WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN NEDERLANDSCHHNDIË WETTEN EN VERORDENINGEN BETREFFENDE DE STAATSINRICHTING VAN NEDERLANDSCHHNDIË UITGEGEVEN ONDER TOEZICHT VAN Prof. Mr. PH. KLEINTJES TWEEDE DRUK AMSTERDAM DRUKKERIJ EN UITGEVERIJ J. H. DE BuSSy 1931 INHOUDSOPGAVE I. INDISCHE STAATSREGELING. Blz. Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië 1 II. VOLKSRAAD. Volksraadpositieregeling 1926 65 Ordonnantie van 29 Juni 1931, Ind. S. 300, houdende tijdelijke vermindering van eenige krachtens de Volksraadpositieregeling 1926 genoten inkomsten. . 72 Gouvernementsbesluit van II Januari 1927, Ind. S. 12, ter aanwijzing van de ambten, die niet gelijktijdig met het Volksraadlidmaatschap kunnen worden waargenomen 72 Gouvernementsbesluit van 19 April 1927, Ind. S. 125, ter bepaling dat het ambt van lid van het Hoog Militair Gerechtshof kan worden waargenomen gelijktijdig met het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden van den Volksraad , 73 Volksraad-kiesverordening 1926 74 Aanvullende Volksraadregelen 1926 95 Gedelegeerden-kiesverordening 1927 100 Gouvernementsbesluit van 17 December 1926, Ind. S. 544, betreffende de plaatsing van het reglement van orde van den Volksraad en van het College van Gedelegeerden in het Staatsblad van Ned.-Indië 106 Reglement van orde van den Volksraad en van het College van Gedelegeerden 106 III. NEDERLANDERSCHAP EN NEDERLANDSCH ONDERDAANSCHAP VAN DE BEVOLKING DER OVERZEESCHE GEWESTEN. Wet op het Nederlanderschap en het Rijksingezetenschap 133 Wet op het Nederlandsch onderdaanschap 139 IV. DECENTRALISATIE. Decentralisatiebesluit ]41 Locale raden-ordonnantie 149 Kiesordonnantie-Gemeenteraden 185 Instellingsordonnantie van de gemeente Fort de Koek 202 Instelhngsordonnantie van de onderafdeehng Ogan Ilir 204 Instellingsordonnantie van de Minahassa 207 V. BESTUURSHERVORMING. Koninklijk besluit van 3 December 1925, Ind. S. 1926 No. 28, houdende regeling van enkele onderwerpen, verband houdende met de instelling van provinciën en van daarbinnen gelegen zelfstandige gemeenschappen 210 Provincie-ordonnantie 213 Blz. Instellingsordonnantie van de provincie West-Java 240 Java Provinciekiesordonnantie 250 Regentschapsordonnantie 260 Instellingsordonnantie van het regentschap Batavia 288 Regentschapskiesordonnantie 291 O f\A Stadsgemeenteordonnantie Instellingsordonnantie van de stadsgemeente Batavia 335 VI. INLANDSCHE GEMEENTEN. Inlandsche Gemeente-ordonnantie D:>0 Reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera Inlandsche gemeente-ordonnantie voor de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo 347 Inlandsche gemeente-ordonnantie voor de Minahasa 357 Margaordonnantie voor Benkoelen VII. WATERSCHAPPEN. Vorstenlandsche waterschapsordonnantie 372 VIII. LANDSCHAPPEN. Zelfbestuursregelen 1927 IX. BINNENLANDSCH EN INLANDSCH BESTUUR. Ordonnantie van 17 Februari 1858, Ind. S. 17, ter uitvoering van art. 72 van het Regeeringsreglement, zooals zij later is gewijzigd 3 Gouvernementsbesluit van 17 Februari 1858, Ind. S. 18, houdende bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking van bovenstaande ordonnantie, zooals dit besluit later is gewijzigd Ordonnantie van 30 Augustus 1867, Ind. S. 114, betreffende de instruktiën voor de hoofden van gewestelijk bestuur, de regenten en de distriktshoofden op Java en Madura Ordonnantie van 31 December 1915, Ind. S. 747, betreffende de bevoegdheid de Hoofden van gewestelijk bestuur op de Duitenbezittingen ïoi vail Ut 1 iuuiuv.il J-- r -lil . ïi* : i— Kon nnHprapQrhiLrtp in andsche jjezag- steinng van nisu uuncn vwi aan s 4qq voerende of besturende ambtenaren en hoofden Besluit van den Resident van Bali en Lombok van 26 November 1930 Bijblad 12499, houdende een instructie voor de bestuurders van het gebied van de voormalige landschappen op Bah (residentie Bali en Lombok) Ordonnantie van 27 September 1925, Ind. S. 507, bepalende de niet-toepasselijkheid van de instructie voor de Hoofden van gewestelijk bestuur op Java en Madoera op de Gouverneurs van provinciën en Hoofden van andere aan te ^ wijzen gewesten Gouvernementsbesluit van 27 September 1925, Ind. S. 508, vaststellende een instructie voor de Gouverneurs van Provinciën en Hoofden van andere aan ^ te wijzen gewesten Blz. Gouvernementsbesluit van 22 Juni 1928, Ind. S. 223, houdende toepasselijkverklaring van de instructie voor de Gouverneurs van Provinciën en Hoofden van andere aan te wijzen gewesten op de Gouverneurs van Soerakarta en Jogjakarta 415 Gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1931, Ind. S. 377, houdende een instructie voor de residenten-afdeelingshoofd in de provinciën West-, Middenen Oost-Java 4|5 Ordonnantie van 8 Mei 1926, Ind. S. 181, bepalende de niet-toepasselijkheid van de instructie voor de regenten op Java en Madoera op de regenten in de op den voet van art. 119 der Indische Staatsregeling ingestelde gewesten op Java en Madoera 419 Gouvernementsbesluit van 8 Mei 1926, Bijblad No. 11051, houdende een instructie voor de Regenten in de op den voet van art. 119 der Indische Staatsregeling ingestelde gewesten op Java en Madoera 420 X. AMBTENAREN. Ordonnantie van 14 November 1930, Ind. S. 401, regelende de benoembaarheid tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Ned.-Indië 425 XI. COMPTABILITEIT. Indische Comptabiliteitswet 427 Indische Bedrijvenwet 448 AANVULLING 457 De achter de artikelnummers van de Wet op de staatsinrichting van Ned.-Indië tusschen [ ] geplaatste cijfers duiden de overeenkomstige artikelen van het Regeeringsreglement aan. Naast de geheel of nagenoeg geheel nieuwe artikelen van de Indische Staatsregeling staat in margine „1925". AFKORTINGEN I. S. Indische Staatsregeling. Rr. Regeeringsreglement. Cw. Indische Comptabilitietswet. S. Staatsblad. Deze verzameling is bijgewerkt tot Ind. S. 1931 No. 378. Indische Staatsregeling WET van 2 September 1854, Ind. S. 1855 n°. 2 (Ned. S. 1854 n°. 129), zooals die wet is gewijzigd en aangevuld bij wetten van 9 April 1870. Ind S 55 (Ned. S. 7jQj 21 Juli 1870, Ind. S. 117 (Ned. S. 136); LMei 1878, Ind. S. ISTESgd. S. 40); 4 December 188f7TnJ. S 1882 n°. 87 (Ned. S. 1881 nTTfe 19 Mei 1899, Ind. S. 202 (Ned. S. 121); 29 April 1901, Ind. S. 318 (Ned. S. 92); 23 Juli 1903, Ind. S. 329 (Ned. S. 219); 31 December 1906, Ind. S. 1907 n°. 204 en 205 (Ned. S. 346 en 347); 14 Juni 1909, Ind. S. 432 (Ned. S. 177); 29 Juni 1912, Ind. S. 476 (Ned. S. 203); 5 Maart 1915, Ind. S. 310 (Ned. S. 128); 8 Mei 1915, Ind. S. 491 en 542 (Ned. S. 216 en 215); 9 Juli 1915, Ind. S. 683 (Ned. S. 326); 16 December 1916, Ind. S. 1917 n°. 114 (Ned. S. 1916 n°. 535); 23 Mei 1917. Ind. S. 538 (Ned. S. 418); 9 November 1917, Ind. S. 1918 n°. 554 (Ned. S. 1917 n°. 635); 15 December 1917, Ind. S. 1918 n°. 8 (Ned. S. 1917 n°. 702); 23 Februari 1918, Ind. S. 482 (Ned. S. 119); 24 Juli 1918, Ind. S. 1919 n°. 49 (Ned. S. 1918 n°. 469); 25 Juli 1918, Ind. S. 639 en 794 (Ned. S. 478 en 477); 6 Juni 1919, Ind. S. 621 en 622 (Ned. S. 286 en 287); 6 Februari 1922, Ind. S. 216 (Ned. S. 51); 31 Maart 1922, Ind. S. 179 (Ned. S. 158); 23 Juni 1925, Ind. S. 415 en 416 (Ned. S. 234 en 235); 20 Maart 1929, Ind. S. 66 (Ned. S. 121); 24 April 1929, Ind. S. 221 (Ned. S. 195); en 24 April 1929, Ind. S. 285 (Ned. S. 194). Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de tweede alinea van art. 59 der Grondwet ') bepaalt, dat de reglementen op het beleid 1) Grondwet van 1848. der regering van de kolomen en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, door de wet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze, vast te stellen de 2) navolgende 2) Het woord „de" is bi] de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 415 (Ned. S. 234) in de plaats gekomen van „het . WET OP DE STAATSINRICHTING VAN NEDERLANDSCH-INDIË x). EERSTE HOOFDSTUK. Van den Gouverneur-Generaal en den Raad van Nederlandsch-Indie 2). Art. 1. [1,37] 1. De uitoefening, in naam des Konings, van het bij het tweede lid van art. 60 der Grondwet aan den GouverneurGeneraal opgedragen algemeen bestuur van Nederlandsch-Indië geschiedt overeenkomstig de in deze wet gestelde regelen en met inachtneming van s Konings aanwijzingen. <; ?5\eze tite' werd vastSe3te'5. Jaarlijks worden, zonder voorafgaande oproeping, twee gewone zittingen gehouden. De eerste zitting vangt aan op 15 Mei of, mdien die datum op een Zondag armec*e_ gelijkgestelden feestdag valt, op den eersten daaropvolgenden dag, welke geen Zondag, noch daarmede gelijkgestelde feestdag is. Zij wordt geopend door den Gouverneur-Generaal, of namens den Gouverneur-Generaal door den Luitenant-Gouverneur-Generaal en, bij ontstentenis van dezen, door den vicepresident van den Raad van Nederlandsch-Indië of diens wettelijken vervanger en duurt uiterlijk tot 15 Augustus. De tweede zitting vangt aan op den derden Dinsdag der maand October en duurt ten hoogste zes weken." Generaal de beraadslagingen van den Volksraad bijwonen. Hij heeft alsdan eene raadgevende stem. 2. Hij kan mede de beraadslagingen door gemachtigden doen bijwonen teneinde namens hem voorlichting te verschaffen. Deze gemachtigden zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van den Volksraad hebben gezegd of aan den Raad schriftelijk hebben overgelegd, tenzij zij daarmede openbaar maken wat in besloten vergadering onder geheimhouding is gezegd of overgelegd. 3. Aan den Gouverneur-Generaal en zijne gemachtigden wordt het woord gegeven, wanneer en zoo dikwijls zij dit verlangen, echter niet vóórdat de spreker, die aan het woord is, zijne rede geëindigd heeft. 64. [141] 1. In de eerste vergadering van het in het eerste lid van art. 60 bedoelde tijdperk benoemt de Volksraad voor den duur van dat tijdperk uit zijn midden een eersten en een tweeden plaatsvervangend- voorzitter. . 2. Wanneer de in het eerste lid vermelde bedieningen tusschentijds openvallen, geschiedt de benoeming van den opvolger voor den verderen duur van het in dat lid bedoelde tijdperk. 65. [142] 1. In spoedeischende gevallen, ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, kunnen, ter behandeling van ontwerpen van aanvullingsbegrootingen, buitengewone zittingen van den Volksraad worden gehouden, tot bijwoning waarvan alleen de op Java en Madoera metterwoon gevestigde leden worden opgeroepen. 2. Aan de overige leden worden te gelijker tijd zonder oproeping kennis gegeven van het voornemen om eene buitengewone zitting te 3. Het in het eerste lid bedoelde deel van den Volksraad wordt alsdan te zamen met de buiten Java en Madoera gevestigde leden, die ter vergadering aanwezig zijn, ook voor de toepassing van het volgende artikel, geacht den Volksraad uit te maken. 66. [143] 1. De Volksraad mag noch beraadslagen noch besluiten, zoo niet minstens de helft der leden, het lid tevens voorzitter niet mede- gerekend, tegenwoordig is. . 2. De beslissingen over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. . 3. Bij staking van stemmen wordt het nemen van eene beslissing tot eene volgende vergadering uitgesteld. 4. In deze, en evenzeer in eene voltallige vergadering, wordt, bij staking van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 5. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der leden dit verlangt, en heeft alsdan mondeling plaats 6. De stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. De volstrekte meerderheid der geldige stemmen beslist; bij staking van stemmen beslist het lot. 7. De leden van den Volksraad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergadering van den Raad hebben gezegd of aan den Raad schriftelijk hebben overgelegd, tenzij zij daarmede openbaar maken wat in besloten vergadering onder geheimhouding is gezegd of overgelegd. 6j7. [144] 1. De bezoldiging van den secretaris en het bij den Volksraad aangestelde personeel en de regeling van de aanspraken der leden op tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten, x) zoomede op zittmggeld, worden bij ordonnantie vastgesteld. 2. Het lid tevens voorzitter geniet geene zittinggelden. 68. [131]. De Volksraad kan de belangen van NederlandschIndië en zijne ingezetenen voorstaan bij den Koning, bij de StatenGeneraal en bij den Gouverneur-Generaal. 69. 1. De Volksraad kan den Gouverneur-Generaal uitnoodigen 1925 om nopens zaken, Nederlandsch-Indië betreffende, inlichtingen aan den Raad te geven. 2. De Gouverneur-Generaal voldoet aan deze uitnoodiging, wanneer dit naar zijne meening geschieden kan zonder schade voor de hem toevertrouwde belangen. 70.1. Behoudens in gevallen van spoedeischenden aard, ter 1925 beoordeeling van den Koning, en behoudens ten aanzien van ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, als bedoeld in het derde lid van art. 89 en het derde lid van art. 90, wordt de Volksraad in de gelegenheid gesteld, binnen een zoo noodig door den GouverneurGeneraal te bepalen termijn van raad te dienen nopens de ontwerpen van algemeene maatregelen van bestuur, uitsluitend of in belangrijke mate Nederlandsch-Indië betreffende, voordat tot de vaststelling daarvan wordt overgegaan. 2. Aan het hoofd van de uit te vaardigen algemeene maatregelen van bestuur wordt melding gemaakt, dat de Volksraad is gehoord, dan wel de reden vermeld, waarom zulks niet is geschied. r behoudens ln gevallen van spoedeischenden aard, ter be- 1925 oordeeling van den Koning, of, voor zoover het voorstellen van wet betreft, ingediend ingevolge art. 117 der Grondwet, ter beoordeeling van den voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, en behoudens ten aanzien van ontwerpen van wetten, als bedoeld in de ar"' u l' ''09 en 112, wordt de Volksraad in de gelegenheid gesteld binnen een zoo noodig door den Gouverneur-Generaal te bepalen termijn van raad te dienen nopens de ontwerpen van wetten, uitsluitend of in belangrijke mate Nederlandsch-Indië betreffende,' voordat deze in behandeling komen bij de Staten-Generaal. 2. Het ingevolge het vorige lid uitgebrachte advies wordt bij de toezending van het wetsontwerp of, wanneer het een ingevolge art. 117 ) In Ned. S. 1925 No. 327 ontbreekt deze komma. der Grondwet ingediend voorstel van wet betreft, zoo spoedig mogelijk, aan de Tweede Kamer medegedeeld. 3. Indien het advies niet binnen den bepaalden termijn is uitgebracht, wordt hiervan bij de toezending van het wetsontwerp, of wanneer het een ingevolge art. 117 der Grondwet ingediend voorstel van wet betreft, zoo spoedig mogelijk, kennis gegeven aan de Tweede 72. 1. Binnen de eerste veertien dagen van het in het eerste lid 1925 van artikel 60 bedoelde tijdperk benoemt de Volksraad voor den duur van dat tijdperk uit zijn midden een college, College van Gedelegeerden genaamd1). ... 2. Het College van Gedelegeerden bestaat uit den voorzitter van den Volksraad als lid tevens voorzitter, benevens twintig leden. 3. De secretaris van den Volksraad is tevens secretaris van het College van Gedelegeerden. 73. Het College van Gedelegeerden benoemt in zijne eerste ver- liJZiï gadering één zijner leden tot plaatsvervangend-voorzitter, mede voor den duur van het in art. 60 bedoelde tijdperk. Wanneer de bediening tusschentijds openvalt, geschiedt de benoeming van den opvolger voor den verderen duur van dat tijdperk. . 100_ 74. I. De verkiezing van de leden van net College van Caedeie- Lu£d geerden en de vervulling van tusschentijds opengevallen plaatsen in het College geschieden op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging op de wijze, bij ordonnantie te regelen. 2. De regeling waarborgt, dat de overeenstemmende wil van elk drietal Volksraadsleden leidt tot de dienovereenkomstige vervulling van één plaats in het College van Gedelegeerden. 3. De leden van het College van Gedelegeerden treden te gelijk at. 75. De tegemoetkoming, aan het lidmaatschap van het College van 1925 Gedelegeerden verbonden, zoomede de gevolgen van aanvaarding van het lidmaatschap door een landsdienaar, worden bij ordonnantie geregeld. ^ 76. 1. Het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden houdt 1925 op door het eindigen van dat van den Volksraad. 2. De leden van het College van Gedelegeerden zijn te allen tijde bevoegd als zoodanig hun ontslag te nemen; zij geven daarvan schriftelijk kennis aan den voorzitter van den Volksraad. 77. 1. Het College van Gedelegeerden houdt zijne vergaderingen 19^5 in het openbaar te Batavia, tenzij bij ordonnantie eene andere plaats daarvoor is aangewezen. 1) [)it lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. -b3 (Ned. S. 194). Het luidde te voren: 1 In de eerste vergadering van het in het eerste lid van artikel 60 bedoelde tijdperk benoemt de Volksraad voor den duur van dat tijdperk uit zijn midden een college, College van Gedelegeerden genaamd. 2. De deuren worden gesloten, wanneer minstens vier leden het vorderen, dan wel de voorzitter het noodig oordeelt. 3. De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. 4. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook eene beslissing worden genomen. J>. Art. 66 vindt ten aanzien van het College van Gedelegeerden overeenkomstige toepassing. 78. I Wanneer hij dat noodig acht, kan de Gouverneur-Generaal 1925 de beraadslagingen van het College van Gedelegeerden bijwonen. Hij heen alsdan eene raadgevende stem. Gouverneur-Generaal kan mede de beraadslagingen door gemachtigden doen bijwonen ten einde namens hem voorlichting te verschaffen. Ten aanzien van deze gemachtigden geldt het bepaalde biji den laatsten zin van het tweede lid en bij het derde lid van art. 63. 79. 1. Het Reglement van Orde voor de vergaderingen van het 1925 College van Gedelegeerden wordt door den Volksraad vastgesteld. z. Het bepaalde bij het tweede lid van art. 57 is op dit Reglement van toepassing. ««•'«Het College van Gedelegeerden oefent de in de artt. 82, 1925 , 85, 86, 92 en 93 bedoelde bevoegdheden van den Volksraad uit behoudens ten aanzien van ontwerpen, welker behandeling de Volksraad zich heeft voorbehouden. 2 Wanneer de afdoening van eenig ontwerp, waarvan de Volksraad zich de behandeling heeft voorbehouden, zoozeer spoedeischend is dat niet op het bijeenkomen van dien Raad kan worden gewacht zulks ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, het College van L>edelegeerden gehoord, geschiedt de behandeling door het College van Gedelegeerden. 3 Het College van Gedelegeerden is, tenzij de Volksraad anders beslist, belast met het verrichten van voorbereidende werkzaamheden ten aanzien van de ontwerpen, welker behandeling de Volksraad zich heert voorbehouden. Volksraad met bijeen, dan worden ook de in de artt 68 en 69 vermelde bevoegdheden door het College van Gedelegeerden uitgeoefend. DERDE HOOFDSTUK x). Van de wetgeving. 81. 1 De Gouverneur-Generaal stelt regeeringsverordeningen vast, 1925 houdende algemeene regelingen tot uitvoering van wetten, algemeene maatregelen van bestuur en ordonnanties, voor zoover die vaststelling daarbij aan hem is opgedragen. ') Dit derde hoofdstuk werd vastgesteld bij de wet van 1925. Het is in werking getreden ingevolge Overgangsbepaling V op 16 Mei 1927. 2. In de regeeringsverordeningen kan op de overtreding van hare voorschriften straf worden gesteld. De grenzen van de te bepalen straffen worden bij ordonnantie geregeld ^ 82. De Gouverneur-Generaal stelt, behoudens het bepaalde bij het eerste lid van art. 90, in overeenstemming met den Volksraad, ordonnanties vast tot regeling van: a onderwerpen, de inwendige aangelegenheden van NederlandschIndië betreffende, ten aanzien waarvan in de Grondwet, in deze wet of in andere wetten niet anders is bepaald; b. andere onderwerpen, waarvan de regeling ingevolge eene wet ot een algemeenen maatregel van bestuur bij ordonnantie moet ge- SC83.^1n De Gouverneur-Generaal zendt zijne ontwerpen van 1925 ordonnanties aan den Volksraad. .. 2 De Gouverneur-Generaal kan te allen tijde een termijn bepalen, binnen welken de Volksraad hem zijn besluit moet mededeelen. 84. 1. De Volksraad heeft het recht ontwerpen van ordonnanties aan den Gouverneur-Generaal in te dienen. 2. Het formulier van indiening luidt: De Volksraad verzoekt den Gouverneur-Generaal eene ordonnantie vast te stellen (vermelding van den titel der ordonnantie), „overeenkomstig het bijgaand ontwerp . (Dagteekening en onderteekemng van den voorzitter;. 85. De Volksraad heeft het recht wijzigingen te maken in eene 19Z5 hem door den Gouverneur-Generaal toegezonden ontwerp-ordonnantie. 86. Zoolang omtrent eenige ontwerp-ordonnantie nog niet door l»4D den Volksraad of door den Gouverneur-Generaal is beslist, kan het ontwerp worden teruggenomen, in het geva , bedoeld bij art. bi, ooi den Gouverneur-Generaal, en in dat, bedoeld bij art. 84, door den Raad. 87. 1. De Volksraad geeft van zijn besluit ten spoedigste kennis aan den Gouverneur-Generaal. 2. Het formulier van kennisgeving luidt: a. indien de Volksraad zich met de ontwerp-ordonnantie ongewijzigd kan vereenigen: . , n „De Volksraad vereenigt zich met de hem door aen Gouverneur„Generaal aangeboden ontwerp-ordonnantie (vermelding van den „titel der ordonnantie)". . . » (Dagteekening en onderteekemng van den voorzitter). i) Art 1 van de ordonnantie van 20 Juni 1927 Ind. S. 346 luidt. " 1 Tenzij bij ordonnantie anders is bepaald, kan in de regeeringsverordeningen op"de overtreding van hare voorschriften als straf worden gesteld: hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vijfhonderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen. . 2. De in het vorige lid bedoelde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen . b. indien de Volksraad wijzigingen in de ontwerp-ordonnantie heeft gebracht: „De Volksraad vereenigt zich met de hem door den Gouverneur, .Generaal aangeboden ontwerp-ordonnantie (vermelding van den „titel der ordonnantie), zooals zij door den Raad is gewijzigd". (Dagteekening en onderteekening van den voorzitter). c. indien de Volksraad zich niet kan vereenigen met de ontwerpordonnantie: „De Volksraad kan zich niet vereenigen met de hem door den „Gouverneur-Generaal aangeboden ontwerp-ordonnantie (vermelding „van den titel der ordonnantie)". (Dagteekening en onderteekening van den voorzitter). 88. i. De Gouverneur-Generaal geeft aan den Volksraad kennis, 1925 of hij eene ontwerp-ordonnantie, waarmede de Raad zich vereenigd heeft, of die door dezen aan hem is ingediend, al dan niet vaststelt. 2. Het formulier van kennisgeving luidt: a. in geval van vaststelling: „De Gouverneur-Generaal heeft vastgesteld de ordonnantie (ver„melding van den titel der ordonnantie)". (Dagteekening en onderteekening van den Gouverneur-Generaal). b. in geval van met-vaststelling: „De Gouverneur-Generaal heeft bezwaar vast te stellen de ordonnantie (vermelding van den titel der ordonnantie)". (Dagteekening en onderteekening van den Gouverneur-Generaal). 89. 1. Indien omtrent eene door den Gouverneur-Generaal aan 1925 den Volksraad gezonden ontwerp-ordonnantie geen overeenstemming met den Raad is verkregen, neemt de Raad, op uitnoodiging van den Gouverneur-Generaal, de ontwerp-ordonnantie opnieuw in behandeling binnen zes maanden, nadat door den Raad besloten werd tot niet-aannemen van het ontwerp of van den Gouverneur-Generaal de kennisgeving werd ontvangen, dat hij bezwaar had tegen vaststelling van het ontwerp, zooals het door den Raad was gewijzigd. 2. Voor de tweede behandeling gelden dezelfde bepalingen als voor de eerste. 3. Wordt andermaal geen overeenstemming verkregen, dan kan de regeling geschieden bij algemeenen maatregel van bestuur. 4. De bij algemeenen maatregel van bestuur vastgestelde regeling kan te allen tijde bij ordonnantie worden gewijzigd, aangevuld, ingetrokken of door eene andere vervangen. 90. I. De Gouverneur-Generaal kan eene door hem aan den 1925 Volksraad gezonden ontwerp-ordonnantie op eigen gezag en verantwoordelijkheid vaststellen, wanneer: 1°. de Raad in gebreke is gebleven binnen den gestelden termijn mede te deelen, of hij zich al dan niet met het ontwerp vereenigt; 2°. overeenstemming met den Raad niet is verkregen, doch dringende omstandigheden eene onverwijlde voorziening vorderen. 2. Van de vaststelling wordt aan den Volksraad kennis gegeven op de wijze, voorgeschreven in art. 88, tweede lid, onder a. 3. In het geval, bedoeld onder 2° van het eerste lid, kan de regeling nader geschieden bij algemeenen maatregel van bestuur, indien de Volksraad binnen twee maanden na den dag der inwerkingtreding van de ordonnantie daartoe het verzoek doet. Het bepaalde bij het laatste lid van het vorige artikel is alsdan van toepassing. 91. 1. Onverminderd de gevallen, voorzien in de artt. 32, vierde ïyZo en vijfde lid; 44; 89, derde lid; 90, derde lid; 117, tweede lid; 150, eerste lid, onder a en d; 160, eerste lid, en 162, tweede lid, van deze wet, of bij eenige andere wet, wordt bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld al hetgeen betreft; a. de met vreemde mogendheden gesloten verdragen en andere overeenkomsten en de uit het volkenrecht voortvloeiende rechten en verplichtingen in het algemeen; b. de verdediging van het grondgebied van Nederlandsen-lndie. 2. Voorschriften ter uitvoering dezer regelingen kunnen bij wet of algemeenen maatregel van bestuur worden overgelaten aan ordonnantie of regeeringsverordening. 92. [21] 1. Onverminderd het geval, voorzien bij art. dj, kunnen laZt) in dringende omstandigheden, onder nadere bekrachtiging door de wet of door een algemeenen maatregel van bestuur, ordonnanties worden vastgesteld omtrent onderwerpen, waarvan de regeling bij de wet of bij algemeenen maatregel van bestuur moet geschieden, zoolang die regeling niet heeft plaats gehad. 2. Zoodanige maatregel wordt, wanneer het een onaerwerp geldt, ten aanzien waarvan regeling door de wet geboden is, door den Koning onverwijld ter kennis gebracht van de Staten-Generaal '). 93. [23, 24] 1. Onverminderd het geval, voorzien bij art. 51, en behoudens de bepalingen van deze wet, kunnen in dringende omstandigheden, voor geheel Nederlandsch-Indië of voor bepaalde gedeelten daarvan, onder nadere bekrachtiging door de wet of door een algemeenen maatregel van bestuur, bij ordonnantie wetten of algemeene maatregelen van bestuur geheel of gedeeltelijk buiten werking worden gesteld of gewijzigd. 1) Art. 21 Rr. luidde: „Onverminderd het geval, voorzien bij art. 43, is de Gouverneur-Generaal in dringende omstandigheden bevoegd, om, onder nadere bekrachtiging door de wet of goedkeuring van den Koning, algemeene verordeningen vast te stellen omtrent onderwerpen waarvan de regeling door de wet moet geschieden of aan den Koning is voorbehouden, zoolang die regeling met heett plaats ? Zoodanige maatregel wordt, wanneer het een onderwerp geldt waarvan de regeling door de wet geboden is, door den Koning onverwijld gebragt ter kennis van de Staten-Generaal." 2. Van deze handelingen wordt door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de Staten-Generaal1). 94. [26], Wanneer de ordonnanties, bedoeld bij de artt. 92 en 93, 1925 niet bekrachtigd worden door de wet of door een algemeenen maatregel van bestuur, of wanneer een onderwerp, waarin bij ordonnantie of bij regeeringsverordening is voorzien, nader bij de wet of bij algemeenen maatregel van bestuur is geregeld, blijven die ordonnanties en regeeringsverordeningen niettemin hare verbindende kracht behouden, totdat zij zijn ingetrokken 2). 95. [31] 1. De algemeene verordeningen (regeeringsverordenin- 1925 gen, ordonnanties, algemeene maatregelen van bestuur en wetten) worden door den Gouverneur-Generaal afgekondigd en door den algemeenen secretaris of een der gouvernements-secretarissen gewaarmerkt. 2. Die afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië. Zij is, in geldigen vorm geschied, de eenige voorwaarde der verbindbaarheid. 3. De algemeene verordeningen werken terstond nadat hare afkondiging bekend kan zijn. 4. Wanneer geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend bekend te zijn op Java en IVladoera op den dertigsten dag, en in de overige deelen van Nederlandsch-Indië op den honderdsten' dag, na dien der dagteekening van het Staatsblad van NederlandschIndië, waarin de algemeene verordening is opgenomen 3). ) Art. 23 Rr. luidde: Onverminderd het geval, voorzien bij art. 43 en behoudens de bepalingen van dit reglement, is de Gouverneur-Generaal bevoegd, om in dringende omstandigheden, voor geheel Nederlandsch-Indie of voor bepaalde gedeelten daarvan, onder nadere bekrachtiging door de wet, bij algemeene verordening, wetten geheel of gedeeltelijk buiten werking te stellen. Van deze handeling wordt door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de btaten-(generaal. Art. 24 Rr. luidde: „De Gouverneur-Generaal heeft, onder de nadere goedkeuring des Kon.ngs, gelijke bevoegdheid als hem bij art. 23 is geschonken, ten aanzien van verordeningen door den Koning of m Zijnen naam, door Kommissarissen-Generaal vastgesteld of goedgekeurd. Bij de toepassing van dit artikel worden als door den Koning vastgesteld beschouwd de bestaande orgamsatien der verschillende takken van bestuur en de aangenomen gewigtige beginselen van regering, ook die het stelsel der belasting betreffende, hoezeer met uitdrukkelijk door den Koning bekrachtigd." ) Art 26 Rr. luidde: „Wanneer de algemeene verordeningen door den Gouverneur(jeneraal afgekondigd, in de gevallen bedoeld bij de art. 21, 23 en 24, door de wet of door den Koning niet bekrachtigd worden, afgekeurd worden, of wanneer, in het geval bedoeld bij art. 20, het onderwerp inmiddels in Nederland is geregeld blijven die verordeningen desniettemin in Nederlandsch-lndie hare verbindende kracht behouden tot dat hare int^kking door den Gouverneur-Generaal is afgekondigd." ) Art. Kr. luidde: De algemeene verordeningen, vastgesteld, hetzij door de' wetgevende magt in Nederland (wetten), hetzij door den Koning alleen (Koninklijke besluiten), hetzij door den Gouverneur-Generaal (ordonnantiën), worden door den 96. [32, 33] I. Het formulier van afkondiging der regeerings- 1925 verordeningen is als volgt: ,,In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië; „Allen x) die deze zullen zien of hooren lezen, salut! „doet te weten: „Dat Hij, overwegende dat ter uitvoering van (vermelding van de „wet, den algemeenen maatregel van bestuur of de ordonnantie, tot „welker uitvoering de verordening strekt) „het noodig is het navolgende te bepalen; „Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; „Heeft goedgevonden en verstaan: (Hier volgen de inhoud der regeeringsverordening en daarna de „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië worden geplaatst „Gedaan te den • (Handteekening van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen secretaris of van een der gouvernements-secre- tarissen.) . 2. Het formulier van afkondiging der ordonnanties is als volgt: „In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, „Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! „doet te weten: „Dat Hij enz. (de beweegredenen der ordonnantie); ,|Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord en in overeenstemming „met den Volksraad (of in de gevallen, voorzien in net eerste ha „van art 90 dezer wet: „Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord „en gelet op het eerste lid van art 90 der Wet op de staatsinrichting „van Nederlandsch-Indië ); „Heeft goedgevonden en verstaan: (Hier volgen de inhoud der ordonnantie en daarna de woorden:) Gouverneur-Generaal afgekondigd, en door den algemeenen sekretaris, of een der sekretarissen van het gouvernement, gewaarmerkt. Die afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie. Zij is, in geldigen vorm geschied, de eenige voorwaarde der ^De" algemee'ne verordeningen werken terstond nadat hare afkondiging kan be- Wanneer geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend bekend te zijn, op Java en Madara op den dertigsten dag, en in de overige kolomen en bezittingen op den honderdsten dag, na dien der dagteekening van het Staatsblad Van Nederlandsch-Indie, waarin de verordening is opgenomen. _ 1) In Ned. S. 1925 No. 327 staat tusschen „Allen en „die een komma. „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in „het Staatsblad van Nederlandsch-Indië worden geplaatst. „Gedaan te den (Handteekening van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen secretaris of van een der gouvernements-secretarissen.) 3. De Gouverneur-Generaal, den last tot afkondiging van eene wet of van een algemeenen maatregel van bestuur ontvangen hebbende, zorgt voor de plaatsing daarvan in het Staatsblad van NederlandschIndië met het volgende onderschrift: „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de „Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië, dat deze in het „Staatsblad van Nederlandsch-Indië wordt geplaatst. „Gedaan te den (Handteekeningen van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen secretaris of van een der gouvernements-secretarissen.)1). ) Art. Rr. luidde: „De Gouverneur-Oeneraal, het bevel tot afkondiging van eene wet of van een Koninklijk besluit ontvangen hebbende, zorgt voor de plaatsing daarvan in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie met het volgende onderschrift: „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouverneur„Generaal van Nederlandsch-Indie (den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord) dat „deze in net Staatsblad van Nederlandsch-Indie worde geplaatst en dat daarvan, „voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen worden „aangeplakt. Gelast verder alle hooge en lage kollegien en ambtenaren, officieren „en justicieren, ieder zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van de bovenstaande wet (Koninklijk besluit) de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien „des persoons. „Gedaan te den " (Handteekeningen van den Gouverneur-Generaal en van den algemeenen sekretaris of van een der gouvernements-sekretarissen.)" Art. 33 Rr. luidde: „Het formulier van afkondiging der ordonnantiën is behoudens het bepaalde bij artikel 131 als volgt: „In naam des Konings! „De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, „Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, „Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doet te weten." (Hier volgen de beweegredenen en de inhoud der ordonnantie en daarna de woorden:) „En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad „tfan i\ederlandsch-Indie geplaatst, en, voor zooveel noodig, in de Inlandsche en „Lhmesche talen aangeplakt worden. 'fiP-e^aS^ Cn .kev.e^* voorts, dat alle hooge en lage kollegien en ambtenaren, „officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving „dezer de hand zullen houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons. „Gedaan te den " (Handteekeningen van den Gouverneur-Generaal en van den alg< scKieiaris or van een aer gouvernements-sekretarissen.) emeenen 97. [22] 1. De Gouverneur-Generaal kan om gewichtige redenen, 1925 onder nadere bekrachtiging door de wet of goedkeuring van den Koning, de afkondiging of uitvoering uitstellen van wetten of algemeene maatregelen van bestuur. 2. Van deze handelingen, ') wordt, wanneer zij eene wet betreffen, door den Koning onverwijld kennis gegeven aan de Staten-Generaal ). 98. [25]. Wanneer de Gouverneur-Generaal gebruik maakt van 1925 de macht, hem bij het vorige artikel verleend, en zijne handeling niet wordt goedgekeurd, is hij tot afkondiging of uitvoering verplicht, dadelijk na ontvangst van den daartoe strekkenden last des Konings ). 99. 1. Ordonnanties kunnen op grond van strijd met de Grondwet, 1925 met de wet of met het algemeen belang geheel of gedeeltelijk door den Koning worden geschorst en bij de wet worden vernietigd. 2. De schorsing wordt door den Koning bevolen bij een met redenen omkleed, in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië te plaatsen, besluit. Binnen een jaar na de schorsing wordt een voorstel tot vernietiging bij de Staten-Generaal ingediend. 3. De schorsing stuit onmiddellijk de werking der geschorste bepalingen. 4. Is binnen den in het tweede lid bepaalden tijd geen ontwerp tot vernietiging bij de Staten-Generaal ingediend, dan wordt de schorsing geacht te zijn opgeheven. Hiervan geschiedt kennisgeving in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië. 5. Indien het wetsontwerp tot vernietiging wordt verworpen, wordt de schorsing mede geacht te zijn opgeheven. Hiervan geschiedt eveneens kennisgeving in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië. 6. Bepalingen, die geschorst zijn geweest, kunnen niet opnieuw worden geschorst. 7. Vernietiging wegens strijd met de Grondwet 01 met de wet brengt mede vernietiging van alle gevolgen der vernietigde bepalingen, voor zoover die nog voor vernietiging vatbaar zijn. 8. Bij vernietiging wegens strijd met het algemeen belang kunnen de niet met dat belang strijdige gevolgen in stand blijven. 9. De Gouverneur-Generaal zorgt in geval van geheele of gedeeltelijke schorsing of vernietiging eener ordonnantie, dat aan het bepaalde in het derde, het vierde, het vijfde, het zevende en het achtste lid van In de wet van 1925 komt deze komma niet voor. 2) Art. 22 Rr. luidde: „De Gouverneur-Generaal kan om gewigtige redenen, onder nadere bekrachtiging door de wet of goedkeuring van den Koning, de afkondiging of uitvoering uitstellen van wetten of Koninklijke besluiten en bevelen. Van deze handelingen wordt, wanneer zij eene wet betreffen, door den K.oning onverwijld kennis gegeven aan de Staten-Generaal. .. . , 3) Art. 25 Rr. luidde: „Wanneer de Gouverneur-Generaal gebruik maakt van de magt hem bij art. 22 verleend, en zijne handeling wordt afgekeurd, is hij tot afkondiging of uitvoering verpligt, dadelijk na ontvangst van den daartoe strekkenden last des Konings." dit artikel wordt voldaan en dat opnieuw in hetgeen de geschorste of vernietigde bepalingen regelden, voor zooveel noodig, bij ordonnantie wordt voorzien. 10. Gedeeltelijke schorsing of vernietiging eener ordonnantie heeft op de geldigheid der in het besluit tot schorsing of in de wet tot vernietiging niet genoemde bepalingen geen invloed. 100. De bepalingen van het vorige artikel gelden eveneens ten 1925 opzichte van regeeringsverordeningen, met dien verstande, dat de vernietiging daarvan geschiedt door den Koning, den Raad van State gehoord, bij een met redenen omkleed besluit, en dat de bepaling van het negende lid zóó gelezen wordt, dat het woord „ordonnantie" tweemaal vervangen wordt door: „regeeringsverordening". VIERDE HOOFDSTUK*). Van de begrooting en van geldleeningen. 101. 1. De begrooting bestaat uit afdeelingen, elke voor zooveel 1925 noodig gesplitst in vier hoofdstukken, onderscheidenlijk tot regeling van de uitgaven in Nederland, tot regeling van de uitgaven in Nederlandsch-Indië, tot aanwijzing van de middelen in Nederland en tot aanwijzing van de middelen in Nederlandsch-Indië. De hoofdstukken worden gesplitst in posten 2). De afdeelingen, welke betrekking hebben op de departementen van algemeen bestuur, betreffen elke niet meer dan één departement. 102. I. De ontwerpen der algemeene begrooting worden jaarlijks 1925 door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad bij de opening van de eerste gewone zitting aangeboden. Zij worden door den Raad, onder mededeeling van zijn gevoelen, uiterlijk op 29 Augustus aan den Gouverneur-Generaal teruggezonden 3). 2. Ten aanzien van de ontwerpen van aanvullingsbegrootingen ') Dit vierde hoofdstuk werd vastgesteld bij de wet van 1925. De bepalingen van dit hoofdstuk worden, voor zoover zij de begrooting en het slot van rekening betreffen (artt. 101 113), voor de eerste maal toegepast op de begrooting en het slot van rekening betreffende het dienstjaar, dat volgt op het jaar, waarin de naar de voorschriften der genoemde wet samengestelde Volksraad voor het eerst bijeenkomt Die eerste bijeenkomst had plaats in 1927. Ten aanzien van de begrootingen en de sloten van rekeningen betreffende vroegere dienstjaren blijven de tijdens de totstandkoming van deze wet geldende bepalingen van toepassing (Art. VI der Overgangsbepalingen). , ,.Tot a®n toepassing van de bovenbedoelde bepalingen van het vierde hoofdstuk de toepasselijke bepalingen van de Indische Comptabiliteitswet gelden. ) Afwijking van art. 101, lid 1 in art. I, lid 2, der Indische Bedrijvenwet (aan het einde van dit werk opgenomen). 3) „29 Augustus" is bij de wet van 20 Maart 1929, Ind. S. 66 (Ned. S. 121) in e plaats gekomen van 29 Juli . Deze wet is in werking getreden 15 Mei 1929 [Kon. besluit van 27 Maart 1929, Ind. S. 67 (Ned. S. 136)]. • r wordt de termijn van terugzending telkenmale door den Gouverneur- Generaal bepaald. . I. LSC UUUVUiH-ui-^uv.uui T •• • 1 1 en de aanvullingsbegrootingen vast, voor zoover hij zich met het gevoelen van den Volksraad vereenigt. . ,, 2. De vaststelling geschiedt bij besluiten, elk niet meer dan een afdeeling betreffend. , n 3. Die besluiten worden uiterlijk binnen twee weken na atloop van de in het vorige artikel bedoelde termijnen openbaar gemaakt in de Javasche Courant. , i i l 104. 1 Onverminderd het bepaalde bij het volgende artikel, behoeven de in art. 103 bedoelde besluiten, om te kunnen werken, goedkeuring bij de wet. , , . ,, j u ï v 2 De wetsontwerpen tot al- of niet goedkeuring van de besluiten betreffende de algemeene begrooting worden uiterlijk op 16 November van het jaar, voorafgaande aan dat, waarop de begrooting betrekking heeft, en die tot al- of niet goedkeuring van besluiten betreffende aanvullingsbegrootingen zoo spoedig mogelijk ) aan de ^taten-L>eneraal 105. 1 Wanneer eene uitgaaf zóó dringend noodzakelijk is, dat daarmede niet kan worden gewacht op goedkeuring bij de wet van het besluit, waarin op de uitgaaf is gerekend, is de Gouverneur-Generaal bevoegd om haar, in afwachting van die goedkeuring, bij een met redenen omkleed besluit te bevelen. 2 Van dit laatste besluit wordt mededeeling gedaan aan den Volksraad en aan de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-lndie. 106 De in art 103 bedoelde besluiten worden, nadat zij zijn goedgekeurd, in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst 107. Indien en voor zoover de Volksraad de in art. 102 bedoelde termijnen niet in acht heeft genomen, geschiedt de vaststelling van de begrooting bij de wet. , 108. 1. Indien nopens eene geheele afdeeling der algemeene begrooting geen overeenstemming tusschen den Gouverneur-Generaal en den Volksraad is verkregen, geschiedt de vaststelling van die at- deeling bij de wet. . 2. Onderdeden van afdeelingen der algemeene begrooting, waaromtrent geen overeenstemming is verkregen, worden bij de wet vastgesteld indien en voor zoover daaraan behoefte bestaat. 3. Het in het tweede lid bepaalde geldt mede ten aanzien van aanvullingsbegrootingen, indien en voor zoover daaromtrent geen overeenstemming is verkregen. 1925 1925 1925 1925 1925 1925 ') In Ned. S. 1925 No. 327 staat tusschen ..mogelijk en aan een komma 2) Het woord „November" is bij de wet van 20 Maart 19-9 Ind. S. 66 (Ned. S 121) in de plaats gekomen van „October . Zie verder noot 3 op vorige b . 109. 1. Wordt een besluit, als bedoeld in art. 103, betreffende de 1925 algemeene begrooting, niet bij de wet goedgekeurd, dan wordt de afdeeling, waarop het besluit betrekking heeft, nader bij de wet vastgesteld. 2. Indien een besluit, als bedoeld in art. 103, betreffende eene aanvullingsbegrooting, niet bij de wet wordt goedgekeurd, worden de onderdeelen van afdeelingen, waarop dat besluit betrekking heeft, alleen dan nader bij de wet vastgesteld, wanneer onverwijlde vaststelling noodzakelijk is. 110. 1. De goedgekeurde besluiten tot vaststelling van de algemeene 1925 begrooting treden, evenals de wetten welke die begrooting betreffen, in werking op 1 Januari van het dienstjaar, waarop zij betrekking hebben. 2. Zij worden geacht op dien datum in werking te zijn getreden, indien en voor zoover zij eerst daarna in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië zijn geplaatst. Zoolang dit laatste niet is geschied, strekt de begrooting van het aan het betrokken dienstjaar voorafgaande jaar tot grondslag van het beheer. 111. 1. De Gouverneur-Generaal stelt, in overeenstemming met 1925 den Volksraad, het slot der rekening van Nederlandsch-Indië, over elk dienstjaar afzonderlijk, bij besluit vast. 2. Op dezelfde wijze beslist hij omtrent de bestemming van de voordeelige en de dekking van de nadeelige sloten der rekeningen, telkenmale over tijdvakken van ten hoogste tien jaren. 3. De in het eerste en het tweede lid van dit artikel bedoelde besluiten worden openbaar gemaakt in de Javasche Courant. Zij behoeven, om te kunnen werken, goedkeuring bij de wet. 112. 1. Indien het slot der rekening van Nederlandsch-Indië, 1925 bij gebreke van overeenstemming tusschen den Gouverneur-Generaal en den Volksraad, niet bij besluit kan worden vastgesteld, geschiedt de vaststelling bij de wet. 2. Het slot der rekening wordt eveneens bij de wet vastgesteld, ingeval het besluit van den Gouverneur-Generaal, dat daarop betrekking heeft, niet wordt goedgekeurd. 3. Het bij het eerste en het tweede lid van dit artikel bepaalde geldt mede ten aanzien van de beslissing over de bestemming van de voordeelige en de dekking van de nadeelige sloten der rekeningen. 113. De in art. 111 bedoelde besluiten worden, nadat zij zijn goed- 1925 gekeurd, in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst. 114. 1. Geldleeningen ten laste van Nederlandsch-Indië kunnen 1925 niet worden aangegaan of gewaarborgd dan uit kracht van de wet of van een door den Gouverneur-Generaal in overeenstemming met den Volksraad genomen besluit, goedgekeurd bij de wet. 2. Met inachtneming van bij ordonnantie te stellen regelen, is de Gouverneur-Generaal bevoegd de uitgifte van Nederlandsch-Indische schatkistbiljetten of schatkistpromessen te bevelen. 3. Verpanding of beleening van gouvernementsproducten geschiedt krachtens machtiging van den Gouverneur-Generaal1). VIJFDE HOOFDSTUK2). Van de departementen van algemeen bestuur en de algf.meene rekenkamer3). 115. [64], De departementen van algemeen bestuur worden beheerd door departementshoofden, wier taak en bevoegdheid, behoudens het bepaalde bij art. 31, door den Gouverneur-Generaal worden geregeld. 116. [65]. De departementshoofden vormen te zamen een Raad van departementshoofden. De Gouverneur-Generaal stelt voor dien Raad eene instructie vast. 117. [66] 1. Er is eene Algemeene Rekenkamer, belast met het toezicht over het beheer der landsgeldmiddelen en over de verantwoording der rekenplichtigen. 2. De instructie van de Kamer wordt bij algemeenen maatregel van bestuur vastgesteld, in overeenstemming met de wet tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. *) Dit artikel is in werking getreden 1 Januari 1926. Art. 18 Ind. Comptabiliteitswet, zooals het nader was vastgesteld bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No. 536) luidde: „Behoudens hetgeen bij het tweede en het derde lid van dit artikel wordt bepaald, worden geldleeningen ten laste van Nederlandsch-Indië niet aangegaan noch door Nederlandsch-Indië gewaarborgd dan krachtens de wet of krachtens besluit van den Gouverneur-Generaal, overeenkomstig het gevoelen van den Volksraad, goedgekeurd bij de wet. Met inachtneming van nader bij algemeenen maatregel van bestuur te stellen regelen is de Gouverneur-Generaal bevoegd de uitgifte van Nederlandsch-Indische schatkistbiljetten of schatkistpromessen te bevelen. Verpanding of beleening van gouvernements producten op den voet van artikel LL geschiedt krachtens machtiging van den Gouverneur-Generaal. 2) Dit hoofdstuk is bij de wet vin 1925 in de plaats gekomen van het derde hoofdstuk van het Rr., aldus luidende: „Van het algemeen bestuur. Art. 64. De verschillende takken van het algemeen burgerlijk bestuur worden, onder de bevelen en het oppertoezigt van den Gouverneur-Generaal, beheerd door direkteuren, wier getal, werkkring en bevoegdheid worden bepaald door den Koning. Art. 65. Die directeuren vereenigen zich met de hoofden der departementen van oorlog en der marine tot een raad van departementshoofden, telkens wanneer de Gouverneur-Generaal hunne samenwerking beveelt. Art. 66. Er is eene Algemeene Rekenkamer, belast met het toezigt °Yei* het beheer der koloniale geldmiddelen en over de verantwoording der rekenpligtigen. De zamenstelling der Kamer en hare instruktie worden door den Koning vastgesteld, in overeenstemming met de wet op de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen. ,, ,, 3) In Ned. S. 1925 No. 327 staan de woorden „departementen „algemeene en „rekenkamer met een hoofdletter. ZESDE HOOFDSTUK. Van de gewestelijke en plaatselijke besturen x). 118. [67], Zooveel de omstandigheden het toelaten, wordt de Inlandsche bevolking gelaten onder de onmiddellijke leiding van haar eigene, van Regeeringswege aangestelde of erkende hoofden, onderworpen aan zoodanig hooger toezicht, als bij algemeene of bijzondere voorschriften door den Gouverneur-Generaal is of zal worden bepaald. 119. [67a] I. De indeeling van het grondgebied van NederlandschIndië in provinciën en andere gewesten geschiedt bij ordonnantie 2). 2. In de provincie wordt bij ordonnantie 2) een Provinciale Raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de gewestelijke huishouding. 3. De Provinciale Raad benoemt, behoudens het bepaalde in het vierde en het vijfde lid van dit artikel, een College van Gedeputeerden, dat volgens regels, bij ordonnantie 2) te stellen, met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken wordt belast. 4. De Gouverneur-Generaal stelt in elke provincie een Gouverneur aan, die met het toezicht op de verrichtingen van den Provincialen Raad en het College van Gedeputeerden is belast. De Gouverneur is ambtshalve voorzitter van den Provincialen Raad en van het College van Gedeputeerden en heeft in laatstgenoemd college stem. 5. Waar de omstandigheden naar het oordeel van den Provincialen Raad in eene provincie de benoeming van een College van Gedeputeerden niet toelaten, is de Gouverneur met de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, bedoeld in het derde lid van dit artikel, belast. 6. Wanneer de algemeene verordeningen het vorderen, verleenen de provinciale besturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. De uitvoering geschiedt in provinciën, waar een College van Gedeputeerden is benoemd, door dit College en anders door den Gouverneur, voor zooveel niet de algemeene verordening bepaaldelijk de medewerking vordert van den Provincialen Raad. Wordt deze medewerking door den Provincialen Raad geweigerd, dan wordt daarin voorzien bij aanwezigheid van een College van Gedeputeerden door dit College en anders, alsmede bij weigering van medewerking door het College van Gedeputeerden, door den Gouverneur. 7. Voor het overige worden de inrichting, de bevoegdheid en de verplichtingen van de provinciale besturen alsmede het beheer en de verantwoording van de geldmiddelen der provinciën bij ordonnantie 2) geregeld. 8. De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van ') In het Rr. vormden deze woorden het opschrift van het vierde hoofdstuk. Bij de wet van 1925 is deze titel aan het hoofd van het zesde hoofdstuk geplaatst. 2) Het woord „ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening". den Provincialen Raad, van het College van Gedeputeerden of van den Gouverneur, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij ordonnantie1) geregeld. 9. Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener provincie door het provinciaal bestuur grovelijk worden verwaarloosd, kan bij ordonnantie *) de wijze worden bepaald, waarop in het bestuur der provincie met afwijking van het tweede en het derde lid van dit artikel wordt voorzien. 120. [67b] 1. Voor zoover niet bij of krachtens deze wet anders is bepaald, wordt ten aanzien van aangelegenheden van bestuurszorg, welke geen deel uitmaken van de in het tweede lid van het vorig artikel bedoelde gewestelijke huishouding, in de provinciën het bestuur, in naam van den Gouverneur-Generaal, uitgeoefend door den Gouverneur 2). In de andere gewesten wordt het bestuur, in naam van den Gouverneur-Generaal, uitgeoefend door hoofdambtenaren, onder zoodanige ambtstitels als zijn of zullen worden bepaald. 2. In die andere gewesten kan aan het hoofd van gewestelijk bestuur bij ordonnantie *) een adviseerende raad, van daarbij bepaalde samenstelling en bevoegdheden, worden toegevoegd. 3. De Gouverneur-Generaal stelt voor de Gouverneurs der provinciën en voor de in het eerste lid van dit artikel bedoelde hoofdambtenaren instructiën vast en regelt hunne betrekking tot de verschillende collegiën en ambtenaren, tot de militaire gezaghebbers en tot de bevelhebbers van de schepen van oorlog. 4. Het burgerlijk gezag is, zoolang niet anders is bepaald, het hoogste. 121. [67c] 1. Waar de plaatselijke omstandigheden het toelaten, worden gedeelten van provinciën bij ordonnantie als zelfstandige gemeenschappen aangewezen. 2. In elke krachtens het bepaalde in het vorige lid van dit artikel aangewezen gemeenschap wordt bij ordonnantie een raad ingesteld, tot regeling en bestuur van de huishouding der gemeenschap. 3. Wanneer de algemeene of provinciale verordeningen het vorderen, verleenen de besturen dezer gemeenschappen hunne medewerking, 3) tot uitvoering daarvan. Bij ordonnantie !) wordt bepaald, welk gezag het bestuur der gemeenschap vervangt, wanneer dit die medewerking weigert. 4. De regeling van de dagelijksche leiding en uitvoering van zaken, ') Het woord ..ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening . 2) De eerste zin van dit artikel werd bij de wet van 23 Juni 1925, Ind. b. 416 (Ned. S. 235) in de plaats gesteld van „Ten aanzien van aangelegenheden van bestuurszorg, welke geen deel uitmaken van de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde gewestelijke huishouding, wordt in de provinciën het bestuur, m naam van den Gouverneur-Generaal, uitgeoefend door den Gouverneur. 3) Ten onrechte is hier een komma geplaatst (zie Ind. S. 1922 No. 216). alsmede die van het voorzitterschap van den raad en van de inrichting, de bevoegdheid en de verplichtingen van de besturen dezer gemeenschappen geschieden bij ordonnantie 2). 5. De besluiten van de besturen dezer gemeenschappen, die met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, kunnen op de bij ordonnantie te regelen wijze worden geschorst of vernietigd 2). 6. Wanneer de regeling en het bestuur van de huishouding eener zoodanige gemeenschap door haar bestuur grovelijk worden verwaarloosd, kan bij ordonnantie ') de wijze worden bepaald, waarop in het bestuur der gemeenschap met afwijking van het tweede en het vierde lid van dit artikel wordt voorzien. 122. [68]. Voor zooveel bij of krachtens de artt. 119 en 121 geene andere regelen zijn gesteld, is het bepaalde bij de artt. 123, 124 en 125 mede van kracht voor provinciën en voor als zelfstandige gemeenschappen aangewezen gedeelten van provinciën 3). 123. [68a] 1. Naarmate de omstandigheden het toelaten, worden voor gewesten of gedeelten van gewesten geldmiddelen afgezonderd uit die, bedoeld in art. 1174), ten einde, als eigen geldmiddelen van het betrokken gebied, te strekken ter voorziening in bijzondere behoeften van dat gebied. 2. De aanwijzing van de gewesten of gedeelten van gewesten, waarop de voorgaande bepaling zal worden toegepast, van de daarvoor af te zonderen geldmiddelen en van de behoeften, waarin niet meer uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië zal worden voorzien, geschiedt bij ordonnantie. 124. [685] 1. Het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten of gedeelten van gewesten worden bij ordonnantie ') geregeld en aan het toezicht van de Algemeene Rekenkamer onderworpen, voor zoover in het toezicht over de verantwoording der rekenplichtigen niet op andere wijze wordt voorzien. 2. Het bestuur dier geldmiddelen en de regeling der uitgaven worden zooveel mogelijk overgelaten aan een voor elk gewest en elk gedeelte van een gewest, waarop de bepaling van het eerste lid van art. 123 5) wordt toegepast, bij ordonnantie in te stellen raad. 3. Ten laste van een gewest of een gedeelte van een gewest kan ) Het woord „ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening". 2) Het vijfde lid is bij de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 416 (Ned. S. 235) in de plaats gesteld van „De macht van den Gouverneur-Generaal om de besluiten van de besturen dezer gemeenschappen, die met de wet of met het algemeen belang strijdig zijn, te schorsen en te vernietigen, wordt bij algemeene verordening geregeld. . Jt-t In ptaats de cijfers „119", „121", „123", „124" en „125" stonden vóór 1925 „67a , „67c , „68a , „68//' en „68c". J) In plaats van het cijfer „117' stond vóór 1925 „66". 5) In plaats van het cijfer „123" stond vóór 1925 „68a". geen geldleening worden aangegaan of gewaarborgd dan onder voorbehoud van bekrachtiging van het daartoe strekkend besluit bij eene ordonnantie. 125. [68c] 1. De raden, bedoeld in het tweede lid van art. 124 ), zijn bevoegd de belangen van het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, bij den Gouverneur-Generaal voor te staan. 2. Hunne verdere bevoegdheid, hunne taak, hunne inrichting en al hetgeen noodig is om hunne ordelijke werking te verzekeren, de aanwijzing hunner voorzitters, de benoeming of verkiezing hunner leden en al hetgeen daarop betrekking heeft, zoomede de verhouding tusschen den raad voor een gewest en de raden voor gedeelten van hetzelfde gewest ingesteld, worden bij ordonnantie 2) geregeld. 3. Bij ordonnantie kan aan deze raden de bevoegdheid worden gegeven om, onder toezicht van den Gouverneur-Generaal, voor het gebied, waarvoor zij zijn ingesteld, verordeningen vast te stellen betreffende de heffing van belastingen ter versterking der eigen middelen van dat gebied en betreffende onderwerpen, welke ingevolge art. 46, 1ste en 2de lid, en art. 129 3) van deze wet 4), zoomede ingevolge voorschriften van andere algemeene verordeningen, door den Gouverneur-Generaal bij ordonnantie of door de ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, bij van hen uitgaande verordeningen zijn te regelen. 126. [69] 1.. De verdeeling der gewesten op Java en Madoera in regentschappen geschiedt door den Gouverneur-Generaal. 2. In elk regentschap wordt, onder zoodanigen ambtstitel als de Inlandsche gebruiken medebrengen, een regent aangesteld, door den Gouverneur-Generaal uit de Inlandsche bevolking gekozen. 3. De instructiën der regenten en hunne betrekking tot de Europeesche ambtenaren worden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. 4. Bij het openvallen der betrekking van regent op Java en Madoera wordt, behoudens de voorwaarden van bekwaamheid, ijver, eerlijkheid en trouw, zooveel doenlijk tot opvolger gekozen een der zonen of nabestaanden van den laatsten regent. 127. [70] 1. De regentschappen op Java en Madoera worden, waar hij dit noodig acht, door den Gouverneur-Generaal verdeeld in districten. 2. Elk district wordt bestuurd door een Inlandsch hoofd, onder zoodanigen ambtstitel als de Inlandsche gebruiken medebrengen. 1) In plaats van het cijfer ,,124 stond voor 1925 „68i . 2) Het woord „ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening . _ „ 3) In plaats van de cijfers „46 en ,,129 stonden voor 1925 „5/ en ,,/Z . 4) De woorden „deze wet" zijn bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „dit reglement". 3. De instructiën der districts-hoofden en hunne betrekking tot de Luropeesche ambtenaren, worden door den Gouverneur-Generaal vastgesteld. 4 In de provinciën geschiedt de vaststelling, bedoeld in het vorige lid, door den Gouverneur. 128. [71] I. De Inlandsche gemeenten verkiezen, behoudens de goedkeuring van het bij ordonnantie daartoe aan te wijzen gezag, hare hoorden en bestuurders. De Gouverneur-Generaal handhaaft dat recht tegen alle inbreuken. 2 Bij ordonnantie kunnen gevallen worden aangewezen, waarin de hoorden en bestuurders van Inlandsche gemeenten worden benoemd door het daarbij aan te wijzen gezag. 3 Aan de Inlandsche gemeenten worden de regeling en het bestuur van hare huishouding gelaten, met inachtneming van de verordeningen uitgegaan van den Gouverneur-Generaal, van het gewestelijk gezag O' van de besturen der bij ordonnantie aangewezen zelfstandige gemeenschappen. 4. Waar het bepaalde bij het eerste en het derde lid van dit artikel niet overeenkomt met de instellingen des volks of met verkregen rechten, wordt de invoering daarvan achterwege gelaten. J. Bij ordonnantie kan de bevoegdheid worden geregeld van Inlandsche gemeenten om: <: ?"^er ^et daa[bij te bepalen toezicht belastingen te heffen; • , bl.nnen de daarbij te bepalen grenzen op de overtreding van hare verordeningen straf te stellen. 6. Bij ordonnantie kunnen Inlandsche gemeenten, die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de grenzen van eene stad, waarvoor een raad is ingesteld als bedoeld bij het tweede lid van artikel 121 of het tweede lid van artikel 124, voor zoover het binnen die grenzen vallend gebied betreft, worden opgeheven of, voor zooveel noodig, worden onttrokken aan de werking van het bepaalde bij het derde lid van dit artikel. In de gevolgen van die opheffing wordt, voor zooveel noodig bij ordonnantie voorzien 1). S.1^Ar;k7lVrtidTetgeSteId ^ ^ ^ 23 Jum l925' Ind" S- 416 (Ned. „De Inlandsche gemeenten verkiezen, behoudens de goedkeuring van het bij algemeene verordening daartoe aan te wijzen gezag, hare hoofden en bestuurder De Gouverneur-Generaal handhaaft dat recht tegen alle inbreuken. laten" gemekTten en d? rege,in? e.n het bestuu' van hare huishouding geGenêraS vanh t fi x" ve£rordeningen, uitgegaan van den Gouverneurgeneraal, van het gewestelijk gezag of van de besturen der bij algemeene verordening aangewezen zelfstandige gemeenschappen. g Waar het bepaalde bij de alinea's I en 2 van dit artikel niet overeenkomt met de wege glTen °f WOrdt de an échter! Bijordonnantie kunnen inlandsche gemeenten, die geheel of gedeeltelijk gelegen blnnen de ?renzen van eene stad, waarvoor een raad, als bedoeld bij het tweede 129. [72]. De ambtenaren, met het hoogste gewestelijk gezag bekleed, zijn bevoegd tot het maken van reglementen en keuren van politie. Zij kunnen tegen de overtreding daarvan straffen bedreigen, overeenkomstig regels bij ordonnantie ') te stellen. ZEVENDE HOOFDSTUK. Van de justitie 2). 130. [74]. Overal waar de Inlandsche bevolking niet is gelaten in het genot harer eigene rechtspleging, wordt in Nederlandsch-Indië recht gesproken in naam des Konings. 131. [75] 1. Het burgerlijk- en handelsrecht en het strafrecht, zoomede de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering worden, onverminderd de bij of krachtens deze wet 3) aan anderen toegekende strafwetgevende bevoegdheid, geregeld bij ordonnantie ). De regeling geschiedt hetzij voor alle of eenige bevolkingsgroepen of ondeideelen daarvan of gebiedsdeelen gezamenlijk, hetzij voor een of meer dier groepen of deelen afzonderlijk. 2. In de ordonnanties 4) regelende het burgerlijk- en handelsrecht a. voor de Europeanen de in Nederland geldende wetten gevolgd, van welke wetten echter mag worden afgeweken zoowel wegens de bijzondere toestanden in Nederlandsch-Indië, als om hen met een of meer der overige bevolkingsgroepen of onderdeelen daarvan aan dezelfde voorschriften te kunnen onderwerpen; b. de Inlanders, de Vreemde Oosterlingen en de onderdeelen waaruit deze beide groepen der bevolking bestaan, voor zooverre de bij hen gebleken maatschappelijke behoeften dit eischen, hetzij aan de voor Europeanen geldende bepalingen, voor zooveel noodig gewijzigd, hetzij met de Europeanen aan gemeenschappelijke voorschriften onderworpen, terwijl overigens de onder hen geldende, met hunne godsdiensten en gewoonten samenhangende rechtsregelen worden geëerbiedigd, waarvan echter mag worden afgeweken, wanneer het algemeen belang of de bij hen gebleken maatschappelijke behoeften zulks vorderen. lid van artikel 68b, is ingesteld, voor zoover het binnen die grenzen vallend gebied betreft opgeheven, of voor zooveel noodig, onttrokken worden aan de werking van het bepaalde bij de tweede alinea van dit artikel. De ordonnantie, waarbij eene inlandsche gemeente geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven, voorziet voor zooveel w« ... 1925 * pU.U gekomen ... "^frThet !Rr°vormden deze woorden het opschrift van het vijfde hoofdstoh. Bij de wet van 1923 is deze titel aan het hoofd van het zevende hoofdstuk geplaatst. 3) De woorden „deze wet" zijn bij de wet van 1925 m de plaats gekomen van "^) De woorden „ordonnantie" en „ordonnanties" zijn bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening en „algemeene verordeningen . 3. In de ordonnanties 2) regelende het strafrecht, de burgerlijke rechtsvordering en de strafvordering worden, wanneer zij uitsluitend op Europeanen toepasselijk zijn, de in Nederland geldende wetten gevolgd, echter met die wijzigingen welke wegens de bijzondere toestanden in Nederlandsch-Indië noodig zijn; gelden zij, tengevolge van toepasselijkverklaring of van onderwerping aan gemeenschappelijke voorschriften, ook voor andere bevolkingsgroepen of onderdeelen daarvan, dan worden die wetten slechts in zooverre gevolgd als met deze omstandigheid vereenigbaar is. 4. Inlanders en Vreemde Oosterlingen zijn bevoegd om, voor zooverre zij niet reeds met de Europeanen aan gemeenschappelijke voorschriften zijn onderworpen, zich in het algemeen of voor eene bepaalde rechtshandeling te onderwerpen aan niet op hen toepasselijke voorschriften van het burgerlijk 2) en handelsrecht der Europeanen. Deze onderwerping en hare gevolgen worden bij ordonnantie X) geregeld. 5. De op dit artikel berustende ordonnanties ' ) zijn in die gedeelten van Nederlandsch-Indië, waar de Inlandsche bevolking gelaten is in het genot van hare eigene rechtspleging, in zooverre toepasselijk als hiermede bestaanbaar is. 6. Het thans voor de Inlanders en Vreemde Oosterlingen geldende burgerlijk- en handelsrecht blijft van kracht zoolang en voor zooverre het niet door ordonnanties1), als hierboven onder 2b bedoeld, is vervangen 3). 132. [76], De militaire strafrechtspleging berust op ordonnanties 1), zooveel mogelijk overeenkomende met de in Nederland bestaande wetten. l) De woorden „ordonnantie" en „ordonnanties" zijn bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening en „algemeene verordeningen". ~) In Ned. S. 1925 No. 327 staat „burgerlijk-". 3) Behoudens de bij de wet van 1925 aangebrachte wijzigingen werd deze tekst vastgesteld bij de wet van 31 Dec. 1906, Ind. S. 1907 No. 204 (Ned. S. 1906 No. 346), zooals die gewijzigd is bij de wet van 6 Juni 1919, Ind. S. 621 (Ned. S. 286). Art. 75 (oud) Rr. luidde te voren: (a). [1] „Voor zooveel de Europeanen betreft, berust de regtspraak in burgerlijke en handelszaken, alsmede in strafzaken, op algemeene verordeningen, zooveel mogelijk overeenkomende met de in Nederland bestaande wetten. [2] De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indie, de daarvoor vatbare bepalingen dier verordeningen, des noodig gewijzigd, toepasselijk te verklaren op de inlandsche bevolking of een gedeelte daarvan. [3] Behoudens de gevallen waarin zoodanige verklaring heeft plaats gehad, of waarin zich inlanders (b) vrijwillig hebben onderworpen aan het voor de Europeanen vastgestelde burgerlijke en handelsregt, worden door den inlandschen regter toegepast de godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken der inlanders, voor zoover die niet in strijd zijn met algemeen erkende beginselen van billijkheid en regtvaardigheid. [4] Naar die wetten, instellingen en gebruiken wordt, onder gelijk voorbehoud, ook door den Europeschen regter gevonnisd in zaken der aan zijne regtspraak 4 133. [77] 1. Onteigening ten algemeenen nutte van eenig goed of recht kan niet plaats hebben dan na voorafgaande verklaring bij ordonnantie dat het algemeen nut onteigening vordert en tegen vooraf genoten of vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander volgens voorschriften bij ordonnantie *) vast te stellen. 2. De vereischten van voorafgaande verklaring bij ordonnantie en van voorafgaand genot of van voorafgaande verzekering van de verschuldigde schadeloosstelling gelden niet, wanneer oorlog, oorlogsgevaar, oproer, brand, watersnood, aardbeving, vulkanische uitbarsting of andere dringende omstandigheden eene onverwijlde inbezitneming vorderen. 3. Bij ordonnantie J) kunnen nog andere dan de in het vorige lid bedoelde gevallen worden aangewezen, waarin de voorafgaande verklaring bij ordonnantie niet wordt vereischt. 134. [78] 1. Alle twistgedingen over eigendom of daaruit voortspruitende rechten, over schuldvorderingen of andere burgerlijke rechten, behooren bij uitsluiting tot de kennis van de rechterlijke macht. 2. Evenwel staan de burgerlijke rechtzaken tusschen Mohammedanen, indien hun adatrecht dat medebrengt, ter kennisneming van den godsdienstigen rechter, voorzoover niet bij ordonnantie anders is bepaald 2). 135. [79]. De rechterlijke macht wordt alleen uitgeoefend door rechters, bij algemeene verordeningen aangewezen. 136. [80]. Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van den rechter, dien algemeene verordeningen hem toekennen. onderworpen inlandsche hoofden en bij de kennisneming in hooger beroep van door den inlandschen regter, in burgerlijke en handelszaken, gedane uitspraken. [5] Op die wetten, instellingen en gebruiken wordt door den Europeschen regter, bij zijne regtspraak naar de voor Europeanen vastgestelde v.-etgeving, zooveel mogelijk acht gegeven, wanneer inlanders, buiten het geval waarin de bij het 2de lid bedoelde verklaring heeft plaats gehad, of het geval van vrijwillige onderwerping aan gezegde wetgeving in de bij wettelijke bepalingen aangewezene gevallen, als verweerders in burgerlijke of handelszaken voor hem te regt staan. [6] Bij de regtspraak over inlanders, in het 3de en 4de lid van dit artikel bedoeld, neemt de regter de algemeene beginselen van het burgerlijk en handelsregt voor Europeanen tot rigtsnoer, wanneer het de beslissing geldt van zaken, die bij de hiervoren bedoelde godsdienstige wetten, instellingen en gebruiken met geregeld zijn. (a) Gemakshalve zijn de leden hier genommerd. (b) Ned. S.: „waarin inlanders zich . *) Het woord „ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening". 2) Dit lid is aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 221 (Ned. S. 195). In werking getreden 25 December 1929 [Kon. besluit van 24 October 1929, Ind. S. 487 (Ned. S. 467)]. Dit lid luidde te voren: „2. Evenwel blijven de tusschen Inlanders of tusschen met deze gelijkgestelde personen van denzelfden landaard gerezen burgerlijke geschillen, welke volgens hunne godsdienstige wetten of oude herkomsten ter beslissing staan van hunne priesters of hoofden a) daaraan onderworpen . ^ (a) In Ned. S. 1925 No. 327 staat tusschen „hoofden" en „daaraan een komma. 137. [81]. Alle tusschenkomst van de Regeering in zaken van justitie, met bij deze wet*) toegestaan, is verboden. 138. [82] 1. De zaken, welke uit haren aard of krachtens algemeene verordeningen ter beslissing staan van het administratief gezag, blijven daaraan onderworpen. 2. Geschillen over bevoegdheid tusschen de rechterlijke en administratieve macht, worden door den Gouverneur-Generaal in overeenstemming met den Raad van Nederlandsch-Indië, beslist volgens regels, bij ordonnantie 2) vast te stellen 3). 139. [83], Geschillen over bevoegdheid tusschen den wereldlijken en den godsdienstigen rechter, als ook tusschen den burgerlijken en militairen rechter, worden op den voet en de wijze , bij het vorige artikel bepaald, door den Gouverneur-Generaal beslist4). 140. [84]. Het verlof van den Gouverneur-Generaal, of buiten Java en Madoera van den hoogsten gewestelijken gezaghebber, is nocdig tot het instellen van burgerlijke rechtsvorderingen en van vervolgingen tot strat tegen 1 nlandsche vorsten en hoofden, bij ordonnantie 2) aangeduid 141. [o5J. Buiten de gevallen, bij de artt. 33, 35 en 37 5) voorzien, mag niemand in hechtenis worden genomen dan op bevel van het daartoe, ingevolge de ordonnanties6) op de strafvordering, bevoegd ^149 eirö-i^ u VOet en wiize daarbij omschreven. 