■■ WINKEL- I SLUITINGSWET ■ DOOR H. G. W. MUNNIK ADMINISTRATIEF AMBTENAAR BIJ DE ARBEIDSINSPECTIE DER ISTE KLASSE ALPHEN AAN DEN RIJN h N. SAMSOM -* 1930 WINKELSLUITINGSWET WINKELSLUITINGSWET DOOR H. G. W. MUNNIK ADMINISTRATIEF AMBTENAAR BIJ DE ARBEIDSINSPECTIE DER lSTE KLASSE ALPHEN AAN DEN RIJN N. SAMSOM 1930 INLEIDING. De Winkelsluitingswet geldt voor alle winkels. Hare werkingssfeer is derhalve veel uitgebreider dan die van het Winkelwerktijdenbesluit, hetwelk als regel alleen geldt in die gevallen, waarin de winkelier met vreemd personeel de zaak drijft. Iedere winkelier dient daarom van de bepalingen der Winkelsluitingswet op de hoogte te zijn en voor hem is dan ook in de allereerste plaats dit boekje bestemd. Doch ook aan hen, die geroepen zijn bij het toezicht op de naleving dezer wet hunne medewerking te verleenen, zal het ongetwijfeld goede diensten kunnen bewijzen, terwijl het met het oog op de bevoegdheden, welke aan de gemeenteraden zijn toegekend, eveneens op de gemeente-secretarieën van nut zal kunnen zijn. Ten behoeve van studeerenden gaat een historisch overzicht van de wettelijke regeling der winkelsluiting vooraf. H. G. W. MUNNIK. Voorburg (Z.-H.), November 1930. INHOUDSOPGAVE. Bladz. Historisch overzicht van de wettelijke regeling der winkelsluiting • 1 10 Korte inhoud van de Winkelsluitingswet .... 10—16 Tekst van de Winkelsluitingswet 17—37 Alphabetisch register • 38—40 HISTORISCH OVERZICHT VAN DE WETTELIJKE REGELING DER WINKELSLUITING EN KORTE INHOUD VAN DE WINKELSLUITINGSWET. Historisch overzicht van de wettelijke regeling der winkelsluiting en korte inhoud van de wet. Het vraagstuk van de wettelijke regeling der winkelsluiting heeft zich reeds sedert vele jaren in de publieke belangstelling mogen verheugen. Zoo werd bijvoorbeeld door den Amsterdamschen Gemeenteraad op 30 April 1902 besloten, om Burgemeester en Wethouders uit te noodigen eene commissie te benoemen, welke tot taak zou hebben te onderzoeken, in hoeverre en voor welke soorten van bedrijven in de gemeente Amsterdam eene verordening tot vaststelling van een sluitingsuur wenschelijk was. Aan deze uitnoodiging werd door Burgemeester en Wethouders gevolg gegeven en de commissie, tot wier voorzitter Prof. Mr. M. W. F. Treub benoemd was, bracht ten aanzien van de kappers- en barbiersbedrijven in 1903 en ten opzichte van de andere winkelbedrijven in 1905 een rapport uit. In beide verslagen werd voorgesteld — in overeenstemming met de meening van de meerderheid der betrokkenen —- een verplicht sluitingsuur vast te stellen en tevens het open zijn op Zondag in het algemeen te verbieden. Intusschen was het vraagstuk ook behandeld op het in 1902 te Amsterdam gehouden Derde Internationale Congres voor den Handeldrij venden Middenstand, waar prae-adviezen werden uitgebracht door Mr. J. A. Levy (vervroegde winkelsluiting) en Ed. Gerzon (wettelijke regeling van den arbeid in het winkelbedrijf). De meeningen dezer prae-adviseurs stonden scherp tegenover elkaar. Mr. Levy verwierp elke overheidsinmenging, ja betwistte zelfs de bevoegdheid van Gemeentebestuur en van Rijksregeering om deze materie te regelen, terwijl de heer Gerzon daarentegen een pleidooi voerde voor eene wettelijke winkelsluiting, waarbij hij dan het sluitingsuur op 10 uur s avonds gesteld wilde zien. Het congres nam ten slotte eene motie aan. waarin gezegd werd. „Dat het congres steunt alle pogingen naar het onderzoek van vervroegde winkelsluiting" 1). Het jaar daarop werd de wettelijke regeling van de winkelsluiting besproken op het te Rotterdam gehouden Eerste Nationale Congres voor den Handeldrijvenden Middenstand, waar als prae-adviseurs optraden Mr. J. G. Schürmann, W. C. Uyttenbroek, H. Revelman en A. Pieters. Op dit congres werd met overgroote meerderheid van stemmen de volgende conclusie aangenomen: 2) ,,'t Congres, overwegende, dat: Waar door wettelijke beperking van den arbeidsduur 't doel, beoogd met de vervroegde winkelsluiting, niet wordt bereikt; Waar de materieele en geestelijke welvaart van patroon en bediende t eischen en geen enkel rechtsbelang wordt geschaad, de Staat de bevoegdheid heeft, bepaalde regelen tot een bepaald sluitingsuur der winkels, magazijnen en daarmee gelijkgestelde bedrijven te stellen; Waar deze regeling slechts doel kan treffen door eene Rijkswet, die de nadere regeling aan de gemeente zal opdragen; Spreekt als zijne meening uit: dat alle pogingen in het werk moeten worden gesteld, om zoo spoedig mogelijk *) Zie rapporten en stenographisch verslag van het Derde Internationaal Congres voor den Handeldrijvenden Middenstand Amsterdam, nitgave van de Algemeene Winkelierevereeniging, 1903. *) Zie rapporten Congres van den Handeldrijvenden Middenstand, 1903. eene Rijkswet in het leven te roepen, die de beperking van het sluitingsuur zal regelen." Nadien werd de wettelijke regeling van de winkelsluiting herhaaldelijk op congressen en vergaderingen van den handeldrijvenden en industrieelen middenstand behandeld en, hoewel uit den aard der zaak de oppositie tegen zulk eene regeling niet ontbrak, verklaarde toch het grootste deel van de georganiseerde winkeliers zich van meetaf er voor. In dit verband moge hier ook nog gewezen worden op de enquête, welke de Haagsche Vereeniging voor vervroegde winkelsluiting in 1904 hield en welker resultaten door Prof. Dr. D. van Embden in het Sociaal Weekblad van 1 Juli 1905 werden besproken. Bij dit onderzoek bleek, dat de overgroote meerderheid der winkeliers, die de vragenlijsten ingevuld hadden, een sluitingsuur om 9 uur 's avonds wenschte, terwijl een deel van hen al om 8 uur n.m. wilde sluiten. Bij Koninklijk besluit van 9 Juni 1904, no. 35, werd eene Staatscommissie voor den handeldrijvenden en industrieelen middenstand ingesteld, welke commissie bij schrijven dd. 7 Augustus 1909 aan Hare Majesteit de Koningin mededeelde, eenstemmig van oordeel te zijn, dat het in het belang van den middenstand noodzakelijk was, ten spoedigste over te gaan tot eene wettelijke regeling van de winkelsluiting. Zij bood tevens aan een concept-ontwerp van wet met Memorie van Toelichting, alsmede andere op de winkelsluiting betrekking hebbende bescheiden, t. w.: vertalingen van de wetten, welke deze materie in Duitschland, Noorwegen. Engeland, Nieuw-Zeeland, Denemarken en Oostenrijk (ontwerp) regelden, adviezen van de Nederlandsche hoogleeraren in het Staatsrecht over de bevoegdheid der gemeenteraden om een bepaalden sluitingstijd voor winkels vast te stellen en een verslag van een onderzoek naar de vervroegde winkelsluiting te Dusseldorp. (Bovenvermeld schrijven werd met het ontwerp van wet en de andere genoemde stukken gepubliceerd in de „Verslagen en mededeelingen van de afdeeling Handel van het Departement van Landbouw, Nijverheid en Handel , jaargang 1910, no. 2.) Omtrent de uitgebrachte adviezen inzake de bevoegdheid van de gemeenteraden, om de sluiting van winkels op bepaalde uren te bevelen, worde opgemerkt, dat, waar deze bevoegdheid door sommigen betwist werd, de Vereeniging voor vervroegde winkelsluiting te 's-Gravenhage aan de toenmalige hoogleeraren in het Staatsrecht, alsmede aan den toen reeds afgetreden hoogleeraar Staatsraad Mr. J. Oppenheim, een schrijven had gericht, waarin hun oordeel omtrent dit punt gevraagd werd. Het antwoord van de hoogleeraren Mr. D. van Blom te Delft, Mr. Dr. A. A. H. Struycken te Amsterdam, Jhr. Mr. W. J. M. van Eijsinga te Groningen, Mr. J. de Louter te Utrecht, Mr. H. Krabbe te Leiden en dat van Mr. J. Oppenheim luidde, dat de gemeenteraden bedoelde bevoegdheid inderdaad bezaten. Prof. Mr. D. P. D. Fabius te Amsterdam alleen ontzegde aan den gemeenteraad in het algemeen deze bevoegdheid; slechts in bepaalde omstandigheden zou volgens hem de gemeenteraad zulk eene verordening op de winkelsluiting mogen maken, bijvoorbeeld als het langdurig geopend zijn van de winkels aanleiding zou geven tot misstanden op straat. Intusschen bleef altijd de mogelijkheid bestaan, dat de Kroon zulk eene verordening kon vernietigen. Zoo schreef Prof. de Louter in zijn antwoord: „Desniettemin blijft natuurlijk de Kroon de bevoegdheid behouden, om zulk eene verordening te schorsen of te vernietigen, indien Zij deze acht in strijd met wet of algemeen belang. In het laatste is Zij oppermachtig." en Prof. Struycken besloot zijn brief met de woorden: „Omtrent de vraag, of de Regeering tot vernietiging wegens strijd met het algemeen belang zou