeven in 't jaer nae ons Heeren geboert als men schreef dusent vyfhondert 51, den 4den dag Februarii. 270 Uit de vele zoogenaamde zoenbrieven, nemen we den volgende: Op huyden, te weten op St. Bertholomeus avont anno 1530 soe syn vergadert, die vrienden ende maigen van Vincenten van Doerne ter eenre ende die vrienden van Daniël Emerts saliger memorien ter andere syde, om neder te leggen ende te zoenen alsulcken ongeluck ende nederslach als hoir die voirs. Vincent, misdadige, in den vorigen persoen van Daniël saliger hem misbrueckt, mishandelt ende misdaen had (God betert). Ende om voriger te volvoeren, soe hebben dairtoe gecoren geweest sekere goeden mannen, keersluyden, van beyde zijde, te weten, van wege des misdadigen: Claeus van Doerne, schoutet, Peter van Doerne. Mr. Gerit Nouts; ende van wegen des overledenen: Peter Ver merendonck, Daniël van Overlant, Mathys v. d. Colck, die welke voirs. ongeval nedergeleet ende in den soenen gesloten zijnde, gelyck hier na volgent. In den iersten, soe sal die voirs. misdadighe, wes zynder misdaet, gheven inder kercken van Doerne een kersse van drie pond was ende stellen een teken des heyligen cniys van houten, in gedachtenisse der zielen des overledenen, van 10 voeten. Item sal noch gheven dairtoe vyftich soengulden van 10 st. tstuck, ende het gelach der vrienden nu vercoren sijnde, ende die dair over geweest zijn. Sal noch die selve blijven ewelijcke uyt der parochiën van Doerne ende Bakel, om dair nyet buyckvast te woenen, mair sal dair doen mogen, gaen ende keerende in peigermissen wijse, beheltelijcke, dat hij altijt buyten der vorige heerlicheit oft daer binnen sal wijken der moeder, bruederen, swageren ende kynderen des overledens, ende all op soenen recht ende soenbrueck; ende hijer mede sal het vorige ongeluck gesoent zijn. Ende die vorige vrienden verghevent den misdadigen om Gods wille, «so sijn voirs. misdaet nu en ten ewigen daighen, oft voirs noyt geschiet en ware. Geloven die voirs. soens Jan ende Gheryt, brueders des overleden, ende Symon die swager, voir het achtergelaten kynt des overledene, by conditie, dat het voirs. kynt alst tot zynen misdadigen daigen compt, hen geloefte onthouden sal, ende wilt te nyet doen, dat dyer penninge voirs beroeft wesen sal, ende, oft boven middelen tyde aflyvich werd, soe sullen die voirs. penningen comen aen syn erven en moeyen, sonder argulist. Ende ofter naderhant enighe duijsternisse in viele, dat sal altyt staen ten vercleeren vanden keersluyden. Item het cruys 30 jaren lanck staende te houden ende te setten tegen den hoeck van den ecker ten ») eyndewairt. *) Onleesbaar. Van vonnissen, gewezen door schepenen van Deurne, kon men in beroep gaan bij schepenen van Helmond_ Dit blijkt o.a. uit de leenboeken van Brabant (14//)Waar de plaatsen van Peelland met haar hof yan appel worden genoemd, staat Deurne aangeteekend als te hoof komende te Helmond. Het blijkt verder nog uit de oude en nieuwe rekeningen van den exploicten van de schoutgappen van Peelland» (d.d. 9 April 1509).berustende in de Kamer van Rekeningen te Brussel. Ja, het bhjkt uit verscheiden gevoerde processen, waarvan de stukken nog aanwezig zijn. , En toch, herhaaldelijk is door Deurne het recht aan Helmond betwist, én wordt er gedurig gesproken van een „pretens" recht. Den 15den Juni 1600 heeft de schout van Deurne met den schepen Thomas Schater, in cas van appel, de stukken van Helmond overgebracht. Den llden Juni 1613 is hetzelfde geschied in zake Dirk Antonis en Andries Herman Servaas. Den eersten Juli 1632 zijn vanwege Deurne aan Helmond overgegeven in cas van appel po^sessale stukken met bedingen inzake van Rut Cornelis Goloffs, Jan Cornelis Goloffs en Peter Thysen, geappelleerden. Denzelfden datum nog inzake Goort Claassen, appel lant, contra Wynda Peter Jan Leenarts. Den Ssten Juli 1638 ook inzake Jan Lamberg c.s Den 21 sten Nov. 1650 eveneens inzake Willem Aert Willems contra Antoni Peters de Ketelaar. Den 30 Maart 1656 inzake Laurens Polder contra den heer van Deurne. * Den lOen Nov. 1661 werd Andries Hendrik Lamberts van de Kerckhof, op bevel van den heer of van den subst. drossaard, gedagvaard dienzelfden dag voor zonsondergang getuigenis der waarheid af te leggen; bij met verscmjSng zou de gedaagde een boete oploopen van zes «mlden Tegen acht uren 's morgens werd de dagvaarding beteekend en, wijl Van de Kerckhof reeds vroeg was mt -e^aan, geschiedde dit aan de huisvrouw De gedaagde was vertrokken naar Venray, waar hij zaken te vernch- ten had en kwam dienzelfden dag niet thuis. Nu had Andries daags te voren, toen hij wel gecompareerd was, geen getuigenis der waarheid willen geven. Dat hij zoo vroeg naar Venray toog, vond volgens mij, nergens anders zijn oorzaak in, dan dat hij op den dag den vorster verwachtte. Van de Kerckhof, die verder van den loop der zaak niets gehoord had, zag vreemd op, toen hij vernam, dat de schepenen zich hadden laten gelusten de genoemde ordonnantie te verklaren executabel cum expensis. Dit geschiedde daags voor St. Peter en Paulus 1662. Willem Jansen de schutter en provisioneel vorster, kwam ten zijnen huize om pand te halen en voerde met zijn helpers een paar koeien van den stal mee. Van de Kerckhof wendde zich direct tot de schepenen van Helmond, bij wie hij zijn zaak aanhangig maakte, of korter uitgedrukt, bij wie hij in appel ging „als immediaet hooft van Doerne". Dat de appellant alles in 't werk stelde, om zijn recht te krijgen, laat zich begrijpen. Hij toog ook nog naar Venray en wist daar een schepen-acte te krijgen, waarin verklaard werd, dat hij 10 Nov. 1661 onmogelijk voor zonnen ondergang te Deurne kon wezen. Zie hier: Wy onderges. Dirck Cremers, ende Gerart Lemmens, schepenen des kerspels Venraidt, doen conde ende attesteren mitsdesen, ter instantie van Dries Hendrick Lamberts vande Kerckhoff, inwoonder der heerlyckheit Dorne Meyerye van 's Hertogenbosch, dat voor ons gecompareert is Dirck Janssen van Lemt, mede inwooner alhijer, rechtelyck geroepen, om contschap der waerheijt te geven, op seeckere vrage hem voorgehouden synde, ende heeft deselve Dirck Janssen voors. bij solemnelen eede verclaert ende geaffirmeert, seecker ende waer te sijn, dat den voorgen. Dries Hendrick Lamberts persoonelyck alhier tot Venraidt is geweest en gecomen waere opten lOen dach November in den jaere 1661, om sijne affairen als hebbende, in onser voors. schepenen presentie, gelicht seeckere schijn van attestatie ende bij ons schepenen der tijt, naedat de voors. des morgens vroech voorden middach tot Venraidt gecomen was ende dat wij voors. schepenen niet voormkkhch en hadden present geweest, waeromme dat deselve Dries tot lange naer de middach heeft moeten tot Venraidt wachten om d'attestatie te connen hebben, alsoo dat ons voors. schepenen noch seer wel kennelyck ende waer is, gelyck wy oock mitsdesen by onsen eede van officy, als daer toe oock versocht synde, mits desen mede verclaren en attesteren, dattet soo laete ende'spade 18 was geworden aleer de voors. Dries de voors. attestatie conde onderteeckent lichten, dattet mogelijk en was dat desen voors. Dries producent voor onderganch der sonnen tot Doirnen heeft connen gecomen, maer wel spade ter tijt aen den avont heeft moeten comen. Ende, want dan redelyck is der waerheyt getuygenisse te geven, sonde rlinge versocht synde, soo hebben wy voors. schepenen ter waere oircont als voirs. dese onderteeckent. Aldus gedaen tot Venradt opten 19en dach Octobris A° 1662. Was ondert.: Dirck Cremers, Gerart Eemmens, Math. Alarts. Schepenen van Helmond beslisten in Aug. ten gunste van Van de Kerckhof en den 4den September d.a.v. begaf zich de vorster-ingebieder van Helmond, Marten van Hoeck, naar Deurne om er pand te halen. Hij was vergezeld van een paar dienaars, benevens van den schout en drie schepenen uit Helmond, 't Was een heele begankenis. Ik wil er u een korte beschrijving van geven aan de hand van enkele getuigen, die op straat de beweging gezien hadden. Ie. Eijken, wed. Wilbert Aerts (oud omtrent 40 j.) Zij is 4 Sept. nabij „De Zwaan", 't huis van Evert Segers geweest, heeft gezien, dat deze uit zijn huis is gekomen met een korengaffel in zijn handen, zijn hoed opstak en tegelijkertijd wel driemaal rondsprong om een persoon, die ook een gaffel had, en dien zij daarna verstond te wezen den schout van Helmond. Evert had een gelaat als een „verwoyt" 1) mensch en ging met zijn gaffel zoo te werk, dat de schout genoeg te doen had om zich te defendeeren. Hij zou hem ongetwijfeld hebben gekwetst, als de gaffels niet met de tanden in elkaar waren gekomen. Toen de schout met zijn assistenten in Everts huis wilden gaan, is Toniske, de vrouw van Evert, komende van Jacob Geurts, naar 't kasteel geloopen, althans de straat in, die naar 't kasteel leidt. Van de nageburen of „aanzienders" is niemand tusschenbeiden gekomen. Zij hebben alles, gelijk 't liep, zijn gang laten gaan. (Verklaring van 8 Sept. 1662). 2e. Lieven Anthonis (oud 60 jaar) en Barbara van Iseren, huisvrouw van Hendrik Bogaerts. Deze beiden verklaarden, dat de huisvrouw van Jacob Geurts tegen *) Verwoed. de vrouw van Jan Joosten „pottenvercoopstersse" te Helmond, ruzie had gehad en dat zij haar verweten had, dat haar man Evert Segers, koeien had losgemaakt, „maar dat hij hem vrij wachten soude; want als sij potten waren halende, dat Evert deze tot stucken soude slaen en hem de lenssen van de kar trekken, dat de potten met de karre breken souden. En hij soude hem de staert van de koeijen soo op sijnen rug draeien, dat hij (Jan) daer af weten soude en hem de koeijen leiden leeren." 3e. Jan Philips (oud omtrent 60 jaar), verhaalde: Op Maandag 4 September zijn te Deurne gekomen eenige personen, die hij verstaan heeft te zijn: de schout van Helmond met eenige assistenten. Hij heeft toen gezien dat Evert Segers, „weert in de Swaen tot Deurne" in zijn handen had een gavel met ijzeren tanden, waermede hij den schout op de straet invaderende was en ten leste de straat is ingeloopen naar 't huis van Dries Noyen enz. (verklaring op 7 Sept. 1662). 4e. Jostien, dochter van Joost Claessen, verklaarde, dat op 4 Sept. 1662 de schout van Helmond, met verscheiden attestanten gekomen is in de straat tegenover den predikant en met hem Evert Segers, evenals hij gewapend met een gaffel. Zij waren met elkaar „tammelende" ende houdende elkaar de gavel in 't gezicht; meer heeft ze niet gezien. Zij was bij Dries Noyen, die zeer nabij den predikant woont, 't vlas swingende. (Verklaring d.d. 8 Sept. 1662J. 5e. Mariken, huisvrouw van Wilbert Janssen van der Stijl (oud omtrent 55 j.), verklaarde: Den 4den Sept. 1662 tegen 6 uren n.m. zijn in executie gekomen aan 't huis van Evert Segers, de schout van Helmond met assistenten, vergezeld van Schepenen van Helmond, zoo zij verstaan heeft. Zij heeft gezien, dat Evert Segers uit zijn huis is komen springen, hebbende in zijn hand een korengaffel, springende tegen iemand van de executanten, roepende: „t Sa, t sa, dat gaet daer op aen!" waertegen cock een van de executanten een gaffel in de hand heeft gehad om hem te defenderen, die men seyde dat de schout van Helmond was". Ende soo Evert was ontkomen, hebben ze daer gepant een koe of twee. Toen Evert uit de zijdeur was springende, heeft Marten van Hoeck tot den schout geroepen: Jonker, siet toe dat ghy geen ongemack en krijght. Geven wij nu het woord aan den Helmondschen Notaris Wijtvliet, die van de verrichtingen te Deurne d.d. 4 Sept: 1662 een uitvoerig relaas heeft opgemaakt. Wij luisteren met aandacht: Volgt alhyer den relaesse opden 4en September deses jaers 1662: Soo hebbe ick, Willem Aerts, ondervorster der stadt Helmont, my vervoecht ten huijse van Evert Segers, alwaer Handrick N. N. *) vorster der Heerlyckheyt Doirne, sijn domicilium is houdende, en denselven vorster versocht ten fyne hij mij soude assisteren onder behorelijk salaris om den vonniste provisioneel ten fine van relaxatie aen d'ander sijde staende naer behooren te insinueren, sommeren ende te executeren, naer sijne forme, wekken voors. vorster my voor antwoort was gevende, dat hij het selve den Heere van Doirne eerst moste gaen vragen, daerover ick, voors. ondervorster, tegen den voors. vorster van Doirne hebbe geprotesteert van weijgeringe van Justitie ten eynde van assistentie, ende hebbe my dier. volgde getransporteert den Heere van Deurssen alwaer den voors. vorster present was ende alsdoen aen den voors. Heere versocht, ten eynde hy in faveur van Justitie synen voors. vorster soude ordonneren ofte te lasten, onder behorelijk salaris my ondervorster te assisteren, ten eynde, als voor, het welcke den Heere heeft gerefuseert te doen; ende hebbe my dienvolgende in presentie van den voors. vorster van Deurssen aen den voors. Heere van Deursse den voors. vonnisse behoorlijk geinsinueert ende hem affgevraecht, weder hy ingevolge vanden voors. vonnisse den voors. Maerten van Hoeck obtinent van den selven vonnisse gelieffde te relaxeren, maer en heeft den Heere het selve niet willen doen, noch pareren, dan seggende dat hy geen vorster, ondervorster of schepenen van Helmont alhier en was kennende, om eenige insinuatie, sommatie ofte executie te doen. Naer welcke voors. gedaene insinuatie hebbe ick, uut crachte van den voors. vonnisse-provisioneel, den voirs. Heere van Deurne tot voldoeninge desselffs vonnisse geformmeert ende wederom aen den voors. heere afgevraeght, weder hem gelyeffde den voors. vonnisse^naer te comen ende te pareren offte niet; heeft hy het selve al wederom geweijgert te doen, waer naer hebbe ick mij aen den voors. heere, ten dage voors., uut crachte van den voors. vonnisse ende tot voldoeninge van die, in executie gepresenteert als weesende executie ad factum, gelijk vorders, ten dage *) Janssen van Schayk. voors. , Michiel Hendrick Goloffs, Jacob Goortssen, Jan van den Bosch ende aen de huysvrouwe van Evert Segers mits synder absentie, al te samen schepenen van Deurssen voors. hebbe geïnsinueert den voors. vonnisse ende hen affgevraecht, weder sy denselven wilden pareren ofte niet, maer hebben sy het selven gcweygert te doen. Ende naer deselve gedaene gerichteüjke insinuatie de voors. schepenen, uut crachte en ten eynde als voor, geformeert ende aende schepenen wederomme afgevraecht, off sij den voors. Maerten van Hoeck obtinent van vonnisse volgens denselven vonnisse wilde relaxeren, maer hebben sij het selve andermael geweijgert te doen. Waernaer soo hebbe ick my, uut crachte van den voors. vonnisse, ende tot voldoeninge der selver, gepresenteert in executie ten dage voors. Was onderteeckent: W. AERTS. Op heden den 2en der voors. Maent September 1662 hebbe ick ondervorster der voors. Stadt Helmont my wederomme uut crachte ende tot voldoeninge van den opgem. vonnisse provisioneel naer dat ick den voors. vorster van Deurssen hadde versocht onder behoirL salaris ten effecte voors. te assisteren, naer weijgeringe van assistentie van justitie gepresenteert in executie aen den voors. heere van Deurne, Michiel Hendrick Goloffs, Jacob Goortssen, Jan van den Bosch ende Evert Segers, schepenen derselver heerlyckheyt Deurne ende gecondemneerde, comende ten huyse van den voors. Jan van den Bosch om myn behoorL exploict ende executie behoorlyk te doen, heeft die huysvrouwe van den voors. Jan van den Bosch mijn in het doen van mijn exploict ende functie van justitie feyteüjk tegen te gaen ende met gewelt geresisteert, in 't bywesen van Peter Litten, inwoonder der voors. Heerlyckheyt Deurne, ende Maerten van Hoeck, als hebbende my voors. ondervorster met een schoppe, hebbende eenen grooten steel boven mijn heeft gestaen, dreygende ende seggende: druijt ghij (denoterende mij ondervorster) ten huyse uut off ick bruij u met de schop in uwen cop, want ick u ondervorster alhyer niet en kenne. Datum als voor etc. Toirconde desen by my onderteeckent met myne gewonelyke signature. Ende was onderteeckent: W. AERTS. Op den 4den der selver voors. maent September 1662 hebbe ick my met Matthys Janssen van der Laeck, Dirck Marcehssen van Luyck ende Jan Joosten, wesende mijne assistenten, in presentie van Jkr. Lambert MUlingh van Gerwen, schoutet der stadt Helmont, Jan Willems van den Grotenacker, ende Leonaert Moor, schepenen der voors. stadt, wederomme aen der voors. heere van Deeursse, tot voldoeninge ende naecominge van den opgemelde vonnisse-provisioneel, ter instantie van Maerten van Hoeck, behoorlyk in executie gepresenteert, naer dat ick den voors. vorster nu rWiirni» pprst mede tnt assistentie hadde versocht. onder behoorlijk salaris, hetwelck hij wederom was weygerende te doen, maer den voors. heere van Deeurne, den voors. vonnisse niet willende pareren, noch den optinent van den vonnisse niet willende relaxeren, hebbe ick onder vorster, in presentie van myne voors. assistenten, heeren schoutet ende schepenen der voors. stadt Helmont, aen den voors. heere van Deeursse versocht, ten eijnde hy my soude gelieven pandinge aen te wijsen om die te executeren; waerop den Heere antwoorde seggende: „sou ick u pande aenwijsen, begint ghy eens te panden, ik sal u oock panden aenwijsen"; waerover ick my met mijne voors. assistenten hebbe vervoecht in de koijstal van den voors. Heere van Deeursse, ende al daer affgepant eene koije, welcke voors. affgepande koije my de dienstmaecht van den voors. Heere van Deeurne heeft ontweldicht ende affgenomen; daerover comende gelopen den voors. heere van Deeurne, met groote furie ende quaetheyt, in syne handen hebbende een dick vierkant hout, ontrent een been dickte, daermede den voors. heere, in presentie ende ten overstaen, als voor, met heyde de handen my, van boven over hals aen haelende, tot drie distincte reijsen heeft geslagen, soo dat hij het voors. dick hout op myn lyff in twee stucken heeft geslagen, resisterende my ende myne assistenten feijtelyk in het doen van het voors. mijn exploict, doende alsoo cracht ende gewelt, daer over ick ten hoogsten van violentie ende resistentie van justitie mede van cracht ende gewelt hebbe geprotesteert, zoo dat ick met myne assistenten, om voorder onheyl ende dootslagen voort te comen, ben ge nootsaeckt geweest myne executie te verlaten ende van de huyse van Deeurne te retireren. Ende ick ondervorster met den voors. heeren schoutet, schepenen van Helmont ende myne assistenten, gaende voorts na de huysinge van den voors. Michiel Hendrick Goloffs, om aldaer mijne executie uut crachte van den voors. vonnisse te doen, soo S)'n den voors. Heere van Deurne, aen sijne sijde hebbende eenen degen ende eenen sprinckstock in syn handen, Michiel Hendrick Goloffs, in syn handen hebbende een latte, Jan van Aecke, den knecht van den Heere van Deurne, in syn handen hebbende een reeckensteele, ende het soontje van den Heere van Deurne, in sijn handen hebbende een dicken rotting met witten knop, nijet beters wetende oft daer was een steekade in, mitsgaders Jan van den Bosch ende Jacob Goortssen, die welcke mij geassisteert sijnde, als voor, alsoo met gewapenderhant syn gevolcht; ende naer dat ick ten huyse van den voors. Michiel Hendrick Goloffs uut crachte van den voors. vonnisse met mijne assistenten ende in presentie als voor, hadde afgepant eene koije, welcke koije den voors. Jacob Goortssen, Jan van den Bosch, Michiel Hendrick Goloffs ende den vorster van Deeurne, mij al wederomme oock met groote cracht ende gewelt hebben, affgenomen ende ontweldicht, ende my alsoo ih het fungeren van mijn officie met groote fortie, cracht ende gewelt feijtelyk geresisteert, soo dat ick de voors. afgepande koije genootsaeckt ben geweest door de voors. violente resistentie, cracht ende gewelt te veriaeten ende quiteeren, over welcke voors. resistentie, cracht ende gewelt ick, in piesentie als voor, wederomme hebbe geprotesteert. Vervolgens ben ick, ten dage voors., om myne executie verders te doen ende behoorlijk te voitrecken, met mijne voors. assistenten, den heeren schoutet, ende schepenen der voors. stadt Helmont, gegaen naer de huysinge van Evert Segers, een der gecondcmneerden, ende versocht den vorster der heerlyckheyt Deeurne omme my te assisteren, onder behoirlijk salaris alsvoor, soo is ons den voors. Heere van Deeurne, gewapent synde als voor, met syne voors. soone, Jan van Aecken, synen dienaer, ende de andere voorn. ^ schepenen vari Deeurne, al wederomme de straete inne gevolcht, ende heeft den Heere van Deeurne, in sijn handen hebbende den voors. sprinckstock met een claeuwe, ende aen syn sijde hebbende eenen degen, Jan van Aecken, syne dienaer, gewapent als voor, desselfs Heere soone, insgelijks gewapent synde als voor, Michiel Hendrick Goloffs, gewapent synde als voor, Jan van den Bosch ende Jacob Goortssen, ende hebben hen al te samen, gewapent synde als voors., geset ende gestelt vor de huysinge ende deure van den voors. Evert Segers. Mijne executie willende doen, heeft den Heere van Deeurne met al syne adherenten gewapent syndè alsvoor, voor de selve huysinge ende deure alsoo blyven staen, seggende den heere van Deeurne tot mij, den heeren schoutet, schepenen ende assistenten voors.; „ghij lieden hebt het hart niet, dat ghy hier pant, oft executeert, want ick u van gelycken doen gelycken den vorster oft onder vorster hebbe gedaen", ende oversulcx heeft niemant het hart, syne handen aen de voors. huysinge van Evert Segers te pretenderen. Ende den voors. Heere, synen voors. claeuwstock voor uut dreygende, oft hy daer mede had willen stooten, soo dat wy door de violente resistentie, cracht ende gewelt ende surbatie, in ons voors. exploict genootsaeckt syn geweest de voors. huysinge van Evert Segers te veriaeten, dat wy ons exploict oft executie aldaer hebben connen doen, wekken vólgende, syn wy, gelijk voors. is, al te samen vorders gegaen naer den voors. woonhuyse van den voors. Jan van den Bosch, een v/esende der voors. gecondemneerden om aldaer uut crachte, ende ten eynde als voir, onse behoirlyijke executie te doen. Ende de huysinge van den voors. Jan van den Bosch toegesloten sijnde, is den voors. Heere van Deeurne, met al syn adherenten ende assistenten, hier voorens genomineert, ende gespecificeert, ende gewapent sijnde gelyk hier voorens gesegt is, ons wederom gevolcht, hebbende denselven hce^e van Deeurne met sijne assistenten, gewapent synde als voor, geset voor de deure ende huysinge van den voors. Jan van den Bosch, kerende ons met gewelt daer uut. Ende van de voors. huysinge ons al wederom met cracht en gewelt met gewapender hant, als voor, resisterende, en de feyvinWpndp He justitie, soo dat wii door de opgemekle assis- tentie cracht ende gewelt genootsaeckt sijn geweest van daer te ntireren sonder onze executie te hebben connen voltrecken en te doen. Fmahjk syn wij allen, gelijk voors. is, gegaen naer de huysinge van Jacob Goortssen, ende op den weg van daer naer toe te gaen synde, is den voors. Heere van Deeurne met alle syne voorgaende complicen, gewapent synde als voeren, geseyt is ons wederom gevolcht ende heeft den Heere van Deeurne alsdoen geseght: „Indien ghyl. vorder executeert, soo sal ick u. 1. (denoterende daermede den voors. Heere schoutet van Helmont) van gelijke doen ende tracteren, gelijk als ick hebbe geslagen ende getracteert uwen ondervorster van Helmont, segget ende relateret hem oock vreijelyck, want ick alhijer binnen mijne heerlyckheyt • van Deeurne memant en kenne, noch Heere van Helmont. noch schoutet, noch schepenen, noch vorster, noch ondervorster, noch ïemant, wie het oock sij". Ende alsoo verders aen de huysinge van den voors. Jacob Goortssen, die oock gesloten was als voor ende heeft den Heere van Deeurne met syne voors. consoorten, gewapent sijnde invoegen ende manieren gelijk voorsegt is, hem oock aldaer voor de huysinge en posture gestelt, ons daer uut met gewelt kerende houdende en resisterende, soodat om verder onheil te voorcomen! genootsaeckt syn geweest sonder onse executie vorders te doen' van deselve huysinge te retireren. Actum datum, als voor. In oirconde hebbe ick dese met myne assistenten onderteeckent. Ende was onderteeckent: W. Aerts, Matthys van der Eaeck assistent, seecker merck by Jan Joosten gestelt als assistent, noch een merck by Dirck Marcelissen van Luyck gestelt. Schout en schepenen van Helmond lieten zich den smaad hun in Deurne aangedaan zoo maar niet welgevallen. De behandeling van de dienaren der Helmondsche hoofdbank door Van Leefdael en diens „adherenten" was gewoonweg een brutale aanslag op de privilegiën der stad en onmiddellijk wendden borgemeesteren, schepenen en dekenen van Helmond zich tot den Raad van Brabant, ter bekoming van recht. De Raden van Brabant verleenden den 12den October 1662 in deze het volgende Mandement van maintenue: D'eerste presideerende ende andere Raeden van Brabant, den eersten Deurwaerder ofte bode macht hebbende te exploiteren hiertoe versocht, saluyt. Wij hebben ontvangen de supplicatie van de borgemeesters, schepenen ende dekenen der stadt Helmont inhoudende, dat naevolgende den ouden hercomen derselver stadt,' bij wijlen hertoch Jan van Brabant in den iare 1419 eecon- su neert(?) ende geapprobeert sy, supplianten syn ende hare ♦oorsaten van allen ouden ende immemoriale tijden sijn geweest in rustige ende vreedige possessie; dat die poorteren van Helmont, die tot Helmont buyckvast woonachtich sijn, ofte hare goeden nergens inde Meyerie van Peelant en mogen weiden beseth, gearresteert ofte becommert met eenich recht ofte om eenige' saecken, uytgenomen van houtschat, den hartoge toebehoorende, ofte het en ware, dat die poorteren metter hant gebreucht hadden ende alsdan metter verscher misdaet gehouden werden; maar oft die voors. poorter om andere poincten beticht ofte eenige saecken ofte heuren goederen beseth ofte becommert waren, dat men die tot versoecke van de stadt ende vrybeit Helmont 'met hare brieven altijt schuldich is te leveren.Ende dat diegeene, die hem rechte vermeit tot den poirter van Helmont ofte hare goederen, dat die sal comen tot Helmont ende denselven poirter aldaer aenspreken voor sijne banck. Ende alhoewel dienvolgende niemant de stadt van Helmont ofte derselver ingesetenen eenige indracht ofte turbatie in deselve hare oude welker gebrachte possessie hadde behooren te doen, soo is het echter sulx, dat Rogier van Leefdael, heere van Deurne ende Michiel Henrick Goeloffs, Jacobs Geurts, Evert Zegers ende Jan van den Bossche, schepenen derselver heerlickheit, haer niet ontsien hebben op den 2Sen Augusti 1662 Marten van Hoeck, vorster ende poorter der stadt Helmont pretenselyk te arresteren ende niettegenstaende de gewoonelicke uytschrijffbrieven der stadt Helmont voors. ende vonnisse ten eynde van costeloose ende schadeloose ralaxatie by denselven van der Hoeck daer op respectiveüjk geimpetreert ende geobtineert onder pretext van een gantsch nulle ende ongefundeerde appellatie daer over aen heeren schepenen der stadt shertogenbosch geinterjecteert alnoch effen pentenselyk in arrest te houden. Mitsgaders oock noch daer en boven tot Deurne voors. in arrest gehouden den persoon van Jan Joosten van Gestel, provisioneel vorster tot Helmont, denwelcken tot Deurne was gecomen ten eynde omme 't voors. vonnisse der stadt Helmont aldaer t'insinueeren. Ende alsoo dien onaengesien den voorn, heere van Deurne echter uijt crachte van het voors. pretens ende gantsch nul arrest echter tegen den voors. Marten van Hoeck voor sijne schepenen aldaer, die voor het meerendee! selffs arrestanten ende sulx formeele parthijen sijn ende oock ten dien insichte notoire incompetens sijn, mitsgaders oock tegens der voors. Jan Joosten van Gestel is voorts procederende, soo keerden sij supplianten haer aen ons in den voors. Raede (soo sy seyde) versoeckende onse provisie van *) en maintenue met de *) penael stadhoüderen totten dage in rechten dienaren in desen dienende; w a e r o m m e soo i s t, dat wij, desen aengesien, U ontbieden ende bevelen, daertoe committerende bij desen, *•) Onleesbaar. oat ghy ten versoecke van de voors. supplianten treckt aen de persoonen ofte ter woonplaetsen van den voors. Rogier v Leefdael heere tot Deurne, Michiel Henricx Goeloffs, Jacob Geurts Goort Zegers en Jan van den Bossche ende allen anderen des noot, ende deselve van wege de hooge overicheit belast ende beveelt den voors. Marten van Hoeck ende Jan Joosten van Gestel, te' ontslaan uyt de voors. detentie ende pretense arreste, ende bij weijgennge van dien, wort den voors. deurwaerder, daer toe versocht geauthoriseert van beijde deselve personen uijt de voors. detentie ende pretens arrest aenstonts de facto te ontslaen, onder cautie* voir desen raede te stellen ende wederom te brengen tot Helmont Ende wijders de voors. supplianten, van wegen als boven, maincteneert feyte ende sterckt inde possessie vel quasi van de poirteren die buyckvast tot Helmont woonachtich syn, noch oock hare goederen ergens in den quartiere ofte Meyerie van Peelant en mogen werden beseten, gearresteert ofte becommert met eenich recht ofte om eenige saecken, uijtgenomen van houtschat den hertoge toebehoorende, ofte het ware, dat die poirteren metter handt gebreuckt hadden ende dan metter verscher misdaet gehouden werden. Ende oft de poirteren der voors. stadt van Helmont om andere poincten beticht, ofte om eenige saecken ofte hare goederen gehouden werden, dat men die ten versoecke van deselve stadt ende vrijheit van Helmont met haere brieven altijt te libereren heeft ende schuldich is te libereren. Ende dat de geene, die hen recht vermat ofte vermeten woude tot den poirteren van Helmont ofte tot hare goederen, dat den selven is te comen tot Helmont ende deselve poirteren daer over aen te spreken voor sijnen bancke tot Helmont. Ende voorts de voors. Rogier van Leefdael, heere van Doirne mitsgaders Michiel Henricx Goeloffs, Jacob Geurts, Goert Zegers ende Jan van den Bossche belast ende beveelt alle hinder, letsel empeschement ende judicacht( ?) de supplianten in hare voors' possessie vel quasi gedaen, costeloos ende schadeloos aff te doen met interdictie van gelijcken meer te doen. Interdicerende voorts denselven ende allen anderen des noot van wegen de voors. hooge overicheit op fine van hondert gouden realen jegens deselve te verbeuren van met eenige procedure voor den dingbancke van Deurne tegens de voors. Marten van Hoeck ofte Jan Joosten van Gestel voorts te varen ofte te doen voort varen directelijk ofte indirectelijk, ende te betaelen de costen hieromme gedaen. Ende in cas van oppositie die voors. authorisatie alvoren sijnde geexecuteert ende de voors. beveelen ende interdictie penael stadhouderen totten dage in rechten dienende daecht den opposant ofte opposanten te compareren ofte gemachtich te senden te eenen sekeren gelegen dage, die ghy hem ofte haer betekenen sult, voor ons inden voors. raéde, omme te seggen die redenen van dien, t'aenhooren soodaenigen eiisch ende conclusie als de supplianten ten selven dage ter saecke voors. sullen goetvinden te doen ende te nemen, daertegens precise te antwoorden, ende namentlyk oft versoeck van bn provisie te hebben de recredentie ende voorts te procederen als naer rechten, dus relaterende u wedervaren. Gegeven in 's Gravenhage onder den zegel van den voors. raede hier aen doen hangen den twaelffden October sestienhondert twee en sestich. By die voors. eerste presiderende ende andere raeden. (was geteekend) CORN. GILLIS. Op den 17en October is Albert de Valckenaer, deurwaarder van den raede van Brabant, geassisteerd door den schout van Helmond en Jan van der Lee, op zijn verzoek en op dat van bur gemeesters, schepenen en dekenen van Helmond, met hem mee gaande, met bovenstaand mandement gegaan naar Deurne en aldaar zijne insinuatie gedaan, mist de absentie van den heere van Deurne, aen Jan van Aken, dienaar van den heer en hem copie oeleverd van het mandement. Daarna deed hij dezelfde insinuatie aan de huisvrouwen van Michiel Hendrick Goloffs, Jacop Geurts, Evert Segers „mits hunder absentie". Wijl Jan van den Bossche en rijne familie afwezig was deed de deurwaarder voorlering van het mandement bij het huis van Jan van den Bossche « tegenwoordigheid van rijn huurlieden Michel Claessen ende \\-ilbert Coppen. Omdat niemand zich verzette tegen het bevel hierin vervat maakte de deurwaarder gebruik van zijn authorisatie, haalde Marten van Hoeck en Jan Joosten van Gestel uit hun arrest en bracht deze naar Helmond terug. Heer en schepenen van Deurne werd den len November 1662 aangewezen als de dag waarop rij zouden moeten compareren voor den raede van Brabant om den eisch en conclusie van de wederpartij te hooren. Nu zou men zoo zeggen; 't is voorgoed uitgemaakt, dat men van een vonnis, gewezen door 't schepengerecht van Deurne, in appèl kan gaan bij wethouders van Helmond. In 1776 rezen er alweer bedenkingen, en ging men zich van Deurne uit weer eens overtuigen of het te hoof gaan te Helmond wel op deugdelijke gronden steunde. In de maand Juli van laatstgenoemd jaar was een zekere Jan Casper Steyn uit Helmond, krachtens een vonnis van schepenen van Deurne, gegeeseld. Hij woonde hier in 't Haageind met een vrouw samen bij wie hij verscheiden kinderen had en met wie hij zeide in Kleefsland gehuwd te zijn. Later kwam men tot de ontdekking, dat er misleiding en bedrog in 't spel was en in 1772 werd hij ter zake van concubinaatschap en overspel uit de jurisdictie dezer heerlijkheid Deurne voor altoos gebannen. Om dit schandelijk vonnis bekreunde hij zich weinig; hij kwam in Deurne terug, werd in 1774 een maand lang op water en brood gezet en andermaal voor altoos verbannen. Na verloop van tijd echter overtrad hij weer zijn bannissement en zoo maakte hij in 1776 kennis met het schavot en werd hij publiek op het marktplein te Deurne gegeeseld. Zijn bijzit, een zekere Johanne Verhoeven, vertrok naar Helmond. Zijn kinderen bleven, als ik me niet vergis, in Deurne. Steyn, die zijn geeseling beet had, ging in appèl bij 't schepengerecht van Helmond. Verliezen kon hij zoo te zeggen niets en de regeering van Deurne meende hij niet veel dank verschuldigd te wezen. Intusschen te Deurne vreesde men al weer voor moeilijkheden. De advokaat P. Losecaat te 's Hertogenbosch, die tegen den presidentschepen Gerrit Hampen, oom moest zeggen, werd om advies gevraagd en, behalve dezen kundigen rechtsgeleerde, raadpleegde men ook nog Mr. Jan Hendrik van Heurn, den bekenden geschiedschrijver der Stad en Meiery van Den Bosch en griffier der Leen- en Tolkamer. Deze schreef d.d. 4 Maar 1779 aan den secretaris van Deurne, dat het vast en zeker was, dat Helmond geen privilegie van de zaak in questie had. Uit een der brieven van Mr. P. Losecaat kunnen we, met betrekking tot het appèl, 't volgende extraheeren: Zekere Mathys Cornelis ende Joost, kinderen Jan Backers, (zo vertrouwe in den jaare 1715) zig bij requeste aan Heeren schepenen van Deurne en Liessel, hebbende geadresseert, en verzogt om in zekere zaak op ende jegens Joost Jansen Evers cum suis pro Deo te worden bedient, en zulks by Heeren schepenen voorn, zijnde atgewezen, hadden de voorn, supplianten aan wethouderen der stad Helmond zig geadresseert en van dat appoinctement aldaar pretenselijk geappelleert, mitsgaders derselver beschryffbrieven m cas d'appel geobtineert, zoo hebben Heeren schepenen van Deurne en Liessel, by missieve van 30 November 1716, aan wethouderen van Helmond gescribeert, dat zy wettelyck verzekert waren niet ter appel onder schepenen van Helmond te staan en daarom derzelver beschryffbrieven niet te konnen obedieren, met verzoek van exibitie van zodanige privilegiën en actens possessoir, als waarop de stad van Helmond het gesustineerde iegt van appel was funderende. Doch inplaats van dien hadden schepenen van Helmond goedgevonden 13 Mei 1717 te slaan zeker vonnisse en daarby Heeren schepenen der Heerlykheid Deurne en Liessel te condemneren om aan voors. beschryffbrieven te voldoen en hun tot dien op den tienden Junij daar aanvolgende te laten sommeren. En daaraan is door Heeren schepenen van Deurne nimmer (zo mêne) voldaan, maar by notariële insinuatie en protest zig daar tegens verzet hebbende; is (zoo ik verders mêne:) het daar by blyven berusten. VIII. Redenen tot klagen. AT hebben wij eigenlijk meegemaakt! En we meenen toch, dat we zulke slechte tijden beleven! Overal hoort men van malaise en ellende. Men zou haast zeggen, dat het einde der dajren niet veraf meer kan wezen. En al klagende wendt men zich naar 't verre verleden. O, daar vindt men 't toch zoo goed! 't Is of men terugblikt naar een verloren paradijs! Intusschen, wie kalm den toestand van 't tegenwoordige Brabant vergelijkt met dien uit vroegere eeuwen, die vindt overvloedig stof tot dankbaarheid, al mag hem de vergelijking ook al niet volkomen tot tevredenheid stemmen. En wat ik van Brabant zeg, dit geldt ook van Deurne. Ook hier heb ik mijn leven lang klachten gehoord over van alles en nog wat en die klachten gingen vaak gepaard met een terugwijzen op 't verleden, toen alles zoo goed en voortreffelijk was, toen deugd en zeden nog in eere waren en de menschen elkander liefhadden als broeders. En ach, het verleden van Deurne is, vergeleken bij onzen tijd, één stuk ellende. Wat de maatschappelijke toestanden aangaat, die waren over 't algemeen zóó slecht, dat wij er ons vaak geen denkbeeld van kunnen vormen. Ik wil hierop slechts even wijzen ter inleiding van een hoofdstuk, waarin we, op 't papier natuurlijk, kennis zullen maken met de drie groote rampen van 't menschdom: oorlog, pest en hongersnood. We zullen echter niet te diep in 't verleden zien door te dringen; ons onderzoek zal niettemin loopen over drie eeuwen. OORLOGSELLENDE. Tot de zestiende eeuw heeft de bevolking van Deurne heel rustig geleefd onder 't genot van een eeuwenlangen vrede. Tijdens de zoogenaamde haardtelling van 1526 bedroeg het aantal huizen binnen Deurne en Vlierden 225, zoodat 't aantal inwoners op ongeveer 1200 kan geschat worden.- Toen L. de Cottereau in 1515 inspectie hield, waren er siechts 83 huizen. In 1509 waren Deurne en Asten door de Gelderschen overvallen en dezen hadden er groote schade aangericht. Den 5en Januari 1511 kreeg Deurne bezoek van een Geldersche bende uit Venlo. Een groot deel van 't dorp werd in assche gelegd en roof en moord hadden er mede gepaard gegaan. In heel eenvoudige woorden vinden we met betrekking tot Bakel en Deurne in een kroniek uit dien droevigen tüd 't volgende neergeschreven: " „Is waerachtich, dat na desen de Gelderschen sijn uyter stadt van Rueremunde ende Venloo de 5en dach van Januario in 't jaere van elfve (1511) gecomen geweest in der Meyerij, hebbende uytgebrant het dorpe van Bakel ende een deele van Dorne, ende deselve dorpen gespoliëert van allen hunnen goeden ende beesten ende veele van den huysluijden gevangen." Wat een ellende is er uit deze korte beschrijving te lezen! Tot het jaar 1515 toe had men de arme ingezetenen aan brandschatting afgeperst een som van 29547 gulden. Vreeselijk, want dat bedrag was bijna gelijk aan de heele brandschatting, die 't kwartier van Kempenland was opgelegd. Dertigduizend gulden beteekent op den dag van heden wel zooveel niet meer, maar toen! 't Was een som om er van te duizelen. Een uitvoerig verslag over den treurigen toestand der Meierij in 1515 (het verslag van Mr. Leonard Cottereau) is opgenomen in 't hoofdstuk, gewijd aan 't Blokhuis te Liessel. Men zie aldaar. Na die Geldersche oorlogen kwamen er gelukkig een kleine veertig jaren van verademing. De Meierij begon te herleven: langzamerhand kwam er zelfs een tijdperk van bioei. Weldra vertoonen zich echter weer de voorteekenen van oorlog. Aanvankelijk laat zich de toestand niet onrustbarend aanzien; 't zijn slechts troebelen, onlusten, verandering van maatschappelijk leven. Maar, jawel, voor men 't zich ten volle bewust is, zit men in 'n oorlog, waarvan men 't einde niet zal beleven, aangezien hij buiten verwachting 80 jaar duren zal. De Meierij wordt nu het tooneel van een vreeselijken krijg en vooral het platteland ondervindt er al de gruwelen van. Geen gehucht haast lag veilig. De eene soldatentroep was niet weg, of de andere verscheen er weer, en vriend en vijand stroopten om 't zeerst. Viel er niet meer te plunderen, dan stak men vaak huizen en schuren in brand en ging men over tot mishandeling en moord, waarbij vrouwen noch kinderen ontzien werden. Hoe de toestand van Deurne en Vlierden was in 1526, toen men weer met een „herstelling" ging beginnen, met het oog op een nieuwe heffing van belasting, kan blijken uit de volgende oorkonde: „Allen den ghenen, die dese openen letteren van certificatien sullen zien oft hoiren lesen, saluyt, mit alder oitmoet. Wij. Jan van Erp, Goyart Snijders, Henrich Vermerendonck, Jan Reyners, riubert Roymans, Jan Snoex ende Thonis Cluytmans, Peter Verberschot, Jan Verheze, Maes Swerts, Meeus Custers, Jan Verbersdonck, Dirck Janssen ende Jan die Custer, schepenen van den bancken Doirne ende Vlierden, doen te weten, dat wij vernomen hebben, ende ook van enigherfvan onsen medeschepenen, heligegeestmeesters ende bedesetters van de selven bancken onderricht zijn, dat die commissarissen ons alder genedigsten heeren der K. Majesteit, geordineért -totter herttellingen in Brabant, mitten anderen gedeputeerden van den steden ende platten lande in den quartiere van der stadt ende Meyeryen van 's üertogenbosch, doende die herttellinge, tellen alle huysen, hutkens ende cleyn huyskens nyet werdich om tellen, ende hertsteden alzoe wel huysen ende hoeven toebehoirende den cloosteren, goidshuysen, leenluyden, poirteren van den Bossche ende ander buytenluyden, ende die selve stellen ende begrijpen inder herttellingen van onsen bancken ende den prochien dair onder gelegen, ende, want die besitters der voors goeden ende hoeven in der beden ons genedigen heeren des keysers ende in andere lasten ons overcomende, mits ons nyet en willen gelden noch betalen, mair hen dairaff willen bevrijen uut saken van eender onredelijker ramingen in verleden tijden by die van der stadt mit hueren adherenten geraempt ende gemaect. Bij wekker ramingen wij ende dandere scamele ondersaten van onser bancke over langen tyt zoo belast ende beswaert zijn geweest, gelyck wij noch zijn. Aleest zoe, dat wij tot hier toe dat, overmits onser armoeden, nyet en hebben konnen gekeren. Soe gesteen ende certificeeren wij mits desen, dat onse meyninge nyet en is bij der voors. ramingen te blijven, gemerckt dat wij dair inne noyt geconsenteert en hebben, want wij onsen zegel dair aen nyet gehangen en hebben, ende dat wij dair by geheellyck en all bedorven souden wordden. Mair bidden oitmoedelyck, dat onsen aldergenadigsten heer den Keysere en sijnen eedelen Raide gelieven will ons zijne arme scamele ondersaten te willen doen ontlasten van der beswaringen ons gedaen, ter saken van der voirs. onredelycker ramingen, latende alle onvrye gueden contributien gelden ende betalen ter plaatsen dair die geslagen zijn. Ende dat zijne K. Maj. ons dien aengaende nyet anders en wille houden noch laten tracteeren ende handelen, dan zijne ondersaten van den anderen drie quartieren van Brabant als Loeven, Bruessel ende Antwerpen getracteert ende gehandelt wordden. Want wij arme onderstaten, die binnen XXX jaeren herwaerts by der oirlogen ende andersms grooten commer ende last geleden hebben, geheeryck verderven ende te nyet gaen souden, want wij onder onse bancken liggende hebben XXXIII hoeven ende huysen, poirteren van den Bossche ende andere buyten luyden toebehoirende, ende noch dairenboven uyt onse gueden gelden jairlyx IXc XLIX Rijns gulden IX st. erfelyck ende noch VIIc XIIII J4 mud rogs en VI vat jairlix, boven nochtans alle roof, brant, brantscattinge, uyternnge van volcke van wapenen te perde ende te voet, ende dairtoe dootslach van onser armen nagebueren, die wy hebben moeten lijden ende met gereden penningen moeten betalen, gedragende ter somme van XXIXm Vc XLVII gl. (29547 gld.) als blyckt by der visitaciën gedaen anno XVc XV by meester Leonart Cottereau, raidt ordinarys in Brabant, dair af wy egheen verlichtinghe noch behulp van medegekünge hebben connen gecrijgen, waeromme wij gebeden hebben Everardus van Doirne ende den selven volcomen macht, procuratie, ende sunderlinge beveel gegeven; ende overmits desen gever&tselve zoe voors. staet van onsen wege en in onsen name aen cmsen aldergenadigsten heeren die K. Maj. of, in absentiên van 'der selver majesteit, aen onse alder genadigSte vrouwe regentes en gouvernante etc. en de huerder genaden eedelen raide off anders wair dair dat behoiren sal te mogen vervolgen om alsulcke gracie ende remedie dair tegen te verwerven zoe men van Goids ende rechtswegen in goeder equiteyte bevijnden i__i_ • j„ ri.-.^a^j» „,nrio ,nnrnViprMidp 7.np wes Everardt 19 voirs. in desen zaken ende andere onse saken tot desen daege toe gedaen heeft ende noch doen sal. Gevende den selven mede macht van onsen wege te moegen substinéren eenen of meer die hem nutte ende profyt verduncken sullen in onser saken te handelen. Gelovende den voirs. Everarden van Doirne scadeloos te houden van alles tgheene hij voir ons in vuegen als boven doen sal. Super omnia habita et habenda. In oirconden van desen, ende dat dit onse meijninge ende oitmoedige begeerte is, soe hebben wij scepenen voirs. en genoempt, zegelen van onsen scependomme hier beneden onder aen gehangen den IXten dach van September de maendt in den jare ons Heeren XVc XXVI (9 Sept. 1526). I In 1599 hebben de Spaansche benden in Peelland hun „Magnificat" gezongen. Wat ze in Deurne uitgericht hebben, is nergens door mij en detail vermeld gevonden, maar hun euveldaden moeten zoowat van gelijk allooi geweest zijn, van wat ze o.a. te Geldrop misdreven. Een verslag van dit laatste bestaat, en is te vinden in Sassen's Tijdschrift I, blz. 93. 't Is wel de moeite waard het over te nemen; het volge hier derhalve: Den 21en dach Septembris, wesende Sinte Matheeus dach lestleden (1599), syn binnen den dorpe van Geldrop, ende den buyten gehuchten, onder Geldrop sorterende, comen logeren eenen ontelharen grooten hoop soldaeten, soe te voet als te perde, uyten leger gecomen sijnde ende 't sanderendaechs vertrocken sijn, welcke voerscreven soldaeten, die inwoonderen van Geldrop ende der voirs. gehuchten soe excessivelick, ja sonder vrese van Godt almachtich ende alle overicheid, getracteert ende gehandelt hebben, dat men al met puinen soude connen moegen scryven, want sy boven alle fortssen, alhier eenen vromen huysman, die voer hen proviande ginck halen, doet geschoten hebben, ende anderen heuren clederen uytgetrocken hebbende, naect hebben laten lopen, jae boven allen invasiën ende fortsselijcke overvallingen hebben etlycke heure jonge kynderkens moeten met gelden redimeren ende causioneren, oft dreychden se te verbranden ende ter doot te brenghen; soe sy soldaeten oyk metten vrouwen persoenen, soe int hevmelick als int openbaer gehandelt hebben, dat al nijet en betaempt te scrijven. Ende boven allen de voorscreven leelycke, fortsselycke, enorme feyten, hebben die selve soldaeten die voerscreven inwoonderen met stooten, slaen ende andere fortsselijcke invasiën ende overvallinghen, soe ongenaedehjck gehandelt ende gevexeert, dat sy hen boven cost ende dranck hen geit hebben moeten geven ende heure bestialen ende andere heure meubelen hebben moeten redimeren ende met geit moeten ransoeneren ende is nae ernstige calculatie ende onteWenpn WnnHpn Ha*- Hip nfo-p.' dwongen penningen, ransoenen van bestialen ende andere meubelen sijn belopende meer dan ter sommen van achthien hondert gulden, sijnde der kost van uytteringe ende onderhoudt vanden soldaeten ende perden, soe van hoy, haver ende coren uytten tasschen by ben verdestrueert ende vernielt daer nyet in noch by gerekent, sijnde dat emmers soe veel beloopt als die voirs. achttien hondert gulden, den voirscreven inwoonderen afgeperst. 't Is de copie van een acte verleden voor schepenen van Geldrop d.d. 26 Sept. 1599. . Deurne, Bakel, Dommelen, ValkenswaardrAarle-Rixtel en Beek viel nagenoeg gelijk lot ten deel. Dat zulke plundertroepen de zaak des konings ontzettend veel afbreuk deden, te midden van een gansch niet geus-gezinde bevolking, laat zich zeker wel begrijpen. Ja, echte plundertroepen waren het! Ze trokken precies niet uit, om den vijand eens te kunnen treffen, o, neen! Hun doel was: stroopen en plunderen. En jaar in jaar uit stonden de arme boeren aan hun moedwil bloot. Bij de rooftochten, in 't najaar van 1599 ondernomen, waren een negental van die vrijbuiters eens op eigen houtje van den troep afgedwaald en hadden boven Liessel een koe en twee veulens gestolen. Zoodra de boeren daarvan kennis kregen, zetten zij de schelmen achterna en Peter Claessen met zijn makkers namen hun den buit weer af. Erger ging het den pastoor van Meyel. In een schepenacte d.d. Sept. 1599 vind ik het volgende: „Heer Wylm van Brey (de rector van Liessel) verclaert op sijn priesterlijcke borste, dat bi hem attestant gecomen is de pastoer van Meyel, genaempt Hr. Michiel, ende heeft tegens hem attestant verclaert, dat negen soldaten tot hem gecomen sijn, bekent dat sij sijn de selve, de welcke uijtgetrocken sijn van den huyslieden en orsaken halve de voors. soldaten hem pastoer voers. braeff uytgetrocken souden hebben alle syn clederen tot op sijn hembt toe, soe dat de voors. heer Wylm den voors. heeren Michielen weder heeft gecleet, soe hij verlaerde." Elders lezen wij: „Als 't legervolc van Don Louys de Velasco tot Soemeren lach, soo sijn in 't dorp van Doerne comen fourageren ende hebben hen aldaer also gebruyckt, dat se pot ende ketel beneffens medegenomen hebben, ende medegedragen soeveel als sy costen". De meeste dier plundertroepen kwamen van Weert, Roermond, Venlo, etc. Liessel werd dan in den regel 't eerst met een bezoek vereerd. Den 6en Juni 1605 trok er zoo'n afdeeling binnen van 36 man sterk. Ze moesten eten en drinken hebben en dat kregen ze bij den kastelein, Cornelis Lucas. Ze stelden zich echter daar zoo aan dat men zich genoodzaakt vond, de klok te trekken en de bevolking op de been te roepen. Den 14en Sept. d.a.v. arriveerden er aan 't huis van genoemden herbergier 18 ruiters, die ook om eten en drinken vroegen, maar Jan van Brey, heer Willem, Hanryck Martens en Hanryck de Schutter „kochten het uit", d.w.z. ze gaven hun geld, wanneer ze verder wilden trekken. En daarmee gingen ze accoord. Dat uitkoopen gebeurde vaker. In den regel waren ze nogal schappelijk, als ze van geld hoorden; maar op 6 April 1629 gingen ze niet, voor ze honderd gulden hadden bekomen. * Den tijd van 't Twaalfjarig Bestand (1609—1621) werd het rustiger. Bezoeken van soldaten bleven uit en langzamerhand begon zich alles zoo wat te herstellen. Na 1621 nam men de wapens weer op en De Meierij werd weer het tooneel van troepenbeweging, plunderen en rooven. 't Ging er weer op de oude wijs naar toe. Een iypisch staaltje van soldatenmoedwil geeft ons het volgende, te Deurne voorgevallen: Den 13en Augustus kwamen daar aan zestien soldaten, die te Gennep in garnizoen lagen, 'n troepje boeven van de eerste soort. Twee van die lui schenen er meermaals geweest te zijn, althans men wist, dat de een Willem Mattews Diercs, en de andere, die van Eindhoven kwam, Jan Hans Aerts genaamd was. Bij Hens Peter Goossens hadden zij den maaltijd gegeten en daarbij ieder een vaam (of 6 potten) bier gedronken — alles op kosten van de gemeente. Na die versterking van den inwendigen mensch trokken zij op den burgemeester (gemeente-ontvanger) af; want ze moesten naar Venray toe en waren veel te lui of te moe om te loopen. Zij gaven er daarbij ook de wip van. „Boer", zeiden ze, „ge moet ons naar Venray over De Peel varen. Daar heeft een soldaat recht op, en gauw!" „Wat", riep de borgemeester, „u naar Venray brengen; daar komt niks van. Ge hebt volop te eten en te drinken gehad en geen zwaar goed bij u. Me dunkt, dat het wel is!" Nu haalde hij een papier voor den dag, dat hij den lui voorhield, zeggende: „Dit is een sauvegarde van den heer Willem Spaen, gouverneur van Gennep." Maar de boeven lachten den burgemeester uit en een hunner riep: „Aan dat bescheid kunt ge uw k.nt afvegen, 't kan ons niks schelen; we gev-ên er den brui van." Na lang kijven en schelden over en weer loog men den burgemeester voor, dat een der manschappen een kwaad been had en dat die onmogelijk loopen kon. „Dan zal ik voor dien kameraad een kar laten komen", gaf hij ten antwoord. De kar kwam weldra en de man met het kwade been werd er opgeholpen. Maar nu begon het lieve leventje voor goed: ,,'t Was een schande, dat men de soldaten liet loopen", etc. en ze moesten en ze zouden karren hebben. De bende trok naar 't huis van den hurgemeestër, waar zij begonnen met de deur stuk te slaan; vervolgens gingen zij op zoek naar paarden, maar vonden er geen thuis. Zij sleepten zeven of acht karren bij elkaar, vernielden die met hun houwers en lieten ze toen liggen. Uit pure baldadigheid sloegen zij hier en daar kippen neer en gedroegen zich of ze in een vijandelijk land waren. Na eenigen tijd trok de bende af. In De Peel troffen zij den scheper, dien zij aanhielden en bedreigden. Zij bevalen hem twee hamels te vangen en die bij hen te brengen. De arme herder verontschuldigde zich, zei dat hij dit niet doen mocht, maar zonder veel bidden en permitteeren af te wachten, namen zij hun houwers en doodden daarmede het dier, dat zij gedeeltelijk gingen koken en de rest door den scheper op de kar lieten brengen. Het toeval wilde, dat het schaap toebehoorde aan den schout van Deurne, Walraaf van den Bogerdt. Van de feiten werd direct door de schepenen een acte opgemaakt, die den gouverneur van Gennep werd toegezonden. De Regenten vroegen hem om maatregelen tegen dergelijke schelmstukken te willen nemen. Tevens meldden zij, dat zij herhaaldelijk door soldaten bezocht werden, maar dat zij het op den duur niet konden uithouden om die manschappen steeds van eten en drinken te voorzien. Den 13en Augustus waren de baldadigheden geschied, waarover zij zich ernstig beklaagden, maar 17 Juli had men te Deurne overlast ondervonden en van niet minder dan 70 soldaten, die er wel gegeten en gedronken hadden, terwijl men den overste nog met een rijksdaalder vereerd had. Ze zijn toen uit de herberg vertrokken maar gaan liggen bij een huisman, waar ze 2 lammeren uit de kooi weghaalden en 15 of 16 kippen roofden. Of er maatregelen genomen zijn tegen de baldadigheden van dergelijk soldatengespuis is mij niet bekend. Mogelijk heeft men gedacht: A la guerre, comme a la guerre! Het, gewichtigste feit uit den tachtigjarigen oorlog is wel geweest de belegering en de inneming van Den Bosch door den stadhouder Prins Frederik Hendrik (1629). Het feit is van algemeene bekendheid en staat in de historiebladen geboekt als een meesterstuk van krijgskunde. In de gemeenterekeningen van Deurne vindt men met betrekking tot die inname een en ander: „17 Junye 1629 doen sijn Jan Peters (Goossens) en ick Rut Hanricx nae het Staeten leeger gegaen bey den baes, bey den Graeff van Stierom en doen een kaers gehuert die ons diengen vuerden; daer aff gegeven III gulden. Voer die joeng laemmer, die wy den Graeff van Stierom gaeffen, gegeven VIII gulden V stuiver. Noch hem gegeven twee verkens, haemmen en XI hoender, daer tesaemmen voer gegeven VIII gulden en doen tot Hellemont en tot Liessent en tot Schindel en tot Middelroey vertert en vervaeren te soemmen III gul. II st. En den sekeretaeris enden bottelier en den koek vanden Graeff van Stierom te saemmen geschoncken III gulden V stuiver. Int wedercommen vertert XXIIII stuiver en my voer mynen ganck 2 gulden. Somma te saemmen XXIX gulden II stuiver." Den 17en September hield Frederik Hendrik zijn zege- vierenden intocht in Den Bosch, enkele dagen later werden uit verschillende plaatsen personen opgeroepen om de, tijdens de belegering opgeworpen verschansingen, te slechten. Ziehier twee lijsten. Zij bevatten de namen van Deurnenaars, die min of meer in betrekking tot genoemde merkwaardige gebeurtenis staan: Dese naervolghende persoonen hebben opten VHIsten Oct. 1629, boven hun portie de veste tot Orten voorden bosch geslicht dwelck ons Dorp ten laste geleght was int bywesen van Hanrick Jan Jacobs ende Jan Jan Vinen schepenen ende is yeder toegeleght XXI st. welcke hun aen hunnen last moet gecord worden: Pauwels Peters, Jan Tuenis Gielens, Joest Corsten, Peter Jan Franssen, Jan Jacobs, Jan Aert Roymans, Jan Hanrick Teek en, Dierck Peter Diercx, Claes Geraerts, Jan Mennen, Jan de Sneyer, Corst Hanrix, Tuenis Goloffs, Jacob Jacobs, Dierck Faes, Dierck Maes, Jacob Coppens, Hanrick Willems van den Sylberch, Hanrick Jacobs, Jan en Teunis Rutten, Tys Teggers, Hanrick Jan Rakelmans, Jan de Smeth, Aert Jan Erkens, Aert Willem Ghielens, Teun Nelen, Ceel Tyssen, Teunis Josephs, Hanrick de Bottel, Hanrick Symonts, Ghielen Jacob Coppen, Hanrick Tuenis, Jan Hanrick Stouwe, Jan Geurts, Symon Hanrick Symonts, Gret Boonen, Hanrick Jan Jacobs, Jan Jan Vinen, Jan Houben. Dese beslichtinghe beloept ter somme van twee en veertich gl. Jan Peters ende Peter Thijssen (de borgemeesters voor 't jaar 1629) UL sult dese voors. somme aen yder persoen van hunne lasten corten ende 't voors. gedaen hebbende sal UE valideren in alle rekeninge. Actum ut supra. JAN IDELET, Secretaris. Deese navolgende personen sijn int leger gesonden 6 dagen ende een ieder van deese is dachelycks geloeft XVIII stuyver, maer is geaccordeert, dat mense maer dry dagen souden goet doen: Jan Wilbers met syn twede, Jan Peters, Geeff Dirckx, Jan van Gysteren, Corst Dries, Aert Willem Gielens, Aert Jan Erkens, Thonis Pauwels, Dirck Faessen, Lambert Nelen, Willem Lorynen sone, Joost Henrick Maenen, Henrick van Stiphout, Jan Brustens, Joost Jan Horwerts, Peter Geven, Jan Melis, Dirck Peters, Melis Lambers, Gefken Meussen, Gordt Vreynsen, Wilbert Jan de Bottel, Gordt Jan Guns, Dries Evers, Melis Driessen, Peter Aert Teggers, Pauwels Molendyckx, Reynder Plas, Daem Emouts, Jan Geldens sone, Aert Jan Martens, Jan Lambert Cuppens, Rut Jan Rutten, Gordt Jan de blockmaker, Jan Aert Tyssen, Henrick Melis alias Bul, Lambert Henrick Daniels, Henrick Daniels, Jan Gielen sone. Dese sUchtinghe van dese personen beloept tsamen tot somme van een hondert tien gulden veertien stuyvers. In het bekende werk van Schutjes, Geschiedenis van het Bisdom 's H e r t o ge n b o s ch (III, 431) lezen we: „De bisschop Ophovius committeerde den 22en Dec. 1631 den pastoor van Deurne, om het kerkhof aldaar te reconcilieren, dat ontheiligd was door eene schermutseling op het kerkhof voorgevallen; er bleven vier dooden en zestig uit Weert werden krijgsgevangen gemaakt." Omtrent die schermutseling op 't kerkhof te Deurne vind ik een aanteekening in de bijlagen der gemeenterekening over 1631/1632. Daaruit vernemen we, dat op 20 Dec. 1631 een groote partij soldaten uit Weert te Deurne zijn gekomen, met welk doel echter wordt niet vermeld. Twee en twintig man zijn geweest ten huize van den secretaris Jan Idelet, waar een maaltijd voor hen bereid werd. Toen zij met eten bijna klaar waren, is er een troep Staatsch volk Deurne binnengetrokken, die de Weertenaren overvallen hebben. Dezen trachtten zich op 't kerkhof te verschansen, maar werden geslagen. Ongeveer 70 man werden gevangen gemaakt. Die gevangenen schijnt men heel menschelijk behandeld te hebben; althans 's avonds kwamen weer 14 hunner ten huize van den secretaris, waar hun weder eten en drinken werd voorgezet en waar zij het souper namen in gezelschap van de borgemeesters, de schepenen en den vorster. Er werden bij die gelegenheid 27 vamen bier gedronken, d.i. 162 liter. De heele vertering beliep 12 gl. 11 st., die van gemeentewegen door Hanrick Ysbouts en Jan Rutten, de burgemeester voor dat jaar (17 Maart 1631—17 Maart 1632) aan den secretaris voldaan werden. Den 22en December is het kerkhof reeds gereconcilieerd. Het Weertsche garnizoen kwam begin Mei Liessel eens met een bezoek vereeren. Daar trof men wel geen Staatsche afdeeling, maar kreeg men 't met de boeren aan den stok. Dat dezen er ferm opgeslagen hebben, kan blijken uit den volgenden brief, die vanuit Weert aan „borghemeesters en schepenen" te Liessel gezonden werd. Hij luidt als volgt: Heer borghemeesters en schepenen tot Lissel. Naerdemael dese vorlede weke aldaer ben gheweest met eenen grooten troep volckx ende mijnden daer wat te refresceren, het welcke mij ghewijgert is gheweest, waer over ick datelijck daer ben uytghegaen als my dit is onsijdt gheweest. Daerenboven vier ofte vijf soldaeten, die achternaer mijnen uytganck des dorpe met eenige van kennisschap een dronck deden, waerover krakeel is aenghevangen gheweest ende de kloek is aen ghegaen, waerover ick daetelijck negen oft thien soldaeten hebbe te rugge ghesonden om te sien, wat dat was, deselve altemael hebt doen het gheweer quitteren ende afgenomen ende dat gennen gedaen, gheforceert sijnde, niet wetende tot wat oorsaecke, soo dat daer van die soldaeten oock eenen is ghequetst en sommige leelick gheslaegen met holters, soo is mijn vrmdelijck ghebedenis alhier tot Weerdt bij mich te compareren ende wil hooren oft sulckx sal moogen gheschieden (wandt ick hetselve met occasie dat den Heer gouverneur tot Brussel tegenwoordich is) ben van intentie over te geven aen sijn Hoochhyt oft syn Altese ende wil weten, wat dat is te seggen de koninx soldaeten hun gheweer af te nemen. Ende sult niet laeten hier te compareren om de saeck breeder te ondersoecken. Datum Weerdt desen 14 May 1632. U. 1. goeden vrindt en dienaer (w.g.) LUDOVICO CORRARDIN, Vendrich van den gouverneur van Weerdt. Wat 'n kranig stel, dat zich de geweren door eenige boeren laat afnemen ! En daarbij nog 'n geducht pak slaag oploopt! De schepenen uit Liessel zullen wel niet naar Weert zijn gegaan en de gouverneur zal de zaak wel niet doorgezet hebben. Die gouverneurs deden in den regel „met de dorpen nogal goed heen", ze kwamen gewoonlijk van alles te kort en hadden een heel aardige hand van smeekbrieven schrijven. Een paar staaltjes: Eersamen goede vrinden, Ick meijen, dat ghij nyet en sult ingueren ende dat ick alhier met twee companijen Italianen in garison ben gecomen ende soo naer ouder gewoonte toestaet ende eenighe reconnitien aen de hooch offyeieren, soo hebben desen lieden wel willen toe syende te versueken de wellen effectueren ende my toe te doen brengen hoij, haver ende anderen cortesien, daer mede verbonden sal blijeven ik naerbuerlicke correspondentien te onderhaelden ende ontertusschen blyeven U lieden dienaer LIEVEN SAJANT. In Wert den 29 Januarius Anno 1642. Myn Heer Schepen ende Borghemeester. Desen sal om U. L. laeten weten, dat ick hier een perdt op den stael houde ende ick en heb niet veel provisie voor myn peerdt van voorrasij. Is dat U. I*. de vrijntschap wijlt doen ende sijnde mij een paer sack haveren, ick hebt grootelick van doen. Ghy sult my groote vryntschap doen ende ghy weet wel, dat ick de partije ut sonde ende U. L. kijndt beter een anderen offesier dan my, ende metten tydt sult ghy mij beter leeren kinne, daer om ick ben verwonder dat ghy de aldee koostume vergheet ende als U. L. connen sal beliven te comen by Claes Inde herten heereberg by kasteel ende sal my laet roupen; tys beter dat U. L. met eersten comen of anders ick sal U. L. in cort tydt comen besoeck. Actum binne kasteel van Weert den 26 van Februarius 1642. By my U. E. Dienar Lieutenant gouverneur van Kasteel van Weert. CLAUDEPRONNIER. Goede Heeren Scheepenen ende borgemeesters tot Dorne. Alsoo ick seekere vrinden heb te verwachten ende wiltbraet van doen hebbe, gelieft daerom uijterlyck devoor te doen om eenige berchhoenderen, patercysen ende hasen te crygen soo het mogelyck is. Ick sall de werde betalen als mede den brenger syn loon bedancken. Ende sall in ocasien blyven U. L. Vrindt, H. v. WINTEROY. Actum, Bosch den 29 February 1642. Te groote vriendelijkheid met Spanje begon gevaarlijk te worden. De Staten-Generaal legden beslag op De Meierij. De kwartierschout van Peelland gaf den regenten van Deurne hiervan per onderstaanden brief kennis: Eersaeme wyze, voorsienighe seer discreete heeren ende vrunden. Den schouteth, president, schepenen, burgemeesteren ende regeerders vanden dorpe van Doorne, etc. Tot Doorne. Eersaemen wysen voorsienighen, seer discreete heeren ende vrunden: alsoo den dorpe ende de heerlickheijt van Doorne, uyt crachte van placcaeten is comen te vervallen ende devolueeren aende Hooch Moogende Heeren Staeten-Generael der Vereenichde Neederlanden, als Hartooghe van Brabant; zoo werdt U. L- allen soo schouteth, president, scheepenen ende andere regierders van voors. dorpe ende heerlickheijt van my als Hoof-schouteth des quartiers van Peelandt, wei expresselycken verbooden ende gein terdiceerdt, geenen anderen Heer te kennen als de voorsegde wel gemelte Heeren Staeten-Generael, ende geenen anderen Officier in alle policien ende civile saecken, als mij ondergeschreeven schouteth des quartiers van Peelandt. En werdt U. L., neffen deesen, meede wel expresselijcken verbooden ende geinterdiceerdt geene recht-vorderinghe meer te pleegen, tertijt ende wijl bij Haere Hooch Moogentheeden ofte de Eed. Heeren vanden Raede van Staeten in alles anders daer inne zal weesen geordonneert. Eyndigende bidde Godt. Eersaeme, wyse, voorsienighe, seer discreete heeren ende vrunden. U. E. allen te verleenen, lanck, zalich ende gesont leeven. 's Hertoogenbossche deesen len February 1642. Blijvende U Eed. in alles zeer goetwillich ende geneegen ten dienste; by my als Hooft-schouteth des quartiers van Peelandt. J. VAN WOESTINGHOVE. Toen de vrede was gesloten (1648), bleef de last van den soldaat nog op het platte land drukken. In plaats van Spaansche en Staatsche benden kregen we hier Karei van Lotharingen met zijn volkje. Dat rondtrekken en plunderen der Lotharingsche troepen zijn voor De Meierij geweest een der vele naweeën van den Tachtigjarigen Oorlog, 't Is een vaststaand feit, dat die troepen eigenlijk in dienst stonden van Spanje en met Spaansch geld betaald werden. De Staten-Generaal vonden het volstrekt niet volgens den geest van het vredesverdrag, dat de Hertog zoo dicht bij de grenzen zich 's winter kwam legeren en waren uiterst gebelgd, toen hij zich zelfs niet ontzag met zijn troepen nu en dan op Staatschen bodem te verschijnen. In 't begin van 1653 was zijn kolonel Klaauw met een bende te Liessel gelegerd, waar van de bevolking meer dan last genoeg ondervond. Hij weigerde te vertrekken en 't zag eruit, of hij te geschikter tijd nog eens een eind dieper De Meierij wilde binnendringen. De veldmaarschalk van Brederode te 's Hertogenbosch was inmiddels gewaarschuwd en trok met een gedeelte der bezettingen van Den Bosch, Heusden, Grave en Ravestein naar Liessel, waar zij Klaauw met zijn bende op 't lijf vielen. Het gevecht duurde niet lang maar van de zijde der Lotharingers bleven er vele dooden. Klaauw was verslap-en en werd gevangen genomen met verscheiden van zijn roofsoldaten. De zwaar gekwetsten liet men onder den blooten hemel liggen zonder er verder naar om te zien. Waarschijnlijk hebben er daarvan de meesten wel op akelige wijze den dood gevonden. Gelijk De Hollandsche Mercurius van Febr. 1653 meldt, werd het zilveren servies van Klaauw, benevens zijn koets en tachtig paarden, buitgemaakt. In die fraaie koets voerde men Klaauw zegevierend naar Den Bosch. Liessel was van de gevreesde bende verlost. De Hertog van Lotharingen trok zich de zaak zeer aan en deed het min of meer voorkomen, of die legeringen, etc. op Staatsch gebied tegen zijn wil en order geschiedden. Hij schreef aan Brederode om hem Klaauw uit te leveren, dat hij hem dan voorbeeldig zou straffen etc. Mocht de maarschalk daartoe niet genegen wezen, dan verzocht hij toch om teruggaaf der paarden en der in beslaggenomen goederen. Brederode schijnt het zich over de zaak niet zeer druk gemaakt te hebben, want eenigen tijd later zond de hertog een zijner raadsheeren naar Den Haag om een en ander te bepleiten. Deze stelde de feiten zeer licht voor. 't Was een vergissing, meer niet. De Hertog stond er verwonderd over, dat men de zijnen had aangevallen. Al wat er gebeurd was, och, 't was niets meer dan een heftigheid van het krijgsvolk. De Staten waren niet goed ingelicht, want de Lotharingers hadden niet eens geweten, dat Liessel tot De Meierij behoorde: bovendien er was beloofd alles te zullen betalen! Hij herhaalde dan nog eens het verzoek van zijn meester, dat hem de gevangenen met hun toebehooren mochten wedergegeven worden. Ten slotte werd hem dit toegestaan onder voorwaarde, dat de Hertog, volgens zijn schriftelijke toezegging, de officieren zoude doen straffen en de opgezetenen schadeloos stellen. Wat de teruggaaf van paarden, wapenen en pakkage betrof, het verzoek hieromtrent werd gewoonweg afgeslagen. Het krijgsvolk toch had geruimen tijd op Staatschen bodem vertoefd, eer men er tegen opgetrokken was, terwijl men al maar door wachtende was, dat de Hertog, volgens zijn beloften, der Staten gebied ontruimen zou. Wat de zaak verder betrof, er was niets meer aan te veranderen. De paarden waren verkocht en wat zij opgebracht hadden, was op verrena niet voldoende om schade, die de opgezetenen hadden geleden, te vergoeden. De Staten verzochten den Hertog orde te stellen, dat zijn krijgsvolk niet meer op Staatschen grond kwam. In 't laatst van 1653 schreef de Raad van State aan Brederode, dat, vermits de Lotharingers weder de grenzen naderden, hij zou beletten, dat zij hier binnen kwamen en hun geen toevoer gezonden werd. Brederode stelde de regeering van Den Bosch hiermede in kennis en liet bij publicatie het bevel afkondigen. De laatste helft der zeventiende eeuw kenmerkte zich weder door vele oorlogen. Deurne heeft er geen herinneringen aan bewaard, dan dat eenige pachters aan den Neerkant op klaarlichten dag werden beroofd en medegevoerd, terwijl de president-schepen, Michiel Goloffs, onderweg door soldaten gevangen werd genomen en naar Nederweert gebracht, waar men hem tegen het betalen van een losgeld weer vrijliet. Hier volgt een staaltje van soldatenmoedwil tijdens dezen zoogenaamden Bisschopsoorlog, omtrent eenige ingezetenen van Liessel gepleegd. Den lOden November 1665, tegen het opgaan der zon, trok er een troep van 22 „paardruiters" Liessel binnen, met geen ander doel dan om er te rooven. Zij gaven zich uit voor krijgsvolk van den bisschop van Munster en schepten geweldig op, wel wetende, dat zij niets te vreezen hadden. Er was geen enkel Nederlandsch soldaat zelfs in de verste verte te zien en ze stonden tegenover eenige weerlooze boeren, bij wien de vrees voor soldaten er diep in zat; trouwens, boven memorie van menschen had men het soldatenvolk van zijn allerslechtsten kant leeren kennen. Men had er weinig meer van ondervonden dan geweld en overlast. Het geboefte begon den dag met een bezoek te brengen aan vier boerenwoningen: bij Willem Dirckx, oud 75 jaar, L ammert Lensen, oud 50 jaar, Willem Marcelis of Ceelen, cud 70 jaar en Hendrik Goorts, oud 30 jaar. Alle kasten en kisten, die er onder hun bereik kwamen, braken ze open en haalden het lijnwaad en het wollen goed, kleeren, hemden, etc. er uit. De roof viel niet tegen en om hem geschikt buiten De Meierij te krijgen, nam men de boeren gevangen, legde beslag op hun karren en paarden en liet het gestolen goed door de eigenaars zelf wegvoeren. Waar ze heen gedreven werden, wisten ze zelf niet. 't Ging van Liessel op Meijel, van Meijel op Helden en van Helden op Kessel. Te Kessel stonden ze voor de Maas. De soldaten commandeerden, overzetten en na de Maas overgetrokken te zijn, ging het op Belfeld aan, waar halt werd gehouden. Men was hier onder 't gebied van den Koning van Spanje. De arme boeren wisten niet, wat er van hen zou geworden. In hun angst deden zij den „peerdruiters" het voorstel om met hen te accordeeren. Men zou zien, voor geld was er nog wel iets te doen. Eerst zou men echter maar eens beginnen met de goederen, die op de karren geladen waren, publiek te verkoopen. Wie ook kochten? De herbergier en zijn vrouw, schoon zij wisten, dat het goed geroofd was. De Liesselsche lui werden eindelijk, na het betalen van 765 gulden, vrijgelaten en waren blijde, weer naar hun haardsteden te kunnen vertrekken. Te Meijel, waar zij op bekenden bodem waren, en waar men van de plundering etc. wist, werden zij met deelneming ontvangen. Daar werden hun de namen van een paar soldaten-boeven opgegeven. Een zou geheeten hebben Jan van Asten, die laatst te Helmond gewoond had en onder dienst was geraakt. Een tweede heette Jantje (zijn van kende men niet) en een derde Hendrik. Van deze wist men, dat het genoemde Jantje zijn broer was, zoodat men ook den „nanaam" van dezen niet opgeven kon. Ze zouden beiden ook van Helmond afkomstig wezen, evenals hun makker Jan van Asten. Of er van de krijgsbende gestraft zijn, heb ik niet kunnen achterhalen. Eveneens is mij niet gebleken, dat de beroofden van staats- of gemeentewege ooit eenige vergoeding voor hun geleden schade ontvangen hebben. De feiten ziin vast^eleprl in een arte verleden vnnr Mirhiel Hendrik Goloffs en Jacob Geurts, schepenen der heerlijkheid en der dingbank van Deurne, den 23sten Nov. 1665. In 1672 kwam de Republiek in oorlog met Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen. Door den aanvallenden oorlog der Franschen, die met hun troepen vrij snel op de Meierij aftrokken, hadden de regenten niets beters weten te doen dan bij den vijand sauvegarde aan te vragen. De ingezetenen werden dan wel onder contributie gesteld, maar konden blijven wonen, zonder dat er van de zijde der vijanden gemoord, gebrand of geplunderd werd. Binnen een en twintig dagen betaalden zij vier sauvegarden en dat alles kostte hun de som van 1630 gl. Den lOen Augustus trok de maarschalk Turenne van Den Bosch af en sloeg zich neer te Beek en Donk, waar hij 23 dagen bleef liggen. Dagelijks kwamen er van zijn krijgsvolk fourageeren en plunderen en werden er graan, hooi, stroo, vee en andere goederen weggevoerd. Den 2en September trok kapitein La Foulle met zijn „zeyltroupen" over Deurnesch grondgebied naar Someren. waar hij kampeeren bleef. De troepen van Turenne en van La Foulle hebben zoowat te zamen aan gemeente en ingezetenen gekost de aanzienlijke som van 9360 gl. Verder moest er in een paar maanden tijds, zoo te Maaseyk als te Grave, betaald worden 1500 gl. Hierbij kwamen nog leveranties van hooi, stroo, etc, die samen beliepen 4400 gl. De gemeente maakte hiertegen bezwaren, wijl de lasten niet waren op te brengen, maar den 19en November verscheen er 'n Fransche bende, die executie kwam doen. De kerk zóówel als de huizen werden leeggeplunderd; honderden kisten, kasten en blokken ('n soort kasten) moedwillig in. stukken gesmeten en wat van hun gading was werd medegenomen. Daarenboven staken zij de herberg, waar ,,'t Witte Peerdt" uithing, in brand en deze brandde met de schuur tot den grond af met alles, wat er in was. De schade werd gerekend op 2698 gl. 15 st. Moedwillig schoot men een man dood, terwijl nog vier andere menschen zoo zwaar gewond werden, dat zij hun verder leven niet meer in staat geweest zijn, hun brood te verdienen. Voor de executie is nog moeten betaald worden 200 gl. Vijf timmerlui heeft de gemeente op haar kosten naar Cranendonk moeten sturen, waar ze twaalf weken gebleven zijn en waaraan de gemeente 400 gl. betaald heeft. Dan heeft ze nog moeten leveren twaalf karren, elk bespannen met twee paarden, om te varen van Cranendonk naar Maaseyk. wat haar 180 gl. kostte. Verder is nog ontzettende schade geleden door hetgeen er vernield is, aan onbetaalde dienstverrichtingen, stilstand van werkzaamheden en nering, enz. Maar niet alleen Deurne en omgeving, de heele Meierij leed vreeselijk in dit terecht genoemde Rampjaar. * In den Spaanschen successie-oorlog ondervond De Meierij wederom niet weinig last en schade. Ook in Deurne hielden de legers, zoowel die der Franschen als die der Bondgenooten, een paar malen vreeselijk huis. Toen de regenten de schade gingen opnemen, kwamen zij tot een lijst van 5681 g.-3 st.-8 p. en deze presenteerden ze bij de Staten-Generaal. Na den vrede van Utrecht (1715) trad er een tijdperk van dertigjarige rust in. In 1740 brak de Oostenrijksche successie-oorlog uit en weldra stond Europa in vuur en vlam. Ook de Republiek was er in betrokken. Te Deurne hebben tijdens den krijg nogal militairen gelegen, maar dezen behoorden tot de legers der Bondgenooten; in 1748 had er de generaal der Hannoversche troepen zijn kwartier. Hoe het zij, van 28 Maart tot December 1748 is er door de gemeente 2300 gulden aan soldaten uitgegeven. Den 18en October 1748 kwam de zoozeer verlangde vrede te Aken tot stand en de Staten-Generaal bevalen den 8en Mei 1749, dat tegen Woensdag den Hen en Zaterdag den 14en Juni alom teekenen van vreugde moesten gegeven worden, als: het luiden der klokken, het lossen van een kanon en het branden van vreugdevuren. In de raadsvergadering van 29 Mei 1749 werd besloten: „dat op 13 Juni de schutterijen, de oude en de jonge, zullen optrekken 's namiddags om 2 uren, ter plaatse, waar zij teren, d.i.: de oude schut by de wed. Willem Cornelis van de Mortel en de jonge schut bij Arnold van de Mortel. Vandaar uit zullen ze samen trekken en marcheeren met slaande trom en vliegende vendels voorbij de kerk naar het Groot Kasteel, waar zij zullen schieten 3 salvo's en vandaar naar den schutsboom, waar zij eveneens 3 salvo's zullen schieten. „Te Liessel zal de schut moeten samenkomen en optrekken bij de Wed. Eymert Goossens en vandaar uit trekken naar het kasteel, etc. „De schutters zullen hun geweer moeten thuisbrengen ofwel het in de herberg aan de dekens moeten afgeven en daarna zal aan iedere schutterij, om te drinken en zich vroolijk te maken, gegeven worden 3 tonnen bier. „Ook zullen in den namiddag van 4—5 de klokken geluid worden door 5 mannen uit Vreewijk, door 5 uit den Zeilberg en door 2 uit den Breemortel, terwijl 's avonds van 6—7 zal geluid worden door 6 man uit Walsberg en Haageind en door 4 uit het Derp. ,,'s Avonds van 8—9 zal geluid worden door 10 man uit het Kerkeind. De luiers zullen aanstonds beschonken worden bij de Wed. Willem Cornelis v. d. Mortel in den Rooden Leeuw. „Te Liessel zal geluid worden door 4 man, die beschonken zullen worden met een ton bier. „Eindelijk zal een paal worden gesteld op de hei nabij den schutsboom aan den weg naar Vlierden. Aan den paal zullen vier armen worden gemaakt, waarop geplaatst zullen worden 5 pik- of teertonnen, die 's avonds om 9 uur zullen worden aangestookt en verbrand." De regenten zijn dien dag aan een feestmaal vereenigd geweest. Hierbij waren uitgenoodigd: de pastoor, de kapelaan, de rector van Liessel en de predikant. De 13e Juli is werkelijk een feestdag geweest, waaraan een gansche gemeente heeft deelgenomen. Ruim honderd jaar geleden was er ter gelegenheid van 't sluiten van den vrede van Munster te Deurne op 20 gemeentekosten ook feest gevierd, 't Blijkt me uit de volgende rekening: Op huiden den 7 Juenius 1648, doen hebben wij boergemesters, doer ordenansye van schoudent ende scheepens, met de werden afgereckent watter vertert is tot den tijt van het pubeliseeren van den preys. In den iersten tot Evert Seghers vertert die soe mme van 12 gl. 6 st. tot Jaesper Maercelissen is vertert die soemme van 19 ., 19 „ tot Henrick Bpogers is vertert 21 ,, 19 .. tot Wyllem Jan Peters is vertert . . . . . 