li» ■MMHl Openbare Arbeidsbemiddeling Handboek door C. J. VERSLUYS en A. F. J. PRINCEN, leider van en ambtenaar bij de afdeeiing arbeidsbemiddeling van den Gemeentelijken dienst der arbeidsbemiddeling, werkloosheidsverzekering en sociale aangelegenheden, tevens Districtsarbeidsbeurs te Dordrecht — Met een woord vooraf van Ir. R. A. VERWEY, Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling te 's-Gravenhage. — DEEL I 19 3 5 UITGAVE: VERMANDE ZONEN IJMUIDEN - HOORN EEN WOORD VOORAF. Houden in dezen tijd van rationalisatie in het bedrijfsleven, in dezen tijd waarin aller krachten moeten zijn gericht op rationeel streven naar verhooging van de volkswelvaart en vermindering van de werkloosheid, de leiders van en de werkers in ondernemingen genoegzaam rekening met die rationalisatie van het bedrijfsleven, welke arbeidsbemiddeling heet? Dat betwijfel ik. Is het aannemen van personeel, dat zoo goed mogelijk berekend moet zijn voor zijn taak, niet van groot belang voor het welvaren van ondernemingen in nijverheid, handel, landbouw en verkeerswezen, van huishoudingen, van het Overheidsbedrijf? Natuurlijk. Geschiedde dat aannemen voorheen niet vaak lukraak? Inderdaad. Zal vervangen van lukraak aannemen van personeel door weloverwogen, rationeele, op zoo groot mogelijke doeltreffendheid berekende methoden dat welvaren verhoogen? Ja. Zal het niet tevens de absolute werkloosheid (het onvrijwillig buiten loondienst blijven van werklieden) en de relatieve werkloosheid (het niet met zoo groot mogelijk nuttig effect ten bate van zichzelven en van de gemeenschap werken van die werklieden) doen afnemen? Zeker. Is het niet merkwaardig, dat — terwijl er in den oorlogstijd een roep uitging naar een goed georganiseerde arbeidsbemiddeling — in dezen depressietijd met nog veel grootere werkloosheid daar weinig over wordt gesproken? Ja, hoe zou dat komen? Zou het niet hierdoor komen, dat de menschen veel minder denken en spreken over wat zij bezitten dan over wat zij derven? Die verklaring klinkt aannemelijk. Maar, al bezit ons volk nu in elke gemeente gratis gelegenheid tot arbeidsbemiddeling ; al is de wijze, waarop die bemiddeling wordt uitgeoefend, in een aantal gemeenten tot een hoog peil opgevoerd ; al is er een behoorlijke organisatie van de intercommunale arbeidsbemiddeling en al is, zelfs in dezen tijd, de internationale van eenige beteekenis; kan men daarom zeggen, dat er op het gebied van de organisatie van de arbeidsbemiddeling niets te wenschen overblijft? Te verbeteren blijft er. Zal het tot die verbetering niet bijdragen, wanneer zij, die de praktijk van de arbeidsbemiddeling moeten uitoefenen, over een „Handboek voor de Arbeidsbemiddeling" kunnen beschikken? Dat spreekt van zelf. Moeten wij dan niet dankbaar zijn, wanneer een paar werkers in die praktijk een dergelijk handboek samenstellen, zelfs wanneer wij het niet eens mochten zijn met al hun opvattingen? Ongetwijfeld. En mogen wij dan niet hopen, dat door die verdere verbetering van het Nederlandsche instrument van de georganiseerde openbare arbeidsbemiddeling nog meer leiders van en werkers in ondernemingen van dat instrument gebruik zullen maken? Laat ons dat hopen. 's-Gravenhage, September 1935. R. A. VERWEY. EEN INLEIDEND WOORD DOOR DE SCHRIJVERS. Ruim een kwart eeuw van min of meer georganiseerde openbare arbeidsbemiddeling zien op ons neer, kunnen wij met een variant op het gevleugelde woord van Napoleon in Egypte zeggen. Toch kunnen we niet, als de legioenen van dezen grooten veldheer, op schatten van kunst en beschaving, wijzen op een dergelijke afgeronde volkomenheid i.c. ten opzichte van de wetenschap omtrent en voorlichting ten behoeve van de practijk der arbeidsbemiddeling. De arbeidsbemiddeling verkeert nog in een stadium, waarin zij bezig is zich te ontplooien. Weliswaar is zij de kinderschoenen ontwassen, heeft zij de „Sturm- und Drang-periode" doorgemaakt, heeft zij haar mondigheid verkregen bij de Arbeidsbemiddelingswet 1930 ; nu moet zij, om de haar toebehoorende plaats in het maatschappelijk leven te erlangen, met hartstochtelijken ijver aan het werk ! Alle mogelijkheden dienen onderzocht of opnieuw onderzocht. Met kracht moet haar beteekenis onder het oog worden gebracht van allen, die belanghebbenden zijn. Wij noemen hen pessimisten, die meenen, dat in dezen tijd van crisis en achteruitgang die beteekenis afneemt. Zeker, de absolute bemiddeüngscijfers hebben te lijden door den achteruitgang van de bedrijvigheid in alle takken van menschelijke werkzaamheid. O. i. kan echter juist nu de arbeidsbemiddeling toonen wat zij waard is! In bijna alle bedrijven is een streven ontstaan — hoe of men dit betitelt, rationalisatie, wetenschappelijke bedrijfsvoering, enz. doet niets ter zake —, om het hoogste rendement te verkrijgen tegen zoo min mogelijk kosten. In dit systeem is het een absoluut vereischte de beste arbeiders, die, waar dan ook, te vinden zijn, aan te stellen. Indien de arbeidsbemiddeling er in kan slagen met deze nieuwe phase in de organisatie-techniek van het bedrijfsleven gelijken tred te houden en wanneer haar diensten bij deze personeelsvoorziening ten volle zullen worden geapprecieerd, dan pas zal de arbeidsbemiddeling aanspraak kunnen maken op erkenning bij alle instanties. Om te kunnen voldoen aan deze hooge eischen, is noodig een perfecte organisatie en moderne, wetenschappelijke opvattingen bij de leiding. Bij sommige beurzen zal het noodig zijn een grondige reorganisatie te doen plaats hebben. Aanbeveling zal het verdienen zulk een reorganisatie niet uit te voeren, dan na overleg met den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. De kosten, welke eventueel boven het budget worden gemaakt, zullen niet — zooals door ons Nederlanders op dit sociale terrein maar al te vaak ten onrechte gedaan wordt — als onkosten moeten worden beschouwd, doch als een kapitaalbelegging, die haar rente rijkelijk zal opbrengen. In dit werk hebben wij getracht een klein deel bij te dragen tot de perfectionneering van de practische voorlichting ten behoeve van ons dagelijksch werk. Ons streven is er op gericht geweest zooveel mogelijk te voorzien in datgene, waaraan o.i. de meeste behoefte bestaat. Om practisch-technische redenen zijn enkele onderwerpen van ondergeschikt belang buiten beschouwing gelaten, die wij overigens niet gaarne in een „handboek voor de arbeidsbemiddeling ' zouden hebben willen missen. Wij zijn er ons wel van bewust, dat verschillende fouten ons werk welhcht nog kunnen aankleven; evenzeer zijn wij overtuigd, dat wij die mettertijd zullen herstellen. De mogelijkheid, dat meerdere instanties door het verschijnen van dit Handboek kunnen worden overtuigd, dat ook, neen: juist in deze tijden de openbare arbeidsbemiddeling een instelling is, welke zoowel aan landbouw, handel, nijverheid en industrie als aan werknemers onschatbare diensten kan bewijzen, is ons een stimulans geweest. Woorden van welgemeenden dank hebben wij te richten aan allen, die ons bij de samenstelling van dit werk belangrijke diensten hebben bewezen. Wij danken in de eerste plaats den heer Ir. R. A. Verwey, Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling te 's-Gravenhage, voor zijn „Een woord vooraf", verder de heeren W. Drees en Anth. Folmer, resp. Voorzitter en Secretaris van de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen, Mr. Dr. J. van Bruggen, Voorzitter van den Raad van Arbeid te Amsterdam, J. A. A. Hartland, Directeur van de „Stichting Landverhuizing Nederland", G. Koning, Directeur van het Gemeentelijk Bureau voor Beroepskeuze, Secr. van het Centraal Comité voor de Beroepskeuze in Nederland, A. H. D. Wepster, Hoofd der School voor Buitengewoon Lager Onderwijs te Dordrecht en tenslotte de hoofdbesturen van vele organisaties van werkgevers en werknemers, zonder wier medewerking dit Handboek tal van belangrijke gegevens had moeten ontberen, en last not least de N.V. Vermande Zonen voor de aangename samenwerking en de uitstekende uitvoering van dit werk ! Moge dit werk zich in de belangstelling verheugen van directeuren, leiders en ambtenaren van organen der openbare arbeidsbemideling, instellingen voor steunverleening en maatschappelijk hulpbetoon, bureaux voor beroepskeuze, instellingen voor onderwijs, werkgevers- en werknemersorganisaties. Voor opmerkingen en aanvullingen, die dit werk ten goede kunnen komen, houden wij ons gaarne aanbevolen. DE SCHRIJVERS. Dordrecht, September 1935. INHOUDSOPGAVE. blz. Een woord vooraf door Ir. R. A. VERWEY, Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling III Een inleidend woord door de schrijvers V HOOFDSTUK L Algemeene bepalingen en wettelijke voorschriften voor de openbare arbeidsbemiddeling 1 § 1. Algemeene bepalingen 1 § 2. Organisatie der openbare arbeidsbemiddeling : a. gemeentelijke arbeidsbeurzen ..... 3 b. agentschappen der arbeidsbemiddeling ... 4 c. districts-arbeidsbeurzen 4 d. Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling tevens Centrale Rijks Arbeidsbeurs 6 e. vakafdeelingen 7 § 3. Commissies van toezicht: a. commissie van toezicht op de gemeentelijke arbeidsbeurs ? b. commissie van toezicht op de districts-arbeidsbeurs 8 c. commissies van toezicht op de vakafdeeling . . 9 § 4. Verordeningen: c. commissie van toezicht op de vakafdeeling . . 9 b. verordeningen op gemeentelijke agentschappen der arbeidsbemiddeling 15 § 5. Reglementen of uitvoeringsvoorschriften .... 18 blz. § 6. Instructies: a. instructie voor den directeur der gemeentelijke arbeidsbeurs 23 b. instructie voor den directeur der districtsarbeidsbeurs 25 c. instructie voor den agent der arbeidsbemiddeling 28 § 7. Huishoudelijk reglement der Commissie van Toezicht 30 § 8. Centrale Commissie van Bijstand voor de arbeidsbemiddeling en de migratie ....... 33 § 9. De kosten der openbare arbeidsbemiddeling ... 34 HOOFDSTUK H Vraagstukken van de arbeidsmarkt 36 § 1. Migratie, emigratie en immigratie 36 § 2. Het verleenen van financieele tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland 49 § 3. Vreemdelingenwetgeving 56 § 4. Organen der openbare arbeidsbemiddeling en stakingen 66 § 5. Het verzamelen en verstrekken van statistische gegevens 71 HOOFDSTUK Hl. De praktijk der arbeidsbemiddeling 79 § 1. Inleiding 79 § 2. De administratie van de organen der openbare arbeidsbemiddeling 88 § 3. De inschrijving, het verlengen, vernieuwen en het vervallen der aanbiedingen van werkzoekenden: a. de aanmelding 109 b. het verwerken van de inschrijving .... 125 c. wie ingeschreven kunnen worden 129 d. wie ingeschreven moeten worden 129 e. het vernieuwen van de inschrijvingen . . . 132 f. het verlengen van de inschrijvingen .... 132 g. het vervallen van de inschrijvingen .... 135 blz. § 4. Over aanvragen van werkgevers. Het verkrijgen en verwerken daarvan. Middelen tot het voeren van propaganda 135 § 5. De bemiddeling 159 a. de keuze en de verwijzing van werkzoekenden . 164 b. weigering van werk 168 c. reiskosten 169 d. schriftelijk solliciteeren 170 § 6. Arbeidsbemiddeling voor jeugdigen en andere groepen : a. arbeidsbemiddeling voor jeugdigen .... 173 b. arbeidsbemiddeling voor onvolwaardige arbeidskrachten 177 c. arbeidsbemiddeling in den landbouw .... 180 § 7. Arbeidsbemiddeling voor vrouwen 184 § 8. Kaartsystemen, formulieren e.a. administratiemiddelen 196 HOOFDSTUK IV. Sociale wetgeving. § 1. Arbeidsovereenkomsten 207 § 2. Collectieve arbeidsovereenkomsten 219 § 3. Huisarbeidswet 1933 223 § 4. Arbeidsgeschillenwet 1923 229 § 5. Bedrijfsradenwet 233 § 6. Werkloosheidsbesluit 1917 246 § 7. Ongevallenwet 1921 252 § 8. Zeeongevallenwet 1919 255 § 9. Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 .... 256 § 10. Invaliditeitswet 258 a. invaliditeitsrente 266 b. ouderdomsrente 268 c. weduwenrente 271 d. weezenrente ' e. geneeskundige behandeling § 11. Ouderdomswet 1919 277 § 12. Ziektewet 1913 279 § 13 Wet op de Rijksverzekeringsbank 1920 .... 283 blz. AANHANGSEL. Tekst der Arbeidsbemiddelingswet 1930 285 Lijst van aangehaalde Koninklijke Besluiten, Ministerieele Beschikkingen, Circulaires, enz. 305 Personenregister 308 Zaakregister 311 „VERZAMELDE MODELLEN". Voor belangstellende afnemers van de beide deelen van „Openbare Arbeidsbemiddeling" stellen de uitgevers gratis ter beschikking een map der modellen ten dienste van de administratie van organen der openbare arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK I. ALGEMEENE BEPALINGEN EN WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN. § 1. ALGEMEENE BEPALINGEN. De Arbeidsbemiddelingswet 1930, wet van den 29sten November 1930, S. 433, houdende regeüng met betrekking tot de arbeidsbemiddeling, verstaat onder: a. arbeidsbemiddeling: voortdurende bemoeiing met het doel werkgevers en werkzoekenden bij het zoeken naar arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid behulpzaam te zijn. b. openbare arbeidsbemiddeling: de arbeidsbemiddeling, van overheidswege geleid en in stand gehouden; c. bijzondere arbeidsbemiddeling: alle andere arbeidsbemiddeling dan die, bedoeld sub b. De organen der openbare arbeidsbemiddeling stellen hunne bemiddeling in het algemeen voor iederen werkgever en iederen werkzoekende beschikbaar. De godsdienstige, staatkundige of maatschappelijke overtuiging van hen, die van de tusschenkomst van de organen der openbare arbeidsbemiddeling gebruik maken, en hun al of niet aangesloten zijn bij eenige vereeniging, mogen niet leiden tot het verleenen van voorrang bij de bemiddeling, tenzij hij die de tusschenkomst inroept, te dezen aanzien bepaalde wenschen heeft kenbaar gemaakt. Bijvoorbeeld: Een werkgeefster roept de hulp der openbare arbeidsbemiddeling in bij het zoeken naar een dienstbode. De werkgeefster is Roomsch-Katholiek en wenscht een dienstbode van gelijke overtuiging, „van een bepaalde godsdienstige overtuiging". Het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling is verplicht met dezen wensch rekening te houden bij verwijzingen. Een gemeentedienst of -bedrijf vraagt bij de openbare arbeidsbemiddeling een arbeidskracht aan. In vele gemeenten is een regeling in het leven geroepen ten aanzien van personen met 1 „een bepaalde politieke overtuiging", zie Deel II, Hoofdstuk II, par. 4. Waar zulk een regeling bestaat, is het orgaan verplicht hiermede rekening te houden en dus arbeidskrachten te leveren zonder een bepaalde staatkundige overtuiging. Organen der openbare arbeidsbemiddeling zijn de navolgende: a. gemeentelijke organen (gemeentelijke arbeidsbeurs of gemeentelijk agentschap der arbeidsbemiddeling); b. districts-organen (districts-arbeidsbeurs); c. het Centraal Rijks Orgaan. De organen der openbare arbeidsbemiddeling dragen geenerlei verantwoordelijkheid met betrekking tot de gevolgen van hunne bemiddeling. Dit mag natuurlijk voor de organen geen aanleiding zijn maar raak te bemiddelen. De taak van het aan het orgaan verbonden personeel is immers te zorgen, dat „the right man in the right place" komt. Het doel dezer bepaling is o.a. om teleurgestelde werkgevers het „recht van reclame" te onthouden. Stel: het orgaan heeft een dienstbode geplaatst, ingewonnen informaties, enz. luidden uitstekend. Na eenigen tijd maakt de door het orgaan geplaatste dienstbode zich schuldig aan diefstal. Voor dit feit kan het orgaan niet aansprakelijk worden gesteld, immers voor de gevolgen der bemiddeling draagt het geenerlei verantwoordelijkheid. De organen verleenen hunne bemiddeling kosteloos en mogen slechts vergoeding vorderen voor uitdrukkelijk, op verzoek van den werkgever of werkzoekende gemaakte kosten. Indien op verzoek en in het belang van werkgever of werknemer bijzondere kosten worden gemaakt, bijv. telegram- of telefoonkosten, is het billijk, dat degene, ten behoeve van wien die bijzondere kosten worden gemaakt, deze vergoedt. In de praktijk zal het orgaan deze „bijzondere" kosten in het algemeen voor zijn rekening nemen, immers het is zoowel in het belang van de openbare arbeidsbemiddeling als van werkgever en werknemer, dat iedere aanvrage zoo goed, vlug en doeltreffend als mogelijk is wordt behandeld. Om dit te bereiken heeft bijv. telefonische behandeling zeer veel voordeelen boven schriftelijke. Het orgaan verleent slechts bemiddeling aan werkgevers, niet aan particulieren die niet regelmatig werknemers in hun dienst of bedrijf noodig hebben. Bemiddeling aan een particulier, wiens keuken geschilderd moet worden, voor welk doel hij een schilder noodig heeft, mag niet worden verleend. Hij heeft zich te wenden tot een schilderspatroon, die zich, wanneer hij door deze opdracht personeel behoeft, kan wenden tot het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling. Wenscht bijv. een fabriekmatig bedrijf een schilder voor het verrichten van onderhoudswerk, dan mag het orgaan hiervoor in het algemeen wel bemiddeling verleenen. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen, waarin zulk een bemiddeling niet mogelijk is, t.w. in het geval, dat in een collectieve arbeidsovereenkomst voor zulk een (schilders- of stucadoors-) bedrijf is bepaald, dat werknemers, lid van één der partij zijnde werknemersorganisaties, niet in dienst mogen treden van niet als lid van een der partij zijnde werkgeversorganisaties ingeschreven werkgevers of omgekeerd. In zulk een geval doet de arbeidsbeurs het verstandigst om een niet tot één der partij-zijnde vakorganisaties behoorende werknemer aan te wijzen de werkzaamheden te verrichten of zoo deze niet zijn ingeschreven, den aanvrager van de omstandigheden op de hoogte te stellen en hem te raden zich te wenden tot een tot het bedrijf behoorende werkgever. Het is duidelijk, dat dit de strekking is van de betreffende bepaling in het collectieve contract. § 2. ORGANISATIE DER OPENBARE ARBEIDSBEMIDDELING. Elke gemeente is verplicht een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling op te richten en in stand te houden. Thans worden in alle gemeenten van het Rijk gemeentelijke organen der openbare arbeidsbemiddeling in stand gehouden. In totaal zijn er 1064 organen, verdeeld in 991 gemeentelijke agentschappen der arbeidsbemiddeling, 31 gemeentelijke arbeidsbeurzen en 42 gemeentelijke, tevens districts-arbeidsbeurzen. Buitendien bestaan hier en daar nog sub-agentschappen. Boven deze 1064 organen staat de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, tevens Centrale Rijks Arbeidsbeurs te 's-Gravenhage, ressorteerende onder het Departement van Sociale Zaken. a. Gemeentelijke Arbeidsbeurzen. In die gemeenten, waar de dagelijksche leiding en uitvoering der arbeidsbemiddeling aan minstens een persoon als zijn eenige of voornaamste taak is opgedragen, draagt het orgaan de naam van „Arbeidsbeurs". Elke gemeente met 15000 of meer inwoners is verplicht een arbeidsbeurs op te richten en in stand te houden. Twee of meer gemeenten kunnen, onder goedkeuring van de Koningin, den Raad van State gehoord, gemeenschappelijk een arbeidsbeurs of een agentschap der arbeidsbemiddeling oprichten en in stand houden. Bij het tot stand komen van deze bepaling werd gedacht aan gemeenten als Enschede en Lonneker (thans één gemeente), Schoterland, Aengwirden en Haskerland. Tusschen sommige gemeenten, b.v. Breda en Princenhage, bestond deze samenwerking reeds voor het tot stand komen der Arbeidsbemiddelingswet 1930. b. Agentschappen der Arbeidsbemiddeling. In die gemeenten, waar geen Arbeidsbeurzen zijn, draagt het orgaan den naam van „Agentschap der Arbeidsbemiddeling". Ontheffing van de verplichting tot oprichting en instandhouding van een agentschap kan worden verleend, indien in een gemeente op andere wijze voor voldoende arbeidsbemiddeling wordt zorg gedragen of indien bijzondere omstandigheden ontheffing wettigen. De onder a bedoelde samenwerking van twee of meer gemeenten kan ook t.a.v. agentschappen der arbeidsbemiddeling goedgekeurd worden. De onder a en b genoemde organen zijn gemeentelijke organen en hebben in de eerste plaats tot taak om werkgevers en werknemers behulpzaam te zijn bij het zoeken van arbeidskrachten, respectievelijk arbeidsgelegenheid, in de gemeente. c. Districts-Arbeidsbeurzen. Ten behoeve van de openbare arbeidsbemiddeling heeft de Minister het Rijk verdeeld in districten, waarvan het aantal en de grenzen door hem zijn vastgesteld. In elk district is een districts-arbeidsbeurs gevestigd. De districts-arbeidsbeurs draagt zorg voor de samenwerking tusschen de in haar gebied gevestigde organen der openbare arbeidsbemiddeling en voor de interlocale bemiddeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt binnen het district. De districts-organen hebben in de eerste plaats tot taak om werkgevers en werknemers behulpzaam te zijn bij het zoeken naar arbeidskrachten, respectievelijk arbeidsgelegenheid in het hun toegewezen district. De organen der openbare arbeidsbemiddeling verleenen hunne medewerking aan de samenwerking en de bemiddeling, bedoeld in de vorige alinea. Art. 8, par. 2, van het K. B. van den 8sten December 1931 S. 497: „Indien een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling in het gebied eener districts-arbeidsbeurs de bedoelde medewerking niet of onvoldoende verleent, geeft die districts-arbeidsbeurs daarvan kennis aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling." Volgens par. 2, art. 6, van het K. B. van den 8sten December 1931, S. 497, omvat de taak der districts-arbeidsbeurs: a. de zorg voor samenwerking tusschen de in haar gebied gevestigde organen der openbare arbeidsbemiddeling; b. de zorg voor de interlocale bemiddeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt binnen het district; c. de zorg voor spoedige doorzending aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling van die aanvragen van werkgevers, welke zijn ingediend bij een der in haar gebied gevestigde organen der openbare arbeidsbemiddeling en waaraan in het district, dan wel, blijkens navraag, in de aangrenzende districten, niet dadelijk kan worden voldaan; d. de zorg voor regelmatige en spoedige mededeeling van de daarvoor in aanmerking komende werkgeversaanvragen waaraan ter plaatse niet kon worden voldaan, aan de organen der openbare arbeidsbemiddeling in haar gebied; e. de zorg, dat de in haar gebied gevestigde organen der openbare arbeidsbemiddeling werkgeversaanvragen, waaraan ter plaatse niet kon worden voldaan, spoedig aan de districtsarbeidsbeurs doorzenden. f. de zorg, voor het geregeld ter kennis brengen van de organen der arbeidsbemiddeling in haar gebied van het in het district aanwezig aanbod van werkzoekenden, dat voor interlocale bemiddeling in aanmerking kan worden gebracht; g. de zorg voor doorzending aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling van die aanbiedingen van werkzoekenden, welke van belang kunnen zijn voor de arbeidsbemiddeling in andere districten; h. de zorg voor spoedige doorzending aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling van elke kennisgeving omtrent het begin of het einde van een werkstaking of een uitsluiting in het district; i. de zorg voor de spoedige mededeeling aan de organen der openbare arbeidsbemiddeling in haar gebied van elke daarvoor in aanmerking komende werkgelegenheid in het buitenland, waaromtrent de Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling aan de Districts-Arbeidsbeurzen mededeeling doet; j. de zorg voor de ontwikkeling der arbeidsbemiddeling in haar gebied. d. Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, tevens Centrale Rijks Arbeidsbeurs. Aan den Rijksdienst zijn de centrale bemoeiing met en het toezicht op de openbare arbeidsbemiddeling opgedragen. Voor het inwerking treden der Arbeidsbemiddelingswet 1930 was de taak van centraal rijks-orgaan voor de arbeidsbemiddeling opgedragen aan den Rijksdienst, ingesteld bij K. B. van 19 September 1916, Nr. 7. De inrichting van den Rijksdienst wordt door den Minister geregeld. Tot de taak van den Rijksdienst behoort (voor zoover de arbeidsbemiddeling betreft): a. de algemeene leiding en bevordering der openbare arbeidsbemiddeling; b. het toezicht op de organen der openbare arbeidsbemiddeling en het bevorderen van hun onderlinge samenwerking; c. de bevordering van interlocale bemiddeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt van het Rijk; d. de leiding der arbeidsbemiddeling van en naar het buitenland; e. het verleenen, in door den Minister te bepalen gevallen, van rechtstreeksche arbeidsbemiddeling, zoo noodig door middel van vakafdeelingen; f. het verzamelen en verstrekken van gegevens omtrent den stand der arbeidsmarkt in Nederland en in het buitenland; g. de zorg voor de verzameling van gegevens ten behoeve van de statistiek der arbeidsbemiddeling; h. het bevorderen van de opleiding van personeel voor de openbare arbeidsbemiddeling; i. het toezicht op de instellingen voor bijzondere arbeidsbemiddeling, bedoeld in Hoofdstuk III, par. 2 en 3 en op de bijzondere arbeidsbemiddeling uitgeoefend met winstoogmerk, bedoeld in Hoofdstuk III, par. 4 van de Arbeidsbemiddelingswet 1930; j. het samenstellen van een jaarverslag omtrent de arbeidsbemiddeling in Nederland; k. het toezicht op de naleving van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 en van de daaruit voortvloeiende algemeene maatregelen van bestuur en ministerieele voorschriften. e. Vakaf deelingen. Vakafdeelingen voor afzonderlijke beroepen of beroepsgroepen kunnen verbonden worden aan: a. gemeentelijke arbeidsbeurzen; b. den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. De Minister kan bepalen dat de werking van vakafdeelingen verbonden aan gemeentelijke arbeidsbeurzen zich zal uitstrekken buiten de grenzen van de gemeente (t.a.v. de bemiddeling in de binnenscheepvaart o.a.). In dat geval wijst hij tevens het gebied harer werkzaamheid aan. De vakafdeelingen verbonden aan den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling strekken haar werkzaamheden uit over het geheele Rijk (Hötel-, Café- en Restaurantbedrijf; Handelsreizigers en Handelsagenten. Laatstgenoemde vakafdeelingen zijn inmiddels opgeheven). § 3. COMMISSIES VAN TOEZICHT. a. Commissie van Toezicht op de Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Het toezicht op de gemeentelijke arbeidsbeurs is opgedragen aan eene commissie die bestaat uit een gelijk aantal, doch tenminste twee, werkgevers of vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers of vertegenwoordigers van werknemers. De verordening, bedoeld in art. 12 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 (voor elke gemeentelijke arbeidsbeurs stelt de gemeenteraad een verordening vast, die de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft; zie par. 4, Hoofdstuk I. Voor het huishoudelijk reglemént eener Commissie van Toezicht zie par. 7 Hoofdstuk I), regelt ook de taak en de bevoegdheden der Commissie van Toezicht op de Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Aan de Commissie wordt een Voorzitter toegevoegd. Meestal is dit de Wethouder voor Sociale Aangelegenheden. De Voorzitter en de leden worden door den gemeenteraad benoemd, geschorst en ontslagen. De benoeming der leden geschiedt niet, dan nadat de naar het oordeel van den Minister algemeen erkende, centrale organisaties van werkgevers en van werknemers, of daarbij aangesloten, in de gemeente gevestigde, afdeelingen, in de gelegenheid zijn gesteld aanbevelingen in te zenden. Blijkbaar zijn hier bedoeld de centrale bonden van werkgevers en de vakcentralen van werknemers: het Nederlandsch Verbond van Werkgevers, de R.-K. Algemeene Werkgeversvereniging en hnn?hriSt6i^e Werk2eversvereeniging; het Nederlandsch VerP? d V,a" Vakvereemgingen, het R.-K. Werkliedenverbond het tralT het NÏti0naialA ^^bond, de Nederlandsche Vakcene j'- f. , onaal Arbeidssecretariaat en het Nederlandsch Syndicahstisch Verbond van Vakvereenigingen. b. Commissie van Toezicht op de Districts-Arbeidsbeurs. De Minister kan de taak om als districtsarbeidsbeurs op te treden opdragen aan een der in het district gevestigde gemeentehjke arbe.dsbeurzen. Het toezicht op een. Ingevolge heTvo,rgaande aangewezen, districts-arbeidsbeurs is opgedragen aan een commissie, bestaande uit de leden der onder a bedoelde commissie voor de gemeentelijke arbeidsbeurs, benevens uit enminste een werkgever en één werknemer, die het bedrijf uitSicMt1 m, ee.n andere gemeente van het district, dan waar de ren dprTt J, f - 15 ,geuVestiSd en twee leden van de bestuf®", der tot het dotnet behoorende gemeenten met uitzondering an die, waar de distncts-arbeidsbeurs is gevestigd. De Voorder Coml^lssie v°or de aangewezen gemeentelijke arbeidsbeurs is Voorzitter der Commissie voor de districts-arbeidsbeurs. De leden der commissie, die niet zijn leden der commissie voor de aangewezen gemeentelijke arbeidsbeurs, worden benoemd, geschorst en ontslagen door den Commissaris der Koningin tigcl9 pr°VmCle waar de zetel der districts-arbeidsbeurs is geves- Volgens Besluit van den 8sten December 1931, S. 497 nar. 2 art 11, tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld in de artikelen 6, vierde Md, 22 en 31, zesde hd, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, heeft de Commissie van Toezicht op de districts-arbeidsbeurs toe te zien op een doelmatige uitvoering van hetgeen aan de districts-arbeidsbeurs is opgedragen. Indien het noodig is, den directeur der districtsarbeidsbeurs personeel terzijde te stellen voor het verrichten der werkzaamheden geschiedt zulks niet, dan nadat de Minister, de Commissie van Toezicht gehoord, daaraan zijn goedkeuring heeft gehecht De Commissie van Toezicht vergadert in den regel tenminste eenmaal in de drie maanden, onder meer ter bespreking van den gang van zaken ten aanzien van de arbeidsbemiddeling bij de districts-arbeidsbeurs en bij de organen der openbare arbeidsbemiddeling in het district. De directeur der districtsarbeidsbeurs woont de vergaderingen der commissie bij, tenzij in bijzondere gevallen de commissie anders beslist. c. Commissie van Toezicht op de vakafdeeling. Het toezicht op een vakafdeeling voor afzonderlijke beroepen of beroepsgroepen, verbonden aan gemeentelijke arbeidsbeurzen en den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling is opgedragen aan een commissie van toezicht, waarvan de Voorzitter en de leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door den gemeenteraad, voorzoover betreft de vakafdeelingen verbonden aan gemeentelijke arbeidsbeurzen, en door den Minister, voorzoover betreft de vakafdeelingen, verbonden aan den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Het bepaalde in art. 13 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 (zie Commissie van Toezicht op de Gemeentelijke Arbeidsbeurs) vindt hierbij zooveel mogelijk toepassing. § 4. VERORDENINGEN. a. Verordening op Gemeentelijke Arbeidsbeurzen. Artikel 12 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 schrijft voor dat de Raad der Gemeente voor de Gemeentelijke Arbeidsbeurs een verordening vaststelt. Deze verordening behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Als voorbeeld hoe een verordening kan luiden, laten wij hieronder volgen de Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs te Amsterdam. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam brengen ter algemeene kennis, dat de Gemeenteraad in zijn vergadering van 23 November 1932 heeft vastgesteld de volgende: VERORDENING OP DE GEMEENTE-ARBEIDSBEURS. I. ORGANISATIE, LEIDING EN TOEZICHT. Artikel 1. De Gemeente-Arbeidsbeurs is belast met de behartiging der openbare arbeidsbemiddeling, als bedoeld in de Arbeidsbemiddelingswet 1930. Art. 2. De Gemeente-Arbeidsbeurs heeft vakafdeelingen voor: a. het bakkersbedrijf; b. het bouwbedrijf met uitzondering van het schildersbedrijf; c. het handels- en kantoorbedrijf; d. het hotel-, café- en restaurantbedrijf; e. het hout- en meubelbedrijf; f. de huiselijke diensten; g. het kleedingbedrijf; h. het metaal- en electrotechnischbedrijf; i. het schildersbedrijf; j. het scheepvaart- en transportbedrijf; k. het winkel-, magazijn en reizigersbedrijf; 1. den ongeschoolden arbeid. Tevens heeft de Arbeidsbeurs: m. een bemiddelingsafdeeling voor jongelieden; n. een bemiddelingsafdeeling voor onvolwaardige arbeidskrachten; o. een migratieafdeeling. Art. 3. Aan het hoofd van den dienst is geplaatst een directeur, die belast is met de leiding en de regeling van alle werkzaamheden en aan wien het geheele aan den dienst verbonden personeel ondergeschikt is. Art. 4. Het algemeene toezicht op de Gemeente-Arbeidsbeurs als orgaan der openbare arbeidsbemiddeling is opgedragen aan een Commissie, als bedoeld in art. 13 der Arbeidsbemiddelingswet 1930. De leden der Commissie hebben, tenzij zij tusschentijds worden benoemd, voor vijf jaren zitting, doch zijn dadelijk herbenoembaar. Als Voorzitter treedt op een lid van het College van Burgemeester en Wethouders. Aan de Commissie wordt door Burgemeester en Wethouders een Secretaris toegevoegd. Art. 5. De leden der in art. 4 genoemde Commissie hebben ten allen tijde toegang tot de Arbeidsbeurs. Zij zijn bevoegd van den Directeur en de overige ambtenaren inlichtingen betreffende de arbeidsbemiddeling te vorderen en kunnen inzage nemen van alle boeken en bescheiden tot den dienst der arbeidsbemiddeling behoorende. De Commissie dient Burgemeester en Wethouders desgevraagd van advies omtrent alle aangelegenheden, de gemeente-arbeidsbemiddeling betreffende. Zij is tevens bevoegd op eigen initiatief aan Burgemeester en Wethouders voorstellen te doen en aan hen alle mededeelingen te richten, die zij in het belang dier arbeidsbemiddeling wenschelijk acht. Zij ontvangt van Burge- meester en Wethouders mededeeling van alle besluiten, door hen met betrekking tot den dienst der gemeentelijke arbeidsbemiddeling genomen. De werkwijze der Commissie van Toezicht wordt geregeld in een door haar vast te stellen Reglement van Orde, dat, alvorens in werking te kunnen treden, de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders behoeft en aan den Gemeenteraad wordt medegedeeld. Art. 6. De Commissie van Toezicht houdt in den regel ieder kwartaal tenminste één vergadering, welke de Directeur ambtshalve bijwoont. In deze vergadering brengt de Directeur verslag uit van de werkzaamheden der Arbeidsbeurs over het afgeloopen kwartaal, brengt hij alle bijzondere voorvallen betreffende de arbeidsbemiddeling ter kennis van de Commissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande. Verdere vergaderingen van de Commissie worden gehouden zoo dikwijls als de Voorzitter dit noodig acht, of zulks door tenminste drie leden van de Commissie schriftelijk met opgaaf van redenen wordt gevraagd. In het laatste geval is de Voorzitter verplicht binnen acht dagen een vergadering te beleggen. De Directeur woont, indien hij daartoe wordt uitgenoodigd, deze vergaderingen bij. Indien ter vergadering ongelijke aantallen werkgevers en werknemers tegenwoordig zijn, brengt ieder lid zooveel stemmen uit, als het getal aanwezige leden der groep bedraagt, waartoe hij niet behoort. Art. 7. Het toezicht op de vakafdeelingen der Arbeidsbeurs is opgedragen aan Vakcommissiën, als bedoeld in art. 26 (3e lid) der Arbeidsbemiddelingswet 1930. De leden hebben, tenzij zij tusschentijds worden benoemd, voor vijf jaren zitting, doch zijn dadelijk herbenoembaar. Als Voorzitter der Vakcommissiën fungeert de Directeur der Arbeidsbeurs; als Secretaris een door Burgemeester en Wethouders te benoemen ambtenaar der Arbeidsbeurs. Art. 8. Voor de Vakcommissiën is van toepassing het bepaalde in artt. 5 en 6, 3e lid. De Vakcommissiën zenden van haar voorstellen en mededeelingen aan Burgemeester en Wethouders afschrift aan de Commissie van Toezicht, bedoeld in art. 4. Van de hierop te nemen beslissingen zenden Burgemeester en Wethouders afschrift aan genoemde Commissie. Tot de taak der Vakcommissiën behoort in het bijzonder den Directeur op diens verzoek te adviseeren omtrent de in art. 7, le lid, der Wet bedoelde, in de betreffende vakken gebruikelijke, arbeidsvoorwaarden. In de vergaderingen der Vakcommissie brengt de Directeur schriftelijk verslag uit van de werkzaamheden der betreffende vakafdeeling, brengt hij alle bijzondere voorvallen dier vakafdeeling ter kennis van de Vakcommissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande. n. DE ARBEIDSBEMIDDELING. Art. 9. De Arbeidsbeurs houdt, met inachtneming van art. 4 der Arbeidsbemiddelingswet 1930, bij het aanwijzen van arbeidskrachten zooveel mogelijk rekening met de wenschen van den werkgever. Overigens is de Arbeidsbeurs vrij van de ingeschreven werkzoekenden diegenen aan te wijzen, die haar voor de bestaande werkgelegenheid de meest geschikten schijnen. Wanneer de omstandigheden gelijk zijn, zal de Arbeidsbeurs niet afwijken van de volgorde der aanbiedingen en aanvragen, noch van den regel, dat werkzoekenden, in de Gemeente woonachtig, den voorrang genieten boven ingeschrevenen, elders gevestigd. Art. 10. De Directeur der Arbeidsbeurs is, behalve tegenover Burgemeester en Wethouders, verplicht tot geheimhouding van alle hem in zijn functie bekend geworden vertrouwelijke gegevens. Art. 11. De Arbeidsbeurs verleent haar bemiddeling niet aan instellingen of personen, bedoeld in de art. 40 en 44 der Arbeidsbemiddelingswet 1930. Art. 12. Allen, die de tusschenkomst der Arbeidsbeurs inroepen, zijn verplicht den ambtenaren alle inlichtingen te verstrekken, welke door dezen ten behoeve van de arbeidsbemiddeling noodig worden geacht. Werkgevers, wier bedrijf of onderneming in een werkstaking of een uitsluiting betrokken is, alsmede werknemers, die bij een werkstaking of een uitsluiting rechtstreeks zijn betrokken, zijn, zoodra zij van de diensten der Arbeidsbeurs gebruik wenschen te maken, verplicht van deze feiten mededeeling te doen aan de Arbeidsbeurs. Art. 13. Wanneer particulieren (niet-werkgevers) zich tot de Arbeidsbeurs richten met aanvragen om arbeidskrachten voor andere dan huiselijke werkzaamheden, heeft de Directeur het recht de inschrijving dezer aanvragen te weigeren. Art. 14. Wanneer een werkgever, die een aanvrage heeft ingediend, zich buiten de Arbeidsbeurs om van de benoodigde arbeidskrachten voorziet, of om andere redenen toewijzing van arbeidskrachten niet meer verlangt, is hij verplicht aan de Arbeidsbeurs mede te deelen, dat hij zijn aanvrage terugtrekt. Bij voortgezette niet-nakoming der verplichting, bedoeld in het eerste lid, kan de belanghebbende door den Directeur, indien een Vakcommissie bestaat, nadat deze Commissie is gehoord, gedurende een nader te bepalen termijn van de bemiddeling worden uitgesloten. De belanghebbende kan zijn bezwaar tegen het hem betreffende besluit schriftelijk indienen bij de Commissie van Toezicht. Bevredigt hem de beslissing dier Commissie niet, dan kan hij zich tot Burgemeester en Wethouders wenden. Art. 15. Van een werkzoekende kan worden verlangd, dat hij door overlegging van een getuigschrift of van andere bewijsstukken aantoont, in het vak, als welks beoefenaar hij wenscht te worden ingeschreven, een redelijke kans tot plaatsing te maken. Art. 16. Een werkzoekende kan, met inachtneming van art. 16, slechts in één onder-afdeeling ter eigen keuze worden ingeschreven. Wenscht hij ook de arbeidsgelegenheid in andere af deelingen te benutten, dan wordt met dien wensch rekening gehouden, mits de werkzoekende aantoont het vak, waarvoor hij wenscht te worden ingeschreven, ook te verstaan. Art. 17. Wanneer een werkzoekende, buiten de Arbeidsbeurs om, werk vindt, of om andere redenen niet meer voor plaatsing door tusschenkomst der Arbeidsbeurs in aanmerking wenscht te komen, is hij verplicht zijn inschrijvingskaart ten spoedigste aan de Arbeidsbeurs terug te zenden of terug te brengen. Zijn aanbieding wordt dan als teruggetrokken beschouwd. Het bepaalde in het tweede en derde lid van art. 15 is in dezen van toepassing. Art. 18. Werkzoekenden, wier inschrijvingen ten gevolge van een verzuim hunnerzijds zijn vervallen, en die niet ten genoegen van den Directeur aantoonen, dat dit buiten hun schuld is geschied, kunnen eerst den derden dag na dien, waarop hun inschrijvingen vervielen (Zon- en feestdagen niet medegeteld) opnieuw ingeschreven worden. Art. 19. Onverminderd het bepaalde in de artt. 15, 2e lid en 18, 2e lid, heeft de Directeur, indien een Vakcommissie bestaat, nadat deze Commissie is gehoord, het recht aan personen, die bedriegelijke opgaven hebben verstrekt, die op eenigerlei wijze de bemiddeling der Arbeidsbeurs hebben misbruikt, of getracht hebben zulks te doen, of die zich niet naar de voorschriften der wet of der verordening gedragen, voor onbepaalden of bepaalden tijd de gemeentelijke arbeidsbemiddeling te ontzeggen. De Directeur geeft dengene, wien de arbeidsbemiddeling wordt ontzegd, hiervan schriftelijk kennis met mededeeling van redenen. Het bepaalde in het derde lid van art. 15 is in dezen van toepassing. Hl. UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN. Art. 20. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de Commissie, bedoeld in art. 4 en zoo noodig de Vakcommissiën, nadere regeling vast, betreffende de uren van openstelling, de wijze van bemiddeling en het toezicht en de orde in de gebouwen der Arbeidsbeurs. IV. OVERGANGSBEPALINGEN. Art. 21. De op het oogenblik van inwerkingtreding dezer verordening zitting hebbende leden van de Commissie van Toezicht en van de bestaande Vakcommissiën van toezicht blijven als zoodanig een maand na de goedkeuring dezer verordening in functie. Op laatstgenoemd tijdstip treden zij allen af, doch zijn dadelijk herbenoembaar. Art. 22. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1932, met ingang van welken datum de bepalingen der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs, die niet van rechtswege hebben opgehouden te gelden, geacht worden te zijn vervallen. Burgemeester en Wethouders voornoemd, b. Verordeningen op Gemeentelijke Agentschappen der Arbeidsbemiddeling. Artikel 15 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 schrijft voor dat de Raad der Gemeente voor het gemeentelijk agentschap der openbare arbeidsbemiddeling een verordening vaststelt. Deze verordening behoeft de goedkeuring van Gedeputeerde Staten. Daar de meeste agenten der arbeidsbemiddeling tevens belast zijn met de uitvoering van het Werkloosheidsbesluit 1917, zullen in de verordening tevens bepalingen te dezen aanzien worden opgenomen. Hieronder volgt een ontwerp-verordening voor een agent der openbare arbeidsbemiddeling, die tevens belast is met de uitvoering van het Werkloosheidsbesluit 1917. Artikel 1. Het agentschap der arbeidsbemiddeling heeft ten doel werkgevers en werkzoekenden behulpzaam te zijn bij het zoeken naar arbeidskrachten en werkgelegenheid. De dienst der werkloosheidsverzekering is belast met de werkzaamheden verbonden aan de uitvoering van het Werkloosheidsbesluit 1917, voor zoover deze niet aan Burgemeester en Wethouders zijn opgedragen. Aan het agentschap der arbeidsbemiddeling en den dienst der werkloosheidsverzekering, in deze verordening verder aangeduid als agentschap, kan door Burgemeester en Wethouders mede worden opgedragen het verzamelen van statistische en andere gegevens betreffende de arbeidsmarkt en de werkloosheidsverzekering. Art. 2. Het agentschap bevordert zooveel mogelijk het verkrijgen van en het voldoen aan aanvragen om arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid, ook van buiten de gemeente. Aanvragen van in de gemeente gevestigde personen zullen in het algemeen voorrang hebben boven die van buiten de gemeente. Art. 3. De dienst der werkloosheidsverzekering houdt toezicht op de werkloozenkassen, welker leden uitsluitend binnen de gemeente woonachtig zijn en op de handelingen van andere werkloozen- kassen ten opzichte van die leden dezer kassen, welke binnen de gemeente woonachtig zijn. Indien de dienst van oordeel is, dat bezwaar moet worden gemaakt tegen een beslissing tot uitkeering, als bedoeld in het eerste en het derde lid van artikel 9 van het Werkloosheidsbesluit 1917, wordt daarvan ten spoedigste mededeeling gedaan aan Burgemeester en Wethouders. Indien het ten onrechte uitgekeerde bedrag overeenkomstig het bepaalde bij artikel 10, 3e lid, van het Werkloosheidsbesluit 1917, behoort te worden teruggevorderd, gaat de in het tweede lid bedoelde mededeeling van een daartoe strekkend voorstel vergezeld. Art. 4. Het agentschap wordt ondergebracht in de door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen lokaliteiten. Burgemeester en Wethouders bepalen de uren van openstelling der lokaliteiten voor het publiek. Van het sub 1 en 2 bepaalde geschiedt openbare kennisgeving. Art. 5. Het toezicht op het agentschap wordt opgedragen aan een Commissie, bestaande uit twee leden-werkgevers of vertegenwoordigers van werkgevers, twee leden-werknemers of vertegenwoordigers van werknemers en een voorzitter, die buiten deze leden aan de commissie door Burgemeester en Wethouders wordt toegevoegd. De commissie is tevens belast met het toezicht op den dienst der werkloosheidsverzekering. Behooren organisaties of afdeelingen daarvan, als bedoeld in artikel 13, 5e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930 tot een plaatselijke centrale van vakorganisaties (besturenbond), dan worden, bij de uitvoering van het in dat lid bepaalde, die plaatselijke centrales in de gelegenheid gesteld de daar bedoelde aanbevelingen in te zenden. Tot lid en tot voorzitter der Commissie zijn slechts benoembaar personen die den leeftijd van 23 jaar hebben bereikt. De leden en de voorzitter worden door den gemeenteraad benoemd voor den tijd van vier jaren, voor de eerste maal tot De afgetredenen zijn terstond herkiesbaar. In tusschentijdsche vacatures wordt binnen twee maanden voorzien ; de tusschentijds benoemde treedt tegelijk met de andere leden af. Burgemeester en Wethouders stellen een huishoudelijk reglement vast voor de werkzaamheden der Commissie. Art. 6. De Commissie van Toezicht wordt bijgestaan door den agent als secretaris, die in de vergaderingen der Commissie een raadgevende stem heeft. Art. 7. Aan de Commissie is opgedragen het voortdurend toezicht op het agentschap. Zij adviseert zoowel het college van Burgemeester en Wethouders als den agent, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging, in zaken betreffende het agentschap. Zij vergadert in den regel tenminste eenmaal in de drie maanden. Art. 8. De voorzitter en de leden der Commissie hebben het recht inzage te nemen van de bescheiden, welke betrekking hebben op het agentschap. Zij hebben toegang tot de lokaliteiten, waarin de dienst wordt uitgeoefend. Art. 9. De Commissie neemt kennis van het door den agent aan haar gezonden jaarlijksch verslag en zendt dit, eventueel vergezeld van haar opmerkingen, vóór 1 April aan Burgemeester en Wethouders. Burgemeester en Wethouders brengen het verslag vóór 1 Mei ter kennis van den gemeenteraad. Art. 10. Burgemeester en Wethouders stellen, gehoord de Commissie bedoeld in art. 5, nadere regelen betreffende de wijze van bemiddeling, de uitsluiting van bemiddeling, het toezicht en de orde in het gebouw der arbeidsbemiddeling. Zij kunnen daarbij den agent de bevoegdheid verleenen om beslissingen te nemen betreffende de wijze van inschrijving van werkgevers en werknemers, de toelating tot de inschrijving en de weigering tot bemiddeling in bijzondere gevallen. De belanghebbende heeft gedurende acht dagen recht van beroep van de beslissingen op Burgemeester en Wethouders, die daarbij hooren de Commissie van Toezicht. Burgemeester en Wethouders deelen de door hen vastgestelde regelen mede aan den Gemeenteraad. Art. 11. Deze verordening treedt in werking op of zooveel later als daarop de goedkeuring van de Gedeputeerde 2 Staten zal zijn verkregen, met ingang van welken datum vervalt de verordening voor het agentschap der intercommunale arbeidsbemiddeling te d.d Vastgesteld door den Raad der gemeente ter openbare vergadering van den De Secretaris, De Voorzitter, § 5. REGLEMENTEN OF UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN. Ingevolge de gemeentelijke verordening op de Arbeidsbeurs of het agentschap der Arbeidsbemiddeling, zullen veelal regelen worden vastgesteld van huishoudelijken aard. Men kan die regelen samenvatten onder den naam Reglement op de Arbeidsbeurs of Uitvoeringsvoorschriften ingevolge de Verordening op de Arbeidsbeurs. Wederom doen wij hieronder een voorbeeld volgen. REGLEMENT OP DE ARBEIDSBEURS DER GEMEENTE INGEVOLGE ART DER VERORDENING OP DE ARBEIDSBEURS. Artikel 1. De afdeelingen der Arbeidsbeurs zijn voor het publiek geopend op de dagen en uren door Burgemeester en Wethouders bepaald, de vakcommissiën gehoord, t.w.: De afdeelingen zijn als regel niet geopend op Zondagen en niet op Zondag vallende algemeen erkende feestdagen en voorts geheel of gedeeltelijk op andere dagen, wanneer Burgemeester en Wethouders dit om bijzondere redenen wenschelijk achten. De plaats waar de Arbeidsbeurs is gevestigd, de tijd gedurende welke zij geopend is en de dagen of gedeelten van dagen, waarop zij om bijzondere redenen gesloten is, worden ter openbare kennis gebracht. Art. 2. Tot de wachtlokalen hebben alleen toegang : zij, die als werkgever of als werkzoekende staan ingeschreven; zij, die zich wenschen te doen inschrijven; zij, die zich tot de Arbeidsbeurs wenden om inlichtingen betreffende den stand der arbeidsmarkt, betreffende werkgelegenheid in de gemeente of elders, of andere soortgelijke inlichtingen; zij, die mededeelingen hebben te doen of inlichtingen te verzoeken namens ingeschreven werkgevers of werkzoekenden; zij, wien door den Directeur toegang wordt verleend. Tot alle lokaliteiten van de Arbeidsbeurs hebben toegang, gedurende den tyd, waarop zij geopend is, de leden van het college van Burgemeester en Wethouders, de gemeente-secretaris, de voorzitter, de leden en de secretaris van de Commissie van Toezicht op de Arbeidsbeurs. De toegang tot de gebouwen der Arbeidsbeurs is niet toegestaan aan personen, die in staat van dronkenschap verkeeren, die zich onbehoorlijk gedragen, of wien door den Directeur den toegang tot de lokalen is ontzegd. Een en ander ter beoordeeling van den Directeur. Art. 3. Aanvragen van werkgevers kunnen zoowel mondeling, telefonisch als schriftelijk worden medegedeeld. Werkzoekenden, die zich wenschen te doen inschrijven, moeten zich daartoe persoonlijk aanmelden. Schriftelijke aanmelding is alleen toegestaan aan personen, die buiten de gemeente verblijf houdende of door andere redenen buiten staat zijn zich persoonlijk aan te melden. Art. 4. Alle aanvragen en aanbiedingen worden ingeschreven in de volgorde van aanmelding. Voor de schriftelijke aanvragen en aanbiedingen worden kostelooze formulieren verstrekt. Art. 5. Na de inschrijving zijner aanbieding wordt den werkzoekende een te zijnen name gesteld bewijs van inschrijving uitgereikt, waarop de datum van inschrijving staat vermeld. Hij is gehouden om, indien hij zijn inschrijving wil bestendigen, dit bewijs ééns per bij de afdeeling, waar hij ingeschreven is, te doen afstempelen. Art. 6. De inschrijvingen van aanvragen van werkgevers blijven evenals bij werkzoekenden gedurende geldig. Zijn zij na afloop van dien termijn nog niet voldaan en heeft de werkgever intusschen niet den wensch te kennen gegeven, de inschrijving te willen doen verlengen, dan wordt zij als vervallen beschouwd. Art. 7. Voor bepaalde vakken kan door Burgemeester en Wethouders, de betreffende vakcommissiën gehoord, een korteren geldigheidsduur der inschrijving worden vastgesteld.1) Art. 8. Bij de inschrijving wordt zooveel mogelijk opgeteekend: A. By aanvragen van werkgevers : 1. nummer der aanvraag en dag waarop zij is ingekomen; 2. naam, voorletters (of wel naam der onderneming), woonplaats, beroep of bedrijf en zoo noodig kerkgenootschap van den aanvrager; 3. aard der te verrichten werkzaamheden; 4. aantal verlangde personen; 5. aangeboden loon, of de vermelding, dat de werkgever zich heeft voorbehouden, zich hierover met den werkzoekende te verstaan; 6. arbeidsduur ; , 7. of de te vervullen plaats open kwam tengevolge van werkstaking of uitsluiting; 8. opmerkingen van den aanvrager. B. Bij aanbiedingen van werknemers: 1. nummer der aanbieding en dag waarop zij is ingekomen ; 2. naam, voornamen, datum en plaats van geboorte, woonplaats, beroep, opleiding, burgerlijke staat en kerkgenootschap van den werkzoekende; 3. indien hij ongehuwd is, of hij inwonende zoon, dan wel kostganger of kostwinner is; 4. het aantal kinderen, hetwelk hij te zijnen laste heeft; 5. verlangde betrekking; 6. verlangd loon; 7. laatste betrekkingen en duur daarvan, tijdstip, waarop en reden waarom deze verlaten zijn, en het verdiende loon; 8. of werkzoekende werkloos is geworden tengevolge van werkstaking of uitsluiting; 9. opmerkingen van den werkzoekende. Bij aanbiedingen van jeugdige werkzoekenden (beneden 21 jaar), wordt bovendien opgeteekend: 10. naam van den vader of verzorger. Voorts worden omtrent de werkgevers en de werknemers die ') Wij denken hierbij aan het los- en transportbedrijf. gegevens verzameld, welke een goede arbeidsbemiddeling kunnen bevorderen. Art. 9. De Directeur roept den werknemer, wien hij een plaats meent te kunnen aanwijzen, zoo spoedig mogelijk op. Deze is verplicht daaraan zoodra mogelijk, in elk geval op den dag der oproeping, of indien deze in den namiddag verzonden is, uiterlijk den volgenden dag, .... uur des voormiddags, gevolg te geven, bij gebreke waarvan de inschrijving als vervallen wordt beschouwd, tenzij de werknemer om gegronde redenen, ter beoordeeling van den Directeur, verhinderd is te komen en daarvan aan dezen mededeeling heeft gedaan. Art. 10. Eveneens wordt als vervallen beschouwd de aanbieding van den werkzoekende, die weigert om hem door tusschenkomst van de Arbeidsbeurs aangeboden werkzaamheden te aanvaarden, welke vallen binnen de grenzen van zijn beroep of die geen pogingen aanwendt om die te verkrijgen. Onder dit artikel valt niet het weigeren van werkzaamheden voor een bedrijf, waarin op Zondagen of algemeen erkende Christelijke feestdagen arbeid moet worden verricht en dit laatste om gemoedsbezwaren of andere gegronde redenen bij den werknemer bezwaar ontmoet. Art. 11. De werkzoekende, wien een plaats wordt aangewezen, wordt voorzien van een verwijzingskaart, welke hij den werkgever moet overhandigen. Deze kaart is streng persoonlijk en mag aan niemand anders dan den daarop genoemden werkgever of diens vertegenwoordiger worden vertoond of afgestaan. De werkzoekende behoort er toe mede te werken, dat de werkgever ten spoedigste aan de Arbeidsbeurs mededeelt, of hij den werkzoekende al of niet in dienst heeft genomen. Is van den werkgever binnen tweemaal vier-en-twintig uur zulk een mededeeling niet ontvangen, dan kan de aanvrage als vervallen beschouwd worden. Art. 12. Heeft een werkzoekende een verwijzingskaart aangenomen, dan is hij verplicht aan de Arbeidsbeurs ten spoedigste mededeeling te doen, wanneer hij zich naar het hem aangewezen adres niet begeeft, of er niet in dienst treedt. Is binnen 24 uur, nadat hem de kaart werd uitgereikt, zulk een mededeeling niet ontvangen, dan kan zijn inschrijving als vervallen worden beschouwd, indien hij zich niet bij den werkgever heeft aangemeld, of wanneer hij de aangeboden betrekking niet wenscht te aanvaarden. Wanneer bericht is ontvangen of wanneer kan worden aangenomen, dat een werkzoekende bij een hem aangewezen werkgever is geplaatst, wordt zijn inschrijving afgevoerd. Betrokkene kan als regel bij nieuwe aanmelding alleen op het dan verkregen rangnummer worden ingeschreven. Plaatsing in werkzaamheden voor korteren duur dan een week brengt geen verandering in het oude rangnummer voor werk van langeren duur. Art. 13. Bij het aanwijzen van personen en plaatsen zal de Directeur van de volgorde der aanvragen niet afwijken, dan wanneer hij overtuigd is, dat zulks in het belang is van het doel der Arbeidsbeurs. Art. 14. Een ingeschreven werknemer, die het gevraagde werk, of een werkgever, die de gevraagde arbeidskracht bekomt, al dan niet door bemiddeling van de Arbeidsbeurs, is verplicht hiervan onverwijld aan den Directeur kennis te geven. Art. 15. Wanneer bedrieglijke opgaven worden verstrekt, de bemiddeling van de Arbeidsbeurs op eenigerlei wijze wordt misbruikt of getracht wordt die te. misbruiken of wanneer overtreding plaats heeft van een of meer der artikelen 9, 10, 11, 12 of 14 van dit Reglement, dan geeft de Directeur daarvan kennis aan Burgemeester en Wethouders, die tijdelijk of voor altijd aan hen, die zich daaraan schuldig gemaakt hebben de tusschenkomst van de Arbeidsbeurs kunnen ontzeggen. Zij gaan hiertoe niet over, dan na den betrokkene gelegenheid te hebben gegeven zich schriftelijk te verdedigen. Wanneer Burgemeester en Wethouders voor een tijd of voor altijd aan iemand de bemiddeling van de Arbeidsbeurs ontzeggen, geven zij daarvan kennis aan den betrokkene en aan den Directeur der Arbeidsbeurs. Art. 16. Werknemers, op wie de artt. 9 en 10 toepasselijk zijn, worden niet opnieuw ingeschreven, dan nadat ten minste 3 maanden verloopen zijn sedert den dag, waarop zij tengevolge van de over- treding van die artikelen geacht worden niet meer ingeschreven te zijn. Art 17. Alle geschillen, waartoe de toepassing van dit Reglement leidt, zullen door Burgemeester en Wethouders worden beslist. Art. 18. Dit Reglement treedt in werking Aldus vastgesteld in de vergadering van Burgemeester en Wethouders van den Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Secretaris, De Burgemeester, Dit Reglement is ingevolge art der Verordening op de Arbeidsbeurs aan den Raad der gemeente medegedeeld in zijn vergadering van Burgemeester en Wethouders van De Secretaris, De Burgemeester, § 6. INSTRUCTIES. a. Instructie voor den Directeur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs. Artikel 14 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 schrijft voor dat het college van Burgemeester en Wethouders voor den Directeur der Gemeentelijke Arbeidsbeurs een instructie vaststelt, de Commissie van Toezicht op de Gemeentelijke Arbeidsbeurs gehoord. Als voorbeeld hoe zulk een instructie kan luiden laten wij hieronder volgen de Instructie voor den Directeur der Gemeente-Arbeidsbeurs te Amsterdam. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam brengen ter algemeene kennis, dat zij in hunne vergadering van 15 Februari 1925 hebben vastgesteld de volgende INSTRUCTIE VOOR DEN DIRECTEUR DER GEMEENTE-ARBEIDSBEURS. Artikel 1. In deze instructie wordt onder de „wet" verstaan de Arbeidsbemiddelingswet 1930 (Staatsblad 1930, No. 433). Art. 2. De Directeur is overeenkomstig art. 14, eerste lid, der wet en art. 3 der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs belast met de dagelij ksche leiding van den dienst. Bij de uitvoering van zijn taak neemt hij in acht de bepalingen bij of krachtens de wet gesteld, alsmede de voorschriften en bevelen hem door of namens Burgemeester en Wethouders gegeven. Art. 3. De Directeur is den Burgemeester, Burgemeester en Wethouders en den Wethouder voor de Arbeidszaken behulpzaam in de behandeling der zaken betreffende zijn dienst en dient van bericht en raad op alle stukken, daartoe door den Burgemeester, Burgemeester en Wethouders of den Wethouder voor de Arbeidszaken in zijn handen gesteld. Hij doet aan den Wethouder voor Arbeidszaken alle voorstellen, welke hij in het belang van den dienst noodig acht. Art. 4. De Directeur draagt bij afwezigheid gedurende de gebruikelijke bureau-uren zorg, dat op den dienst bekend is, waar hij zich bevindt. Art. 5. De Directeur houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt en van den toestand der arbeidsbemiddeling in de gemeente. Art. 6. De Directeur bevordert de medewerking aan de arbeidsbemiddeling door de organisaties van werkgevers en werknemers binnen de gemeente en in het algemeen alles, wat strekt tot verbetering van de organisatie en de werking der arbeidsbemiddeling. Hij draagt zorg voor de naleving der Uitvoeringsvoorschriften, bedoeld in art. 21 der Verordening op de Gemeente-Arbeidsbeurs en voor de bewerking eener zorgvuldige statistiek der arbeidsbemiddeling. Art. 7. De Directeur zendt aan Burgemeester en Wethouders vóór den lsten Mei van ieder jaar een begrooting met toelichting voor het volgende dienstjaar, alsmede een rekening en verantwoording over het afgeloopen dienstjaar en een door hem opgemaakt en onderteekend verslag omtrent de verrichtingen van zijn dienst in het afgeloopen kalenderjaar. Art. 8. De Directeur is verplicht de driemaandelijksche vergaderingen der Commissie van Toezicht bij te wonen, alsmede de andere vergaderingen der Commissie, indien hij daartoe wordt uitgenoodigd. In de driemaandelijksche vergaderingen brengt hij verslag uit van de werkzaamheden der Arbeidsbeurs over het afgeloopen kwartaal, brengt hij alle bijzondere voorvallen betreffende de arbeidsbemiddeling ter kennis van de Commissie en bespreekt hij de bij hem in overweging zijnde maatregelen dienaangaande. Indien de leden der Commissie van Toezicht inlichtingen wenschen omtrent de arbeidsbemiddeling, verstrekt hij deze en, desgevraagd, geeft hij hun de gelegenheid kennis te nemen van alle boeken en bescheiden tot den dienst der arbeidsbemiddeling behoorende. Art. 9. De Directeur onderwerpt het tijdstip van zijn jaarlijksch verlof aan de goedkeuring van den Wethouder voor de Arbeidszaken. Art. 10. Deze instructie treedt in werking op 1 Maart 1935, op welk tijdstip is vervallen de Instructie voor den directeur der GemeenteArbeidsbeurs, vastgesteld bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 8 November 1912 (Gemeenteblad 1913, afd. 3, volgnummer 11). Burgemeester en Wethouders voornoemd, b. Instructie voor den Directeur der Districts-Arbeidsbeurs. Artikel 20 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 schrijft voor, dat de Instructies voor Directeuren van Districts-Arbeidsbeurzen worden vastgesteld door den Minister (van Sociale Zaken), de Commissie van Toezicht op de Districts-Arbeidsbeurs gehoord. Hieronder volge een ontwerp-instructie: De Minister van Sociale Zaken, Gelet op artikel 20, 6e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930; Gehoord de Commissie van Toezicht op de districts-arbeidsbeurs te ; Heeft goedgevonden: vast te stellen de volgende INSTRUCTIE VOOR DEN DIRECTEUR VAN DE DISTRICTS-ARBEIDSBEURS TE Artikel 1. De Directeur is overeenkomstig artikel 29, 5e lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, met de dagelijksche leiding der districtsarbeidsbeurs belast, onder toezicht van de Commissie bedoeld in artikel 2, 2e lid, van genoemde wet. Art. 2. De Directeur verricht de werkzaamheden, welke in het Koninklijk Besluit van den 8sten December 1931, Staatsblad No. 497, tot vaststelling van een Algemeenen Maatregel van Bestuur, bedoeld in artikel 22 der Arbeidsbemiddelingswet 1930, aan de districtsarbeidsbeurs zijn opgedragen. Art. 3. De Directeur verricht verder al hetgeen noodig is voor een goede uitoefening der taak van de districts-arbeidsbeurs. Art. 4. Indien den Directeur personeel terzijde is gesteld voor het verrichten der werkzaamheden, zorgt hij voor een behoorlijke taakverdeeling. Art. 5. De Directeur houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt en van den toestand der arbeidsbemiddeling in het district. Art. 6. De Directeur is belast met de voorlichting en onderrichting der agenten, zoowel aangaande de vervulling hunner taak in het algemeen als omtrent datgene, wat zij ten behoeve van de practische arbeidsbemiddeling en hare ontwikkeling in hunne gemeente hebben te doen, waarbij tevens moet worden gelet op het verband met andere werkzaamheden van socialen aard (werkloosheidsverzekering, werkverruiming, beroepskeuze-voorlichting, enz.). Art. 7. De Directeur bevordert, in samenwerking met de agenten, de medewerking bij de arbeidsbemiddeling door de organisaties van werkgevers en werknemers binnen het district en in het algemeen alles wat strekt tot verbetering der organisatie en de werking van de arbeidsbemiddeling. .A r t. 8. De Directeur of een zijner ambtenaren, bezoekt tenminste eenmaal per jaar de agenten in het district, teneinde zich persoonlijk op de hoogte te stellen omtrent organisatie, werkwijze en ontwikkeling der agentschapen. Art. 9. De Directeur belegt als regel tenminste eenmaal per jaar een vergadering met de agenten in zijn district, ter bespreking van onderwerpen betreffende de arbeidsbemiddeling. Art. 10. 1. De Directeur stelt den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en de leden van de Commissie van Toezicht op de districts-arbeidsbeurs tijdig in kennis met het tijdstip, waarop een vergadering met agenten zal worden gehouden, onder mededeeling van de te behandelen onderwerpen. 2. De Directeur van voornoemden Rijksdienst kan deze vergaderingen bijwonen of zich door een of meer ambtenaren van den Rijksdienst doen vertegenwoordigen. 3. De leiding dezer vergaderingen berust in den regel bij den Directeur der districts-arbeidsbeurs of diens plaatsvervanger. Art. 11. 1. De Directeur houdt zich zooveel mogelijk op de hoogte van de voornaamste werkgelegenheid in zijn district en bevordert, zoo mogelijk in samenwerking met de agenten, de arbeidsbemiddeling voor deze werkgelegenheden. 2. De Directeur verleent zijne medewerking bij het opsporen van werkgelegenheid in zijn district door den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Art. 12. De Directeur verstrekt aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling de door dezen noodig geachte gegevens en inlichtingen omtrent den stand der arbeidsmarkt en den toestand der arbeidsbemiddeling in het district, alsmede omtrent de uitvoering der taak in de vorige artikelen omschreven. Art. 13. De Directeur handelt bij de uitvoering van zijn taak, in de vorige artikelen omschreven, volgens aanwijzingen van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Art. 14. De Directeur wordt in geval van afwezigheid vervangen op de wijze als in de verordening op de gemeentelijke arbeidsbeurs is bepaald. c. Instructie voor den agent der Arbeidsbemiddeling. Art. 17 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 schrijft voor dat de Instructies voor agenten der arbeidsbemiddeling worden vastgesteld door Burgemeester en Wethouders, de Commissie van Toezicht op het agentschap der arbeidsbemiddeling, indien deze bestaat, gehoord. Hieronder volgt een ontwerp-instructie : Artikel 1. De agent der arbeidsbemiddeling is belast met de dagelijksche leiding van het agentschap der arbeidsbemiddeling. Aan hem is tevens opgedragen het toezicht op de naleving der verplichtingen, die uit het Werkloosheidsbesluit 1917 voor de besturen der in de gemeente gevestigde afdeelingen van gesubsidieerde vereenigingen voortvloeien. Hij zorgt voor de controle der door de Regeering aan de gemeente ten onderzoek gezonden formulieren. Hij verstrekt aan het gemeentebestuur adviezen en inlichtingen over aangelegenheden betreffende arbeidsbemiddeling en werkloosheidsverzekering, indien hem die worden gevraagd of indien hij zulks overigens noodig of wenschelijk acht. Art. 2. Hij draagt zorg, dat de plaatselijke verordening, het agentschap betreffende, nauwkeurig wordt uitgevoerd. Art. 3. Hij is gedurende den tijd, waarin het agentschap geopend is, in de voor het agentschap aangewezen localiteit aanwezig. Bij afwezigheid draagt hij zorg voor een behoorlijke vervanging. Art. 4. Hij mag niet langer dan 3 dagen buiten de gemeente verblijven, zonder toestemming van Burgemeester en Wethouders, die dan zoo noodig voor een vervanging zorgen. Art. 5. Hij geeft zooveel mogelijk bekendheid aan de aanvragen, stelt zich in verbinding met werkgevers, die arbeidskrachten behoe- ven en tracht, ook döor samenwerking met andere instellingen, het tot stand komen van plaatsingen te bevorderen. Hij houdt zich op de hoogte van den stand der arbeidsmarkt in zijn gemeente en elders. Art. 6. Hij houdt regelmatig toezicht op de administratie der afdeelingen van gesubsidieerde vereenigingen, voorzooveel de werkloosheidsverzekering betreft en is de afdeelingsbesturen zoo noodig bij de administratie behulpzaam. Hij betracht overleg met deze besturen teneinde een goede naleving dier verzekering zooveel mogelijk te waarborgen. Hij stelt zich voorzooveel Burgemeester en Wethouders dit noodig achten daartoe beschikbaar ook op uren, vallende buiten den gewonen dagelijkschen werktijd der bestuurders. Art. 7. Hij draagt zorg voor het verkrijgen van gegevens omtrent loonen, oorzaak van werkloosheid en alle overige ter zake dienende bijzonderheden, die hem in staat stellen onafhankelijk van de mededeelingen der Vereenigingsbesturen zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van verstrekte uitkeeringen. Art. 8. Indien tegen verstrekte uitkeeringen naar zijn oordeel bezwaar moet worden gemaakt, op grond van artikel 10 van het Werkloosheidsbesluit 1917, geeft hij daartoe onverwijld aan het Gemeentebestuur advies. Indien hij meent, dat onwil of plichtverzaking van vereenigingsbestuurders een goede uitvoering der werkloosheidsverzekering belemmert, deelt hij dit aan het Gemeentebestuur mede en geeft hij de te nemen maatregelen in overweging. Art. 9. Hij doet wekelijks (maandelijks) aan Burgemeester en Wethouders opgave van het aantal aanvragen van werkgevers, die gedurende de vorige week (maand) zijn ingeschreven en van het aantal personen, die door de bemiddeling van het agentschap zijn geplaatst en verstrekt desgevraagd aan Burgemeester en Wethouders korte mededeelingen, zoowel betreffende de werkzaamheden van het agentschap alsmede die betreffende het toezicht op de naleving van het Werkloosheidsbesluit 1917. Hij verstrekt aan den Directeur van den Dienst der Arbeidsbemiddeling en Werkloosheidsverzekering, alsmede aan den Directeur der Districts-Arbeidsbeurs, waaronder het agentschap behoort, de gegevens die deze noodig oordeelen. Art. 10. In de maand Januari ontwerpt hij het verslag, bedoeld in art. .. der Verordening op het Agentschap der Arbeidsbemiddeling en zendt dit vóór 1 Februari aan Burgemeester en Wethouders. Eveneens brengt hij alsdan schriftelijk verslag uit van zijne verrichtingen inzake de controle op de naleving van het Werkloosheidsbesluit 1917. Art. 11. Hij draagt zorg voor de handhaving der orde in de localiteit van het agentschap en voor de naleving van de voor het gebruik daarvan gestelde voorschriften. Art. 12. Hij mag èn als agent der arbeidsbemiddeling èn als controleur der werkloozenkassen geen aankoopen doen zonder machtiging van Burgemeester en Werhouders. Hij houdt nauwkeurig boek van alle uitgaven en boekt afzonderlijk de gedane uitgaven als agent en als controleur. Art. 13. Deze instructie wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van Aldus vastgesteld door Burgemeester en Wethouders der gemeente den De Secretaris, De Burgemeester, § 7. HUISHOUDELIJK REGLEMENT DER COMMISSIE VAN TOEZICHT. ONTWERP-HUISHOUDELIJK REGLEMENT VOOR DE COMMISSIE VAN TOEZICHT OP EEN GEMEENTELIJKE ARBEIDSBEURS. Artikel 1. De Commissie vergadert in den regel tenminste eenmaal in de drie maanden; voorts zoo dikwijls de Voorzitter dit noodig oordeelt, of wanneer ten minste de helft der leden schriftelijk hun verlangen daartoe aan den Voorzitter hebben kenbaar gemaakt, met opgave van de onderwerpen, welke zij aan de orde wenschen te zien gesteld. Art. 2. De Voorzitter bepaalt dag en uur der vergadering. Behoudens het geval, bedoeld in art. 5, 2e lid, van het Koninklijk Besluit van 8 December 1931 (S. nr. 497), wordt den leden ten minste 3 maal 24 uur te voren kennis gegeven van de vergadering door toezending van een oproeping met agenda van de aan de orde te stellen onderwerpen. De leden, die verhinderd zijn de vergadering bij te wonen geven daarvan tijdig kennis aan den Secretaris. De vergadering zal geen voortgang hebben indien niet ten minste . . leden-werkgevers en . . leden-werknemers aanwezig zyn. Art. 3. De Voorzitter leidt de vergadering. Bij afwezigheid wordt hij vervangen door het oudste in jaren aanwezige lid. Hij zorgt voor het regelmatig afhandelen der agenda en beslist of onderwerpen, welke niet te voren bij hem werden ingezonden, wel of niet aan de agenda zullen worden toegevoegd. Hij zorgt voor de uitvoering van de besluiten der vergadering en onderteekent met den Secretaris alle stukken, welke van de Commissie uitgaan. Art. 4. De Voorzitter, de overige leden en de Secretaris teekenen ter vergadering hun naam op een presentie-lijst, welke bij den Secretaris berust. Art. 5. Alle besluiten worden genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Over zaken wordt mondeling gestemd, over personen schriftelijk bij niet-onderteekende gesloten briefjes. Bij staking van stemmen over zaken beslist de stem van den Voorzitter, bij staking van stemmen over personen beslist het lot. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Indien buiten den Voorzitter meer leden-werkgevers dan ledenwerknemers aanwezig zijn, of omgekeerd, stemmen zooveel door het lot aan te wijzen leden van de sterkst vertegenwoordigde categorie niet mede als noodig is om beide categoriën een gelijk aantal stemmen te doen uitbrengen. Art. 6. De leden der Commissie zijn bevoegd in de uren, waarop de arbeidsbeurs voor het publiek is opengesteld, van den Directeur alle inlichtingen en aanwijzingen te vragen, welke in het belang van de arbeidsbeurs en ter uitoefening van hun taak van belang dooTiT , gea°ft °ergelijke ^lichtingen worden verstrekt die hem bü' d°°r de° ™dgS" " de rerS"d"™8en va» de Commissie een Art. 8. De Secretaris is belast met het uitzenden van de oproepingen bedoeld in artikel 2. Hij houdt aanteekening van het in de vergadering verhandelde, zorgt voor het opstellen van de notulen dë C?^ins,rrIeg me' de" W"ter' de WefwbJS IXÏÏ Hij draagt verder zorg voor de administratie en voor de ordening en de instandhouding van het archief. Art. 9. Bij afwezigheid of ontstentenis van den Secretaris wordt hij vervangen door een ambtenaar, in overleg met den Voorzitter daartoe aan te wijzen. Art. 10. In gevallen, waarin dit reglement niet voorziet, beslist de Voorzitter m overleg met den Secretaris. Van zoodanige beslissing wordt m de eerstvolgende vergadering mededeeling gedaan Art. 11. De Commissie kan indien zij dit in het belang van haar taak doelmatig acht, subcommissies uit haar midden aanwijzen voor het toezicht op de bemiddeling in bepaalde beroepen of beroeps- fngesteld WaarV°°r geen vakafdeelingen bij de arbeidsbeurs zijn geregeld^26 ^ ^ subcommissies wordt door de commissie De Commissie geeft van een en ander onmiddellijk kennis aan Burgemeester en Wethouders. Vastgesteld door Burgemeester en Wethouders van in hun vergadering van De Voorzitter, De Secretaris, § 8. CENTRALE COMMISSIE VAN BIJSTAND VOOR DE ARBEIDSBEMIDDELING EN DE MIGRATIE. Bij Koninklijk Besluit van 14 April 1917, Nr. 43, was ingesteld de Centrale Commissie van Bijstand voor de arbeidsbemiddeling. Haar bestaan werd, onder een eenigszins uitgebreiden naam, wettelijk geconsolideerd in de artt. 28 en 29 der Arbeidsbemiddelingswet 1930. De Commissie heeft haar zetel te 's Gravenhage en bestaat uit: a. een gelyk aantal werkgevers, of vertegenwoordigers van werkgevers, en werknemers, of vertegenwoordigers van werknemers ; b. een of meer leden-vertegenwoordigers van het Rijk; c. een of meer leden van gemeentebesturen of vertegenwoordigers van ■ gemeenten; d. een of meer vertegenwoordigers van vereenigingen of instellingen werkzaam op het gebied der openbare of der bijzondere arbeidsbemiddeling; e. een of meer personen, die studie hebben gemaakt van de arbeidsbemiddeling en van de migratie. De Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling is ambtshalve lid der Commissie. De Minister benoemt de leden. De Voorzitter wordt door den Minister uit de leden benoemd, eveneens wordt door den Minister een secretaris aan de Commissie toegevoegd. Aan een subcommissie kan de Minister leden toevoegen, die geen lid der Centrale Commissie zijn. De Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling en de Migratie heeft tot taak : a. den Minister zoowel als den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging, te adviseeren in zaken, de arbeidsbemiddeling betreffende ; b. op te treden als Commissie van Toezicht voor de Centrale Rijksarbeidsbeurs; c. hetgeen verder door een andere wet of door den Minister aan de Commissie zal worden opgedragen. De Commissie wordt door den Minister gehoord in de gevallen, bedoeld in art. 10, 4e, 6e en 7e lid, art. 16, 3e lid, artt. 18 en 20, le lid, art. 21, le lid, artt. 32, 36, 39, 41, 46, 5e lid* art. 50 en art. 55, le lid der Arbeidsbemiddelingswet 1930. 