overgaan, is moeilijk eene voorspelling te wagen". Ook de Staatscommissie wijdde in de Memorie van Toelich- ting aan deze kwestie de noodige aandacht. Men leest aldaar het volgende: „De vraag, of de gemeente bevoegd is, eene verordening voor vervroegde winkelsluiting in het leven te roepen, vindt hare beantwoording in artikel 135 der Gemeentewet en speciaal of eene dergelijke regeling behoort tot „het bestuur van de huishouding der gemeente". Waar de plaatselijke wetgever niet mag treden in hetgeen van algemeen rijks- of provinciaal belang is — en de bevoegdheidskring van de gemeente te dien opzichte wordt bepaald door de grenslijn, die de hoogere machten trekken voor hare huishoudingen —, daar is de bevoegdheid tot het van gemeentewege maken van eene dergelijke ingrijpende verordening aan zeer grooten twijfel onderhevig. De Staatscommissie is van meening, dat eene dergelijke vérstrekkende bevoegdheid niet door de Gemeentewet met „huishouding" is bedoeld. Zij wenscht er hier op te wijzen, dat de meeningen omtrent de bevoegdheid der gemeenteraden tot het maken van zoodanige verordeningen zeer uiteenloopen. Bij de beantwoording van deze vraag heeft men inzonderheid ook er op te letten, of eene plaatselijke verordening zou kunnen vernietigd worden door de Kroon op grond van artikel 153 der Gemeentewet, als strijdig met het algemeen belang. Verstaat men onder algemeen belang in dit verband: het algemeen belang van het rijk of de provincie, dan zal zeer zeker eene dergelijke plaatselijke verordening vernietigd moeten worden. Vat men het algemeen belang ruimer op en wel als het algemeen belang van de ingezetenen der gemeente, dan zou er tegen eene plaatselijke verordening geen bezwaar zijn. Ten deele is men van oordeel, dat de bepaling van artikel 135 der Gemeentewet het oog heeft op het huishoudelijk belang der gemeente, hetgeen alleen „de gemeente" in haar geheel of hare leden als „leden der gemeente" betreft, terwijl hier wel indirect een algemeen belang voor de gemeente, doch direct het belang der betrokken personen, niet als leden der bepaalde gemeente wordt beoogd. Waar nu in elk geval de meeningen omtrent de bevoegdheid der gemeenteraden zoo uiteenloopen, en op reeds aangevoerde gronden de Staatscommissie van meening is, dat een algemeen belang bij de zaak is betrokken, daar zal ook reeds op opportuniteitsgronden de voorkeur moeten gegeven worden aan eene rijksregeling, die in het algemeen de grenzen van de sluitingsuren aangeeft, terwijl de gemeentebesturen nader de quaestie kunnen regelen op de wijze, als door de wét aangegeven. Waar, volgens het hiervoren uiteengezette standpunt van de commissie, naar hare meening de bevoegdheid van den wetgever vaststaat, daar zal ook door den rijkswetgever moeten vastgesteld worden eene algemeene voor het rijk geldende bepaling." Zooals reeds is medegedeeld, werd de kwestie van de wettelijke regeling der winkelsluiting besproken op de diverse congressen en vergaderingen, welke de middenstandsvereenigingen belegden. Doch ook andere soorten van organisaties interesseerden zich voor dit vraagstuk, zooals de Nederlandsche Vereeniging voor wettelijke bescherming der arbeiders en de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek. Eerstgenoemde organisatie besprak de wettelijke regeling der winkelsluiting op haar den 21 sten Mei 1910 gehouden vergadering, waar Prof. Mr. D. P. D. Fabius (contra) en Mr. J. G. Schürmann (pro) als inleiders optraden, terwijl de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek in 1911 eene bespreking van het vraagstuk hield, bij welke gelegenheid Mr. J. A. Levy (contra), Prof. Mr. D. P. D. Fabius (contra), Mr. J. G. Schürmann (pro) en Mr. L. N. Roodenburg (pro) prae-adviseurs waren. Inmiddels werden in verschillende gemeenten van ons land verordeningen ter regeling van de winkelsluiting gemaakt. welker verbindbaarheid niet werd ontkend. Deze gemeentelijke verordeningen hebben in het algemeen aan de daarvan gekoesterde gunstige verwachtingen beantwoord en zijn door de winkeliers ten zeerste gewaardeerd. De groote nadeelen, welke de tegenstanders van eene verplichte sluiting hadden gevreesd, bleken öf slechts gering te zijn öf in het geheel niet te bestaan. Evenwel kwamen in den loop der jaren enkele practische bezwaren tegen de gemeentelijke regelingen aan het licht, welke der Regeering aanleiding gaven, het vraagstuk van de winkelsluiting zelf ter hand te nemen. Meermalen deed zich bijvoorbeeld het geval voor, dat in eene gemeente (A) de winkelsluiting bij verordening geregeld was en in eene aangrenzende gemeente (B) zulk eene verordening ontbrak. Het gevolg hiervan was, dat menschen uit de gemeente A na het verplichte sluitingsuur hunne inkóopen in de gemeente B gingen doen, hetgeen natuurlijk schade opleverde voor de winkeliers te A, die zich aan de beperkende bepahngen hadden te onderwerpen. Eene soortgelijke moeilijkheid deed zich voor, als in twee aangrenzende gemeenten de betreffende verordeningen onderling sterk verschilden. Maar niet alleen voor de winkeliers, ook voor het winkelpersoneel was het verschil in regeling van groote beteekenis. Vandaar, dat van de zijde der winkelbedienden voortdurend op de totstandkoming van eene Rijksregeling werd aangedrongen. Het vraagstuk van de wettelijke regeling der winkelsluiting verkreeg een eenigszins ander aanzien, toen door de Arbeidswet 1919 de mogelijkheid geschapen was, om den arbeidstijd van de werknemers in het winkelbedrijf te regelen en te beperken. In verband hiermede werd door de Regeering in 1920 aan den Middenstandsraad, in welk lichaam de belanghebbende kringen van winkeliers goeddeels vertegenwoordigd waren, gevraagd, of eene wettelijke regeling der winkelsluiting van Rijkswege nog wenschehjk werd geacht en, zoo ja, welke de hoofdpunten van zoodanige regeling zouden behooren te zijn. De eerste vraag beantwoordde de Middenstandsraad bevestigend; als antwoord op de tweede vraag werd aan de Regeering een concept-wetsontwerp aangeboden, hetwelk de voorstellen van de Staatscommissie van 1904 tot grondslag had. Dit concept-ontwerp hield zich ook met de Zondagssluiting bezig, welke de Staatscommissie ongeregeld had gelaten. Na de ontvangst van dit advies van den Middenstandsraad bleef de zaak der winkelsluiting om verschillende redenen eenige jaren rusten en kwam eerst weder aan de orde, toen de Regeering de Arbeidswet 1919 ook voor den arbeid in winkels van kracht wilde verklaren en een Werktijdenbesluit voor winkels deed voorbereiden. Van belanghebbende zijde werd er toen namelijk op gewezen, dat de invoering van een werktijdregeling voor het winkelpersoneel, niet gepaard gaande met eene wettelijke regeling der winkelsluiting, speciaal in die gemeenten, waar geen sluitingsuur is voorgeschreven, of waar de gemeentelijke wetgever zich te dien opzichte bijzonder vrijgevig toonde, ongelijkheid in concurrentievoorwaarden zou teweeg brengen tusschen winkeliers, die niet en die wèl zonder hulp van winkelpersoneel het bedrijf uitoefenen. In het bijzonder geldt dit bezwaar voor de groote groep van met een klein personeel werkende winkeliers, die met hunne Winkels! .wet 2 alleen werkende vakgenooten hebben te concurreeren, en voor wie het openhouden van den winkel, wanneer het personeel naar huis is, door aard en omvang van het bedrijf practische moeilijkheden oplevert. Bij Koninklijke boodschap van 14 Juni 1928 werd dan ook bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een ontwerp van wet tot regeling der winkelsluiting aanhangig gemaakt. Dit ontwerp, waarover ook de Hooge Raad van Arbeid advies had uitgebracht, kwam op de hoofdpunten overeen met het concept-ontwerp, hetwelk de Middenstandsraad aan de Regeering aangeboden had. Den 22sten Februari 1929 verscheen het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer en den 18den April 1929 de Memorie van Antwoord, vergezeld van eene Nota van Wijziging. Op 6 Maart 1930 begon de openbare behandeling van het gewijzigde wetsontwerp in de Tweede Kamer, welk college op 21 Maart d.a.v. het ontwerp met 73 tegen 16 stemmen aannam. Het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer verscheen den 13den Juni 1930, het Eindverslag met de Memorie van Antwoord den llden November 1930. Op 26 November 1930 begonnen de openbare beraadslagingen, welke leidden tot aanneming van het ontwerp met 25 tegen 13 stemmen op 27 November 1930. * * * Na dit historisch overzicht moge thans eene