2 .. 2 „ tot Jan Peter Spandiers 17.. tot Claes Wyllems tot Lyessel is vertert ... . 12 „ 13 .. tot Dies Hendrickx. Noien & . . 1 ., 4 .. Somme totalis beloopt 69 gl. 1 st. Hiermede kunnen we deze rubriek sluiten. Van plundering en roof in oorlogstijd en door soldaten vinden we in de 18e eeuw zeer weinig melding gemaakt, wel van hooge kosten, die de gemeente ter wille van troepenbewegingen dragen moest. Zoo staat er o.a. geboekt, dat de. oorlogskosten over 1793, 1794 en 1795 in 't geheel hebben beloopen de voor dien tijd kolossale som van 22.827 gl., 2 st., 6 p. Nu moeten we aan 't slot van dit hoofdstuk toch ook zeggen, dat men van soldaten nooit veel heeft kunnen uitstaan en men van hen niet veel door de vingers zag. Den 22en September 1698 was te Deurne aangekomen een regiment soldaten van den keurvorst van Brandenburg. Het ging naar Maastricht in garnizoen en werd hier „gebilletteerd". Het heele dorp door lagen soldaten ingekwartierd en van deze schijnen er enkele hun vrijen tijd gebruikt te hebben, om zich met de jacht te verlustigen. Dit meende men niet door de vingers te mogen zien; 't betrof hier 'n schennis der rechten van den heer. Den 21en October werden er verklaringen in dezen afgelegd. Goort Jacobs, de president, en Antonie van Schayk, de vorster, waren dien dag in De Zeilberg en den Breemortel aan 't „ooschrirven" en toen hadden ze in bosschen. velden en struiken verscheiden malen hooren schieten dooi soldaten en officieten op onze patrijzen en ander wild. Ze waren bij twee officieren uitgekomen. Dezen hadden een zekeren Gielen Jansen bij zich en droegen twee patrijzen in de hand. Toen zij verder gingen, zagen ze verscheiden manschappen met hun roers de Peel intrekken. Ze hadden nog vaak hooren schieten, maar konden natuurlijk niet zien waar en waarop. De officieren, die wel voelden, dat hier zware jachtdelicten gepleegd waren, vervoegden zich in den namiddag ten huize van Goort Jacobs en Antonie van Schayk, eigenlijk niet ter verontschuldiging van hun soldaten, maar van den boerenknecht, die met hen was meegegaan. Het was de knecht van Aert Claessen, bij wien soldaten in kwartier lagen en dezen hadden den knaap met geweld gedwongen hen te vergezellen om 't wild aan te wijzen. Peter Claus en Jan Daniels van Breij werden ook gehoord. Met hun beider verklaring schoot men echter niet veel op. Zij hadden niets anders gezien dan in den morgen van 22 Sept. bij den watermolen op de warande van den heer 5 of 6 soldaten met een roer op den arm. Maar ze hadden noch zien, noch hooren schieten. Met zulke verklaringen kon men, zooals te begrijpen is, niet veel doen. De zaak is mogelijk met een sisser afgeloopen of met een excuse aan den heer geëindigd. ALLERLEI ZIEKTEN. Dat de Meierij van Den Bosch vaak het tooneel is geweest \a.n besmettelijke ziekten en groote sterfte, kan ons o.a. blijken uit oude kronieken. Er moeten plaatsen zijn geweest, die op sommige tijden, met eenige overdrijving gesproken, uitstierven of ontvolkten. Allerlei oorzaken werkten mede: armoede, onreinheid, onkunde, zoo van de zijde der leeken als van die der geneesheeren, slechte voeding en kleeding, slechte huisvesting, etc. De meest voorkomende besmettelijke ziekten waren pest en roode loop. Voor beide was men ontzettend bang. En geen wonder! Men dreef zelfs de waakzaamheid zoover, dat men alle personen uit een besmette gemeente elders den toegang weigerde. Maar intusschen verwaar- loosde men de meest logische voorzorgsmaatregelen en nam men zijn toevlucht tot voorbehoedmiddelen, gelijk men er thans ten plattelande nog kent. De eerste gevallen van pest, voor zoover ik ze in authentieke stukken heb kunnen nagaan, dateeren uit 1527. In 1623 moet de „Godts gave" nog al ernstig hebben geregeerd. Dat jaar worden in 't „keurboek" artikelen opgenomen, ziekte-verpleging betreffende, welke zeker niet te verwachten zijn in een tijd, dat geen gevaren dreigen. De artikelen luiden: „Alle diegeene, die onder zieken verkeeren ende metter peste besmet synde, sullen blijven op hun erven ses weken lang, op ten breuck van 18 gl. Item, alle diegeene, 't sij mans of vrouwen, gaende schrobben binnen of buyten sullen haer absent houden uytte naegheburen op den breuck van 12 gl. Ende van gelycke, die geene in huyzen van zieken of besmetten aen pest geweest syn." Artikelen of bepalingen van gelijke of ongeveer gelijke strekking vinden we bijna overal. Ze waren zeer heilzaam, ik ontken het niet, maar wanneer de pest een plaats binnentrad, hield ze gewoonlijk ontzettend huis. De verpleging, de niet zeer hooge stand der geneeskunde en het laisser-aller van de menigte werkte de uitbreiding der besmetting ten zeerste in de hand. 1636 zou in de geschiedenis van Deurne speciaal als het pestjaar vermeld staan, gelijk dit trouwens de heele Meierij door 't geval is. In 1635 brak in De Meierij de pest uit en met ongekende snelheid en woede verspreidde zij zich. Helmend werd als 't ware uitgemoord. Een acte, door schepenen van Eindhoven op last des magistraats d.d. 14 Nov. 1636 voor die van Helmond opgemaakt, zegt, dat daar over de 3000 menschen door de pest omkwamen. Onder de slachtoffers telde men den pastoor Cornelis Outerin (f 23 Nov. 1636) en zijn beide kapelaans, Gerard van der Meer en Petrus van Visé, beiden kanunniken van Floreffe. Ook Mierlo en Someren werden vreeselijk door de ziekte geteisterd. En Deurne niet minder! In 1636 't heele jaar door heeft er de pest geheerscht en eerst het volgende jaar omstreeks Augustus kwam zij tot staan. En terwijl die geesel voortwoedde en er 't leven als 't ware stilstond, kwamen nog af en toe soldatentroepen het dorp binnengevallen, om er te rooven en te plunderen. Omtrent geneeskundige hulp voor de zieken vind ik niets gemeld, 'k kan zelfs niet zeggen, of er toentertijd een verblijvend geneesheer was. Toch zijn er voorzorgsmaatregelen genomen omtrent het begraven der lijken. Uit een aanteekening van Peter Geverts Colen d.d. 6 Aug. 1636 vernemen we 't volgende: „6 Aug. 1636 soe is met consent verackerdert, als dat den voerster met noch èenen tot hun opsycht soude hebben om op den kerckhoeff toe te syen als dye lijcken werden begraeven, waervan sy hun geloeft hebben daechs eenen gulden, in presenty van Jan den buergemester Antonys Coelen, Jan Vine, Joest Jacops en Lafreyns Pauwels (de Louw). Toen Peter Geverts Colen naar Lier ging om den impost te pachten voor de gemeente Deurne, zeide hij tot den rentmeester, dat uit de gemeente Deurne „soevel (zooveel) zycken waren verstorven, dat wey sooe swaren impost nyet op en connen gebrengen als die voergaende jaren; mijnheer rentmeester ons voer antwordt gaff, hey condet die Heeren-Staten te kennen gheven maer hey wou thegenwordich eegenen last hebbende van de Hoog Mogende Staten van Brabant om den impost aef te hangen voer alle man", (waarom Colen verzocht had.) Er is weinig van den duur der pest en 't aantal slachtoffers, dat ze in Deurne maakte, opgeteekend. Uit gegevens van alle soort weten we intusschen, dat de „Godtsgaeve" er vreeselijk gewoed heeft. In den pesttijd sterven o.a. heer Peter Bosmans, Helena zijn zuster en zijn zwager Vereycken, de secretaris Jan Idelet, de koster-schoolmeester Thijs Aerts Teggers, de zuster van den borgemeester Jasper Marcelis, etc. Voor 't dienstjaar 17 Maart 1637—'38 kon men zelfs geen geschikte lieden vinden om 't burgemeestersambt te bekleeden, waarom men zich verplicht zag, zich te wenden tot Peter Geverts, die zelf nog niet heelemaal van de ziekte genezen was. De pest schijnt intusschen op zijn verder aardsch bestaan geen nadeeligen invloed uitge- oefend te hebben, want hij is eerst enkele jaren vóór 1700 gestorven en (hij was in 1600 geboren) dus in de negentig jaar oud geworden. Hooren wij hoe Colen zijn burgemeestersbenoeming verhaalt: Opten 16en Martij 1637 alsdan hebben die regerders der herlichyt van Dorne Anthonys Pouwels Colen, president, ende Johan vanden Bomen met hun mede-schepenen, mey, Peter Gevarts Colen, ontboden metden vorster in Dorne, ten huijsse van Annekcn. weduwe Jan Iedelet, ende mey Peter voirs. aengesprocken, dat ick het borgemeestersjaer soude bedienen van het jaer 1637, omdat die Goedts gaeve seer sterck noch waes inde gemeynte van Dorne ende dat ick, Peter voors., waes becant genessen vande peste, goodt hebbe loeff! Soe hebben die voors. regeerders in Dorne mey met stercke woorden overvallen, in goetheyt ende in quaetheyt, dat ick soude bedienen het borgemestersjaer in Doorne. Soe ickt met goethijt nyet en hebbe willen, dan met gedogenthijt, dat ickt soude bedienen, omdat ick die gave Goots oeft peste hadde gehaet, dat sey in de gemeynte cwaelck iemanden cooste vinden, die van de peste waes genessen om" borgemester te sin. Ende soe hebben sey mey noch met goetheijt overwonnen ende met smecken ende welsprecken ende dies hebben sey mey geloeft te geven die somme van XXV gulden behalven myn buerloon, want het waes soe perickelick te bedienen, dat die peest noch tot Oecst inde gemente waes. Dese voors. somme heeft mey gelooft Antonys Colen, president, ende Jan van den Bomen, Jan Winen met meer anderen. De beloofde vijf en twintig gulden zijn hem eerst zeer laat uitbetaald, vele jaren na dato. Jan van den Boomen is nog opgeroepen om Colens verklaring te bevestigen! Na 1637 heeft zich, voor zoover ik weet, de pest niet meer in Deurne vertoond. Een andere besmettelijke ziekte echter teistert Deurnè herhaaldelijk: dyssenteria, of, gelijk ze in de wandeling genoemd werd, de roode loop of 't rood melesoen. Ze was uiterst besmettelijk maar men kende noch medicijnen noch voorbehoedmiddelen tegen de plaag. Aan onkunde en, als gevolg daarvan, onoordeelkundige behandeling is het meestal te wijten, dat de loop in een gemeente zulke verwoestingen kon aanrichten. In de 17e eeuw vertoont zich de loop o.a. zeer kwaad- aardig in 1676. 't Jaar beloofde uit een gezondheidsoogpunt zeer gunstig te wezen. Van 7 Maart—21 Juli waren er slechts 3 groote lijken Daar verspreidt zich plotseling het nieuws, dat de loop in De Zeilberg is uitgebroken en 21 Juli valt daar reeds als eerste slachtoffer der ziekte: Jan Joosten Hoorevoorts. Den 7en Nov. sterft het laatste, eveneens in De Zeilberg: Maria Wilberts. Tusschen beide datums zijn er in 't geheel 85 volwassenen aan „den loop" bezweken. Laurens de Louw, wiens naam meermaals in dit boek voorkomt, verloor binnen 14 dagen zijn vrouw, zijn dochter en zijn kleinzoon aan de vreeselijke ziekte. In September vooral was de sterfte groot (50). Tusschen 1656 en 1676 was overigens het overlijdingscijfer niet bijzonder hoog. Ja, in 1656 was het zelfs zeer laag te noemen. In dat jaar waren er van 18 April—16 Dec. slechts 7 dooden. Nu moet ik opmerken, dat ik niet over een opgaaf van kinderen, in die jaren gestorven, kan beschikken. Wat ik geven kan is alleen een lijst van degenen, waarvoor te Deurne of op den Grootenberg de lijkdiensten geschied zijn, en daaronder zijn lijken zoowel van Liessel als van Vlierden. De volgende cijfers correspondeeren op de jaren 1657-76. Wij krijgen dan respectievelijk als cijfers voor „groote liiken": 26, 29, 22, 27, 47, 35, 26, 30, 22, 16, 18, 15, 17, 21, 19, 24, 20, 12, 22, 99. Heviger dan ooit heeft de loop gewoed in 1747. Naast 57 geboorten staan alleen voor Deurne 177 dooden en voor Liessel 13, alleen aan de besmettelijke ziekte overleden. Meer dan 10 percent der bevolking was bezweken! Aan recepten tegen den rooden loop ontbrak het echter niet. In „Den Troost der Armen" (Brugge 1730) komen vier remedies voor, die alle aangeprezen worden. 't Eerste luidt: „Neemt eene pinte olijf-olye, eenen pot roose water, een vierendeel Mannekensnoten Muscaten, die geraspt, voor eenen stuijver wit suycker-candys gestampt dat 't saemen geroert: hiervan moet men nemen 's morgens ten agt uren een dobbel wijnglas ende soo het niet op en houdt, neemt 's avondts ten vier uren nog een dobbel wijnglas, ende nog niet gedaen zijnde, mogt continueren: maar ordinaris het en sal soo lang niet dueren. Nota, voor die in den gesteltenisse zijn, en mogen geenen brandewijn drincken, nogte geenen anderen dranck of moet al gesoden zijn met suycker nogte oock geen rauwigheydt eten. Etc." In de raadsvergadering van 10 Sept. 1747 wordt medegedeeld, dat er dagelijks gemiddeld 4 menschen sterven. De meeste waren echter van buiten de kom. In de nabijheid der kerk was het aantal sterfgevallen, alles in aanmerking genomen, vrij gering geweest. Toch hadden regenten de ellende wel onder 't oog gezien maar eerst, toen de ziekte aan 't afnemen was, werd er een publicatie opgesteld, van den volgenden inhoud: Heeren drossard en schepenen deser Heerlykheden Deurne en Liessel doen aan een ieder by desen weeten, dat, soo wanneer imand mogt gewaar worden, of krygen, de besmettelyke siektc vande loop, welk God genadelijk gelieve te verhoeden, dat hij of sij gehouden sal wesen ten eersten sonder eenig versuijm van tyt, sulks bekend te maken aanden chirurgijn de Loyer alhier, alwaar men de nodige medicynen sal konnen bekomen alsoo men ondervind, dat het gevaarlyk is, dat sulks met ten eersten werd bekend gemaakt, en ten eersten de nodige medicynen worden geappliceert, op peene dat, by nalatigheyt van dien, sullen verbeuren ider eene boete van drie gulden. En wort den chirurgijn De Loyer versogt van annotitie te houden van de nieuwe sieke, en die alle Saturdagen ter secretarye over te brengen, ten welke eynde aan hem een copie van dese sal worden gegeven om te strekken tot syn narigtinge. Actum Deurne desen sevende October 1747. (w.g.) G. HAMPEN, geswoore clercq. En of 't nog niet genoeg was, de veepest, die in 't land heerschte, had ook Deurne bereikt en in dezelfde maand September waren reeds over de 100 stuks rundvee aan de besmettelijke ziekte bezweken. Bij Hendrik Evert Kuypers stierven 6 koeien en een kalf. Bij Willem Peter Goossens 5 koeien, 2 malen en 1 kalf, bij Jan Willem Hikspoors 3 koeien, bij Hendrik Wilbers 4 koeien, 2 malen en 2 kalveren, bij Francis van den Berkmortel 4 koeien. 2 malen en 2 kalveren, bij Jan Hendrickx van Bommel 4 koeien, 1 maal en 4 kalveren, enz. Enkele personen werden om zoo te zeggen boeraf. Weer vertoonde zich de loop in 1759. Het sterftecijfer, dat 's jaars te voren 26 bedroeg, klom toen tot 75. Onder de dooden bevonden zich 33 kinderen, terwijl 't aantal geboorten voor Deurne en Liessel samen ongeveer 60 beliep. In 1770 kwam de loop andermaal terug en weder vielen er slachtoffers in menigte. 't Is, voor zoover ik weet, de laatste maal geweest, dat hier de gevreesde ziekte zoo epidemisch geheerscht heeft. .Gevallen van rooden loop zijn hier echter nog herhaaldelijk te constateeren geweest, zelfs in de laatste jaren, maar, bij den tegenwoordigen stand der medische wetenschap, zijn epidemieën gelijk hier weleer heerschten, vrijwel buitengesloten. 't Is gebleken, dat besmettelijke ziekten vaak plaatselijk geweest zijn. Terwijl ik in Deurne nergens iets van gemerkt heb, lees ik in een request, gepresenteerd door die van Vlierden, in 1722 aan de Staten-Generaal o.a. het volgende: „Dat God in 1721 en 1722 de ingezetenen van Vlierden bezocht heeft met ongewone ziekten en vehemente koortsen, waarvan slechts 18 huizen van de 83 zijn vrijgebleven". (Adressanten verzoeken dan remissie van de achterstallige gemeene middelen en van 't hoofdgeld voor dit en 't volgend jaar.) Van buitengewone ziekte in 1722 heb ik, met betrekking tot Deurne, niets kunnen vinden. Het sterftecijfer over dat jaar is er normaal, insgelijks voor 1727, toen de loop in Asten en Bakel heerschte en er nog al offers eischte. Zoodra de ziekte uitbrak, (Sept. 1727) vaardigden schepenen van Asten onmiddellijk een ordinantie uit, ten einde de uitbreiding der ziekte te stuiten. Zij bevat zeer goede artikelen. Regenten ordónneeren: „Dat een ider der ingesetenen haer sullen hebben te wagten om eenige huijsen, die met besmettelycke sieck- ten sijn besogt, in te gaen, op peene van 25 gl. boete, teilekens te verbeuren. Dat oock de gesonde en siecken van een huysgesin, daer de besmettelycke siecktens syn ontstaen, of mogte' comen te ontstaen, haar by procisie sullen hebben te onthouden uijt alle kerckelycke vergaderingen en geselschappen op peene van 25 gld., bij ider persoon tellekens te verbeuren. Dat oock de vuyligheyt van de siecke niet op straet maer in de huysingen der siecke moet worden begraven. Dat oock geen mist by provisie mag worden vervoert daer de sieckte is. Dat oock lijnwaet of beddegoet nyet op de straet, maer agter de huysinge, buyten 't gesigt van menschen, moet worden vervoert. Dat oock de dooden stillekens begraven sullen moeten worden, sonder luyden der kloeken, opdat het buyten dorps nijet verspreijt en erger gemaeckt werdt als het is. Dat oock 't graft moet wesen te minsten omtrent vijf voeten diep, alles op peene van tien gld. boete". De ouders zouden voor hun kinderen en de meesters voor hun dienstboden aansprakelijk gesteld worden. Zieken of gezonden, komende-uit een besmet huis, mochten in geen kerk „of andere vergadering" komen en konden door de dienaren der justitie, desnoods met geweld, verwijderd worden. Ook in 1743 bleef Deurne bevrijd van de besmetting, schoon deze in 't naburige Asten was uitgebroken. In een request van genoemd jaar aan de Edelmogenden berichtten schepenen c.s. van Asten, dat de grauwe-buykloop ('t zelfde als roode loop) was uitgebroken en waarmede binnen enkele dagen 17 huisgezinnen besmet waren, behalve degenen, die men nog niet wist, daar velen de ziekte-gevallen geheim hielden. Men schatte het aantal personen, die doodsgevaarlijk ziek waren, op 25. Binnen 14 dagen waren reeds 11 personen, groot en klein, overleden, blijkens verklaring van den kapelaan, den medicinae doctor, Ignatius van Dijk en een Astenschen chirurgijn. In een gehucht, bewoond door circa 40 gezinnen, waren bijna alle huizen besmet. Om te voor- komen, dat de ziekte heerschen zou, gelijk in 1727, maakte men een flinke ordonnantie. Regenten gaven intusschen als hun meening te kennen, dat de voorzorgsmaatregelen niet tot hun recht konden komen, indien er geen medicijnen en goede spijzen aan de behoeftigen uitgedeeld werden, iets wat onmogelijk van de gemeente geschieden kon, „geconsidereert de onvermogentheyt van de ingezetenen, die haar meest geneeren met de land-bouwerijen, die alhier seer mager en santatig syn, waardoor deselve (de ingezetenen) niet in staat syn in haar nodig onderboud, spys, deksel en kleederen te kunnen voorsien. bestaande de huysen in seer kleyne leeme woningen, daar maar één vertrek in is, waardoor sieke en gesonde, altyt by den andere sijnde, de besmetting nog grooter wordt". Zij verzochten nu, om evenals in 1727 aan Asten, Bakel en andere plaatsen werd toegestaan, de kosten voor levensonderhoud en genezing der behoeftigen nogmaals van de Edelmogenden te verzoeken. Professor Mobach, uit Den Bosch, werd door 't hooge college aangewezen een onderzoek te Asten in te stellen. Deze droeg het direct op aan Dr. Grootenacker uif: Helmond, die 26 October 1743 begon met den zieken, behalve medicijnen, het noodige onderhoud te verschaften, waartoe hij door Prof. Mobach was gemachtigd; de bedragen mochten echter niet hooger wezen dan 200 gulden. Van de besmettingshaarden wegblijven, schijnt wel een beproefd voorbehoedmiddel te zijn geweest. Toen in 1779 de loop in Bakel woedde, bleef Deurne, dat allen omgang met Bakel enkele maanden vermeed, voor de ziekte gespaard. In de weinig volkrijke gemeente waren 90 menschen als slachtoffer van den rooden loop gevallen. Een tiende der bevolking was ten grave gesleept! GENEESKUNDIGE HULP. Van de oudste tijden af haast, zal er in Deurne wel iemand geweest zijn, die zich meer speciaal met de zorg voor de zieken belastte. We weten echter met betrekking tot die eerste dorpsgeneesheeren niets. Pas bij het begin der zeventiende eeuw vinden we een enkele dokter of meester met name genoemd. Tegen dien tijd ook vernemen we uit documenten, dat er in Deurne geneeskundige praktijk werd uitgeoefend. In 1603 werd er te Liessel, bij gelegenheid van den kermis, duchtig door de schutbroeders onderling gevochten; roeren werden stukgeslagen en aan verwondingen was geen gebrek. Dooden schijnen er niet gevallen te zijn, enkelen der broederen waren echter vreeselijk toegetakeld. Voor hen was geneeskundige hulp ingeroepen, want in de rekeningwordt melding gemaakt van „meesterloon", waardoor verstaan wordt: de kosten van geneeskundige behandeling. De eerste dokter of meester, dien ik met name genoemd vind, is geweest Paulus de Louw, de vader van den bekenden schoolmeester Laurens, over wien in dit werk vaak gesproken wordt. Hij wordt o.a. geroepen na een vechtpartij, ten herberge van Lysken Vereycken, bij welke gelegenheid er weer eens dapper losgeslagen was; zoodat 't verbinden van een paar bloedende koppen hoogst noodig werd geoordeeld. Er woonde toentertijd nog een heelkundige en wel iemand, die zelfs ver buiten de grenzen der heerlijkheid naam had gemaakt. Omtrent zijn bekwaamheid stelt ons de volgende acte in kennis: Wy Henrick Ysebrants, Jan van Vinen ende Pauwel Wyllemsen van Heijnsbeeck, schepenen vande dingbancke der heerHcheyt van Doerne, doen cond eenen yegelycken, certificerende voer dye gerechte waerheyt, hoe dat voer ons syn gecompareert: Peter Henricxen van Herzei, out omtrent 66 jaeren, seer grootelyck ende affgryselijck gebroken sijnde, met alsulcken gebrokentheyt, dat hy daermede sonder te rusten nyet verre en heeft cunnen gegaen. Item Jan Wylbaerts met twee van synen soenen, de eenen van acht maenden, genaempt Fransken, met eenen dubbelen affgryselijcken hazemont ende den anderen, gaende in sijn vijfte jaere, geheyten Pauwelsken, geboeren met eenen enkelen hazemont. Item Truijken, Jan Harwaerts, huijsvrouwe, out omtrent 40 jaeren, oock gebroken synde met eenen affgryselycken breuck, soedat sy daermede nyet heeft cunnen gaen sonder behulp van te dragen eenen grooten yseren band, wegende wel stijff drie pont. Item Pauwels Proemen met eenen soon van drye jaer, gebroken synde aen d'een syde. Item Dries Joesten met eenen soen van drie jaeren, van gelycken aen d'een syde gebroken. Item sekere nabueren van Bakel, den eenen genaempt Jan Wylbaerts, hebbende een knechtjen, out omtrent derdalff jaer, gebroken synde aen beijde sijden met twee affgryselycke bruecken, waer mede dat 'tzelve aen d'een syde geboeren is geweest, soedat hem sijn derraen hangen totte kmjen, den navel hangende in plaetsschen aldaer 't gemecht soude behoeren te hangen; den anderen Jochim Wylbaerts met eenen soene van omtrent twee jaeren, gebroken synde aen d'een syde, ende heeft driewerf Peter Henrixsen van Herzei bekend ende beleden, gelyck oick allen die andere voers. goede mannen oick bekennen ende lyden by dese, in presenti van Mr. Reinier Jacopsen alias Guerts, operateur, steen- ende breucksnyder, oculyst ende wondemeester, hoe dat hy hen, patiënten voers, ijederen in sijn paticulièr, ten respecte van hunne voers. gebreken, gesneden heeft ende daer aff Werden gecureert ende genesen metter hulpe Godts, soe dat sy comparanten, den voers. meester daeraff bedancken voer nu ende t'allen daigen. Ende want godtlyck ende behoerlycken der waerheyt getuych oever te schrijven in rechtveerdige saecken, des 't oirconde hebben wy schepenen voers, dese voers. attestatie met onsen gemeynen schependomszegel van Doerne bezegelt opten lSden November Anno 1616. Een volledige lijst van de Deurnesche geneesheeren is met geen mogelijkheid te leveren. Te constateeren valt, dat de plaatselijke dokter vaak ontbrak en men dus voor zieken elders hulp moest inroepen. Eerst sinds 1715 schijnt Deurne voorgoed een vast geneeskundige gehad te hebben. Tijdens het leven van De Loyer vestigde zich een andere chirurgijn te Deurne. Den len Febr. 1767 trouwden hier voor schepenen: monsieur Daniël van Grinsven, Mr. chirurgijn, geb. te 's Bosch en wonende alhier en Anneke wed. Pieter*Jansen van de Mortel, geb. van Zeelst. Zij was de zuster van den deken, pastoor Gerardus van der Leen, en 26 Jan. 1749 met genoemden Pieter van de Mortel in 't huwelijk getreden. Omtrent van Grinsven's praktijk heb ik niets kunnen vernemen. Na den dood zijner vrouw, die 4 Aug. 1772 begraven werd, schijnt hij Deurne verlaten te hebben. Omstreeks 1770 vestigde zich hier op het klein kasteel George Emanuel Schenck van Reekom. Hij was medicinae doctor en tevens advokaat en heeft er enkele jaren gewoond. Twee kinderen van hem zijn 15 Februari 1772 te Deurne begraven. In 1773 is naar hier gekomen Dr. Johs. Theods. Guibertus Willebrordus Herckenrath. Hij woonde te Meerlo, in 't Land van Kessel, maar was geboren te Horst. Den 30sten Nov. 1773 ondertrouwde hij te Deurne met juffr. Maria Josepha de Vinder uit Antwerpen en huwde er 21 Dec. d.a.v. * Met de verloskundige hulp was het, in vergelijking met andere plaatsen, vrij goed gesteld. Er was altijd een vroedvrouw en we hebben er nogal gehad, die in haar vak vergrijsden, zeker niet ten bate van de menschheid. In 1781 wordt Allegonda, wed. Francis Vlerks, door de regenten als vroedvrouw bedankt wegens haar hoogen leeftijd, maar met behoud van salaris. Dat salaris bedroeg de kolossale som van 16 gulden. Daarop was ze aangesteld en gedurende haar langen diensttijd had het tractement geen verandering ondergaan. Ja, als ik me niet vergis, stond het in 1781 niet hooger of lager dan 100 jaar vroeger. Tegen 't einde der eeuw was 't ƒ 50. Dat is 't lang gebleven. Was 't wonder, dat de vroedvrouwen in den •regel arme menschen waren, die door 't leven moesten sukkelen, ondanks haar moeilijke taak en de zware verantwoording, die er op haar rustte? é Den Hen Augustus 1715 huwden voor schepenen van Deurne Cornelis de Loyer j.m. van Osch en Antonetta Hurckmans j.d. van Deurne. Beiden waren van 't jaar 1689, dus =fc 26 jaar oud. De Loyer was chirurgijn van zijn beroep; zijn vrouw was de dochter van Antonie Everts Hurckmans, herbergier in „De Roode Leeuw" en president-schepen. Zij trouwde thuis in. Tegen 15 December 1715 was hij in de schepenkamer geroepen, waar raadszitting zou worden gehouden. Daar kwam hij, volgens de notulen, met het verzoek om de chirurgie binnen de heerlijkheden Deurne en Liessel te mogen uitoefenen, wat hem niet alleen volgaarne werd ingewilligd maar waartegenover direct een opdracht gesteld werd en wel deze: het waarnemen der armenpraktijk binnen de gemeente. Na lang delibereeren werd hem daarvoor een salaris toegekend van vijf en twintig gulden. Na verloop van jaren kwamen de regenten tot de ontdekking, dat vijf en twintig gulden voor den armenchirurgijn nogal hoog was en bij besluit van -3 Oct. 1731 bepaalden zij, dat voor 't waarnemen der armen-praktijk niet meer dan twintig gulden 's jaars van gemeentewege zou worden toegekend. Den 18en November 1733 kwam het dokterstractement nogmaals ter sprake en de vroede vaderen waren van oordeel, dat men jegens Mr. De Loyer nog wel een beetje mild was. Denk eens aan: de steden Helmond en Eindhoven gaven aan haar armen-chirurgijn niet meer dan vijftien gulden. Waarom zou Deurne in dezen meer doen ? Bovendien klaagden de H. Geestmeesters toch al zoo bitter over de vermindering der armenrenten en het toenemen van het aantal armen ter oorzake van de slechte tijden. Logisch op dit laatste argument doorredeneerende, zou men noodwendig tot de conclusie moeten komen, dat het salaris omhoog moest, immers hoe meer werk, hoe meer loon. Heeren regenten volgden echter een anderen gedachtengang. Maar hun besluit mist dan ook een degelijken grondslag en draagt allerminst den stempel der christelijkheid. Ondanks de verre uitgestrektheid van Deurne en zijn onderhoorige gehuchten, schijnt Mr. de Loyer zijn werk als geneesheer best afgekunnen te hebben. Althans hij vervulde jarenlang nog den post van gemeentemeester, 'n ambt, dat met de chirurgie zelfs in geen verwijderd verband stond. De gemeentemeesters toch vormden, gelijk we gezien hebben, het deel der regeering, dat speciaal toezicht had over de gemeente-eigendommen. De regenten van Deurne begonnen ten laatste toch in te zien, dat het omgaan met houweel en spade niet wel strookte met de waardigheid eens geneesheers en bij raadsbesluit van 6 Augustus 1739 bepaalden zij, dat Mr. Cornelis de Loyer voortaan vrijgesteld zou wezen van op de gemeijnte te graven. Aan deze gunst voegden zij er nog een tweede toe: de chirurgijn zou in 't vervolg 's nachts niet meer op de wacht behoeven te trekken, evenmin als de predikant, de pastoor, de kapelaan, de schoolmeester en andere officianten, die van dezen lastpost al sinds lang ontslagen waren. De Loyer bediende nog een ander ambt. Hij was ook ijkmeester. Als zoodanig werd hij aangesteld in 1717 en hij bedankte er eerst voor in 1759, nadat hij 't bijna 42 jaar bekleed en de zeven kruisjes achter den rug had. Nu moet men niet meenen, dat De Loyer het zoo vreeselijk druk had. De groote massa liep zoo vlug niet naar den dokter als thans. Daarbij nam men nog heel wat meer zijn toevlucht tot allerlei middeltjes dan in onze dagen. Onopgemerkt mag ook niet blijven, dat de kindersterfte zeer groot was en het zwakke kindje in den regel maar zelden jaren oud werd; en dan ook nog, dat het aantal kwakzalvers, van wie de eene dit de andere dat geheime middel bezat, legio was. De Loyer schijnt dan ook van zijn kunst niet ruim te hebben kunnen leven. Enkele jaren na zijn huwelijk zag hij nog naar een nevenbedrijf om. Naast de kerkschuur, op 'n heel mooi punt, bouwde hij een voor dien tijd groot' huis, waarin hij tapnering hield en dat een der beste herbergen uit het dorp werd. Dat huis, gekocht door de gemeente Deurne, is in 1923 afgebroken; op den daarbij behoorenden grond staat thans het huis van burgemeester van Beek. Van 1787 tot 1790 deed het dienst als pastorie der R. K. gemeente en werd het bewoond door pastoor Swinkels en zijn kapelaan. Bijna 60 jaren lang heeft De Loyer de armenpraktijk met goedvinding der regenten waargenomen. Den 22en Maart oordeelde de magistraat, dat de chirurgijn daartoe te oud was en vaardigde Balthasar van Schayk, den \orster, tot hem af, ten einde hem, uit naam van de dorpsregeering, te bedanken voor zijn bewezen diensten. In Augustus d.a.v. vierde hij met zijn vrouw zijn diamanten bruiloft. Hij leefde nog ongeveer 5 jaar en is den 17en Februari 1780 begraven. Zijn vrouw overleefde hem nog 7 jaar. Den 9en Febr. 1787 had haar begrafenis plaats. Zij was 98 jaar oud geworden. Na den dood van haar man had zij haar huis overgedaan aan Peter de Veth. MISGEWAS EN NATUURRAMPEN. Wij kunnen ons voorstellen, hoe zelfs in gewone tijden, de bevolking hier een vrij armoedig leven moet geleid hebben en. dat ondanks hard werken, er zoo eroed als geen gelegenheid bestond om vooruit te komen of kapitaalkrachtig te worden. Waar wij ons echter geen juiste voorstelling van kunnen vormen: van de ellende, die er kwam heerschen, tengevolge van plundering en roof niet alleen, maar ook tengevolge van misgewas, hagelslag, droogte, etc. Ons voorgeslacht heeft natuurlijk onder denzelfden hemel geleefd als wij en heeft zoowel goed als slecht weer gekend, maar terwijl thans een mislukking van den oogst slechts 'n schadepost is, was het vroeger een ruïne. En wanneer weleer sterfte onder vee en misgewas samen vielen, werden er velen gewoonweg boeraf. En zoo zijn er verscheiden families in Peelland, en voorzeker elders ook, aan den bedelstaf of onder minvermogenden geraakt, die vroeger tot de toonaangevende geslachten behoorden. In 1602, tusschen 6 en 7 Mei, kwam een hagelslag, mogelijk de vreeselijkste, die men hier ooit beleefd heeft. Te Liessel vooral was de verwoesting ontzettend. „Door groot onweer, slachregen ende geweldigen hagelslach", zoo lezen we in een schepenacte „sijn de ackers ende saetlanden bedorven, ende sijn er gesien, daer men nauwelijcx een halm staende en heeft gevonden." Jan Daniels en Jan Gevaerts van Doerne ^verklaren: „dat sij, als schepenen in den jare 1603, versocht sijn geweest, ter instantien van Aerden Anthonius Roymans, hunne mede scepen, pachtenaer der thyende tot Liessel, van mijnen heere den commandeur van Gemert, omme te besichtigen de vruchten der ackers, mitsgaders van alle andere, aldaer bij Aert voors. de thyende van den heere commandeur was lezende, dat sij de vruchten van de voors. ackers aldaer bevonden hebben alsoe seer verslagen, dat men seer wenich halmen overeynde staende bevonden hevet." Van hagelslag heeft Deurne nogal te lijden gehad. Martinet spreekt er zelfs nog over in zijn Katechismus der Natuur. Ik zal er hieronder nog in 't kort over spreken. Een verklaring uit 1688 haal ik hier nog even ter loops aan: ai Op huijden den 2 August ij 1688 soo syn wy, Goort Jacobs en Jacob Magiel Goloffs, versocht en gecompareert, ter instantie van Jan Jan Peters, hoevenaer in dese heerlyckheyt en dingbancke van Doerne aldernaest het casteel van Doerne — de voors. hoeve competerende aen Jan Willem Schepens tot Oirschot, en alsoo alhier binnen Doerne, opden 28 July 1688, is geweest overgroot onweer, naer den middagh datter alsulcken ontallycke groote hagelsteenen syn gevallen, soo datter van den voors. hoevenaer drie loopensaten boeckwyt syn verhagelt al ofte hy in stucke gedorst hadde geweest en, alsoo wy schepenen, aldaer oculaire inspectie van hebben genomen, soo woort by ons bovengenoemde schepenen getaxeerd op vyffen seventich vaten boeckweyt de schade die aldaer geschiet soude sijn, dico — 75-0-0. Van dese bedorven landerijen syn al evenwel subject in den gemeynen dorpscommer, 's lants imposten ende contributie. Aldus gedaen, geattesteert en getaxeert by ons bovengenaemde schepenen, op dach, maent en jaer als boven, alles sonder aergh ofte lijst. (w.g.) Goort Jacobs, Jacob Goloffs. * Het voorjaar van 1723 was buitengewoon droog. Door die langdurige droogte, waarmee 'n tijdlang groote hitte gepaard ging, verzengde de rog in de aren. Door de hitte der zon verbrandde ook het gras en toen de oogsttijd was aangebroken, kwam men tot de ontdekking, dat er nog geen half gewas van rog, boekweit, vlas of hooi geweest was. Men begrijpt, wat ongelukkige toestanden noodwendig moesten volgen: voor menschen en vee niet half genoeg te eten. Op den oogst van 1724 had men „zijn hoop gesteld". In den beginne liet zich alles zeer gunstig aanzien. Maar de kansen keeren. 't Weer blijft weken langen tijd, schraal, droog en koud. 't Vriest 's nachts; er trekken nevels en, in den nacht van 17 op 18 Mei, bevriest het graan in de halmen en zijn de meeste vruchten op 't veld bedorven. Verscheiden lui maaiden ze af; veel bleef er echter staan, wijl men toch geen geld had om zaaiboekweit te koopen. Alles werd opgenomen. Men vond, dat 2628 loopensen rog, 1000 loopensen boekweit, 53 loopensen gras en 1500 loopensen hooiland waren bedorven, ja, er was zelfs niet zooveel gewonnen, dat de landerijen behoorlijk konden worden bezaaid. Den 15den Juli 1724 zond het schepencollege een request om vermindering van 's lands lasten. Na in korte trekken het tafereel der ellende geschetst te hebben zeggen zij, dat velen hun ruïne tegemoet zien, wanneer niet krachtig werd ingegrepen. In Asten besloegen de velden, die bevroren en bedorven waren, een oppervlakte van 3938 loopensen. De landlieden waren er daar even erg aan toe, als te Deurne. Nauwelijks was men door een paar betere jaren en door zeer zuinig te leven wat op dreef geraakt, om me zoo maar eens uit te drukken, of daar komt 1728 veel illusies wegnemen. De boekweit was nauwelijks uit, of hij bevroor; 't was echter nog tijd opnieuw te zaaien, maar ook nu kwam de nachtvorst weer en bedroog de hoop des landmans nog eens. Men kreeg een totaal misgewas van boekweit. De tiendenaren, die in een gewoon jaar 1200 vat boekweit thuishaalden, moesten zich nu met 385 vat vergenoegen. Er was zoowat 6480 vat minder gewassen dan gewoonlijk. Dit gerekend a 12 st. is ƒ 4100. Ook de rog was mislukt. In een gewoon jaar oogstte men 4 vat per vim en nu hoogstens 2 a 2J4 vat. De nachtvorst schijnt voornamelijk in Deurne schade te hebben gedaan, want van andere, zelfs naburige dorpen, leest men, dat zij in 1728 een abondant gewas van boekweit hebben gehad. De 5 Juli 1760 is voor de bevolking van Deurne een vreeselijke dag geweest. „Aangezet door horribele wind, gepaard met verschrikkelijke donderslagen en regen, ontlastte zich 'n hagelbui, waarbij steenen vielen ter grootte van hoender- en duiveneieren. In de gehuchten Walsberg, Haageind, Kerkeind, Derp, Zeilberg, Breemortel, Vreewijk en Vloeieind was om zoo te zeggen de heele oogst volslagen weg. Het gras, dat nog niet gemaaid was, liet zich niet meer maaien; het stroo van de rogge was zoodanig „geïnfecteert" dat de beesten het niet hebben willen eten. Hoven, moestuinen en boomgaarden zijn „geruineert". De toren, de kerk en vele daken zijn ongemeen beschadigd. Eén huis is geheel ingestort en verscheiden ten deele. Glas- ramen „op de wind staande" zijn stukgeslagen, ontlood en verbrijzeld. *) Den 9 Augustus presenteerden de regenten een request aan de Hoogmogenden, waarbij zij te kennen gaven, dat de ingezetenen voor zich zelf geen brood hadden om te eten en voor hun hoornvee, schapen en varkens. Zij zijn van hun oogst „ontzet" en zullen hun vee voetstoots moeten verkoopen, wijl het hun. aan voeder voor den winter geheel ontbreekt. Regenten vragen kwijtschelding van belasting en uit 's lands kas een „liberale" gift en douceur om dengenen, die schade hebben geleden eenigszins volgens hun schade tegemoet te komen. *) J. F. Martinet. Katechismus der Natuur. IX. Roomsch-Katholieke Gemeente. "~TTTE zich gaat zetten tot het schrijven % ^& f eener kerkgeschiedenis van Deurne, die \ >\ / zal wel eerst den blik moeten wenden \j \/ naar 't verleden van Bakel, wijl daar V y de oudste historische documenten te vinden zijn van de stichting eener kerkgemeente in deze streken. Men kan alsdan teruggaan tot omstreeks het jaar 700. In dien tijd had de Angelsaks, Frank Herelaef, zoon van Badagaro, die er vele goederen bezat, een „basüica", een kerk gebouwd, toegewijd aan de H.H. Apostelen Petrus en Paulus.. Later is daar als derde patroon bijgevoegd de H. Lambertus, die kort te voren (17 Sept. 709) den marteldood was gestorven. Wij hebben hier te doen met een zoogenaamde eigen kerk. 1) Den 12den December 721 heeft de stichter dier „basilica" zijn kerk geschonken aan den H. Willibrord en er rijke bezittingen, zoo te Bakel als te Vlierden en Deurne, aan toegevoegd uit zijn moederlijk erfgoed. Met betrekking tot Bakel wordt gemeld: zijn heerenhuis en hof en al wat er bijbehoorde; in Vlierden en Deurne waren 't boerderijen. 2) Schutjes, die deze belangrijke schenking in zijn bekend *) In 1928 is over „eigen kerken" een uitstekend werk verschenen, geschreven door Dr. R. Post. (Utrecht). *) Zie o.a. Dr. C. Wampach, Geschichte der Grundherrschaft Echternach im Frühmittelalter p. 396. werk1) vermeldt, voegt er aan toe: „Niet zonder grond kan men beweren, dat de groote apostel der Friezen eenigen tijd te Bakel als pastoor geresideerd heeft. Voor dit gevoelen pleit eerstens, dat in verscheidene schenkingsbrieven ten behoeve van den H. Willibrord, steeds de pastoor der plaats, die destijds slechts presbyter heette, als notaris het stuk onderteekent; dit geschiedde onder andere in 704 te Tilburg door Virgilius, in 712 te Waalre door Ansbaldus enz., doch bij de schenking in 721 te Bakel gedaan ontbreekt de presbyter als notaris, wijl de H. Willibrord zelf als pastoor niet gevoeglijk deze schenking kon onderteekenen. Ten andere leest men in dit charter deze merkwaardige woorden: ubi nunc Dominus pater en Pontifex Willibrordus praeësse viditur. St. Willibrordus heeft deze belangrijke schenking als persoonlijk eigendom ontvangen en na zijn dood (7 Nov. 739) is zij aan zijn erfgename, de abdij van Echternach, overgegaan. Met betrekking tot Deurne geeft het vermelde charter niet veel en na 721 zullen er nog eeuwen verloopen eer we dienaangaande iets te weten komen. Dat de tegenwoordige kerk niet de eerste is geweest, die er in de parochie Deurne werd gebouwd, zal wel geen uitvoerig betoog behoeven. Lang vóór St. Willibrords tijden toch moeten hier christenen gewoond hebben, en het kan dus niet anders, of de stichting der eerste kerk moet zich verliezen in een dier eeuwen, waaruit de historie ons niets bewaard heeft. Wie kan zeggen, hoeveel kerken de huidige zijn voorafgegaan? Wie zal de plaats bepalen, waar zij eenmaal stonden? Ja, wie kan met eenige zekerheid 't terrein aanwijzen, waar de voorgangster van deze zich eenmaal verhief? De wijk, waar de tegenwoordige kerk staat, heet al sinds eeuwen officieel het Kerkeind; maar niemand noemt ze ooit zoo. Ja, ik geloof niet, dat er twintig menschen in Deurne gevonden worden, wien die officieele naam bekend is. Als men te Deurne van 't Kerkeind spreekt, dan bedoelt *) Gesch. van het bisdom 's Hertogenbosch, III, 177. men een buurtschap tusschen Kol en de Kruisstraat, zoowat op tien minuten afstands van de kerk gelegen. Kerkeind beteekent in ruimeren zin, wijk, buurt, etc., waar de kerk staat. De naam komt in meerdere Meienjsche gemeenten voor. We vinden hem o.a. te Maarheeze, Moergestel, enz. Als ik de plaats voor de vroegere parochiekerk moest bepalen, dan zou ik haar gaan zoeken in de wijk, die thans in den mond des volks nog 't Kerkeind genoemd wordt Nemen wij in aanmerking, dat er tusschen het tijdstip, waarop men met den bouw der tegenwoordige kerk aan-, ving en het oogenblik, waarop ik dit schrijf, zoowat zes eeuwen verloopen zijn, dan zullen wij zonder lange redeneeringen te houden wel aannemen, dat er sedert dien met betrekking tot wegen en verkeer veel veranderd is. Toch bestaat nog steeds de oude groote weg tusschen Den Bosch en Keulen en deze loopt van Liessel door Vreek en 't Derp op 't oude Kerkeind aan en zoo vervolgens over den Molenhof naar Aarle, Lieshout, St. Oedenrode, etc. Bij 't zelfde Kerkeind kwamen ook uit de wegen naar MiÜbeeze en Bakel. Waarschijnlijk heeft er ook nog een weg geloopen van De Zeilberg over 't Haageind naar 't oude Kerkeind toe. Wat ik hier schrijf, zijn natuurlijk slechts veronderstellingen en gissingen. Echter zoo maar niet in den blinde op 't papier gebracht, maar de vrucht van studie en onderzoek, 't Zal me mogelijk wel niet gegeven worden, de zaken in dezen tot volkomen klaarheid te brengen. Laten we ons echter niet te lang met gissingen bezighouden, maar verder gaan. De goederen en gerechtigheden, die St. Willibrord tijdens zijn leven in Taxandria waren geschonken, zijn, gelijk ik meldde, na zijn dood overgegaan aan de abdij van Echternach in 't Luxemburgsche. Tot die gerechtigheden behoorde het jus patronatus of begevingsrecht van 't pastoraal beneficie der kerken van Bakel en Deurne, d.w.z. de abdij had het recht om iemand, onder nadere goedkeuring of benoeming van den bisschop, vnnr dat beneficie te oresenteeren. Als vanzelf dringen zich hier naar voren enkele oude termen, die verklaring, behoeven. In oude oorkonden wordt gesproken van pastor primitivus of primarius, van vice-curatus, presbyter curatus, persoonspriester, etc. De pastor primitivus of primarius droeg niet persoonlijk den last van zijn officie, maar benoemde voor den dienst zijner parochie een priester, geheeten presbyter curatus, vice-curatus, persoonspriester, etc. aan wien hij het noodig onderhoud bezorgen moest. Zulk gebruik bestond vooral ter plaatse, waar de pastor primitivus, ook persona en persoon geheeten, over aanzienlijke inkomsten kon beschikken, zooals o.a. te Bakel en te Deurne. Het personaat dagteekent van de elfde eeuw en wordt in die kerken aangetroffen, welke aanzienlijke tienden hadden behouden. Die rijke beneficiën vereenigde men vaak met hooge geestelijke waardigheden om in het bestaan der titularissen te voorzien. Men begrijpt, dat over deze stof boekwerken te schrijven zijn; maar de pen, die daartoe zou gebruikt worden, hoort in andere handen thuis. Het pastoraal beneficie gaf 125 mulder of 750 vat rogge. De eerste, dien we in het bezit van dit beneficie vinden was Theodorus van Gemenich (Ghimmenick) uit het bisdom Keulen. Hij was ook in het bezit van het pastoraat van Sechteme (bisdom Keulen), maar was geen priester. Bij zijn dood solliciteeren te Rome: Hendrik van Binthem, kanunnik te Bonn, 9 Sept. 1345; Nicolaas de Nassia, kapelaan van bisschop Adolf van Luik, 13 Sept 1345. Van 1400—1405 is het pastoraal in handen van Johannes Dorsten, in 1418 en 1419 is de bezitter Mag. Walter van Opstal. Beiden betalen aan den aartsdiaken voor hun afwezig zijn 10 gulden. In 1421 bezit Mag. Reynier van Arnhem 't pastoraat, van 1436 tot 1438 Mag. Henricus Raiscop, proost van O.L V. te Utrecht. Hij kreeg als persona der kerken van Bakel en Deurne, bij de afscheiding der kapel te Gemert van de moederkerk Rakpl 18 Maart ld.'*» n .n'ftoonf.» van 300 overlandsche Rijnsguldens. In 1464 bezit Jacobus Mermans van Os het beneficie en in 1528 komt het in handen van den aartsdiaken van Kempenland, den kardinaal Willem van Enckevoirt. Na diens dood wordt er mede begiftigd Jasper Moers. Het Kerkgebouw. De kerk van Deurne is in verschillende tijdperken gebouwd; men kan dit haast bij den eersten oogopslag zien. Eenige veranderingen van ondergeschikten aard niet medegerekend, heeft zij haar tegenwoordige gedaante gekregen in 1881 bij de groote restauratie onder den beroemden architect J. P. Cuypers. Voor die verbouwing stond de toren wel tegen de kerk aan, maar overigens vrij, was het schip lager dan transept en koor en viel de scheltorentrap heelemaal buiten de kerk. De vloeroppervlakte der oude kerk is met deze gegevens dunkt mij gemakkelijk vast te stellen. Met betrekking tot den ouderdom moeten we bij de tegenwoordige kerk vier deelen onderscheiden. Het oudste gedeelte is de toren, dan komen de pilaren, met het stuk muur, dat een eindje boven de spitsbogen reikt, verder volgen transept en hoogkoor en ten vierde het nieuwgebouwde van 1881. Die laatste, dure restauratie maakte de kerk nauwelijks zooveel grooter, dat er goed honderd menschen meer in plaats konden vinden dan weleer. De vernieuwde kerk bleek dan ook direct weer niet ruim genoeg te wezen. Voor 't geld, dat de restauratie gekost heeft, had men toen een nieuwe parochie kunnen stichten en zijn eigen kerk smaakvol kunnen restaureeren, zonder de boel tegen de vlakte te gooien. De oorspronkelijke kerk van Deurne, die op deze plek stond, is zeer waarschijnlijk van denzelfden vorm geweest als die van Bakel. Wat de schoone Bakelsche toren betreft, die is jonger en vervangt een andere, die er mogelijk uitgezien kan hebben als die van Deurne. Hij dagteekent altijd uit het laatst der vijftiende eeuw; mogelijk is er in de 16e eeuw nog aan gewerkt. Die oude Deurnesche kerk van vóór den tijd, dat er 't nog bestaande transept en koor gebouwd werden, is nog vrij gemakkelijk in teekening te brengen, zoowel wat de De Kerk van Deurne omstreeks 1730. O CO plattegrond als wat de opstand betreft. De toren bestaat nog, 't schip is eerst in 1881 afgebroken; zijn lengte is gelijk aan die van het tegenwoordige schip; de breedte van den hoofdbeuk is onveranderd gebleven, terwijl de breedte van de afhangen nog na te gaan is, waar zij bij het transept uitkomen. De opening tusschen dwarspand en smalle gang is in wijdte dezelfde gebleven. Oorspronkelijk hebben wij alzoo gehad: le de toren, die nog ongeveer dezelfde is gebleven; 2e het schip, ook in hoofdzaak hetzelfde als wat in 1881 werd afgebroken en ten 3e een oosterkoor, gelijk het oude Bakelsche, lager dan 't schip. De uiterste fundamenten van 't koor, zoo zij niet opgeruimd zijn, zal men niet ver van het tegenwoordige presbyterium hoeven te zoeken. De gravure van Bensdorp uit de zoogenaamde „Negenhonderd Gezichten" geeft een heel goeden kijk op de kerk van uit het Z.W. gezien. Transept en hoogkoor, uit welken tijd dagteekenen die? Door verschillende vergelijkingen, die ik bij mezelve herhaaldelijk maakte, dunkt me dat ik den bouw zoowat tusschen de jaren 1460 en 1470 moest stellen, om ronde cijfers te nemen. Pastoor moet toen geweest zijn Marcellus van den Boogaart, of zooals hij zich volgens tijdsgebruik noemde: De Pomerio. Ik stelde daar zoo juist de vergrooting der kerk op omstreeks 1460; dat is in 't beste gedeelte van het Bourgondische tijdperk. De bouwtrant van transept en koor spreekt mijn beweren zeker wel niet tegen. En dan, 't is toen de drukke tijd van kerkenbouw geweest voor de Meierij. De meeste onzer kerken dagteekenen uit de 15de eeuw en nu niet precies uit de eerste jaren. Omstreeks 1460 worden er in de Deurnesche kerk nieuwe beneficiën gesticht en komen nieuwe altaren, vele schenkingen, etc. en in 1473 krijgt de toren een paar nieuwe klokken, waarvan de grootste 5000 kilo weegt en die er zijn blijven hangen, tot den noodlottigen avond van den derden Februari 1737, toen de toren afbrandde en de klokken smolten. Toen de vergröoting geschied was, gold de kerk als de grootste en hoogste van Peelland en dat bleef zij nog tot de tweede helft der negentiende eeuw, toen Helmond en Veghel, wat ruimte betrof, haar de loef af begonnen te steken. Dat zij er ook inwendig voortreffelijk uit heeft gezien, zal verder blijken. Het onderhoud zal intusschen nogal te wenschen hebben overgelaten; dat stond ten laste van de tiendheffers en hoe die hun verplichtingen opvatten — óók in den Roomschen tijd; dit zal verderop nog wel eens ter sprake komen. — Nu hebben Gemert en Echternach met elkaar nog een langdurig proces gevoerd, dat in 1566 bij vonnis van den Raad van Brabant is geëindigd en waarbij de abt van Echternach in zijn begevingsrecht tegen den commandeur van Gemert is gehandhaafd. In 1557had de kerk veel van den storm te lijden gehad: het dak van den noorder kruisarm was neergeslagen. Met de reparatie schijnt het niet best gevlot te hebben, want eerst het volgend jaar was het werk gereed, 't Gewelf schijnt men niet onderzocht te hebben. ' Dat dit groote gebreken moet gehad hebben, bleek in 1881 bij de restauratie der kerk, toen 't in elkaar stortte en in zijn val het zij-altaar en een biechtstoel vernielde, benevens eenige zerksteenen. Hier volgt een kort verslag van den storm in 1557 met betrekking tot de kerk. J Mr. Jan LambertsJheeft aangenomen, vanden kerkmeesters tot 1 Doerne, lofbaerlycken te maecken tot meesters prijs het zydelchoor naeden noerden, dat metten wijnde gebroken was, ende all op zyns zelfs costen wederomme te maecken totter leijdekkens toe, ende oick die plancken dair toe van noode wesende te snijden ende' alle vande kerckenstoff*) ende wes stoff nijet met zijn vierden nijet opgewynden en kann, dair sullen die kerckmeesters hem helpen toe doen. Des en sal hy van de werck nijet gaen ter tvt 't selve opgemaeckt zij. Daer voer sullen die kerckmeesters den voirs. Mr. Jannen betalen seventich gulden in drie termijnen, te weten het een derdedeel gereet, het andere als 't grofwerck gericht is, ende het leste deel als 't werck all loffbairlijcken vollevert is, ende oft zij yet breecken, sullen sij tot hens selfs costen weder repareeren • noch 50 pont speks oft 5 ort voir elck pondt, twe tonnen biers' dne malders rogge (== 18 vat). Geloven pertyen voirs. dese voirwairde malckanderen te voldoene ende tonderhouden super et omma bona coram scab. Thys Reyners en Jan Frerijcks. *) De kerk zou voor de materialen zorgen. Of Mr. Jan Lamberts het werk niet aangedurfd heeft, weet ik niet. Uit de volgende acte zou men 't zeggen. Mr Tan voirs. heeft inne sijne plaetse gestelt van voirs. werck Andriesse van de Water, die wekke geloeft heeft Mr. Janne dairaff t'ontheffen super se et omnia. Des geloeft hy Mr. Janne voir synen arbeyt vyf stuiver daichs, die hy in afcortinge sal moegen bueren van de kerckmeisters. Datum 4 Juli 1558. Item, Mr. Jan sal voiraf moigen bueren 14 gld. Insgelijks heeft Mr. Huybert van Tricht aengenomen het leydack af te breecken ende t'selve wederomme te plencken ende te leydekken van stonde aen alst gericht ende gereet is van der kerckenstoff op sijne costen. Dair voir die kerckmeesters denselve sullen betalen vijf ende veertich gld., 25 pont speks oft yyf ort voirt pont, een mauwer rogge en twee tonnen biers. Datum ut supra. Met betrekking tot het inwendige der kerk beschikken we niet over heel veel gegevens; we mogen echter aannemen, dat het er goed uitgezien heeft en dat de luister van Gods huis er zooveel mogelijk betracht is. Behalve met eenige altaren, moet de kerk versierd zijn geweest met een oxaal, een H. Sacramentshuis, een Mariana, etc. Dat schilderijen en beelden van kunstwaarde niet ontbroken hebben, ligt voor de hand. Uit latere gegevens blijkt dit ook trouwens. Dat den ingezetenen zelf de schoonheid hunner kerk ter harte ging, kan blijken uit de volgende acte: In den jaere 1546, den 28 dach van Aprille, heeft Mr. Kriek Coffermans aengenomen van den guldmeesters van Sint Anthonis, te weten: Janne van de Zeybergh ende Jacob van Gasselt, te stoffeeren ende te vergulden, lofbairlycken ende eerlycken, by optijginghe meesterprijs nae heysche ende begryp, die calumpnen staende voor St. Anthonis altair inder kercken van Doerne, met goeden lofbairlijcken gouden geleet op olyverwen ende 'tselve werck leveren gestoffeert, alinghe, ongequest, tot zyns zelfs costen, nu voir bamisse naest comende ofte alderheyligen dach onbehept; des zullen die guldmeesters varen ende leveren tot Helmont die beelden ende 'tgeens hij aldaer, nae zynen verduncke, sonder breken gestóffeeren kan. Dies geloven die voors. guldmeesters. den voirs. Mr. Dircken dair vor te betalen de zomme van zeve ende veertig carolus gulden losprys gelts, ende 'tghelach te betalen sonder zijn schade. Voir dese aennemingen heeft Mr. Dirck den gultmeester gestelt Anthonk Hermans te bortren. die den gultmeesters dair voir geloeft super se et omnia, dat hy 't alsoe volvoeren sal soe voirs. staet. Des geloefte Mr. Dirck Anthonis zyne borge super se et omnia te lossen ende eerlijcken te quijten. Item die gultmeesters zullen den voirs. Mr. Dirck behulpich wesen om die stegheringen te helpen maken totten culumpnen ende hem in afcortinghen gereets gelts geven, twee pont groot, om guit ende stoffeersel mede te costinghen. Dit gelooft ende geschiet by beyden partijen ende borgen ten huyse van mij Gerardt Nouts, notaris, staende by der kercke tot Doerne, ten jaere maendt ende daigen als bove, in praesentie van goede mannen: Janne Snoex, Anthonis Rutten, Janne Pegs, Meeus Swerts als getuygen, hyer over geroepen ende gebeden. My, Gerardt Nouts, notarius praesente. In oirconde myns eyghen hanttekens hyer onder gestelt. G. NOUTS, ad praemissa vocatus. Het altaar van S.S. Anthonis en Sebastianus is in de kerk van Deurne „gheërigeert ter tyt ende in den jare, dat heer Jan van Amstel (kapelaan en notaris) deser werelt overleedt". Dat moet geweest zijn in 1535 of 1536. Of de kerk van soldatenmoedwil tijdens de langdurige oorlogen of van den zoogenaamden beeldenstorm te lij den heeft gehad, kan ik niet melden. Totnogtoe heb ik er niets van gevonden. Onder de witlaag in een nis der voormalige Noorder-sacristie kwamen, voor een goede dertig jaren, eenige woorden te voorschijn, waarvan er eigenlijk slechts een paar tamelijk goed te lezen waren. Naar het schrift (in zoogenaamde roode aarde) te oordeelen, moesten zij uit den 16e eeuw dagteekenen.Er heeft iets op gestaan met betrekking tot Maarten van Rossum, 't geen bleek uit de nog leesbare woorden: „Rossum dux fallax". In den tachtigjarigen oorlog heeft Deurne nogal te lijden gehad van krijgsvolk, in den regel legerafdeelingen of benden, die geen ander doel hadden dan rooven en plunderen. Staatsche troepen schijnen hier weinig binnen gedrongen te zijn; de Spanjaard was er echter gedurig; althans de soldaat, die in Spaanschen dienst stond en zich bier vaak aan heel wat euveldaden schuldig maakte. Maar om tot de kerk terug te keeren, het onderhoud, waarvoor de tiendheffers te zorgen hadden, bleef steeds te wenschen overlaten, terwijl de kerkfabriek met bij machte was in deze iets van beteekenis te doen. De «^omsten der kerk waren zeer gering. De groote tiendheffer was de commandeur van Gemert. Deze had zich het recht van collatie aangematigd, waarover ik reeds gesproken heb en in 1565 wist hij een priester der Duitsche Orde, Willem van den Eijnden, als pastoor te Deurne benoemd te krijgen. Wel werd in 1566 de abt van Echternach ui zijn recht hersteld, maar de „heer van de Duitsche orde" bleef het pastoraat behouden tot zijn dood in 1611. Zeven-enveertig jaar heeft van den Eijnden de herderlijke zorg over Deurne getorst in waarlijk hoogst droevige tijden. Het strekt de commandery allesbehalve tot eere, dat zij van de goede trouw van een harer ondergeschikte leden misbruik heeft gemaakt ter bereiking van zeer onedele oogmerken. Pastoor van den Eijnden was oud en sinds geruimen tijd ziekelijk. In 1611 krijgt hij een bezoek van Jan Cluijtmans, secretaris van Gemert, notaris en rentmeester der commandery. Deze vraagt hem inzage der stukken, waaruit blijken moet, dat zijn meester verplicht is tot onderhoud van 't Deurnesche kerkgebouw. Deze documenten berustten in een kastje, dat zich in 't presbyterium bevond en met twee sloten „verzekerd" was. Van den Eijnden overhandigde die stukken aan den rentmeester, die ze mee naar Gemert nam, onder belofte van ze weldra terug te bezorgen. Maar nooit is dat geschied. Na eenigen tijd is hij bedlegerig geworden en op zijn doodssponde heeft de oude pastoor zich nog over dat te goeder trouw uitleenen van archiefstukken beklaagd. Toen men later die stukken van den commandeur opvorderde, waren zij zoek geraakt. Of ze soms ook vernietigd waren? Zijn opvolger was Anthonius Roymans, die te Leuven gestudeerd en er den graad van Mr. in de vrije kunsten verworven had. Hij was van Deurne geboortig en enkele jaren kapelaan bij van den Eijnden geweest, althans hij heeft het beneficie der St. Antoniuskapel bezeten, wat later is gekomen aan Peter Bosmans; mogelijk heeft hij ook de St. Antoniuskapel bediend. Roymans is weer de eerste geweest, die door den Abt van Echternach als pastoor voor Deurne en Bakel is voorgedragen. Zware reparaties vielen er aan de kerk; maar er was vooreerst geen andere weg dan dat de parochianen ter hulp kwamen, want de groote heeren waren machtig en traag; eer men die bewogen had, kon alles wel een ruïne zijn. In de toenmaals nog altijd geldende statuten Synodale van 't Bisdom Luik stond met betrekking tot de tiendheffers 't volgende te lezen: „De groote thiende is gehouden tot onderhoudinghe vanden schip der kercken in allen syn deelen, te weten vanden eersten steen vanden fundament tot syn bovenste, in mueren, in twee gelasen, de claricheyt des lichts inbrengende naer den beelde vanden heylighen Cruijsse, tot eenen sulder ofte testudine ende het bedecksel totter grooter clocke, die welcke clocke moet wesen soo swaer van gewichte, dat sy ghehoort can worden als men se luydt of als sy slaet door de geheele prochie der thienden, ende tot alle 't gheene daer de voorsz. clocke op is rustende met sijne houte timmeragie, tot eenen varre, tot eenen beer, ende totten principalen gelase in den choor aende syde Orientael vander cleynder clocken ende van den thooren te onderhouden, dat volght nae den recht vander voors. clocken, eest saecke dat den thooren is getimmert van hout oft steenen, soo syn de inwoonders der prochien daer inne gehouden, maer eest, dat den thooren staet op de mueren vanden schip van der kercke, want de groote thiende is ghehouden tot onderhout van den voorsz. schip in alle sijn deelen." „Ende de cleyne thiende is gehouden tot onderhout van den choor, maer in die plaetsen in de welcke die pastoors oft rectoors in de plaetse vande cleyne thiende, uyt andere groote thiende seeckere pensioen sijn treckende, maer nochtans soo veele niet, dat sy ten respecte van die portie het choor totnogtoe hebben onderhouden, soo blyvet ten laste der geenre, die 't tot noch toe hebben onderhouden", enz. Het kerkbestuur nam allengs maatregelen. Men begon met offerstokken te plaatsen, zoowel in als buiten de kerk (aan 't H. Kruis-altaar, in de St. Antoniuskapel, op 't kerkhof, enz.) en het O. L. V.-beeld op den Hultenaltaer ten toon te stellen. Maar daar blééf het niet bii. De kerkmeesters kochten lammeren, plaatsten die in de stallen der boeren, die moesten zorgen, dat ze vet werden, om ze dan ten prof ij te van de kerk te kunnen verkoopen. In de kerkrekeningen gaat het druk over die kerkschapen en de kerkmeesters hebben er heel wat werk mee. Nu eens zijn ze in dezen hoek dan weder in een anderen hoek bezig met de stallen te visiteeren. Ze verkoopen vette schapen, vette hamels, heel of half verongelukte schapen, zoowel als wol en schaapsvellen, etc. Maar den 7en Juli 1616 hebben kerkmeesters, borgemeesters en schepenen bekend gemaakt, dat zij hieruit geen genoegzame penningen tot onderhoud van de kerk konden vinden. De kerkmeesters waren toen, als ik me niet vergis, Thys Jansen van Bottel, Dirk Verhaseldonk en Hendrik Jan Jacobs (zwager van den pastoor en vader van den lateren pastoor Mr. Gerard Jacobs). Veel leverden de schapen niet op, evenmin als de offerstokken. Als ik de rekening over 1619 eens inzie, dan kan ik daaruit extraheeren: „Op onser liever Vrouwen Visientacijndach het belt van onser liever Vrouwen utgezet, doen is daervoor geoffert 11 st. — 2 oort. 7 Augustus den stock op 't kerckhoff open ghedaen, doen daerin bevonden 2 gl. — 1 st. Dat is samen dan 2 gl., 11 st., 3 oort in twee keeren! In alle rekeningen vinden we over offeren; maar uit geen enkele hebben wij kunnen besluiten, dat die offers voor 't onderhoud der kerk ook maar van eenige beteekenis waren, 't Is nu eens enkele stuivers, dan weer een paar gulden; men zou haast kunnen zeggen: ,,'t Is een boon in een brouwketel, meer niet". De schapen leverden meer op, vooral met betrekking tot de wol, maar de kerkmeesters deden ook alle moeite voor niemendal en dit maakte het winstcijfer mooier, dan 't in werkelijkheid was. Toen men 15 Maart 1620 alle stokken geopend en 't geld nageteld had, kwam men tot een gezamenlijk offer van 16 gl., 2 st. Nu bestond „den offer" niet slechts uit geld. Men offerde eigenlijk van alles. Zie b.v. het verslag 22 van den offer op Goeden Vrijdag 1620. Er staat daaromtrent in de kerkrekening: „Item opten goede Vrydach is daer geoffert in geit 6 st., 3 ort ende daer sijn gheoffert: 43 eyer, behalve de 30 eyer, die de wesser heeft ghehadt ende doen Lyn Peters vercocht 43 eyer; daeraf ontfangen 6 st. — 1 ort; en doen is daer gebrocht 23 vaten rog, behalve de ses vaten die de wesser heeft ghehadt ende desen rog vercocht 1 malder aen Marthen Thyssen ende 1 malder aen Thonis Rutten, het vaet voer elf st., facit samen 6 gl. — 12 st." In een schepenacte d.d. 15 Februari .1618 lezen we ook nog van den „offer van der vlasse": „Compareerde Mathys Janssen van Bottel, ingeseten van Deurne, oud omtrent 66 jaeren, gedaecht, ter instantie van den kerckmeesters aldaer, tuycht, dat hy t'oudere tyde, met wijlen Aert Janssen Verhaege, gestaen heeft opten kerckhoff alhier bij zal. memorien Wijlemen vanden Eljöde, overleden pastoer ende dat denselven onder andere propoesten aldaer metten anderen hadden van den wijn, die de priesters in der kercken van Doerne in 't celebreren van der misse van doen hebben, ende dat dye pastoer alstoen zeijde, dat de kerck off kerckmeesters denselven wijn gaven voer den offer van der vlasse, d'welck den priesters geoffert worde, sonder voirder daerinne gehouden te wesen, ende dat die kerckmeesters daerop antwoorden, dat zy den wijn voer den offer van den vlasch nyet en bageerden te doen." Omtrent die lammeren en schapen vinden we ook menigen post geboekt. We blijven maar weer bij 1620. De kerkrekening geeft: „Item den 22 October Thyes ende Willem gheweest om de scapen te verstallen, doen vertert 3 st. „Item den 26 heeft Willem een scaep vermanghelt thegen Willem Loyen ende heeft 15 st. toeghegeven. „Item den 28 Thyes en Willem gheweest om scapen te verstallen, doen vertert 8 st." Waar men het geld dan ook vandaan moge gehaald hebben of niet, men begon aan de kerk te werken. De kerkmeesters namen zelf den last van 't onderhoud op zich, nadat tiendheffers er de hand van aftrokken. In 1619 is men al druk aan den gang met noodige reparatie. In de kerkrekening, onder de uitgaven, komt voor: Item, den 4 (Aughusty) den smet 2 scakelen doen maeken aen het groot ghelas int cruyscoer ende wat aen de duer ghemaekt, hem gegeven 1° st. Item, tot Helmont ghecocht 31 ende 3 vierdel pont loots, daer samen voer ghegeven 3 gl. 10 st. Ende doen heeft den leijdecker 1 dach hier gheweest om dat loot op dat scheltorken te maeken, hem ghegeven op sijns selfs cost 1 gl- Item, den 5 is Henssen met synen soen comen in de kerck ende heeft ney houtwerk ghemaekt ende cruysbalcken in dat cleijn toreken vast ghemaekt ende 1 stock voer dat heylighe cruis ghemaekt ende houter op dat wolfsel ghedaen om de anckers daer vast aen te maeken, hem ghegeven op sijn selfs cost 13 st. dachs belopt voor 4 daghen ^ 2 gl. 12 st. Ende de houter, die daer op sijn ghedaen, die syn op 't slot ghehalt, daervoer ghegeven ) Item, doen heeft Jan den smet dat yserwerek ghemaekt om dat schelleken te hanghen ende anckers totten wolfsel ende yserwerek totten offerstock, hem samen ghegeven 8 gl. Noch heeft den leydecker mede gebrocht 2 hondert lootnaghel daer voer ghegeven 4 st. 2 ort. Hoe zag er de kerk nu uit in de laatste 25 jaren, dat zij nog in handen der katholieken was? Zij was inwendig niet gepolychromeerd. Haar muren en gewelven waren gewit en haar pilaren eveneens. In 1619, den 26en Mei, was dat witten aanbesteed, gelijk uit de kerkrekening blijkt: „Item, den 26 Mey doen hebben wy de kerck bestelt te witten en daer af ghegeven 70 gl. ende noch hierop ghegeven voor 48 st. ende doen vertert 9 st." De pilaren waren (en zijn nog) van zachten, rooden steen, onbezet, met een kalklaag overstreken; de gewelven van baksteen (en nog aanwezig) behalve dat in den Noorder kruisarm. In den vloer der kerk lagen verscheiden grafzerken. Aanzienlijke lui lieten zich in de kerk begraven. In 1619 was er nog ter aarde besteld Jkr. Wolphaart Evert van *) Niet ingevuld. 339 Wittenhorst, heer van Deurne; In de kerkrekening lezen we daarvan: „Item, 2 Aughustij hebben wij in de kerck het graft van de heer van Dueren in syn tyt toegemackt ende daer hebben ons 5 menschen toe gheholpen doen onser 8 die daer tot hebben gheholpen om dat men den groten steen daer niet op en cost cryghen, vertert 28 st." In 't priesterkoor verhief zich het hoogaltaar, waarschijnlijk nog een stuk werk uit den bloeitijd der gothiek. Daarnaast prijkte het Sacramentshuis, de tabernakeltoren, of 't sanctuarium, 't Stond niet ver van den Noordmuur. „Item, den 10 Mei 1619 hebben wy swertsel ghecocht om op den muer te besinghe after dat H. Sacramenthuysken daer voer ghegeven 3 st. 2 ort. ende den 11 heeft Jan Gheven crjitwytsel (gips) mede brocht van den Bosch omdat ocxsael daermede te witten, hem ghegeven van vrachten 5 st. en dat heeft ghegouden 3 gl., 7 st., 2 ort." Sanctuarium en oxaal zullen beide ook wel middeleeuwsch werk geweest zijn en hoogstwaarschijnlijk van zandsteen gemaakt. Op 't oxaal stonden koperen luchters. „Item, in de goy weeck (1622) hebben wij de luchters doen scoeren, die op dat oxcael staen en die voer dat heylighe Sacrament staen en voer sinte Rochyus altaer, saemen daeraf ghegeven 8 st. Over de altaren vind ik 't volgende vermeld: In de kerkvisitatie van 1616 verklaart pastoor Roymans, dat er in zijn kerk vijf gefundeerde beneficiën zijn; ook in de kerkrekeningen van 1619—1629 wordt slechts van vijf altaren gewag gemaakt; ik vind genoemd: le. het H. Kruisaltaar, 2e. het O. L. V.-altaar, 3e. het altaar van St. Catharina, 4e. het St. Rochusaltaar en 5e. het Hultenaltaar of het altaar van St. Egidius. Ook zal er nog wel aanwezig zijn geweest het St. Anthoniusaltaar, waarover hierna wordt gesproken, en 't altaar van St. Petrus en Paulus. Van muurschilderingen vind ik geen melding gemaakt, maar wel van beelden, o.a. van die der 12 Apostelen, van Onze Lieve Vrouw, St. Willibrordus, St. Rochus, St. Antonius, St. Anna enz., benevens van eenige schilderijen. In 1622 werd de kerk met een schoon orgel versierd, waarover in de kerkrekeningen van dat jaar veel gesproken wordt. Omtrent dienzelfden tijd was er ook een nieuwe preekstoel geplaatst, het klankbord van den ouden is aan de kapelmeesters van Liessel verkocht. Waarschijnlijk zijn er ook gebrandschilderde ramen in de kerk geweest. De schout Gevert van Doerne, overleden 1504, maakt er een bij testament, de overleden heer Hendrick Taye mogelijk nog bij zijn leven. Uit een acte van 1418 extraheer ik: „Heer Jan van Amstel, priester, promisit te betalen Peteren Darck Peters zn. tot behoeff onser kercken die somme van veertien gulden ende 6 st. nu tot bamisse toecomende na datum van desen brief, welck 9 gld. ende 6 st. die kerck verleet heeft aen 't gelas van Heer Hendrick Taye saliger gedachten". Over 't Marianum, 't H. Sacramentshuis, etc. wordt nog nader gesproken. In de kerkhistorie van Deurne is het korte tijdperk van 1640—1648 vrij duister, 't Is haast onbegrijpelijk, want met betrekking tot heerlijkheid, gemeente, krijgsverrichtingen, etc. kunnen we nogal over gegevens beschikken. Met 'n heele massa personen, die toen leefden, zouden we waarlijk, als zij voor ons stonden, direct een gesprek kunnen beginnen. Onze studiën hebben ons op de hoogte gebracht van hun afkomst, van hun familie, ja, als 't ware van gansch hun hebben en houden. In 't begin van September 1640 stierf pastoor Roymans; hij werd in de kerk voor 't hoogaltaar begraven. In zijn testament (d.d. 30 Augustus 1640) maakte hij aan de kerk een jaarlijkschen cijns ten laste van zijn erfgenamen van 7 gl. uit een akker, gelegen 't eene eind naast den „kerckedries ende boomgaart" en 't ander langs de „gemeijne straet". Wie hij tot kapelaans of medehelpers heeft gehad, weet ik niet precies. Als ik me niet vergis, zijn 't geweest Cornelis Fransen, die in 1646 reeds vicaris-pastoor van Bakel was en Johan Oudart, van 1611—1636 pastoor van Middelbeers. Beiden waren reeds bejaard. Fransen, in de wandeling heer Cornelis genaamd, was reeds in 1616 als rector der St. Anthoniuskapel in dienst. Hij werd geboren in 't Derp als zoon van Frank Gevert Simons, die uit de van Doerne's afstamde. Zijn familie stond onder de aanzienlijke familiën van Deurne. Reeds in 1648. schijnt heer Cornelis zijn vaste goederen in 't Derp aan zijn naaste bloedverwanten overgedaan te hebben; we vinden als zoodanig vermeld: Jan Hendrik Jacobs, oud-borgemeester, zijn zwager (overleden 1 Sept. 1661), wien hij zijn huis overdroeg; zijn broeders Gevert en Jan, zijn zuster Jenneke en Jan van den Bosch, gehuwd met Elisabeth, dochter van Evert Geverts Simons, die later, met haar man, tot het protestantisme overging. Oudart was geboren in 1582; hij was van gelijken leeftijd als Roymans. In 1636 of 1637 is hij te Deurne gekomen, waar hij de opvolger is geworden van Peter Bosmans; in 1648 was hij er nog. Bij resolutie van H: H: Mog. d.d. 11 April 1650 krijgt hij levenslang, 's jaarlijks, twee derden der opbrengsten van het H. Kruisaltaar. Als pastoor is Roymans nog 't zelfde jaar opgevolgd door Mr. Rudolphus Petri. De hiervolgende acte geeft iets omtrent zijn persoon, maar teekent ook met een paar woorden den treurigen toestand onzer geestelijken in 't algemeen: Wy Otto De Visschere, schouteth, Johan vanden Boome, Peter Geverts Colen, Jan Peter Meulendijcx en Aerdt Jan Meulendijcx, schepenen, Jan Jan Joosten ende Claes Claessen, kerckmeesters, Frans Thonis Baeckermans ende Jan Jacops van Gassett, H. Geestmeesters, respectieve der heerlicheyt ende parochie van Doerne, int hertogdomme van Brabant, gelegen int quartiere van Peelandt onder de Meijerije der stadt van 's Hertogenbossche ressorterende, doen condt ende maecken kennelick eenen iegelicken mits desen, certificerende voor de gerechte waerheijt, hoe dat den Eerw. heere, heere ende Mr. Rudolphus Petri, priestere inden jaere XVIc ende viertich, alhier door collatie van den heere prelaet van Epternaken is geinstitueert als pastoir deser heerlicheyt ende parochie van Doerne, den welcke bequaem ende seer habiel is om dese onse gemeijnte als pastoir te dienen ende sulcx in dergehjcke occasiën heeft gepresenteert ende ghetoonth te doen ende metten Godts dienst van wekken wy ende onse ingesetenen, hen seer wel souden houden voor gecontenteert, soo het exilium ende bannissement van de geesteücheyt uytte voors. Meijerije van den Bossche sulcx niet en beletten. Tuygen ende verclaeren daerbeneffens, datten voornietten heere Rudolphus Petri, onsen pastoir 't sedert d'institutie der selver, syne pastorije noyt vande innecompsteu der selver pastorije als voornamentlicken vande thiende onder de parochie van Baeckel gelegen, en totte voors. pastorye gehoerende, ende heeft geproffyteert off genoten. Toirconde etc. Actum Doerne 6e Juli A° 1643. Wie Mr. Rudolphus eigenlijk was en waar hij gebleven is — 'k weet er niets van. Mijn nasporingen daaromtrent hebben niets gebaat. Als pastoor van Deurne komt hij in 1642 als getuige voor bij den doop van het kind van Jan Adriaans van Meer, vorster te Helmond. *) Tegen het sluiten van den vrede te Munster zal hij wel niet meer te Deurne verbleven hebben; het pastoreel huis was toen al eenigen tijd bewoond door den koster, Laurens de Louw. Het was de zoogenaamde retorsietijd, waarin geen enkele geestelijke in de Meierij meer veilig was. „De meeste geestelijken echter ontsnapten aan alle nasporing en wisten zich schuil te houden, om in het geheim hun kudde bij te staan, anderen verlieten hun standplaats om elders een werkkring te zoeken. Zoo laat het zich verklaren, dat vele priesters tijdens de vervolging spoorloos uit het bisdom verdwenen, door de armoede genoodzaakt, om in andere diocesen in functie te treden". *) Heeft hier te Deurne in dit tijdperk iets aan 't godsdienstig leven ontbroken? 't Is maar een vraag. Ik vermoed 't, maar spreek, bij de weinige gegevens, waarover ik dienaangaande kan beschikken, geen oordeel uit. 't Is wel in 't oogvallend, dat na den vrede hier betrekkelijk zooveel Deurnesche gezinnen ofwel tot het protestantisme overgaan of er neiging toe vertoonen. Wat er met de archieven gebeurd is, weet ik niet. Van 1594 tot 1609 bestaan er nog doop- en trouwregisters, maar dan is 't oudste een doodenlijst, beginnende in 1656 en eindigende 1684. Van Roymans en Petri zijn evenmin *) In 1642 komt in een doopregister van Nuenen een Rudolphus Peters, kapelaan van Someren, voor (Schutjes V. 205). Kan dat dezelfde persoon wezen als pastoor Petri? *ï Srhnties. ftesch. van het Bisdom 's HertOffenbosch. III. 45. als van Jacobs doopboeken aanwezig. Voor den geschiedvorscher, die in bijzonderheden wil afdalen, valt dit ten zeerste te bejammeren. Altaren en Rectoren. — In de oude kerk bestonden de volgende beneficiën: le. het altare S. Georgii, Mariae et Earbarae, 2e. Mariae annexum cum matricularia. Na het midden der 15e eeuw komen er vier nieuwe beneficiën bij: le. altare Mariae, 2e. altare Catharinae, 3e. altare Crucis et Annae, 4e. altare Crucis, Margaretae et Omnium Sanctorum. Coeverincx vermeldt: le. Anthonii et Sebastiani novum, 2e. a. Mariae, Georgii et Barbarae, 3e. a. Mariae novum, 4e. a. Matricularia, 5e. a. Crucis et Annae, 6e. a. Catharinae, 7e. a. Anthonii, Aegidii et Rochi, 8e. a. Cenobium, 9e. a. Mariae et Barbarae *). Ik ben het met Schutjes eens*), dat deze beneficiën wel niet tegelijk zullen bestaan hebben, maar gewijzigd zijn geweest naar de tijdsomstandigheden. In 1616, geeft pastoor Roymans 5 gefundeerde beneficiën op: le. altare B. M. V. sub onere trium missarum, 2e. altare S.S. Petri et Pauli sub onere duarum missarum, 3e. altare S. Crucis sub onere quator missarum, 4e. altare S. Catharinae, 5e. altare B. M. V. novae fundationis sub onere trium missarum. In de rekening van den rentmeester der Geestelijke Goederen over 1659 vind ik vermeld: le. St. Catharinaaltaar, 2e. 't Hulten-altaar (altaar van St. Anthonius, Egidius en Rochus), 3e. 't O. L. V.-altaar en 4e. 't H. Kruis-altaar. a. Het altaar van St. Joris, Maria en Barba ra. 3 H. Missen, 5 mud rog. 1400—1427. De afwezige rector Andreas de Dumo deed de H. Missen lezen in 1400—1418 door Macarius, vicaris (pastoor) te Deurne, in 1419—1421 door Jacobus Arnoldts of Noyden, in 1427 door Willem Haengreve. ') Analecta Gysberti Coeverincx, pars I, blz. 175, -uitg.: Prov. Gen. v. K en W. *) Gesch. van het bisdom 's Hertogenbosch, III 427. 1436—1445. Lambertus Everhardi, wiens verplichtingen vervullen: Jacobus Nouden (Nouwen) in 1436—1441 en in 1443—1445 Marselius de Pomerio. 