3 § 9. DE KOSTEN DER OPENBARE ARBEIDSBEMIDDELING. De kosten van het gemeentelijk orgaan der arbeidsbemiddeling (gemeentelijke arbeidsbeurzen en gemeentelijke agentschappen der arbeidsbemiddeling) worden gedragen door de gemeente. Door het Rijk kunnen bijdragen in de kosten van de gemeentelijke organen der arbeidsbemiddeling, voor zoover betreft hun gemeentelijke werkzaamheden, worden verstrekt. Kosten, welke zijn veroorzaakt door voorschriften van den Minister als bedoeld in artt. 32 en 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930 (omtrent inrichting der administratie van de organen en de wijze waarop inlichtingen en gegevens moeten worden verstrekt) worden tot een door den Minister vast te stellen bedrag gedragen door het Rijk. De kosten van de Centrale Rijks Arbeidsbeurs worden gedragen door het Rijk. 5 De kosten der Rijks-districts-arbeidsbeurzen en de kosten die voor een gemeentelijke arbeidsbeurs voortvloeien uit het vervullen van de taak, door den Minister opgedragen, om als districtsarbeidsbeurs op te treden, worden gedragen voor drie-vierden door het Rijk en voor een-vierde door de gemeenten, tot het district behoorend, naar evenredigheid van het aantal inwoners op 31 December van het jaar, waarop de kosten betrekking hebben. In bijzondere gevallen, door den Minister te bepalen, kan het Rijk een grooter deel dan drie-vierden dezer kosten voor zijn rekening nemen. De kosten van de aan gemeentelijke arbeidsbeurzen verbonden vakaf deelingen voor afzonderlijke beroepen of beroepsgroepen, die voortvloeien uit het vervullen van de taak, door den Minister opgedragen, om ook als zoodanig op te treden buiten de grenzen van de gemeente, worden door het Rijk gedragen. Het bedrag der kosten van de gemeentelijke arbeidsbeurzen, voor Z?jV8v a*S ^istricts-arbeidsbeurs optreden en dat der vakaf deelingen van gemeentelijke arbeidsbeurzen, voor zoover zij haar werking buiten de gemeente uitstrekken, worden vastgesteld door den Minister, gehoord de besturen der gemeenten, waar de instellingen zijn gevestigd. Van de jaarwedden van hen, die belast zijn met de dagelijksche leiding van een gemeentelijk orgaan der arbeidsbemiddeling (directeuren van gemeentelijke arbeidsbeurzen en agenten der arbeidsbemiddeling) wordt, behalve wanneer dit gemeentelijk orgaan de taak is opgedragen om als districts-arbeidsbeurs op te treden, door het Rijk aan de gemeenten vier-tienden vergoed, volgens bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen. Indien aan deze personen naast bedoelde dagelijksche leiding andere werkzaamheden zijn of worden opgedragen en voor de dagelijksche leiding geen afzonderlijke jaarwedde is vastgesteld, moet bij de aanvrage om toekenning der Rijksbijdrage tevens worden medegedeeld, welk bedrag van de gezamenlijke jaarwedde moet worden beschouwd als eene vergoeding voor de werkzaamheden, die in verband staan met de leiding der arbeidsbemiddeling. De Minister kan zoo noodig een ander bedrag dan deze vergoeding tot grondslag nemen. Gemeenten, die in aanmerking wenschen te komen voor bijdrage van het Rijk in jaarwedden van hen die met de dagelijksche leiding van een gemeentelijk orgaan der arbeidsbemiddeling zijn belast, zijn verplicht: a. vóór het vaststellen of wijzigen van het bedrag dezer jaarwedde het advies in te winnen van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; b. vóór de benoeming dezer personen het advies in te winnen van den Directeur der districts-arbeidsbeurs onder welke zij ressorteeren en bovendien voor zoover het betreft gemeenten met 5000 of meer inwoners van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; c. zorg te dragen, dat de lokaliteiten voor de uitvoering der arbeidsbemiddeling en de uren van openstelling daarvan voor het publiek aan redelijke eischen voldoen en dat de Directeur of de Agent zijn taak naar behooren vervult; d. binnen vier maanden na afloop van het kalenderjaar, waarop de vergoeding betrekking heeft, een verslag omtrent de werkzaamheden van het orgaan der arbeidsbemiddeling over dat kalenderjaar aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling over te leggen; e. binnen een maand na afloop van het kalenderjaar waarop de vergoeding betrekking heeft een declaratie in tweevoud in te zenden aan den Minister, volgens een door hem vast te stellen model. HOOFDSTUK II. VRAAGSTUKKEN VAN DE ARBEIDSMARKT. § 1. MIGRATIE, EMIGRATIE EN IMMIGRATIE. In den volksmond wordt met migratie de emigratie of, wat het egengestelde is, immigratie of landverhuizing bedoeld, en dan nog wel vnl. slechts een bepaald onderdeel daarvan nl de kolonisatie. De emigrant, zoo zegt men, verlaat zijn geboortegrond om zich te vestigen in een ander land van eigen of vreemde nationaliteit. Het element van het op goed geluk uit te trekken is intregeerend om met den naam landverhuizing te bestempelen, die volksverplaatsingen welke — veelal uitgaande van dichtbevolkte of bestaansonzekere landen of streken — tot doel hebben de vestiging in gewoonlijk verre, overzeesche gebieden, waar de bevolking dun gezaaid, de economische mogelijkheden nog slechts zeer oppervlakkig ontgonnen en de vestigingsvrijheid c.q. bezitsuitbreiding betrekkelijk weinig belemmeringen ondervindt. Dit nu is onjuist, want migratie omvat alle „trek"-bewegingen of bevolkingsverplaatsingen, zoowel de binnenlandsche, als die binnen de natuurlijke grenzen van de continenten of werelddeelen, of wel naar overzeesche gewesten in andere werelddeelen. Dit laatste wordt t.a.v. personen, die zich vanuit het moederland in de overzeesche bezittingen vestigen, door sommigen ten onrechte niet als emigratie aangeduid. De Engelschen duiden dit bijv. aan met „migration within the Empire". Bovendien behoeft emigratie zich niet uitsluitend te richten naar dun-bevolkte of achterlijke landen; ook de vestiging in volkrijke, hoogbeschaafde en economisch ontwikkelde landen moet aldus' worden aangeduid. Uit wetenschappelijk, populationistisch oogpunt omvat migratie alle verplaatsing van volken of bevolkingseenheden. Emigratie is de aanduiding van de verplaatsingen over de landsgrenzen, terwijl immigratie aanduidt den trek naar het land. Wij willen het hierboven aangeduide onderscheid nader uitwerken en komen dan tot de volgende indeeling. I verplaatsingen binnen de gemeente (verhuizingen). T70T-r>lantKinppn naar andere gemeen- , , , . . 1 ten, doch in dezelfde provincie of binnenlandsche migratie. verplaatsingen naar andere gemeenten in andere provincies of landstreken. continentale migratie ( verplaatsingen naar andere landen, (internationaal- i doch in Europa. Europeesche) ^ , verplaatsingen naar andere landen intercontinentale migratie \ buiten Europa (c.q. andere wereld ' deelen). Bovendien kunnen wij dan nog onderscheid maken tusschen het tijdelijke of het blijvende van de vestiging. + Dit doet ook Bücher, *) die een schema 2) geeft, waarin hij afziet van alle natuurlijke of staatkundige grenzen: 1 Wanderungen mit steter Ortsveranderung (Nomaden, Wanderhandel, Wandergewerben, Vaganten- tum) ; • „ , . la. Eine Zwischenstufe zwischen den ersten und zweiten Gruppe nehmen die periodischen Wanderungen ein. (Wanderungen der landlichen Arbeiter zur Zeit der Ernte, der Zuckerarbeiter zur Zeit der Campagne, der oberitalienischen und ticinischen Maurer, Erdarbeiter, Kaminfeger und Kastanienbrater usw., der Kruneger, der indischen und chinesischen KuU, welche sich in bestimmter Jahreszeiten wiederholen) ; 2. Wanderungen mit temporarer Umsiedelung (Das Wandern der Handwerksgesellen, der Dienstboten, der Gewerbetreibenden, welche die günstigste Stelle zu temporaren Unternehmungen aufsuchen; der Beamten welchen eine bestimmte Stellung auf Zeit übertragen wird, der Schüler die fremde Lehranstalten beziehen, u.a.) i) „Entstehung der Volkswirtschaft", Tubingen 1926, 17e druk. Deel I, blz. 435 e.v. £) Eenigszins door ons bewerkt. 3. Wanderungen mit dauernder Umsiedelung (die Umzüge von Ort zu Ort innerhalb desselben Staatsgebietes und nach dem Auslande, namentlich über See). Bücher geeft zelf toe, dat dit wel een wat vage indeeling is, waarbij niet voldoende uitkomt juist het scherp aan staatkundiggeografische grenzen gebonden begrip van de landverhuizing. Om practische redenen komt hij eveneens tot een tweede indeeling, waarbij hij dan ook dit element tot grondslag wil nemen. De bevolkingsverplaatsingen splitst hij daarom in: 1. binnenlandsche en 2. naar het buitenland gerichte. De laatste groep wil hij daarna onderverdeelen in: 2a. internationaal-Europeesche en 2b. buiten-Europeesche, gewoonlijk aangeduid als overzeesche landverhuizing. Hij merkt hierbij op, „man kann aber auch samtliche Wanderungen, welche den Boden des Erdteils (Europa) nicht verlassen, im weiteren Sinne als innere Wanderungen bezeichnen und ihnen als eigentliche Auswanderung die Uebersiedelung nach fremden Erdteilen gegenüberstellen". Het is duidelijk, dat van begin af aan tal van voort varenden onder de uit het productieproces gestootenen, of de ten gevolge der werkloosheid ontstane loondrukkende tendenzen ontevreden ai beiders, enz., uitgeweken zijn naar streken, waar zij beter toekomst hoopten te zullen vinden. De vraag, welke eens in den Duitschen Rijksdag een punt van bespreking uitmaakte of emigratie wordt bevorderd door welvaart of door malaise in het moederland, is weliswaar niet zoo absurd als zij lijkt, een feit is, dat de massale landverhuizing die wij tot nu toe gekend hebben, gevolg was van minder gunstige bestaanszekerheid in het geboorteland. In den regel zijn het echter niet de meest behoeftigen die een nieuw vaderland zoeken. ') Het zijn meestal menschen in de kracht van het leven, in het bezit van eenige middelen en zedelijk goed toegerust om opgewassen te zijn tegen de gevaren en andere moeilijkheden welke verbonden zijn aan de vestiging in een nieuwe omgeving. Doorgaans is derhalve landverhuizing een verlies aan volkskracht, dat niet kan opgewogen worden ) Landverhuizing brengt niet steeds mede, dat de nationaliteit van het oude land wordt opgeheven, doch dit kan wel op den duur het gevolg zijn; in de bedoeling van den landverhuizer behoeft dit niet te liggen. tegen de winst die gelegen is in de verminderde concurrentie onder de achter blij venden. Daar staat tegenover, dat door de wilskrachtige en bekwame landverhuizers de band met net vaderland vaak niet verbroken wordt. Daaruit worden uitstekende handelsbetrekkingen van internationale aard geboren die niet anders dan bevorderlijk voor de welvaart ook van het oude geboorteland kunnen strekken. Natuurlijk is dit afhankelijk van het beroep of bedrijf dat wordt uitgeoefend. Koopmansbedrijven, plantages voor wereldmarktproducten e. d., moeten worden aangemerkt als schakels van onschatbare waarde ter bevordering van het wereldruilverkeer. Denken wij hier aan een deel der Nederlandsche en Engelsche emigratie naar de koloniën! Worden dus weliswaar bekwame krachten onttrokken aan het productie-proces in het vaderland, het uitzetten van posten op alle economisch voordeelige punten van de aarde draagt er op belangrijke wijze toe bij om de positie van een land in de wereld te versterken. De bedoeling ligt hierbij niet voor een egocentrisch streven, met nationalistisch-imperialistische tendenzen, te propageeren. Integendeel, wanneer alle landen op deze wijze onafhankelijk van hun politieke invloedsfeer, hun economische betrekkingen met de in ontwikkeling zijnde gebieden uitbreiden, kan het met anders of dit moet ten goede komen aan een allerwege vreedzame ontwikkeling. Jammer genoeg hebben wij wel met politieke en politiek-economische tendenzen rekening te houden. Tal van op zich zelf dwaze maatregelen als het oprichten van tariefmuren, contingenteeringen, het nastreven van autarkie, geven een nekslag aan het wereldruilverkeer, waardoor in een vicieusen cirkel het eene land door het andere getroffen wordt. De crisis, onder welke wij thans, van October 1929 af, nog steeds zuchten, vreet de welvaart van schier alle landen der aarde aan. Ontzaglijke mogelijkheden blijven daardoor onontgonnen, daar het gestremde ruilverkeer bijv. iedere poging tot kolonisatie, tot het vestigen van nieuwe bedrijven, in den kiem smoort. Het IAB (Internationaal Arbeidsbureau) heeft in 1934 een onderzoek ingesteld naar den gang der landverhuizing tijdens de wereld-crisis en is tot de slotsom gekomen, die trouwens ook wel in de lijn der verwachtingen lag wegens de vele beperkingen, aan het internationaal verkeer van menschen en goederen in den weg gelegd, dat de landverhuizing naar een vreemd land belangrijk is verminderd en dat bovendien tal van vroegere landverhuizers in de crisis-jaren, gedwongen of min of meer vrijwillig, naar hun vaderland zijn teruggekeerd. In zooverre zou men kunnen spreken van een nieuwe landverhuizing in tegengestelde richting. Het aantal personen die naar hun oude vaderland zijn teruggekeerd, is in de laatste jaren zelfs zoo groot geworden, dat in van ouds als landen van emigratie bekend staande staten het aantal gerepatrieerde burgers het aantal emigreerenden heeft overtroffen. Omgekeerd heeft ook in andere landen, die juist gewoon waren ieder jaar een groot aantal nieuwe landverhuizers op te nemen, in de crisis-jaren het aantal naar hun oude vaderland terugkeerenden het aantal aankomende landverhuizers overschreden. Allereerst gaat men na het verloop der migratie binnen Europa, d.w.z. de bevolkingsverplaatsingen van het eene Europeesche land naar het andere. Frankrijk is van oudsher het voornaamste Europeesche land geweest, dat groote aantallen arbeiders uit andere landen opnam. Het aantal bedroeg in 1927 64000, steeg daarna in de jaren 1928, 1929 en 1930 geweldig tot 98000, 179000 en 222000, doch moest daarna weder dalen tot 102000 in 1931 en 70000 in 1932. Aan den anderen kant bedroeg het aantal uit Frankrijk naar hun land van oorsprong terugkeerende landverhuizers in 1929 en 1930 slechts 39000 en 44000, waarna het in de jaren 1931 en 1932 belangrijk steeg tot 93000 en 109000. Terwijl dus in 1930 nog 178000 meer vreemdelingen in Frankrijk aankwamen dan naar hun oude vaderland terugkeerden, was er daarentegen in 1932 een overschot van 39000 op het getal der uit Frankrijk naar hun oude land repatrieerenden boven het cijfer der nieuwe emigraties naar Frankrijk. Soortgelijke verschijnselen, zij het ook op veel kleiner schaal hebben zich voorgedaan bij de immigratie en de repatrieering van buitenlandsche arbeidskrachten in België, Duitschland en Engeland. Zien wij nu naar de Europeesche landen, die van oudsher als landen van emigratie bekend staan, dan treffen wij ook hier hetzelfde verschijnsel aan van een overwicht van het aantal repatrieerenden boven het getal der nieuwe emigraties. Zoo was b.v. in Polen in 1929 en 1930 het aantal naar andere Europeesche staten vertrekkende landverhuizers 80000 en 79000 hooger dan het getal der in het land teruggekomen Polen. In 1931 en 1932 zijn daarentegen 16000 en 20000 méér Poolsche landverhuizers daar teruggekeerd dan het vaderland met andere bestemming verlaten hebben. In Italië, een ander belangrijk Europeesch emigratieland, is de beweging in deze richting niet zoo snel gegaan als in Polen en andere emigratiestaten, doch ook in Italië gaat de ontwikkeling der landverhuizing in dezelfde richting. Terwijl in 1930 140000 Italianen méér emigreerden dan in hun vaderland terugkeerden, is dit overwicht van de emigratie boven de repatrieering in de jaren 1931 en 1932 reeds geslonken tot 61000 en 18000, zoodat vermoedelijk in het jaar 1933, waaromtrent het I.A.B. nog geen cijfers bezat, ook in Italië, evenals in 1931 en 1932 reeds in Polen en andere emigratielanden het geval is geweest, de repatrieering de emigratie zal hebben overtroffen. Het is bekend, dat de overzeesche staten in de crisisjaren nog minder toeschietelijk dan de Europeesche landen waren, om vreemde arbeidskrachten op te nemen. Het zal niemand dan ook verwonderen te vernemen, dat de landverhuizersstatistieken ten aanzien van de overzeesche landen hetzelfde beeld geven als die van de Europeesche staten, waar in normale tijden een talrijke immigratie van buitenlandsche landverhuizers regel pleegde te zijn: een aanzienlijke vermindering van het aantal binnenkomende buitenlandsche arbeidskrachten en een dienovereenkomstige vermeerdering van het aantal uit het land der immigratie naar hun oude vaderland repatrieerenden. In de Vereenigde Staten b.v., waar in 1927 108000 menschen méér immigreerden dan weder teruggingen en in 1929 dit overschot tot 132000 gestegen was, zijn in 1931 24000 méér naar het land hunner afkomst teruggegaan dan nieuw in Amerika aankwamen ; in 1932 was dit aantal zelfs tot 47000 gegroeid. In Argentinië is het aantal immigranten van 162000 in 1927 tot niet meer dan 37000 in 1932 geslonken, met het gevolg, dat in dat jaar voor het allereerst sinds zeer langen tijd het aantal repatrieerenden grooter is geweest (12000) dan het aantal nieuw aangekomenen. In Australië bedroeg in 1927 het overschot van de immigratie op de emigratie 49000, terwijl daarentegen in 1932 het aantal emigranten, die naar hun oude vaderland terugkeerden, 5000 grooter was dan het cijfer der immigreerenden. Uit het bovenstaande ziet men, dat het ook tijdens de jaren der wereldcrisis aan landverhuizers niet ontbroken heeft. Doch het was een landverhuizing, die als het ware tot gevolg had de resultaten eener vorige landverhuizing ongedaan te maken, doordat zij zich in geheel tegenovergestelde richting bewoog als in normale jaren. De eenmaal naar het buitenland uitgewekenen gingen in de crisisjaren door een nieuwe landverhuizing naar hun uitgangspunt terug. Het I.A.B. herinnert er in zijn beschouwing over de landverhuizing in crisistijd aan, dat dergelijke ervaringen ook in vorige crisistijden niet onbekend zijn geweest. Doch nooit heeft deze bewe- ging van een landverhuizing in omgekeerde richting zoo grooten omvang als in de laatste jaren aangenomen, noch zoo langen tijd geduurd. Ook de cijfers van de landverhuizing bevestigen, dat de wereld thans een tijd van depressie doormaakt, zooals nog nimmer tevoren alle landen der aarde geteisterd heeft! Desondanks is sedert eenigen tijd weer een opleving van de belangstelling voor emigratie en kolonisatie te bespeuren. Sedert 1931, toen allerwege de toestand onzeker was en de crisis zich nog niet in haar vollen omvang aan de Nederlandsche bevolking deed gevoelen, werd weinig aandacht aan dit vraagstuk meer geschonken x). Meer en meer wordt echter ingezien, dat de moeilijke tijden veel langer zullen duren dan aanvankelijk werd aangenomen en de mogelijkheid om aan werk te komen steeds is verminderd, waardoor velen, die niet anderen tot last willen zijn, tot wanhoop worden gedreven, begint men weer te denken aan mogelijkheden om elders aan den slag te komen. Vroeger werden vrij hooge eischen gesteld, van lieverlede worden die nu, noodgedwongen, belangrijk minder. Het verkrijgen van een bescheiden broodwinning is al het doel, waarvoor men door het vuur wil gaan. Welk een beweging gaat er niet onder de door langdurige werkloosheid gebukt gaande, maar nog wilskrachtige landgenooten, bij het publiceeren in de pers van berichten over vestigingsmogelijkheden en plannen tot kolonisatie in verre gewesten! Wij, menschen van de arbeidsbemiddeling, kennen allen de tragi-komische gebeurtenissen, die zich hebben afgespeeld rondom den eenigen tijd geleden als paddestoelen uit den grond verrijzende emigratievereenigingen met het doel om op Nïeuw-Guinea op grootscheepsche wijze te gaan koloniseeren ! Ondanks de dwaasheden, welke door sommigen dezer would-be-kolonisten werden gedebiteerd, was bij velen, die van hun weinige inkomsten een contributie moesten afknijpen om zulk een vereeniging in stand te houden en, dit bleek achteraf, in sommige gevallen door de „leiders" te eigen bate werden aangewend, een sterk verlangen aanwezig om, met een beetje levensgeluk voor zich en eventueel hun gezin, tot inzet, met hun heele energie in het onbekende, van alle beschaving buitengesloten land hun toekomst te trachten op te bouwen. Tallooze menschen hebben zich in dien tijd tot de arbeidsbeurzen gewend om inlichtingen omtrent deze met veel ophef aangekon- 1) Wij ontleenen hier en verder eenige gegevens en citaten aan een rede, door den heer J. A. A. Hartland, Directeur van de „Stichting Landverhuizing Nederland", gehouden in Februari 1935 voor de Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling en de Migratie. digde kolonisatieplannen. Voorzoover de belangstelling van de leiders der arbeidsbeurzen uitging naar dit vraagstuk, hadden zij zich op de hoogte gesteld van de publicaties op dit gebied. Dat was toen een wirwar van tegenstrijdige meeningen, afkomstig van verschillende personen met gezaghebbende stem. Totdat tenslotte Dr. Golijn, als Minister van Koloniën, den domper op dit alles heeft gezet door te verklaren, dat na overleg met de Indische Regeering kon worden medegedeeld, dat de sociale- en economische perspectieven van deze kolonisatie nog uitermate onzeker en donker zijn. De verantwoordelijkheid voor het zich vestigen op Nieuw-Guinea zal ten volle rusten op de betrokkenen. Ondanks alle meer of minder gemotiveerde waarschuwingen en tegenwerpingen bestaat er belangstelling voor emigratie en kolonisatie. „Het is thans dan ook", zegt de Directeur der Stichting Landverhuizing Nederland, „meer dan ooit noodig te doen onderzoeken welke mogelijkheden voor emigratie voor onze landgenooten open staan en het wil ons voorkomen, dat hier een belangrijke taak voor onzen diplomatieken en consulairen dienst is weggelegd . Dat zijn ook wij van meening. Hoewel reeds uit de „Economische Verslagen" *) der Nederlandsche diplomatieke en consulaire ambtenaren in het buitenland een behoorlijke indruk kan worden verkregen omtrent den algemeenen toestand in de betreffende landen, meer dan voorheen nog dient aandacht besteed te worden aan de voorlichting omtrent kolonisatiemogelijkheden en op mogelijkheden tot het vinden van werkgelegenheid (in loondienst). Meer dan op het laatste, waar thans uiteraard nergens veel mogelijkheden te vinden zijn, dient te worden gelet op de kansen voor kolonisatie. Weliswaar zijn de moeilijkheden hierbij oneindig grooter, maar tot bestrijding van de massale werkloosheid, die niet alleen afhankelijk is van de conjunctuur en dus, al wordt de economische toestand beter, voor een belangrijk deel om technologische redenen, zal blijven moet elk middel worden aangegrepen tot leniging van den nood. Kon men er vóór den oorlog op rekenen, dat jaarlijks acht a tien duizend menschen naar het buitenland vertrokken om zich daar te vestigen, waarvan het grootste deel naar Noord-Amerika ging, na den oorlog was dit reeds verminderd tot een drie a vijfduizend per jaar en wel, tot 1930 toe. Daarna keerde de zaak precies om, zooals wij hebben gezien. Thans is ook die trek (naar het vaderland) vrijwel tot stilstand gekomen en schijnt een kleine opleving aanwezig. x) Bijlagen van het weekblad „Handelsberichten". Wij hebben daarom na te gaan in hoeverre wij daarvan kunnen profiteeren. „Bestaan er kansen ?", vraagt de heer Hartland zich af en hij kan deze vraag bevestigend beantwoorden. „Als men over eenig kapitaal beschikt, de kolonisten bereid zijn de eerste jaren een pioniersleven te leiden en afstand willen doen van vele gemakken, die men in ons land als onmisbaar beschouwt, dan zijn de kansen ongetwijfeld aanwezig. Op de wijze als vroeger geschiedde, door in een of ander land te gaan werken, is het vrijwel onmogelijk naar een ander land te vertrekken. Hier en daar komen enkele plaatsen open bij Nederlandsche maatschappijen, die in het buitenland hunne belangen hebben, waardoor de mogelijkheid voor enkelen wordt geschapen om onder vooraf vastgestelde voorwaarden een betrekking in het buitenland te verkrijgen. Ook vinden bouwvakarbeiders en enkele andere categoriën van arbeiders kansen in de Unie van Zuid-Afrika, waar, in het bijzonder te Johannesburg en Pretoria, door de opleving in de bouwnijverheid aldaar, vraag naar vakbekwame arbeiders is. Verscheidene Nederlanders zijn reeds daarheen vertrokken, doch dit aantal zou veel grooter zijn, indien de toelatingsbepalingen voor velen het vertrek financieel niet onmogelijk maakten. Overigens is de arbeidsmarkt in de immigratielanden zoo overvoerd, dat voor onze landgenooten zeer weinig kansen bestaan, terwijl deze landen het binnenkomen van werkzoekenden bijna alle onmogelijk hebben gemaakt, of althans zeer sterk bemoeilijken. De individueele emigratie is daardoor, op een enkele uitzondering na, tot staan gekomen. Wil men in deze tijden naar andere landen vertrekken, dan is het noodig zich in groepen in bepaalde landen te vestigen, waarbij beoefening van den landbouw in de eerste plaats komt en de andere beroepen geleidelijk volgen. Deze vestigingen mogen niet worden beschouwd als een eerste stap om op den duur te komen tot het verkrijgen van een behoorlijk betaalde betrekking op een andere meer centraal gelegen plaats in het bepaalde land, doch als de plaats en de streek, waar men zijn toekomst onder inspanning van alle krachten moet opbouwen. In de eerstkomende jaren zal dit vrijwel de eenige mogelijkheid zijn om elders zijn brood te verdienen. Door de ontwikkeling op allerlei gebied in de immigratielanden, mag er niet op gerekend worden, dat in afzienbaren tijd de vrije, individueele emigratie, zooals zij vóór de crisis bestond, weder van eenige beteekenis wordt. Het is daarom van het grootste belang, dat men in ons land zich thans aaneensluit en met gemeenschappelijke krachten er aan meewerkt om goed geleide en goed gefinancierde vestigingen buiten onze landsgrenzen in Europa te krijgen, welke onzen emigranten een goede kans op slagen bieden, waardoor men vele menschen weer aan het werk kan krijgen, of hen kan behoeden voor dreigende werkloosheid. Hierbij behoeft men niet alleen het oog gericht te houden op vreemde landen, ook onze bezittingen in Oost- en West-Indië komen hiervoor in aanmerking. De gelegenheid om door groepsvestiging een bestaan en een meer zekere toekomst te verkrijgen bestaat ook thans nog in ruime mate. De 3 zuidelijke Staten van Brazilië, sommige provincies van Argentinië en ook andere deelen van de wereld bieden in dit opzicht vele mogelijkheden. Het terrein is in dit opzicht nog onvoldoende bekend, al beschikken wij ter zake over veel gegevens. Er zijn echter eenige belangrijke onderdeelen, die beslissend zijn voor de uitvoering van deze mogelijkheid. In de eerste plaats is het de vraag: 1. welke kolonisatiemogelijkheden bestaan er thans; 2. of de overheid van het daartoe geschikte land bereid is de nieuwe bevolking op te nemen in groepsverband en in de aantallen, die zich voor een dergelijke vestiging zouden aanmelden ; 3. of ons volk, zoo ja welk deel, de geschikte eigenschappen bezit om in een ander land zich te gaan vestigen en onder de daartoe geschikte menschen de wil en de kracht bestaat om aan de moeilijkheden van een dergelijke vestiging, in het bijzonder in de eerste jaren, het hoofd te bieden." Bij de beantwoording van deze vragen komt de heer Hartland tot de volgende conclusies: „Met betrekking tot de eerste vraag, welke kolonisatiemogelijkheden thans bestaan, kan worden gezegd, dat in de eerste plaats in Brazilië en Argentinië, in streken met een goed klimaat en goeden bodem en zonder dat groote kapitalen noodig zijn per eenheid, gelegenheid in overvloed bestaat". Ook Zuid-Afrika en Canada komen als landen van vestiging in aanmerking. In onze eigen koloniën, in Nederlandsch Oost-Indië, vnl. op Sumatra (Dr. Vrijburg !) en op Nieuw-Guinea, in Suriname, zijn misschien ook beperkte mogelijkheden, doch hier vooral is uiterste voorzichtigheid geboden. Overigens verwijzen wij voor meerdere gegevens omtrent deze en andere landen naar Deel II, Hoofdstuk II, par. 9. Thans willen we onze aandacht nog wijden aan de derde vraag, welke de heer Hartland zich heeft gesteld. Niemand beter dan hem kunnen we hierover een oordeel doen vellen. Hij constateert, dat het over het algemeen individualistische karakter van den Nederlander een groote moeilijkheid vormt om in gemeenschapsarbeid in den vreemde een toekomst op te bouwen. In het verleden is gebleken, dat kerkelijk gelijkgezinden in dit opzicht de meeste kansen van slagen hebben. In het bijzonder de nederzettingen van gereformeerden hebben vele successen geboekt; de groote nederzettingen in de Vereenigde Staten van Amerika, vooral in de staten Michigan en Iowa, zijn hiervan sprekende voorbeelden. In dit opzicht kunnen ook worden genoemd de kolonie Carambehy in Brazilië, die te Tres Arroyos in de provincie Buenos-Aires, Argentinië en de kolonies Neerlandia, Burdett en enkele kleinere in de provincie Alberta, Canada. Deze vestigingen zijn meer of minder met succes bekroond, vooral in verband met de kansen, welke zij bieden, in verband met hunne ligging, producten, welke er verbouwd worden en klimatologische omstandigheden. Zij geven echter zeer duidelijk aan, dat met gemeenschappelijken opbouw veel te bereiken valt. Vergeten mag voorts niet worden, dat de gelegenheid, die in vroegere jaren in immigratielanden aan de emigranten werd geboden om in hun speciaal vak een goed betaald bestaan te veroveren, niet bevorderlijk was tot het kweeken van een drang om in groepsvestiging zijn toekomst op te bouwen. Deze vestigingen zijn veelal vrij ver verwijderd van groote centra en moeten van den grond uit worden opgebouwd, waardoor de eerste jaren groote moeilijkheden geven. Voor een groot deel van de treklustigen was het niet noodig zich den eersten tijd zooveel ontberingen op te leggen. Bovendien moet in dergelijke vestigingen in den eersten tijd hoofdzakelijk landbouwarbeid worden verricht, waar velen geen kennis en ook geen lust in hadden. Nu de levensomstandigheden in ons land zooveel moeilijker zijn geworden en de vooruitzichten donker, zouden velen in een werkkring, welke hun een bestaan en meer zekere toekomst biedt, voldoening kunnen vinden. Bij de keuze van candidaten zal men echter een onderscheid dienen te maken tusschen hen, die aan bepaald comfort gewend zijn en hen, die onder meer eenvoudige omstandigheden hebben geleefd. Vooral den eersten tijd zal men de candidaten moeten zoeken onder hen, die de mentaliteit van het platteland bezitten en er genoegen mee nemen om in een stille omgeving te leven, waar men de lichten en de vermaken van een groote plaats mist. Daar men zich onder alle omstandigheden met weinig hulpmiddelen zal moeten weten te redden, zal een groot deel van de stads- bevolking in de eerste jaren van de vestiging zich op een dergelijke kolonie niet thuis voelen. Inzake de beroepen waartoe de nieuwe kolonisten moeten behooren, loopen de meeningen sterk uiteen. Men is geneigd te meenen, dat de menschen uit den landbouw afkomstig de beste kolonisten zouden vormen en indien men naar streken gaat, waar de klimatologische verhoudingen, de producten en de werkmethoden bijna geheel overeenstemmen met die van ons land, zal dit zeer zeker het geval zijn. Waar deze omstandigheden sterk afwijken, is dit volgens sommigen aan twijfel onderhevig. In bevoegde kringen in Duitschland verklaarde men ons, dat bijv. in de zuidelijke staten van Brazilië deze omstandigheden zooveel verschillen met die in N.W. Europa, dat kennis van den landbouw meer een belemmering dan een voordeel was, daar de boeren te veel aan hunne methoden gewend waren om zich geheel om te stellen. Daartegenover verklaarde een Engelsche kolonisatiemaatschappij, die groote complexen land in Zuid-Brazilië bezit, dat zij gaarne flinke Hollandsche landbouwers zou ontvangen, omdat de voorkomende exploitatie-methoden voor groote verbeteringen vatbaar waren. De waarheid zal ook hier wel weer in het midden liggen, n.1. dat zoowel personen geheel in den landbouw ervaren, als handwerkslieden, die aan het leven op het platteland gewoon zijn, zich met succes in deze streken kunnen gaan vestigen. Dergelijke lieden, die gaarne zouden willen emigreeren, zijn er thans vele. Aangezien thans de mogelijkheid om in grootere centra van bevolking in loondienst te gaan werken zoo goed als niet bestaat, komt men vanzelf wel tot de overtuiging, dat groepsvestiging de eenige kans geeft en zal het veel van de leiding afhangen, of de geest onder de menschen goed blijft. De leiding van een dergelijke kolonie moet goed zijn. Zij zal de kolonisten ter zijde moeten staan door het geven van voorlichting bij het werk, bij den verkoop van de producten en voorts bij alles wat het gemeenschappelijk belang van de kolonisten kan bevorderen. Deze leiding zal er echter voor moeten waken, dat het bewustzijn van de kolonisten, dat zij zelve hun toekomst moeten opbouwen, niet verloren gaat en zij niet wordt de plaats, waar de kolonisten hun klachten en verwijten voor hun eigen tekortkomingen kunnen deponeeren. Hieruit blijkt wel in welk een delicate positie een leider komt te staan en welke hooge eischen daaraan gesteld mceten worden. Men moet de moeilijkheden van de kolonisten in de eerste paar jaren niet gering schatten. De menschen zijn in een vreemde omgeving overgebracht, waar zij geheel andere omstandigheden ontmoeten; het duurt eenigen tijd voordat een normaal leven wordt verkregen. De menschen zijn licht geneigd een vergelijking met het vaderland te maken en soms overvalt hen een onweerstaanbaar verlangen daarheen. De eerste indrukken, welke zij in hun nieuwe woonstee opdoen, zijn van veelal overwegende beteekenis voor het slagen van den opzet. Daarom zal niet alleen de zakelijke leiding, doch ook de geestelijke leiding, van den aanvang af een belangrijken invloed op het slagen van kolonisatieplannen uitoefenen. Mogen de Nederlanders hun eigen persoonlijkheid vaak laten domineeren, hun kennis, arbeidzaamheid en betrouwbaarheid zijn algemeen in de wereld bekend en staan als zoodanig in de immigratielanden hoog aangeschreven; als geheel bezitten zij de geschiktheid om zich in andere landen te gaan vestigen. In hun eigen welbegrepen belang zullen zij zich groepsgewijs gaan vestigen, als het op andere wijze niet kan en alle krachten inspannen om van hun onderneming een succes te maken. Zooals uit het bovenstaande is gebleken, zal het eerste begin moeten worden gemaakt met personen van het land, terwijl later, als de kolonie meer tot ontwikkeling is gekomen, ook een deel van de stedelijke bevolking zal kunnen volgen. Er bestaat dan ook meer gelegenheid om in andere beroepen dan den landbouw werkzaam te zijn. Daar ook op het platteland velen in moeilijkheden zijn geraakt, kan daar een groot aantal personen worden gevonden, dat bereid is een nieuw leven buiten de landsgrenzen te beginnen. Een belangrijke vraag, welke thans kan worden gesteld, is wel of kolonisatie kan worden beschouwd als een middel tot bestrijding van de werkloosheid. Het is natuurlijk uitgesloten, dat emigratie en kolonisatie de oplossing tot bestrijding van het werkloosheidsvraagstuk kan zijn. Niet iedereen is geschikt om in een ander land te gaan werken, maar toch kan een gezonde trek naar buiten een vermindering van den druk der werkloosheid veroorzaken. Het lijkt ons daarom alleszins verantwoord, indien in ruime mate de kansen van vestiging in de verschillende landen aan een nauwkeurig onderzoek worden onderworpen en dat daarnaast reeds thans de regeering gelden beschikbaar stelt om een aanvang te maken met de vestiging van kolonisten op de terreinen van enkele bestaande kolonies, welke reeds geschikt zijn bevonden. Het is echter goed te wijzen op een gevaar, dat bestaat met betrekking tot het ter beschikking stellen van regeeringszijde van gelden voor kolonisatie. De kolonisten zijn dan zeer spoedig geneigd de regeering verantwoordelijk te stellen voor hun wel en wee en er op te rekenen, dat iedere tegenslag kan worden overwonnen of vergoed door maatregelen van regeeringszijde, waardoor het bewustzijn, dat men zelf zijn toekomst moet maken, belangrijk zou verminderen. Het zal daarom aanbeveling verdienen, dat niet de regeering zelf, doch een orgaan namens haar met de leiding en het verstrekken van voorschot wordt belast, waardoor de regeering niet rechtstreeks wordt betrokken bij deze hulpverleening. Het is zeker noodig, dat zoowel van den kant van de vakvereenigingen als van de regeering aandacht wordt besteed aan dit belangrijke vraagstuk. Wij willen besluiten met den wensch uit te spreken, dat het met elkaar in contact treden van beide groepen tot resultaat moge hebben, dat nuttig werk zal kunnen worden verricht. § 2. HET VERLEENEN VAN FINANCIEELE TEGEMOETKOMING BIJ HET VERRICHTEN VAN ARBEID BUITEN DE WOONPLAATS, MAAR IN NEDERLAND. Onder de taak der openbare arbeidsbemiddeling dient, naast het vervullen van haar functie bij de uitwisseling van vraag naar en aanbod van arbeidskrachten binnen de grenzen van iedere gemeente, te worden verstaan het nivelleeren van vraag en aanbod over het geheele Rijk. Het volgende voorbeeld zal dit verduidelijken. In December 1933 werd o.a. door de N. V. Werkspoor te Zuilen een aanvang gemaakt met den bouw van een aantal Diesel-electrische treinen. Bij genoemde maatschappij ontstond behoefte aan geschoold personeel: dun-plaatwerkers, electrische lasschers, enz. Het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling in de plaats van vestiging dezer onderneming kon niet voldoen aan deze aanvragen; de hulp werd ingeroepen van de D/stricts-Arbeidsbeurs te Utrecht, daarna van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling te 's-Gravenhage, die door middel van het Dagelijksch Bericht der Centrale Rijks Arbeidsbeurs alle organen der openbare arbeidsbemiddeling in Nederland in kennis stelde van de schaarschte aan geschoolde metaalbewerkers te Zuilen. Tallooze aanbiedingen uit geheel Nederland, zelfs uit België en Frankrijk, werden door het agentschap te Zuilen (inmiddels is in Z. een gemeentelijke arbeidsbeurs opgericht) ontvangen en dit orgaan kon, mede dank zij deze aanbiedingen aan de aanvrage van de N. V. Werkspoor voldoen. Uit het voorgaande blijkt, dat de grenzen van de woonplaatsen van werkzoekenden, bij het pogen nivelleering in vraag en aan- 4 bod tot stand te brengen, dikwijls overschreden zullen worden. Dit brengt met zich mede, ingeval de a.s. werkgever de extrakosten die de a.s. werknemer bij het aanvaarden van den arbeid zal moeten maken, niet vergoedt, dat de werknemer van hetgeen hij door het verrichten van arbeid buiten zijn woonplaats verdient, twee-ver moet leven: zijn gezin zal het grootste gedeelte van het loon vergen, de kostwinner zelf een deel, groot genoeg om kosten van huisvesting en zakgeld te bekostigen. Dit en de omstandigheid dat het periodiek bezoeken van vrouw en kinderen, vooral wanneer op grooten afstand van de woonplaats arbeid wordt verricht, in verhouding tot het te verdienen loon, een groote uitgave beteekent, maakte het voor werknemers niet aantrekkelijk om arbeid buiten de woonplaats te aanvaarden. Oorspronkelijk kwamen sommige gemeentebesturen in deze kosten tegemoet door verleening van steun (toeslag) boven het te verdienen weekloon, vergoeding of gedeeltelijke vergoeding van reiskosten, enz. Een uniforme regeling van overheidswege te dien aanzien, welke voor alle gemeenten van het Rijk van kracht is, kwam tot stand door het toekennen eener subsidie aan gemeentebesturen voor te maken kosten van steunverleening bij het aanvaarden en verrichten van arbeid buiten de woonplaats, met inachtneming van door den Minister gestelde voorwaarden. Bij circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid d.d. 31 October 1919, Nr. 227 C.A., werd aan alle gemeentebesturen medegedeeld, dat voor de te maken onkosten bij het verplaatsen van arbeidskrachten, van Rijkswege een subsidie kan worden toegekend. De daarin opgenomen bepalingen zijn gewijzigd bij schrijven d.d. 2 Januari 1923, Nr. 925 A.B., Afd. W.V. en A.B. en 2 Januari 1924, Nr. 942 A.B. Afd. W.V. en A.B, (met ingang van 14 Januari 1924) van Minister Aalberse, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid. De bepalingen, vervat in de regeling van 2 Januari 1924 zijn, behoudens een toelichting van Minister T. J. Verschuur, Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, d.d. 22 Januari 1931, Nr. 588, Afd. W.V en A.B. tot 1 Juli 1935 van kracht geweest. Bij schrijven d.d. 24 Juni 1935, Nr. 600 A.B., Afd. W. en A. van den Minister van Sociale Zaken is de regeling van 2 Januari 1924 vervangen door een nieuwe „Regeling inzake het verleenen van financieele tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland". Het gemeenschappelijk schrijven van de Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw d.d. 22 Januari 1931, Nr. 588 A.B., Afd. W.V. en A.B. blijft ongewijzigd van kracht. De regelingen van 31 October 1919, 2 Januari 1923 en 2 Januari 1924 kunnen gevoeglijk buiten beschouwing gelaten worden. Rest dan de bespreking van de regeling van 24 Juni 1S35 en de toelichting van 22 Januari 1931: REGELING INZAKE HET VERLEENEN VAN FINANCIEELE TEGEMOETKOMING BIJ HET VERRICHTEN VAN ARBEID EUITEN DE WOONPLAATS, MAAR IN NEDERLAND. Het Rijk kan aan de gemeentebesturen terugbetalen de helft der bedragen, welke van gemeentewege bij wijze van financieele tegemoetkoming zijn verleend bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland, mits deze tegemoetkoming is gegeven met inachtneming van onderstaande regelen. I. ALGEMEENE BEPALINGEN. 1. De financieele tegemoetkoming moet zijn verleend aan of ten behoeve van in de gemeente wonende werkzoekenden, die bij het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling in de gemeente zijn ingeschreven en door tusschenkomst van dit orgaan en dat in de gemeente, waar de arbeid wordt verricht, werk hebben verkregen. 2. Geen tegemoetkoming mag worden verleend, indien dit er toe zou leiden, dat in strijd met het gemeenschappelijk schrijven van de Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw d.d. 22 Januari 1931, Nr. 588 A.B., Afd. W.V. en A.B., voor de arbeiders die een tegemoetkoming ontvangen, voorrang van tewerkstelling bij bepaalde werkgevers zou worden verkregen. 3. De tegemoetkoming moet dadelijk worden ingetrokken, indien blijkt dat aan het gemeentebestuur of aan het orgaan der arbeidsbemiddeling opzettelijk, rechtstreeks of middellijk, onjuiste opgaven of inlichtingen zijn verstrekt. II. TEGEMOETKOMING BIJ DAGELIJKS HEEN EN WEER REIZEN. Bij dagelijks heen en weer reizen kan gedurende ten hoogste drie maanden per kalenderjaar (behoudens goedkeuring van een langeren termijn in bijzondere gevallen door den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling) vergoeding van reiskosten — bij voorkeur zijn te gebruiken weekkaarten — worden verleend, indien: 1. de werkzoekende gehuwd is, dan wel, ongehuwd zijnde, als kostwinner moet worden aangemerkt; 2. de werkzoekende gedurende zoodanigen tijd werkloos is geweest, dat tegemoetkoming in de reiskosten noodzakelijk moet worden geacht en mits hij gedurende dien tijd bij het orgaan der arbeidsbemiddeling als werkzoekende stond ingeschreven; 3. de afstand tusschen de woonplaats en de gemeente c.q. de plaats, waar de arbeid moet worden verricht, meer dan 15 K.M. bedraagt; 4. het loon, dat de betrokkene verdienen kan ter plaatse, waar de arbeid moet worden verricht, niet hooger is dan het loon voor overeenkomstigen arbeid in de woonplaats van den werkzoekende; 5. het door den werkzoekende te verdienen loon in de gemeente c.q. de plaats, waar de arbeid moet worden verricht, niet hooger is dan resp. ƒ 24,—, ƒ 22,—, ƒ 21,— en ƒ 20,— naar gelang die gemeente is gerangschikt resp. in de le, 2de, 3de of 4de klasse van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1934". (Zie Hoofdstuk II, § 5, Deel II.) III. TEGEMOETKOMING BIJ TIJDELIJKEN ARBEID BUITEN DE WOONPLAATS INDIEN NIET DAGELIJKS HEEN EN WEER KAN WORDEN GEREISD. Indien naar het oordeel van den directeur der arbeidsbeurs of van den agent der arbeidsbemiddeling, bij wien een werkzoekende is ingeschreven, dagelijks heen en weer reizen naar de gemeente c.q. de plaats, waar het werk moet worden verricht, niet mogelijk is, kan aan gehuwden en kostwinners, wier gezin in de woonplaats blijft gevestigd, vergoeding van reiskosten worden verstrekt en wel voor één heenreis en één terugreis, indien het werk korter duurt dan drie weken en voor één heenreis en één terugreis per drie weken, indien het werk langer dan vijf weken duurt. In bijzondere gevallen kan, in overleg met den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, vergoeding voor één heenreis en één terugreis per twee weken worden gegeven. Vergoeding van reiskosten mag alleen worden verleend, indien na aftrek van een bedrag van ƒ 8,— voor kostgeld in de gemeente, waar het werk wordt verricht, alle overige gezinsinkomsten (waarbij de verdiensten van overige gezinsleden voor twee derden in rekening moeten worden gebracht) te zamen voor een gezin, bestaande uit man en vrouw, een bedrag van ƒ 18,—, ƒ 16,—, ƒ 15,— en ƒ 14,— niet te boven gaan, naar gelang de woonplaats is of behoort tot een gemeente, gerangschikt in de le, 2de, 3de of 4de klasse van het „Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1934", met dien verstande dat te rekenen van het derde kind af voor ieder inwonend kind beneden den leeftijd van veertien jaar deze maximumbedragen met ƒ1,— worden verhoogd tot een maximum van resp. ƒ 22,—, ƒ 20,—, ƒ 19,— en ƒ 18,—. Bij wijze van uitzondering kan bovendien aan een gezin, bestaande uit man, vrouw en tenminste twee kinderen een tegemoetkoming worden verleend van ten hoogste drie gulden per week, doch slechts dan, wanneer het totaal van het loon, tegemoetkoming en alle andere gezinsinkomsten (deze laatste voor tenminste twee derden in rekening gebracht) niet meer bedraagt dan resp. ƒ 25,—, ƒ 23,—, ƒ 22,— en ƒ 21,—, naar gelang de woonplaats van den arbeider is of behoort tot een gemeente der le, 2de, 3de of 4de klasse van het „Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1934". Te rekenen van het derde kind af worden voor ieder inwonend kind beneden den leeftijd van veertien jaar deze normen verhoogd met ƒ 1,— tot maximumbedragen van resp. ƒ 29,—, ƒ 27,—, ƒ 26,— en ƒ 25, naar gelang de woonplaats is of behoort tot een gemeente der le, 2de, 3de of 4de klasse van voornoemd Bezoldigingsbesluit. Vergoeding van reiskosten en tegemoetkoming aan het gezin in gevallen waarin niet dagelijks kan worden heen en weer gereisd, mogen slechts worden verstrekt na verkregen machtiging van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling en gedurende ten hoogste drie maanden per kalenderjaar, behoudens verlenging van dezen termijn ter beoordeeling van den Directeur van voornoemden Rijksdienst. IV. TEGEMOETKOMING BIJ AANVAARDING VAN ARBEID ELDERS, GEPAARD GAANDE MET VERANDERING VAN WOONPLAATS VAN HET GEZIN. Indien een arbeider buiten zijn woonplaats werk heeft verkregen en in verband daarmede zijn gezin verhuist, kan een bijdrage in de reiskosten van het gezinshoofd en van het verdere gezin worden verleend; in buitengewone gevallen kan tevens in de verhuiskosten worden bijgedragen. In beide gevallen dient vóór het verleenen van de hierbedoelde tegemoetkoming machtiging te zijn verkregen van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. V. DE PLAATSELIJKE UITVOERING DER REGELING. De beslissing of voor een financieele tegemoetkoming aanleiding bestaat en de vaststelling van het bedrag van de tegemoetkoming, berust bij het betrokken gemeentebestuur of namens dat bestuur bij het orgaan der arbeidsbemiddeling, nadat zoo noodig machtiging van den Directeur van genoemden Rijksdienst is verkregen. Indien een arbeider buiten de organen der arbeidsbemiddeling om werk in een andere gemeente heeft gevonden, mag tegemoetkoming volgens de regeling alleen worden gegeven — en dan nog slechts bij wijze van uitzondering — indien blijkens een verklaring van het orgaan der arbeidsbemiddeling in de gemeente, waar de arbeider werk heeft verkregen, met het oog op den stand van de arbeidsmarkt ter plaatse, geen bezwaar bestaat tegen het toepassen van de regeling. In dit geval dient vóór het toekennen van een tegemoetkoming machtiging te zijn verkregen van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Wij hadden verwacht dat bij een eerstvolgende herziening van de regeling van 2 Januari 1924 rekening zou worden gehouden met de omstandigheid, dat een groot deel der werkzoekenden, die öf geplaatst worden door de arbeidsbeurs öf op eigen gelegenheid werk vinden buiten hun woonplaats, reeds geruimen tijd zonder werk zijn en bij het aanvaarden van werk dringend behoefte hebben aan uitrustingsstukken, voornamelijk werkkleeding. In vele gevallen zal het werk slechts kunnen worden aanvaard, indien op een of andere wijze in deze behoefte wordt voorzien, hetzij door de arbeidsbeurs, hetzij door eenige instelling voor armenzorg of maatschappelijk hulpbetoon. Het verstrekken van een voorschot brengt echter groote moeilijkheden met zich. Helaas is in de nieuwe regeling van 24 Juni 1935 te dezen aanzien niets bepaald. Bij een schrijven d.d. 22 Januari 1931, Nr. 588, Afd. W.V. en A.B. deelde de Minister aan de gemeentebesturen mede, dat het den laatsten tijd was voorgekomen, dat aannemers van publieke werken de indienstneming van arbeiders uit bepaalde gemeenten afhankelijk stelden van eene toezegging van het gemeentebestuur, dat aan de arbeiders — die buiten hunne woonplaats moesten gaan werken — de reiskosten zouden worden vergoed, om periodiek, b.v. om de vier weken, hunne gezinnen te bezoeken. Eenige jaren geleden heeft zich een overeenkomstig verschijnsel voorgedaan. Er werd toen zelfs getracht, van de werkloosheid in sommige gemeenten partij te trekken door een bedrag per arbeider (per dag of per week) te bedingen, dat de gemeente had te betalen aan den werkgever, die de arbeiders in dienst nam. In sommige gevallen schijnt het verstrekken van dergelijke premies aan werkgevers te zijn uitgegaan van gemeentebesturen die met groote werkloosheid in hunne gemeenten hadden te kampen. Het kwam den Minister voor, dat bedoelde handelwijze in het algemeen dient te worden afgekeurd. Zij is in strijd met het algemeen belang en kan gemakkelijk tot verkeerde gevolgen leiden. In de eerste plaats wordt een onzuivere concurrentie geschapen tusschen de onderscheidene aannemers, die gedwongen zijn arbeiders van elders te betrekken. Voorts wordt op deze wijze allicht, afgezien van geschiktheid en bekwaamheid, voorkeur gegeven aan arbeiders uit die gemeenten, welke op gemakkelijke en ruime wijze in de verplaatsing der arbeiders bijdragen. Zoodoende wordt het vrije verkeer op de arbeidsmarkt belemmerd. Zelfs kan dergelijke kunstmatige distributie tot gevolg hebben, dat aan de economische verhoudingen geweld wordt aangedaan en arbeiders van elders worden gehaald, terwijl deze ter plaatse of in de omgeving der werkgelegenheid beschikbaar zijn. Tegen een dergelijke handelwijze dient o.i. evenzeer te worden gewaarschuwd uit een oogpunt van gemeentelijk financieel beheer. Deze handelwijze leidt er verder toe, dat onnoodige uitgaven van gemeenten (en het Rijk) gevraagd worden, wijl immers als regel, de werkgevers (aannemers) de kosten, die het indienstnemen van arbeiders van elders medebrengt, voor zooveel noodig, zelf plegen te dragen. Naarmate meer op bovenvermelde wijze wordt gehandeld, wordt ten slotte grooter het gevaar, dat de gemeenten elkaar gaan overbieden bij het verleenen van faciliteiten of tegemoetkomingen. De Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en van Binnenlandsche Zaken en Landbouw meenden dan ook den gemeentebesturen ernstig in overweging te moeten geven, om slechts op oordeelkundige wijze steun te verleenen bij het werken buiten de woonplaats van arbeiders. Bij het verleenen van dezen steun dient h.i. tot richtsnoer te worden genomen de boven vermelde circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid d.d. 2 Januari 1924, Nr. 942, A.B., Afd. W.V. en A.B betreffende verleening van steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, doch in Nederland, welke thans vervangen is door die van 24 Juni 1935, Nr. 600, A.B., Afd. W. en A, betreffende het verleenen van financieele tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats. Uit den inhoud van deze circulaire blijkt duidelijk, dat de Rijksoverheid steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats in bepaalde gevallen wel op zijn plaats acht. Met name is ook voorzien in gevallen, dat gehuwde arbeiders of kostwinners steun noodig hebben, orn van het werk naar hun woonplaats en terug te reizen, ten einde hun gezin te bezoeken. Blijkens de aangehaalde circulaires kan het Rijk aan de gemeentebesturen terugbetalen de helft der bedragen, die van gemeentewege als tegemoetkoming worden verleend in de daarin genoemde gevallen. Deze gevallen dienen echter op zich zelf en in verband met de omstandigheden te worden beoordeeld. In geen geval zal op Rijksbijdrage kunnen worden gerekend, indien blijkt, dat omstandigheden zich voordoen als bovenvermeld. Met name zal het verleenen van Rijksbijdrage bezwaar ontmoeten indien steun in reisgeld, steun in reiskosten voor gezinsbezoek, bijdrage in het kostgeld e.d. door gemeentebesturen worden verleend op verzoek van of in overleg met werkgevers ten einde voorkeur te verkrijgen bij het in dienstnemen van arbeiders uit bepaalde gemeenten. Bijdragen van Rijkswege in gemeentelijke uitgaven aan gehuwden en kostwinners voor het heen- en weerreizen van de gemeente (c.q. plaats) waar het werk verricht wordt naar hunne woonplaats (indien niet dagelijks heen en weer gereisd kan worden) worden alléén nog verleend, indien er over dezen steun vooraf overleg is gepleegd met den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. § 3. VREEMDELINGENWETGEVING. Bij Koninklijk Besluit van 14 September 1934, Nr. 10, opgenomen in de Nederlandsche Staatscourant van 17 September 1934, is voor een aantal met name genoemde bedrijven en beroepen de „Wet van 16 Mei 1934 (Staatsblad Nr. 257) tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen" van toepassing verklaard. Dit Koninklijk Besluit geldt voor alle vreemdelingen van welke nationaliteit zij ook zijn. Het ligt niet in de bedoeling in dit werk genoemde wet te behandelen. Volstaan zal worden met het noemen van eenige algemeene bepalingen. Voor bijzonderheden zij verwezen naar het werk van den heer Th. van Lier. Zonder schriftelijke vergunning van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling mogen werkgevers geen arbeid doen verrichten door vreemdelingen: 1. a. in fotografische ateliers; b. als fotograaf buiten ateliers; 2. a. in filmfabrieken; b. als regisseur, productieleider, camera-man, architect en technicus voor het opnemen en vervaardigen van geluiden andere films; 3. in bedrijven, die zich uitsluitend of in hoofdzaak bezig houden met het leggen van vloeren, als parket-, mozaïk-, graniet-, terrazzo- en rubbervloeren; 4. in synthetische ammoniakfabrieken met haar nevenbedrijven en in cokesfabrieken; 5. in parfumerie- en tandmiddelenfabrieken; 6. in kleermakerijen en confectiefabrieken (bovenkleeding); 7. in fabrieken tot het vervaardigen van onderkleeding en huishoudgoederen; 8. in tricotagefabrieken, breierijen en fabrieken tot het vervaardigen van kousen en sokken; 9. in bontwerkerijen; 10. in electrotechnische installatie-inrichtingen; 11. in verffabrieken, inrichtingen of werkplaatsen voor het vervaardigen en herstellen van uurwerken; 12. a. in ijsfabrieken, waaronder begrepen fabrieken of inrich¬ tingen tot vervaardiging van consumptie-ijs; b. als ijsventer; 13. in tabaksfabrieken, tabakskerverijen, sigarenfabrieken, sigarenmakerijen en sigarettenfabrieken; 14. als handelsreiziger en handelsagent; 15. in warenhuizen, bazars, toko's, winkels en kiosken; 16. als chauffeur; 17. als vlieger, met uitzondering van vlieger bij de militaire luchtvaart; 18. bij bank- en credietinstellingen, waaronder begrepen kantoren van kassiers en commissionnairs in effecten, geldwisselkantoren, hypotheekbanken, spaarbanken en banken van leening; 19. in hotels, restaurants, café's, tapperijen, slijterijen, theeschenkerijen, lunchrooms, melk- en ijssalons en hötelpensions; 20. a. in schouwburgen, concert- en feestgebouwen, bioscopen en bij den radio-omroep; b. bij tooneel-, opera- en cabaretgezelschappen, orkesten en bij den radio-omroep; c. bij circussen en kermisinrichtingen; 21. als musicus of artist in alle onder de punten 19 en 20 niet genoemde bedrijven en inrichtingen. Bij Koninklijk Besluit van 3 April 1935, Nr. 10, mogen voorts zonder schriftelijke vergunning van den Directeur van den Rijks- dienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling werkgevers geen arbeid doen verrichten door vreemdelingen: 22. a. in kapperswerkplaatsen of inrichtingen, waaronder be¬ grepen kapperswinkels en kapperssalons, zoowel voor mannen als vrouwen; b. als kapper buiten werkplaatsen of inrichtingen; c. in pedicure- en manicure-inrichtingen en schoonheidssalons; d. als pedicure en manicure buiten inrichtingen of salons; e. als haarkundige in en buiten inrichtingen, winkels of salons; 23. in timmerfabrieken en in fabrieken voor machinale houtbewerking; 24. in meubelfabrieken en meubelmakerijen; 25. in behangerijen en stoff eerder ij en; 26. in ijzer- en metaalgieterijen; 27. a. in fabrieken of werkplaatsen voor bewerking van meta¬ len, waaronder begrepen machinefabrieken en scheepswerven; b. als metaalbewerker buiten fabrieken of werkplaatsen; 28. a. in smederijen, bankwerkerijen, draaierijen, autogene laschinrichtingen, plaatwellerijen en constructiewerkplaatsen; b. als smid, bankwerker, draaier, autogeenlasscher, plaatweller, constructiewerker buiten fabrieken of werkplaatsen; 29. a. in fabrieken voor het vervaardigen van instrumenten; b. in fabrieken voor het vervaardigen van electrische en mechanische apparaten, waaronder begrepen fabrieken voor het vervaardigen van signaal-apparaten en mechanische werktuigen; 30. als opticien in en buiten winkels en werkplaatsen; 31. a. in automobiel- en motorrijwielfabrieken; b. in rijwielfabrieken; c. in herstelplaatsen van automobielen, motorrijwielen en rijwielen; d. in vliegtuigfabrieken; e. in wagon-, carosserie- en rijtuigfabrieken; f. in autogarages; 32. a. in gloei- en radiolampenfabrieken; b. in metaalwaren- en lampenfabrieken; c. in fabrieken of werkplaatsen tot het vervaardigen van radio-toestellen; d. in radio-installatie-inrichtingen; e. als arbeider, monteur of technicus voor installatie, onderhoud of reparatie van radio-toestellen; 33. a. in slachterijen en vleeschwarenfabrieken; b. als slachter of worstmaker in alle bedrijven of inrichtingen; c. in slagerijen; 34. a. bij levensverzekering-maatschappijen, spaar- en andere verzekeringsinstellingen; b. bij banken voor levens-, lijfrente- en spaarverzekeringen; 35. a. in kantoren, magazijnen en pakhuizen; b. als handels- en kantoorbediende buiten kantoren, magazijnen en pakhuizen; 36. in advies-, bemiddelings-, plaatsings-, administratie- en reclame-bureaux; 37. a. als straatmaker; b. in straatmakersbedrijven en bij den aanleg en het onderhoud van klinker-, macadam-, asphalt-, bitumen-, cementen andere wegen; 38. in dameshoedenfabrieken en modisterijen; 39. a. in schoenfabrieken en schoenmakerijen, waaronder begre¬ pen werkplaatsen of inrichtingen tot herstel van schoenwerk; b. als schoenmaker buiten fabrieken of werkplaatsen; 40. a. in ingenieurs- en architectenbureaux; b. als ingenieur of architect in fabrieken of werkplaatsen; c. als ingenieur en architect buiten bureaux, fabrieken o werkplaatsen; 41. als tandarts en tandtechnicus, zoowel in als buiten tandartspractijken, klinieken of inrichtingen; 42. a. in massage- en heilgymnastiekinrichtingen; b. als masseur, heilgymnastiekkundige of magnetiseur buiten inrichtingen; 43. als psychotherapeuten, psycho-analytici, raadgevende psychologen in of buiten artspractijken, klinieken of inrichtingen; 44. a. in fabrieken, inrichtingen of werkplaatsen tot het ver¬ vaardigen of bewerken van kunstgraniet; b. bij het vervaardigen of bewerken van kunstgraniet buiten fabrieken, inrichtingen of werkplaatsen; c. bij het vervaardigen of bewerken van kunstzandsteen, grint- en cementwerken, terranova en dergelijke in en buiten fabrieken, inrichtingen of werkplaatsen. Bij Koninklijk Besluit van den 17en Augustus 1935, no. 90, is deze lijst opnieuw uitgebreid met na te noemen bedrijven: 45. a. in baksteenfabrieken, brikkenbakkerijen, kalkzandsteen¬ fabrieken, kunststeenfabrieken en in fabrieken van vuurvaste steenen; b. in fabrieken van aarden buizen, dakpannen en vloertegels (geen cement) ; c. in grofaardewerkfabrieken, fijnaardewerkfabrieken en porceleinfabrieken; in muurtegel- en bouwaardewerkfabrieken ; 46. a. in cementfabrieken; b. in kalk-, gips-, tras- en krijtfabrieken; c. in cementwarenfabrieken (waaronder cementsteen-, buizen-, tegels- en pannenfabrieken; d. in fabrieken van gipsplaten; 47. a. in venster- en spiegelglasfabrieken; b. in flesschen-, flacon-, ballon- en andere glasfabrieken en glasblazerijen; c. in glasbewerkingsinrichtingen; 48. a. in steen-, diepdruk- en koperdrukkerijen; b. in inrichtingen tot vermenigvuldiging van geschriften; c. in chemigrafische en lithografische inrichtingen; d. als typograaf in en buiten drukkerijen en inrichtingen; 49. a. in bouwbedrijven met name bij bouw en onderhoud van gebouwen, in betonbouwbedrijven, in slooperijen, bij grondwerken en waterbouwkundige werken, in heiersen baggerbedrijven, bij pomp- en putboorderijen, in stucadoors- en wittersbedrijven, in schildersbedrijven en glazenmakerijen, in steenhouwerijen, steenzagerijen en steenslijperijen, in dakdekkersbedrijven, in glazen- en puiwasscherijen, in schoonmaakinrichtingen, in schoorsteenvegersbedrijven en in bedrijven voor zuivering en ontsmetting van gebouwen; b. als metselaar, timmerman, opperman, stucadoor, schilder, opzichter, uitvoerder of teekenaar in of buiten bouwen betonbedrijven; 50. a. in zwavelzuur-, zoutzuur-, superphosfaat-, zwavelzure ammoniak-, stikstof- en kunstmestfabrieken; 51. in lijm- en gelatinefabrieken ; 52. in zink- en loodwitfabrieken; 53. in inkt- en zegellakfabrieken; 54. in lucifersfabrieken; 55. in fabrieken van genees- en verbandmiddelen ; 56. in poets- en smeermiddelenfabrieken; 57. in apothekersbedrijven; 58. a. in houthakkerijen, houtschillerijen en schorsmalerijen ; b. in houtzagerijen en houtschaverijen; c. in houtbereidingsinrichtingen ; d. in fabrieken van triplexhout; e. in parketvloerenfabrieken; f. in kistenfabrieken en kistenmakerijen; g. in kuiperijen; 59. in klompenfabrieken en klompenmakerijen; 60. in lij stenfabrieken en encadreerinrichtingen ; 61. in biljartfabrieken; 62. in fabrieken van zonneschermen, rolluiken en jaloezieën; 63. in speelgoederenfabrieken; 64. a. in rietwarenfabrieken ; b. in rieten- en biezenmattenmakerijen; 65. in borstel- en bezemfabrieken; 66. in knoopen- en baleinenfabrieken, waaronder begrepen fabrieken of werkplaatsen tot het vervaardigen van stofknoopen; 67. a. in celluloidfabrieken ; b. in fabrieken of werkplaatsen tot het vervaardigen of bewerken van hoornen-, barnsteenen-, schildpad- en dergelijke voorwerpen; 68. a. in corsettenmakerijen ; b. in fabrieken van boorden, manchetten, dassen, enz.; c. in heerenhoeden- en pettenfabrieken; 69. in parapluiefabrieken; 70. a. in chemische wasscherijen en chemische ververijen; b. in tapijtreinigingsinrichtingen; 71. a. in beelden- en ornamentfabrieken; b. in beeldhouwer ij en ; 72. a. in huidenzouterijen en huidenblooterijen ; b. in leerlooierijen en andere fabrieken voor de bewerking van huiden; c. in leerfabrieken; d. in drijfriemenfabrieken; e. in lederwarenfabrieken, pickerfabrieken, zadel- en tuigmakerijen; f. in rubberfabrieken; g. in linoleum-, vloerzeil- en wasdoekfabrieken; 73. in kunstgebittenfabrieken en tandtechnische werkplaatsen; 74. in veenderijen en turfstrooiselfabrieken ; 75. a. in oerdelverijen ; b. in delverijen van klei, zand en grint; c. in mergel- en kalksteengroeven; 76. a. in hoogovenbedrijven, ijzer- en metaalsmelterijen, tinsmel- terijen, electrotinfabrieken en staalgieterijen; b. in zinkfabrieken; 77. a. in emailleerfabrieken ; b. in galvaniseerinrichtingen, lakkerijen en schoopeerinrichtingen; 78. a. in draad-, draadnagel- en spijkerfabrieken; b. in klinknagelfabrieken; c. in schroeven-, bouten- en moerenfabrieken; d. in fabrieken van ijzeren- en stalen buizen; e. in electrische draad- en kabelfabrieken; f. in draadvlechterij en en me taalgaasfabrieken; g. in blikwarenfabrieken; h. in gereedschapmakerijen en ijzerwarenfabrieken; i. in ijzerenmeubelfabrieken; j. in sloten-, brandkasten- en kluizenfabrieken; k. in haarden- en kachelfabrieken; 79. in wagenmakerijen en kinderwagenfabrieken; 80. in vlasserijen en hennepbeukerijen ; 81. in kapok- en wattenfabrieken; 82. in wolwasscherijen, wolspinnerijen, sajetfabrieken, wolververijen, wolweverijen (inclusief appreteerderijen), wollendeken- en viltfabrieken, tricotagefabrieken en breierijen, katoenspinnerijen, katoenweverijen (inclusief appreteerderijen), moltonfabrieken, katoenbleekerijen, katoenververijen, katoendrukkerijen, poetskatoen- en katoenafvalfabrieken, spoelerijen en twijnerijen, vlasspinnerijen, linnenweverijen (inclusief appreteerderijen), jütespinnerijen, juteweverijen (inclusief appreteerderijen), kunstzijdefabrieken, touwslagerijen, garenspinnerijen, nettenfabrieken, tapijt- en mattenfabrieken, fluweel-, trijp- en moquettefabrieken, vitrageweverijen, kantfabrieken, band-, veter- en koordfabrieken, passementfabrieken, fabrieken of inrichtingen tot paardenhaar- en plantenhaarbewerking en in ramehweverij en; 83. in stijfselfabrieken; 84. a. in beetwortelsuikerfabrieken ; b. in suikerraffinaderijen; c. in kandij- en suikerwerkfabrieken; d. in cacao- en chocoladefabrieken ; e. in cacao-extractiefabrieken; 85. a. in broodfabrieken en broodbakkerijen; b. in banketbakkerijen; c. in biscuits- en koekfabrieken; 86. in darmenbewerkerijen; 87. in den land- en tuinbouw, wc.aronder begrepen akkerbouw, veehouderij, groenten- en ooftteelt, boomkweekerijen, bloemisterijen en tuinierderijen, bloembollencultuur, zaadteelt, boschbouw en ontginning van gronden; Aanvragen om een vergunning tot het in dienst hebben of houden van een vreemdeling in de hiervoren genoemde bedrijven en beroepen moeten bij den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, Bezuidenhoutscheweg 97 te 's-Gravenhage, worden ingediend. De daartoe vereischte door den Minister van Sociale Zaken vastgestelde aanvraagformulieren worden kosteloos vanwege den Rijksdienst verstrekt. De formulieren moeten in tweevoud in blokletters worden ingevuld en gefrankeerd worden toegezonden aan den Rijksdienst der W.V. en A.B. Voor iederen in dienst te nemen c.q. in dienst te houden vreemdeling moet een afzonderlijke aanvraag worden ingediend. De aanvrage moet, zooals hierboven opgemerkt, worden gesteld op een formulier van „Aanvraag om vergunning", als bedoeld in art. 2, eerste lid, der Wet. (Zie de Bijlage „Verzamelde modellen".) Het komt den Directeur van den Rijksdienst, als zijnde belast met de uitvoering der Wet, het meest doelmatig voor dat de aanvraagformulieren verkrijgbaar worden gesteld bij de Arbeidsbeurzen en de agentschappen der Arbeidsbemiddeling. Formulieren, welke aan de voorschriften voldoen, zijn bij de Arbeidsbeurzen in voorraad. De Arbeidsbeurzen zorgen voor een doelmatige distributie onder de agentschappen der Arbeidsbemiddeling. Werkgevers kunnen deze formulieren bij de Directeuren der Arbeidsbeurzen of agenten der Arbeidsbemiddeling aanvragen. Directeuren en agenten, die geen formulieren in voorraad meer hebben, kunnen deze naar behoefte aanvragen bij den Directeur der districts-arbeidsbeurzen. Deze op zijn beurt bij den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Werkgevers kunnen formulieren aanvragen bij de Arbeidsbeurs of het agentschap der Arbeidsbemiddeling in de plaats waar zulks het doelmatigst kan geschieden; hierbij dient namelijk rekening te worden gehouden met ondernemingen, die fabrieken, instellingen of werkplaatsen bezitten of werk doen uitvoeren buiten de plaats waar de zetel der onderneming is gevestigd. De ingevulde formulieren (aanvragen om vergunning) worden niet via de organen der Arbeidsbemiddeling, doch rechtstreeks door den werkgever aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, Bezuidenhoutscheweg 97 te 's-Gravenhage, toegezonden. De werkgevers zijn niet verplicht duplicaten van hunne aanvragen bij de organen der Arbeidsbemiddeling in te zenden. Zoo noodig zal bij de beoordeeling der aanvragen advies worden gevraagd aan de organen der Arbeidsbemiddeling en (of) andere instellingen, autoriteiten of personen. Teneinde een vlotte behandeling van zaken te verkrijgen en op aanvragen om vergunning tijdig te kunnen beslissen, zullen aanvragen om vergunning, die door den Directeur van den Rijksdienst om advies aan de Arbeidsbeurzen worden gezonden, zoo snel mogelijk moeten worden behandeld. Bij het advies moet worden vermeld: a. of voor den arbeid, door den vreemdeling te verrichten aanbod van geschikte Nederlandsche krachten aanwezig is; b. sedert wanneer de vreemdeling in Nederland woonachtig is; c. sedert wanneer de vreemdeling bij den aanvrager (werkgever) in dienst is; d. of de vreemdeling gehuwd is en — zoo ja — al of niet met een Nederlandsche vrouw; e. of de vermelding in de aanvrage van de nationaliteit juist is; f. het aantal personen, dat de werkgever in dienst heeft met opgave van het aantal vreemdelingen. Het advies dient zoo mogelijk op de achterzijde van het door den Directeur van den Rijksdienst aan Arbeidsbeurzen met verzoek om advies gezonden, aanvraagformulier te worden vermeld. Het onderzoek der Arbeidsbeurzen dient zich niet uit te strekken tot interne bedrijfsaangelegenheden. Mocht zulk een onderzoek wenschelijk zijn, dan kan dit bij het advies worden vermeld. In bepaalde gevallen zal het wenschelijk zijn de vergunning voor een beperkten tijd te verleenen, opdat de werkgever Nederlandsche krachten kan opleiden, dan wel zal aan den vergunning de voorwaarde kunnen worden verbonden, dat Nederlandsche krachten worden opgeleid. Het is wenschelijk bij het uitbrengen van advies hiermede rekening te houden. Verder dient rekening te worden gehouden met de omstandigheid, dat den werkgever een redelijke termijn wordt gelaten voor vervangen eventueel van vreemdelingen door Nederlanders; niet slechts met het oog op het inachtnemen van den wettelijken opzeggingstermijn, doch ook omdat den werkgever voldoende tijd moet worden gelaten om geschikte Nederlandsche krachten te zoeken. Voor bijzonderheden, de maatregelen tot beperking van den arbeid en de bevoegdheden van vreemdelingen, zij verwezen naai' het werk van den heer Th. van Lier, referendaris bij het Departement van Sociale Zaken. Het boek is verdeeld in vier hoofdstukken en is voorzien van een alphabetisch register. De hoofdstukken hebben tot opschrift: 1. Historisch overzicht omtrent de positie van den vreemdeling in Nederland in verband met wettelijke en andere maatregelen tot beperking van zijn arbeid en van zijn bevoegdheden. 2. Maatregelen betreffende toelating en verblijf van vreemdelingen in Nederland in verband met het verrichten van arbeid of van zelfstandige werkzaamheden. 3. Regeling tot het verrichten van arbeid door vreemdelingen. 4. Maatregelen tot beperking van de bevoegdheden van vreemdelingen. In Hoofdstuk 2 vindt men o.m. de Vreemdelingenwet van 1849, het Vestigingsverdrag met Duitschland, de tijdelijke Vreemdelingenwet van 1918, het Vreemdelingenreglement, Grensbewakingswet en Grensbewakingsvoorschriften, regelingen van den Minister van Justitie betreffende toelating aan de grens van vreemdelingen en regeeringsvoorschriften inzake vluchtelingen. Hoofdstuk 3 betreft het verrichten van arbeid in loondienst, en van zelfstandigen, voorzoover dit niet reeds in Hoofdstuk 2, bij toelating en vestiging, besproken werd. Verder bevat het den tekst van de wet van 16 Mei 1934 (Staatsblad Nr. 257) tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen en haar uitvoeringsvoorschriften (w.o. het K. B. van den 14den September 1934 betreffende de soort van arbeid, welke werkgevers niet mogen doen verrichten door vreemdelingen zonder vergunning), den Nederlandschen tekst van het Vestigings- en Arbeidsverdrag met België, een algemeen overzicht van de verhoudingen op de binnen- en buitenlandsche arbeidsmarkt en van de beperking van den arbeid in andere landen,een commentaar op de artikelen van de Wet tot regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen en hare uitvoeringsvoorschriften en ten slotte een toelichting op het Vestigings- en Arbeidsverdrag met België. Hoofdstuk 4, is evenals Hoofdstuk 3, in twee paragrafen verdeeld. In de eerste is opgenomen de tekst van de wet van 4 Juni 1858 (Staatsblad Nr. 46) regelende de benoembaarheid van vreemdelingen tot landsbedieningen, de wet van 15 September 1933 (Staatsblad Nr. 477) tot tijdelijke aanvulling der hooger 5 onderwijswet (inzake toelating van vreemdelingen aan Rijksuniversiteiten, enz.), en de wet van den 31sten Mei 1934 (Staatsblad Nr. 285) tot tijdelijke beperking van de bevoegdheid van vreemdelingen tot het afleggen van examens aan inrichtingen van hooger onderwijs en van het ontnemen van den effectus civilis aan deze examens. De tweede paragraaf bevat een algemeen overzicht omtrent de cultureele en intellectueele positie van den vreemdeling in Nederland en een toelichting op den inhoud van elk der genoemde wetten. § 4. ORGANEN DER OPENBARE ARBEIDSBEMIDDELING EN STAKINGEN. Art. 6 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 bedoelt te bepalen, welke houding de organen der openbare arbeidsbemiddeling hebben aan te nemen ingeval in eenig bedrijf of eenige onderneming of een gedeelte daarvan een werkstaking of een uitsluiting bestaat. Geen bemiddeling tot het plaatsen van werkzoekenden in dat bedrijf of die onderneming of wel dat gedeelte daarvan waar de werkstaking of uitsluiting heerscht, mag door organen der openbare arbeidsbemiddeling worden verleend. Het antwoord op de vraag welk standpunt de openbare arbeidsbemiddeling behoort in te nemen om haar neutraal karakter te handhaven is nog geenszins eensluidend. Van werkgeverszijde geldt de meening dat de arbeidsbemiddeling, wil zij onpartijdig blijven, ook in geval van staking of uitsluiting hare tusschenkomst behoort te verleenen. Van werknemerszijde wordt gehoord dat de arbeidsbemiddeling slechts dan onpartijdig is, indien zij zich in het geheel niet inlaat met bij een arbeidsconflict betrokken werkgevers. Dit sluit in zich dat aan werknemers die in een arbeidsconflict zijn betrokken de tusschenkomst om bij eenige andere werkgever werk te bekomen eveneens moet worden ontzegd. Het standpunt der werkgevers is van verstrekkende beteekenis. Daar thans ± s/4 der ingeschreven werkzoekenden door eenige instelling steun of onderstand geniet, kan het gevolg van het wel verleenen van bemiddeling ingeval van staking aanleiding geven dat werknemers gedwongen worden het werk in een onderneming of bedrijf waar een arbeidsconflict bestaat te aanvaarden. Het betrokken hoofd van dienst kan aan het uiteindelijk finantieel voordeel voor de overheidskas een grooter belang toekennen dan wenschelijk is voor den goeden naam der openbare arbeidsbemiddeling. Inmmers dit wordt in het Eindverslag van de Staatscommissie over de Werkloosheid bevestigd, de Arbeidsbeurzen hebben het volle vertrouwen der werklieden en werkgevers noodig. Door toch hare bemiddeling te verleenen zal het vertrouwen van werknemers in de openbare arbeidsbemiddeling in niet geringe mate geschokt worden. Het vertrouwen der werkgevers moet echter ook ongeschonden blijven. Sommigen meenen dat dit bereikt kan worden door alleen bemiddeling te verleenen aan werknemers die zich aanmelden bij de Arbeidsbeurs ter verkrijging van werk bij een werkgever bij wien een arbeidsconflict bestaat. Praktisch is deze zienswijze zeer gebrekkig. Zal een (ongeorganiseerde) werknemer zich voor zulk werk aanbieden bij de Arbeidsbeurs of zal hij zich rechtstreeks in verbinding stellen met den betrokken werkgever? Het ware te wenschen dat iedere arbeidsovereenkomst door tusschenkomst der Arbeidsbemiddeling wordt gesloten. Zoover is het echter nog niet! Een oplossing van dit vraagstuk zou gevonden kunnen worden door aanvragen van werkgevers, bij wie een arbeidsconflict bestaat, in ontvangst te nemen en alleen werknemers te verwijzen die zich uit eigen beweging voor dat werk aanbieden. Het gevolg zal dan zijn dat er van bemiddeling weinig sprake zal zijn. De houding der Arbeidsbemiddeling zal mede beïnvloed worden door de oorzaak der staking of uitsluiting. Van een sympathiebetuiging mag natuurlijk in geen geval sprake zijn. Een staking is een gerechtigde en georganiseerde strijd tusschen werkgever en werknemer en dient zonder invloed van een orgaan als dat der openbare arbeidsbemiddeling gestreden te worden. Stelt een Arbeidsbeurs zich aan de zijde van den werkgever dan zal, na beëindiging der staking een vijandige houding van de werknemers merkbaar blijven. Vooral indien de uitslag ten nadeele der arbeiders is en hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk een gevolg is van de bemoeiingen der Arbeidsbeurs. Hetzelfde dient gezegd te worden ten aanzien der werkgevers. De grootst mogelijke voorzichtigheid is dus geboden. Immers, jarenlange arbeid kan nutteloos en gewonnen terrein voor de openbare arbeidsbemiddeling kan verloren worden. In de gemeentelijke verordeningen betreffende de Arbeidsbeurzen, welke door den gemeenteraad waarin de belangen zoowel van werkgevers als van werknemers worden behartigd, zijn vastgesteld, wordt tweëerlei standpunt ingenomen, met dien verstande dat in sommige verordeningen geen bepaling omtrent deze aangelegenheid voorkomt. In de Memorie van Toelichting op het betreffende wetsartikel worden beide standpunten genoemd : 1. 