algemeene bespreking van de wet op de winkelsluiting volgen. De Winkelsluitingswet geldt voor alle winkels, waaronder verstaan worden alle open of besloten ruimten, waar of van waaruit voorwerpen of stoffen aan het publiek in het klein plegen te worden verkocht of afgeleverd, of waar pleegt gewerkt te worden in eene barbiers- of kappersonderneming. Doordat ook „open" ruimten in deze definitie genoemd zijn, vallen gedeelten van de openbare straat, waar het winkelbedrijf pleegt uitgeoefend te worden, bijvoorbeeld uitstallingen vóór winkels en kramen, eveneens onder het begrip „winkel" en derhalve onder de bepalingen der Winkelsluitingswet. Intusschen wordt in artikel 3 der wet eene opsomming gegeven van de gevallen, waarin de Winkelsluitingswet niet van toepassing is. Zoo zijn vrijgesteld de verkoop en de aflevering van ijs (zoowel ruw ijs als consumptie-ijs), de verkoop van dag- en weekbladen, de verkoop door middel van automaten, de aflevering van maaltijden en kokswaren, de verkoop en aflevering van rouwkleeding, enz. Voorts is bepaald, dat in restaurants, koffiehuizen en andere inrichtingen, waar uitsluitend of in hoofdzaak spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse bereid of verkocht worden, te allen tijde spijs of drank verkocht mag worden, doch alleen voor het verbruik ter plaatse. In hotels mag aan logeergasten steeds geleverd worden, terwijl ook openbare middelen van vervoer en restaurants in stations buiten de toepasselijkheid der wet vallen, voor wat de levering aan reizigers betreft. Men zie nu echter het onderscheid tusschen hotels, gewone restaurants en stationsrestaurants. In hotels mogen steeds „leveringen" aan logeergasten plaats vinden. Hetzelfde mag in stationsrestaurants ten opzichte van reizigers geschieden. Waaruit deze „leveringen" mogen bestaan, wordt in de wet niet nader aangeduid, zoodat deze alles kunnen omvatten, derhalve ook sigaren of sigaretten. De logeergast kan dus in zijn hotel en de reiziger in het restaurant op het station ook na sluitingstijd der winkels sigaren of sigaretten bekomen. In gewone restaurants daarentegen mogen alleen spijzen of dranken voor gebruik ter plaatse te allen tijde verkocht worden. Hier zullen daarom na sluitingstijd der winkels geen sigaren of sigaretten aan de bezoekers mogen worden verkocht (wèl door middel van automaten), daar deze genotmiddelen niet onder „spijzen of dranken" gerangschikt kunnen worden. Volgens de bovenvermelde definitie is de betreffende ruimte alleen dan „winkel", als men er „pleegt" te verkoopen, m. a. w. als er gedurende eenigen tijd verkocht wordt. Hoe lang er verkocht moet worden, alvorens men van „plegen" kan spreken, is niet in de wet bepaald. In voorkomende gevallen zal eventueel de rechter moeten beslissen. Volgens een arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden „pleegt" men iets te doen, wanneer men dit gedurende 7 a 10 achtereenvolgende werkdagen doet. Waar deze quaestie vooral van belang is voor zoogenaamde „vliegende winkels", alsmede voor den verkoop in hotelkamers, is zij in de aanteekening onder artikel 1 der wet (zie blz. 19 van dit boekje) uitvoerig behandeld. De Winkelsluitingswet stelt in het algemeen den sluitingstijd op 8 uur 's avonds. Evenwel mag des Zaterdags en op nog enkele andere dagen de winkel tot 10 uur 's avonds open zijn. Kappers- en barbierswinkels mogen op Zaterdag en op eenige andere dagen tot 11 uur 's avonds voor het pubhek geopend zijn, doch na 10 uur n.m. uitsluitend voor het verrichten van kappers- en barbierswerkzaamheden. Gedurende den Zondag moeten de winkels gesloten zijn. Alleen voor bepaalde winkels is om practische redenen toegestaan op Zondag open te wezen. Zoo mogen melk-, vischen fruitwinkels iederen Zondag tot 12 uur 's middags geopend zijn, doch alleen voor den verkoop van melk, room. visch en fruit, terwijl winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, gedurende ten hoogste vier achtereenvolgende uren op Zondag voor het pubhek geopend mogen zijn voor den verkoop van brood, banket, suikerwerk en chocolade. Deze vier uren moeten liggen tusschen 9 uur 's morgens en 8 uur 's avonds en behooren te zijn vermeld op een geschrift of drukwerk, dat aan de toegangsdeur tot den winkel bevestigd is, zoodanig, dat men er van buitenaf gemakkelijk van kan kennisnemen. Aan winkeliers, die tot een kerkgenootschap behooren, dat den wekelijkschen rustdag op den Sabbath of op den Zevendedag viert, zal op hun verzoek door Burgemeester en Wethouders vergunning worden verleend, om hunne winkels tot 's Zondagsmiddags 2 uur geopend te houden. Betreft het een winkel, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, dan mag de winkel op Zondag tot 8 uur 's avonds open zijn, maar na 2 uur 's middags mag er dan alleen brood, banket, suikerwerk en chocolade verkocht worden. Gedurende den Sabbath of den Zevendedag moet de winkel voor het pub hek gesloten zijn en aan de toegangsdeur tot den winkel moet eveneens eene kennisgeving bevestigd wezen, waaruit men van buitenaf gemakkelijk kan zien gedurende welke uren de winkel op Zondag geopend is. Ook moet in den winkel op eene plaats, die vrij toegankelijk is voor het publiek, en zoodanig, dat het daarvan gemakkehjk kan kennisnemen, de akte van de vergunning opgehangen zijn. Ten slotte mogen Israëlietische winkeliers, die eene vergunning, als boven bedoeld, verkregen hebben, hunne winkels niet alleen tot 10 uur 's avonds open houden op de dagen, waarop dit ook aan andere winkeliers is toegestaan, doch bovendien mogen de Joodsche winkels tot 10 uur n.m. geopend zijn op bepaalde dagen, welke aan Israëlietische feestdagen voorafgaan, alsmede op den dag, waarop het Israëlietische Paaschfeest eindigt, mits de winkels tijdens den duur van die feesten gesloten zijn. Klanten, die op het ingevolge de wet geldende sluitingsuur zich reeds in den winkel bevinden, mogen tot ten hoogste een half uur na het sluitingstijdstip nog afgeholpen worden. Gedurende den tijd, dat de winkel gesloten moet zijn, mogen van dien winkel of van het daarbij behoorende winkel- huis uit ook geen goederen ter aflevering aan het publiek uitgezonden worden. Evenwel is voor het bezorgen van brood eene uitzondering gemaakt, ingeval bij plaatselijke verordening (zie hieronder) een sluitingsmorgen of sluitingsmiddag is vastgesteld. Ten einde te voorkomen, dat straatventers den winkeliers eene oneerlijke concurrentie aandoen, is bepaald, dat het venten, het verkoopen en het te koop aanbieden op of aan voor het openbaar verkeer openstaande land- en waterwegen verboden is op tijden, waarop ook de winkels niet geopend mogen zijn. Op Zondag en op eenige met name genoemde feestdagen zal dit verbod echter niet gelden voor geringe eetwaren. Eene definitie van „geringe eetwaren" is niet gegeven. Hiermede zijn in het kort de bepalingen besproken, waarbij de wet zelf ten aanzien van de winkelsluiting positieve voorschriften geeft. Nu dienen nog twee artikelen behandeld te worden, welke aan den Gemeenteraad en aan het college van Burgemeester en Wethouders bepaalde bevoegdheden toekennen. Krachtens het eene artikel kan de Gemeenteraad bij plaatselijke verordening en onder goedkeuring van de Kroon voorschrijven, dat alle of bepaalde groepen van winkels in de gemeente of in een deel van de gemeente op een vastgestelden morgen of middag per week gesloten moeten zijn. Dit artikel hangt samen met artikel 47, 2de lid, onder e, der Arbeidswet 1919 en artikel 2, 1ste lid, van het Werktijdenbesluit voor winkels 1929, waarbij voor het winkelpersoneel een vrije morgen of vrije middag wordt voorgeschreven. Ten einde nu de naleving van deze bepaling gemakkelijker te maken, is aan de Gemeenteraden in de WTinkelsluitingswet de hierboven vermelde bevoegdheid verleend. Van meer gewicht is de bepaling van het andere artikel, waarin gezegd wordt, dat, indien bijzondere omstandigheden afwijkingen van de wet in eene gemeente gewenscht maken, deze afwijkingen door den Gemeenteraad onder goedkeuring van de Kroon kunnen worden vastgesteld. Bedoelde afwijkingen kunnen zoowel eene verzwakking als eene verscherping van de wet zijn. Onder „bijzondere omstandigheden ' worden bijvoorbeeld verstaan omstandigheden, welke met plaatselijke levensgewoonten samenhangen of met seizoentijden verband houden. Voorts is de Gemeenteraad bevoegd, om ten hoogste 21 dagen in het jaar aan te wijzen, waarop de bij de Winkelsluitingswet vastgestelde bepalingen