1459—1467. Joannes Wijnants, afwezig. Deze bedankte en 11 Juni 1473 werd met dit beneficie begiftigd de clericus Everard van Ameroy, op voordracht van Jkr. Hendrik van Doerne, krachtens patronaatsrecht. 1550— 1558. Everard van Doerne, in wiens plaats in 1554 heer Willem van Doerne voorkomt. b. HetaltaarvandeH. Maria, in 1473 voor 't eerst aangegeven en wel als „nieuw", pas opgericht. In 1556, zegt het verslag, dat hieraan verbonden is de Broederschap. 6 mudden rogge tegen 3 H. Missen. Rectoren waren: 1474— 1487. Henricus Bruynen, afwezig. 1497—1502. Ghysbertus Kolen. 1519—1523. Hubertus de Dumo. 1551— 1556. Johannes, zoon van Joh. Pecx, studeert in 1551 te Leuven; zijn plaatsvervanger in 1556 was Willem van Deurne. c Het altaar van St. Catharina wordt voor het eerst in de lijst van 1459 opgenomen. 2 H. Missen, 5 mud rogge. Rectoren waren: ? —1475. Johannes van Halle, overleden 18 April 1475. 1475— 1477. Hendrik, zoon van Joh. Cuylken, voor¬ gedragen door Joh. v. d. Velden, commen- dator, en op den sterfdag van Johs. van Halle reeds benoemd. •1478. Mr. Jacobus Venetoris, alias de Padbroeck, studeert dit jaar te Leuven theologie. 1479—1487. Johs. Cuylkens. 1497. Gerardus de Donck. 1512. Godefridus de Donck. 1519. Symon de Juliano. 1523. Symon de Palude. 1536—1556. Dionysius de Wert. d. Hetaltaar van't H. Kruis komt voor 't eerst voor in de lijst van 1536. In 1556 wordt er bijgevoegd: en de H. Anna. 2 H. Missen 3 mud rogge. Rectoren waren: 1556. Henricus Eynetten. Rutger Cluijtmans leest in zijn plaats de H. Missen. e. Het altaar vanhet H. Kruis, Margareta en alle Heiligen. Dit altaar wordt in 1553 genoemd. De lasten zijn 3 H. Missen, de inkomsten 4 mud rogge. Dit altaar bestond reeds voor 1535 want dat jaar wordt Philips van Dorne aangesteld als rector van 't altaar S. Crucis et Margaretae, vacant gekomen door 't bedanken van Symon Petri. Voordracht deed Everardus de Dorne, dominus temporalis domini ibidem. DE HERVORMINGSTIJD. Zestienhonderd acht en veertig kwam. De oude tijd ging onder, een nieuwe verscheen aan den horizon. Wat zou hij brengen? Den 7den Juni was het vredefeest gevierd. Er was gejubeld. Op gemeentekosten hadden de ingezetenen bier kunnen drinken. Op Sacramentsdag trok nog de processie, doch voor de laatste maal. Enkele dagen later werd de kerk gesloten en de publieke uitoefening van den godsdienst verboden. Niet overal heeft die sluiting zonder moeilijkheden en volksoploopen plaats gehad, gelijk trouwens begrijpelijk is. De Reformatie werd door 't overgroote deel der bevolking absoluut niet gewild. De bewoners der Meierij waren Roomsch en wenschten het te blijven, tot eiken prijs. Op sommige plaatsen woonden wel Gereformeerden, maar hun aantal was zeer gering. Zij verloren zich tusschen de massa en leefden er, wanneer 't geschikte menschen waren, rustig met die massa mee, zonder er eenigen overlast van te ondervinden. Ik geloof niet, dat het ooit in De Meierij tot religie-veeten zou gekomen zijn, wanneer men er 't katholiek leven ongestoord zijn gang had laten gaan en hier en daar 'n gereformeerde kerk gebouwd had. Maar de blinde politiek koos 'n anderen weg. Men ging kerken afnemen, priesters verdrijven, kloosters uitjagen, kerkelijk goed aanslaan, al wat de bevolking heilig en dierbaar was minachten, als nietswaardig wegwerpen, waardeloos maken, etc. En daarvoor kwam men in de plaats stellen, waarnaar geen mensch vroeg en waarvoor niemand sympathie gevoelde. Is 't wonder, dat de katholieken met leede oogen de predikanten zagen komen, die zich in 't bezit gingen stellen van hun kerken? Is 't wonder, dat zij aan het morren gingen, niet overal lijdelijk bleven toezien, een bevestiging trachtten te verhinderen, ja, wel eens oversloegen tot het bedrijven van „insolentiën" en soms dingen deden, die absoluut niet goed te keuren zijn? „Zoo kon Ds. Wichelhusius in Sept. 1648 niet te Gemert bevestigd worden, want aan hem en Ds. Conradi, den bevestiger, die met den stadhouder van den kwartierschout daarheen was gegaan, werden de sleutels geweigerd. Eerst den 18en October heeft de bevestiging plaats en preekt de leeraar ook des namiddags, doch Ds. Conradi rapporteert, datter seer groote insolentiën onder den Godsdienst in het huijs des Heeren ende omtrent de kerckdeure op het kerkhoff by veele gepleegt waeren. Den 4en October wordt de predikant te Bladel bevestigd en 's nachts om twaalf uur is er groot rumoer omtrent zijn hotel. Met steenen en keien worden de ruiten ingegooid, zoodat de waardin verklaart „dat se voortaan niemant van de broederen begeert te herbergen". En wanneer Ds. Aelstius op Zondag, 6 Dec, Ds. Enthenius te Geldrop bevestigd heeft, rapporteert hij na afloop aan de Vergadering in Den Bosch, „dat de clockstrengen te Geldrop afgesneden ende kerkslooten met loot toegegoten waren, soodat men deselve heeft moeten opbreecken, niettemin, datter omtrent veertich personen te gehoor gecomen sijn". (Dr. Meindersma.) Achteraf bekeken is dat verbod ter uitoefening van den R. K. godsdienst met den aankleve van dien niet alleen hoogst onrechtvaardig geweest, (al heeft het aan goedpraten in deze ook niet ontbroken) maar 't was ook in hooge mate onpolitiek. Alles is ten slotte dan ook op een groot fiasco uitgeloopen. De bevolking: was. sreliik we zeiden, katholiek en vroeg absoluut niet om verandering in 't godsdienstige. Alleen verlangde zij naar een vrede om rustig te kunnen arbeiden en maatschappelijk wat vooruit te komen, want bij kortere en langere tusschenpoozen was de fakkel des oorlogs langer dan anderhalve eeuw op den Meierijschen grond ontstoken geweest en hadden de arme menschen blootgestaan aan moord, roof, brand, afpersing en moedwil van soldaten, zóó van Spaansche als van Staatsche zijde. Als wij de historie bestudeeren en de ellenden nagaan, waaraan 't voorgeslacht reeksen van jaren blootstond, dan vragen wij ons wel eens af: Hoe is 't mogelijk, dat hier nog een volk kon staande blijven?! Ontruiming der kerk. — Feitelijkheden, als waarvan Dr. W. Meindersma in zijn aangehaald artikel gewaagt, hebben er, voor zoover mij bekend is, bij den overgang der kerk te Deurne niet plaats gehad. Dat er nu volstrekt heelemaal niets gebeurd is en 't volk zich op geen enkele wijze heeft geuit, kan ik moeilijk aannemen; evenwel 't is er, in vergelijking met vele andere plaatsen, vrij rustig in zijn werk gegaan. De kerk is heel ordelijk van haar meubilair en ornamenten ontdaan. 't Zou wel wonder wezen, als men niet onmiddellijk de heiligste en dierbaarste zaken in veiligheid had gebracht, zoodra men 't hachelijke van den toestand begon in te zien. Karren met beelden zijn er over De Peel naar Venray getrokken, waar men de kerkschatten in bewaring gaf, zonder afgifte van bewijs, helaas, gelijk men dit gewoon was. Ze zijn nooit weer teruggekomen en sieren thans de schoone parochiekerk van Venraij. Deze bezit een beeldenschat binnen haar muren, die iedere middeleeuwsche kathedraal haar gerust benijden mag. Ook het zeldzame Mariana, dat indertijd op de tentoonstelling te 's Hertogenbosch zoozeer de aandacht der kunstkenners trok, en bij 't binnentreden der kerk van Venray onmiddellijk in 't oog valt, is uit Deurne afkomstig. In de kerkrekening van 1625 wordt over dat Mariana gesproken: „Jury, item den 10 heeft Hermen Jans dat belt van onser lieven vrouwen, dat in de kerck hadde ghehangen tot Helmondt ghevordt om scoen te maeken, hem van varen gegeven " st- Item, van dat verscreven belt en van dat houten decsel dat daer boven hangdt, samen ghegeven van scoen te maeken 24 gl. Het „ruimen" der kerk, zoo zullen wij 't maar noemen, heeft zich hier niet gekenmerkt door overijling, fanatisme, etc. 't Is in onderling overleg met het burgerlijk bestuur, den pastoor en den predikant geschied. Uit een der bijlagen van de gemeenterekening over 1649 (een specificatie van vertering etc. ten huize van den schout) schrijf ik een paar posten over. „Opten 7en Mey 1649 als den schout Deventer *) hier hadde gecalangeert het H. Cruys voor de kereke ende het H. Sacramentshuijs, waerover de schepenen, in mijn absentie naer den Haege, met hem sijn geaccordeert; is alsdan met Deventers ende by hebbent volck, de schepenen ende peerden verteert in maeltijt, dranck etc. metten pastoor ende kuster samen 10 gl. 19 st. Op den 23 Juli syn genade den heer Van der Horst, de regeerders, pastoor, custer, etc. voer het rencontre, gehadt metten predicant alhier, visiteeren over de glasen uyt het huys, informatie nemen als andersints, den geheelen dach tsamen verteert, beloopt, volgens die annotatie van myn huysvrouw. 12 gl. 6 st. Voor zoover ik het heb kunnen nagaan is de „suyveringhe" der kerk door Katholieken geschied. Dit kan blijken uit de volgende rekening: Uijtgegeven: In den eersten, aen Dries Hendricx Nooyen, aen verteringe ten synen huysen, geresen door diverse persoonen die geholpen hebben in het ruymen der kereke van paepsche ornamenten naer inhoudt der placcaten, becompt in total 13 gl. Aen Hendrick Bogaers voor het ruymen der kereke in daghueren voor twee dagen 16 st. Aen Thonis den timmerman, met synen sone Johannem, door het ruymen van het H. Sacraments huyske 4 gl. 6 st. Aen arbeyders met kerren ende perden, geholpen de cruyeen, bellden ende tafferelen te verbrengen op henne kosten 6 patakons. Aen Gerrit Jacops en Jan Jan Jacops, die geholpen hebben in 't *) De kwartierschout Jkr. Gom. Prouninck gezegd van Deventer. reynigen en uytvagen der kereke, als den predicant worde geconfiermeert 12 st. Aen Jan Martense, schrynwereker van Helmondt, van uytnemen der tafferelen en beelden, voor de costen ten huyse van den schoudt geresen 3 gl. 3 st. Al noch ten huyse van Hendrick Bogaerts betaelt van verteringe door Jan Martense 36 st. Den ontfanck hiertegen: Ontfangen van Jan Lambers voor den steen van de altaren 4 gl. Van den iseren steijn van 't H. Sacraments huyske 3 gl. 6 st. Van Dries den Ketelaer van een H. Kaske 3 gl. Van Jasper Marcelis noch van iserwerek uyt een H. Kaske 29 st. Van seeker houtwerek, bichtstoel en kandelaers 14 gl. Uit den overschot sullen de kerckmrs. betalen seekere Bybel en Psalmboecken tot dienst der kereke van Doerne, gelevert in kennisse van den Heere predicandt. De Gereformeerden schijnen van het meubilair enkel eenige banken, den preekstoel en 't oxaal met het orgel voor zich gehouden te hebben. De preekstoel, omstreeks 1620 door den schrijnwerker vervaardigd, is in 1694 door een nieuwen vervangen. De maker hiervan is geweest een zekere Jan van Dijk. Hij kostte, met nog andere stoelen samen 322 gulden. Het hout er voor was in 1692 te 's Hertogenbosch gehaald; en de vracht bedroeg 7 gl. 10 st. Toen 't werk afgeleverd werd, kreeg van Dijk bij Evert Goloffs in „De Zwaan" nog een ton bier ten geschenke. De preekstoel met den aankleve van dien is door de borgemeesters, dus uit de gemeentekas, betaalt. Bij de naasting der kerk heeft men den Protestanten den predikstoel voor hun dienst laten behouden. IJfS, De kapel op den Grootenberg. Even voorbij de Crayenhut, op 't grondgebied van Venraij, staan groepsgewijze om 'n houten kruisbeeld heen zeven lindeboomen, die er, naar ik vóór jaren vernomen heb, geplant zijn omstreeks het jaar 1840. Bijzonder hard zijn ze niet gegroeid; geen wonder trouwens, want ze staan op 'n stuk hei, dat weinig meer is dan stuifzand. Wat het kruisbeeld aangaat, dat is ongeveer van het zelfde fatsoen, als men er in Noord-Limburg vrij algemeen langs de wegen aantreft. Aan dat kruis was nog tot voor 'n tiental jaren een witgeverfd eikenhouten bord gehecht, dat in zwarte letters het volgende opschrift droeg: „Dit kruis werd geplant ter gedachtenis van een kapel door Deurne op deze plaats opgericht in het jaar 1649 tijdens de sluiting der Roomsche kerken in de Meierij van 's Bosch om alhier de godsdienstoefeningen te verrichten. • God is uw Schepper, wees Hem steeds dankbaar, God is uw Vader, bemin hem ten allen tijden, God is uw Regter, vrees Hem, o, christenschaar, En bid dat God u geleide in Peel of in heide. Offer hier tot lafenis van de zielen in 't vagevuur", 't Houten bord werd vervangen door 'n ijzeren plaat, die ongeveer 't zelfde opschrift draagt. Toen de vrede tusschen Spanje en de Republiek der Vereenigde Nederlanden werd afgekondigd (Juni 1648) heeft men er te Deurne iets op trachten te vinden, om de uitoefening van den godsdienst voort te zetten. Gemakkelijk was dat niet. De parochie Deurne omvatte toen het grondgebied der tegenwoordige parochies: Deurne, De Zeilberg, Liessel, Helenaveen, De Neerkant, Vlierden en St. Joseph. Ze was wel niet dicht bewoond, maar toch zeer uitgestrekt. Slechts een klein gedeelte, Den Heitrak en De Moosdijk, had een kerk onder zijn bereik. De beide buurten konden te Meijel haar godsdienstplichten vervullen, iets wat ze trouwens van alle oude tijden gedaan hadden. Voor dat gedeelte der parochie trad dus op kerkelijk gebied geen merkbare verandering in. Maar het overige deel — daar was 't erger voor. Toch slaagde men heel spoedig en, naar gelang van de omstanheden, vrij goed. Onmiddellijk waren die van Venray genegen om de behulpzame hand te bieden. In heel korten tijd schijnen 7e 'n groote schuur opgetrokken te hebben, een eindje over den Grootenberg. Van uit Deurne vernam men direct krachten over de „paepsche kerkschuur" waarvan men zonder veel omwegen beweerde, dat zij „binnen 't territoir van desen staat" lag. Die van Venray echter sloegen op die klachten niet het minste acht. De schuur stond op hun gemeente; zij hadden ze zelf doen bouwen en wachtten gerust alle moeilijkheden af, die volgen konden. De stichting dezer kerkschuur was het begin van het geschil over de grenzen tusschen de Republiek en Spaansch Gelderland, welke quaestie geduurd heeft tot 1716, toen de zoogenaamde „Limietscheyding" geregeld werd bij het tractaat van Venlo (20 Nov. 1716) *) Die eerste kerkschuur, waarvan we zoowat niets weten, dan dat ze „immediatelijck naer de publicatie van den vrede door die van Venroij selfs is getimmert", werd in 1716 nog ter sprake gebracht. We vinden daaromtrent de volgende schepenacte: Compareeren voor Antony Evert Hurckmans en Gerard Hanewinkel, schepenen der Heerlijkheid Deurne: Jan Symons van Ovcrlandt, oud omtrent 83 jaren, Peter Driessen de Ketelaor, oud omtrent 80 jaren, Jan Cornelis Smits, oud omtrent 72 jaren, Hendrik Willem van Varsel, oud omtrent .70 jaren, gerichtelyk gedaagd, ter instantie van Gerard Suljard, baron de Leeffdael, verklaren: dat kort na 't sluiten vanden Spaanschen Vrede in 1648, door de Staten-Generaal zeer scherpelyk was geinterdiceerd de exercitie van de oefening van de Roomsche religie, als wanneer de Roomschgesinde ingesetenen hun godsdienst zijn gaan oefenen een groote distantie boven over den Grootenberg, Roywaarts, en dat sedert het midden van 't somer saysoen van 1649, tot dat naderhand een Huys of capelle op Grootenberg voors. is getimmert geworden; verklaren verder, dat sy dikwils en verscheyde malen, als wesende van de Roomsche religie, aldaar de oefeningen en exercitie van de selve religie hebben bijgewoont ter plaatse voors. boven Grootenberg. 5 Sept. 1716. Die schuur schijnt zoowat 'n goed jaar als kerk gebruikt te zijn geworden. In den zomer van 1649 werd er 'n ander godshuis betrokken: 't had steenen muren, was minder primitief en veel geriefelijker; 't stond ter plaatse waar zich nu 't kruis bevindt en werd nog herhaaldelijk ver- *) Zie blz. 165 e. v. groot en verbeterd. In stukken uit dien tijd werd het genaemd: „de Capelle op den Grootenberch". In 1649 liet de schout van Deurne, Otto de Visschere, zijn huis in 't Haageind, niet ver van de kerk, afbreken. Den afbraak bestemde hij voor de nieuwe kapel op den Grootenberg1). Ook van andere zijden waren nog materialen aangevoerd (in Deurne werden geregeld ieder jaar steenovens gestookt) en omstreeks midden Juli was de nieuwe kerk gereed. Ze had geheel en al 't aanzien van 'n huis, was vrij van alle overheidsbepalingen gebouwd en zag er, de omstandigheden in aanmerking genomen, vrij goed uit. Als ik me niet vergis, dan is ze op St. Jacobsdag, die dat jaar op 'n Zondag viel, betrokken. Peter Geverts Colen, in zijn leven burgemeester en schepen, schreef achter in zijn kerkboek de volgende ,Memorya": „Dat op Synt Japickx der Appostelen dag, in het jaer ons Heeren 1649, sone groeten rewijn en verhoedt van de Hooch mogende Staeten van Hollant is gewest in ons gemeynte van Dorne, dat men over Grootenberch op het roets2) heeft gepreeckt ende mijs gedaen voor die van Dorne en Vlyerden, om datter eene Predikant van Hollant in de kereke van Dorne preeckten met den guessen scolmester; was daer in oude Pouwels Thonys Colen soon was daer ook in en spulden op het elgeren ende custers vrou met hun vyeren waren daer in. Sove dan Goodt gelieft thee versyen, als 't hum sal gelieven. Ik segge het is gesegt den 25 Julijus 1649 op St. Jacobusdach der Appostelen. Dit hebbe ick Peter Gevarts Colen opgetekent om te onthouden. En was geteekend Peter Gevert Colen, out-schepen in Doerne zynde geweest in zyn leven lange jaren schepen alhier3)." De oude schepen Peter Gevert Colen teekent aan, dat er 25 Juli 1649 in de Protestantsche kerk 't orgel gespeeld ') Zie blz. 57. 2) Venroys. *) Hij was o.a. burgemeester in 1637, schepen in 1646, enz. 23 werd en wel door Pauwels Thonys Colen. Op die zinsnede kom ik nog even terug. Die organist was door den raad aangesteld op een salaris van 50 gl. 's jaars. Hij begeleidde met zijn spel het gezang der kleine gemeente en is waarschijnlijk daarna uit de kerk gegaan, want de man was Roomsch. Paulus was de zoon van Anthonius Colen, presidentschepen te Deurne, en van Machtelt Dirckx. Zijn familie behoorde tot de notabelen van 't dorp. Naar zijn handschrift te oordeelen was het een bekwaam man. In 't Doodboek wordt zijn overlijden door den pastoor aangeteekend: „Anno 1667. 5 Sept. Mr. Paulus Coolen in Kerckeijndt". Zijn broer Lambert was tot het Protestantisme overgegaan. Zijn naam komt in dit werk nogal eens voor. Op dien St. Jacobsdag 1649 was 't ongetwijfeld drukker daar op den Grootenberg, dan in de oude parochiekerk. Niet alleen, dat men bezit had genomen van het nieuwe bedehuis; maar men verwachtte ook nog Zijn Genade den Graaf van Huyn, heer van Horst, Deurne, etc, die te Horst op 't kasteel verbleef. Deze kwam echter niet. In de rekening van De Visschere komt de volgende post voor: Item op den 25 dito (25 Juli 1649), als men op Grotenberch dienst hadde gedaen, by de Regeerders aen wijn, bier en cost met genomen, meynende dat syne genade van der Horst aldaer soude tegencomen, twelck beloopt in geit volgens mijne vrouw aenteykeninge 4 gl., 18 st. *). Den 27en Januari 1650 werden de pastoor, Mr. Laurens de Lou en Marcelis Jan Celen door Jacques Clijans, den vorster, met den inhoud van het volgende stuk in kennis gesteld: Den vorster der heerlicheyt ende dinghbancke van Doerne: sall ter ernstiger instantie ende versoecke van Otto Theodorus de *) Baron Rogier van Leefdael, die later dezen post onder 't oog kreeg, teekende er bij aan: „Syn factiën van Otto de Visschere, strydich tegens de Reformatie ende placaeten van den Lande". Visschere, schout, etc der voors. heerlicheijt ende dinghbancke van Doerne hem transporteeren bij Meester Gerart Jacobs, pastoir deser voors. heerlicheyt ende parochie, soo hij hem qualifkeert, ende denselven gerichtelicken aenseggen ende verboth doen, dat hy hem sal hebben te wachten eenige vergaederingen te maeken ofte te houden om te plegen ende te exerceeren d'exercitie vande Roomsche Cathoüjcque religie, op peene ende in conformiteyt van de placcaeten van Haere Ho: Mo: de Heeren Staeten-Generael der Vereenichde Nederlanden daerover gemaneert. Voorts dat men op denselven meester Gerart Jacobs sal verhaelen de costen, schaeden ende interessen, dewelcke de gemeynte van Doerne door sulcke vergaederingen soude moegen coemen te lijden, sall over sulcx daerop verdacht wesen en hem punctelijck daernaer hebben te reguleeren ten eynde om, etc Sult van gelycken u transporteeren by Mr. Laureyns de Louw, gewesene enster ende schoolmeester alhier, alsoock by Marcelis Jan Celen, ende deselve insgelijcx gerichtelicken aenseggen ende verboth doen, dat sijheden hen sullen onthouden van eenighe schoole te houden in huys ofte andere plaetsen, om de joncheyt te keren off te instrueeren naer de voors. Roomsche Catholycke religie, alles op peene ende in conformiteyt vande voors. placcaeten, waernaer sijlieden hen insgelijcx punctuehjek sullen hebben te regulieren ende voordacht sijn, om schaede te yoorcomen. Ende sulcx gedaen sijnde, sult hier onderstellen u relatie om, etc. Actum tot Doerne desen 26 January A° 1650. O. TH. DE VISSCHERE, Scholtis. Het relaas van den vorster dat er onder staat, luidt: Ten versoecke van Otto de Visser, scholtet tot Deuren, heb ick, vorster onderschreven, desen voors. acten gerictelye voorgelesen aen mester Gerit Jacops pastor, mester Lourijns de Lou, ge wesen koster, en Marselis Jan Selen, ten eynden daer inne verhalt. Actum den 27 Januari 1650. JACQUES CLIJANS, vorster in Deursen. Niet alleen in de kapel op .den Grootenberg, maar nog in verschillende wijken der uitgestrekte gemeente Deurne werden na 1678 de H. Geheimen gevierd. Dat dit op den duur tot de grootste moeilijkheden aanleiding zou geven, blijkt voldoende uit de zooeven aangehaalde order van den schout aan den vorster. Toch bleef men doorgaan. Wat den katholieken Otto de Visschere bewogen heeft tot het nemen van maatregelen, als wij zullen meedeelen, begrijp ik niet. Meende hij met zulk een uitvoering der placcaten zijn ambten nog te kunnen redden? Of is hier 't vooruitzicht op geldelijk voordeel in 't spel geweest? Den 5en Juli 1650 gaf hij aan den vorster en de schutters der heerlijkheid Deurne de volgende order: Den vorster ende ondervorsters, respective der heerlicheyt ende dinghbancke van Deurne, zullen van wegen mij ondergeschreven, schouteth der selver plaets, uyt crachte ende vermoegens de placcaten van de Ho: Mog: Heeren Staeten-Generael der Vereeniehde Nederlanden excecuteeren ende affpandinge doen dese naervolgende personen, in conformiteyt van de acte van den iersten Junij lestleden aen hen geinsinueert, daervuer gesommeert ende oock geëxecuteert om dien vervolgens te hebben voldoeninge vande peenen en de amenden daerinne deselve sijn vervallen, mits gedoocht hebbende d'exercitie van de Roomsche Religie in hunne huysen, contrarie de gemelte placcaeten, gelijck sulcx bij goede genoemene informatiën precedente can blijcken; sult deselve mede insinueren van de selve geëxecuteerde panden binnen drije daegen naer de executie te sullen moegen coemen lossen, mits betaelende de voors. peenen ende amenden; ofte andersints, dat deselve panden daervoor gerichtelicken sullen worden vercocht, protesterende mede voor voordere executiën, costen, schaeden ende interessen ingevalle te gerijsen, ten eynde, ende om van de geëxecuteerde panden pertinente notitie te houden ende daervan te geven relatie. Actum den 5 Julij 1650. O. TH. DE VISSCHERE, Scholtis. Onder de ordonnantie stonden de namen der delinquenten geschreven, bij wien de afpanding moest geschieden. De vorster schreef er in 't kort zijn relaas achter. Wij laten een en ander hier volgen: Mathys Aert Teggers. (Afgepant 6 hoeren besten, melkoy). Jan Marcelis in den Heyacker. (Afgepant een pert ende 30 schapen en 1 kuij). Jacob Joosten den Hoeijmaecker. (Afgepant 4 horren besten, melkuij). Anneken wed. Cornelis Marcus de Molder. (Afgepant seven horren besten, daeronder fijf melkuij). Jan Willem Robben. (Afgepant kisten ende kasten ende een bedde ende het wefgeteu). Jan Pauwels, als Rentmeester opt huijs Liessell. (Afgepant kisten, kasten ende versceijden meubelen). Andries van Breij tot Liessel. (Afgepant 14 melkuij). Jan Eymers tot Liessel. (Afgepant 4 melkuij). I Dries TüssPtl VprllPPap r»r. 't VlrtPirminrlp ( A f-tmo^ er weder vriendschap te bewijzen; hope Godt sal my. ««rtoe gelegentheyt geven en U.H.E. gesondtheydt en ^egentiiendt g Heb metyseger groote droefheijdt de doodt van Ds. Ph«^ staen en wensch dat Godt met syn geest en genade de plaets van Sn man wü vnllen ontrent sijn naegelatene Weduwe en kinderen jae c^ïTysonderlijck ontrent de Kerck en Gereformeerde ^H^sal^enWl syne gedagten al laeten gaen over de een of de andere bequaem Proponent om by t eynde van t jaer van eratie de Gemeente weder te versien en tot dien eynde (by aldien UJH.E. noeh in vryheydt syt) neme ick de vnjmoed.ehheydt om op het ernstigste aen UJiX te recommanderen de persoon van D" van Bergen Sn ick tot Proponent voor een jaer heb^examineert waerlvck doe bevondt, dat hy was een seer geleert man en van selr aèngename gaven en een uijtstekend Godtsahgh leven. Mog hy de Gemeentf van Doerne door UHA pouvoir werden toeSvoegt U.H.E. en alle de Gereformeerden souden s.g bedaneken In dese Proponent soe veel verplichting^ voegsaemheydt en dienstwilligheydt bewijsen aen U.H.E. als U.H.E. van yemand ter wereldt soude konnen wenschen. Ick souw UB.E. wel wenschen eemge dienst te doen en dese man wel geerne bezonderlijck; sluijtende sal ick seggen. dat by Se^U-H E. de hand gelieve te leenen tot 't avancement van desen man dat ick het sal verder reeckenen als aen mijn geschiedt er noyTaflaïeuGodt te bidden om UJLE. tijdelijcke en euwige voeïsjJoedt, schryve my naest myne hertgrondige gebiedenis;aen U.H.E. regt Edele Gemalinne Mevrouw van Doerne en de Wel geboorne kinderen. Hoog Edel geboorne Heer U.H.E. verpligtste en Ootmoedighste Dienr. (w.g.) CASP. WACHTENDORP. Gouda desen 21 Augusti 1687. Als opvolger van Plaen werd door den kerkeraad beroepen Ds. Arnoldus Pannebecker, pred. te Ochten, die 30 Mei 1688 werd bevestigd door Ds. Lambertus Hodrop, pred. te Aarle, Beek en Lieshout. Bij de bevestiging was mede tegenwoordig Ds. Johannes van Broekhuysen oredikant te Helmond. Pannebecker deed zijn intrede uit Handelingen X 29: „Daerom ben ick oock sonder tegenspreken gekomen, ontboden zijnde. Soo vrage ick dan, om wat reden gylieden my hebt ontboden?" Hij overleed te Deurne in 1698. Den 21 Juni 1699 werd zijn opvolger bevestigd:Ds. Johan Rauwers, eerst leger-predikant bij A. J. v. Keppel, Graaf van Albemarle. In 1702, toen de legers der Franschen in aantocht waren, voelde hij zich te Deurne niet meer veilig en vluchtte hij met zijn gezin (waarschijnlijk naar Den Bosch). In den nacht van 8 op 9 Juli werd zijn huis opengebroken en geplunderd, gelijk blijkt uit de volgende acte: Op huyden desen 31sten October 1704, soo syn wy: de heer Lowys de Caesteker, drossaert, Anthony Evert Hurkmans, schepen, en Evert Goloffs, aermmeester deser heerlyckheeden van Deurne en Liessel, versocht ende gecompareert, ter instantie en requisitie van de heer Joharmis Rouwers, predicant alhier van Deurne en Vlierden, om getuygenisse der waerheyt te geven, welcke comparanten tuijgen en verclaeren op eede, gedaen in het aenvangen van hunne respectieve ampten, dat in den Jaere 1702 tusschen den 8en en 9en Julij des nachts alhier een party soldaten syn gecomen ontrent van een veertich man, die hun uytgaeven, voor Franssen, synde gekleet in alderhande sorten van kleedinge, en dat die soldaten den heere predicandt syn huijs dien selven nacht met gewelt open hebben geslagen en het huijs hebben uytgeplondert. Reedenen van wel wetenheyt allegeerende wy comparanten dat het ons selffs oock alsoo overcomen, opengeslagen is en hetsetve hebben open hooren slaen ende als het eenighsints dagh geworden was hetselve alsoo bevonden hebben. En naer dien dat recht ende billick is der waerheyt getuijgenisse te geven insonderheyt in waere saecken als inne desen, soo en hebben wij hetselve niet willen nochte connen weygeren en naer gedaene voorlesinge daerbey gepersisteert ende minute deses eygenhandigh ondertheekent op dagh, maent en jaer als boven. Ds. Rauwers woonde in zijn eigen huis. Sinds 1691 zat Deurne zonder pastorie. Het was bekend, dat de predikant gaarne zijn huis aan de gemeente zou overdoen en in 1716 maakte dit bij heeren schepenen een ernstig punt van overwegen uit. In Maart van dat jaar, werd Laurens Jan Schepers door order van den heer naar Den Bosch afgevaardigd om het huis van den predikant over te nemen en het te bestemmen voor pastorie. In de vergadering van 8 Januari 1717 werd de zaak weder ernstig besproken; het duurde echter nog ceruimen tijd eer men tot koopen overging en eerst by resolutie der S.G. d.d. 23 October 1721 werd de koop der pastorie goedgekeurd. Ds. Rauwers overleed te Deurne 8 Febr. 1717. In Mei d a v werd beroepen de proponent Johannes Anthonius Martinet, die 8 Juni d.a.v. bevestigd en 16 Nov. 1735 naar Schijndel verroepen werd. De bevestiging geschiedde door Ds. W. H. van Flodrop, predikant te Aarle, Beek en Lieshout, terwijl mede present was Ds. I. Hanewinkel uit Gemert, die het werk der oplegging der handen verrichtte. Den 17 October 1717 deed J. A. Martinet S.M. Cand. zijn intrede met Cor. 12.9: „Ende hij heeft tot my geseght: Myne genade is u genoegh, want myne kracht wort in swackheyt volbracht. Soo sal ick dan veel liever roemen in myne swackheden, op dat de kracht Christi m my woone". Hij begon zijn predikatie met een Griekschen text. Ds. Martinet maakte het volgend voorjaar 1718 een aanvang met het houden van Lijdenspredicaties op lederen Vrijdag van den Vasten. In het kerkeraadsboek teekent hij aan: „Aangezien het de Goddelijke Voorzienigheid heeft gelieft ons de onderwijzinge en opbouw der Christen Gemeente aan te beveelen, zo hebben wij tot meerdere stigtinge deszelfs als mede tot uitlokking der Roomsgezinden goet gevonden, wekelijks op Vrijdags avont tot Paasschen toe, 's Heilands bitter lijden te verhandelen, mij geensins behelpende alsof het verzoek de wenschingen van goede vrienden, mij dit voornemen had afgeperst, neen, maar onbedwongen, vrijwillig ter volbouwinge van mijne dierbaare tijd, de genegentheid der gemeente met de daagen myner bedieninge groeiende, maakt dat ik myn werk met vreugde doe, de Dneenige God doe die vreugde volduuren tot in lengte van dagen in zyn Gunst! Hy geeve schijnsel over onsen arbeid; hy vermeerdere onzer aller kennisse en geloove en maake ons na dit leven bezitters van de eindelooze gelukzaligheid!" Een treurigen indruk maakt het volgende: „En vermits de geringe inkomsten der kerke niet vermooghen het noodige te bezorgen, hebbe, onder goetvinden van den Ho. Ed. Heer van Deurne en verdere Leden des E. kerkraats, een collecte ingestelt, waartoe neffens de voornaamste Leeden hebben gecontribueert, bedragende in 't geheel de somma van 11 gl.-2 st.-8 penn. besteet tot het koopen van een kroon, blaakkers, kaarssen, etc, 'i resterende is aan den armen gegeven gelyk by gedaane reekening door den Predikant ons ondergen. Ouderling en Diaken gebleeken is. w.g. G. Hanewinkel Ouderling» Hendrik van Schaijk, Diaken". Ja, wat 'n toestand! Ondanks alle bevoorrechting van staatswege moet men nog rondgaan voor kroon en kaarsen, ten einde 's avonds godsdienstoefeningen te kunnen houden. Bij den overgang der kerk in 1648 hadden de Gereformeerden er alles gevonden wat voor den dienst noodig was, een schoone predikstoel, banken, een oxaal met orgel, etc. Uit de opbrengst van hetgeene zij aan metaal en houtwerk verkochten, waren zij in de gelegenheid gesteld zich bijbels aan te schaffen etc. Toen in 1697 de kansel, ofwel versleten ofwel minder ooglijk was geworden, was er met gemeentegeld, voor het meerendeel belastingpenningen van Roomsche ingezetenen, een nieuwe preekstoel geplaatst, benevens eenige nieuwe banken, wat alles en alles de som van =fc 340 gld. had beloopen. Voor de Roomsche kerk hoefde niets uit de gemeentekas te worden betaald; 't mocht ook niet. Daar zorgde men voor zich zelf. Men had uit eigen middelen een kerk gebouwd, zoo goed en schoon als de placcaten het maar eenigszins toelieten, ze was behoorlijk bemeubeld, en 't was niet noodig, dat men er aparte collecten hield als er een kleinigheid aangeschaft moest worden. De geloovigen der kerkschuur waren offervaardig en hadden geen mensch noodig, in de Groote Kerk, daarentegen stak men bij iedere gelegenheid de hand uit en men heeft zich blijkbaar in heel dien langen tijd hoegenaamd geen moeite gegeven, om een fonds te stichten, waaruit men zaken, noodig voor den dienst, kon aankoopen. Ds. Martinet kwam als jongeman hier heen en was van huis uit goed bemiddeld. Den 20sten December 1719 heeft hij „uit eigen bewilliging" aan de kerk geschonken een koperen lessenaar tot den predikstoel, een arm voor den zandlooper, een kandelaar en een doopbekken. Een en ander had hij nieuw in Den Bosch laten maken ten dienste van de kerk en „zyner gedagtenisse". Martinet heeft een heel rustigen tijd in Deurne doorgebracht. Wat hem vaak moeite gaf, was de kerkeraad. Even een korte onderbreking. De hervormde gemeenten uit Peelland waren alle zonder uitzondering zeer klein, ja al die gemeenten samen telden nauwelijks zooveel zielen als een kleine Roomsche parochie uit -diezelfde streek. Onder de protestantsche gemeenten uit Peelland was die te Deurne een der grootste, al heeft zij in den regel nauwelijks dertig ledematen geteld. Ze had een kerkeraad, evenals ook Helmond, St. Oedenrode en nog een paar andere. Maar aan geschikte leden voor dat college ontbrak het veelal; men moest vaak van den nood een deugd maken en overgaan tot de keus van personen, die volgens de synodale wetten in geen kerkeraad zitting hoorden te hebben. Bij Martinet's komst alhier, waren o.a. ouderling en diaken Antonie La Forme, de koster-schoolmeester en Anthonie van Schaijk, de vorster. In Februari 1719 ontving de predikant van de Classis een schrijven, waarbij hem geordineerd werd, den kerkeraad te veranderen en daaruit kosters en vorsters te weren. Op de jongste classicale vergadering, 28 en 29 Juni 1718 te Eindhoven gehouden, was de quaestie Deurne besproken. De Classis vond, dat hier gehandeld was tegen de resolutie der Christelijke synodus van Gelderland en dat die wantoestand spoedig in het reine behoorde gebracht te worden; kosters en vorsters moesten uit den kerkeraad geweerd worden. Op 16 Oct. zijn dan bevestigd, in plaats van Abraham van Hoeck, de president Gerard Hanewinkel, in plaats van den schoolmeester Anthonie La Forme, de vice-president Hendrik van Schayk en in plaats van wijlen den vorster, Anthonie van Schayk, Johan de Cassemajor Jr. subst. drost. Deze laatste is weldra naar Helmond vertrokken, wegens zijn benoeming tot drossaard aldaar. De orde was alzoo hersteld en jarenlang bleven de benoemingen binnen de perken der wet. In 1734 bedankte 32 Abraham van Hoeck als diaken, wegens gevorderden leeftijd, (hn was 85 jaar geworden); de kerkeraad was dus incompleet. Den 4den Augustus werd de lijst ter verkiezing van een nieuw lid samengesteld en daarop kwamen voor Michiel van Schayk, vorster, Martinus Verhoeven schoo meester en koster te Liessel en Anthonie Heykoop' schoolmeester en koster te Vlierden (tevens was hij er nog president-schepen bij). Uit het drietal werd Verhoeven gekozen, „over wiens bedieninge de vergadering Gods gunstrijke zegen is wachtende". De predikant intusschen protesteerde tegen deze onregelmatigheid, omdat hier overtreding had plaats gehad der classicale resolutie van Juni 1718, gegrond op het synodale besluit van Aug. 1716, „waarby gestatueerd was, dat in t toekomende geen kosters, veel min vorsters tot leden des kerkenraads zullen mogen geëligeerd worden". 9Q d_e0c0lassic1a^ vergadering, gehouden te Eindhoven, 28 en 29 Sept. 1734, werd de zaak door Ds. Martinet aan de orde gebracht. In 't notulenboek der Classis staat dienaangaande opgeteekend: „Heeft D. Martinet, aan de E. Vergadering bekent gemaakt, dat zonder deszelfs toestemminge, met meerderheid van stemmen, tot diaken te Deurne verkoozen was de persoon van Martinus Verhoeven, schoolmeester en koster te Liessel en vermids deeze aanstelling was strijdende tegen de Synodale resolutie, had zijn E. ook zwarigheid gemaakt den voorn, schoolmeester en koster als Diaken te bevestigen zonder pracalable kennis van de E. Classis, waaronder zijn E. van deeze vergaderinge advies vroeg, hoe zig hierin te gedragen, welke zaak, in overweegmge genomen zynde, is genoegzaam met eenparigheid van stemmen besloten, dat de gemelde persoon koster zijnde te Liessel, in de kerkenraad te Deurne, als Diaken niet kan en mag bevestigt worden". Bij dat classicale besluit schijnen zich de ledematen niet neergelegd te hebben, en 't kwam zoover, dat men de zaak voor den Raad van State bracht. Welke beslissing de gecommitteerden uit dat hoóge college namen, blijkt uit het Volgende stuk: „De Heeren gecommitteerdens van de Edele Mog. Heeren Raaden van Staten der Vereenigde Nederlanden hebben, ingevolge Haar Ed. Mog. resolutie van den 16 Mey 1735, waarby de zelve Werden verzogt en gecommitteert te disponeeren over zeeker different gereesen tusschen de Kerkeraad van Doerne en Vlierden en J. A. Martinet, predicant aldaar, over 't eligeeren van Martinus Verhoeven, coster te Liessel tot diaken, hebben, na voorgaande verhoor van parthyen, goedgevonden en verstaan, tot wegneminge van alle dissentie en herstellinge van heilzaame Christelyke harmonie, te ordonneeren, dat door de gemelde kerkenraad tot diaken zal worden verkozen de persoon van Jacobus Losecaat, woonende aldaar, om vervolgens door de voorn, predicant in zyn dienst te worden bevestigt. Actum 's Bosch den 5 Julij 1735. w.g. Willem van Sonsbeek, W. E. van Berchuys." Den Hen September 1735 is Losecaat als diaken bevestigd. Zoo kan men begrijpen, dat heeren gecommitteerden, het druk hadden, als men ook dergelijke dingen aan hun beslissing kon onderwerpen. Maar men vraagt zich af, of er in De Meierij, waar gedurende de achttiende eeuw toch zulke treurige toestanden heerschten, geen ander werk voor zoo'n hoog college te verrichten viel! Men zou toch zeggen, dat in dergelijke quaesties de eindbeslissing moest liggen bij de zuiver kerkelijke lichamen: classis en synode. Neen, de Staat moest het laatste woord hebben en hoe ver de macht ging, blijkt hieruit, dat heeren gecommitteerden zelfs het kerkeraadslid aanwezen, 't Is kras! Ds. Martinet is 16 November 1735, na den dood van Ds. Pijpers, tot predikant van Schijndel en Liempde beroepen en preekte 8 Juli 1736 te Deurne zijn afscheid uit Act. XVIII 20—21. „Ende als sy baden dat hy langer by haar blyven soude, en bewilligde hy 't niet: Maer hy nam afscheyt van haer, seggende: Ik moet gantschelyk het toekomende Feest te Jerusalem houden: Doch ik sal tot u wederkeeren, soo Godt wil. Ende hy voer wech van Ephesen". Gebrek aan „bequaeme stof', gelijk men 't noemde, als er geen geschikte personen te vinden waren, is erger dan synodale wetten. Ondanks de duidelijke uitspraak van 5 Juli 1735 werd er op voorstel van Martinet's opvolger reeds 29 April 1738 het voorstel gedaan om een of twee van de schoolmeesters als diaken te nemen. Op de nominatie werden geplaatst: Hermanus van de Water en Ant. La Forme, schoolmeesters te Deurne, A. Heycoop te Vlierden en J. Hanewinkel te Liessel. Van de Water en Hanewinkel werden gekozen, maar de drost, Pero de Cassemajor, protesteerde. De tot ouderling gekozen president Dirk Deckers werd 18 Mei 1738 bevestigd, maar de bevestiging der diakenen bleef achterwege. Mr. La "horme haalde voorloopig de penningen op. Of later de quaestie anders geregeld is, weet ik niet, maar uit de notulen der kerkeraadsvergadering, d.d. 23 Dec. 1747 vernemen we, dat door het overlijden van de Cassemajor en 't vertrek van Van de Water, er een ouderlings- en een diakensplaats vacant was gekomen en dat er tot ouderling is verkoren Joh. Bokhorst en tot diaken Gerrit Hampen, die 7 Jan. 1748 bevestigd zijn. Hampen was de substituut-schoolmeester van Deurne. Hampen kreeg het volgende jaar 1749 een officieele aanstelling als koster, voorlezer en schoolmeester, zoodat hij ophield diaken te zijn. De predikant Ds. Sluyter bracht de quaestie in de classis, (gehouden te Eindhoven) waar ze 30 September 1749 behandeld werd. Aan het verslag der zitting ontkenen we: „Deedt Dom. Sluiter een quaeritur of sijn schoolmeester nog als diaken konde aangemerkt worden, is geoordeelt dat van deze reyse in het verkiesen van een ander lidt in sijn plaats tot diaken stem sal mogen hebben, dog in 't vervolg als andere schoolmeesters in geen kerkenraedt meer sal mogen sitten". In de vergadering van 5 Juni 1750 is Hampen ontslagen en in zijn plaats tot diaken benoemd Ant. La Forme, de drossaard. * De verhouding tusschen Roomsch en Gereformeerd liet niets te wenschen over. Men leefde zoo vreedzaam mogelijk onder elkaar. Daarom verwondert mij 't volgende: Den 9en Januari 1735, tijdens de godsdienstoefeningen, maakten eenige ruwe, spelende jongens, echte straatbengels, een vreeselijk leven in de nabijheid der kerk. Zoo'n zelfde onverkwikkelijk tooneel herhaalde zich den 30en drie weken later, en wekte natuurlijk hevige verontwaardiging op bij de kerkbezoekers. De drost trok zich de zaak aan, stelde de Staten-Generaal met het geval in kennis en verzocht daartegen „hunne speciale ordres". , Bij resolutie van den lOen Maart 1735 werd de officier door Hunne Hoogmogenden gemachtigd op 't rechthuis te Deurne te laten ontbieden de Roomsche pastoor, Gerardus Pennincx, de kapelaan Antonius Kuypers, de rector van Liessel, Jan van Loon, benevens de Kerkmeesters der Roomsche Kerkhuizen binnen Deurne en Liessel, die allen voor de schepenbank in tegenwoordigheid van predikant en kerkeraad hun leedwezen moesten te kennen geven over het bewuste straatgerucht; dat zij het zouden belet hebben, indien zulks in hun vermogen was geweest en dat zij hun parochianen ernstig zouden vermanen, zich in hun gedrag vooral gerust te houden omtrent de Gereformeerden van Deurne en Liessel. Van dit alles zouden de gedaagden een behoorlijke acte opmaken en die den drossaard ter hand stellen. De herriemakers kwamen dezen keer vrij, doch tegen de Deurnesche jeugd ging de bedreiging uit, dat iedere jongen, die gedurende de godsdienstoefeningen eenig geraas of gerucht nabij de kerk maken durfde, een som van tien gulden zou verbeuren. Waren zijn ouders onvermogend, dan zou men hem drie dagen op water en brood zetten en de kosten daarvan verhalen op de Roomsche gemeente. Die heele geschiedenis verwondert mij. Ik geloof het best, dat de Protestanten zich diep gekrenkt en beleedigd hebben gevoeld; maar was het een ding om er de Hoogmogenden mede in kennis te stellen? Martinet en De Cassemajor hebben zich hier wel min ofte meer klein getoond. Waarom niet met de R. K. geestelijkheid gesproken? Men zou dan zeker wel tot de overtuiging gekomen zijn, dat zij part noch deel aan de zaak had, het afkeurde, en wel naar middelen gezocht had om zooiets in het vervolg te voorkomen. Hun gang naar Den Haag was onnoodig en kon toch zeker niet aan een goede, gemoedelijke verstandhouding bevorderlijk wezen! Van den drost was het meer dan kinderachtig. Hem, als officier, stonden mid- delen genoeg ten dienste, om de schuldigen tot hun plicht te brengen en te voorkomen, dat dergelijke dingen zich nog voordeden. In 't stuk werd ook van „Paapsche stoutigheden" gesproken, maar wat hadden deze baldadigheden met paapschheid uit te staan? 't Waren uitingen van gebrek aan beschaving, beleedigingen van eenige onbedachtzame bengels, wier gedrag in deze voorzeker door ieder weldenkend Katholiek ten zeerste werd afgekeurd, 't Ergste vind ik de herhaling, maar had die niet kunnen voorkomen worden. De kerkbezoekers waren voor het grootste deel vrouwen. Onder de mannen bevond zich ook van Schayk, de vorster, die in de verte uitgejouwd werd, maar zich uitliet, dat hij de Roomsche kerk eens zou sluiten, als zooiets nog meer gebeurde. Wat de jongens betreft, ik heb de namen eens nagegaan en dan kan ik zeggen, dat het meerendeel hunner niet tot den besten stand behoorde, er waren er slechts enkele onder van betere familie o.a. Antonie van der Blommen . De leeftijd der knapen liep van de acht tot de dertien jaar; de kleinere waren in de groote meerderheid. Wat de resolutie zelve betreft, ja, wat zal ik zeggen? Ik rangschik ze onder de talrijke stukken, schijnbaar uitgevaardigd, om predikanten pleizier te doen maar waarbij het in den regel bij dreigen bleef. i Ds. Martinet was, gelijk wij meldden, 15 Juli 1736 te Schijndel bevestigd. Hij overleed te 's Hertogenbosch den 6en April 1739. Den 2den Febr. 1736 werd de proponent Izaak de la F o n t a i n e door den kerkeraad te Deurne beroepen uit 'n voordracht van vier personen. Het beroep werd door den R. v. St. den 9en d.a.v. geapprobeerd. Op die voordracht waren geplaatst: le Isaak de la Fontaine, uit Amsterdam, 2e Cornelis Boom uit 's-Bosch, 3e Ds. Slingsby uit Heusden, 4e Joh. Heykoop uit Helmond. Den 5en Augustus 1736 werd hij in zijn dienst bevestigd door zijn zwager Ds. Petrus Hollebeek, pred. te Amsterdam met Jozua I: 7—8, terwijl hij zijn intrede deed met Ps. LXVII : 2—3. Den 31 Juli 1740 nam hij te Deurne afscheid met Pred. XII : 13. „Vreest God en onderhoudt Zyn geboden", als verroepen naar Waardenburg en Neerijnen. Zijn opvolger te Deurne was Ds. Henricus Sluiter, geboren te Maarheeze als zoon van Ds. Arnoldus Sluiter en Catharina Moring. Hij ontving zijn beroep voor Deurne 8 Nov. 1740 en werd bevestigd door Dr. Adr. Slingsbie uit Gemert, 12 Maart 1741. Den lOden Februari 1743 huwde hij met Urselina Philippina, dochter van den drossaard Pero de Cassemajor. Een zijner dochters, Katharina Elisabeth, werd de moeder van Ds. Stephanus Hanewinkel, den befaamden schrijver van de Reizen door de M a j o r ij. In 1744 kwam zijn schoonvader te steryen en de schoolmeester Antonie La Forme volgde hem in zijn beide ambten op. Tusschen den nieuwen drossaard en Ds. Sluiter ging het niet te best en die verwijdering deed haar invloed gevoelen op de heele protestantsche gemeente; predikant en drost hadden natuurlijk elk hun aanhang. Toen de jonge dominé hier heen kwam, was La Forme, welk gewichtig man overigens ook, nog altijd koster-schoolmeester en als zoodanig de dienaar van den predikant. La Forme was toen midden in de vijftig, had, wat men noemt, geen huishouden, was zeer gegoed en genoot alles te zamen een groot inkomen. Wat er eigenlijk tusschen predikant en koster geweest is, weet ik niet, maar de verwijdering heeft zoowat een kwart eeuw geduurd. Toen La Forme echter, na het overlijden van Pero de Cassemajor, drost werd, trad de quaestie een ander stadium in; om me maar eens kort uit te drukken: burgerlijk en kerkelijk gezag stonden voor langen tijd tegenover elkander. In November 1743 waren te Deurne eenige vagebonden gevangen genomen, 3 mannen, 2 vrouwen en 4 bij hen hebbende kinderen. De een Hendrik Henskens, alias Naats, schijnt dood of zwaar gewond in handen van het gerecht te zijn gevallen, althans ik verneem niets verders van hem dan dat hij onder de galg werd begraven. De anderen, Jan Rutten, Hendrik Mengelberg, Agaat of Neesken Jansen en Mechteld Straatmans, werden na een wekenlange gevangenisstraf den 30sten December 1743, volgens vonnis van schenenen van Deurne, ter dood gebracht, 't Was een vreeselijk strafgerecht. Rutten en Mengelberg werd door den scherprechter uit Den Bosch, eerst de rechterhand afgekapt, daarna werden zij „met de koorde gestraft, dat er de dood na volgt". De beide vrouwspersonen werden gewurgd. En bij deze executie moesten de kinderen, waarvan het jongste 2 jaar was, tegenwoordig zijn. De terechtgestelden waren Roomsch; het armbestuur trok zich direct de kinderen aan en zorgde er goed voor. Zij werden bij een Roomsche weduwe uitbesteed, onder protest van Ds. Sluiter. Den 29sten Januari 1744 zonden drost en schepenen een request naar Den Haag, ten einde het onderhoud der kinderen ten laste te brengen, voor de eene helft van 's Lands Domeinen en voor de andere van het kwartier. Den 16en Maart 1745 werd het verzoek afgewezen. De kinderen kwamen ten laste der gemeente, moesten bij Protestanten worden uitbesteed en in de gereformeerde religie worden opgevoed. Met die twee laatste punten werd nogal getalmd, vooral toen La Forme drossaard werd. Toch diende de resolutie der Hoogmogenden eenmaal ten uitvoer te worden gebracht. In 1750 wordt dan ook een der kinderen van Jan Rutten naar Hapert gebracht en daar bij den protestantschen smid Arnoldus Fabri in kost en leer gedaan. De knaap blijft er echter niet lang, ontvlucht op een goeden dag naar Capelle, in de Langstraat, en vervolgens naar Holland, waar hij dienst op een schip schijnt te hebben genomen. Wat mij ten zeerste verwondert: dat men van Roomsche zijde zoo weinig gedaan heeft, om de weezen voor den godsdienst, waarin zij geboren waren, te behouden. Was men toen zóó arm, dat er geen goede honderd gulden te vinden was voor dat doel? Den 25sten November 1750 werd La Forme in zijn huis door een troep vagebonden overvallen, mishandeld en beroofd. Volgens resolutie van de Staten-Generaal d.d. 22 Mei 1751, zou de schadevergoeding moeten gevonden worden uit een personeelen omslag over de ingezetenen van Deurne en Liessel, op te halen binnen den tijd van drie jaren. *) *) Zie hiervoor: hlz fiS—71 Gelijk te begrijpen is, werd die resolutie niet met groote ingenomenheid te Deurne ontvangen, (verhooging van belasting vindt trouwens nergens een goed onthaal!) te meer nog wijl de vergoeding moest betaald worden, vooral op grond, dat de beroofde tot de ware christelijke Gereformeerde religie behoorde en 't feit niets met Paapsche stoutigheden, etc. had uit te staan. Daarbij was de drossaard een der meest gegoede ingezetenen der heerlijkheid. De resolutie werd dan ook druk besproken en becritiseerd, zoowel door Roomschen als door Gereformeerden. De predikant deed er ook aan mee en was onvoorzichtig genoeg er zelfs in een publieke herberg over te praten. Dit kwam La Forme ter oore en deze ontbood per deurwaarders-exploit voor het schepengerecht den herbergier en diens vrouw, in wier huis „de discoursen en redevoeringen" gehouden waren. Ziehier de insinuatie: Vorster deser Heerlykheden Deurne en Lieszei of ander publiecq persoon hier toe versogt. U sult ter instantie en requisitie van my onderges. drossard der voors. heerlykheden geregtelijk dagvaarden: Cornelis de Loijer, chirurgijn en herbergier en Antonette Hurkmans syne huysvrouwe, woonende alhier, om te compareeren in de raadkamer alhier voor heeren schepenen deser heerlijkheden, op Woensdag des voormiddags de klokke tien uuren, sullende wesen den seventiende deser maand November, omme aldaar onder eede getuygenis der waarheyt te geven omtrent soodanige discoursen en redenvoeringe als den WelEerw. Heer Hendrik Sluijter, predicant alhier den twee en twintigsten July laastleden, des namiddags ten haare huyse, in presentie van een ander gevoert heeft, tot lasten van den requirant, nopens het vergoeden van de schade door dese gemeente van hem en de sijne, haare geroofde gelden en goederen, door een troup vagabonden op den 25 November 1750, als andere discoursen en redenen meer. Levert copie en relateert aan myn u wedervaaren, daar en zoo als het behoort. Actum Deurne desen twaalfden November XVIIc een en vijftig. A. LA FORME, Drossard. De zaak zal wel met een sisser afgeloopen zijn; trouwens die „discoursen en redevoeringen" van Ds. Sluiter zullen wel niet veel om het lijf hebben gehad. Dat de ingezetenen van Deurne veroordeeld werden om den drost de schade te vergoeden, die hem door een troep vreemde vagebonden berokkend was, is een feit, dat zonder juist opstand tegen het gezag te plegen, gerust eens besproken en becntiseerd mocht worden. Er liggen een massa placcaten en resolutien, waarin men te vergeefs naar deugdeyke rechtsgronden zoekt, ja, men vraagt zich soms na lezing wel eens af, of ze door menschen met een gezond verstand zijn opgesteld. De verhouding tusschen predikant en drost werd er intusschen niet beter op en aan kleine krakeelen was af en toe geen gebrek. In de Kerkeraadsvergadering van 16 April 1762 kondigde de predikant aan, dat de tijd van huisbezoeking daar was en dat hij daarmee wenschte te beginnen. Van ter zijde echter had hij vernomen, dat er bij zekere leden in de gemeente berustten eenige verschillen of oneenigheden, bijzonder betrekking hebbende op hem, predikant en zijn huisgezin. Wijl hij beducht was, dat hem hier of elders iets onaangenaams bejegenen mocht, verzocht hij, dat zijn twee schoolmeesters hem bij het bezoek zouden assisteeren; de ouderling (La Forme) zou door de gebreken des ouderdoms wel iets kunnen voorbijzien. La Forme echter protesteerde tegen het voorstel, als in strijd met de synodale wet; maar dit was 't niet alleen. Hij, La Forme, die 75 jaar telde, was nog kras genoeg om mee te gaan en kon zelfs zijn ambt van drost-secretans nog zeer goed waarnemen. In de kerkeraadsvergadering van 29 Mei 1764 werden de geschillen bijgelegd, predikant en drossaard reikten elkaar de hand van vriendschap en broederschap en beloofden voortaan met elkaar in stichting en vrede te leven. Hierbij legde La Forme nog de belofte af, dat. wanneer kinderen door het een of ander toeval ouderloos of vondeling zouden worden, hij ze in de gereformeerde religie zou laten opvoeden, ten laste van den gemeenen arme van Deurne, ofwel hij zou ze buitendorps besteden bij lieden, die ze een christelijke opvoeding zouden geven, opdat ze niet tot het pausdom zouden terugvallen. De arme van Deurne was een tijd geleden goed bedacht. De heer van Deurne, Balthasar Coymans, had 15 Sept. 1759 op zijn buitenplaats het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Hij was rijk en ongehuwd en had bij testament den armen zijner heerlijkheid een voor dien tijd zeer aanzienlijke som gemaakt. Uit het vrij uitvoerige testament extraheeren we voor ons doel het volgende: „Voorts legateert den Testateur aan de Armen van Deurne een somma van vier duysend guldens, vry van den impost van het Collateraal, de eene helft ten behoeve van de Diaconie ende andere helft ten behoeve van de huyssittende armen aldaar. Edog zullen deze gelegateerde gelden moeten werden aangelegt aan rentgeevende Effecten zonder dat die Capitalen zullen mogen werden gediverteert, veralieneert, beswaart of vermindert maar altos in wesen moeten blyven en derselver Revenuen tot fournissement de sustentatie voor de gemelde armen respective." * Zoowel voor de protestantsche als voor de R. K. gemeente is de laatste helft der 18e eeuw althans tot de komst der Eranschen, rustig verloopen. Nieuws in betrekking tot beide kerkgenootschappen valt er weinig te melden. Aan het hoofd van beide stonden ten laatste mannen, die in hun ambt vergrijsd waren. Deken v. d. Leen nam in 1780, om zijn hooge jaren, zijn demissie, Ds. Sluiter kreeg 12 Maart van dat jaar op den predikstoel een aanval van beroerte en werd emeritus verklaard. We vernemen een en ander breedvoeriger uit het Notulenboek der Kerkeraadsvergaderingen. Het desbetreffende stuk volgt hier: Kerkvergadering gehouden Sondag den 12den Maart 1700 tachtig. Art. 1. Wiert deze vergadering door den gebeden geopent door den WelEerw. Heer Johan Jacob Slingsbie, predikant in Geldrop en Riel, heden den predikdienst waarnemende. Art. 2. En wierd door ZijnEerw. aan den Kerken-Raad voorgestelt, hoe het de leden van den zeiven kennelijk waare, dat door den magtigen vinger van Godt almagtig door een beroerte zeer geraakt en getroffen waare den WelEerwaarde ZeerGeleerde Heere Henricus Sluiter, waardig en getrouw Evangelie dienaar in Deurne, etc. ZijnEerw. schoonvader, in zo verre dat ZijnEerw. door dezen jammerlijken toestand geheel en al buyten staat was om zrjn H Dienstwerk meer te kunnen waarnemen. En terwiil alle aangewende hulpmiddelen tot herstelling te vergeefs beproeft waaren, zo vond ZijnEerw. zich in de hooge noodzakelykheit om zrjn emeritaat te moeten besolliciteren, en tot eenen volledijren dienst dezer gemeente een adjunct te moeten versoeken by Hun Ed Mog. de Heeren Raaden van Staten der Vereenigde Nederknden, versoekende Ds. J. J. Slingsbie, namens den Eerw. Heer Sluiter zynen vader, tot dat eynde, ingevolge het Reglement van Hun Ed. Mogenden anno 1734, van de Kérken-Raadsleden dezer plaatse vereyschte attestatie. Art. 3. De leden van den kerken raadt betuijgden zeer getroffen, en aangedaan te zijn over den deernis weerdigen toestand van haaren gehevden leeraar, en hadden wel gewenscht (indien het de wille godts zo gewilt hadde) dat zijn Eerw. nog lange jaaren in zrme voortreffelijke bedieninge tot stigting en blydschap dezer gemeente, hadde kunnen en mogen volherden, dan terwijl zijn Eerw door de goddelyke hand zwaar bezogt zijnde, zich daartoe geheel en al buijten staat bevint, zo is op voorstel en verzoek van Us. J. Jacob Shngsbie, namens Dr. H. Sluiter, zijn E Vader gedaan, aan gemelde Ds. Sluiter de volgende attestatie gegeven zijnde van dezen inhout: •vrt',4' JVe/kla^en wij' ondergeschr. ouderlingen, en Diaconen, uijtmakende den Kerken-Raad van Deurne, Vlierden en Liessel Meijery van 's Bosch, quartiere Peelland, aldat den Eerwaarden Heer Henricus Sluiter (zijnde alhier tot gewoon herder, en leeraar ïSJf?0*? Juist op heden voor 39 jaaren, namelijk den 12en Maart zyne bedieninge in deze gemeentens met alle vlyt en getrouwighyt heeft vervult en waargenomen, dan dat, sedert eenige korten tyt, wegens lichaamsswakheit en sterke afneming van het geheugen, zomtyds maar eenmaal op 's Heeren rustdag heeft konnen prediken; het geen Zijn Eerw. met allen ijver, schoon onder veel moeyte nogthans heeft gedaan tot op den 11de July des voorledeijtaar s, 1779, als wanneer Zijn Eerw. des voormiddags, op den predikstoel, m het beginsel van des zelvs dienstwerk, door een zwaare beroerte wierde aangetast, welke tengevolge heeft gehad dat de gantsche regter zeyde van Zijn Eerw. zwaar geraakt is; de handt geheel verlamt; en ook genoegsaam het been, zo dat Zijn Eerw. nog gaan, nog staan kan! Waarby nog komt, dat Zijn Eerws. tong dermate zwaar geraakt en belemmert is, dat Zijn Eerw. genoegsaam geheel des zelvs sprake heeft verlooren al het welk gepaart gaat, of gevolgt wordt met een steets merkelijke afneming van lichaams kragten en ziels-vermogens. En terwijl alle aangewende hulp-middelen tot Zijn Eerws herstelling sedert den 11e July 1779 tot dato deses, vrugteloos beproeft, en te vergeefs geappliceert zyn; zo is dan ook alle hoop van een gewenscht herstel t'eenemaal verdwenen en Zijn Eerw dus geheel en al buyten staat om desselvs gewigtig dienstwerk ooyt meer te kunnen waarnemen; vindende Zijn Eerw. *ich dus des- wegens in de hooge noodsakelykhijt, om deszelvs emeritaat te besolliciteren en een Adjunct te moeten verzoeken; ten welken eynde Zijn Eerw. van ons ondergetekende niet hebben kunnen, nog mogen wijgeren, maar geredelyk geven, gelyk wy doen by desen; wenschende van harten, dat deselve daartoe strekken mag, dat onsen voorn, ouden getrouwen en thans door de goddelyke hand allerbedroefst en jammerlykts bezogten Dienaar van Kristus, by Hun Ed: Mog: de Heeren Raaden van Staaten der Vereenigde Nederlanden gunstig mag emeritus verklaart en op de genegenste wyze een adjunct mag worden geaccordeert en toegevoegt. En stont onder het originele van dese bovenstaande verklaaring: „Sic Testamur", en is deselve getekent: E. Wychel, ouderling, A. Ramaer, onderling, A. A. van Noort, Diacon, G. Hampen, Diacon. En is ter zyde gestelt: „Actum in onze Kerken-Raadt Vergadering, gehouden binnen Deurne, den 12 Maart 1780". Den 6 Dec. 1780 is er door den Kerkeraad een voordracht gemaakt voor adjunct-predikant. Die voordracht bestond uit 6 namen: 1. A. Henricus Ross, predikant te Gemert. 2. Cornelis van Nimwegen, predikant te Bakel. 3. Cornelis Jansen, adj. predikant te Asten en Ommel. 4. Samuel de Cassemajor, proponent te Heeze. 5. Joannes van Nouhuis, predikant te St. Andries. 6. Hensbeek, predikant te Lommei. Ross, Van Nimwegen en Van Nouhuis, kwamen op het drietal en daaruit werd gekozen Ross, die te Deurne, 29 April 1781 bevestigd werd, door zijn oom Ds. Arnoldus Ross, predikant te Veldhoven met: I Koningen 19: 19-21. Toestand van het Kerkgebouw. — Hoe zag er de kerk uit na de zoogenaamde „suyveringh", toen altaren, biechtstoelen, schilderijen, beelden, ornementen etc. er uit verwijderd waren? Het is hier de plaats niet, om bespiegelingen te gaan houden, maar een doodsadem moet den binnentredenden zijn tegemoet gekomen bij het dwalen in de holle ruimte, waarvan het grootste gedeelte hoegenaamd geen bestemming meer had. Het zag er uit als een veria ten huis, waaruit de bewoners vertrokken waren, terwijl men langs de wanden nog zien kon, waar het meubilair had gestaan. Schip en dwarspanden waren ledig, alleen 't presbyterium was tot kerk ingericht en daarin stonden enkele oude banken benevens de preekstoel; trouwens 't is bekend, dat de hervormde eeredienst met betrekking tot meubilair niet veeleischend is. Ook het oxaal was staande gebleven en daarop bevond zich het orgel, dat bij den dienst ter begeleiding van het gezang gebruikt werd. Voor 'n goede dertig jaar was het geheel vernieuwd, t Werd bespeeld door Mr. Paulus Coolen, over wien reeds gesproken is. Dat spel werd betaald met ongeveer 50 gulden 's jaars, voor dien tijd een honorarium van belang Na Coolen's dood (Sept. 1667) schijnt er geen organist meer aangesteld te wezen, mogelijk wel, omdat men er geen vinden kon. 't Orgel is na verloop van jaren uit de kerk verdwenen; de juiste tijd is me echter niet bekend. Ik geloof, dat we ons vergissen zouden, wanneer we meenden, dat de kerk bij den overgang in goeden staat verkeerde. We weten, dat het onderhoud van het gebouw tot de verplichtingen der tiendheffers behoorde, en dezen waren vaak onwillig, zelfs als het hoognoodige reparaties betrof. Gedurig en herhaaldelijk wordt er geklaagd over de groote heeren, die wel de tienden halen, maar zich omtrent hun verplichtingen ten opzichte van het kerkgebouw in den regel weinig bekreunen. De kerk had uit eigen fondsen zeer weinig. De landerijen bleven dikwijls jaren tot vogelwei liggen, of werden zeer laag gepacht, ' renten, cijnsen, etc. werden vóór 1648 al vaak heel traag betaald en na den vrede werd het er niet beter op. Menigeen trachtte er langs te komen, als er maar eenige kans toe was. Wijl men het priesterkoor slechts tot uitoefening van den godsdienst gebruikte, werden er in 't transept deuren aangebracht, die bij den lateren overgang der kerk aan de R. K. gemeente weder dicht zijn gemetseld; aan het voegwerk buiten kan men nog zien waar ze zich bevonden hebben. Het schip begon men van lieverlede te benutten; men maakte er zoo wat bergplaats van voor allerlei rommel. In ,,'t Vonthuysken" (doopkapel), taste de schoolmeester zijn turf, de gemeente benutte de ruimte ter berging van ladders, takels, touwen, haken en verdere instrumenten. Ook als algemeene vergaderplaats werd het schip nog wel eens p-ebniikt Hoe de kerk er uitzag in de eerste jaren van den hervormingstijd kan blijken uit de volgende notariëele acte: Op hiryden den 15 Febr. 1663 compareerde voor my Notario openbaar by den Ed. Raade van Brabant geadmitteert, tot Helmondt residerende, ende in presentie van d'ondergeschreve getuygen: den Eerw. Heere Joannes Feylingius, predicant ende Mr. Johan Stoffels Provestingh, coster en schoelmeester, Lambert Anthonis Coolen, oudt-president en Govert Janssen, oudt-vorster als ledemaeten respectieve der gereformeerde kerck tot Doerne, getught verclaert ende geaffirmeert, gelyck sy tuygen verclaeren ende affirmeeren midts desen, ende dat in plaats van voorgestelde eede, sonders inductie ofte persuasie van iemande, maer alleen in faveur van justitie, die sy, des versocht synde, presenteeren te doen, waer ende waerachtich te wesen, dat sy comparenten op dato van desen, ten versoecke ende van wege de voors. kerckmeesters, hebben gevisitert ende beleydt den standt der reparatie vande kereke ende toren tot Doerne voors. inder voegen, dat sy hebbe gesien ende ondervonden, dat het cruyscoor boven op het verwulfser is hier ende daer met veel sneuw bedeckt, gelyck oyck eene ballick ende dat het verwulfser onderges. op verscheyde plaetsen seer voechtigh door regen ofte sneuw, soodat te vrese staet een groot ongeluck, van menschen door den val van soo éen swaer gewicht, dat oyck de geheele kereke is ondicht op veele plaetssen dat men daer door sien can; gelyck oyck is bevonden den torren ende dat de caude in dese winter nyet verdragelyck is geweest door groote ende ongemeijne sneuw daer dese winter de kereke mede is bedeckt gewest alsoft men op open straeten wandelde ende twe gelasen ingeweydt synde, soo een coude hebbe veroirsaeckt, dat het groot peryckel was om doot sieck te worden. Ende verclaerde den voors. Heere predicant, ierste comparant in ordine, dat hij egheen kennisse heeft, dat oyt tot Buedel, op syn voorgaende.plaets, in ses jaeren ende tot Doirne in vier jaeren byna, oyt de kereke door sneuw soo onbruyekbaer is gewest als dese winter; hetwelck hun van woirdt tot woirdt voorgelesen synde hebbe daer by gepersisteert, versoeckende van my notario daer van gemaeckt ende gelevert te woirde aen openbaer instrument ofte meer. Aldus gedaen ende gepasseert ter presentie van Joannes de Visscher1) ende Mr. PhUippus Lintermans, getuygen respective die dese neffens mij ende comparanten hebben onderteeckent op dato ut supra. Quod attestor W. VAN DUERSSEN, nots. pub. *) Deze was de secretaris van Horst; hij was de zoon van den Ons bekenden schout, Otto de Visscher. Ongetwijfeld is men tot het doen van noodige herstellingen overgegaan, maar de klachten over den slechten toestand van het kerkgebouw blijven voortduren, en eer men tot repareeren overgaat, is er in den regel heel wat gebeurd. Nu eens zijn er defecten aan het dak, dan weer verneemt men jeremiaden over het ingooien van ruiten door kwajongens of het beschadigen van ramen door de wind. Gedurig is het wat en de kerkekas was, bij gebrek aan inkomsten, steeds ledig. * Het onderhoud door de Tiendheffers. — Omtrent het onderhouden der kerk van Deurne is heel wat te doen geweest. Aan den eenen kant stonden de tiendheffers, de commandeur van Gemert en de abt van Echternach, aan de andere zijde, het kerkbestuur, de regenten, de kerkeraad en de Classis van Peel- en Kempenland. Deze laatste collegiën brachten hun zaak voor den Raad van State, deze wendden zich om inlichtingen tot den commandeur en zonden den 22sten Juli 1707 die inlichtingen aan de Classis met verzoek om antwoord. Dat antwoord werd van wege de Classis opgesteld door den predikant van Deurne, Ds. Johan Rauwers. 't Is een vrij slordig gesteld stuk en meer hatelijk dan wel zakelijk; niettemin zijn er voor onze historie toch nog al interessante dingen uit te halen. De heeren van de Classis hebben de bewijzen der Kerkmeesters uit Deurne gezien en nu is het voor hen de klaarste zaak van de wereld, dat beide zooeven genoemde geestelijke hoogwaardigheidsbekleeders verplicht zijn de kerk te onderhouden. Dit is van alle oude tijden ook geschied tot =fc 1660, en niet alleen de kerk maar eveneens de hal aan 't kerkhof. In of omstreeks 1660 hebben zij zich dien last zoeken te ontdoen „soo bij wegen van intrigues als processen omme de kereke, onmachtig zynde van die te kunnen supporteren ende uytstaan, te verduren, ten welcken tyde dan voor den Raede van Brabandt eenige altercatiën vallende ende de kerkmeesteren aldaar geen fons hebbende omme die te vervolgende ende de gement meest uyt Roomsgesinde bestaande en uyt haet der Religie daeromtrent niet ▼verende, de saecke onafgedaen gebleven is". *) Door onze gedeputeerden is rapport uitgebracht omtrent het verval der kerk; deze heeren hebben ook de klachten van den predikant aangehoord en ter voorko~ Kring van verdere ruïne etc. is er door de Cassis een feqttest gepresenteerd aan de Hoogmogenden, waarop de commandeur heeft geantwoord en waarin hij vrij duidelijk bekent, dat hij tot reparatie der kerk gehouden is. Nu volgen er eenige aanhalingen uit edicten, tractaten, ja zelfs uit het kanonieke recht. Men beroept zich zelfs op 't Concilie van Trente, „welk Concilium oock soo enorm is fulminerende tegens die geene qui variis artibus eccleSÜS substrahunt atque substrahere conantur". Alles moet ten bewijze dienen, „dat de reparatiën en de restauratiën der kereken in de Meyerye van den Bossche, bij die geene, die de vruchten en Tienden zyn genietende, moeten worden gedaen". Na dit gedeelte van 't request, waarin voorzeker goed bewijsmateriaal aanwezig is, krijgen hoogere Roomsche geestelijken weer een veeg uit de pan. „Dewijle dusdanige Geestelycken, altoos daer op uyt zyn geweest, omme de versorgers der kereken met langhdrayrige Processen ende chiquanes van practicque te verduren ende matteren, gelijck de Roomsche Geestelyckheyt, ende wel specialijek den Heere Commandeur ende desselfs vöorsaten, haer tegens beter weten met quade middelen ende intrigues hebben bedient, voornamentlijck, als wanneer in den jare 1660 de Heerlijckheyt Gemert met de inkomsten vandien heeft weten door intrigues te trecken van onder de gehoorsaemheyt van desen Staet, dewelcke albereyts in possessie was, waer in de stadt van den Bossche, voor soo veel haer belangh aengingh, niet heeft willen consenteren, als hebbende tot nogh toe haer ingebot over Gemert behouden, gelyck sulcks by haer Hoogh Mog. Resolutien van den *) Dit laatste klinkt wel eenigszins vreemd. Waren 't niet voor 't allergrootste deel Roomschgezinden, die den strijd aanbonden tegen den heer, toen deze de hand uitstak naar de cynsen der kérk? En was er tien jaar geleden op kosten der gemeente niet een preekstoel voor de protestantsche kerk gemaakt, terwijl het allergrootste deel van het bestuur Roomsch was? 33 \ier en twintighsten Mey 1669, een en dertigh daer aen volgende, seventienden July des selvigen jaers, ende meer verscheyde daer bevoorens ende naderhandt op den twee en twintighsten July 1671, op voorschreven subject genomen, blijcken kan. Welcke quade intrigues bysonderlyck mede consteren, wanneer hy voor eenige jaren het tractement van Baeckel socht in de sack te steecken, en dese Moeder-Kercke sonder Herder te laten; versoeckende by Requeste Uw Edele Mog. gelieven mochte, de permissie op den achtienden Mey 1669 verleent, aen het Classis van Peel- ende Kempelandt, tot het weder beroepen als van outs, van een predikant van Baeckel, te verklaren sub- en opreptivelyck verkregen te wesen" *). Te seggen, dat de Kereke tot Deurne is eene Capelle ofte Fiha matris Ecclesiae in Baeckel, sulcks is maer eene futile allegatie, en niet beantwoordens waardigh, dewijle in alle oude Brieven, Mandaten van de Hertogen als andere Historische bewysen, de Kereke van Deurne niet anders genoent ofte bekent is als eene Parochie Kereke en wel van soo aensienelijck Gebouw als een in dat Quartier gevonden werdt"1). Wij zullen uit het stuk niet verder aanhalen. De commandeur trok jaarlijks zuiver uit de tienden van Deurne meer dan tweeduizend gulden en kon dus ook gemakkelijK iets doen „tot het repareren van Godts Huys". Het slot is geweest, dat onder ootmoedige correctie verzocht wordt, ) Dit gedeelte is, dunkt me, niet alleen beleedigend voor de K. K. geestelijkheid maar ook — en in hooge mate — voor de btaten-Generaal. Dat de landsregeering in zulk een hoogstbelangrrjke quaestie als de souvereiniteit der heerlijkheid Gemert door „intrigues" van den commandeur zich zou hebben laten misleiden — hoe men dit m een verzoekschrift aan den R. v. S. heeft durven schrijven, begrijp ik niet. De Duitsche Orde heeft alles gedaan om haar goed recht op Gemert te bewijzen. Voor die bewijzen is men m Den Haag moeten zwichten, hoewel men daar jaren lang onder leiding van de bekwaamste rechtsgeleerden alles in 't werk heeft gesteld, om de bewijzen der Duitsche Orde te ontzenuwen en krachteloos te maken. Gemert heeft zijn proces eerlijk gewonnen en verdient daarvoor ongetwijfeld een woord van hulde. *P daarom hier niet aangehaald de bekende attestatie van Mr. Gerard Jacobs, in zijn tijd pastoor van Deurne en van Bakel? Zie blz. 379. dat, indien de commandeur nalatig blijft, de Edelmogenden dan de kerkmeesters of den rentmeester des kwartiers zouden authoriseeren, om de tienden, zoo van den commandeur van Gemert als van den Abt van Echternach, aan te slaan en in arrest te nemen. In Den Haag maakte men met de zaak niet veel haast. In 1710 werd door de Classis van Peel- en Kempenland nogmaals een request naar den Raad van State opgezonden, maar ook hierop kwam geen antwoord. Het volgende jaar werd er een vanwege de gereformeerde gemeente der heerlijkheid Deurne door den predikant Ds. Johan Rauwers naar datzelfde hooge College opgestuurd. Het luidt als volgt: Aan de Ed: Mo: Heeren Raden van Staate der Vereenigde Nederlanden. Vertoonen met alle ootmoedigheyt aan Uw: Ed: Mog: die van de gereformeerde gemeente der Heerlijkheyt Deurne Meyerye van den Bosch, hoe dat de Classis van Peel- en Kempeland in den voorleede jare 1710 hebben gepresenteert sekere Requeste waer van copie hier annex 't geen bij appoinctement was gestelt in handen van den Rentmeester Des Tombe om Uw Ed: Mog: te dienen van berigt, die ook berigt aan U Ed: Mog: gedaan heeft maar beyde, soo berigt als requeste, in ongereede geraakt, soo vinden wij ons gedrongen in alle ootmoedigheyt en diep respect, door de liefde Christi te smeeken en te bidden, dat Uw: Ed: Mog: als voester heeren en liefhebbende weldoenders aan Jesus' kerke gelieven (dewijl de nu soo seer vervallen is rakende glaseloos, dakeloos 't gewelfsel aan 't instorten, kunnende den dienaar des godde- lyken woorts nu al in den voorleden jaare staande op den predikstoel de sneeuw niet uyt syn aangesigt houwden, die ook sijn volkomene ongesontheyt aldaar gehaalt heeft, door verscheydene verkoudheden aan het bloed spouwen geraakt; in somma, dat den godsdienst tot des gemeentens groote droefheyt, tot spot en hoon van diegeene die buijten syn na behooren niet kan gepleegt worden), des wederom te stellen in handen van den rentmeester des quartiers ofte wel liever volkomene ordres te geven, de kerke op het spoedigst te repareeren en in staat te stellen ende penningen, by uijtwijsinge van het proces te respecteren uyt de tiende. In welk betrouwen wy den Almogende God gedurig bidden, dat hy Nederland wil tot syn wooning vast houden, uwe republicq tot glorie stellen, uwe wapenen meer en meer met victoriën croone, uwe kerke met sijn woort en geest verryken, ook uwe dierbare persoonen en familiën vervullen met alle heijl tot zaligheyt. Amen. Onder stond: uit aller namen, en was geteekend: JOHAN RAUWERS, Eccl. ibidem. Dat in al die requesten over den slechten toestand van 't kerkgebouw geen overdrijving in het spel was, zou weldra blijken. Bij een stormwind, 17 Mei 1711, kwam het scheltorentje naar beneden, terwijl de consistoriekamer (oude sacristie) geheel instortte; natuurlijk waaiden er ook 'n partij ruiten uit. 't Moet een vreeselijk weer zijn geweest: hevig onweder met hagelslag en storm, een orkaan gelijk. Deurne kwam er betrekkelijk goed af, maar de naburige gemeente Asten werd deerlijk geteisterd. Verscheiden huizen en schuren benevens de windmolen waren omver geworpen en in stukken geslagen. Van de rogge en andere granen bleef nog geen derde gedeelte gespaard. Uit de voor schepenen onder eede afgelegde verklaringen omtrent de vreeselijke verwoesting, blijkt, dat er te Ommel, op Voordeldonk en in de Steegen dertien huizen, schuren en turfschoppen neergeslagen en ingestort waren. Te Ooststappen waren vier huizen ingestort en was het koren vernield. Op den Achtersten Diesdonk waren vele huizen dakloos en glazen stuk gehageld. Op den Voorsten Diesdonk was het evenzoo gesteld, doch de rogge was tevens vernield. Op Bussel en Den Dijk was de toestand niet beter. Vosselen kwam er af met een huis, een schuur en twee turfschoppen. De Behelp en Heusden hadden zeven ingestorte schuren en turfschoppen, De Wolfsberg en het Dorp veertien huizen en schuren. Na die orkaan kwam er garen op den boom. De gemeente trok zich de zaak aan en twee dagen later (29 Mei 1711) was er reeds een flink bestek klaar ter aanbesteding van een behoorlijke reparatie der kerk. Onder goedkeuring van den R. v. S. van 7 Aug. d.a.v. werd het werk aangenomen door Cornelis Peters v. d. Mortel. Wijl de kerk een ruïne dreigde te worden en de quaestie tusschen commandeur en kerkmeesters tot geen einde kwam, hadden de Edelmogenden zich het lot van het kerkgebouw aangetrokken en het op eigen kosten laten restaureeren. Later zijn die kosten, zooals we zullen vernemen, door de verliezende partij terugbetaald. De regenten, door wier zorgen alles in orde gebracht was, begonnen nu ook weder maatregelen te nemen tegen de bekende Vernielzucht der Deurnesche jeugd. In 't Notulenboek der Raadsvergaderingen lezen we: „Werdende wijders wel expresselijk geinterdiceert en verboden, dat geen kinderen of jongens op het kerkhof alhier sullen mogen spelen, werpen of iets dergelijks doen, waardoor eenige schade aan de glasen of leydak van de kerk mogt werden gecauseert, op poene dat de schaden sal werden op haar verhaalt en daarenboven nog verbeuren de somme van drie gulden ten behoeve van den heere Drossaard en sullen d'ouders reponsabel en aansprekelijk voor hare kinderen sijn, willende ende begeerende, dat dese sal werden gepubliceert en geafligeert ter plaatse alhier des behoorende, ten eynde niemant eenige ignorantie soude konnen pretendeeren. Actum in Collegio desen 15 October 1711." In het laatst van Juli 1711 was de torenspits nog al merkelijk door den bliksem getroffen en nu men eenmaal aan het restaureeren was, zou men er de spits maar bij nemen. Den 19 Oct. 1711 werd ze aanbesteed voor 145 gulden aan Jan Cornelis van de Mortel, grobtvader van den lateren drossaard. Van de Mortel was echter nog niet begonnen, toen er 28 Oct. een hevige stormwind opstak, die een groot deel van de spits ter neder wierp. Den volgenden dag werden de schepenen bijeengeroepen en 't college was van meening, „dat, zoo er niet in werd voorzien het te duchten zou wezen, dat de heele spits werde geruïneerd". Enkele maanden later werd de torenspits opnieuw door ongetemperd weder geteisterd. De reparatie kostte 80 gl., maar leien en nagels waren voor rekening der regenten. De karwei werd aangenomen door Jan Scholus uit Eindhoven, 28 Juni 1712. In den loop der eeuw had de spits nog meermaals van bliksem te lijden o.a. 24 Juni 1756, tusschen 5 en 6 uur n.m. en 25 Aug. 1757 's namiddags omstreeks 3 uur. De eerste karwei werd 12 Juli 1756 aangenomen door Piet van Wijk te St. Oedenrode voor 90 gl. en de laatste 12 September 1757 door Joost de Veth voor Louis van Wyk, leidekker te Breugel, voor de som van 24 gl. Over de verwoesting van 3 Februari 1737 spreken we later nog. Den 7den October 1721 deed de Raad van Brabant uitspraak in het geschil en werd de commandeur van Gemert veroordeeld om de kerk van Deurne te repareeren. Den 22sten Februari 1723, werd er tusschen de gemachtigden der commanderie, den schout G. 