142. [87]. Het geheim der aan de post of andere instelling van vervoer toevertrouwde brieven is onschendbaar, behalve op last des rechters, in de gevallen bij ordonnantie 2) omschreven. 143. [88]. Niemand mag tot straf vervolgd of daartoe veroordeeld worden dan op de wijze en in de gevallen bij algemeene verordening voorzien. 144. [89]. Geenerlei straf heeft den burgerlijken dood of het verlies van alle burgerlijke rechten ten gevolge. 145. [90]. Op geen misdrijf of overtreding mag als straf gesteld rende verbeurdverklanng der goederen, den schuldige toebehoo- „di! reglement^" "deZ6 ^ bii ^ WCt V3" 1925 de p,aats van "bii * - - 1925 »d' *- •*— « 1855 No" 2°)nrechte Staat "Vast te steIlen" plaats van „te stellen" (zie Ind. S. 4) Aldus nader vastgesteld bij de wet van 24 April 1929, Ind. S. 221 (Ned S 195) s" 487 (Ned8ese<46n7)f ber 1929 [Kon' bes,uit van 24 October 1929, Ind. pnal m lujdie te VOren: "Ges?hiIhn over, bevoegdheid tusschen de rechtbanken en de Inlandsche priesters en hoofden, als ook tusschen den burgerlijken en bii *m"" *,,M el RefCI]fersj'33' 35 en 37." zijn in 1925 in de plaats gekomen van „43, 45 en 47" ,,algemeen^°verorden!ngen"t,eS " 'J ^ ^ '925 de P'aatS gekomen van 146. [91] 1. Alle vonnissen vermelden de gronden waarop zij rusten, en in strafzaken, behalve het misdrijf of de overtreding, de stellige wetsbepalingen waarop zij zijn gegrond. 2. Ordonnanties1) regelen, met betrekking tot den Inlandschen rechter, de noodige wijzigingen van het voorschrift dat de vonnissen met redenen moeten omkleed zijn. 3. De terechtzittingen zijn openbaar, behoudens de uitzonderingen bij ordonnantie 2) aangewezen. 4. De vonnissen worden in het openbaar uitgesproken, behoudens de uitzonderingen bij ordonnantie 2) aangewezen. 147. [92]. Het hoogste rechterlijk college in Nederlandsch-lndië is gevestigd te Batavia en draagt den naam van Hooggerechtshof van Nederlandsch-lndië. 148. [93] 1. De president van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië wordt door den Koning benoemd en ontslagen. 2. De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof kunnen alleen met hunne toestemming in andere betrekkingen worden overgeplaatst. 149. [94] 1. De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof worden uit hun ambt ontslagen: a. wanneer zij den leeftijd van vijfenzestig jaren hebben bereikt; b. bij gebleken ongeschiktheid wegens aanhoudende ziels- of lichaamsziekte of wegens ouderdomsgebreken; c. wanneer zij onder curateele zijn gesteld. 2. In het geval sub b bedoeld, wordt aan de vice-presidenten en aan de leden het ontslag door den Koning verleend. 3. In de gevallen sub a en b bedoeld, brengt het ontslag uit het ambt eervol ontslag uit 's Lands dienst mede; in het geval sub c bedoeld, kan ontslag uit 's Lands dienst, mits eervol, daaraan worden verbonden. 4. Buiten de in dit artikel genoemde gevallen kan alleen ontslag uit het ambt worden verleend op eigen verzoek of wegens overplaatsing overeenkomstig art. 148 3). 150. [95] 1. De president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof kunnen door den Koning uit hun ambt worden ontzet: a. wanneer zij wegens bij algemeenen maatregel van bestuur ) te bepalen strafbare feiten tot vrijheidsstraffen zijn veroordeeld; b. wanneer zij verklaard zijn in staat van faillissement of wegens schulden zijn gegijzeld; !) J-Jet woord „ordonnanties' is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordeningen . > 2) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 192} in de plaats gekomen van ,,algemeene verordening . 3) Het cijfer „148" is in 1925 in de plaats gekomen van „93 • 4) De woorden „bij algemeenen maatregel van^bestuur werden bij de wet van 1925 in de plaats gesteld van „door den Koning . c wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid in de waarneming van hun ambt; d. wegens overtreding der bij algemeenen maatregel van bestuur *) vastgestelde bepalingen, waarbij hun: 1 . het bekleeden van een ambt of betrekking of de waarneming der belangen van anderen wordt verboden; 2°. het uitoefenen van eenig beroep of het betrokken zijn bij handel of onderneming wordt verboden; 3°. een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen; 4 . verboden wordt aan partijen of hare advocaten of procureurs raad te geven of hulp te bieden; 5°. de verplichting wordt opgelegd om het geheim der raadkamer te bewaren. 2. Overtreding der bepalingen sub d bedoeld, kan ten aanzien van de vice-presidenten en de leden alleen dan grond tot ontzetting opleveren, wanneer zij reeds vooraf voor gelijke overtreding door den president zijn gewaarschuwd. J. In de gevallen sub a, b en c bedoeld, brengt de ontzetting uit het ambt ontslag uit s Lands dienst mede; in de gevallen sub d bedoeld, kan ontslag uit s Lands dienst, al dan niet eervol, door den Koning daaraan worden verbonden. ^ i''t ln<^len Gouverneur-Generaal, den Raad van JNederlandsch-Indië gehoord, oordeelt dat de president of een der vice-presidenten of leden om eene der redenen vermeld in art. 149 sub b en in art 150 2) behoort te worden ontslagen of ontzet, worden aan aen betrokkene de tegen hem bestaande bezwaren schriftelijk medegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld om zich binnen een door den Gouverneur-Generaal te bepalen termijn ter zake schriftelijk te verantwoorden. Het bezwaarschrift en de verantwoording, indien zij ontvangen is, worden door den Gouverneur-Generaal bij zijne voordracht tot ontslag of ontzetting overgelegd. 2. De betrokkene wordt in afwachting van s Konings beschikking, door den Gouverneur-Generaal in zijn ambt geschorst. Hij wordt op zijn verzoek door toekenning van verlof onder genot van verlofstraktement en vrijen overtocht in de gelegenheid gesteld om zich in |Nederland te gaan verantwoorden. Dient hij een zoodanig verzoek niet in, dan wordt hem in afwachting van 's Konings beschikking wachtgeld toegekend. Wordt de voordracht afgewezen, dan wordt de schorsing opgeheven en den betrokkene uitbetaald het verschil tusschen het sedert de schorsing genoten verlofstraktement of wachtgeld en hetgeen hij zoJ™ schorsing als activiteitstraktement zou hebben genoten. [9/J 1. Wanneer tegen den president of een der vice-presi- *) De woorden „bij algemeenen maatregel van bestuur" werden bij de wet van 2\ r? •• piaats gesteld van „door den Koning". ) De cijfers „149 en „150" zijn in 1925 in de plaats gekomen van „94" en „95". denten of leden van het Hooggerechtshof hetzij een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daardoor in zijn ambt geschorst. 2. Wanneer tegen een der in het vorige lid vermelde rechterlijke ambtenaren rechtsingang zonder bevel van gevangenneming of gevangenhouding is verleend, kan de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-1ndië gehoord, hem in zijn ambt schorsen. 3. De schorsing, in het eerste en tweede lid bedoeld, brengt mede dat de betrokkene op wachtgeld wordt gesteld. 153. [98] 1. Na den afloop der vervolging of na het ontslag uit het huis van bewaring, het geneeskundig gesticht of de gijzeling, wordt, hetzij op vordering van den procureur-generaal na ingewonnen advies van het Hooggerechtshof, hetzij op verzoek van den geschorsten rechterlijken ambtenaar en nadat het Hooggerechtshof en de procureurgeneraal zijn gehoord, de schorsing door den vjouverneur-Generaal opgeheven en wordt, behoudens het voorschrift van het tweede lid van dit artikel, den betrokkene uitbetaald het verschil tusschen het sedert de schorsing genoten wachtgeld en hetgeen lnj zonder die schorsing als activiteitstraktement zou hebben genoten. 2. Oordeelt echter de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord, dat termen bestaan tot toepassing van art. 149 sub b, of van art. 150, dan wordt de schorsing door den GouverneurGeneraal bevestigd en geldt van dat tijdstip het voorschrift van art. 151 x) met dien verstande, dat bij afwijzing der voordracht aan den betrokkene wordt uitbetaald het verschil tusschen het sedert de van rechtswege ingetreden schorsing genoten verlofstraktement of wachtgeld en hetgeen hij zonder schorsing als activiteitstraktement zou hebben genoten. _ _ 154. [99] 1. Aanvraag van verlof buiten Nederlandsch-Indië door den president, de vice-presidenten en de leden van het Hooggerechtshof wordt, uitgezonderd in het geval bedoeld bij het tweede lid van art. 151"), geacht tevens in te houden het verzoek om ontslag uit hun ambt. 2. Gedurende hun verloftijd en ook daarna, zoolang zij niet overeenkomstig het volgende lid in eenige betrekking zijn aangesteld, mogen zij niet uit s Lands dienst worden ontslagen, dan op eigen verzoek of ingevolge de toepassing der artt. 149 en 150 3). 3. Van verlof in Nederlandsch-Indië teruggekeerd, worden zij met inachtneming van het tijdstip hunner terugkomst, en, bij gelijktijdigen terugkeer, met inachtneming van de dagteekening hunner oorspron- *) De cijfers „149", „150" en „151" zijn in 1925 in de plaats gekomen van „94", „95" en „96". 2) Het cijfer „151" is in 1925 in de plaats gekomen van „96 . . 3) De cijfers „149" en „150" zijn in 1925 in de plaats gekomen van „94 en „95 . kelijke benoeming in het Hooggerechtshof, bij de eerste vacature in dat college weder in hun vorigen rang benoemd, wanneer zij niet reeds voor ) het ontstaan der vacature met hunne toestemming in eene andere betrekking mochten zijn aangesteld. 4. Zij genieten inmiddels wachtgeld, tenzij zij tijdelijk met de waarneming eener andere betrekking worden belast. 155. [100] De vice-president en de leden van den Raad van -Neder.andsch-lndië en zoodanige andere ambtenaren als algemeene verordeningen aanduiden, staan terecht voor het Hooggerechtshof wegens misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner functiën begaan. 156. [101]. ïvlet uitzondering van het geval van voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeterdaad 2), kan tegen de ambtenaren, in het vorig artikel bedoeld, geen bevel tot gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, en, in het geval van ambtsmisdrijf, geene vervolging plaats hebben dan nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal, op den voet entC7 n'mi bik°r^0nnantie ^ omschreven- machtiging is* verleend. lb/. I I ÜZJ. De Gouverneur-Generaal en de Luitenant-GouverneurUeneraal staan wegens misdrijven of overtredingen in Nederland terecht: wegens ambtsmisdrijven voor den Hoogen Raad der Nederlanden wegens andere misdrijven of overtredingen ter plaatse, waar de zetei der Regeering in Nederland is gevestigd, voor den rechter, die naar de INederiandsche wetgeving, bevoegd is over het onderwerp te oordeelen. 158. [103] I. Het Hooggerechtshof heeft het toezicht op den geregelden loop en de afdoening van rechtsgedingen, alsmede op het nakomen der wetten en andere algemeene verordeningen bij alle rechtbanken en gerechten. 2. Het kan rechterlijke handelingen, beschikkingen en vonnissen, wanneer die met de wetten en andere algemeene verordeningen strijdig zijn, vernietigen en buiten werking stellen, volgens de daaromtrent gestelde regelen. 159. [104] 1. Vonnissen, door den rechter in Nederland gewezen, en bevelen door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten aldaar verleden, kunnen in Nederlandsch-Indië worden ten uitvoer gelegd. \r2j iZ°j TH k,Unnen vonnissen en bevelen, door den rechter in -Nederlandsch-lndië gewezen of uitgevaardigd, alsmede grossen van authentieke akten, aldaar ten overstaan van Europeesche openbare ambtenaren verleden aan welke gelijke kracht als aan de vonnissen is toegekend, in Nederland ten uitvoer gelegd worden. 1) In Ned. S. 1925 No. 327 staat „vóór". 3\ ij1 S. 1925 No. 327 staat „heeter daad". "H * "* ~1,25 h * ** •*— - ACHTSTE HOOFDSTUK. Van de ingezetenen 1). 160. [105] 1. De regelen nopens de toelating en vestiging in Nederlandsch-Indië worden voor zooveel noodig bij algemeenen maatregel van bestuur, en overigens bij ordonnantie vastgesteld ). 2. Ingezetenen van Nederlandsch-Inaië zijn zij, die, mits niet in strijd met de voorschriften dier verordening, in Nederlandsch-Indië gevestigd zijn. 3. Aan ingezetenen kan niet dan in het geval en op de wijze bij art. 35 3) vermeld het verblijf in Nederlandsch-Indië worden ontzegd. 4. Het ingezetenschap gaat verloren voor den ingezetene, die ophoudt in Nederlandsch-Indië gevestigd te zijn of aan wien met toepassing van art. 35 3) het verblijf aldaar is ontzegd. De ingezetene, die Nederlandsch-Indië verlaten hebbende, niet binnen achttien maanden aldaar is teruggekeerd, wordt behoudens tegenbewijs, geacht te hebben opgehouden in Nederlandsch-Indië gevestigd te zijn. 5. Minderjarigen en onder curateele gestelden, wier wettelijke vertegenwoordigers ingezetenen van Nederlandsch-Indië zijn, worden als zoodanig aangemerkt; hetzelfde geldt voor de gehuwde niet van tafel en bed gescheiden vrouw, wier echtgenoot ingezetene van Neaerlandsch-Indië is. 6. De bepalingen van ingezetenschap, in andere algemeene verordeningen voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen in die verordeningen behandeld. 161. [107]. Onder Nederlanders worden in deze wet1) verstaan, die het zijn volgens de wetten van het Koninkrijk. 162. [108] 1/ Allen die zich op het grondgebied van NederlandschIndië bevinden, hebben aanspraak op bescherming van persoon en goederen. 2. De regelen, bij uitlevering van vreemdelingen in acht te nemen, worden vastgesteld bij algemeenen maatregel van bestuur ). 163. [109] 1. Wanneer bepalingen van deze wet 4), van algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften onderscheiden tusschen Europeanen, Inlandeis ]) In het Rr. vormden deze woorden het opschrift van het zesde hoofdstuk. Bij de wet van 1925 is deze titel aan het hoofd van het achtste hoofdstuk geplaatst. 2) Dit lid werd aldus vastgesteld bij de wet van 1925. Het luidde te voren. „De regelen nopens de toelating en vestiging in Nederlandsch-Indië worden bij algemeene verordening vastgesteld. 3) Het cijfer „35" is in 1925 in de plaats gekomen van „45 . 4) De woorden „deze wet" zijn bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „dit reglement". 1Q7- 6) De woorden „algemeenen maatregel van bestuur zijn bij de wet van in de plaats gekomen van „algemeene verordening . en Vreemde Oosterlingen, gelden voor hare toepassing de navolgende regelen. 2. Aan de bepalingen voor Europeanen zijn onderworpen: 1°. alle Nederlanders; 2°. alle personen, niet begrepen onder no. 1, die uit Europa afkomstig o Z1Jn' 3 . alle Japanners en voorts alle van elders afkomstige personen, niet begrepen onder nos. 1 en 2, die in hun land onderworpen zouden zijn aan een familierecht, in hoofdzaak berustende op o dezelfde beginselen als de Nederlandsche; 4°. de m Nederlandsch-Indië geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen van de personen, bedoeld onder nos. 2 en 3. 3. Aan de bepalingen voor Inlanders zijn, behoudens den bij ordonnantie2) te regelen rechtstoestand der Inlandsche Christenen, onderworpen allen, die behooren tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië, en niet tot eene andere bevolkingsgroep dan die der inlanders zijn overgegaan, gelijk mede zij, die 3) behoord hebbende tot een andere bevolkingsgroep dan die der Inlanders, zich in de inheemsche bevolking hebben opgelost. 4- Aan 4e bepalingen voor Vreemde Oosterlingen zijn3) behoudens den bij ordonnantie -) te regelen rechtstoestand dergenen onder hen, die het Christendom belijden, onderworpen allen, die niet vallen ln _üe |^lm9,n van bet tweede of van het derde lid van dit artikel. 5. De Gouverneur-Generaal is bevoegd om in overeenstemming m^-t den Raad van Nederlandsch-Indië de bepalingen voor Europeanen toepasselijk te verklaren op personen, daaraan niet onderworpen. De toepasselijkverklaring geldt van rechtswege mede voor de daarna geboren wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen van den betrokkene4). 6. Ieder kan volgens bij ordonnantie 2) te stellen regelen door den rechter doen beslissen tot welke categorie van personen hij behoort 5). *) Ten onrechte staat „de" in plaats van „het" (zie Ind. S. 1907 No 205) ) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening . i staat tussc'len "die en „behoord" en tusschen „zijn" en „behoudens een komma. *) Dit lid is ingelascht bij de wet van Ó.Juni 1919, Ind. S. 622 (Ned. S. 287) ) Behoudens de bij de wet van 1925 aangebrachte wijzigingen werd deze tekst vastgesteld bij de wet van 31 December 1906, Ind. S. 1907 No. 205 (Ned S 1906 K A i»VsJfngev,nld,!)il de wet van 6 ]uni »919, Ind. S. 622 n L (oud) Rr. luidde te voren: „De bepalingen van dit reglement en van alle andere algemeene verordeningen waarin sprake is van Europeanen en inlanders, zijn, waar het tegendeel niet bepaald is, toepasselijk op de met hen gelijk gestelde personen. Met Europeanen worden gelijkgesteld alle Christenen, alle Japanners en alle personen, niet vallende m de termen der volgende zinsnede. 164. [110] 1. Het toezicht der Regeering op de drukpers wordt bij ordonnantie 1) geregeld, in overeenstemming met het beginsel, dat het door de drukpers openbaren van gedachten of gevoelens en het toelaten van elders dan in Nederland gedrukte stukken, geene andere belemmering mogen ondervinden, dan tot verzekering der openbare orde gevorderd wordt. 2. In Nederland gedrukte stukken worden onbelemmerd toegelaten, behoudens ieders verantwoordelijkheid, volgens regelen bi] ordonnantie x) te stellen. . 165. [111] 1. Het recht der ingezetenen tot vereenigmg en vergadering wordt erkend. 2. De uitoefening van dat recht wordt in het belang der openbare orde bij ordonnantie 1) geregeld en beperkt. 166. [112]. Ieder ingezetene heeft het recht om verzoeken aan de bevoegde macht, zoowel in Nederland als in Nederlandsch-Indië, schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meer worden onderteekend, welk laatste alleen kan geschieden door of Met Inlanders worden gelijkgesteld Arabieren, Mooren, Chineezen en allen, niet genoemd in de vorige zinsnede, die Mohammedanen of heidenen zijn. De inlandsche Christenen blijven onderworpen aan het gezag der ïnlandsche hoofden, en met opzigt tot regten, lasten en verpligtingen, aan dezelfde algemeene, gewestelijke en gemeentelijke verordeningen en instellingen, als de inlanders cue het Christendom niet belijden. _ De Gouverneur-Generaal kan, in overeenstemming met den Kaad van /Vederlandsch-Indie, uitzonderingen maken op de toepassing der in dit artikel gestelde Artt. 2 en 3 van de wet van 31 December 1906 Ind. S. 1907 No. 203 (Ned. S. 1906 No. 347) luiden: Art. 2. Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften wordt gehandeld over met inlanders (a) gelijkgestelde personen, zijn daaronder te verstaan zij, die krachtens artikel 1 dezer wet aan de bepalingen voor vreemde oosterlingen zijn onderworpen. Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften vermeld is, dat zij op Inlanders (a) van toepassing zijn, worden zij ook toepasselijk geacht op hen, die krachtens artikel I dezer wet aan de bepalingen voor vreemde oosterlingen zijn onderworpen, tenware het tegenovergestelde uitdrukkelijk bepaald of blijkbaar de bedoeling is. Art. 3. Wanneer in bestaande algemeene en andere verordeningen, reglementen, keuren van politie en administratieve voorschriften wordt gehandeld over met Europeanen gelijkgestelde personen, vervalt hunne bijzondere vermelding. Alle in Nederlandsch-Indië gevestigde personen die, vóór de inwerkingtreding dezer wet, op grond van het vroegere artikel 109 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, behoorden tot de met Europeanen gelijkpestelden, benevens hunne wettige of wettelijk erkende kinderen en verdere afstammelingen, blijven zoolang zij zich niet in de inheemsche bevolking hebben opgelost, onderworpen aan de bepalingen voor Europeanen, ook wanneer zij met vallen in de termen van het tweede lid van het bij artikel 1 dezer wet gewijzigde artikel IUV. (a) In het Ned. S. zonder hoofdletter. x) Het woord „ordonnantie" is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening . vanwege lichamen, wettelijk samengesteld of als zoodanig erkend, en in dit ) geval niet anders dan over onderwerpen, tot hunne bepaalde werkzaamheden behoorende. > 167. [113] I. De ingezetenen zijn verplicht tot medewerking ter bewaring van. rust en orde en, indien zij Nederlandsche onderdanen zijn, tevens ter verdediging van het grondgebied van Nederlandsch- o\ een en anc*er °P den met inachtneming van art. 91 te bepalen voet ). 2. Bij algemeene verordening wordt mede bepaald wie in den a'S 'ngezetenen moeten worden beschouwd. 168. [Il4] 1 In Nederlandsch-Indië worden geene Europeesche titels van adeldom erkend, dan die door den Koning zijn verleend. ■ Vreemde ordeteekenen, titels, rangen of waardigheden mogen door de ingezetenen van Nederlandsch-Indië niet worden aangenomen zonder het bijzonder verlof des Konings. • [!'5] !' , ^11ter'1ik °P den ïsten Januari 1860 is de slavernij m geheel Nederlandsch-Indië afgeschaft. 2. De maatregelen tot voorbereiding en geleidelijke trapsgewijze uitvoering van die afschaffing, zoomede de vergoedingen, welke daarvan het gevolg kunnen zijn, worden bij ordonnantie 3) vastgesteld 3. In het verslag, bedoeld bij het derde 4) lid van art. 60 der Grondwet, wordt jaarlijks opgave gedaan van het verrichte naar aanleiding van dit artikel. 170. [116] 1. De slavenhandel, de invoer en de openbare verkoop van slaven zijn verboden. 2. De als slaven van elders aangevoerde personen zijn vrij, zoodra zij zich op het grondgebied van Nederlandsch-Indië bevinden. , Y'1 , De rechten en verplichtingen der meesters ten aanzien der in Nederlandsch-Indië aanwezige slaven, worden bij ordonnantie 3) geregeld. 172. [118] 1. Op Java en Madoera blijft het nemen van pandelingen, tot zekerheid van schuld, verboden. 2. Dit verbod wordt door den Gouverneur-Generaal toegepast op die gedeelten van de bezittingen buiten Java en Madoera, waar de maatschappelijke toestand het gedoogt. De ordonnanties5), het pandelingschap regelende, waar het l\ ry"°nrecht,e faal dit" in plaats van „dat" (zie Ind. S. 1855 No. 2). n I werd aldus bij de wet van 1925 vastgesteld. Het iuidde te voren,,Up den voet bij algemeene verordening te bepalen, zijn de ingezetenen verplicht mede te werken tot bewaring van rust en orde en, wanneer zij Nederlandsche onderdanen zijn, tevens tot verdedig,ng van het grondgebied van Nederlandsch-Indië". ;• 1 "" -1,25 in * «-1™ » u? WOOri "dejcle" werd ,•?') de wet van 1925 in de plaats gesteld van „eerste". TtT*" "b" *w" -1925 - * *» «*-• - nog niet kan worden afgeschaft, hebben de strekking om die afschaffing te bevorderen. 4. Het pandelingschap gaat niet over op de kinderen des schuldenaars. _ i , 5. Het vervoeren van pandelingen over zee is verboden. NEGENDE HOOFDSTUK. Van den godsdienst 1). 173. [119], Ieder belijdt zijne godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der algemeene verordeningen op het strafrecht. 174. [120] 1. Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, voor zoover die geene stoornis aan de openbare orde toebrengt. 2. Tot openbare godsdienstoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen wordt het verlof des Bestuurs vereischt. 175. [121]. De Gouverneur-Generaal zorgt dat alle godsdienstige gezindheden zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen. ... • 176. [122]. In de bestaande inrichting en het bestuur der Cnnstelijke kerkgenootschappen wordt geene verandering gebracht dan met wederzijdsch goedvinden van den Koning en het bestuur van het betrokken kerkgenootschap. 177. [123] 1. De Christen-leeraars, priesters en zendelingen moeten voorzien zijn van eene door of namens den Gouverneur-Generaal te verleenen bijzondere toelating, om hun dienstwerk in eenig bepaald gedeelte van Nederlandsch-Indië te mogen verrichten. 2. Wanneer die toelating schadelijk wordt bevonden, of de voorwaarden daarvan niet worden nageleefd, kan zij door den GouverneurGeneraal worden ingetrokken. 178. [124] 1. De priesters der Inlanders, die het Christendom niet belijden, zijn geplaatst onder het oppertoezicht der vorsten, regenten en hoofden, voor zooveel betreft den godsdienst, dien elk hunner belijdt. 2. Deze zorgen, dat door de priesters niets worde ondernomen strijdig met deze wet") en met de door of uit naam van den GouverneurGeneraal uitgevaardigde verordeningen. 1) In het Rr. vormden de woorden „van de godsdienst het opschrift van het zevende hoofdstuk. Bij de wet van 1925 is deze titel aan het hoofd van het negende hoofdstuk geplaatst. . 2) De woorden „deze wet" zijn bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „dit reglement". d TIENDE HOOFDSTUK. Van het onderwijs j). 179. [125] 1. Het openbaar onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg van den Gouverneur-Generaal. 2. De inrichting daarvan wordt, met eerbiediging van ieders godsdienstige begrippen, bij ordonnantie 2) geregeld. 3. Het verslag, bedoeld bij het derde 3) lid van art. 60 der Grondwet, doet den staat van het openbaar onderwijs, ook dien van de scholen voor de Inlandsche bevolking bestemd, jaarlijks kennen. 180. [126], Het geven van onderwijs aan Europeanen of daarmede gelijkgestelde personen is vrij, behoudens het toezicht der overheid, en het onderzoek naar de bekwaamheid en zedelijkheid der onderwijzers. 181. [127], Overeenkomstig regelen 4), bij ordonnantie 2) te stellen, wordt voldoend openbaar lager onderwijs gegeven, overal waar de behoefte der Europeesche bevolking dit vordert en de omstandigheden het toelaten. 182. [ 128]. De Gouverneur-Generaal zorgt voor het oprichten van scholen ten dienste der Inlandsche bevolking. ELFDE HOOFDSTUK. Van den handel en de scheepvaart s). 183. [129] 1. De tarieven van in-, uit- en doorvoer, worden vastgesteld door de wet. 2. In dringende omstandigheden kunnen die tarieven bij ordonnantie worden gewijzigd, onder nadere bekrachtiging door de wet 6). 3. Van zoodanige wijziging wordt aan de beide Kamers der StatenGeneraal onverwijld kennis gegeven. _ 184. [130] 1. De havens van Nederlandsch-Indië 7) geopend voor den algemeenen handel, zijn toegankelijk voor de schepen van alle volken, met welke het Koninkrijk der Nederlanden in vriendschap is, behoudens de naleving der algemeene en plaatselijke verordeningen. l) In het Rr. vormden deze woorden het opschrift van het achtste hoofdstuk. Bij 2\VC^ Van *s ^eze titel aan het hoofd van het tiende hoofdstuk geplaatst. ) Het woord „ordonnantie is bij de wet van 1925 in de plaats gekomen van „algemeene verordening". ) ^[et woord „derde werd bij^de wet van 1925 in de plaats gesteld van „eerste". ) Ten onrechte staat „regelen" in plaats van „regels" (zie Ind. S. 1855 No. 2). U" j ^r* vorm.^en deze woorden het opschrift van het negende hoofdstuk. n,WC- Van 1S ^eze titel aan het hoofd van het elfde hoofdstuk geplaatst. AH ^ WCr^ a^US vast3este^ hij de wet van 1925. Het luidde te voren: „Alleen m dringende omstandigheden is de Gouverneur-Generaal bevoegd die tarieven tijdelijk te wijzigen, onder nadere bekrachtiging door de wet". ') In Ned. S. 1925 No. 327 staat tusschen „Nederlandsch-Indië" en „geopend" een komma. 2. In andere havens worden die schepen onder hetzelfde voorbehoud toegelaten, voor zoover zulks is overeen te brengen met de verordeningen nopens de kustvaart en nopens de heffing en verzekering der in- en uitvoerrechten. 185. [130a] 1. Geene instelling kan in Nederlandsch-Indië als circulatiebank werkzaam zijn en geene bankbiljetten mogen in Nederlandsch-Indië worden uitgegeven of in omloop gebracht anders dan krachtens eene wet, op den voet en de voorwaarden bij zoodanige wet te stellen. 2. Onder circulatiebank wordt verstaan elke instelling, die, hetzij uitsluitend, hetzij als een deel harer operatiën, bankbiljetten uitgeeft of in omloop brengt. TWAALFDE HOOFDSTUK. Van de waterschappen 1). 186. [145] 1. Naarmate de omstandigheden het vorderen wordt de zorg voor de waterstaatsbelangen toevertrouwd aan rechtspersoonlijkheid bezittende waterschappen. 2. De oprichting en de opheffing van waterschappen, zoomede de samenstelling, de inrichting, de werkkring en de bevoegdheden van hunne besturen worden bij ordonnantie geregeld. 3. Aan de besturen kan bij ordonnantie de bevoegdheid worden toegekend om, met inachtneming van de daarbij te stellen regelen ") en onder het daarbij te regelen toezicht in het huishoudelijk belang der waterschappen verordeningen te maken, ook zoodanige waarbij belastingen worden geheven. De ordonnantie kan aan de besturen ook de bevoegdheid toekennen om in hunne verordeningen straffen te stellen op hare overtreding. Slotbepaling. 187. Deze wet kan worden aangehaald als „Indische Staats- 1925 regeling" 3). [Overgangsbepalingen van het reglement op het beleid der regering van nederlandsch-indië. [Het is niet duidelijk in hoeverre deze Overgangsbepalingen, waarvan de tweede zelfs in onverbrekelijk verband staat met art. 138 I.S., gehandhaafd zijn. Het Kon. besluit in Ind. S. 1925 No. 447 (Ned. S. No. 327) vermeldt deze Overgangsbepalingen met.] I. Het tegenwoordig reglement wordt in Nederlandsch-Indie afgekondigd op de wijze bij art. 31 vastgesteld. 1) In het Rr. vormden deze woorden het opschrift van het elfde hoofdstuk, hetwelk werd ingelascht bij de wet van 24 Juii 1918, Ind. S. 1919 No. 49 (Ned. S. 1918 (No. 469). Bij de wet van 1925 is deze titel aan het hoofd van het twaalfde hoofdstuk geplaatst. In Ned. S. 1925 No. 327 staat „waterschappen" met een hoofdletter. -) Ten onrechte staat „regelen" in plaats van „regels (zie Ind.S. 1919 No. 49). 3) Dit artikel werd vastgesteld bij de wet van 1925. De tijd waarop het aldaar in werking treedt wordt door den Koning bepaald. II. Alle op net bij het vorig artikel bedoelde tijdstip verbindende wettelijke verordeningen, reglementen en besluiten, worden gehandhaafd, tot dat zij door anderen zijn vervangen. Bepalingen, voorkomende in de verordeningen, vermeld in de eerste zinsnede van art. 82, die in strijd zijn met het voorschrift der eerste zinsnede van art. 78, behouden slechts kracht gedurende twee jaren na het in werking treden van dit Reglement. Nieuwe overgangsbepalingen.] Artikel 2 der wet van 23 Juni 1925 (Staatsblad No. 234): I. Alle op het tijdstip van de inwerkingtreding dezer wet verbindende wettelijke verordeningen, reglementen en besluiten blijven van kracht, totdat zij door andere, overeenkomstig de voorschriften dezer wet, zijn vervangen. II ). Alle bepalingen nopens onderwerpen, de inwendige aangelegenheden van Nederlandsch- Indië betreffende, ook die, voorkomende in wetten en algemeene maatregelen van bestuur, kunnen bij ordonnantie worden gewijzigd, aangevuld, ingetrokken of door andere vervangen, met uitzondering van die, voorkomende in: a. de Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië; b. wetten en algemeene maatregelen van bestuur, afgekondigd na de inwerkingtreding dezer wet, tenzij de algemeene maatregel van bestuur strekt tot uitvoering van eene reeds vóór die inwerkingtreding afgekondigde wetsbepaling; c. wetten en algemeene maatregelen van bestuur betreffende onderwerpen, waarvan de regeling ingevolge eene wet, afgekondigd na de inwerkingtreding van deze wet, of ingevolge de Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië bij de wet of bij algemeenen maatregel van bestuur moet geschieden; d. de Indische Comptabiliteitswet (Indisch Staatsblad 1917 No. 52IV e. de Indische Muntwet 1912; ƒ. de Indische Mijnwet; g. de Javasche Bankwet 1922. III. De instelling van kieskringen, als bedoeld in artikel 20b 2), vierde lid, van de Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië, en de bepaling van het door eiken kieskring af te vaardigen aantal leden van den \ olksraad, alsmede de verdere voorzieningen betreffende het kiesrecht voor en de wijze van verkiezing van dien Raad, geschieden . ^°Jgens art' rY dezer Overgangsbepalingen bleef art. II buiten werking totdat het College van Gedelegeerden zoude zijn gekozen door een volgens de nieuwe V°nSTL samengestelden Volksraad, hetgeen geschied is op 16 Mei 1927 ) 1 hans art. 55. voor de eerste maal bij algemeenen maatregel van bestuur. De wijze van verkiezing der leden van het College van Gedelegeerden wordt voor de eerste maal bij algemeenen maatregel van bestuur geregeld. Op de ontwerpen dier algemeene maatregelen van bestuur moet de bij de inwerkingtreding van deze wet zitting nebbende Volksraad zijn gehoord^ ^ ^ j^on;ng te bepalen tijdstip wordt de bij de inwerkingtreding van deze wet zitting hebbende Volksraad vervangen door een Volksraad, samengesteld volgens de nieuwe voorschriften. V De bepalingen van het derde hoofdstuk der Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-lndië en de tweede dezer overgangsbepalingen blijven buiten werking, totdat het College van Gedelegeerden is gekozen door een volgens de nieuwe voorschriften samengestelden Volksraad1). Tot zoolang blijven de oude artt. 20 tot en met 26, 29 tot en met 33, 35 en 131, tweede lid, derde lid onder d en e en vijfde lid, van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndië ongewijzigd van kracht, met dien verstande dat in stede van: „onderwerpen" en van: „ontwerpen van algemeene verordeningen" wordt gelezen: „ontwerpen van ordonnanties . VI. 1. De bepalingen van het vierde hoofdstuk der Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-lndië worden, voor zoover zij de begrooting en het slot van rekening betreffen, voor de eerste maal toegepast op de begrooting en het slot van rekening betreffende het dienstjaar, dat volgt op het jaar, waarin de naar de voorschriften der genoemde wet samengestelde Volksraad voor het eerst bijeenkomt ). 2. Ten aanzien van de begrootingen en de sloten van rekeningen betreffende vroegere dienstjaren blijven de tijdens de totstandkoming van deze wet geldende bepalingen van toepassing. *) Dit is geschied op 16 Mei 1927. 2) Bedoeld dienstjaar is 1928. Volksraad Koninklijk besluitvan 30 September 1926, Ind. S. 453, houdende vaststelling van bepalingen betreffende het lidmaatschap van den Volksraad en van het College van Gedelegeerden, zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van I Mei 1931,'lnd. S. 165, (Volksraadpositieregeling 1926). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 13 September 1926, 4e afdeeling, No. 21; Lettende op de artikelen 58, tweede lid, 67, eerste lid en 75 van de Indische Staatsregeling en op artikel 2 sub V der wet van 23 Juni 1925 (Nederlandsch Staatsblad No. 234, Indisch Staatsblad No. 415); Den Raad van State gehoord (advies van 28 September 1926 No. 49); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 29 September 1926, 4e Afdeeling, No. 14; Hebben goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende bepalingen betreffende het lidmaatschap van den Volksraad en van het College van Gedelegeerden: § 1. Van de leden van den Volksraad in het algemeen. Art. 11. De leden van den Volksraad genieten, met uitzondering van den voorzitter en van de leden, die in het genot zijn van het in artikel 5 bedoelde wachtgeld of non-activiteitstraktement, bij wijze van zittinggeld, een bedrag van ƒ 30.— (dertig gulden) voor eiken dag, waarop zij een of meer vergaderingen van den Raad of van afdeelingen en commissiën uit den Raad hebben bijgewoond. ■ 2; ^^plaatsvervangende voorzitter van den Volksraad geniet dit zittinggeld tevens voor eiken dag, dat hij buiten de vergadering optreedt voor den voorzitter. 2. 1. De leden van den Volksraad genieten vrij vervoer in de hoogste klasse op de Staatsspoor- en Tramwegen zoomede bij de Landsautomobieldiensten, doch bij deze laatste onder het voorbehoud, dat bij plaatsgebrek geen afzonderlijke wagens ter beschikking kunnen worden gesteld. 2. Overigens hebben zij voor hunne reizen ter bijwoning van vergaderingen van den Raad of van commissiën uit dien Raad aanspraak op tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten op den voet van het Algemeen Reisreglement, met dien verstande: 5 dat zij ongeacht hun rang of betrekking worden gerangschikt in de le klasse van reizigers, in dit Reglement vermeld; dat zij voor de reizen over land ter bereiking van de plaats van bestemming vrij zijn in de keuze van den te volgen weg en de te bezigen vervoermiddelen, zullende echter geen hooger bedrag worden tegoed gedaan voor reis- en verblijfkosten dan hetgeen zou kunnen zijn in rekening gebracht bijaldien ware gereisd langs den weg en met de vervoermiddelen in bedoeld Reglement en de voorschriften tot uitvoering daarvan aangegeven; D . , dat bij reizen tusschen Soerabaja of Semarang en Batavia ot omgekeerd desverkiezende de zeeweg instede van den landweg kan worden gevolgd. i • 3. Het recht op de in het vorig lid bedoelde tegemoetkoming voor reis- en verblijfkosten bestaat alleen, indien en voor zoover ter zake van dezelfde reis of hetzelfde verblijf niet reeds uit anderen hoofde tegemoetkoming vanwege het Land wordt genoten. § 2. Van de landsdienaren-leden van den Volksraad. 3. Bij besluit van den Gouverneur-Generaal, waarop de Raad van' Nederlandsch-Indië is gehoord, kan worden verklaard dat een uit 's Lands kas bezoldigd ambt niet gelijktijdig kan worden waargenomen met het lidmaatschap van den Volksraad. 4. 1. Wanneer ten aanzien van een uit s Lands kas bezoldigd ambt de in het vorig artikel bedoelde verklaring is gedaan, is de bekleeder van dat ambt, die het Volksraadlidmaatschap heeft aanvaard, van rechtswege eervol uit zijn betrekking ontslagen of, zoo hij militair is, op non-activiteit gesteld. 2. Indien die verklaring aan de aanvaarding van het lidmaatschap is voorafgegaan, gaat het ontslag of de nonactiviteit in op den dag, waarop de betrokkene voor het eerst aan de werkzaamheden van den Volksraad deelneemt; anders op den dag volgende op dien, waarop de verklaring te zijner kennis is gebracht. 5. 1. De ingevolge het vorig artikel uit zijn betrekking ontslagene of op non-activiteit gestelde geniet een wachtgeld of, zoo hij militair is, een non-activiteitstraktement, ten bedrage van de bezoldiging, welke hij in werkelijken dienst zou hebben genoten, doch niet meer dan ƒ1500 (vijftienhonderd gulden) s maands. 2. Hij geniet de standplaatstoelage vastgesteld voor de plaats, waar hij zich vestigt. , 3 Het wachtgeld of non-activiteitstraktement gaat in voor hen, die op den eersten dag der maand hebben zitting genomen, op dit tijdstip, en anders op den eersten dag der daarop volgende maand Het eindigt op den laatsten dag der maand, waarin zij ophouden lid van den Volksraad te zijn, tenzij zij vóór dit tijdstip uit den dienst worden ontslagen, in welk geval het wachtgeld of non-activiteitstrak- tement eindigt op den laatsten dag der maand, waarin het ontslag is ingegaan. 4. Onder in werkelijken dienst genoten bezoldiging wordt verstaan wat daaronder begrepen is volgens de bepalingen omtrent het verleenen van pensioenen aan burgerlijke ambtenaren, of, zoo de betrokkene militair is, volgens de bepalingen in de betrekkelijke pensioenreglementen, dan wel, voor zoover die reglementen daaromtrent geen bepalingen bevatten, volgens een door den Gouverneur-Generaal te treffen regeling. 5. De tijd, op het in lid 1 bedoelde wachtgeld of non-activiteitstraktement doorgebracht, telt ten volle mede als diensttijd, geldig voor weddeverhooging en pensioen; bij de berekening van den pensioengrondslag komt dit wachtgeld of non-activiteitstraktement mede in aanmerking. 6. Over de diensten van hem, die ingevolge het vorig artikel uit zijne betrekking is ontslagen of op non-activiteit is gesteld, wordt, tenzij hij lid van het College van Gedelegeerden is, gedurende den tijd, dat de Volksraad geen zitting houdt, op zoodanige wijze beschikt als door den Gouverneur-Generaal gewenscht wordt geacht. 7. 1 Is bij het einde van het lidmaatschap van den Volksraad herstel in actieven dienst niet mogelijk, dan wordt den betrokkene, zoo hij burgerlijk landsdienaar is, een wachtgeld toegekend op den voet der regelen, inzake toekenning van wachtgeld aan niet in werkelijken dienst zijnde burgerlijke landsdienaren, die eervol uit hunne betrekking zijn ontslagen wegens intrekking van die betrekking, en zoo hij militair is, een non-activiteitstraktement op den voet als is of zal worden vastgesteld voor hen, die op non-activiteit zijn gesteld, omdat zij overcompleet zijn geraakt, hetzij door het opheffen van hunne betrekking, hetzij door de geheele of gedeeltelijke ontbinding van het wapen, het korps, den staf of het dienstvak, waartoe zij behooren. 2. Het wachtgeld of non-activiteitstraktement wordt berekend met inachtneming van de weddeverhooging waarop de belanghebbende, ware hij in werkelijken dienst gebleven, aanspraak zou hebben gehad! 8. I. Wanneer ten aanzien van een uit 's Lands kas bezoldigd ambt de in artikel 3 bedoelde verklaring niet is afgelegd, geeft de bekleeder van dat ambt, indien hij het lidmaatschap van den Volksraad wenscht te aanvaarden van het voornemen daartoe tijdig kennis aan den boven hem gestelden gezaghebbende. Deze draagt zorg, dat de belangen van den dienst zoo weinig mogelijk schade lijden door de vervulling van de aan het Volksraadlidmaatschap verbonden plichten en doet daartoe zoonoodig tijdig voorstellen aan het bevoegd gezag. 3. Onverminderd zijn verplichtingen tot verzekering van den goeden gang van den dienst tijdens zijne afwezigheid, voor zoover hij voor dien goeden gang verantwoordelijk blijft, behoeft de betrokkene geen verlof om afwezig te zijn voor het verrichten van de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden. Hij geeft van zoodanige afwezigheid zoo tijdig mogelijk aan den boven hem gestelden gezaghebbende kennis. 4. Een landsdienaar, lid van den Volksraad, behoort*) geen verlof voor eene jaarlijksche reis van ten hoogste twee weken of een tweejaarlijksche van ten hoogste vier weken, indien deze ten behoeve van Volksraadswerkzaamheden wordt gemaakt en met een tusschentijd van ten hoogste een week, of zooveel langer als wegens het ontbreken van reisgelegenheid onvermijdelijk is, aansluit bij een zitting van dien Raad. Hij geeft van zoodanige afwezigheid zoo tijdig mogelijk aan den boven hem gestelden gezaghebbende kennis 2). 5. De termijn van twee of vier weken wordt verlengd met zoovele dagen als vereischt worden om van de plaats van vertrek te reizen naar de hoofdplaats van het gewest of van de afdeeling, waarheen hij zich voor bedoelde werkzaamheden begeeft, of, indien hij meer dan één gewest of afdeeling bezoekt, naar de verstverwijderde hoofdplaats, en vandaar terug naar de plaats waar de reis eindigt. Als bedoelde plaatsen komen slechts Batavia en de standplaats van den betrokkene in aanmerking 2). 9. Het aanvaarden van het Volksraadhdmaatschap brengt geen verandering in de positie van landsdienaren, welke in het genot zijn van wachtgeld of non-activiteitstraktement. § 3. Van de leden van den Volksraad, die niet in 's Lands dienst zijn. 10. 1. De leden van den Volksraad, die niet in s Lands dienst zijn, hebben aanspraak op eene schadeloosstelling voor inkomsten, welke zij derven tengevolge van het bijwonen van de Volksraadvergaderingen tot ten hoogste ƒ 1500 (vijftienhonderd gulden) per maand gedurende ten hoogste vijf maanden ~). 2. Het recht op zoodanige schadeloosstelling en het bedrag daarvan worden, op aanvraag van den belanghebbende, vastgesteld door eene commissie van drie leden. De voorzitter van den Volksraad is ambtshalve lid tevens voorzitter dier commissie; de beide andere leden worden door den Gouverneur-Oeneraal uit niet-leden van den raad benoemd. 3. De commissie is bevoegd dengene, die op de in lid I bedoelde vergoeding aanspraak maakt, uit te noodigen zijne aanspraak met de door haar noodig geachte bewijsstukken te staven en die mondeling toe te lichten. . 4. Het hoofd van den dienst der belastingen verstrekt aan de commissie alle door haar verlangde gegevens. 5. De leden der commissie zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hun als zoodanig is gebleken of medegedeeld. x) Te lezen: „behoeft"? ... , . im] . , Q -) Dit lid is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 1 Mei ml, Ind. o. 103. § 4. Van de leden van het College van Gedelegeerden in het algemeen. 1Lf B°ven hetgeen hun ingevolge artikel I als Volksraadlid toekomt frhè rn| Van i Col,ege van Gedelegeerden een maandelijk- stelLa v3ge en,eventueel een standplaatstoelage en een schadeloosstelling voor gederfde inkomsten, terwijl zij aanspraak hebben op vergoeding voor geneeskundige behandeling. gulden) 06 maandel,jksche t0elage bedraa^ / 1000 (een duizend eiken W°rdt.,met *50'~,(vjjfrig gulden) verminderd voor eiken dag, waarop een lid een vergadering van het College of van een Sn»?- (, ft' van f /)U. (twee nonderd vijftig gulden) tenzij deze afwezigheid tszw -rhet waarneme°van plicken ais &de- op tTsli: XS metk l verstande, dat voor de aanspraak od eene standplaatstoelage en het bedrag daarvan de plaats van vestiging beslissend is. j" scya"e'oosstelIing voor gederfde inkomsten wordt ge- verforen wilt"' k T ? 'j ,ïd™atschap inkomsten hebben toeWeJ hS kT bedr°eg,en dan de m lld 1 van artikel 12 bedoelde h« vT4üd"■ k'l"""iens het bepa'ldc ■" aJm B/-J de ^rekening van deze schadeloosstelling komen niet in aanmerking de inkomsten waarover bereids pensioen is toegekend te voren genoten standplaatstoelagen, ambtskosten, zoomede wat tot vergoeding van onkosten afzonderlijk was toegelegd. . et recht op zoodanige schadeloosstelling en het bedrag daarvan vorden, op aanvraag van den belanghebbende, vastgesteld door de in vai dïïtrt fclT-'M°elde COmm"sit' D« 4 n Jn van toepassing. . 4. De gelden, waarop een lid van het College van Gedelegeerden Sr fk hnT" di' ,r,;kel " l,e' lid ™" «S12 TSSKT u j gjlde,?N m?gen tezamen n^t meer bedragen dan f OUU (vijftienhonderd gulden) s maands. Inko,msten uit een ambt, betrekking of beroep door den betrokkene, nadat hij lid van het College van Gedelegeerden is «worden, aanvaard of ter hand genomen, komen in mindering van dem het vorig artikel bedoelde schadeloosstelling zitt1nggelden0dan,g beschouwd de als Volksraadlid genoten 2bik°4 °ennn5ntle ^ ' M" '931' ,nd" S" l65' Het ^ing 16. 1. De elders woonachtige leden van het College van Gedelegeerden hebben, zoo zij zich naar aanleiding van hunne verkiezing als zoodanig te Batavia vestigen, aanspraak op vergoeding van verhuiskosten op den voet van het Algemeen Reisreglement. Gelijke vergoeding genieten zij, indien zij ten hoogste drie maanden voor of uiterlijk twaalf maanden na de beëindiging van hun lidmaatschap zich weder elders in Nederlandsch-Indië vestigen1). .. ... 17. 1. Wanneer een lid anders dan tengevolge van zijne plichten als zoodanig dan wel tengevolge van welbewezen ziekte, gedurende langer dan één maand achtereen uit de vergaderingen van het Col.ege van Gedelegeerden afwezig is, wordt dit door het College, nadat zoo mogelijk de betrokkene door een commissie uit zijn midden is gehoord, blJ2belDe1\Trokkenrrvtrhest) met betrekking tot het in het besluit vermelde tijdperk, zijn aanspraak op de in artikel [ 1 1 bedoelde maandelijksche toelage en de verder in dat artikel bedoelde tegemoetkomingen. § 5 Van de landsdienaren-leden van het College van Gedelegeerden. 18. 1 Het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden kan niet gelijktijdig worden waargenomen met een uit s Lands kas bezoldigd ag.^esjujt yan den GOUVemeur-Generaal, waarop de Raad van Nederlandsch-Indië is gehoord, kan voor bepaalde ambten uitzondering op dezen regel worden toegelaten )• . , , " 19. Wanneer ten aanzien van een uit s Lands kas bezoldigd am het tweede lid van het vorig artikel geen toepassing heeft gevonden, is de bekleeder van dit ambt bij aanvaarding van het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden, tenzij artikel 4 reeds op hem is toegepast van rechtswege uit zijne betrekking ontslagen of, zoo kj mfhtair is, op non-actjviteit gesteld, zulks met ingang van den dag, waarop hij als lid zitting neemt. 20. 1. Door den uit zijn betrekking ontslagene of op non-activiteit gestelde wordt, gedurende zijn lidmaatschap van het College van Gedelegeerden, geen wachtgeld of non-activiteitstraktement genote . 2 De tijd, door hem als lid van dit College doorgebracht, telt ten volle mede als diensttijd, geldig voor weddeverho°"!fKe 3. Wordt te zijnen aanzien een besluit genomen als bedoek! in h eerste lid van artikel 17, dan treedt het vorig lid voor den in dat besluit vermelden termijn buiten werking. PnlWe van 21. 1 Na beëindiging van zijn lidmaatschap van het College van Gedelegeerden wordt de uit zijn betrekking ontslagene of op non-acti- 1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 1 Me^3UncL S. ,6X 2) Zie Ind. S. 1927 No. 125, hieronder op blz. 73 en 74 atgedrukt. viteit gestelde, op wien artikel 4 niet toepasselijk is, voor zooveel zulks naar het oordeel van het bevoegd gezag, mogelijk is, in actieven dienst herplaatst or, zoo hij militair is, m activiteit hersteld. Is zulks niet mogelijk, dan wordt hem een wachtgeld dan wel een non-activiteitstraktement toegekend als bedoeld in artikel 7. II. I. Wanneer ten aanzien van een uit 's Lands kas bezoldigd ambt e m het tweede lid van artikel 18 bedoelde uitzondering is toegelaten, geeft de bekleeder van dat ambt, indien hij het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden wenscht te aanvaarden, van het voornemen daartoe tijdig kennis aan den boven hem gestelden gezaghebbende. ' , -Veze. draagt zorg, dat de belangen van den dienst zoo weinig mogelijk schade lijden door de vervulling van de aan bedoeld lidmaatschap verbonden plichten. 3. De betrokkene blijft verantwoordelijk voor den goeden gang van den dienst tijdens zijn afwezigheid. Hij behoeft geen verlof om afwezig te zijn voor het verrichten van de aan het lidmaatschap verbonden werkzaamheden en geeft van zoodanige afwezigheid zoo tijdig mogelijk aan den boven hem gestelden gezaghebbende kennis. U. De in de artikelen 12 lid 1 en 14 bedoelde bedragen gelden vo.?.r . e toepassing van de pensioenreglementen voor burgerlijke en militaire landsdienaren, zoomede van de reglementen voor de Weduwen- en Weezenfondsen van burgerlijke en militaire landsdienaren als bezoldiging. § 6. Van de leden van het College van Gedelegeerden, die niet in 's Lands dienst zijn. 24C den "'^^sdienaar wordt gedurende zijn lidmaatschap van het College van Gedelegeerden de in het eerste lid van artikel 10 bedoelde schadeloosstelling niet genoten. k"2?' kDe/n ^ artike!en 12 Iid 1 en 14 bedoelde bedragen tellen mede bij de berekening van den pensioengrondslag voor Europeesche leeraren iJ bijzonder onderwijs, voor Europeesche onderwijzers bij het particulier onderwijs, zoomede voor Europeesche locale ambtenaren. § 7. Slotbepaling. kUnne" "°,Jen aan8ekaaU 'ls "V°lb- . nf, rrkcing tegelV-k met de bepalingen van het derde hoofdstuk der Indische Staatsregeling en artikel II der daarbij behoorende overgangsbepalingen. Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. p. ... . biet Loo, den 30sten September 1926 Minister van Koloniën, WILHELMINA. Koningsberger. (ƒ„ /n(fe uitgegeven 15 October 1926.) Ordonnantie van 29 Juni 1931, Ind. S. 300, houdende tijdelijke vermindering van eenige krachtens de Volksraadpositieregeling 1926 genoten inkomsten. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Allen, die enz. doet te weten: Dat Hij, eene voorziening willende treffen, waardoor, met afwijking van de Volksraadpositieregeling 1926, eenige krachtens die regeling genoten inkomsten tijdelijk worden teruggebracht tot hetzelfde percentage, als waartoe de bezoldigingen van landsdienaren, wier inkomsten maandelijks in totaal meer dan ƒ50.— (vijftig gulden) beloopen, tijdelijk worden verminderd; Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord en in overeenstemming met den Volksraad; Heeft goedgevonden en verstaan; Art. 1. 1. Indien en voorzoover de bezoldigingen van 'andsdienaren, wier inkomsten maandelijks in totaal meer dan ƒ 50. (vijftig gulden) beloopen, algemeen tijdelijk zijn of worden verminderd, worden de zittinggelden van de leden van den Volksraad, zoomede de maandelijksche toelagen en de standplaatstoelagen van de '('den van het College van Gedelegeerden tijdelijk teruggebracht tot hetzelfde percentage, als waartoe de eerstvermelde salarissen zijn of worden teruggebracht xima ^ ƒ1500— (vijftienhonderd gulden), bedoeld in de artikelen 10 en 14 van de Volksraadpositieregeling 1926, worden naar evenredigheid tijdelijk verminderd. 2. Deze ordonnantie treedt in werking met mgang van I Juli ml. En opdat enz. , , . I(v,, Gedaan te Tjipanas, den 29sten Juni ml. DE GRAEFF. De Algemeene Secretaris, P. J. Gerke. (Uitgegeven 30 Juni 1931.) Besluit van den Gouverneur-Generaal van 11 Januari 1927, Ind. S. 12, ter aanwijzing van de ambten, die niet gelijktijdig met het Volksraadlidmaatschap kunnen worden waargenomen. Gelet op de Volksraadpositieregeling 1926 (Staatsblad No. 453); Gelezen, enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: ........ , , , ,, ■ Eerstelijk: Te verklaren, dat niet gelijktijdig met het Volksraadlidmaatschap kunnen worden waargenomen de ambten van. 1. President, Vice-President of Lid van het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië en President van een Raad van Justitie; 2. Opper- of Hoofdofficier bij de landmacht; 3. Algemeene Secretaris, Eerste Gouvernements-Secretaris of Gouvernements-Secretaris ; 4. Procureur-Generaal of Advocaat-Generaal bij het Hooggerechtshof van Nederlandsch-Indië en Officier van Justitie bij een der Raden van Justitie; 5. Hoofd van gewestelijk bestuur en Resident-afdeelingshoofd; 6. Hoofd van de Afdeeling Bestuurszaken der Buitengewesten van het departement van Binnenlandsch Bestuur; 7. Hoofdinspecteur van Financiën; 8. Hoofdinspecteur, hoofd van den dienst der Volksgezondheid; 9. Hoofdinspecteur, hoofd van den dienst van Scheepvaart; 10. Onderdirecteur of Secretaris van een departement van algemeen bestuur; 11. Thesaurier-Generaal; 12. Regeeringsgemachtigde voor algemeene zaken bij den Volksraad; 13. Adviseur voor de decentralisatie; 14. Militair bij de landmacht beneden den rang van officier; 15. Inlandsch schepeling bij de Koninklijke Marine. Ten tweede: enz. Ten achtste. Artikel I van dit besluit treedt in werking tegelijk met de Volksraadpositieregeling 1926. Afschrift, enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. (Uitgegeven 25 Januari 1927.) Besluit van den Gouverneur-Generaal van 19 April 1927, Ind. S. 125, ter bepaling dat het ambt van lid van het Hoog Militair Gerechtshof kan worden waargenomen gelijktijdig met het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden van den Volksraad. Gelet op de Volksraad-positieregeling 1926 (Staatsblad No. 453); Gelezen, enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan; Eerstel ijk: Met gebruikmaking van de bevoegdheid, verleend bij artikel 18 lid 2 van de Volksraad-positieregeling 1926 (Staatsblad No. 453), te bepalen, dat het ambt van Lid van het Hoog Militair Gerechtshof kan worden waargenomen gelijktijdig met het lidmaatschap van het College van Gedelegeerden van den Volksraad. Ten tweede: Artikel I van dit besluit treedt in werking tegelijk met de Volksraad-positieregeling 1926. Afschrift, enz. _ ^ . Ter ordonnantie van den Gouverneur-Cjeneraal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. (Uitgegeven 29 April 1927.) Koninklijk besluit van 13 April 1926, Ind. S. 216, houdende vaststelling van eene verordening op de verkiezing van Volksraadleden, zooals dit Kon. besluit gewijzigd is bij ordonnantie van 3 September 1930, Ind. S. 336, (Volksraad-kiesverordening 1926). Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 10 Maart 1926, 4e Afdeeling, No. 25; Gelet op artikel 55 der Indische Staatsregeling (Nederlandsen Staatsblad 1925 No. 327, Indische Staatsblad 1925 No. 447) en artikel III der daarbij behoorende Overgangsbepalingen; ... Den Raad van State gehoord (advies van 30 Maart 1926 No. 24); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 8 April 1926, 4e Afdeeling, No. 23; Hebben goedgevonden en verstaan: I. In te trekken: a. de Bepalingen nopens de samenstelling van den Volksraad, de eerste periodieke aftreding der leden, de aanspraken der leden op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten en op zittinggeld, alsmede nopens de benoeming van de leden, vastgesteld bij Ons besluit van 30 Maart 1917 No. 69 (Indische Staatsblad No. 441), zooals dit is gewijzigd en aangevuld, laatstelijk bij Ons besluit van 5 November 1923 No. 49 (Indisch Staatsblad 1924 No. 5); b. de Bepalingen betreffende de verkiezing van de leden van den Volksraad, de overlegging en het onderzoek van de geloofsbrieven, alsmede omtrent de beslissing van geschillen welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen, vastgesteld bij Ons besluit van 30 Maart 1917 No. 70 (Indisch Staatsblad No. 442); met dien verstande, dat deze Bepalingen van kracht zullen blijven ten aanzien van den thans zittenden Volksraad, totdat deze door een, volgens de nieuwe voorschriften samengesteld, College zal zijn vervangen. II. Met ingang van den dag, waarop een ingevolge artikel 57 der Indische Staatsregeling vastgesteld Reglement van orde in werking treedt, in te trekken het Reglement van orde voor de vergaderingen van den Volksraad, vastgesteld bij Ons besluit van 30 Maart 1917 No. 71 (Indisch Staatsblad No. 443), zooals dit luidt ingevolge Ons besluit van 25 Juni 1918 No. 21 (Indisch Staatsblad No. 448); III. Vast te stellen de volgende: Verordening op de verkiezing van Volksraadleden. § 1. Van het Volksraadstemkantoor. Art. 1. De verkiezing van leden van den Volksraad geschiedt onder technische leiding van het Volksraadstemkantoor. 2. 1. Het Volksraadstemkantoor is gevestigd te Batavia. 2. Het is samengesteld uit vijf leden en ten minste drie plaatsvervangende leden, die door den Gouverneur-Generaal worden benoemd en ontslagen. 3. De benoeming geschiedt voor vier jaren. Die ter vervulling van een tusschentijds opengevallen plaats is benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene, in wiens plaats hij is benoemd, moest aftreden. 4. Uit de leden wijst de Gouverneur-Generaal den voorzitter en den plaatsvervangenden voorzitter aan. 5. Eén maand voor de periodieke aftreding en zoo spoedig mogelijk bij het tusschentijds openvallen van de plaats van een lid, dient de voorzitter aan den Gouverneur-Generaal een aanbeveling in van twee personen voor elke te vervullen plaats. 3. 1. Indien de voorzitter Java verlaat, geeft hij daarvan kennis aan den Gouverneur-Generaal, zoo mogelijk onder opgave van den vermoedelijken datum van zijn terugkeer. De plaatsvervangende voorzitter is tot een zoodanige kennisgeving alleen verplicht, indien de voorzitter afwezig is. 2. Van af den dag der candidaatstelling voor den Volksraad en zoolang nog niet alle werkzaamheden van het Stemkantoor, verbonden aan de vaststelling van den uitslag der verkiezing, zijn afgeloopen, verwijderen de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter zich zonder verlof van den Gouverneur-Generaal niet van Batavia. De leden en plaatsvervangende leden behoeven daartoe gedurende dien tijd het verlof van den voorzitter. 4. 1. De voorzitter van het Volksraadstemkantoor ontvangt en opent alle aan het kantoor gerichte stukken en zorgt voor hun verdere behandeling. 2. Hij bepaalt dag en uur der vergaderingen, roept de leden tot bijwoning op, onder mededeeling van de te behandelen onderwerpen. Hij leidt de vergaderingen van het kantoor en kan deze schorsen en desvereischt verdagen. 3. Hij ziet toe, dat alle aan het kantoor opgedragen werkzaamheden tijdig en naar behooren geschieden. 4. Hij draagt zorg voor de bewaring van het archief. 5. 1. Geen vergadering van het Volksraadstemkantoor is geldig, wanneer niet met den voorzitter dan wel den plaatsvervangenden voorzitter ten minste vier leden dan wel plaatsvervangende leden aanwezig zijn. 2. Dag, uur, plaats en agenda van een openbare vergadering worden tijdig vooraf in de Javasche Courant bekend gemaakt. 3. Tijdens eene openbare vergadering is een ieder bevoegd in de zaal, waar de vergadering plaats vindt, te vertoeven, voor zoover daardoor de orde niet wordt verstoord. De voorzitter is belast met de handhaving van de orde in de zaal. 4. De voorzitter draagt zorg dat de tafel, waaraan het Stemkantoor zitting houdt, zoodanig is geplaatst, dat de in de zittingzaal aanwezige personen de verrichtingen der leden kunnen gadeslaan. 5. Van het in een openbare vergadering behandelde wordt procesverbaal, van de verrichtingen in een besloten vergadering worden notulen opgemaakt. 6. Daarin wordt van de samenstelling van het Volksraadstemkantoor en de wijzigingen daarin tijdens eene vergadering en van elke onderbreking van eene vergadering aanteekening gehouden. 7. Een afschrift van het in lid 5 bedoelde proces-verbaal wordt zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Gouverneur-Generaal, den voorzitter van den Volksraad en de betrokken raadsvoorzitters; het wordt door de zorg van het kantoor gepubliceerd in de Javasche Courant en tegen betaling der kosten in afschrift verkrijgbaar gesteld. 6. Indien buiten het geval van eene vacature het Stemkantoor onvoltallig dreigt te worden, doet de voorzitter onverwijld een voorstel aan den Gouverneur-Generaal tot het benoemen van een of meer plaatsvervangende leden. 7. De door het Volksraadstemkantoor te verrichten tellingen en berekeningen worden door twee der leden ieder afzonderlijk uitgevoerd . 8. De ingevolge deze verordening door of aan het kantoor te verzenden telegrammen worden door den afzender steeds onverwijld bij geadviseerd dienstschrijven bevestigd. 9. Het Volksraadstemkantoor geeft aan de voorzitters der betrokken raden, zoo noodig eigener initiatief, aanwijzingen nopens alle punten, die op de uitvoering van deze verordening betrekking hebben. 10. Indien het Volksraadstemkantoor bij zijne werkzaamheden een vraagpunt ontmoet, waarin deze verordening niet of onvolledig voorziet, beslist het overeenkomstig de strekking dezer verordening. Het onthoudt zich in geen geval op grond van stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid der bepalingen van eene beslissing of handeling, die voor den voortgang der werkzaamheden noodzakelijk is. 11. 1. Het houdt een lijst aan van de raden, welker leden kiezer zijn voor den Volksraad, radenlijst geheeten. 2. Voorts houdt het drie lijsten aan van de kiezers, kiezerslijsten geheeten, en wel één van de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, ingedeeld volgens de kieskringen, waartoe zij behooren, één van de onderdanen-Nederlanders en één van de uitheemsche onderdanenniet-I\lederlanders. 12. 1. Voor de samenstelling van de in het vorig artikel bedoelde kiezerslijsten doen de voorzitters der in het eerste lid daarvan genoemde raden — die voor zooveel noodig tijdig aan dezen plicht worden herinnerd door het Volksraadstemkantoor — uiterlijk 15 September van het jaar, waarin een periodieke verkiezing voor den Volksraad plaats heett, aan genoemd kantoor opgave van de namen en voornamen, dan wel van de voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels! van hen, die op dat tijdstip leden van den door hen voorgezeten raad -jn en van de op dat tijdstip onvervulde plaatsen. 2. Daarbij wordt: a. een benoemd lid van een anderen dan een regentschapsraad, landsdienaar zijnde, dadelijk na zijne benoeming als lid aangemerkt; b. een benoemd lid van een regentschapsraad, zoomede een benoemd lid van een anderen dan een regentschapsraad, dat niet-landsdienaar is, eerst als lid aangemerkt, wanneer de kennisgeving, dat hij de benoeming aanneemt, 's raads voorzitter heeft bereikt; c. een verkozen raadslid eerst als lid aangemerkt, wanneer hij zijn betrekking heeft aanvaard; d. hij, die als lid van een anderen dan een regentschapsraad in het geval verkeert, bedoeld bij het eerste lid van artikel 12 der Locale raden-ordonnantie, geacht het lidmaatschap eerst te hebben verloren, zoodra de in dat lid vermelde kennisgeving 's raads voorzitter heeft bereikt of de termijn, waarbinnen bezwaren kunnen worden ingediend tegen de beslissing van den raad, dat een feit ot een omstandigheid aanwezig is, waaruit het ophouden van het lidmaatschap van rechtswege voortvloeit, onbenut is voorbij gegaan, dan wel de Gouverneur-Generaal de uitspraak van den raad heert bevestigd; e. hij, die als lid van een regentschapsraad verkeert in het bij het eerste lid van artikel 14 der Regentschapsordonnantie bedoeld geval, eerst geacht het lidmaatschap te hebben verloren, zoodra de in het tweede lid van dat artikel vermelde mededeeling het college van gecommitteerden heeft bereikt of de termijnen, waarbinnen hooger beroep open staat tegen de beslissing van dit College, dat de betrokkene heeft opgehouden lid van den raad te zijn, on- enut is voorbijgegaan, dan wel de beslissing van het college door den regentschapsraad is bevestigd; ƒ• hij, die als lid van een regentschapsraad verkeert in het bij het eerste lid van artikel 15 der Regentschapsordonnantie bedoeld eeval, geacht het lidmaatschap eerst te hebben verloren, zoodra de termijn, waarbinnen hooger beroep open staat tegen de beslissing van den regentschapsraad waarbij hij van het lidmaatschap vervallen is verklaard, onbenut is voorbijgegaan dan wel die beslissing van den raad door het college van gedeputeerden is 3 Op den eersten dag der candidaatstelhng berichten de bedoelde voorzitters, ook bij een tusschentijdsche verkiezing, telegrafisch ot en in welk opzicht de samenstelling van den door hen voorgezeten raad sedert de indiening van de in lid 1 bedoelde opgave wijziging heett 13.8 De in artikel 11 vermelde lijsten worden zoo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in lid 3 van het vorig artikel bedoelde inlichtingen in een openbare vergadering van het Volksraadstemkantoor vastgesteld en door de leden gewaarmerkt. 14. De vorm, de inrichting, de grootte en de kleur van de m artikel 21 bedoelde formulieren en de in de artikelen 37 en 49 vermelde stemkaarten worden door het Volksraadstemkantoor bepaal . 15. Het Volksraadstemkantoor draagt zorg, dat de voorzitters der in artikel 11 bedoelde raden ten minste een maand voor den dag der candidaatstelhng van leden van den Volksraad in het bezit zijn van een voldoend aantal formulieren voor de opgave van candidaten en dat deze autoriteiten, zoomede het oudste Hoofd van gewestelijk bestuur in de Vorstenlanden, tijdig vóór eene stemming beschikken over een voldoend aantal blanco-stemkaarten. 5 2. Van de kieskringen, het aantal hunner afgevaardigden en de kiezers in kieskring iv. 16. Voor de verkiezing van leden van den Volksraad behoorende tot de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders worden de volgende kieskringen ingesteld: . . I West-Java, omvattende de provincie van dien naam; II. Midden-Java, omvattende de provincie van dien naam; III Oost-Java, omvattende de provincie van dien naam; \V. Vorstenlanden, omvattende de gewesten boerakarta en V Zuld^Sumatra, omvattende de gewesten Lampongsche districten, Benkoelen, Palembang, Djambi, Bangka en ünderhoorigheden zoomede Billiton; , , VI Menangkabau, omvattende het gewest Sumatra s Westkust; VII. Noord-Sumatra, omvattende de gewesten Atjeh en Under- hoorigheden en Tapanoeh; VIII. Oost-Sumatra, omvattende de gewesten (Jostkust van Sumatra en Riouw en Onderhoorigheden; IX. Borneo, omvattende de gevvesten Westerafdeeling van Borneo en Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo; X. Celebes, omvattende de gewesten Manado en Celebes en Onderhoorigheden; XI. Mol ukken, omvattende het gouvernement der Molukken; XII. Kleine Soenda-eilanden, omvattende de gewesten Bali en Lombok en Timor en Onderhoorigheden 1). 17. Het aantal afgevaardigden van elk der kieskringen I en II wordt op 3, van kieskring III op 4, van kieskring X op 2 en van elk der overige kieskringen op 1 bepaald. 18. In kieskring IV zijn kiezer het oudste Hoofd van gewestelijk bestuur in de Vorstenlanden en de Zelfbestuurders. § 3. Van de candidaatstelling. IS-', candidaatstelling voor het lidmaatschap van den Volksraad heeft plaats gedurende twee dagen, en wel bij periodieke verkiezingen op den 14en en 15en October. 2. In kieskring IV heeft candidaatstelling niet plaats. 20. I. De candidaatstelling geschiedt door de indiening van eene opgave van een of meer namen van personen, behoorende tot de onderdanengroep, aan welke de betrokken plaatsen in den Volksraad wettelijk zijn toegewezen, door kiezers behoorende tot die onderdanengroep. M j , °r candidaatstelling van inheemsche onderdanen-nietJMederlanders moeten deze kiezers bovendien behooren tot den kiesknilg' w°or welken de te verkiezen personen worden afgevaardigd. 3. Voor de verkiezing van onderdanen-Nederlanders en uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, zoomede voor de verkiezingen te houden in de kieskringen I, II, III en X, bevat elke opgave niet meer namen van candidaten dan tweemaal het aantal te vervullen plaatsen In de overige kieskringen bevat zij slechts den naam van één candidaat. ^j" Pe- k"Jmu'leren voor de opgaven van candidaten zijn gedurende dertig dagen vóór en op den eersten dag der candidaatstelling kosteloos verkrijgbaar ten kantore van de voorzitters der in artikel 11 bedoelde raden. Van de verkrijgbaarstelling doen deze voorzitters openbare kennisgeving. De indiening der opgaven heeft plaats op de dagen der candidaatstelling tusschen des voormiddags 8 uur en des namiddags I uur. n" minste dertig dagen vóór den eersten dag der candidaatstelling doen de in artikel 21 genoemde voorzitters hiervan openbare kennisgeving. 23. 1. De opgave in het eerste lid van artikel 20 vermeld moet x) Dit artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 3 September 1930, Ind. S. 336. in Latijnsche karakters inhouden den naam, de voorletters, de woonplaats, zoomede andere voor de persoonsaanduiding der candidaten noodzakelijke toevoegsels, en, behoudens het bepaalde in het zesae lid van dit artikel, in Latijnsche karakters onderteekend zijn door ten minste vijf bevoegde kiezers. 2. Indien de candidaat is een gehuwde vrouw of weduwe, die aan de bepalingen voor Europeanen onderworpen is of op wie deze bepalingen toepasselijk zijn verklaard, wordt zij in de opgave opgenomen met den naam van haar echtgenoot of overleden echtgenoot onder toevoeging van haar eigen naam, voorafgegaan door net woord: „geboren" of eene afkorting van dit woord. 3. Naast de onderteekening moeten worden vermeld de namen van de onderteekenaars en hunne voorletters, of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels, zoomede de raaa waarvan zij 1Q4Zlj Dezelfde kiezer mag niet meer dan één opgave onderteekenen. 5 Indien een kiezer het Latijnsche letterschrift niet voldoende machtig is, wordt de opgave, op zijn verzoek, ingevuld door den voorzitter van den raad, waarvan hij lid is; deze maakt van een en ander melding aan den voet der opgave. 6 De handteekening van een kiezer, die het Latijnsche letterschrirt niet'voldoende machtig is, wordt gesteld in tegenwoordigheid van den voorzitter van den raad, waarvan hij lid is; deze verklaart aan den voet der opgave, dat en door wien de bedoelde handteekening in zijne tegenwoordigheid is gesteld. , 24. 1. De inlevering van de opgaven geschiedt persoonlijk door een of meer personen, die haar onderteekend hebben. De inlevering geschiedt bij een der voorzitters van de in artikel 11 bedoelde raden en voor zoover de opgaven van inheemsche onderdanen-niet-INederlanders betreft, bij den voorzitter van een raad, gevestigd binnen den kieskring, waarvoor de opgave bestemd is. 2. De candidaten kunnen bij de inlevering tegenwoordig zijn. 3. Opgaven, welke . , a. worden ingeleverd door personen, die haar niet onderteekenden, b. worden ingeleverd buiten den vastgestelden tijd of bij een anderen voorzitter dan in den tweeden zin van lid 1 is aangewezen, dan wel c. niet voorzien zijn van vijf handteekeningen, de daarnaast te stellen namen, en de vermelding van den raad, waarvan de dragers lid zijn, worden door den voorzitter geweigerd. 4. In alle andere gevallen stelt deze een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene, die de opgave inlevert. 5 Is de voorzitter van oordeel, dat de opgave met voldoet aan andere dan de in lid 3 bedoelde wettelijke eischen, dan wordt daarvan, met mededeeling van de redenen, in het bewijs van ontvangst melding gemaakt. 