omtrent het sluitingsuur niet zullen gelden, terwijl hij ook voor die dagen een later sluitingsuur, dan de wet aangeeft, kan vaststellen. Burgemeester en Wethouders hebben ten slotte nog de bevoegdheid, om van de verbodsbepalingen der wet ontheffing te verleenen voor plotseling opkomende bijzondere omstandigheden, alsmede ten aanzien van alle winkels op tentoonstellingen, fancy-fairs of andere soortgelijke inrichtingen van tijdelijken aard en ten opzichte van veilingen. Indien derhalve bijzondere omstandigheden zóó plotseling opkomen, dat niet gewacht kan worden op eene regeling door den Gemeenteraad, dan kunnen Burgemeester en Wethouders ontheffing verleenen. Deze ontheffingen zijn al of niet voorwaardelijk, worden voor een bepaalden tijd verleend en ter openbare kennis gebracht. Het toezicht op de naleving der Winkelsluitingswet is o. a. opgedragen aan de ambtenaren der Arbeidsinspectie en der Rijks- en Gemeentepolitie. Deze ambtenaren hebben daartoe te allen tijde het recht van toegang tot winkels, winkelhuizen, café's, restaurants en andere inrichtingen, waar uitsluitend of in hoofdzaak spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse worden bereid of verkocht. Wordt hun de toegang geweigerd of belemmerd, of wordt hun op aanmelding tot toelating niet geantwoord, dan kunnen zij zich desnoods met behulp van den sterken arm toegang verschaffen. Indien de ruimte, waarin zij willen binnentreden, tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk is, dan hebben zij tegen den wil van den bewoner geen toegang dan op vertoon van een schriftelijken last van den Kantonrechter of van den Burgemeester. Voorts moet van dit binnentreden door hen proces-verbaal worden opgemaakt, welk verbaal bmnen tweemaal 24 uren aan den bewoner in afschrift moet worden medegedeeld. TEKST VAN DE WINKELSLUITINGSWET MET AANTEEKENINGEN EN ALPHABETISCH REGISTER Winkels. Winkelhuis. Veilingen. Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassatt, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat eene wettelijke regeling der winkelsluiting wenschelijk is; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Artikel 1. 1. Onder „winkels" verstaat deze wet alle open of besloten ruimten, waar of van waaruit voorwerpen of stoffen aan het publiek in het klein plegen te worden verkocht of afgeleverd, of waar pleegt gewerkt te worden in eene barbiersof kappersonderneming. 2. Onder „winkelhuis" verstaat deze wet elke met een winkel in eenige verbinding staande open of besloten ruimte in hetzelfde gebouw of op het bijbehoorende terrein. Aanteekeniiig. Volgens bovenstaande definitie vallen ook gedeelten van de openbare straat, waar het winkelbedrijf pleegt te worden uitgeoefend, zooals uitstallingen voor winkels en kramen op dag- en weekmarkten, onder het begrip „winkel". In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer werd gevraagd, of veilingen en photografische ateliers ook als winkels beschouwd moeten worden. De Minister antwoordde hierop in de Memorie van Antwoord, dat de verkoop door veilingen, indien deze worden gehouden in iocaliteiten, welke daarvoor als regel worden gebruikt, gedurende sluitingstijd in het algemeen verboden zal zijn. Van het bepaalde in artikel 9 der wet zal echter kunnen worden gebruik gemaakt, om in bijzondere gevallen het houden van veilingen gedurende dien tijd mogelijk te maken. Bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer werd gevraagd, of groenten-, vruchten- en eierenveilingen buiten de toepassing der Winkelsluitingswet zouden vallen. De Minister deelde hieromtrent mede, dat bedoelde veilingen niet onder de wet vallen, omdat aldaar noch in het klein, noch aan het „publiek" pleegt te worden verkocht, doch in het groot en aan winkeliers en grossiers. Photografische ateliers worden, blijkens de Memorie van Antwoord, niet als winkels beschouwd. Op de eveneens in het Voorloopig Verslag gestelde vraag, of hotelkamers, waar bepaalde goederen verkocht worden, onder de bepalingen van de Winkelsluitingswet zullen vallen, antwoordde de Minister, dat zulks van de omstandigheden zal afhangen en de rechter daaromtrent in voorkomende gevallen zal hebben te beslissen. De Minister doelde hierbij waarschijnlijk op het feit, dat in het wetsartikel van „plegen" gesproken wordt. Wanneer n.1. eene hötelkamer slechts één dag of enkele dagen als verkoopplaats gebezigd wordt, kan men niet zeggen, dat men er „pleegt" te verkoopen en zal in dat geval de Winkelsluitingswet niet van toepassing zijn. Evenzoo staat de zaak ten aanzien van de zoogenaamde „vliegende winkels". Of deze onder de wet zullen vallen, hangt af van den tijd, gedurende welken in die inrichtingen verkocht wordt, alsmede van de omstandigheid, of de ruimte, waar de vliegende winkel gevestigd wordt, reeds eerder als winkel a) dan niet is gebruikt . Een vliegende winkel, welke gevestigd wordt in een pand, waar tevoren niet het winkelbedrijf werd uitgeoefend, zal slechts dan onder de definitie van „winkel" vallen, indien er gedurende een bepaald aantal dagen (eventueel vast te stellen door den rechter) verkocht wordt. Vestigt men daarentegen den vliegenden winkel in eene ruimte, waar reeds voorwerpen of stoffen in het klein aan het pubhek werden verkocht, waar derhalve placht verkocht te worden, dan valt de vliegende winkel onder de bepalingen der Winkelsluitingswet, ook al is hij slechts één dag in deze ruimte gevestigd. Er is een arrest van den Hoogen Raad dei Nederlanden, gepubliceerd in het Weekblad van het Recht var 7 October 1895, no. 6706, waarbij beslist is, dat men iets „pleegt' te doen, als men dit gedurende 7 a 10 achtereenvolgende werk dagen doet. In dit verband kan ook nog gewezen worden op een vonnis van een Kantonrechter, waarbij bepaald werd, dat men var „plegen" kan spreken, als gedurende eenige jaren telkens oj Photograflsche ateliers. Hötelkamers. Vliegende winkels. Plegen. L ) Rijwielverhuurders. titraatventen. i Sluitingstijd. Niet-toepasaelijkheid. eene bepaalde plaats 2 a 3 dagen gewerkt wordt. Het betrof hier het dorschen van rogge, dat ieder jaar gedurende 2 a 3 dagen op eene hofstede plaats had. Bij dit vonnis werd dus het criterium voor ,.plegen" niet gelegd in de continuïteit van den arbeid gedurende 7 a 10 achtereenvolgende werkdagen, doch in het feit, dat de arbeid op dezelfde plaats periodiek plaats vond en derhalve aldaar placht te worden verricht (Centraal Verslag der Arbeidsinspectie over 1928, blz. 296). Een winkelier, die als hoofdbezigheid rijwielen verhuurt, zal slechts dan onder de Winkelsluitingswet vallen, indien hij zich daarnevens ook pleegt bezig te houden met den verkoop in het klein aan het publiek. De verkoop van chocolade, enz. langs de treinen en het straatventen zijn niet te beschouwen als verkoop in winkels, daar hier geen bepaalde plaats van het station of van den openbaren weg aan te wijzen is, waar pleegt te worden verkocht. Intusschen is het venten niet vrijgelaten. Artikel 8 der Winkelsluitingswet stelt te dien aanzien regelen, welke, kortweg gezegd, hierop neerkomen, dat tijdens de uren, waarop de winkels gesloten moeten zijn, ook het venten verboden is. Alleen het venten met geringe eetwaren is op Zondag, den Nieuwjaarsdag, den tweeden Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den tweeden Pinksterdag en de beide Kerstdagen toegestaan. Onder het begrip „winkel" valt tevens de zelfstandige localiteit, i'an waaruit elders gekochte of bestelde goederen plegen te worden if geleverd. Artikel 2. Het is verboden een winkel voor het publiek geopend te hebben: a. gedurende den Zondag; b. tusschen 8 uur des namiddags en 5 uur des voormiddags. Artikel 3. 1. De bepalingen dezer wet zijn niet van toepassing op: a. Rijkskantoren; b. apotheken, voor zoover betreft den verkoop en de iflevering van genees- en verbandmiddelen; c. koffiehuizen, restaurants en andere inrichtingen, waar uitsluitend of in hoofdzaak spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse worden bereid of verkocht, voor zoover betreft den verkoop van spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse; d. den verkoop en de aflevering van brandstof en smeermiddelen voor en van onderdeelen voor spoedeischende herstellingen aan voer- en vaartuigen en rijwielen; e. den verkoop van dag- en weekbladen; ƒ. den verkoop en de aflevering van ijs; g. den verkoop en de aflevering van winkelwaren ten behoeve van binnenkomende, uitgaande en doorgaande schepen; h. den verkoop door middel van automaten; i. de aflevering van maaltijden en kokswaren; j. den verkoop en de aflevering van rouwkleeding; k. het verrichten van herstellingen en de aflevering van in herstelling gegeven voorwerpen. 