'Cox en den advokaat A. Molemakers, met die van Deurne, P. de Cassemajor en A. La Forme, op het kasteel te Gemert een accoord in zake het onderhoud der kerk getroffen. Het kwam op het volgende neer: 1. De kerkmeesters zullen de kerk in goeden staat moeten brengen en goed onderhouden. 2e. De commandeur zal aan de gemeente van Deurne wegens gemaakte kosten aan de kerk betalen 2000 gulden, alsook aan den rentmeester Des Tombes de som van 1300 gulden wegens gelden, die door het land ter reparatie der kerk zijn verstrekt. 3e. De commandeur zal aan de kerkmeesters van Deurne uitkeeren eenmaal een som van 800 gulden om daarmede de noodzakelijke reparaties te doen en jaarlijks aan genoemde kerkmeesters met ingang van 1 Januari 1724 een som van 80 gulden te betalen in twee half jaarlijksche termijnen. 4. Indien de kerk door Hemels plagen of oorlog zoodanig werd beschadigd, dat de schade daarvan in een jaar, volgens publieke aanbesteding met kennis van den commandeur of zijn gemachtigde, 1000 gulden of meer bedroeg dan zal de commandeur die schade moeten doen herstellen en de kerk brengen in den staat, waarin zij te voren was etc. Bedroeg de schade evenwel minder dan 1000 gulden, dan zouden kerkmeesters en gemeente de kosten van reparatie voor zich moeten nemen. Toch was het met die kerk altijd wat. In 1735 krijg je weer zoo ongeveer dezelfde klachten te hooren als vroeger; 't gaat over het dak, over de glazen etc. 't Zelfde deuntje van weleer! Zoo was het Zondag de derde Februari 1737 geworden, 't Was den ganschen dag leelijk buiïg weer geweest, gelijk men dat in Sprokkelmaand hebben kan. Tegen negen uur 's avonds kwam er een ontzettende bui aandrijven, die zich vlak boven het dorp ontlastte, 't Regende en hagelde geweldig en er kwam een donderslag, die de huizen op haar grondvesten deed daveren, 't Weer was ingeslagen. de bliksem had de torenspits getroffen, 't Sloeg juist negen uren. Aan blusschen viel natuurlijk niet te denken. Dat er angst onder de dorpelingen heerschte, laat zich begrijpen. De toren immers stond in een vrij dicht bebouwde kom en de huizen er omheen waren zonder uitzondering geheel of gedeeltelijk met stroo gedekt. De brand woedde zoo hevig, dat omstreeks tien uren, de beide klokken naar beneden stortten, waar zij in den vuurgloed smolten; eenige dagen later werden zij als een vormelooze metaalklomp onder het puin weggehaald. Heel de toren brandde uit, maar tot den toren bepaalde zich de brand toch ook. De kerk was echter niet geheel en gansch onbeschadigd gebleven. Steenmassa's en leien waren in menigte op het dak neergekomen; hier en daar was het bezweken, zoodat men in het schip of in de zijgangen staande, op vele plaatsen den blooten hemel kon zien. Menigeen, die met toestanden uit vorige eeuwen niet best op de hoogte is, zal denken, dat er na verloop van eenige weken met de werkzaamheden begonnen werd. Toch niet! Het duurde langer dan een jaar, eer men recht wist, wat men met de zaak doen zou. Aanvankelijk had men plan het muurwerk nog 50 a 60 voet op te trekken en daarop een lage kap te plaatsen; doch er waren nog altijd heel wat lui, die zooiets leelijk vonden, waarom men er dan ook maar van af zag en tenslotte de muren met eene spits bezwaarde ongeveer van gelijke hoogte als de vorige. Den 15den Mei 1738, dus na ruim 15 maanden, werd dit werk ten herberge van den schepen Joost de Veth in „De Swaen" aanbesteed. Een der conditiën luidde: „Den Toorn sal boven de afhangen moeten gewerkt worden agtkant, regt op, na den eysch van 't werk en geheel hoog tagentig voeten behalven het kruys". Het timmerwerk moest klaar zijn vóór 1 Oct., het leivak voor 15 Nov. en het uurwerk voor 1 Nov. 1738. Het eerste werd aangenomen door Wouter Lingen uit Heeze voor 900 gulden, het tweede door Cornelis Jansen voor 469 gl., terwijl Benedictus van der Berg, horlogemaker te Gemert, het maken van het uurwerk voor 100 gl. aannam. De schade aan de kerk werd op 697 gl.10 st. begroot. De Tiendklok. — Heel wat meer belangstelling dan omtrent toren en kerk toonden heeren regenten van Deurne in de gesmolten klokken. Dadelijk werden de commandeur van Gemert en de abt van Echternach van de zaak verwittigd; want deze beide heeren, waren volgens de synodale statuten van het bisdom Luik, als bezitters der tienden onder Deurne, verplicht tot het stellen eener banale klok, zoo groot en zwaar, dat zij gehoord konde worden over de gansche possessie der tienden, gelijk men zich uitdrukte. Maar zie, de abt van Echternach was niet van plan daartoe een gelijke som als de commandeur van Gemert bij te dragen en zoo was het Maandag 4 April 1740 geworden, eer de tiendheffers het met elkaar eens werden, welk gedeelte ieder in het vergieten der klok zou dragen. Dien dag verschenen ten kantore van Mr. Hendrik de Kempenaer, rentmeester der geestelijke goederen over het kwartier van Peelland en wonende te 's Hertogenbosch, beider zaakgelastigden: Johan Franqois van der Gheest, drost en rentmeester der vrije heerlijkheid Gemert en Mr. Lambert Suyskens, advokaat te 's Hertogenbosch en rentmeester der goederen van de abdij van Echternach. Men kwam eindelijk tot een accoord, waarbij bepaald werd, dat de commandeur van Gemert voor 1 en de abt van Echternach voor i in de kosten zou deelen. De commanderij van Gemert had steeds getracht, de verplichtingen, die op haar als tiend-hefster rustten, van zich af te schudden en de zaak op de lange baan te schuiven. Gelijk herhaaldelijk bij het herstellen der kerk, had zij ook nu weder allerlei uitvluchten gezocht en zooveel voorwendsels weten bij te brengen, als was zij gansch niet gehouden Deurne een nieuwe tiendklok te bezorgen. Evenwel dit te ontgaan was niet mogelijk. De commandeur werd weldra tot het volbrengen zijner verplichtingen gedwongen, doch voldeed slechts schoorvoetend. Men begon van weerszijden de vraag op te werpen, hoe zwaar de nieuwe klok wel diende te wezen. Volgens de zooeven gemelde statuten van 't bisdom Luik moest zij, gelijk van Oudenhoven meldt, „soo swaer van gewichte sijn, dat sy gehoort can worden, als men se ïaydt oft als sij slaet door de geheele Prochie der Thienden". Dewijl er nu in dien tijd binnen de heerlijkheden Deurne en Liessel slechts één parochiale kerk bestond en zich de parochie nog ruim 2y2 uur ten Zuiden van de kerk uitstrekte, meenden de regenten van Deurne dat de nieuwe klok, wilde zij aan de gestelde eischen voldoen, een gewicht van 5000 pond hebben moest. Van datzelfde gevoelen waren ook twee deskundigen, wier advies men m deze gevraagd had, n.1. Christiaan Voogt, klokkegieter te Drammen (in Guliksland) en Joseph Petit, klokkegieter tc Someren. Dezen hadden de zwaarte der gesmolten klokken afgeleid uit de beide klepels, die respectievelijk 111 en 80 pond wogen en zij verklaarden eenparig, dat de klepel van 111 pond bij een klok van 5000 en die van 80 bij een klok van 3000 pond gehoord had. Maar daar had de commandeur van Gemert geen ooren naar. Zonder op het advies der klokkegieters acht te geven bleef hij bij zijn meening, dat een klok van ± 2500 pond zwaar genoeg voor Deurne zou wezen. Een katholieke schepen uit gemelde plaats had den Rentmeester der commanderij verzekerd, dat de Gemertsche klokken meermalen te Deurne waren gehoord en toch de afstand tusschen die twee dorpen was nagenoeg dezelfde als tusschen de Deurnesche dorpskom en de grens tegen Meyel. Wat de klok van Gemert betrof, die woog slechts 2500 pond en hing in een luihuis nog geen 25 voeten hoog boven den grond, ,,'t geene seeker den klank meede veel is verhinderende". Deurne daarentegen had een hoogen toren en dit gaf vooral voedsel aan het denkbeeld van den commandeur, dat „eene klok van ± 2500 pond meer dan swaar genoeg voor Deurne zou zijn", aangezien een klok, schreef de rentmeester,,,hoe hooger sy hangt des te beter gehoord kan worden". Doch Pero de Cassemajor, drossaard van Deurne, gaf hierop ongeveer het volgende antwoord j „Deurne heeft wel eenen tamelijken Toorn, maar de galmgaten sijn seer kleijn en enge dienvolgens moet er swaerder geluy binnen hangen om den galm met meer fortie na buyten te brengen, dat het geluy 2y2 uur verre kan gehoort worden, daar het in desen voornamentlijk op aan komt, want het is kennelijk, als een kloek vry en in de open lucht hangt, dat se onvergelykelijk verder sal gehoort worden als eene die ergens in geslooten hangt Tot een exempel alleguere ick en dat is al de Bossche werelt bekent. Het klockje op St. Anna Capel gelooff ick met dat 300 pond weeght, dat heb ick 100 en meermalen 's avonts by stil weer twee uren ver van de stad geleden heel destrinct hooren luyen. Wil nu de commandeur van Gemert een machine boven op onze kerck of Toorn maken en onderhouden en hangen daar sijn 2500 pontse kloek in, dan gelooff ick, dat se ver genoeg gehoort sal worden." Met al dat gemier en gehaspel kwam men echter niets verder. De commandeur bleef stijf op zijn stuk staan, de ïegenten waren evenmin te buigen en de pogingen, die de rentmeester De Kempenaer aanwendde, om het bestaande geschil in der minne te schikken, leden telkenmale schipbreuk op de stijfhoofdigheid der beide partijen. Ten einde raad en geen middelen meer wetende, om de quaestie uit de wereld te helpen, vervoegde De Kempenaer zich in een omstandig schrijven bij de Algemeene Staten Bij resolutie van 20 Maart 1741 werd de rentmeester door Hunne Hoogmogenden als scheidsrechter tusschen beide partijen aangesteld en daarbij gemachtigd om het gewicht der groote of tiendklok te bepalen volgens dat van andere klokken en dorpen van gelijke grootte als Deurne. Reeds den 27en April daaraanvolgende, zond De Kempenaer onzen regenten een schrijven, waarbij hij hun meldde, dat het hem genoegen deed een einde te kunnen maken aan de zaak van de tiendklok en dat de tiendheffers konden volstaan met een klok van 3300 pond te laten gieten. Dit schrijven van den Rentmeester kwam op de schepenenkamer te Deurne gansch niet welkom en men had er absoluut geen ooren naar. De substituut-secretaris Ant. La Forme, die den strijd over de klok van 't begin af meegemaakt had, vatte aanstonds de pen op en won informaties in omtrent de zwaarte van verscheiden klokken in Peelland. Uit hetgeen men hem mededeelde stelde hij de volgende „memorie" op: Tot Asten weegt de klepel van de groote klok 120 pond en de klok 6000 pond Te Deurne de klepel 110 pond en de groote klok heeft gewogen volgens proportie van den klepel 5000 pond, volgens verklaring van twee klokgieters. Te Geldrop de klok in 1710 door den commandeur van Gemert gegoten, wegende tusschen de 5000 en 6000 pond. Tot Someren en Gemert en zijn geen zware klokken alzoo daar geen Toorn is. Te Nunen de klok tusschen de 5000 en 6000 pond en de klepel 104 pond. Het werd intusschen September en nog bleef de raad van Deurne weigeren om een klok van 3300 pond aan te nemen, doch er moest beslist worden. Den 28en September vonden de regenten goed zich met een klok van 3400 pond tevreden te stellen. De regenten van Deurne hadden geen oogenblik aan de eerlijkheid van hun zaak getwijfeld. Zij konden, meenden zij, de beste bewijzen voor hun stellingen bijbrengen. Er hoefde zelfs niet veel over de quaestie te worden geredeneerd, want er was ± 8000 pond gesmolten klokkespijs aanwezig. Vol hoop op een goed succes hadden zij Mr. H. De Kempenaer een zeer gemotiveerd stuk toegezonden, dat hier in zijn geheel volgt. Het was opgesteld door den advokaat Mr. J. v. Heurn te 's Hertogenbosch. Memorie, dienende tot naarigt voor de Heer en Mr. Hendrik De Kempenaer, Rentmeester der Geestelyke goederen des quartiers van Peelland en sulx voor de Regenten der Heerüjkheyd Deurne en Liessel sustineerende dat de Banale off groote Tiend kloek door den Heere Commandeur van Gemert te laaten gieten, swaer moet weesen 5000 pond. Tot fundament van dit gesustineerde komen in consideratie de statuten synodaal van Luijk, expresselyk meede brengende: „Dat de groote tienden onder andere moeten onderhouden' het schip der kerken in allen deelen etc: een solder off testudine en bedeksel totter groote klokke, welke klok moet weesen so swaar van gewigte dat sy gehoort kan werden, als mense luyt of als sy slaat, door de geheele parochie der Tienden". Welk statut door de geheele Marjorie ende tientheifers die tot onderhouding van kloeken verpttgt sijn in een dagelij ksche viride observantie is. Dat nu de tiend klok tot Deurne, wanneer die logt off slaet 99 door de geheele parochie ende tiende gehoort te konnen werden, swaer sal moeten sijn 5000 ponden sulx blijkt in twee gevoegde' hiernevens gaende attestatien ter requisitie van de regenten van Deurne gegeVttn." De eerste door Christiaan Voogt kloek gieter te Dremmen in 't Land van Gulick, en de andere Josep Petit klokgieter woonende te Someren in 't quartier van Peelland van datis den 23 Junij #39 en 29 Aug. 1740 bijde eenparig verklaarende en voor haar oordeel adviseerende, Dat een klok die twee en een halff uur wijt gehoort moet werden, wanneer sy luijt off slaat ten minsten swaer moet sijn eu weegen 5000 ponden. Dat sy de kleepels der gesmolten kloeken te Deurne gemeeten en gewoogen hebbende, by haer bevonden is, dat den grootsten lang was met oor en tap vier voeten en gewoogen heeft 111 ponden en kleinsten als boven voet en gewoogen 80 ponden. En waer uyt sy besluijten, dat de grootste kloek moet gewoogen hebben ontrent 5000 pond ende kleinste ontrent 3000 pond en dat kloeken van minder gewigt door soodanige kleepels niet souden konnen geluijt werden of daer toe dienen. Welk resonnement door niemant, die maer eenigsins kundig is, tegen gesprooken kan worden, dewijle tusschen een kloek en syn kleepel een juste proportie moet sijn in aenmerking dat een kleepel te kort sijnde geen geluit, immers geen regtmatig geluit aen een kloek kan geeven, en te swaer en te lang sijnde de kloek te bersten sal slaen om dat deselve met dat overmaatig gewigt en lengte tegens het dunste gedeelte van den rant der kloek sal slaen en werken, waer om ook voorsigtige kosters verpligt sijn de kloekriem waermede men de kleepel in de klok vastgespt, wanneer die door uitrekking te lang geworden is, weder op te schorten. Ook blykt het dat voors. kloeken de swaerte als hierboven by de klockgieters bepaalt gehad moeten hebben, dewyl het Belfort off het houte gestel daer de kloeken in sullen hangen met wedersijts consent so van de Commanderie van Gemert als de gemeente van Deurne gemaakt is tot een kloek van 5000 en nog een van 3000 ponden. Waer by nog komt, dat in den voorleeden jaere 1739 een conventie tussen de regenten van Deurne en den rentmr. van deo Commandeur van Gemert over 't maken van den oven, waer in de spijs gesmolten soude werden gemaakt, sijnde den selven oven so groot is aengenomen, dat er 8000 pond klokspy* in gesmolten kon werden. Waer tegens den rentmr. van den Commandeur niets konnende a vanseer en, een uytvlugt genomen heef ft met te onderstellen, dat de kleine kloek van 3000 pond de bannale off tiend kloek en die van 5000 pond die der gemeente geweest soude hebben, daertoe allegeerende de beelden van seekere santen, die op de kloeken te sien soude sijn geweest sonder sulx egter te bewysen. Tot resolutie van die suppositie dieftt dat de statuten van Luyck spreeken van de groote kloek die de Tienden moeten onderhouden en dus by tegenstelling van een kleine kloek, ten anderen dat een kloék om door de gansche tienden in 't slaen en luiden gehoort te konnen werden groot moet weesen off wel swaer als boven beweesen 3000 pond en wat aengaet de marken, die op de kloeken gestaen souden hebben vermeent den Drossaert der heerïykheijd Deurne, dat hg voordeesen het kruys van de duitsche ordre op de groote kloek gesien heef ft. Om welke reedenen de regenten der Heerlykheyd Deurne vertrouwen dat U WelEd. Gestrenge de saaken daerheen sult dirigeeren, ten einde deselve by haer regt werden gemainteneert en de commanderye van Gemert en andere verpligte tiendheffers geordonneert de bannale off tiend kloek tot soodanige gewigt als den ouden en dus tot vijff duisent pönt te feiten gieten. Beide partijen hebben, gehjk in den regel bij dergelijke gevallen, haar zaak van eigen standpunt uit bekeken. Regenten van Deurne hebben geredeneerd: Wij hebben recht op 'n klok van eenzelfde zwaarte als weleéY. De commandeur van zijn kant meende te kunnen volstaan met 'n klok, die voldeed aan de bekende bepaling uit de statuten van *t Bisdom Luik en kwam na ingewonnen advies tot de conclusie, dat hij te Deurne met een tiendklok van 2500 pond volstaan kon; met de opinie van zijn voorgangers had hij geen rekening te houden. Den 17en April 1742 eindelijk werden de klokken door Mr. van der Gheest in „De Swaan" te Deurne aanbesteed en het werk aangenomen door Joseph Petit, klokkegieter Op de Donk onder Sömeren voor 469 gulden behalve de gesmolten kloksjtfjs. Eenige weken later werd er een oven op 't kerkhof gesteld. Den 17en Juli mislukten de klokken cn den 13en Augustus eveneens. Maar den 25en October slaagde de aannemer naar wensch en eenige weken later kon Deurne het eerste geluid der nieuwe klokken hooren. Om een quaestie, die nauwelijks over een som van honderd gulden liep, had men een jaar of vijf geharreward! Toen de klokken geluid werden, merkte men dat ze niet stemden! Op de groote klok is het volgende opschrift geplaatst: „ICK - ROEP - MET - LUYDER - STEM - AAN - AL - DIE - T *™ STERVEN- MOET LAET - HET - QUAED - EN - DOET - HET - GOED. JOSEPHUS - PEDRI - FECIT - 174Z" Op de kleine klok vindt men de namen der toenmalige schepenen van Deurne en Liessel met den naam van den drost en dien van den predikant der hervormde gemeente. Ik kan hier ook wel even mededeelen, wat er op de gesmolten klokken stond. Op een stukje papier vind ik de volgende aanteekening: „Opschrift der groote klok: Maria is mynen naem, mey geluyt is te goede bequaem ick ben goed ende wel geraeckt, willem hoerken en gobbel maes hebben my gemaeckt. Anno Dn. MCCCCLXXIIII." Het portret van St. Antonius is gegoten op de groote klok. Opschrift der kleine klok : „Willebrordus hiet ic, alle quaet weer verdrive ic, de levende ende doode luyde ic, gobbel maes goot mi anno Dn. MCCCCLXXIIII." Op de kleine klok stond het portret van Maria met het kindeke op haren schoot. Nauwkeurig zullen deze opschriften wel niet zijn. Degene, die ze opnam, heeft wellicht niet te best meer Middelnederlandsch kunnen lezen en verstaan; de duisternisvan de klokkekamer zal ook nog wel een sta-in-denweg zijn geweest voor een juiste copie. Mij dunkt, dat de opschriften kunnen geluid hebben: Voor de groote klok: MARIA - IS - MINEN . NAEM - MIN GELUYT - SI - GODE BEQUAEM - IC - BIN - GOET - ENDE - WAEL - GERAECKT WILLEM - HOERKEN - ENDE - GOBBEL - MAES HEBBEN - MI - GEMAECT. ANNO - DOMTNT - MfïWT.TfVTTTT Voor de kleine klok: WILLEBRORDUS - HIET - IC - AEEE - QUAET - VERDRIVE IC - DE - LEVENDE - EN - DE - DOODE - LUYDE - IC GOBBEL - MAES - GOOT - MI. ANNO - DOMINI - MCCCCLXXIIII. Volgens verklaring van den drossaard Pero de Cassemajor moet ook het bekende kruis der Duitsche Orde op de groote klok te zien zijn geweest. Omtrent het klokje in het zoogenaamde scheltorentje vind ik in de gemeente-rekening over 1770 gemeld, dat 't gebersten was en 178^£ pond woog. De waarde in oude klokspijs (a 7 st.-8 p. het pd.) bedroeg 66 gl.-12 st. Tegen dien prijs is het overgedaan aan den klokkegieter Petit, die een nieuw leverde voor 214 pond (a 12 st.8 p. het pond) en alzoo kostte 133 gl.-15 st. De geschiedenis van het kerkgebouw geeft tot omstreeks 1795, toen een nieuwe stand van zaken intrad, weinig meer te vermelden. Het contract met de tiendheffers aangegaan, had de kerkmeesters in de gelegenheid gesteld naar behooren de noodige reparatiën te doen en toen de kerk aan 't R. K. Kerkbestuur overging, was zij, alles in aanmerking genomen, in vrij goeden staat, ongeveer zoo goed als toen men ze in 1648 voor de katholieken sloot. Dat men van het schip inwendig niet veel werk had gemaakt, laat zich trouwens begrijpen, 't Diende in sommige hoeken tot bergplaats voor van ieders en van elks, zonder dat hierbij eenige profanatie in het spel was. Het eenige haast wat met betrekking tot schip en transept nog aan de oorspronkelijke godsdienstige bestemming herinnerde, was het begraven der dooden, dat er nu en dan nog plaats vond. Zoowel Roomschen als Protestanten werden tijdens de Republiek in de kerk ter aarde besteld. 't Is bij gebrek aan voldoende gegevens onmogelijk na te gaan, welke er alzoo begraven zijn. Voor 1648, de meeste heeren van Deurne en hun familie. Bij de restauratie der kerk in 1881 kwam er onder de banken in den middelgang aan den manskant een zerk te voorschijn met het opschrift: „Hier leet begraven Henrick van Doerne by synen vader Everde van Doerne, oeme, brueder, kynder, suster ende neve, here sterf anno XVc acht op s. andries avont. Ende Joffr. Cristine van Hemert sterf anno XIIIIc XCIX op s. Anna dach bidt voor dese sielen". Deze mooie gotische zerk, die in eiken hoek een attribuut der vier H. Evangelisten droeg en in het midden het wapen van Doerne, is weldra stuk geslagen; de stukken zijn deels aangewend als klokkegewicht en deels als plaveisel voor de stoep aan de kerk. Ik heb de zerk nog gezien denzelfden dag dat hij ontdekt werd. Een fraaie teekening is er indertijd nog van gemaakt door Aug. Sassen; ze is, jammer genoeg, verloren geraakt. In 1619 is in de kerk begraven Wolfaart Evert van Wittenhorst, in 1639 diens schoonzoon, Graaf van Huyn, in Mei 1699 Rogier Baron van Leefdael, in Dec. 1714 diens zoon en opvolger Johan, in 1S06 de schout Gevert van Doerne, in Sept 1640 pastoor Mr. Antonius Roijmans, in Aug. 1731 Pastoor van Loon, in 1670 Jac. Geurts, 12 Febr. 1733 Adriana, dochter van Abraham van Hoeck, huisvr. van Peter Deckers, wonende te Woensel, 3 Dec 1737 Juffr. Margaretha van Broekhuizen, wed. wijlen den Drost de Caesteker, 21 Febr. 1745 Geertrui Goloffs, wed. van Ant. van Schayk, 12 Aug. 1745 Pero de Cassemajor, drossaard en secretaris van Deurne, 11 Oct. 1745 Pero, zoon van Ds. H. Sluiter, 5 Mei 1747 Cornelia Losecaat, huisvrouw van Dirk Deckers, 27 Febr. Urselina de Cassemajor, huisvrouw van den predikant H. Sluiters, 20 Juli 1748 Dirk Deckers, pres.-schepen, 29 Aug. 1748 N. Hamelberg, luitenant in Hannoversch Regiment, 1 Aug. 1752 Juffr. Maria Losecaat, huisvrouw van den drost A. La Forme. LIJST DER PREDIKANTEN. Abraham Huysingius, werd als proponent in 1640 predikant te Meerkerk, in 1643 te Gameren en in 1649 de eerste predikant der ger. gem. Deurne—Vlierden. Hij werd in 1654 vandaar verroepen naar Bladel, waar hij in 1686 overleden is. *) Johannes Vitriarius, werd als prop. in 1638 predikant te Brakel, in 1649 te Rossum in het Fort St. Andries; vandaar werd hij 6 Juni 1655 beroepen te Deurne ca. In 1658 vertrok hij uit die gemeente, daar hij benoemd was tot rector van de Lat. School te 's-Hertogenbosch. Hij overleed aldaar in 1672. Den 9en April 1656 doopte hij te Deurne zijn dochter Magdalena. *) Johannes Feylingius, was de zoon van Ds. Jacobus, predikant van Mierlo en Stiphout. Den 6en April 1653 was hij als prop. beroepen tot predikant te Budel. 11 Mei 1658 was hij bevestigd tot predikant van Deurne en Vlierden en 24 Aug. 1664 als predikant te Maarheeze en Soerendonk. Hij overleed te Maarheeze in 1696 en werd aldaar in de, voor eenige jaren afgebroken, kerk begraven. Op zijn eerste standplaats schreef hij: „De Christelycke swanen-gesangh over de eerstelingen Canaans; dat is, Het blyde eynde der gheloovighen over den voorsmaeck der eeuwige saligheydt. Naer het leven vertoont in het doorluchtigh exempel van Den ouden Simeon". Hierbij vindt men in denzelfden band uitgegeven de „eerste vrucht van (z)yn hersenery", het merkwaardige tractaatje, waarin hij het afsterven van zijn vader beschrijft, getiteld: „Een brief, vervattende den Triumph der Christenen over alle hare vyanden met Sonnestralen getoont en het exempel van den eerwaardigen, Godsaligen en Godsgeleerden Ds. Jacobi Feylingii in syn leven Dienaer Jesu Christi tot Mierlo en Stiphout in de Meyery van 's Hertogenbosch, zynde op syn doodtbedde hevigh besprongen geweest door een Jesuyt van Emmerich, Petrus Bruxelius". Beide uitgegeven te Amst. bij J. Kok, 1656 12°. Als predikant te Maarheeze bracht hij o.a. ter perse: 1) De Jong, Naamlijst der Predikanten, enz. blz. 330; Soermans, Kerkelijk Register der Pred. van Z.Holl. blz. 77. ") De Jong, Naamlijst blz. 439—440. M. de Haas, Bossche Scholen van 1629-—1795, blz. 57 e.v. 34 „Twee Hemelen tegelyk met den weg tot deselve", (Amst. 1665) 12°. De Macrocosmus en Microcosmus ofte de wonderen van de Groote en Kleyne Werelt. Met allerhanden Historiën verligt. Dat is: Een Tractactjen, vertonende het gebouw van Hemel en Aerde in hare Heyren, met haer nuttigh gebruyk en besonderlyck den mensche, als het voortreffelyckste schepsel van alle, kortelyck ontledigende; ten dienste van reysende Lieden en andere. Te Amsterdam bij Samuel Imbrechts 1665,12° — opgedragen aan Prins Willem Hendrik (later Stadhouder Willem III). Het Bloem Hofje der Gedichten, Vervattende allerleye Sinnebeelden op Goddelicke Materiën gepast voor Reysende Lieden en andere. Mitsgaders: Het Bloem Hofje van allerleye Sinnebeelden op Seedelicke, Huysselicke, Politieke ende Militaire Materiën, passende. Alsmede Het Bloem-Potje van eenige Geestelyke Liedekens, Gedichtgebeden ende Danck-seggingen ('s Gravenhage by Baren Beeck 1683, 12°.), opgedragen aan Johannes Vollenhoven, Daniël de Lobell, Guilielmus Saldenus en Henricus Troye, predikanten te 's Gravenhage; Swanengesang 12°. Op de aenstaende Uyt-tocht van de Nederlandsche Zeemacht, onder het beleyd van M. de Ruyter en C. Tromp (Amst. wed. J. Bruyning, in fol. 1 bid. 1675). (Zie Pamfl. Knuttel no. 11285). Als dichter behoort F. tot de school van Cats. Hooge verheffing is bij hem niet te vinden. Zijn gedichten zijn meestal kort en eenvoudig, de taal zeer zuiver. Als prozaschrijver heeft hij iets gezwollens, gelijk o.a. blijkt uit zijn Triumph der Christenen. De werken van dezen schrijver zijn alle zeer zeldzaam. Te Deurne zijn van hem de volgende kinderen geboren: le. Johannes Wilhelmus, ged. 3 Juli 1659. Deze studeerde in de godgeleerdheid, werd in 1685 predikant te Bergambacht, in 1709 garnizoenspredikant te Rijssel, in 1713 te Yperen, en in 1715 te Venlo, waar hij 18 April 1739 overleed. In het Doodenregister te Venlo staat zijn begrafenis aldaar aangeteekend: 1739 den 21en April is de Eerwaarde heer Predicant Feilingius in de kelder geset, drie poosen geluyt, beste doodkleet. Hij schreef o.a.: Geschetste Catechismus (Utrecht 1705, 8°, herdrukt Amst.) Waarheit der Christelyke Religie (Amst. 1710, 8°). Over den Gatechismus (Leiden 1740, 4°). Uitgezochte kerkredenen (Leiden 1742, 4°); 2e. Maria Magdalena, geb. 9, ged. 11 Sept.; 3e. Henricus, ged. 23 April 1663. Een oudere zoon (wdlicht de oudste) Jacobus, zal te Budel geboren zijn en is overleden als schoolmeester te Waalre. De vader van den predikant, Jacobus, was Hoogduitscher van geboorte en de Deurnesche Feylingius mogelijk ook. " Jacobus Feylingius werd in 1648 bij de invoering van de Reformatie in De Meierij van Den Bosch als eerste predikant van Mierlo en Stiphout beroepen en bevestigd en overleed in zijn pastorie 13 October 1656. Tijdens den 30-jarigen oorlog was hij predikant te Sluchtern in het graafschap Hanau. In 1639 werd hij door vijandelijke benden gevangen genomen, maar wist in een donkeren nacht zijn kerker te ontvluchten en na drie dagen zijn huisgezin te bereiken. De graaf van Hanau verzekerde hem „dat 3000 mannen hem sooveel hulpe niet souden hebben konnen doen, als de Heere door sijne voeten hadt gewrocht". Jacobus Feylingius heeft eenige schriften o.a. predikaties tegen de Roomsche religie in het licht gegeven. Op zijn ziekbed werd hij bezocht door Petrus Bruxelius, Jezuiet te Emmerik en geboortig van Mierlo. Deze redetwistte met hem over het geloof en verkondigde in een predikatie te Weert (naar Math. XXII, 1—15), dat hij bij den predikant te Mierlo was geweest en hij niet anders vertrouwde dan dat hij katholiek zou sterven, dat hij hem op Zaterdag weder zoude hebben aangesproken, doch dat hem de zoon, toen predicant te Budel, 'n hinderpaal was geweest. Deze zoon heeft de laatste levensdagen van zijn vader beschreven in zijn reeds aangehaalden: „Triumph der Christenen". Een andere zoon, Henricus, was later chirurgijn aan de Diemer Brugge. De broeder van F. was kamerling van den graaf van Hanau en sneuvelde voor Maastricht in 1632.*) Casparus Wagtendorp, als prop. tot predicant 1) De Jong, Naamlijst, blz. 301; Nieuw Ned. Biogr. Wdb. III koL 402--4O3. te Deurne beroepen, 22 Aug. 1664, te Nieuwpoort 1671, te Oudewater 1675, te Breda 1680, te Gouda 1682, waar hij in 1700 overleden is. 15 Juni 1669 is te Deurne een zoon van hem gedoopt, Simon Francis. In het Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. V. blz. 1084, komt een kort levensbericht van hem voor, waarbij een vergissing in het spel is geweest; de biografie slaat eigenlijk op zijn ouderen naamgenoot, den schrijver van „Oude Hollandsche geschiedenissen". 1). Adolphus Plaen, als prop. beroepen te Deurne 19 Juni en bevestigd 26 Aug. 1674 door Ds. Godefridus de Ruyter, pred. te Nuenen. Van begin Nov. 1671 tot 26 Aug. 1674 had de plaats gevacceerd, „zoo door eenige ongelegenheden en oneenigheden" bij de Classis alsook door 't vluchten der predikanten om den tegenwoordigen oorlog met Frankrijk. Ds. Adolph Plaen was reeds omstreeks half Maart door den halven kerkeraad en twee predikanten in 1672 beroepen, doch de bevestiging werd door het meerendeel der leden van de Classis tegengehouden. Gedurende de vacature was er nooit het Avondmaal bediend. Den 30en September is het gehouden met 13 personen. Ds. Adolph Plaen was 16 Aug. 1669 gehuwd met Theuniske of Antonetta Goloffs (trb. Deurne), dochter van Michiel Hendriks G., president-schepen en subst. drossaard der heerlijkheid Deurne. Hij overleed te Deurne in het voorjaar van 1687. Zijn weduwe hertrouwde 9 Maart 1693 (ondertr. 22 Febr.) te Deurne met Gerard Hanewinkel (trb. D.). Hanewinkel overleed te Deurne 11 Dec. en werd 19 Dec. 1737 begraven. Hij was toen president-schepen. Na den dood van Teuniske Goloffs, die 3 Februari 1719 begraven is, hertrouwde hij 11 Juni 1719 te Deurne met Anna van Welie, weduwe van Jacobus de Haar, schoolmeester te Bakel. Uit het huwelijk PlaenGoloffs werden te Deurne de volgende kinderen gedoopt: le Wilhelmina, 21 Juli 1670, 2e Adam, 23 April 1673, 3e Cunegonda Margriet, 3 Oct. 1677, 4e Abraham, 1 Oct. 1679, 5e Cornelis, 13 Febr. 1681, 6e Anna Maria, 27 Sept. *) De Jong, Naaml. blz. 447-448; Soermans, Kerkel. Reg. blz. 65, 66, 68 en 155. 1682, (geh. te Deurne 2 April 1703 met Adriaan de Groot uit Sprang), 7e. Isabella, 6 April 1684 geh. te Deurne 8 Jan. 1705, met Dirk Hanewinkel uit Wintelre, later schoolmeester te Oisterwijk, 8e. Antonetta, 9 April 1686, (geh. te Deurne 27 Jan. 1712 met Pieter Booms uit Geldrop). Adolphus Plaen, proponent, gaf zich 7 Mei 1663 aan te Amsterdam voor de Indische kerken. *) Arnoldus Pannebecker, als prop. in 1677 tot pred. te Ochten bevestigd en 30 Mei 1688 te Deurne door Ds. Lambertus Flodrop, predikant te Aarle. Hij deed zijn intrede met Petri Actor 10:29. Hij overleed te Deurne in 1698. Hij was gehuwd met Anna Heymans, uit welk huwe>lijk te Deurne de volgende kinderen geboren werden: le. Mathias, geb. 22, ged. 27 Juni 1688; 2e Elisabeth, ged. 4 Dec. 1689; 3e Petrus, ged. 18 Febr. 1691 en 4e Jacobus, geb. 25, ged. 30 Nov. 1692.') Johannes Rauwers. Als proponent kwam hij geordend tot leger-predikant in dienst bij den Graaf van Albemarle. Den Hen Juni 1699 werd hij beroepen tot predikant te Deurne ca. Hij overleed aldaar 8 Febr. 1717. Hij was gehuwd, le met Fransosa Louisa Caesteker, dochter van Louis, drossaard der heerlijkheden Deurne en Liessel en van Eva van Dalem (db. D.), 2e. met Hendrina Emmenes, uit Arnhem (ondertr. te Deurne 6 Mrt., en gehuwd te Cuyk 25 Mrt. 1715) (trb. Cuyk en Deurne). Uit zijn le huwelijk had hij drie kinderen, allen geboren en gedoopt te Deurne: le. Mechalina, ged. 23 April 1707, 2e. Eva Margaretha, ged. 21 April 1709 en 3e Johanna Christina, ged. 1 Oct. 1711. Zijn tweede huwelijk bleef kinderloos. Zijn nagelaten weduwe is 7 Oct. ondertrouwd en 21 Oct. d.a.v. getrouwd met Ds. Hermanus Kuypers, predikant te Son en Breughel en weduwnaar van Elisa- *) C. L. A. van Troostenburg de Bruyn, Biogr. Woordenb. van O. T. Predikanten, blz. 340; De Jong, Naamlijst, blz. 390. *) De Jong, Naamlijst, blz. 385; De Navorscher 36e jrg., blz. 99. beth Cornelia Caesteker, (een zuster van Rauwers eerste vrouw), ged. te Deurne 4 Juli 1685 (Db. D.) *) Johannes Antonius Martinet, als prop. tot predikant beroepen te Deurne in Mei en bevestigd 8 Juni 1717 door Ds. Wilh. Henr. van Flodorp, uit Aarle ca., zijnde mede present Ds. Jacobus Hanewinkel uit Gemert, die 't werk van de oplegging der handen verrichtte. Hij deed zijn intrede in de gemeente op 17 Oct. d.a.v. met 2 Cor. 12-9 (Grieksch). Den 16 November 1735 werd hij verroepen naar Schijndel; den 8en Juli 1736 preekte hij te Deurne zijn afscheid. Den 15den Juli 1736 werd hij in zijn nieuwe gemeente Schijndel in zijn predikdienst bevestigd. Hij overleed te 's Hertogenbosch 6 April 1739. Ds. Johannes Anthonius Martinet huwde 16 Dec. 1726 te Lage Mierde met Petronella van der Horst. Uit dat huwelijk zijn de volgende kinderen (allen te Deurne) geboren: le Maria Catharina, ged. 19 Oct. 1727, 2e. Johannes Florentius, geb. 12 en ged. 17 Juli 1729 (de beroemde schrijver van den: Katechismus der Natuur, een der knapste mannen uit de 18e eeuw), 3e. Helena, ged. 15 April 1731 (geh. met Ds. Henricus Engelbertus Kuypers, pred. te Acquoi), 4e. Wilhelmus, ged. 7 Juni 1733, genoemd naar zijn oud-oom Wilh. Keuchenius, pred. te Vücht (Db. D.). Isaac de la Fontaine. Den 6en September 1734 bij de Classis van Amsterdam tot prop. toegelaten, werd hij door den Kerkeraad te Deurne ca. uit een voordracht van 4 prop. tot pred. beroepen 2 Febr. 1736. Den 5en Aug. d.a.v. werd hij in zijn dienst bevestigd door zijn zwager Ds. Petrus Hollebeek, pred. te Amsterdam met Josua 1 i 7—8, terwijl hij zijn intrede deed met Ps. 67 :2—3. Den 31en Juli 1740 nam hij te Deurne afscheid met Pred. 12 :13 als verroepen naar Waardenburg en Neerrijnen, waar hij 14 Aug. 1740 bevestigd werd door Ds. Rutger Schutte, pred. te Zaltbommel, met Ps. 84 : 5—7 en intrede deed met Philipp 2 :16. Van deze gemeente nam hij 12 Maart 1747 afscheid met Jes. 48 :17—18 als zijnde *) De Jong, Naamlijst, blz. 396. 25 Jan. van dat jaar beroepen te 's Gravesande, waar hij 26 Maart 1747 bevestigd werd door zijn zwager Ds. Petrus Hollebeek voornoemd met Numeri 27 :15—19 en intrede deed met Col. 1 i 28. Wegens ongemak op de borst werd hij op 't einde van 1770 emeritus en overleed 10 Dec. 1785 te Leiden, oud 73 jaar en 5 maanden, als wed. nalatende Catharina Dupper. Zijn zuster Clara Helena was de vrouw en eindelijk de weduwe van Ds. Petrus Hollebeek, Josiaszn. (geb. te Deventer 12 Maart 1696, pred. te Loenen a d. Vecht 10 Aug. 1721, te Kampen 7 Mei 1724 en te Amsterdam 10 Aug. 1732, waar hij 14 Juli 1750 overleed, en zijn wed. in 1776). Ds. Is. de la Fontaine gaf in 1763 bij de wed. O. van Thol te 's Gravenhage een uit het Fransch vertaald werk in 't licht, getiteld: Kort begrip der Kerkelijke Historie door den beroemden Heer J. H. S. Formey, Hofraad, Prof. in de Philosophie en secretaris van de Koninklijke Academie der Wetenschappen te Berlijn. In 't Nederduitsch gevolgd en met vele Bijvoegselen vermeerderd, door il de la Fontaine, rustend Predikant te 's Gravezande. Een tweede „merkelijk verbeterde uitgave" verscheen in 1788 te Utrecht bij S. de Waal.*) Henricus Sluiter, geb. te Maarheeze, zoon van Ds. Arnoldus S., pred. aldaar en van Catharina Moring, als prop. bij de Classis van Peel- en Kempenland aangenomen 25 Sept. 1737, na propositie Johs. 3 :30, nam voor zijn vader den predikdienst waar te Maarheeze en werd door den Kerkeraad te Deurne als predikant aldaar beroepen den 8en November 1740. Dit beroep werd door de Classis goedgekeurd. Den laatsten Woensdag in Febr. 1741 werd Sluiter geëxamineerd. Bij die gelegenheid toonde hij meer vaardigheid te bezitten in Grieksch en Hebreeuwsch dan in de Theologie, meer bepaaldelijk in de Electica. De examinatoren (Ds. Grootveld uit Schijndel en Ds. Roquette uit Lommei) maakten evenwel tegen zijn toelating geen bezwaar. Als pred. werd hij bevestigd door Adrianus Slinsbie uit Gemert 12 Maart 1741 met ») Nieuw Ned. Biogr. Wdb., IV kol. 612; Croese, Kerkelijk Reg. der Amst. Pred. blz. 216—218; Boekzaal, Mei 1764; A. Moonen. Overiisselsche Synode, blz. 39. ? Thess. 3 : 1. Den Hen Juli 1779 kreeg hij op den preekstoel een beroerte, met het gevolg, dat de gansche rechterzijde zwaar geraakt was, hand en been geheel verlamd waren, de tong haar dienst weigerde en lichaamskrachten en zielsvermogens merkelijk afnamen. Den 12en Maart 1780, negen en dertig jaar op den dag af na zijn bevestiging, werd bij den R. v. S. zijn emeritaat aangevraagd. Ds. Sluiter overleed te Deurne 6 Mei 1782 en werd den lOen d.a.v. begraven (grb. D.). Den 21en Jan. 1743 ondertrouwde hij te Deurne en 10 Febr. d.a.v. werd hij er door Ds. J. Sterk uit Heeze in den echt verbonden met Urselina Philippina de Cassemajor, geb. te 's Bosch (trb. D.), dochter van Pero de C, drossaard der heerlijkheden Deurne en Liessel en van Anna Catharina Mulder. Zij overleed te Deurne 27 Febr. 1748 en werd 2 Maart d.a.v. in de kerk begraven. Uit dat huwelijk zijn te Deurne gedoopt: le. Catharina Elisabeth 17 Nov. 1743, later gehuwd te Deurne met Ds. Hermanus Christianus Hanewinkel, predikant te Nuenen ca., waardoor zij de moeder werd van Ds. Stephanus Hanewinkel, den befaamden schrijver van „De Reizen door de Majory", 2e. Peter, 15 Aug. 1745, jong gestorven te Deurne en aldaar in de' kerk begraven 11 Oct. 1745 (grb. D.), 3e. Arnolda, 20 Nov. 1746, gehuwd te Deurne met Ds. Johs. Jac. Slingsbie, pred. te Geldrop, 4 Mei 1766, waar zij overleed 19 Aug. 1780 in 't kinderbed. Het kind Arnolda Josina Johanna bleef in leven en werd de moeder van Adriaan van Heyst, die ten huize van zijn schoonzoon Harm Huizing bij De Zeilberg overleden is. *) Antonius Henricus Ross, geb. te Eersel 1753, zoon van Ds. Jacob Ross, toen pred. te Eersel en van Johanna van der Burghoud (B. S. Deurne), studeerde eerst te Groningen, daarna te Leiden, werd 29 Sept. 1778 prop. bij de Classis van Peel- en Kempenland en werd bij collatie van 29 Mei 1779 en bij approbatie van H. H. Mog. van 17 Jan. 1780 beroepen tot predikant te Gemert. Den 2en Juli van dat jaar werd hij er in zijn predikdienst *) De Jong, Naaml., blz. 417; De Boekzaal van: 1757, 1740, 1741, 1780. bevestigd door Ds. Alb. Scholten uit Helmond met 2 Tim. 2 : 15; denzelfden dag deed hij zijn intrede met Spreuken 9 : 10a. Hij preekte zijn afscheid 22 April 1781 met Deut. 39 :10 (Ledenmatenboek Gemert) als beroepen tot adj.-pred. te Deurne ca. 6 Dec. 1780 voor Ds. Henr. Sluiter, om na diens overlijden daar in vollen dienst te treden. Hij werd te Deurne 29 April 1781 door zijn oom Ds. Arn. Ross uit Veldhoven bevestigd m*t I Koningen 19 j 19—21, terwijl hij zijn intrede deed met Jer. 15 :19a. De gemeente telde 31 ledematen. Ds. Antonius Henricus Ross is geweest de laatste predikant te Deurne onder de oude staatskerk; hij overleed te Deurne 3 Febr. 1818 's voormiddags om 11 uren in den ouderdom van 64 jaar (B. S. Deurne), nalatende weduwe en dochter. Hij was gehuwd met Wilhelmina Scholtus, geb. te 's Gravenhage, dochter van Adrianus Ignatius S. en van Antonia Wijdercamp, met wie hij 12 Oct.1783 in Den Haag ondertrouwde. Zijn weduwe overleed te Deurne 13 Juli 1833 in den ouderdom van 73 jaren en 8 maanden. Uit het huwelijk Ross-Scholtus werden 3 kinderen, allen te Deurne, geboren: le. Adriana Antonia Johanna, ged. 22 Aug. 1784, overl. te Deurne 1 Jan. 1818 's morgens om 2 uren (B. S. Deurne), 2e. Jacob Arnold, ged. 11 Sept. 1785 en 3e. Wilhelmina Odilia, ged. 20 Jan. 1788. 4) * Predikanten der Ned. Herv. Gem. Deurne-Vlierdenl.iessel-Bakel: 1820—1823. Hendrik Adriaan He ij mans, geb. 1793. Als cand. tot pred. te Deurne bev. 12 Maart 1820, te Budel 1823, aldaar emeritus 1853 en overl. 31 Oct. 1862. 1824—1848. DirkValkenburg, geb. 1783. Als prop. tot pred. te Wervenshoef bev. 9 Nov. 1806, te Den Ham 1817, te Deurne 1824, aldaar emeritus 1848, overl. 4 Aug. 1862. 1848—1855. Adriaan Pitlo. Als cand. tot pred. te Someren bev. 14 April 1844, te Deurne ca. 1848 en te Rossum 1855, aldaar overleden 19 Dec. 1862. *) Boekzaal; Kist en Moll, Kerkelijk Archief, II 490. 1855—1859. Jan Breunissen Troost Gz. Theol. Dr. geb. 1830. Als cand. en hulpprediker te 's Gravezande, tot pred. te Deurne ca. bevestigd 7 Oct. 1855, te Hoorn 1859, aldaar overl. 6 Sept. 1861. 1860—1866. Machiel Bernardus Pitlo, geb. 1834. Als cand. tot pred. bev. te Deurne 29 Jian. 1860 en te Leiden 17 Juni 1866. 1866—1755. Wibrandus Gerardus Reddingius Jhz. Als cand. tot pred. te Deurne bev. 7 Oct. 1866 en overl. 18 Juli 1875, oud 34 jaar.*) 1876—1882. Adrianus Carlier, geb. 1840. Als cand. tot pred. te Hoogeloon bev. 8 April 1866, te Someren 10 Nov. 1872, te Deurne 5 Juni 1876, verroepen naar Asten 1882. *) Vader van den dichter Johannes Reddingius en van de zangeres A. Noordewier-Reddingius. XL Het Onderwijs te Deurne. s p E school te Deurne zal wel ongeveer zoo oud zijn als de parochie. Maar, gelijk wij van die 1 parochie in haar eerste tijdperken — en die Ë loopen over eeuwen — zoo goed als niets J weten, zoo verkeeren we ook, met betrekking tot de school, gedurende die donkere tijden, in hetzelfde ongunstige geval. Alle gegevens ontbreken en ik betwijfel het, of er nog wel ooit veel gevonden zal worden, wat ons in dezen van dienst kan zijn. In algemeene trekken, ja, is er omtrent school en onderwijs wel iets op het papier te brengen. We kunnen er natuurlijk zeker van wezen, dat het onderwijs der jeugd, gelijk zoowat overal elders, in handen was van den kapelaan of van den koster. De scholen waren weinig aanzienlijke gebouwen op of nabij 't kerkhof gelegen en waarvan het onderhoud vaak veel te wenschen overliet. Eerst in de negentiende eeuw heeft men te Deurne de school buiten het kerkhof gebracht. „Weet ghy wel", vraagt Pater Poirters in zijn „Leven van den H. Franciscus de Borgia" (Antw. 1671), „weet ghy wel, waerom dat de scholen op de dorpen gemeenUjck staen beneffens het Kerck-hoff ? ik salder dese reden afgeven te weten: nergens leert men beter als bij de lycken en doots-beenderen. Ick segh dan: Komt hier soo jonck als oudt, komt hier een lesse hooren, S'en hebben tongh noch spraeck, noch leeren sy Doctooren; Al zyn sy sonder oogh, sy stieren ons ghesicht, En uvt een duvster eraf bestraelen s'ons gesicht". Het aantal kinderen, dat de school bezocht, was vrij gering, in aanmerking genomen, wat het had kunnen zijn, en daarbij het veel te vroeg de school verlaten was regel. Het onderwijs zal zich, behalve bij godsdienstig onderricht, bepaald hebben tot lezen, schrijven en een beetje rekenen. Zoo zouden we nog heel wat langer en verder kunnen doorgaan, want aan gegevens van algemeenen aard te geraken, is waarlijk niet moeilijk; ze zijn in niet geringen getale te vinden in de verschillende werken, die de geschiedenis van opvoeding en onderwijs behandelen. Vóór de zestiende eeuw heb ik zoo goed als niets van beteekenis omtrent het schoolwezen in Deurne kunnen machtig worden. Als eenig feit haast van beteekenis kan ik melden, dat de benoeming van den koster-schoolmeester berustte bij den heer, in wiens handen ze bleef tot de vervallenverklaring der heerlijke rechten, tot den zoogenaamden Franschen tijd alzoo. Hij trok zijn inkomen deels uit de kerk, deels uit de gemeente, deels uit goederen en fondaties, deels ook uit particuliere verplichtingen. Voor het onderwijzen van de kinderen der armen werd hij uit de inkomsten van den H. Geest betaald. Naar het mij echter is voorgekomen, maakte het arme kind geen druk gebruik van de school; trouwens op de meeste plaatsen valt ditzelfde te constateeren. Het kostersambt was in den Roomschen tijd een ambt van aanzien, de koster, schoon in dienst van kerk en priester, werd vaak, gelijk ik reeds aanstipte, niet door den pastoor benoemd evenmin als door hem ontslagen. Die kosters waren voor hun tijd ontwikkelde menschen, wat me herhaaldelijk bleek. Meermaals heb ik me afgevraagd: „Hoe zijn die lui bij zoo weinig belangstelling aan zooveel kennis gekomen ?" Ik meldde zoo even, dat ik vóór de zestiende eeuw zoo goed als niets van beteekenis omtrent het Deurnesche schoolwezen heb kunnen machtig worden. Toch zijn me de namen dergenen, die met het kosterschap begiftigd waren al van ongeveer 1400 af bekend. De vraag is echter : „Hebben deze personen hun ambt zelf waargenomen, of hebben zij het uitbesteed aan anderen?" Deze laatste deden dan voor een geringe som 't werk en zij, die de collatie waren machtig- geworden, streken het p-pIH nn Zoowel met betrekking tot de school als tot de kerk hebben er te Deurne toestanden geheerscht, die het den geschiedvorscher voor een juist inzicht zeer lastig maken. Wij hebben hierover trouwens al een en ander medegedeeld. Het kosterschap was een beneficie, waaraan 5 mud rog verbonden waren; d. i. 60 vat volgens de Helmondsche maat. Als eersten koster vond ik vermeld: Willem, zoon van Gevart, den secretaris van Doerne. Hij geniet het beneficie van 1419—1427, maar draagt de lasten over op een ander: Rutger Arnoudz., van Doerne. Van 1427—1436 is het kosterschap in handen van Gosewyn Johannis Fabri van der Bruggen. Van 1436—1464 vinden we het in het bezit van Johan van Oerle, in wiens plaats optreden: Hendrik, zoon van Hendrik Colen van 1441—1443 en Johan Celen in 1445. Johan van Oerle bezat het Altaar van O. L. Vr. in de kerk van Bakel, maar bediende het niet in eigen persoon. In zijn afwezigheid vinden we in 1427 Willem Haengreve en in 1436 Hendrik de Goeze. In laatstgenoemd jaar is Van Oerle overleden. In 1469 werd 't kosterschap opgedragen aan den priester Hendrik Moll, die reeds in 1472 stierf. Den lOden Mei 1473 wordt aangesteld Michael Pistoris, op voordracht van Wessel van Boetzelaer, heer van Asperen en Deurne, den patroon van 't beneficie. Pistoris bezat het nog in 1487. In 1497 staat als koster vermeld: Johan Moll, in 1536 Mr. Johan Torelli. Van 1550—1556 vinden we opgegeven: Evert, zoon van Gerard Nouts, later schout van Bakel. Hij was te Deurne geboren en woonde er. Zijn moeder was, gelijk wij zullen hooren, een natuurlijke dochter van Jkr. Everard van Doerne, den hoogschout van Den Bosch. In 1510 werd tot schoolmeester van Deurne benoemd Gerard Nouts, zoon van Pieter Nouts. Hij kwam van Oostmal uit de Antwerpsche Kempen, was nog jong, van groote bekwaamheid, niet alleen ervaren in de landtaal, maar ook in het Latijn. " Hij huwde met Christina, een der onechte kinderen van Jkr. Everard van Doerne, wat hem den weg baande tot hoogere en meer winstgevende ambten. Den Sden September 1524 werd hij door den schout Lambert Swerts „in de possessie van den schrijfambt gestelt" en als zoodanig beëedigd. Hij was dus van dien dag af de secretaris van Deurne. Tevens werd hem „ganschelijcke de macht gegeven om te mogen scrijven: brieven, zaken tusschen partijen, processen, etc. op synen eedt, goetelyc ende rechtveerdelyc sonder argulist ofte aensieninghe van partyen". Hij bleef intusschen de kosterij behouden. In een acte van 1552 staat nog achter zijn naam: „ultimus matriculariae perpetuae Ecclesiae de Doerne". Twee zoons van Nouts hebben o.a. den schooldienst waargenomen: Evert en Laurens. De eerste, die gelijk ik reeds meldde, schout te Bakel was, oefende mede bet notaris-ambt uit, en was o.a. ook secretaris van Asten. De tweede was priester en rector van het O. L. V. altaar, fondationis novae. Hij stierf jong, in 1552. Nog datzelfde jaar wordt voor dezelfde matricularia door Gerard Nouts voorgedragen Hendrick, zoon van Gevert van Doerne, den stichter van het gasthuis en de vroegmissen (1506). Hij was priester en ingezetene van Deurne. Hij is niet lang in het genot van zijn beneficie geweest. Nouts begint zijn protocol 10 Sept. 1525 met 't volgende, niet erg duidelijke, rijmpje: „Soe wilt men boven ende beneden winnen ende verliesen mach dat wysen wy voir recht ende voir een crecht vonnis alsoe als recht is". Den 20sten November 1535 werd Mr. Nouts provisioneel aangesteld tot notaris of tabbellioen binnen de landen van Brabant, Limburg en andere van Overmaze. Mr. Gerard Nouts schijnt overleden te zijn in 1573, nalatende kinderen en kindskinderen. Langer dan 63 jaar heeft hij de gemeente gediend. *) *) Een kort geslachtslijstje moge hier een plaatsje vinden, 't Is grootendeels opgemaakt naar aanleiding van gegevens uit de schepenprotocollen. Peter Nouts, wiens zoon: Gerard, schoolmeester, secretaris en notaris te Deurne, over-, leden te Deurne 1573, gehuwd met Christina, natuurlijke dochter van Jkr. Everard van Doerne. Uit dit huwelijk o.a. de volgende kinderen: Onder de beneficiën van den koster-schoolmeester, behoorden ook de zoogenaamde „provenbrooden", die omstreeks het midden der zestiende eeuw in geld zijn omgezet, wat nog heel lang genoten is, zelfs in den Protestantschen tijd. We laten de acte betreffende dit beneficie hier volgen: Alsoo ecrtyts seeckere verschillen ende processen opgestanden waeren tusschen heeren Jasparen Moers, als vicarrus perpetuus der prochien kereken van Bakel ende Doerne, aengaenden den provenbrooden, die de vicary van Doerne often dienaer ende die custer van Doerne eertyts te samen deylen, die selve brooden vande naebueren Doerne ghebuert ende ontfanghen had ter eenre ende tusschen die ingesetenen oft naebueren der heerlyckheyt van Doerne (Vlierden in desen uitgescheyden) ter andere syden. Soo sim partyen, te weten die vicarius ende den custer der prochien van Doerne voors. met consent ende placaet mijn Eerw. Heeren des Archidiakens Campine ende oock mijn vrouwen van Doerne oft sheeren van Doerne, als collateur der custeryen, ende die naegebueren der heerlyckheyt van Doerne mynnelycken dien verschillen aengaende voor hen selven, haeren erffe, oiren ende naecomelinghen, met makanderen overdragen ende verlecken voor nu ende voor eeuweryck, te weten: dat die provenbrooden voors. ghelost ende geredimeert sullen wesen ende die naebueren daer aff onbelast sullen blyven ende ongemolesteert. Des hebben die voors. ingeseten ende naebueren van Doerne, opter becken vergadert synde, met gemeynen ghevolge ende consent gelooft op hem selven ende op 't dorp van Doerne voors. jaerlycxs te betaelen den voors. vicario, altyt in tyde wesende op onser Liever Vrouwen Lichtmisse dach, vyfften halven curolus los ghelts ende den custer van Doerne oock jaerlycxs vyfftenhalven gulden op lichtmisse vry a. Evert (die volgt). b. Laurens, priester, overleden te Deurne 1552. c. Sophia of Fyken, huwt le. Hendrik Peters van Schuijl, uit welk huwelijk 2 kinderen, 2e. den 25en Aug. 1579 Marten Henricks Martens, uit welk huwelijk le. Gerard, 2e. Ida, overleden in 1619, na gehuwd te zijn geweest met Thomas Jansz. d. Elisabeth, gehuwd met Frans Michiel Coolen; deze laatste overleed in 1586. Evert, schout van Bakel, gestorven in 16 , gehuwd met Neesken Coolen. Uit dit huwelijk o.a. de volgende kinderen: a. Margriet, gehuwd met Claes Everts van Doerne, deze geboren 1565, overleden 1634. b. N. N, gehuwd met Huibert Goortse de Louw, een oom van den later te melden Mr. Laurens de Louw. c. Philips, scholaster te Luik. gelts, als voor die provenbrooden ter tijt ende ter wylen toe, dat sy die negen gulden affgeleet sullen hebben met anderhalff 'hondert gulden, welcke negen gulden die voors. naebueren het geheel dorp van Doerne eendrachtelycken, op die beek, op S. Gertruyden dach, overgegeven hebben. Dat die gheswooren, indertijt altijt wesende, jaerlycxs, op Lichtmys dach, uter beden sullen betaelen ende aen de gebueren hun rekenschap mede doen, sonder becroon van yemanden, ende al sonder argelyst. Item die pachten, verschreven ende malckanderen geaccordeert ende ghelooft voor achterstel, behalven die drie verscheenen pachten, te weten den vicario ende den custer elcken vyff ende twentich gulden, ende al sonder argelyst. Des toirconden hebben wy Huybert Roeymans, Thomas Peeters, Thomas Bakelmans, Johannes van der Hage, Frans de Smet, 4) schepenen van Doerne, in 't jaer ons Heeren duysent vyffhondert *) des anderen daechs nae Sint Gertruydendach (18 Maart). G. NOUTS, Notaris. De handteekening van den secretaris G. Nouts, alsmede de naam van Jasper Moers, die in de oorkonde genoemd wordt, wijzen er op, dat het stuk dagteekent uit het midden der zestiende eeuw, waarschijnlijk uit 1545 of 1546, wijl er in het protocol-Nouts uit dien tijd een acte voorkomt, waarin het ook over die provenbrooden gaat, en 't geschil aan arbiters onderworpen zal worden. Aan de eene zijde staat heer Jasper Moers, de pastoor van Bakel en Deurne aan de andere „myn vroue van Doerne, schoutet, scepenen, gesworen kerckmeesters, heyliggeestmeesters, representeerende 't geheel dorp ende parochie van Doerne". Schoolmeester is in dat jaar Mr. Dirck Roymans. De koster schijnt niet steeds het orgel bediend te hebben. Tot 1636 vind ik in rekeningen en andere bescheiden steeds melding gemaakt van een aparten organist. In 1619 o.a. (gelijk blijkt uit de kerkrekeningen van dat jaar) wordt Mr. Jan betaald voor zijn „spolen" en Mr. Thomas voor zijn dienen in de kerk. In 1636 werden de ambten van koster-schoolmeester-organist in één persoon vereenigd en dat bleef zoo tot 1648, toen gansch nieuwe toestanden intraden. In 1622 werd het orgel gerestaureerd en 14 Juli van dat *) Onleesbaar. jaar lieten de kerkmeesters Mr. Jochem uit Horst halen om 't orgel te „vysenteren". Men gaf hem voor de moeite 7 gl.-16 st. Den 17den d. a. v. kwam Mr. Cornelis, de orgelmaker, over, om zijn loon te beuren. Zijn rekening beliep 42 gulden, maar men gaf hem er nog 8 bij, „omdat Mr. Joghem ons seyden, dat hy dat getrou hadden gemaekt; hy segden dat hy daer wel aen hadden verdient 80 gl." In September kwam de nieuwe organist. „Den 14 Sept. mr. Hanricken onsen orghelyst met syn moeder hier ghewest, omdat hy dat orghelen souden bedienen en doen hem sondachs wederom heyten comen; doen wy metten pastoer en hen vertert 17 st. en doen syn sy wederom ghecomen en doen ghewest te huijse van Hanrich Ysbouts en doen wy metten pastoer en sommighe van de schepenen en doen wy met hen geaccordert en geloft voer een jaer een mud rog en 80 gl. en doen vertert 2 gl." Nu geloof ik wel, dat veel organisten uit die dagen den koster in tijd van nood bij zijn schooldienst behulpzaam waren, ja, hem zelfs vervingen. Mr. Hanrick schijnt er zulk een geweest te zijn, gelijk weldra zal blijken uit een request. Hij was te Deurne niet zeer royaal behandeld. Het was daar geweest: „Zuinigheid houdt huis naar Brabants oude zeden!" Zijn voorganger Mr. Jan Dyllingen was 7 Juli 1615, onder voor hem heel wat gunstiger condities, aangenomen en wel voor den tijd van vier jaar. Hij zou genieten jaarlijks 100 gl. ad. 20 st., in welke som de kerkmeesters en de borgemeesters ieder de helft zouden bijdragen, terwijl de H. Geestmeesters er nog een malder rogge aan toevoegden Met Mr. Hanrick schijnt men het niet te best getroffen te hebben. Hij deed absoluut zijn plicht niet en ondanks zijn klein salaris, zagen de heeren zich genoodzaakt hem te ontslaan. Deze hebben blijkbaar meer bedoeld hem een harde les te geven dan hem broodeloos te maken. Op zijn request om vergeving werd direct gunstig beschikt; trouwens het *) Vóór Jan van Dyllingen was hier Jan van Caldenkirchen schoolmeester en koster geweest. Den 21en April 1614 ontvangt Willemke, Jan's dochter, vyffdenhalven gulden vanden proeven broijer, die welcke haer vayer op 't Dorp was eyssende. as smeekschrift was ook wel iets om harten te vermurwen. Hier volgt het: Aen de eerweerdige eersaeme, seer voersienighe Heeren, te weeten: Pastoir, Schoutet, President, Schepenen, Kirckmeesters ende Heyliggeestmeesters der Gemeenten van Doorn. Gheeft met behoerlycke reverentie te kennen, Hendrick Pretoiius, organist tot Doorn, hoe dat hij suppliant met droefheyt verstanden, dat hy van synen dienst souden gedeporteert woerden, om sommige oorsaken, dewelcke hem suppliant niet genoch dunckt weesen om hem alsulcke schande aen te doen, want hem in 't derde jaer sijnes dienst eene goede promotioen opgedraegen is weerden tot Houthalen, te weeten als schoolmeester ende organist te zijn, daeraf hy soo aen kooren ende geltrenten jaerlyckx hondert ryckxdalers trecken soude. Ende hy in dien tijt van Hanrick Jan Jacobs ende Jan Claes Verhees, als Kirckmeesters, wederom mit eenen expressen boode ontbooden hebben ende hem verbeeteringe belooft ende oock gedaen hebben, daer af hy hem noch bedancke is. Voorts begeert suppliant dat myne Heeren believen te considereeren, dat hy desen dienst, ierstmael alhier comende, voor eene soobere gagie aengenomen heeft, daer voor niemants anders heeft begeert te aenveerden, ende dit ter eeren Godts ende tot faveur deser gemeynte, by de welcke hy begeert te continueeren ende te volheerden, soeverre hem myn heeren (gelyck hy gantselyck betrouwende is) eenige faveur ofte gratie betoonen, dat hy syne voerige gagie obtineeren, gelyck in het accort, dewelcke omtrent ses jaeren geleeden aen myne Heeren Pastoer, Schout, Schepenen, Kerckmeesters ende Heyliggeestmeesters, in dien tyt gunstelyck opgericht en geteeckent, te verblyven, ende berusten laeten, opdat hfj in desen overdueren ende swaeren benauwden tyt syne cleyne onmondige kinderen ter eere Godts opvoeden mochte. Dem nae is suppliant onderdanich biddende ende begeerende, dat myn Heeren believen wouden hem deze faute gunstelycke te pardoneeren ende vergeven syne resteerende jaeren nae vermoegen des accoerts volgens te continueeren. Ende dese requeste te apostollieeren, hy suppliant beloeft vastelyck desen dienst mit alle neersticheyt ende devoir soe te versien, hem te beeteren ende in alles gehoorsaem te syn, soe dat myne Heeren een sonderling behaegen daer aen hebben, weer den oock (sonder iae tantie (?) te melden) beeter als iemant anders doen sal, ende voortaen hem soe te dragen, dat niemant ennige oorsake sal hebben over hem te clagen. Naemaals biddende ende begeerende, om dese sake principael ge recommandeert te hebben, ende sulcx stellende tot discretie mynder Heeren, Mynder Heeren Seer ootmoedigen dienst-willigen dienaer, HENDRICK JACOBS, Organist. Wie met de kosterij in de laatste jaren der 16e en gedurende de eerste jaren der 17e eeuw begunstigd waren, heb ik zoo nog maar niet kunnen achterhalen. Wel vind ik in 1615 melding gemaakt van Mr. Thomas Aert Driessen (meestal Thomas Aert Teggers genoemd), maar uit andere gegevens blijkt me duidelijk, dat hij weder de eigenlijke koster-schoolmeester niet was. Hij was slechts de plaatsvervanger, maar die intusschen het werk deed. Zijn naam vind ik op een quitantie, die hij afgeeft, als ontvangen te hebben uit handen van den borgemeester Paulus Goorts de Louw de som van vyftalven gulden, die het dorp Deurne schuldig is aan de kosterij, wegens de provenbrooden. Dat hij reeds in 1613 te Deurne was, blijkt in de kerkrekeningen. Den 16en' Januari 1619 hebben de kerkmeesters met hem gerekend en hem betaald voor 6 jaar, wegens zijn dienen in de kerk. In 1624 was het beneficie open en de Graaf van Huijn, als heer van Deurne, schonk het aan Mr. Jan, een zoon van den reeds genoemden Paulus Goorts de Louw. Deze was priester en deed dienst als kapelaan in de vorstelijke abdij van Thorn. Hij heeft zijn ambt niet persoonlijk bediend, maar het laten waarnemen door Mr. Thomas Aerts, gelijk blijkt uit een verklaring, afgelegd d.d. 23 Mei 1670 door diens broeder Laurens voor Michiel Hendrik Goloffs, Evert Segers en Hendrik Bogaerts, schepenen van Deurne. Mr. Jan was ziekelijk. Onder dagteekening van 25 Juli 1627 vond ik in de kerkrekeningen: „Van Pauwels de Low ontvangen 12 st. 2 ort, omdat wy voor synen soon Mr. Jan souden doen bidden". Mr. Jan is in 1636 overleden en de Vrouwe van Deurne, Margareta Wilhelmina van Wittenhorst, begunstigde zijn broer Mr. Laurens met de kosterij en wat er aan vast was. Of Thomas Aerts intusschen gestorven is, weet ik niet. 15 September 1633 maakt hij nog de registers op voor de Veltheuvelsche kapel. Hij noemt zich dan „custer tot Doerne ende schoolmeester". Zijn weduwe Elisabeth Aelberts huwde 9 Januari 1654, voor schepenen, met Ysbout Jan Vloeimans, wonende in 't Derp, weduwnaar van Catalijn Marten Snoecx. Zij overleed als diens weduwe 25 Jan. 1670. Mr. Laurens de Lou werd dan in 1636 tot koster-schoolmeester benoemd. Hij was toen 24 jaar oud. Weldra was de jonge schoolmeester een der meest geachte personen binnen de gemeente. Zijn vader was chirurgijn, in 1615 borgemeester bovendien en wel bemiddeld. Laurens huwde met Petronella Hendrik Ysbouts, een der meest gegoede dochters uit het dorp. Door zijn huwelijk werd hij de zwager van den president-schepen Jan Simons van den Boomen; haar broeder Nicolaas was pastoor te Sevenum. Mr. Laurens was een voor zijn tijd zeer knap man, wat o.a. kan blijken uit de enkele stukken, die er van zijn hand nog in 't gemeente-archief aanwezig zijn. Wijl hij ook goed musicus was en orgelspelen geleerd had, kon hij tevens de betrekking van organist waarnemen. Ook van de geneeskunde schijnt hij kennis gehad te hebben. Wij begrijpen nu wel, hoe 't met die kennis gesteld zal zijn geweest, maar in aanmerking genomen de lage trap, waarop de geneeskunde ten plattelande toen over het algemeen stond, zal zij menigeen heel wat toegeschenen hebben en twijfel ik er niet aan, of de menigte heeft tegen de medische kennis van Mr. Laurens vrij hoog opgezien. Van zijn inkomen heb ik geen juist idee. Vast salaris bestond er niet. Zijn voorganger trok als organist een mud rog (12 vat) en 80 gulden 's jaars. 't Werd uit de gemeentekas betaald. Laurens ontving in 1644 zoo voor het orgelspelen als voor het stellen der klok slechts 35 gulden. Uit de kerkekas trok hij, als organist, ook. Als koster genoot hij voor zijn dienst, behalve een vaste som, eenige emolumenten bij trouwen, begrafenissen, doopen, etc. In 1642 had hij 'n extraatje wegens 't overlijden van den heer van Deurne. „Ick onderschreven bekenne midts desen ontfangen te hebben uit handen van Philips Claessen, cum suo, ten hunnen tyde borgemeester, de somme van achttien gul. ende dat van het overluijden des Barons de Mariome, heere van Dorsen. Orconde mijn hande. w.g. Laurens de Lou, Custos in Deurne". Wat hij als schoolmeester verdiende, is evenmin te bepalen, 'tis grootendeels veranderlijk inkomen geweest. Hoe het zij, De Lou was een vermogend man, die veel geld en zeer veel vaste goederen had. Hij woonde in het Dern. waar hii nnk nvprlpprl nmstrpplfs 1fS84 Ziin huis bestaat niet meer. Het lag zoowat op het einde van den weg tusschen de Kraaienheuvel en de Kommerstraat. In 1648 verloor hij zijn ambt; de kerk werd voor de uitoefening van den katholieken godsdienst gesloten, de scholen zouden dienstbaar gemaakt worden aan Protestantsche propaganda, voor den Roomschen schoolmeester was er alzoo geen plaats. Hij bewoonde toen de pastorie. Bekommerde men zich van staatswege om de buitenbetrekking gestelde onderwijzers? Absoluut niet. Men ontsloeg ze zoo maar in eens, zonder zich iets van hun lot aan te trekken, en deed hun plaatsen innemen door lui, die van elders kwamen en tegen wie 'n gansche bevolking, al was 't ook maar om 't systeem, niet anders dan alles behalve welgezind kon wezen. Het intreurige ontslag schijnt echter niet genoeg te zijn geweest; men meende er nog wat bij te moeten doen. Den 27sten Januari 1650 vervoegde zich de vorster, op order van den schout Otto de Visschere, die alweer op hooger bevel handelde, ten huize van Laurens de Lou, alsook bij Marcelis Jan Celen, ten einde hun gerichtelijk aan te zeggen: „dat sy lieden hen sullen onthouden van eenighe school te houden, in huysen ofte andere plaetsen om de jonckheyt te leeren off te instrueren naer de voors. Roomsch Catholijcke Religie, alles op peene ende conformiteyt van de placcaten, waernaer sy lieden hen msgelncks punctueel sullen hebben te reguleeren ende voordacht sijn om schade te voorkomen". Van een geregeld schoolhouden van De Lou in Deurne is na 1648 geen sprake meer geweest. Hij is zich waarschijnlijk op de geneeskunst gaan toeleggen, trouwens zijn middelen waren van dien aard, dat hij geen ambt behoefde om met zijn gezin te kunnen leven. Zooals de meeste burgers uit dien tijd boerde hij er ook bij. Hij was een groot grondbezitter en zijn boerenbedrijf was zelfs een der grootste uit het Derp. Op zijn stal stonden in 1669 zes koeien. In 1655 bediend hij 't burgemeestersambt. Zijn oudste zoon Paulus, overleed in 1688 als chirurgijn te Vlierden. In de Groote Vergadering, gehouden te 's Hertogenbosch, van 21 Juli—12 Dec. 1648, waaraan de regeling der protestantsche gemeenten in De Meierij was opgedragen, werd met betrekking tot den schooldienst o.a. beslo- ten, dat men de dienstdoende schoolmeesters zou overnemen, ingeval zij tot den hervormden godsdienst overgingen. Het succes van dit besluit is niet groot geweest. In Peelland heb ik er geen andere gevonden dan den schoolmeester uit Asten, Adriaan Janssen Verhof stadt, en dien uit Breugel, Jan Coster genoemd. Voor Deurne werd aangewezen Gillis Roelofs, naar ik meen uit Utrecht, maar deze bedankte en nu werd benoemd Jan Stoffels uit Den Bosch, die een flink examen had afgelegd en reeds zijn aanstelling had voor Nuenen, waar de predikant de voorkeur gaf aan Jan Piek uit Zwolle en in deze van de vergadering, gelijk te begrijpen is, zijn zin kreeg. Mr. Jan Stoffels is waarschijnlijk nog in 1648 naar Deurne gekomen, waar hij bezit van de school nam. Na eenigen tijd mocht hij zich in een twintigtal leerlingen verheugen. Pastoor Jacobs was echter van dat onderwijs niet gediend. Aan een school op te richten binnen Deurne viel niet te denken en na den bouw der kapel op den Grootenberg, liep hij met het idee rond er een onderwijs-inrichting aan te verbinden. Hij wilde zien, wat er, ondanks de placcaten, voor zijn parochianen op geestelijk gebied te doen was. De Roomsche school stond er weldra, de school te Deurne liep leeg en Mr. Jan Stoffels hield geen enkelen leerling meer over; want de pastoor had zonder veel omslag te maken een Roomschen schoolmeester in Helmond gevonden, wien hij te Deurne een woning verschafte en die op schooldagen met de kinderen naar den Grootenberg trok. Die nieuwe schoolmeester heette Jan Verhaghe en was, als ik me niet vergis, binnen de parochie Deurne geboren. Hij overleed te Deurne 13 Januari 1678. Op dien datum staat in het doodenregister van pastoor Jacobs aangeteekend: „Obijt magister Joannes Verhaghe, ludimagister catholicus in Doerne". Op zooiets was men van protestantsche zijde niet voorbereid. De predikant Ds. Abraham Huijsingius zond uit naam zijner gemeente onmiddellijk een request naar Den Haag, om vandaaruit maatregelen te doen nemen èn tegen den pastoor èn teeen den ..eehuurden" schoolmeester. We maakten hiervan reeds vroeger melding, alsook van de resolutie die naar aanleiding hiervan door de Statengenomen werd1). * Hoe zag het er nu met de school in 't dorp uit? Ja, die was in 1650 zoo goed als gesloten bij gebrek aan leerlingen ; die van Vlierden verkeerde in denzelfden toestand. Alles liep naar den Grootenberg. Mr. Jan Stoffels was met moed zijn paedagogisch werk begonnen, maar nu stond hij lusteloos voor volslagen leege banken; want protestantsche kinderen waren er niet. Zijn school was een oud versleten gebouwtje, dat op het kerkhof stond, 'n strooien dak had en er, zoo in- als uitwendig, slordig en slecht onderhouden uitzag. Een onderwijzerswoning was er niet en het grootste deel der verhuurde huizen uit dien tijd zouden wij met onze meer verlichte begrippen nauwelijks goed genoeg keuren om er geiten of schapen in te stallen. Er was geen ander onderdak voor hem dan 'n huisje, toebehoorende aan Anneke, wed. Jacob Gerarts en hij huurde het voor 9 gl. 's jaars. Mr. Jan vroeg natuurlijk herhaaldelijk aan de gemeente om een behoorlijke woning; het schepencollege, waarvan hij zelf lid was, stelde maar aldoor uit. Na een jaar in het krot van Anneke Jacob Gerrits gewoond te hebben, bekwam Mr. Jan een betere woning. De armmeester Aert Hendrik Jacobs, de broer van den Pastoor, had er een voor hem. Op den hoek van den korten steenweg (in de Wiemei, schuin tegenover de in 1875 gebouwde openbare school) lag het Armhuis, 'n stichting van Gevart van Doerne, van voor 'n goede honderdvijftig jaar. Hij verwoonde er tien gl. 's jaars, die hij van de gemeente terugkreeg. Later is datzelfde huisje betrokken door den subst. secretaris Jacob Geurts, die er 28 Juli 1670 stierf. Als 'n staaltje, hoe naïef het er toe ging met betrekking tot het aanschaffen van ameublement voor de school, *) Zie blz. 449-^51. diene het volgende stukje uit de gemeenterekening over 1652: „Also mijn Heeren Schepenen te weeten: Derck Aert Cnuijts en Michiel Henricx voor desen gelust hebben mij ondergeschreven te ordonneren deelen te halen om een gestoelte in de schoole te maecken om op te schrijven en die kinderen te yerhooren, soo bekennen ick onderges. drij deelen gehaelt te hebben tot Evert Aert of toonder deses, het stuck voor veertien stuyvers, beloopende tsamen twe guelden en twe stuyvers. Actum Dorne den 19en April 1652. w.g. JAN STOFFEESS, Schoolmeester tot Doerne". Die Roomsche school daar op het Venraijsch bleef 'n eeuwige ergernis, te meer nog wijl de school aan de kerk, ondanks het nieuwe gestoelte, zonder leerlingen bleef en de drost als officier van justitie, zijn standpunt tegen heel de gereformeerde gemeente, ja zelfs tegen zijn heer, handhaafde. Er moest dus naar een anderen weg worden uitgezien. De Classis van Peel- en Kempenland meende men in den arm te moeten nemen om tot het gewenschte resultaat te komen. De schoolmeesters van Deurne en Vlierden zonden dan aan dat geestelijk gerechtshof de volgende verklaring in: Onderges. Jan Stoffels Proevesteyn ende Bernaert Nyhoff, respective Schoolmeesters tot Deursen ende Vlierden, nu hebbende omtrent de vier jaren, van haer beroep aff, tot har leetwesen geseten sonder eenige kinderen ter schooien te connen behouden, alles daer uyt ontstaende, om dat den gehuerden paepsen schoolmeester van Helmont tot Deursen hem aldair ordinaer onthout, met de kinderen uyt ende t'huys gaet niet tegenstaende hier bijgaende speciael verboth van haere H. M. aen den Drost der plaetse, met authorisatie Qtn tegen die persoon te procedeeren ende doen vertrecken daer verblyft (de bekende resolutie), oock soo dat syn schoole dagélijcx aenwast, oock kinderen van Helmont tot dien eijnde tot Deursen bestelt worden, alles tot ontstichtinge van Godts kereke, smaet voor haer persoonen ende schade voor haer huyshoudinge, keeren haer tot dese E. Classe, om by deselve hulpe oft raet te soeeken hoe en op wat wyse oock sij,- neffens andere, sullen comen tot oeffeninge van haer schoole, alsoo den drost van die plaetse in gebreke blieft d'placcaten te executeeren, ende dan noch die hem daer toe aenmanen onbeleeft ende onbehoorlick bejegent, waervan Ds. Huisingius onsen predicant, ondervraecht synde, naerder openinge sal connen doen. Met dergelijk gemier moest men ook nog een hooge landsregeering lastig vallen in een tijd, toen plunderende troepen de Meierij doortrokken en de Republiek, gelijk Aitzema zich uitdrukt „een onrustigen, factieusen ende bedroefden tydt" doormaakte. De klachten van Jan Stoffels bleven maar aldoor aanhouden. Ze gaan over den „paepschen huerling", den mispriester, den drost etc. In 1660 heeft hij een gansche rij van jeremiaden. Er komt geen enkel Roomsch kind bij hem ter schole. Hij wijt dit aan den pastoor die de lui heelemaal van hem afgeschrikt had. Ja, volgens ,,'t gemeijne gerucht" zou hij gezegd hebben, dat het beter was, dat den kinderen de vingers werden afgesneden, dan dat ze bij den Geuzen schoolmeester de pen in de hand namen en dat het beter was, dat hun de oogen werden uitgestoken dan dat ze bij hem de letters zouden gaan leeren. Verder schrijft Mr. Jan Stoffels, dat de paap niemand had willen absolveeren, die zijn kinderen niet van z ij n school nam. Mr. Jan begrijpt het intusschen maar niet, dat hij geen Roomsche leerlingen krijgt. Hij is er bedroefd over; want van 1648—1651 had hij er gehad. Toch doet hij zijn dienst, hoe weinig discipelen er ook komen. Hij is op zijn post, al mag hij ook ten spot dienen aan de Roomsch-gezinden. Mr. Jan Stoffels bleef maar aldoor klagen over zijn huis. Hij woonde toch zoo slecht en had aanspraak op 'n goede vrije woning, de regenten waren al herhaaldelijk aangeschreven; maar deden niets. Met schoone beloften werd Mr. Jan, die N.B. ook nog zelf schepen was, geregeld weg gezet. Men weigerde niet pertinent, maar nam allerlei uitvluchten te baat, om de zaak op de lange baan te schuiven. Eindelijk kwamen schepenen op het idee, om in plaats van een heel nieuw huis te bouwen een goed oud huis te koopen en dat voor hun medeschepen, den schoolmeester, in te richten. Den 27sten Januari 1661 trok er de president Michiel Goloffs op uit; maar hij kocht niets en Mr. Jan kon voorloopig nog wat in het armenhuis verblijven. Van Leefdael begon echter dat dralen en talmen, waar- aan onwil niet geheel vreemd was, geweldig te vervelen. Tegen 10 October 1662 had hij de schepenen gerichtelijk door den vorster doen dagen op den neerhuize, ter bijwoning van een buitengewone vergadering. Eveneens was opgeroepen de bedienende borgemeester Jan Daniels van Breij. Van Leefdael presideerde zelf. Hij begon met van Breij aldus toe te spreken: „Ik heb u hier wat voor te dragen ofte bekent te doen maeken van een ordonnantie ofte appoinctement van de Ed. Mo. Rade van Brabant van te obedieren naer inhout desselfs". En nog even in dienzelfden trant voortgaande, wees hij hem op een ordonnantie van schepenen van Deurne, die het gevolg was van eenige appoinctementen, zoo van de Edelmogenden als van hun Gecommitteerden, — alles betrekking hebbende „op het timmeren van een bequaeme woninge voor Mr. Jan Christoffels, coster ende schoolmeester der heerlykbeid". Van Breij gaf hierop ten antwoord: „Daar hebben wy al voor gezorgd", waarop de heer hernam: „Daer en sijdy niet toe gestelt, maer ick ben daer toe gestelt om sulcx te doen besorgen". Na nog eenige woorden gesproken te hebben, reikte Van Leefdael den vorster de ordonnantie van 1 Sept. 1.1. over, om die den borgemeester ter hand te stellen, ten einde er zich naar te gedragen. Maar deze antwoordde: dat hij die al voor data ontvangen had en dat ze in Den Haag ook te krijgen was, terwijl hij er nog bijvoegde: „Ick neemse oock niet aen van den vorster. Heb dy iets te seggen, dat doet met eenen Deurwaerder". En dit zeggende, verliet hij „met haestigheyt" de vergadering. Intusschen kon Mr. Jan maar weer op een geschikte woning blijven wachten. Hij gaf echter den moed niet op. In Augustus presenteerde hij weer bij heer en schepenen een request. Het volgt hier met het antwoord er onder. Aen den Wel edelen Heere Rogier gebooren Baron van Leeffdael, Heere van Liefringen, Deurne, etc. mitsgaeders E. W. Schepenen deeser heerlicheyt Deurne. Verthoont met behoorlycke reverentie Jan Christoff Prevestingh, schoolmeester deser heerlicheyt Deurne, hoe dat des suppliants Hoogh overheeden, die Hoogh ende Ed. Moog. tot veel maelen hebben gelieven die regeerderen alhier te gelasten en den Heere Rentmeester Pieterzon, by foute van dien, te authoriseren die regeerderen alhier, tot costen van de gemeente, te constringeren om den suppliant met 'bequaeme wooninghe te versien, twelck den suppliant U weled. en E. W. schepenen verscheyde maelen met vriendelyck versouck van voldoeninghe is voorgedraghen en verthoont. Daer op oock genoechsaeme, soo schrieftelycke als mondelinghe belofte van Uwe weled. en E. W. schepenen heeft ontfangen, tot soo verre dat Uwe Wel. Ed. de borgemeesteren heeft geordineert geit op te brengen om timmerhout te coopen, waer nae cort daeraen den Heer Rentmeester alhier tot de Visscher is verschenen, de regeerders alhier sonder iemant te noemen gelastende, die veelvoudighe ordre van Haer Ed. Moog: aengaende des suppliants wooninghe te sullen hebben te voldoen en in gebreecke van dien blyvende, de voors. regeerderen volgens ordre van Haere Ed. Moo: daer toe te sullen constringeren, waer op daer eeaich tegenwoordich zijnde beloofd en een bequaeme wooninghe te coopen oft het huys des suppliants in woonende met bijtimmeren en reparatie ten iersten te sullen bequaem maecken. Maer alsoo alle toendertijdts beloofften den suppliant niet en connen helpen, tensy de daedelycke voldoeninghe gevolgt zij. Soo ist, dat den suppliant Uwe Wel Ed. en schepenen in de voors. ordre onser Hoogh overheden gelieven te versien, sal anders genootsaeckt zyn den Heere Rentmeester tot constringeringhe van dien, gelyck hy presenteert te versoecken, ten waere uwe Weled. en Eerw. schepenen sulcx nae langduijrigh wachten gelieven behoorlyck voor te coomen. 