Voorspel en Verloop van den Slag aan de Marne SEPTEMBER 1914 DOOR AUG. CUYPERS Deel I HET VOORSPEL H. J. PARIS # AMSTERDAM VOORSPEL EN VERLOOP VAN DEN SLAG AAN DE MARNE SEPTEMBER 1914 DEEL I HET VOORSPEL VOORSPEL EN VERLOOP VAN DEN SLAG AAN DE MARNE SEPTEMBER 1914 DEEL I HET VOORSPEL ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS DR H. A. VAN BAKEL, HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER GODGELEERDHEID, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG 11 MEI 1934, DES NAMIDDAGS OM 3 UUR DOOR AUGUST ALPHONSUS MARIA CUYPERS GEBOREN TE AMSTERDAM H. J. PARIS AMSTERDAM MCMXXXIV CARISSIMJE PEROPTMJE UXORI Met dankbaarheid en, voor zoover de dood hen wegnam uit dit tijdelijk leven, met weemoed gedenk ik na de vo tooiïng van dit academisch proefschrift degenen wier voorbeeld en lessen mij geestelijk en wetenschappelijk hebben ^^herinnering,' zeergeleerde van Vessem, vrome en argelooze ziel, zal mij nimmer verlaten; Uwe zeergeleerde de Jonge, en de Uwe, zeergeleerde Sebastiaan Tromp, mogen mij nooit ontbreken; Uw vriendschap, Rudger Bouman, die het eerst de liefde voor de historie m mij wakker "MèfvrlugTe, hooggeleerde Kranenburg, denk ik terug aan Uwe colleges; door Uw van idealisme bezield woord hebt Gij ons, historici, in de wereld van het recht een blik die ons bijwijlen dankbaar deed verademen na onze tochten door de wereldgeschiedenis van recht en onrecht. Hooggeleerde Stoeit, emeritus thans, U dank ik voor w degelijke leiding in de studie onzer taal. Hooggeleerde Prinsen, Uw vriendelijke bejegening, Uw karakteristieke colleges hebben mijn liefde voor onze litteratuur blijvend gestimuleerd. Met erkentelijkheid, hooggeleerde Posthumus, denk ik aan Uwe privatissima, waardoor Gij ons wist te prik e en o onderzoek op het wijde terrein der oeconomische geschiedenis^ Hooggeleerde promotor Brugmans, meer dan eene reden heb ik U in het bijzonder dankbaar te zijn: om Uw doorwrochte colleges, Uw onkreukbare objectiviteit, ook om Uw steeds gereede belangstelling en hulpvaardigheid. Gij gaaft mij verlo mijn dissertatie te wijden aan een betrekkelijk recent onderwerp; en toen de bladzijden van dit werk ver buiten de voorziene grenzen van tal (en, mag ik zeggen, van last) uitdijden, hebt Gij mij vergund op dit eerste deel te promoveeren. Ik hoop in den loop van het volgende jaar het tweede deel, dat reeds voor een aanzienlijk gedeelte uit de pen is, te kunnen publiceeren. VIII Slechts tegemoetkoming en goeden raad heb ik van U, hooggeachte promotor, ondervonden. Daarom is het een blijde voldoening voor mijn dankbaarheid, dat dit proefschrift in zijn soort het eerste mag zijn, dat onder Uwe auspiciën het licht ziet. In de nu reeds dertig jaren van Uw professoraat zijn zeker welhaast vijftig dissertaties van door U gevormde doctorandi verschenen: vaderlandsche, internationale en koloniale, cultureele, staatkundige en oeconomische geschiedenis zijn daaronder vertegenwoordigd. Een werk van militaire historie ontbrak tot heden in de rij. Het is mij daarom een vreugde met dit geschrift een nieuwe kleur te brengen op het mozaiek, dat Uw dadenrijk leven heeft samengevoegd. Een laatste woord van dank rest mij nog uit te spreken jegens de bibliotheken, waar ik gastvrijheid en hulp ondervond tijdens de bewerking van dit proefschrift. De bekende hulpvaardigheid der ambtenaren onzer Universiteits-Bibliotheek kon, gezien den aard van mijn onderwerp, in mij geen adaequaat object vinden. Maar overvloedig heb ik kunnen putten uit de rijke boekerij van het Ministerie van Defensie, ik dank U, bibliothecaris van de Wetering de Rooij, en Uw assistent voor de daarbij ondervonden voorlichting, op welke ik ook bij mijn verder werk vertrouw te mogen blijven rekenen. LIJST VAN AFKORTINGEN O.H.L.: Oberste Heeresleitung G.Q.G.: Grand Quartier Général G.H.Q.: General Head-Quarters Waar sprake is van groote eenheden worden, overeenkomstig de vrijwel algemeen aangenomen gewoonte in de litteratuur, de Duitsche onderscheiden door hun nummer in Romeinsche, de Fransche door hun nummer in Arabische cijfers (de Engelsche dito met bijvoeging van: Eng.). Dus: II. L.: tweede Duitsche leger 10de L.C.: tiende Fransche legercorps Eng. 1ste L.C.: eerste Engelsche legercorps. L.: Leger L.C.: Legercorps R.C.: Reservecorps C.C.: Cavaleriecorps H.K.K.: Duitsch cavaleriecorps D.I.: Divisie infanterie R.D.: Reserve-divisie infanterie D.C.: Divisie cavalerie A.O.K.: Armee-Oberkommando Q. G.: Quartier Général. De overige gebruikte afkortingen, zooals Brig. voor Brigade en R.I. voor Regiment Infanterie, spreken voor zichzelf. I NAAR DE ULTIMA RATIO DER POLITIEK Op 28 Juni 1914 vielen in Serajevo de schoten, welke een eind maakten aan het leven van den troonopvolger der Donaumonarchie, aartshertog Franz Ferdinand. Deze moordaanslag, gepleegd door een heethoofdig Bosniër, Oostenrijksch staatsonderdaan, maar fanatiek aanhanger der Groot-Servische beweging, kwam voor den leider van Oostenrijks buitenlandsche politiek, graaf Berchtold, eigenlijk buitengewoon gelegen. Sedert den vrede van Boekarest (10 Aug. 1913), die een einde aan den tweeden Balkanoorlog had gemaakt en aan Servië een aanzienlijke gebiedsuitbreiding had gegeven, zocht hij een gunstige gelegenheid om den kleinen, maar door zijn irredentistische aspiraties gevaarlijken buurstaat onschadelijk te maken. De gruweldaad van Serajevo, die terecht algemeene verontwaardiging wekte, werd voor Berchtold de welkome aanleiding om zijn plannen ten uitvoer te brengen i. Dynastieke overwegingen waren daarbij secundair; het hoofddoel kon niets anders zijn, dan de verplettering van Servië om daardoor de oude, inwendig verzwakte Donaumonarchie te bevrijden van het ontbindend gevaar der GrootServische aanspraken. Oostenrijk wist te kunnen rekenen op Duitschland; Duitschland liet den eenigen bondgenoot, waarop het vastelijk vertrouwde, de vrije hand. Op 23 Juli werd een Oostenrijksch ultimatum in Belgrado overhandigd. Had de buitenwereld tot dan toe nauwelijks aan de mogelijkheid van een Euro- 1 Graaf Tisza bericht op 1 Juli 1914: „Ich hatte nach meiner Audienz Gelegenheit, Grafen Berchtold zu sprechen und von seiner Absicht, die Greueltat in Serajevo zum Anlasse der Abrechnung mit Serbien zu machen, Kenntnis erhalten." (No 2 van de Diplomat. Aklenstücke zar Vorgeschichte des Krieges, in 1919 door het Oostenrijksche ministerie van buitenl. zaken uitgegeven). peesch conflict naar aanleiding van den moord geloofd, toen de door de keizerlijk-koninklijke Regeering in haar ultimatum gestelde eischen bekend werden betrok de politieke horizon van Europa snel. Oostenrijk stelde namelijk ook een eisch, dien Servië (en dat wist, dat wilde men in Weenen) moest weigeren, omdat, zooals Prof. Struycken zegt, „zijne politieke zelfstandigheid als souvereine staat daarmede zou verloren gaan" 1. De dan volgende week is geladen van spanning. Want geen der leidende staatslieden kan zich ontveinzen, dat Rusland niet gelaten zal toezien, wanneer Servië onder den voet wordt geloopen — en Ruslands ingrijpen in een oorlog moet bij de bestaande verbonden onvermijdelijk ook Centraal- en West-Europa meesleuren. Naast en tegen elkaar werken in deze tragische week diplomatieke en militaire invloeden. Met name de Engelsche minister van buitenlandsche zaken, sir Edward Grey, spant zieh tot het uiterste in om het conflict tusschen Oostenrijk en Servië door arbitrage te doen oplossen. Maar de sleutel dei positie ligt in Rerlijn; alleen afdoende pressie der Duitsclie Regeering op den oorlogszuchtigen bondgenoot kan Oostenrijk tot inkeer brengen en deze pressie wordt laat en onvoldoende uitgeoefend. Juist een maand na den aanslag van Serajevo, op 28 Juli, verklaart Oostenrijk den oorlog aan Servië; daags daarna wordt Relgrado gebombardeerd. Algemeen verwacht men. dat de stad weldra in handen der Oostenrijkers zal vallen, maaide chef van den Oostenrijkschen generalen staf verbiedt een verdere beschieting der Servische hoofdstad als zijnde „überflüssig und völkerrechtswidrig". Het ware wellicht voor het behoud van den vrede beter geweest, wanneer de militaire leiders der Donaumonarchie hun plannen tegen Servië hadden gebaseerd op een onmiddellijke bezetting van Belgrado (in den geest van het Duitsche plan tegen Luik); in het bezit van een dergelijk „Faustpfand" zou het Berchtold moeilijker zijn gevallen de voorstellen tot een bemiddelende conferentie 1 Verzamelde Werken van Prof. Mr A. A. H. Struycken, deel II. Volkenrecht (Arnhem 1925) p. 45. te saboteeren. Edward Grey neemt in zijn voorstel van 29 Juli aan den Duitschen gezant Lichnowsky blijkbaar aan, dat Belgrado reeds door de Oostenrijkers bezet is. Typeerend is ook het telegram van Princes Daisy Pless op 31 Juli aan den Duitschen Keizer gericht: „Belgrad ist gefallen, Serbien gestraft, veranlassen Sie jetzt Österreich einzulenken. Nur E. M. können " Maar zoo eenvoudig is de situatie dan al niet meer. Wel heeft de Duitsche Begeering een zeer aannemelijk voorstel van den Bussischen minister van buitenlandsche zaken, om tot een conferentie te komen (29 Juli), aan Weenen doorgegeven met de dreigend klinkende opmerking: „Wir sind zwar bereit, unsere Bündnispflicht zu erfüllen, müssen es aber ablehnen, uns in Wien leichtfertig und ohne Beachtung unserer Batschlage in einen Weltbrand hineinziehen zu lassen", maar het is primo de vraag, in hoeverre de Duitsche gezant tegenover Berchtold dit dreigement tot zijn recht heeft laten komen, en het valt secundo zeer te betwijfelen, of zelfs een dergelijke vermaning veel indruk kon maken, nadat daags te voren de Duitsche gezant te Weenen als volgt geïnstrueerd was: „Es handelt sich lediglich darum, einen Modus zu finden, der die Verwirklichung des von Österreich-Ungarn erstrebten Zieles, der gross-serbischen Propaganda den Lebensnerv zu unterbinden, ermöglicht, ohne gleichzeitig einen Weltkrieg zu entfesseln, und wenn dieser schliesslich nicht zu vermeiden ist, die Bedingungen, unter denen er zu führen ist, für uns nach Tunlichkeit zu verbessern." Duitschland voorziet dus de mogelijkheid van een wereldoorlog. Maar ook de Begeeringen elders rekenen er ernstig mede. De invloed der militaire raadgevers doet zich met het stijgen der spanning dringender gevoelen, vooral in Busland, dat, langzaam in zijn mobilisatie, ieder uur uitstel van zijn militaire maatregelen terecht ziet als winst voor den vijand, die zijnerzijds even zeer naar de gunstigste voorwaarden zoekt, waaronder hij den strijd kan beginnen. Want dat Busland, na Oostenrijks oorlogsverklaring aan Servië en na Oostenrijks onwil om tot een vreedzame oplossing te komen, voor Servië (en dat wil zeggen: voor Buslands prestige op het Balkanschiereiland) in de bres moet springen, staat boven twijfel. Zoo komt het tot de Russische mobilisatie, op 31 Juli. Duitschland zendt onmiddellijk een ultimatum. Op 1 Augustus verklaart het den oorlog aan Rusland, op 3 Augustus aan Frankrijk, dat, op de Duitsche vraag, of het onzijdig zal blijven bij een Duitsch-Russischen oorlog, geantwoord heeft: „Frankrijk zal handelen zooals zijn belang dat eischt." De voor de hand liggende consequenties der bondgenootschappen, welke Europa in twee kampen verdeeld hebben, breken zich baan. Duitschlands belang eischt een overrompelend optreden. Reeds op 1 Augustus zijn Duitsche troepen in het neutrale Luxemburg binnengedrongen, daags daarna wordt een Duitsch ultimatum in Brussel overhandigd, eischend vrijen doortocht voor de keizerlijke legers, en op 4 Augustus, in den vroegen ochtend, schendt het eerste peleton Duitsche huzaren de Belgische neutraliteit, daarmede den doorslag gevend voor Engelands deelneming aan den oorlog tegen de Centralen. Bijna geheel Europa maakt zich op tot een geweldige worsteling. Het lot der volkeren ligt thans in de handen der legeraanvoerders, die met een ongekend massale sterkte van troepen de ultima ratio der politiek tot gelding brengen. II HET FRANSCHE KRIJGSPLAN Mobilisatie, concentratie, opmarsch: dit zijn de eerste verrichtingen der offensieve strijdkrachten, wanneer de oorlogstoestand is ingetreden. Zoowel van Duitsche als van Fransche zijde werden deze met bekwamen spoed uitgevoerd. Op 18 Augustus zijn beiderzijds de strategische transporten, noodig voor de verwezenlijking van het krijgsplan, stipt volgens de ontworpen regelingen uitgevoerd. Nog geen maand later, en beide operatieplannen zijn mislukt! Het Fransche Plan XVII (zestien ontwerpen van concentratie, vaak met verschillende varianten, waren er sinds 1871 aan voorafgegaan) viel alreeds door de bataille des frontières in duigen. Het offensief tusschen Metz en de Vogezen, door het 1ste en 2de L. in Duitsch Lotharingen ondernomen, werd gestuit en eindigde met een terugtocht; het 3de en 4de L. retireerden na de gevechten bij Longwy, Longuyon, Ethe, Virton, Tintigny, Rossignol, Neufchateau, Bertrix en Paliseul naar de Maas; het 5de L. moest na den slag van Charleroi en Namen zich ijling aan een dreigende omvatting van zijn rechter vleugel onttrekken; het Engelsche Expeditieleger, bij Mons door een aanzienlijke overmacht aangevallen, zag zich genoodzaakt eenzelfde gevaar op beide vleugels door den terugtocht te ontloopen; de zeer onvoldoend bewapende en daardoor weinig strijdvaardige Territorialen ten slotte, die op den den uitersten linker vleugel van het dispositief stonden, tusschen Valenciennes en Duynkerken, waren bijna zonder strijd voor de Duitsche cavalerie gevlucht. Joffre erkent het zelf: „La bataille des frontières a échoué." 1 De oorzaken van dit échec zoekt de Fransche opperbevelhebber bij degenen, die de operaties moesten uitvoeren. Hij 1 Maréchal Joffre, La Préparation de la Guerre et la Conduite des Opérations (Paris 1920) p. 43. wijst op de heterogene samenstelling van den gealliëerden linker vleugel, waar Belgen, Engelschen en Franschen niet tot de vereischte samenwerking kwamen; hij laakt ook de tekortkomingen van verschillende bevelhebbers, waardoor menige legereenheid voor bloedige verrassingen kwam te staan, zware verliezen leed en ontijdig het veld moest ruimen, „notre instrument de combat n'eut pas le rendement qu 011 était en droit d'en attendre i." In verband hiermede gaf Messimy, de minister van Oorlog, aan Joffre de ruimste bevoegdheden om wijzigingen in de commando's door te zetten; de toon zijner brieven in deze hachelijke periode roept de^heiinnering wakker aan het revolutionnaire Frankrijk van 1793 2. Van de zijde der misprezen executanten, met name door generaal Lanrezac 3, is echter de oorzaak van de mislukking gezocht in de intrinsieke fouten van Plan XVII, dat van een verkeerde doctrine en van een foutieve veronderstelling uitging. De verkeerde doctrine kan men aldus samenvatten: verheerlijking van het offensief (tegenstanders spraken van „1'hystérie de 1'offensive"), miskenning van het defensief. In 1892 verschenen de Sept Études militaires van kapitein Gilbert, die men als den grondslag dezer niet nieuwe, maar vernieuwde en met talent verdedigde leer kan beschouwen4. Onder degenen, die zich met zekeren trots „la jeune armée 1 Maréchal Joffre, La Préparation de la Guerre et la Conduite des Opérations (Paris 1920) p. 40 e.v.; Maréchal Joffre, Mémoires I (Paris 1932) p. 302 e.v. 2 Messimy op 24 Augustus aan Joffre: „Je re^ois votre telegramme signalant des défaillances. Contre celles-ci, il n'y a pas d'autre peine que la mise a mort immédiate: les premiers frappés doivent etre les officiers coupables, s'il en est. La seule loi de la France, a 1'heure actuelle, est: vaincre ou mourir. Je vous renouvelle mon invitation formelle a porter aux fonctions les plus hautes des jeunes hommes énergiques décidés a vaincre a tout prix. Éliminez les vieillards, sans pitié." . , -m • s Général Lanrezac, Le Plan de Campagne francais et le premier Mois de la Guerre (nouv. éd. revue, annotée et complétée par des annexes. Paris 1929). • ^ Cf. André Morizet, Le Plan 11. Étude sur 1'Incapacité de 1'État-Major avant et pendant la Guerre (Paris 1919) p. 27. noemden, won deze eenzijdige doctrine snel aanhang; zij werd verdiept en gepropageerd en zij kon zich suggestief eroepen op het voorbeeld van Napoléon. In 1911 hield overste Loyseau de Grandmaison, van den generalen staf, een tweetal lezingen, die grooten indruk maakten; hoe zeer het offensivisme er zijn stempel op drukte blijkt reeds uit de lectuur van enkele alinea's: „La moindre retenue dans 1'offensive en detruit toute 1'efficacité et en fait perdre tous les avantages. II faudra préiuger, se décider sur des renseignements incertains, nsquer et risquer beaucoup. Dans 1'offensive, 1'imprudence est la meilleure des süretés. La méthode offensive seule peut forcer la victoire, il faut s'y préparer et y préparer les autres en cultivant avec passion, avec exagération et jusque dans les détails infimes de 1'instruction, tout ce qui porte la marqué de 1'esprit offensif. Allons jusqu'a 1'excès et ce ne sera peut- être pas assez " Zeker heeft men deze en dergelijke betoogen na de mislukking van Augustus 1914 vaak te eenzijdig gecntiseerd; er zijn omstandigheden denkbaar, waarin alleen de toepassing van de Grandmaisons denkbeelden succes kan verzekeren; maar evenzeer is het waar, dat deze opvattingen, als richtsnoer geldend voor iedere strategische en tactische situatie, noodlottige en onafzienbare gevolgen moesten hebben 1. De foutieve hypothese, die de basis vormde van het frransche krijgsplan voor het geval dat Duitschland de Belgische neutraliteit niet zou ontzien, bestond hierin, dat men den Duitschen opmarsch door België alleen of voornamelijk bezuiden de Maas meende te moeten aannemen, en wel op dezen grond, dat een verdere uitbreiding van het Duitsche aanvalsfront naar het Westen alleen zou kunnen geschieden ten koste der diepte. M.a.w.: het Duitsche centrum zou dan niet sterk genoeg zijn om zich te handhaven tegen een krachtig Fransch offensief en een doorbraak zou het gevolg zijn. Een dergelijke fout meende men van den vijand niet te mogen verwachten. 1 Over de toepassing dezer denkbeelden in St-Cyr cf. Roger Maurice, Les Théories militaires d'avant la Guerre (in den Mercure de brance van 1 Dec. 1917). Zooals hierna, bij de bespreking van het Duitsche operatieplan, uitvoeriger wordt beschreven, bleken de vijandelijke strijdkrachten echter wel degelijk in staat tot een ver uithalende beweging door België en Noord-Frankrijk, zonder dat hun diepte te kort schoot; de Duitsche legerleiding had namelijk haar B.Cen voor een groot deel mede direct ingezet1. Een dergelijk gebruik der reservisten bij den vijand had men aan Fransche zijde niet verwacht. Zoo werd de Duitsche opmarsch een bittere teleurstelling voor de Fransche legerleiding; haar berekening had volkomen gefaald. De niet verwachte, maar heimelijk verhoopte uitbreiding van den Duitschen stootvleugel (in 1913 zeide generaal de Castelnau in een vertrouwelijk gesprek: „Si les Allemands étendent leur front de combat jusque Lille, ils se feront couper en deux; nous ne pouvons désirer rien de plus heureux!"2) had geen enkel voordeel voor de Franschen, integendeel, had slechts de grootste gevaren voor de landsverdediging met zich mede gebracht. Feitelijk is de tweede hier naar voren gebrachte misvatting van den Franschen staf een uitvloeisel van de eerste. De theorie, waaraan de naam van de Grandmaison verbonden is, zag in het offensief den zekersten waarborg voor de overwinning en beschouwde het offensief bovendien als het meest overeenkomstig de tradities en den natuurlijken aanleg van den Franschen soldaat. In het officiëele reglement ten dienste der opperofficieren, Sur la Conduite des grandes Unités, verschenen tegen het eind van 1913, vond deze opvatting haar weerklank. „II était rédigé en une prose ardente", zegt Joffre, 1 Voor de samenstelling zoowel der Duitsche als der Fransche legers verwijzen wij naar Bijlage I. 2 Général Percin, 1914. Les Erreurs du Haut Commandement (Paris 1919) p. 171; cf. de gedegen studie van Lt-Colonel de Thomasson, Le Revers de 1914 et ses Causes (Paris 1919) p. 128. Voor de Cominission d'Enquête de la Métallurgie (cf. h. 1. p. 25) antwoordt Joffre op de vraag: „Êtes-vous au courant de cette opinion qui considérait 1'étirement de 1'armée allemande jusqu'a Lille comme une chance heureuse pour la France?" met een volmondig: „Mais je 1'estime encore et la preuve, c'est que notre bataille des frontières a été faite pour cela et si on avait réussi, nous avions toute la route ouverte!" „un peu la manière d'une profession de foi, certames phrases même rapellent un peu le style de la Convention décrétant la victoire" 1. Deze krijgskundige theorie der aggressiviteit leidde onvermijdelijk tot een miskenning der reservisten. Men achtte hen niet capabel tot het gewenschte élan van een onweerstaanbaar offensief: dat kon slechts zaak zijn der actieve troepen; de R.Ds konden alleen dienen voor secundaire ondernemingen. Zekere uitlatingen van Duitsche militaire auteurs en het woord van den Duitschen Keizer, „dat geen huisvaders in de eerste linie te velde mochten trekkén", hadden de overtuiging gewekt, dat ook de Duitsche plannen op dezelfde gedachte gebaseerd waren2. Aan waarschuwingen tegen deze misvatting heeft het ïntusschen niet ontbroken. Door het 2de bureau van den staf (service des renseignements) was in 1911, op grond van zekere Duitsche Kriegsspiele, al voorspeld, dat de Duitsche legerleiding haar reserve-regimenten, geformeerd tot R.Cen, naast de actieve corpsen zou gebruiken 3. Maar de Fransche ïnlich- i Mémoires I p. 39. Wij citeeren uit dit strategische reglement: Entre toutes les nations, la France est celle dont 1'histoire militaire offre les exemples les plus frappants des grands résultats auxquels conduit la guerre d'attaque. Portée par nous presque jusqu'a la perfection, la doctrine de 1'offensive nous a valu les plus glorieux succes. Et par une contre-épreuve cruelle, le jour oü nous 1'avons meconnue, elle a precisément fourni a nos adversaires les armes a 1'aide desquelles ïls nous ont vaincus. Les enseignements du passé ont porte leurs fruits; 1'armée fran^aise, revenue a ses traditions.n'admet plus, dans a conduite des opérations, d'autre loi que 1'offensive." Het tactische wetboek, de Service en Campagne, vertoont in zijn bewerking van een zwenking in dezelfde richting, wanneer men het vergelijkt met de uitgave van 1895. Men houde hierbij in het oog, dat men vóór alles de traagheid en het gebrek aan initiatief wilde verbannen, welke als de voornaamste oorzaken werden beschouwd van de nederlagen in 1870. 2 Percin p. 32 e.v. , 3 Général Regnault, L'Échec du Plan XVII (in de Revue de Paris van 15 Juli 1920) p. 370; schr. had in dien tijd de leiding van het 2de bureau. Zijn opvolger, generaal Dupont, bevestigt deze mededeeling in zijn Le Haut Commandement allemand en 191b (Paris 1922) p. 13, 14 en 19, maar hij gaat verder en betoogt, dat het optreden der Duitsche R. Cen dus geenszins een verrassing beteekende voor de Fransche tingsdienst had sedert de affaire Dreyfus geen goeden naam, zoodat het 3de bureau (opérations) onvoldoende aandacht besteedde aan dergelijke waarschuwingen en volhardde in zijn vooropgezet denkbeeld. Die waarschuwingen pasten ook niet in het kader eener attaque brusquée, welke door de Fransche legerleiding van Duitsche zijde gevreesd werd. De Duitsche militaire litteratuur, waarin het snelle, overrompelende offensief gepropageerd werd, kon inderdaad grond geven aan deze opvatting. Bovendien was het probleem der reservisten in Frankrijk een politieke quaestie geworden; met hartstochtelijke welsprekendheid pleitte Jaurès in zijn Armee nouvelle voor een onmiddellijk gebruik der reservisten. „Que 1'Allemagne", zoo roept hij uit, „se décide, pour mieux réussir d'emblée un mouvement d'enveloppement, a jeter d'un bloc, sur le champ de bataille, toute son armée active et toutes ses réserves: nous serons alors exposés a la plus terrible des surprises, a une sorte de submersion, si nous n'opposons pas a la manoeuvre menangante tout le bloc de nos réserves" 1. De legerleiding kon spotten over de phantasieën van een droomer, die droomer bleek het gevaar van Duitsche zijde juister geschat te hebben dan zij. Zijn patriotisme liet hem de miskenning der reservisten brandmerken als een „mutilation de la patrie combattante, amputée de la moitié de sa force 2." Met dat al had de zaak nu een politieke kleur gekregen. Dit heeft er zeker toe meegewerkt, om de leidende legerleiding; hij slaagt er echter niet in de Thomassons critiek (l.c. p. 113) te ontzenuwen: dat men de vijandelijke R. Cen niet bij de „armées de premier choc" had verwacht. Men vergelijke overigens Joffre, Mémoires I p. 135 e.v., waar hij o.a. zegt: nous admettions, que les Allemands n'utiliseraient pas leurs unités de réserve en première ligne." Dit wordt bevestigd door een anonieme publicatie, niet lang voor den oorlog verschenen onder den titel: La Concentration allemande d après un Document trouvé en chemin de fer. De deskundige schrijver, overste (later generaal) Buat, gaf, onder het mom van een toevallig gevonden, officiéél Duitsch document te publiceeren, de Fransche prognose van de Duitsche concentratie: geen R. Cen bij de „armées de choc en dus ook geen Duitsche actie van beteekenis op den linker oever der Maas. Cf. de Thomasson p. 113-128. 1 Editie van 1916 (Paris) p. 537. 2 Ibid. p. 44. generaals, die voor het meerendeel niet tot de overtuigde Republikeinen behoorden (Morizet kan niet nalaten te spreken van de „Jésuites a 1'État-Major"! i), in hun tegenovergestelde meening te stijven. Joffre's voorganger als aangewezen opperbevelhebber, generaal Michel, heeft echter een helder inzicht getoond in de mogelijkheden des vijands. In 1910 werd onder zijn auspiciën een z.g. Kriegsspiel gehouden in de streek Metz—Belfort. De leiding van de ,,Duitsche"legers was opgedragen aan generaal Gallieni, met Foch als chef van den staf, terwijl generaal Pau, gesecondeerd door Castelnau, fungeerde als commandant der Fransche strijdmacht. De conclusie, welke generaal Michel trok uit het verloop van den hypothetischen veldslag, luidde, aan het genoemde front, n.1. aan Frankrijks Oostergrens, is bij ongeveer gelijke sterkte der beide partijen geen beslissing te verwachten, gezien de verdedigingswerken zoowel aan Fransche als aan Duitsche zijde; zoo goed als de Fransche legerleiding de onvruchtbaarheid inziet van een offensief op het smalle gebied tusschen de Moselstellung (Metz Diedenhof en) en Neu-Breisach—Straatsburg, even goed, meent hij, zal de Duitsche generale staf de nutteloosheid beseffen van een frontalen aanval tegen den Chineeschen muur van t rankrijks fortificaties van Verdun tot Belfort; daar Duitschland op de eerste plaats een snelle beslissing zal zoeken tegen Frankrijk in den te verwachten Zweifrontenkrieg, zal het ongetwijfeld Frankrijk op een kwetsbaarder plaats trachten te treffen, niet dus in front, waar een gordel van vestingwerken het beschermt, maar van terzijde — hetzij door Zwitserland, hetzij door België 2. De geschiedenis leert, dat alle veroveraars, die de Alpen overtrokken, uit het W. zijn gekomen, van Hannibal tot Napoléon; dat daarentegen de invasies uit Oostelijke richting zijn mislukt 3. Bovendien is de weg door België korter en 1 L.c. p. 62. . . 2 Déposition de M. Ie Général Michel devant la Commission d Enquête de la Metallurgie. 3 Cf. Général Maitrot, Nos Frontières de l'Est et du Nord (3e edition, mise a jour en 1914, Paris-Nancy) p. 100. gemakkelijker en wijzen verschillende indicaties, met name de alleen uit strategische motieven te verklaren uitbreiding van het Duitsche spoorwegnet in het oeconomisch weinig belangrijke gebied van den Eiffel1, in de richting eener omvatting over het N. Op grond dezer overwegingen ontwierp generaal Michel een concentratieplan, dat uitging van de schending der Belgische neutraliteit door de Duitsche legers en hun uitbreiding ook benoorden en bewesten de Maas; 2/3 van de Fransche legermacht dirigeerde hij daarom volgens dit plan naar de Noordergrens. Door de verdubbeling van frontlengte, welke hiermede gepaard ging, achtte hij het noodzakelijk, de reservisten direct naast de actieve troepen in te zetten. In Michels profetisch rapport van 10 Februari 1911 vinden wij de volgende, later door zijn opvolger Joffre deels verwaarloosde, maar door de feiten volkomen bevestigde prognose vastgelegd: 1° - dat de Duitschers de Belgische neutraliteit zullen schenden; 2° - dat zij ook ten W. van de Maas hun invasie door België naar Frankrijk zullen ondernemen; 3° - dat zij hun front tot de Noordzee zullen uitstrekken; 4° - dat zij daartoe een zeer aanzienlijke troepenmacht op de been moeten brengen en dus ongetwijfeld ook hun reservisten onmiddellijk zullen inzetten; 5° - dat van Fransche zijde, wilde men niet numeriek sterk inferieur zijn in den eersten slag, derhalve hetzelfde moet geschieden 2. Conditio sine qua non van Michels concentratieplan was dus een reorganisatie van het leger, waardoor het gemobiliseerde L. C., beschikkend over alle acht zijn reserve-regimenten, op dubbele sterkte zou worden gebracht. Ook onder het vigeerende Plan XVI vormde ieder L. C. acht reserveregimenten, maar daarvan zouden bij mobilisatie slechts twee, vereenigd tot een brigade, aan het actieve corps worden toe- 1 Cf. A. Marchand, Plans de Concentration de 1871 a 1914 (Paris 1926) p. 189 e.v. 2 Percin p. 49. gevoegd; de overige werden geformeerd tot R. Ds ter beschikking van het opperbevel en voor de vestingen. Michels hervormingsvoorstel viel in een verwarde periode: niet minder dan vier ministers van Oorlog volgden elkaar binnen vijf maanden op (generaal Brun, Berteaux, generaal Goiran, Messimy). Maar bovendien was Michel bij de meerderheid zijner collega's en gesubordineerden geenszins persona grata. Hij ging niet mede met de heerschende opvattingen, zooals o.a. bleek bij de gememoreerde lezingen van overste de Grandmaison; Michel maakte bezwaar tegen diens offensief absolutisme en hield later zelf een conferentie, waarbij hij de voorzichtiger principes van den Service en Campagne van 1895 in herinnering bracht1. Michels ontwerp van concentratie werd zelfs geen onderwerp van discussie in den Conseil supérieur de la Guerre 2, waar zijn preliminair voorstel aangaande de reservisten unaniem werd verworpen (Juli 1911). Michel moest het veld ruimen en Joffre werd benoemd tot zijn opvolger3. Behalve de reeds gesignaleerde opvattingen, die in het Fransche leger heerschend waren, dienen wij bij de beantwoording van de vraag, door welke motieven Joffre zich liet leiden bij het ontwerpen van zijn Plan XVII, een belangrijk politiek punt in het oog te houden: de Belgische neutraliteit en in verband daarmede Engelands houding. Dat de Duitschers door België zouden trekken werd zoowel in Frankrijk als in Engeland buitengewoon waarschijnlijk geacht. Volgens een recente publicatie van den Franschen diplomaat Paléologue4 zou een verraderlijke, hooggeplaatste Duitsche stafofficiers zelfs het heele Duitsche aanvalsplan 1 Morizet p. 45, 48. 2 Joffre, Mémoires I p. 18: „Je trouvai dans le coffre-fort de 1'ancien vice-président du Conseil supérieur de la Guerre (Michel) un projet de plan de concentration qui montrait que mon prédécesseur s'était justement préoccupé de la possibilité d'une invasion allemande par la Relgique. Ce projet n'avait pas été communiqué au Conseil supérieur de la Guerre dans la séance du 19 juillet 1911." 3 Hierover nader in Hoofdstuk V dezer Inleiding. 4 Maurice Paléologue, Un Prélude a l'Invasion de la Belgique. Le Plan Schlieffen 1904 (Paris 1932).Cf. Revue des deux Mondesvan 15Nov. 1932. B De Nieuwe Rotterdamsche Courant van 6 Nov. 1932 (Ocht.) heeft een door België aan de Fransche militaire autoriteiten in 1904 hebben bekend gemaakt. Het verhaal is romantisch1, maai wat onwaarschijnlijk lijkt, behoeft nog niet onmogelijk te zijn, bij de bespreking van Joffre's operatieplan zullen wij nog even terugkomen op deze onthulling. In ieder geval had men in Frankrijk ook andere aanwijzingen, die tot dezelfde conclusie leidden, met name de ontwikkeling van het Duitsche spoorwegnet in de gebieden grenzend aan Luxemburg en Belgii. Daarop wordt b.v. gewezen in een memorie aan den Conseil supérieur de la Guerre (2 Mei 1910), die concludeert, dat een dergelijke omvattende Duitsche aanval „répond aux idéés stratégiques ouvertement enseignées chez nos voisins"2. In de Fransche militaire vaklitteratuur voor den Wereldoorlog werd dan ook herhaaldelijk gehandeld over de mogelijkheid van een zoodanigen Duitschen aanval. De Zwitsersche majoor Dr Bircher zegt zelfs: „Beim Durchgehen der darauf bezüglichen Schriften kann man sich des Eindrucks oft nicht erwehren, dass französischen Offizieren der deutsche Plan fast bis in die Details bekannt war" 3. Het is, zooals een Duitsch historicus opmerkt: „Feldzugsplane bleiben den Umrissen nach nicht geheim"4. Vat men dien „Umriss", namelijk de uitbreiding van den Duitschen rechter vleugel, niet al te letterlijk op, dan geldt deze opmerking zeker ook voor het Duitsche krijgsplan. Gezien de sterkte van het Duitsche verdedigingsstelsel in bericht uit Berlijn, dat in het voorjaar van 1931 te Brixen een zekere Heinrich Bach was overleden, die na een leven als een bedelaar een enorm vermogen bleek te hebben nagelaten aan de Chineesche regeering „voor de bestrijding van het Europeesche ras." Volgens de Welt am Sonntag (München) zou deze Bach de geheimzinnige verrader zijn geweest. 1 Paléologue's stijl dikt dit nog aan; de chef van den Franschen stat in 1904 doet hem de schokkende onthulling (p. 24) „avec une impassible froideur, que dément 1'éclat sombre de ses yeux " 2 État-Major de 1'Armée, Les Armées frangaises dans la grande Guerre Tome I Vol. 2 Annexe No 1. 3 Die Schlacht an der Marne (Bern 1918) p. 33. ^ Dr Emil Daniels, Qualitat und Zahl in der Kriegsgeschichte. Ein Beitrag zur Geschichte unserer Westoffensive im Sommer 1914 (Band 222 der Preussische Jahrbücher, Berlin 1930) p. 69. het Reichsland was Joffre, zich plaatsend op zuiver militair standpunt, van oordeel, dat ook voor Frankrijk een onmiddellijk offensief tegen Duitschland door België verreweg de gunstigste oplossing zou zijn. Men zou dan den vijand niet behoeven af te wachten, maar zelf direct het neutrale gebied moeten schenden i. De Fransche politieke instanties verwierpen echter dit voorstel 2, dat België in Duitschlands armen zou drijven en voor Engeland een deelnemen aan den oorlog als Frankrijks bondgenoot vrijwel onmogelijk zou maken. Daarop werd de mogelijkheid onder het oog gezien België binnen te rukken op grond eener „menace positive d'invasion allemande". Maar vooral van Engelsche zijde werd nadrukkelijk gewaarschuwd, om zelfs iederen schijn van het Belgische territoir bedreigende plannen te vermijden 3. Generaal Wilson, de groote en invloedrijke kampioen van een Fransch-Engelsch militair bondgenootschap en intimus van verschillende leidende militaire persoonlijkheden in Frankrijk, zette door zijn onverdacht prestige dezen waarschuwingen kracht bij. Zooals uit zijn dagboek 4 blijkt, maaktt hij zich voortdurend zorg over België's houding in een Fransch-Duitsch conflict. Breede kringen in België voelden namelijk de neutralisatie des lands niet meer als een waarborg tegen oorlogsgevaar, maar slechts als een vrijheidsbeperking, die de levensbelangen der natie kon compromitteeren. De bekende generaal Brialmont o.a. heeft daar met nadruk op gewezen. België was eenvoudig in zijn vrijheid geknot, het moést zijn leger keeren tegen dengene, die het eerst zijn grondgebied zou schenden, het werd automatisch de bondgenoot van de andere partij, onverschillig of het belang des lands wellicht een omgekeerde keuze zou eischen s. 1 Joffre, Mémoires I p. 121. 2 Men kan hier dus niet spreken van een „Fransch plan", zooals door sommige Duitsche (en Dietsche) auteurs wordt gedaan. 3 Joffre, Mémoires I p. 122, 125. 4 Major-General Sir C. E. Callwell, Field-Murshall Sir Henry Wilson. His Life and Diaries (Londen 1927). s Cf. het voortreffelijke werk van Prof. Dr Joh Victor Bredt, Die Belgische Neulralitat und der Schlieffensche Feldzugsplan (Berlin 1929) p. 30 e.v. 2 In 1911 verscheen een brochure, getiteld: Situation de la Belgique en prévision d'un Conflit franco-germain, waarin dit standpunt tot zijn recht kwam. De schrijver, die zich verschool achter het pseudoniem O. Dax, was een Belgisch generaal van aanzien1. Hij wees op de slechts schijnbare veiligheid, die België door zijn neutralisatie genoot, en sprak den wensch uit, dat men zich dus niet willoos door het oorlogstoeval zou laten leiden. In 1798, zoo vertelt hij, werd de Fransche vlag door de bevolking van Weenen smadelijk bejegend; het Directoire wilde liefst terstond die beleediging wreken door een oorlogsverklaring aan Oostenrijk; maar Bonaparte, die wist, dat het leger niet gereed was, ried zulks af met de woorden: „Ce serait se laisser guider par les événements; un gouvernement digne de ce nom se doit de les diriger toujours a son gré." En Dax houdt zijnen landgenooten de moraal der geschiedenis voor oogen: „Sachons, le moment venu, faire notre profit de cette anecdote, et n'hésitons pas, le cas échéant, a „diriger les événements", dans le sens qui nous semblera le plus favorable, et de telle sorte notamment, que notre alliance avec le plus fort des deux belligérants se puisse justifier par les faits." Dergelijke uitlatingen waren wel geschikt, om in Frankrijk 2 en Engeland onzekerheid te wekken over België's houding in een West-Europeeschen oorlog. Zij versterkten in ieder geval ook in beide landen het inzicht, dat niets mocht ondernomen worden, waardoor België zich van hunne zijde bedreigd kon voelen. Vooral de Engelschen, die, zooals Wilson, overtuigd waren, dat Engelands belang in een t ranschDuitschen oorlog onvoorwaardelijk samengaan met Frankrijk 1 Blijkens een herdruk der brochure (Bruxelles 1927) was de schr. generaal Baron de Witte. In zijn „avant-propos de circonstance" verklaart hij, dat hij, hoewel „francophile et germanophobe par tempérament et traditions de familie", zich in zijne brochure slechts had laten leiden door het classieke adagium: Salus patriae suprema lex. 2 Welsprekend is in dit verband Lanrezac p. 33: „La conviction générale, avouons-le, était que le gouvernement beige serait obligé d'accepter un compromis", d.w.z.: den Duitschers doortocht verleenen ten O. van Maas en Sambre en het Belgische leger terugtrekken ten W. der rivieren. eischte, zagen het zwaartepunt der quaestie in België. In de jaren van 1898 tot 1901 was voornamelijk op instigatie van Chamberlain herhaaldelijk gepoogd een verbond tusschen Engeland en Duitschland tot stand te brengen l. Engelands moeilijkheden met Frankrijk (Fasjoda) en Rusland (Centraal- en Oost-Azië) en de snelle opkomst van maritieme machten als de Vereenigde Staten en Japan hadden Chamberlain duidelijk gemaakt, dat de tijd der splendid isolation voor zijn land voorbij moest zijn; een Engelsch-Duitsche alliantie, welke hij, zeker niet ten onrechte, in het belang van beide mogendheden achtte, vond echter in Berlijn geen sympathie: noch Keizer Wilhelm, noch Bülow en de invloedrijke Holstein konden hun wantrouwen tegen Engelands bedoelingen overwinnen, zelfs niet, toen Chamberlain ten slotte te verstaan gaf, dat Engeland zich dan verplicht zou zien om, zij het ook ten koste van de onvermijdelijke gewichtige concessies, aansluiting te zoeken bij Frankrijk en Rusland. Zulks geschiedde dan ook inderdaad. De uitbreiding der Duitsche vloot en de mislukking van Haldane's zending naar Berlijn (1912) verscherpten sinds dien de Engelsch-Duitsche antithese. De consequenties hiervan werden in Engeland op tweeërlei wijze geïnterpreteerd. De meerderheid der leidende liberalen voelde niet voor een bondgenootschap met Frankrijk en Rusland in dien zin, dat Engeland, ook wanneer het niet onmiddellijk bedreigd werd, verplicht zou zijn in een Europeeschen oorlog hun zijde te kiezen. Engeland wilde diplomatieken steun geven, maar overigens de handen vrij houden. Toen dan ook in 1906 de besprekingen tusschen Engelsche en Fransche stafofficieren begonnen, had Campbell-Bannerman de uitdrukkelijke voorwaarde gesteld en laten onderteekenen, dat, zooals Haldane zegt, „the conversations were to leave us wholly free" 2. Anderen evenwel, mannen als Churchill en Wilson, waren de overtuiging toegedaan, dat Engeland, wanneer het tot een 1 Friedrich Meinecke, Geschichte des deulsch-englischen Bündnisproblems 1890-1901 (München 1927). 2 Richard Burdon Haldane, An Autobiography (London 1929) p. 190. Europeeschen oorlog zou komen, met Duitschland moest afrekenen, ook wanneer het Britsche Imperium zelf niet direct bedreigd werd. Maar zij begrepen zeer wel, dat het uiterst problematisch zou zijn, of de publieke opinie en het Parlement zich daartoe onder alle omstandigheden bereid zouden verklaren. De historie kon hun vrees in dezen goeden grond geven. Meermalen had een Engelsch regeerder, meenend met ver vooruitzienden blik het zwaard te moeten trekken, zijn voornemen noodgedwongen prijsgegeven: zoo Pitt in Maart 1791, toen hij Rusland wilde treffen; zoo Palmerston in Mei 1864, toen hij wegens Sleeswijk-Holstein aan Pruissen den oorlog wilde verklaren, maar met woede in het hart moest bukken voor een pacifistische meerderheid in den Ministerraad !. In het licht dezer overwegingen wordt de beteekenis van België voor de francophile Engelschen volkomen duidelijk. Men kon met drie mogelijkheden rekenen. België kon buiten den oorlog blijven, het kon zich aan Duitschlands zijde stellen, het kon naast Frankrijk komen. De eerste mogelijkheid zou, wanneer zij zich voordeed, Engelands deelneming aan een oorlog dubieus maken. Immers pas door een Duitsche invasie van België zou de Britsche publieke opinie zich vrijwel met zekerheid voor militaire interventie uitspreken; wanneer echter België niet geschonden werd, viel op Engelands houding geen staat te maken 2. Evenwel, men nam vrij algemeen aan, dat België in een Europeeschen oorlog wederom tot het slagveld der volkeren zou worden. En dan was het zaak, dat dit land zich aan de zijde van Duitschlands vijanden zou scharen. Daartoe was noodig, dat Duitschland de Belgische neutraliteit zou schenden, maar bovendien, in verband met zekere hierboven ge- 1 Cf. The Cambridge History of British Foreign Policy. 1 Het feit, dat tusschen Fransche en Engelsche stafofficieren vertrouwelijke besprekingen waren gevoerd, verzwakt onze opvatting in dezen niet; anders dan militaire conventies laten dusdanige „conversations secrètes" partijen vrij. Napoléon III ondervond dat tot zijn teleurstelling in Juli 1870, toen dergelijke besprekingen, met Oostenrijk en Italië gedurende de twee voorafgaande jaren gehouden, hem toch alleen lieten staan tegenover Pruissen cum sociis. refereerde Belgische uitlatingen, dat België geen enkele reden tot wantrouwen had tegenover Frankrijk of Engeland, doch integendeel het vertrouwen kon koesteren, dat die beide mogendheden hun garandeerende handteekeningen onder België's neutraliteitsverklaring zouden honoreeren. Het is volmaakt begrijpelijk, dat de Fransche militaire leiders niet doof bleven voor de adviezen juist van die Engelschen, welke zich het ijverigst inspanden voor een FranschEngelsche militaire alliantie; dat zij m.a.w. de aanmaningen tot voorzichtigheid ten aanzien van België niet verwaarloosden, daar hiervan Engelands steun in een oorlog met Duitschland afhankelijk kon blijken! Naar twee kanten werkte de Engelsche generale staf. Want niet alleen hield men voortdurend voeling met de Fransche collega's, ook met de Belgische legerleiding werd twee keer contact gezocht en gevonden. Op deze wijze wilde men zich vergewissen van de maatregelen, waarmede België een schending zijner neutraliteit door Duitschland zou beantwoorden, en tevens kon daadwerkelijke hulp uit Engeland voor dat geval in het vooruitzicht worden gesteld en geregeld. Met goed geweten kon de Belgische legerleiding, al bleef zij eenigszins aarzelend, deze besprekingen voeren; zij beoogden immers niets anders dan de verdediging van België's volkenrechtelijk vastgelegde neutraliteit, welke men op goede gronden door Duitschland bedreigd achtte. In 1887, toen Duitschland eenzelfde gevaar van Fransche zijde voor België signaleerde, hadden even zeer over de Belgische defensie besprekingen plaats gehad van den Duitschen gezant in Brussel met de ministers Bernaert en Chimay en de generaals v. d. Smissen en Brialmont1. Zeker ging de Engelsche woordvoerder van 1912, overste Bridges, in enkele uitlatingen verder dan een volleerd diplomaat in zijn plaats ware gegaan — verder ook, dan den Belgen aangenaam moest klinken: hij beweerde, dat ook ongevraagd het Engelsche Expeditieleger in België zou optreden om een Duitschen doortocht te keeren, daar immers België zelf daartoe niet in staat geacht kon worden. Het antwoord hierop van den Belgischen generaal Jungbluth ligt voor de 1 Bredt p. 10-13. hand. En wanneer men zich de niet minder voor de hand liggende psychische reactie der Belgische militairen op het kleineerend oordeel van den Engelschman voorstelt, dan moet men in Bridges misschien toch een bekwaam diplomaat zien, die op eenigszins ongewone, maar doeltreffende wijze het groote doel van zijn staf diende: België te prikkelen tot alle inspanning ter daadwerkelijke verdediging zijner neutialiteit. Daaraan mocht niemand aanstoot nemen; ten onrechte is dat wel geschied in latere Duitsche publicaties, die de praemisse der besprekingen: het dreigend en door de feiten bevestigd gevaar voor België van Duitsche zijde, uit het oog verloren of onvoldoende waardeerden1. Minder gewichtig, maar toch niet te verwaarloozen, is de factor Busland. Het verbond tusschen Frankrijk en Rusland maakte, anders dan de entente tusschen Frankrijk en Engeland, bindende afspraken, militaire conventies der generale staven mogelijk. In de geheime overeenkomst van Augustus 1899 werd gestipuleerd, dat de in geval van oorlog tegen Duitschland beschikbare Fransche en Russische troepen onverwijld tot het offensief zouden overgaan. De ratio dezer bepaling wordt kort en duidelijk verklaard in het derde artikel der conventie: „Ces forces s'engageront a fond. en toute diligence, de manière que 1'Allemagne ait a lutter a la fois a 1'est et a 1'ouest" 2. Vooral Frankrijk werd door deze bepaling gediend. Men verwachtte immers, dat de Duitsche hoofdmacht naar het W. zou worden gedirigeerd om eerst met Frankrijk af te rekenen; geen beter middel derhalve tot desorganisatie der vijandelijke plannen dan een veriassend snel Russisch offensief in Oost-Pruissen. Vandaar dan ook, dat in de jaren na het sluiten dezer, op de vroegere conventie van 1892 voortbouwende, overeenkomst telkens weer van Fransche zijde werd gewezen op de noodzakelijkheid, dat de Russische troepen zoo snel mogelijk hun militaire actie tegen Duitschland zouden ontplooien. In 1911 1 Dit geldt ook voor Carl Hosse, Die englisch-belgischen Aufmarschplane gegen Deutschland vor dem Weltkrieg (Zürich-Leipzig-Wien 1930); Bredt vormt een gunstige uitzondering. 2 Joffre, Mémoires I p. 128. kreeg generaal Dubail in Rusland de toezegging, dat men nog vóór de volledige concentratie de Duitsche grens zou overschrijden; volgens Joffre: op den zestienden1, volgens Regnault op den achttienden mobilisatiedag 2. De uitbreiding van het spoorwegnet in Russisch Polen was daartoe een eerste vereischte; het benoodigde kapitaal werd gemakkelijk gevonden door een Russische leening die, in Parijs geplaatst, den steun kreeg der Fransche regeering3. Zoo werkten Frankrijks strategie, politiek en traditioneele spaarzaamheid samen, om de gunstigste voorwaarden te scheppen waaronder men, wanneer de oorlogsdreiging werkelijkheid werd, ten strijde zou trekken. Met de kennis der hier geschetste theorieën, hypothesen en verplichtingen ziet men de atmospheer, waarin Joffre's plannen ontstonden. Als principe stond natuurlijk voorop een zoo snel mogelijk algemeen offensief. Dat eischte de nieuwe doctrine, dat eischte ook de conventie met Rusland: kwalijk kon men van den bondgenoot, die zijn hoofdmacht tegen de Donaumonarchie keerde, verlangen, dat hij ook tegen Duitschland aanvallend zou optreden, wanneer men zich zelf tot het defensief zou bepalen. In zake de krachtenverdeeling en de richting van het offensief werd Joffre's vrijheid beperkt en zijn taak gecompliceerd, daar eenerzijds de verplichting op hem rustte Relgië te ontzien en den kleinen buurstaat geen schijn van reden tot wantrouwen te geven, maar van den anderen kant ernstig rekening moest worden gehouden (niet uitsluitend, maar toch voornamelijk) met de noodzakelijkheid een Duitschen aanval uit het N. te pareeren. Van den beginne bevindt Joffre zich dus in strategisch ongunstige positie tegenover den vijand, van wiens initiatief hij afhankelijk is. In het algemeen kan men met v. Rernhardi drie types van concentratie onderscheiden: zuiver defensief, alleen om tijd te winnen; strategisch defensief, met de bedoeling om zelf het gunstigste moment voor het offensief te kiezen; strategisch 1 Joffre, Mémoires I p. 129. 2 L.c. p. 373. 3 L. H. Grondijs, De ontplooiing van het Russische Leger in Augustus 1914 (in De (Groene) Amsterdammer van 1 Sept. 1923). offensief. Joffre's concentratie, hoewel mentaal tot het laatste type behoorend, moest wel materiëel de kenmerken vertoonen van het strategisch defensief. Salmon noemt het een „dispositif de mise en garde" i, de Thomasson spreekt van een „dispositif d'attente, en ce sens que le dispositif devra être modifié"2. Joffre zelf, de moeilijkheden waarvoor hij stond uitmetend, zegt o.a.: „La concentration était, a mon avis, a considérer comme un dispositif initial de nos forces en vue de la réalisation de tout plan d'opérations; ce ne pouvait donc être un dispositif arrêté ne varietur. II fallait une concentration suffisamment souple pour permettre toutes les manoeuvres et combinaisons possibles Un plan d'opérations précongu était rendu impossible par l'inconnue que représentait pour nous la Belgique Officiellement, je ne pouvais dans un document destiné a un assez grand nombre de personnes tenir compte que des opérations susceptibles de se dérouler en dehors du territoire beige. Comme j'étais obligé d'envisager 1'hypothèse de la violation de la neutralité beige, je préférais dès lors ne rien écrire sur le plan d'opérations, me contentant d'une concentration a plusieurs fins" 3. Zoo kwam Joffre tot zijn Plan XVII, dat zoowel paste voor een oorlog zonder schending van neutraliteit als rekening hield met een Duitsche invasie door België en zelfs door Noordelijk Zwitserland. Het is duidelijk, dat in die omstandigheden het zwaartepunt der concentratie nog steeds naar het O., niet zooals bij Michel naar het N. ligt. Een kwart der Fransche krijgsmacht komt ten N. van de lijn Longwy Reims, de rest tusschen Longwy en Belfort. Men kan vijf groepen onderscheiden: 1° - een groep R.Ds bij Vesoul, als flankdekking, met het oog op de mogelijkheid, dat de vijand via Zwitserland, Zuidelijk van de vestinggordel aan Frankrijks Oostergrens, naar het stroomgebied van Seine en Aube zou doordringen; 2° - de rechter legergroep tusschen Toul en Belfort, ge- 1 Capitaine Salmon, Campagne de Mouvement de 1914 (Paris-LimogesNancy 1932) p. 19. a L.c. p. 145. 3 Mémoires I p. 144 en 190; men onderscheide hier wel wat gezegd wordt van de concentratie en wat van het operatieplan. vormd door het 1ste (generaal Dubail) en het 2de L. (generaal de Curières de Castelnau), met hoofdkwartieren respect, in Épinal en Neufchateau; 3° - de linker legergroep tusschen Verdun en Mézières, gevormd door het 3de (generaal Ruffey) en het 5de L. (generaal Lanrezac), met hoofdkwartieren respect, in Verdun en Rethel; 4° - een groep R.Ds (generaal Valabrègue) als flankdekking in het N„ bij Vervins—Hirson; 5° - het 4de L. (generaal de Langle de Cary) in tweede linie als reserve tusschen de beide legergroepen, met hoofdkwartier in St-Dizier. Daarmede gaf Joffre zijn leger een centrale positie; het kon zich op de sterke linie Verdun—Épinal onmiddellijk keeren tegen den vijand uit het O.; marcheerde de vijand door België heen in de richting van Parijs, dan kon men met front naar het N. op zijn linker flank vallen, uit de linie Verdun—Reims, met flankdekking over Laon—La tére; ging hij door de Jura, dan was een aanval met tront naai het Z. op zijn rechter flank mogelijk, uit de lijn Épinal (of Belfort)—Langres, met flankeerenden steun van Dijon 1. Dergelijke défenses de flanc uit een centrale opstelling waren reeds vaak uitermate gunstig gebleken (o.a. bij het begin van den Italiaanschen veldtocht in 1859), daar zij den vijand dwingen tot een frontverandering. Joffre's concentratie kan dan ook geprezen worden als een goede oplossing van het probleem, dat men zich gesteld had: voorbereid te zijn op alle mogelijkheden, zonder argwaan te wekken bij neutrale buurstaten. Latere critiek heeft vaak al te zeer geredeneerd met de kennis van feiten, waaromtrent men vóór Augustus 1914 geen absolute zekerheid had, of met verwaarloozing der restricties, waaraan de politiek de strategie, haar dienares, had gebonden. Aan Joffre's operatieplan kan men echter niet den lof toezwaaien, dien zijn Concentratie verdient. De Fransche opperbevelhebber van 1914 werd in Juli 1919 gehoord door de Commission d'Enquête de la Métallurgie, die een onderzoek 1 Mémoires 1 p. 146-147; cf. Général Herthaut, L'„Erreur" de 1914. Réponse aux critiques (Paris-Bruxelles 1919) p. 151. instelde naar de motieven, waarop de legerleiding het ijzerbekken van Briey onverdedigd had gelaten, waardoor dit om zijn ertsen voor den vijand niet minder dan voor Frankrijk buitengewoon belangrijke gebied bij het begin van den oorlog direct verloren was gegaan. Verschillende vooraanstaande militaire leiders verschenen voor deze commissie en vele nauwelijks of slechts in zeer kleinen kring bekende feiten en uitlatingen werden door haar enquête publiek. De gang van het onderzoek leidde ook tot uiteenzettingen over het krijgsplan van Joffre. Deze muntte niet uit door openhartigheid. Medewerkers bij het ontwerpen zijner plannen kon hij zich niet meer herinneren. Over zijn operatieplan zeide hij: „C'est une idéé qu'on a dans la tête, mais qu'on ne met pas sur du papier". Dit leek een zonderlinge uitvlucht van iemand, die veel te verbergen had; maar het is toch volkomen begrijpelijk door de omstandigheden, welke wij daarom hier op den voorgrond hebben geschoven. In zijn Mémoires herhaalt Joffre dan ook: „Je suis fondé a affirmer que le plan d'opérations intégral n'a jamais été écrit" 1. Er waren immers verschillende operaties mogelijk en de waarschijnlijkste moest rekenen met een Duitsche schending van België; de daarvoor vereischte tegenmaatregelen hield de voorzichtige Joffre liever geheim. Welke operaties ondernomen zouden worden hing af van de gegevens der strategische verkenning, die al gedurende de periode der politieke spanning haar voelhorens moest uitsteken. Een uitvoerig Plan de Renseignements2 diende tot grondslag voor deze verkenning; daarin werd voor de eerste periode alle nadruk gelegd op de noodzakelijkheid om te achterhalen „si les Allemands préparent une offensive brus- quée dans la direction de Bale, de Liège, de 1'ile de Fionie "; voor de periode van concentratie wordt o.a. verlangd „que toute violation ou menace de violation de la frontière suisse par les Allemands soit immédiatement signalée." Logisch volgt hieruit, dat Joffre den definitieven vorm zijner manoeuvre pas kan vaststellen „aux premiers jours 1 L.c. I p. 145. 2 Ibid. p. 193 e.v. du conflit: pas d'idée précon?ue, autre qu'une volonté affirmée d'offensive toutes forces réunies " *. Dan zou ook pas het juiste gebruik van de algemeene reserve, het 4de L., worden gevonden: hetzij ter versterking van de rechter, hetzij van de linker legergroep: bezuiden of benoorden Metz. De waarschijnlijkheid van den Duitschen opmarsch door België werd recht gedaan door een variant, welke Joffre voor zijn concentratie had ontworpen. Daardoor zouden de eenheden van het 4de L. in eerste linie, tusschen het 5de en het 3de L. debarkeeren, terwijl tegelijkertijd het 5de L., om plaats te maken, zijn corpsen zou samentrekken naar den linker vleugel. Practisch werd de concentratie van het Fransche leger in het N. onmiddellijk volgens deze variant uitgevoerd. Op den eersten dag der mobilisatie reeds (2 Augustus), na de Duitsche bezetting van Luxemburg en het Duitsche uitimatum aan België, gelastte Joffre de toepassing der variant. Men heeft daarom het oorspronkelijke plan XVII wel niets anders dan een schijnplan genoemd2. Inderdaad kan men constateeren, dat alleen de variant werd uitgevoerd en het oorspronkelijke plan niet uit zijn schijnleven op het papier in de werkelijkheid te velde werd omgezet. Maar wie spreekt van een „schijnplan" bedoelt, dat de ontwerper ook nooit de bedoeling heeft gehad om het uit te voeren. Dit kan men slechts volhouden, wanneer men de zekerheid heeft, dat Joffre alleen den Duitschen aanval door België voor mogelijk hield; achtte hij dien, zelfs bij uitstek, waarschijnlijk, dan kan men niet meer spreken van een schijnplan; dan moest Plan XVII immers dienen voor een wezenlijke, zij het ook niet 1 Ibid. I p. 145. 2 Aldus o.a. de Duitsche generaal v. Kuhl. Nog veel verder gaat ten onzent Th. v. Weideren Rengers, die in een overigens zeer scherpzinnig betoog (Iets over de Fransch-Engelsche Operatieplannen van 191't, Leeuwarden 1929) tot de conclusie komt, dat zelfs Joffre's offensief aan de grenzen niet meer dan een demonstratie was en zijn werkelijke plan van meet af den strategischen terugtocht beoogde. Het sterkst tegen deze opvatting spreken de militaire feiten, waaraan de schr. minder aandacht wijdt dan aan de militaire besprekingen van voor den oorlog; met name het door Joffre aan Lanrezac gelaste offensief kan o.i. door den schr. niet in zijn voorstelling worden gepast. > waarschijnlijke, mogelijkheid. Joffre wilde naar alle kanten gedekt zijn. Een verrassende wijziging van de in Frankrijk op goede gronden veronderstelde plannen des vijands achtte hij verre van uitgesloten. Voor die opvatting pleit hetgeen wij citeerden uit het Plan de Renseignements. Daarvoor pleit ook het systeem der achterwaartsche verbindingen van de betrokken legers bij het einde der concentratie: een punt, waarop in dit verband, bij ons weten, nog niet eerder de aandacht werd gevestigd. Ieder leger heeft zijn gare régulatrice, van waaruit zijn voorziening in munitie, levensmiddelen enz. wordt gedirigeerd. Bij het opmaken van dit systeem wordt natuurlijk zooveel mogelijk ernaar gestreefd de communicatielijnen (op de eerste plaats de spoorlijnen) parallel te kiezen, ten einde kruisingen, d.w.z. het risico van opstopping en vertraging, te voorkomen. De gare régulatrice van het4de L. was Troves, die van het 5de L. Reims, die van het 3de L. Chalons-sur-Marne; van deze punten naar de betrokken legers loopen in Plan XVII de verbindingen zonder onderlinge kruisingen 1; maar door het in werking treden der variant moest de verbinding achterwaarts van het 4de L. de communicaties van het 3de L. kruisen. Zou men werkelijk deze bezwaarlijke situatie gekozen hebben, wanneer de Fransche legerleiding van huis uit het Plan XVII als een nooit uit te voeren schijnplan had beschouwd? Joffre moge voor den oorlog zijn verschillende plannen, gebaseerd op verschillende hypothesen, niet in alle deelen aan het papier hebben toevertrouwd, de hoofdgedachte is ons thans bekend en komt duidelijk tot uiting in de instructies, welke hij in de eerste helft van Augustus 1914 aan zijn legercommandanten deed toekomen. In de Instruction Générale No 1 van 8 Augustus wordt aan de rechter groep zijner krijgsmacht (1ste en 2de L.) een offensief gelast, dat terecht critiek heeft ondervonden. Men wist, dat een vijandelijk leger in België was gevallen; men vermoedde, dat 's vijands hoofdmacht zich bevond tusschen Metz en Diekirch (in Luxemburg). Ook zonder den omvang der Duitsche zwenking door België te kennen begreep Joffre, dat thans de als het meest 1 Cf. Lt-Colonel Fischer, Comment dura la Guerre (Paris 1925) p. 26. waarschijnlijk beschouwde hypothese werkelijkheid was geworden en dus zijn hoofdaanval moest geschieden naar het NO., in de flank van den vijand. Daarnaast werd de onderneming in Elzas-Lotharingen zonder voldoende strategische beteekenis. Het was een fout, om niettemin de rechter groep, welke bijna de helft van Frankrijks actieve corpsen omvatte, te laten attaqueeren. Er zat niet het minste perspectief in deze actie, zooals niet alleen generaal Michel indertijd had geconcludeerd, maar zooals ook door een militair schrijver van aanzien, generaal Maitrot, in 1911 was aangetoond. Duitschland, zoo betoogde deze auteur, heeft op de tot onaantastbaarheid opgevoerde versterking van Frankrijks Oostelijke grens gerepliceerd met verdedigingswerken in het Reichsland, welke ieder offensief daar tot mislukking veroordeelen; er zijn wel twee couloirs, in richting van Morhange (Mörchingen) en van Sarrebourg (Saarburg), maar wie zich daarin waagt staat bloot aan vernietiging door een flankeerend tegenoffensief uit Metz en Straatsburg. En Maitrot besluit, dat een Fransch offensief in dit gebied „serait une folie" en dat hier slechts plaats kan zijn voor een zoo noodig demonstratief optredende „armée d'observation" 1. Niettegenstaande deze waarschuwingen had het otiensiel toch plaats. Waarschijnlijk waren politieke overwegingen beslissend geweest: zoo spoedig mogelijk moesten de Fransche troepen de hand reiken aan de broeders der irredenta. Dank zij het betreklijk voorzichtig opereeren der Franschen en het ongeduld der Duitschers, die hun tegenstoot niet uitstelden tot het gunstige oogenblik, werd de door Maitrot voorspelde débacle vermeden; maar in ieder geval eindigde deze onderneming met den terugtocht der Franschen, die bloedige verliezen leden. Dat waren de eerste zware offers aan het offensivisme, aan de misplaatste „volonté affirmée d'offensive". Het eenige strategische voordeel der onderneming lag in het binden van sterken vijand ter plaatse2. 1 L.c. p. 29 e.v. („La Solution de 1'Avenir"). 2 Dat was dan ook Joffre's motief: „II faut d'abord accrocher l'ennemi, 1'amener la oü 1'on n'a pas 1'intention d'emporter la décision et, en tout .cas, s'efforcer de lui interdire leur transport sur d'autres parties du front." (La Préparation de la Guerre p. 38). Werd het offensief in Elzas-Lotharingen volgens het oorspronkelijke plan uitgevoerd, van de „action principale", zooals Joffre later zijn offensief tegen het vijandelijke centrum en den rechter vleugel noemde, kan men hetzelfde niet zeggen. Hier was men te zeer afhankelijk van de bewegingen des vijands, hier moest het gunstigste moment worden afgewacht. Joffre gebruikte dien tijd o.a. om zijn linker vleugel te versterken met R.Ds, die nog tot zijn beschikking stonden, en met de 37ste en 38ste D.I. uit Afrika. Zijn oorspronkelijke bedoeling was in de richting van Neufchateau een offensief te laten ondernemen door het 5de en het 4de L., rechts gesteund door het 3de L., hetwelk tevens tegen Metz moest beveiligen, terwijl de vijand, die verder naar het W. mocht optreden, Belgen, Engelschen en de groep R.Ds van Valabrègue tegenover zich zou vinden. In de reeds genoemde instructie van 8 Augustus lezen wij: „La 3e armée s'établira sur le front Flabas—Ornes—Vigneulles—St-Baussant, prête a agir dans la direction du nord, 1'aile gauche marchant sur Damvillers ou a contre-attaquer toutes les forces qui déboucheraient de Metz. La 4e armée réunie entre Servon, Aubreville et Souilly, se tiendra prête a attaquer, entre Meuse et Argonne, les forces adverses qui auraient franchi la Meuse au nord de Vilosnes ou a passer elle-même la rivière, au nord de Verdun. La 5e armée resserrera son dispositif entre Vouziers et Aubenton de manière a pouvoir monter une attaque en forces sur tout ce qui déboucherait entre Mouzon et Mézières ou, le cas échéant, franchir ellemême la Meuse, entre ces deux points." Met beslistheid wordt hier niets bevolen; men is nog in de periode van onzekerheid, waarin voor elk der drie legers een dubbele mogelijkheid wordt geschetst. Blijkt de vijand een voorsprong te hebben, dan moet een tegenstoot worden uitgevoerd; in het andere geval moet het offensief naar Belgisch Luxemburg worden ondernomen. Over zijn linker vleugel maakt Joffre zich blijkbaar geen zorgen. Maar de commandant van het daar debarkeerende 5de L., generaal Lanrezac, houdt juist voortdurend zijn aandacht gevestigd op de gevaren, welke zijn linker vleugel kunnen bedrei- gen. Kort voor de mobilisatie had hij reeds betoogd, dat de voor zijn leger bepaalde positie den vijandelijken rechter vleugel op Sedan georiënteerd veronderstelde, maar dat een verdere uitbreiding van den vijand, tot Givet of Namen, het 5de L., wanneer het zijn offensief in richting van Neufchateau ondernam, in een allerbedenkelijkste situatie zou plaatsen i. Aan deze opmerking werd door Joffre geen aandacht gewijd; hij rekende op de Engelschen ter versterking van zijn linker vleugel. Toen de oorlog eenmaal een feit was geworden, de Engelsche hulp minder snel en talrijk (4 i.p.%. 6 Ds I.) bleek dan was verwacht en het G.Q.G. nog steeds geen aandacht besteedde aan de verontrustende gegevens over den vijand, die uit Namen werden bericht, verdubbelde Lanrezac zijn waarschuwingen. Joffre en zijn staf antwoordden: „Nous avons le sentiment que les Allemands n'ont rien de pret pai la"2. Intusschen had Lanrezac toch de machtiging weten af te dwingen, om zijn 1ste L.C. op 12 Augustus tot Dinant naar het N. te schuiven. Op 15 Augustus werd hier een gevecht geleverd met Duitsche cavalerie (de z.g. affaire de Dinant), die de beweging naar het W. van Duitsche troepen tusschen Namen en Luik dekte. Daardoor gaf Joffre zich eindelijk gewonnen aan Lanrezacs inzicht: het 5de L. kon zich lusschen Sambre en Maas naar het NW. verplaatsen om op gelijke hoogte te komen met het 1ste L.C. Maar, zegt Lanrezac, dat besluit kwam vier of vijf dagen te laat! Hoewel nog niet tot de volledige erkenning gekomen van 's vijands wijde zwenking bewesten de Maas ontwerpt het G.Q.G. nu een nieuw plan, een gecombineerde actie van linker vleugel en centrum. De instructie van 15 Augustus zegt: „L'ennemi semble porter son principal effort par son aile droite au nord de Givet. Un autre groupement de forces parait marcher sur le front Sedan—Montmédy—Damvillers. Maar de sterkte van beide groepen werd aanzienlijk onderschat; het G.Q.G. gaf voor de Duitsche rechter groep een sterkte op van zeven a acht, voor de Duitsche groep in het centrum van 1 Lanrezac p. 55 e.v. 2 Ibid. p. 75. zes a zeven corpsen 1. De Instruction Particuliere No 13 van 18 Augustus gelast dan aan het 3de en het 4de L. den hoofdaanval door de provincie en het hertogdom Luxemburg om door het zwakke Duitsche centrum te breken; zoo zal des vijands rechter vleugel worden afgesneden van zijn zij- en achterwaartsche verbindingen. Intusschen moet het 5de L., na in drukkende hitte den gelasten flankmarsch van 120 km te hebben uitgevoerd, zich op twee mogelijkheden voorbereid houden. Wanneer de vijandelijke rechter vleugel tusschen Givet en Brussel (of nog verder naar het N.) oprukt, zal Lanrezac in samenwerking met Engelschen en Belgen daartegen optreden, „en cherchant a déborder 1'ennemi par le nord" — dit laatste uiteraard de taak van Belgen en Engelschen; het 4de L., na door het vijandelijk centrum te zijn gestooten, zal zich dan wenden tegen de linker flank van den Duitschen rechter vleugel. Wanneer de vijandelijke rechter vleugel zich echter niet of nauwelijks voorbij de Maas uitstrekt, moet het 5de L. door een offensief naar het O. het 4de L. te hulp komen, terwijl dan de Engelschen en Belgen met den uitersten rechter vleugel des vijands zullen afrekenen. Practisch rekende Lanrezac alleen met de eerste mogelijkheid; in tegenstelling met de nog steeds onzekere opperste legerleiding was hij overtuigd, dat sterke vijand oprukte generzijds der Maas. Trouwens, het zou ondoenlijk zijn geweest zijn leger in korten tijd uit Noordelijke richting de frontverandering naar het O. te doen uitvoeren 2. Bovendien verklaarde French, tegenover wien Lanrezac zich al even geprikkeld toonde als, begrijpelijk, tegenover Joffre, niet voor 24 Augustus te kunnen opmarcheeren. Joffre beschikte inder- 1 Is deze schatting beïnvloed door de gegevens, welke in 1904 ter kennis der Franschen zouden zijn gekomen (cf. h.1. p. 15)? De Duitschers zouden 26 corpsen in eerste linie hebben: „Leur distribution géographique serait la suivante: une armée de 9 corps et 2 armées de 4 corps dans la région de la Moselle et de la Sarre, avec la vallée de la Meurthe coinme objectif; une armée de 9 corps dans la région d'Aixla-Chapelle et de Malmédy avec la vallée de 1'Oise comme objectif." (Paléologue p. 23). Zou dit den Franschen niet de illusie hebben gegeven, dat tusschen het Duitsche Maas- en het Duitsche Saarleger zich de zwakke stee van het Duitsche front moest bevinden? 2 Lanrezac p. 95. daad gemakkelijker over Engelschen en Belgen dan de feitelijke toestand mogelijk maakte: French voerde een zelfstandig commando 1 en van de Belgen was bekend, dat hun krijgsplan een geleidelijk uitwijken voorzag op Antwerpen! Uit een en ander blijkt wel, hoe weinig gedétailleerd de besprekingen tusschen de verschillende stafofficieren voor den oorlog waren geweest. Op 20 Augustus bereikten Lanrezacs voorhoeden de Sambre. Het Duitsche I. L. is dan in Brussel, het II. L. tusschen Waterloo en Gembloux, het III. L. bevindt zich tusschen Ourthe en Maas, op weg naar het W., dus tegen Lanrezacs rechter flank. Namen wordt al in het N. ingesloten. De commandant van het 5de L. is terecht bezorgd voor zijn flanken; hij staat veel Noordelijker dan het 4de L. en op French kan hij nog niet rekenen. Hoewel Joffre een direct offensief wenscht, besluit Lanrezac tot eenige dagen uitstel. Op 21 Augustus begint het in Joffre's opvatting beslissende offensief van zijn centrum. Buffey marcheert uit de streek ten N. van Verdun in richting van Longwy, Arlon, terwijl de Langle links daarvan over de Semoy moet gaan in directie van Neufchateau. Beeds op 23 Augustus is deze „action principale" mislukt. Joffre geloofde hier op te treden met een „supériorité numérique incontestable", maar in werkelijkheid was de vijand, het IV. en het V. L., sterker. Bovendien was aan Fransche zijde de strategische verkenning absoluut onvoldoende geweest, terwijl daarentegen de Duitschers tijdig van de Fransche nadering op de hoogte waren om alle noodige maatregelen te nemen. Bijna overal traden zij volkomen verrassend op. Het onoverzichtelijk terrein versplinterde den slag in een aantal onsamenhangende gevechten. De noodlottige gevolgen van het offensief absolutisme traden hier evenals elders bloedig aan het licht; niettemin meende men in het G.Q.G. de mislukking te moeten verklaren met een: „Décidément, notre armée n'a pas 1'esprit offensif" 2. 1 Cf. h.1. p. 116. 2 Mémoires du Maréchal Gallieni (Paris, 2e tirage, 1926) p. 18. Joffre's rapport van 24 Aug. aan Messimy, minister van Oorlog, geeft dezelfde averechtsche verklaring, die ons, met de feiten voor oogen, welhaast luguber aandoet. Later heeft hij zijn oordeel verzacht. Op 26 Aug. Het 4de L. moest retireeren en het 3de, schoon minder geschokt, moest zich daarbij aansluiten; de inderhaast uit zes R.Ds geformeerde Armée de Lorraine onder generaal Maunoury dekte deze beweging afdoende tegen Metz1. Het is duidelijk, dat Lanrezacs offensief, door het ongelukkige verloop van den strijd in het centrum, tot mislukking gedoemd is. Joffre's bedoeling immers was, dat het 5de L. den vijandelijken rechter vleugel zou vastleggen, terwijl 4de en 3de L. door hun offensief de verbindingen van dien vleugel zouden coupeeren. Dat was mislukt. Bovendien was de vijandelijke rechter vleugel veel sterker dan Joffre had geschat. Lanrezac kwam in gevecht met het II. L., terwijl het Duitsche rechter vleugelleger links van hem de Engelschen overviel, het III. L. opdrong naar zijn rechter flank (affaire d'Onhaye), en de Langle retireerde! In den avond van 23 Augustus gelastte Lanrezac, op eigen initiatief, dan ook het eenig mogelijke en juiste: den terugtocht. De Engelschen sloten zich hierbij aan. Het Fransche krijgsplan was mislukt2. Kunnen wij ook al de door Joffre hiervan gegeven verklaringen 3 niet geheel verwaarloozen, de voornaamste fouten liggen toch in het plan zelf. Bij de bestaande onzekerheden en verplichtingen ware een strategisch defensief de eenig aannemelijke oplossing geweest. In ieder geval was het vooropgezette denkbeeld van een offensief in Elzas-Lotharingen verwerpelijk. En onvergeeflijk was het negeeren van de steeds duidelijker blijkende uitbreiding van 's vijands rechter vleugel tot ver bewesten de Maas; zonder Lanrezacs doorzicht was een tweede Sedan hier waarschijnlijk geweest. In laatste instantie stuiten wij bij dit alles steeds weer op de eenzijdige theorie van het offensief a tout prix. schreef hij de mislukking van zijn operatieplan toe „au caractère abrupt et boisé du pays dans les Ardennes et prés de la Meuse" (Sir George Arthur, Kitchener el la Guerre 1914-1916, Paris 1921, p. 67). 1 Cf. h.1. p. 85. 2 Uiteraard is hier de drieledige bataille des frontières slechts globaal geschetst; de twistpunten in de uitvoerige litteratuur dienaangaande vormen een onderwerp van studie op zich. 3 Cf. h.1. p. 8. Politiek heeft de Fransche concentratie volkomen aan haar doel beantwoord. In het Duitsche ultimatum aan België werd gezegd: „Der Kaiserlichen Regierung liegen zuverlassigeNachrichten vor über den beabsichtigten Aufmarsch französischer Streitkrafte an der Maasstrecke Givet—Namur." Maar de Fransche concentratie leverde geen enkelen bewijsgrond voor dergelijke „Absichte". Door Duitschland werd België in Frankrijks armen gedreven. Zoo kon ook de Engelsche Regeering, aanvankelijk inwendig verdeeld ten aanzien der vraag van het deelnemen aan den oorlog, met zeer groote meerderheid ertoe besluiten om tegen Duitschland in het krijt te treden i. Bleek het Fransche krijgsplan in zijn strategischen opzet ook aan alle fronten mislukt, de kracht der Fransche legers was niet gebroken. Zeer juist zegt generaal Rouquerol: „La bataille des frontières a été une des plus grandes défaites des temps modernes, mais non un désastre" 2. Hopeloos was de toestand der gealliëerden in het W. dus niet, maar wel werd van hun leiders een buitengewone geestkracht gevergd. Binnen drie weken na de oorlogsverklaring waren al hun militaire ondernemingen mislukt! Het geschokte moreel van de bevolking en van verschillende corpsen moest met beleid hersteld worden. Maar vooral: men moest de repliek vinden op het plan des vijands, dat in zijn grootsche envergure, schrikwekkend dreigend en overrompelend, Jaurès' woord van „la plus terrible des surprises, une sorte de submersion" had bewaarheid. 