2. De bepalingen dezer wet zijn bovendien niet van toepassing op hotels, voor zoover betreft leveringen aan logeergasten, noch op openbare middelen van vervoer en restaurants in stations, voor zoover betreft leveringen aan reizigers. Aanteekening. Speciaal met het oog op de postkantoren zijn de Rijkskantoren aan de toepasselijkheid der Winkelsluitingswet onttrokken. Onder de in het eerste lid onder c bedoelde inrichtingen zijn ook de foyers van schouwburgen e. d. begrepen. In koffiehuizen, restaurants, enz. mogen gedurende den sluitingstijd alleen spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse verkocht worden, doch geen sigaren, sigaretten, bloemen, enz., aangezien daardoor aan houders van sigarenwinkels, bloemenwinkels, enz. eene oneerlijke concurrentie zou worden aangedaan. Eene uitzondering hierop vormen restaurants in stations, voor zoover het leveringen aan reizigers betreft. Wat onder „leveringen" wordt verstaan, is niet nader bepaald. Daaronder valt alles. Derhalve mogen dus in stationsrestaurants wel sigaren, sigaretten, enz. aan reizigers verkocht worden op tijden, dat de winkels gesloten moeten zijn. Café's, enz. Vischwinkels. Verkoop op Zondag. Evenzoo mogen gedurende die tijden in hotels aan logeergasten allerlei waren geleverd worden. Gedurende sluitingstijd zal in vischwinkels de verkoop van spijzen voor verbruik ter plaatse in het algemeen verboden zijn. Waar dit soort verkoop geheel van plaatselijke levensgewoonten afhankelijk is — aldus de Memorie van Antwoord — leent het zich dan ook bij uitstek voor regeling door de gemeentelijke overheid krachtens artikel 9 der wet. De bepaling in het eerste lid, onder ƒ, heeft zoowel op ruw ijs als op consumptie-ijs betrekking. Artikel 4. 1. De bepaling van artikel 2, onder a, vindt geen toepassing: a. ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, op 1 Januari, 24, 26 en 31 December; b. ten aanzien van bloemenwinkels op 1 Januari, 14 en 15 Augustus, 1 en 2 November, 24, 26 en 31 December; c. ten aanzien van melk-, visch- en fruitwinkels tot 12 uur des middags, uitsluitend voor den verkoop van melk, room, visch en fruit; d. ten aanzien van winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, gedurende ten hoogste vier achtereenvolgende uren, liggende tusschen 9 uur des voormiddags en 8 uur des namiddags, doch uitsluitend voor den verkoop van die waren en onder voorwaarde, dat van de uren, gedurende welke de winkel op Zondag voor het publiek is geopend, te allen tijde Verkoop na 8 uur 's avonds. duidelijk is kennis gegeven op een geschrift of drukwerk, dat aan de toegangsdeur tot den winkel is bevestigd, zoodanig, dat daarvan van buiten af gemakkelijk kan worden kennis genomen. 2. De bepaling van artikel 2, onder b, vindt geen toepassing: a. op Zaterdag; b. op den dag, voorafgaande aan Goeden Vrijdag en Hemel- vaartsdag, op 14 Augustus en 31 October, onder voorwaarde, dat onderscheidenlijk op Goeden V rij dag, Hemelvaartsdag, 15 Augustus en 1 November voor den winkel de regeling wordt toegepast, welke voor den Zondag is vastgesteld; c. in het tijdvak van 25 November tot en met 5 December en in het tijdvak van 18 tot en met 24 December; d. ten aanzien van bloemenwinkels op 30 December en winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, op 31 December. 3. Op de in het tweede lid genoemde dagen zal het echter verboden zijn een winkel voor het publiek geopend te hebben na 10 uur des namiddags en vóór 5 uur des voormiddags. 4. Kappers- en barbierswinkels mogen op de in het tweede lid, onder a en b, genoemde dagen, benevens op 24 December, zoo deze dagen werkdagen zijn, tot 11 uur des namiddags voor het pubhek geopend zijn, doch na 10 uur des namiddags uitsluitend voor het verrichten van kappers- en barbierswerkzaamheden. Aanteekemng. In het eerste lid. wordt voor bepaalde soorten van winkels op bepaalde dagen toegestaan, dat de winkel op Zondag voor het publiek geopend is, terwijl melk-, visch- en fruitwinkels iederen Zondag tot 12 uur 's middags geopend mogen zijn, doch uitsluitend voor den verkoop van melk, room, visch en fruit. Bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer werd gevraagd, of met „visch" en „fruit" alleen versche visch en versch fruit bedoeld worden. De Minister antwoordde hierop, dat daaronder verstaan wcrdt alle visch en alle fruit, dus ook bijv. gebakken en gerookte visch, vruchten in blik, enz. Gecondenseerde melk valt eveneens er onder (M. v. A. Eerste Kamer). Winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, mogen iederen Zondag gedurende ten hoogste vier achtereenvolgende uren, liggende tusschen 9 uur 's morgens en 8 uur 's avonds, voor het pubhek geopend zijn, uitsluitend voor den verkoop van de genoemde waren en onder voorwaarde, dat aan de winkeldeur eene kennisgeving bevestigd is betreffende de men, gedurende welke de winkel op Zondag open is. Israëlietische winkels. Deze uitzondering is gemaakt, omdat uit den stroom van adressen, welke tijdens de voorbereiding van het wetsontwerp bij den Hoogen Raad van Arbeid binnenkwam, duidelijk bleek, dat een belangrijk deel van den omzet van dergelijke zaken juist op den Zondag valt, terwijl, indien de winkels op Zondag gesloten moeten zijn, dat gemis aan omzet niet of slechts voor een klein deel gecompenseerd wordt door een grooteren verkoop op den Zaterdag. Bij de bespreking van deze materie in de Tweede Kamer werd door één der leden nog opgemerkt, dat er in Nederland vele gemeenten zijn, waar geen behoefte aan Zondagsverkoop bestaat en waar niemand er aan denkt, op Zondag koek of banket te koopen, zoodat ook niemand, die in deze artikelen handel drijft, in bedoelde plaatsen zijne zaak des Zondags open houdt. Waar, naar de meening van dien afgevaardigde, deze toestand bestendigd moet blijven, vroeg hij den Minister, of, wanneer in dergelijke gemeenten zoo'n algeheele Zondagssluiting bij gemeentelijke verordening krachtens artikel 9 der Winkelsluitingswet wordt voorgeschreven, zulk eene verordening dan door de Kroon zal worden goedgekeurd. Op deze vraag gaf de Minister een bevestigend antwoord. Het tweede lid bevat de uitzonderingen op den in artikel 2, onder b, gestelden regel, dat de winkel van 8 uur 's avonds tot 5 uur 's morgens voor het publiek gesloten moet zijn. Onder b wordt de voorwaarde gesteld, dat op de daar vermelde dagen voor den winkel de regeling wordt toegepast, welke voor den Zondag is vastgesteld. Bedoelde regeling vindt men èn in artikel 2 èn in artikel 4, eerste lid. In den regel zal, indien op den voorafgaanden dag van een later sluitingsuur is gebruik gemaakt, op Goeden Vrijdag, Hemelvaartsdag, 15 Augustus en 1 November de winkel gesloten moeten zijn, uitgezonderd in de gevallen, welke opgesomd zijn in het eerste lid van artikel 4 der wet. Ten aanzien van het in het derde en vierde lid opgenomen sluitingsuur worde nog opgemerkt, dat, wanneer om bijzondere redenen plaatselijk een later sluitingsuur wenschelijk blijkt, dit krachtens het bepaalde in artikel 9 door den Gemeenteraad onder goedkeuring van de Kroon kan worden vastgesteld. Zie ook het derde en vierde lid van artikel 9 dezer wet. Artikel 5. 1. Aan het hoofd of den bestuurder van een winkel, die tot een kerkgenootschap behoort, dat den wekelijkschen rustdag op den Sabbath of op den Zevendedag viert, zal op zijn verzoek door Burgemeester en Wethouders vergunning worden verleend om zijn winkel op Zondag tusschen 5 uur des voormiddags en 2 uur des namiddags voor het pubhek geopend te houden, of, indien het betreft een winkel, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, tusschen 5 uur des voormiddags en 8 uur des namiddags, met dien verstande, dat daarin na 2 uur des namiddags uitsluitend brood, banket, suikerwerk en chocolade mag worden verkocht. 2. Aan hem, wien eene vergunning, als in het eerste lid bedoeld, is verleend, zal het. evenwel verboden zijn een winkel voor het pubhek geopend te hebben gedurende den Sabbath of den Zevendedag. 