21 Arbeidsbeurzen verleenen hare bemiddeling niet tot het plaatsen van werkzoekenden bij een werkgever, van wien haar bekend is geworden, dat in zijn bedrijf of zijne onderneming eene werkstaking of uitsluiting heerscht en verstrekken geen bemiddeling aan de in die werkstaking of uitsluiting rechtstreeks betrokken arbeiders, voorzoover haar dit bekend werd; zij schorsen dus hare werkzaamheden ten aanzien dezer werkgevers en arbeiders. 2. 15 Arbeidsbeurzen geven van het bestaan van de werkstaking of uitsluiting kennis aan hen, die hare bemiddeling inroepen, doch zetten ook voor de bij werkstaking of uitsluiting betrokkenen de bemiddeling voort. In de praktijk hebben beide stelsels vrijwel hetzelfde gevolg, namelijk dat er bij staking of uitsluiting nagenoeg niet bemiddeld wordt. De sub 2 vermelde houding is door de Staatscommissie over de Werkloosheid in haar Eindverslag aanbevolen, op grond, dat onthouding (schorsing) van bemiddeling invloed kan uitoefenen op het verloop van den strijd en dit te meer, naarmate de Arbeidsbeurzen grooter beteekenis voor de arbeidsmarkt verkrijgen en beter intercommunaal zijn verbonden; en op grond, dat de onthouding aanleiding kan geven tot het opkomen van andere bemiddelingsinstellingen dan de openbare. Zoowel de schorsing van als het voortgaan met bemiddeling zullen van invloed kunnen zijn; het voorschrift van schorsing geeft echter beter het neutraal karakter der Arbeidsbeurs aan, terwijl voorts in de praktijk veelal het voortgaan met bemiddelen naast mededeeling toch neerkomt op niet bemiddelen, zoodat feitelijk een voorschrift omtrent schorsing nauwer bij de praktijk aansluit. Tot zoover de Memorie van Toelichting. In de Memorie van Antwoord wordt het artikel verdedigd op de volgende gronden: Juist is het, dat het voorschrift, hetwelk de bemiddeling schorst ten aanzien van een bedrijf of eene onderneming, waar eene staking of uitsluiting heerscht, aan de werkgevers de gelegenheid ontneemt, om in die gevallen van de openbare en daarmede gelijkgestelde bijzondere arbeidsbemiddeling gebruik te maken. In het algemeen zien de werknemers in voortzetting der bemiddeling een partij kiezen door de organen der bemiddeling vóór eene der partijen in het conflict, t.w. de werkgevers. Omgekeerd zou bij uitsluiting het voortgaan met arbeidsbemiddeling door de werkgevers als partijdigheid kunnen aangemerkt worden. De ontwikkeling van het instituut der openbare arbeidsbemiddeling hangt in belangrijke mate af van het vertrouwen, dat beide partijen daarin stellen. In de Memorie van Antwoord heeft de Regeering ten aanzien van de vraag wat men onder ..staking" en „uitsluiting" heeft te verstaan het volgende opgemerkt: Inderdaad zijn in het wetsontwerp geen definities van de begrippen „werkstaking" en „uitsluiting" opgenomen. Elk geval zal dus afzonderlijk door het betrokken orgaan der arbeidsbemiddeling moeten worden beoordeeld; in de practijk is het gewoonlijk niet bezwaarlijk uit te maken; niet het optreden van een betrekkelijk zeer kleine groep uit het personeel vormt een staking, als waarover hier sprake is. Politieke staking, als uiteraard van grooten omvang, is zeer zeker een staking in den zin dezer wet, terwijl een door een vakorganisatie geleide staking ook onder het wettelijk begrip valt. In twijfel-gevallen zal het advies van de gelijktallige Commissie van Toezicht goede diensten kunnen bewijzen. Het 4e lid van art. 6 luidt: Bij algemeene maatregel van bestuur wordt geregeld, op welke wijze vereenigingen van werkgevers en van werknemers de organen der openbare arbeidsbemiddeling in kennis kunnen stellen met stakingen en uitsluitingen en op welke wijze tegen die kennisgeving verweer openstaat. Bedoelde vereenigingen zullen niet de plicht, doch de bevoegdheid krijgen tot het mededeelen van een uitgebroken staking of uitsluiting. Bij K. B. van den 8sten December 1931, S. 497, is de volgende algemeene maatregel van bestuur vastgesteld: Artikel 1. De organen der openbare arbeidsbemiddeling worden slechts geacht bekend te zijn met het begin of het einde van eene werkstaking of eene uitsluiting, wanneer zij de in artikel 2 bedoelde kennisgeving hebben ontvangen. Het orgaan blijft dus gewoon doorgaan met bemiddelen tot bedoelde kennisgeving is ontvangen en begint slechts dan opnieuw te bemiddelen wanneer bericht van opheffing der staking of uitsluiting is ontvangen. Art. 2. 1. Eene kennisgeving, als bedoeld in art. 6, vierde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, omtrent het begin of het einde van eene werkstaking of uitsluiting geschiedt schriftelijk aan den directeur der arbeidsbeurs of den agent der arbeidsbemiddeling in de gemeente, waar de werkstaking of de uitsluiting bestaat. 2. De directeur of de agent, aan wien eene kennisgeving, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is gericht, bevestigt zoo spoedig mogelijk schriftelijk de ontvangst daarvan. Hij zendt te gelijker tijd afschrift van deze kennisgeving aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, onder welke zijn orgaan ressorteert. Art. 3. De directeur der arbeidsbeurs of de agent der arbeidsbemiddeling brengt zoo spoedig mogelijk na het ontvangen der kennisgeving deze ter kennis van het publiek door den zakelijken inhoud op zoodanige wijze bekend te maken, dat de inhoud voor het pubhek van den openbaren weg af duidelijk leesbaar is. Art. 4. 1. Tegen den inhoud der kennisgeving kan het bestuur van elk der in artikel 6, vierde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930 bedoelde vereenigingen, benevens het hoofd of de bestuurder van de onderneming, waarop die kennisgeving betrekking heeft, schriftelijk bezwaar inbrengen bij den directeur der arbeidsbeurs of den agent der arbeidsbemiddeling, aan wien zij is gericht. 2. De directeur of de agent, aan wien een bezwaarschrift, als bedoeld in het eerste lid van dit artikel, is gericht, bevestigt zoo spoedig mogelijk schriftelijk de ontvangst daarvan. Art. 5. 1. De directeur of de agent, aan wien een bezwaarschrift is gericht, zendt dit zoo spoedig mogelijk na ontvangst, onder overlegging van de kennisgeving, waarop het betrekking heeft, toe aan de commissie van toezicht, bedoeld in de artikelen 13 en 16 der Arbeidsbemiddehngswet 1930, of, indien zoodanige commissie niet bestaat, aan Burgemeester en Wethouders. 2. De commissie van toezicht, of, bij gebreke daarvan het college van Burgemeester en Wethouders, neemt uiterlijk op den derden werkdag na ontvangst van een bezwaarschrift de besHssing, of eene werkstaking of uitsluiting is begonnen of geëindigd. Deze beslissing wordt zoo spoedig mogelijk medegedeeld aan de bij de staking of uitsluiting betrokken partijen en aan den directeur der arbeidsbeurs of den agent der arbeidsbemiddeling. De commissie zendt afschrift van die beslissing aan den directeur der districtsarbeidsbeurs, onder welke het orgaan ressorteert. 3. Hangende de beslissing in het vorig lid wordt met een ingediend bezwaarschrift geen rekening gehouden. Hoewel het niet in bovenstaand K.B. is bepaald, zende de directeur der districts-arbeidsbeurs in wiens gebied een staking of uitsluiting begonnen of beëindigd is hiervan bericht aan den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, waarna opname van deze mededeeling volgt in het Dagelijksch Bericht van de Centrale Rijks Arbeidsbeurs. Het 2de en 3de lid van artikel 6 luidt: Aan werkzoekenden, die, voor zoover hun bekend werd, in eene werkstaking of eene uitsluiting rechtstreeks betrokken zijn, verleenen zij geen bemiddeling tijdens den duur van het arbeidsconflict. Zij deelen den werkgever of den werkzoekende den grond voor de weigering der bemiddeling mede. Aan deze werkzoekenden mag dus geen bemiddeling worden verleend. Evenmin als het plaatsing in andere bedrijven of gemeenten betreft. „Rechtstreeks betrokken", aldus Th. van Lier, „zijn de arbeiders, die werkzaam zijn in het bedrijf of de onderneming of het gedeelte daarvan, waar de staking of uitsluiting bestaat. Niet-rechtstreeks betrokken zijn bijv. bij partieele staking de arbeiders eener afdeeling, die moet worden stilgelegd tengevolge van staking in een andere afdeeling. Deze niet-rechtstreeks betrokken arbeiders kunnen wel bemiddeld worden." Het spreekt vanzelf, dat wanneer in een gemeente een staking of uitsluiting is uitgebroken en de mededeeling daarvan door het orgaan der arbeidsbemiddeling is ontvangen, andere organen hunne bemiddeling niet mogen verleenen aan het bedrijf of de onderneming waar de staking of uitsluiting is uitgebroken en evenmin de betrokken werkzoekenden mogen bemiddelen. Zie ook Hoofdstuk IV, § 4, De Arbeidsgeschillenwet 1923. § 5. HET VERZAMELEN EN VERSTREKKEN VAN STATISTISCHE GEGEVENS. In zijn boekje „Vraagstukken van de arbeidsmarkt" x) schrijft Detiger, waar hij het heeft over „de middelen tot bestrijding der werkloosheid" o.m. het volgende: „Voor alles echter dient uitgemaakt te worden of er werkloosheid is en zoo ja in welken omvang en voor welk deel die werkloosheid is toe te schrijven aan persoonlijke dan wel maatschappelijke oorzaken. Een betrouwbare werkloosheidsstatistiek is de basis waarop alle desbetreffende regelen moeten rusten. En eigenlijk niet een statistiek der werkloosheid, maar een statistiek der arbeidsmarkt in haar geheel, 't Geldt toch niet alleen te weten de bestaande reeds feit geworden werkloosheid, die dus niet meer te voorkomen is, doch alleen in haar gevolgen te lenigen, maar vooral om dreigende werkloosheid te voorkomen door eventueel de oorzaak dier werkloosheid weg te nemen. Daarvoor moet men i) Alphen a/d. Rijn, 1922. beschikken over een zoo nauwkeurig mogelijk overzicht van den stand der arbeidsmarkt. Niet momenteel, maar permanent. Daar ontbreekt thans nog alles aan. Wel is waar worden maand in maand uit door het Centraal Statistisch Bureau cijfermatige gegevens over den stand der arbeidsmarkt gepubliceerd, maken werkloosheidsfondsen en arbeidsbeurzen haar cijfers openbaar, verzamelen kamers van arbeid en soms ook de arbeidsinspectie statistisch materiaal omtrent den bedrijfstoestand, blijven migratie-, armenzorg- en werkverschaffingsinstellingen niet achter in het publiceeren van feiten en cijfers, leveren werkgevers- en vooral werknemersorganisaties belangwekkend materiaal op dit gebied, maar met dit al ontbreekt nog steeds een betrouwbare arbeidsmarktstatistiek. Vooral als er op zeker moment een statistisch fundament moet zijn voor het nemen van maatregelen op het gebied der werkloosheid, wordt het gemis aan betrouwbaar feitenmateriaal eerst recht gevoeld. Speciale werkioozentellingen hebben dan wel eens in deze leemte moeten voorzien, maar ook daarbij ondervond men tal van moeilijkheden, meer speciaal ten opzichte der gedeeltelijk werkloozen, of dergenen die momenteel werkloos zijn, maar over een jaar gerekend een goed bestaan hebben, terwijl daarenboven zoo moeilijk is uit te maken of iemand gerekend moet worden tot de maatschappelijk werkloozen, ja dan neen". In deze philippica klaagt Detiger terecht over de weinige eenheid, die er op dit gebied bestaat. Zooals bekend, is het Centraal Bureau voor de Statistiek het voornaamste lichaam, dat op dit gebied gegevens verzamelt. Maar wij weten ook, dat de gegevens, welke de arbeidsbeurzen hieraan hebben te verstrekken, verre van volledig zijn. Daarbij komt nog, dat deze gegevens betreffen hetgeen achter den rug is, dat zij betrekking hebben op „de bestaande reeds feit geworden werkloosheid". Het is ons weliswaar ook bekend, dat nog andere lichamen dan de arbeidsbeurzen statistische gegevens t.a.v. de arbeidsmarkt verstrekken. Wij noemen bijv. de plaatselijke aannemersbonden. Doch wij weten maar al te goed, dat in de meeste gemeenten de hulp wordt ingeroepen van de arbeidsbeurzen. Het blijft dan niet uit, dat deze veelal dezelfde gegevens leveren in eenigszins anderen vorm. Wat wij noodig achten voor het verkrijgen van een goede arbeidsmarktstatistiek ') is het volgende : !) Bij het woord statistiek denke men niet steeds aan min of meer gerubriceerde cijfers. Ook beschrijvingen in woorden betreffende één of meer onderwerpen kunnen soms als statistisch materiaal worden beschouwd. A. Allereerst is noodig een goed overzicht van alle takken van industrie, nijverheid en handel, scheepvaart, landbouw en alle verdere bedrijvigheid, hun onderlingen samenhang, de plaatsen, waar zij voorkomen, in welken vorm, met welke kenmerkende verschillen van plaats tot plaats. Zooals de geologie het inwendige, de topografie de oppervlakte van de aarde weet vast te leggen, zoo zou een (misschien nieuwe) wetenschap er zich mee bezig kunnen houden de kaart van ons land tot een lappendeken om te werken, waarvan af te lezen zou zijn de soort en aard der bedrijvigheid. Niet op de wijze als in de aardrijkskundige schoolboekjes, maar „mit deutscher Gründlichkeit" ! In welken vorm zulk een overzicht zoude zijn samen te stellen, laten wij overigens in het midden. O.i. zou hier een mooi arbeidsveld open liggen voor EconomischTechnologische Instituten (wanneer die eenmaal in alle streken van ons land zullen zijn opgericht) en wel in samenwerking met de Kamers van Koophandel en Fabrieken, de Arbeidsbeurzen, de Arbeidsinspectie, enz. B. in de tweede plaats is noodig, dat de cijfergegevens, welke de z.g. nijverheidsstatistiek uitmaken, een overzicht gerangschikt volgens de bedrijfsklassen, in belangrijke mate wordt uitgebreid tot zooveel mogelijk beroepen en beroepsgroepen. Daardoor zal, in combinatie met het bovenvermelde, de mogelijkheid worden geschapen tot de meest doeltreffende uitwisseling van vraag en aanbod op de Nederlandsche arbeidsmarkt. C. Ten derde zou men, zooals ook Detiger opmerkt, vooral om dreigende werkloosheid te voorkomen door eventueel de oorzaak dier werkloosheid weg te nemen, moeten beschikken over gegevens, waaruit a preori is af te leiden, dat werkloosheid mogelijk zal optreden. Om over deze gegevens te kunnen beschikken zouden de werkgevers en de werknemersbonden hunne medewerking moeten verleenen, door, zoodra het voornemen bestaat in hun bedrijven, om welke redenen dan ook, personeel te ontslaan, daarvan kennis te geven aan de arbeidsbeurzen, via welke organen deze mededeelingen terecht komen bij een centrale instantie, waar zij worden verwerkt en gedistribueerd tezamen met de onder A en B genoemde gegevens. Wij gelooven, dat het vele werk, dat voor een en ander ongetwijfeld zal moeten worden verricht, rijpe vruchten zal afwerpen. O.i. zal zulk een ver doorgevoerde analyse en permanente controle van de arbeidsmarkt er hoogelijk toe bijdragen de ordening van het bedrijfsleven te stimuleeren. Wij willen thans nagaan, welke taak de arbeidsbeurzen hebben te vervullen bij het verzamelen en verstrekken van statistische gegevens, de arbeidsmarkt betreffende of welke zij mogelijk zouden kunnen vervullen. a. Bij beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, dd. 17 Maart 1932, houdende voorschriften als bedoeld in art. 33 der Arbeidsbemiddelingswet 1930, is bepaald, dat de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling gehouden zijn, aan den directeur der districtsarbeidsbeurs en aan den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling inlichtingen en gegevens te verschaffen, die ten behoeve van de uitoefening van de arbeidsbemiddeling worden verzocht. De directeuren der districts-arbeidsbeurzen zijn gehouden zulke gegevens aan den directeur van den Rijksdienst te verstrekken. Dit heeft voornamelijk betrekking op het inzenden van de maandelijksche statistische gegevens omtrent het verloop der arbeidsbemiddeling en het jaarverslag. Wij bespreken een en ander uitvoerig in par. 2 van Hoofdstuk IH. b. Verder is in art. 5 dezer Beschikking bepaald, dat directeuren en agenten gehouden zijn aan den Directeur van den Rijksdienst opgaven in te zenden omtrent het aantal ingeschreven werkzoekenden. Dit geschiedt door middel van Model No. 40 1). Aan de hand van dit cijfermateriaal wordt een gedeelte van het „Persbericht" van den Rijksdienst samengesteld, vermeldende een overzicht van: 1. de werkloosheid onder de leden der ingevolge het Werkloosheidsbesluit 1917 gesubsidieerde werkloozenkassen; 2. het aantal bij alle organen der openbare arbeidsbemiddeling ingeschreven werkzoekenden en de daarbij inbegrepen aantallen werkloozen. In deze rubriek kunnen ook worden vermeld de opgaven, welke de organen der arbeidsbemiddeling hebben te doen betreffende de aantallen ingeschreven werklooze mannen, onderscheiden volgens den leeftijd. !) Deze kaart moet vermelden: naam der gemeente, het aantal inwoners, het aantal ingeschreven werkzoekenden bij het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling op Zaterdag (de kaart moet n.L den tweeden en laatsten Zaterdag van iedere maand verzonden worden) en wel: I (in te vullen door de organen van alle gemeenten) A. Mannen , waarvan werkloos, B. Vrouwen waarvan werkloos ; II (alleen in te vullen door de organen in gemeenten met meer dan 5000 inwoners) de in onder I A. vermelde aantallen begrepen grondwerkers, metselaars, schilders, timmerlieden en opperlieden. „Het is met het oog op het vraagstuk der werkloosheid onder de jongere arbeiders wenschelijk ten aanzien van den leeftijd der bij de organen der arbeidsbemiddeling ingeschreven werklooze arbeiders over meer gespecificeerde gegevens te beschikken , aldus merkt de Directeur van den Rijksdienst der W.V. en A.B. in zijn circulaire dd. 18 September 1933 No. 485, Afd. A.B. op. Een wijziging van de maandstatistiek waarbij met de behoefte aan gegevens van dezen aard wordt rekening gehouden, zegt de Directeur verder, zou op groote bezwaren stuiten. Bovendien zou het voor het gestelde doel voldoende zijn, indien statistische gegevens, als waarvan hier sprake is, tweemaal per jaar worden verzameld. Als data daarvoor worden den eersten April en den eersten October het meest geschikt geacht. Ingevolge bovengenoemde circulaire worden door de organen der openbare arbeidsbemiddeling aan den Rijksdienst medegedeeld het aantal ingeschreven werklooze mannen, resp.: 1. jonger dan 18 jaar ; 2. van 18 tot 25 jaar; 3. van 26 tot en met 30 jaar; 4. van 31 jaar en ouder. Deze indeeling is per 1 April 1935 met groep 3 aldus gewijzigd. Voordien omvatte groep 4 de ingeschrevenen van 26 jaar en ouder. a) c. Volgens art. 7 der Wet doen de organen der openbare arbeidsbemiddeling aan hen, die de bemiddeling van de aroeidsbeurs inroepen, mededeeling van de ter plaatse in het betreffende vak gebruikelijke arbeidsvoorwaarden, indien de aangeboden arbeidsvoorwaarden daarvan afwijken. Het is dus de taak van de arbeidsbeurzen uitvoerige gegevens omtrent deze materie te verzamelen. Dit kan plaats vinden met behulp van de in de Bijlage „Verzamelde Modellen" opgenomen formulieren, terwijl men daarin eveneens een kaartmodel aantreft, waarop de gegevens, welke door middel van navraag of wel door een eenigszins breed opgezette enquête, worden bijeengebracht, kunnen worden verwerkt. Bovendien verleenen zij hun bemiddeling niet aan door een collectieve arbeidsovereenkomst gebonden arbeiders tot het plaatsen van dezen bij door die overeenkomst gebonden werkgevers, indien de bemiddeling zou leiden tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst tegen arbeidsvoorwaarden, die ongunstiger zijn dan in de C.A.O. is overeengekomen. Ook hier wordt dus aangenomen, dat door de organen der openbare arbeidsbemiddeling gegevens worden verzameld omtrent i) Zie de noot op blz. 174. loonen en andere arbeidsvoorwaarden in de gemeente, waarin zij zijn gevestigd. Ook dienen zij zich te kunnen oriënteeren omtrent de desbetreffende loonen in andere gemeenten, in het geval, dat werkzoekenden buiten hun woonplaats zullen worden geplaatst. Een belangrijke bijdrage tot het verschaffen van een goed overzicht omtrent de loonen, vastgesteld bij C.A.O., is te vinden in hoofdstuk I van deel II. d. Buiten de onder a t/m c genoemde gegevens, welke de arbeidsbeurzen krachtens eenig voorschrift hebben te verzamelen en te verstrekken, worden op verzoek van den Directeur van den Rijksdienst nog meerdere gegevens van statistischen aard bijeengebracht en aan hem medegedeeld, als : I. gegevens, te verstrekken vnl. door de directeuren der districts-arbeidsbeurzen ten behoeve van het jaarverslag van den Rijksdienst der W.V. en A.B., Afd. A.B., nopens: 1. de arbeidsbemiddeling in het landbouw- en tuinbouwbedrijf en soortgelijke bedrijven. Deze gegevens, welke door de districts-arbeidsbeurzen worden verstrekt, moeten afzonderlijk voor de plaatselijke beurs en de agentschappen in het district worden vermeld. Zij dienen te worden gesplitst naar de volgende rubrieken (mannen en vrouwen moeten in elke rubriek afzonderlijk vermeld worden): a. bloemisten, tuinarbeiders en arbeiders in de boomkweekerij, in de groenteteelt (warmoezierderij) en bloembollencultuur ; b. arbeiders in de bedrijven van landbouw, veeteelt en veenderij ; c. arbeiders in andere, maar soortgelijke bedrijven. 2. de arbeidsbemiddeling in het hotel-, café en restaurantbedrijf (vakafdeelingen). 3. de arbeidsbemiddeling voor de binnenscheepvaart (vakafdeelingen) . 4. de arbeidsbemiddeling voor : a. gemeentediensten, gemeentelijke instellingen en -bedrijven; b. Rijksdiensten, Rijksinstellingen en -bedrijven; c. provinciale diensten, instellingen en -bedrijven ; d. eventueele andere rechtstreeks of middellijk onder de Overheid ressorteerende instellingen, diensten of bedrijven. 5. de arbeidsbemiddeling voor ingenieurs en middelbaar technisch personeel. II. gegevens, te verstrekken door gemeentelijke arbeidsbeurzen en agentschappen der arbeidsbemiddeling, vaak via, soms ook uitsluitend door de districts-arbeidsbeurzen van incidenteelen aard, bijv. betreffende: 1. de werkloosheid in een bepaalden bedrijfstak (steenindustrie, sigarenindustrie, textielindustrie); 2. het verloop der arbeidsbemiddeling of de werkloosheid in een bepaalden beroepsgroep ; 3. den algemeenen toestand en de samenstelling van het personeel in bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven, zulks in verband met uitgevaardigde of in voorbereiding zijnde voorschriften. Voor alles is noodig, willen de arbeidsbeurzen in staat zijn met spoed juiste en vergelijkbare gegevens te verstrekken, eenheid in administratie. Zonder dat zullen geen betrouwbare statistieken zijn samen te stellen, geen uniforme maatstaven zijn aan te leggen bij de beoordeeling van tal van gegevens, de arbeidsmarkt betreffende. Het is op grond daarvan, dat wij er op aandringen bijv. bij de indeeling van beroepen de in Deel II opgenomen beroepsklassen te raadplegen, de in de bijlage „Verzamelde Modellen" gegeven formulieren en kaarten aJs standaardmodellen in gebruik te nemen. Aan den anderen kant worden ook door den Rijksdienst der W.V. en A.B. gegevens gepubliceerd of verstrekt aan de arbeidsbeurzen. Wij noemen bijv.: 1. het persbericht (14-daagsch); 2. vergelijkende statistische overzichten van de werkzaamheden van de gezamenlijke organen der openbare arbeidsbemiddeling, (deze worden eens per kwartaal verstrekt). 3. het overzicht van de arbeidsbemiddeling voor het hotel-, caféen restaurantbedrijf, n.1. van de districts-vakafdeelingen te Amsterdam, Arnhem, 's-Gravenhage, Groningen, Rotterdam, Tilburg en Utrecht, (dit overzicht wordt elk halfjaar per circulaire aan de districts-arbeidsbeurzen gezonden). 4. overzichten betreffende den stand der Indische arbeidsmarkt. Naast de gegevens, welke de arbeidsbeurzen aan den Rijksdienst der W.V. en A.B. hebben te verstrekken, doen zij dit ook aan andere instanties. Wij willen ook hiervan een opsomming geven. 1. Veelal worden wekelijks opgaven omtrent den stand der werkloosheid gedaan aan het College van Burgemeester en Wethouders. 2. Dezelfde gegevens worden voorts in den vorm van een persbericht aan de plaatselijke dagbladen verstrekt. Hier en daar volstaat men met enkele hoofdgroepen van werkzoekenden afzonderlijk te noemen, elders stelt men een lange lijst van beroepen op, waarachter het aantal aanbiedingen en e.v.t. het aantal aanvragen. Tegen het laatste maken sommige dagblad- directies bezwaar, omdat zij meenen er een concurrentie voor het commercieele gedeelte van hun krant in te moeten zien. 3. Maandelijks worden aan dezelfde lichamen en aan de leden van de Commissie van Toezicht excerpten *) uit de „maandstatistiek" gezonden. Deze kunnen gesplitst worden in: a. statische gegevens (de stand van het arbeidsaanbod op het einde der verslagmaand, verdeeld naar beroepsklassen, geslacht en de onderscheiding, werkloos, gedeeltelijk werkloos of werkend); b. gegevens van meer dynamieken aard, n.1. betreffende het verloop der arbeidsbemiddeling. Hierbij wordt onderscheiden tusschen geslacht en leeftijd, aanbiedingen en plaatsingen van werkzoekenden, aanvragen en voldane aanvragen van werkgevers en (door de districts-arbeidsbeurs) tusschen de bemiddeling in de gemeente en die in het district. 4. Statistische e.a. gegevens omtrent de arbeidsmarkt of de bemiddeling worden verzameld en verstrekt aan het College van Burgemeester en Wethouders op bijzonder, daartoe strekkend verzoek. 5. Dergelijke gegevens aan: a. andere arbeidsbeurzen of via deze aan andere gemeentebesturen, enz.; b. vakvereenigingen van werkgevers en werknemers; c. de Kamers van Koophandel en Fabrieken t.b.v. haar jaarverslagen. (In ieder jaarverslag van deze instellingen is een hoofdstuk gewijd aan cijfergegevens betreffende de arbeidsbemiddeling); 6. Statistische gegevens betreffende de arbeidsmarkt, speciaal t.a.v. de werkloosheid in bepaalde vakgroepen of bedrijven of ondernemingen worden verzameld voor het gemeentebestuur c.q. het orgaan der steunverleening voor het aanvragen van Rijkssubsidie in de kosten der steunverleening. Aan een en ander zien wij, dat de arbeidsbeurs, naast instituut voor de bemiddeling van arbeidskrachten, voor een belangrijk deel ook is „informatiebureau van den arbeid". Hiermede wordt echter een ruimer begrip aan de arbeidsbeurzen toegekend, dan momenteel gerechtvaardigd is. Immers, zullen wij inderdaad kunnen spreken van een „informatiebureau van den arbeid", dan zullen de arbeidsbeurzen zich hebben toe te leggen op een nog heel veel betere documentatie en wel o.m. als in den aanhef van deze korte beschouwing besproken. !) Modellen hiervan zijn opgenomen in de bijlage „Verzamelde Modellen". HOOFDSTUK III. DE PRAKTIJK DER ARBEIDSBEMIDDELING. § 1. INLEIDING. Alvorens ons te zetten aan de bestudeering van het meer kleine werk van alledag — klein, omdat onze levende geest zich voortdurend vermeet te verheffen tot telkens hooger niveau en neerziet op wat het oog overzien, de geest in zich opgenomen heeft —, vóór wij aan dat werk van den plichtsvollen, noest werkenden ambtenaar beginnen, wenschen wij allereerst in vogelvlucht het oog te richten over het terrein onzer bemoeiingen om het geheel in breeden blik te overzien. Daar zien wij vanaf onze hoogte twee groote groepen individuen, twee uiteenloopende formaties van op zichzelf weer min of meer heterogenen aard. Beide groepen doen zich nu eens als even, dan weer als oneven polen gelden —; het is een spel van aantrekken en afstooten, zonder einde. De lijn, welke dit spel grafisch zou hebben weer te geven, zou bijwijlen hevige accidenties vertoonen, dan weer zal het beeld lusteloos van aanzien zijn. Geringe fluctuaties doen zich voor naast langzaam, maar dreigend aangroeiende, sensatiewekkende, conflicten. Beide partijen doen zich van tijd tot tijd aan ons voor als het water en het vuur.... maar, dit dient erkend — met een variatie op een bekend gezegde —, uit de botsing der krachten ontspringen goede werken! De taak, welke den arbeidsbemiddelaar is toegewezen, is daarom niet gemakkelijker. Hij toch moet zich doordringen van de psyche zijner objecten. Daartoe dient hij op de hoogte te zijn van de begrippen en de denkwijzen beider partijen. Niet alleen technisch moet hij bij zijn, maar ook sociaal, politiek, geestelijk en cultureel. Zij, die beweerd hebben, dat de arbeidsbemiddelaar boven de partijen moet staan, zouden gelijk moeten hebben. Helaas schijnen vele anderen zich van den ernst van deze uitspraak niet bijster doordrongen te hebben. De aanstelling van functionarissen op het terrein der openbare arbeidsbemiddeling, voornamelijk in kleinere gemeenten, laat, wat de geschiktheid en kundigheden dezer gildebroederen betreft, nog wel eens wat te wenschen over. Zij, die voor dezen gang van zaken in hun gemeente aansprakelijk zijn, maken de leuze der arbeidsbemiddeling: „de rechte man op de rechte plaats", wel tot een frase. Zij zijn het, die zooveel bederven aan den goeden naam, dien de arbeidsbemiddeling toch nog altijd blijvend moet trachten te vestigen. Dat de flair met de jaren moet verkregen worden, is een uitgemaakte zaak, doch evenzeer is het vereischte, dat de noodige eigenschappen aanwezig moeten zijn om tot een bekwaam arbeidsbemiddelaar te worden opgeleid, een conditie sine qua non. Onzerzijds willen wij daarom vaststellen, dat, wil de arbeidsbemiddeling in het algemeen en die in de meer technische beroepen in het bijzonder, de taak toegewezen krijgen, die haar van rechtswege toekomt, dan zal het noodzakelijk zijn, met groote energie het personeelsvraagstuk onder oogen te zien en met forschen greep tot een bevredigende oplossing te brengen ! In de eerste plaats is daar het feitelijk ontbreken van een degel ij ke vorming der toekomstige arbeidsbemiddelaars. In de tweede plaats betreft het de verhouding tusschen directeuren en personeel. Allerminst willen wij met het eerstgenoemde den heeren te kort doen, die zich inspanden en veel van hun weinigen vrijen tijd beschikbaar stelden om hier en daar in het land cursussen te geven in allerlei, wat de arbeidsbemiddeling raakt. Doch wel kenmerkend is het, dat bij de uitreiking van het certificaat van deelname aan deze cursussen eenige jaren geleden in zekere gemeente als bijzonderheid werd gememoreerd, dat één der cursisten alle colleges had bijgewoond, m.a.w. de belangstelling der cursisten was nu niet onverdeeld groot te noemen. Er mankeert dus iets. Zoeken wij de oorzaken hiervan op. A préori moeten wij vaststellen, dat er tusschen beide deelen van wat wij het personeelsvraagstuk noemen, een duidelijk waarneembaar verband bestaat. Dat hiervan niet alleen aan het adres van de directeuren een verwijt zou kunnen worden gemaakt, moeten wij onmiddellijk vaststellen. De directeuren en de agenten hebben zich vereenigd in een vakvereeniging, het personeel van de vele middelgroote en groote beurzen niet. Toch is de functie van vele personeelsleden in verreweg de meeste gevallen belangrijker, dan die van een agent, wien zij — practisch is dit toch zoo —, dikwijls „de wet moeten voorschrijven" ! Het is dus wel voor een belangrijk deel aan de lakschheid van dit personeel te wijten, dat de verhouding tot elkander en tot de directeuren zoo slecht geregeld is. Het is onzes inziens van groote waarde voor de ontwikkeling der arbeidsbemiddeling, dat de menschen, die met beide beenen in de praktijk van de arbeidsbemiddeling staan, en daarin dikwijls groote ervaring kunnen hebben opgedaan, een stem in het kapittel hebben. Het recht om die stem te verheffen zal niemand hun kunnen betwisten, zoo zij elkander slechts weten te vinden. Mede door het gebrek aan die gebondenheid is het o.i. te wijten, dat de bedrevenheid in het vak van arbeidsbemiddelaar, afhankelijk van toevalligen of persoonlijk geschapen omstandigheden wordt verkregen.... of niet verkregen! Toch is het voornamelijk juist het gebrek aan bewustzijn, dat het bedrijven van arbeidsbemiddeling niet maar aan een of anderen ambtenaar kan worden opgedragen, doch dat het een zelfstandig vak is, een gespecialiseerd beroep, dat door jarenlange scholing tot het eigendom moet worden gemaakt van den man, die er krachtens zijn aanleg voor geschikt is. Het is jammer genoeg nu nog zoo, dat de toekomstige arbeidsbemiddelaars worden gerecruteerd uit het halfslachtige genre, wat men noemt „kantoorbediende" of „ambtenaar". Dit is zeker het geval in middelgroote gemeenten, waar men niet beschikt over z.g.n. vakkundige bemiddelaars. Jeugdig personeel, dat wordt in dienst genomen voor eenvoudige administratieve werkzaamheden, dat door de jaren heen blijft „hangen", ambtenaren, die door overcompleetheid aan andere diensten of bedrijven moeten worden opgeborgen en worden overgeplaatst naar de arbeidsbeurs, komen door mutaties in de gelegenheid te worden aangesteld als arbeidsbemiddelaar. De opleiding, welke het eerstgenoemde deel betreft, is gewoonlijk niet meer dan een handelsavondschool, voor wat het tweede deel betreft, meestal een vooropleiding van U.L.O. en verdere studie in gemeente-administratie of -financiën, of men is in het bezit van een eenvoudig boekhouddiploma. 6 Doch deze ambtenaren zijn meestal al zoozeer door het monster der bureaucratie gekneed, dat zij ongevoelig zijn voor de zakengeest, die een arbeidsbeurs moet kenmerken. Want de arbeidsbemiddelaar moet geen pennelikker zijn of een man van de wet: hij moet zakenman zijn. Hij moet één zijn met de begrippen: business, efficiency en tempo! Dagelijks moet het werk „af" zijn. Geen sleur en geen „overwegen", ambtelijke instanties eigen, mag het werken aan de arbeidsbeurs besluipen. Handelen, zonder veel theoretiseeren zij het devies! O.i. moet, om goed geschoold personeel te kweeken een instituut in het leven worden geroepen, dat, beter dan de bestaande cursussen, voorziet in deze behoefte. Wenschelijk ware het, dat de verschillende instanties op ons terrein zich hiermede eens bezig hielden. Men zoude bijv. kunnen bepalen, dat agenten in gemeenten met 5000 en meer inwoners en het personeel der arbeidsbeurzen, dat als bemiddelaar optreedt, verplicht zijn een leergang te volgen, waar intensief zullen worden bestudeerd, die onderwerpen, welke betrekking hebben op het uitgestrekte gebied der arbeidsbemiddeling. Er ware misschien een vakdiploma in te stellen. Voorts ware aan de agenten in grootere gemeenten en aan bemiddelaars aan de beurzen minimum-eischen t.a.v. de opleiding te stellen. O.i. zou een middelbare schoolopleiding het minimum moeten zijn. Voorkeur zou bovendien te geven zijn aan hen, die in het bezit zijn van een diploma M.T.S., e.d.; voor vrouwelijke bemiddelaars bijv. een nijverheidsakte. Een wetenschappelijke opleiding, als grondslag voor de vorming van arbeidsbemiddelaars, garandeert, misschien meer nog dan het aanstellen van „vakkundige bemiddelaars ', het met het oordeel des onderscheids te werk gaan. Immers voor den wetenschappelijk onderlegde moet het geen moeite zijn om zich spoedig in te werken op een bepaald terrein, terwijl de gezichtskring van den man-van-de-praktijk-alleen niet altijd zoo ruim kan zijn, als gewenscht is. Autodidacten buiten beschouwing gelaten. Waar er tegenwoordig — en dit is nu eens géén „crisisverschijnsel" — zoo'n overschot is op de markt van intellectueele arbeidskrachten, is het onjuist om zich voor een belangrijk instituut als de arbeidsbemiddeling tevreden te stellen met mindere krachten, dan strikt noodig is. Dan is er bovendien nog een belangrijke kwestie. Wij menschen van de arbeidsbemiddeling zijn over het algemeen zulke voorstanders van gebruikmaking van het instituut van de voorlichting bij beroepskeuze. Maar worden de candidaten voor toekomstig arbeidsbemiddelaar wel overal geselecteerd door middel van het psychotechnisch onderzoek en het daarbij aansluitende zorgvuldig afwikken door den man van de beroepskeuze, of deze candidaten wel over de eigenschappen beschikken, welker aanwezigheid vereischt mag worden om ook in het vak van arbeidsbemiddelaar the right man in the right place te brengen. Wij gelooven niet, dat er veel arbeidsbeurzen in Nederland zullen zijn, om van de agentschappen in het geheel maar niet te spreken, waar deze wijze van werken wordt toegepast. Ook daar gaat het nog langs de oude afgesleten paden. Bij het vervullen van een vacature van een bemiddelaar-met-practijk zenden B. en W. de gebruikelijke inlichtingenstaten aan den Burgemeester of het College van de betreffende andere gemeente. Het betrokken hoofd van dienst moet adviseeren en — het ligt voor de hand — die inlichtingen zullen doorgaans van goed tot zeer goed luiden. Er moet al een slechte verhouding tusschen den directeur en den betrokken ambtenaar bestaan, als deze hem niet zou willen „voorthelpen". Waarom niet de objectieve, deskundige derde te hulp geroepen? Wat de directeuren betreft, deze behoorden in gemeenten met 20000 en meer inwoners te worden gerecruteerd uit academisch gevormden. Een ingenieur zou aan het hoofd van een arbeidsbeurs een goed figuur maken en een dankbaar werkterrein kunnen vinden. Op de groote beurzen, aan het hoofd van belangrijke afdeelingen plaatse men eveneens personen met een dergelijken graad van ontwikkeling. Er is aanbod te over ! Op de verschillende overheidsbureaux en op handelskantoren zitten meesters in de rechten en doctors in de handelswetenschappen e.d. voor misschien minder belangrijk werk dan hier. De Arbeidsbemiddeling verdedige haar goed recht om haar leiders te ontvangen uit dat soort mannen, waarop ons volk terecht trotsch mag zijn ! Wat de verhouding tusschen de groep directeuren en de groep personeel betreft, willen wij dit zeggen. In het algemeen is het in de wereld der arbeidsbemiddeling vrij gemoedelijk. De verhouding van den directeur t.o.v. het personeel is in het algemeen wel goed, hier en daar zelfs zeer goed. Maar als groep hebben de leden van het personeel slechts weinig rechten. Of men neme ook hen op in één vakvereeniging (met tot taak te werken en te studeeren in het belang van het vak), óf het personeel vereenige zich zelf in een aparte vakvereeniging. Wel is waar zullen velen lid zijn van één of andere ambtenarenorganisatie, doch deze kan niets verrichten in het belang van het vak als zoodanig. Daar worden de arbeidsbemiddelaars eenvoudig aangeduid als „ambtenaren". In dit opzicht kleeft o.i. deze organisaties een groote fout aan, welke te ondervangen zoude zijn, door de verschillende vakgroepen in federatief verband tot elkander te brengen. Om de verhoudingen zuiver te houden, ware het echter aan te bevelen, dat de directeuren en het personeel in aparte organisaties zijn vereenigd. Beider belangen en zienswijzen over de vraagstukken der praktijk zullen te vaak uiteenloopen, dan dat zij in één verband zouden kunnen harmonieeren. Een vereeniging op bovengenoemden grondslag zoude echter een vruchtbare samenwerking kunnen tot stand brengen. Een leemte in de organisatie der openbare arbeidsbemiddeling is o.i. verder, dat de vereenigde leiders van deze instellingen geen beslissingen met bindende kracht kunnen nemen. Op geen enkel onderdeel van ons werkterrein. Men kan slechts zijn meening te kennen geven, resoluties aannemen, conclusies vaststellen, dat is al. Dat belemmert in hooge mate het behouden van een zakelijke sfeer rondom de te voeren besprekingen. De werkingssfeer der arbeidsbemiddeling is in alle gemeenten niet gelijk. De goed functioneerende arbeidsbeurs immers zal, om het zoo uit te drukken, een „machtiger" invloed in het bedrijfsleven kunnen uitoefenen, dan een instituut zonder practische waarde. Wanneer de arbeidsbeurs goed werk verricht, zal zij ondervinden, dat de werkgevers dat zeker op prijs zullen stellen. Door goed werk af te leveren zal zij zich zelf autoriteit verleenen, zulk eene, welke niet van bovenaf opgelegd wordt. Het is echter niet zoo gemakkelijk om „er in" te komen. Evenals iedere (handels) zaak moet de arbeidsbemiddeling haar debiet veroveren door stoeren arbeid. Dat het gemeentebestuur, als de onmiddellijke superieur van de instelling, een lichtend voorbeeld aan de werkgevers moet geven, spreekt vanzelf. Het gemeentebestuur bepale, dat voor het in dienst nemen van arbeidskrachten voor de secretarieën, diensten of bedrijven gebruik worde gemaakt van de openbare arbeidsbemiddeling. B. en W. dienen er voor te waken, dat geen inbreuk wordt gemaakt op dezen regel, noch door hoofden van dienst of directeuren van bedrijven, noch ook leden van het College of van den gemeenteraad. Meermalen toch wordt getracht vrienden of familieleden in een gemeentebetrekking te protegeeren. Meermalen ook wenschen hoofden van dienst, directeuren van bedrijven of hunne vertegenwoordigers bepaalde, met name genoemde personen in dienst te nemen. Als de arbeidsbeurs dezen dan maar stuurt is er geen vuiltje aan de lucht, meenen zij. Als men vanwege de arbeidsbemiddeling ver- zoekt, mede te willen deelen of er inderdaad een geldige reden voor is om bedoelde personen in dienst te nemen, is gewoonlijk het antwoord : „Ja, die man heeft mij al eenige keeren gevraagd of ik een plaatsje voor hem heb", of „Ja, ik heb hem al eens meer gehad en hij deed goed zijn werk, daarom wil ik hem nu ook maar weer hebben". Dat zijn ongewenschte toestanden! De arbeidsbeurs is in staat — zij zorge er althans voor dat zij dat is — in de bij haar inkomende aanvragen om personeel op behoorlijke wijze te voorzien, mits er een loyale samenwerking bestaat tusschen de instelling en de aanvragers. Dit gewroet in het werk van de arbeidsbeurs wijze men dan ook met de meeste beslistheid terug. Men zou wat hooren, als de arbeidsbemiddeling zich omgekeerd zou bemoeien met den gang van zaken in het betreffende bedrijf ! Meestal is de zucht om geen inmenging te dulden in de personeelsvoorziening der gemeentelijke diensten of bedrijven afkomstig van het lagere opzichthoudende personeel. Met de directies staat men in het algemeen op goeden voet. Is dus de arbeidsbemiddeling op zoo'n klein deel van ons werkterrein, waar wij bovendien nog de beschuttende hand van burgemeester en wethouders boven ons hebben, al moeilijk, hoeveel zwaarder is onze taak in het vrije bedrijf, op de open markt. Daar is van een algemeen vertrouwen in de goede werking der arbeidsbemiddeling nog in het geheel geen sprake. De stemmen, welke zijn opgegaan, om gebruikmaking van de openbare arbeidsbemiddeling verplichtend te stellen voor eiken werkgever, zijn dan ook reeds lang verklonken. Toch hebben zij het gelijk aan hun zijde. Maar alvorens het zoover komt, dient er echter ook bij de Rijks-overheid een te dien aanzien gunstiger wind te waaien. Het is immers voorloopig nog uitgesloten, dat de arbeidsbemiddeüng ook maar eenigen invloed heeft op de personeelsvoorziening bij diensten, instellingen of bedrijven van het Rijk. Hoewel men de arbeidsbemiddeling over het algemeen nog al wat in de schoenen schuift, kan men tot haar eer echter verklaren, dat zij het is geweest, die de ergste misstanden bij de voorziening van vacatures heeft opgeheven. Dat men ook bij de hoogere instanties gaat inzien, dat dit van groote beteekenis is, moge blijken uit het feit, dat de Minister van Economische Zaken, op verzoek van zijn ambtgenoot van Sociale Zaken, dd. 27 Juni 1934, No. 4851, Afd. Comptabiliteit, een rondschrijven heeft gericht tot de crisis-instellingen, waarin wordt gewezen op de wenschelijkheid van het inschakelen van de arbeidsbeurzen bij de personeelsvoorziening. *) Er is dus een lichte kentering merkbaar, er komt belangstelling en waardeering, dat blijke bovendien nog uit een dd. 8 Augustus 1934, No. 10905 I, afd. V.H.M.O., door den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen aan de hoofden van inrichtingen voor uitgebreid lager en voor middelbaar onderwijs gericht schrijven, met betrekking tot de arbeidsbemiddeling voor intellectueelen. 2) Anders is het, jammer genoeg, nog steeds gesteld met het Departement van Waterstaat! Daar is men werkelijk principieel tegen de inschakeling der arbeidsbemiddeling. O.a. omdat de Arbeidsbemiddelingswet 1930 in art. 7 bepaalt, dat de arbeidsbeurzen hare bemiddeling niet verleenen aan door een collectieve arbeidsovereenkomst gebonden arbeiders tot het plaatsen van dezen bij door die overeenkomst gebonden werkgevers, indien de bemiddeling zou leiden tot het sluiten van een arbeidsovereenkomst tegen arbeidsvoorwaarden, die ongunstiger zouden zijn dan in de collectieve arbeidsovereenkomst is overeengekomen. De Minister van Waterstaat ziet hierin het gevaar, dat de loonen kunstmatig op een bepaald peil zullen worden gehouden en dat het inschakelen der openbare arbeidsbemiddeling van invloed zal zijn op de aanbestedingssommen van onder leiding van dit Departement uit te voeren werken. Vooral een dwingend voorschrijven van het gebruik der arbeidsbemiddeling in de bestekken acht men uit den booze! !) Dit schrijven luidde woordelijk : „Daartoe aangezocht door mijn Ambtgenoot van Sociale Zaken vestig ik Uwe aandacht op de wenschelijkheid, dat de Crisisbureaux bij de behoefte aan personeel, ingeval daarin niet door de samenstelling van wachtgelders kan worden voorzien en ingeval geen rechtstreeksche sollicitanten beschikbaar zijn, die, naar kan worden verwacht voor de vervulling van de vacature geschikt zijn, in de eerste plaats gebruik maken van de gemeentelijke Arbeidsbeurzen. Ik verzoek U voor zooveel Uw bureau betreft in voorkomende gevallen daartoe Uwe medewerking te verleenen. Het ligt in mijn voornemen om in het vervolg sollicitanten, die zich met een verzoek om plaatsing bij een Crisisbureau tot mij wenden, ook naar de Arbeidsbeurzen te verwijzen." Het is jammer, dat in de laatste zinsnede het woordje „ook" voorkomt. 2) In dit schrijven merkt de Minister op, dat „veel jongelui" verzuimen, in strijd met hun eigen belang, zich na voltooiing hunner studie als werkzoekende bij het plaatselijk orgaan der arbeidsbemiddeling te laten inschrijven. Dit heeft tengevolge, dat de arbeidsbeurzen niet in die mate beschikken over aanbod van geschoolden als mogelijk zou zijn en als met het oog op een doeltreffende bemiddeling wenschelijk is, terwijl dit beperkte aantal vele werkgevers ervan weerhoudt zich tot de arbeidsbeurzen te wenden." Toch weten we bij ervaring, dat sommige lagere instanties, welke onder dit Departement ressorteeren, gaarne gebruik zouden maken van de arbeidsbemiddeling en dat zij ook in hun bestekken en aanbestedingsvoorwaarden bepalingen zouden willen opnemen t.a.v. gebruikmaking der openbare arbeidsbemiddeling, o.i. zou de Minister van Waterstaat echter aan de wenschen van de gezamenlijke arbeidsbeurzen tegemoet kunnen komen door bijvoorbeeld voor te schrijven, dat o.m. het lagere personeel bij de posterijen, veerdiensten, e.d. via de arbeidsbeurzen worden betrokken. Het bezwaar t.a.v. de loonen geldt trouwens nergens, waar door het Rijk zelf loon- of salarisschalen zijn vastgesteld. Dit bezwaar zou alleen kunnen gelden ten opzichte van tijdelijk, los personeel, in rechtstreekschen dienst van den Rijks-Waterstaat of van aannemers bij het uitvoeren van werken voor rekening van het Departement van Waterstaat. Het wil er bij de menschen uit de wereld der arbeidsbemiddeling maar slecht in, dat er in deze kwestie geen overeenstemming zoude zijn te bereiken. Voor Waterstaat zelf zou dat beteekenen, niets meer en niets minder, dan een uitstekende personeelsvoorziening! Voor de verbetering van de positie der arbeidsbemiddeling in het bedrijfsleven ware het een stimulans van groote waarde. Is dus het Rijk niet erg toeschietelijk t.o.v. de arbeidsbemiddeling, met de provincie is het in het algemeen wel beter gesteld. Deze vreest genoemde gevaren, t.a.v. het loonpeil blijkbaar niet. In de provinciale bestekken komt vrij veel het dwingend voorschrijven van het gebruik maken der openbare arbeidsbemiddeling voor. En niet tot schade van de provinciale schatkist! Hebben enkele vakbonden bij het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten bedongen, dat daarin een bepaling zou worden opgenomen omtrent het verplicht gebruik maken van de arbeidsbemiddeling door de(n) werkgever (s), de tot stand koming van de bedrijfsradenwet bevordert nog meer dan het collectief contract de mogelijkheid tot breeder ontplooiing van den invloed der arbeidsbeurzen. Met klem worde er bij beide partijen op aangedrongen deze materie bij het ontwerpen van regelingen voor het bedrijf onder oogen te zien. Het voorgaande samenvattende kunnen we met vreugde constateeren, dat het over de geheele linie van ons werkterrein al leven en beweging is, dat de arbeidsbeurs geen bevroren instituut is, gedoemd om te sterven als registratiebureau voor werkloozen en als statistiekmachine. Er is in de wereld der arbeidsbemiddeling een sterke wil aanwezig om deel te hebben in de te ondernemen pogingen tot ordening van het bedrijfsleven. Daartoe kan zij, op haar eigen, bijzondere wijze, veel toe bijdragen mits zij gedragen wordt door respect en waardeering, zoowel van werkgevers- als van werknemerszijde, zoowel van den kant der Rijks- als gemeentelijke overheden. § 2. DE ADMINISTRATIE VAN DE ORGANEN DER OPENBARE ARBEIDSBEMIDDELING. De administratie van de organen der openbare arbeidsbemiddeling moet zijn ingericht naar bepaalde, door den Minister vastgestelde voorschriften. Dit is ter verzekering van de eenheid in de administratie (art. 32 der wet). In de Memorie van Toelichting op het ontwerp, van wat geworden is, de Arbeidsbemiddelingswet 1930, merkte de Minister omtrent deze materie op, dat „eenheid van administratie noodig is, omdat de organen der arbeidsbemiddeling in staat moeten zijn, de Overheid (gemeentelijke en Rijks-) steeds en met spoed de gegevens omtrent den stand der arbeidsmarkt te verschaffen, welke deze behoeft; die gegevens moeten bij alle organen naar dezelfde beginselen verkregen zijn". De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid heeft bij beschikking van den 17den Maart 1932 de hierboven bedoelde voorschriften vastgesteld. Ondanks die voorschriften, of liever, door de groote vrijheid, welke deze beschikking aan de arbeidsbeurzen en agentschappen laat naar eigen persoonlijk inzicht — vanzelfsprekend aan de hand van de algemeene richtlijnen in genoemde beschikking aangegeven —, de wijze van administratie te bepalen, bestaat op dit deel van ons werkterrein geen bijster groote eenheid. In Duitschland is dat anders. In „Richtlinien für die Durchführung der Arbeitsvermittlung in den Arbeitsamtern" worden uitgewerkte, bindende voorschriften gegeven voor alle bureaux der openbare arbeidsbemiddeling. Wij komen daar nog nader op terug. De beschikking van 17 Maart 1932 luidt als volgt: Artikel 1. 1. De organen der openbare arbeidsbemiddeling zijn gehouden, van dag tot dag, onder vermelding van den datum, aanteekening te houden van: a. naam, voornaam of voornamen, geboortejaar en -datum, woon- plaats (gemeente, straat en huisnummer) en verdere voor de arbeidsbemiddeling noodige gegevens van hen, die zich tot de instelling wenden, om plaatsing te verkrijgen; b. naam, voorletter of voorletters, woonplaats (gemeente, straat en huisnummer) en verdere voor de arbeidsbemiddeling noodige gegevens van hen, die zich tot de instelling wenden om arbeidskrachten te verkrijgen; het bedrijf of het beroep, waarin deze arbeidskrachten zullen moeten werkzaam zijn; het aantal arbeidskrachten, dat gevraagd wordt, alsmede de aangeboden arbeidsvoorwaarden, dan wel de vermelding, dat de werkgever deze nader met den werkzoekende zal overeenkomen. ') Indien de aanvrager niet is een natuurlijk persoon, moet aanteekening worden gehouden van den naam der onderneming en der plaats, waar het bedrijf wordt uitgeoefend. 2. Voor de gegevens, bedoeld in sub 1 a, en die bedoeld in sub 1 b, moeten afzonderlijke registers worden bijgehouden. De Arbeidsbeurzen moeten deze registers bijhouden in kaartvorm. De Minister, met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belast, kan bepalen, dat ook een agentschap die registers in kaartvorm moet bijhouden. 3. In het register, bedoeld sub 1 a, moeten bij verwijzing van een werkzoekende naar een werkgever, wordenl vermeld: de datum, waarop verwijzing geschiedt, en de naam van den werkgever. Het resultaat der bemiddeling moet worden aangeduid naar de onderscheiding: geplaatst, teruggetrokken, vervallen. In geval van plaatsing moet worden aangegeven, op welken datum, bij welken werkgever en onder welke arbeidsvoorwaarden zij geschiedde, waarbij, wat betreft de arbeidsvoorwaarden, kan worden volstaan met eene verwijzing naar de werkgeversaanvrage, ingeschreven in het register, bedoeld onder 1 b. Tenslotte moet in het register worden aangeteekend, of de plaatsing is geschied in de gemeente van vestiging van het orgaan, in eene andere gemeente in het district, in eene gemeente in een ander district, dan wel in het buitenland. 4. In het register, bedoeld sub 1 b, moeten, bij verwijzing van een werkzoekende naar een werkgever, worden vermeld: de datum, waarop verwijzing geschiedt, en den naam van den werkzoekende. Het resultaat der bemiddeling moet worden aangeduid naar de onderscheiding: voldaan, ingetrokken, vervallen. !) Juister ware : bespreken, of trachten overeen te komen. Indien aan eene aanvrage gedeeltelijk of geheel is voldaan, moet worden aangegeven, op welken datum aan de aanvrage werd voldaan, met vermelding van het aantal daarbij betrokken werkzoekenden, de namen dier werkzoekenden en de arbeidsvoorwaarden, indien deze door den werkgever met den werkzoekende nader zijn overeengekomen. In het register moet tevens worden aangeteekend, of en in hoeverre de geplaatsten woonachtig zijn in de gemeente, waar het orgaan is gevestigd, in een andere gemeente in het district, in een gemeente in een ander district, dan wel in het buitenland. Art. 2. De organen der openbare arbeidsbemiddeling zijn gehouden, voor de interlocale en de internationale bemiddeling gebruik te maken van de door den met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belasten Minister vastgestelde formulieren. Deze formulieren worden van Rijkswege kosteloos ter beschikking der organen gesteld. Art. 3. De in het vorig artikel bedoelde Minister kan, zoo noodig, ten behoeve van de Arbeidsbemiddeling in bepaalde beroepen of beroepsgroepen formulieren vaststellen, die binnen een door hem te bepalen termijn, door de organen of door bepaalde organen der openbare arbeidsbemiddeling in gebruik worden genomen. Deze formulieren worden van Rijkswege kosteloos ter beschikking der organen gesteld. Bovenstaande Ministeriëele Beschikking heeft dus betrekking op de administratie der organen der openbare arbeidsbemiddeling. Blijkens deze beschikking moet door de arbeidsbeurzen worden bijgehouden een register in kaartvorm van : 1. de aanbiedingen van werkzoekenden, 2. de aanvragen van werkgevers. De agenten kunnen het register in boekvorm bijhouden. Doch het is zeer wenschelijk, dat zij voor hun boekhouding eveneens een kaartregister aanwenden, daar dit in een administratie als deze, grooter diensten bewijst, dan één in boekvorm. Immers, blijkens de beschikking moeten in het register van werkzoekenden en in dat van werkgevers tal van aanteekeningen worden gemaakt, welke periodiek zullen terug komen, en waarvoor dus een bepaalde ruimte moet worden gereserveerd. Raakt de kaart vol, dan hecht men er een nieuwe aan. Raakt de ruimte in het boek echter gevuld, dan moet men op een veel verder gelegen bladzijde de daarna volgende gegevens aanteekenen. De aanteekeningen, bij deze beschikking verplichtend gesteld, zijn de volgende: 1. Op de kaart van den werkzoekende moet worden vermeld iedere verwijzing naar een werkgever, n.1. de datum, waarop en den werkgever, naar wien. 2. Het resultaat der bemiddeling, en wel naar de onderscheiding : geplaatst, teruggetrokken (t.w. de aanbieding van den werkzoekende), of vervallen (de bemiddeling heeft in dit geval niet tot een plaatsing geleid). 3. Ingeval van plaatsing moet bovendien de datum daarvan worden aangeteekend, benevens de arbeidsvoorwaarden, onder welke het werk wordt aanvaard. Men kan hierbij volstaan, zegt de beschikking, met te verwijzen naar de werkgeversaanvragekaart. Het is echter van practische waarde om de arbeidsvoorwaarden ook op de stamkaart van den werkzoekende te vermelden. Men heeft dan alles bij elkaar. En het komt nog al eens voor, dat men deze gegevens moet verstrekken aan andere diensten, bijv. het orgaan voor de steunverleening of armenzorg, aan de deurwaarders van de belastingen, enz. 4. De aanteekening, waaruit blijkt, dat werkzoekende is geplaatst in de gemeente, in een andere gemeente in het district, in een gemeente in een ander district, of in het buitenland. Dit voorschrift wordt practisch niet opgevolgd, zooals het er staat. Op de kaart van den werkzoekende wordt immers aangeteekend, bij welken werkgever hij is geplaatst. Niemand zal volstaan met vermelding alleen van den naam van dezen, doch ook het adres noteeren, daar men dit later weer noodig heeft om te informeeren, op welke wijze werkzoekende in deze betrekking heeft voldaan. Maar de aanteekening, wanneer en waar werkzoekende werd geplaatst, noodig voor de invulling van de „maandstatistiek", wordt practisch op andere wijze verwerkt. Men houde daarvoor een kaartregister bij, waarop gedurende een maand, van dag tot dag en beroepsgewijze worde genoteerd het aantal aanbiedingen, plaatsingen, teruggetrokken en vervallen aanbiedingen van werkzoekenden. Een dergelijk kaartregister legge men ook aan voor de werkgeversaanvragen. Zulk een kaartsysteem is te prefereeren boven een grooten staat, waarop gewoonlijk veel beroepen staan afgedrukt, doch waarop er nog veel meer mankeeren. Bovendien kan zoo'n staat slechts één keer worden gebruikt, terwijl de met potlood in te vullen kaarten, als men ze niet al te ruw behandelt bij het maandelijks schoonstuffen, vele jaren meegaan. Het bovenstaande heeft betrekking op de verplichte aanteekeningen in het register van werkzoekenden. Met eenige variatie zijn deze voorschriften ook van toepassing op dit der werkgevers. Daarin moet n.1. worden aangeteekend: 1. naam van de(n), naar aanleiding der ingediende aanvrage, verwezen werkzoekende (n); 2. de datum, waarop deze verwijzing geschiedde; 3. het resultaat der bemiddeling (voldaan, ingetrokken — de aanvrage namelijk; of vervallen — indien de bemiddeling niet tot het voldoen aan de aanvrage heeft geleid); 4. indien aan de aanvrage geheel of gedeeltelijk (in het geval, dat meerdere arbeidskrachten zijn aangevraagd) is voldaan, den datum, waarop en het aantal, waarmede aan die aanvrage werd voldaan, benevens de namen van hen, die werden aangenomen; 5. de arbeidsvoorwaarden. Voor het aanteekenen van de gemeente, waarin de geplaatsten woonachtig zijn, resp. afkomstig zijn, gelden de ter zake, bij de rubriek werkzoekende gemaakte opmerkingen. Het zal overigens wel duidelijk zijn, dat in de praktijk van het bemiddelingswerk meerdere aanteekeningen worden gemaakt, dan de hierboven opgesomde. Wij komen hierop nader terug in onze bespreking van diverse kaartsystemen. Voor het aanteekenen van enkele hierboven genoemde aanduidingen, welke wij echter met nog eenige uitbreiden, gebruike men de volgende teekens: geplaatst. teruggetrokken. niets meer van gehoord (vervallen). buiten de beurs om iemand aangenomen, resp. werk gevonden (vervallen). Op de werkgeverskaart plaatse men, na afloop der bemiddeling het volgende teeken: het tot stand komen van 1 plaatsing 3 verwijzingen noodig waren, resp. 6 verwijzingen voor 4 plaatsingen. Aan het einde van het jaar kan men dan deze respectieve getallen optellen en een aardig beeld krijgen van het percentage goede keuzen, welke de arbeidsbemiddelaar heeft gedaan. Hierbij dient echter in het oog te worden gehouden, dat een werkgever zelf dikwijls verzoekt om meerdere geschikte candidaten te zenden, opdat hij zelf ook nog keus kan maken. Het verstrekken van gegevens. In artikel 33 der Wet is vastgesteld, dat de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling gehouden zijn, aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen, alsmede aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, de inlichtingen en gegevens te verstrekken, die ten behoeve van de uitoefening der arbeidsbemiddeling worden verzocht. De Directeuren der districts-arbeidsbeurzen zijn gehouden zoodanige gegevens te verstrekken aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Voorschriften, omtrent de wijze waarop, en den tijd waarbinnen, de inlichtingen en gegevens moeten worden verstrekt, kunnen door den Minister worden gegeven. Bij gelijkgedateerde beschikking, als de hierboven vermelde, heeft de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid voorschriften, als bedoeld in art. 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, gegeven. Zij heeft alleen betrekking op de z.g.n. maandstatistiek en het jaarverslag. De inhoud dezer beschikking is de volgende: of aangevende, dat voor Artikel 1. De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der Arbeidsbemiddeling zijn gehouden, uiterlijk op den zesden dag na afloop van elke maand gegevens betreffende het bemiddelingswerk in de afgeloopen maand toe te zenden aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen. Art. 2. De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen in gemeenten met meer dan twintig duizend inwoners, zoomede de Directeuren van de gemeentelijke arbeidsbeurzen in gemeenten met minder inwoners, aan welke de taak, om als districts-arbeidsbeurs op te treden, is opgedragen, verstrekken de gegevens, bedoeld in art. 1, op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlagen IA en IB. De directeuren der overige arbeidsbeurzen en de agenten der Arbeidsbemiddeling verstrekken de gegevens, in artikel 1 bedoeld, op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlage II. Art. 3. De directeuren der districts-arbeidsbeurzen zijn gehouden, de gegevens die zij, ingevolge het bepaalde in artikel 1, ontvangen, uiterlijk op den twaalfden dag na afloop van elke maand toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; onder deze gegevens zijn derhalve begrepen de gegevens betreffende het bemiddelingswerk der gemeentelijke arbeidsbeurs, waarover zij als directeur optreden. De formulieren, bedoeld in het eerste lid van artikel 2, worden den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling in orginali toegezonden. De gegevens, vervat in de formulieren, bedoeld in het tweede lid van artikel 2, worden overgebracht op formulieren overeenkomstig de bij deze beschikking behoorende bijlagen UIA en IIIB, welke laatste formulieren dan worden toegezonden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Art. 4. De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen zijn gehouden, vóór den eersten Mei van elk jaar een overzicht der werkzaamheden van de arbeidsbeurs over het afgeloopen kalenderjaar toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig het schema, aangegeven in de bij deze beschikking behoorende bijlage IV, (zie blz. 101); de toezending geschiedt in tweevoud. Zij zenden, voorzoover de arbeidsbeurs niet is aangewezen als districts-arbeidsbeurs, een exemplaar van dit overzicht tevens aan den directeur der dictricts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied de arbeidsbeurs hare taak uitoefent. De agenten der Arbeidsbemiddeling zijn gehouden, vóór den eersten April van elk jaar een overzicht der werkzaamheden van het agentschap over het afgeloopen kalenderjaar toe te zenden aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling en aan den directeur van de districtsarbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen. Het overzicht wordt ingericht overeenkomstig het schema, aangegeven in de bij deze beschikking behoorende bijlage V (zie „Verzamelde modellen".) De directeuren der arbeidsbeurzen, die als districts-arbeidsbeurs zijn aangewezen, doen het overzicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, vergezeld gaan van een overzicht betreffende de werkzaamheden der districts-arbeidsbeurs over het afgeloopen kalenderjaar. Art. 5. De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling in de gemeenten, door den Minister, met de uitvoering van de Arbeidsbemiddelingswet 1930 belast, aan te wijzen, zijn gehouden, binnen door hem te bepalen termijnen aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling opgaven te zenden omtrent het aantal ingeschreven werkzoekenden. De statistische gegevens betreffende het verloop der arbeidsbemiddeling moeten dus aan den directeur der districts-arbeidsbeurs door de agenten der arbeidsbemiddeling en de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen in gemeenten met minder dan 20.000 inwoners worden toegezonden uiterlijk den zesden dag van iedere maand. Bij het neerschrijven van dezen eersten regel voor het verstrekken der maandelijksche gegevens moeten wij tot onzen spijt al vast stellen, dat hieraan nog wel eens wat ontbreekt. Maar al te vaak moeten de agenten worden aangespoord hun gegevens op tijd in te zenden. Soms is het zelfs noodig om deze telefonisch te verkrijgen, anders loopt de districts-arbeidsbeurs het gevaar, dat zij haar opgaven niet op tijd aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (vroeger was dit aan den Rijksdienst der W.V. en A.B.) kan doen toekomen. En dit is dringend geboden, want doet zij dit niet, dan moet de drukker van het Maandschrift van het Centraal Bureau voor de Statistiek weer wachten. De opgaven van de agenten en de directeuren der kleine beurzen moet geschieden door de in art. 2, tweede lid, genoemde bijlage II. De invulling van dit op zichzelf toch zoo eenvoudige formulier levert blijkbaar voor vrij veel agenten moeilijkheden op. Dat moet toch beslist aan die agenten liggen! Het moest eigenlijk overbodig zijn, doch de praktijk heeft ons geleerd, dat op dit formulier een toelichting noodig is. In te vullen zijn gegevens over: Mannen van 18 jaar en ouder; Mannen beneden 18 jaar; Vrouwen van 18 jaar en ouder; Vrouwen beneden 18 jaar. Het is dus duidelijk, dat de agent voor het verstrekken van deze gedifferentieerde gegevens, in zijn register van werkzoekenden, of liever gezegd in zijn administratie van de mutaties in het register van werkzoekenden, het noodige onderscheid moet aangeven om op gemakkelijke en snelle wijze zijn gegevens te kunnen samenstellen. De kaarten in het register worden van verschillend gekleurd carton gemaakt, de kaarten, waarop de mutaties worden aangeteekend, worden in aparte doozen opgeborgen. *) In de op het formulier voorkomende kolommen wordt het verloop der bemiddeling aangegeven. In kolom 2 moet worden aangeteekend, hoeveel inschrijvingen men bij het begin van de verslagmaand heeft overgehouden van de vorige. Dit is zoo eenvoudig, dat een kind het kan begrijpen. Vervolgens vult men in kolom 3 in het aantal in de verslagmaand ingeschreven werkzoekenden. Kolom 4 moet vermelden de som der beide vorige getallen. x) Zie § 8 van dit hoofdstuk. Deze som nu — men onthoude dit goed —, moet gel ij k zijn aan de som der getallen, voorkomende in de kolommen 5, 6, 7 en 8. ') In deze kolommen wordt namelijk aangeteekend het aantal geplaatsten, te splitsen in het aantal, dat werd geplaatst in de eigen gemeente en dat daarbuiten (in de opmerkingen te vermelden waar!); het aantal werkzoekenden, dat niet door bemiddeling van den agent werd geplaatst, doch dat door op eigen gelegenheid werk te vinden, ziekte, dood, of andere redenen niet meer langer ingeschreven wenscht te blijven of kan ingeschreven blijven ; en tenslotte het aantal der werkzoekenden, dat overgebleven is, aan het einde der verslagmaand. In kolom 9 worde aangeteekend, hoeveel van het aantal der overgeblevenen, geheel werkloos is. Gedeeltelijk werkloozen worden als werkend beschouwd. Zij, die in eenige werkverschaffing 2) zijn geplaatst, moeten ingeschreven blijven en worden als werkloos beschouwd. Het getal in kolom 9 kan nooit grooter, hoogstens gelijk zijn aan dat in kolom 8. Als geplaatsten worden beschouwd zij, die naar aanleiding van een bij den agent ingekomen werkgeversaanvrage — als werkgever wordt natuurlijk ook het gemeentebestuur, polderbestuur, overheidsbedrijf of -dienst aangemerkt —, door diens bemiddeling worden te werk gesteld. Niet als geplaatsten mogen worden aangeteekend de te werk gestelden in een werkverschaffing. Zij blijven immers ingeschreven. Wanneer een werkzoekende is geplaatst, dan moet hij, ook al is hij slechts gedurende zeer korten tijd werkzaam geweest, weer opnieuw worden ingeschreven! !) We kunnen dit schematisch aldus uitdrukken: Aantal aanbiedingen = = aantal plaatsingen in de gemeente + aantal plaatsingen elders + aantal teruggetrokken of vervallen aanbiedingen + aantal overgebleven aanbiedingen. Aantal aanvragen = zr aantal voldane aanvragen met ingeschrevenen uit de gemeente + = aantal voldane aanvragen met ingeschrevenen van elders -(aantal teruggetrokken of vervallen aanvragen -(aantal overgebleven aanvragen. 2) Hieronder worden ook zij begrepen, die in de individueele werkverschaffing in het land- en tuinbouwbedrijf zijn te werk gesteld. rr MODEL II, A. B. 44 CENTRAAL BUREAU VOOR DE STATISTIEK, AFD. II VOOR SOCIAAL-ECONOMISCHE STATISTIEK. SLmde" Stat. gegevens omtrent het verloopder Arbeidsbemiddeling inde Arbeidsbeurs (het agentschap) over 193 District. Inschrijvingen van werkzoekenden Aanvragen van werkgevers Daarvan ziin TDaarvan zijn vsr t-' «r , r; in vorige Inge- der ko- geplaatst overgebleven 'Vaan?' °ae " ° ingeschreven "aan' schreven lommen den. schreven lommen welke'op „e- 2 en 3 "" welke op 10 en 11 U" den len ® anderen d'l!" durende "deren OPMERKINGEN GROEPEN der durende = d" durende over- verslag- de Totaal buiten doofde maa^ de Totaal ^ ^ van hoofde "nog verslag- d« k°" " 6 de affle" totaal Wa"rVa° n°3 verslag- der ko- builende af9=" w-;e'n maand lommen BemeEnte gemeente voerd werkloos maand lommen 9 gemeente voerd ver- 5 t m 8 vallen Bt|ml6 vallen 1 2 3 4 5 | 6 7 8 9 10 11 | 12 13 14 15 j 16 17 A Mannen van 18 jaar of ouder D Mannen jonger dan 18 jaar - , C Vrouwenvan 18jaarofouder D Vrouwen jonger dan 18 jaar j | Iedere inschrijving en elke afvoering moet worden vermeld, men mag deze niet tegen elkander laten wegvallen! Er zijn agenten, die dit gemakkelijker vinden. Als er 10 personen zijn ingeschreven en 8 afgevoerd, dan boeken zij 2 inschrijvingen en geen enkele afvoering. Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke wijze van handelen niet bevorderlijk is voor het verkrijgen van een juiste statistiek betreffende de arbeidsbemiddeling. Een werkzoekende wordt geacht te zijn geplaatst door de arbeidsbeurs of het agentschap, waar hij is ingeschreven! M.a.w. de agent, die een werkzoekende plaatst in een andere gemeente, boekt alleen de plaatsing, onder vermelding dat deze in de met name genoemde andere gemeente is tot stand gebracht. Met de aanvrage heeft hij dus niets te maken. Een aanvrage wordt geacht te zijn voldaan door de arbeidsbeurs of het agentschap, waar de aanvrage is ingediend. De agent, die een aanvrage voldoet met een ingeschrevene uit een andere gemeente, boekt alleen de aanvrage, onder vermelding van de gemeente waaruit de werknemer afkomstig is, benevens het aantal van deze. Met de plaatsingen heeft hij dus niets te maken. Arbeidsbeurzen in gemeenten met 20.000 of meer inwoners verstrekken de maandelijksche statistische gegevens op andere formulieren. Namelijk op de modellen II A.P., 40 en 41, in de beschikking genoemd als bijlagen IA en IB, resp. voor mannen en voor vrouwen. Deze modellen zijn niet opgenomen, daar de „kop" van de kolommen gelijk is aan die van de formulieren voor de agenten (bijlage II). Deze bepaling geldt ook voor de arbeidsbeurzen in gemeenten met minder dan 20.000 inwoners, aan welke de taak is opgedragen om als districts-arbeidsbeurs op te treden. Samen met de origineele opgaven van de arbeidsbeurzen van gemeenten met 20.000 en meer inwoners in hun district, zenden de districts-arbeidsbeurzen hun gegevens betreffende het geheele district in. De opgaven van de agenten en de kleine beurzen worden verzameld op de modellen II A.B. 42 en 43, resp. voor mannen en vrouwen (bijlagen III A en II B van de beschikking.) De gezamenlijke staten worden niet later dan uiterlijk den twaalfden van de volgende maand gezonden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek, Afd. II A.B., voor Sociaal Economische Statistiek, Oostduinlaan 102 te 's-Gravenhage. Het Jaarverslag. Vóór 1 April moeten de agenten der openbare arbeidsbemiddeling een overzicht der werkzaamheden van het agentschap over het afgeloopen kalenderjaar zenden aan: 1. den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; 2. den Directeur der Districts-Arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hun taak uitoefenen. Vóór 1 Mei zenden de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen, niet aangewezen als districts-arbeidsbeurzen, een overzicht der werkzaamheden van de arbeidsbeurs over het afgeloopen kalenderjaar aan: 1. den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling; 2. den Directeur der Districts-Arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hun taak uitoefenen. Vóór 1 Mei zenden de directeuren der gemeentelijke tevens districts-arbeidsbeurzen een overzicht der werkzaamheden over het afgeloopen kalenderjaar van: a. het gemeentelijk orgaan ; b. het districts orgaan, aan: den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Het jaarverslag, uit te brengen door de arbeidsbeurzen, moet zijn ingericht volgens een door den Minister vastgesteld schema, als bijlage IV toegevoegd aan de Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 17 Maart 1932, als bedoeld in art. 