1 Lord Morley en John Burns bleven weigerachtig. 2 Général J. Rouquerol, Charleroi Aoüt 1914 (Paris 1932) p. 7. III HET DUITSCHE OPERATIEPLAN Wanneer men in het oog houdt, dat een operatieplan (en dus ook de concentratie) de resultante is van velerlei voor het meerendeel niet constante factoren, dan baart het geen verwondering, dat ook de Duitsche generale staf, hoewel minder vaak van chef wisselend dan de Fransche, tusschen de jaren 1871 en 1914 verschillende operatieplannen heeft uitgewerkt. De internationale politieke verhoudingen, de ontwikkeling der bewapening, de financiëele en oeconomische draagkracht, de uitgebreidheid van het spoorwegnet, de legersterkte, het karakter van eventueele en vaste bondgenooten, de gegevens omtrent den waarschijnlijken vijand, kentering in de strategische en tactische denkbeelden, de persoonlijkheid van den opperbevelhebber, de psychologische waardeering ten slotte van de volksmentaliteit in eigen land en in den vreemde: ziedaar de, naast geographische overwegingen, meest op den voorgrond tredende elementen, waarvan in den modernen tijd der gewapende volkeren de neerslag te vinden is in het plan de campagne. Reeds de oude Moltke stelde het probleem van den Zweifrontenkrieg. Aanvankelijk, d.w.z. kort na den Fransch-Duitschen oorlog van 1870-'71, geloofde hij, dat een gelijktijdig offensief tegen Frankrijk en Rusland mogelijk was. Weldra (1875) echter wijzigde zich zijn opvatting en besloot hij in geval van oorlog te beginnen met een defensief optreden tegen Rusland en een snel offensief tegen Frankrijk. Een waardeverschuiving in de door ons gememoreerde factoren (met name: het verbond met de Donaumonarchie, de reorganisatie van het Fransche leger en de fortificatie, door den vermaarden generaal Séré de Rivières, aan Irankrijks nieuwe Oostelijke grens) bewerkte in 1879 een radicale verandering van het plan: tegen Rusland zou nu onmiddellijk de aanval ondernomen worden, terwijl men in het W. voorloopig defensief zou blijven. Ook Moltke's opvolger, v. Waldersee, hield aan dit plan vast; maar toch achtte hij het reeds noodig eenige restricties te maken, die als het ware het voorspel vormen op de fundamenteel veranderde oplossing, welke na hem voor het nijpend vraagstuk van den Zweifrontenkrieg gevonden werd !. Na een kortstondigen ambtsduur werd v. Waldersee in 1891 vervangen door den genialen militairen denker v. Schlieffen, die, levend in de vredesperiode van het Hohenzollernsche principaat, weliswaar niet kon bewijzen een even groot veldheer als theoreticus te zijn 2, maar wiens geschriften zulk een meesleepende overtuigingskracht bezitten en tegelijk zoodanige grootschheid van visie verraden, dat een zijner panegyristen niet ten onrechte den geest van Frederik den Groote in hem herleefd zag3. Graaf v. Schlieffen bestudeerde opnieuw van meet af het geweldige probleem van een oorlog, dien Duitschland op twee fronten, welke bij benadering 1000 km van elkaar verwijderd lagen, zou moeten voeren. Dit beteekende een, vergeleken met vroegere oorlogen reusachtige operatie op de binnenlijnen, waarbij de numeriek zwakkere moest trachten zijn gescheiden vijanden ieder afzonderlijk te verslaan: „das vorzüglichste und schwierigste was ein Feldherr leisten kann", zooals Schlieffen zelf schreef. Immers, niet een gewone overwinning, geen „ordinarer Sieg" (om den term te gebruiken, dien men zoo herhaaldelijk in zijn ironische critieken aantreft) kon hier baten: de eerste vijand, dien men te lijf ging, moest vernietigd worden. Dat had ook Clausewitz geleerd; en Napoléon had na Dresden bij Leipzig, na Ligny bij Waterloo ondervonden, dat een loslaten van dit principe de nederlaag beteekende. 1 Over de Duitsche plannen o.a. General der Inf. H. v. Kuhl, Der deutsche Generalstab in Vorbereitung und Durchfiihrung des Weltkrieges (Berlin 1920) p. 150 e.v. 2 Schlieffen trad af, nadat tijdens de eerste Marokkocrisis Keizer en kanselier een oplossing van het conflict door de wapenen hadden geweigerd. 3 Generalleutnant Wilhelm Groener, Das Testament des Graf en Schlieffen (Berlin 1927) p. 244. De vraag voor Schlieffen was dus, tegen welken vijand een Vernichtungsschlacht moest geleverd worden, en vervolgens, welke middelen daartoe vereischt waren. In tegenstelling met zijn voorgangers kwam hij ten slotte tot de conclusie, dat met Frankrijk, als den gevaarlijksten vijand, het eerst moest worden afgerekend — en Frankrijk was het gevaarlijkst door zijn snellere mobilisatie en concentratie. Tegen den mammouth van het Russische Rijk was inderdaad nauwelijks op een snelle beslissing te rekenen; sedert zijn optreden in de wereldpolitiek had Rusland, behalve bij Pultawa, eigenlijk steeds op het slagveld de nederlaag geleden, zonder echter daardoor „zu jedem ferneren Widerstand unfahig" (Clausewitz) te worden: alleen door ontbindende binnenlandsche krachten kon het worden uitgeschakeld. Daarop mocht voor een beslissing, die bij Duitschlands positie op de eerste plaats snel moest zijn, natuurlijk niet gerekend worden. Ongetwijfeld had een concentrisch offensief der Duitsche en OostenrijkHongaarsche strijdkrachten naar Russisch Polen zeer groote kansen op succes, maar Schlieffen, die voor alles het operatieve einddoel in het oog hield en daaraan alles ondergeschikt maakte, begreep, dat ook een verpletterende eerste overwinning in het O. hem nog niet van de zorg om Rusland zou bevrijden. De reserves van het Czarenrijk waren onuitputtelijk en de legercorpsen uit Siberië, Turkestan en Transkaukasië, die aan den eersten slag niet konden deelnemen, zouden, wanneer de overwinnaar zich met zijn hoofdmacht tegen Frankrijk keerde, hun numeriek overwicht aan het verzwakte Oostelijk front der Duitschers in de schaal werpen. Rovendien was het geen denkbeeldig gevaar, dat de Russen voorloopig een slag zouden vermijden, juist om de komst hunner Aziatische corpsen af te wachten. Uit de mémoires van generaal Daniloff, een der toonaangevende leden van den Russischen generalen staf in 1914, blijkt, dat inderdaad de Russische legerleiding van plan was, in geval het zwaartepunt der Duitsche concentratie niet in het W., maar in het O zou liggen, zich tot een zuiver defensief te bepalen1. Niets zou in de 1 Général Daniloff, Les premières Opérations de l'Armee russe en 19tk (in de Revue Militaire Fran$aise van 1 Mei 1923) p. 160, waar hij de Russische concentratievariant G (Germania) bespreekt. gegeven omstandigheden doeltreffender en voor Duitschland noodlottiger zijn geweest. Een offensief tegen Frankrijk ontmoette op het eerste gezicht niet minder moeilijkheden. De geweldige fortificatie tusschen Verdun en Belfort en de onmogelijkheid, om een leger ter sterkte van een millioen op het betrekkelijk enge gebied tusschen Zwitserland en Luxemburg (of België) tot ontplooiing te brengen, vormden bezwaren, die a priori elk offensief, dat niet met een geweldige meerderheid kon ondernomen worden, tot een bloedig frontaal échec moesten veroordeelen. Dit begreep Schlieffen ten volle. De eenige kans op een snelle en afdoende overwinning scheen hem daarom gelegen in een het Fransche vestingfront ten Z. of ten N. omtrekkende beweging. Een offensief over het N. moest de voorkeur verdienen. Niet alleen beteekende dit tegelijkertijd een effectieve beveiliging van het zeer belangrijke Rijnsch-Westfaalsche industriegebied, maar voor het meerendeel der Duitsche corpsen liep de kortste weg naar Parijs door België en Luxemburg. Bovendien kon men verwachten, dat land en leger der Zwitsers een Duitsche invasie aanzienlijke moeilijkheden in den weg zouden leggen; de goed gedisciplineerde en toegewijde Zwitsersche militie genoot een uitstekende reputatie, was voortreflijk toegerust en haar infanteristen golden voor Europa's bekwaamste schutters. In België, om van het vrijwel ontwapende Luxemburg te zwijgen, verwachtte men gemaklij ker spel. Daarom werd de overrompeling van beide laatstgenoemde, neutrale staten de basis van Schlieffens plan, dat, hoe grootsch het ook in strategisch opzicht moge zijn opgezet en uitgewerkt, niettemin het brandmerk verdient, waarmede het ten onzent door generaal Snijders werd geteekend: het is een misdadig plan i. Ook door zijn amoralisme, waar het be- 1 De Wereldoorlog op het Duitsche Westfront (Amsterdam 1922) p. 37. Ludendorff zegt in zijn Kriegfiïhrung und Politik (Berlin 1922) p. 70, dat Schlieffen zijn plan ontwierp, „nachdem bei ihm kein Zweifel mehr über die Nichtigkeit der Neutralitat Belgiens waltete"! Andere Duitsche auteurs besluiten uit de in het vorige hoofdstuk gememoreerde besprekingen van 1906 en 1912, tusschen de Engelsche militaire attachés Barnardiston en Bridges en de Belgische chefs van den staf, lang of, zijns inziens, het lot van het vaderland op het spel stond, herinnert Schlieffen aan Frederik den Groote; van zijn opvatting maakt Groener zich tot tolk, wanneer hij zegt: „Ware dem deutschen Heere der Erfolg beschieden gewesen, so hatte niemand weiter ein Wort verloren über die Ver- letzung der belgischen Neutralitat Der Sieger hatte seinem Verfahren zum moralischen Recht verholfen. Wir wurden als Vergewaltiger gebrandmarkt, weil wir nicht gesiegt haben" x. Voor het overige zal ons hier Schlieffens plan alleen als strategische constructie bezighouden; een dergelijk isoleeren echter van een studie-object uit het milieu der verschijnselen, waarmede het feitelijk onverbrekelijk verbonden is, ontslaat o.i. ook den schrijver van een wetenschappelijke studie geenszins van den plicht om, zij het terloops gelijk hier geschiedde, een oordeel te geven naar de zedelijke normen waarop onze beschaving rust. In talrijke Denkschriften en, na zijn aftreden als chef van den generalen staf (eind 1905), in vele lezenswaardige krijgskundige studiën heeft Schlieffen zijn denkbeelden omtrent de grondslagen der oorlogsvoering en hun toepassing in een conflict met Frankrijk uiteengezet. De door Hannibal met 50.000 man op 69.000 Romeinen behaalde overwinning bij Cannae de generaals Ducarne en Jungbluth, dat België feitelijk zijn neutraliteit had prijsgegeven. Zelfs wanneer dit laatste inderdaad het geval ware geweest (hetgeen wij bestrijden, cf. h.1. p. 21), dan nog kan dit niet als disculpeerende omstandigheid voor Schlieffens opzet worden beschouwd, eenvoudig al op grond van het feit, dat zijn eerste misdadig plan dateert uit het jaar 1898. De quaestie van België's neutraliteit kwam in 1911, naar aanleiding van het plan tot fortenbouw bij Vlissingen, in het brandpunt der internationale belangstelling. Den Duitschen rijkskanselier werd toen verzocht, door een openlijke verklaring de gemoederen te kalmeeren. Hij antwoordde daarop, dat Duitschland niet van plan was de Belgische neutraliteit te schenden, maar dat een publieke verklaring in dien zin de militaire positie van zijn land tegenover Frankrijk zou verzwakken, daar dit land dan, in het N. geen gevaar duchtend, al zijne strijdkrachten naar het O. kon concentreeren! (Premier Livre gris beige No 12). In 1913 werd die geruststelling door v. Jagow herhaald voor den ruimeren kring der budgetcommissie van den Rijksdag (Ibid. Annexe au No 12). 1 L.c. p. 81 en 217; de lezer van Struyckens De Oorlog in België weet, dat dit brandmerk aanzienlijk ouder is dan de nederlaag. was voor hem het classieke voorbeeld van een Vernichtungsschlacht, waarin een minderheid dank zij het veldheersgenic van haar aanvoerder wist te zegevieren. „Nach der Grundform eines Cannae geht eine breite Schlachtlinie (Hannibal) gegen eine schmalere, meistens aber tiefere Schlachtlinie (Varro) vor. Die überragenden Flügel schwenken gegen die Flanken, die vorausgehende Kavallerie (Hasdrubal) gegen den Rücken ein. Sind die Flügel durch irgendeine \ eranlassung von der Mitte getrennt, so ist es nicht nötig, dass sie an diese herangezogen werden, um dann gemeinsam den Marsch zur umfassenden Angriff anzutreten; sie können unmittelbar auf dem nachsten Wege gegen die Flanken oder den Rücken vorgeführt werden. Das ist das, was Moltke „die \ ereinigung getrennter Teile auf dem Schlachtfelde" nennt und für das höchste erklart, was ein Feldherr leisten kan" i. Ook in den modernen tijd met zijn dertigvoudig sterkere legers blijft Hannibals operatie mogelijk, mits de hoofdaanval zich maar niet tegen het vijandelijke front richt, want „das Wesentliche ist, die Flanken einzudrücken". In alle toonaarden en met tientallen van, soms gewrongen geïnterpreteerde2, voorbeelden uit de krijgsgeschiedenis heeft Schlieffen telkens opnieuw betoogd, dat de omvattende beweging het 1 Generalfeldmarschall Graf Alfred van Schliessen, Cannae. Mit einer Auswahl von Aufsatzen und Reden des Feldmarschalls sowie einer Einführung und Lebensbeschreibung von General der Inf. Freiherrn von Freytag-Loringhoven (Berlin 1925) p. 257. Schlieffens Gesammelte Schrifte, in 1913 verschenen, zijn uitverkocht; in de door ons hier aangegeven en gebruikte uitgave vindt men al zijn belangrijkste publicaties herdrukt. 2 Vandaar de critiek van generaal v. Schlichting en de opmerking van Réginald Kann (Le Plan de Campagne allemand de 191b ei son Exéculion, Paris 1923, p. 17): „L'histoire militaire est une science extrêmement malléable a laquelle on peut arriver a faire dire a peu prés ce qu'on veut." Napoléons overwinningen, die niet in Schlieffens schema passen (Montenotte, Montmirail), gaat hij stilzwijgend voorbij of verklaart hij, zooals Austerlitz, geheel anders dan ieder, Napoléon zelf incluis, tot dan toe deed. Maar Schlieffen was niet op de eerste plaats historicus; zijn werk had eigenlijk slechts deze eene didactische strekking: den weg te wijzen, „auf dem das deutsche Volk aus der Urnklammerung der übermachtigen Feinde sich befreien kann. (Groener p. 238). zekerste middel was om ook met een minderheid de vijandelijke legermacht buiten gevecht te stellen. Frederik de Groote, wiens overwinning bij Leuthen (1757) zijn bijzondere voorliefde had, de Napoléon van Marengo, Ulm en Jena, de oude Moltke, die bij Sedan den vijand wist te omsingelen, waren de meesters der moderne krijgskunst, wier triomfen en wier mislukkingen hem het geheim der overwinning hadden geleerd i. Frederik de Groote kon zijn troepen nog door een marsch van soms enkele uren, uitgevoerd in de onmiddellijke nabijheid van het slagveld, op de flank of in den rug van den vijand brengen. Napoléon begon zijn omvattingsmarschen echter vaak al dagen en weken te voren over een uitgestrekt gebied. Al moest de operatie bij dezen opzet veel van haar verrassend element inboeten, toch was met een leger van honderdduizenden deze methode onvermijdelijk; vooral, wanneer de bedoeling was om door snel op te rukken den strijd op vijandelijken bodem te brengen, waar het machtige strategische hulpmiddel der spoorwegen ongetwijfeld grootendeels vernield en niet onmiddellijk hersteld zou zijn. Daarom leert Schlieffen: „Alle Truppen, die sonst wohl zurückgehalten wurden, mit denen die Entscheiding gegeben werden sollte, müssen jetzt von Hause aus zum Flankenangriff vorgeführt werden." En verder, wat de uitvoering betreft: „Die wesentliche Aufgabe des Schlachtenlenkers ist damit erfüllt, dass er, lange bevor ein Zusammenstoss mit dem Feinde erfolgen kann, allen Armeen und Korps die Strassen, Wege und Richtungen angibt, in welchen sie vorgehen sollen, und ihnen die ungefahren Tagesziele bezeichnet" 2. Het is begrijpelijk, dat men een leer, die dergelijke principes huldigde, heeft kunnen verwijten al te mechanisch, te star en te dogmatisch te zijn tegenover de vrijere, beweeglijker opvattingen der Fransche school. Maar er is, gezien de moei- 1 Schlieffen, p. 389, in zijn afscheidsrede tot de officieren van den generalen staf (30 Dec. 1905): „Alle unsere Feinde sind überzeugt, dass der deutsche Generalstab das Vermachtnis des Mannes von Sedan geborgen hat und sich in sicherem Besitz des Geheimnisses des Sieges befindet." 2 Schlieffen, p. 280 en 278. lijkheid van het probleem, waarvoor Schlieffen de oplossing had te zoeken, toch ook veel te zeggen voor zijn opvatting. Hij moest binnen den kortst mogelijken tijd op het Westelijke front een beslissende overwinning behalen in een oorlog die, op ongekende schaal, volk tegenover volk, massalegei tegenover massaleger zou plaatsen; hij mocht niets aan het toeval overlaten en hij moest, op de dwingendste wijze het initiatief nemend en behoudend, den vijand zijn wil opleggen, Dat zou alleen mogelijk zijn door een principiëelen opzet, die met ijzeren consequentie werd uitgevoerd. Natuurlijk is niet alleen het algemeene deel van Schlieffens leer maar ook en vooral zijn offensieve plan door België ernstig gecritiseerd. Deze critiek kwam voornamelijk van de zijde der historici en der niet tot de hoogere leiding behoorende officieren. Principiëel verwierp b.v. de bekende geleerde Hans Delbrück1 voor den modernen tijd, en zeker voor het Duitschland van 1914 Schlieffens Vernichtungsstrategie, waartegenover hij een Ermuttungsstrategie, die van den beginne op remise zou spelen, de juiste oplossing acht. Generaal Snijders is van dezelfde opinie 2. Maar wij kunnen hier niet treden in uitvoerige beschouwingen over het politico-strategische voor en tegen van Schlieffens offensieve plan door België. Wij verwijzen naar de uitvoerige litteratuur dienaangaande en stellen vast, dat de overgroote meerderheid der Duitsche zoowel als der gealliëerde militaire auteurs Schlieffens plan in strategisch opzicht onomwonden als een grandioze conceptie waardeeren. De mislukking van 1914 schrijven Groener, Foerster, Krauss, v. Fran^ois, Ritter en vele anderen dan ook niet toe aan de fouten van Schlieffens plan, maar aan het feit, dat dit plan verwaterd was en in de uitvoering de legerleiding bovendien niet bij machte bleek om de toch nog aanwezige kansen tot doorslaand succes te grijpen. Om dit te beoordeelen is het noodig Schlieffens laatste plan te vergelijken met het plan, dat door den jongen Moltke in 1914 werd uitgevoerd. 1 Men vergelijke zijn studie Die strategische Grundfrage des Weltkrieges (in de Preussische Jahrbiicher, Band 183, Berlin 1921). 2) L.c. p. 49. Schlieffens laatste plan, het legaat voor zijn opvolger met den roemruchtigen naam, dateert van December 1905 i. Het Denkschrift, waarin dit plan werd neergelegd, is tot heden niet in extenso gepubliceerd, maar vele letterlijke citaten bij Groener, Foerster en in de officiëele Duitsche oorlogsgeschiedenis maken het mogelijk zich er een denkbeeld van te vormen. Voor een oorlog alleen tegen Frankrijk (en eventueel de Belgische en Engelsche strijdkrachten) was dit plan bedoeld; bij een vergelijking met de concentratie van 1914 dient men dus de troepen, die in het O. moesten optreden, in mindering te brengen. Bovendien was Schlieffens plan ook niet gebaseerd op de toenmalige feitelijke sterkte van het Duitsche leger; het nam een grooter legermacht aan, maar wees tevens den weg om deze in het leven te roepen. Niet slechts een operatieplan. maar tegelijkertijd een program van legeruitbreiding en mobilisatie liet Schlieffen zijnen opvolger na. Dat program werd maar onvolledig verwezenlijkt. Doch zelfs wanneer men dit in het oog houdt, dan nog blijkt, dat Schlieffens plan naar omstandigheden de beste waarborgen voor succes had gegeven. Tot in de koortsdroomen van zijn laatste ziekbed bleef de hoogbejaarde Schlieffen op hetzelfde aambeeld hameren: maak den rechter vleugel van het Duitsche leger dat door België heen Frankrijk binnenrukt, zoo sterk als maar eenigszins mogelijk is! De rechter vleugel zou de omvatting uitvoeren: „Es muss durchaus versucht werden, die Franzosen durch Angriff auf ihre linke Flanke in östliche Bichtung gegen ihre Mosel-Festungen, gegen den Jura und gegen die Schweiz zu drangen. Das französische Heer muss vernichtet werden. Das Wesentliche für den Verlauf der ganzen Operation ist, einen starken rechten Flügel zu bilden, mit dessen Hilfe die Schlachten zu gewinnen und in unausgesetzter Verfolgung den Feind mit eben diesem starken Flügel immer wieder zum Weichen zu bringen." Op deze wijze zou ook 1 Foerster, Graf Schlieffen und der Weltkrieg I (Berlin 1921) p. 19 e.v. spreekt nog van een plan uit 1912, dat echter, als missende het officiëele karakter van zijn vroegere plannen, hier buiten beschouwing blijft. het initiatief aan Duitsche zijde blijven, zelfs al zou de vijand met overmacht door het minder sterke front van den linkervleugel in het Reichsland en zelfs over den Boven-Rijn dringen: „Die Deutschen können, wenn sie auf ihren Operationen verharren, sich versichert halten, dass die Franzosen schleunigst umkehren werden, und zwar nicht nördlich, sondern südlich von Metz in der Richtung, von welcher die meiste Gefahr droht. Es ist daher geboten, dass die Deutschen auf dem rechten Flügel so stark wie möglich sind, denn hier ist die Entscheidungsschlacht zu erwarten"i. Schlieffens plan is even eenvoudig als grootsch. Zijn linker vleugel is zwak, zijn rechter des te sterker; de eerste mag uitwijken voor vijandelijke overmacht, mits de tweede maai onverdroten omvattend naar het hart van Frankrijk oprukt, den vijand tot den slag dwingt, overvleugelt, achtervolgt, zoo noodig opnieuw tot den slag dwingt, tot hij ten slotte, gedesorganiseerd, tegen de Zwitsersche grens wordt gedrongen: de taak van Hasdrubals cavalerie wordt in dit plan toegedacht aan het neutrale gebied2. Kabisch maakt de vergelijking: „Schlieffen hatte aus seinem Heer eine Keule machen wollen, deren Knauf mit unwiderstehlicher Gewalt über Brüssel auf die untere Seine herniedersauste"3. Aan het eindresultaat twijfelde Schlieffen niet. De invloed van het opdringen van zijn rechter vleugel zou den eventueel in Elzas-Lotharingen binnengedrongen vijand nopen ijlings en in geïmproviseerde orde4 het meerendeel zijner troepen naar de streek, waar de beslissende slag geleverd werd, te vervoeren. Dat een deel des lands tijdelijk door den vijand bezet zou worden telde Schlieffen niet zwaar. Men moet soms, had Frederik de Groote gezegd, „dem Feind eine Provinz sacrificieren...." Wie 1 Groener p. 15. 2 Overigens doet de beslissende slag in Schlieffens voorstelling eerder aan Leuthen dan aan Cannae denken. 3 Generalleutnant Ernst Kabisch, Streitfragen des Weltkrieges 191 k1918 (Stuttgart 1924) p. 55. 4 Schlieffen voorspelt omtrent de Franschen: „Die Lage, in welche sie durch die feindliche Umgehung durch Belgien gebracht worden sind, wird sie zu mehr oder weniger gerechtfertigten Übereilungen und Detachierungen veranlasst haben." alles wil verdedigen verdedigt niets; maar wie zorgt op het beslissende punt de sterkste te zijn, wint daardoor ook het verloren gebied terug. De opgaven bij Ritter, Kuhl, Foerster en Groener van de volgens Schlieffen voor het Westelijk front beschikbaar te stellen troepen vertoonen onderling kleine verschillen, maar laten toch de conclusie toe, dat de sterkte van het in 1914 geconcentreerde leger maar weinig daarvan afweek. Het groote onderscheid lag in de verdeeling dier krachten over den bewegenden rechter vleugel en den defensieven rechter vleugel. De verhouding der sterkte van rechter en van linker vleugel was in het plan van 1905, mits integraal uitgevoerd na aftrek van de tegen Rusland noodige troepen, ongeveer 7:1; in Moltke's plan van 1914 echter ongeveer 3 :11. Duitdelijk komt het verschil uit, wanneer men let op den uitersten rechter vleugel, die zich had voort te bewegen tegen de linie Rrussel—Namen. Het schema van 1905 is als volgt: vooruit gaan vijf Ds C.; in eerste linie: negen L.Cen; in tweede linie: zeven R.Cen (die voor het grootste gedeelte bestemd zijn voor de belegering van Antwerpen, waar de landing van het Engelsche Expeditieleger werd verwacht) en nog twee L.Cen, die per spoor van het Lotharingsche front zouden worden vervoerd; in derde linie: tien Rrig. Landwehr, later nog aangevuld met een zestal uit het midden van het front; in vierde linie: zes Ersatsz-Corpsen, bestemd voor de insluiting van Parijs. Op deze wijze verkreeg Schlieffen zijn fameus bataillon carré, waarachter dan nog zouden volgen alle eenheden van de Landwehr, die waren vrij te maken uit de onbedreigde vestingen in eigen land, en de noodige formaties van den direct bij de mobilisatie op te roepen Landsturm voor de bezetting van het étappengebied. Deze dus steeds met nieuwe krachten versterkte phalanx zou als een verpletterende wals Frankrijk binnenrukken, zou steeds diep genoeg zijn om 's vijands linker vleugel in te drukken, naar het O. te dringen en hem ten slotte den genadeslag te geven; zou ook breed genoeg zijn om hem, wanneer hij niet tijdig 1 Der Weltkrieg 1914 bis 1918. Bearbeitet im Reichsarchiv. Erster Band (Berlin 1925) p. 62. Wij komen op dit verhoudingscyfer nog terug. uitweek, te omvatten en Leuthen te herhalen. Ook al trok de vijand terug achter de Oise, achter de Marne, achter de Seine, ten laatste zou hij zich niet meer aan een beslissenden slag kunnen blijven onttrekken; het dreigend gevaar de verbinding met Parijs, het hart des lands, te verliezen, het zinkend moreel van den impressionabelen Franschen soldaat, de stemming onder het volk, de houding van bondgenooten en neutralen: dat alles zou de Fransche legerleiding dwingen tot den slag, dien het Duitsche plan had voorbereid. De uiterste rechter vleugel zou Westelijk van Parijs over de Seine gaan; de Ersatz-Corpsen zouden de geweldige stelling van Parijs insluiten; en zeven L.Cen zouden, na de beweging om Parijs oprukkend in de richting Auxerre—Troyes, den operatieven doorslag geven voor een nieuw gigantisch Leuthen. Om de operatie te doen gelukken, ook wanneer de vijand, hetzij na een eersten onbeslisten slag, hetzij in principe, zoo ver in het binnenland zou terugtrekken, was het dus noodzakelijk, dat de Duitsche krachten sterk genoeg zouden zijn om ten W. van Parijs over de Seine te gaan, de vesting te maskeeren en het Fransche veldleger dan nog de flank in te drukken of zelfs in den rug te stooten. Dat alles achtte Schlieffen bij zijn verdeeling van krachten mogelijk. In ieder geval blijkt uit zijn Denkschrift van 1905, dat hij de consequenties van een defensieve houding des vijands, van een strategischen terugtocht tot de Seine, ernstig onder het oog had gezien. Dit gewichtige punt blijkt in 1914 minder tot zijn recht te zijn gekomen. De sterkte van den tusschen Brussel—Namen oprukkenden vleugel is dan als volgt: vooruit gaan vijf Ds C.; in eerste linie: acht L.Cen en vier R.Cen, later gevolgd door nog een vijfde; voor den étappendienst: vijf Brig. Landwehr. Bij een systematisch uitwijken des vijands tot ter hoogte van Parijs zou deze vleugel niet sterk genoeg meer zijn om alle door Schlieffen ontworpen operaties uit te voeren — al was hij sterk genoeg om, wanneer de Fransche legerleiding eerder den slag zou accepteeren, den linker vleugel des vijands buiten gevecht te stellen. In de vooral door hooge Duitsche militairen ver uitgewerkte vergelijkingen tusschen het plan van 1905 en dat van 1914 ligt toch ook een element van onrechtvaardigheid tegenover Moltke. Schlieffens uiteenzetting is toch veeleer een strategische (of, om het in de Duitsche litteratuur gebruikelijke woord te bezigen, operatieve) studie, die rekent met troepen, welke feitelijk nog niet ter beschikking stonden. Daarom heeft men naar een billijker vergelijking gezocht en de sterktecijfers van het concentratieplan voor 1905/061 naast die van 1914 geplaatst. In het eerste, dat ook met Rusland als vijand rekende, vinden wij dan: 10 Divisies voor het O., 62 id. voor het W., n.1.: 54 id. tusschen Aken en Metz 8 id. in Lotharingen. Door de legeruitbreiding, welke Moltke in de daarop volgende jaren wist te bereiken — en dat zij niet grooter was lag niet aan hem, maar aan den remmenden Rijksdag —, had men in 1914 de beschikking over 79 Divisies, d.w.z. zeven meer dan in het plan van 1905. Zij werden aldus verdeeld: 9 Divisies voor het O., 70 id. voor het W., n.1.: 54 id. tusschen Aken en Metz 16 id. in Lotharingen. Op grond dezer cijfers komt Gackenholz2 tot deze conclusie: „Moltke verwandte also die ihm gegenüber 1905 mehr zur Verfügung stehenden Divisionen zur Verstarkung des linken Flügels. Allerdings verschob sich dadurch das Verhaltnis zwischen den beiden Frontabschnitten. Ware es aber nicht berechtigter zu sagen, es verwandelte sich von 7 : 1 in 7:2 — nicht aber von 7:1 in 3 :1, weil so der Anschein erweckt werden könnte, als hatte Moltke den rechten Flügel abgebaut? Das ist doch aber nicht der Fall." Volkomen juist. Maar één zekerheid wordt hierdoor niet 1 Ludendorff, Der deutsche Aufmarsch 191b (in Deutsche Wehr 1930, Heft 1). 2 Dr Hermann Gackenholz, Entscheidung in Lothringen 191b (Inaugural-Dissertation Berlin 1933) p. 31. ontworteld: dat Schlieffen, zoodra hij over meer legereenheden kon beschikken dan in 1905 het geval was, zijn rechter en niet zijn linker vleugel daarmede versterkt zou hebben, om, ook wanneer de vijand den strategischen terugtocht koos, zijn plan met succes te kunnen volvoeren. Dat deed Moltke niet. Hij versterkte den linker vleugel, in Lotharingen. Hij zond derwaarts ook de intusschen geformeerde 6V2 ErsatzDivisies en tot overmaat van ramp onttrok hij, toen de operaties eenmaal begonnen waren, zelfs een tweetal corpsen aan den rechter vleugel, om ze naar Oost-Pruissen te transporteeren, waar een inval der Russen dreigde 1. Vanwaar deze afwijking van Schlieffens ermachtnis ? Moltke was Schlieffens opvolger, maar wilde daarom nog niet zijn erfgenaam zijn. Kenschetsend is wat hij reeds vóór zijn ambtsaanvaarding, in een brief van 18 Juni 1904, schreef. „Meine Ansicht deckt sich fast nie mit der seinigen. Man kann sich keine grosseren Gegensatze denken, als unsere beiderseitigen Anschauungen." Toen hij de leiding van den generalen staf en daarmede de verantwoordelijkheid voor Duitschlands krijgsplan overnam, was het zijn goed recht de z.i. zwakke of gewaagde punten in Schlieffens concept te herzien; meer dan dat: het was zijn plicht. Niemand mocht van hem verlangen, dat hij een program zou uitvoeren, aan welks doeltreffendheid hij niet kon gelooven. En hij geloofde niet in de dwingende supériorité d'orientation van het grootsche plan zijns voorgangers. De meest stoute uiting van vertrouwen in zijn plan geeft Schlieffen, wanneer hij door de zwenking van zijn rechter vleugel het Fransche offensief in Lotharingen laat instorten. Moltke kon zich de vraag stellen, of deze consequentie wel zoo onvermijdelijk zou zijn; of niet veeleer het Fransche offensief, doorgezet tegen de zwakke krachten in het Reichsland, en oprukkend naar Mainz, de verbindingen van den bewegenden Duitschen vleugel doodelijk zou bedreigen. De in de Fransche militaire litteratuur steeds duidelijker uitgesproken voorkeur voor een krachtig offensief had hem de overtuiging ge- 1 Cf. h.1. p. 99. 4 schonken, dat de vijandelijke legerleiding onmiddellijk na de concentratie een overrompelend offensief in Lotharingen zou ondernemen. Schlieffen had in het algemeen gerekend met een aanvankelijk defensieve houding des vijands, waaruit hij tot den slag gedwongen moest worden daar waar Schlieffen zulks wenschte; Lotharingen was voor hem een secundair oorlogstooneel; maar om daar zoo veel mogelijk vijandelijke troepen zoo lang mogelijk vast te leggen1, moesten de zwakke Duitsche strijdkrachten een demonstratie ondernemen in richting van Nancy; dat zou den vijand nopen tot een tegenoffensief in Lotharingen — een uitval uit de bedreigde vesting Frankrijk, maar zonder perspectief; de Duitschers hadden hier dan slechts terug te wijken, de Franschen zouden weggelokt worden van het tooneel van den beslissenden slag en daar te laat of minstens in wanorde aankomen. Maar Moltke zag deze dingen anders. Een grootsch opgezet Fransch offensief in Lotharingen beteekende z.i. een geducht gevaar, dat niet door acht Divisies kon bezworen worden; de linker vleugel moest dus versterkt worden. Maar in dat geval beteekende zoodanig vijandelijk offensief ook een kans, die men niet ongebruikt mocht laten. Het strategische doel immers kon geen ander zijn dan de vernietiging van het Fransche leger: bevond dit zich met zijn hoofdmacht tusschen Metz en de Vogezen, dan moest het ook daar verslagen worden, en het zou daartoe zelf de gelegenheid geven door uit de beschermende vestinggordel offensief naar buiten te breken. Gezien in dit licht werd zelfs het oprukken van den Duitschen rechter vleugel door België „gegenstandslos", zooals Moltke na een Generalstabsreis opmerkte 2. In laatste instantie beoogde Schlieffen met dien opzet den vijand te dwingen slag te leveren; de doorbraak door België was dus niet meer dan „Mittel zum Zweck", geen „Selbstzweck" 3. Toch houdt ook Moltke's concentratie aan dezen doorbraak vast, daar 1 „Möglichst viele französische Krafte durch möglichst wenige deutsche Krafte zu fesseln muss das Bestreben sein." 2 Foerster p. 18. 3 Gackenholz p. 18. omtrent 's vijands bedoelingen natuurlijk geen zekerheid bestaat. De Duitsche legers worden geconcentreerd tusschen Gladbach en Bazel; benoorden Metz staan van rechts naar links: het I. L. (generaal v. Kluck), het II. L. (generaal v. Bülow), het III. (Saksische) L. (generaal v. Hausen), het IV. L. (Albrecht v. Württemberg) en het V. L. (Kronprinz Wilhelm) ; bezuiden Metz sluiten hierbij aan het VI. L. (Kronprinz Rupprecht van Beyeren) en het VII. L. (generaal v. Heeringen). Juist het feit dat in 1914 de voor Schlieffens plan typeerende zwenking door België werd behouden, heeft ten gevolge gehad, dat men in Moltke's plan slechts het verwaterde denkbeeld van zijn voorganger heeft gezien. Bovendien kreeg de critiek gemaklijk spel door de mislukte proef op de som. Moltke kon verweten worden, dat hij alles wilde verdedigen, hinkte op twee gedachten en zich ondergeschikt maakte aan het initiatief des vijands. Daarom heeft men zijn plan „ein geistloses Gebilde" kunnen noemen: „eine Form ohne ihren eigentümlichen Geist und eine Gedanke ohne eigene Form" i. Die critiek is zeker te hard. Slechts in het uiterste geval, dat Schlieffen voor oogen had gestaan 2, moest Moltke's krachtenverdeeling te kort schieten voor het verhoopte succes. Ware hij een waarlijk groot veldheer geweest 3, dan had dit uiterste geval zich niet behoeven voor te doen, dan had hij voor dien de beslissing reeds geforceerd. Zeer terecht merkt Groener op, dat niet zoo zeer de afwijking van Schlieffens concentratie als wel het ontbreken van een leiding in zijn geest de voornaamste oorzaak is geweest der mislukking 4 — althans, 1 Kritik des Weltkrieges von einen Generalstabler (d.i. Hauptmann a. D. Ritter) (Leipzig 1920) p. 83 en Der Aufmarsch Moltkes 191b und der Aufmarschplan Schlieffens von 1905 door denzelfden (in Milit. Wochenblati van 1927, No 30). 2 Den beslissenden slag acht Schlieffen waarschijnlijk aan de Maas of aan de Aisne; het probleem Parijs komt bij hem dus pas aan de orde wanneer „wider Erwarten die ersten Möglichkeiten nicht eintreten." (Gackenholz p. 9). 3 Over zijn persoonlijkheid handelt het volgende Hoofdstuk. 4 L.c. p. 210: „ dass es zur Erringung eines entscheidenden Sieges weniger darauf ankam, die Schlieffenschen Anforderungen an die zouden wij willen zeggen, de oorzaak van het onvoldoende gebruik, dat van de geboden kansen werd gemaakt. Vat men de mogelijkheden van Moltke's plan in het kort samen, dan komt men tot het volgende resultaat. Primo: de rechter vleugel voert de door Schlieffen ontworpen operatie uit en wordt versterkt met troepen van den linker vleugel, nadat deze de waarschijnlijk snelle overwinning in Lotharingen heeft bevochten. „Es bot sich hier die Möglichkeit zu frühzeitigen, schwer ins Gewicht fallenden Erfolgen", zegt Ludendorff, „nach denen die hier verwandten Truppen zur rechtzeitigen Verstarkung der bereits herumschwenkenden Heeresfront eingesetzt werden konnten, da nun auch eine Bedrohung der linken deutschen Flanke östlich Metz nicht mehr zu besorgen gewesen ware" 1. Voor het transport dier troepen had generaal Groener, de Feldeisenbahnchef, al voor het einde der concentratie een geweldige hoeveelheid leege wagons, voldoende voor acht Corpsen, achter den linker vleugel vastgehouden. Secundo: blijkt de Fransche hoofdmacht Zuidelijk van Luxemburg te staan, dan wordt omgekeerd de linker vleugel versterkt uit den rechter. Tertio: er wordt geen troepenverplaatsing ondernomen, wanneer de vijandelijke positie nergens een inleidend, snel succes mogelijk maakt. Moltke heeft niet als Schlieffen de groote lijnen van zijn operatieplan op schrift gesteld, maar gelijk bij Joffre leert men zijn bedoelingen kennen uit de instructies aan de legercommandanten. In de Aufmarschanweisungen für das Mobilmachungsjahr 191^i5 speelt de linker vleugel nog een ondergeschikte rol. Wij lezen daar: „Die Hauptkrafte des deutschen Heeres sollen durch Belgien und Luxemburg nach Frankreich vorgehen. Ihr Vormarsch ist — sofern die über den französischen Aufmarsch vorliegenden Nachrichten zutreffen — Zahl zu erfüllen, als vielmehr darauf, dass das deutsche Heer in seinem Geiste geführt und seine operativen Ratschlage befolgt wurden." 1 Der deutsche Aufmarsch 191b, l.c.; men vergete niet, dat Ludendorff van 1909 tot 1912 chef van de Aufmarschabteilung bij den generalen staf was en ook daarna grooten invloed bij Moltke bezat. als Schwenkung unter Festhalten des Drehpunktes Diedenhofen—Metz gedacht. Massgebend für das Fortschreiten der Schwenkung ist der rechte Heeresflügel. Die Bewegungen der inneren Armeen werden so geregelt werden, dass der Zusammenhang des Heeres und der Anschluss an Diedenhofen— Metz nicht verloren geht. Den Schutz der linken Flanke der Hauptkrafte des Heeres sollen neben den Festungen Diedenhofen und Metz die südöstlich Metz aufmarschierenden Heeresteile übernehmen" 1. Verder wordt de leiding van beide in Elzas-Lotharingen geconcentreerde legers aan Rupprecht van Beyercn opgedragen. De uitvoering van zijn voorloopig nog niet anders dan als defensief te beschouwen opdracht biedt, naar gelang sterkte en optreden des vijands, drie mogelijkheden. De beide voornaamste zijn deze: de vijand attaqueert met overmacht tusschen Metz en de Vogezen — dan moet Rupprecht op zoodanige wijze uitwijken, dat hij in ieder geval aan de Niedstellung de linker flank der Duitsche hoofdmacht kan blijven beveiligen; de vijand treedt niet offensief op — dan dient Rupprecht op te rukken naar Moesel en Meurthe, „um die hier versammelten französischen Krafte festzuhalten und ihren Abtransport nach dem linken französischen Heeresflügel zu verhindern" 2. Uiterlijk heeft dit plan veel van Schlieffens demonstratieve beweging tegen Nancy, maar de bedoeling is toch anders. Schlieffen wil den vijand weglokken van het door hem verkoren belangrijkste strijdtooneel, Moltke wil hem buiten de bescherming lokken zijner vestingen, om hem in Lotharingen te vernietigen. Vandaar dat zijn instructie (tweede mogelijkheid) een oprukken in breed front gelast: het is een strategische verkenning. Die ver reikende bedoeling is nog wel niet te lezen uit deze instructie, maar zij past bij Moltke's vroegere uitlatingen, waarvan wij eene typeerende citeerden 3, en zij wordt bevestigd door latere instructies. Weldra bleek het overbodig zich door een uitlokkende de- 1 Weltkrieg I p. 64. 2 Men vergelijke Joffre's motiveering van het Fransche offensief daar ter plaatse, h.1. p. 29 n. 2. 3 Cf. h.1. p. 50. monstratie zekerheid te verschaffen omtrent den vijand. Zooals wij uit het vorige hoofdstuk weten, liet Joffre van huis uit zijn 1ste en 2de L. een krachtig offensief ondernemen in Lotharingen. Moltke nam aan, dat zich hier de hoofdmacht der Franschen bevond. Op grond dezer veronderstelling moesten dus de maatregelen voor de sub secundo genoemde mogelijkheid van Moltke's plan i worden uitgevoerd. Hij gelast A.O.Ks IV en V zich gereed te houden om door Metz en de Niedstellung naar het ZO. in te grijpen; de eenige nog beschikbare algemeene reserve, de 6x/£ Ersatz-Divisies, dirigeert hij naar Lotharingen. Moltke's prognose omtrent den vijand en zijn daarop gebaseerde variant in Schlieffens plan schenen door de feiten gewettigd te worden. Maar nauwelijks een dag na de uitvoering der genoemde besluiten komt de O.H.L. tot een juister inzicht in de vijandelijke concentratie. Op 16 Augustus wordt het namelijk duidelijk, dat de hoofdmacht des vijands benoorden Metz gaat optreden 2. De instructie aan het IV. en V. L. moet gewijzigd worden, Rupprecht dient voor den vijand te retireeren, om diens toch ook in Lotharingen aanzienlijke strijdkracht op het juiste moment door een flankeerend optreden te vernietigen. De sub primo genoemde mogelijkheid van Moltke's plan 1 kan nu verwezenlijkt worden. De voor het Duitsche leger weinig minder dan voor het Fransche karakteristieke Angriffsgeist bracht den bevelhebber van den linker vleugel ertoe om, nog voor de tijd rijp was voor een beslissend succes, den aanval, frontaal, op den voorwaarts gerukten vijand te ondernemen. De Franschen werden teruggedrongen, maar, al leden zij gevoelige verliezen, van een vernietiging was geen sprake. Het VI. L. sprak van een „siegreiche Schlacht", A.O.K. VII meldde, dat sterke vijand „fluchtartig, moralisch schwer erschüttert, mit grossen Verlusten" was teruggetrokken en Moltke riep in den avond van 21 Augustus zijn stafofficieren bijeen in Hotel Monopol te Coblenz, om hun met zichtbare ontroering mededeeling te doen van de groote zege, die in Lotharingen behaald was, zijn 1 Cf. h.1. p. 52. 2 Weltkrieg I p. 185. overwinning, die hij de laatste jaren tijdens de Generalstabsreisen ontworpen had als een correctie op Schlieffens plan !. Weliswaar kon de gedachte niet meer bij hem opkomen, dat de hoofdmacht van het Fransche leger verslagen was. De O.H.L. wist immers, dat de vijand slechts een gedeelte zijner krachten aan het Lotharingsche front had ingezet. Maar dat deze buiten gevecht waren gesteld en dus voor den beslissenden slag van den Duitschen rechter vleugel niet meer in aanmerking konden komen leek een volledige strategische rechtvaardiging van Rupprechts offensief. In werkelijkheid stonden de zaken, zooals wij weten, anders. In Lotharingen was een frontale slag geleverd, die den Franschen niet belet had te retireeren naar hun vestinglinie, waar het Duitsche offensief moest doodloopen. Juist om dit te vermijden had Schlieffen de zwenking door België ontworpen! Bovendien kregen de Franschen gelegenheid om, gedekt door hun vestingen, de troepen die daar gemist konden worden naar hun bedreigden linker vleugel te verplaatsen. Moltke had, mits snel beseffend, dat Rupprechts „ordinarer Sieg" strategisch een mislukking was, en mits doordrongen van de noodzakelijkheid om nu ijlings zijn beslissenden vleugel te versterken, ook zijnerzijds troepen los kunnen maken uit het Lotharingsche front. Twee motieven hielden hem daarvan terug: hij geloofde, dat de beslissende slag in het W. reeds begonnen was, en hij zag blijkbaar nog heil in een voortzetting der operaties van zijn linker vleugel: het VI. en VII. L. kregen opdracht hun offensief voort te zetten, om den vijand van Épinal weg te dringen. Zoo speelde zich ten slotte het omgekeerde af van wat Schlieffen had gewild. De Duitsche troepen werden ter plaatse gebonden, terwijl de Fransche hun betreklijke vrijheid van beweging herwonnen hadden. Joffre wist daarvan te profi- 1 Groener p. 35. Tirpitz, die in het Duitsche hoofdkwartier vertoeft, schildert de stemming aldaar op 22 Aug. als volgt: „Der Sieg des Kronprinzen von Rayern hat hier grossen Jubel erregt, um so mehr als noch weitere Folgen desselben erwartet werden." Cf. Erinnerungen von Alfred v. Tirpitz (Leipzig 1919) p. 394. teeren. Voor Moltke bleef nu alleen de sub tertio genoemde mogelijkheid over 1. Lag de oorzaak hiervan in de afwijking van de door Schlieffen gewenschte krachtenverdeeling? Zeker niet. De hoofdoorzaak ligt o.i. elders: in het ontbreken eener krachtige leiding door Moltke en in het gemis van den scherpen, snellen veldheersblik, die een veranderde situatie met al haar consequenties overziet en de noodzakelijke gevolgtrekkingen weet te maken. Moltke's plan in Lotharingen was niet a priori tot mislukking gedoemd, integendeel, het had goede kansen op succes. Maar twee condities moesten daartoe vervuld worden: de vijand moest in de val loopen en de Duitsche troepen mochten in geen geval te vroeg tot het offensief overgaan. Het was de taak der O.H.L. geweest, om het tijdstip van het Duitsche offensief te bepalen en zich niet door een legercommandant, al was hij van vorstelijken bloede, het initiatief uit handen te laten nemen. Toen Rupprecht zijn voorstel om ten aanval te gaan motiveerde met de overweging, dat een verder voortzetten van den terugtocht „ein Sinken der Stimmung in der eigenen Truppe und eine Belebung des Angriffsgeistes beim Fremde" 2 ten gevolge zou hebben, toen had de O.H.L. hem duidelijk moeten maken, dat juist een ver doordringend vijandelijk offensief de conditio sine qua non was om den ontworpen aanval op zijn beide flanken met succes te kunnen ondernemen, en dat verder de stemming van den troep, die met beleid zeker op peil te houden was, niet den doorslag mocht geven waar een strategische beslissing op het spel stond. In plaats hiervan legde de O.H.L. er den nadruk op. „unter Hinweis auf die grosse Bedeutung des Ausganges der ersten grossen Schlacht, dass die Verantwortung für die Lösing der den Truppen in den Reichslanden gestellten Aufgabe dem A.O.K. nicht abgenommen werden könnte"3. Rupprecht voerde zijn plan uit. Toen dit niet tot het verwachte groote resultaat had geleid, beging de O.H.L. haar 1 Cf. h.1. p. 52. 2 Weltkrieg I p. 208. * Ibid. p. 210. tweede ernstige fout door in het offensief te volharden, hoewel thans door A.O.K. VI gesuggereerd werd, dat het oogenblik gekomen was om den rechter vleugel te versterken met troepen uit het Lotharingsche front. Maar, zooals we zeiden, Moltke geloofde op dat tijdstip, 22 Augustus, dat de beslissende slag van zijn hoofdmacht reeds begonnen was. Een troepentransport, tot Aken per spoor, verder te voet, daar de Belgische spoorwegen grondig vernield waren i, zou toch te laat ter plaatse aankomen. Aan een derde mogelijkheid, door Foerster geschetst 2, schijnt de O.H.L. niet gedacht te hebben. Zij was in deze dagen vervuld met zorg voor het Oosten. En de algemeene Siegeszuversicht aan het Westelijk front scheen ook discussies overbodig te maken. Men kan veilig aannemen, dat Schlieffen in dezelfde omstandigheden het troepentransport wel had gelast. Zijn consequente geest zou zeker met de mogelijkheid hebben gerekend, dat de vijand zich in den eersten slag nog uit de doodelijke omklemming losmaakte; dan moest de Duitsche rechter vleugel dieper het vijandelijke land binnendringen dan zou ieder échelon versterking welkom, zoo niet bitter noodwendig zijn. De om het draaipunt Metz—Diedenhofen zwenkende rechter vleugel, gevormd door het I. tot V. L., had met succes de inleidende operaties van het groote plan uitgevoerd. De wakkere tegenstand der Belgen, vooral bij Luik, had den voorgenomen opmarsch dier legers geen dag vertraagd. Bij het begin der vierde week van Augustus bevinden zij zich in een alles belovende worsteling met de vijandelijke hoofdmacht. 1 Generalleutnant von Tappen, Bis zur Marne 1914 (Oldenburg—Rerlin 1920) p. 14. 2 L.c. p. 35 e.v.: Was het ook al niet mogelijk troepen van het Lotharingsche front op tijd aan den rechter vleugel te doen arriveeren, dan bestond toch wel degelijk de gelegenheid om ze over Metz en Diedenhofen Westelijk van Luxemburg in te zetten, waar het V. L. stond; was zulks eenmaal geschied, dan kon, door verplaatsing der marschdoelen van de verschillende legers, de geheele Westelijke vleugel naar rechts verschoven worden; zoodoende zou het „überragende und doch geschlossene Front" zijn gevormd, dat de onmisbare voorwaarde was voor Schlieffens Cannae. Het Belgische leger is voor het grootste gedeelte binnen de vesting Antwerpen voorloopig uitgeschakeld bij de beslissing te velde. De Duitsche rechter vleugel heeft hier het III. R.C. en, in Brussel, een Brig. van het IV. R.C. (later vervangen door het uit Sleeswijk-HoIstein nagezonden IX. R.C.) ter dekking tegen een eventueelen Belgischen uitval achtergelaten. Niettemin was de Duitsche vleugel numeriek sterker dan de vijand, waartegen hij slag leverde in de Ardennen, bij Namen en Mons. Groot was de kans, dat een doelbewuste leiding reeds hier de beslissende overwinning kon behalen, welke Schlieffen steeds voor den geest stond. Groener gelooft zelfs, dat zij automatisch gevolgd zou zijn bij een consequent partij trekken van de gunst der omstandigheden x. Het offensief des vijands was precies de „Liebesdienst" waarop Schlieffen gehoopt had! Zoowel door den Kronprinz als door Bülow werd hiervan geen partij getrokken. Voor het welslagen der operatie was noodig, dat in'het centrum, door het IV. en het V. L., „Zurückhaltung", zooals de O.H.L. zich uitdrukte, werd beoefend. Daardoor alleen kon men den factor tijd beheerschen en was een gelijktijdig optreden van het centrum en den buitenvleugel, die een zoo veel grooter afstand had af te leggen, te bereiken. Zeker mocht het V. L. niet het eerste zijn om den aanval te beginnen. In werkelijkheid geschiedt zulks echter wel en zelfs is de hulp van het IV. L. noodig om een dreigende crisis te bezweren. Ook in het kroonprinselijke leger bleek de Angriffsgeist geen goede leidster! De operatie kon zoo niet groeien tot haar natuurlijk resultaat. Dat ware bereikt desnoods door een uitwijken van het centrum voor het Fransche offensief, totdat het I., II. en III. L. op de juiste plaats waren om den grooten slag te slaan: twee dagen later dan nu gebeurde, in Zuidelijk België. Het Fransche vleugelleger van Lanrezac zou dan niet voor een offensief van Bülow en v. Hausen zijn teruggegaan, daar zijn rechter huurleger, het 4de, zich in gestadigen opmarsch be- 1 Groener p. 18 e.v. Ook bij dezen, onder de Duitsche militaire auteurs o.i. belangrijksten, schrijver houde men de didactische strekking in het oog. Op papier is de overwinning toch altijd gemakkelijker te bevechten dan op het slagveld. vond door het terugwijken van het Duitsche centrum Men kan zich, bij dergelijke betoogen post facta, terecht afvragen, of de overwinning wel zoo voor het grijpen lag en vooral, of de vijand wel zoo zeker de hem toegedachte rol zou gespeeld hebben. Maar dit neemt niet weg, dat de door Groener gedachte leiding van den slag de kansen op de overwinning aanmerkelijk grooter zou gemaakt hebben dan zij waren door het feitelijke Duitsche optreden. Hetzelfde is door Groener klemmend betoogd voor den rechter vleugel. Na haar instructie van 20 Augustus, vóór den slag, liet de O.H.L. het woord alleen aan de executanten. Voor den Westelijken vleugel was door haar het volgende bepaald: „I. und II. Armee haben in der am 20. August erreichten Linie aufzuschliessen unter Sicherung gegen Antwerpen. Angriff gegen Namur ist so bald wie möglich zu beginnen. Den bevorstehenden Angriff gegen den westlich von Namur befindlichen Feind in übereinstimmung zu bringen mit dem Angriff der III. Armee gegen die Maaslinie Namur—Givet, muss den Vereinbarungen beider A.O.Ks überlassen bleiben L. Moltke gaf daarmede feitelijk de leiding uit handen, maai in vast vertrouwen op de bekwaamheid van generaal v. Bülow, den commandant van het II. L., die ook aan v. Kluck, bevelhebbei van het I. L., bindende bevelen kon geven 2, geloofde hij op deze wijze de uitvoering van het groote plan het best verzekerd. Hij zelf immers bevond zich ver van het tooneel van den strijd, in Coblenz. Daar had hij een rechtstreeksche telephonische verbinding met A.O.K. VIII aan het Russische front, 1 Weltkrieg I p. 260. 2 Bülow werd, evenals Rupprecht, tijdelijk belast met de functie van legergroepscommandant, welke, behalve in het Russische leger, nog nergens als zoodanig was ingevoerd. In den loop van den oorlog bleek deze instantie onmisbaar en werd zij overal in de militaire hiërarchie ingevoegd. Maar deze latere legergroepscommandant was niet tegelijk bevelhebber van een eigen leger, was derhalve veel beter in staat om het geheel te overzien dan in dit geval v. Bülow, die bijna onvermijdelijk moest vervallen in de fout, zijn orders aan het huurleger te laten determineeren door zijn eigen tactische positie en de daaruit voortvloeiende wenschen. Cf. Generaloberst A. v. Kluck, Der Marsch auf Paris und die Marneslacht 191b (Berlin 1920) p. 20 en 147. en aangezien de gang van zaken daar hem groote zorg baarde zag hij af van een verplaatsing van zijn hoofdkwartier dichter achter den beslissenden vleugel in het W. Die voortdurende aandacht voor het Oostelijke front is wel typeerend voor Moltke. Meer dan uit de versterking van den Lotharingschen vleugel blijkt hieruit, dat Schlieffens opvolger niet was de man van ijzer, die alleen het prachtige Duitsche leger ter overwinning kon voeren; voor hem was het woord van „eine Provinz sacrificieren" niet geschreven. De verbinding van de O.H.L. met de A.O.Ks van den rechter vleugel liet, en op den duur steeds meer, te wenschen over. Dat was een van de weinige dingen, waarin de technische oorlogsvoorbereidingen van den Duitschen generalen staf waren te kort geschoten. Aan een regelmatig gebruik van vliegtuigen met dit doel werd in het begin van den oorlog blijkbaar nog niet gedacht. De genoemde motieven: de (twijfelachtige) noodzaak om in Coblenz te blijven, de onvoldoende verbinding met den Westelijken vleugel, het onbegrensd vertrouwen in Bülows qualiteiten en ten slotte Moltke's natuurlijke neiging en bewust systeem om den legerbevelhebbers zoo groot mogelijke zelfstandigheid te laten, dat alles had de O.H.L. ertoe gebracht de leiding op het beslissende moment prijs te geven. Aanvankelijk scheen het vertrouwen der O.H.L. niet beschaamt! te zullen worden. De berichten, die van 20 tot 24 Augustus binnenkwamen, lieten niets te wenschen over. A.O.K. IV sprak van een „vollstandigen Sieg", A.O.K. III meldde den vijand „in vollem Rückzuge", Bülow ten slotte, van wien het gewichtigste nieuws moest komen, berichtte o.a.: „II. Armee hat Feind entscheidend geschlagen. Zahlreiche Geschütze erbeutet I. Armee westlich Maubeuge im Kampf mit englischer Armee. Umfassung eingeleitet H.K.K. I meldet fluchtartigen Rückzug der Englander. Angriff Namur siegreich durchgeführt Angriffstruppen Namur bis auf eine halbe Division für andere Verwendung frei geworden. Angriff Maubeuge in Vorbereitung." (d.d. 24 Augustus tegen middernacht)1. 1 Weltkrieg I p. 406. Was het wonder, dat Moltke op deze berichten geloofde, dat „die grosse Entscheidungsschlacht im Westen zu unseren Gunsten geschlagen sei"1? In waarheid had ook Bülow niet meer dan een „ordinarer Sieg" bevochten. Ook hier was de vernietigende omvatting mislukt. Geen corps des vijands was buiten gevecht gesteld. Steeds had Schlieffen gewaarschuwd tegen de „liebgewordene Gewohnheit der getrennten Teile einer Armee sich zunachst vor der feindlichen Front zusammenzudrangen, ehe sie zum Angriff übergehen"2; juist voor die verleiding is Bülow bezweken. Hij trok Kluck aan naar zijn rechtervleugel en Hausen hield onder zijn invloed zijn leger samengepakt. Een stoute, omvattende, den vijand diep in de flank treffende manoeuvre kwam niet tot uitvoering. Het was ook a priori de groote vraag, of v. Bülow wel de man kon zijn voor zoodanige conceptie. Hij had een voortref lij ken naam in het Duitsche leger, voornamelijk door zijn voorbeeldige scholing van het III. L.C. In gevechtstactiek erkende ieder hem als meester. Maar op het slagveld van 1914 werd meer geëischt: daar was geen tacticus, maar een strateeg noodig. En in dat opzicht was hij Schlieffens antipode. Deze was de profeet geweest van de „breite Schlachtlinie" 3, Bülow bleek de man van de „Massebildung vor der feindlichen Front" *. Voor den historicus blijft het van secundair belang te onderzoeken wat er gebeurd zou zijn wanneer men anders had ge opereerd. Het blijft speculatief. Men weet nooit, of men den vijand wel voldoende eer bewijst. Maar men kan toch wel zeggen, dat, niettegenstaande de in 1914 gewijzigde indeeling van krachten, het Duitsche leger in de vierde week van Augustus grooter kans had gehad om het grootste gedeelte der vijandelijke krijgsmacht buiten gevecht te stellen, wanneer een op de hoogte der strategische eischen staande leiding de teugels, aan het Lotharingsche en aan het Belgische front, in handen had gehouden. Nu deze kans ver- 1 Tappen p. 19. 2 Groener p. 14; cf. het citaat uit Schlieffens Cannae h.1. p. 41. 3 Cf. h.1. p. 41. * Groener p. 20. vlogen was, werd de betrekkelijke zwakte van den rechter vleugel een factor, die bijzonder zwaar kon gaan tellen. Wat, indien de vijand blééf uitwijken? Schlieffen had gewild, dat zijn rechter vleugel dan toch nog sterk genoeg zou zijn om, zwenkend om Parijs heen naar het O., den doodelijken stoot in 's vijands flank te drijven. Was de onversterkte vleugel van 1914 daartoe in staat? 1 In den nacht van 24 op 25 Augustus kon dat probleem de O.H.L. nog niet bezig houden. De vijand leek reddeloos en de eenige taak der legers scheen te liggen in een snelle en onverbiddelijke achtervolging, die de kroon zou zetten op een overwinning, waardoor, ten tweeden male, de naam Moltke onsterfelijk zou worden in de geschiedenis. 1 Niet alle punten van verschil tusschen de plannen van 1905 en 1914 behoefden in dit hoofdstuk tot hun recht te komen. Wij wijzen terloops op de politieke beteekenis van Moltke's wijziging, waardoor ons land werd ontzien; bij Schlieffen zouden de Duitsche troepen ook door ons Liraburg zijn opgetrokken. Door Moltke's verandering werd de coup de main op Luik noodzakelijk, die, met of zonder voorafgaand ultimatum, onmiddellijk de Duitsche plannen t.a.v. België wereldkundig maakte. Schlieffens concentratie zou dien coup overbodig gemaakt hebben, liet dus tijd en mogelijkheid open, dat de vijand op grond eener „menace positive d'invasion allemande" zelf het eerst in België zou binnenvallen en het odium der neutraliteitsschending op zich zou nemen. Eveneens terloops zij hier, tegenover de wel zeer eenzijdige strategische verheerlijking van Schlieffens plan, erop gewezen dat de mogelijkheid van deszelfs uitvoering een buitengemeen dubieus karakter krijgt door het spoorwegprobleem. Van de Maas tot de omvatting om Parijs is de afstand zeker 400 km, van de Zwitsersche grens tot Parijs nauwelijks minder. De troepenverplaatsingen en de voorziening der legers kwamen aan een zijden draad te hangen. Cf. Oberst v. Mantey, Umfassung, Umgehung und Durchbruch (in Wissen und Wehr van 1931, Heft X) p. 578. * Generaloberst von Moltke IV GENERALOBERST HELMUTH VON MOLTKE „In seiner ganzen Art war er weniger Soldat als Gelehrtentyp, der ein beschauliches Leben mit guten Büchern der Unrast des Soldatenlebens vorzog." iion Einem Dank zij vooral de posthume publicatie zijner brieven 1 staat ons de persoonlijkheid van den man, die, onder nominaal opperbevel van den Duitschen Keizer, de verantwoordelijkheid droeg voor de oorlogsvoering te land, in haar ontwikkeling duidelijk voor oogen. Moltke werd in 1848 geboren, nam als luitenant deel aan den oorlog van '70, was eenige jaren adjudant van den beroemden, toen hoogbejaarden Feldmarschall, zijn oom en naamgenoot, met wien hij meermalen reizen in het buitenland ondernam, fungeerde later als adjudant des Keizers, in wiens omgeving men hem bij allerlei gewichtige gebeurtenissen kan aantreffen, en werd ten slotte nadat hij in verschillende afdeelingen van den generalen staf het métier had leeren kennen, chef van den generalen staf als opvolger van Schlieffen (1906). Moltke was een veelzijdig begaafd man van harmonische ontwikkeling; noch in zijn intellectueele belangstelling, noch in zijn gemoedsleven vertoonde hij die typische eenzijdigheid, die hypertrophie van bepaalde vermogens bij atrophie van andere, waardoor de specialist zich gemeenlijk karakteriseert. Schlieffen kon een landschap niet anders zien dan met militairen blik: als een te verdedigen of te veroveren terrein, 1 Erinnerungen Briefe Dokumente 1877—1916. Ein Bild vora Kriegsausbruch, erster Kriegsführung und Persönlichkeit des ersten militarischen Führers des Krieges, herausgegeben und mit einem Vorwort versehen von Eliza von Moltke (Stuttgart 1922). Moltke echter, als echt Germaansch gevoelsmensch, ondervond tegenover de natuur geheel andere emoties. Zijn brieven doen hem kennen als een vlot en onderhoudend schrijver met zeer wijde belangstelling, niet alleen voor de problemen van den dag en van zijn werkkring, maar ook voor de wijsbegeerte en vooral godsdienstige vraagstukken. Het is van vele veldheeren bekend, dat zij zich geregeld eenigen tijd daags verdiepten in lectuur, die zoo ver mogelijk verwijderd bleef van hun gewone militaire studie: een bewuste geestelijke hygiëne om in goede conditie te blijven. Bij Moltke krijgt men echter veeleer den indruk, dat hij uit diepe innerlijke behoefte moest kennis nemen van hetgeen buiten zijn terrein werd gedacht en geschreven. Houston Stewart Chamberlain, Carlyle, Bebel en zelfs Maeterlinck (wiens Pelléas hij in zijn jonge jaren wilde vertalen) zijn de namen, die wij in zijn correspondentie ontmoeten; maar de meerderheid wordt gevormd door auteurs van godsdienstig-philosophische werken, onder wie Steiner bij hem de eerste plaats inneemt: geen wijsgeer beantwoordde zoo onmiddellijk aan Moltke's zielsbehoeften als de denker van Dornach, met wien hij een hechte vriendschap sloot. De Keizer waardeerde Moltke om zijn intelligentie en belezenheid; maar, vertelt generaal von Einem, „nur auf das Gebiet des Spiritismus ihm zu folgen, lehnte der Kaiser ab; er verbot ihm sogar jede Beschaftigung mit dieser für einen General und Chef des Grossen Generalstabes sicherlich ungewöhnlichen Materie" 1. Tegenover den Keizer stond Moltke met critische waardeering. Er bestond een zekere incompatibilité d'humeur. Typeerend voor Moltke is zijn afkeer van het ij dele, ziellooze society-leven; de gebruikelijke zomerreis naar het Noorden met den Keizer wordt hem steeds meer tot een poenitentie („ich gewohne mich nicht mehr in den auf den Kalauer gestimmten Grundton unseres Kreises"). Alles wat zweemt naar décor zonder innerlijkheid wekte zijn instinctmatig verzet; maar het principe dat de generale staf hoog hield: meer zijn dan schijnen, lag niet bepaald in de lijn van 1 Generaloberst von Einem, Erinnerungen eines Soldaten 1853—1933 (Leipzig 1933) p. 150. den naar het theatrale neigenden monarch. Toen hij na zijn manoeuvres van 1909 de hooge orde van den Zwarten Adelaar had gekregen, schreef Moltke aan zijn vrouw: „Ich habe mich förmlich geschamt. Onkel Helmuth gebrauchte einen siegreichen Feldzug dazu, um diese höchste preussische Auszeichnung zu erringen. Wir Epigonen machen das mit drei Manövertagen ab." Dit is natuurlijk uiterst sympathiek, maar het laat tevens vermoeden, dat de neef zich bewust was de mindere te zijn van zijn grooten oom; Schlieffen zou een dergelijke ontijdige onderscheiding aanvaard hebben als een voorschot op den roem, dien hij zich naar zijn vaste overtuiging in een oorlog zou veroveren. Zoo zijn er meer, recht uit het hart gewelde bekentenissen in brieven aan zijne levensgezellin, waardoor ons Moltke s geestelijke structuur wordt geopenbaard. Smartelijk ondervond hij het gemis van een vaste geloofsovertuiging („ich wate stetig weiter in dem Triebsand der grübelnden Zweifel"), zoodat geen hulplijn naar de eeuwigheid zijn gevoelig gemoed bevrijden kon van een onvrede, die door de onvolkomenheden dezer wereld hem licht tot pessimisme dreef. Over de voornaamheid en hoogheid van zijn karakter noch over zijn groote militaire bekwaamheden bestaat de minste twijfel. Hij was zeer werkzaam, onzelfzuchtig, plichtsgetrouw en vervuld van een sterk verantwoordelijkheidsgevoel. Ook tegenover den Keizer kwam hij op beslissende oogenblikken onverholen voor zijn grieven uit: een burgermoed, die tegenover den monarch te zelden getoond werd, dan dat hij Moltke niet tot groote eer zou strekken. Een onderhoud met den Keizer in Januari 1905, waarbij hij al wat hem op het hart lag uitsprak („ich glaube, so hat noch nie ein Mensch mit ihm gesprochen"), verzekerde hem het vertrouwen van het hoofd van staat en leger, zoodat Moltke de zware verantwoordelijkheid, die hij als chef van den generalen staf te dragen zou krijgen, durfde aanvaarden. Maar op den critieken dag van 1 Augustus 1914 laat de impulsieve Keizer zich een woord ontvallen, dat Moltke tot in het diepst van zijn kwetsbare ziel heeft getroffen. Door het bekende telegram van Lichnowsky, den Duitschen gezant in London i, scheen het een oogenblik, of Duitscliland alleen met Rusland in oorlog zou komen. In het Keizerlijk paleis heerschte dientengevolge een opgewekte stemming en de Keizer stelde zelfs voor: „Also wir marschieren einfach mit der ganzen Armee im Osten auf!" Moltke verklaarde echter, dat het onmogelijk was om de concentratie van een millioenenleger te improviseeren, en dat een zoo ingrijpende verandering van het plan in plaats van een slagvaardig leger een ordeloozen troep soldaten naar het O. zou doen oprukken 2. Waarop de Keizer antwoordde: „Ihr Onkel würde mir eine andere Antwort gegeben haben." Moltke hield echter voet bij stuk en verklaarde alleen verantwoordelijk te kunnen blijven, wanneer zijn plan onveranderd werd uitgevoerd. Daarvoor moest men zwichten. Maar Moltke zou nogmaals ernstig geschokt worden. Volgens zijn plan moest op den eersten mobilisatiedag Luxemburg bezet worden (door de XVI. D.I. uit Trier) om de voor Duitschland zoo gewichtige spoorwegen te beveiligen tegen een Franschen coup de main 3 Dit punt van het pro- 1 In de bekende uitgave van Kautsky, Montgelas en Schücking, Die Deutschen Dokumenten zum Kriegsausbruch (Charlottenburg 1919) vindt men dit stuk onder No 562. 2 Of inderdaad een verandering van concentratie zulk een chaotisch effect zou hebben gehad mag men in verband met de uiteenzettingen van H. v. Staabs, General der Inf. a. D., Aufmarsch nach zwei Fronten (Berlin 1925) p. 51 e.v., betwijfelen. De op spoorweggebied zeer deskundige schr. gelooft, dat Moltke zonder groote moeilijkheden de concentratie had kunnen veranderen. Maar ongetwijfeld en terecht spraken bij den Duitschen legerleider niet op de eerste plaats technische, doch politieke overwegingen. 3 In Weltkrieg I p. 103 wordt erop gewezen, dat de Duitsche dekkingstroepen uitdrukkelijk order kregen nergens de grens te overschrijden; de uitzondering, die hierbij ten opzichte van Luxemburg werd gemaakt, wordt t.a.p. medegedeeld in termen, die een poging schijnen om de rechtsschending, ook tegenover dezen staat, te bewimpelen: „Nur das zum deutschen Zollgebiet gehorige Grossherzogtum Luxemburg war von diesen Bestimmungen ausgenommen." Luxemburgs neutralisatie was op Bismarcks verlangen in 1867 uitgesproken; bovendien verbood ten overvloede het tractaat van 11 Nov. 1902 aan Duitschland het militair gebruik der Luxemburgsche spoorwegen. Cf. De Oorlog in Belgie, verspreide Opstellen van Prof. Mr A. A. H. Struycken (Arnhem 1916) p. 2 e.v. gram wilden rijkskanselier en Keizer voorloopig opschorten, omdat het een directe bedreiging van Frankrijk zou beteekenen. Aan de XVI. D.I. wordt deze beslissing getelegrapheerd. „Mir war zumute, alsob mir das Herz brechen sollte," schreef Moltke later. Wel werd in den avond van denzelfden dag, toen het bericht van Lichnowsky, althans volgens Edward Grey, op een „misunderstanding" bleek te berusten, de order herroepen i, maar in Moltke was iets gebroken; het was hem, of de Keizer zijn eens geschonken vertrouwen had teruggenomen. Degene, die hem het beste gekend heeft, zijn vrouw, schrijft naar aanleiding van het gebeurde op 1 Augustus: „Wer gerade Moltkes Verantwortungsgefühl und -bewusstsein gekannt hat, wird verstehen, dass diese Erfahrungen des 1. August eine tiefgehende Wirkung auf ihn ausüben mussten. Darin, dass das Verstandnis für solche Imponderabilien unseren Zeitgenossen verlorenging und sich ihr Denken und Urtheilen so sehr vergröberten, liegt der Grund zu der falschen Beurteilung der Persönlichkeit Moltkes." Ook wie begrip en waardeering heeft voor Moltke's gevoeligheid en fijnheid van karakter zal zich toch tevens afvragen, of die eigenschappen voor een veldheer niet bedenkelijk zijn; niemand immers behoeft zoozeer het taaie schild van een vast gemoed als juist een legeraanvoerder2. Moltke was een bekwaam militair en had een nuchteren kijk op krijgskundige problemen; maar hij miste het onwankelbare geloof in zichzelf, de innerlijke overtuiging als veldheer geboren te zijn. Daardoor staat hij ons nader als mensch en lijkt hij psychologisch tegelijk gecompliceerder en begrijpelijker dan de halfgoden der historie, die geloofden in hun ster. In hem was niets van den Caesar, die, door den storm naar Dyrrhachium varend, den angstigen schipper toeroept: „Quid times, Caesarem vehis", noch van Napoléon, die de zon van 1 Cf. Deutschen Dokumenten Nos 575, 578, 612. 2 In het begin van den oorlog, toen de eerste berichten over Luik ongunstig luidden, werd Moltke nogmaals diep geschokt door een verwijt des Keizers: „Nun sehen Sie wohl, da haben Sie mir die Englander ohne Grund auf den Hals gebracht!" (cf. Erlebnisse und Betrachtungen aus der Zeit des Weltkrieges von Gener. Dr v. Stein, Leipzig 1919, p. 38). Austerlitz bij Borodino als onderpand der overwinning begroet. Moltke was van den eenen kant niet hard genoeg van grondstof, van den anderen kant te weinig mysticus. Zijn inborst was te gevoelig om onbewogen te blijven bij teleurstelling of tegenslag, zijn verstand te nuchter om in het teeken van Constantijn of den sterrenhemel van Wallenstein te gelooven. Schlieffen geloofde in zijn roeping; daarom kon hij de operatieve bedoelingen der krijgsbedrijven van den ouden Moltke vrij willekeurig naar zijn eigen inzichten interpreteeren en kon hij een krijgsplan maken zooals de geschiedenis nog nimmer had overgeleverd maar zooals ook alleen hij zelf zou hebben kunnen uitvoeren. Voor den veldtocht van 1800 ontstond er tusschen Napoléon en Moreau meeningsverschil over het te volgen plan; in dit verband zegt een historie-schrijver: „Uebrigens zeigte sich auch bald, dass zur Ausführung eines einfachen, wenn auch genialen Planes, eben auch das Genie des Urhebers nötig ist" L Hetzelfde kan men zeggen van Schlieffens plan. Ook bij de uitvoering van het gewijzigde plan vindt men herhaaldelijk deels reeds gesignaleerde tekortkomingen in Moltke's leiding, die waarschijnlijk minder uit bepaalde opvattingen dan uit de structuur van zijn karakter voortkwamen. Zeker, hij geloofde dat de oorzaak der successen van den ouden Moltke voor een deel lag in de vrijheid, die hij aan zijn legercommandanten liet; maar het is voor den jongen Moltke typeerend, dat hij eind Augustus nog geen verbindingsofficieren naar de verschillende A.O.Ks wil zenden, „da weder die Oberbefehlshaber noch die Chefs ein solches Mistrauen verdienten"2. Toch ware de zending van dergelijke spionnen (zooals ze bij de A.O.Ks genoemd werden) het eenige middel geweest om objectief critische berichten te krijgen; maar het streed met Moltke's louteren en open aard. Het bekende verschijnsel, dat vooral in de eerste ontmoetingen met den vijand de behaalde successen worden overschat, kreeg zoodoende geen correctief. 1 Napoleon als Feldherr von Graf Yorck v. Wartenburg dl I p. 155. 2 Weltkrieg I p. 605. Toen hij te velde trok was Moltke 66 jaar oud. Hij had reeds eenige malen een kuur gevolgd in Karlsbad. De medicus, die hem daar voor de derde keer behandelde, zag zijn toestand in 1913 niet zonder zorg in; hij ried hem, zich te Berlijn onder behandeling te stellen van den besten specialist, maar Moltke wilde daar niet van hooren, hij antwoordde zelfs tamelijk scherp: „Ich bin nicht so krank, wie Sie meinen." Toen Dr Herrmann hier tegen zeide: „Exzellenz sind aber auch wieder schwerer krank, als Sie glauben," reageerde Moltke met een woord, dat moeilijk in overeenstemming is te brengen met zijn gevoel van verantwoordelijkheid: „Nach Ihrer Ansicht, Doktor, könnte ich ja nicht Chef des Generalstabes bleiben." Het jaar daarop liet hij zich in Karlsbad door een anderen medicus behandelen i. Was hij ten slotte te zeer gehecht geraakt aan zijn hooge positie? Of geloofde hij, dat zijn afscheid van den generalen staf ongewenschte complicaties ten gevolge zou hebben? Toch schijnt zijn gezondheid in den zomer van 1914 goed te zijn geweest. Maar waar het vooral op aankwam, dat was zijn psychisch weerstandsvermogen. In een voortreffelijk opstel heeft Schlieffen de eigenschappen opgesomd, welke een veldheer moet bezitten: „ alle sich entgegenstellenden Schwie- rigkeiten voll Tatkraft überwinden,für Zwischenfalle schnell eine Abhilfe finden, den Erfolg bis zum Aeussersten anstreben, die Schicksalsschlage standhaft ertragen 2. In het Oosten had Moltke reeds krachtdadig ingegrepen door den bevelhebber van het VIII. L. te vervangen door Hindenburg, die den bekwamen en energieken Ludendorff naast zich kreeg. Aan het Westelijk front scheen de fortuin gunstig: daar werd het weerstandsvermogen van den vijand, van Joffre, op een zware proef gesteld. 1 Dr August Herrmann, Die Erkrankung des Generaloberst Helmuth v. Moltke (in Milit. Wochenblatt van 1926, No 10). 