3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid van artikel 4, geldt de bepahng van artikel 2, onder b, niet voor een winkel, waarvan het hoofd of de bestuurder behoort tot een Israëlietisch kerkgenootschap, indien hem eene vergunning, als in het eerste lid bedoeld, is verleend: a. op de twee dagen, onmiddellijk voorafgaande aan den dag, waarop het Israëlietisch Paaschfeest aanvangt; b. op den Woensdag en Donderdag, voorafgaande aan het Israëlietisch Paaschfeest, zoo dit feest op Zaterdag aanvangt; c. op den dag, onmiddellij k voorafgaande aan dien, waarop de zevende dag van het Israëlietisch Paaschfeest aanvangt; d. op den dag, waarop het Israëlietisch Paaschfeest eindigt; e. op den dag, onmiddellijk voorafgaande aan den dag, waarop onderscheidenlijk het Israëlietisch Wekenfeest, het Nieuwjaarsfeest, het Loofhuttenfeest en het Slotfeest aanvangt; ƒ. op den Donderdag, voorafgaande aan het Israëlietisch Wekenfeest, zoo dit feest op Zaterdag aanvangt; een en ander onder voorwaarde, dat de winkel tijdens den duur van genoemde feesten voor het pubhek gesloten is. Winkels!, wet 3 Het bepaalde in het derde en het vierde lid van artikel 4 vindt daarbij overeenkomstige toepassing. 4. Het hoofd of de bestuurder van een winkel, aan wien eene vergunning is verleend, als bedoeld in het eerste lid, is verplicht te zorgen, dat aan de toegangsdeur tot den winkel een geschrift of drukwerk is bevestigd, zoodanig, dat daarvan te allen tijde van buiten af gemakkelijk kan worden kennis genomen, waarop duidelijk is vermeld gedurende welke uren de winkel op Zondag voor het pubhek is geopend. Tevens moet in den winkel op eene plaats, die vrij toegankelijk is voor het pubhek en zoodanig, dat het daarvan gemakkelijk kan kennis nemen, de akte der vergunning opgehangen zijn en bhjven. Aanteekening. Dit artikel behartigt de belangen van hen, die tot een kerkgenootschap behooren, dat den wekelijkschen rustdag niet op den Zondag viert. Het eerste lid bepaalt, dat zij, die den wekelijkschen rustdag op den Sabbath of op den Zevendedag vieren, vergunning zullen krijgen, om hunne winkels op Zondag gedurende bepaalden tijd open te houden, indien zij daartoe bij Burgemeester en Wethouders een verzoek indienen. Het sluitingsuur is daarbij als regel gesteld op 2 uur des namiddags. De winkels, waar uitsluitend of in hoofdzaak brood, banket, suikerwerk en chocolade wordt verkocht, zullen echter voor den verkoop van die artikelen tot 's avonds 8 uur mogen open blijven. In het tweede lid is daartegenover voor de hier bedoelde categorie van belanghebbenden de verbodsbepaling opgenomen, om gedurende den tijd van den Sabbath of den Zevendedag den winkel geopend te hebben. Het derde lid noemt, naast de in het tweede lid van artikel 4 vermelde uitzonderingen inzake het normale sluitingsuur, eenige dagen, waarop ten aanzien van Joodsche winkels, wier hoofden of bestuurders eene vergunning, a)s in het eerste lid bedoeld, hebben verkregen, dat sluitingsuur in verband met Israëlietische feestdagen niet in acht behoeft te worden genomen. Zie ten slotte ook artikel 9, derde en vierde lid. Artikel 6. 1. Bij plaatselijke verordening kan de Gemeenteraad onder Onze goedkeuring bepalen, dat op een werkdag per week gedurende een gedeelte van dien dag en wel vóór of na 1 uur des namiddags, alle of bepaalde groepen van winkels binnen de gemeente voor het publiek gesloten moeten zijn. De dag en het daggedeelte, in den vorigen volzin bedoeld, worden in de verordening aangewezen; zij kunnen verschillend zijn voor verschillende gedeelten der gemeente en voor verschillende groepen van winkels. 2. Op eene verordening, als in het eerste lid bedoeld, is het bepaalde bij artikel 9, tweede lid, van toepassing. Aanteekening. Artikel 47, tweede lid, onder e, der Arbeidswet 1919 bepaalt, dat bij de regeling van de arbeids- en rusttijden van arbeiders in winkels in acht moet worden genomen, dat deze personen — naast hun gewonen wekelijkschen rusttijd van ten minste 32 uren — geen arbeid mogen verrichten op één dag der week vóór of na 1 uur des namiddags, behoudens in de bij algemeenen maatregel van bestuur bepaalde gevallen. In het Winkelwerktijdenbesluit is dit voorschrift nader uitgewerkt. Artikel 2, eerste lid, van dit besluit bepaalt n.1., dat behalve gedurende den in artikel 1 van genoemd besluit bedoelden wekelijkschen rusttijd een arbeider, die in een winkel arbeid verricht, bovendien op één dag der week geen arbeid mag verrichten vóór of na 1 uur des namiddags. Uit deze bepaüng vloeit voort, dat aan een winkelbediende iedere week een vrije morgen of middag moet gegeven worden, tenzij ingevolge artikel 8 van het Winkelwerktijdenbesluit het districtshoofd der Arbeidsinspectie (of in beroep de Minister van Arbeid, Handel en Nijverheid) vergund heeft, dat dit voorschrift niet behoeft te worden nageleefd of (en dit geldt alleen voor mannen) indien de arbeid uitsluitend of in hoofdzaak uit bewakingsdiensten bestaat (artikelen 8 en 14 van het Winkelwerktij denbesluit). Ten einde nu de naleving van artikel 2, eerste lid, van hel Winkelwerktijdenbesluit gemakkelijker te maken, is in de Winkelsluitingswet in artikel 6 aan de Gemeenteraden de bevoegdheid Vrije middag of morgen. Afhelpen van klanten. Broodbezorging. toegekend om — onder goedkeuring van de Kroon — eene verplichte ochtend- of middagsluiting voor te schrijven. In tegenstelling met den toestand, waarbij van eene groep winkels de eene Maandagmorgen, de tweede Dinsdagmiddag en de derde gedurende weer een ander tijdvak gesloten is, zal dan bepaald kunnen worden, dat alle winkels van die soort bijv. op Vrijdagmiddag gesloten moeten zijn. Verordeningen, als in dit artikel bedoeld, zullen waarschijnlijk slechts dan tot stand komen, indien plaatselijk het bedrijfsbelang van de winkeliers zulks vordert, hetgeen gewoonlijk wel zal blijken uit een desbetreffend verzoek van de betrokken winkeliers zelf. Het aan de Kroon toegekende goedkeuringsrecht zal er voor kunnen waken, dat geen gemeentelijke verordeningen tot stand komen, welke met het belang der winkeliers geen of onvoldoende rekening houden. Immers in dergelijke gevallen kunnen dezen aan de Koningin verzoeken Hare goedkeuring aan de betreffende verordening te onthouden. In plattelandsgemeenten, waar nagenoeg geen winkels met personeel voorkomen en waar dus geen of weinig arbeiders zijn, die ingevolge het Winkelwerktij denbesluit een vrijen middag of morgen moeten hebben, zal het uitvaardigen van eene in dit artikel bedoelde verordening wel achterwege blijven. Artikel 7. 1. Het is verboden gedurende den tijd, dat een winkel voor het pubhek gesloten moet zijn, in, vóór, in de onmiddellijke nabijheid van, of van dien winkel of het daarbij behoorende winkelhuis uit iemand te bedienen. 2. Echter mogen degenen, die op het ingevolge deze wet geldende sluitingsuur reeds in den winkel aanwezig zijn, nog bediend worden tot ten hoogste een half uur na het sluitingsuur. 3. Het is verboden gedurende den tijd, dat een winkel voor het pubhek gesloten moet zijn, van dien winkel of van het daarbij behoorende winkelhuis uit, voorwerpen of stoffen ter aflevering aan het pubhek uit te zenden. 4. Het bepaalde in het derde lid is niet van toepassing op het uitzenden van brood, gedurende den tijd, dat een winkel, waar brood wordt verkocht, krachtens eene verordening, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, voor het pubhek gesloten moet zijn. Aanteekening. De bepaling van het eerste lid brengt ook den zoogenaamden verkoop „over het hekje" onder de werkingssfeer der wet. Voor het begrip „winkelhuis" zie men artikel 1, tweede lid, der wet. Men lette er op, dat hier gesproken wordt van „bedienen", hetgeen ruimer is dan „verkoopen" of „te koop aanbieden . Indien een winkelier dus na sluitingstijd aan een bij hem aanloopenden klant iets zou geven, wat die klant reeds vóór sluitingstijd gekocht had, zou de winkelier door dit „bedienen ' het in deze wetsbepaling gestelde verbod overtreden. Gedurende uiterlijk een half uur na het sluitingsuur mogen klanten, die zich op het sluitingsuur al in den winkel bevonden, geholpen worden. Het derde lid verbiedt het uitzenden van winkelwaren na het sluitingsuur. Waar evenwel het bezorgen van brood voortgang moet hebben, ingeval bij gemeentelijke verordening voor bakkerswinkels een sluitingsmorgen of -middag mocht worden vastgesteld, heft het vierde lid in zulke gevallen de verbodsbepaling van het derde lid op. Artikel 8. 