't Welck doende, etc. En was onderteckent Jan Christoff. Provestingh, Schoolmeester en coster tot Deurne. Voor Heere ende Schepenen, deser heerlyckheyt Doerne gelesen synde de requeste van Jan Christoffels, Schoolmeester alhier, ende den selleven op den inhoudt van dien gehoordt ende voornamelyck op het point dat de regeerders deser heerlyckheyt souden voor den Rentmeester Peterson geoccupeert syn, naer date dat den borgemeester Jan Daniels is gelast geweest, in conformityt van Haer Ed. Mo. resolutiën, daer van synde, tot het leeveren van bequame huysinge voor den opgemelden koster te timmeren, ende dat, soo hij Jan Christoffels voorgeeft, dat die persoonen, die hem van den heere rentmeester souden naer dien andere geloofte gedaen hebben, strydich tegens de resolutie van Heer en Schepenen souden geweest zijn, Otto de Visscher, Meester Laurens, affgegaen koster, Jan Daniels van Brey, Lammert Coolen ende Philips Claes. Martens in geenen deelle gequalificeerd tot het uijtvouren van de Justitie Haer Ho: Mo: buyten consent van Heer en Schepenen deser Heerlyckheyt als alle buytten Eedt van een schepenstoel, uytgenoomen den meergemelden Philips Claes Martens, hebben Heere en Schepenen, vooreerst noodich geacht wel expresselyck te protesteeren van dat het geene voor verhaelt, soo veel de conferentie ende geloofte voor den vorm. rendtmeester aengaet, buytten haer kennisse en toedoen te syn geweest, als meer van haeren getonden goeden wille om naer te komen di'engenoemen bevellen van Haer Ed. Mo. Heeren, gelijck sij mede verclaeren, daer toe al noch willich te syn. Ende also den voors. Jan Daniëls in faute is gebleven de voorgemelte ordonnantie van Heer en Schepenen in conformityt van Haer Ed: Mo: Heeren appointementen in het fourneeren van penningen, tot het coopen van houdt tot den voors. timmer te versorgen, ende dese saecke buijtten syn functie, alsoo heeft getracht vruchteloos te maecken, etc. Soo is by Heere ende schepenen, in conformityt van voorgemelde ordonnantie, als noch goet gevonden ende verstaen, des selleve in haer geheel te laetten ende dat den voors. Jan Daniels de voergemelte vyftich guldens tot het coopen van houdt sal hebben te versorgen aen den president-schepen deser heerlyckhyt binnen den tyt van *) eerstkomende dagen ende, ofte dat bij foute vandien, Heer en Schepenen al weder sullen genootsaeckt sijn daerinne naerder met peenen te versien, naer behoeren. Actum op den Neerhuyse van Doerne op den 9en Augusti 1663. Was geteeckend: Rogier van Leefdael, heere van Doerne,, Mychgiel Hanryc Golofs, Jacob Geurts, Evert Segers, Jan van den Bosch. Het begon nu ernst te worden. Mr. Jan kreeg allengskens een ander huis, waar hij nog een jaar of wat rustig woonde. Met zijn school bleef het 't zelfde. In 1665 kwam het nieuwe schoolhuis klaar. Het jaartal stond in ankers op den noordmuur. In de burgemeestersrekening over dat jaar vinden we den volgenden post: „Op den 7 Octob. 1665, doen hebben de schepenen mette timmerlyeden ende metselaers vertert aen mijnen huyse, doen 't huys van den Coster van Doerne gerijcht werd, vertert in bier, ses vaemen biers, ieder voor 5 stuivers, comt ad 1-10-0". Had Mr. Jan Stoffels ook al een betere woning gekregen, den aard in Deurne had hij niet. Na een verblijf van twintig jaar zou hij de gemeente verlaten, om in het weinig aanzienlijke Gerwen den kerk- en schooldienst te gaan waarnemen. Zijn collega uit Gerwen zou hier komen. Ook deze had overhoop gelegen met de regenten en niet zuinig! 't Was in het belang der gewone rust, dat er te Gerwen ingegrepen werd en men was blijde, dat er zoo'n goede oplossing was gevonden: Mr. Stoffels en Mr. *) Niet inerevuld. van Hoeck zouden met elkaar van plaatsen verwisselen. Zooals te Gerwen de zaken met den schoolmeester stonden, was een verplaatsing volstrekt noodig. Die verplaatsing zou ingaan 16 September 1668. Den 20sten Sept. Werd door de schepenen besloten Mr. Aert van Hoeck op gemeentekosten te Gerwen te gaan halen door dezelfde voerlui die Mr. Jan met de zijnen daar zouden brengen. Die verhuizing zou plaats hebben den 27sten. In den morgen van dien dag vertrokken vier karren met het goed van Mr. Jan Stoffels in de richting van Helmond, nl. die van Evert Segers, van Jan Jan Jacobs, van Wilbert Jan Hendriks en van Ansem Wilberts. In den avond brachten zij Mr. Aert met diens gezin en roerend goed te Deurne. De gemeente betaalde per kar 2 gulden. Daags voor zijn vertrek had men Mr. Stoffels, vanwege het ijverige schepencollege doen aanzeggen, dat hij zich wachten moest van iets, wat de kerk of zijn huis betrof, mee naar Gerwen te nemen. Nauwelijks waren de karren met het goed vertrokken, of vier schepenen: Jacob Geurts, Jan van den Bosch, Evert Segers en Hendrik Bogaerts traden het huis binnen om er inspectie te houden. Zij bevonden alles in orde. Nu was het wel 'n mooi stel, dat de boel kwam opnemen. Behalve Bogaerts waren allen van oneerlijke handelingen beschuldigd en niet zonder grond, zooals we vroeger reeds zagen. De nieuwe schoolmeester heette Aerts Janssen van Hoeck. Hij was van denzelfden stam als de familie van Hoeck te Helmond. Aert is waarschijnlijk te Tongelre geboren, Roomsch gedoopt, Roomsch opgevoed, maar omtrent den Munsterschen vrede tot het protestantisme overgegaan. Wat hij als paedagoog beteekend heeft, weet ik niet, maar het was iemand van vrij groote bekwaamheid. Fraaier schrift dan het zijne heb ik zelden onder het oog gehad. In 't archief der heerlijkheid Deurne is nog een cynsboek aanwezig, door Mr. Aert aangelegd, 't Is een meesterstuk van schoonschrijfkunst. Van hem had de tijdgenoot vrij kunnen getuigen, dat hij „der penne machtig was". Voordat Aert naar de heerlijkheid Deurne kwam, had hii te Gerwen al een heel leven achter den ruer. Tarenlangf had hij er met ongeveer al wat regent was overhoop gelegen en met den predikant van Nuenen en Gerwen eveneens. Als ik me niet vergis, dan was de groote questie over ,,'t Kerkeveldje", dat Aert van de kerkmeesters huurde voor 6 gl. 's jaars en dat dezen, om welke reden weet ik niet, nu eens gingen verhuren aan 'n ander, aan Dirk Lucas van der Schoot, voor een gulden per jaar hooger. Aert verzette zich, haalde ondanks de verpachting „met gewelt" het gras er uit, enz. enz. Er kwam een procedure in de wereld, die zelfs tot in Den Haag werd voortgezet en waarin nu eens de eene dan weder de andere partij gelijk kreeg. Naar mijn meening heeft de gemeente aan 't kortste eind getrokken en er meer dan 't gansche veldje waard was bij ingebrokt. Dat men op Mr. Aert gebeten was, laat zich begrijpen. Daags voor zijn vertrek naar Deurne liet men hem dan ook door den vorster van Nuenen, Goort Noë, nog gerichtelijk manen wegens „de begraffenisse van syne afgestorven kynderen". die in de kerk van Gerwen begraven waren. Nu moet men niet denken, dat Mr. Aert tijdens al die quaesties zoo maar heel kalm in 't stille Gerwen de slagen van 't noodlot had zitten afwachten. O, neen! Hij „turbeerde" de regenten bij de verpachtingen, hij trok zelf op Den Haag af; hij weigerde de kerk te openen, als de rekening gesloten moest worden, wat steeds met vollen clockenslach in de kerk geschiedde en meer dergeÖJfcé dingen, die zoo maar niet op 'n paar bladzijden te vermelden zijn. Aan zulke toestanden moest een einde komen en dat werd er ook eindelijk aan gemaakt, 't geen blijken kan uit het volgende: Volgens resolutie van Haer Ed. Mog. Heeren Gecommitteerde van den Raede van State, in date den 26 Juny Ao. 1668, binnen der stadt Helmondt, hebben believen goet te vinden ende te verstaen, dat Aerdt van Hoeck, tegenwoordigh schoolmeester ende coster tot Gerwen ende Neder Wetten, in tyt van thien dagen sal soecken te sien veranderen met eennich Coster ende schoolmeester onder 't eerwaerde classis van Kempen- ende Peellandt gelegen, soo ist dat wij comparanten, hier onder beteeckent, met melkanderen syn geaccordeert en overeencomen, wel verstaende onder 't weimenen ende goed behagen van den WelEd. geboorne Heere van Doerne, dat Aert van Hoeck sal vertrecken uyt Gerwen ende Neder Wethen, elck in sijn qualitnt voleens H: Ed: Mo: resolutie voors., doch alles op approbatie van Haer Ed. Mogh. Gecommitteerde etc. Des t'oirconde den 5 July Ao. 1668. Was ondert. Jan Christoffels, Schoolmr. ende Coster tot Doerne, Aert van Hoeck, Schoolmeester en Coster tot Gerwen ende Neer Wethen. Mr. Aert van Hoeck kwam dan met zijn gezin in den avond van den 27en September 1668 te Deurne aan en betrok er 't huis, dat zijn voorganger 's morgens had verlaten. De heer van Deurne was hem heel welgezind, maar Jkr. Hendrik van Winteroy, de drossaard, was al voor de aankomst van den nieuwen schoolmeester tegen hem ingenomen en speurde van den eersten dag af zijn gangen met heel veel zorg na. In Deurne zelf beviel Aert nog zoo slecht niet. De strijd tusschen Roomsch en Gereformeerd was al heel wat geluwd en daarbij, Aert was Peellander van geboorte en opvoeding, kende het volk en de gebruiken en wist zich vrij gemakkelijk tusschen de dorpelingen te bewegen. Aert maakte 't in den beginne heel goed. Al spoedig kon hij aan zijn heer melden, „dat door Godes ghenaden de schoole door merckelyck getall is comen aen te wassen", terwijl de toekomst hem belooft, „datse nog dagelijckx meer ende meer in aantal van schoolkinderen sal toenemen ende aangroeijen". In datzelfde schrijven hangt Mr. Aert ook 'n tafereeltje van 't schoolgebouw te Deurne op en hij jammert geweldig over den ellendigen toestand, waarin dat verkeert. '% Ding is noch dak-, noch glasdicht, de vloer is niet zonder kuilen, schrijftafels ontbreken. Zijn eigen bank is veel te groot in verhouding tot het vertrek, 't Is er eentje, die men uit de kerk heeft gehaald, enz- enz. Meesters klacht werd na ernstig onderzoek gegrond bevonden en het schoolgebouw werd zoo in- als uitwendig wat opgeknapt. Toen Aert enkele maanden in Deurne zat, was hij op 't idee gekomen er nog een stuiver bij te verdienen. Hij plaatste in zijn achterhuis, waar je 'n heel slechten schoorsteen had, een grooten ketel en ging aan 't jenever stoken, die hij met de groote en kleine maat uitverkocht. Daarbij zette bij later een herberg op; de beide ondernemingen marcheerden direct al heel best. Van protestantsche zijde echter ergerde men zich vreeselijk, te meer, wijl 't er bij Mr. Aert, die toch ook koster was, 's Zondags zoo jolig toeging, zelfs werd er gedanst en de dochter Marie deed lustig mee. 't Was ergerlijk, wereldsch, paapsch! Aan 't stoken van „sliery ofte gedisteleerde wateren" stiet men zich niet. 't Feit was den heer wel ter oore gekomen, maar deze maakte zich enkel bekommerd om den schoorsteen; was de schouw niet solied, dan moest Aert ophouden met zijn jeneverstokerij. De drossaard Hendrik van Winteroy ontving 20 Oct. 1669 van zijn heer de volgende order: Ghij sult niet naer laten U. E. te vervoegen ten huyse van A. van Hoeck, coster ende schoolmeester binnen de Heerlyckheyt Doerne, ende aldaer visiteren die huysinge van den sellven coster met twee schepenen ende inquireeren ofte hij noch brandewijn stoockt ofte distileert in syn achterhuys, ende oft hy om sulcks te doen, heeft gedaen metselen eene bequaeme steenen schouwe bovens het dack uyt,- omme sodanigh stoocken sonder peryckel van brandt te konnen geschieden. Ende so hy, coster, daerop is continueerende sonder een schoorsteen getimmert te hebben, so laste ick U. E. daerop naer te sien het schoolreglement ende den voors. coster tot het onderhout van dien te doen reguleeren, ende is 't by aldien hij het voors. distileeren vermach te doen, aen schepenen van Doerne te versoecken een peene tot last van den voors. coster te willen decreteeren ten eijnde hij het voors. stocken in sijn achterhuys sal hebben te laetten, tot dat hy een bequaeme schouw sal getimmert hebben. w.g. ROGIER VAN LEEFDAEL. Mr. Aert was nog geen half jaar te Deurne, toen de vijandschap tusschen den drost en hem losbarstte. Of de heer Aert al met een schepenstoel vereerde, 't baatte niets; van Winteroy ging zijn gang en maakte den schoolmeester 't leven erg zuur- Hij was oud-officier en trad in 't burgerlijk leven wel eens op, of hij in de eene of andere garnizoensplaats voor den troep stond. De eerste schermutselingen begonnen in de kerk, waar de drost zich meer baasschap aanmatigde dan hem rechtens toekwam. Toen de ontstichtende ruzie eenmaal begonnen was, werd ze ongeveer geregeld iederen kerkdag voortgezet. Het regende in 't vervolg aanmerkingen, berispingen en vloeken naar Aerts hoofd en de drost speelde in de kerk soms zoo op, dat de geloovige schare er versteld van stond en zich in hooge mate ergerde. Eenmaal . zelfs zag Jacob Goorts zich genoodzaakt vanuit zijn zitplaats te roepen: „Drossaard, zwijg toch stil. 't Is schande en zonde in de kerk zoo een ruzie te maken F Als een staaltje van echte plagerij diene het volgende: Met voorkennis van den predikant had Aert klot onder den toren en in het oude vont-huysken (de voormalige doopkapel) geborgen. Op een dag kreeg de schoolmeester door den vorster een boodschap, dat hij op staanden voet zijn turf moest ruimen. Aert ging den drost spreken, dien hij in 't gezelschap van vier zijner medeschepenen vond en verzocht den klot te mogen laten liggen, omdat het zoo'n werk was, hem te verplaatsen, maar 't moest en 't zou en wel omdat hij 't den predikant gevraagd had en hij hem, drossaard, was voorbijgegaan. „Den Predicant en heeft daer niet over te segghen, hy mach hem met synen stoel en boecken moeijen. Ick ben ouderlingh, ick ben Drossaert etc!" Aert smeekte nog al verder, 't hielp echter niet. Hij ging weer naar school, maar om 3 uren kwam de vorster terug, zeggende: „MrAerdt, den Drossaert wil hebben, dat ghij terstont den dot daer uyt sult doen. Hy moet uyt rijden, maer wil eerst sien, dat ghy den clot uyt den thooren sult doen". Doch geven we Aert zelf het woord. Hij heeft een en ander omstandig beschreven onder den volgenden titel: Memoriale aenteykeninghe, tgene my van den Heere Drossaert 't zedert dien tyt dat den selven alhier inde Heerlyckheyt Deurne is komen woonen is overkomen ende wat bejegeninghe ick vanden selven heb moeten uytstaen, maer niet verdacht zynde dat den selven my met loode schoenen nae ginck, heb het selve niet pertinent met dagh ende datum aengethekent, maer nu met droefheyt sulckx vernemende, stelle hier naer volgende 't selve alsoo gheschiet te sijn, sonder behupt te zyn den presiesen dagh en datum, maer presenteere 't selve voor alle Heer, Hooven, Bancken ende gherichten met Eede te ferivieren. Voor eerst in den jare 1669, in den lententyt, doen den drossaert met syne huysvrouw eerstmael ter kereken quamen, soo is 't ghebeurt, dat voors. drossaert met syn vrouw door de achter deure in 't koor quam ende ick van vooren, soo seyde den drossaert tetrpn mii • .Wat manieren zvn dit van doen. dat men noch 36 niet begint den dienst aen te vanghen", waerop ick antwoorden, dat men die ghewoonten alhier soo hadde, dat het wel een half quartier uers vertrock naer 't leste gheluyt, eer 't volck in de kerk quam; waerop den gheseyden Drossaert met een soer ende wreet ghesicht tot my seijde: „dat hoorde mij ghewaerschuwd te zyn gheweest". Item, den tweeden Sondagh naedemiddagh is 't ghebeurt, dat ick volghens last en ordre van mynen Eerw. Heere Predkant, volghens ghewoonte de kinderen voor de Predicatie Chatigiseerde ende onderwees, 't gene eerw. H. Predicant die kinderen naede Predicatie uyt quam vraghen, den Drossaert tot my seggende: „Maeckt u aen 't singhen, ten is gheen fatsoen de kinderen in de kerck te Chatigiseren, dat moet men in de schoole doen, etc." Present: den President, myne Huysvrouwe, soo ick meen, Hendrick Boogaerts ende J. van den Bosch ende meer anderen. Item, den 3en Sondagh, heeft my den Heere Drossaert leelyck uytghemaeckt, buyten op den kerckhoff, in het by weesen van myne Huysvrouw ende verscheyden naeghebueren, die daer stonden om de gheboode van den vorster aen te hooren, als dat ick niet naer behooren gheluyt en hadde; de saecke ende waerheijt daer van bedraegh ick mij aen Ds. Wachtendorp, die sulckx oock van drossaert te vooren comen is ende contrarie selfs weet, etc. Den 4den Sondagh heeft my den Heere Drossaert wederom met fortse woorden ende steur ghesichte bejegent ende dat voor mynen stoel, daer ick soude beginnen te lesen, daer by zynde Jacob Geurts saliger, seggende tot my: „hoe salmen nu weten dat men Preken sal", waerop ick seyde: „waerom Drossaert?" Hy seyde tot my: „om dattet noch vroech is". Waerop ick antwoorden: „daer is driemaels geluyt ende 't is oock neghen uren gheslaghen ende D. Wachtendorp heeft my belast dat ik wat vroeger beginnen, hij moet naede middagh naer Asten toe om daer te prediken, dat weet den Heer Drossaert misschien niet", waarop den drossaert wederom zegden: „Hy mach gaen daer hij wil, ick wil op behoorlyken tijt ghepast hebben; laet hem hier comen, ick salt hem lustich segghen, altyt met syn gheloop en ghedoen!", waer over vele woorden vielen van den Drossaert, soo dat Jacob Goorts ghenoot saeckt was te roepen uyt syn sitplaets: „Drossaert swycht doch stille, 't is schande en sonde in de kerck soo een rumoer te maken", waerop ick begonste te lesen. Na een capittel gelesen hebbende, als oock de weth des Heeren, stelde doen oock voor de twelff artyckelen onses gheloofs, alsoo der na de middagh niet ghepredickt en worden, doen seyde voorn. Drossaert tot my, in presentie van alle de toehoorders: „wilde 4ioch al langher lesen daer den predicant sulcken haest heeft, maeckt u terstont aen 't singhen ; dat u dit en dat hael, dat den predicant op de loop ïs", waerop ick seyde: „Heer Drossaert, ick en can gheen twee Heeren dienen, insonderheyt soodanighe die tegen malcanderen strijdende zyn", waerop den gheseyden drossaert seijde: „wat, mach den predicant meynen, dat hy sal doen, wat hy wil, etc." Item, op den vyffden Sondagh heeft mij den drossaert door den vorster'laten gherichtelyck aensegghen, dat ick naer 't leste gheluyt niet uyt de kereke en soude gaen, maer beginnen terstont aenvanck te maken van 't lesen, daer nochtans in een quartier uers niemant inde kereke en komt, maer hebbe sulckx al naeghekomen. Item, opten 6 Sondagh heeft my den drossaert seer wreedelyck ende onchristelyck bejegent, ende dat oock in de kereke, ten aenhooren van meest allen de toehoorderen, dat ick met de groote kloeke niet gheluijt en hadde maer met de schelle alleen, waerop ick seyde: „Heer drossaert, 't is my leet, de luyden en willen my niet helpen, maer laechen met my als ick 't haer aenlegh". Den drossaert seyde tot my: „U kinders moghen u helpen", waerop ick antwoorden: „Mynen sopn die gaet tot Bakel voorsinghen, die en can my hier niet helpen", waerop den drossaert vooider tot my seyde: „Ick salt u doen doen, ick weet raet met u, ick sal u helpen, ick sal u leeren". Waerop ick antwoorden: „Heer drossaert en leght my geen onmoghelycke dinghen op, ofte voor al wat ick doen can, dat sal ick geerne doen". Item, doen de drossaertin haren kraem-kerekganch soude doen cf dede, 't was op eenen Saterdagh, wanneer een proef predicatie voor 't H. Avondmaal ghedaen worden, soo had ick 's middaghs, naer 't uytgaen vande schoole, tot Ds. Wachtendorp gheweest, om te vernemen, wanneer men de predicatie soude beginnen. Den Dominé niet tuijs zijnde, seijde ick tot de huysvrouw: „Ick sal tweemael luijden en dan sal ick te twee uren eens hier comen, ick sal zijn in de schoole, belieft den Dominé anders gedaen te hebben, laetet door uwe meijt eens weten"; soo sloech de kloek, daerover in de schoole sittende, twee uren, daer naer dat ick tweemael gheluijt hadde, soo ginch ick nae de Pastorij toe, soo quam Ds. Wachtendorp achter syn huys op my toe seggende: „Mr. Aerdt gaet doch luijen, want den drossaert met syne huijsvrouwe gaen daer naer de kereke toe". Waerop ick terstont met de sleutels in myne handt, de sighter deure inghegaen ben, voort gaende van binnen naer de suijer deure die open doende, soo quam den drossaert de noorder deure nae de schoole toe staende (die de kinderen hadden open laten staen in het tweemael luyen voor de predicatie) mij toe ghespronghen, met de vuysten boven mijn hooft den mantel opghe slaghen, seggende: „Ghij fielt en schelm, dat u der Duijvel hale, ick bruij u lichtelyck onder mijn voeten neer, dat ghy een kraem-vrouw voor de deur sout sluyten", daer se nochtans niet stille aen de kerck deure hadde ghestaen. Ende soo voorts beerdende ende tierende tot begin des lesens toe, soo dat sijne huysvrouwe hem ten laetsten quam te verspreken ende soo stille quam, beroepe mij op den vorster, die sulckx ghesien ende ghehoort heeft. Item, inden selven jare 1669 hadde ick onnosel, met consent ende voorweten vanden Heere predicant, eenighe cloth inden thooren en vont huysken (de oude doopkapel) gheleyt, ghelyck oock den verleden jare hadde ghedaen, de minste vermoede niet hebbende, dat syne Hoogh Edelheyt tselve niet wel en soude nemen, liet mij naer 't vertreck van syne Hoogh Edelheijt soo wredelij'ck ende hardelyck door den vorster in de schoole comende, gherichtelyck aen segghen, dat ick terstont den clotti uyt de kereke soude doen; ginch met den vorster tot Evert Zegers by den Drossaert inde camer, seer beleefdelijck ende vriendelyck op hem versoeckende: hij soudet voor dese reys eens door de vingers sien, ten soude niet meer ghebeuren, ick souder groote schade bij hebben ende veel andere woorden meer, die ick quam te ghebruijeken om hem te beweghen, maer al te vergeefs; braeckten eijntelijcke dese woorden met groote regoreusheyt uyt: „ghij hebt een bruer tot Hellemont, dat is eenen vogel en ghij bent hem ghelijck; maer wacht eens, dat ghij soo wel uwen Dienst niet waer en neemt, wij soude u vcort doen danssen; ende op dat ghij 't den predicant te kennen hebt ghegeven, daerom suldij hem daer uijt doen, den Predicant en heeft daer niet over te segghen, hij mach hem met sijnen stoel en boecken moeijen, ick ben ouderlingh, ick ben Drossaert, ick heb daer eedt voor ghedaen" (aen dese mannen wysende: op Jacob Goorts, Jan van den Bosch, Evert Zegers ende Jan van Aken). Ende 't selve meermaels versueckende met seer beleefdelycke ende beweeghelycke redenen, bleeff onghetroost. Ick ginch wederom inde schoole. Ontrent 3 uren nae de middach quam den vorster den tweeden mael, seggende gherichtelyck: „Mr. Aerdt, den drossaert wil hebben dat ghij terstont den clot daer uijt sult doen, hij moet uijt rijden, maer wil eerst sien dat ghij den clot uijt den thooren sult doen". Den vorster seyde tot mij: „Ick heb mijn leven den drossaert niet onbeweeghlijcker of onbarmhertigher gesien als tegen U.E.", etc. Item, ontrent den selven tijde hadde zyne Hoogh Edelheijt eene missive aen mij laten voorlesen, rakende het schoorsteentjen van mijn fornes, seyde onder andere met wrede ende ghesteurde woorden: „ghy zeght, dat ick u teghen ben ofte haet, maer ick sal u teghen zyn ende haten, soo langh als ick leeff". Deze woorden heeft hy ghesproken ten aenhooren van 7 schepenen ende Ds. Wachtendorp, in mynen achterhuyse. Item, Jenneken Allons, dienstmaecht by den heere drossaert nu ontrent 4 a 5 maanden gheleden, haer niet ontsien op eenen ghenecht-daeghe aende schepen camer ende daer naer in de camer voor alle schepenen, drossaert ende andere, tot blamatie vande schepenbanck, mij durven aenranden wat ick van haer te segghen hadde, dat sou se mij doen waer maken, of ick van drossaerts hüys een hoerhuys woude maken ende soodanighe injurieuse woorden meer, ende den drossaert haer de woorden afnemende tegens mij uytberstende soo het scheen, van haren Heer en vrouw opghemaeckt ofte opghesteuckt zynde, daer ick nochtans niet meer ghedaen hadden als Peter den Hoevenaer eens ghevraeght, of hy mynen soon daer oock ooijt sach bij Drossaerts maert. Alsoo den Drossaert daer veel van te segghen hadden, en dat uvt den mont van Peter den Hoevenaer ende bij bekende vrienden ende mij sulcx als vrient quamen te waerschouwen. „ Item, wat heeft den heere drossaert op Nieuw-jaers-dach 'b/l in 't werck gestelt om svnen gheswooren haet ende nijt volgens soo voors. staet in 't wérck te stellen ende voor de gantsche werelt te betoonen, dat hij is gevaren naer Gerwen, bij den predicant de Ruijter, ende met den Ruijter ghegaen by den secretaris tot Nuenen om alles tegens mij ten quaetsten ende ten hartsten uijt te vallen; ende heeft daer eenighe schriften van den ongerusten Ruijter gheprocreert etc. Den vorster, Hendrick van Scharjck, was voerman die oock met den drossaert daer eenen nacht "beslapen heeft. Ghelyck my claerlyck te vooren is ghecomen den 10 Febr. 1671 ten huyse van Evert Zegers, doen ick den drossaert 3 daghe te vooren meende ghelanght te hebben de Lyste van de Dooden, meinden hem tot Evert Zegers te vinden, waerover den vorster inquam, die ick de Lyste langhde, om aen den drossaert ie behandighen, soo ist ghebeurt dat den vorster m selven avont met de lanteern tot mynen huijse is gecomen, seggende : „Meester Aerdt daer is het briefken weer, want den drossaert tiert op mij, seggende: in de ordinantiën staet dat ick se moet ontvanghen niet uyt handen van een vorster maer van den coster, ende becalengierden mij daerover". Soo nu tot Evert Zegerts by hem comende, was seer op mij ontstelt met groote dreijghementen teghens mij uytbrackende: „ick sal morghen een briefken voor de schepens in de banck legghen, dat ghij selfs ondertheeckent hebt, ghij bent eenen vogel, ick sal u nu wel helpen, ick hebt nu in mvnen sack, 't leyt in myn cantoir", seggende tot den vorster: „Is 't niet waer Hendrick?, en comt eens ten Bosch, ghy sult daer wat vernemen, etc." Item, nu noch Saterdaeghs voor Paeschen, zynde den 18 Martio 1671 naer de proefpredcatie vragende, nae eenighe dinghen, dat Ds. Wachtendorp aen ons soude gheremonsteert hebben, soo ick meene ick salse hebben, ick salter vergelden ende soo voorts. Ick verswygh noch dat hij ons in alles is tegen gheweest in reparatiën van myn huys, van koetsen te overdecken, van afhancksel tot een schop, als andersins. Tot Liessel by Joffr. Aelbaden by de huysluij in 't ghemeyn, soo van mist voor mij te dienen, in de Peel als andersins. Vertrouwende dat syne Hoogh. Ed. ende hare Hoogh Ed. uijt sulcke ende diergelycke staeltjens de gheheel masse wel voort bekent sullen syn. St. Tbx>mas-vicring. — Van aloude tijden bestond er in De Meierij het gebruik op St. Thomasdag (21 Dec.) den meester uit de school te sluiten. Kwam de meester aan de deur dan hielden de kinderen, of zij hem niet kenden en deden de deur beslist niet open voor hij hun beloofd had op een of ander te zullen onthalen. In 1648 echter werd dit gebruik door de Staten om meer dan een reden verboden, doch voornamelijk, wijl het superstitieus was. Meester Jan Stoffels had er geen last van ondervonden, wijl hij nooit meer dan 'n paar kinderen (en dan nog van Protestanten) op school had gehad. Maar bij Mr- Aert van Hoeck waren ook allengs Roomsche kinderen beginnen te komen en toen 't 21 Dec. 1670 was geworden, herinnerde zich de jeugd den ouden St. Thomasdag weer en deze zou, 't kostte wat het wilde, weer ingevoerd worden. In den morgen van den dag, die op een Zondag viel, toog Abraham van Hoeck, Aerts zoon, die schoolmeester te Liessel was, naar de kerk om de klok te luiden. Hij werd nageloopen door 'n troep kinderen, die hem echter met vrede lieten. „Dat het den meester waer, wy souden hem wel hebben", zeiden zij. Evenwel drongen zij heel wanordelijk den toren binnen en, gelijk vermeld staat, „met bloote degens" in de hand. Het tweede gelui voor den dienst zou Mr. Aert zelf doen. Of de jongens daar erg in hadden of dat ze maar volgens gewoonte op het marktplein bleven slenteren, weet ik niet, maar toen Aert naar de kerk ging „om zijn beroep waar te nemen", was de heele bende bij elkaar en zoodra zij den meester zagen aankomen, riepen ze: „Hier is hij, hier is hij!" Ze liepen op hem toe en omsingelden hem als 't ware, zoodat hij niet dan met moeite de kerk bereikte. Omstreeks elf uren, toen de dienst uitging, stonden de jongens weer bij de kerk en herhaalde zich zoowat het-, zelfde tooneel van straks. Dat Mr- Aert met zijn positie verlegen stond, laat zich begrijpen. Hij wendde zich dan ook tot Jhr. Hendrik van Winteroy, den drossaard, die ook uit de kerk kwam en de vertooning aanzag. Bij den drossaard stonden Michiel Goloffs, de president, en de schepenen: Jan van den Bosch, Hendrik Boogaerts en Evert Zegers, benevens Hendrik van Schayk, de vorster. dus zoowat het grootste deel van 't Deurnesche gericht, want de schoolmeester was zelf ook schepen. De drost schijnt er pleizier in gehad te hebben, dat men er zijn vijand Aert zoo tusschen had „en quam de saeck ofte de beestelijkheid van de kinderen nog voorspreken als wesende een saeck die wel geoorloof t was ende nae geene papisterijen en riekten". De knapen, die door de houding van den officier niet weinig voet kregen, volgden den schoolmeester al jouwende en riepen aanhoudend: „Sa, kom accordeer met ons, waarop Aert zich keerde tot de vlegels met de woorden: „Ga naar huis toe, 't is immers nu Zondag, men houdt nu immers geen school". In den namiddag begon het verzet tegen den schoolmeester een ander aanzien te krijgen. Nabij de kerk had Mr. Aert zijn tuin liggen, waarin wintergroenten stonden. Naar dien tuin zijn eenige knapen heengetrokken en hebben daar, ten aanzien van 'n menigte menschen, schandelijk huisgehouden, „maaiende met hun degens de kooien af"- De voornaamste belhamels waren: Hendrik, zoon van Pauwels Conincx, Jan, zoon van Jan van Breij, Jan, zoon van Jan den Metser, Cornelis, zoon van Peter Noyen en Aert Michels. Behalve dat zij het wintermoes afhieuwen, schrapten zij ook met hun degen over de muren en deuren van 't schoolhuis, terwijl zij riepen: „Kom er uit en accordeer met ons!" Deze baldadigheden werden straffeloos eenige dagen voortgezet, terwijl er al maar door zijn vrouw ging tot de knapen en sprak tot hen: „Kinderen, wat begeer dij?" En zij kreeg ten antwoord: „Zeg den meester, dat hij met ons komt accordeeren of wij zullen al uw kooien afmaaien", enz. Toen Matres vroeg, wie hun dat geheeten had, zoo te werk te gaan, antwoordde Jan, de zoon van Simon van den Boomen en Jan, de zoon van Jan den Metser, dat het de drost was, die hun geheeten had, dat ze de kooien zouden afmaaien en maar al doen, wat zij begeerden. 't Is haast niet te gelooven, maar onder 't oog van den drossaard, werd ook de school geplunderd en vernield. De ruiten werden ingegooid, de muren geschonden, in de banken werd gehakt, de stoel van den meester benevens de lessenaar werd vernield, de stoof en de vuurpot werden in stukken gesmeten, welk lot ook de plak onderging. Zelfs werd in 't schoolgebouw 'n vuur gestookt, waarin een en ander werd verbrand. De schoolmeester had zich dan ook genoodzaakt gezien, zijn school maar gesloten te houden en voor de goedwillige kinderen in zijn kamer onderwijs te geven. 't Was 'n formeele kinderopstand in Deurne, aangevuurd, althans met oogluiking toegelaten door een officier van justitie, die vroeger den rang van luitenant bij 't leger bekleed had en van adellijke geboorte was. De opstand sloeg ook naar Liessel over, waar Abraham, de zoon van Aert, als schoolmeester dienst deed in de oude' kapel. Ook daar trok men op de school af en verbrandde er o-a. meesters blokken (klompen), zijn plak en zijn pennemes. Ook hier duurden de moedwilligheden enkele dagen. Van Hoeck diende een aanklacht in bij den heer van Deurne, Baron Rogier van Leefdael en tegen 22 Mei 1671 werd Aert door den drost opgeroepen om, in zake de gepleegde baldadigheden, getuigenis der waarheid af te leggen. Al vernemen we nu van dergelijke buitensporigheden als hier door de jeugd gepleegd werden, in 't vervolg niets meer, 't oude gebruik was met die gerichtelijke verklaringen niet uit de wereld. Het jonge goed liet zich zijn vSt. Thomasdag niet ontnemen. In 1682 schijnt men nog weer eens op ouderwetsche manier te hebben huisgehouden. Den llden December 1683 vaardigden Drost en schepenen een ordonnantie uit, waarbij streng verboden werd den schoolmeester uit de school te keeren, alsook met Nieuwjaar langs de deuren te gaan zingen. Dergelijke ordonnantiën waren geen unicum in onze Meierij, integendeel ze bestonden bijna overal. Men schijnt ze echter slechts noodig gehad te hebben, om eens te kunnen optreden, als de dingen wat ver buiten de schreef liepenDie eigenaardige viering van den St. Thomasdag is nog volstrekt niet zoolang uit de mode. Ik heb ze in mijn jeugd nog mee gemaakt. Enkele belhamels uit de hoogste klas wisten vroeg toegang tot de school te krijgen en zetten het spelletje op touw. Ze baricadeerden de deur en lieten den meester buiten staan. Deze kreeg eindelijk toch toegang en dan was het in den regel: van dik hout zaagt men planken. De aanleggers van de rel kregen strafregels te schrijven, dat er de vingers krom van gingen staan en werden zoo'n halven dag alles behalve vriendelijk bejegend. Was de onderwijzer verstandig en kalm, dan klopte hij aan de deur en van binnen werd er dan gevraagd: „Wie is er aan?" „De meester", klonk het van buiten. „Wat geeft ge als ge binnen moogt?" „Een halven ciag vacantie." Dan ging de deur open. En 't onderwijs ging geregeld zijn gang. 't Gezag van den onderwijzer leed er absoluut niets door, evenmin als het ouderlijk gezag op Allerkinderendag ondermijnd wordt. In Hanewinkels tijd (dat was zoo omstreeks 1800) bestond het St. Thomasfeest, ondanks 'n massa ordonnantiën, nog vrij algemeen. In zijn Tweede Reize door de Major ij (blz. 170) schrijft hij: „,Ook zijn er Dorpen, waar de Schoolkinderen op den dag van St. Thomas, den 29 van Wintermaand (lees 21), den Meester uit de School sluiten. Komt de Meester aan de deur, dan houden de kinderen zich of zij hem niet kennen, willen de deur niet openen voor hij aan dezelve het een of ander belooft om er hen op te onthalen. Dit is zeker eene navolging van de ongeloovigheid van den Apostel Thomas. Voorheen waren zulke zaaken, als ongeoorloofd, met recht verboden, thans echter beginnen alle bijgeloovigheden hoe langer hoe meer het hoofd op te steeken." Den schrijver schijnen de woorden bijgeloof en superstitie als 't ware op de lippen bestorven te liggen. Aert van Hoeck was dan aan 't herberg houden gegaan. Men gunde hem den penning nogal en de zaak ging bijgevolg goed. Aert was heel gezien; van de geschillen tusschen Roomsch en Gereformeerd trok hij zich al weinig aan en dat hij met den drost overhoop lag, verlaagde hem geenszins in de oogen der ingezetenen: Jkr. Van Wintelroy was in de heerlijkheid meer gevreesd dan bemind. De kerkeraad was over die tapnering volstrekt niet te spreken, te minder nog, wijl de ouderling niemand anders was dan de drossaard zelf, die in de consistoriekamer nogal eens den baas speelde. Van einde Nov. 1671—26 Aug. 1674 had de predikants- plaats te Deurne ca. gevaceerd, „soo door eenige ongelegentheden en oneenigheden bij de classis alsoock door 't vluchten der predikanten om den oorlog met Vranckrijck". Gedurende de vacature was er nooit het H. Avondmaal hediend, en voor de eerste maal werd het weder gehouden 30 Sept. 1674 en wel met 14 personen, onder wie zich ook bevonden Aert van Hoeck, zijn zoon Abraham en zijn dochter Marie, die onlangs door Ds. Lambertus Van Flodrop uit Aarle aangenomen, thans voor de eerste maal aanzat. De vrouw van Aert van Hoeck was niet in de kerk aanwezig. In 't kerkeraadsboek vinden we daaromtrent de volgende aanteekening: „Blijvende de huysvrouw van den voorn. Aert van Hoeck op dien dagh en van 't H. avontmael en gehoor van Gods woort (door eenige vuile passien gedreven) in haar huijs; synde beyde in de visitatie over haer tappen en herberg houden, op de rustdagen des Heeren tot merckelijcke ergernisse ierstelijck door den predicant en ouderlingh vermaent daer van te willen af staen." Den 17 Januari d.a.v. (1675) hielden predikant en ouderling weder visitatie. Aert van Hoeck en zijn gezin werd geducht onder handen genomen. De schoolmeester en zijn huisvrouw hadden niet naar de vermaning van den kerkeraad geluisterd en waren door blijven gaan met herberg houden, en kaart laten spelen. Zij waren niet alleen ongehoorzaam geweest, maar ook hardnekkig voortgegaan in 't kwade. Op deze gronden werden zij van 't gebruik des H. Sacraments afgehouden. Ook Marie mocht niet mee aanzitten „omdat se van 't loopen in herbergen, en van het dansen en springen en dat op de rustdagen des Heeren niet wilde resolveren, noch beloven afstands te doen, nadat se saterdags savonts en sondags smorgens ernstelyck was vermaent en gebeden." Het huisgezin zou zoo lang van de communie des H. Avondmaals geweerd worden^ „tot ter tijt sij samentlijck haer leven souden beteren". Aerts zoon, Abraham, was inmiddels gehuwd met de zuster der predikantsvrouw. Jkr. van Winteroy bleef intusschen doorgaan met Mr. Aert het leven zuur te maken. In 't begin van 1676 deed hij hem een proces aan. De schoolmeester presenteerde een request aan Baron van Leefdael, dat ik hiervoor reeds meedeelde. De heer nam bij den drost de partij van den schoolmeester op1). De drost zond echter zeer terecht aan den heer het volgende schrijven: Hoogh Edel geboorne Heer. Seeckere requeste van Aert van Hoeck, schoolmeester ende coster alhier, aen U. E. Ho. Ed. gepresenteert, my ter hande gecomen synde, hebbe niet connen bedeücken wat de intentie van den voors. coster is geweest, anders als de justitie te declineren. Doch ben het spoor noch veel meer byster geweest, als op de kant van de selve requeste hebbe gesien eene apostille met U Ho. Eds. hant geschreven ende geteeckent, waer door het schynt, dat U Ho. Ed., de ordinaire justitie voorby gaende, de dispositie daervan aen sich selven soude gelieven te houden, 't welck in de Landen daer de justitie wort geëxerceert (onder ootmoedige correctie) niet kan bevroeden, hoe dat geschieden kan, daer selffs de Hertogh van Brabant van de welcke alle jurisdictie originelyck defluëert, 't selve sich niet aenmaticht, maer sich selve en submitteert en verbint, syn onderdanen niet anders te sullen handelen als met vonnisse en sententie van syne Hoven van justitiën ofte schepenen van de plaetse, ja, selffs in saecken syn persoon concernerende. En bidde derhalve dat U Ho. Ed. den voors. Aert van Hoeck aen de ordinaire justitie gelieft te renvoyeren, die toestaet op gevorderde en gedaene arresten recht te doen, sal niettemin U Ho. Ed. binnencomende, in het particulier geerne (gelyck ick schuldigh ben) openinge doen, hoe de saecke gelegen is en hoedanigh van meeninge ben te vervolgen. En sal ondertusschen blyven Hoogh Edel Geboorne Heer, U Ho. Eds. onderdanige ende Dienstwillige Dienaer, H. WINTEROY. Deurne, den 20 Janury 1676. Wat Mr. Aert eigenlijk aan de hand heeft gehad, weet ik niet. Ik lees in verscheiden stukken wel van een ergerlijk onchristelijk levensgedrag, maar dat zijn niets meer dan qualificaties. Feiten kon ik niet onder 't oog krijgen. Van Winteroy stelde alles in 't werk om den schoolmeester kwijt te raken. Aert werd, zoo van kerkelijke als van burgerlijke zijde, als 't ware vervolgd. Zoo er ooit een koster-schoolmeester door 'n magistraatspersoon genegerd is, dan is hij 't. En dat, terwijl hij deel uitmaakte *) Zie blz. 561—565. van 't schepencollege, waarvan hij de meest ontwikkelde persoon was. De drost, die bij den heer zijn zaak tegenover Van Hoeck niet winnen kon, begon zich met Den Haag in verbinding te stellen en slaagde er eindelijk naar wensch, gelijk blijken kan uit onderstaand request. Aen de Edele Mo. Heeren Raden van Staten der Vereenichde Nederlanden. Geeft onderdanich te kennen, Hendrick van Winteroy, drossaert der Heerlykheyt Deurne, hoe dat Aert van Hoeck, schoolmeester aldaer, om sijn quaet leven en compartement eerst heeft verplaetst moeten werden van Gerwen naar Deurne voors., binnen drie dagen, alsdoen toecomende ende voorders aenbevolen, ende gelast sich in toecomende voorsichtiger, godtvruchtiger ende eerlijcker soude hebben te dragen, ofte dat hij op de eerste aenclacht ende bewysen van sijn onvoorsichtich ende ergerlyck leven metterdaet sal sijn ende blyven gecasseert ende gelicentieert gelijk den selven voor doe ende alsins gecasseert ende gelicentieert wiert, volgens acte van U E. Mo. Heeren Gedeputeerden van date den 26 Junij 1668, ende also den selven tsedert hem nijet en heeft gebetert maer ter contrarie veel ergelijcker ende schandeleuser leven heeft geleijt, dat niet langer can werden getolereert, als met het grootste schandael van de wereldt, soo versoeckt hij supplt. dat U Ed. Mo. gelieven te verclaren den voors. Aert van Hoeck van de voors. syne functie gecasseert ende gelincentiëert te sijn. Twelck doende, etc. Onderteeckent: Philips van Eelde, als gelastigde. In margine stont: Sij dese gestelt in hande van de Heeren van Haer Ed. Mog. Gedeputeerden, eerst gaende op de vérpachtinge van de tiende, omme naer genomen informatie te disponeren, sulx als beyonden sullen te behooren. Actum den 28 April 1676. Onder stont: Haer Ed: Mog: circumstantiële informatie, soo van ecclesiasticke als politijcke, hebbende genomen dat Aert van Hoeck van sijn schoolmeesterampt ende costerampt van Deurne sal werden gedeporteert, sonder hem voorder daermede te bemoeijen, en dat het selve schoolmeesterampt en costerampt van Deurne by dese vacant en impetrabel wort gestelt. Actum den 1 July 1676. Aert was dan met 1 Juli 1676 uit zijn ambten ontslagen. Van Winteroy had zijn zin. Bij geestelijke en burgerlijke overheid was geinformeerd. Dat men den schoolmeester heeft gehoord, blijkt uit niets. In 't kerkeraadsboek werd door Ds. Plaen aane-etee- kend: „Anno 1676 den 1 July is gecasseert en van syn dienst afgesett Aert van Hoeck om syn godloos en ergerlyck leven door de Ed. Mog. Heeren, gecommitteert op de verpachtingh der thienden binnen 's Hertogenbosch, in wekkers handen door ordre van den Raedt van State het gestelt was over die sake te disponeren. Ende is de sententie Saterdaegs den 4 dito door deurwaerders den voors. Aert van Hoeck 't huys gebracht". Aert van Hoeck is omstreeks Allerheiligen van 1676 gestorven. Zijn vrouw was reeds vroeger de eeuwige rust ingegaan. Den 11 Nov. 1676 werden zijn meubelen door zijn zoon Abraham, vorster der heerlijkheid Deurne, publiek verkocht. Van Winteroy begon nu de erfgenamen aan te spreken. Deze waren: de genoemde Abraham, en zijn beide nog onmondige broeders Jan en Martinus, benevens Thomas Michiel Goloffs, als man ende momboir van de meer gemelde Maria van Hoeck. Er waren nog eenige procedures loopende tegen hun vader en de officier meende, wegens gemaakte kosten etc, beslag te kunnen leggen op de nalatenschap. Den 5den Juli 1677 kwam men tot een accoord. Wijlen Aert van Hoeck had eeri obligatie van honderd rijksdaalders op de gemeente staan, „welcke capitale somme vernoemde erfgenamen toekennen aen den heere Winteroy', die deselve accepteert, waermede doodt, te nijet ende geassogneert sullen syn ende blijven alle penen, boeten, amenden ende costen, etc". Abraham van Hoeck is te Deurne blijven wonen en er in 1736 in hoogen ouderdom, arm, gestorven. Marie van Hoeck en haar man, Thomas Goloffs, zijn eveneens te Deurne gebleven en er gestorven, kinderloos, als ik me niet vergis. Waar Martinus van Hoeck heengetrokken is, weet ik niet. Jan is te Tongelre terecht gekomen, na gehuwd te zijn geweest met een zekere Adriana, die in 1699 voorkomt als zijn weduwe en als pachteresse van de gruit te Helmond. Als opvolger van Aert van Hoeck, kwam in 1676 uit Den Bosch naar Deurne: Mr. Willem van Esch. Hij was reeds gehuwd en wel met Maria Magdalena Sauvé en was reeds vader van enkele kinderen. Dat getal groeide in Deurne nog sterk aan. Het Doopboek der Protestantsche Gemeente vermeldt de volgende: le Cataryn, ged. 4 Sept. 1678; 2e Abraham, ged. 16 Nov. 1681; 3e Wouter, ged. 21 Nov. 1683 ; 4e Isaek, ged. 6 Oct. 1686; 5e Anna, ged. 16 Maart 1689; 6e Catharina, ged. 14 Juni 1691; 7e Jacobus, ged. 4 Juli 1693; 8e Helena, ged. 5 Febr 1696; 9e Johanna, ged. 23 Febr. 1698. Van die kinderen is niet veel terecht gekomen. Sommige zijn tot armoede vervallen. Zijn zoon Daniël heeft hij tot het schoolmeestersambt opgeleid en deze is van 1698 tot 1714 „Instructeur der Jonckheijdt" geweest te Vlierden, dat in 't kerkelijke met Deurne vereenigd was. Hoe hij zich daar van zijn taak kweet, heb ik indertijd beschreven in mijn: Schetsen uit de oude Brabantsche Schoolwereld (Helmond 1909). 't Is ook te vinden in 't hoofdstuk dat hier achter aan Vlierden gewijd is. Mr. Willem schijnt een beste man te zijn geweest, maar zijn wederhelft en sommige zijner kinderen stonden er niet hoog op. Het volgende neem ik over uit een brief, geschreven door den drossaard, Louis de Caesteker, aan den heer van Deurne d.d. 18 Mei 1690. „Aengaende Meester Willem: ick heb vanden predicant hooren seggen, alsmede van den president, dat Meester Willem by een ieder van haer int particulier by haer is geweest ende hem geëxcuseert, maer ick nogh niemant vande andere inden Cerkenraet en heeft hij minsweten niet gesproeken seder U Ho. Ed. vertrëck van Deurne. Ick sal mijn uterste devoir doen, dat de heele saeck tot Doerne by den Cercken Raedt wert afgedaen. De soon van Mr. Willem is hier geweest ende in dien tijt sijn de glaesen van Antonij Evers ingeslaegen (in den Leeuw) en de coeij van Abram van Hoeck op syn stal met een mes door den hals gestoeken; doch can niet voor vast weten, wie dat het gedaen heeft, maer is seker dat de costers weijf haer seder dit voorval heeft by diversche gaen beroemen op haeren soon Daniël, dat hij van die eijgen Natie was daer sij van was, dat sij als sy een man was in sulcken geval der op soude schieten. T'ys seker, dat Willem door dat weijf ongeluckigh is en hem tot alle dese gedaene quaede abueysen gebracht heeft. Ick sal soo veel doen als ic ievers can by den Cercken raet tot syn voordeel maer den cerkenraet moet haer rechten bewaeren." Ook de volgende brief van den drost aan den heer bevat weinig vleiends aan 't adres van de schoolmeestersvrouw. Duerse, den 22 Sept. 1690. Hoogh Edl. Welgeboren Heer, Ick hebbe Makalle, den officier van Baekel, gisteren op de Duerse mart dagh bey mijn gehadt, de welcke mijn heeft verklaert, dat den advocaat Scheynders op het Duersens niet en heeft gejaeght, maer dat den dagh daer aen volgende Jan de Rijck, Evert Driessen met den advocaet Coelen van den Bos met honden ende roers op den Duersensen gront soude gejaeght hebben ende geschooten. Gaff reden van welwetenheyt, dat sij alle op dien dagh aen sijn huys soude sijn geweest. Wat nu vaste waerheyt is, sal ick soo van 't een als het ander naerder onderzoeken ende tot dien eijnde morgen met de vorster naer den Muelenhoff gaen, om alles te vernemen. Doen ick ten Bos was, soo is de soon van onse koster met nogh een light-voedt hier geweest ende heeft Antonij Evers haer beyde met een roer int veldt gevonden ende dien selfden dagh soude een van die voegels hier eenen boeren hondt sonder de minste reden hebben doot geschooten, soodat mede van dat quaet ras niet veel goets en is te waghten. Op de markt dagh savons is den soon van eenen Peter Goorts tot Eiessel met een mes een groote wont in het hooft gesneden. Hebbe ick daer van daegh informatie van genomen maer vreese, dat ick daer weijnigh toon van sal connen crijgen, alsoo 't in den naght is geschiet. Voorders en is hier niet voorgevallen of bekende sal altyt U Ho. Ed. orders gehoorsaemelikk af waghten ende sal traghten te wesen Ho. Edl. Welgeb. Heer U Ho. Edt. onderdanighsten dienaer L. DE CAESTEKER. * Gelijk wij hier voor gemeld hebben was de gereformeerde school te Deurne door de Roomsche geboycot en had de pastoor voor zijn gemeente een schoolmeester aangesteld, die met de kinderen naar den Grootenberg trok en daar onderwijs gaf. Men kan begrijpen, wat een last en ongemak er voor de jeugd aan zoo'n schoolgang verbonden was. Toen de scherpe kanten van lieverleden wat wegsleten, begon men zoetjesaan zijn kinderen weer naar de van ouds bestaande dorpsschool te zenden. Dit werd vooral in de hand gewerkt door Aert van Hoeck. Deze vatte zijn taak zoodanig op, dat zijn onderwijs voor de Roomsche kinderen noch aanstootelijk noch gevaarlijk kon wezen, 't Was als het ware een voorspel van de latere neutrale school. Niettemin schijnt Mr. Jan Verhaghe met schoolhouden voort te zijn gegaan. Hij bleef de katholieke onderwijzer. 13 Januari 1678 overleed hij. Het schijnt, dat men hem 't geven van onderwijs zoo wat oogluikend heeft toegestaan, althans er geen aanmerking op heeft willen maken. Na Verhaghe's dood schijnt de school niet meer voortgezet te wezen en bezoekt al wat ondenvijs verlangt, voortaan de feitelijk neutrale school. Toch kwam er bij de vrouwe van Deurne een jaar of vier later een verzoek in ter oprichting van een katholieke school binnen Deurne. 't Ging echter niet uit van de ingezetenen noch van de geestelijkheid, maar van een belanghebbende, die bij de stichting van een katholieke school een bestaan meende te vinden, 't Request gaat hiernevens. Hoogh Edel Welgeboren Mavrouwe, Terwijl alhier in Vlierden, wesende een klein dorpken, de kinderen meest al geleert sijn ende mij voor mynen dienst weenich tot myne aliementatie wort toegeleijt ende weijnich ofte egeen middelen en hebbe om noot druftelijk van te leven, aengesien myne middelen door de studie geconsumeert hebben, ende egeen ambacht ofte hantwerck en kan om nu ende in het toecomende mynen cost mede te winnen, maar sal (soo het schijnt) om den cost te verdienen moeten de penne ende geleertheijt te werck stellen, ende eene oude moeder de welcke haer selven in desen benauden tijt niet en can onderhouden moet besorgen van levensmiddelen, ende de ingesetenen binnen Doerne, alwaer een ingeboren kint ben, mij seer veel genegen sijn, soo dat se wel souden wenschen mij te hebben tot eenen instructeur van haer jonckheijt, het welke bij testimonium (soo noot is) blycken sal, want sij (soo het schijnt) niet seer genegen en sijn haer kinderen te laten onderwijsen door personen, wesende van contrarie gesintheijt. Ter oirsake deser hebbe niet connen laten ofte soude voor dese aan Haer Ed. geweerdige mij te consenteren een cleijn hoecksken van haer Ed. gemeente daer Haer Ed. mij sal gelieven te ordonneren de jonckheijt onder gebruijcke van indifferente boecken soo in goede ende civiele manieren als in de vrije konsten van lesen en schrijven te mogen instrueren. Te meer door dat men siet, dat het selve op dese omliggende dorpen op sommige plaetsen al geschiet en op sommige soo men verstaet, op handen is te geschieden. Aen Haer Ed. goede jonste dan geensints twijfelende, maer op deselve als steunende en vertrouwende op Haer Ed. compassieus herte tot den behoeftigen in dese ellendige tyden, versoeckende ootmoedelijck onder presentatie van allen mogelijcken dienst ende soo veel mogelijck sal wesen recom...satie( ?) dat Haer Ed. mij het voors. versoeck niet en gelieve te weijgeren. Ende hier op geweerdige en kleijn briefken, dienende tot antwoort ofte naer Haer Ed. goetduncken mondelingh antwoord te senden, opdat ick mach weten, waer naer my hebben te voegen. Verblyve Hoogh Edele welgeboren Haer Ed. Ootmoedigen," onweerdigen ende verplichten dienaer J. VERHAGEN. V1 i e r d e n, den 15 November 1682. Ondanks den steun, dien Mr. Jan Verhagen maakte op het „compassieus herte der hooge Vrouwe", is hij niet als „Instructeur der Deurnesche Jonckheydt" toegelaten. Hoe kon hij ook steun verwachten voor een Roomsche school bij de Baronesse van Leefdael, die zoo vinnig Protestant was? Daarbij, 't schoolreglement van 3 Mei 1655 lag er, en dat verbood allen gewezen Paepschen schoolmeesters onderwijs te geven of eenigszins het schoolmeestersambt te „exerceeren". Het verzoek van Jan Verhagen behoort zooal tot de laatste pogingen, die er te Deurne in dat tijdperk in 't werk zijn gesteld ter verkrfjging van 'n Roomsche school. * Met de Reformatie in De Meierij was het anders gegaan, dan men 't zich in 1648 had voorgesteld. Over 't kerkelijke heb ik reeds breedvoerig geschreven, thans roer ik het punt even aan met betrekking tot het onderwijs. De school, als propaganda-middel voor het Protestantismus had geenszins aan haar doel beantwoord. De bevolking had zich haast als één man uitgesproken, dat ze Roomsch wenschte te blijven en geen onderwijs in gereformeerden geest voor haar kinderen begeerde. In Deurne heeft dan ook de eerste schoolmeester jarenlang in zijn school voor leege banken gestaan. Om Roomsche kinderen in school te krijgen, was er onder de gegeven omstandigheden geen ander middel dan het onderwijs zoo in te richten, dat al wat aanstootelijk was voor het Roomsche kind werd weggelaten. Die streng Gereformeerde school 37 van 1648 ging zoetjes aan over in een neutrale, die zoowel voor Protestantsche als voor Katholieke kinderen toegankelijk was en waar het godsdienstige leesboek niet was buitengesloten. De christelijke verdraagzaamheid, een der sieraden van het Meierijsche volk, heeft het mogelijk gemaakt, dat men hier ongemerkt tot een compromis is geraakt in een tijd die nog juist niet in het teeken van godsdienstige vrijheid stond. De schoolmeesters waren Gereformeerd, maar zij leefden als geachte en vertrouwde burgers tusschen de • Katholieken. De Protest, schoolmeesters van Deurne hebben heel wat meer quaesties gehad met de verschillende dominés dan met de pastoors. En dat is zoowat in heel De Meierij door het geval geweest, 't Lag trouwens ook voor de hand. De pastoors lieten hen met rust, de predikanten kwamen nogal eens in hun werk en deden hun herhaaldelijk hun ondergeschiktheid voelen. Twisten en geschillen tusschen dominés en onderwijzers kwamen er voortdurend in de zittingen der classis aan de orde. En hoevele werden er niet in eigen gemeente beslecht of uitgevochten? De schoolmeester is ook in den Protestantschen tijd de man geweest, bij wien de dorpelingen in sommige omstandigheden raad en hulp zochten. * Met betrekking tot de schooltucht ben ik, ondanks mijn nasporingen, weinig of niets te weten gekomen. Ze zal wel juist als overal elders niet erg zachtzinnig geweest zijn. „Matich te straffen geve ich den prijs", leeraarde de oude Meester Valcoogh uit Barsingerhorn in zijn Regel der Duitsche Schoolmeesters, maar Willem van Esch vergat dit weieens en kon er geducht onder slaan, 't Liep zelfs zóó erg, dat de drost er zich mee moest moeien en deze er een rechtzaak van maakte. In de gemeenterekening over 1698 komt een rekening voor van den advokaat Mr. Quiryn Crollius uit Den Bosch wegens een schriftelijk advies, ingewonnen door den drossaard over ,,'t geesselen" van de meysjens en kleine kinderen door den schoolmeester. Mr. Willem van Esch verwisselde in 1710 het tijdelijke met het eeuwige. Zijn zoon Isaac, die hem als ondermeester ter zijde stond, benevens zijn dochters Johanna en Willemyntje waren dat jaar nog bij hem thuis. Zijn weduwe is in 1711 naar elders vertrokken. Isaac is 8 Nov. 1710 te Deurne gehuwd met Anna Maria, de dochter van den president-schepen, Goort Jacobs v. d. Horst. Het gezin is aldoor arm geweest. Na den dood van Van Esch werd tot schoolmeester benoemd 'n zekere Antonie La Forme, 'n jongeman van 26 jaren en uitstekend bij de hand. De drossaard was met die keuze zeer in zijn schik; de nieuwe schoolmeester toch was bijzonder vlug met de pen, had procureursstudiën gemaakt en als klerk geschreven op 'n secretarie, luist iemand, dien de drost hebben moest! Want zie, deze was commies op het kantoor van den rentmeester der Geestelijke goederen te 's Hertogenbosch, secretaris van Lith en had in 1710 ook de ambten van drost en secretaris der heerlijkheden Deurne en Liessel gekregen, misschien ter belooning van de goede diensten, die hij den heer van Deurne bewezen had. Later werd hij ook nog drost van Helmond. Dit terloops. La Forme werd bij zijn aankomst te Deurne dadelijk met de secretarie belast en die heeft hij waargenomen tot aan zijn dood, 2 Mei 1775, met een nauwgezetheid, die hem waarlijk eer aandoet. Den 29sten December 1710 werd hij als procureur der schepenbank beëedigd. Als onderwijzer heeft hij een treurige figuur gemaakt. Hij heeft de school, om zoo te zeggen, aan haar lot overgelaten en zich voornamelijk met zijn administratieve werkzaamheden bezig gehouden. Langer dan een kwarteeuw heeft hij de school bij substitutie laten waarnemen, en wel door lui, wien het in den regel aan bekwaamheid mangelde. De predikanten brachten hem het onordentelijke van zijn handelwijs meermaals onder het oog, maar La Forme trok er zich niets van aan. In de vergadering van de Classis, gehouden te Helmond, 17 en 18 Juni 1738, werd besloten den schoolmeester van Deurne, Antonie La Forme, van classis' wege aan te schrijven, dat hij zich in 't schoolhouden in eigener persoon naar H: H: M: resolutiën had te gedragen, 't baatte niets. Als de eene ondermeester wegging, kwam er een andere in zijn plaats. De laatste, dien hij, naar ik meen in zijn dienst gehad heeft, is geweest Hermanus van de Water, die hier in 1737 of '38 aankwam. Hij was geboortig van Steensel. en huwde 13 Dec. 1739 voor schepenen van Deurne met Petronella Vorster, j. d. uit Rosendaal, maar wonende te Deurne. Den 29en April 1738 werd hij tot diaken gekozen, wat later werd hij schepen. Hij vertrok omstreeks 1744 naar Erp, waar hij tot koster-schoolmeester benoemd werd. Den 8sten Augustus 1745 stierf de drossaard van Deurne, Pero de Cassemajor. De heer van Deurne benoemde La Forme den 25sten dier zelfde maand reeds provisioneel tot drost en secretaris zijner heerlijkheden en tot griffier der laatbank. Den 18 Juli werd de benoeming door H. H. M. goed gekeurd en den 15den Aug. daaraanvolgende werd La Forme plechtig als drossaard, enz. beëedigd. Direct na zijn beëediging presenteerde hij een request bij de Staten, waarbij hij te kennen gaf, dat hij 36 jaren zijn dienst getrouw(!) had waargenomen, doch dat hij hiertoe, vermits hooge jaren en zwakheid van gezicht ten eenenmale onbekwaam was geworden. Ootmoedig verzocht hij derhalve, dat de Hoogmogenden, volgens art. VI van 't Schoolreglement, hem mochten toestaan, de school bij substitutie te laten waarnemen. Den 16den Sept. 1746 werd er door de Hoogmogenden gunstig op dit request beschikt. Zoo werd dan een „onordentelijke" toestand in een wettigen omgezet. Den 6den der eerstvolgende maand October stelde La Forme den vice-president Johan Bokhorst als zijn substituut aan den raad voor. Deze zou nu de verantwoordelijke schoolmeester wezen. La Forme was emeritus en kreeg pensioen. Mr. JohanBokhorst was van Mierlo geboortig en huwde 17 Dec. 1726 te Deurne met Margareta van Schaijk (geb. te Deurne 7 Aug. 1695, aldaar begraven 25 April 1774), dochter van den Vorster Anthonie v. Schaijk en van Geertrui Michiel Hendrik Goloffs. Bokhorst woonde toen te Budel. Hij heeft de school waargenomen tot 1748. Den 17en Maart van dat jaar werd hij tot president- schepen door den heer benoemd. Hij is den 11 Aug. 1768 te Deurne begraven. In 1749 kreeg Deurne officieel een nieuwen schoolmeester, n.1. Gerrit Hampen, een neef van La Forme. Hij kwam uit Den Haag, waar hij in 1722 geboren werd. Hij woonde met zijn zuster Maria bij den drossaard in, die de onderwijzers woning voor zich gehouden had, terwijl de schoolmeesters fatsoenshalve niet anders konden doen dan elders een minder huis te zoeken. Hampen was 'n beschaafde, ontwikkelde jongeman, die eigenlijk naar Deurne gekomen was om er de secretarie waar te nemen. 5 Dec. 1746 werd hij als gezworen klerk beëedigd. 16 Nov. 1759 door La Forme als subst. secretaris aangesteld. In 1771 werd hij president-schepen. Enkele jaten was hij ook griffier van Peelland. Hij is niet te Deurne gestorven. Hampen was de zoon van Gerard Hampen en van Cornelia van der Poel. Zijn zuster Geertruida was in 1741 te Deurne getrouwd met Jacobus Losecaat.4) Een nieuw Schoolgebouw. — Men zal zich nog wel herinneren, dat in 1668 de toenmalige schoolmeester Aert Janssen van Hoeck bitter bij den heer klaagde over den slechten toestand van 't schoolgebouw. Op last van den heer was men begonnen met verschillende reparaties, doch alles was geschied met de grootste zuinigheid voor oogen. Na de beruchte St. Thomasdagen van 1670 zag er de school vreeselijk uit, zoodat men wel verplicht was tot spoedig herstel over te gaan. Op Pinksterdag van 1702 woedde er boven Deurne een hevig onweder, vergezeld van storm en hagel. De school leed daarbij veel schade, verscheiden ruiten waren door de zware hagelkorrels stuk geslagen; ook toen was alles direct in orde gebracht. Evenwel aan de school werden niet meer onderhoudskosten besteed dan hoog noodzakelijk was. Na verloop van jaren was zij dan ook zoo versleten, dat er van restau- *) Geb. te Zevenbergen, drossaard en secretaris van Asten, drossaard van Mierlo en Secretaris van Bakel. Uit dat huweJipc is in Maart 1746 te Asten geboren (doop had plaats 20 Maart 1746) Peter, later een beroemd advocaat te 's Hertogenbosch. Hij was de vraagbaak onzer gemeentebesturen. reeren geen sprake meer kon wezen en een geheel nieuwe school een gebiedende eisch werd. Nauwelijks had La Forme de teugels van 't bewind in handen gekregen of men begon over 'n nieuw schoolgebouw te spreken, 't Kwam vrij gauw tot een beslissing, want reeds 25 Juli 1746 werd de nieuwe school aanbesteed. Zij zou gelijk de oude op 't kerkhof worden gebouwd en moest voor 8 October van dat jaar kant en klaar opgeleverd worden, 't Was wel geen schoolpaleis, wat er verrees, maar men vond ze voor haar tijd toch zeer doelmatig en onder de wet van 1806 nog heeft ze tot leerplaats der Deurnesche jeugd gediend. 't Was een gebouw van 30 voet lengte bij 20 voet breedte, terwijl zich de zijmuren binnenwerks 9 voet boven den grond verhieven. Zij had twee steile gevels en in eenen daarvan een bolraam van 3 voet in 't vierkant, terwijl het licht langs den voorgevel door 4 dergelijke vensters binnendrong. Verder was zij met stroo gedekt en had van binnen een steenen vloer. Behalve aan kalk, steenen en zand, die voor rekening der gemeente kwamen, heeft de school gekost de som van 112 gulden! * Den 22en September 1760 is Gerrit Hampen als kosterschoolmeester afgetreden en 7 October opgevolgd door Abraham Bokhorst, die te Deurne overleed en aldaar den 4en November 1782 begraven is1). Dewijl de drost het schoolhuis bleef bewonen, had Bokhorst een huis gehuurd in de Molenstraat. Na La Forme's dood — hij stierf te Deurne 2 Mei 1775 en werd den 6en d.a.v. begraven — werd de onderwijzerswoning betrokken door den nieuwen secretaris Albertus Adrianus van Noort, die 5 October 1774 gehuwd was met de dochter van den nieuwen drost. Het huis was voor den secretaris niet mooi genoeg meer; 't moest dus noodwendig veranderd, verbeterd en verfraaid worden. Was 't voor den schoolmeester geweest, het schepencollege zou er zoo nog maar *) De nieuwe schoolmeester was te Mierlo geboren en woonde 't laatst in Den Bosch. Hij was een zoon van Gerrit Bokhorst en N. N. Ente. niet aangegaan zijn, den secretaris kon men echter zijn verzoek niet weigeren. Van Noort trad omtrent zijn woning in correspondentie met den genoemden advocaat Losecaat uit Den Bosch. Het antwoord, dat deze gaf, volgt hier: Wel Edel Heer! Volgens het gene door de respective Regenten gepractizeerd werd, en ik begrijpe regtens te zijn, moet ik de voorgestelde vraag beantwoorden dat men gene speciale permissie en authorisatie nodig hebbe te vragen, doch mij herinnerende, dat U Eed. in het School-huys woont en niet den schoolmeester, so ben ik voor mij zeiven niet allezints geïnformeert off te Deurne in cas d'ingezetenen (want dit schijnt op de dorpen zo wat de smaak te worden), kwamen te doleren by hun Ho: Eed: Mog: dit werck van gene onaangename gevolgen soude konnen zijn: want, om hier in internos, cordaat te spreken: Het school-huys (ik weet dit niet, maar neme het eens zo), zoude voor den schoolmeester zeer goed off goed genoeg cunne zijn; maar niet voor Uw Ed d'omstandig- heden nu van den schoolmeester zouden egter alleen in consideratie moeten komen en niet d'omstandigheden van den Huurder... ook weet ik niet, off er in dit respect der verhueringe ietwas gelegen is, waar uijt de Gemeente bezwaar zoude kunnen sustineren. Dit heb ik als vriend gemeent Uw Eed. te moeten melden, zonder in de Missive, aan Heeren Regenten te communiceeren,daar van te gewagen, omdat zo Uw Eed. als mêne nog in het schoolhuys woont, mynens dunkens best ware dit werk zo te middelen, dat, is 't mogelijk, daarover gene adresse kwamen te vallen. Sollicitere onze complimenten aan Mejuffrouw Uw Eed. Beminde en ben, met alle agtinge Wel Eedel Heer! Uw Eed. Dw. onderd. en getr. Dienaar P. EOSECAAT. 'sBosch, 20 Nov. 1778. P.S. Voor eenige dagen heb ik aan mijn oom Hampen myn salaris opgegeven, die daar voor zorgen zoude zulcks betaalt wierde. Blyve Uw Eed. dus verpligt voor des zelvs attentie. Dat advies van den advocaat is nu niet heel veel bijzonders. Er blijkt niettemin uit, dat de man een heel goeden kiik oo de zaken had en begreep, dat het hier niet ging over het huis van den schoolmeester, maar over dat van den secretaris. Den 26sten Nov. 1778 diende Mr. Abr. Bokhorst, die ook schepen was, bij 't college een request in ter verandering en verbetering van zijn schoolhuis. Den 2den December d. a. v. werd er al 'n onderzoek in loco ingesteld. Wat dat onderzoek uitwees, kan blijken uit het volgende. Beleydinge gedaan door de gezaamentlyke regenten deser heerijjkheeden Deurne en Eiesel over de defecten ende te doene noodzaakelyke reparatiën aan de costerije alhier te Deurne voorsz. welke defecten na nauwkeurige visitatie bevonden zijn te bestaan in de naarvolgende: Eerstelyk in de kaamer der voorsz. costerye of schoolhuys bevonden dat een der dorpels van de causijnen geheel en al vergaan is. Item dat de eene deurstijl van deselve kamer van onder meede geheel en al vergaan en versieeten en van de muur afgeweeken is. Item dat in de keuken de buytenvensters zoodanig slegt en vergaan zijn, dat byrvi geen nagels meer kunnen houden. Item dat het agterkamertje aan het bezetzei van het dak de muur door een continueele lekkagie meede is aangestooken, zodaanig, dat twee van de zolderribben daarvan zijn uyt en afgeweeken ende 't glasraam daar onderstaande, weegens de aanhoudende vogtigheydt dier muur en het swellen van de bovendorpel van het couseyn, niet meer toe kan. En wyders booven de deur van het gemelde kamertje, weegens de lekkagie van het dak, de solderplanken zyn aangestooken ende muur afgeweeken is. Gelyk ook dat in de agterkeuken of oude school de schoorsteen voor een groot gedeelte met leem opgemetseldt booven de zolderhier en daar'is afgevallen en met scheuren bevonden; dat in deselve keuken zyn vyf vierkante raamtjes, die meerendeels zeer slegt zyn; dat de zolder van geseyde keuken is seer swak schoon deselve met verscheyde balken gebinten en pylaaren geschraagt en ondersteunt wort, dat het buyten deurgebont met twee lasten zynde mede zeer slecht en van wijnig nut meer is. Dat vervolgens de agtergeevel meerendeels in leem gelegt zynde op verscheyde plaatsen uytgeweeken en gescheurt is; dat oock de zijmuur, zooverre de brandschop strekt, meer dan twee duym van onder tot boven van de binnenmuren is afgescheurt en zig van booven meer dan een voet na buyten heeft uytgeset. En eyndelyk dat het dak zodanig sleet is, dat het een eeheele vernienwinge veteyst en van agter in het mukfc». van het zelve roS^JvnÏÏS^SS pïn "ollegio exen,, den aeheepe. sens, A. Bokhorst, P. Hoefnagels, Jan Peter feeters, Schayk. En was geteekent: A. A. VAN NOORT, Secretaris. \ls men die „Beleydinge" nagaat, dan zou men werkelijk lust ^voelen: uit te roepen: „Gooi het huis toch tegen de vlakte. Er is geen goed meer van te maken, t Gansche batiment zakt eerstdaags in elkaar*. _houden Toch valt de aanbesteding, die 14 Dec. 1778, pinten werd niet tegen. Met inbegrip van een geheel nieuw panSd^eï^ting van Ichop, etc. bedroeg de aannemTngssU slechts 320 gl. 't Werk werd aangenomen door Jan Laurens Evers en moest in het voorjaar van 1779 klMr.Zlokhorst heeft nooit in 't mooie, vernieuwde huis gewoond. Hij heeft zich altijd met een minder beholpen. De verbeteringen aan zijn ambtswoningen toegebracht, zullen hem wel geen hoogere huur bezorgd hebben Abraham Bokhorst was 10 Juni 1761 in de prot. tok gehuwd met Johanna, dochter van Antony Heykoop, schoolmeester, procureur, president-schepen, etc. teJlierden en van Susanna van Hulst; geb. te Vherden, ged. te Deurne 8 Sept. 1737. *) . Uit dat huwelijk zijn de volgende kinderen, (ahen te Deurne) geboren en gedoopt: le Susinna, ged. 28 Maart 1762; 2e 17 Juli 1763; 3e Antony Gerardus, ged. 14 Juli 1765, 4e Johannes Cornelis, ged. 23 Juli 1767; 5e Johannes Cornelis, ged. 1 Sept. 1768; 6e Marthienus, ged. 9 Juni 1771, /e i) Het huwelijk werd gesloten ten overstaan van den vader der bruid Mr. Antony Heykoop, Jacob Sluiter, vaandrig W. P. WiganXs, luitenant en Martinus Heijkoop, ondermeester te Anthonia, ged. 16 Mei 1773 ; 8e Anthonia, ged 14 Aug 1774 ; 9e Anthonia, ged. 29 Maart 1776; 10e Piet ged 6 Sept. 1778. ' ' Enkele dier kinderen zijn vroeg gestorven. In 't doodsboek vinden we, dat er van Bokhorst kinderen begraven zyn 16 Dec. 1771, 21 Juni 1773, 28 Dec. 1778. * De begeving van 't schoolmeestersambt binnen Deurne behoorde aan den heer. Tot nog toe hebben we niet kunnen zeggen, dat juist onbekwame personen met de collatie begiftigd werden; integendeel. De meeste onderwijzers, die we hier de revue lieten passeeren, waren voor hun tyd knappe menschen, die in ontwikkeling ongeveer allen in het dorp ver achter zich lieten. Nu zou er na den dood. van Johannes Hanewinkel (5 Febr. 1770) schoolmeester te Liessel, iets anders vertoond worden De vrouw van Deurne, Agatha Alewijn, douarière De bmeth, benoemde tot schoolmeester te Liessel, den schutter der heerlijkheid, Jan Wijnants, iemand van ruim 50 jaar oud en die nooit de minste opleiding als onderwijzer ontvangen had. Eenigen tijd daarna reikte zij aan diens zoon Pieter een aanstelling als schutter uit; de zoon trad dus in het ambt van zyn vader en verhuisde mogelijk met het gezin naar Liessel. Toen nu Abraham Bokhorst stierf, liet de Vrouw van Deurne de keus van diens opvolger vallen op Pieter den schutter, die wel wat beter onderlegd dan zijn vader, niettemin kennis en bekwaamheid miste, die men voor het schoolmeestersambt in zulk een aanzienlijke plaats als Deurne eischen' mocht. Wynants schijnt echter werk van studie gemaakt te hebben. Te oordeelen naar de schrifturen, die er nog van hem bewaard zijn, hoeven wij hem wat kennis betreft, niet lager te stellen dan vele zijner collega s uit den omtrek; trouwens, dit zegt niet veel, kan men mogelijk opmerken. Ik heb nog zeer veel menschen gesproken, die bij Pi e t e r Wij n a n t s school hadden gegaan en hem goed gekend hadden, 't Was een gezien, fatsoenlijk, rustig burger. Hij was de zoon van Jan Wynants, den schutter en van Antonetha Booms. *) . Mr Pieter Wynants is geboren te Deurne op de bchuifelberg in het huis, laatst bewoond door den bakker Verberne en te voren door de familie van Schayk. Het brandde in de negentiger jaren der vorige eeuw af; het terrein is toen gekocht door den heer P. Schiks, die terzelfder plaatse een nieuw huis heeft gebouwd. ' Mr Pieter Wynants huwde 2 Mei 1784 te Deurne Jacoba van der Poll. Uit dat huwelijk werden te Deurne geboren en gedoopt: le Antonetta Johanna, ged. 3, overl. 15 April 1785; Ze Antonetta Johanna, ged. 30 April 1786 ; 3e Johanna ged 20 , begr. 28 April 1788; 4e Johannes Adnanus, ged. 11 Juli 1790; 5e. Kornelis, ged. 13 Febr. 1793. Kornelis Wynants werd tot secretaris der gemeente Deurne benoemd en overleed te Deurne in 't huis, naast de Herv Pastorie in de richting van Helmond. Hij huwde te Deurne 3 Febr. 1825 met Helena Antonia, dochter van Antonius Zeevaarders en Helena Oyen, bouwlieden, wonende te Budel. Zij was geboren te Budel, 1 Mei 1803 en overleed 1 Januari 1840 's morgens om 8 uur Pieter Wynants overleed te Deurne, 29 Dec. 1835, des morgens om 10 uur in het schoolhuis, dat stond m de Molenstraat, en dat, gelijk wij meldden, in 1665 gebouwd was. Zijn vrouw Jacoba v. d. Poll, was den 14 Dec. 1821 's avonds om 7 uur te Deurne in 't zelfde huis gestorven. Deze was een dochter van Adriaan van der Poll en Antonetta Versteegen. Adriaan van der Poll werd in 1741 president-schepen en in 1751 vorster te Bergeik, waar hij als zoodanig in 1798 overleed. Men veroorlove mij even een uitweiding. Zijn vader kwam van Bladel, waar hij als zoon van Arnoldus Wijnants in 1729 geboren werd. Hij trad hier als schutter m dienst 1752 "ziin moeder was een kleindochter van Ds. Adolph Plaen, dus een achterkleindochter van Michiel Hendrik Goloffs. Zij werd gedoopt te Geldrop 4 Febr. 1725, als dochter van Pieter Booms en Antoretta Plaen. Haar ouders zijn in de kerk te Deurne getrouwd. Wij hebben hiervoor het rijmpje reeds geciteerd: Geuzen-Els Heeft de heel Kempen met Geus' gevelst. Wie Geuzen-Els was, valt thans niet meer met zekerheid te zeggen. Volgens de van oudsher in de Kempen bestaande overlevering zou zij te Hapert nabij de oude kerk hebben gewoonddoch haar familienaam meldt de traditie niet. Zij moet geleefd hebben in den eersten tijd van de invoering der Reformatie in De Meierij van Den Bosch en moeder zijn geweest van vele kinderen die zich allen in Kempenland, de een hier, de ander daar, neerzetten en huwden. De Hervormden in Kempenland waren nog op 't einde der 18de eeuw voor 't grootste gedeelte onder elkaar vermaagschapt. Van deze vrouw ging in De Meierij 't rijmpje: „Geuzen-Els heeft de heele Kempen gevelst (bedorven), of: „Moeder Els heeft heel de Kempen met Geus' gevelst". Dit rijmpje vindt men voor het eerst vermeld in de „Reize door de Maj o rij van 's Hertogenbosch, in den jaare 1 799", blz. 42 In de Beschrijving van Bergeik door P. N. Panken en Jhr. Mr. A. F. O. v. Sasse v. Ysselt, worden vier belangrijke bladzijden (259—263) aan GeuzenEls gewijd. De schrijvers komen tot de conclusie, dat deze vrouw was de stammoeder der protestantsche Fabrie's en daardoor ook van de verschillende andere protestantsche families, die men bij het leven van Steph. Hanewinkel nog in de Noordbrabantsche Kempen aantrof. Onwaarschijnlijk komt het hun niet voor, dat Geuzen-Els de vrouw was van een zekeren Aert Fabrie, die smid was van zijn ambacht en te Hapert kan gewoond hebben. Zoo zou dan Geuzen-Els de overgrootmoeder zijn geweest van den vorster uit Bergeik, Adriaan v. dr Poll, met wiens dochter Jacoba Mr. Pieter Wynants gehuwd was. Geen van beiden echter zullen wel ooit veel van die verwantschap geweten hebben. Met de revolutiedagen brak er voor Wynants — vader en zoon — een moeilijken tijd aan. Beiden werd ontslag aangezegd. Dit blijkt uit 't langwijlige stuk, dat ik hier laat volgen en dat ik overgenomen heb uit het Notulenboek der Raadsvergaderingen. De Municipaliteit van Deurne en Liessel aan den Agent der nationale opvoeding voor de Bataafsche Republicq. Burger. Wij haasten ons om aan de injunctiën, ons by de; Resolutie van den 4den dezer loopende maand gedaan, om namenthjk binnen den zeer kort bepaalden tyd van tweemaal vier en twintig uuren, na den ontfangst van dien, aan u te rapporteren en de Redenen van onze handelwijze in twee aan u ingezondene Missives door J en P. WHnants, geweesene Schoolmeesteren te Liessel en Deurne respectivelyk ontrent derzelver ontzet uyt de posten gedetaiUeert te expficeeren, met verderen last, om ons in 't vervolg zonder^ uwe voorkennis in geene zaaken het Nationaale onderwijs betreffende inS)chTlvorens tot de zaak over te gaan, zult gy ons wel ten goede willen houden, wanneer wy u onder het oog brengen, dat onzes oordeels het toezenden van Uwe Resolutie met de bijlaagen aan de Municioaliteit van Lieszei niet zeer nchtich geschied^is aangezien Lieszei, als zynde een bijvang, gehugt of streek, dog zeer in den vorm van een Meyereijsche dorp geleegen, slegts een gecombineerde gemeente en derhalven een dusdanige Municipaliteit voor beide de gedeeltens gemeenschappelijk met Deurne heeft uytgemaakt en gehad, terwijl het aanweesen van een schoolmeester te Lieszei, zo aan den afstand van eene groote uur gaans van bet schoolhuijs te Deurne, als ook aan het niet geringe getal ïngezeetenen aldaar woonagtich schijnt te moeten toegeschreeven worden, om welke reedenen wij de vrijheid neemen deze onze rescnbtie onder de gemeenschappelijke handteekening der Municipaliteit van Deurne en Lieszei, als aan welke zulks hadde behooren gericht te zijn, aan u toe te zenden in dit vertrouwe dat Gy onze handelwijze in de gevallen voorhanden in allen opzichten zult billyken en goedkeuren. J , , . En hiermede overgaande tot de behandeling der zaak zelve zullen wij aangaande ieder der bewuste schoolmeesteren die, hoewel . vader en zoon, echter niet zeer juijst over dezelve kam kunnen geschooren worden, afzonderlyk rapporteert en wel met de eerst lemelde I. Wijnants te Lieszei beginnende, in de eerste plaats onze handelwijze omtrent deszelffs perzoon, trachten te wettigen door en op grond eener resolutie van het Intermediaire Administratieve Bestuur van dit voormalig gewest van Bataafsch Braband en in de tweede plaats by des eerste gemeldes missive voorkomende meestal zeer brallende als uytgedachte aanvoeringen, zo met geheel, immers ten minsten voor het grootste gedeelte der zaken ontmaskeren, dat wettigt niet veel meer dan woorden recht voor hem overig blijve. Uyt gezegde Resolutie van voors. Administrative Bestuur, wanneer men den aanhef daar van gade slaat, blijkt al aanstonds: le. dat de primitive aanlage tot rennotie van J. Wynants uyt desselfs post als schoolmeester begonnen is en door de vergadering zelve van voorn. Bestuur van dit voormalig gewest, — ja, dat desselfs pelilique denkwijze en gedrag dermate de overtuijging van zommige lieden uijt dat Bestuur zal hebben gaande gemaakt, dat zij plichtshalve, tot desselfs ontzet wel hebben gewilt aandringen. 