3 Der Feldherr, Schlieffen p. 264. V GENERAAL JOFFRE „Joffre a été l'homme qu'il fallait, il a su encaisser " Foch Van weinig prominente figuren uit den wereldoorlog valt het bij een eerste bestudeering moeilijker zich eenigszins een denkbeeld te vormen omtrent hun wezenlijke militaire en persoonlijke waarde dan van Joffre: men voelt zich tegenover hem staan als voor een muur, die alles en die niets kan verbergen. Eén ding slechts staat onmiddellijk vast: zijn kalmte, zijn onverstoorbare koelbloedigheid, die aan ieder met wien hij in aanraking komt een gevoel van veiligheid en vertrouwen inspireert. Daarvan getuigen de populaire en litteraire bijnamen die hij kreeg: grand-père — bij wien is men veiliger —; le taciturne — de man die niet praat, maar handelt —; het orakel van Delphi; de beer — symbool van latente kracht. Hij had uiterlijk iets van een beer; hij was zwaar en plomp van voorkomen, langzaam van woord en gebaar, zonder zwier of panache. Moeizaam zat hij te paard; wanneer hij uit zijn auto was gestapt, zoo vertelt iemand die hem zeer critisch bekeek, „il se déplagait sur des jambes arquées et incertaines, comme ces enfants de la campagne qu'on a mis trop tót sur leurs pieds" 1. Hij had inderdaad iets van een buitenman, van een boer, de qualiteiten van den landman, die zijn grond bewerkt, die hagel, onweer, droogte en ziekte aanvaardt als onvermijdelijke calamiteiten, zonder opwinding, en morgen zijn werk hervat. De geringe plooibaarheid in den omgang met anderen, de geslotenheid, de massieve onaantastbaarheid en 1 Lt-Colonel d'Artie Bté H.M. (d.i. Mélot), La Vérité sur la Guerre 1914—1918 (Paris 1930), I, p. 45. Generaal Joffre (Links een zijner verbindingsofficieren, kolonel Alexandre) koppigheid, het nuchtere verstand, die zekere natuurlijke slimheid en instinctieve menschenkennis van den boer had hij ook. Maar karakteristieke woorden of gebaren vindt men nauwelijks bij hem. De meest uiteenloopende auteurs, die verslag geven van hun ontmoetingen met Joffre, draaien steeds in hetzelfde kringetje van epitheta rond: „impassible, souriant et doucement opiniatre; tout en lui donne 1'impression de 1'équilibre et du sang-froid" (Poincaré); „une tranquillité soutenue et presque bovine" (Hanotaux); „toute la personne, avec sa stature massive, dit une puissance calme, réfléchie, une fermeté robuste et lente" (Victor Margueritte); „image vivante du bon sens et de la prudence paysanne" (Pierrefeu); „un Méridional refroidi, une tête froide, un tempérament extraordinairement équilibré, un bon sens rassis, une certaine froideur d'ame, une tranquille opiniatreté, un coeur sans tempête santé physi- sue, santé morale" (Louis Madelin); „belle impassibilité, calme imperturbable mais dépourvu d élan, sans flamme, extrèmement dénué de curiosité" (Lt-Colon. Mayer). Met tientallen zijn deze karakteristieken te vermeerderen, ze komen alle op hetzelfde neer. Wij memoreeren nog slechts het oordeel van Foch: „Sa qualité essentielle, eest un jugement trés sür, un imperturbable bon sens Nous avions coutume de 1'appeler la bouée, contre laquelle les flots et la tempête ne peuvent rien. II reste toujours le même. Les événements sont impuissants contre lui. C'est une force admirable 1 • Met dat alles is echter weinig gezegd omtrent Joffre's strategische bekwaamheden. Waren zijn antecedenten van dien aard, dat men hem met vertrouwen aan het hoofd van een millioenenleger kon plaatsen? Joffre was sapeur, officier van de genie: meer ingenieur dan opperbevelhebber, zooals Kitchener van hem gezegd moet hebben. Hij was een goed en volgzaam leerling geweest, intelligent en met een solied geheugen; hij nam de leerstot gemakkelijk in zich op, was geen schitterend leerling, maar rustig, oplettend, gedisciplineerd, receptief en bescheiden, steeds ge- 1 Le Mémorial de Foch, mes Entretiens avec le Maréchal par Raymond Recouly (Paris 1929) p. 68. reed om te antwoorden en goed te antwoorden. Hij bezocht de Polytechnische school, was stellig een uitstekend ingenieur geworden en wanneer men hem had voorspeld, dat hij het als zoodanig nog eens tot inspecteur-generaal zou brengen, dan had men veel, maar zeker niet té veel gezegd. Hevig geïnteresseerd in zijn studie was hij niet, wel was hij een plichtsgetrouw student die dan ook steeds als een der besten zijn examens aflegde. Daarbuiten (het was in de nadagen van Napoleon III) bestond weinig voor hem; hij was te eenvoudig, te bescheiden en gematigd, te verstandig ook, zich buiten zijn werk om met de quaesties van den dag in te laten *. Tijdens den Fransch-Duitschen oorlog ontving hij den vuurdoop; daar de zware verliezen in het Fransche leger moesten worden aangevuld maakte ook hij snel promotie: in 1876, nauwelijks 24 jaar oud, was hij al kapitein. De dood zijner vrouw op jeugdigen leeftijd werd ook een keerpunt in zijn militaire loopbaan, want hij zocht nu in de koloniën een inspannender, levendiger werkkring als een verdooving van zijn verdriet. Het bezit van koloniën, vooral van jonge koloniën, waar wat te doen is, beteekent het bezit van een onschatbare militaire leerschool. Kriegsspiele en manoeuvres zijn niet te versmaden oefeningen, maar in de koloniën leert men kanten van het métier kennen, die, zoo zij al niet direct samenhangen met moderne tactiek en strategie, dan toch karakter en lichaam weten te stalen. Wat Frankrijk betreft herinneren wij slechts aan de namen van Bugeaud, Faidherbe, Laperrine, Gallieni, Gouraud en Lyautey. Joffre echter bleef ook in zijn nieuwe omgeving bij zijn oud emplooi van ingenieur. Hij ontwerpt een spoorlijn in Senegal, hij organiseert in Diego-Suarez, op Madagascar, een steunpunt voor de vloot. Ook nam hij eens deel aan een militaire onderneming; ingedeeld bij de expeditie van kolonel Bonnier tegen Tombouctou, de mysterieuze stad der Sahara, ontsnapte hij aan de hinderlaag waarin Bonnier en 1 Vele bijzonderheden over Joffre en vaak treffende psychologische uiteenzettingen vindt men in de publicaties van Lt-Colonel Emile Mayer, Trois Maréchaux: Joffre, Gallieni, Foch (Paris 1928) en Nos Chefs de 1914 (Paris 1930), van welke studies in deze onze beschouwingen gebruik is gemaakt. zijn mannen den dood vonden, trok hij met zijn colonne de stad binnen en versloeg hij de Touaregs. Op Madagascar hadden zich zijn technische bekwaamheden ten volle kunnen ontplooien en toen hij in 1903 naar het vaderland terugkeerde, deed de gouverneur-generaal Gallieni, die later onder Joffre zou komen te staan, hem uitgeleide met een klinkende order van waardeering. Zijn promotie gaat regelmatig voort, zonder inspanning, zonder emotie, zonder intrigues ook; hij was een goed kameraad, vijanden had hij niet, vrienden eigenlijk evenmin. Hij wordt directeur der genie; zijn werkkring blijft dus op het hem van ouds bekende terrein en zijn aard was er niet naar om zich te interesseeren voor hetgeen daarbuiten lag, met name tactiek en strategie, om te zwijgen van philosophie. Eenmaal tot divisie-commandant bevorderd nam hij echter ongetwijfeld kennis van de heerschende stroomingen in de militaire wetenschap, maar men kan zijn scholing voor de hoogste leidersfunctie in oorlogstijd toch in de verste verte niet vergelijken met die van Moltke. Overigens, al werd Joffre in 1910 lid van den hoogsten militairen Areopaag, den Conseil supérieur de la Guerre, niets wees erop, dat hij reeds een jaai later zou worden aangewezen om in geval van oorlog op te treden als generalissimus; vóór zijn lastbrief in dien zin te ontvangen was hij aangewezen om bij mobilisatie de leiding der „Services de 1'arrière" op zich te nemen: dat was een verantwoordelijke taak, maar die meer organisatorische en administratieve, dan strategische talenten vroeg, meer nauwgezetheid dan ondernemingslust en genialiteit. In het milieu van zijn tijd vinden wij verschillende factoren, die, toen generaal Michel niet langer persona grata was, het mogelijk maakten, dat Joffre tot zijn opvolger als toekomstig opperbevelhebber werd benoemd. Hij liet zich niet in met politiek, en dat beteekende veel in de dagen na de Dreyfusaffaire, toen de regeering er op uit was om de reactionnairen (en dat waren zeer vele opperofficieren) uit het leger weg te werken; hij gold als democraat en republikein; als lid van de loge, al was hij het zonder eenig enthousiasme, kon hij doorgaan voor anti-clericaal; zijn eenvoudige afkomst tenslotte was tegenover het parlement een omstandigheid die ten zijnen gunste sprak 1. Voor de Commission d'Enquête de la Métallurgie, werd o.a. ook de minister gehoord, die Joffre tot opvolger van Michel had benoemd; uit deze verklaringen van Messimy kan men zich een duidelijke voorstelling maken van den gang van zaken. Michel bezat naar het unanieme oordeel zijner medeleden van den Conseil supérieur geenszins het vertrouwen van het leger; met name Gallieni achtte hem onbekwaam voor zijn verantwoordelijke positie, zoodat Messimy voor de moeilijke taak stond om een nieuwen generalissimus aan te wijzen, juist in de dagen van internationale spanning door de komst van de „Panther" voor Agadir. De essentiëele dialogen op het departement van Oorlog komen op het volgende neer. Gallieni: „Het leger heeft een chef noodig; daarom is het uw plicht generaal Michel te vervangen." Messimy: „Maar door wien? Wilt gij zijn opvolging aanvaarden?" Gallieni: „Neen, mijn koloniale carrière maakt dat bezwaarlijk; daarom zou mijn benoeming bij het moederlandsche leger niet in goede aarde vallen" 2. Messimy: „Niettemin hebt gij er het meeste recht op. Ik weet wat gij waard zijt. Een andere keuze zou moeilijk zijn." Gallieni: „Er zijn twee anderen, die in aanmerking komen: 1 Hoe sterk deze laatste, demagogische factor telde bleek nog medio 1916; er heerschte toen in de Kamer heel wat ontstemming over Joffre, maar de minister, generaal Roques, hield hem de hand boven het hoofd; zijn betoog in het comité-generaal van 18 Juni geeft hij aldus weer: „J'ai fait 1'éloge des chefs et j'ai eu beaucoup de succès, en disant que personne ne peut se prévaloir d'une origine plus modeste que celle de beaucoup de nos généraux." (cf. Colonel Herbillon, Du Général en chef au Gouvernement, Paris, 1930, I p. 294). 2 Zoo althans luidt de algemeen gangbare overlevering van dit onderhoud; volgens een getuigenis bij Pierrefeu echter (Nouveaux Mensonges de Plutarque, Paris 1931, p. 27 e.v.) zou Messimy zélf onmiddellijk dit bezwaar tegenover Gallieni hebben uitgesproken, zoodat de candidatuur van den laatste al meteen van de baan was. Het ware, volgens Pierrefeu's zegsman, intiem vriend van Gallieni, ondenkbaar geweest, dat deze om een dergelijke kleinzielige reden een taak zou hebben afgewezen, waartoe hij zich alleszins bekwaam wist. allereerst natuurlijk generaal Pau, een schitterend soldaat, maar zijn benoeming zou u politieke moeilijkheden kunnen bezorgen (Pau was namelijk een practiseerend catholiek); en dan generaal Joffre, een formidabel werker, methodisch en nauwgezet." De minister wendt zich tot Pau, die inderdaad naast Gallieni als de ernstigste candidaat kan gelden. Messimy: „Gij behoort niet tot onze politieke vrienden, uw benoeming kan ons daarom onaangenaamheden bezorgen. Evenwel, ik durf het aan, mits de benoeming der generaals zonder eenig voorbehoud absoluut in mijn hand blijft. Pau: „Excellentie, ik ambiëer precies hetzelfde! Ik wil de keuze der generaals zonder eenig voorbehoud absoluut aan mijzelf houden." Messimy: „Dan zullen wij niet tot overeenstemming kunnen komen." De minister ontbiedt Joffre. Deze vraagt 24 uur bedenktijd, komt daarna mededeelen, dat hij de benoeming aanvaardt op één voorwaarde: dat hij generaal de Castelnau, bekend als een bekwaam stafofficier, als medewerker zal krijgen. Messimy: „Een benoeming van Castelnau kan uit politiek oogpunt heel wat critiek van de republikeinsche partijen uitlokken (ook deze generaal behoorde evenals Pau tot de „clericalen"); ik zal de zaak aan den Ministerraad voorleggen." Daar wordt Joffre's wensch ingewilligd en op 28 Juli 1911 krijgt hij zijn benoeming. Daarmede was de voorbereiding en eventueele leiding van den oorlog in handen gelegd van den jongsten generaal uit den Conseil supérieur, die nog nooit een groote manoeuvre had geleid. Tijdens de verhooren van de bovengenoemde Commission d'Enquête vatte de voorzitter het gehoorde omtrent Joffre's benoeming aldus samen: „Donc, le général Joffre représentait une transaction?" waarop generaal Percin antwoordde met een: „Parfaitement" 1. 1 In 1913 schreef de gezaghebbende generaal H. Bonnal (Questions de critique militaire et d'actualité, Paris 1913): „Le général Joffre, viceprésident du Conseil supérieur de la Guerre, ne peut avoir acquis, aux abords de la vieillesse, des connaissances et une expérience des choses de la stratégie et de la tactique générale qui lui faisaient a peu prés complètement défaut lorsqu'il est arrivé au généralat. Joffre moet beseft hebben, dat hij in menig opzicht niet of nog niet op zijn taak berekend was; daarom immers vroeg hij de benoeming van Castelnau bij zijn staf. Ongetwijfeld heeft hij daarna met ijver gewerkt om zich de heerschende tactische en strategische opvattingen eigen te maken, zoodat hij de exponent werd van de offensieve leer der leidende jonge officieren (les Jeunes Turcs) van den generalen staf. Maar, wat men waarschijnlijk niet geweten heeft voor den oorlog: Joffre bezat, zooal niet de bekwaamheden dan toch eenige zeer gewichtige eigenschappen van den waren veldheer. Hij wist te bevelen en hij verloor nimmer zijn koelbloedigheid; hij kon naar Schlieffens eisch „die Schicksalsschlage standhaft ertragen." Het lag volstrekt niet in de lijn van Joffre's aanleg en capaciteiten om origineele strategische theoriën of operatieplannen te ontwerpen; daartoe was hij te traag van geest en te weinig geschoold in de hoogere krijgswetenschappen. Met zijn aangeboren politiek instinct (men moet bij hem steeds weer denken aan de wijze slimheid van den boer) liet hij daarom het initiatief aan zijn onderhoorige helpers. Foch, die zoo geheel anders van aard was, zei van Joffre: „II ne fait rien par luimême. II faut qu'on lui propose quelque chose, qu'on lui prépare un plan; il sait faire travailler. Lui: il pèse et il déci- de " i. Zeker zou zijn tot een „moindre effort" neigende natuur nooit uit zichzelf tot de theorie van het offensivisme zijn gekomen; maar onder de suggestie van de algemeene tendentie in zijn omgeving nam hij de noodzakelijkheid daarvan aan en werd het krijgsplan daarmede in overeenstemming ontworpen. Het mislukte volkomen; maar deze mislukking, waarvoor de verantwoordelijkheid door de Jeunes Turcs kwalijk koelbloedig en beleidvol gedragefi had kunnen worden, liet het zelfvertrouwen van den geheel anders geaarden Joffre onaangetast. Zij, die hem achteraf verwijten, dat hij de onhoudbaarheid der gangbare theorie niet eerder had ingezien, zullen toch moeten erkennen, dat hij sterk genoeg was van karakter 1 Commandant Charles Bugnet, En écoutanl le Maréchal Foch (Paris 1929) p. 139. en zenuwen om den uit die vergissing geboren rampspoed in volmaakte kalmte het hoofd te bieden. In de dagen van verwarring en angst, die volgen op de slagen aan de grens, blijft Joffre's moreel ongeschokt en inspireert hij daardoor aan ieder het onmisbare vertrouwen in een ommekeer ten goede, „la bouée", zooals Foch zeide. Zelfs Liddell Hart, die overigens bijna geen goeds van Joffre weet te vertellen, erkent: „II exergait une influence calmante sur une race excessivement sensitive II n'a pas été un général, il a été un puissant se- datif pour les nerfs de la nation" Ardeur, résolution, intelligence, imagination: niemand zal beweren, dat Joffre alle deze vier eigenschappen bezat, welke Napoléon de voornaamste qualiteiten van den aanvoerdei noemde. Niet als de van nature aangewezen leider was hij dan ook tot opperbevelhebber gekozen, maar als de man die politiek het minst gevaarlijk leek en die gewillig de theorieën van den staf zou overnemen. Hij bleek echter bovendien in staat om het failliet dier theorie ongeschokt te dragen; hij was in zijn massief zelfvertrouwen bekwaam tot bevelen, zijn gemis aan „imagination" behoedde hem ervoor de aan de grens geleden nederlaag zwaarder te tellen dan zij in werkelijkheid was; zijn persoonlijk optreden (in tegenstelling met Moltke reisde hij herhaaldelijk naar de legercommandanten) herstelde het vertrouwen bij zijn onderbevelhebbers, ook al kon hij in de laatste weken van Augustus voor alle legers, behalve het 1ste en 2de aan het Lotharingsche front, niet veel anders dan den voorloopigen terugtocht gelasten. i CapitaineÜ. H. Liddell Hart, Héputations, traduction et préface d'André Cogniet (Paris 1931) p. 39 en 47. Het Voorspel van den Slag * I DE SITUATIE DER FRANSCHE LEGERS OP 25 AUGUSTUS Reeds in den avond van 23 Augustus verneemt de president der Fransche Republiek, dat alle militaire operaties zijn mislukt. Kolonel Péneion, verbindingsofficier tusschen G.Q.G. en Regeering, komt tegen middernacht rapport uitbrengen aan Poincaré, het hoofd van den staat, en kan op diens angstige vraag: „C'est la défaite?" niet anders dan bevestigend antwoorden i. Het strategische plan zoowel als de tactische uitvoering waren onvoldoende gebleken: het een dwong tot den terugtocht, in afwachting van nieuwe, gunstiger kansen voor een offensief, het andere eischte een herziening van de tot dan toe gehuldigde denkbeelden. In zijn Note pour toutes les Armées, d.d. 24 Augustus, wees Joffre op de tactische fouten, die in de toekomst vermeden dienden te worden, en gaf hij een natuurlijk uiterst gecondenseerde gevechtshandleiding: innige samenwerking van infanterie en artillerie; oprukken der infanterie in open tirailleurlinie; onmiddellijke defensieve organisatie van het veroverde terrein; de cavalerie moet op de eerste plaats verkennen en zich niet te gemakkelijk laten verleiden tot gevechten met de door infanterie gesteunde vijandelijke ruiterij; de cavalerie zal ook zoo veel doenlijk de paarden moeten sparen, wil zij niet ontijdig uitgeput zijn 2. Denzelfden dag nog volgden de orders voor den algemeenen terugtocht, dien Lanrezac reeds op den avond van 23 Augustus voor zijn leger op eigen initiatief had ingeleid 3. 1 Raymond Poincaré, Au service de la France. Neuf Années de Souvenirs. T.V L'Invasion (Paris 1928) p. 155. 2 État-Major de 1'Armée, Les Armées frungaises dans la Grande Guerre, Tome I Vol. 2 (Paris 1925) Annexe No. 158. 3 Lanrezac p. 180 e.v.; cf. h.1. p. 34. 6 Voor de Jeunes Turcs was dit failliet hunner theorieën zoo onverwacht, dat zij aanvankelijk weigerden eraan te gelooven; nog bleven sommigen hunner blind voor den omvang der Duitsche manoeuvre op den Westelijken vleugel, zochten zij de oorzaak der mislukking uitsluitend in tekortkomingen van de aanvoerders te velde en hun troepen, geloofden zij in de mogelijkheid van succes door een hernieuwden frontalen aanval van het 5de L.1. Maar daarvan kon voorloopig geen sprake zijn. De evidentie der feiten dwong weldra ook het G.Q.G. tot deze erkenning. Niettegenstaande het bedroevende feit, dat het operatieplan waarop men alle verwachtingen gebouwd had was mislukt, kon de Fransche opperste legerleiding nog van geluk spreken, dat geen der armeeën definitief uit het veld was geslagen. Feitelijk was de toestand aldus: 1ste en 2de L. hebben zich op de Oostelijke vestinglinie kunnen terugtrekken; 3de en 4de L. retireeren langzaam en zonder dat hun moreel gevaarlijk geschokt is; alleen het 5de en het Engelsche L. moeten ijlings, na ernstig geleden te hebben, de vijandelijke omvatting ontvluchten. Dat zij hierin slaagden stempelde van den anderen kant ook de eerste poging des vijands om zijn groote plan uit te voeren tot een mislukking 2. Gaan wij de situatie na der gealliëerde troepen in het W. op 25 Augustus, dan vinden wij op den uitersten linker vleugel eenige divisies Territorialen onder generaal d'Amade, die onvoldoende geëncadreerd zijn en bovendien over te weinig artillerie en mitrailleurs beschikken om den vijand ernstige moeilijkheden in den weg te leggen. Zij staan niet in verbinding met den Engelschen linker vleugel; daarom wordt het C.C. Sordet, dat korten tijd onder Lanrezacs bevelen had gestaan, losgemaakt van het 5de L. en in beweging gezet naar het W. ten einde de linker flank der Engelschen te dekken, samenwerking te zoeken met d'Amade (Q-G. in Arras) en de bewegingen van 's vijands rechter vleugel te verkennen en 1 Commandant Muller, officier d'ordonnance du Général Joffre pendant la bataille, Joffre et la Marne (Paris 1931) p. 63. 1 Cap. Koeltz kon in dit verband terecht spreken van Le premier Échec stratégique allemand (in de Revue Miltaire Générale van Sept. 1920); cf. h.1. p. 61. zoo mogelijk te vertragen i. Op den avond van 25 Augustus slaagt het zeer vermoeide C.C. er nog in Walincourt (15 km ten ZO. van Cambrai) te bereiken. Het Engelsche L. begint, na den slag bij Mons, den volgenden ochtend, 24 Augustus, reeds om 2 uur den terugtocht en onttrekt zich zoo aan de dreigende omvatting door Kluck. Des avonds bevindt het zich op de lijn Jenlain (ten ZO. van Valenciennes)—Bavai—Maubeuge. Den volgenden dag wordt de terugtocht voortgezet in ZWestelijke richting, waarbij het Eng. 1ste L.C. (generaal Douglas Haig) Oostelijk van het forêt de Mormal en de Sambre, het Eng. 2de L.C. (generaal SmithDorrien) Westelijk daarvan marcheert. Het was een snikheete dag, „the day's march was simply purgatory to a tired force," zegt een officier „who shared in it," en die de vruchtboomen van Noord-Frankrijk zegent 2. Des avonds laat is het 2de L.C. op zijn bestemming aan den weg Cambrai—Le Cateau, na een achterhoedegevecht met den opdringenden vijand bij Solesmes. De nieuw aangekomen Eng. 4de D.I. is intusschen gedebarkeerd bij Cambrai. Het 1ste L.C. heeft op het eind van zijn terugtocht ernstiger van den vijand te lijden. Het wordt door een aanval, des avonds bij Landrecies begonnen, eenigszins gedesorganiseerd, zoodat het niet in staat is de aansluiting met het 2de L.C. te zoeken en tusschen beide corpsen een wijde gaping blijft, die French niet weinig zorg baart 3. Deze étappe was de langste van den geheelen terugtocht, die tot voorbij de Marne zou worden voortgezet. Gezien de omstandigheden laat het zich denken hoe uitgeput de troep was; de Engelsche soldaat was bovendien niet bijzonder getraind voor lange marschen; honderden vielen uit, met gezwollen voeten in te kleine schoenen 4. Lanrezac, wiens initiatief van 23 Augustus was goedge- 1 Historique du Corps de Cavalerie Sordet, rédigé sous la haute Direction du Général Sordet par le Colonel Boucher, 2e éd. (Paris 1924) p. 133, pièce No 58. 2 The Retreal from Mons by one who shared in it, by A. Corbett-Smith, Major R.F.A. (London 1916) p. 129. 3 191b by Field-Marshal Viscount French of Ypres (London 1919) p. 74—75. 4 The first seven Divisions, being a detailed account of the fighting keurd, zet ook op 25 Augustus zijn beweging in ZZWestelijke richting voort tot de lijn Avesnes—Rocroi. Het 5de L. retireert dus tusschen de Sambre en het beboschte gebied ten W. der Maas, in welke streek slechts weinig bruikbare wegen zijn, zoodat de beweging, die in drukkende hitte plaats vindt, niet zonder groote moeite, verwarring en ontmoediging wordt uitgevoerd. Tot overmaat van ramp stooten de R.Ds (Valabrègue) van Lanrezacs linker vleugel tijdens den terugtocht op elementen van het naburige Eng. 1ste L.C., waardoor voor deze troepen nog meer vermoeienis en oponthoud ontstaat. Het 4de L. is, na het mislukte offensief in de Ardennen, van de Semoy op de Maas teruggegaan; spoorlijnen, tunnels en bruggen worden, om 's vijands vervolging te vertragen, voor het meerendeel vernield. Op den avond van 25 Augustus bevindt dit leger zich aan de Maas, tusschen Revin en Stenay. Generaal de Langle de Cary hoopt in samenwerking met het 5de L. den vijand op deze linie het hoofd te kunnen bieden. Het 9de L.C. moet voor de verbinding tusschen beide legers zorgen, „en couvrant la direction de Signy-l'Abbaye" 1. Het was thans namelijk duidelijk geworden, dat, terwijl het 4de L in de Ardennen gestuit was op het vijandelijke IV. L„ en het 5de, in de knie gevormd door Maas en Sambre, met het II. L. was' slaags geraakt, een nog niet eerder gesignaleerde vijandelijke legermacht naar de Maas was opgerukt, detileerenc achter het strijdende IV. L. 2. Dit was het III. L. onder v Hausen. Deze was er niet meer in geslaagd den rechter vleugel van het 5de L. den terugtocht af te snijden, wendde zich daarop uit zijn aanvankelijke Westelijke richting naar het Z. en dreigde als een wig tusschen het 4de en 5de L. te dringen, ie aldus gescheiden zouden worden. Voor het 4de L. kwam dus een belangrijk moment van den strijd op den linker vleugel te llgOok het 3de L., dat met het 4de Joffre's „effort principal" from Mons to Ypres by Ernest W. Hamilton, late Captain llth Hussars (21th edit. London 1918) p. 46—47. 1 Général A. Dubois, Deux Années de Commandement. Tome l. Le »e Corps d'Armee (Paris 1921) p. 76. , ■ 2 Cf. de Bulletins de Renseignements van 25 en „1 Aug., . franfaises T.I Vol. 2 Ann. Nos 383 en 1971. had moeten uitvoeren tegen de communicatiën der Duitsche strijdmachten, welke tusschen Namen en de Nederlandsche grens de Maas zouden overgaan, ook het 3de L. moet na de verschillende ontmoetingsgevechten van 22 Augustus terugtrekken. De door Joffre in zijn gememoreerde Note van 24 Augustus gesignaleerde tactische fouten en het ernstig tekort aan strategische verkenning waren mede oorzaken van het échec ook hier i. In den morgen van 24 Augustus bevond het 3de L. zich in positie van Éton over Spincourt—Arrancy— hoogten ten Z. van Longuyon tot Oostelijk van Montmédy. Ruffey koesterde het voornemen om met steun van de nieuw geformeerde Armee de Lorraine (generaal Maunoury) het offensief te hervatten. Laatstgenoemd leger was bij order van 21 Augustus in het leven geroepen (het bestond uit een zestal R.Ds) 2 ten einde het defensieve gedeelte der aanvankelijke opdracht van het 3de L. uit te voeren: beveiliging tegen Metz, verijdelen van een eventueele vijandelijke poging tot doorbraak tusschen het 2de en het 3de L. Niettemin kreeg Manoury ten slotte Joffre's toestemming om aan Ruffey's offensief deel te nemen. Er wordt met afwisselend succes gestreden, de R.Ds behalen op 25 Augustus een bloedig succes bij Étain, maar dan komt Joffre's order gelasten den strijd te beëindigen, in verband met zijn plannen tot hergroepeering van verschillende eenheden. Het 3de L. gaat terug tot Azannes—Dun; de Armee de Lorraine wordt ontbonden: een gedeelte der R.Ds bezet de Cótes de Meuse 3 ten Z. van Verdun, een ander deel zal vervoerd worden naar het W. ten einde mede te werken aan de nieuwe operatie, die Joffre intusschen ontworpen heeft. 1 Een duidelijke uiteenzetting hiervan vindt men in een studie van C. C. de Gelder, Res. Kolonel v. d. Generalen Staf, De Slag in de Ardennen (in den Militairen Spectator van Nov. 1928). Naast de aldaar genoemde litteratuur dient nog vermeld te worden L'Étal-Major en 191b et la 7e Division du 4e Corps par le Général de Trentinian (Paris 1927). 2 Arm. franc. T. I Vol. 2 Ann. No 700 (de oorspronkelijke datum van 19 Aug. is doorgestreept). 3 De naam Hauts de Meuse, welke herhaaldelijk voor deze natuurlijke verdedigingslinie in Woëvre wordt gebruikt, geldt eigenlijk alleen van Neufchateau tot Bourmont. Aan het Elzas-Lotharingsche front staan het 1ste en het 2de L. benevens de sedert 10 Augustus geformeerde Armée d'Alsace (generaal Pau), bestaande uit het 7de L.C., de 8ste D.C., vier R.Ds en eenige bataljons chasseurs alpins. Het langzame succes van het Fransche offensief in het Reichsland werd elders reeds vermeld1. Pau drong 19 Augustus Mulhouse binnen, Dubail was genaderd tot Sarrebourg, Castelnau tot Morhange: toen brak de tegenaanval van Rupprecht van Beyeren los (20 Augustus); het 2de L. retireert naar de Meurthe, het 1ste moet zich daarbij aansluiten. Niet tevreden met dit resultaat gelast de O.H.L. voortzetting van het offensief door een scherpe vervolging in Zuidelijke richting. Blijkbaar zweeft Moltke de verwachting voor den geest, door het Fransche front ter hoogte van Charmes heen te breken en zoo 's vijands legermacht niet alleen op den Westelijken vleugel maar ook op den Oostelijken te omvatten: „eine Einkreisung der feindlichen Heere im Grossen" 2. Dit plan slaagt echter niet. Tusschen Toul en Épinal bevindt zich de z.g. Trouée de Charmes, indertijd opzettelijk door generaal Séré de Rivières in het vestingfront uitgespaard ten einde een Duitschen aanval in die richting te kanaliseeren 3. Daarheen richt zich Rupprechts poging tot doorbraak van het front. Maar de naam van trouée was misleidend; zij leende zich uitstekend tot de verdediging zooals overigens al voor den oorlog in den Duitschen generalen staf was uitgemaakt 4. 1 en N. kon de mobile verdediging steunen op Toul—Nancy, ten Z. op Épinal, terwijl zich in front drie opeenvolgende weerstandslijnen bevonden: de Meurthevallei (waar de Duitschers voorbij kwamen), de Mortagne (door de Duitschers bereikt) en ten slotte de dubbele hindernis van Moezel en Canal de 1'Est, de voornaamste verdedigingslijn, die door den aanvaller niet eens werd bereikt. Op 25 Augustus werpt een tegenaanval van de Castelnau de 1 Cf. h.1. p. 29. 2 Tappen p. 15. » (Colonel Revol), Le Plan XVII. Étude stratégique (Paris 1920) p. <21. 4 General der Inf. a.D. H. von Kuhl, Dr Phil., Der Marnefeldzug 19U (Berlin 1921) p. 256. Duitschers ten Z. van de Meurthe op den Oostelijken oever der Mortagne terug, terwijl hij benoorden de Meurthe den straatweg Chateau-Salins—Lunéville onder het vuur zijner kanonnen houdt. Het 1ste L. werkt met afwisseling van succes en tegenslag aan dezen aanval mede. De Armée d'Alsace handhaaft haar op 20 Augustus bereikte positie van Altkirch over Mulhouse tot bezuiden Colmar. Op 26 Augustus wordt dit leger als zoodanig ontbonden: ook dit staat in verband met de nieuwe plannen der Fransche legerleiding, die in de Instruction Générale No 2 worden medegedeeld aan de verschillende legercommandanten. II JOFFRE'S INSTRUCTIE VAN 25 AUGUSTUS De terugtocht: iets anders kan Joffre, al geloofde hij op 24 Aug. blijkbaar nog even aan de mogelijkheid van een hernieuwd offensief door Lanrezac 1, iets anders dan den terugtocht kan hij bezwaarlijk gelasten voor de links en in het centrum strijdende troepen. Maar een terugtocht die hem, nu zijn oorspronkelijk plan volkomen mislukt is, tevens moet dienen om een nieuwe strategische manoeuvre voor te bereiden. Hoe hij zich deze voorstelt blijkt uit zijn Instructie van 25 Aug., die in extenso hieronder volgt 2. Instruction Générale No 2 I. La manoeuvre offensive projetée n'ayant pu être exécutée, les opérations ultérieures seront réglées de manière a reconstituer, a notre gauche, par la jonction des 4e, 5e armées, de 1'armée anglaise et de forces nouvelles, prélevées sur la région de 1'Est, une masse capable de reprendre 1'offensive pendant que les autres armées contiendront, le temps nécessaire, les efforts de 1'ennemi. II. Dans son mouvement de repli, chacune des 3e, 4e, 5e armées tiendra compte des mouvements des armées voisines avec lesquelles elle devra rester en laison. Le mouvement sera couvert par des arrièregardes laissées sur les coupures favorables du terrain, de fa^on a utiliser tous les obstacles pour arrêter par des contre-attaques, courtes et violentes, dont 1'élément principal sera 1'artillerie, la marche de 1'ennemi ou tout au moins la retarder. III. Limite des zones d'action entre les différentes armées: Armée W (Armée britannique): Au Nord-Ouest de la ligne de Cateau—Vermand—Nesle (incluse); 4e et 5e armées: Entre cette dernière ligne excluse a 1'Ouest et la ligne Stenay—Grandpré—Suippes—Condé sur Marne (incluse) a 1'Est; 3e armée y compris 1'armée de Lorraine: Entre la ligne Sassey 1 Cf. h.1. p. 82. 2 Arm. frarif. T.I Vol. 2 Ann. No 395. Fléville—Ville-sur-Tourbe—Vitry-le-Frangois (incluse) a 1'Ouest et la ligne Vigneulles—Void—Gondrecourt (incluse) a 1'Est. IV. A 1'extrême gauche, entre Picquigny et la mer, un barrage sera tenu sur la Somme par les divisions territoriales du Nord ayant comme réserve la 61e ou la 62e division de réserve. V. Le corps de cavalerie sur 1'Authie prêt a suivre le mouvement en avant a 1'extrême-gauche. VI. En avant d'Amiens, entre Domart-en-Ponthieu et Corbie, ou en arrière de la Somme, entre Picquigny et Villers-Bretonneux, un nouveau groupement de forces constitué par des éléments transportés en chemin de fer (7e corps, 4 divisions de réserve, et peut-être un autre corps d'armée actif), est groupé du 27 aoüt au 2 septembre. Ce groupement sera prêt a passer a 1'offensive en direction générale St.-Pol—Arras ou Arras—Bapaume. VII. L'armée W (britannique) en arrière de la Somme, de Brayesur-Somme a Ham, prête a se porter soit vers le Nord sur Bertincourt, soit vers 1'Est sur le Catelet. VIII. La 5e armée aura le gros de ses forces dans la région Vermand—Saint-Quentin—Moy (front offensif) pour déboucher en direction gare de Bohain, sa droite tenant la ligne La Fére—Laon—Craonne —Saint-Erme (front défensif). IX. 4e armée: en arrière de 1'Aisne, sur le front Guignicourt—Vouziers ou, en cas d'impossibilité, sur le front Berry-au-Bac—Reims— Montagne de Reims, en se réservant toujours les moyens de prendre 1'offensive face au nord. X. 3e armée: appuyant sa droite a la place de Verdun et sa gauche au défilé de Grandpré ou a Varennes—Sainte-Ménéhould. XI. Toutes les positions indiquées devront être organisées avec le plus grand soin de manière a pouvoir y offrir le maximum de résistance a 1'ennemi. On partira de cette situation pour le mouvement offensif. XII. Les lre et 2e armées continueront a maintenir les forces ennemies qui leur sont opposées. En cas de repli forcé, elles auront pour zone d'action: 2e armée: Entre la route Frouard—Toul—Vaucouleurs (inclus) et la route Bayon—Charmes—Mirecourt—Vittel—Clefmont (inclus). lre armée: Au sud de la route Chatel—Dompaire—Lamarche—Montigny-le-Roi (inclus). De strategische bedoeling dezer instructie kan men in het kort aldus samenvatten: Joffre besluit tot een langzamen voorloopigen terugtocht waarbij de achterhoeden, gebruik makend van alle natuurlijke voordeelen die het terrein hun biedt, 's vijands oprukken zooveel doenlijk dienen te vertragen; deze terugtocht heeft ten doel tijd te winnen voor een hergroepee- ring der Fransche legermacht, welks zwaartepunt op den Westelijken vleugel zal komen te liggen, waar de hoofdmacht des vijands thans overtuigend is vastgesteld: daar moet dus de Fransche manoeuvreer-massa worden gevormd; zoodra deze geconcentreerd is, zal tot het offensief worden overgegaan; Joffre geeft daarvoor een bepaald tijdstip (2 Sept.) aan en een bepaald terrein (Amiens—Péronne—St.-Quentin—Laon —Craonne—Vouziers of Reims). Een Duitsch militair historicus zegt van deze instructie: „Damit kam in die Leitung der französischen Operationen erst der grosse Zug, ohne den ein Erfolg in einem so gewaltigen Ringen nicht denkbar war" i. Inderdaad blijkt thans Joffre de volgens Clausewitz 2 beste strategie te zullen toepassen: op het beslissende punt zoo sterk mogelijk te zijn. Het ontstaan dezer instructie zoowel als haar beteekenis zijn het voorwerp geweest van uiteenloopende interpretaties. Messimy, de toenmalige minister van Oorlog, eischt de eer op, den stoot te hebben gegeven tot de formatie van een nieuw leger op den linker vleugel, het 6de, dat onder bevel komt te staan van generaal Maunoury, wiens Armee de Lorraine immers als zoodanig was ontbonden. In Parijs was door het échec aan de grenzen groote onrust gewekt; het gevaar, dat de vijand binnen een zeer kort tijdsverloop voor Parijs zou staan, baarde te grooter zorg omdat aan de verdedigingswerken van de hoofdstad lang niet met de vereischte energie gewerkt bleek te zijn3; de minister besloot daarom den militairen gouverneur van Parijs, generaal Michel (denzelfde, dien hij in 1 Der Wendepunkt des Weltkrieges von Wilhelm Müller-Loebnitz (Berlin 1921) p. 11. 2 In zijn Vom Kriege, III, Kap. 11 zegt hij: „Die beste Strategie ist: immer recht stark zu sein, zuerst überhaupt, und demnachst auf dein entscheidenden Punkt." Dit principe was door Joffre verwaarloosd in de grensslagen, toen 3de en 4de L., die „1'effort principal" moesten uitvoeren, zwakker waren dan 1ste en 2de L., wier offensief hij zelf karakteriseert als een „effort secondaire". 3 Zie Messimy, Comment j'ai nommé Gallieni (in de Revue de Paris van 15 Sept. 1921); Mémoires du Maréchal Gallieni p. 27 e.v. en daarnaast Généraux Hirschauer et Klein, Paris en Etat de Défense 19'lb Paris 1927) p. 59 e.v. 1911 zijn ontslag had gegeven als aangewezen generalissimus), te vervangen door een energieker leider, generaal Gallieni. Messimy verhaalt onder welke conditie hij Gallieni bereid vindt deze opvolging te aanvaarden: mits hij namelijk een leger van ten minste drie actieve Corpsen onder zijn direct bevel krijgt. Messimy, mede omdat de ministerraad de actieve verdediging van Parijs noodzakelijk acht, aanvaardt deze voorwaarde gaarne. Op dat moment beschikt de hoofdstad tot haar verdediging uitsluitend over eenige divisies Territorialen, daar de 61ste en 62ste R.D., die de kern der verdediging moesten vormen, op verzoek van Joffre reeds naar het Noorden waren gestuurd ter ondersteuning van de groep d'Amade. Weliswaar was den opperbevelhebber door de Regeering alle vrijheid gelaten in de leiding der operaties, maar op dit moment acht Messimy zich gerechtigd hem een imperatieve order te zenden. Hij beroept zich op art. 1 van het decreet d.d. 28 Oct. 1913 over La Conduite des grandes Unités, dat zegt: „Le Gouvernement qui assume la charge des intéréts vitaux du pays a seul qualité pour fixer le but politique de la guerre"; de minister acht het een „intérêt vital du pays," dat Parijs niet zonder strijd valt, maar daarmede kon het G.Q.G. zijn ingrijpen in Joffre's zelfstandigheid nog geenszins gerechtvaardigd achten. Ten einde de legaliteit van zijn optreden te verdedigen verandert Messimy zelfs, in den geciteerden tekst, „le but politique de la guerre" in: „la conduite politique"; dat daarmede slechts een bedenkelijke vervaging werd bewerkt van de toch al moeilijk te bepalen grenzen tusschen de verantwoordelijkheid der Regeering eenerzijds en van den opperbevelhebber, aansprakelijk voor „la conduite des opérations", anderzijds, is duidelijk. Messimy's order luidde als volgt: 25 aoüt 1914 Ordre au Général Commandant les Armées du Nord-Est. „Si la victoire ne couronne pas le succès de nos armes et si nos Armées sont réduites a la retraite, une Armée de trois corps actifs au minimum devra être dirigée sur le Camp Re- tranché de Paris pour en assurer la garde. II sera rendu compte de la réception de eet ordre." Welnu, concludeert Messimy, Joffre heeft inderdaad ten N. van Parijs een nieuw Leger, het 6de, ter sterkte van zes Ds geformeerd, „cette création est mon oeuvre personelle et le résultat direct de mon intervention" — al zou Joffre zelf, zoo voegt hij er grootmoedig aan toe, twee of drie dagen later ook wel op dat idee zijn gekomen: maar dan zou het juist te laat zijn geweest! Heeft werkelijk Messimy's order Joffre tot de vorming van het 6de L. bewogen? Messimy vertelt, dat hij zijn order redigeert naar aanleiding van zijn onderhoud op 24 Augustus 's avonds met Gallieni; hij verzond haar 25 Augustus des morgens 7 uur door middel van den verbindingsofficier kolonel Magnien, die ook een persoonlijken brief van den minister voor Joffre, waarin hij op zijn order insisteert, medeneemt: om 11 uur is deze correspondentie op haar bestemming en tien uren later geeft Joffre zijn instructie aan de legercommandanten i. Gallieni heeft een andere chronologie2. „Je demandais, pour défendre Paris, 1'envoi d'une armée mobile comprenant au moins trois corps d'armée actifs. Séance tenante, M. Messimy, avec 1'esprit de décision qui le caractérise, télégraphia au général Joffre, au nom du Conseil des Ministres, pour lui prescrire "de diriger sur Paris trois corps d'armée actifs pour assurer la défense de la capitale menacée". C'était le 25 aoüt, vers trois heures de 1'après-midi" 3. Dank zij de posthume publicatie van Joffre's in classieke evenwichtigheid vervatte Mémoires4 bezitten wij nog een derde getuigenis in deze quaestie. De generalissimus schrijft 5: 1 Messimy p. 256-257. 2 Zoowel in zijn Mémoires als in Les Carnets de Gallieni publiés par son fils Gaëtan Gallieni (Paris 1932). 3 Mémoires p. 26-27. 4 Een voortreflijke, niet historisch-critische, maar psychologische waardeering van Joffre's Mémoires, mede in vergelijking met andere dergelijke publicaties, vindt men bij Henry Bordeaux, Joffre ou l'Arl de Commander (Paris 1933) ch. I. 5 L.c. I p. 313-315. „Or, le 25 aoüt, vers 21 heures, je re?us du ministre 1'ordre suivant", waarop hij dan den reeds bekenden tekst laat volgen; ook citeert hij den begeleidenden brief, waarvan de eerste helft gedateerd was op 7 uur, de tweede op „midi . Van eenigen invloed door den minister uitgeoefend op den inhoud der instructie kan dus volgens Joffre geen sprake zijn. Wij laten in het midden wiens tijdsopgaven het meest aannemelijk zijn; het is zeer wel mogelijk, dat inderdaad Messimy's order reeds om 11 uur bij het G.Q.G. was, maar Joffre haar pas om 21 uur in handen kreeg. Er zijn echter belangrijker gronden om aan te nemen, dat Joffre wel verre \an zich te inspirceren op Messimy's order deze als een onduldbare en averechtsche inbreuk op zijn verantwoordelijkheid beschouwde. Zeer terecht wijst hij in zijn Mémoires erop, dat zijn plan met dat van Messimy niets gemeen heeft. De opperbevelhebber oordeelt als strateeg, de minister als leider der publieke opinie; Joffre wenscht niets van zijn krachten prijs te geven voor een doel, dat niet in onmiddellijk verband staat met den nieuwen te verwachten slag, Messimy denkt aan het gevaar voor de hoofdstad en het moreel effect dat haar val, zonder slag of stoot van krachtdadige verdediging, op de bebevolking moet maken. Joffre houdt vast aan zijn op 25 Augustus geconcipiëerd plan en acht zich, door den aanhef van de ministeriëele order zelf, gerechtigd voorloopig geen troepen naar Parijs te zenden, „pour en assurer la garde" 1. Ook de beteekenis van Joffre's instructie is het onderwerp geweest van velerlei discussie. Volgens de min of meer officiëele historiographie, vertegenwoordigd door mannen als Hanotaux en Madelin, die in nauw contact met het G.Q.G. werkten, bevat de instructie van 25 Augustus de kiem van den slag aan de Marne; er werd een strategische terugtocht uitgevoerd, die den niets kwaads vermoedenden vijand in de val lokte; er had een verplaatsing van krachten plaats, waardoor de vijand, toen op het juiste i Zeer juist oordeelt J. M. Bourget in zijn Les Origines de la Victoire (Paris wschl. 1924) p. 84, note: „L'armée de Paris formee selon les vues de M. Messimy eüt été investie dans le camp retranché, et perdue pour la manoeuvre." moment het offensief hernomen werd, tot den terugtocht werd gedwongen. Ook een oorspronkelijk en onafhankelijk oordeelend schrijver als generaal Cordonnier huldigt deze opvatting. „Dès le 24 aoüt au soir, Joffre avait congu et organisé la retraite stratégique de ses armées et annoncé la bataille de la Marne"1. Diametraal daartegenover staat het oordeel van hen, die met Jean de Pierrefeu2 ervan overtuigd zijn, dat de officiëele geschiedschrijving, dat „Plutarchus", critiekloos en tendentieus, de waarheid niet zegt. Joffre kondigt den slag aan op de lijn Amiens—Laon—Vouziers: „oü est la Marne?" vraagt generaal Sarrail niet zonder gemakkelijke ironie3. Van een weloverwogen operatieplan, dat, systematisch ontwikkeld, tot de overwinning aan de Marne heeft geleid, is volgens hem en zijn geestverwanten geen sprake. Natuurlijk moest Joffre na het échec aan de grenzen terugtrekken en natuurlijk moest hij, om de Regeering en de publieke opinie gerust te stellen, het voornemen te kennen geven weldra weer tot het offensief over te gaan: dat wel was het minste wat men kon verwachten, nu een groot gedeelte van den vaderlandschen bodem moest worden prijsgegeven! Tegenover een dergelijke tegenstrijdigheid van interpretaties kan alleen een onbevangen analyse van de evenzeer geprezen als gelaakte instructie eenig licht geven. In het algemeen moet men ook rekening houden met het feit, dat de menschelijke geest geneigd is tot systematiseeren, tot het vinden van een bepaalde lijn in de veelheid der verschijnselen en tot het elimineeren van die omstandigheden welke niet parallel loopen met de lijn, die men als richtsnoer ter verklaring heeft meenen te vinden. Wel bereikt men op deze wijze dat de schildering der gebeurtenissen tot een boeiend en afgerond geheel wordt, maar de aesthetische bevrediging, die daarin ongetwijfeld ligt, wordt vaak bereikt ten koste der historische betrouwbaarheid. „Les épithètes „méthodique" et 1 L'Obéissance aux Armées par le Général Cordonnier, ancien Commandant de 1'Armée frangaise d'Orient (Paris 1924) p. 73. 2 Jean de Pierrefeu, Plutarque a menii (Paris 1923). 3 Paul Coblentz, Le Silence de Sarrail (Paris 1930) p. 73. „clair" appliquées a un récit de bataille sont, dans mon esprit, plutöt un blame qu'un éloge. Le narrateur fausse la vérité en introduisant de la logique, de la clarté, de la simplicité, dans 1'enchevêtrement obscur et embroussaillé des faits. II présente la suite des événements comme voulue. II semble que les actes successsifs se soient déroulés a un signal donné par le commandement, sans que le hasard ou les volontés individuelles des exécutants y aient eu une part quelconque": aldus omschrijft een ervaren militair schrijver i voor de krijgsgeschiedenis het gesignaleerde gevaar. Dat zij, die een rechte lijn trekken van de Instruction Générale No 2 naar den slag aan de Marne, voor de verleiding van dit gevaar zijn bezweken valt niet te ontkennen 2. In zijn Mémoires zegt Joffre, dat zijn bedoeling op 25 Augustus was: „la constitution sur 1'aile extérieure allemande d'une masse susceptible d'envelopper a son tour cette aile marchante"3. In de instructie zelve is de gedachte van een flankaanval echter slechts zeer vaag uitgedrukt, „der ganze Plan hat etwas Unfertiges" oordeelt terecht Müller-Loebnitz 4. Een tweede plaats in Joffre's Mémoires wekt gerechten twijfel aan de doordachtheid van het plan; daar deelt hij namelijk aan Maunoury als zijn bedoeling mede, „qu'ultérieurement la reprise de 1'offensive commencerait par la 6e armée afin d'amorcer 1'enveloppement de 1'aile droite ennemie" (Instruction particuliere No 19) 5: maar de mogelijkheid van een omvatting, het nu noodzakelijk geworden verrassende karakter eener dergelijke beweging werd wel zeer dubieus, wanneer het omvattingsleger zelf het offensief zou inzetten — zooals ook later aan de Ourcq werd bewezen 6) —; alleen 1 Lt-Colonel Emile Mayer, Nos Chefs de 1914 (Paris 1930) p. 164. 2 Zulks blijkt thans ook uit de Mémoires van Joffre (I p. 349); hij noteert op 30 Augustus: la situation m'amenait a abandonner la manoeuvre sur 1'aile extérieure ennemie et a revenir a la conception d'un action offensive qui aurait pour objet de séparer cette aile du reste de la ligne de bataille ennemie." s Ibid. I p. 310. 4 L.c. p. 12. 5 Mémoires I p. 324. 6 De slag aan de Ourcq, een gewichtig onderdeel van den slag aan de Marne, zal in het Ilde deel dezer studie worden beschreven. wanneer een algemeene frontale aanval der overige legers, liefst na een weloverwogen uitwijken, de vijandelijke corpsen had weggelokt en vastgelegd, kon een omvatting van 's vijands vleugel verrassend en met kans op een beslissend succes worden ondernomen. Ook in den slag aan de grenzen was gebleken, hoeveel beleid voor een dergelijke manoeuvre werd vereischt; toen was de frontale aanval der Duitschers namelijk te snel begonnen, vóórdat de omvattingsvleugel op de juiste hoogte was om zijn slag te slaan en profijt te trekken uit de gebondenheid des vijands; daardoor konden Franschen en Engelschen nog tijdig den doodelijken stoot ontloopen1. Bij het plan, dat Joffre zich voorstelde uit te voeren, lag daarentegen de waarschijnlijkheid voor de hand van een stoot, die door den vijand gepareerd kon worden. Concludeerend kunnen wij dus vaststellen, dat de instructie van 25 Augustus de krachten van het Fransche leger omzet in de juiste richting; dat de in de gegeven omstandigheden meest belovende manoeuvre wordt voorbereid; maar dat de uitvoering, zooals die blijkbaar in het oog werd gevat, weinig kans bood op een beslissend succes. Bovendien bleek de instructie weldra ook van een onjuiste praemisse te zijn uitgegaan: de mogelijkheden om ten W. van de Maas den vijand op te houden waren overschat, de nadrukkelijkheid der Duitsche achtervolging was onderschat. De afstand, waarop de Duitschers zich den 25sten Augustus bevonden van de uitgangsstelling voor het nieuwe offensief der gealliëerden, variëerde tusschen de 90 en 50 km. Het was meer dan mogelijk, het was waarschijnlijk, dat de Duitschers, moreel geruggesteund door hun reeds behaalde successen, vóór 2 September niet alleen deze nieuwe linie bereikt zouden hebben, maar ook met hun sterken en wijd uithalenden rechter vleugel de concentratie van het nieuwe 6de L. op den Westelijken vleugel dier linie onmogelijk zouden hebben gemaakt. Joffre had een waarschuwing van Napoléon vergeten, die zegt: „Lorsque vous êtes chassé d'une première position, il faut rallier vos colonnes assez en arrière pour que 1'ennemi 1 Cf. h. 1. p. 58. ne puisse les prévenir." Assez en arrière: dat was hier verzuimd. De factoren tijd en ruimte waren in Joffre's Instruction Générale No 2 niet zorgvuldig met elkaar in overeenstemming gebracht. Vandaar dat v. Kuhl, die overigens een eerlijke waardeering heeft voor Joffre's maatregelen, mocht oordeelen: „Der Befehl Joffres lasst das Augenmass für das Erreichbare vermissen" 1. Daarom kon van een verwezenlijking der mogelijkheden, die het plan bood, op 2 September niets meer komen. Zoowel de haast waarmede de Engelschen den terugtocht bedreven als de voorbeeldige activiteit van het vijandelijke I. L. maakten dit Joffre al voor dien datum duidelijk. 1 Marnefeldzug p. 143. 7 III HET BEGIN DER VERVOLGING Hoe vol vertrouwen en goeden moed de stemming in het Duitsche hoofdkwartier was na de ontvangst der al te geflatteerde zegeberichten werd in de Inleiding verhaald. Op 24 Augustus schreef Tirpitz zelfs: „Die Kraft der französischen Armee ist jetzt schon fast gebrochen" 1 en dit is inderdaad een korte spanne tijds de overtuiging geweest der O.H.L. Deze opvatting heeft gevolgen gehad van bijzondere importantie. Den grooten slag in het W. achtte men gewonnen en zoo was dus het oogenblik gekomen om het benarde Oosten te hulp te komen met troepen, die nu in Frankrijk gemist konden worden. Reeds op 24 Augustus was de vesting Namen, dank zij de bekwame leiding van generaal v. Gallwitz en het ondernemend optreden van eenige zijner onderbevelhebbers, in Duitsche handen gevallen. Voor den aanval op deze vesting waren het Garde R. C. en het XI. L. C. bestemd geweest. Toen Bülow in den nacht van 24 op 25 Augustus zijn, in hoofdtrekken reeds vermelde, al te optimistisch rapport aan de O.H.L. 2 zond, voegde hij aan het bericht der verovering van Namen de wel niet ten onrechte als raadselachtig gekarakteriseerde woorden toe: „Angriffstruppe Namur bis auf eine halbe Division für andere Verwendung frei geworden." Bedoelde hij slechts te zeggen, dat deze troepen thans voor de verdere operaties, voor de vervolging, beschikbaar waren geworden, dan maakt de zinsnede in quaestie een sterken indruk van overbodigheid. Het is echter ook mogelijk, dat hij, denkend aan den opzet van den Zweifrontenkrieg, de O.H.L. 1 L. c. p. 395. Tappen, de chef der afdeeling operatiën van den generalen staf, zeide op 25 Aug. letterlijk: „In sechs Wochen ist die ganze Geschichte erledigt." (Weltkrieg I p. 440). 2 Cf. h. 1. p. 60. wilde suggereeren, dat het tijdstip gekomen was om het Russische front te versterken. Men zou dan verwachten, dat Bülow den disponibel geworden troepen rust gunde tot van hooger hand over hun verdere bestemming beslist was. Maar al in den nacht van 24 op 25 Augustus gelast hij, dat bedoelde corpsen, onder achterlating van een Brig. in Namen, onverwijld bij hun legers moeten terugkeeren: het Garde R. C. naar het II. L., het XI. L. C. naar het III. L. *. De O.H.L. in ieder geval besloot deze corpsen naar het Oostelijke front te transporteeren en het II. L. zoo min als het III. L. teekenden verzet aan tegen deze aanmerkelijke verzwakking hunner strijdkrachten. Zoo werd dus de beslissende rechter vleugel, die volgens Schlieffen niet sterk genoeg kon zijn en door nieuwen toevoer van krachten op peil gehouden moest worden, door dit besluit van Moltke 2 gevoelig verzwakt 3. De ironie der omstandigheden heeft gewild, dat 1 Weltkrieg I p. 416. 2 Later schreef hij zelf, I. c. p. 435: „Ich erkenne an, dass dies ein Fehler war, der sich an der Marne rachte." 3 Van eenige pressie des Keizers bij het nemen van dit besluit is, blijkens de mededeelingen van den bij de besprekingen mede aanwezigen Feldeisenbahnchef Groener, geen sprake geweest. Zijn indirecte invloed kan echter kwalijk worden uitgeschakeld. Reeds eenige dagen te voren had hij zich zeer drastisch uitgelaten over het gevaar van een Russischen inval in Oost-Pruissen: „Die Schweinehunde ruinieren mir ja mein armes Land in Grund und Roden!" (Im deulschen Grossen Hauptquartier von General Josef Stürgkh, Leipzig 1921, p. 31; schr. was Oostenrijksch gedelegeerde in het Duitsche groote hoofdkwartier). Verder was op den dag dat het besluit viel om het VIII. L. te versterken (25 Aug.) de Keizer des morgens met een telegram bij Moltke gekomen, waarin de Oost-Pruissische bevolking hulp vroeg tegen de dreigende invasie der Russen. Rovendien zond de chef van den Oostenrijk-Hongaarschen staf, Conrad v. Hoetzendorf, dien dag een telegram aan de O.H.L., dat op versterking van de Duitsche legermacht in het O. aandrong. Deze omstandigheden, gevoegd bij de optimistische overschatting van de in het W. behaalde resultaten, kunnen ten slotte Moltke's besluit begrijpelijk maken. Groener en Tappen achtten het bij de besprekingen dienaangaande noodzakelijk de versterkingen voor het O. aan het Lotharingsche front te ontnemen; maar v. Stein, de niet weinig invloedrijke Generalquartiermeister, wist bij Moltke door te drijven, dat de rechter vleugel die aderlating moest ondergaan en wel primo, omdat op dien vleugel twee corpsen direct beide corpsen, die men in het W. later zoo pijnlijk zou missen, pas in het O. arriveerden, toen de reddende slag van Tannenberg (29 Augustus was de dag der beslissing), dank zij de consequente uitvoering van een doelbewust plan en de gemakkelijke ontcijfering der opgevangen Russische radiogrammen, reeds geslagen was. Zelfs was Moltke, gezien de unanieme overwinningsberichten van het Westelijk front, aanvankelijk voornemens geweest niet minder dan zes corpsen (uit elk der drie frontdeelen twee) naar het O. te zenden. De omstandigheid, dat Bülows bericht twee corpsen direct disponibel verklaarde, had ten gevolge, dat juist de rechter vleugel het eerst verzwakt werd. Toen vervolgens de chef van den staf van het V. L. op 25 Augustus berichtte: „Feind vor der ganzen Front der V. Armee zertrümmert," werd ook het transport van het V. L.C. dezer armee door de O.H.L. gelast, maar later weer opgehouden: het langzaam rijpend inzicht in de betrekkelijke beteekenis der behaalde overwinningen deed voorloopig van alle verdere troepentransporten naar Oost-Pruissen afzien. Een zekere compensatie ontving de stootvleugel, doordat het IX.R.C. derwaarts gevoerd werd. Het Duitsche concentratieplan had namelijk ook de vorming van een Nordarmee in Sleeswijk bepaald om een mogelijke landing van het Engelsche Expeditieleger te beletten. Toen de O.H.L. overtuigd was, dat hiervoor geen gevaar meer bestond, werd het IX.R.C. uit Sleeswijk naar het W. getransporteerd om de stelling van Antwerpen te maskeeren. Het ware zeker eenvoudiger geweest dit corps naar het O. te dirigeeren, in plaats van het Garde R.C. of het XI. L.C.; nu wordt er een eenigszins zonderling chassé-croisé vertoond. Alle weinig met Schlieffens operatieplan strookende besluiten der O.H.L. zijn te verklaren primo uit de verwachting, dat ook de linker vleugel een beslissende overwinning kon behalen (vandaar o.a. de zending der 6V2 Ersatz-Divisies naai beschikbaar waren (dit motief is dus ontleend aan Bülows melding), secundo, omdat men de verdediging van Oost-Pruissen toch niet van de Beyeren (deze waren het namelijk, die onder hun kroonprins Rupp- recht in Lotharingen stonden) kon verlangen Cf. Kabisch p. 116 en 354. Lotharingen !), secundo uit de veronderstelling, dat in het W. de groote zege al was behaald. Bülow kon op 26 Augustus weten, dat dit niet het geval was en daarom had hij ongetwijfeld zijn autoriteit bij Moltke tot gelding moeten brengen om de verzwakking van zijn en Hausens leger te voorkomen 2; blijkbaar ontbrak het hem aan moed zijn vergissing ronduit te erkennen. De beslissing van den veldtocht moest nog vallen. Natuurlijk trachtten Kluck, Bülow en Hausen op 25 Augustus en volgende dagen door een snelle vervolging het behaalde succes te exploiteeren, maar de vijandelijke achterhoeden vervulden hun taak zoo, dat de Fransche terugtocht in het algemeen gunstig verliep. De Engelschen echter leverden nogmaals slag. Na den uitputtenden terugtochtsmarsch van 25 Augustus 3 had French voor den volgenden dag voortzetting van den aftocht gelast. Het 1ste L.C. voert deze order uit en retireert in de richting van Guise, aangeleund aan de R.Ds van het 5de L., in wier marschvak (zie Instruction Générale No 2 sub III) de Engelschen door hun Zuidelijke i.p.v. ZWestelijke richting waren ingezwenkt. Het 2de L.C. echter zette den bevolen terugtocht niet voort. Een deel der troepen was pas in den nacht op zijn bestemming aan den straatweg Cambrai—Le Cateau gekomen en het meerendeel was zoo uitgeput, dat generaal Smith-Dorrien besloot den volgenden dag liever te vechten dan wederom in alle vroegte te retireeren. De Engelsche cavalerie (generaal Allenby) waarschuwt hem des nachts nog voor de snelle vervolging des vijands, maar Dorrien laat zich daardoor niet van zijn voornemen afbrengen. Ook tegenover G.H.Q. betoogt hij, dat hem geen andere keus rest: „I cannot retire further My men have been on their feet all day and are too tired to go on I must fight." Hij weet, dat zijn beide vleugels niet zijn aangeleund, maar: „The only thing we can do is to give the Germans a smash, and we are going to do it" i. French ontkent in zijn mémoires ten 1 Cf. h.1. p. 49 en 54. 2 Groener p. 73-74. 3 Cf. h.1. p. 83. 4 Bij Coleman, From Mons to Ypres with French (London 1916) p. 19-20. stelligste, dat er door G.H.Q. ook maar een „tacit consent" was gegeven tot Dorriens besluit1. In een geïmproviseerde stelling onderging het 2de L.C. den vijandelijken aanval; Dorrien beschikte over de 3de en 5de D.I., de 19de Brig. Inf. en de versche 4de D.I., terwijl op zijn linker en zijn rechter vleugel twee Brig. Cav. stonden. Des nachts nog was er gewerkt aan loopgraven, maar de grond was hard, de vermoeienis groot en de manschappen hadden onderweg hun gereedschap al lang weggegooid, zoodat de groote meerderheid met eetketeltjes en handen aan het graven moest; het resultaat was naar verhouding 1. In alle vroegte al ontbrandt de strijd tusschen de Engelschen en H.K.K. II (v. der Marwitz); Kluck gelooft, dat nogmaals de kans op een omvattenden aanval, beiderzijds dit keer, hem geboden wordt. Terwijl in het centrum het artilleristisch overwicht der Duitschers zich laat gelden pogen het III. L.C. en het IV. B.C. respectievelijk rechter en linker vleugel der Engelschen te omvatten. Na dapperen tegenstand slagen deze er echter in zich terug te trekken voor het zoo ver komt; op hun linker vleugel gelukte dit het beste, mede dank zij het onverhoopte ingrijpen van het C.C. Sordet 3; op den rechter vleugel echter werden zware verliezen geleden. Menig bataljon, dat de omstreeks 15 uur door Dorrien gegeven terugtochtsorder niet tijdig of in het geheel niet bereikte, vond hier zijn Thermopylae. Eenige duizenden Engelschen sneuvelden, eenige duizenden werden gevangen genomen; alleen de geringe nadrukkelijkheid der Duitsche achtervolging redde het 2de L.C. voor een débacle. Niettemin waren de geleden verliezen zoo ernstig, dat French voorloopig niet meer eraan dacht om stand te houden: „The hope of making a stand behind the Somme or the Oise, or any other favourable position north of the Marne, had now to be abandoned owing to the shattered condition of the Army and the far-reaching effect of our losses at the battle of Le Cateau was feit seriously even throughout the subsequent battle of the 1 L.c. p. 80; een andere voorstelling van zaken geeft de sous-chef van den Engelschen staf, generaal Henry Wilson: Callwell I p. 168. 3 Hamilton p. 62. 8 Sordet p. 136 e.v. Marne and during the early operations on the Aisne. It was not possible to replace our lost guns and machine guns until nearly the end of September" i. Op de onmisbare hulp der Engelschen kon Joffre dus voor zijn plan al niet meer rekenen. Smith-Dorriens besluit om op 26 Aug. stand te houden is zeer verschillend beoordeeld. Aanvankelijk had French woorden van lof 2, in zijn mémoires woorden van blaam. Met alle waardeering echter voor Dorriens overigens door de omstandigheden geboden waagstuk den strijd op klaarlichten dag af te breken en met alle bewondering voor de hardnekkigheid van den Engelschen soldaat tegenover 's vijands overmacht, wier vervolging hier een onverwachte vertraging ondervond, kan men toch het besluit om ter plaatse te blijven niet gelukkig noemen. Dorriens motiveering was de nabijheid van den vijand en de staat van uitputting waarin zich zijn troep bevond. Maar hij nam daarmede het risico op zich van een dubbele omvatting door den vijand, en ten slotte werd de troep na een enerveerenden slag toch tot den terugtocht gedwongen, die een zeer zware marschprestatie eischte, in stroomenden regen. Des nachts kwam het zwaar beproefde corps nog tot NWestelijk van St-Quentin: „un troupeau désemparé", volgens het rapport, dat kolonel Huguet, hoofd der Fransche vertegenwoordiging in Frenchs hoofdkwartier, aan Joffre zond. Smith-Dorrien begaf zich naar laatstgenoemde stad, maar French was reeds vandaar vertrokken; tusschen 1 en 2 uur in den nacht arriveerde hij in Noyon, waar hij verslag kon uitbrengen 3. Bij A.O.K. I heerschte intusschen onzekerheid omtrent de richting van den Engelschen terugtocht. Het waarschijnlijkst achtte men, dat French, ten einde de verbinding met de Kanaalhavens niet te verliezen, in ZWestelijke directie zou teruggaan. Daarom gaf Kluck zijn rechter vleugel de richting op Péronne; de omvattende beweging werd zoodoende weer 1 French p. 79. * Sir John French's Despatches (The Graphic Special No 1; z.j.) p. 9-10 en Hamilton p. 72. * Coleman p. 27. voortgezet 1. Maar de Engelschen, die in Zuidelijke richting waren teruggegaan, ondervonden hiervan op 27 Augustus betrekkelijk weinig last. Des avonds bereikte het 1ste L.C., na een bloedig achterhoedegevecht bij Étreux 2, de hoogten bezuiden Guise tusschen Longchamps en Mont-d'Origny; een Brig. Cav. en een Brig. Inf. kwamen ten W. van de Oise bij Hauteville en Bernot. Het 2de L.C. komt lang na middernacht in Ham en omgeving, bezuiden de Somme. Achtenveertig uur nadat Joffre zijn instructie had gegeven bevond het Engelsche Expeditieleger zich dus reeds ter hoogte vanwaar het op 2 September aan het nieuwe offensief moest deelnemen, maar waar Joffre zich de plaats van den rechter vleugel had gedacht bevond zich de linker en i.p.v. naar het NO. lag het Engelsche front gewend naar het NW. Dit alles was natuurlijk het gevolg van de omvattende actie des vijands, die, omgekeerd, door het Zuidelijk uitwijken der Engelschen zijn uitbreiding naar het W. had ingekort, tot op 27 Augustus Kluck, het strategische doel indachtig, zijn rechter vleugel op Péronne dirigeerde 3. Die rechter vleugel stiet op Fransche troepen. Het C.C. Sordet werd vastgesteld benevens verschillende divisies Territorialen. Over de bedoeling en de totale sterkte van dezen vijand bleef A.O.K. I nog in het onzekere. Voor 28 Augustus gelast Kluck, terwijl hij zijn leger nog meer naar het W. schuift, „den Somme-Bogen von Norden und Osten zu um- 1 Kuhl, Marnefeldzug p. 84-85. 2 Uitvoerig hierover Brigadier-Genera] J. E. Edmonds, History of the Great War based on official Documents. Military Operations: France and Belgium 1914 August-October (London 1925) p. 208 e.v.; dit werk is de officiëele Britsche krijgsgeschiedenis. 3 Major-General Sir F. Maurice maakt in zijn Forty Days in 191'f (London 1919) p. 130-131 en 139 Kluck hiervan een verwijt; de Duitsche generaal, meent hij, joeg daarmede een hersenschim na in stede van het directe voordeel de Engelschen definitief uit het veld te slaan. Dit is niet het eenige voorbeeld ervan, hoe Maurice zich de critiek a posteriori wel wat al te gemakkelijk maakt. Klucks frontverbreeding naar het W. impliceerde immers de meest afdoende flankbeveiliging voor den zwenkenden Duitschen vleugel. Dat deze niet overbodig was blijkt uit het optreden van Maunoury, wiens 6de L. juist door Klucks besluit in zijn concentratie verrast zal worden. klammern und den Uebergang zu erzwingen"; de rechter vleugel moest zich nu uitstrekken tot Corbie, de linker tot Falvy, ongeveer halfweg tusschen Péronne en Ham. Op den rechtervleugel en zijn wijd uithalen naar het W. kwam het aan: daarvan was Kluck, die van alle Duitsche legercommandanten wel het meest in Schlieffens geest strategisch dacht, overtuigd. Juist daarom was hernieuwde wrijving met Bülow niet uitgebleven. Deze had na den slag aan de grens bepaald, dat generaal v. Zwehl met twee Ds van het II. L. en een van het I. L. tegen de oude vesting Maubeuge zou ageeren. Kluck was het hiermede niet eens; hij oordeelde, dat een tweetal R.Ds ruim voldoende was om de vesting te maskeeren, welker bezetting zelfs geen poging had gedaan om bij het passeeren van zijn linker vleugel in te grijpen. Daar Bülow echter zijn order handhaafde en Kluck van zijn kant niet wilde berusten in een z.i. overbodige verzwakking van zijn front, wendde A.O.K. I zich tot de O.H.L. Deze antwoordde daarop, dat alleen het II. L. met de insluiting van Maubeuge belast werd en dat de subordinatie van Kluck onder Bülow was opgeheven 1. In den ochtend van 27 Augustus bereikte dit bericht A.O.K. I, dat zich door dit besluit van een ongewenschten druk op zijn bevelvoering bevrijd voelde. Ook tusschen Hausen en Bülow was een meeningsverschil gerezen. Het 4de L. (de Langle de Cary) was namelijk in de gunstigste omstandigheden om Joffre's instructie letterlijk uit te voeren en stond bovendien onder het commando van een even energiek als koelbloedig bevelhebber; na den verloren slag in de Ardennen was dit leger teruggegaan op de Maas, waar het den vijand opnieuw het hoofd kon bieden 2. Het IV. L. (Albrecht v. Württemberg) ondervond bij zijn oprukken tegen Sedan—Stenay dan ook zooveel vaak zeer offensieven tegenstand, dat het III. L. zijn zwaartepunt van rechts naar links ging verschuiven; immers, den vijand die voor het II. L. was teruggetrokken (5de L.) kon men blijkbaar toch niet meer op de flank komen, terwijl daarentegen voor het IV. L. 1 Kluck p. 59-60. 2 Cf. h.1. p. 84. de Maasovergang kon geopend worden door een snel oprukken van het III. L. in Zuidelijke richting op Rocroi, Signy 1'Abbaye, Rethel; bovendien had het III. L. dan ook een goede kans om deelen van dien vijand aan de Maas den terugtocht af te snijden. Door in Zuidelijke richting te gaan zou Hausen echter een gaping veroorzaken tusschen het III. en het II. L. Bülow achtte zulks bedenkelijk; hij kon zelf niet naar links opschuiven, wilde hij de verbinding met Kluck niet verliezen. Daarom bericht hij op 27 Augustus aan Hausen, dat hij den volgenden dag niet verder zal oprukken, ten einde het III. L. gelegenheid te geven de aansluiting aan zijn linker vleugel (deze bevond zich bij La Capelle) te herstellen. Hausen antwoordt hierop, dat het IV. L., welks rechter vleugel bij Sedan in hardnekkig gevecht gewikkeld is, zijn hulp niet kan ontberen, zoodat hij in Zuidelijke of zelfs ZOostelijke richting zal moeten ingrijpen en daarom zijnerzijds rugdekking door het II. L. vraagt. In den namiddag bericht het IV. L. nog slechts den Maasovergang bij Donchery geforceerd te hebben en verzoekt het dringend ondersteuning van het III. L. ter bespoediging der verdere operaties. Zoowel Bülow als Hausen bevonden zich in een moeilijk parket. Het II. L. dreigde geïsoleerd te raken, links door Hausens afwijking naar het ZO., rechts door Klucks aanval op den Sommeboog. Ten onrechte dan ook dit keer noemt Hausen Bülows verzoek om aansluiting „wohl vornehmlich von Sonderinteressen bestimmt" 1. De kern van het kwaad lag in de onvoldoende leiding door de O.H.L. Vergeleken met de beweeglijkheid van Joffre en zijn verbindingsofficieren heeft zij iets versteends. Waar een gewichtige beslissing genomen moest worden was Joffre, stimuleerend of kalmeerend, aanwezig; aan Duitsche zijde daarentegen is Moltke noch zijn kwartiermeester-generaal v. Stein, noch de chef der afdeeling operatiën Tappen ook maar één keer bij A.O.K. I geweest voor het einde van den slag aan de Marne 2. 1 Des Generalobersten Frhrn v. Hausen Erinnerungen an den Marnefeldzug 191b mit einer einleitenden kritischen Studie harausgegeben von Friedrich M. Kircheisen (Leipzig 1920) p. 150. 2 Kuhl, Marnefeldzug p. 28. In de boven geschetste moeilijke omstandigheden bericht Hausen aan de O.H.L., dat hij van plan is het IV. L. te hulp te snellen. Dan eindelijk grijpt de hoogste legerleiding in. Het gevaar was groot, dat de drie rechter legers, wier samenwerking tot dan toe uitsluitend op onderling overleg gebaseerd was geweest, nu ieder geheel naar eigen oordeel verder zouden handelen. In den nacht van 27 op 28 Augustus ontvangt A.O.K. III uit Coblenz het antwoord, dat aan Bülows eisch recht doet wedervaren: „Vormarsch in allgemein südwestlicher Richtung fortsetzen. Befehl folgt" 1. Er was namelijk ook een algemeene directive voor de verschillende legers op komst. Men was ten slotte in Coblenz tot een beter inzicht in den stand van zaken gekomen. Men had begrepen, dat de meeningsverschillen der legercommandanten uit den weg geruimd moesten worden door een algemeen plan voor de verdere bewegingen bekend te maken. Want dat de beslissende slag nog niet geslagen was had men nu ook ingezien; dat was alleen al duidelijk geworden uit het totaal ontbreken van de hooge cijfers, waarmede een groote overwinning haar buit aan gevangenen en geschut had moeten tellen. Op 27 Augustus schreef Tirpitz, wiens correspondentie in die dagen geregeld een indruk geeft van de stemming in het Duitsche hoofdkwartier: „Hier ist alles guter Hoffnung, obwohl der von der französischen Heeresleitung befohlene Rückzug die Hoffnung wohl vereitelt haben wird, grosse Heeresteile abzuschneiden" 2. 1 Hausen p. 151. 2 L.c. p. 396. IV MOLTKE'S DIRECTIVE VAN 27 AUGUSTUS Op 20 Augustus, dus bij het begin van den grooten slag aan de grenzen, was door Moltke een algemeene instructie gezonden aan de A.O.Ks; daarna duurde het een volle week vooraleer de O.H.L. door een nieuwe directive aan de legerbevelhebbers de leiding der operaties weer feitelijk in handen nam. Haar Allgemeine Anweisungen an die I. bis VII. Armee für den Fortgang der Operationen beginnen met een uitvoerige uiteenzetting van de situatie des vijands, die op alle deelen van het front tot den terugtocht werd gedwongen; er wordt op gewezen, dat alle Fransche actieve Corpsen reeds in het vuur zijn geweest en aanzienlijke verliezen geleden hebben, terwijl het meerendeel der R.Ds ,schwer erschüttert" wordt genoemd. Hierop laat de O.H.L. echter voorzichtiger volgen: „Wie hoch die Widerstandsfahigkeit der französischenglischen Armee augenblicklich einzuschatzen ist, lasst sich hier noch nicht übersehen." Een hernieuwd optreden te velde van het Belgische Leger wordt als uitgesloten beschouwd. De prognose omtrent het verdere optreden van den vijand luidt in het informatieve gedeelte der Anweisungen als volgt. Die Franzosen befinden sich, wenigstens mit der nördlichen und mittleren Gruppe, im vollen Rückzug in südwestlicher und westlicher Richtung, also auf Paris. Sie werden auf dem Wege dahin voraussichtlich erneuten und hartnackigen Widerstand leisten. Alle aus Frankreich eingehenden Nachrichten bestatigen, dass man um Zeitgewinn kampft, dass es sich darum handelt, den grössten Teil der deutschen Krafte vor der französischen Front zu fesseln, um eine Offensive der Russen zu erleichtern. Die Nord- und mittlere Gruppe der Franzosen und Englander kann, nachdem die Maaslinie verloren ist, erneuten Widerstand hinter der Aisne leisten, ausserster linker Flügel vielleicht vorgeschoben bis St. Quentin—La Fère—Laon, rechter Flügel westlich der Argonnen etwa bei Ste Ménehould. Die nachste Linie würde voraussichtlich die Marne, Flügelanlehnung an Paris, bilden. Möglich ist auch, dass sich Krafte an der unteren Seine zusammenziehen. Auf dem französischen Südflügel sind die Verhaltnisse noch ungeklart. Es ist nicht ausgeschlossen, dass der Gegner, um seinen Nordflügel und die Mitte zu entlasten, erneut zur Oftensive in Lothringen schreiten wird. Sollte dieser Flügel der Franzosen zurückgehen, so wird er, gestützt auf das Festungsdreieck Langres—Dijon—Besancon, dauernd versuchen, die deutschen Armeen von Süden zu flankieren oder Krafte für eine erneute Offensive bereitzustellen. Mit Neubildungen und Erganzungen des französischen Heeres muss gerechnet werden. Wenn ihm augenblicklich ausser den schwachen Ersatztruppen auch nur das diesjahrige Rekrutenkontingent zur Verfügung steht, so ist doch anzunehmen, dass man auf den nachsten Rekrutenjahrgang zurückgreift und alle in Nordafrika verfügbaren Heeresteile sowie Marinemannschaften heranzieht. Die Bildung von Franktireurbanden wird wahrscheinlich bald von der französischen Regierung angeordnet werden. Auch England ist eifrig bemüht, ein neues Heer aus Freiwilligen und Territorialen zusammcnzustellen. An eine Verwendung innerhalb der nachsten vier bis sechs Monate ist allerdings kaum zu denken1. Deze beschouwingen over den vijand leveren een buitengewoon interessant materiaal om de opvattingen der O.H.L. te leeren kennen. De eerste alinea geeft een treffend voorbeeld van autosuggestie, de tweede van onderschatting des tegenstanders. Ten onrechte wordt aangenomen, dat ook het Fransche centrum (4de en 3de L.) zich reeds „im vollen Rückzug" bevindt; het leger van de Langle de Cary geeft pas, na drie dagen van hardnekkigen tegenstand, in den avond van 28 Augustus de Maaslinie Stenay—Sedan prijs, terwijl Ruffey tot 1 September tusschen Verdun en Stenay den aanvallen van het Kroonprinselijke leger met succes het hoofd biedt. Ten aanzien van het vijandelijke centrum moet de opinie der O.H.L. dus ten minste voorbarig genoemd worden. Voor de A.O.Ks IV en V, die op dit gedeelte van het front de leiding hadden en dus wel beter wisten, kon het optimisme der O.H.L. niet gevaarlijk zijn, maar de commandanten op den rechter vleugel, die de ontvangen inlichtingen niet door een betere kennis der feiten konden corrigeeren, kregen een scheeve voorstelling van de 1 Der Weltkrieg 191U bis 19iS (bearbeitet im Reichsarchiv) Dritter Band (Berlin 1926) p. 5-6. situatie en dit kon psychologisch bedenkelijke gevolgen hebben. Evenzeer onjuist is de mededeeling, dat de vijandelijke linker en middelste groep in ZWestelijke en Westelijke richting teruggaan, „also auf Paris"; in feite retireert men in ZWestelijke en Zuidelijke richting, de verbinding met Verdun handhavend. Een concentratie van den bewegenden Franschen vleugel op Parijs ware van Joffre een ernstige fout geweest !, dus voor de Duitsche legerleiding een zeer welkome fout waarop zij zichzelf al te gemakkelijk suggereerde te mogen rekenen 2. Nog merkwaardiger is de veronderstelling welke de O.H.L. uitspreekt, dat de Fransche legerleiding zoo veel mogelijk Duitsche troepen in het Westen wil vastleggen ten einde een Russisch offensief in de kaart te spelen. Inderdaad werd zulks in Frankrijk, om de onthutste gemoederen gerust te stellen, wel beweerd; maar het getuigt van een merkwaardige verblinding, dat de O.H.L. er in ernst aan gelooft. Zij kon daarmede zichzelf en den A.O.Ks de aangename illussie schenken des vijands bedoelingen listiglijk verijdeld te hebben, toen zij het Westelijk front verzwakte ten bate van het Oostelijke; misschien ook is de geïncrimineerde passus te verklaren uit een begrijpelijke reactie van Moltke op de bezwaren, welke in zijn omgeving en ook in zijn eigen binnenste gerezen waren tegen de zending van twee corpsen naar Oost-Pruissen. In ieder geval is het duidelijk, dat zoowel voor Joffre als voor Grootvorst Nicolaas een ongeveer gelijke verdeeling van de Duit- 1 Général Berthaut, De la Marne a la Mer du Nord (Paris et Bruxelles 1919) p. 21-22: „Si le général Joffre s'était replié sur Paris, il y aurait incontestablement appelé 1'ennemi, paree que tous les objectifs possibles des Allemands se seraient trouvés dans une seule direction. C'eüt été une erreur, plus qu'une erreur, une faute grave." 