1. Het venten, het verkoopen en het te koop aanbieden op of aan voor het openbaar verkeer openstaande land- en waterwegen is verboden: a. op Zondag; 1. op de eerste vijf werkdagen der week — met uitzondering van de werkdagen, welke vallen in de tijdvakken, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder c — vóór 5 uur des voormiddags en na 8 uur des namiddags; c. op Zaterdag en op de andere werkdagen, welke vallen in de tijdvakken, genoemd in artikel 4, tweede lid, onder c, vóór 5 uur des voormiddags en na 10 uur des namiddags. 2. De verbodsbepaling van het vorige lid zal op Zondag, Ventverbod. Parlevinkers. Geringe eetwaren. Verkoop van toegangsbewijzen. den Nieuwjaarsdag, den tweeden Paaschdag, den Hemelvaartsdag, den tweeden Pinksterdag en de beide Kerstdagen na 5 uur des voormiddags niet gelden ten aanzien van geringe eetwaren. Aanteekening. Het is billijk, dat op uren, waarop de winkels als regel gesloten moeten zijn, ook het venten, verkoopen en te koop aanbieden op of aan voor het openbaar verkeer openstaande land- en waterwegen verboden is. Hieronder vallen ook particuliere wegen, welke voor het openbaar verkeer zijn opengesteld. De zoogenaamde „parlevinkers" vallen eveneens onder deze bepaling. In het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer werd gevraagd welken invloed de feestdagen zullen hebben. Wat zullen bijv. de eerste vijf werkdagen zijn, indien de eerste Kerstdag op Maandag valt? De Minister antwoordde hierop in de Memorie van Antwoord, dat de feestdagen terzake van het in dit artikel bepaalde geen invloed uitoefenen. Ook indien de eerste Kerstdag op Maandag valt, wordt die dag als de eerste der vijf werkdagen beschouwd, waarop een ventverbod na 8 uur 's avonds geldt. Voorts werd in het Voorloopig Verslag verzocht eene uiteenzetting te geven van wat onder de uitdrukking „geringe eetwaren" in het tweede lid moet worden verstaan. In de Memorie van Antwoord gaf de Minister hieromtrent geen nadere definitie, doch antwoordde het volgende: „De woorden „geringe eetwaren" komen sinds 1815 voor in de Zondagswet, waar zij, voor zoover den ondergeteekende bekend, geen aanleiding tot moeilijkheden hebben gegeven. Eene eenigszins nauwkeurige omschrijving daarvan is bezwaarlijk te geven." Ook bij de openbare behandeling in de Tweede Kamer werd hieromtrent niet eene definitieve uitspraak gedaan. In voorkomende gevallen zal de rechter hebben te beslissen. Men lette 3r op, dat hier alleen van eeJwaren en niet van drinkwaren gesproken wordt. Zie ook bij artikel 9 de aanteekening inzake de mogelijkheid, jm bij gemeentelijke verordening op Zondag het venten met andere waren dan „geringe eetwaren" toe te staan. In het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer werd gevraagd, af het des Zondags op straat verkoopen en te koop aanbieden van toegangsbewijzen, tot wedstrijden buiten de wet zal vallen. De Minister beantwoordde deze vraag bevestigend, daar hier plaatsen worden verhuurd of te huur worden aangeboden en niet verkocht worden. Artikel 9. 1. Indien bijzondere omstandigheden afwijkingen van bepalingen dezer wet in eene gemeente gewenscht maken, kunnen deze afwijkingen door den Gemeenteraad onder Onze goedkeuring worden vastgesteld. 2. De in het vorige lid bedoelde plaatselijke verordening wordt afgekondigd op de wijze, bedoeld in de artikelen 172 en 173 van de wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad no. 85), met dien verstande, dat in het formulier van afkondiging in plaats van de inzending aan en het ontvangstbericht van Gedeputeerde Staten worden vermeld de dagteekening en het nummer van het Koninklijk besluit, waarbij de verordening is goedgekeurd. 3. De Gemeenteraad is bevoegd om ten hoogste 21 dagen in het jaar aan te wijzen, waarop de bij deze wet voorgeschreven bepalingen omtrent het sluitingsuur niet zullen gelden, of desgewenscht voor die dagen een later sluitingsuur dan bij deze wet aangegeven, te bepalen. 4. Onder de in het vorige lid genoemde 21 dagen mogen ook aangewezen worden de in het eerste en tweede lid van artikel 4 en de in het derde lid van artikel 5 genoemde dagen. 5. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd om eene al dan niet voorwaardelijke ontheffing te verleenen van de verbodsbepalingen dezer wet voor plotseling opkomende bijzondere omstandigheden en voorts ten aanzien van alle winkels op eene tentoonstelling, fancy-fair of andere soortgelijke inrichting van tijdelijken aard en van veilingen, vooi een door Burgemeester en Wethouders te bepalen tijdvak Van die ontheffing wordt door Burgemeester en Wethouders openbare kennisgeving gedaan. Bijzondere omstandigheden. Tentoonstellingen e fancy-fairs. I Seizoen. Aanteekening. Onder „bijzondere omstandigheden", in het eerste lid bedoeld, worden o. a. verstaan omstandigheden, welke samenhangen met plaatselijke levensgewoonten of welke verband houden met het seizoen. In de Memorie van Toelichting werd omtrent deze bepaling o. m. gezegd: „Ook in velerlei ander opzicht zal het plaatselijk belang, dat hier en elders vaak zeer uiteenloopt, dergelijke afwijkingen noodig kunnen maken. Zoo zal het door de in dit lid gegeven bevoegdheid mogelijk worden, rekening te houden met belangen als die van winkels in kleine consumptieartikelen, welker voornaamste debiet in sommige gemeenten eerst in de late avonduren aanvangt. Zoo zal ook voor gemeenten, in de nabijheid van de grens gelegen, de voorgestelde regeling van bijzondere beteekenis kunnen zijn." Omdat in het Voorloöpig Verslag der Tweede Kamer er aan getwijfeld was, of toepassing van dit artikel zou mogen leiden tot het vaststellen van strengere bepalingen dan de wet zelve kent, deelde de Minister dienaangaande in de Memorie van Antwoord mede, dat eene afwijkende regeling krachtens artikel 9 ook, indien zulks wegens bijzondere omstandigheden wenschelijk blijkt, eene verscherping van de bepalingen der wet kan inhouden. Nog werd bij de openbare behandeling van dit artikel in de Tweede Kamer door den Minister o. a. het volgende gezegd: „Zooals reeds uit de toelichting duidelijk is geworden, zal van artikel 9 een ruim gebruik worden gemaakt. Dat is reeds een aanvankelijk antwoord op hetgeen verschillende sprekers omtrent artikel 9 hebben gevraagd. Blijkens de Memorie van Toelichting, en vooral blijkens de Memorie van Antwoord, is de bedoeling om van artikel 9 een ruim gebruik te maken. Het kan ook moeilijk anders. „Nu kom ik op eene andere vraag, die gesteld is. In een voorafgaand ontwerp heeft gestaan: bijzondere omstandigheden van plaatselijken aard. Dat woord „plaatselijk" is weggenomen en komt in het thans aanhangige ontwerp niet voor, ten gevolge van aandrang van den Middenstandsraad, die meende, dat er wel omstandigheden konden wezen, die wel op meer plaatsen zouden gelden. U begrijpt, waimeer dat het motief is geweest om het woord „plaatselijk" weg te nemen, om dus de bijzondere omstandigheden niet aan het bestaan op eene enkele plaats te binden, dat de eisch van het plaatselijke van de bijzondere omstandigheden toch in wezen is blijven bestaan. ..Het zijn dus bijzondere omstandigheden, die op eene bepaalde plaats van kracht zijn, zonder dat de eisch moet worden gesteld, dat zij op geen andere plaats voorkomen. Dat is de zin, dunkt mij, die aan den eisch van bijzondere omstandigheden moet worden toegekend, en wanneer het mij geoorloofd zou zijn, ik hoop, dat ik op dien gevaarlijken weg niet al te veel zal voortgaan, om enkele voorbeelden te noemen, die het gebruik van artikel 9 zouden kunnen verduidelijken, dan zou ik willen noemen het voorkomen van eene drukke jaarmarkt, welke in eene bepaalde plaats bijzonderen toeloop schept. Dan zou ik willen noemen het bestaan van eene uitgesproken conglomeratie van eene Joodsche bevolking, hetgeen in eene enkele gemeente voorkomt, dan zou ik willen noemen de toestanden in het badseizoen, ook alweer niet tot eene enkele gemeente beperkt, de toestanden in grensgemeenten. „Nu zou men zich ten aanzien van de afwijkingen, die onder goedkeuring der Kroon zullen worden toegestaan, misschien ongerust kunnen maken. Aanvankelijk stond er in het ontwerp: uitzonderingen, dat is tijdens die lange voorgeschiedenis geworden: afwijkingen, met de duidelijke bedoeling, om zoowel ter eener als ter anderer zijde uitzonderingen toe te staan, dus het is aan eene bepaalde gemeente volkomen geoorloofd, zoowel ten aanzien van de avondsluiting als ten aanzien van de Zondagsrust verder te gaan dan dit ontwerp doet, mits wegens bijzondere omstandigheden; en wat daaronder is te verstaan, heb ik reeds eenigermate aangegeven. De „godsdienstige geaardheid" zou, als