6. In dit ontvangstbewijs wordt tevens bekendgesteld, dat het den onderteekenaars der betrokken opgave zoowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk vrij staat om zich, hetzij schriftelijk hetzij bij gemachtigde, tot het Volksraadstemkantoor te wenden ter weerlegging van de in het bewijs van ontvangst vermelde bezwaren. 25. 1. Zoodra de in artikel 22 tot het inleveren van opgaven van candidaten bepaalde tijd is verstreken, sluit de voorzitter, na daarvan afschrift genomen te hebben, de ingeleverde opgaven van candidaten, voor elke onderdanengroep afzonderlijk, in enveloppen, verzegelt hij deze en stelt hij op de buitenzijde van elk dezer een door hem onderteekende verklaring, dat zij de ingeleverde opgaven inhoudt. In de verklaring worden vermeld het aantal dier opgaven, de onderdanengroep, waarop zij betrekking hebben en de kieskring, waartoe zij behooren. 2. De enveloppen worden dadelijk daarna geadviseerd per post gezonden aan het Volksraadstemkantoor. Van de verzending wordt aan het kantoor telegrafisch kennis gegeven. 3. Indien geen opgaven zijn ingediend, doet de voorzitter daarvan onverwijld telegrafisch mededeeling aan het Volksraadstemkantoor. 26. I. Dadelijk na de verzending, bedoeld in lid 2 van het vorig aitikel, onderzoekt de raadsvoorzitter nader of de door hem opgezonden opgaven voldoen aan de bij deze verordening gegeven voorschriften en deelt hij den uitslag van dit onderzoek mede aan het Volksraadstemkantoor. 2. Zoo hij van oordeel is, dat de bedoelde opgaven niet aan de bij deze verordening gegeven voorschriften voldoen, vermeldt hij de gronden, waarop dit oordeel berust, onder overlegging van alles, wat tot staving daarvan kan dienen. '' _ Zoodra de voorzitter van het Volksraadstemkantoor in goede orde de in hd 2 van artikel 25 bedoelde enveloppe, dan wel het in hd 3 daarvan bedoeld bericht ontvangen heeft, doet hij daarvan mededeeling aan den afzender. ee^ enveloppe met opgaven geschonden ontvangen, dan beslist het Stemkantoor in eene openbare vergadering of deze moet worden beschouwd als m het ongereede te zijn geraakt. 3. Indien beslist wordt dat een enveloppe in het ongereede is gelaakt, zoomede indien moet worden aangenomen dat een enveloppe verloren is gegaan, wordt daarvan telegrafisch mededeeling gedaan aan den afzender, die, na ontvangst van dit bericht, de krachtens lid 1 van artikel 25 genomen afschriften aan het Volksraadstemkantoor zendt, met inachtneming van de m lid 1 en 2 van dat artikel gegeven voorschriften. l"!eze toezending van afschriften wordt zoo vaak als noodig is herhaald. 5. Na de publicatie van de candidatenopgaven in de Javasche Courant vernietigt de raadsvoorzitter de te zijnen kantore berustende afschriften. 28. 1. Het Volksraadstemkantoor doet de ontvangen opgaven van candidaten zoo spoedig mogelijk in de Javasche Courant bekend maken en, tegen betaling der kosten, in afschrift verkrijgbaar stellen. 2. Het onderzoekt onverwijld of de opgaven aan de in deze verordening gestelde eischen voldoen, wint, waar het in twijfel verkeert, inlichtingen in omtrent de identiteit der gestelde candidaten, zoomede nopens de onderdanengroep, waartoe zij behooren, en vergelijkt de onderteekeningen der opgaven met de kiezerslijsten. 3. Voldoet de onderteekening eener opgave niet aan de eischen, gesteld in het eerste en derde lid van artikel 23, of is een candidaat niet aangeduid met de vermelding in het eerste en tweede lid van artikel 23 geëischt, dan geeft het Volksraadstemkantoor hiervan, met aanduiding van het verzuim, langs den kortsten weg kennis aan een der onderteekenaars van de opgave. 4. Zoolang de in het eerste lid van het volgend artikel bedoelde vergadering nog niet gehouden is, stelt het kantoor zoo mogelijk een der onderteekenaars eener opgave in de gelegenheid het verzuim, in de kennisgeving bedoeld, te herstellen of te doen herstellen. 5. Het Stemkantoor roept voor een en ander, zoo noodig telegrafisch, de tusschenkomst in van een of meerdere der raadsvoorzitters, die hunne bevindingen of verrichtingen ter zake, zoo noodig telegrafisch, ter kennis brengen van het kantoor. 29. 1. Nadat alle ingediende opgaven van candidaten op een onderdanengroep, en voor wat de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders betreft, op één kieskring betrekking hebbende, door het Volksraadstemkantoor zijn ontvangen, doet het in een openbare vergadering mededeeling van de resultaten van het in het vorig artikel bedoelde onderzoek, en beslist het naar aanleiding daarvan over de geldigheid van elk der ingediende opgaven en over de handhaving van de daarop voorkomende candidaten. 2. De dag, waarop deze vergadering wordt gehouden, wordt vastgesteld op zoodanig tijdstip, dat zooveel mogelijk een redelijke termijn wordt gelaten voor het in het zesde lid van artikel 24 bedoeld verweer, het in artikel 26 vermeld onderzoek en de ingevolge het derde, vierde en vijfde lid van artikel 28 te verrichten handelingen, een en ander met dien verstande, dat het regelmatig verloop der stemming op den in artikel 34 bepaalden dag niet in gevaar wordt gebracht. 3. Door het Volksraadstemkantoor worden van onwaarde verklaard de opgaven van candidaten: a. waarvan de onderteekening niet voldoet aan de eischen, gesteld in het eerste en derde hd van artikel 23 (bij de vaststelling van het aantal der onderteekenaars blijven buiten aanmerking zij, die meer dan een opgave hebben onderteekend); b. waarop, door toepassing van het volgend artikel, alle candidaten zijn geschrapt. ...f* °PSaven van candidaten, welke van onwaarde zijn verklaard, blijven verder buiten beschouwing. 5- De voorzitter maakt de redenen van van-onwaardeverklaring onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezigen dit verlangt, moet de opgave worden vertoond. 6. De in de zaal aanwezigen kunnen tegen de beslissing van het Stemkantoor bezwaren inbrengen. Hierop wordt door het kantoor onmiddellijk beschikt. 7. Van een en ander geschiedt aanteekening in het proces-verbaal. 30. 1. Het Volksraadstemkantoor schrapt, in de volgorde in dit artikel aangewezen, van de opgaven de candidaten: a. die niet zijn aangeduid met de vermelding in het eerste en tweede lid van artikel 23 geëischt; b. die behooren tot eene andere onderdanengroep, dan waarvoor de candidaatstelling moet dienen; c. die onder een andere, juistere aanduiding op een andere opgave voorkomen; ^ d'e op de opgave voorkomen na het ten hoogste toegelaten aantal. 2. De bepalingen van het vijfde, zesde en zevende lid van het vorig artikel vinden overeenkomstige toepassing. 31. 1. Voor elk der onderdanengroepen en, voor wat de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders betreft, voor elk der kieskringen, voegt het Volksraadstemkantoor de namen, welke, na toepassing van artikel 30, voorkomen op de opgaven van candidaten welke niet van onwaarde zijn verklaard, samen tot een verzamellijst. .^P ^e. verzamellijst worden met Latijnsche karakters in alfabetische (lexicografische) volgorde gebracht de namen der candidaten, hunne voorletters, woonplaats, zoomede andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels. candidaat is een gehuwde vrouw of weduwe, die aan de bepalingen voor Europeanen onderworpen is of op wie deze bepalingen toepasselijk zijn verklaard, wordt zij in de lijst opgenomen met den naam van haar echtgenoot of overleden echtgenoot onder toevoeging van haar eigen naam, voorafgegaan door het woord: „geboren" of eene afkorting van dat woord. teri W'"e van een iu'ste aanduiding van een candidaat noodig, dan is het Volksraadstemkantoor bevoegd zijn naam in een andere spelling, met andere voornamen, dan wel meerdere of andere persoonsaanduidingen, op de verzamellijst te brengen dan waarmede J °P eenige opgave voorkwam. Achter de juiste aanduiding wordt dan tusschen haakjes de aanduiding vermeld, waarmede de betrokkene op eenige opgave voorkwam. Zulks geschiedt ook bij toepassing van het eerste lid letter c van het vorig artikel. 5. De ingeleverde opgaven van candidaten worden door het Volksraadstemkantoor bewaard gedurende den tijd, waarvoor de verkiezing is geschied. l ] 32. 1. Indien uit de verzamellijst voor één onderdanengroep oi voor één kieskring blijkt, dat voor die groep of dien kring niet meer candidaten zijn gesteld dan er leden van den Volksraad voor die groep of dien kring gekozen moeten worden, verklaart het Volksraadstemkantoor deze candidaten te zijn verkozen. 2. Een afschrift van het op zijne verkiezing betrekking hebbend gedeelte van het proces-verbaal der vergadering wordt zoo spoedig mogelijk door tusschenkomst van het Hoofd van het plaatselijk bestuur aan elk der gekozenen uitgereikt. De uitreiking geschiedt door een, door genoemd Hoofd aan te wijzen ambtenaar aan de verblijfplaats van den gekozene. De datum van uitreiking wordt op het afschrift door genoemden ambtenaar aangeteekend, een schriftelijk relaas van de uitreiking wordt door hem aan het Hoofd van plaatselijk bestuur afgegeven 1). 3. Het in het vorig lid bedoeld afschrift strekt den gekozene tot geloofsbrief. .. 4. Blijken er minder candidaten te zijn gesteld, dan er leden van den Volksraad voor die groep of dien kring gekozen moeten worden, dan stelt het Volksraadstemkantoor tevens vast, hoeveel plaatsen niet door verkiezing zijn vervuld. 5. Zijn er voor één onderdanengroep of één kieskring meer candidaten gesteld, dan er plaatsen vervuld moeten worden, dan verklaart het, dat voor die groep of dien kring een stemming zal worden gehouden. Het geeft hiervan telegrafisch kennis aan de betrokken raadsvoorzitters, onder mededeeling van de namen der candidaten. 33. 1. Afschriften van de verzamellijsten worden door het Volksraadstemkantoor zoo spoedig mogelijk gezonden aan den Gouverneur-Generaal, den voorzitter van den Volksraad en de betrokken raadsvoorzitters; zij worden door de zorg van het kantoor gepubliceerd in de Javasche Courant en tegen betaling der kosten in afschrift verkrijgbaar gesteld. 2. Tevens doet het kantoor aan de betrokken raadsvoorzitters ten behoeve van de kiezers een voldoend aantal afschriften toekomen van de verzamellijsten en van het proces-verbaal der vergadering, waarin deze zijn vastgesteld. § 4. Van de stemming. 34. Indien het Volksraadstemkantoor heeft verklaard, dat voor een onderdanengroep of een kieskring eene stemming over candidaten J) Voor zoover betreft toepassing in de Gouvernementslanden van Java en Madoera wordt in art. 32, tweede lid, instede van „Het Hoofd van plaatselijk bestuur gelezen „den resident-afdeelmgshoofd . Aldus vastgesteld bij ordonnantie van 9 Mei j , Ind. S. 168. voor den Volksraad zal worden gehouden, heeft deze bij periodieke verkiezingen plaats op den 3den Januari. 35. 1. Ten minste zeven dagen vóór den dag van de stemming ontvangen de betrokken kiezers van den voorzitter van den raad waarin zij zitting hebben, eene oproeping, houdende aanwijzing van plaats, dag en uur voor de openbare vergadering, waarin de stemming voor iedere onderdanengroep afzonderlijk, zal plaats hebben. ■ •• • Ueze oproeping gaat vergezeld van een afschrift van de verzamelhjst en van het proces-verbaal, bedoeld in het tweede lid van artikel 33 gekomen leVd7n ing °n8eacht het aanta! der °PJ 36. I. Nadat de voorzitter de vergadering geopend heeft, wijzen de aanwezige leden twee hunner aan, die, met den voorzitter en onder diens presidium een stemcommissie vormen. 2. Deze commissie beslist alle vragen, die zich ten aanzien van de stemming mochten voordoen. Indien zij daarbij een vraagpunt ontmoet waarin deze verordening met of onvolledig voorziet, beslist zij overeenkomstig de strekking dezer verordening. Zij onthoudt zich in geen geval op grond van stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid der %tgïsxziïïsj!iruk«d,e voor den ~ vnHinJ' °P de Stem!farten is aan ,de eene zijde gelegenheid tot invulling van naam, voorletters, woonplaats en andere voor de persoonsaanduiding van den candidaat of de candidaten noodzakelijke toevoe- L r°; "gestmpeï " handKek«nmï ™ v,n onderdanengroepen^" 2"n ™n kleU' V0°r de "beiden 38. 1. De voorzitter draagt zorg, dat een voldoend aantal dezer stemkaarten van de benoodigde kleur(en) vóór den aanvang der stemming in de vergadering aanwezig is. gebruik!6" andere Stemkaarten mogen bii de stemming worden .Hij'die lid - van meer één raad, kan slechts in één dier colleges zijn stem uitbrengen. 2. De raadsvoorzitter, die krachtens zijn lidmaatschap van een anderen raad aan de verkiezing moet deelnemen, is bevoegd zijn stem uit te brengen in den door hem voorgezeten raad. 1 JXV' j U,denS }et bepaalde in het tweede lid van het vorig rtikel, worden door de stemcommissie tot de stemming slechts toe- fwe ri' °P fer dagder stemming met inachtneming van het tweede lid van artikel 12 lid van den raad zijn en behoorfn tot de derdanengroep, waarvoor de stemming moet plaats hebben. , re klejer' dle tot de stemming wordt toegelaten, ontvangt uit handen van den voorzitter, die daarbij overluid van de presentï lijst den naam van den kiezer voorleest, een stemkaart voor de groep waartoe hl^e^^ngst van stemkaart gaan de kiezers, naar de volgorde van de presentielijst, naar een niet in gebruik genomen lessenaar en stemmen op een voor anderen niet zichtbare wijze 2 Bij stemmingen voor de groepen der onderdanen-Nederlanders en der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, zoomede b» die in de kieskringen I, II, III en X plaatsen zij daartoe met ■nktopde daarvoor bestemde zijde van de stemkaart in Latynsche karakters den naam, de voorletters dan wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegingen, zoomede de woonplaats van een of mee candidaten, die op de verzamellijst van de groep of den kieskring voorkomen in de volgorde, waarin zij aan hen de voorkeur geven en tot een aantal, dat ten hoogste tweemaal het getal der voor de groep of den kieskring te verkiezen volksraadleden bedraagt. , , , 3 In de overige kieskringen worden op de stemkaart slechts de naam de voorletters dan wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegingen, zoomede de woonplaats van een op de verzamellijst van den kieskring voorkomend candidaat gesteld. 4 De kiezer vouwt de kaart dicht naar de zijde, waarop de naam van den candidaat is of de namen van de candidaten zijn gesteld en levert de kaart in bij den voorzitter, die zonder van den inhoud kennis te nemen, zich overtuigt, dat zij aan de buitenzijde den voorgeschreven stempe^drajig yan de stemcommissie houdt, doorhet stellen van'zijn paraaf naast den naam van den kiezer op een afschrift van de presentielijst, aanteekening, dat de kiezer aan de stemming heeft de42Cl°mEen kiezer kan, wanneer hij zich bij de invulling van zijn stemkaart vergist, éénmaal een nieuwe kaart aanvragen, mits de eerst overhandigde door hem wordt teruggegeven. 2 Wanneer een kiezer het Latijnsche letterschrift met voldoende machtig of lichamelijk hulpbehoevend is, kan de stemcommissie toestaan, dat hij zich, desgewenscht door iemand buiten den raad, doet DiJ|3.aï; Nadat de kiezers hun stem uitgebracht hebben wordt, telkens voor iedere onderdanengroep, het aantal ingeleverde s emkaarten door den voorzitter aan de aanwezigen bekend gemaakt. 2 Indien het aantal ingeleverde stemkaarten grooter is dan e aantal stemmen, dat de tot één onderdanengroep behoorende kiezers die aan de stemming hebben deelgenomen, hebben kunnen uitbrengen, vernietigt de voorzitter de betrekkelijke stemkaarten en heeft voor die groep eene nieuwe stemming plaats. j 3 Is er overeenstemming tusschen de in lid 2 genoemde getall , dan wordt de presentielijst door de stemcommissie met opgave van het aantal der daarop gestelde parafen gewaarmerkt en worden deze lijst en e ingeleverde stemkaarten door den voorzitter, voor iedere onderdanengroep afzonderlijk, in papier gesloten en verzegeld 4. Door den voorzitter wordt op elk pak de inhoud daarvan vermeld zoomede de onderdanengroep en de kieskring, waartoe het behoort en een en ander door zijn handteekenmg bevestigd tJ A rjCn de voo.rzjtter gebruik heeft gemaakt van de hem in het mei h /""u 39, t0ege^ende bevoegdheid, wordt daarvan mede op het betrokken pak stemkaarten melding gemaakt 1 J • en, sppedigste zendt de voorzitter van den raad de pakken als geadviseerd dienststuk op naar het Volksraadstemkantoor. Van de verzending wordt aan dit kantoor telegrafisch kennis gegeven. r ' kul866 j ,zers aan de stemming voor eenige onderdanengroep hebben deelgenomen, geeft de voorzitter hiervan telegrafisch kennis aan het Volksraadstemkantoor. 45. I. Zoodra de voorzitter van het Volksraadstemkantoor in goede orde de in lid 1 van het vorig artikel bedoelde pakken dan wel het in lid 2 daarvan bedoeld bericht ontvangen heeft, doet hij daarvan mededeeling aan den afzender. 2. Is een pak geschonden ontvangen, dan beslist het Stemkantoor in een openbare vergadering, of dit pak moet worden beschouwd als m het ongereede te zijn geraakt. 3 Indien het daarbij noodig is gebleken het pak te openen en beslist wordt, dat het pak niet beschouwd moet worden als in het ongereede te zijn geraakt worden de daarin aangetroffen stemkaarten ar 7 m Cen verzegeld pak gesloten. ™ i" jd,en besHst Wor,dt' dat het Pal< ^ het ongereede is geraakt, zoomede indien moet worden aangenomen dat een pak verloren is SzSr W° daarvan telegrafisch mededeeling gedaan aan den . DeZe doet daarop zoo spoedig mogelijk een nieuwe stemming „"gefed ar"klen 35 "" »» mU 44 voorschriften f-A Ji? de" dag. waarop de stemming is bepaald, doet hij telegramededeeling aan het Volksraadstemkantoor. § 5. Van de verkiezing in kieskring iv VoLLd pl,«tlnVe"jootrT^'™8 ™ ~ hr!L}r oudste,H??fd van gewestelijk bestuur in de Vorsten- uur in eeï ^ T" °P d°°r hem te bePalen P*3^ en uur in eene besloten vergadering bijeen. v«n ff vergadering worden uitgebracht: door het oudste Hoofd Soerakartl e'n d 4T door den Soesoehoenan van ooerakarta en den Sultan van Jogjakarta ieder 2 stemmen, en door de Hoofden van het Mangkoenegarasche en het Pakoe-Alamsche huis 16 3. De^Zelf bestuurders mogen zich door gemachtigden doen vertegenwoordigen en hunne stemmen door dezen doen uitbrengen. 49. 1 Het in het vorig artikel bedoeld bestuurshoofd beoordeelt de volmachten van degenen, die zich als gemachtigden tot het uitbrengen van stemmen aanmelden. 2 Dit bestuurshoofd is voorzitter der vergadering en vervult daarbij de verplichtingen, welke aan den voorzitter van een raad als bedoeld in het eerste lid van artikel 11 en aan de Stemcommissie zijn opgelegd in artikelen 36 lid 2, 38 jo 37, 41 lid 4 en 5, artikelen 3 De kiezers ontvangen zooveel stemkaarten, als zij bevoegd zijn stemmen uit te brengen. Zij stellen op elk dier kaarten den naam de voorletters, dan wel andere voor de persoonsaanduiding onmisbare gegevens, zoomede de woonplaats van een inheemsch onderdaan-nietNederlander. Voor hen gelden artikelen 41 lid 1 en 4, zoomede artikel1 42. 4 Het Volksraadstemkantoor richt voor kieskring IV zijne, elders voor de raadsvoorzitters bestemde mededeehngen aan het in lid I van artikel 48 genoemd bestuurshoofd. Het handelt overigens als in de artikelen 45 en 46 is voorgeschreven. Is ingevolge laatstgenoemd artikel een nieuwe stemming noodig, dan stelt bedoeld bestuurshoofd den dag daarvoor vast en worden daarbij de in de artikelen 46 lid 3, 48 en 49 vervatte voorschriften nageleefd. § 6. Van de vaststelling van den uitslag. 50. Nadat het Volksraadstemkantoor in het bezit is gekomen van de resultaten der stemming betrekking hebbende op één onderdanengroep dan wel, voor wat de inheemsche onderdanen-niet-INederlanders betreft, op één kieskring, houdt het ten spoedigste eene openbare vergadering ter vaststelling voor elke groep en eiken kieskring afzonderlijk van den uitslag der stemming. 51 1 In deze vergadering overtuigt het Volksraadstemkantoor zich door vergelijking met de radenlijst, dat van alle raden waar een stemming moest plaats hebben, en wat betreft kieskring IV van de kiesvergadering, alle pakken met stemkaarten zijn ontvangen dan wel de mededeeling bedoeld in het tweede lid van artikel 44 ontvangen is Het gaat na of de aanwezige pakken ongeschonden zijn dan wel, voor zoover dit niet het geval is, krachtens het tweede lid van artikel 4^ beslist is, dat het pak niet moet worden beschouwd als in het ongeieede te £ijn^gcraa^een ^ aan je stemm;ng te hebben deelgenomen, dan stelt het kantoor vast hoeveel plaatsen voor de betrokken onderdanengroep of den betrokken kieskring niet door verkiezing zijn vervuld. 9 li R/ voorzitter opent vervolgens de pakken met stemkaarten. /. Het Volksraadstemkantoor vergelijkt het aantal stemkaarten, dat ieder pak inhoudt, met het op de buitenzijde vermeld aantal. Constateert het daarbij een verschil, dan maakt het daarvan melding in het proces-verbaal, wint zoo spoedig mogelijk inlichtingen daarover in bij den afzender van het pak en zendt de verkregen inlichtingen aan den voorzitter van den Volksraad. Inmiddels gaat het met zijne werkzaamheden voort. J' ,.^et kantoor stelt het cijfer vast, verkregen door samentelling van alle stemkaarten welke in de pakken van de betrokken onderdanengroep dan wel, voor zooveel het de inheemsche onderdanen-nietiNederlanders betreft, van den betrokken kieskring, tezamen vervat zijn. 5d. I. Voor de groepen der onderdanen-Nederlanders en der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, zoomede voor de kieskringen I, II, III en X, bepaalt het Volksraadstemkantoor telkens na de telling van de stemkaarten het kiesquotiënt, door het in het derde lid van het vorig artikel bedoeld cijfer te deelen door het aantal te vervullen plaatsen vermeerderd met één, en het quotiënt te verhoogen tot het onmiddellijk daarboven liggend geheele getal. 2. Deze stemkaarten worden daarna, groeps- en kieskringsgewijs, dooreengemengd en genummerd. 54. 1. De voorzitter opent de stemkaarten, neemt daarbij voor de in het vorig artikel genoemde onderdanengroepen en kieskringen de volgorde der nummers in acht en leest overluid den naam van den candidaat voor, voor wien de stemkaart als eene stem geldt. cc \rC an<^ere 'ec^en z'en de stemkaarten na. 55. Van onwaarde zijn de stemkaarten: a. die niet voldoen aan de voorschriften tot uitvoering van artikel 14 gesteld; b. die een aanduiding van den kiezer bevatten; c. waarop geen naam voorkomt, of door toepassing van het volgend artikel, alle namen zijn geschrapt. 56 1. Het Volksraadstemkantoor schrapt, in de volgorde in dit artikel aangewezen van de stemkaarten de namen die geen candidaat voldoende duidelijk aanwijzen, en voor wat betreft de groep der onderdanen-Nederlanders, de groep der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders zoomede de kieskringen I, II, III en X, bovendien de namen van hen, van wie aan het kantoor bekend is, dat zij overleden zijn. l. Voorts schrapt het, behalve voor wat betreft kieskring IV de namen: a. die niet op de betrokken verzamellijst voorkomen; en voor wat betreft kieskring IV, de namen: ' t vaS.^®n',^ie "'et zlJn inheemsch onderdaan-niet-Nederlander 5. Lmdelijk schrapt het de namen: c. die buiten volgorde zijn geplaatst, en d. die, na toepassing van de voorafgaande voorschriften, daarop boven het wettelijk toegelaten aantal mochten voorkomen. 57. 1. Het Volksraadstemkantoor beslist over de waarde van de stemkaart terstond, nadat deze is geopend. 2. De voorzitter maakt de redenen van van-onwaarde-verklaring onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezigen dit verlangt, moet de stemkaart worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekenmg in het proces-verbaal. 3. De bepalingen van het tweede lid vinden ook toepassing bij het schrappen van een naam op een stemkaart. 4. Blijken voor een onderdanengroep of kieskring alle stemkaarten van'onwaarde te zijn, dan stelt het yolksraadstemkantoor vast, hoeveel plaatsen voor die groep of dien kieskring niet door verkiezing zijn 58. 1. Voor de groepen der onderdanen-Nederlanders en der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, zoomede voor de kieskringen I, II, III en X, geldt elke stemkaart als een stem voor den eersten daarop geplaatsten candidaat. 2. Zoodra deze het kiesquotiënt heeft bereikt, wordt hij door het Volksraadstemkantoor verkozen verklaard. 3. De volgende stemkaarten, waarop de naam van den gekozene voorkomt, gelden verder als eene stem voor den volgenden daarop geplaatsten candidaat, die het kiesquotiënt nog niet heeft bereikt. 59. 1. Indien voor de in het vorig artikel genoemde groepen en kieskringen, nadat alle stemkaarten voorgelezen zijn, nog niet zooveel personen zijn verkozen als plaatsen te vervullen zijn, geschiedt eene tweede voorlezing of geschieden zoo noodig verdere voorlezingen, met inachtneming van de artikelen 54, 56, 57 lid 3 en 58. 2. Totdat door een candidaat het kiesquotiënt is bereikt, wordt iedere bij eene volgende voorlezing door hem verkregen stem opgeteld bij de stemmen, welke hij bij eene vorige voorlezing heeft verkregen 3. De voorlezing der stemkaarten wordt gestaakt, zoodra evenveel personen zijn verkozen als plaatsen te vervullen zijn. VTI , 60. 1. Voor de kieskringen IV tot en met IX, XI en XI1 maakt de voorzitter van het Volksraadstemkantoor, terstond nadat alle stemkaarten zijn geopend en de daarop uitgebrachte stemmen zijn opgenomen, het getal der geldig uitgebrachte stemmen bekend, dat in het geheel en dat op elk der candidaten is uitgebracht. 2. Is het aantal niet van onwaarde verklaarde stemmen, dat een candidaat op zich vereenigd heeft, hooger dan het totaal der overige niet van onwaarde verklaarde stemmen, dan verklaart het Volksraadstemkantoor dezen candidaat te zijn gekozen. 3. Heeft in een dezer kieskringen geen der candidaten het in het vorig lid bedoeld aantal bereikt, dan verklaart het, dat in dien kring een herstemming zal plaats vinden en wijst het als candidaten daarvoor aan de beide personen, die de meeste stemmen op zich hebben vereenigd. Komen tengevolge van gelijk aantal stemmen meerdere candidaten voor aanwijzing in aanmerking, dan worden deze allen aangewezen. 61. 1. De voorzitter maakt de beslissingen van het Volksraadstemkantoor overluid bekend. De in de zaal aanwezigen kunnen tegen deze beslissingen bezwaren inbrengen. Hiervan geschiedt aanteekening in het proces-verbaal. 2. Een afschrift van het op zijne verkiezing betrekking hebbend gedeelte van dit proces-verbaal wordt zoo spoedig mogelijk door tusschenkomst van het Hoofd van plaatselijk bestuur op de in het tweede lid van artikel 32 voorgeschreven wijze aan elk der gekozenen uitgereikt1). 3. Dit afschrift strekt den gekozene tot geloofsbrief. i ^*il' bekendmaking van den uitslag der stemming worden de geldige en de van onwaarde verklaarde stemkaarten afzonderlijk, groeps- en kieskringsgewijs, in een pak gesloten en verzegeld. 2. De stemkaarten voor de groepen der onderdanen-Nederlanders en der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, zoomede voor de kieskringen I, II, III en X, worden door het Stemkantoor bewaard gedurende den tijd, waarvoor de verkiezing is geschied; die voor de overige kieskringen, totdat over de toelating van dengene, op wiens verkiezing zij betrekking hadden, is beslist. 3. Na verloop van den gestelden termijn vernietigt de voorzitter de stembrieven Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt. j ' van voor eenige herstemming vastgestelde candidatenhjst worden door het Volksraadstemkantoor zoo spoedig mogehjk gezonden aan den Gouverneur-Generaal, den voorzitter van den Volksraad en de betrokken raadsvoorzitters; de lijst wordt door de zorg van het kantoor gepubliceerd in de Javasche Courant en tegen betaling der kosten in afschrift verkrijgbaar gesteld. ~ * Tevens doet het kantoor aan de betrokken raadsvoorzitters ten behoeve van de kiezers een voldoend aantal afschriften toekomen van de candidatenhjst en van het proces-verbaal der vergadering, waarin zij werd vastgesteld. § 7. Van de herstemming. Wanneer het Volksraadstemkantoor heeft verklaard, dat in een kieskring eene herstemming noodig is, geeft het daarvan, onder mededeelmg van de candidaten, over wie de herstemming zal plaats ) \ oor zoover betreft toepassing in de Gouvernementslanden van Java en Madoera wordt in art. 61 tweede lid, instede van „het Hoofd van plaatselijk bestuur" 9eMeri93]enindeS1Senit68 6 °W ' AldtlS vastgesteld ordonnantie van vinden, telegrafisch kennis aan de betrokken raadsvoorzitters, dan wel, wanneer het kieskring IV betreft, aan het oudste Hoofd van gewestelijk bestuur in de Vorstenlanden. 2. Deze stellen, elk voor de tot zijn college behoorende kiezers, plaats, dag en uur van de herstemming op zoo kort mogelijken termijn 3. Van den dag, waarop de herstemming is bepaald, doen zij telegrafisch mededeeling aan het Volksraadstemkantoor. 65. 1. Bij de herstemming en het vaststellen van den uitslag daarvan worden de bepalingen van de artikelen 35, lid 3, 36 40, 41 lid 1, 4 en 5, 42—46, 48, 49, 50—52, 54—56 lid 1, 57 en 60 lid 1 nageleefd. 2. De kiezers stellen op hunne stemkaart slechts den naam, de voorletters dan wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegingen, zoomede de woonplaats van een der candidaten, over wie de herstemming plaats heeft. 3. Andere op de stemkaart voorkomende namen worden daarvan door het Volksraadstemkantoor geschrapt. 4. De candidaat, die de meeste niet van onwaarde verklaarde stemmen op zich vereenigt, wordt door het kantoor verkozen verklaard; bij gelijk aantal stemmen beslist het lot. 5. De artikelen 61 en 62 lid 1,2 (slot) en 3 zijn toepasselijk. § 8. Van de verplichtingen der gekozen leden. 66. 1. Binnen vier weken na den dag, waarop hem zijn geloofsbrief is uitgereikt, geeft de verkozene aan het betrokken Hoofd van plaatselijk bestuur kennis of hij de verkiezing aanneemt. Bedoeld Hoofd geeft daarvoor een bewijs van ontvangst af '). 2. De verkozene wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de verkiezing niet aan te nemen. 3. Het Hoofd van plaatselijk bestuur doet van een en ander telegrafisch mededeeling aan het Volksraadstemkantoor ). 67. Na ontvangst van een mededeeling als bedoeld in het derde lid van het voorgaand artikel, doet net Volksraadstemkantoor van den inhoud daarvan onverwijld mededeeling aan den Gouverneur-Generaal en den Voorzitter van den Volksraad. 68. 1. De tot lid van den Volksraad gekozene legt, nevens zijn geloofsbrief, aan den Raad over: zoo hij behoort tot een groep, waarvoor een burgerlijke stand is ingesteld: een uittreksel uit de geboorteregisters of, bij gemis daarvan, eene akte van bekendheid, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken; zoo hij niet tot een dergelijke groep behoort, een verklaring van het n Voor zoover betreft toepassing in de Gouvernementslanden van Java en Madoera wordt in art. 66, eerste en derde lid, instede van „het (betrokken) Hootd van plaatselijk bestuur" gelezen ,,de(n) (betrokken) resident-afdeelingshootd . Aldus vastgesteld bij ordonnantie van 9 Mei 1931, Ind. S. 168. Hoofd van plaatselijk bestuur zijner woonplaats, getuigende dat aan dezen aannemelijk ,s gemaakt, dat de gekozene op den dag, waarop hij als lid van den Volksraad zal worden toegelaten, den ouderdom van vijr en twintig jaren zal hebben vervuld; zoo hij niet landsdienaar is: eene verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur zijner woonplaats, getuigende dat hij ingezetene van JNederlandsch-lndië is; zoo hij niet-Nederlander is: een verklaring van het Hoofd van plaatselijk bestuur zijner woonplaats, getuigende dat hij den staat van INederiandsch onderdaan bezit en/of hij inheemsch dan wel uitheemsch onderdaan is ). 2. De geloofsbrief wordt door den verkozene zoo spoedig mogelijk ?aj ,!n artl,He 6^.!ld, ' bedoelde kennisgeving tegelijk met bovenbedoelde stukken bij den Volksraad ingezonden. 3 Zijn de geloofsbrief en de verder in het eerste lid genoemde stukken na verloop van twee maanden na den dag der uitreiking van den geloofsbrief door den Volksraad nog niet ontvangen, dan wordt, tenzij deze termijn door den Gouverneur-Generaal is verlengd, de plaats die de verkozene zou vervullen, geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen. 4. Van de ontvangst van den geloofsbrief en de verder in het eerste lid genoemde stukken, dan wel van het verstrijken van den termijn zonder dat de ontvangst daarvan heeft plaats gehad, doet de Voorzitter van den Volksraad mededeeling aan den GouverneurL»eneraal en aan het Volksraadstemkantoor. § 9. Van de voorzieningen ingeval een gekozene zijn verkiezing niet aanneemt of de indiening van de voorgeschreven stukken nalaat. 69. Heeft het Volksraadstemkantoor kennis bekomen dat iemand die voor de groep der onderdanen-Nederlanders, de groep der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders dan wel voor een der kiesringen 1, 11, 111 en X gekozen is, hetzij overleden is, hetzij zijne verkiezing niet aanneemt dan wel den voor het aannemen van zijne verkiezing in artikel 66 lid 1 bepaalden tijd zonder kennisgeving heeft aten verstrijken, of dat zijn geloofsbrief en de verder in artikel 68 lid I genoemde stukken, na afloop van den in het derde lid van dit artikel bedoelden termijn niet door den Volksraad zijn ontvangen, dan m'), '^oor zo°ver betreft toepassing in de Gouvernementslanden van Java en bleten" T ^8\eerste ,lld' instede van „het Hoofd van plaatselijk bestuur" gelezen den regent of den assistent-resident , terwijl daaraan worden toegevoegd de woorden: „een en ander met dien verstande, dat de verklaringen voor de als dnnr^ jlen nlet-Nederlanders verkozenen zullen worden afgegeven . ?j L®" ref en dle vo°r de overigen door den assistent-resident". Aldus'vastgesteld bij ordonnantie van 9 Mei 1931, Ind. S. 168. g wijst het zoo spoedig mogelijk den persoon aan, die voor de opengevallen plaats is gekozen. . 70. 1. Daartoe wordt in eene openbare vergadering het verzege d pak geldige stemkaarten voor de betrokken onderdanen of den betrokken kieskring door het Stemkantoor geopend. Daaruit worden de stemkaarten genomen, waarop de naam voorkomt van dengene, wiens plaats is opengevallen. . 2. Met deze kaarten wordt gehandeld als in de artikelen 54, jo, 57 lid 3, 58 en 59 is bepaald. 3. Als kiesquotiënt blijft gelden het daarvoor bij de eerste vaststelling van den uitslag bepaald cijfer. 4 'Buiten rekening worden gelaten de op de stemkaarten voorkomende candidaten, die reeds gekozen zijn verklaard, lid van den Volksraad zijn krachtens benoeming, overleden zijn, dan wel verkeeren in de omstandigheden vermeld in artikel 69. 5. Artikel 61 is van toepassing. 6. Na afloop der vergadering worden de stemkaarten opnieuw in een pak gesloten en verzegeld. , , > 7 Behalve het in artikel 61 bedoeld afschrift van het proces-verbaal der vergadering, wordt aan den gekozene een extract toegezonden uit het proces-verbaal, waaruit de verkiezing blijkt van hem wiens plaats hij vervult. Dit laatste wordt door hem, met de in artikel 60 lid I genoemde stukken, aan den Volksraad ingezonden. ' 8. De artikelen 66, 67, 68, lid 2, 3 en 4 zijn van toepassing 71. 1. Wanneer de gevallen, bedoeld in het eerste lid van artikel oV, zich voordoen ten aanzien van een der overige kieskringen, verklaart het Volksraadstemkantoor, dat aldaar een nieuwe verkiezing moet plaats hebben. ^ n , 2. Het geeft hiervan kennis aan den Gouverneur-Lieneraal, aan den voorzitter van den Volksraad en telegrafisch aan de betrokken raadsvoorzitters, dan wel, wanneer het kieskring IV betreft, aan het oudste Hoofd van gewestelijk bestuur in de Vorstenlanden. Deze stellen, elk voor de tot zijn college behoorende kiezers, dagen en uren van de candidaatstelling en plaats, dag en uur der eventueele stemming dan wel der kiesvergadering vast. 3. Van de dagen, waarop de candidaatstelling en de stemming dan wel de kiesvergadering zijn bepaald, doen zij telegrafisch mededeeling aan het Volksraadstemkantoor. , 4. Op deze nieuwe verkiezing zijn de vorige, op de bedoelde kieskringen betrekking hebbende artikelen van toepassing. § 10. Slotbepaling. 72. 1. Wanneer de in deze verordening bepaalde verrichtingen op een Zondag of feestdag mochten vallen of de daarin gestelde termijnen op een Zondag of feestdag mochten afloopen, treden de eerst- volgende dag of dagen, geen Zondag of feestdag zijnde, daarvoor in de plaats. 2 Voor zoover de bepalingen van den tijd voor die verrichtingen aan het Openbaar Gezag is opgedragen, worden daarvoor geene Zondagen of feestdagen aangewezen. 3. De in artikel 21 bedoelde formulieren zijn niet verkrijgbaar op Zon- en feestdagen; deze dagen tellen echter in den in dat artikel genoemden termijn van 30 dagen mede. 4. Als feestdagen worden in dit artikel aangemerkt de dagen waarop de landskantoren gesloten zijn. 73. Deze verordening kan worden aangehaald als „Volksraad-kiesverordening 1926 . IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door den Uouverneur-Generaal te bepalen dag1). Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State. 's-Gravenhage, den I3den April 1926 n ... . „ , . WILHELMINA. L)e Minister van Koloniën, Koningsberger. (In Indië uitgegeven 18 Juni 1926.) Ordonnantie van 5 Juli 1926, Ind. S. 277, hou- VH rjge'en,orntrent benoemde leden van den Volksraad en de wijze van voorziening in opengevallen plaatsen, overlegging en onderzoek van geloofsbrieven van nieuwe leden de beslissing van geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen, alsmede hetgeen verder voor de uitvoering van artikel 6l' \/i! , c. Staatsregeling noodig is (Aanvullende Volksraadregelen 1926). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië en den Volksraad gehoord: Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, Saluut! doet te weten: Dat Hij uitvoering willende geven aan het voorschrift van het vierde hd van artikel 61 der Indische Staatsregeling alsmede eenige bepaVofksraad vaststellen omtrent de benoemde leden van den Lettende op de artikelen 20, 29 31 en 33 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië, in verband met ar- beslui\:ner3Tunf|r926"lnd! ^ ^ ^ ^ (Couv. tikel 2 onder V der wet van 23 Juni 1925 (Indisch Staatsblad No. 415), alsmede op artikel 55 der Indische Staatsregeling, Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Vast te stellen de volgende Regelen omtrent de benoemde leden van den Volksraad en de wijze van voorziening in opengevallen plaatsen, overlegging en onderzoek van geloofsbrieven van nieuwe leden, de beslissing van geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing rijzen alsmede hetgeen verder voor de uitvoering van artikel 61 der Indische Staatsregeling noodig is. § 1. Van de benoemde leden van den Volksraad. Art 1. Uiterlijk op den derden dag der maand Maart van het jaar, waarin de leden van den Volksraad aftreden, d.ent de Raad van Nederlandsch-Indië zijne in artikel 55, lid 3 en lid 9, der Indische Staatsregeling bedoelde aanbevelingen in- 2. 1. Indien de Voorzitter van den Volksraad gronden aanwezig acht om aan te nemen, dat iemand, die ingevolge artikel 55, lid 3 ot lid 9, der Indische Staatsregeling tot lid van den Volksraad benoemd is, niet of niet langer lid van het College kan zijn, geeft hij daarvan, onder mededeeling van die gronden, kennis aan den Gouverneur- G<2ner0p andere wijze van het bestaan van zoodanige gronden kennis krijgende, doet de Gouverneur-Generaal terzake het advies van bedoelden Voorzitter inwinnen. . , 3. 1 Op besluiten, waarbij aan een lid van den Volksraad als in het vorig artikel bedoeld, ontslag wordt verleend of een zoodanig lid van het lidmaatschap wordt ontheven, wordt de Raad van Nederlandsch- Afschrift van het besluit wordt verleend aan evengenoemd College en aan den Volksraad. 4. Indien een benoemd lid van den Volksraad aan den Gouverneu Generaal heeft kennis gegeven, dat hij zijn ontslag neemt laat de Gouverneur-Generaal daarvan binnen veertien dagen mededeeling doen aan den Raad van Nederlandsch-Indië en aan den Volksraad. 5. Valt op andere wijze dan bij de vorige artikelen is voorzien, buiten de periodieke aftreding, de plaats van een door den GouverneurGeneraal benoemd lid van den Volksraad open, dan doet de Voorzitter van den Volksraad daarvan mededeeling aan den GouverneurGeneraal, die binnen veertien dagen den Raad van Nederlandse Indië daarmede in kennis doet stellen. . ,. , 6. Ter vervulling van vacatures, ontstaan buiten de periodieke aftreding, dient de Raad van Nederlandsch-Indië eene aanbeveling in binnen een maand, nadat het College van den Gouverneur-Generaal bericht heeft ontvangen, dat onder de door hem benoemde leden van den Volksraad een plaats is opengevallen. 7. 1. De ingevolge artikel 55, lid 3 of lid 9, der Indische Staatsregeling tot lid van den Volksraad benoemde, geeft binnen vier weken na den dag, waarop hem van deze benoeming, door tusschenkomst van het Hoofd van plaatselijk bestuur, op de wijze als in het tweede lid van artikel 32 der Volksraad-kiesverordening 1926 voorgeschreven, mededeeling is gedaan, aan den Gouverneur-Generaal kennis of hij de benoeming aanneemt. 2. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de benoeming niet aan te nemen. . Indien de benoemde bedankt, dan wel zich het geval bedoeld in het vorig lid voordoet, doet de Gouverneur-Generaal den Raad van Nederlandsch-Indië daarmede in kennis stellen. 4. Afschrift van het benoemingsbesluit en van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt verleend aan evengenoemd College en den Volksraad. § 2. Van de geloofsbrieven van nieuwe leden. 8. Nadat de geloofsbrieven van de gekozen leden overeenkomstig .^bepaalde bij artikel 68, lid ! en lid 2, der Volksraad-kiesverordening IVZö aan den Volksraad zijn overgelegd, onderzoekt het College deze en beslist het de geschillen, welke aangaande die brieven of de verkiezing zelve rijzen met inachtneming van de volgende artikelen. 9. I. Het onderzoek geschiedt zoo spoedig mogelijk. 2. Geen lid neemt deel aan het onderzoek en de beoordeeling van zijn eigen geloofsbrief noch woont de daarover te houden beraadslaging bij1). 10. 1. Bij het onderzoek doet de Volksraad zich voorlichten door eene commissie, welke door den Voorzitter wordt benoemd zoo dikwijls zoodanig onderzoek noodig is. Zij wordt samengesteld uit de benoemde leden en de reeds toegelaten verkozen leden ]). 2. Nevens de geloofsbrieven en de daarbij overgelegde bescheiden worden in hare handen gesteld de stukken, welke door het Volksraadstemkantoor gedurende den loop der verkiezing aan den Voorzitter van den Volksraad zijn gezonden, de inlichtingen, welke door dit kantoor ingevolge artikel 52 lid 2 der Volksraad-kiesverordening 1926 zijn ingewonnen, de klachten, welke bij den Volksraad omtrent de verkiezing of eenig onderdeel daarvan mochten zijn ingebracht, zoomede de aan den Volksraad in afschrift toegezonden besluiten, welke ingevolge artikel 61 lid 2 der Indische Staatsregeling door den Gouverneur-Lieneraal ten aanzien van een of meer der nieuwe gekozen leden genomen mochten zijn. 11. 1. De gekozenen worden als lid van den Volksraad toegelaten tenzij: a ' ]) Dlt artll tenzij de Raad anders v«Sl'rekfrtoojttT de rej«~™gen ,8estelde maxlmunnduur is rfcn °p * h". of z"over •» »»•>* gEdl d°°r »» >.,d,du„ kan worden v,'8/dt&fer„;xrdem^ 8=sl°'™-- do» hsÈbeslS bdS' bii l">0,delijJke 0pr0epin8' ™'d* '«»"» exxkj deelt den uitslag van de stemming aan de vergadering mede. In geval van onzekerheid omtrent den uitslag wordt op verzoek van den voorzitter of een der leden de uitslag vastgesteld door stemming bij hoofdelijke oproeping plaats heeft, staat aan ieder lid vrij r) om, zonder opgave van redenen, te doen aanteekenen, dat hij geacht wil worden tegen te hebben gestemd. 55. 1 Vóór den aanvang der beraadslaging over de artikelen of andere onderdeelen van het voorstel kunnen schriftelijke en door ten minste drie leden onderteekende wijzigingen in dat voorstel (amendementen) en wijzigingen daarop (sub-amendementen) bij den secretaris worden ingediend. De voorstellers eener wijziging kunnen daarbij eene beknopte toelichting voegen. Deze stukken worden met den meesten spoed gedrukt en rondgedeeld. . , , . . ij 2 Wijzigingen, na den aanvang dier beraads aging voorgesteld, worden schriftelijk aan den voorzitter ter hand gesteld en, zoo mogelijk, met den meesten spoed gedrukt en rondgedeeld. 3 De Raad kan beslissen, dat een amendement of subamendement zonder gedrukt en rondgedeeld te zijn, in behandeling zal worden gC56.neOver elke wijziging door de Regeering na het uitbrengen van het verslag van de commissie van rapporteursin het ontwerp gebracht, gelijk mede over elke wijziging van de zijde der leden voorgesteld, wordt voor de stemming door den voorzitter het oordeel dier commissie gevraagd. 57. 1. Elke voorgestelde wijziging kan door een der voorstellers worden toegelicht. . , ■, 2 Veranderingen, door dezen voorsteller in de voorgestelde wijziging gebracht, behoeven niet opnieuw de onderteekening der medevoorstellers, tenzij de Raad anders beslist. 3 De rechten in de beide vorige leden omschreven, kunnen mede worden uitgeoefend door den voorzitter van de commissie van rapporteurs of door een der leden hiertoe uit haar midden aan te wijzen. 58. 1. Op voorstel van tenminste drie leden, van den voorzitter of van de commissie van rapporteurs, kan de Raad de beraadslaging over elke wijziging uitstellen, of het voorstel tot wijziging verzenden, hetzij naar de afdeelingen, hetzij onmiddellijk naar de betrokken com missie van voorbereiding om over de wijziging mondeling of schnttelijk verslag te doen uitbrengen. De commissie is bevoegd om, op den voet bij art. 18 en 29 (1) bepaald, met de Regeering in overleg te treden. 2 Gelijk uitstel of gelijke verzending, met de gevolgen daaraan verbonden, kan op voorstel van tenminste drie leden of van den voorzitter plaats hebben voor de veranderingen, door de Regeering na het uitbrengen van het afdeelingsverslag in het ontwerp gebracht. i) Men leze: „staat liet aan ieder lid vrij . '' r Wanneer niemand meer wijzigingen in het aan de orde zijnde te stellen * nïh t '"j beweegredenen wenscht voor i r rl l •n0ch grover het woord verlangt te voeren, wordt de beraadslaging over dat deel van het voorstel gesloten. r,aal,?a WO,rdt tot de lemming overgegaan, en wel zoodanig, da eerst elke ondergeschikte wijziging (sub-amendement), daarna dé 3rrl I T l ZA b^trekklng.heeft, en eindelijk het artikel of ander onderdeel danwel de beweegreden zelf, hetzij gewijzigd, hetzij niet gewijzigd, ,n omvraag wordt gebracht. De wijziging, die naa^ het oordeel 60 T V,0•0rZ,tter• de vers'e strekking heeft, heeft den voorrang. 60. Indien een ontwerp als bedoeld in art. 12 in den loop der beraadslaging tijdens een vergadering een wijziging heeft ondergaan, wordt de eindstemming over het ontwerp m zijn geheel tot een volgende verga ering uitgesteld, tenzij de Raad anders besluit. In dien tusschentijd Alleen"die°r ? ]]" W1'ZIglnFn' mits schriftelijk, worden voorgesteld. ,ennl -VOOr ellenfVJan nieuwe.wijzigingen, welke door de aangenomen wijzigingen of de verwerping van artikelen of andere onderdeden noodzakelijk zijn geworden, zijn hierbij toegelaten Over die wijzigingen, over veranderingen door de Regeering voorgesteld en over de d ln verband staande art.kelen of andere onderdeelen, kan, tenzij 61 Ver« r " V°?r de emdstemming worden beraadslaagd, bl. Veranderingen van het volgnummer der artikelen of andere onderdeelen noodig geworden door wijzigingen, bij de beraadslaging m een ontwerp als bedoeld ,n art. 12 gebracht, zoomede veranderingen welt Tnf lVaj 1 nun?.mer der artikelen of andere onderdeelen R»,d worden door den voorzit,er van v5- 'j Dr'e °' !'.'de" l!unnen «" Uitspraak (motie) van den Voldaad vragen, hete,, .„ verband met een onderwerp, dat ,"n d" 9 u J van zelfstandige strekking. Z Het ontwerp van een uitspraak als bedoeld in het vorig lid moet al dan niet van een schriftelijke toelichting voorzien, bij den secreTaris worden ingediend Deze stukken worden met den meesten spoed gedrukt en rondgedeeld. De voorzitter beslist, tenzij de Raad anders e^'i^TbS"" der8el''ke "3S 3 Ditzelfde geldt voor moties, welke bepaaldelijk ten doel hebben als btaT68?^anclsch-lniclë en zijn ingezetenen voorle staan" kelijk belft ]rt J Stafregehn! bredoeld' tenzij de Raad uitdrukzullen worden voorschriften van Hoofdstuk VII gevolgd \ ^7 n ?tie ZÏ1 gee" amendementen toegelaten J). —u; en (Z) is van overeenkomstige toepassing2). ) De ïnlassching van dit lid is bekend gemaakt in Ind. S. 1930 No 343 ) De vernommering van dit lid is bekend gemaakt in Ind. S I 930 No 343. 63 1 Indien de Raad besluit, dat andere ingekomen stukken dan waaromtrent in dit Reglement reeds een voorziening ,s getroffen een bepaald onderzoek vorderen, worden zij gesteld in handen eenei commissie, ten einde daarover een verslag op te maken en een besluit aan den Raad voor te stellen. . ï u* *-» 2 De Raad kan bepalen, dat de commissie haar verslag binnen een bepaalden termijn uitbrengt. Indien de commissie binnen dezen termijn niet gereed kan zijn, vraagt zij verlenging van den termijn. Hierover wordt door den Raad of, als deze niet bijeen is, door den voorzitter beslist. Beslist de Raad danwel de voorzitter, dat de termijn niet verlengd zal worden en wordt het verslag niet binnen den termijn uitgebracht, dan kan de voorzitter de commissie ontbinden en een nieuwe ^D^lTbSde verslagen worden gedrukt en rondgedeeld en in een openbare vergadering ter tafel gebracht. 4 Na de sluiting der beraadslaging wordt tot de stemming overgegaan, waarbij eerst de voorgestelde wijzigingen en daarna het al dan niet gewijzigd besluit door de commissie voorgesteld in omvraag gebracht worden. De wijziging, die naar het oordeel van den voorzitter de verste strekking heeft, heeft den voorrang. § 4. Van de toehoorders. 64. 1. Alle teekenen van goed- en afkeuring van de zijde der toe- W^De voorzitter yoor handhaving van dit verbod en voor «X™ de ««hoorders d.nwel bepaaldelijk degene ]) die de orde stoort of gestoord heeft doen vertrekken. 4. Hij heeft het recht toehoorders, die de welvoegelijkheid met in acht nemen, te doen verwijderen. HOOFDSTUK V. Van het indienen en terugnemen van ontwerpen van ordonnanties ingevolge art. 84 en art. 86 Indische Staatsregeling. 65. 1 Door ten minste 6 leden kan aan den Raad het voorstel worden gedaan tot indiening bij den Gouverneur-Generaal van een ontwerp van ordonnantie als bedoeld in art. 84 Indische Staatsregeling. Een dergelijk voorstel wordt, vergezeld van een voorontwerp en een toelichting, in schrift gebracht en onderteekend aan den vooratte ter hand gesteld. Deze stukken worden gedrukt en aan de leden rondgedeeld. ') Men leze „dengene". 2. De voorstellen worden door den voorzitter ter kennis van den Gouverneur-Generaal gebracht, met verzoek om mededeeling of Hij er prijs op stelt, inlichtingen omtrent het standpunt der Regeering te geven of te doen geven. 66. I. De artikelen 16 en 16a zijn van overeenkomstige toepassing op het aan den Raad bij art. 80 (1) jo. art. 84 Indische Staatsregeling toegekende recht van voorbehoud 1). 2. Heeft de Raad van zijn recht van voorbehoud gebruik gemaakt, beslist hij vervolgens of verdere behandeling van het voorstel wenscheiijk is. 3. In het bevestigend geval, geschiedt de verdere behandeling zooveel mogelijk op overeenkomstige wijze als voor een door de Kegeering aangeboden ontwerp van ordonnantie in de artikelen 14 en 15 en in Hoofdstuk IV is aangegeven met dien verstande, dat hetgeen bij de artikelen 18, 29, 33, 33a, 34 en 58 omtrent het overleg met de Kegeering is bepaald, in dit geval toepasselijk is op het overleg met een der voorstellers, daartoe door hen uit hun midden aan te wijzen x). 4. Bij beslissing in ontkennenden zin wordt van verdere behandeling afgezien. 67. Indien de Volksraad zich de behandeling van het voorstel niet ingevolge art. 66 (1) heeft voorbehouden, kan het schriftelijk en mondeling overleg in het vorig artikel bedoeld in het College van Gedelegeerden geschieden door een der voorstellers ook al is hij geen lid daarvan. 68. De artt. 65, 66 en 67 zijn van toepassing ten aanzien van voorstellen tot het terugnemen van een ontwerp-ordonnantie ingevolge art. 06 Indische Staatsregeling. HOOFDSTUK VI. Van het vragen van inlichtingen aan den Gouverneur-Generaal en het stellen van schriftelijke vragen. 69. 1. Een of meer leden kunnen aan den Raad het voorstel doen om ten aanzien van een onderwerp, dat vreemd is aan de orde van den '"lichtingen van den Gouverneur-Generaal te vragen. • Dit voorstel moet kort en duidelijk worden geformuleerd en in sc ,r t gebracht en onderteekend bij den voorzitter worden ingediend. :>. Indien de Volksraad het voorstel aanneemt, wordt de Gouverneureneraal door tusschenkomst des voorzitters uitgenoodigd om zich op een nader te bepalen dag in de vergadering bij het vragen van de inlichtingen door een gemachtigde te doen vertegenwoordigen, tenzij Hij mocht wenschen daarbij zelf tegenwoordig te zijn. *) De wijziging van dit lid is bekend gemaakt in Ind. S. 1930 No. 343. 70. 1. Ieder lid kan, zonder bijzonder verlof van den Raad, naar de bepalingen van de volgende alinea, aan den Gouverneur-Generaal vragen doen. . 2. Zoodanige vragen moeten kort en duidelijk worden geformuleerd, en in schrift gebracht en onderteekend bij den voorzitter worden ingediend. Deze deelt de vragen mede aan den Gouverneur-Generaal, tenzij bij hem, wegens vorm of inhoud der vragen, hiertegen overwegend bezwaar bestaat. 3. Indien het antwoord door of van wege den Gouverneur-Generaal schriftelijk is ingezonden, heeft geen mondelinge behandeling plaats. 4. De steller kan echter verzoeken, dat zijn vraag in een vergadering van den Volksraad mondeling door of van wege den GouverneurGeneraal worde beantwoord. Wanneer de Gouverneur-Generaal dit verzoek inwilligt, kan de steller der vraag te bestemder vergadering nog kortelijk een vraag over hetzelfde onderwerp ter verkrijging van nadere opheldering doen en deze op zeer beknopte wijze toelichten. Aan andere leden wordt het woord niet verleend. 71. De vragen bedoeld in het vorig artikel worden voorzoover daarop schriftelijk is geantwoord, met de antwoorden, op de wijze door den voorzitter te bepalen, in de Handelingen openbaar gemaakt. HOOFDSTUK VII. Van de adressen of voordrachten ingevolge art. 68 Indische Staatsregeling. 72. Door den voorzitter of een of meer der overige leden kan aan den Raad het voorstel gedaan worden om gebruik te maken van de bevoegdheid den Raad verleend bij art. 68 Indische Staatsregeling. De leden doen een dergelijk voorstel vergezeld gaan van een ontwerpadres met toelichting, dat in schrift gebracht en onderteekend aan den voorzitter ter hand wordt gesteld. Deze stukken worden gedrukt en aan de leden rondgedeeld. 73. Het ontwerp-adres wordt, indien de Raad tot behandeling daarvan besluit, zooveel mogelijk op overeenkomstige wijze behandeld als voor een door de Regeering aangeboden ontwerp van ordonnantie in art. 15 en Hfdst. IV is aangegeven, met uitzondering van hetgeen daarin omtrent het voorbehoud door den Volksraad is bepaald en met dien verstande, dat hetgeen bij art. 18, 29, 33, 33a, 34 en 58 OI™" trent het overleg met de Regeering is bepaald, in dit geval toepasselijk is op het overleg met een der voorstellers, daartoe door hen uit hun midden aan te wijzen *). *) De wijziging van dit lid is bekend gemaakt in Ind. S. 1930 No. 343. 74. Indien de behandeling van het ontwerp-adres geschiedt als de Volksraad niet bijeen is, kan schriftelijk en mondeling overleg in het College van Gedelegeerden door een der voorstellers geschieden ook al is hij geen lid van het College. 75. De voordrachten of adressen, tot de indiening waarvan de raad heeft besloten, worden aan de bevoegde macht, tot welke zij gericht zijn, schriftelijk aangeboden, tenzij de Raad een andere wijze van aanbieding bepaalt. HOOFDSTUK VIII. Van het verzoek ingevolge art. 90 (3) Indische Staatsregeling. 76. Drie of meer leden kunnen aan den Raad het voorstel doen om gebruik ^te maken van de bevoegdheid den Raad verleend bij art. JU (j) Indische Staatsregeling. Een dergelijk voorstel wordt op overeenkomstige wijze behandeld als in art. 72 en 73 is aangegeven betreffende voorstellen ingevolge art. 68 Indische Staatsregeling. HOOFDSTUK IX. Van het doen van keuzen van personen. j j^'j lec*ere stemming over personen benoemt de voorzitter drie leden tot stemopnemers. Nadat de voorzitter het getal der tegenwoordig zijnde leden en de eerstbenoemde der stemopnemers dat der in de bus gevonden stembriefjes hebben opgegeven, wordt achtereenvolgens ieder stembriefje door den eerstbenoemden stemopnemer opgelezen. De beide anderen teekenen de stemmen op. Ten slotte maakt de eerstbenoemde der stemopnemers den uitslag der stemming bekend. Bijvoegingen op het stembriefje, welke niet tot het doel der stemming strekken, worden niet opgelezen. • ,rT le(?,eren can2 n. VIII. Van het verzoek ingevolge art. 90 (3) Indische Staa. regeling. Art. 76. , qc IX. Van het doen van keuzen van personen. Artt // ... X. Van het vergaderen met gesloten deuren. Artt. 86 »/. XI Van de commissie voor de verzoekschriften. Artt öö vz. XII. Van het College van Gedelegeerden. Artt. 93 108. § 1. Algemeene bepalingen. § 2. Van het voorbereidend onderzoek. 6 3 Van het houden der vergaderingen. § 4. Van voordrachten of adressen en verzoeken om inlichtingen. § 5. Van het indienen en terugnemen van ontwerpen van ordonnanties. . , , 8 6 Van voorbereidende werkzaamheden ingevo ge art. 80 (3) I. S. XIII. Slotbepalingen. Artt. 109—110. Nederlanderschap en Nederlandsch onderdaanschap van de bevolking der overzeesche gewesten Wet van 12 December 1892, Ncd. S. 268, op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, zooals deze wet gewijzigd is bij de wetten van 8 Juli 1907, Ned S 17710 Februari 1910, Ned. S. 56; 15 Juli 1910, Ned. S. 216 en 31 December 1920, Ned. S. 955. In naam van H. M. Wilhelmina, enz. Wij Emma, enz... doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is ter vervanging van den titel van het Burgerlijk Wetboek: „Van Nederlanders en vreemdelingen , en van de wet van 28 Juli 1850 (Staatsblad no. 44), gewijzigd bij die van 3 Mei 1851 (Staatsblad no. 46), algemeene bepalingen omtrent het Nederlanderschap vast te stellen, en dat ter voldoening aan art. 6 der Grondwet de wet mede moet verklaren wie ingezetenen zijn en eveneens bij de wet de gevolgen der naturalisatie ten aanzien van de echtgenoot en minderjarige kinderen van den genaturaliseerde benooren te worden geregeldj Zoo IS het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Nederlanders door geboorte zijn: a. het wettig gewettigd of door den vader erkend natuurlijk kind waarvan tijdens de geboorte de vader den staat van Nederlander bezit! b. het wettig kind van een Nederlander die binnen driehonderd dagen voor de geboorte van het kind overleed; c. et alleen door de moeder erkend natuurlijk kind, waarvan tijdens de geboorte de moeder den staat van Nederlander bezit; d het noch door den vader noch door de moeder erkend natuurlijk kind, in het Kijk geboren. 2. Nederlanders zijn ook: a het kind van een ingezetene des Rijks — hetzij vader, hetzij moeder, naar de in art. 1 gemaakte onderscheidingen — die zelf geboren is uit eene in het Rijk wonende moeder, tenzij blijke dat het kind als vreemdeling tot een ander land behoort; b. het in het Rijk te vondeling gelegd of verlaten kind, zoolang van zijne afstamming, hetzij als wettig of gewettigd kind, hetzij door erkenning, niet blijkt. . , i 11 3. Nederlanderschap door naturalisatie wordt verkregen door het in werking treden der wet waarbij zij verleend wordt. Voor elke naturalisatie is aan 's lands kas verschuldigd een bedrag van tenminste twee honderd en ten hoogste duizend gulden, naargelang van den aanslag in de Rijksinkomstenbelasting of in de inkomstenbelasting van eene der koloniën of bezittingen in andere werelddeelen over het bij de indiening van het verzoek laatstelijk verloopen belastingjaar, en wel in dier voege, dat bij een belastbaar inkomen van drie duizend gulden of minder een bedrag van twee honderd gulden is verschuldigd, terwijl voor elk geheel bedrag van twee duizend gulden, waarmede het belastbaar inkomen de som van drie duizend gulden te boven gaat, het bedrag verhoogd wordt met honderd gulden echter met dien verstande, dat ten hoogste een bedrag van duizend gulden is ^Tw^aanzien van hem, die het Nederlanderschap verloren heeft, wordt het recht bepaald op een vast bedrag van twee honderd gulden. Bij het verzoek om naturalisatie legt de verzoeker het bewijs over: 1°. dat hij meerderjarig is in den zin der Nederlandsche wet; 2°. dat hij het Nederlanderschap verloren heeft of dat hij gedurende de laatste vijf jaren zijn woonplaats of zijn hoofdverblijf in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad heeft; .. 3°. dat hij bij eenen ontvanger der registratie het voor naturalisatie verschuldigd bedrag heeft gestort1). De ontvanger der registratie is bevoegd overlegging te vorderen van een bewijs, waaruit de grootte van het hiervoren bedoeld belastbaar inkomen blijkt. 11 Indien de verzoeker tot een ander land behoort, kan van hem de overlegging gevorderd worden van een bewijs, dat de wetgeving van dat land geen beletsel tegen zijne naturalisatie in Nederland oplevert. Ingeval de naturalisatie niet verleend wordt, wordt de gestorte som aan den verzoeker teruggegeven2). . . .111 3bis. De in het voorgaand artikel genoemde som is met verschuldigd voor de naturalisatie van dengene, die het Nederlanderschap krachtens artikel 7, 5°., verloren heeft. De verzoeker kan in dat geval volstaan met de overlegging bij het verzoek om naturalisatie van het bewijs, dat hij den staat van Nederlander heeft bezeten. De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem, die reeds eenmaal krachtens die bepaling kosteloos is genaturaliseerd, >) Afwijking van art. 3, lid 4 onder 3, bij de wet treft men herhaaldelijk aan 2) Dit artikel is aldus gewijzigd bij de wet van 31 December 1920, Ned. b. W. noch op hem, die na het verlies van het Nederlanderschap eenige daad heeft verricht waardoor hij, Nederlander zijnde, het Nederlanderscnap zoude hebben verloren ). 4. Naturalisatie kan ook om redenen van staatsbelang worden verleend. Daarbij is artikel 3 niet van toepassing De wet, waarbij zij verleend wordt, regelt in ieder bijzonder geval de voorwaarden, aan die naturalisatie verbonden. 5. De vrouw volgt staande huwelijk den staat van haren man. worden gedaan ^ nat lsatle ^an n'et ^oor eene gehuwde vrouw De naturalisatie, verleend aan den man, strekt zich van rechtswege uit tot zijne vrouw. Na ontbinding des huwelijks geldt artikel 8 of artikel 9 b. Het wettig of gewettigd kind van een als Nederlander genaturaliseerden vader voor diens naturalisatie geboren, gelijk mede het door zijn als Nederlander genaturaliseerden vader erkend natuurlijk ind voor diens naturalisatie geboren, wordt als mede-genaturaliseerd beschouwd, en behoudt den staat van Nederlander totdat het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, mits binnen het jaar daarna, aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen m andere werelddee en of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, zijn wil te kennen geeft om in de naturalisatie niet langer te zijn begrepen. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder weduwe geworden, genaturaliseerd is, en ten aanzien van et natuurlijk kind, alleen door zijne moeder erkend en vóór hare naturalisatie geboren. 7. Nederlanderschap wordt verloren: 1°. door naturalisatie in een ander land, of, voor zooveel een minderjarige betreft door het deelachtig worden van eene vreemde nationaliteit door de naturalisatie hetzij van den vader hetzij van de moeder, naar de in artikel 1 gemaakte onderscheidingen, in een ander land; 2 . door huwelijk van de Nederlandsche vrouw met een man, die ,0 ^jen staat van Nederlander niet bezit; 3 . door het verkrijgen van eene vreemde nationaliteit door den wil van den verkrijger; 40 staatsdienst^ ^ Z'ch te begeven in vreemden krijgs- of 5°. voor zooveel betreft Nederlanders buiten het Rijk en zijne Kolomen of bezittingen in andere werelddeelen geboren, door, ') Dit artikel is ingevoegd bij de wet van 8 Juli 1907, Ned. S. 177. behalve ter zake van 's lands dienst, woonplaats te hebben buiten het Rijk en zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, gedurende tien achtereenvolgende jaren, tenzij de afwezige vóór het verstrijken van dien termijn aan den Burgemeester of het Hoofd van het plaatselijk bestuur zijner laatste woonplaats m het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen Gezant of een Nederlandschen Consulairen Ambtenaar in het land, waar hij woont, kennis geve, dat hij Nederlander wenscht te blijven. Van den dag, waarop die kennisgeving ontvangen is, begint de tienjarige termijn opnieuw te loopen. Ten opzichte van minderjarigen begint de tienjarige termijn te loopen met den dag hunner meerderjarigheid in den zin der Nederlandsche wet1). 8. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander verloren heeft, bekomt dien door de ontbinding van het huwelijk terug, mits zij binnen het jaar daarna haren wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. 9. De vrouw, die door of ten gevolge van haar huwelijk den staat van Nederlander bekomen heeft, behoudt dien na de ontbinding des huwelijks, tenzij zij binnen het jaar daarna haren wil om dien niet langer te behouden aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur harer laatste woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar zij woont, te kennen geeft. 10. Het wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind van een Nederlander, geboren vóór dat deze in een ander land werd genaturaliseerd, Het onder 2o. bepaalde is aldus gewijzigd bij de wet van 10 Februari 1910, Ned. S. 56. Het onder 5o. bepaalde is aldus nader vastgesteld bij de wet van 15 luli 1910, Ned. S. 216. Deze wet bevat de volgende overgangsbepaling: Overgangsbepaling. Zij, die in het Rijk of zijne Koloniën of bezittingen in andere werelddeelen geboren, bet Nederlanderschap hebben verloren krachtens het voorschrift van artikel 7, 5e der wet van 12 December 1892 (Staatsblad No. 268), zooals het ongewijzigd luidde, bekomen hun Nederlanderschap terug op den dag van de inwerkingtreding dezer wet, tenzij zij op dat tijdstip tot een ander land behooren. Het voorgaande lid is niet van toepassing op gehuwde vrouwen. De herkrijging van het Nederlanderschap, bedoeld in het eerste lid dezer Overgangsbepaling, heeft zoo voor den betrokken persoon als voor zijne vrouw en kinderen dezelfde gevolgen als eene naturalisatie, krachtens artikel 3 der voormelde wet van 12 December 1892 (Staatsblad No. 268) verleend. ten gevolge waarvan het kind mede den staat van Nederlander verloor, bekomt dien terug, mits het, meerderjarig geworden in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar daarna zijn wil om dien terug te bekomen aan den burgemeester of het hoofd van het plaatselijk bestuur zijner woonplaats in het Rijk of zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen of aan den Nederlandschen gezant of een Nederlandschen consulairen ambtenaar in het land, waar het woont, te kennen geeft. Hetzelfde geldt ten aanzien van het wettig of gewettigd kind, indien de moeder, weduwe geworden, in een ander land was genaturaliseerd en ten aanzien van het natuurlijk kind, alléén door zijne moeder, die in een ander land werd genaturaliseerd, erkend. 11. Eenmaal s jaars doet de Minister van Justitie van de kennisgevingen, volgens deze wet in het buitenland gedaan, aankondiging in de Staatscourant. 12. Allen, die den staat van Nederlander niet bezitten of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, zijn vreemdelingen *). rj.r. , Ingezetenen van het Rijk zijn zij, die hunne woonplaats in het Kijk hebben en haar gedurende de voorafgaande achttien maanden in het Kijk oi zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen gehad hebben. . T Het Rijksmgezetenschap houdt op door vestiging der woonplaats buiten het Rijk. 15. Een minderjarige in den zin der Nederlandsche wet, wiens vader of voogd Rijksingezetene is, wordt als zoodanig aangemerkt. Meerderjarig geworden, behoudt hij de hoedanigheid van Rijksingezetene, indien hij zijne woonplaats in het Rijk vestigt. 16. De bepalingen van ingezetenschap, in bijzondere wetten voorkomende, gelden alleen voor zooveel betreft de onderwerpen, in die wetten behandeld. Overgangsbepaling. Met uitzondering van hen, die in Nederlandsch-Indië ingevolge de wet van 2 September 1854 (Staatsblad no. 129) als inlanders en met dezen gelijkgestemden worden beschouwd, zijn zij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, den staat van Nederlander bezitten,' iNederlanders in den zin van deze wet, totdat zij het Nederlanderschap volgens deze wet verliezen. Voor hen die op dat tijdstip hunne woonplaats hebben buiten het Rijk en zijne koloniën of bezittingen in andere werelddeelen, begint de termijn van tien jaren, bedoeld in artikel 7, SUu- ".van genoe^ tijdstip af te loopen. Hij die op het tijdstip, waarop deze wet in werking treedt, in het Kijk uit aldaar met gevestigde ouders geboren en geen 24 jaren oud is, verkrijgt den staat van Nederlander door eene kennisgeving van zijn u ? 1d jjartlkel is a!dV®, gewijzigd bij de wet van 10 Februari 1910, Ned. S. 56. et luidde oorspronkelijk: „Allen die volgens deze wet den staat van Nederlander niet bezitten, zijn vreemdelingen . voornemen om in het Rijk te blijven wonen, te doen aan den burgemeester zijner woonplaats binnen Het jaar na dat tijdstip, of, indien hij nog minderjarig is in den zin der Nederlandsche wet, binnen het jaar na zijne meerderjarigheid. . Ten aanzien van de vreemdelingen, die op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, voldaan hebben aan artikel 8 van het Burgerlijk Wetboek, blijft, wat de toepassing betreft van het burgerlijk recht en van artikel 19 der wet van 13 Augustus 1849 {Staatsblad no. 39), gewijzigd bij de wet van 6 April 1875 (Staatsblad no. 66), de gelijkstelling met Nederlanders gehandhaafd, zoolang zij hunne woonplaats in het Rijk behouden1). Slotbepaling. Behoudens het bepaalde in de voorgaande overgangsbepaling, vervallen bij het inwerkingtreden dezer wet de artikelen 5 tot en met IZ, uitmakende den tweeden titel van het eerste boek van het Burgerlijk Wetboek, en de wetten van 28 Juli 1850 {Staatsblad no. 44) en 3 Mei 1851 {Staatsblad no. 46), gelijk mede de wet van 21 December (Skdf wlten, waarin sprake is van Nederlanders, hetzij volgens het Burgerlijk Wetboek, hetzij volgens de wet ter uitvoering van art. / der Grondwet (wetten van 28 Juli 1850, Staatsblad no. 44 en 3 Mei 185 , Staatsblad no. 46), wordt, in plaats daarvan, gelezen: „Nederlanders volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap , behalve in art. 22 der wet van 6 April 1875 {Staatsblad no. 66), waarin de woorden: „volgens het Burgerlijk Wetboek vervangen worden door- „volgens de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, alsmede hen, die in de Nederlandsche kolon.ën of bez.tt.ngen in andere werelddeelen uit aldaar gevestigde ouders zijn geboren . Deze wet treedt in werking op 1 Juli löVi. Lasten en bevelen enz. iqqo Gegeven te 's-Gravenhage, den 12den December '°y£- EMMA. De Minister van Justitie, Smidt. De Minister van Binnenlandsche Zaken, Tak van Poortvliet. {Uitgegeven 24 December 1892.) i) Art 8 van het Burgerlijk Wetboek luidde: Vreemdelingen worden met Nederlanders gelijk gesteld, in de twee volgende gevallen: lo Wanneer zij, ten gevolge der toestemming van den Koning, hunne woo plaats binnen het koningrijk zullen hebben gevest),gd <ïn van het b^Jen d,er l° ' stemming aan het gemeentebestuur dier woonplaats hebben doen blijken, ?o Wanneer zij na hunne woonplaats binnen eene gemeente in het koningrijk te hebben gevest^d, en gedurende zes jaren binnen dezelfde gemeente te hebben behouden aan het plaatselijk bestuur van die woonplaats het voornemen zullen hebben te kennen gegeven om zich binnen het koningrijk te blijven vestig . Ned' S- 55 dnd. S. 296, j j V , \4>- houdende regeling van het Nederandsch onderdaanschap van de bevolking van Nederlan^ch-Indië zooals die wet is gewijzigd bij de wet van 10 Juni 1927 Ned. S. 175 (Ind. S. 418, Gb. 60, Pb 43) welke uitbreiding van die regeling tot de bevolking van ïgTNuen«ïanK»K 'Shieid; e^'j de wet van 18 Mei 1929, Ned. S. 258 (Ind. S. 294, Gb. 52, Pb. 66)J). Wij WILHELMINA enz doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is t „r-N^rde';^11'"van 0^»^ Jl° 'j h% dfat den. Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: AkT; M j°?k ,Wann,eer zij' feen Nederlanders zijn volgens de wet onderdanen- ^ ^ ^ ^ in§ezetenschap zijn Nederlandsche 1°. zij die in Nederlandsch-Indië, Suriname of CuraCao zijn geboren uit ouders aldaar gevestigd, of is de vader niet bekend, uit eene ^ aldaar gevestigde moeder; 2 . de m Nederlandsch-Indië, Suriname of Cura^ao geborenen, wier ouders niet bekend zijn; 3"' t Stede"' ™ onderdaan 4 . de buiten Nederlandsch-Indië, Suriname of Cura?ao geboren ongehuwde kinderen van een onderdaan als bedoeld in dit artikel zoolang die nog geen achttien jaar oud zijn; • e buiten Nederlandsch-Indië, Suriname of Curafao uit ouders, die onderdanen zijn volgens dit artikel, geboren kinderen, wanneer zij na hun huwehjk of na het bereiken van hun achttiende jaar in het Koninkrijk gevestigd zijn of zich aldaar vestigen, benevens hunne vrouw of hunne ongehuwde kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn, indien zij zich mede in het Koninkrijk vestigen 3). Gb! S! Pb" 43)riufddT de Wet Va" 10 Jun' l927' Ned' S- 175 (Ind' S- 4I8- ras Gouvernementsblad No. 15 PublicatiehlaH No 14Ï k 11, No' , • J J 1 uDiicatieulad l\o. 14), houdende regeling van het breiden tot He Pnde,rdaanschaP, van de bevolking van Nederlandsch-Indië, uit te breiden tot de bevolking van Suriname en van Curafao;" luidden Van gen°emde Wet van 1927 en a"- 2 van de genoemde wet van 1929 „Deze wet is ook verbindend voor Nederlandsch-Indië, Suriname en Curacao" 3) Dit art"ueranSjW|'i aldus.vastgesteld bij de genoemde wet van 1927. ) Uit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wet van 1927. 2. Het in artikel 1 bedoelde Nederlardsche onderdaanschap wordt Ior'°door naturalisatie in een vreemd land. Dit verlies strekt zich uit tot de met den genaturaliseerde gehuwde vrouw en zijne kinderen, die nog geen achttien jaar oud zijn; . . . 2°. door te huwen met een man, die niet valt in de termen van artikel I onder 1°, 2° of 5°; r • m j ï j u t 30 door zonder verlof van den Koning of in Nederlandsch-Indie, Suriname of Cura?ao van hem, die aldaar in s Komngs naam het algemeen bestuur uitoefent, zich te begeven in vreemden knjgs- 4° voor zoover het betreft personen, met behoorende tot de mheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië door in geval van verblijf in een vreemd land, na te laten zich binnen drie maanden na aankomst aan te geven bij een Nederlandschen consulairen ambtenaar in dat land en door bij voortgezet verblij na te laten die aangifte binnen de eerste drie maanden van elk kalenderjaar te De aangifte door den man of vader voor zijne vrouw of kinderen en door de weduwe voor hare kinderen geldt voor eigen aangifte van dewï'e volgens het onder 4° bepaalde het Nederlandsche onderdaanschap heeft verloren en daarna niet in omstandigheden is komen te verkeeren als bedoeld onder 1°, 2° of 3°, herkrijgt het door vestiging m 3^ Deze wet \s ook verbindend voor Nederlandsch-Indie, Suriname en Cura^ao 2). Lasten en bevelen, enz. . Gegeven te 's-Gravenhage, den lOden Februari 191U. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, De Waal Malefijt. De Minister van Buitenlandsche Zaken, De Marees van Swinderen. De Minister van Justitie, Nelissen. (Uitgegeven in Nederland 1 Maart 1910, m AfaWnJ/é13 Mei 1910, in Suriname 11 April 1910 en in Cura^ao 9 April 1910.) 1) Dit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wetten van 1927 en 1929. 2) Dit artikel werd aldus gewijzigd bij de genoemde wet van . Decentralisatie Koninklijk besluit van 20 December 1904, Ind. '905 No. 137, houdende bepalingen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in NederlandschIndië in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten, zooals dit besluit is gewijzigd en aangevuld bij de Kon. besluiten van II Juli 1908, Ind. S. 459; 6 Januari 1911 , ö236: 7 Gember 1914, Ind. S. 1915 No. 299 (Ned. S. 1914 No. 550 A); 17 Maart 1916, Ind. S. 506; 6 November 1916, Ind. S. 1917 No. 43; 23 Mei 1918 Ind. S. 605; 26 Juli 1918, Ind. S. 592; 15 October 192l' nd. S. 757; 12 Maart 1923, Ind. S. 249; 4 October 1924 ; 5j35b3L9Ct<;b^ l925' Ind- S- 662; 31 October 1925, Ind. S. 663; 1 December 1925, Ind. S. 658 en Augustus 1926, Ind. S. 402 (Decentralisatiebesluit). Wij WILHELMINA, enz. , 0{?ncjf/oIordrachAt,van onzen Minister van Koloniën van 10 September 1904, Letter A3, no. 43; Gelet op het eerste en het tweede lid van art. 68b en op het tweede en het derde lid van art. 68c van het Reglement op het beleid der Kegeering van Nederlandsch-Indië, zooals dat Reglement luidt ingevolge de wet van 23 Juli 1903 (Nederlandsch Staatsblad no. 219, Indisch Staatsblad no. 329); Den Raad van State gehoord (advies van 29 November 1904 no. 25); Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van u LL6m 1 a^ee'ln§ A3 (Eerste Bureau), no. 1; Hebben goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de volgende bepalingen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in Nederlandsch-Indië in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten daar te lande. Art. 1.1. De raden zijn samengesteld uit: a. onderdanen-Nederlanders; b. mheemsche onderdanen-niet-Nederlanders; c. uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders. 2. Waar een dezer bevolkingsgroepen niet in voldoend aantal aanwezig is, kan met betrekking tot die groep van het voorschrift in het eerste lid worden afgeweken. 3. Het aantal raadsleden, zoomede de verdeeling van dit aantal over de bevolkingsgroepen, worden voor eiken raad bij ordonnantie geregeld1). , . n . 2 De algemeene benaming voor raden, ingesteld voor gewesten, is gewestelijke raad; die voor raden, ingesteld voor gedeelten van gewesten, is plaatselijke raad. De raad, ingesteld voor eene stad, wordt ter onderscheiding van andere plaatselijke raden ook gemeenteraad genoemd"). 3. Het hoofd van gewestelijk bestuur is voorzitter van den gewes- 16 De6^voorzitter van den plaatselijken raad wordt bij ordonnantie aan- g Met afwijking in zoover van het bepaalde bij het voorgaande lid kan bij ordonnantie voor met name aan te wijzen steden worden bepaald dat de voorzitter van den gemeenteraad wordt benoemd door den Gouverneur-Generaal. , n De Voorzitter van den gemeenteraad, die door den GouverneurGeneraal is benoemd, kan ook door hem worden geschorst en ontslagen. Hij voert den titel van burgemeester. Zijne bezoldiging en de verder aan zijne betrekking verbonden wettige voordeelen worden door den Gouverneur-Generaal geregeld en komen ten laste van de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. Bij de in het voorgaand hd i) Het eerste lid is aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 31 October 1923, Ind. S. 662. Het tweede en het derde lid zijn aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van 4 October 1924, Ind. S. 535. Dit artikel luidde oorspronkelijk: De raden zijn samengesteld uit Europeanen of met hen ge.ijkgestelde personen, uit Inlanders, zoomede uit een of meer vreemde Oosterlingen, waar deze .aatsten in eenigszins belangrijk getal op duurzame wijze gevestigd zijn. Bij ordonnantie wordt bepaald: a het aantal leden van eiken raad; net is oneven, b' het aantal leden van elk der eerste twee, of, wanneer het slot van het voorgaande lid toepassing vindt, van elk der drie in dat lid vermelde categorien. Bij Kon. besluit van 26 Juli 1918, Ind. S. 592 werd deze redactie gewijzigd in: „De raden zijn samengesteld uit Europeanen of met hen gelijkgestelde personen, Inlanders en vreemde Oosterlingen. . . , Waar een dezer bevolkingsgroepen met in voldoend aantal aanwezig is, kan het voorschrift van het eerste lid van dit artikel worden afgeweken. Bii ordonnantie wordt bepaald: .. , a. welke bevolkingsgroepen in eiken raad vertegenwoordigd zullen zijn en het aantal van die vertegenwoordigers; . b het aantal leden van eiken raad; het is oneven. ..... Bij Kon. besluit van 4 October 1924, Ind. S. 535 werd deze redactie gewijzigd in. „1. De raden zijn samengesteld uit: a. onderdanen-Nederlanders; _ b onderdanen-niet-Nederlanders van inheemschen oorsprong; c. onderdanen-niet-Nederlanders van vreemden oorsprong. 2. (Zie den tekst van het nu geldend artikel). 3. (Zie den tekst Van het nu geldend artikel). , . . ,, r i- ioao 2) Met het tweede lid is het artikel aangevuld bij Kon. besluit van 11 Juli I9JÖ, Ind. S. 459. bedoelde ordonnantie wordt bepaald welk aandeel in de kosten van de indienststelling van een burgemeester, waaronder mede begrepen tegemoetkomingen, toelagen of gratificatiën uit 's Lands kas aan waarnemende burgemeesters, door de betrokken gemeente moet worden terugbetaald. Hij geniet, behalve eene bezoldiging als secretaris der gemeente zoo hij daartoe is benoemd, onder welke benaming ook geenerlei inkomen uit de gemeentekas anders dan bij wijze van vergoeding van ten behoeve van de gemeente werkelijk gedane uitgaven inkomsten" vallen.""1 nJV,n^ V*n * ^ V™ Und'W««e Bij stemmingen over door de raden te nemen beslissingen stemt de Voorzitter niet mede, tenzij hij tevens lid van den raad is. tlke raad wordt bijgestaan door een Secretaris x) 4 Behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel, worden de leden der raden benoemd door den Gouverneur-Generaal, of wijst ij de ambten aan, waaraan het lidmaatschap van den raad is verbonden Deze bepaling geldt ook voor den secretaris van andere dan eraden, wanneer hij landsdienaar is. Waar, wanneer en in zoover zulks met vrucht geschieden kan, worden der radend'6 CZmgen mgevoerd tot aanwijzing van de leden 5. Bij de regeling van de vereischten voor de bevoegdheid tot ïoor'Ti'el Van ju J wordt in acht genomen, dat personen, om voor kiesbevoegdheid in aanmerking te komen, Nederlandsch onderdaan moeten znn ). 6. 4). Ja r°A benoe,mde de ^kozen leden der raden hebben zitting gedurende een bij ordonnantie te bepalen termijn. 1921 A"r Xl'Vfe M-S' 506' 15 0ctoW I»'iïï'sl?'459'6 N™m- 6 '?r° O f • ,jervallS" b|J besluit van 23 Mei 1918, Ind. S 605 bnriÏÏ'KbStA » * —-«"i -*• »ie. t * Ind^SM459dlt derde 'ld Was het artlkel aangevuId b'j Kon- besluit van II Juli 1908, De gekozen leden, zoomede de benoemde leden, die geen landsdienaren zijn, kunnen te allen tijde hun ontslag nemen; de benoemde leden, die landsdienaren zijn, kunnen om gewichtige redenen op hun verzoek door den Gouverneur-Generaal worden ontslagen Het lidmaatschap der leden houdt op wanneer hun werkelijk verb hjt niet langer gevestigd is in het gebied, waarvoor de raad is ingesteld, en wanneer zij eene betrekking aannemen, welke bij aigemeene verordening met het lidmaatschap onvereenigbaar is verklaard. Voor de benoemde leden, die landsdienaren zijn, houdt het lidmaatschap ook op wanneer zij uit 's Lands dienst worden ontslagen. De leden kunnen, op voorstel of na raadpleging van den raad, door den Gouverneur-Generaal van het lidmaatschap worden ontheven: a. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom of aanhoudende ziels- of lichaamsziekte; b wanneer zij onder curateele zijn gesteld; c. wanneer zij zijn verklaard in staat van faillissement of wegens schulden zijn gegijzeld; d. wegens overtreding van een voor de raadsleden bij aigemeene verordening uitgevaardigd voorschrift, e. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid in de waarneming hunner functiën; ƒ. wanneer zij tot vrijheidstraf of tot zwaardere straf zijn veroordeeld; uitgezonderd wordt echter de vrijheidsstraf, die geldboete vervangt en die wegens overtreding van politie is opgelegd ). 8. De vergaderingen der raden worden in den regel in het open- Omtrent afwijkingen van dezen regel worden bij ordonnantie voorschriften gegeven. .. „ 9. De raadsleden hebben, overeenkomstig bij ordonnantie te stellen regels, het recht om aan den raad voorstellen te doen en om wijzigingen voor te dragen in bij den raad aanhangige voorstellen. Bij ordonnantie wordt aan een bepaald getal raadsleden het recht toegekend om met opgave van redenen te vorderen dat eene vergadering van den raad wordt belegd. 10. De voorzitter en de leden van een raad, zoomede de leden van een college van burgemeester en wethouders, zijn niet gerechtehj v vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen van den raad ot het college hebben gezegd dan wel schriftelijk onderscheidenlijk aan den raad of het college hebben medegedeeld. .. Op de niet-Europeesche leden der raden is zoolang zij met het lidmaatschap zijn bekleed, toepasselijk art. 3 van het Koninklijk besluit van 3 November 1866 No. 73 (Indisch Staatsblad 1867 No. 10) ). x) Aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 11 Juli 2) Aldus nader aangevuld bij Kon. besluiten van 11 Juli 1908, Ind. b. 4W en ' . . . . . i i r« o van 12 Maart 1923, Ind. S. 249 11. Wanneer de Gouverneur-Generaal geen termen vindt om gevolg te geven aan voorstellen, hem door raden gedaan krachtens hunne bevoegdheid om de belangen van het gebied, waarvoor zij zijn tal' hii tun hie'V'n k™« 12. Onverminderd het bepaalde in art. 68c, derde lid, van het Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië zijn de raden bevoegd om voor het gebied, waarvoor zij zijn mg^teld v.n0^x/£rse„ "opens °nder"e">™. In verordeningen van raden mogen geene bepalingen worden opgenomen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij eene algemeene ZeJÏÏT d?e, toepasseh]k is op het gebied waarvoor de raad is Eene A 1 7 J a|ge™eene verordening vrijheid is gegeven ene door een raad vastgestelde verordening houdt op van kracht Zr M Vu°0rZ00Ver, de daann voorkomende punten nader worden SS? Cene f gemjene verordening' die toepasselijk is op het gebied, waarvoor de raad is ingesteld. De raden kunnen in hunne verordeningen tegen de overtreding re™).8'' Cn ^ °vereenkomstig bij ordonnantie te stellen 13. Belastingen als bedoeld in het derde lid van artikel 68c van et Reglement op het beleid der regeering van Nederlandsch-Indië mogen niet worden geheven van voorwerpen van verbruik Zij mogen den doorvoer, den uitvoer naar- en den invoer uit andere gewesten °f gedeelten van gewesten niet belemmeren M. bij ordonnantie kan ten aanzien van verordeningen en andere bZtl'rZ Van •r , .omtren1t bepaalde onderwerpen worden Gevalt zr;XTeukrdg ^ M Ê°— rQ^°Jr zooveel verordeningen strekken tot invoering, wijziging of den Van Me fSt]lngjn'LWr0rC?1 die §oedl goedgekeurd door een andere 3rr,gtet" S~jCe,,eraal-reCl,Mreeb d« d<»f d» 19. Voor Wijzigingen van de begrooting, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, gelden de bepalingen van het vorig artikel met uitzondering van het eerste lid. Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen niet plaats vinden regds" gende gevallen' overeenkomstig bij ordonnantie te stellen 20. Elke raad stelt jaarlijks yoorloopig vast eene, de begrooting ontvangsten °P ^ V°lgende' rekening van ^ uitgaven en doSedeprA|ening Cn i idaa[b'j beh°orende stukken worden onderzocht brpncrt fmrne Rekenka"ler' dle van hare bevinding verslag uitbrengt aan den Gouverneur-Generaal. In dat verslag worden ook zoodanige mededeelingen opgenomen, als, naar het inzien der Algemeene Rekenkamer, kunnen leiden tot vermindering of besparing van uitgaven of tot vereenvoudiging van het geldelijk beheer. 71 R0UUVerjeUr"peneraaI stelt het slot der rekening vast 2). ,, Benoudens het bepaalde bij het tweede lid van dit artikel zijn ÜX 8e° 'e° '"?• V,-n d?. bc8root;"f ™ ™ o' S" na den ^ gewesV ,niet Z'jn mSediend binnen zestien maanden veriaard 7)177 V™ L* JenS*Jaar' w,aaroP zii betrekking hebben, Jverjaard^Deze termijn kan door den raad in bijzondere omstandigheden ber^ 19&V&&F K?n; besIuiten van 6 Januari 1911, Ind. S. 236, 1 Decem% au' ■6?8, e.nJ Augustus 1926, Ind. S. 402. ) Aldus gewijzigd bij Kon. besluit van 6 Januari 1911. Ind. S. 236. en om redenen van noodzakelijkheid tot uiterlijk twee jaren worden ^De" termijnen van verjaring, bij de burgerlijke wetten van Nederlandsch-Indië bepaald, zijn met betrekking tot de begrooting van een gewest of een gedeelte van een gewest toepasselijk: 1°. op alle vorderingen, welker bedrag bepaa d is en welker verevening niet afhankelijk is van eene voorafgaande indiening van stukken door belang^ verevenc|e vorderingen, waarvoor bevelschriften tot betaling zijn afgegeven. . , . 22. Alle vorderingen van een gewest of een gedeelte van een gewest, voortspruitende uit belastingverordeningen, verjaren, voor zoover die verordeningen zelve daaromtrent geen andere termijnen behelzen, door verloop van vijf jaren: voor zooveel betreft belastingen, begrepen in kohieren, registers, leggers of staten, te rekenen van den aanvang van het jaar waarover de belasting verschuldigd is; en voor zooveel andere belastingen betreft, te rekenen van den dag, waarop de vordering 'S Overfgens zijn, ongeacht den landaard der schuldenaren de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek voor Nederlandsch-Indie op de verjaring der vorderingen van gewesten en gedeelten van gewesten toepasselijk, met uitzondering van art. 1950 van dat wetboek 23. Het is niet geoorloofd, dan met vooraf verkregen verlof van den rechter, beslag te leggen op: . a. gelden, effecten of geldswaarde hebbende papieren van een gewest of gedeelte van een gewest, onder de administratie of onder derden berustende * b. gelden, door derden aan een gewest of gedeelte van een gewest ^^c^roerendè goederen van een gewest of gedeelte van een gewest, onverschillig of zij al dan niet zich onder derden bevinden; d. vaste goederen en zakelijke rechten, aan een gewest of gedeelte van een gewest toebehoorende. ^ , . . . , • Dat verlof moet gevraagd worden aan den Raad van Justitie, bmne wiens ressort het betrokken gewest of gedeelte van een gewest gelegen is. Het Openbaar Ministerie wordt op het verzoek gehoord. Het verlof wordt niet verleend, tenzij summierlijk vain de deugdelijkheid der vordering, waarvoor beslag gewenscht wordt, blijkt. Het wijst aan de goederen, op welke het beslag zal mogen worden gelegd. Zaken, die door haren aard of hare bestemming geacht moeten worden buiten den handel te zijn of bij algemeene verorden.ng voor geene inbeslagneming vatbaar zijn verklaard, worden in de aanwijzing ni24.bCOmtrent de invordering van hetgeen aan gewesten en gedeelten van gewesten krachtens algemeene, gewestelijke of plaatselijke veror- deningen verschuldigd is of uit anderen hoofde toekomt, kunnen bi, z'r °La„e3rie,d in de° —»~ 25. Hetgeen nevens het in dit besluit bepaalde noodig is voor de uitvoering van het eerste en het tweede lid van art. 68b en van het tweede lid van art. 68c van het Reglement op het beleid der reseerinff yan Nederlandsch-Ind'ë wordt bij ordonnantie vastgesteld c^dk°;Lttï" -y "neeu,u onder "D«- Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State s-Gravenhage, den 20 December 1904 ' WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Idenburg. (,Uitgegeven 16 Februari 1905.) Ordonnantie van 8 Maart 1905, Ind. S. 181 houdende bepalingen betreffende de voor gewesten én gedeel en van gewesten m te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten, 1 MOeil906 IndT7W ',%gtrr,JZ'^ bij ordc""anties van llVleiim, ndS 238; 15 December 1906, Ind. S 535- S 532 Ia9 • \44J 29 Decembe' '907, Ind. I j q'J? i3""3" I9°8- Ind. S. 52; 18 Maart 1908 Ind. S. 262; 6 April 1908. Ind. S. 314- 24 December 190?,' n,d' o' ' iq ,Mei '909, Ind. S. 299, 2TjunT 1909 r"^'I'lm : li r!aIllfari l9l°' Ind- s- 82-' '2 Mei 1910* 9?Ó Ind s §6 £ n'0' V" S;„549; 16 November 18 Maart 1911 l i'' Q 9?7eC?n Mr l9,°' Ind" S- 655: 641 o}Jnr , o I; !0 Gember 1915, Ind S 673- f? I • ?ón 'i j b5%,6 Novembcr 1916, Ind. s' Ëif IïF ^■a-^oïsc mf isft sas üns S-sr 19 Januari 1927 Ind. S. 22; 12 Maart 1928, Ind. S 67- 4 Mei 1917 Ind s 4pf'Wren pninkIi* besluit'van t , „ . '7' Ind' S" 497 ■) locale raden-ordonnantie). in naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten; II J.li?ei908! ^dkl1459etVdeïrttrf1CtiClbeSlU^t aan,gevuld .bijK°n. besluit van *) B;j verschillende instellmesordoL^ f,e (^eronder blz, 150). raden-ordonnantie (artt. 10 (oud), 10a, 26, 27, 28, 32. 33 en 37) afgekeken. locale Dat Hij, in aansluiting aan het Koninklijk besluit van 20 December 1904 No 39 (Indisch Staatsblad 1905 No. 137) bepalingen wenschende vast te stellen betreffende de voor gewesten en gedeelten van gewesten in te stellen raden en betreffende het beheer en de verantwoording der eigen geldmiddelen van gewesten en gedeelten van gewesten; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 33, 686 «.,68c van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndie, Heeft goedgevonden en verstaan: HOOFDSTUK I Algemeene bepalingen. Art 1. 1. Het Koninklijk besluit van 20 December 1904 No 39 (Indisch Staatsblad 1905 No. 137) kan worden aangehaald onder den naam: „Decentralisatie-besluit ). raden- 2. Deze ordonnantie kan worden aangehaald als „Locale raden -ordonnantie^.^ ^ zoowel gewestelijke als plaatselijke raden. 2 Ónder „locale verordeningen" worden in het algemeen verstaan verordeningen, vastgesteld door gewestelijke en door plaatselijke raden onder „locale belastingen", belastingen d.e krachtens zoodanige verordeningen worden geheven; onder „locale geldmiddelen „locale begrootingen" en „locaal beheer", de eigen ge dm.ddelen, de begrootingen en het beheer van gewesten en gedeelten van gewesten 3. Zoowel het gebied, waarvoor een locale raad is ingesteld de rechtspersoon, die door toekenning van eigen geldmiddelen aan dat gebied is in het leven geroepen, wordt het „ressort van den raad 8Tot"dt gebied, waarvoor een locale raad is ingesteld worden geacht te behooren de daarbuiten gelegen, door dien raad beheerde zake ). 4. Een plaatselijke raad, wiens ressort met meer dan het gebied eener stad omvat, wordt „gemeenteraad genoemd. 5 Waar in deze ordonnantie de woorden raad, belasting en beg o ting gebezigd worden zonder nadere omschrijving, ,s daaronder te verstaan locale raad, locale belasting en locale begrooting. HOOFDSTUK II. Van de raadsleden. fi 1 Tot lid van een raad kunnen alleen benoemd of verkozen dSS inTSrMK! M Zie art 26 Decentralisatiebesluit (hierboven blz. . ); FpKrnari 1907 2 Met dit tweede lid is het artikel aangevuld b,j ordonnant.e van 26 Februar. IVU/. 2Ï Ind. S. 144. k l/n • ( i1 onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet, noch in staat van faillissement verkeeren, en eindelijk, ter beoordeeling van 's raads voorzitter voldoende kennis bezitten van de Nederlandsche taal. I. s Raads voorzitter is gehouden voldoende kennis der Nederlandsche taal aanwezig te achten bij hen, die o. in het bezit zijn van: !• het getuigschrift van het examen, bedoeld bij artikel 3 van het uTm J * T r Augustus 1913 No. 64 (Indisch Staatsrad No 658) zooals dit gewijzigd is bij het Koninklijk besluit van 30 November 1914 No. 34 (Indisch Staatsblad 1915 No. 149) welk examen het zoogenaamde kleinambtenaarsexamen (artikel 6 van het Koninklijk besluit in Indisch Staatsblad 1864 No. 194) heeft vervangen of het getuigschrift van laatstgemeld examen, dan wel - eene verklaring waaruit blijkt dat met goed gevolg is doorloopen eene openbare of bijzondere gesubsidieerde Europeesche lagere dan wel Hollandsch-Inlandsche of Hollandsch-Chineesche school; . van het zoogenaamde kleinambtenaars-examen zijn vrijgesteld 1 A L 6 61i ,Ta et bezl,t van voldoende kennis van de Nederraden" )6 g V°°r C leden Van andere raden dan gemeente- Ind s'SsS^n 'S aUuS Tt-i VaStfSteid bij ordonnantie van 25 September 1917 I I 'I oorspronkelijke redactie van lid I luidde- in r een raad kunnen alleen zijn mannen, wier werkelijk verblijf gevestigd hunner lT T* J rr<;cht<;rIlJke ""spraak de beschikking of het beheer hunner goederen hebben verloren of krachtens artikel 380 van het Burgerlijk Wetboek Bi' "llïZTZ ™ 1? I1'"" ',0S' S 2I>- ""I •><•< redactie | i„. „I . Lid van een raad kunnen zijn mannen, wier werkelijk verblijf gevestigd is De oorspronkelijke redactie van lid 2 luidde: ■ °r VO°r he' lidmaatschap van een raad in aanmerking te kunnen komen Ejr0f?jen '"nF? ^en, geüjkgestelden, niet zijnde Nederlanders en niet be hooiende tot de ,n Nederlandsch- ndië uit aldaar gevestigde ouders geborenen gev;st,gd?oued?rTglnrgeennènmet Meder'andsch-Indië uit aldaar ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-Indië gevestigd zijn." 7. 1. Het lidmaatschap van een raad is onvereenigbaar met de betrekking van Vice-President of lid van den Raad van NederlandschIndië, Algemeen Secretaris, Hoofd van een Departement van algemeen bestuur, Voorzitter of Lid van de Algemeene Rekenkamer, Hootd van gewestelijk bestuur en van Hoofd van plaatselijk bestuur, indien daaraan het voorzitterschap van den betrokken raad verbonden is, alsmede met een betrekking waaruit rekenphchtigheid aan den raad dan wel ondergeschiktheid aan den raad of s raads voorzitter voortvloeit, behoudens de bevoegdheid van den burgemeester, die secretaris der gemeente is, om tevens lid van den raad te zijn, en waar net betreit een gemeente binnen een provincie, tevens met het lidmaatschap van het college van gedeputeerden. 2. De in de voorgaande alinea genoemde betrekkingen worden geacht niet vervuld te worden, indien zij tijdelijk worden waargenomen, tenzij de waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden geduurd heeft1). 8. 1. Landsdienaren, die tot raadslid worden benoemd, hebben geen vrijheid de benoeming niet aan te nemen. 2. Andere personen geven, binnen vier weken na de ontvangst van het bericht hunner benoeming tot lid van een raad, aan s raads voorzitter kennis of zij de benoeming aannemen. 3 Wie den in het vorig lid genoemden tijd zonder kennisgeving laat voorbijgaan, wordt geacht de benoeming niet aan te nemen. 9. De leden van een raad mogen: . in rechtsgedingen, waarin 's raads ressort betrokken is, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn; bij het opnemen en goedkeuren der rekening eener aan den raad ondergeschikte inrichting, tot welker bestuur zij behooren, niet tegenwoordig zijn; . _ i geen werken, leveringen of transporten ten behoeve van s raads ressort aannemen, noch zich daarvoor borg stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdehngs, deel hebben; .ijl noch middellijk, noch onmiddellijk deelnemen aan onderhandsche pacht van goederen of rechten van 's raads ressort of aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van dat ressort. Bij ordonnantie van 10 November 1915, Ind. S. 641 werd deze redactie gewij- Z18d2irOm voor het lidmaatschap van een raad in aanmerking te kunnen komen moeten bovendien Europeanen en met hen gelijkgestelden benevens Vreemde Oosterlingen meerderjarig zijn en, geen Nederlandsch onderdaan zijnde, ten minste vijf jaren binnen Nederlandsch-lndië gevestigd zijn . De oorspronkelijke redactie van lid 3 luidde: 3 Deze laatste beperking geldt niet voor burgerlijke landsdienaren officieren in vasten dienst en bezoldigde of onbezoldigde hoofden van x) Aldus gewijzigd bij ordonnanties van 18 Maart 1908, Ind. b. /6Z, Zö Januari , Ind S 82 23 December 1925, Ind. S. 659 en 25 December 1925, Ind. S. 664. Van deze verbodsbepalingen kunnen de raden in bepaalde gevallen dispensatie verleenen, indien het belang van hun ressort dit vordertd) Xnde^ertr* ^ ^ hebb» 2 De eerste periodieke aftreding van leden wordt voorzooveel raar] met^W1Jkm^. vanHet in het vorige lid bepaalde voor eiken raad geregeld in zijne instellingsordonnantie. Dinsdag™' Augustus!'6 Ieden °m ™r ,aren OP de° derde" baar 2)Afgetredene !eden Z1]n dadeliik we(4er benoembaar of verkies- br'etJn d„ 'Ïd!,'" "eVenS 8cl°°'S- eene verklaring van 's raads voorzitter, getuigende dat op den das waarop de uitslag zijner verkiezing werd vastgesteld, zijn werkelijk verblijf gevestigd was in 's raads ressort; J een uittreksel uit de geboorteregisters of eene acte van bekendheid waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken, dan wel eene verklaring van s raads voorzitter, getuigende dat hem aannemelijk is gemaall h" ™rt"» ^ kennis SKwÏÏÏw * Verk°Ze"e 2'De,ge'00f,sbr,ef moet door den verkozene binnen twee maanden raad wCrW ? enmj ^ J • T* bovenbedoelde stukken, bij den raad worden ingezonden, tenzij de raad dien termijn op verzoek van en verkozene of op voorstel van zijnen voorzitter heeft verlengd de Dlaatsndte^ T dien termijn ingezonden, dan wordt de p aats, die de verkozene zou vervullen, geacht op den eersten dag na afloop van dien termijn opnieuw te zijn opengevallen3). daartoe strekt^61" £a*dsleden ^U" 0ntsIa§ nemen' "chten zij hun n u?.trek.kend schrijven aan den voorzitter van den raad. . Hij, die zijn ontslag heeft genomen, blijft raadslid totdat zijn opvolger ,s benoemd en, zoo deze geen landsdienaar is, die benoeming heeft aangenomen dan wel totdat zijn opvolger ingevolge artikel 29e zijn functie als lid van den raad zal kunnen aanvaarden *) V j • . n, verkozen raadslid wiens werkelijk verblijf niet langer jmWjd» s raads ressort of die eene betrekking «anneS, wX lnd. s''\ï2.tWeeJe 1,(1" hetartiltel ^gevuld bij ordonnantie van 29 December 1907, J gBfSft&StïfêlS. S9 fe™ "°8'lnd's' a5 Jmi "a A. . is ingevoegd bij ordonnantie van 19 Januari 1908 Inrl Q M j ?s,s8d5È,.°2tbrs,i02No,emb" ",5- ™»fPL5b„% 4) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 28 Januari 1910, lnd. S. 82. bij algemeene verordening met het lidmaatschap onvereenigbaar is verklaard geeft aan 's raads voorzitter binnen veertien dagen kennis dat, en waarom hij opgehouden heeft lid te zijn. 2. Is deze kennisgeving niet binnen dien termijn ontvangen en meent de voorzitter evenwel een nieuwe keuze als bedoeld bij artikel £) der Kiesordonnantie-Gemeenteraden te moeten bevelen dan gaat hij hiertoe niet over, dan na de beslissing van den raad te hebben ingeroepen over de vraag of een feit dan wel eene omstandigheid aanwezig is, waaruit het ophouden van het lidmaatschap van rechtswege voortvloeit^ beslissing zijn de artikelen 29c en d van toepassing. 4. De nieuwe keuze geschiedt in dit geval binnen vier maanden na de dagteekening van de einduitspraak ). 13. 1. Ontwerpen van verordeningen, die raadsleden aan den raad wenschen voor te dragen, moeten, met eene toelichting, schriftelijk worden ingediend bij den voorzitter, die daarmede handelt overeen- k°21St Door leden voorgestelde amendementen op ontwerp-verordeningen'moeten, alvorens zij in behandeling genomen worden, den voorzitter schriftelijk zijn ter hand gesteld. , .. .. 3 Andere voorstellen kunnen door de leden zoowel mondeling te vergadering gedaan als schriftelijk aan den voorzitter ingediend worden. HOOFDSTUK III. Van de voorzitters der raden. § 1. Algemeene bepalingen 2). 14. 1 De voorzitter belegt en leidt de raadsvergaderingen en heeft daarin een raadgevende stem. Hij neemt daarbij de bepalingen van ar2 3HÏ zorgt voor de handhaving der orde in de vergaderingen en is bevoegd, wanneer die orde op eemgerlei wijze door de toehoorders wordt verstoord, hen, die dit doen, of alle toehoorders te doen vertrekken^ 15. 1. Hij ontvangt en opent alle aan den raad gerichte stukken en zorgt voor hun verdere behandeling. _ i 2. Hij deelt alle door hem ontvangen, voor den raad bestemde stukken, in de eerstvolgende vergadering mede. 3. Hij teekent alle stukken, die van den raad uitgaan. 16. 1 De voorzitter ontwerpt het in art. 41 bedoeld reglemen van orde en de door den raad vast te stellen begrootmgen. _^UtaTgewijzigd bij ordonnantie van 28 Januari 1910. Ind. S. 82 en van ®.i. bii ordonnantie «n 20 joli 1916, Ind. S. 507. 2. Hij draagt aan den raad ontwerpen van verordeningen voor en doet den raad zoodanige andere voorstellen als hij noodig acht. 17. 1. Hij zorgt dat de ontwerpen van verordeningen en van begrootingen, met eene toelichting en eene vertaling in het Maleisch van het ontwerp en de toelichting, in zijn kantoor voor ieder ter lezing worden gelegd; dat ieder lid van den raad een exemplaar dier stukken ontvangt, dat zij tegen betaling der kosten voor ieder verkrijgbaar worden gesteld en dat zij (behoudens de vertalingen) worden gezonden aan de nieuwsbladen, die in 's raads ressort in de Nederlandsche taal worden uitgegeven. Een en ander geschiedt minstens vier weken vóór de vergadering, waarin de ontwerpen aan 's raads beslissing worden onderworpen, tenzij de voorzitter wegens dringende omstandigheden inachtneming van dezen termijn voor eene ontwerp-verordening ongeraden oordeelt. ui j • ^an\?eli '7 1 "!essort van een plaatselijken raad geen nieuwsi j l'j i .Nederlandsche taal wordt uitgegeven, heeft de in het vorig id bedoelde toezending plaats aan de binnen het gewest in die taal verschijnende nieuwsbladen. 3. De Javasche Courant wordt niet tot de in dit artikel bedoelde nieuwsbladen gerekend. • 4' J^t inachtneming van het eerste en tweede lid zendt de voorzitter de Maleische vertalingen van ontwerp en toelichting aan in Inlandsche talen verschijnende nieuwsbladen. 5 De raad kan voorschrijven, dat de stukken nog aan andere nieuwsbladen gezonden en nog op andere wijze plaatselijk bekend gemaakt worden, dan in dit artikel bepaald. a/m • R6 ve^P'1(rhting tot het vervaardigen van vertalingen in het Maleisch geldt niet voor de voorzitters van die raden, welke besluiten mochten zoodanige vertaling achterwege te laten. In dit geval kunnen de in het vierde lid bedoelde nieuwsbladen desgewenscht exemplaren der stukken in de Nederlandsche taal ontvangen 1). 18. I. De voorzitter zorgt voor de behoorlijke voorbereiding van al hetgeen in den raad ter overweging en beslissing moet worden gebracht, zoover die voorbereiding niet aan anderen wordt opgedragen L. Hij voert, behoudens het in artikel 47 bepaalde, het dagelijksch beftuuj[i.?r! houcit gedurig toezicht op al wat 's raads ressort aangaat. ^ 1S wegens het dagelijksch bestuur, voor zoover door 'hem gevoerd, aan den raad verantwoording schuldig en geeft te dien aanzien alle door den raad verlangde inlichtingen 2). 19. 1. Hij is, behoudens het bepaalde bij het volgend artikel belast met de uitvoering van 's raads beslissingen. 2. Eene beslissing welke, naar zijn oordeel, krachtens art. 15 van *) Aldus aangevuld bij ordonnantie van 22 Augustus 1919, Ind S 550 ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. het Decentralisatie-besluit kan worden geschorst of vernietigd, brengt hij niet ten uitvoer. 3. Hij biedt zoodanige beslissing, binnen zesmaal vier en twintig uren na de vergadering, waarin zij genomen is, den Gouverneur-Generaal aan, met inachtneming van de bepalingen van art. L\. 4. Zoodra hij bericht ontvangt, dat de Gouverneur-Generaal de beslissing niet schorst of vernietigt, is hij tot uitvoering verplicht ). 19a. De uitvoering van Locale verordeningen kan bij die verordeningen behalve aan den Voorzitter worden opgedragen aan het raadslid of de commissie bedoeld in artikel 47, 2de lid, aan ambtenaren aan den raad ondergeschikt, zoomede behoudens voorafgaande toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur, aan dat bestuurshoofd een aan het hem als landsdienaar ondergeschikt personeel ). 20. De voorzitter beschikt voor den dienst van s raacte ressort, zoover het naar zijn oordeel noodig en met de eischen van s Lan s dienst vereenigbaar is, over het hem als landsdienaar ondergeschikt personee.. ^nneer van een raacl 0f Van een raadsvoorzitter uitgaande stukken aan hoogere autoriteiten gericht zijn of bij zoodanige autoriteiten worden voorgebracht, zorgt s raads voorzitter dat de noodige toelichtende bescheiden worden medegezonden. Daartoe behoort, voor zooveel van een raad uitgaande stukken betreft, altijd een uittreksel uit de notulen, behelzende hetgeen ter zake in raadsvergadering be- 2. De voorzitter brengt tevens advies uit, ingeval hij zich met 's raads gevoelen niet vereenigt. 3. Wanneer de voorzitter geen Hoofd van gewestelijk bestuur is worden de stukken, voor zoover zij bestemd zijn voor een hoogere autoriteit dan dit Bestuurshoofd, door diens tusschenkomst ingediend °f4d0°Ingevaldede stukken voor den Gouverneur-Generaal bestemd zijn en betrekking hebben op een onderwerp, dat tot den werkkring van een departement van algemeen bestuur oehoort, worden zij ingediend of doorgezonden door tusschenkomst van het hootd van dat 5. De autoriteiten, door wier tusschenkomst de stukken worden ingediend of doorgezonden, voegen daaraan hun advies toe ). 22. 1. De voorzitter vertegenwoordigt s raads ressort in en buiten rechten^ ^ kevoegc[ en verplicht om, wanneer handelend moet worden opgetreden, in afwachting van eene beslissing van den raad alles te >) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82 *) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 28 Januari 1910 lnd. b. öZ 3) Aldus gewijzigd bij ordonnanties van 18 Maart 1908, Ind. S. 262 en 2U Juli Ind. S. 507. doen wat noodig en nuttig is tot bewaring en handhaving van de rechten van s raads ressort. len :>. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van den voorzitter, dan wel ter plaatse waar hij kantoor houdt. vnL W,anneej de ressoi ten Yan twee of meer door denzelfden persoon voorgezeten raden tegenstrijdige belangen hebben, worden de ressorten dooriet TTl ^ handelen gen°men' vertegenwoordfgd 91 net oudste lid in jaren van den raad. 3. De voorzitter brengt den verjaringstermijn, bepaald in art 21 voor / T Decentralisatiebesluit, jaarlijks, minstens een maand' voor den afloop van dien termijn, bij openbare kennisgeving in heri nneri riË^« 24. Wanneer door den Gouverneur-Generaal een raadslid te benoemen is dient de voorzitter eene aanbeveling van twee personen in. den voorzitter. SCn ^ 9' lid '' gelden ook voor 2. Hem kan van deze verbodsbepalingen door den Gouverneurvjeneraal dispensatie worden verleend 1). § 2. Van de burgemeesters in het bijzonder2). r25,0- ToJ burgemeester kunnen alleen worden benoemd mannen ?nPr lVU r van dertig jaren hebben vervuld en niet bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenLe laait6' nIJR °ntZet i m Stdat Van faillissemenl verkeeren. neur Generaal ®urg7eester,kan- met goedkeuring van den CouverH jfj d0°,r den rH tot secretans worden benoemd. Hij wordt door den raad als zoodanig niet geschorst of ontslagen 9*1" a*T ng ^an den Gouverneur-Generaal3) ' Ob. Alvorens z.jne betrekking te aanvaarden, legt de burgemeester SiSfcr Lt£?3 ™ Sewe,'dl,k beS,U" L S „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot burgemeester van te worden benoemd, rechtstreeks of zijdelings, aan niemand' hoe- voonvendsel "ok, eenig, giften „f g.ven do±?TeeeL('el°°f) dat ^ TuietS hoe§enaamd in deze betrekking te en ot te laten, van niemand hoegenaamd, onder wat naam of voor- tCn °f geSchenken aannemen zal, rechtstreeks =! ndtS gjW1^zlgd bij ordonnantie van 12 Maart 1928, Ind. S 67 S'Sl '?aragraaf 'S S°flPoegd bij ordonnantie van 20 Juli 1916 Ind S 507 ) D.t art,kei ,s mgevoegd b.j ordonnantie van 25 December 1925 Ind S.' 664.' Ik zweer (beloof) dat ik alle voor Nederlandsch-Indië geldende algemeene verordeningen zal in acht nemen en dat ik de belangen van de gemeente met al mijn vermogen zal voorstaan en be- V°25c!e'1De) burgemeester heeft zijn werkelijk verblijf binnen de ^KT'Binnenlandsche verloven worden den burgemeester op den voet van de daaromtrent voor burgerlijke landsdienaren in het algemeen geldende bepalingen verleend door den Gouverneur-Generaal Hij mag zich echter zonder verlof van den Gouverneur-Generaal buiten de gemeente begeven, wanneer zijne afwezigheid met langer dan acht da25e. aDert Gouverneur-Generaal stelt, voor zooveel noodig, de onderscheidingsteekenen en het ambtskostuum van den burgemeester ^25/. 1. De Gouverneur-Generaal bepaalt wie den burgemeester bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis vervangt. 2 Indien een niet in 's Lands dienst zijnd raadslid tot vervanger van den burgemeester aangewezen en met de waarneming van diens functiën gedurende eene maand onafgebroken belast geweest is, heeft dit raadslid voor den verderen duur der waarneming aanspraak op eene maandelijksche tegemoetkoming uit s Lands kas, gehjkstaande aan het bedrag van de aan de betrekking verbonden minimum-bezoldiging en verdere wettige voordeelen ). , 25p. Wanneer een burgemeester voorzitter van den gemeenteraa is wordt bij het gebruik van alle bij of krachtens ordonnantie vastgestelde formulieren en officieele benamingen, waarin de uitdrukking „voorzitter van den gemeenteraad voorkomt in plaats d™«ultdrukking „burgemeester" gebezigd, met inachtneming van de daardoor noodzakelijk geworden taalkundige veranderingen. HOOFDSTUK IIIa4). Van de wethouders. 25/i. 1. De Gouverneur-Generaal kan in overeenstemming met den wensch van den betrokken gemeenteraad bepalen, dat een door een burgemeester voorgezeten gemeenteraad bij voorkeur uit zijn midden twee, drie of vier wethouders, zoomede een of meer plaatsvervangende 1) Oorspronkelijk waren aan het eedsformuher de woorden toege^ waarlijk helpe mij God Almachtig! („Dat verklaar en beloof ik! ). B., ordonnanti van 12 Juni 1917, Ind. S 242 werden zi, geschrapt 2) Vgl. art. 1 van de ordonnantie van 29 December 1925 Ind b b . 3) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 19 October 1922 Ind b. . 1) Dit hoofdstuk is toegevoegd bij ordonnantie van 15 Mei IVZZ, Ind. o. ^ wethouders benoemt Op buiten den gemeenteraad te benoemen personen zijn de artikelen 6 en 7 van toepassing. „ . wethouders en de plaatsvervangende wethouders treden af bij elke periodieke aftreding van leden, als bedoeld in artikel 10, en zijn terstond weder benoembaar. Zij kunnen te allen tijde hun ontslag nemen. Artikel Iz is op hen van toepassing1). 3. Aan de wethouders wordt een vaste toelage toegekend. De vaststelling dezer toelage geschiedt door den Gouverneur-Generaal den gemeenteraad gehoord. 4. Buiten deze toelage genieten zij, onder welke benaming ook geenerlei inkomen uit de gemeentekas anders dan bij wijze van vergoeding van ten behoeve van de gemeente werkelijk gedane uitgaven ,?'• !• Ue wethouders staan den burgemeester bij in het bestuur der onderscheiden takken van dienst. 2. Zij vormen met den burgemeester een college, waarvan deze ïd en voorzitter is. Op de leden van dit college is van toepassing artikel artikel Tiet °U^T ™de artikLel 9> voor zoover althans di? laatste artikel niet reeds uit hoofde van hun raadslidmaatschap op hen van toepassing is. Het college wordt bijgestaan door den secretaris van den »o3rdt ™,Seirr d' ,er8aderi"gc" »" h« nitianDeHbUrgr.eeSter tee,kent alle. stukken> die van het college uitgaan. H'j is belast met de uitvoering van deszelfs beslissingen.' A 71 'i- P j Colle?e van burgemeester en wethouders gaat over f-l 1 7ofjaT commissie voor de financiën is opgedragen krachtens artikel 72 lid 2 en de artikelen 106 en 108, zoomede die aan den voor! 4Q fvT?" f-? wn rS. °,pgeclIaSen door artikel 16, 18 lid 1 en 2, artikel 96, 102.' 82 lid 3» 4 » 85' 2. Met inachtneming van de in algemeene verordeningen vervatte rdS£êgeTdW° ^ WCrkkring V3n h6t C°!lege nader door d- kan,aan het Col!eg.e van burgemeester en wethouders W w n geko.z1en commissiën van bijstand toevoegen. au Waar een college van burgemeester en wethouders bestaat verhest de gemeenteraad de bevoegdheid bedoeld in artikel 47 lid 2 vervalt de in artikel 61 genoemde commissie voor de financiën en kan' trd Vn°eonng;an S t verordeningen, bedoeld in artikel 19a, mede worden opgedragen aan het college. 25m. Het college van burgemeester en wethouders is wegens de uitvoering zijner taak aan den raad verantwoording schuldig en geeft Je_djenaanzien alle door den raad verlangde inlichtingen. n ImÏ!61 StaatsbH,S ,le,ze zin .a,s een ongenommerd lid gedrukt. ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 12 Maart 1928, Ind. S. 67. 25n. De Raad is bevoegd een wethouder als zoodanig te ontslaan, wanneer hij door een langdurige ziekte in de uitoefening van zijn ambt belemmerd wordt, dan wel zich aan schromelijke verwaarloozmg van zijn ambtsplichten schuldig maakt. HOOFDSTUK IV. Van de secretarissen der raden. 26. 1. De secretaris van een raad is aan s raads voorzitter rechtstreeks ondergeschikt. 2 Zijn kantoor is dat van s raaas voorzitter. 3! Hij is den raad, 's raads voorzitter en de commissiën van den raad behulpzaam in alles, wat hun werkkring aangaat 4. Hij zorgt voor de bewaring van s raads archiet en voor het bijhouden der noodige registers. 5 Hij houdt notulen van s raads vergaderingen en zorgt dat de raadsleden die in zijn kantoor steeds kunnen raadplegen ). 26a. De bezoldiging van den secretaris van een gemeenteraad en de andere aan deze betrekking verbonden wettige voordeelen worden, na overleg met den raad, door den Gouverneur-Generaal geregeld ). 27. 1. Hij houdt een recueil van de afgekondigde verordeningen van den raad en een klapper op dat recueil bij en zorgt dat ieder die boeken in zijn kantoor kan raadplegen en, tegen betaling der kosten, van de verordeningen afdruk of afschrift kan krijgen. 2 Wanneer eene verordening is gewijzigd, ingetrokken oi vervallen, doet hij zulks in het recueil op de verordening aanteekenen ). 28. 1. De functiën van secretaris zijn onvereenigbaar met die van kashouder van hetzelfde raadsressort. , 2. De verbodsbepalingen van artikel 9 gelden ook voor den secretaris, met uitzondering van de tweede dier bepalingen ). 29. Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis van den secretaris voorziet 's raads voorzitter in de waarneming zijner functiën. HOOFDSTUK V. Van de raadsvergaderingen. 29a. 1. De raad onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende verkozen leden, beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve rijzen en geeft van elke door hem genomen beslissing terstond kennis aan den Gouverneur-Generaal en aan den verkozene. -j Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 19 October 1922, Ind. S. 664. 3) Zie blz. 149 noot 2. geval van periodieke verkiez.ngen draagt de raad zooveel mogelijk zorg, dat de in het voorgaand lid bedoelde werkzaamheden arSeIoopenVeertlen ^ ^ dag def Peri°dieke aftredi"g *5» beLd^aakt ?'atene ^ ^ ^ ^ beslisslng ™lh' J6 UiCUWj^'Romende verkozen leden nemen aan het onderzoek en de beoordeeling hunner eigene geloofsbrieven geen deel en wonen de daarover te houden beraadslaging niet bij1) „j; purende acht dagen, te rekenen van den dag, waarop de raad heeft beslist, staat het vrij aan den niet-toegelatene aan elk lid van den raad, zoomede aan s raads voorzitter, om tegen de beslissing te" dienen" 3ren J de" Gouverneur-Generaal, schriftelijk in 29J. De Gouverneur-Generaal neemt zoo spoedig mogelijk nadat 1 , f °ep 1S geclaa"' ee"e beslissing bij een met redenen omkleed bes uit, waarvan mededeelmg wordt gedaan aan den raad tegen wiens beslissing bezwaren z.jn ingebracht, zoomede aan den niet-t^egelate^1) 29e. De nieuw bomende verkozen leden aanvaarden hunne betrekking niet, a vorens de in artikel 29c, bepaalde tijd verstreken is of, voor het geval de toelating door den Gouverneur-Generaal wordt overwogen, door Hem hunne toelating bevolen zij. ^ Ier vervulling der plaatsen van hen, die niet als leden van den raad jn toegelaten, wordt, zoo in de beslissing van den raad niet is berust fer 7e,niSUWe ^lezing bevolen, alvorens de Gouverneur-Generaal' 1(1 1 Cr?e 8 genomen heeft1). nvt j gemeenterfden vergaderen minstens zes malen de overige raden minstens drie malen 's jaars. Z Bovendien vergaderen de raden zoo dikwijls hun voorzitter het nood» oordeelt, of het bi, raden die minder dan 15 ledenX, doo! "S J de ovfnge ra^en door een vijfde der leden schriftelijk met opgaaf van redenen, wordt gevraagd. In dit laatste geval be egt de he° verzoek' Vei"gadenng n,et Iater dan -n maand na ontvangsf van d1,r;n^etVerg^erlngenJVan andere dan gemeenteraden kunnen gerende twee of meer dagen worden voortgezet2) van :s ;aads%ooSïeerr8aderingen geh°uden ter 2 Tenzij de raad op eigen kosten in de behoefte aan een vergader zjss best™'« —_I__—^"er raadslid wordt voor de vergaderingen schriftelijk ingevoegdr^0nnant'e " '9 Uuari ,908' Ind" & 52 ziJn de vijf artikelen 29a-29e ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. opgeroepen vanwege 's raads voorzitter, die zorgt dat tijd en plaats der vergadering tevens ter openbare kennis gebracht worden. 2 Het in art. 41 bedoeld reglement van orde bepaalt hoeveel tijd, spoedeischende gevallen uitgezonderd tusschen de verzending der oproepingsbriefjes en het uur der vergadering mmstens verloopen moet 3 De oproepingsbriefjes zijn in de Nederlandsche en de Maleisc taal gesteld en vermelden, zooveel mogelijk, de zaken waarvoor de vergader inlaad ^ behoudens de bepalingen van het derde en vierde lid van art. 39, over andere zaken beraadslagen en beslissen. 33 1 Tenzij de Gouverneur-Generaal, om redenen van billijkheid, in eene andere regeling toestemt, en behoudens de bepalingen van de volgende twee alinea's, hebben de leden van andere dan gemeenteraden, wief womng meer da^ zes palen verwijderd is van de plaats waar de raad vergadert, recht om ten laste van s raads ressort voor het bijwon der vergaderingen reis- en verblijfkosten te declareeren: de leden, die tevens Europeesch burgerlijk landsdienaar of officier zijn, op den voet van de in deze hoedanigheid voor hen geldende bedeovenge leden op den voet van de bepalingen, voor Europeesche burgerlijke landsdienaren geldende, met dien verstande dat zij ge bezoldiging uit 's Lands kas ontvangende worden gerangschikt inde 2e klasse vermeld in artikel 2 van het Algemeen Re.sreglement. 2 Het in de vorige alinea bedoeld recht bestaat alleen, voor zoover ter zake van dezelfde reis of hetzelfde verblijf geen tegemoetkoming in reis- en verblijfkosten genoten wordt vanwege het Land of het ressort van e afzondering van geldmiddelen voor het ressort van een'raad met de in het eerste lid bedoelde reis- en verblijfkosten definitief rekening is gehouden, kan de in de vorige alinea s voorgeschreven regeling bij raadsverordening door eene andere worden ver1\ 2\ TT, _ De raad kan niet-leden uitnoodigen eene vergadering bij te wonen tot het geven van mondelinge ïnlicntingen. 2. De voorzitter heeft gelijke bevoegdheid ten aanzien van personen, rlip virh in 's raads ressort bevinden. 3 Voor reizen ter voldoening aan krachtens dit artikel gedane uitnoodigingen, mogen reis- en .erb ,,f ko.ten m re en.ng worde» gebracht, met inachtneming der bepalingen van art 5 . - 35 1 Van den regel, dat de vergaderingen der raden in het openbaar worden gehouden, kan worden afgeweken wanneer het, bij raden dTnÏÏer dln 15 leden tellen door dne, b„ de ovenge r.den door Zie blz. 149 noot 2. ✓ * *i ,qnQ jnJ s 314 21 Juni 1909, en P5 Juni 1923, ind. S. 271. een vijfde der aanwezige leden wordt gevorderd, of de voorzitter het noodig keurt. 2 Nadat de deuren gesloten zijn, beslist de vergadering of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd. 3. Over de punten, in besloten vergadering behandeld, kan daarin ook eene beslissing worden genomen. 4Ï uJ'r' j'6 eCnL l?esI°,t1" vergadering hebben bijgewoond, zijn verp icht het daarin behandelde geheim te houden. De raad kan deze verplichting opheffen. 36- . In eene besloten vergadering kan niet beraadslaagd, noch eene beslissing genomen worden over: a. de begrooting en de begrootingsrekening; b. wijziging van de begrooting; c. het doen van uitgaven buiten of boven de begrootingrf. invoering, wijziging of afschaffing van belastingen; e. het aangaan van geldleemngen; ƒ. het geheel of gedeeltelijk vervreemden en het bezwaren, verhuren, verpachten of mgebruikgeven van goederen of rechten- g. het buiten openbare aanbesteding doen uitvoeren van werken' leveringen of transporten; h. het treffen van dadingen; i. het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van vorderingen- f Jet aanleggen en opheffen van inrichtingen van openbaar nuf /. de toelating van verkozen leden 1). 2' TrSChrift, Van d,'t art'kel be,et niet, dat te allen tijde, wan¬ neer de handhaving der orde zulks mocht vorderen, de voorzitter van %71J|art'n 3 63 bedoelde bevoegdheid kan gebruik maken. d.^de A VerS,dennS a"e " - I BlJ bLeraad?laglng ka" zoowel de Nederlandsche als de Maleische taal gebezigd worden. 3 Alvorens eene te nemen beslissing in stemming te brengen zet de voorzitter voor de leden, die de Nederlandsche taal niet verstaan het onderwerp ,n behandeling en hetgeen daarover in evergenoemde bul w in het midden gebracht kortelijk uiteen in het Maleisch en geeft hij hun gelegenheid ter zake hun gevoelen uit te spreken bii^r^ir.)allen ka°de raid zich *er li- Pe ruadsle1en onthoudern zich van medestemmen over zaken die hen, hun echtgenooten, of hun bloed- en aanverwanten, tot T . ^ en ?raad mgesloten, persoonlijk aangaan, of waarin zij als gelastigden zijn betrokken. J l!i "l0',nd-s-82 w"d 2. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan, wanneer hij behoort tot die personen, tot welke de keuze door eene voordracht of bij eene herstemming is beperkt. 39. 1. Een raad mag niet beraadslagen of beslissen, zoo niet de grootste helft van het krachtens art. 1, onder a, van het Decentralisatiebesluit bepaald aantal leden tegenwoordig is. 2. Wanneer het in de vorige alinea vereischt getal leden niet is opgekomen, wordt eene nieuwe vergadering belegd en daarin door de tegenwoordige leden beraadslaagd en beslist. 3. De reglementen van orde voor de vergaderingen van andere dan gemeenteraden bepalen: a. hoeveel tijd minstens moet verloopen tusschen de verzending der oproepingsbriefjes voor de in het vorig lid bedoelde vergadering en het uur dier vergadering; b. of in die vergadering andere zaken mogen worden behandeld dan die, in de oproepingsbriefjes vermeld. 4. Dit laatste is voor gemeenteraden verboden, terwijl de onder a van het vorig lid bedoelde tijd voor die raden vier en twintig uren bedraagt. 40. 1. Alle beslissingen worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. 2. Bij staking van stemmen in eene onvoltallige vergadering wordt het nemen van eene beslissing uitgesteld tot eene volgende vergadering, waarin de beraadslaging over het voorstel wordt heropend. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 3. Ingeval omtrent het benoemen of voordragen van personen de stemmen bij een vrije stemming staken, wordt terstond tot herstemming overgegaan; treedt staking bij herstemming in, dan beslist het lot. 4. De stemming over zaken geschiedt bij hoofdelijke oproeping, wanneer één of meer der leden of de voorzitter het verlangen en alsdan mondeling. 5. Bij het doen van keuzen of voordrachten van personen wordt gestemd bij besloten en ongeteekende briefjes 1). 40a. Op de stemming voor de verkiezing van leden van den Volksraad zijn niet van toepassing lid 1 van artikel 14, voorzoover daarbij aan den voorzitter eene raadgevende stem is toegekend, artikel 21 en de artikelen 34 tot en met 40 2). . 41. Het reglement van orde, dat elke raad voor zijne vergaderingen vaststelt, treedt niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd 3). 1) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. 2) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 8 September 1917, Ind. S. 3) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237. HOOFDSTUK VI. Van de bevoegdheid der raden. § i. Algemeene bepalingen R^m» °npVS'Lty d" RePr'de in ,iA ™ * r.den zijn dMrt«U be,oe8d £j *££££&&£ 8evoIg V°ri8]id ^ **« vermelding va^ de rïde„en J °"der sct?é?F'Es^ e.schen de de ulE'S'* „Tt^i°'rellfelnglS!"er rTling ,USScl«" staat de beslissing aL rW r ^ ^an worden verkregen, Nederlandsch-Indië gehoordx). °Uverneur"Generaal' den Raad van en eigendommen VM^un^resswt"m t beStLUr Van de geldmiddelen ordonnantie en in Tndeïe IZLT lnachtne™ng van de in deze voorschriften. 3 verordeningen ter zake vervatte bedïs van fmm'- of da,rv?." voor de een van den JZZd cUntf™ ffSt ."«V* wethouders, den burgemeester of den ra*A \ ^ ,rgemeester en van den raad betreffende het l-n svoorzitter krachtens opdracht en in oand VeLrVreemden' b™™ van schuldbrieven of andere vorderin^aN™ ^ aandeel' deelenemen aan naamlooze vennwU' mede. beslissingen tot het nadat daarop de goedkeuring U Sf ppen'- jlet ,n werking dan gemeente gelegen Wn "en IrZ ^ het betreft ee" gedeputeerden is ingesteld van dit rolT Waarvo°r een college van zitter van den geweSiiken r^rJ anders van den voor- het Hoofd van gewestelijk bestuur 2')Waar ^ » ingeSte,d' van _2^^^_^komenbbij1^énSGouverneu^gè^raal{®)! h°°ger ber°ep Tnd'l bT '908, Ind" S' 262 •I T 23 F^' Ind. S. 24. en gewijzigd bij ordonnantie van K December ï925, fod?^ ^ ^ 44 De raden benoemen en ontslaan alle ambtenaren en beenden van hun ressort wier benoeming niet aan anderen voorbehouden dan 1 rlrror de raden zelf aan anderen overgedragen is. 15 Z.j beoordeelen en beslissen, of vanwege hun ressort een rechtsgeding zal worden gevoerd. 47 Zij kunnen commissiën hunner leden belasten met werk- beiil b^^» van^o^n^e m^g :,PeteT»nnee, Sn door hen aan te „ijzen, voorzitter moe, zr.n; '"ElkcommiS e^lk raadslfd.'mrt ™ V >wee met betrekking tot het beheer der eigen geldmiddelen van hun ressort, alle bevoegdheid die niet bij algemeene verordening aan de Regeering voorbehouden of aan anderen opgedragen is. 61. I. Elke raad wijst twee zijner leden aan, die met zijnen voorzitter uitmaken de commissie voor de financiën. De taak en de werkwijze dezer commissie worden, voor zoover Z1JC9 11J rigerene verordening zijn bepaald, door den raad geregeld. • j j i ' i Gouverneur-Generaal kan ten behoeve der locale geldmiddelen het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen opdragen aan landsdienaren, die ten aanzien van de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië met soortgelijke werkzaamheden belast zijn. 2. ^eze. landsdienaren admmistreeren de locale geldmiddelen onder de leiding van den voorzitter van den betrokken raad en met inachtneming van de voorschriften, welke daaromtrent door den Cjouverneur-Generaal of door den raad worden gegeven. 3. Zij zorgen, dat de administratie der locale geldmiddelen geheel gescheiden blijft van de landsadministratie. 63. 1 De Gouverneur-Generaal kan ten aanzien van het beheer der locale geldmiddelen zoodanige administratieve voorschriften geven, als Hem noodig voorkomen. 2. Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van Kracht te zijn, wanneer het onderwerp, daarbij geregeld, nader door den Gouverneur-Generaal wordt geregeld. § 2. Van de begrooting. 64 |. De begrooting wordt voor de uitgaven in afdeelingen en artikelen en voor de ontvangsten in onderdeelen gesplitst. i) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82 I 1 e j'S mget,rokken b'i art- 5 van de ordonnantie van 24 Maart 1931 ind. S. 1^5, die regels inhoudt tot opheffing van belemmeringen, welke bij dè uitvoering van werken van openbaar belang mochten voortspruiten uit bepalingen van besluiten van openbare lichamen. la. Indien onderscheid wordt gemaakt tusschen gewonen en buitengewonen dienst, wordt de begrooting zoowel voor de uitgaven als voor de ontvangsten daartoe bovendien in twee hoofdstukken verdeeld. 2. Onder de gewone uitgaven wordt een post voor onvoorziene uitgaven uitgetrokken. 3. Bij de begrooting wordt bepaald: a. welke artikelen mogen worden aangevuld door overschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven; b. van welke artikelen, buiten den post voor onvoorziene uitgaven, overschrijving geoorloofd is, met aanwijzing tevens van de posten, welke door de overschrijving mogen worden verhoogd. 4. Alle overschrijvingen worden bevolen door den raad bij met redenen omkleede besluiten, waarvan afschrift wordt gezonden aan de autoriteit, wier goedkeuiring op de begrooting vereischt wordt volgens art. 18, tweede lid, van het Decentralisatie-besluit1). 65. 1. De in art. 18, tweede lid, van het Decentralisatie-besluit bedoelde begrooting wordt, wanneer zij om te werken de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal behoeft, minstens drie maanden en anders minstens twee maanden voor den aanvang van het jaar, waarvoor zij dienen moet, vastgesteld en onmiddellijk daarop ter goedkeuring aangeboden. 2. 2). 66. 1. 's Raads voorzitter maakt, zoodra hij van de goedkeuring eener begrooting of begrootingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting of begrootingswijziging op door den Raad te bepalen wijze plaatselijk bekend, waardoor zij verbindend worden. 2. Is de goedgekeurde begrooting nog niet plaatselijk bekend gemaakt op 1 Januari van het jaar, waarvoor zij moet dienen, dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar ). 67. I. Vermenging van uitgaven en ontvangsten is verboden. 2. Behoudens het bepaalde bij het eerste lid der artikelen 81 en 87 moeten derhalve alle uitgaven ten laste en alle ontvangsten ten bate van de begrooting gebracht worden. _ _ 68. 1. Het dienstjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. 2. De dienst blijft open: tot en met ultimo Februari van het jaar, volgende op 'het dienstjaar, om de werken, transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, welke volgens overeengekomen voorwaarden in het dienstjaar zouden plaats hebben, doch volgens verklaring van 's raads voorzitter 1) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 13 Mei 1923, Ind. S. 236. 2) Dit tweede lid is komen te vervallen bij ordonnantie van 28 Januari IVIU, 3) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 28 Januari 1910, Ind. S. 82. § 3. Van de uitgaven over d,„ kr,cMeïï^4\T„aldn„b™a/' ~' * noodig zeijnratoLTtteTmT;Krnneer ^ §T *en«raad is, zoo =lSËi;plte^ • tene machtiging, als in het vorig lid vermeld tr^.A>- ■ «. w 1'Td ouverneurf Lr"] ')° handeling eene wijzigiL 3^ belJoT T "f* niet bij de begr^mfzlt m^ ®'3 Y ! ™stgeSteld' waa*°e met redenen omkleed besluit L iS VC!, ee ' ^an de raad bij een goedkeuring de vereischte uitstel een belang vaT's achten ingeval door zoodanig bedreigd. g r3ads reSS0rt met benadeeling zou worden wier goedkeuring6op dl"vvij^dng0dirbe ld 3an,de au.tor'teit> 3. Weigering rWr „jgg begrooting wordt vereischt. van het besluit ^oedkeunng stuit onmiddellijk de werking gevallen van zóó "ringendln" aard ^dat^d" ge^enterade.n kunnen in s raads beslissing P „ U ' • d°?r het vooraf '"roepen van zou worden bedreigd bii met rwT S r f, re?s°rt met benadeeling krachtens art. 69 bepaalde hevn omkleed besluit hunne bij of medeleden van de commistv !l overschrijden, mits hun beide 2. Het besluit wordt^an f'n,anciën daa™ toestemmen, eerstvolgende vergadering°"derworpen in de is, ook deze wordt vastgesteld TVa w'Jzlg'"g der begrooting noodig rderi„g T d' ?- besluit met Maleische vertaling. °* afdruk van het __W«gert de raad zijne goedkeuring, dan worden daardoor de nog ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1911, Ind. S. 237 voor vernietiging vatbare gevolgen van het besluit vernietigd, zoover de raad niet tevens beslist dat zij in stand kunnen blijve . 4 Wordt als gevolg van het besluit door den raad eene wijziging der begrooting vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, dan is het derde lid van art. 70 toepasselijk ). 72! 1. De vorderingen ten laste der begrooting worden onderzocht, verevend en betaalbaar gesteld door s raads voorzitter. 2. De raad kan in het algemeen of voor bepaaide gevallen voo ■schrijven, dat de verevening niet mag plaats hebben dan met toestemming van de beide leden, die met den voorzitter de commissie voor de financiën uitmaken, of krachtens beslissing van den «ad. 73 1 Betalingen ten laste der begrooting geschieden op door 's raads voorzitter onderteekende bevelschriften, welke, zonder schnftdelging vermelden: den rechthebbende, het onderwerp der schuld, de tebetalen som in cijfers en schrijfletters, het dienstjaar en den begrooüng p^r^ bevelschriften wordt door den Gouverneui- Gener^vastgesteld. ^ betal;ngen kunnen ook sommen ter goede rekening worden verstrekt, een en ander op den voet en de wijze door den raad te bepalen. De bewijzen van gedane betalingen vermeld , zooveel mogelijk, wat in het eerste lid dienaangaande voor de bevelschriften is bepaald"). .. , 1;;. „„ Uet 74. 1. Elke verevening moet gegrond zijn op hel bewijs van het verkregen recht van den schuldeischer. 2 De bescheiden, door de schuldeischers tot staving hun|fr coderingen over te leggen, moeten aantoonen dat voldaan is aan de voo waarden waarop de vordering zich grondt. 3. De raad geeft zooveel noodig voorschriften nopens den vorm, waarin deze bescheiden moeten worden opgemaakt. 4 In eventueel vast te stellen modellen voor door schuldeischers in ie dienen rekeningen wordt steeds een hermnenng opgenomen aan den verjaringstermijn, bepaald in art. 21, eerste . , centmnsgtie besluit nwe ^ VQor tter wordt aan den schuld- eischer zoo hij dat verlangt, bij de indiening zijner vordering een behoorlijk gedagteekend bewijs van ontvangst der ingediende stukk ^ 76SeVAan het ressort van een raad behoorende goederen, hoe ook genaamd, ^nogen niet aan een schuldeischer worden afgestaan tot geheele of gedeeltelijke voldoening zijner vordering. '6 November 1910, Ind. S. 586. a3 T? behf veL van het ressort van een raad kan geen onroerend goed worden gekocht dan krachtens beslissing van den raad /». Binnen de grenzen der begrooting kunnen voorschotten verbepalen °)r " gevalIen en tot de bedragen, door den raad te 79. Tot den dienst van een dienstjaar behooren> de ,rechten' Sturende het dienstjaar door de schuldeischers M vaYaÏ ST* Verkregen' behoudens het ^paalde bij het tweede b. de voorschotten, welke in het dienstjaar zijn betaalbaar gesteld. gebracht^6" ^ ^ P°St V°°r onvoorziene uitgaven worden a de uitgaven betreffende het dienstjaar, die hare omschrijving niet vinden in een van de andere artikelen der begrooting- beLLTidot'sr'door ver,a™s ?e,ro,,m ™rde™^ , fv '• Ultfven wegens teruggaaf van belasting en wegens terugbetaling van ten onrechte ontvangen of van kwijtgescholden gelden worden gebracht in mindering van de gelijksoortige ontvangsten van "e' waarin die uitgaven worden gedaan. . Wanneer meer wordt teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere gebracht ten Ue S post voor onvoorziene uitgaven. 82. 1 Openbare werken waarbij heerendienstplichtigen of veroordeelden worden gebezigd, worden niet aanbesteed. , f e overi£?e werken, leveringen en transporten ten behoeve de^Ïad in'ÏÏ bT 660 raad WOrden !n het denbaar aanbesteed, tenzij ts:i de ^rkèrglS.21'" re,SOrt aa" ™ v0 3. Voor zoover de raad zich niet de vaststelling der bestekken bevoegd!'33 ^ aanbeSteding voorbehoudt, is de voorzitter daartoe 4. De voorzitter houdt de aanbestedingen en is bevoegd tot toewijzing aan den laagsten inschrijver, die aan de voorwaarden voldoet • Bij overeenkomsten wegens werken, leveringen en transporten worden aan de aannemers geen interesten toegezegd ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen. 8J. . Het is aan alle ambtenaren en bedienden van het ressort van een raad verboden, werken, leveringen of transporten ten behoeve van dat ressort aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daarin hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. 2] f'f.U® Sewli2Igd bij ordonnantie van 16 November 1910, Ind. S 586 , 'ter c Wam te vervalen b,j ordonnantie van 16 November 1910 lm] S terwijl letter b gewijzigd is b.j ordonnantie van 24 October 1925. Ind.'S 549.' 2 Voor landsdienaren (bezoldigde of onbezoldigde hoofden van vreemde Oosterlingen daaronder niet begrepen) geldt het verbod van het vorig lid ten aanzien van alle werken, leveringen en transporten ten behoeve van gewesten of gedeelten van gewesten met eigen geld- m84.elfn' Bevelschriften tot betaling, die niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn, voor de afsluiting van den dienst bepaald, Z'J2.V Bdlnghebbenden kunnen, onder overlegging der uitgereikte bevelschriften, eene nieuwe betaalbaarstelling daarvan aanvragen, die door 's raads voorzitter wordt verleend. § 4. Van de ontvangsten. 85. 's Raads voorzitter waakt, met inachtneming van hetgeen ter zake door den raad mocht worden voorgeschreven, dat de verordeningen en andere voorschriften betrekkelijk de inkomsten van s raads ressort naar behooren worden toegepast en dat alles, wat uit eenigen hoofd aan dat ressort verschuldigd is, te behoorlijken tijde wordt ingevorderd en verantwoord. 86. Tot den dienst van een dienstjaar behooren: ü. de sommen en inkomsten, waaronder te begrijpen tegemoetkomingen uit 's Lands kas, die voor het dienstjaar uit_ de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië ten behoeve van s raads ressort zijn beschikbaar gesteld, voor zoover die sommen en inkomsten gedurende het openstaan van den dienst zijn ontvangen, b de gedurende het dienstjaar ontvangen bedragen, zoo wegens belastingen als wegens inkomsten van anderen aard en toevallige baten j. 87. 1. Sommen, die worden terugontvangen op verevende uitgave — uitgezonderd de terugbetalingen van verleende voorschotten, wel. als inkomsten van anderen aard, als bedoeld in artikel 86, sub b hooren te worden aangemerkt - worden, als de ontvangst geschiedt vóór de sluiting van den dienst, die met de uitgaaf werd belast, mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht. 2 Worden die sommen later terugontvangen, dan worden zij eebracht onder de toevallige baten. ,111 ° 3 Onder de toevallige baten worden ook gebracht de sommen, di wegens ten laste van afgesloten diensten verevende maar niet voldane Ui'IVeot°,r,e;TT8!„Z±l het ressort van een raad worden niet dan krachtens beslissing van den raad vervreemd of bezwaard, noch verhuurd, verpacht of op eenige andere wijze in gebruik gegeve . De raad kan echter de bevoegdheid tot vervreemden, bezwaren, ver- 1) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 13 Mei ^^. Ind S^ 236 2) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 24 October 1925, Ind. 5. aaUnehêtVernlIChten ^ °U anderC W'JZ1in gebruik geven opdragen aan het college van burgemeester en wethouders of, waar zoodanis c° ege niet bestaat, aan den burgemeester of den raadsvoorzitter ') ö». I. Voor den openbaren dienst bestemde eigendommen van het ressort van een raad worden niet vervreemd, bezwaard of verpand n.' t' A l ver[lezen , bestemming voor den openbaren dienst on r-kraCjtem lsslnS van den raad. • lU' t-'gendommen van het ressort van een raad worden slechts in het openbaar verkocht, verhuurd of verpacht, tenzij de raad, dan wel het college van burgemeester en wethouders, of de burgemeester of de raadsvoorzitter daartoe door den raad bevoegd verklaard, in bijzondere omstandigheden machtiging of last geeft tot onderhandschen verkoop, verhuur of verpachting '). onaernanaschen 91. De raad beslist omtrent: a het aanvaarden of verwerpen ten behoeve van zijn ressort van erfstellingen, legaten en schenkingen; b. het treffen van dadingen ter beëindiging van geschillen over vorderingen van zijn ressort; gescnmen over ressort1!61 °f gededte!iik ^ijtschelden van vorderingen van dat dellValLnefon ƒ Va" ^lastingen geschiedt niet dan in tingel bepaal ^ ^ Verordenlngen betreffende die belas- lnr!n k ,0ntvree,mde °.f verloren gelden, zoomede ontvreemde veroren, bedorven of vernietigde goederen worden uit de registers der rekenpl.cht.gen afgeschreven, wanneer door den raad is verklaard da tz" m Th mg' hSt VfleS °fuhet, bsdeif niet aan Sufd ht verzuim of hunne onachtzaamheid is te wijten voor het overige bepaalt de raad, zoo bij wijze van aleemeen voorschrift als voor bijzondere gevallen, welke vorderingen uit de registers der rekenplichtigen kunnen worden afgeschreven. § 5. Van de begrootingsrekening. Kpar* i' ^6| ln- art'%J ^0 van het Decentralisatie-besluit bedoelde begrootingsrekemng wijst m volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving der artikelen en onderdeelen aan: 8 3 m uitgaaf, het geraamd bedrag en wat daarop is verevendm omvang, het geraamd bedrag en wat daarop is ontvangmet aanduiding van de verschillen in meer of minder, zoowel wat'de itgaven als wat de ontvangsten betreft, en met vermelding welke van verevende sommen volaaan, welke verschuldigd gebleven zijn .»LSssïizz rs'cs?de oorzafcn ') Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 23 Februari 1929, Ind. S. 24. 12 95. 