2 Kapitein H. G. Ontrop, De Voorgeschiedenis van den Slag aan de Marne (in den Militaire Spectator van 1920, p. 173) maakt in dit verband de opmerking: „Onwillekeurig is men geneigd aan te nemen, dat dus niet alleen — zooals bijna alle Duitsche dagboeken aantoonen — Parijs op de Duitsche troepen een groote aantrekkingskracht uitoefende, doch dat ook het Duitsche Opperbevel aan dit euvel mank ging." In dit geval kan men inderdaad van een euvel spreken. sche strijdkrachten over hun beider fronten zeer welkom moest zijn, terwijl daarentegen de samentrekking van bijna geheel de Duitsche troepenmacht tegen één van beiden de eenige kans op een overwinning der Centralen beteekende. Op dit inzicht berustte overigens ook de Duitsche concentratie. En thans interpreteert de O.H.L. de zaken diametraal daaraan tegenovergesteld! Nu heet het, dat Frankrijks bedoeling is een soort Winkelried te zijn voor zijn bondgenoot, dat het de Duitsche troepen op zijn eigen oorlogstooneel wil vastleggen en er dus niét op speculeert, dat de Duitsche legerleiding zich door het Russische gevaar laat verleiden om haar Westelijk front te verzwakken en haar krachten te verdeelen! 1 Alleen wanneer Frankrijk was uitgeschakeld mocht de O.H. L. volgens den grondslag van haar eigen operatieplan zich met alle macht tegen Rusland keeren. Dat het Fransche leger nog niet definitief uit het veld was geslagen wist Moltke, maar dat hij de mogelijkheden die aan Joffre gebleven waren onderschatte blijkt uit zijn tweede alinea. Rlijkbaar verwacht hij op den bewegenden vleugel geen enkel vijandelijk initiatief meer, dat bijzondere opmerkzaamheid verdient; des te meer aandacht heeft hij voor het Lotharingsche front, dat thans toch ook voor Joffre van secundaire beteekenis moet zijn geworden; niettemin verwacht Moltke eerder hier dan op het overige front, dat de vijand nogmaals het offensief zal nemen. Pour acquit de conscience wordt in de laatste alinea nog gewezen op de mogelijkheid, dat nieuwe vijandelijke formaties zullen optreden; spoedig zal de overgroote meerderheid der hiervoor in aanmerking komende eenheden zich echter niet kunnen doen gelden, zoodat de voornaamste les, welke de verschillende commandanten uit deze alinea kunnen trekken, een aanmaning is om de vervolging met de uiterste energie voort te zetten, waardoor de versterking van het vijandelijke leger illusoir zou worden. 1 Op den dag dat Moltke zijn instructies uitgeeft vindt men bij Joffre (Mémoires I pag. 330) deze overweging: „On pouvait espérer, si les succès russes se poursuivaient, qui 1'ennemi serait obligé de ramener du front de France des troupes importantes pour les opposer a nos alliés." Cf. ook h.1. p. 22 over de Russisch-Fransche militaire conventie. Daarmede zijn de legerbevelhebbers voldoende voorbereid op de instructie tot „Nachhauen" welke de kern uitmaakt van Moltke's verdere Anweisungen i. Zij luiden als volgt. Es kommt darauf an, durch baldigen Vormarsch des deutschen Heeres auf Paris die französische Armee nicht zur Ruhe kommen zu lassen, Neubildungen zu verhindern und dem Lande inöglichst viel Streitmittel zu entziehen. Seine Majestat befehlen den Vormarsch des deutschen Heeres in Richtung auf Paris. Die I. Armee mit unterstelltem H.K.K. II marschiert westlich der Oise gegen die untere Seine. Sie muss bereit sein, in Kampfe der II. Armee einzugreifen. Ihr fallt ausserdem der Flankenschutz des Heeres zu; Neubildungen des Gegners hat sie in ihrem Operationsgebiet zu verhindern. Die zur Abschliessung von Antwerpen zurückgelassenen Teile (III. Res. Korps, IX. Res. Korps) werden der O.H.L. unmittelbar unterstellt. Das IV. Res. Korps steht der Armee wieder zur Verfügung. Die II. Armee mit unterstelltem H.K.K. I geht über die Linie La Fère—Laon auf Paris vor. Ihr fallt die Einschliessung und Wegnahme von Maubeuge und spater von La Fère sowie im Einvernehmen mit III. Armee die von Laon zu. H.K.K. I klart vor der Front der II. und III. Armee auf. III. Armee ist mit Nachrichten zu versehen. Die III. Armee setzt den Vormarsch fort über Linie Laon—Guignicourt westlich Neufchatel auf Chateau-Thierry. Hirson ist wegzunehmen, ebenso Laon mit Fort de Condé in Einvernehmen mit der II. Armee. H.K.K. I, vor der Front der II. und III. Armee, wird die III. Armee mit Nachrichten versehen. Die IV. Armee marschiert über Reims auf Epernay. H.K.K. IV, der V. Armee unterstellt, wird auch an IV. Armee melden. Das zur Wegnahme von Reims erforderliche Relagerungsgerat wird zur Verfügung gestellt werden. VI. Armeekorps tritt zur V. Armee. Die V. Armee, der das VI. Armeekorps zugewiesen wird, geht gegen die Linie Chalons s. Marne—Vitry le Fran?ois vor. Sie hat durch Staffelung links rückwarts für den Flankenschutz des Heeres zu sorgen, bis die VI. Armee diesen westlich der Maas übernehmen kann. H.K.K. IV bleibt der V. Armee unterstellt, klart vor der Front der IV. und V. Armee auf und hat auch an IV. Armee zu melden. Verdun ist abzuschliessen. Ausser den fünf Landwehr-Rrigaden der Niedstellung werden noch die X. und VIII. Ersatz-Division überwiesen, sobald sie bei der VI. Armee entbehrlich sind. Die VI. und VII. Armee und H.K.K. III hat zunachst im Anschluss an Metz ein Vordringen des Gegners in Lothringen und das obere Elsass abzuwehren. Die Festung Metz wird der VI. Armee unterstellt. Geht der 1 Zoo luidt het oordeel in de officiëele publicatie van het Reichsarchiv: Weltkrieg III p. 10. Gegner zurück, so Qberschreitet die VI. Armee mit unterstelltem H.K.K. III die Mosel zwischen Toul und Epinal und nimmt die allgemeine Richtung auf Neufchateau. Der Armee fallt dann der Schutz der linken Flanke des Heeres zu. Nancy—Toul sind abzuschliessen, gegen Epinal ist ausreichend zu sichern. Für diesen Fall wird die VI. Armee durch Teile der VII. Armee (XIV., XV. Armeekorps, eine Ersatz-Division) verstarkt, dagegen sind die X. und VIII. Ersatz-Division an die V. Armee abzugeben. Die VII. Armee wird alsdann selbstandig. Die VII. Armee bleibt zunachst der VI. Armee unterstellt. Geht diese über die Mosel vor, so wird die VII. Armee selbstandig. Die Festung Strassburg und die Oberrhein-Befestigungen mit den zugehörigen Truppen bleiben ihr unterstellt. Die Armee verhindert dann ein Vorbrechen des Gegners zwischen Epinal und der Schweizer Grenze. Es wird sich empfehlen, gegenüber Epinal und von dort bis zum Gebirge sowie im Rheintal im Anschluss an Neubreisach starke Befestigungen auszubauen und die Hauptkrafte hinter dem rechten Flügel bereitzustellen. XIV. en XV. Armeekorps sowie eine Ersatz-Division treten alsdann zur VI. Armee. Trennungslinien: Alle Armeen haben im gegenseitigen Einvernehmen zu handeln und sich im Kampf an den einzelnen Abschnitten zu unterstützen. Starker Widerstand, der an der Aisne und spater an der Marne geleistet wird, kann ein Eindrehen der Armeen aus südwestlicher in südliche Richtung erforderlich machen. Baldiges Vorgehen ist dringend erwünscht, um den Franzosen keine Zeit zu lassen, sich neu zu gliedern und ernsten Widerstand zu leisten. Die Armeen haben daher zu melden, wann sie mit dem Vormarsch beginnen können. Den Flügelarmeen werd empfohlen, ihren KavallerieDivisionen ausser den Jager-Bataillonen nach Bedarf noch Infanterie zuzuteilen, um Widerstand von Franktireurs und Landeseinwohnern schnell zu brechen. Nur durch nachdrückliche Massregeln gegen die Bevölkerung kann ein Volksaufstand im Keime erstickt werden 1. Op drie punten had de O.H.L. haar kans om den veldtocht in Frankrijk tot een snel en gunstig resultaat te voeren ondermijnd: zij had den rechter vleugel verzwakt in plaats van versterkt, zij had een doorbraak tusschen Toul en Epinal willen forceeren, zij had onvoldoende leiding gegeven. Blijkt uit de geciteerde instructie, dat thans met krachtige hand alle maatregelen worden genomen om den tegenstand van het vijandelijke leger definitief te breken? Reeds uit de critiek op de inleidende considerans der instructie is gebleken dat de O.H.L. den stand van zaken geens- 1 Ibid. p. 7-10. 8 zins zag zooals hij in werkelijkheid was; wanneer men dit in het oog houdt kan het geen verwondering wekken, dat er niets werd ondernomen om de operaties op een gezonder basis te stellen en dat Moltke bleef hinken op twee gedachten: de rechter vleugel krijgt de ZWestelijke richting welke Schlieffen hem had toegedacht (maar niet de versterking die onmisbaar was voor de manoeuvre om Parijs), terwijl de linker vleugel in zijn offensief moet volharden. Moltke heeft alleen omdat hij den vijand tot geen manoeuvre meer in staat achtte succes van zijn nieuwe instructie kunnen verwachten. Feitelijk was het een order tot vervolging van een vluchtenden vijand. Kabisch 1 gaat in zijn critiek zelfs zoo ver, dat hij aan de Anweisungen ieder karakter van een operatieplan ontzegt: het is niet meer dan een „nacktes Hinterherlaufen", want hij vindt „in dem ganzen Befehl — wie übrigens schon in der Weisung vom 17. August — nicht ein Wort, was auf eine Umfassungsabsicht hindeutet." Naar de letter genomen is deze opmerking inderdaad juist, maar het feit, dat de instructie spreekt van de mogelijke noodzakelijkheid om in Zuidelijke richting te zwenken, bewijst, dat Moltke een omvatting des vijands weliswaar niet primair als doel stelt, maar toch ook niet uit het oog verliest. De ernstigste fout der O.H.L. is wel haar onderschatting der tegenpartij. Moltke gelooft, dat een energieke vervolging van den vijand voldoende is om hem te desorganiseeren en tot verderen weerstand onbekwaam te maken; zou dat onverhoopt niet juist blijken, dan kon men hem altijd nog omvatten — zelfs beiderzijds, want het VI. L. zou moeten doorstooten in richting Neufchateau. Tegenover een gedemoraliseerden tegenstander was een dergelijk plan niet a priori tot mislukking gedoemd. Maar in de feitelijke omstandigheden kon het op verschillende punten mislukken. Wanneer de Franschen zich in hun sterke defensieve positie van Lotharingen konden handhaven dan zou met name de taak van het V. L. zeer moeilijk worden. De Anweisungen geven dit Leger namelijk een drievoudige opdracht: van de Maas in ZWestelijke richting met het gros oprukken naar de lijn Chalons s. 1 L.c. p. 153-154. Marne—Vitry-le-Frangois; Verdun insluiten; door echelonneering links achterwaarts voor de flankdekking zorg dragen. Het laatste gedeelte dier opdracht zou het VI. L. moeten overnemen, zoodra het tot Westelijk van de Maas was doorgedrongen. Slaagde het daarin echter niet — en dat was maar al te waarschijnlijk —, dan bleef het V. L., zoolang ook Joffre zijn verbinding met Verdun niet prijsgaf, aan die vesting geketend: het V.L. zou zich in een ijle linie moeten uitstrekken van Verdun tot Vitry-le-Frangois en verder langs de Marne tot Chalons en zou zoo een alles behalve solied draaipunt zijn van den bewegenden vleugel. Dat laatste was een gevolg van de richting, die aan den Westelijken vleugel werd voorgeschreven: beiderzijds van Parijs: de gedachte van Schlieffen! Maar de beschikbare krachten waren daarvoor niet toereikend, zeker niet na hun verzwakking ten bate van Hindenburg. Dus moest wel de verbinding met het draaipunt Metz—Diedenhofen versmald en meer kwetsbaar worden. En ook dan nog kwam de Westelijke vleugel voor geweldige moeilijkheden te staan, omdat een sterk echelon in tweede linie voor de insluiting van Parijs ontbrak. Die taak was nu blijkbaar weggelegd voor het II. L.; dit kon dus niet meer in aanmerking komen voor de operaties tegen het Fransche veldleger, wanneer dit laatste zich lang genoeg zijn vrijheid van beweging wist te verzekeren. In de veronderstelling, dat de vijand in algemeene richting van Parijs retireerde, behoefde men zich daarover geen zorgen te maken. Maar die veronderstelling was onjuist. En daarom zou de nieuwe instructie der O.H.L. weldra door de gebeurtenissen achterhaald en geannuleerd worden, definitiever dan die van Joffre. V DE SLAG AAN DE OISE Bij alle zorgen, waarmede de terugtocht en de voorbereiding van een nieuw offensief Joffre moest overstelpen, voegde zich nog een moeilijkheid van zeer delicaat karakter: zijn verhouding tot French. Het plan van 25 Augustus veronderstelde als conditio sine qua non de medewerking van het Engelsche Expeditieleger, maar Joffre miste de bevoegdheid aan French bindende orders te geven: de samenwerking der gealliëerde strijdmachten moest dus uitsluitend op onderling overleg berusten. In de instructies, welke Kitchener, bij het uitbreken van den oorlog leider geworden van het War Office, voor den commandant van het Expeditieleger had opgesteld, was uitdrukkelijk gewezen op diens onafhankelijkheid: „ There- fore, while every effort must be made to coincide most sympathetically with the plans and wishes of our Ally, the gravest consideration will devolve upon you as to participation in forward movements where large bodies of French troops are not engaged and where your Force may be unduly exposed to attack. Should a contingency of this sort be contemplated, I look to you to inform me fully and give me time to communicate to you any decision to which His Majesty's Government may come in the matter. In this connection I wish you distinctly to understand that your command is an entirely independent one, and that you will in no case come in any sense under the orders of any Allied General" 1. Bemoeilijkt werd de samenwerking van Engelschen en Franschen nog door de omstandigheid, dat tusschen French en Lanrezac reeds bij hun eerste ontmoeting in Bethel (17 Augustus) een zekere antipathie duidelijk werd, welke door 1 De geheele instructie is voor het eerst in extenso gepubliceerd bij French, 1914 p. 13-15. den loop der gebeurtenissen steeds openlijker aan het licht trad. Zoo aangenaam als de verhouding tusschen French en Joffre en later tusschen French en den soepelen Foch werd, zoo gespannen bleef zij tusschen French en Lanrezac. Beide aanvoerders waren van gelijken leeftijd, maar overigens bleken zij eikaars tegenbeeld in uiterlijk en mentaliteit. Elkanders taal verstonden zij niet of nauwelijks. French was eerst bij de marine geweest, ging daarna over naar het actieve leger, waar hij naam maakte bij de bevrijding van Khartoum (1885) en de verovering van Elandslaagte (1899), een der onbestreden Britsche successen in den Boerenoorlog; hij ontzet in 1900, na een stoute raid van 160 km, Kimberley en dwingt vervolgens generaal Cronjé bij Paardenberg tot capitulatie; in Engeland terug commandeert hij vijf jaren Aldershot, wordt inspecteurgeneraal van het leger (1907) en ten slotte chef van den generalen staf. French was veel meer een troepenofficier dan een stafofficier, meer een man van de practijk dan van de school. Hij behoorde eigenlijk tot de cavalerie, Lanrezac tot de infanterie. Deze, geboren op Guadeloupe, nam als luitenant deel aan den Loireveldtocht (1870-'71) en bleef daarna jaren verbonden, als docent, onder-directeur en directeur, aan de École de Guerre Veilig mag men aannemen, dat bij Lanrezac de hoofdschuld ligt der vertroebelde verhouding. Toen French bij zijn bezoek in Lanrezacs hoofdkwartier met veel moeite de Fransche vraag had geformuleerd: „Est-ce que les Allemands vont traverser la Meuse a a Huy?" (de laatste moeilijke plaatsnaam klonk zoo ongeveer als „Hoy"), antwoordde Lanrezac, met een ongeduldig schouderophalen: „Dites au maréchal, qu'a mon avis les Allemands sont allés a la Meuse tout simplement pour y pêcher a la ligne". Een dergelijk antwoord werd natuurlijk niet letterlijk voor Sir John vertaald, maar deze begreep uit Lanrezacs houding en mimiek voldoende, dat de Fransche generaal hem niet bejegende met de courtoisie, waarop hij als maarschalk en vriend in den nood toch zeker aanspraak mocht maken. Het staat vast, dat Lanrezac, 1 Cf. Général Palat, Le Maréchal French ei le Général Lanrezac (in The Anglo-French Review van Nov. 1919). zelf een erkend meester in de theorie der krijgskunst, de Engelsche troepen en hun leider maar zeer matig waardeerde. Hij was te expansief en te weinig diplomatiek om die ongunstige opinie niet bij iedere gelegenheid onder woorden te brengen 1. Maar wat French bijzonder pijnlijk moest treffen, dat was de wijze waarop Lanrezac, toen de vijandelijkheden eenmaal begonnen waren, de moeilijkheden van het Engelsche Expeditieleger negeerde. French had in Rethel verklaard niet voor 24 Augustus de bewegingen voorwaarts te kunnen beginnen. In werkelijkheid waren de Engelschen al op 21 Augustus daartoe gereed, maar Lanrezac opereert alsof zij nauwelijks bestonden. Na de mislukking van zijn offensief bij Charleroi—Namen gelast hij op eigen initiatief den terugtocht zonder eerst overleg te plegen met French, wiens leger nog iets meer naar het N. staat dan het 5de L. Dank zij een alarmeerend bericht van Joffre over den nu als sterk erkenden vijandelijken rechter vleugel, die het Engelsche leger bedreigt, kan ook French zijn troepen nog tijdig doen retireeren; maar zijn vertrouwen in Lanrezac is dan onherstelbaar verdwenen. Voor hem beteekent Lanrezac niet meer dan een praatgraag pedant van de krijgsschool, die in de harde werkelijkheid te velde aan niets anders dacht dan aan den terugtocht, zonder zich te bekommeren om de gevaren en moeilijkheden van zijn huurleger. Bovendien waren alle Fransche voorspellingen omtrent hun eigen operaties en de sterkte des vijands volkomen onjuist gebleken. French meende redenen te over te hebben om nu zijn instructies naar de letter te gaan uitvoeren. Van die wrijving tusschen de beide legercommandanten, die het meest op onderlinge samenwerking waren aangewezen, kreeg Joffre kennis bij zijn bezoek in Frenchs hoofdkwartier. Daags na de uitvaardiging zijner lnstruction Générale No 2, op 26 Augustus, begaf de Fransche opperbevelhebber zich 1 Cf. General E. L. Spears, En Liaison 1914 (traduct. fran?., Paris 1932) p. 97, 263, 282. Schr. was in 1914 luitenant der huzaren en verbindingsofficier tusschen Frenchs en Lanrezacs hoofdkwartier; zijn boek bevat een schat van gegevens over de eerste maand van den oorlog en onderscheidt zich evenzeer door intelligentie als objectiviteit. naar St-Quentin ten einde zich de medewerking van Sir John bij zijn nieuwe plan te verzekeren. Ook Lanrezac, die het nog niet noodig had gevonden het bezoek van den Engelschen maarschalk met een tegenbezoek te beantwoorden, was derwaarts door Joffre ontboden. Bij de besprekingen, die nu plaats hadden, kon Joffre den omvang meten der Engelsche grieven en tevens waarnemen welk een belangrijk gevaar de persoonlijke wanverhouding van French en Lanrezac voor zijn plannen beteekende. „Deux tempéraments, deux mentalités si essentiellement différents qui, au rude contact des difficultés de la bataille, paraissaient ne pas pouvoir s'accorder": zoo omschreef Joffre later zijn indruk l. Veel verder met zijn plannen was Joffre door zijn onderhoud niet gekomen 2. French had nog geen kennis genomen van Joffre's instructie van 25 Augustus, maar het was wel duidelijk geworden, dat hij zijn onafhankelijkheid tegenover ieder risico ten volle wenschte te handhaven. De chef van zijn staf, generaal Murray, was er bovendien niet de man naar om hem tot het geringste waagstuk te animeeren. Van zichzelf schrijft French: „I have always been possessed of a sanguine temperament" en iemand, die hem langen tijd van nabij heeft kunnen observeeren, noemt hem impulsief en impressionabel 3. Gegeven deze eigenaardigheden moest Joffre's verzuim om in zijn onderhoud met French uiting te geven aan eenige waardeering voor de door het Engelsche leger reeds bewezen diensten, Sir Johns ontstemming nog accentueeren. Op nog een punt moet de aandacht gevestigd worden, namelijk Frenchs verhouding tot Kitchener. Deze had zich met allen nadruk verzet tegen een concentratie van de Engelsche strijdmacht ter hoogte van Maubeuge in plaats van bij Amiens. Niets, meende hij, zou voor het moreel van den troep nood- 1 Mémoires I p. 319. - De ontmoeting in St-Quentin is door beide hoofdpersonen en door twee ooggetuigen beschreven: Joffre, Mémoires I p. 316 e.v.; French, 1914 p. 83; Lanrezac p. 194 e.v.; Général Huguet, L'Intervention militaire britannique en 1914 (Paris 1928) p. 82 e.v.; cf. ook Spears p. 265 e.v. en Append. XXI. 3 Huguet p. 61; schr. was leider der Fransche militaire missie in het Engelsche hoofdkwartier. lottiger zijn dan in een sinds vijftig jaren eerste ontmoeting met een Europeeschen vijand tot den terugtocht gedwongen te worden: en dit zou, gezien de door hem in tegenstelling met andere deskundigen verwachte ver uithalende beweging des vijands, het noodzakelijk gevolg zijn van een verder dan Amiens naar voren geschoven concentratie. Daar echter de groote meerderheid der militaire deskundigen de concentratie ter hoogte van Maubeuge prefereerden, ook French, had Kitchener zich bij hun zienswijze, zij het met grooten tegenzin, neergelegd *. Maar nu was alles gebeurd zooals Kitchener had gevreesd: geen wonder dan ook, dat French hierin een reden te meer vond zich strict te houden aan zijn instructies en zelfs in die mate, dat later Kitcheners tusschenkomst noodig zou blijken om het Engelsche leger weer in de frontlinie te brengen. De bespreking in St-Quentin bleef dus zonder resultaat en toen in den loop van den dag en den avond de gevolgen van Smith-Dorriens standhouden bij Le Cateau nader bekend waren geworden scheen op Frenchs medewerking voorloopig in het geheel niet meer te rekenen. Moest Joffre zijn plan alreeds laten varen? De Fransche opperbevelhebber had intusschen uit St-Quentin de overtuiging meegenomen, dat French alleen nog tot loyale medewerking te bewegen zou zijn, wanneer hij zich effectief gesteund wist, links door een nieuw Fransch leger dat nog moest worden samengetrokken, rechts door Lanrezac. Voorloopig was de laatste alleen in staat door zijn optreden Sir Johns vertrouwen te herstellen. En Lanrezac van zijn kant i Arthur p. 51. Lloyd George geeft in zijn mémoires een juist tegenovergestelde lezing. Wij bestreden op grond der getuigenissen van Arthur, Huguet, French en Wilson zijn uiteenzetting (in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 23 Mei 1933 Ocht.), waarop Lloyd George door zijn secretaresse de juistheid zijner lezing liet betoogen tibid. 4 Juni 1933 Ocht.). Hij blijkt echter te spreken over de War Louncü van 5 Aug., waarin de quaestie zeer in het algemeen besproken werd: „A lot of platitudes on the situation and strategy generally..... An historie meeting of men, mostly entirely ignorant of their subject . zegt Wilson (Callwell I p. 158-'9). Wij doelden uitdrukkelijk op de beslissende zitting van 12 Aug. scheen niets liever te willen dan een tegenstoot te ondernemen, zoodra hij op een voor het gebruik der geduchte Fransche veldartillerie gunstig terrein was gekomen. Lanrezac is een der raadselachtige figuren uit de eerste oorlogsmaand. Zijn kunde en scherpzinnigheid staan boven twijfel, maar overigens past op hem bijzonder goed het oordeel, dat Huguet met minder grond over Sir John formuleert: „Ses qualités morales de caractère et d'énergie n'étaient pas a la hauteur de ses qualités intellectuelles" Aanschouwelijk schildert Spears de snelle verandering, welke zich in Lanrezac heeft voltrokken. Bij het begin van den veldtocht, zoo schrijft de scherp observeerende Brit, werd ieder getroffen door Lanrezacs energie; de wijzigingen, die hij in Joffre's orders voorstelde en die leidden tot het opschuiven van het 5de L. naar de Sambre, waren verstandig en vooruitziend; Lanrezacs analyse der situatie was ongetwijfeld scherpzinniger dan die van het G.Q.G. Maar naar mate het critieke moment naderbij kwam werd 's vijands dreiging in zijn oogen steeds meer formidabel en verminderde zijn vertrouwen in de eigen troepen. Hij wordt aarzelend, pessimistisch en vervalt in een hypercritiek, die tot volslagen werkeloosheid dreigt te leiden2. Voor Joffre's nuchteren blik bleef die gevaarlijke verandering niet verborgen, gevaarlijk vooral, omdat als Lanrezac passief bleef op de Engelschen zeker niet viel te rekenen. Dienvolgens werd op 27 Augustus, des morgens om half 7, de volgende telephonische boodschap aan Lanrezac gezonden: „Vous m'avez exprimé votre intention, dès que vous serez sorti de la zone boisée oti 1'emploi de votre artillerie est difficile, de bousculer par une contre-offensive bien appuyée par 1'artillerie les troupes qui vous suivent. Non seulement je vous y autorise, mais j'estime cette attaque indispensable. L'état de vos troupes est bon, leur moral est excellent.. II faut en profiter. Agir autrement serait diminuer le moral et compromettre peut-être le résultat de la campagne. La zone de Vervins dans laquelle vous arrivez se prête bien a cette opération. 1 L.c. p. 61. 2 L.c. p. 105 en 211. II n'y a pas lieu de tenir compte de ce que font les Anglais a votre gauche" 1. Een voorbeeldige order! Hier werd geen psychologische factor verwaarloosd: Lanrezac hield de eer van het initiatief, zijn vertrouwen in de troep werd verlevendigd en een beroep op het uitwijken der Engelschen werd a priori afgesneden. Dienzelfden dag krijgt Maunoury, in wien Joffre het volste vertrouwen stelde, zijn instructies in verband met de vorming en de taak van zijn nieuwe, het 6de, leger, dat links van de Engelschen moet optreden en zoo zal medewerken om French van gedachten te doen veranderen. Het blijft echter de groote vraag, of dit leger zich aan de Somme zal kunnen constitueeren zonder ontijdig gehinderd te worden door een vijand, die van de Engelschen geen tegenstand meer ondervindt. Den 27sten Augustus is nog slechts een klein gedeelte van het 6de L. op haar bestemming tusschen Amiens en VillersBretonneux: een Marokkaansche Brig. onder generaal Ditte en een gedeelte van de 14de D.I. van het 7de L.C. onder generaal Vautier (afkomstig van de Armée d'Alsace). Gedurende de volgende dagen wordt de 14de D.I. gecompleteerd en arriveeren de 63ste B.D. (die als tweede divisie van het 7de L.C. fungeert) en de 55ste en 56ste B.D. onder generaal de Lamaze (afkomstig van de Armée de Lorraine). Ook de 61ste en 62ste B.D., die onder commando komen van generaal Ebener, zijn aan het 6de L. toegewezen; tot 24 Augustus hadden zij deel uitgemaakt van het garnizoen der hoofdstad, daarna waren zij toegevoegd aan de groep d'Amade in het N., en nu, op weg naar hun nieuwe bestemming, werden zij bij Combles ernstig geschokt door een onverwachte ontmoeting met deelen van Kluck's leger (28 Augustus) 2. Het Engelsche leger verlieten wij in den nacht van 27 op 28 Augustus ter hoogte van de lijn Mont d' Origny—Ham. French, hoewel uitvoerig op de hoogte gebracht van Joffre's offensieve intenties, denkt er niet aan den volgenden dag zijn terugtocht te staken. Hij acht zijn troepen te zeer geschokt om hen andermaal in den strijd te werpen. Huguet meldt de Jobstijding aan 1 Arm. frang. T. I Vol. 2 p. 51. 2 Cf. h.1. p. 128. Joffre. Zij wordt bevestigd door overste Brécard, die, van wege het G.Q.G. naar Noyon gezonden, den Engelschen souschef, generaal Henry Wilson, had gesproken, wiens opinie luidde: de eerste acht dagen zijn de Engelsche troepen niet in staat te vechten. Het is duidelijk wat dit nieuws voor Joffre beteekende: de concentratie van zijn 6de L. liep gevaar en Lanrezacs voorgenomen offensief naar het N. werd volkomen ontbloot op de linker flank! i Maar tegen den avond is het G.Q.G. in bezit van een opgevangen vijandelijk radiogram: de order, waarbij het I.L. zelfstandig werd en het II.L. opdracht kreeg Maubeuge in te sluiten 2. Joffre trok uit deze order de conclusie, dat het II.L. de vervolging van zijn 5de L. thans met slechts weinig nadruk zou kunnen voortzetten, en hij besloot onmiddellijk hiervan te profiteeren. Een offensieve actie van Lanrezac naar het N. zou, meende hij, nu een slag in de lucht zijn, terwijl daarentegen een aanval naar het WNW. den vijand, die de Engelschen vervolgde, in de flank zou treffen. Dat zou French opluchting verschaffen en hem zeker handzamer maken. Daarmede was al veel gewonnen. En den vijand kon een slag worden toegebracht, die zijn rechter vleugel ernstig zou ontwrichten. Het was geenszins uitgesloten, dat Lanrezacs actie door haar effect op vriend en vijand toch nog de inleiding werd tot de uitvoering der instructie van 25 Augustus. In den avond van 27 Augustus ontving Lanrezac Joffre's nieuwe order: „ Vous porterez votre gauche, demain matin, entre 1'Oise et St-Quentin pour attaquer toute force ennemie marchant contre 1'Armée anglaise." Juist had Lanrezac toen zijn bevelen gereed voor de actie, welke in de telephonische boodschap van 's morgens was gelast, en hij toonde zich weinig gesticht over deze onvoorziene wijziging van zijn plannen. Toevallig was ook de verbindingsofficier van het G.Q.G. aanwezig, kolonel Alexandre. Hij geraakte in dispuut met den chef van Lanrezacs 3de bureau, majoor Schneider, die als zijn meening te kennen gaf, dat het G.Q.G. zich weinig rekenschap scheen te geven van de moeilijkheid der gelaste frontverande- 1 Joffre, Mémoires I p. 325. 2 Cf. h.1. p. 105. ring. Waarop Alexandre zijn hand met gespreide vingers op de kaart legt, eerst in de richting van het N., daarna naar het W., en verwonderd antwoordt: „Cependant, rien n'est plus simple, vous faites face au nord, on vous invite a faire face a 1'ouest pour attaquer sur St-Quentin." Schneider, geprikkeld, repliceert met een ontstemd: „Mon colonel, ne dites donc pas de bêtises!" Het was hem te machtig geworden, hij vergat rang en functie van zijn tegenspreker. Deze onthulde daarop met een kort, bijtend antwoord de diepste grief van het hoofdkwartier tegen de leiding van het 5de L.: „Si vous ne voulez rien faire!" Op dat woord is ook Lanrezacs geduld ten einde. Hij mengt zich in de discussie om ongezouten zijn meening ten beste te geven over de strategie van het G.Q.G.: „Avant de vouloir m'apprendre mon métier, allez dire, monsieur, a vos petits stratèges a la manque d'apprendre le leur". Lanrezac spreekt in zijn boek zelf van zijn „grand tort" zich zoo te hebben laten gaan. Maar ook hij had zijn diepste gedachte verraden: hij had geen vertrouwen in de opperste legerleiding en den invloed der Jeunes Turcs i. Na dit incident zweeg Alexandre en vertrok. Uiteraard bezaten de verbindingsofficieren grooten invloed op Joffre. In Vitry gekomen schilderde Alexandre de demoralisatie, die hem bij de leiding van het 5de L. had getroffen. In zijn dagboek vinden wij genoteerd: „Malgré mon respect pour le général Lanrezac qui a été mon professeur et dont j'ai toujours admiré la belle intelligence, je ne crois pas devoir rien cacher au général Joffre de cette crise que traverse la 5e armée" 2. De opperbevelhebber, wiens twijfel aan Lanrezacs bruikbaarheid door het relaas van Alexandre nog versterkt is, besluit zich den volgenden dag, 28 Augustus, persoonlijk naar Marle, waar het hoofdkwartier van het 5e L. gevestigd is, te begeven, ten einde een waakzaam oog te houden over de uit- 1 Men vindt deze scène beschreven bij Lanrezac p. 203 en bij Spears p. 289. 2 Général R. Alexandre, Avec Joffre d'Agadir a Verdun (Paris 1932) p. 131. voering zijner orders. Des morgens arriveert hij daar, massief in zijn lange zwarte kapot jas. En luistert naar Lanrezacs doleanties: niet alleen dat een gedeelte zijner corpsen van het N. naar het W. front moet maken, maar hij voelt zich allesbehalve veilig op de flanken: op de Engelschen aan zijn linker zijde valt niet te rekenen en rechts komt de linker vleugel van het 4de L. niet verder dan Signy-1'Abbaye; de lacune tusschen het 4de en 5de L. zou nog vergroot worden door de voorgeschreven beweging naar het W. Ook naar het N. voelt Lanrezac zich niet gerust; slechts een minimum van troepen mag hij ter dekking in die richting laten staan: zou de hem achtervolgende vijand sterker zijn dan Joffre aannam, dan dreigde zijnen aanval een overrompeling op de rechter flank! Joffre heeft zwijgend geluisterd, maar hij denkt: deze man wil niet aanvallen, deze man zal steeds nieuwe bezwaren weten te vinden tegen elke order en hij vergeet hoe dringend noodig, ook met het oog op de Engelschen, thans zijn offensief is. Plotseling barst hij uit zijn stilzwijgen los in een Olympische woede: „Vous voulez donc que je vous enlève le commandement de votre armée? II faut marcher sans discuter, le sort de la campagne est entre vos mains!"3. Lanrezac moest op den generalissimus een querulanten indruk maken; wanneer deze eenmaal een besluit genomen had kon hij kwalijk nog kritiek verdragen. Maar het lag voor de hand, dat Lanrezac zich niet gemakkelijk den mond liet snoeren. Vooreerst, omdat de zwijgzaamheid allerminst in zijn aard lag; jarenlang was hij een gevierd docent geweest aan de Ecole supérieure de la Guerre; juist hij moest geprikkeld worden door Joffre's „mutisme". En verder waren zijn ervaringen in den slag bij Charleroi van dien aard geweest, dat hij zich niet meer verantwoord achtte een order \ an hoogerhand zonder critiek te accepteeren. Lanrezac had den naam een van Frankrijks bekwaamste militaire koppen te zijn; de oorlog zou de toessteen worden van die faam in de practijk: onder het oog zijner leerlingen en van hen, die zijn opvattingen bestreden hadden, zou hij de proef moeten 1 Lanrezac p. 209. geven op de som van zijn theorieën — dat bewustzijn maakte hem dubbel voorzichtig. Zijn geestesgesteldheid kan niet veel anders zijn geweest dan zooals Dragomiroff, geëerd als de grootste theoreticus van het Russische leger, de zijne beschreef, toen hij in 1877 voor het eerst zijn practische hoedanigheden moest toonen in den veldtocht tegen de Turken i. Joffre ziet voornamelijk den weifelmoedige. Vandaar, dat de gedachte bij hem opkomt Lanrezac aan het hoofd van zijn leger door een ander te vervangen. Voorloopig komt die gedachte nog niet tot uitvoering. Lanrezac vraagt na het onderhoud een schriftelijke order. Deze wordt hem gegeven en luidt: „La 5e armée attaquera le plus tot possible les forces qui se sont engagées hier contre les Anglais. Elle se couvrira a droite avec le minimum de forces et s'éclairera de ce cöte a grande distance." Lanrezac kon zich nu zoo noodig op dit document beroepen en nam de inleidende maatregelen ter uitvoering van het bevel. Joffre besloot, den volgenden dag opnieuw naar het 5de L. te gaan. Maar voor zijn vertrek van daar kon hij zich nog eens overtuigen, dat de geest van Lanrezac, zooals die hem door Alexandre was geschilderd, op generaal de Mas-Latrie, commandant van het 18de L.C., was overgegaan. Deze kwam zich des morgens melden in deplorabele omstandigheden: hij leed aan dysenterie. En hij verklaarde, dat zijn troep uitgeput was en onbekwaam tot eenige actie van beteekenis. Joffre en Lanrezac zonden hem zonder complimenten heen met de boodschap: „II faut marcher sans faire de manière et avec vigueur." Daarop verscheen de wakkere generaal Hache, divisiegeneraal, maar aangewezen om als opvolger van generaal Sauret het commando over het 3de L.C. op zich te nemen. Liever bleef hij lief en leed deelen met zijn oude divisie. Joffre deed een beroep op zijn zelfverloochening en Hache gaf zich gewonnen 2. Na Joffre's vertrek uit Marle wordt de nieuwe manoeuvre 1 Cf. ook in dit verband Lt-Colonel Émile Mayer, Nos Chefs de 191U (Paris 1930) p. 155 e.v. 2 Joffre, Mémoires I p. 333; Lanrezac p. 211-212; Spears p. 293-294. voorbereid; in dat werk was Lanrezac onovertroffen en Schneider toonde zich een waardig secondant. Tot dan toe had het 5de L. naar het Z. gemarcheerd, op een front van ongeveer 30 km, in dertien infanteriecolonnes. Deze aanzienlijke troepenmassa moest nu zwenken en zich op een veel smaller front concentreeren, de linker vleugel met front naar het NW. De R.Ds Valabrègue gaan naar het Z. en nemen daarna front W.; het 18de L.C. schuift naar de door Valabrègue ontruimde positie met front NW. in richting van St-Quentin; het 3de L.C. komt met hetzelfde front ten N. van het 18de; het 10de L.C. wordt aangetrokken en dekt met front N. den rechter vleugel; het 1ste L.C. wordt reserve achter den rechter vleugel; de 4de D.C. krijgt de taak der strategische beveiliging tusschen het 5de en 4de L. Joffre hecht groote beteekenis aan zijn nieuwe offensief. Dat blijkt niet slechts uit zijn besluit, op 29 Augustus weer naar Lanrezacs Q.G. te gaan, maar ook uit Poincaré's notitie op den vooravond: „Joffre attaché une importance capitale a la bataille qui va s'engager" en op den dag zelf: „II a grand espoir en cette nouvelle bataille" 1. Na zijn bezoek aan Lanrezac wendt Joffre zich dan ook opnieuw tot Sir John met het verzoek de continuïteit van front tusschen het 5de en het zich verzamelende 6de L. te verzekeren door aan het Canal Crozat stand te houden. Maar opnieuw weigert French zijn medewerking te verleenen: zijn leger zal op 29 Augustus ten Z. van dat kanaal een rustdag houden 2. Intusschen had ook Lanrezac contact gezocht met de Engelschen en tot zijn groote voldoening had Douglas Haig, de commandant van het 1ste Eng. L.C., zijn medewerking toegezegd. De aanvalsorder voor het 5de L. wordt dan als volgt geredigeerd (28 Augustus 17 uur): „La Ire armée allemande est engagée de front contre 1'armée anglaise et attaquée sur sont flanc droit par 1'armée frangaise du Nord. La 5e armée 1'attaquera le 29 au matin dans son flanc gauche, en s'effor^ant de la déborder par le 1 L.c. p. 202 en 206. 2 Edmonds p. 219 en Appendix 18. nord. L'attaque sera menée en direction générale de St-Quentin et au nord par les 18e et 3e corps, appuyés a gauche par le Ier corps anglais et couvert a droite par le 10e corps et la 4e division de cavalerie. Laissant une division en réserve d'armée, le Ier corps viendra en deuxième ligne, en arrière et a droite du 3e corps. Le groupe de divisions de réserve formera réserve, a gauche, sur la rive gauche de I'Oise"1. Optimistisch gezien is hier de rol van het 6de L. (aangeduid als „1'armée frangaise du Nord"): het kon op 29 Augustus nog niet geconcentreerd zijn, zoodat het in den nacht van 28 Augustus dan ook aan het G.Q.G. moest laten weten: „L'action de la 6e armée dans 1'opération du 29 sera forcément trés limitée" 2. Kluck had op 28 Augustus zijn plan tot aanval op den Sommeboog3 uitgevoerd; des morgens geraakte zijn rechter vleugel ter hoogte van Combles in een voor beide partijen onverwachten en verwarrenden strijd met de nog steeds niet bij het 6de L. aangesloten 61ste en 62ste R.D.; de laatsten worden op de vlucht gedreven, maar het onaangename gevolg van deze ontmoeting is voor Kluck dat nu het IV. R.C. in stede van het II. L.C. op den rechter vleugel is gekomen: „Die Absicht des Oberbefehlshabers, den rechten Flügel der Armee durch ein ungeschwachtes Korps mit schwerer Artillerie stark zu erhalten, war leider hinfallig geworden"4. Genoemd II. L.C. komt over de Somme, IV. R.C. en H.K.K. II slagen daar niet meer in. De linker vleugel maakt zich meester van Péronne, Rrie en St-Christ na gevechten met Sordet en een viertal bataljons Jagers. A.O.K. I concludeerde uit het verloop van den dag, dat er op den rechter vleugel geen gevaar meer te duchten was; het dacht er daarom over nu naar het O. te zwenken, naaide Oise, ten einde den linker vleugel van 's vijands hoofdmacht van Parijs af te dringen en te omvatten. Maar zoowel de ontvangst der Anweisungen van Moltke, die de ZWeste- 1 Arm. frang. I, 2 p. 63. 2 Ibid. Ann. No 1074. 3 Cf. h.1. p. 104-105. 4 Kluck p. 69; de R.Cen beschikken niet over zware art. lijke directie voorschrijven, als de mededeelingen van de legeraviateurs, dat bij Amiens en Zuidelijk van de Somme tusschen Amiens en Nesle troependebarcaties plaats vinden, doen Kluck besluiten zijn leger den volgenden dag over de Somme te voeren tot de spoorlijn Villers-Bretonneux—Nesle. Wel verre van gereed te zijn tot een stoot tegen Klucks rechter flank, zal dus het 6de L., voor zoo ver op zijn bestemming gekomen, den frontalen aanval ondergaan van het door energieke leiders aangevoerde I. L. Lanrezac kon dat niet weten. Maar hem wachtte nog een andere desillusie. Uit Lanrezacs order van 17 uur, waarvan de hoofdzaak boven is geciteerd, blijkt, dat hij op de medewerking rekent van Haigs corps. Des nachts om 2 uur wordt hem echter bericht, dat French iedere Engelsche hulp weigert en dat ook het corps van Haig op 29 Augustus een rustdag moet houden! Het gevolg is, dat de R.Ds Valabrègue, die zeer vermoeid en dus weinig strijdbaar zijn, nu in de plaats der Engelschen als linker-flankdekking van het 5de L. moeten optreden i. Gecompliceerd is de toestand ook op den rechter vleugel. Het 10de L.C., Oostelijk van Guise staande, moet den aanval in richting van St-Quentin tegen vijandelijke ondernemingen uit het N. dekken. De strategische flankdekking berust bij de 4de D.C. met toegevoegde infanterie: in de streek van Vervins. Maar de linker vleugel van het huurleger, het 4de, strekt zich, zooals Lanrezac bekend was, niet verder uit dan tot Signy-l'Abbaye, hetgeen wil zeggen, dat tusschen de binnenvleugels van Lanrezac en de Langle een gaping van meer dan 30 km was ontstaan. Zou Moltke van de hier geboden kans tot doorbraak gebruik maken? Tegenover Lanrezac staat Bülow, tegenover de Langle de Cary de Hertog van Württemberg en tusschen deze beide groepen van vijandelijke legers schijnt de baan dus vrij voor het III. L. onder von Hausen, om recht op de door de O.H.L. gestelde doelen (de linie Laon—Guignicourt) te marcheeren: daarmede zou ook tegelijkertijd de meest doeltreffende èn de meest belovende hulp worden gebracht aan de legers, die beiderzijds van Hausen slag moesten leveren; het 5de L. zou 1 Lanrezac p. 214. 9 in een nog gevaarlijker situatie komen dan aan de Sambre en het 4de zou ongetwijfeld gedwongen worden ijlings zijn tegenstand aan de Maas op te geven. Inderdaad was Hausen voornemens op 28 Augustus in de voorgeschreven ZWestelijke richting op te rukken, maar in den den loop van den dag verwatert dat plan steeds meer. Hoewel ook het IV. L. de Anweisungen had ontvangen en dus wist welke marschrichting aan het III. L. bevolen was, wendde het zich, na de vergeefsche verzoeken om hulp van den vorigen dag, toch op 28 Augustus in alle vroegte opnieuw tot Hausen om diens interventie tegen den hardnekkigen vijand aan de Maas in te roepen. Moest Hausen opnieuw doof blijven voor het verzoek van zijn huurleger? Zou niet zijn eigen linkei vleugel gevaar loopen, wanneer hij verder naar het ZW. oprukte, terwijl de vijand, bijna in zijn rug, aan de Maas de overhand hield? Maar, van den anderen kant, kon hij op eigen gezag (de O.H.L. bevond zich nog steeds ver terug, in Coblenz, en de verbinding met haar was niet van dien aard, dat een snelle uitwisseling van inzichten mogelijk was), kon Hausen op eigen initiatief en zonder helder overzicht van den toestand op het geheele tooneel van den oorlog een zoo ingrijpende verandering brengen in zijn marschrichting als de hulpverleening aan het IV. L. noodzakelijk maakte! In den ochtend van 28 Augustus besloot Hausen een detachement tot ondersteuning van het IV. L. in Oostelijke richting te zenden en des middags gelast hij, na een nieuwen noodkreet van A.O.K. IV, dat het XII L.C. op Vendresse zal marcheeren; daarmede moet dit corps in een richting gaan die loodrecht staat op de door de O.H.L. gelaste. Het stuit op den bij Signy-l'Abbaye door de Langle geplaatsten afweervleugel. Het 4de L. had op zijn terugtocht uit den verloren slag aan de grens een uitmuntende natuurlijke hindernis om 's vijands oprukken te vertragen, gelijk Joffre's lnstruction voorschreef: de Maas. Daar zet het zich vast met zijn hoofdmacht; de linker flank wordt gedekt door het 9de L.C. en de 9de D.C. Zoo staat het 4de L. in twee groepen, waarvan de sterkste met front naar het NO. tusschen Stenay en Sedan aan de Maas strijdt, de andere met front naar het NW. tusschen Mézières en Signy1'Abbaye de flank dekt. Joffre weet, dat zich in de streek van Rocroi een niet onaanzienlijke vijandelijke troepenmacht bevindt1. In verband hiermede neemt hij twee besluiten. Aan de Langle de Cary gelast hij, uiterlijk des morgens 29 Augustus zijn hoofdmacht terug te nemen van de Maas en geleidelijk te doen retireeren naar de Aisne; aan generaal Foch, tot dan toe commandant van het 20ste L.C. in Lotharingen, geeft hij het bevel over een detachement, dat voornamelijk heeft te zorgen voor de beveiliging van de Langle's linker flank en dat de verbinding tusschen het 4de en het 5de L. moet herstellen. Dit detachement, later zelfstandig geworden als 9de L., zou bestaan uit de troepen, die tot dan toe den linker vleugel van het 4de L. hadden gevormd (9de en 11de L.C., 52ste en 60ste R.D. en 9de D.C.), versterkt met de 42ste D.I., afkomstig van het 3de L. „C'était simplement une coupure faite dans la 4e armée dans le but d'en faciliter le commandement", zegt de commandant van het 9de L.C. 2 en dus beteekende dit geenszins de creatie van een manoeuvreerreserve, zooals generaal Maurice ten onrechte de vorming van dit detachement interpreteert 3. Wederzijdsche situaties en plannen op 28 Augustus's avonds resumeerende komen wij tot het volgende overzicht. Von Kluck staat met zijn hoofdmacht aan de Somme, stroomop- en stroomafwaarts van Péronne; den volgenden dag zal hij met H.K.K. II en II., IV. en III. L. C. over de rivier gaan en in ZWestelijke richting oprukken naar de spoorlijn Amiens—Nesle; het IV. R.C. blijft ten N. der rivier om rechter flank en achterwaartsche verbindingen van het I. L. te dek- 1 Arm. franc. I> 2 Ann. No 977: Compte rendu de Renseignements No 64 (d.d. 28 Aug. 6 uur): Dans la région de Chimay, une reconnais- sance aérienne a signalé, dans 1'après-midi du 27 aoüt, des mouvements de colonnes marchant vers le sud et des rassemblements dans la région Hirson, Chimay, Rocroi". De Compte rendu van denzelfden dag na den middag determineert den gesignaleerden vijand als het III. L. 2 Dubois I p. 117. 3 Maurice p. 158. ken; het IX. L.C. bevindt zich nog links achterwaarts geechelonneerd ten N. van St-Quentin. Maunoury heeft ten Z. van de Somme nog niet de beschikking over alle elementen van zijn 6de L. Met de 55ste R.D.. het 7de L.C. (nog slechts een divisie sterk), de Brig. Ditte, de nog te verzamelen eenheden van de geschokte 61ste en 62ste R.D. en de verwachte hulp van het C.C. Sordet hoopt hij op de lijn Nesle—Chaulnes—Corbie den vijandelijken aanval at te slaan en zelfs een tot „retour offensif ' in staat te zijn ten einde den vijand over de Somme terug te werpen. Von Bülows leger staat in twee groepen, gescheiden door de Oise; de rechter groep heeft met het I.L. moeten medewerken aan de vervolging der Engelschen: daarbij heeft H.K.K. I de streek ten Z. van St-Quentin bereikt, de XIV. D.I. (van het VII. L.C. i) komt tot St-Quentin, schuift een R.I. vooruit tot Fluquières en een af deeling wielrijders tot de vernielde brug bij Ham, het X. R.C. ten slotte bereikt na een langdurigen en vermoeienden marsch in den vroegen ochtend van 29 Augustus de gestelde doelen: Grand Seraucourt en Urvillers (ten Z. van St-Quentin); de linker groep van het II. L. wordt gevormd door het X. L.C. en het Garde-Corps, die bij Guise en Oostelijk van die plaats de Boven-Oise moesten overtrekken, waarna het X. L.C. in ZWestelijke richting op La Fère zou voortrukken, terwijl de Garde links achterwaarts geëchelonneerd zou volgen om de flank van het leger te dekken: dit alles in de veronderstelling, dat de vijand aan de Oise slechts achterhoeden had achtergelaten, die geen langdurigen tegenstand zouden kunnen bieden2. In werkelijkheid verliep de 28ste Augustus bij Bülows linker groep minder voorspoedig. Het X. L.C. stuitte bij Guise en Flavigny op zeer heftigen tegenstand van eenige bataljons der 53ste R.D. (één enkele compagnie hield bij de brug van 1 De XIII. D.I. van hetzelfde corps heeft een Brig. Inf. en een Reg. Art. voor Maubeuge moeten achterlaten; de rest der divisie komt op 28 Aug. tot Bohain (tusschen Le Cateau en St-Quentin). 2 Bülow beschouwde zulks blijkbaar als de noodzakelijke consequentie van het feit, dat de Engelschen, zooals het I. L. berichtte, steeds verder naar het Z. uitweken; generzijds der Oise had, wegens het nevelige weer, geen Duitsche verkenning uit de lucht plaats gehad. Guise vijf uur lang stand tegen de XIX. D.I.); de verdedigers kregen steun van de 35ste D.I. (18de L.C.), die, bij haar flankmarsch van Sains naar Pleine-Selve, ter hoogte van Le Hérie het gevaar uit het N. had bemerkt, waarop haar commandant, generaal Exelmans, het initiatief nam front te maken naar het N. om de verdediging der Oise-linie te steunen en zoo de flankbeweging der andere divisies van Lanrezac naar het W., naar hun uitgangsstelling voor het gelaste offensief, te beveiligen. Pas om 17 uur was de brug van Guise in bezit van het X. L.C. Ook de Garde was op tegenstand gestuit. Verder dan het Oise-dal komen beide Corpsen dien avond niet. Niettemin kreeg Bülow gunstige berichten van het X. L.C. (generaal von Emmich): de gestelde doelen zouden zeker nog bereikt worden!1. Daar voorts de cavalerie verzuimd had om het gebied ten O. en ten Z. van de Oise te verkennen, bleef de aanval die hem den volgenden dag zou treffen voor Bülow een volkomen verrassing. Zijn order voor 29 Augustus, uitgaande van onjuiste praemissen, gelastte dan ook de energieke voortzetting der vervolging in dezelfde (d.i. in overeenstemming met Moltke's Anweisungen, de ZWestelijke) richting: „Die II. Armee gewinnt unter Einleitung des Angriffs auf La Fère die Linie Ham—Crécy". French heeft op 28 Augustus zijn terugtocht voortgezet, waardoor hij een dagmarsch ten Z. van zijn beide Fransche huurlegers komt te staan, het 2de Eng. L.C. bij Noyon, het lste Eng. L.C. tusschen Chauny en St-Gobain. Daar hij in Zuidelijke directie retireerde en Kluck de ZWestelijke richting genomen had, ondervond hij geen hinder meer van het I. L.; de cavalerie onder Allenby had hier en daar nog schermutselingen, maar wist de afdeelingen van Bülows leger, die thans in het spoor der Engelschen marcheerden, voldoende te hinderen om de infanterie een ongestoorden terugtocht te ver- 1 Uit het werk van Heydemann, Die Schlacht bei St-Quentin 191U (Schlachlen des Weltkrieges in EinzeldarsteJlungen bearbeitet und herausgegeben unter Mitwerkung des Reichsarchivs, Nr VII, Oldenburg 1922) blijkt, dat de verstandhouding tusschen Emmich en den zeer autoritairen Bülow niet onvertroebeld was; het vermoeden is gewettigd, dat de eerste zijnen legercommandant een te gunstig gekleurd verslag gaf om onaangename uiteenzettingen te voorkomen. zekeren. French weigerde zijn ondersteuning bij het offensief, dat Lanrezac zou ondernemen; hij beschouwde een rustdag voor zijn troepen op 29 Augustus als onontbeerlijk. Lanrezac stelt op 28 Augustus zijn corpsen gereed voor het door Joffre gelaste offensief; 3de en 18de L.C. komen Oostelijk van de Oise, gereed om tusschen Bernot en Seryles-Mézières aan te vallen op St-Quentin en ten N.; het 10de L.C. dekt naar het N., ten Z. van Guise, en zal zoo noodig met zijn artillerie het oprukken van het 3de L.C. over de Oise steunen; de beide R.Ds Valabrègue, aanvankelijk aangewezen als reserve op den linker vleugel van de aanvallende corpsen, moeten later, wegens het uitblijven van Engelsche hulp, mede de Oise overschrijden en naast het 18de L.C. attaqueeren in richting Urvillers—Essigny-le-Grand; het 1ste L.C. komt als reserve achter de binnenvleugels van 3de en 10 L.C. en zal dus in staat zijn om zoowel naar het N. als naar het W. te steunen; de 4de D.C. met de 51ste R.D. beveiligen het geheel naar het O. in de streek van Vervins. In tegenstelling met Bülow is Lanrezac vrij nauwkeurig op de hoogte van de situatie bij zijn tegenstander. Hausen volhardt in zijn initiatief contra de Anweisungen, hij gelast voor 29 Augustus: het XIX. L.C. rukt in ZOostelijke richting naar Vendresse tegen den vijand, die het IV. L. den Maas-overgang betwist; het XII L.C. drijft den bij Signy-l'Abbaye gesignaleerden vijand naar het Z. terug, het XII R.C. (alleen de XXIII. R.D. *) beveiligt bij Rumigny- Liart de rechter flank. Hertog Albrecht v. Württemberg zet op 28 Augustus zyn pogingen voort om de Maaslinie te forceeren; daar echter zijn frontale aanvallen gesmoord worden in het zeer bekwaam eeleide vijandelijke artillerievuur, verwacht hij een doorslaand succes alleen van het ingrijpen zijner huurlegers op 's vijands flanken. Maar des avonds blijkt door een verkenning uit de lucht, dat de vijand dit dreigende gevaar niet afwacht en zijn tegenstand aan de Maas opgeett; derha ve wordt voor den volgenden dag aan den rechter vleugel van het IV. L. vervolging in ZWestelijlce richting gelast. i De XXIV. R.D. van het XII. R.C. was achtergebleven bij Givet. De Langle de Cary geeft, nadat zijn Leger gedurende drie dagen den vijand aan de Maas heeft opgehouden, op 28 Augustus, des avonds, order tot den terugtocht: „Le mouvement commencera dans la nuit du 28 au 29, les corps se couvrant par des arrière-gardes renforcées en artillerie. Le mouvement sera protégé sur le flanc ouest, dans les directions du nord et du nord-ouest, par le 9e corps, qui se maintiendra la 29 dans la region Launois, Poix-Terron. La 9e division de cavalerie est placée sous les ordres du commandant du 9e corps et est destinée, a couvrir le flanc gauche de 1'armée. Le 30, les gros seront sur la rive gauche de 1'Aisne. Le 9e corps se maintiendra le 30 sur la rive droite de 1'Aisne, en avant de Rethel" i. Kronprinz Wilhelm heeft zijn rechter vleugelcorps, het V.L.C., ingevolge Moltke's order van 26 Augustus naar Diedenhofen gezonden, van waar het naar Oost-Pruissen vervoerd zou worden2; thans rukt hij, met het XIII. L.C. als rechtervleugelcorps, naar de Maas; naar rechts vraagt het IV. L. zijn interventie tegen het Fransche 4de L., naar links moet hij zich beveiligen tegen den hoekpijlervan het vijandelijk front, de vesting Verdun. Op 29 Augustus hoopt hij de Maaslinie te forceeren om vervolgens door een stoot naar het N. tegen de flank van den vijand bij Stenay, het IV. L. lucht te verschaffen. Ruffey heeft, na zijn tegenstoot op 25 Augustus 3, zijn leger overeenkomstig Joffre's order doen terugtrekken naar de Maas, waar hij zich voor een hernieuwden tegenstand gereed maakt; de aanval van den vijand, het Kroonprinselijke leger, wordt op 29 Augustus verwacht. Kronprinz Rupprecht had, nadat juist de crisis, ontstaan door Castelnau's aanval op zijn flank4, overwonnen was, de Anweisungen ontvangen, waarin de doorbraak tusschen Toul en Épinal opnieuw werd gelast. A.O.K. VI was zich thans ten 1 Uit den Ordre général no 27 van het 4de L. (Arm. franc. I. 2 Ann. No 1056). 2 Evenals het XI. L.C. van Hausen en het Garde R.C. van Bülow; het transport van het V.L.C. wordt echter later afgelast en op 30 Augustus komt het weder ter beschikking van A.O.K. V. 3 Cf. h.1. p. 85. 4 Cf. h.1. p. 86-87. volle bewust van de welhaast onoverkomelijke moeilijkheden die de verwezenlijking van dit plan in den weg stonden, de chef van den staf noteerde na ontvangst der opdracht in zijn dagboek o.a.: „Eine recht schwierige und unangenehme Aufgabe, bei der mit grosser Vorsicht verfahren werden muss. Eigentlich sind wir für eine solche Aufgabe doch zu schw ach, und wir werden nicht weit vorwarts kommen, ehe nicht die Masse des Heeres tüchtige Fortschritte gemacht hat. Wir haben aber wohl mehr die Aufgabe, die feindlichen Krafte zu binden, wie sie uns bisher schon zugefallen und wohl auch zu leisten gelungen ist"i. Deze interpretatie stelt een aanmerkelijk bescheidener oogmerk dan de O.H.L. voor den geest stond; toch werd ook het beperkter doel niet ten volle bereikt, immers Joffre verplaatste eind Augustus en begin September de volgende eenheden van het Elzas-Lotharingsche front naar elders2: 7de L.C. (van de Armée d'Alsace naar het 6de L.), 15de L.C. (van het 2de naar het 3de L.), 21ste L.C. (van het lste naar het 4de L.), 8ste en 10 D.C. (welke met de 4de D.C. het C.C. Conneau moeten vormen op den linker vleugel van het 5de L.). Hoe Rupprecht zijn taak ook interpreteerde, tot een onmiddellijk hervatten van het offensief voelde hij zich, na de uitputtende gevechten van 25 tot 27 Augustus, niet in staat; daarom gunde hij den troepen de eerstvolgende dagen rust, het verband tusschen de onderdeelen moest hersteld worden en de verliezen maakten aanvullingen noodig. Generaal de Curières de Castelnau van zijn kant vroeg, toen het op 25 Augustus begonnen offensief langzamerhand ging stokken, wat de bedoeling was van het G.Q.G.: „Faut-il durer? Ou continuer 1'offensive?"3. Joffre antwoordde onmiddellijk (28 Augustus 18.15) even kort en krachtig: „II s'agit pour les Ire et 2e armées de durer tout en fixant les forces ennemies qui leur sont opposées et en restant liées entre elles 1 Weltkrieg Hl p. 282. , 2 Reeds eerder, in de derde week van Augustus, had loto op bescheiden schaal zyn linker uit zijn rechter vleugel versterkt, het e en het 9de L.C. (het laatste gedeeltelijk) waren van het 2de L. overgegaan resp. naar het 5de en het 4de. s Arm. frariQ. I, 2 Ann. No. 1031. 4 Ibid. Ann. No 992. Uit dit overzicht blijkt wel, dat de beide legers, die elkaar in den slag aan de Oise zullen ontmoeten, geheel op zichzelf zijn aangewezen. Lanrezac kan niet rekenen op hulp van het Engelsche of van het 4de L.; Bülows huurlegers gaan in excentrische richting, Kluck naar het ZW., Hausen naar het ZO. Het zal een strijd worden, waarin, althans op den eersten dag, geen verrassend ingrijpen van andere legers zal plaats vinden, een strijd, waarin alleen de sterkteverhoudingen, het inzicht, de bewegelijkheid en de gevechtswaarde der beider zijdsche aanvoerders en troepen de mate van succes en mislukking kunnen bepalen. Numeriek stonden de kansen voor Lanrezac buitengewoon gunstig. Hij beschikte over tien Ds I. en drie R.Ds, benevens een D.C. en vier Res. Brigades (aan ieder actief corps was zulk een brig. toegevoegd); Bülow daarentegen had maar nauwelijks zes Ds I. en twee R.Ds, benevens twee Ds C. (deze vormden H.K.K. I onder v. Richthof en). Bovendien had Lanrezac het voordeel van het initiatief en van betere formaties. De Duitsche troepen vonden een krachtigen moreelen steun in de tot dan toe behaalde successen, de Fransche ondervonden den gewonen demoraliseerenden invloed van den terugtocht; maar bij hen, die, afkomstig uit het Noorden1, hun land hadden moeten prijsgeven aan vreemd geweld, broedde een verbeten woede: zij hebben de troostelooze anabasis gezien hunner vluchtende gewestgenooten, grijsaards, vrouwen, kinderen, met hun schamele bezittingen en het trage vee — voor hen beteekende de hervatting van het offensief de verdediging, de herovering van het kleine vaderland in het groote. In den ochtend van 29 Augustus begaf Joffre zich naar Lanrezacs hoofdkwartier in Laon, waar de commandant van het 5de L. met gezag en methode2 den slag leidt: de quaestie van zijn vervanging schijnt daarmede voorloopig van de baan. Het 18de L.C. en de twee B.Ds Valabrègue zijn des morgens 1 Cf. Lt-Colonel M. Larcher, Le Ier Corps a Dinant, Charleroi, Guise (Aoüt 1914) (Paris 1932) p. 68, 77, 84. 2 Joffre, Mémoires I p. 339; voor wat men heeft te verstaan onder het leiden van een slag door den legercommandant, zie Lanrezac p. 309 e.v. om 6 uur den aanval begonnen; ongehinderd komt men over de Oise, een dichte nevel hangt over het land. Voor de Duitschers is dit offensief een volkomen verrassing. De XIX. R.D., die zich met front Zuid aan 't verzamelen is, krijgt plotseling vuur op de linker flank, er ontstaat een begin van paniek, maar het krachtdadig optreden der ondercommandanten weet erger te voorkomen en zoo slaagt men er in een afweerfront te vormen. Ook op den Noordelijken vleugel was de strijd ontbrand; het X. L.C. en de Garde, die den vorigen dag order hadden gekregen om naar het ZW op te rukken, stuitten op het 10de L.C., dat het 5de L. naar het N. dekte; maar de Duitsche aanval liet zich hier zoo dreigend aanzien, dat het 3de L.C., hetwelk naast het 18de L.C. in Westelijke richting over de Oise had moeten stooten, op initiatief van zijn commandant, generaal Hache, besloot front te maken naar het N.1 Daardoor verloor natuurlijk het hoofdoffensief aanzienlijk aan kracht; om 13 uur besloot Lanrezac, wiens ongerustheid voor zijn rechter vleugel dus niet ongegrond was geweest, alle beschikbare troepen in te zetten om den Duitschen aanval uit het N. af te slaan; alleen het 18de L.C. en de R.Ds Valabrègue ageeren nog tusschen de Oise en St-Quentin, het gros van het 5de L.: 3de, 10de, 1ste L.C. en de 4de D.C. met de 51ste R.D., maakt zich gereed tot een tegenaanval op het X. L.C. en de Garde. Op den Franschen linker vleugel is thans geen sprake meer van voortgang; snel heeft Bülow hier alle bereikbare troepen aangetrokken (het X. R.C. en de x/2 XIII. D.I.) en tegen den avond gaan het 18de L.C. en de R.Ds Valabrègue over de Oise terug. In het N. echter, waar feitelijk de commandant van het 1ste L.C., generaal Franchet d'Espèrey, de leiding 1 Dit moet tusschen 10 en 11 uur zijn gebeurd (Arm. franc. I» 2 Ann. Nos. 1282 en 1283); ten onrechte schrijft Lanrezac zich, p. 220-21, het initiatief dezer frontverandering toe; zijn desbetreffende order is pas van 13 uur (Ann. No 1247); daar hij, zooals hij zelf in zijn AvantPropos zegt, zonder officiëele bescheiden zijn werk heeft geschreven, dient men voortdurend zijn tijdsopgaven te controleeren. Zie ook Général Gabriel Rouquerol, La Bataille de Guise 29 Aoüt 191k (Paris z.j.) p. 38 en 57. van het geheel der daar staande Fransche strijdkrachten op zich heeft genomen S wordt tegen den avond het offensief hervat; het 10de L.C. was in den loop van den dag hier bijna acht km teruggedrongen onder den druk van het X. L.C. en de Garde, maar tegen 17.30 begint Franchet d'Espèrey, na een methodische voorbereiding door de artillerie, zijn tegenstoot: met slaande trom en wapperende vaandels, een prachtig schouwspel, dat de kleurige herinnering aan 1870 wakker riep. Een gedeelte van het verloren terrein wordt door het lste L.C. met steun van het 3de herwonnen. Omtrent 19 uur valt de avond, maar d'Espèrey, die den toestand als zeer gunstig beschouwt, gelast nog aan zijn lste D.I. het succes te exploiteeren: „II est essentiel que nous rejetions 1'ennemi au dela de 1'Oise ce soir" 2. Maar het met dit doel ondernomen nachtelijke offensief der divisie mislukt in verwarring. Des avonds voelt geen van beide legercommandanten zich bijster gerust over het verloop dat de strijd den volgenden dag kan nemen. Bülow weet, dat hij van het III. L. geen hulp te verwachten heeft; van het I.L. krijgt hij slechts de beschikking over de achtergebleven XVII. D.I. 3, die zich ten W. van St-Quentin bevindt. Uit de papieren, gevonden op den gevangen genomen chef van den staf van het 3de L.C., wordt A.O.K. II volkomen ingelicht omtrent de sterkte van den vijand: reden tot optimisme geeft deze wetenschap niet. Toch gelast Bülow om op 30 Augustus opnieuw ten aanval te gaan; hij wil een concentrisch offensief ondernemen met het zwaartepunt bij zijn rechter groep, waar de vijand klaarblijkelijk het minst sterk is en de kans dus bestaat op een tactische omvatting van zijn buitenvleugel. Lanrezac van zijn kant weet, dat het 4de L. nog steeds op grooten afstand staat van zijn rechter vleugel; al heeft zich in den loop van den dag niets verontrustends op dien vleugel voorgedaan, het feit, dat het 4de L. ieder moment genoodzaakt kan zijn den linker vleugel tot Rethel terug te nemen, dwingt tot groote voorzichtigheid. De Engelschen zullen op 1 Larcher p. 111 e.v.; Rouquerol p. 33. 2 Larcher p. 149. 3 Van het IX. L.C.; cf. h.1. p. 132. 30 Augustus hun terugtocht weer voortzetten, zoodat de linker vleugel van het 5de L. volkomen in de lucht komt te hangen. Lanrezac beseft, dat hij den volgenden dag genoodzaakt kan zijn naar drie kanten tegelijk front te maken, naar het N., het O. en het W. Ten einde de opperste legerleiding op de hoogte te brengen van zijn gevaarlijke positie en haar de beslissing voor te leggen, wat in de gegeven omstandigheden moest geschieden: terugtrekken of dóórstooten, telephoneerde hij persoonlijk naar het G.Q.G. Joffre zelf was niet aanwezig; hij was kort na den middag uit Laon vertrokken naar Compiège om daar nogmaals (en opnieuw vruchteloos) een beroep te doen op French — wij komen daar nog op terug. Lanrezac werd dus te woord gestaan door den chef van Joffre's staf, generaal Belin, en hij laat in het korte gesprek, dat hij met zeker welbehagen in zijn boek herhaalt, zijn ironische critiek onverholen doorklinken; hij speelt den onderdanigen leerling, die intusschen opnieuw bewezen heeft juister geoordeeld te hebben dan zijn chef: dat valt niet te ontkennen. Jules Isaac1 zegt zeer terecht: „II y a bien eu bataille comme 1'avait voulu Joffre et non Lanrezac, mais, comme 1'avait prévu Lanrezac et non Joffre, cette bataille a été bien plus une bataille de Guise qu'une bataille de St-Quentin." Het is de moeite waard het telephonisch gesprek, van 29 Augustus 's avonds, even te beluisteren. Lanrezac: „La 5e armée doit-elle s'attarder dans la région Guise—St-Quentin, au risque de se faire prendre?" Belin: „Comment, faire prendre votre armée? Ce serait absurde!" Lanrezac: „Vous ne me comprenez pas; j'opère ici par ordre exprès du commandant en chef pour y remplir, m'at-il dit, une mission de salut public. Les événements survenus depuis 24 heures sont-ils tels que je doive poursuivre 1'opération qui m'a été prescrite malgré les risques grandissantes que je cours? Je ne puis prendre sur moi de me retirer vers 1 In zijn belangwekkende studie Le Témoignage du Général Lanrezac sur le Róle de la 5e Armée (in Les Archives de la Grande Guerre van 1921 en 1922) p. 691-'92; vooral door de juiste waardeering der verhouding van Joffre en Lanrezac verdient deze studie alle aandacht. Laon, c'est au commandant en chef a me donner 1'ordre de faire retraite." Belin: „Je n'ai pas qualité pour parler en son nom dans cette circonstance; je lui rendrai compte dès son retour." Lanrezac: „Entendu donc: je resterai pour reprendre, si possible, mon attaque sur St-Quentin, a moins que le commandant en chef ne m'ordonne de faire retraite" 1. Dat Lanrezac na den slag zich met het G.Q.G. in verbinding stelde was volkomen begrijpelijk, maar zijn woordkeus, vooral van den eersten zin, kon niet anders dan kwaad bloed zetten — of liever vermeerderen. Isaac trekt de juiste conclusie: „C'est ainsi que, par vaine bravade, Lanrezac achevait de se rendre insupportable a Joffre et a ses collaborateurs du G.Q.G." 2. Tegen half tien des avonds is Joffre terug in het lyceum van Vitry-le-Fran^ois, waar zijn G.Q.G. gevestigd is, het hoofdkwartier der verloren illusies, zooals zijn ordonnans-officier Muller het noemt. De opperbevelhebber acht het noodig, dat Lanrezac, die voorloopig aan zijn troepen gelast heeft zich in ieder geval op de bereikte linie te handhaven, terug gaat achter de Serre en dienzelfden nacht nog de inleidende bewegingen begint. Zijn order in dien zin werd om 22 uur opgegeven, maar door een bedenkelijk misverstand bij den betrokken dienst werd zij dien nacht niet meer naar Laon geseind3; pas den volgenden ochtend tegen 7 uur kreeg Lanrezac kennis van haar inhoud4. De losmaking van den vijand moest nu dus bij dag geschieden. Op den rechter vleugel slaagt men daarin naar wensch 5, op den linker niet zonder 1 Lanrezac p. 225. 2 L.c. p. 694. 3 Dat dit, zooals wel is beweerd, boos opzet zou zijn geweest van door Lanrezacs houding verbitterde generale-stafofficieren lijkt ons vooralsnog weinig aannemelijk. 4 Arm. franQ. I, 2 Ann. No 1398 en note. 5 Generalfeldmarschall von Rülow, Mein Bericht zur Marneschlacht (Rerlin 1919) p. 40 e.v. schildert den gang van zaken hier niet juist; cf. Weltkrieg III p. 170 en Larcher p. 193. In het algemeen moet men Bülows mededeelingen met de grootste voorzichtigheid gebruiken; zie ook Kabisch p. 355 n. 10. moeilijkheden, maar in den avond van 30 Augustus kan men den slag als geliquideerd beschouwen 1. Beide partijen schrijven zichzelf de overwinning toe; de Duitschers spreken van de overwinning bij St-Quentin, de Franschen van de victorie bij Guise; terecht zegt Ontrop, die een benoeming van den slag naar de rivier de Oise het meest logisch acht, dat van een overwinning eigenlijk niet gesproken kan worden. Let men uitsluitend op den gang van zaken bij het JI. en het 5de L., dan zal men ongetwijfeld eerder van een Duitsch dan van een Fransch succes kunnen gewagen: Bülow had zich met zijn numerieke minderheid niet alleen kunnen handhaven, maar zelfs overal terrein gewonnen en, wat o.i. de hoofdzaak is, hij was er dank zij de hooge gevechtswaarde zijner troepen in geslaagd de gevaarlijke oriëntatie van het vijandelijk offensief op St-Quentin om te buigen naar het N. Joffre geloofde, dat zijn aanval althans de pressie op het nieuwe 6de L. had verminderd; hem werd op 29 Augustus (18.30) door Maunoury o.a. gemeld: „La 6e armée a été trés violemment attaquée ce matin sur le front Nesle, Péronne. Le combat a cessé brusquement vers midi, et 1'ennemi a marqué un mouvement de recul" 2. In de officiëele Duitsche publicaties vinden wij dit teruggaan niet vermeld; in ieder geval, zeggen zij, kan het niet een gevolg zijn geweest van Lanrezacs offensief tegen Bülow, daar laatstgenoemde zich pas om 17.30 tot A.O.K. I wendt om ondersteuning te krijgen 3. En toch heeft, gelijk later zal blijken, de slag aan de Oise belangrijke consequenties gehad. Maar Joffre kon dat in den avond van 29 Augustus weten noch voorzien. Teleurgesteld keerde hij in zijn hoofdkwartier terug. In Compiègne had hij 1 Voor tactische bijzonderheden, waarop hier niet kon worden ingegaan, zij, naast de reeds genoemde werken (Weltkrieg III, Armées frangaises I, 2, Heydemann, Larcher, Rouquerol) gewezen op Colonel E. Valarché, La Bataille de Guise: les 28, 29 et 30 aoüt 191b au 10e Corps d'Armée (Paris 1928) en op H. G. Ontrop, Majoor van den Generalen Staf, De Slag bij St-Quentin—Guise (in het Orgaan der Vereeniging ter beoefening der Krijgswetenschap 1930—1931 afl. IV). 2 Arm. franc. I» 2 Ann. No 1268. 3 Weltkrieg III p. 95. zich uitgeput in argumenten om Sir John te bewegen thans in de algemeene frontlijn te blijven en daardoor een gaping in de slaglinie tusschen 5de en 6de L. te voorkomen. Tijdens het onderhoud trok de uiterst voorzichtige Murray den maarschalk bij zijn tuniek om hem van iedere belofte terug te houden en zonder iets bereikt te hebben kon Joffre, nu terecht beducht voor zijn 5de L., vertrekken i. Op zijn terugreis naar Vitry trof hij in Reims den sous-chef van Frenchs staf, den energieken, ons reeds uit de Inleiding bekenden generaal Henry Wilson. Deze keurde het offensief van het 5de L., als zijnde een even gevaarlijke als nuttelooze onderneming, af; het mocht z.i. niet meer dan een demonstratie zijn, waarbij tijdwinst het voornaamste doel was2. Overigens wilde hij wel trachten French in zijn terugtocht te matigen 3. Het was een schrale troost voor Joffre. Na hun gesprek van wenige minuten namen Engelschman en Franschman afscheid voor het standbeeld van Jeanne d'Arc. Zoo kwam Joffre wel met deze sombere overtuiging in zijn hoofdkwartier terug, dat voorloopig van een algemeen offensief geen sprake meer kon zijn. In Vitry nam hij kennis van 1 Joffre, Mémoires I p. 341. Het is begrijpelijk, dat in de Fransche litteratuur Frenchs houding gedurende deze dagen scherp gelaakt wordt: met woeker betaalde hij Lanrezac terug! De beschrijving, welke generaal Maurice, p. 132, van de houding der Engelschen tijdens den slag aan de Oise geeft, maakt de ontstemming hunner geallieerden dubbel begrijpelijk. Lanzeracs offensief wordt door genoemden schr. gewaardeerd als een „most welcome diversion at a very opportune moment for us"; wanneer vervolgens de vijand een tegenaanval op Lanrezacs 18de L.C. (naast de Engelschen) onderneemt, wijst hij niet op de wenschelijkheid, dat het weinig geschokte corps van Haig hadde geïnterveniëerd, maar zegt hij: „It was necessary to get our army as quickly as possible out of the enemy's reach"; en wanneer hij heeft vastgesteld, dat Maunoury's leger nog niet op volle kracht is, concludeert hij: „Therefore the retreat had to be continued." Van hulpverleening aan de benarde buren dus geen sprake. Maar wij weten, dat French zijn grieven had. En overigens paste zijn houding geheel in de aloude Engelsche opvatting der taak van een Britsch Expeditieleger op het vasteland; men denke aan Wellingtons aarzeling vóór Waterloo. 2 Callwell, p. 172. 3 Joffre, Mémoires I p. 341. Lanrezacs rapport en liet hij de reeds vermelde (vertraagde) terugtochtsorder geven. Tijdwinst was de hoofdzaak, had Wilson gezegd, maar tijd kon in de gegeven omstandigheden slechts gewonnen worden door uitwijken, door opnieuw een groot deel van den vaderlandschen bodem aan den vijand prijs te geven. Waar zou het eind zijn? Dien nacht besluit Joffre de verplaatsing van zijn hoofdkwartier verder naar het Z., naar Bar-sur-Aube, voor te bereiden. Ontmoediging begint te mompelen bij zijn staf. Zal het moreel der troepen te velde de zware proef van een voortgezet terugtrekken kunnen doorstaan? Bij Guise hadden zij zich overwinnaars gevoeld, aan de Maas hadden zij aan hun superioriteit geloofd — maar na alle inspanningen, heldenmoed en offers moesten zij niettemin terug. Zouden zij het geloof in de overwinning nog kunnen bewaren en de veerkracht die onontbeerlijk zou zijn om den vijand terug te stooten? „Vers 1'Est, dans 1'ombre, on voyait flamber la France, par morceaux, selon 1'avance de 1'ennemi'1. 