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet. Hieronder doen wij deze bijlage in extenso volgen: Bijlage IV van de Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den 17 den Maart 1932 tot vaststelling van voorschriften, als bedoeld in artikel 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930. SCHEMA VOOR DE SAMENSTELLING VAN JAARVERSLAGEN. I. INRICHTING EN TOEZICHT. 1. Verordening, reglementen. 2. Samenstelling van commissie van toezicht en verdere commissies. 3. Organisatie, personeel, inrichting gebouw. n. VERGADERINGEN, ALGEMEENE WERKZAAMHEDEN. 1. Vergaderingen van commissie van toezicht, resp. andere commissies. 2. Overleg en samenwerking met organisaties van werkgevers en van werknemers en met andere lichamen inzake arbeidsbemiddeling. 3. Bemoeiingen tot verbetering van de werkzaamheden der arbeidsbeurs (propaganda, enz.). III. DE TOESTAND EN DE GEBEURTENISSEN OP DE ARBEIDSMARKT IN DE GEMEENTE. (Werkloosheid, arbeidsconflicten, arbeidsovereenkomsten, loonstandaard.) IV. ARBEIDSBEMIDDELING IN DE GEMEENTE. 1. Algemeen. Omvang: vooruitgang of achteruitgang; beteekenis. 2. Overzicht voor de afzonderlijke groepen: a. mannen ; b. vrouwen; c. jeugdige personen. 3. Bemiddeling van bijzonderen aard (maatschappelijk minder geschikten, niet-valide arbeiders, enz.). 3. Bemiddeling in bepaalde bedrijfstakken. 5. Bemiddeling voor overheidsinstellingen. V. INTERCOMMUNALE EN INTERNATIONALE ARBEIDSBEMIDDELING. 1. Bemiddeling in het district: a. Toestand in het district. Aantal agentschappen, wijzigingen daarin, verordeningen, enz. b. Vergaderingen met agenten, bezoek aan agentschappen. c. Werking en werkzaamheden der agentschappen. d. Omvang der uitwisseling van vraag en aanbod in het district. 2. Bemiddeling tusschen de districts-arbeidsbeurzen onderling: a. Samenwerking met de andere districts-arbeidsbeurzen en de Centrale Rijksarbeidsbeurs (c.q. centrale vakafdeelingen). b. Omvang der intercommunale bemiddeling buiten het district. 3. Bemiddeling uit het buitenland naar de gemeente en uit de gemeente naar het buitenland. VI. NEVENWERKZAAMHEDEN (indien zij aan de instelling opgedragen zijn). 1. Werkloosheidsverzekering; wachtgeldregeling. 2. Hulp bij verplaatsing van arbeiders in het binnenland of naar het buitenland. 3. Verruiming en regularisatie van werkgelegenheid. 4. Werkverschaffing. 5. Bemoeiingen met beroepsverandering en opleiding van werkloozen. 6. Gemeentelijke personeelreserve. 7. Voorlichting bij beroepskeuze. VII. BIJLAGEN. a. Overzicht (maandsgewijze) der aanvragen van werkgevers, aanbiedingen van werkzoekenden, resultaten (voldoening van aanvragen en plaatsing van werkzoekenden) afzonderlijk voor mannen en vrouwen van 18 jaar en ouder en beneden 18 jaar. b. Overzicht van idem gegroepeerd naar bedrijfsklassen. c. Overzicht der werkzaamheden van de agentschappen. N.B. In elk der overzichten moet duidelijk zijn aangegeven, of de plaatsingen geschied zijn in de gemeente, in eene andere gemeente van het district, in eene gemeente van een ander district of in het buitenland. Gelijke onderscheiding moet worden gemaakt ten aanzien van de herkomst der geplaatsten. Het spreekt vanzelf, dat niet iedere arbeidsbeurs alle genoemde onderwerpen in haar verslag behoeft of kan opnemen, terwijl er eveneens beurzen kunnen zijn, waar nog meerdere zaken worden behandeld. Ook deze zullen natuurlijk in het verslag worden gememoreerd. Het schema is bedoeld als ruggegraat van het verslag. De wijze, waarop dit nader wordt uitgewerkt en aangevuld is geheel aan de directeuren der arbeidsbeurzen overgelaten en verschilt van gemeente tot gemeente soms aanmerkelijk. Zoowel van inhoud als van uiterlijk ! De manier, waarop sommige verslagen zijn in elkaar geflansd, is zeer verwerpelijk. Men moet beseffen, dat men, wij herhalen het nog eens, een zaak heeft te behartigen. Het jaarverslag, als representant van die zaak, dient zakelijk, bondig, hoewel behoorlijk gedocumenteerd, en op vlotte wijze leesbaar en fleurig, te worden ingericht. Het jaarverslag uit te brengen door den agent der arbeidsbemiddeling moet zijn ingericht aan de hand van een ander, als in bijlage V aangegeven schema. Dit verslag is slechts zeer beknopt. Het behoeft evenals het schema voor het verslag van de arbeidsbeurzen eigenlijk geen toelichting. Toch willen wij aan dit schema nog eenige opmerkingen vastknoopen. Als een fout in de redactie van dit formulier noemen wij, dat niet de afgevoerde werkzoekenden moeten worden vermeld. Dit geeft aanleiding voor sommige agenten om in de kolommen onder het hoofd „overgeblevenen" te vermelden het verschil tusschen het aantal aanbiedingen en het totaal der plaatsingen, hetgeen foutief is. Er moet worden aangegeven hoeveel werkzoekenden werkelijk op het einde van het verslagjaar overgebleven waren. Hoe ware anders in te vullen de onder „opmerkingen" geplaatste noot „waarvan werkloos", enz. T.a.v. de „aanvragen van werkgevers" moeten we een zelfde soort opmerking maken. Genoteerd moeten worden de aantallen aanvragen; vervolgens de aantallen aanvragen welke werden voldaan 1° met ingeschrevenen uit de eigen gemeente, 2° met ingeschrevénen van elders ; tenslotte de aantallen „uit anderen hoofde afgevoerd" of vervallen. Niet moeten hierbij worden vermeld de aantallen der overgebleven aanvragen op het einde van het verslagjaar. Worden dus bij de „werkzoekenden" de afgevoerden niet vermeld, maar wel de overgeblevenen, bij de „werkgevers" laat men vermelding van de overgeblevenen achterwege, daarentegen vindt wel aanteekening plaats van de afgevoerden. Hier zit een te groote inconsequentie in. Vele agenten, eenvoudige menschen als sommigen zijn, struikelen op dit statistische kronkelpad en raken verward in de voetangels en klemmen, welke de Minister, waarschijnlijk zijns ondanks, in zijn Beschikking heeft verborgen. Verder zou het aanbeveling verdienen om bovendien te doen vermelden, onder „aanbiedingen van werkzoekenden", „aantal aanbiedingen overgebleven van het vorige jaar", derhalve aan te brengen in een kolom, voorafgaande aan die voor de „aanbiedingen" (in het verslagjaar). Onder „aanvragen van werkgevers" het aantal aanvragen, overgebleven van het vorige jaar, aan te geven in een kolom, voorafgaande aan die voor „aanvragen" (geboekt in het verslagjaar). Dit zou meer logisch, dus beter zijn. BIJLAGE V (voorzijde) van de beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den 17den Maart 1932 tot vaststelling van. voorschriften, als bedoeld in artikel 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930. District der Arbeidsbemiddeling Gemeente VERSLAG van den toestand en de verrichtingen van het agentschap der arbeidsbemiddeling gedurende het jaar 193 I. TOESTAND VAN HET AGENTSCHAP. Samenstelling der commissie van toezicht bij den aanvang van het jaar: lid-voorzitter : leden-werkgevers : en led en-werknemers : en Verrichtingen der commisie in het verslagjaar: Naam en beroep van den agent: De agent is belast met de werkzaamheden, verbonden tevens aan de uitvoering der voorschriften in zake werkloosheidsverzekering. Hij geniet eene vergoeding van ƒ per jaar. De agent houdt zitting voor werkgevers en werknemers in op van iedere week, van des middags tot des -....middags uur. DE VOLGENDE STAAT GEEFT EEN OVERZICHT BETREFFENDE HET GEHEELE VERSLAGJAAR BIJLAGE V, VAN HET GETAL AANBIEDINGEN VAN WERKZOEKENDEN EN HET GETAL binnenzijde van AANVRAGEN VAN WERKGEVERS J) het dubbel vel AANBIEDINGEN WERKZOEKENDEN AANVRAGEN VAN WERGEVERS Geplaatst Voldaan met krachten Aanbie- Over- Ult anderen dingen2) in de elders gebleven») Aanvragen uit de ^ ^ hoofde Rgemeente gemeente afgevoerd beroepen Opmerkingen M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. M. V. abababababababab ababababajbababab i u — 8) waarvan werkloos: \ a mannen \ ( b \ a vrouwen \ (b a = 18 jaar of ouder b = jonger dan 18 jaar 2) Uitsluitend de in het verslagjaar geboekte aanbiedingen te vermelden ; i) Onder „geplaatst" behooren alleen die arbeiders te worden vermeld, die de op 31 December van het vorig jaar nog overgebleven inschrijvingen door bemiddeling van den agent werk hebben gekregen in het particu- mogen derhalve niet worden opgenomen. Verlengingen van inschrijvin- liere of overheidsbedrijf (niet dus zij, die bij eene werkverschaffing gen mogen niet als nieuwe inschrijvingen worden aangemerkt en \ zyn geplaatst). meegeteld. — DE PRAKTIJK DER ARBEIDSBEMIDDELING. — BIJLAGE V (achterzijde). II. VERRICHTINGEN VAN HET AGENTSCHAP. Van de in de gemeente aanwezige ondernemingen met meer dan 10 arbeiders, betrokken de hieronder genoemde in het verslagjaar personeel door middel van het agentschap: De agent bezocht in het verslagjaar de hieronder genoemde werkgevers: Om doel en werkwijze van het orgaan der arbeidsbemiddeling bij werkgevers en werknemers meer bekend te maken, heeft de agent in het verslagjaar het hieronder vermelde verricht: Tot verbetering van de werking van het agentschap werden de hieronder vermelde maatregelen genomen: Voor zoover de agent der arbeidsbemiddeling tevens is ambtenaar, namens Burgemeester en Wethouders belast met de zaken der werkloosheidsverzekering, kan het hier volgende worden beschouwd als verslag van hetgeen ten aanzien hiervan in het verslagjaar werd verricht: 193 De agent der arbeidsbemiddeling, De invulling van deze staat is overigens duidelijk. Men vermelde de beroepen c.q. beroepsgroepen, welke van belang zijn voor de gemeente en vatte de rest samen onder de benaming „overigen". Een zoover mogelijk doorgevoerde specificatie is echter gewenscht. Men schenke aandacht aan de in den voet van het formulier geplaatste noten. Deze zijn overduidelijk en behoeven geen nadere toelichting. Onbegrijpelijk is het echter, dat tegen deze eenvoudige voorschriften nog zooveel agenten zondigen. Vooral met het begrip „geplaatst" schijnen zij op gespannen voet te staan. Hoevelen vermelden ook in hun maandelijksche statistische overzichten niet in de kolom voor geplaatsten tevens die aantallen van ingeschrevenen, die werden afgevoerd, omdat zij op eigen gelegenheid werk vonden in de eigen of in een andere gemeente. Maar aanvragen worden in zoo'n geval niet geboekt! Daaraan bemerkt de districts-arbeidsbeurs dat de vermelde plaatsingen foutief zijn. Artikel 5 van de Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van den 17den Maart 1932 tot vaststelling van voorschriften, als bedoeld in art. 33, derde lid, der Arbeidsbemiddelingswet 1930, ziet op het verstrekken van gegevens omtrent het aantal ingeschreven werkzoekenden, door de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling aan den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Hiermede werd blijkbaar bedoeld het verstrekken van de betreffende gegevens door middel van kaartmodel No. 40 (van den Rijksdienst der W.V. en A.B.) en e.v.t. andere formulieren. Voor de bespreking omtrent deze materie zij verwezen naar § 9 over „Het verzamelen en verstrekken van statistische gegevens". § 3. DE INSCHRIJVING, HET VERLENGEN, VERNIEUWEN EN HET VERVALLEN DER AANBIEDINGEN VAN WERKZOEKENDEN. a. De aanmelding. Gedurende een bepaalden tijd van iederen werkdag worde gelegenheid gegeven tot het zich doen inschrijven van werkzoekenden. Aanbeveling verdient het, den tijd hiervoor bestemd, zooveel mogelijk te beperken — op de spitsdagen, Maandag b.v. kan daaraan echter uitbreiding worden gegeven — teneinde zooveel mogelijk te voorkomen, dat gedurende een te groot deel van den arbeidstijd een druppelsgewijze, dus tijdroovend en lastig, aanmelden van werkzoekenden plaats vindt. Eenerzijds heeft een niet te druk loopende aanmelding van werkzoekenden het voordeel, dat men ieder geval rustiger en derhalve beter kan behandelen, anderzijds heeft men echter rekening te houden met de over het algemeen niet zeer ruime tot slechte personeelsbezetting, waardoor het noodzakelijk is ieder onderdeel zooveel mogelijk af te bakenen. Voor die beurzen, waar de arbeidstijd om 8 uur v.m. aanvangt, zou de tijd van aanmelding zijn van 8.30—9 uur of tot 9.15, zoo noodig tot 9.30 uur. Het eerste halfuur is noodig voor het verwerken van dat deel der ingekomen post, dat betrekking heeft op de aanvragen van werkgevers (waaronder die, voorkomende in het z.g. Dagelijksche Bericht der Centrale Rijks Arbeidsbeurs te 's-Gravenhage) en wel die, waar spoed bij is. Indien aan deze aanvragen kan worden voldaan met ingeschrevenen van de beurs of het agentschap, worden deze óf direct gewaarschuwd óf, zoo zij toevallig dienzelfden ochtend hun inschrijving moeten komen vernieuwen, wordt de verwijzingskaart of een andere mededeeling bij de stempelkaart gevoegd, waardoor vermeden wordt, dat men hen verzuimt te waarschuwen, óf, indien het aanvragen betreft van buiten de gemeente, wordt de betrokken beurs of agent opgebeld om mede te deelen, dat aan de aanvrage kan worden voldaan met die en die werknemers, met die en die referenties, met die en die bekwaamheden. Gewoonlijk is dat dan wel voldoende om belanghebbenden te doen overkomen, enz. Doch dit behoort te worden besproken in een andere paragraaf. Bij het inschrijven van werkzoekenden van welken aard ook, moet worden vast gehouden aan het principe om in één keer zooveel mogelijk omtrent dezen te weten te komen. In de eerste plaats dient dus het formulier van aanmelding zóó te worden geredigeerd, dat — zonder dat nu een overdaad van allerlei vragen moet worden beantwoord — ook de meer eenvoudigen onder de werkzoekenden, een antwoord kunnen verstrekken op een aantal duidelijk gestelde vragen. Naast het vermelden van de gebruikelijke gegevens omtrent naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, woonplaats, e.v.t. briefadres, burgerlijken staat, onderwijs en vakopleiding, beroep e.d. en gegevens omtrent de laatste betrekking, behoort de werkzoekende ook mededeelingen te doen over zooveel mogelijk L bijzonderheden betreffende het beroep (de beroepen), dat (die) hij heeft uitgeoefend. Dat het vraagformulier, waarvan wij in de „Verzamelde Modellen" een voorbeeld hebben doen opnemen, niet zóó in te richten is, dat een dermate gedetailleerde opgave der beroepsbekwaamheden kan worden verstrekt, spreekt vanzelf. Ieder beroep heeft zijn eigen kenmerken en die zijn niet zoo maar met enkele algemeene vragen te vangen. Het komt ons derhalve gewenscht voor om, teneinde tot ons doel te geraken, naast het algemeene formulier speciale vraagformulieren voor aparte vakken c.q. vakgroepen, te ontwerpen en te gebruiken. Men zal ons misschien tegenwerpen, dat dit veel te kostbaar wordt, doch daar zijn twee mogelijkheden, die deze critiek zullen weerleggen. Ten eerste is daar het middel om de formulieren met de cyclostyle te vermenigvuldigen, een zeer eenvoudige en goedkoope methode, welk door ons met veel succes wordt toegepast. In de tweede plaats is er de door ons met klem aanbevolen mogelijkheid om deze formulieren te standaardiseeren en vanuit een centraal punt te doen verstrekken of verkoopen. Wij noemen in dit verband den Rijksdienst der W.V. en A.B. en uitgever dezes, die gezien de veïe uitgaven op gemeente-administratief gebied, verder geen aanbeveling behoeft. De aanmaak dezer modellen in het groot zou zeer zeker den kostprijs per 1000 tot een zéér laag bedrag reduceeren. Teneinde te demonstreeren, welke differentiatie alleen al in de beroepsbenamingen gemaakt kan worden, noemen wij hier slechts één voorbeeld *). Omtrent het beroep bankwerker zijn tal van mededeelingen te doen, die voor den arbeidsbemiddelaar van zeer veel belang, ja, onmisbaar zijn. Wat zich namelijk aandient als bankwerker is een zoo verscheidenheid van allerlei, eigenlijk weer aparte, beroepen, dat een leek op dit terrein al gauw de kluts kwijt zou raken. Zoo hebben wij een keer moeten glimlachen, toen een nog onervaren beambte een werkzoekende een i) Tot duidelijk begrip van de structuur der beroepen en beroepsgroepen is het aanbevelenswaardig, dat de arbeidsbemiddelaar kennis neme van de litteratuur omtrent de arbeidsdifferentiatie. Wij noemen hiervoor o.a. Karl Bücher: „Die Entstehung der Volkswirtschaft", Deel I, blz. 335 e.v., Hoofdstuk IX „Arbeitsgliederung und soziale Klassenbildung". Hieronder doen wij volgen het bekende schema van Bücher, dat wij ter verduidelijking voorzien hebben van eenige aanvullingen, aanteekeningen en voorbeelden. stempelkaart meegaf voor de groep metaalbewerkers, terwijl de man broodbakker, n.L bankwerker, was ! De man, die een werk- GLIEDERUNG DER ARBEIT. ARBEITSVEREINIGUNG. Combinatie verschillende soorten arbeid bij een persoon (nevenberoep) : metselaar-loonslager. ARBEITSGEMEINSCHAFT. Het samenwerken van meerdere arbeiders bij een taak, arbeidscombinatie. 1. Gesellige arbeit. (Spinnstube). Bepaalde geestelijke gesteldheid van den arbeider waardoor hij niet voortdurend alleen bezig kan zijn. 2. Arbeitshaujung. Onvoldoende lichaamskracht van enkele arbeiders maakt noodig dat meerderen zich aan dezelfde groote taak zetten. a. einfache Arbeitshaufung (maaiers, steenzetters, sneeuwruimers, straatmakers). b. Arbeitsverkettung. I. Gleichtaktarbeiten: galeislaven, handheiers. II. Wechseltaktarbeiten: smeden, handklinkers, straatmakershandlangers. 3. Arbeitsverbindung. Gelijktijdig samenwerken ongelijksoortige arbeiders, onscheidbare groep vormend : touwslager-raddraaier, klinker-aanhouder-nagelheeter, metselaar-opperman, handleman-spaakhouder-koptouwhouder, machinist-stoker. ARBEITSTEILUNG. 1. Berufsbildung. Afbrokkelen „Tatigkeitsgebiet der Hauswirtschaft". a. ein ganzer Produktionsprozesz, pottenbakkerij. b. ein einzelner Prod. abschnitt: het vollen, het korenmalen. c. eine Art persönlicher Dienstleistung : heelen van wonden. 2. Spezialisation. Verdeeling geheele productieopgave over verschillende (nieuwe) beroepen: „ein beruflich geschlossenes Gebiet wird der Lange nach durchgespalten. 3. Produktionsteilung. Geheel productieproces verdeeld in verschillende economisch zelfstandige bedrijfstakken (Querschnitte durch einen langeren Prod. prozesses). 4. Arbeitszerlegung. Die Auflösung eines Prod. abschnittes in einfache, für sich nicht selbstandige Arbeitselementen. Speldenfabriek. 5. Arbeitsverschiebung. Nieuwe arbeidsmethoden, machines e.d. waardoor arbeiders in andere bedrijven bij de totstandkoming van het finaalgoed worden betrokken. zoekende beitser indeelde in klasse 6, houtbewerking, wist blijkbaar niet, dat ook metalen gebeitst kunnen worden, anders had hij bij het vermelden van dit beroep toch even de vraag moeten stellen, wat is U: houtbeitser of metaalbeitser? En ook hieraan zou hij nog niet genoeg hebben gehad, want de man bleek tenslotte metaalbeitser, maar geen koper-, doch ijzer beitser! En welk beeld moet den man voor oogen staan, die voor een centrifugist (van een boterfabriek), klasse 17, een kaart aanlegt voor het beroep „centifurist" en indeelt in klasse 7 ? De metaalbewerkers echter, die met den verzamelnaam bankwerker worden aangeduid, zijn o.m. te onderscheiden in: machinebankwerkers, fijn-bankwerkers (voor massa-fabricage en voor het vervaardigen van enkelvoudige veel vakkennis vereischende werkzaamheden, z.g.n. Fein-Mechaniker), grof-bankwerkers (voor grof ijzer- en plaatwerk e.d., niet veel vakkennis vereischende), smid-bankwerkers, constructie-bankwerkers (ook kortweg constructiewerkers genoemd, verrichten werkzaamheden voor het pasklaar maken van constructiedeelen), electro-bankwerkers (vnl. voor het doen van herstellingen aan electrische instrumenten en -apparaten van klein en groot formaat), koperbankwerkers (speciaal bekend met het bewerken van koperen onderdeelen, scheepsfournituren bij v.). Onnoodig is het verder het nut aan te toonen van de speciale vakvraagformulieren bij zoo'n verscheidenheid van beroepen met homonyme aanduiding, die bovendien ieder op zich zelf weer tal van vragen opwerpen. Hiervoor verwijzen wij o.m. naar de verzamelde modellen. Het spreekt vanzelf, dat men niet voor elk willekeurig beroep een afzonderlijk vraagformulier behoeft te maken. Dat zou inderdaad te ver voeren en men late gerust ook wat over aan het initiatief van den loketbeambte, die daartoe echter de noodige instructies moet hebben ontvangen en moet beschikken over in zijn hoofd te prenten vragenlijsten over de meest kenmerkende dingen, die wetenswaardig zijn t.a.v. bepaalde, niet veelvuldig voorkomende beroepen. Van vele beroepen zijn overigens de werkzaamheden genoegzaam bekend, althans zij zijn niet zoozeer uiteenloopend, dat eenige beoefenaren van hetzelfde beroep — dat zal v.n.1. het geval zijn met „geoefenden" — met elkander wel in bedrevenheid kunnen verschillen, doch niet in het verrichten van de handelingen. In tal van andere gevallen kan men echter zeggen, dat bijv. een timmerman niet gelijk is aan een anderen timmerman, een nieuwbouw-schilder niet gelijk is aan een brugschilder, dat een vrachtauto-chauffeur geen taxi-chauffeur is, dat een opperman 8 bij een straatmaker zijn handen verkeerd heeft staan als helper van een stukadoor, dat een kleermaker, die in een maatzaak broek en vest vervaardigt nog heel wat anders is, als de man, die in het confectiebedrijf niet veel anders doet dan jassen maken — toch heeten beiden kleermaker —, dat tenslotte de bekwaamheden van een dienstbode wel zoo varieeren, dat de bemiddelaar van de afdeeling voor vrouwen naast een sterk ontwikkelde intuïtie, wel Salomo's wijsheid mag bezitten om geen flaters te begaan. Maar scherts terzijde; het is duidelijk, dat oppassen de boodschap is bij het noteeren van iemands beroep. Het is dus zaak om zich op het terrein der beroepskunde niet als de bekende kat in het vreemde pakhuis te bevinden. De arbeidsbemiddelaar, zoo goed als de loketbeambte, indien beide functies gescheiden voorkomen, moet zich bekwamen in de kennis der beroepen. Op welke wijze kan men dit, welke hulpbronnen staan ons ten dienste? Na kennisneming der feiten, kunnen wij vaststellen, dat, hoewel reeds door enkelen zeer verdienstelijk werk is verricht, de algemeene indruk toch is, dat het veld der beroepskunde voor het overgroote deel nog braak ligt. Toch is het niet alleen voor de arbeidsbemiddeling, maar ook voor de psycho-techniek, de beroepskeuze, de arbeidsinspectie, het onderwijs, e.d. een ijzeren noodzaak, dat er een standaardwerk terzake de kennis der beroepen tot stand kome ! Als het ware een encyclopaedie van den arbeid, waarin een omschrijving van alle der in Nederland uitgeoefende beroepen worde gegeven 1). En dat zijn er niet weinig 2). Duitschland, dat op ons gebied wel aan de spits zal staan wat organisatie betreft, is ons ook in dit opzicht voor. Het in § 8, Hoofdstuk II van deel II genoemde „Handbuch der Berufe is een monumentaal werk, dat wij gaarne ook voor Nederland zouden willen zien tot stand komen ! 1) Hierin zou men voornamelijk moeten behandelen de soort van arbeid, welke handelingen daarbij worden verricht, welke gereedschappen, werktuigen of machines worden gebruikt, zoomede een opsomming der eventueele arbeidsproducten. Grondwerker, klasse 4. Hieronder worden vaak begrepen de beroepen: graver afmaker, gladmaker of taludwerker, grondkruier, karlader, slootmaker, spitter, dijkwerker, wegwerker, zodensteker en -legger. Verwerkt grondsoorten, gebruikt daarbij verschillende schoppen, als panschop, spade, zandbats, damesspade, puntschop, ballastschop. Moet minstens in het bezit zijn van panschop en waterlaarzen. Bij rioleering: bok of kraan met takels. Zie pag. 108 Het verzamelen van gegevens. Bij de inschrijving van werkzoekenden, die nog niet eerder waren ingeschreven, dient men er zich dus rekenschap van te geven, dat men zich omtrent hun antecedenten zoo volledig mogelijk moet vergewissen. De middelen, die ons daartoe ten dienste staan, zijn de volgende: 1. opgaven door den werkzoekende zelf verstrekt op de daartoe uitgereikte formulieren; 2. bewijsstukken, als diploma's, certificaten en rapportenboekjes, getuigschriften, conduiteboekjes, aanstellingen, ontslagbrieven, aanbevelingen, foto's, werkstukken, bewijs van goed zedelijk gedrag, bewijs van Nederlanderschap, c.q. buitenlandsche pas; 3. inlichtingen verstrekt door werkgevers; 4. inlichtingen verstrekt door ouders of voogden; 5. inlichtingen verstrekt door het bevolkingsregister ; 6. inlichtingen verstrekt door de afdeeling onderwijs der secretarie ; 7. inlichtingen verstrekt door het bureau voor beroepskeuze of psychotechnisch laboratorium; 8. inlichtingen verstrekt door hoofden van scholen of andere onderwijsinrichtingen; 9. inlichtingen verstrekt door personen, genoemd door werkzoekende, tot wie hij niet in dienstbetrekking heeft gestaan; 10. inlichtingen verstrekt door besturen van vakbonden ; 11 inlichtingen verstrekt door instellingen voor armenzorg of maatschappelijk hulpbetoon en de organen, belast met de uitvoering der crisis-steunregeling ; 12. inlichtingen verstrekt door de politie ; 13. inlichtingen verstrekt door den Raad van Arbeid ; 14. inlichtingen verstrekt door andere arbeidsbeurzen. Een respectabele lijst! Wel de moeite waard om aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Bij slootwerk: panschop, boezemschop, modderhoos. Volgens Taylor verricht een le klas grondwerker zijn grootste dagtaak, wanneer de vracht per schop ± 91/a k.g. bedraagt. Beroepsziekte : tetanus. Stoker (zeevaart), klasse 21. Zorgt gedurende de vaart, dat de vuren voldoende worden voorzien van steenkolen, zoodat een geregelde stoomdruk wordt onderhouden; _ zorgt voor het schoonmaken en het aschwippen, waarbij de tremmer helpt. Als het schip aan den wal ligt, is hij behulpzaam bij de machinisten, hetzij bij het nazien der appendages of het overhalen der machineonderdeelen. In beide gevallen bestaat zijn werk uit het schoonmaken der onderdeelen. Hierbij gebruikt hij takels, hamers, sleutels, etc. 2) Bij de beroepstelling 1930 kwamen in Nederland ± 10000 beroepen voor. Het onder 1 genoemde hebben wij reeds bekeken. 2. Het zal noodig blijken de mededeelingen, door den werkzoekende gedaan ten aanzien van zijn opleiding te controleeren aan de hand van door hem te overleggen diploma's of certificaten van gebleken bekwaamheid. In bepaalde gevallen zal het bovendien noodzakelijk zijn ook eenige rapportenboekjes te doen overleggen om daaruit na te gaan in welke onderdeelen van zijn vak of opleiding werkzoekende goed of minder goed is, in welke hij uitblinkt en voor welke hij totaal ongeschikt is. Immers de arbeidsbemiddelaar moet bij een aanvrage om een kantoorbediende, die zeer accuraat in rekenen moet zijn, onmiddellijk kunnen nagaan welke candidaten hij op grond van hunne geschiktheid in dezen naar voren kan brengen. Op welke wijze hij dit in een oogwenk te weten zal kunnen komen zal worden besproken in de paragraaf „kaartsystemen". Door groote maatschappijen wordt veelal geëischt, dat bij de sollicitatie een bewijs van goed zedelijk gedrag wordt overgelegd. Ook bij sollicitatie voor Rijks- of gemeentebetrekkingen komt dit voor. Het is dus zaak, dat men eigenlijk al reeds van te voren weet, dat voor het verkrijgen hiervan geen beletselen bestaan. Anders verricht men soms heel wat werk voor niets. Daarom is het in sommige gevallen ook gewenscht de inlichtingen te verkrijgen onder 12 genoemd. In verband met het vergunningsstelsel voor vreemdelingen, vastgelegd in de Wet van 16 Mei 1934, S. 257, in de met name genoemde bedrijven in het K. B. van 14 September 1934, No. 10, het K.B. van 3 April 1935, No. 10 en het K.B. van 17 Augustus 1935, No. 90, kan het noodzakelijk zijn om bewijzen te doen overleggen, waaruit duidelijk blijkt, dat men niet te doen heeft met een vreemdeling, die in één dier bedrijven niet kan worden geplaatst, tenzij gebrek aan werkkrachten daartoe zou nopen en de werkgever een aanvrage om vergunning indient. Van getuigschriften van werkgevers en/of conduiteboekjes verlange men zooveel mogelijk afschrift. Om te controleeren of geen valsche opgaven worden verstrekt moeten de origineele stukken daarbij worden overgelegd. De betrokken ambtenaar teekent de afschriften daarna voor eensluidend met de oorspronkelijke. 3. Inlichtingen te verstrekken door werkgevers. Bij zooveel mogelijk werkgevers worde nagegaan, datgene, wat den werkgever omtrent zijn personeel bekend kan zijn. Daartoe gebruikt men de informatieformulieren. Voor deze gelden dezelfde opmerkingen, als voor de aanmeldingsformulieren. Zij moeten duidelijk en zakelijk zijn, maar toch zooveel mogelijk vragen datgene wat wij van noode hebben. De meest gebruikelijke dingen, naar welke wordt geïnformeerd, zijn de volgende : de duur der betrekking ; de aard van het beroep of de functie ; de vakbekwaamheid; het loon; de reden en den datum van ontslag. Aanbeveling verdient het voorts te informeeren naar: gedrag; vlijt; eerlijkheid ; eventueel misbruik maken van sterken drank; en, ten behoeve van de controle op de uitkeeringen uit de werkloozenkas: of e.v.t. nog loon is uitbetaald als vergoeding over dagen, waarop niet is gewerkt. Zooals reeds eerder is opgemerkt, huldigen wij ten aanzien van de werkgeversinformatieformulieren dezelfde opvattingen, als ten opzichte van de vakvraagformulieren, in te vullen door den werkzoekende. Mede als een soort controle op diens mededeelingen zoude men ongeveer dezelfde vaktechnische vragen kunnen stellen aan den betrokken werkgever. De praktijk heeft ons geleerd, dat de werkgevers tot het verstrekken van deze geheel zakelijke inlichtingen, over het algemeen gaarne bereid zijn. Velen hebben het zelfs toegejuicht, dat de arbeidsbemiddeling zich op deze wijze van meer uitgebreide, juiste en practische gegevens voorziet. Voor één ding moet men echter waken. En wel om aan een werkgever méér dan eens over denzelfden werknemer dergelijke uitgebreide inlichtingen te vragen. Dat zal hem spoedig gaan vervelen. Een eenvoudige aanteekening op de stamkaart van den werkzoekende — b.v. met rood potlood de letters v.i. (vakinformatie) — aangebracht bij den naam van den werkgever, doet zulks voorkomen. Wanneer men van de verzonden informaties een administratie heeft ingericht volgens kaartsysteem, zooals hieronder wordt besproken, kan men deze aanteekening in dit register aanbrengen, hetgeen doelmatiger is. Voor nadere bijzonderheden mogen wij wederom naar de „Verzamelde Modellen" verwijzen, waarin enkele voorbeelden van de hierboven bedoelde informatieformulieren zijn opgenomen. Het is dringend gewenscht, dat men de verzonden informaties te boek stelt, teneinde te kunnen nagaan of men deze ook terug ontvangt. Het zal immers dikwijls voorkomen, dat een werkgever, die het niet al te nauw neemt met zijn administratieve werkzaamheden, de formulieren eenigen tijd op zijn kantoor laat slingeren, dan plotseling bemerkt, dat hij ze al lang eens had moeten terug sturen, maar ze, omdat de arbeidsbeurs niets van zich laat hooren, tenslotte in de prullemand deponeert. Regelmatig dient te worden nagegaan of de verzonden informaties van de afgeloopen maand zijn binnengekomen, zoo niet, dan sture men even een rappeltje (zie Verzamelde Modellen). De administratie voor de informaties kan eenvoudig zijn. Sommigen teekenen ze aan in een boekregister, anderen maken er een kaartsysteem van. Dit laatste doet men b.v. te Amsterdam. Op een kaartje teekent men aan de gebruikelijke gegevens omtrent een werkzoekende, in enkele kolommetjes naam en adres van den werkgever bij wien geïnformeerd is, datum van verzending en ontvangst. Daardoor is zoo'n kaartje heel wat keeren te gebruiken en voorkomt men, dat men steeds de naam van den werkzoekende moet noteeren, zooals dat bij het boekregister het geval is. Bovendien heeft deze wijze van werken het voordeel, dat men aan de hand van dit kaartje onmiddellijk kan zien wanneer reeds eerder bij een bepaalden werkgever is geinformeerd, waardoor voorkomen kan worden, dat het hierboven gesignaleerde irriteerende, steeds weer opnieuw naar den zelfden man om inlichtingen vragen, plaats vindt. Zelfs voor kleinere beurzen en agentschappen is deze wijze van administratie ook aan te bevelen. Indien men echter met een boekregister werkt, is het noodzakelijk, dat men de verzonden informaties een doorloopend volgnummer geeft, eveneens voorkomende in het boek, omdat men meermalen door een werkgever over een informatie wordt opgebeld, waarvan men dan de juiste gegevens even moet kunnen naslaan. Een volgnummer vergemakkelijkt dan het zoeken wel. 4. Inlichtingen te verstrekken door ouders of voogden. In bepaalde gevallen kan het voorkomen, dat men de ouders of voogden van een minderjarigen of onder curateele gestelden werkzoekende om inlichtingen moet vragen, b.v. ten aanzien van het te kiezen beroep, het zoeken van een betrekking buiten de woonplaats, het doen van mededeelingen over het karakter, e.d. Omgekeerd zal het ook wel eens noodig zijn, dat men ouders of voogden aan het verstand moet brengen, dat een door vader of moeder gekozen beroep niet voor den jongen of het meisje deugt; dat men den jeugdigen werkzoekende, zoolang hij nog geen betrekking heeft gevonden, nog op school laat, c.q. wanneer hij eenmaal een vak gekozen, een betrekking gekregen heeft, naar een vakschool sture; dat men den jongen of het meisje, die al te spoedig een betrekking verlaten heeft, omdat hij of zij er niet wennen kan, eens op het hart binde, dat men zonder moeite nergens toe geraakt; enz. 5. Inlichtingen verstrekt door het bevolkingsregister. Dikwijls zal het noodig zijn het bevolkingsregister te raadplegen over bij de beurs of het agentschap ingeschrevenen. Soms is het over iemand, die niet weet waar of wanneer hij geboren is, dan weer over iemand, die niet weet waar hij precies woont. Het klinkt ongeloofelijk, maar dit komt voor ! Meer gebruik zal echter van het bevolkingsregister worden gemaakt om de samenstelling van het gezin van den werkzoekende na te gaan. Deze toch zal in vele gevallen in aanmerking worden genomen bij verwijzingen. Gewenscht zou het zijn, indien men van de gezinssamenstelling en vele andere dingen op de stamkaart aanteekening zou kunnen houden. Bij de huidige verhoudingen, de organisatie, zoowel als de personeelsbezetting van de arbeidsbeurzen, zou dit echter teveel tijd in beslag nemen. Wel echter is het noodzakelijk te trachten van het Bevolkingsregister opgave te krijgen van de mutaties. Verhuizingen binnen de gemeente kunnen worden bijgewerkt van met de machine doorgeslagen verhuizingsstaatjes, welke over de verschillende gemeentediensten circuleeren. Ook uit de opgaven van de ingekomen en vertrokken personen zijn gegevens te putten, evenals uit die van huwelijk en overlijden. In verband met het later te bespreken kaartregister van werkgevers in de gemeente is het noodig de mutaties in deze categorie, die zich niet, zooals de werkzoekenden, komt afmelden, en ook niet het bewijs van inschrijving terug zendt, uit deze opgaven bij te werken. Mede met betrekking tot het nemen van informaties omtrent werknemers, maar ook voor het verkrijgen van bijzondere gegevens, als het verkrijgen van loongegevens omtrent bepaalde groepen van werknemers. Het is omgekeerd niet meer dan plicht, dat de arbeidsbeurs al de haar ter oore komende mutaties doorgeve aan het Bevolkingsregister. 6. Inlichtingen te verstrekken door de afdeeling onderwijs ter gemeente-secretarie of den inspecteur van het lager onderwijs. Ingevolge de Leerplichtbeschikking van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, van 8 December 1921, moet een kaartregister van alle leerplichtige kinderen binnen de gemeente worden bijgehouden. Daartoe „aangewezen" gemeenten verzorgen geheel zelfstandig dit register, de „niet-aangewezen" gemeenten moeten een afschrift van iedere kaart aan den inspecteur van het lager onderwijs, onder wien zij ressorteeren, doen toekomen. Van belang is het, dat de arbeidsbeurs of het agentschap der arbeidsbemiddeling zich in verbinding stelt met de afdeeling onderwijs, of voor zooveel noodig met den inspecteur, teneinde van deze instanties mededeeling te krijgen van het verlaten der school van kinderen, welke aan de Leerplicht hebben voldaan en den leeftijd hebben bereikt, als genoemd in de Arbeidswet 1919. Aan de ouders of voogden van deze kinderen worde een opwekking gezonden om hun kinderen, respectievelijk pupillen, indien zij geen voortgezet algemeen vormend of vakonderwijs zullen volgen, te doen inschrijven bij de arbeidsbeurs of het agentschap der arbeidsbemiddeling. Hierbij ware b.v. het door den Rijksdienst der W.V. en A.B. uitgegeven propagandablaadje „Waarom gebruik maken van de openbare arbeidsbemiddeling" als toelichting te voegen. Aan de afdeeling Onderwijs ter secretarie vrage men eveneens een opgave van de inrichtingen van onderwijs in de gemeente, alsmede van de adressen van de hoofden of directeuren. Ook de mutaties in deze adreslijst verstrekke men. Deze lijst is noodig om te kunnen informeeren naar de capaciteiten en tal van andere dingen van de jeugdige werkzoekenden. Daarom vrage men bij de inschrijving van deze groep werknemers welke scholen zij achtereenvolgens bezocht hebben. 7. Inlichtingen verstrekt door het bureau voor beroepskeuze of laboratorium voor psycho-techniek. In die gemeenten, waar men een bureau voor beroepskeuze rijk is, behoort een nauwe samenwerking te bestaan tusschen dit instituut en de openbare arbeidsbemiddeling. Het bureau voor beroepskeuze zende zijn cliënten, voorzien van het zoojuist verstrekte advies, naar de arbeidsbeurs, om zich daar voor het uitverkoren beroep te doen inschrijven. Het bureau zende een résumé van zijn bevindingen omtrent den betrokken persoon aan de arbeidsbeurs, opdat deze voldoende rekening kan houden met de bepaalde omstandigheden, die tot de keuze van het onderhavige beroep hebben aanleiding gegeven. In die gemeente behoeft de arbeidsbeurs zich niet rechtstreeks tot het e.v.t. daarnaast bestaande laboratorium voor psychotechniek te wenden. Dat heeft inmiddels het bureau voor beroepskeuze al gedaan. Daar, waar men deze instelling ontbeert, kan het in bepaalde gevallen wenschelijk blijken, dat men werkzoekenden, die zich bij de arbeidsbeurs komen aanbieden zonder goed te weten voor welk beroep, verwijst naar een elders gevestigd laboratorium voor psycho-technisch onderzoek. De kosten kunnen daarvan al of niet door de arbeidsbeurs worden gedragen. In de gemeente Velsen b.v. bestaat een regeling, volgens welke de directeur der arbeidsbemiddeling, die tevens een bureau voor beroepskeuze beheert, zijn cliënten, zoo noodig, op kosten der gemeente naar een psycho-technisch laboratorium stuurt. Bij gebreke van zoo'n regeling echter kan de werkzoekende zich voor eigen rekening aan een dergelijk onderzoek laten onderwerpen. De uitslag hiervan wordt medegedeeld aan de plaatselijke arbeidsbeurs, die in dit geval zich zeker bereid zal verklaren zoo goed als in haar vermogen ligt de noodige voorlichting bij de beroepskeuze te verstrekken. 8. Inlichtingen verstrekt door hoofden van scholen of andere onderwijsinrichtingen. Onderwijzers, leeraren, instructeurs, werkmeesters, e.d. zijn uit hoofde van hun beroep als paedagoog en door hun dikwijls jarenlange intieme omgang met jeugdige werkzoekenden, in het algemeen in hooge mate bevoegd een oordeel uit te spreken over den aanleg van hun leerlingen. Het is daarom dringend geboden geen gelegenheid te laten voorbijgaan om dezen deskundigen inlichtingen te vragen omtrent die dingen, waarvan zij bij uitstek op de hoogte zijn. Dit zijn bijvoorbeeld: de aanleg, de vorderingen, de ijver, de opmerkzaamheid, het geheugen, de vaardigheid, het karakter, de plichtsbetrachting, eerlijkheid en waarheidszin, geschiktheid voor studie, orde en netheid bij het schriftelijk werk en op lichaam en kleeding, de physieke gesteldheid, lichaamsgebreken (inbegrepen doofheid, linkschheid en kleurenblindheid), het optreden tegenover derden, sterk uitgesproken liefhebberijen, enz. Met deze gegevens ware het schoolinformatie-formulier in te richten, vooral in die gemeenten, waar men het waardevolle instituut voor de voorlichting bij beroepskeuze mist en waar derhalve de arbeidsbeurs, voor zooveel mogelijk, deze taak moet overnemen. Ons lijken vragen van deze strekking het meest geschikt voor scholen of inrichtingen voor algemeen vormend onderwijs. Voor vakscholen bedenke men iets anders. Voor zoover dit mogelijk is, ontwerpe men hiervoor informatie-formulieren op denzelfden voet als de vakvraag-formulieren. Ook kan men hiervoor inlichtingen-modellen gebruiken als in sommige gemeenten voor werkgevers worden gebruikt, n.1. zonder bepaalde vragen. Voor dit en het schoolformulier verwijzen wij wederom naar de „Verzamelde Modellen". In het algemeen is het niet aan te bevelen deze blanco inlichtingen-formulieren te gebruiken, daar men niet altijd die dingen vermeldt, die voor de arbeidsbemiddeling nu juist van belang zijn. Toch beweert men te Amsterdam, waar o.a. deze soort modellen gebruikt worden, dat zij wel voldoen. Wij hebben er echter andere ervaringen mede. Te Amsterdam gebruikt men voor dit doel modellen in kwartoformaat (D.I.N. A.4), terwijl de achterzijde bedrukt is met de gebruikelijke aanduidingen, welke op een dienst-enveloppe voorkomen. Door een bepaalde manier van vouwen wordt dan het informatie-formulier tegelijk als dienst-enveloppe gebruikt. Binnenin wordt een retour-enveloppe opgesloten. Het is ons bekend, dat men bij genoemde arbeidsbeurs de terugontvangen informaties, na deze bijgewerkt te hebben op de stamkaart, niet lexicografisch bewaart. Het lijkt ons echter juister om deze formulieren zorgvuldig te bewaren, daar men toch nooit alle vermelde feiten op de stamkaart Van overnemen, vooral niet daar, waar men niet beschikt over behoorlijke stamkaarten, waar men deze uittreksels op niet te bekrompen wijze kan aanteekenen. 9. Inlichtingen verstrekt door personen, tot wie werkzoekende niet in dienstbetrekking gestaan heeft. Hieronder worden verstaan dokter, dominé, pastoor of andere geestelijken en personen, die men weliswaar in zijn betrekking heeft medegemaakt, doch tot wien men niet in zakelijke verhouding stond, doch die voldoende hoogstaand zijn om een objectief en eerlijk oordeel over belanghebbende uit te spreken. Hiervoor gebruike men het blanco informatie-formulier. 10. Inlichtingen verstrekt door bestuurders van vakbonden. Het kan soms noodzakelijk zijn, om in dringende gevallen en wanneer geen andere gegevens ten dienste staan, een vakbondsbestuurder op te bellen, teneinde van dezen, mits hij een bevoegd en objectief beoordeelaar zij, te vernemen in hoeverre een bepaalde werkzoekende bekwaam kan zijn in een bijzonder soort van werkzaamheden. Dikwijls is hun oordeel op hoogen prijs te stellen, daar vakbondsbestuurders meestal worden gerecruteerd uit de beste vakheden in hun branche en voldoende autoriteit kunnen hebben verkregen om een onbevooroordeelde meening, als bovengenoemd, te kennen te geven. Ook zouden zij te rangschikken zijn in de groep van personen, genoemd onder 9. 11. Inlichtingen verstrekt door instellingen van armenzorg of maatschappelijk hulpbetoon en de organen, belast met de uitvoering der crisis-steunregeling. Tal van waardevolle gegevens zijn door deze bureaux te verstrekken : a. het al of niet genieten van steun of onderstand ; b. zoo ja, het bedrag hiervan; c. indien de onderstand niet in geld, doch in natura wordt genoten, de reden hiervan ; d. de e.v.t. andere inkomsten, uit arbeid: van werkzoekende, zijn vrouw of zijn kinderen; niet uit arbeid : pensioen, invaliditeitsrente, ongevallenrente, giften van diaconie of kerkbestuur, van kostgangers, van onderhuur van kamers, van uitwonende kinderen, uitkeering uit de werkloozenkas, idem van kinderen, e.a. inkomsten ; e. mededeelingen omtrent persoonlijke gedragingen uit de rapporten van controleurs of huisbezoekers ; f. mededeelingen omtrent het plegen van fraude. Het is begrijpelijk, dat deze gegevens van invloed kunnen zijn bij de aanwijzing van bijvoorbeeld betrekkingen van tijdelijken aard in gemeentedienst, voor verschillende crisis-instellingen, waarvan de kosten van het personeel door het Rijk worden vergoed, indien het tot steuntrekkenden behoort, e.d. Bij overigens gelijk blijven van bekwaamheid en geschiktheid zal toch diegene plaatsing bekomen, die genoodzaakt is te leunen op de kas der overheid. Echter dient men er voor te waken, dat het al of niet genieten van steun of onderstand een overwegende rol gaat spelen bij de aanwijzing van arbeidskrachten! Er is in deze crisisjaren een stille strijd gaande tusschen de arbeidsbeurzen en de organen der steunverleening of armenzorg om de plaatsing, eenerzijds van den bekwaamste, anderzijds van den duurste. Vooral, wanneer, wat in vele gemeenten het geval is, beide instellingen bij één dienst zijn ondergebracht. De strijd, ontbrand bij het vormen van den dienst voor Sociale Zaken te Hilversum, is nog niet uitgestreden. Meer verkieslijk is het o.i. inderdaad, dat de arbeidsbemiddeling een zelfstandig instituut vorme. Om echter niet van Prinzipenreiterei verdacht te worden, stellen wij daar echter tegenoves, dat een gemengde dienst ook zijn voordeelen heeft, mits de leiding met krachtige hand inmenging op elkanders terrein keere. In kleine gemeenten is het thans zoo, dat de agent der arbeidsbemiddeling, wiens positie in een periode van laagconjuctuur min of meer ondermijnd wordt, omdat hij den werknemers niet zooveel te bieden heeft, in de verdrukking raakt door het welig uitgroeiende gezag, dat de man van de steunverleening of armenzorg omstraalt. En het komt, jammer genoeg, maar te vaak voor, dat deze van zijn — toch ook maar zoo betrekkelijke — macht misbruik maakt, door te gaan grasduinen op het terrein der openbare arbeidsbemiddeling. En.... vaak bederft, wat na jaren van moeizamen arbeid is opgebouwd. Wij kennen toch gevallen, dat de steunverleening, bij het gerucht dat op één of ander bedrijf arbeiders te werk gesteld konden worden, de directie opbelde en gedaan wist te krijgen, dat zij een aantal menschen mocht sturen. De directie, in de meening verkeerende, dat steunverleening en arbeidsbemiddeling zoo ongeveer hetzelfde was, belde den volgenden dag, zeer ontstemd, de laatste op en deelde mede, dat men met zoo'n stel prullen niets kon beginnen en dat men er voortaan voor zou passen om zich op een dergelijke wijze te laten beetnemen. Door velen wordt de waarde van de arbeidsbemiddeling onderschat. V.n.1. is dit op het oogenblik het geval met de menschen van de steunverleening, die door eigen ongekende expansie verblind, meenen dat er nooit een einde zal komen aan de crisis. Komen er echter beter tijden — wij zijn optimist genoeg om daarin te gelooven — dan zal het zwaartepunt weer worden verlegd. Dan is de arbeidsbeurs het, die wat zij nu slechts in beperkte mate kan doen, geld in het laadje kan brengen. Dit doet zij n.1. door het plaatsen van gezinshoofden, daar waar anders een ongehuwde arbeid zou hebben gevonden, door het plaatsen van arbeiders buiten de woonplaats, wat ten goede komt aan den omvang van het gemeentelijk inkomen. Wij verfoeien een dergelijke opvatting van de arbeidsbemiddeling. Maar de praktijk noopt vaak tot zulk een provincialisme. 12. Inlichtingen te verstrekken door politie en reclasseering. Met de politie ware een regeling te treffen, waardoor de arbeidsbeurs regelmatig opgave ontvangt van de geconstateerde gevallen van openbare dronkenschap of andere onzedelijke gedragingen en van het plegen van misdrijven. Het spreekt vanzelf, dat deze mededeelingen als strikt vertrouwelijk moeten worden behandeld. Zij zouden in codeschrift op de stamkaart van den betreffenden werkzoekende zijn aan te teekenen. Met de reclasseeringscommissie kan eveneens op vruchtbare wijze worden samengewerkt. 13. Inlichtingen te verstrekken door den Raad van Arbeid. De Raad van Arbeid kan ons inlichten, ingeval een werkzoekende in het genot is van een uitkeering ingevolge de Invaliditeits-, Ongevallen- of Ziektewet, ook omtrent de oorzaak daarvan. Van deze mededeelingen make men eveneens een bescheiden gebruik. Ingeval van twijfel omtrent de mededeelingen van zoowel werkgever als werknemer (b.v. bij vreemdelingen) omtrent den duur van het dienstverband, informeere men naar de juistheid hiervan bij den Raad van Arbeid van het district, waarin de gemeente is gelegen, waar de betreffende onderneming is gevestigd. Terloops zij opgemerkt, dat er op het gebied van het vormen van een oordeel omtrent den loonstandaard in de gemeente, een vruchtbare samenwerking zoude kunnen bestaan, indien de Arbeidsbeurs gegevens zou mogen putten uit de bij den Raad van Arbeid ingekomen loonlijsten van werkgevers! Indien dit mogelijk was, zou iedere beurs en ieder agentschap kunnen beschikken over de meest juiste loongegevens in de gemeente. De gemiddelde loonen zouden tot op een cent nauwkeurig te benaderen zijn. 14. Inlichtingen verstrekt door andere arbeidsbeurzen of agentschappen. Indien een werkzoekende vroeger bij een andere arbeidsbeurs of een ander agentschap mocht zijn ingeschreven geweest, is het wenschelijk, dat men de gegevens, waarover men bij die andere organen beschikt, opvraagt, teneinde zooveel mogelijk omtrent zijn antecedenten te zijn ingelicht. Vanwege die andere organen sture men zoo veel mogelijk afschrift van de geheele stamkaart en van de reeds bekomen informaties. Ingeval een werkzoekende den wensch te kennen geeft om bij meerdere arbeidsbeurzen ingeschreven te worden, kan aan zijn wensch worden voldaan door eveneens afschrift der hierboven genoemde bescheiden te sturen aan de organen der openbare arbeidsbemiddeling in de gemeenten, door werkzoekende uitgekozen. Men moet hierbij echter met eenig beleid tewerk gaan. Niet maar ieder verzoek kan worden ingewilligd. Wanneer de plaatselijke arbeidsbeurs meent, dat voor werkzoekende geen schijn van kans bestaat om plaatsing te vinden in het door hem verlangde beroep en de door hem opgegeven gemeenten, worde hem dit medegedeeld, zoo mogelijk met redenen omkleed. b. Het verwerken van de inschrijving. Na ons hierboven bezig gehouden te hebben met de vraag, wat wij zoo van den werkzoekende moeten of kunnen te weten komen, willen wij thans nog eens in chronologische volgorde nagaan, hoe de gegevens worden verkregen en daarna verwerkt. 1. Als de werkzoekende zich meldt, wordt hem het formulier voor inschrijving ter invulling gegeven, of zoo hij één der vak- ken beoefent voor welke wij nog vak-technische vraag-formulieren bezitten, wordt hem ook hiervan een exemplaar ter hand gesteld. Meldt hij zich op den inschrijvingstijd, dan kan hij het formulier in het wachtlokaal invullen, anders doet hij dit thuis en brengt hij het den volgenden dag op het voor inschrijvingen vastgestelde uur terug. Men stempele het formulier af met den datum van afgifte. 2. Na accoord bevinding van hetgeen ingevuld is, reike men het bewijs van inschrijving uit, stempele dit af met den datum, waarop belanghebbende zich het eerst heeft gemeld. Men deele hem, voor zooveel noodig, mede, wanneer hij zich weer opnieuw moet melden, tot het verlengen van zijn inschrijving. 3. Na afloop van den tijd van inschrijving, verzamele men alle nieuwe inschrijvingen. Van de geheel nieuwe aanmeldingen (althans volgens mededeehng van werkzoekende), gaat men na, of dit juist is. Het zijn soms zeer dubieuze gevallen, waarvan men constateert, dat betrokkene reeds eerder ingeschreven is geweest. Aan dit nagaan moet men stipt de hand houden, anders loopt men gevaar zich te vergaloppeeren. 4. Van de geheel nieuwe inschrijvingen worden aangelegd: een stamkaart, een kaart voor dagelijksch gebruik en een stempelkaart. De stamkaart, zoo hebben wij hierboven al uiteengezet, is noodig om alles, wat wij maar omtrent werkzoekende te weten kunnen komen, op vast te leggen. Heel de geschiedenis van den werknemer wordt door den loop der jaren op deze kaart geboekstaafd. De kaart voor dagelijksch gebruik behoeft slechts de noodigste zaken te vermelden: naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, adres, burgerlijken staat, godsdienst, organisatie, beroep, enkele werkgevers '), hoelang en als hoedanig bij deze gewerkt; verder in codeschrift de graad van bekwaamheid -), uit te druk- 1) Van de vroegere dienstbetrekkingen behoeven natuurlijk slechts die aangegeven te worden, die voor de beoordeeling van de beroepsontwikkeling van belang zijn. Dit zelfde geldt voor den duur dezer betrekking. Voornamelijk is dit van belang, wanneer iemand behoorde tot een in omvang gering personeel (in verband met e.v.t. vertrouwenspositie, huiselijk verkeer, enz.). De voornaamste betrekkingen worden in zuiver chronologische volgorde vermeld, minder belangrijke gelijksoortige betrekkingen samengevoegd. Bijv. van Januari 1925 tot Juni 1928 opperman bij verschillende nieuwbouwpatroons ; van Februari 1930 tot Augustus 1934 taxi-chauffeur bij verscheidene ondernemingen. 2) De bekwaamheid te beoordeelen naar de kundigheden, de technische vaardigheid, de kennis, enz. van den man. ken in een cijfer en de plaatsbaarheid 1), uit te drukken in een letter; tenslotte in welk(e) onderdeel (en) van het hoofdberoep werkzoekende specialiteit is. Voorbeeld : alle soorten timmerlieden uit de bouwvakken staan bij elkaar. Onderscheiden wordt, door invulling van daartoe boven aan de kaart aangebrachte hokjes, of werkzoekende timmerman in goed nieuwbouw- of in z.g. revolutiewerk is, dan wel onderhoudstimmerman bij le soort patroons of bij een minder genre, enz. De stempelkaart, evenals de kaart voor dagelijksch gebruik, te vervaardigen van dun carton in normaal formaat A5 (144 X 208 mm), is bestemd voor aanteekening van de data, waarop verlenging der inschrijving plaats vindt. Deze kaart is ter vervanging van de ruimte, die daarvoor bij de meeste beurzen op de kaart voor dagelijksch gebruik, of, bij het ontbreken van deze, zelfs op de stamkaart, moet worden disponibel gehouden voor het „stempelen". Het voordeel van deze kaart is gelegen in het feit, dat men alle kaarten van één of meer groepen — samen te voegen naar de wijze en het tijdstip van „stempelen" — lexicografisch kan rangschikken naar den naam der ingeschrevenen, terwijl de kaarten voor dagelijksch gebruik, c.q. de stamkaarten, gerangschikt zijn naar het beroep en vervolgens naar den naam, c.q. naar het volgnummer. Wil men het werk en den tijd, verbonden aan het vrijwel onvruchtbare „stempelen" tot een minimum beperken, dan dient men daartoe een zoo rationeel mogelijke methode te volgen. Daarvan is onze stempelkaart de grondslag. Zij vermeldt: naam, voorletters, geboortedatum, adres en beroep van den ingeschrevene, alsmede het nummer der beroepsgroep; vervolgens, te plaatsen in daartoe aangebrachte vakjes, de datum van inschrijving en die van verlenging der inschrijving. Zie de „Verzamelde Modellen". 5. De inschrijvingen worden voorzien van een, steeds doorloopend, volgnummer. Het heeft geen waarde om bij den aanvang van ieder kalenderjaar dit volgnummer weer met 1 te beginnen. Nummert men steeds door dan is dit nummer een goede maatstaf, om in één oogopslag reeds te kunnen zien, hoelang een !) De plaatsbaarheid te beoordeelen naar, los van de bekwaamheid staande factoren, als onaangenaam karakter, drankmisbruik, het lid zijn van een door den Minister op de lijst van voor ambtenaren verboden vereenigingen geplaatste organisatie, wanneer het betreft verzoeken om plaatsing bij overheidsbedrijven; invaliditeit (aan te geven percentage en oorzaak), lichamelijke geschiktheid (alleen afzonderlijk te vermelden als deze man de normaal voor het betreffende beroep vereischte lichaamsbouw afwijkt: groot en stevig, klein en zwak, enz.). werkzoekende ongeveer staat ingeschreven en zeker vergemakkelijkt het de keuze om van twee of meer, overigens gelijkwaardige arbeidskrachten, den langst-ingeschrevene te verwijzen. 6. De inschrijvingen worden (op de stempelkaart) voorzien van den datum van aanmelding. Het is noodig om dezen aan te teekenen en niet maar toevallig het stempel van den dag waarop de inschrijvingen worden verwerkt. Bij een goede ordelijke administratie worden de nieuwe aanmeldingen echter denzelfden dag nog ingeschreven. Maar er kunnen zich natuurlijk omstandigheden voordoen, waardoor het werk even moet blijven liggen. Dan is het, met het oog op de controle van het orgaan belast met het toezicht op de werkloozenkassen, noodig dat de datum van aanmelding op de stempelkaart wordt aangebracht. 7. De inschrijvingen worden geboekt op de „statistiek", d.w.z. op daartoe bestemde statistiekkaarten (zie „Verzamelde Modellen") of wel, indien men deze niet gebruikt, op wekelijksche of maandelijksche statistiekformulieren. Ook wordt aangeteekend of een inschrijving is veranderd. Dat wil zeggen, wanneer iemand ingeschreven stond als chauffeur en hij verstaat tevens het vak van broodbakker, voor welk beroep hij plotseling meer ambitie begint te voelen en hij zich daarvoor laat inschrijven. Dan wordt de aanbieding van chauffeur als „teruggetrokken" geboekt, de inschrijving van broodbakker als „aanbieding" geboekt. Laat men één of beide bewerkingen achterwege, dan kloppen de totalen der geboekte aantallen niet. 8. Vervolgens worden de inschrijvingen, welke vernieuwd zijn (hiermede wordt niet bedoeld verlengd), bijgewerkt op de nog aanwezige stamkaarten en kaarten voor dagelijksch gebruik. 9. Hierna worden de „informaties" geschreven, bestemd voor alle bronnen, waar men maar meent, dat men waardevolle inlichtingen kan bekomen. Deze worden voor zooveel noodig, geteekend door den leider der afdeeling of door den directeur. 10. De informaties worden geboekt in het boekregister of kaartregister, daarna verzonden met bijgevoegde retour-enveloppe. 11. De nieuwe inschrijvingen worden door den leider der afdeeling gecontroleerd en zoo noodig en mogelijk reeds van een (voorloopige) beoordeeling voorzien en tenslotte opgeborgen in de daarvoor bestemde kasten of bakken. 12. Op de daartoe aangewezen tijdstippen worden de stempelkaarten afgestempeld met den datum waarop de inschrijving wordt verlengd. 13. De terugontvangen inlichtingen-formulieren worden afgestempeld met datum van ontvangst en door den leider of bemiddelaar naar waarde geschat. D.w.z. de mededeelingen worden samengevat in één of meer codes, aangevende den graad van bekwaamheid en e.v.t. van plaatsbaarheid. Deze codes worden duidelijk aangeteekend op de kaart voor dagelijksch gebruik. Op de stamkaart wordt een uittreksel overgenomen uit de inlichtingen. De mededeelingen omtrent den duur der betrekking, de hoedanigheid van de functie en het loon worden aangewend om de desbetreffende opgaven van den werkzoekende te contröleeren. De terugontvangen inlichtingen-formulieren worden voor ontvangst afgeteekend in het daartoe bestemde register (zie blz. 118). c. Wie ingeschreven kunnen worden. Ingeschreven kunnen worden alle personen, ongeacht geslacht, nationaliteit, godsdienstige, staatkundige of maatschappelijke levensbeschouwing, mits zij den in de Arbeidswet 1919 genoemden leeftijd van 14 jaar hebben bereikt. Het staat ieder vrij gebruik te maken van de openbare arbeidsbemiddeling. Dit is een belangrijk beginsel. Geen sektegeest zal het instituut der openbare arbeidsbemiddeling in een bepaalde richting mogen drijven. Absolute neutraliteit is voor de arbeidsbemiddeling een eisch van den allerhoogsten rang. Wij kunnen niet anders dan verklaren dat dit beginsel alom op zijn juiste waarde wordt geschat en hoog gehouden. d. Wie ingeschreven moeten worden. Op grond van bepalingen in de reglementen voor gesubsidieerde werkloozenkassen is een lid van een vakvereeniging met zulk een werkloozenkas verplicht zich onverwijld bij de openbare arbeidsbemiddeling te laten inschrijven. In enkele gevallen als in het lithografisch bedrijf kan worden volstaan met inschrijving uitsluitend bij een door werkgevers en/of werknemersinstanties opgerichte bedrijfsarbeidsbeurs, een vorm van arbeidsbemiddedeling, waarvan men aanvankelijk dacht, dat de openbare arbeidsbemiddeling zich in deze richting zou ontwikkelen. Dit is echter niet bewaarheid. Een andere categorie op welke de verplichting rust om zich bij de organen der openbare arbeidsbemiddeling te doen inschrijven en de inschrijving te bestendigen tijdens de ondersteuning is die der ingevolge de steunregeling ondersteunde werkloozen, zoowel georganiseerden als ongeorganiseerden, hetzij mannen of vrouwen, alsook de bij een gesubsidieerde werkverschaffing geplaatste werkloozen. Ook de door de instelling van armenzorg van onderstand begiftigde werlcloozen worden doorgaans verwezen naar de arbeidsbemiddeling. In kleinere gemeenten mankeert daaraan echter nog wel eens wat. Niet alle gesteunden van burgerlijk armbestuur of maatschappelijk hulpbetoon echter behoeven ingeschreven te worden. Men moet het doel van deze inschrijving reëel voor oogen houden en niet voorbij zien, dat de inschrijving van bejaarde of zeer gebrekkige personen over het algemeen en vooral in dit decennium van geenerlei praktische beteekenis is. In sommige gemeenten heeft men, eigenlijk zoo maar lukraak, een leeftijdsgrens aangenomen, waarop bejaarde personen van de verplichting tot inschrijving ontheven zijn. Daar hier ook een psychologische kant aan het geval is, laat men het meestal aan de betrokken personen zelf over de inschrijving alsdan al of niet te bestendigen. De immer dalende gemiddelde leeftijd, waarop het in het algemeen nog mogelijk is, als werknemer plaatsing te vinden in het (gerationaliseerde) bedrijfsleven, maakt het in vele gevallen vrijwel nutteloos dat personen die 60 jaar en ouder zijn zich bij de arbeidsbemiddeling laten inschrijven. Aan bovengenoemde drie groepen is kort geleden nog een vierde toegevoegd, waarvan de objecten eveneens verplicht zijn zich te doen inschrijven. In zijn circulaire d.d. 21 Juni 1935, Nr. 300-1365, Afd. W. en S. heeft de Minister van Sociale Zaken bepaald, dat de ondersteunde en de bij een gesubsidieerde werkverschaffing geplaatste kostwinners voortaan verplicht zijn er voor te zorgen, dat van het gezin, waarvan zij kostwinner zijn, alle tot werken in staat zijnde niet-verdienende inwonende leden van 15 jaar of ouder zich als werkzoekende bij het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling laten inschrijven en daarbij ingeschreven blijven. Ten aanzien van de echtgenoote van den ondersteunde of den tewerkgestelde geldt de verplichting alleen dan, als de echtgenoote tijdens haar huwelijk reeds in loondienst werkzaam is geweest, voordat haar man in de steunregeling opgenomen of bij de werkverschaffing geplaatst was en bovendien het gezin kinderloos is, of de kinderen de voortdurende zorg der moeder niet meer behoeven. Het gemeentebestuur of het orgaan, belast met de uitvoering der steunregeling, kan voor genoemde verplichting voor een lid van het gezin ontheffing verleenen, indien het bijzondere omstandigheden aanwezig acht, bijv. wanneer in het gezin van een weduwnaar een dochter onmisbaar is voor de huishouding, of wanneer een kind van een steuntrekkende of een tewerkgestelde na het verlaten der lagere school verder onderwijs geniet. Indien een gezinslid, voor hetwelk van de bovengenoemde verplichting geen ontheffing is verleend, zich niet heeft doen inschrijven bij een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling, moet, wanneer de kostwinner van het gezin in ondersteuning is, het uit te keeren steunbedrag verminderd worden met het bedrag van den gezinsledenbijslag ; is de kostwinner van het gezin bij de werkverschaffing geplaatst, dan dient door het gemeentebestuur overleg te worden gepleegd met den betrokken Rijksinspecteur voor de werkverschaffing omtrent verkorting van den duur der tewerkstelling. Mocht zich bij de inschrijving van gezinsleden de moeilijkheid voordoen, dat de betrokkene niet weet, voor welk beroep hij of zij als werkzoekende ingeschreven kan worden, of dat hij of zij zich wil doen inschrijven voor een vak, waarvoor hij of zij ongeschikt is of waarin weinig vraag naar arbeidskrachten bestaat, dan dient deze moeilijkheid zooveel mogelijk uit den weg geruimd te worden door overleg tusschen den directeur der arbeidsbeurs of den agent der arbeidsbemiddeling met de (n) betrokkene. Bij dat overleg, dat uiteraard gebaseerd zal zijn op de persoonlijke capaciteiten en eigenschappen van de(n) betrokkene en den toestand der arbeidsmarkt, zal, voor zooveel het vrouwelijke gezinsleden betreft, vooral gewezen dienen te worden op de behoefte hier te lande aan Nederlandsch vrouwelijk personeel voor huiselijke diensten (dienstboden) en de eventueele mogelijkheid tot het volgen van cursussen voor huishoudonderricht. Heeft het overleg niet het gewenschte resultaat, dan kan het gemeentebestuur of het orgaan van steunverleening aan den kostwinner van het betrokken gezin de verplichting opleggen, er voor te zorgen, dat het gezinslid zich laat inschrijven als werkzoekende in een vak, waarvoor dat gezinslid geschikt geacht wordt en waarin vraag naar arbeidskrachten bestaat. Er is in zulk een geval uiteraard geen bezwaar tegen, dat het gezinslid zich bovendien laat inschrijven voor het door hem of haar zelf gekozen beroep. Wordt aan de hierbedoelde verplichting geen gevolg gegeven, dan moet het gezinslid geacht worden nalatig te zijn gebleven, zich als werkzoekende te hebben doen inschrijven en behoort gehandeld te worden als voor een dergelijke nalatigheid hierboven is aangegeven. e. Het vernieuwen van de inschrijvingen. Dit vindt vrijwel op dezelfde wijze plaats als de inschrijving zelve. Met dit verschil echter, dat de werkzoekende, die zich na betrekkelijk korten tijd opnieuw aanmeldt, niet weer alle gegevens behoeft te verstrekken, welke hij reeds heeft medegedeeld. Dit toch is bij enkele arbeidsbeurzen in zwang. Wij meenen echter, dat het gevaar van vervlakking der mededeelingen niet denkbeeldig is. Het is daarom wenschelijk bij de vernieuwing der inschrijving slechts datgene te doen mededeelen, wat betrekking heeft op de laatste dienstbetrekking (en). Verder dienen die, reeds in bezit zijnde, gegevens te worden gecontroleerd, welke aan veranderingen onderhevig zijn, als: het adres, de burgerlijke staat, het aantal kinderen, de vak-organisatie, enz. Bij de vernieuwing wordt het bewijs van inschrijving opnieuw uitgereikt. Bij het vinden van arbeid, bij ziekte of welke andere reden ook, wordt immers het bewijs van inschrijving ingeleverd. Op de kaart wordt de reden der inlevering medegedeeld. Deze wordt aangeteekend of op de kaart voor dagelijksch gebruik öf op de stamkaart. De vernieuwing van een inschrijving behoort vanzelfsprekend te worden geboekt als een aanbieding (op de maandstatistiek vermeld onder het hoofd „nieuw ingeschrevenen"). Dit memoreeren wij terloops voor de agenten der arbeidsbemiddeling die tegen deze opvatting wel eens zondigen. f. Het verlengen van de inschrijvingen. „De verplichting om de inschrijving (periodiek) te doen vernieuwen (= verlengen) wordt opgelegd als correctief tegen het euvel, waaraan de werkzoekenden zoowel als de werkgevers zich algemeen schuldig maken, door niets meer van zich te laten hooren als ze niet door de beurs, maar op andere wijze, geholpen worden". Aldus omschrijft Detiger 1) het nut van het z.g. stempelen voor de werkzoekenden en het mededeelen door den werkgever, dat zijn aanvrage na verloop van eenigen tijd, waarin ze nog niet werd voldaan, nog van kracht is. De laatste verzuimt dit als regel bijna altijd. Hem kunnen we echter niet laten stempelen, dus dient er op andere wijze controle te worden uitgeoefend op het al of niet nog van kracht zijn van de aanvrage. Dit vindt plaats door middel van: !) W. F. Detiger. De Vraagstukken der Arbeidsmarkt, Alphen aan den Rijn, 1922. 