1. Bij de begrootingsrekening worden gevoegd: afschrift van de besluiten, bedoeld in het vierde lid van artikel 64; een verslag van het gebruik der geldmiddelen en alle bewijsstukken, waarop de gedane uitgaven gegrond zijn; opgaven van de getroffen dadingen en verleende kwijtscheldingen, met vermelding van de gronden der genomen beslissingen, eene kasrekening, die, zooveel mogelijk aansluitende aan de begrootingsrekening, o.a. vermeldt de saldi, bij het eind van het dienstjaar aanwezig in de kassen der aan den raad rekenplichtige personen en administratiën. ... . i 2. Voorts worden bij de begrootingsrekening overgelegd staten, vermeldende: voor zooveel betreft de uitgaven, de sommen, die in het dienstjaar wegens ten laste van afgesloten diensten verevende uitgaven voldaan, door verjaring vrijgevallen ot verschuldigd gebleven zijn; de in het dienstjaar verevende vorderingen betreffende afgesloten diensten, zoomede de andere uitgaven ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven, alle posten afzonderlijk omschreven en in groepen van gelijke soort gerangschikt; de opeischbare vorderingen, ook betreffende afgesloten diensten, die nog niet verevend zijn; voor zooveel betreft de ontvangsten, _ de bedragen, die van vorige dienstjaren zijn aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. , , , 96. 1. De begrootingsrekening wordt onder dagteekening van de afsluiting van den dienst opgemaakt door s raads voorzitter, die zorgt dat zij, met alle bijbehoorende stukken, gereed is uiterlijk den len september van het jaar, volgende op het dienstjaar. 2. Zij wordt onderzocht door de beide leden, die met s raads voorzitter de commissie voor de financiën uitmaken en in eene vergadering dier commissie behandeld, zoomede, vóór de behandeling in raadsvergadering, gedurende een bepaalden tijd voor ieder ter lezing geleg in het kantoor van 's raads voorzitter. 3. De raad geeft de noodige nadere voorschriften ter uitvoering van de bepalingen van het vorig lid. . 97. De door den raad voorloopig vastgestelde begrootingsrekening wordt, met de daarbij behoorende stukken, uiterlijk den len November van het jaar, volgende op het dienstjaar, aan den Gouverneur-Generaal gezonden door tusschenkomst van de Algemeene Rekenkamer. 98. 1. Bij het onderzoek der begrootingsrekening gaat de Algemeene Rekenkamer bepaaldelijk na: met betrekking tot de uitgaven: .. of de verschillen tusschen raming en uitkomst behoorlijk zijn gelicht; «pïs^saÉsasF 3 V™rT J , voor het doel- waarvoor zij z n toegestaan gaMyr:»?"^ met ^ ■>" •>" & '^ztTr: verevend°Pe'SC^afe vorJerm«™ ^treffende afgesloten dienste» zijn geregeld worden'aïngez^verd! kwijtglscSdeTof IfgiechreavenWaren' § 6 VAN « REKENPLICHTICEN EN „ET TOEZ.CHT OP „m BEHEER. beZin beÏÏe^TX «»»' ™t het ontvangen, va» h« Vessoi va„ en „3 "Z S'"' «» S*d«» 7 R„L j ZIJn rekenplicntig aan den raad in geval van ahrTdiZ^Z't^rpIichti^ tot 0P^ng van rekening vluchtigheid wordt door alle r 'l <ïn^ercura.tee'estelling of voort- ssi.'tSï'sSiS door den =« kunnen der rekeningen v^TK v'™ T ™" in»"Ji"8 als bedoeld in art ft? ' 1 i''i" rekeningen van personen, gesteld voor de rekeningen'dïïfc geld'Sdlkt 101 1 De raad schrijft aan de rekenplichtigen den termijn voor . tot beantwoording van de op de rekeningen gevallen aanmerkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de veranderingen, die hij m de 'ekenm^e^heeftr ge ijken ^ dentermijn neemt de ^ad^enbesluit en bepaalt daarbij zoo noodig welk bedrag de rekenplichtige neeft b"3Je Te allen tijde, ook na afgifte van het in art. 105 Woeld bewijs, is de raad bevoegd tot herziening van besluiten, gegrond op stukken, die later blijken valsch te zijn. _ , 102. Aan rekenplichtigen kunnen voorloopig vergoedingen worc. oDsele^d bij besluit van 's raads voorzitter. 103. 1. Aan de rekenplichtigen, die achterlijk zijn in het inzenden hunner rekening, wordt door 's raads voorzitter een nieuwe termijn ge2.eldBij verdere nalatigheid worden de rekeningen op kosten van de nalatigen opgemaakt door een persoon, daartoe door s raads voorz berekeningen worden verder behandeld en afgedaan als waren zij door de rekenplichtigen zelf opgemaakt en ingezonden 104. 1 Wanneer een rekenplichtige onder curateele wordt gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening die>J ^ vo'orzhter te doen, opgemaakt door een persoon, daartoe door s raads voorzitter tevTnZde ontvangst der opgemaakte rekening geeft de voorzitter zoo'spoedig mogelijk kennis aan den curator of aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden, onder het stellen van termijn, gedurende welken de rekening en de daarbij behoorende bescheiden voor hen ^ het kantoor van 's raads voorzitter ter inzage worden nederge egd en binnen welken zij hunne bezwaren tegen gelden. De kennisgeving kan geschieden schriftelijk aan de betrekke rechtstreeks, of door middel eener advertentie in de Javasche Courant en in minstens één ander nieuwsblad. 3 Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenam of rechtverkrijgenden, dan wel nadat dezen den onbenut hebben laten verstrijken, neemt de raad een besluit en bepaait zoo noodig welk bedrag ter zake van het beheer moet worden be.aald 4. De erfgenamen en rechtverkrijgenden zijn van aansprakelijkhe ontslagen wanneer drie jaren zijn verloopen. ... , tweecJe a na den dood van den rekenplichtige, zonder dat de bij het tweede lid van dit artikel voorgeschreven kennisgeving is gedaan; V na het verstrijken van den tot indiening hunner bezwaren gestelden termijn, zonder dat de rekening is vastgesteld. 5 De curator, erfgenamen of rechtverkrijgenden, en casu quo voogden en curatoren van erfgenamen of rechtverkrijgenden van den rekenplichtige kunnen zich ten aanzien van de uit dit artikel voortS™ÓJg,r ™ verp tlnSen e» gemachtigde doe„ ver- • V*5' 1 * Rekenplichtigen worden ter zake van hun gehouden beheer dotXSlfgSen d'" d°°r ee" beWii'' deSWe?« nf2; U 1 LCW1JS ,ontsla.at de rekenplichtigen of hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden met van de verplichting tot aanzuivering Ter ee"8evo,s der op'f,; L?: r-Ssiïiïgetfi™"ciën houdt 8es"di8 -*•* 2. s Raads vooratter zorgt, dat in zijn kantoor van de aldaar erustende boeken registers en andere gegevens, welke ter controkenng van het beheer der rekenplichtigen kunnen dienen, aan ziin dikwijfs dTt de (m,nc,ën inz*se w"d' Segeven zoo 3 Bij elke overgave en overneming van het beheer, en — behoudens het bepaalde bij het volgende lid nopens het opnemen van locale kassen in beheer bij Algemeene Ontvangers van landskassen - oolZTrSens op ongezette tijden, worden de kas en de administratie der rJeT Feden ,T °P,genomen d?or fe commissie dan wel door twee harer leden, door de commissie zelve aan te wijzen. De raad kan aan dcommissie de bevoegdheid geven de opneming te doen geschieden door een harer leden of, voor bepaalde kassen en administratiën door een daartoe door den voorzitter op den voet van artikel 20 aan te wijzen landsambtenaar. Indien in dienst van 's raads ressort een ambtenaar beheefd r v°or het toezicht op de administratie en het roiTmi d-er geldmiddelen van de rekenplichtigen, kan de raad aan de srLded,MitT%rnemln8 der ka!!en en admin" fn U KenA|net " orStan ' dat het opnemen van locale kassen lenï^ k^'] Algemeene Ontvangers van landskassen, slechts verplichtend «bij overgave en overneming van het beheer. ? L • j- enf^- ,,or n %ad °P andere wijze geregeld, wordt van de bevinding bij elke opneming proces-verbaal opgemaakt, hetwelk in de 66107° f0nt\Y/ raadsve,r^denng ter tafel wordt gebracht ') 107. I. \X aar het beheer van locale geldmiddelen is opgedragen aan personen, als bedoeld m art. 62, zijn de ambtenaren, belast meï het toezicht op de administratie der landsgelden, verplicht bij hunne inspectien zich tevens te overtuigen dat het geld, hetwelk in de aan die 28 Januari fluT/ml. s! 1919? hft 550*' ^ S* ^ personen toevertrouwde locale kassen aanwezig moet zijn, er inderdaad is^ ^ ^ vorjg ];j bedoelde ambtenaren maken van hunne bevinding ten opzichte der locale kassen proces-verbaal op en zenden een afschrift daarvan aan den betrokken loca en raad ). 108. 1 De commissie voor de financiën onderzoekt zoodra mogelijk de van de rekenplichtigen ontvangen rekeningen en brengt daarover schriftelijk verslag uit aan den raad. 2 Wanneer bij dat onderzoek mocht blijken van vervalsching ot ander misdrijf, door een rekenplichtige als zoodanig gepleegd stelt de commissie de stukken in handen van het Openbaar Ministerie. 109. De afdoening der rekeningen van hen, die met langer een ambt bekleeden waaraan rekenplichtigheid jegens den raad verbonden is, gaat zooveel mogelijk voor aan de afdoening der rekeningen van anderen. § 7. Van de verantwoordelijkheid der niet-rekenplichtigen. 110 1 Alle ambtenaren en bedienden van het ressort van een raad, zoomede alle ten behoeve van zoodanig ressort werkzame andsdienaren, die, niet als rekenplichtigen, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk ot onmiddellijk aan 's raads ressort schade toebrengen, zijn verplicht die De raad legt de vergoeding op, nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld, binnen een door hem te stellen termijn zich schriftelijk te verdedigen. 3 Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van het besluit, waarbij dat is geschied, aan den Gouverneur-Generaal herziening vragen, binnen drie maanden nadat het te hunner kennis is gebracht. HOOFDSTUK VIII. Van landsdienaren. 111. Voor zoover de aard van hun ambt en de omvang der daaraan verbonden werkzaamheden het toelaten, geven landsdienaren de voorlichting, welke hun door of vanwege raden gevraagd mocht worden. 112 Vanwege het ressort van een raad mag aan landsdienaren geen belooning, in welken vorm ook, worden toegekend dan met voorafgaande bewilliging van den betrokken departementschef ). 113. 1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 3 (eerste tot en met vierde lid) en artikel 4 (eerste lid, slotzin) van het Decentralisatie- 1) Met dit tweede lid werd het artikel aangevuld bij ordonnantie van 15 December Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 18 Maart 1908, Ind. S. 262. krachtens beschikking der Regering GsdSr^0"""""' kU™en van een raadT ^ ,e„ behoeve van ha ressort b. ter beschikking van een raad gesteld worden •s r1r^!r:-is ttësrz Achikt - 5 he, LïïtZr 4. Wanneer aan eene beschikking, als in het eerste 1.71 ij wegens gebrek aan personeel of om welke andere ! ƒ 1 m ' geen gevolg wordt gegeven, kan ^op JenZStl tot vergoeding gegrond worden vordering tot schade- en\emoeie^sen'overdragen^aan van Departenren.en """ " "°°H- il:Kdrs^tr~ - beLvyrntetrsiïttrid^Art' rfarl5,,e" ,e° laste van dat ressort tegemoetkoming in reisden verbllïk T declareeren, gelden voor de berekening van het bedrae der t ' ? koming en voor eventueel verschil van gevoelen de benll" het eerste en tweede lid. gevoelen de bepalingen van passelijk6 bePali"S ™ ^ '"eede W van 33 » ™ elk geval ,oe- van verlof aan de hooMen vl'ri kf "«Jemen betrekking tot landsdienaren, die ter beschikking 'wor^1 met gesteld, uitgeoefend door den ambtenaar, die voorzitter vande^rldT gestelde landsd.enar*. J S1 SSt;r[f^td. S° £J—i "l0- '"d- s- » M 1916, kosten van verloven, wachtgelden en pensioenen, zoomede het bedrag van de overige doorloopende inkomsten, welke aan die landsdienaren uit 's Lands kas worden betaald. . 117. 1. De Regeering is te allen tijde bevoegd aan de terbeschikkingstelling of aan de opdracht van werkzaamheden, m art. 113 bedoeld, ee2.C1 zij Is "daartoe verplicht, als de belanghebbende raad er het verzoek toe doet. j. 3. Eene beschikking, krachtens dit artikel genomen, treedt eerst zes maanden na hare dagteekenmg in werking, tenzij in overeenstemming met den raad een andere termijn wordt vastgesteld. 4 De Regeering is aan het bepaalde bij het vorig lid met gebonden wanneer, te Harer beoordeeling, de raad de verplichtingen niet nakomt, hem door de terbeschikkingstelling of de opdracht van werkzaamheden °PfeleDe Regeering kan Hare in dit artikel bedoelde bevoegdheden en bemoeienissen overdragen aan door Haar aan te wijzen Hoofden van Departementen van algemeen bestuur ). 118. 1. Voor zoover bedragen, die voldaan moeten worden krachtens besluiten, als bedoeld in artt 101 tot en met 104 en art J 10 verschuldigd zijn door landsdienaren, kunnen zij op hunne inkomsten als landsdienaar worden verhaald. teid bij ,, !• ,Jaa;lljks vóór 'Februari zenden de hoofden der plaatselijke belastingkantoren en indien ter plaatse geen belastingkantoor is het oofd van het gewestelijk belastingkantoor aan den voorzitter'van lken in hun ressort gelegen gemeenteraad, waarvoor verkiezing van itx & zzr-» zijn aangeslagen overeenkomstig artikel 2, lid 1 onder e rvi U 4£t «rai ttS2,,n b— de overigen betreft, door de Hoofden van olaatseS 1', Y voorzitters van gemeenteraden, waarvoor verkiezing van leden opden voet van deze ordonnantie plaats heeft, eene opgaaf ingediend van dë namen, in alfabetische volgorde gerangschikt, van dein het ressort van den raad gevestigde mannelijke personen, die zonder in de Lands ^inkomstenbelasting te zijn aangeslagen, over het laatstvérloopen jaa" Madoïa° worTm aï't eerstïlfd 'Üef1^Hold"'513^ " Tl fc. ','68? Aldus vastgesteld bij orden een inkomen hebben genoten tot minstens het in artikel 2, lid 1, onder e aangegeven bedrag ')• , i j ij 10 1 Zoo spoedig mogelijk na ontvangst van de opgaven, bedoeld in artikel 8 lid 1 en in artikel 9, zendt de voorzitter van den gemeenteraad aan de personen, wier namen voor de eerste maal op die opgaven zijn gebracht en van wie hij niet al aanstonds uit hoofde van hun beroep dan wel op welke andere gronden ook kan aannemen dat zij dem het eerste lid onder a en in het tweede lid van artikel 2 bedoelde kennis van lezen en schrijven bezitten, ter invulling eene blanco aanvraag om wegens het bezit van voldoende kennis van lezen en schrijven in de Nederlandsche, Maleische of eventueel ter plaatse gebezigde andere inheemsche taal op de kiezerslijst te worden geplaatst. 2. De vorm en de inrichting der aanvraag worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. De aanvraag wordt met beziging van de daarbij behoorende letterschriften opgemaakt in de INederlandsche, Maleische en eventueel ter plaatse gebezigde andere inheemsche taal. Voor het invullen der aanvraag zal een dezer talen te bezigen zijn. Aanvragen, ingevuld in andere talen of letterschriften zijn worc}en door 's raads voorzitter de inwoners der gemeente, die voldoen aan de in artikel 2 voor de kiesbevoegdheid gestelde eischen doch over het laatstverloopen dienstjaar elders dan in de gemeente in de Landsinkomstenbelasting zijn aangeslagen, bij openbare kennisgeving uitgenoodigd om daarvan door overlegging van hun aanslagbiljet vóór 16 April te doen blijken. De aanslagbiljetten worden na de vaststelling van de kiezerslijst aan belanghebbenden terug- gefeven. ks yóór ,5 Februari doet de Directeur van Justitie aan de voorzitters van gemeenteraden, waarvoor verkiezing van leden op den voet van deze ordonnantie plaats heeft, toekomen een opgaat van de namen, in alfabetische volgorde gerangschikt, van de mannen, zooveel mogelijk met opgave hunner woonplaats, die bij onherroepel.jk geworden uitspraak van den burgerlijken rechter de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren of bij onnerroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van het recht om te kiezen bij krachtens algemeene verordening gehouden verkiezingen zijn ontzet en voor wie dat verlies of die ontzetting op 1 Januari van hetzelfde jaar voortduurde. 12. 1. Eene door den raad uit zijn midden te benoemen commissie van 2 of 4 leden, met 's raads voorzitter als voorzitter, stelt de kiezerslijst telken jare opnieuw vast vóór of op den 1 sten Apn . 2 De kiezerslijst wordt van den 2den Apnl tot en met den 15den >) Voor zoover betreft toepassing in de Gouvernementslanden van java en Madoera wordt in dit artikel instede van „de Hoofden van plaatsehjk e t r lezen de assisent-residenten". Aldus vastgesteld bij ordonnantie van V Mei IWl. Ind. S. 168. April ten kantore van s raads voorzitter voor een ieder ter inzage nedergelegd en tegen betal.ng der kosten, in afschrift of afdruk verkrijgbaar gesteld. Van dit een en ander geschiedt tegelijkertijd openbare kennisgeving. *,3\ '• Tot en.met den '5den April is een ieder bevoegd bij de in artikel 1/ genoemde commissie verbetering van de vastgestelde kiezerslijst te vragen op grond dat hij zelf of een ander, in strijd met het bepaalde in deze ordonnantie, daarop voorkomt, niet voorkomt, of niet behoorlijk 2. Zij wier naam niet op de kiezerslijst is gebracht, omdat zij niet in eene lands.nkomstenbelasting zijn aangeslagen, doch die overigens voldoen aan de in artikel 2 lid 1 gestelde vereischten, kunnen op een door hen voor 10 Me. ingediend schriftelijk verzoek door de in artikel 12 dezer ordonnantie bedoelde commissie mede op de kiezerslijst worden gebracht, indien te harer beoordeeling het niet aangeslagen zijn in de belasting is te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van den wil van den betrokkene. 14. Indien verzoek om verbetering van de kiezerslijst niet den verzoeker betreft, wordt den belanghebbende door 's raads voorzitter binnen vier en twintig uren schriftelijk hiervan mededeeling gedaan W'l- Verz)°e,n .om verbetering van de kiezerslijst worden, met de bijgevoegde bewijsstukken, dadelijk tot en met den 22sten April voor een ieder ten kantore van 's raads voorzitter ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld /. hen ieder is tot tegenspraak van het verzoek bevoegd j U.e tegenspraak wordt schriftelijk en uiterlijk den 29sten April aan de in artikel 12 genoemde commissie ingediend. • l i l io 29fen APril- doch vóór den 24sten Mei, beslist de in artikel \A genoemde commissie over de verzoeken om verbetering en worden de daarbij bevolen wijzigingen in de kiezerslijst aangebracht met waarmerking der wijzigingen door 's raads voorzitter. Z. De beslissing is met redenen omkleed en wordt in haar geheel door den voorzitter te zijnen kantore voor een ieder ter inzage nedergelegd en in afschrift, tegen betaling der kosten, verkrijgbaar gesteld I C voorzitter doet hiervan ten spoedigste, uiterlijk op den vijfden dag na dien der beslissing openbare kennisgeving en deelt tegelijkertijd de beslissing, is daarbij wijziging van de kiezerslijst bevolen, schriftelijk mede aan hem wien de wijziging betreft. Gelijke mededeeling geschiedt, wanneer het verzoek om verbetering geheel of ten deele niet 'is toegewe- hemzdv^bJtroT6 Z°° gevraagde verbetering van de kiezerslijst 3. De overgelegde bewijsstukken worden na de beslissing van de commissie aan belanghebbenden teruggegeven. 17. 1. Door een ieder, die niet berust in de krachtens het vorig artikel genomen beslissing, kan de zaak bij een met redenen omkleed verzoek, vergezeld van de bewijsstukken en van een afschrift dier beslissing, worden onderworpen aan de uitspraak van den raad van justitie, binnen wiens ressort de lijst is opgemaakt. 2. Het verzoek en de vereischte stukken moeten binnen vijf dagen, te rekenen van den dag der in artikel 16 bedoelde kennisgeving, zijn neergelegd, ingeval de zetel van den raad van justitie binnen de betrokken gemeente is gevestigd, ter griffie van dezen raad en anders ter gnme van het residentiegerecht, binnen wiens ressort de lijst is opgemaakt. 3. Met inachtneming der volgende bepalingen wordt dit verzoek als een burgerlijke zaak berecht. 18. De verzoeker laat zijn verzoekschrift met afschrift der bewijsstukken en der in artikel 16 bedoelde beslissing, binnen twee dagen na de indiening beteekenen aan hen, die bij het verzoek aan de commissie partijen zijn geweest. Hij doet het exploit van beteekening terstond ter in artikel 17, tweede lid, bedoelde griffie nederleggen. 19. 1. De wederpartij kan binnen vijf dagen na de beteekening eene memorie van antwoord met overlegging van bewijsstukken bij de in artikel 17 tweede lid, bedoelde griffie indienen. 2. Onmiddellijk na de indiening der memorie of na verloop van oen in het eerste lid bedoelden termijn, worden alle bij de griffie van het residentiegerecht ingediende stukken door den residentierechter aan den raad van justitie opgezonden. 20. 1. De raad van justitie kan partijen hooren en aan elke harer bewijsvoering door getuigen of een eed opleggen; ingeval de zetel van den raad van justitie buiten de betrokken gemeente gevestigd is, draagt hij de daartoe noodige verrichtingen op aan den residentierechter, binnen wiens ressort de kiezerslijst is opgemaakt. De processen-verbaal zijner verrichtingen worden door den residentierechter onmiddellijk aan den raad van justitie opgezonden. De residentierechter kan ook ambtshalve te voren een en ander verrichten, ingeval de stukken hem daartoe aanleiding geven. 2. Binnen zes dagen na ontvangst der stukken doet de raad zijne einduitspraak of geeft hij eene beschikking als bedoeld bij het eerste lid van dit artikel. In het laatste geval kan hij bij zijne beschikking tevens bij provisie wijziging der kiezerslijst bevelen. . , 3. Indien er geen wederpartij is, of deze niet heeft geantwoord, komen de kosten, zoo het verzoek wordt toegestaan, ten laste van 21. 1. De procureur-generaal bij het hoog-gerechtshof kan, wegens schending of verkeerde toepassing der wettelijke bepalingen, bij dat rechtscollege cassatie vragen van het vonnis van den raad van justitie, tengevolge van de artikelen 17 tot en met 20 uitgesproken, doch alleen in het belang der wet. 2. Het te wijzen arrest kan de rechten, door partijen verkregen, niet benadeelen. 22. 1 Van de beslissing van den raad van justitie, welke wijziging den 2 ^ • vee,lt', ™ordt Ulterlijk den volgenden dag door en griffier aan de in artikel 12 genoemde commissie, die de lijst heeft vastgesteld, kennis gegeven. J 2. Overeenkomstig deze beslissing wordt onverwijld de kiezerslijst gewijzigd, met aanteekemng van de beslissing, waarvan de wijziging een gevolg ,s en met waarmerking der wijzigingen door 's raads voorzitter • ü'i j den 2,4fte,n Mei tot de" 24sten Mei van het volgende bedoelde bC hJSt' Z0°als d'e d°°r de 'n de artlkelen 22 n beslissingen al dan niet is gewijzigd, van kracht. De kiezerslijst blijft voor een ieder op het kantoor van 's raads § 3. Van het kiezen en stemmen. di2„!di d°e^„dcfïsodielte verkie2ing v,n r«ad!wm ]«de ^ alle te^ciezen Wen. m°rZk" ™ ^ ™ de pl»"» ™ .;25f Pe r®rkiezing ter vervulling van plaatsen van verkozen leden die door ontslag, overlijden of om eene andere reden zijn opengevallen' geschat binnen vier maanden na dat openvallen. °pengeVal,en' . <">• I. s Kaads voorzitter bepaalt ter vervulling eener tusschentiids m den raad openvallende plaats den dag der verkiezing. ' > " J ,bePaaIt voor elke verkiezing de dagen, waarop, zoo noodig 97 enf£?.ln?,en de. herstemming zullen geschieden. Lt. bij een verkiezing (stemming of herstemming) mogen niet vï»i7lat"e„™rV''ld Pen0d'el1 M ^ ') raad open- 28. 1. Op den dag der verkiezing kunnen bij 's raads voorzitter te zijnen kantore van des voormiddags 8 uur tot des namiddags 1 uur vóórTnd311 «ndldfn . worden,ngeleverd. Ten minste drie dagen voor den dag der verkiezing geschiedt hiervan openbare kennisgeving 2. De opgaven m het eerste lid vermeld, moeten inhouden den naam van den candidaat en de voorletters dan wel andere voor de oer STannïr'het H t'ike toeïo,e8!els- ""»<™ onderteekend xrrSe»" ,** r' k,eze's ,n de 8r~p' a. minder dan 150 bedraagt, door drie kiezers van die groep- c.' van 500 tot |o!ln k f?agt' V kieZerS van dle ^P' d 1000 rl k udraagt, door vijftien kiezers van die groep; d. 1000 en daarboven bedraagt, door twintig kiezers van die troel' naast de onderteekeningen moeten worden vermeld de namen van *) Men leze „den". de onderteekenaars en hunne voorletters of andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels in duidelijk leesbaar schritt en het nummer, waaronder deze namen op de kiezerslijst voor- 3 komerivorm ^ ^ mrK.|ltmg Jer opgaven worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. 4 De formulieren voor de opgave van candidaten zijn gedurende veertien dagen vóór en op den dag der verkiezing kosteloos verkrijgbaar ten kantore van 's raads voorzitter. Van de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving. , 29. 1. De inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een of meerdere personen, die haar hebben onderteekend. De candidaat kan daarbij tegenwoordig zijn. 2. 's Raads voorzitter stelt een bewijs van ontvangst ter hand aan een dergenen, die de opgave inlevertX)- . ,, 30 1 Is 's raads voorzitter van oordeel aat de opgave niet voldoet aan de 'bij of krachtens deze ordonnantie gegeven voorschriften, dan wordt daarvan, met mededeeling van de redenen, in het bewijs van ontvangst melding gemaakt, 's Raads voorzitter is met bevoegd eene opgave te weigeren, dan wegens het gemis van het vereischte aanta onderteekeningen van kiezers. 2. 's Raads voorzitter doet de bij hem ingeleverde opgaven te zijnen kantore voor een ieder ter inzage nederleggen. Hij doet haar zoo spoedig mogelijk plaatselijk bekendmaken en, tegen betaling der kosten, daarvan afschriften verkrijgbaar stellen. 31. 1 De namen der candidaten en hunne voorletters ot andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels worden door 's raads voorzitter groepsgewijze in alfabetische volgorde op eene lijs gebracht. Op deze lijst wordt aanteekening gehouden van door s raads voorzitter overeenkomstig artikel 30 gemaakte opmerkingen. 2. De vorm en de inrichting dezer lijst worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. , 3 De ingeleverde opgaven van candidaten worden bewaard totdat over de toelating van den verkozene is beslist en vervolgens vernietigd. 32. 1. Op den dag der verkiezing, zoodra de in artikel „ö tot het inleveren der opgaven van candidaten bepaalde tija is atgeloopen, sluit de voorzitter van den raad de lijst der candidaten. 2. Is geen candidaat op die lijst gebracht, dan verklaart de voorzitter, dat niemand is gekozen. , „ • i 3. Zijn er evenveel candidaten van een bevolkingsgroep als er in die groep plaatsen te vervullen zijn, of minder, op die lijst gebracht, dan verklaart de voorzitter deze candidaten te zijn gekozen. 4. Zijn er meer candidaten van een bevolkingsgroep dan er in die J) Men leze „inleveren" groep plaatsen te vervullen zijn op die lijst eebrarht ^„1, L 5 De voorzitter maakt van zijne handeling onmiddellijk proces Zt? °P'Jn Tgt te**,** te zijnen kantore voor een ieder ^ nzage wordt nederge egd plaatselijk wordt bekend gemaakt en tegen betaling der kosten in afschrift wordt verkrijgbaarheid. ' * Jr i . k V?rn] en de lnnchting van het proces-verbaal worden vastgesteld bi, besluit van den Gouverneur-Generaal. . -W- I. Zijn er meer candidaten van een bevolWsgroeo dan «trlu eer,ste.ste,mming wordt geen hunner gekozen dan met vol- JLf ££. ™SeLcte™m™„n ™ 4 ^'^roep te ver,ulfe„ zijnde' meeste stemmen hebben verkregen gekozen tot het aantal dei' plaatsen* te vervullen zijn. Bij gelijk aantal stemmen beslist het lot rêttbZd t' candid*"!n die -SS id: sfe ^J=p^stsü^sh 5 TÏÏXrd*ng' d/n,WO'de"|2e all«° J»»°P «epLts,. g p L- 1 usschen de op de lijst geplaatste candidaten heeft iii'tprl.U mnen veertien dagen na de eerste stemming herstemming plaats ÏÜSTÏÏB Sfo.de betrekWiike ^vojLssgroep"vieaSd^f LTm.Uan ™t°zijiSdé zijn' uitgebracht ofS/T^T °{ ^ herstemmin§ ^eene stemmen gesch'edtbmnen veertien dagen eene nieuwe stemmj of herstemming 13 buiten een provincie door den Gouverneur-Generaal en in een provincie door den Gouverneur benoemd. , 34 1 Wanneer het in artikel 32 bedoeld proces-verbaal van s raads voorzitter niemand of, behoudens het geval voorz.en bij het vierde lid van artikel 32, minder personen dan er plaatsen te vervullen zijn als verkozen aanwijst, geschiedt binnen veertien dagen op den door dien voorzitter te bepalen dag eene nieuwe verkiezing voor de vervuiling van de nog vacante plaatsen. ,. . i ir i j .1 2 Geschiedt bij deze tweede verkiezing hetzelfde, dan worden voor de vacante plaatsen de leden in een gemeenteraad buiten een provincie door den Gouverneur-Generaal en in een provincie door den Gouverneur benoemd. ,, 35. 1 Ten minste drie dagen vóór den tot stemming of herstemming bepaalden tijd, ontvangt elke kiezer, behoorende tot de bevolkingsgroep, waarin gekozen wordt, van s raads voorzitter een kaart, bevattende een oproeping voor de stemming. 2. De vorm en de inrichting dezer kaart worden vastgesteld bij besluit van den Gouverneur-Generaal. . 3. Aan den kiezer, die zijn kaart heeft verloren of met heeft ontvangen, wordt op zijn aanvraag door of van wege s raads voorzitter mits hij voldoende van zijne mdentiteit doet blijken, een kaart uitgereikt, voorzien van het woord „duplicaat in rooden inkt. lot de uitreiking, hier omschreven, is ook het stembureau bevoegd 4 Ten minste drie dagen vóór den tot stemming of herstemming bepaalden tijd geschiedt tevens openbare kennisgeving van het aantal te vervullen plaatsen, van de bevolkingsgroep waarin die plaatsen zijn te vervullen, van den tijd der stemming en in alfabetische volgorde van de namen der candidaten en hunne voorletters dan wel andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels. 36. Een gemeente kan bij verordening van den gemeenteraad, in afschrift mede te deelen buiten een provincie aan den GouverneurGeneraal en in een provincie aan den Gouverneur, in stemdistricten worden verdeeld. Daarbij wordt tevens het stemdistr.ct aangewezen, waarin het hoofdstembureau zitting heeft. . 37 Personen bij wie en bestuurders van bijzondere ondernemingen en instellingen, waarbij kiesgerechtigde personen in dienstbetrekking zijn, moeten zorgen dat ieder van dezen, gedurende ten minste twee achtereenvolgende uren tijdens den voor de stemming bepaalden tijd, ^38.°! geDeestemming vangt aan des namiddags te 3V2 uur en duurt tot des avonds 8 uur; het aanvangsuur kan bij verordenmg door den v,n een stembureau, bestaande ui, drie leden, waarvan één voorzitter. Bovendien worden daarin minstens twee plaatsvervangende leden benoemd. 3. Ind,en de stemming strekt tot verkiezing van meer dan één lid wordt aan het stembureau, uitsluitend voor de werkzaamheden welke met de opening der stembus (stembussen) aanvangen een vierde «n "ïïsssLd"*"phchu aan,al s.« 39. I. In elk stemdistrict is een stembureau, waarvan de voorziller buLpirzz van het ~ den jLZÏfrL™Lt,Tri8e MOTb""™'' zi)n Wen van in he, «eSrtntïf8 Z'''n !,ee»" °» de'L'ers ^ »» daardoor niet wordt verstooTcl en i vertoeven, voor zoover de orde wordt belemmerd. voortgang der stemming niet Hiervan wordt door het^TteX 1" Ugf ° dt' befWaren inbrengen. melding gemaakt ^ het Pr°ces-verbaal der stemming M"" « d= handhaving verteken ^s°Jwordl di(" d'.ïor de V°°' ^ stemmir,f bepaalde tijd aangekondigd en worden *11 A voor^ltter van het stembureau kondiging £ toegelaten. lezers nog tot de stemming hevantai ^ d«« genomen, en het aantal der niPf k '1 verkiezing heeft deel- biljetten opgemaakt en aan de g -e 6I?• te,"uggegeven stem- Daarop wordt de kiezerslijst door tTeT^^k Zeis 'Je'aaat of de candidaten De2 beide! indten htrtemburiu'uft Ziet H S'emb^ na. leden van het stembureau hm rl *) ?taat beide overige brachte stem. mbureau houden aanteeken.ng van elke uitge- 57. I. Van onwaarde zijn andere stembiljetten dan die, „elke volgens deze ordonnantie en de tot hare uitvoering gegeven voorschriften mogen worden gebruikt. 2. Van onwaarde zijn voorts de stembiljetten. a. waarop geen der candidaten is gekozen, b. waarop de namen van andere personen dan de candidaten of waarop andere bijvoegingen geplaatst zijn: c. waarop candidaten zijn gekozen van een andere bevolkingsgroep dan die waartoe de kiezer behoort; .. d. waarop meer candidaten van een bevolkingsgroep zijn gekozen dan plaatsen in die groep te vervullen zijn; e. waarop de aanwijzing van eenen candidaat is geschied op eene andere wijze, dan is voorgeschreven bij artikel 4u; ƒ. die eene aanduiding van den kiezer bevatten, s. die niet voorzien zijn van den voorgeschreven stempel. 3. Onder bijvoegingen worden niet begrepen punten strepen, vlakken, nagelindrukken, vouwen, scheuren, gaten en vlekken, tenzij deze blijkbaar opzettelijk zijn aangebracht. 4 Het stembureau beslist terstond over de waarde van het stembiljet, waaromtrent twijfel rijst. Bij staking van stemmen beslist de stem des voorzitters. ... 5. De voorzitter maakt de redenen van ongeldigverk aring, zoomede van twijfel en de beslissing onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezige kiezers dit verlangt, moet het biljet aan die kiezers worden vertoond. Van een en ander geschiedt aanteekening in het proces-verbaal der stemming. , 58. Terstond nadat alle stembiljetten zijn geopend en de daarop uitgebrachte stemmen opgenomen, maakt de voorzitter van het stembureau bekend het getal der voor iedere bevolkingsgroep ingeleverde geldige stembiljetten; voorts dat der voor iedere bevolkingsgroep geldig uitgebrachte stemmen, dat in het geheel op de candidaten van die groep en dat op elk der candidaten is uitgebracht. 59. 1. Daarop worden de geopende, zoowel de geldige als de van onwaarde verklaarde stembiljetten, elke soort afzonderlijk, in een TÉi vf„S vSe8eli„g in artikel 54 en in di« artikel voor- geschreven, wordt geregeld bij besluit van den Gouverneur-GeneraaL 3. Door de in het lokaal aanwezige kiezers kunnen bezwaren worden ingebrachtoi^ns wordt aanstonJs proces-verbaal opgemaakt van de gehouden stemming. Hierin worden ook de ingebrachte bezwaren Veï60.ell. Het proces-verbaal der stemming wordt door den voorzitter en de overige leden van het stembureau geteekend. Het wordt met de 'êrigelde pakketten. in de artikelen 54 en 59 bedoeld door het ,ongste lid van het stembureau, zoo dit met is het hoofd- of het eemge stem overgaebrachrrWiild n3ar ^ V°°rzitter van het hoofdstembureau 2. De bij den voorzitter van het hoofdstembureau ingeleverde j in bewaring totdat de uitsiag der 61. 1. Het hoofdstembureau houdt den volgenden dag des voor- va'n d» „M.! der =nin« ,0t hM «"«" 2 In de gemeenten, waarin slechts één stembureau gevestigd is bedoeldmart"! f^udenon™ddeI1>il< na afloop van de werkzaamheid,' bedoeld in artikel 60, eerste lid, eerste zinsnede. De artikelen 52 en 53 zijn op deze zitting toepasselijk. Z en ^ ma6akt in £'hT'^Tl aT h<* h°ofLd" °f van het eeni^ stembureau maakt in de bij artikel 61 voorgeschreven zitting bekend het getal er bij elk stembureau en bij alle stembureau's voor iedere bevolkings- g oep te zamen ingeleverde geldige stembiljetten, dat der bij elk tembureau en bij alle stembureau's te zamen voor iedere bevolkings- e^vervolgensgdeenei"en °P ''t™ ?lndidaat "^gebrachte stemmen kiezing! dienovereenkomstig vastgestelden uitslag der ver- wo2rdenDin%brait. ^ ^ ^ kieZers kunnen bezwaren 63 f'J H°Pldln fj l"et Proces"verbaal der zitting opgenomen. aanleiding v h°°fdstembureau kan hetzij ambtshalve, hetzij naar aanleiding van een met opgave van redenen gedaan verzoek van een of .T.1, ■ een«t"le™« de, stembiljetten, zoowel . alle, als van een of meer stembureaus bevelen. . Het I?jjiTl|.daartoe, een met redenen omkleed besluit. Het gaat sdan onmiddellijk tot deze opneming over. Het is bevoegd daartoe de verzegelde pakketten te openen en den inhoud te vergelijken met de processen-verbaal der stembureau's. 56 totBendmet°60eminf 7^" de vo?rschnften gevolgd der artikelen K4 n • • ' eerste zinsnede. 04. De vorm en de inrichting der in de artikelen 59 en 62 bedoelde Generaal!^6 ^ vast§esteld bij besluit van den Gouverneur- he^daJvaTon nadatude U'tslag de[ vfkiezing is vastgesteld wordt aarvan opgemaakte proces-verbaal, met de processen-verbaal zeeLldenMkkeaU S Cn k °rereenkrStig de artike|en 54 en 59 ver66 1 ' r' 7ergebracht nafr het kantoor van 's raads voorzitter rc ?'•!: , S Kaads vo°rzitter bewaart het proces-verbaal en doet ' aa jVan terstond plaatselijk bekendmaken en te zijnen kantore verUlTlteemtber bewaart de proce^n -r der ^bureaus en de verzegelde pakketten, totdat over de toelating van den gekozene is beslist en vernietigt ze vervolgens. 2 Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt1). 67 1. De gekozene ontvangt onverwijld van den voorzitter van den raad een afschrift van het proces-verbaal, waaruit zijne verkiezing blijkt en, in geval van plaats gehad hebbende stemming of herstemming afschriften van de daarvan opgemaakte processen-verbaal en van dat waaruit zijne candidaatstelhng blijkt. 2. Deze afschriften strekken den benoemde tot geloofsbrief. 68. 1 De gekozene geeft binnen drie dagen na het bekomen van het afschrift of de afschriften, een bewijs van ontvangst daarvoor at en geeft binnen vier weken na de dagteekemng van het afschrift of de afschriften aan 's raads voorzitter kennis of hij de verkiezing aanneemt. 2. Hij wordt, laat hij dien tijd zonder kennisgeving voorbijgaan, geacht de verkiezing niet aan te nemen. . 69 1 Wanneer een candidaat vóór de stemming, ot zoo iemand, die in herstemming komt, vóór de herstemming komt te overhjdcn of wanneer een verkozene zijne verkiezing met aanneemt of de in het vorig artikel bepaalde tijd verstreken is zonder kennisgeving, geschiedt binnen veertien dagen een nieuwe verkiezing voor de nog niet vervu.de nlaatsen op den door 's raads voorzitter te bepalen dag. 2. Met afwijking in zooverre van artikel 28 lid 4 zijn alsdan de formulieren voor de opgave van candidaten verkrijgbaar van den dag, volgende op dien waarop de verkiezing is uitgeschreven, tot en me ^C70^a^s ^aads voorzitter zorgt dat buiten een provincie de GouverneurGeneraal en in een provincie de Gouverneur van de in artikel 6/ bedoelde processen-verbaal, binnen acht dagen na de dagteekemng daarvan, afschrift ontvangt en geeft daarbij kennis van het al of met aannemen der verkiezing door een gekozene, zoomede van den dag, wTarop, naar aanleiding der artikelen 25, 34 en 69 eene verkiezing zal plaats hebben. § 4. Strafbepalingen. 71 Hij die bij een onderzoek ter opmaking van de lijst in artikel 6 bedoeld opzettelijk een valsche opgaaf doet aangaande een feit waarvan zijne of eens anders plaatsing op de kiezerslijst afhankelijk kan zijn, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden^ 72 1 Hij, die eene opgave als bedoeld in artikel 28 inlevert, we tende dat zij voorzien is van handteekemngen van personen die ni bevoegd zijn tot deelneming aan de verkiezing, terwijl zonder chehandteekeningen geen voldoend aantal voor eene wettige opgave zou ove i) Het tweede lid werd aldus nader vastgesteld bij ordonnantie van 9 Maart 1926, Ind. S. 95. I^eze'afschrlften^strekken den benoemde tot geloofsbrief. bevoel W°rdt Ptra,ft h> die étende dat hij niet teelJ «donnanbes van 27 Juli 1922, Ind S 513, 26 December 1924, Ind. S. 587 en 29 December 1925, Ind. b. 6/4. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: , ^ 33 - Re- glement; A^.^DTÈp.l'ng'vin ta eerste lid van artikel «k van Het makende de hoofdplaats Fort de Rock. Koek ? Dit gebiedsdeel wordt genoemd: de gemeente F • AËLt honderd en ^Juld») s 1»»'» ^ ^ ; j Nederlandsch-Indië voorzien in de behoefte• ««n. yan openbare „e°g«nals: beplantingen, glooiingen, 26 December 1924, Ind. S. 587 op ƒ 13.95U. . J 1 L 1 •• , K—"-*-'1' naamoorden, bruggen £^' l!)ekSCl lgen'l mUren: alsmede van andere werken van plaatselijk belang als: pleinen, tuinen, ten algemeene nutte strekkende varTd'rink ^ ,Sp0elle,dlngen' weT^n ter verkrijging of verdeeling stotenTent "" SPOelWI"er' "'s™ >»»'* » we«e„b:;srPi™ r,„°tl,een„rn vuilni! U8s of van openbare c. straatverlichting; d. brandweer; e. begraafplaatsen; doorat rrdUdïrT aanleg ,Van buitengewoon kostbare werken door het Land geldelijke tegemoetkoming kan worden verleend van' Jn JZ°n ?re gjVallcn, kunnen, op verzoek of met instemming van den gemeenteraad, werken door het Land worden uitgevoerd L ™n de gemeente Fort de Koek worden in beheer over- m artikel 3 tTT gemeenrte gelegen zfken' genoemd of bedoeld nm ? l' dusLverre van Landswege beheerd; met verplichting om die zaken aan hare tegenwoordige bestemming te doen beant- te°heïtnel|n " g° Staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. i 2, BrU?gen en duikers op de grenzen der gemeente worden voor te zijn gelegen!3" P J 1M ' g6acht binnen de gemeente 3. De Gouverneur-Generaal kan de gemeente van de in lid I genoemde verphchtingen ontheffen met betrekking tot bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aan te duiden zaken. zoodanige 5. I. Voor de gemeente Fort de Koek wordt ingesteld een raad die genoemd wordt: de gemeenteraad van Fort de Koek. ; ,Het aa"ta' 'fden van dien raad is 9. Hij is samengesteld uit 5 kndeïen""! >h " T' 3 ?h ,l ' "'"A" '"".'f >»gro„tmg gerekend is, wordt in de Minahassa buiten de gemeente Menado niet of niet meer uit de behoXneaan ^ Nede"-landsch-Indië voorzien in de a. onderhoud, herstelling, vernieuwing en aanleg van openbare wegen met de daartoe behoorende werken als: beplantingen, glooiingen, dijken, bermen, slooten, putten, kilometerpalen, naamborden, grensaanduidingen, bruggen, duikers beschoeiingen, kaa^urenj alsmede van andere werken van plaatselijk belang als: pleinen, tuinen ten algemeenen nutte strekkende goten riolen en spoelleidingen, werken ter verkrijging of verdeeling van drink-, wasch-, en spoelwater, gemeene slachtplaatsen, pasars en pasarloodsen, enz.; b. besproeiing van en ophalen van vuilnis langs of van openbare wegen, straten, pleinen en tuinen; c. straatverlichting; d. brandweer; e. begraafplaatsen; . . ,, ,. ƒ. het verleenen van ondersteuningen tot instandhouding van hemet°d?en verstande dat voor aanleg van buitengewoon kostbare werken door het Land geldelijke steun kan worden verleend. 2 Op verzoek of met instemming van den plaatselijken kunnen werken door het Land worden uitgevoerd. 4. 1. Aan de Minahassa worden in beheer gegeven de binnen dat gebiedsdeel gelegen zaken, genoemd of bedoeld m artikel 3 tot dusver van Landswege beheerd, zoomede de aan den Lande behoorende brandspuithuizen, voor zoover die liggen buiten de gemeente Mena , met verplichting om die zaken aan hare tegenwoordige bestemmi g te doen beantwoorden en ze daartoe in goeden staat te onderhouden en zoo noodig te herstellen en te vernieuwen. 2 De Gouverneur-Generaal kan de Minahassa van deze vlechtingen ontheffen met betrekking tot bij zoodanige ontheffing bepaaldelijk aa5.teDeU'Ïn "den Lande toebehoorende brandspuiten en andere brandweermaterialen, aanwezig in de bij artikel 4 vermelde brandspuithuizen, worden kosteloos aan de Minahassa afgestaan. 6. 1. Voor de Minahassa wordt ingesteld een raad, die genoemd wordt: de plaatselijke raad van de Minahassa of, bij verkorting, e Minahassa-raad. . 2. Het aantal leden van dien raad is Z3. m_j~. Hij is samengesteld uit 18 inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, 4 onderdanen-Nederlanders en 1 uitheemschen onderdaa niet-Nederlander. De tot de inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders behoorende leden worden door verk.ezingaangewezen 3 Het Hoofd van gewestelijk bestuur is voorzitter van den raad ). 7. 1 Onverminderd het daaromtrent bepaalde in het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie, het Decentralisatie-besluit en de Locale raden-ordonnantie, omvat de werkkring _1) Aldus gewijzigd bij ordonnanties van 15 Jum 1922, Ind. S. 430, 9 April 1 - , Jnd. S. 158 en 29 December 1925, Ind. S. 674. ,V,bij artikLel 4 be^°fld beheer ^smede de voorziening in de bij artikel 3 omschreven behoeften, voorzoover niet ten laste komende van de negorij of van anderen. - De raad is bevoegd bovendien in andere behoeften van de Minahassa te voorzien, behoudens inachtneming van hetgeen aan de Rete" aan an^ere overheden is voorbehouden X bij twijfel of geschil over de grenzen van de bevoegdheid of de d. & "vtefe"Lr° raad e" ™ OVerMe" 10 enl0° der Lral« de'leden v.nd»mL!"? Up^Jf l!ii-de Volfnde 2i"SMdOT ae leden van den M.nahassa-raad zitting gedurende drie jaren. fJ' n j Pen°d,eke aftreding der leden heeft plaats op den eersten Dinsdag van November 1923 1). van' |dle: t0j lld Va,n del? raad gemzen of benoemd is ter vervulling opengevallen treedt'afe^'' d ° tengeV^e ,van Periodieke aftreding is ?£l Ja( b,J ^ eerstvolgende periodieke verkiezing B. De tot lid v Pn M L weder verkiesbaar of benoembaar. z Overgangsbepalingen. 9 1 0 Gedaan te Buitenzorg, den 8sten Februari 1919 n o J- v. LIMBURG STIRUM. Ue Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. (Uitgegeven 13 Februari 1919.) ') Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 29 Juni 1922, Ind. S. 454. 14 Bestuurshervorming Koninklijk besluit van 3 December 1925, Ind. S. 1926, No. 28, houdende regeling van enkele onderwerpen,'verband houdende met de instelling van provinciën en van daarbinnen gelegen zelfstandige gemeenschappen, zooals dit besluit is aangevuld bij Kon. besluit van 24 Februari 1927, Ind. S. 124. Wij WILHELMINA, enz. Op de voordracht van Onzen Minister van Koloniën van 5 November 1925, 4de Afdeeling No. 23; ioocm -m. Den Raad van State gehoord (advies van 24 November 1925 No. 23) Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van 27 November 1925, 4de Afdeeling No. 44; Hebben goedgevonden en verstaan: . . Art. 1.1. De Voorzitter en de leden van den provincialen raad en van de raden der op den voet van artikel 67c, Ie lid van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie ( ) aangewezen zelfstandige gemeenschappen (hierna zonder meer zelfstandige ge meenschappen te noemen), alsmede van de eollege» v,n bestuur van de provinciën en van zelfstandige gemeenschappen, zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in devergadenngvand.e raden en colleges hebben gezegd of aan haar schrifte ijk hebben over gelegd, tenzij zij daarmede openbaar maken wat in besloten vergadering onder geheimhouding is gezegd of overgelegd. ii 11 2 Op de niet-Europeesche leden der in het vorig lid bedoelde raden en colleges van dagelijksch bestuur is, zoolang zij met het lidmaatÏÏÏÏ ziin bekleed, toepasselijk artikel 3 van het Konmkbjk beslu,, v,n 3 November 1866 No. 73 (Indisch Staatsblad 1867 No 10) ). 2. De Algemeene Rekenkamer houdt toezicht op het beheer en de verantwoording der geldmiddelen van de provinciën en van de zeltstandige gemeenschappen, met inachtneming van de bepalingen vervat in de volgende twee artikelen en op de w.jze, voor zooveel nood.g nader bij ordonnantie te regelen. .. , j 3. 1 De provinciale begrootingsrekening en de daarbij behoorende stukken worden onderzocht door de Algemeene Rekenkamer d.e van haar bevinding verslag uitbrengt aan den Gouverneur-Generaal. 2. In dat verslag worden ook zoodanige mededeelingen opgenomen, (*) Dit lid komt overeen met het le lid van artikel 121 f^ebr8^?! J) Dit tweede lid werd aldus nader vastgesteld bij Kon. besluit van Z4 febr. Ind. S. 124. als, naar het inzien van de Algemeene Rekenkamer, kunnen leiden tot h:™tii?w,^par,ng v,n lgaven °'tot vereenv<™ uj' )aa,r' n.adat de bes)u'ten tot vaststelling van het slot van de grootmgsrekeningen van de zelfstandige gemeenschappen door het college van gedeputeerden, dan wel bij ontstentenis daarvan, door den Gouverneur, zijn goedgekeurd, zal de Algemeene Rekenkamer eenige dier rekeningen door haar aan te wijzen, met de begrootingen vergelijken, met de daartoe behoorende bewijsstukken nauwkeurig onder- van een zelfstandige gemeenschap, die niet zijn ingediend binnen W hebT na fnnanVang Van \et dienstjaar, waarop zij betrekking hebben, verjaard. Deze termijn kan door den betrokken raad in bijzondere omstandigheden, dan wel om redenen van noodzakelijkheid tot uiterlijk twee jaren worden verlengd. J ' Nederl™^^!^" iVan ye?ïar}P%> bij de burgerlijke wetgeving voor INederlandsch-Indie bepaald, zijn met betrekking tot de begrootten pa.sse»:Pr0V,naiin e" V"n ^ '"cb.pp» t«- We'ker bedra8 beP»la «" welker verevening £ wS<,~ v<"ra(8aande '"d™' ™ '' SnaïsrgevVe„nda ,0rderin|*en' ^schriften tot betaling 6. 1. Alle vorderingen van een provincie of van een zelfstandige gemeenschap voortspruitende uit belastingverordeningen verjaren voor zoover d,e verordeningen zelve daaromtrent geen anderen termijn behelzen, door verloop van vijf jaren voor zooveel betreft bda Zen tnZznnteftï 71SterS' 'eggerS °f Stat6n' te -kenen vanT aanvang van het belastingjaar, en voorzooveel andere belastingen betref, te rekenen den dag w„rop de vordering is „"Sï„ 2. Overigens zijn ongeacht den landaard der schuldenaren de bepalingen van bet Burgerlijk Wetboek voor Nederl.ndseb-Si op de verjaring der vorderingen van de provinciën en van de zelfstandige dTwetbteiT" t0ePaSSClljk' mCt u'tzondering van artikel 1950 van stand,de r°rder!ng T3n hetgeen aan Provinciën en aan zelfstandige gemeenschappen krachtens algemeene of provinciale veror- denmgen, „( krafht verordeningen van laat»t£doeldè gemeenschappen yerschuld.gd ,s, dan wel uit anderen boofde daaraan toekomt kunnen b„ ordonnantie regelen worden gesteld in den geest van geldende voor vorderingen van den Lande. 8. 1. De beteekening van stukken betreffende vervolging ter invordering van provinciale belastingen en van belastingen van ze standige'gemeenschappen en de ten uitvoerlegging van dwangbevelen, kan geschieden door een ambtenaar, daartoe aangewezen door het betrokken college of den persoon, belast met de dagelijksche leiding V32. Z3Bij de uitoefening van zijn taak wordt de in het vorig lid bedoelde ambtenaar als een deurwaarder aangemerkt. 9. 1. Het is niet geoorloofd, tenzij met vooratverkregen verlot van den rechter, beslag te leggen op: . . a. gelden, effecten of geldswaardige papieren van een provincie ot van een zelfstandige gemeenschap, onder de administratie oi onder derden berustende; . . b. gelden, door derden verschuldigd aan een provincie ot aan een zelfstandige gemeenschap; _ c. roerende goederen van een provincie of van een zelfstandige gemeenschap, onverschillig of zij zich al dan niet onder derden bevinden; • • r If d. vaste goederen en zakelijke rechten, aan een provincie ot een zelfstandige gemeenschap toebehoorende. • i j 2. Het verlof, waarvan sprake is in den aanhef van het vorig lid, moet gevraagd worden aan den Raad van Justitie, binnen wiens ressort de betrokken provincie of zelfstandige gemeenschap is gelegen. Het Openbaar Ministerie wordt op het verzoek gehoord. Het verlof wordt niet verleend, tenzij summierlijk van de deugdelijkheid der vordering, waarvoor beslag gewenscht wordt, blijkt. Bij het verleenen van verlof wijst de rechter de goederen aan, waarop beslag zal mogen worden gelegd. . 3 Zaken, die door haren aard of wegens hare bestemming geacht moeten worden buiten den handel te zijn, of welke bij algemeene verordening niet voor inbeslagneming vatbaar zijn verklaard, worden in de aanwijzing niet begrepen. 10. Dit besluit treedt in werking met ingang van een door den Gouverneur-Generaal te bepalen dag x). Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Kaad van State. Het Loo, den 3den December 1925. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Ch. Welter. J) Dit Koninklijk besluit is in werking getreden 30 Januari 1926 met terugwerking tot 1 Januari 1926 (Gouv. besluit in Ind. S. 1926 No. 29). Ordonnantie van 23 Februari 1924 Inr| c 70 m ■ • , ' ' L)ecember 1929 fnrl S 4«s (rrovincie-ordonnantie). ' In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië en den Volksraad gehoorddoet te weten: (in^iLh staTtlbLTK^Tótseven aan de wet van 6 Februari 1922 OPHeeft^lei] dCr ï=ser ing n2 e cl er la n c hI^n d 0 ^ reg,ement Heeft goedgevonden en verstaan: ' Vast te stellen de volgende ordonnantie. HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. ka" ™rden aa"8eUU »"J- Je» verordémnge" WOrde" °"d« mede ve,st»„ 'nstellingsordonnamié^g^oYmi6611 Pr°Vmc,e wordl ""gesteld, wordt HOOFDSTUK II. De bestuursorganen van de provincie. Afdeeling 1. Algemeene bepaling. 4 Het bestuur van de provincie bestaat uif '• °en provincialen raad; f 5et c°1,e«e van gedeputeerden en J. den Gouverneur, dan wel: ?' jCn Provinaalen raad en den Gouverneur. Afdeeling 2. De provinciale raad. 5. I Voor elke provincie wordt bij ordonnantie het aantal leden van den provincialen raad vastgesteld, zoomede het aantal dezer leden, dat ^ ofr,Vrïirw„rie7benoemd door d,„ Conv.rnenr- Grt —- gewezen het aantal leden, dat behoort tot de: a. onderdanen-Nederlanders; b. inheemsche onderdanen-met-Nederlanders; c uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders ). '6. Lid van den provincialen raad kunnen alleen zijn mannelijke Nederlandsche onderdanen, die ingezetenen zijn van Nederland Indië hun werkelijk verblijf hebben binnen de provincie, den tójd van 25 iaren bereikt hebben, voldoende kennis bezitten van de Nederlandsche taal, niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak e beschikking óf het beheer over hunne goederen hebben verloren of van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet, noch in staat van faïHissement^verke^g^^p ^ ^ provincialen raad is onvereenig- ^'vr^tiinfonfd™ den Raad van Nederl.ndscb-Indiê; b. algemeen secretaris; , c. hoofd van een departement van algemeen bestuur; t' ?ooUrzitterUorf lid van de Algemeene Rekenkamer; alsmede met een betrekking waaruit rekenplichtigheid dan ondergeschiktheid aan den raad voortvloeit. ^ 2 De in het voorgaand lid genoemde betrekkingen worden geac niet vervuld te worden, indien zij tijdelijk worden waargenomen tenzij die waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden heeft geduurd. o 1 r>e leden van den provincialen raad mogen: . i„ reA.sgeïg;„, waarin de provincie betrokken ,s. met ,ls advocaat of procureur werkzaam zijn, b over de vaststelling of goedkeuring der rekening va" ^ j tot welks bestuur zij behooren, met uitzondering van de provincia rekening, niet medestemmen, ~~^T>TÜ*ters a bene van lid 3 zijn aldus nader vastgesteld bij ordonnant.e van 14 Augustus 1925, Ind. S. 397. Zij luidden te voren: n onderdanen, Nederlanders; "b onderdanen, niet-Nederlander van inheemschen oorsprong, c; onderdanen, niet Nederlander, van vreemden oorsprong. c. geen werken, leveringen of transporten ten behoeve der provincie ^""emen noch z,ch daarvoor borg stellen of daarin, hetzij rechÜ streeks, hetzij zijdelings, deel hebben; ^ 0nfmidlelliik' dTlnemen aan onderhandsche van L?" f j" °f rechten ,V3n Pr°vincie of aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste der provincie. • Van dez® verbodsbepalingen kan de raad in bepaalde gevallen dispensatie verleenen, indien het belang der provincie dat vordert 9. I. De verkozen en benoemde raadsleden hebben telkens zitting gedurende een periode van vier jaren aanvangende voor de eerste maal op het tijdstip der inwerk,ngtredmg van de instellingsordonnantie ') /. Hij, die ter vervulling van een opengevallen plaats tot lid van den raad verkozen of benoemd is treedt af op het tijdstip, wL op2 m het vorige hd bedoelde periode eindigt. 10 1 Hred^de? Zijn,?acle|1.jk weder verkiesbaar of benoembaar 2) Y0rdt' 'aat tydien termijn zonder kennisgeving voorbiieaan geacht de benoeming niet aan te nemen 3). voorbijgaan, 11. Bij ordonnantie wordt geregeld de bevoegdheid tot het kiezen 12. I De gekozene ontvangt binnen een week van Jen voorzitter zlL tr£gïSr, ' afSCl,nft Va" h* P"*»-»"!»»!. waaruit 2. Hij, die gekozen is ter vervulling van een plaats, opengevallen oor het niet aannemen van de verkiezing of het niet tijdig inzenden van den geloofsbrief, ontvangt tevens een afschrift van het proces verbaal, waaruit de verkiezing^blijkt van hem, wiens plaats hij vervult lid K A U 1 e,erSteLlld bed,oelde afschrift> indien het in het tweede hd bedoeUe geval zich voordoet, vergezeld van het daargenoemde afschnft-proces-verbaal strekt den gekozene tot geloofsbrief. r.' ," |lnnen *wee. weken na ontvangst van het procesverbaal hij de vefci^aarir V°0'Zi"er V*° "I gin. JS «rtziïnt:! f ke°™8'™s • i' (L-'f lld van den Provincialen raad gekozene lest nevens zijn geloofsbrief aan den raad over: g zoo hij behoort tot een groep, waarvoor een burgerlijke stand is 2! AMUS geW9z!gr -..II van gedeputeerden met vermelding van de reden ^ dan consaLrtX^ir8 U"T de" Jbepaalde" <*> «"«vangen, h™ k dle 5>esllssln,g ka,n de betrokkene gedurende vier weken in hooger beroep komen bij den provincialen raad. " V- ' • D.le ,m,et artlkel 8 in strijd handelt, kan door den provincialen aad van zijn lidmaatschap vervallen verklaard worden aA' " 3jWaCj n^i er beslissing van den raad kan het college van gedeputeerden den betrokkene in zijn lidmaatschap schorsen .5. De van zijn lidmaatschap vervallen verklaarde is gedurende twPP Jh? !eden,Van den Provincialen raad kunnen op voorstel of na CenLaTr^^ "■ WteJÖÏÏf1 d00'ouderdom of *anl,oudMdeneraal te zijn goedgekeurd. Afdeeling 4. De Gouverneur. 26. I. De Gouverneur is belast met de uitvoering van de besluiten van den provincialen raad, waar hem dit is opgedragen, en van die van het col ege van gedeputeerden, voor zoover dit niet aan een lid van net college is opgedragen. 2. Het besluit, dat naar zijn oordeel als strijdig met een algemeene verordening of het algemeen belang, door den Gouverneur-Gene- gebrachT ^ g °rSt °f vernietiSd' wordt niet ten uitvoer \ * g6e^ V3IÏ <^'t, Sevoclcn binnen driemaal vier en twintig uren na het nemen van het besluit aan den provincialen raad of het college van gedeputeerden kennis. 4. Hij is, indien drie maanden na de dagteekening dezer kennisgeving geen schorsing of vernietiging door den Gouverneur-Generaal p'aats gehad tot uitvoering van het besluit verplicht. 11 • blJ ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis wordt de Gouverneur vervangen door een lid van het college van gedeputeerden, door ït college aan te wijzen, tenzij de Gouverneur-Generaal op andere wijze in de vervanging voorziet. „ pr°vmcien, waar geen benoeming van een college van gedeputeerden heeft plaats gehad geldt al hetgeen voor de verrichtingen van dat college is bepaald voor den Gouverneur, en treedt beroep op kennisgeving aan of raadpleging van den Gouverneur in de plaats van beroep op, kennisgeving aan of raadpleging van het college. HOOFDSTUK III. De provinciale ambtenaren en ter beschikking van de provincie gestelde landsdienaren 1). Afdeeling 1. Algemeene Bepalingen. 29. I. De provinciale raad regelt de bezoldiging van de provinciale ambtenaren. , 2. Deze regelingen zijn onderworpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. 30. Het college van gedeputeerden stelt met inachtneming van de in het vorige artikel bedoelde regelingen en binnen de grenzen der begrooting de bezoldigingen vast van de ambtenaren in dienst der provincie, tenzij de provinciale raad zich de vaststelling voor bepaalde ambtenaren heeft voorbehouden, of deze aan anderen heeft opgedragen. 31. De provinciale raad benoemt, schorst en ontslaat de ambtenaren in dienst der provincie, voor zoover zulks niet aan anderen is voorbehouden of door den raad aan anderen is opgedragen ). 32. Alle provinciale ambtenaren, benevens de landsdienaren, die ter beschikking van de provincie worden gesteld, staan onder de bevelen van den Gouverneur. . 33. De Gouverneur beschikt voor den provincialen dienst, voor zoover het naar zijn oordeel noodig, en met de eischen van s Lands dienst vereenigbaar is, over het hem als landsdienaar ondergeschikt personeel. . . . . , 34. Aan niet ter beschikking van de provincie gestelde landsdienaren mag van wege de provincie geene belooning, in welken vorm ook, worden toegekend, dan met voorafgaande bewilliging van het betrokken departementshoofd3). . . . , 34a. 1. De ter beschikking van eene provincie gestelde landsdienaren worden geheel uit de provinciale kas bezoldigd.^ 2. Door de provincie wordt maandelijks in s Lands kas gestort een door den Gouverneur-Generaal te bepalen percentage van de bezoldiging van de in het vorig lid bedoelde landsdienaren, wegens kosten van verloven, wachtgelden en pensioenen ). 34b. De overgang van landsdienaren en van ambtenaren in dienst van locale ressorten in den dienst der provincie en de voorwaarden, waaronder die overgang plaats heeft, worden geregeld door den Uouverneur-Generaal 4). 1) Bovenstaand opschrift werd bij ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. S. 397 in de plaats gesteld van „De provinciale ambtenaren . 2) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 2? Juni 19_6, Ind. b. £>4. 3) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. b. Si! 4) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. ï>. Kil. Afdeeling 2. De Secretaris. .35.1. De secretaris der provincie wordt benoemd door d™ ™ en ontslagen! "" °P V°0rStel ™" Muteerden geschorst van het colk8e op artikel 8 2,,n -fc« beUe'eL De ™8 "eVenS ""bt **» »™»M« bepaalde aantal def'^^'sr; worden bii vois,rekte gef'Wnde brielr'"8 "" Per5°"en hi' »«'<»«" «» »- 2 De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist 3. Bij staking van stemmen beslist het lot Afdeeling 2. De vergaderingen van het college van gedeputeerden 53ɧSKSESSSa?# Ind. S. 488. US nacier vastgeste,ci ^'j ordonnantie van 21 December 1929, 3\ R'' fr,tll 2 Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheei houden op van kracht te zijn, wanneer het onderwerp daarbij geregeld, nader door den Gouverneur-Generaal wordt geregel . Afdeeling 2. De begrooting. 83. 1. Voor elke provincie wordt de eerste begrooting bij ordon- Vervolgens geschiedt de vaststelling jaarlijks door den provin„alen r,.drt ^ d(, begrooting om te werken de goed- kt°!>:So^S=^=o, onthondt Zijne goedkeuring a*5 ^Sri^a^bLurinfeener b.grootmg door den Couverneur-Genèraal l.schildt bij een met redenen omkleed beslu.t, den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord. 83a. Voor wijzigingen van de begrooting, ook van de eerste, waan niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, gelden de bep Hngen van het vorig artikel met uitzondering van het eerste lid ). i) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 27 Augustus 1926, Ind. S. 373. ^Tfc&jzïzjrs^ verdeeld. ' °nh""s'<*< daartoe bovendien in twee hoofdstukken uitgetrokken^ * 8eW°°e W<"dt "" *°°' voorziene 4. Bij de begrooting wordt bepaald: 1 „f m°gen WOrden aa"gevuld door overschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven- b. van welke artikelen buiten den post voor onvoorziene uitgaven —as ÜÜ *c drufma^"1 83,bedoelde begrooting wordt door den raad minstens teSEItd» La * L " /. is de goedgekeurde begrooting nog niet bekend gemaakt nn 07 1 \r ■ alsdan aangevangen dienstjaar. van de" kering Xffwo'rd.,!*5'* ™ *» ^ 2. ' De dielt blKeT V'° ' 3' De«mb"- van gedeputeerden d'^b -f™* van"het' cSeg'e" - -E Te' ^rL^retne- stellen van de u.tg.ven en het bewerkstelligen van dTontan^en Afdeeling 3. De uitgaven. 89. 1 Het college van gedeputeerden is bevoegd tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben binnen de grenzen der begrooting. 2 Tot handelingen, welke den post voor onvoorziene uitgaven bezwaren, zoomede tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben boven een door den raad te bepalen bedrag, gaat het college van gedeputeerden niet over dan krachtens beslissing van den raad. 3. De raad kan echter zoo noodig het college machtigen °™> z°ndf( zijne beslissing in te roepen, tot handelingen als in het vorig lid bedoeld over te gaan. ,, , • • 4. Eene machtiging, als in het vorig lid vermeld, treedt niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn goedgekeurd. 90. 1 Wanneer ten behoeve eener door een raad noodig geoordeelde handeling eene wijziging der begrooting is of wordt vastgesteld waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, kan de raad bij een met redenen omkleed besluit de handeling gelasten zonder de verachte goedkeuring op de wijziging af te wachten, ingeval door zoodanig uitstel een provinciaal belang met benadeeling zou worden bedreigd. 2. De raad onderwerpt zijn besluit onverwijld aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal. .. 3. Weigering dezer goedkeuring stuit onmiddellijk de werking van het besluit. 91. 1. Het college van gedeputeerden kan in gevallen van zoo dringenden aard, dat door het vooraf inroepen van s Raads beslissing een provinciaal belang met benadeeling zou worden bedreigd bij met redenen omkleed besluit zijne bij of krachtens art. 89 bepaalde bevoegdheid overschrijden. . , • i 2 Het besluit wordt aan s raads goedkeuring onderworpen in de eerstvolgende vergadering, waarin, zoo wijziging der begrooting noodig is, ook deze wordt vastgesteld. 3. Weigert de raad zijn goedkeuring, dan worden daardoor de nog voor vernietiging vatbare gevolgen van het besluit vernietigd, zoover de raad niet tevens beslist, dat zij in stand kunnen blijven. 4. Wordt als gevolg van het besluit door den raad eene wijziging der begrooting vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, dan zijn het tweede en derde lid van het vorig artike l°9r2.SSDe vorderingen ten laste der begrooting worden onderzocht, verevend en betaalbaar gesteld door het college van gedeputeerden 93. 1. Betalingen ten laste der begrooting geschieden op door ot van wege den Gouverneur onderteekende bevelschriften, welke, zonder i) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 27 Augustus 1926, Ind. S. 373. lC!:rSd!!gi"\Verelden:. den rectithebbende, het onderwerp der den SOm C,jf"S sci,"jWettera' hel dienstjaar en CeLaïvI^r beVelschrif'™ J°« den Converneur- SLTutu' he'W""°e 'ÏÏ ^«nde" vlV^Tfe verten S-rMJeX,"' "* U ^ waarden, waarop de vordering zich grondt " ^ V°°r' mZ k,s„:terttaon™rend s~d -d» a?' *«r. irttfe zlr ZR a 98]P dTSt j3n een dienstjaar behooren: ï , gedu,rcnde hf ,dlenstJaar door de schuldeischers van lid vanVart!e88r Tegen' udens het bePaalde bij het tweede "£pt^a;t^r^ns^rs2; :=5slpsss: ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 4 December 1925, Ind. S. 619. 2 Wanneer meer wordt teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere gebracht ten laste van den Dost voor onvoorziene uitgaven. , 101. 1. Openbare werken, waarbij heerendienstplichtigen oordeelden worden gebezigd, worden met aanbesteed. 2 Alle overige werken, leveringen en transporten ten behoeve van de provincie worden in het openbaar aanbesteed, tenzij de raad^in het belang van de provincie aan een andere wijze van voorz.ening de voor- kT Voor zoover de raad zich niet de vaststelling der bestekken en voorwaarden van aanbesteding voorbehoudt, is de Gouverneur daartoe bevoegd.^ Gouvemeur Je aanbestedingen en is bevoegd tot toe¬ wijzing aan den laagsten inschrijver, die aan de voorwaarden voldoet. 5 Bij overeenkomsten wegens werken, leveringen en transporten worden aan de aannemers geen interesten toegezegd ter zake van moeeliike vertraging in de voldoening hunner vorderingen. 1Ö2. Het is aan landsdienaren (bezoldigde of onbezoldigde hoofden van vreemde oosterlingen daaronder met begrepen) zoomede aan alle ambtenaren en bedienden van eene provincie verboden, werken, leveringen of transporten ten behoeve van eene provincie aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zij lini03.dl Bevelschriften tot betaling, die met ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn, voor de afsluiting van den dien befalBelanghrbbeanden kunnen, onder overlegging der uitgereikte bevelschriften, eene nieuwe betaalbaarstelling daarvan aanvragen, die door den Gouverneur wordt verleend. Afdeeling 4. De ontvangsten. 104. De Gouverneur waakt, met inachtneming van Jet§e^ ter zake door den raad mocht worden voorgeschreven, dat de verord ningen en andere voorschriften betrekkelijk de inkomsten van de proZe naar behooren worden toegepast en dat alles wat uit eemgen hoofde aan de provincie verschuldigd is, te behoorlijken tijde wordt ingevorderd en verantwoord. . 105. Tot den dienst van een dienstjaar behooren: a. de sommen en inkomsten, waaronder te begrijpen tegemoetk m.n gen uit 's Lands kas, die voor het dienstjaar uit de algemeene geldmiddelen van Nederlandsch-Indië ten behoeve vandeprovincie zijn beschikbaar gesteld, voor zoover die sommen en inkomsten gedurende het openstaan van den dienst zijn ontvangen, b. de gedurende het dienstjaar ontvangen bedragen, zoo wegens baten wegens lnk°msten van anderen aard en toevallige 106. 1. Sommen, die worden terugontvangen op verevende uitgaven - uitgezonderd de terugbetalingen van verleende voorschotten welke als inkomsten van anderen aard, als bedoeld in artikel 105 sub b behooren te worden aangemerkt - worden, als de ontvangst geschiedt ™'nrW sl Jltlng. van den d'enst, die met de uitgaaf werd belast, in mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht t borden die sommen later terugontvangen, dan worden zii gebracht onder de toevallige baten. woraen zij t t0evall;ge ,baten]v°rden ook gebracht de sommen, die gens ten laste van afgesloten diensten verevende maar niet voldane u|tgaven door verjaring vrijvallen 1). besll7s'inffElvgr^OITlmei!lVan 6611 TTl'6 W°rden niet dan krachtens beslissing van den raad vervreemd of bezwaard, noch verhuurd, verpacht of op een,ge andere wijze in gebruik gegeven. De raad kan echter t thr'ï ^ ^ Verhu/en' verPachte" of op eenige andere wijze r g \ Seven, zoomede, wat roerende goederen betreft, tot ver- 108 T' ag!n 3311 ¥ C°llege Van gedeputeerden »). 1U8. I. Voor den openbaren dienst bestemde eigendommen van o6 PyOVlncl,e worden niet vervreemd, bezwaard of verpand den opentaren ' 3. Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van het besluit, waarbij dat is geschied, aan den Gouverneur-Generaal herziening vragen, binnen drie maanden nadat het ter hunner kennis is gebracht. HOOFDSTUK VII. Het hooger toezicht op de provincie. 129. 1. De besluiten van den provincialen raad, van het college van gedeputeerden en van den Gouverneur, die met net algemeen belang of met een algemeene verordening strijdig zijn, kunnen door den Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, worden geschorst of vernietigd. 2. Het schorsings- of vernietigingsbesluit wordt met redenen omkleed in de javasche Courant geplaatst. _ 130. 1. In geval van schorsing wordt in het besluit de duur der schorsing bepaald. 2. Zij kan niet langer duren dan een jaar. , , . 3. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit. 131. 1 Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernie- X r2ii»" S"Cl""S,e besluit niet «"°W- d«» «onk dit geacht 132 "si,»'!;"' ter8e,i"s in de j»™sa« c*™,,. worden geschorst.' * ^ ^ ^ gCWeeSt' kunnen nlet opnieuw voor zoover die „o/voL v™SS^T^ Vern'eM beS'°" de ^„l£rv3ke S SZ ^ TJ"* ?'f'"? W«* ><™ verneur zorgen dat m geval van schorsing of T keuring hunner besluiten zoo noodi- opnieuw in £ k!"? / niet~goed- veïHJe ittrkel"iM^ J*kJ- pro^s^™ n^r„russchen prrindai gebied worden door den Gouvernem6 pgemee^sc^aPP?n binnen haar landsch-Indïë gehoed bSS ™'f ^ R"") V*° Ned«- Con'JbeSl°it WOrJt ™t redenen °mll«d i" * javasche HOOFDSTUK VIII. Overgangsbepaling1). raadkan worilSS^vLTebtrtï Un™' «er„e Bd. genoenfde tet,™^^Lr*H'3' he.'vorig HwX i|W'ïiUi ™ d™ bedoelde in de plaats treden 2) ' WC 6 term,Jnen v°or de daarin ge3; PzrvtSiiTrrdTr"±ehnfr,oor ™»1 «■»>- artikel 31 aan dien raTd "Jdrf f' VerSaderd' worden de in Gouverneur 3). n6n functlen uitgeoefend door den Gouverneur-GenerTaT^tepaleÏ datum*)"8 °P ^ d°°r den £,n opdat niemand enz. r\ A, c Gedaan te Batavia> den 23sten Februari 1924 e Algemeene Secretaris, D. FOCK Ch. Welter. ,t T^TjTT^ (Uitgegeven 18 Maart 1924.) VÈrnsSiSj- r*t * ™'d tex? ■£■£!■D»*"iïï' % SS ™ ') In werking getreden sT^ S- 548" Ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. S. ->78, houdende instelling van een provincie West-Java, zooals die ordonnantie is gewijzigd cn aangevuld bij ordonnanties van 23 December 1925 Ind S. 661; 7 Augustus 1926, Ind. S. 326; 24 December 1928, Ind. S. 557 en 20 December 1930, Ind. S. 438. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië en den Volksraad gehoord;.... doet te weten: Dat Hij willende overgaan tot de instelling van een provincie West- JaLettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 67a en 131 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie en op de provincie-ordonnantie (Staatsblad 1924 No. /»), Heeft goedgevonden en verstaan; HOOFDSTUK I. Algemeene bepalingen. Art. 1. 1. Het gewest West-Java, in inheemsche talen aan te duiden als Pasoendan, is een provincie. • ,q?- /q. aKL]aJ 2. Artikel 2 van de ordonnantie van 20 Juni i91> Staatsblad No 285) wordt buiten werking gesteld. . . „ . 2. De zetel van het bestuur der provincie West-Java is Batavia. 