1 Colonel Campagne, Le Chemin des Croix 1914—1918 (Paris 1930) p. 22. VI PARIJS BEDREIGD Joffre's plan van 25 Augustus om met zijn linker vleugel (6de, Eng. en 5de L.) uit de Somme-linie een krachtig offensief te ondernemen is definitief mislukt. Het oprukken van den vijand naar Parijs schijnt niet meer te stuiten en daarmede komt een nieuwe urgente zorg: de verdediging der hoofdstad, de taak der opperste legerleiding verzwaren. Op 26 Augustus was een der bekwaamste generaals, Gallieni, die vooral door zijn pacificatie van Madagascar naam had gemaakt, benoemd tot militair bevelhebber van Parijs. Zijn voorganger in die functie, generaal Michel (dezelfde, die in 1911 plaats moest maken voor Joffre), had met te weinig energie zijn taak om Parijs in staat van verdediging te brengen ter hand genomen; zoo kwam Gallieni voor een uiterst moeilijke opgave te staan. Op den dag van zijn benoeming noteert hij in zijn dagboek: „On a négligé la mise en état de défense du Camp Retranché, oü tout est en retard: travaux, approvisionnements des ouvrages en munitions, ravitaillement, etc."1. Vier dagen later brengt hij een uitvoerig rapport uit aan den nieuwen minister van Oorlog, Millerand, die bij de reorganisatie van het kabinet in den geest der „union sacrée" Messimy's plaats had ingenomen. Uit Gallieni's rapport blijkt, dat het garnizoen van Parijs bijna geheel uit ongeoefende Territorialen bestaat, dat er een tekort is van 77 mitrailleurs, dat de noodige telephonische verbindingen nog niet zijn aangelegd, dat de door de genie uit te voeren werken een aanmerkelijken achterstand vertoonen bij de in het mobilisatiedagboek vastgestelde regeling, dat de fortificatiewerken nog verre van voltooid zijn en de stukken pas over 5 a 6 dagen, en dan nog onder zeer ongunstige omstandigheden, zullen 1 Carnets p. 45. 10 kunnen vuren, dat het materiaal verouderd is en de kanonniers onvoldoende op hun taak zijn voorbereid, etc., waarop dan de conclusie volgt: „En résumé, ce serait s'illusionner gravement que de croire que le Camp Retranché de Paris serait capable actuellement de présenter une résistance sérieuse si 1'ennemi se présentait d'ici peu de jours devant la ligne de nos forts extérieurs. J'ajoute d'ailleurs qu'il faudrait au moins 3 ou 4 corps d'armée de 1'active pour faire une défense efficace qui pourrait être de grand secours pour le gros de notre armée"i. Zoo bedenkelijk blijkt de weerstandskracht der stelling Parijs op den dag dat door den gedwongen terugtocht van Joffre's linker vleugel (30 Augustus) de komst der vijandelijke cavalerie voor de buitenforten nog slechts een quaestie van dagen is! Het aspect der hoofdstad verandert nu aanmerkelijk. Op den tweeden mobilisatiedag had Charles Péguy aan zijn vrouw geschreven: „Celui qui n'a pas vu Paris aujourdhui et hiei n'a rien vu"2, maar de stemming van vastberaden energie heeft thans zwaar geleden onder de deprimeerende berichttn van het front; vooral de beter gesitueerden beginnen de stad. nu een belegering gaat dreigen, te verlaten; de herinnering der verschrikkingen in het belegerde Parijs van 1870 is door de voorafgaande generatie levend genoeg overgeleverd om velen een onvrijwillige vacantie in den Midi en vooral in Bordeaux te doen prefereeren3. Millerand heeft Joffre reeds gepolst over de wenschelijkheid, dat ook de Regeering de hoofdstad verlaat, en de generalissimus kan niet anders dan zijn instemming met dit plan betuigen. Kamerleden en senatoren komen met alarmeerende berichten bij den President der Republiek en bieden zich in het volle besef van den noodtoestand en van hun eigen importantie aan, om, gelijk hun voorvaderen in de revolutie-oorlogen, als gedeputeerden te velde over het wel en wee des vaderlands te gaan waken4. 1 Dit rapport in extenso bij Gallieni, Mémoires p. 29-34. 2 Victor Boudon, Avec Charles Péguy de la Lorraine d la Marne (Paris 1916) p. 163. 3 Arthur-Lévy, J9Ï4 a Paris (Paris 1917) p. 102 e.v. 4 Poincaré p. 207. De socialistische ministers Guesde en Sembat stellen een algemeene bewapening voor der burgerij van Parijs i. Des middags verschijnt een eerste vijandelijk vliegtuig, dat bommen op de stad werpt 2. Maar er is nog een zwakke hoop. Havas heeft gemeld, dat in den nacht van 29 op 30 Augustus 160 treinen met Duitsche soldaten van het ZW. naar het NO. door België zijn gepasseerd: „160 trains représentent transport 1 corps d'armée avec tout son charroi" 3. De vijand verzwakt dus zijn Westelijk front om den Russen den weg naar Berlijn te versperren! Want men gelooft in Frankrijk ook nog in het succes der Russische wapenen. Nog steeds wekken de rapporten, van den blijkbaar zeer slecht ingelichten Franschen militairen attaché in Rusland, de gunstigste verwachtingen 4. Doch ook deze illusie wordt vernietigd door een in den nacht van 30 Augustus in Belfort opgevangen Duitsch radiobericht, dat de overwinning van Tannenberg in vollen omvang wereldkundig maakt 5. Het is thans voor Joffre onmogelijk langer weerstand te bieden aan Gallieni's aandrang om het garnizoen van Parijs te versterken 6. Deze had bovendien de Regeering achter zich. Er zijn indicaties voor de toch weinig aannemelijke opvatting, dat Joffre Parijs aanvankelijk van troepen wilde ontblooten en tot een open stad proclameeren, ten einde zoowel zijn veldleger niet te verzwakken als de hoofdstad voor verwoesting te vrijwaren. In zijn dagboek noteert Gallieni op 30 Augustus: „J'ai 1'impression que Joffre considère Paris comme sacrifié et ne veut pas se démunir des forces composant ses armées" 7. In den ministerraad gaf de quaestie aan- 1 Poincaré p. 209. 2 Dit was een vliegtuig van Klucks IX. L.C.; cf. Weltkrieg III p. 137. 3 Arm. franc. I» 2 Ann. No 1387. 4 Op 30 Augustus telegrapheert deze o.a.: „Les derniers succès ont assuré la possession de la Prusse orientale. Le gros des armées prononce de plus en plus son offensive dans la direction de Berlin." (Ibid. Ann. No 1391). 5 Ibid. Ann. No 1396. 0 Gallieni, Mémoires p. 39 en 42. 7 Carnets p. 48. leiding tot heftige disputen. Victor Margueritte citeert een uitlating van Albert Thomas: „Si nos amis du ministère n'étaient pas intervenus pour la défense de Paris, Paris aurait été peut-être abandonné" i. Die vrienden, waarop hij zinspeelt, zijn de socialisten Guesde en Sembat; bij de hervorming van het ministerie (26 Augustus) zijn zij ter wille der union sacrée daarin opgenomen. Later heeft Briand zich duidelijker dan Thomas over hun rol uitgelaten. Hij vertelt, hoe Gallieni in den ministerraad kwam betoogen, dat Parijs systematisch werd verwaarloosd door het G.Q.G.; om niet aan verwoesting ten prooi te vallen moest Parijs volgens de opperste legerleiding tot open stad verklaard worden. Millerand bevestigde zulks: „Oui, Paris ne doit pas être défendu. C'est 1'avis du Quartier Général." Maar Guesde kwam in verzet. „\ous allcz abandonner Paris, paree que vous croyez que vous éviterez le pillage. Vous voulez protéger les maisons des riches; vous vous en remettez a 1'armée ennemie. Mais le jour oü les troupes allemandes défileront dans les faubourgs, de toutes les fenêtres d'ouvriers partiront des coups de fusil. Et je vais vous dire ce qui arrivera: votre Paris sera brülé." Door deze krachtige taal van den socialistischen minister zou het besluit zijn gevallen, dat de hoofdstad verdedigd moest worden 2. Voor zoover ons bekend ontbreken in officiëele publicaties en mémoires nadere bevestigingen of uiteenzettingen op dit punt. Poincaré noteert den lsten September, dat Millerand Joffre nadrukkelijk op het hart bindt „de ne pas perdre de vue la nécessité de défendre Paris, nécessité morale, politique et internationale" 3. Dat lijkt een zijdelingsche bevestiging van hetgeen boven over Joffre en de hoofdstad werd gezegd. Maar leest men Millerands brief van 1 September aan Joffre, dan voelt men zich toch niet gerechtigd tot deze conclusie. Wie ook achter de schermen mogen geageerd hebben en 1 Victor Margueritte, Au Bord du Gouffre. Aoüt-Septembre 1914 (Paris 1919) p. 236 n. 1, zonder vermelding van bron. 2 Fernand de Rrinon, Impressions de Genève (in de Revue de Paris van 1 Oct. 1930). 3 L.c. V p. 231. hoe de verschillende opvattingen ook tegen elkaar gebotst zijn, vast staat, dat Joffre ten slotte in zekere mate tegemoet komt aan Gallieni's wenschen. Hij maakt wel geen 3 a 4 actieve corpsen, zooals deze verlangd had, vrij voor Parijs, maar hij wijst althans het 6de L. onder Maunoury aan, om aan de verdediging der hoofdstad mede te werken en hij stelt de komst van Lanrezacs 18de L.C. in het vooruitzicht. Daardoor zou Gallieni de beschikking krijgen over de volgende strijdkrachten: 1° - de in Parijs aanwezige of debarkeerende troepen, namelijk vijf divisies Territorialen van geringe waarde; een Brig. Mariniers (contre-amiral Ronarc'h); een Brig. Cav. (Gillet) ; de 45ste D.I. uit Algiers (Drude); 2° - de eenheden van het 6de L., namelijk de R.Ds van Lamaze: de 55ste (Leguay) en de 56ste (Dartein); een Marokk. Brig. (Ditte); het 7de L.C. (Vautier), bestaande uit de 14de D.I. (Villaret) en de 63ste R.D. (Lombard) benevens zes bataljons Jagers; de zwaar geschokte R.Ds van Ebener: de 61ste (Deprez) en de 62ste (Ganneval); het uitgeputte C. C. Sordet, dat voorloopig nog maar voor een klein gedeelte bruikbaar is; later, met ingang van 3 September, komt in plaats van het beloofde 18de L.C. hier nog het 4de L.C. (Boëlle) bij, dat van het 3de L. wordt losgemaakt. Afgezien van zijn Territorialen beschikt Gallieni dus wat de infanterie betreft over vijf R.Ds, die al aanmerkelijk hadden geleden, en over twee actieve divisies, die later nog met een tweetal zullen worden aangevuld. Sterk voelde hij zich daarmee allerminst. Op 2 September schreef hij nogmaals aan Joffre: „Paris, si vous ne lui donnez pas des troupes actives de renfort, au moins trois corps d'armée, est dans 1'impossibilité absolue de résister" 1. Joffre antwoordde hierop, dat verdere versterking van het garnizoen der hoofdstad hem onmogelijk was2. Bij Gallieni bevestigde zich daardoor de indruk, dat Joffre Parijs reeds als verloren beschouwde 3. Maar bovendien verontrustte het hem, dat bij de opperste 1 Arm. franQ. I, 2 Ann No 2016. 2 Ibid. Ann. No 2150. 3 Gallieni, Mémoires p. 42 en 75. legerleiding ieder helder denkbeeld omtrent de richting der verdere operaties scheen te ontbreken i. Het verwijt is niet ongegrond. Maar van den anderen kant: Joffre zat niet stil. En het was buitengewoon moeilijk om een beslissing te nemen. De manoeuvre volgens het plan van 25 Augustus had afgedaan. Voor een nieuwe onderneming moest men eerst zekerheid hebben omtrent de Engelschen en afwachten, of het 5de L. zich in veiligheid zou weten te brengen. Van French kwam op 30 Augustus, kort na den middag, de mededeeling, dat zijn troepen de eerste tien dagen niet meer in eerste linie konden komen 2, en den volgenden dag vernam men uit een opgevangen Duitsch radiogram, dat Bülows cavalerie (H.K.K. I onder v. Richthofen) bij Bailly (ten NO. van Compiège en ten O. van Ribécourt) over de Oise was gekomen en dus, doordringend in de lacune tusschen French en Lanrezac, de terugtochtslijn van het 5de L. ernstig bedreigde 3. Tot welke conclusie kwam men nu in het Fransche hoofdkwartier? Generaal Berthelot, sous-chef in het G.Q.G. en voor de operaties Joffre's rechter hand 4, pleitte voor een herhaling der manoeuvre, die bij het begin van den veldtocht door 3de en 4de L. generzijds der Maas beproefd was, maar toen in de kiem werd gesmoord. De bedoeling was toen geweest door een krachtig offensief in NOostelijke richting het vijandelijk front te doorbreken. Thans wilde Berthelot hetzelfde bereiken door een offensief in NWestelijke directie, gericht tegen de verbindingsliniën van den vijandelijken rechter vleugel. Joffre gaf dit voorstel ter bestudeering aan den chef van het 3de bureau, kolonel Pont, wiens memorie van 30 Augustus voor het eerst in de mémoires van den opperbevelhebber werd gepubliceerd 5. Dit belangrijke stuk, hetwelk het richtsnoer 1 Gallieni, Mémoires p. 75. 2 Arm. frang. I, 2 Ann. No 1421. 3 De Engelschen hadden verzuimd de brug van Bailly tijdig op te blazen. 4 Voor de leidende figuren in het G.Q.G. zie Raymond Recouly, Joffre (Paris 1931) ch. VI. 5 L.c. I p. 346—349. is geweest voor Joffre's orders der volgende dagen, begint met de volgende overwegingen: „II ne semble plus possible d'opposer a 1'aile droite allemande des forces suffissantes pour arrêter son mouvement enveloppant qui peut 1'amener sur Paris. Mais la présence de nos armées en Lorraine, dans 1'Argonne et en Champagne oblige 1'armée allemande a établir ses corps sur un énorme cercle de Verdun a Paris. Si elle fait glisser ses forces constamment vers I'ouest, elle peut être amenée a un moment donné a voir ses communications passant presque entièrement par la Belgique. Nous pouvons profiter de la possession de la ligne des Hauts-deMeuse, d'abord, de la présence des lre et 2e armées en Lorraine, ensuite, pour établir un dispositif constamment couvert et étayé a droite et faisant dans 1'ensemble face au nord-nord-ouest. Nous pouvons partir de ce dispositif pour renouveler mais en meilleur terrain et, sans doute aussi, en meilleure posture, la rupture que nous avons tentée face au nord-est en débouchant de la Meuse." Uit deze beschouwingen blijkt, dat de manoeuvre tegen 's vijands Westelijken buitenvleugel is opgegeven en dat Parijs aan eigen krachten wordt overgelaten. Na de slagen aan de grenzen had Joffre terecht, en anders dan Moltke veronderstelde !, niet de lijn Charleroi—La Fère—Parijs, maar de lijn Charleroi—Rethel als as van den terugtocht gekozen; thans wetend, dat de vijand in ZWestelijke richting oprukte, bleef hij in dezelfde lijn, die zich voortzet over Chalons—Troyes. Daardoor werd voorkomen, dat de vijand, in directie van Parijs voortrukkend, zijn primaire en zijn secundaire doel in dezelfde richting vond, namelijk zoowel het veldleger als de hoofdstad, moreel, politiek en spoorweg-centrum des lands. Een zekere verdeeling van 's vijands troepenmacht moest dus het gevolg zijn. Deze voor de hand liggende conclusie maakt het weinig aannemelijk, dat Joffre Parijs tot open stad had willen verklaren: dan zou immers voor de bezetting der hoofdstad het Duitsche veldleger slechts een minimum van troepen hebben ingeboet. Iets anders is, dat Joffre zijn eigen veldleger zoo weinig mogelijk wilde verzwakken ter wille der hoofdstad; het is een gezond principe, om alle krachten zoo veel doenlijk voor den beslissenden slag bijeen te houden. 1 Cf. h.1. p. 108. Tusschen een garnizoen van 3 a 4 L.Cen, verlangd door Gallieni, en de klakkelooze overgave van Parijs ligt de middenweg van een verdediging door RDs en Territorialen en die weg werd door Joffre gekozen. Dat de aandrang van de Regeering en van Gallieni hem bewoog tot de toevoeging \ an eenige Ds I. aan het leger van Parijs zou later van onschatbare beteekenis blijken. Een ander groot voordeel van de gekozen terugtochtsrichting was de flankaanleuning welke voor het veldleger verkregen werd, links aan Parijs, rechts aan Verdun. Waagde de vijand zich in den couloir tusschen deze beide vestingen, dan stond hij bloot aan een gevaar, dat hij slechts kon afwenden door een afdoende maskeering der beide pijlers van het Fransche front. Maar zulks kon alleen geschieden ten koste van zijn offensieve kracht tegen het Pransche veldleger. Men houde daarbij in het oog, dat de stelling van Parijs een omtrek had van ongeveer 150 km 1. Niet ten onrechte is de beschreven dispositie vergeleken met een fuik, waarin het gtAia.v Duitsche leger zich niet zonder ernstig" kon begeven, en waaruit het zich niet zonder schade zou kunnen terugtrekken. En toch, niettegenstaande alle genoemde strategische voordeden van de gekozen terugtochtsrichting, is het begrijpelijk, dat Gallieni klaagt over „1'absence d'idées nettes dans le haut commandement" 2. Primo, omdat Joffre zijn nieuwe algemeene instructie pas op 1 September geeft, secundo omdat ook dan geen duidelijke uiteenzetting wordt gegeven van het nieuwe plan, dat hij hoopt te verwezenlijken. Wel wordt de obligate bedoeling te kennen gegeven om te zijner tijd het offensief te hervatten, maar, afgezien van een verwijzing naar de mogelijkheid het Lotharingsche front te verzwakken ten bate van den bewegenden vleugel, ontbreekt iedere systematische voorbereiding van de voor een doorslaand succes noodzakelijke voorwaarden — gelijk hierna uit de analyse dei bedoelde instructie zal blijken 3. Dat men welbewust een fuik 1 Vandaar dat Schlieffen voor de insluiting van Parijs niet minder dan zes Ersatz-Corpsen bestemd had; cf. h.1. p. 46. 2 Mémoires p. 47. 3 Hoofdstuk X. voor den vijand heeft opgesteld is kwalijk vol te houden; al kon later blijken, dat de vijand inderdaad in een fuik was geraakt. In den nacht van 2 op 3 September verliet de Regeering Parijs om zich naar Bordeaux te begeven. Gallieni had opdracht de hoofdstad a outrance te verdedigen. In een stoïcijnsche proclamatie gaf hij daarvan kennis aan de bevolking: „Armée de Paris, Habitants de Paris, Les membres du Gouvernement de la République ont quitté Paris pour donner une impulsion nouvelle a la défense nationale. J'ai regu le mandat de défendre Paris contre 1'envahisseur. Ce mandat, je le remplirai jusqu'au bout. Paris, le 3 Septembre 1914. Le Gouverneur Militaire de Paris, Commandant 1'Armée de Paris, Gallieni" i Dienzelfden ochtend wordt begonnen met de ingrijpende opruimingen, welke men tot dan toe, daar de Regeering had gevreesd voor ernstige onrust onder de bevolking, nog niet had mogen gelasten. Huizen in de zone der fortificaties, die het vuren konden belemmeren, worden geslecht; boomen worden geveld; men legt loopgraven aan en sluit de toegangswegen af met Friesche ruiters2. De tijd dringt: op 31 Augustus was opnieuw een vijandelijk vliegtuig boven de stad verschenen, dat een Duitsche vlag naar beneden had geworpen met het dreigende opschrift: „Les Allemands seront a Paris dans trois jours" 3. 1 Gallieni, Mémoires p. 67. 2 Ibid. p. 68. 3 Arm. frang. I, 2 Ann. No 1634. VII DE VOORTZETTING DER VERVOLGING Toen Bülow op 30 Augustus in den loop van den dag mededeeling ontving, dat de vijand voor zijn troepen begon te retireeren, kon hij zich met recht de overwinning toeschrijven. Uit de terminologie waarin hij daarvan kond deed aan O.H.L. en aan A.O.K. I blijkt echter, dat hij het karakter zijner overwinning overschatte. Wederom werd een „vollstandiger Sieg" aan de O.H.L. gemeld; de vijand was „in vollem Rückzuge" *; volgens het bericht aan A.O.K. I was hij „entscheidend" verslagen 2. In den laten namiddag gelastte Bülow nog de achtervolging door snelle detachementen „um dem Gegner den letzten Rest zu geben" 3. Toch was van een eigenlijke achtervolging door het II. L. geen sprake; twee omstandigheden deden zich gelden, waardoor de voorwaartsche beweging werd belemmerd. De slag aan de Oise tegen de vijandelijke overmacht had zooveel van de troepen gevergd, dat Bülow hun tijd moest gunnen om op adem te komen 4. En bovendien beschouwde hij de vesting La Fère als zulk een ernstige hindernis op zijn weg, dat hij een systematische voorbereiding van den aanval op die sterkte onvermijdelijk achtte. Daarom werden alleen de voorhoeden, versterkt met artillerie, op het spoor van den wijkenden vijand gezonden, maar ging het gros der troepen reeds in den namiddag over tot rust. Voor den volgenden dag luidde de order: „Die Armee halt morgen und ruht" 5. 1 Weltkrieg III p. 179. 2 Kluck p. 76. 3 Weltkrieg III p. 176. 4 Kuhl, Marnefeldzug p. 107. 5 Dit wordt door Bülow p. 42 slechts bedektelijk te kennen gegeven als een gereedstelling van zijn leger voor den aanval op La Fère. Bülow overschatte de beteekenis van La Fère aanmerkelijk; zijn meening omtrent weerstandsvermogen en artilleristische uitrusting dier vesting berustte op een in vredestijd dienaangaande bij den generalen staf opgestelde memorie. Hoewel reeds op 28 Augustus door A.O.K. I, welks chef, generaal v. Kuhl, de beste kenner was van het militaire Frankrijk, de meening was uitgesproken, dat La Fère als zeer minderwaardig en waarschijnlijk onbewapend kon beschouwd worden i, toch bleef Bülow bij zijn opvatting. De genoemde factoren: uitputting van de troep en overschatting van de beteekenis der vesting La Fère, hadden tot gevolg, dat het II. L. feitelijk voor de achtervolging des vijands uitviel. Maar het steeds actieve I. L. verklaarde zich bereid om deze taak met strategisch perspectief op zich te nemen. Kluck had op 29 Augustus met succes zijn offensief tegen Maunoury ondernomen2; des avonds stond zijn leger, na vinnigen strijd bij Proyart, op de lijn Villers Bretonneux—Chaulnes—Nesle. Daar nog steeds vijandelijke debarkaties bij Amiens en Moreuil werden gemeld besloot hij den volgenden dag den aanval omvattend in dezelfde richting, die overigens ook door de Anweisungen der O.H.L. was voorgeschreven, door te zetten. Wel vroeg Bülow hulp tegen Lanrezacs offensief aan de Oise, maar Kluck stelde slechts een enkele divisie daartoe beschikbaar 3 ten einde zelf zoo krachtig mogelijk te kunnen optreden tegen den hinderlijken vijand op zijn buitenvleugel, met wien nu eens voor goed moest worden afgerekend. Maunoury was niet onkundig van het gevaar, dat hem op beide vleugels bedreigde4; op zijn vraag aan Joffre, wat hem na de gevechten bij Proyart te doen stond, antwoordde deze: „Votre direction générale de repli est sur Paris. Ne vous 1 „Die Befestigungen von Laon, La Fère und Fourdrain (westlich von Crépy) sind deklassiert und sehr minderwertig, ohne jede Offensivkraft, wahrscheinlich höchst minderwertig armiert. Auch Reims ist minderwertig, nur Forts mit hohem Aufzug, vorzügliche Artillerieziele." (Weltkrieg III p. 126). 2 Cf. h.1. p. 129 en 142. 3 Cf. h.1. p. 139. 4 Arm. franQ. I, 2 Ann. No 1478. laissez pas accrocher" 1. In overeenstemming hiermede gaf Maunour\T zijn orders; binnen twee dagen hoopte hij zijn leger voltallig en geconsolideerd weer aan de operaties te doen deelnemen 2. Toen dus Kluck op 30 Augustus zijn troepen ten aanval voerde tegen het 6de L. bleek die vijand overal op den terugtocht; zelfs werd uit de frontlinie gemeld, dat dit teruggaan „fluchtartig" plaats had 3. Het effect van den bij Proyart aan den vijand toegebrachten slag bleek dus veel vernietigender dan men aanvankelijk bij A.O.K. I had aangenomen 4. Dit, gevoegd bij de wetenschap van Bülows benarde positie, bracht een radicale wijziging in de opvattingen van Kluck omtrent de wijze waarop, met de grootste kans op succes, de verdere bewegingen moesten worden uitgevoerd. Onverwijld moest de vraag onder het oog worden gezien, of een volharden bij de ingeslagen en door de O.H.L. gelaste directie nog wel het groote strategische doel der gezamenlijke Duitsche strijdmacht op het Westelijk front kon dienen. Reeds in zijn legerbevel van 8.30 rekent Kluck met de mogelijkheid zijn leger in Zuidelijke of zelfs ZOostelijke richting te dirigeerenS; om 10.30 krijgt de linker vleugel de richting op Noyon (IV. en III. L.C. benevens de XVIII. D.I. van het IX. L.C. welks X\ II. D.I. ter beschikking van Bülow was gesteld 6), terwijl de rechter (IV R.C. en II. L.C.) deze beweging moet dekken tegen Amiens en tegen de Avre 7. In den laten namiddag (16.55) 8 ontving Kluck het bericht van A.O.K. II, dat de vijand „entscheidend" verslagen was. Hulpverleening was nu dus niet meer noodig. Maar een veel belangrijker taak lag thans binnen het bereik van het I. L.: 1 Arm. frang. 1, 2 Ann. No 1400 (30 Aug. 6 uur). 2 Ibid. Ann. No 1483 (mededeeling aan kolonel Huguet). 3 Weltkrieg III p. 133. 4 Kuhl, Marnefeldzug p. 102. 5 Kluck p. 75. 8 Cf. hJ. p. 139. 7 Kluck p. 75. 8 Zoo hier als elders gebruiken wij voor de gebeurtenissen in Frankrijk den landstijd; de Duitsche tijdsopgaven werden dus met een uur vervroegd. Kluck zou de strategische vruchten kunnen plukken van Bülows tactisch succes. Al vóór Bülows mededeeling van 16.55 had A.O.K. I alle aandacht gewijd aan deze mogelijkheid. De vijand, met wien het I. L. tot dan toe gestreden had, werd van secundair belang; hij was blijkbaar inderhaast samengeraapt en in den strijd geworpen, om het I. L. naar zich toe te trekken en zoodoende deszelfs medewerking met de overige Duitsche legers, die nog zwaar te strijden hadden, te verijdelen i. A.O.K. II meldde om 16.55, dat zoowel het II. als het III. en IV. L. den vijand hadden teruggedreven; om 17.35 vroeg Bülow de medewerking van het I. L.: „Zur vollen Ausbeutung des Erfolges ist Einschwenken I. Armee mit Drehpunkt Chauny gegen La Fère—Laon dringend erwünscht" 2; een in principe welkomer uitnoodiging was voor Kluck ondenkbaar! Overziet men het geheele tooneel van den strijd, dan blijkt thans de groote strategische beteekenis van Lanrezacs offensief. Ongetwijfeld had Joffre zich van dat offensief een directer resultaat voorgesteld dan in werkelijkheid werd bereikt; niettemin zou het onvoorziene gevolg van onschatbare beteekenis blijken: de as van den verderen Duitschen opmarsch werd uit ZWestelijke in Zuidelijke richting omgebogen. Aan het geheele bewegende front doet zich het merkwaardige en met Schlieffens opzet strijdige verschijnsel voor, dat niet de rechter vleugel toonaangevend is voor het verloop der bewegingen; integendeel, en dit is het gevolg van Joffre's terugtochtsrichting en zijn tegenstooten gedurende het teruggaan: overal zien wij de verschillende legers te hulp geroepen worden door hun linker buren, zoodat tenslotte automatisch het zwaartepunt steeds meer gelegd wordt naar het Oosten. Het I. L. buigt naar het ZO. om met Lanrezac af te rekenen, onder weldra onvoldoende dekking tegen het 6de en het Eng. L.; het III. L. moet het IV. L. te hulp komen 3; het IV. moet het V. L. over de Maas helpen. De al te gereede neiging der legerbevelhebbers om hun huurlegers te hulp te roepen was mede 1 Weltkrieg III p. 138. 2 Kluck p. 76. 3 Cf. h.1. p. 169. een belangrijke factor tot ondermijning van eiken systematischen opzet; tevens blijkt daaruit, hoe weinig de strategische gedachte van Schlieffen vleesch en bloed was geworden bij de voornaamste uitvoerders; zij maakten daardoor voor den opmarsch het harde oordeel waar, door Hauptmann Bitter over de concentratie van 1914 uitgesproken: „ein geistloses Gebilde" 1. Het verdere verloop der bewegingen begint zich thans duidelijker af te teekenen. Slaagt Joffre erin voorloopig al vechtend terug te trekken zonder dat een van zijn legers in een beslissenden strijd gewikkeld wordt, dan bestaat de groote kans, dat de Duitsche legers in den voor hen gevaarlijken couloir tusschen Parijs en Verdun komen. Besteden zij een uiteraard niet onaanzienlijk gedeelte der troepen van hun rechter vleugel om Parijs te maskeeren, dan heeft een offensief tegen hun hoofdmacht goede gans op succes; verwaarloozen zij Parijs, dan zal de mobiele legermacht, die daar aanwezig is, hun rechter flank in gevaar kunnen brengen. De juiste keuze van Joffre's terugtochtsrichting, de versterking van het hoofdstedelijk garnizoen op aandrang van Gallieni, ja zelfs het overijlde uitwijken der Engelschen: dat alles stelde den vijand voor moeilijkheden, verrassingen en beslissingen, waarvan de gevolgen van het grootste belang konden worden. Hoewel geslagen, krijgt Joffre toch langzamerhand het initiatief in handen, een initiatief, dat men passief zou willen noemen, daar het noch door hem zelf, noch door den vijand als zoodanig kon worden begrepen. Müller-Loebnitz constateert: „Die Freiheit des Handelns, die Initiative, begann auf die französisch-englische Seite überzugehen" 2. In principe voelde Kluck er alles voor om het door Bülow behaalde succes te exploiteeren. Maar de door Bülow aangeduide richting: zwenkend om Chauny tegen La Fère—Laon, achtte hij minder juist, te meer omdat het II. L. te kennen had gegeven op 31 Augustus te zullen rusten. Dientengevolge zou alleen het I. L. den vijand, zijdelings om hem te omvatten, achtervolgen. Werd de vijand in front niet vastgehouden 1 Cf. h.1. p. 51. 2 L.c. p. 3. — dat ware de taak geweest van het II. L. — dan zou de scherpe zwenking naar La Fère—Laon eerder kans hebben om het I. L. te doen samenstooten met het II. (gelijk bij Maubeuge gebeurd was) dan met den vijand, die zich waarschijnlijk ijlings had teruggetrokken, dankbaar gebruik makend van het hem door Bülows rustdag gegunde respijt. Derhalve besloot Kluck zijn leger een wijder zwenking te laten uitvoeren, over Compiègne—Noyon op Soissons 1. Uit de mémoires der betrokkenen is duidelijk te lezen hoe hoopvol de nieuwe richting werd ingeslagen. „In dem gehobenen Gefühl, dass grosse Siege errungen seien", schrijft von Kuhl 2, „wurde abends beschlossen, den Abmarsch auf die Oise anzutreten. Die Richtung auf die untere Seine wurde aufgegeben." Natuurlijk moest van dit belangrijke besluit zoo spoedig mogelijk bericht gezonden worden aan de O.H.L. Des avonds om half tien wordt daartoe de volgende tekst opgesteld: „I. Armee warf 30. Feind über Avre zurück. 7. französisches Armeekorps und Marokkaner festgestellt, flohen in südwestlicher Richtung. Truppen bei Amiens, anscheinend Territorial-Divisionen, weichen südwestlich. Armee ist in Richting auf Oise abgeschwenkt, geht 31. über Compiègne—Noyon vor, um Erfolg II. Armee auszunutzen. IV. Reservekorps rückt durch Amiens nach Süden zur Deckung rechter Armeeflanke. Armee-Hauptquartier 31. Noyon" 3. Reeds dienzelfden nacht om 3 uur ontving A.O.K.I. een bericht van de O.H.L., dat zij als het antwoord op haar mededeeling beschouwde; de O.H.L. seinde: „III. Armee, nach Süden gegen Aisne eingeschwenkt, greift über Rethel—Semuy an und wird in südlicher Richtung verfolgen. Die von der I. und II. Armee eingeleiteten Bewegungen entsprechen den Absichten der O.H.L. Zusammenwirken mit III. Armee, linker Flügel der II. in ungefahrer Richtung Reims" 4. In werkelijkheid was dit radiogram geen antwoord op 1 Kluck p. 76. 2 Marnefeldzug p. 104. 3 Weltkrieg III p. 140. 4 Ibid. p. 187. Klucks mededeeling: de tekst daarvan was na de vercijfering pas des nachts om 1.45 verzonden en Moltke's instemming met de plannen van zijn rechter vleugel had het hoofdkwartier reeds lang voor middernacht verlaten. In de begrijpelijke opwinding, welke door het veelbelovende perspectief der richtingsverandering bij A.O.K. I heerschte, zag men de uurdateering van Moltke's radiogram over het hoofd, zoodat men het opvatte als een volkomen instemming met de gemelde plannen. Feitelijk was dit ook het geval. De O.H.L. had des namiddags Bülows draadlooze uitnoodiging aan Kluck, „zur vollen Ausbeutung des Erfolges", opgevangen en ongetwijfeld sloeg daarop de instemming, welke Kluck als het antwoord op zijn eigen bericht opvatte. Zelfstandig dus en onder invloed van dezelfde omstandigheden blijken zoowel de rechter-vleugellegers als de O.H.L. tot het inzicht te zijn gekomen, dat een zwenking in nieuwe richting thans de zekerste weg is tot de overwinning. Dat de O.H.L. zich eenvoudig de wet heeft laten voorschrijven door haar rechter vleugel is een onjuiste veronderstelling2; haar Anweisungen van den 27sten hadden trouwens reeds op de eventualiteit gewezen, dat de ZWestelijke richting voor de Zuidelijke zou moeten plaats maken. Vergelijkt men echter Bülows, door de O.H.L. goedgekeurde, voorstel aan Kluck met het plan van laatstgenoemde, dan blijkt wel, dat bij A.O.K. I het helderste inzicht aanwezig is in de oplossing der vraag: hoe kan doorslaand profijt worden getrokken uit het succes van het II. L., hoe kan de linker vleugel van 's vijands hoofdmacht, na de verstrooiing van het 6de en de uitschakeling van het Engelsche L., worden omvat? De door Bülow gevraagde scherpe zwenking van het I. L. op La Fère—Laon bracht twee bezwaren met zich mede voor Kluck; het eerste werd leeds gememoreerd: er was meer kans alsdan op Bülows leger te stooten dan op dat van Lanrezac; het tweede was de moei- 1 Weltkrieg III p. 140 n. en 192. 2 Zie ook Oberst a. D. von Mantey, Betrachtungen über die Verfolgung des französischen Heeres vom 28. August bis zur Mame (in Wissen und Wehr van 1928, p. 44). lijkheid om, wanneer de O.H.L. het I. L. toch weer op het oorspronkelijke doel, de Beneden-Seine, wilde dirigeeren, dat leger opnieuw in ZWestelijke richting te voeren: tijdverlies en uitputtende eischen aan de marschvaardigheid van den troep zouden dan het onvermijdelijk gevolg zijn geweest. Daartegenover bood de door Kluck gekozen richting over Compiègne—Noyon veel gunstiger strategische kansen. Wanneer, gelijk mocht worden aangenomen, Lanrezacs buitenvleugel zich ongeveer bij La Fère bevond, dan moest men zijn strategische flank een dagmarsch Zuidelijker zoeken; terecht liet Kluck zijn linker vleugel oprukken in richting van Soissons, terwijl de diepe echelonneering van het geheel zijner strijdmacht de mogelijkheid openliet, om met een breed aanvalsfront snel de richting op de Beneden-Seine te hernemen. Weliswaar bleek die mogelijkheid niet uit zijn mededeeling aan de O.H.L.; zij wekte den indruk, dat het geheele I. L., met uitzondering van het IV. R.C., over de Oise zou gaan i, terwijl in werkelijkheid op 31 Augustus slechts het III. en het IX. L.C. over die rivier trokken en de overige Corpsen nog Westelijk van de Oise stonden. De O.H.L. las uit Klucks bericht, dat hij met zijn geheele hoofdmacht op de Oise was afgezwenkt en dit zou volgens een van Moltke's vertrouwelingen in het hoofdkwartier, overste Hentsch, chef der Nachrichtenabteilung, van invloed zijn geweest op de verdere beschikkingen der O.H.L. 2. Overtuigend klinkt dit niet, want de O.H.L. had nog andere gronden om het zwaartepunt der operatiën naar het centrum te verleggen. Welke dat waren leert het verloop der bewegingen van het III. L. Hausen zag op 29 Augustus in de hulpverleening aan het IV. L. zijn voornaamste taak; van zijn rechter vleugel kwam geen enkel verontrustend bericht, zoodat hij zich zonder zorg kon wijden aan de belangen van zijn linker huurleger 3. Hulp om over de Maas te kunnen komen had het IV. L. toen echter niet meer noodig, want in den nacht van 28 op 29 Augustus had de Langle de Cary zijn terugtocht ingeleid, naar het N. 1 Cf. h.1. p. 159. 2 Kuhl, Marnefeldzug p. 105. 3 Cf. h.1. p. 134. 11 gedekt door het versterkte 9de L.C. i; dit corps kreeg het volle gewicht van Hausens aanval te dragen; de commandant, generaal Dubois, besloot het gevaar, dat van dezen nieuwen vijand voor het 4de L. dreigde, te keeren door onmiddellijk zelf offensief op te treden, 's vijands colonnen daardoor tot ontplooiing te dwingen en zoo zijn oprukken te vertragen 2. Tegen den middag gelast Hausen zijn hoofdmacht op te rukken tot de lijn Bouvellemont—Singly, om den volgenden dag vandaar verder te marcheeren op Vendresse; zijn rechter flankbedekking wordt aangetrokken tot Wassigny. Maar tusschen 11 en 14 uur bereikt hem een drietal telegrammen van het IV. L., waaruit blijkt, dat de vijand tegenover dit leger is afgetrokken; het laatste telegram legt, juist zooals dat den volgenden dag ook door Bülow zou worden gedaan, de exploitatie van het behaalde succes in handen van het rechter huurleger: „Bei Vorstoss gegen Rethel—Attigny winkt grosser Erfolg". En ook in dit geval wordt wederom een beweging voorgesteld, veel te beperkt van omvang om 's vijands strategische flank te kunnen bereiken. Hausen gaf na ontvangst dezer telegrammen de nu doelloos geworden ZOostelijke richting op en besloot op 30 Augustus in de door A.O.K. IV voorgestelde Zuidelijke richting te gaan, zonder zich te bekommeren om de intusschen ook bekend geworden moeilijkheden van Bülows Garde-Corps. De bedoeling van dit oprukken in Zuidelijke richting wordt in het avondbevel van 29 Augustus aldus omschreven: „Der Feind vor der IV. Armee ist durch den Druck der III. Armee in vollem Rückzug nach Südwesten über die Linie Vendresse —Attigny und südlich. Der Feind muss verfolgt, ihm muss der Weg verlegt werden" 3. Maar juist omdat Hausen verzuimde ver naar het Westen te omvatten, waar hij de baan voor een snel oprukken van zijn rechter vleugel vrij had, stuitte hij op den afweervleugel van het 4de L., welke tot een 1 Cf. h.1. p. 135. , 2 Uitvoerig over de laatste dagen van Augustus op den linker vleugel van het 4de L.: Dubois ch. IV: La Bataille-manoeuvre de Signy1'Abbaye—Rethel. 3 Weltkrieg III p. 60. krachtig optreden, thans onder generaal Foch x, opnieuw in staat bleek. Bovendien werd Hausens kans op succes geheel te niet gedaan door het feit, dat het IV. L. den terugtrekkenden vijand allerminst door een snelle vervolging dwong opnieuw front te maken; van een concentrischen aanval, door het III. L. uit het N., door het IV. uit het O., kwam zoodoende niets. In tegenstelling met Bülow, die zijn troepen na den slag aan de Oise liet rusten, beval hertog Albrecht na den slag aan de Maas weliswaar de vervolging, maar zijn corpsen waren zoo vermoeid, dat aan deze order slechts zeer onvoldoende uitvoering kon worden gegeven 2. De officiëele publicatie van het Reichsarchiv geeft geen cijfers over de verliezen door het IV. L. in den dagenlangen strijd om den Maasovergang geleden; maar, zegt v. Mantey3, „fast scheint es, und diese Annahme wird durch Aeusserungen von Teilnehmern bestatigt, dass die Verluste in den Kampfen an der Maas wesentlich schwerer waren, als die in den Schlachten bei Neufchateau—Longwy." Daardoor wordt het wel begrijpelijk, dat, bij de geweldige hitte, welke de laatste dagen van Augustus kenmerkte4, op 29 Augustus nauwelijks van een vervolging door het IV. L. gesproken kan worden. Maar ook blijkt uit den gang van zaken, dat een krachtige leiding in het centrum der Duitsche legermacht heel andere resultaten had kunnen bereiken 5. Moltke, pas laat in den avond van 29 Augustus onderricht over de bewegingen van het III. L., besloot, zijn gewoonte getrouw, voorloopig af te wachten welke resultaten Hausen door zijn verandering van marschvak zou bereiken 6. Ook op 30 Augustus doet zich de werking van het IV. L. 1 Cf. h.1. p. 131. 2 Weltkrieg III p. 65 e.v. 3 L.c. p. 36. 4 Dubois p. 125 vertelt, dat de hitte op den witten bodem van Champagne zoo fel was, dat men, onder het vijandelijk vuur, watercorvees moest organiseeren. 5 Cf. Die Marneschlacht 191b, insbesondere auf der Front der deutschen dritten Armee; nach den Kriegsakten bearbeitet von Generalmajor Baumgarten-Crusius (Leipzig 1919) p. 52. 6 Weltkrieg III p. 182. nauwelijks gevoelen i; de linker vleugel waagt zich niet vooruit, daar het V. L. thans op zijn beurt krachtigen tegenstand ondervindt aan de Maas; op de binnenvleugels van III en IV. L. blijkt de nuttelooze opeenhooping van krachten te zijn ontstaan, waarvoor Schlieffen altijd zoo gewaarschuwd had, en die ook hier het gevolg was van de geregelde oproepen om hulp, door de legercommandanten tot hun buren gericht. Hausens leger heeft op dezen dag het leeuwenaandeel in den strijd van het centrum, maar de foutieve opzet der manoeuvre en de taaie tegenstand van het detachement onder Foch verhinderen een strategisch succes; het eerste maakte een omvatting onmogelijk, het tweede verzekerde aan de Langle's leger een gunstig verloop van den terugtocht naar de Aisne. In den avond van 30 Augustus bevindt zich het III. L. op de lijn Chateau Porcien—Rethel—Tourteron, dus met den rechter vleugel aan de Aisne. Foch besluit om den volgenden dag zijn uitgeput detachement achter de Retourne terug te laten gaan2. Intusschen had Hausen aan de O.H.L. de vraag gericht, in welke richting hij, na het bereiken der Aisne, de vervolging moest voortzetten: naar het Z. of, zooals in de Anweisungen was gelast, naar het ZW. Het overzicht van de krijgsgebeurtenissen, dat Moltke in den loop van den dag gekregen had, deed hem besluiten tot het volgende antwoord: „Mit Absicht III. Armee, in südlicher Richtung zu verfolgen, einverstanden. IV. Armee hat ihre Bewegungen mit III. Armee in Uebereinstimmung zu bringen. Linker Flügel II. Armee nimmt ungefahre Richtung Reims" s. Daarmede waren de Anweisungen van 27 Augustus voor goed van de baan. De Duitsche rechter vleugel kreeg een nieuwe oriënteering: doch niet, omdat Moltke zich eenvoudig neerlegde bij de door Kluck gekozen richting, maar omdat hij de berichten van het front te recht of ten onrechte op zoodanige wijze interpreteerde, dat de genoemde verandering van richting het 1 Weltkrieg III p. 69 e.v. 2 Maréchal Foch, Mémoires pour servir a l'histoire de la Guerre de 1914-1918 (Paris 1931) Tome I p. 87. 3 Hausen l.c. p. 160. meest wenschelijk werd voor den verderen gang der operaties. Hij zag op den avond van 30 Augustus de situatie als volgt. Van het I. L. was nog geen nader nieuws bekend, dan dat het zich richtte tegen den vijand bij Amiens; of het met dezen vijand had afgerekend en dus aan de uitnoodiging van het II. L. om Lanrezac te vervolgen gehoor kon geven, was nog onzeker, maar haar toestemming had de O.H.L. daartoe reeds gegeven i. Voor het verdere verloop der bewegingen werd echter de hoop op een succes in het centrum beslissend: hetzij Kluck zich nog moest bezig houden met den vijand bij Amiens, hetzij dat hij reeds naar het ZO. was gezwenkt, in ieder geval moest tenslotte de rechter vleugel verder in Zuidelijke richting oprukken2. Dat blijkt uit de directie welke aan Bülows linker vleugel wordt gegeven, n.1. op Reims. Daardoor zou de eenheid van den bewegenden vleugel worden hersteld. Hausen, ook al omdat zijn leger tot 2V2 corps geslonken was, kon de verbinding met Bülow niet meer herstellen; derhalve moest deze zich meer naar het O. richten. Maar belangrijker dan het motief van Hausens zwakte was de noodzakelijkheid om hem te laten samenwerken met het IV. en het \. L., waardoor III. en IV. L. een veelbelovenden concentrischen aanval zouden kunnen ondernemen, welke tevens voor het V.L. den overgang van de Maas zou vergemakkelijken. Doch niet slechts de hoop op een succes in het centrum dreef Moltke tot zijn besluit, ook zijn bezorgdheid over een mogelijk gevaar voor flank en rug van het V. L. viel daarbij in de waagschaal. Ernstig zag hij de mogelijkheid onder het oog, dat de vijand troepen van zijn Lotharingsche front naar elders zou verplaatsen. In theorie kon men het optreden dier troepen op drie plaatsen verwachten3: in de lacune tusschen 's vijands 4de en 5de L.; op den uitersten Westelijken vleugel; in de streek van Verdun beoosten de Maas. De eerste mogelijkheid was niet zeer waarschijnlijk, daar deze gaping zich bij het voortzetten van den terugtocht vanzelf zou sluiten; 1 Cf. h.1. p. 159. 2 Weltkrieg III p. 187. 3 Mantey p. 43. voor de tweede mogelijkheid pleitte zoowel het feit dat alreeds het 7de L.C. bij Amiens was gesignaleerd, als de nabijheid van het gewichtige spoorwegknooppunt Parijs, dat den vijand een groote beweeglijkheid waarborgde. Maar aan de derde mogelijkheid hechtte Moltke het meeste gewicht; bij Étain had de vijand enkele dagen te voren reeds een krachtigen stoot ondernomen i, op 28 Augustus was een sterke concentratie van vijandelijke troepen in de streek van Verdun gemeld: een poging tot doorbraak hier, tegen de langgerekte linker flank van het V. L., scheen zeer aannemelijks. In verband hiermede stelde Moltke het V.L.C., aanvankelijk losgemaakt van het V. L. om naar het Oosten getransporteerd te worden 3, weer ter beschikking van Kronprinz Wilhelm. Ter geruststelling van A.O.K.V. en tevens om nog eens den nadruk te leggen op de veelomvattende en gewichtige taak van het V. L. berichtte de O.H.L. des avonds aan den Kronprinz: „III. Armee wird 31. August über Aisne zwischen Rethel—Semuy in südlicher Richtung vorgehen. IV. Armee schliesst sich dieser Bewegung an. V. Armee hat unter weiterer Abschliessung von Verdun und tiefer Staffelung links die linke Flanke der IV. Armee zu sichern. Aufrechterhaltung der Verbindung mit Metz"4. Klucks mededeeling van 30 Augustus5 kwam in den nanacht bij de O.H.L. en was wel in staat om daar alle zoig over den rechter vleugel weg te bannen: de vijand bij Amiens was uiteen geslagen en de hoofdmacht van het I. L. achtervolgde Lanrezac. De eenheid van beweging naar het Z. was dus voor den geheelen rechter vleugel verzekerd. De voornaamste zorg bleef het centrum gelden. Want ook op 31 Augustus stuitte het V. L. nog steeds op hardnekkigen tegenstand aan de Maas, waar de vijandelijke artillerie met groote bekwaamheid alle profijt wist te trekken uit haar positie op een terrein, dat door zijn natuuurlijke gesteldheid 1 Cf. h.1. p. 85. 2 Weltkrieg III p. 185. 3 Cf. h.1. p. 100. 4 Weltkrieg III p. 89. 8 Cf. h.1. p. 159. (rivier, diep kanaal, spoorlijn, deels moerassig weideland, terreingolvingen als coulissen achter elkaar) als geschapen was voor de verdediging 1. Slechts door de inwerking van de rechter huurlegers kon de Kronprinz verwachten ook zelf vooruit te komen. Hij wilde daartoe zijn rechter vleugel met het IV. L. laten samenwerken en, om dit met allen nadruk te kunnen doen, het weer onder zijn bevel gekomen V.L.C. op dien vleugel inzetten. Maar dit verbood de O.H.L. Nog rekende zij met de waarschijnlijkheid van een vijandelijken aanval tusschen Metz en Verdun en daarom gelastte zij het V. L.C. tot haar beschikking te houden bij Marville—Longuyon. Wel deed zij alles om de actie der huurlegers te stimuleeren; A.O.K. IV en III ontvingen des avonds de aanmaning: „Unaufhaltsames Vorwartsgehen der III. und IV. Armee im Verein mit V. Armee dringend geboten, da V. Armee schwer um Maasübergang kampft" 2. Hoeveel beteekenis Moltke hechtte aan het resultaat van den strijd in het centrum blijkt uit een brief, door hem op 31 Augustus aan zijn vrouw geschreven. „Heute und morgen", zoo lezen wij daar, „kampfen die Armeen der Mitte, es wird ein Entscheidungskampf sein, von dessen Ausgang unendlich viel abhangt"3. Het is duidelijk, dat de O.H.L. niets minder verwacht dan een doorbraak van het Fransche centrum, een wegdringen van het 4de L. naar het O., waardoor de vijandelijke legermacht in tweeën gesplitst en gedesorganiseerd zou worden. Maar zoo ver kwam het niet. De oorzaak dier mislukking was geen andere dan Hausens door de O.H.L. goedgekeurde richtingsverandering. Had hij, zonder zich te storen aan de hulproepen van zijn huurlegers, onverdroten in ZWestelijke directie doorgestooten, dan zou hij ipso facto zoowel aan het II. als aan het IV. L. den nuttigsten steun verleend hebben. Dan was inderdaad de splitsing der Fransche legermacht zoo goed als zeker bewerkstelligd. De taaie tegenstand van het 4de L. aan de Maas zou dan 1 Kronprinz Wilhelm, Meine Erinnerungen aus Deutschlands Helden- kampf (Berlin 1923) p. 61. 3 Hausen p. 165. 8 Moltke p. 383. zelfs een hernieuwde „Liebesdienst" des vijands zijn geweest1, om Schlieffens terminologie te gebruiken voor een operatie in het centrum, die overigens van zijn conceptie afweek. Schlieffen wilde in alle omstandigheden de groote omvatting uitvoeren, Moltke geloofde bij de veranderde situatie aan de mogelijkheid van een doorbraak in het centrum, welke echter een andere verdeeling der Duitsche krijgsmacht2 en een beslister, doelbewuster leiding als voorwaarden stelde3. Primo immers lag het materiëele zwaartepunt der Duitsche strijdkrachten nu eenmaal op den rechtervleugel, al was zulks ook niet in die mate het geval als Schlieffen had gewenscht; de verplaatsing van het strategische zwaartepunt naar het centrum kon dientengevolge niet snel genoeg gesecondeerd worden door de materiëele middelen, die noodig waren om een nog alleszins strijdvaardigen vijand uit het veld te slaan. Secundo liet de O.H.L., die verder had moeten kijken dan van Hausen verlangd kon worden, het III. L. oprukken in een richting, die wel den voortgang van het IV. en V. L. vergemakkelijkte, maar een doorbraak dubieus maakte. In het groote geheel gezien was een voortdringen van het V. L. van secundair belang, althans zeker niet urgent, terwijl echter van een snel oprukken door het III. L. tegen de vijandelijke flank alles afhing. Na de ontvangst van Moltke's order, die een „unaufhaltsames Vorwartsgehen" van III. en IV. L. verlangt4, zendt Hausen des nachts nog een officier van zijn staf naar A.O.K. IV om tot een gezamenlijk plan van actie te komen. Maar het huurleger maakt zooveel moeilijkheden, dat Hausen het antwoord op zijn voorstellen beschouwt als een „schroffe Absage" 5 en besluit zijn vermoeide troep dan maar op 1 Sep- 1 Cf. Baumgarten-Crusius p. 53. 2 Generalstabler p. 95. 3 In December 1912 ontwierp Schlieffen, die ook tijdens zijn otium zijne krijgskundige studiën voortzette, een plan, waarin de mogelijkheid van een doorbraak onder het oog werd gezien; maar dit plan ging uit van geheel andere praemissen; cf. Foerster p. 19 e.v. ^ Cf. h.1. p. 167. 5 Hausen p. 167. tember rust te gunnen en pas op 2 September den aanval voort te zetten. Maar in den ochtend van 1 September komt een nieuw telegram van de O.H.L., luidend: „Unverzügliches rücksichtlosestes Fortsetzen des Angriffs der III. Armee in südöstlicher Richtung unbedingt geboten, da hiervon der Erfolg des Tages abhangt" i. Door deze nieuwe verandering van directie kwam de actie van het III. L. op een geheel ander plan te staan: thans moest het medewerken aan het tactisch succes van den slag, die in het centrum van het Duitsche front woedde — iets wat feitelijk tot dan toe óók het geval was geweest, maar althans niet in de bedoeling had gelegen! De taak om het succes strategisch te exploiteeren kwam thans aan het II. L. dat in den namiddag van 1 September deze opdracht van de O.H.L. ontving: „III., IV. und V. Armee gegen überlegene feindliche Krafte in schweren Kampf. Rechter Flügel der III. Armee bei Chateau-Porcien an der Aisne. Vorgehen des linken Flügels der II. Armee in dieser Richtung, wenn möglich Eingreifen heute noch mit Kavallerie dringend erwünscht. Eine feindliche Kavallerie-Division ist westlich Chateau-Porcien festgestellt" 2. Maar juist op 1 September brak de Fransche legerleiding den strijd op dit deel van het front af. Het 3de en 4de L. waren voornemens den aanval voort te zetten, maar Joffre maakte zich nu ernstig ongerust over het zwaarbeproefde detachement van Foch, dat den druk van het III. L. reeds eenige dagen had moeten doorstaan. Daarom wilde hij, alvorens zijn toestemming te geven tot de voortzetting van het offensief door 3de en 4de L., eerst de persoonlijke opvatting van Foch vernemen. Deze antwoordt, dat zijn troepen zich tegen een vijandelijken aanval niet lang meer op de bereikte linie zullen kunnen handhaven: „1° en raison de la nature du terrain de Champagne, d'un parcours trés facile, sans point d'appui sérieux, avec des bois perméables, sans lignes d'eau sérieuses; 1 Weltkrieg III p. 225. 2 Ibid. p. 206. 2° en raison de la faible artillerie du 9e corps1; 3° de la fatigue des troupes" 2. In deze omstandigheden zou een langer standhouden van de Langle zijn linker flank ernstig in gevaar brengen en daarom gelastte Joffre in den avond van 31 Augustus zoowel aan het 3de als aan het 4de L. den strijd af te breken; het 4de L. moet nog des nachts op den linker oever der Aisne retireeren, terwijl het 2de L.C. ter hoogte van Grandpré de verbinding met het 3de L. moet verzekeren. Hij voegt er aan toe: „Ce mouvement de repli prépare les opérations ultérieures; il faut que tout le monde le sache et ne croie pas a une retraite forcée" 3. Moltke's plan viel in duigen. Het vijandelijke centrum retireerde en Bülow, die den strategischen doorslag moest geven, stond, toen hij de desbetreffende order ontving, nog ter hoogte van La Fère. 1 Het 9de L.C. had een gedeelte zijner artillerie, n.1. negen batterijen, in Lotharingen moeten achterlaten; zie Dubois p. 24. 2 Arm. franc. I> 2 Ann. No. 1698. s Ibid. Ann. No. 1622. VIII NAAR DE MARNE „Der Weg von der belgischen Grenze nach den die Umgehung entscheidenden Punkten an der Marne (Meaux, ChateauThierry, Épernay) ist noch kürzer als der nach Paris selbst." Friedrich Engels (1859) Geen tweede Duitsche legercommandant van 1914 roept zoo sterk de herinnering wakker aan den vermaarden Marschall Vorwarts als de aanvoerder van het I. L.: generaal v. Kluck. Niettegenstaande zijn 68 jaren betoonde hij een energie en een besluitvaardigheid, die hem evenzeer tot een uiterst gevaarlijken tegenstander als tot een moeilijk partner of onderhoorige maakten. Snel nam hij zijn besluiten, daarbij ter zijde gestaan door den chef van zijn staf, generaal v. Kuhl, die als een der meest intelligente en best onderlegde stafofficieren kon worden beschouwd. Snel ook voerde hij zijn besluiten uit en het voortreffelijk instrument dat hem daarbij ten dienste stond, de goed getrainde troep met zijn ondernemende officieren, stelde hem in de gelegenheid tot een overrompelend optreden — vaak even zeer overrompelend voor de O.H.L. als voor den vijand. Maar juist deze eigenschappen konden de noodzakelijke omzichtigheid naar den achtergrond schuiven en zulks zou bedenkelijker worden naar mate de opperste leiding zich minder geroepen voelde om de teugels strak in handen te houden. Hier dringt zich dan ook de vraag op, of Kluck zonder ernstig gevaar voor zijn rechter flank bijna zijn geheele strijdmacht in het spoor van Lanrezac kon laten oprukken, gelijk zijn order voor 31 Augustus beoogde i. Zeker, hij kon zich 1 Cf. h.1. p. 159. beroepen op de instemming, die zijn plan naar hij meende van de O.H.L. had ontvangen; maar beter dan wie ook moest hij weten, dat Moltke zijn kennis omtrent de situatie op den uitersten rechter vleugel slechts van het I. L. kon ontvangen: de berichten van geheime agenten, hoe bruikbaar ook om de stemming en den toestand in de hoofdstad te leeren kennen i, gaven weinig licht omtent den vijand te velde. De indruk dus, gewekt door Klucks eigen berichten, moest bij de O.H.L. beslissend zijn. Wat wist Moltke van den bij Amiens opgetreden vijand? Ten onrechte spreekt Bülow de veronderstelling uit, dat de O.H.L. blijkbaar onkundig was van de vijandelijke concentratie op Klucks buitenvleugel 2. Integendeel, zegt Kuhl, „die O.H.L. war genau unterrichtet"3. Haar was het optreden gesignaleerd van de Fransche Territorialen, van het C. C. Sordet, van de 61ste en 62ste R.D., van de bataljons Alpenjagers, van het 7de L.C. en de Marokkanen. Inderdaad, maar in de laatste melding4 was tevens gezegd, dat deze vijand naar het ZW. op de vlucht was gedreven. Zoo kreeg de O.H.L. een optimistischen indruk, beschouwde zij het gevaar voor de rechter flank uit den weg geruimd en geloofde zij, dat de beveiliging aan dien kant door het IV. R.C. ruimschoots voldoende was s. Daarom gaf zij met een gerust hart haar toestemming tot de richtingsverandering van het I. L., hetwelk, gelijk reeds is opgemerkt 6, zoodanig gearticuleerd stond, dat een hernemen van de oorspronkelijke ZWestelijke richting op 31 Augustus nog gemakkelijk kon plaats vinden. Maar de O.H.L. scheen dat niet noodig te vinden. Daarom wordt het uiterst moeilijk de verantwoordelijkheid voor de zwenking naar links vast te stellen. Bij A.O.K. I constateeren wij de neiging om onverwijld het succes van Bülow te exploiteeren, onderschatting van den bij Amiens teruggetrokken vijand, 1 Weltkrieg III p. 227-28. 2 L.c. p. 43. 3 Marnefeldzug p. 106. 4 Cf. h.1. p. 159. 5 Weltkrieg III p. 192. 6 Cf. h.1. p. 161. maar ook een zoodanige dispositie der corpsen, dat de richting op de Beneden-Seine gemakkelijk kan worden hernomen. Bij de O.H.L. vinden wij den wensch om de bewegingen van den rechter vleugel in overeenstemming te brengen met de door het III. L. ingeslagen Zuidelijke richting, waardoor men blijkbaar al te gaarne ten volle vertrouwen schonk aan Klucks oordeel over den vijand op den rechter vleugel. En toch wist men, dat zich links van Lanrezac een krijgsmacht van zeker 10 divisies bevond: het Engelsche Leger en Maunory. Fel is Klucks zwenking gecritiseerd door generaal Maurice; tweemaal, zegt hij i, beging de Duitsche generaal de fout een nieuwen vijand te achtervolgen alvorens hij met den vijand in front had afgerekend: na Le Cateau gaan de Engelschen naar het Z. en zwenkt Kluck naar het ZW.2, na de ontmoeting met Maunoury retireert deze Zuidwaarts en wendt Kluck zich naar het ZO. Het is, of Kluck, nu de verjaardag van Sedan nadert, die verpletterende overwinning op nog vergroote schaal wil herhalen; hij jaagt een hersenschim na in plaats van een geringer maar zekerder buit te behalen door de directe vervolging van de Engelschen en later van Maunoury. Kluck en geen ander is verantwoordelijk voor dit alles: „The chief responsibility for the failure must rest with von Kluck, who was the man on the spot". Kuhl heeft op deze critiek het antwoord van A.O.K. I gegeven 3. Hij zegt, dat men voor een dilemma stond, welks oplossing steeds ook een nadeel met zich mede bracht. Had men Manoury over de Avre gevolgd, dan ware geen beslissing bereikt en had de Fransche hoofdmacht ongehinderd over La Fère kunnen retireeren. Nu men Lanrezac achtervolgde bleef echter eenige onzekerheid voor den rechter vleugel bestaan. De laatste oplossing achtte men nog de beste, daar de vijand op den buitenvleugel blijkbaar minderwaardig was en hij door het Zuidelijke oprukken van het I. L. toch zijn verbinding met de Fransche hoofdmacht zou verliezen. Gegeven de moeilijkheid van het dilemma moet Kuhl erkennen: 1 L.c. p. 134 e.v. 2 Cf. h.1. p. 103. a Marnefeldzug p. 107. „Eine einwandfreie Lösung vermag ich auch heute noch nicht zu finden. Es fehlte eben eine rückwartige Heeresstaffel". Met dit laatste zinnetje legt hij den vinger op de wonde plek van Moltke's krachten verdeeling1. Het I. L. was niet sterk genoeg om de dubbele taak te volvoeren, waarvan de Anweisungen gewaagd hadden: het II. L. te steunen en tevens de flankdekking der Duitsche legermacht te verzekeren. Beide opdrachten uit te voeren beteekende in de gegeven omstandigheden een splitsing van het I. L. Het is geen wonder, gezien Klucks mentaliteit, dat hij den weg verkoos, die, bij een gering risico op de flank, kon leiden tot een eclatante overwinning, welke zijn naam met onsterflijken roem zou omstralen in de annalen van zijn volk. En zoo, na den Engelschen tot tweemaal toe een schokkenden slag te hebben toegebracht (Mons en Le Cateau) en na Maunoury in zijn concentratie te hebben overrompeld, maakte Kluck zich op om nieuwe lauweren te plukken door de vernietiging van Lanrezac: Phaëton, die den zonnewagen der zegepraal ment' Als een onstuitbare stortvloed stroomt het I. L. op 31 Augustus in ZZOostelijke richting. De verkenning uit de lucht (die zich naar het Z. en het O. wendt, maar het W. verwaarloost!2) maakt duidelijk, dat niet slechts de Oise van Compiègne tot Chauny, maar ook het gebied ten N. der Aisne tot Soissons vrij is van vijand3. Op de wegen ten Z. en ZO. van Soissons is nog geen vijandelijke colonne waargenomen, zoodat een snelle vervolging daar Lanrezacs linker vleugel zou kunnen bereiken. Terwijl Bülows infanterie rust rukt Klucks linker vleugel onvermoeid voort en bereikt des avonds nog de Beneden-Aisne tusschen Compiègne en Soissons: hetgeen wil zeggen, dat deze vleugel, na de talrijke voorafgaande gevechten en marschen zonder een enkelen rustdag, toch nog in staat bleek op den laatsten dag van Augustus een afstand van 50 km af te leggen 4. 1 Cf. h.1. p. 62. Wij herhalen: hoe verder men naar het Z. oprukte en hoe meer men dus met den factor Parijs moest rekenen, des te zwaarder zou Moltke's afwijking van Schlieffen zich moeten wreken. 2 Weltkrieg III p. 193. 3 Ibid. p. 192. 4 Kuhl, Marnefeldzug p. 108. Des avonds staat Klucks leger in twee groepen beiderzijds van de Oise, de linker groep: H.K.K. II (v. d. Marwitz), III. L.C. (v. Lochow) en IX. L.C. (v. Quast) aan of bij de Aisne, de rechter groep meer achterwaarts in een wijden boog van Ailly-sur-Noye (IV. R.C. onder v. Gronau) over Maignelay (II. L.C. onder v. Linsingen) tot in het boschgebied ten W. van Noyon (IV. L.C. onder Sixt v. Armin). Kluck wil den volgenden dag nogmaals het uiterste van zijn troepen vergen om den wijkenden vijand te achterhalen. Des avonds 9 uur wordt het dagelijksch rapport voor de O.H.L. opgesteld: „I. Armee geht morgen über Verberie—Ambleny westlich Soissons vor. Französischer Flügel von La Fère anscheinend über Soissons im Rückzug. Englander von der Oise Verberie— Noyon nach Süden und Südwesten abgezogen. Feind von Amiens nach Südwesten zurückgewichen. IV. R.C. rückte nach Amiens und folgte rechts gestaffelt. H.K.K. I und II gehen vor Front I. Armee vor" 1. Deze melding ondervond zeer aanzienlijke vertraging. De verbinding tusschen de A.O.Ks van den rechter vleugel en de O.H.L., hoewel deze zich op aandrang van Moltke den 30sten Augustus naar Luxemburg had begeven, liet nog steeds zeer veel te wenschen over; van geregeld contact door verbindingsofficieren, zooals wij dat aan Fransche zijde kunnen constateeren, was geen sprake, zoodat men geheel bleef aangewezen op de draadlooze installaties, welke vaak overbelast of tijdelijk onbruikbaar waren2. Zoo kon boven geciteerd rapport van Kluck pas op 1 September, des namiddags om half vier, worden verzonden en bereikte het zijn bestemming eerst in den nacht van 1 op 2 September 3! Van Klucks achtervolging ondervond Lanrezac op 31 Augustus weinig hinder. Des te grooter onrust wekte het bericht van Richthofens optreden: H.K.K. I was door Rülow aangewezen om het ZWestelijke front van de linie La—Fère— Laon af te sluiten. Een door den Eiffeltoren opgevangen Duitsch radiobericht (de Duitschers op den rechter vleugel 1 Weltkrieg III p. 195. 2 Kluck p. 30, 89, 98. 3 Weltkrieg III p. 195. seinden herhaaldelijk in onvercijferden tekst1) maakte Lanrezac attent op Richthofens passage van de Oise bij Bailly2. Wat het optreden van een zoo beweeglijken vijand in de lacune tusschen het Engelsche en het 5de L. beteekende is duidelijk, wanneer men bedenkt, dat Lanrezacs leger verder naar het N. stond dan zijn buren en aldus geïsoleerd juist de minst strijdvaardige elementen, de groep R.Ds, op den linker vleugel had. Versnelling van den terugtocht was de eenige kans op redding, maar niet meer dan een kans, want indien de Duitsche cavalerie krachtdadig zou doorstooten, dan was zij in staat de spoorlijn Laon—Soissons onbruikbaar te maken en de Aisnepassages te bezetten vóór het 5de L., welks terugtocht daardoor hopeloos zou zijn afgesneden. Lanrezacs hoofdmacht bevond zich benoorden Laon toen de Jobstijding arriveerde. Uitgeput door geforceerde marschen was geen enkele eenheid in staat op eigen kracht tijdig het critieke punt te bereiken. Maar in Laon bevonden zich nog zeven leege proviandtreinen. Men besloot een Brig. (van de 37ste D.I.) te embarkeeren; deze zou wellicht juist op tijd in Vauxaillon, tusschen Laon en Soissons, kunnen debarkeeren om den vijand een verder oprukken naar het O. te beletten. De smalle terreinstrook tusschen Oise en Aisne is zeer geaccidenteerd en wanneer de vijand Vauxaillon stevig bezet vond zou hij wellicht niet trachten in de naar Soissons voerende vallei op te rukken. Verder kreeg de 4de D.C. order zich van den rechter vleugel via Craonne naar Vailly (aan de Aisne) te begeven. Valabrègue moest een Brig. in richting van Vauxaillon dirigeeren ten einde met de Brig. der 37ste D.I. samen te werken. Intusschen zetten de Engelschen hun terugtocht voort en bleek het langen tijd onmogelijk verbinding met hun hoofdkwartier te krijgen. Kort na den middag vernam Lanrezac, dat de Duitsche cavalerie Nampcel, ongeveer 12 km ten O. van Bailly, had bereikt. De hoofdmacht van het 5de L. bereikte toen Laon. Zij had nog vele kilometers voor den boeg op een moeilijk terrein, alvorens de Aisne te bereiken. De groote vraag was, 1 Alexandre p. 134, n. 2 Lanrezac, p. 235; cf. h.1. p. 150. of de naar Vauxaillon gezonden Brig. den vijand voor zou zijn. Bemoedigend was de vangst van een vijandelijk radiogram, waarin de D.C. der Garde verklaarde, dat het beslag der paarden volkomen onbruikbaar was geworden, weshalve zij zending verzocht van hoefijzers en spijkers. Maar om 17 uur had de verkenning uit de lucht vastgesteld, dat de Duitsche cavalerie Vauxaillon reeds op eenige km genaderd was. Toch bleef de in zenuwspanning door Lanrezacs hoofdkwartier gevreesde ramp uit. Niet dank zij de 4de D.C., ook niet door het optreden van Valabrègue's reservisten, maar door de tijdige komst van de Brig. der 37ste D.I., door de aarzeling des vijands en door het gelukkige toeval, dat Haigs lste L.C. wegens de hitte niet, zooals was gelast, bezuiden het woud van Villers-Cotterêts maar ten N. daarvan, tusschen het woud en de Aisne, tot rust was overgegaan. De vijand verloor zijn tijd met een verkenning der Engelsche voorposten ten N. der Aisne, een gedeelte kwam in contact met de Fransche Brig. bij Vauxaillon zonder door te stooten en zoo werd de kans in het onverdedigde gebied bezuiden Vauxaillon niet gebruikti. Op 1 September passeert het 5de L. de Aisne. Het verkeert in deplorabelen toestand. De terugtocht wordt steeds moeilijker en werkt steeds meer deprimeerend. De hitte blijft drukken uit een hemel van koper; het terrein, geaccidenteerd van O. naar W., maakt eindelooze omwegen noodig; vaak heerscht er verwarring op de marschwegen, waartoe vluchtelingen en legertrein niet weinig bijdragen 2. Een ooggetuige van den terugtocht beschrijft de soldaten van het 5de L. als schimmen uit de Hades, die door hun eindeloozen marsch de zonden der wereld uitboeten. Zij loopen met gebogen hoofd, hun roode broeken en blauwe tunieken zijn kleurloos vaal geworden van het stof; langs den weg liggen door uitputting stervende of doode paarden, liggen doodelijk vermoeide of door zonnesteek getroffen kameraden 3. 1 Voor deze geheele episode cf. Spears p. 335—351. 2 Lanrezac p. 239; Larcher p. 202. 3 Spears p. 363. 12 En toch, de voorsprong op den vijand wordt bewaard. Men kan niet als axioma stellen, zooals o.a. door Groener is gedaan, dat de vervolgde sneller marcheert dan de vervolger, omdat de eerste vlucht. De groote moeilijkheid voor een uit den strijd terugtrekkend leger vormen de impedimenta, die men vóór zich heeft. Mac Mahons Armée de Chalons voor Sedan, Benedek bij Königsgratz, Frossard bij Spichern werden juist daardoor in hun bewegingen belemmerd op een wijze, die de vervolger niet kent; zij struikelden over hun legertrein. Daarom is de geslaagde terugtocht van Franschen en Engelschen technisch een verdienstelijke prestatie geweest. Vergemakkelijkt werd het hun door Bülows tijdverlies voor La Fère. Klucks troepen waren ondernemend genoeg, maar met Lanrezac kwamen zij op 1 September nog nauwelijks in contact. Het IX. en III. L.C. trekken zonder vijand te ontmoeten over de Aisne en komen respectievelijk tot Longpont en Villers-Cotterêts; bij laatstgenoemde plaats raakt de VI. D.I. in gevecht met achterhoeden — niet van Lanrezac, maar van French. Afdeelingen van H.K.K. II raken eveneens slaags met Engelsche troepen bij Crépy-en-Valois en bij Néry; 's avonds grijpt hier ook het II. L.C. in, dat bij Verberie zich reeds tegen Fransche cavalerie van het 6de L. in gevechtsformatie had moeten ontwikkelen. Het IV. L.C. leverde een marschprestatie van 50 km en kwam, zonder op vijand te stuiten, tot Zuidelijk van het woud van Compiègne. De rechter flankdekking ten slotte, het IV. R.C., bereikte St Just-enChaussée. Behalve laatstgenoemd corps bevond zich het I. L. thans aan gene zijde van de Oise, ongeveer op de lijn Verberie—Gilocourt—Villers-Cotterêts—Longpont. De marschprestaties, vooral van den rechter vleugel, waren weer bewonderenswaardig geweest, maar het doel was niet bereikt; in plaats van met Lanrezac had men contact gekregen met de Engelschen en met Maunoury. A.O.K. I besloot nu voor de verdere operaties instructies van de O.H.L. af te wachten; haar rapport van 16 uur luidde: „Die 5. französische Armee ist mit ihrem linken Flügel über Soissons nach Suden abgezogen. Die I. Armee hat diesen Flügel nicht mehr erreicht. Bei Verberie Gefecht mit Englandern K Die I. Armee be- absichtigt, sich am 2. September in Linie Verberie La Ferté Milon zu weiterer Verwendung bereitzustellen." Dit wil dus ze§gen, dat het I. L. op 2 September een welverdienden rustdag denkt te houden en nadere instructies van hooger hand tegemoet ziet 2. Maar nog dienzelfden avond ziet Kluck een nieuwe kans op succes. Het III. L.C. had een order van het Engelsche 1ste L.C. buit gemaakt, waaruit bleek, dat Frenchs troepen des middags ten Z. van de lijn Verberie—Crépy-en-Valois—La Ferté Milon tot rust waren overgegaan. Het I. L. bevond zich dus dicht tegenover dezen vijand. Kluck aarzelt niet, om in deze omstandigheden voor 2 September den aanval op den vijand in front te gelasten; terwijl II., IV en III. L.C. hem frontaal aangrijpen, moet het IX. L.C. zijn rechter vleugel trachten te omvatten; het Westelijke vleugelcorps (IV. R.C.), hoewel er slechts geringe kans bestaat om ook daar den vijand te omvatten, moet reeds in den nacht om 1 uur opbreken en naar Creil marcheeren. Zoowel A.O.K. II als O.H.L. worden van dit nieuwe plan onderricht; Kluck blijft rekenen op verdere instructies van Moltke: zijn de Engelschen teruggeslagen, dan is het I. L., zoo bericht hij, „für weitere Verwendune bereit" 3. De actie van het II. L. doet zich op 1 September nauwelijks gevoelen. La Fère en Laon vallen zonder strijd en de order der O.H.L., welke om 13.30 aan Bülow gelast het III. L. te hulp te snellen 4, heeft geen ander effect dan den linker vleugel van het II. L. eenigszins uit de koers te trekken; deze krijgt namelijk de richting op Bannogne en La Malmaison aangewezen, maar tegen 6 uur in den avond blijkt uit een radiogram van Hausen (afgezonden om 12.40), dat hulp niet meer 1 Hier stond ook Fransche cavalerie met eenige bataljons Jagers; cf. J. Hethay (d.i. Général de Cornulier Lucinière), Le Röle de la Cavalerie frangaise a l'aile gauche de la première Bataille de la Marne (Paris 1919) p. 81 e.v. 2 Weltkrieg III p. 203. 3 Kuhl, Marnefeldzug p. 111. 4 Cf. h.1. p. 169. noodig is: „Feind vor der III. Armee im Rückzuge"1. Bülow geeft dus de ZOostelijke richting weer op om, in overeenstemming met Moltke's order van 30 Augustus 2, zijn linkervleugel ongeveer op Reims te dirigeeren. Het is of hij plotseling tot het besef komt al te zeer bij zijn huurlegers, het I. en het III., te zijn achtergeraakt; hij heeft veel tijd verloren door zijn rustdag en zijn overschatting van La Fère en intusschen heeft zijn vijand, na de „beslissende" nederlagen bij Charleroi en St-Quentin, zich weer in veiligheid kunnen brengen. Maar Bülow wil nu toch den afstand die hem scheidt van Lanrezac zoo snel mogelijk inloopen; hij gelast zijn linker vleugel om zich dien nacht nog meester te maken van de Aisnebruggen ten NW. van Reims. Zoo %er komt echter noch het X. L.C., noch de Garde. De rechter vleugel van het II. L. staat 's avonds ten W. van Laon (ver vooruit, bij Soissons, H.K.K. I), de linker ten O. dierzelfde vesting 3. Noch Kluck noch Bülow zien op 2 September hun verwachtingen in vervulling gaan. Des nachts nog waren de Engelschen teruggetrokken4, zoodat de door A.O.K. I verhoopte omvatting ook bij dezen vijand mislukte. Alleen het II. L.C. wordt in een gevecht gewikkeld bij Senlis, waar een nog niet eerder gesignaleerde Fransche eenheid blijkt op te treden, de 56ste R.D. 5. Het IV. R.C. op den buitenvleugel komt in aanraking met Fransche cavalerie, die den terugtocht van het 6de L. op Parijs dekt. Daar v. Gronau geen vliegtuigen tot zijn beschikking heeft blijft hij in het onzekere over den vijand, die zich achter de Fransche ruiters bevindt. Maar de verkenning door aviateurs van het II. L.C. schat de sterkte van den vijand in de streek Chantilly—Senlis—Dammartin Mitry-Mory op ongeveer 2V2 legercorps en ll/2 D.C.; noch 1 Rülow p. 47. 2 Cf. h.1. p. 164. s Weltkrieg III p. 208. < Arm. franc. I. 2 Ann. No 1999; ook het Engelsche hoofdkwartier werd ijlings, „as though all the German devils were. on our trail" (Coleman p. 82), van Dammartin naar Lagny verplaatst. 5 Kuhl, Marnefeldzug p. 113; cf. Général F. de Dartein, La 56e Dwision au feu. Souvenirs de son Commandant (Paris 1919) p. 77 e.v. Kluck noch Gronau schijnen echter hiervan mededeeling ontvangen te hebben i. De aandacht van A.O.K. I werd in den loop van den dag bovendien weer naar den linker vleugel getrokken. Kluck had aldra begrepen, dat de Engelschen zich weer tijdig uit de voeten hadden gemaakt. Nog eerder was v. Quast tot dit inzicht gekomen; maar, nu de Engelschen niet meer te omvatten waren kon een andere kans gewaagd, of liever opnieuw gewaagd worden: om Lanrezacs linker vleugel te achterhalen. Aviateurs hadden n.1. gemeld, dat de achterhoeden van sterke vijandelijke colonnes des morgens nog aan de Vesle hadden gestaan (Braisne—Fismes); wanneer het IX. L.C. 2 afboog naar de Marne, op Chateau-Thierry, en zich daar van de rivierovergangen meester wist te maken, dan zou, daar de vijand waarschijnlijk achter de Marne opnieuw zich tot tegenstand gereed zou maken, belangrijk resultaat te verhopen zijn van een actie tegen zijn linker vleugel. Daarom besloot v. Quast reeds om 12 uur op eigen initiatief verder op te rukken naar Chateau-Thierry. Kluck gaf onmiddellijk zijn toestemming. „So wurde hier" zegt Kuhl, „durch kühnen, selbstandigen Entschluss und mit ausserster Energie ein Ziel erstrebt, das zu erreichen das Oberkommando nicht mehr gehofft hatte" 3. Met zijn gewone doortastendheid paste Kluck zich aan de gewijzigde omstandigheden aan; hij gaf order aan het III. L.C. om zoo snel mogelijk af deelingen van alle wapenen, op voertuigen, ter ondersteuning van het IX. L.C. in richting van Chateau-Thierry te zenden. Hij hield het voor waarschijnlijk, dat in samenwerking met het II. L. de vijandelijke vleugel in het nauw kon worden gedreven. Bovendien bracht deze actie, meende hij, geen risico met zich mede: „Die tiefgegliederte I. Armee war durchaus imstande, sowohl Flanke und Rücken dieses Stosses zu decken, als auch die Besatzung von 1 Weltkrieg III p. 210, 212. 2 D.w.z. alleen de XVIII. D.I.; de XVII. D.I., die door haar hulpverleening aan Bülow na den slag aan de Oise (cf. h.1. p. 139) achter was gebleven, bevond zich nog ten Z. van Soissons. 