1. de verwijzingskaart van den werkzoekende. ') Hierop vermelde men de volgende vragen, welke door den werkgever moeten worden beantwoord: a. werd brenger aangenomen; b. zoo neen, wat was daarvan de reden; c. wenscht U, dat andere werkzoekenden naar U worden verwezen; d. indien de plaats reeds bezet was, zoo gelieve U te vermelden door wie(n) ; 2. de navrage-kaart, bedoelende, na het verwijzen van werkzoekenden naar den werkgever en het daarop uitblijven van de mededeeling omtrent het resultaat der bemiddeling, te informeeren: a. of de aanvrage nog van kracht is; b. of de aanvrage is voldaan; c. zoo ja, door wie(n); 3. de telefoon; 4. de brief, te gebruiken in bijzondere gevallen, niet af te doen met een gedrukte kaart of circulaire ; 5. de buitendienst. De controle op de bestendiging van de aanbiedingen van werkzoekenden vindt plaats door middel van het „stempelen". In de wijze waarop dit geschiedt is nogal verschil. Bij alle methoden wordt echter het bewijs van inschrijving (stempelkaart) van den werkzoekende afgestempeld, hetzij per week, om de veertien dagen of ééns per maand, afhankelijk o.m. van de liquiditeit van het betreffende onderdeel der arbeidsmarkt en van den duur van de tijdseenheid waarmede bij de aanneming en het ontslag van den arbeider gerekend wordt. Men late bouwarbeiders bijv. ééns per week, kantoorpersoneel ééns per maand de inschrijving verlengen. Wenschelijk is het om deze termijn zoo kort mogelijk te nemen, daar niet alle ingeschrevenen die werk vonden, ziek werden of om een andere reden niet langer wenschten of konden ingeschreven blijven, daarvan bericht zenden en dus nog als werkzoekende bleven genoteerd staan. Na den dag, waarop gestempeld had moeten worden, worden de kaarten van hen die verzuimden hun inschrijving te verlengen, uitgeschoten en afgevoerd, c.q. voorloopig nog even in reserve gehouden, daar na het tijdstip, waarop de verlenging als regel plaats dient te hebben, nog één of meer keeren daarna gelegenheid worde gegeven het verzuim te herstellen. Bij de verlenging der inschrijving hebben wij te maken met twee soorten stukken: het bewijs van inschrijving van den werkzoekende, waarmede zij moeten kunnen aantoonen ingeschreven te i) Controle op het zich aanmelden bij den werkgever van den werkzoekende kan nog plaats vinden door eerstgenoemde mededeeling te doen wie zijn aangewezen zich bij hem aan te bieden. zijn bij de arbeidsbemiddeling. Dit is noodig om bijv. de uitkeering uit zijn werkloozenkas te kunnen ontvangen, daar in de reglementen der kassen algemeen is bepaald, dat de inschrijving bij de arbeidsbemiddeling voor kastrekkers verplichtend is. Ook zij die steun ontvangen ingevolge de crisis-steunregeling en zij, die onderstand van de instelling voor maatschappelijken steun of armenzorg genieten, voor zoover zij tot werken in staat zijn, zijn verplicht zich bij de plaatselijke arbeidsbemiddeling te laten inschrijven en deze inschrijving op het daartoe aangegeven tijdstip te doen verlengen. Om van dit laatste zeker te zijn verlange men bij de uitbetaling der gelden altijd overlegging van het bewijs van inschrijving bij de arbeidsbemiddeling. De andere soort is de stempelkaart, in gebruik bij het orgaan der arbeidsbemiddeüng zelf. Daarop wordt aangeteekend wanneer werkzoekende zijn inschrijving heeft doen verlengen. Men stempele zoo noodig in twee kleuren. Zwart voor den juisten datum, rood voor een datum, anders dan dien waarop werkzoekende zich had moeten melden. Daarvoor valt onmiddellijk op, wanneer ingeschrevene zich teveel schuldig maakt aan verzuim, zoodat hierop direct de vinger gelegd kan worden. Verzuimt men gedurende langer dan een week zijn inschrijving te vernieuwen, dan melde werkzoekende zich opnieuw aan op het uur voor nieuwe inschrijvingen (vernieuwingen). Dit is op zich zelf een goede remedie tegen diegenen, die met de regelen t.a.v. het stempelen een loopje nemen. Het stempelen is een ongezond, voor sommigen enerveerend werk. Vaak hangt dit echter af van de wijze waarop de stempeling geschiedt. Geeft men, zooals bijv. te Amsterdam, gedurende ongeveer vier uren achtereen gelegenheid tot stempelen, dan voorkomt men een te grooten plotselingen toeloop. Perst men het stempelen samen tot een te geringen tijd dan blijven soms ongeregeldheden niet uit. Voor de ambtenaren worden op die wijze de stempeluren tot verschrikkingen, voor het publiek is het evenmin prettig om in een compacte massa in een vaak al te kleine wachtkamer te worden samengedrukt. Allerlei menschen zijn dan tezamen gedrongen, van wie er verscheidene zullen zijn, die niet gezond en een gevaar voor hun omgeving zijn. Daarom treffe men een regeling om zieken, als lupuslijders, bacillendragers van allerlei besmettelijke ziekten, lijders aan open tuberculose, aan venerische ziekten, e.d. op een aparten tijd te doen stempelen. Niet alleen bij de arbeidsbemiddeling is dit aan te bevelen, ook bij andere openbare instellingen, waar groote aantallen menschen op bepaalde tijdstippen samenkomen. Aanbeveling verdient het voorts de stempellokalen niet onmiddellijk grenzend aan de kantoorruimten te projecteeren. Zulke lokalen zijn haarden van infectie. Zij dienen dan ook met radicale middelen te worden gereinigd. g. Het vervallen van de inschrijvingen. De inschrijving — aanbieding van een werkzoekende — vervalt 0.m. wanneer: 1. werkzoekende werk heeft bekomen, al of niet door bemiddeling van de beurs of het agentschap en hij niet ingeschreven wenscht te blijven voor e.v.t. andere werkzaamheden ; 2. werkzoekende verzuimt op den daarvoor bestemden tijd zijn bewijs van inschrijving te doen afstempelen en geen gebruik maakt van de e.v.t. geboden gelegenheid om op een ander tijdstip — kort na het eerste en eigenlijke — om dit alsnog te doen afstempelen; 3. werkzoekende door ziekte e.d. omstandigheden niet in staat zal zijn e.v.t. aangeboden werk te aanvaarden; 4. werkzoekende door onordelijke gedragingen voor eenigen tijd de bemiddeling der beurs ontzegd is; 5. werkzoekende zich in een andere gemeente vestigt en geen prijs stelt op werkgelegenheid in de vorige woonplaats; 6. werkzoekende is overleden. Al naar den aard wordt de beëindiging der inschrijving onderscheiden in teruggetrokken en vervallen inschrijvingen (zie formulieren voor de „maandstatistiek" blz. 98 e.v.). § 4. OVER AANVRAGEN VAN WERKGEVERS. HET VERKRIJGEN EN VERWERKEN DAARVAN. MIDDELEN TOT HET VOEREN VAN PROPAGANDA. Zooals reeds eerder uiteengezet, heeft men op het terrein der arbeidsbemiddeling te maken met twee partijen, de werknemers en de werkgevers. Ten aanzien van het verkrijgen van de aanbiedingen van arbeidskrachten heeft de arbeidsbemiddeling geen reden tot klagen. Integendeel, er is thans voor de meeste categoriën van werknemers op perfecte wijze voor gezorgd, dat terstond na het intreden der werkloosheid, soms eerder, aanmelding bij het orgaan der openbare arbeidsbemiddeling volgt. Wij zeggen voor de meeste groepen, omdat voor enkele moet worden vastgesteld, dat haar belangstelling of vertrouwen in de arbeidsbeurs nog niet groot is. Wij noemen bijv. de intellectueele beroepen, waarin het aanbod vrij gering is. Niet zonder reden heeft de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen dan ook in haar jaarlijksche vergadering van Juni 1935 te Zwolle gehouden, prae-adviezen doen uitbrengen over het onderwerp : „De werkloosheid der Hoofdarbeiders. Wat kan worden gedaan om haar omvang te beperken en haar gevolgen te verzachten? Welke taak kunnen de arbeidsbeurzen hierbij vervullen?" J) Tal van maatregelen zijn getroffen, waardoor wordt bevorderd, dat werklooze arbeiders (in den ruimsten zin van het woord), die op eenigerlei wijze van de werkloozenkas trekken, steun of onderstand genieten, staan ingeschreven bij het orgaan der arbeidsbemiddeling in hun woonplaats. De overigen worden op allerlei wijze aangespoord hetzelfde te doen. Dat zelfde kan men niet zeggen ten opzichte van de werkgevers. Hier moeten we een scheeve verhouding constateeren. Zijn werknemers, die in eenigerlei vorm geldelijken steun van de overheid ontvangen, verplicht, zich te laten inschrijven tot het vinden van arbeidsgelegenheid, werkgevers, die behoefte hebben aan arbeidskrachten en die op een of andere manier geldelijken steun van de overheid ontvangen, zijn vrij van de verplichting om die arbeidskrachten aan te nemen via de overheidsinstelling, die, wordt zij goed beheerd, beter in staat is zich een oordeel over dien arbeider te vormen, dan menigen patroon, die meent zijn menschen te kennen. De overheid geeft aan den eenen kant soms handenvol geld uit om bedrijven op de been te houden of te stimuleeren, maar aan den anderen kant interesseert het haar blijkbaar niet hoe met haar geld wordt omgesprongen. Immers, door een juiste tewerkstelling van arbeidskrachten kan het rendement van dien overheidssteun belangrijk worden opgevoerd, door, wij noemen slechts één voorbeeld, in die vacante plaatsen voornamelijk werkloozen te plaatsen, die eveneens steun uit de overheidskassen genieten. Vanzelfsprekend staat daarbij voorop, dat die arbeiders moeten voldoen aan de normale eischen van bekwaamheid en geschiktheid. Men verdenke ons er niet van, dat wij de arbeidsbemiddeling ondergeschikt zouden willen maken aan het streven om „steuntrekkers te loozen!" Maar men moet het met ons eens zijn, dat het toch al te dwaas is, wanneer een instelling van ons allen niet in het belang van het algemeen werkzaam zou mogen zijn, door eenerzijds de behoeftigsten aan werk te helpen en daarbij die te doen voorgaan, die genoodzaakt zijn te moeten leven op onze gezamenlijke portemonnaie, de gemeentelijke- en Rijksschatkist. Zonder te treden in wat des werkgevers is, behoort een onpartijdig !) Prae-adviseurs waren de heeren A. de Graaff, Dr. Ph. J. Idenburg en Ir. R. A. Verwey. orgaan te beoordeelen wie wel en wie niet in aanmerking komen voor te werkstelling bij zulk een werkgever. Zou zulks het geval zijn, dan is daarmede reeds een belangrijke stap gedaan in de richting van ordening van het bedrijfsleven. Dat dit niet de taak is van de werkverschaffing zooals die hier en daar reeds blijkt op te treden, is o.i. duidelijk. Geen andere instelling kan — tenzij voor dit doel nog eens extra gelden worden uitgegeven — op de hoogte zijn omtrent de te werk te stellen arbeidskrachten. De proef echter genomen in vier Noordelijke provinciën en voortgezet in eenige Zuidelijke, om in het land- en tuinbouwbedrijf in ondersteunde (gesubsidieerde) bedrijven bij wijze van individueele (in tegenstelling met de gebruikelijke collectieve) werkverschaffing steuntrekkende werkloozen te plaatsen, wijst in die richting. Wij betoogden het ook elders, om de Nederlandsche producten en nieuwe Nederlandsche bedrijven op de wereldmarkt te pousseeren, is het noodig, dat landbouw, handel, nijverheid en industrie beschikken over de beste menschen op de beste plaatsen. Niet iedereen kan worden geduld op posten, waarvan het wel en wee van vele anderen afhankelijk is. Vooral daar, waar met het geld der geheele burgerij allerlei bedrijven en bedrijfstakken werden gesubsidieerd, mag worden geëischt, dat de staat c.q. gemeente of hun organen zeggenschap hebben in een voor de volkswelvaart zoo belangrijk vraagstuk als de personeelsvoorziening ! Onze overwegingen zijn hier van geheel anderen aard dan die van den heer A. J. A. C. van Delft, één der prae-adviseurs op de jaarvergadering van de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen op 1 en 2 Juli 1931 te Haarlem, die als zijn meening te kennen gaf, dat de werkgevers zich, daartoe wettelijk verplicht, uit moreele overwegingen tot de arbeidsbeurzen behooren te wenden. De heer Van Delft vatte zijn betoog samen in de volgende conclusies : „Ter bevordering van de arbeidsbemiddeling voor groote ondernemingen is het wenschelijk wettelijk te verplichten bij de arbeidsbeurzen aangifte van vacatures te doen en bona fide werkloozen te verplichten zich te doen inschrijven als werkzoekenden. Uit moreele overwegingen zullen werkgevers en ondernemers bij het zoeken naar arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid de passende instellingen i.c. arbeidsbeurzen moeten begunstigen. De overheidsorganen dienen steeds bij personeelsvoorziening aan de arbeidsbeurzen voorrang te verleenen. Ter bevordering van de bemiddeling voor geschoolde krachten is het noodig de eischen te kennen, welke groote ondernemingen stellen bij de aanneming van personeel. Daartoe is het noodig, dat de arbeidsbeurzen goed geoutilleerd zijn, zoowel wat inrichting als personeelsbezetting betreft. Door nauwe samenwerking tusschen arbeidsbeurzen en bureaux voor beroepkeuze met psycho-technische voorlichting zullen groote ondernemingen tot de arbeidsbeurzen gebracht worden. De arbeidsbeurzen moeten zooveel mogelijk contact zoeken met bedrijfschefs en werkbazen, naast de directies der groote ondernemingen, omdat de eersten veelal met de aanneming van personeel belast zijn. Zijn zij van het nuttige werken der bemiddelingsinstituten overtuigd, dan zullen zij er regelmatig gebruik van maken. Het maken van doeltreffende reclame is, evenals in elke zaak, ook voor de arbeidsbemiddeling van groot belang. Het is uit den booze wanneer arbeidsbeurzen door gemeentebestuur, armbestuur of anderszins beïnvloed kunnen worden om armlastigen met voorbijzien van redelijk gestelde eischen der werkgevers weg te werken." J) Naar onze meening behoort men slechts op economische gronden den werkgever het gebruik maken van de arbeidsbemiddeling als noodzakelijk onder het oog te brengen. Alleen waar het mogelijk blijkt, dat, met voldoende kans van slagen, ook moreele overwegingen den werkgever kunnen beïnfluenceeren, moet men deze aanwenden. Een werkgever toch — welk een goed mensch hij overigens ook moge zijn — heeft, vooral in dezen tijd, slechts te rekenen met zakelijke belangen van zijn bedrijf en kan zich terecht of ten onrechte niet bemoeien met iets dat hem alleen maar geld kost en niet inbrengt. Daar is hij schuw voor, dat stoot hem af en op die manier zal de arbeidsbemiddeling niets bereiken. Houden wij hier dus rekening met de opvattingen van den werkgever in het algemeen, hij die nog kans ziet om zich ondanks alles behoorlijk staande te houden, hoeveel meer hebben we dit te doen met de moeilijkheden, waarin de leider van een bedrijf, dat noodlijdend is, een uitweg moet zoeken! Voor hem geldt nog meer dan voor anderen het hoogste rendement te halen uit de gegeven omstandigheden. Willen we ordening en wie zou dat niet willen, wel en wee van onze huidige samenleving is daarvan afhankelijk, ook in de personeelsvoorziening, dan kenne men dus een grooten invloed toe aan het instituut der openbare arbeidsbemiddeling, dat, zich plaatsend op het standpunt van het algemeen belang, op krachtige wijze den wederopbouw van onze volkswelvaart zal helpen bevorderen." Het vormt een onmisbare schakel naar den maatschappijvorm, welken wij allen voorstaan, ongeacht welke poli- l) Vetgedrukt door ons. tieke of maatschappelijke opvattingen wij ook huldigen: zulk een, waar de bestaanszekerheid voor een ieder gegarandeerd is. Wat hebben wij te verstaan onder een werkgever, wat onder een werkgeversaanvrage ? Werkgever is, in den zin der arbeidsbemiddeling, ieder natuurlijk of rechtspersoon, die, ten behoeve van het verrichten van arbeid voor zich of in een onderneming, gewoon of voornemens is personeel in dienst te hebben of te nemen, tegen bepaalde arbeidsvoorwaarden en gedurende zekeren tijd. De elementen van deze definitie zijn de volgende. Primair is, dat arbeid moet worden verricht en wel in dienst van één of meer natuurlijke personen (ook de gehuwde vrouw wordt hieronder gerekend, waar het betreft het in dienst nemen van personeel voor huiselijke diensten) of van een rechtspersoon, welke doorgaans personeel in dienst hebben of voornemens zijn dit aan te stellen. Natuurlijk zijn hier wel uitzonderingen. De winkelier, die zijn zaak wat wil opknappen en daartoe de hulp van eenige arbeidskrachten noodig heeft, kan wel een werkster krijgen van de Arbeidsbeurs, maar geen timmerman of schilder. Voor de door dezen te verrichten arbeid moet hij zich wenden tot een aannemer, een patroon, wiens metier het is timmer-, metsel- of schilderswerk voor anderen uit te voeren. De Duitsche wet, das Gesetz über Arbeitsvermittlung und Arbeitslosenversicherung vom 16 Juli 1927, bepaalt in par. 68 het volgende : „Arbeitsvermittlung im Sinne dieses Gesetzes ist nur die Vermittlung Arbeitsuchender in Arbeitnelimerstellen einschlieszlich der Vermittlung in Lehrstellen (Lehrstellenvermittlung)". „Richtlinien" voegt hier nog aan toe: „Ist der Auftraggeber eine Privatperson und handelt es sich um Arbeiten, die üblicherweise vom einschlagigen Handwerk ausgeführt werden (Maler-, Sattler-, Tischler-arbeiten und dgl., nicht aber Privathaushalt, ungelernte Arbeit in Haus und Garten), so ist die Arbeitnehmereigensehaft zu vemeinen und die Vermittlung abzulehnen; ist der Auftraggeber ein Betrieb der nicht regelmaszig Handwerker der Angeforderten Art zu beschaftigen pflegt (z.B. ein Fleischermeister bestellt einen Glasergehilfen), so ist die Arbeitnehmereigenschaft sorgfaltig festzustellen. Sie ist insbesondere nur gegeben, wenn a. die Arbeit der berufsüblichen Aufsichts- und Anordnungsbefugnis des Auftraggebers, namentlich hinsichtlich des Arbeitsverfahrens, der Arbeitsdauer und der Arbeitseinteilung unterliegt und nicht selbstandig auszuführen ist, und b. Material, Werkzeug und Berufskleidung in berufsüblichem Umfange von dem Auftraggeber gestellt werden, und c. die Pflichten, die nach der Sozialversicherung dem Arbeitgeber obliegen, auch übernommen werden." Ook daar is men dus van meening, dat beunhazerij, zoowel van werkgevers- als van werknemerszijde, moet worden tegengegaan. De werkgeversstand wordt tegen minder faire praktijken van soortgenooten beschermd, de werknemers worden tegen zich zelf beschermd, d.w.z. de arbeidsbemiddeling is niet bereid mede te werken tot het plaatsen van werkzoekenden in betrekkingen, waarvan het risico somwijlen op hen wordt afgewenteld en de patroon, die nauwelijks dien naam verdient, de voordeelen opstrijkt. Tweedens is er het kenmerk van den loondienst. Aan den arbeider wordt, behoudens in gevallen van zuivere leerling-betrekkingen, een loon toegekend voor het door hem verrichte werk. Het loon mag volgens art. 1637p van het Burgerlijk Wetboek slechts in den vorm van geld of eenige voortbrengselen enz. worden uitbetaald. Zie hiervoor Hoofdstuk IV, par. 1, blz. 212. Het is dus duidelijk, dat bij elke aanvrage om arbeidskrachten behoort te worden vastgesteld of en in welken vorm loon betaald wordt. Tenslotte moet bij elke arbeidsovereenkomst sprake zijn van een zekeren tijd, waarvoor zij wordt aangegaan. Deze tijd kan kort zijn, bijv. één uur, kan langer zijn, bijv. 3 maanden. Deze tijd kan echter ook onbepaald zijn; een proeftijd kan eveneens worden bedongen. In ieder geval moet ook hieromtrent klaarheid bestaan bij de arbeidsbemiddeüng. Onder een aanvrage van een werkgever verstaan wij iedere persoonlijke, telefonische of schriftelijke opdracht tot het aan hem toewijzen van arbeidskrachten. De Duitschers voegen daar nog bij „die nicht namentlich benannt sind". Wij willen echter wat ruimer zijn en ook zulke arbeiders, welke door onze bemiddeling zijn tewerkgesteld tot de, ingevolge een werkgeversaanvrage tot stand gekomen, plaatsingen rekenen. Wij doen dit om practische redenen. Het is immers vrijwel ge- woonte, dat werkgevers, die men langzaamaan tracht te winnen voor de arbeidsbemiddeling, in den beginne nog dikwijls, zoo niet uitsluitend, arbeiders bij name aanvragen. De Arbeidsbeurs vervult in dit geval feitelijk den rol van loopjongen. Maar dat is niet zoo erg, want zij kan op die wijze haar beurt afwachten om metterdaad te toonen, wat zij waard is. De werkgever zal vroeg of laat wei eens behoefte hebben aan een bepaald soort van arbeidskracht, welke hij moeilijk te vinden weet. Dan vraagt hij bij de Arbeidsbeurs, of deze hem misschien kan helpen. Wanneer de Arbeidsbeurs hem nu van dienst kan zijn, stijgt zij onmiddellijk in zijn aanzien. Het zal temeer indruk op hem maken, indien voor het beoordeelen van de juiste geschiktheid van den arbeider een bepaalde mate van kennis omtrent de te verrichten werkzaamheden noodig was. Aanvragen van werkgevers kunnen worden ingediend bij de plaatselijke arbeidsbemiddeling. Indien het betreft arbeidskrachten, welke van buiten de gemeente moeten komen, worden de aanvragen ten spoedigste aan het betreffende andere orgaan der arbeidsbemiddeling doorgegeven. Eén aanvrage kan natuurlijk op meer arbeidskrachten betrekking hebben. In bepaalde gevallen kan het voorkomen, dat een werkgever zich, met voorbijgaan van de plaatselijke arbeidsbemiddeling, regelrecht wendt tot een andere arbeidsbeurs. Het betreft hier dan bijv. het aanvragen van werkzoekenden van een bepaalde vakafdeeling bij een grootere beurs, welker werkingssfeer zich over één of meer districten uitstrekt, of wel de werkgever weet zeker in zijn gemeente de werkkrachten niet te zullen vinden, welke hij behoeft. Hij wendt zich ter besparing van tijd onmiddellijk tot de instelling in de gemeente, waar zij wel voorhanden zijn. De Arbeidsbeurs in de andere gemeente behoort echter in alle gevallen te wijzen op gebruikmaking van de eigen, plaatselijke arbeidsbemiddeling. Soms kan de werkgever bepaald bezwaar hebben tegen de inschakeling van dit instituut, op grond van teleurstellende ervaringen, of door gebrek aan vertrouwen in de zaakkundige of onpartijdige behandeling van zijn aanvragen. In dit laatste geval is het gewenscht, dat de werkgever zijn bezwaren ter kennis brengt van den directeur der districts-arbeidsbeurs, onder welke het orgaan ressorteert, of van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, indien het betreft een orgaan, waaraan tevens de taak is opgedragen om op te treden als districts-arbeidsbeurs. Het spreekt vanzelf, dat elk orgaan der openbare arbeidsbemiddeling te zorgen heeft, dat dergelijke onaangename dingen ach- terwege blijven. Tegenover iederen werkgever treedt men tactvol en beleefd op, men hoore rustig zijn wenschen aan, vrage beknopt en duidelijk na, hetgeen nog tot vervollediging der gegevens kan strekken en zorge daarna voor een spoedige en zorgvuldige behandeling der aanvrage. Dit geldt voor iederen werkgever, derhalve ook voor wie op grond van een beschikking of verordening, een besteksbepaling, een collectief contract, e.d. verplicht is, zich tot de Arbeidsbeurs te wenden. Hem worde niet zoodanige werknemers opgedrongen, welke men bij andere, vrij van elke verplichting staande werkgevers niet zou kunnen plaatsen. Daarentegen heeft de arbeidsbemiddeling tot taak na te gaan, of in plaatsen, welke op grond van bovengenoemde redenen door tusschenkomst harerzijds zouden moeten zijn bezet, op andere wijze zijn voorzien. Den werkgever moet onmiddellijk onder het oog worden gebracht, dat hij hierdoor een voor hem bindend voorschrift overtreedt en in bepaalde gevallen kan gevorderd worden, dat de onrechtmatig tewerkgestelde worde ontslagen. Zoo mogelijk moet het geschil worden opgelost tusschen de arbeidsbemiddeling en de instantie of den persoon die de overtreding heeft begaan, althans wanneer daarbij van geen bepaalden opzet sprake is en mag worden aangenomen, dat dit in het vervolg niet meer zal plaats hebben. Voorkomen kan daardoor worden, dat een functionaris, belast met de aanneming van personeel, verbitterd wordt tegen de arbeidsbeurs. In andere gevallen moet de hoogere instantie direct in kennis worden gesteld van de schending van het gebod. Dat zijn in het geval van een Ministerieele beschikking (misschien komt dat nog wel eens!), via den Rijksdienst het betreffende Departement of het hoofd van den daaronder ressorteerenden dienst, waarop het geval betrekking heeft; ingeval een gemeentelijke verordening deze materie regelt, zijn in tweede instantie het hoofd van dienst of een bedrijf, in laatste instantie Burgemeester en Wethouders te bewegen in te grijpen; daar, waar een collectief contract bepalingen bevat omtrent de arbeidsbemiddeling, wordt de andere partij, de werknemersorganisatie(s), gewaarschuwd. Overtreding van besteksbepalingen wordt ter kennis gebracht van de instantie, welke de directie over het werk uitoefent. Heeft dit geen resultaat, dan berichte men dit aan het bevoegde hoogere orgaan, bijv. Rijks- of Provinciale Waterstaat, gemeentebestuur, waterschaps- of polderbestuur, enz. De bedrijfsraad is het aangewezen lichaam, dat te beslissen heeft over klachten van dezen aard, indien door dezen raad eveneens regelen t.a.v. de gebruikmaking der arbeidsbemiddeling zijn vastgesteld. De Arbeidsbeurs hoede zich er voor om in gevallen, waarin een werkgever voor een bepaald werk verplicht is tot gebruikmaking van de openbare arbeidsbemiddeling, al te streng op te treden, doch den werkgever, op soepele wijze, voor zoover mogelijk, tegemoet te komen. Zou men dit niet doen, dan is het vrijwel zeker, dat de connecties, indien die reeds bestonden, van stonde af aan ongunstig zullen worden beïnvloed, zoo niet verbroken, wanneer de werkgever niet meer verplicht is en een vrij werk heeft. Dat is één van de moeilijke situaties, waarin de Arbeidsbeurs zich kan bevinden. Zij zit tusschen verschillende vuren in, waaraan zij zich niet mag branden. De werkgevers, die gaarne hun wenschen zien ingewilligd, moeten het werk uitvoeren en niet de Arbeidsbeurs ! De werknemers en hun organisaties, die graag de bepalingen op stipte wijze willen zien nageleefd en de Arbeidsbeurs met argusoogen gadeslaan of zij niet té soepel is t.o.v. de eischen van den werkgever en last not least, het College van Burgemeester en Wethouders of de directie van het werk, die liefst den vrede willen zien bewaard en spoedig geneigd zijn maatregelen of handelingen van de beurs kwalijk te nemen. Het komt daardoor, dat de Arbeidsbeurs veelal aan het kortste eind trekt en dat moet juist voorkomen worden, want dat schaadt haar prestige. Zij moet immers boven de partijen staan! Het verkrijgen van aanvragen van werkgevers. Voor het goed functioneeren van een Arbeidsbeurs is het noodig, dat zij kan beschikken over een voortdurend overzicht over de vraag op de arbeidsmarkt en dat die vraag bij haar terecht komt. Om die vraag te krijgen moet de Arbeidsbeurs goed werk afleveren, dan komen de werkgevers terug en verkrijgt de Arbeidsbeurs het gewenschte overzicht. Wij hebben hier dus schijnbaar met een vicieuzen cirkel te doen, maar dat valt wel mee. Als we nagaan op welke wijzen de Arbeidsbeurs de beschikking krijgt over de vraag op de arbeidsmarkt, dan kunnen we die rangschikken ais volgt: 1. de werkgever wendt zich (persoonlijk, telefonisch, schriftelijk) eigener beweging tot de Arbeidsbeurs ; 2. de werkgever zoekt contact op aanraden van andere gebruikers van deze instelling; 3. de werkgever komt tot de arbeidsbemiddeling, daartoe verplicht door een of andere bepaling; 4. de werkgever stelt zich met haar in verbinding, op uitnoodiging van de Arbeidsbeurs en wel: a. door een algemeene schriftelijke of andere propaganda; b. door een bijzondere schriftelijke uitnoodiging naar aanleiding van bepaalde omstandigheden; c. in geval van haast wordt dit telefonisch gedaan of wel c. door middel van den buitendienst. De punten 1 tot en met 3 behoeven geen nadere toelichting. De gevallen onder 4 willen wij aan een verder gaande beschouwing onderwerpen. Op dit terrein heeft de arbeidsbemiddeling veel werk te verzetten. Het is niets meer of niets minder dan de geheele organisatie van de propaganda ! Wij komen echter weldra op de eigenlijke propaganda terug en volstaan met een analyse op te stellen van de wijze waarop de Arbeidsbeurs de beschikking moet trachten te krijgen over de gegevens, waardoor zij in staat is vast te stellen, waar en wanneer behoefte bestaat aan arbeidskrachten. Onder meer kunnen de volgende middelen worden aangewend tot het verkrijgen van gegevens omtrent te verwachten werkgelegenheid. 1. Aankondiging en verloop van aanbestedingen nauwlettend observeeren en bij gunning zorgen direct aanwezig te zijn om het belang voor den aannemer van gebruikmaking en de bereidwilligheid van de arbeidsbemiddeling naar voren te brengen. Zoo noodig kan reeds, vóór de gunning is afgekomen, de laagste inschrijver als de vermoedelijke uitvoerder van het werk worden bezocht. Waar wij spreken van aanbestedingen worden daarmede bedoeld, zoowel openbare, als onderhandsche aanbestedingen van werken van allerlei aard. 1) De eerste worden aangekondigd in de dagbladen enz., de andere niet. Het is dus vrij moeilijk om van die laatste, onderhandsche aanbestedingen, op de hoogte te komen. Wij vallen daartoe echter eenige wegen aanwijzen: a. Men raadplege zorgvuldig de pers, zoowel de dagbladpers als de vakbladen.2) Iedere beurs behoort geabonneerd te zijn op één of meer van de grootste dagbladen en op de provinciale of plaatselijke bladen, verder op een zoo groot mogelijk aantal vakbladen, zoowel vaktechnische periodieken als organen van werkgevers- en werknemersorganisaties. 1) Velen meenen ten onrechte, dat aanbestedingen alleen betrekking hebben op nieuw- of verbouw van woningen, gebouwen, aanleg of onderhoud van straten, e.d. Ook den bouw van schepen, bruggen, den aanleg van vaarwegen en spoorlijnen, het vervaardigen van materieel, het verleenen van diensten (bijv. medische hulp), het leveren van levensmiddelen, e.d. kunnen worden aanbesteed. 2) Een zeer goed blad in dit opzicht is: „Vraag en Aanbod", uitgave van de N.V. Uitgevers Maatschappij AE. Kluwer. De beide laatsten zijn of behooren zoo welwillend te zijn om alle arbeidsbeurzen van eenig belang haar orgaan kosteloos of tegen een geringe vergoeding toe te zenden; b. omtrent aanvragen om bouwvergunningen en het verleenen daarvan worde men door den betrokken (bouw- en woning-) dienst bijtijds verwittigd. Een daartoe strekkende regeling behoort in alle gemeenten tot stand te worden gebracht. c. met het gemeentelijk grondbedrijf trachte men overeen te komen, dat van aanvragen betreffende, koop, pacht of het in erfpacht nemen van gronden, bijtijds mededeeling wordt gedaan aan het orgaan der arbeidsbemiddeling. 2. Worden door overheidslichamen besluiten genomen tengevolge waarvan verruiming der arbeidsmarkt is te verwachten, dan stelle men zich aanstonds in verbinding met deze of de uitvoerende instanties, teneinde de vraag naar en den toevloed van arbeidskrachten in goede banen te leiden. Dat zijn buiten de reeds genoemde besluiten tot verkoop en uitgifte in pacht of erfpacht van gronden en bouwvergunningen of concessies, besluiten tot het oprichten of uitbreiden van bedrijven, diensten, markten, e.d. of besluiten van administratieven aard, voor de uitvoering waarvan, behoefte ontstaat aan personeel. 3. Uit de pers verneemt men gewoonlijk het plaatsen van alle min of meer belangrijke orders. 4. Eveneens uit de dagbladen en de vakpers, maar dan in het zuiver commercieele gedeelte, de advertenties, kan men lezen, dat werkgevers behoefte hebben aan bepaalde werkkrachten. Men stelle zich op de reeds bovenomschreven wijzen met hen in verbinding om hen te overtuigen, dat gebruik maken van de diensten der arbeidsbemiddeling hen besparing zou hebben opgeleverd van tijd, geld en moeite, tjjd voor het ontvangen van tallooze sollicitanten of het lezen van stapels sollicitaties, geld voor de kosten der advertenties en moeite voor het inwinnen van inlichtingen, voor het doen van een keuze uit de meest uiteenïoopende aanbiedingen. Advertenties op welke moet worden gereflecteerd onder een bepaald nummer of een letter aan het bureau van het blad, zouden kunnen worden bewerkt met een algemeene opwekking tot het gebruik maken van de openbare arbeidsbemiddeling. Men late dit echter achterwege, ook al omdat verscheidene dagbladdirecties circulaires of brieven, enz., die „volgens haar oordeel niet bona fide op den inhoud der betreffende advertentie reageeren, worden vernietigd". In hoeverre ook circulaires van de arbeidsbemiddeling hieronder zouden kunnen vallen, laten wij in het midden. 10 Een ander geval meenen wij aanwezig, wanneer de Arbeidsbeurs, overtuigd, dat zij eenige zeer geschikte ingeschrevenen heeft voor de betreffende betrekking, daarvan mededeeling doet, echter zonder die personen aan te duiden. In het algemeen, onbetrouwbare adressen buiten beschouwing gelaten, zullen zij die dergelijke annonces plaatsen wel tot de serieuze werkgevers behooren, die het aanbod rustig willen bezien, zonder overloopen te worden door tal van op een baantje beluste werkzoekenden. Men trachte dus ook dit terrein te bewerken en te veroveren, zij het dan op bona fide wijze. 5. Tenslotte willen wij wijzen op de periodiek terugkeerende verruiming van de arbeidsmarkt, n.1. door den seizoenarbeid. Allen kennen wij dergelijke werkzaamheden. Enkele voorbeelden willen we noemen: sneeuwruimen — ijsvermaak — brandstoffenhandel, verkeerswezen — toerisme — hötelbedrijf, enz. — ijsventen, wegverharden — greppelen — slooten — baggeren, aardbeien-, kersenpluk, enz., uien- en sjalottenpellen — garnalenpellen — bollenpellen — groentenschoonmaken voor conservenfabrieken e.d., kermissen — jaarmarkten — tentoonstellingen — feesten, maaien en hooien — korenzichten — vlastrekken, e.d., aardappelen- en bietenrooien, boomrooien — rietsnijden, dorschen — ploegen, suikerbietencampagne —: pulprijden. Ook op dit terrein zorge de arbeidsbeurs dus „bij" te zijn en reeds bij voorbaat de in aanmerking komende werkgevers te bezoeken. Wij hebben hierboven herhaaldelijk gesproken over de verschillende wijzen, waarop wij ons met den werkgever in verbinding kunnen stellen, n.1. schriftelijk, telefonisch, door den bemiddelaar persoonlijk of door den buitendienst. Hieraan willen we nog even een korte beschouwing wijden. Om met den werkgever te correspondeeren moet de arbeidsbemiddeling de beschikking hebben over één of meer behoorlijke schrijfmachines. Het uiterlijk van de brieven of formulieren moet niet bureaucratisch zijn, de toon ervan zakelijk en beknopt, niet te ambtelijk. Iedere agent der arbeidsbemiddeling moet evenals iedere arbeidsbeurs kunnen beschikken over een telefoon, zoowel aan huis als op zijn bureau. Ditzelfde geldt voor de bemiddelaars en leiders der afdeelingen aan de grootere beurzen. Ook zij moeten na kan- toortijd te bereiken zijn. Aan den anderen kant kunnen zij zelf op tijdstippen, waarop zij een werkgever, die onder de kantooruren niet aanwezig was, dezen opbellen om onderhandelingen met hem aan te knoopen of hem verslag te doen over verrichte werkzaamheden in verband met zijn aanvraag. Spoedgevallen kunnen daardoor dikwijls tot een gunstig resultaat worden gebracht. Wat den buitendienst betreft meenen wij, dat (een staf van) bekwame, intelligente en handige mannen werk van groote beteekenis kan verrichten. Zij moeten natuurlijk behoorlijk onderlegd zijn, maar op hun flair komt het aan. Zij zijn het waardevolle, voor velerlei doeleinden te gebruiken instrument van den leider der afdeeüng of van den bemiddelaar. Zij verrichten deels werk in opdracht van dezen, deels op eigen initiatief. Op hun speurzin om overal gaatjes te vinden om mannetjes te plaatsen komt het aan. De afdeelingsleider of de onder-directeur, in kleinere gemeenten natuurlijk de directeur zelf, draagt den buitendienst op om: a. volgens een rationeel werkprogram bedrijfstak na bedrijfstak, werkgever na werkgever te bewerken; in een weke- j lijksch rapport, x) vermeldende dag, werkgever, doel en resultaat dient ieder lid van den buitendienst verslag te doen van zijn bemoeiingen; b. de dagelijks voorkomende zaken te behandelen, welke betrekking hebben op aanvragen, verzoeken om inlichtingen, e.d.; c. gegevens van allerlei aard te verzamelen. Middelen tot het voeren van propaganda. De propaganda, d.w.z. het geven van publiciteit aan het bestaan en het nut van de organen der openbare arbeidsbemiddeling is een onderwerp van voortdurende zorg van de directies der arbeidsbeurzen en andere autoriteiten op dit gebied. Er zijn meer overheidsinstellingen of -bedrijven waarvoor reclame wordt gemaakt en met succes ! Maar het opmerkelijke daarbij is, dat voor geboden diensten of waren moet worden betaald. Toch vindt men gereede koopers of gebruikers, ook al zijn de tarieven soms hoog te noemen. De arbeidsbemiddeling verleent haar diensten niet alleen kosteloos, zij bezorgt den gebruiker bovendien een besparing van tijd, geld en moeite, zoowel den werknemer als den werkgever. Men zou dus, theoretisch, de geheele markt van gebruikers tot J) Dit model is, evenals alle andere besproken modellen, verkrijgbaar bij uitgever dezes. zich moeten trekken. Dit nu is merkwaardigerwijze niet het geval. Weliswaar is het zoover, dat het aanbod van arbeidskrachten kunstmatig naar de arbeidsbemiddeling wordt toegevoerd, doch met de vraag ernaar is dat nog geenszins het geval. In de gevallen, dat de werkgever niet naar de Arbeidsbeurs komt, moet de Arbeidsbeurs zich wenden tot den werkgever, met het doel hem de aandacht op deze instelling te vestigen. De middelen, welke daartoe kunnen worden aangewend, zijn o.m. de volgende: 1. het zenden van in algemeene bewoordingen gestelde circulaires of drukwerken, folders, kalenders, of andere reclamevormen ; We willen hierbij aan de hand van eenige voorbeelden demonstreeren op welke wijze men deze soort reclame zou kunnen aanpakken. Door een afdeeling voor de binnenscheepvaart kan een handige tabel van waterstanden worden verspreid. Door een afdeeling voor vrouwen kan een eenvoudig en overzichtelijk boekje worden gemaakt, waarin de loonen voorkomen van huispersoneel. En niet alleen de loonen, maar ook hetgeen door middel van een enquête omtrent arbeidstijd, vacantie, loon en kostgeld bij vacantie, e.d. kan worden opgesteld en verder het noodige omtrent huur en opzegging van dienstboden, enz. Ter bestrijding van kosten probeere men eenige advertenties van enkele goede zaken te krijgen. Het geheel moet er fleurig uitzien en in de eerste plaats worden toegezonden aan die werkgeefsters, die zoo bereidwillig waren ons aan de betreffende gegevens te helpen. Ook voor alle onderdeelen tezamen kan men dergelijke gegevens aan de werkgevers verstrekken, mits men maar zorg drage, dat deze gegevens up to date worden bijgehouden. Zoo doet de Arbeidsbeurs te Brussel maandelijks een uitgebreide staat verschijnen van de uurloonen van ruim 350 beroepen, welke tegen een geringe vergoeding verkrijgbaar is. Aardige folders kunnen worden gemaakt, waarin op eenvoudige heldere wijze het doel en de werking der arbeidsbeurzen wordt aangegeven. Bij bijzondere gelegenheden worden die, in een fleurigen, opvallenden vorm, uitgereikt of verzonden. Bijv. in het voorjaar, met Paschen, wanneer de bouwnijverheid enz. weer op volle kracht gaat werken : ter gelegenheid van feesten of tentoonstellingen, e.d. 2. het aanschrijven van een werkgever naar aanleiding van een in de vorige paragraaf omschreven aankondiging van mogelijke uitbreiding der werkgelegenheid; Natuurlijk kan dit ook persoonlijk door den bemiddelaar of den buitendienst worden gedaan. Steeds zorge men ervoor, dat de werkgever den indruk krijgt, dat de Arbeidsbeurs een instituut is met een zakelijk karakter. 3. het plaatsen van advertenties. Men make hiervan een matig gebruik en beperke zich voornamelijk tot algemeene bekendmakingen. 4. het schrijven van artikelen in dagbladen en tijdschriften; Vooral in de plaatselijke pers en in organen van werkgeversverenigingen e.d. houde men door korte, steeds actueele en frissche artikelen, de belangstelling voor de arbeidsbemiddeling gaande. 5. het houden van lezingen of voordrachten, daar waar men gelegenheid heeft met een behoorlijk aantal werkgevers in aanraking te komen; Bijvoorbeeld wordt bedoeld, het houden van een lezing in een vergadering van een landbouworganisatie, over de belangen van de landbouwers en veehouders bij een goede arbeidsbemiddeling ten plattelande of in een vergadering van een vereeniging van huisvrouwen over dienstbodenbemiddeling e.d. 6. het houden van lezingen over onderwerpen de arbeidsbemiddeling rakende voor een veel uitgebreider gehoor, n.1. door middel van de radio; Dit middel zou voor nog andere doeleinden kunnen worden benut. Namelijk in het geval, dat plotseling dringende behoefte ontstaat aan bepaalde arbeidskrachten en men zich niet kan behelpen met telefoon of post. Natuurlijk hebben wij het oog op „normale" tijden, waarin geen belangrijk tekort is aan arbeidsgelegenheid. Laten wij een voorbeeld bedenken. Een werkgever in Hengelo krijgt een spoedorder voor het leveren van een belangrijk aantal krachtige electromotoren. In de plaats zelf, noch in de omringende gemeenten zijn werklieden voorhanden om de noodige uitbreiding van het personeel mogelijk te maken. De arbeidsbemiddeling stelt zich onmiddellijk met den Rijksdienst in verbinding om een spoedeischende aanvrage door te geven. De Rijksdienst kan voor dergelijke doeleinden een regeling treffen met het Radiostation Scheveningen om op, één of meer tijdstippen van den dag in code-taal de bedoelde aanvragen door te geven. Op iedere beurs en elk agentschap beluistere men deze mededeelingen en zorge men voor een prompte afhandeling. Telefonisch geve men zijn aanbiedingen door aan de aanvragende arbeidsbeurs, welke bijv. door een nummer wordt aangeduid. 7. Last not least; door het aanknoopen van persoonlijke relaties met de werkgevers, het doordringen in hun milieu ; Getracht moet worden op hun terrein als een deskundige voor bepaalde zaken te worden aangemerkt. Daartoe is studie noodig. Studie van het bedrijf en van de theoretisch-technische kwesties. Maar dat is de zaak ten volle waard. Als de werkgever bemerkt te doen te hebben met een man, die toont met den aard van zijn bedrijf volkomen op de hoogte te zijn, dan schenkt hij hem zijn vertrouwen en dan wordt de arbeidsbemiddeling onvermijdelijk voor de volle 100 %> ingeschakeld. Een middel om daartoe te geraken is bijv. door les of cursussen te geven in vakonderwijs, door een bestuursfunctie te aanvaarden in vereenigingen het bedrijf of vak betreffende. Het verwerken van de aanvragen. Wij hebben reeds vastgesteld, dat aanvragen van werkgevers schriftelijk, telefonisch of in persoon kunnen worden ingediend. De werkgever kan zijn schriftelijke aanvrage per post of door een bode bij de Arbeidsbeurs doen bezorgen, waar zij onmiddellijk in behandeling wordt genomen zoodra zij in handen komt van den bemiddelaar. Zulk een aanvrage kan hij op ieder uur van den dag verzenden. Om zich met de Arbeidsbeurs persoonlijk of telefonisch in verbinding te stellen, heeft de werkgever zich gewoonlijk te houden aan de openingsuren. Het spreekt vanzelf, dat het de Arbeidsbeurs is, die haar kantoortijd moet aanpassen aan de gewoonten van de bedrijven, niet omgekeerd. Het is op grond daarvan, dat bijv. te Amsterdam de af deeling voor broodbakkers des morgens reeds om 4 uur geopend is, dat de afdeeling voor de binnenscheepvaart te Dordrecht geopend is van 7 tot 20 uur, dat aan vele afdeelingen voor huiselijke diensten, naast openingsuren in den namiddag, ook gelegenheid tot aanmelding of aanvraag bestaat op sommige avonden in de week, dat voor de afdeeling voor verplegend personeel ook avond-, zoo noodig nachtdiensten, worden ingesteld en dat de afdeeling voor het hotel-, café- en restaurantbedrijf ook 's Zondags te bereiken is. Algemeene regelen zijn op dit gebied niet te stellen, daar de omstandigheden van plaats tot plaats zullen verschillen. Ieder ga daarom na in hoeverre het plaatselijke orgaan der bemiddeling zich in dit opzicht heeft aangepast. Waar mogelijk worden de noodige verbeteringen aangebracht. Overal zal dit niet gemakkelijk gaan, vooral waar, in kleine gemeenten, de bemiddeling draait om één persoon. Want slechts door het instellen van verschillende diensten met vrij gelijkwaardige krachten kan natuurlijk worden bevorderd, dat de Arbeidsbeurs op alle tijdstippen van den dag geopend is. Voor het opnemen van de aanvrage, welke persoonlijk of telefonisch wordt ingediend, behoort geen apart kantoor te worden ingericht; dit behoort ook niet aan één persoon te worden opgedragen, wanneer de beurs in verschillende vakafdeelingen is gesplitst. De aanvragen moeten rechtstreeks kunnen worden gericht aan den bemiddelaar, die ze in behandeling moet nemen. Slechts hij is volkomen in staat om direct te kunnen beoordeelen of de aanvragen naar alle waarschijnlijkheid zullen kunnen worden voldaan, over welke gegevens hij nog moet beschikken om de aanvragen te vervolledigen, waardoor het doen van een juiste keuze wordt bevorderd. Wenscht een werkgever zijn aanvrage in te dienen bij den leider van de afdeeling arbeidsbemiddeling of den directeur van den dienst dan geve deze de aanvrage zoo spoedig mogelijk door aan den betreffenden bemiddelaar, indien het een normaal geval betreft. Hij zorge in bijzondere gevallen, indien de aanvragen informatorisch of van vertrouwelijken aard zijn, dat de behandeling ervan onder zijn toezicht tot een goed einde wordt gebracht. Het verdient aanbeveling schriftelijk ontvangen aanvragen te bevestigen, schriftelijk (door middel van een gedrukt formulier), dan wel telefonisch. Zoonoodig kan tegelijkertijd om opheldering worden gevraagd omtrent mogelijke onduidelijkheden of onvolledige gegevens in de aanvrage. Men moet dit echter zoo min mogelijk doen en op zoo'n wijze, dat de werkgever niet geïrriteerd wordt door ambtelijke zwaarwichtigheid. Wat de aanvrage o.m. moet vermelden. In de eerste plaats moet de bemiddelaar weten, welke soort en aantal arbeidskrachten de werkgever van noode heeft. Vervolgens, welke soort arbeid deze hebben te verrichten, welke machines of werktuigen zij moeten kunnen bedienen, welke gereedschappen of uitrustingsstukken zij moeten medebrengen en tenslotte welke vaktechnische kennis en welke persoonlijke karak- ter-eigenschappen zij moeten bezitten om het werk te kunnen verrichten. De bemiddelaar moet dus zelf op de hoogte zijn met alle mogelijkheden in ieder door hem te bemiddelen beroep. Liefst moet hij die kennis paraat hebben, maar zoo noodig kan die worden aangevuld door de psychografische gegevens omtrent de beroepen, waarover iedere beurs behoort te beschikken. Ook aan de opsomming van de voornaamste beroepsonderdeelen en -werkzaamheden, welke voorkomen op de verdeelkaarten in het register van werkzoekenden en die tezamen den sleutel vormen op de cijfercode van de werknemerkaart, kan hij een handleiding hebben voor de te stellen vragen aan den werkgever. We willen hier den nadruk leggen op de noodzakelijkheid, dat de werkgever den bemiddelaar een behoorlijke en juiste toelichting geeft op zijn aanvraag. Het komt voor dat werkgevers het niet van belang of niet noodig vinden, de Arbeidsbeurs mede te deelen onder welke omstandigheden of voor precies welke werkzaamheden de aangevraagde arbeidskrachten zullen worden te werkgesteld. Dit moet niet anders dan belemmerend werken op een vlotten gang van zaken. Immers de bemiddelaar moet het bedrijf of den persoon van den werkgever al goed kennen om zijn keuze doeltreffend te doen zijn. In de tweede plaats is van belang de loonkwestie. Om te kunnen vaststellen, dat hij er niet aan mede werkt, het in de wet verboden, plaatsen van arbeidskrachten tot stand te brengen tegen lagere loonen dan de in het beroep geldende, moet de bemiddelaar weten wat het aangeboden loon is. De werkgever kan natuurlijk ook, en dat zal in vrij veel gevallen gebeuren, te kennen geven dat hij het loon en e.v.t. andere arbeidsvoorwaarden met den werknemer nader overeen wil trachten te komen. Daarmede kan de Arbeidsbeurs zich vereenigen. De werknemer of de werkgever, al naar gelang de omstandigheden en den stand van de arbeidsmarkt, de zwakste of de sterkste partij, behooren dan op eigen gelegenheid hun belangen te verdedigen. Voor het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst tegen lager loon dan ter plaatse gebruikelijk is, kan de Arbeidsbeurs dan niet aansprakelijk gesteld worden. Indien echter bij het indienen van de aanvraag, door het zich voorbehouden van een loonsbepaling kennelijk de bedoeling lijkt voor te zitten, dat de werkgever een arbeider in dienst wil trachten te verkrijgen tegen een loon, lager dan het mimmum-standaardloon, behoort de bemiddelaar na te gaan of dit inderdaad juist is, en na tevergeefs te hebben getracht den werkgever te bewe- gen zijn voornemen te herzien door de mededeeling, dat de beurs zich met een dergelijke aanvrage niet kan inlaten, deze niet in behandeling te nemen. Vaak zal de werkgever zelf niet precies op de hoogte zijn ten aanzien van het loon dat hij moet betalen. Hij zal den bemiddelaar vragen hem dit te willen mededeelen. Deze behoort derhalve precies te weten wat de loonen zijn in de beroepen in welke hij bemiddelend optreedt. De bemiddelaar beschikt echter zelf meestal over zoo weinig vrijen tijd, dat hem het verzamelen van gegevens omtrent den loonstandaard moeilijk valt. Daar komt bij, dat hij bijna alles moet vragen, daar slechts weinigen hem uit eigen beweging mededeelen, wat de loonen zijn. Voor hem zijn dus van groote waarde de in Deel II ongenomen staten en lijsten van loongegevens, waaruit hij op eenvoudige wijze onmiddellijk kan vaststellen, hoeveel het loon in het betreffende beroep bedraagt. Overigens zij voor het verzamelen van loon- en andere gegevens verwezen naar par. 5 van Hoofdstuk II. Het spreekt vanzelf, dat de bemiddelaar geen invloed behoort uit te oefenen op de hoogte van het loon.1) Verder behoort de werkgever den bemiddelaar mede te deelen of de arbeider buiten het geld-loon, waarover wij het hierboven feitelijk alleen gehad hebben, ook nog andere vergoedingen geniet. Dat kan bijv. bestaan uit kost en inwoning, opvoeding, onderricht en dergelijke. In zulke gevallen zal de bemiddelaar veelal op verzoek van den werkgever moeten letten op de godsdienstige of maatschappelijke opvattingen naast de zedeüjke en moreele gedragingen van den werkzoekende. Wij drukken hier „op verzoek" vet, daar toch de wet verbiedt, dat de godsdienstige, staatkundige of maatschappelijke overtuiging van hen die van de bemiddeling gebruik maken en hun al of niet aangesloten zijn bij eenige vereeniging, niet mogen leiden tot het verleenen van voorrang. Ingeval degene, die de tusschenkomst van een orgaan der arbeidsbemiddeling inroept, bepaalde wenschen kenbaar maakt, mag daarmede zeker rekening gehouden worden. De werkgever (ook de werknemer kan bepaalde wenschen kenbaar maken!) kan zijn bepaalde wenschen echter ook niet kenbaar maken, terwijl de bemiddelaar weet, dat zij wel bestaan (bijv. van een vroegere aanvraag). Hoewel feitelijk strijdig met de wet, zal zijn bemiddeling er toch op gericht zijn om het plaat- Een tegenovergestelde opvatting huldigt de heer Dr. Ir. J. G. J. C. Nieuwenhuis, die de arbeidsbeurzen als werkelijke „beurzen" prijsregelend ta.v. het marktproduct, i.c. de arbeidskracht, wil laten optreden. Zie zijn desbetreffende prae-advies in het „Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad", jrg. 1933, blz. 214 e.v. sen zoo mogelijk te voorkomen van werknemers, welker karakter al te zeer strijdig is met de (onuitgesproken) wenschen van den aanvrager. Ook in andere gevallen zal de bemiddelaar bij het voldoen van een aanvrage rekening met de overtuiging van den werkzoekende moeten houden. Wij bedoelen het lid zijn van een of andere vereeniging met bepaalde staatkundige of verkapt-staatkundige strekking. Hierbij zij herinnerd aan de in 1934, door Dr. H. Colijn, als voorzitter van den Raad van Ministers, vastgestelde lijst van „verboden vereenigingen", welke aanvankelijk gold voor ambtenaren in Rijksdienst, doch successievelijk ook door Provinciale en Gemeentelijke Overheden werd overgenomen. Waarschijnlijk zal deze maatregel niet voor immer gelden! Zij moet gezien worden in het kader van onzen woeligen tijd. Maar afgezien daarvan, geldt zij als een typisch voorbeeld van een bepaalden wensch, die door hen, die de tusschenkomst van het orgaan der arbeidsbemiddeling hebben ingeroepen, is kenbaar gemaakt. Vanzelfsprekend behoeft die wensch bij elke op zich zelf staande aanvrage om arbeidskrachten niet te worden herhaald. Indien voorwaarden worden bedongen, welke strijdig zijn met wettelijke bepalingen, dan behoort de aanvraag niet in behandeling te worden genomen. Dit kan het geval zijn, wanneer bijv. de wettelijk geregelde arbeidstijd ongeoorloofd wordt overschreden ; wanneer nachtarbeid in fabrieken e.d. door vrouwen of jeugdige personen moet worden verricht; wanneer arbeidskrachten worden gevraagd welke den leeftijd nog niet hebben bereikt, genoemd als minimum-grens in de Arbeidswet 1919. In deze en dergelijke gevallen brengt men den werkgever op de hoogte omtrent de betreffende voorschriften; in den regel zal hij dan zijn veelal ongemotiveerde eischen laten vallen. Bij volharding wijst men de aanvraag onverbiddelijk af en stelt men den directeur van dit feit in kennis. Behalve de reeds genoemde gegevens, welke aanvrager kan of behoort mede te deelen, is het noodig nog andere dingen te weten. Om de uitvoerigheid, waarmede wij de opgesomde hebben behandeld, geen afbreuk te laten doen aan de overzichtelijkheid, willen wij deze nog eens releveeren, tegelijk met de overige, voor zooveel noodig of mogelijk, te verstrekken gegevens. Zij kunnen aldus worden samengevat: A. Gegevens omtrent de identiteit van den aanvrager: 1. naam; 2. adres (a. waar het bedrijf wordt uitgeoefend of het karwei wordt uitgevoerd : b. de plaats van vestiging) ; 3. telefoonnummer; 4. naam van vertegenwoordigers, opzichters of bazen, belast met het aannemen van het personeel; 5. burgerlijken staat; 6. kerkgenootschap; 7. functie van den aanvrager, indien het betreft een mondeling medegedeelde aanvrage van een grootere onderneming ; 8. aard van het bedrijf of bedrijfsonderdeel. B. Gegevens omtrent de benoodigde arbeidskrachten: 1. aantal en soort; 2. aantal candidaten, dat voor iedere vacature moet worden gezonden; 3. leeftijd; 4. burgerlijken staat; 5. bijzondere wenschen t.a.v. godsdienstige, staatkundige of maatschappelijke overtuiging. C. Gegevens omtrent de te verrichten arbeid: 1. aard van het werk ; 2. daarvoor vereischte vaardigheid en kennis ; 3. loon- en andere arbeidsvoorwaarden (incl. of kost en inwoning wordt verstrekt, reisgeld wordt vergoed, enz.) ; 4. arbeidstijd; 5. tijdstip van indiensttreding ; 6. duur van het werk. D. Overige gegevens: 1. of het contact tusschen werkgever en werknemer onmiddellijk persoonlijk, dan wel vooraf schriftelijk, per sollicitatie, zal plaats hebben; 2. plaats en tijdstip, waar de werkzoekende zich moet melden; 3. naar wien hij moet vragen; 4. wat hij moet medebrengen (arbeidspapieren, gereedschappen, e.d.) ; 5. op welke wijze hij moet reizen; 6. of er staking of uitsluiting is. Een en ander wijst er al op, dat de Arbeidsbeurs maar niet iedere willekeurige aanvrage zonder meer in behandeling neemt. Evenals de werkgever wordt beschermd tegen ongewenschte individuen onder de werkzoekenden, moeten omgekeerd de werkzoekenden worden beschermd tegen de practijken van allerlei duistere figuren, die zich als werkgever aandienen. De Arbeidsbeurs dient daarom, evenals bij de aanbiedingen van werkzoekenden, bij de aanvragen van werkgevers om arbeids- krachten voor zooveel noodig een onderzoek in te stellen naar de antecedenten van den werkgever en wel in de eerste plaats aan de hand van de mededeelingen door hem zelf verstrekt. Bestaat gegronde twijfel omtrent de juistheid hiervan dan onderzoeke men die op andere wijze. De middelen, welke daartoe ten dienste staan, zijn o.m. de volgende : 1. het vragen van inlichtingen bij het Bevolkingsregister; n.1. omtrent gegevens van persoonlijken aard, als gezinssamenstelling, kerkgenootschap, adres, het verloop onder het inwonende personeel, e.d. 2. het vragen van inlichtingen aan de politie; t.w. omtrent de al of niet betrouwbaarheid van den werkgever, haar bekend uit handelingen welke als misdrijf of overtreding bewezen zijn, of een sterk vermoeden leveren voor de onbetrouwbaarheid. 3. het vragen van inlichtingen aan de Arbeidsinspectie; t.a.v. de arbeidstoestanden in het bedrijf, de gevaren-klasse waarin het is geplaatst, de arbeidstijden, of in overwerk mag worden gearbeid, indien gegronde twijfel mocht bestaan, e.d. 4. het vragen van inlichtingen aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken en het aldaar bijgehouden Handelsregister; over den aard van het bedrijf, het maatschappelijk kapitaal, den eigenaar, e.a. bijzonderheden welke in bepaalde gevallen voor de arbeidsbemiddeling van waarde zijn. 5. het vragen van inlichtingen bij den Raad van Arbeid; hetzelfde geldt ook hier, maar dan over gegevens van anderen aard. 6. het vragen van inlichtingen bij werkgevers- of werknemersvakvereenigingen ; evenals dit bij werkzoekenden het geval is, kunnen de besturen van werkgeversbonden wel het een en ander vertellen omtrent de aangesloten leden. In bepaalde gevallen kan het noodig zijn van de ervaringen van de besturen van werknemersvakvereenigingen t.a.v. werkgevers gebruik te maken. Objectiviteit is natuurlijk hier, evenals overal elders, geboden. 7. het vragen van inlichtingen bij andere werkgevers. Voorzichtigheid is vooral geboden bij het behandelen van aanvragen voor betrekkingen, waarvoor door den werkgever het storten van cautie (zekerheidsstelling) gevorderd wordt. Navraag bij verschillende instanties is in die gevallen zeker een dwingende eisch. De behandeling. Elke aanvrage wordt, zoodra zij is binnengekomen, vastgelegd op een werkgeverskaart1) voor dagelijksch gebruik, onder vermelding van dagteekennig en uur. Al naar gelang van haar karakter wordt de aanvrage onmiddellijk dan wel op een bepaalden tijd van den arbeidsdag in behandeling genomen. Onmiddellijk, indien de aanvragers de arbeidskrachten nog denzelden dag in dienst wil hebben, of wanneer aan het doen van een keuze groote moeilijkheden vast zitten. Op een bepaalden tijd van den dag worden die aanvragen afgewerkt, waarvan het tijdstip van aanmelding en dat van indiensttreding bijv. meer dan 18 uren in de toekomst liggen, of indien zij zeer gemakkelijk te voldoen is. Het is echter wel noodig, dat de bemiddelaar zoo spoedig mogelijk tracht vast te stellen of de aanvraag in behandeling zal worden genomen, door zich op voldoende wijze omtrent den (hem onbekenden) werkgever te informeeren. Aan de hand van de beschikbare gegevens wordt vervolgens een keuze gedaan uit de ingeschreven werkzoekenden en deze worden: a. ingeval van haast gewaarschuwd per telefoon, per bode, enz., om zich direct naar den aanvrager te begeven; b. opgeroepen naar het orgaan der arbeidsbemiddeling; c. per post naar den werkgever verwezen. De aanvrager ontvangt, natuurlijk slechts wanneer dit mogelijk is, i.c. wanneer de werknemer per post naar hem wordt verwezen, mededeeling, wie zich bij hem zullen melden.') Al voldoet de uitgekozen werknemer ook volgens de gegevens van de kaart aan de gestelde eischen, daarnaast is het toch wel van belang om hem in een persoonlijk onderhoud te polsen over zijn geschiktheid, wanneer het een betrekking betreft, waarin de aard van het werk ook hooge eischen stelt aan de persoonlijkheid van den arbeider en in welk geval de bemiddelaar zich derhalve zekerheid moet verschaffen of in het optreden van den werkzoekende geen oorzaak kan gelegen zijn om het tot stand komen van een arbeidsovereenkomst tusschen hem en den werkgever in gevaar te brengen. Op de werkgeverskaart wordt, aan de achterzijde, aangeteekend wie naar hem zijn verwezen, onder dagteekening, waarop dit geschiedde. Dezelfde soort aanteekening wordt zooals reeds beschreven, gemaakt op de werknemerskaart. Nu kan men de werkgeverskaart en de kaart van een werkzoe- i) Zie „Verzamelde Modellen". kende wel weer opbergen, maar verkieslijk is dat niet. De practijk heeft ons geleerd, dat het gemakkelijk is, om beide kaarten aan elkaar te hechten en op een aparte plaats, met andere soortgelijke combinaties te bewaren. Daarmede wordt voorkomen, dat werkzoekenden naar meer aanvragers tegelijk worden gezonden (al is dit soms wel eens noodzakelijk) en dat de aanvrage beter geobserveerd kan worden. Immers, wanneer de van een aanteekening van den werkgever voorziene verwijzingskaarten zijn teruggekomen, worden deze direct bijgewerkt. De kaarten der verwezenen, die niet werden aangenomen, worden uit de verzameling aanvragen verwijderd. Er wordt aangeteekend, èn op de werknemerskaart èn op de werkgeverskaart, dat verwezene niet (en waarom) werd aangenomen. Dan blijkt meteen, dat nog andere werkzoekenden moeten worden gezonden, niet alleen uit de teruggekomen verwijzingskaarten, maar ook uit het feit, dat zich geen werknemerskaart meer vastgehecht bevindt aan de werkgeverskaart. In sommige gevallen kan het gewenscht zijn om, indien de aanvrager uit de eerste (serie) hem gezonden werkzoekenden geen keuze kan doen, na te vragen, waarom dit niet gebeurde. x) Wellicht blijkt dan nog, dat door onvolledigheid in de aanvrage niet kon worden gelet op de daarmede voldoende correspondeerende eigenschappen of factoren. Indien de verlangde arbeidskrachten niet ingeschreven zijn, wordt dit den aanvrager onmiddellijk medegedeeld. Als het vermoeden bestaat, dat zij wel in andere gemeenten, d.w.z. bij andere organen der arbeidsbemiddeling te verkrijgen zullen zijn, wordt dit den aanvrager eveneens medegedeeld. Als hij daar zelf geen bezwaar tegen heeft, kunnen door het plaatselijk orgaan pogingen worden aangewend in de naastbijgelegen gemeenten de benoodigde arbeidskrachten te vinden. Op deze wijze wordt het tekort op de arbeidsmarkt ter plaatse aangevuld met het teveel op de arbeidsmarkt in een andere gemeente. Bij voorkeur dient men een dergelijke werkwijze te beperken tot de gemeenten in het eigen district. Zoo noodig kan men daar buiten gaan. Hierbij dient wel in het oog te worden gehouden, dat alleen de districts-arbeidsbeurs zich naar alle richtingen kan wenden. De gemeentelijke organen echter beperken hun werkzaamheid, welke op eigen gelegenheid wordt ondernomen, slechts tot het district. Zij stellen echter de districts-arbeidsbeurs van hun intercommunale werkzaamheden op de hoogte. Wenschelijk echter is i) Het betreffende model is verkrijgbaar bij uitgever dezes. het, dat de agenten of de directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen zich onmiddellijk tot de districts-arbeidsbeurs wenden, ingeval zij zelf niet zeker zijn in één der nabijgelegen gemeenten de gezochte arbeidskrachten te vinden. De districts-arbeidsbeurs toch is immers, als centraal orgaan voor het geheele district, beter, dan wie ook, op de hoogte van den stand en het verloop van de arbeidsmarkt in de onder haar toezicht staande gemeenten. Zeker behoort het gemeentelijk orgaan de niet voldane aanvrage in handen te stellen van de districts-arbeidsbeurs, wanneer de bemoeiïingen tot het voldoen ervan zullen moeten leiden, dat buiten het district zal moeten worden gezocht of wanneer de aanvrage zal worden doorgezonden aan de Centrale Rijks Arbeidsbeurs, ter plaatsing in het „Dagelijksch Bericht". Indien aan een aanvrage in het geheel niet voldaan kan worden, wordt den aanvrager ook hiervan mededeeling gedaan. *) Zijn aanvraag blijft echter voorloopig nog van kracht, gewoonlijk gedurende veertien dagen. Laat hij niets meer van zich hooren, dan verloopt de aanvraag automatisch na dien tijd. Zij kan echter telkens verlengd worden op verzoek van den werkgever, net zoolang totdat — het verloop is hier gelijk aan dat der werknemersaanbiedingen — het gewenschte aanbod plaats vindt. De werkgever kan natuurlijk ook zijn aanvrage terugtrekken. Bijv. in het geval, dat de arbeidskrachten niet meer noodig zijn, omdat onverhoopt het werk geen doorgang kan vinden, of omdat hij andere personen, buiten de bemiddeling om, in dienst genomen heeft. Al naarmate het geval zich heeft toegedragen, kan men den werkgever het verkeerde van een dergelijke handelwijze onder oogen brengen. Het brengt voor hem zelf het gevaar mede, dat aan nieuwe aanvragen, nadat dit terugtrekken meermalen heeft plaatsgevonden, niet de noodige aandacht wordt geschonken, ook in gevallen waarin dit voor hem wel en dringend noodig is. Op de werkgeverskaart wordt van het geheele verloop der bemiddeling behoorlijk aanteekening gehouden. Men kan daarbij van teekens gebruik maken, teneinde ruimte te besparen. Wij mogen daartoe verwijzen naar § 2 van dit Hoofdstuk. § 5. DE BEMIDDELING. Onder arbeidsbemiddeling wordt in de Arbeidsbemiddelingswet 1930 verstaan voortdurende bemoeiing met het doel werkgevers en werkzoekenden bij het zoeken naar arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid behulpzaam te zijn. De definitie van de Staatscommissie over de Werkloosheid (1914) luidde als volgt: Onder arbeidsbemiddeling moet worden ver!) Het daartoe noodige model is bij uitgever dezes verkrijgbaar. staan de geregelde bemoeiing van personen of instellingen, tot het elkaar doen ontmoeten van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Hoewel deze definitie feitelijk als minder juist is aan te merken, dan die welke de wet geeft, vermelden wij ook haar om te doen uitkomen, dat men in beiden den nadruk legt op het „voortdurende", het „geregelde" van de bemiddeling om in aanmerking te komen voor „arbeidsbemiddeling". Een accountant, die voor één zijner cliënten kantoorbedienden via zijn kantoor doet solliciteeren, inlichtingen omtrent hen inwint en vervolgens de geschiktste candidaten naar zijn opdrachtgever verwijst, bedrijft door dit op zich zelf staande geval nog geen arbeidsbemiddeling. Bij het samenstellen van een definitie over het begrip arbeidsbemiddeling heeft Detiger overwogen, dat op het feit, dat „georganiseerde arbeidsbemiddeling beoogt den rechten man op de rechte plaats te brengen", de klemtoon gelegd behoort te worden. Arbeidsbemiddeling, noemt hij dan ook, het toewijzen aan den arbeider, van de meest voor hem geëigende plaats en het voldoen der aanvraag met het daarvoor meest geëigende aanbod. Hoewel dus ook deze definitie mank gaat, heeft zij de verdienste, als ronselarij te brandmerken, de bemiddeling, waarbij dit streven niet voorzit. De leuze der openbare arbeidsbemiddeling toch is die van het brengen van den rechten man op de rechte plaats. Het is dit beginsel, dat ten grondslag ligt aan de maatregelen, welke zijn, worden of zullen worden ondernomen om de niet openbare (of daarmede gelijkgestelde) arbeidsbemiddeling te weren. De daarna overblijvende, de openbare, arbeidsbemiddeling behoort derhalve het onderwerp van onze definitie uit te maken Daarom lijkt ons de volgende verklaring van het begrip arbeidsbemiddeling de meer juiste. Arbeidsbemiddeling is voortdurende, actieve, bemoeiing met het doel, werkgevers en werkzoekenden bij het zoeken naar arbeidskrachten en arbeidsgelegenheid behulpzaam te zijn, waarbij het streven om den werkzoekende de voor hem meest geëigende werkgelegenheid aan te bieden en den werkgever te voorzien van de voor hem meest geschikte arbeidskrachten, op den voorgrond staat. Waar de bemiddeling dus het hart van de zaak is, dienen daaraan alle overige werkzaamheden ondergeschikt te worden gemaakt. De uitwisseling van vraag en aanbod behoort zorgvuldig en met spoed te worden verricht. Om tot een te verantwoorden uitkomst zijner handelingen te geraken, moet de bemiddelaar zich zeer duidelijk bewust zijn van het doel zijner taak en welke normen hij bij zijn arbeid heeft aan te leggen. Im Groszen und Ganzen is het zijn taak aanbiedingen van werkzoekenden en aanvragen van werkgevers zorgvuldig tot de meest geëigende en gewenschte combinaties te vereenigen, waarbij hij als doel voor oogen moet houden, dat het van de nauwgezetheid van iederen bemiddelaar en iedere arbeidsbeurs afhangt of het door alle beurzen en agentschappen tezamen gevormde apparaat zal gelukken toonaangevenden invloed uit te oefenen op de voorziening van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, en deze voorziening het meest doelmatig, economisch verantwoord, sociaal gerechtvaardigd, tot stand te brengen. Het aanbieden van arbeidsgelegenheid, het toewijzen van arbeidskrachten is voor geen van beide partijen bindend. Ieder behoudt zich het recht voor van een vrije beslissing. Dit geldt practisch natuurlijk niet voor die werkzoekenden, die steun of onderstand genieten en „passend" werk weigeren. De bemiddeling is kosteloos. In het Verdrag betreffende de werkloosheid, vastgesteld door de eerste Internationale Arbeidsconferentie te Washington in October 1919, is dit belangrijke beginsel vastgelegd. De staten, welke dit Verdrag hebben bekrachtigd, zullen dat principe vastleggen in de desbetreffende wetgeving. De Arbeidsbeurs draagt geen verantwoording voor de gevolgen van hare bemiddeling. Dat neemt niet weg, dat de bemiddelaar acht moet geven op het feit, dat zijn bemoeiingen mogelijk tot ongewenschte resultaten aanleiding kunnen geven. Daaronder is o.m. te verstaan, dat de bemiddelaar nooit te hoog moet opgeven over één of anderen werkzoekende, welke hem niet ten volle bekend is en die geplaatst wordt op een vertrouwenspost. Voor de gevolgen welke zouden kunnen ontstaan, staat de Arbeidsbeurs niet in, maar wanneer de bemiddelaar voorzichtiger was geweest, zouden onaangenaamheden voorkomen zijn geworden. Het is zaak, dat men in dit opzicht niet te vaak mistast, want dat zou de reputatie van de arbeidsbemiddeling ernstig kunnen schaden. Men is over het algemeen spoedig geneigd om te beweren, dat de arbeidsbeurs maai- wat stuurt. Teneinde dus zooveel mogelijk mistastingen te voorkomen is het gewenscht, dat de bemiddelaar houvast heeft aan eenige normen. Wij vonden een interessante uiteenzetting over deze materie in „Richtlinien für die Durchführung der Arbeitsvermittlung in den Arbeitsamtern", waaruit we de belangwekkendste passages 11 citeeren. Sommige opmerkingen zijn met eenige variatie ook voor Nederlandsche toestanden van toepassing. Overigens kunnen wij ons volkomen met het betoogde vereenigen. Grundsatze für die Auswahl der Arbeitsuchenden. Standige Vermittlungsbereitschaft. Jeder Vermittlungsauftrag ist sofort auszuführen. Die Vermittlung darf nicht auf bestimmte Vermittlungsstunden beschrankt werden, jede Vermittlungsstelle musz in den für ihren Verkehr wichtigen Stunden voll zur Verfügung stehen. Für plötzliche Anforderungen ist Vorsorge zu treffen. Liegen dem Vermittler keine oder nicht genügend Arbeitsgesuche vor, so hat er unverzüglich alle Dienststellen zu beteiligen, bei denen geëignete Bewerber gemeldet sein könnten. Jede gröszere Nachfrage, insbesondere nach ungelernten Arbeitskraften oder Notstandsarbeitern, ist sofort dem Vorsitzenden oder Abteilungsleiter mitzuteilen. Dieser hat den Auftrag gegebenfalls so auszuteilen, dasz die in den Auszenstellen oder in anderen Vermittlungstellen vorgemerkten Arbeitssuchenden im angemessenen Verhaltnis berücksichtigt werden. Kann ein Vermittlungsauftrag nicht innerhalb des Amtes erledigt werden, so sind, falls die Art des Auftrages es nicht ausschlieszt, sogleich der zwischenbezirkhche Ausgleich oder der Ausgleich mit nichtgewerbsmaszigen Arbeitsnachweisen einzuschalten oder sonstige Werbemasznahmen einzuleiten. Individuelle Auswahl. Der Vermittler hat die Arbeitsgesuche für den einzelnen Arbeitgeberauftrag individuell und unter Berücksichtigung aller vorgemerkten Bewerber auszuwahlen. Eine schematische Auswahl nach der Reihenfolge der Meldungen (Nummernzwang) ist untersagt. Auch eine Bevorzugung der Arbeitslosen, die aus Mitteln der Reichsanstalt unterstüszt werden, ist unzulassig. Vorrang der Eignung. Maszgebend für die Auswahl der Arbeitsuchenden ist zunachst ihre Eignung für die gemeldeten Arbeitsstellen. Es sind alle Anforderungen zu beachten, die der Betrieb im allgemeinen sowie der offene Arbeitsplatsz im besonderen an die Körperkraft, den Gesundheitszustand, die Geschicklichkeit, geistige Leistungsfahigkeit, Berufliche Vorbildung und Erfahrung der gesuchten Arbeitskraft stellt. Der Arbeitgeber kann nur durch eine wirtschaftlich zweckmaszige Auswahl der Arbeitsuchenden davon überzeugt werden, dasz die regelmaszige Inanspruchnahme der öffentlichen Arbeitsvermittlung für ihn vorteilhaft ist. Die gewissenhafte Berücksichtigung aller Anforderungen der offenen Stellen führt auch am sichersten zu einem dauernden Arbeitsverhaltnis und dient damit zugleich einer Beruhigung des Marktes. Dem Gebot der Eignung widerspricht es nicht, wenn im Einvernehmen mit dem Arbeitgeber versucht wird, Arbeitsplatze, die von schwacheren Kraften voll ausgefüllt werden können, mit diesen zu besetzen. Berücksichtigung der sozialen Verhaltnisse. Dem wirtschaftlichen Grundsatz der Eignung nachgeordnet, aber nicht weniger wichtig für eine gerechte und verantwortungsbewuszte Arbeitsvermittlung ist die Berücksichtigung der sozialen Verhaltnisse. Bei der Auswahl unter mehreren gleich geeigneten Arbeitsuchenden entscheidet der Grad der Hilfsbedürftigkeit des einzelnen, der in der Dauer seiner Arbeitslosigkeit sowie in seinen persönlichen und Familienverhaltnissen zum Ausdruck kommt. Für die persönlichen und Familienverhaltnisse laszt sich infolge ihrer Verschiedenartigkeit keine Rangfolge ausstellen. Unter Würdigung aller Umstande musz der Vermittler nach pflichtmaszigem Ermessen die verschiedenen Arbeitsgesuche möghchst gerecht nach ihrer geben die wirtschaftlichen Verhaltnisse der Arbeitsuchenden und ihrer Ehegatten (Doppelverdiener), die Zahl der unterhaltsbedürftigen Angehörigen, das Alter, sowie unter Umstanden Kriegs- oder Unfallbeschadigung, Flüchtlingseigenschaft, Staatsangehörigkeit, Krankheit in der Familie oder geminderte moralische Widerstandskraft, bei Jugendhchen schheszlich die hausliche Umgebung. Unterstützungsbezug und Unterstützungsart, die an sich die Reihenfolge der Vermittlung nicht beeinflussen, sind beim Abwagen der sozialen Verhaltnisse zu berücksichtigen, soweit sie Rückschlüsse auf die Bedürftigkeit des einzelnen Arbeitsuchenden zulassen. Sonstige Gesichtspunkte für eine zweckmaszige Auswahl. Mitbestimmend für die Auswahl der Arbeitsgesuche kann die Lage der Wohnung zur Arbeitsstatte sein. Lange und ermüdende Wege zu und von der Arbeitsstelle oder erhebliche Aufwendungen für Fahrtkosten sind nach Möglichkeit zu vermeiden, weil sie Veranlassung geben können, dasz das Arbeitsverhaltnis rasch wieder gelost wird. Für Arbeitsstellen, die einen Wechsel der Wohnung erfordern, sind Alleinstehende oder Wohnungslose zu bevorzugen. Bei Arbeitsstatten nahe der Grenze des Arbeitsamtsbezirkes ist gegebenenfalls zu prüfen, ob für Arbeitsuchende des Nachbarbezirks die Wege verhaltnisse und Verkehrsbeziehungen wesentlich günstiger sind und die Beteiligung dieses Arbeitsamts an der Vermittlung daher zweckmaszig ist. Einen Vorrang der Ortsansassigen bei der Arbeitsvermittlung kennt das A.V.A.V.G. ]) nicht, vielmehr hat der Bezirk des Arbeitsamts mit seinen Arbeiterwohn- und Beschaftigungsgemeinden als ein einheitliches Ausgleichsgebiet zu gelten. Den Bestrebungen einzelner Gemeinden, sich innerhalb des Arbeitsamtsbezirks abzuschlieszen, ist entgegenzuwirken, weil damit unter Umstanden langjahrig gepflegte, wertvolle Arbeitsbeziehungen unterbrochen und ein Anreiz zur Landflucht ausgeübt werden. Insbesondere dürfen Arbeitnehmer aus arbeitsarmen Wohngebieten, die regelmaszig aul Beschaftigung an anderen Orten angewiesen sind, nicht zurückgesetzt werden, wenn sie durch jahrelange Arbeit besondere Eignung für bestimmte Arbeitsstellen besitzen. Ob und in welchen Umfang aus derartigen Gründen auch Arbeitsuchende anderer Bezirke bei der Vermittlung zu berücksichtigen sind, ob°leich im eigenen Bezirk noch berufszugehörige Arbeitsuchende vorhanden sind, hat zunachst der Vorsitzende zu entscheiden. Ein Zuzug in überlastete Bezirke ist durch das Arbeitsamt nicht zu fördern. a. De keuze en de verwijzing van werkzoekenden. Om bovenvermelde normen tot hun recht te doen komen, is het noodig, dat de arbeidsbemiddelaar iedere keer weer opnieuw, wanneer hij een aanvrage heeft te voldoen, zijn kaarten raadpleegt. Aan de daarop verwerkte in gestandaardiseerde codes aangeduide gegevens, kan hij in één oogopslag zien, aan welke eischen werkzoekende kan voldoen, met welke bijzondere persoonlijke of sociale omstandigheden hij heeft rekening te houden. De tusschen iedere beroepsgroep geplaatste afscheidingskaarten of tabkaarten bevatten den sleutel van deze codes. Aan de hand van deze gegevens en zoo mogelijk gesteund door zijn persoonlijke kennis omtrent zijn objecten, moet de bemiddelaar vast stellen welke van deze de meest geschikte persoon is voor de in behandeling zijnde vacature. Voor een zorgvuldige behandeling van een aanvrage om arbeidskrachten is het wenschelijk, dat de werkgever deze bijtijds indient. Immers het voldoen aan sommige aanvragen vordert somtijds zeer veel tijd en moeite, vooral wanneer men nog niet beschikt over een perfecte outillage. Houdt een werkgever zich daar niet aan en stelt hij toch als eisch, dat de noodige arbeidskrachten zich ten spoedigste bij hem moeten vervoegen, dan werkt dat zeer storend. Men is dan wel genoodzaakt om soms uit de toevallig aanwezige personen — ook al zouden zij misschien minder geschikt zijn — een keuze te doen, of wel, in alle haast i) Arbeidsbemiddelings- en Werkloosheidsverzekeringswet. één of meer personeelsleden eenige, natuurlijk de dichtstbijwonende, werkzoekenden te doen waarschuwen. Vanzelfsprekend moet men trachten te voorkomen, dat dit regel wordt. Wanneer men er in bepaalde omstandigheden toe gedwongen is, bijv. door een haastkarwei, dan is er reden genoeg om alle krachten in te spannen om de aanvrage in een minimum van tijd te voldoen, doch er zijn werkgevers, die, wanneer zij bespeuren, dat de zaak toch wel in orde komt, ook al is men er zeer laat bij om de aanvraag in te dienen, van deze bereidwilligheid misbruik maken. Dit komt nogal eens voor bij werkgevers, die bijv. door besteksvoorwaarden verplicht zijn gebruik te maken van de bemiddeling van de arbeidsbeurs. We spraken hierboven van het noodwendigerwijze een keuze doen uit de toevallig aanwezige werkzoekenden, dus zij, die in het wachtlokaal aanwezig zijn om zich te doen inschrijven of hun inschrijving te doen verlengen. Het omgekeerde kan zich echter ook voordoen. De bemiddelaar heeft een aanvrage om een arbeidskracht, die op de hoogte moet zijn met bepaalde weinig beoefende werkzaamheden. Uit de ingeschreven werkzoekenden kan hij geen bevredigende keuze doen. Mogelijk laat hem hier zijn overigens keurig verzorgd kaartregister in den steek. Toch heeft hij een vermoeden, dat er wel menschen moeten zijn, die de bedoelde werkzaamheden kunnen verrichten. Hij geeft nu door middel van aanplakking in het wachtlokaal, in publicatiekastjes in of tegen het gebouw of elders, bekendheid omtrent het bestaan van een zoodanige vacature, echter zonder vermelding van den naam en het adres van den werkgever. Vreest hij echter, dat hij op deze wijze nog niet aan zijn doel zal geraken, dan rest hem nog het middel van de advertentie in de dagbladen of zoonoodig de vakpers. Ook hier blijft de identiteit van den aanvrager op den achtergrond. Heeft de bemiddelaar zijn keuze gevestigd op een bepaald persoon, dan is het doorgaans wenschelijk deze nog bij zich te laten komen 1), teneinde zekerheid te hebben, eerstens omtrent de juistheid van de keuze, tweedens omtrent de bereidheid van den gekozene om het werk te aanvaarden. Bovendien kan deze gelegenheid, zooveel noodig, worden benut tot het nader instrueeren van den te verwijzen persoon. Deze moet, indien noodig, bij het zich presenteeren bij den werkgever, zijn getuigschriften, diploma's of dergelijke stukken bij zich hebben. Vooral bij jongere personen kan het noodig zijn het i) De oproeping kan geschieden door middel van een model-briefkaart, zooals verkrijgbaar bij uitgever dezes. belang van hun optreden, wanneer zij zich voorstellen, aan te toonen. Zelfs de meest onverschillige werkgever is nog gevoelig voor goede omgangsvormen, wanneer iemand hem beleefd aanspreekt. Hoeveel meer moet het den correcten man onaangenaam aandoen, wanneer een door de arbeidsbeurs gezonden werknemer op ruwe of onverschillige wijze zijn vragen beantwoordt. Hoe stuitend is het niet, wanneer een werkzoekende, nadat hij misschien niet eens gegroet heeft, met de deur in het huis valt door onomwonden te vragen hoeveel hij kan verdienen! Hij heeft nog niet eens gehoord wat hij te doen zal krijgen, of dat hij den werkgever aanstaat, ruwweg wordt bovengenoemde vraag gesteld! Door een behoorlijk optreden kan de werkzoekende reeds veel winnen, vooral wanneer er meer gegadigden voor de betrekking zijn. Eigenschappen als beleefdheid, bescheidenheid, beslistheid, verder zijn uiterlijk als zijn houding, de zindelijkheid van lichaam en kleeding, kunnen wonderen doen. In ieder geval zijn zij aanleiding zijn aanbieding au serieux te doen nemen. Heftige karakters onder arbeiders, die dit zouden lezen, zullen verklaren, dat zij zich niet willen „vernederen" en zich niet „slaafsch" willen voordoen. Zij die zouden meenen dat wij hebben bedoeld, dat de werkzoekende zich kruiperig beleefd of poes-lief moet voordoen, vergissen zich. Men blijve karaktervol in zijn optreden en make geen strijkages om te trachten daardoor voorkeur te verkrijgen. Soms kan het noodig zijn, dat de bemiddelaar den werkgever vooraf opbelt om hem t.o.v. den naar hem te verwijzen werkzoekende in te lichten. Het kan immers zijn, dat deze geen al te besten indruk maakt, dat hij wat nerveus is of wat onhandig in zijn optreden, maar dat hij overigens voor zijn werk uitstekend geschikt is. Of wel, de bemiddelaar heeft voor de betrekking, waaraan geen noemenswaardige eischen gesteld worden, gedacht een onvolwaardige arbeidskracht te kunnen aanwijzen en moet trachten den werkgever voor dit idee te winnen. Of, nog anders, de werkgever verlangde schriftelijke sollicitaties en de bemiddelaar meent, dat, gezien de bijzondere eischen welke gesteld zijn, het wenschelijk is, deze sollicitaties even persoonlijk toe te lichten, telefonisch, in persoon, dan wel door middel van een ambtenaar van den buitendienst. Bovenal is zulk een zorgvuldige bemoeiïenis aan te bevelen, wanneer het gaat om een belangrijken werkgever, die voor de eerste maal van de openbare arbeidsbemiddeling gebruik maakt. Iemand van den buitendienst kan met den verwezen werkzoekende worden meegestuurd, wanneer het gaat om een vacante plaats die niet erg in trek is, of welke door te veel chicanes van de zijde van den werkzoekende door een ander bezet dreigt te worden. Men dient er voor te waken, dat de aangewezen werkzoekende niet gaat uitkramen, dat hij „van de arbeidsbeurs een kaart heeft gekregen voor dat en dat baantje, bij dien en dien werkgever". Daar de verwijzingskaart gewoonlijk vermeldt „Streng Persoonlijk", dient den werkzoekende zoo hij zich hieraan schuldig maakt, dan ook op krachtige wijze het verkeerde van zijn handeling onder het oog gebracht te worden. Wanneer de bemiddelaar zijn keuze heeft gevestigd op één of meer werkzoekenden, moeten deze dus op de hoogte gesteld worden van dit feit. Dit kan op verschillende wijzen gebeuren. Hierbij is echter nog te onderscheiden: A. de voorafgaande tusschenkomst van den bemiddelaar, vóór de werkzoekende zich bij den aanvrager meldt, dan wel B. de directe verwijzing van dezen: 1. door middel van de oproepingskaart: a. per post; b. per bode; c. door een bereidwillige, toevallig aanwezig zijnde werkzoekende. 