2e. dat uitgemelde Resolutie al mede kennelyk is, dat het ontzet van J. Wijnants niet zeer roekeloos, maar met rijpe overweeging en kennis van zaaken en wel op meenigvuldige klagten teegens hun ingekomen tot stand gebracht is, terwyl het voornoemde intermediaire Administrative Bestuur daar te boven als ten eenemaal aan desselfs Instructie gebonden, conform en op grond van het 21e Art. vandien, zich genooddrongen heeft geoordeelt gemelde perzoon van den post als schoolmeester te Lieszei te ontzetten, van welk ontzet wy dan ook by bovengemelde resolutie wierden verwittigt en tevens gelast eenen waardigen en kundigen vaderlander tot het vervullen van voors. bediening aan dat Bestuur voor te draagen, ten einde denselven, na behoorlyke examinatie en gebleeken bekwaamheid, tot schoolmeester aan te stellen. Ziehier, Burger Agent de voornaame grondslag en het standpunt onzer handelwyze ten deeze, die wij vertrouwen dat, als overeenkomstig met de last van een hoogere Macht en waaraan wij toch immers, na ons inzien, in zoortgelyke gevallen ondergeschikt zyn, door u allenzints zal gebillijkt en goedgekeurd worden: te meer omdat het vertragen of nalaten van dusdanige beveelen veeltijds nadeelige gevolgen met zig voeren. Het tweede gedeelte als boven gezegt is, zullende bestaan in eene wederlegging vande machtspreuken by missive van J. Wynants zo ruymschoots aangevoerd, merken wij dien aangaande op, dat het verre van daar is, ja bezeiden de waerheid staat dat gezegde schoolmeester met groot genoegen en lofbetuigingen der Liesselsche ingezeetenen dien post zoude hebben waargenomen. Dan, na dien men allerweegen gewoon is meer geloofwaardigheid te hegten aan stellige bewijsstukken dan wel aan schoonschijnende en innemende woordenklank, zullen wij slegts kort- • heijtshalyen en om ons zo veel doenlijk van de onaangenaame verplichting van de bondigste wederlegging zijner aanvoeringen, waartoe wij ons in staat reekenen te konnen onthouden, het nevengaande klaagschrift door verre het grootste gedeelte der inwoonderen van Liessel aan ons teegens gezegde J. Wynants reets kort na den aanvang der revolutie, en op grond van toenmaals vigeerende wetten van het Provinciaal Bestuur deses gewests, ter hand gekomen alhier by voegen en zie daar Burger het preetensche genoegen en lofbetuigingen, waarmede J. Wynants schermt en zig als het waare zoekt te veraansrenaamen : het welke on een afstand gehoort zeer zeeker het geval van den Bestuurder in den beginne gaande maakt, doch eindelyk na het terug kaatsen van den weederklank ten eene maal vereijdelt word. Zie daar het schrift en de handtéekening der meeste huysvaderen te Liessel en, oordeel hoe het toch met de spoedige bevordering der Liesselsche jeugd, waarvan T Wynants by zyne missive zo hoogtonig gewaagd, kan en moet geleegen zijn; ja, of men het niet na genoeg met recht zoude mogen vergelijken met de toestand van het land der blinden, alwaar de éénogige koning is. Beslis over het lot dier dorpelingen of het bestaanbaar zij en met de billykheid kan over een gebrogt worden het onderwijs der Liesselsche jeugd aan dusdanig leermeester langer in handen te laten. Vergelijk verder alle stellingen van zijne missive met de aangevoerde klachten daartegens en wy houden ons verzeekert, dat de waarheid aan onze zeide zal gerangschikt staan. ... Noopens de voorgewende harmonie met de inwoonderen alhier, is dit nog merkwaardig, dat jae, zeedert de revolutie, zeedert de tijt dat willekeurige aanstellingen van een geweezen Raad van Staate, tot allerley posten als by voorbeeld van dorps-beedeljagers, schutters, etc. tot schoolmeesters zonder aanzien, ofze al of niet geschikt,'bekwaam of in staat waaren om deze of gene bediening met eenige vrucht te konnen waernemen, een kwaaden reuk kreegen, en het landbewooneren meer vry geworden scheen, billijke klachten teegens onwaardige amptenaren in te brengen, quasi gesogt en afgebedelt is geworden, hoe zeer wy voor ons geen ander denkbeeld konnen vormen van dat zulks alleenlijk ten doel hadde om, was het mogelijk, zig in de post van schoolmeester te konnen staende houden. Wat verder betreft den zo kommervollen toestand van J. Wynants met desselfs hoogjarige huysvrouwe, als mede zyn aanvraag tot herstel of pensioentje en inwoning in een gedeelte van het schoolhuys, zullen wy noch kortelijk opmerken, dat zeker, wanneer men den hoogen ouderdom beseft, terwyl dan uyt zig zelfs veeltijts niet meer dan last, rampen en bitterheeden aanbrengt hy uit deezen hoofde en niet zo zeer uit gebrek aan bestandmiddelen, zyne aanspraak hadde behoort neer te brengen, aangezien het hem geenzints aan meer dan eene allergeschikste eigene wooningen en goederen binnen en in het midden des dorps Deurne staande, en geleegen eeniger mate mangelt, terwijl wy desselfs aanzoek by zvne missive om pensioen, niet ter rechte plaats oordeelen gedaan le zijn, aangezien ingevolge art. 50 Litt. H. der Staats Regeling het verkenen van pensioenen uijtsluytender wyze behoort aan het Wetgevend Lighaam, op voordracht van het uijtvoerend bewind, mits volgende het voorschrift art. 57 en 58 der Burgerlijke en Staatkundige Grond-Beginselen! waaromme zulks alhier onbeantwoord wordt gelaten, om in tijde en wijlen, wanneer zulks uitdrukkelijk zoude mogen gevordert worden, desweegens zo als het der rechte republicain past alle mogelijke elucidatie aan de hand te eeeven. Eindelyk en ten slotte dient tot uwe verseekering dat wij nimmer ons in eerlyke zaken, het Nationaal onderwijs betreffende, ten waere het ons hier of daar door misverstand of gebrek aan genoegzaam doorzigt mogt overkomen, zullen in miseeren en wy vertrouwen gerustelyk dat ons gekende gedrag als geschied op last van het Intermediaire Administrative Bestuur deses voormalig gewests voor geene inmenging in zaken het Nationaal onderwys betreffende beschouwdt, veel min ten onsen lasten konnen gedaen worden. En hier mede opzichtens J. Wynants, geweeze schoolmeester te Liessel, onder Deurne vermeenende voldaan te hebben aan cte injunctie by uwe resolutie van 4 dezer aan ons opgelegt, vertrouwen op het grond van het gunt voorsz., dat deszelfs verzoek tot herstel zal worden geweezen van de hand, mitsgaders het ontzet van gemelde Wynants verder zal nagekomen werden, dusdanig dat de door ons aan het Intermediaire Administrative Bestuur van dit voormaalig gewest opgegeven perzoon tot het vervullen van den openstaanden schoolmeesterspost te Lieszei hoe eerder te beter werde aangestelt, en de nodige actens desweegens aan de door ons voorgedragene persoon, nadat van desselfs bekwaamheid zal zyn gebleeken, werden uytgereikt en ter hand gestelt. Thans overgaande om ook een enkel woordje nopens Pi W y n a n t s en desselfs aan u ingesondene klaegaddresse in 't midden te brengen, moeten wij al aanstonds aanmerken, dat wel is waar, zoals voors. P. Wynants zyne missive aanheft, in de Utrechtse en andere couranten eene advertentie geplaatst is geweest, waarby kennis word gegeven dat het Bestuur over de schooien aan u is opgedraegen; doch in hoe verre zulx tot het geval voorhanden van toepassing kan zyn, is by ons niet zeer klaer, immers is deze advertentie niet zo oudt als bewuste resolutie, welke het Intermediaire Administrative Bestuur opzichtens hem P. Wynants tot desselfs ontzet uijt den post van schoolmeester alhier te Deurne op onze, zo billyke als gegronde jegens hem in die qualiteit is gegeve, klagten, op den 13 Maert j.1. heeft gelieven te neemen en daerby ons tevens te gelasten om al aanstonds binnen den korts mogelyken tyd aan dat bestuur eenen waerdigen en kundigen vaderlander tot het vervullen voorsz. bediening voor te draegen, ten einde den zeiven, na behoorlyke examinatie en gebleeken bekwaemheeden tot schoolmeester van Deurne aan te stellen. Wy konden derhalven welligt geen veyliger pad inslaan, dan ons regelmatich schikken en gedraegen na het bevel, hetwelk aen ons zo stellig en op eene zo beduidende wijze van welgedachte Intermediaire Administrative Bestuur werd toegezonden: doch wel bijzonderlijk om dat voorz. ontzet, berustende op het 21 art. der Instructie door het uytvoerend Bewind aan dat Administrative Bestuur ter stipte nakoming aanbevolen. Na dit te hebben voorafgezonden, gaan wy over tot desselfs missive, waar inne hy zo van den kant zijns ongelukkigen toestands van het nyterste genoegen en contentement der mgezeetenen over de vorderingen hunner kinderen tijde van zrjn 16-jarigen t schooldienst te Deurne — van de ongemeene dienst die hy tijdens het verblyf en doortocht der Franschen, insonderheid met betrekking tot het waernemen van de secretertj saeken, opstellen en vervaerdigen van het meeste der requesten en brieven aan deze of geene committées, zonder eenig salaris zoude hebben beweesen, alsook van de kant van zyn onbesprooken gedrag na de jeegenswoordige orde van zaeken en zijne niet mindere bekwaamheid van die zijner mede-collega's, etc. zodanige betoogreedenen vermeent heeft te mogen aflijden als tot het continueeren m die post nuttig en dienstig scheen. Wy konnen desweegens zeer kort zyn en zullen maer weinige bedenkingen daerteegens alhier nog aanvoegen en wel: .. i , Vooreerst, aangaande het te neergestelde uyterste genoegen der imrezeetenen over de bevordering der kinderen m het onderwijs dien wij volgaerne aan uw meerder verligt oordeel, en vraegen alleenlijk hoe het toch met een uyterste genoegen van mgezeetenen kan strooken, wanneer deezen, hunne kinderen maer eemger maete willende doen onderwijzen, m leesen, schrijven en reekenkunde, genootzaakt waeren, en al nog zijn, niet zonder groote kosten deselve elders buyten de gemeente ter school te zenden. Wij verseekeren u Burger, dat hiervan meenige voorbeelden voor handen zijn; ten bewijze, is 't nood, dat het geavanceerde contentement der ingezetenen vry verre te zoeken en vooral met zeer algemeen zoude zün. . , Ten tweede: even is het met de geopperde bediening der secretery in absentie van onzen secretaris toegegaan. Wy ontkennen niet, dat Wynants wel eens het een of ander Requeste of Missive kan vervaerdigt hebben; echter zouden wy met gaerne staande houden, dat zubc oorsprongelijke opstel en vinding van hem zoude zgn geweest, immers de verhandelingen van dien tud kondigen niet aan, dat dezelve uyt zijne hand of penne voortkomstig zijn, terwijl een ander persoon buijten hem zulx meerendeels verrigt heeft. Ten derden: of nu uijt het niet behoeven te swigten van Wynants voor zyne college s in de vereyschte kundigheden van leesen, schrijven en cijfferen volge, dat hy zelve weezentlijk bekwaam zu, zullen wij niet besluijten, omdat het ons toeschynt, dat dusdanig gevolg geen steek houdt, nadien de schoolposten op onderscheidene plaatzen in dit gewest door volstrekt ongeschikte voorwerpen zyn bedient geweest en nog worden. Wat er van zij, zeeker gaat, dat het uijtwerkzel van zyne geopperde bekwaamheid m de jeugd deser gemeente allerzeldzaamst is ontwaard. En eindelik Ten vierden: dat hy Wynants by getuigenis zoude kunnen doen blyken van veele onser ingezeetenen en mogelyk van meest allen, indien zy uyt vreeze van daer door aan de Municipaliteit ongenoegen te geeven, niet wierden wederhouden dat er niets op zyn 38 gedrag nog denkwyze af te wyzen is. Deze avance beschouwen wij van dien aart dat ze niet door woorden maar met daadelijke bewijzen en overleg van dien hadde behoordt bekleed te zijn, vermits ze andersints onder de classe van snorkerij gerangschikt behoort te worden. Daar te voren schynt ze ook niet zeer met de goede trouw in te stemmen, want verre is het, dat wij een schrikbewind zouden uytoeffenen. Wy hebben geene Perzoneele insigten op het oog — wy stellen zeer veel prijs op het algemeen Belang en wy zullen steeds met genoegen te gemoed zien, wanneer P. Wynants die gewaende gehiijgenissen zal willen voortbrengen. En hier mede eindigen wij die onaangenaame taak, met besluijt <éa.t, hoezeer de kortheid des tyds waerin dit Rapport moest ingezonden worden aan eene meer ordentelijke behandeling tegen stond, het verzoek van J. Wynants worde geweesen van de hand, mits gaders dat uyt kragte des besluyts van het Intermediair Administrative Bestuur van dit Gewest en dien conform het vaceerende schoolmeestersam.pt te Deurne ten spoedigste worden verVuld. Actum Deurne sestienden Junij 1700 agt en neegentig, het vierde jaer der Bataafsche Vryheid. Heyl en Broederschap, E. GOOSSENS. Dat men Jan Wynants, den schoolmeester uit Liessel, niet langer gehandhaafd wenschte te zien, is te begrijpen. De man had nooit zijn aanstelling moeten hebben en was daarbij van een leeftijd, die tot heengaan moest nopen. Er bestond toch toen ook een pensioenfonds. Te beklagen was deze zeventigjarige geenszins. Hij was eigenaar van ongeveer twee bunder land en van twee goede huizen in 't beste gedeelte des dorps gelegen. Toen hij in 1809 stierf liet hij die goederen achter aan zijn zoon, zonder dat hij er iets van te gelde had behoeven te maken. Wat er tusschen gezeten heeft om den schoolmeester uit Deurne te ontslaan, weet ik niet. Ik heb er geen hoogte van kunnen krijgen. De man was in Deurne geboren en opgevoed; hij kende er iedereen, 't Was een rustig burger van onbesproken gedrag en iemand, die zich zooveel mogelijk ontwikkeld had. Op 't oogenblik, dat ik dit schrijf, ligt er werk van hem voor me. 't Ziet er keurig uit en 't is behoorlijk van stijl. Ik sta er verbaasd over, dat men 't zonder opleiding zoover heeft kunnen brengen. P. Wynants is niet ontslagen. Hij is in functie gebleven tot zijn sterfdag toe. Deze was in 1798 nog ver af; hij overleed eerst 29 Dec. 1835. In het nummer der „Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding over het jaar 1818""vinden wij een welwillende beoordeeling over zijn school en onderwijs. Wij lezen daar: „Deurne 1 Dec 1817. Heden mogten wij het genoegen hebben, dat onze schooljeugd openbare proeven gaf van hare vorderingen in de verschillende vakken van aanvankelijk onderwijs, waarbij het ons is gebleken, zoo van de voordeelige welwillendheid van den onderwijzer P. Wynands als van de loffelijke vaardigheid der scholieren Het was ons aangenaam onder meerdere deelnemende personen ook den WelEerwaarden Heere Predikant der Hervormde Gemeente te mogen tellen". * Die eerste jaren der Bataafsche Republiek was het hier — en haast de heele wereld door — een vreemde tijd. Men zou toen hebben kunnen zeggen wat men heden nog zoo vaak hoort: „De wereld staat op haar kop!" Gelijk men thans in redevoeringen gedurig schermt met menschwaardig bestaan, etc., kwam men toen voor den dag met Vrijheid! Gelijkheid! Broederschap! mitsgaders met de rechten van den mensch. 't Was een tijd van revolutie en leuzen: 't ging er toe of iedereen zijn kalmte kwijt was. Arme ambtenaren in die dagen! *) *) Als een staaltje, hoe men met een onderwijzer kon leven, deel ik u *t volgende mee uit het schepen-protocol van Nnenen-Gerwen 1791—1798 (Rijksarchief, foL 127 verso): 1 Oct 1795 compareerde voor ons schepenen in Nuenen— Gerwen ondergenoemt Peeter Maas onsen meedeschepen en inwoonder alhier, denwelken by deeze onder presentatie van eede verklaart, als dat ten woonhuyse van den comparant op den 28 September LL door of van weegens den rotmeester Jan Ackels aanzegging is gedaan om op dingsdag den 29 dito in de Groote Kerk tot Gerwen te compareeren, des morgens cirka 9 uren; dat den comparant zig op voors. 29 Sept. na de gemelde kerk heeft Legeeven en aldaar een hoop volks vergadert heeft gevonden, zijnde by het beginnen van gem. samenkomst met de klok gelmjt; dat hij comparant als doen aan gem. vergaderde meenigte heeft voorgeleezen eene missive van de representanten van Bataavs Eraband, in dato 18 Sept. LL, rakende de schoolmeesters; dat na bet eindige van gezijde voorleezing door Jan de Groot, woonagtig alhier tot Gerwen. van den Preekstoel (waarop hij geklommen Te oordeelen naar het voorgaande request, is Wynants geen vriend geweest van den secretaris van Noort. Deze stierf kort daarop. Toen de gemoederen wat tot bedaren kwamen, hoorde men geen klachten meer over Wynants. Den 25en Nov. 1806 dient hij een request in om als gaarder der onbeschreven middelen te worden benoemd. (Zijn school zal er niet onder lijden; school en huis zijn immers aan elkander vast en zijn zoon kan in tijd van nood zijn school waarnemen.) Den lOen Dec. d.a.v. wordt op zijn request gunstig door den raad beslist. Zijn zoon Cornelis werd tot secretaris benoemd en heeft dit ambt bekleed tot zijn dood. In 1802 kwam er zich te Deurne een Fransche meester vestigen en voor dezen werden twee kamers beschikbaar gesteld van de oude pastorie (waar J. F. Martinet het levenslicht had aanschouwd) en die pas door de nonnen uit Keizersbosch was verlaten. Die school heeft slechts een tijdje bestaan. De behoefte aan onderwijs in de Fransche taal werd ook nauwelijks in een paar gezinnen gevoeld. was) aan de gem. vergadering de gebreeken van den tegenwoordige schoolmeester van Gerwen zijn opgegeeven, waarop hij Jan de Groot een andere schoolmeester heeft voorgestelt, namentlyk zyn broeder, woonagtig tot Nederwetten; dat hij Jan de Groot wijders heeft gezegt dat die tegen gemelde voorstelling iets had zich moest opgeven, waarop gedachte Christiaan de Groot, broeder van Jan de Groot, door voorm. vergadering by provisie tot schoolmeester is aangesteld en den tegenwoordige schoolmeester is afgezet; dat gem. Jan de Groot verders heeft voorgestelt om den tegenwoordigen schoolmeester met all zijne goederen op straat te zetten met verbod aan de ingezetene ,om gemelde goederen in huis te moogen bergen, dog hetgeen door de comparant is teegengehouden. En dat even gem. Jan de Groot meede aan de voornoemde vergadering heeft verboden om eenige gejden de gemeente rakende tot Nuenen te betalen of te ontvangen. Alle hetgene voorsch. staat heeft den comparant na duijdelyke voorleezing eigenhandig onderteekend op heeden in Nuenen den eersten October 1700 vyf en negentig. (w.g. Peeter Maas, D. v. Lieshout,, J. v. Coll, G. v. Duuren, Goort de Greef, Antonie Smits, J. van Hoven, secretaris. XII. De Kerkgeschiedenis van Liessel DE Tip VÓÓR DE HERVORMING. ^^-■r- —■-IT de gegevens, die we bezitten, valt te consta■ teeren, dat er reeds in de veertiende of in de I eerste jaren der vijftiende eeuw te Liessel E een kleine, lage kapel bestond, die bij de ver- ^^^^-bouwing en vergrooting in de laatste helft der vijftiende eeuw grootendeels behouden bleef en eerst in 1831 is weggebroken, toen men met rijkssubsidie tegen den toren met den bouw eener nieuwe kerk aanving. Bij de vergrooting heeft men m.i. de kapel als schip voor de nieuwe kerk behouden en er een mooi hooger priesterkoor in gotischen stijl tegen aangebouwd in denzelfden trant als de toenmalige oosterkoren der meeste onzer kleinere dorpskerken. De oude toren zal wel uit denzelfden tijd gedateerd hebben. Van de kapel werd een vrij onbeholpen schets gemaakt door den bekenden landmeter Hendrik Verhees uit Boxtel. Ze is echter van dien aard, dat met 'n paar andere gegevens 'n goede, vrij juiste teekening der kapel te ontwerpen is. De kapel was aan de Moeder Gods en den H. Hubertus toegewijd. Zij had twee altaren of beneficiën, die ieder 8 vaten rog gaven maar ieder onder de verplichting van 7 H. Missen in de twee weken. Die altaren waren: a. Altare S. Marie et Huberti, b. altare S. Nicolai et Martini. Hier volge een lijst der rectoren, die het beneficie bedienden van hare stichting tot ongeveer het midden der zestiende eeuw. 1418. Arnold de Stakenburch, pr. rector van 't altaar en de kapel; hij bediende de kerken van Asten en Lierop. Deze stierf in 1437 en de kapel zou voorloopig bediend worden door Hendrik de Creyenstert. 1441. In 1441,2 Dec. worden door den aartsdiaken de roepen bevolen voor Lambert, den zoon van Jan de Bruijn, clericus, en wel voor de le kapelanie. 1442. In 1442, 27 Jan. voor Hubert, den zoon van Gerard Celen, clericus, en wel voor de kapelanie van O. L. V. en den H. Hubertus. De voordracht van Lambert de Bruijn geschiedde door Jutta, dochter van wijlen Hendrik Stakenburch, zoon van wijlen Godfr. de Byrgelen, broer van wijlen Willem de Byrgelen, langen tijd investitus(pastoor) van Me (re) burgen, den stichter der twee kapelaniën in deze kapel, als naaste erfgenaam van den stichter. De voordracht van Hubert Celen geschiedde door Joh. Attendoren, investitus van Gemert, die de cuer bezit van de kerken van Bakel en Deurne „canonice" vereenigd en bij de Duitsche orde ingelijfd. 1442—1445. Hubertus Celen, wiens plaats vervuld wordt door Hendrik Creyenstert. 1459—1463. Gerard, zoon van Hendrik Celen, studeert in 1459 en '60 te Leuven, in 1463 ook aldaar en wel in 't kerkelijk recht. In 1463 wisselt hij met Mr. Hubert Celen, den rector van het St. Nicolaas-altaar te Gangelt. Voorgedragen was hij door Hendrik van Stakenborch, den zoon van wijlen Johanna, dochter van wijlen Hendrik van Stakenburch, een leek. 1469—1479. Hubertus Celen, afwezig. 1485. Gerard van Eijck, afwezig. 1502. Johannes Vennemans, afwezig. 1536—±37. Gerard Celen, afwezig. 1550—1562. Johs. Ritsevelt, alias Nulant, afwezig. In 1556 plaatsvervanger Joh. van Asten. Van geen dezer rectoren of beneficianten is veel bekend. Mogelijk is Balthazar van Breyel de onmiddellijke voorganger geweest van heer Willem van Brey. Van dezen weten we meer. Waarschijnlijk is hij te Liessel geboren en wel omstreeks 1540. In een acte van 1615 verklaart hij, dat hij 50 jaar priester is en veertig jaar te Liessel heeft gewoond, waar hij nog de kapel bedient. Zijn vader heette Hendrik van Brey; hij had twee broers te Liessel wonen: Jan, die o.a. in 1605 schepen was en Hendrik, de vader van zijn opvolger, insgelijks Hendrik geheeten. Een acte uit 1612 vermeldt o.a. het volgende: „Heer Willem van Brey, priester, ende Jan Hendrik van Brey, mitsgaders die kynders Hendrik van Brey daervoor Heer Henrick hen broeder geassisteert metten voers. heeren Willemen ende Jannen Henricks hennen oemen hen fort ende sterck makende etc hebben gedeylt mitsgaders is ten deel gevallen Heeren Willemen voirs. een huys, hoff en hoffstat wekken hij tegenwoordich occuperende is, bewoenende ende gebruyckende, gelegen in der parochie van Doerne, ter stede Lyessel", etc. Hij schijnt omstreeks 1625 gestorven te zijn als emeritus. Zijn neef Hendrick, kapelaan te Deurne, bediende wellicht reeds in 1622 de kapel, vermits hij 10 April van »dat jaar schrijft, dat het H. Sacrament niet langer in de kapel kan bewaard blijven, hoewel dit om den verren afstand van de parochiekerk noodig is. Krachtens bisschoppelijke verordening toch moet er licht branden en daarvan kan de kapel de kosten niet dragen. (Dit laatste zal wel beteekenen, dat de kosten op rekening van de parochiale kerk moeten gebracht worden). Dat Heer Willem te Liessel woonde, blijkt uit meer dan een acte. le. Heer Wylm van Brey verklaart voor schepenen van Deurne, Sept. 1599 op syn priesterlycke borste, dat bij hem attestant gecomen is de pastoor van Meyel, genaempt Hr. Michiel ende heeft tegen hem attestant verclaert, dat negen soldaten tot hem syn gecomen, bekent dat sy syn de selve de welcke uytgetrocken syn van den huyslieden ende orsaken halve de voors soldaten hem pastoor voors braeff uytgetrocken souden hebben alle syn clederen tot op syn hembt toe sodat de voors. Heer Wylm den voors. Heeren Michielen weder heeft gecleet soe hy verclaerde." Omtrent die rooversoldaten verklaart bij dezelfde acte Peter Claessen, dat alhyer soldaten gecomen syn tot negen in 't getal en de voors. soldaten affgenomen hebben een koe ende twee veulens dewelcke hij attestant naergevolcht sijnde ende heeft hen deselve bestialen weder affge^ nomen. Den 14 September 1605 (zoo vinden we vermeld in de burgemeesters rekeningen) syn 18 ruyter comen gerijden tot Lyssel en wouden daer eten en drijncken. Die heeft Jan van Breij (schepen) en heer Wyllem en Hanryck Hensen en Hanryck die schutter uytgecocht. Die hebben wij moeten ghefen dat wij hem wederghefen hebben 3 gl. 18 st. 3e. Wij Anthonius Henr. Goloffs, Pauwels Wyllems van Heynsbeeck ende wij Henr. v. Brey, schepenen in Doirnen, doen cond eenen yegelijcken, dat voir ons gecompareert is in properen persoene Heer Willem van Brey, presbiter wonende tot Lyessel onder Doerne ende heeft die voors. Heer Comparant geconstitueert, ende wettel, machtlich gemaekt midtts desen den Eerweerdigen Heeren Philips Froiens Pastoer tot Meijel, gevende den selven volcomen macht, aucthoriteyt ende sunderlinge^ bevel om in sijns constituants naeme ende van sijnentwegen Sertogenbossche in 't geestelyck recht aldaer te bewaeren te beschudden, te bedingen ende te verantwoorden alle sijne saecken, questiën differenten ende geschillen, die hy comparant aldaer te Doerne hevet wegens die weduwe wijlen Wyllem Schooffs etc. etc. (Acte van 1 Febr. 1620.) Heer Willem van Brey komt in 1598 als peet voor bij den doop van Maria, dochter van Gerardus van Brey. Bij een doopsel in 1606 vinden we als peet aangeteekend: Ds. Gerardus de Brey, die kapelaan was te Ummel en hoogstwaarschijnlijk van Liessel geboortig was. Heer Willem van Brey was notaris van 't bisdom Luik. Enkele testamenten etc, waaronder hij zijn: „Ego Guillielmus de Brey etc. geschreven heeft, zijn nog aanwezig. Omtrent de kapel en haar bedienaren, totdat het rectoraat in 1648 ophield, is niet zoo bijzonder veel te melden. Het archief, dat ongetwijfeld zeer belangrijke gegevens voor ons moet bevatten, is niet meer op te sporen, 't Is, gelijk we zullen vernemen, door een plunderende soldatenbende geroofd. Als opvolger van Heer Willem vind ik Heer Hendrik ",an Brey. Deze was uit Liessel vandaan. Toen hij 't beneficie kreeg, was zijn vader, die ook Hendrik heette, pas overleden en dreef zijn moeder met een paar van zijn broers de boerderij. Er is nog een brief van zijn hand aanwezig, (gericht tot regenten van Deurne), waarin hij den heeren er beleefd aan herinnert, dat zijn moeder nog een kleine vordering op de gemeente heeft. Hij schrijft een keurige hand, en wat het stuk zelf betreft, we kunnen er uit vernemen, dat de schoolmeester van vóór drie eeuwen toch ook taal en stijl geleerd had en een behoorlijken brief schrijven kon. De rector van Liessel had niet alleen te zorgen voor de geestelijke belangen zijner menschen, hem was ook 't onderwijs opgedragen. Kapelaan en schoolmeester waren hier vóór de Reformatie in één persoon vereenigd en tot school werd gebruikt het schip der kapel. In 1627 koopt Heer Hendrik met zijn broers Willem, Jan en Andries een stuk grond van de vrouw van Liessel.1) Herhaaldelijk treft men zijn naam aan op inkwartieringslijsten. Den Tweeden Paaschdag 1631 had hij o.a. twee ruiters in kwartier. Van Brey was echter nog meer dan rector-schoolmeester. Hij schreef ook voor de dorpelingen. Voor twee kasteleins uit Liessel, Vester Wilberts en Neel Lucas Smits, stelt hij de rekeningen op over 4) Nog talrijke afstammelingen van Willem, Jan en Andries van Bree leven er in Deurne en omgeving. 162J—'22 en hij levert op dat gebied mooi werk. Wat de rekeningen overigens aangaat, die loopen zoo wat heel en gansch over soldaten. Ja, 't Twaalfjarig bestand was geëindigd en De Meierij werd weer het tooneel van schermutselingen, roof, afpersing etc. Van Brey leidt zijn rekening voor Vester met een staaltje van soldatenmoedwil in. Al hoort het ook precies in dit hoofdstuk niet thuis, ik kan toch niet nalaten het hier mee te deelen, zij het ook slechts als een proefje van stijl, gelijk er de rector kon leveren. „Op huyden den...Villen dach Juny Ao 1622 zijn alhier te Liessel geweest neghentien Staten ruyters liggende tot Nymwegen hebbende by hen een los peerdt te weeten Anthonis Adriaens met zijn adherenten comende van Meyel ende hebben tot Vester Willibroerts in de absentie van Vesteren deur die gelazen geslaghen ende haver willen hebben voer hen perden ende soe Vester nyet thuys en was zijn selff opten sulder gelopen ende hebben daer aff gehaelt elff vaeten haveren, ('t vaet op twelff den halven stuyver gerekent, en die sacken op twee gulden gerekent) met vier sacken daer sy die haver in gedaen hebben nyet tegenstaende dat Versters huysvrou segde, siet wat ghy doet, wandt wij hebben vry salvegaerde soe vande Prince van Aranien als mijnheer Straeckenbroecken waer op zij antwoorden wij moeten vorasy hebben voir onse peerden. 't Dorp moetse wel betaelen oft wyster onse eenen diets nyet doen en wil wy sullent hen wel doen doen. Alsdoen oock gedroncken vier potten biers. Aldus gedaen in dato als boven in dc presentie van Peter Martens met zijn timmerluy, Jacob van Clinck met zijn broeder ende Teunis Gerarts en de Jan Dries van Omel met mij Henrick van Brey. DE Tip NA 1648. Hoe is het te Liessel gegaan met betrekking tot de uitoefening van den godsdienst na de sluiting der kerken ? We hebben daaromtrent slechts zeer weinig gegevens, maar kunnen ons de zaak toch vrij duidelijk voorstellen. Heidrik en Moosdijk zijn gelijk zij van ouds gewoon waren, naar Meyel blijven gaan en hebben dus van het sluiten der kerken in De Meierij betrekkelijk weinig last ondervonden. Liessel zelf was er erg aan toe. Zeker, de kapel op den Grootenberg stond voor de inwoners opén, 't was hun parochiekerk, maar èn de afstand, èn de slechte wegen, stonden een geregelden kerkgang in den weg. In de eerste jaren na den vrede is er nog meermaals dienst gedaan op het blokhuis en in particuliere huizen en schuren, 't Was oogluikend geschied, maar de scholtis Otto de Visschere, door de placcaten gedwongen, deed een onderzoek instellen naar de „geheime bijeenkomsten" en gaf 5 Juli 1650 aan den vorster en den ondervorster een order om tot afpanding van goederen over te gaan bij die personen, welke „gedoogd hadden de exercitie van de Roomsche Religie in hun huizen, contrarie de placcaten". Dat in beslagnemen van goederen geschiedde om zeker van de boeten te wezen, waarvan de schout het leeuwenaandeel trok. Jacques Clijans de vorster, geassisteerd met Willem Jansen den schutter, de laatste een gereformeerd geworden Roomsche, pandden af bij Jan Pauwels, den rentmeester, die 't blokhuis bewoonde, kisten, kasten en andere meubels, bij Andries van Brey 14 melkkoeien, bij Jan Eymers van Loon 4 melkkoeien. De afgepande goederen zijn natuurlijk na 't betalen der boeten direct ingelost. De Visscher heeft met deze en dergelijke feiten weinig eer ingelegd, zelfs zijn ze hem verweten door de Protestanten, die ze aan hebzucht toeschreven, wat trouwens wel grootendeels het geval kan geweest zijn. Hij heeft er toen geen vermoeden van kunnen hebben, dat een goede halve eeuw later zijn kleinzoon (Gisbert Verpoorten) rector te Liessel zou wezen. Dat de geheele Katholieke bevolking met de toestanden op godsdienstig gebied niet tevreden was en ook niet tevreden kon zijn, ligt voor de hand. Maar wat was er aan te doen? Tot het bekomen van een eigen priester waren de tijden ongunstig en de pastoor van Deurne had allengs op hoog bevel zijn parochie moeten verlaten. Zijn paspoort was ingetrokken, en hij had zich genoodzaakt gezien verblijf te kiezen in 't midden van De Peel bij zijn kerkje op een uur afstands haast van een menschelijke woning. De eerste jaren had men in de toestanden berust, al waren er ook zwakke pogingen gewaagd, om wederom een priester in zijn midden te hebben. In 1657 verkocht Jkr. Everard van Doerne, heer van Asten, het blokhuis aan Jkr. Idzard Josephus van Albada. Deze Katholieke edelman kwam zich te Liessel metterwoon vestigen, maar ondervond er al heel spoedig de ongemakken, die er aan de uitoefening van den godsdienst verbonden waren. Albada begon al gauw genoeg een beweging op touw te zetten ter verkrijging van een geestelijke en liefst van een die onafhankelijk was van den pastoor van Deurne, m. a. w. hij ging werken om Liessel een afzonderlijke parochie verheven te krijgen. Dat hij zich daardoor populair maakte en direct het grootste deel der ingezetenen op zijn hand kreeg, laat zich begrijpen. Den pastoor liet men buiten de plannen, maar des te meer raadpleegde men de Franciscanen te Weert, die de zaak zeer genegen waren. Eindelijk werd er een request opgesteld, dat door de meeste ingezetenen van Liessel werd onderteekend. Dat verzoekschrift werd gezonden aan den Vicarius apostolicus van 't oude Bisdom 's Hertogenbosch, die het op zijn beurt weer aan den pastoor deed toekomen. *) Wat toen verzocht werd, zou pas twee eeuwen later werkelijkheid worden. Eerst in 1850 is Liessel tot een parochiekerk verheven, eerst in 1672 of '73 bestond te Liessel gelegenheid tot mishooren, eerst in het begin der achttiende eeuw zou er voor goed een verblijvende priester zich vestigen. Gerust mocht pastoor Jacobs eens in herinnering brengen, dat hij „getrouwe en moeilijke diensten" aan de familie Albada bewezen had. Die diensten dagteekenden vooral uit het jaar 1659, toen de Staten-Generaal de pandpenningen der heerlijkheid Deurne gelost hadden, met het doel om die heerlijkheid ten bate van 't land te verkoopen. Twee koopers deden zich op: de protestant geworden Baron Rogier van Leefdael en de katholieke Jonker Idzardt Josephus van Albada. Van Leefdael werd o.a. tegengewerkt door den Oud-Schout Otto de Vis- *) Zie blz. 368—371. schere, den pastoor en den protestantschen Kwartierschout van Peelland Jhr. Cornelis Prouninck gezegd van Deventer, die sterk (vaak in 't geheim) voor Albada werkten Van Leefdael en niet te vergeten zijn gemalin, waren eigenlijk de groote dwarsboomers der katholieken van Deurne. Laten we er even hier ter loops bijvoegen, dat zij het ook den predikant lastig maakten. „Voor de comste van den Heere van Deurne", schreef immers de Predikant aan den praeses der Classis van Peel- en Kempenland „is de gansche gereformeerde ghemeijnte in goede rust vrede ende eendracht geweest". Om weder tot Albada terug te komen, zijn verhouding jegens den pastoor was de eerste jaren, dat hij op 't blokhuis verbleef zeer goed. Ik heb hier nog brieven van Jkr. Idzardt voor me liggen, die daarvan getuigen. In een brief o.a. dien hij 20 Maart 1659 uit Roermond zendt aan Otto de Visschere wegens het koopen der heerlijkheid, schrijft hij: „Mijn Heer pastoor dochte oock dat het niet seer van noóden waer dat ick nae den bos gingh maer dat het wel met een brief ende door toedoen van U.E. (De Visscher) soude kunnen verricht werden. Ick heb den brief van den Heer Advocaat open gelaeten opdat U.E. die soude kunnen leesen ende insage geven aen mijn Heer pastoor ende bidden dan daer nae te smijten." Toen de Staten-Generaal de heerlijkheid Deurne aan van Leefdael gunden (19 Januari 1660) schijnt de vriendschap tusschen den pastoor en Jkr. Albada bekoeld te wezen. Zonder eenig overleg te plegen ging de heer van 't blokhuis er toe over om een afscheiding in 't kerkelijke tusschen Deurne en Liessel bewerkt te krijgen. Waarschijnlijk is de eerste kerkschuur te Liessel opgetrokken even na de invallen der Franschen ± 1672. 't Is niet veel bijzonders geweest want in minder dan dertig jaar was 't gebouw versleten. Omstreeks 1700 bouwde men dan ook een nieuw kerkenhuis, waarin tot 1832(?) dienst werd gedaan. In den loop van den tijd was het veranderd, gerestaureerd etc, maar in hoofdzaak 't zelfde gebleven. De woning van den kapelaan stond er onmiddellijk aan vast onder één dak. De Protestantsche kapitein der mobiele Amsterdamsche schutterij, Jan Herman v. Ingen, die in 1831 te Liessel in kwartier lag, vergelijkt de St. Jan van Den Bosch met de kerkhuizen te Liessel en te Vlierden. „Hemelsbreed", zoo schrijft hij, „is het onderscheid wanneer men met de vermelde plechtigheid, in vergelijking brengt, soortgelijk in sommige eenvoudige dorpsschuurkerken b.v. te Liessel en te Vlier den, waar ik bij de pastoors logeerde, en meermalen ooggetuige van die godsdienstoefening was. Een lange schuur met rieten (lees strooien) dak, uiterlijk zonder eenig gunstig voorkomen, inwendig zeer sober gestoffeerd, zonder orgel, ontbloot van altaarversieringen, van prachtvol koorgewaad slechts een onnoozel jongske als misdienaar in sober dagelijksche kleeding met klompen aan de voeten en linnen boezelaar voor, (sloof!) bij de herinnering, zeg ik van zulke armoedige kerkjes in vergelijking met het majestueuze in groote kerken als deze te 's Bosch, bespeurt men althans voor het zinnelijke, een verbazend ^root onderscheid". *) 't Aangehaalde stukje, hoe kort ook is een van de weinige beschrijvingen, die wij van onze oude kerkschuren bezitten. Dat er omtrent 1704 te Liessel een nieuw kerkhuis werd gebouwd, weten we uit een rekwest van Bastiaan van Vorsel, den eersten schoolmeester te Liessel na de invoering der reformatie in De Meierij van Den Bosch. Deze schrijft d.d. 15 Febr. 1705 o.a. aan de Ed. Mo. Heeren Raden van State, „dat men den supplt. dwingt te bewonen haer out en bouvalligh Papen-mishuijs, dat men niet langer tot haars voors. mis en konde gebruijcken, waeromme sy een nieuw hebben gebout omdat het oude voorm. huys, soo sy zeggen goet genogh is voor den geussen koster." Of na den dood van heer Hendrik van Brey de plaats \) l' v- In£en : Verhaal der belangrijkste ontmoetingen en krijgsbedrijven van de mobiele Amsterdamsche schutterij, enz. II. blz. 107—108. Amst. 1834. direct is aangevuld, weet ik niet; mogeüjk heeft ze een tijdlang gevaceerd. In 1648 was er een rector aanwezig n.1. Emont Berckers. In 1622 vinden we hem voor 't eerst vermeld als beneficiant te Helmond, waar hij in 1630 en "31 het koster- en schoolmeesterambt waarnam. In 1631 vertrok hij naar Asten. Van 1638—1643 wordt hij vermeld als rector der kapel te Liessel; in 1664 is hij weer teruggekeerd in Helmond, en heet dan niet enkel beneficiant maar ook vicarius der kereke van Helmond. In de eerste helft van 1646 deed hij afstand van zijn beneficie en vertrok hij naar elders, mogelijk wel naar Liessel, waar hij dan ook nog in 1648 als rector vermeld staat; hij overleed het volgende jaar 1649. Het beneficie werd in 1648 door 't Land aangeslagen ; in 1655 werd er mede begunstigd de zoon van den predikant Crollius. De opbrengsten bedroegen 108 gl. 3 st. en 6 penningen! De Staten-Generaal vergaven bij acte van Collatie d.d. 10 Mei 1767 voor den tijd van zeven jaren aan Adriaenus Johannes Jacobus van Flodrop, zoon van Lambert van Flodorp, predikant van Gulpen en Margraten, een beurs gesticht door Caspar Anthony, vrijheer van Belderbusch, land-commandeur van Aldenbiesen op de Kapel van Liessel. *) In 1648 is de kapel evenals alle kerken in De Meierij voor de uitoefening van den R. K. godsdienst gesloten. Wellicht is dit zonder eenig verzet van de zijde der op- of ingezetenen geschied. Tc Heb dienaangaande ook nooit iets vernomen. Het voornaamste meubilair schijnt men reeds voor de sluiting weggenomen en op het blokhuis in veiligheid gebracht te hebben, „alsook de ornamenten, papieren en bescheiden tot de kapel en de kapelanie van Liessel specteerende." Daar werden zij in 1676 door een troep plunderende soldaten, die in 't aangrenzende graafschap Horn gecampeerd lagen, geroofd en meegevoerd, zonder dat men weet, waar zij gebleven zijn. De rector der kapel van Liessel werd door den Land- *) Aug. Sassen, Protocollen der Helmondsche Notarissen, blz. 131. commandeur voorgedragen en was ondergeschikt aan den pastoor van Deurne. Hij was niet meer dan een primissarius of vroegmispriester. Liessel had 's Zondags dan ook niet meer dan één H. Mis en een groot deel der ingezetenen moest des Zondags naar Deurne ter kerk. Het begraven der lijken geschiedde echter in de kapel en op 't kerkhof gelijk ook de uitvaarten te Liessel werden gehouden. „De proffijten ende andere emolumenten als kerssen ende andersins dien annex" waren voor den kapelaan. Het wijden van kaarsen op Lichtmisdag, het wijden van palm, het uitdeelen der gewijde assche placht mede te geschieden door den kapelaan, alsmede het inhalen der kraamvrouwen — alles met baten en emolumenten daartoe staande. Voor 1648 was Liessel een vrij drukke bedevaartplaats. Daar werd vereerd en aangeroepen St. Hubertus, als patroon tegen de hondsdolheid. Al sinds eeuwen is Liessel als pelgrimsoord in vergetelheid geraakt1). Van de inkomsten der kapel te Liessel werd omstreeks 1656 door den subst. seer. Jacob Geurts een lijst opgemaakt. Zij was getrokken uit de schepen-protocollen der heerlijkheid Deurne. Wij laten de lijst van Geurts hier volgen. Dit sijn dese naer volgende Renthen, Chynssen, gehoorende aende cappelle tot Liessel, onder Doerne, bevonden in erffscheydinge en de deylinge, transporten als andersints. Item in den jaere 1619 heeft Peter Niclaes van den Heytrack gegeven een renthe van drie gulden waer voor den priester op den predickstoel of inde coerdeurs soude seggen het pater noster, wees gegroet, geloeve enz. Item inde transport van Andries Hendricx de Hardt aen Andries *) In deze streken plachten de bedevaartsplaatsen zeer talrijk te wezen. Naar Handel, Vlierden, Ommel en Aarle geschiedden vele bedevaarten ter eere van O. L. Vrouw. Naar Son ter eere van St. Cornelis. Mierlo werd bezocht wegens Sint Lucia, te Lierop werd St. Bernardus vereerd, te Nuenen St. Quirinus, te Heeze St. Job, te Liessel St. Hubert, te Hooidonk het H. Kruis, te Donk St. Leonardus. Stiphout placht haast even druk te wezen als Boxtel en Boxmeer. van Breey tot Liessel 4 vat rogge reductie te betaelen met XXIIII st en 7 ort jaergelt van dato XIII January 1642. Item in een maegescheyt wordt bevonden Derick Matheussen te gelden aen de capelle tot Liessel 2 vat rogge reductie, van dato 23 Dec. 1641. Item in de erffscheydinge ende deylinge van Jan Geef Bruystens wordt bevonden in het loot van Jan de Mulder X st. aende capelle tot Liessel, van dato den 25 Meert 1637. Item inde erffscheydinge vande erffgenaemen Eymert van Loon wordt bevonden in twee lotten, elck 45 st., tsamen 4 gl. 10 st. aende capelle tot Liessel, van dato den 26 Febr. 1636. Item inde transpoirt van Peter Goort Aerts aen Mr. Thomaes Aerts wordt bevonden twee blancken jaerlycx aen den bediener van de cappel tot Liessel van dato *) Item inde erffscheydinge ende deylinge van Jan Willems in het loot van Jurien van Coppenhaegen wordt bevonden 2 vat en een maetjen rogge tott dienste der capelle tot Liessel van dato den 2 Augustus 1616. Item inde erffscheydinge van Wilbert Marcelis Verhaege uyt het loot Jan Melis eenen daelder aen de capelle tot Liessel; item in de selve in 't loot Hendrick Jacob Neelen een dalder der voors. capelle de dato den XVI Augusti 1610. Item inde erffscheydinge van Evert Coolen wordt bevonden m het loot Rut Hendrick Josephs een vat rogge aende capelle tot Liessel uytgedaen, ende anderhalven stuyver 's jaerlycks in de plaets gestelt de dato van 2 November 1625. Item in de transpoirt van Jasper Maes Thyssen van Gemert aen Thonis Snoex wordt bevonden 3 blancken jaergelts aen de cappel tot Liessel van dato XXI September 1600. Item inde transpoirt van Jan Joost Geurts aen Mathys Thomaes wordt bevonden XII st. II penninck aende cappell tot Liessel van dato 1623. Item uyt de hoeve gelegen tot VreeckWyck, toebehoorende Josep Rutt, gaet thien vatt rogge reductie aende cappel tot Liessel. Item uyt de erffscheydinge en de deylinge van Jan Smits gaet een cop rogge aen de cappel tot Liessel van dato den 7 Febr. 1625. Item uyt de erffscheydinge ende deylinge van Aert Emonts in het loot van Jan Aert Emonts, 2 vatt rogge aende cappel tot Liessel de dato den 17 January 1605. Item inde transport van Aert Peters Reyners aen Jan Willem Snyders wordt bevonden III cop aende cappel tot Liessel de dato 1574. Item inde erfscheydinge ende deijlinge van Jan Geeff Brosten, in het loot van Jan Geeff Bruystens, 1 vat, 1 cop rogge aen de cappel tot Liessel de dato 1593 den 22 January. *) Niet ingevuld. 39 Item in de transpoert van Jan Symonts aen Goirtjen, dochter Goort Claessen van den Heytrack van een beempt, gelegen aen de Leenssel waer uyt gaet XI st. aen de cappel tot Liessel de dato 4 Meert 1593. Item inde erffscheydinge ende deylinge van Peter Faes ende met Keysers wordt bevonden, in het loot van Marie van Esp te geven 4 vat rogge aen de cappel tot Liessel ende uyt het loot Faes Saenkens 2 vat rogge aende voors. cappel de dato den 30 Juny 1576. Inde erffscheydinge ende deylinge van de erffgenaemen Reynder Thys 4 vatt rogge aen de cappel tot Liessel van dato den 12 May 1589. Item inde transpoirt van Catharina Everts wettige huisvrouw van Willem Jan van den Waesberch aen Peter Janssen van den Bogaert is bevonden of IIII vat rogge aen de cappel tot Liessel is gelegen aen het kerckeynde de dato den 8 Juli 1557. Item inde transpoirt van Jasper en Derick, gebroeders, zoons Willem Peter Jan Peters aen Evert Jan Moers gaet 3 cop rogge aen de cappell tot Liessel, datum den XI Juny 1571. Item inde erffscheydinge ende deylinge van Willem Emont Peters loot, bevonden aen de cappell van Liessel eenen sester rogge, *) de dato 1533. Item inde erffscheydinge ende deylinge van Petrus van Doerne in het loot Niclaes Valckenaers wordt bevonden 21 st. aen de cappell tot Liessel op datum den XI Juny 1555. Item inde erffscheydinge ende deylinge van Faes Mauwerts in het loot Hendrick Faes een malder rogge de cappel van Liessel de datum den 24 January 1555. Inde erffscheydinge ende deylinge Corst iaën Bruystens ende Jan Geeff Bruystens is bevonden een vat rogge aenden Rectoir vande cappell tot Liessel is van dato den 22en January 1593. Item inde erffscheydinge ende deylinge vande erffgenaemen Aert Reynders een muud rogge aen de cappel tot Liessel de datum Xlen Augusti 1588. Item inde erf scheydinge ende deylinge van Bartholomeus Lamberts is bevonden 9 vatt rogge aen de cappell tot Liessel van datum 1584 den 22sten Meert. Item inde transpoirt Willem van Heynsbeeck als momb. Anna wed. Corstiaen Aerts aen Aert Theunis Dericx waer inne is bevonden 8 vatt rogge aen de cappel tot Liessel van dato den lOen Julius 1536. Item inde erffscheydinge ende deylinge van Aert Willem Emonts is bevonden 2 vatt rogge aen de cappel tot Liessel de dato 14 October 1586. Item Jan Aerts ende Peter Jan Goorts hebben opgedraegen aen Jan Eymers van Loon en Jan Peter Verhuyberts, cappelmeester tot Liessel, ende tot behoeff der selver cappel, eenen rentbrieff van *) Een sester is 2 vat. drie gulden van date den eersten Febr. 1576; dese transpoirt is geschiet bij Otto de Visschere opten XII Febr. 1644. Item inde transpoirt van Marten Peter ende Jan, gebroederen, soonen wijlen Claes Mertens, hebben opgedraegen aen Jan Willem Gossens een acker gelegen in den Vloyecker, onder den last dat daer jaerlyks uyt gaet X st. aen de cappel van Liessel, van dato den 20en Meert 1647. Item inde transport van Jan Hermens aen Wilbert Jan Hendricx wordt bevonden een vat reductie aen de cappel tot Liessel van dato den 4en Febr. 1648. Item inde transpoirt van huis ende landerijen van Bruysten' Hendricx van de Zeylberch aen Andries van Breey wordt bevonden anderhalff vatt rogge reductie aen den rectoir van de cappel tot Liessel van dato den XIII Febr. 1648. De registers van den Rentmeester der Geestelijke goederen over 1658 geven voor Liessel het volgende: Den Rectoir vande Cappelle tot Liessel onder Doerne. Peter Geeff Manders verclaert ende bekent: jaerlicx te gelden aen den Rectoir oft cappelle tot Liessel onder Doerne 6 st. Laureyns Peters voor de pachtinge van het huys, weijden ende landerijen vanden Rectoir tot Liessel, betaalt jaerlicx 8 malder in corenwerck en in geit 30 gl. Jan Willem Goossens 10 st. Erffgenamen Aert Roymans 8 vat rog Joseph Rutten 10 vat Jan Lambert Isbouts 7 vat rog Erffgenamen Lambert Jacobs 10 st. Dries Henricx de Haert 6 st. Thonis Jan Snabben 4 vat rog Jan Jan Melis 25 st. Barbara Peter Jacobs 2 vat 1 cop Willem Reynders Polen 6 vat rog Kinderen Jan van Breij 6 vat 1 cop Dries Korsten 1 vat 1 cop Erffgenamen Willem Robben c.s. 2 vat rog Symon Jan Gielens 2 vat Dries van Brey 4 vat rog Dirck Mattheusen 2 vat Joost Joosten voor het gebruyck van seeckeren acker toebehoorende den 2 vat rogge en 2 vat voors. Rectoir ofte cappelle jaerlicx boeckweijt. Henrick Laureijnsen 2 vat een maetken ad X st. So aen geit 32 gl. 17 st. Aen Coren 8 mud 7j4 vat = 103% vat. De kerkschuur is aanvankelijk van Deurne uit bediend. Eerst in 1704 heeft Liessel een verblijvenden rector gekregen. De eerste rector na de Reformatie is geweest M r. Hendrik Jacobs, geb. te Deurne, oudste zoon van Aart Hendrik Jacobs en van Catharina Aart Josephs Yerdeuseldonk. Tegen den pastoor van Deurne Mr. Gerard Jacobs moest hij oom zeggen. Veel is er niet van hem bekend. Zijn naam vind ik genoemd: le in het testament zijner ouders, tijdens een ernstige ziekte van zijn vader 21 Oct. 1672; 2e in een acte Verleden 11 Maart 1691 voor den notaris Joachim Kets te Helmond; hij heet daar kapelaan van Liessel. Het jaar van zijn overlijden is me niet bekend. Mogelijk kan 't 1692 >of '93 wezen. Wie was zijn opvolger? Allerwaarschijnlijkst Laurens van Loon, die 30 Maart 1698 als pastoor van Deurne werd ingeleid en kapelaan was bij pastoor Nicolaus Smits. Van Loon's plaats als kapelaan werd ingenomen door Michael Franssen, geboortig uit Lommei. Deze woonde bij den pastoor te Deurne in. Hij bediende tegelijkertijd het rectoraat te Liessel en teekent zich nu eens „vice pastor Dornensis", dan weer „sacellanus in Lyssel". In 1704 is hij pastoor van Someren geworden, in 1738 deed hij afstand, waarschijnlijk wegens hoogen leeftijd. Dat Michael Franssen te Deurne bij den pastoor inwoonde, is te bewijzen uit de zoogenaamde Hoofdlijsten, dat hij rector te Liessel was, blijkt uit de volgende aanteekening van de hand van den president-subst. secretaris Goort Jacobs: „Memorie van de geestelijke persoonen die sigh tot Deurne ophouden te weten de heer Lauvrijns van Loen, pastoir ende wereltlijck priester, gebortigh alhier onder Deurne, de heer Michiel Fransses, capelaen in de heerlijckheyt Liessel, wereltlijck priester ende geboor tigh tot Lommel". In 1710 kwam als rector te Liessel Gijsbert Verpoorten, geboortig uit Gemert. Hij was de zoon van Hendrik Gijsberts Verpoorten en van Elisabeth dochter van Otto de Visschere, die te Gemert huwden 3 Juli 1666. De rector moet dus omstreeks 1667 geboren zijn. Hendrik Verpoorten woonde na zijn huwelijk een tijdlang te Deurne in „De Verkeerde Wereld", 't huis van zijn schoonvader. Rector Verpoorten betrok in 1710 zijn huis te Liessel met zijn zuster Willemijn en een meid. Later nam hij in zijn huis op zijn tante Catharina, de laatst. overgebleven zuster zijner moeder. Zij stierf er waarschijnlijk; in 1721. Ook vinden we aangeteekend, dat nog een andere moei, Maria, ten zijnent verbleef. Den 28 Febr. 1716 assisteerde de heer Gijsbert Verpoorten zijn moei juffrouw Catharina de Visschere, meerderjarige jonge dochter, wonende te Gemert, toen zij voor schepenen van Deurne aan den arme der gemeente maakte een stuk grond in den Heiakker, groot 4 loopensen, getaxeerd op 150 gulden. In 1714 begon de rector op Zon- en feestdagen 2 missen te doen. Of dit in verband stond met de sluiting der kerkschuur te Deurne, wegens de bekeering en ontvluchting van Margo Goloffs aldaar is me niet bekend. Maar deze maatregel, hoezeer in 't belang der ingezetenen van Liessel, was den winkeliers van Deurne gansch niet naar den zin. Ten einde het oude gebruik gehandhaafd te zien, presenteerden zij weldra aan den heer van Deurne een request, dat hier volgt: Aan den Ho: Ed: Welgeboore Heer Johan, Geboore Baron van Leefdaal. Heere der Heerlykheden Deurne, Liessel. etc. etc etc Geven met alle onderdanig respect te kennen, de gemeyne ingesetenen der Roomsche Kerk der Heerlykheyt Deurne, hoe dat sy supplianten tot haar overgroot leetwesen verstaan hebben, dat den mispriester tot Liessel sig vervordert aldaar twee Missen te doen op Sondagen en onse Feestdagen, het welke, als zynde notoir strijdig tegens d'onde usantie en immemoriale geheugenis, soo wel voor als na de reductie der stad en Meijerije van 's Bosch, ja, zelfs soo lange den Roomschen Dienst aldaar geëxcerceert is. Dat bovendien sulcx is strekkende tot seer overgroot nadeel van de goede ingesetenen der Heerlykheyt Deurne, door dien aldaar veele heden sijn woonende, die enkel en alleen moeten bestaan en subsisteeren van 't verkoopen van haare winkelwaren, de welcke die van Liessel, als wanneer geen twee Diensten hadden op de voors. dagen, telkens hier moesten komen en alsoo alhier daardoor wierden gedebiteert ende gesleeten deselve winkelwaren, die sii lieden tegenwoordig gaan koopen tot Helmont, Asten en Vlierden, alsoo tot Liessel geen eene winkel is (!); alsmede dat daardoor wert veroorsaakt, dat des Sondaags die van Liessel aan de Kerkgeboden tot Deurne niet en sullen komen en vermits dit een zake is van een seer ver uytsigt en te dugten staat dat daaruyt sullen resulteeren veele inconvenienten en verwijderinge indien hierin niet en wort voorsien. Weshalven soo keeren de supplianten haar in alle onderdanigheyt tot Ü Ho. Ed. Welgeb., zeer ootmoedig versoekende dat desselfs goede geliefte sy, den voorn, mispriester tot Liessel te ordonneeren, dat hij sig te 'vreden sal hebben te houden met het oude gebruyk. 'Twelk doende, etc. Volgen de handteekeningen. Rector Verpoorten overleed te Liessel in 1725, na er een rustigen tijd beleefd te hebben; hij werd er op 't kerkhof begraven. Zijn opvolger was Norbertus Mutsaerts. Waar deze vandaan kwam, weet ik niet, mogelijk van Tilburg. Hij betrok de kapelanie met zijn neef, Arnoldus en een huishoudster: Heelke. In 1730 woont hij er alleen met zijn zuster, Catharina. Veel kan ik over hem niet meedeelen. Hij is in 't voorjaar van 1733 te Liessel overleden. Den eersten Mei 1733 werd de benoeming van zijn opvolger door Hunne Hoogmogenden goedgekeurd. De opvolger van Mutsaerts was Jan van Loon, geb. te Liessel en gedoopt te Deurne 18 Juli 1699 als zoon van Jan Jan Lenssen van Loon en Allegonda Peters van Breij. Zijn peter was Laurentius van Loon, pastoor van Deurne en Liessel, de broer van zijn vader en zijn meter de stiefmoeder zijns vaders, Maria van Enkevoirt. Jan Lenssen had een brouwerij en herberg en was tevens landbouwer.') *) Uit het huwelijk van Jan Lenssen van Loon, den jonge, zijn de volgende kinderen, allen te Liessel geboren en te Deurne gedoopt: le Helena, ged. 27 Aug. 1698, 2e Jan, reeds genoemd, 3e Petronella, 1 Aug. 1700, (zeer jong gestoCTien), 4e Catharina, 6 Juli 1701, 5e Petronella, 13 Juni 1702, 6e Nicolaus, 16 Oct. 1703, 7e Cornelia, 20 Sept. 1704. In 1705 bestaat het huisgezin van Jan Lenssen van Loon, behalve uit man en vrouw, uit 4 kinderen: Heilken, Jan, Peternel en Cor- Kapelaan van Loon nam zijn moeder en zijn zuster Heilken bij zich. Deze laatste was „innocent". De St. Huibertsschut te Liessel bewaart nog altijd te zijner herinnering een zilveren schild, waarop zijn naam en zijn wapen, drie zespuntige stetren, gegraveerd staan. Hij overleed te Liessel in Februari 1744. Zijn moeder en zijn „innocente" zuster overleefden hem nog vele jaren. Op 't laatst van haar leven kreeg ook de moeder vlagen van krankzinnigheid, wat op volslagen kindsheid uitliep. Daardoor achtte men zich verplicht beiden onder voogdij te stellen. Dit geschiedde in 1757 bij beschikking van schepenen van Deurne op advies van Mr. Antony van Heurn, advocaat te 's Hertogenbosch. Tot voogden werden benoemd Francis Aarts, Jan Hermens en Laurens van Helmond. Door den dood van Van Loon geraakte de katholieke gemeente in niet geringe moeilijkheden. Doordat het vicariaat vaceerde, konden er geen benoemingen geschieden. Den 28sten Januari 1743 was de pastoor van Asten, Frederik v. d. Cruys overleden en de kapelaan kon als deservitor optreden, gelijk de kapelaan van Deurne na den dood van Van Loon den dienst te Liessel waarnemen kon. Nu stierf echter in Juni 1744 ook de kapelaan van Asten, zoodat de uitgestrekte parochie zonder priester zat. Voor 't oogenblik wist men niets beters te doen dan den kapelaan van Deurne, Antonie Cuypers, Asten te laten bedienen. Hij ging er 1 Juni heen. Men zat nu met Liessel. In dezen uitersten nood, wendde men zich tot Hunne Hoogmogenden, met het verzoek om den dienst te Liessel voor tijd en wijl te laten waarnemen door den kapelaan van Maarheeze, Soerendonk en Sterksel, Franciscus van nelie, benevens uit 1 knecht en 2 meiden j in 1726 na den dood van den man: uit de weduwe, 2 kinderen: Pieternel en Cornelia, Marten den knecht en Jenneke de meid. De moeder van den kapelaan, Allegonda, was een dochter van Peter, den zoon van Hendrik van Bree, die in 1645 de toen desolate hoeven van den Moosdijk huurde. Peter had in eerste huwelijk als vrouw gehad Aaltje Lenssen, den 6e Oct. 1675 huwde hij als weduwnaar Anneke Theunissen, beiden woonden toen op den Heijtrack. L i e m d e, geboortig uit Helmond en sinds 24 Januari 1741 als kapelaan door Den Haag geapprobeerd. Den 18den Augustus kwam de authorisatie af voor twee maanden. Die termijn zal echter wel verlengd zijn geworden. Eerst het volgende jaar werden er een pastoor voor Asten en een kapelaan voor Liessel benoemd. De approbatie voor dezen laatste is gedagteekend 26 April 1745. De nieuwe rector was Marcellus Wellens, sinds 1737 kapelaan te Erp, en uit Son geboortig. Nauwelijks vier jaar bleef hij werkzaam. Hij overleed reeds begin 1749. In 1747 heerschte te Liessel in hevige mate de roode loop, waarvan volgens de officieele lijst van den koster Johs. Hanewinkel, ingeleverd op de secretarie te Deurne 29 Januari 1749, niet minder dan 24 personen zijn gestorven : De vrouw van Jan Vervoordeldonk, de dochter van Jan Vervoordeldonk, de weduwe Thomas van Stratum, het kind van Jan Martens aan de Neerkant, het kind van Jan van Loon, de dochter van Pauwels Verkuylen, Peter Hendrik Geven, Leonardus Hanegreef, de zoon van Joost van de Kerkhof, Peter Hanegreef, het kind van Lammert Paulus Melis, Willem de Ketelaar aan de Neerkant, Peter Kuipers te Liessel, het kind van Jan van Loon, het kind van Hendrik Kanters, alsnog een kind van Hendrik Kanters, het kind van Jan van Loon, de weduwe Antonie Kanters, het kind van Hendrik Hendriks, alsnog een kind van Hendrik Hendriks aan de Neerkant, de wed. Marten Goorts aan de Neerkant, Jan Martens en twee kinderen van Hendrik Symen Maessen. Van 1 Oct. tot 31 Dec. 1747 waren er 17 dooden. Over de heele gemeente Deurne gerekend, bedroeg het aantal personen die aan den rooden loop gestorven waren 177, dit is zoowat tien procent der bevolking. Den 8sten Februari 1749 is tot kapelaan te Liessel door H.H. Mog. toegelaten Andries Coolen, geb. te Eindhoven en sinds 1744 kapelaan te Maarheeze. In 1774 deed hij afstand. Volgens publicatie van de Raden van State d.d. 21 Maart 1760 moesten er lijsten opgemaakt worden van de Roomsche kerkschuren en de woningen der bedienaren. Voor Liessel luidt die staat als vnljrt: No. li Eerstelijk de voorsz. Roomsche Kerke Schuur, gestaan en gelegen te Lieszei neven erve de eene sijde Eymert van Loon, de andere syde Jan Paulus Melis, de eene eynde streckende van de erve van de Weduwe Eymert Goossens tot op de gemeene straat met ten andere eijnde. 2. Item de woonhuysinge en hoff groot omtrent een halff loopensaat gestaan en gelegen mede tot Lieszei ende is begreepen onder een dak en aan den anderen vast gemetzelt van voorsz. Roomsche kerke schuur te Liessel en bewoont werdende door den Roomsche Capellaan aldaar. (Geteekent Gerardus van der Leen, Rooms priester en Pastoor van Deurne en Leyssel, Jacob van Heughten, Kerkmeester (met handmerk) en Geerardus Goossens, kerkmeester).1) Ten langen leste deed zich de behoefte gevoelen aan een grooter en beter kerkhuis. Het had er nu langer dan een halve eeuw gestaan en toestemming om te mogen repareeren was zoo moeilijk te krijgen, zoodat men ten slotte niet alleen met een vrij onooglijk maar ook met een vrij versleten kerkje zat, dat daarenboven vanwege de toeneming der bevolking veel te klein was geworden. Het dak was o.a. zoo slecht, dat regen en wind zoowat vrij spel in 't kerkje hadden. Den 29sten Januari 1768 wendden zich de kapelaan Andries Coolen en de kerkmeesters Jan Lambert Hikspoors en Gerrit Goossens, per request tot de Staten Generaal, te kennen gevende, dat hun kerkschuur slechts 30 voet in 't vierkant was, weshalve de Roomsche gemeente die uit meer dan 80 gezinnen bestond, er nog geen plaats konde vinden om te staan, veel minder om te zitten. Daarom verzochten zij toestemming om de schuur 7 voet binnenwerks te verlengen, den muur aan de oostzijde tot 9 aan de westzijde tot 7 en den gevel tot 13 voet op te trekken en daarin te plaatsen 3 „glazen ramen" ieder van 3 voet in 't vierkant. Verder wenschten zij binnen de kerkschuur te mogen maken een galerij ter lengte van 24 a 25 voet en ter breedte van 13 voet, benevens het dak met planken te mogen beschieten. Tot groote vreugde der bevolking werd het verzoek J) De lijst is gedagteekend uit Liessel 4 Juni 1760. door de Hoogmogenden ingewilligd, mits de ruiten der ramen in lood werden gevat. Den llden Augustus 1774 werd Ludovicus van de Mortel, sinds 1763 kapelaan te Asten, tot Coolen's opvolger geapprobeerd. Van de Mortel was te Deurne geboren 23 Mei 1728. In het doopregister staat hij ingeschreven als volgt: 23 Mei 1728: Baptizatus est Rdo Dno Oldenzee Ludovicus filius legitimus Johannis Cornelis van de Mortel et Catherinae Antony de Veth, cuius patrimus R. D. Laurentius van Loon pastor in Doerne et Liessel etc. et Anna Judoci de Veth, Patrina. *) Van de Mortel was het tweede petekind van pastoor Laur. van Loon, dat priester werd. Hij overleed te Liessel 4 Dec. 1776, gelijk in 't doodenregister staat aangeteekend. Reeds den 13den December 1776 werd zijn opvolger Johannes Dominicus Vermeulen uit Nuland door de Hoogmogenden geapprobeerd. Op een zilveren schild der schut heet hij verkeerdelijk Van der Meulen; daar wordt hij genoemd Roomsch Priester en geweezen rector te Lyssel. Hij schijnt het bij zijn afstand in 1799 aan de gilde geschonken te hebben. Vermeulen werd te Liessel opgevolgd door Johannes van der Putten uit Oss, die er slechts korten tijd verbleef, en bij de Trappisten in 't noviciaat trad. In 1800 werd tot rector benoemd, de kapelaan van Deurne, Godefridus B ij z e n s, die ruim 26 jaar het rectoraat bediende en den 4en Nov. 1826 te Liessel overleed. De kapel in Protestantsche handen. — Het onderhoud van kerken en kapellen in de Meierij, had gedurende den tachtigjarigen oorlog, over het algemeen genomen, heel wat te wenschen overgelaten. Bij die slechte maatschappelijke toestanden, waaronder *) Hij was de broer van Antony Jansen van de Mortel, den molenaar van Deurne, wiens zoon Jan Willem (geb. 5 April 1751) drossaard van Deurne werd, waar hij 14 Dec. 1840 overleed. Deze laatste was de grootvader van den lateren burgemeester P. A. van de Mortel. men reeksen van jaren hier leefde, hoeft ons dat geenszins te verwonderen, 't Was ten langen laatste armoede schier overal. Drukkende belastingen, weinig of geen verdiensten, af en toe een ongekende duurte en schaarschte van levensmiddelen — ja, wanneer wij dit alles overdenken, dan zouden we geneigd zijn, ons af te vragen, hoe 't mogelijk is, dat hier 'n volk is blijven bestaan, dat het zijn heidevelden niet verlaten heeft en naar elders 'n beter heenkomen heeft gezocht. Nu eens stond men bloot aan vernieling van have en goed, aan plundering van oogst en vee, dan weer aan geld en kleedingstukken van meubilair en gereedschap. En dat had zoo geduurd van geslacht tot geslacht. Toen in 1648 de Liesselsche kapel voor de uitoefening van den R. K. godsdienst gesloten werd, verkeerde zij in alles behalve goeden staat. Wijl men ze volstrekt noodig meende te hebben als bijkerk voor Deurne, liet men ze van staatswege bestaan, evenals die te Vlierden. De St. Antoniuskapel in 't Derp richtte men tot andere doeleinden in. Ofschoon tot protestantsche kerk ingericht, is de kapel niet vaak door de Hervormden, ter uitoefening van den godsdienst, gebruikt. Wijl er heel de zeventiende eeuw door geen Protestanten woonden, kon ze ook als protestantsche kerk geen beteekenis hebben en was ze ook absoluut onnoodig. Maar 't volk hechtte aan zijn kapel en 't hield er oog op, dat men ze niet liet vervallen. In 1655 was de kapel op last van den rentmeester der geestelijke goederen gerepareerd. Dit blijkt uit de volgende verklaring van schepenen van Deurne: Compareerden voor Schepenen ondergenoemt: de eersame Jan Peter Wilberts, out ontrent 75 jaeren, Jan Peter Martens, out ontrent 73 jaeren en Jan Lenssen, out ontrent 49 jaeren. Allen woonaghtigh, als meede de twe eerste deponenten tot Liessel gebooren zynde, ende den lesten deponent alle zyn leven tot Liessel heeft gewont, ende gerichtelyck gedaght zynde van 's Heeren van Doerne wegen door den vorster van Doerne en Liessel, ter Instantie en versoeck van den H. Ed. Heere van Liessel wat hun deponenten van haere kennisse is, wanneer de cappelle van Liessel leest is gerepareert en van wie, welcke deponenten tuygen en verclaeren op solemneelen Eede, afgelegt aen handen van Goort Jacobs Substituijt drossaert, dat ontrent 27 k 28 jaeren geleeden den heer Rentmr. Peterson de Cappelle van Liessel heeft laten repareeren ende de costen betaelt. Als meede een seventigh ofte taghtentigh gulden verrepareert aen de orlosy. Redenen van wel wetentheyt, dat de twee leeste deponenten verclaeren, dat den orlosijmaker de verteeringe aen de huysinge van Nicolaes Willems zaliger, doen tertijt aldaer herbergier, was gedaen. En mitsdien het goddelijck en billick is der waerheijt getuygenisse te geven insonderhijt daertoe wettelijck versocht zijnde, als in dese, soo hebben wij deponenten het selve niet willen ofte connen weigeren. En naer gedaene voor leesinge daer bij gepersisteert en neffens Jan Janssen Romeijn en Abraham van Hoeck, schepenen. De minute deses onderteekent op den 18 September 1684. wg. Jan Peter Wilbers, Jan Jan Martens, Jan Lenssen, Jan Janssen Romeyn en A. van Hoeck. Toen de kapel eenmaal gerepareerd was, trok men er zich weinig meer van aan en een kwarteeuw later, zag zij er door verwaarloozing zoodanig uit, dat zij ongeveer op 'n ruïne begon te gelijken. Nu werd er van uit Liessel een request aan den heer van Deurne, rentmeester der geestelijke goederen, gepresenteerd. Alle notabelen hadden er op geteekend, voorop de rentmeester van 't blokhuis, terwijl de rij werd gesloten door Peter Jan Goossens, den schepen, 't Request volgt hier: Aenden Hoogh. Edele Heer mijn Heer Rogier gebooren Baron van Leefdael Heer van Lieffringen, Deurne ende Liessel etc. Geven reverentelyck te kennen, de ingesetenen der heerlijckheijt Liessel, hoe dat in deselve is gefundeert, een oude, groote capelle, in dewelcke, soo als oock op de kerckhoff, van oude tijde herwaerts gequalificeerde oude adelijcke familien, als andere eerlijcke inwoonders van Liessel haer begraeffenissen hebben gehadt, tot den huydigen dagen toe. Soo als oock in de selve capelle, orlogie ende klokke-slagh, nae de welcke haer de inwoonderen van Liessel hebben gedient, soo tot het overluijden van de dooden als ten regaerde van de lant luijden op de ackeren sijnde, pm op haere uere te passen, omme t'huys te comen op't middaghmael als in andere gemeenten daer omtrent, oock dat aldaer is een gemeene passagie van coopluijden ende passanten, comende van de Stadt 's Hertogenbosche ende reysende naar Venlo, Remund, Keulen, Aecken etc. het onderhout van het uergewerck van de selve kapelle gans noodigh is. Ten derden, dat bij ongelegenthijt ende injurie des tijts van oirlogh deselve capelle ende ombemuerde kerkhoff heeft gedient tot een plaetse van refusie van menschen, meubelen ende beesten, des heeft onaengesien nochtans deselve capelle als nu door lanckhijt van tijden, soo als oock het muerwerck van deselve capelle geheel compt te vervallen uyt voordere redenen dat het innecomen van deselve kapelle is gestelt in de administratie van de voorige rentmeesters van het quartier van Peelandt, het incomen van deselve hebben gebracht en verantwoort aenden staedt deser landen, tegens d'intentie van de beneficianten ofte donateuren vande incomste van de selve kapelle. Soo versoecken de gemeene inwoonderen der voors. heerlijchijt Liessel gansch eerbiedelyck den Heere van deselve heerlijckhijt, by de Hoogh Overhijt deser landen te helpen versorgen ten eynde dat het incomen van deselve kapelle als van outs wederom mochte gestelt worden in de voorsorghe ende administratie van soodanige persoonen, gequalificeert tot de verantwoordinge van de middelen ofte incomsten van de selve kapelle ende mueren van dien, als syn hoogh edelhijt ofte des selffs voorsaeten Heere van Deurne ende Liessel daertoe hebben geauthoriseert ende gelastigt. Twelck doende, etc. Was onderteekend: Peter Jan Wilbers, Eymert Gerits van Loon, Jan Lenssen, Lambert Drijessen, Jan Peter Martens, Matijs Klaes, Peter Goorts, Ceel Peter Mennen, Willem Driessen van Breij, Handrijck Drijessen van Breij, Jan Peter Wilbers, Lammert Janssen, Dirck Teuwens, Jacop Hurckmans, Laurens Peters, Wyndel Joosten, Dries Cornelis Marcus, Jan Peters, Thonys Dryessen, Handryck Eymmers, Laurens Janssen, Jan Peter Martens, Maes Janssen, Peter Peter Maertens, Abraham Hendrickx, Hendryck van Breij, Peter Wilberts, Willem Loodders, Hendryck Hendryckx, Cornelis Driessen, Hendryck Arjens, Claes Thonys, Lodewyck Janssen, Daniël van Brey, Wyllem Peters, Peter Jan Goossens. Den 8sten Juli 1684 zou de heer van Liessel, Johan, Baron van Leefdael met de heeren Staten de kapel komen bezichtigen om alzoo tot een restauratie te geraken. De drost met den president-schepen waren al vroeg naar Liessel gegaan, maar de hooge heeren kwamen niet. Den llden toog de president, Goort Jacobs, naar Den Bosch om den heer van Liessel zelf te gaan spreken. Niemand kon op beter succes hopen. De heer en de president waren in hun jeugd speelmakkers geweest en met elkaar opgegroeid; daarenboven was Jacobs een trouw dienaar van den huize van Leefdael. In de rekening staat opgeteekend: Op 11 Juli ben ik expres naer den bos gereijst voor die van Liessel, om de reparatij van de Capel, en uyt geweest 3 dagen op mijn eigen kosten; comt ieder dag 1 gl. 10 st., voor de 3 dagen voors. 4-10-0 De heeren zijn wat later gekomen en op kosten der gemeente onthaald, blijkens onderstaande quitantie: Ick onder geschreven bekenne ontfange te hebben uyt hande van Pouls Jan Meels de somme van 10 gl. 19 st., dit van 8 potte rijnse wijn, tot 16 st. den pot, noch broet, suyker, cost 2 gl. 1 st., noch voor 2 gl. bronswater. Hiervan voldaen; achtom (actum) Helmond den 2 Sept. 1684 by my de huysvrou van Evert van Handel; dico. 10-19-0 Dese weyn, met hetgene daer by is volgens dese specificatie, is in de heerlicheyt Liessel geconsumeert alsoo den Heer van Geldermalsen, rentmeester van de domynen daer was, neven de heer Vluegels en meer andere omde nodige reparatie van de Liesselsche cappel op te nemen. Den 6en Sept. vertrok de drost met den president en den schepen Abraham van Hoeck naar Liessel „om verclaeringen te leyden van het repareeren van de capel". Ouden van dagen verklaarden het volgende: Op heden den 6 September 1684, soo sijn gecompareert voor schepenen ondergenoempt om getuijgenisse der waerheijt te geven: den eersamen Jan Peter Wilberts, out omtrent 75 jaeren, Jan Peter Martens, out omtrent 73 jaeren, Marcelis Peter Mennen, out omtrent 72 jaeren en Eymert Gerits van Loen, out omtrent 56 jaeren, alle gerichtelyck gedaght door den schutter van Liessel van 's Heere van Doerne wegen, dat zij comparanten alle hun leven tot Liessel hebben gewoent en zijn gebooren, verclaeren de selve: waer ende hun comparanten wel kennelyck te wesen, dat dese neffensgaende renten ende paghten sijn streckende tot onderhout ende reparatie vande capelle tot Liessel ende niet tot onderhout vande kapelanij ofte eenige autaeren, als alleenigh, eene hoeve daer tegen wordigh in is wonende Antonis Janssen van Someren. Redenen van welwetentheijt, dat den eersten comparant eenige vande paghten selver voorde capelle heeft ontfangen dan ter tyt ende opgebuert. Tuijgen het selve op solemneelen eede, affgeleijt aen handen van Lowys Caesteker, drossaert tot Liessel ende Doerne, dese comparanten elck in besonder niet beters wetende dan voors. staet. Ende naer gedaene voorlesinge daer by gepersisteert ende hetselve, neffens Goort Jacobs ende Abraham van Hoeck, onderteekent op dagh, mant ende jaer als boven. Den 18den Sept. was de president met van Hoeck en Jan Jansen Romeyn weer naar Liessel gegaan om een „verclaeringe te leyden, wie die capel lest heeft gerepareert en by wie". Eindelijk kwam men dan toch zoover, dat men wist, wie voor het onderhoud van het verlaten godshuis moest zorgen en langzamerhand ging men dan ook tot reparatie over. Meer dan het hoog noodige werd er echter niet aan gedaan. In 1699 zou de verlaten kapel weer een bestemming krijgen. Het schip zou tot school worden ingericht, waarvoor het in den Roomschen tijd ook gediend had. Zonder school ging het niet langer. Den 8sten Oct.1699 vergaderden de schepenen te Liessel „wegens het opbouwen van de school", waartoe dan ook besloten werd. Reeds in het begin van het jaar (21 Jan. 1699) had men „opgenomen, hoeveel kinderen te Liessel zijn". Den volgenden dag, 9 Oct., werd er weer vergaderd door de schepenen en werd er „opgenomen, wat voor reparatie de school van noode hadde". Die heele reparatie was eigenlijk, wat de kosten betrof, der moeite nauwelijks waard en zeker niet, dat men er een paar maal vergadering op hield. En toch zij werd afdoende bevonden. Ik vind de volgende posten in de rekening van Jan Peter Goossens, schepen te Liessel: Item gecocht vyf deelen tot de mesters stoel in de schoei, cost ieder deel 16 st., met de vracht beloopt de somme van 4 gl. Nog een slodt gecocht tot den stoel, beloopt 12 st. Item alnoch gecocht een vim dackstroy van Philips Hendricx en cost 2 gl. Item nogh gecocht drie pont nagel en costen 19 st., 12 penn. Item noch gecocht hondert deck royen en costen 5 st. Item noch aen den metser gegeven, omdat hy dat uerwerck repareerden aen de school ° st- Item noch een nieu gelaes in de schoei laten maeken, en daer voor betaelt 1" s*- Noch een slodt gemaeckten gecocht op de schoeldeur, cost 18 st. Item noch gecocht hondert deckbanden en costen 6 st. Item noch gecocht twee busselen latten en costen 11 st. Op den langen duur schijnt men echter het repareeren en onderhouden der kapel van 's landswege moede geworden te zijn en omstreeks 1750 bestond het plan om ze maar gewoonweg af te breken. Om dit te verhoeden werd er in 1752 door regenten van Liessel een Memorie opgesteld en aan den rentmeester der geestelijke goederen opgezonden. Redacteur hiervan was de drost-secretaris Ant. La Forme. 