3 Kuhl, Marnefeldzug p. 114. Paris und die Englander im Zaum zu halten" Maar juist om in ieder geval de geheele strijdmacht te kunnen inzetten tegen een aanval van laatstgenoemde zijde, wilde Kluck in principe zijn linker vleugel niet óver de Marne laten gaan. Hij begreep zeer goed, dat, wanneer een gedeelte van zijn leger Lanrezac zou achtervolgen en aanvallen tot voorbij de Marne, zijn overige corpsen niet sterk genoeg waren om aan alle moeilijkheden die zich konden voordoen (Parijs, de Engelschen) het hoofd te bieden. Vandaar dat, bij het dicteeren der orders voor 3 September, den verbindingsofficieren van den linker vleugel nog de volgende commentaar werd verstrekt: „Ein Uebergang über die Marne sei nicht wahrscheinlich und komme nur unter besonders günstigen Verhaltnissen in Betracht, z.B. wenn bei scharfem Nachdrangen der II. Armee die Franzosen in grosser Unordnung die Marne überschritten und die Uebergange von uns gleichzeitig in Besitz genommen werden könnten" 2. Waren die gunstige omstandigheden te verwachten, m.a.w. was Bülow erin geslaagd zijn tijdverlies in te loopen en Lanrezac te achterhalen? Zijn troepen bereikten des avonds zonder strijd ten naaste bij de gestelde doelen; H.K.K. I, met den vijand in gevechtsaanraking gekomen, overnacht bij Hartennes en Arcy-Ste Restitue; de overige corpsen bevinden zich van rechts naar links: VII. L.C. bij Noyant en Chacrise, dus ongeveer 10 km ten Z. van Soissons; X. R.C. bij Chavonne (aan de Aisne) en Braisne; X. L.C. bij Bazoches (aan de Ves e) en ten Z. van Fismes; de Garde aan de Vesle ten O. van Fismes3. Lanrezac stond dien avond ongeveer op de lijn Oulchy-le Chateau—Fère-en-Tardenois—Rosnay—St lhierry; de linker vleugel was dus eenigszins teruggenomen wegens het gevaar van omvatting uit het Westen 4. Terwijl dus Bulows linker vleugel contact heeft gekregen met Lanrezacs achterhoeden aan de Vesle, wordt de linker vleugel van het 5de L. bedreigd door v. Quasts initiatief. Deze heeft namelijk 1 Kluck p. 83. 2 Kuhl, Mamefeldzug p. 117. 3 Zie Karte 2 bij Welikrieg III. 4 Lanrezac p. 245. des avonds zijn troepen veel verder laten oprukken dan Kluck kon vermoeden; in den nacht maken zij zich nog meester van Chateau-Thierry, waar slechts Territorialen ter verdediging aanwezig zijn, en bezetten zij de zeer onvoldoend vernielde bruggen. Indien ooit, dan lijkt thans de kans gunstig om met Lanrezac af te rekenen. Het is nauwelijk twijfelachtig, of Kluck zal in deze omstandigheden zijn bezorgdheid over mogelijk gevaar uit Parijs het zwijgen opleggen om in samenwerking met Bülow den Franschen vleugel doodelijk te treffen. De 2de September heeft geen herhaling van Sedan gebracht, maar de voorbereiding ertoe schijnt verder dan ooit gevorderd te zijn. De vijand moet zich wel overal tegelijk bedreigd voelen, want niet alleen staat de XVIII. D.I. in Chateau-Thierry maar ook dringen de Pommeren van het II. L.C. tegen middernacht Montaby binnen, op 18 km van de fortenlinie van Parijs: zoo dicht bij de hoofdstad als de Duitschers in het verdere verloop van den oorlog niet meer zijn gekomen *! 1 Weltkrieg III p. 210. IX KITCHENER EN FRENCH Onder degenen, die zich vóór den zomer van 1914 bezig hielden met het probleem van een Europeeschen oorlog, bestond vrijwel de communis opinio, dat zoodanige oorlog onmogelijk van langen duur zou kunnen zijn; de onderlinge oeconomische afhankelijkheid der belligerenten en de totale ontwrichting van geheel het maatschappelijke leven, dat juist in de twintigste eeuw zoo bizonder gecompliceerd en genuanceerd, dus ook zoo buitengewoon kwetsbaar was geworden en uiterst scherp zou reageeren op een onderbreking van den normalen gang van zaken: dat waren de voornaamste gronden, waarop naast vele anderen ook Schlieffen een langdurigen oorlog in modernen tijd voor onmogelijk hield Daarom was hem alles gelegen aan de overwinning in den eersten beslissenden slag. De Fransche generaal Bonnal sprak zich in denzelfden zin uit: „Le sort de la guerre sera décidé moins d'un mois après 1'ouverture des hostilités. II semble impossible de reconquérir la victoire, une fois qu'elle est passée dans le camp ennemi"2. Een ander Fransch auteur, luitenantkolonel Mordacq, meende, dat na de eerste ontmoeting op het slagveld een tweede slag mogelijk zou zijn, maar „au bout de quelques mois, il y aurait un tel arrêt dans la vie économique et industrielle, agricole et commerciale, et cela chez tous les peuples, que les gouvernements auraient la sensation de toucher presque aux limites de 1'épuisement" 3; dat critieke 1 Zie zijn opstel uit 1909: Der Krieg in der Gegenwart, l.c. p. 280 Foerster p. 3 zegt, dat Schlieffen voornamelijk bedoelde te zeggen, dat een langdurige oorlog voor Duitschland noodlottig zou worden. 2 Geciteerd bij Lt-Colonel Mordacq, La Guerre au XXe siècle (Paris 1914) p. 259. 3 Ibid. p. 297; men zie ook de opinie van gen. Langlois, p. 299. moment zou na vijf oorlogsmaanden te verwachten zijn. Deze schatting scheen reeds zoo buitensporig, dat Mordacq gold als de profeet van een langdurigen oorlog; een nóg langer duur leek uitgesloten. Dat de Duitschers een snelle beslissing op het slagveld als een levensquaestie beschouwden, is reeds uit onze inleiding gebleken; dat zij, bij de voorbereiding dier beslissing, in haar succes, d.w.z. in een oorlog van korten duur geloofden, is psychologisch volkomen normaal1. Afwijkingen van de communis opinio zijn a priori eerder aan de zijde der gealliëerden te verwachten. Paléologue weet dan ook te vertellen, dat Joffre, in 1912 ondervraagd over den te verwachten duur van een oorlog, „une durée indéfinie" in het vooruitzicht had gesteld; na den eersten slag zou in het land, dat door den afloop dier eerste ontmoeting den vijand op zijn bodem zou moeten dulden, pas het eigenlijke nationale verzet zich organiseeren: in Duitschland aan den Rijn, of in Frankrijk op den Morvan2. In dit oordeel kan men opnieuw een bewijs zien van Joffre's nuchteren kijk op de dingen. Maar verrassender dan bij den Franschen generalissimus, die ten slotte voornamelijk het probleem van een Fransch-Duitschen oorlog had te bestudeeren, is een dergelijk doorzicht bij den man, die zijn carrière gemaakt had in de koloniën en als bij verrassing tot minister van Oorlog in Engeland was benoemd, de man met het woestijnoog, zooals Lady Asquith, de vrouw van den toenmaligen prime-minister, placht te zeggen: Lord Kitchener. Begin Augustus 1914 tot minister benoemd („it is a hasardous experiment" zeide Asquith 3) zag hij onmiddellijk in, dat Engeland zich stortte in een strijd op leven en dood, die niet spoedig beslist zou zijn. En hij nam terstond alle maatregelen, die noodig waren, om Engelands strijdmacht uit te 1 De voorspelling van Hauptmann Guido v. Gillhausen, die in den nacht van 3 Augustus 1914 met profetischen blik den oorlog pas in 1918 en met Duitschlands débacle zag eindigen (zie: Der Querschnitt van Dec. 1932 p. 881), behoort tot een andere orde. 2 Joffre, Mémoires I p. 123 n. Wij komen in ons volgende hoofdstuk op deze uitlating terug. 3 Memories and Reflections 1852—1927 by the Earl of Oxford and Asquith, K.G., Vol. II (London 1928) p. 25. breiden: zoo ontstond het geweldige leger der z.g. K(itchener)Divisions, een praestatie, die later de bewondering oogstte van vriend en vijand1. Maar toen Kitchener met zijn plannen begon, geloofde nog niemand in zijn omgeving aan een langdurigen oorlog. Voor Grey b.v. was dit denkbeeld zoo phantastisch, dat hij later over Kitchener schreef: „He must have reached this conclusion about the duration of the war by some flash of instinct"2. Kitcheners natuur neigde tot pessimisme3 en zeker is dit van invloed geweest op zijn prognose, op zijn uitwegen der kansen van beide oorlogvoerende partijen; maar dat alleen, of wat Grey „some flash of instinct" noemt, kan Kitcheners door de feiten bevestigde oordeel niet verklaren; op de eerste plaats staat zijn helder soldatenverstand. Hij wist, hoe voortreffelijk het Duitsche leger op zijn taak was voorbereid en dat zijn generale staf in roemrijke tradities was opgegroeid; toen de slag aan de grenzen door Engelschen en Franschen verloren werd, begreep hij, dat, daar de Fransche natie onmiddellijk de groote meerderheid harer weerbare zonen onder de wapenen had geroepen, een tweede nederlaag den bondgenoot dermate zou verzwakken en demoraliseeren, dat de langdurige oorlog, dien hij, Kitchener, voorzag en waartoe hij zich op hope van een uiteindelijke overwinning voorbereidde, op het Westelijk front niet meer aan de orde zou komen. In deze omstandigheden was het voor Kitchener een schokkende tijding, toen niet Sir John, maar generaal Robb, de inspecteur generaal der communicatielijnen in Frankrijk, hem berichtte, dat French besloten had om zijn terugtocht, Westelijk om Parijs heen gaande, voort te zetten tot ten Z. van de Seine4. Een uitvoerig bericht van Sir John d.d. 30 Augustus bevestigde deze mededeeling; hij gaf als motief voor zijn be- 1 Zie b.v. Der Deutsche Generalstab in Vorbereitung und Durchführung des Weltkrieges von H. v. Kuhl (Berlin 1920) p. 95. 2 Viscount Grey of Fallodon, Twenty-five Years, Vol. II (London 1925) p. 69. 3 Zie de karakteristiek van Kitchener bij Asquith p. 80 e.v. 4 Arthur p. 77. sluit te kennen, dat zijn vertrouwen in de Fransche legerleiding dagelijks meer geschokt was en zij z.i. kwalijk in staat kon worden geacht om de operatiën tot een goed eind te brengen. „I feel very seriously the absolute necessity for retaining in my hands complete independence of action and power to retire towards my base should circumstances render it necessary." Kitchener begreep onmiddellijk, dat hier oneindig veel meer dan een onaangenaam intermezzo dreigde; voor hem maakte Frenchs besluit de overwinning dubieus. Ook in Frankrijk was ernstige onrust ontstaan over de hardnekkigheid, waarmede het Engelsche leger zijn achterwaartschen voorsprong op de huurlegers handhaafde. Joffre had zijn ontstemming daarover kenbaar gemaakt aan Poincaré en deze had de bemiddeling ingeroepen van den Engelschen gezant in Parijs, Sir Francis Bertie1. Nadat Kitchener het alarmeerende nieuws van Robb en den Engelschen opperbevelhebber had ontvangen, telegrapheerde hij naar den laatste, om nadere inlichtingen te verkrijgen, en verzocht hij Asquith onverwijld den Ministerraad bijeen te ■roepen. Deze sluit zich ten volle bij Kitcheners zienswijze aan, dat, zonder de zelfstandigheid van het Engelsche Expeditieleger aan te tasten, men niettemin van French mag verlangen, dat hij zich houdt aan de op de eerste plaats in zijn Instructie vastgestelde taak: samen te werken met het Fransche leger tegen den gemeenschappelijken vijand. Daarin schoot French thans tekort; „his determination to retire beyond the Seine would mean that for at least a week to come he would be of no effective use to the French in withstanding the further German advance" oordeelt Asquith 2. Het antwoord van French op Kitcheners verzoek om uitvoeriger informaties arriveerde den 31sten tegen middernacht in het War Office; van daar werd het, stuk voor stuk, naar mate de ontcijfering vorderde, den minister naar zijn huis getelephoneerd. French verklaarde zich bereid om, zoo lang de Franschen niet verder teruggingen, stand te houden ter 1 Poincaré p. 221. 2 Asquith p. 30. hoogte van Nanteuil-le-Haudouin. De motiveering van zijn voortdurend retireeren blijkt echter den toets der feiten niet te doorstaan: zoo doet hij het voorkomen, alsof zijn vleugels door den terugtocht der Franschen worden ontbloot, terwijl in werkelijkheid hij zelf, door zijn haast om 'svijands greep te ontkomen, de binnenvleugels van het 6e en 5de L. in gevaar brengt. De geheele toon van zijn brief verraadt een zekere animositeit tegen den bondgenoot, dien hij met gevaar van volledigen ondergang zijner eigen strijdkracht „niet een tweeden keer wenscht te redden". In een volgend telegram echter legt hij voornamelijk den nadruk op den lamentabelen toestand, waarin zijn troepen verkeeren: dit keer lijkt het of daar de voornaamste grond ligt van zijn desertie uit de slaglinie. Maar vóór dit tweede telegram hem kon bereiken had Kitchener reeds besloten zich persoonlijk van den toestand op de hoogte te stellen 1. In den nanacht verliet hij Londen, scheepte zich in op een torpedojager, die hem naar Le Havre bracht, vanwaar hij kort na het middaguur in Parijs arriveert. Zijn samenkomst met French heeft plaats in de Britsche ambassade; French schrijft in zijn mémoires: „I deeply resented being called away from my Headquarters at so critical a time" 2, maar de indruk, dien hij met deze woorden wekt, is onjuist; de minister immers had hem de keuze van de plaats waar zij samen zouden komen overgelaten 3. French had dus alle vrijheid om Kitchener naar zijn hoofdkwartier te noodigen, maar juist dat wilde hij ten koste van alles voorkomen. Een verschijnen van Kitchener (in uniform, zooals alle officieren van het War Office) in het hoofdkwartier zou, meende French. het prestige van den opperbevelhebber zoowel tegenover Franschen als Engelschen verminderen en zou het vertrouwen der soldaten in hun hoogsten chef verzwakken. Tenslotte immers had de Sirdar in het Engelsche leger en daarbuiten meer naam dan French en was hij ouder in rang van veldmaarschalk dan deze! Derhalve besloot Sir John naar Parijs 1 Arthur p. 83 e.v. 2 19U p. 96. 3 Arthur p. 84. te gaan, om ten huize van Sir Francis Bertie de komst van zijn minister af te wachten. Alvorens de beide veldmaarschalken elkaar ontmoetten,had een onderhoud plaats tusschen French en minister Millerand. De eerste verklaarde, dat zijn troepen zoo geschokt waren en zoo ernstige verliezen hadden geleden, dat zij voor het oogenblik zich wel aan den strijd moesten onttrekken ten einde tijd te winnen om zich volledig te herstellen: hetzelfde dus, wat Sir John aan Kitchener had gemeld 1. Millerand geeft daarop zijnerzijds een uiteenzetting van Joffre's bedoelingen, zooals die, gebaseerd op kolonel Ponts memorie van 30 Augustus2, in een nieuwe instructie zouden worden vastgelegd. Voorloopig beteekende dit niets anders dan een voortzetten van den terugtocht, waarop French niet verzuimde bij interruptie den nadruk te leggen; maar: het moest een terugtocht zijn zonder overhaasting en schouder aan schouder 3. Millerand liet niet na, in zijn betoog ook op het eergevoel van den Engelschen soldaat te werken4. Ten einde een bewijs te geven van zijn offensieve gezindheid, zegt Huguet5, kwam Sir John toen met een plan van actie voor den dag. Leest men echter tusschen de regels van het schijnbaar onbeduidende zinnetje, waarmede de Engel- 1 De correspondentie van 30 en 31 Augustus tusschen Kitchener en French, welke boven werd geresumeerd, is in Frenchs 1914 niet te vinden; zij werd het eerst gepubliceerd door Arthur. Het is duidelijk, dat er van Frenchs verklaringen over den toestand zijner troepen weinig overblijft in het licht van Maurice's ontboezeming p. 149, n.a.v.d. gevechten, die heden plaats vonden tusschen de Engelsche cavalerie en Klucks voorhoeden (cf. h.1. p. 178): „the Germans of the Ist Army on meeting us again found us with order completely restored and ready to reply at once and sharply to any attack." Zoo was het. 2 Cf. h.1. p. 151. 3 Zooals Joffre ook daags te voren had te kennen gegeven, toen hij French verzocht „de ne replier 1'armée anglaise que si nous étions nous-mêmes obligés de céder du terrain, et tout au moins de maintenir des arrière-gardes de manière a ne pas donner a 1'ennemi la sensation d'un mouvement de repli accentué, et d'un vide entre nos 5e et 6e armées." (Arm. frang. I, 2 Ann. No 1602). 4 Wij volgen voor dit onderhoud den getuige, die er de uitvoerigste beschrijving van gaf, Herbillon p. 21. 5 L.c. p. 102. sche bevelvoerder zijn voorstel inleidt, dan blijkt zijn plan zeker ook geïnspireerd door een in gebreke blijven van de Fransche legerleiding. De vertaling van het stuk, die aan Joffre werd gezonden, begint aldus: „II me semble que la situation actuelle exige que nous fixions un plan qui soit bien compris de tous, afin que nous puissions tous coopérer a sa réalisation" i. Dit behelst, terecht, niets anders dan een critiek op hetgeen Gallieni noemde „1'absence d'idées nettes dans le haut commandement" of althans op de geringe mededeelzaamheid van het G.Q.G. tegenover de legercommandanten in zake de strategische bedoelingen. Inderdaad bestond de kans op moeilijkheden, wrijvingen en misvattingen, en werd vooral een intelligente medewerking a priori uitgesloten, wanneer de legercommando's de hun toegedachte taak niet te zien kregen binnen het kader der ontworpen nieuwe operatie; discipline alleen kon daar niet tegen opwegen, zeker niet nadat de afloop der eerste slagen aan de grens het vertrouwen in de opperleiding niet ongeschokt had gelaten. De kern van Frenchs voorstel ligt vervat in de volgende twee alinea's: „J'aimerais a voir choisir une ligne de défense sur la rivière Marne s'étendant pour quelques kilomètres a 1'ouest et au nord-ouest de Paris. La longueur de cette ligne devrait être déterminée d'après les effectifs qui seraient susceptibles de 1'occuper, suffisamment denses en profondeur pour permettre des contre-attaques a la fois locales et générales. Je préférerais que les elements de la contre-attaque genérale soient concentrés derrière le flanc gauche et constitués aussi fortement que possible" 2. Binnen weinige dagen moest de gealliëerde linker vleugel, onder pressie van Kluck, den benedenloop der Marne bereiken; in dat korte tijdsbestek kon de manoeuvreermassa, welke volgens Frenchs plan blijkbaar een beslissend offensief naar het Noorden moet uitvoeren, waardoor de vijand voor Parijs van de Duitsche hoofdmacht gescheiden zou worden en deze laatste haar rechter vleugel met omvatting 1 Arm. franQ. I, 2 Ann. No. 1797. 2 Ibid. bedreigd zou zien1 — deze massa kon niet binnen enkele dagen geconcentreerd zijn; de gealliëerden moesten dus tot zoo lang zich handhaven op de voorgestelde defensieve lijn, maar daardoor gunden zij den vermoeiden vijand een ongetwijfeld zeer welkome rustpoos; bovendien zou hij in die omstandigheden zeker met verdubbelde nauwlettendheid, door verkenning uit de lucht, zijn aandacht wijden aan eventueele troepenverplaatsingen op groote schaal en deze met tegenmaatregelen beantwoorden. Intusschen moest het gealliëerde front zich handhaven aan de Marne; het verdere verloop van den oorlog heeft de geweldige mogelijkheden der defensie overtuigend bewezen, en al zou de verdedigingslinie door French voorgesteld uiteraard een geïmproviseerd karakter dragen, dat zij, mits tijdig bezet, geruimen tijd 's vijands verderen opmarsch zou kunnen stuiten was a priori zeker te verwachten. Omgekeerd kon men aannemen, dat de Duitsche legers met hun numeriek artilleristisch overwicht2 de defensie geheel op den Zuidelijken oever der rivier zouden terugdrukken, waarna voor beide partijen een déboucheeren niet gemakkelijk zou zijn; het evenwicht ter plaatse zou dan verbroken moeten worden door een manoeuvre, die volgens French van den linker vleugel diende uit te gaan: beantwoord door den vijand zou zij waarschijnlijk geleid hebben tot een dergelijke „course a la mer" als na den slag, die door het G.Q.G. naar de Marne werd benoemd, inderdaad heeft plaats gehad. In de litteratuur is betrekkelijk weinig aandacht besteed aan Frenchs plan, waaraan overigens zelfs geen begin van uitvoering is gegeven. Joffre wees het in een vriendelijk briefje van de hand: de positie van het nog steeds op zijn linker vleugel bedreigde 5de L. maakte de uitvoering onmogelijk; of m.a.w.: de speelruimte tot de Marne bereikt zal zijn is te klein om het 5de L. buiten gevaar van om- 1 Dit lijkt ons althans de aannemelijkste verklaring van Frenchs bedoeling; hij heeft haar uitgedrukt in zoodanige termen, dat, wanneer men zich zijn plan in de werkelijkheid wil voorstellen, verschillende mogelijkheden denkbaar zijn. 2 Zie de cijfers bij Kabisch p. 324 e.v. vatting te brengen; de terugtocht moet nog verder naar het Zuiden worden voortgezet. Maar ten onrechte zegt Joffre in zijn Mémoires1, dat in het Engelsche plan den vijand alle vrijheid ten aanzien van Parijs werd gelaten — dat kan men toch bezwaarlijk uit de geciteerde alinea's lezen; integendeel, meer dan Joffre zelf wenscht French een onmiddellijke vleugelaanleuning bij Parijs. Raadselachtiger is zijn idee omtrent den rechter vleugel; hier schijnt iedere aanleuning overbodig, daar immers, zooals hij zegt, de lengte der verdedigingslinie moet afhangen van de mate waarin men haar kan bezetten met voldoende diepte om effectieve tegenstooten te kunnen ondernemen! Aan de mogelijkheid eener vijandelijke manoeuvre op een anderen vleugel dan waar hij zich zelf bevindt schijnt French niet gedacht te hebben. Frenchs plan moet wel voornamelijk beschouwd worden als een bewijs van goeden wil en als een middel om Joffre uit zijn tent te lokken. Als zoodanig kon het ook zijn werking hebben op Kitchener, wiens verschijnen op de Britsche ambassade een einde maakte aan het gesprek van French en Millerand. Met welke gevoelens Sir John den Engelschen minister van Oorlog tegemoet trad is uit hetgeen voorafging reeds gebleken; hij zag in hem wel allereerst een mededinger, die op onduldbare wijze zich wilde mengen in de directe leiding der operaties. Kitchener van zijn kant kwam met het ernstig besef, dat de te nemen besluiten beslissend voor het geheele verloop van den oorlog en de Engelsch-Fransche samenwerking zouden zijn. Een ooggetuige, die beide maarschalken beschrijft, laat uit hun uiterlijke houding hun verschillende praeoccupatie spreken. Kitchener is kalm, bedachtzaam, zichzelf volkomen meester, de personificatie van den leider; French daarentegen geprikkeld, opgewonden, bruusk2. Twee standpunten, twee temperamenten ook, tegenover elkaar. Toen Kitchener den wensch te kennen gaf zich persoonlijk op de hoogte te stellen van den toestand der troepen zag 2 P. 363; men houde ook in het oog, dat Joffre juist een nieuwe algemeene instructie had uitgegeven. 2 Huguet p. 101. French zijn ergste vrees bewaarheid; het onderhoud kreeg daardoor een toon, die de aanwezigheid van getuigen minder gewenscht maakte: Kitchener noodigde zijn partner daarom naar een ander vertrek, voor een gesprek onder vier oogen. Van een bepaald, inter arma moeilijk te bereiken standpunt bezien, kan alle menschelijk leven en bedrijf een karakter van noodwendigheid vertoonen, dat aan onze woorden van lof of blaam den adem beneemt. Ook wie dit standpunt niet als het steeds en eenig juiste erkent wordt somwijlen erheen gedreven. Dan krijgt Sir John bij zijn bezoek in Parijs bijna iets aandoenlijks. Dapper was hij den strijd, bij Mons, begonnen; maar hij had zoo geducht geleden en zich zoo vereenzaamd gevoeld, dat hij voorloopig den strijd opgaf en de Franschen aan hun lot overliet. Juist in die omstandigheden moest het alles voor hem waard zijn zich geruggesteund te weten door de eigen Regeering. En nu was Kitchener overgekomen! Dat leek toch op een motie van wantrouwen. Frenchs moreel trok zich terug op de laatste redoute: het vertrouwen van zijn mannen te velde. En ook die laatste toevlucht dreigde nu door Kitcheners bezoek bij de troepen ondermijnd te worden. French toonde zich later zeer voldaan over zijn onderhoud met Kitchener. Hij schrijft: „Lord Kitchener realised his mistake and left Paris that night"i; een bezoek aan het front heeft hij niet gebracht, mede onder invloed van Sir Bertie, die Frenchs gevoeligheid op dat punt volkomen begreep2. Het schijnt, dat dit voor French het gewichtigste resultaat der conferentie is geweest. Maar ook Kitchener had van zijn standpunt geen vergeefschen reis ondernomen. Dienzelfden avond nog zond hij French een afschrift van het telegram, waarin hij aan de Regeering verslag uitbracht van het resultaat zijner bemoeiingen en waarin werd te kennen gegeven, dat de Engelsche troepen, samenwerkend met de Fransche, in de gevechtslinie zouden blijven, onder voortdurende zorg op de flanken gedekt te zijn. Kitchener voegde er voor French 1 1914 p. 101. 2 The Diary of Lord Bertie 1914—1918 edited by Lady Algernon Gordon Lennox (London 1924) Vol. I p. 25-26; Vol. II p. 331. 13 aan toe, dat hij dezen tekst als een instructie had te beschouwen i. De Engelsche minister heeft later in deze samenkomst en haar resultaat een der belangrijkste episodes achter de coulissen van den oorlog gezien. Terecht. Wel is het genomen besluit niet veel meer dan een compromis tusschen de opvattingen van beide maarschalken, wel blijft French nog zeer omzichtig en handhaaft hij een kleinen voorsprong naar het Z. op zijn beide huurlegers, maar er is geen sprake meer van, dat hij zich losmaakt uit het geheel om zijn troepen achter Parijs de gevaarlijke weelde te gunnen van een herstellingskuur. Ook de eenigszins geprikkeld geworden stemming tusschen zijn hoofdkwartier en het Fransche werd erdoor vereffend; het wederzijdsch vertrouwen kreeg weer een kans tot herstel en Joffre behoefde voor zijn verdere plannen niet langer te twijfelen aan Sir Johns zij het dan ook voorzichtige bereidwilligheid tot medewerking. 1 Arthur p. 86. Van dit alles vindt men niets bij French, die echter des te uitvoeriger spreekt over het ongewenschte van Kitcheners verschijnen bij den troep. X JOFFRE'S INSTRUCTIE VAN 1 SEPTEMBER Het C.C. Sordet, na den slag bij Charleroi losgemaakt van het 5de L., was onder onmiddellijk bevel van den opperbevelhebber gekomen en had zich op 26 \ 27 en 28 Augustus verdienstelijk gemaakt door Frenchs linker flank te dekken; daarna kwam het in contact met het nieuwe leger van Maunoury, waarbij het volgens order van 30 Augustus werd ingelijfd2. Maar het was buitengewoon vermoeid; mannen en paarden hadden dringend rust noodig; vandaar dat reeds op 29 Augustus besloten was uit het minst vermoeide gedeelte van het corps een division provisoire de cavalerie te vormen (D.C.P.), die op den rechter vleugel van het 6de L. moest beveiligen en voor de verbinding met de Engelschen had zorg te dragen, terwijl intusschen aan het gros van Sordet gelegenheid tot herstel zou gegeven worden 3. Bij deze D.C.P., onder commando van generaal de Cornulier-Lucinière, werd op 31 Augustus een belangrijke ontdekking gedaan. Zij bevond zich dien dag ten Z. van EstréesSt Denis en bij haar verkenningen over een breed front viel het op, dat de vijand uit het N. nauwelijks eenige pressie uitoefende. Derhalve werd een escadron ter observatie tot Gournay-sur-Aronde en St Maur vooruit geschoven; de commandant, kapitein Lepic, zag daar uit zijn observatiepost, gedurende eenige uren een vijandelijke colonne passeeren, die, zonder eenige beveiliging, niet den weg naar Estrées maar 1 Cf. h.1. p. 102. 2 Arm. franQ. I, 2 Ann. No 1397. 3 Sordet p. 90-91. De D.C.P. was samengesteld uit 3 Brigades (niet op volle sterkte; van elk der drie Ds C., die het C.C. vormden, één) en beschikte in totaal over 18 escadrons, 3 batterijen, een detachement wielrijders (J. Héthay p. 47-48). dien naar Compiègne insloeg. Onmiddellijk werd deze belangrijke verkenning doorgegeven 1. Maunoury geloofde, dat in deze omstandigheden en al was zijn leger nog niet op volle sterkte, de aanval ondernomen moest worden, waarvoor Joffre zijn leger had geformeerd. De vijand immers stelde zich er blijkbaar mede tevreden hem te maskeeren om met alle kracht tegen Lanrezacs linker vleugel te ageeren 2: daarvan moest geprofiteerd worden om Joffre's plan van 25 Augustus uit te voeren. Maar Joffre, toen hij Maunoury's voorstel in dien zin 3 ontving, wist maar al te goed, dat daarvan niets meer kon komen. Doorslaand succes viel van een flankstoot door Maunoury alleen te verwachten, wanneer de andere legers tegelijkertijd in staat waren het offensief te hervatten; en dat was, gezien Lanrezacs moeilijke positie en Frenchs onwil, uitgesloten. Hij moest dus Maunoury's voorstel afwijzen en bracht hem tevens op de hoogte van zijn nieuwe bestemming: het 6de L. moest teruggaan op Parijs4. Dienzelfden dag, 1 September, komt Gallieni al in contact met Maunoury en geeft hem zijn eerste orders met het oog op de verdediging der hoofdstad, die nu weer het directe object van 'svijands rechter vleugel schijnt geworden. Bij Verberie wordt een artilleristisch duel geleverd tusschen de D.C.P. en het II L.C.5; des avonds nog beginnen de Duitschers, na het terugtrekken der vijandelijke cavalerie, de brug daar ter plaatse over de Oise te herstellen 6. Van Verberie gaat de uitstekende kunstweg, die Compiègne met de hoofdstad verbindt, over Senlis naar Parijs; deze vermijdt grootendeels het boschmassief ten Z. van Pont-Ste Maxence, in tegenstelling met den kunstweg van Estrées-St Denis naar Senlis: 1 J. Héthay p. 61 e.v., 272 e.v. 2 Zooals h.1. p. 174 gebleken is, had Maunoury dus een volkomen juist inzicht in 's vijands bedoelingen. 3 Arm. frang. I, 2 Ann. No 1689. 4 Ibid. Ann. No 1783; cf. No 1978 van 2 Sept.: ne pas s'attarder dans son mouvement de repli, 1'important étant d'être a Paris avant Pennemi." 5 Cf. h.1. p. 178. 6 J. Héthay p. 95. de daags te voren door kapitein Lepic gesignaleerde afwijking der Duitsche colonne uit Zuidelijke in ZOostelijke richting behoefde dus, zeker zoolang zij niet op groote schaal herhaald werd, geenszins te wijzen op een voorloopige verwaarloozing van Parijs door den vijand. In deze omstandigheden besloot Joffre een op de memorie van 30 Augustus gebaseerde nieuwe algemeene instructie te geven. Instruction Générale No 4 I. Malgré les succes tactiques obtenus par les 3e, 4e et 5e armées dans la région de la Meuse et a Guise, le mouvement débordant effectué par 1 ennemi sur 1'aile gauche de la 5e armée, insuffisamment arrêté par les troupes anglaises et la 6e armée, oblige 1'ensemble de notre dispositif a pivoter autour de notre droite. Dès que la 5e armée aura échappé a la menace d'enveloppement prononcée sur sa gauche, 1'ensemble des 3e, 4e et 5e armées reprendra 1'offensive. II. Le mouvement de repli peut conduire les armées a se retirer pendant un certain temps dans la direction générale nord-sud. La 5e armée, a 1 aile marchante, ne doit en aucun cas laisser 1'ennemi saisir sa gauche; les autres armées, moins pressées dans 1'exécution de leur mouvement, pourront s'arrêter, faire face a 1'ennemi et saisir toute occasion favorable pour lui infliger un échec. Le mouvement de chaque armée doit, toutefois, être tel qu'il ne découvre pas les armées voisines, et les commandants d'armées devront constamment se communiquer leurs intentions, leurs mouvements et leurs renseignements. III. Les lignes séparant les zones de marche des différentes armées sont les suivantes: Entre la 5e et la 4e armée (détachement Foch): route Reims, Epernay (a la 4e armée); route Montmort, Sézanne, Romilly (a la 5e armée). Entre la 4e et la 3e armée: route Grandpré, Sainte Menehould, Revigny (a la 4e armée). Dans la zone affectée a la 4e armée, le détachement d'armée du général Foch se tiendra en liaison constante avec la 5e armée, 1'inter\ alle compris entre ce détachement et le gros de la 4e armée étant surveillé par les 7e et 9e divisions de cavalerie, relevant de Ia 4e armée et appuyées par des détachements d'infanterie fournis par cette armée. La 3e armée effectuerait son mouvement a 1'abri des Hauts de Meuse. IV. On peut envisager comme limite du mouvement de recul et sans que cette indication implique que cette limite doive être forcément atteinte, le moment oü les armées seraient dans les situations suivantes: Un corps de cavalerie, de nouvelle formation, en arrière de la Seine, au sud de Bray; 5e armée en arrière de la Seine, au sud de Nogent-sur-Seine; 4e armée (détachement Foch) en arrière de 1'Aube, au sud d'Arcissur-Aube; 4e armée (gros) en arrière de 1'Ornain, a 1'est de Vitry; 3e armée au nord de Bar-le-Duc. La 3e armée serait, a ce moment, renforcée par les D.R. qui abandonneraient les Hauts de Meuse, pour participer au mouvement offensif. Si les circonstances le permettent, des fractions des lre et 2e armées seraient rappelées en temps opportun pour participer a Foffensive; enfin les troupes mobiles du Camp Retranché de Paris pourraient également prendre part a 1'action générale 1. Het eerste wat bij deze instructie treft is de nummering; na de lnstruction Générale No 2 van 25 Augustus is dit de eerste en zij zou dus het volgnummer 3 in plaats van 4 moeten dragen — waar is de lnstruction Générale No 3? Zij, die een soms zeer felle critiek op het G.Q.G. uitoefenen, spreken het vermoeden uit, dat deze instructie niet zonder goede redenen verdwenen is2. Men kan echter aannemen, dat zij, tenzij misschien in concept, nooit heeft bestaan. Ware zij inderdaad aan de legercommandanten toegezonden, dan zou zij uit de legerbescheiden aan het licht zijn gekomen — want wat het G.Q.G. eenmaal had verlaten kon, zeker na Joffre's aftreden als opperbevelhebber en bij de bestaande rancunes, niet verborgen blijven. Men heeft in de geheimzinnige derde algemeeene instructie het verdwenen bewijs willen zien, dat Joffre's overwinning aan de Marne geenszins de bekroning was van een na den slag aan de grenzen systematisch opgezet en uitgevoerd plan; maar de weerlegging dezer door Joffre o.a. voor de Commission d'enquête de la Métallurgie gegeven 3 en door Hanotaux gevolgde voorstelling heeft geen 1 Arm. franc- h 2 Ann. No 1792 („Ier septembre, porté en auto a 14 h.") 2 B.v. Victor Margueritte, Au Bord du Gouffre (Paris 1919) p. 278. 3 „La bataille, engagée le 6 septembre, a donc été le résultat d'un plan con?u dès le 25 aoüt, et pour 1'exécution duquel les circonstances ne furent enfin favorables que le 6 septembre." verdwenen documenten meer noodig sinds Joffre's Mémoires de door kolonel Pont op 30 Augustus vastgelegde richtlijn voor de verdere operaties1 hebben openbaar gemaakt. De nummering der instructie van 1 September moet op een misverstand berusten, dat verklaarbaar wordt uit de volgende omstandigheden: het G.Q.G. verplaatste zich op 1 September van Vitryle-Fran§ois naar Bar-sur-Aube; de instructie werd door een tweede echelon van het G.Q.G., dat tijdens de verhuizing in Vitry was achtergebleven, geëxpediëerd naar de legercommandanten; op de minuut van het stuk, dat overigens geheel met inkt is geschreven, vindt men het nummer (4) met potlood ingevuld 2. Maar al kan men op dit punt niet meegaan met Joffre's critici, in menig ander opzicht is het begrijpelijk, dat de instructie weinig vleiende commentaren heeft uitgelokt. Van een ongetwijfeld door velen (door Gallieni en wellicht ook door French) verwachte heldere uiteenzetting der bedoelingen van het G.Q.G. is geen sprake, integendeel, het schijnt zelfs, dat Joffre zich opzettelijk hult in een nevel van vaagheid, die zijn bedoeling moet verbergen, maar die ook dienstig kan zijn om het ontbreken van een bepaald plan te maskeeren! Men is geneigd het laatste te veronderstellen, wanneer men bij Joffre zelf de volkomen ongemotiveerde verklaring leest waarom zijn repliek op Frenchs voorstel zoo weinig licht gaf over zijn eigen plannen: hij wil vooral niet te veel zeggen, „afin de ne pas dévoiler encore la forme définitive que je comptais donner a la manoeuvre"3! Een verklaring? Neen, een herhaling met andere woorden van de zaak die men opgehelderd zou willen zien en daarom een welsprekend bewijs voor de these, dat Joffre het met zichzelf nog niet eens was over den definitieven vorm zijner nieuwe manoeuvre — hetgeen overigens in de gegeven omstandigheden begrijpelijk was. Toen Joffre zijn nieuwe instructies uitgaf, wist hij nog niet in hoeverre hij op Engelsche medewerking zou kunnen 1 Cf. h.1. p. 151. 2 Ik dank deze inlichting aan generaal Azan, chef du Service historique de 1'Armée, te Parijs. 3 Mémoires I p. 364. rekenen, was het nog onzeker of het 5de L. erin zou slagen zijn linker vleugel buiten gevaar van omvatting te brengen, kon men nog niet vaststellen hoe de vijand het zware probleem van Parijs zou oplossen. Vandaar dat slechts in de vaagste termen over een hervatting van het offensief wordt gesproken; iets dergelijks mocht natuurlijk niet ontbreken, zoowel met het oog op de ontstelde Regeering als op het moreel, maar meer dan een „Verzierungsphrase" 1 kan men er niet in zien. Voorloopig ligt een „durer" en niet meer dan dat op den bodem van Joffre's instructie 2. Bevestigd wordt deze opvatting door de geheime nota, welke op 2 September des avonds aan de legercommandanten wordt gezonden. Note pour les Commandants d'Armées Le plan général d'opérations, qui a motivé 1'envoi de 1'Instruction no 4, vise les points ci-après: a. Soustraire les armées a la pression de 1'ennemi et les amener a s'organiser et se fortifier dans la zone oü elles s'établiront en fin de repli. b. Etablir 1'ensemble de nos forces sur une ligne générale marquée par Pont-sur-Yonne, Nogent-sur-Seine, Arcis-sur-Aube, Brienne-leChateau, Joinville (par modification a la ligne indiquée au paragraphe IV de 1'Instruction Générale no 4), sur laquelle elles se recompléteront par les envois des dépots. c. Renforcer 1'armée de droite3 par deux corps prélevés sur les armées de Nancy et d'Epinal. d. A ce moment, passer a 1'offensive sur tout le front. e. Couvrir notre aile gauche par toute la cavalerie disponible entre Montereau et Melun. f. Demander a 1'armée anglaise de participer a la manoeuvre: 1° en tenant la Seine de Melun a Juvisy; 2° en débouchant sur le même front losque la 5e armée passera a 1'attaque. g. Simultanément, la garnison de Paris agirait en direction de Meaux 4. ___ 1 Die Marneschlacht von Prof. Dr Walther Schultze (zweite umgearbeitete Auflage, Berlin 1923) p. 12. 2 Cf. ook Arm. franc■ I» 2 Ann. No 2152: persoonlijke nota van Joffre aan Millerand d.d. 3 Sept. 3 Bedoeld is het rechter-vleugelleger van het bewegende front, dus het 3de. 4 Arm. franc. I, 2 Ann. No 1993. De tekst dezer Note in Joffre s La Ook hier wordt een offensief genoemd als uiteindelijk doel der bewegingen en zelfs wordt de medewerking van Maunoury daarbij in het oog gevat; niettemin blijkt tijdwinst voorloopig de hoofdzaak: het voorbehoud omtrent de limiet van den terugtocht (Instruction sub IV) wordt in de nota niet meer gemaakt en zelfs wordt die limiet voor het 4de en 3de L. bijna 40 km naar het Z. verlegd. De gedachte der memorie van 30 Augustus („un dispositif faisant dans 1'ensemble face au nord nord-ouest") is dus ook opgegeven. „II fallait avant tout durer" is de opvatting van generaal Belin, die Joffre tot de zijne maakt; tenslotte immers voert men een coalitie-oorlog en is het zaak de Fransche legers niet meer in de waagschaal te stellen, alvorens zich de druk van den Russischen bondgenoot op den vijand ernstig doet gevoelen. En zou men zich op de voorgeschreven linie niet kunnen handhaven, dan bleef altijd nog een uitwijken op de lijn Briare—Morvan—Dijon— Besangon mogelijk, „sur laquelle", zegt generaal Le Gros, „il est notoire qu'un recul éventuel, ne pouvant manquer de procurer le temps nécessaire, fut entrevue" Deze mededeeling wint aan waarschijnlijkheid, wanneer men zich Joffre's voorspelling van 1912 herinnert: een Fransch échec in het begin van den oorlog zal een terugtocht tot den Morvan ten gevolge hebben; „alors, mais alors seulement, commencera la véritable résistance nationale de la France, 1'entrée en scène de toutes les puissances, une durée indéfinie" 2. Een dergelijke opvatting correspondeert ook met Joffre's psychologie. Hij was de man niet voor het onstuimig offensief; aanvankelijk was hij wel meegegaan met de voorkeur van zijn tijd en zijn omgeving, maar met des te grooter overtuiging moest hij na de mislukking van het eerste offensieve plan tot de opvatting terugkeeren, die geheel in zijn aard lag. „Durer": dat was voorloopig het wachtwoord; de Russen Préparaiion de la Guerre et la Conduite des Opérations heeft eenige te suggestieve „drukfouten" om niet te denken te geven; men leest daar p. 102, sub c: „renforcer les armées de gauche"; sub f 2°: „en débouchant lorsque la 6e armée passera a 1'attaque." 1 La Genèse de la Bataille de la Marne (Paris 1919) p. 45. 2 Mémoires I p. 124 n.; cf. h.1. p. 185. moesten eerst optreden, de vijand mocht zich intusschen uitputten; daarna zou men verder zien. Tegenover dit alles zou men kunnen wijzen op een tweetal schriftelijke uitlatingen van Joffre, die tot een andere conclusie voeren. Primo het verzoek van 1 September aan Millerand, om de stelling Parijs onder zijn, Joffre's autoriteit te stellen, „afin de pouvoir, le cas échéant, associer la garnison mobile aux opérations de campagne"1. Secundo zijn verklaring d.d. 2 September aan denzelfden minister: „Mes instructions tendent a placer nos troupes dans un dispositif leur permettant de prendre 1'offensive dans un délai assez rapproché" 2. Beslissend voor de beoordeeling van Joffre's eigenlijke bedoelingen zouden deze uitlatingen zeer zeker kunnen zijn, wanneer inderdaad uit de analyse zijner instructies bleek, dat zij gericht waren op een spoedige hervatting van het offensief. Door niemand duidelijker dan door generaal Le Gros is aangetoond, dat dit niet het geval was3. Wij zullen hier niet stilstaan bij de indirecte bewijzen welke hij geeft voor de stelling, dat Joffre niet dénkt aan een spoedig offensief4 (hetgeen hier boven werd gezegd was welsprekend genoeg), de strategische interpretatie echter van Joffre's order om achter de Seine te retireeren en zich daar te verschansen verdient alle aandacht. De door Joffre gekozen positie is principiëel defensief, zegt Le Gros; „car il est incontestable que, si on se place derrière des cours d'eau importants, ce n'est que pour s'y défendre, ce n'est jamais pour attaquer, surtout quand on a devant soi des armées puissantes, jusque la victorieuses, pourvues d'une artillerie lourde de campagne dont les effets ne peuvent plus être niés, et qui, en position sur 1'autre rive concentrera son feu sur d'étroits passages, sans même être contre-battue par nos pièces de campagne et nos quelques rares et vieux canons lourds, en raison de la portée 1 Arm. franQ. I, 2 Ann. No 1785. 2 Ibid. Ann. No 1979; maar zie daarnaast zijn brief van 3 Sept., ibid. No 2152. 3 L.c. p. 43-67. 4 Cf. ook Liddell Hart p. 33 e.v. inférieure de ces bouches a feu." En verder: „Celui des deux adversaires qui dispose de la plus puissante artillerie de fort calibre et a longue portée, est maitre d'interdire ou de s'ouvrir le passage. Or précisément, cette condition de succès était remplie par les Allemands au moins de septembre 1914" i. En ten slotte deze tactische opmerking: „Quand on veut être a même de prendre 1'offensive avec une armée réunie derrière un cours d'eau, il est de règle de se ménager de vastes et profondes têtes de ponts. II faut être maitre, et a trés grande distance, du terrain en avant des points de passage, sur la rive oü 1'on veut déboucher: c'est la une condition sine qua non. Or, il n'est question d'aucune organisation de cette nature dans les instructions du commandant en chef; il n'aurait certainement pas manqué d'en faire mention, s'il avait eu 1'intention d'y avoir recours, car le temps pressait, 1'armée devant être sur la Seine le 6 septembre au plus tard. Toute la cavalerie elle-même, pourtant indispensable a la conservation du contact, devait repasser en arrière du fleuve." Bonnal en Gallieni stemmen met deze critiek in: eenmaal achter Seine en Aaube gekomen, had Joffre niet meer kunnen déboucheeren 2. Gallieni wijst ook nog op andere bedenkelijks kanten van Joffre's instructies 3. Z.i. lag in de snelheid van 'svijands oprukken een groot gevaar voor de uitvoerbaarheid der gelaste bewegingen; Parijs werd losgelaten; de cavalerie kwam op een plaats, waar zij geenerlei gevaar voor de vijandelijke communicaties kon opleveren; de rechter in plaats van de linker vleugel van het bewegende front werd versterkt; iedere mogelijkheid tot een spoedig offensief werd uitgesloten, enz. Wat Gallieni hier zegt van Parijs geldt evenzeer van Verdun; blijkens de instructie aan Sarrail, die op 30 Augustus het commando over het 3de L. van Ruffey had overgenomen, zou ook deze vesting aan haar eigen kracht worden overgelaten. Door dit alles wint onze interpretatie van Joffre's bedoe- 1 Dat de Duitsche zware artillerie in alle opzichten superieur was aan de Fransche blijkt o.a. bij Kabisch p. 301. 2 Le Gros p. 63-64. 3 Mémoires p. 76 e.v., 95 e.v. lingcn, zooals die boven werd gegeven, aan waarschijnlijkheid. Maar tevens volgt hieruit, dat zijn plannen zich alleen dan tot een scherpe critiek leenen, wanneer men er de bedoeling van een spoedig te hervatten offensief in ziet. Men kan niet ontkennen, dat zij, die Joffre de te groote eer van een profetischen blik hebben toegekend, aan de critiek de praemissen voor een oordeel hebben verschaft, dat minder vernietigend zou zijn geweest, wanneer men zich tot Joffre's feitelijke bedoelingen had bepaald i. Die waren geen andere dan het vermoeide leger voorloopig een betrekkelijke rust te verzekeren, de troepen aan te vullen, de actie der Russen tot ontplooiing te laten komen, den vijand te dwingen een gedeelte zijner strijdkracht te immobiliseeren voor Parijs en Verdun, welke vestingen juist daarom aan zichzelf werden overgelaten: zoo behield het Fransche veldleger vrijheid van beweging, terwijl de vijand gedwongen werd tot een splitsing van krachten. „En face d'un ennemi qui s'affaiblira au fur et a mesure de sa progression dans un pays dont les communications sont en partie détruites, nous auront augmenté, dans une forte proportion, nos chances de victoire": zoo omschrijft Joffre op 3 September zelf, in een brief aan Millerand, de bedoeling zijner bewegingen 2. In het algemeen heeft de litteratuur zich voornamelijk er mede bezig gehouden, öf om aannemelijk te maken, dat Joffre's opzet geheel was gericht op den slag die weinige dagen later aan de Marne zou beginnen, öf om zijn instructies, gezien in het licht van dien slag, te critiseeren. Zelden heeft men zich gedacht in Joffre's plaats en alleen met de gegevens van begin September een oordeel uitgesproken over zijn instructies. Onder de weinigen, die o.i. de Instruction Générale No 4 en de Note van 2 September vrij juist hebben beoordeeld, behoort generaal Cordonnier, wiens ongeforceerde interpretatie als volgt luidt: „Dans 1'esprit du général en chef, Paris et Verdun devaient être livrés a leurs propres forces; une garnison les rendant capables de supporter un siège leur 1 Joffre zelf, gelijk boven reeds werd opgemerkt, heeft aan deze deformatie zijner bedoelingen meegewerkt. 2 Arm. franc. I> 2 Ann. No 2152. était donnée. L'ensemble des 3e, 4e, 9e 1, et 5e armées frangaises avait liberté compléte de manoeuvre2; les places de Paris et de Verdun résisteraient aux assiégeants ou, avec leur défense mobile, agiraient a 1'extérieur comme doit faire toute place, si 1'ennemi lui en laisse la faculté" 3. De Duitschers konden Parijs insluiten: dan werd hun offensieve kracht juist op den gevaarlijksten vleugel verzwakt; zij konden de hoofdstad ook voorloopig negeeren: dan bleef een gevaar dreigen op hun flank. De oplossing van dit dilemma is voor het tot dan toe zegevierende Duitsche leger urgent geworden. 1 Met ingang van 4 September werd het detachement van generaal Foch zelfstandig als het 9de L. 2 Dit laatste onderschrijven wij niet geheel. 3 L.c. p. 88. XI VOORBIJ DE MARNE „Nun waren die Würfel gefallen, der Rubikon wurde überschritten." von Kuhl In Klucks legerbevel van 2 September voor den volgenden dag kan men voor het eerst een zekere terughouding constateeren. De positie van zijn leger en zijn onbekendheid met de verdere bedoelingen van de O.H.L. maken dit begrijpelijk. Zooals zijn troepen thans stonden, waren zij nog voor een actie in iedere richting paraat; het was dus zaak, in deze omstandigheden geen definitieve beslissing te nemen, waardoor men andere mogelijkheden (en misschien de plannen der O.H.L.) uitsloot. Aan zijn linker vleugel had Kluck opdracht gegeven Lanrezacs terugtocht te hinderen, maar, gelijk reeds werd gezegd, een overschrijden der Marne kon alleen in zeer gunstige omstandigheden overwogen worden 1; werd de vijand niet meer bereikt, dan moesten de beide linker corpsen de marschwegen voor den rechter vleugel van het II. L. vrijmaken en naar het W. opschuiven. De overige corpsen moesten naar links aansluiten: het IV. L.C. van Nanteuil naar Crouy, het II. van Senlis naar Nanteuil, het IV. R.C. van Creil naar Senlis, terwijl H.K.K. II een voor ruiters en paarden noodzakelijk geworden rustdag kreeg2. Naar een veelbelovende actie wijzen deze orders niet. Zij schijnen voornamelijk geïnspireerd door den wensch weer een gesloten front te vormen tegenover de vijandelijke hoofdstad. 1 Cf. h.1. p. 182. Aan de O.H.L. werd o.a. bericht: „Versuch I. Armee, Marne am 3. September zu überschreiten, unsichere Aussicht." 2 Kluck p. 84. Maar een tweetal gebeurtenissen brengt een verandering in het aspect der dingen, waardoor opnieuw het zwaartepunt van KJucks actie op den linker vleugel komt te liggen. In den nacht komt een radiobericht der O.H.L. en in den ochtend van 3 September verneemt A.O.K. I, dat het IX. L.C.1 reeds de Marnebruggen van Chateau-Thierry en van Chézy bezet heeft en zich opmaakt om verder generzijds der rivier aan te vallen. „Absicht O.H.L., Franzosen in südöstlicher Richtung von Paris abzudrangen. I. Armee folgt gestaffelt der II. Armee und übernimmt weiterhin den Flankenschutz des Heeres"2: zoo luidde het radiographische bevel, dat in den nacht van 2 op 3 September, door Moltke, alleen aan de A.O.Ks I en II werd geseind 3. Het blijkt, dat de O.H.L. tot het inzicht is gekomen, dat het beslissende werk nog gedaan moet worden; de Keizer moge na zijn bezoek bij het V. L. in een gemakkelijke „Hurrastimmung"4 zijn teruggekeerd, Moltke beseft steeds meer, dat de groote slag nog niet geleverd, de groote zege nog niet behaald is. In het centrum schijnen de bewegingen naar wensch te loopen, het is nu zaak den rechter vleugel de omvatting van den buitenvleugel der vijandelijke hoofdmacht te laten uitvoeren. Onmogelijk was dat op de wijze, die Schlieffen had gewild: Westelijk om Parijs heen gaande. De tijd om den rechter vleugel te versterken was nu voorbij en bovendien hield Moltke de offensieve opdracht aan het VI. en VII. L. staande. Maar het moest mogelijk zijn den vijand van Parijs weg te dringen en zoo toch het Cannae voor te bereiden, dat, wanneer ook de doorbraak door het Lotharingsche front slaagde, met één slag Duitschlands gevaarlijksten vijand zou vernietigen. Het I. L. was in de gunstigste positie om den vijand in de gewenschte richting weg te dringen, maar het liep, hoe dichter het de Fransche hoofdstad naderde, ook des te grooter gevaar 1 Cf. h.1. p. 183. 2 Weltkrieg III p. 232. 3 Aan A.O.K. I bovendien nog: „Erscheinen von H.K.K. vor Paris sowie Zerstörung aller nach Paris führenden Bahnen erwünscht." 4 Moltke p. 383. op zijn rechter flank. Daarom gelastte Moltke's order, dat Kluck het II. L. geëchelonneerd moest volgen om ook verder de flankbeveiliging van het Duitsche leger te verzekeren. Blijkbaar verwachtte de O.H.L., dat Bülow er in zou slagen, door naar het ZW. uit te halen, den vijand in ZOostelijke richting te drijven. Zeker moet het in Luxemburg dan ook een teleurstelling zijn geweest, toen men kort na de verzending der geciteerde order Klucks rapport van 1 September ontving; dat het I. L. Lanrezacs linker vleugel niet meer had kunnen bereiken. Zou het verder terug staande II. L. daarin dan wèl kunnen slagen? Het II. L., dat bovendien frontaal vervolgde? Maar men moet met de officiëele Duitsche oorlogsgeschiedenis wel aannemen, dat Moltke niettemin aan zijn verwachtingen in dezen vasthield 1. Kluck kwam door Moltke's order in een moeilijken tweestrijd. Hij wist, dat alleen zijn leger, niet het II. L., in staat was den vijand naar het ZO. weg te dringen. Maar de order luidde: „I. Armee folgt gestaf feit der II. Armee". Moest Kluck halt houden en met een tijdverlies van 2 a 3 dagen aan Bülow gelegenheid geven den noodigen voorsprong te nemen? Maar dat zou een nutteloos offer zijn, daar het II. L. zeker niet in staat was om nu nog pressie uit te oefenen op 'svijands terugtochtsrichting! Wilde echter het I. L. de strategische bedoeling der opperste legerleiding verwezenlijken, dan kon de taak der flankbeveiliging niet voldoende worden vervuld. Het I. L., zegt von Bernhardi2, kwam voor een onmogelijke taak te staan. Inderdaad moest Kluck in een dergelijk, maar door de omstandigheden nog nijpender, dilemma beslissen als eenige dagen te voren. Hij klaagt zelf over de onvoldoende inlichtingen door de O.H.L.3; men kan wel zeggen, dat hij volkomen onwetend was aangaande de situatie op de andere deelen van het front en tijd om ruggespraak te houden ontbrak, gezien de onvoldoende verbindingen met het groote hoofdkwartier. De groote fout schuilt volgens Kuhl eigenlijk in de redactie 1 Weltkrieg III p. 232. 2 Deutschlands Heldenkampf 1914—1918 (München 1922) p. 57. 3 L.c. p. 89. van Moltke's order. Hij wist, dat het I. L. het II. L. vóór was en had dus moeten gelasten: „I. Armee halt, deckt gegen Paris und folgt spater gestaffelt" 1. Nu de formuleering anders luidde, kon A.O.K. I licht aannemen, dat de O.H.L. geen juist inzicht had in de feitelijke situatie. Kluck wist, dat alleen een energieke vervolging door zijn leger de beslissende operatie mogelijk kon maken. En hij besloot, hoewel geenszins blind voor het risico dat hij op zich nam, de grondgedachte der instructie uit te voeren door den vijand voor zijn linker vleugel scherp te vervolgen. De Rubico werd overgetrokken! „In Richtung auf Nogent an der Seine winkte der Endsieg, das grosse Hallali im Wettlauf der Armeen um den Kaiserpreis. Wer wollte da fehlen!" 2 In het licht dezer ontboezeming moet men het besluit van Kluck beoordeelen. Eindelijk zou het sedert Le Cateau met alle energie nagejaagde doel dan toch bereikt worden! Het was psychologisch bijna een onmogelijkheid nu de vervolging te staken. „Niemand," schrijft v. Mantey, „würde heute solch einen Entschluss verstehen, wenn wir heute etwa lesen würden, dass die französische Armee der Auflösung nahe war, wenn wir bei einer Verfolgung, wie sie die Kriegsgeschichte nicht kennt, den Feind losgelassen hatten. Die Steine, mit denen auf das A.O.K. I geworfen würde, würden wahrscheinlich nicht gross genug sein können. Das konnte ein Oberbefehlshaber nicht verantworten, das konnte nur die O.H.L." 3. Daarbij houde men in het oog, dat de belangrijke melding omtrent een vrij sterken vijand in de streek Chantilly—Dammartin niet ter kennis van A.O.K. I was gekomen 4 en dat men daar evenmin iets wist van de voor het front van Hausen 1 Marnefeldzug p. 119. De in alle opzichten beste oplossing geeft Kabisch p. 158: „Die II. Armee folgt gestaffelt der I. und übernimmt den Flankenschutz des Heeres." De kruising der achterwaartsche verbindingen beteekende geenszins een onoverkomelijk bezwaar. De colonnecommandanten hebben later herhaaldelijk de gelegenheid gehad om te bewijzen, dat zij dergelijke problemen met groote bekwaamheid wisten op te lossen. 2 Baumgarten-Crusius p. 67. 3 v. Mantey p. 117. 4 Cf. h.1. p. 180-181. 14 waargenomen vijandelijke troepentransporten in ZWestelijke richting l. Klucks besluit is psychologisch en uit de omstandigheden zeker begrijpelijk; daarmede is echter niet gezegd, dat het geen critiek heeft uitgelokt. Bartenwerffer 2, Kann, v. d. Belt e.a. hebben met meer of minder scherpte de vervolging over de Marne veroordeeld en in laatste instantie heeft ook de uitslag (al kan men met Livius zeggen „quo nihil iniquius est") Kluck niet in het gelijk gesteld. De beteekenis van Parijs heeft hij waarschijnlijk niet onderschat; die beteekenis lag niet op de eerste plaats in de fortificaties, maar in de centrale ligging als spoorwegknooppunt. Daarom was tegenover Parijs niet mogelijk wat men tegen Antwerpen had gedaan. De vereenzaamde vesting aan de Schelde kon ook met een betrekkelijk geringe legermacht geïsoleerd worden; daar bevonden zich twee corpsen, het III. en het IX. B.C., onder von Beseier en veel hadden zij van de op Antwerpen teruggetrokken Belgische divisies niet te vreezen. Parijs echter had een sterker bezetting en beschikte over verbindingen naar vrijwel alle richtingen. Bovendien wisten de Duitschers precies waar zij met Antwerpen aan toe waren, terwijl daarentegen de hoofdstad aan de Seine voor hen als een Sfinx was, wier dreigend mysterie zij nog niet doorgrond hadden. Effectieve beveiliging aan die zijde was niet mogelijk door een of twee corpsen ter observatie achter te laten, maar eischte het geheele toch al verzwakte I. L. ® voor zich op. Dat wist ook Ivluck en zeker Kuhl. Daarom kan men Klucks verdediging van eigen beleid ten dezen niet ernstig nemen. Hij schrijft namelijk: „Den Armeen des rechten deutschen Heeresflügels fehlte eine Staffel von 4 oder 5 Div., um bei Fortführung der Bewegungen in die Mitte Frankreichs die rechte Flanke gegen Paris und die gewaltigen Verbindungen der I. und II. Armee wirksam zu decken. Bei der O.H.L. herrschte indessen die bestimmte 1 Weltkrieg III p. 232. 2 Schwarte, Der grosse Krieg Bd I (Leipzig 1921) p. 117. 3 Het III. R.C. stond bij Antwerpen; de Brig. Lepel van het IV. R.C., aanvankelijk in Brussel achtergebleven, was op 2 Sept. pas gevolgd tot ter hoogte van Mons. En men denke aan de geleden verliezen van het I. L. Auffassung und Erkenntnis vor, dass die Besatzung von Paris für Operationen ausserhalb des Fortgürtels nicht in Betracht komme. Dem war auch nach den bisherigen Nachrichten offenbar zuzustimmen Die deutsche O.H.L. hatte keine Besorgnisse in angedeuteter Bichtung und war offenbar durch ihr Nachrichtenwesen in dieser Bichtung ihrer Sache sicher. Auch im Stabe des Oberkommandos fand diese Ansicht von der Gesamtlage ihre Vertretung" 1. De opmerking, dat de rechter vleugel voor zijn dubbele taak te zwak was, is natuurlijk juist; maar de bewering, dat de O.H.L. zich geen zorgen maakte omtrent Parijs, is gratuïet. Wel had de optimistische melding van A.O.K. I over de „vlucht" van den bij Amiens verslagen vijand2 de O.H.L. aanvankelijk gerust gesteld omtrent de rechter flank, maar dat zij, toen Parijs een urgente factor was geworden, beveiliging tegen de hoofdstad noodzakelijk achtte blijkt juist uit haar nachtelijke instructie, die het I. L. rechts achterwaarts geëchelonneerd Bülow wil laten volgen. Klucks voorstelling van zaken is dus onhoudbaar en men kan er aan toevoegen, dat juist het ontbreken van uitvoerige inlichting door de O.H.L., waarover hij klaagt, hem tot voorzichtigheid had moeten manen. Nog meer vertroebeld wordt het inzicht in de opvatting van A.O.K. I, wanneer men bij Kluck leest, dat hij eigenlijk niet veel heil ziet in een vervolging naar het ZO. over Marne en Seine: men kan dan, zegt hij, in het begin wel op eenig effect rekenen, maar een definitief succes zou uiterst dubieus zijn! 3 En niettemin gaat hij in die richting, terwijl de instructie van Moltke hem toch, om het zacht te zeggen, alle vrijheid geeft de beweging voorwaarts te staken en zoo tevens zijn troepen een rustdag te gunnen, die zij zeker verdiend hadden. Met generaal Dupont 4 kunnen wij dan ook in Klucks twijfel aan het succes zijner operatie slechts een mislukte poging zien, om de O.H.L. met een zwaarder schuld te belasten dan zij verdient. 1 L.c. p. 86—87. 2 Cf. h.1. p. 159. 3 L.c. p. 86. 4 Le Haul Commandement allemand (Paris 1922) p. 56: „On sent le raisonnement a posteriori; il ne convaincra personne." Klucks besluit is niet anders dan uit deze twee overwegingen te verklaren: hij geloofde in het beslissend karakter der door hem te ondernemen vervolging — hetgeen psychologisch volkomen begrijpelijk is — èn hij onderschatte den vijand. Hij kan niet blind zijn geweest voor Parijs, maar hij geloofde aan de minderwaardigheid der vijandelijke legerleiding; zooals overste v. d. Belt zegt: Kluck en Kuhl hebben, toen zij over de Marne gingen, den vijand onderschat1. Gallieni bleek een waardige tegenpartij. Te lang was het I. L. gevoed met het gevaarlijkste voedsel, dat men tegenover een nog ongebroken vijand kan genieten: de lauweren van het succes. Kanns oordeel over Klucks vervolging luidt eenvoudig: „c'était un acte flagrant d'indiscipline que rien n'excusait" 2; het eerste is juist, maar er zijn, voor wie zich in Klucks plaats en temperament denkt, verzachtende omstandigheden. Juister is daarom Foersters opinie: „Hier siegte der Wille zum Siege über die Bedenken, die das Wagnis einflösste;" men kan dit billijken, mits A.O.K. I „bei voller Würdigung der operativen Bedeutung der Festung Paris wirklich an die Minderwertigkeit der feindlichen Führung und gleichzeitig an einen operativen Erfolg seiner eigenen Verfolgung geglaubt hat" 3. Dat laatste gelooven wij, tegen hetgeen Kluck zelf ons suggereert om zijn verantwoordelijkheid te verminderen, te mogen aannemen. De O.H.L. had voorloopig geen reden om in te grijpen; zij ontving in den namiddag of in den nacht van 3 September Klucks rapport over den voorafgaanden dag4, waarbij hij tevens als zijn plan kenbaar maakte om op 3 September met zijn rechter vleugel te beveiligen tegen Parijs en met den linker nogmaal tegen Lanrezacs flank te ageeren. Dat leek dus, in overeenstemming met de gegeven order, een medewerking met de aan Bülow gelaste vervolging, waarin niets 1 J. C. v. d. Belt, Die ersten Wochen des grossen Krieges (Berlin 1922) p. 55. 2 Réginald Kann, Le Plan de Campagne allemand de 191b et son Exécution (Paris 1923) p. 186. 3 L.c. p. 44. 4 Weltkrieg III p. 303. bedenkelijks school, daar immers Kluck de Marne als grens van zijn oprukken noemde. Maar, zooals wij weten, reeds in den nacht van 2 op 3 September had v. Quast af deelingen over de rivier gebracht. Inderdaad lag bij Chateau-Thierry het punt, waar men den vijand het gevoeligst kon treffen of althans in ZOostelijke richting wegdringen. Het is dan ook geen wonder, dat de ondernemende v. Quast in deze richting was doorgemarcheerd en van plan was om verder naar het ZO. te achtervolgen. Dat werd tegen den middag van 3 September bij A.O.K. I in La Ferté Milon bekend. De weg voor de door Kluck in het oog gevatte beweging was dus reeds gebaand. Zijn order van 12 uur gelastte derhalve aan het III. L.C. ook de Marne te overschrijden en tot Oostelijk van Rebais door te stooten, aan het IV. L.C. de Marne bij La Ferté-sous-Jouarre te bezetten. De linker vleugel van het I. L., ook al kwam hij niet verder dan de lijn Courboin—Charly—La Ferté-sous-Jouarre, behield zoo toch een aanzienlijken voorsprong op den rechter, die, gevormd door het II. L.C., het IV. R.C. en H.K.K. II, ter weerszijden van Nanteuil-le-Haudouin de flank moest beveiligen i. Intusschen had ook Bülow voor 3 September de energieke vervolging van den vijand gelast. Rapporten der cavalerie en eigen waarneming hadden Bülow de overtuiging gegeven, dat Lanrezacs leger in de wanorde eener beginnende ontbinding zijn heil in de vlucht zocht. Hoe zeer ook gewaardeerd in het Duitsche leger als meester der tactiek, Bülow miste toch de koele zekerheid van oordeel en de onwrikbare wilskracht, die den grooten veldheer kenmerken; te gemakkelijk verviel hij, en meer dan eens, van het eene uiterste: den overwinningsroes, in het andere: geroep om hulp. Dat moet zeker ten deele worden toegeschreven aan zijn physieken toestand; hij was vrij plotseling snel verouderd en leed aan aderverkalking. De chef van zijn staf, generaal v. Lauenstein, vormde geen tegenwicht, integendeel, hij leed al jaren aan den morbus Basedowi, die het heele zenuwstelsel aantast en die den lijder 1 Kuhl, Marnefeldzug p. 121. zeker voor hooge militaire functies had dienen uit te schakelen. Kostbaren tijd had Bülow eerst voor de vervolging verloren laten gaan, thans verwachtte hij den vijand nog benoorden de Marne tot den strijd te kunnen dwingen en hem daardoor volkomen te desorganiseeren l. Maar Lanrezac liet op 3 September zijn troepen reeds om 2 uur den terugtocht weer voortzetten2 en zoo slaagde Bülows opzet niet. Des avonds stonden zijn troepen tusschen Chateau-Thierry en Montigny (de II. D.I. der Garde bij Chaumuzy tegen Reims) op den Noordelijken oever der Marne. Het bleek nu, dat de binnenvleugels van het I. en II. L. in de streek van Chateau-Thierry op elkaar waren gestooten. Tusschen Charly-sur-Marne en Mont-St Père vinden wij namelijk: III. en IX. L.C., H.K.K. I en VII. L.C. Bülow ondervond het optreden hier van Klucks linker vleugel als „ausserst storend"3; het noodzaakte hem de verhoopte uitbreiding van zijn front naar het Westen, ten einde den vijand naar het ZO. weg te dringen, na te laten. Kluck had die taak op zich genomen 4 en Bülow kon het onaangename gevolg daarvan wijten aan zijn eigen aanvankelijk dralen. Des avonds gaat weer een rijkelijk overdreven rapport naar de O.H.L.: „Armee verfolgte heute den Feind hart an der Klinge bis über Marne. Feind flutet auch südlich Marne in voller Auflösung zurück" 5. Wanneer Bülow werkelijk gelooft in een zoo déplorabelen toestand van den vijand, dan behoeft hij waarlijk niet aan de O.H.L. te vragen: „Sind Befehle für II. Armee?" om het antwoord te krijgen: „Südliches Marne-Ufer gewinnen"6. Dan zal hij het uiterste van man en paard verlangen om in samenwerking met den flankeerenden druk van het I. L. nu definitief met dezen gedemoraliseerden vijand af te rekenen. Zulks blijkt echter geenszins uit zijn legerbevel voor 4 September; 1 Bülow p. 49. 2 Lanrezac p. 247. 3 Bülow p. 50. 4 De gunstigste oplossing in dit geval ware geweest de ruil van VII. en IX. L.C. tusschen I. en II. L. 5 Weltkrieg III p. 304. 6 Ibid. een vurige, niets ontziende vervolging wordt niet gelast en ook wanneer men rekening houdt met het feit, dat de marschwegen gedeeltelijk belegd waren door troepen van Kluck, dan nog kunnen de door Bülow gestelde doelen niet als de limiet der mogelijkheden beschouwd worden. Het VII. L.C. moet gaan tot Pargny-la-Dhuis en Verdon; de II. R.D. der Garde (van het X. R.C.) tot Le Breuil, terwijl de linker vleugel (afgezien van de Div. tegen Reims) tot Épernay zal komen. Tegenover een vijand, van wien men nauwelijks nog tegenstand verwachtte, ware een vervolging van nadrukkelijker tempo op haar plaats geweest1. Uit het voorgaande is al duidelijk geworden, dat A.O.K. I niet van plan was de uitvoering van het offensieve gedeelte van Moltke's instructie verder aan het II. L. over te laten. Oordeelt men alleen naar de positie van laatstgenoemd leger, dan zou het in den avond van 3 September voor Kluck gemakkelijker zijn geweest dan daags te voren om zijn taak verder beperkt te zien tot de flankbeveiliging. Zijn linker vleugel had slechts geringen voorsprong op Bülows rechter behouden; deze kon dus, desnoods gesteund door het IX. L.C. (met het III. L.C. als flankdekking), den vijand verder wegdringen, terwijl dan Klucks IV. en II. L.C., H.K.K. II en IV. R.C. beschikbaar waren om tegen Parijs te dekken. Maar in werkelijkheid laat Klucks instructie van 3 September 's avonds ook nog het IV. L.C. over de Marne rukken in algemeene richting op Rebais. Door verkenning uit de lucht was namelijk bij A.O.K. I het vermoeden gerezen, dat de terugtrekkende Engelschen aansluiting zochten aan Lanrezacs vleugel: ook zij moesten dus zoo mogelijk naar het ZO. weggedrongen of althans naar het Z. teruggeslagen worden en daartoe was alleen het I. L. bij machte. Kluck aanvaardt dus de consequentie van zijn zwenking naar het ZO. Het IX. L.C. wordt gedirigeerd op Montmirail, het III. L.C. op Montolivet en StBarthélemy, het IV. L.C. op Rebais, het II. L.C. moet komen tot Westelijk van La Ferté-sous-Jouarre, het IV. R.C. in de streek van Nanteuil-le-Haudouin (dekking van de flank en verbindingen), H.K.K. II ten slotte laat een D.C. (de IV. D.C., 1 Cf. Kabisch p. 356 n. 12. die zeer zwaar geleden heeft bezuiden Néry*) staan tegen het NOostelijk front van Parijs, terwijl de beide andere ook bij La Ferté-sous-Jouarre moeten komen2. Te eerder kon Kluck zulks doen, daar hem uit het gebied ten N. van de lijn Meaux—Parijs geen enkele waarschuwende verkenning had bereikt 3. Typeerend is zijn antwoord op de bedenkingen, die eenige officieren van zijn staf meenden te moeten maken; hij schuift die ter zijde met de opmerking, „dass das Gespenst von Paris ihn so lange nicht schrecken dürfe, bis es Fleisch und Blut annehme" *. Ook Hindenburg ondernam het waagstuk om, toen hij bij Tannenberg Samsonow een bloedige nederlaag bereidde, tegen Rennenkampf slechts een gordijn van weinige bataljons en twee Brig. Cav. te laten staan. Maar de karaktereigenschappen van den vijand in het O. verschilden zeer van dien in het Westen; wat tegenover den een beleidvolle stoutmoedigheid mocht heeten kon tegen den ander licht een roekeloos waagstuk blijken te zijn. Op 4 September gaat Kluck er eindelijk toe over de moeilijkheden van zijn positie aan de O.H.L. bekend te maken. Het vrij uitvoerig bericht wordt door zijn zendstation in zes gedeelten geseind, waarvan het laatste om 12.15; pas ruim twaalf uren later neemt de O.H.L. er kennis van 5. De zorg, waaraan Kluck hier uiting gaf, was de noodzakelijke consequentie van zijn opvatting der instructie, die hij in den nacht van 2 op 3 September ontvangen had; het is dan ook ongetwijfeld een ernstige fout van hem geweest, dat hij toen niet onmiddellijk zijn zienswijze aan de O.H.L. heeft bekend gemaakt, te meer daar hij wist, dat de onvoldoende verbindingsmogelijkheden een antwoord toch reeds zeer vertraagden. Men krijgt sterk den indruk, dat Kluck liefst zoo lang mogelijk op eigen kompas voer en inmenging van de „Generalstabler" uit Luxemburg trachtte te omzeilen. Zijn bericht van 4 September 6 is een mengsel van raadgevingen en be- 1 Cf. h.1. p. 178. 2 Kluck p. 91-92. 3 Weltkrieg III p. 237 en 239. * Ibid. p. 241. 5 Ibid. p. 248 n. 2. 6 Kluck p. 90. dekte verwijten; de formuleering van een dezer, in den aanhef, is niet van humor gespeend: „Die I. Armee bittet um Benachrichtigung über die Lage der anderen Armeen, deren Mitteilungen über entscheidende Siege bisher mehrfach Bitten um Unterstützung folgten. I. Armee ist unter fortdauernden schweren Kampfen und Marschforderungen an Grenze der Leistungsfahigkeit angelangt. Nur so ist es gelungen, den anderen Armeen den Marne-Uebergang zu öffnen, teind zu weiterem Bückzuge zu zwingen. IX. Armeekorps hat sich hierbei durch kühnes Zufassen grosses Verdienst erworben. Jetzt Hoffnung auf Ausbeutung des Erfolges." Verder wijst Kluck er op, dat de instructie, om het II. L. geëchelonneerd te volgen, in de gegeven omstandigheden niet kon worden opgevolgd. „Beabsichtigtes Abdrangen des Feindes von Paris wird nur durch Vorgehen der I. Armee durchführbar sein. Notwendiger Flankenschutz schwacht Offensivkraft. Baldige Verstarkung dringend erwünscht. Weitere schwere Entschlüsse I. Armee bei stets wechselnder Lage nur möglich, wenn dauernd über Stand bei anderen Armeen, die anscheinend weiter zurück, unterrichtet. Verbindung mit II. Armee standig vorhanden." Het verwijt omtrent de onvoldoende informaties was zeker op zijn plaats1. Maar overigens wordt in dit bericht van Kluck zoo veel algemeens gezegd, dat men er weinig wijzer door wordt. De troepen zijn aan de grens van hun uithoudingsvermogen gekomen; zal Kluck zich nu beperken tot zijn beveiligende taak? Blijkbaar niet, daar hij alleen het I. L. in staat acht den vijand weg te dringen in de gewenschte richting. Maar wat zijn dan die „weitere schwere Entschlüsse"? Hij heeft toch alleen maar te kiezen tusschen een offensieve en een defensieve taak. En welke versterkingen i Oberstleutnant Dr Eugen Bircher, Beitrage zur Erforschung der Schlacht an der Marne Heft I: Die Schlacht am Ourcq (Leipzig 1922) zegt in dit verband p. 17: „Die Orientierung der Armeen ware nicht Sache Moltkes, sondern des Chefs der Nachrichtenabteilung gewesen. Dass das nicht geschah, musste von allgemein militarischem Gesichtpunkte aus als schwerer Mangel bezeichnet und sollte eigentlich durch ein objektives Gericht untersucht werden." Wij zullen den chef dier afdeeling, overste Hentsch, nog in andere omstandigheden ontmoeten. verwacht hij eigenlijk? Wist hij nóg niet, dat de Ersatz-Divisies naar het Lotharingsche front waren gegaan1 ? Kuhl spreekt van het III. of VII. R.C.2, maar het eerste stond tegen Antwerpen en het tweede tegen Maubeuge; al konden zij daar gemist worden, dan zouden zij toch niet tijdig bij het I. L. kunnen zijn. Des avonds staat de linker vleugel van Kluck, na gevechten met sterke vijandelijke achterhoeden, op een lijn NWestelijk van Montmirail over Montolivet en St-Barthélemy tot Rebais en ten W. dier plaats: dus tusschen Petit- en Grand-Morin; H.K.K. II bij La Ferté-sous-Jouarre, II. L.C. bij Trilport (ten O. van Meaux), IV. R.C. met IV. D.C. bij Nanteuil. Daar de vijand naar het Z. blijft retireeren en ook van de andere legers gunstige berichten worden opgevangen (Hausen meldt den val van Reims) besluit Kluck niettegenstaande zijn 's morgens aan de O.H.L. gemelde zorgen de vervolging ook den volgenden dag voort te zetten 3. Niets wees op een onmiddellijk gevaar uit Parijs. Wilde Kluck dat ook niet zien? Men zou het bijna gaan veronderstellen, wanneer men ziet, dat zoowel A.O.K. I als het II. L.C. hun vliegers uitsluitend naar het Z. laten verkennen. „Der Raum nordöstlich und nördlich Paris blieb daher von Fliegern fast ganzlich unbeobachtet" zegt de officiëele Duitsche oorlogsgeschiedenis 4 en Bircher, die zich speciaal heeft bezig gehouden met de bestudeering der operaties van het I. L., kan dan ook nauwelijks meer dan alleen verkenningen door de cavalerie voor genoemde sectors vermelden; verder dan Dammartin strekken zich deze waarnemingen niet uit 5. Ook hier kan men 1 Cf. h.1. p. 54. 2 Marnefeldzug p. 126. 3 Kluck p. 93. 4 Weltkrieg III p. 250. 5 L.c. p. 12; slechts één verkenningsbericht uit de lucht (4 Sept. 16,30) geeft vage aanduidingen omtrent den vijand dichter bij Parijs: „In Linie Villeron—Chennevières—Epiais-les-Louvres entfaltete Truppen. Südl. Ie Blanc—Mesnil ein Inf. Reg. In Paris Fahrzeugkolonnen in Fahrt nach Osten. Grosse Parkanlagen im Ostteil von Paris." Zie: General v. Hoeppner, Deutschlands Krieg in der Luft (Leipzig 1921) p. 12. niet anders dan van een ernstig verzuim spreken. In de legerorder van 20.20, voor 5 September, werd het niet hersteld. Een antwoord op zijn betoog aan de O.H.L. had Kluck nog niet ontvangen; zoo bleef zijn doelwit ongewijzigd: „Die I. Armee stezt morgen den Vormarsch gegen die Seine unter Deckung gegen Paris fort. Soweit die Englander im Abmarsch erreicht werden können, sind sie anzugreifen. De volgende doelen worden gesteld: IX. L.C. tot Esternay, III. L.C. met rechter vleugel op Sancy; IV. L.C. tot Choisy (verkenning in richting Coulommiers—Rozoy) ; II. L.C. nu ook over de Marne tot den benedenloop van den Grand-Morin, ten W. van Coulommiers, moet den stootvleugel dekken tegen het Oostelijk front van Parijs; IV. R.C. (met IV. D.C.) zal in streek van Marcilly—Chambry, dus ten N. der Marne, dekken tegen het NOostelijk front van Parijs; H.K.K. II krijgt opdracht om, tusschen IV. en III. L.C., op te rukken in richting Provins, ten einde den Franschen vleugel bij het passeeren der Seine aan te vallen 1. De dekking tegen Parijs is nu zeer onvoldoende geworden; daar Kluck zijn drie linker corpsen met H.K.K. II naar het Z. dirigeerde, moest het II. L.C. wel als dekking op de flank volgen over de Marne, maar de beveiliging der verbindingen ten N. der rivier kon kwalijk verzekerd heeten door het IV. R.C. (op 3A van zijn sterkte 2) en een D.C. Op 3 September zegt Kluck nog, dat de beveiliging door IV. R.C., II. L.C. en IV. D.C. voldoende mag heeten, mits ook voor „gründliche Kavallerie- und Fliegeraufklarung" wordt gezorgd 3. Twee dagen later laat hij het II. L.C. zoo ver naar het Z. oprukken, dat het geen effectieve beveiliging meer genoemd kan worden voor de levensaders van het strijdende leger; en dat de verkenning veel te wenschen overliet is boven reeds gezegd. Terecht kan v.d. Relt dan ook zeggen: „Nur % eines schwachen Armeekorps vor Paris zurückzulassen, das war nicht der Lage nach, das war unvorsichtig." 