2. telefonisch: a. wanneer werkzoekende zelf telefonisch is aangesloten; b. wanneer hij zelf een nummer heeft opgegeven van een in zijn nabijheid wonenden abonné, die zich bereid heeft verklaard hem zoonoodig te willen waarschuwen, of wel, in gevallen van dringende haast, door middel van een abonné, wien men verzoekt, bij wijze van exceptie den betreffenden man even te willen melden, dat hij onmiddellijk op de arbeidsbeurs moet verschijnen of zich telefonisch met haar in verbinding stellen. 3. door middel van de verwijzingskaart, welke op dezelfde wijzen, als onder 1 genoemd, bezorgd kan worden en hem buitendien, wanneer hij zich vooraf op de beurs meldt, medegegeven kan worden. Voor de verwijzingskaart zie noot op blz. 165. Het is noodig goed acht te geven op het verloop van de bemiddeling. Nadat door onze bemoeiing één of meer werkzoekenden naar aanvrager zijn gezonden, moet niet langer dan drie dagen gewacht worden om naar het resultaat te vernemen, zoo de werkgever zelf daarvan geen mededeeling heeft gedaan. Dit kan telefonisch, schriftelijk (een model-briefkaart voor dit doel te gebruiken vindt men in „Verzamelde Modellen" of door middel van den buitendienst. Indien de aanvrager zijn keuze niet heeft kunnen bepalen op één der door de arbeidsbeurs gezonden personen, worde gevraagd naar de oorzaken daarvan. Mogelijk kunnen er motieven zijn, waarmede bij de eerste aanwijzing geen of niet voldoende rekening is gehouden. Hiervan wordt, zooveel mogelijk, aanteekening gehouden op de aanvragekaart. Bij een eenigszins omvangrijke bemiddeling is het gewenscht, dat dit toezicht op het verloop der bemoeiingen met de aanvragen wordt opgedragen aan een assistent, die nauwkeurig van alle feiten aanteekening houdt. Om hem het werken mogelijk te maken, is het echter noodig, dat de bemiddelaar het resultaat van zijn mondelinge of telefonische besprekingen op de aanvragekaart vastlegt. Bij aanvragen, waarbij de indiensttreding is gebonden aan een bepaalden datum, is het geboden bijtijds naar het resultaat te informeeren, daar anders het gevaar bestaat, dat de vacature óf onbezet blijft, óf dat de werkgever onverhoopt nog iemand moet tewerk stellen, met wien hij op toevallige wijze in aanraking komt. Dezelfde observatie van de schriftelijke aanbiedingen is geboden. Nadat men den aanvrager voldoenden tijd heeft gelaten, de aanbiedingen te bestudeeren, wordt hem gevraagd, met welke der sollicitanten hij een persoonlijke bespreking wenscht. Het is o.m. noodig, dat men dit weet, om daaruit bij benadering te kunnen afleiden welke motieven aanvrager hebben gebracht tot het doen van de onderhavige keuze. Hiermede kan men zijn voordeel doen bij eventueel volgende gelegenheden. b. Weigering van werk. Bij het weigeren van werk in één of anderen vorm, hetzij dat de aangewezen werklooze zich niet bij de aangegeven werkgever meldt, hetzij hij zich bij dezen zóó gedraagt, dat daardoor tewerkstelling wordt verijdeld, is de steuntrekkende, onderstand genietende of uit de werkloozenkas trekkende werkzoekende zelf aansprakelijk voor de gevolgen van zijn handelwijze. Soms is het noodig de arbeidsbereidheid van een werkzoekende te toetsen. Om deze gezindheid op de proef te stellen gebruikt men bijwijlen de werkverschaffing, door sommigen genoemd „een zeef voor minder goedwillenden". We zullen de betrekkelijkheid van deze uitspraak niet nader onderzoeken, doch volstaan met haar te vermelden. Een ander middel om te kunnen constateeren of een werkzoekende van een hem geboden gelegenheid tot het vinden van arbeid gretig gebruik maakt, is de verwijzingskaart. Door middel van deze kaart wordt den werkzoekende medegedeeld bij wien en wanneer hij zich moet melden, teneinde zich te presenteeren voor een vacature. De daartoe op de kaart aangebrachte vragen, n.1. of werkzoekende werd aangenomen; om welke reden werkzoekende niet werd aangenomen; of, indien deze niet werd aangenomen, nog andere werkzoekenden moeten worden gezonden; wien, indien de plaats inmiddels reeds bezet was, men heeft aangenomen, dienen door den werkgever nauwkeurig te worden beantwoord. Indien niet duidelijk is aangegeven, waarom werkzoekende niet werd aangenomen, of indien twijfel bestaat omtrent de echtheid van de invulling der werkgeverskaart, dan is het geboden navraag te doen, hetzij telefonisch, schriftelijk of door middel van den buitendienst. Men moet voor zooveel noodig, de werkgevers ook voortdurend wijzen op het belang van een juiste en volledige invulling der kaart. Vooral om ongemotiveerde steunuitkeering buiten te sluiten. Het verdient aanbeveling, dat de arbeidsbemiddelaar of een van diens assistenten onmiddellijk, nadat hem is gebleken, dat een werkzoekende klaarblijkelijk met opzet het totstandkomen van een arbeidsovereenkomst tusschen hem en een werkgever heeft verhinderd, dit feit schriftelijk vastlegt op een daartoe bestemd formuliertje (zie „Verzamelde Modellen"). Dit wordt zoo spoedig mogelijk gezonden aan de afdeeling werkloosheidsverzekering, het kasbestuur, het orgaan voor de steunverleening of de instelling voor armenzorg of maatschappelijk hulpbetoon, al naar mate werkzoekende kas- of steuntrekker is, dan wel onderstand geniet. • De verdere afwikkeling van ieder dier gevallen behoort aan de betreffende (ondersteunende) instantie. Het is echter wenschelijk dat deze van het resultaat van haar bemoeiingen mededeeling doet aan het orgaan der arbeidsbemiddeling. c. Reiskosten. Ingeval de werkgever elders woont, kan de werkzoekende genoodzaakt zijn kosten te maken om zich bij eerstgenoemden voor te stellen. Het is daarom wenschelijk om vooraf, bij het noteeren van de aanvraag, na te gaan of de werkgever bereid is deze kosten geheel of gedeeltelijk te vergoeden. In vele gevallen is men daartoe bereid; sommigen gaan zelfs verder en vergoeden ook de verblijfkosten. Eigenlijk is dit dan ook niet meer dan vanzelfsprekend. Werkzoekende komt ten gerieve van werkgever, dat is wel duidelijk. Soms vergoedt men de kosten, indien werkzoekende wordt aan- genomen om aldus een aansporing te hebben, dat werkzoekende zijn best zal doen aangenomen te worden. Anderen weer vergoeden het reisgeld, als werkzoekende niet wordt aangenomen, om hem niet nog meer teleur te stellen of wel geven hem de helft terug om hem niet alleen het risico te laten dragen. Vele werkzoekenden, na soms langen tijd werkloos te zijn geweest, zijn niet bij machte zelf de reiskosten te dragen. In dit geval is het de openbare arbeidsbemiddeling die moet helpen. Zoo mogelijk door een voorschot te verstrekken of, indien terugbetaling bezwaarlijk is, door het bedrag te verstrekken. In bepaalde gevallen kan het aanbeveling verdienen niet het geld, maar reisbiljetten af te geven. Ook wanneer de arbeidsovereenkomst is tot stand gekomen en de werknemer nu dagelijks heen en weer moet reizen, of in de andere gemeente in de kost moet gaan, doet zich de genoemde moeilijkheid voor. Voor zooveel op hem van topassing is de regeling van het verleenen van financieele tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland van den Minister van Sociale Zaken, dd. 24 Juni 1935, No. 600, A.B., Afd. W.V. en A.B., kan hem ook hierin worden tegemoet gekomen. Voor deze materie verwijzen wij naar Hoofdstuk II, par 2. d. Schriftelijk solliciteeren. Een nadere bespreking vereischt nog het boven even aangehaalde schriftelijk solliciteeren. Een handeling, welke dagelijks door duizenden wordt verricht! Wie krachtens zijn beroep vele sollicitatiebrieven onder oogen krijgt, weet dat we niet overdrijven, doch zelfs aan den hoogen kant blijven, als wij verklaren, dat slechts circa 25% dezer stukken behoorlijk is gesteld en verzorgd. De sollicitatiebrief is en moet de papieren vertegenwoordiger zijn van den afzender. Hierop afgaande zou men dus moeten vaststellen dat de andere 75 °/o van de sollicitanten middelmatige en minder dan middelmatige persoonlijkheden zouden moeten zijn. Het is van te algemeene bekendheid, dat het aantal der gemiddeldmiddelmatigen zeer belangrijk grooter is, dan het aantal der gemiddeld-goeden, dan dat wij deze stelling nader behoeven uit te werken. Wij willen evenmin veel tijd besteden aan de bespreking van de wijze waarop vele z.g. sollicitatiebrieven in elkaar worden geflansd. Een gebrek aan taalkennis, aan woordenrijkdom, aan gevoel voor toon en sfeer, aan inzicht omtrent wat noodig is en wat totaal overbodig is, wordt vrijwel nergens anders vertoond. We zouden bladzijden kunnen vullen met stijlbloempjes uit sollicitatiebrieven, welke U tranen zouden doen lachen. ... ware het niet zoo treurig! Dat dit het resultaat moet zijn van de honderden millioen guldens die voor onderwijs jaarlijks worden uitgegeven! Niet alleen in de brieven van eenvoudige menschen, ook in die van meer ontwikkelden komen zeer veel grove vergrijpen tegen de taal voor. Terwijl wij dit schrijven is het slechts enkele dagen geleden, dat een man ons mededeelde, dat hij had gesolliciteerd naar de vacante betrekking van ziekenfondsbode. Vergenoegd vertelde hij, dat hij een uitstekende sollicitatie had geschreven; al zijn kennissen, wie hij den brief had laten lezen, vonden hem „schitterend" ! Vol trots toonde hij het epistel. Terloops zij vermeld, dat de man niet dom was en als goed aangeschreven stond in het vak van bankwerker. Wat we te zien kregen was werkelijk erbarmelijk. Hij nam natuurlijk de „vrijheid om de pen op te nemen en te solliciteeren naar". Hij was „gehuwd en van onbesproken levenswandel". Verder was hij 33 jaar (de oproeping vereischte: niet ouder dan 30 jaar!), en van P.G. Hij hoopte op „een gunstig bericht en bracht als dienstwillige dienaar, hetwelk doende, zijn eerbiedige gevoelens over". En wat of meneer daar nu wel van zei! Het was te wreed om den man te ontgoochelen ! Een goede sollicitatie is als de klank van een hamer op het aambeeld : helder en duidelijk, kort en krachtig, maar raak ! De volgende indeeling van de sollicitatie kan in het algemeen worden gevolgd. De kop van den brief vermeldt kort en duidelijk: Sollicitatie van x te y naar de betrekking van p te q. Men trekke hieronder een lijn. Vervolgens worden vermeld : 1. naam en voornamen ; 2. geboortedatum en -plaats; 3. burgerlijke staat; 4. adres en woonplaats; 5. beroep of huidige functie; 6. opleiding en ontwikkeling (met vermelding, zoonoodig, van de adressen der scholen, leeraren, e.d.); 7. physieke gesteldheid; 8. maatschappelijke antecedenten; 9. staat van dienst en verrichte werkzaamheden; 10. referenties ; 11. laatstelijk verdiend en thans verlangd loon of salaris; 12. datum van indiensttreding. Als bijlagen kunnen daarbij worden gevoegd : a. een toelichting; b. afschriften (zoo noodig gewaarmerkt door hem, die ze heeft afgegeven, anders door de arbeidsbeurs) van getuigschriften van werkgevers, diploma's, akten of certificaten, rapportenboekjes, conduiteboekjes, aanstellingen, ontslagbrieven, aanbevelingen, e.d.; e. foto; d. uittreksel uit of afschrift van geboorte-akte; e. bewijs van goed zedelijk gedrag; f. werkstukken. Het geheel kan dan vergezeld gaan van een kort, eenvoudig briefje, dat indien sollicitaties op zegel worden verlangd, op zulk een papier geschreven kan worden. Vanzelfsprekend zal één sollicitatie niet al deze opgenomen onderwerpen bevatten. Aan den anderen kant is het ook verkeerd om zich te bepalen tot een beperkt, gedrukt sollicitatieformulier. Van een sollicitatie make men geen confectie ! Het is ook zeer gewenscht, dat de sollicitant zelf zijn stuk stelt en schrijft. Zoonoodig kan de ambtenaar hem wel mededeelen, waarom hij moet denken, welke onderwerpen hij moet vermelden, doch het schrijven zelf late men aan hem over. Natuurlijk kan de arbeidsbeurs de door werkzoekende geleverde sollicitatiestukken nog voorzien van een commentaar. In ieder geval wordt een begeleidend schrijven bijgevoegd. De werkgever krijgt daardoor meerdere zekerheid omtrent de geschiktheid van den sollicitant, vooral wanneer deze voor de onderhavige betrekking is aangezocht te solliciteeren. Voornamelijk in dit geval is het gewenscht mede te deelen in welke opzichten sollicitant aanbevelenswaardig is en met welke werkzaamheden hij bekend is, in welke hij uitmunt. Zoo noodig kan uit niet-vertrouwelijke inlichtingen geciteerd worden. § 6. ARBEIDSBEMIDDELING VOOR JEUGDIGEN EN ANDERE GROEPEN. De organisatie van een orgaan der arbeidsbemiddeling is, zooals reeds in Hoofdstuk I, par. 2, vermeld, gebaseerd op de verdeeling in afdeelingen, zoo mogelijk vakafdeelingen, voor bepaalde, voor de gemeente kenmerkende of omvangrijke en voor de bemiddeling belangrijke bedrijven. Naast de scheiding, welke gewoonlijk wordt gemaakt tusschen mannen en vrouwen, volwassenen en jeugdigen, volwaardige en onvolwaardige arbeidskrachten, is dus ook splitsing mogelijk, ja, wenschelijk tusschen de beroepsgroepen. Niet overal zal die onderverdeeling dezelfde zijn. In een gemeente, gelegen in een landbouwstreek, zal waarschijnlijk een afdeeling voor het landbouwbedrijf worden opgericht, terwijl zulk een bij de beurs in een groote stad, die in een tiental afdeelingen is gespütst, geheel zal ontbreken. In het in § 4, Hoofdstuk I, opgenomen voorbeeld van een verordening op een gemeentelijke arbeidsbeurs, n.1. die van de gemeente Amsterdam, is duidelijk te zien, in welke afdeelingen een groote arbeidsbeurs onderverdeeld kan worden. Het spreekt vanzelf, dat bij zulk een verdeeling ieder onderdeel, iedere bedrijfsgroep, op de beste wijze kan behartigd worden, n.1. door menschen, zoo mogelijk uit het betreffende bedrijf afkomstig, die zich, daar het terrein vrij goed afgebakend is, uitstekend kunnen orienteeren en specialiseeren. Naarmate een arbeidsbeurs meer ingeschrevenen heeft en meer mogelijkheid tot plaatsing van arbeidskrachten bestaat, zal het aantal afdeelingen zich vermoedelijk uitbreiden en de differentiatie der beroepsgroepen zich toespitsen. Waar de bemiddeling als zoodanig voor vele groepen vrijwel, in hoofdzaak althans, gelijk is, zullen we ons in deze paragraaf beperken tot de bespreking van de kenmerkende verschijnselen bij enkele bijzondere groepen. a. Arbeidsbemiddeling voor jeugdigen. De arbeidsbemiddeling voor jeugdigen is, het ligt nog al voor de hand, van zeer groot belang, omdat het tegenwoordig voor een belangrijk deel de arbeidsbeurs is, die de nog meestal onbedreven jongens of meisjes het groote maatschappelijke leven instuurt en daarbij een daad verricht, die in vele gevallen beslissend is in haar gevolgen voor het verdere leven van het onderhavige object. Een zorgvuldige behandeling van de aanbieding en een scherpzinnige beoordeeling van den jeugdigen werkzoekende is hier dus geboden. Vooral, daar, waar een bureau van voorlichting bij beroepskeuze ontbreekt, is het de arbeidsbeurs, die min of meer een prognose moet stellen omtrent den te volgen weg van den jeugdige door het leven. Dat is niet eenvoudig, doch daarom mag men er zich nog maar niet te gemakkelijk van af maken. Als de arbeidsbemiddeling haar taak ten opzichte van de jeugdigen te lichtvaardig opvat zal zij o.i. onherroepelijk in haar taak tekort schieten. Op grond van deze beschouwing komen wij als vanzelf tot de uitspraak, dat een aparte afdeeling, een afzonderlinge bemiddelaar, voor jeugdigen noodzakelijk is. Daar waar dit niet mogelijk mocht blijken reserveere men voor de jeugdigen een afzonderlijken tijd van aanmelding c.q. behandeling van aanbiedingen en/of aanvragen. Van belang is te weten, wie we onder jeugdigen hebben te verstaan. Gewoonlijk maken wij onderscheid tusschen werkzoekenden beneden 18 jaar en die van 18 jaar en ouder, hetgeen blijkbaar de bedoeling heeft, aan te geven, dat de eerste categorie als die der jeugdigen moet worden bestempeld, evenals we die dergenen van 60 jaar en ouder als van de bejaarden zouden kunnen betitelen. Op 1 April en 1 October van ieder jaar moeten de arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling in gemeenten met 5000 en meer inwoners op grónd van de circulaire van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, d.d. 18 September 1933, Afd. A.B., Nr. 485, een opgave verstrekken van de aantallen ingeschrevenen in de navolgende leeftijdsgroepen !): a. jonger dan 18 jaar; b. van 18 tot en met 25 jaar; c. van 26 tot en met 30 jaar (ingelascht op 1 April 1935) ; d. van 31 jaar en ouder. Hieruit zoude men mogen concludeeren, dat men bij deze groepeering het begrip jeugdigen heel wat ruimer heeft genomen. Voor de laatste begrenzing voelen we meer. De grens zou dan getrokken moeten worden bij 25 jaar. terwijl het voor de groep van 26 tot en met 30 jaar blijkbaar dubieus was haar tot de ouderen te rekenen. In bepaalde beroepen of beroepsgroepen is het niet anders, daar begint men pas op dien leeftijd. i) Bij circulaire dd. 24 September 1935, no. 324, Afd. A.B., heeft genoemde Directeur medegedeeld, dat het in zijn bedoeling ligt een dergelijke opgave te doen verstrekken op vier tijdstippen van het jaar, n.1.1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 October en daaraan bovendien de navolgende uitbreiding c.q. wijziging te geven: a. het overzicht zal zich uitstrekken over alle gemeenten; b. behalve voor mannen zullen ook gegevens omtrent de werkloosheid voor vrouwen worden opgenomen; c. de verdeeling naar den leeftijd zal, in afwijking van vorige overzichten, als volgt zijn : 1. aantal ingeschrevenen, jonger dan 18 jaar ; 2. aantal ingeschrevenen van 18—24 jaar ; 3. aantal ingeschrevenen van 25—30 jaar ; 4. aantal ingeschrevenen van 31 jaar en ouder. In vroeger dagen was men spoediger dan nu zelfstandig en volwassen, hetgeen o.a. kan blijken uit de in ons Burgerlijk Wetboek verankerde regel, dat de mondigheid bij het bereiken van den 21jarigen leeftijd wordt verkregen. In onze dagen is dat anders. Onderwijs en vakopleiding nemen vaak zoovele jaren in beslag dat een zeer groot deel dikwijls voorbij gaat, vóór een jongeman practisch werkzaam is. Als men nu de waarde van het theoretisch onderwijs in het algemeen en sommig vakonderwijs in het bijzonder heeft leeren kennen, dan weet men ook, dat verscheidene jaren voorbij gaan, voor en aleer de jongeling in zijn vak gegroeid is tot man. Dat daarbij de leeftijd van 21 jaar vaak overschreden wordt moge blijken uit bijv. talrijke collectieve arbeidsovereenkomsten, waarin het volle loon eerste toegekend wordt op een leeftijd van 22, 23 (schilders), 24, 25 jaar, soms nog ouder (metaalbewerkers) . De bemiddelaar voor jeugdige werkzoekenden moet een serieus man zijn, volkomen doordrongen van den ernst van zijn werk. Hij dient op de hoogte te zijn met alle bijzonderheden omtrent zijn objecten als bijna geen ander. Hij is in dit opzicht gelijk te stellen met den bemiddelaar voor onvolwaardigen. Psychologisch doordacht, moet hij van ieder zijner cliënten, aan de hand van de beschikbare gegevens, op ieder moment van den dag, een diagnose kunnen stellen, en aan de hand van zulk een analyse en de voorhanden arbeidsmarkt-statistische gegevens een prognose kunnen bepalen. Buitengewoon moeilijk is het echter een oordeel te vellen over een jongen of een meisje in den prillen opgang naar het leven. De puberteitsjaren immers geven bij beide dikwijls zoo'n wisseling, dat morgen anders is, wat den dag tevoren als vaststaand leek te kunnen worden aangenomen. Geen periode in het leven van den mensch is psychologisch zóó geaccidenteerd en zóó ook beïnfluenseerbaar als deze. Hoeveel moeilijker nog is het uitstippelen van lijnen voor de toekomst van den rijpenden mensch, den wordenden arbeider! Dit is dan ook een taak, welke te zwaar is voor de schouders van den arbeidsbemiddelaar alleen. Daartoe dient hij een ruggesteun te hebben van andere op hun gebied deskundigen. Dat is het instituut van de voorlichting bij de beroepskeuze, de instelling welke met behulp van : a. de medische beroepsanalyse b. de psychologische beroepsanalyse c. de beroepskunde, d.w.z. de technische, economische en ar¬ beidsmarkt-statistische kennis der beroepen en de aan de hand van de op deze wijze verzamelde gegevens tot stand gekomen psychografiën der beroepen, tenslotte moet bepalen in welke richting de jonge mensch gedreven moet worden. De keuze van een beroep door den enkeling is een zaak van de . gemeenschap, daarom behoort aan een orgaan, dat niet alleen de individueele aspiraties, maar ook de psychische eigenschappen en psychophysische bekwaamheden kent en bovendien rekening vermag te houden met den vermoedelijken gang van het maatschappelijk en economisch leven, zooveel mogelijk de eindbeslissing voorbehouden te zijn. ,,Het kind kent zoo weinig zichzelf, het kent zoo weinig den arbeid, dat dit zelf kiezen, zelden tot het gewenschte resultaat kan leiden", zegt van Det. Immers, volgens Grünbaum, is „de vervulling van den persoonlijken wensch niet slechts gebonden aan de individueele eigenschappen van den kiezer van het beroep, doch wellicht nog in veel grootere mate van de oogenblikkelijke sociaal-psychische en economische constellatie en de tendenzen der maatschappelijke ontwikkeling in de naaste toekomst eener generatie". Wanneer voor het beroep, dat aan de persoonlijke interessen en bekwaamheden het best beantwoordt in de naaste toekomst geen economische mogelijkheid openstaat, werkt zijn keuze tenslotte in ongunstigen zin op de sociale economie en wordt ook den persoon zelf geen mogelijkheid geboden zijn wenschen te bevredigen. Wanneer een beroep slechts met het oog op de economische vooruitzichten gekozen wordt, werkt de tegengestelde richting der persoonlijke belangen en bekwaamheden belemmerend op de goede uitoefening van het beroep. Daardoor wordt tenslotte niet slechts de persoon, doch ook de gemeenschap benadeeld. Niettemin is de noodzakelijkheid van het instituut van de voorlichting bij beroepskeuze nog niet in alle groote gemeenten buiten beschouwing blijven nog de kleinere — doorgedrongen. Zelfs daar, waar zulk een apparaat bestond, werd dit in de laatste jaren om bezuinigingsredenen opgeheven, hetgeen onvermijdelijk een schadepost moet beteekenen voor opgroeiende geslachten. Het is niet noodig dat in iedere gemeente een bureau wordt opgericht ; waar dit mogelijk is kan om financieele redenen tot regionale samenwerking worden overgegaan en behoeven de deelhebbende gemeenten naar rato van hun inwonertal in de kosten bij te dragen. En waar het hier een algemeen belang geldt, ver uitgaande boven de gemeentelijke of provinciale gemeenschap, dient het Rijk een subsidie te verstrekken. Maar het Rijk heeft een moeilijken tijd door te maken en financieele lasten drukken loodzwaar ! Allemaal waar, doch we moeten vooruit zien en voor wie niet blind is, valt waar te nemen, dat in de komende jaren de strijd om het bestaan, niet alleen tusschen de individuen, maar ook tusschen de volken meer en meer verscherpt zal worden. Het is daarbij van belang, dat op alle posten de geschiktste en bekwaamste mannen worden geplaatst, die voor die functie te vinden zijn van laag tot hoog! Willen we onze zelfstandigheid bewaren, dan zullen wij hebben te zorgen, dat onze gansche samenleving uitnemend functioneert. Daartoe is noodig, dat elk radertje in die groote machine, van degelijke kwaliteit is. Daar waar de voorlichting bij de beroepskeuze ontbreekt, is de bemiddelaar noodzakelijkerwijze min of meer met deze taak belast. Hij moet haar, in het licht van deze korte beschouwing, naar beste weten en kunnen trachten te volbrengen, tot heil van de jongere generaties. b. Arbeidsbemiddeling voor onvolwaardige arbeidskrachten. „Door de groote vlucht, die de geneeskunde in de laatste vijftig jaren genomen heeft en door de verbeterde hygiëne, alsmede door de ruimere toepassing van sociaal-hygiënische maatregelen", aldus Berinsohn, „worden tal van menschen in het leven behouden, die eigenlijk minderwaardige arbeidskrachten zijn". Ook zij eischen echter hun plaatsje onder de zon en daar hebben zij recht op, want al zijn zij onvolwaardige arbeidskrachten, zij zijn daarom nog geen minderwaardige menschen. Integendeel, hoe dikwijls ontdekt men niet in een lichamelijk defecte een buitengewoon fijn mensch ! Van hem vooral leeren we dan het leed eenigszins kennen, dat zijn mismaaktheid of gebrek hem moet bezorgen. Maar ook de anderen, de geestelijk minder begaafden, zij zijn mensch en mensch zijnde, hebben zij recht tot leven en zijn wij medemenschen verplicht, ongeacht onze maatschappelijke of godsdienstige overtuiging, de helpende hand uit te strekken. Onze motieven zullen verschillend zijn. De christen zal de ziel willen redden, haar behoeden voor ondergang in ellende, zonde en misdadigheid ; de atheïst zal mededoogen voelen met den karig bedeelden broeder, die niet als hij, met helderen blik de samenhang der dingen vermag te ontdekken; de socialist zal het een eisch van sociale rechtvaardigheid noemen; de conservatief zal om charitatieve redenen gaarne de helpende hand uitsteken. Helpen willen wij allen. Maar nog niet overal wordt het metterdaad gedaan ! En waar het geschiedt is alles soms nog zoo incidenteel en verbrokkeld, dat veel moeite zich niet of slechts matig beloond ziet. En toch, „het vraagstuk van de onvolwaardige arbeidskrachten neemt voortdurend in belangrijkheid toe, naarmate door het 12 geneeskundig en psychotechnisch onderzoek een steeds fijner keuze uit de beschikbare arbeiders gemaakt wordt", zegt Heyermans. In toenemende mate wordt de niet geheel volwaardige arbeider verdrongen van de arbeidsmarkt, terwijl aan den anderen kant de maatschappij door haar sociaal-hygiënische maatregelen de zwakken in het leven houdt en hun sterven voorkomt. Het aantal en de verscheidenheid der onvolwaardige, althans niet geheel of voor bepaalde beroepen niet volwaardige, arbeidskrachten is grooter dan men in het algemeen wel zou meenen. Voornamelijk door afkeuring voor een bepaald beroep door fabrieksartsen ten dienste der personeelsvoorziening wordt het leger der niet-volwaardigen immer grooter. Daarbij komt nog de letterlijk ontzetting teweegbrengende mechanisatie en rationalisatie in de groote bedrijven, welke steeds meer op den spits gedreven wordt en vele arbeiders oud en_ versleten maakt, voor zij oud in jaren zijn. „Daarom temeer is het", schrijft van Det, „een groot maatschappelijk probleem, misschien meer nog het belang van de maatschappij betreffende, dan dat van het individu; het is de vraag hoe de onvolwaardige arbeidskracht gebruikt kan worden en de voor haar maximale arbeidspraestatie kan leveren". Maar, voegen wij hieraan toe, even belangrijk is het probleem, hoe te voorkomen, dat volwaardige arbeiders in en door den arbeid dikwijls in korten tijd, tot de trieste groep der niet-volwaardigen gaan behooren. „Dat is een vraagstuk", wij citeeren hier weer van Det, „van techniek, van selectie van arbeidsbescherming, van beroepskeuze en van beroepsopvoeding en niet in de laatste plaats van beroepspolitiek". Wij willen thans de vraag stellen, wat heeft men onder onvolwaardige arbeidskrachten te verstaan. De vraag stellen is nog niet haar beantwoorden. Mr. L. Lietaert Peerbolte, één der inleiders op het belangrijke congres inzake arbeid voor onvolwaardige arbeidskrachten (Amsterdam, 1928) zeide in een zijner stellingen het volgende : „Men zal moeten afzien van een begripsbepaling en moeten trachten middelen te vinden, om door hetzij ontwikkeling van lichaam en geest, hetzij aanpassing, allen die door eenige lichamelijke of geestelijke oorzaak langs den weg van vrije concurrentie in het productie-proces geen plaats kunnen krijgen, te bekwamen tot zelfstandige, nuttige praestaties onder voor hen passende omstandigheden. De grens van deze bemoeiingen valt samen met die van de mogelijkheid van resultaat." Feitelijk is hier wel min of meer een poging ondernomen tot het vormen van een begripsbepaling. In zooverre is hier dus eigenlijk sprake van contradictio in terminis, doch de inleider uit zich in zeer algemeene bewoordingen. Toch is op dit gebied wel een en ander te onderscheiden. Wij onderkennen: a. de lichamelijk onvolwaardigen : 1. door een lichaamsgebrek ; 2. door algemeene ziekteoorzaken. b. de geestelijk onvolwaardigen : 1. de debielen; 2. de imbecillen; 3. de asocialen. Ook in hun oorzaken tot het zijn of het worden der onvolwaardigheid zijn onze objecten in verschillende groepen op te lossen: a. ontstaan door geboorte ; b. „ in prae-puberteitsjaren (schooljaren) ; c. „ in de eerste jaren van het beroepsleven; d. „ door een langzaam proces; e. „ door een plotseling werkende oorzaak; f. „ door afkeuring voor een bepaald beroep. Slechts voor enkele groepen is in het algemeen een afzonderlijke zorg in het leven geroepen, n.1. voor de achterlijken van de scholen voor buitengewoon onderwijs, voor doofstommen en de blinden van inrichtingen. Voor de overige groepen is in het algemeen niet veel geregeld. Dat zijn o.m. tuberculeuzen, epileptici, lijders aan hart- of vaatziekten, ontslagen zenuwpatiënten, z-g.n. Betriebsbeschadigten, enz. Naar hun verschijningsvorm zijn de onvolwaardigen te verdeelen naar: 1. blinden en halfblinden ; 2. doofstommen, dooven en spraakgebrekkigen; 3. lichamelijk gebrekkigen; 4. geestelijk onvolwaardigen; 5. lijders aan long- en huid-tuberculose ; 6. lijders aan hart- en vaatziekten e.a. inwendige ziekten; 7. moreel defecten; 8. ouden van dagen; 9. andere onvolwaardigen. Het is duidelijk, dat de zorg voor deze medemenschen niet maar overgelaten kan worden aan het blinde toeval. De overheid dient hier de taak op zich te nemen van de regularisatie van aanbod en mogelijke vraag. De voornaamste taak bestaat naast de bestu- deering der aanbiedingen, de vaststelling der geschiktheid voor eenig beroep of bezigheid en de situatie van de arbeidsmarkt, in het zoeken van arbeidsgelegenheid Zoo mogelijk zou de overheid arbeidsgelegenheid voor onvolwaardigen moeten aanwijzen, moeten stimuleeren, desnoods zelf moeten scheppen. Dat dit alles buitengewoon moeilijk is, zal niemand willen ontkennen. Doch zoo ergens, dan zal hier onze moeite met dankbaarheid beloond worden. Slechts in te weinig plaatsen in Nederland nog zijn aan de arbeidsbeurzen afdeelingen voor onvolwaardige arbeidskrachten opgericht. Het is thans een buitengemeen slechte tijd om uitbreiding van instellingen van openbaar nut tot stand te brengen. Toch mogen wij ons daardoor niet laten afschrikken. Waar mogelijk, dient men dit vraagstuk ernstig onder oogen te zien en tot een zoo bevredigend mogelijke oplossing te brengen. Wij mogen niet nalaten te bedenken dat de arbeidsbemiddeling in het algemeen feitelijk nog maar in het begin staat van haar groote taak. En het belang daarvan hebben wij steeds door te propageeren. In gemeenten waar nog geen afdeeling voor onvolwaardigen bestaat en men een redelijke kans van slagen heeft, zoeke men contact met alle personen en instanties, die op dit gebied belangstelling aan den dag kunnen leggen en die ons krachtens ambt of werkkring van dienst zouden kunnen zijn. Op bescheiden schaal ware dan een werkcomité van aanbeveling samen te stellen om de eerste stappen te ondernemen. Van lieverlede kunnen dan de bemoeiingen van de arbeidsbeurs, zoo zij succes hebben, uitgebreid worden. Men beginne niet met een grootsch opgezette afdeeling in te richten of al te veel ruchtbaarheid aan dit streven te geven. De kwestie is uiterst delicaat en slechts op voorzichtige, bezadigde wijze is hier iets goeds te bereiken. c. Arbeidsbemiddeling in den landbouw. De bemiddeling in den landbouw is nog verre van ideaal. Is dit eensdeels te wijten aan de omstandigheid, dat het platteland, evenals met de meeste dingen, achteraan komt, anderzijds zijn er omstandigheden, welke mede oorzaak zijn geweest tot de achterlijkheid van de arbeidsbemiddeling ten plattelande, n.1. het bestaan van de z.g.n. koppelbazen en de weinige interesse, welke in het algemeen door de agenten der arbeidsbemiddeling aan den dag gelegd wordt voor de hun opgedragen taak. In sommige collectieve contracten, afgesloten door groote landarbeidersbonden met groote nationale of streekorganisaties van boeren, tuinders, verveners, enz., wordt het bestaan en het werken der koppelbazen vastgelegd. Beide instanties moeten leeren inzien, dat het bestaan van dit beroep zoo spoedig mogelijk tot het verleden dient te behooren. Daar tegen op te treden is zeer moeilijk, we erkennen dit gaarne. Maar er zijn in den loop dezer eeuw wel meer en erger ongewenschte toestanden uit den weg geruimd, dan deze ! Waar een wil is, is een weg! De agenten der arbeidsbemiddeling hebben het goed recht aan hun zijde. Zij kunnen wijzen op de economische voordeelen en de moreele waarde van een goed werkende openbare arbeidsbemiddeling. Het bestaan van deze koppelbazen heeft geen zin meer. Het is een rudiment uit de vorige eeuw! De agenten hebben in het algemeen genomen hun taak niet op bevredigende wijze ten uitvoer gebracht. Dat konden zij dikwijls ook niet. Wie eens aandacht besteed aan de beroepen en de milieu's waaruit ons leger van agenten is samengesteld, zal dit onmiddellijk begrijpen. Toch had er waarschijnlijk meer gedaan kunnen worden. Daar waar een actieve agent aanwezig was, die belangstelling voor en begrip van de zaak had, bleven de resultaten niet uit. Het komt voor, dat hierdoor toestanden zijn ontstaan, die in een bepaalde richting wijzen. Wij bedoelen, dat een goed werkend agentschap de bemiddeling uit de omliggende dorpen als met magnetische kracht tot zich trekt. Bij ervaring weten we, dat het voor kan komen, dat zelfs uit ver afgelegen gemeenten aanvragen bij goed bekend staande agenten binnenkomen. Onlangs maakten we het mee, dat een landbouwer, uit een dorp op minstens 70 k.m. afstand gelegen, een aanvraag richtte aan een agent, die een goede reputatie geniet. Toen men er de aandacht op vestigde, dat in zijn gemeente eveneens een agentschap gevestigd was, antwoordde de landbouwer daar nooit van gehoord te hebben. Dat zulke gevallen niet zelden voorkomen, weet ieder die terzake kundig is. Wij gelooven, dat men dergelijke actieve menschen, die hier en daar met zeer veel ambitie hun bijbetrekking als agent der arbeidsbemiddeling vervullen, moet vrijmaken voor dit werk en hun dan bovendien de bemiddeling opdragen in de nabijgelegen, daarvoor in aanmerking komende gemeenten, welke in karakter overeenstemmen met die, waar hij zijn standplaats heeft. Zoonoodig kan zijn zetel worden gevestigd, waar het meeste effect van zijn werk te verwachten is en het centrale karakter van zijn bemoeiingen het meest tot uitdrukking komt. De Wet zelf schept de mogelijkheid tot zoodanige samenwerking tusschen verschillende gemeenten. Als men de bemiddeling in den landbouw op dusdanige wijze tot een regionale maakt, zal men zeer zeker meer resultaten kunnen verwachten. Er zal dan een vrij beperkt corps van vakkundigen worden gekweekt, inplaats van een leger van, voor het meerendeel, dillettanten. Geldt voor de grootere beurzen het principe der decentralisatie, om tot een goede uitkomst te geraken, in den landbouw dient men te centraliseeren! Reeds is, vooral de laatste jaren, vruchtbaar werk gedaan. Als wij ons niet vergissen, zal het langzaamaan, maar doelbewust in de goede richting gaan. Niemand minder dan de heer Th. van Lier heeft al voor eenige jaren in deze richting denkbeelden gelanceerd. De tijd schijnt rijp deze in daden om te zetten. De ambtenaren, belast met het bevorderen van de bemiddeling in den landbouw, verbonden aan den Rijksdienst der W.V. en A.B., kunnen bogen op uitstekend werk. Het is zaak voor de agenten om dit baanbrekend werk te onderhouden en te consolideeren. Ook hierbij zal blijken, waar de beste krachten zitten. De arbeidsbemiddeling in den landbouw mocht zich al vroeg verheugen in de belangstelling. Op één van de eerste jaarvergaderingen van de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen, in 1911, werden twee prae-adviezen over dit onderwerp uitgebracht door de heeren J. Smid en R. van Zinderen Bakker. In het jaar 1910 gaf ook de Directie van den Landbouw een publicatie over deze materie in „Verslagen en Mededeelingen", no. 6. De heer J. Smid prae-adviseerde in 1911 nogmaals over de „Arbeidsbemiddeling ten plattelande" in de Algemeene Vergadering van het Nederlandsche Landbouwcomité (zie verslag bijlage E). De Staatscommissie over de Werkloosheid wijdde in haar Eindverslag van 1914 eveneens haar aandacht aan ons werk op agrarisch gebied. In 1927 werd er voor de Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen opnieuw licht over geworpen door de prae-adviseurs, de heeren J. Bakker, Mr. H. van Haastert, P. Hiemstra, A. J. Loerakker en G. Pot. Dat er in landbouwkringen belangstelling bestaat voor de arbeidsbemiddeling, is o.i. buiten kijf. We doen hieronder, als voorbeeld daarvan, eenige passages volgen uit een rapport, uitgebracht door een commissie (op 8 Januari 1931 geïnstalleerd) uit de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij (Maatschappij tot bevordering van Landbouw en Veeteelt in Zeeland), betreffende de werkloosheidsverzekering en arbeidsbemiddeling in den landbouw : „Zeeland ressorteert onder vier districts-arbeidsbeurzen, n.1. Schouwen en Duiveland en Sint Philipsland onder Rotterdam, Tholen onder Bergen op Zoom, Walcheren, Noord- en ZuidBeveland onder Middelburg en Zeeuwsch-Vlaanderen onder Ter Neuzen. Onze commissie merkt hierbij op, dat deze indeeling ons verre van ideaal voorkomt, speciaal ten aanzien van het onderbrengen van Schouwen en Duiveland en Sint Philipsland bij Rotterdam. Een logische begrenzing zoude zijn om een economisch gebied onder een districts-arbeidsbeurs onder te brengen, die als centrale voor die streek dienst kan doen en voorts beschikking moet hebben over enkele actieve correspondenten. Het doel van de arbeidsbemiddeling is om de vraag en het aanbod van werkkrachten door bemiddeling van de Arbeidsbeurs tot elkander te brengen. Van deze bemiddeling wordt in den landbouw nog slechts zeer beperkt gebruik gemaakt, ofschoon er zeer veel wisseling van personeel plaats vindt, althans voor sommige bedrijfstakken vaak behoefte bestaat aan tijdelijke werkkrachten. Wij wijzen in dit verband op de vraag naar bessenplukkers, bieten- en aardappelrooiers, melkknechten, e.d. meer. Een bemiddelingsinstituut, dat zich tot taak stelt om de vraag naar werkkrachten en het aanbod daarvan tot elkander te brengen, verdient dan ook naar onze meening de volle aandacht van de werkgevers en de werknemers in het landbouwbedrijf. De arbeidsbeurs zal dan in de plaats komen van het zelf zoeken naar werkkrachten of naar werk. Hoewel in den landbouw het persoonlijk contact tusschen werkgever en werknemer veel nauwer is kan niet worden ontkend, dat in streken, waar een arbeidstekort is, of waar voor verschillende oogstwerkzaamheden behoefte bestaat aan een tamelijk groot aantal tijdelijke werkkrachten, de landbouw meer profijt zal kunnen trekken van dit bemiddelingsinstituut, dan tot nog toe het geval is. De vraag, waarom tot nog toe zoo weinig van deze arbeidsbeurzen is gebruik gemaakt, spruit ook naar onze meening voort uit de omstandigheid, dat de organisatie van de bemiddeling in onvoldoende contact staat met den landbouw, waardoor het instituut nog tamelijk onbekend is, zoowel bij de landbouwers, alsook bij de landarbeiders, wat hieruit moge blijken, dat slechts in een enkele streek door de persoonlijke bemoeiing van den directeur van de Districts-Arbeidsbeurs of een enkele actieve correspondent de bemiddeling ingang heeft gevonden. Het is dan ook onze meening, dat bij een op handen zijnde reorganisatie van de arbeidsbemiddeling groote zorg zal dienen te worden besteed aan de keuze van de correspondenten en dit niet zullen dienen te zijn een der ambtenaren van de secretarie of de dorpsveldwachter, die of slechts op bepaalde uren zijn te bereiken, of onvoldoende met den landbouw bekend zijn. Aan den correspondent zal als eisch moeten worden gesteld, dat hij met den aard van de werkzaamheden in het landbouwbedrijf bekend is. Voor een goed functionneeren zal contact moeten worden gezocht met de landbouwers. Wij stemmen dan ook volkomen in met het voornemen van den Rijksdienst om voeling te houden met de landbouworganisaties, hoewel wij niet vooruit willen loopen op de vraag op welke wijze deze in het belang der arbeidsbemiddeling werkzaam zouden kunnen zijn. Door voeüng te houden met de landbouworganisatie zal althans de arbeidsbemiddeling eerder het onmisbare vertrouwen kunnen winnen van de plattelandsbevolking en kan zij bij voortduring bekend zijn met de behoeften van de verschillende streken." Op grond van een en ander komt de commissie dan tot de volgende conclusie: „I. De arbeidsbemiddeling in den landbouw door middel van de arbeidsbeurzen verdient de volle aandacht van de landbouwers. II. Zal de arbeidsbemiddeling tot zijn recht komen, dan dient er geregeld contact te worden onderhouden met de landbouworganisaties en zoo mogelijk de individueele landbouwers. III. Bij keuze van de bemiddelaars (correspondenten) zal de eisch dienen te worden gesteld, dat deze voldoende met den aard van de werkzaamheden in het landbouwbedrijf bekend zijn. IV. Het streven van de arbeidsbeurzen om aan de vraag naar werkkrachten op de juiste wijze te voldoen zal een meerdere gebruikmaking krachtig in de hand werken. V. Bij het indeelen in districten verdient het overweging, dat de gebieden een economisch geheel vormen." Wij behoeven aan het bovenstaande niets toe te voegen. Onze conclusie is deze : de velden zijn wit om te oogsten! § 7. ARBEIDSBEMIDDELING VOOR VROUWEN. De arbeidsbemiddeling voor vrouwen mag een dankbaar werk worden genoemd. In 1933 en 1934 werden respectievelijk 73,4 en 65,8 aanvragen van werkgeefsters per 100 aanbiedingen van werkzoekenden door de districts-arbeidsbeurzen en de onder haar ressorteerende agentschappen in behandeling genomen. Deze cijfers zeggen, vergeleken met die voor mannen, resp. 19,4 en 20,4 voldoende. Een goed georganiseerde en ingevoerde arbeidsbemiddeling voor vrouwen heeft reeds veel nuttig werk verricht en zal dit in de toekomst ongetwijfeld kunnen blijven verrichten. De arbeidsbemiddeling voor vrouwen mag wel de oudste vorm van arbeidsbemiddeling worden genoemd, wij herinneren slechts aan de particuliere plaatsingsbureaux van 20 a 30 jaar geleden. Dat er ook thans nog door particulieren, door vereenigingen, instellingen, directrices van huishoudscholen en vele anderen op het terrein der arbeidsbemiddeling voor vrouwen gegrasduind wordt mag algemeen bekend worden geacht. En men doet dit allemaal met de beste bedoelingen. Maar dilettantisme is er te over! Dat de practische waarde van deze bijzondere arbeidsbemiddeling in vergelijking met die van de organen der openbare arbeidsbemiddeling niet zoo bijzonder groot is, moge bijv. blijken uit de volgende cijfers. Gezamenlijke organen der openb. arbeidsbem. in Nederland. jaar aanbiedingen aanvragen plaatsingen 1933 139809 102686 67191 1934 149014 97978 65218 Particuliere arbeidsbemiddeling. jaar aanbiedingen aanvragen plaatsingen 1933 19209 15639 7847 1934 24808 18649 9812 Ongetwijfeld is door sommige hiertoe behoorende vereenigingen hiermede een belangrijk stuk werk verricht! Maar waartoe is het noodig, dit werk aan een veel beter geoutilleerde instelling uit handen te nemen? Somtijds is een dergelijk (vereenigings)bemiddelingsbureau uit den nood geboren en als zoodanig hulpmiddel hebben zij dan ook hun waarde gehad. Doch het is zaak van de openbare arbeidsbemiddeling om ook deze bemiddeling als een magneet tot zich te trekken. Dat er op dit gebied dan ook nog heel wat te doen is, staat onomstootelijk voor ons vast. Wanneer men er werkelijk iets voor voelt, dan is van de vrouwenbemiddeling nog heel wat meer te maken, dan wat het momenteel over het algemeen nog is. Te Dordrecht bijv. hebben wij deze bemiddeling vrij belangrijk doen stijgen, hetgeen moge blijken uit onderstaande in aanzien staat: jaar 1931 1932 1933 1934 aanbiedingen 802 1067 1469 1781 plaatsingen 280 336 443 591 aanvragen 629 702 853 1022 vold. aanvr. 283 343 458 634 Vierde voorheen de aankondiging van een vacante plaats per advertentie in de dagbladen hoogtij, dit is thans zoo goed als verdwenen. En als een werkgeefster er nog wel eens toe overgaat om volgens de oude manier aan een dienstbode te komen, dan schrikt zij er al spoedig van terug om 20, 30 sollicitanten te woord te staan, om tenslotte nog geen keuze, of wel, een slechte keuze te doen! Hoe wij dit resultaat hebben verkregen ? Met enkele zeer eenvoudige en voor de hand liggende middelen ! De Arbeidsbeurs moet bekendheid genieten, men moet, bij het ontstaan van een vacature, onmiddellijk denken: de Arbeidsbeurs ! Dat is de instelling, die ons kan helpen aan een nieuwe en betrouwbare kracht! Die bekendheid kan zij op verschillende wijzen krijgen, n.1. door reclame te maken, op den grooten trom te slaan en, het beste middel: een goede bemiddeling. Eenvoudiger kan het niet! Een goede bemiddeling is onze beste propagandiste. Wanneer wij met zorg de ingekomen aanbiedingen en aanvragen behandelen, kan het niet anders, of men moet in de meeste, ook de moeilijke gevallen — puzzles zijn het dikwijls! — trachten een bevredigende oplossing te vinden. Welk een voldoening geeft het ook den arbeidsbemiddelaar niet, als hij na zeer veel moeite er in geslaagd is een aanvrage welke niet gemakkelijk te voldoen bleek, tot een goed resultaat te leiden. Wanneer een werkgeefster zeer tot haar genoegen via de Arbeidsbeurs is geslaagd, is zij spoedig geneigd om dat haar vriendinnen en kennissen mede te deelen. Deze zullen het op haar beurt ook eens met die instelling probeeren. Dat de bemiddeling in zoo'n geval dan wel eens teleurstellend kan afloopen is jammer, maar niet altijd te vermijden. Of de dame in kwestie stelt eischen waaraan de ingeschrevenen niet kunnen voldoen, of er is schaarschte in een bepaald soort van werkneemsters. Neem bijv. de beroepen van dagdienstbode en dienstbode (voor dag en nacht). In verschillende gemeenten zal de kwantiteit van het aanbod zeer uiteenloopen. In de groote steden heeft men een chronisch tekort aan dienstboden, daarentegen een overschot aan dagdienstboden, omdat, naar men zegt, de meisjes gaarne 's avonds vrij willen zijn en dat zijn ze niet in een vaste betrekking. Wat die vrijheid betreft—, er bestaan tallooze meeningen over — wij zijn van oordeel, dat, na het beëindigen van den dagtaak, aan de dienstbode de vrije beschikking moet worden gelaten, om over haar eigen tijd te kunnen beschikken, zooals zij dat zelf wenscht. Dat sluit niet buiten, dat mevrouw, zoo zij dat wenscht, opvoedend kan optreden. Integendeel, als zij een persoonlijkheid is, waarvan invloed uitgaat, zal zij dit reeds onbewust doen. In de provinciesteden is het echter juist andersom. Daar is veelal schaarschte aan goede dagdienstboden van 18 jaar en ouder, terwijl uit den omtrek een voldoende aanbod van vaste dienstboden beschikbaar is. Zoo kan bijv. in Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, een goede dienstbode bijna terstond plaatsing bekomen. In Dordrecht is er een overschot. Voor zooveel mogelijk wordt dit overgeheveld naar genoemde steden. Maar toch kleven daar wel eenige bezwaren aan, op sommige meisjes oefent de lokstem van de groote steden zóó'n bekoring uit, dat zij geen andere plaatsing wenschen, dan daar. Sommige zijn na eenige overreding bereid om elders een betrekking te aanvaarden, doch vele anderen zijn door verschillende omstandigheden te honkvast. Het verloofd zijn kan een rol spelen, het behoudende om in de geboorteplaats te blijven, maar ook en dat is voor een belangrijk deel te rechtvaardigen, de afkeer van de ouders om hun dochter naar de, soms ver verwijderde, vreemde groote stad te zien vertrekken, waar zij is blootgesteld aan allerlei gevaren van moreelen en zedelijken aard. Zeker is dit laatste het geval met de meisjes van het platteland en de kleinere gemeenten. Wel trekt haar de provinciestad waar nog een restant van de oude degelijke leefwijze werd bewaard, doch niet de verdorven grootstad met zijn wuftheid en geraffineerde vermaken. Zoo komen de meisjes van de Zuid-Hollandsche eilanden, den Brabantschen Biesbosch en de kleistreek, en de Alblasserwaard voor het overgroote deel wel naar Dordrecht maar niet naar Rotterdam. Wanneer een werkgeefster een gelukkige keuze heeft gedaan uit de met zorg geselecteerde, door de Arbeidsbeurs naar haar verwezen, sollicitanten, zal zij daar dikwijls opgetogen aan haar man mededeeling van doen. De indruk over de arbeidsbemiddeling wordt daardoor gunstig beïnvloed en, indien hij zelf werkgever is, kan dat aanleiding zijn, dat ook hij zich bij voorkomende gevallen tot de Arbeidsbeurs zal wenden. Dit is geen theoretische spitsvondigheid, maar ontleend aan practische ervaring. Meer- malen hebben wij den invloed van een goede bemiddeling voor vrouwen zich zien manifesteeren in een verbetering ten opzichte van die voor de mannen. Het is daarom, dat wij de bemiddeling voor vrouwen met klem in de aandacht van onze collega's aanbevelen. Al kent men dan persoonlijk misschien niet zooveel waarde toe aan dit deel van ons werkterrein — dat komt meer voor dan men zou vermoeden — dan beschouwe men het werk, verricht in het belang der vrouwenbemiddeling, eenvoudig als een reclamemiddel. Want voorwaar, als men de opinie van de vrouw gunstig heeft gestemd, dan beteekent dat heel veel. Over het algemeen stuit men dus op het bezwaar, dat er meer aanvragen om vrouwelijke arbeidskrachten, voornamelijk dienstboden en dagdienstboden, bij de arbeidsbeurzen binnenkomen, dan aanbiedingen van beslist goede werkzoekenden. Om dit bezwaar te ondervangen is reeds veel geschreven en geconfereerd.1) Onzerzijds zouden we hieraan toe willen voegen, dat zéér veel bereikt kan worden,, indien arbeidsbeurzen en agentschappen der arbeidsbemiddeling nauw samenwerken. De arbeidsbeurzen in de grootere gemeenten beschikken over het algemeen over aanvragen van werkgeefsters ; de agentschappen in de kleinere gemeenten kunnen beter in de behoefte aan geschikte vrouwelijke arbeidskrachten voorzien, dan eerstgenoemde instellingen, ook, zoo niet voornamelijk, omdat deze niet te kampen hebben met het bezwaar dat in grootere gemeenten tot ongerief van zeer vele werkgeefsters, wordt ondervonden ten aanzien van fabrieksen ateliermeisjes. De Districts-Arbeidsbeurs te Arnhem past dit beginsel toe door op vaste tijden een beambte zitting te doen nemen in de gemeente Terborg en met de aldus te verkrijgen aanbiedingen van geschikte vrouwelijke arbeidskrachten in de aanvragen, die de Arbeidsbeurs te Arnhem ontvangt, te voorzien. De Districts-Arbeidsbeurs te Dordrecht streeft er naar, de be- !) In dit verband zij o.m. verwezen naar de door Mej. T. van Andel, secretaresse van den Alg. Ned. Bond van Huispersoneel te Amsterdam, Mevr. Dr. D. R. E. Oppenheimer—Belinfante, secretaresse der Ned. Huisvrouwenver., het Tweede-Kamerlid K. L. Henri van der Putt en Mevr. M. G. van Vooren—Onnes, Adj.—Directrice der Gemeentelijke Arbeidsbeurs te Rotterdam, uitgebrachte prae-adviezen op de Jaarvergadering 1934 der Vereeniging van Nederlandsche Arbeidsbeurzen naar aanleiding van de vraag: Welke maatregelen kunnen worden genomen, om te bevorderen, dat meer Nederlandsche meisjes dan thans het geval is, zich beschikbaar stellen voor het verrichten, in loondienst, van huiselijke diensten en in welk opzicht kunnen de Arbeidsbeurzen daarbij medewerken ? (Afgedrukt in Afl. 5, Jaargang 17, van het Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad). De prae-adviseurs kwamen daarbij tot soms zeer uiteenloopende conclusies. middeling voor vrouwen in haar distict rondom deze gemeente te centraliseeren. Dit beginsel van centralisatie vindt men trouwens terug in nog andere soorten van bemiddeling. Bijv. de bemiddeling voor het hotel-, café- en restaurantbedrijf, reizigers en handelsagenten, den landbouw. Het ligt immers voor de hand, dat een orgaan als een districtsarbeidsbeurs, gelegen in het centrum van een aantal kleinere gemeenten, de functie van bemiddelaarster voor zoo'n speciale groep het best kan behartigen. Zij is veel beter geoutilleerd, terwijl de bekendheid van de agenten met de objecten der bemiddeling in geenen deele behoeft uitgeschakeld te worden. De vrouwelijke werkzoekenden uit den omtrek melden zich aan bij de afdeeling voor vrouwenbemiddeling van de districtsarbeidsbeurs. Daar wordt de inschrijving behandeld op de hierachter omschreven wijze, waarbij een duidelijk beeld van de werkzoekende ontstaat, vastgelegd in aanteekeningen op de stamkaart. Van deze kaart wordt afschrift gezonden aan de agent der gemeente, waar werkzoekende woonachtig is. Hem wordt verzocht mededeeling te doen van hetgeen hem omtrent werkzoekende bekend is. Bij verwijzing van ingeschrevene naar een werkgeefster wordt de agent vanzelfsprekend ingeschakeld. Telefonisch wordt den agent verzocht een met name genoemde werkzoekende naar die en die mevrouw op dat en dat tijdstip te willen zenden. Op deze wijze is de bemiddelaar op de districtsbeurs in staat het totaal der aanbiedingen beter te overzien, deze naar waarde te kunnen schatten, een rationeele en rechtvaardige distributie van aanvragen tot stand te brengen, en, onafhankelijk van, soms voor dit speciale werk ongeschikte, agenten, zeker te zijn van het resultaat zijner bemoeiingen. De arbeidsbemiddeling voor vrouwen eischt veel tact, maar ook een groote mate van toewijding. Het is meestal zoo, dat men bijna evenveel werk heeft aan de bemiddeling van een veel geringer aantal vrouwelijke werkzoekenden, als aan een vele malen grooter aantal mannelijke ingeschrevenen. Hierin is dan ook o.i. voor een belangrijk deel de reden gelegen, waarom de vrouwenbemiddeling wat op den achtergrond geschoven wordt, vooral waar men te kampen heeft met een schrale personeelbezetting. De arbeidsbemiddelaar moet in het algemeen niet van humor ontbloot zijn, anders houdt hij het leven niet. In het bijzonder geldt dat bij de bemiddeling voor vrouwen. Wij herinneren slechts aan Vondel's dichterlijke uitspraak: „Eén vrouw is duizend mannen t'erg!", om aan te toonen, dat één man t.o.v. van duizend vrouwen flink uit de voeten moet kunnen, om geen pooveren indruk te maken. Het is dus altijd zaak om op zijn qui-vive te zijn, en zich niet te laten imponeeren door de categorische wijze, waarop sommige vrouwen zich ten aanzien van allerlei dingen uitspreken, welke haar — wij meenen het in ernst—, sterker eigen is, dan de mannen. Men heeft, niet onwaarschijnlijk om bovengenoemde redenen, aanleiding gevonden om uit te spreken, dat voor de bemiddeling van vrouwen ook vrouwen moeten worden aangewezen. Toch meenen wij de juistheid van deze uitspraak in zijn algemeenheid te moeten betwijfelen. Een vrouw, die den indruk maakt van een z.g.n. „man-wijf" te zijn, werkt zoo afstootend op het vrouwelijk publiek, dat zij reeds onbewust schade berokkent aan de zaak, welke zij dienen moet. Men houde zulke vrouwen verre van de bemiddeling ! Hoewel het niet onze bedoeling is, om de bovenaangestipte, door vrouwen geopperde, vaak irriteerende bezwaren nader te ontleden, willen wij voor een dezer een uitzondering maken. Wij herinneren aan de meestal onuitgesproken, doch altijd merkbare tegenstand, die ondervonden wordt van meisjes, wier vader „steun trekt" en dientengevolge verplicht worden zich bij het orgaan der arbeidsbemiddeling te doen inschrijven. Een dagmeisje, dat ƒ 3,— per week kan verdienen, is in dit geval immers zoo gauw geneigd om te zeggen: „De geheele week werk ik voor ƒ 1,—, want, twee-derde van hetgeen ik verdien, wordt op den steun van mijn vader gekort." Wij ambtenaren drukken dat anders uit, hetgeen echter niets verandert aan het geconstateerde feit. In bedoeld geval zal het gezin, waarvan de dagdienstbode deel uitmaakt, ƒ 1,— per week meer ontvangen, indien zij een betrekking heeft, maar de kosten van kleeding en schoeisel zullen eveneens stijgen. Bij eenig nadenken is bedoelde tegenstand dan ook wel begrijpelijk. Toch is het de taak der arbeidsbemiddelaars in dit geval te antwoorden, dat de steun dan verdiend wordt. De Minister van Sociale Zaken heeft echter, bij circulaire d.d. 21 Juni 1935, Nr. 300—1365, Afd. W. en S. betreffende Steunverleening en Werkverschaffing, medegedeeld aanleiding te hebben gevonden om goed te keuren, dat, alvorens daarmede rekening wordt gehouden, het loon van het werkende gezinslid wordt verminderd met eventueele kosten (bijv. reiskosten, kosten van aanschaffing, wasschen en strijken van japonnen en schorten voor dagdienstboden, enz.). Door een en ander is duidelijk geworden, dat de arbeidsbemid- delaar voor de vrouwelijke beroepen met veel tact te werk moet gaan. Zijn objecten moeten stuk voor stuk met bijzondere zorg worden behandeld. Het is teerbesnaard, prikkelbaar goedje, waarmede hij te doen heeft. Hij moet, dat is werkelijk noodzakelijk, bekend zijn met al de persoonlijke eigenaardigheden en wenschen van zijn clënten, zoowel van werkgevers-, als van werknemerszijde. Er is waarschijnlijk geen terrein waar meer wrijving voorkomt tusschen werkgeefster en werkneemster als juist hier. En merkwaardigerwijze is het de arbeidsbeurs, die hier veelal tusschenbeide moet komen. Hetzij om de zaak bij te spijkeren, of om van advies te dienen, wat gedaan moet worden om zijn recht te verkrijgen. Ook door partijen, welke men overigens geen gebruik ziet maken van de arbeidsbemiddeling. Men verstrekke echter zoo goed men kan de gewenschte voorlichting, het kan niet anders, dan ten voordeele van onze zaak strekken. Teneinde eenigszins georiënteerd te zijn op dit gevechtsterrein, waar de strijdenden niet, zooals dat bij de mannen het geval is, met uitgebreide collectiviteiten te velde trekken, maar het bekampen meer het karakter heeft van een „hanengevecht", doen wij hieronder in groote trekken een overzicht volgen van: De rechten en verplichtingen van werkgeefsters en werkneemsters. De gehuwde vrouw en de minderjarige bevinden zich in een bijzonderen rechtstoestand. Zij zijn niet vrij als anderen om overeenkomsten, dus ook overeenkomsten tot het verrichten van arbeid in loondienst, aan te gaan. Aangezien de meeste werkgeefsters gehuwde vrouwen en de werkneemsters minderjarigen zijn, zullen we op deze bepalingen dieper ingaan. In het algemeen mag een gehuwde vrouw geen overeenkomsten aangaan zonder bijstand van haar echtgenoot. Evenwel is een uitzondering gemaakt ten opzichte van wat de gewone en dagelij ksche uitgaven van de huishouding betreft en ten opzichte van het huren van dienstboden. In deze gevallen veronderstelt de wet de bewilliging van den echtgenoot. Het huren van een dienstbode mag de vrouw dus doen zonder toestemming van haar man; wanneer ter oplossing van moeilijkheden tusschen werkgeefster en werkneemster de hulp van den (Kanton) rechter wordt ingeroepen, moet de vrouw echter bijgestaan worden door den man en moet de werkneemster niet alleen de vrouw, maar ook den man voor het gerecht roepen. De dienstbode mag, ook indien zij gehuwd is, procedeeren zonder bijstand van haar man. De dienstbode mag overeenkomsten tot het verrichten van arbeid aangaan zonder toestemming van haar man, mits zij het geld dat zij daarmede verdient aanwendt ten bate van haar gezin. Dit kan alleen als de man het niet verboden heeft. Een minderjarige dienstbode kan zich alleen verhuren met goedvinden van dengeen, die de ouderlijke macht of de voogdij over haar uitvoert. Over het algemeen zal de moeder zich hiermee bemoeien, volgens de wet heeft alleen de vader hierover iets te zeggen, tenzij hij uit de ouderlijke macht is ontzet. Evenals, bij alle overeenkomsten tot het verrichten van arbeid in loondienst heeft een minderjarige de toestemming van den vader noodig. De toestemming moet schriftelijk worden verleend. Over het algemeen zal het weinig voorkomen, dat een vader zulk een schriftelijke toestemming geeft. De wet heeft hierin voorzien en zegt dat, zoodra een minderjarige gedurende 4 weken zonder verzet van zijn wettelijken vertegenwoordiger in dienst van den werkgever arbeid heeft verricht, hij wordt geacht door dien vertegenwoordiger mondeling tot het aangaan dier arbeidsovereenkomst gemachtigd te zijn geweest. Behoudens de toestemming bij het aangaan der arbeidsovereeneenkomst staat de minderjarige dienstbode tegenover haar werkgeefster in alles gelijk met een meerderjarige. Zij mag zonder toestemming van haar vader de betrekking opzeggen en ook haar loon ontvangen, tenzij de vader schriftelijk heeft geëischt, dat het loon aan hem wordt uitbetaald. Betreffende het verstrekken van gods- of goospenningen, kermisen nieuwjaarsfooien, bestaat eenig verschil van meening. Mej. Mr. E. C. van Dorp schrijft hieromtrent: „Vroeger was het gebruik dat men door dien goospenning terug te brengen, af kon zien van de betrekking. Dat mag thans niet meer. Die godspenning is dus thans niet meer dan de voortzetting van een oud gebruik en een fooi boven het gewone loon. Wanneer de betrekking al na drie maanden of korter beëindigd wordt, hoe en om welke reden ook, tenzij van te voren afgesproken was, dat de dienst maar drie maanden zou duren, mag de godspenning door de werkgeefster van het loon worden afgetrokken. Dit is juist zoo gebleven als steeds gebruik was. Toch is hier nog een punt, waarover verschillende kantonrechters verschillend oordeelen, te weten of de geheele godspenning kan worden terug geëischt, wanneer ze meer bedraagt dan het loon, dat uitbetaald moet worden. Bijv. het loon was vastgesteld op ƒ 120,—; de godspenning was ƒ 6,—. Het meisje gaat om welke reden dan ook, na een week weg, zoodat aan loon en wasch- geld ƒ 2,75 verschuldigd is. Mag de ƒ 3,25 (ƒ 6,— min ƒ 2,75) van de godspenning nu terug gevraagd worden? De kantonrechter van Arnhem heeft gezegd: neen; die van Schiedam en Den Haag zeiden: ja. Ik zelf sta aan de zijde der laatstgenoemden. Wel staat het niet letterlijk in de wet, maar zonder twijfel moet het als de bedoeling der wet worden aangenomen. Waarom zou een meisje, dat drie dagen in dienst blijft wel voordeel van de godspenning hebben en eene wier betrekking drie weken duurt, niet! Hier en daar tracht men de godspenning af te schaffen, omdat ze wel eens tot misbruik leidt, dat meisjes na de godspenning in ontvangst te hebben genomen, niets meer van zich laten hooren of na een dag wegloopen. Op zulke meisjes is natuurlijk geen verhaal. Anders dan met den godspenning, bemoeit de wet zich niet met de vaste fooien, de kermis- en nieuwjaarsfooi. Gebruik was vroeger dat deze pas verdiend waren, als men langer dan tot 1 November of 1 Mei in dienst bleef en dat ze anders teruggegeven of liever verrekend moest worden. De Kantonrechter te Dordrecht heeft uitgemaakt, dat dit nog zoo is. Het komt er echter m.i. geheel op aan wat de bedoeling daarbij is; en dit zal weer alleen kunnen worden uitgemaakt, zoo men het gebruik te plaatse kent. Het is de vraag of de bedoeling is een cadeau te geven, waarvan men kan zeggen : eens gegeven blijft gegeven, of wel een nieuwen godspenning vooruit te geven op voorwaarde dat de dienstbode nog tot na November of Mei in dienst blijft." Daar het gebruik hier allerminst vaststaat zal het goed zijn, als men bij het verhuren en huren dadelijk een vaste afspraak maakt: „de kermis- en nieuwjaarsfooien zullen niet (wel) teruggegeven worden wanneer de dienstbode voor of met 1 November of 1 Mei weggaat." Practisch is, deze afspraak ook te laten gelden voor het geval de werkgeefster opzegt, want het is volstrekt daarom nog niet gezegd, dat hier niet de dienstbode de schuldige kan zijn. De uitbetaling van het in geld naar tijdruimte vastgesteld loon moet geschieden als volgt: indien het loon bij de week of bij kortere tijdruimte is vastgesteld, telkens na een week; indien het loon is vastgesteld bij een tijdruimte langer dan een week, doch korter dan een maand, telkens na verloop van den tijd, waarbij het loon is vastgesteld; indien het loon is vastgesteld bij de maand, telkens na een maand; 13 indien het loon bij langere tijdruimte dan een maand is vastgesteld, telkens na een kwartaal. Over het algemeen worden dagdienstboden per week, dienstboden (voor dag en nacht) per maand en werksters per dag aangenomen. De uitbetaling moet dan geschieden per week, maand of dag. Wordt een noodhulp dienstbode voor drie weken gehuurd, dan moet het loon minstens na drie weken worden betaald. Geen bezwaar zal kunnen worden gemaakt, wanneer in dit geval telkens na een week wordt betaald. De opzeggingstermijn hangt zeer nauw samen met den termijn van uitbetaling. Als regel kan worden aangenomen, dat de opzeggingstermijn even lang moet zijn als het tijdperk dat tusschen twee uitbetalingen ligt, echter nimmer langer dan zes weken. Bij schriftelijke overeenkomst kan de termijn van opzegging korter worden gemaakt, met dien verstande, dat deze voor de werkgeefster niet korter is dan voor de dienstbode. Mr. S. van Houten heeft aangeraden van deze mogelijkheid om de opzeggingstermijn bij schriftelijke overeenkomst zoo kort mogelijk te maken altijd gebruik te maken, opdat men als men elkaar niet bevalt dadelijk uiteen kan gaan. Mej. Mr. E. C. van Dorp is van meening, dat deze houding niet is aan te bevelen, hetgeen wij onderschrijven. „Is het absoluut noodig", zoo schrijft zij, „dan kan men toch opzeggen en het komt mij voor, dat alles wat de neiging moet hebben de toch al geringe stabiliteit in de betrekkingen der dienstboden nog te verminderen, uit den booze is. Zeker zouden de huisvrouwen er de dupe van zijn. Want meisjes, die van veranderen houden, zouden dan met een paar dagen op kunnen zeggen, dat zou iets gewoons worden, terwijl nu iedere fatsoenlijke dienstbode het tusschentijds wegloopen als iets onbehoorlijks beschouwt. En het dienstmeisje dat op staanden voet weg gezonden wordt, is in den regel toch nog heel wat minder gedupeerd, dan de huisvrouw, die opeens zonder hulp zit". Dat zouden wij dus niet willen aanraden, maar wel iets anders: de eerste zes weken als proeftijd te beschouwen. Gedurende die zes weken mogen dan beide partijen op ieder oogenblik de betrekking opzeggen. Zulk een proeftijd wordt uitdrukkelijk door de wet toegestaan. Hij mag zelfs twee maanden duren. Maar met het oog op de data waarop dienstmeisjes van betrekking plegen te veranderen, schijnt zes weken practischer. Een groote vraag is of er vaste data zijn, tegen welke de dienstbetrekking mag worden opgezegd of dat dit tegen eiken datum mag gebeuren. De wet zegt n.1. dat het gebruik in dezen gevolgd moet worden. Nu hebben b.v. de Kantonrechter te Amsterdam en die te 's Gravenhage uitgemaakt, dat het gebruik is, dat tegen iederen datum mag worden opgezegd. De Kantonrechter te Haarlem meent, dat alleen mag worden opgezegd tegen 1 Augustus, 1 November, 1 Februari en 1 Mei; die te Utrecht zet er nog vier data tusschen in, 15 September, 15 December, 15 Maart en 15 Juni. Men ziet dus, dat men zeer voorzichtig moet zijn met die opzegging. En daarom is het goed bij het aangaan der dienstbetrekking dit duidelijk met elkaar af te spreken. Heeft men eenmaal opgezegd, dan mag men daarop niet terugkomen, tenzij met toestemming van de wederpartij. Een dienstbetrekking kan ook eindigen zonder inachtneming der opzeggingstermijn. Dan moet echter een schadeloosstelling worden betaald; als de werkgeefster de dienstbetrekking doet eindigen is zij verplicht nog loon als schadeloosstelling te betalen gedurende den tijd, dat de dienstbode in betrekking zou zijn gebleven, indien de wettelijke opzeggingstermijn wel in acht ware genomen; als de werkneemster de dienstbetrekking zonder inachtneming der opzeggingstermijn doet beëindigen, is zij ook tot schadevergoeding verplicht. De werkgeefster kan zich schadeloos stellen door het geheele of een gedeelte van het loon dat de werkneemster nog te vorderen heeft, in te houden. Wordt echter om een of andere geldige reden de dienstbetrekking beëindigd zonder inachtneming der wettelijke opzeggingstermijn, dan behoeft geen schadeloosstelling te worden gegeven. Zie hiervoor § 1, Hoofdstuk IV. De werkgeefster is verplicht in geval van ziekte of ongeval van een bij haar inwonende dienstbode, zoolang de dienstbetrekking duurt, doch uiterlijk tot een tijd van zes weken, voor haar behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling zorg te dragen, voor zoover daarin niet uit anderen hoofde is voorzien. De werkgeefster is gerechtigd deze kosten op haar te verhalen, doch zooveel betreft die der eerste vier weken alleen dan, wanneer de ziekte of het ongeval door haar opzet of onzedelijkheid is veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent de werkneemster bij het aangaan der dienstbetrekking opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven. De werkgeefster is verplicht aan de werkneemster bij het verlaten van den dienst op de eerste aanvraag een getuigschrift te geven. Art. 1638aa B.W. bevat nadere bijzonderheden omtrent den inhoud van het getuigschrift (zie blz. 209). dagelijksch gebruik van de aanbiedingen van werkzoekenden, vervaardige men in het formaat A5. De stamkaart der werkgevers in formaat A3 of A4, desnoods A5, de incidenteele kaart A6. De stempelkaart der werknemers eveneens A6, evenals alle briefkaartmodellen, welke voor vele doeleinden worden gebruikt. Overigens verwijzen wij, voor de afmetingen der diverse kaarten en modellen naar de bijlage „Verzamelde Modellen", waarin deze in het juiste formaat zijn uitgevoerd. Papier. Voor de registerkaarten, speciaal voor die, welke vele keeren ter hand worden genomen, alsmede die, welke van duurzamen aard zijn, gebruike men dun, elastisch, taai en goed beschrijfbaar carton. Men vermij de het gebruik van houthoudend papier voor kaarten, welke zeer langen tijd dienst moeten doen. De eischen, welke in verband met beschrijfbaarheid gesteld kunnen worden, hangen af van de wijze van beschrijven. Papier, dat in hoofdzaak met de pen beschreven moet worden, moet weliswaar glad, doch niet spiegelend zijn. Het moet mat-gesatineerd zijn. Voor beschrijven met de machine: niet te stijf, taai, hard en radeerbaar. Om verschil aan te geven tusschen bijv. mannen en vrouwen, volwassenen en jeugdigen, worden kaarten in verschillende duidelijk van elkaar te onderscheiden kleuren (b.v. geen blauw naast groen) gebruikt. Geen besmettelijke kleuren! Druk. Bij het maken van drukwerk lette men op het gebruik van duidelijk leesbare lettertypen. Men vermij de het gebruik van te veel soorten van lettertypen in één drukwerk. Ook geve men acht op het gebruik van dezelfde typen voor ander in gebruik zijnd drukwerk, opdat de uniformiteit in de modellen ook hierdoor bevorderd worde. Men verlange goeden diepzwarten druk, men mijde het gebruik van modellen met bleeke letters, al kan dit laatste soms wel weer eens zijn voordeel hebben. De vermelde gegevens, mits met goeden inkt aangebracht, komen daardoor beter uit. Indeeling. De indeeling van den tekst vereischt, vooral bij het vaststellen van kaartmodellen, bijzondere zorg. Men ga daarbij niet te overhaast te werk. Immers, zelfs een na rijpelijk overleg vastgesteld model, blijkt dikwijls in de praktijk toch nog niet volledig, althans voor verbeteringen vatbaar te zijn. Men werpe, vooral bij kaartmodellen, alle overtollige ballast overboord. Alles wat niet ter zake dient, als het vermelden van b.v. aan den kop van de kaart „Gemeentelijke Arbeidsbeurs te " en „Kaart voor een mannelijke werkzoekende van 18 jaar en ouder", e.d. aanduidingen, is onnoodig om op de kaarten te doen drukken. De kaart moet rationeel worden ingedeeld, zoo mogelijk en noodig, in vakken verdeeld in formaten uit de A-reeks van Normaalblad N. 381. Men gebruike voor zeer bekende woorden bij voorkeur afkortingen. Dat spaart ruimte en leidt minder de aandacht af van de vermelde gegevens. Formulieren echter, welke door het publiek moeten worden ingevuld, moeten zoo uitvoerig mogelijk omschrijven, wat men vermeld wenscht te zien. Modellen waarmede alleen het personeel moet omgaan, behoeven slechts voorzien te worden van korte aanduidingen. Bij de kaartenkast worde een verklarende lijst der gebruikte afkortingen en teekens gedeponeerd. De indeeling van den tekst houde nauw verband met de belangrijkheid der te vermelden gegevens of de te plaatsen aanduidingen. Deze zijn, respectievelijk: a. de signalen x) (aanduidingen van zeer bijzonderen aard, waardoor de kaart, staande tusschen vele andere, reeds in het oog springt zonder dat men de tekst gezien heeft, of wel, waardoor onmiddellijk is vast te stellen, dat de kaart is te rangschikken bij meerdere gelijksoortige gemerkte kaarten) ; b. enkelvoudige aanteekeningen (die welke slechts voor één keer behoeven te worden aangeteekend, als: naam, voornaam (namen), geboorteplaats en -datum)1; i) Men verzuime niet het zeer lezenswaardig artikel over signaleer-middelen e.d. na te slaan van den heer Ir. A. W. F. Bennik Jr. in het „Tijdschrift van den Nederlandschen Werkloosheidsraad", Jrg. 1933, blz. 355 e.v. (Jammer is, dat zijn voorbeelden niet alle gelukkig gekozen zijn!) Deze onderscheidt de signaleer-middelen als volgt: A. vaste, onveranderlijke, hiertoe behooren: a. de naam van den persoon of het kernwoord van de zaak, b. de tabs en vaste ruiters, c. de kerf, d. de verfstreep. B. vaste éénmalig veranderlijke : a. het hoekje, — . b. het plakpapier, c. het ponsgat. C. veranderlijke : de losse ruiter. c. aanteekeningen, welke weliswaar veranderlijk kunnen zijn, doch overigens in de meeste gevallen gedurende — soms zelfs zeer — langen tijd gelijk blijven (Kerkgenootschap, adres, aantal kinderen, steunbedrag, e.d.) ; d. periodiek terugkeerende aanteekeningen (inschrijvingsnummer, werkgever, bij wien en hoe lang gewerkt, gegevens uit informaties, plaatsingen, e.d.), m.a.w. aanteekeningen welke steeds aangroeien. De signalen. Zij worden geplaatst in hoofdzaak in den kop van de kaart, zoodat zij het meest opvallen, terwijl ook de zijkanten kunnen benut worden en wel in de volgorde welke de praktijk noodig maakt. De belangrijkheid van een of ander signaal hangt o.m. af van de wijze van berging der kaarten. Zijn deze op den familienaam lexicografisch gerangschikt, zonder meer, dan is het vanzelfsprekend aan den familienaam een eerste plaats toe te kennen. Heeft men bovendien rekening te houden met het beroep, rangschikking ook naar het beroep (de beroepsgroep), dan vermindert daardoor de belangrijkheid van den persoonsnaam. Is ook het beroep weer onderverdeeld en zijn in overeenstemming daarmede de kaarten gerangschikt, dan is aan de aanduiding, één dezer onderdeelen aangevende, een in het oog loopende plaats toe te kennen. Met dit laatste bedoelen wij o.m. het aanduiden van bekendheid van den werkzoekende met speciale werkzaamheden, handelingen of vaardigheden het beroep betreffende. De aandacht wordt hierbij gevestigd op het volgende. Wel moeten worden aangeteekend de arbeidsverrichtingen, niet de beroepsbenamingen b.v. draaien (niet draaier), machineteekenen (niet machine-teekenaar). Bij gebruik van de beroepsbenamingen zou misschien het misverstand kunnen ontstaan, dat de werkzoekende in dat vak specialist is, terwijl bij het vermelden van de arbeidsverrichtingen enz. tevens de graad van bekwaamheid kan worden aangeduid : eenigszins bekend met, bekend met, ervaren in. Als algemeen beginsel ware aan te nemen het gebruik van: een roode streep voor kennis omtrent het hoofdberoep, een blauwe streep voor kennis of kundigheden omtrent nevenberoepen, een groene streep voor kennis of kundigheden omtrent andere beroepen (met cijfer aangegeven welke beroepsgroep, verder in een noot nader toelichten). De vorm van de streep kan aangeven de graad van de kennis of bekwaamheid: :/ = eenigszins bekend met = bekend met = ervaren in. Verder ware aan te geven in welke soorten van bedrijven de bedoelde arbeidsverriehtingen zijn uitgeoefend. 