'Het stuk luidde: Eerstelijk dient geweten, dat Liessel is een separate Heerlijkheyt. En dat aldaar is een groote capelle met de regten en gerechtigheden daartoe specteerende. Te weeten dat de voors. capelle bestaat in een schip of buyck met een choor daaraan, waarin voordese oock begraven is. En aan het eynde van den buijck staat daaraan een thoorn met een orologie en klockeslag. En twee bequame kloeken daarin, om te luyen, welke ook geluyt werden, als iemand van de opge setenen is gestorven en begraven wort. Dat deselve capelle is omringt van een kerkhoff, waarvan de steene muur, die om deselve gelegen heeft, is zeer gedevaliseert en aan één sijde geheel weg. Welke kerkhoff wort gebruykt tot een begraaffplaats voor de opgesetenen van de heerüjkheyt Liessel, gelyk van alle oude tyden is geschiet, vermits Liessel is vyf quartiers van Deurne. Dat ook de heerlykheyt van Lieszei is een separaat vol leen, leenroerig aan den Ed. Rade van Braband. Dat den tegenwoordigen heer van Deurne en Lieszei, die in den jaare 1728 heeft gekogt en verheven als twee bezondere heerlykheden en leenen ter audiëntie van de rolle van den Ed. Rade van Braband, na aftrecken van 't zegel van wasse en daar voir moeten betalen, de regten van een vol leen van ieder. Dat den voors. heer heeft het regt om tot Lieszei aan te stellen officier, borgemeesters, schepenen, secretaris en vorster mitsgaders andere officianten wegens H. H. Mog. placcaten. En aldaar ook is een seperate koster en schoolmeester. Dat wylen den heere Rogier Baron van Leeffdaal sij heeft geaddresseert gehad aan Ho. Mo. ten eynde Lieszei tot een separate heerlykheyt mogt werden verklaart en van Deurne mogt werden gesplitst, gebruykende onder andere middelen om redenen hiertoe dat notabel is, dat tot Liessel is een groote capelle met de regten en geregtigheden daer toe specteerende, gelyk te sien is in de acte van haar Ho. Mo. van den 22 April 1678. Dat omtrent 8 jaaren geleden de boomen, staande op het kerkhoff tot Lieszei, door wylen den heere rentmeester Des Tombes, ten behoeve van 't gemeene land, syn verkogt en waarvan een goede somme is geprofiteert. Dat zedert van wegen het gemeene land voors. kerkhoff wederom met ijke boomen is beplant. Dat ingeval de muur om het voors. kerkhoff niet wert opgemaakt de voors. ijke boomen in gevaar zijn van ten eenemaal te worden geruineert door de drift van een groot getaal runderbeesten, die dagelyks tweemaal aldaar moeten passeeren, in 't gaan en komen van de Peel. Dat de kerkhof van Lieszei is een begraafplaats voor de opgesetenen van Lieszei, alsoo Lieszei is eene separate heerlykheyt, leenroerig aan het leenhof van Braband, synde een vol leen, gelyk g'cscg't is. Dat de regenten van Lieszei presenteren de muur om het kerkhoff ten laste van de gemeente op te metselen mits aan haar wert overgegeven het regt om de kerkhof te beplanten ten behoeve van de gemeente. Alsmede de capelle te sullen onderhouden in reparatie, jaarlyx voor vyfüen gulden, zynde de helfte minder als het lant daarvoor betaalt. . . Waarom de regenten versoecken en vermeenen (onder correctie) dat voors. capelle niet mag werden afgebrooken. . De kapel is, zooals we weten, niet afgebroken. In 1769 sloeg de bliksem in de toren en verwekte brand. Deze werd echter gauw gebluscht, *) zoodat de schade niet groot was en alles weer spoedig in orde werd gebracht. De Kapel aan de Roomschen. — Den 31 en Oct. 1799 is de oude Kapel weer aan de Katholieken wedergekeerd. Wijl er geen andersdenkenden te Liessel woonden, kon zij genaast worden zonder eenige vergoeding aan 't Hervormde Kerkgenootschap. Toch had men er niets op tegen om een matige üitkeering aan de Protestantsche gemeente te Deurne te doen. De middeleeuwsche kapel zag er wel zóó uit, dat er heel wat kosten mee gemoeid zouden zijn, eer men ze tot een behoorlijke kerk had ingericht. Het schip, de oude school, had men gedegradeerd tot turfschop van den schoolmeester. Het koor was mede als bergplaats benut. De meeste ramen waren dichtgemetseld ; 't dak was zoo maar redelijk onderhouden etc, etc, en dan Liessel was sinds 1648 heel wat in zielental toegenomen en eischte een grootere kerkruimte dan de kapel aanbood. Nog dertig jaar liet men ze staan gelijk ze er stond, tot men ze in de eerste jaren der revolutie sloopte *) 'k Heb ooit hooren zeggen met melk. 40 en op de plaats tegen den toren aan, gesteund door een rijkssubsidie van ƒ3500, een voor dien tijd comfortabel kerkgebouw (waterstaatsstijl) stichtte, dat op den duur te klein was geworden en afgebroken werd, toen de tegenwoordige kerk in gebruik was genomen. In 1850 is Liessel c.a. tot een afzonderlijke parochie verheven; het besluit volgt hier in zijn geheel: Henricus den Dubbelden, door de gratie Gods en van den H. Apostolischen Stoel, Bisschop van Emaus, (in part. Inf.) Vicaris Apostoliek van 's-Hertogenbosch aan zyne onderhoorige geloofsgenooten der gemeente Deurne en Liessel c.a. Zaligheid in den Heere! Daar wij uit hoofde van onze Apostolische Bediening gehouden zijn de geestelijke belangen der aan onze zorg toebetrouwde kudde, zooveel doenlijk te bevorderen; waaronder wij voorzeker moeten rangschikken het oprigten en daarstellen van eigene parochiën daar, waar met billijke inachtneming van respectieve omstandigheden, wettige en kanonieke redenen zulke oprigting vereisschen of immers ten zeerste aanbevelen. En in aanmerking nemende dat in de gehuchten Liessel, Heidrik en Neerkant, om den verren afstand der Parochie-kerk, door den Godsdienstigen yver der geloovigen reeds in vorige eeuwen en voornamelijk sints eenige jaren een geschikte kapel en herderlijke woning is tot stand gebragt, waarin de kerkelijke Diensten door een eerw. Rector zijn en worden waargenomen, met zekere ondergeschiktheid aan de Parochiale Kerk, gelijk dit in den aanvang èn om de mindere bevolking èn om het te vinden bestaan der respective Herders noodzakelijk moest worden geacht. Overwegende dat thans, zoowel de gemeente Deurne in 't algemeen, als de gehuchten Liessel, Heidrik en Neerkant in 't bijzonder in de latere tijden zeer in R. K. bevolking hebben toegenomen, zoodanig dat laatstgenoemde bij de jongste optelling bijna duizend zielen bevatten. Overwegende, dat door eene werkelijke splitsing of verdeeling in twee afzonderlijke parochies van de eene zijde geen merkelijk nadeel aan de kerk of Herders der Parochie Deurne wordt veroorzaakt, of wat althans door den eerw. Heer Pastoor edelmoedig is ten offer gebragt en inderdaad door de onder ons Bestuur verkregen Jaarwedden, genoegzaam vergoed wordt; en van de andere zijde door de verheffing van Liessel c.a. tot eene afzonderlijke Parochie, aan een groot gedeelte uwer gemeente en deszelfs geestelijk belang en allezins regtmatige verlangens wordt tegemoet gekomen. Na inroeping van den bijstand des Allerhoogsten. Na alvorens in eemeen overlep- te «in cretreden met Hp weleerw Heeren Pastoor te Deurne en Rector te Liessel, misgaders met de overige leden der betrokken kerk- en kapelbestuurs aldaar. Na den raad ingewonnen te hebben van Z. D. H. onzen Coadjutor, de Bisschop van Gerra. Zoo hebben wij goedgevonden op eene kanonieke wijze vast te stellen en te bepalen, zooals wij krachtens de aan ons door Z. H. Paus Pius IX nog laatstelijk bij Rescript van de H. Congregatie tot voortplanting des geloofs d.d. 6 December 1846 verstrekte Apostolische magt, vaststellen en bepalen bij deze: L De gehuchten Liessel, Heidrik en Neerkant zullen overeenkomstig de hierna te omschrijven grensscheiding eene afzonderlijke parochie van die van Deurne onder den naam van Parochie van Liessel uitmaken, wordende alzóó de bestaande kapel tot eene parochiale kerk verheven en dit wel te rekenen vanaf primo Januarij 1800 een en vijftig. II. De nieuwe Parochie wordt van dat tijdpunt ontheven van alle parochiale verplichtingen, welke dezelve tot dan toe opzigtens de parochie Deurne had, en integendeel verbonden tot alle parochiale verpligtingen op zich zelve met betrekking tot haren Herder, hare kerk, pastory enz., met één woord geregtigd tot alle regten en bezwaard met alle lasten, welke eene op zich zelve staande kerkelijk opgerigte parochie heeft. III. De nieuwe Parochie Liessel omvat in het algemeen wat tot de burgerlijke gemeente Deurne behoorende schier uitsluitend onder den naam van Liessel, Heidrik en Neerkant bekend staat zoodanig dat de linie van scheiding tusschen de parochie Liessel en de Parochie Deurne loopt: „van achter Vreekwijk langs de Donsent en Braak, tot aan de twee laatste thans aldaar bestaande huizen uitsluitend, zoodat deze aan Deurne verblijven: en alzóó op den grooten en algemeenen weg aanschiet, die op de zand- of peelstraat uitkomt". Daar nu, B. G., deze, onze bepaling en verordening, alleen de geestelijke belangen van Deurne en Liessel regelt en mitsdien de burgerlijke gemeente als zoodanig nergens in verandert, vertrouwen wij dat gij allen, overtuigd dat wij hierin niets beoogen dan de bevordering van het geestelijke welzijn der beide Parochiën, onze goede bedoelingen en pogingen zooveel mogelijk zult ondersteunen en overigens den bouw der christelijke liefde en eensgezindheid als tot dezelfde burgerlijke gemeente blijvende gehooren nog meer en meer zult toehalen en in Jesus Christus onzen Heer zult trachten Je bestendigen en te volmaken. En zal dit ons Besluit — waarvan een afschrift zal blijven berusten in 't kerkelijk Archief te Deurne, te Liessel en in dat van ons Vicariaat — in de parochiale kerken van den H. Willibrordus te Deurne en te Liessel worden afgekondigd op den éérsten Zondag of feestdag na ontvangst dezes. Gegeven te St. Michiels-Gestel onder ons zegel en handteekening en de mede onderschrijving van onzen Secretaris op heden den 23 der maand December des jaars 1800 en vijftig. De Bisschop Vicarius Apost. voornoemd w.g. fH. DEN DUBBELDEN. Onder stond: Op bevel van Zijne Doorl. Hoogw. G. P. W i 1 m e r, Seer. RECTOREN VAN LIESSEL. 1418 Arnold van Stakenburch, had ook een beneficie in de kerk van Asten. Hij stierf op Sint Maarten 1437. 1437 Hendrik de Creyenstert. 1549 Theodorus van den Berghe, overleden in 1551. Hij was priester der Duitsche Orde en werd 28 Maart 1549 in zijn recht op de Kapelanie van St. Nicolaas en Martinus in de kapel te Liessel gehandhaafd. 1551 Johannes Ritsevelt alias Nulant. 1562 Balthazar van Breyell. 1570 Willem van Brey, geboortig uit Liessel en aldaar als jubilaris overleden in of omstreeks 1625. Hij was ook notaris van 't Bisdom Luik. 1621 Hendrik van Brey, geboortig uit Liessel. 1638 Edmundus Berckers, overleden in 1649. 1673 Hendrik Jacobs, zoon van Aert en van Catharina Verdeusseldonk, geboren te Deurne in 't Haageind, overleden in 1691 of 1692. 1693 Laurens van Loon, geboren te Liessel 1660. (Zie lijst der pastoors van Deurne). 1699 Michael Franssen, geboren te Lommei. 1704 Jan Melis, uit Gemert. 1706 Jan Wei ten, in 1709 pastoor van Dennenburg, overleden 1727. 1708 Antony de Leeuw, geboren te 's Hertogenbosch, is in 1710 uit Liessel vertrokken naar Hilvarenbeek, waar hij tot kapelaan benoemd was. In 1713 werd hij kapelaan te Lith en in 1715 kapelaan disservitor te Zeelst en 't volgend jaar pastoor te Borkel en Schaft. Als zoodanig werd hij 10 Sept. door den deken van Eindhoven, Nicolaus Sichmans ingeleid. Hij overleed te Boxtel in 1731. 1710 Gijsbertus Ver po o r t en, geboren te Gemert, zoon van Hendrik Gijsberts Verpoorten en van Elisabeth, dochter van den schout, Otto de Visschere. Hij overleed te Liessel in 1725. 1725 Norbertus Mutsaerts, geboren te Tilburg, overleden te Liessel in 1733. 1733 Johannes van Loon, geboren te Liessel, gedoopt te Deurne, 18 Juli 1699, zoon van Jan Jan Lenssen van Loon en Allegonde Peters van Brey. Hij werd 1 Mei 1733 door H. H. M. als kapelaan te Liessel toegelaten en overleed aldaar in Febr. van het jaar 1744. 1744 Franciscus van Liemde, geboren te Helmond, was 24 Febr. 1741 als kapelaan van Maarheeze c.a. toegelaten en kreeg 18 Aug. 1744 authorisatie om voor twee maanden den dienst te Liessel te verrichten. Hij is begin 1751 te Helmond overleden. 1745 Marcellus Wellens, geboren te Son, ontving zijn toelating tot kapelaan te Liessel bij resolutie van H. H. M. 26 April 1745. In 1737 was hij kapelaan te Erp. Hij stierf te Liessel in het laatst van 1748. 1749 Andries Coolen, geboren te Eindhoven, werd van kapelaan te Maarheeze, rector te Liessel en ontving als zoodanig zijn toelating van H. H. M. bij resolutie van 8 Febr. 1749. Hij deed in 1774 afstand van het rectoraat. 1774 Ludovicus van de Mortel, gedoopt te Deurne 23 Mei 1728, zoon van Jan Cornelis van de Mortel en van Catharina Antony de Veth, werd in 1763 kapelaan te Asten en bij resolutie van 11 Aug. 1774 door H. H. M. als rector te Liessel toegelaten, waar hij 4 Dec. 1776 stierf. 1776 Johannes Dominicus Vermeulen, geboren te Nuland. werd bii resolutie van 13 Dec. 1776 door H. H. M. als rector te Liessel toegelaten en deed in 1799 afstand. 1799 Johannes van der Putten, geboren te Oss, werd in 1792 kapelaan te Veghel, in 1799 rector te Liessel, waar hij slechts korten tijd verbleef, trad bij de Trappisten in het noviciaat, werd vervolgens praeceptor aan de Latijnsche school te Gemert, in 1813 pastoor te Tongelre en in 1820 pastoor te Wintelre. 1800 Godefridus Bij zen s, geboren te Westerhoven, zoon van Johannes B. en van Arnoldina van Hersel, werd van assistent van den pastoor van St. Oedenrode door H. H. M. 30 Maart 1785 als kapelaan te Deurne geapprobeerd en trad in 1800 als rector te Liessel in bediening, waar hij 4 Nov. 1826 overleed. 1826 Cornelis Franciscus Snellaers, van Oirschot, geboren 8 April 1792, priester gewijd 16 Aug. 1818, werd hetzelfde jaar kapelaan te Budel en in '26 rector of proost te Liessel, waar hij wegens gezondheidsredenen in 1829 afstand deed en in 1832 het rectoraat der nonnen te Oirschot aanvaardde. In 1863 kreeg hij een opvolger; hij stierf in 't klooster 8 Febr. 1869. XIII. De School te Liessel. EEN school zal er te Liessel wel ongeveer zoolang bestaan hebben, als er aan de kapel een dienstdoende geestelijke is verbonden geweest. Tot 1648 toe vinden we 't rectoraat en het s#choolmeestersambt in één persoon vereenigd; de kapelaan belastte zich tevens met het onderwijs der jeugd en vond daarin een deel zijner inkomsten. Een afzonderlijk schoolgebouw bestond er niet. In het schip der kapel ontvingen de kinderen onderricht en dat is door blijven gaan tot 1735, toen de kapel al sinds lang niet meer diende tot 't houden van godsdienstoefeningen. Wat het onderwijs in die vroege tijden beteekend heeft, weten we niet; 't zal wel niet beter of slechter zijn geweest dan elders in Peelland. Veilig mogen we intusschen aannemen, dat het niet zeer hoog heeft gestaan. Toch moet ik hier even aanstippen, dat er omstreeks het midden der zeventiende eeuw uit Liessel heel wat minder menschen met een handmerk teekenen dan uit Deurne. Het getal „geleerden" was er, den tijd in aanmerking genomen, zelfs vrij groot. Wie er „iets ofte wat mensch was", kon er zijn naam zetten. Het jaar 1648 was vo.or Liessel dubbel erg; het dorp verloor niet alleen zijn kapel, maar ook zijn school en noch in 't eene, noch in 't andere werd, niet dan na lange jaren, eenigermate voorzien. Dat er hier op 't gebied van godsdienstig leven en maatschappelijke ontwikkeling treurige toestanden intraden, iaat zich begrijpen. Wat moest er van een geregelden gang naar den Grootenberg of naar Meyel terecht komen? Het jonge geslacht groeide in onwetendheid op. Wel waren er gedurig pogingen aangewend om toch op de eene of andere wijze in den nood te voorzien, doch immer zonder eenige goede uitkomst. De man, die den stoot heeft gegeven aan de wederoprichting der school is geweest Aert Janssen van Hoeck, de schoolmeester uit Deurne. Deze had een zoon, Abraham, dien hij voor 't kosterschoolmeestersambt bestemmen wilde; zijn leeftijd was wel eigenlijk een bezwaar om aan 't hoofd eener school te staan; maar Liessel was juist iets om er te beginnen. Hij had nog nauwelijks den leeftijd van twintig jaar bereikt, maar niemand zou het zoo maar in zijn hoofd krijgen zich als schoolmeester te komen vestigen, aangezien er geen tractement en geen huis was. Mr. Aert uit Deurne wist Baron Rogier van Leefdael voor zich te winnen en de jonge van Hoeck kon „door ordre van den Ho. Ed. Heer" in Januari 1669 als schoolmeester te Liessel in dienst treden. Mr. Aert had natuurlijk ook den predikant van Deurne gunstig voor zijn plan weten te stemmen en zich daarbij in verbinding gesteld met de voornaamste ingezetenen van Liessel, voor wie hij fraai geschreven requesten opstelde, die, van een goed getal handteekeningen voorzien, ter bevoegder plaatse aangeboden werden. Abraham van Hoeck schijnt zich op de „onderwys-conste" wel te hebben toegelegd. Uit naam van den kerkeraad verleende Ds. Casparus Wachtendorp d.d. 14 Juli 1669 het volgende mooie attest: Verklaren wij onderschrevene, dat Abraham van Hoeck is lidtmaet der Christelycke Gereformeerde Kereke, gesont van gelove en stichtelyck van leven, voor soo veel ons oyt of oyt heeft konnen blycken, ende dewyl syn Ed. tot den schooldienst aspireert en daer toe besondere qualificatie van noden is, soo getuygen wy, gelyck (wy) doen bij deesen, dat de voornoemde Abraham van Hoeck sich al eenige tydt geleden in de plichten tot het waernemen van den schooldienst noodsakelyck sodanigh heeft ge-oeffent, dat oock door 't voorlesen en voorsingen in de kerck ende door 't onderwijsen van de Jeucht in 't lesen en schryven in de schoole ons sodanige preuven van syne bequaemheydt heeft gegeven, dat waer te wenschen syn Ed. eenige gelegentheydt mochte hebben om syn talent tot oefféninge en stichtinge van de jonge jeught aen te leggen, waertoe wy hem Gods milden sesren svn toewenschende. versoeckende ondertusschen de E. E. Broederen ende Opsienderen d«r kereke J. Ch., den wekken dese onse attestatie sal werden vertoont, datse gelieven den voorschrevene, voo sodanigh als boven, te erkennen ende in haere Christelycke Gemeenschap in opsichte aen te nemen. Actum Deurne desen 14 July 1669. Uyt naem des kerckenraeds CASPARUS WACHTENDORP, Pred. tot Deurne, etc. Abraham van Hoeck voldeed goed in Liessel en was er heel gezien, schoon hij er de eenige gereformeerde was. Waarschijnlijk heeft hij wel niet te Liessel gewoond, maar is hij er zijn schooldienst vanuit Deurne komen waarnemen. Een zijner leerlingen was o.a. Laurens, het zoontje van den herbergier, Jan Lenssen van Loon, die in 1698 pastoor te Deurne werd, toen er van Hoeck een schepenstoel bekleedde. Hoe hij te Liessel als onderwijzer voldeed, moge blijken uit de volgende verklaring, die eenige ingezetenen, ter begeleiding van een request, naar Den Haag zonden: Verklaren wij ondergheschreven, inghesetenen tot Liesel, gheheuchte onder Deurne, hoe dat Abraham van Hoeck, soone van den schoolmeester van Deurne, in den verleden jare anno 1669 in Januario, nu ontrent een jaer gheleden, continuelyck heeft school gehouden ende dat door ordre van den Hoogh. Ed. Heer van Deurne, heeft onse kinderen wel gheleert ende onderwesen in 't lesen, schrijven, goede zeden ende manieren, soo ende ghelijck eenen schoolmeester soude connen ofte vermogen te doen, heeft sich selven oock seer vroom, matich, nuchteren ende eerlyck gecomporteert, soo dat wy den verseyden jonckman van alles syn bedanckende ende ons contentement daer ten volle in syn hebben, ende teghenwoordich tot soodanighen aenwas van kinderen ter schooien gaende van vyff en vyftich in 't ghetall ende noch daghelyckx meer is aenwassende. Ende alsoo den voorseyden jonckman voor sijnen dienst niet en is genietende dan alleenlyck twee stuyvers smaerits van ieder schoolkindt, in ghenen deelen bestaende om van te connen leven. Soo keeren supplianten tot U. Ed. Mog., oitmoedelijk biddende en smeekende, dat U Ed. Mog. goede gheliefte zy, ons den voorn. Abraham van Hoeck toe te voeghen voor onsen schoolmeester ende den selven soodanich tractement toe te legghen, waerop hy sich soude connen ofte moghen gheneren. 't Welck doende, etc. Was geteekend: Eymert Hendrickx de Hardt, Dries Hendrik de Hardt, peelmeester, Jan Lenssen, + Dit is 't merk van Claes, kerckmeester, + dit is 't merck van Teunis Henderick van Breij, Jan Peter Wilbers, Eymert Gerits van Loon, Andries Cornelis Marcus, tegenwoordich borgemeester. De ingezetenen van Liessel hadden niet beter weten te doen dan den predikant van Deurne in den arm te nemen, ten einde een bezoldigden schoolmeester in hun midden te krijgen. In 1670 wendden zich dan Ds. Wachtendorp en de voornaamste ingezetenen tot den Raad van State met het volgende request: Vertoonen reverentelyck Casparus Wachtendorp, predicant tot Deurne, neffens de ondergeteeckende naeghebueren ende ingesetenen van Liessel, gheheuchte onder de heerlyckheijdt Deurne, hoe dat het selve gheheuchte van Liessel met den Heytrich ende Moosdyck bestaet in den nomber ofte ghetal van zestich huysen, ende dat hetselve gheheuchte een ure gaens ende voorts voor een verder ghedeelte wel bij de twee ure gaens van de kereke en en schoole van Deursen gheleghen is. Ende dat bij ghevolgh van dien de kinderen daer niet schooien connen komen tot Deurne, oock dat de naeghebueren van Liessel nae de reformatie ende bij het removeren van de Roomsche leeraeren en capellanen, ende in specie bij het vertreck van den capelaen uyt de capelle tot Liessel, wekken capellaen den schooldienst daer mede waernam, de voors. vertoonderen 't ongheluck hebben ghehadt van tot 't jaer anno 1669 geen schoolmeester in 't selven gheheuchte te hebben ghehadt, het welcke oorsake ghegeven heeft, dat veele menschen tot volkomen ouderdom ghekomen zijnde, tot hare groote onghelegentheijt ende schade als nu onbequaem sijn, om haer eyghen als andere haer zake te connen verhandelen, ende daer voor sorghen, als wel andere die lesen en schrijven connen. Ende want het inkomen vande voors. capelle, daer den voors. capellaen en schoolmeester van gheleeft heeft, jaerlijckx heeft gherandeert over de één hondert thien gulden, welke als in geenen deelen tot dienst van de naebueren tot Liessel worden geamployeert tot onderhoudt van schoolmeester, ende dat nochtans seer schadelijck soude zijn de suppliants kinderen alsoo te laten opwassen in botheyt. Den Heer van Deursen, op het versoeck vanden predikant van Deursen ende de ondersaten van Liessel bij provisie ende tot wederseggens toe, heeft ghelast aen Abraham van Hoeck, soone van den schoolm. van Deurne, dat hij bij provisie de schoole aldaer in de capelle tot Liessel voors., soude beginnen ende waernemen, volgens 't schoolreglement, daer van bij hooge overscheydt doen emaneren. Ende dat bij ghevolgh van dien in deselve capelle nu den eenen tijt meerder, den anderen tijt minder, bij somertijt al bij de veertich van bij de vijftich kinderen schooien komen, waer voor hij van Hoeck niet en teniet dan alleenltfck twee stuiver smaents van elck school-kindt, het welcke m geenen deelen ghenoech is voor een schoolmeester van te konnen leven. Soo versoecken de voorschreven vertoonders, dat het U Ed. Mog. gelieven mochten den voors. Abraham van Hoeck, ofte soodanighe andere bequame persoon, in de voors. bedieninghe te continueeren ende den selven uyt het voors. beneficy van Liessel, of te andere Tjenninghen, toe te legghen voor jaerlyckxe gasie, als U Ed. Mog. nae ghewoonlycke goedertierenheidt sullen geheven goet te vinden te behooren. "t Welck doende, etc. Er was gedaan, wat men kon; maar zonder resultaat. Er kwam geen landstractement. Van Hoeck kon bij zulk een salarieering niet met zijn werk blijven voortgaan. Na een paar jaar legde hij dan ook zijn ambt neer en dit deed hij des te eerder, omdat de Liesselsche jeugd op St. Thomasdag van 1670 begonnen was met baldadigheden te plegen en dit werk enkele dagen voortzette. Zij verbrandde er o.a. de blokken, de plak en 't pennemes van den meester. Te Deurne hadden, gelijk we gezien hebben, dergelijke tooneelen plaats1). Abraham van Hoeck werd na den dood van Hendrik Jansen van Schaijk in 1674 vorster der heerlijkheid Deurne en kreeg later van den heer vergunning tot het houden van herberg. Den 17en Sept. 1674 huwde hij met Hendrickje, dochter van den president-schepen Michiel Hendrik Goloffs, uit welk huwelijk de volgende kinderen, allen te Deurne, geboren werden: le Lysbeth (ged. 23 Juni 1675), 2e Arnoldus (ged. 14 Maart 1677), 3e Michiel (ged. 31 Maart 1679, geh. te Deurne 18 Febr. 1702 met Willemyntje Haelmans uit Goch), 4e Adriana (ged. 12 Jan. 1681, gehuwd met Peter Dekkers te Woensel, begr te Deurne 12 Febr. 1733), 5e Henricus (ged. 1 Nov. 1682), 6e Isaeck (ged. 24 Dec. 1683), 7e Jacob (ged. 4 Nov. 1685). [ Den 26en Nov. 1690 hertrouwde Abraham van Hoeck te Deurne met Petronella Thijs Booms uit Geldrop. Het huwelijk bleef kinderloos. Na den dood zijner tweede vrouw verbond hij zich den 6en Sept. 1705 te Heeze in *) Blz. 566—568. den echt met Elisabeth, dochter van Mattheus Willem Thys de Jong; zij overleed te Deurne en werd er 27 Jan. 1733 begraven. Abraham van Hoeck bedankte in 1681 als vorster en vestigde zich als koopman, winkelier, herbergier en landbouwer. Hij bewoonde later het huis, waar „de Ster" uithing, dat hij voor 45 gld. sjaars huurde. Door zijn eerste vrouw was hij verwant aan de voornaamste protestantsche regeeringsfamilies. Zijn schoonvader was president-schepen en subst.-drossaard, zijn zwager predikant, weer andere zwagers schepen, kerkmeester, H. Geestmeester, etc. Hij zelf werd eveneens schepen en op gevorderden leeftijd nog vice-president. Hij stierf 15 Nov. 1738 en werd den 17en daaraanvolgende pro Deo begraven, nadat hij enkele jaren uit de kas der diaconie was onderhouden. Hij is bijna 90 jaar oud geworden. Hij was niet onbemiddeld geweest, maar zijn fortuin was onvoldoende om er 'n leeftijd van 90 jaar mee door te maken. Bij het vertrek van Abraham van Hoeck uit Liessel (begin 1671) stond de school aldaar weer zonder onderwijzer en kon men ze weer voor bergplaats gebruiken. Nu zou het 30 jaar duren, eer zich weer iemand het maatschappelijk onderwijs aantrok. Tot het genieten van godsdienstig onderricht kwam er weldra gelegenheid. Bij den inval der Fransche legers (1672) had men ook te Liessel, gelijk in de meeste dorpen der Meierij, een schuurkerk opgeslagen, waarin 'n geestelijke dienst deed en die zich dus ook met het godsdienstonderwijs belastte. In 1700 kreeg Liessel voor 't eerst, na de invoering der Reformatie, een vasten uit het kantoor der Geestelijke Goederen bezoldigden onderwijzer. Hij heette B a s t i a a n van Vorssel. Waar hij vandaan kwam, weet ik niet, alleen kan ik melden, dat hij in 1705 of 1706 uit Liessel is vertrokken (als ik mij niet vergis) naar Riethoven, nadat hij zoowat vijf jaar met den raad van Deurne overhoop gelegen had. Hij kreeg ruzie over zijn huis, over gelden wegens corporeele diensten, over vergoeding voor het onderwijs aan de arme kinderen, etc. en van weerskanten vielen er harde woorden. Men begrijpt, hoe er 't schoollokaal, dat sinds 1671 geregeld als bergplaats gebruikt was, na zulk een bestemming uitzag. Een behoorlijke woning was er niet en men noodzaakte van Vorssel de oude, onaanzienlijke bouwvallige kerkschuur te betrekken, die „soo sy seggen goet genoeg is voor den geussen koster". Hoewel de schoolmeester van de regenten van Deurne en Liessel niets anders verzocht dan waarop hij 't volste recht had, bleven deze laatsten gewoon weigerachtig om iets te doen. Ter beantwoording van v. Vorssels verzoekschrift, lieten zij coor den procureur W. van Thiel een tegenrequest opmaken, waarbij zij hun houding trachtten goed te praten. Het volgt hier: Aen de Ed. Mog. Heeren Raden van State der Vereenigde Nederlanden. Geven reverentelyck te kennen Schepenen en Regenten van Deurne en, Liessel. Meyerye van 's Bosch, dat haer supplianten opden 18 October laatstleden is geinsinueert geworden de annexe Requeste van Bastiaen van Vorssel, schoolmeester en voorleser van Liessel voornoemt, daer by door hem versogt wort, dat aende suppliant mogt worden geordonneert om hem aen te wysen een bequame wooninge en vervolgens aen hem nogh te voldoen de 36 gulden jaerlycx voor syne corporeele diensten en 12 vaten rogge voor het leeren en instrueren der arme kinderen, beginnende met den jare 1700, met authorisatie op een Deurwaarder om de voors. supplianten by executie en gijselinge daertoe te constringeren, welke Requeste U Ed. Mo. by derselver appointement van 6 Oct. hebben gelieven te stellen in handen van supplianten om voorgaende appointement van 6 July laatstleden alsnogh na te komen, cp pene van verstecq, waertegens de supplianten haer genootsaeckt vinden U Ed. Mog. by desen in aller ootmoedigheyt te remonstreren, dat wel waer is dat sij supplianten, volgens ü Ed: Mog: resolutie gehouden syn aan den voornoemden van Vorssel een schoolhuys te besorgen en hem te laten genieten het regt van het begraven der dooden tot een schelling voor ieder doode als ordinaris ter lasten van de erffgenamen, mitsgaders hem in redelyckheyt te beloonen voor het onderwas der arme kinderen, dog dat hem syn verder versoek is ontseyt; dat sy supplianten in het nacomen van het eerste lit van U Ed: Mog: voors. resolutie syn verhindert geworden door den oorlog alsmede omdat den voorn, van Vorssel was gevlugt; dat sy supplianten wijders, doen sy van de Franschen ontslagen waren, aanstonts aen den eenen schepen van Liessel hebben ordre gegeven om het schoolhuys voor den voorn, van Vorssel behoorlyck te doen repareren, in goeden staet te brengen, ende hem alsoo buyten clagten te houden, dog is den voorn, schepen ondertusschen siek geworden ende van die siekte komen te overlyden, door welk toeval ende niet door de negligentie van de supplianten 't selve is veragtert geworden. Ende alsoo de supplianten jegenwoordigh besigh sijn om het voors. huys te repareren en hem volgens U Ed: Mog: Resolutie buijten clagten te houden en dat sy supplianten mits dien vertrouwen, U Ed. Mog. voors. bevelen daermede te hebben voldaen. Soo versoeken supplianten seer ootm'oedelyck, dat U Ed: Mog: hetselve alsoo gelieven te verstaen ende den voors. van Vorssel, (by aldien hy sig daer over nader aan U Ed: Mog: mogt komen te addresseeren), sijn verder of ander versoek te ontseggen. Dit doende, enz. W. VAN THIEL, Proc. In margine stond: Bij dese gestelt in handen van parthye om te rescriberen binnen agt dagen na insinuatie deses. Actum den 31 en October 1702. 't Was, of er geen wolkje aan de lucht was. De schoolmeester bleef echter niet stil zitten. Hij maakte het den regenten lastig en insinueerde zelfs van „wel toegemaeckte botterpotten en goet Hollants gemeentepenningen aen die gene die volgens haar eedt, ampt en plight moeten mainteneeren de verschillende appointementen", gelijk blijkt uit het volgende request: Aen de Ed: Mo: Heeren Raaden van Staaten der vereenighde Nederlanden. Geeft onderdanighlijck te kennen Bastianus van Vorssel, schoolmeester en voorleser in Liessel, Meyerye van 's Bosch, dat de regenten van Liessel in gebreecken blyven van den suppliant aan te wysen, bequame woonmge, oock te voldoen de 36 gul. jaerlycx voor 't stellen van de arlosije en 't luyden der klocque, als andere verdere korpereele dienst, met 12 vaaten roggen voor 't leeren en instruweeren der arme kinderen, aenvanck nemende mitten jaren 1700. Soo heeft hij suppliant hem by aennexe requeste daer over geadresseert aen U Ed: Mo: en is by der selver appointement, in margine van dien staende, verklaert geworden: gestelt in handen van de voorn, regenten om het voors. versoeck als nogh voorige appointementen naar te koomen binnen 14 daagen naar insienuwatie, op peene dat het versoeck sal worden geaccordeert, Welcke insinuwatie door den Duerwaerder van Schaijk aen de voorn, regenten is gedaen, als blyckt by desselfs relatie onder voors. appointement gestelt. Doch dewyle suppliant verscheyde minster lycke interplitaties aen de voorn, regenten heeft gedaen, omme tot de voldoeninge van de voors. emolumenten te geraken, sy echter in mora blijven, onaengesien niet één dorp in de geheele Meyerye van 's Bosch en is ofte de regenten syn gehouden de voorn, emolumenten aan haare schoolmeesters te voldoen, uytwrjsens den 2 en 3 art. van 't schoolreglement geëmaneert. Ende desselfs verklaringe van den suppliant naeste naburige schoolmeester voor 't leeren van d'arme kinderen worden betaalt van haare Regenten. Ende alsoo den suppliant den eersten gereformeerden schoolmeester is naer de Reductie van 's Bosch in de gemeynte van Liessel door U Ed. Mog. op versoeck van voorn, gemeynte is, uitwijsens verclaring van den predicant van Deurne en 's Bosch, soo dwingen sy voors. gemeynte den suppliant te bewoonen haar out en bouvalligen Papen-mishuijs, dat sy voorn, gemeijnte niet langer tot haars voors. mis en konde gebruycken, waeromme sy een nieuw hebben gebout, omdat het oude voorn, huys, soo sy seggen, goet genogh is voor den guessen kosten, hetwelck onder reverentie alsoo niet en behoort. Ende dient wyders aengemerckt dat den suppliant sulcken voorn, emolumenten kompeteert als uytwysens U Ed. Mog. Resolutie van dato 17 Aug. 1/UU, tegen allen wekken voors. appointementen, resolutie, verclarmgen, in dese gemelt, de gemeynte van Liessel anders niet en is doende, dan met alle middelen van subrextie den suppliant te onthouden van datgene U Ed: Mo: hem by soo veele diversche appointementen hebben gelieven te accordeeren, offeren sy voorn, gemeynte schoone en wel toegemaeckten botterpotten en goedt Hollants gemunte penningen aen die gene die volgens haar eedt, ampt en phght moeten mainteneeren de voors. appointementen en resolutie vanU JWi: Mog. Ende om dies wille, soo blijft den suppliant tot nogh toe in 't missen van de voorn, emolumenten, sonder dewelcke den suppliant met syn familie niet en kan onmogelyck supsisteeren. Soo keert den suppliant hem voor de vyfde mael t°t U fcd: Mo: ootmoediglyck ende seer smeekelyck biddende, ten eynde U tA: Mog goeder geliefte magh wesen, allen het voors. m equtable consideratie te nemen, ende den behoeftigen suppliant het voorn, appointement van U Ed. Mog. met een finale ordonnantie en authorisatie oft excuteriael op een Duerwaerder te verkenen, om de voorn, regenten van Liessel te konstringeeren tot de voldoeninge van 't voors. appointement met condemnatk m de kosten van desen kosteloose en onnoodeloose prossedueren. 't Welck doende etc. B. VAN VORSSEL. In margine stond: Zy desen gestelt in handen van den secretaris van Slingelandt om te examineeren en rapport te doen. Actum den 3 Novemb. 1704. Nog lager stond: Den Raadt gehoort hebbende het rapport in voldoeninge van het bovenstaende appointement, heeft naer dihberatie goedt gevonden en verstaen te ordonneren aen de Regen- ten, dat se sonder langere terginersatie den suppliant voorsien van een bequame wooning. En aan hem betaalen het geen de schoolmeesters der nabuijrige Dorpen trecken' voor het onderwys der arme kinderen en voor de corporeelen diensten: wordende de rentmeester der geestelycke goederen gelast en geauthoriseert de regenten daertoe (des noots) bij executie te bedwingen. 'Actum den 21 Novemb. 1704. En was ondertekent: S. van Slingelandt. Volght Relaes: Dese geïnsinueert aen Gerrit Berckers als sche pen van Liessel. Ende copia van gelevert. Actum den 17 Desemb. 1704. A. van Schaijk, Deurwaerder. Heeren regenten konden niet nalaten te antwoorden en, gelijk men zien zal, brachten zij nieuwe feiten in 't geding. Hun request luidde: Aan de Ed: Mog: Heeren Raden van Staten der Vereenighde Nederlanden. Geven met eerbiedigh respekt te kennen, de regenten van Deurne en Liessel, dat op den 17en December 1704 aen de supplianten is geïnfinieert seeckere requeste aen U Ed: Mog: gepresenteert, by off van wegen Bastiaen van Vorsel, schoolmeester van Liessel met U Ed: Mog: appointement in datoden 21 Novemb. 1704, op welcke requeste, als synde opgepropt met onwaerheden, de supplianten sich genootsaeckt vinden te keeren aen U Ed: Mog: om het kontrarie der selver te kennen te geven en aen U Ed: Mog: te remonstreeren. Waer toe eerstelyck U Ed: Mog: gelieven te considereren, dat Deurne en Liessel is één dinchbanck, dorp en regeeringe, dat nooyt tot Liessel een schoolmeester is geweest voor den suppliant, dat oock noeyt tot Liessel wert gepreedickt ende dat de corporeele dienste, neffens de twaelff vaten rogge voor 't onderwijs der arme kinderen, aen den schoolmeester van Deurne wert betaelt, synde op geen plaets in de geheele Meijerije practicabel, dat meer als aen een schoolmeester corporeele dienste wert voldaen, niet tegens staende twee schoolmeesters by U Ed: Mog. in een ent selve dorp of gehughte van dien syn aengestelt. Relaes tot St. Uden-Roode en andere plaetsen daer alleen de corporeele doenste by den schoolmeester van de plaets, niet aen die van den Hoeck van Ollant wort betaelt, gelijck oock niet aen den schoolmeester op de Cruysstraet onder Rosmalen en veel meer andere plaatsen. Synde oock een seer vals voorgeven van den suppliant, dat van geen bequaem woonhuys is voorsien en versoecke supplianten dat hetselve door onpartydigen mag worden gevisiteert, hoewel de supplianten vermits' aen den schoolmeester van Deurne bequame huysinge beschaf- fen, oordeelen (onder ootmoedige correctie) volgens t schoolreglement daermede te mogen volstaen. Om alle welcke redenen U Ed: Mog: sonnenklaer konnen sien de valse perioden en onwaerheden des suppliants requeste, versoeckende derhalve dat U Ed: Mog: voors. appointement van den 21en Novemb. 1704 geheven te houden in staet tot dat den suppEant sal hebben bewezen, dat op andere dorpen van gelycke natuur daer by U Ed: Mog: twee schoolmeesters syn aengestelt, en daer niet gepreedickt wert, aen by deselve corporeele dienste mitsgaders voor 't keren der arme kinderen wort betaelt, als mede totdat de suppliant sal naemkundigh hebben gemaeckt aen wie de potten booter en goede Hollantse gemunten penningen syn geottereert. Al soo wy niet gerne by U Ed: Mog: soude verdaght werden gemaeckt, dat met quade middelen soude behelpen om L Ed: Mog: appointement buiten effect te stellen. Twelck doende etc De Liesselsche schepenen dienden ook nog een apart schrijven in; zij wendden 't, gelijk blijken zal, over een anderen boeg: Aen de Ed. Mo. Heeren gecommitteerden uijt den Raet van Staten der Vereenighde Nederlanden. Geven met schuldigh respect te kennen Gerrit Thys de Berckers en Lourens Jan Schepers, schepenen uyt Liessel tot Deurne, dat sv supplianten tegens den schoolmeester van Vorssel, in den jare 1700 tot Liessel gecomen, over seeckere pretensie van de corporele diensten tot 36 gulden en 12 vaten rogge voor het onderwijze en leere der arme kinderen enige procedures voor haer Ed: Mo:, hebbe moete onderstaen, waerinne, alsoo de supplianten verscheidene oncosten hebbe moeten deboucheren, welcke sij als geen apparte finantie oft beurs, maer met Deurne één huyshoudinge synde. niet in staet sijn te konne betalen, en dat dickwils den borgemeester van Deurne en de regenten aldaer soude difficulteren, omme deselve te voldoen, onaengesien haer dese saecke mede is concernerende, alsoo die van Liessel in de corporele diensten van den schoolmeester en koster van Deurne insgelycx contribueren dat. soo de saecke anders uytgevallen was, van selfs soude comen te cesseren, soo keeren de supplianten zich in alle onderdanigheyt tot uw Ed. Mog-, biddende dat de selve de regenten en borgemeester van Deurne en Liessel, als bewaerders en houders der beursen, gelieven te gelasten en ordonneren de oncosten dienaengaende geresen te betalen off de supplianten te permitteren van hare quote, welcke sy in de gemeynte van Deurne contribueren, te mogen affhouden, alsoo de supplianten egeene andere fonts ofte particuliere beursse hebben. 41 In Den Haag werd men 't gekibbel moe. Gecommitteerden uit den Raad van State hoorden beide partijen nog eens en zonden ten slotte aan drost en schepenen het volgende schrijven, waarmee de zaak uit was: De Gecommitteerdens uyt den Raet van State der Vereenighde Nederlanden, ingevolge van haer Ed: Mo: nevensgevoegde resolutie vanden 25 Juny 1705, gehoord hebbende de regenten van Deurne en Liessel ter eenre en Bastiaen van Vorssel, schoolmeester aldaer, ter andere syde, en geëxamineert de reedenen en bescheyden ten weedersyden bygebragt, lasten en ordonneeren mitsdeesen den Rentmeester de Tombe by de eerste gelegenheyt sich te informeren off de voornoemde regenten in conformité van haer Ed. Mog. Resolutie vanden 29 July 1702 en nader oppoinctement van den 21 November 1704 den voorn, schoolmeester hebben voorsien van een bequaeme wooning en schoolhuys en ingevalle van neen, de voorn, regenten, selfs is 't nodigh, by executie daertoe te obligeren. Verstaen voorts Haer Ed: Mog:, dat de huure, die voor de voors. wooningh en schoolhuys moet werden betaelt, door de borgemeesteren van Deurne en Liessel sal worden voldaen. Dat de voorn, schoolmeester voor het onderwys der arme kinderen sal genieten ses stuyvers in 't vierendeel jaers voor ieder kint insgelijks ses stuyvers voor het begraven van een doot lichaem als ordinaris ten laste van de erffgenamen van den overleedene en eyndelyk, dat indien de regenten souden willen hebben, dat den voorn, van Vorssel van tyt tot tyt de kerkklock luyde en het uurwerk onderhoude sy hun daervoor in reedelykheyt sullen moeten genoegen geven en anders niet. Werdende eyndelyk beyde de voorn, partyen gelast voortaen in rust en vrede met malkanderen te leven en over de saken hier bovengemelt den raet niet meer moeijelyk te vallen, op peene van haer Ed. Mog. indignatie. Gedaen tot 's Bosch den 10 July 1705. Gelijk men zien kan, was de zaak allesbehalve eervol voor de regenten afgeloopen. Met het eindvonnis viel niet te spotten. Er werd gesproken van executie en indignatie en wie in de toenmalige parlementaire taal thuis was, wist wat dat zeggen wilde. Toch kwam er weldra voor 't raadscollege 'n meevaller. Bastiaan van Vorssel vertrok naar elders en zijn opvolger was 'n eenigszins bejaarde jonkman, Willem Daams, die er geen Huishouden op nahield. Men huurde voor hem van Peter Hanegreefs een paar vertrekken tegen 12 gld. 's jaars en zoo kon 't schoolhuis etc. achterwege blijven. Daams was wel bemiddeld; hij leende zelfs geld aan de gemeente, in 1714 o.a. nog 400 gulden, die hij echter binnen niet te langen termijn wederom terugwenschte. Daams was geen nieuweling in 't vak. Hij was reeds jarenlang schoolmeester te Hapert geweest. Wat hem de Peel boven de Kempen deed verkiezen, zal wel geen mensch meer belang inboezemen. Als onderwijskracht zal Mr. Daams wel niet veel beteekend hebben. Lastig is hij voor 't schepencollege voor zoover ik weet, niet geweest. In de archieven vond ik zoo goed als niets van hem vermeld, 't Volgende neem ik over uit het notulenboek van den Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente Deurne-Liessel-Vlierden. 1719 Den derden Febr. XVIIc en negentien heeft den E. Kerkenraad aan Willem Daams, verzoekende een substituut-schoolmeester etc, de volgende acte te dien einde gegeven: Wy Predicant, Ouderling, en Diacon representerende de Kerkenraat van de Christelyke gereformeerde Gemeente der Heerlykheden Deurne, Liessel en Vlierden, dat op heden m onze vergaderinge is gecompareert Willem Daams, coster, voorlezer en Schoolmeester tot Liessel, die wy na nauwkeurige exammatie bevonden hebben te wesen van een hoogen ouderdom van omtrent seventig jaaren en seer debiel, beneffens dat de vingeren van zijn regterhant geheel krom en ingetrokken zyn, daarenboven dat syn gesigt ook seer verswakt is, darom in geen staat om de voors. amten in perzoon te bedienen, warom den selve (onder reverentie) behoort geëxcuseert te worden van het bedienen van de voors. amten in perzoon en gepermitteert moest worden van een substituut te mogen stellen, hebbende ten dien einde ons voorgestelt den perkbbn van Martinus Verhoeven, dewelke ons aangenaam is, als hebbende de vereiste bekwaamheid, volgens de attestatien van den Predikant en Kerkenraat van Hees aan ons vertoont. w.g. J. A. MARTINET, Eccl. Daams is in 1724 overleden en Verhoeven ontving kort nadien van den heer van Deurne, Gerard Suljard de Leefdael, definitief zijn benoeming tot schoolmeester te Liessel. Den 12en Nov. van dat jaar vertoonde hij zijn aanstelling aan den Kerkeraad, die hem veel geluk wenschte „met recommandatie van zich wel in zynen dienst te kwijten". Verhoeven heeft 'n tijdje te Liessel gewoond, maar is al gauw genoeg naar Deurne vertrokken, waar hij in de nabijheid van de kerk een weinig aanzienlijk huisje gehuurd had. Gelijk een halve eeuw vroeger Abraham van Hoeck bediende ook hij van Deurne uit zijn school. Wijl hij van zijn salaris een vrij aanzienlijk deel aan zijn voorganger moest afstaan, leefde hij met zijn gezin in vrij kommervolle omstandigheden, terwijl zijn collega uit Deurne er zeer goed voorzat en tot de meest gerespecteerde lui uit het dorp behoorde. Dat gezin groeide snel aan. In de kapel te Liessel is van Verhoeven gedoopt zijn zoon: Johannes d.d. 9 Juli 1719 en te Deurne in de kerk: le Anthonet (11 April 1721), 2e Wilhelmus (25 Oct. 1722), 3e Allegonda (5 Maart 1724), 4e Francose Jacoba (6 Mei 1725), 5e Elisabeth (4 Maart 1729). Hij was 13 Maart 1712 te Heeze gehuwd met Anneta Jansen Wedenaers en had kinderen toen hij hier kwam. Van zijn kinderen stierven er een paar jong. In het grafboek te Deurne zijn aangeteekend als begraven: Elisabeth 7 Maart 1729, Jan 6 Juni 1731. Zijn dochter Francose Jacoba huwde later met den schoolmeester uit Wintelre, Hendrik van den Born; zij was toen naaister. Mr. Verhoeven stierf te Liessel in 1736 in 't nieuwe schoolhuis. Zijn nagelaten gezin kwam weder naar Deurne. De man en vader had de kostwinning mee naar het graf genomen, de familie was aan arme en diaconie overgeleverd; enkele jaren later vertrok ze uit Deurne. Den 27 Maart 1736 was Johannes Hanewinkel, door H. H. M. als schoolmeester van Liessel geapprobeerd. Hij was ongeveer 30 jaar oud en gehuwd. Zijn vader was Dirk Hanewinkel, die 8 Jan. 1705 te Deurne door Ds. Rauwers in den echt verbonden was met Isabella Plaan, ged. te Deurne 6 April 1684, dochter van Ds. Adolph Plaan, predikant aldaar, en van Antonetta Goloffs. Hij was schoolmeester te Oisterwijk. Dirk Hanewinkel, geb. te Mierlo, was een der 15 kinderen van Ds. Johannes Hanewinkel, predikant te Mierlo en van Freule Christina Barbara Prouning, dochter van Jkr. Cornelis Prouning, genaamd van Deventer en van jkvr. Anna Mellinck van Gerwen, wed. van Jkr. Evert van Vlierden1). &*Éfè . Mr. Hanewinkel trad te Liessel 12 April 1736 in functie. Hij vond er een, voor dien tijd, zeer goed huis en een goed schoolgebouw, die aan elkaar vast stonden en waaraan 't vorig jaar de eerste steen was gelegd. Het lag op de mooiste plek van 't dorp, langs het marktplein, naast Het huis heeft nog als woning voor 't hoofd der school gediend tot in de 20e eeuw en de school is nog gebruikt tot 1887. Ze zijn in 1924 afgebroken. De oude kapel werd in 1736 voorgoed als school verlaten en ingericht tot een bergplaats ten dienste van den schoolmeester. Als zoodanig is ze gebruikt tot omstreeks 1830, toen ze werd aigebroken en plaats moest maken voor een nieuwe kerk. Toen school en onderwijzerswoning er eenmaal stonden, schenen de regenten er trotsch op te zijn. Ze lieten ze goed onderhouden en zetten zich niet schrap meer tegenover den schoolmeester, als deze met een verzoek kwam. In i770 werden school en schoolhuis haast heelemaal opnieuw met stroo gedekt, in September van dat jaar leverde Jan van Loon, timmerman te Liessel, nieuwe schoolbanken, in December daaraanvolgende werd er een nieuwe kachel geplaatst van 't beste systeem, dat men zooal kende. Wat later begonnen de regenten bevliegingen van stijl en smaak te krijgen. Ze vonden de vensters te leelijk, te ouderwetsch en veranderden ze in zoogenaamde Fransche ramen, ongeveer volgens den LouiS XVI-stijl. Van 't zelfde soort, dat er tot nog toe in staat. Hanewinkel was gehuwd met Hendrina van den Bom, die lang voor hem stierf. Uit dat huwelijk werden te Liessel geboren de volgende kinderen, allen te Deurne ') Jhr. Cornelis Prouning was de bekende kwartierschout van Peelland (over wien in dit werk meermaals is gesproken), de vriend van Otto de Visschere. De befaamde kastelein van Loeyestein, die zijn vermaardheid te danken heeft aan de ontvluchting van Hugo de Groot, was zijn overgrootvader. ») Reeds S Mei 1716 was op last van 't schepencollege door den president en Laurens Jan Schepers gekocht een zekere akker, gelegen naast de kapel te Liessel, om er een kosterij op te timmeren. De prijs van den grond was 67 gl. 10 st. gedoopt: le Johannes Albertus (ged. 5 Aug. 1736), 2e jacob (ged. 2 Febr. 1738), 3e Isaac (ged. 17 Juli 1740), 4e Abraham (ged. 28 Oct. 1742; jong gestorven), 5e Abraham (ged. 16 Aug. 1744). Zijn zoon Jacob huwde met Hendrien Fabri en liet 28 Oct. 1768 in de kerk te Deurne doopen een dochter Isabella; zijn zoon Abraham trouwde in Aug. van 1771 te Oerle met Anna Elisabeth Weysenburg, zijn zoon johannes Albert woonde in 1777 te Oerle. Meester Johs. Hanewinkel stierf te Liessel den 30en Januari 1778 en werd den 5en Februari daaraanvolgende te Deurne begraven. De benoeming van den schoolmeester te Liessel berustte bij den Heer of de Vrouwe der heerlijkheid. Agatha Alewijn, wed. Theodorus de Smeth, vrouwe van Deurne, Liessel, etc, liet na den dood van Mr. Hanewinkel de keus vallen op J a n W ij n a n t s, tot groote verwondering van ieder verstandig mensch in de gemeente. Jan kwam van Bladel, waar hij 5 Juni 1729 door den adjunct-predikant Ds. P. A. Lauts gedoopt was. Zijn vader heette Nol en zijn grootvader Jan. De Wijnantsen waren heel eenvoudige lui. Jan leerde in zijn jeugd het bakkersvak en vestigde zich in of omstreeks 1752 als gehuwd man met zijn gezin te Deurne. Hij was getrouwd met Antonetta, dochter van Pieter Booms en van Antonetta Plaan, de laatste ged. te Deurne 9 April 1686 als dochter van Ds. Adolph Plaan en Antonetta Goloffs. Het huwelijk Booms-Plaan was voltrokken te Deurne. Antonetta Booms was ged. te Geldrop 4 Febr. 1725. Wijnants vestigde zich als bakker te Deurne op den Schuifelberg, waar we hem vermeld vonden als eigenaar van twee naast elkaar gelegen huizen. Zijn woonhuis is omstreeks 1900 afgebrand, 't Stond ongeveer ter plaatse, waar nu de bakkerij van den heer P. Schlks staat. Wynants schijnt zijn bakkerij als een nevenbedrijf beschouwd te hebben, trouwens hij was in dienst der justitie, want hij bediende het vorstersambt van Vlierden, en den schutterspost van Deurne. De betrekking van schutter was een der geringste uit de gemeente en 't diende zeker niet om 't aanzien van 't onderwijzersambt te verhoogen, toen Wijnants door de Vrouwe van Deurne tot schoolmeester in Liessel werd aangesteld, te meer nog, wijl zijn kennis, om me maar eens zacht uit te drukken, alles behalve schitterend was. Daarenboven was Wijnants bij zijn benoeming zijn 50e jaar ingetreden. Om van den oud-schutter ineens een man van aanzien en gewicht te maken, benoemde de Vrouwe van Deurne hem 30 Dec. 1778 tot schepen in plaats van Jan Lambert Hikspoors, den kapelmeester, die te Liessel zeer bemind en gezien was. Deze werd zoo maar zonder reden bedankt. Met de bevolking stelde Wijnants het in Liessel zoo slecht niet. Hij was er bekend en daarbij iemand, die er voor zijnen doen goed bijzat. Uit het huwelijk Wijnants-Booms zijn de volgende kinderen geboren, allen te Deurne. le Arnoldus (ged. 16, begr. 22 Nov. 1755), 2e Pieter (ged. 29 Mei 1757, overl. als schoolonderwijzer te Deurne =t 1835), 3e Arnoldus (ged. 15 Dec. 1765, begr. 19 Oct. 1769). Wijnants' vrouw stierf te Liessel den 26en Febr. 1781, Toen hij 18 Maart 1784 zijn dochter verloor, bleef hij alleen te Liessel achter. Na den dood zijner vrouw schijnt hij 't onderwijzersambt moe te zijn geworden. Zijn inwonenden zoon Pieter, die zijn vader in 't schuttersambt was opgevolgd, deed hij bij schepenacte zijn betrekking over. 't Stuk luidt als volgt: Compareerde voor Heeren Scheepenen dezer Heerlykheeden Deurne en Lieszei, Jan Wynants en zynen zoon Peeter Wynants, beyde woonende alhier tot Lieszei voorsz., te kennen geevende: zy beijde comparanten ter zaake van de bedieninge van het schoolmeesters- en costersampt alhier tot Lieszei voormeld met eikanderen te zijn geconvenieert en geaccordeert in voegen en maniere navolgende: Namentlyk dat hij eerste comparant Jan Wijnants op gunstige verleende collatie vande Hoog Edele Vrouwe deezer opgemelde Heerlijkheeden en andere daarop gevolgde approbatie van haar . Edele Moogende de Heeren Raaden van Staaten der Vereenigde Nederlanden aan zynen zoon Peeter Wynants tweede comparant in deezen op den 8 Mey 1782 jongstleeden heeft gecedeert en afgestaan de bedieninge van schoolmeester en coster der voors. Heerlykheyd Lieszei beneevens de vrije bij- en inwooninge van de costerye of schoolhuys aldaar, voorbehoudens nogtans dat aan hem eerste comparant voormelt ten allen tyde het gebruyk ende vrye inwooninge van dezelve costerye of schoolhuys zal vry staan, zonder daarinne door den tweeden comparant in deezen eenigzints bemoeyelykt of verhindert te konnen of moogen worden en wyders onder deeze speciaale conditie of reserve, dat het tractemënt, de corporeele diensten en andere voordeden, baaten en proffyten, tot en aan de voorseyde bedieninge gehorende, ten algemeene nutte, voordeele en onderhout der huyshoudinge zal moeten strekken, alsoo dat hij hem eersten comparant Jan Wynants voorsz. zijn leeven lang geduurende zal worden ontfangen en geproffiteert, alle 't geene tot de waarneeminge van voorseyde bedieninge is staande. Dan, by zoo verre zy comparanten hen met de voormelde bedongene inwooninge niet wilde contenteeren ofte genoegen neemen, zoo zal den tweeden comparant Peeter Wynants voorsz. gehouden en verbonden zijn om aan voorseyde zynen vaader Jan Wynants, jaarlijx zijne leeftijd geduurende, uyt te keeren en te voldoen eene somme van een hondert en vijftig gulden. Tot securiteyt van welke te voldoene penningen van een hondert vijftig gulden jaarlijx hij tweeden comparant aan gemelde zynen vaader Jan Wynants jaarlijx zal ter hand stellen de quitantiên om onder blyk van dezelve ten comptoire der geestelyke goederen deezes quartiers de voormelde somme van penningen ten zynen behoeve te kunnen ontfangen. Geloovende de voorseyde comparanten en contractanten, in het hoofd deezes gemeld, deeze contracte ende verbintenisse in voegen als voorgemeld ten allen tyde te zullen voldoen, naarkomen en agtervolgen, zonder daarteegen ooyt iets ter contrarie deezes te zullen doen of laaten geschieden, het zy in regten of daarbuyten, alles onder verband, submissie en renuntiatie als na regten. Aldus gedaan en gepasseert binnen de Heerlykheyd Deurne voorsz. deezen agtsten July zeeventien hondert twee en tagtentig, ten overstaan van Antony Hoefnagels en Jan Nooyen, scheepenen. Die de minute deezes benevens de comparanten en my ondergesz. secretaris ten prottocolle hebben onderteekent. Zulk gekwansel met ambten ging de perken te buiten. De oude maatschappij stierf weg; de nieuwe dingen waren in aantocht. Het regeeringsbederf had in vele zaken zijn toppunt bereikt. Het contract ging niet door. Meester Jan Bokhorst in Deurne zou het niet lang meer maken. Hij stierf reeds 4 Nov. 1782, nog geen vier maanden na 't tot stand komen van de overeenkomst. De jonge Wijnants, de schutter, werd door de Vrouwe van Deurne tot opvolger van Bokhorst benoemd en Jan Wijnants bleef te Liessel, tot een nieuw bestuur hem uit zijn ambt ontzette. Dat zou echter nog zestien jaar duren. In 1796 was hij van plan een tweede huwelijk aan te gaan met Pieternel Dekkers uit Berlicum. Hij was toen zijn 68e jaar ingetreden. Met het oog daarop maakte hij toen voor schepenen van Deurne d.d. 9 Nov. 1796 staat en inventaris van zijn vaste en roerende goederen. Twee zoons van hem waren toen nog in leven: Peter en Arnoldus. Hij bezat toen aan vast goed 2 huizen en ongeveer 10 loopensen goed gelegen land. De inventaris van zijn meubilair maakt een besten indruk. Hij zal daar in zijn schoolhuis bepaald netjes gewoond hebben. Het onderwijs der jeugd moet onder leiding van Jan Wijnants wel zeer slecht geweest zijn. Hoe is men er toch toe gekomen zulk een weinig begaafd en ontwikkeld mensch tot schoolmeester te promoveeren! Den 8en Maart 1798 werd hij bij resolutie van het Intermedair Administratief Bestuur ontslagen. Dat ontslag heeft de Municipaliteit doen ingaan op 22 September d.a.v.1). In de raadsvergadering van 8 Aug. 1798 werden de sollicitanten naar de opengevallen betrekking van schoolmeester te Liessel naar voren gebracht, blijkens 't volgende extract: Vergadering gehouden op Zaterdag 18 Augusty 1798, 4e Jaar der Bataafsche Vryheid. By de vergadering in overweeging genoomen, dat by dezelve ingekome aanschrijving van den Agent der Nationaale Opvoeding voor de Bataafsche Republycq van den 2e deezer, H. van Kooten, waarby uit hoofde der aan hem gebleeken onbekwaamheid van den Burger Jan Wijnants. geweesen Schoolmeester tot Lieszei, desselfs remotie door hem Agent in volle kragt werd gehouden, en overzubx van ons met de meeste spoed ter vervulling deser vacatuur, volgens de teegenwoordige ordre van zaken, een drietal was wagtende. Waarop, ter voldoening aan voorschreven last is goedgevonden, gezeiden Agent voor te stellen, de twee persoonen, welke zig daar toe als sollicitanten alhier hebben opgedaan, te weeten: de Burgers Franciscus Donkers en Willem Jan Coolen, beide jongelingen van competenten ouderdom, tot de voorsz. bedieningen zeer geschikt, inzonderheid den laatst gemelden, welk in leesen, schryven en cyfferen verre den roem boven andere behaalt, die in de fransche taal byzonder ervaeren is, en dus voor- *) Zie blz. 589—594. al in deze tijdsomstandigheid der gemeente van veel nut kan zijn, die verre de meeste ingezeetenen in allen deele zeer voldoende voorkomt, die ook met een loffelijk getuygschrift van de Municipaliteit zyner woonplaats weegens zyn gedragen bekwaamheid voorzien en de tans plaats hebbende ordre van zaken ten vollen toe gedaan is, waarom het der gemeente tot groot genoegen zal zijn wanneer gezeide Willem Jan Coolen zo spoedig mogelyk met de voorsz. Bedieninge begunstigt moge worden» En zal deze Resolutie aan voormelden Agent worden toegezonden om ter voldoening van zyn verzoek voor nominatie te verstrekken. E. H. GOOSSENS. Willem Jan K ooien is 10 Sept. 1798 door den agent der Nationale Opvoeding tot schoolmeester te Liessel benoemd. Met Wijnants sluit zich te Liessel de rij van schoolmeesters af onder 't oude systeem aangesteld. De ontslagen onderwijzer vestigde zich weder te Deurne, waar hij in den kost ging bij de wed. van Schayk, die een huis bewoonde langs den Helmondschen weg, niet ver van de tegenwoordige pastorie der Ned. Herv. Gemeente. Daar genoot hij nog tien jaar van zijn rust. Den 19en September 1808 droeg men hem naar 't kerkhof. Hij was bij de tachtig jaar oud geworden en had al zijn kinderen overleefd, behalve zijn zoon Pieter, den schoolmeester van Deurne. Deze erfde van hem de volgende vaste goederen: le. Twee huizen en hof, staande en gelegen alhier te Deurne, ter plaatse genaamd de Schuifelberg. 2e. Een perceel groes in 't Kerkeind, groot 3 loopense. 3e. De helft van een perceel land, groot 2 loopense, 38 roeden. Willem Jan Kooien heeft zij|i functie eenige jaren waargenomen. Hij stierf ongehuwd; den derden Februari 1810 werd hij op 't kerkhof te Liessel begraven. Den len Mei 1776 was hij in 't kerkhuis te Deurne gedoopt als zoon van Johannes Wilhelmus Colen en van Catharina, dochter van Hendrik Cluytmans en Johanna Peter Manders. Aan den halsband der St. Hubertus-schut te Liessel bevindt zich nog een koningsschild met het opschrift: W. J. Coolen, koning en geweezen schoolmeester tot Leysel. Wij mogen dus aannemen, dat hij in 1809 den koningsvogel heeft geschoten. XIV. Het Blokhuis. HET merkwaardigste gebouw, dat in vroeger eeuwen te Liessel stond, was het Blokhuis, door de bevolking „het Sloot" genoemd. Het is zeker langer dan honderdveertig jaar weg, maar de plaats is nog algemeen bekend. De grachten zijn eveneens verdwenen. Het Blokhuis is gebouwd door Everard van Doerne, heer van Deurne en hoogschout der Stad en Meierij van Den Bosch, evenwel op kosten van het land, of anders uitgedrukt, met het geld hem daartoe door den hertog van Brabant (Karei V) verstrekt. Later verzocht hij den keizer het van hem te leen te mogen ontvangen met nog 600 ponden Vlaamsen bovendien, ten einde het slot te kunnen voltooien. Dit verzoek werd in 1525 ingewilligd; alleen werden er van de 600 ponden 400 gemaakt. De leenverheffing geschiedde voor een paar handschoenen. Met den bouw van het slot is in 1516 begonnen, blijkens 't hier volgende charter: Kaerle bij der gratiën Goodts, coninck van Castillien, van Leon, van Grenade, van Arragon, van Navarre, van beyde Cecjliën, enz., eertshertoch van Oostenrijck, hertoge van Borgoundiën, van Lothrijck, van Brabant, enz. Onsen lieven ende getrouwen senütknaepe Eeverardt van Duerne, saluyt. Alsoo by den aenbrengen van onsen seer lieven en ghetrouwen neve, die grave van Nassau, ende andere die met hem die leste oorloge teegens die onghehoorsaeme Geldersche ghevoert hebben, wy verstaen ende volcoomeliick geintonnert sijn, als dat tot seekerheyde van ons lant van Brabant ende sonderlinge van het quartier ende Meyerye van onzer stadt van den Bossche ende van de ondersaeten van dien seer profytelijck ende ghenoegh van noot weesen soude een blockhuys te maecken, ende die te setten tot Liessell teegens d'aencompste ende aldaer die onghehoorsame Geldersche in tyden van oorloge, willende 't voors. quartier ende die Meyerye vanden Bossche beschaedigen, hier te vooren heuren wegh ende passagie ghenoomen hebbende ende daeromme willende onse voors. lant ende ondersaeten soo veele ons moogelijck van schaeden ende appressie bewaeren ende defenderen, tot maecken van den voors. blockhuys seekere somme van penninghe ghegont ende ghegeeven ende die beweesen hebben op onsen rentmeester van den Bosch ende den penninghen van synen ontfanck, coomende van onse beeden, jegenwoordichlijck cours hebbende in onsen landen van Brabant, op hoope dat onse ondersaeten ende andere, ghegoit ende gheërft in voors. quartier, de geene sonderlinge dewelcke oovermits 't voors. blochuys beschut ende bewaert weesen souden, 't surplus dat 't voors. blockhuys booven onse gifte costen sal te maecken, opbrengen, betaelen ende furneren sullen, hetsy in geldt, in stoffe ofte anders, mits dien te vooren die graven ende grachten daertoe te graeven ende te maecken ende anders ygelyck van hun luyden nae sijnder state, moght ende facultijt duncken sal hem in wercken ende edificatie, verstaende met alsulcken somme van penningen als wy by onsen anderen brieven tot maecken van voors. blockhuys geordinert hebben ende tot dien gheleevert te worden, ernstélijck prossedeert tot den beginne ende voorderinghe van tselve blockhuys, daer ende van alsulcken fatsoen als ghy tot bewaernisse, defentie ende meeste seekerheydt van onse lande ende ondersaeten in 't voors. quartier, by raede ende advies als booven, vinden sult oirbaerlijckxste ende profijtelyckxste te weesen, ende oock van stonden aen op hulpe, advis ende raet van de officieren van den quartiere voors. die schoutet van Bocxtel ende andere sollicitert vervolligh't ende diligentert aen onsen ondersaeten, sonderlinghe aen die ghegoet ende gheërft, die oovermits 't voors. blochuys bescut ende bewaert weesen souden ende deselve sooverre te contribueeren van des men behoeven sal om 't volmaecken van den voors. blockhuys booven de somme by ons daertoe ghegunt. Ende dieselve ondersaeten ende ghegoiden oft een deel van dien daerom vergadert by advies als booven als u het selve goetduncken sal des voors. is wel ende ghetrouwelijck te doen, geeven wy u volcoomen maght, auctoriteyt ende sunderlingh bevel mits desen ende beveelen, allen onsen ende die smaelheeren, officieren ende ondersaeten dien dit aengaen sal, dat se u in des voors. is ende des daer aencleefft, bystaen, verstaan ende wedieren, want ons alsoo ghelieft, behoudelijck dat ghy als principael ende dengeenen die gy hiertoe met u neemen sult uwer administratie reeckeninghen, bewijs ende reliqua doen sult voor ons ofte voor onse ghecommitterden, als ghy des versoght sult weesen, ende deughdelijck sult doen blycken de penninghen by ons ghegunt ende die onse ondersaeten tot volmaecken van 't voors. blockhuys geeven sullen ende 't selve rechtveerdelycke bestaet ende geëmployeert te hebben. Ghegeeven in onse stadt van Brussel onder den seegel daervan Het Blokhuis te Liessel. geusert hebben durende onse princelyckheydt, den eersten dagh van October int jaer ons Heeren 1516 ende van onsen rycke d'eerste. Onderstond: By den Cooninck in synen rade. Onderteekent: dn BliouL*) Mogelijk staat de bouw van het Blokhuis in nauw verband met het volgende verslag over den toestand van de Meierij in 1515: j» Alsoo der Coninclycker Mayesteyt by sekeren besloten brieven van den daten des Vten daechs in Meerte int jaer XVc vijfthiene belieft heeft alsdoen alse prince van Span yen mij Leonaerde Cottereau, raidt ordinaris, onder meer andere punten expresselyck te bevelen my te transporteren in der stadt ende quartiere van 's Hertoghenbossche ende ten plaetsen daer dat van noode wesen soude onder dandere, mits dat syne Co: Ma: hadden verstaen dat vele dorpen vander Meyerien der voirs. stadt ende quartiere duerende die oerlogen van Gelre eenen zeere langen tijt van jaeren hadden gepilleert, geranchoneert, gebrantscat. gebrant ende tot aermoeden gebracht geweest, dat onmoegelycken waere dcnselven te furnerene ende te betalene huere quote ende portie van de beden ende anderen lasten, die men in den selven 'quartiere heffende was, dairtoe men hen nyet te min wilde bedwingen by executie ende andere reguereuse wegen omme informatie genomen te worddene opten staet, faculteyt, macht, legaleteyt ende inlegaleteyt van de herttellingen in den voirs. quartiere geordineert op die contributie van de voirs. beden. Ende besundere in den dorpen oft plaetsen als boven bescadicht zijnde omme dat gedaen ende des men ter waerheyt bevinden soude mt gescrift gestelt in goeder en ampelder formen ende declaratie gerapporteert oft overgesonden aen synen Co. Maj. gesloten eensamtlijc met mynen advise inne gedaen te worddene, soe behoiren sal. Soe eest dat ic L. Cottereau voirs. die voirs. brieven ontfangen hebbende ter instantien ende versuc van Everaerde van Doerne n, heere van Vlierden ende Janne van Kessel, hen seggende van den voirs. dorpen gelast te zyne dese zaken te vervolgene. Ende die welcke begheert hebben dat ic achtervolgende de bevelen van der Co: Ma: procederen soude. Ende dat doende ierst trecken ende reysen besundere in den plaetsen ende dorpen meest bescadicht my informerende op die waerheyt ende gelegentheyt der dingen voirs. by consente van denselven twee persoonen mit my genoemen hebbende: heere Janne van B a c x riddere. schoutheyt vanden Bossche, bin gereyst geweest *) Overgeschreven naar een copie, hiervan gemaakt door Philips Baron van Leefdael. Uitgegeven door Jhr. Mr. A. F. O. van Sasse van Ysselt. ende hebbe my getransporteert ierst in vele dorpen ende plaetsen van den quartiere ende lande geheeten Maeslant ende van daer in vele plaetssen ende dorpen van Pelande, in welcke twee quartiere ic bevonden hebbe zeere groot desolatie van arme men^ schen die reliquien van voirs. orlogen en die ruyne van den verbranden huysen ende hersteden tot zeer grooten getalen ende sommege nyeuwe huysen weder omme eensdeels opgemaect ende andre begonst op te makene zeere sobre ende van egheenen pryse want gemeynfijck, besundere in den voirs. Maeslande, alle sulke timmeringen van morwen, lichten houten ende meestendeel wilden dair af 't getal is oock zeere cleyne, want het meestendeel van allen den huysingen ende woeningen omtrent der voirs. Masen ende zijn anders niet dan ghevlochten thuynen met stile m die erde gesloten ende met cleeme beslagen als zeere onnoesele coystallen oft verkenscoten derlijck omme zien dat mensche soe armeliick anders 'dan andre ondersaten moeten bliven m alenden ende patiënten besundre, want den tyde van den wintre sy zeere sterve van dien gebreke ende van brande ende dat sy egheene schouwen en hebben, alsoe alle die beste huyskens niet dan hutten en fijn staande in die aerde op stylen, oick egheene kelderkens oft solderkens oft wenich hebben. Ende in die waerheyt anders met en sijn dan logewerck ende egheenssins en souden behoiren in hertteüingen te staene onder 't getal van hertsteden behuyst zijnde, uut dien dat alle de arme luden gemeynlyck sullen ten tyde van vrede ende paise moeten wederomme van nuws andre nuwe huysingen, tot swaren costen ende lasten, moeten obbringen ende maken oft anderssins abandonneren die voors. plaetsen ende dorpen, soe sy seggen; gevende oick te kennen alomme gemeynhjck dat nochtans alle die voors. huyskens van nuws opgebrocht oft begonst betimmert te worddene, sijn belast met grooten commeren ende renten, ende bovendien dat sy int particulier ende voert hen selven moeten fineren ende opbringen mits huere gevankenissen andre grooten ende menichfuldigen commeren, zijn alsoe hooger belast ende vele meer dan sy in die werelt hebben ;ende tot dien wordt nochtans dagelijx van allen manieren van ruyteren, passerende en weder passerende, uytgetheert, sonder dat sy van der stadt van den Bossche oft van den goeden mannen worden in enigerwijs bescermt oft bescudt, maer alsoe mishandelt, dat sy gemeynhjck niet en weten, dat sy lijff oft goet hebben, want alle die gheenen die enicb goede hebben,hen van den platten lande vertrecken,abandonnerende die arme luden voere desparate persoenen daer af een zeere groote menichte ende het meesten deel, alsoe dat schint, moet leven van aelmoesen ende distributien van de tafele van den heyhgen gheesten alomme, ende andere moeten loopen van plaetse te plaetse, soe dat die voirs. stadt van Tshertogenbossche zeere groote^ck daer mede oic wordt gelast, soe men dit al gemeynhjk openbaerlijc wert. Item ende gecommen zijnde in Pelandt, hoe wel ic bevonden hebbe, dat die huysingen, hutten ende quojen wennich oft lutter beter waeren, soe waeren die nochtans van der minster sorte oft prise, dat men met gelde enige soude mogen opmaken; aldaer men oick grooter aermoede ende gebreck van den lyftocht apparentenjck wel conste verstaen aldair insgelijc int quaede ende speciael alle die luden, erven ende goeden soe belast sijn, dat die aermoede niet minder en is maer vele vele meerdere dan in Maeslandt voirs, mits dat aldaer die huysingen moeten beter zijn omme die beesten te stallen ende dmes te makene daer sonder tgeheel lant soude moeten desert ende gedepopuleert bliven, want den grooten last, commere ende finantien hem in den selven staet van aermoeden ende alenden houdende is. Item welcke visitatie gedaen zijnde omme der Co: Ma: naerder te informerene van der faculteyt, macht ende gelegentheyt van hem lieden, soe hebbe ic yegelijc van hem int besundere doen overbrengen die declaratie in gemeyne hertellingen des lants van Brabant, hebbende in gueden getale selemnelijc geaffirmeert, dat voirs. huere verclaren alsoe waerachtich bevonden soude wordden ende noch vele meer tot hueren vordele, hebben gelooft tselve te houdene ende verantworden tegen alle andre van den quartiere van Tshertogenbossche voirs. Antwerpen ende daert van noode sijn soude onder my de selve berustende. Welcke declaratie by oversien, inhoudende lange narratien van vele dingen ende gebreken op huere dachten, ic int corte geextraheert hebbe ende genomen daer uut den voet waer men na mijn beste verstant ten hoochsten soude moegen stellen ende quoteren die voir. hersteden soe hier nae volge ende ierst die van Maeslandt als:1) Dintere 93 46 10000 Kessel 30 13 6000 Maren 14 22 5000 Nistelroye 53 35 2356 Berlicum 65 48 8665 Nulant 36 22 5000 Roesmale 68 46 6000 Oss 183 91 20000 Littoyen 30 23 4000 Alem 19 12 3000 Berchem ende Duersen 80 45 12000 *) Ik ben zoo vrij geweest, beide lijstjes eenvoudiger in te richten, met behoud echter van de oude namen; in plaats van de Romeinsche heb ik de gewone cijfers gebruikt. De cijfers in kolom I geven het aantal huizen bij een vroegere „haardtelling", die in II het aantal huizen op den dag der inspectie door L. de Cottereau en die in III het aantal guldens door de verschillende dorpen betaald aan brandschatting benevens de schade die er is geleden, door roof, brand, vertering, gevangenschap etc. m „ 122 60 12000 Hees" 55 32 6000 Hees ~j 2000 Empel ende Meerwyk . f , Somma van de brandscat in Maeslande 123UZ1 gl. PEELANT. Mierle Lierop Euedel Maerheze Zoerendonck Bakel Asten Leende Sinte Oden Rode Someren Heze Geldrop Beeck Aerle ende Rixtel Dorne ende Vlierden Gerwen Nuenen Nederwetten Erpe Stiphout Vechel Zon Brogel Lieshout Tcloister van Hoytdonck van brantscatte en.de uitteringen bescadicht, meer dan Tcloister van Binderen insgelijcs van brantscatte, brande ende anderssins, over die Somma van den voirgaenden partien van Pedelant compt op Dat quartier van Kempelant van sommigen dorpen aldaer bescadicht van brant ende brantscatte willen bewysen, dat die scade vele meer gedraecht dan Desgelijcx die dorpen van den quartiere van Oisterwyck van uutteringen, gevangenen, vele meer dan Somma sommarum van allen den voirgaenden 4 quartieren commen op 159 100 12480—15 90 58 15000 52 14 18815 99 97 20458 118 31 18600 186 77 30000 171 98 10000 273 ' 249 19000 196 100 33670 281 93 15000 87 82 19176—10 93 59 6000 93 43 13000 225 83 29547 157 103 5789 22 13 600 157 106 2000 51 20 7000 161 109 2000 98 73 6000 94 62 11000 99 68 7812 186 159 18000' 1280 gl. 5000 gl. 303978 gl. 25 st. 40250 gl. 42600 gl. 509849 gl. 8 st. 4 p Item boven allen desen voirs. laste willen het minste deel van hen bewyse den menichfuldigen commere ende last van den finantien op hen ende op heure goeden staende, den wekken sy nimmermeer vervallen en connen sonder van termynéfl tot termmnen ge- 42 praemt, gearresteert ende gevangen te wordene, deen voir den andere, alsoe sy selve hem niet en weten te bescuddene maer moeten bliven van armoeden in die obligacie van den crediteuren ter belieften van den selven, het sy dat die sculden van sommege van hen sijn gecontracteert oft dat huer part ende portie presenterende sijn, in vele manieren huere clachten doende. Item ende besundere dat sy duerende den voirs. tijt sy gemeynHjck die commeren ende renten hebben vercocht den porteren van den Bossche, Helmont ende van andere plaetsen vry sijnde te leveren vry van scote ende lot ende anderssins. Ende desniettemin dat diegene die mechtig sijn die plaetsen ende dorpen te abandonnerene insgelijcx met hem egeensins van den goeden oft renten aldaer gelegen, mits zekeren onrederycker ordinancien ende accorde gemaect, by dien van Tsertogenbossche ende sommege van den platten lande, soe sy seggen, niet contribuerene en wille dan daer sy geseten zijn, aldaer sy nochtans alsoe niet contribueren na gelange van dat zy souden moeten doen, sittende ten platten lande, pretenderende daer omme te commene tegen tie voirs. van den Bossche te dage omme ende tselve te bewysene; dwelck die van den Bossche, soe dat schijnt, midt meer andere redenen int vertrecke stellen, soe my gedocht heeft, sonder tot redenen te verstaene, van den wekken ic te desen malecanders der Co: Ma: niet adverteren en can. Ende alsoe mits tgene des boven geset is, blijckt van den sobren state van dien armen ondersaten der Co: Ma: die soe langen in den last der oirlogen geweest hebben. Ende boven brant, roef gevankenisse, doetslagen, morden ende anderssins, moeten op die frontiere van den lande sittende, lijff ende goedt altijts in aventure stellen, meer dan enige andere begerende gesolageert te syne op die swaere ende felle fortune by den Co: Ma: immers totter tijt toe dat bij nuwer herttellmgen daerop naedere worde versien. Ende gemerct dat die gelegentheyt van hueren state inder waerheyt voir mijn beste verclairt is omme der Co: Ma :te gevene advis na minen sobre verstande. Ende onder correctie van den ghenen hen best verstaende te dese male. Soe dunct mi dat die Co: Ma: wel doen soude, doende die voirs. dorpen ende plaetsen boven gequoteert als Maeslandt ende Pedelant subleveren eenen tijt van thien jaeren van der helicht van der portien van dT beden die nu voirtsaene loop hebben sullen ende fcempelandt ende Oisterwyck van den derdendeele der selver. Item tot dien deputerende enige goede, wyse persoenen, hen best verstande, die aengaende den accorde van der voirs. stadt van den Bossche ende dien van den platte lande, daer omme vele persoenen in twiste zijn, van allen huere differenten souden accorderen soe verre hem des moegelijck waere oft anderss. die difficulteyten overbringen omme als dan by den Co: Ma: by provisien oft anderssins geordonneert te worden soe dat behoiren sal. Anderssins blivende die voirs. arme ondersaten sonder remedie ende provisie op des voirs. is van den Co: Ma: te hebbene het sy dat men terstont procedere tot nuwer hertellingen, oft dat men met enige sommen by dien van den quartiere van Antwerpen ende andere verbetert zijnde, hen willen succurreren tot dier tijt toe, sullen iammerlijck alsoe verlaten ondersaten met wrjfve ende kinderen bHven, dagende ende carmende, alsoe sy vele jaeren gedaen hebben, ende alse desperate luden (soe sy seggen) ende waerheyt zeere gelijck is (na min duncken) vele plaetsen sy noch op hoopen hen houdende zijn, sullen moeten abandonneren, biddende omme irracie van den Co: majesteyt, ende van den selven als huere natuerlijcken princen ende heere, bescut ende bescermt alse andere ondersaten te moegen zyne. Wekken dingen voirs. ic L. Cotereau voirs der voirs. Co: majestdt advertere bereet altijt als onderdanich dienere, in kennissen van den wekken hebben ic mijn hanteeken hieronder opten IlIJden dach van November mt jair onses Heeren XVc vijfthienen. *) Voor ik met dit stuk kennis maakte, wist ik wel, dat de Geldersche oorlogen een ramp voor De Meierij geweest waren, maar nooit had ik mij toch de toestanden kunnen voorstellen, gelijk ze in bovenstaand verslag geschetst worden. Heel ons gewest schijnt één groot tooneel te zijn geweest van moord, brand, roof en geld-afpersing. Als men de lijst der brandschattingen nagaat, dan moet men haast tot de conclusie komen, dat er schier geen enkele gulden meer in 't land is gebleven. Als wij een kaart der Meierij voor ons nemen, dan kunnen we zien, dat zij tegen invallen van vijandige Geldersche benden door De Peel haast over de heele Oostgrens beschermd werd. In die Oostgrens ontdekken we echter o.a. twee zwakke punten, n.1. tusschen de heerlijkheid Weert en de Baronie van Cranendonk en tusschen Meyel en Deurne. Langs die twee wegen is De Meierij herhaaldelijk bestookt, niet alleen in de Geldersche oorlogen, maar haast in alle oorlogen van den lateren tijd, waarbij de Nederlanden betrokken waren — den tachtigjarigen krijg vooral niet te vergeten. Vanuit Venlo, Roermond en Weert zijn deze streken voortdurend bedreigd, eeuwen aan een stuk haast. *) Naar een fraai geschreven handschrift uit dien zelfden tijd, hemstende in 't gemeente-archief van Deurne. Een der meest bekende Geldersche invallen langs de zijde van Cranendonk is geweest die van Pinksteren 1528. Jacob van Oudenhoven verhaalt hem in zijn bekend werk: B esch rij vinghe der stadt van 's Hertogen Bossche (uitg. 1670, blz. 201) in 't kort aldus: In tselve jaer 1528 op Pinxt-dagh des smorghens, zyn de Gelderschen ghecomen uit Ruremonde drie duysent soo voet-knechten als landtsaten met eenen geladen waghen met Haeckbussen ende vele andere'instrumenten ende zeelen om ghevangenen te binden, geladen op wagenen met veel geschut, ende meynden den Peel met Kempenlandt in Dingtalen te brenghen ende Eyndthoven ende Helmont in te nemen, want sij daer toe vele instrumenten van schuppen, saghen ende haemeren om al aen stucken te smijten by hen hadden. Tot Eyndthoven, Helmont ende tot Mol laghen omtrent tsamen vier hondert paerden, ende hebben met hun genomen alle die knechten, die inden Peel waren ende met den clocken-slach alle die Landtsaten tsamen ende quamen by de Gelderschen, omtrent Hees ende Leendt, ende hebben die waghens vechtender handt vermeestert op den selven Pinxter-dagh, ende wel omtrent neghen hondert doodt geslaghen, haer vervolgende tot ter Maeze toe, daer veel knechten ende Lantsaten van Gelderlandt verdroncken ende brenghen eenighe memorien mede, dat de Gelderschen wel ontrent de twee duysent mannen in den tocht souden verlooren hebben. Tusschen Meijel en Deurne lag het zwakke punt bij uitnemendheid. Dwars door het ontoegankelijke moeras vindt men daar een vrij breede zandige hoogte, die den Brabantschen met den Gelderschen grond in verbinding bracht en waarover de groote weg van Den Bosch naar Roermond en verderop liep. Ongestraft als 't ware konden vijandelijke benden langs dien weg strooptochten ondernemen. Zij deden 't dan ook geregeld, zonder dat er onbegrijpelijk iets van beteekenis gedaan werd, om aan 't bedrijf dier georganiseerde rooversbenden paal en perk te stellen. Ter beteugeling nu van deze invallen meende men al voor jaren een middel gevonden te hebben in de stichting van een blokhuis onder Liessel op ongeveer anderhalf uur van de Brabantsch-Geldersche grens. Het jaar van stichting is niet bekend. In de stadsrekeningen van Den Bosch over het jaar 1509-1510 vinden we den volgenden post: „Item Jannen van Berckel, scepen, ende Walraven van Erpe vandat zy tot Leyssel op 't blockhuys gegaen zijn geweest tselve te visiteren, doen maken ende reformeren, en vaceerde elck 4daighenvz. 