1 Kluck p. 93. 2 De Brig. Lepel was nog steeds onderweg uit het N.; zy kwam heden tot Cambrai. 3 L.c. p. 88. Bovendien wordt Klucks waagstuk niet gemitigeerd door een partij trekken van de voor de beveiliging gunstige natura loei. Bestudeert men de topographie van het bekken van Parijs, dan constateert men de aanwezigheid van een groot aantal natuurlijke lijnen (terreinplooien en stroombeddingen), welke in het algemeen van het O. naar het W. loopen met een lichte neiging naar het N. Het parallelisme dezer lijnen (Yvette, Grand- en Petit-Morin, massief van Montmorency, Authonne, Thérouane, heuvelrug van Dammartin, heuvelrug van Villers-Cotterêts, Aisne, Ailette etc.), dat zijn oorzaak vindt in de structuur van den ondergrond, wordt loodrecht doorbroken door de valleien van Oise en Ourcq; beide verschijnselen, waarvan het tweede door het eerste gedetermineerd is, zijn niet slechts geologisch belangwekkend: ook uit strategisch oogpunt verdienen zij aandacht. Toen Kluck zijn corpsen liet oprukken tot aan of voorbij den GrandMorin bleef het IV. B.C. achter, ten N. der Marne, op een terrein, dat in het O. begrensd wordt door den Ourcq (met Savière en Crise), in het W. door de Oise, in het N. door de Aisne; tusschen de Aisne en Parijs vindt men dan een zeer groot aantal der van het O. naar het W. parallel loopende lijnen1, waarvan de Zuidelijkste gevormd wordt door de hoogten die, beginnend ten N. van Luzarches, zich over Montmélian, Dammartin, Montgé, Monthyon voortzetten tot de Marne bij Meaux. Deze „linie van Dammartin" vormt, vooral naar het Z., een voortreffelijke defensieve positie. Toen de Fransche legerleiding na den oorlog van 1870 de uitbreiding der stelling Parijs in studie nam, werd de waarde dezer linie erkend, maar daar zij zich op te grooten afstand bevond moest men er van afzien haar binnen het complex der stelling op te nemen. Juist om het uitstekende gezichts- en schootsveld, dat men van deze linie naar het Z. had, werd algemeen aangenomen, dat zij door den vijand bezet zou worden in geval van een nieuw beleg van Parijs 2. Uit deze overwegingen wordt het duidelijk, hoe Kluck een effectieve beveiliging zijner verbindingen ten N. der Marne 1 Zie Bircher p. 24 e.v.: „Terrainverhaltnisse." 2 Berthaut, De la Marne a la Mer du Nord p. 35. had moeten organiseeren: zijn IV. R.C., liefst op den linker vleugel nog gesteund door een Div. van het II. L.C. ter hoogte van Meaux, had van Nanteuil-le-Haudouin, waar het zich op 4 September bevond, niet naar het Z. maar naar het Z.-W. moeten oprukken om de linie van Dammartin te bezetten. Een mogelijke stoot van den vijand uit Parijs in Oostelijke richting naar den Ourcq ware dan onmogelijk geworden en zou verloopen zijn in een frontalen aanval naar het N., die nooit concentrisch kon samenwerken met een offensief van de Engelschen en het 5de L. Is tenslotte Klucks doorstooten naar het Z. psychologisch en strategisch te begrijpen en te billijken, dat hij zijn moeilijkheden niet onmiddellijk aan de O.H.L. bekend maakte en niet met alle middelen van verkenning zekerheid zocht te verkrijgen omtrent den vijand benoorden Parijs zijn ernstige verzuimen; maar zijn groote fout was de verwaarloozing der linie van Dammartin en deze zou zich, wanneer de vijand ondernemender bleek dan Kluck veronderstelde, gevoelig moeten wreken. Reeds vroeg rukken in den ochtend van 5 September Klucks corpsen verder naar het Z. en zij bereiken na onbeteekenende schermutselingen de gestelde doelen. Een later als leider van den Stahlhelm vermaard geworden officier, die met een mitrailleurcompagnie van het IV. L.C. in den stralenden nazomer door het schoone en rijke Isle-deFrance trok naar de Marne, voorbij de Marne, naar den Grand-Morin en tot het land van Brie, schrijft daarover: „Am Morgen des 5. September ging das Regiment bis in die Linien Choisy—Chevru—La Grosbelluis vor, wo mit französischen Kürassieren Plankeleien waren. Sie waren jetzt bis auf dreissig Kilometer Luftlinie vor Paris, und als sie abends vor ihrem Quartier sitzen, sehen sie fernes Blitzen am Horizont. Kein Wetterleuchten, sordern die Scheinwerfer der Pariser Aussenforts. Stumm hangen ihre Blicke an diesen fernen Lichtzeichen und alles denkt: Paris!" 1. 1 Franz Seldte, M.G.K. (Leipzig 1929) p. 135. XII DE GENESIS VAN DEN GROOTEN SLAG „On se fait une idéé peu juste de la force d'ame nécessaire pour livrer, avec une pleine méditation de ses conséquences, une de ces grandes batailles d'oü dépend le sort d'une armée." Napoléon Parijs maakt zich onder Gallieni's bezielende leiding gereed om den vijand tot het uiterste tegenstand te bieden. De gouverneur der stelling is in deze dagen onvermoeibaar. Niet als een bureau-generaal, maar als een die de realiteit van den oorlog kent ontplooit hij zijn activiteit, persoonlijk stimuleerend, persoonlijk controleerend. Hij verlaat de Invalides met hun atmosfeer van vredestijd en installeert zijn Q.G. in een school, zooals een aanvoerder te velde een nieuw kwartier betrekt. Niemand twijfelt er aan, of de vijand zal binnen enkele dagen het beleg om Parijs slaan. De gezant der Vereenigde Staten, Myron Herrick, vraagt op 3 September Gallieni's autorisatie om speciale, ook in het Duitsch gestelde affiches van vrijgeleide te doen plaatsen aan de door burgers der Vereenigde Staten bewoonde perceelen in de hoofdstad i. Maar dienzelfden dag komen verkenningsberichten binnen die den toestand onder een geheel ander licht doen zien. Des morgens nog verwachtte Gallieni, dat den volgenden dag ten N. van Parijs slag zou worden geleverd; daartoe bevond zich het 6de L. in den sector tusschen den straatweg Senlis—Parijs en de Marne, daartoe was met alle kracht gewerkt aan veldversterkingen, waarmede Gallieni zich de negatieve lessen van Luik en Namen en de positieve van Mandschourijschen en Balkanoorlog te nutte maakte. In den 1 Gallieni, Mémoires p. 80 met reproductie p. 84-85. Generaal Gallieni middag en den avond echter kwamen berichten binnen, die Gallieni een „ce serait trop beau!" ontlokten: Klucks zwenking naar het ZO. was ontwijfelbaar vastgesteld! Dank zij de activiteit van het escadrille vliegtuigen der stelling Parijs, onder leiding van kapitein de Faucompré, had Gallieni des avonds een in hoofdzaken volkomen juist overzicht van 's vijands bewegingen; het IV. R.C., het II., III. (gedeeltelijk), IX. en VII. L.C. (dit laatste van Bülow) waren juist geobserveerd, slechts van het IV. L.C. ontbraken gegevens1. Ook bij de D.C.P. werd des morgens door colonel Sautereau van de hoogten bij Dammartin een dergelijk afbuigen der Duitsche colonnes waargenomen als op 31 Augustus door kapitein Lepic2, maar thans geschiedde het zoo veel dichter bij de hoofdstad en was geen twijfel omtrent de beteekenis dezer zwenking meer mogelijk3. Gallieni begreep onmiddellijk, welke onverhoopte strategische kans hier door den vijand geboden werd. Hij liet door overste Bourdeau een dringende verkenningsinstructie voor zijn aviateurs opstellen, die den volgenden morgen in alle vroegte zouden moeten uittrekken om 's vijands verdere bewegingen te observeeren. En hij bracht het G.Q.G. op de hoogte van zijn ontdekking. Daar had men het nieuws al van Maunoury gehoord; ook Huguet berichtte in denzelfden geest op grond van de waarnemingen door Engelsche aviateurs4. Het is, in de litteratuur, een niet altijd met de wapenen der objectiviteit gestreden strijdvraag, aan wien het initiatief moet worden toegekend om van Klucks gevaarlijke positie offensief partij te trekken, aan Gallieni of aan Joffre. Bij de beoordeeling dezer quaestie moet men deze punten in het oog houden: Gallieni had zeer ernstige bezwaren tegen Joffre's in de instructie van 1 September uitgesproken opzet, èn hij beoordeelde de zaken op de eerste plaats als gouverneur van Parijs, wien de verdediging der hoofdstad tot het uiterste was opgedragen. Joffre van zijn kant had een, zij het dan 1 Bircher p. 9. 2 Cf. h.1. p. 195-196. 3 J. Héthay p. 108. 4 Joffre, Mémoires I p. 378. vaag, plan; en hij hield slechts secundair rekening met de hoofdstad, kon geen partiëele actie willen, die een deel zijner troepen in de waagschaal stelde, terwijl de rest, nog uitgeput en achtervolgd, niet aan een offensief kon deelnemen. Houdt men deze verschillende, overigens begrijpelijke en onvermijdelijke houding der beide generaals tegenover de gebeurtenissen, in het oog, dan ziet men hun optreden in het juiste licht. Gallieni zag met scherpen strategischen blik de noodzakelij kheid, om ten koste van alles de kans die tegen Klucks flank plotseling geboden werd te exploiteeren. Joffre overwoog of de mogelijkheid wel bestond tot een daaruit voorvloeiend beslissend succes. De Fransche opperbevelhebber werd gedrukt door zware zorgen. Aan de reeds eenige dagen eerder door de Duitschers gemelde nederlaag der Russen bij Tannenberg valt niet meer te twijfelen; de demoraliseerende invloed van den terugtocht doet zich onvermijdelijk dagelijks meer gevoelen bij Franschen en Engelschen1; de aanvoerders beantwoorden niet allen aan de op hen gebouwde verwachtingen. Op dit laatste punt waren maatregelen van herstel betrekkelijk gemakkelijk te treffen, al behoorden ze zeker tot het pijnlijkste deel van Joffre's taak. Tientallen generaals werden van hun commando ontheven. Het is geen wonder, dat een dergelijke executie veel kwaad bloed heeft gezet en dat men Joffre en zijn verbindingsofficieren (deze brachten geregeld rapport uit van wat er omging bij de legers en de staven) verweten heeft, dat zij daarbij persoonlijke rancunes bot vierden, hetgeen te gereeder gezegd en geloofd kon worden, daar de opperbevelhebber bij decreet van 15 Augustus practisch dictatoriale bevoegdheid in dezen had gekregen 2. A priori kan natuurlijk hier zoo min als elders de persoonlijke factor worden uitgeschakeld; maar wanneer het een ontslag van divisie- of corpscommandant betrof stonden er te veel instanties tusschen Joffre en den getroffene, om de volle verantwoordelijkheid voor een mogelijk ongerechte beslissing op de schouders van den door zoo veel 1 Alexandre p. 137 en vele anderen. 2 Cf. Général de Division Regnault, Les Officiers Généraux limogès (Paris 1919) p. 16. andere nijpende zorgen gekwelden opperbevelhebber te leggen. Anders staat het met het ontslag van twee legercommandanten: Ruffey en Lanrezac. De eerste zou door Joffre „gelimogeerd" 1 zijn, omdat hij de vitale beteekenis der zware artillerie geproclameerd had, de tweede, omdat hij een beter inzicht in de Duitsche plannen had getoond 2. Dat zijn ernstige beschuldigingen. Joffre was zeer zeker gehecht aan zijn hooge positie en voelde er niets voor, om zijn gezag ook maar voor een klein gedeelte uit handen te geven: dat bewijst o.a. zijn weigering om Gallieni een plaats in te ruimen in zijn G.Q.G., hoewel deze toch, vóór zijn benoeming tot militair gouverneur van Parijs, was aangewezen als zijn „adjoint, a titre de successeur éventuel"3; Joffre wenschte geen „kroonprins" in zijn onmiddellijke omgeving. Men kan hieruit concludeeren, dat Joffre de karaktereigenschappen van den echten leider had; maar dit geeft nog niet het recht te veronderstellen, dat hij bekwame generaals uit vrees voor „concurrentie" en tot groot nadeel van het nationaal belang op non-actief stelde. Leest men in zijn Mémoires de motiveering van Ruffey's en Lanrezacs ontslag, let men vooral op de langdurige aarzeling en tweestrijd, die aan het ontslaan van den laatste voorafgingen, dan kan men moeilijk gelooven in een kwade trouw, welke in dergelijke omstandigheden natuurlijk altijd verondersteld wordt. Ruffey, zegt Joffre, was zeer intelligent, maar „inconstant et imaginatif a 1'excès"; het bleek weldra, dat op zijn oordeel geen staat meer viel te maken 4. Een der officieren van zijn staf heeft hem op dezelfde wijze geschilderd 5. Op 30 1 Cf. Général de Division Regnault, Les Officiers Généraux limogés (Paris 1919) p. 19: „Quant a ceux qui sont relevés par mesure disciplinaire, on leur notifiera de se retirer dans la 12e région: Limoges." Vandaar de term „limogeeren". 2 Liddell Hart p. 29. 3 Messimy p. 247-248. 4 Mémoires I p. 344, 350. 5 Général A. Tanant, La Troisième Armee dans la Bataille (Paris 1922) p. 22: „Mon chef, le général Ruffey, est un homme trés intelligent, mais c'est un imaginatif. II est bien tel que me 1'a dépeint un jour un de nos grands chefs, qui, lorsque j'ai pris mes fonctions, m'a dit: 15 Augustus werd hij door Joffre van zijn commando ontheven en door generaal Sarrail vervangen. Over Lanrezac en zijn verhouding tot Joffre werd boven reeds uitvoerig gesproken. De gunstige indruk, dien het optreden van Lanrezac tijdens den slag aan de Oise op Joffre had gemaakt i, was allengs weer verdwenen. Hij was aarzelend en blijkbaar zonder vertrouwen in toekomstige operaties, zonder vertrouwen ook in zijn troepen 2. Zijn leiding van den terugtocht te midden van zeer moeilijke omstandigheden was ongetwijfeld verdienstelijk geweest, maar Joffre zag in hem toch niet meer den man, aan wien men met vertrouwen een belangrijke rol kon geven, wanneer het opnieuw tot een actie van beteekenis moest komen. Zoo kwam hij tot zijn vroeger reeds onder het oog gezien besluit terug om Lanrezac door Franchet d'Espèrey te vervangen. Het kostte hem groote moeite die beslisssing uit te voeren en lang aarzelde hij, alvorens den pijnlijken tocht naar Lanrezacs Q.G. te ondernemen. Er is geen enkele reden om aan Joffre's herhaalde verzekeringen in dien zin te twijfelen. Zijn maatregel gold immers een generaal, op wien men algemeen de stoutste verwachtingen had gebouwd en na wat hij gepresteerd had in den slag aan de Oise leek een ontslag wel de zwartste ondankbaarheid. Op 3 September hakte Joffre den knoop door. Het 5de L. bevond zich toen wederom op zijn linker flank bedreigd door de activiteit van v. Quast. Kort nadat Lanrezac den middag te voren zijn orders gegeven had om den terugtocht reeds 's nachts 2 uur te hervatten, krijgt hij bericht, dat de vijand zich al ter hoogte van Chateau-Thierry bevindt! Behalve een gedeelte der van elders aangetrokken cavalerie, die het C.C. Conneau zal vormen, staat het geheele 5de L. dan nog benoorden de Marne. Dreigt eenzelfde gevaar, maar op grooter schaal, als op 31 Augustus 3? Zal de vijand opnieuw de gaping Votre général, c'est un feu d'artifice; dans les mille fusées qu'il lance, il y en a une qui est magnifique; votre röle consistera a laisser filer les 999 inutiles et a attraper la bonne." 1 Cf. h.1. p. 137. 2 Joffre, Mémoires I p. 370. 3 Cf. h.1. p. 175-177. tusschen het 5de en het Engelsche L. verbreeden en Lanrezacs troepen den terugtocht afsnijden of althans hen naar het O. in de marschzone van Fochs leger werpen? Lanrezac heeft bepaald: de linker vleugel van het 5de L. (R.Ds Valabrègue) moeten, indien Chateau-Thierry reeds door den vijand bezet is, uit het N. die stad aanvallen, waarbij de cavalerie uit het Z. zal medewerken. Ernstig ziet hij den toestand dan nog niet in. Hij gelooft alleen te doen te hebben met een ondernemende af deeling vijandelijke cavalerie. Maar tegen 21 uur komt het bericht, dat een geheele Duitsche D.I. reeds Chateau-Thierry bezet had, waar slechts een kleine groep Territorialen tegenstand had geboden. In die omstandigheden achtte Lanrezac de ontworpen actie der zeer vermoeide en gedemoraliseerde R.Ds bij voorbaat tot mislukking gedoemd. Daarom schreef hij voor, dat zij verder naar het O., bij Mézy, de Marne zouden passeeren, waarna het 18de L.C. de linker flankdekking zou moeten overnemen totdat het C.C. Conneau voor die taak gereed was1. Op eigen initiatief waren de R.Ds in den nacht van 2 op 3 September reeds naar het O. opgeschoven: de voorhoede, die bij de nadering van Chateau-Thierry het vuurgevecht tusschen de Duitsche voorhoede en de Territorialen had gehoord, was ijlings geretireerd en had de sterkte des vijands zoo zeer overschat, dat Valabrègue het geraden achtte zijn reservisten bij Mézy over de Marne te voeren. Die overtocht in den vroegen ochtend van 3 September liet onuitwischbare herinneringen achter bij degenen, die er getuigen van waren. Een ordelooze en samengedrongen massa van infanterie en artillerie en deelen der 4de D.C., die nog geen verbinding hadden gekregen met Conneau ten Z. der rivier, sleepte zich moeizaam over de smalle brug; het was in optima forma het tafereel eener verwarde vlucht2. Den 3den September bereikt Lanrezac de geruststellende mededeeling, dat Conneau zijn cavalerie op den linker vleugel heeft kunnen groepeeren. Tevens blijkt echter, dat sterke vijand de Marne bij Chateau-Thierry en ten W. passeert. In 1 Lanrezac p. 249. 2 Spears p. 397. den namiddag bericht de Engelsche inlichtingendienst, dat French geen vijand meer in front heeft en dat bijna het geheele I. L. in ZOostelijke richting oprukt naar de linker flank van het 5de L. Maar Lanrezacs corpsen, des nachts om 2 uur opgebroken, passeeren dien dag zonder veel moeilijkheden de Marne. Alleen het 18de L.C. schiet te kort: gedeprimeerd door een bombardement van 'svijands zware artillerie retireert de naar het W. vooruitgeschoven 36ste D.I. ijlings tot Condé-en-Brie. Maar de zekerheid, dat Conneau nu op zijn plaats en in verbinding met de Engelsche cavalerie het oprukken des vijands kan vertragen, doet Lanrezacs hoofdkwartier herademen. Dan arriveert de generalissimus. En maakt een plotseling einde aan Lanrezacs loopbaan. Geen heftige scène speelt zich af. Spears zegt, dat Joffre bijna vaderlijk scheen op te treden i. Joffre zelf vertelt, dat Lanrezac den indruk maakte zich verlicht te voelen door de ontheffing van een zware verantwoordelijkheid2. Lanrezacs rol is daarmee uitgespeeld. Een boeiende figuur verdwijnt met hem uit de oorlogsgeschiedenis. Op den avond van 31 Augustus, toen de vijandelijke cavalerie den terugtocht van zijn leger zoo ernstig bedreigde, had Lanrezac zijn hoofdkwartier gevestigd in het kleine kasteel van Craonne, waar Napoleon honderd jaar te voren had vertoefd, toen hij de golven eener andere invasie trachtte te keeren; op het verlichte terras, vanwaar men een prachtig uitzicht genoot over de Aisne en over de vlakte tot Reims toe, had men gedineerd; het was een nacht van fluweelen stilte en onbegrijpelijken vrede; toen hoorde men plotseling zacht en welluidend de stem van Lanrezac, die Latijnsche poëzie reciteerde, verzen van Horatius, waarin hij gelukkig prijst wie ver van den oorlog te huis kan blijven en den boezem streelt zijner geliefde 3. Weinige dagen later werd Lanrezac althans het eerste vergund. Het was oneervoller dan hij verdiend had. Op den duur droeg hij zijn ongenade ook niet met Horatiaansche gelijkmoedigheid. Na den oorlog 1 L.c. p. 419. 2 Mémoires I p. 372. 3 Spears p. 361. viel hem met het Grootkruis van het Legioen van Eer een amende honorable ten deel, die hem ten volle toekwamx. Daarnaast staat echter vast, primo dat Joffre in het algemeen een buitengewoon juisten kijk heeft getoond op de qualiteiten der mannen, die hij in de eerste oorlogsmaanden naar den voorgrond haalde; Maunoury, Foch, Sarrail en Franchet d'Espèrey, die gewichtige commando's kregen, hebben aan de Marne superieure hoedanigheden getoond. Secundo, dat de gespannen verhouding tusschen Lanrezac en Joffre en vooral tusschen Lanrezac en French de samenwerking te zeer bemoeilijkte, dan dat niet desnoods een zeer verdienstelijk bevelhebber moest worden opgeofferd. Zelfs zien wij in de onverbloemde wederzij dsche antipathie tusschen Lanrezac en French het hoofdmotief voor Joffre's besluit. Veelbeteekenend is in dit verband de passus uit zijn brief van 4 September aan French, waarin hij hem de wijziging in het commando van het 5de L. bevestigt: „J'ai 1'honneur de vous confirmer la nouvelle que je vous avais annoncée hier de la nomination du général Franchet d'Espèrey au commandement de la 5e armée. Je suis certain qu'il résultera de votre collaboration au combat les meilleurs résultats" 2. Hier staat in en tusschen de regels genoeg te lezen. Ook in ander opzicht is deze brief van Joffre belangrijk. Hij schrijft n.1. ook het volgende: „Mon intention, dans la situation actuelle, est de poursuivre 1'exécution du plan que j'ai eu 1'honneur de vous communiquers et de n'engager le combat sur les lignes choisies que toutes forces réunies. Au cas oü les armées allemandes poursuivraient leur mouvement vers le sud-sud-est, s'éloignant ainsi de la Seine et de Paris, peut-être estimerez-vous comme moi que votre ac- 1 Maarschalk Pétain, die in 1914 onder zijn bevel een divisie had gecommandeerd, sprak bij die gelegenheid o.a.: „La manoeuvre en retraite que vous avez dirigé restera comme un exemple. Nous avons tous eu 1'impression qu'en 1'exécutant vous avez préservé vos troupes d'encerclement complet et sauvé en même temps votre armée et la France." 2 Arm. franc. T. I Vol 2 Ann. No 2322; cf. ook No 2319. 3 Dit slaat op de Instruction van 1 en de Note van 2 September. tion pourrait s'exercer plus efficacement sur la rive droite de ce fleuve, entre Marne et Seine. Votre gauche, appuyée a la Marne, étayée par le Camp Retranché de Paris, serait couverte par la garnison mobile de la capitale qui se portera a 1'attaque dans la direction de 1'est par la rive gauche de la Marne." Hieruit blijken twee dingen. Vooreerst, dat Joffre in principe vasthoudt aan zijn oorspronkelijk plan; maar verder ook, dat hij de mogelijkheid in het oog houdt van een veranderd dispositief op den linker vleugel. Van een bespoedigd offensief blijkt niets; hij blijft bij de lignes choisies en de forces réunies en suggereert alleen de wenschelijkheid, dat de Engelschen niet zóó ver zouden terugtrekken als aanvankelijk in de bedoeling had gelegen. Klucks zwenking begint dus een rol te spelen in zijn overwegingen, tot spoed dwingt zij hem vooralsnog niet. Copy van dezen brief ging naar Gallieni. De gouverneur van Parijs had zich, op 3 September, maar vóór hem Klucks zwenking gemeld was, schriftelijk tot Joffre gewend met de vraag, welke rol hij bij de a.s. operaties aan de mobile troepen van Parijs had toegedacht; Gallieni had namelijk de order van Millerand ontvangen, waarbij ook de stelling van Parijs onder Joffre's bevel werd geplaatst i. Joffre antwoordde hierop met de zending der Note van 2 September (opnieuw een bewijs, hoe terughoudend hij zich tegenover Gallieni gedroeg: de legercommandanten hadden dit stuk anderhalf etmaal eerder ontvangen) en met de zending van een officiëelen en een persoonlijken brief met copie van het schrijven aan French. In den persoonlijken brief staat o.a.: „Dès maintenant, une partie des forces actives du général Maunoury peut être poussée vers 1'est comme menace de la droite allemande, afin que la gauche anglaise se sente appuyée de ce cöté" 2. De beteekenis dezer aanwijzing moet men niet overschatten; het gold hier slechts een troepenverplaatsing, geen offensief, ten einde French tegemoet te komen en de vijandelijke flank te 1 Cf. hJ. p. 202. 2 Joffre, Mémoires I p. 377; deze brief is niet te vinden in het Fransche stafwerk. bedreigen. Gallieni wilde terecht méér: zoo spoedig mogelijk een zoo krachtig mogelijken aanval. Wat kon een dreigement baten? Een dreigement was tegelijkertijd een waarschuwing voor den vijand, die dan ongetwijfeld ijlings tegenmaatregelen zou nemen! „En premier lieu, il fallait agir vite" — dat wordt de leuze, waaronder Gallieni met ijzeren energie op 4 September zijn plan tracht en ook vermag te verwezenlijken: „il fallait, sans délai, sans perdre un moment, exécuter le changement de front qui devait nous porter sur le flanc droit de 1'ennemi" 1. De verkenning der cavalerie in den ochtend heeft gemeld, dat de straatweg Senlis—Parijs en de streek ten W. daarvan vrij is van vijand en dat deze Nanteuil en Crépy-en-Y alois heeft ontruimd. De verkenning uit de lucht bevestigt de berichten van den vorigen dag, al wordt het IV. R.C. niet nauwkeurig vastgesteld en al ontbreken mededeelingen over het IV. L.C. 2. Maar reeds staat Gallieni's plan vast. Na een conferentie met generaal Clergerie, den chef van zijn staf, geeft Gallieni om 9 uur een inleidende order aan Maunoury, wiens leger met front naar het N. stond op de lijn Mareil-en-France —Dammartin—Montgé; voor den beoogden aanval was dus eerst een zwenking noodig om den rechter vleugel: „Prenez dès maintenant vos dispositions pour que vos troupes soient prêtes a marcher eet après-midi et a entamer demain un mouvement général dans 1'est du camp retranché" 3. Tegelijk stelde Gallieni de 45ste D.I. onder bevel van Maunoury, dien hij dringend voor een persoonlijke bespreking naar Parijs ontbood. Uiterlijk beantwoordde Gallieni's order aan den door Joffre (met de noodige en veilige „latitude") uitgesproken wensch. Voor een snelle actie moest de opperbevelhebber echter nog gewonnen worden. Maar ook in het G.Q.G. heeft de bevestiging van Klucks zwenking geen geringe emotie verwekt. De officieren van het 3de bureau (operaties) staan des morgens verzameld voor de kaart, waarop de contour van 'svijands rechter vleu- 1 Gallieni, Mémoires p. 102 e.v. a Bircher p. 11. 3 Arm. franc■ 2 Ann. No 2350. gel staat afgeteekend en majoor Gamelin, chef van Joffre's militaire cabinet, geeft uiting aan aller oordeel: „II faut en profiter immédiatement, abandonner le rétablissement sur la Seine et attaquer dès demain." „Immédiatement": de gedachte, die Gallieni bezielt, heeft dus ook in het G.Q.G. haar aanhangers. Overste Pont maakt zich tegenover generaal Berthelot tot tolk van het unanieme inzicht zijner officieren. Maar Berthelot wil niet hooren van een spoedig offensief; hij weigert om Joffre iets voor te stellen in strijd met de genomen disposities1. Joffre zelf verschijnt in het bureau van Pont. De tegenstrijdige opvattingen worden den zwijger uiteengezet. Tegenover het vuur van Gamelins betoog staat het gezag van Berthelot, die niet blind is voor de kans op Klucks flank, maar die niet gelooft aan een beslissend resultaat, omdat z.i. het 6de L. nog niet sterk genoeg is en het 5de L., dat nog steeds in een moeilijke positie verkeerde, niet plotseling tot het offensief zou kunnen overgaan; hij houdt vast aan de gegeven instructie; uit de streek van Arcis-sur-Aube zal de hoofdstoot door het 5de en 9de L. in NWestelijke richting moeten ondernomen worden; dat beteekent een voorloopig uitstel, maar de vijand zal des te dieper in het net gevangen raken 2. Joffre begrijpt de voor- en nadeelen van beide voorstellen. Een beslissing stelt hij nog uit. Er is trouwens een door Berthelot onderstreepte factor, die nog onderzocht moet worden: de leiding der legers is thans in krachtige handen, maar hoe is het moreel, hoe is de gevechtswaarde der troepen, zijn zij voldoende hersteld van de geleden slagen en ontberingen? De dag wordt drukkend heet en onwillekeurig blijven de gedachten langer staan bij de beproevingen, die het weerstandsvermogen te velde moeten ondermijnen. Intusschen heeft in Parijs de bespreking plaats gehad tusschen Gallieni en Maunoury. Clergerie brengt Joffre telephonisch op de hoogte van de aan het 6e L. gegeven orders en voegt daar de vraag aan toe: moet het 6de L. ten N. of ten 1 Aldus bij Alexandre p. 140 e.v. 2 Joffre, Mémoires I p. 381; cf. Muller p. 82. Z. der Marne ageeren i ? De beslissing in dezen hangt af van de positie, die de Engelschen zullen innemen; attaqueert Maunoury ten Z. der Marne, dan dienen de Engelschen het terrein tot de Yerres vrij te maken, in het andere geval moeten zij aan de Marne trachten op te treden in verbinding met Maunoury's rechter vleugel. Kort na het middaguur stelt Clergerie zich opnieuw in verbinding met het G.Q.G. en nu geeft overste Pont hem te kennen, dat Joffre het 6de L. ten Z. der Marne wenscht te zien optreden 2. Maar in den loop van den morgen is Gallieni, misschien ook onder invloed van Maunoury, tot de overtuiging gekomen, dat een aanval ten N. der 1 ivier de gunstigste vooruitzichten biedt; naar mate Klucks hoofdmacht verder naar het Z. oprukt belooft een aanval op zijn flankdekking ten N. der Marne, welke dan eigenlijk veeleer een rugdekking is geworden, ingrijpender effect: „marcher droit sur cette flanc-garde, la refouler de tout le poids des forces disponibles de 1'armée de Paris, se jeter sur les derrières de 1'ennemi, bousculer ses convois, c'était réaliser peut-être 1'enveloppement de 1'armée du général von Kluck" 3. Bovendien zou een offensief ten N. der rivier sneller door Maunoury ontketend kunnen worden dan ten Z. — zulks in verband met de positie die zijn troepen innemen. Clergerie bracht dit onder Ponts aandacht, waarop deze antwoordde, dat een en ander wel door Joffre overwogen was, maar dat een dag uitstel het offensief ook des te krachtiger kon maken: volledige overeenstemming met French was dan mogelijk en vooral zouden de troepenverplaatsingen dan verder gevorderd zijn; het 4de L.C., losgemaakt van het 3de L., naderde Parijs, het 15de en 21ste L.C. werden uit het Lotharingsche front genomen om het 3de L. te versterken 4 (dit volgens de Note van 2 September). Voor Gallieni, die groote waarde hechtte aan een zoo snel 1 Joffre Mémoires I p. 382. 2 Arm. franc. I, 2 Ann. No 2354; hieruit blijkt, in tegenstelling met Gallieni, Mémoires p. 115, dat Joffre's besluit reeds vóór Gallieni's vertrek naar Melun althans officieus in Parijs bekend was. 3 Gallieni, Mémoires p. 108. 4 Arm. fran^. I, 2 Ann. No 2354. mogelijk offensief, was deze beslissing een teleurstelling. Eén punt van zijn program werd er echter niet door aangetast: het 6de L. met alle ter beschikking staande strijdkrachten en materiëele hulpmiddelen te versterken. Verschillende orders in dien zin worden gegeven; de 45ste D.I. (generaal Drude), ter sterkte van 20.000 man, moet zich gereed maken om zoo noodig buiten de stelling te kunnen optreden; alle in de stelling beschikbare cavalerie zal onder Maunoury komen; een van Ebeners R.Ds moet zich begeven naar Le Mesnil-Amelot (de andere blijft voorloopig beveiligen aan de Oise) ;de pontonafdeeling der stelling komt met een compagnie genie-soldaten ter beschikking van Maunoury 1. Dat waren maatregelen, die de gouverneur van Parijs kon gelasten. Wat hem verder voor den geest stond kon slechts gerealiseerd worden door de moeizamer methode der overreding, tegenover Joffre en tegenover French. Het blijft in dit verband merkwaardig, dat hij niet op de eerste plaats nog een poging ondernam Joffre te winnen voor zijn plan van een snel offensief ten N. der Marne — stelde hij zich eerst met de Engelschen in verbinding om Joffre voor een fait accompli te plaatsen? Met Maunoury en Clergerie begeeft Gallieni zich des middags om half 2 op weg naar Melun, waar het Engelsche hoofdkwartier functionneert. Onder invloed der bekende meldingen zijner aviateurs was Frenchs kijk op de situatie in den avond van 3 September optimistischer dan gedurende de voorafgaande dagen; zijn troepen waren vrijwel ongehinderd de Marne gepasseerd, de eerste versterkingen uit Engeland waren aangekomen en hij dacht er zelfs over door een stoot naar het O. den linker vleugel van het 5de L. lucht te verschaffen. De vertoogen van den steeds voorzichtigen Murray deden hem echter van dit voornemen afzien; de 4de September moest een rustdag worden voor de troepen, die zich bevonden ten Z. der lijn La Ferté-sous-Jouarre—Lagny2. Zou het 6de L. in Oostelijke richting oprukken, dan werd het zoo op zijn rechter vleugel gesteund door de Engelschen, maar wanneer het 5de L. op- 1 Arm. franQ. I, 2 Ann. Nos 2352, 2353, 2358, 2359. 2 Ibid. Ann. No 2335. nieuw naar het O. werd gedrongen, dan zouden de Engel schen volgens Joffre's Note direct verder teruggaan en in drie etappes achter de Seine uitwijken i. Dit alles kwam ongeveer overeen met hetgeen Joffre in zijn brief aan Sir John voorstelde 2. Op 4 September, 13 uur, ontving French van het G.Q.G. mededeeling van Joffre's beslissing omtrent het gebruik van het 6de L.; ook naar Parijs werd Ponts telephonische kennisgeving door een telegram bevestigd, dat echter eerst na Gallieni's vertrek aldaar arriveerde 3. De inhoud, overeenstemmend met dien van het telegram aan French, luidt: „Des deux propositions que vous m'avez faites relativement a 1'emploi des troupes du général Maunoury, je considère comme la plus avantageuse celle qui consiste a porter la 6e armée sur la rive gauche de la Marne au sud de Lagny. Veuillez vous entendre avec maréchal commandant en chef 1 armée anglaise pour 1'exécution de ce mouvement"4. French liet onmiddellijk, tevens in antwoord op Joffre's brief, terug seinen, dat hij volkomen bereid was zoowel met het 6de als het 5de L. naar mogelijkheid samen te werken; op 5 September zou hij zijn troepen zoo verplaatsen, dat zij met front naar het O. kwamen en in die richting konden oprukken 5. Terwijl dus dit het laatste accoord was tusschen het Fransche en Engelsche hoofdkwartier kwam Gallieni in Melun met zijn afwijkende plannen. Toen hij daar arriveerde was French afwezig. Een definitief besluit kon dus niet genomen worden. Bovendien troffen de Franschen het wel zeer ongelukkig, dat zij ook den snel begrijpenden en ondernemenden Wilson niet aanwezig \onden, maar de besprekingen moesten voeren met Murray6. De conferentie duurde eenige uren en Gallieni vertrok toen nog met den indruk, dat men zijn bedoelingen maar half be- 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No. 2337. 2 Cf. h.1. p. 229-230. 3 Gallieni, Mémoires p. 115. 4 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2326. 5 Ibid. Ann. No 2338 (4 Sept. 13.50). 6 French, 79/4 p. 107. begrepen had i. Murray had beloofd, dat het Engelsche hoofdkwartier zich onmiddellijk na Frenchs terugkeer in telephonische verbinding zou stellen met Parijs. De onzekerheid der Engelschen is overigens, ook afgezien van Sir Johns afwezigheid, begrijpelijk. Zij moeten wel den indruk hebben gekregen, dat zich naast Joffre een tweede Fransche generaal de allures van opperbevelhebber aanmatigde! En het uiterlijk van Gallieni was allerminst geschikt, om den correcten Engelschen officieren veel vertrouwen in te boezemen; hij had in zijn voorkomen niets militairs, was slordig gekleed, droeg een lorgnet, een ongesoigneer- den knevel, zwarte knoopschoenen met bruine beenkappen er waren Britsche officieren, die zich geneerden om in gezelschap van een dergelijke blijspelfiguur gezien te worden2; in zulke omstandigheden was het moeilijk, oog te hebben voor Gallieni's militair genie. Maar de voornaamste hinderpaal om tot overeenstemming te komen vormden Joffre's brief en telegram; dat was het laatste wat men in Melun wist van de bedoelingen der Fransche legerleiding, die van geen spoedig offensief had gerept, maar slechts een troepenverplaatsing had gelast, waarin Gallieni nu eigenmachtig een ingrijpende verandering wilde aanbrengen — had deze niet verwacht, dat Joffre zoo snel zijn besluit ook aan de Engelschen zou laten weten? Bijster duidelijk had overigens Joffre in zijn brief de plaats der Engelschen niet aangegeven, wanneer het tot een gecombineerde actie van French en Maunoury moest komen. „Votre gauche appuyée a la Marne" stond daar en vervolgens: „la garnison mobile de la capitale se portera a 1'attaque par la rive gauche de la Marne". En daarnaast sprak dezelfde brief ook nog van een vasthouden van het oorspronkelijk plan! 3. 1 Gallieni, Mémoires p. 114. 2 Liddell Hart p. 119. 3 Cf. Huguet p. 111: „Ces instructions étaient non seulement confuses, mais contradictoires. En rnêrne temps qu'elles affirmaient 1'intention de poursuivre le plan primitif, c'est-a-dire la retraite derrière la Seine, elles proposaient a 1'armée anglaise de s'établir entre Marne et Seine, Al deze factoren maken het begrijpelijk, dat ten slotte in Melun een ontwerp van actie werd opgesteld („sous réserve de 1'approbation de M. Ie maréchal French"), waarin het gemeenschappelijke offensief feitelijk niet vóór 7 September in het oog werd gevat en Maunoury's actie ten Z. der Marne werd aangenomen. Gallieni geeft in zijn Mémoires den tekst van dit stuk niet; maar overste Brécard, die van een zending bij Sordet via Melun naar het G.Q.G. terugkeerde, nam er een copy van mede, die in het Fransche stafwerk te vinden is. En het blijkt inderdaad: Gallieni's intenties komen er met tot hun recht. Het stuk, dat 16.30 in Melun werd opgesteld, zegt: „En conformité des instructions du général en chef francais, la 6e armée frangaise et 1'armée anglaise décident de réunir leurs efforts contre 1'armée allemande qui a franchi la Marne. A eet effet, dans la journée du 5 sept., la 6e armée sera mise en marche vers 1'Est de manière que ses têtes de colonnes soient le soir sur la Marne entre Lagny et Meaux. Le même jour 1'armée anglaise changera de front pour occuper la ligne générale Mauperthuis—Farmoutiers 1 igeaux Ghanteloup, de manière a laisser a la 6e armée 1 espace qui lui est nécessaire. Le 6e sept. la 6e armée traversera la Marne se dirigeant vers 1'Est. Le même jour 1'armée anglaise continuera son mouvement, pivotera sur son aile droite soit le 6, soit le 7, pour faire face a 1'Est, sa gauche se joignant a la droite de la 6e armée. Les deux armées seront alors prêtes a agir conjointement" 1. „Overeenkomstig de instructies van den Franschen opperbevelhebber", inderdaad, en met alle schaduwzijden van dien. Op 5 September immers zal volgens dit plan het Engelsche la gauche a la Marne, alors que, par cette même rive gauche de la Marne, la 6e armée se porterait a 1'attaque face a 1'Est. hlles temoignaient de 1'esprit d'indécision qui regnait encore au G.Q.G." Volgens dezen schrijver, ibid., kwam Joffre's brief (des morgens 8 uur uit Bar verzonden) pas na Gallieni's vertrek ter kennis van Murray. Zou dit het geval zijn geweest, dan blijft toch nog de invloed van Joffre s Note en telegram ter verklaring van Murray's onwil om in Gallieni s bedoelingen te treden — zoodat ook dan onze voorstelling van zaken onaangetast blijft. 1 Arm. franc. I, 2 Ann. No. 2340. leger zwenken om zijn linker vleugel, die reeds bij Chanteloup staat, op 6 of 7 September om zijn rechter vleugel, zoodat de frontverandering van N. naar O. dan voltrokken is, maar tevens de binnenvleugels van het Engelsche en het 6de L. op elkaar stooten en dus een het offensief belemmerende masseering van krachten bij den samenloop van Marne en Grand-Morin het gevolg is. Hoe, vraagt men zich af, kon Gallieni met een dergelijk concept genoegen nemen? De oplossing is eenvoudig deze, dat hij den linker vleugel der Engelschen wil vasthouden aan de Marne omdat zij in deze positie het vruchtbaarst kunnen samenwerken met Maunoury's offensief ten N. der rivier, waartoe de gouverneur van Parijs met alle energie Joffre's verlof wil afdwingen. De waarde van het concept wordt in dit licht duidelijk; Murray en Gallieni zien het 6de L. op een verschillend terrein optreden, maar de positie der Engelschen zal zoodanig worden, dat Gallieni's plan erdoor gediend wordt en een spoedig offensief mogelijk blijft. Toen Joffre order gaf, om het 6de L. naar den Zuidelijken oever der Marne te verplaatsen stond hij onder Berthelots remmenden invloed1. Wij noemden reeds de gronden, waarop Berthelot voor een, met deze verplaatsing gepaard gaand, uitstel van offensief pleitte. Vooral zijn verwijzing naar den toestand van Franchets en Fochs troepen moet op den nog weifelenden opperbevelhebber indruk hebben gemaakt. Zeker, Gallieni was ondernemend genoeg, maar de reddende slag waarop de natie thans wachtte, kon zonder Frenchs medewerking niet gewonnen worden en deze zou niet willen marcheeren, wanneer hij zijn rechter vleugel niet gesteund wist door Franchet. Ingrijpende besluiten konden dus niet genomen worden zonder voorafgaand advies van Franchet en Foch. Ter informatie bij de laatste werd overste Paquette uitgezonden2, terwijl naar Franchet om 12.45 het volgende dringende telegram ging: „Circonstances sont telles qu'il pourrait être avantageux livrer bataille demain ou après-demain, avec toutes les forces de la 5e armée de concert avec 1'armée 1 Joffre, Mémoires I p. 382. 2 Ibid. p. 383. anglaise et forces mobiles de Paris, contre première et deuxième armées allemandes. Prière de faire connaitre si vous estimez que votre armée est en état de le faire avec des chances de réussite. Réponse immédiate" Van Franchets antwoord zou het afhangen, of het beslissende offensief binnen twee dagen kon beginnen, dan wel nog een week moest worden uitgesteld 2. Voorloopig liet het antwoord op zich wachten. De berichten welke intusschen van het front binnen kwamen, stemden niet hoopvol. Drie vijandelijke colonnes marcheerden van de Marne naar den Petit-Morin tegen den linker vleugel van het 5de L. 3. Joffre had daar een 2de C.C. (generaal Conneau) gevormd4 om het verband tusschen de Engelschen en het 5de L. te herstellen; nu werd deze cavalerie zelf door den ondernemenden vijand met omvatting bedreigd en was de verbinding van het 5de en Engelsche L. weer in gevaar, Joffre twijfelde er niet aan, of dit zou French aanleiding geven zijn troepen terug te nemen. Berthelot werd door dezen gang van zaken in zijn opvatting versterkt. Hij bleef pleiten voor een aanval van het centrum in NWestelijke richting. Een hechter aaneensluiting van het Fransche midden was daarbij gewenscht. Het 4de L. zou zich al retireerend naar links moeten schuiven; in het centrum ontstond dan een machtig blok van het 4de, 9de en 5de L., dat door zijn gesloten offensief den vijand naar het W. zou werpen; daarentegen zou het 3de L. min of meer geïsoleerd raken, maar urgent gevaar scheen dat niet op te leveren, daar Sarrail op eigen initiatief5 de verbinding met Verdun had bewaard en een mogelijke doorbraak naar het Z. van den daar opereerenden vijand niet slechts belemmerd werd door die vesting, 1 Arm. frang. I, 2 Ann. 2327. 2 Joffre zelf, Mémoires p. 384, spreekt van „cinq ou six jours", dat zou dus zijn op 10 September. Ook hieruit kan men besluiten, dat hij bij het uitgeven zijner Insiruction Générale No 4 op zijn vroegst dien datum voor de hervatting van het offensief aannemelijk achtte. 3 Arm. franc. I, 2 Ann. No 2397; cf. Nos 2444-2448. 4 Order van 1 Sept.; cf. Historique des Corps de Cavalerie commandés par le Général Conneau (Paris 1924) p. 37 e.v. 5 Zie namelijk Instruction Générale No 4, sub III en IV. maar ook op de linker flank werd bedreigd door het 3de L. Als vrucht dezer overwegingen ontstond des middags tegen 4 uur de Instruction Générale No 5; Joffre had er geen bezwaar tegen haar uit te geven, daar hare bepalingen in genen deele een vroeger en anders georiënteerd offensief konden uitsluiten. De inhoud dezer instructie is niet belangrijk genoeg om haar geheel over te nemen. Bepaald wordt, dat het 3de L. zal omvatten: het 5de, 6de, 15de en 21ste L.C. (beide laatsten zullen de eerstvolgende dagen arriveeren van het Lotharingsche front); de 65ste, 67ste en 75ste R.D.; de 7de D.C. Het 4de L. zal omvatten: het 2de, 12de, 17de en coloniale L.C. Het detachement van Foch wordt tot het zeltstandige 9de L., dat omvat: 9de en 11de L.C.; 42ste en Marokkaansche D.I.; de 52ste en 60ste R.D.; de 9de D.C. (de deelen van het 9de L.C., welke in Lotharingen waren achtergebleven, zullen zich eveneens bij het 9de L. voegen). Het 5de L. blijft ongewijzigd in zijn samenstelling; gelijk gezegd kreeg het reeds de beschikking over het 2de C.C. (bestaande uit 4de, 8ste en 10de D.C.). Verder worden de scheidingslijnen tusschen het 4de L. en zijn huurlegers gewijzigd, want „en vue d'augmenter la densité des forces qui doivent opérer en terrain favorable, la 4e armée sera vraisemblablement appelée a opérer tout entière dans la région a 1'ouest de la ligne Vitry-le-Frangois— Brienne." De limiet van den terugtocht van dit leger wordt, met het oog op zijn medewerking in NWestelijke directie, eenigszins ingekort. En ten slotte wat het 3de L. betreft: „La 3e armée, dont la mission est d'opérer a la droite du groupe principal de nos armées, se repliera lentement, en se maintenant, si possible, sur le flanc de 1'ennemi et dans une formation lui permettant a tout instant de repasser facilement a 1'offensive face au nord-ouest" 1. 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2330. Sarrail, Souvenirs de 1914—1915 (in de Revue politique et parlementaire van 10 Juni 1921), beroemt er zich op, deze het 3de L. betreffende order Joffre te hebben afgedwon- Terwijl deze instructies in het G.Q.G. werden opgesteld en Gallieni de Engelschen voor zijn plannen zocht te winnen, had ook in Bray-sur-Seine een gewichtige bespreking plaats: French, aangenaam verrast door het ontslag van Lanrezac, had generaal Wilson derwaarts gezonden om met den nieuwen commandant van het 5de L. tot een betere samenwerking te geraken i. De beide generaals komen gemakkelijk tot overeenstemming (Wilson spreekt vloeiend Fransch): het 5de L. zal op 5 September nog zoo ver retireeren dat het op een lijn komt met de Engelschen, waarna den volgenden dag het gemeenschappelijk offensief van Maunoury, French en Franchet kan worden ontketend*. Duidelijker spreekt nog Franchets bedoeling en helder inzicht in de situatie uit de twee stukken, welke als zijn antwoord op de hem gestelde vragen tegen den avond het G.Q.G. bereiken: „La bataille ne pourra avoir lieu qu'après-démain 6 septembre. Demain, la 5e armée continuerait son mouvement rétrograde sur la ligne Provins—Sézanne. L'armée anglaise fera un changement de direction face a 1'est sur la ligne Changis—Coulommiers et plus au sud, a condition que son flanc gauche soit appuyé par la 6e armée qui viendrait sur la ligne de 1'Ourcq au nord de Lizy-sur-Ourcq, demain 5 septembre. Le 6, la direction générale de 1'offensive anglaise serait Montmirail. Celle de la 6e armée serait Chateau-Thierry. Celle de la 5e armée serait Montmirail." De tweede, direct op de geciteerde volgende nota van Franchet preciseert verder: „Pour que 1'opération réussisse, il faut: 1° La coopération étroite et absolue de la 6e armée débouchant sur la rive gauche de 1'Ourcq au nord-est de Meaux, gen door zijn vasthouden aan Verdun en zijn langzamer terugtrekken dan het 4de L. Cordonnier, p. 135 e.v., maakt Sarrail hier echter juist een verwijt van. 1 French zelf had zich dien middag naar Douglas Haig begeven. 2 Callwell p. 174. Deze voorstelling van Wilson is niet geheel juist, zooals blijkt uit Franchets nota aan Joffre. Weliswaar had French er steeds voor gezorgd op ongeveer een dagmarsch ten Z. zijner huurlegers te blijven, maar door den rustdag van 4 Sept. stond hij nu op ongeveer gelijke hoogte als het 5de L. 16 le 6 au matin. II faut qu'elle borde 1'Ourcq demain 5 septembre. Si non, les Anglais ne marcheront pas. 2° Mon armée peut se battre le 6, mais n'est pas dans une situation brillante; il ne faut faire nul fond sur les trois divisions de réserve. En outre, il serait bon que le détachement Foch participe a 1'action d'une fagon énergique, direction Montmort" 1. Vol goede verwachtingen keerde Wilson met dit plan naar Melun terug. Daar heeft intusschen Murray besloten het Engelsche leger eenigszins terug te nemen. Huguet rapporteert 18.30 aan Joffre: „Maréchal non encore rentré, mais dès maintenant ordres donnés pour armée anglaise occuper demain ligne Ormeaux—Tournan—Ozoir" 2. Murray kon voor zijn besluit goede gronden geven: het gevaar dat door het opdringen der vijandelijke colonnes voor zijn rechter vleugel dreigde, benevens de noodzakelijkheid om plaats te maken voor de actie van het 6de L. ten Z. der Marne. Hij hield zich in dezen eenvoudig aan de instructies van Joffre; die garandeerden bovendien het minste risico. Toen French in Melun terugkwam keurde hij de orders van Murray goed; des nachts nog moest het Engelsche leger opbreken om op de nieuwe linie te komen. Aan Joffre, Gallieni en Maunoury liet hij door Huguet berichten: „Décision du maréchal. Accepte propositions retraite au sud de la Marne les 5 et 6. Préfère, en raison des changements continuels dans la situation, 1'étudier a nouveau a ce moment avant de se décider sur opérations ultérieures"3. Dit telegram kwam pas laat in den nacht bij de geadresseerden aan, nadat tusschen Parijs en Bar-sur-Aube reeds de beslissende besprekingen gevoerd waren. In beide hoofdkwartieren, van Gallieni en van Joffre, was de spanning tegen den avond tot haar hoogtepunt gekomen. Verschillende be- 1 Arm. frariQ. I, 2 Ann. No 2398, 2399. 2 Ibid. Ann. No 2342. 3 Ibid. Ann No 2343. Terecht zegt Kuhl, Marnefeldzug p. 170: „Grosser Unternehmungsgeist war dem englischen Führer nicht zu eigen." Men kan zelfs betwijfelen of French de situatie ook maar eenigszins overzag, wanneer men zelfs in zijn 191b op p. 107 leest, dat volgens het plan van Gallieni het 6de L. op 6 Sept. tusschen Lagny en Meaux zou „recross the Marne" om aan den Ourcq te komen! slissingen van Joffre verrieden uiterlijk niets van een mogelijk spoedig offensief. Hij nam des middags het besluit zijn hoofdkwartier den volgenden dag nogmaals Zuidelijker te verplaatsen, naar Chatillon-sur-Seine en hij gaf blijk met alle mogelijkheden rekening te houden door aan Millerand te berichten: „Je considère place Dijon comme point d'appui éventuel de manoeuvre" De gedachte aan de onvoorziens herwonnen kans, om zijn op 25 Augustus ontworpen manoeuvre uit te voeren, laat hem echter niet met rust. Huguets bericht2 omtrent Sir Johns bereidwilligheid, met het 5de en 6de L. samen te werken, en de mededeeling, dat de staven van het Engelsche en het 5de L. overleg met elkander pleegden, deden Joffre besluiten nogmaals ernstig met zijn voornaamste adviseurs den toestand te bespreken3. Hoewel Berthelot bij zijn afwijkende meening volhardde, liet Joffre, ongetwijfeld gesteund door de opinie van de meerderheid zijner officieren, een instructie ontwerpen, waarin het offensief voor 7 September werd vastgesteld. Maar de plaats van het 6de L. bleef gedacht ten Z. der Marne. Tegen 8 uur des avonds viel echter de definitieve beslissing ten gunste van Gallieni's plannen. Aan de dubbele autoriteit van Gallieni èn Franchet d'Espèrey gaf Joffre's aarzeling zich gewonnen. Omtrent het genoemde uur namelijk arriveerden de twee nota's van den commandant van het 5de L. èn stelde de gouverneur van Parijs zich in telephonische verbinding met het G.Q.G. Teruggekeerd uit Melun wilde hij Joffre overtuigen van de wenschelijkheid, om het 6de L. ten N. der Marne te laten aanvallen. De opperbevelhebber gaf zijn toestemming. Immers Franchet had op die basis overeenstemming bereikt met Wilson 4. Zonder dralen liet Gallieni nu de aanvalsorder voor het 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2331. 2 Cf. h.1. p. 235. 3 Joffre, Mémoires I p. 385 e.v. 4 Volgens de voorstelling van Joffre, Mémoires I p. 388 gaven Franchets nota's bij hem den doorslag; pas toen hij zijn ontwerp van instructie (cf. supra) reeds aan het wijzigen was in den door Franchet gewenschten zin, had het telephonisch onderhoud plaats met Gallieni. Volgens Gallieni zelf en ook volgens Clergerie, Le Róle du Gouverne- 6de L. redigeeren, waarvan de voornaamste alinea luidt. „Demain, la 6e armée se mettra en mouvement dans la direction de 1'est en se maintenant sur la rive droite (nord) de la Marne, de manière a amener son front a hauteur de Meaux et a être prête a attaquer le 6 au matin avec 1'armée anglaise qui attaquera sur le front Coulommiers — Changis" K Intusschen liet ook Joffre zijn ontwerp van instructie wijzigen. Op alle punten scheen thans overeenstemming te bestaan, alleen de datum van het offensief was nog niet vastgesteld. Joffre voelde nog steeds het meest voor den 7de. Maar Franchet was op 6 September gereed en Gallieni pleitte ook voor dien datum: z.i. moest het 6de L. onverwijld oprukken, vóór de vijand zich bewust kon worden van het hem dreigende gevaar; in dat geval moest de strijd uiterlijk op 6 September ontbranden. Terwijl Gallieni hiermede in zijn order reeds rekening hield, besloot Joffre, hoewel ongaarne, dien datum voor het algemeene offensief van den linker vleugel vast te stellen. Dit en de verdere bijzonderheden der instructie liet Joffre des nachts nog naar Parijs telephoneeren2 Gallieni smaakte daarmede de voldoening van een overwinning over de geheele linie; maar hij wist niet, welk een belangrijke factor voor dit succes Franchet d'Espery s intelligente cordaatheid was geweest. De commandant van het 5de L. had, nog geen dag in zijn nieuwe functie niet alleen snel en juist de strategische situatie overzien, hij had ook den moed getoond zijn troepen na een langdurigen en demoralieerenden terugtocht beschikbaar te stellen voor een offensieven omkeer, die binnen anderhalf etmaal zou plaats grijpen 3. ment militaire de Paris du Ier au 12 septembre (Paris, 1920) p. 123 telephoneerde de gouverneur van Parijs onmiddellijk na zijn terugkeer uit Melun, dus om 19 uur, naar Bar. 1 Arm. franc;. I, 2 Ann. No 2362, 4 Sept. 20.30; uitgegeven schijnt deze order pas den volgenden dag (ibid. note 1). 2 Gallieni, Mémoires p. 123; Joffre, Mémoires I p. 390 3 Joffre, ibid. p. 388, brengt Franchet d'Esperey wel de grootste hulde door te getuigen: „c'est lui qui a rendu possible la bataille de la Marne." In zekeren zin is dit juist, maar een dergelijke absolute uitspraak moet toch voornamelijk gezien worden als een begrijpelijke reactie op het oordeel van hen, die alle eer voor Gallieni opeischen. De Ordre Général No 6 van 4 September 22 uur, die in cijferschrift naar French, Gallieni, Franchet d'Espèrey, Maunoury en Foch werd gezonden, bepaalde: 1° II convient de profiter de la situation aventurée de la lre armée allemande pour concentrer sur elle les efforts des armées alliées d'extrême gauche. Toutes dispositions seront prises, dans la journée du 5 septembre, en vue de partir a 1'attaque le 6. II ° Le dispositif a réaliser pour le 5 septembre au soir serait: a. Toutes les forces disponibles de la 6e armée au nord-est de Meaux, prêtes a franchir 1'Ourcq entre Lizy-sur-Ourcq est May-enMultien, en direction générale de Chateau-Thierry. Les éléments disponibles du corps de cavalerie qui sont a proximité seront remis aux ordres du général Maunoury pour cette opération. b. L'armée anglaise, établie sur le front Changis—Coulommiers, face a 1'est, prête a attaquer en direction générale de Montmirail. c. La 5e armée, reserrant légèrement sur sa gauche, s'établira sur le front général Courtacon—Esternay—Sézanne, prête a attaquer en direction générale sud—nord. Le corps de cavalerie Conneau assurant la liaison entre l'armée anglaise et la 5e armée. d. La 9e armée (général Foch) couvrira la droite de la 5e armée en tenant les débouchés sud des marais de Saint-Gond et en portant une partie de ses forces sur le plateau au nord de Sézanne. III» L'offensive sera prise par ces différentes armées le 6 septembre dès le matin 1. Behalve wat betreft de plaats van Franchets linker vleugel bij Courta§on i.p.v. bij Provins) was deze order geheel gebaseerd op de voorstellen van den bevelhebber van het 5de L. Niets scheen de eendrachtige samenwerking voor het groote doel meer in den weg te staan. Maar juist toen de order was geteekend, keerde overste Brécard in het hoofdkwartier terug en hij bracht, zooals hierboven reeds werd gezegd2, een afschrift mede van de tusschen Gallieni en Murrav 's middags gesloten overeenkomst. Misverstand omtrent de door de Engelschen in te nemen positie was dus bij French mogelijk en zij bleek maar al te duidelijk aanwezig, toen Huguets bericht, dat het Engelsche leger op de linie Ormeaux—Tournan— Ozoir terug ging3, door het G.Q.G. werd ontvangen. Onmiddellijk telephoneerde daarom Brécard aan Huguet, dat de be- 1 Arm. frcuiQ. I, 2 Ann. No 2332. 2 Cf. h.1. p. 237. 3 Cf. h.1. p. 242. sprekingen tusschen Wilson en Franchet de basis vormden van Joffre's nieuwe instructie, welke telegraphisch ter kennis der Engelsche legerleiding werd gebracht. Bovendien werd een van Joffre's officieren, kapitein de Galbert, naar Melun gezonden om alle gewenschte toelichting te geven *. De samenwerking der gealliëerde legers moest zoo ooit dan nu met alle middelen verzekerd worden. In den loop van den nacht werden de vooruitzichten daarvoor niet gunstiger: Huguets telegram van 19.30 bracht het bericht, dat French den toestand nog eens rustig wilde bestudeeren, alvorens een beslissing te nemen! 2. Zou de zending der nieuwe instructie Sir John tot onvoorwaardelijke medewerking bewegen? Met spanning werd de terugkomst van de Galbert verbeid. In den ochtend van den 5den September bracht Joffre eindelijk de Regeering op de hoogte van zijn besluit. Duidelijk stelt hij in het licht op welke gronden hij thans het offensief waagt te ondernemen, welks afloop, in gunstigen of ongunstigen zin, beslissend zal zijn: „La situation stratégique est excellente, et nous ne pouvons compter sur des conditions meilleures pour notre offensive. C'est pourquoi j ai décidé de passer a 1'attaque La lutte qui va s'engager peut avoir des résultats décisifs, mais peut avoir aussi, pour le pays, en cas d'échec, les conséquences les plus graves. Je suis decidé a engager toutes nos troupes, a fond et sans réserve, pour conquérir la victoire". Maar tevens verheelde hij niet zijn onzekerheid omtrent de houding van French. „Je compte que vous", zoo schrijft hij verder aan Millerand, „voudrez, bien attirer, par la voie diplomatique, 1'attention du maréchal sur 1'importance décisive d'une offensive sans arrière-pensée. Si je pouvais donner des ordres a 1'armée anglaise comme j'en donnerais a une armée fran^aise disposée sur les mêmes emplacements, je passerais immédiatement a 1 attaque"3. . Ten einde werkelijk zijn offensief met alle troepen „a lonu 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2333. 2 Cf. hJ. p. 242. 3 Arm. franc. I, 2 Ann. No 2468. et sans réserve" uit te voeren, kregen nu ook de legers in het centrum, het 4de en het 3de, de desbetreffende orders1. Zij moesten hun terugtocht staken en gezamenlijk den linker vleugel van 'svijands bewegend front aanvallen, Sarrail naar het W. tegen de flank van het V. L., de Langle naar het N.2. Zoo scheen de mogelijkheid te bestaan, dat de vijand, die met de leuze der omvatting den veldtocht begonnen was, zelf beiderzijds, bij Verdun en bij Parijs, omvat zou worden. Wie op de sterkteverhouding let zal beseffen, dat die mogelijkheid niet meer dan schijn was. Zoodanig numeriek overwicht bezaten de gealliëerden in Frankrijk niet, dat zij beide vijandelijke vleugels konden omvatten; en men mag zich dan ook met reden afvragen, of Joffre niet beter had gedaan zijn vleugel bij Verdun een zuiver defensieve opdracht te geven. Intusschen was de Galbert in Bar teruggekomen. French noch een der leidende officieren van diens staf had hij gesproken; Huguets als gewoonlijk pessimistische opinie was, dat de stemming in het Engelsche hoofdkwartier weinig vooruitzicht bood op een krachtige medewerking 3. Bemoedigender was een even later (9.15) binnenkomende mededeeling van de Fransche missie bij het Engelsche hoofdkwartier: „Le maréchal va se conformer aux intentions exprimés dans 1'ordre no 6 du G.Q.G.; mais en raison d'un mouvement de retraite exécuté cette nuit dans 1'intention de laisser plus de place pour le débouché de la 6e armée au S. de la Marne, il ne sera probablement pas possible d'occuper exactement la position Changis—Coulommiers, mais une position un peu plus en arrière En résumé, demain matin 1'armée anglaise sera en position face a 1'est mais un peu en arrière de celle qui lui avait été tout d'abord assignée".4. Direct liet Joffre antwoorden, dat hij des middags naar Melun zou komen, om French persoonlijk te bedanken voor dit besluit5. Zijn eigen- 1 De beide legers aan het Elzas-Lotharingsche front hielden natuurlijk hun defensieve opdracht. 2 Arm. JrariQ. I, 2 Ann. Nos 2470, 2473. 3 Joffre, Mémoires I p. 392. 4 Armée franc. I, 2 Ann. No 2480. 5 Ibid. Ann. No 2469. lijke bedoeling was veeleer, den Engelschen opperbevelhebber met allen nadruk te wijzen op de geweldige beteekenis van den slag, die nu zou losbreken, en waarin niet alleen de Fransche, maar ook de Engelsche troepen het uiterste moesten geven waartoe zij in staat waren *. In den voormiddag ontving French het bezoek van Maunoury, die zekerheid wenschte omtrent den Engelschen steun op zijn rechter flank. Aan het feit, dat de Engelschen ten gevolge der 's nachts uitgevoerde bewegingen op ongeveer 15 km ten W. der lijn Changis—Coulommiers stonden, was niets te doen. Overigens kwam men tot volledige overeenstemming 2. French zou in richting van Rebais aanvallen, wanneer eenmaal bekend was geworden, dat het 6de L. bezig was den Ourcq over te trekken, „le maréchal tenant a se maintenir un peu en arrière de la 6e armée', zooals Huguet aan Gallieni liet weten 3. French bleef voorzichtig. Dat hij door een samenloop van misverstanden ten slotte verder terug stond dan de Ordre Général No 6 aannam moet hem niet onwelkom zijn geweest. In den namiddag arriveerde Joffre in het kasteel van V auxle-Pénil, waar de Engelsche maarschalk hem ontving. Beide opperbevelhebbers waren vergezeld van een indrukwekkend aantal officieren, als om de historische beteekenis dezer ontmoeting te onderstrepen. French wordt geflankeerd door Murray en Wilson, in wie de tegenstrijdige tendenties van het Engelsche hoofdkwartier zijn vertegenwoordigd. Niettegenstaande zijn grijze haren maakt de steeds welverzorgde maarschalk, nog slank in zijn aangegoten khaki-uniform, een opvallend jeugdigen indruk. Al spreekt hij zelf geen Fransch, hij verstaat die taal juist voldoende om zonder tolk Joffre m hoofdzaak te kunnen volgen. De Fransche opperbevelhebber heeft onmiddellijk het woord genomen. Aanvankelijk langzaam en nadrukkelijk, met de zwaarte die zijn geheele persoon kenmerkt, met de klem die de omstandigheden eischen; 111 1 Joffre, Mémoires I p. 392. 2 Bij French, 191'f p. 109 vinden wij opnieuw de misvatting: „ït ap peared that the 6th army had already crossed the Marne." 3 Arm. franf. I, 2 Ann. 2481, cf. 2483. korte zinnen, met korte gebaren. „Het oogenblik is thans beslissend. De orders zijn gegeven. Mijn laatsten man zal ik inzetten om de overwinnig te behalen, om Frankrijk te redden. Met allen aandrang vraag ik de onvoorwaardelijke Britsche medewerking. Dit zal de laatste, beslissende strijd worden. Het is ondenkbaar, dat Engeland niet met alle kracht zijn aandeel daarin zal nemen". French luistert in gespannen aandacht. Met de vuist op de tafel besluit Joffre: „Maarschalk, de eer van Engeland staat op het spel." Het pathetische moment heeft zijn hoogtepunt bereikt, balanceert even in een korte gespannen stilte, dan overwint French zijn emotie: „I will do all my possible". Joffre verstaat geen Engelsch. Wilson vertaalt de toezegging van den maarschalk. Die eenvoudige woorden, zegt Joffre later, hadden in de gegeven omstandigheden voor mij en alle aanwezigen de waarde van een belofte onder eedex. De Fransche officieren verlaten Vaux-le-Pénil om zich naar het nieuwe hoofdkwartier van Chatillon-sur-Seine te begeven 2. Daar vinden zij Millerands volkomen instemming met het plan van offensief3. Van de verschillende legers komen gunstige berichten. Gallieni telegrapheert als zijn indruk: „La 1 Aldus het relaas van Joffre, Mémoires I p. 393 e.v., en Muller, p. 106 n. 1; de laatste ziet in dit onderhoud de „pierre angulaire de la victoire". Huguet, p. 119, zegt, dat French tijdens deze ontmoeting „avait exprimé ses inquiétudes sur sa gauche et sur le vide qui existait entre elle et la 6e armee", hetgeen later de zending derwaarts van de 8ste D.I., die oneindig veel bruikbaarder ware geweest op Maunoury's linker vleugel, ten gevolge zou hebben gehad. French, 1914, p. 135, spreekt dit uitdrukkelijk tegen. Ook Joffre en Muller gewagen in hun relaas niet van een dergelijk verzoek. 2 Joffre motiveert de verplaatsing van het G.Q.G. aldus: „Bar devenait, en effet, trop voisin du front pour la facilité de mes communications." Muller: „pour se soustraire aux émotions de la lutte." Men bedenke, dat het besluit tot deze verplaatsing genomen was vóór Franchets nota's waren gearriveerd. Ten onrechte heeft men de verplaatsing gezien als een bewijs, dat Joffre zelf niet geloofde in het welslagen van zijn offensief; dan zou men hetzelfde kunnen zeggen van Gallieni, die op 5 Sept. zijn verdere maatregelen neemt „dans le cas oü Paris viendrait a être investi. (Arm. franf. I, 2 Ann. No 2494). 3 Ibid. Ann. No. 2460. Ire armée allemande ne parait plus avoir sur la rive droite de la Marne que des parcs et convois" 1. Het 5de, 9de en 4de L. zijn gereed voor den slag. Sarrail, die nog slechts over het 5de en 6de L.C. en de groep R.Ds van generaal Paul Durand beschikt, gelast den commandant van Verdun zijn offensief met het garnizoen der vesting te ondersteunen 2. Het 1ste L. meldt vijandelijke aanvallen zonder aanmerkelijke verandering van de frontlijn 3. Alleen de berichten van de Castelnau wekken onrust. De vijand onderneemt heftige aanvallen op den Grand-Couronné van Nancy; zijn artillerie is superieur in aantal, kaliber en dracht en was versterkt met belegeringsgeschut; ook zijn op dit deel van het front Ersatz-Divisies vastgesteld 4. Het 2de L. is, ten bate van centrum en linkervleugel, aanmerkelijk verzwakt. Dreigt op het laatste moment thans een doorbraak bij Nancy, waardoor de vijand het offensieve Fransche front in den rug zou stooten? De Castelnau denkt over een geleidelijk uitwijken. Joffre brengt hem op de hoogte van het algemeene offensief en verzoekt hem zich zoo lang mogelijk op zijn positie te handhaven. „Durer" blijft het parool voor het Elzas-Lotharingsche front, „attaquer" voor alle andere legers. Dat laatste werd nog eens krachtig onderstreept door Joffre's stimuleerende dagorder aan de troepen. Zij werd in den ochtend van 6 September, den eersten dag van het offensief, aan de verschillende staven geseind, te laat dus om vóór den aanval aan het strijdend gedeelte bekend te worden; maar zij galvaniseerde de wilskracht in de hoofdkwartieren en zij deed later de troepen beseffen, wat de inzet was van den strijd, die plotseling een einde had gemaakt aan den terugtocht en die een worsteling van dagen zou worden. „Au moment oü s'engage une bataille dont dépend le salut du pays, il importe de rappeler a tous que le moment n est plus de regarder en arrière; tous les efforts doivent être employés a attaquer et refouler 1'ennemi. Une troupe qui ne peut 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2487. 2 Ibid. Ann. No 2509. 3 Ibid. Ann. No 2498. 4 Ibid. Ann. Nos 2501, 2503. plus avancer devra, coüte que coüte, garder le terrain conquis et se faire tuer sur place plutöt que de reculer. Dans les circonstances actuelles, aucune défaillance ne peut être tolérée. J. JOFFRE" i. 1 Arm. frang. I, 2 Ann. No 2641. XIII MOLTKE'S DIRECTIVE VAN 5 SEPTEMBER Ook in Luxemburg werd de 4de September een beslissende en bewogen dag. Tot een goed begrip der aldaar dien dag ontvangen berichten en genomen besluiten is een kort overzicht van de gebeurtenissen op den linker vleugel en in het centrum der Duitschers onontbeerlijk. De in de Anweisungen van 27 Augustus aan het VI. L. gegeven taak, in richting van Neufchateau door het Fransche front te breken, vond bij A.O.K. VI weinig instemming i. Men twijfelde aan de mogelijkheid van zoodanige doorbraak en daar de troepen na de voorafgaande zware gevechten op het moeilijke terrein uitgeput waren, gebeurde er op dit deel van het front feitelijk niets. Na Rupprechts activiteit bij het begin van den veldtocht stelde dit de O.H.L. teleur, maar zelfs vier dagen later, op 31 Augustus, gaf zij nog geen duidelijke en besliste order om de operaties in beweging te zetten. Wel werden verschillende mogelijkheden geopperd toen majoor Xylander van A.O.K. VI in Luxemburg was gekomen 2 om met de O.H.L. tot overeenstemming te geraken, maar de beslissing omtrent wat er nu verder gebeuren moest, bleef bij Rupprecht. Hij besloot ten slotte op 2 September het offensief over de Moezel te beginnen en tegelijkertijd de voorste stellingen der position de Nancy onder vuur te nemen. Daartoe was men reeds begonnen de zware artillerie aan te voeren. De datum van 2 September werd gekozen, eenerzijds om den troep zoo lang mogelijk gelegenheid tot herstel te geven, anderzijds omdat men nergens transport van vijandelijke troepen had waar- 1 Cf. h.1. p. 136. 2 Weltkrieg III p. 286 e.v.; er werd b.v. ook gesproken over de mogelijkheid een deel van het VI. L. via Metz naar het N. te leiden ter ondersteuning van het V. L. genomen en de aanval dus rustig kon worden voorbereid. Door al dit tijdverlies sedert den 27sten Augustus werd het echter zeer de vraag, of het VI. L. nog wel tijdig zijn invloed kon doen gevoelen wanneer de groote slag geslagen werd, die de O.H.L. nu iederen dag kon verwachten. En zelfs op 2 September ging de aanval van het VI. L. niet door; de voorbereiding eischte meer tijd dan men had verwacht. Ook Moltke ziet in, dat overhaasting tot een débacle moet leiden. Opgewekt is met dat al de stemming bij A.O.K. VI allerminst. Want zelfs de primaire taak van het leger: den vijand ter plaatse te binden, acht men niet uitvoerbaar. Krafft von Dellmensingen schrijft op 2 September in zijn dagboek: „Wenn der Feind wirklich abziehen will, dann kann ihn an den Festungen kein Gott dran hindern. Denn wir stossen uns überall an den Befestigungen. Der Feind kann die befestigten Abschnitte mit unterlegener Kraft immer so lange halten, bis die Hauptkrafte weg sind" 1. Op 4 September eindelijk komt er beweging op den rechter vleugel van het VI. L.: daarover later meer. De operaties in het centrum, bij III., IV. en V.L., worden tot 1 September voornamelijk bepaald (en geremd) door de moeilijkheden welke het V. L. ondervindt bij zijn pogingen om over de Maas te komen. Wanneer het III. L. zich dan gereed maakt, om in gevolge een order der O.H.L. naar het ZO. aan te vallen en daardoor 's vijands hardnekkigen tegenstand aan de Maas te breken, blijkt de vijand op bevel van Joffre de Maaslinie te hebben prijsgegeven 2. De berichten, die hieromtrent bij A.O.K. V binnen kwamen, gaven echter veeleer den indruk, dat er van een vlucht sprake was; „fluchtartiger Rückzug" en „unzahlige Gefangene" werden gemeld 3. Maar de wijze waarop de Fransche achterhoeden den aftocht dekten, temperde weldra de hoog gespannen verwachtingen. De aanvalstactiek der Fransche infanterie, zooals in de eerste ontmoetingen was gebleken, hield geen rekening met de eischen der werkelijkheid; in het terugtochtsdefensief even- 1 Weltkrieg III p. 292. 2 Cf. h.1. p. 170. 3 Weltkrieg III p. 102. wel waren de Fransche wapenen, met name de artillerie, meesterlijk geschoold 1 en kwamen de beste eigenschappen van den Franschen soldaat ten volle tot hun recht. Toen de verschillende AO.Ks bericht hadden ontvangen van het uitwijken der Franschen, gaven zij onmiddellijk orders tot krachtdadige achtervolging. Het III. L. hernam daarbij de Zuidelijke richting; ook zijn linkervleugel, het XIX. L.C., kwam nu over de Aisne en des avonds stonden Hausens troepen aan en voorbij de Retourne, na zwaren strijd met Fochs daar geposteerde 9de L.C. 2. Denzelfden dag kwam de XXIV. R.D. vrij door de capitulatie van Givet. Het IV. L. bereikte met zijn rechter vleugel de Aisne, met zijn linker de streek ten NO. van Grandpré. De rechter vleugel van het V. L. sluit daar direct bij aan tot Dun. Het karakter van den strijd gedurende de volgende dagen bij het V. L. wordt door zijn commandant zeer aanschouwelijk beschreven. Het 3de L., zegt hij, hield, terwijl de overige Fransche legers retireerden, zijn rechter vleugel hardnekkig in verbinding met de vesting Verdun op den linker oever der Maas, terwijl zijn linker vleugel langzaam en onder voortdurende achterhoedegevechten teruggaat in overeenstemming met het tempo van den terugtocht der buurcorpsen die men moest dekken. Vandaar dat in de eerste dagen van September de strijd feller en uitputtender is naar mate hij dichter bij Verdun gevoerd word. „Wahrend unsere in nordsüdlicher Richtung verfolgenden Korps auf dem rechten Flügel erheblichen Gelandegewinn hinter sich brachten, verlangsamte sich das Tempo der von Stenay ab flussaufwarts übergegangenen Truppen mit den wachsenden Schwierigkeiten." Voor een vervolging door de cavalerie leende zich het terrein allerminst; daarom stelde A.O.K. V zijn H.K.K. IV (generaal v. Hollen) ter beschikking van de O.H.L.; op den rechter vleugel, bij het I. of II. L. zou het zeker veel bruikbaarder zijn; maar dat aanbod werd afgeslagen 3. 1 Aldus letterlijk Kronprinz Wilhelm p. 59; cf. Bauragarten Crusius p. 64. 2 Dubois I p. 148 e.v. 3 Kronprinz Wilhelm p. 61. Onder invloed der meldingen van 1 September geloofde Moltke, dat het vijandelijk front in het centrum doorbroken kon worden. Den volgenden dag kreeg hij reeds een anderen indruk van de beteekenis van 's vijands teruggaan. Het III. L. meldde troepenembarcaties en troepenvervoer naar het ZW., achter het front van den tegenover liggenden vijand 1. Daaruit bleek, dat de vijand nog alle gelegenheid had, om, dank zij zijn uitgebreid spoorwegnet, troepen te verplaatsen en te manoeuvreeren. Dit werd voor het III. L. een reden te meer, om door scherpe aanvallen te trachten de vijandelijke bedoelingen te dwarsboomen. Op 4 September heeft Hausen Reims en de laatste forten aldaar, die nauwelijks verdedigd werden, in handen. Des avonds bereiken zijn troepen de Marne. Het XII. L.C. komt generzijds der rivier tot de lijn Athis—Jalons—Aulnay, het XIX. bezet Chalons; de XXIII. R.D. laat een detachement ter bezetting van Reims achter en komt met het gros tot Sillery, terwijl de XXIV. R.D. Chaumont-Porcien bereikt. Hoewel Hausen wist, dat zijn huurlegers den volgenden dag verder zouden oprukken, besloot hij toch voor 5 September een rustdag te gelasten. De troepen waren, zegt hij, aan de grens van hun physiek en psychisch uithoudingsvermogen gekomen; zij hadden bij hooge temperatuur, over een moeilijk terrein, onder voortdurende gevechten en met onvoldoende nachtrust honderden km afgelegd en nu stond aan de Marne zeer waarschijnlijk opnieuw een moorddadige ontmoeting met den vijand te wachten. De argumenten voor een rustdag zijn overtuigend genoeg; maar zeker hebben ze dubbel zwaar gewogen, daar aan Hausen, bij wien zich evenals bij verschillende officieren van zijn staf ernstige symptomen van dysenterie vertoonden, door zijn medicus streng diëet en rust waren voorgeschreven 2. Ook bij het IV. L. heerschte aanvankelijk de meening, dat de vijand, mits men hem nu maar krachtig achtervolgde, weldra uit het veld geslagen zou zijn. Albrecht van Württemberg stimuleerde zijn troepen daarom eventueelen tegenstand 1 Weltkrieg III p. 232; zooals men weet werd het 4de L.C. ter versterking van Maunoury's leger naar Parijs getransporteerd. 