1 = kleinbedrijf 2 = middelbedrijf. 3 = grootbedrijf 4 = zeer groot bedrijf. De praktijk heeft uitgewezen, dat de bovenkant van de kaart gebezigd moet worden voor het aanbrengen van aanteekeningen omtrent de kennis en kundigheden omtrent het (de) beroep (en) van den werkzoekende. Daartoe worde een baan langs de geheele bovenkant van de kaart gereserveerd, welke wordt verdeeld in een groot aantal gelijke hokjes, welke met kleine cijfers genummerd worden. Deze cijfers moeten als grondslag dienen voor de code, welke voor ieder beroep of elke beroepsgroep moet worden vastgesteld. Het is dus wel vereischt, dat de beambten deze codes goed in het hoofd prenten. Op de hoeken houde men grootere hokjes vrij voor bijzondere doeleinden (b.v. voor het leeftijdssignaal, of de aanduiding: werkend of gedeeltelijk werkloos). Overigens verdient het natuurlijk aanbeveling om de hokjes voor bepaalde aanduidingen, welke bij elk beroep voorkomen steeds op hetzelfde nummer te houden. Zoo reserveere men b.v. een hokje voor: gewend leiding te geven, e.d. Voor statistische doeleinden zal de leeftijd van groot belang zijn. Ook deze moet op duidelijke wijze tot uitdrukking komen. Niet, zooals men dat in Duitschland doet, door het geboortejaar op den voorgrond te plaatsen, doch door het afknippen van een hoekje, het maken van een ponsgat of het plakken van een kleurig papiertje bij het bereiken van een of meer bepaalde leeftijdsgrenzen. Voor het vermelden van het genieten van steun of onderstand uit de overheidskassen, of het trekken uit de werkloozenkas ware eveneens gebruik te maken van plakpapier. Voor het onderscheiden der beroepen en beroepsgroepen kan, al naar gelang de kaarten opgeborgen zijn, gebruik worden gemaakt van tabs of vaste ruiters en stevige cartons. Voor het aanduiden van bijzondere personen (als vreemdelingen) kunnen losse ruiters gebruikt worden. Enkelvoudige aanteekeningen. Deze worden met inkt, zoo noodig in een aparte kleur, op duidelijke wijze, liefst in blokschrift, aangebracht. Het gebruik van enkel hoofdletters verdient daarbij aanbeveling. Veranderlijke aanteekeningen.. Zulke aanteekeningen dienen met gewoon, zacht potlood te worden gemaakt. Dat bespaart ruimte en voorkomt geknoei. Denk aan adresveranderingen! Periodieke aanteekeningen.. Deze vragen meestal vrij veel ruimte. Men gebruike dan ook bij voorkeur de achterzijde van de kaart voor het noteeren van dergelijke gegevens. Het vouwen van kaarten. Het is niet gewenscht om kaarten te vouwen. Meestal zijn kaarten van carton vervaardigd, waardoor bij vouwen een kartelige, bolstaande rand ontstaat, welke bij veelvuldig gebruik der kaarten spoedig is doorgesleten. Bovendien is men daardoor gebonden aan de uit het vouwen ontstane vlakverdeeling, hetgeen de overzichtelijkheid niet ten goede komt. Sommigen zijn zelfs zoo ver gegaan om het vouwen van de kaart zoodanig uit te breiden, dat een zakje ontstond. Op den buitenkant worden gegevens genoteerd, in het zakje worden inlegvellen of op den ingeschrevene betrekking hebbende documenten geborgen. Hoewel er iets voor te zeggen is 2) — ieder systeem heeft vanzelfsprekend zijn voordeelen — meenen wij toch een dergelijk „kaartregister" te moeten verwerpen. De zakjes zullen weldra gaan uitpuilen van allerlei paperassen, die anders elders zullen worden opgeborgen, maar nu — het is 1) De kaarten kunnen opgeborgen zijn in één of meer vlakke kaartenbakken. Daarbij is het gebruik van tabs of ruiters mogelijk. Dit zal v.n.1. het geval zijn met de stamkaarten. De kaarten voor dagelijksch gebruik kan men echter ook klassegewijs bergen in een tot hokjes verdeelde staande ondiepe kast. Dan zijn de stapels kaarten samen te vatten tusschen cartons. 2) Als bergingssysteem van informatieformulieren, afschriften van getuigschriften e.d. is een dergelijk zakje, in formaat A5, zeker aanbevelenswaardig. zoo gemakkelijk — in de zak gestopt worden. Zoodoende krijgt men op den duur een verzameling meer of minder dikke zakken, die bij veelvuldig gebruik kunnen scheuren, enz. De beste „kaart" is de enkelvoudige, niet gevouwen kaart van vrij stijf carton. Het invullen der kaarten. Het invullen der kaarten kan geschieden met inkt, zwart zacht of gekleurd, geen aniline, potlood of de schrijfmachine. Zooals wij reeds hebben opgemerkt, dienen de vaste onveranderlijk gegevens op duurzame wijze te worden genoteerd, n.1. met inkt of met de schrijfmachine. Hoewel invulling met de schrijfmachine1) mooi is, kleven er enkele belangrijke bezwaren aan vast. Invulling met de schrijfmachine is goed, maar dan moet alleen er mede geschreven worden en niet afwisselend met inkt en met de schrijfmachine. Invulling met de machine is veelal niet mogelijk van kaarten waar veel kolommen moeten worden ingevuld. Met moet breede kolommen maken. Het eene lettertype is grooter dan het andere bij schrijfmachines. Invulling met de machine is zeer tijdroovend. Men schrijve dus met inkt. Om echter de harmonie in het gezicht van de kaart niet te verstoren, om de duidelijkheid te bevorderen, is het gebruik van blokschrift gewenscht. Dit geeft regelmatige letters. Het vereischt bij eenige routine niet meer tijd dan gewoon schrift. Aanteekeningen welke dikwijls veranderen, worden met zacht zwart potlood aangebracht, zoodat zij gemakkelijk uitgestufd en vervangen kunnen worden. De volgorde der kaarten. De kaarten worden al of niet gerangschikt naar de beroepen en/of beroepsgroepen. Dit is wel het geval met de kaarten voor dagelijksch gebruik, dat behoeft niet het geval te zijn met de stamkaarten. Een dergelijke verdeeling is noodig om bij een werkgevers-aanvrage in een oogwenk te kunnen nagaan of in één of ander beroep geen aanbod of voldoende aanbod is. De eerste verdeeling wordt gemaakt volgens de klassen-indeeling der beroepen (zie Deel II, Hoofdstuk II, par. 6). J) In gemeenten, welke als proef-gemeenten zijn aangewezen voor het persoonskaartenstelsel voor de bevolkingsboekhouding, worden deze kaarten met de machine ingevuld, hetgeen keurig werk doet ontstaan. Het is echter zéér tijdroovend werk. De tot een zelfde klasse behoorende beroepen worden vervolgens in alphabetische volgorde geplaatst. In de derde plaats komt de familienaam in aanmerking als middel tot rangschikking. Hierbij hebben wij het één en ander aan te teekenen, daar blijkbaar niet iedereen volkomen begrijpt wat lexicografische volgorde is. Een aardige handleiding te dien aanzien heeft de directie van de Arbeidsbeurs te Amsterdam aan het personeel uitgereikt. Wij doen haar hier in extenso volgen, daar zij alle mogelijkheden opsomt, waarmede men eventueel rekening dient te houden. Familienaam. Het alphabetiseeren geschiedt in de eerste plaats op den familienaam. Zelfs de laatste letter van een naam kan nog verschil van volgorde uitmaken. B.v. A. Grootesz en A. Grootes. A. Grootes gaat vóór A. Grootesz. A. Haen en A. Haan. A. Haan gaat vóór A. Haen. Voorletter. Is de familienaam op twee of meer stamkaar¬ ten gelijk, dan beslissen de eerste letters van de voornamen. B.v. A. Grootes, dan B. Grootes, dan B. A. Grootes enz. A. Grootesz komt natuurlijk nog achter B. A. Grootes (zie familienaam) . Familienaam en Zijn de familienaam en de voorletters op twee voorletters het of meer stamkaarten dezelfde, dan beslist de gezelfde. boortedatum. B.v. A. Grootes, geb. 1 Jan. 1892 gaat vóór geb. 1 Febr. 1902. Dubbele naam. Dubbele familienamen, niet te verwarren met die van gehuwde vrouwen, gelden als één naam, zooals: Jansen Vreeling, Vaz Dias, Oost Indië, Jansen Zacharias, enz. B.v. A. Oost, R. Oosten, A. Oost Indië, B. Oost Indië, C. Oost Indië. A. Jansen, Z. Jansen, A. Jansen Vreeling, Z. Jansen Vreeling, A. Jansenz, Z. Jansenz, A. Jansen Zacharias, Z. Jansen Zacharias. Deze methode is echter niet overal gebruikelijk. Er zijn belangrijke beurzen waar men na de indeeling in beroepen de volgorde der kaarten afhankelijk stelt van het inschrijvingsnummer, waardoor men zooveel mogelijk verzekerd wil zijn, dat de langst-ingeschrevene (mits hij bekwaam en geschikt is) het eerst in aanmerking komt voor plaatsing bij, althans verwijzing naar een werkgever. Voorzetsels. Voorzetsels worden verwaarloosd, zooals: de, van de, ter, uit de, op het, in het, enz., ook al beginnen zij met een hoofdletter. B.v. Groot, A. de Groot, B. Groot, C. van der Groot, D. de Gehuwde vrouwen. Bij het alphabetiseeren der stamkaarten van gehuwde vrouwen wordt de naam van den man verwaarloosd. Mevr. A.. Jansen—v. d Berg : haar eigen naam is v. d. Berg, wordt dus gealphabetiseerd op Berg, A. v. d. Naam man Jansen. Berging van de kaarten. De stamkaarten worden liefst staande opgeborgen in een ladenkast. De in gebruik zijnde dagelijksche kaarten, kunnen eveneens staande in een ladenkast of liggende in een vakkenkast worden geborgen, of staande in open bakken op het bureau van den bemiddelaar. Dit laatste kan alleen bij splitsing in afdeelingen en is voor de andere beambten niet practisch, waarom dan ook een laden- of vakkenkast de voorkeur verdient. De afgevoerde kaarten worden in ieder geval staande in ladenkasten opgeborgen. Voor lichte, kleine kaarten, kan men wel houten ladenkasten gebruiken. Voor zwaardere kaarten, als de stamkaarten, is dit niet aan te bevelen. De schenen der bakken slijten zeer snel door de sterke wrijving, welke de zware inhoud doet ontstaan. Ook is het hanteeren dezer bakken niet gemakkelijk, wat aan een vlotte manier van werken niet ten goede komt. Voor dit doel is dan ook bij uitstek geschikt de stalen kast, waarvan de bakken op kogels loopen. Met één vinger kan een zwaar geladen bak worden uitgetrokken. Andere voordeelen zijn nog, dat de kaarten brandvrij zijn opgeborgen en dat de kasten kunnen worden afgesloten. In stalen kasten is veel verschil. Goedkoope kasten deugen beslist niet voor zware stamkaarten. Ze zijn te slap en gaan niet lang mee. De binnenkanten van kasten zijn niet aangepast aan de normaalformaten der kaarten. Men stelle echter als eisch bij het leveren van kaartenkasten, dat de binnenmaten aansluiten bij de afmetingen der kaarten. Voor kleinere kaarten, welke niet zeer lang bewaard behoeven te worden om na te slaan, gebruike men stapel-schuifdoozen van beplakt karton. Deze zijn zeer gemakelijk te rangschikken en te verplaatsen. Soorten van registerkaarten. In den aanhef van deze paragraaf hebben we reeds opgesomd welke soorten van registers moeten worden bijgehouden. Teneinde het noodige onderscheid te maken tusschen de verschillende soorten van registerkaarten, wende men verschillende kleuren aan. Bij voorkeur die, waarop de aanteekeningen, zoowel in inkt, potlood, als gekleurd potlood duidelijk uitkomen. Voor de modellen der genoemde kaarten mogen wij verwijzen naar de desbetreffende verzameling. Door het bovenstaande zal het duidelijk geworden zijn, dat er heel wat verscheidenheid bestaat in de ten behoeve der arbeidsbemiddeling gebruikte kaarten. Het is dan ook wel gewenscht, dat een gezaghebbende commissie in deze eens uitspraak doet en bindende voorschriften vaststelt. Vooral bij het herdrukken van modellen, waarvan de voorraad uitgeput is, zouden deze voorschriften een goede leiddraad kunnen vormen. In Duitschland heeft de Reichsanstalt für Arbeitsvermittlung und Arbeitslosenversicherung te Berlijn, in 1932, doen verschijnen ,,Richtlinien für die Durchführung der Arbeitsvermittlung in den Arbeitsamtern". Daarin is een behoorlijk geslaagde poging ondernomen om eenig houvast te geven en te voorkomen, dat het met de administratiemiddelen der arbeidsbeurzen een chaos wordt. In Nederland is momenteel misschien niet één arbeidsbeurs, waar deze middelen gelijk zijn aan die van andere. Dat ook hier een taak te verrichten is, is de meening der schrijvers. De kaartregisters moeten zoodanig zijn ingericht, dat zij de snelheid, de doeltreffendheid, de betrouwbaarheid, de rechtvaardigheid en de maatschappelijke waarde der arbeidsbemiddeling zooveel mogelijk garandeeren. Door een zoodanige perfectioneering zal de bemiddelaar voor een belangrijk deel worden ontlast van een massa geheugenwerk, waardoor tijd vrij komt voor ander werk, dat niet mechanisch kan worden verricht, doch dat afhankelijk is van de persoonlijke gave van den bemiddelaar. HOOFDSTUK IV. SOCIALE WETGEVING. § 1. ARBEIDSOVEREENKOMSTEN. Een overeenkomst is een door wederzijdsche wilsverklaring tot stand gekomen wilsovereenstemming om een bepaald rechtsgevolg te scheppen. Een verbintenis is een rechtsband tusschen twee of meer personen, tengevolge waarvan zij tegenover elkaar tot een zekere prestatie verplicht en/of bevoegd zijn. Overeenkomsten zijn te onderscheiden in wederkeerige of tweezijdige en eenzijdige overeenkomsten. Bij de eenzijdige overeenkomsten staat aan de eene zijde een verplichting en aan de andere zijde een recht; bij de wederkeerige overeenkomsten hebben beide partijen rechten en verplichtingen. Wederkeerige overeenkomsten, waarbij de eene partij zich verbindt voor de andere tegen belooning arbeid te verrichten zijn: a. de arbeidsovereenkomst; b. de aanneming van werk. De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de eene partij, de arbeider, zich verbindt in dienst van de andere partij, den werkgever, tegen loon gedurende zekeren tijd arbeid te verrichten. De aanneming van werk is de overeenkomst waarbij de eene partij, de aannemer, zich verbindt, voor de andere partij, de aanbesteder, tegen een bepaalden prijs een bepaald werk tot stand te brengen. Voor de bestaanbaarheid van overeenkomsten moet aan vier voorwaarden zijn voldaan, n.1.: a. de toestemming van degenen die zich verbinden; b. de bekwaamheid om een verbintenis aan te gaan; c. een bepaald onderwerp ; d. een geoorloofde zaak. Het criterium (kenmerk) van de arbeidsovereenkomst is, zooals uit art. 1637a B.W. blijkt, dat de eene partij a. in een dienstbetrekking tot de andere staat, b. loon geniet, c. onder leiding van de andere partij, dus niet zelfstandig, arbeid moet verrichten. De bepalingen omtrent arbeidsovereenkomsten gelden niet: a. voor de zeevaart, b. tusschen overheid en ambtenaren, c. tusschen spoorwegmaatschappij en haar personeel. Het aangaan der overeenkomst. De arbeidsovereenkomst kan zoowel schriftelijk als mondeling worden aangegaan. Wanneer de arbeidsovereenkomst schriftelijk wordt aangegaan, komen de kosten der acte en eventueel andere bijkomende onkosten ten laste van den werkgever. Een minderjarige is bekwaam als arbeider overeenkomsten aan te gaan, indien hij daartoe door zijn wettelijken vertegenwoordiger mondeling of schriftelijk is gemachtigd. Wanneer aan deze eisch niet is voldaan en de minderjarige toch, zonder verzet van zijn wettelijken vertegenwoordiger, gedurende vier weken, arbeid heeft verricht, wordt aangenomen, dat hij tot het aangaan van de arbeidsovereenkomst mondeling was gemachtigd. Een getrouwde vrouw wordt door de wet verondersteld machtiging van haar man te hebben verkregen om als arbeidster arbeidsovereenkomsten aan te gaan. Zij is gerechtigd om hetgeen zij verdient of te vorderen heeft, ingevolge de gesloten arbeidsovereenkomst, ten bate van haar gezin te besteden. Ingeval bij het sluiten der overeenkomst een hand- of godspenning is gegeven of aangenomen, kan geen der partijen daaraan de bevoegdheid ontleenen van de overeenkomst af te zien door het laten behouden of het teruggeven van de hand- of godspenning. Wel kan zij in mindering worden gebracht op het loon, wanneer de dienstbetrekking niet langer dan drie maanden heeft bestaan, terwijl zij voor langeren of voor onbepaalden tijd is aangegaan. Verplichtingen van den werkgever. In het algemeen is de werkgever verpücht alles te doen en te laten, wat een goed werkgever in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten. De voornaamste verplichtingen van den werkgever zijn: a. het loon op den bepaalden tijd te betalen (zie omtrent de wijze van uitbetaling van het loon, enz. blz. 212). b. ingeval van ziekte of ongeval van een bij hem inwonenden arbeider, zoolang de dienstbetrekking duurt, doch uiterlijk zes weken, voor diens behoorlijke verpleging en geneeskundige behandeling zorg te dragen, voorzoover daarin niet uit anderen hoofde is voorzien (zie: Ziektewet, Ongevallenwet). De werkgever is gerechtigd de kosten op den arbeider te verhalen, behalve die van de eerste vier weken. Als de ziekte of het ongeval door opzet of onzedelijkheid is veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waarover de arbeider bij het aangaan der arbeidsovereenkomst opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven, is de werkgever gerechtigd om ook de kosten van de eerste vier weken op den arbeider te verhalen. c. bij het eindigen der dienstbetrekking den arbeider op diens verlangen een getuigschrift uit te reiken. Het getuigschrift moet bevatten: a. een juiste opgave omtrent den aard van den verrichten arbeid; b. den duur der dienstbetrekking. Op verzoek van den arbeider moet het getuigschrift een juiste opgave bevatten omtrent de wijze waarop: a. de arbeider aan zijn verplichtingen heeft voldaan; b. de dienstbetrekking geëindigd is. De werkgever is gerechtigd, ingeval de arbeider de dienstbetrekking onrechtmatig heeft doen eindigen, zulks in het getuigschrift te vermelden. Wanneer de werkgever de dienstbetrekking zonder het aanvoeren van redenen heeft doen eindigen, is hij slechts verplicht dit te vermelden, zonder verplicht te zijn de redenen zelve mede te deelen. Ingeval de werkgever: a. weigert het gevraagde getuigschrift af te geven; b. in het getuigschrift tegen beter weten in onjuiste mededeelingen opneemt; c. het getuigschrift van een kenmerk voorziet, bestemd om aangaande den arbeider eenige mededeeling te doen, welke niet in de bewoordingen van het getuigschrift is vervat; is hij zoowel jegens den arbeider als jegens derden aansprakelijk voor de daarvoor veroorzaakte schade. d. inwonende arbeiders, zonder korting van hun loon, in de gelegenheid te stellen hunne godsdienstplichten te vervullen, alsmede ontspanning van den arbeid te genieten, in beide gevallen op de wijze bij overeenkomst of, bij gebreke van dien, door het plaatselijk gebruik bepaald. e. den arbeid dusdanig te regelen, dat de arbeider geen arbeid heeft te verrichten op Zondagen en op die dagen, die volgens 14 het plaatselijk gebruik ten aanzien van den bedongen arbeid met Zondagen worden gelijk gesteld, behalve voor zooverre het tegendeel is bedongen of uit den aard van den arbeid voortvloeit. Ten aanzien van minderjarige arbeiders is de werkgever gehouden den arbeid dusdanig te regelen dat zij volgens het plaatselijk gebruik in de gelegenheid gesteld zijn de lessen te volgen in inrichtingen voor godsdienst-, voortgezet-, herhalings- of vakonderwijs. f. de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij den arbeid doet verrichten, op zoodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van den arbeid zoodanige regelingen te treffen en aanwijzigingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed zoover beschermd is, als redelijkerwijze in verband met den aard van den arbeid gevorderd kan worden. Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding der schade aan den arbeider dientengevolge in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van den arbeider is te wijten, alles behoudens de bepalingen van Hoofdstuk XII der Ongevallenwet 1901. Indien de arbeider, tengevolge van het niet nakomen dier verplichtingen door den werkgever, in de uitoefening zijner dienstbetrekking zoodanig letsel heeft bekomen, dat daarvan de dood het gevolg is, is de werkgever jegens den overblijvenden echtgenoot, de kinderen of de ouders van den overledene, die door zijnen arbeid plegen te worden onderhouden, verplicht tot schadevergoeding, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht, of de dood in belangrijke mate mede aan grove schuld van den arbeider is te wijten. Ieder beding in het arbeidscontract waardoor deze verplichtingen zouden worden uitgesloten of beperkt is nietig. Verplichtingen van den arbeider. In het algemeen is de arbeider verplicht alles te doen en na te laten wat een goed arbeider in gelijke omstandigheden behoort te doen en na te laten. De verplichtingen van den arbeider zijn: a. den arbeid waarvoor hij is aangenomen, naar zijn beste vermogen te verrichten. Wanneer de aard en omvang van den te verrichten arbeid niet bij overeenkomst of reglement zijn omschreven, beslist daaromtrent het gebruik; b. den arbeid zelf te verrichten. Zonder toestemming van den werkgever mag hij zich niet door een ander doen vervangen; c. zich te houden aan de voorschriften: 1. omtrent de te verrichten arbeid; 2. welke strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming van den werkgever, hem door of namens den werkgever binnen de perken van wet of verordening, van overeenkomst of reglement, gegeven; d. zich te gedragen naar de orde des huizes ingeval hij bij den werkgever inwoont. Ieder beding in het arbeidscontract waardoor deze verplichtingen zouden worden uitgesloten of beperkt is nietig. De bepaling van z.g. gedwongen winkelnering in een arbeidscontract is nietig. De volgende bedingen t.a.v. het besteden van te verdienen loon mogen in een arbeidscontract worden opgenomen: 1. het beding, waarbij de arbeider deelneemt in een of ander fonds, mits het fonds voldoet aan bepaalde voorwaarden; 2. het beding ten aanzien van minderjarige arbeiders dat een gedeelte van het loon, gedurende de minderjarigheid verdiend, door den werkgever ten name van den arbeider zal worden geplaatst in de Rijkspostspaarbank of eenig ander daarvoor opzettelijk ingericht en aan bepaalde voorwaarden voldoend spaarfonds. Een beding tusschen den werkgever en den arbeider waarbij deze laatste beperkt wordt in zijn bevoegdheid om na het einde der dienstbetrekking op zekere wijze werkzaam te zijn, het z.g. concurrentiebeding, is alleen dan geldig, wanneer het bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement met een meerderjarig arbeider is tot stand gekomen. Loon. Ter berekening van het in geld vastgesteld loon per dag wordt, voor de toepassing van de overeenkomsten tot het verrichten van arbeid, de dag gesteld op tien uren, de week op zes dagen, de maand op vijf en twintig dagen en het jaar op drie honderd dagen. Ingeval het loon, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, wordt als het in geld vastgesteld loon per dag aangenomen het gemiddeld loon van den arbeider, berekend over de laatst voorafgegane dertig werkdagen; bij gebreke van dien maatstaf wordt als loon aangenomen het gebruikelijk loon voor den, wat aard, plaats en tijd betreft, meest nabij komenden arbeid. Het loon van arbeiders welke niet bij den werkgever inwonen, mag niet anders worden vastgesteld dan in: a. geld; b. voedsel te nuttigen, alsmede verlichtings- en verwarmingsmiddelen te gebruiken, ter plaatse waar ze worden verstrekt; c. kleeding door den arbeider bij de waarneming der dienstbetrekking te dragen; d. eene bepaalde hoeveelheid der voortbrengselen van het bedrijf, waarin het loon verdiend wordt, of der grond- of hulpstoffen in dat bedrijf gebruikt, een en ander voor zoover die voortbrengselen of grond- of hulpstoffen, wat aard en hoeveelheid betreft, behooren tot de eerste levensbehoeften van den arbeider en zijn gezin, of als grond- of hulpstoffen, werktuigen of gereedschappen in het bedrijf des arbeiders worden gebezigd, en in ieder geval met uitsluiting van alcoholhoudenden drank; e. het gebruik van eene aangewezen woning of lokaal, van een bepaald stuk grond of van weide of stalling voor een bepaald aantal naar de soort aangeduide dieren, toebehoorende aan den arbeider of aan een der leden van het gezin; het gebruik van werktuigen of gereedschappen, alsmede het onderhoud daarvan; f. bepaalde werkzaamheden of diensten, door of voor rekening van den werkgever voor den arbeider te verrichten; g. onderricht, door of vanwege den werkgever aan den arbeider te verstrekken. Indien bij overeenkomst of bij reglement geen bepaald loon is vastgesteld, heeft de arbeider aanspraak op zoodanig loon als ten tijde van het sluiten der overeenkomst voor arbeid als de bedongene, ter plaatse waar deze moest worden verricht, gebruikelijk was. Indien zoodanig gebruik niet bestaat, wordt het loon met inachtneming der omstandigheden naar billijkheid bepaald. Het loon, naar tijdruimte vastgesteld, is verschuldigd van het tijdstip waarop de arbeider in dienst is getreden, tot dat van het einde der dienstbetrekking. De uitbetaling van het in geld naar tijdruimte vastgesteld loon moet geschieden als volgt: a. indien het loon bij de week of bij kortere tijdruimte is vastgesteld, telkens na een week; b. indien het loon is vastgesteld bij een tijdruimte, langer dan een week, doch korter dan een maand, telkens na verloop van den tijd, waarbij het loon is vastgesteld; c. indien het loon bij de maand is vastgesteld, telkens na een maand; d. indien het loon bij langere tijdruimte dan een maand is vastgesteld, telkens na een kwartaal. De uitbetaling van het loon van arbeiders die bij den werkgever inwonen, zal, met afwijking in zooverre van bovenstaande bepalingen, geschieden telkens na verloop van de tijdruimte, aangegeven door het plaatselijk gebruik, tenzij bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement is bedongen, dat de uitbetaling volgens de bepalingen van het eerste lid zal geschieden. De uitbetalingstermijnen mogen door partijen, met onderling goedvinden, steeds worden ingekort. De uitbetaling van het in geld, maar niet naar tijdruimte vastgesteld loon moet geschieden met inachtneming van de bepalingen t.a.v. de uitbetaling van het in geld naar tijdruimte vastgesteld loon, met dien verstande dat dit loon geacht zal worden te zijn vastgesteld voor den arbeid, welke ten aanzien van aard, plaats en tijd het meest nabij komt aan den arbeid, waarvoor het loon is verschuldigd. Indien het loon van den arbeider geheel of gedeeltelijk in inwoning, kost of andere levensbehoeften is vastgesteld, is de werkgever verplicht dit, mits overeenkomstig de vereischten van gezondheid en goede zeden volgens plaatselijk gebruik te voldoen. Geen loon is verschuldigd voor den tijd gedurende welken de arbeider den bedongen arbeid niet heeft verricht. Evenwel behoudt de arbeider zijne aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon voor een betrekkelijk korten tijd wanneer hij ten gevolge van ziekte of ongeval verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, tenzij de ziekte of het ongeval door zijn opzet of onzedelijkheid veroorzaakt of het gevolg is van een lichaamsgebrek, waaromtrent hij bij het aangaan der overeenkomst den werkgever opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven. Komt hem in zoodanig geval krachtens eenige wettelijk voorgeschreven ziekte- of ongevallenverzekering, of krachtens eenige verzekering of uit eenig fonds, waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst, eene geldelijke vergoeding of uitkeering toe, dan wordt het loon verminderd met het bedrag dier vergoeding of uitkeering. Eveneens behoudt de arbeider zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon voor een korten, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij, hetzij ten gevolge van de vervulling eener door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, die niet in zijn vrijen tijd kon geschieden, hetzij ten gevolge van zeer bijzondere buiten zijn schuld ont- stane omstandigheden, verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten. Onder zeer bijzondere omstandigheden worden begrepen: a. de bevalling van de echtgenoote van den arbeider; b. het overlijden en de begrafenis van een zijner huisgenooten of van een zijner bloedverwanten en aanverwanten in de rechte linie onbepaald en in den tweeden graad der zijÜnie; c. de uitoefening der kiesbevoegdheid. De voldoening van het in geld vastgesteld loon geschiedt in wettig betaalmiddel van het Rijk, met dien verstande, dat het in geld van een vreemd Rijk vastgesteld loon zal worden berekend naar den koers van dag en plaats der betaling, of, indien aldaar geen koers bestaat, naar dien der naastbijgelegen handelsplaats, waar een koers bestaat. Echter kan in de gemeenten, aangewezen bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij art. 19 der Muntwet 1901, het loon worden voldaan in wettig betaalmiddel of bankbiljetten van de banken van het Rijk, welks zilveren, nikkelen, bronzen of koperen munten in de bedoelde gemeenten in betaling mogen worden gegeven, onverminderd het recht van den arbeider om Nederlandsch wettig betaalmiddel te eischen. Indien de plaats der voldoening van het loon niet bij overeenkomst of reglement of door het gebruik is bepaald, geschiedt de voldoening hetzij ter plaatse waar de arbeid in den regel wordt verricht, hetzij ten kantore van den werkgever, indien dit gelegen is in dezelfde gemeente waar de meerderheid der arbeiders woont, hetzij aan de woning van den arbeider, ter keuze van den werkgever. De dienstbetrekking, door arbeidsovereenkomst ontstaan, eindigt van rechtswege: a. wanneer de tijd is verstreken, waarvoor zij is aangegaan. Dit kan bepaald zijn bij overeenkomst of reglement, bij wet of verordening. In dit geval is voorafgaande opzegging alleen noodig: 1. wanneer bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement voorafgaande opzegging bedongen is; 2. wanneer volgens wet, verordening of gebruik ook bij vooraf bepaalden duur opzegging behoort plaats te hebben en partijen daarvan niet, waar zulks geoorloofd is, bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement zijn afgeweken. Wanneer de dienstbetrekking na het verstrijken van den tijd waarvoor zij is aangegaan zonder tegenspraak van beide par- tijen wordt voortgezet, wordt zij geacht voor denzelfden tijd op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan. b. door den dood van den arbeider. Door den dood van den werkgever eindigt zij niet, tenzij uit de overeenkomst het tegendeel voortvloeit. Zoowel de erfgenamen van den werkgever als de arbeider zijn echter bevoegd de voor een bepaalden tijd aangegane dienstbetrekking door opzegging, met inachtneming van hetgeen hierna onder „opzegging" is vermeld, te doen eindigen, als ware zij aangegaan voor onbepaalden tijd. c. door opzegging, als de dienstbetrekking voor onbepaalden tijd is aangegaan. Opzegging mag alleen geschieden tegen den dag of tegen een der dagen, bij overeenkomst of reglement bepaald of, bij gebreke van dien tegen een van die dagen, welke door het gebruik daarvoor zijn aangewezen. Bij gebreke van dergelijke aanwijzing mag de opzegging tegen eiken dag geschieden. De termijn van opzegging is gelijk aan den tijd, die gewoonlijk tusschen twee opeenvolgende uitbetalingen van het in geld vastgesteld loon verstrijkt, doch niet langer dan zes weken. Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement mag van deze bepaling worden afgeweken, mits de termijn van opzegging niet langer zij dan zes maanden en voor den werkgever niet korter worde gesteld dan voor den arbeider. Indien de dienstbetrekking is aangegaan voor onbepaalden tijd of tot weder-opzegging heeft ieder der partijen het recht die te doen eindigen door opzegging met inachtneming van hetgeen hierboven is vermeld. Een dienstbetrekking wordt geacht voor opbepaalden tijd te zijn aangegaan, indien de duur noch bij overeenkomst of reglement, noch bij wet of verordening, noch ook door het gebruik is bepaald. Ieder der partijen kan de dienstbetrekking zonder opzegging of zonder inachtneming van de voor opzegging geldende bepalingen doen eindigen. De partij die dit doet zonder dat de wederpartij daarin toestemt, handelt onrechtmatig, tenzij zij a. tegelijkertijd aan de wederpartij eene schadeloosstelling betaalt; b. de dienstbetrekking aldus doet eindigen om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde, reden. De schadeloosstelling is bij een dienstbetrekking a. voor onbepaalden tijd aangegaan, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor den duur van den opzeg- gingstermijn, dus voor iemand, die wekelijks zijn loon ontvangt, één week loon en voor iemand, die per drie maanden zijn loon ontvangt, zes weken loon; b. voor bepaalden tijd aangegaan, gelijk aan het bedrag van het in geld vastgesteld loon voor den tijd waarvoor zij is aangegaan. Is het loon van den arbeider, hetzij voor het geheel, hetzij gedeeltelijk, niet naar tijdruimte vastgesteld, dan geldt de volgende maatstaf: als het in geld vastgesteld loon per dag worde aangenomen het gemiddeld loon van den arbeider berekend over de laatst voorafgegane dertig werkdagen. Ingeval de omstandigheden zoodanig zijn, dat de schade meer is dan het bedrag der schadevergoeding, kan voor den rechter meer gevorderd worden. Elk beding waarbij ten behoeve van den arbeider een schadeloosstelling tot een lager bedrag is bedongen, is nietig. Bij schriftelijk aangegane overeenkomst of bij reglement mag een schadeloosstelling tot een hooger bedrag worden vastgesteld, behoudens de bevoegdheid van den rechter om de schadeloosstelling op een kleinere som te bepalen, mits niet beneden het wettelijk bedrag, zoo het bedongene hem bovenmatig voorkomt. Van het bedrag der verschuldigde schadeloosstelling is een rente verschuldigd, berekend naar 5 °/o 's jaars, te rekenen vanaf den dag, waarop de dienstbetrekking is geëindigd. Ieder vorderingsrecht vervalt na verloop van zes maanden. Voor den werkgever worden als dringende redenen beschouwd zoodanige daden, eigenschappen of gedragingen van den arbeider, die tengevolge hebben, dat van den werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de dienstbetrekking te laten voortduren. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden: 1. wanneer de arbeider bij de afsluiting der overeenkomst den werkgever heeft misleid door het vertoonen van valsche of vervalschte getuigschriften of dezen opzettelijk valsche inlichtingen heeft gegeven omtrent de wijze waarop zijne vorige dienstbetrekking is geëindigd; 2. wanneer hij, in ernstige mate, de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot den arbeid, waarvoor hij zich heeft verbonden; 3. wanneer hij zich, ondanks waarschuwing, overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag; 4. wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van den werkgever onwaardig wordt; 5. wanneer hij den werkgever, diens familieleden of huisgenooten, of zijne mede-arbeiders mishandelt, grovelijk beleedigt of op ernstige wijze bedreigt; 6. wanneer hij den werkgever, diens familieleden of huisgenooten, of zijne mede-arbeiders verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden; 7. wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing, roekeloos eigendom van den werkgever beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt; 8. wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing, roekeloos zich zelf of ónderen aan ernstig gevaar blootstelt; 9. wanneer hij bijzonderheden aangaande huishouding of bedrijf van den werkgever, die hij behoorde geheim te houden, bekend maakt; 10. wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens den werkgever verstrekt; 11. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de overeenkomst hem oplegt; 12. wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt den bedongen arbeid te verrichten. Bedingen, waardoor aan den werkgever de beslissing zou worden overgelaten, of er eene „dringende reden" aanwezig is, zijn nietig. Voor den arbeider worden als dringende redenen beschouwd zoodanige omstandigheden, die tengevolge hebben, dat van den arbeider redelijkerwijze niet kan gevergd worden de dienstbetrekking te laten voortduren. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden: 1. wanneer de werkgever den arbeider, diens familieleden of huisgenooten mishandelt, grovelijk beleedigt of op ernstige wijze bedreigt, of gedoogt dat dergelijke handelingen door een zijner huisgenooten of ondergeschikten worden gepleegd; 2. wanneer hij den arbeider, diens familieleden of huisgenooten verleidt of tracht te verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden, of gedoogt dat dergelijke verleiding of poging tot verleiding door een zijner huisgenooten worden gepleegd; 3. wanneer hij het loon niet op den bepaalden tijd voldoet; 4. wanneer hij, waar kost en inwoning bedongen zijn, niet op behoorlijke wijze daarin voorziet; 5. wanneer hij den arbeider, wiens loon afhankelijk van den te verrichten arbeid is vastgesteld, geen voldoenden arbeid verschaft; 6. wanneer hij den arbeider, wiens loon afhankelijk van de uitkomsten van den te verrichten arbeid is vastgesteld, de bedongen hulp niet of niet in behoorlijke mate verschaft; 7. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de overeenkomst hem oplegt; 8. wanneer hij, zonder dat de arbeid der dienstbetrekking dit medebrengt, den arbeider, niettegenstaande diens weigering, gelast, arbeid in het bedrijf van een anderen werkgever te verrichten; 9. wanneer de voortduring der dienstbetrekking voor den arbeider zoude verbonden zijn met ernstige gevaren voor leven, gezondheid, zedelijkheid of goeden naam, welke niet blijkbaar waren ten tijde van het sluiten der overeenkomst; 10. wanneer de arbeider door ziekte of andere oorzaken zonder zijn toedoen buiten staat geraakt den bedongen arbeid te verrichten. Bedingen, waardoor aan den arbeider de beslissing zou worden overgelaten, of er eene „dringende reden" aanwezig is, zijn nietig. Om gewichtige redenen kan men zich wenden tot den kantonrechter om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Als gewichtige redenen worden beschouwd alle dringende redenen en de veranderingen in den persoonlijken (b.v. ziekte van den arbeider) of vermogenstoestand (b.v. zware verliezen van den werkgever) van den verzoeker of de wederpartij of in de omstandigheden waaronder de arbeid wordt verricht, welke van dien aard zijn, dat de dienstbetrekking billijkheidshalve dadelijk of na korten tijd behoort te eindigen. Alle rechtsvorderingen ter zake arbeidscontracten moeten voor den kantonrechter worden gebracht, ongeacht de grootte der gevorderde som. Het verzoekschrift kan op ongezegeld papier worden gedaan. De partijen worden later door den griffier opgeroepen. Alle acten en geschriften betreffende het aangaan, wijzigen of eindigen van arbeidsovereenkomsten, b.v. opzegging bij deurwaarders-exploit, benevens alle stukken, die door den werkgever en den arbeider of hunne wettelijke vertegenwoordigers te zamen of ieder afzonderlijk, hetzij in onderhandschen vorm, hetzij ten overstaan van een openbaar ambtenaar, notarissen en deurwaarders, zonder medewerking van derden, ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst worden opgemaakt (b.v. een kwijting wegens ontvangen loon) zijn vrij van zegel en van de formaliteiten van registratie en worden, indien deze formaliteit wordt gewenscht, kosteloos geregistreerd. (Deze vrijstelling van zegel is gehandhaafd bij art. 32, lid 2 lett. a. van de Zegelwet 1917. De op registratie betrekking hebbende woorden zijn als vervallen te beschouwen krachtens art. 103 der Registratiewet 1917). Een volmacht tot vertegenwoordiging in een procedure inzake de wet op het Arbeidscontract is niet vrij, evenmin inzake de Armenwet. Niet aan zegel onderworpen zijn voorts de meeste stukken betreffende de bijdragen voor en de uitkeeringen van pensioen voortvloeiende uit een arbeidsovereenkomst, kwitantien wegens krachtens arbeidsovereenkomst verdiend loon, voorschotten op het loon en wegens ontvangst van pensioen. (Bij K. B. van 5 Dec. 1930, S. 466, is vrijstelling van zegel verleend voor de door verzekeringsmaatschappijen of fondsen afgegeven kwitantiën wegens premiën of bijdragen, gestort door werkgevers en werknemers ter zake de verkrijging van pensioen door werknemers. Dit geldt niet voor andere uitkeeringen dan pensioen, dus b.v. niet voor uitkeeringen in eens.) § 2. COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN. Onder collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan de overeenkomst, aangegaan door een of meer werkgevers of eene of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van werkgevers en eene of meer rechtspersoonlijkheid bezittende vereenigingen van arbeiders, waarbij voornamelijk of uitsluitend worden geregeld arbeidsvoorwaarden, bij arbeidsovereenkomsten in acht te nemen. De inhoud van een collectieve arbeidsovereenkomst zal in vele gevallen bestaan uit bepalingen ten aanzien van: verplichtingen van werkgever en -nemer, gewonen dagarbeid, afwijkingen van den gewonen dagarbeid, gewonen nachtarbeid, Zon- en feestdagen, arbeids- en schafttijden, overwerk, verplichting en beperking van overwerk, opleiding van leerlingen, getalsverhouding der werknemers, loonklassenindeeling van de gemeenten van het Rijk, gewoon arbeidsloon, arbeidsloon bij overwerk, minimum-uurloon, betaling van arbeidsloon bij verzuim (van den arbeider; op feestdagen; bij zomerverlof; bij ziekte; bij ongevallen; ondanks verzuim wegens bijzondere omstandigheden), aanname en ontslag van werknemers, opzeggingstermijn, geschillen tusschen werkgevers en werknemers, verplichting lid te zijn van een der contractanten, verhouding der contractanten onderling, vrijheid van organisatie, vakopleiding, enz. Het Burgerlijk Wetboek bevatte slechts één artikel over de collectieve arbeidsovereenkomst, art. 1637n, dat bij art. 22 der Wet van den 24sten December 1927, Staatsblad 415, houdende nadere regeling van de collectieve arbeidsovereenkomst, is vervallen. De vereeniging van werkgevers of werknemers bezit rechtspersoonlijkheid, wanneer zij eigen bezittingen en schulden kan hebben ; overeenkomsten kan sluiten voor welker gevolgen de leden niet aansprakelijk zijn; ter handhaving van hare rechten de tusschenkomst van den rechter kan inroepen en zelf voor den rechter kan worden gedaagd. De collectieve arbeidsovereenkomst is een bron van rechten en verplichtingen. Die rechten en verplichtingen berusten op wilsverklaringen, d.i. op een overeenkomst. De collectieve arbeidsovereenkomst is niet beperkt tot arbeidsvoorwaarden betreffende arbeidsovereenkomsten. Naast de arbeidsovereenkomst in den zin van artt. 1637d vlg. B.W. kan de collectieve arbeidsovereenkomst ook betrekking hebben op overeenkomsten tot het verrichten van arbeid, welke juridisch niet zijn arbeidsovereenkomsten, doch aannemingen van werk (men denke b.v. aan thuiswerken) of overeenkomsten tot het verrichten van enkele diensten. Daarom wordt in het tweede lid van art. 1 der Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst ook gezegd, dat de collectieve arbeidsovereenkomst ook deze beide soorten van overeenkomsten kan betreffen en dat het bepaalde omtrent arbeidsovereenkomsten, werkgevers en werknemers dan overeenkomstige toepassing vindt. Het beding, waarbij een werkgever verplicht wordt arbeiders van een bepaalde godsdienstige of staatkundige overtuiging of leden van een bepaalde vereeniging niet dan wel uitsluitend in dienst te nemen, is nietig. Een vereeniging van werkgevers of van arbeiders is alleen dan bevoegd tot het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten, indien de statuten der vereeniging deze bevoegdheid met name noemen. Ten aanzien van de vraag, welk orgaan voor de vereeniging zal optreden bij het sluiten der collectieve arbeidsovereenkomst, geldt, daar het wetsontwerp dienaangaande geen regeling bevat, art. 1692 B. W.: de bestuurders handelen, voorzooverre daaromtrent bij de statuten niet anders is bepaald. Een vereeniging, welke een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, moet zorg dragen dat ieder harer leden, die bij de overeenkomst betrokken is, zoo spoedig mogelijk den woordelijken inhoud der overeenkomst in zijn bezit heeft. Deze verplichting geldt ook ten aanzien van de toelichting op de collectieve arbeidsovereenkomst indien door partijen opgesteld, alsmede in geval van wijziging der collectieve arbeidsovereenkomst en van uitdrukkelijke verlenging van haren duur. Wanneer het tijdstip, waarop de werking der collectieve arbeidsovereenkomst aanvangt, niet bij de overeenkomst zelve is bepaald, strekt hare werking zich, van het tijdstip waarop deze aanvangt, mede uit over op dat tijdstip reeds aangegane arbeidsovereenkomsten. Een vereeniging, welke -een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, is gehouden te bevorderen, in de mate als de goede trouw medebrengt, dat hare leden de daarbij te hunnen aanzien gestelde bepalingen nakomen. De vereeniging staat voor hare leden slechts in, voor zooverre zulks in de overeenkomst is bepaald. Allen, die tijdens den duur der collectieve arbeidsovereenkomst, te rekenen van het tijdstip, waarop zij is aangegaan, lid zijn of worden van een vereeniging, welke de overeenkomst heeft aangegaan en bij de overeenkomst zijn betrokken, zijn door die overeenkomst gebonden. Zij zijn tegenover elk der partijen bij de collectieve arbeidsovereenkomst gehouden al datgene, wat te hunnen aanzien bij die overeenkomst is bepaald, te goeder trouw ten uitvoer te brengen, als hadden zij zelve zich daartoe verbonden. In het verslag der Commissie van Voorbereiding Tweede Kamer werd gevraagd of deze bepaling toelaat sommige leden der vereeniging buiten het collectief contract te houden. Zoo niet, dan zouden eenige leden de bepaling in dien zin willen zien aangevuld. Als voorbeeld werd gesteld een werkgever, lid van een meubelmakersbond, wonende dicht bij de Belgische grenzen en te kampen hebbende met valuta-concurrentie. Hierop werd geantwoord in de Memorie van Antwoord Tweede Kamer: „Het artikel verzet er zich niet tegen nader te omschrijven „categoriën van personen buiten de collectieve arbeidsovereenkomst te houden. Deze personen zijn alsdan bij „de overeenkomst niet betrokken. Een werkgever, als bij „het in het Verslag gestelde voorbeeld bedoeld, kan dus „buiten de overeenkomst worden gehouden." De leden van een vereeniging, die door een collectieve arbeidsovereenkomst gebonden zijn, blijven ook na het verlies van het lidmaatschap door die overeenkomst gebonden. Die gebondenheid eindigt, wanneer de overeenkomst na het verlies van het lidmaatschap wordt gewijzigd. In geval van verlenging van de overeenkomst na het verlies van het lidmaatschap duurt de gebondenheid voort tot het tijdstip, waarop de overeenkomst zonder deze verlenging zou zijn geëindigd. Ontbinding van een vereeniging, welke een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, heeft geen invloed op de rechten en verplichtingen, welke uit die overeenkomst voortvloeien. Wanneer bij de collectieve arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, is de werkgever, die door die overeenkomst gebonden is, verplicht, tijdens den duur dier overeenkomst hare bepalingen omtrent arbeidsvoorwaarden ook na te komen bij de arbeidsovereenkomsten, als in de collectieve arbeidsovereenkomsten bedoeld, welke hij aangaat met arbeiders, die door de collectieve arbeidsovereenkomst niet gebonden zijn. Dit geldt alleen voor den werkgever, niet voor den arbeider. Een vereeniging, welke een collectieve arbeidsovereenkomst heeft aangegaan, kan, indien een der andere partijen bij die overeenkomst of een der leden van dezen handelt in strijd met een harer of zijner verplichtingen, vergoeding vorderen niet alleen voor de schade, welke zij zelve dientengevolge lijdt, doch ook voor die, welke hare leden lijden. Indien eene partij hare verplichtingen niet nakomt, kan elk der andere partijen nakoming, maar ook schadevergoeding wegens wanprestatie, vorderen. Een ontbindingsactie is zelfs niet buitengesloten (art. 1302 B. W.). Naar aanleiding van een vraag gedaan in het Voorloopig Verslag van de Commissie van Rapporteurs uit de Eerste Kamer wordt in de Memorie van Antwoord Eerste Kamer gezegd, dat een der arbeiders geen individueele actie tot schadevergoeding uit de collectieve arbeidsovereenkomst heeft, maar dat eventueel zijn vereeniging op kan komen ook voor de door hun geleden schade. De werkgever heeft alleen een individueele actie tot schadevergoeding indien hij zelf partij is bij de collectieve arbeidsovereen- komst. Is hij daarentegen lid van een werkgeversvereeniging, dan kan die vereeniging ook voor zijn schade opkomen. Indien de schade niet op geld waardeerbaar is, is als schadevergoeding een som gelds naar billijkheid verschuldigd. Onstoffelijke schade moet dus ook worden vergoed. Bij de collectieve arbeidsovereenkomst kan met betrekking tot de schadevergoeding een voorziening worden getroffen, welke afwijkt van het in deze alinea vermelde. Een collectieve arbeidsovereenkomst kan niet voor langeren duur dan vijf jaren worden aangegaan, behoudens verlenging, zoodanig dat de partijen nimmer langer verbonden zijn dan vijf achtereenvolgende jaren te rekenen het tijdstip, waarop de verlenging wordt overeengekomen. Wanneer een collectieve arbeidsovereenkomst voor een bepaalden tijd is_aangegaan, wordt zij, zoo niet bij de overeenkomst anders is bepaald,geacht telkens voor gelijken tijd, doch ten hoogste voor een jaar, te zijn verlengd, behoudens opzegging; de termijn van opzegging is, tenzij bij de overeenkomst anders is bepaald, een twaalfde van den tijd, waarvoor zij oorspronkelijk is aangegaan. Wanneer de tijd, waarvoor een collectieve arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, niet bij de overeenkomst is bepaald, wordt zij geacht te zijn aangegaan voor een jaar, met verlenging telkens voor gelijken tijd, behoudens opzegging tenminste een maand vóór het einde van het jaar. De opzegging van een collectieve arbeidsovereenkomst moet worden gedaan aan alle partijen bij die overeenkomst. Zij kan slechts geschieden bij aangeteekenden brief of bij deurwaardersexploit. Dit laatste wordt gedaan op de wijze als bepaald bij art. 4, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Wanneer bij de collectieve arbeidsovereenkomst niet anders is bepaald, heeft een opzegging door één der partijen ten gevolge, dat de overeenkomst voor alle partijen eindigt. Ten slotte nog de opmerking, dat de term „collectieve arbeidsovereenkomst", hoewel juridisch van eene arbeidsovereenkomst geen sprake is, is behouden, daar hij algemeen burgerrecht heeft verkregen. § 3. HUISARBEIDSWET 1933. Onder „huisarbeid" verstaat de Huisarbeidswet 1933, wet van den 17 November 1933, S. 597, tot wettelijke regeling van de huisindustrie, de bij algemeenen maatregel van bestuur aan- gewezen werkzaamheden, bestaande in het vervaardigen, veranderen, herstellen, versieren, afwerken of op andere wijze tot verkoop of gebruik geschikt of meer geschikt maken van voorwerpen of stoffen of het daartoe bewerken van stoffen voor een onderneming, een en andere voor zoover a. dergelijke voorwerpen of stoffen, nadat zij een bewerking als bovenbedoeld hebben ondergaan, in die onderneming al dan niet na verdere bewerking plegen te worden verkocht of tegen betaling voor de daaraan verrichte werkzaamheden plegen te worden afgeleverd ; b. de werkzaamheden niet geschieden in ruimten, deel uitmakende van een andere onderneming, die voldoet aan de voorwaarden bij dien algemeenen maatregel van bestuur gesteld. Alleen die industrieele werkzaamheden vallen onder het begrip „huisarbeid", welke verricht worden voor een onderneming, doch buiten tot die onderneming behoorende ruimten. Om huisarbeider in den zin der wet te zijn, moeten de werkzaamheden zijn aangewezen bij algemeenen maatregel van bestuur. Doel hiervan is te voorkomen, dat werkzaamheden, die overigens aan de omschrijving van „huisarbeid" voldoen, doch die niets met huisindustrie te maken hebben, onder de voor huisarbeid bestemde regeling zouden komen te vallen. Men denke b.v. aan het bakken van brood in een bakkerij ten behoeve van een hotel. De eisch, dat de arbeid moet geschieden voor een onderneming, dient om uit te sluiten, dat arbeid voor een huishouden, bestaande in b.v. het herstellen van schoenen, het wasschen, strijken en repareeren van kleeding e.d. onder het wettelijk begrip „huisarbeid" zou komen. Voor de toepassing van het bepaalde in de Huisarbeidswet worden werkzaamheden geacht voor een onderneming te zijn verricht, indien het hoofd of de bestuurder daarvan of voor hem een tusschenpersoon a. hetzij opdracht heeft gegeven tot het verrichten van die werkzaamheden ; b. hetzij tot het verrichten van die werkzaamheden voorwerpen of stoffen heeft uitgegeven ; c. hetzij voorwerpen of stoffen, waaraan die werkzaamheden zijn verricht, koopt. De Huisarbeidswet brengt geenerlei wijziging in de toepasselijkheid van de Arbeidswet 1919 en de Veiligheidswet op huisarbeid. De werkgever, waaronder wordt verstaan het hoofd of de bestuurder der onderneming, waarvoor huisarbeid wordt of is verricht, is verplicht, met inachtneming van de door den Minister gegeven voorschriften betreffende den vorm waarin aan het hierna genoemde moet worden voldaan, te zorgen: a. dat hij onder zijn berusting heeft een huisarbeidersregister, vermeldende de namen en adressen van al zijn huisarbeiders en de adressen hunner werkplaatsen, benevens naam, geslacht en geboortedatum van hunne hulparbeiders. De werkgever kan dit register samenstellen uit de gegevens der loonboekjes van zijn huisarbeiders ; _ b. dat in alle lokalen, waar voor zijn onderneming voorwerpen of stoffen ter bewerking in huisarbeid worden uitgegeven of na bewerking in huisarbeid worden in ontvangst genomen of gekocht of waar uitbetaling van loon of betaüng van ingekochte goederen aan huisarbeiders plaats heeft, een loonlijst goed zichtbaar is opgehangen, zoodanig dat allen, die werk komen inleveren of ontvangen, daarvan kennis kunnen nemen en op welke lijst zijn vermeld alle voorwerpen of stoffen, waaraan huisarbeid wordt verricht, met voor elk daarvan het bedrag, dat aan den huisarbeider per ingeleverde eenheid of in tijdloon wordt uitbetaald en van de bedragen, die hierop wegens de daarbij vermelde redenen worden gekort. Ten aanzien van de loonlijst kan worden opgemerkt, dat wanneer de lijst een te groote omvang zou krijgen, hieraan kan worden tegemoet gekomen door middel van de in de wet geopende mogelijkheid waarbij de Minister betreffende den vorm, waarin aan de bepaling t.a.v. loonlijsten, moet worden voldaan, voorschriften kan geven; c. dat door hem wordt aangelegd en bijgehouden een loonregister, waarin zijn vermeld de door iederen huisarbeider ontvangen geldsommen, met den datum der uitbetaling en de verrichte huisarbeid in soort en hoeveelheid ; d. dat in de loonboekjes van zijn huisarbeiders steeds zijn vermeld aard en hoeveelheid der in bewerking uitgegeven of in ontvangst genomen of gekochte voorwerpen of stoffen en het loon of de koopprijs daarvoor te betalen of betaald en de datum van uitgifte of van ontvangst van de voorwerpen of stoffen. De werkgever is verplicht te zorgen, dat voor zijn onderneming geen werk wordt uitgegeven aan of voorwerpen of stoffen na bewerking in huisarbeid in ontvangst genomen of verkocht worden van een huisarbeider, die niet is voorzien van een loonboekje, dat voldoet aan de bij of krachtens de wet gegeven voorschriften en waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken. Voorschriften waaraan het loonboekje moet voldoen: 15 a. het loonboekje moet vermelden den naam en het adres van den huisarbeider en het adres van zijn werkplaats; b. het loonboekje moet gedagteekend, onderteekend en afgegeven zijn door of vanwege den burgemeester der gemeente, binnen welke de huisarbeider op wien het loonboekje betrekking heeft, woont. De huisarbeider is verplicht te zorgen, dat in zijn loonboekje zijn vermeld naam, geslacht en geboortedatum van zijn hulparbeiders, ook al zijn deze lid van zijn gezin. Het loonboekje is geldig tot één jaar na datum van afgifte. Voor jeugdige personen, d.w.z. personen beneden 18 jaar, worden geen loonboekjes afgegeven. Voor een loonboekje moet ten bate van de gemeentekas een bedrag van 50 cent worden betaald; de wet bepaalt niet wie de kosten van het loonboekje moet betalen. De huisarbeider is verplicht zijn loonboekje : a. bij het ontvangen van werk en bij het inleveren van werk aan den werkgever ter invulling aan te bieden; b. op aanvrage onmiddellijk ter beschikking te stellen van de bij art. 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie, alsmede de in art. 77 der Arbeidswet 1919 bedoelde ambtenaren. De werkgever is verplicht de bovenbedoelde registers en lijsten onmiddellijk op hunne aanvrage ter beschikking te stellen van de onder b. bedoelde ambtenaren, het huisarbeidersregister en het loonregister voor zoover betreft alle daarin in het loopende en de twee daaraan voorafgaande kalenderjaren opgeteekende gegevens. Indien een huisarbeider na het verstrekken van zijn loonboekje een andere werkplaats in gebruik neemt, is hij verplicht de adresverandering onverwijld in zijn loonboekje aan te brengen en deze schriftelijk aan den werkgever mede te deelen. Er is niet voorgeschreven, dat de huisarbeider, ingeval hij voor meer dan eén werkgever arbeidt, voor ieder van zijn werkgevers een afzonderlijk loonboekje moet hebben. De Minister kan plaatselijke en centrale huisarbeidscommissies instellen. Een plaatselijke huisarbeidscommissie heeft tot taak het ontwerpen van loonbepalingen betreffende den huisarbeid in den bedrijfstak of de bedrijfstakken en in de gemeente of gemeenten, waarvoor zij is ingesteld en het doen van voorstellen of het uitbrengen van advies over zaken, den huisarbeid betreffende, aan den Minister, aan de districtshoofden en aan de centrale huisarbeidscommissies. Een centrale huisarbeidscommissie heeft tot taak: a. het ontwerpen van loonbepalingen betreffende den huisarbeid in den bedrijfstak of de bedrijfstakken, waarvoor zij is ingesteld; b. het uitbrengen van advies aan den Minister of aan de districtshoofden over voorstellen van plaatselijke huisarbeidscommissies ; c. het uitbrengen van advies en het doen van voorstellen aan den Minister of aan de districtshoofden over alle overige zaken, den huisarbeid betreffende ; d. het bevorderen van de totstandkoming van collectieve arbeidsovereenkomsten in den bedrijfstak of bedrijfstakken, waarvoor zij is ingesteld. Een plaatselijke of een centrale huisarbeidscommissie wordt niet ingesteld, dan nadat de Minister de voornaamste vakvereenigingen van ondernemers en van arbeiders in de betrokken bedrijfstakken gehoord heeft. Een plaatselijke en een centrale huisarbeidscommissie bestaan uit een door den Minister te bepalen, even aantal leden, ten hoogste acht bedragend. De leden kunnen zich door plaatsvervangende leden doen vervangen. De leden en de plaatsvervangende leden worden voor de helft benoemd door de door den Minister daartoe aangewezen vereeniging of vereenigingen van ondernemers en voor de helft door de door den Minister daartoe aangewezen vereeniging of vereenigingen van arbeiders. De Minister kan op verzoek van een huisarbeidscommissie een lid en een plaatsvervangend lid, die niet werkzaam zijn in een der bedrijfstakken, waarvoor de commissie is ingesteld, al dan niet met de bevoegdheid tot stemmen, als voorzitter en plaats ver vangend-voorzitter aan de commissie toevoegen. Een huisarbeidscommissie kan dus bestaan uit ten hoogste acht leden, een voorzitter en een plaatsvervangend-voorzitter. Indien door den Minister geen voorzitter wordt toegevoegd, kunnen de leden der huisarbeidscommissie uit hun midden aanwijzen tot voorzitter een lid, behoorende tot de kringen de ondernemers en een lid, behoorende tot de kringen der arbeiders. Beiden treden om beurten, telkens voor een door de huisarbeidscommissie te bepalen tijd, als voorzitter op • de eerste beurt wordt door het lot bepaald. Het lid, dat niet aan de beurt is, treedt als plaatsvervangend voorzitter op. De Minister kan bepalen, dat bepaalde soorten van huisarbeid m alle ot bepaalde gemeenten niet mogen worden verricht dan met inachtneming van loonbepalingen, vastgesteld op de wijze hieronder aangegeven. De Minister vraagt, ter vaststelling van loonbepalingen, daarvoor een ontwerp, hetzij aan de bevoegde plaatselijke, hetzij aan de bevoegde centrale huisarbeidscommissie. In het ontwerp wordt rekening gehouden met de loonbepalingen van in het betreffende bedrijf geldende collectieve arbeidsovereenkomsten. Alvorens een huisarbeidscommissie den Minister een ontwerp aanbiedt, geeft zij door bekendmaking van een voorontwerp den belanghebbenden gelegenheid hunne bezwaren en wenschen kenbaar te maken. Bij de bekendmaking wordt aangegeven, dat gedurende vier weken gelegenheid bestaat bezwaren en wenschen bij de commissie in te dienen. Binnen vier weken na het verstrijken van bedoelden termijn belegt de voorzitter een vergadering der commissie voor de behandeling der ingekomen bezwaren en wenschen. De commissie kan belanghebbenden en deskundigen hooren. Zoo spoedig mogelijk wordt het ontwerp vastgesteld en aan den Minister aangeboden. Over het ontwerp, opgesteld door een plaatselijke arbeidscommissie, wint de Minister daarna het advies in van de centrale huisarbeidscommissie zoo deze bestaat. Is zes maanden, nadat de Minister aan een huisarbeidscommissie een ontwerp heeft aangevraagd, hem geen ontwerp aangeboden, dan kan de Minister loonbepalingen vaststellen zonder met zoodanig ontwerp rekening te houden. De door den Minister vastgestelde loonbepalingen worden in de Staatscourant afgekondigd en treden in werking met ingang van den dertigsten dag na dien der dagteekening van de Staatscourant, waarin zij zijn geplaatst. Bedoelde loonbepalingen stellen minimum-uitkeeringen vast en kunnen betreffen het stukloon, het tijdloon, de koopprijzen der voorwerpen of stoffen, premies, kortingen, toeslagen en vergoedingen. De werkgever is verplicht te zorgen dat deze loonbepalingen worden nageleefd. De loonbepalingen kunnen ook betrekking hebben op hetgeen door den huisarbeider moet worden uitgekeerd aan niet tot zijn gezin behoorende hulparbeiders, ter zake van huisarbeid, die zij voor hem verrichten of waarbij zij hem behulpzaam zijn. De huisarbeider is verplicht zoodanige bepalingen na te leven. Op den werkgever rust te dien aanzien geen aansprakelijkheid. Tot vaststelling van loonbepalingen gaat de Minister alleen over, indien hij van oordeel is, dat de voor den huisarbeider betaalde loonen of andere vergoedingen buitengewoon laag zijn en dat het niet mogelijk is daarin door het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten afdoende verbetering te brengen. In de wet is de mogelijkheid geopend opzichthoudend personeel mede verantwoordelijk te stellen. Daarnaast blijft de werkgever resp. het hoofd of de bestuurder voor een goede naleving van de desbetreffende bepalingen aansprakelijk. Aan de verplichting van den werkgever, van het hoofd of de bestuurder eener onderneming, van het opzichthoudend personeel en van den tusschenpersoon wordt geacht te zijn voldaan, wanneer zij aantoonen, dat door hen de noodige bevelen zijn gegeven, de noodige maatregelen zijn genomen, de noodige middelen zijn verschaft en het redelijkerwijs te vorderen toezicht is gehouden, om de naleving te verzekeren van de bepalingen, voor welker naleving zij verplicht waren te zorgen. Deze bepaling correspondeert met art. 76, eerste lid, der Arbeidswet 1919. Met de handhaving van de Huisarbeidswet 1933 zijn belast de ambtenaren, bedoeld in art. 77 der Arbeidswet 1919. De werkgever en de in zijn onderneming werkzame personen, het hoofd of de bestuurder van een onderneming en de daarin werkzame personen, de tusschenpersonen, de huisarbeiders en de hulparbeiders zijn verplicht aan de bevoegde ambtenaren, aan de plaatselijke en aan de centrale huisarbeidscommissies de verlangde inlichtingen te verstrekken omtrent zaken en feiten, de naleving van de Huisarbeidswet 1933 betreffende. Overtredingen kunnen gestraft worden met hechtenis van ten hoogste één maand of geldboete van ten hoogste honderd gulden. Betreft de overtreding niet-naleving van loonbepalingen, dan kan de boete meer dan honderd gulden bedragen, doch ten hoogste driemaal het te weinig aan of ten behoeve van den huisarbeider of den hulparbeider uitgekeerde bedrag. § 4. ARBEIDSGESCHILLENWET 1923. De Arbeidsgeschillenwet, Wet van den 4den Mei 1923, S. 182, houdende bepalingen tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zoodanige geschillen, kwam tot stand onder bewind van Minister Aalberse en werd ingevoerd op 16 April 1924. Onder „geschil" wordt verstaan ieder geschil tusschen arbeiders en één of meer werkgevers over arbeidsaangelegenheden; onder „rechtsgeschil" ieder geschil dat ingevolge artikel 2 der wet op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie uitsluitend ter kennisneming van de rechterlijke macht staat. Wanneer in een gemeente een geschil is ontstaan, dat tot staking of uitsluiting aanleiding dreigt te geven of heeft gegeven en waarbij tenminste 50 arbeiders zijn betrokken, moet de burgemeester daarvan ten spoedigste mededeeling aan den Rijksbemiddelaar doen en dezen zoo mogelijk zoodanige gegevens verstrekken welke hem in staat kunnen stellen zich omtrent de oorzaak, den omvang en de vermoedelijke gevolgen van het geschil een oordeel te vormen. Gelijke verplichting als aan den burgemeester is opgelegd, kan bij algemeenen maatregel van bestuur worden opgelegd aan de daarbij aangewezen ambtenaren met betrekking tot alle of sommige geschillen. Practisch zal het orgaan der arbeidsbemiddeling het eerst bemerken of een geschil dreigt te ontstaan. Aan den directeur der Arbeidsbeurs of den agent der Arbeidsbemiddeling dus de taak om den burgemeester ten spoedigste van een dreigend geschil mededeeling te doen, die op zijn beurt den Rijksbemiddelaar ervan in kennis stelt. Bij rondschrijven van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid van 12 December 1927 wordt met nadruk gevraagd den Rijksbemiddelaar, wanneer een geschil is ontstaan dat tot staking of uitsluiting aanleiding dreigt te geven of heeft gegeven en waarbij tenminste 50 arbeiders betrokken zijn, ten spoedigste daarvan mededeeling te doen en daarbij zoo mogelijk zoodanige gegevens te verstrekken welke den Rijksbemiddelaar in staat kunnen stellen zich omtrent de oorzaak, de omvang en de vermoedelijke gevolgen van het geschil een oordeel te vormen. De ervaring heeft geleerd, dat in verschillende gevallen zoodanige mededeeling achterwege blijft, althans niet ten spoedigste geschiedt. Het gevolg hiervan is, dat de Rijksbemiddelaars menigmaal eerst tot het verleenen van hunne tusschenkomst in staat zijn, nadat de staking of uitsluiting feit geworden is. Is het geschil eenmaal in die phase getreden, dan is het veelal veel moeilijker een oplossing te vinden, dan wanneer kan worden opgetreden, voordat het geschil tot staking of uitsluiting heeft geleid. Zoodra bekend is dat een geschil is ontstaan, moet dus onverwijld daarvan kennis worden gegeven aan den Rijksbemiddelaar. In elk der districten, waarin het Rijk verdeeld is, of in elk der door de Regeering aangewezen bedrijven is een Rijksbemiddelaar overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Arbeidsgeschillenwet werkzaam tot bevordering van de vreedzame bijlegging van geschillen over arbeidsaangelegenheden en tot het voorkomen van zoodanige geschillen. Bij K. B. van den 7den April 1924, S. 175, is het Rijk verdeeld in vier districten, waarvan omvatten: het eerste district: de provinciën Friesland, Groningen en Drente; het tweede district: de provincie Noord-Holland; het derde district: de provinciën Zuid-Holland, Utrecht en Overijssel, benevens het gedeelte der provincie Gelderland, dat gelegen is benoorden de Waal; het vierde district: de provinciën Limburg, Noord-Brabant en Zeeland, benevens het gedeelte der provincie Gelderland, dat gelegen is bezuiden de Waal. De Rijksbemiddelaars zijn: in het eerste district: H. P. J. Bloemers, burgemeester van Arnhem; in het tweede district: Mr. S. de Vries Czn., oud-Minister van Financiën te 's Gravenhage ; in het derde district: Prof. Mr. A. C. Josephus Jitta te 's Gravenhage ; in het vierde district: Prof. Mr. P. J. M. Aalberse, oud-Minis- ter van Arbeid, Handel en Nijverheid te 's Gravenhage. Secretaris der Rijksbemiddelaars is Mr. Ir. A. W. Quint te 's Gravenhage. Omvat een geschil meer dan één district of meer dan één bedrijf, dan wordt door den Minister bepaald, welke Rijksbemiddelaar in het geschil zal tusschenbeide komen. Hierdoor worden competentiegeschillen tusschen de Rijksbemiddelaars onderling voorkomen, hetgeen te meer wenschelijk is, om te beletten, dat door het opwerpen van bevoegdheidskwesties de beslechting van geschillen op de lange baan zou worden geschoven. De taak om den Rijksbemiddelaar in kennis te stellen van een dreigend geschil kan rusten op den burgemeester of bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren. Wanneer een geschil is ontstaan, kan door de betrokken werkgevers of arbeiders of door bestuurders van hunne vakvereenigingen schriftelijk de tusschenkomst van den Rijksbemiddelaar worden ingeroepen. Van een op partijen rustende verplichting om kennis te geven van hare geschillen is geen sprake. Wordt van de bevoegdheid om de tusschenkomst van een Rijksbemiddelaar in te roepen gebruik gemaakt, dan moet dit schriftelijk geschieden. De Rijksbemiddelaar is bevoegd partijen tot het geven van inlichtingen voor zich te doen verschijnen en zich dus op veel meer afdoende wijze dan schriftelijk mogelijk is, omtrent aard en omvang van het geschil een denkbeeld te vormen. De wettelijke regeling beoogt alleen die geschillen tot oplossing te brengen, die van storenden invloed op het economisch leven kunnen zijn. Den Rijksbemiddelaar wordt daarom overgelaten te beslissen of het geschil van genoegzaam gewichtigen aard is voor zijn tusschenkomst. Indien de Rijksbemiddelaar geen ter- men aanwezig acht voor zijn tusschenkomst, geeft hij daarvan kennis aan de verzoekers. Hij kan hun daarbij zoodanige raadgevingen verstrekken als hem dienstig schijnen om een minnelijke schikking te bevorderen. Acht de Rijksbemiddelaar zulks ter bijlegging van het geschil dienstig, dan geeft hij partijen in overweging hetzij de tusschenkomst van een bemiddelingsraad in te roepen, hetzij het geschil aan de uitspraak van een scheidsgerecht te onderwerpen. De Rijksbemiddelaar onthoudt zich van tusschenkomst of verdere tusschenkomst in een geschil: a. indien hem blijkt, dat partijen eigen bemiddelaars, bemiddelingsraden of scheidsgerechten hebben, hetzij uit de omstandigheden valt af te leiden, dat deze bemiddelaars, bemiddelingsraden of scheidsgerechten niet in het geschil gekend zullen worden of het optreden van deze bemiddelaars, bemiddelingsraden of scheidsgerechten niet tot vereffening van het geschil heeft geleid; b. indien hem blijkt, dat het uitlokken van het geschil door een der partijen ten doel heeft de andere partij te nopen er in te bewilligen, dat wordt afgeweken van eene geldende collectieve arbeidsovereenkomst, of van de beslissing van een bemiddelaar, een bemiddelingsraad of een scheidsgerecht, waaraan partijen zich naar het oordeel van den Rijksbemiddelaar behooren te onderwerpen; c. indien hem blijkt, dat het geschil een rechtsgeschil is; d. waarbij minder dan 50 arbeiders zijn betroken; e. indien hem blijkt, dat de bedrijfsraad, indien deze voor betrokken onderneming of bedrijf bestaat, pogingen aanwendt om het geschil te vereffenen. Hebben de onder a, b en e genoemde omstandigheden slechts betrekking op een gedeelte der bij het geschil betrokken werkgevers of arbeiders, dan beslist de Rijksbemiddelaar, naar gelang van omstandigheden, of en in hoeverre hij in het geschil tusschenbeide zal komen. De uitsluiting van den Rijksbemiddelaar in de gevallen, onder b bedoeld, vindt haar grond in de overweging, dat daden, die als uitingen van kwade trouw zijn te beschouwen, geen aanknoopingspunten behooren te vormen voor het optreden van het door de Regeering ingestelde bemiddelingsorgaan. De bemiddeling in z.g. rechtsgeschillen is in het ontwerp der Arbeidsgeschillenwet uitgesloten, omdat voor hunne beslechting door den wetgever reeds bepaalde organen zijn aangewezen en bovendien omdat, blijkens de ervaring, uit zoodanige geschillen geen conflicten van collectieven aard plegen te ontstaan. Over het algemeen zijn rechts- en belangengeschillen zeer wel te onderkennen, alleen al daarom, omdat hetgeen bij een belangengeschil meestal van de wederpartij wordt gevorderd zeer zelden of nooit het onderwerp van een eisch bij den burgerlijken rechter zal kunnen uitmaken, b.v. het weder in dienst nemen van een ontslagen arbeider of de toezegging om bestaande loonen niet te verlagen of het loon te verhoogen. Het is dan ook niet waarschijnlijk, dat de Rijksbemiddelaar zijn medewerking zal verleenen om een geschil aan arbitrage te onderwerpen, dat later zou blijken een rechtsgeschil te zijn. Mocht dit geval zich evenwel voordoen en het scheidsgerecht zich niet onbevoegd verklaren, dan zal de uitspraak van zoodanig college rechtsgeldig zijn. § 5. BEDRIJFSRADENWET. „Over den inhoud van de sociale taak der Overheid werd in de laatste vijftig jaren verschillend gedacht. Aanvankelijk bepaalde de Overheid haar bemoeienis meer tot weren van excessen. Vandaar dat de eerste sociale wetten veelal van zeer beperkten aard waren. Zij waakten slechts tegen exploitatie van vrouwen en kinderen door een te langen arbeidsduur, tegen het verrichten van arbeid onder gevaarlijke omstandigheden en zoo meer. De maatregelen, die gevaar voor het leven of de gezondheid moesten voorkomen, trokken vooral de aandacht. Nadien werden niet alleen wettelijke voorzieningen betreffende den arbeidsduur van volwassenen getroffen en een stelsel van sociale verzekering ingevoerd, maar begon tevens de overtuiging veld te winnen, dat de Overheid ook ten aanzien van de organisatie der verhouding tusschen werkgevers en arbeiders niet afzijdig mag blijven. Tot deze veranderde opvatting droeg bij het feit, dat het karakter der vakvereenigingen van werkgevers en arbeiders een wijziging heeft ondergaan. Aanvankelijk waren de vakvereenigingen der arbeiders in hoofdzaak strijdvereenigingen, die ten doel hadden, zoo noodig door staken, betere arbeidsvoorwaarden af te dwingen. De vakvereenigingen der werkgevers stelden zich vooral tot taak deze aanvallen af te slaan. Uiteraard hebben deze vereenigingen dit karakter nog geenszins verloren. Maar er valt toch een duidelijke wijziging waar te nemen: de vakvereenigingen ontwikkelen zich van vereenigingen van strijd tot vereeniging van overleg. In het eene bedrijf is deze ontwikkeling reeds verder gevorderd dan in het andere. Maar de kenteekenen, dat het in die richting gaat, zijn toch overal aanwezig. Op economische en ethische gronden moet deze ontwikkeling worden toegejuicht. Hiermede rijst voor de Overheid een nieuwe taak en wel om in zake het groeiende overleg tusschen de vakvereenigingen van werkgevers en arbeiders, waar mogelijk en gewenscht, regelend op te treden. Nog een andere reden deed de behoefte daaraan geboren worden. De groote uitbreiding die de sociale wetgeving in de laatste 25 jaar heeft ondergaan, deed meer en meer