3. De ressorten en de plaatselijke raden van. a. Bantam, b. Batavia, Buitenzorg en Krawang, c. Priangan, ahrJonSe va» 20 Juni 1925 (Staatsblad No. 285) 4.Ta15.0pfotS raad v„ West-Java is «e.teH uit 45 leden, waarvan 20 onderdanen-Nederlanders, 20 inheemsche onderdanen, niet-Nederlanders en 5 uitheemsche onderdanen, met-Neder lai2derVan de in het vorig lid bedoelde leden worden 11 onderdanenNederlanders, 13 inheemsche onderdanen, met-Nederlanders en 3 uitheemsche onderdanen, niet-Nederlanders door verk.ezing, de overige door benoeming aangewezen. i i ij 5. Van de 13 in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde leden inheemsche onderdanen niet-Nederlanders ^ordenaangewezen door de betrokken kiezers binnen het gebied van de af deeling. ö. Bantam b. Batavia I lid c. Buitenzorg ~ leden d. Krawang 1 lid e. West-Priangan ' " ƒ. Midden-Priangan ' » §. Oost-Priangan j: ,eden h. Cheribon ^ >> i- Indramajoe . ^ >> I lid HOOFDSTUK II. Oh Huishouding en het Medebestuur van de provincie West-Java. Afdeeling i. Overdracht van de bemoeienissen van het Centraal Gezag op de provincie West-Java. 19W No. 1906No.83 jis. West-Java met uitzo dien z,n gewijzigd, dat wo'dt gelezen stadsgemeenten, m 1. in artikel 2: a. in het eerste lid: *. .-n saters ts??! Sen" °nde' B°eJt"'r,n8 va" '"1 »"<=!!« van ge&pu" „ \ ort,fe' 3 in PIaats van de woorden: artikel een tweede Ed word, loeSo^.'TuiLdé:"" ",Mp"0M,a vernietigd' beStuurshoofd van anderen rang te allen tijde worden vernietigd . „college van gecommitteerden te allen tijde worden ver- 16 nietisd. Van de beslissing van het college van gecommitteerden is binnen één maand hooger beroep gelaten op het college van gedeputeerden ; V in artikel 8, tweede en vierde lid, artikel 9, tweede lid, artikel I I, eerste en derde lid, voor „hoofd van plaatselijk bestuur : „college van ge VI in artikel 8, derde lid en artikel 11, tweede lid voor „dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of van het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang, en nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd, dat : het woord „tenzij ; VII. in artikel 11, derde lid, in plaats van de woorden „Hootd van gewestelijk bestuur": „college van gedeputeerden • 7. Het reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera (Staatsblad 1907 No. 212 jis. 1912 No. 567, 1913 No. 712 en 1918 No. 277) wordt voor de provincie West-Java in dien zin gewijzigd, dat: le. daarin gelezen wordt: ,, , a. in plaats van „de Directeur van Binnenlandsch-Bestuur . „het college van gedeputeerden ; „ ,, b. in plaats van „het Hoofd van gewestelijk bestuur : „het hootd der afdeeling"; 2e. daarin vervallen: . A] . , a. in artikel 1, eerste lid, de woorden: „den met de controle in het betrokken ressort belasten dan wel door een aan dezen toegevoegden Europeeschen ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur in over- 1 t" b m artikel' 11, in het eerste lid, de woorden: „het hoofd van plaatselijk bestuur" en „gehoord" in het tweede lid de woorden, „van het hoofd van plaatselijk bestuur ; c. in artikel 12, eerste lid, de woorden: „en het Hoofd van plaatselijk bestuur", terwijl voor het woord „zijn wordt gelezen „is , d. in artikel 14, tweede lid, de woorden: „het hoofd van plaatselijk bestuur, in overleg met ; . i--i e. in artikel 16, tweede lid, de woorden: „het Hoofd van plaatselijk bestuur, na" en: „te hebben gehoord . i • 8. 1. De provinciale raad van West-Java is bevoegd bij verordening het onderwerp te regelen, waarin bij de ordonnantie van 16 Jul, IV15 (Staatsblad No. 464) is voorzien (regeling van de verplichting van particuliere ondernemingen van landbouw of n.Jverhc,d zoomede van andere ondernemingen of personen op Java en Madoerai tot herst van de door hun karretransport aan desawegen en de daarin gelegen kunstwerken toegebrachte schade). n -i rru 2 Indien van de bij het vorig lid verleende bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, houdt de genoemde ordonnantie bij de .mverkmgtreding van de desbetreffende provinciale verordening voor West-Java op van kracht te zijn. nog niet in werking ^getreden^brft06^6 pr°,VInaaJe ver°rdening West-Java van kracht ' J f^emde ordonnantie voor gewiegd dat - »»—» ^feo,,ege van h' m£ir;H°°H ™n P'aa,Seliik bestu°r": co"ege van geeom- ambtenaar": „t/zij'nen'gênoegra""'1™ "'e" genoe«en ™> dl™ \ '• Ue Provinciale raad van West-lava ,<= j • , neming van de voorschriften van artikel 57 eer t ega' rr]et.!I}ac'lthet reglement op het beleid der Regeerine' vln N^I Tt 'r I?" na ingewonnen advies van de rwnt L j Nederlandsch-Indië, persoonlijke diensten CartoeT" ! ^'3?6"^611,,33^ en der zoomede de gevS raJn en d' eCmSChe verPlicht ». kunnen worden gevorderd, te regelen!^ ^ V001"Waarden' waar°P zij treden niet iifweitmg al^rens'd^" rT" provinciaIen raad z'jn goedgekeurd g' d°°r den Gouverneur-Generaal te wordt gemaakt,houden de^donnamiesed°e'? 1 ^evoegdfleicl gebruik 1914 (Staatsblad Nos lol en ï 9M2' Januan en 28 Maart Np. 66), zooals deze gewijzigd ziinb;;!? 2I,Januan. 19,6 (Staatsblad 1919 (Staatsblad No 723) en 29 F,,»9 ,van 28 October Nos. 510 en 658) CimSkSSfe ^TH'92,0 d. de minimum aan te houden voorraad zout met aanwijzing van h gedeelte, dat daarvoor in de binnenlandsche pakhuizen of debiet plaatsen aanwezig moet zijn; . • i. ,i „prJ e. het deel van de opbrengst, dat aan de provincie wordt uitgekeerd. 18. Onverminderd het bepaalde bij artikel 26 tweeHp 1,M J ordonnantie gaan de eisendnmmPn lJt i ' , ,ld> dezer inantSwo gelegen regentschappen g gen0emde Provi™e ^=sssss^f provincie tot terugvordering van de regentschanïnvTü' ^ de SïSr a,ndeCl " ^ de «fc Wi de i&ZSj " i» beheer o,.rge„ome„ in beheer ge„eeTzFndfw«en™7 fPi °PSeh,even re!s»"» beLr^3n^rdLbrTPb'°Penlïre "ege" mel Je d»»»« standige 8emee„!chkppe„!dTbeÜr™iTnCt fff" 't provincie over te brengen. noord, m het beheer der 3 Zij, die van den onderhoudslast worden bevriid t.,™ W l besluiMot^overneming in Weer bij de provinc^£ "J Art- ' ™n de ordonnantie van 8 Februari 1978 [„,) c 07 1 ■ , Java (s35^925kNc!73V78) tnde"^ t0t insteI1'"S van de provincie Westvoor zoover die op 1 Wi 1°Tgedr^en aut°™bieldiensten ~n onder „'derVooTd^v^st' eene jaarlijksche, afkoopbaar te stellen uitkeering die niet hooger mag zijn dan het gemiddelde van de over de laatstverloopen drie jaren aan het onderhoud werkelijk bestede kosten. . i - 4. Het in het tweede en derde lid van dit artikel bedoeld besluit treedt niet in werking dan na door den Gouverneur-Generaal te zijn 21. Aan 'de provincie West-Java worden overgedragen. A de door het opgeheven ressort van den plaatselijken raad van Batavia, Buitenzorg en Krawang geëxploiteerd geweest zijnde: 1. grindwinning te Serpong; 2. drinkwatervoorzieningen te iangerang en Krawang; B. de door het opgeheven ressort van den Plaatseliiken raad van Priangan geëxploiteerd geweest zijnde:^ 1. ziekenhuizen te Tasikmalaja en Liaioet; 2. electriciteitsbedrijven te Tjiandjoer en wroet, 3 waterleidingbedrijven te Tjiandjoer, Tasikmalaja en Uaroet; C. het door het opgeheven ressort van den plaatselijken raad van Cheribon en Indramajoe geëxploiteerd geweest zijnde: 1. ziekenhuis te Indramajoe; 2 steenbreukbedrijf van den Goenoeng S>iwoer. 22. 1 De locale verordeningen tot de inwerkingtreding van deze ordonnantie van kracht voor de bij artikel 3 opgeheven ressorten van plaatselijke raden, blijven als provinciale verordeningen in hetzeltde gebied als tot dusver gelden, met uitzondering van die, welke de hettmg of invordering van belastingen betreffen, voor zoover deze met genoemd zijn in het volgende lid en behoudens hetgeen verder in dit artikel en elders in deze ordonnantie is bepaald. . , 2 Van laatstgenoemde verordeningen blijven alleen als provinciale verordeningen in hetzelfde gebied als tot dusver gelden die, we ke voor een der in het eerste lid bedoelde ressorten regelen geven ten aanzien van de heffing of invordering van wegenbelasting, motorrijtuigenbelasting, opcenten op de Landsverpondings-, personeele ot inkomstenbelasting en bijdragen voor verleendevrachtautovergunni- gen, behoudens hetgeen verder in dit artikel en elders in deze ordonnan- tl631S De' bevoegdheden en plichten, tot dusver voor de bij artikel 3 opgeheven plaatselijke raden, voor hunne voorzitters, commissien en leden, voor de plaatselijke ambtenaren van hunne ressorten alsmede voor het hoofd van gewestelijk bestuur voortvloeiende uit de in hun ressort geldende ingevolge de bepalingen van het eerste en het tweede lid gehandhaafde verordeningen, gaan over onderscheidenlijk. a. die van de plaatselijke raden op den provincialen raad; b die van het hoofd van gewestelijk bestuur, de voorzitters, commissiën en leden der plaatselijke raden op het college van gedeputeerden ; LrJ' a[Jlbten,ren d''I ressorten v«„ plaatselijke raden op de ambtenaren 6 Va" »" •= «l*n proviS.t 4. De provinciale raad is bevoegd om de ino-evnlcr^ l iX V j" T" ™ tW«Je lid gehandhaafde ve?3in«ntPte" ™ t bt;a„tre ,e vervangen of da*rm 23. De provinciale raad is bevoegd om ten aanzien Mn J BSiE eerste Hd EET ""j ^ be,VOegd ten aanzien van de in het 1 Januari 19323). * ape werken met ingang van Van-het bepaalde in art'kel 68, tweede lid dei Locale kaden Ordonnantie wordt de dienst der k ' A ' ressorten ^ 5£ - ) Aldus gewijzigd b,j ordonnantie van 23 December 1925 Ind S tól a AHu—vuld.b,, ordonnantie van 7 AugusTus 1926 Ind S 326 ) D,t lid ,s gewijzigd bij ordonnantie van 20 December 1930.' Ind S 438. door het college van gedeputeerden en voorloopig vastgesteld door den provincialen raad van West-Java. . , . . , 2. De saldi dier rekeningen worden in s Lands kas gestort. Slotbepaling. 27. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van 1 Januari 1926. En opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den Men Augustus D. FOCK. De Algemeene Secretaris, G. R. Erdbrink. (Uitgegeven 17 Augustus 1925.) Ordonnantie van 14 November 1927, Ind. S. 528, houdende een algemeene Kiesordonnantie voor de provinciën op Java en Madoera, zooals zij is gewijzigd en aangevuld bij ordonnantie van 21 December 1929, Ind. S. 488 (Java Provinciekiesordonnantie). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. ... Dat Hij eene algemeene kiesordonnantie voor de provinciën op lava en Madoera willende vaststellen; . Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord en in overeenstemming met den Volksraad; Heeft goedgevonden en verstaan: „o „ , . ,,c , , , Met intrekking van de ordonnantie van 23 Februari 1924 (Staatsblad No 80), zooals die is aangevuld bij de ordonnantie van 14 Augustus 1925 (Staatsblad No. 399) vast te stellen de ondervolgende kiesordonnantie voor de provinciën op Java en Madoera. HOOFDSTUK I. Kiezers. Art. 1. 1. Voor zoover de leden van den provincialen raad door verkiezing worden aangewezen, worden zij verkozen door de leden van de raden der binnen de provincie gelegen regentschappen en stads- gemeenten.^ie ^ ^ meer dan een raad, kan slechts in één dier colleges zijn stem uitbrengen. HOOFDSTUK II. Kiesdistricten. 2. Voor de verkiezing van de leden van den provincialen raad, behoorende tot de groep der onderdanen-Nederlanders, zoowel als danen nilt Ntrl ^ J behoorende tot de groep der uitheemsche onderdanen-niet-Nederlanders, vormt de provincie één kiesdistrict Voor de verkiezing van de leden van den provincialen raad behoorende tot de groep inheemsche onderdanen-niet-Nederlanders wordt de provincie verdeeld in kiesdistricten elk omvattende het gebied van eene afdeeling (residentie). g HOOFDSTUK III. Verkiezing. § 1. Candidaatstelling. • f' 1 • De candidaatstelling voor het lidmaatschap van den provincialen raad heeft plaats op den door den Gouverneur vastgesteTden datum welke op een der eerste acht dagen van October moeTva len JL De kiezers kunnen slechts cand.daten stellen uit de groep' waartoe zij zei ven behooren. s'oep, dafên'^n ^6 OPgT,Van Cand!daten "iet meer namen van candidaten dan tweemaal het aantal te vervullen plaatsen bevatten 6 I Df inrl Tg niet meeLr dran ,één onderteekenen. . ; Ue lnd'ening der opgaven heeft plaats op den dag der candi daatstelling tussche» d« voormidigs 8 uur en L „middag L)e opgaven in het eerste hd vermeld, moeten inhouden den voorletters de woonplaats, zoomede andere voor de persoons- nduidmg der candidaten noodzakelijke toevoegsels en onderteekend zijn door ten minste drie kiezers. onaerteekend 3 Naast de onderteekeningen moeten worden vermeld de namen -anduidf tC voorletters, of andere voor de persoons- hd zijn! n°0dzakehJke toevoegsels, zoomede de raad waarvan zij rJri;/!6 V°rm ,en innchting van de formulieren voor de opgaven van candidaten worden vastgesteld door den provincialen raad • 'ormulieren voor de opgaven van candidaten zijn gedurende verS T r' Cn °P f™ dag der candidaatstelling kosteloos krijgbaar ten kantore van de voorzitters der regentschaps- en stads gemeenteraden en van de districts- en onderdistrictshoofden. 3.1. Ue inlevering der opgaven geschiedt persoonlijk door een van de PerS°fnei?' dle haar onderteekend hebben, bij de voorzitters regentschaps- en stadsgemeenteraden, en voor zoover de Pgaven van inheemsche onderdanen niet-Nederlanders betreft bii irai™18eves,isd bi™" 3 Opgaven'^welke^Unnen teSenw°ordig zijn. ö' W°rden ingeleverd door personen, die haar niet onderteekenden; b. worden ingeleverd buiten den vastgestelden tijd of bij een anderen voorzitter dan in het eerste lid aangewezen, dan wel c. niet voorzien zijn van ten minste drie handteekeningen, de daarnaast te stellen namen en de vermelding van den raad, waarvan de dragers lid zijn, worden door den voorzitter geweigerd. 4. In alle andere gevallen stelt deze een bewijs van ontvangst ter hand aan dengene, die de opgave inlevert. 5 Is de voorzitter van oordeel, dat de opgave niet voldoet aan andere wettelijke eischen dan in het derde lid bedoeld, dan wordt daarvan, met mededeeling van de redenen, in het bewijs van ontvangst melding gT3 In dit ontvangstbewijs wordt tevens bekend gesteld, dat het den onderteekenaars der betrokken opgave zoowel gezamenlijk als ieder afzonderlijk vrij staat om zich, hetzij schriftelijk, hetzij bij gemachtigde tot het ter hoofdplaats der provincie zitting houdend stemkantoor te wenden ter weerlegging van de in het bewijs van ontvangst vermelde bezwaren. , , , . . 10 1 Zoodra de in artikel 6 tot het inleveren van opgaven van candidaten bepaalde tijd is afgeloopen, sluit de voorzitter, na daarvan afschrift genomen te hebben, de ingeleverde opgaven van candidaten in een enveloppe, verzegelt deze en zendt haar aangeteekend op naar het ter hoofdplaats der provincie zitting houdend stemkantoor. 2. Indien geen opgaven zijn ingediend, doet de voorzitter daarvan bij aangeteekend schrijven mededeeling aar het stemkantoor. 11 1 Ingeval een in het vorige artikel bedoelde enveloppe met opgaven in het ongereede geraakt, zendt de voorzitter van den betrokken raad de door hem gehouden afschriften op aan het stemkantoor, me overeenkomstige toepassing van hetgeen in het vorige artikel ten aanzien van de origineele opgaven is bepaald. . . , 12. 1. Het stemkantoor bestaat uit een voorzitter en twee leden zo'omede twee plaatsvervangende leden, welke allen worden benoemd door het college van gedeputeerden. ■ • . • i . 2 Bij provinciale verordening wordt de nadere inrichting van het kantoor, zoomede het bedrag der zittinggelden voor de leden bepaald. 13. 1. Nadat alle ingeleverde opgaven van candidaten zijn ontvangen voegt het stemkantoor onverwijld de opgaven samen tot lijsten. 2. Er zijn afzonderlijke lijsten voor de provincie, ten behoeve van elk der in artikel 2 genoemde groepen, zoomede voor elk kiesdistrict ten behoeve van de in artikel 3 bedoelde groep. 3. Op de lijsten worden in alfabetische volgorde gebracht de namen der candidaten, hun voorletters en andsre voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels. , , 4. De vorm en inrichting der lijsten worden vastgesteld door den provincialen raad. • mj stem!re Anwk hT ?,I't °P- de regentfhaPS- en stadsgemeenteraadskantoren voor een A 13m1STdt nerrkf ïgd' jeg^Vk "?et de 1'isten bedoeld in en • Jn bel""Kl Se™akt' ™ ger,d^rL%t;nlt:nLThe' pr^"h^ »»- 20. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 16 en 17 wordt in de Generaal P voorzien door benoeming door den Gouverneur- § 2. Stemming. De stemming heeft plaats in daarvoor uitgeschreven afzonden daaS rngT ^ regentSchaPs" stadsjemeenteraden op minste 14,? door den gouverneur vast te stellen datum, welke ten na de K L T" j cand|daatstelling en ten hoogste 30 dagen na de bekendmaking van de in artikel 13 bedoelde lijsten moet vallen 11 J Cen raad niet de meerderheid van het bij de in- stelhngsordonnantie vastgestelde aantal leden aanwezig is gaat de stemming niet door en wordt de vergadering uitgesteld tot een naderen datum. Deze datum wordt tegelijk met den in artikel 21 bedoelden datum vastgesteld. 2. In deze nieuwe vergadering wordt door de aanwezige leden gestemd. . , 23. Nadat de vergadering door den voorzitter is geopend, wijst de voorzitter twee leden aan, die met hem, als voorzitter, een stem- commissie vormen. 24. 1. Op de stemkaarten is aan de eene zijde gelegenheid tot invulling van den naam, voorletters en andere voor de persoonsaanduiding van den candidaat of de candidaten noodzakelijke toevoegsels, aan de keerzijde is de handteekening van den voorzitter van den raad gestempeld. . ., . n , 2. De stemkaarten hebben voor elk der in de artikelen Z en j bedoelde groepen verschillende kleuren. 3. Het model en de kleur van de stemkaarten worden vastgesteld door den provincialen raad. 25. 1. De voorzitter draagt zorg, dat een voldoend aantal stemkaarten van elke kleur vóór den aanvang der stemming in de vergadering aanwezig is. , 2. Geen andere stemkaarten mogen bij de stemming worden gebruikt. . ,. , ... 26. Iedere kiezer ontvangt uit handen van den voorzitter, die daarbij overluid van de presentielijst den naam van den kiezer voorleest, een stemkaart voor de groep waartoe hij behoort. 27. 1. Na ontvangst van de stemkaart gaan de kiezers naar de volgorde van de presentielijst naar een beschikbaren lessenaar en stemmen op een voor anderen niet zichtbare wijze, door met inkt in te vullen den naam, voorletters en andere voor de persoonsaanduiding noodzakelijke toevoegsels van den candidaat of van de candidaten hunner keuze, in het laatste geval, in de volgorde waarin zij aan die candidaten de voorkeur geven. .. , 2. De kiezer vouwt de kaart dicht naar de zijde, waarop de naam van den candidaat of van de candidaten, is gesteld en levert de kaart in bij den voorzitter van de stemcommissie, die zich overtuigt, dat zij aan de buitenzijde den voorgeschreven stempel draagt. 28. Een der leden van de stemcommissie houdt, door het stellen van zijn paraaf naast den naam van den kiezer op een afschrift van de presentielijst, aanteekening, dat de kiezer aan de stemming heeft deelgenomen. ....... „• 29. Een kiezer kan, wanneer hij zich bij de invulling van zijn stemkaart vergist, éénmaal een nieuwe kaart aanvragen, mits de eerst overhandigde door hem wordt teruggegeven. , . 30. Wanneer blijkt dat een kiezer lichamelijk hulpbehoevend is, kan de voorzitter van de stemcommissie toestaan, dat hij zich doet bijstaan. 31. I. Nadat de kiezers hun stem uitgebracht hebben, wordt van elke groep het aantal ingeleverde stemkaarten door den voorzitter aan de aanwezige kiezers bekend gemaakt. aan . De stemming is voor eene groep nietig, indien het aantal in LïïfcÏÏdlTegn,;dITrtrZeenrLde S'emkaar'en; 2j. ,HlJ dee,t ,na opening van elke kaart den naam mede van rlPn vongeartikefvanden'c 'd'd ï UltgebrachtJ of> in het geval van het k»™,,"h« ö r iti r ™n de •"!m,taar, seldt o™r"- en teekë™ dnet:mleie;.Van het ™ <"« n, JU''d^biUfwXaardJZlin "i"1"" <*»" <•■«. welke vol- worden geblfkT ord™<« Hieven voorsehriften m„ge„ 2. Van onwaarde zijn voorts de stemkaarteno. waarop geen der candidaten is vermeld; b. waarop de namen van andere personen dan de candidaten of waarop andere toevoegsels geplaatst zijn; . , c. waarop de aanwijzing van een candidaat geschied is op een andere wijze dan is voorgeschreven; d. die eene aanduiding van den kiezer bevatten, e die niet voorzien zijn van den voorgeschreven stempel. ' 3. Onder toevoegsels worden niet verstaan punten, strepen, vlakken, nagelindrukken, vouwen, scheuren, gaten en vlekken, tenzij deze blij baar opzettelijk zijn aangebracht. , , ^ 38. 1. Het stemkantoor beslist over de waarde van de stemkaart terstond nadat de kaart is geopend. 2 De voorzitter maakt de reden van ongeldigverklanng onmiddellijk bekend. Indien een der in de zaal aanwezige personen dit verlangt, moet de kaart worden vertoond.^ Van een en ander geschiedt aanteekening in het proces-verbaal der stemming. 39. 1. Indien slechts één lid moet worden gekozen, maakt, terstond nadat alle stemkaarten zijn geopend en de uitgebrachte stemmen zijn opgenomen, de voorzitter het getal der geldig uitgebrachte stemmen bekend, dat in het geheel en dat op elk der candidaten is uitgebracht. 2 Indien op een stemkaart meer dan één candidaat is vermeld, wordt alleen rekening gehouden met den eerstvermelden candidaat. 3. Gekozen is hij, die het grootste aantal stemmen op zich heeft vereenigd. 4 Bij gelijk aantal stemmen beslist het .ot. 40 1 Indien meer dan een lid moet worden gekozen, bepaalt het stemkantoor het kiesquotiënt, dat is het voor eene verkiezing vereischte aantal stemmen. , , . ., , 2 Het kiesquotiënt wordt verkregen door het aantal der in artikel 5D bedoelde stemkaarten, te deelen door het aantal te vervullen plaatsen vermeerderd met één, en het quotiënt te verhoogen tot het onmiddellijk daarboven liggend geheele getal. 41. 1 In het in het vorige artikel bedoelde geval ge.dt elke stemkaart als een stem voor den eersten daarop geplaatsten candidaat. 2. Zoodra deze het kiesquotiënt heeft bereikt, wordt dit door net stemkantoor vastgesteld, en hij gekozen verklaard, wat door den voorzitter direct wordt bekend gemaakt. 3. De volgende stemkaarten, waarop de naam van den gekozene als eerste voorkomt, gelden verder als eene stem voor den volgenden daarop geplaatsten candidaat, die het kiesquotiënt nog met heett Indien, nadat alle stemkaarten voorgelezen zijn, nog niet zooveel personen zijn verkozen, als plaatsen te vervullen zijn, geschieden eene tweede, en zoo noodig verdere voorlezingen. 2. Ook daarbij geldt elke stemkaart als een stem voor den eersten daarop geplaatsten, nog niet gekozen candidaat. . De voorlezing der stemkaarten wordt gestaakt 7nnrlr*i i peST T rk°Ze° »is <« ver™lL" ^Z°°dra ™TOl 2 De Py °°rfltter rnaakt ien uitslag der verkiezing bekend ZT d£i £ be- een proces-verblTop^T^dX de voorzitter S^^teëïSsS HOOFDSTUK IV. Verdere Voorzieningen. heS'blkndgTS'torftnj' V??'"U''':k" °',slas der '«feing «mfagt» afzonderlijk i„ J %k 'fit T ■ |. den regent, dan wel: b. 1. den regentschapsraad en 2. den regent. Afdeeling 2. De regentschapsraad. hef'Jn JïïJL'X'"'gcLX* li * ^r-orJonn.n.ie aTl de:er .eden indiening { "V d«" Gouverneur, n, voor elke te vervullen'plaats. 606 aanbeve,lnS van twee personen gewezen''het aantel lX/1^bthÜtTotdef"116 ^ tCVenS Mn" a. onderdanen-Nederlanders; c ;,;!remSChue ondfdanen-niet-Nederlanders; . ïtheemsche onderdanen-niet-Nederlanders 2). in den regentschapsmaTde mL^Lrhetf ^ gen°emde groeP vormen Nederlandsche i™"6" ^> mann* zijn, hun werkelijk verblijf hebben hmn U ^ Ne^erla?dscIl-Indië derlijke binnen de grenzen Va^ ^ ^ntschap, de afzonder- AUWd in het tweede lid „„ .rt.fffdïrbf IXg^n! de'n" ..J. onderdanen, Ned„i.„Je„ ' '« """ <■ =tte assaa;=safis-?- leeftijd van 25 jaren bereikt hebben, de schrijfkunst met Latijnsche karakters machtig zijn, niet krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer over hunne goederen hebben verloren, of van eenig recht of eenige bevoegdheid zijn ontzet, noch in staat van faillissement verkeeren. 7. 1. Het lidmaatschap van den regentschapsraad is onvereenigbaar met de betrekking van: a. vice-president of lid van den Raad van Nederlandscrwndie, b. algemeen secretaris; c. hoofd van een departement van algemeen bestuur, d. Gouverneur of resident; e. lid van het college van gedeputeerden; ƒ. secretaris van den provincialen raad; alsmede met een betrekking, waaruit rekenphchtigheid dan wel ondergeschiktheid aan den regentschapsraad voortvloeit. 2. De in het voorgaande lid genoemde betrekkingen worden geacht niet vervuld te worden, indien zij tijdelijk worden waargenomen, tenzij die waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen o reeds zes maanden heeft geduurd. 8. 1. De leden van den raad mogen: . a. in rechtsgedingen, waarin het regentschap betrokken is, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn; b. over de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam, tot welks bestuur zij behooren, met uitzondering van de regentschapsrekening, niet medestemmen; c. geen werken, leveringen of transporten ten behoeve van het regentschap aannemen, noch zich borg daarvoor stellen, of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel hebben; d. middellijk, noch onmiddellijk, deelnemen aan onderhandsche pacht van zaken van het regentschap of aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van het regentschap. 2. Van deze verbodsbepalingen kan de raad in bepaalde gevallen dispensatie verleenen, indien het belang van het regentschap dat 9. 1. De raadsleden hebben behoudens het bepaalde bij het tweede en derde lid zitting gedurende vier jaren. 2. Zij treden tegelijk af, voor de eerste maal op den dertigsten September van het derde jaar volgende op dat, waarin de ïnste.lingsordonnantie in werking treedt, en voorts om de vier jaar op den dertigsten September. , 3. Hij, die eene tusschentijdsche opengevallen plaats vervult, treedt nochtans tegelijk met de andere leden af. 4. De aftredenden zijn dadelijk weder verkiesbaar of benoembaar ). i) Dit artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 7 Augustus 1929, Ind. S. 315. * ordonna,ntie wordt geregeld de bevoegdheid tot het kiezen pfaatsheeft ^ zoomede de wijze, waarop de verkiezing 11. I. De benoemde of yerkozene geeft binnen twee weken na ontvangst van het hem door den regent toegezonden bericht van zijne benoeming of verkiezing kenn.s aan den regent of hij de benoem ng ot verkiezing aanneemt. s 2. Indien de verkozene in meer dan één kiesdistrict verkozen is 3l£T-e y|erJeS'mï8 S'"j 'JT "'«-bftd'l'-e zoomede den OD het rnll ^ J i gedurende vier weken hooger beroep op *?et college van gedeputeerden open. • [;' '■ Wanneer leden van den regentschapsraad hun ontslag nemen richten zij hun daartoe strekkende schrijven aan den regent dp k JJ' •16 T c 8 gen,0m?n heeft- blijft lid, totdat zijn opvolger de benoeming heeft aanvaard, of tot de zitting is toegelaten U • 1 Van , re8entscbapsraad, een der in artikel 6 verSa^deVbr?Cfe-n Verllezende' of/en d«r in artikel 7 onvereenigbaar verklaarde betrekkingen aannemende, houdt op lid te zijn. 1J geeh biervan binnen veertien dagen kennis aan het college van gecommitteerden, met vermelding van de reden is die kennisgeving niet binnen den bepaalden tijd ontvangen d,n cojrfjteert het co lege van gecommitteerden, zoo m gheid voor hen geldende burgerlijkeglandsd?enaren^eldende"16^1?^1118611't ^ jUroPeesche bezoldiging uit 's Lands kas nntv ' ,1 verstande, dat zij, geen 2e klasse, vermeld in artikel 2 van^het 'a]W en Sf?nsschikt in de 2. He. in het vorige hd va„ d™,rtiW heTS" R,eT8'ementvoor zoover terzake van dezelfde reis of hn? IM ïfr ^ staat a"een, koming in reis- en verhlnfL-n t elfde verblijf geen tegemoet- ofhetLsort vLeen Wa!è„Sn|en0'e,n word' «nwege het Land 67c van het Reglement op het beleid WR 660 °P v.oet van artikel Indiê ') als zelf! JJigVTemeSar,™ geenn8 T N^'l»chprovincie2). eenschap aangewezen ander gedeelte eener Afdeeling 3. Het college van gecommitteerden. ~ o—UCA/. v.nden^ den *°°™« teerden als''voor^eel gecommit- den regentschapsraad gehoord wordt K ° U !f T" ^deputeerden, als leden genoord, wordt bepaald, doch ten minste twee a¥'^,s=»^ttI£K-ö dm r"ad: op gecommitteerde te zijn. C" 'egentsc^aPsraad te zijn, houdt tevens lid^n' een^esEsZr''^ 'mm zi'n Ind. S. 488. 3) Dit lid is aldus gewijzigd bij ordonnant.e van 4 Januari 1928, Ind. b. L. na itÏTjn' ~ F «""» — college van gecommitteerden. 60 regentscflaPsraad of het van het college^van'"""^^^™8' b™ren ter kennisgeving ge,"""ho"1„g'Twrriia^m'j. 'Ïl'r'd '""!'; """ Z',ne Cenejal heef, plaat, gehad, , hij «, 'i.vj; resy;„,Db\SeZ3bna,± T "7 ^ «T" d» d« a^ni„^ieSf™taTgMsA,a'?n:t' "k"* en,fnts!»« * ambteIS voorbehouden of door den r;Xï °°T Z°jVer zu^s niet aan anderen "in Allo I l , aad aan aderen is opgedragen 2) ciafdie^LXter &£re"' ^7™" «H. U"d«" » P"™' staan onder de bevelen van den regent regCntSchap worden ««steld, teerden belast wordende" terkMamhede^^ C°bT ^ gedepu" regentschap. In dit geval wnrrh rU ' -k j. behoeve van een regentschapsbestuur en het daaraa^'ond r"8 U'l tenarf;n tot het noodig door het college geregeld 3). f PersoneeI zooveel ',25' ',id s-398 •! iay± f,g; Ini s. 3,a 31. De regent beschikt voor den dienst van het regentschap, voor zoover het naar zijn oordeel noodig, en met de eischen van s Land» dienst vereenigbaar is, over het hem als landsdienaar ondergeschikt P 32. Aan niet ter beschikking van het regentschap gestelde landsof provinciale dienaren mag van wege het regentschap geen belooning, in welken vorm ook, worden toegekend, dan met voorafgaande bewilliging, onderscheidenlijk van het betrokken departementshoofd ot van het college van gedeputeerden 1). 32a. 1. De ter beschikking van een regentschap gestelde landsen provinciale dienaren worden geheel uit de regentschapskas bezoldigd. 2. Door het regentschap wordt maandelijks onderscheidenlijk in 's Lands kas en in de provinciale kas gestort een in eerst-bedoeld geval door den Gouverneur-Generaal, in laatstbedoeld geval door het college van gedeputeerden te bepalen percentage van de bezoldiging van de in het vorig lid bedoelde lands- en provinciale dienaren, wegens kosten van verloven, wachtgelden en pensioenen ). _ 32b. De overgang van landsdienaren en van ambtenaren in dienst van locale ressorten in den dienst van het regentschap en de voorwaarden, waaronder die overgang plaats heeft, worden geregeld door den Gouverneur-Generaal 2). Afdeeling z. De secretaris. 33. 1. Als secretaris van den regentschapsraad en van het college van gecommitteerden treedt op de regentschapssecretaris. 2. Hij is den raad, het college van gecommitteerden en commissiën uit den raad behulpzaam in alles, wat hun werkkring aangaat. 34. Bij ziekte, afwezigheid of ontstentenis van den secretaris voorziet de regent in de waarneming zijner functiën. HOOFDSTUK IV. De vergaderingen van den regentschapsraad en het college van gecommitteerden. Afdeeling 1. De vergadering van den regentschapsraad. 35. 1. De regent belegt en leidt de vergaderingen van den regent- 2.P Hij zorgt voor de handhaving van de orde in die vergaderingen. 36. De vergaderingen van den regentschapsraad worden gehouden ter hoofdplaats van het regentschap. !) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 14 Augustus 192d Ind. S. 398. 2) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 14 Augustus 1925. Ind. b. , ,37' De reSentschapsraad vergadert zoo dikwijls de recent nf 44" ver8'derin8 ■* gadering wordt belegd. ' ' waarvoor de ver- 39. L De vergaderingen worden in het openbaar gehouden voorzitter ffnSJ »f« "«U4 bn daarin houden. biigeW00nd' ^ Ippissss worden oven" "«Sadering lan geen beslissing ge„ome„ a. de begrooting en de begrootingsrekening ■ b. wijziging van de begrooting; c. invoering, wijziging of afschaffing van belastingen- d. het aangaan van geldleeningen; g n- ' LSr dL ^e„, £• het treffen van dadingen; i' het gCh|el °f gedeelte,li% kwijtschelden van vorderingen4^e^^j^'^g^n'verkozen^'leden. 'nr'c^t'ngen van openbkar nut; orde'in'de d«r de,! ™d L"ittTT''®™8 "t™* aan de oor oen raad bij het reglement van orde te bepalen taal. 2. Bij de beraadslaging kan zoowel de landstaal als de Nederlandsche of Maleische taal worden gebezigd. 3. Indien een der leden zulks verlangt, zet de regent, alvorens een te nemen beslissing in stemming te brengen, voor de leden, die een gebezigde taal niet verstaan, hetgeen in die taal in het midden is gebracht kortelijk uiteen in een der in het vorige lid genoemde talen, welke die leden wel verstaan, en geeft hij hun de gelegenheid ter zake hun gevoelen uit te spreken. De regent kan een der leden verzoeken bedoelde uiteenzetting te geven. 4. In bijzondere gevallen kan de raad zich ter vergadering doen bijstaan door een tolk. 42. 1. De raadsleden onthouden zich van medestemmen over zaken, die hen, hun echtgenooten of hun bloed- of aanverwanten, tot den derden graad ingesloten, persoonlijk aangaan of waarin zij als gelas- tigden zijn betrokken. 2. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan, wanneer hij behoort tot die personen, tot welke de keuze door eene voordracht of bij eene herstemming is bepaald. 43. 1. De raad mag niet beraadslagen of besluiten, zoo met de meerderheid van het bij de instellingsordonnantie bepaalde aantal leden aanwezig is. . 2. Wanneer het in het vorig lid vereischte getal leden niet is opgekomen, wordt eene nieuwe vergadering belegd op de in artikel 38 voorgeschreven wijze, en daarin over de m het oproepingsbriefje der vorige vergadering vermelde onderwerpen beraadslaagd en beslist, ongeacht het aantal leden, dat aanwezig is. 44. 1. De beslissingen over zaken worden bij volstrekte meerderheid der stemmende leden genomen. 2. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer een der leden of de voorzitter het verlangt, en alsdan 3. Bij staking van stemmen in een onvoltallige vergadering wordt het nemen van eene beslissing uitgesteld tot eene volgende vergadering. 4. In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering, wordt bij staking van stemmen, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 45. I. De stemming over personen geschiedt bij gesloten en on- geteekende briefjes. 2. De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist. 3. Bij staking van stemmen beslist het lot. 46. Op de stemming voor de verkiezing van leden van den provincialen raad zijn niet van toepassing artikel 26 en de artikelen 39 tot en met 45. 47. De regentschapsraad stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen vast, dat niet in werking treedt, dan na door het college van gedeputeerden te zijn goedgekeurd. Afdeeling 2. De vergaderingen van het college van gecommitteerden. od4l DJ|bePa'ing V3n de artikel1en 35' 36 en 42 zlJn van toepassing op het college van gecommitteerden. nf icl'v ^ College,van gecommitteerden mag niet beraadslagen of besluiten, zoo niet de meerderheid zijner leden aanwezig is L Wanneer de ,n het vorig lid bedoelde meerderheid niet aanwezig is, wordt een nieuwe vergadering belegd, en daarin door de aanwezige leden beraadslaagd en beslist. 3. Kan de nieuwe vergadering niet plaats vinden, aangezien slechts een persoon aanwezig is, dan worden de functies van het college van gecommitteerden uitgeoefend door dezen eenen aanwezige, hetzij deze de regent of een der gecommitteerden is. held van * besl'ssingen °VtDr zakenietbij algemeene verordening aan den Gouverneur-Generaal of het College '^f^'D^Gouver^uT-^es^raai^n ten bebo.ve der g.UmbMeUn van het regentschap — het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen — opdragen aan landsdienaren, die ten aanzien van de algemeene geldmiddelen van NederlandschIndië met soortgelijke werkzaamheden oeiast zijn , i 2 Deze landsdienaren administreeren de geldmiddelen van het regentschap met inachtneming van de voorschriften, welke daaromtrent door den Gouverneur-Generaal of het College van gedeputeerden W°3^eiZif zorgen, dat de administratie der geldmiddelen van het regentschap geheef gescheiden blijft van de landsadministratie. 77. 1. De Gouverneur-Generaal kan ten aanzien van het beheer der geldmiddelen van het regentschap zoodanige administratieve voorschriften geven, als Hem noodig voorkomen. 2. Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van kracht te zijn, wanneer het onderwerp, daarbij geregeld, nader door den Gouverneur-Generaal wordt geregeld. Afdeeling 2. De begrooting. 78. 1. Voor elk regentschap wordt de eerste begrooting bij ordon- "a2Üe Vervolgens geschiedt de vaststelling jaarlijks door den regentschapsraad. ~i) De beide streepjes zijn misplaatst. Vgl. art. 81, lid 1, Provincie-ordonnantie (hierboven blz. 228). 3. Na het eerste jaar behoeft de begrooting om te werken de soed keuring van het college van gedeputeerden. g°Cd" 4. Het college van gedeputeerden verleent of onthoudt ziine goed keuring aan de begroot.ng in haar geheel. J g ed" van' |e'getrin% van goedkeuring eener begrooting door het college n gedeputeerden geschiedt bij een met redenen omkleed besluft 78a. Voor wijzigingen van de begrooting, ook van de eerste waartoe niet oij de begrooting zelve machtiging is verleend gelden de bepalingen van het vong artikel me, uitzondering »,„ het eêrstelid >) ttSTT - gewonen diens, word, e ontvangsten daartoe boyendien in twee hoofdstukken verdeeld uitgaven uftge^rokkèn°ne U"Sare" ~ «S» 4. Bij de begrooting wordt bepaald: den Do?'1"61611 m°gen W°rden aangevuId door overschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven- oversrb/6 art'kelenï hiTn den P0S^ .voor onvoorziene uitgaven, 11 A 1JVlnf Seooi"loofd is, met aanwijzing tevens van de posten' welke door de overschrijving mogen „orden verhoogd P ' X Alle overschrijvingen worden bevolen door den raad bii met waarvan a,scl"ift wor>« 80. De in art. 78 bedoelde begrooting wordt door den raad minstens l. Is de goedgekeurde begrooting nog niet bekend gemaakt on van hel beheer voor bet alsdan aangevangen dienstjaar. 8 mo^^ van de beding3 ^ 0ntVangSten ten bate 2 De "it^ ' JanUaH t0t en met 31 Decemb- r> Dlt artlkel 18 lngevoeSd b'i ordonnantie van 27 Augustus 1926, Ind. S. 373. tot en met ultimo Februari van het jaar, volgende op het dienstjaar, om de werken, transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, welke volgens overeengekomen voorwaarden in het dienstjaar zouden plaats hebben, doch volgens verklaring van het college van gecommitteerden door buitengewone omstandigheden, in die verklaring te vermelden niet voor het eind van het dienstjaar zijn volbracht, tot en met ultimo Juni van het jaar volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen, wat het verevenen en betaalbaarstellen van de uitgaven en het bewerkstelligen van de ontvangsten betreft. Afdeeling 3. De uitgaven. 84. 1. Het college van gecommitteerden is bevoegd tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben binnen de grenzen der begrooting. 2. Tot handelingen, welke den post voor onvoorziene uitgaven bezwaren, zoomede tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben boven een door den raad te bepalen bedrag, gaat het college van gecommitteerden niet over dan krachtens beslissing van den raad. 3. De raad kan echter zoo noodig het college machtigen om, zonder zijne beslissing in te roepen, tot handelingen als in het vorig lid bedoeld over te gaan. . , ,, i 4. Eene machtiging, als in het vorig lid vermeld, treedt niet in werking dan na door het college van gedeputeerden te zijn goedgekeurd. 85. 1. Wanneer ten behoeve eener door den raad noodig geoordeelde handeling eene wijziging der begrooting is of wordt vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, kan de raad bij een met redenen omkleed besluit de handeling gelasten zonder de vereischte goedkeuring op de wijziging af te wachten, ingeval door zoodanig uitstel een regentschapsbelang met benadeeling zou worden bedreigd. 2. De raad onderwerpt zijn besluit onverwijld aan de goedkeuring van het college van gedeputeerden. . 3. Weigering dezer goedkeuring stuit onmiddellijk de werking van het besluit. 86. 1. Het college van gecommitteerden kan in ^ gevallen van zoo dringenden aard, dat door het vooraf inroepen van 's raads beslissing een regentschapsbelang met benadeel ing zou worden bedreigd bij met redenen omkleed besluit zijne bij of krachtens art. 84 bepaalde bevoegdheid overschrijden. . , 2. Het besluit wordt aan 's raads goedkeuring onderworpen in de eerstvolgende vergadering, waarin, zoo wijziging der begrooting noodig is, ook deze wordt vastgesteld. 3. Weigert de raad zijn goedkeuring, dan worden daardoor de nog voor vernietiging vatbare gevolgen van het besluit vernietigd, zoover de raad niet tevens beslist, dat zi] in stand kunnen blijven. tepïsês *r dan z,,n het t"eede en ^ih ,a° ^ v"««« 88. I. Betalingen ten laste der besfrooting" gescfuVrl^n ^ l sXftdT reS«»' onderteetende bevelschriften Sjfe t?nd°r schnftdelgmg vermeiden den rechthebbende, het onderwem £ ~ m <*" " "MI.«,\e?£XP,rtr GeiraïvXteR beVel,chrif,m "»* J°» » Gouverneurr2' -Tot hj doen va" betalingen kunnen ook sommen ter soede verten fcT.SfX" * °P ^ ^ ™ *« voorwaarden waarop de vordering zich grondt. *" ^ d» in ^ ^ n event.uee! vast te stellen modellen voor door schuldeischers —»" an het regentschap behoorende goederen, hoe ook een^mrl gepeE vaoldoeeenning zijnet'trdering^" 3fgeStaan " geheele J =irerrr-j— - Sir~ tsattistags stat a' dyechten"giSLdenhrdfe^dLtlTchuldeischers van lid van'art 83P; g6n' beh°udens het beP^lde bij het tweede b. de voorschotten, welke in het dienstjaar zijn betaalbaar gesteld 2). '2\ AMm« ®ew!!z!S^ b'i ordonnantie van Tl Augustus 1926 Ind S 373 us gewijzigd bij ordonnantie van 4 December 1925, Ind.' S.' 620.' 94. Ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven worden gebracht: a de uitgaven betreffende het dienstjaar, die hare omschrijving niet vinden in een van de andere artikelen der begrooting, b. onverevend gebleven, niet door verjaring getroffen vorderingen betreffende afgesloten diensten. ... 95. 1 Uitgaven wegens teruggaaf van belasting en wegens terugbetaling van ten onrechte ontvangen of van kwijtgescholden gelden worden gebracht in mindering van de gelijksoortige ontvangsten van het jaar, waarin die uitgaven worden gedaan. 2 Wanneer meer wordt teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere gebracht ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven. . 96. 1. Openbare werken, waarbij heerendienstphchtigen ot veroordeelden worden gebezigd, worden niet aanbesteed. 2 Alle overige werken, leveringen en transporten ten behoeve van het regentschap worden in het openbaar aanbesteed, tenzij de raad in het belang van het regentschap aan een andere wijze van voorziening dC3VO VooJ1 zoovel'de raad zich niet de vaststelling der bestekken en voorwaarden van aanbesteding voorbehoudt, is de regent daartoe bevoegd. 4 De regent houdt de aanbestedingen en is bevoegd tot toewijzing aan'den laagsten inschrijver, die aan de voorwaarden voldoet. 5 Bij overeenkomsten wegens werken, leveringen en transporten worden aan de aannemers geen interesten toegezegd ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen. 97. Het is aan lands- en provinciale dienaren (bezoldigde o onbezoldigde hoofden van vreemde Oosterlingen daaronder niet begrepen) zoomede aan alle ambtenaren en bedienden van een regentschap verboden, werken, leveringen of transporten ten behoeve van een regentschap aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. 98. 1. Bevelschriften tot betaling, die niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn, voor de afsluiting van den dienst bepaald, ZlS2. ^Belanghebbenden kunnen, onder overlegging der uitgereikte bevelschriften, een nieuwe betaalbaarstelling daarvan aanvragen, die door den regent wordt verleend. Afdeeling 4. De ontvangsten. 99. De regent waakt, met inachtneming van hetgeen terzake door den raad mocht worden voorgeschreven, dat de verordeningen en andere voorschriften betrekkelijk de inkomsten van het regentschap naar behooren worden toegepast en dat alles, wat uit eenigen hoofde "iv.hrLZrvt^Udi8d "• <*> 100. Tot den dienst van een dienstjaar behooren- a. de sommen en inkomsten, waaronder te begrijpen tegemoet kommgen uit de Lands- of provinciale kas, die JOT het dfenSr uit de a gemeene of provinciale geldmiddelen ten behoeve van het regentschap zijn beschikbaar gesteld, voor zoover die somm»n ontvingen; gedurende het 0Pen^aan van den dienst zijn b. de gedurende het dienstjaar ontvangen bedragen, zoo wegens be 101 I eS Wegenj.lnkoirfeR va" anderen aard en toevallige baten lül.J. Sommen die worden terugontvangen op verevende uï' b ^derai'a^rd^ls bedoefd^i^artiker^Of^su^b11^ mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht ZSS !™8» d» - in9U ?fen d°°r verJariRg vrijvallen Ct V°J" vrhhof op een regentschap ^ den openba™^ raad beslist omtrent: ■' v,n fcet resentschap ' ri^t,™,d*tnTcCtóndi8l"S ™° SeKhi"» ™«le- !ÏÏe„8X°f 8edee'teli,k W*"Wd» ™» beringen v,n het der'rek"' ft™ 1 ÏVegTters' der rekenphchtigen afgeschreven, wanneer door den raad is verklaard! ) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 4 December 1925, Ind. S. 620 dat de ontvreemding, het verlies of het bederf niet aan hunne schuld, hun verzuim of hunne onachtzaamheid is te wijten. 2. Voor het overige bepaalt de raad, zoo bij wijze van algemeen voorschrift als voor bijzondere gevallen, welke vorderingen uit de registers der rekenplichtigen kunnen worden afgeschreven. Afdeeling 5. De begrootingsrekening. 107. 1. De regentschapsraad stelt jaarlijks voorloopig vast eene, de begrooting zoo mogelijk op den voet volgende, rekening van uitgaven en ontvangsten. . . .. . . 2. De in het vorige lid bedoelde begrootingsrekening wijst in volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving der artikelen en onderdeden aan: , in uitgaaf: het geraamd bedrag en wat daarop is verevend, in ontvang: het geraamd bedrag en wat daarop is omvangen, met aanduiding van de verschillen in meer of minder, zoowel wat de uitgaven als wat de ontvangsten betreft, en met vermelding welke van de verevende sommen voldaan, welke verschuldigd gebleven zijn. 3. Zij vermeldt tevens zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en de uitkomsten. 108. 1. Bij de begrootingsrekening worden gevoegd: afschrift van de besluiten, bedoeld in het vijfde lid van artikel /V; een verslag van het gebruik der geldmiddelen en alle bewijsstukken, waarop de gedane uitgaven gegrond zijn; opgaven van de getroffen dadingen en verleende kwijtscheldingen, met vermelding van de gronden der genomen beslissingen, een kasrekening, die zooveel mogelijk aansluitende aan de begrootingsrekening, o.a. vermeldt de saldi, bij het eind van het dienstjaar aanwezig in de kassen der aan den raad rekenplichtigen. 2. Voorts worden bij de begrootingsrekening overgelegd de staten, vermeldende: voor zooveel betreft de uitgaven: , , , de sommen, die in het dienstjaar wegens ten laste van afgesloten diensten verevende uitgaven voldaan, door verjaring vnjgeva en o verschuldigd gebleven zijn; de in het dienstjaar verevende vorderingen betreffende afgesloten diensten, zoomede de andere uitgaven ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven, aile posten atzonderlij omschreven en in groepen van gelijke soort gerangschikt; de opeischbare vorderingen, oook betreffende afgesloten diensten, die nog niet verevend zijn; voor zooveel betreft de ontvangsten. de bedragen, die van vorige dienstjaren zijn aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. V,® <&r„7™ZiTd' rder v,„ de teerden, dat zorg" d,zijme, aNebllÏÏ, 'S""8" ,T geco""™V uiterlijk den lste„ SeptembeTv.nbettA Stulh'J?ereed ia ee dij' dTnldt £5^^^ é=de k7,r 'ez,n8 8eM gedeputeerden gezonden." °P C lenstjaar> aan ,let college van °"p,5iSJsE"iS ,er gebcbt^ Ver!cl"llen ™™"S ™ uitkomst behoor!,jk zijn en ó„™^7b?h0orfe" 3'h?" ™T(ilk"'u-hen raming vtl£Si *3 r Set.^ti^b're d. bed",ntt^ïT^^teST,lllïn ^ Kamer iu algemeenen zm 'bêoördeeit 7 deerw.jl zi, teven, fondsen zijn gebruikt voor lw 1 I begrooting uitgetrokken 3. Voorïs onderzoekt 2i m t tt' ."TT 1 zljï t0«-, gelegde staten: J' beflU'P der bl> de rekening ovcr- verefveClned;PeiSCllbare V°rdeHngen betreffende afgesloten diensten zijn maar nog niet voldlan^arln^sedert"bet^ldlf ^ djenSten verevencl ontvangst geboekt zijn ^ da" WeI na Ver'arinS als S9%aKttri!t- ning en de kasrekeni!J bet%reiTcbrt'e^I,S'>b° f" be8j0,i"Ssrelie- nm'e StLr^fete? over f '»S: van het slot der begrootinc^rr l ^ van gedeputeerden tot vaststelling en in het provinciaal blad seDlaatst^^^0^ Javascbe Courant Op door den ,Jl'^ 8em«ak' afdeeling o. De rekenplichtigen en het toezicht op hun beheer. 113. 1. Zij, die belast zijn met het ontvangen, bezwaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen van eene provincie ), ziin rekenplichtig aan den raad. 2 Behoudens en nevens de verplichting tot opmaking van rekening in geval van aftreding, overlijden, onder curateele stelling of voortvluchtigheid, wordt door alle rekenplichtigen minstens eenmaal 's jaars eene rekening ingediend. Zij, die voor de inning van regentschapsinkomsten dienst doen als tussenpersoon ten gerieve van het publiek, kunnen door den raad van die verplichting worden vrijgesteld 3 De raad geeft nopens de modellen en tijdstippen van inzending der'rekeningen voorschriften, welke voor de rekeningen van personen, als bedoeld in art. 76, zooveel mogelijk overeenkomen met die, vaistgesteld voor de rekeningen betreffende de algemeene geldmiddelen. " 114. 1 De raad schrijft aan de rekenplichtigen den termijn voor tot beantwoording van de op de rekeningen gevallen aanmerkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de veranderingen, die hij in de rekeningen heeft gemaakt. , . 2. Na het verstrijken van den termijn neemt de raad een besluit en bepaalt daarbij zoo noodig welk bedrag de rekenplichtige heeft te betalen. 3 Te allen tijde, ook na afgifte van het in art. 118 bedoeld bewijs, is de raad bevoegd tot herziening van besluiten, gegrond op stukken, die later blijken valsch te zijn. , i 115. Aan rekenplichtigen kunnen voorloopig vergoedingen worden opgelegd bij besluit van het college van gecommitteerden 116 1 Aan de rekenplichtigen, die achterlijk zijn in het inzenden hunner rekening, wordt door het college van gecommitteerden een ni2JWBif vTrderfnllItigheid worden de rekeningen op koster, van de nalatigen opgemaakt door een persoon, daartoe door het college van gecommitteerden aan * w^zen.^ ^ # ^ ^ zij door de rekenplichtigen zelf opgemaakt en ingezonden. 117. 1 Wanneer een rekenplichtige onder curateele wordt gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening, die hi, had beho°ren te doen, opgemaakt door een persoon, daartoe door het college van gecommUeerden^ aan 51 d Jopgemaakte rekening geeft het college van gecommitteerden zoo spoedig mogelijk kennis aan den curator of aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden onder het stellen van een term ) ^ gedurende welken de rekening en de daarb.j behoorende besche.den voor hen in het kantoor van het college van gecommitteerden ter !) Bedoeld „een regentschap". inzage worden nedergelegd en binnen welken zij hunne bezwaren egen die stukken kunnen doen geiden. De kennisgeving kan S- c. ïeden schriftelijk aan de betrokkenen rechtstreeks of door midrW ,n de Jav>sck 3. Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenamen tt sl rd,g wdk Sgill^ÏÏSs: op he, Le"e'd:f?LXG£nmittterden 1,°"dt —* bStï^1—= verplichtend 's oij overgave en overneming van het beheer, bevindKÜ' a"dere 7«e geregeld „ord, van de d.s,^ '• Het c°Hege van gedeputeerden kan te allen tijde een onder- zoek instellen, zoo noodig met deskundigen bijstand, dan wel doen instellen naar de geldelijke administratie der rekenplichtigen van het regentschap, kassen en voorraden opnemen en doen opnemen en op het materieel beheer dier rekenplichtigen controle uitoefenen. 2. Van de bevinding wordt na afloop van het onderzoek een procesverbaal opgemaakt, hetwelk onverwijld ter kennis van den regentschaps- raad wordt gebracht x). . 120. Waar het beheer van geldmiddelen van het regentschap is opgedragen aan personen, als bedoeld in art. 76, zijn de ambtenaren, belast met het toezicht op de administratie der landsgelden^ verplicht bij hunne inspectiën zich tevens te overtuigen, dat het geld, hetwelk in de aan die personen toevertrouwde regentschapskassen aanwezig moet zijn, er inderdaad is. 2. De in het vorig lid bedoelde ambtenaren maken van hunne bevinding ten opzichte der regentschapskassen procesverbaal op en zenden een afschrift aan den raad. 121. 1. Het college van gecommitteerden onderzoekt zoodra mogelijk de van de rekenplichtigen ontvangen rekeningen en brengt daarover schriftelijk verslag uit aan den raad. 2. Wanneer bij dat onderzoek mocht blijken van vervalsching ot ander misdrijf, door een rekenplichtige als zoodanig gepleegd, stelt het college van gecommitteerden de stukken in handen van het Openbaar Ministerie. _ .... 122. De afdoening der rekeningen van hen, die niet langer een ambt bekleeden, waaraan rekenplichtigheid jegens den raad verbonden is, gaat zooveel mogelijk voor aan de afdoening der rekeningen van anderen. Afdeeling 7. De verantwoordelijkheid der niet-rekenplichtigen. 123. 1. Alle ambtenaren en bedienden van een regentschap, zoomede alle ten behoeve van een regentschap werkzame landsdienaren, die niet als rekenplichtigen, door onrechtmatige handelingen. ot door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk ot onmiddellijk aan een regentschap schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden. . 2. De raad legt de vergoeding op, nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld, binnen door hem te stellen termijn zich schriftelijk te verdedigen. 3. Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van het besluit, waarbij dat is geschied, aan het college van gedeputeerden herziening vragen, binnen drie maanden nadat het ter hunner kennis is gebracht. !) Dit artikel is toegevoegd bij ordonnantie van 9 December i926, Ind. S. 526. HOOFDSTUK VII. Het hoocer toezicht op het regentschap. Jdtn k™ SlTe iL'hrt 'of ^ '"ï1" °P "f™ 'Wtschapsdoen, die hij noodig acht ^ ^ ge pUtee en de voorstellen JtL tnttiZzJrj'a'1r van,het co11^ ™ 8— verordening dan wel met het alsem kT* a ?emeen^ provinciale Gouverneur-Generaal clen ft"? ?"'11 zi^n' d°°' den bes7uiten™n cdlePUteerden ™ mee™g>> dat zijn met een algemeene of provincial^ ^ geco.mmitteerden in strijd algemeen belang, draagt het college die /er,ordening dan wel met het ter schorsing of verniSigfn'voor r" gehed of gedeeltelijk 1 J-T^ l - g'ng voor aan den Gouverneur-f^n,,,-*,! °mi26edl 'n Pr°^ncia°al bLrdiegeplaS"IUit W°rdt mCt redenen schorsing bepaal ^ ^ in het besluit & duur der 2. Zij kan niet langer duren dan een jaar bJlA0""'8 s,mt w«ki„8 van het gescllor,te "ie'Sni van'ÜSitrvów d^'l '*> de 2. Hiervan JïïSj wordt ,d" «K»* te zijn. 128. Besluiten, diehf ',,ov"",a«l Wadworden geschorst. ° 'Jn geweest, kunnen niet opnieuw ~Vl8™T* °f ^indale nietigde besluit, voor zoover die g Un a e gevolgen van het ver- 4 130. Bij vernietiging^vegens Strijd metlie^f0'6^1^111^ T*»? 3n- de gevolgen, welke niet strijdig ziin m t A a!f e,meen • 6 g, blijven 131. D= «ee„t,chapsraad. gevel«f W cS«mStand' teerden, zorgt, dat in geval van • ege van gecommit- keuring zijner besluiten, voor zooveel noodir^ntl'gmg °f' jiet"goedgeschorst, vernietigd of nief o /-l 1 j ?' °P?leuw in de bij een wordt voorzien et-goedgekeurd besluit behandelde zaak schampen en^t^sschen regent bestuur t^schen verschillende regentschappen worden beslist doo^de^Gouver"dere zelfstandige gemeenbetrokken ressorten niet binnen d-zelfrl neur"G.en®.raa,> wanneer de door het college van gedeputeerden. provincie ^n, en anders ') K, ,„iW „ „Mll, gewfew bi. orJonnant.t ^ 4 ^ ^ ^ ^ ^ 2. Het besluit wordt met redenen omkleed in het provinciaal blad geplaatst.^ ^ besligs;ng yan ^et college van gedeputeerden staat binnen vier weken na de ontvangst hooger beroep open op den GouverneurGeneraal. HOOFDSTUK VIII. Overgangsbepaling x). 132a. 1. Bij de samenstelling voor de eerste maal van een regentschapsraad kan worden afgeweken van de bij artikel 11, eerste h , genoemde termijn van twee weken. . , i 2 De Gouverneur-Generaal bepaalt, bij toepassing van den in het vorig lid bedoelden maatregel, welke termijn voor den daarin bedoelden in de plaats treedt 2). , 132/). Zoolang in een regentschap een voor de eerste maal samengestelde regentschapsraad nog niet heeft vergaderd worden de m artikel 29 aan dien raad opgedragen functien uitgeoefend door den Kegent J. 133. Deze ordonnantie treedt in werking op een nader dooi Gouverneur-Generaal te bepalen datum 4). En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 23sten Februari 1924. D. FOCK. De Algemeene Secretaris, Ch. Welter. (Uitgegeven 18 Maart 1924.) Ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. S. 382, aanwijzende het regentschap Batavia als zelfstandige gemeenschap (toepassing van art. 67c lid 1 Keg. Keglement), zooals die ordonnantie is aangevuld en gewijzigd bij ordonnantie van 7 Augustus 1926, Ind. S. 326 en 20 December 1930, Ind. S. 438. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië en den Volksraad gehoord doet te weten: i) Dit woord had na de toevoeging van art. 132i moeten lulden: „Overgangs- ^te'Hoofdstuk VIII (art. 132a) is toegevoegd bi] ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. S. 398. Het eerste lid is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 9 Decem 1 ^ Dittrtlel h!'toegevoegd bij ordonnantie van ^ December 1928, Ind. S. 548. 4) In werking getreden 1 April 1923 (Ind. S. 1925 No. £sï Hsssaasssss Lettende op de artikelen 20 29 31 W in i nsTïïl - - d< «ÖSJLÏÏ & Heeft goedgevonden en verstaanna, de T"* "" di» saEïïtehet Rcs1m - ™ 2. Deze gemeenschap voert den naam „regentschap Batavia" en 27 leden, 'wa'arva'n T onderdanen " ÏT^T Nti»TrsnsNederl*ndcrs en 5 .»L^tegrrd1 «,dsrrrlcn T*T «« 41; i jp= ~ te; SS te:- door de kiesmannen van het district Maoek de^SiLn^^tXtp^rtiiTr " d" b;heer °Veydr^" ™lig gewest Batavia «MM £'ül£ * V°°r- B&frtiSS&BS t>. straatverlichting te Tangerang; j brandspuithuizen te Tangerang; d. pasars en pasarloodsen; e. artesische putten; ƒ• algemeene begraafplaatsen; meetrvemIirL;den ^ Van, Serpong naar Tjikoleang; te doen beantwooïïen «'Taart" h?re tef nwoordiSe bestemming en „o noodig te herstellen en ™ " °nderh°udm i Voor zoover de h.t vorig, lid 8.„oemde „( jaartoe kehtK>ren(|e 19 onroerende zaken het in de plaats van het voormalig gewest Batavia getreden ressort toebehooren, gaat de eigendom daarvan over op het tTfChDe®nv»".,:s«r.ikele„ beherende bij, d,„ wel benoodigd voor het beheer, het onderhoud en de herstelhng van de in het vorige artikel genoemde zaken, welke aan het in de plaats van het voormalig gewest Batavia getreden ressort toebehooren, worden kosteloos aan het regentschap Batavia afgestaan. . , 2 Op dezelfde wijze worden afgestaan alle overige binnen het regentschap Batavia zich bevindende aan het in het vorige lid bedoeld ressort toebehoorende inventarisartikelen, welke voor den dienst van Vlj '^L^tltpaald. ,ot welk bedrag het regentschap Batavia voor de in artikel 4 genoemde zaken heeft bij te dragen in aflossing en rentebetaling van de door het voormalig gewest Batavia en het daarvoor in de plaats getreden ressort aangegane, en door de provincie West-Java overgenomen, leeningen en andere schulden. 7. 1 Van de locale verordeningen, tot de inwerkingtreding van deze ordonnantie van kracht voor het opgeheven ressort van den plaatselijken raad van Batavia, Buitenzorg en Krawang, blijven in het regentschap Batavia als regentschapsverordeningen gelden a le verordeningen, welke regelen geven ten aanzien van de heffing; of invordering van belastingen, behalve die genoemd in het tweede lid van artikel 22 der ordonnantie tot instelling van de piovincie West-Java, met dien verstande, dat: . Ie. daarin overal, waar genoemd ot bedoeld is: . a het gewest Batavia of het ressort Batavia,^ Buitenzorg Krawang daarvoor „het regentschap Batavia^, b. het woord „gewestelijke of „plaatselijke daarvoor het woord „regentschaps- , ,, c. „afdeeling" daarvoor „regentschap , d .voorzitter van den gewestelijken raad en hoofd van plaatselijk bestuur" daarvoor „regent , m de plaats treedt 2e voor zoover dit niet reeds voortvloeit uit het bepaalde onder Ie, alle ontvangsten en uitgaven, gegrond op die belastingverordenineen ten bate en ten laste komen van het regentschap Batavia. 2 De regentschapsraad is bevoegd om de ingevolge de bepalingen van het eerste lid gehandhaafde verordeningen voor zoover zijn ressort betreft in te trekken, door andere te verhangen of daarin wijzigingen en aanvullingen aan te brengen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verordeningen, welke ingevolge een besluit van den provincialen raad, als bedoeld in het tweede lid van artikel 23 der ordonnantie tot insteli"?§ van de provincie West-Java, als regentschapsverordeningen van kracht bhjven^Qor zoQver ingevolge de bepalingen van het eerste lid ge- verordeningen zijn''vérTngen'houden zijVelk geval oTt^^T' met ingang van I Januari 1932 1) P ge'den En W"kin8metinS»"S™n I J,„uari ,926. Gedaan te Buitenzorg, den !4den Augustus 1925. De Algemeene Secretaris, ^OCK. G. R. Erdbrink. {Uitgegeven 17 Augustus 1925.) Ordonnantie van 14 November 1927 Ind S S9Q ™ M,d 'Je '«2 in naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz op Ja va en' Madoera^n^el;6 ukzonderfne " 3n *™ ^regentschappen vaststellen; uitzondering van de Vorstenlanden, willende n.e?lnR^lSaïederl«°dKh-1"^ Sel,0°rd «" ^ overeenstemming Heeft goedgevonden en verstaan: bladNoÏlXzooairL^dertTs^f'6 ^ 23 FebrUari 1924 ^Staats" nanties van 20 Juni en 14 Augustus aa.ngev"^ bij de ordon- vast te stellen de ondervólgend^Kiesor^ (Staatsblad 286 en 400) Op jav, en M.doer, m„ „itzonderin, drCtZde„C.'MPPe" HOOFDSTUK I. Van het kiesrecht - ~ het Sehee, » <" S. 326 enSvrrOVUDie^begreT30gdIn^. ™ ? AugUStUS '926- Ind' b. hetzij ingevolge wettelijke bepalingen gerechtigd zijn tot deelneming aan de verkiezing van desahoofden dan wel, indien die bepalingen voor eenig gebiedsdeel geen toepassing kunnen ot mogen vinden, ingeval overeenkomstige toepassing plaats zou hebben, naar het oordeel van den regentschapsraad tot die deel- 3.n' Be ha l v "och in staat van faillissement . 2; De burgemeester is gehouden voldoende kennis der Nederlandsche taal aanwezig te achten bij hen, die ^r- a. in het bezit zijn van: ' • jf getuigschrift van het examen, bedoeld bij artikel 3 van het Konmkhjk besluit van 27 Augustus 1913 No. 64 (Indisch taatsblad No. 658), zooals dit gewijzigd is bij het Koninklijk 19 5UNoT49) r r i9'4 N0' 34 (Indisch Staatsblad 1*15 Mo 149) welk examen het zoogenaamde kleinambtenaars- blaTl864 Noe I94?nh frKoninkHjk hiT in Indisch Staats" ïï,;Teld°xrelhl™rgen' °' h" 8e,uissch'ift ™" 2. eene verklaring, waaruit blijkt, dat met goed gevolg is doorloopen eene openbare of bijzondere gesubsidieerde Europeesche lagere dan wel Hollandsch-Inlandsche of Hollandsch-Chineesche school; b. van het zoogenaamde kleinambtenaarsexamen zijn vrijgesteld. 7. 1. Het lidmaatschap van den raad is onvereenigbaar met de betrekking van: .... a. vice-president of lid van den Raad van Nederlandsch-lndie, b. algemeen secretaris; c. hoofd van een departement van algemeen bestuur, d. gouverneur of resident; e. voorzitter of lid van de Algemeene Rekenkamer; ƒ. lid van het college van gedeputeerden; g. secretaris van den provincialen raad; alsmede met een betrekking, waaruit rekenplichtigheid, dan wel ondergeschiktheid aan den raad voortvloeit, behoudens de bevoegdheid van den burgemeester, die secretaris der gemeente is, om tevens lid van den raad te zijn. 2. De in het voorgaande lid genoemde betrekkingen worden geacht niet vervuld te worden, indien zij tijdelijk worden waargenomen, tenzij die waarneming voor langer dan zes maanden wordt opgedragen of reeds zes maanden heeft geduurd. 8. 1. De leden van den raad mogen: a. in rechtsgedingen, waarin de stadsgemeente betrokken is, niet als advocaat of procureur werkzaam zijn; b. over de vaststelling of goedkeuring der rekening van een lichaam, tot welks bestuur zij behooren, met uitzondering van de gemeentelijke rekening, in den raad niet medestemmen; c. geen werken, leveringen of transporten ten behoeve van de stadsgemeente aannemen, noch zich borg daarvoor stellen, of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings deel hebben; d. middellijk noch onmiddellijk deelnemen aan onderhandsche pacht van goederen of rechten van de stadsgemeente of aan het koopen van betwiste vorderingen ten laste van de stadsgemeente. 2. Van deze verbodsbepalingen kan de raad in bepaalde gevallen dispensatie verleenen, indien het belang van de stadsgemeente dat vordert. ... 9. 1. De raadsleden hebben zitting gedurende vier jaren. 2. De eerste periodieke aftreding van leden wordt, voor zoover noodig met afwijking van het bepaalde in het vorige lid, voor eiken raad geregeld in zijn instellingsordonnantie. 3. Verder treden alle leden om de vier jaren af op den derden Dinsdag van Augustus. 4. Aftredende leden zijn terstond herkiesbaar. 5. Indien tusschentijds vermeerdering van het aantal leden noodig is, worden de open plaatsen door tusschentijdsche verkiezing vervuld «e'Vla'at"»!"'1"'"8 n°°d'8 * ,reeJ' 10. Bi, ordonnantie wordt geregeld de bevoegdheid tot het kiezen £ «heet Va" ^ ^ -IdSg bri"' L deen'rLddr,:een '""l "ia S*1»'*" a. zoo hij behoort tot een groep, waarvoor een burgerlijke stand is ingesteld, een uittreksel uit de geboorteregisters of bij gemis daarvan een acte van bekendheid, opgemaakt volgens de voorschriften Hik WetbenkgeZag ^ ve™ieId in artikel 72 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit tijd en plaats zijner geboorte blijken- • zoo hij niet tot een dergelijke groep behoort, eene verklaring van den burgemeester, getuigende dat hem aannemelijk is gemaakt dat de verkozene op den dag, waarop hij verkozen werd verklaard den ouderdom van 25 jaren had vervuld; verklaard, c. zoo hij met-Nederlander is, een verklaring van den burgemeester d8:„u,s,evt fcöoXtfb^r"werd verkl""d; andsch-Ind.e „as, en dat op dat tijdstip z,"„ werkebjk verbhj in de gemeente gevestigd was; J e. een verklaring van den burgemeester, getuigende, dat de verkozene voldoende kennis van de Nederlandsche taal bezit. /. Ue geloofsbrief moet door den verkozene binnen een maand na zijne dagteekemng, tegelijk met bovenbedoelde stukken bn zoek " r " /ngeZOntn' tCnzij de raad dlen termijn op ververlengd" ^ °f °P V°°rStel Van den burgemeester heeft A ^ 1 ^ljn,dlejukken met binnen dien termijn ingezonden dan wordt e plaats, die de verkozene zou vervullen, geacht op den eersten daafloop dien termijn opnieuw te zijn opengevallen. U. I. Wanneer eden van den raad als zoodanig wenschen af tP meester/'0 "J ^ strekkend schrijven aan den burge- lA ,HlJ- die een kennisgeving, dat hij als lid wenscht af te treden rr±r,n ve,Und - * eischten, meTuÏindermT Z™ aillissement verkeeren, verliezende of een der in artikel 7 mpt U Ö op"dCtaPzl™VCreenisb"' betrekkingen ..„nemend" 2. Hij geeft daarvan binnen veertien dagen kennis aan het college van burgemeester en wethouders, met vermelding van de reden. 3. Is die kennisgeving niet binnen den bepaalden tijd ontvangen, dan constateert het college van burgemeester en wethouders, zoo mogelijk na den betrokkene te hebben gehoord, bij een met redenen omkleed en ter openbare kennis te brengen besluit, dat hij heeft opgehouden lid van den raad te zijn. _ 4. Van die beslissing kan de betrokkene gedurende vier weken nadat het besluit ter openbare kennis is gebracht, in hooger beroep komen k'WI.^Die met artikel 8 in strijd handelt, kan door den raad van het lidmaatschap worden vervallen verklaard. 2. In afwachting der beslissing van den raad kan het college van burgemeester en wethouders den betrokkene in zijn lidmaatschap schorsen. 3. Geen vervallenverklaring heeft plaats, dan nadat de betrokkene in de gelegenheid is gesteld zich mondeling of schriftelijk te verdedigen. 4. De belanghebbende kan gedurende vier weken, nadat hem de beslissing is medegedeeld, bij het college van gedeputeerden in hooger beroep komen. . 5. De van zijn lidmaatschap vervallen verklaarde is gedurende twee jaren, te rekenen van den dag der einduitspraak, niet tot lid van den raad verkiesbaar. . 15. 1. De leden van den raad kunnen op voorstel of na raadpleging van den raad, door het college van gedeputeerden van het lidmaatschap worden ontheven: . . a. bij gebleken ongeschiktheid door ouderdom 01 aanhoudende ziels- of lichaamsgebreken; . b. wanneer zij in staat van faillissement verklaard zijn ot wegens schulden zijn gegijzeld; c. wegens overtreding van een voor de raadsleden bij algemeene verordening uitgevaardigd voorschrift; d. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid in de waarneming hunner functiën; e. wanneer zij tot vrijheidstraf zijn veroordeeld, uitgezonderd de vrijheidstraf, die geldboete vervangt en die wegens overtreding is opgelegd. , , 2. Van het besluit van het college van gedeputeerden kan de betrokkene binnen veertien dagen na de ontvangst van het besluit in hooger beroep komen bij den Gouverneur-Generaal. 16. 1. Den leden van den raad kunnen zittmggelden worden toegekend voor het bijwonen van vergaderingen van den raad en van commissiën uit den raad. . . . 2. De raadsbesluiten, die de toekenning van zittmggelden regelen, behoeven de goedkeuring van het college van gedeputeerden. HOOFDSTUK III. Het college van burgemeester en wethouders. 17. I Voor Je instelling van een college van burgemeester en wet houders ,s de goedkeunng van het college van gedepuS?» verêisch 2 be!t,a' b,er°e|> op Gouverneur^GeneraaJ , , we[houders ten getale van minstens twee en hoogstens vier worden doo, den raad, b„ voorkeur ui, zijn m.dden, beSmd. ' is verHaart Ü„n,°n 24 benoem,d' '"gadering tegenwoordig IS, verklaart binnen 24 uren, die niet tegenwoordig is binnen drie aanneemt. °ntVangSt ^ bencht Va" Z'jn be"oemmg, of hij die YA: ,een wethouder of plaatsvervangend wethouder die geen komstige ^smgT ^ 6' 7' 8" l3' "»• » » »" ov.rK" 18. De wethouders vormen met den burgemeester het StolsT""" e" "'e'holK,erS' waarvan de burgemeester lid en voor! Jj: ir ,e *- d~h is—Mr 2. Hij, die niet tevens lid is van den raad, treedt af, wanneer hii in houden ,Vergad,enng do°r ^en raad na een periodieke aftreding ge- Ha±;rviogé„dd «roir1 "ordt heA™d >'• * tijde zfr„„X0l,ntmef plaa,S™™«n 8' Kd '• «„k cL"rüss t^törn door den gouïot«"- gemeente bmSmt" h«>« »i° -"keli,k verblijf binnen de stads- ssh£lï=s£ash i^asassas bevorderen"'. mijn vermogen zal voorstaan en dan één j»r, kan zijne bepaalt de^otwemeur wre d*° t"™'" ? wethoufers Kat. we^beid^roTrnLirvVtn^'8™'" b" «'«4 af- houder» bÏÏ.ir3',e3;W"ar "" Ci'^ ™ burgemeester en wet- •.nse4r„s ^'zdrntritxrt "n ™ !t l"* "!f midde" »™ b^sfertut-tbr/er' ) Dit artikel is toegevoegd bij ordonnantie van 12 Maart 1928, Ind. S. 67. diens functiën gedurende een maand onafgebroken belast geweest is, heeft dit raadslid voor den geheelen duur der vervanging aanspraak op een maandelijksche tegemoetkoming uit s Lands kas, ge.ijkstaande aan het bedrag van de aan de betrekking verbonden mimmumbezoldigine of wanneer aan de betrekking geen minimumbezoldiging verbonden is, een in elk afzonderlijk geval door den Gouverneur-Generaal vast te stellen bedrag, en verdere wettige voordeelen. 32. De burgemeester vertegenwoordigt de stadsgemeente in en buiten rechten. , , ( 33. 1. De burgemeester ontvangt en opent alle aan den raad ot aan het college van burgemeester en wethouders gerichte stukken, en zorgt voor hun verdere behandeling. 2. Hij deelt deze stukken mede in de eerstvolgende vergadering van het betrokken college. , , 34. De burgemeester teekent alle stukken, die van den raad ot van het college van burgemeester en wethouders uitgaan. 35. Wanneer van het gemeentebestuur uitgaande stukken gericht zijn aan of voorgebracht worden bij autoriteiten, wier beslissing wordt ingeroepen of die aan de Regeering hebben te adviseeren zorgt de burgemeester dat de noodige toelichtende bescheiden worden medegezonden. Daartoe behoort, voorzooveel van den raad uitgaande stukken betreft, altijd een uittreksel uit de notulen, behelzende hetgeen in de vergadering van den raad behandeld is. . 36. 