2 Hausen p. 178 e.v. ,dreist zu brechen." In een vertrouwelijk schrijven aan zijn generaals, d.d. 2 September, zegt hij o.a.: „Das letztemal an der Aisne hat der Feind kaum noch Widerstand geleistet; seine Kraft scheint gebrochen, die Auflösung zu beginnen. Dem Feind muss an der Klinge geblieben, die reichen Fruchte unserer Siege müssen jetzt der Ernte zugeführt werden Te merkwaardiger indruk maakt dit optimisme, daar in hetzelfde schrijven wordt erkend, dat de vijand zich tot dan toe steeds in veiligheid had weten te stellen, „oline grosse Verluste und besonders ohne Gefangene und Trophaen in unseren Handen zu lassen." Feitelijk berustte de geciteerde indruk van „Auflösung" alleen op de verklaring van een gevangene en van een inwoner. „Es war also mehr ein Wunschgedanke concludeert het officiëele Duitsche geschiedwerk i. Den volgenden dag werd de onjuiste indruk vijand dwong nog tot ernstigen strijd en ook A.OJK. IV ver nam van spoorwegverkeer bij Chalons en Sainte-Menehould. Toch was de positie van het IV. L. op 3 September s avonds gunstig te noemen. Het stond aanmerkelijk rechts voorwaarts geëchelonneerd (het VIII. L.C. kwam tot Suippes en ten Z.) en scheen dus in staat den vijand uit zijn Zuidelijke en ZW telijke richting naar het ZO., tegen den rug van het front der Fransche vestingen, te dringen. Op 4 September viel een belangrijke terreinwinst te boeken, die zonder veel strijd behaald werd; van rechts naar links staan de corpsen als volgt: VIII L.C. Longevas-Marson; VIII. R.C. met een divisie tot Coupeville; XVIII. L.C. Herpon-La Chapelle (ten Z. van Valmv); XVIII. R.C. Valmy—Maffrecourt 2. De O.H.L. gat toestemming de vervolging in ZZOostelijke richting voort te ^OjTde moeilijke positie en de zware taak van het V. L. werd reeds meermalen gewezen. Verdun bleef voor den Kronprinx een lastig blok aan het been. Door het gemasseerde oprukken van het IV. L. naar het Z. en zelfs ZZO. had hij geen bewegingsvrijheid naar het W„ zoodat een dergelijke vrijheid als Kluck zich tegenover Parijs veroorloofde bij hem met aa 1 Weltkrieg III p. 258. 2 Ibid. p. 261. orde kon komen. In ieder geval kon van de marschrichting op Chalons-sur-Marne—Vitry-le-Fran§ois, aangewezen in de Anweisungen van 27 Augustus geen sprake zijn; deze veronderstelde trouwens, dat het VI. L. in staat zou zijn de flankdekking van het bewegende front op zich te nemen ten W. der Maas. Bij den algemeenen trek der bewegingen naar het O. kreeg nu de rechtervleugel van het IV. L. richting op Vitry! In den nacht van 2 September gaf Moltke nadere instructies met het oog op Verdun. Het V. L. moest de vesting insluiten en de forten ten Z. daarvan, Troyon, Les Paroches en Camp des Romains veroveren; de hoofdreserve van Metz zou gedurende den daarvoor vereischten tijd dekken tegen Toul, kwam dus niet ter beschikking van het VI. L., dat echter in ruil zijn beide Ersatz-Divisies behield 1 (cf. de Anweisungen van 27 Augustus). Op 3 September komt het V. L. met zijn rechter vleugel tot de lijn Varennes—Montfaucon—Cuisy. De gelaste vervolging door H.K.K. IV, beiderzijds van het woud van Argonne, op Sainte-Ménehould en op Clermont, kwam niet tot uitvoering. Voor 4 September overwoog A.O.K. V een rustdag in te leggen, om het IV. L. in de gelegenheid te stellen een voorsprong te nemen, waarna beide legers gezamenlijk, het IV. door flankeerend optreden, het V. door frontalen aanval, met den vijand zouden afrekenen. De O.H.L. hield het echter voor noodzakelijk, dat het V. L. reeds op 4 September zijn bewegingen voortzette. De motiveering daarvan luidde: „Allgemeine Lage, besonders die bei der VI. und VII. Armee, verlangt dringend weiteres Vorgehen der V. Armee bereits am 4 Sept. in südlicher Richtung unter Abschliessen auch der Westseite von Verdun. Ein Stehenbleiben der V. Armee würde die Einheitlichkeit der Gesamtoperation empfindlich storen"2. Iets anders kon hieruit niet gelezen worden, dan dat Moltke in het oprukken van het V. L. een krachtige hulp zag voor de doorbraakpoging van het VI. L. 3. Op 4 September zette dus ook het V. L. de vervolging voort. 1 Weltkrieg III p. 233. 2 Ibid. p. 306. 3 Kronprinz Wilhelm p. 68. 17 De rechtervleugel drong ongeveer 20 km naar het Z. verder. H.K.K. IV kwam ten ZW. van Sainte-Ménehould ter hoogte van de binnenvleugels van IV. en V. L.; VI. L.C. tot SainteMénehould, na vele uitvallers te hebben verloren tijdens den marsch door de drukkende hitte der Argonne; XIII. L.C. tot Clermont; XVI. L.C. Aubréville—Parois; VI. R.C. tusschen Montfaucon en de Maas. Het IV. L. meldt, den volgenden dag naar het ZO. tegen het Marne-Rijnkanaal te zullen oprukken; de Kronprinz besluit zich met zijn beide rechter vleugelcorpsen hierbij aan te sluiten. De rest van zijn leger, afgezien van H.K.K. IV, viel voor de vervolging uit en werd vastgelegd door Verdun en de sperforten ten Z. dier vesting; d.w.z.: XVI. L.C. komt achter de Cousances tegen het ZWestelijk front van Verdun; VI. R.C. in het forêt de Hesse tegen het Westelijk front; de Divisie Landwehr (generaal Franke) aan de Forges en V. R.C. op den rechter oever der Maas tegen het Noordelijk front; V. L.C. tegen het Oostelijk front; XXXIII. R.D. (hoofdreserve Metz) tegen Camp des Romains—Toul—Nancy dekkend. Het algemeen aspect verschilt hier dus aanmerkelijk met dat in de streek van Parijs. Maar zoowel bij het I. en II., als bij het IV. en V. L. constateert men een aanzienlijke concentratie van troepen op de binnenvleugels. Tusschen deze beide groepen bevindt zich het zwakke III. L., dat door den voorgenomen rustdag linker vleugel van het II. L. en rechter vleugel van het IV. L. bloot stelt aan het gevaar van een vijandelijken aanval. Het bedenkelijkst blijft het gebruik, dat van het VI. L. wordt gemaakt. Ter wille eener dubieuze operatie 1 staat aan het 1 Zooals blijkt uit uitlatingen van majoor Bauer, chef der sectie zware artillerie en vestingen in het hoofdkwartier, werden de mogelijkheden der zware artillerie, na de snelle successen tegen Luik en Namen, overschat (Weltkrieg III p. 285). Het Belgische beton was minderwaardig. Tegen het goede Fransche ijzerbeton van 2 M. waren echter de granaten uit de mortieren van 42 c.M. machteloos; de gebetonneerde oorlogskazerne van Manonviller doorstond de beschieting ongeschokt. Overigens beschikte men maar over één motorbatterij (2 stukken) van deze mortieren; de 5 andere waren aangewezen op „Vollbahnanschluss", dus alleen in bepaalde omstandigheden te gebruiken (Kabisch p. 392). Lotharingsche front een sterke troepenmacht, waarvan deelen nuttiger te gebruiken waren geweest tegen Verdun en de forten ten Z. Het vitium originis van Moltke's gewijzigd krijgsplan bleef zich doen gelden. Men krijgt den indruk, dat het in de eerste dagen van September een quaestie van prestige geworden is. Want, al nam men aan, dat de rechter vleugel der Duitsche legers nu niet meer tijdig voor den verwachten slag kon versterkt worden met troepen van het Lotharingsche front, een inzetten van eenige corpsen tegen de sperforten ten Z. van Verdun werd op 31 Augustus wel degelijk door de O.H.L. overwogen i, maar door A.O.K. VI ongewenscht geacht. Tappen zegt, dat men deze mogelijkheid moest laten vallen „mit Riicksicht auf erhebliche entgegenstehende Schwierigkeiten" 2. De voornaamste moeilijkheid moet men wel zien in de verklaring van generaal Krafft v. Dellmensingen, dat een dergelijke troepenverplaatsing, die een verder offensief in Lotharingen onmogelijk zou maken, „das ausgesprochene Gestandnis einer Niederlage" ware geweest 3. Zoo bleef alleen op het V. L.C. van het V. L. de taak rusten om zoowel Verdun in het ZO. af te sluiten als de sperforten tot overgave te dwingen; een snel resultaat was in die omstandigheden niet te verwachten. En juist de snelle val der Maaslinie tusschen Verdun en Toul ware van groote beteekenis geweest voor het geheel der operaties. De hoekpijler van het Fransche front, Verdun, zou geïsoleerd zijn en het 3de L., bedreigd in rug en front, zou tot Toul moeten teruggaan4. In welke benarde positie het daarna door een offensief van het niet meer door het fortencomplex bezuiden Verdun belemmerde V. L. gebracht zou zijn is duidelijk. De berichten, welke Moltke op 4 September van het centrum ontving, beantwoordden aan de verwachtingen. Het IV. en het V. L. rukten voorwaarts, de lichte zwenking van Albrecht v. Württemberg naar het O. opende hoopvolle perspectieven. Maar de meldingen der overige legers baarden, in 1 Cf. h.1. p. 252 n. 2. 2 L.c. p. 16. 3 Weltkrieg III p. 287. 4 Cf. Foerster p. 41. onderling verband gebracht, ernstige zorgen. De O.H.L. vernam thans namelijk, dat het I. L. over de Marne was gegaan! i. Daaruit volgde, dat Bülows uithalen naar het W. belemmerd werd; inderdaad berichtte deze, dat hij op 5 September in Zuidelijke richting op Montmirail—Vertus zou marcheeren. Maar belangrijker en gevaarlijker was een tweede gevolg: dat nu voor de rechter flank van het Duitsche front de gevaarlijke situatie was ontstaan, die Moltke juist door zijn radiogram van 2 September 's nachts had willen voorkomen. Dubbel bedenkelijk werd zulks, nu de vijand, behalve uit het centrum, ook uit het Lotharingsche front troepen bleek te nemen, die hem gelegenheid gaven om te manoeuvreeren. In den middag ontving de O.H.L. namelijk van een betrouwbaar agent de mededeeling: „Abtransport zweier fianzösischer Armeekorps aus Linie Nancy—Belfort im Gange" 2. Deze berichten veranderden ten eenenmale de voorstelling, die men zich in Luxemburg over den vijand had gemaakt. Dat hij nergens afdoend verslagen was, zooals herhaaldelijk van het front was gemeld, had zijn taaie tegenstand bij het verder oprukken der Duitsche legers bewezen. Maar het had er althans op geleken, dat hij overal gebonden werd en dat het initiatief geheel en al in handen der O.H.L. lag. Ook dit bleek een illussie. De vijand kon nog groote troepenverplaatsingen ondernemen; hij kon ongehinderd profijt trekken van het belangrijkste strategische hulpmiddel, dat de 19de eeuw aan de bestaande had toegevoegd: de spoorwegen 3; hij kon een zelfstandig initiatief nemen en zijn vrijgemaakte reserves inzetten, waar een manoeuvre het meeste kans van slagen had. Niet iedereen in het hoofdkwartier besefte hoe veel minder gunstig de situatie was dan men had verondersteld. De Keizei wees des avonds vol trots op de behaalde resultaten: „Wir haben heute den fünfunddreissigsten Mobilmachungstag. 1 Eerst door een radiogram van het I. aan het II. L.; des avonds om 17 uur ook door Klucks melding van 3 Sept. 13 uur, later nog gevolg door een melding van 21.30 (Weltkrieg III p. 307). 2 Ibid. p. 310. , . , , 3 „La force d'une armée s'évalue par le produit de la masse par la vitesse." (Napoleon). Reims ist von unsern Truppen besetzt, die französische Regierung hat ihren Sitz nach Bordeaux verlegt, unsere Kavalleriespitzen stehen 50 Kilometer vor Paris!" Maar Moltke is neerslachtig en al bevestigt hij de juistheid van 's Keizers uitlating, hij wijst minister Helfferich daarnaast op de geringe strategische beteekenis der uiterlijke successen: „Wir wollen uns nichts vormachen. Wir haben Erfolge gehabt, aber wir haben noch nicht gesiegt. Sieg heisst Vernichtung der Widerstandskraft des Feindes. Wenn sich Millionenheere gegenüberstehen, dann hat der Sieger Gefangene. Wo sind unsere Gefangenen? Einige zwanzigtausend in der Lothringer Schlacht, da noch zehntausend und dort vielleicht noch zwanzigtausend. Auch die verhaltnismassig geringe Zahl der erbeuteten Geschütze zeigt mir, dass die Franzosen sich planmassig und in Ordnung zurückgezogen heben. Das Schwerste steht uns noch bevor!" i Moltke was zwaartillend, maar hij beoordeelde den toestand toch volkomen juist. Het moeilijkste moest nog komen. Gezien het beeld, dat hij op 4 September van de eigen troepen en van den vijand gekregen had, kon Moltke er niet langer aan denken de omvatting van 's vijands linker vleugel als leidende gedachte voor de operaties vast te houden: daarvoor was het gevaar voor de eigen flank beoosten Parijs veel te urgent geworden. De Duitsche rechter vleugel diende een defensief front te vormen naar het W., tegen Parijs. Blijkbaar had de vijand tegenover het I. en II. L. het zwaarst geleden, zoodat hij deze verandering van front nauwelijks moeilijkheden in den weg zou leggen. De mogelijkheid om een beslissing te forceeren bleef niettemin elders bestaan. De Franschen verzwakten hun front in het centrum en in Lotharingen; het reeds gunstig vorderende offensief van het IV. en V. L. kon tusschen Aube en Maas het vijandelijke front doorbreken en zoo krachtigen steun verleenen aan het gelijktijdige offensief van het VI. L. tegen het vesting front. Op grond dezer overwegingen zond de O.H.L. tegen 18.30 de volgende order aan het I., II. en III. L.: „I. und II. Armee 1 Karl Helfferich, Der Weltkrieg, II. Teil: Vom Kriegsausbruch bis zum uneingeschrankten U-Bootkrieg (Berlin 1919) p. 17 e.v. verbleiben zwischen Oise und Seine vor Ostfront von Paris. Linker Flügel II. Armee geht über Vertus—Fère Champenoise auf Méry. III. Armee geht auf Troyes—Vendeuvre vor. IV. Armee gehort Strasse über Vitry-le-Fran§ois östlich der Marne." En aan het IV. en V. L.: „III. Armee geht auf Troyes —Vendeuvre vor. Beim Gegner gegenüber unserer VI. und VIT. Armee Abtransporte festgestellt. IV. und V. Armee haben durch schleuniges Vorgehen in südöstlicher Richtung der VI. und VII. Armee Übergang über die obere Mosel zu öffnen. Rechter Flügel V. Armee Vorgehen über Revigny—Stainville —Morley; mit linkem Flügel Sicherung gegen Maas-Befestigungen. Wegnahme der Forts Troyon, Les Paroches, Camp des Romains bei St-Mihiel" 1. Op 5 September, des morgens om kwart over zes, ontving A.O.K. I in La Ferté-Milon de voor haar bestemde order2. De troepen waren toen reeds de daags te voren gelaste bewegingen begonnen 3. Het I. L. weet nog van geen rust. „Rei- ten, reiten, reiten, durch den Tag, durch die Nacht, durch den Tag" Was een tegenbevel nog mogelijk, dat de bewegingen tijdig kon doen staken? Niet voor alle corpsen. Het IV. R.C. (met de IV. D.C.) kreeg om 9 uur order onmiddellijk zijn oprukken te staken, maar had toen reeds zijn doelen, Marcilly en Chambry (IV. D.C.: Oissery), bereikt. H.K.K. II ontving het draadlooze bevel niet verder te gaan dan tot den straatweg Rozoy— Beton Bazoches. Misschien was ook het II. L.C. nog tijdig te verwittigen geweest 4, wanneer A.O.K. I zich onvoorwaardelijk had willen schikken naar het nieuwe bevel uit Luxemburg. Maar zulks was niet het geval. De tekst der order van Moltke gelastte een „verbleiben" tusschen Oise en Seine; blijkens de aan den linker vleugel van het II. L. gegeven richting moest dit leger komen tusschen Seine en Marne, het I. L. tusschen Marne en Oise. Maar Kluck 1 Weltkrieg III p. 311-12. 2 Kluck p. 95. 3 Cf. h.1. p. 219. 4 Der Weltkrieg 191b bis 1918 (bearbeitet ira Reichsarchiv). Vierter Band (Berlin 1926) p. 26 n. was al met zijn gros voorbij de Marne. Er kon dus geen sprake zijn van een „verbleiben": het I. L. zou volgens de nieuwe order twee dagmarschen terug moeten. A.O.K. I kon dus uit de letter dier order besluiten, dat de O.H.L. haar gegeven had met onvoldoende kennis der feitelijke situatie. Blijkbaar wist men in Luxemburg nog niets van de geweldige prestaties, die het I. L. had geleverd, van de voorbeeldige energie, door Klucks troepen betoond op den moeilijken weg naar de verwezenlijking der omvatting. In ieder geval zou thans een aflaten van den vijand hem een bedenkelijke vrijheid van handelen geven; hij bleek immers minder geschokt, dan aanvankelijk door A.O.K. I was aangenomen. Pas wanneer hij tot over de Seine was teruggedreven kon men zich ongehinderd tegen Parijs keeren, zou ook het Duitsche centrum niet onmiddellijk den last te dragen krijgen van 's vijands linker vleugel1. Kluck liet de bewegingen zijner corpsen dus, op de vermelde uitzonderingen na, doorgaan. De O.H.L. stelde hij op de hoogte van zijn opvatting; in zijn radiogram zeide hij o.a.: „Wird angeordnete Einschliessung von Paris ausgeführt, so erhalt Westflügel Franzosen Bewegungsfreiheit gegen Troyes. In Paris vermutlich starkere Krafte erst in Versammlung. Teile der Feldarmee werden wohl hingeführt, dauert aber noch Zeit. Halte Ablassen von durchaus noch kampffahiger Feldarmee und Verschiebung I. und II. Armee zur Zeit für minder günstig. Schlage vor: Verfolgung bis zur Seine durchzuführen und dann Einschliessung von Paris"2. Hetzelfde voorstel ging ook naar Bülow, terwijl echter tevens de noodige voorbereidingen werden getroffen om, wanneer de O.H.L. bij haar plan bleef, de gelaste zwenking op 6 September te kunnen beginnen. Klucks voorstel volgde logisch uit den tot dan toe gevolgden gedachtegang; maar het berustte op onvoldoende kennis van den algemeenen toestand èn het onderschatte met nu steeds stijgend gevaar nog altijd de bedreiging uit Parijs. A.O.K. I veronderstelde, dat een concentratie van vijandelijke troepen 1 Kluck p. 96. 2 Kuhl, Mamefeldzug p. 128. bij de Fransche hoofdstad niet binnen enkele dagen tot stand kon komen; maar ook werd aangenomen, dat de krachten, die dan toch in Parijs aanwezig waren, niet tegen de Duitsche flank zouden wagen op te treden. In 1870 ware een dergelijke veronderstelling waarschijnlijk door de feiten bevestigd; een belangrijk aandeel in de successen van den ouden Moltke had het gebrek aan doorzicht en initiatief van Bazaine (gelijk, in 1866, van Benedek); maar op dergelijke tekortkomingen van de vijandelijke leiding mocht men niet blijven rekenen. Gallieni was van ander formaat dan zijn collega's in den voorafgaanden oorlog. Bij Bülow, die al spoedig het gevaar op de flank had doorzien, vond Klucks voorstel dan ook geen instemming. Voor 5 September was door Bülow slechts een bescheiden voortrukken gelast, dat niets meer had van een energieke achtervolging. Hij motiveert zulks met een verwijzing naar den rustdag van het III. L. i. Mogelijk is echter ook, dat hij een dergelijke order als de O.H.L. gaf, verwachtte; zelfs is de veronderstelling uitgesproken, dat hij deze heeft geïnspireerd In ieder geval, Bülow wenschte zich geheel te schikken naar de ontvangen order en dit te meer toen ook zijn aviateurs drukke transporten over de spoorlijn Bomilly—Nogent naar het Westen berichtten. Deze verkenning werd echter niet aan het I. L. medegedeeld, dat juist door zijn onbekendheid met dergelijke waarnemingen gedurende de laatste dagen op verschillende deelen van het front, tot zijn afwijkend voorstel was gekomen. Later op den dag kreeg ook A.O.K. I volledig inzicht in de 1 Bülow p. 52. 2 Bülow had bizonder grooten invloed bij den Keizer en bij Moltke. Overigens is voor Kabisch' veronderstelling, p. 356 n. 14, geen direct bewijs te geven. Men houde hierbij echter in het oog, dat de officiëele Duitsche publicatie, Der Weltkrieg 191Ï bis 1918, geen bronnenpublicatie is, die op dit punt licht zou kunnen verschaffen; het is een, ook critisch, geschiedverhaal, waarin de voornaamste gewisselde stukken in den tekst zijn opgenomen. Voor wetenschappelijk onderzoek geeft de officiëele Fransche uitgave, Les Armées frangaises dans la Grande Guerre, beter gelegenheid; daar vindt men in de Annexes alle bescheiden systematisch verzameld en volledig afgedrukt. bedoelingen der opperste leiding. Moltke's radiogrammen waren de aankondiging geweest van uitvoerige nieuwe instructies, waarin hij zijn verdere bedoelingen en de motiveering daarvan kenbaar maakte. Dit zijn de Anweisungen für die 1. bis VII. Armee, gedurende den ochtend van den 5den September in Luxemburg geredigeerd en in den loop van den middag en avond ter kennis gekomen van de verschillende A.O.Ks. Zij luiden: Der Gegner hat sich dem umfassend angesetzten Angriff der I. und II. Armee entzogen und mit Teilen den Anschluss an Paris erreicht. Meldungen und sichere Agentennachrichten lassen ferner den Schluss zu, dass der Feind aus der Linie Toul—Belfort Trappen nach Westen befördert, sowie dass er vor der Front der III. bis V. Armee ebenfalls Armeeteile herauszieht. Ein Abdrangen des gesamten französischen Heeres gegen die Schweizer Grenze in südöstlicher Richtung ist somit nicht mehr möglich. Es muss vielmehr damit gerechnet werden, dass der Feind zum Schutze der Hauptstadt und zur Bedrohung der rechten deutschen Heeresflanke starkere Krafte in der Gegend von Paris zusammenzieht und Neubildungen heranführt. Die I. und II. Armee müssen daher gegenüber der Ostfront von Paris verbleiben. Ihre Aufgabe ist es, feindlichen Unternehmungen aus der Gegend von Paris offensiv entgegenzutreten und sich hierbei gegenseitig zu unterstützen. Die IV. und V. Armee sind noch in Berührung mit starkerem Feind. Sie müssen versuchen, ihn dauernd nach Südosten zu drangen. Dadurch wird auch der VI. Armee der Weg über die Mosel zwischen Toul und Epinal geöffnet. Ob es hier im Verein mit VI. und VII. Armee gelingen wird, nennenswerte Teile des Gegners gegen das Schweizer Gebiet abzudrangen, ist noch nicht zu übersehen. Aufgabe der VI. en VII. Armee bleibt zunachst die Fesselung der vor ihrer Front befindlichen Krafte. Es ist sobald als möglich zum Angriff gegen die Mosel zwischen Toul und Epinal unter Sicherung gegen die Festungen vorzugehen. Die III. Armee nimmt die Marschrichtung auf Troyes—Vendeuvre. Je nach Lage wird sie zur Unterstützung der II. und I. Armee über die Seine in westlicher Richtung oder zur Beteiligung an den Kampfen unseres linken Heeresflügels in südlicher oder südöstlicher Richtung verwendet werden. Seine Majestat befehlen daher: I. Die I. und II. Armee verbleiben gegenüber der Ostfront von Paris, um feindlichen Unternehmungen aus Paris offensiv entgegenzutreten. I. Armee zwischen Oise und Marne. Die Marne-Übergange von Chateau-Thierry abwarts sind für einen Uferwechsel besetzt zu halten. II. Armee zwischen Marne und Seine; die Inbesitznahme der Seine-Übergange zwischen Nogent und Méry-sur-Seine ist von Wert. Es wird sich empfehlen, die Armeen in ihrer Masse so weit von Paris entfernt zu halten, dass sie genügende Bewegungsfreiheit für ihre Operationen haben. Höherer Kavalleriekommandeur (H.K.K.) II bleibt der I. Armee unterstellt und gibt eine Kavallerie-Division an Höheren Kavalleriekommandeur I ab. Von Höheren Kavalleriekommandeur I, der der II. Armee unterstellt bleibt, tritt eine Kavallerie-Division zur III. Armee. Aufgabe des Höheren Kavalleriekommandeurs II ist die Beobachtung der Nordfront von Paris zwischen Marne und unterer Seine und Aufklarung zwischen Somme und unterer Seine bis zur Küste. Weitere Aufklarung über Lille—Amiens gegen die Küste durch Flieger der I. Armee. Höherer Kavalleriekommandeur I beobachtet die Südfront von Paris zwischen Marne und Seine unterhalb Paris und klart auf gegen Caen, Alen^on, Le Mans, Tours und Bourges. Flieger sind entsprechend zuzuteilen. Beide Höheren Kavalleriekommandeure haben die auf Paris führenden Eisenbahnen nahe an der Festung zu zerstören. II. Die III. Armee hat auf Troyes—Vendeuvre vorzugehen. Sie erhalt eine Kavallerie-Division des Höheren Kavalleriekommandeurs I überwiesen. Aufklarung gegen die Linie Nevers—Le Creuzot. Flieger sind zuzuteilen. III. Die IV. und V. Armee haben durch unentwegtes Vorgehen in südöstlicher Bichtung der VI. und VII. Armee den übergang über die obere Mosel zu öffnen. Bechter Flügel der IV. Armee über Vitry-leFrancois und Montierender, rechter Flügel der V. Armee über Bevigny —Stainville—Morley. Die V. Armee hat mit ihrem linken Flügel die Sicherung gegen die Maas-Befestigungen unter Wegnahme der Forts Troyon, Les Paroches und Camp des Bomains zu übernehmen. Der V. Armee bleibt Höherer Kavalleriekommandeur IV unterstellt, Aufklarung vor der Front der IV. und V. Armee gegen Linie Dijon—• Besan$on—Belfort. Meldungen auch an IV. Armee. IV. Aufgabe der VI. und VII. Armee unverandert1. Deze nieuwe Anweisungen erkennen het échec van het tot dan toe gevolgde en reeds gewijzigde Duitsche operatieplan. Op 27 Augustus bestaat nog de bedoeling het geheel der vijandelijke strijdmacht te omvatten door met den rechter vleugel tot den benedenloop der Seine uit te halen; begin September wordt deze actie ingekort, zoodat het 6de en het Engelsche L. erbuiten vallen; thans wordt de offensieve opzet nog meer beperkt, daar het I. en II. L. een afweerfront moeten vormen en dus alleen het centrum en de linker vleugel den aanval voortzetten. 1 Weltkrieg IV p. 3-4. A posteriori beoordeeld, d.w.z. met de kennis van Joffre's a.s. offensief waarvan de O.H.L. in de verste verte geen vermoeden had, leenen de nieuwe orders zich tot de scherpste critiek, zooals deze met name door generaal v. Fran^ois is geformuleerd1: „eine Bankrotterklarung des Feldzugsplans, ein respektvolles Verbeugen vor Paris und Verdun; der Befehl trug den Stempel der Unausführbarkeit." Want het I. L. stond al eenige dagmarschen verder dan waar het moest „verbleiben"; het II. L. zou een zwenking van 90 graden moeten uitvoeren, waarbij zijn linker vleugel ongedekt was tegen den aanval van Franchet en Foch; het III. L. was te zwak en zou, op beide flanken ontbloot, een gemakkelijke prooi worden van een vijandelijk offensief; de actie van het IV. en V. L. werd steeds belemmerd door Verdun; het VI. en VII. L. bleven vastgelegd in een onderneming met uiterst dubieuze kansen op succes. Wat dezelfde militaire criticus als de juiste oplossing in de gegeven moeilijkheden beschouwt blijkt uit een ander verwijt, dat hij Moltke's instructie maakt, n.1. te zijn „ein Verzicht auf ein zwar kühnes, aber nicht hoffnungsloses Draufgehen auf den Feind östlich von Paris vorbei." v. Fran^ois, die als commandant van het I. L.C. een belangrijk aandeel had in de door Hindenburg tegen de Russen behaalde successen, begaat hier de fout geen rekening te houden met het psychische verschil tusschen Duitschlands Oostelijke en Westelijke tegenstanders en tusschen de Franschen van 1870 en 1914; te merkwaardiger klinkt zijn verwijt, wanneer men weet, dat juist door Klucks overmoedig negeeren van Parijs de Fransche legerleiding een reeds opgegeven initiatief onverhoopt kon herwinnen. Niettemin blijft een groot gedeelte van v. Fran$ois' critiek steekhoudend. Het nieuwe plan verried duidelijk, dat men zich in een impasse bevond en maakte sterk den indruk van een „Verlegenheitsmanöver" 2. Op drie punten waren groote 1 Marneschlacht und Tannenberg (Rerlin 1920) p. 71 e.v. 2 Kuhl, Marnefeldzug p. 135. Een andere oplossing geeft o.a. Foerster p. 47-48: een korstondige stilstand der operaties om reserves vrij te maken en daarna met den zeer versterkten rechter vleugel Schlieffens gedachte uit te voeren. moeilijkheden te voorzien: op de linker flank van het II. L., bij het III. L., aan het Lotharingsche front. Moltke kon aannemen, dat zijn I. en II. L. de gelaste bewegingen zonder veel hinder van den vijand zouden uitvoeren, daar immers juist hier, volgens de ingekomen meldingen, Franschen en Engelschen het gevoeligst geleden hadden. Toch bleef het feit bestaan, dat zijn drie rechter legers links achterwaarts geëchelonneerd stonden en dus de moeilijke zwenking van Bülows linker vleugel om Montmirail naar het W. (moeilijk ook door het terrein: marais de St-Gond, forêt de la Traconne) zich moest regelen naar het tempo van het achtergebleven III. L. De geheele beweging zou volgens Birchers berekening vier a vijf dagen gevraagd hebbeni, ook wanneer de vijand slechts tot een minimale activiteit in staat bleek. En dan nog bleef de situatie vol gevaren. Bülows linker flank, hoewel aan de Seine aangeleund, bleef uiterst kwetsbaar. Zou het III. L. haar naar het O. ruggesteun geven, dan moest noodwendig de verbinding tusschen III. en IV. L. gevaar loopen. De rechter vleugel van laatsgenoemd leger zou immers in ZOostelijke richting oprukken naar Montiérender, zoodat tusschen IV. en II. L. een frontbreedte van 80 km (Romilly—Arcis s. Aube—Montiérender) beheerscht moest worden door de drie corpsen van Hausen 2. Duidelijk blijken hieruit de moeilijkheden voor Hausen. Hij kon den linker vleugel van Bülow dekken, maar moest dan de verbinding met het IV. L. prijsgeven. Of hij kon zich aansluiten bij de beweging van het IV. L., maar zou dan niet in staat zijn Bülow te steunen. Ook zou hij de verbinding met beide huurlegers kunnen handhaven door zijn troepen over de geheele frontbreedte van 80 km te verdeelen, maar dan bestond de mogelijkheid van een vijandelijken doorbraak door zijn zwakke linie. Ten slotte kon hij met zijn corpsen op een smaller, aan zijn sterkte evenredig front oprukken in richting van Troyes, waarbij echter zijn eigen flanken gevaar liepen. Even duidelijk spreken de moeilijkheden bij het offensieve gedeelte van Moltke's plan. Het IV. en V. L., die nu een be- 1 L.c. p. 20. * Hausen p. 190. slissing moesten forceeren, hadden den krachtigsten tegenstand der Franschen ondervonden en bovendien was Verdun nog steeds niet uitgeschakeld. Het VI. en VII. L. hadden reeds aanmerkelijk geleden; maar dat niet alleen: ter zelfder tijd, dat Moltke hun een belangrijke rol toebedeelt in zijn nieuwe strategische initiatief, ontneemt hij hun eenige corpsen, die een nieuwe bestemming krijgen. Het lijkt wel Moltke's noodlot, steeds met eigen hand het welslagen zijner plannen te ondergraven. Toen het zwaartepunt zijner manoeuvre bij den rechter vleugel lag, onttrok hij er twee corpsen aan om Pruissen voor een inval der Russen te vrijwaren; nu het hoofdaccent lag op zijn linker vleugel, nam hij van daar twee corpsen en een D.C. weg, die in België moesten optreden tegen een imaginairen vijand. Het groote hoofdkwartier in Luxemburg was namelijk sedert begin September voortdurend verontrust door berichten over uitgebreide troepenlandingen van Engelschen, Franschen en zelfs Russen aan de Belgische kust. Moltke en ook Hentsch hechtten hieraan zeer groote beteekenis. Geen wonder: een aanzienlijke vijandelijke troepenmacht kon, optredend tegen de achterwaartsche verbindingen der strijdende legers, den Duitschen rechter vleugel afsnijden van zijn bases en daarmede reddeloos desorganiseeren. Ook de misleiding van den vijand door schijnbewegingen en valsche berichten behoort tot de hulpmiddelen der strategie. Moltke is zonder twijfel het slachtoffer geweest eener dergelijke misleiding, toen hij op 5 September bepaalde: het VII. L. wordt ontbonden, in België wordt een nieuw VII. L. gevormd onder generaal v. Heeringen, bestaande uit de reeds in België aanwezige troepen (III. en IX. R.C.), het VII. R.C. (achtergelaten voor Maubeuge), een corps van het VI. L„ een corps van het VII. L. (daarvoor wordt het XV. L.C. aangewezen) en de VII. D.C.; dit nieuwe VII. L. moet de verbindingen naar het N. beveiligen 1. Het plan tot een ostentatieve debarkatie van een Brig. Engelsche mariniers in Ostende is uitgegaan van Churchill, die in het Britsche kabinet de portefeuille van Marine had. Eind Augustus zetten 3.000 man voet aan wal, maar hun aantal 1 Weltkrieg IV p. 130. werd door de kunstmatig gevoede faam vertienvoudigd. Een correspondent van de Times verspreidde het gerucht der landing van Russische troepen uit Archangel en de Engelsche bevelhebber in Ostende bevestigde zulks als een groot geheim aan zooveel mogelijk lieden *. Dergelijke geruchten kwamen ook in het Duitsche groote hoofdkwartier den last van Moltke's verantwoordelijkheid verzwaren. „Im Grossen Hauptquartier Luxemburg gelang es unseren Gegnern naturgemass sehr viel leichter, solche falschen Nachrichten absichtlich zusammenzutragen, wie es in Coblenz möglich gewesen war," zegt Tappen2. In ieder geval waren volgens de officiëele Duitsche oorlogsgeschiedenis dergelijke geruchten aanleiding tot de formatie van het nieuwe VII. L. in België. Tappens voorstelling van zaken, die den indruk wil wekken, dat dit nieuwe leger diende om den rechter vleugel eindelijk te versterken 3, is dus onjuist — al kon het later, toen de toestand in België geenszins zorgwekkend bleek, worden aangetrokken naar het Z. om juist op tijd de reddende hand te bieden aan het I. en II. L. Uit het voorafgaande blijkt, dat de O.H.L. in haar nieuwe Anweisungen de onderlinge verhouding van ruimte, tijd, kracht en ook moreel 4 niet juist had geschat. Joffre's offensief zou onmiddellijk de proef op deze misrekening geven. Maar niemand aan Duitsche zijde verwachtte, dat de vijand zoo spoedig het nieuwe plan met zijn initiatief zou doorkruisen. Toen de A.O.Ks de Anweisungen ontvingen, geloofden zij niet, dat de uitvoering ernstige moeilijkheden zou ondervinden. Het I. L. had, gelijk gezegd 5, op 5 September de daags te voren gelaste bewegingen uitgevoerd. Daar de door Kluck in zijn radiobericht van 9.30 verdedigde opvatting 5 radicaal in 1 De geheele onderneming is in geuren en kleuren verteld door den Engelschen Brigadecommandant, Major-General Sir George Aston, Secret Service. Espionnage et Contre-Espionnage anglais pendant la Guerre 1914—1918. Traduit de 1'anglais par Henry de Courtois (Paris 1932) p. 68 e.v. 2 L.c. p. 23. 3 Ibid. p. 16. 4 Het I. L. immers moest eenige dagmarschen terug; dit kon niet zonder invloed blijven op het moreel zoowel van vriend als vijand. 6 Cf. h.1. p. 263. tegenspraak was met de bedoelingen van Moltke en ook van Bülow, besloot de O.H.L. overste Hentsch naar A.O.K. I te zenden, ten einde door mondelinge toelichting op de Anweisungen haar bedoeling te verduidelijken. Hentsch kwam des avonds in Rebais, zeer verbaasd, dat hij A.O.K. I reeds zoo ver Zuidelijk had moeten zoeken. Hij gaf een schildering van den algemeenen toestand, waardoor de bij den staf van het I. L. heerschende illusies omtrent een zegevierend oprukken aller Duitsche legers plaats maakten voor een minder rooskleurige, maar juistere opvatting: de linker vleugel zat vast voor het front Nancy—Épinal, het centrum kwam slechts langzaam vooruit, de vijand transporteerde troepen naar Parijs en scheen ook bij Lille en Ostende een onaangename verrassing voor te bereiden. Aldus Hentsch' uiteenzetting. En hij concludeerde, „dass die Lage misslich sei" Thans bestond er voor Kluck geen twijfel meer aan, dat de orders der O.H.L. zonder verwijl en zonder restrictie moesten worden uitgevoerd. Bijzondere spoed (b.v. een onmiddellijke nachtmarsch) was volgens Hentsch echter niet noodig 2; aan een snel optreden van den vijand dacht niemand. Zoo kon Kluck voor den volgenden dag een geleidelijk teruggaan van zijn leger, te beginnen bij den rechter vleugel, gelasten. Daardoor zouden de met front Zuid staande corpsen in dezelfde volgorde met front West komen, dus het II. L.C. op den rechter, het IX. L.C. op den linker vleugel; ongeveer gelijktijdig zouden zij op deze wijze de nieuwe linie bezetten, zonder dat de verplaatsing van colonnes en treinen de bewegingen ernstig hinderde. Het legerbevel van 22 uur dirigeerde derhalve het II. L.C. naar de streek ten NO. van Meaux (Germigny—Islesles-Meldeuses), het IV. L.C. naar Doue, het III. L. C. naar La Ferté-'Gaucher; het IX. L.C. blijft nog bij Esternay; H.K.K. II dekt de zwenking tegen het ZOostelijk front van Parijs door op te rukken in de streek Lumigny—Rozoy 3. 1 Kuhl, Marnefeldzug p. 131. Over een versterking van den rechter vleugel door het VII. L. rept Hentsch niet: een argumentum e silentio tegen Tappens boven vermelde motiveering der verplaatsing van dat leger. 2 Ibid. p. 132. 3 Kluck p. 107-08. Bij Bülow vonden Moltke's Anweisungen volkomen instemming. Met groote ongerustheid had hij gezien hoe A.O.K. I haar z.i. voornaamste taak: de flankdekking der Duitsche legers tegen Parijs, verwaarloosde. Duidelijk was het diepgaand meeningsverschil tusschen Kluck en Bülow gebleken uit de uiteenzettingen, welke kapitein Bührmann, van Klucks staf, omtrent het middaguur van 5 September in Bülows hoofdkwartier had gegeven, en het antwoord, hetwelk hij van daar in Bebais had teruggebracht. Kluck had allen nadruk gelegd op de vervolging naar het Z., Bülow zag in het uitwijken des vijands achter de Seine een manoeuvre, die een verrassend offensief uit Parijs moest mogelijk maken. Tegenover Bührmann had hij verklaard: „Ich halte die Lage der I. Armee nicht für günstig, aus Paris droht ein Ungewitter, und die Gefahr durch neues Vorgehen der Englander ist nicht beseitigt" *. Die uiteenzetting had reeds voor de komst van Hentsch A.O.K. I tot andere gedachten gebracht. Natuurlijk nam Bülow onmiddellijk na ontvangst van Moltke's inleidende order2 (5 September 7.30) alle maatregelen ter inleiding der gelaste zwenking: de rechter vleugel moet de vervolging staken, de linker kan verder gaan naar het Z. Zoo zou het II. L. links voorwaarts geëchelonneerd komen te staan, waarmee de frontverandering was voorbereid. Deze order bereikte het VII. L.C. echter te laat; het had zijn voor dien dag gelasten korten marsch 3 reeds afgelegd. Derhalve blijft op 5 September het front van het II. L. nog naar het Z. gericht4. Des avonds staat het ongeveer op de lijn Montmirail—Vertus, die bijna zonder strijd bereikt was; alleen het X. L.C. had voorbij Montmort ernstigen tegenstand van de Fransche achterhoeden ondervonden. Voor 6 September gelast Bülow, op grond der ontvangen directive: „II. Armee sezt die Verfolgung mit H.K.K. I, Mitte und linkem Flügel fort." De voorhoeden moeten komen op de lijn Montmirail—Marigny le Grand; vliegende af deelingen (cavalerie, artillerie en infanterie met mi- 1 Weltkrieg IV p. 21 en 28. 2 Cf. h.1. p. 262. 3 Cf. h.1. p. 264. 4 Weltkrieg IV p. 20-21. trailleurs) moeten snel vooruit naar de Seine. In verband met den achterstand van het III. L. en het daaruit voortvloeiende gevaar voor zijn linker vleugel seint Bülow aan Hausen en aan de O.H.L.: „Baldiges Vorschreiten III. Armee sehr erwünscht" !. Hausen was geheel bereid dezen wensch in te willigen, die volkomen strookte met de nieuwe Anweisungen. Zijn leger had op 5 September een rustdag genoten. Uit papieren, gevonden op het station van Chalons, kon men concludeeren, dat de vijand een aanzienlijk gedeelte zijner strijdkrachten per spoor naar Parijs had vervoerd. Overigens stelde de verkenning uit de lucht vast, dat het gebied ten N. van Sommesous—Sompuis—Vitry-le-Frangois vrij was van sterken vijand. Bij Mailly werd vijandelijke cavalerie gesignaleerd en latere meldingen van aviateurs berichtten ook de aanwezigheid van andere wapenen, maar Hausen bleef bij zijn opinie, in den loop van den dag gevormd, dat zijn leger slechts zou stuiten op achterhoeden, die 's vijands terugtocht achter de Aube moesten dekken. Snel oprukken was geboden, daar het min of meer vereenzaamde III. L. zoo spoedig mogelijk zijn rechter vleugel de aanleuning aan de Seine bij Troyes moest verzekeren. Als doelen voor 6 September stelde Hausen: XXIII. B.D.2 tot Villeneuve; XII. L.C. tusschen Germinonen Coupetz; XIX. L.C. tot Loisy-sur-Marne 3. Bij A.O.K. IV brachten de Anweisungen geen verandering in de op 5 September bestaande plannen. Het eerste doel bleef de verovering der sterke linie van het Marne-Bijnkanaal, in samenwerking met het V. L. 4. De in den ochtend ontvangen verkenningsrapporten wekten den indruk, dat de vijand ten N. van het kanaal geen tegenstand meer zou bieden. Inderdaad bereikte de rechter vleugel (VIII. L.C.) het kanaal bij Vitry-le-Frangois terwijl de overige corpsen tot den weg Vitryle-Fran^ois—Sainte-Ménehould kwamen (Heiltz-l'Evêque— 1 Ibid. p. 23. 2 De XXIV. R.D. van het XII. R.C. kwam heden tot ZWestelijk van Rethel; cf. h.1. p. 134; Givet was 2 Sept. gevallen. 3 Baumgarten-Crusius p. 72-3 en Hausen p. 181-2. 4 Cf. h.1. p. 258. 18 Vanault-les-Dames—Saint-Mard-sur-le-Mont); men had alleen vijandelijke achterhoeden ontmoet; toch was deze etappe langs stoffige wegen zeer vermoeiend geweest voor de corpsen, die dan ook niet weinig uitvallers verloren i. Voor den volgenden dag, 6 September, stelde Albrecht van Württemberg zich voor het Marne-Rijnkanaal in loodrechte richting tc passeeren; ook daarbij verwachtte hij niet, dat de vijand zijn leger tot zwaren strijd zou dwingen 2. De beide rechter corpsen van het V. L., die zich bij de beweging van het IV. L. zouden aansluiten, bevonden zich in den avond van 4 September bij Sainte-Ménehould (VI. L.C.) en ten N. van Clermont-en-Argonne (XIII. L.C.). Hun doelen voor den volgenden dag waren de Aisne ten W. van Triaucourt en de streek tusschen Triaucourt en de Aire, terwijl het XVI. L.C. op de lijn Jubécourt—Parois met front Oost tegen Verdun moest dekken. Gedurende den nacht nog bezette het XIII. L.C. Clermont, dat door den vijand ontruimd bleek te zijn; men maakte er een vijandelijk stafofficier gevangen, op wien belangrijke bevelen gevonden werden, die door Sarrail aan zijn 5de en 6de L.C. gericht waren: zij moesten opnieuw front maken op de lijn Laheycourt—Rembercourt-aux-Pots. Het V. L. kon dus op een serieuzer tegenstand rekenen dan alleen van achterhoeden 3. Onaangenaam was dit nieuws voor A.O.K. V allerminst; men wist nu ten minste waar 's vijands hoofdmacht zich bevond en wat zij van plan was. Met den steun van een flankeerend ingrijpen door het IV. L. in ZOostelijke richting generzijds van het Marne-Rijnkanaal verwachtte de Kronprinz met den vijand te kunnen afrekenen, waarna met alle kans op succes de nieuwe opdracht der O.H.L. ten bate van het VI. L. kon worden uitgevoerd. Op 5 September werden de voorbereidende maatregelen getroffen; VI. en XIII. 1 Weltkrieg IV p. 14. 2 Ibid. p. 104. „ , s Voor het 4de L. was in Joffre's instructies (cf h.1. p. 240) alleen de limiet van den terugtocht iets ingekort; vandaar dat het IV. L. slechts achterhoeden tegenover zich vond. Sarrail had echter opdracht om langzaam terug te gaan en steeds tot het offensief gereed te blyven Dit verklaart het verschillend aspect op 5 September voor het IV. en V. L. L.C. komen weliswaar niet verder dan de aanvankelijk gestelde bovengenoemde doelen, maar H.K.K. IV staat 's avonds Westelijk van Nettancourt om den volgenden dag tegen de linker flank der gesignaleerde vijandelijke positie op te treden, en het XVI. L.C., dat reeds gedeeltelijk ontheven is van zijn dekkende taak tegen Verdun, heeft een divisie bij Autrécourt, die den aanval op 's vijands rechter vleugel nadruk moet verleenen. Voor 6 September worden dan ook verre doelen gesteld: het VI. L.C. tot de bruggen van Revigny en Neuville, het XIII. L.C. tot de bruggen van Mussey, Varney en Fains, het XVI. L.C. tot Bar-le-Duc. Op den rechter vleugel was steun van het IV. L. toegezegd 1. A.O.K. VI zag zich zonder veel innerlijke overtuiging gesteld voor een dubbele taak: den aanval op de position de Nancy en den doorbraak door de trouée de Charmes; beide operaties zouden elkaar steunen en, wanneer succes uitbleef, althans — maar bij A.O.K. VI dacht men: wellicht 2 — den vijand ter plaatse binden. Beide operaties eischten ook een vrij langdurige voorbereiding. De actie tegen Nancy maakte den aanvoer van zware artillerie en munitie noodig en dat vergde geruimen tijd 3. Wat den doorbraak over de Moezel betreft, het VII. L. stond begin September achter bij het VI. L. en Rupprecht geloofde, dat alleen een krachtig gelijktijdig optreden van beide legers tegen de Moezel succes kon hebben; derhalve moest dit offensief worden ingeleid door een oprukken van het VII. L., welks déboucheeren uit het boschgebied tusschen Meurthe en Mortagne verzekerd moest zijn, alvorens aan een gemeenschappelijk offensief viel te denken 4. Het VII. L. hield de Meurthelinie beiderzijds van Saint-Dié bezet, toen het op 2 September de orders in dien zin van A.O.K. VI ontving. De terreinwinst der volgende dagen bleef echter verre beneden de verwachtingen, zoodat de mogelijkheid van een doorbraak voorloopig nog niet veel waarschijnlijker was geworden. 1 Weltkrieg IV p. 5, 7, 11-12, 16-17, 105. 3 Cf. h.1. p. 253. 3 Weltkrieg III p. 294. 4 Ibid. p. 293. Intusschen begint het bombardement der position de Nancu i, hetwelk de oorzaak wordt van de Castelnau's alarmeercnde melding aan Joffre*. Tegelijkertijd vervroegt Rupprecht het offensief zijner troepen bezuiden Luneville tegen de Mortagne: op 4 September kreeg hij de zekerheid, dat de vijand uit de linie Belfort—Nancy troepen verplaatste naar elders, zoodat thans zijn eigen offensief niet langer mocht worden uitgesteld. Op 5 September woedde de strijd dan ook op de geheele linie van het VI. en het VII. L>maar nergens werd een terreinwinst van beteekenis behaald, ken hoopvoller uitzicht kreeg de slag, toen uit de nieuwe Anweisungen bleek, dat op de interventie van het IV. en V. L. mocht gerekend worden. Daarentegen achtte Rupprecht zijn kans op welslagen weer sterk verminderd, toen de orders aangaande het VII. L. 3 hem van een gedeelte zijner strijdkrachten beroofde; hij wist alleen gedaan te krijgen, dat althans het gevraagde corps van het VI. L. voorloopig nog niet naar België Getransporteerd zou worden. Zijn orders voor 6 September getuigen dan ook van een zekere terughouding. Alleen het (vroegere) VII. L. moest zijn aanvallen in richting van Rambervillers voortzetten; de actie der infanterie tegen de posüwn de Nancy werd afhankelijk gesteld van de werking der zware artillerie, terwijl ten Z. van Lunéville de bereikte linie alleen overschreden zou worden, wanneer de vijand bleek te re reeren De strijd op het Lotharingsche front begon reeds het kara ter te vertoonen van den stellingoorlog, dien Schlieffen met alle middelen had willen vermijden. 1 Het verloop van den hier begonnen slag aan Fransclie zijde lievendie beschreven door Abbé Ch. Rolin, La Bataille qai sauva Nancy. Champenoux (nouvelle éd„ Paris 1930); de aan de Du^che lege^ leiding in dit werkje toegeschreven intenties Z1Jn echerbhjkbaa met uit de beste bronnen geput. Van Duitsche zijde:'General L v Gebsatte , Von Nancy bis zum Camp des Romains (in de serie Schlachten Weltkrieges, Nr VI, Oldenburg 1922). 2 Cf. h.1. p. 250. 3 Cf. h.1. p. 269. * Weltkrieg IV p. 149-150. XIV BESLUIT Nadat de Duitsche legers in de eerste maand van den oorlog succes op succes hadden behaald en hun tegenstanders telkens opnieuw verder waren teruggedreven of hun verzet hadden moeten opgeven om erger te voorkomen; nadat de Duitsche troepen zich herhaaldelijk superieur hadden getoond aan de vijandelijke, brak, zonder dat iemand aan Duitsche zijde ook maar in de verte een dergelijken omkeer verwachtte, op 6 September Joffre's algemeene offensief los, hetwelk in de gigantische worsteling aan de Marne den keizerlijken legers een halt zou gebieden, dat ten slotte leiden moest tot den terugtocht. De verrassing van het Fransche offensief was volkomen; het leek een wonder, dat de opperbevelhebber van een geslagen en toch zeker min of meer gedemoraliseerd leger zoo overtuigend het initiatief waagde te grijpen. Hoe was dat mogelijk geworden? Beiderzijds kon de militaire leiding zich tekortkomingen verwijten. In dat opzicht bevestigde zij de uitkomsten der krijgsgeschiedenis, die tot de hoogte van Frederik den Groote, Napoléon en den ouden Moltke toe fouten in de leiding wist vast te stellen. „Eine fehlerlose Kriegführung gibt es nicht," zegt Delbrück terecht. Op niemands schouders drukt zwaarder verantwoordelijkheid, aan niemands vermogens worden geweldiger en dus moeilijker te vervullen eischen gesteld dan van den veldheer: dat mag de buitenstaander bij zijn beoordeeling nooit vergeten. Maar al is het onmogelijk, een leiding zonder fouten te verlangen, wel kan men zich steeds afvragen, wie een fout minder heeft gemaakt dan de tegenpartij, en vooral: wie het beste profijt heeft getrokken van de moeilijk- Le. hn ir<}ct£ de !n Mg f, . /g.S ynitra cJt.s Son~t fait'S, Pour Cjui vc. ut ƒ ^.rrrt-em ent /& ynori o v L-e su c , £uil:ÉABrU , fcon.2/ilc M / / 6%~t> heden en fouten des tegenstanders. Dat is zonder twijfel aan Fransche zijde het geval geweest. Opzettelijk drukken wij ons uit in termen, die meer het Duitsclie debet dan het Fransche credit op den voorgrond stellen. Want niet omdat van huis uit de Fransche legerleiding in haar concepties de Duitsche overtrof werd de verrassing aan de Marne mogelijk, maar omdat de Duitsche leiding fouten maakte en de Fransche daarvan doortastend profiteerde. Misschien moeten wij nog verder gaan en zeggen: omdat de Duitsche leiding, toen de slagen aan de grens geen beslissende overwinningen hadden opgeleverd, voor een vrijwel onoplosbaar probleem kwam te staan. De Duitsche rechter vleugel (I. tot V. L.) was toen te zwak om op alle mogelijkheden het antwoord te kunnen vinden: dat moet men telkens weer constateeren. En bij het verder oprukken in het vijandelijke land moest die zwakte zich door allerlei onvermijdelijke verliezen van dag tot dag pijnlijker doen gevoelen. Daartegenover had Joffre twee ijzers in het vuur. Het eerste, de omvatting in het W. volgens het schema van '25 Augustus, kon alleen gebroken worden door de ver uithalende beweging van Klucks leger. Dat gebeurde door den slag aan de Somme. Maar die uitbreiding van het I. L. naar het W. gaf Joffre zijn tweede mogelijkheid: de doorbraak door het Duitsche centrum volgens de memorie van kolonel Pont. Kluck verandert vervolgens van directie en daarmede verschijnt de eerste kans weer binnen den kring van het bereikbare, mede door de gelukkige omstandigheid, dat Joffre op aandrang van Gallieni het 6de L. ter wille van de verdediging der hoofdstad versterkt. Die kans wordt 3 September gezien en zij kan worden aangegrepen dank zij het feit, dat op de beslissende plaatsen mannen van meer dan gemiddeld formaat de leiding bezitten of nemen. Kitcheners interventie van 1 September, de energie van Galheni, het stoute zelfvertrouwen van Franchet d'Esperey en Jottres geloof in zijn soldaten maakten den slag mogelijk. Maar daarvoor was ook noodig geweest de onvoorzichtigheid van Kluck, de gebrekkige verbinding tusschen de Duitsche legers en hun opperbevel, en vooral de bedenkelij e verdeeling van Moltke's krachten. Ware de Duitsche rechter vleugel niet verzwakt, sterker geweest of tijdens den opmarsch versterkt met corpsen uit het Lotharingsche front (die, zooals uit de late verplaatsing van het VII. L. blijkt, daar gemist konden worden), dan zou hij zoowel de buitenflank tegen Parijs hebben kunnen dekken als de achtervolging van de Fransche hoofdmacht op zich nemen. Maar de Duitsche bewegende vleugel was nu eenmaal niet sterk genoeg voor die dubbele taak en daarom moest de O.H.L. wel besluiten den eisch van veiligheid te laten domineeren, zoodra men goede gronden had om aan te nemen, dat uit Parijs gevaar dreigde. Zoo ontstonden de laatste Anweisungen vóór den grooten slag, die dus juist op het goede moment door de Franschen werd ingezet. Diep doorgedrongen in het vijandelijk land en met het visioen van een triomfantelijken intocht in Parijs voor oogen, zullen de Duitschers zich moeten verweren tegen den Franschen aanval. Een geweldige worsteling, zooals de geschiedenis geen tweede kent, zal beslissen over leven en dood van duizenden. Het voorspel van onzekerheid is geëindigd, de slag aan de Marne gaat beginnen. Bijlagen ■ I DE SAMENSTELLING DER LEGERS i A - HET DUITSCHE WESTERLEGER Opperbevel : Keizer Wilhelm II Chef v. d. Staf: Generaal v. Moltke I - Leger (v. Kluck; chef v. d. staf: v. Kuhl): II. L.C. (v. Linsingen); III. L.C. (v. Lochow); IV. L.C. (Sixt v. Armin); IX. L.C. (v. Quast); III. R.C. (v. Beseier) blijft achter tegen Antwerpen; IV. R.C. (v. Gronau); IX. R.C., uit Sleeswijk gevolgd, komt tegen Antwerpen; H.K.K. II (v. d. Marwitz), bestaande uit de II., IV. (v. Garnier) en IX. D.C.; drie Brig. Landwehr. II - Leger (v. Bülow; chef v. d. staf: v. Lauenstein): Gardecorps (v. Plettenberg); VIL L.C. (v. Einem); X. L.C. (v. Em- mich); Garde-R.C. (v. Gallwitz) wordt naar het Oosterfront vervoerd; VII. R.C. (v. Zwehl) blijft voor Maubeuge; X. R.C. (v. Kirchbach); H.K.K. I (v. Richthofen), bestaande uit de Garde- en V. D.C.; twee Brig. Landwehr. III - Leger (v. Hausen; chef v. d. staf: v. Hoeppner): XI. L.C. wordt naar het Oosterfront vervoerd; XII. L.C. (d'Elsa); XIX. L.C. (v. Laffert); XII. R.C. (v. Kirchbach); een Brig. Landwehr. IV - Leger (Albrecht v. Württemberg; chef v. d. staf; v. Lüttwitz): VI. L.C. gaat eind Augustus over naar het V. L.; VIII. L.C.; XVIII. L.C.; VIII. R.C.; XVIII. R.C.; een Brig. Landwehr. 1 Alleen de namen van hen, die in dit of in het tweede deel van onze studie worden genoemd, zijn ook in dit overzicht vermeld. V - Leger (Kronprinz Wilhelm; chef v. d. staf: Schmidt v. Knobelsdorf): V. L.C. (v. Strantz) is korten tijd onttrokken aan A.O.K. V; XIII. L.C. (v. Fabeck); XVI. L.C. (v. Mudra); V. R.C.; VI. R.C.; XXXIII. R.D. uit Metz werkt later mede; H.K.K. IV (v. Hollen), bestaande uit de III. en VI. D.C.; vijf Rrig. Landwehr. VI - Leger (Rupprecht v. Beyeren; chef v. d. staf: Krafft v. Delmensingen): XXI. L.C.; I. Beyersche L.C.; II. Beyersche L.C.; III. Beyersche L.C. (v. Gebsattel); I. Beyersche R.C.; H.K.K. III (v. Frommel), bestaande uit de VII., VIII. en Beyersche D.C.; een Brig. Landwehr; negen Brig. Ersatz-troepen. VII - Leger (v. Heeringen): XIV. L.C.; XV. L.C. (v. Deimling); XIV. R.C.; vier Brig. Landwehr; vier Brig. Ersatz-troepen. B - HET FRANSCHE LEGER Opperbevel : Generaal Joffre Chef v. d. Staf: Generaal Belin lste Leger (Dubail): 7de L.C. (Vautier) later gedeeltelijk naar het nieuwe 6de Leger; 8ste L.C.; 13de L.C.; 14de L.C.; 21ste L.C. (Legrand-Girarde), later naar het 4de Leger; lste groep R.Ds, bestaande uit 58ste, 63ste en 66ste R.D.; 44ste D.I., van de Armée des Alpes; twee R.Ds, in Belfort en Épinal; 8ste D.C., die later bij het C.C. Conneau van het 5de Leger komt; 6de D.C. 2de Leger (de Curières de Castelnau): 9de L.C. (Dubois), later gedeeltelijk naar het 4de Leger; 15de L.C. (Espinasse), later naar het 3de Leger; 16de L.C.; 18de L.C. (Mas-Latrie), weldra naar het 5de Leger; 20ste L.C. (Foch, daarna Balfourier); 2de groep R.Ds, bestaande uit de 59ste, 68ste en 70ste R.D.; twee R.Ds, van de Armée des Alpes; 73ste R.D. in Toul; 10de D.C., die later bij het C.C. Conneau van het 5de Leger komt; 2de D.C. 3de Leger (Ruffey, later Sarrail): 4de L.C. (Boëlle), later naar het nieuwe 6de Leger; 5de L.C.; 6de L.C.; 42ste D.I., later naar het nieuwe 9de Leger; 3de groep R.Ds (Paul Durand), bestaande uit de 54ste, 55ste en 56ste R.D., weldra naar de Armée de Lorraine, later grootendeels naar het nieuwe 6de Leger; 67ste (uit Chalons), 65ste en 75ste R.D. (beide laatsten van de Armée des Alpes) vormen later een nieuwe 3de groep R.Ds onder Paul Durand; 72ste R.D. in Verdun; 7de D.C. 4de Leger (de Langle de Cary): 12de L.C. (Roques); 17de L.C.; Coloniaal L.C.; 2de L.C. (Gérard), reeds op 8 Augustus van het 5de naar het 4de Leger gekomen; 9de D.C. 5de Leger (Lanrezac, later Franchet d'Espèrey): lste L.C. (Franchet d'Espèrey, later Deligny); 3de L.C. (Sauret, later Hache); 10de L.C. (Defforges); 11de L.C. (Eydoux), weldra naar het 4de Leger; 4de groep R.Ds (Valabrègue), bestaande uit de 51ste, 53ste en 69ste R.D.; 52ste en 60ste R.D., weldra naar het 4de Leger; 37ste en 38ste D.I. uit Africa; 4de D.C. (Abonneau); C.C. Sordet, bestaande uit lste, 3de en 5de D.C., aanvankelijk onder direct bevel van Joffre, daarna bij het 5de Leger, later bij het nieuwe 6de Leger. Armée d'A made (half Augustus geformeerd, na de ontbinding der kleine Armée des Alpes, die onder commando van d'Amade zou hebben geopereerd, wanneer Italië aan de zijde der Centralen ware opgetreden): vier Divisies Territorialen; 61ste en 62ste R.D., aanvankelijk in Parijs, vervolgens onder d'Amade, ten slotte toegevoegd aan het nieuwe 6de Leger. C - HET ENGELSCHE EXPEDITIELEGER Opperbevel : Maarschalk French Chef v. d. Staf: Generaal Murray lste L.C. (Douglas Haig); 2de L.C. (Smith-Dorrien); 3de L.C. (Pulteney) wordt op 30 Aug. geformeerd uit de 19de Brig. Inf. en de op 25 Aug. bij Le Cateau gedebarkeerde 4de D.I.; lste D.C. (Allenby), bestaande uit vijf Brig. Cav., waarvan in September de 3de en 5de worden losgemaakt om een nieuwe 2de D.C. (Gough) te vormen. De sterkte van het Fransche L.C. bedraagt ongeveer 40.000 man met 120 vuurmonden, van het Duitsche ongeveer 38.000 man met 160 vuurmonden (waarvan 16 zware), van het Engelsche ongeveer 36.000 man met 152 vuurmonden (waarvan 8 zware) 1. 1 Een afzonderlijk hoofdstuk wordt in het tweede deel dezer studie gewijd aan de samenstelling en sterkte der legercorpsen en hun onderdeelen. II LIJST VAN GERAADPLEEGDE WERKEN Général R. AleXandke, Avec Joffre d'Agadir a Verdun, (Paris 1932). Arminius, Feldherrnköpfe 1914—1918, (Leizig 1932). Sir George Arthur, Kitchener et la Guerre 1914—1916, (édition franSaise par Louis-Paul Alaux avec préfaces de M. Raymond Poincaré, du Maréchal Joffre et du Maréchal Haig, Paris 1921). ARTHUR-LévY, 1914 a Paris, (Paris 1917). Earl of Oxford and Asquith, Memories and Reflections 1852—1927, Vol. II, (London 1928). Major-General Sir George Aston, Secret Service, Espionnage et ContreEspionnage anglais pendant la Guerre 1914—1918 (traduit de 1'Anglais par Henry de Courtois, Paris 1932). Generalmajor Baumgarten-Crusius, Die Marneschlacht 1914 insbesondere auf der Front der deutschen dritten Armee, nach den Kriegsakten bearbeitet, (Leipzig 1919). Oberstleutnant J. C. v. d. Belt, Die ersten Wochen des grossen Krieges, (Berlin 1922). General der Kavallerie Fr. v. Bernhakdi, Deutschlands Heldenkampf 1914—1918, (München 1922). Général Berthaut, De la Marne a la Mer du Nord. Vue d'ensemble sur les opérations militaires 1914—1918, (Paris-Bruxelles 1919). , L'„Erreur" de 1914. Réponse aux critiques, (Paris-Bruxelles 1919). Lord Bertie of Thame, Diary 1914—1918. 2 Vol. (Edited by Lady Algernon Gordon Lennox with a foreword by Viscount Grey of Fallodon, Londen 1924). Dr Eugen Bircher, Major im Generalstabe der eidgenössischen Armee: Die Schlacht an der Marne. Eine kriegsgeschichtlich-militar-politische Studie, (Bern 1918). , Die Schlacht am Ourcq. Beitrage zur Erforschung der Schlacht an der Marne, (Leipzig 1922). Général H. Bonnal, Questions de critique militaire et d'actualité, (Paris 1913). Henry Bordeaux, Joffre ou l'Art de Commander, (Paris 1933). Victor Boudon, Avec Charles Péguy de la Lorraine a la Marne, (Paris 1916). J. M. Rourget, Les Origines de la Victoire. Histoire raisonnée de la Guerre mondiale, (Paris 1924). Prof. Dr Joh. Victor Rredt, Die belgische Neutralitat und der Schlieffensche Feldzugsplan, (Rerlin 1929). Generalfeldmarschall v. Rülow, Mein Bericht zur Marneschlacht, (Rerlin 1919). Commandant Charles Rugnet, En écoutant le Maréchal Foch, (Paris 1929). Major-General Sir C. E. Callwell, Field-Marshal Sir Henry Wilson. His Life and Diaries. Vol. I, (London 1927). Colonel Campagne, Le Chemin des Croix 1914—1918, (Paris 1930). Rt Hon. Winston S. Churchill, The World Crisis 1911—1914, (London 1923). Clausewitz, Vom Kriege (dreizehnte, vermehrte Auflage, Rerlin— Leipzig 1918). Général Clergerie, Le Róle du Gouvernement Militaire de Paris du Ier au 12 septembre 1914, (Nancy-Paris-Strasbourg 1920). Paul Coblentz, Le Silence de Sarrail, (Paris 1930). Frederic Coleman, From Mons te Ypres with French. A personal Narrative, (London 1916). Général Conneau, Historique des Corps de Cavalerie commandés par le Général Conneau 1914—1917, (Paris-Limoges-Nancy 1924). Major A. Corbett-Smith, The Retreat from Mons by one who shared in it, (London 1916). Général Cordonnier, L'Obéissance aux Armêes, (Paris-Limoges-Nancy 1924). Emil Daniels, Qualitat und Zahl in der Kriegsgeschichte (Rand 222 der Preussische Jahrbücher, Rerlin 1930). Général Daniloff, Quartier-Maitre général des Armées russes 19141915: Les premières Opérations de l'Armée russe en 1914 (in de Revue Militaire Frangaise van Mei en Juni 1923). Général F. de Dartein, La 56e Division au Feu. Souvenirs de son Commandant, (Paris 1919). Hans Delbrück, Die strategische Grundfrage des Weltkrieges (Rand 183 der Preussische Jahrbücher, Rerlin 1921). Général A. Dubois, Deux Années de Commandement sur le front de France 1914-1916. Tome I: Le 9e Corps d'Armée, (Paris 1921). Général DuP0NT,Le Haut Commandement allemandenl914, (Parisl922). Rrigadier-General J. E. Edmonds, History of the Great War based on official Documents. Military Opérations: France and Relgium 1914 August-October, (London 1925). Generaloberst von Efnem, Kriegsminister unter Wilhelm II, Erinnerungen eines Soldaten 1853—1933, (Leipzig 1933). Friedrich Engels, Po und Rhein. Savoyen, Nizza und der Rhein (herausgegeben von Eduard Rernstein, Stuttgart 1915). Etat-Major de L'ARMéE, Les Armées frangaises dans la grande Guerre Tome I, Vol. 1: Préliminaires, Bataille des Frontières, (Paris MDCCCCXXII) avec annexes. Id. Vol. 2: Retraite, Préliminaires de la Bataille de la Marne, (Paris MDCCCCXXII) avec id. Lieutenant-Colonel Jean Fabry, Joffre et son Destin. La Marne, Verdun, la Somme, l'Amérique, (Paris-Limoges-Nancy 1931). Lieut.-Colonel breveté Fischer, Comment dura la Guerre. Souvenirs et Réflexions sur 1'Entretien des Armées francjaises au moyen des Chemins de Fer (Paris 1925). Maréchal Foch, Mémoires pour servir a 1'Histoire de la Guerre de 1914-1918. Tome I, (Paris 1931). Oberstleutnant a. D. Wolfgang Foerster, Graf Schlieffen und der Weltkrieg. Teil I: Die deutsche Westoffensive 1914 bis zur Marneschlacht, (Berlin 1921). General der Inf. z. D. Hermann v. Fran<;ois: Marneschlacht und Tannenberg. Betrachtungen zur deutschen Kriegsführung der ersten sechs Kriegswochen, (Berlin 1920). Sir John French, Despatches. Official Story of Mons, the Marne & the Aisne (The Graphic Special No 1) (z. j.). Field-Marshall Viscount French of Ypres, 191b, (London 1919). Hermann Gackenholz, Entscheidung in Lothringen 191b. Der Operationsplan des jüngeren Moltke und seine Durchführung auf dem linken deutschen Heeresflügel (Inaugural-Dissertation der Universitat Berlin, Teildruck, 1933). Maréchal Gallieni, Mémoires. Défense de Paris 25 aoüt-11 septembre 1914 (2e tirage Paris 1926). , Les Carnets. Publiés par son Fils Gaëtan Gallieni, (Paris 1932). Frh. v. Gebsattel, Generalfeldmarschall Karl von Biilow, (München 1929). Kapitein C. C. de Gelder, Over de Beteekenis der Algemeene Reserve (in de Militaire Spectator van 1919 p. 595 e.v.). , De Slag in de Ardennen (id. van Nov. 1928). P.-B. Gheusi, La Gloire de Gallieni. Comment Paris fut sauvé, (Paris 1928). Viscount Gkey of Fallodon, Twenty-five Years. Vol. II (Londen 1925). Generalleutnant a. D. Wilhelm Groener, Das Testament des Grafen Schlieffen, (Berlin 1927). L. H. Grondijs, De Ontplooiing van het Russische Leger in Augustus 1914 (in De (Groene) Amsterdammer van 1 Sept. 1923). Richard Burdon Haldane, An Autobiography (Londen 1929). EKnest W. Hamilton, late Captain llth Hussars, The first seven Divisions. Being a detailed account of the fighting from Mons to Ypres, (London 1916; 21th edit. 1918). Generaloberst Frh. v. Hausen, Erinnerungen an den Marnefeldzug 19 191b. Mit einer einleitenden kritischen Studie herausgegeben von Friedrich M. Kircheisen, (Leipzig 1920). Karl Helfferich, Der Wellkrieg. II. Teil: Vom Kriegsausbruch bis zum uneingeschrankten U-Bootkrieg, (Berlin 1919). Colonel Herbillon, Du Général en chef au Gouvernement. Souvenirs d'un Officier de Liaison pendant la Guerre mondiale. Tome I: Sous le Commandement du Général Joffre, (Paris 1930). Dr iur. Fritz HERéus, Die 1. und 2. Armee in der Sambre- und Marneschlacht. Betrachtungen zu einigen wesentlichen Punkten in ihrer Führung der Operationen (in Wissen und Wehr van 1931, Heft VI). Dr August Herbmann, Die Erkrankung des Generalobersten Helmuth v. Moltke (in Militar-Wochenblatt van 1926 No 10). J. HéTHAY (d.i. Général de CoRNULiER-LuciNièRE), Le Róle de la Cavalerie frangaise a l'aile gauche de la Bataille de la Marne, (Paris 1919). Major K. Heydemann, Die Schlacht bei St-Quentin 1914 (Schlachten des Weltkrieges in Einzeldarstellungen bearbeitet und herausgegeben im Auftrage des Reichsarchives. Band 7a en 7b. OldenburgBerlin 1922). Généraux Hibschauer et Klein, Paris en État de Défense 1914, (Paris 1927). General v. Hoeppner, Deulschlands Krieg in der Luft, (Leipzig 1921). Carl Hosse, Die englisch-belgischen Aufmarschplane gegen Deulschland vor dem Weltkriege, (Zürich-Leipzig-Wien 1930). Général Huguet, ancien Chef de la Mission fran^aise attachée a 1'Armée britannique, L'Intervention militaire britannique en 1914 (NancyParis-Strasbourg 1928). Jules Isaac, Joffre et Lanrezac (in Les Archives de la Grande Guerre van 1921/1922). Maréchal Joffre, La Préparation de la Guerre et la Conduite des Opérations, (Paris 1920). , Mémoires. Tome I (Paris 1932). Generalleutn. a. D. Ernst Kabisch, Streitfragen des Weltkrieges 19141918, (Stuttgart 1924). Erganzungen (1927). Réginald Kann, Le Plan de Campagne allemand de 1914 et son exécution, (Paris 1923). Generaloberst A. v. Kluck, Der Marsch auf Paris und die Marneschlacht 1914, (Berlin 1920). Capitaine Koeltz, Le premier Échec stratégique allemand (in de Revue Militaire Générale van Sept. 1920). General der Inf. a. D. H. v. Kuhl, Dr Phil., Der deutsche Generalstab in Vorbereitung und Durchführung des Weltkrieges, (Berlin 1920). , Der Marnefeldzug 1914, (Berlin 1921). Général Lanrezac, Le Plan de Campagne francais et le premier mois de la Guerre (nouv. édit. revue, annotée et complétée par des annexes. Paris 1929). Lieut.-Colonel M. Larcher, Le Ier Corps a Dinant, Charleroi, Guise. Aoüt 1914, (Paris 1932). Général H. le Gros, La Genèse de la Bataille de la Marne. Septembre 1914, (Paris 1919). Capitaine R. H. Liddell Hart, military Editor of the new Encyclopaedia Rritannica: Réputations (traduction et préface d'André Cogniet, officier de Marine en retraite. Paris 1931). Erich Ludendorff, Kriegfiihrung und Politik, (Rerlin 1922). Général Maitrot, Nos Frontières de L'Est et du Nord. L'Offensive par la Relgique, la Défense de la Lorraine (3e édit. mise a jour en 1914. Paris-Nancy). Oberst a. D. v. Mantey, Betrachtungen über den deutschen Aufmarsch 191b.Eine kriegsgeschichtliche Studie (in Wzsse/i und Wehr van 1926). , Betrachtungen über die Grenzschlachten im August 191b. Eine kriegsgeschichtliche Studie (ibid.). ——, Betrachtungen über die Verfolgung des französischen Heeres vom 28 August bis zur Marne (in Wissen und Wehr van 1928). —, Kartenbild des Marnefeldzuges und der Marneschlacht vom 28. August bis 10. September 1914, (Rerlin 1927). A. Marchand, Les Chemins de Fer de l'Est et la Guerre de 191b-1918, (Paris-Nancy 1924). , Plans de Concentration de 1871 a 191b, (Paris-Nancy 1926). Victor Margueritte, Au Bord du Gouffre. Aoüt-Septembre 1914, (Paris 1919). Major-General Sir F. Maurice, Forty Days in 191b, (London 1919). Roger Maurice, Les Théories militaires d'avant la Guerre (in den Mercure de France van 1 Dec. 1917). Lieut.-Colonel Emile Mayer, Trois Maréchaux. Joffre, Gallieni, Foch, (Paris 1928). , Nos Chefs de 191b, (Paris 1930). Lieut.-Colonel d'Art. Rreveté H. M. (d.i. MéLOT), La Vérité sur la Guerre 191b-1918. Vol. I: Joffre, Nivelle, (Paris 1930). Messimy, Comment j'ai nommé Gallieni (in de Revue de Paris van 15 Sept. 1921). Generaloberst Helmuth v. Moltke, Errinnerungen Briefe Dokumente 1877-1916. Ein Rild vom Kriegsausbruch, erster Kriegsführung und Persönlichkeit des ersten militarischen Führers des Krieges. Herausgegeben und mit einem Vorwort versehen von Eliza v. Moltke, (Stutgart 1922). Lieut.-Colonel Mordacq, La Guerre au XXe Siècle, (Paris 1914). Andró Morizet, Le Plan 17. Étude sur 1'Incapacité de 1'État-Major avant et pendant la Guerre, (Paris 1919). Oberstleutnant a. D. Wilhelm Müller-Loebnitz, Der Wendepunkt des Weltkrieges. Reitrage zur Marne-Schlacht am 5. bis 9. Sept. 1914, (Rerlin 1921). Commandant Muller, Officier d'Ordonnance du Général Joffre pendant la Rataille, Joffre et la Marne, (Paris 1931). Kapitein der Inf. H. G. Ontrop, De Voorgeschiedenis van den Slag aan de Marne (in de Militaire Spectator van 1920). , De Slag bij St-Quentin—Guise (in het Orgaan der Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap 1930-1931, afl. IV). Luitenant-Generaal b.d. H. L. van Oordt, Van Crisis tot Oorlog. Bijdrage tot de Kennis van het Ontstaan van den Wereldoorlog ('s-Gravenhage 1929). Général Palat, Le Maréchal French et le Général Lanrezac (in The Anglo-French Review van Nov. 1919). Maurice paléologue, Un Prélude a l'Invasion de la Belgique. Le Plan Schlieffen 1904, (Paris 1932). Général Percin, 1914. Les Erreurs du Haut Commandement, (Paris 1919). Jean de Pierreeeu, Plutarque a menti, (Paris 1923). , Nouveaux Mensonges de Plutarque, (Paris 1931). Raymond PoiNCARé, Au Service de la France. Neuf Années de Souvenirs. Tome V: L'Invasion, (Paris 1928). Raymond Recouly, Le Mémorial de Foch. Mes Entretiens avec le Maréchal. (Paris, 1929). —-—, Joffre, (Paris 1931). Général de Division Regnault, Les Officiers Généraux limogés, (Paris 1919). ——, L'Échec du Plan XVII (in de Revue de Paris van 15 Juli 1920). Reichsarchiv, Der Weltkrieg 1914 bis 1918. Die militarischen Operationen zu Lande. Erster Band: Die Grenzschlachten im Westen, (Berlin 1925). , id. Dritter Band: Der Marne-Feldzug. Von der Sambre zur Marne, (Berlin 1926). , id. Vierter Band: Der Marne-Feldzug. Die Schlacht, (Berlin 1926). (Colonel Revol) : Le Plan XVII. Étude stratégique, (Paris 1920). Generalstöbler (d.i. Hauptmann a. D. Ritter), Kritik des Weltkrieges. (Leipzig 1920). ——, Der Aufmarsch Moltkes 191b und der Aufmarschplan Schlieffens von 1905 (in Militar-Wochenblatt van 1927 No 30). Général Gabriel Rouquerol, La Bataille de Guise 29 Aoüt 1914, (NancyParis-Strasbourg) (z. j.). Général J. Rouquerol, Charleroi Aoüt 1914, (Paris 1932). Capitaine Salmon, Campagne de Mouvement de 1914 (Paris-LimogesNancy 1932). Général Sarrail, Souvenirs de 1914-1915 (in de Revue Politique et Parlementaire van 10 Mei en 10 Juni 1921). Generalfeldmarschall Graf Alfred v. Schlieffen, Cannae. Mit einer Auswahl von Aufsatzen und Reden des Feldmarschalls sowie einer Einführung und Lebensbeschreibung von General der Infant. Freiherrn v. Freytag-Loringhoven, (Rerlin 1925). Prof. Dr Walther Schultze, Die Marneschlacht (zweite, umgearbeitete Auflage. Heft I van de Schriften der historischen Gesellschaft zu Berlin herausgegeben von Dietrich Schafer, Rerlin 1923). Franz Seldte, M.G.K., (Leipzig 1929). Luitenant-Generaal b. d. W. G. F. Snijders, De Wereldoorlog op het Duitsche Westfront van den Aanvang tot na Afloop van den Slag aan de Marne. Een krijgsgeschiedkundige Studie, (Amsterdam, 1922). , Gedenkschriften van Generaal v. Moltke 1877—1916, (Amsterdam 1923). Général Sordet, Historique du Corps de Cavalerie Sordet rédigé sous la haute Direction du Général Sordet par le Colonel Roucherie (Paris-Limoges-Nancy 1924). General E. L. Spears, En Liaison 191b (traduit de 1'anglais par le LtColonel Mercier, le Commandant O'Mahony et le Capitaine de Labouchère, Paris 1932). General der Inf. a. D. H. v. Staabs, Aufmarsch nach zwei Fronten auf Grund der Operationsplane von 1871—1914, (Rerlin 1924). General der Art. z. D., Kriegsminister a. D. Dr v. Stein, Erlebnisse und Betrachtungen aus der Zeit des Weltkrieges (zweite Auflage, Leipzig 1919). Prof. Dr Georg Steinhausen, Die Grundfehler des Krieges und der Generalstab (zweite veranderte Auflage, Gotha 1919). Prof. Mr A. H. H. Struycken, De Oorlog in België, (Arnhem 1916). General Josef Stürgkh, lm deutschen Grossen Hauptquartier, (Leipzig 1931). Général A. Tanant, La troisième Armee dans la Bataille. Souvenirs d'un Chef d'État-Major, (Paris 1922). Generalleutnant z. D. Tappen, Bis zur Marne 1914. Reitrage zur Reurteilung der Kriegführung bis zum Abschluss der Marne-Sehlacht (2. Aufl., Oldenburg-Rerlin 1920). Lieut.-Colonel de Thomasson, Le Revers de 1914 et ses Causes, (NancyParis-Strasbourg 1919). Alfred v. Tirpitz, Erinnerungen, (Leipzig 1919). Général de TrentInian, L'État-Major en 1914 et la 7e Division du 4e Corps. 10 Aoüt au 22 Sept. 1914, (Paris 1927). Colonel E. VALARCHé, La Bataille de Guise. Les 28, 29 et 30 aoüt 1914 au 10e Corps d'Armée, (Paris 1928). Th. v Welderen Rengers, Iets over de Fransch-Engelsche Operatieplannen van 1914, (Leeuwarden 1929). Kronprinz Wilhelm, Meine Erinnerungen aus Deutschlands Heldenkam pf, (Rerlin 1923). Lt-Général Baron de Witte, Situation de la Belgique en prévision d'un Conflit franco-germain (2de éd. du travail publié en 1911 sous le pseudonyme O. Dax. Avec un avant-propos de circonstance, Bruxelles 1927). STELLINGEN I Op het slagveld wordt het lot der volkeren voor vele decenniën bepaald; de krijgsgeschiedenis mag daarom in het historisch onderricht niet verwaarloosd worden. II De besprekingen, voor 1914 tusschen Engelsche en Belgische militairen gevoerd, maakten geen inbreuk op de Belgische neutraliteit. III De Duitsche operaties van 1914 in het Westen weken in opzet en uitvoering te zeer af van Schlieffens plan en leer, dan dat men er zijn naam aan mag verbinden. IV Het Fransche plan XVII van 1914 is geen schijnplan in den zin door Th. van Weideren Rengers (Iets over de FranschEngelsche Operatieplannen van 19U, Leeuwarden 1929) bedoeld. V Het historielied over Gerard van Velsen en Graaf Floris V is historisch zonder belang. VI De stedelijke patriciaten der 15de eeuw zijn veelal Kabeljauwsch, daarom zijn de gilden doorgaans Hoeksch; adellijke veeten spelen in den strijd van deze en verwante partijen elders een zeer ondergeschikte rol. AUG. CUYPERS VII Ten onrechte zien Mariéjol (Histoire de France van Lavisse, t. VI, 2) Salomon Reinach (Orpheus, 496) en anderen in de leiding van seminaria en colleges het oorspronkelijke doel van Pierre de Bérulle's congregatie der Oratorianen. VIII Ook de „renversement des alliances" (1756) is een factor geweest in de verzwakking van de positie der monarchie in Frankrijk. IX Sombarts stelling: „Zur Genesis der Stadte haben die Markte nichts, aber auch rein gar nichts beigetragen" (Der moderne Kapitalismus, 2de druk, I, 135) is onhoudbaar. X De karakteriseering, welke Prinsen geeft van Ihvsken van den Schilde (Handboek tot de Nederlandsche letterkundige Geschiedenis, 2de druk, 103) is niet geheel juist; wel zou zij volkomen passen op Heine's „Ein Weib" (Romanzen 1839- m2, 1). XI In de lyrische poëzie van Jonktys en Focquenbroch overheerscht de invloed van Lucretius. XII Overdieps onderscheiding van bijvoegelijke en bijwoordelijke bepalingen respectievelijk als „bepalingen van een zelfstandigheid" en „andere bepalingen" (Moderne Nederlandsche Grammatica, 1929, par. 21) is onjuist. XIII Ten onrechte werd in November 1918 het ontslag van den oppei bevelhebber, generaal C. J. Snijders, gecontrasigneerd door den minister van Oorlog in stede van door den voorzitter van den ministerraad. XIV Het karakter van den modernen oorlog wordt voor een groot gedeelte bepaald door de spoorwegen. De electrificatie van het spoorwegnet kan voor de landsverdediging noodlottige gevolgen hebben.