de wenschelijkheid gevoelen, dat de Overheid, zoo noodig onder haar toezicht, een deel van haar omvangrijke en moeilijke taak aan het bedrijfsleven zelf zou overlaten. Voor zoover de Overheid de uitvoering der sociale wetgeving in eigen handen meende te moeten houden, bleek het toch van beteekenis, dat zij over deskundige inlichtingen van de belanghebbende groepen kan beschikken. Ook daarom moet het worden toegejuicht, dat de Overheid organen in het leven roept, die een vast contact tusschen haar en het bedrijfsleven kunnen tot stand brengen. De vraag, die nu reeds aanstonds rijst is deze: hoever moet de Overheid met dit regelend optreden gaan ? Naar de meening van schrijver dezes moet de Overheid in de eerste plaats consolideeren de gunstige resultaten, die in de sociale ontwikkeling van het economische leven werden bereikt. Maar daarbij behoeft het niet te blijven. Zij kan bovendien de mogelijkheden scheppen voor een verdere ontwikkeling van de organisatie van het bedrijfsleven. Op deze wijze kan zij stimuleeren tot het bereiken van nieuwe resultaten. Op grond van deze opvatting moet onjuist worden geacht het standpunt, dat de Overheid de ontwikkeling van het overleg tusschen de vakvereenigingen van werkgevers en arbeiders geheel aan zich zelve kan overlaten. Door dit te doen zou een gunstige gelegenheid dit overleg te bevorderen, ongebruikt worden gelaten. Intusschen moet anderzijds evenzeer bezwaar worden gemaakt tegen de gedachte, dat het reeds thans de taak der Overheid zou zijn een omvangrijk systeem van organisatie aan het bedrijfsleven op te leggen, waarbij aan de bedrijfsraden tal van dwingende bevoegdheden worden toegekend. Een dergelijk pogen zou niet alleen in strijd zijn met de bestaande rechtsovertuiging, maar ook naar alle waarschijnlijkheid tot onvruchtbaarheid gedoemd zijn wegens de onmogelijkheid om de belanghebbenden tot voldoende naleving van de bij of krachtens de wet vastgestelde voorschriften te dwingen. Men overschat de macht der Overheid door reeds thans een bedrijfsorganisatie te willen tot stand brengen, welke wellicht eerst aan het einde van een lange ontwikkeling kan worden verwezenlijkt. Wat uiteraard niet be- teekent, dat de bedrijfsorganisatie niet met voortvarendheid zou moeten worden nagestreefd." Aldus de heer A. Mastenbroek, Referendaris bij het Departement van Sociale Zaken. Bij de behandeling der bedrijfsorganisatie kan onderscheid worden gemaakt tusschen de bedrijfsraden en de ondernemingsraden. Bedrijfsraden zijn instellingen, die in een bedrijf, d.w.z. in een complex van ondernemingen, die een soortgelijk product voortbrengen, worden gevormd. Ondernemingsraden daarentegen zijn instellingen in de afzonderlijke onderneming. Zij worden in ons land veelal als fabrieksraden of kernen aangeduid en als zoodanig ook in het bedrijfsleven aangetroffen. De Bedrijfsradenwet brengt een wettelijke regeling der bedrijfsraden. Daarmede wordt uiteraard niet gezegd, dat de ontwikkeling der ondernemingsraden van geen beteekenis moet worden geacht. Het wetsontwerp bewijst het tegendeel, daarin wordt den bedrijfsraden de bevoegdheid toegekend het tot stand komen van ondernemingsraden aan te moedigen. Toch is het gewenscht in de eerste plaats een wettelijke regeling der bedrijfsraden tot stand te brengen. Vooreerst moet worden bedacht, dat het overleg tusschen werkgevers en arbeiders zich in de practijk veel meer bedrijfsgewijze, langs den weg van de vakorganisaties, dan ondernemingsgewijze heeft ontwikkeld. Wel zijn er ondernemingsraden, die tot een belangrijke ontwikkeling zijn gekomen, maar ook dan heeft een bespreking betreffende den grondslag der arbeidsvoorwaarden en in het algemeen betreffende belangrijke arbeidsaangelegenheden veelal plaats in bijeenkomsten, welke door de afgevaardigden der organisaties worden gevormd. In de ondernemingsraden komen dan veelal meer ondergeschikte punten aan de orde (regeling van den schafttijd, geschillen over vaststellen van het stukloon, indeeling der vacantiedagen, enz.). Teneinde de kans te vergrooten, dat levenskrachtige organen in het leven worden geroepen, is het gewenscht bij deze ontwikkeling aan te knoopen. Daarvoor pleit ook het argument, dat anders tal van arbeiders van een vertegenwoordiging worden verstoken. Velen hunner zijn immers in dienst van ondernemingen, waarin een te klein aantal arbeiders werkzaam is dan dat een vertegenwoordigend orgaan er tot ontwikkeling zou kunnen komen. Voor Nederland b.v. behooren niet minder dan ongeveer 300.000 arbeiders tot ondernemingen met minder dan tien werklieden. Een ondernemingsraad is hier practisch niet mogelijk. Daarentegen kunnen al deze arbeiders op de samenstelling van een bedrijfsraad invloed uitoefenen, indien zij zich slechts aansluiten bij een der vakvereenigingen, die aan de samenstelling van den bedrijfsraad deelnemen. (M. v. T.) De Bedrijfsradenwet, wet van den 7den April 1933, S. 160, inzake de instelling van bedrijfsraden, is bij Koninklijk Besluit van 14 October 1933, S. 522, in werking getreden op 20 October 1933. Instelling-opheffing. In elk bedrijf waarin de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt, hetzij voor het geheele land, hetzij voor een gedeelte van het land, bij Koninklijk Besluit, een bedrijfsraad ingesteld. Thans bestaan drie bedrijfsraden, t.w. voor de typographie, het sigarenbedrijf en het schildersbedrijf. Aan den Minister is door de Commissie van Advies voorts geadviseerd bedrijfsraden in te stellen voor het stucadoorsbedrijf en het kappersbedrijf. De Commissie van Advies verzamelt thans gegevens om zich voorloopig te orienteeren omtrent de mogelijkheid en wenschelijkheid van bedrijfsraden voor de textiel-industrie, het chemigrafisch bedrijf, den landbouw, den tuinbouw, de zeevisscherij, de schoenindustrie, de meubelindustrie, het mijnbedrijf, het bakkersbedrijf, het bloembollenbedrijf en het bouwbedrijf. Blijkens de Memorie van Toelichting moet onder „bedrijf" worden verstaan „een complex van ondernemingen, die een soortgelijk product voortbrengen". Een bedrijfsraad zal uiteraard alleen moeten worden ingesteld in die bedrijven, waarin van het optreden van een dergelijk college resultaten zijn te verwachten. De vraag, of dit zoo is, zal geval voor geval moeten worden beantwoord. De wet maakt de instelling van een bedrijfsraad mogelijk „wanneer de omstandigheden daartoe aanleiding geven". Door deze zeer ruime formule bestaat voldoende gelegenheid om met de bijzondere omstandigheden, waarin elk bedrijf verkeert, rekening te houden. Veelal zal men als regel kunnen aannemen, dat alleen die bedrijven rijp zijn voor een bedrijfsraad, waarin het organisatorisch overleg tusschen werkgevers en arbeiders voldoende is gevorderd. Het schijnt niet noodzakelijk daarbij steeds als voorwaarde te stellen, dat wrijving tusschen beide groepen moet ontbreken. Een bedrijfsraad kan juist een middel zijn om de banden tusschen werkgevers en arbeiders te versterken. Het is voldoende, indien het stimuleeren tot overleg een goede kans op gunstige resultaten biedt. Evenmin zal het bestaan eener collectieve arbeidsovereenkomst voorwaarde voor het instellen van een bedrijfsraad behoeven te zijn. Er kan zich immers een bedrijf voordoen waarin vele werkgevers en arbeiders zijn georganiseerd, zonder dat het tot het sluiten van een collectieve arbeids- overeenkomst is gekomen, terwijl toch het bestaan van een vast orgaan van overleg gewenscht mag heeten. De bedrijfsraad wordt ingesteld „hetzij voor het geheele land, hetzij voor een gedeelte des lands". Hierbij is vooral gedacht aan de bedrijven van landbouw, tuinbouw en veeteelt, waar de toestanden in de verschillende deelen van het land zoo uiteenloopen, dat van één bedrijfsraad voor het geheele land in die bedrijven in de naaste toekomst wel geen sprake zal kunnen zijn. Wanneer een bedrijfsraad voor een bedrijf wordt ingesteld, wordt, zoo noodig, bepaald, welke werkzaamheden naar den aard van den arbeid moeten worden geacht tot dat bedrijf te behooren en tot welke werkzaamheden in dat bedrijf de taak van den bedrijfsraad zich uitstrekt. Het staat niet altijd vast, welke werkzaamheden tot een bepaald bedrijf behooren. Soms zal een geldende collectieve arbeidsovereenkomst, of de practijk van het tusschen werkgevers en arbeiders bestaande overleg, te dien aanzien de noodige opheldering geven. Voor de toepassing van de Bedrijfsradenwet kan bij Koninklijk Besluit met een bedrijf worden gelijkgesteld een gedeelte van een bedrijf of een groep van bedrijven. Blijkens het antwoord van den Minister op het verslag van de Commissie van Voorbereiding wordt bedoeld, vast te leggen, dat de instelling van een bedrijfsraad mogelijk moet zijn zoowel voor een onderdeel van een bedrijf, b.v. de constructiewerkplaatsen als onderdeel van het metaalbedrijf, als voor een groep van verwante bedrijven, b.v. het chemigrafisch, lithografisch en typografisch bedrijf. Het geval kan zich voordoen, aldus de Minister, dat de organisatorische verhoudingen wel toelaten voor een deel van een bedrijf een bedrijfsraad in te stellen, doch nog niet voor andere deelen van dat bedrijf. Het streven zal er op gericht moeten zijn als eindresultaat het geheele bedrijf onder één bedrijfsraad te brengen. Het ligt niet in de bedoeling bedrijfsraden in het leven te roepen voor bedrijven, welke slechts door één onderneming worden vertegenwoordigd, zooals het Hoogovenbedrijf. In een dergelijk geval is er aanleiding, hetzij voor de werkzaamheid van een ondernemingsraad, hetzij voor het onderbrengen van het betrokken bedrijf onder den bedrijfsraad van een verwant bedrijf. Samenstelling. Een bedrijfsraad bestaat uit een bij Koninklijk Besluit vast te stellen even aantal leden, ten minste zes en ten hoogste twintig bedragend. De leden kunnen zich door plaatsvervangende leden doen vervangen. De leden en de plaatsvervangende leden wor- den voor de helft benoemd door de, door den Minister voor Sociale Zaken daartoe aangewezen, vakvereeniging of vakvereenigingen van werkgevers en voor de helft door de, door den Minister daartoe aangewezen, vakvereeniging of vakvereenigingen van arbeiders, wier leden allen of voor een gedeelte in het bedrijf werkzaam zijn. Bij het bepalen van het aantal leden, door iedere aangewezen vakvereeniging in den bedrijfsraad te benoemen, houdt de Minister, zoover de overige vereischten voor het verkrijgen van een goede samenstelling van den bedrijfsraad zulks toelaten, rekening met het aantal leden, dat ieder der aangewezen vakvereenigingen in het bedrijf telt. Bij Koninklijk Besluit kan worden bepaald, dat een, door den Minister na overleg met den bedrijfsraad, te benoemen lid en plaatsvervangend lid, die niet werkzaam zijn in het bedrijf, waarvoor de bedrijfsraad wordt ingesteld, al of niet met de bevoegdheid tot stemmen, voor alle of voor bepaalde werkzaamheden, als voorzitter en plaatsvervangend-voorzitter aan den bedrijfsraad worden toegevoegd. Op voorstel van den bedrijfsraad of van de Commissie van Advies kan worden bepaald, dat andere, door den Minister, na overleg met den bedrijfsraad, te benoemen leden en plaatsvervangende leden, die niet werkzaam zijn in het bedrijf, waarvoor de bedrijfsraad is ingesteld, al dan niet met de bevoegdheid tot stemmen, voor alle of bepaalde werkzaamheden aan den bedrijfsraad worden toegevoegd. De bedrijfsraad wijst twee secretarissen van den raad aan, één op voordracht van de leden, die tot de kringen der werkgevers behooren en één op voordracht van de leden, die tot de kringen der arbeiders behooren. Indien de secretaris geen lid is van den raad, heeft hij daarin een adviseerende stem. De leden van den bedrijfsraad treden om de vier jaar af en zijn terstond weder herbenoembaar. Hij, die tusschentijds tot lid is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop de overige leden van den bedrijfsraad moeten aftreden. De bedrijfsraad kan bij reglement nadere voorschriften omtrent samenstelling vast stellen en daarbij afwijken van het bepaalde in de wet ten aanzien van: a. de aanwijzing uit zijn midden van een werkgevers- en een arbeidersvoorzitter en den zittingsduur der voorzitters; b. de regeling van het secretariaat; c. de zittingsduur en de herbenoembaarheid der leden. Het reglement behoeft echter de goedkeuring van den Minister. Alvorens tot instelling van een bedrijfsraad wordt overgegaan, wint de Minister het advies in van een door hem aangewezen of samengestelde commissie omtrent de wenschelijkheid van het in- stellen van een bedrijfsraad, omtrent het aantal in den bedrijfsraad te benoemen leden, omtrent de vraag, welke vakvereenigingen van werkgevers en arbeiders leden van den bedrijfsraad zullen aanwijzen en omtrent de verhouding, waarin dit zal geschieden, omtrent de toevoeging van een voorzitter en omtrent zoodanige andere onderwerpen als de Minister in verband met het instellen van den bedrijfsraad noodig acht. Alvorens tot opheffing van een bedrijfsraad wordt overgegaan, wint de Minister het advies in van een door hem aangewezen of samengestelde commissie. Bij beschikking van den Minister van Sociale Zaken van 26 October 1933 is bedoelde Commissie van Advies ingesteld. Daarbij zijn echter alleen benoemd de leden van de „vaste kern" der adviescommissie. In de vaste kern hebben zitting 3 leden, voorgedragen door werkgeversorganisaties in de industrie en 3 leden, voorgedragen door vakcentrales van arbeiders, voorts eenige wetenschappelijke leden en enkele hoofdambtenaren. Blijkens een van Regeeringswege verstrekt persbericht ligt het in de bedoeling om telkens, wanneer de Commissie advies zal hebben uit te brengen over de instelling of opheffing van een bedrijfsraad, de „vaste kern" aan te vullen met werkgevers- en arbeidersvertegenwoordigers uit het betrokken bedrijf. Dat thans — aldus bedoeld persbericht — in de „vaste kern werkgeversorganisaties uit de industrie zijn vertegenwoordigd, is geschied, omdat de eerst in te stellen bedrijfsraden waarschijnlijk niet zullen komen in middenstands- of agrarische bedrijven, doch in enkele takken van industrie. Wanneer t.z.t. de instelling van bedrijfsraden voor bepaalde middenstands- of agrarische bedrijven onder de oogen moet worden gezien, dan zullen de centrale werkgeversorganisaties van middenstand en landbouw worden ingeschakeld. Dit zal alsdan kunnen geschieden door de thans in de „vaste kern" opgenomen werkgeversvertegenwoordigers te vervangen door werkgeversvertegenwoordigers uit den middenstand, resp. den landbouw, dan wel door het instellen van nog twee kern-commissies, onderscheidenlijk voor den middenstand en den landbouw, welke commissies, behoudens althans wat de werkgeversvertegenwoordigers betreft, uit dezelfde e en zullen kunnen bestaan, als de nu benoemde kern-commissie. Tot de taak van de commissie behoort o.a. den Minister van advies te dienen: 1. omtrent de wenschelijkheid van het instellen van een bedrijfsraad voor: a. een bepaald bedrijf; b. een gedeelte van een bedrijf; c. een groep van bedrijven; d. het geheele land ; e. een gedeelte des lands ; 2. omtrent de vraag, welke werkzaamheden naar den aard van den arbeid geacht moeten worden tot het bedrijf te behooren en tot welke werkzaamheden in het bedrijf de taak van den bedrijfsraad zich behoort uit te strekken; 3. omtrent het aantal in de bedrijfsraad te benoemen leden; 4. omtrent de vraag, welke vakvereenigingen van werkgevers en arbeiders leden van den bedrijfsraad zullen aanwijzen en omtrent de verhouding, waarin dit zal geschieden; 5. omtrent de vraag, of een voorzitter — en eventueel ook andere leden — niet werkzaam in het betrokken bedrijf, al of niet met de bevoegdheid tot stemmen, voor alle of voor bepaalde werkzaamheden, aan den bedrijfsraad behooren te worden toegevoegd; 6. omtrent zoodanige andere onderwerpen als de Minister in verband met het instellen van den bedrijfsraad noodig acht; 7. omtrent de opheffing van een bedrijfsraad. Omtrent de werkwijze der commissie zij verwezen naar de achter dit hoofdstuk opgenomen missive van den Minister van Sociale Zaken dd. 29 November 1933. Indien voor een bedrijf de instelling van een bedrijfsraad wenschelijk wordt geacht en één of meer organisaties weigeren aan de vorming daarvan mede te werken, zal de bedrijfsraad zoo moeten worden samengesteld, dat met die organisaties geen rekening wordt gehouden. Zou daarvoor de raad te onbeteekenend worden, dan zal van de instelling daarvan worden afgezien. Werkwijze. De bedrijfsraad vergadert zoo dikwijls de voorzitter het noodig oordeelt, of twee of meer leden van den raad daartoe den wensch te kennen geven. De raad zal zoo mogelijk tenminste zesmaal per jaar vergaderen. De vergaderingen van den raad zijn niet openbaar. Bij door den Minister goedgekeurd reglement kan van deze bepalingen worden afgeweken. In een vergadering van den bedrijfsraad mogen geen besluiten worden genomen, zoo niet tenminste de helft der leden, behoorende tot de kringen der werkgevers en de helft der leden, behoorende tot de kringen der arbeiders, aanwezig zijn. Wanneer de raad advies uitbrengt, is een minderheid bevoegd in een afzonderlijk advies van haar gevoelen te doen blijken. Omtrent de wijze van stemmen geeft de wet geen voorschriften. Deze kunnen worden gegeven bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in art. 30 der Bedrijfsradenwet, alsook bij het door den bedrijfsraad, krachtens artikel 14 dier wet vast te stellen reglement. De bedrijfsraad kan omtrent onderwerpen, in een vergadering van den raad behandeld, aan allen, die daarbij tegenwoordig waren, geheimhouding opleggen. Deze wordt in acht genomen, totdat de raad haar opheft. De leden van den bedrijfsraad zijn tot geheimhouding verplicht ten aanzien van stukken door de autoriteiten, bedoeld bij het eerste lid van artikel 22, tot den raad gericht, indien op die stukken het woord „geheim" voorkomt. Deze geheimhouding wordt in acht genomen totdat zij door de betrokken autoriteit wordt opgeheven. De bedrijfsraad doet jaarlijks aan den Minister, vóór een door den Minister bepaalden datum, verslag van zijn werkzaamheden in het afgeloopen kalenderjaar. De bedrijfsraad kan commissies uit zijn midden instellen voor het uitbrengen van prae-advies of ter afdoening van bepaalde door den raad aangewezen zaken. De raad kan aan die commissies leden buiten den raad toevoegen. De bedrijfsraad stelt tot nadere regeling van zijn werkwijze een reglement vast. Een vaststelling van zulk een reglement is verplicht. De bedrijfsraad kan daarbij afwijken van artikel 9 der Bedrijfsradenwet (aantal en openbaarheid der vergaderingen), alsmede van de nadere voorschriften, welke bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in art. 30 dezer wet, met betrekking tot de werkwijze van den raad mochten zijn gegeven. In het reglement kan o.m. de wijze van stemmen geregeld worden. Desgewenscht kan hierin worden vastgelegd, dat niet op een bepaald oogenblik meer werkgevers dan arbeiders of omgekeerd, aan een beslissing deelnemen. Zulks kan worden bereikt door de bepaling, dat, indien meer leden, behoorende tot de kringen der werkgevers dan leden, behoorende tot de kringen der arbeiders in de vergadering aanwezig zijn, of omgekeerd, zooveel door het lot aan te wijzen leden niet medestemmen als noodig is om beiden een gelijk aantal stemmen te doen uitbrengen. Ook kan worden gebruik gemaakt van een regeling als neergelegd in de statuten van een aantal bedrijfsvereenigingen, tot stand gekomen krachtens de Ziektewet, waarbij de stemcijfers worden gevonden door iedere stem, uitgebracht door een werkgevers-, respectievelijk arbeidersvertegenwoordiger te vermenigvuldigen met het getal, aangevende het aantal arbeiders-, respectievelijk werkgeversvertegenwoordigers, dat in de vergadering aanwezig is. Het reglement is verder de geschikte plaats om aan te geven wat moet geschieden, indien de stemmen bij het nemen van een besluit staken. Opmerking verdient, dat het reglement niet kan 16 worden vastgesteld of gewijzigd bij gewoon meerderheidsbesluit, doch dat ten minste twee derden van de in den bedrijfsraad zitting hebbende leden hunne stem daarvóór moeten uitbrengen. Bovendien behoeft het reglement de goedkeuring van den Minister Werkkring. De bedrijfsraad is bevoegd tot: a. het ontwerpen van arbeidsvoorwaarden, zoo mogelijk in den vorm van een collectieve arbeidsovereenkomst; b. het ontwerpen van regelen ter bevordering van een goede vakopleiding in de vakschool, op vakcursussen en in de werkplaats; c. het overwegen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van werkloosheid en ter verruiming van werkgelegenheid; d. het bevorderen van het overleg tusschen den werkgever en de arbeiders in de afzonderlijke ondernemingen, door middel van een daartoe strekkend orgaan; e. het bevorderen van het tot stand komen van fondsen en andere instellingen in het belang der arbeiders, hetzij voor het geheele bedrijf, hetzij voor een of meer ondernemingen in dat bedrijf; benevens op verzoek van belanghebbenden, het uitoefenen van toezicht op die fondsen en instellingen en de uitvoering of het deelnemen aan de uitvoering van de reglementen betreffende die fondsen en instellingen; f. het bespreken van de technische en commercieele aangelegenheden van het bedrijf, voor zoover van invloed op de positie van den arbeider; g. het verzamelen van statistische gegevens betreffende het bedrijf; h. het bevorderen van al die maatregelen, welke de goede verstandhouding tusschen werkgevers en arbeiders in het bedrijf kunnen versterken. De werkkring van den bedrijfsraad is zóó gedacht, dat de raad zal optreden als orgaan van overleg, als verordenend orgaan — hiervoor is echter een nadere wettelijke regeling noodig — als orgaan van advies en uitvoering en als orgaan van beslechting van geschillen en van bemiddeling. Bij het onder c betreffende voorkoming en bestrijding van werkloosheid en ter verruiming van werkgelegenheid bepaalde kan worden gedacht aan bepalingen, die de toelating van het aantal leerlingen tot het bedrijf regelen, om te voorkomen, dat een groot deel hunner als volwassen geen plaats in het bedrijf kan vinden. In die bedrijven, waarin de orders zich op bepaalde tijden van het jaar plegen op te hopen, kan worden getracht een meer gelijkmatige werkgelegenheid te bevorderen. Ook kan de bedrijfsraad het stichten van arbeidsreserves en het treffen van wachtgeldregelingen bevorderen. Indien de bedrijfsraad de beschikking wenscht over gegevens berustende bij administratiën, behoorende tot een Departement van algemeen bestuur, kan hij zich tot het hoofd van dat Departement wenden met het verzoek die gegevens te verschaffen Deze willigt het verzoek in, tenzij het dienstbelang of financieele bezwaren zich daartegen verzetten. De verordeningen van den bedrijfsraad behoeven goedkeuring van de Kroon. Zij worden binnen acht dagen nadat zij zijn vastgesteld, aan den Minister toegezonden. Is binnen zes maanden na het verstrijken van voornoemden termijn goedkeuring niet geweigerd, dan wordt de verordening geacht te zijn goedgekeurd Goedkeuring wordt niet geweigerd dan met een met redenen omkleed besluit. De bij K.B. goedgekeurde verordeningen worden afgekondigd op de wijze bij algemeenen maatregel van bestuur te bepalen. Zij treden — tenzij de verordening anders bepaalt — een maand na die afkondiging in werking. De in werking getreden verordeningen zijn verbindend, zoolang zij niet door den bedrijfsraad ingetrokken of door opheffing van den bedrijfsraad vervallen zijn. Een verordening van den bedrijfsraad kan slechts bedrijfsgenooten binden. Onder bedrijfsgenooten worden voor de toePassing van deze bindendverklaring verstaan allen, die in het bedrijf werkzaamheden verrichten of in wier onderneming werk- ziïh urtstrekt°rden Verridlt't0t Welke de taak van den bedrijfsraad De bedrijfsraad kan op overtreding van zijn verordeningen als stral stellen hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste duizend gulden. De bedrijfsraad dient aan de hoofden der Departementen van a gemeen bestuur de Besturen van provinciën en gemeenten, de Arbeidsinspectie, de Rijksverzekeringsbank, den Verzekeringsraad de Raden van Arbeid, den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling en andere Overheidsorganen, hetzij op aanvrage van die autoriteiten, hetzij uit eigen beweging, in W W f3?21,6?.van alle onderwerpen, welke op den arbeid m het bedrijf betrekking hebben. De bedrijfsraad kan eveneens van advies dienen aan particuliere lichamen en personen ten brSi™1,eïir. Als daardoor de arbeidsgeschiktheid kan worden verhoogd, kan den getroffene een bepaalde opleiding worden gegeven. Geen uitkeering geschiedt, indien het dagloon meer dan ƒ 8,— bedraagt. Bij overlijden van een verzekerde tengevolge van het ongeval worden de volgende uitkeeringen gedaan: a. begrafeniskosten : 30 maal het dagloon, ten hoogste ƒ 240,—; b. een rente aan de nagelaten betrekkingen, welke bedraagt: 1. voor de echtgenoote 30 °/o van het dagloon van den verzekerde ; 2. voor elk kind van den verzekerde 15 °/o van het dagloon; kinderen genieten de rente tot zij 16 jaar oud zijn; 3. voor de ouders en schoonouders van den verzekerde, in- geval de overledene kostwinner was, ten hoogste 30 %> van het dagloon. Voor personen beneden den leeftijd van 21 jaar gelden bijzondere bepalingen voor de berekening van tijdelijke en blijvende renten. De Raad van Arbeid verstrekt hieromtrent inlichtingen. Dagloon. Onder dagloon verstaat de wet het loon, dat de verzekerde, toen het ongeval hem trof, gemiddeld per dag verdiende in de onderneming, waarin het ongeval plaats greep. Voor bijzondere gevallen zijn nog bepaalde regelen gesteld. Betaling schadeloosstelling. Alle uitkeeringen worden betaald door de Rijksverzekeringsbank te Amsterdam, die den door een ongeval getroffen werknemers daartoe een bewijs stuurt Op vertoon van dit bewijs kunnen zij ten postkantore het hun toekomende in ontvangst nemen. Middelen tot dekking der uitgaven. De middelen tot dekking der ingevolge de Ongevallenwet uit te keeren schadeloosstellingen en administratiekosten worden opgebracht door de werkgevers. " § 8. ZEEONGEVALLENWET 1919. De Oorlogszeeongevallenwet kwam in 1915 tot stand onder bewind vain Minister Posthuma. Na de wijziging in 1919 wordt zij genoemd de Zeeongevallenwet 1919. Doel. De Zeeongevallenwet heeft ten doel om de schepelingen van een zeevaartuig, indien hun een ongeval overkomt, een uitkeering te verzekeren bij ongeschiktheid tot werken ad,efIoosstflli^- De uitkeeringen zijn gelijk aan die, J-A v'i f ens d? bepalingen der Ongevallenwet 1921 De tijdelijke mtkeermg bedraagt echter geen 80 »/o, maar 70 " sto°d te behoudens de bepaling van het zevende lid van dit artikel ee''Ste "d bedoeld' dra®« van „arbeidsbeurs in die gemeenten, waar de dageliiksche leirlina at; z.jne eenige of voornaamste taak aan den SïefÏopgla ï* ' ^ centen dragen zij den naam van Lent schap der arbeidsbemiddehng". >.agent 3. Elke gemeente met 15000 of meer inwoners is vernlirht arbeidsbeurs op te richten en in stand te h™d« ^ ^ derwSjtafS °^e^idsbe™ ^tvan^U^Stfijl 5ÏÏ, Tn Staatsblad te plaatsen, besluit worcEn geregeld. 0mMeed' m het 5. Elke gemeente met minder dan 15000 inwoners is, voorzoover niet eene van gemeentewege opgerichte arbeidsbeurs bestaat, verplicht een agentschap der arbeidsbemiddeling op te richten en in stand te houden. 6. Het vierde lid van dit artikel is op de agentschappen van toepassing. 7. Van de verplichting, in het eerste, derde en vijfde lid van dit artikel bedoeld, kunnen Wij ontheffing verleenen, indien naar Ons oordeel in een gemeente op andere wijze voor voldoende arbeidsbemiddeling, overeenkomstig de in de artikelen 4 tot en met 7 dezer wet uitgedrukte beginselen, wordt zorg gedragen, of indien bijzondere omstandigheden, naar Ons oordeel, ontheffing wettigen. Art. 11. Het besluit tot oprichting van een gemeentelijk orgaan der arbeidsbemiddeling wordt genomen door den gemeenteraad. Art. 12. Voor elke gemeentelijke arbeidsbeurs stelt de gemeenteraad eene verordening vast, die de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft . Art. 13. 1. Het toezicht op de arbeidsbeurs is opgedragen aan eene commissie, die bestaat uit een gelijk aantal, doch tenminste twee, werkgevers of vertegenwoordigers van werkgevers, en werknemers of vertegenwoordigers van werknemers. 2. De verordening, bedoeld in artikel 12, regelt ook de taak en de bevoegdheden der commissie. 3. Aan de commissie wordt een voorzitter toegevoegd. 4. De voorzitter en de leden worden door den gemeenteraad benoemd, geschorst en ontslagen. 5. De benoeming der leden geschiedt niet, dan nadat de naar het oordeel van Onzen Minister algemeen erkende, centrale organisaties van werkgevers en van werknemers, of daarbij aangesloten, in de gemeente gevestigde, afdeelingen, in de gelegenheid zijn gesteld aanbevelingen in te zenden. 6. Indien twee of meer gemeenten gemeenschappelijk eene arbeidsbeurs oprichten, regelt de verordening, bedoeld in artikel 12, op welke wijze aan het bepaalde in het derde, vierde en vijfde lid zal worden voldaan. Art. 14. 1. Met de dagelijksche leiding der arbeidsbeurs is een directeur belast. 2. De directeur wordt, gehoord de in artikel 13 bedoelde commissie, door den gemeenteraad benoemd, geschorst en ontslagen, tenzij eene algemeene gemeente-verordening anders bepaalt, en geniet eene door den gemeenteraad te bepalen jaarwedde. 3. Zijne instructie wordt door Burgemeester en Wethouders, de in artikel 13 bedoelde commissie gehoord, vastgesteld. Art. 15. Voor elk gemeentelijk agentschap der arbeidsbemiddeling stelt de gemeenteraad eene verordening vast, die de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Art. 16. 1. Het toezicht op het agentschap der arbeidsbemiddeling kan door den gemeenteraad worden opgedragen aan eene commissie. 2. Op deze commissiën zijn de bepalingen van artikel 13 van toepassing. 3. Zoodanige commissie moet worden ingesteld in gemeenten met 5000 of meer inwoners en in die gemeenten met minder dan 5000 inwoners, voor welke Onze Minister zulks bepaalt. 4. Indien twee of meer gemeenten gemeenschappelijk een agentschap der arbeidsbemiddeling oprichten, regelt de verordening, bedoeld in artikel 15, op welke wijze aan het bepaalde in het tweede lid van dit artikel zal worden voldaan. Art. 17. 1. Met de dagelijksche leiding van het agentschap is een agent der arbeidsbemiddeling belast. 2. De agent wordt, gehoord de in artikel 16 bedoelde commissie, indien deze bestaat, door den gemeenteraad benoemd, geschorst en ontslagen, tenzij eene algemeene gemeente-verordening anders bepaalt, en geniet eene door den gemeenteraad te bepalen jaarwedde. 3. Zijne instructie wordt door Burgemeester en Wethouders vastgesteld, de in artikel 16 bedoelde commissie, indien deze bestaat, gehoord. § 3. Van de districts-organen. Art. 18. Onze Minister verdeelt, ten behoeve van de openbare arbeidsbemiddeling, het Rijk in districten, waarvan hij het aantal en de grenzen vaststelt. Art. 19. 1. In elk district is een distri ets-arbeidsbeurs gevestigd. 19 2. De districts-arbeidsbeurs draagt zorg voor de samenwerking tusschen de in haar gebied gevestigde organen der openbare arbeidsbemiddeling en voor de interlocale bemiddeling van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt binnen het district. 3. De organen der openbare arbeidsbemiddeling in het district verleenen hunne medewerking aan de samenwerking en de bemiddeling, bedoeld in het tweede lid. Art. 20. 1. Onze Minister kan de taak, om als districts-arbeidsbeurs op te treden, opdragen aan eene der in het district gevestigde gemeentelijke arbeidsbeurzen. 2. Het toezicht op eene, ingevolge het voorgaande lid aangewezen, districts-arbeidsbeurs is opgedragen aan eene commissie', bestaande uit de leden der in artikel 13 bedoelde commissie voor de gemeentelijke arbeidsbeurs, benevens uit tenminste één werkgever en één werknemer, die het bedrijf uitoefenen in eene andere gemeente van het district, dan waar de districts-arbeidsbeurs is gevestigd, en twee leden van de besturen der tot het district behoorende gemeenten met uitzondering van die, waar de districtsarbeidsbeurs is gevestigd. 3. De voorzitter der commissie voor de aangewezen gemeentelijke arbeidsbeurs is voorzitter der commissie voor de districtsarbeidsbeurs. 4. De leden der commissie, die niet zijn leden der commissie voor de aangewezen gemeentelijke arbeidsbeurs, worden benoemd, geschorst en ontslagen door Onzen Commissaris in de provincie, waar de zetel der districts-arbeidsbeurs is gevestigd. 5. Met de dagelijksche leiding der districts-arbeidsbeurs is belast de directeur der aangewezen gemeentelijke arbeidsbeurs. 6. De instructie voor den directeur wordt vastgesteld door Onzen Minister, de commissie, bedoeld in het tweede lid, gehoord. Art. 21. 1. Indien het onmogelijk blijkt, het eerste lid van artikel 20 toe te passen, kan Onze Minister een Rijks-districtsarbeidsbeurs instellen. 2. Ingeval het vorige lid wordt toegepast, wordt eene commissie van toezicht ingesteld, waarvan de voorzitter en de leden door Onzen Minister worden benoemd, geschorst of ontslagen. Bij de benoeming der leden wordt met het bepaalde in artikel 13, eerste lid, rekening gehouden. 3. Onze Minister, gehoord de in het tweede lid bedoelde com- missie, benoemt schorst en ontslaat den directeur en stelt zijne instructie vast. Art. 22. Al hetgeen verder de taak, de bevoegdheden en de inrichting der districtsorganen betreft, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld. § 4. Van het Centrale Rijksorgaan Art. 23. Aan den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling zijn de centrale bemoeiing met en het toezicht op de openbare arbeidsbemiddeling opgedragen. Art. 24. Tot de taak van den Rijksdienst (voorzoover de arbeidsbemiddeling betreft) behoort: a. de algemeene leiding en bevordering der openbare arbeidsbemiddeling ; b. het toezicht op de organen der openbare arbeidsbemiddeling en het bevorderen van hunne onderlinge samenwerking • c. de bevordering van interlocale bemiddeling van vraag en'aanbod op de arbeidsmarkt van het Rijk; d. de leiding der arbeidsbemiddeling van en naar het buitenland; e. het verleenen, in door Onzen Minister te bepalen gevallen van rechtstreeksche arbeidsbemiddeling, zoo noodig door middel van vakafdeelingen; f. het verzamelen en verstrekken van gegevens omtrent den stand der arbeidsmarkt in Nederland en in het buitenland • g. de zorg voor de verzameling van gegevens ten behoeve van de statistiek der arbeidsbemiddeling; h. het bevorderen van de opleiding van personeel voor de openbare arbeidsbemiddeling; i. het toezicht op de instellingen voor bijzondere arbeidsbemid- S?g' t rl lnJJh°ofdstuk IH' §§ 2 en 3, en op de bijzondere arbeidsbemiddeling uitgeoefend met winstoogmerk bedoeld in hoofdstuk IH, § 4; s ue- j. het samenstellen van een jaarverslag omtrent de arbeidsbemiddeling in Nederland; k' vnnrt\°ieZiCht/P van deze wet en van de daaruit oortvloeiende algemeene maatregelen van bestuur en ministeneele voorschriften. Art. 25. 1. Onze Minister regelt de inrichting van den in artikel 23 bedoelden Rijksdienst. 2. Ter uitvoering van het bij artikel 24, sub c en e, bepaalde bestaat aan den Rijksdienst eene Centrale Rijks-Arbeidsbeurs. I § 5. Van. de vakafdeeling en. Art. 26. 1. Vakafdeelingen voor afzonderlijke beroepen of beroepsgroepen kunnen worden verbonden aan: a. gemeentelijke arbeidsbeurzen; b. den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. 2. De instelling van de in het vorige lid bedoelde vakafdeelingen geschiedt bij besluit van den gemeenteraad, voorzoover betreft de sub a bedoelde instellingen, bij besluit van Onzen Minister voorzoover betreft de sub b bedoelde instelling. 3. Het toezicht op eene vakafdeeling is opgedragen aan eene commissie van toezicht, waarvan de voorzitter en de leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door den gemeenteraad voorzoover betreft de vakafdeelingen, bedoeld in het eerste lid sub a, en door Onzen Minister, voorzoover het betreft de vakafdeelingen, bedoeld in het eerste lid sub b. Het bepaalde in artikel 13 vindt hierbij zooveel mogelijk toepassing. Art. 27. Onze Minister kan bepalen, dat de werking van vakafdeelingen, als bedoeld in artikel 26, eerste lid sub a, zich zal uitstrekken buiten de grenzen van de gemeente; in dat geval wijst hij tevens het gebied harer werkzaamheid aan. De vakafdeelingen, bedoeld in artikel 26, eerste lid sub b, strekken haar werkzaamheid uit over het geheele Rijk. § 6. Van de Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling en de Migratie. Art. 28. 1. Er is eene Centrale Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling en de Migratie, die haren zetel te 's-Gravenhage heeft. 2. De Commissie bestaat uit: a. een gelijk aantal werkgevers, of vertegenwoordigers van werkgevers, en werknemers, of vertegenwoordigers van werknemers ; b. een of meer leden-vertegenwoordigers van het Rijk; c. een of meer leden van gemeente-besturen of vertegenwoordigers van gemeenten; d. een of meer vertegenwoordigers van vereenigingen of instellingen, werkzaam op het gebied der openbare of der bijzondere arbeidsbemiddeling; e. een of meer personen, die studie hebben gemaakt van de arbeidsbemiddeling en van de migratie. De directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling is ambtshalve lid der Commissie. 3. Onze Minister benoemt de leden en uit dezen een voorzitter. 4. De leden van de Commissie treden, voorzoover zij niet ambtshalve in de Commissie zitting hebben, om de drie jaar af en zijn aanstonds weder benoembaar. Hij, die tot lid is benoemd ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. 5. De benoeming van de in het tweede lid sub a genoemde leden geschiedt niet dan nadat de, naar het oordeel van Onzen Minister algemeen erkende, centrale organisaties van werkgevers en van werknemers, en die van de in het tweede lid sub d genoemde leden geschiedt niet dan nadat de door Onzen Minister aan te wijzen vereenigingen of instellingen, in de gelegenheid zijn gesteld, daarvoor aanbevelingen in te zenden. 6. Onze Minister kan aan een sub-commissie der Commissie leden toevoegen, die geen lid der Commissie zijn. 7. Onze Minister voegt aan de Commissie een secretaris toe. Art. 29. 1. De in het vorige artikel bedoelde Commissie heeft tot taak: a. Onzen Minister zoowel als den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, hetzij op verzoek, hetzij uit eigen beweging, te adviseeren in zaken, de arbeidsbemiddeling betreffend; b. op te treden als Commissie van toezicht voor de Centrale Rijksarbeidsbeurs; c. hetgeen verder door eene andere wet of door Onzen Minister aan de Commissie zal worden opgedragen. 2. De Commissie wordt door Onzen Minister gehoord in de gevallen, bedoeld in artikel 10, vierde, zesde en zevende lid, artikel 16, derde lid, artikel 18, artikel 20, eerste lid, artikel 21, eerste lid, artikel 32, artikel 36, artikel 39, artikel 41, artikel 46, vijfde lid, artikel 50 en artikel 55, eerste lid, dezer wet. § 7. Van de kosten der openbare arbeidsbemiddeling. Art. 30. 1. De kosten van het gemeentelijke orgaan der arbeidsbemiddeling worden gedragen door de gemeente. 2. Bijdragen in de kosten van de gemeentelijke organen der arbeidsbemiddeling, voorzoover betreft hunne gemeentelijke werkzaamheden, kunnen door het Rijk aan de gemeente worden verleend. 3. Kosten, welke zijn veroorzaakt, door voorschriften van Onzen Minister, als bedoeld in artikel 32 en in artikel 33, derde lid, worden tot een door hem vast te stellen bedrag gedragen door het Rijk. Art. 31. 1. De kosten van het in artikel 23 genoemde centrale Rijksorgaan ten behoeve van de arbeidsbemiddeling worden gedragen door het Rijk. 2. De kosten van de Rijks-districts-arbeidsbeurzen en de kosten, die voortvloeien uit het vervullen van de taak bedoeld in artikel 20, eerste lid, worden gedragen voor drie-vierden door het Rijk, voor één-vierde door de gemeenten, tot het district behoorend, naar evenredigheid van het aantal inwoners op 31 December van het jaar, waarop de kosten betrekking hebben. 3. De kosten van de in artikel 26, eerste lid, sub a, bedoelde vakafdeelingen, die voortvloeien uit het vervullen van de taak, bedoeld in artikel 27, worden door het Rijk gedragen. 4. In bijzondere, door Onzen Minister te bepalen, gevallen kan het Rijk een grooter deel dan drie-vierden der in het tweede lid bedoelde kosten voor zijne rekening nemen. 5. Het bedrag der kosten van de gemeentelijke arbeidsbeurzen, voorzoover zij als districts-arbeidsbeurzen optreden, en dat der vakafdeelingen van gemeentelijke arbeidsbeurzen, voorzoover zij hare werking buiten de gemeente uitstrekken, worden vastgesteld door Onzen Minister, gehoord de besturen der gemeenten, waar de instellingen zijn gevestigd. 6. Van de jaarwedden van hen, die in den zin van de artikelen 14 en 17 zijn belast met de dagelijksche leiding van een gemeentelijk orgaan der arbeidsbemiddeling, behalve wanneer dit gemeentelijk orgaan de taak vervult, bedoeld in artikel 20, eerste lid, wordt door het Rijk aan de gemeenten vier-tienden vergoed volgens regelen, bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen. § 8. Van de administratie en het verstrekken van gegevens. Art. 32. Onze Minister stelt, ter verzekering van de eenheid van administratie, voorschriften vast omtrent de inrichting der administratie van de organen der openbare arbeidsbemiddeling. Art. 33. De directeuren der gemeentelijke arbeidsbeurzen en de agenten der arbeidsbemiddeling zijn gehouden, aan den directeur der districts-arbeidsbeurs, binnen welker gebied zij hunne taak uitoefenen, alsmede aan den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, de inlichtingen en gegevens te verstrekken, die ten behoeve van de uitoefening der arbeidsbemiddeling worden verzocht. 2. De directeuren der districts-arbeidsbeurzen zijn gehouden, zoodanige gegevens te verstrekken aan den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. 3. Voorschriften omtrent de wijze waarop, en den tijd waarbinnen, de inlichtingen en gegevens moeten worden verstrekt, kunnen door Onzen Minister worden gegeven. Hoofdstuk III. VAN DE BIJZONDERE ARBEIDSBEMIDDELING. § 1. Algemeene bepalingen. Art. 34. Onder bijzondere arbeidsbemiddeling wordt verstaan alle andere arbeidsbemiddeling dan die, bedoeld in artikel 2. Art. 35. Deze wet onderscheidt de navolgende vormen van bijzondere arbeidsbemiddeling: a. arbeidsbemiddeling, met de openbare arbeidsbemiddeling gelijkgesteld; b. arbeidsbemiddeling, niet met de openbare arbeidsbemiddeling gelijkgesteld, doch zonder winstoogmerk uitgeoefend ; c. arbeidsbemiddeling uitgeoefend met winstoogmerk. §2. Van de met de openbare arbeidsbemiddeling gelijkgestelde bijzondere arbeidsbemiddeling. Art. 36. 1. Instellingen voor arbeidsbemiddeling, niet van overheidswege in stand gehouden, kunnen, op verzoek, door Onzen Minister met de organen der openbare arbeidsbemiddeling worden gelijkgesteld, mits zij voldoen aan de bepalingen, in de artikelen 4 tot en met 7 en 13, eerste lid, dezer wet vastgesteld voor de organen der openbare arbeidsbemiddeling. 2. Wordt de gelijkstelling geweigerd, dan kan de instelling binnen drie maanden na dagteekening der beschikking van Onzen Minister Onze beslissing inroepen. 3. Over het bezwaar wordt door Ons beslist, den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord. Art. 37. 1. De gelijkstelling, bedoeld in artikel 36, legt aan de instelling den plicht op, samen te werken met de organen der openbare arbeidsbemiddeling op de door Onzen Minister te bepalen wijze. 2. De besturen of beheerders der instellingen zijn verplicht, aan den directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, binnen een redelijken termijn, de inlichtingen en gegevens te verstrekken, die deze met het oog op de belangen der arbeidsbemiddeling noodig acht. Art. 38. De bepaling van artikel 30, tweede lid, is op de, ingevolge artikel 36, gelijkgestelde instellingen van toepassing. Art. 39. 1. De gelijkstelling, bedoeld in artikel 36, kan door Onzen Minister worden ingetrokken, indien de instelling niet, of niet meer, voldoet aan het bepaalde in dat artikel, of om andere redenen van algemeen belang. 2. Wordt de gelijkstelling ingetrokken, dan kan de instelling binnen drie maanden na de dagteekening der beschikking van Onzen Minister, Onze beslissing inroepen. 3. Over het bezwaar wordt door Ons beslist, den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord. § 3. Van de niet met de openbare arbeidsbemiddeling gelijkgestelde bijzondere arbeidsbemiddeling, zonder winstoogmerk uitgeoefend. Art. 40. Instellingen voor arbeidsbemiddeling, niet van overheidswege in stand gehouden noch met de organen der openbare arbeidsbemiddeling gelijkgesteld, die arbeidsbemiddeling zonder winstoogmerk uitoefenen, zijn verplicht aan Onzen Minister over te leggen: a. hare statuten en reglementen, alsmede de wijzigingen daarvan; b. de door de instelling van personen, die van hare arbeidsbemiddeling gebruik maken, te heffen tarieven, alsmede de wijzigingen daarvan; c. de namen van de bestuurders of beheerders der instelling, alsmede de wijzigingen, die in het bestuur of het beheer plaats vinden; d. een jaarlijksch verslag van hare werkzaamheden en van haar financieel beheer. Art. 41. Eenig tarief, volgens hetwelk betaling wordt geheven van personen, die van de in het voorgaande artikel bedoelde instellingen gebruik maken, is niet verbindend zonder voorafgaande goedkeuring van Onzen Minister. Art. 42. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven, die de instellingen moeten naleven met betrekking tot de inrichting van hare administratie, over het geven van inlichtingen aan Onzen Minister en over het nakomen van de verplichtingen, omschreven in artikel 40. 2. Het bepaalde in artikel 37, tweede lid, is op de besturen of beheerders der instellingen van toepassing. § 4. Van de bijzondere arbeidsbemiddeling uitgeoefend met winstoogmerk. Art. 43. Het is verboden, zonder vergunning van Onzen Minister arbeidsbemiddeling met winstoogmerk uit te oefenen. Art. 44. De vergunning moet voor de eerste maal binnen een jaar na het tijdstip van het in werking treden van artikel 43 dezer wet schriftelijk aan Onzen Minister worden aangevraagd onder overlegging van het tarief, volgens hetwelk de aanvrager voornemens is, betaling te heffen van hen, die zijne arbeidsbemiddeling inroepen. 2. De vergunning kan alleen worden verleend aan een natuurlijk persoon, die reeds op den eersten Maart 1929 arbeidsbemiddeling met winstoogmerk uitoefende. 3. Uit de aanvrage moet blijken, voor welke beroepen of beroepsgroepen en in welke gemeenten en in welke perceelen de arbeidsbemiddeling zal worden uitgeoefend. Art. 45. 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 44, tweede lid, wordt de vergunning door Onzen Minister slechts dan geweigerd: a. wanneer de voor de eerste maal gedane aanvrage geschiedt na afloop van den termijn, genoemd in het eerste lid van artikel 44; b. wanneer de aanvrager, zijne echtgenoote, of een bewoner van het perceel, waarin hij de arbeidsbemiddeling wenscht uit te oefenen, logementhouder, houder van eene vergunning tot verkoop van sterken drank in het klein of van een verlof tot verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterken drank, slaapstedehouder, kamerverhuurder, handelaar in loten in eene loterij, kapper of barbier, geldwisselaar, pandhuishouder, scheepsbevrachter, handelaar of winkelier in voorwerpen tot kleeding, gebruik of genot bestemd, is, of in het jaar, voorafgaande aan den dag van de indiening van de aanvrage geweest is; c. wanneer de aanvrager arbeidsbemiddeling wenscht uit te oefenen in een huis, waarin sterke drank in het klein, of alcoholhoudende drank andere dan sterke drank, wordt verkocht of waarin een logement is gevestigd; d. wanneer de aanvrager in de laatste vijf jaren, voorafgaande aan de indiening van de eerste, dan wel van de hernieuwde aanvrage, bij rechterlijke uitspraak onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenis- of hechtenisstraf van een jaar of langer, of van één of meer rechten, vermeld in artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, is ontzet en het gemis van dat recht of van die rechten tengevolge van die ontzetting op het oogenblik van de indiening van de eerste, dan wel van de hernieuwde aanvrage voortduurt, alsmede wanneer de aanvrager in het in den aanhef genoemd tijdsverloop bij rechterüjke uitspraak onherroepelijk is veroordeeld wegens een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 239, 240, 240bis, 242—250, 250bis, 250ter en 251bis van het Wetboek van Strafrecht; e. wanneer den aanvrager reeds eene vergunning tot het uitoefenen van arbeidsbemiddeling met winstoogmerk is verleend; f. wanneer het verleenen der vergunning gevaar oplevert voor het belang van hen, die de arbeidsbemiddeling inroepen of overigens gevaar oplevert voor de goede zeden of voor het algemeen belang; g. wanneer moet worden aangenomen, dat de verzoeker slechts is de tusschenpersoon van hem, die in een der onder b, c, d en e vermelde gevallen verkeert. 2. Wordt de vergunning geweigerd, dan kan de aanvrager binnen drie maanden na dagteekening der beschikking van Onzen Minister, Onze beslissing inroepen. 3. Over het bezwaar wordt door Ons, den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, beslist. Art. 46. De aanvrage tot vergunning wordt door Onzen Minister onverwijld medegedeeld aan Burgemeester en Wethouders van de gemeente of van de gemeenten, waar, voorzoover bekend is, de arbeidsbemiddeling door den aanvrager in een perceel wordt uitgeoefend of volgens de aanvrage zal worden uitgeoefend. 2. Burgemeester en Wethouders, in het vorige lid bedoeld, brengen de aanvrage binnen eene week, nadat zij te hunner kennis is gekomen, op de in de gemeente gebruikelijke wijze ter openbare kennis. 3. Binnen eene maand, nadat de bekendmaking is geschied, kan ieder tegen het verleenen der vergunning schriftelijk bezwaren bij Burgemeester en Wethouders indienen. 4. Binnen eene maand na afloop van dien termijn dienen Burgemeester en Wethouders aan Onzen Minister, onder overlegging van de bezwaarschriften, zoo deze zijn ingekomen, van bericht en raad. 5. Binnen twee maanden, nadat de berichten van Burgemeester en Wethouders zijn ingekomen, beslist Onze Minister op de aanvrage. 6. De beslissing van Onzen Minister is met redenen omkleed wanneer de vergunning wordt geweigerd en wordt vermeld in de Nederlandsche Staatscourant. 7. Kan de beslissing van Onzen Minister binnen den in het vijfde lid van dit artikel bepaalden termijn niet genomen worden, dan wordt zij, bij een met redenen omkleed besluit, verdaagd, hetwelk ter kennis wordt gebracht van den aanvrager en van Burgemeester en Wethouders. Art. 47. 1. In het besluit van Onzen Minister tot het verleenen van vergunning wordt de vergunning gesteld ten name van den aan- vrager; het besluit houdt in de beroepen of de beroepsgroepen, over welke de vergunning tot arbeidsbemiddeling zich uitstrekt; het bepaalt, in welke gemeente of gemeenten en in welk perceel of welke perceelen de arbeidsbemiddeling mag worden uitgeoefend en behelst het tarief, volgens hetwelk door den gerechtigde betaling kan worden geheven van hen, die zijne arbeidsbemiddeling inroepen. 2. De vergunning wordt voor niet langer dan telkens vijf jaar verleend. Art. 48. Aan het verleenen der vergunning kunnen door Onzen Minister zoodanige voorwaarden worden verbonden, als hij in het belang der arbeidsbemiddeling of in het algemeen belang noodig oordeelt. Art. 49. De vergunning is niet voor overdracht vatbaar. De vergunning vervalt, behalve door het verstrijken van den in artikel 47, tweede lid, bedoelden termijn, door den dood van den gerechtigde. Art. 50. Het tarief kan door Onzen Minister, op verzoek van den gerechtigde of ambtshalve worden gewijzigd. Art. 51. 1. Het tarief moet in de lokalen, waar de arbeidsbemiddeling door den gerechtigde wordt uitgeoefend, leesbaar voor hem, die zijn arbeidsbemiddeling inroept, worden opgehangen. 2. Het tarief moet bovendien aan hem, die de arbeidsbemiddeling van den gerechtigde inroept, vooraf worden medegedeeld of aangewezen. Art. 52. 1. Buiten hetgeen in het tarief is bepaald, mag door den gerechtigde, middellijk of onmiddellijk, onder wat naam of voorwendsel ook, geenerlei betaling of vergoeding, in welken vorm ook, worden gevraagd of aangenomen van hen, die zijne arbeidsbemiddeling inroepen. 2. Het in strijd met het voorgaande lid betaalde wordt beschouwd als onverschuldigd betaald te zijn. 3. De gerechtigde mag van hem, die een der beroepen uitoefent, omschreven in artikel 45, sub b, geenerlei betaling of vergoeding, in welken vorm ook, vragen of aannemen voor diensten te zijnen behoeve verricht, tenzij het betreft eene betaling of vergoeding volgens het tarief voor arbeidsbemiddeling, als bedoeld aan het slot van artikel 54. 4. Buiten het geval, in de laatste zinsnede van het vorige lid genoemd, kan het betaalde als onverschuldigd worden teruggevorderd. Art. 53. Onverbindend is elk beding tusschen den gerechtigde of een van diens tusschenpersonen en een werkzoekende, die de arbeidsbemiddeling van den gerechtigde inroept, waarbij de werkzoekende zich verbindt zijne inkomsten of een gedeelte daarvan op eene bepaalde wijze te besteden of zich zijne benoodigdheden op eene bepaalde plaats of bij een bepaalden persoon aan te schaffen. Art. 54. De gerechtigde mag noch middellijk, noch onmiddellijk arbeidsbemiddeling uitoefenen ten verzoeke van hem, die een der beroepen uitoefent, als omschreven in artikel 45, sub b, tenzij de arbeidsbemiddeling betreft werkzoekenden, die zullen worden te werk gesteld in de onderneming van den aanvrager. Art. 55. 1. De vergunning wordt door Onzen Minister bij een met redenen omkleed, in de Nederlandsche Staatscourant te plaatsen, besluit slechts dan ingetrokken: 1°. wanneer zich omstandigheden voordoen op grond waarvan, waren zij vroeger aanwezig of bekend geweest, de vergunning krachtens artikel 45 zou zijn geweigerd; 2°. wanneer de gerechtigde in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de artikelen 51 tot en met 54; 3°. wanneer de gerechtigde in strijd heeft gehandeld met de voorschriften, te zijnen aanzien gegeven in den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 57; 4°. wanneer de gerechtigde de aan de vergunning verbonden voorwaarden niet naleeft. 2. Het besluit tot intrekking der vergunning wordt door Onzen Minister onmiddellijk in afschrift medegedeeld aan den belanghebbende en aan Burgemeester en Wethouders, in wier gemeente de arbeidsbemiddeling volgens de vergunning mocht worden uitgeoefend. 3. Hij, wiens vergunning is ingetrokken, kan binnen dertig dagen na dagteekening der beschikking van Onzen Minister, Onze beslissing inroepen. 4. Over het bezwaar wordt door Ons, den Raad van State, afdeeling voor de geschillen van bestuur, gehoord, beslist. Art. 56. 1. Het plaatselijk toezicht op de naleving door den gerechtigde van de artikelen 51 tot en met 54 dezer wet en van hetgeen te zijnen aanzien bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 57, wordt bepaald, wordt onder het algemeen toezicht van Onzen Minister opgedragen aan Burgemeester en Wethouders van elke gemeente, waar de arbeidsbemiddeling volgens de vergunning mag worden uitgeoefend. 2. Burgemeester en Wethouders doen jaarlijks aan Onzen Minister, in den vorm door hem aan te geven, verslag omtrent den stand der arbeidsbemiddeling met winstoogmerk in hunne gem,eente. 3. Onze Minister kan voor bepaalde beroepen of beroepsgroepen commissiën instellen, die hem bijstaan bij het in het eerste lid bedoelde algemeen toezicht, aan welke hij advies kan vragen, alvorens de in de artikelen 46, vijfde lid, en 55, eerste lid, bedoelde beslissingen te nemen, en waarvan hij den voorzitter en de leden benoemt en ontslaat. Art. 57. 1. Bij algemeenen maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de tarieven, hunne werking en toepassing en het heffen van betaling volgens het tarief van hen, die de arbeidsbemiddeling van den gerechtigde inroepen; eveneens worden daarbij voorschriften gegeven, door den gerechtigde na te komen, met betrekking tot de inrichting zijner administratie en het geven van inlichtingen daaromtrent aan Burgemeester en Wethouders en aan de in artikel 56, derde lid, bedoelde commissiën. 2. Bij den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, wordt het toezicht, bedoeld in artikel 56, nader omschreven. Hoofdstuk IV. STRAFBEPALINGEN. Art. 58. 1. Met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste één duizend gulden wordt gestraft: 1°. de bestuurder of beheerder van eene instelling voor arbeidsbemiddeling zonder winstoogmerk, niet van overheidswege in stand gehouden, noch met een orgaan der openbare arbeidsbemiddeling gelijkgesteld, indien deze instelling niet voldoet aan een der verplichtingen, haar opgelegd bij artikel 40 of bij artikel 42, tweede lid; 2°. hij die arbeidsbemiddeling met winstoogmerk uitoefent zonder vergunning van Onzen Minister, tenzij hij zoodanige arbeidsbemiddeling op den eersten Maart 1929 uitoefende; 3°. hij, die op den eersten Maart 1929 arbeidsbemiddeling met winstoogmerk uitoefende en later dan een jaar na het tijdstip van het in werking treden van artikel 43 dezer wet, arbeidsbemiddeling met winstoogmerk uitoefent zonder vergunning van Onzen Minister, tenzij het betreft arbeidsbemiddeling, waarvoor eene aanvrage om vergunning is ingediend, waaromtrent door Onzen Minister nog geen beslissing is genomen. 2. Op de overtreding van bepalingen, vastgesteld bij een algemeenen maatregel van bestuur, als bedoeld bij de artikelen 42, eerste lid en 57, kunnen Wij bij dien algemeenen maatregel als Sr ,j! hetzij hechtenis' hetziJ geldboete, hetzij hechtenis of geldboete. De hechtenis mag niet hooger worden gesteld dan zes maanden; de geldboete niet hooger dan duizend gulden. 3. Ten aanzien van herhaling van een overtreding als bedoeld in het tweede lid, voor het geval, dat nog geen twee jaren zijn verloopen, sinds een veroordeeling van den schuldige, wegens gelijke overtreding onherroepelijk is geworden, kunnen Wij bij algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld in het vorig lid hechtenisstraf stellen van ten hoogste zes maanden. Art. 59. De m artikel 58 bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen. Art. 60. Indien tijdens het plegen van eene overtreding, als bedoeld in artikel 58, eerste lid, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert een vroegere veroordeeling van den schuldige, wegens gelijke overtreding, onherroepelijk is geworden, wordt hechtenisstraf opgelegd van ten hoogste zes maanden. Art. 61. 1. Met het opsporen van de bij en krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de bij artikel 141 van het Wet- boek van Strafvordering aangewezen personen, belast de ambtenaren van Rijks- en gemeentepolitie. 2. De in het vorige lid bedoelde ambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waar redelijkerwijze vermoed kan worden, dat een strafbaar feit, als in dat lid bedoeld, wordt gepleegd. De artikelen 120 tot en met 123 van het Wetboek van Strafvordering zijn hierbij van toepassing. 3. De vorenbedoelde ambtenaren zijn te allen tijde bevoegd ter inbeslagneming de uitlevering te vorderen van alle voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, bepaaldelijk bescheiden, welke kunnen dienen tot bewijs van de overtreding. Hoofdstuk V. VAN DE ARBEIDSBEMIDDELING VAN EN NAAR NEDERLANDSCHINDIE, SURINAME EN CURACAO. Art. 62. Met inachtneming van de beginselen van deze wet kunnen door Ons bij algemeenen maatregel van bestuur regelingen worden getroffen met betrekking tot de arbeidsbemiddeling uit en naar Nederlandsch-Indië, Suriname en Curagao. Hoofdstuk VI. SLOTBEPALINGEN. Art. 63. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel van „Arbeidsbemiddelingswet", met bijvoeging van het jaartal van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Art. 64. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip, hetwelk voor verschillende artikelen verschillend kan zijn. ,, , , , Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 29sten November 1930. WILHELMINA. De Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid, T. J. VERSCHUUR. De Minister van Koloniën, DE GRAAFF. (Uitgeg. 17 December 1930.) LIJST VAN AANGEHAALDE KONINKLIJKE BESLUITEN, MINISTERIEELE BESCHIKKINGEN, CIRCULAIRES, ENZ. blz. 19 September 1916. Koninklijk Besluit dd.; Nr. 7; be¬ treffende Centraal Rijksorgaan voor de arbeidsbemiddeling 6 2 December 1916. Koninklijk Besluit dd.; S. 522; betreffende Werkloosheidsverzekering .... 247 14 April 1917. Koninklijk Besluit dd.; Nr. 43; betreffende instelling Centrale Commissie van Bijstand voor de arbeidsbemiddeling 33 20 Mei 1919. Beschikking van den Minister van Arbeid, dd.; Nr. 204; betreffende Werkloosheidsverzekering 249 31 October 1919. Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd.; Nr. 227 C. A., betreffende verleening van steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland ... 50 8 December 1921. Beschikking van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen dd.; betreffende leerplicht 119 2 Januari 1933. Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd.; Nr. 925 A.B., Afd. W.V. en A.B. ; betreffende verleening van steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, doch in Nederland 50 2 Januari 1924. Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd.; Nr. 942 A. B., Afd. W.V. en A.B.; betreffende verleening van steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, doch in Nederland ........ 50, 54, 55 7 April 1924. Koninklijk Besluit dd.; S. 175 ; betreffende districtsverdeeling rijksbemiddelaars .... 230 12 December 1927. Circulaire van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid dd.; betreffende berichtgeving van stakingen aan rijksbemiddelaars . . 230 20 blz. 29 Juni 1929. Koninklijk Besluit dd.; S. 374 ; betreffende wijziging Ziektewet 279 5 December 1930. Koninklijk Besluit dd.; S. 466; betreffende zegelrecht 219 22 Januari 1931. Circulaire van de Ministers van Arbeid, Handel en Nijverheid en Binnenlandsche Zaken en Landbouw dd.; Nr. 588 Afd. W.V. en A.B.; betreffende verleening van steun bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland 50, 51, 54 8 December 1931. Koninklijk Besluit van den; S. 497 ; tot vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur als bedoeld in art. 6, vierde lid, 22 en 31, zesde lid der Arbeidsbemiddelingswet 1930 5, 8, 31, 69 17 Maart 1932. Beschikking van den Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid_ dd.; houdende voorschriften, als bedoeld in art. 33 der Arbeidsbemiddelingswet 1930 74, 88, 93, 102, 106, 109 18 September 1933. Circulaire van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling dd.; Nr. 485 Afd. A.B.; betreffende statistische gegevens 75, 174 14 October 1933. Koninklijk Besluit dd.; S. 522; betreffende Bedrijfsraden 236 26 October 1933. Beschikking van den Minister van Soci¬ ale Zaken dd.; betreffende instelling Commissie van Advies Bedrijfsraden 239, 245 29 November 1933. Missive van den Minister van Sociale Zaken dd.; aan de Commissie van Advies bedoeld in art. 8 der Bedrijfsradenwet 240, 244 27 Juni 1934. Circulaire van den Minister van Economische Zaken dd.; Nr. 4851, Afd. Comptabiliteit; aan crisisinstellingen betreffende inschakeling arbeidsbeurzen bij personeelsvoorziening 85 8 Augustus 1934. Circulaire van den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen dd.; Nr. 109051, Afd. V.H.M.O.; betreffende arbeidsbemiddeling in- tellectueelen 86 14 September 1934. Koninklijk Besluit dd.; Nr. 10; betreffende vergunning tot het doen verrichten van arbeid door vreemdelingen .... 56, 65, 116 3 Maart 1935. Koninklijk Besluit dd.; S. 101; betreffende wijziging Ziektewet 279 blz. 30 Maart 1935. Koninklijk Besluit dd.; S. 163 en S. 164; betreffende vaststelling van een algemeenen maatregel van bestuur (Ziektewet) .... 280, 281 3 April 1935. Koninklijk Besluit dd.; Nr. 10; betreffende verleening van vergunning tot het doen verrichten van arbeid door vreemdelingen .... 57, 116 21 Juni 1935. Circulaire van den Minister van Sociale Zaken dd.; Nr. 300-1365 Afd. W. en S.; betreffende inschrijving bij openbare arbeidsbemiddeling van inwonende gezinsleden van steuntrekkenden en in een werkverschaffing geplaatsten . . . 130, 190 24 Juni 1935. Circulaire van den Minister van Sociale Zaken dd.; Nr. 600 A.B. Afd. W. en S.; betreffende regeling inzake het verleenen van financieele tegemoetkoming bij het verrichten van arbeid buiten de woonplaats, maar in Nederland ... 50, 54, 170 17 Augustus 1935. Koninklijk Besluit dd.; Nr. 90; betreffende regeling van het verrichten van arbeid door vreemdelingen 60, 116 24 September 1935. Circulaire van den Directeur van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling dd.; Nr. 324 Afd. A.B.; betreffende verstrekken van statistische gegevens .... 174 PERSONENREGISTER. blz. Aalberse, Prof. Mr. P. J. M. . . . 229, 231, 256, 277 Andel, Mej. T. v. 188 Bakker, J 182 Bennik, Ir. A. W. F 199 Berinsohn, H. W 177 Bloemers, H. P. J 231 Bücher, Dr. Karl 37, 111 Colijn, Dr. H 43, 154 Delft, A. J. A. C. v 137 Det, E. v 176, 178 Detiger, W. F 71, 132, 160 Dorp, Mej. Mr. E. C. v. . . . . . . . 192 Graaf, A. de 136 Grünbaum, Prof. Dr. A. A 176 Haastert, M. H. v. 182 Hartland, J. A. A 42 Hiemstra, P 182 Houten, Mr. S. v 194 Idenburg, Dr. Ph. J 136 Josephus Jitta, Prof. Mr. A. C 231 Lely, Dr. P. J 252 Lier, Th. v 56, 65, 182 Lietaert Peerbolte, Mr. L. 178 Loerakker, A. J. 182 Mastenbroek, A 235 Nieuwenhuis, Dr. Ir. J. G. J. C 153 Oppenheimer—Belinfante, Mevr. Mr. D. R. E. . . 188 Posthuma, Dr. F. E 255 Pot, G 182 Putt, K. L. Henri v. d 188 Quint, Mr. Ir. A. W., 231 Slotemaker de Bruine, Dr. J. R 279 Smid, J 182 Talma, Mr. A. S 258, 279 Taylor, F. W ■ 115 blz. Verschuur, Mr. T. J. . . . . . . . 279 Verwey, Ir. R. A 136 Vooren—Onnes, Mevr. M. G. v 188 Vries, Mr. S. de 231 Vrijburg, Dr. B 45 Zinderen Bakker, R. v 182 ZAAKREGISTER A. blz. Aanbestedingen 144 Aangifte ongeval 253 Aanmeldingsformulier 111 Aanmelding van werkzoekenden 109, 128 Aanneming van werk 207, 220 Aanvragen van werkgevers . 100, 135, 140, 143, 150, 154, 157 Administratie informaties 117 Administratie organen der o.a 88 Administratiemiddelen 196 Advertenties 145, 149 Advies inzake vreemdelingen 64 Afrika, emigratie naar 45 Afvoeringen 100 Agentschappen der arbeidsbemiddeling .... 4 Amerika, immigratie in ....... 41 Arbeid buiten woonplaats 49 Arbeidsbemiddelaar, geschooldheid van den ... 79 Arbeidsbemiddeling 1 — binnenscheepvaart 76 — definitie 160 — hotel-, café en restaurantbedrijf . . . 76 — jeugdigen 173 — land- en tuinbouwbedrijf 76 — overheidsinstellingen 76, 142 — technici 76 — verplichtend stellen der 85 — vrouwen 184 — wet 285 — wettelijk verplichte ...... 137 Arbeidsbeurzen 3 Arbeidsconflict 67 Arbeidsdifferentiatie 111 Arbeidsgeschillen 229 blz. Arbeidsinspectie 73 Arbeidsmarktstatistiek 6, 72 Arbeidsovereenkomst ........ 207 Arbeidsreserves ......... 243 Arbeidsvoorwaarden 75, 91, 152 Argentinië, immigratie in 41, 45 Armenzorg ........ 115, 122, 130 Australië, emigratie naar 41 B. Bedrijfsarbeidsbeurzen 129 Bedrijfsraden 87, 233 Bedrijfsvereenigingen 257 Bekwaamheid van werkzoekenden ..... 126 België, immigratie in 40 Bemiddeling .......... 159 Benoeming directeur of agent ...... 35 Berging der kaartregisters 205 Beroepsgroepen 73 Beroepskeuze .... 82, 115, 120, 138, 175, 178 Beroepskunde 114, 175 Bevoegdheden bedrijfsraden 242 Bevolkingsregister 115, 119, 156 Bevolkingsverplaatsing 40 Bewijs van inschrijving 127, 133, 196 Bezwaarschrift, staking 70 Bezwaarschrift, werkloosheidsverzekering .... 250 Binnenlandsche migratie 37 Blokzegels 261 Bouwvergunningen ........ 145 Brazilië, emigratie naar 45 Buitendienst ........ 147, 166, 168 Bijzondere arbeidsbemiddeling 1 C. Canada, emigratie naar 45 Centrale Rijks Arbeidsbeurs 6 Centralisatie in de bemiddeling ..... 182, 189 Codes 92, 200 Collectieve arbeidsovereenkomsten . . .75, 86, 142, 219 blz. Commissie van Advies bedrijfsraden 244 — van Advies werkloosheidsverzekering . . 251 — van Bijstand voor de arbeidsbemiddeling en de migratie, Centrale 33 — Centrale Huisarbeids- 227 — Plaatselijke Huisarbeids- 226 — van Toezicht op gem. arbeidsbeurzen . 7, 30 — van Toezicht districts-arbeidsbeurzen . . 8 — van Toezicht vakafdeelingen .... 9 Concurrentiebeding 211 Conflict .......... 67 Continentale migratie 37 Crisisbureaux ......... 86 Cijfergegevens 73 D. Dagelijksch Bericht der Centrale Rijks Arbeidsbeurs 110, 159 Dagloon .......... 255, 280 Dagzegels 260 Decentralisatie in de bemiddeling ...... 182 Declaratie kosten arbeidsbemiddeling 35 Directeur en personeel, verhouding tusschen ... 81 Distributie premie 270 Districts-arbeidsbeurzen ...... 4, 34, 158 Districts-arbeidsbeurzen, taak der 5 Districtsverdeeling rijksbemiddelaars ..... 231 Dood van den arbeider ........ 215 Drukwerken ......... 148, 198 Duitschland, immigratie in 40 Dynamieke gegevens 78 E. Economisch-technologische instituten ..... 73 Eenheid in administratie 88 Eenheidsformaat ......... 197 Eindigen arbeidsovereenkomst ...... 214 Elderswerkenden, steun aan 50 Emigratie 36 Emigratiemogelijkheden . . .... 45 Engeland, immigratie in 40 Europa, migratie binnen 40 F. blz. Familienaam Fooien Formulieren 196 Frankrijk, emigratie naar 40 G. Gedwongen winkelnering ....... Gehuwde vrouw, naam 205 Gemeentelijke arbeidsbeurzen , 3 Geneeskundige behandeling 274 Geschil 229 Getrouwde vrouw Getuigschrift 209 Gevolgen der bemiddeling 2 Godsdienstige overtuiging 1» 153, 220 Godsdienstplichten, vervulling van 209 Godspenning 1S2, 208 H. Halfjaarlijksche tellingen 75, 174 Handelsregister Handpenning 208 Heen en weer reizen ........ 51 Huisarbeid Huisarbeidersregister Huisarbeidscommissie 226 L Identiteit van den aanvrager ....... 154 Immigratie Indische arbeidsmarkt 77 Informatieformulieren Ingestelde bedrijfsraden 236 Inlichtingen, verstrekken van 91 Inschrijvingen ..... 100, 110, 125, 129, 132 Instelling bedrijfsraden ........ 236 Instructies voor directeuren van gemeentel, arbeidsbeurzen 23 — voor directeuren van districts-arbeidsbeurzen . 25 — voor agenten der arbeidsbemiddeling ... 28 blz. Intercontinentale migratie ...... 37 Interlocale bemiddeling ....... 5 Internationaal Arbeids Bureau 39 Invaliditeitsrente 266 Invaliditeitswet 258 Italië, migratie in J. Jaarverslag 35, 74, 101 — van den Rijksdienst der W.V. en A.B. . . 76 Jaarwedden leiders organen der openbare arbeidsbemidd. 34 Jeugdigen, het begip 174 K. Kaarten voor dagelijksch gebruik .... 126, 196 Kaartregisters 196 Kaartsystemen 196 Kamers van Koophandel en Fabrieken . . . . 73, 78 Kennisgeving staking 69 Kolonisatiemogelijkheden 45 Koppelbazen 181 Kosten der arbeidsbemiddeling 2, 34 Kwartaaltellingen 75; 174 L. Landbouw, arbeidsbemiddeling in den 180 Landbouwongevallen 256 Landverhuizing 38 Leiding arbeidsbeurzen 9 Lessen, volgen van 210 Loon . 76, 87, 193 — bepalingen 227 — boekjes . . 225 — gegevens 153 — klassenindeeling invaliditeitswet . . . 261 — lijsten 253 — register 225 — vaststelling en uitkeering .... 211, 280 blz. M. Maandstatistiek 74 — invulling der ........ 96 Maatschappelijke overtuiging 1 Maatschappelijk hulpbetoon ..... 115, 122, 130 Migratie 36, 40 Minderjarigen 208 Model nr. 40 74, 109 N. Naplakken .......... 270 Neutraliteit .......... 129 Nieuw-Guinea, emigratie naar ... 42 Nijverheidsstatistiek 73 O. Observatie verloop der bemiddeling 168 Onderlinge bedrijfsvereenigingen ...... 257 Onderwijsinrichtingen ....... 115, 121 Ongeval inwonende arbeider 208 Ongevallenrente 254 Ongevallenwet 252 Onthouding van bemiddeling 68 Ontspanning, gelegenheid voor 209 Onvolwaardige arbeidskrachten 177 Openbare arbeidsbemiddeling ...... 1 Openstelling arbeidsbeurs 150 Opheffing bedrijfsraden 236, 239 Opleiding personeel 80 Opzegging collectieve arbeidsovereenkomst .... 223 — dienstbetrekking 194, 215 Ordening van het bedrijfsleven .... 88, 137, 138 Organisatie arbeidsbemiddeling 3 Ouderdomsrente 268, 277 Overtuiging 1 P. Papiersoort materieel 198 Particuliere arbeidsbemiddeling 185 Persbericht 74, 77, 145 blz. Personeel, minimum-eischen t.a.v 82 Plaatsbaarheid werkzoekenden 127 Plaatsingen 100 Polen, migratie in 40 Politie 115, 124, 156 Politieke overtuiging 2 Premiën invaliditeitswet 260 — ouderdomswet . . . . . . 278 — zeeongevallenwet 255 — ziektewet 283 Propaganda 147, 186 Psychografische gegevens 152, 175 Psychotechniek 115, 120, 138 R. Raad van Arbeid 115, 124, 156, 253, e.v. Radio 149 Rangschikking der kaarten 127, 203 Rechten en verplichtingen 191 Rechtsgeschil 229 Rechtsvordering ter zake arbeidscontracten . . . 218 Reclamevormen ......... 148 Reclasseering 115, 124 Registratiekosten 219 Reglement bedrijfsraden 238 — gemeentelijke arbeidsbeurzen .... 18 Reiskosten, vergoeding van 51, 169 Rentekaart .......... 259 Rentezegels 260 Resultaat der bemiddeling 91 Rijksbijdrage in kosten der openbare arbeidsbemiddeling . 35 Rijksbemiddelaars 230 Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling, taak van den ...... 6 Rijkssubsidie steunverleening 78 Rijksverzekeringsbank 283 S. Samenstelling bedrijfsraden ....... 237 Schema arbeidsdifferentiatie 112 blz. Schorsing van bemiddeling 68 Seizoenarbeid 146 Signalen 199 Solliciteeren .......... 170 Staatkundige overtuiging 1, 220 Staking 5, 69, 229 Stamkaart werkzoekende 126, 196 Standaardmodellen 77, 206 Stand der werkloosheid 76, 78 Statistiek der arbeidsmarkt 6, 71, 95 — kosten der 34 Stempelkaart 127, 133, 196 Steunverleening 115, 122, 129, 190 Subsidie werkloozenkassen 247 T. Thuiswerkers 220, 280 Toeslag elders werkenden 50 Toeslag op loon 54 Toezicht op openbare arbeidsbemiddeling . . . 7, 9, 30 Tuinbouwongevallenwet 256 U. Uitbetaling loon 212 Uitkeering werkloozenkas ....... 249 Uitsluiting 5, 69 Uitvoeringsvoorschriften 18 Uitzonderingen loonklasse-indeeling invaliditeitswet . . 261 V. Vakafdeelingen 7, 34 Vakbonden ... .... 115, 122, 156 Vakcentralen 7 Vakvereeniging personeel 83 Vakvraagformulier 111, 113 Verandering van woonplaats 53 Verantwoording gevolgen der bemiddeling .... 161 Verbintenis .......... 207 Verblijfsvergunning 56 Verboden vereenigingen 154 Verbreken arbeidsovereenkomst 215 blz. Verdeelkaarten 152 Vereenigde Staten, immigratie in ..... 41 Verlenging der inschrijving 132 Verloop der arbeidsbemiddeling 77 Vernieuwing der inschrijving 132 Verordening bedrijfsraden 243 — gemeentelijke arbeidsbeurzen . . . 9, 67 — agentschappen der arbeidsbemiddeling . . 15, 67 Verplichtingen van den arbeider 210, 226 Verplichtingen van werkgever 208, 225 Verplichting tot inschrijving 129 Verslag werkzaamheden 35 Vervallen van inschrijving, het 135 Verwijzing van werkzoekenden . . . 91, 162, 164, 167 Verzamelen van gegevens ....... 115 Verzekeringsplicht 253, 259 Volgnummer der inschrijvingen 127 Vreemdelingenwetgeving 56 Vrijwillige ongevallenverzekering 256 W. Wachtgeldregelingen 243 Weduwenrente 271 Weezenrente 273 Weigering van werk 168 Werkgelegenheid, gegevens omtrent 144 Werkgever, definitie 139 Werkgevers 73, 253 Werkkring bedrijfsraden 242 Werkloosheid hoofdarbeiders ...... 136 Werkloosheidsstatistiek 71 Werkloosheidsverzekering 247 Werkloozentellingen . 72 Werknemers 252, 258, 279 Werknemersbonden 73 Werkstaking . . . . 5, 66 Werkverschaffing 129, 131, 137 Werkverschaffing, in — tewerkgestelden .... 97 Werkwijze bedrijfsraden 240 Wettelijk verplichte arbeidsbemiddeling .... 137 Winkelnering 211 z. blz. Zeeongevallenwet 255 Ziekte Ziekengeld 281 Ziekmelding 283 Ziekte inwonende arbeider 208 Ziektewet 279 Zondagsarbeid 209 Zuid-Afrika, emigratie naar 45