men noodig acht die als bijzondere omstandigheid te noemen, alleen beteekenis kunnen hebben ten aanzien van een genootschap als dat van de Joden, maar als men spreekt van bijzondere omstandigheden en dat verbijzondert tot godsdienstige geaardheid, dan kan men de Christelijke gezindheid, die zoo algemeen is in ons land, daarvoor niet in aanmerking doen komen. Wel kan ik mij dat voorstellen ten aanzien van de Zevendedags adventisten of de Zevendedags baptisten; ook dat zou in eene bepaalde plaats eene bijzondere omstandigheid kunnen vormen." Venten op Zondag met andere waren dan „geringe eetwaren". en verder: „Nu meen ik, dat ik in de eene richting op artikel 9 bij de algemeene beschouwingen al reeds heel wat licht heb laten vallen, en wel in deze richting, op welke motieven de verruiming van de Zondagsregeling zal worden toegestaan in de plaatselijke verordeningen. De motieven staan in de wet aangeduid onder den naam van „bijzondere omstandigheden". In de richting van verruiming heb ik reeds eenig licht gegeven, maar nu schijnt men vooral ook licht te wenschen in de andere richting en te willen weten, in hoeverre verscherpingen ten aanzien van de Zondagsrust door de gemeentebesturen zouden worden aanvaard. Nu meen ik, dat de geachte afgevaardigde, de heer Snoeck Henkemans, mij eene buitengewoon gelukkige formuleering aan de hand heeft gedaan, toen hij, op het voetspoor van wat in de Memorie van Antwoord door mijn geachten ambtsvoorganger is medegedeeld, gevraagd heeft, of voor plaatsen, waar de zeden zóó zijn, dat met algemeene instemming de winkels op Zondag gesloten zijn, eene verscherping van de Zondagsrust buiten de bepalingen van deze wet voor goedkeuring door de Kroon in aanmerking zou komen. Ik geloof, dat daarop ongetwijfeld bevestigend moet worden geantwoord." Krachtens artikel 9, eerste lid, kan ook voor een gedeelte van eene gemeente eene afwijkende regeling gemaakt worden. Bij de behandeling van deze materie is in de Tweede Kamer veel gesproken over artikel 2 der Zondagswet van 1815, hetwelk aldus luidt: „Dat op deze dagen l), met uitzondering van geringe eetwaren, geene koopwaren hoegenaamd op markten, straten of openbare plaatsen zullen mogen worden uitgestald of verkocht, en dat kooplieden en winkeliers hunne waren niet zullen mogen uitstallen noch met opene deuren verkoopen". De vraag rees namelijk, of, wanneer een Gemeenteraad van de hem verleende bevoegdheid gebruik maakt en bij verordening op Zondag het venten met kleine koopwaren — niet zijnde „geringe eetwaren" — toestaat, zulk eene verordening, welke in strijd is met bovenvermelde bepaling der Zondagswet, door de Kroon zal worden goedgekeurd. *) Hieronder werden volgens artikel 1 dier wet verstaan: „Zondagen en zoodanige godsdienstige feestdagen, als door de kerkgenootschappen van den Christelijken godsdienst dezer landen algemeen erkend en gevierd worden". Uit de door den Minister hieromtrent gehouden beschouwingen, alsmede uit zijn antwoord op het Voorloopig Verslag der Eerste Kamer, blijkt, dat zulk eene verordening de Koninklijke goedkeuring kan erlangen. Het vijfde lid opent de mogelijkheid, om door Burgemeester en Wethouders ontheffing van de verbodsbepalingen der wet te doen verleenen voor die plotseling opkomende bijzondere omstandigheden, waarvan de regeling niet kan wachten op eene afdoening door den Gemeenteraad ingevolge het eerste lid. Artikel 10. 1. Overtreding van het bepaalde bij een der artikelen 2, s 4, 5, 7 en 8, van eene ingevolge de artikelen 6 of 9 vastgestelde verordening of van eene voorwaarde, verbonden aan eene ingevolge artikel 9, vijfde lid, verleende ontheffing, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste vijf en twintig gulden. 2. Indien tijdens het plegen van het feit nog geen twee jaren zijn verloopen sedert eene vroegere veroordeeling van den beschuldigde wegens gelijke of andere overtreding dezer wet of van eene ingevolge deze wet vastgestelde verordening onherroepelijk is geworden, kunnen de in het vorig lid genoemde straffen worden verdubbeld. 3. Aansprakelijk voor de naleving der voorschriften van j deze wet, met uitzondering van artikel 8, of ingevolge deze wet gegeven, is het hoofd of de bestuurder van den winkel of degene, die hem geregeld als zoodanig vervangt. Artikel 11. De bij deze wet strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen. Artikel 12. ? tra ff en. ^.ansprakeijkheid. 1. Met het opsporen van de overtredingen dezer wet en der op de artikelen 6 en 9 steunende verordeningen zijn, behalve de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Straf- Opsporing van overtredingen. Recht van toegang. Toegang tot woningen. vordering aangewezen personen, belast de ambtenaren, bedoeld bij artikel 77 der Arbeidswet 1919 en de ambtenaren van de Rijks- en gemeentepolitie. 2. De vermelde ambtenaren hebben te allen tijde vrijen toegang tot alle in artikelen 1 en 3, eerste lid, onder c, bedoelde ruimten. Wordt hun de toegang geweigerd of belemmerd, of wordt hun op aanmelding tot toelating niet geantwoord, dan verschaffen zij zich dien desnoods met inroeping van den sterken arm. 3. Is de ruimte tevens eene woning of alleen door eene woning toegankelijk, dan treden zij deze tegen den wil van den bewoner niet binnen dan op vertoon van een schriftelijken, bij zonderen of algemeenen last van den kantonrechter of van den burgemeester. 4. Van dit binnentreden wordt door hen proces-verbaal opgemaakt, dat binnen tweemaal vier en twintig uren aan dengene, wiens woning is binnengetreden, in afschrift wordt medegedeeld. Aanteekening. Bij arrest van den Hoogen Raad der Nederlanden van 19 Februari 1912, gepubliceerd in het Weekblad van het Recht van 13 Mei 1912, no. 9304, werd beslist, dat onder „woning" te verstaan is het vertrek of, zoo er meer zijn, het als een geheel gedacht complex van vertrekken, bestemd om afzonderlijk tot huisvesting te worden ingericht. Artikel 13. 1. Deze wet treedt in werking op een nader door ons te bepalen tijdstip. 2. Verordeningen, ter uitvoering van de artikelen 6 en 9, kunnen vóór het in het eerste lid bedoelde tijdstip worden vastgesteld en goedgekeurd. Artikel 14. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Winkelsluitingswet", met vermelding van den jaargang en het nummer van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. ALPHABETISCH REGISTER (Men leze bij het artikel ook de eventueel er onder staande aanteekening.) Artikel j Bladzijde Afhelpen van klanten 7 28 Afwijkingen van de bepalingen der wet bij gemeentelijke verordening 9, 13 31, 36 Apotheken 3 20 Automaten 3 21 Banketwinkels 4, 5 22 25 Barbierswinkels 4, 5 23, 26 Bloemenwinkels 4 22 Broodbezorgen 7 28 Broodwinkels 4, 5 22 25 Bijzondere omstandigheden 9 31 Café's 3 20 Chocoladewinkels 4, 5 22 25 Dagbladverkoop 3 21 Fancy -fairs 9 31 Foyers aant. bij 3 21 Fruitwinkels 4 22 Gemeentelijke verordeningen 6, 9, 13 27, 31, 36 Hötelkamers aant. bij 1 19 Hótels 3 21 Inwerkingtreding der wet 13 36 Israëlietische winkels 5 24 Kapperswinkels 4, 5 23, 26 Koffiehuizen 3 20 Kokswaren 3 21 Kramen aant. bij 1 j 18 Artikel Bladzijde Melkwinkels 4 22 Niet-toepasselijkheid der wet 3 20 Opsporingsambtenaren 12 35 Parlevinkers aant. bij 8 30 Photografische ateliers aant. bij 1 19 Plegen (Wat onder „plegen" wordt verstaan) aant. bij 1 19 Postkantoren aant. bij 3 21 Restaurants 3 20 Rouwkleeding j 3 21 Rijwielverhuurders aant. bij 1 j 20 Sabbath (Verkoop op den Sabbath) • • • ® : 25 Seizoentijd J aant. bij 9 31 Sluitingsuren 2, 4, 5, 6, 9 20, 22, 24, 27, 31 Stations (Venten op de stations) aant. bij 1 20 Straatven ten aant. bij 1, 8, 20, 29, 34 aant. bij 9 Strafbepalingen 10 35 Suikerwerkwinkels 4, 5 22, 25 Tentoonstellingen 9 31 Toegang (Recht van toegang) 12 36 Toegangsbewijzen aant. bij 8 30 Uitstallingen aant. bij 1 lg Veilingen aant. bij 1, 9 lg, 31 Venten aant. bij 1, 8, 20, 29, 34 aant. bij 9 Ventverbod 8 29 Vischwinkels aant. bij 3, 4 22 Vliegende winkels aant. bij 1 19 Vrije middag of morgen 6 27 Winkelhuis (Wat de wet onder „winkelhuis" verstaat) 1 18 Winkels (Wat de wet onder „winkels" verstaat) 1 18 Artikel Bladzijde Woning (Toegang tot de woning) .... 12 36 Woning (Wat onder „woning" wordt verstaan) aant. bij 12 36 IJsverkoop 3 21 Zaterdag (Verkoop op den Zaterdag) . . 4 22 Zevendedag (Verkoop op den Zevendedag) 5 25 Zondag (Venten op den Zondag) aant. bij 1, 8, 20, 29, 34 aant. bij 9 Xindag (Verkoop op den Zondag) .... 2, 4, 5 20, 22, 24