1. De burgemeester is belast met de uitvoering van de besluiten van het college van burgemeester en wethouders, voorzoover die niet door het college aan een der wethouders is opgedragen 2 Het besluit van den raad of van het college van burgemeester en wethouders, dat naar zijn oordeel als strijdig met een algemeene ot provinciale verordening of het algemeen belang door den GouverneurGeneraal kan worden geschorst of vernietigd, wordt niet ten uitvoer gebracht. ^ van dit gevoelen binnen driemaal vier en twintig uren na het nemen van het besluit kennis aan den raad of aan het college van burgemeester en wethouders, zoomede aan het college van gedeputeerden, dat daarvan ten spoedigste aan den Gouverneur-Generaal 4 §Hij is, indien 3 maanden na de dagteekening zijner kennisgeving geen schorsing of vernietiging door den Gouverneur-Generaal heett plaats gehad, tot uitvoering van het besluit verplicht. 37. De burgemeester brengt den verjaringstermijn, bepaald in het eerste lid van artikel 5 van het Koninklijk besluit van j December 1925 No 51 (Indisch Staatsblad 1926 No. 28), jaarlijks, minstens een maand vóór den afloop van dien termijn, bij openbare kennisgeving in herinnering. HOOFDSTUK V. Het stadsgemeentepersoneel. Afdeeling 1. Algemeene bepalingen. * * neming ™de ZC^SSSlS^P T ""V sSrSSHS »'•?=: -* van1 "den Go^ZtcZrtl vaf.^chMing pLïinciat enl3LrhapXrrÏrden om^«£lS,,S£: ö' getlTeT^ met WerkZaamheden t6n behoeve -n een stadsS.teinÜS^n een, Sta^gemeente gesteld worden. meester en verplicht dienTbevéTen2Vte 930 ^ bUrgC" van gedeputeerden of door hei II nCUr aa or ^et c°Hege 4. Aan nietïr k T i l • °IlegC Van gecommitteerden geregeld. provinciale en regentschlpsdieMrermae^^1"66"^^516^6 Lands~> cts'het provinciale of regentschapsdTenaren 'woïden "geheef ui^d ^td"' gemeente kas1) bezoldigd. geheel uit de stads- _^IW de stadsgemeente wordt maandelijks onderscheidenlijk ) Men leze „stadsgemeentekas". in 's Lands kas, in de provinciale kas of in de regentschapskas gestort een onderscheidenlijk door den Gouverneur-Generaal, door het college van gedeputeerden of door het college van gecommitteerden te bepalen percentage van de bezoldiging van de in Het vorig lid bedoelde Lands-, provinciale en regentschapsdienaren wegens kosten van verloven, wachtgelden en pensioenen. ,11111 7. Wanneer aan een beschikking, als in het eerste lid bedoeld, wegens gebrek aan personeel of om welke andere reden ook, tijdelijk geen gevolg wordt gegeven, kan daarop geen vordering tot schade- vergoeding gegrond worden. 8. Het gezag, hetwelk een beschikking, als in het eerste lid bedoeld, genomen heeft, is verplicht na een desbetreffend verzoek van den raad aan de ter beschikkingstelling of aan de opdracht van werkzaamheden een einde te maken. Afdeeling 2. De secretaris. 42. 1. De secretaris van den raad wordt benoemd door den raad uit een voordracht van ten minste twee personen, opgemaakt door het college van burgemeester en wethouders. 2. Hij wordt door den raad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, geschorst en ontslagen. 43. 1. De secretaris van den raad is tevens secretaris van het college van burgemeester en wethouders en van den burgemeester. 2. Hij is de commissiën van den raad behulpzaam in alles, wat hun werkkring aangaat. t . 3. Hij zorgt voor de bewaring van s raads archief en voor het bijhouden van de noodige registers. 11 4. Hij houdt notulen van 's raads vergaderingen en zorgt, dat de raadsleden die in zijn kantoor steeds kunnen raadplegen. 5. Hij houdt een verzameling van de afgekondigde verordeningen van den raad en een klapper op die verzameling bij en zorgt, dat ieder die boeken in zijn kantoor kan raadplegen en, tegen betaling der kosten, van de verordeningen afdruk of afschrift kan krijgen. 6. Wanneer een verordening is gewijzigd, ingetrokken of vervallen, doet hij zulks in de verzameling op de verordening aanteekenen. 44. De verbodsbepalingen in het eerste lid van artikel 8 zijn mede van toepassing op den secretaris. 45. 1. De secretaris mag nevens zijn ambt geen andere betrekking bekleeden. 2. Van deze verbodsbepaling kan de raad dispensatie verleenen. 3. In het betrekkelijk besluit worden de redenen, die tot de dispensatie aanleiding gaven, uitdrukkelijk vermeld. 46. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den secretaris voorziet de burgemeester in zijne vervanging. HOOFDSTUK VI. De vergaderingen van den raad. 47. l De burgemeester belegt en leidt de vergadering van den raad 3 HÏ S V°°; ^ haihaVmg der °rde » de vergadering " • / HlJ heeft in de vergaderingen een raadgevende stem bii het 'tbrengen waarvan hij de bepalingen van artikel 59 in acht neemt 48- 1. De raad vergadert zoo dikwijls de burgemeester of het college van burgemeester en wethouders het noodig oordeelt of ten ^ t, m !c ïs„ *• V Met 'nachtneming van hetgeen hieromtrent in het reglement van orde voor de vergaderingen van den raad is voorzien beS de burgemeester dag en uur der vergadering P de L. Is de vergadering noodig geoordeeld door het college van burge meester en wethouders, of is zij gevraagd door het vereischte aantal eden en is daarbij dag en uur voor het houden der vergadering aan gegeven, dan wordt zij behoudens het bepaalde in het reglement van orde voor de vergadering van den raad, op dien tijd vastgesteld w„Ve8ebSrS,er ^ dat d'8 " « <« op«„bL kennis 50. 1. De burgemeester roept de leden tot de vergadering od bii brieven, die, spoedeischende gevallen uitgezonderd, ten mmste twee maal vier en twintig uren vóór het houden van de vergadering vanwege n burgemeester worden toegezonden aan de leden van den raad 1'beM de" Z°0Veel m0geiiil d" veering 2. Is de belegging geschied op verlangen van het college van in \ °e mude °ProePmSs'c>rieven vermelde zaken worden ook vermeld bedoel°dPenbare kenniSgeV1"g' - laatste lid van het voTig^a^kel 51. I. De vergaderingen worden in het openbaar gehouden gesloten deuren * —4"i- 5. Allen, die een besloten vergadering hebben bijgewoond, zijn verplicht het daarin behandelde geheim te houden. 6. De geheimhouding wordt, zoowel door de leden en ambtenaren, die bij de behandeling tegenwoordig waren, als door de leden en ambtenaren, die op andere wijze van het behandelde en de stukken kennis nemen, in acht genomen, totdat de raad haar opheft. 52. In eene besloten vergadering kan geen beslissing genomen worden over: a. de begrooting en de begrootingsrekenmg; b. wijziging van de begrooting; c. invoering, wijziging of afschaffing van belastingen, d. het aangaan van geldleeningen; e. het geheel of gedeeltelijk vervreemden en het bezwaren, verhuren, verpachten of in gebruik geven van goederen of rechten; ƒ. het buiten openbare aanbesteding doen uitvoeren van werken, leveringen en transporten; g. het treffen van dadingen; h het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van vorderingen; i. het aanleggen en opheffen van inrichtingen van openbaar nut; de toelating van leden; /. de benoeming, de schorsing of het ontslag van ambtenaren. 53. 1. De raad onderzoekt de geloofsbrieven der nieuw inkomende leden beslist de geschillen, welke aangaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve rijzen en geeft van elk door hem genomen besluit terstond kennis aan het college van gedeputeerden en aan den verkozene 2 Ingeval van periodieke verkiezingen draagt de raad zooveel mogelijk zorg, dat de in het voorgaand lid bedoelde werkzaamheden minstens veertien dagen vóór den dag der periodieke aftreding zijn 3e'°°De niet-toegelatene wordt met de redenen van de beslissing van den raad bekend gemaakt. 54. Gedurende acht dagen, te rekenen van den dag, waarop de raad heeft beslist, staat het vrij aan den niet-toegelatene aan elk lid van den raad, zoomede aan den burgemeester om tegen de beslissing van den raad bezwaren bij het college van gedeputeerden schriftelijk in te dienen. ,. .... 55. 1 Het college van gedeputeerden neemt zoo spoedig mogelijk nadat het beroep is gedaan, eene beslissing bij een met redenen omkleed besluit, waarvan mededeeling wordt gedaan aan den raad, zoomede aan den niet-toegelatene. . , 2 De raad of de niet-toegelatene, die in de uitspraak van het college van gedeputeerden niet berust, kan gedurende veertien dagen na de ontvangst van het besluit bij den Gouverneur-Generaal in beroep k°56. i. De nieuw inkomende leden aanvaarden hun lidmaatschap aétluTTr6 m ajlkel 54 bepaalde tjid verstreken is, of, voor het geval de toelating wonJt overwogen door het college van gedeputeerden of den Gouverneur-Generaal, hunne toelating bevolen tJa -.erfVen71IlnS der Plaatsen van hen, die niet als leden van den raad zijn toegelaten, wordt zoo in de beslissing van den raad niet is berust, geen nieuwe verkiezing bevolen, alvorens het college van de Go—11 57. 1 De leden van den raad hebben het recht om aan den raad voorspellen.0"1 ""Z'g'"Se" V°°r in bi' d«" ™d 2. Ontwerpen van verordeningen, die raadsleden aan den raad wenschen voor te dragen, moeten, met een toelichting schriftelijk worden ingediend bij het college van burgemeester en wethoude s hetwelk daarmede handelt als in artikel 90 is voorgeschreven m . ,r leden .Y0.0rgestelde wijzigingen op ontwerp-verordeningen moeten, alvorens zij m behandeling genomen worden, aan het college van burgemeester en wethouders schriftelijk, voorzien van een toevan de8' rW°. ',ngezond,en' ^ wanneer zij staande de vergadering .er hand ™s,eH " 'nSed'e"d- aan d"> schriftelijk „orde' 4. Andere voorstellen kunnen door de leden zoowel mondeling en zitiïï bii »"«*> ™ A rü' • J' De,raadmaf ni.et beraadslagen of besluiten zoo niet de meeraantezigT ' " lnsteIh^sordonnantie bepaalde aantal leden 2 Wanneer het in het vorig lid vereischte aantal leden niet is opgekomen, wordt een nieuwe vergadering belegd op de in artikel 50 bepaalde wijze, behoudens, dat er slechts vier en twintig uur tusschen beh«l2TedZlotpre„°Pr0eP'n8SbrietieS «" ^ "" d" ^»d«™* 3. In deze nieuwe vergadering wordt door de aanwezige leden tend o,er de "kmde —-liik ï 2. Eene benoeming wordt geacht iemand persoonlijk aan te gaan ?feru f , ort tot «Jie personen, tot welke de keuze door eene voordracht of bij eene herstemming is beperkt. der "°rdC" bii TOls,rekte "*"d«tód 2. De stemming moet geschieden bij hoofdelijke oproeping, wanneer één der leden of de burgemeester het verlangt en alsdan mondeling. 3. Bij staking van stemmen in een onvoltallige vergadering wordt het nemen van een beslissing tot een volgende vergadering uitgesteld. 4. In deze, en evenzoo in een voltallige vergadering, wordt bij staking van stemmen het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. 61. 1. De stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. _ 2. De volstrekte meerderheid der stemmende leden beslist. 3. Bij staking van stemmen beslist het lot. 62. Op de stemming voor de verkiezing van leden van den Volksraad en van den provincialen raad zijn niet van toepassing artikel 35, de bepaling in het derde lid van artikel 47 en de artikelen 58, 59 en 61. 63. De raad stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen, dat niet in werking treedt, dan na door het college van gedeputeerden te zijn goedgekeurd. 64. De wethouders, niet-leden van den raad, hebben het recht de vergadering van den raad bij te wonen en daarin hun gevoelen te uiten. HOOFDSTUK VII. De vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders. 65. De bepalingen van de artikelen 47, eerste en tweede lid, en 59 zijn mede van toepassing op de vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders. 66. 1. Het college van burgemeester en wethouders mag niet beraadslagen of besluiten, zoo niet de meerderheid zijner leden aanwezig is. .... 2. Wanneer de in het vorig lid bedoelde meerderheid met aanwezig is, wordt een nieuwe vergadering belegd en daarin door de aanwezige leden beraadslaagd en beslist. 3. Kan de nieuwe vergadering met plaats vinden, aangezien slechts één persoon aanwezig is, dan worden de functiën van burgemeester en wethouders uitgeoefend door dezen éénen aanwezige. 67. 1. De beslissingen over zaken worden bij volstrekte meerder- heid van stemmen genomen. . 2. Bij staking van stemmen wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen. . 68. 1. De stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongeteekende briefjes. 2. De volstrekte meerderheid van stemmen beslist. 3. Bij staking van stemmen beslist het lot. 69. Het reglement van orde, dat het college van burgemeester en wethouders voor zijn vergaderingen vaststelt, treedt niet in werking dan na goedkeuring door den raad. wmm HOOFDSTUK VIII. Bevoegdheid en taak van den raad en van het college van burgemeester en wethouders. ,n7ï- Ajn dfn,raac! Schoort de regeling en het bestuur van de huishouding der stadsgemeente, voorzoover de bevoegdheid te dien aanzien met aan het college van burgemeester en wethouders of aan burTemeester is voorbehouden of door den raad is opgedragen. zaamheden in ! k j com™ss,ën zijner leden belasten met werk- EÏÏZfc £iTband ™'de ï"zorgm! der tot 2i'" 2. De raad kan, op voordracht van het college van burgemeester en wethouders of, waar d.t college niet bestaat, op voordrachfv^n den 0n scheide.nliJk aan het college of aan den burgemeester commissien van bijstand toevoegen —1 weLude,ffeTek°'eï b»'S<«e, regelen™ "" d°°' d«" - „De Burgemeester van 84. Jaarlijks doe, het college van gedeputeerde^t^mll blad eene korte opgave plaatsen van de gedurende het vorige jaar door e stadsgemeenteraden hunner provincie afgekondigde verordeningen i™',1' De raad rfklaart tenminste eenmaal in de vijf jaren welke is "8en'te8en "eiker over,redin« s'"f van het provinciaal blad, waarin zij geplaatst zijn, dan wel bij eedeel tge handhaving d,e, verordeningen, de bepalingen dTe n^X 86. I. Het college van burgemeester en wethoudere is belast met de uitvoering van de besluiten van den raad, zoomede met de beshssTn ' anderen i^opgèdragenf 8eSCl""en' Jie Wi»i"8 »» te \\ ^ eenutef openbare kennis te brengen en in het provinciaal blad te plaatsen besluit, waarvan mededeeling moet geschieden aan het college van gedeputeerden, kan het college van burgemeester en wet houders de m het vorig lid bedoelde uitvoering STeTofvoörTen ® 0|Tri r]ag,en ,aan ,den burgemeester of aan een der wethouders Het betrekkelijk besluit kan te allen tijde door het college van bur/e meester en wethouders weer worden ingetrokken. • i' an. u|tvoer'ng door den burgemeester of een der wethouders OO. | Het college van burgemeester en wethouders is belast met '.e.^&\0,'rvPrnCiale "'"d— —-^«rkTng "• rS ^oF^rSrgteirSen^ b. wanneer de medewerking van den raad bepaaldelijk gevorderd wordt, doch deze die medewerking niet of niet behoorlijk verleent. 2. Wordt de medewerking door het college van burgemeester en wethouders niet of niet behoorlijk verleend, dan voorziet de burgemeester hierin op kosten van de gemeente. 89. Het college van burgemeester en wethouders zorgt voor de behoorlijke voorbereiding van al hetgeen in den raad ter overweging en beslissing moet worden gebracht, voor zoover die voorbereiding niet aan anderen is opgedragen. . 90. 1. De burgemeester zorgt, dat de ontwerpen van verordeningen en van de begrootingen met eene toelichting en eene vertaling in het Maleisch van het ontwerp en de toelichting in zijn kantoor voor ieder ter lezing worden gelegd; dat ieder lid van den raad een exemplaai dier stukken ontvangt; dat zij tegen betaling der kosten voor ieder verkrijgbaar worden gesteld en dat zij worden gezonden aan de nieuwsbladen, die door het college van burgemeester en wethouders daartoe worden aangewezen. Een en ander geschiedt minstens vier weken voor de vergadering, waarin de ontwerpen aan s raads beslissing worden onderworpen, tenzij de burgemeester wegens dringende omstandigheden inachtneming van dien termijn voor eene ontwerp-verordening ongeraden oordeelt. 2. De raad is bevoegd het doen vervaardigen van vertalingen in het Maleisch achterwege te laten. 91. I. Ten laste van een stadsgemeente kan geen geldleening worden aangegaan of gewaarborgd dan onder voorbehoud van bekrachtiging van het daartoe strekkend besluit door het college van gedepu- 2. Het besluit tot het aangaan van een geldleening wijst de middelen aan, waaruit de renten en de aflossing der leening zullen worden gevonden. , 92. Ten behoeve van de stadsgemeente kan geen onroerend goed worden gekocht dan krachtens beslissing van den raad. 93. Onroerende eigendommen van een stadsgemeente worden niet dan krachtens beslissing van den raad vervreemd of bezwaard, noch in optie gegeven, verhuurd, verpacht of op eenige andere wijze in gebruik gegeven. De Raad kan echter de bevoegdheid tot vervreemden, bezwaren, in optie geven, verhuren, verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven, opdragen aan het college van burgemeester en wethouders of, waar zoodanig college niet bestaat, aan den burgemeester ^). 94. Besluiten van den raad, dan wel van het college van burge- 1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 23 Februari 1929, Ind. S. 25. meester en wethouders of van den burgemeester krachtens opdracht van den raad strekkende tot1): F a. het verkrijgen, ruilen, en vervreemden van onroerend goed, bewii- zen van aandeel, schuldbrieven of andere vorderingen• het bezwaren van onroerend goed; C' vorderingen^" ^ beW'jzen Van aandeel' schuldbrieven of andere d. het kwijtschelden van vorderingen, zoomede tot het treffen van dadingen of tot het deelnemen aan naamlooze vennootschappenvereischen de goedkeuring van het college van gedeputeerden,' indien met de uitvoering een bedrag is gemoeid, dat een bij provmciale verordening te bepalen grens te boven gaat. 30. I. Voor den openbaren dienst bestemde eigendommen van een stadsgemeente worden niet vervreemd, bezwaard of verpand A» l- J. r eu6ni Unne beSt™ing voor den openbaren dienst niet "an krachtens beslissing van den raad. L El"erid°mmen van een stadsgemeente worden slechts in het openbaar verkocht, verhuurd of verpacht, tenzij de raad, dan wel het dóódden" Tl™65'6,! 6n Yftho,uders of de burgemeester, daartoe door den raad bevoegd verklaard, in bijzondere omstandigheden verpachting2) ** °nderhandschen verkoop. verhuur of 97. De raad beslist omtrent: ü. het aanvaarden of verwerpen ten behoeve van de stadsgemeente van erfstellingen, legaten en schenkingen; b. het treffen van dadingen ter beëindiging van geschillen over vorderingen van de stadsgemeente; C' stadsgemeente §edeeltel'ik kwijtschelden van vorderingen van de P8*,1'. ?°°Wel het Colleg,e burgemeester en wethouders in zijn geheel als de voorzitter en de leden daarvan zijn voor de dageliXche lading en uitvoering van zaken door het cdlege, voor zoover de den raad.1"^ stadsSe™ente betreffend, verantwoordelijk aan .11c-j5 tla^l",öezamenli,k'ils pmoonliik' v. ■ een °f raeer bestaat "zfn^eT"' r""' ^ Va" burSemeester en wethouders ££?£ tut" ^ ^ ^ tw6ede hd ™ t0e" Ind! S°25e aanhef 13 aldus gewi,zigd bij' ord°nnantie van 23 Februari 1929, Ind. SD25artlkel 'S aldus gew'iz'gci bij' ordonnantie van 23 Februari 1929, 21 HOOFDSTUK IX. Het beheer en de verantwoording van de geldmiddelen der stadsgemeente. Afdeeling 1. Algemeene bepalingen. 99. Aan den raad behoort, met betrekking tot het beheer der eigen geldmiddelen van de stadsgemeente, alle bevoegdheid, die niet bij algemeene verordening aan den Gouverneur-Generaal of het provinciaal bestuur voorbehouden is. 100. 1. Het ontvangen, bewaren, betalen of afleveren van gelden, geldswaarden en goederen ten behoeve eener stadsgemeente kan op haar verzoek worden opgedragen door den Gouverneur-Generaal aan Landsdienaren en door het college van gedeputeerden aan provinciale dienaren, die ten aanzien onderscheidenlijk van de algemeene en van de provinciale geldmiddelen met soortgelijke werkzaamheden belast zijn. 2. Deze Lands- of provinciale dienaren administreeren de geldmiddelen van de stadsgemeente met inachtneming van de voorschriften, welke daaromtrent door den Gouverneur-Generaal of het college van gedeputeerden worden gegeven. 3. Zij zorgen, dat de administratie der geldmiddelen van de stadsgemeente geheel gescheiden blijft van de Lands- of provinciale administratie. 101. 1. De Gouverneur-Generaal en het college van gedeputeerden kunnen ten aanzien van het beheer der geldmiddelen van de stadsgemeente zoodanige administratieve voorschriften geven als noodig 2. Door het college van gedeputeerden of den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van kracht te zijn, wanneer het daarbij geregelde onderwerp nader door hooger gezag wordt geregeld. Afdeeling 2. De begrooting. 102. 1. Voor elke stadsgemeente die niet op het tijdstip van haar aanwijzing als zelfstandige gemeenschap op den voet van artikel 121 der Indische Staatsregeling reeds als locaal ressort op den voet van artikel 123 dezer verordening bestond, wordt de eerste begrooting bij ordonnantie vastgesteld. 2. Vervolgens geschiedt de vaststelling jaarlijks door den raad. 3. Na het eerste jaar behoeft de begrooting om te werken de goedkeuring van het college van gedeputeerden. .. , 4. Het college van gedeputeerden verleent of onthoudt zijne goedkeuring aan de begrooting in haar geheel. 5. Weigering van goedkeuring eener begrooting door het college van gedeputeerden geschiedt bij een met redenen omkleed besluit 6. Van de weigering van goedkeuring eener begrooting door het' gSssöïïïï4" b,nnen 2 maande"beTOp <**■ ■ l\ De Gouverneur-Generaal beslist bij een met redenen omkleed Indië gehoord3 °P ** nCmen den Raad Va" Nederlandsch- ,103\. Voor, w'izisingen van de begrooting, waartoe niet bij de ? machtiging is verleend, gelden de bepalingen van IfM i r?et ultzonc^erinS van het eerste lid 104. 1. De begrooting wordt voor de uitgaven in afdeelingen en artikelen en voor de ontvangsten in onderdeden gesplitst. !en onderscheid wordt gemaakt tusschen gewonen en buitengewonen dienst, wordt de begrooting zoowel voor de uitgaven als voor de ontvangsten daartoe boyendien in twee hoofdstukken verdeeld u4,ve°>i«ts.re u"8*vcn wordt ~ 4. Bij de begrooting wordt bepaald- a. welke artikelen mogen worden aangevuld door overschrijving van den post voor onvoorziene uitgaven- b. van welke artikelen buiten den post voor onvoorziene uitgaven overschnjvmg geoorloofd is, met aanwijzing tevens van de poslen' welke door de overschrijving mogen worden verhoogd J- Alle «verschrijvingen worden bevolen door den raad bij met edenen omkleede besluiten, waarvan afschrift wordt gezonden aan het college van gedeputeerden. gezonden aan minsfp artlk!l 102 bedPelde begrooting wordt door den raad minstens twee maanden voor den aanvang van het jaar, waarvoor zii dienen moet, vastgesteld en onmiddellijk daarop aan het college van gedeputeerden ter goedkeuring aangeboden. g lUb. I. De burgemeester maakt, zoodra hij van de goedkeuringeener begrooting of begrootingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting of begrootingswijziging op door den raad te bekend, waardoor zi] verbindend worden. 2. Is de goedgekeurde begrooting nog niet bekend gemaakt od I Januari van het jaar, waarvoor zij moet dienen, dan strekt totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot grondslag van het beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar. g g 7R i Vfrme"gln§ van, uitgaven en ontvangsten is verboden. 124 mn t OU, lS, et ^paalde bij het eerste lid der artikelen 118 en 124 moeten derhalve alle uitgaven ten laste en alle ontvangsten ten bate V3infie begroot,n? gebracht worden. te 2. De' a"StdS™pe~P' ' J"nUari '0t mM 31 tot en met ultimo Februari van het jaar, volgende op het dienstjaar, om de werken, transporten en leveringen of gedeelten daarvan te volbrengen, welke volgens overeengekomen voorwaarden in het dienstjaar zouden plaats hebben doch volgens verklaring van het college van burgemeester en wethouders door buitengewone omstandigheden, in die verklaring te vermelden, niet vóór het eind van het dienstjaar zijn volbracht; tot en met ultimo Juni van het jaar, volgende op het dienstjaar, om alles ten einde te brengen, wat het verevenen en betaalbaarstellen van de uitgaven en het bewerkstelligen van de ontvangsten betreft. Afdeeling i3. De uitgaven. 109. 1. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben binnen de grenzen der begrooting. 2. Tot handelingen, welke den post voor onvoorziene uitgaven bezwaren, zoomede tot handelingen, welke uitgaven tengevolge hebben boven een door den raad te bepalen bedrag, gaat het college van burgemeester en wethouders niet over dan krachtens beslissing van den raad. 110. 1. Wanneer ten behoeve eener door den raad noodig geoordeelde handeling eene wijziging der begrooting is of wordt vastgesteld, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, kan de raad bij een met redenen omkleed besluit de handeling gelasten zonder de vereischte goedkeuring op de wijziging af te wachten, ingeval door zoodanig uitstel een stadsgemeentebelang met benadeeling zou worden bedreigd. 2. De raad onderwerpt zijn besluit onverwijld aan de goedkeuring van het college van gedeputeerden. 3. Weigering dezer goedkeuring stuit onmiddellijk de werking van het besluit. 111. 1. De vorderingen ten laste der begrooting worden onderzocht, verevend en betaalbaar gesteld door het college van burgemeester en wethouders. 2. In stadsgemeenten, waar geen college van burgemeester en wethouders bestaat, kan de raad voor bepaalde gevallen voorschrijven, dat de verevening niet mag plaats hebben dan met toestemming van de commissie van financiën of krachtens beslissing van den raad. 112. 1. Betalingen ten laste der begrooting geschieden op door of vanwege den burgemeester onderteekende bevelschriften welke, zonder schriftdelging, vermelden: den rechthebbende, het onderwerp der schuld, de te betalen som in cijfers en schrijfletters, het dienstjaar en den begrootingspost. 2. De vorm dezer bevelschriften wordt door den GouverneurGeneraal vastgesteld. ■èrifHï-—1SsaSMctTja VC?krenn LCht Van ^nnsgch^?dLgchSer0nd °P ^ beW]S Van het vorderingen ^^^^leg^n^'moete^aantoonen^dat'volkan^ ^"Y voorwaarden waarop de vordering zich grondt 'S "" * wTi„ den — int; voor door •*«**«*« den ter zake geldenden "" -ogen nt\tltThXct°rend; g°th°6 °°k *"»*>*• gedeeltelijke voldoening zijner^S*^ " ** ***** °f verleend worden irf de^evaHen^en totgde°b'tf T"*0*» bepalen. gevallen en tot de bedragen, door den raad te « "f; Jhl'!*" a'™VT T d'e,l!"««' behooren: ÊTT ^ t ^delschers v,„ de üd vf„ artikel ?8: Ude"S het bep"d«' '™*de ^treffende afgesloS d"Le„ » betaling v,„ ,SïSrS"o„trrS8M' T „rug. worden gebracht in mindering viuwL ri ^V^^bolden gelden bet jaar, waarin die °n'V*n8Ste" ™" worden afgaSkken" wdt hTEdere °T°?*'U" t*n post voor onvoorziene uitgaven van en oordelen ~ van'de^idSSn^^ST0 'V'™»T° '? heho™ raad in het belang der Ssren^ent' ^^ tenz» de ziening de voorkeur geeft. ^ ^ ere W1,ze van v°or- 3. Voor zoover de raad zich niet de vaststelling der bestekken en voorwaarden van aanbesteding voorbehoudt, is het college van burgemeester en wethouders daartoe bevoegd. 4 Het college van burgemeester en wethouders houdt de aanbestedingen en is bevoegd tot toewijzing aan den laagsten inschrijver die aan de voorwaarden voldoet. 5 Bij overeenkomsten wegens werken, leveringen en transporten worden aan de aannemers geen interesten toegezegd terzake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen 120. Het is aan Lands- en provinciale dienaren (bezoldigde ot onbezoldigde hoofden van vreemde oosterlingen daaronder niet besiepen) zoomede aan alle ambtenaren van een stadsgemeente verboden werken, leveringen of transporten ten behoeve van een stadsgemeente aan te nemen, zich daarvoor borg te stellen of daarin, hetzij rechtstreeks, hetzij zijdelings, deel te hebben. . ,, 121. 1 Bevelschriften tot betaling, die niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn, voor de afsluiting van den dienst bepaald, zijn vervallen. . 2 Belanghebbenden kunnen, onder overlegging der uitgereikte bevelschriften een nieuwe betaalbaarstelling daarvan aanvragen, die door den burgemeester wordt verleend. Afdeeling 4. De ontvangsten. 122. Het college van burgemeester en wethouders waakt, met inachtneming van 'hetgeen terzake door den raad mocht worden voorgeschreven, dat de verordeningen en andere voorschriften betrekkelij de inkomsten van de stadsgemeente naar behooren worden toegepast en dat alles, wat uit eenigen hoofde aan de stadsgemeente verschuldigd is, te behoorlijken tijde wordt ingevorderd en verantwoord. 123. Tot den dienst van een dienstjaar behooren: ö de sommen en inkomsten, waaronder te begrijpen tegemoetkomingen uit 's Lands- of provinciale kas, die voor het dienstjaar uit de algemeene of provinciale geldmiddelen ten behoeve van de stadsgemeente zijn beschikbaar gesteld, voor zoover die sommen en inkomsten gedurende het openstaan van den dienst zijn ontvangen; b. de gedurende het dienstjaar ontvangen bedragen, zoo wegens belastingen als wegens inkomsten van anderen aard en toevallige ba en. 124. 1.' Sommen, die worden terugontvangen op verevende uitgaven, met uitzondering van terugbetalingen op voorschotten welke moeten worden aangemerkt als te behooren tot de inkomsten van anderen aard, bedoeld in artikel 123 sub b, worden als de ontvangst geschiedt vóór de sluiting van den dienst, die met de uitgaven werd belast, in mindering der uitgaven van het betrokken artikel gebracht. 2. Worden die sommen later terugontvangen, dan worden zii gebracht onder de toevallige baten. 3. Onder de toevallige baten worden ook gebracht de sommen die wegens ten laste van afgesloten diensten verevende maar niet vol' dane uitgaven door verjaring vrijvallen. 1 ' *l ?ntvreen?de °.f ,verloren gelden, zoomede ontvreemde verloren bedorven of vernietigde goederen worden uit de registers der rekenpl.chtigen afgeschreven, wanneer door den raad is verklaard dat de ontvreemding, het verlies of het bederf niet aan hunne schuld hun verzuim of hunne onachtzaamheid is te wijten U°h 1 0Verif..bePfk de raad' zoo bij' wijze van algemeen voorschrift als voor bijzondere gevallen, welke vorderingen uit de egisters der rekenplichtigen kunnen worden afgeschreven! Afdeelinc 5. De begrootingsrekening. 126. 1. De raad stelt jaarlijks voorloopig vast eene, de beerootinf? 7oo "TDel heï ^ TfIuT"8 Vm U'tgaVen en ontvangsten, orde der Ll ° ^ bedoelde begroot ngsrekening wijst in volg- onderdeelen aan^ der artikelen en in uitgaaf: het geraamd bedrag en wat daarop is verevendrn ontvang: het geraamd bedrag en wat daarop is ontvangmet aandu'ding van de verschillende in meer of minder, zoowel uitgaven als wat de ontvangsten betreft, en met vermelding bLen z^n. VereVende Sommen voldaan' welke verschuldigd ge- t,i', ZlJ Yermeldt tevens zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en de uitkomsten. verschillen J u l J j ^grootingsrekening worden gevoegd: afschrift van de besluiten, bedoeld in het vijfde lid' van artikel 104- vermeldende: W°rden b'J ^ be"rootlngs^kenmg overgelegd de staten, voor zooveel betreft de uitgaven: dienst™"1"16"' d!f 'n flet diensVaar wegens ten laste van afgesloten verschuld,gTgebleven^n;" d°°r Ver,arinS Vnjgeval,en of de in het dienstjaar verevende vorderingen betreffende afgesloten diensten, zoomede de andere uitgaven ten laste van den post voor onvoorziene uitgaven, alle posten afzonderlijk omschreven en in groepen van gelijke soort gerangschikt; de opeischbare vorderingen, ook betreffende afgesloten diensten, die nog niet verevend zijn; voor zooveel betreft de ontvangsten; de bedragen, die van vorige dienstjaren zijn aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. . 128. 1. De begrootingsrekening wordt onder dagteekening van de afsluiting van den dienst opgemaakt door het college van burgemeester en wethouders, hetwelk zorgt, dat zij met alle bijbehoorende stukken, gereed is uiterlijk den Isten September van het jaar, volgende op het dienstjaar. _ , 2. Zij wordt voor de behandeling in raadsvergadering gedurende een door den raad te bepalen tijd voor ieder ter lezing gelegd in het kantoor van het college van burgemeester en wethouders. 129. De door den raad voorloopig vastgestelde begrootingsrekening wordt, met de daarbij behoorende stukken, uiterlijk den Isten November van het jaar, volgende op het dienstjaar, aan het college van gedeputeerden gezonden. 130. Het besluit van het college van gedeputeerden tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening wordt in het provinciaal blad geplaatst en door den burgemeester plaatselijk bekend gemaakt op door den raad te bepalen wijze. 131. 1. De Algemeene Rekenkamer gaat bij de door haar ter onderzoek opgevraagde begrootingsrekening bepaaldelijk na: met betrekking tot de uitgaven: .. of de verschillen tusschen raming en uitkomst behoorlijk zijn toegelicht; of er in het algemeen eene voldoende mate van overeenstemming bestaat tusschen de cijfers van de begrooting en de rekening; met betrekking tot de ontvangsten: of in de rekening tot het juiste bedrag zijn opgenomen de sommen en inkomsten, die uit de algemeene of provinciale geldmiddelen ten behoeve van de stadsgemeente zijn beschikbaar gesteld; of, voor zooveel belastingen aangaat, de verschillen tusschen raming en ontvangst behoorlijk zijn toegelicht en de vorderbare bedragen voldoende tijdig en regelmatig worden aangezuiverd. 2. Met behulp der overgelegde bewijsstukken onderzoekt de Kamer de bedragen der uitgaven en de juistheid der affectatie, terwijl zij tevens in algemeenen zin beoordeelt of de bij de begrooting uitgetrokken fondsen zijn gebruikt voor het doel, waarvoor zij zijn toegestaan. 3. Voorts onderzoekt zij, met behulp der bij de rekening overgelegde staten: verevend;PeiSChbare betre^nde afgesloten diensten zijn of de sommen, die ten laste van de afgesloten diensten verevend maar geboekt zijn " W3ren' ^ ^ wl "a veriarin8 ^ ontvangst of de ontvangsten die nog van vorige jaren vorderbaar zijn, geregeld worden aangezuiverd, kwijtgescholden of afgeschreven. g . t-indehjk verifieert de Kamer, dat tusschen de begrootinesatTng Cnj kasrekening het vereischte verband bestaat en dat aansÏit"0 6 "g 330 kasrekeninS ove<" het vorig dienstjaar Afdeeling 6. De rekenplichtigen en het toezicht op hun beheer. 132. I. Zij, die belast zijn met het ontvangen, bewaren betalen of afleveren van gelden geldswaarden en goederen vTn een stads gemeente zijn rekenplichtig aan den raad. ^ in gevd vTn aftreeZrnS tot «Peking van rekening mkomsten d,e„,t doen ,Is tu^ckenpêrsoon" tagêrieTvS h?pubfck kunnen door den r„d v,„ die .erplich.ing Jordeu ^Seld de rekeningen heeft Vgémaakl^aren teSe" * «"-Wn, <& kii in betalT1' Z°° n°°dig' is de I./'k" °°k.na afg'fte van het in artikel 137 bedoeld bewijs die later blifkên laüch te'™"8 ïa" beS'"i"!" °P !'ukken' opXdt"£fe™fe^'ln""e" ™0ïl00pl8 ^dingen „orden Een afsrKn'fr i , , . ,ge van burgemeester en wethouders 135 Aanl feslu'twordt ^iddellijk den raad aangeboden.' l. Bij verdere nalatigheid worden de rekeningen op kosten van de nalatigen opgemaakt door een persoon, daartoe door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen. 3. De rekeningen worden verder behandeld en afgedaan als waren zij door de rekenplichtigen zelf opgemaakt en ingezonden. 136. 1. Wanneer een rekenplichtige onder curateele wordt gesteld, voortvluchtig is of overlijdt, wordt de rekening, die hij had behooren te doen, opgemaakt door een persoon, daartoe door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen. 2. Van de ontvangst der opgemaakte rekening geeft het college van burgemeester en wethouders zoo spoedig mogelijk kennis aan den curator of aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden, onder het stellen van een termijn gedurende welken de rekening en de daarbij behoorende bescheiden voor hen in het kantoor van het college van burgemeester en wethouders ter inzage worden nedergelegd en binnen welken zij hunne bezwaren tegen die stukken kunnen doen gelden. De kennisgeving kan geschieden schriftelijk aan de betiokkenen rechtstreeks, of door middel eener advertentie in de Javasche Courant en in minstens één ander nieuwsblad. 3. Na ontvangst van het antwoord van den curator, de erfgenamen of rechtverkrijgenden, dan wel nadat dezen den gestelden termijn onbenut hebben laten verstrijken, neemt de raad een besluit en bepaalt zoo noodig welk bedrag ter zake van het beheer moet worden betaald. 4. De erfgenamen en rechtverkrijgenden zijn van aansprakelijkheid ontslagen, wanneer drie jaren zijn verloopen; a. na den dood van den rekenplichtige, zonder dat de bij het tweede lid van dit artikel voorgeschreven kennisgeving is gedaan; b. na het verstrijken van den tot indiening hunner bezwaren gestelden termijn, zonder dat de rekening is vastgesteld. 5. De curator, erfgenamen of rechtverkrijgenden, en casu quo voogden en curatoren van erfgenamen en rechtverkrijgenden van den rekenplichtige kunnen zich ten aanzien van de uit dit artikel voortvloeiende rechten en verplichtingen door een gemachtigde doen vertegenwoordigen. ijl! 137. 1. Rekenplichtigen worden terzake van hun gehouden beheer niet van verantwoordelijkheid ontheven dan door een bewijs, deswege door den raad afgegeven. 2. Dit bewijs ontslaat de rekenplichtigen of hunne erfgenamen or rechtverkrijgenden niet van de verplichting tot aanzuivering der bedragen, welke zij verschuldigd zijn als een gevolg der herzieningen, bedoeld in het derde lid van artikel 133. 138. 1. Het college van burgemeester en wethouders houdt gestadig toezicht op het beheer der rekenplichtigen. 2. Bij elke overgave en overneming van het beheer, en behoudens het bepaalde bij het volgende lid nopens het opnemen van stads gemeentekassen, in beheer bij algemeene ontvangers, bij Lands- of provinciale kassen — ook overigens op ongezette tijden, worden de kas en de administratie der rekenplichtigen opgenomen door of vanwege het college van burgemeester en wethouders. 3. De raad bepaalt voor elk der rekenplichtigen het aantal malen s jaars dat de opnemingen van de kassen en de administratiën moeten plaats hebben, met dien verstande, dat het opnemen van stadsgemeentekassen, in beheer bij algemeene ontvangers van Lands- of provinciale kassen, slechts verplichtend is bij overgave en overneming van het beheer. 4; Tenzij door den raad op andere wijze geregeld, wordt van de bevinding bij elke opneming proces-verbaal opgemaakt, hetwelk in de eerstvolgende raadsvergadering ter tafel wordt gebracht. 139. I. Waar het beheer van geldmiddelen van de stadsgemeente is opgedragen aan personen, als bedoeld in artikel 100, zijn de ambtenaren, belast met het toezicht op de administratie der Lands- of provinciale gelden, verplicht bij hunne inspectiën zich tevens te overtuigen dat het geld, hetwelk in de aan die personen toevertrouwde stadsgemeentekassen aanwezig moet zijn, er inderdaad is. , ,Pe 'n ^et vorig lid bedoelde ambtenaren maken van hunne bevinding ten opzichte der stadsgemeentekassen proces-verbaal op en zenden een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders. j n , ege van burgemeester en wethouders onderzoekt zoodra mogelijk de van de rekenplichtigen ontvangen rekeningen en br®ngt daarover schriftelijk verslag uit aan den raad. 2. Wanneer bij dat onderzoek mocht blijken van vervalsching of ander misdrijf door een rekenplichtige als zoodanig gepleegd, stelt het college van burgemeester en wethouders de stukken in handen van net Upenbaar Ministerie. iP6 ,afcloenJnS der rekeningen van hen, die niet langer een ambt bekleeden, waaraan rekenplichtigheid jegens den raad verbonden is, gaat zooveel mogelijk voor aan de afdoening der rekeningen van anderen. Afdeeling 7. De Verantwoordelijkheid der niet-rekenplichtigen. 142. 1. De burgemeester, de wethouders en alle ambtenaren van een stadsgemeente, zoomede alle ten behoeve van een stadsgemeente werkzame Lands-, provinciale of regentschapsdienaren, die, niet als rekenplichtigen, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk aan een gemeente schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden , " Ue raad legt de vergoeding op, nadat de belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld, binnen een door hem te stellen termijn zich schriftelijk te verdedigen. 3. Zij, aan wie vergoeding is opgelegd, kunnen van het besluit, waarbij dat is geschied, aan het college van gedeputeerden herziening vragen binnen drie maanden nadat het te hunner kennis is gebracht. 143. 1. Voor zoover bedragen, die voldaan moeten worden krachtens besluiten, als bedoeld in de artikelen 133 tot en met 136 en in artikel 142, verschuldigd zijn door Landsdienaren, kunnen zij op hunne inkomsten als Landsdienaar worden verhaald. 2. Ter uitvoering van besluiten, als bedoeld in de artikelen 133, 135 en 136 is mede verhaal toegelaten op den borg, dien de betrokken rekenplichtige als Landsdienaar heeft gesteld, voorzooveel die niet moet strekken tot voldoening van schulden aan den Lande. 3. De Landsadministratie verleent voor het verhaal krachtens dit artikel hare tusschenkomst op de wijze, door den Gouverneur-Generaal te bepalen. HOOFDSTUK X. Het hooger toezicht op de stadsgemeente. 144. 1. De besluiten van den raad en van het college van burgemeester en wethouders kunnen, voor zoover zij met een algemeene of provinciale verordening dan wel met het algemeen belang in strijd zijn, door den Gouverneur-Generaal, den Raad van NederlandschIndië gehoord, te allen tijde worden geschorst of vernietigd. 2. Wanneer het college van gedeputeerden van meening is, dat besluiten van den raad of van het college van burgemeester en wethouders in strijd zijn met een algemeene of provinciale verordening dan wel met het algemeen belang, draagt het college die besluiten geheel of gedeeltelijk ter schorsing of vernietiging voor aan den GouverneurGeneraal. 3. Het schorsings- of vernietigmgsbesluit wordt met redenen omkleed in het provinciaal blad geplaatst1). 145. 1. In geval van schorsing wordt in het besluit de duur der schorsing bepaald. 2. Zij kan niet langer duren dan één jaar. 3. Schorsing stuit onmiddellijk de werking van het geschorste besluit. 146. 1. Is binnen den voor de schorsing bepaalden tijd de vernietiging van het geschorste besluit niet gevolgd, dan wordt dit geacht geldig te zijn. 2. Hiervan wordt mededeeling gedaan in het provinciaal blad. 147. Besluiten, die geschorst zijn geweest, kunnen niet opnieuw worden geschorst. *) Dit artikel is aldus gewijzigd bij ordonnantie van 4 Januari 1928, Ind. S. 2. riJfroS1 breIT™/nid ^ alscmee™ "I Pr°vin- het vernietigde besluit, voor zoove'rdifnL T f* ^ baar zijn. ^ voor vernietiging vat- ^ u™ «h- 150. De raad, eventueel h!t Ig' stand" houders, zorgt, dat in geval van « k ^ V3n Fr?e.meester en wetkeuring zijner besluiten voor jen ors'n^'. ver™etiging of niet-goed- geschorst, vernietigd of niet poedel/100,! !! °Pnieijw 'n de bij een wordt voorzien "ret-goedgekeurd beslurt behandelde zaak geilen,en enTntïL ^n "d" "»*- schappen worden beslist door rl C an e zelfstandige gemeende betrokken .•CouT°nf' en ander» doo? b.t "cfen" gepUt" "" W°rC" redme" in be, provinciaal blad v'er we\" t i'tZC, t^rT™" ^"«erden staat binnen Generaal. oeP °pen °p den Gouverneur- Overgangsbepalingen. schap, ingevolge artikel 12 f der Tnd^aI|, ^ "l,!,t»ndi«e *™"<" Mad tevoren op den « „L ,rtikeM?1 j' S,aa,sre«ei'ng aangewezen afgezonderd, zet be" Edië afzit Vi' ^"'Jdelen „aren zijn bestaan ' voorteIls0s0tadïelZeTntring ^ ^ ger°epen ressor" der feïïsSi beT1 T* °P ^ ^ 3rtikeI 123 artikel 121 dezer1T IffT"16' °P den Voet van aangewezen, kunnen personen die ^ ?em?.e.nschap wordt gemeenteraad en n'et den sS v n N 3*FT?0*]**zijn van den of den leeftijd van 25 aar nol nL b ^landsch-onderdaan bezitten, in dien raad, indienzifovS?£J' ??mg bll>en houden vereischten voldoen en ziin 7,'i , ° V°°r j6t ''^maatschap gestelde voor het lidmaatschap van dien raaTS °k dezelfde voorwaarde dien voortdurend ingezetenen va^nJllJ F ^l-20,0}^ 21J ^venverkiesbaar. derlandsch-Indië blijven, opnieuw wegfdan^ roort™tóL\eW»ningen-UWflke ™" ■*>«- toepasselijkheid op stadsgemeenten V°°rs jhnft UItges oten zijn van van „locale ressorten'^^worTen von^ ^ besluite,n sP^ke is uitvoering van de voorschriften'^' °OVej n-Ct a rs ls bepaald, ter gemeenten mede onder dien term "brgrepen11.1"^11 beS,Uite" 5tads" Slotbepaling. 154. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van een nader door den Gouverneur-Generaal vast te stellen datum ). En opdat niemand enz. , icn, Gedaan te Batavia, den 27sten Augustus IVZb. D. FOCK. De "ls> (W<**»» l* 1026.) STADSGEMEENTE-ORDONNANTIE. inhoudsopgave. Artt. Hoofdstuk I ■ Algemeene bepalingen •••.•• 1 Hoofdstuk 11. De bestuursorganen der stadsgemeenten. Afdeeling 1. Algemeene bepaling • Afdeeling 2. De stadsgemeenteraad Hoofdstuk III. Het college van burgemeester en wet- |?_23 houders ~, in Hoofdstuk IV. De burgemeester Hoofdstuk V. Het stadsgemeente-personeel. 38 — 41 Afdeeling 1. Algemeene bepalingen 42 — 46. Afdeeling 2. De secretaris • ,, Hoofdstuk VI. De vergaderingen van den raad Hoofdstuk VII. De vergaderingen van het college van ^ burgemeester en wethouders • • • Hoofdstuk VIII. Bevoegdheid en taak van den raad en Hoofdstuk van hget college van burgemeester en _ % wethouders '1'• " j Hoofdstuk IX. Het beheer en de verantwoording der geldmiddelen van de stads-gemeente. Afdeeling 1. Algemeene bepalingen 102—108! Afdeeling 2. De begrooting \2\. Afdeeling 3. De uitgaven 125 _ Afdeeling 4. De ontvangsten..... . Afdeeling 5. De begrootingsrekening ....... Afdeeling 6. De rekenplichtigen en het toezicht op hun beheer ... •.• ••• ••••••••••• Afdeeling 7. De verantwoordelijkheid der met-reken- plichtigen • ■ *" , , r ," Hoofdstuk X. Het hooger toezicht op de stadsgemeente Overgangsbepalingen Slotbepaling ^nlrTwerking getreden 1 October 1926 (Gouv. besluit van 26 Augustus 1926. Ind. S. 374). Ordonnantie van 27 Augustus 1926, Ind. S 366 aan wijzende de gemeente Batavia als zelfstandige gemeenschap (toepassing van art. 121 lid 1 Indische ItaatTregX) In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz doet te we™: en den Volks,»d gehoord:.... Dat Hij de bepaling van het eerste lid van artikel 121 rw i^j- l Staatsregeling willende toepassen op de gemeen e Batavia Lettende op de artikelen 20 79 3i ^ in ,1', Staatsblad No. 415), zoomede op artikel I?1 rler IJ' u c ndisch üng, op de ordonnantie van 18 Maart 1905 (StaatsM^N%n!??tSreg!~ nader gewijzigd en aamrev, M« 1 ^taftsblad No. 204), zooals (Staatsblad 1926 No. 365); ' °P Stadsgemeente-ordonnantie Heeft goedgevonden en verstaan: Art. 1 De gemeente Batavia wordt aangewezen als ^Handgemeenschap op den voet van artikel 121 der Inrli's In , "e 15 onderdanen-Nederlanders* 8 inheemsche onderdanen, niet-Nederlanders; 4 uitheemsche onderdanen, niet-Nederlanders ledt St tiet" ™ deze ordonnantie ™ ttrsr-1 SS afgezonfciXdtir» fedrielnd f""""' f vier honderd negen en zestig gulden) erd jes en tachtig duizend, Nflau' «rA Urllfe 7eiZh''° (St.atsï.d .sS''raïrfid,ls ■: fSrerEöï 6 IV Stadsgemeente-ordonnantie (Staatsblad 1926 No 365) En x ±xe„rd',n werking ma -1 Gedaan te Batavia, den 27sten Augustus 1926. De Algemeene Secretaris, D. FOCK. C. R. Emmnk. (Uitgegeven 6 September ,926.) Inlandsche Gemeenten Ordonnantie van 3 Februari 1906, Ind. S. 83, houdende regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en_ Madoera, zooals die ordonnantie is gewijzigd bij ordonnanties van 19 November 1910, Ind. S. 591, 2 Februari 1913, Ind. S. 235 en 9 Mei 1919, Ind. S. 217x) (Inlandsche Gemeente-ordonnantie). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: .. , Dat Hij, het noodig achtend regelen vast te stellen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera; Lettende op de artikelen 20, 29, 31 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-lndie; Heeft goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Vast te stellen de volgende regelen omtrent het beheer en andere huishoudelijke belangen der Inlandsche gemeenten in de Gouvernementslanden op Java en Madoera. EERSTE AFDEELING. Van de organisatie en inkomsten van het „desa- of „gemeentebestuur . Art. 1. Het beheer over de Inlandsche gemeenten wordt uitgeoefend door een „desa-" of „gemeentehoofd , bijgestaan door enkele daartoe aangewezen personen, te zamen met evenbedoeld hootd uitmakend het „desa-" of „gemeentebestuur . 2. 1 De regelen omtrent de verkiezing van desahoofden en de goedkeuring dier verkiezing door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden, met inachtneming van het bepaalde bi] artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering voor ) Nederlandsch-lndie, bij algemeene verordening vastgesteld. 1) Bii ordonnantie van 14 Augustus 1925, Ind. S. 378 — zie boven blz. 240 - werden voor de provincie West-Java in verschillende artikelen wijzigingen aangebracht Voor de provincie Midden-Java vond dit plaats bij ordonnantie van L Juli 1929 Ind. S. 227, voor de provincie Oost-Java bij ordonnantie van 9 Augustus 1928'Ind. S. 295. 2) Men leze „van". A ^ iReoerrjre samenstel'lng van het desabestuur wordt bepaald door het Hoofd van gewestelijk bestuur. P , •" ,e Xan instelling en ontslag der leden van het desabestuur 3 nv t"al,,ooHjbl,,f;aan h,!' plaatseli'k «SÏÏ' , Ue lnkomsten, door de gemeente aan het ambt van desahoofd en aan de overige bedieningen in het desabestuur verbonden, hetzij in den o m van ambtelijk grondbezit, hetzij m dien van dienstverrichtingen als anderszins worden, voor zoover dit mogelijk en in het belang der bevolng wenschelijk is, met inachtneming van de ter zake door het Hoofd an gewestelijk bestuur gestelde voorschriften door de zorg van het Hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met de bevolking geregeld l). TWEEDE AFDEELING. Van het beheer der gemeente en hare vertegenwoordiging in rechten. 4. Onverminderd hetgeen bij den 2en titel van het Inlandsch Reglement is bepaald omtrent de taak van het desahoofd is dat hoofd in het algemeen aansprakelijk voor den goeden gang van zaken het zooveel de h °jJe la,?Sen der gemeente betreffend, 'voor npgêdragen"10616"18 °f uitsluitend aan anderen 5. Het desahoofd zorgt voor een richtig beheer van de instellingen de geldmiddelen en de eigendommen en andere bezittingen der gemeente' overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van geweSik be stuur gestelde regelen en is in het algemeen verplichtïTS£!dhL der schade, middellijk of onmiddellijk door zijne kwade trouw of nalatigheid aan de gemeente toegebracht1). °' O. I. Bij de uitoefening zijner bediening raadpleegt het desa °2 I de overige leden van het desabestuur. A U u aange egenheden van gewichtigen aard wordt door het desahoofd geene beslissing genomen dan na beraadskging in eene vergadering, tot welke, behalve de leden van het desabestuur «Je t ™> «?■> -jesahootd gerechtigden Levens de'Tri'djf JT'" «nmerking komende ingezetenen worden opgeroepen een en ander met inachtneming van het plaatselijk gebruik zuiver pSiike bel °Vengen°emde gfVV,?htT aangelegenheden de — ^^Beslissingen van den in het tweede lid bedoelden aard kunnen, ■ , ' -miIJZw/"8- voor Provincie West-Java in Ind S 1925 N„ 37» T l blz. 241. Wijzig,ngvoor de provincie Midden-Java in Ind S 1929 Nn ??7 de provincie Oost-Java in Ind. S. 1928 No. 295, Zie hieronder blz 457 ' ™ 22 voor zoover zij met de wet of met het algemeen belang strijden, bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur na ingewonnen advies van den Regent of van het hoogste Inlandsen bestuurshoofd van anderen rang, te allen tijde worden vernietigd ) ). 7. Het desabestuur draagt zorg voor de instandhouding en de bruikbaarheid, overeenkomstig de daaromtrent gegeven voorschriften, van de gemeentelijke openbare werken, als: wegen, met daarin gelegen bruggen en duikers, gebouwen, pleinen, marktterreinen, waterleidingen, waterreservoirs. . 8. 1. Het desahoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechte 2. Bij de in de eerste alinea van artikel 11 sub c bedoelde schriftelijke machtiging kan, wanneer twijfel bestaat, of de vertegenwoordiging in rechte van de gemeente door haar hoofd in haar belang is, het Hoofd van plaatselijk bestuur een persoon aanwijzen, die hem als vertegenwoordiger vervangt. . 3. De in de vorige alinea bedoelde aanwijzing kan niet geschieden dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang en nadat het Hoofd van plaatselijk bestuur zich heeft overtuigd, dat de meerderheid van de tot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente met de voorgenomen handeling instemt en zich met de keuze van den vervanger kan vereenigen. 4. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen gedaan worden aan den persoon of ter woonplaats van het desahoofd. De persoon, met het uitbrengen van de exploiten belast, geeft van deze verrichting kennis aan het Hoofd van plaatselijk bestuur )')• 9. 1. Ingeval van ontstentenis van het desahoofd, berusten diens bevoegdheden en verplichtingen, bij den persoon, die krachtens de dienaangaande gestelde bepalingen dan wel, bij gemis daarvan, krachtens plaatselijk gebruik belast is met de tijdelijke vervulling van vermeld ambt ot met de tijdelijke waarneming van de daaraan verbonden werkzaamheden. 2. Het bepaalde bij de vorige alinea geldt mede voor dengene, die ingeval van wettige verhindering het desahoofd in de vervulling van diens functiën vervangt, met dien verstande nochtans dat de vertegenwoordiging der gemeente in en buiten rechten alsdan geschiedt door een, zoo noodig, door het Hoofd van plaatselijk bestuur daartoe aan te wijzen persoon, waartoe hetzij bedoelde tijdelijke vervanger, hetzij een ander ingezetene der gemeente kan worden gekozen ) ). i) Wijziging voor de provincies West-, Midden- en Oost-Java. Zie blz 337 noot. -) Met dit vierde lid is het artikel aangevuld bij ordonnantie van 19 November 1910, Ind. S. 591. ^ ^ 3) Gewijzigd bij ordonnantie van 21 Februari 1913, Ind. b. £50. 4) Aldus gewijzigd bij ordonnanties van 19 November 1910, Ind. S. 591 en 21 Februari i913, Ind. S. 235. DERDE AFDEELING. Van de eigendommen en bezittingen der gemeente en het instellen van rechtsvorderingen namens de gemeente. IKS?' bSPa<,l'!<; b!> hel Koninklijk besluit van 11 April ™ 11' J * S!a"sbU No' ',°2) *>• » " van artikel 11 dezer ordonnantie toegelaten uitzonderingen is het verboden ^ d verbinden van gemeentelijken grond HnnV' Zo"df voorafgaande schriftelijke machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur mogen door de gemeente: a. geen geldleeningen worden aangegaan- gaan aH" **? bezwarende" titel worden aange¬ gaan, ten doel hebbende het verkrijgen van grond, het vervreemden of voor schuld verbinden van krachtens overdracht verkregen grond dan wel het verkrijgen, het vervreemden of voor schuld verbinden van gebouwen en andere onroerende zaken dan grond- c. geen rechtsgedingen, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hoog^ eroep of cassatie worden gevoerd, noch berust worden in te-en de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of in tegen haar gewezen vonnissen wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaT dan nadat het I • vereischte machtiging wordt niet verleend, dan nadat het gevoelen is ingewonnen van den Regent of het hoogste plaatselijk fcfUUrshoofd van anderen rang, en nadat het Hoofd van tot £ VI 1 heeft overtuigd, dat de meerderheid van de ot het kiezen van een desahoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente Z d or?en]°rPfn handeling instemt. De eisch van instemming rechttedinïenerïe t' klesgerecbtigden geldt niet ten aanzien van schu den ten K t ge™eente te «tellen tot invordering van schulden ten behoeve van hare credietinstellingen Plaatse iifbel V3n, Weigerin§ def machtiging geeft het Hoofd van bestuur') 3n tCVenS 3an het H°°fd V3n ^westelijk *2j \ De toestemming van de meerderheid der tot het kiezen van a HES gere?t1de reZetuenen der gemeente vereisch " b. tot verh?mnan t" La£de .™n het gemeentelijk bezitsrecht op grond; i n~ 0 mgebruikgeving aan Inlanders, door of namens de gemeente, van aan haar toebehoorenden grond; ' ge mee rite' toe be f lngeb7,lkSevinS va" gebouwen en andere aan de g nte toebehoorende onroerende zaken dan grond. op'Jav^neMidoberaeft ^ Veranderin* ™ communaal in erfelijk individueel bezit l9l9AlndS SeW2Ï7gd bi' °rdonnanties van 21 Februari 1913, Ind. S. 235 en 9 Mei Wijziging voor de provincies West-, Midden- en Oost-Java. Zie blz. 337 noot. 2. Het hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de geldmiddelen en over de andere roerende zaken der gemeente onderworpen zal zijn. 3. Overeenkomsten, als bedoeld bij alinea 1 sub b en c, mogen niet worden aangegaan voor langer dan vijf jaren J ) ). 13. 1. Gebruikers van aandeelen in gemeentelijk bezeten grond, apanagehouders daaronder begrepen, mogen voor niet langer dan den duur van de uitoefening van dat gebruik hunne aandeelen aan Inlanders verhuren of op anderen voet het genot daarvan aan Inlanders afstaan. 2. Overeenkomsten, als in de vorige alinea bedoeld, brengen geene wijziging in de publiekrechtelijke verhouding van den verhuurder of ingebruikgever tot den Staat of de gemeente, onverminderd de bevoegdheid van partijen om nopens de vervulling der uit die verhouding voortvloeiende verplichtingen onderling schikkingen te treffen. 3. Wijziging in de uitgestrektheid van de gebruiksaandeelen in den gemeentelijk bezeten grond of in den duur van het genot dier aandeelen, kan slechts geschieden met instemming van drie vierde gedeelte der gezamenlijke deelgerechtigden in het gebruik van den grond der gemeente of van het gehucht met zelfstandig bouwgrondgebied ). 14. 1. Handelingen, verricht, of overeenkomsten, aangegaan in strijd met het bij of krachtens de voorafgaande artikelen dezer afdeeiing bepaalde, zijn van rechtswege nietig. 2. Geene terugvordering is toegelaten van hetgeen ingevolge eene handeling of overeenkomst, als in de vorige alinea bedoeld, door of namens de wederpartij is betaald of verstrekt, noch eemge andere rechtsvordering naar aanleiding van zoodanige handeling of overeenkomst. 154). VIERDE AFDEELING. Van de vordering Van gemeentediensten en andere gemeentelijke heffingen. 16. 1. Het desahoofd is bevoegd om met inachtneming der plaatselijke gebruiken en van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier heffingen binnen billijke grenzen — in verband met het bepaalde bij de artikelen 3, 4 en 7 de ingezetenen der desa te doen oproepen tot het presteeren van gemeentediensten. 2. Waar van bestuurswege anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken zijn belast, kan de bij de vorige alinea omschreven bevoegdheid, voor !) Wijziging voor de provincies West-, Midden- en Oost-Java. Zie blz 337 noot. 2) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 19 November 1910, lnd. b. 3VI. a) Aldus aangevuld bij ordonnantie van 19 November 1910, lnd. b. « • 4) Dit artikel is komen te vervallen door ordonnantie van 19 November IVIU. Ind. S. 591. 17 noodig, aan die instellingen of personen worden overgedragen ' ) 17. Regelingen ter voorziening in gemeentelijke behoeften van den dij ahnea 1 van het vorig art.ke bedoelden of anderen aard, anders dan door net vorderen van bij beurtwisseling door de gezamenlijke dienstplichtige ingezetenen van de desa of het gehucht te verrichten persoonlijke diensten, mogen — voor zooveel zij niet door het bestuur zijn bevolen met in toepassing worden gebracht dan na verkregen toestemming der meerderheid van de tot het kiezen van een desanoofd gerechtigde ingezetenen der gemeente. Slotbepalingen. 18; Het Ho°W van gewestelijk bestuur regelt de wijze waaroo moet blijken van de bij de artikelen II, 12, 13 en 17 bedoelde instem- 19 ""O3!] by het tweede lid van artikel 6 vermelde beslissingen ') 2) -*■ 2 Zij is alleen van toepassing op Java en Madoera, met uitzondering rijen * P'rtiC,,,iere trcedt in "erkins 1 M»« '**• Gedaan te Buitenzorg, den 3den Februari 1906 De wd, Algemeene Secretaris, 1 B' VAN HEUTSZ' de Groot. (Uitgegeven 8 Februari 1906.) Ordonnantie van 7 April 1907, Ind. S. 212 houdende een reglement op de verkiezing, de schorsing en het Jat en Madera °fden ^ MMe g£meenten v,n°?|ISMd'e !f rVrViiz'gd b'J ordonnanties van 21 November 912 Ind S. 567; 22 December 1913, Ind S. 712 en 4 Juni 1918, Ind. S. 277 en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497 3). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:... doet te weten: 2\ ^'jzl§'nS voor de provincies West-, Midden- en Oost-lava 7,',> kl, «7 3] 7v s,gewi)zl.gc' bij ordonnantie van 19 November 1910 Ind S 591 n00t' ) Bij ordonnantie van 4 Augustus 1925 Ind S *378 • l ' li voor de provincie West-Ia™ fn vTJI'H J •, 1 Z16-- ■ V.en blz" 240 ~ werden Voor de provincie Midden-1 "va vond dV I ai^ .en wijzigingen aangebracht. Ind S 211 vnnr J • a.va™nd dlt plaats bij ordonnantie van 2 Juli 1929 K'ss'2i7'ZnisT£%?r-J™ts ™m Dat Hij, het noodig achtende de regelen betreffende de verkiezing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera te herzien; Lettende op de artikelen 20, 29, 31, 33 en 71 van het Reglement op het gebied der Regeering van Nederlandsch-Indië; Heeft goedgevonden en verstaan: Ten eerste: Krachtens Koninklijke machtiging, met intrekking van de ordonnantie van 1 Februari 1878 (Staatsblad No. 47), zooals deze gewijzigd is bij de ordonnantiën van 28 September 1883 (Staatsblad No. 229) en 24 November 1897 (Staatsblad No. 272), vast te stellen het volgende „Reglement op de verkiezing, de schorsing en het ontslag van de hoofden der Inlandsche gemeenten op Java en Madoera . Art. 1. 1. Wanneer in eene betrekking van dessahoofd moet worden voorzien, wordt door den met de controle in het betrokken ressort belasten, dan wel door een aan dezen toegevoegden Europeeschen ambtenaar bij het Binnenlandsch Bestuur, in overleg met het districtshoofd, binnen den tijd van één maand eene verkiezingsbijeenkomst belegd, waartoe de kiesgerechtigden der betrokken gemeente zoo tijdig mogelijk worden opgeroepen '). 2. Voor de toepassing van dit Reglement zijn kiesgerechtigd: a. de heerendienstplichtige ingezetenen en de leden van het bestuur Jer dessa# b. de tot de ingezetenen der dessa behoorende eervol ontslagen dorpshoofden en door den Resident erkende godsdienstleeraars, moskeebeambten en bewakers van heilige graven. 3. De bij de eerste alinea gestelde termijn van één maand mag niet worden overschreden dan om redenen van overwegenden aard, welke in het proces-verbaal, bedoeld bij artikel 7 van dit Reglement, moeten worden vermeld. . , 2. 1. De verkiezingsbijeenkomst heeft plaats binnen het gebied der betrokken gemeente ten overstaan van eene door het Hoofd van gewestelijk bestuur voor elk onderdistrict benoemde commissie, bestaande uit ten minste twee leden. 2. De verkiezingscommissie is bevoegd, mits op voor de kiesgerechtigden zoo weinig mogelijk bezwarende wijze, wegens gewichtige redenen de bijeenkomst te houden buiten het gebied der betrokken gemeente, zullende van die redenen, alsmede van de plaats, waar de bijeenkomst gehouden is, en van den afstand dier plaats tot de naastbijgelegen grens van het gebied der betrokken gemeente melding moeten worden gemaakt in het hiervoren bedoeld proces-verbaal j. 3. 1. De Commissie zorgt, dat aan de verkiezing alleen wordt deelgenomen door personen, die volgens het bepaalde in het tweede lid ! ) Wijziging voor de provincies West-, Midden- en Oost-Java Zie blz 341 noot 3. 2) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 21 November IV U, Ind. S. DO/. van artikel 1 kiesgerechtigd zijn en niet bij rechterlijke uitspraak van net kiesrecht ontzet zijn. 2. De stemmen worden door de kiesgerechtigden persoonlijk uitgebracht; geen plaatsvervanging is daarbij toegelaten. J. De verkiezing gaat niet door, tenzij minstens 2/3 van het geheel aantal kiesgerechtigden is opgekomen, zullende bij gebreke van dien eene nieuwe verkiezingsbijeenkomst worden belegd, voor welke de bepalingen van dit Reglement eveneens van toepassing zijn, met uitzondering van de beperking, gesteld in den aanhef dezer dinea 1. I. Voor den aanvang der verkiezing worden de regeling der samenstelling van het dessabestuur en die der door de gemeente aan het ambt van dessahoofd en aan de overige bedieningen in genoemd bestuur verbonden inkomsten, hetzij in den vorm van ambtsvelden hetzij ,n dien van dienstpraestatiën als anderszins, aan de aanwezigen in herinnering gebracht. \ Va" de,bf1,,t,ens de vorige alinea bekend gemaakte regelingen wordt m meerbedoeld proces-verbaal aanteekening gehouden, zoomede bestuu^loepaa'ld'' CW1^S' °P het Hoofd van gewestelijk 5. 1. Tot dessahoofd zijn niet verkiesbaar: I . vrouwen ; 2°. minderjarigen; l' niet"eer^°.' ontslagen dessahoofden en -Landsdienaren; v 'i ,Z1J' '? ™acht van gewijsde gegaan vonnis zijn ontzet van het recht tot het bekleeden van ambten, ingeval op het tijdstip der verkiezing de termijn der ontzetting nog niet verloopen is. A L>e stemmen, bij de verkiezing uitgebracht op personen, die ingevolge de vorige alinea niet tot dessahoofd verkiesbaar zijn, worden ais van onwaarde aangemerkt. bii3h/an-dr,Ult,gebracht^Stemmen' Welke krachtens het bepaalde b j het vorig lid als niet geldig zijn aan te merken, en van de redenen teekenin^ gehouden™ verkiezing aan- :nrf'rjDe kiesgerechtigden worden vóór den aanvang der verkiezing herinnerd aan het bepaalde bij het eerste en het tweede lid van dit artikel]) w ' . r, Vf' Zm1 W?jrdt diegene als gekozeH beschouwd, op wien zich het grootst aantal geldige stemmen, mits ten minste één vijfde van he aantal kiesgerechtigden der dessa bedragende, vereenigd heeft , ,ln gev, van staking van stemmen wordt van hen, op wie het grootst aantal geldige stemmen is uitgebracht, diegene als gekozen beschouwd die naar het oordeel der Commissie de meeste waarborgen van geschiktheid aanbiedt. g n van4Ajti |e9Tffndb,SK2°77. ^ 4 ^ W1' W' S' 497 e" ordonnantie 3. Indien niemand het vereischte minimum aantal geldige stemmen heeft bekomen, wordt eene tweede stemming in dezelfde bijeenkomst gehouden. Heeft ook deze stemming geen resultaat, dan wordt eene nieuwe bijeenkomst belegd op de wijze en binnen een termijn als bij artikel 1 bepaald. De beperking gesteld in den aanhef der derde alinea van artikel 3 is bij deze nieuwe bijeenkomst niet toepasselijk. 7. 1. Van het verhandelde ter verkiezingsbijeenkomst wordt door de Commissie proces-verbaal opgemaakt volgens het daarvoor door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model. 2. Dit proces-verbaal wordt, binnen veertien dagen na de verkiezingsbijeenkomst ingediend aan het Hoofd van gewestelijk bestuur ). 8. Het Hoofd van gewestelijk bestuur beslist binnen één maand na de ontvangst van het proces-verbaal omtrent de gehouden verkiezing, aan welke hij alleen in de volgende gevallen zijne goedkeuring onthoudt: 1°. wanneer blijkt, dat bij de gehouden verkiezing de voorschriften van dit Reglement niet naar behooren zijn opgevolgd en het gepleegde verzuim invloed heeft kunnen uitoefenen op den uitslag der verkiezing; 2°. wanneer de gekozene — ter beoordeeling van genoemd Bestuurshoofd — uit hoofde van zijn gedrag, van verslaafdheid aan spel, opium of sterken drank, op grond van ouderdom, ziekelijkheid, ziels- of lichaamsgebreken, wegens veroordeeling bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, waarop geene gratie is gevolgd, tot eene zwaarder straf dan geldboete, dan wel wegens andere gewichtige redenen van openbaar belang voor het ambt van dessahoofd ongeschikt is te achten. 9. 1. Indien de verkiezing niet wordt goedgekeurd, gelast, onder opgaaf der redenen van die beslissing, het Hoofd van gewestelijk bestuur eene nieuwe verkiezing te houden, met de opdracht om voor den aanvang dezer verkiezing van die redenen aan de kiesgerechtigden mededeeling te doen. 2. Op deze verkiezing is het bepaalde bij dit Reglement van toepassing, met dien verstande nochtans dat de stemmen, uitgebracht op den persoon, wiens keuze op grond van een der in het vorig artikel onder 2°. genoemde redenen niet is goedgekeurd, van onwaarde zijn, hetgeen mede vóór den aanvang der nieuwe verkiezing uitdrukkelijk ter kennis van de aanwezigen wordt gebracht. 10. 1. Aan hem, wiens verkiezing is goedgekeurd van welke goedkeuring aan de gemeente kennis wordt gegeven wordt door het Hoofd van gewestelijk bestuur een bewijs daarvan verleend, gesteld in de Nederlandsche en in de landstaal, op ongezegeld papier, overeenkomstig het door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model. !) Aldus gewijzigd bij ordonnantie van 21 November 1912, Ind. S. 567. , , h% Jl! fj 1 j6 V°r,lge al,nea bedoeld bewijs door of namens het Districtshoofd aan den gekozene is overhandigd, van welke handeling aan den voet daarvan aanteekenmg wordt gehouden, treedt de gekozene van rechtswege op als hoofd der betrokken Inlandsche gemeente, i l u ln, P,aats van dadelijk eene nieuwe verkiezing te gelasten kan het Hoofd van gewestelijk bestuur, op voorstel van het Hoofd van betr W/ T' tn ^gent gehoord, in de tijdelijke vervulling der betrekking van dessahoofd door de aanwijzing van een fungeerenden titularis voorzien, wanneer: renaen a. bij twee opeenvolgende bijeenkomsten niemand het ingevolge de eerste alinea van artikel 6 vereischte minimum aantal geldige stem! men op zich vereemgd heeft; b. bij twee opeenvolgende bijeenkomsten personen gekozen zijn aan ïïfe WCgenS,fn de'redenen- omschreven onder 2< van tikel y j, de vereischte goedkeuring moest worden onthouden- t rgKrt gden' d°°r Z,-Ch gezarnenlijk van stemming te ort- kiesrecht-5 ^ geen PnjS * Stellen 0p de "^oefening van het d. peen enkel met inachtneming van het bepaalde bij artikel 5 daarvoor heeft "gesteld^ ' perS°°n Zlch voor het am*>t verkiesbaar 2. Binnen een jaar nadat zoodanige voorziening door het Hoofd van gewestelijk bestuur is genomen, wordt eene nieuwe verkiezingsbijeenkomst belegd, hetzij op verzoek der bewoners van de betroïfn dessa he zij op last van het Hoofd van plaatselijk bestuur 2). V * oor* het ontslag van een dessahoofd wordt vereischt een gemotiveerd besimt het Hootd v,„ gewestelijk Su .ri dJ,nbSS H°°« van plaatselijk beS 2. Dit besluit wordt ten spoedigste in de dessa bekend smaakt met Sei3%aZT* "" hM°kk™ ™ " «X » , 13; 1 • Het ontslag wordt eervol verleend, tenzij, ter beoordeeling mTte * k r 1 ^ U fjWeSteh]k het dessahoofd in ernstige laakbare" handelingen! gemaakt aan Wangedra?' plichtverzuim of 2. In het ontslagbesluit wordt het aantal volle jaren vermeld gedurende welke het dessahoofd dat ambt heeft vervuld. Landraarl r3""661, ter 23 van een tot de kennisneming van den Landraad of een hoogeren rechter behoorend feit tegen een dessa- tenzij tTlS'k t ) Ve,'V0lglng is in^steld, wordt dit hoofd, ^ J dadelijk ontslag termen aanwezig worden geacht, door het ^ w,erm0edelijk bedoeId art. 8. ) wijziging voor de Provincies West-, Midden- en Oost-Ja va. Zie blz.341 noot 3. Hoofd van gewestelijk bestuur in de uitoefening zijner betrekking geschorst, totdat, op grond van de uitspraak des rechters, te zijnen opzichte eene nadere beschikking kan worden genomen. 2 In geval van schorsing van een dessahoofd, hetzij op grond van het bepaalde bij de vorige alinea, hetzij uit anderen hoofde zoomede indien wegens overlijden of ontslag van het dessahoofd diens betrekking is opengevallen, voorziet het Hoofd van plaatselijk bestuur, in overleg met den Regent, in de tijdelijke waarneming der aan het ambt verbonden werkzaamheden, met inachtneming, zooveel mogelijk, van de te dien aanzien bestaande plaatselijke gebruiken1). 15. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur doet in het jaarlijks door hem'in 'te dienen Algemeen Verslag mededeeling van het aantal in het afgeloopen jaar door hem goedgekeurde verkiezingen van dessahootden, zoomede, met opgaaf van redenen, van het aantal gevallen, waarin gedurende dat tijdperk door hem verkiezingen niet zijn goedgekeurd, dessahoofden zijn geschorst of ontslagen, dan wel, krachtens het bepaalde bij de eerste alinea van artikel 11, een fungeerend dessahootd door hem is aangesteld. . .. 2. Tevens wordt in dat Verslag voor zooveel noodig in bijzonderheden gerapporteerd nopens de werking der in dit Reglement vervatte 16. 1. Dit Reglement is van toepassing op alle Inlandsche gemeenten op Java en Madoera, die niet vallen onder de uitzondering, gesteld bij de derde alinea van artikel 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië. la. In de afwachting dat dit Reglement toepassing kan vinden op tot het Landsdomein terugkeerende particuliere landerijen of gedeelten daarvan, kan het Hoofd van gewestelijk bestuur in het ambt van dorpshoofd aldaar voorzien, zonder voorafgaande verkiezing, als bedoeld in artikel 1. .. 