7 Rins gul. 4 st. ) Dit is, voor zoover ik weet, 't oudste stuk, waarin over bet blokhuis te Liessel wordt gesproken. Het blijkt toen reeds herstelling noodig gehad te hebben en uitbreiding tegelijk/Mogelijk is er toen ook meer volk op gelegd ln 1507 waren Deurne en Asten beide door de Gelderschen verrast en dezen hadden er groote schade aangericht. Gouverneurs van 't blokhuis waren Anthonis en Goyard van Doerne, dit blijkt uit een post derzelfde rekeningen: „Item, Anthonis ende Goyarde van Doerne, als bewaerderen ende Gouverneurs van den blockhuys te Liessel, tselve in meerder sekerheyt, voer die quaetwillighen van Gelre bewaert te hebben, ende alsoe dairop ter ordinantie vander stat ende meyerien gedient tot 7e February anno 9, beloepende 29 weken, ende ter weken met hen voer hueren salaris dair van overcomen met eenen gouden gulden vz. 40 Rins gul., 12 st." ) In 1510 en 't volgende jaar is er weder aan 't blokhuis gewerkt. In de rekeningen over 1510-1511 vinden we daaromtrent de volgende posten: „Item Walraven van Erpe, Jan van Berckel ende Philips Sanders in den Peel opt blockhuys te Liessel gereden, dat te doen repareren, maken ende bewaeren ende gevaceert elck 4 daigen etc. Item Jan van Berckel voirs. noch gereyst tot Liessel, om 't voirs. blockhuys te doen richten 4 daigen, noch aldair gereden omme dat ten iersten te doen maken, opdat die huyslieden ende ruteren hen dairop souden moigen solveren 7 daigen. Item int richten van denselven block- *) v. Zuylen: Stadsrekeningen van 's Hertogenbosch, le deel blz. 192. *) Idem, blz. 201—202. huys den gebueren die dairtoe behulp deeden, geschenct 2 tonnen byers van 24 st." *) Ondanks die versterking te Liessel legden Geldersche benden uit Venlo en Roermond den 5en Januari 1511 het dorp Deurne voor een groot gedeelte in de asch, terwijl Asten den 22en Januari van 't volgend jaar een gelijk lot wedervoer. Ook in 1511 hadden de Gelderschen te Asten brand gesticht. Dat eerste Blokhuis schijnt, ondanks verbeteringen en uitbreidingen, niet voldaan te hebben aan de verwachtingen, die men er van koesterde, daarvandaan, dat men, op kosten van het land, gelijk wij meldden, in 1516 een geheel nieuwe sterkte ging bouwen. Mogelijk heeft men het nieuwe blokhuis vlak nabij 't oude gebouwd langs de evengenoemde baan, waar de weg van Meyel naar Liessel op tien minuten afstands ten Zuiden van de kapel een vrij sterken draai maakte. Het kan ook best zijn, dat men den weg ter wille van het blokhuis verlegd heeft. Men vindt het nieuwe bouwwerk aangeduid als een „Legher Redoutte, daer garnisoen op gelecht wierde ende oock de boueren by beurten op quamen waecken". 't Werd aanvankelijk geenszins beschouwd als 'n adellijk slot, al zag het er zoo uit, maar als een „boueren wacht-huys". Voor het voltooid was, heeft de hertog, die binnen een' paar jaar de keizerskroon dragen zou, het blokhuis voor „een simpele erkentenisse ('n paar handschoenen) te leene uytgegeven aen den Heer van Doerne". De Geldersche oorlogen waren toen zeker nog niet geëindigd, maar de strategen zullen wel gezien hebben, dat zulk een forteresse toch niet aan haar doel kon beantwoorden. Everard van Doerne, de stichter van 't nieuwe Blokhuis, en zijn vrouw Margareta van Vladeracken, maakten in 1524 hun testament. Aan hun vierden zoon Henrick vermaakten zij „dat Blockhuys tot Liecel als dat selve compt totten handen van ons testateuren, als wij hopende sijn, dattet corts geschien sal". 't Geschiedde, gelijk we meld- *) v. Zuylen: Stadsrekeningen van 's Hert., blz. 218. den 't volgende jaar reeds (10 Oct.). Everard overleed 1526 Henrick moet toen nog zeer jong zijn geweest Na den dood van Everard van Doerne werd diens oudste zoon Hendrick 27 Nov. 1527 met de heerlijkheid Deurne en 't huis aldaar beleend. Hij was kanunnik te Tongeren en stierf te Maaseyk. Den 23en Nov. 1545, na den dood van Hendrick, verheft Tan (broeder van Hendrick) de heerlijkheid ook namens zijn jongere broeders, Everardt en Hendrick Jr. Het Blokhuis bleef nog altijd als sterkte dienst doen. In de rekeningen over 1537-1538 vinden we: Item betaelt aen den heer van Doirne ende den naeeebueren aldaer die inden jaeren van 1536 sterckende dat blockhuys tot Liessel tégen die Gelderschen ende dat besunder tot bewaenrisse des quartiers van Pedelant, hebben zeker erven dairby liggende, omme dat te wyden, moeten coopen ende dair voer betaelt 9 car. gul. Item 8 July (1542) Joost Dircxs met brieven gesonden tot Liessel aende knechten op 't blockhuys liggende om 't getall ende namen vanden selven knechten te hebbene ende alhier aen den bailjuwe over te brengen." Den 14en Juli van dat jaar werd vanuit Den Bosch een spion (Peter van Vechell) naar het Blokhuis afgezonden, om te vernemen, „off die Gelderschen Franchoisen verscheepten". Het slot schijnt in 1527 voltooid te zijn. Uiteen schepenacte van dat jaar extraheer ik: „Jan Sanders heeft geloeft super se et omnia te volmaken en te voldoen den Heer van Doerne zyn werck aen 't Blockhuys tot Liessel sonder afgaen van tyt, tselve na uitwisch der celen dairaf gemaeckt ende dat op die penningen van 25 peters gulden te verbueren ende te brueken en dair voir heeft hij gestekte borghe H. Huybert v. d. Haighe, 1527". Jan en Hendrick, die zich heer van Liessel noemden, raken na eenige jaren met elkaar in proces voor het Leenhof van Brabant, waarin in 1568 uitspraak werd gedaan: Gesien by mijnen Heere den stadthouder ende mannen van ken der Leenhoffs in Brabant wel ende int langhe 't proces der voors. parthijen, soodat voor hen ende tusschen die selve in geschrifte bedinght ende beleijt is geweest, metten acte van desen Hove; Gesien tot dien 't vonnis interlocutoir mette designatie ende thoon daernae gevolght, ende allen 't ghene, dat bij de selve parthijen daerinne is overgegeven geweest ende op all wel ende rijpelyck geleth, vercleeren die voors. mannen van leen ter manisse myns voors. Heere des stadthelders met desen hennen vonnisse voor recht, dat den suppliant (Jan) voor zijn prerogatif, sal volgen het huys van Doerne, daerinne hy is jegenwoirdelyck woonende, desgelyckx het huys genoempt het out huijs (wesende Cranendonqs) Leen) elck met zijnen valbruggen ende watergrachten daeromme gaende een 't samentlijck, het bedryff van de middel en leege heerlyckheijt, d'aenzetten ende affsetten van de officiers ende wethouders oft schepenen ende van daer mede recht te vaeren ende doen soo dat behoort ende ten dien die collatie oft recht van de presentatie van de custerye der Kereken van Deurne, desgelyckx van den altaer van St. Crucis, St. Margarete en'Omnium sanctaris Virginum. Ende dat beyden den parthyen gemeen sal blijven die collatie oft recht van presentatie vanden aultaer van St. Marie Georgij et Barbara metten preuffyten, soo seecker als onseecker; vande voors. middel en leege heerlijckheyt daeraff die Suppliant sal gehouden sijn den rescribent (Henrick) reeckeninge bewys ende reliqua te doen, achtervolgende den vonnisse van den sevensten September anno XVe sessentsestich, tusschen die voors. parthyen hier te Hooffve gewesen. Condemnerende den rescribent inde twee derdendeelen vande costen van desen processe, die taxatie daeraff tot herwaerts gereserveert, ende d'ander derden deel om redenen compenserende. Geprenunchiert met consent ende in presentie vanden suppliant. Actum den XIHen Aprilis XVc sevenent'sestich voir Paeschen. De hooge heerlijkheid kon geen punt van geschil uitmaken, dewijl zij slechts aan Jan alleen verpand was (17 April 1559). Jaren later heeft Jan „door intercessie van vrienden" zijn broeder Henrick „zonder kennisse oft approbatie van den Hertoch ofte desselfs leenhoff toegelaeten eenich exercitie van patriseeren, fretteeren en so voorts in den voors. gehuchte van Liessel, sonder hem eenigen tiettel, gelijck hy oock niet vermocht te doen van heere van Liessel, heere van ofte in Doerne toe te schrijven maer den selleven tittel van Heerschapeije over heel Doerne' voor hem alleen behouden heeft". Jan van Doerne is in 1606 overleden op zijn kasteel te Deurne en Henrick, heer van Vlierden, in 1604 op het Blokhuis te Liessel. g Tan is als heer van Deurne opgevolgd door zyn kleinzoon Wolfaart Evert van Wittenhorst, die 11 April 1606 met de hooge en lage heerlijkheid van Deurne en 't huis aldaar beleend werd. Van Henrick ging het Blokhuis etc. over op zijn zoon Everard. Hendrick was gehuwd met Maria, dochter van Roelof van Eyck, heer van Blaarthem, en van Josina van Berckel. Zij overleed in 1594. Hun kinderen waren: a. Margareta, die huwde met Jan de Pollaert van Warenberg. Zij was in 1604 te Deurne meter bij den doop van Margareta, eenige dochter van Wolfaart van Wittenhorst. Zij staat ingeschreven als Margareta vidua Jois Pollaerts. (Peter was Jois de Wittenhorst.) b. Everard, die volgt. c. Livina, gehuwd met Vullinck de Pollaert, een broeder van voornoemden Jan. Everard woonde in 1599 te Deurne en zal 1617 op 't Blokhuis te Liessel overleden zijn. Hij huwde met Antonetta van Assendelft, dochter van Cornelis en Margareta van Meerten van Abcoude. Hun kinderen waren: a. Maria, geb. 1604, ged. te Deurne, overl. 29 Aug. 1645, geh. met Karei Nicolaas van Vladeracken, heer van de Nemelaar, overl. 10 Maart 1655, zoon van Karei, heer van de Nemelaer en Elisabeth van Berckel. b. Cornelis Everardus, die volgt. c. Everard. d. Hendrick, overl. 9 Juni 1651. Cornelis Everardus, geb. op het Blokhuis, ged. te Deurne 1606 (Peter bij den doop was Wolfaart van Wittenhorst en meter Maria Wolfarts), in 1633 gehuwd met Johanna van Merode, dochter van Bernard, heer van Grambais en Catharina van Brederode, erfdochter van Asten en Durendael onder Oisterwijk. Cornelis is omstreeks 1640 overleden. Momboir over zijn kinderen werd zijn broer Jhr. Henrick. In 1641 klaagt deze, dat „de onmundige kinderen van Joncker Cornelys sal. tot Liessel" in de Konigsbeden zijn aangeslagen voor 2 gl., welke som hij te hoog vindt. Van elke bede is toen „afgedaen" 1 gl., „becompt" also die 2 beden 2 gl. Hun kinderen waren: a. Everard, die volgt. b. Alexander, monnik in de abdij van St. Geertruid te Leuven. c. Maria Margareta. d. Cornelia Maria Charlotta. Beide laatsten waarschijnlijk jong gestorven. Everard van Doerne huwde le met zijn dubbele volle nicht Antonetta van Doerne, dochter van zijn oom Henrick en van Anna Magdalena van Merode; 2e met Anna Catharina Constantia van Boecop, erfdochter van den kleinen Ruwenberg onder St. Michielsgestel, dochter van Ernest en van Anna Veronica von der Ehren zu Birqell. In 1657 verkocht hij het Blokhuis aan Jhr. Idsard Joseph d'Albada. Zoo was dan het Liesselsche „Sloot" geraakt uit de familie van Doerne, aan wie het langer dan 130 jaar had toebehoord. Gaan we nu weer even in de historie terug. De verwijdering tusschen Jhr. Jan en Jhr. Henrick van Doerne, die, gelijk wij hier boven gezien hebben, een langdurig proces voor het Leenhof van Brabant voerden, was na de uitspraak tot staan gekomen en na jaren van veete, was er weer de gewenschte toenadering ingetreden. Bij het passeeren der acte van huwelijksche voorwaarden tusschen Walraven van Wittenhorst, heer van Horst, en Margareta van Deurne, dochter van Jhr. Jan, was mede tegenwoordig „den oich edlen, erwerdigen und ernvesten Hendrichen van Doerne tho Liesselt". Die acte is gepasseerd op het kasteel van Deurne 15 Mei 1575.*) Wat den heer uit Liessel immer verdroten heeft? Het gemis eener heerlijkheid. Hij bewoonde een goed, sterk slot, maar zonder gerechtigheden; 't was een adellijke woning, meer niet. Na den dood der beide broeders Jan en Henrick schijnt het geschil, dat dezen met elkaar aangaande de heerlijk- *) A. Steffens, Geschiedenis der aloude Heerlijkheid en der Heeren van ter Horst (Roerm. 1888), bijl. 35. heid gehad hadden, weer een oorzaak van quaestie geworden zijn bij hun opvolgers. Nauwelijks was Wolfaart Evert van Wittenhorst na den dood van Jhr. Jan van Doerne met de heerlijkheid Deurne beleend geworden, of van de zijde van Jhr. Everard uit Liessel schijnt direct weer 't oude geschil te berde te zijn gebracht. Wolfaart van Wittenhorst, wiens moeder een nicht was van Everard, was spoedig voor een vergelijk te vinden. De zaak werd in handen gesteld van scheidslieden; drie edelheden uit den omtrek waren arbiter en onder dat drietal bevond zich de machtige land-commandeur van Gemert, Henryck van Holtrop. De oorkonde, als document voor de beslechting van het geschil, luidt als volgt: Alsoo questiën ende geschillen geschaepen waeren op te staen ende te rijsen tusschen joncker Wolffaert Everaerdt van Wittenhorst, heere tot Doorsen, Rossum etc. ten eenre ende joncker Everaert van Doorsen, here tot Liessell, ter andere zyden, over ende van wegen zeeckere deylinge der middele ende leghe jurisdictie van Doorsen, soo syn op heden, date ondergenoempt, deselve joncheren gheneven door tusschenspreecken vanden heeren ende vrienden, onder genomineert, van alle deselve questiën ende geschillen, die tusschen hun van wegen der voorscreven deylinge der jurisdictie souden mogen hebben opstaen ende gemoveert worden in 't minne voor hunder voor hunder beyder leven ende nijet langer met den anderen vergeleecken overcommen ende geaccordeert inne vuegen ende manieren naevolgende: dat 's te weetene, dat die voorscreven joncker Wolfart alleen sall blyven gehelycken berustende in der hoge, leghe ende middele jurisdictie te Doorsen, sonder dat die voorscreven joncker Everaert hem daerinne eenige molestatie sall mogen doen; ende die voorscreven joncker Everaert van Doorsen sall daertegens absolutelycken possideren het dorp van Liesell sonder dat die voorscreven joncker Wolfaert daer yet sall hebben te commanderen in der vuegen, dat wat danige delicten oft brueken binnen den voorscreven dorp Liessell van nu voortaene sullen commen te vallen, sullen staen ende wesen tot proffijt, correctie, compositie ende verantwoorden van den selven Everaert alleene, all waert oyck, dat de saecke occurerende crimineel oft capitael, behoudelyck ende in sulcken verstande nochtans dat dieselve joncker Everaert tot Liessell voorscreven egeen wetten oft officiers sal mogen stellen oft houden, maer well in alle occurentiën sich sal moeten behelpen met degene van den voorscreven joncker Wolfaert, ten waere hy eenich ampt of officie selffs bedienen wilde; met conditie inne desen toegedaen, dat alsulcken rente van thien guldens jaerlycx als de voorscreven joncker Everaert tot noch toe van het huys te Doorne in plaetse van de civile bruecken heeft genoten, midts desen accorde verstaen wordt gecasseert ende te nyette gedaen te worden sonder dat deselve tot laste des voorscreven huys meer sal commen te loopen ofte te verschynen. Ende oft saecke waere, dat de hoocheyt gelost weerden, soo sal dit accoorde commen te sesseren ende uytwysen ende partyen staen op haeren iersten voet, zoe ende gelyck zy waeren voor date van desen accoorde. Allen dwelck zoo voorscreven is in die voorscreven jonckeren contrahenten malcanderen reciproce inne adelycker trouwen hebben gelooft ende gelooven midts desen naegaen te volbrenghen ende metten wercken t'effectuëren ende daertegens by hunder beyder leven nyet te doen in eeniger manieren, verbyndende daer vooren hunne persoonen ende goederen, present ende toecomene, renuncieerende tot dyen inne wedersyden op alle ende iegelycke beneficiën ende remediën van rechte, die hun tot der contraventie eenichsints te staede souden commen ofte mogen commen. Dit 's aldus gedaen opten huyse van Gemert, daerby aen ende overe waeren d'eerweerde edele ende erntfeste heeren, heeren Henryck van Holtrop, duyts ordenscommandeur tot Gemert voorscreven, joncker Walraven van Erp, here tot Erp ende Veghel ende joncker Godart Oudert, here tot Rixtel, welcke hen ende joncheren dese tegenwoordige, neffens noch een ander van gelyck inhout, tot vastigheyt ende confirmatie van 't gene des voorscreven is met hem jonckeren contrahenten hebben onderteeckent opten XXIIen dach Octobris anno XVIc ende seven. Aan deze acte schijnen de jonkers van het Blokhuis 't recht ontleend te hebben tot het voeren van den titel: heer van Liessel. Rogier van Leefdael heeft deze oorkonde verachtelijk genoemd een „clandestiene acte". De quaesties en geschillen waren nu uit? Dan had er de jacht toch niet moeten wezen. Geen van beide partijen kende precies de grenzen van haar gebied. Evenmin als de juiste grenzen tusschen de overige gehuchten of herdgangen der gemeente bepaald waren, evenmin wist men die van Liessel aan te geven. Men wist alleen, welke huizen er toe werden gerekend, meer niet. Dat een juiste aanduiding der grenzen tusschen Deurne en Liessel noodzakelijk was geworden, bleek weldra tijdens het jachtseizoen. De jager van den heer van Deurne trof dien van den heer uit Liessel; zij betwistten elkaar het terrein en 't kwam zoover, dat de een den ander doodschoot. Toen bleek het noodig een grens vast te stellen, wat dan ook door beide heeren in overleg met elkaar geschiedde. Een groote keisteen, een zwerfblok, gelijk er onder Deurne en Liessel veel in den grond zaten, werd tusschen Liessel en Den Breemortel gelegd, ter plaatse genaamd de Vossenholen ; vandaar uit werd de limiet genomen op de Bulbrug aan en zoo verder op den Galgenberg. *) Deze „wetenschap" danken we aan een instructie, gehouden door den drost van Deurne Johan de Cassemajor den 19en Oct. 1713 op last van den toenmaligen heer van Deurne, Baron van Leefdael. Wij zijn ze vooral schuldig aan Jacob Jansen van den Boomen, toen oud 70 jaar, dus geboren in 1643. Zijn vader Jan was van 1599. Deze was een goed ontwikkeld en welbemiddeld man en bekleedde jarenlang het ambt van president-schepen. Een andere getuige, Gerrit Jacobs, toen oud 64 jaar, dus geboren in 1649, had er den oud-president Peter Geverts Colen, die omstreeks 1680, in den ouderdam van 90 jaar gestorven was, over hooren spreken. Het Blokhuis met zijn ap- en dependenties was een schoone bezitting geworden. Er hoorde veel grond bij en deze lag grootendeels aan één stuk. Ook te Deurne hadden de Liesselsche van Doerne's verscheidene schoone perceelen liggen. In 1643 was de gemeente op groote schaal aan 't grond verkoopen gegaan, 't geen blijken kan uit de ontvangsten, die bedroegen 12.700 gl., 16 st. De vrouw van Liessel, Antonetta van Assendelft, had toen haar goederen vermeerderd met een uitgestrekt heideveld, dat tegen haar eigendommen aangrensde en 700 gulden gekost had. Het lag in 1660 nog grootendeels ongecultiveerd. Als administrateur voor haar zaken had zij na den dood van haar man gekozen Heer Filips Froijens, pastoor te Meyel. Cornelis van Doerne was volgenderwijze op 1 Maart 1634 met het Blokhuis te Liessel beleend: „het huijs te Liessel metten nederhoff met sijne wallen, watergrachten ende optreckende twee bruggen, mette warande daer voor ende elders gelegen, met noch de plantage voor het voors. huys staende, midtsgaeders oock de middele ende lege jurisdictie der heerlickheyt van Doerne ende Liessel". *) Zie blz. 5. Everard, de toen 23-jarige zoon van Cornelis, verkocht in 1657 't Blokhuis a. d. Frieschen edelman Jkr. I d z a r d Josephus v. Albada en diens echtgenoote Maria Elisabeth de Zoutelande. Het werd toen omschreven als: „het adelycke huys Liessel, neffens de haecken en ander geweer daer alsnu in sijnde, alsmede het bouhuys ende 't geyolch derselver met de gerechticheijt in de helft van de middele ende laege jurisdictie van de heerlickheden Deurne en Liessel, van welcke middele ende laege jurisdictie den Heere van Doerne het bewint is hebbende, etc, mitsgaders de gerechte helft vande thienden ende smaltienden van Liessel voorn., waervan de wederhelft is aencomende de commanderye van Gemert ofte Duytsche Ordre, leenroerich aenden Abt van Echternach, ende dat mette naervolgende partye van landen, etc." voor de som van 27.000 car. guldens, waarvan 3000 gulden aanstonds betaald werden. Genoemde verkooper blijkt naderhand met de kinderen van gezegde echtelieden d'Albada kwestie te hebben gekregen over de betaling van de resteerende 24.000 gl. der koopsom. Toen moest het verkochte getaxeerd worden en wel afzonderlijk „het huys met den neederhoff, watergrachten en optreckende bruggen, mitsgaders de plantagie voor 't huys staende". In de kapel of in een der aanhoorigheden van 't Blokhuis werd de eerste jaren na den vrede van Munster meermaals de H. Mis gelezen. Deswege werden 5 Juli 1650 Jan Pauwels, den rentmeester, die ook de huisbewaarder schijnt geweest te zijn, door den vorster Jacques Clyans op order van den schout, „kisten, kasten ende versceyden meubelen afgepant". Dat zich op 't Blokhuis een kapel bevond is reeds vroeger gemeld. Een gothische kelk uit die kapel afkomstig, wordt nog heden gebruikt in de kerk van Liessel. Waarschijnlijk is er ook een dienstdoende geestelijke op het slot geweest. Men zou dit kunnen opmaken uit de volgende acte: „Joncker Henrick van Doerne heeft geloeft als principael sculder, op hem selven en op allen zijne goederen, nu hebbende ende namaels vercrygende, te onderhouden Heer Denissen Jan Willemszn. van Weert zynen leven lanck in coste na zynen staet ofte in recompense van der selven onderhoudinghe oft alimentatie, jairlijks den selve te moigen geven ad vitam vier en twintich car. gld. tstuk 20 st. gerekent ende tot vier termynen vanden jaere, te betalen van drie maenden tot drie maanden, dairaf den ierstén termyn vervallen sal den iersten dach Decembris, ende dat om zekere gonsten en weldaden die deselve Heer Dyonys aen hem bewesen heeft ende all sonder argulist. 1559". Zoo'n slotkapelaan was in dergelijke afgelegen plaatsen noodig voor den H. Dienst, maar ook voor het onderwijs der kinderen; meestentijds was hun ook het ambt van ïentmeester opgedragen. * Na den dood van Jkr. Cornelis van Doerne schijnt het Blokhuis een tijd geheel of gedeeltelijk onbewoond gelegen te hebben. In 1652 is het verhuurd aan Jkr. Hans Melchior van Elseborn, die echter niet lang gebleven is. Zoodra het voornemen der Staten-Generaal om de pandpenningen te lossen ruchtbaar was geworden, kwam Everard van Doerne weer met zijn oude aanspraken voor den dag, gelijk blijkt uit de volgende: Memorie voor Vermandei, Groenroede. Van wegen oft in den naeme van Heere Everart de Doirne, tegenwoordich heere der vrij heerlyckheyt Asten, in de qualiteyt als heere van Eyssel, geweest onder den heer Rentmeester Ryck, in arrest te stellen oft nemen die hellicht van de penningen waermede den selven heer rentmeester Ryck is van intentie te lossen aen den tegenwoirdigen heer van Doirne, die lege ende middele jurisdictie vande voorschreven heerlycheyt van Doirne, als den voors. heere van Lijssel die hellicht competerende volgens den contracte daervan synde, ende voorts daerinne te doen 't gene het exploit vereyscht. Actum ten Bossche den 8 Octobris 1658. Was onderteekent: Mr. Mathys van d'Hove, oudt-schouteth van Asten, 1658. Leeger stondt: Ter instantie als voor hebbe ick ondergeschreven groenroede gearresteerd onder Jor. Pieck van Tienoven, raedt ende rentmeester van de Domeynen, de hellichte der penningen hier vooren geroert, den Heere van Lyssel competerende, die antwoorde: geef mij copie, etc. stelle partye tegen partye. Actum 's Hertogenbosch den 8 October 1658. Attest onderteeckent M. VERMANDE!*. Omtrent de heerlijkheid Deurne was er na verloop van tijd zooveel verwarring ontstaan, dat de Staten-Generaal in 1658 het middel te baat namen de pandpenningen af te lossen en de heerlijkheid niet meer opnieuw uit te geven, maar ze voor eeuwig, erfelijk, etc. te verkoopen. Er waren hoofdzakelijk twee gegadigden, twee venijnige concurrenten: Rogier van Leefdael en Idzard Josephus van Albada. Voor Jhr. van Albada werd druk in de gemeente gewerkt. De ingezetenen waren haast unaniem voor hem. Zelfs Jhr. Proeningh, den kwartierschout, had hij op zijn hand, gelijk me uit geheime stukken gebleken is. In Den Haag werd van Leefdael echter krachtig door invloedrijke personen gesteund. Hij kon dus gerust zijn. 19 Jan. 1660 werd van Leefdael kooper der heerlijkheid Deurne met al haar ap- en dependenties voor de som van tienduizend gulden, waarlijk een spotprijs. Uit de requesten van beide pretendenten kunnen we ten opzichte van elkaar heel wat te weten komen. We hebben reeds een en ander bij 't Hoofdstuk heerlijkheid besproken, we hoeven er dus hier niet meer over uit te weiden.1) Toch kan ik niet nalaten terloops een paar regels uit een „waer tegenbericht" over te nemen. „De voors. van Leeffdael, onroemelijck gesprocken, heeft een slot tot Deurne, uyt den water opgemetselt, by den besitter met merckelijcken timmer verbeetert, daer den voors. Legher, gelegen op een meste of eerdt-hoop tot Liessel geen gelijk bij en kan hebben." Twintig regels verder kan men lezen, „dat het den beste edelman is, die hem door synne daden edel maeckt"! De van Albada's behoorden tot den ouden Frieschen adel en waren katholiek gebleven. Jhr. Idzard had, gelijk we uit het „waer tegenbericht" van v. Leefdael vernemen, drie of vier broers, die kloostergeestelijke waren. Met den pastoor van Deurne stond hij aanvankelijk op zeer goeden voet. Later echter werd de aangename verstandhouding verbroken, doordat van Albada een beweging op touw zette, om Liessel en Deurne in 't kerkelijke van elkaar te scheiden en Liessel tot een afzonderlijke parochie te ver- 4) Zie blz. 120—130. heffen. In een schrijven aan den Vicaris laat zich de pastoor alles behalve gunstig over den heer van het Blokhuis uit. Van Albada koos de partij tegen van Leefdael en sloot zich bij diens vijanden aan. De haat tegen den heer van Deurne ging zelfs op de kinderen over. Door het voeren van processen is de Liesselsche familie d'Albada grootendeels ten onder gegaan. Jhr. Idzard schijnt omstreeks 1665 overleden te zijn. Zijn weduwe bleef met vele kinderen achter. Den 9en November 1690 werd het Blokhuis ten laste van Jonker Everard Josephus van Albada gerechtelijk verkocht aan Johan van Campen, wonende te 's Bosch. Volgens het Leenregister van den Raad en Leenhof van Brabant had genoemde van Campen het Blokhuis van Liessel gekocht bij gerechtelijke uitwinning, gedaan ten laste van de kinderen en erfgenamen van voorzegden Idzard Josephus van Albada en had den koop gesloten ten behoeve van Arnold Costerius, die daarop beleend werd met het Blokhuis van Liessel, zijnde: „het huis te Liessel met de nederhoff met syne wallen, watergragten ende optreckende twee bruggen met de warande voor en elders gelegen, met noch de plantagien voor het voors. huys staende". Na den dood van genoemden Costerius werd met het Blokhuis den lOen Dec. 1722 beleend zijn weduwe Catharina Smits. Van haar erfde 't hun dochter I s a b e 11 a Loui'sa Costerius, echtg. van Mr. Arnold Joseph v. d. Bergh, raad in het Souverein Hof van Gelre te Roermond. Zij verkocht het na den dood van haar man, 19 Jan. 1768, ten overstaan van schepenen van Den Bosch1) aan Jan v. Cuylenburg, woonachtig op het Apostelhuis onder Mierlo; het werd toen gezegd te zijn: „het Blokhuys rondsom in zyne wateren, staende tot Liessel; item den neerhof des huyses van Liessel, huys, koestal, paardestal en schuure; item de wyde en groese enz., zynde het huys met de geweese en nu omgedaane plantage en alles wat binnen de omwatering of gragten van het Blokhuys *) Schepenregister No. 580 fol. 141. 43 gelegen is, leenroerig aan den Raad en Leenhove van Brabant en Lande van Overmase in de Hage". * Om nog eens op de van Albada's terug te komen, hun uiteinde in De Meierij was treurig. In een uitvoerige rescriptie, door schepenen van Deurne gezonden aan den Raad van State contra Petrus Ludovicus d'Albada c.s., vinden we o.a. het volgende: De goederen van L. de Albada zyn door quade directie in de familie alle gesubjustreert en in executie en is hy alsoo niet eenen penning in dorps welvaren geïntresseert, komende hy nu over uijt Spaens-Brabant aasen op het sweet van de onnosele menschen —, die hij in de processen onder eenen valschen schijn heeft weten in te wickelen, — hebbende mede desselfs broeder, die de voors. processen onder de naburen mede komt voeren, in Spaens Gelderlant een manslag gedaen. ') Uit kracht van decreet der schepenen van Den Bosch werd 10 Maart 1690 door den hoogschout ingedaagd Jkr. Jan Egidius d'Albada. Hij was voortvluchtig. De indaging werd Zondag 19 Maart d.a.v. met consent van den heer op de kerkdeur gespijkerd. Het stuk berust nog in 't archief. Het volgt hier: Op huyden deses 20 Aug. 1694 soo compareerden voor de Heer L. de Caesteker, drossaert, Jan Peter Gossens en Jan Daniels van Breij, schepenen deser heerlyckheyt en dinghbancke van Doerne en Liessel, de eersame Peter Peters Martens, out omtrent 60 jaeren, ende Claes Teunis, beijde inwoonderen van dese voors. heerlyckheyt tot Liessel, de welcke van 's Heere van Doerne wegen gerichtelyck gedaeght synde, om der waerheyt getuigenisse te geven, welcke comparanten tuygen en verklaeren op solemneelen ede, affgeleydt aen handen van den Heere drossaert voors., soo waerlyck mochte hem Godt almachtich helpen, dat sy comparanten alhier binnen Liessel, voornaementlyck den eersten comparant, ingebooren op den geheuchte onder Liessel is gebooren en altijt heeft gewoont en den tweede comparant, is gebooren op den geheuchte onder Liessel, gehoorende op den Moesdyck en nu wel omtrent de drie a vier en veertich jaeren stedich tot Liessel heeft gewoont; welcke comparanten wyders *) Het uitvoerige stuk is opgesteld door den procureur W. van Thiel en gedateerd 3 April 1689. verklaeren dat het hun wel cennelyck en gedachtich was, dat den Ho: Ed: Heer Jonker Isaert Josefus de Albada met desselfs. huysvrouwe alhier tot Liessel syn comen woonen, op het Blockhuys genaemt, welcke comparanten verklaeren dat den voors. Jonker Isaert Josefus de Albada verscheyde kinderen alhier by den anderen verweckt hebben, soo soone als dochters, onder andere de soonen te wéeten: Jonker Johan EgidSus de Albada, Hechter Johannis de Albada en Petrus Lowys de Albada, waer van wy comparanten verklaeren gelyck voors. staet de outsten te wesen van dese drie genomineerde Jonckers de Albada: Jonker Johan Egidius de Albada. Redenen van wetentheyt allegeert den eersten comparant, dat hij altyt tydens dat de voors. ouders van de voors. genomineerde Jonkers altyt heeft verkeert als die hier woonden en geholpen als arbeyder en den tweeden comparant verklaert van voor dien tyt alhier verkeert te hebben en van alle het geene voors. staet alsoo waerachtich te wesen. En naer dien dat recht en billick is der waerheyt getuygenisse te geven, insonderheyt daer toe wettelyck versocht synde, als inne deser, soo hebben wy comparanten het selve niet willen ofte connen weijgeren. En naer gedaene voorlesinge daer by gepersisteert en de minute deses neffens schepenen cnderteekent, op data als boven. Bey meij Peter Peters. Dit hantmerck + heeft gestelt Claes Teunis, Jan Daniels van Brey, Jan Peeter Goossens, Goort Jacobs, subst-sec. De waarde van 't Blokhuis als vesting was uiterst gering. In de Geldersche oorlogen waren er de benden niet voor teruggebleven, in den tachtigjarigen oorlog evenmin. Den 6en Juni 1605 kwamen er bij Lucas Cornelis Smits te Liessel 35 soldaten, die er voor 5 gl. 19 st. aan eten en drinken verteerden en zich zóó aanstelden, dat men zich genoodzaakt zag de klok te trekken. Den 16en September van datzelfde jaar „sijn 18 ruyter comen gerijden tot Lyssel en wouden daer eten en dryncken". Die heeft Jan van Brey en heer Wyllem (de Rector) en Hanryck Henssen en Hanryck die schutter utgecocht. Die hebben seij moeten gheven dat wy hun werghefen hebben 3 gl. 18 st. Anno 1629. Den 6 April de ruyters van Weert tot Lyssel uitgecocht voor 100 gl. 2 st.". Dit zijn een paar staaltjes, we zouden ze met tientallen kunnen vermeerderen. Toch vinden we in tijden van oorlog gedurig volk op het Blokhuis. In den zoogenaamden Bisschopsoorlog logeerde er o.a. een troep paardevolk met zijn hoogheid, den prins van Tarente. Uit de rekening, ingezonden door mevrouw Maria Elisabeth van Zoutelande, weduwe van Albada, blijkt, dat er geweest zijn: 30 personen, zoo ruiteren, soldaten als voetknechten, voor wie aan brood, boter, bier, moes, spek en vet in rekening werd gebracht 9 gld. Voor 30 paarden werd wegens hooi en boekweit gerekend (voor ieder 6 st.) eveneens 9 gl. Wat er bovendien nog vernield was aan hooi en stroo werd ter discretie gelaten aan officier en schepenen. Naderhand werden er nog 3 paarden door de soldaten aangehaald, waarvoor in rekening werd gebracht 1 gl. 10 st. De regenten van Deurne waren van meening, dat zij niet gehouden waren sommige posten ten laste der gemeente te nemen. De specificatie is voldaan met 18 gl. en gebracht op de rekening 1670-1671. Vooral in den Spaanschen successie-oorlog was het hier een aanhoudend heen- en weertrekken van soldaten, waarvan onze dorpen heel wat schade en overlast ondervonden hebben. Dat het Blokhuis als kwartier dienst heeft gedaan, ligt voor de hand. De regenten schijnen uitstekend voor de militairen te hebben gezorgd, wat blijken kan uit onderstaand briefje: Ick ondergeschreve bekenne mits deese dat ick alhier tot Durne op het adelyck kasteel van de Heere van Deurne en Liessen geleege hebbe van den 2 Februarij tot den 12, als wanneer ick door ordre vande Heere van Ameliswèert gemargeert ben op het Blockhuys tot Liessen en ben van de Heeren Scheepenen, in absentie van mijn heer den Drossart, soo wel gereguleert geweest van alles tot onderhoudt van myn bij hebbende Soldaeten, te weete van Vuer en Licht, stroij en deeckens, potten en pannen ende voorders tot haeren behoeven, dat ick den Drossart en Scheepenen bedancken voor alle goethijt die Haetr Ed. voor mij en mijne by hebbende Soldaeten gehadt hebbe. Actum Deurne den 12 Feb. 1702. (w.g.) KESSEL. * Wat is er allengs van het Blokhuis geworden? Jan van Cuilenburg kocht het niet om er als een adellijk heer te gaan leven. Hij was landbouwer en hij betrok de boeren-: woning, die er bij lag. 't „Sloot" was vervallen, 't stond hem in den weg voor zijn bedrijf en hij brak het al spoedig bij gedeelten af en hield verkooping van den afbraak. Hanewinkel schrijft nog wel, in 1804, dat er nog bouwvallen van 't Blokhuis te zien waren, maar dan zal men toch aan bouwval een zeer uitgebreide beteekenis moeten geven. Wat er van 't slot over is, voor zoover ik weet, is niet meer dan een groote fraaie gevelsteen,die sinds enkele jaren een huis in de Ameidestraat te Helmond versiert, benevens de waterput, die vanuit den weg in 't weiland te zien is. Ook de oude „nederhof" is sinds lang verdwenen en ongeveer terzelfder plaatse is later de boerenwoning gebouwd, die er thans nog staat. Als wij overdenken, wat het Blokhuis met zijn lanen en plantages eenmaal moet geweest zijn, dan betreuren wij het, dat dergelijke schoone plek verdwenen is. En dan komen ons onwillekeurig de regels van Schaepman voor den geest: „Daer vaart langs heel de wereld Een woeste doodsorkaan; De scheppingen der menschen Zy worden en vergaan". XV. De Heitrak en de Moosdijk. HEITRAK. HET Zuidelijk deel der gemeente Deurne is al heel vroeg bewoond geweest. Gelegen op een vasten bodem, tusschen twee moerassen, was het aangewezen voor een grooten verkeersweg tusschen het Zuiden en het Noorden. Langs dien weg bewoog zich de koophandel zoowel als het militairisme. Langs dien weg trokken Romeinen en Franken, Gelderschen, Spanjaarden en Franschen. Langs dien weg kwamen plunderbenden in De Meierij vallen, langs dien weg heeft ook het Christendom zijn intocht in deze streken gedaan. Tot een of meer belangrijke nederzettingen is het in vroeger eeuwen niet gekomen. Oorspronkelijk vinden we er hoofdzakelijk slechts twee aanzienlijke hoeven: de Moosdijk en den Heitrak, die met den Bottel tot de grootste boerderijen uit de gemeente behoorden. De pachters werden hoevenaars genoemd. De Moosdijk en de Heitrak (of Heidrik) waren heerengoederen, de Bottel hoorde toe aan de abdij van Binderen. Wat den Heidrik aanbetreft, we vinden hem al genoemd in de oudste stukken van het archief. *) Hij is natuurlijk ouder, want de oudste stukken halen nauwelijks de zevenhonderd jaar. Veel wordt er dan nog niet over gezegd; hij wordt weinig meer dan genoemd. Eenigszins uitvoerig *) In een oorkonde van omstreeks 1430 komt o.a. voor: „Steven van der Haeehe. laet ooten eroeten Hevtraeck". vind ik voor het eerst over den Heidrik gesproken in 1639. De hoeven behoorden toen aan Jan van Nieuwenheim, wonende te Roy in het land van Kempen onder het stift van Keulen. Dat jaar rezen er moeilijkheden tusschen de pachters der hoeven en de gemeente Asten. Omtrent den Heidrik liggen twee plaatsen: „De Vliedt" en „de oude bane", hun beider streckende tot Asten, welcke voorsz. Vliedt met de voorsz. hoy en groesvelden Astenwaerts gelegen totte voorsz. oude bane toe over dartig ende meer jaeren peyselyck ende sonder eenighe obstaekel, soowel by de pachters als by de ingesetenen der heerlyckheyt Asten syn gebruijckt ende beweydt geweest, sonder dat de bestialen van de pachters der voors. hoeven verdreven synde ende op die voors. plaetse oyt by die van Asten syn gescut of voor scutbaer gehouden dan alleen wanneer de voors. bestialen over de voors. oude bane Astenwaerts zyn bevonden ende achterhaelt geworden, als wanneer alle de bestialen gescut sijnde, niet meer en wordt betaelt als eenen gulden, al waren er oock hondert bijeen". Maar die van Asten hadden in den zomer van 1639 twee beesten van Heidriksche boeren geschut, hoewel ze niet bevonden waren over de genoemde „oude bane" en men eischte van de eigenaars voor de teruggave van elk stuk vee één gulden, wat een inbreuk was op de vanouds bestaande usantiën. De pachters beklaagden zich hierover bij het hof te Brussel en 14 Mei 1640 werden de schepenen van Asten aangeschreven, om den pachters van den Heytrack de stukken in quaestie „vredich te laten gebruycken". Den 9en Juli daaraanvolgende werd er „met consent, agreatie ende wetens" van de weledelgeboren vrouwe Agnes Wilhelmina de Merode, vrouwe van Asten, in absentie van den weledelen Heere Johan, haren heer en man, te Asten een groote vergadering gehouden, waarbij tegenwoordig waren: de schout Mr. Mathys van den Hove, de schepenen Antoni Canters, Wilbert Joosten van Bussel, Dirk Fransen, Peter Michiels Coolen, Dirk Jan Goortsen en Hendrik Peter Bakermans, de kerkmeesters lan Tansp en Peter Fransen, de H. Geestmeesters Marten Marcelissen en Peter Dirks, de WelEd. geb. Heer Johan Nieuwenheim, eigenaar van den Heitrak, de WelEd. geb. Heer Floris de Merode en Jhr. Cornelis van Doerne, heer van Liessel; de beide laatsten als bemiddelaars. Er werd een accoord getroffen, waarbij bepaald werd, dat de pachters van den Heitrak „de Vliedt" en „de oude bane" ten eeuwigen dage ter beweiding van hun vee zouden kunnen gebruiken. En wijl er van alle oude tijden verschil was geweest omtrent de limietscheiding tusschen Deurne en Asten of beter gezegd tusschen Asten en de eigenaars van den Heitrak had er kort daarop een afpaling plaats, waarbij ook tegenwoordig waren de president-schepen van Deurne Anthonis Pauwels Coolen en de schepen Jan Simons van den Boomen. In 1643 werd de Heitrak verpacht aan Hendrik Lamberts van de Kerckhof en Maryken zijn huisvrouw. De verpachtcedulle is nog in 't gemeente-archief aanwezig, 't Is een aardige bijdrage tot het maatschappelijk leven onzer voorouders met betrekking tot het huren en verhuren van goederen. Wij nemen de acte in haar geheel over: Jan Schutte als last ende procuratie hebbende soo hy ons verclaerde van Joncker Johan Nieuwenhem zum Rade ende voorts blyckende by de eyghen. handschrift van Monsieur Nieuwenhem voors. ende Heylwich van Watte, syne Ed. huysvrouwe, hebben verpacht gelyck sy verpachten mits dezen aen Hendrijck Lamberts ende Merijken syne huysvrouwe, de hoeve genoempt den Heytrack, liggende in den qua'rtiere van Peelandt onder de Meyerye van s Hertogenbosch onder Deurne aldaer, alles in veughen ende manieren hierna volgende. Den pachter sal de voors hoeve aenveerden op pincxt-avont als men schrijven sal 1644, te weeten huys, hoff, weyden ende beemden ende 't landt 't oighst vande stoppelen, daernaer met halver schare, ende voorts alles soo hij pachter aenveerden sal, 't lest jaer wederom alsoo te veriaeten als wanneer hij aff trecken sal. Gedurende dese pachtinghe een tijt ende termijn van vier stedige u *i«n deen dander volgende. Weyders is geconditioneert, dat der fcalffe geenen torff en sal moghen doen stecken op den eygendom vanden Heytrack daer den gront mede bedorven can worden, den pachter sal in leste jaer geen mist oft vetticheijt mogen aff veuren tan alleenhjck vijff en twintich oft dertich voeder mist tot hoffmist. Item den pachter sal mogen poten elssen hout, willighen houdt, op de erffemsse van den Heijtrack, den struyck aldaer latende, maer het stockhoudt oft in verstande 't schaerhoudt sal den pachter mogen houwen tot onderhoudt van de huijsinghe; ende wat meer wascht tot syn eygen proffyt, houwen ende kerven, gelijck oijck het stockhoudt, datter tegenwoordich op de Hoeve is Staende, maer belangende het eijcken houdt en sal den pachter niet mogen affhouwen, dienende tot reparatie vande huysinge, tan alleen 'tgene hem van Monsieur Nieuwenhem oft syns lasthebbende daer toe geweesen sal worden. Den pachter sal geduerende dese pachtinghe metten gesetten ende ongesetten corner vanden derpe, gelyck oock de Conincx bede daer den Heerschap op geset is alles sonder cortinge. Item den uijtgaenden pacht aen het Weeshuys tot 's Hertogenbosch tot 27 gulden met ses gulden grondt chijns aen den Heere van Deurne, alles sonder cortinge, als voor. Item den pachter sal moeten instaen voor de halve thiende van den Heytrack aen de Heere C ?} den pachter gehouden weesen de huijsinghe in goede loflycke reparatie t'onderhouden soo van wenden ende dack oft ten minste in 't jaer doen decken ende stoppen tweelff oft derthien vijmen schueft op synen cost. Item wat belanght den onderhoudt van deuren ende vensters zal den Heerschap de materiale doen ende wat nieuw fatsoen moet hebben sal den Heerschap de dachuer geven ende den Pachter den cost. Item den pachter sal den Hoff houden op sijn oude limiten, wallen ende grachten te onderhouden, soodat betaempt voor welcke voors hoeve te weeten: huys, hoff, groese ende landt met alle syne appendentie van dien. Hendryck Lamberts voors. geloeft jaerlyckx aen den Wel Ed. Heeren Nieuwenhem synen verpachter te betaelen, op Sinte Andrijesdach, de somma van drye hondert vyff en twintich gulden, vry geit, ten tijde van de betaelinghe cuers ende ganck hebbende, soo daer den eenen coopman den anderen mede betalen can tot Deurne, met noch vyftich pondt goede meijse botter. Item sal den pachter gehouden syn jaerlycx te planten vyftich eycken heesters, die den heerschap sal hebben te besorghen, soo daer in dese vier jaeren opten Heytrack niet te plucken en syn. Voorts wordt hierinne mits desen geconditioneert, soo want daer eenigen hagelslach valdt oft Iyegertochten oft Heyrcrachten ende den pachter synen verpachter daer van verwitticht binnen drye off vier daegen daer nae om te comen besichtighen oft by foulte van dyen tselve met de wet alhier belegt sal wesen, tselve sal den heerschap synen pachter goet doen, gelijck als hier onder ende boven inden dorpe oft quartiere gedaen wort, waer tegen den heerschap onderspreckt oft hy om des wille op den Heytrack moet comen oft door invoorderen van betaelinghe dan den pachter gehouden sal wesen hem ende syne peerden alsdan jaerlycx voer een, twee oft drye. daghen sal defrayeren nae synnen middel oft *) Onleesbaar. macht gelyck de voors. heere verpachter op syne huyse oock doen sal. Actum Deurne den 9 Decemb. 1643. Voor schepenen dese beteeckent ende was onderth: Jan Symons vanden Boomen, Peeter Geverts Colen, schepenen. * Den 12en Augustus 1699 heeft Machtelt, baronesse van Keppel, douairière van Nieuwenheym, in vasten erfkoop „eeuwiglyk" verkocht aan Johan Baron van Keppel (heer tot den Peckedam en kolonel van een regiment infanterie) en aan diens gemalin Cornelia, baronesse van Linden, vrouwe van Peckedam voor een som van 13.600 carolus guldens „de erven van den Heytrick sooals deselve wegens magescheyt in dato 19 Juni 1683 met den heer Johan Godtfried van Nieuwenheym, heer tot Raat, opgericht en aangecomen sijn en die se tot nu toe rustigh ende vredig gepössedeert heeft". Zij waren bezwaard met de volgende renten en lasten: le dorpsgerechtigheden, 2e 's Heeren grondcynsen en 3e een rente van 27 gulden voor 't weeshuis te 's Hertogenbosch. (De acte is verleden te Zutfen d.d. 12 Aue 1699.) Eenige jaren later ging De Heitrak over aan Johan Raio, baron van Keppel, luitenant-generaal en gouverneur der stad Bergen op Zoom, die den 16en Juni 1733 (bij acte verleden voor den notaris Joh. Sythoff te 's Gravenhage) die goederen naliet voor de eene helft aan vrouwe Odilia I.ouisa, baronesse van Steeland en voor de andere helft aan zijn zoon Joost baron van Keppel. Later is Den Heidrik gekomen aan de fam. Stockmans. Den 20en September 1773 heeft Benedictus Arnoldus de Stockmans, heer van Aalst, wonende te St. Michielsgestel, zoo voor zich als voor zijn kinderen, Jeronimus Benedictus de S., Maria Hendrika de S. en Anna Catharina de S. aan Arnoldus Slaats voor de som van 9500 gld. verkocht: „Drie schoone, welgelegen hoeven met aanhoorige teul-, hooy-, wey- en heylanden, boschagièn ende opgaende houbare eyke bomen met de halve tienden vandien en wyders met soodanige voordeelige privilegiën «n nadee- lige servituten als de voorsz. hoeven en goederen vanouds zyn hebbende." Die hoeven werden toen bewoond door Arnoldus Slaats, de wed. Jan Verheyen en de wed. Gysbert van den Boogaard. Er behoorden toe: le. Een stuk heide en weide de Berkt 141. 18 r. 2e. De nieuwe hoeve den Springcamp (liggende in 3 perceelen) 71. 23 r. 15 v. 3e. De Klamp achter de schuur 31. 47 r. 6v. 4e. De akker naast Meyel 551. 40 r. 6v. 5e. De akker van de oude hoeve 531. 33 r. 10 v. 6e. De Springcamp in 2 perceelen 121. 42 r. 10 v. 7e. Het groesveld 311. 30 r. 8e. De quaade groes de Berkt, booven uytgetrocken, blyft 1471 35 r. 9e. Blyft nog heyde, gragten, volgens de meeting 8841. Uit deze goederen moest jaarlijks aan de vrouwe van Deurne een cijns betaald worden van 6 gulden. Den 25en Nov, 1798 heeft Mr. C. van Beresteyn verpacht de helft der tienden (so groove als smalle) van den Heydrik, Moosdijk en de Schelm aan Hendrik Hendriks, o.a. onder de volgende condities: De pachter moet tienden, zooals vanouds getiend is, zonder toe te laten, dat het recht van tienden wordt verkort. Hij pacht voor 12 jaar, maar moet met het jaar betalen (310 gL). Hij is gehouden te betalen 's lands en s dorps reeele verpondingen van deze tienden, doch zal ze met overlegging van behoorlijke quitantiën van de pachtsom mogen korten. De acte van deze verpachting is opgemaakt door A. v. Nouhuys, secretaris van Asten, ten overstaan van Mathys Vlemminghs en Joost Hoebergen, schepenen aldaar. De bewoners van den Heitrak en de Moosdijk hebben hi»rlia:ilHplnk- hlnnrp-estaan aan rooveriien. afoersineen. etc. zoo van soldatenbenden als van vagebonden, landloopers, baanstroopers en andere schurken, die vaak den ganschen omtrek onveilig maakten en waartegen, bij 't zwakke en onvoldoende politietoezicht uit die dagen, zoo goed als niets te doen scheen. Wie in handen viel van het gerecht, werd in den regel zeer zwaar gestraft, maar hoe weinigen van die boeven kwamen met den strafrechter in aanraking. Eer 't gerecht kennis van hun euveldaden droeg, waren de bandieten in den regel al lang gevlogen en oefenden zij elders reeds hun bedrijf uit. Als de hoofdoorzaken van deze ontaarding kunnen worden opgegeven: de aanhoudende oorlogen, de slechte maatschappelijke toestanden (als armoede, werkloosheid, etc.) en een verwaarloosde opvoeding, 't Zag er inderdaad op menig gebied in die vervlogen eeuwen treurig uit! Menigeen is boef geworden, menigeen heeft zijn leven op 't schavot geëindigd, die bij gunstiger sociale toestanden en een betere opvoeding als een ordelijk christenmensen 't leven doorgemaakt kon hebben. Ik ga u geen lijst leveren van de inbraken, diefstallen, rooverijen, etc. waaraan de pachters van den Heidrik af en toe hebben blootgestaan, Tc wil me alleen bepalen tot het mededeelen van een stuk uit het archief der Deurnesche schepenbank, waarin de zaak van een paar jeugdige bandieten behandeld wordt. Zij hadden in gezelschap van meer anderen hun strooptochten over een heele landstreek uitgestrekt en waren eindelijk in handen gevallen van den drossaard van Deurne. Een afschrift van 't stuk volgt hier. Het antwoord van den gedaagde hebben wij links geplaatst: Mondelinge Antwoort van Jan van Leyen gedaghde ende Gevangen. Tegens de Heere Louys de Caesteker, drossaert alhier, nomine officij Aenleggere. Ticht en aenspraeke voor d'Heer Louijs de Kaesteker, drossard der Heerlijckheyt Dorne en Liessel, nomine officij Aenleggere Tegens Jan van Leyen, gedaeghde en gevangen. Met Die voors. Heere Aenleggere om te funderen de conclusie in 't Eynde deses gedaen ende ge- nomen ende dat vermogens het decreet van detentie Hem by U Eerw. tegens den voors. gevangen verleent, seght: Jan van Lijen, gevangen, verclaerende oudt te wesen negentien Jaeren ende gebooren van Leyen te sijn, bekent den innehout vanden eersten Art, L Ierstelyck waerachtigh ende kennelyck te sijn dat den voors. gevangen op den 21 September 1695, jonxleden, is geweest beneffens twee sijne complicen op die hoeve genaemt den Heijterack onder Doirne, alhier, ende aldaer pap versocht. Den gevangen verclaert eenen boteram geëïjscht te hebben. 2. Ende overmits de pap uyt en geeten was die meijte aen hem roomen gaff, hy gevangen met die roomen nijet wilde genoegen maer wilde speek ofte vlees hebben oft een boteram. Den gevangen op desen 3en Art. gehoort, verclaert, nijet gedreyght te hebben, dan dat den derden complices Ceel van Heytheysden seijde, wilt gy ons geen boteram geven, wy sullen der wel eenen crygen. Den gevangen op den 4 Art. gehoort, verclaert die waerach'tich te syn dan geen drie quaede hemden maar wel twee goede hemden geweest te syn onder het gementioneert goet. 3. Welck aen hem geweygert synde hij dreyghde dit weygeren aen haer te pas te brengen ende dat aen haer wel hondert mael soo veel soude schaeden en haer op den kerck wegh ontmoetende dit soude wreken. 4. Dat hy gevangen nu ontrent een maendt oft eenige weken is geweest tot Swertbroeck, lande van Spaens Gelderlant beneffens eenige syne complicen een huijsbraeck gedaen hebbende, hij, gevangen, daer uyt genomen heeft twelff goede hemden, drie quaede hemden, eenen keulder en een voorschoot. Den gevangen verclaert desen 5. Welcke goederen sy sae5en Art. waerachtigh te syn. men brachten ter plaetse genaemt Kinderen (Kinroy) alwaer dat vercochten. Den gevangen verclaert desen 6. Dat hy, gevangen, in 't 6en art. waerachtigh te syn dan midden van den voorleden win- geen vlees oft boter gesien te hebben. ter is geweest beneffens twee complices tot Meduwen quartiere van Luijck alwaer eenen Jan van Venloo syn complice in een kelder brack ende daer uyt haelde een partye ongehekelt vlas, een partye boter, een partye eijeren ende een partye vlees. Den gevangen verclaert desen 7. Welck goedt hy, gevangen, art. waerachtigh te syn. ontfonch ende aff nam als mede complice vanden voors. Jan van Venloo. Dese voorstaende poincten van Belastinge aen den voors. gedaghde ende gevangen voorgelesen sijnde, heeft de gevangen op ieder poinct geantwoort als tegens ieder art. wert aengeteekent. Aldus gedaen in indictio criminale tot Doirne desen 22en Oct. 1695. Present: Antoni Huerckmans, Jan Schoonens, Claes Willems ende Jan Peter Gossens, schepenen. Door ordre van de selve: Goort Jacobs, sub. seer. 8. Ende want feytelyckheden volgens d'oude landtswetten ende placcaten nijet alleen syn verboden en van seer pernicieuse consequentie. 9. Nemaer dat volgens haer Ho. Mo. placcaet vanden 30en January jonxleden. 10. Soodaenige tsaemenrottende delinquanten eenigen overlast ofte gewelt in des Landen doende met de doodt syn straff baer. 11. Ende vervolgens den voors. gevangen ter oirsaecke voors. aen den lijffve punibel is. 12. Mits allen den welcken ende mits meer andere redenen ende motyffven by U Eerw. ex officio hiertoe te voegen. Concluderende soo contende den voors. Heere aenleggere nomine officij ten eynde met vonnisse van U Eerw. in desen te geven, geseeght, verclaert ende uytgesprocken sal worden voor recht, dat den voors. gevangen ende gedaeghde ter saecke van syne voors. geperpreteerde feytelyckheden soodanigh andere ten exemple sal worden gestraft ende gecorrigeert als U Eerw. naer die geschreven rechten, ordinantiën ende placcarten vanden Landen sullen oirdeelen ende goetvinden te behooren uut alias In ende op alles implorerende, etc. L. DE CAESTEKER. Schepenen van Deurne wezen vonnis en veroordeelden Jan van Leijen tot de geeseling; eenzelfde uitspraak ontving ook z'n makker Coob vari' Hilvarénbeek. Zooals we meedeelden, hadden de dieven 21 September 1695 een bezoek gebracht aan den Heitrak en waren later de grens over getrokken, waar zij voorgoed hun bedrijf hadden uitgeoefend. Mogelijk hebben zij zich in het Spaansch Gelderland niet veilig meer geacht, want ze keerden naar De Meierij terug en landden weer op Den Heitrak aan. Daar viel het hun ditmaal niet mee. De pachter, Lens Peters van Breij, schijnt onmiddellijk het gerecht gewaarschuwd te hebben. Er werd volk bij elkaar geroepen, dat op de vangst uitging; de dieven raakten in de klem en werden in triomf naar Deurne gevoerd, waar 't dien dag juist markt was en waar zij opgesloten werden in een der kelders van het kasteel, die als gevangenis dienst deed en nog bestaat. Het volk, dat zulke goede diensten gepresteerd had, werd door schepenen in „Den Rooden Leeuw" onthaald op bier (kosten 1 gld 8 st.), terwijl voor de wacht gehaald werd vier vamen bier en drie pinten slierij (kosten 1 gl. 13 st.). Men scheen de schelmen verwacht te hebben, want reeds den 6en October was „de kaak" in gereedheid gebracht; door de timmerlieden en de „gelyke naburen" was bij die gelegenheid, op kosten der gemeente, voor 3 gl. 15 st. bier gedronken. Den 16en October werd de bewaking der dieven hoofdzakelijk opgedragen aan den vorster en de schutters, die door den herbergier uit „De Leeuw", den schepen Antony Hurckmans, op kosten der gemeente, van eten voorzien werden. Voor iederen maaltijd werd 3 st. in rekening gebracht. Van 16 Oct.—9 Nov. bedroegen de kosten in deze 8 gl. 11 st. De dieven kregen eveneens uit „De Leeuw" op gemeentekosten eten. Ook voor hen kostte de maaltijd 3 st. Maar de bewakers werden nog dagelijks met bier beschonken. In 19 dagen waren er 14 vamen geweest van 6 st. per vaam; alzoo voor een bedrag van 4 gl. 4 st. Den 9en November werd op het marktveld de straf aan de beide jeugdige dieven voltrokken. Aan toeschouwers zal 't wel niet ontbroken hebben. Ook de regenten waren er bij tegenwoordig. In de rekening staat: „Item op den 9 Novemb. hebben de gelijcke Regenten verteert eenen gulden dartien stuyver, doen de dieven worden gegesselt." De bewaking der markt was aan de beide schutten (St. Joris en St. Antonius) toevertrouwd. Voor hun dienst werden zij beschonken met 25 vamen bier van 6 st. de vaam (kosten 7 gl. 10 st.) alles geleverd door den schepenherbergier Antony Hurckmans. Nog acht dagen na hun geeseling zijn de beide knapen vastgehouden; den 16en November ging de gevangenisdeur voor hen open. Ze waren vrij. MOOSDIJK. De Moosdijk is gelegen op den zandbult, die de Deurnesche Peel en de Astensche scheidt „opte uyterste palen der heerlyckheijt Deurne, naby den dorpe van Meyel in Spaansch Gelderlandt". De hoeve zal haar naam wel verschuldigd wezen aan den weg, die door de Peel liep. 't Is meer dan waarschijnlijk, dat de stichting zeer oud is; de juiste tijd echter zal wel niet te achterhalen wezen. 't Is een bezitting geweest der heeren van Deurne en in dat geslacht is ze gebleven tot omstreeks 1700. In het testament van Gevart van Doerne, d.d. 23 April 1506, wordt ze genoemd. Zij is allerwaarschijnlijkst eigendom geweest van diens vader, insgelijks Gevart geheeten. Bij dat testament maakt hij, bij consent van heer en meester Jan van Doerne, kanunnik van St. Lambertus te Luik, aan het klooster van Binderen, uit de hoeve „ten Moesdyck" een wagen houtskolen, „weert wesende een ryns- gulden, alle jaer tot bynderen te leveren omme des nachts in den choer den jofferen te verwermen in Goeds dienste . Of die schenking is nagekomen, weet ik met. Intusschen is de Moosdijk overgegaan aan genoemden heer Tkr Tan van Doerne, den kanunnik uit Luik. Deze maakte 13 Augustus 1529, 's namiddags omstreeks 4 uren de Moosdijk aan de wed. van Everard van Doerne, met dé bepaling, dat de erfgenamen den H. Geest te Deurne jaarlijks uit die hoeve zullen gelden 12 mud rogge ten voordeele van den arme. *) Het origineel van dit testament is nog in t gemeentearchief van Deurne aanwezig. De zegels zijn echter sinds lang verdwenen. We nemen uit het testament het volgende extract: Item voirt maeckt die selve testamentmaecker der weduwen Evëra'rdts van Doerne, saliger, met hairen wittigen kynden een hoeffve, gelegen in de prochie van Doerne by Meyell geheyten den Moesdyck, met hairder toebehoirten, hair tot hairder tochten ende hairen kynden ter erffelijcheyt ende dair sullen sy jaerhjckx den aermen uut geven twelff mud roggen, die negen mudden backen tot broot ende deijlen se des jairs drye maelen tot Doerne bv de kereke off daer omtrent, als men helt gedenknisse van alle gelovige sielen, tsmaels altyt drye mudden, ende voor die ander drye mudden sal men geven den aermen, om Goits wille, in t beginsel van der Vasten, erweten ofte olye. Ende oft die voors. erffgenaemen wijlen Everarts van Doerne voirs. nyet en deden als voirs staet, soo sullen die heylichgeestmeesters van Doerne dat doen als voorgenoempt is ende halen op te selve hoefve voors. den Moesdyck dertien mud roggen tsjaers ende houden dat een mud voor heur backen ende arbeyt, ende van stonden aen die sesse mudden te geven. Op alle welcke dinghen ende mexelen als die geschiet syn, soe voors. staet, is van mij notarius openbaer, begeert geweest een ofte meer testament ofte testamenten, m den besten formen geëxtendeert te worden. Dit's geschiet m den convente van Bynderen des bisdomps van Luyck, ten jaer, maendt ende daege als boven, aldaer present en tegenwoirdich wesende die eerwaerde ende discreete persoone vrouwe Elisabeth van Doerne, abdisse des convents van Bynderen, Philippus van Doerne, clerek des bisdomps van Luyck, Goijart Stack, Peter van Haeswinckel, Lambert Cluytmans ende Niclaes Roymans, laten als getuygen, werdich van gelove, dair over geroepen en sonderhnge gebeden, ende onderteeckent by my notarius GERARDUS NOUTS, notarius publicus. *) Een mud is 12 vat, Helmondsche maat. 44 Een lijst van de hoevenaars, die De Moosdijk bewoond hebben, zal wel niet samen te stellen zijn. Wel is een enkele pachter bekend, maar we zouden nog heel wat namen moeten vinden, eer we iets koriden leveren, dat op 'n lijst geleek. En vinden, daar zal zelfs bij lang en ernstig zoeken een zware wijs op gaan. Het wonen op de Moosdijk had weinig aanlokkelijks. De gronden waren van geen beste kwaliteit, op de grenzen zwierven geregeld roovers en bandieten van alle soort rond en liefst bij nacht en ontijde. En dan, de hoeve lag twee en een half uur van de parochiekerk, een ongerief voorzeker, dat niet gering woog. In 1625 wordt er door een der pachters aan pastoor en regenten van Deurne verzocht, dat de kinderen van de Moosdijk te Meijel mochten gedoopt worden, de zieken door de Meijelsche heeren berecht, etc. Wij ontkenen die kennis uit het schepenprotocol over 1625. De acte (met verkort begin) luidt : Aert van Asten, wonende op den Moosdyck, is voor den pastoir en voir de schepenen, kerkmeesters en heiligeestmeesters der dorps Doerne gecompareert en heeft ons verclaert en gedemonstreert, hoe dat hij comparant en sijne nagebueren verre van de parochiekercken sijn geseten en datter oversuelix groot perikel en dangier is gelegen om de cleene en umbecille kijnderen, soe verre aen de kerstenheyt te brengen, die van de ingesetenen op den Moesdrjk geboren worden en oijck om die andere persoenen, die subitelijk in eenige siekte oft quelinghe mochten vallen, die ajcmaels sonder eenig recht nae deser catholijke apostolycke romsche geloeve daertoe gerequireert te ontfangen, comen te sterven, euwelyk pericel te verhulden en te voorcomen. Deo placente soe heeft die voers. Aert aen den heeren Pastoir alhijer versocht ende gesuppliceert, dat hem gelieven wilde, dat men aen de kijnderen die dingesetenen van den Moesdijk tsamen bij den anderen verwecken ende procreëeren tot Meijel mochten gedoopt ende corsten gedaen worden ende oyck de personen aldair in kreijnchte vallende bij den Heer Pastoir alheijr versocht ende gesuppliceert dat hem gelieven wilde, dat men aen de kynderen die dingesetenen van den Moesdijk van Meijel oft bij sijnen cappellaen mochten gebiecht ende bericht worden; mede oijck om die afflivighe van den Moesdijk tot Meijel voers. te begraven ende de solemniteiten nae deser catholijke geloeve binnen der voors. kereke van Meijel te houden ende te voldoen, oijck om spacens en op anderen teijde aldair te communiceeren. Welck voors. versueck heeft den Heere Pastoir van Doeren den voers. Aerden geadvoijeert ende daerinne geconsenteert, behoudeliik dat die voirs. Aert alle (rprerhi^hh™* egheene uytgehouden, die de voirs. kereke van Doeren den pasto r en den custer derselver van het doopsel ende begraffenxs des affhviermo'cht toecomen sal hebben op te brengen ende te voldoen oick Tt den pastoir oft de capelle van Me e de namen van de Keren de ouders ende geveerlingen *) oijck de namen vande verstorvSi terstont in alder fideliteit sullen hebben over te schnven reserverende nyet tegenstaende hijer inne syn wederroepen tallen tffettbon believen sal. Des geloeven die voirs. regeerderen van Doerne den dorpen van Meyel ende die Heiligeest desselfs van de WnSreÏÏie aldair te corstenheyt mochten comen uten mgesetenen van Moosdijk, costeloos en scadeloos te houden en in alles Semneeren, dair voir verbindende dat voors dort>vanJ*goe ende alle de ingesetenen van di en sonder ergelyck. En kennelyck Srwaerhe^t hebben wij scepenen voers dese met onsen schependoms zesrel bezegelt; gegeven den 27 Mert 10Z/. Aert van Asten geloef? geduerend sijn leven op yerbmtems van sijn £rsoen en alk sijn goet ende onder renontiatie var> alle: pernrisskT soe geestelijk als wereltli ck egene uytgescheiden op te orengén end! te betalen aen heere pastoir van Doerne soo haest als die verschenen sullen wesen, alle de gerech^eijt die de kereke van Doerne den pastoir en den custer derselven soo uyt doSel der voirs. kynderen, ende gerechtichheijt van de affiche aUoiick twe ort voorts van elcken communicant, die sy sculdich syïlpacSs te betalen, als andersints. Sonder arguhst. Actum ut supra coram. « Wat de hoeven van De Moosdijk gedurende de oorlogen van plunderende soldaten, roovers, dieven en ander eespuis te lijden hebben gehad, waartoe haar ligging ook zeer veel bijdroeg, is met geen pen te beschnjvem De bewoners vertrokken allengs, en er deed zich geen huurder meer op. Als een waardeloos goed lagen de erven daar tot vogelwei; de huizen vervielen. Wat hadden de Vladerackens aan zoo'n eigendom? Wat had de arme van Deurne aan het testament van Jhr. Jan, wanneer de gronden ongecultiveerd bleven liggen! Het Zuidelijk deel der gemeente Deurne was ten laatste een alleronveihgste plek geworden, want niet slechts van het rondzwervend geboefte had men gedurig overlast te vreezen, maar ook van het wild gedierte, dat in de laatste jaren van den tachtigjarigen oorlog in deze streken sterk vermenigvuldigd was. Regenten van Deurne hadden zich zelfs genoodzaakt gezien premies uit te loven voor het dooden *) Peter en meter. van wolven en het uithalen van hun jongen. Nog in 1650 wordt er aan Willem Calis, wonende op het gehucht De Moosdijk, 6 gl. uitbetaald, wegens het vangen van zes jonge wolven en krijgt een vrouw nog een gratificatie omdat ze een wolf had helpen doodslaan. De hoeven schijnen omstreeks 1636 door de pachters verlaten te zijn. Ze behoorden toen aan Jhr. Charles van Vladeracken, een schoonbroeder van de Liesselsche jonkers van Doerne. Den 25en Juni 1640 begint Jkr. Cornelis Everard, die op het Blokhuis woonde, verschillende perceelen, die weinig meer dan hei waren, te verpachten. Ze worden in de acte ook niet anders genoemd dan heiden van de hoeven aen den Moesdyck gehoorende. De gronden brengen 45 gl. aan pacht op en worden gepacht door Hendrik Jansen van de Moesdyck, zeer zeker dezelfde als Hendrik Jansen van Brey. Den oen November 1641 worden de hoeven met den grond, daarbij behoorende, verpacht door Jkr. Hendrick van Doerne, den broeder van Jkr. Cornelis, die in den loop van 1640 overleden was, aan Hendrik van Breij voor wien zijn zoon Peter optrad. Deze accepteert dan in hueringe „seeckere hoeven, soo van huysingen, heyden, weyden, landerijen ende hoijwassen ende voorts met alle appendentien ende dependentiën van dien, soo ende gelyck den voors. Heere van Vladeracken die selve hoeven syn toebehoorende". De verhuurder zal de huizen „metten iersten in reparatie ende goeden staet brengen". De huur wordt aangegaan voor vier jaar tegen 125 gl. van 20 st., die voor de eerste maal betaald moeten worden op Lichtnüsciag 1643. De pachter zal alle jaar leveren acht vinnen schooven, te dekken naar lands recht, en staat verder voor alle cijnsen, lasten, pachten, etc, „uijt de hoeven met recht gaende". Op verzoek van Jkr. Charles de Vladeracken werden de pachters van de Moosdijken voor den termijn van vier jaren slechts voor de helft in de dorpslasten aangeslagen. (/ Nov. 1641.) Uit het request vernemen we o.a., dat „de hoeven tegenwoerdich ledich liggen ende oever lange jaeren voegelweij hebben gelegen, tot sijns Remonstrants ende dese gemeente groote schade". Tkr Hendrick van Doerne schreef nog denzelfden dag, waarop het raadsbesluit viel, vanuit Liessel aari den eersamen en voorsienigen sieur Otto de Visschere, secretaris tot Doerne", het volgende briefje: Dominus secretari, sende desen om te hebben deJ^^er^ regeerderen van Doerne op 't punt van den Moosdyck, daerby u* versoecke dat uL gelieve op te maken de huerce^^mdren iet is fiat ut petitur) om een saterdach my dieselve tot Helmont te behichVerllyck oock een memorike van kleynmcheden die tot p offt van"dfnhuijse Liessel vercocht syn^ als appelen ende andere boom- ende erdvruchten. Hier mede goeden morgen. Uyt Liessel den 7en Sept. 1641. ^ ^ geaffectionneerden, ten dienst H. v. DOERNE. P.S. Indien van den Moosdijck niet geaccordeert en wierden soo wilt den brenger deses belasten dat hy opseggen, ick sal hem daer van loonen, want ick. ryde datehjck naer Asten ende sal voor avont niet weder t*huys srjn. Den 29en Maart 1646 worden de hoeven door Hendrik en Peter van Breij weder ingehuurd voor vier jaren tegen 170 gl. 's jaars in plaats van 125 gl. De condities van de ziide van den verhuurder waren overigens dezelfde. De verplichting omtrent het dekken is wat nader omschreven. De vim stroo moet 400 pond wegen. Wij hebhen hiervoor gezien, welk een cijns Jan van Doerne in de Moosdijk zette en deze was met deL eenige die er op rustte. In de Armen-rekening over 1654 staat VCrOjitf van de pachtenaer op den Moesdijck 16 vat bóeckweyts ende dat in plaetse van rogh met consent ende toestaen van de wedt alhier om merckelycke groote schade dij sij hebben geleden door de Lorynen, sonder t selve te trecken in consequentie". In bovengenoemd jaar heeft Hendrik Lmmerts van de Kerckhoff 33 beesten, Peter Celen 3, Ant. Celen 3, Willem Celen 4, Dries Joosten Emkens 8, Hendrik van Brey 15 en Peter van Brey 14 beesten. Karei, hertog van Lotharingen, was door Lodewqk XIII koning van Frankrijk, van zijn staten beroofd, rirj beschikte echter nog over een geducht leger, of hever, hij stond aan het hoofd van tienduizend roovers, door ongebondenheid en plunderzucht tot zijn vaandel getrokken. Door Spaansch geld omgekocht, viel hij in het land onzer naburen en weldra ook in de Republiek, waar de Generaliteitslanden de euveldaden zijner benden zouden ondervinden. Een afdeeling dier troepen, bestaande uit voetvolk en ruiters, trok den 19en December 1649 uit het Graafschap Horne en bereikte 's avonds tegen 9 uren de Moosdijk. Daar hebben ze vreeselijk huisgehouden, de schuren met geweld leeggeplunderd, de huizen opengeslagen, de bewoners mishandeld en opgesloten in hun kelders en kamers, ze beroofd van al hun meubels, huisraad, kleederen, etc, etc. Daarbij hebben hun die genoemde Lorainoisen nog ontweldigd 8 paarden, 38 hoornbeesten en 48 schapen. 's Anderendaags (20 Dec.) zijn de beroofden direct naar Deurne gegaan om de regenten met de zaak in kennis te stellen. Zij wendden zich tot den president Aert Jan Meulendyckx en den schepen Peter Geverts Colen, die hun een verklaring hebben afgenomen „over de geledene schade, uytplunderinge ende bederffenisse". Nog denzelfden dag zijn beide schepenen op den Moosdijk oculaire inspectie gaan houden en zij hebben bevonden, dat de „beleydinge" der beroofden waarachtig was. Den 8en April 1651 zijn de hoeven van de Moosdijk weder door Lotharingsche troepen overvallen. Ze kwamen ditmaal uit het Land van Ravestein en zij hebben de arme pachters „door affpersinge van geit ende andere overlasten, soo getormenteert, dat sij qualijck levensmiddelen behouden hebben ende totalijck zijn geruïneert". In den beginnen was het een en al medelijden met de uitgeplunderde hoevenaars, en vonden regenten het niet meer dan billijk, dat de schade door de heele gemeente gedragen werd. Of er nu „opstokinge van ennige quade geaffectueerde ingesetenen" in 't spel is geweest, weten we niet, maar de zaak werd op de lange baan geschoven en van vergoeding kwam niets. In hun grooten nood wendden zich nu de beroofden den 8en Augustus 1651 per request tot den RaaH advies gesteld in handen van den kwartierschout en bij resolutie van den 8en November d.a.v. werd „geordonneert ende bevolen de schade ende het bederff van die van 't gehuchte Moesdyck, volgens beleydinge van onpartijdige, over de gansche heerlycheyt van Dorne contributie gewijs te verdeijlen ende te repartiseren". Den 24en November 1651 kwam de kwartierschout, vergezeld van Elbert van Meurs, secretaris der vrijheid St. Oedenrode, zelf te Deurne, waar hij aan de regenten insinueerde 't appointement van dato 8 November 1.1. met presentatie hun copie te leveren van de „beleydinge" der schade, welke die van de Moosdijk geleden hadden. Op dit voorstel heeft Otto de Visschere geantwoord, dat hij een copie van de „beleydinge" voor schepenen van Deurne gepasseerd in zijn bezit had en alzoo de aangeboden copie niet noodig was. Wijl nu de regenten in gebreke bleven die van de Moosdijk de geleden schade te vergoeden, meende de kwartierschout hen bij middel van executie daartoe te dwingen. De regenten evenwel wisten het zoover te brengen, dat zij 12 Dec. van de Edelmogenden een resolutie erlangden, waarbij executie verboden werd totdat de acte van behjding zou zijn ingezonden; hiertegen konden zij binnen veertien dagen hun bezwaren inbrengen. Regenten van Deurne kwamen in werkelijkheid met enkele bezwaren voor den dag. Die van de Moosdijk, zoo meldden zij, hadden hun groot bederf en schade aan eigen schuld te wijten; immers zij hadden zich van een behoorlijke sauvegarde moeten voorzien en geen vreemde beesten, waarmee men uit Meijel naar de Moosdijk gevlucht was, moeten innemen. De hoevenaars brachten tegen die uitvluchten o.a. in, „dat de schepenen, als hoofden ende regenten der heeriycheijt ende dinghbancke van Dorne, de selve heerlycheyt hadden moeten doen versien van sauvegarde hoewel de Lorainische troupen luttel op sauvegarden souden hebben gepast". Dat innemen van vreemde beesten was gansch bezijden de waarheid, 't was zelfs heelemaal uit de lucht gegrepen. De beschuldiging, zoo het een beschuldiging was, berustte alleen op een praatje. Er werd verteld, dat Nelis Janssen, de vroegere mulder uit Meijel, en Jan Lensen, eveneens uit Meijel, met hun vee naar de Moosdijk gevlucht waren, toen hun dorp een bezoek kreeg van de Lotharingers. Hiertegen hebben de pachters zich verdedigd met een schepenacte uit Meijel van den volgenden inhoud: Wy Aert Gordts, Jan Willems, schepenen deser vryheerlicheyt Meyll doen te weeten certificerende mits desen voor de gerechte waarheyt, dat op huyden dato onderschreeven voor ons in hunne propre persoonen syn gestaan en gecompareert: Nelis Janssen, mulder geweest alhier en Jan Lensen, beijde ingesetenen alhier, loffweerdig om getuijgenis der waarheijt te geven, verclarende naer voorgaende gerichtelijck dagement op solemneelen eede aen handen des officiers alhier behoirlijck gedaan, ter requisitie als beven. Item Nelis voirts gevraagt synde op synen eedt off dat syn beesten geweest syn die geene die de Lorainsen hebben genomen op den negentienden December in t' jaer anno zestienhondert ende negen en veertich opden Moesdyck bij Henrick van Brey. Nelis voors. verclaert waarachtig te weesen, dat sijn beesten niet geweest en syn. Item Jan Lensen, de tweede in ordine comparant voors. verclaert en tuygt op eedt voors. waarachtigh te weesen, dat hy comparant op den selven dach voors. opden gehuchte opden Moesdyck bij Peeter Hendricx, doen de Lorainse den Moesdyck geplundert hadden, in den avont omtrent ten negen uren geen peert by hem heeft gehat. Ende alsoo met goede kennisse tuygende eyndende sijn contschap hiermede hunne respective verclaarnisse. Aldus gedaen den 21sten December, Anno 1651. Als een aanvulling van het besluit der vergadering van het regentencollege der heerlijkheid Deurne de dato 28 Nov. 1651 werd den 27en Maart van het volgende jaar, toen het nieuwe raadscollege voor het eerst bij elkaar was, besloten als gecommitteerden naar Den Haag af te vaardigen den oud-schout Otto de Visschere en Lambert Coolen, toen H. Geestmeester. Lambert Coolen gaf zich voor de zaak zeer veel moeite, doch toen hij zijn rekening indiende, weigerde men ze te voldoen. *) Hij is in of omstreeks 1690 in hoogen ouder- ) Zijn rekening is een aardige bijdrage tot de geschiedenis van 't reiswezen hier te lande in 't midden der 17e eeuw. Ze verdient voorzeker hier een plaats. Ze is Betrokken uit tm piopn «ntcpUnm^n A\*. & limiü dom overleden; maar heeft niet meer het genoegen mogen smaken, zijn vordering op de gemeente erkend te zien. Eerst na zijn dood werd ze betaald en wel aan zrjn erfgenamen, gelijk blijkt uit onderstaande ordonnantie: zijn en, naar de schrijfhand te zien, opgemaakt door Abraham van Hoéck, om bij 't schepencollege ingediend te worden, wat dan ook gebeurd is en, gelijk we gezien hebben, met zeer goeden uitslag. Ierstelijk den 3 Januarij 1653 vertrocken naer den Hage en op reyse verteert ebt naervoigenae te wcicu. tot Helmont tot Schyndel verteert Ten Bosch verteert Van vraghten van Helmont op Den Bosch Van Den Bosch tot Heusden Nogh van overvaren voor Gorkum tot Gorcum snaghs verteert Nogh van vraghten gegeven van Gorcum tot Botterdam Nogh onderweegen verteert Item nogh gehuert een schuijt om voort te comen, ° daer voor betaalt Snaghs verteert tot Rotterdam en betaalt Item gegeven van vraghten van Rotterdam nae Delft Ende voort van Delft nae den Hage Item in den Hage verteert Item weder comen snaghs tot Rotterdam verteert Van veergelt gegeven Item gegeven van over den Yssel te lenen Nogh tot Papendrecht#erteert Alnogh gegeven van over de Leek te leijen Item tot Gorcum snaghs verteert Item van overvaren voor Gorcum gegeven Tot Heusden verteert Snaghs tot Vught verteert Item alnogh tot Schyndel verteert Item den sestienden Januarij 1653 weder tuijs gecomen sijnde, uytgeweest veertien dagen, stelt des daeghs op gemeijntscost 22 st. alsoo het met den winter seer moeijehjek reijsen was en synde de verteeringe en vraghten oock seer swaer geloopen om de ongelegentheyt van den winter etc, soo comt de vacatie in 't geheel te rendeeren de somma van . Item nogh verlooren ofte te cort gecomen eenen Luicker daelder, die de borgemeesters my hadden mede gegeven en die vals was, dico voor verlies 0- 9-0 0- 7-0 4- 9-0 1- 6-0 0-12-0 0-12-0 2- 1-4 0-15-0 0-12-0 0-10-0 0-17-0 0-15-0 0- 8-0 6- 0-0 1- 5-0 0- 2-0 0- 2-8 0- 9-0 0- 2-0 0-17-0 0- 4-0 0-12-0 0-18-0 0- 3-0 15- 8-0 1- 5-0 41-0-12 Op huijden desen 18 Januarij 1691 soo woort Jan Philipsen en Jan Jan Peters Verhuijbrechts, tegenwoordige borgemeesters van dese heerhjckheyt Doerne en Liessel, van 's Heere van Doerne wegen door schepenen geordonneert om te betaelen aen handen Fhihps Lamberts Coolen cum suo eene somme van 62 gulden acht srnyvers 12 penningen, volgens dese twee specificaties en alnoch acht gulden, achtien stuij vers voor verschodt, van verteeringe tot Egntoven door Lambert Coolen voor de gemeijnte gedaen synde te samen ter somme van een en tseventich gulden, ses stuivers \i penn., nuts hier onder te thoenen quvtantie sal haer in haere te doene reeckeninge voor mjtgaeff valideeren. Actum pleno colegie op dagh, maent en jaer als boven. Was geteekend: L. Caesteker, drossard, Goort Jacobs, Jacob van den Boomen, Claes Willems, Jan Jan Mefis, Evert Golofs, Jan Peters van Asten, Peter Claessen Clauijs. Onder stond geschreven: Ick onder gheschreven bekenne van