2 De hoofden der perdikan-dessa s, alsmede van die dessa s, welke bepaaldelijk belast zijn met de bewaking der graven van de voorouders van Vorsten, Regenten en andere Inlandsche grooten, of van tempels en andere in de oogen der bevolking gewijde plaatsen, worden, voor zoover het gebruik niet medebrengt dat zij door de bevolking worden gekozen door de Hoofden van gewestelijk bestuur benoemd, in de uitoefening hunner betrekking geschorst en ontslagen op voordracht van het Hoofd van plaatselijk bestuur, na den Regent te hebben gehoord, met inachtneming zooveel mogelijk van het beginsel van erfopvolging. , ... 3 In de in de vorige alinea bedoelde dessa s, waar verkiezing van dessahoofden gebruikelijk is, zijn de bepalingen van dit Reglement ten volle toepasselijk, met dien verstande dat waar de ingezetenen niet 1) Wijziging voor de provincies West-, Midden- en Oost-Java. Zie blz. 341 noot 3. aan heerendienstplicht onderworpen zijn, het plaatselijk gebruik beslist wie nunner als kiesgerechtigd zijn aan te merken. 4 De door de Hoofden van gewestelijk bestuur benoemde dessahoofden ontvangen eene akte van aanstelling in de Nederlandsche en in de landstaal, op ongezegeld papier, overeenkomstig het door den Directeur van Binnenlandsch Bestuur vast te stellen model x) 2) 17. Waar in dit Reglement sprake is van den Regent, wordt voor die afdeehngen waar een zelfstandig Patih bescheiden is of het hoogste Inlandsch Bestuurshoofd den rang van Districtshoofd draagt, respectievelijk daarvoor gelezen: „Patih" of „Districtshoofd". len tweede: Deze ordonnantie treedt in werking op 1 Juli 1907 tin opdat niemand enz. Gedaan te Buitenzorg, den 7den April 1907 rv A1 c . J- B. VAN HEUTSZ. Ue Algemeene Secretaris, VAN RkES- (Uitgegeven 15 April 1907.) Ordonnantie van 11 Juni 1924, Ind. S. 275, houdende bepalingen met betrekking tot het bestuur der Inlandsche gemeenten in het gewest Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo (Inlandsche gemeenteordonnantie voor de Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:.... doet te weten: °at Hv heIt wenschelijk achtende regelen vast te stellen omtrent het 8emee"K" " onWlT^ artikelen 20, 29 31 33 en 71 van het Reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië; neett goedgevonden en verstaan; j TnV6 ^teïen ^ V°lgenc!e bepalingen met betrekking tot het bestuur van Boméo; gemeenten ln het §ewest Zuider- en Oosterafdeeling EERSTE AFDEELING. Instelling en samenstelling van gemeentebesturen. Art. 1. In het gewest Zuider- en Oosterafdeeling van Borneo worden, naar mate de omstandigheden dit toelaten en de instemming der betrokken bevolking gebleken is, door het Hoofd van gewestelijk ^bestuur^p den voet van deze ordonnantie voor de Inlandsche gemeen- 2] artikel is ingevuld bij ordonnantie van 22 December 1913 Ind S 712 ) Wijziging voor de provmc.es West-, Midden- en Oost-Java. Zie blz. 341 noot 3." ten raden ingesteld. De raad wordt aangeduid als Inlandsch 1) gemeenteraad. 2. 1. De raad wordt samengesteld uit: a. het gemeentehoofd en andere bekleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeente, die naar plaatselijke opvattingen voor het lidmaatschap in aanmerking komen; b. verkozen leden in die gemeenten, welke het verlangen te kennen geven om ook anderen dan de onder a bedoelde personen als leden in den raad op te nemen of waar dit door het Hoofd van gewestelijk bestuur doelmatig wordt geacht en de gemeente daarmee instemt; c. door het Hoofd van gewestelijk bestuur na voorafgaand overleg met de gemeente benoemde leden, in die gemeenten waar dit door hem doelmatig wordt geacht. 2. Na overleg met de gemeente stelt het Hoofd van gewestelijk bestuur vast welke andere bekleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeente, bedoeld onder a, naar de plaatselijke opvattingen voor het lidmaatschap in den raad in aanmerking komen, zoomede hun aantal en dat der onder b en c bedoelde leden van den raad. 3. 1. De aanwijzing en het ontslag van de in artikel 2, eerste lid, onder a bedoelde andere bekleeders van hooge adatwaardigheden in de gemeente geschieden volgens plaatselijk gebruik, voor zoover te hunnen aanzien geen regelen ter zake door het Hoofd van gewestelijk bestuur zijn of zullen worden vastgesteld. 2. De regelen omtrent de verkiezing, de benoeming, het ontslag en de ontheffing van de in artikel 2, eerste lid, onder b en c bedoelde leden, welke regelen niet voor alle betrokken gemeenten gelijk behoeven te zijn, worden met inachtneming van het plaatselijk gebruik door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. 3. De voordeelen aan het lidmaatschap van den raad verbonden, ook die in den vorm van diensten of vrijstelling van diensten als anderszins, worden door den raad, in overleg met de daarvoor volgens de plaatselijke adat in aanmerking komende gemeentegenooten, vastgesteld onder nadere goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur en in het aan het raadslid uit te reiken bewijs van erkenning of benoemingsbesluit vermeld. Zonder goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur kan in die voordeelen geen wijziging worden gebracht. 4. 1. De in artikel 2 eerste lid onder b bedoelde leden worden gekozen door de ingezetenen die krachtens de in het volgend lid bedoelde regelen daarvoor in aanmerking komen. Welke ingezetenen daartoe behooren, kan blijken uit de uitspraak van eene vergadering van personen, welke tot op het oogenblik dier vergadering medezeggenschap hadden in gemeente-aangelegenheden. De in het tweede lid *) Men leze: „Inlandsche". van het vorige artikel bedoelde regelen bevatten nadere voorschriften omtrent deze vergaderingen en de daarop genomen beslissingen Z De verkiezing is rechtstreeks en geschiedt ten overstaan van een door het Hoofd van gewestelijk bestuur benoemde commissie , u~bre"^en der stemmen is geen plaatsvervanging toegelaten I fl- j 1 Va? ■ ra?,d .Zljn alIeen verkiesbaar kiezers die den ieeftijd van naar schatting 21 jaar hebben bereikt en hun werkelijk verblijf in de gemeente hebben. 2 Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in welke gemeenten de kennis van lezen en schrijven als eisch wordt gesteld voor en welke betrekkingen onvereenigbaar zijn met het lidmaatschap van den raad 3. Aan de gekozen leden wordt door het Hoofd van plaatselijk bestuur een bewijs van erkenning uitgereikt .4- Een gekozen of benoemd lid heeft, gerekend van den dag van zijn erkenning of benoeming, gedurende drie jaren zitting in den 7LtLbrde„verloop van d,en ,;id onmidddli'k 5. Hij, die ter aanvulling van een tusschentijds opengevallen plaats is verkozen of benoemd, treedt af op het tijdstip, waarop degene in wiens plaats hij verkozen of benoemd is, had moeten aftreden. . . Het lidmaatschap gaat verloren, wanneer een lid ter beoordeeling van het Hoofd van plaatselijk bestuur, den raad gehoord, zijn werkelijk verblijf met langer in de gemeente gevestigd heeft . • /e5en een. gissing van het Hoofd van plaatselijk bestuur als m het vorige lid bedoeld, kan door elk lid van den raad binnen een maand schriftelijk bezwaar worden ingebracht bij het Hoofd van gewestelijk bestuur die bij een met redenen omkleed besluit beslist en daarvan mededeehng doet aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, den raad en den betrokkene. P J doi £eudwkUnnen' °P °f na raacIPleging van den raad, oor net Hoofd van gewestelijk bestuur worden ontheven- * WtJSÏÏfdoor oude'dom °< b' rgInS 7ngedrag of onzedelijkheid of bij voortdurend ^ achteloosheid in de waarneming hunner functiën; c. wanneer zij tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar zijn veroordeeld. TWEEDE AFDEEL ING. Bevoegdheid en werkwijze van den raad. 7. 1. De raad is bevoegd om regelingen te treffen en besluiten betreffen" n°PenS °nderwerpen' die de huishouding van de gemeente 2' De ln het vori?e Ild bedoelde regelingen mogen geen bepalingen ') Men leze: „voortdurende" behelzen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij een algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur van politie, toepasselijk op de gemeente, tenzij daartoe bij zoodanige verordening, reglement of keur vrijheid is gegeven. 3. Een gemeenteregeling houdt op van kracht te zijn voor zoover de daarin voorkomende punten nader worden geregeld bij eene algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur van politie op het gebied der gemeente toepasselijk. 8. 1. De vergaderingen van den raad worden in het openbaar gehouden. 2. Aan een door den raad te nemen beslissing moet, waar dit naar de plaatselijke opvattingen vereischt wordt, overleg met de gemeentegenooten voorafgaan. 3. Omtrent de wijze van belegging van vergaderingen, het voor geldige vergaderingen vereischt aantal aanwezige leden, de wijze van handelen indien in vergaderingen niet tot eenstemmigheid gekomen wordt, zoomede omtrent andere aangelegenheden de vergaderingen van den raad betreffende waarvan regeling wenschelijk voorkomt, worden zooveel mogelijk in overeenstemming met de plaatselijke opvattingen door het Hoofd van gewestelijk bestuur voorschriften vastgesteld. 9. Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze van openbaarmaking van de door den raad vastgestelde regelingen, zoomede voor zoover noodig, de wijze, waarop moet blijken van andere door den raad genomen beslissingen. 10. 1. Beslissingen van den raad, welke met de wet of het algemeen belang strijdig zijn, kunnen bij een met redenen omkleed besluit door het Hoofd van gewestelijk bestuur te allen tijde worden vernietigd. 2. Gedeeltelijke vernietiging eener beslissing heeft op de geldigheid van het in het besluit tot vernietiging niet genoemde gedeelte der beslissing geen invloed. DERDE AFDEELING. Beslissingen Van den raad aan hooger goedkeuring onderworpen. 11. 1. Behoudens het bepaalde in het volgende artikel worden aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen de beslissingen van den raad betreffende: a. het aangaan van leeningen: b. het aangaan van overeenkomsten, ten doel hebbende het verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor schuld verbinden van gronden, vischwateren, gebouwen of andere onroerende zaken; _ c. het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, vischwateren, gebouwen of andere onroerende zaken; d. het voeren van rechtsgedingen met uitzondering van die in welke de waarde der vordering een door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald bedrag of minder bedraagt, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie, en het berusten, met gelijke uitzondering, in tegen de gemeente ingestelde rechtsvor enngen of tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. veL.56 V hej V°rige Hd bedoelde g^dkeuring wordt schriftelijk verleend. Van de weigering van zijne goedkeuring wordt door het sch?;fti;?lV • 1J Tder °?gave van redenen eveneens schriftelijk kennis gegeven aan den raad. . Aan de onder ab en d van het eerste lid van dit artikel bedoelde beslissingen verleent het Hoofd van plaatselijk bestuur zijn goed! eunng niet dan na zich persoonlijk van de wenschelijkheid van den maatregel te hebben overtuigd in eene vergadering met de leden van den raad, tot de bijwoning waarvan de kiesgerechtigde gemeentegenooten zijn opgeroepen. , B',nnen een ™aand ,nadat. de weigering tot goedkeuring van L -ft'rVr raj tC Z1Jner kennis is gekomen, kan door den raad schnfte ijk bezwaar daartegen worden ingebracht bij het Hoofd beLfWCS5 bestuur, die bij een met redenen omkleed besluit beslut™ 'ng **" h<" H°0fd Va" "'"'"''i11 5. Overeenkomsten, strekkende tot het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of m gebruik geven van aan de gemeen" ?oe- a IT L l m°jgen- n'et W°rden aangegaan voor langer dan: a. vijr achtereenvolgende jaren voor sawahgrond- b. tien achtereenvolgende jaren voor drogen grond, welke termijnen in bijzondere gevallen, na bekomen machtiging van het Hoofd van gewestelijk bestuur, kunnen worden verlengdin geval van twijfel of eenig stuk grond als sawah dan wel als plXllk tsZ? aangemerkt, beslist bet Hoofd v.„ 6. Het Hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt, zoo noodie aan welke beperkingen de besebikking o»er de de g2 , ™ behoorende zaken verder onderworpen is. Ij. I. Beslissingen van den raad tot het instellen van rechtsvorderingen tegen achterstallige schuldenaren van gemeentelijke credietmste hngen zijn niet aan de goedkeuring van Tet Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen. Echter moet aan dezen van gegeveT^ dergehjke ^'issing door den raad kennis worden win?!6 raad t3j ZVj bev°egdheid om tot het instellen van vorde- dat in iVOren| d°e d,te beS,uI,lten °P het gemeentehoofd overdragen, dat in dat geval verplicht is, telkenmale als hij van de hem verleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt daarvan aan den raad en aan het Hoofd van plaatselijk bestuur mededeeling te doen. 3. De in lid 2 bedoelde overdracht van zijne bevoegdheid dooiden raad op het gemeentehoofd kan niet plaats hebben dan na goedvinden van het Hoofd van plaatselijk bestuur. VIERDE AFDEELING. Het gemeentehoofd. 13. 1. De regelen omtrent de verkiezing en het ontslag van het gemeentehoofd, welke regelen niet voor alle betrokken gemeenten gelijk behoeven te zijn, en omtrent de goedkeuring van die verkiezing worden, met inachtneming van de plaatselijke adat, vastgesteld door het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat, wanneer de verkiezing door hem wordt goedgekeurd, den verkozene van een bewijs van erkenning voorziet. 2. De voordeelen aan het ambt van gemeentehoofd verbonden, ook die in den vorm van diensten of vrijstelling van diensten als anderszins, worden door den raad in overleg met de daarvoor volgens de plaatselijke adat in aanmerking komende gemeentegenooten vastgesteld onder nadere goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur en in het aan het gemeentehoofd uit te reiken bewijs van erkenning vermeld. Zonder goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur kan in die voordeelen geen wijziging worden gebracht. 3. Door den raad wordt uit zijn midden het lid aangewezen, dat, behoudens goedkeuring van deze aanwijzing door het Hoofd van plaatselijk bestuur: a. in geval van ontstentenis, afwezigheid, ziekte of andere wettige verhindering van het gemeentehoofd, als diens vervanger optreedt, b. indien wegens overlijden of ontslag van het gemeentehoofd diens betrekking is opengevallen met de tijdelijke waarneming der aan het ambt verbonden werkzaamheden is belast. 14. 1. Het gemeentehoofd zorgt voor de voorbereiding van de door den raad te nemen beslissingen. 2. Hij leidt de vergaderingen van den raad. 3. Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van den raad. . 4. De beslissing, welke naar zijn gevoelen als strijdig met de wet of het algemeen belang door het Hoofd van gewestelijk bestuur kan vernietigd worden, brengt het gemeentehoofd niet ten uitvoer. . . 5. Het gemeentehoofd geeft van dat gevoelen binnen tweemaal vier en twintig uur na de vergadering, waarin de beslissing genomen is, kennis aan den raad. Hij doet daarvan zoo spoedig mogelijk mede- deelmg aan het Hoofd van plaatselijk hp«tn n- J » 1 «m l*. Hoofd v,„ gewestelijk beXurdrt,™0' k™'s<"=™S Wast met h" T *r ;• isttrs ösa™ de •«^ ■ waterleidingen pleinen marLff * 9 , ^en» duikers, prauwen «n^d^SenTfe^* , "« allen bestemd; Plaatsen, tot gemeen gebruik voor " » °nderh°Ud ïa" *"« eigendommen A bfi IÏW % tET*—- ma v.„ het en het behartigen, binnen de g „z.ï „n z.in £"""1T8"' tgfe"~ —1 - Kïr±is bulten 'rechten 8emeente,,ooW vertegenwoordigt de gemeente in en beLf tzt' 35 'tz-ïï11 °?dw d rrteg'i" rheec.hHo oZ\t rrn Jr * —src het districtshoofd d"rtd,0 C"""?a -dpleging van midden aan te wijzen die het aPmP l (Janfer Persoon uit zijn vervangt. * gemeentehoofd als vertegenwoordiger |»»'d.^bif&r^ö:,?l• T ly >«wd hd van artikel 12 een ander persoon uit "fjn'mldd™" ^ vervanging van het gemeentehoofd FV r A r", .aanw,Jzen ter aan het hoofd van plaatselijk bestuur 311 kennis hoofd ArttZTtrfcsrürde 8ern-te ™ h-r ..n, die de gemeente vertegenat "Ur **" ^ aan' d,„^tr"f™ r'toTnZ,'*!; 2°ilen ««fa- wel m de gevallen bedoeld bij lid 27n lidls ™'6'" den persoon of ter woonplaats Ln A j ^ artikel, aan persoon, met het d'e,hem ^vangt. De van nietigheid van deze verrirkt' i " belast, geeft op straffe plaatselijk bestuur. 'ng ennls aan het Hoofd van 23 VIJFDE AFDEELING. Het beheer en de verantwoording der gemeentelijke geldmiddelen. § 1. Algemeene bepalingen. 17. Aan den raad behoort, met betrekking tot het beheer der geldmiddelen van de gemeente en van de afzonderlijke bedrijven, alle bevoegdheid, die niet bij of krachtens algemeene verordening aan anderen opgedragen is. . 18. 1. Alle gelden der gemeente worden gestort in de gemeentekas, 'weike onder beheer staat van een commissie bestaande uit het gemeentehoofd en twee door den raad uit zijn midden gekozen leden. De kas wordt bewaard ter plaatse en op de wijze door den raad bepaald. 2. Toezicht op dit beheer en die bewaring wordt uitgeoefend door het Hoofd van plaatselijk bestuur, daartoe bijgestaan door de Inlandsche bestuursambtenaren. 3 Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan bepalen, dat zonder machtiging van het Hoofd van plaatselijk bestuur uitgaven boven een vastgesteld bedrag niet zijn toegelaten. 19. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur kan ten aanzien van het beheer der geldmiddelen van de gemeente en van de afzonderlijke bedrijven zoodanige voorschriften geven, als hem noodig voorkomen. 2. Door den raad vastgestelde regelingen nopens genoemd beheer houden op van kracht te zijn, wanneer het daarbij geregelde onderwerp nader door het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt geregeld. § 2. De begrooting. 20. 1 Jaarlijks in het laatste kwartaal stelt de raad met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8 eerste lid, voor het volgend dienstjaar een begrooting vast, welke bestaat uit twee deeien, een tot regeling van de uitgaven en één tot aanwijzing van de middelen tot dekking der uitgaven. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd een verdere splitsing van de begrooting voor te schrijven. 21. 1. De begrooting behoeft om te werken de goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur dat zijn bevoegdheid ten deze op het Hoofd van plaatselijk bestuur kan overdragen. 2. Goedkeuring der begrooting van een gemeente, welke gelegen is in het ressort van een plaatselijken raad, wordt niet verleend dan nadat deze raad in de gelegenheid is gesteld daarover zijn oordee. "'3.16 De goedkeuring wordt onthouden of verleend aan de begrooting in haar geheel, zooals zij door den raad is vastgesteld. Het besluit, waarbij zij wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed. omkieed is goedkeuring »»rdt verleend, met redenen leden van dit artikel oepaalde bij de vorige gestelde regden beS",U' grondslag van het beheer voor het alsdln aangevang»'Xs'Su' begrooting gebracht worden. vangsten ten bate van de 2*' HP Ir'1 dfleinrtjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December § 3. De begrootingsrekeningen. vast HM HOO(<1 ,,n gewesteli'lc hestour stelt het slot der rekening •n uitgaaf, het geraamd bedrag en wat daarop is uitgegeven- rrdïighv,„8rvtcfctginenm:ar' ^is »Vn: uitgaven als wat de ontvangsten £ Tn l T™' ,Wat de worft de volgorde der begrooting en de onJch'rij™ ' 2. De begrootingsrekening vermeldt tevens voor zooveel mogelijk de oorzaken der verschillen tusschen de ramingen en uitkomsten. 27. De begrootingsrekening wordt onder dagteekening van de afsluiting van den dienst door den raad opgemaakt en op de bij de plaatselijke adat voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gegeven regelen, gedurende een bepaalden tijd bekend gemaakt. 28. De door den raad voorloopig vastgestelde begrootingsrekening en de daarbij behoorende stukken worden na ommekomst van den in het vorig artikel bedoelden tijd, doch uiterlijk op den len Mei van het jaar, volgende op het dienstjaar, aan het Hoofd van geweste ijk bestuur gezonden door tusschenkomst van het Hoofd van plaatselijk 29. Het besluit van het Hoofd van gewestelijk bestuur tot vaststelling van het slot der begrootingsrekening wordt onmiddellijk na ontvangst door den raad op de bij de plaatselijke adat voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd van gewestelijk bestuur gegeven regelen bekend gemaakt. ZESDE AFDEELING. De gemeentediensten. 30. 1. Het gemeentehoofd is in verband met het bepaalde bij artikel 15 bevoegd om, met inachtneming van de plaatselijke adat, van de door den raad ter zake uitgevaardigde voorschriften, alsmede van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking dier vorderingen binnen billijke grenzen van de ingezetenen der gemeente gemeentediensten te vorderen en hen tot het verrichten daarvan te doen oproepen. 2. Waar van de zijde van het gewestelijk of plaatselijk bestuur, ingevolge eene regeling van den raad, dan wel volgens de plaatselijke adat, anderen met het dagelijksch beheer en de zorg voor de instandhouding van gemeentelijke werken belast zijn, kunnen die instellingen of personen zich ter bekoming van de daartoe noodige dienstplichtigen tot het gemeentehoofd wenden. Van eene weigering door dit hoofd om de gevraagde dienstplichtigen beschikbaar te stellen is beroep op den raad toegelaten. 31. Het hoofd van gewestelijk bestuur is bevoegd voor te schrijven, dat volgens door hem te stellen regelen op de in artikel 20 bedoelde begrooting blijkt van het aantal der noodig geraamde dagdiensten en op de in artikel 25 genoemde rekening van het aantal verrichte diensten met vermelding van de werken, waarvoor die diensten bewezen zijn. 32. De raad is bevoegd om, volgens door het Hoofd van gewestelijk bestuur zoonoodig vast te stellen regelen, de gemeentediensten in hun geheel of voor een deel afkoopbaar te stellen. ZEVENDE AFDEELING. Overgangsbepaling. tt "e'den r,ad Moe,d in ar,ikei 2' Slotbepaling. Inf4', 9eZe °rdonnant,ie kan worden aangehaald onder den titelvl BorCneo.gemeente° ant'e V°°r ^ Zu'der" 6n 0oste'afdeeling i tEnc.°P^U jlemandNhlfrvan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië geplaatst en, voor zooveel ^GeÊt'enz6 en Chlneesche talen aangeplakt worden. Gedaan te Buitenzorg, den llden Juni 1924. n a, d- FOCK. Ue Algemeene Secretaris, Ch. Welter. {Uitgegeven 23 Juni 1924.) Ordonnantie van 30 Maart 1931, IncL S. 138, houdende bepalingen met betrekking tot de regeling en het bestuur van de Inlandsche gemeenten in de Minahasa deHwLhasa) ('ri'andsche gemeente-ordonnantie voor In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. doet te weten: en^Jt bepa!ingf, w'lle"de vaststellen betreffende de regeling Manadoh Inlandsche gemeenten in de Minahasa (gewest gel,00rd «" in overeensteinming Heeft goedgevonden en verstaan: ,p. a,St fte stellen de volgende bepalingen betreffende de regeling en der lnl"ndsche »d" EERSTE AFDEELING. Instelling en samenstelling van gemeentebesturen. Art. 1. 1. In de Minahasa (gewest Manado) met uitzondering van de gemeente Manado worden naarmate de omstandigheden dit toelaten en de instemming der betrokken bevolking gebleken is, door het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, op den voet van deze ordonnantie voor de Inlandsche gemeenten Raden ingesteld. De Raad wordt aangeduid als Inlandsche gemeenteraad. 2. Waar in deze ordonnantie gesproken wordt van Inlandsche gemeenten, worden daaronder begrepen: a. afzonderlijke negorijen; b. groot-negorijen, waaronder te verstaan complexen van negorijen, welke zich vrijwillig tot eene Inlandsche gemeente hebben samengevoegd; c. pekasaans, waaronder te verstaan groepen van negorijen, waartusschen geheel of gedeeltelijk een adatrechtelijke band bestaat en welke zich vrijwillig tot eene Inlandsche gemeente hebben samengevoegd. 3. Voor zoover door den Raad den onder b en c van het vorige lid bedoelde groot-negorijen en pekasaans terzake geene regeling is getroffen, blijft de regeling en het bestuur van de huishouding der samenstellende negorijen, overeenkomstig de plaatselijke adat, aan elk harer overgelaten. 2. 1. De Raad wordt samengesteld uit: a. het gemeentehoofd; b. de volkshoofden en oudsten van de gemeente, die naar de plaatselijke adat voor het lidmaatschap in aanmerking komen; c. verkozen of/en benoemde leden, in die gemeenten welke het verlangen te kennen geven om ook anderen dan de onder a en b bedoelde personen als leden in den Raad op te nemen. 2. Na overleg met de gemeente stelt het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, vast welke der onder b van het vorige lid bedoelde volkshoofden en oudsten, naar de plaatselijke adat voor het lidmaatschap in den Raad in aanmerking komen, zoomede hun aantal en dat der onder c bedoelde leden van den Raad. , . , 3. De regelen omtrent het kiesrecht en de verkiezing, omtrent de aanwijzing of benoeming en omtrent het ontslag en de ontheffing van de in artikel 2, eerste lid, onder b en c bedoelde leden, welke regelen niet voor alle betrokken gemeenten gelijk behoeven te zijn, worden met inachtneming van de plaatselijke adat door het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, vastgesteld. De verkiezing is rechtstreeks en geschiedt ten overstaan van een door het Hoofd van plaatselijk bestuur benoemde Commissie. Bij het uitbrengen van de stemmen is geen plaatsvervanging toegelaten. 4. 1. Lid van den Raad kunnen alleen zijn gemeentegenooten, die den leeftijd van naar schatting 21 jaar hebben bereikt en hun werkelijk verblijf in de gemeente hebben. 2. Het Hoofd van plaatselijk bestuur bepaalt in welke gemeenten en voor welke van de in artikel 2 lid 1 bedoelde categorieën van leden de kennis van lezen en schrijven als eisch wordt gesteld voor den Raad gen onvereer»gbaar zijn met het lidmaatschap van 3. Aan de leden wordt door het districtshoofd een bewijs van erkenning uitgereikt. 4 Een ingevolge artikel 2, lid I onder c verkozen of benoemd lid eert, gerekend van den dag van zijn erkenning, gedurende drie jaren zitting in den Raad doch kan na verloop van dien tijd onmiddellijk weder verkozen of benoemd worden. 5. Hij, die ter aanvulling van een tusschentijds opengevallen plaats is verkozen of benoemd treedt af op het tijdstip, waarop degene m wiens plaats; hij verkozen of benoemd is, had moeten aftreden. • I. Het lidmaatschap gaat verloren, wanneer een lid ter beoordeeling van het districtshoofd, den Raad gehoord, zijn werkelijk ve!, J!rnlet langer in de gemeente gevestigd heeft. i-j l , £el] 66 j besl'ss,m,g van, het districtshoofd als in het vorige ï bedoeld, Kan door elk lid van den Raad binnen een maand schriftelijk bezwaar worden ingebracht bij het Hoofd van plaatselijk bestuur, die bij een met redenen omkleed besluit beslist en daarvan mededeeling doet aan het districtshoofd, den Raad en den betrokkene, i. De leden kunnen op voorstel of na raadpleging van den Raad, worLn ontheveJ311 P jk bestuur- den Minahasa-Raad gehoord, a- b;j sebleken ongeschiktheid door ouderdom of aanhoudende zielsot lichaamsgebreken; b. wegens wangedrag of onzedelijkheid of bij voortdurende achteloosheid ot onbekwaamheid in de waarneming van hunne functies- c. wanneer zij wegens misdrijf tot straf zijn veroordeeld. 0. I. lot de gemeentegenooten behooren, voor zoover zulks met de plaatselijke adat overeenstemt, de in het gemeenteverband opgenomen: ^ a. Inlanders; b. Europeanen en Vreemde Oosterlingen voor zoover zij in zeden en gewoonten met de Inlanders overeenkomen; een en ander ter beslissing van den gemeenteraad. , Dgejal v.an of indien 'emand tegen de beslissing van den Raad in deze bezwaar heeft, beslist het Hoofd van plaatselijk TWEEDE AFDEELING. Bevoegdheid en werkwijze van den Raad. 7. 1. De Raad is bevoegd om regelingen te treffen en besluiten te nemen nopens onderwerpen, die de huishouding van de gemeente betreffen. 2. De in het vorige lid bedoelde regelingen mogen geen bepalingen behelzen omtrent punten, waaromtrent voorzien is bij een algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur van politie, toepasselijk op de gemeente. 3. Een gemeenteregehng houdt op van kracht te zijn voor zoover de daarin voorkomende punten nader worden geregeld bij eene algemeene of locale verordening of bij een gewestelijk reglement of keur van politie op het gebied der gemeente toepasselijk. 8. Het bepaalde in het voorgaande artikel is ook toepasselijk op de door het bestuur van de in artikel 1, derde lid bedoelde samenstellende negorijen getroffen regelingen. 9. 1. De Raad is mede bevoegd om met de Raden van een of meer gemeenten regelingen te treffen en besluiten te nemen voor de gezamenlijke behartiging van gemeenschappelijke belangen of werken. 2. Regelingen en besluiten als in het vorige lid bedoeld, kunnen niet worden vastgesteld, gewijzigd of ingetrokken dan met goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 3. Geschillen betreffende de uitvoering, wijziging en intrekking van de in lid 2 bedoelde regelingen en besluiten, worden door het Hoofd van plaatselijk bestuur beslist. 4. De in lid 2 en 3 bedoelde goedkeuring en beslissing worden niet gegeven, dan nadat de Minahasa-Raad terzake is gehoord. 10. 1. Indien een regeling of besluit als in artikel 9 bedoeld door een of meer gemeenten noodzakelijk wordt geacht en daarvoor de medewerking wordt vereischt van een of meer andere gemeenten, wier Raad of Raden niet bereid zijn haar te verleenen, kan de Minahasa-Raad, op verzoek van één of meer der betrokken Raden, bij besluit de samenwerking van betrokken gemeenten bevelen. 2. Hij gaat daartoe niet over dan nadat hem gebleken is dat zonder de medewerking der onwillige gemeenten de belangen der andere gemeenten ernstig zouden worden geschaad, dan wel de onwillige gemeenten belangrijke voordeelen van de samenwerking der andere gemeenten zouden genieten, zonder naar evenredigheid in de lasten bij te dragen. , 3. Is niet binnen twee maanden na dagteekening van het in lid 2 bedoeld besluit de regeling of het besluit omtrent de beoogde samenwerking door de betrokken gemeenteraden tot stand gebracht, dan wordt daarin door het Hoofd van gewestelijk bestuur bij besluit voorzien. 4. De in lid 1 bedoelde besluiten van den Minahasa-Raad treden goedgekeurd"8 ^ ™ ^ ^ H°°fcl ^ gewesteliik bestuur te zijn gehouden ^ Vergaderingen van den Raad worden in het openbaar Aan, een d°or den Raad te nemen beslissing moet, waar dit naar de plaatselijke adat vereischt wordt, overleg met de gemeentegenooten vooratgaan. 3 Omtrent de wijze van belegging van vergaderingen, het voor geldige vergaderingen vereischt aantal aanwezige leden, de wijze van handelen indien in vergaderingen niet tot eenstemmigheid gekomen wordt, zoomede omtrent andere aangelegenheden de vergaderingen van den Raad betreffende, waarvan regeling wenschelijk voorkomt, worden zooveel mogelijk in overeenstemming met de plaatselijke adat door het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord voorschriften vastgesteld. 12. Het Hoofd van gewestelijk bestuur regelt de wijze van openbaarmaking van de door den Raad vastgestelde regelingen, zoomede voor zoover noodig de wijze waarop moet blijken van andere door den Kaad genomen beslissingen. 13. I. Beslissingen van den Raad, welke met de wet of het algemeen belang strijdig zijn kunnen bij een met redenen omkleed besluit, den Minahasa-Raad gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur te allen tijde worden vernietigd. 2. Gedeeltelijke vernietiging eener beslissing heeft op de geldigheid van het m het besluit tot vernietiging niet genoemde gedeelte der beslissing geen invloed. DERDE AFDEELING. Vaststelling van de grenzen der gemeenten. Splitsing en samenvoeging van gemeenten. 14. Vaststelling van de grenzen der gemeenten en splitsing of i^rdkeMmT gemee,nte,n' "^zonderdl de samenvoeging bedoeld in artikel I (2), kan geschieden door den Minahasa-Raad onder goedkeuring van het Hoofd van gewestelijk bestuur. • . otvaststelling van de grenzen der gemeenten en tot samen- deebetrllSP tSlng T gjmee"fen wordt niet overgegaan dan nadat de betrokken gemeenteraden elk afzonderlijk terzake zijn gehoord De gemeenteraden zijn gehouden terzake vooraf overleg te plegen met de daarvoor volgens de plaatselijke adat in aanmerking komende gemeentegenooten. m2' F?' VaftStel!lng, Van de STenzen der gemeenten geschiedt zooveel mogelijk met eerbiediging van de grenzen van de reeds bestaande gemeenschappen. 3. Bij het besluit van samenvoeging of splitsing worden geregeld de gevolgen van de samenvoeging of splitsing, onder meer de verkiezing van het hoofd en het overige bestuur van de nieuwe gemeenschap(pen). VIERDE AFDEEL1NG. Beslissingen Van den Raad aan hooger goedkeuring onderworpen. 16. 1. Behoudens het bepaalde in het volgende artikel worden aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen de beslissingen van den Raad betreffende: a. het aangaan van leeningen; b. het aangaan van overeenkomsten, ten doel hebbende het verkrijgen onder een bezwarenden titel, het vervreemden of voor schuld verbinden van gronden, vischwateren, gebouwen of andere onroerende zaken; c. het aan anderen dan gemeentegenooten verhuren of in gebruik geven van aan de gemeente toebehoorende gronden, vischwateren, gebouwen of andere onroerende zaken; d. het voeren van rechtsgedingen met uitzondering van die in welke de waarde der vordering een door het Hoofd van piaatselijk bestuur in overleg met den Minahasa-Raad bepaald bedrag of minder bedraagt, hetzij in eersten aanleg, hetzij in hooger beroep of cassatie, en het berusten, met gelijke uitzondering, m tegen de gemeente ingestelde rechtsvorderingen of tegen haar gewezen vonnissen, wanneer daartegen nog een rechtsmiddel openstaat. 2. De Raad kan tegen de weigering van de in het vorige lid bedoelde goedkeuring zijne bezwaren inbrengen bij het Hoofd van gewestelijk bestuur, dat bij een met redenen omkleed besluit beslist. 3. Het Hoofd van plaatselijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, bepaalt, zoo noodig, aan welke beperkingen de beschikking over de aan de gemeente toebehoorende zaken verder onderworpen is. 17. 1. Beslissingen van den Raad tot het instellen van rechtsvorderingen tegen achterstallige schuldenaren van gemeentelijke crediet-instellingen zijn niet aan de goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur onderworpen. Echter moet aan dezen van het nemen van eene dergelijke beslissing door den Raad kennis worden gegeven. 2. De Raad kan zijn bevoegdheid om tot het instellen van vorderingen als vorenbedoeld te besluiten op het gemeentehoofd overdragen, dat in dat geval verplicht is, telkenmale als hij van de hem verleende bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, daarvan aan den Raad en aan het Hoofd van plaatselijk bestuur mededeeling te doen. 3. De in lid 2 bedoelde overdracht van zijne bevoegdheid door den Raad op het gemeentehoofd kan niet plaats hebben dan na goedvinden van het Hoofd van plaatselijk bestuur. 18. Wanneer de Inlandsche gemeente verplichtingen, haar wettig opgelegd, met nakomt of ernstig tekort schiet in haar zorg voor hare openbare werken of voor de goede werking harer openbare instellingen, kan het Hoofd van het gewestelijk bestuur, na den Raad in de gelegen- , ?e®t, m u n j6 verantwoorden, bij met redenen omkleed besluit, den Minahasa-Raad gehoord, op hare kosten de noodige voorzieningen treffen en door het gemeentehoofd doen uitvoeren. VIJFDE AFDEELING. Het gemeentehoofd en de Commissies uit den Raad. 19. 1. De regelen omtrent het kiesrecht, de verkiezing en het ontslag van het gemeentehoofd, welke regelen niet voor alle betrokken gemeenten gelijk behoeven te zijn, omtrent de goedkeuring van die verkiezing en omtrent den af te leggen ambtseed worden, met inachtneming van de plaatselijke adat, den Minahasa-Raad gehoord, vastgesteld door het Hoofd van gewestelijk bestuur. Wanneer de verkiezing wordt goedgekeurd, voorziet het districtshoofd den verkozene van een bewijs van erkenning. P® voordeden aan het ambt van gemeentehoofd verbonden ook die in den vorm van diensten als anderszins, worden door den Kaad in overleg met de daarvoor volgens de plaatselijke adat in aanrnerklng komende gemeentegenooten vastgesteld onder nadere goedhnnW V? , , Va" PIaatsf'Jk bestuur en in het aan het gemeentevan Irf H U TJS va,n,er^nn.ng vermeld. Zonder goedkeuring van het Hoofd van plaatselijk bestuur, kan in die voordeelen -een wijziging worden gebracht ï^ L ?°°j den Kaf,d w.ordt uit z'jn midden het lid aangewezen, behoudens goedkeuring van deze aanwijzing door het Hoofd van plaatselijk bestuur: a. m geval van ontstentenis, afwezigheid, ziekte of andere wettige verhindering van het gemeentehoofd, als diens vervanger optreedt* b. indien wegens overlijden of ontslag van het gemeentehoofd diens betrekking is opengevallen met de tijdelijke waarneming van de aan het ambt verbonden werkzaamheden is belast ZU. I. Het gemeentehoofd zorgt voor de voorbereiding van de door den Raad te nemen beslissingen, alsmede voor de schriftelijke vaststelling van de door den Raad genomen beslissingen i' !1'J !eidt de vergaderingen van den Raad. j. Hij is belast met de uitvoering van de beslissingen van den Kaad, daarin waar de plaatselijke adat dit medebrengt bijgestaan door volkshoofden of oudsten, dan wel door Commissies als in he" vierde lid hednplrl 4 De Raad kan uit haar midden Commissies benoemen tot bij¬ stand van het gemeentehoofd ,n de uitvoering van een bepaalde taak van ffpmppntATAfnf —UV^Ig. 5. Deze Commissies staan onder onmiddellijke leiding van het gemeentehoofd. 21. 1. Het gemeentehoofd is belast met het dagelijksch bestuur der gemeente, waar de plaatselijke adat dit medebrengt daarin bijgestaan door volkshoofden of oudsten, dan wel door de in het vorige artikel bedoelde Commissies. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaalt in overleg met den Minahasa-Raad hetgeen tot het dagelijksch bestuur der gemeente behoort. ZESDE AFDEEL1NG. Van de rechtspersoonlijkheid der Inlandsche gemeente. 22. De Inlandsche gemeente is een Inlandsch rechtspersoon. 23. 1. Het gemeentehoofd vertegenwoordigt de gemeente in en buiten rechten. 2. Ingeval van rechtsgedingen tusschen de gemeente en haar Hoofd bepaalt het Hoofd van plaatselijk bestuur in overleg met de gemeentegenooten wie de gemeente vertegenwoordigt. 3. Dagvaardingen en alle andere exploiten zullen worden gedaan aan het Hoofd van plaatselijk bestuur, dat voor onverwijlde kennisgeving aan het gemeentebestuur zorgdraagt. ZEVENDE AFDEELING. Het beheer en de verantwoording der gemeentelijke geldmiddelen. § 1. Algemeene bepalingen. 24. 1. Alle gelden der gemeente worden gestort in de gemeentekas, welke onder beheer staat van het gemeentehoofd. De kas wordt bewaard ter plaatse en op de wijze door den Raad bepaald. 2. Toezicht op dit beheer en die bewaring wordt uitgeoefend door het Hoofd van plaatselijk bestuur, daartoe bijgestaan door de Inlandsche bestuursambtenaren. 3. Het hoofd van plaatselijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, kan bepalen, dat zonder zijn machtiging uitgaven boven een vastgesteld bedrag niet zijn toegelaten. -dj 25. Het Hoofd van gewestelijk bestuur, den Minahasa-Raad gehoord, kan ten aanzien van het beheer der geldmiddelen van de gemeente en van de afzonderlijke bedrijven zoodanige voorschriften geven, als hem noodig voorkomen. § 2. De begrooting. 26. 1. Wanneer het totaal der inkomsten over één jaar een bij de in artikel 25 bedoelde voorschriften aan te geven bedrag overschrijdt, stelt de Raad jaarlijks in het laatste kwartaal, met inachtneming van het bepaalde bij artikel 11 eerste lid, voor het volgend dienstjaar een begrooting vast, welke bestaat uit twee deelen, één tot regeling van de uitgaven en een tot aanwijzing van de middelen tot dekking der uitgaven. 8 2. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd een verdere splitsmg van de begrooting voor te schrijven hefHÓjd^n^Stuw0"' " W"ken * ™ MLKG°eRkln-ngJder wordt niet verleend dan nadat de te spreken gelegenheid ls Sesteld daarover zijn oordeel uit 3 De goedkeuring wordt onthouden of verleend aan de begrooting m haar geheel, zooals zij door den Raad is vastgesteld. Het besluit waarbij zij wordt geweigerd, wordt met redenen omkleed. 4 Ingeval het Hoofd van plaatselijk bestuur zijn goedkeuring aan de begrooting onthoudt kan de Raad de beslissing van het Hoofd van gewestelijk bestuur uitlokken. 28. 1. De Raad maakt, zoodra hij van de goedkeuring van eene begrooting of begrotingswijziging kennis krijgt, de goedgekeurde begrooting of begrotingswijziging op de bij de plaatselijke adat voorgeschreven wijze of overeenkomstig de daaromtrent door het Hoofd bfndencT wordt• ' ^ zlj Ver" JL U dCl f0edgekeUrC|e ^egrooting nog niet plaatselijk bekend totdat «Se0FL Tn V3n tet,Jaar,WaarV100r Z1J moet dienen, dan strekt, totdat de begrooting verbindend wordt, die van het vorig jaar tot 29 V V3n beheer voor het alsdan aangevangen dienstjaar. 9- Vermenging van uitgaven en inkomsten is verboden; alle uit- SbïcKÖrcfen" ^ on,van»s,en ,cn !»'« * begrooting 30. Het dienstjaar loopt van 1 Januari tot en met 31 December. § 3. De begrootingsrekening. 31. I. De Raad stelt, wanneer ingevolge artikel 26, lid 1 op begrooting wordt gewerkt, jaarlijks voorloopig vast een rekening van de ontvangsten en uitgaven. De rekening moet de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgen. ^ 2. Het Hoofd van plaatselijk bestuur stelt het slot der rekenine vast en doet een afschrift van zijn besluit en van de begrootings? rekening aan den Minahasa-Raad toekomen. linfVan thw 7" ï* H°°fd T P-laatSeIijk bestuur tot vaststel!mg van het slot der begrootingsrekening wordt met die rekening onmiddellijk na ontvangst door den Raad op de bij de plaatselijk! VwrChrT" Tl\ OTereenk°™^ de daaromtrent door Hoofd van plaatselijk bestuur gegeven regelen bekend gemaakt ACHTSTE AFDEELING. De Gemeentediensten. 33. I. De Raad is bevoegd om, met inachtneming van de plaatselijke adat, van de door den Raad terzake uitgevaardigde voorschriften alsmede van de door het Hoofd van gewestelijk bestuur gestelde regelen tot beperking van die vorderingen binnen billijke grenzen, van de ingezetenen der gemeente gemeentediensten te vorderen en hen tot het verrichten daarvan te doen oproepen. 2. De Raad kan zijn bevoegdheid tot het vorderen van gemeentediensten en tot het doen oproepen der ingezetenen voor het verrichten daarvan overdragen aan het gemeentehoofd. 34. Het Hoofd van plaatselijk bestuur is bevoegd voor te schrijven, dat volgens door hem te stellen regelen op de in artikel 26 bedoelde begrooting dan wel op andere wijze blijkt van het aantal der voor een jaar noodig geraamde dagdiensten en op de in artikel 31 genoemde rekening dan wel op andere wijze van het aantal verrichte diensten met vermelding van de werken, waarvoor die diensten bewezen zijn. 35. De Raad is bevoegd om volgens in overleg met den MinahasaRaad door het Hoofd van gewestelijk bestuur zoonoodig vast te stellen regelen, de gemeentediensten in hun geheel of voor een deel afkoopbaar te stellen. NEGENDE AFDEELING. Overgangs- en slotbepalingen. 36. De vóór de inwerkingtreding van deze ordonnantie door het bestuur erkende gemeentehoofden blijven als zoodanig gehandhaafd. 37. De regelingen van het Hoofd van gewestelijk bestuur, vastgesteld ingevolge de bepalingen van deze ordonnantie en artikel 128 (3) van de Indische Staatsregeling, alsmede de in artikel 13 dezer ordonnantie bedoelde besluiten, moeten worden bekend gemaakt in de Javasche Courant. 38. Deze ordonnantie kan worden aangehaald onder den titel: „Inlandsche gemeente-ordonnantie voor de Minahasa". En opdat niemand enz. Gedaan te Tjipanas, den 30sten Maart 1931. DE GRAEFF. De Algemeene Secretaris, P. J. Gerke. (Uitgegeven 17 April 1931.) Ordonnantie van 12 Januari 1931, Ind. S. 6, hou- len L T Tge^betrJeffen,de,de,re,geling en het de huishouding der Inlandsche gemeenten in het gewest Benkoelen (Margaordonnantie voor Benkoelen). In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. doet te weten: Dat Hij nieuwe bepalingen willende vaststellen betreffende de e'h°°ri""«■»—»- Heeft goedgevonden en verstaan: bUA N ln47emklng V3n ^ordonnantie van 21 September 1923 (Staats- dé reÏline enTVk816/ voIfen,de.n1ieuwe bepalingen betreffende de regeling en het bestuur van de huishouding der Inlandsche gemeenten in het gewest Benkoelen. Algemeene bepaling. W°r Ind- jl ."^^ende regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de zelfbesturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Regeering van NederlandschIndië wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring or een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds. inB-luit -O den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van IU IViei I 927 No. 2x. Gelezen, enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: enz. Ten tweede: Met intrekking van artikel 2 van het besluit van 24 December 19 9 No. 65 (Staatsblad No. 823), zooals dat artikel is gewijzigd M Van besluit van 14 December 1926 No. 1 (Staatsblad l Ji TaSt te stellen de Ogende Regelen aangaande de rechten, bevoegdheden en verplichtingen van het Land eenerzijds en van de zeltbesturende landschappen buiten Java, wier verhouding tot de Kegeenng van Nederlandsch-Indië wordt beheerscht door de z.g. Korte Verklaring of een der daarmede in strekking en hoofdzaken overeenkomende bescheiden, anderzijds: ^RTki*' l ' ^,et Sctjied der landschappen omvat geenerlei zeegebied. /. Nochtans kan de Gouverneur-Generaal rekening houden met rechten, die het landschap of zijne bevolking op voortbrengselen van de uitoefent Z1,nC ^ V°lgenS de vo,ksinstellingen en gebruiken 2. 1 De grenzen van elk landschap worden, het Zelfbestuur gehoord, door het Hoofd van gewestelijk bestuur vastgesteld. i geschillen in zake landschapsgrenzen worden, nadat de betrokken Zelfbesturen ter zake zijn gehoord, door dien hoofdambtenaar beslist, behoudens beroep op den Gouverneur-Generaal. 3. Wanneer het van Regeeringswege mocht gewenscht geacht worden m eenig andschap over grond te beschikken, zullen de noodige gronden naar de keuze van Regeeringswege door het landschap kosteloos ter beschikking van het Land gesteld of aan het Land afgestaan worden, Bestuur, bestuurders, landsgrooten. behoudens billijke schadeloosstelling aan rechthebbenden en een uitkeering aan het landschap in de gevallen, bedoeld in lid 2 van artikel 30. 4. 1. De inrichting van het Zelfbestuur over de in deze regelen bedoelde landschappen wordt beheerscht door de landschaps-instellingen, - gewoonten en - gebruiken, voorzoover daarvan niet door of tengevolge van de bepalingen van deze regelen is afgeweken '). 2. Waar daaraan behoefte bestaat, stelt het Zelfbestuur zich terzijde een adviseerenden raad, waarvan samenstelling en bevoegdheid de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal behoeven. 3. Voorzitter van dien raad is de Zelfbestuurder of een door dezen aan te wijzen gemachtigde. 5. 1. Het Hoofd van gewestelijk bestuur geeft het Zelfbestuur zoodanige voorzieningen inzake de inrichting van het bestuur over het landschap in overweging als in het belang van het landschap wenschelijk zullen voorkomen. 2. Ingeval de door het Hoofd van gewestelijk bestuur voorgestelde voorzieningen niet de instemming hebben van het Zelfbestuur, zullen zij ter beslissing bij den Gouverneur-Generaal worden voorgebracht. 5a. 1. Aan de binnen het landschap gelegen Inlandsche rechtsgemeenschappen worden het bestuur en de regeling van hare huishouding overgelaten, met inachtneming van de van het zelfbestuur uitgegane verordeningen. Deze verordeningen handhaven zooveel mogelijk de instellingen dier rechtsgemeenschappen en de zelfstandigheid harer besturen. Wanneer eene zelfbestuursverordening zulks vordert, verleenen deze besturen hunne medewerking tot uitvoering daarvan. 2. De inrichting en de samenstelling van het bestuur van de Inlandsche rechtsgemeenschappen, en de bevoegdheid harer besturen worden beheerscht door de adat, voorzoover niet bij zelfbestuursverordening daarvan wordt afgeweken. 3. Bij zelfbestuursverordening kunnen regelingen worden getroffen nopens de bevoegdheid van de Inlandsche rechtsgemeenschappen om onder het daarbij te bepalen toezicht, hetwelk in elk geval moet omvatten een goedkeuringsrecht van het Hoofd van gewestelijk bestuur: 1°. belastingen te heffen; 2°. binnen de daarbij te bepalen grenzen op de overtreding van hare verordeningen straf te stellen. 4. De belasting- en strafverordeningen van de rechtsgemeenschappen behoeven de goedkeuring van het zelfbestuur. 5. Aan de rechtsgemeenschappen kan door het zelfbestuur rechtspraak gelaten of toegekend worden "). 6. 1. Bij het openvallen van den bestuurderszetel of bij ongeschikt- *) Dit lid is aldus gewijzigd bij Gouv. besluit van 19 September 1928, Ind. S. 420. ) Dit artikel is toegevoegd bij Gouv. besluit van 12 Februari 1930, Ind. S. 25. heid1 dan wel wangedrag van een bestuurder doet het Hoofd van gewestelijk bestuur aan den Gouverneur-Generaal de noodige voorstellen ter voorziening in het Zelfbestuur, in voorkomende gevallen tevens tot ontheffing van den ongesch.kten of zich misdragenden bestuurder 1 ' lt] dr'ngen,de gevallen kan een ongeschikte of zich misdragende bestuurder door het Hoofd van gewestelijk bestuur worden geschorst _ ontP ffi err!fur enerta voorz/et' - ln voorkomende gevallen - °"S ^ °' Z'Ch 4. Bij minderjarigheid van den aan te wijzen persoon voorziet de ouverneur-Generaal in het regentschap tot het tijdstip, waarop de aangewezene zelf het bestuur kan voeren 5 Landsgrooten worden, het Zelfbestuur gehoord, benoemd en ontslagen door het Hoofd van gewestelijk bestuur. t ™, ontstente™ van een bestuurder, regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur tijdelijk het bestuur over het landschap. /. I. Alleen Neder andsche onderdanen kunnen bestuurder of landsgroote in een landschap zijn. 2. De waardigheid van bestuurder of landsgroote, zoomede elke aanspraak op erkenning en bevestiging, dan wel op benoeming of aanstell.ng als zoodanig, gaat verloren door het enkele feit van verlies van de hoedanigheid van Nederlandsch onderdaan 8. 1. De waardigheid van bestuurder of landsgroote is onvereenigbaar met eenige betrekking van Landsdienaar, met uitzondering vïn het onbezoldigd lidmaatschap van een landraad. ,• i L ^bestuurder of landgroote, eene betrekking als in het vorig lid bedoeld aanvaardende verlies door het feit dier aanvaarding de waai digheid van bestuurder of landsgroote. ■j'ji' 'K61] vjn bet Zelfbestuur genieten ten laste van de midde en van het landschap vaste bezoldigingen, waarvan het bedrag vastgesteldtUUr l° °°T}et H°°fd van ^westelijk bestuur wordt' Generaal! °Vereenk°mStlg de aanwijzingen van den Gouverneur- 2 Tenzij bij wijze van belooning voor de aan de inning daarvan verbonden werkzaamheden, wordt geen evenredig deel van de opbrengst dig,negento0egeTendm en ^ °ntnn** ^ het landschaP «1» bezol- 3. Op den regel, in lid 2 van dit artikel gesteld, kan uitzondering worden toegestaan met betrekking tot die middekn van ontvangst welke voortvloeien uit verleende vergunningen tot opsporing ont-' ginning of inzamehng van voortbrengselen of uit andere ondernemingen fclene.grenZen Van h6t landSChaP °f ^ de Watere"' die JC , 1-r.^aar eene inkomstenregeling als in dit artikel bedoeld, nog niet dadelijk is in te voeren, blijft de afwijkende regeling niet langer van 25 Bevoegdheid van bestuurders enlandsgrooten. kracht dan uiterlijk tot aan het aftreden van den tegenwoordigen ambtsbekleeder. 5. Aan de waardigheid van bestuurder of landsgroote kan, waar zulks op de volksinstellingen en gebruiken gegrond is, het genot van bepaalde stukken grond worden verbonden, in den vorm en met toekenning van die rechten, die de volksinstellingen en gebruiken medebrengen. 10. 1. De bestuurder vertegenwoordigt het geheele landschap in en buiten rechten. 2. Hij is voor den gang van zaken in het geheele landschap verantwoordelijk. 3. Dagvaardingen en alle andere exploiten tegen het landschap worden gedaan aan den persoon of ter woonplaats van den bestuurder dan wel ter plaatse, waar hij kantoor houdt. Indien, bij ontstentenis van een bestuurder, het landschapsbestuur wordt uitgeoefend door een raad, geldt dit ten aanzien van het door het Hoofd van gewestelijk bestuur bepaald aangewezen lid van dien raad. 11. 1. De bestuurder kan, na gehouden gedachtenwisseling met den plaatselijken Europeeschen bestuursambtenaar, de belangen van het landschap en van zijne ingezetenen bij den Gouverneur-Generaal, de Hoofden der departementen van algemeen bestuur en het betrokken Hoofd van gewestelijk bestuur voorstaan. 2. In die gevallen, waarin hij van die bevoegdheid gebruik maakt ten aanzien van den Gouverneur-Generaal of de Hoofden der departementen van algemeen bestuur, dient hij schriftelijke stukken in door tusschenkomst van het Hoofd van gewestelijk bestuur, terwijl hij dit bestuurshoofd in kennis stelt met datgene, wat hij bij gebruikmaking van de in dit artikel omschreven bevoegdheid ten aanzien van evenbedoelde gezaghebbenden mondeling mocht wenschen te berde te brengen. 12. 1. De regeling en het bestuur der aangelegenheden van het landschap worden onder leiding van het Hoofd van gewestelijk bestuur en, volgens diens aanwijzingen, onder die van de hem ondergeschikte ambtenaren overgelaten aan het Zelfbestuur. 2. De landsgrooten zijn overeenkomstig de volksinstellingen en gebruiken onder de leiding van dan wel te zamen met den bestuurder werkzaam. . . . 13. 1. Het gezag van het Zelfbestuur strekt zich niet uit buiten de grenzen van het landschap. 2. Dat gezag strekt zich daarenboven binnen de grenzen van het landschap slechts uit tot zijne onderhoorigen, d.z. de personen, die niet vallen onder een der navolgende groepen: a. Europeanen en met dezen gelijkgestelden; b. Vreemde Oosterlingen, met uitzondering van afstammelingen van Vreemde Oosterlingen, die zich zoozeer met de inheemsche bevolking hebben vermengd, dat zij geacht kunnen worden daarin Zelfbestuur" °PgCgaan' C" Va" afstammelingen van leden van het c. Inlandsche Landsdienaren; d. alle Personen gevestigd binnen de grenzen van door het landschap stukken grond; ^ beSchikking van het Land gestelde 6' bevinden;^ ^ gCWeSt' die 7'ch tijdeliJk in het landschap ƒ. Inlanders, die met hunne werkgevers werkovereenkomsten hebben IFffï h^chap geldende regelingen Landsonderhoorigen onder' rX^eeb^rgTat^n"1hrt'fi en zijn aan de rechtspraak van het Land onderworpen. • . r1J/rJ;e| iemand Lands-, dan wel Zelfbestuursonderhoorige ressort het Zelfhef ¥°° ï ^ fewefe,iJk bestuur in hoogste ressort het .Zelfbestuur zal zich aan deze beslissing onderwerpen. 7 Ifk V Tn , landschap en zijn bestuur gelaten recht van Zelfbestuur strekt zich, onverminderd de beperkingen die het onder- niet ui/toÏ1 ^ g Van Nederlandsche Opperheerschappij, a verleening van zeebrieven, jaarpassen en andere scheepspapierenb. regelingen betreffende den in-, door- en uitvoer, alsmede het bS Eïïrr.nSr'munitie en ontplofbare stoffen en den C' SellTn m Z?ke het lnzarpelen van voortbrengselen der zee houdens regeling van zelfbestuurswege, indien aan het Zelfbestuur in verband met artikel 1 rechten op genoemde voortengse.en zijn gelaten en door het Land ter zake niet reeds regelingen zijn of nog mochten worden getroffend. de havenpolitie en het havenbeheer- , prLt s&rtr ™ & t°ÏEZ MÈ«7nn,ng Van de"s,°'f'!n- » »'iW I dan TsMeter; ^ ^ "" ^ ^ °P eene gr°°tere diePte h' nenrerrem,nSuT bfchbedriif' kunnende op door den Gouverneur-Generaal te bepalen voorwaarden aan het Zelfbestuur worden vergund de boschontginning in het landschap, onder deskundig toezicht, zelf ter hand te nemen of te doen plaats hebben• • regelingen in acht te nemen bij en ten opzichte van beschikking over gronden door het Zelfbestuur of zijne onderhoorigen ten behoeve van niet tot de inheemsche bevolking van NederlandschIndië behoorende personen en regelingen met betrekking tot het gebruiken of doen gebruiken van gronden of daarop staande overjarige beplantingen door niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen; j. regelingen in zake de onderlinge rechten en verplichtingen van werkgevers en werknemers; k.. regelingen omtrent openbare verkoopingen; /. de bevoegdheid tot belastingheffing van welken aard ook, daaronder begrepen pachten en monopoliën, behoudens in de gevallen waarin de Gouverneur-Generaal aan het Zelfbestuur vergunning heeft verleend om belastingen ten bate van het landschap te heffen en behoudens het bepaalde in artikel 5a lid 3 x); m. regelingen in zake het reizen; n. regelingen in zake het beslissen van jurisdictiegeschillen tusschen rechters van het Land en van het Zelfbestuur; o. waterschappen; p. regelingen inzake het recht van vereeniging en vergadering en de beperking daarvan; q. den aanleg en het gebruik van leidingen voor het overbrengen van electrischen arbeid; r. het opsporen en ontginnen van waterkrachten voor zoover het gebruik van een bruto-vermogen van meer dan 100 theoretische paardekrachten betreffende, zoomede bij een geringer vermogen voor zoover de kracht niet uitsluitend ten eigen behoeve wordt benut; alsmede de met de bovengenoemde onderwerpen verband houdende aangelegenheden, daaronder begrepen het toezicht en de uitoefening der veiligheidspolitie; s. alle andere aangelegenheden die ten aanzien van het landschap door de Regeering in het bijzonder reeds mochten zijn geregeld; zullende mitsdien de van Landswege uitgevaardigde of nog uit te vaardigen, op de genoemde aangelegenheden betrekking hebbende of daarmede verband houdende verordeningen, bepalingen en voorschriften voor het landschap van verbindende kracht zijn of blijven. t. regelingen in zake de bestrijding van besmettelijke ziekten, waaronder begrepen die van dieren en planten "). 2. Het bepaalde in lid 1, onder letter h, blijft buiten toepassing voor de landschappen in de gewesten Oostkust van Sumatra en Westerafdeeling van Borneo. 1) Letter / is aldus gewijzigd bij Gouv. besluit van 12 Februari 1930, Ind. S. 25. 2) Letter t is aldus nader vastgesteld bij Gouv. besluiten van 19 September 1928, Ind. S. 420 en van 8 Juni 1930, Ind. S. 189. Wmm daartoe te fciT °m' "T "««" ™d« schap, zLfelf L'alf™ erl"8-»»»«- IJ Dit lid iS aldus gewij2,gd b'i G°"V. besluit van 19 September 1928, Ind. S. 420. C. alle strafvorderingen tegen zelfbestuursonderhoorigen: a. wegens misdrijven en overtredingen waarvoor zij worden vervolgd te zamen met personen, tot wie het gezag van net Zelfbestuur, ot een der Zelfbesturen in het rechtsgebied eener gemeenschappelijke inheemsche rechtbank, zich niet uitstrekt; * b. wegens misdrijven en overtredingen tegen de veiligheid van den staat of ten aanzien van de eigendommen en inkomsten van het c. wegens overtreding van algemeene verordeningen en gewestelijke keuren, die voor het landschap van verbindende kracht zijn; d wegens zoodanige andere misdrijven of overtredingen, welke in bepaalde landschappen krachtens algemeene verordening aan de rechtbanken en rechters van het Land zijn of zullen worden onderworpen. . , , 3. De Landsdienaren zijn bevoegd tot opsporing van de bovenbedoelde misdrijven en overtredingen en zullen daarin door het Zelfbestuur steeds zooveel mogelijk worden bijgestaan. Het Zelfbestuur zal voor de uitvoering van de vonnissen, die in bovenbedoelde gevallen over zijn landschap, of over een aan het landschap met andere gezamenlijk dan wel aan een deel daarvan toebehoorend vermogen of over aan zijn gezag onderworpen personen uitgesproken mochten worden, de noodige hulp en medewerking verleenen. 4. Ingeval een vonnis van eene inheemsche rechtbank veroordeeiing inhoudt tot eene vrijheidsstraf voor langer dan een jaar of tot geldboete van meer dan ƒ 100.- (één honderd gulden), wordt het voor de tenuitvoerlegging onderworpen aan het oordeel van het Hootd van gewestelijk bestuur, dat daarin zoodanige wijzigingen ten voordeele van den veroordeelde vermag aan te brengen als hem billijk en recht- vaardig voorkomen. . , , 5. Indien het Hoofd van gewestelijk bestuur zulks in het belang van de rechtsbedeeling noodig acht, kan hij het vonnis vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak gelasten door eene inheemsche rechtbank met andere of meer leden dan die, welke het eerste vonnis HrtHoofd van gewestelijk bestuur heeft deze zelfde bevoegdheid ten aanzien van vonnissen, waarbij vrijheidstraf voor een jaar of min er, dan wel geldboete van ƒ 100.- (één honderd gulden) of minder is opgelegd, zoolang het vonnis nog niet is ten uitvoer gelegd. 7. In burgerlijke zaken wordt, indien eene der paftijen binnen veertien dagen na van de uitspraak kennis genomen te hebben den wensch daartoe mondeling of schriftelijk aan den voorzitter of leider der rechtbank te kennen geeft, een over eene geschilwaarde van meer dan ƒ 100.— (één honderd gulden) lóopend vonnis eener inheemsche rechtbank niet ten uitvoer gelegd dan na bekrachtiging door het Hootd van gewestelijk bestuur, dat bevoegd is het vonnis te vernietigen en eene nieuwe behandeling van de zaak te gelasten door eene rechtbank 8 anHeteH TT d,'"i Tlke het eerste vonnis heeft gewezen. gaande vier opzlch^an of ets de straf JJier°°rt g Jt0t Straf zaI' voor zoover de plaats waar de straf zal worden ondergaan, moet worden aangewezen die aan wijzing yan Landswege geschieden. gewezen, die aan- i ' ,an a'!e st.raffen opgelegd bij vonnis van den inheemschen n DrdooStird t gratie verkenen / li. Ue doodstraf wordt niet ten uitvoer gelegd, voordat de f.™, worÏn roTd^nhnaren 1™ h\Und gevestlSd ^ of mochten de vor^Clin£:Xt,eÊrSmaCt'"emi"8 ™"'S ™ Ie. burgerlijke geschillen over eene waarde van niet meer dan ƒ 50 2e 7norI ' tusschen zelfbestuursonderhoorigen onderling' 2e. zoodanige overtredingen door zelfbestuursonderhoorigen binnen het landschap gepleegd als ingevolge de in het genoemde gewest den magistraat bepallnSen behooren tot de bevoegdheid van m^!enCle b'Jjde uit°efeninf van de onder 2e bedoelde rechtsdln K kf" ?n ° fWaardere straffen mogen worden opgelegd 1 ™?vs,l,horf dt Tnnen °< verbeurdverklaring ^ SU'den)' S'rafcn m« °< ^ 13. Het bepaalde in dit artikel betreffende de rechtspraak bliift en ÓndeXorigTJen°r ' land,chaPP«n het gouvernement Atjeh ') Men leze „Matan". Geldmiddelen van het landschap. gedeelte daarvan te ontzeggen of eene bepaalde plaats daarbuiten tot verblijf aan te wijzen, berust uitsluitend bij den Gouverneur-Generaal. 19. 1. Personen die zich zonder verlof hebben verwijderd uit s Lands gewapenden dienst te land of ter zee, voortvluchtige veroordeelden of misdadigers, verdachten en dergelijken, zullen in geen geval in het landschap geduld, maar onverwijld opgevat worden en voorzoover zij aan de rechtsmacht van het Land zijn onderworpen, aan het Land worden uitgeleverd. 2. Evenzoo bestaat die verplichting tot uitlevering ten aanzien van alle goederen en voorwerpen, die in strijd met algemeene verordeningen, voor het Zelfbestuur en zijne onderhoorigen van verbindende kracht, binnen het landschap zijn ingevoerd en aldaar worden achterhaald. 20. I. Het Zelfbestuur zal in zijn landschap niet tot de inheemsche bevolking van Nederlandsch-Indië behoorende personen niet toelaten zonder vooraf verkregen toestemming van het Hoofd van gewestelijk bestuur of van den plaatselijk besturenden ambtenaar. 2. Evenwel zullen handelaren in de havens van het landschap zonder die toestemming mogen worden toegelaten en aldaar, zoolang zij de orde en rust niet verstoren, mogen verblijf houden, zullende van hun langer dan drie maanden voortgezet verblijf in die havens door den bestuurder kennis worden gegeven aan den plaatsehjken Europeeschen bestuursambtenaar. De havens van het landschap worden door den Gouverneur-Generaal aangewezen. 21. 1. Jaarlijks wordt eene begrooting van inkomsten en uitgaven van het landschap vastgesteld. 2. De noodige voorschriften voor de uitvoering van lid 1 van dit artikel zoomede voor de inrichting der begrooting worden door of van wege den Gouverneur-Generaal gegeven. 22. 1. De begrooting treedt niet in werking dan nadat zij door het Hoofd van gewestelijk bestuur is goedgekeurd. 2. Voor wijzigingen van de begrooting, waartoe niet bij de begrooting zelve machtiging is verleend, geldt het bepaalde in lid 1. 3. Uitgaven buiten of boven de begrooting mogen niet plaats vinden dan in dringende gevallen, overeenkomstig door den GouverneurGeneraal te stellen regelen. _ 23. Op het landschap rust de verplichting om de m het middellijk of onmiddellijk belang van het landschap door het Land gedane uitgaven te restitueeren. Het restitutiebedrag wordt driejaarlijks door den Directeur van Bmnenlandsch Bestuur bepaald. 24. 1. Jaarlijks wordt door hem, die de begrooting vaststelde, eene, de begrooting zooveel mogelijk op den voet volgende, rekening van de uitgaven en ontvangsten voorloopig vastgesteld. 2. Het Hoofd van gewestelijk bestuur stelt het slot der rekening vast. 25. Het beheer der geldmiddelen van het landschap wordt overigens het land schap. imenwering van landhappen. . ( ] ) c C £ I 1 z g emeen zicht. k > gevoerd en ingericht overeenkomstig door den Gouverneur-Generaal °r van Zijnentwege vast te stellen regelen. U fn 5e. Gouverneur-Generaal kan, na overleg ter zake met de ™ T i? Tn' b7PULn' dat ,V00r twee of meer landschappen ST T iraaj T Zeifbesïuurders wordt ingesteld, door welken ® , a,a" de 'andschappen gelaten wetgevende bevoegdheid of een gedeelte daarvan zal worden uitgeoefend. 2 Omtrent de samenstelling en werking van een raad van Zelf- ,n idUri T rit °P racht janLZulk raad van de uitoefening der wnrï rl j ^ wetgevende bevoegdheid of een gedeelte daarvan waarbii heTi-r ff" Gouverneui;-Ge"e^al de noodige regelen vastgesteld, wergelaten ^ aanvullende regelingen aan den raad kan worden 3. indien de omstandigheden daartoe leiden, kan de GouverneurGeneraal regelen, dat in een raad van Zelfbestuurders ook andere personen zitting zullen nemen. 11 A ': ,Vn°rtS kan de Gou^rneur-Ceneraal, al of niet in aansluiting tTkel26inblemg;r een[aadvan Zelfbestuurders, als bedoeld in ar ' bepalen dat meerdere binnen een gewest gelegen landschappen ,~„hm?hrbLrmo8en met ^ «„ 2 Ook nadat een zoodanig besluit is uitgevaardigd, kunnen de daarbij betrokken landschappen bovendien een afzonderlijk vermogen afzonderlijke lasten en inkomsten hebben. In dit geval regelt het Hoofd van gewestelijk bestuur het verband van de afzonderlijke verogens, lasten en inkomsten der andschappen tot gemeenschappelijke') i. Voor een gemeenschappelijk vermogen, met gemeenschappelijke asten en inkomsten wordt mede jaarlijks eene begrooting van inkomsten n uitgaven vastgesteld. Het tweede lid van artikel 21 is op de in dit id bedoelde begrooting van toepassing. orderingen, dagvaardingen en alle andere exploiten tot betaling cTap^nTót^rj^K381^3" Cen geZamC,nl,jk door meerdere landchappen tot stand gebracht vermogen, worden gedaan aan den persoon ' hf /?l0I!? ktS Vf^ T E,ur?peeschen bestuursambtenaar, tot wiens ^oor houdt ^ la"dschaPPe" b^ooren, of ter plaats'e, wa" h" j li VÓ°r de mWerkmgtred'ng van deze regelen plaats gehad lebbende samenvoeging van vermogens van landschappen blijft oolang daarin door den Gouverneur-Generaal geen wijzing wo dt 9«3CÏ °D °uden VOet ^handhaafd. g g t f j ge gen v,an wetgevenden aard, welke door het Zelfestuur of door een raad van Zelfbestuurders, als bedoeld in artikel 26 ^orden vastgesteld, behoeven, alvorens van kracht te zijn, de goed -uring van het Hoofd van gewestelijk bestuur. ) Men leze ,n plaats van -tot gemeenschappelijke" „met de gemeenschappelijke". Slotbepaling. 2. In bijzondere gevallen kunnen zoodanige regelingen in afwachting van de goedkeuring door het Hoofd van gewestelijk bestuur al dadelijk in werking worden gesteld. 29. Voor het aangaan van overeenkomsten van niet strikt persoonlijken aard, met wien ook, door het landschap of het Zelfbestuur is de toestemming vereischt van het Hoofd van gewestelijk bestuur, waarvan moet blijken door eene op de desbetreffende akten gestelde goedkeuring. Overeenkomsten en handelingen in strijd daarmede zijn van rechtswege nietig. 30. 1. Van de door het Land uit vergunningen en concessiën binnen de grenzen van het landschap verkregen baten zal de helft aan het betrokken landschap worden afgestaan, uitgezonderd in het gewest Atjeh en Onderhoorigheden, waar het aandeel van het landschap als van ouds het 4/10 (vier tiende) deel blijft bedragen. 2. Bij ontginning van Landswege wordt in ieder geval afzonderlijk door den Gouverneur-Generaal geregeld hoeveel van de baten met het oog op de landschapsbehoeften aan het landschap zal worden toegekend; ook bij opsporing van Landswege is zoodanige toekenning aan het landschap van een zeker bedrag uit de baten mogelijk. 3. Het Zelfbestuur zal zoodanige ondernemingen steeds zooveel mogelijk bevorderen. 31. De in artikel 17, leden 4 tot en met 8, aan het Hoofd van gewestelijk bestuur opgedragen bevoegdheden, bemoeiingen en verrichtingen worden in provinciën en andere gewesten, ingesteld op den voet van artikel 119 der Indische Staatsregeling, uitgeoefend door de residentenafdeelingshoofd, ieder voor zoover zijn ambtsgebied betreft. Ten derde: Te bepalen, dat de bij artikel 2 van dit besluit vastgestelde Regelen in werking treden op 1 Juli 1927 en kunnen worden aangehaald als „Zelfbestuursregelen 1927". Ten vierde: enz. Afschrift, enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK. (Uitgegeven 14 Mei 1927.) Binnenlandsch en Inlandsch Bestuur Ordonnantie van 17 Februari 1858, Ind. S. 17 ter uitvoering van art. 72 van het Regeeringsreglement1), Z°n I riem ï?_ gew'jz'?d bij ordonnanties c"23 J"'1 1-i0,11'.-,In,d- ,S" 275 en ^ Februari 1925, Ind. ». /U en Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord: doet te weten: mDf Hij/ overweging genomen hebbende dat art. 72 van het Reglement °p het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie *) voorschrijft, dat de wetgevende: bevoegdheid der ambtenaren, met het hoogste geregeld 86238 ' J algemeene verordening zal worden Lettende: op de artikelen 20 29 31 33 en 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie NZlZtlZt inS,rUC,ie V°°r de° ™ 1857 °tP A° No.8 36/124; ^ M'n""r ™ Kolon:ën' ,an 31 Jan"ari' Heeft goedgevonden en verstaan: Vast te stellen de hieronder volgende Bepalingen tot regeling der wetgevende bevoegdheid van de ambtenaren Zf Ral t *?,es[el}lk §ezag bekleed, ingevolge artikel 72 van Apt i n ? \ Regering van Nederlandsch-Indiex). li j reglementen en keuren van policie, tot het maken ^lk,e7t ambtenaren met het hoogste gewestelijk gezag bekleed bij artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie^), zijn bevoegd verklaard, worden vastgesteld, hetzij voor een geheel gewest, hetzij voor eene bepaalde afdeeling of een gedeelte daarvan, hetzij voor eene bijzondere plaats of gemeente. Zij mogen zich niet uitstrekken tot onderwerpen van algemeen strafregt, noch ,ets inhouden strijdig met verordeningen door een hooger gezag, binnen den kring zijner bevoegdheid uitgevaardigd. ) Thans art. 129 Ind. Staatsregeling. Zij houden van regtswege op van kracht te zijn, zoodra in het onderwerp waarover zij handelen, door eene wet, een Koninklijk besluit of eene ordonnancie is voorzien. 3. De reglementen en keuren van policie worden door de hoofden van gewestelijk bestuur, door wie zij zijn vastgesteld, afgekondigd, en door den secretaris van het gewest, of den als zoodanig dienstdoenden ambtenaar gewaarmerkt. De afkondiging wordt gerekend geschied te zijn door plaatsing in het officieel nieuwsblad. — Zij is, in geldigen vorm geschied, de eenige voorwaarde der verbindbaarheid. De reglementen en keuren van policie werken terstond nadat hunne afkondiging kan bekend zijn. Wanneer geen ander tijdstip is vastgesteld, wordt de afkondiging gerekend bekend te zijn, op Java en Madura op den dertigsten dag en in de overige koloniën en bezittingen op den honderdsten dag na dien der dagteekening van het officieel nieuwsblad, waarin de verordening is opgenomen. 4. Het formulier van afkondiging der reglementen en keuren van policie is als volgt: De gouverneur (resident of ander hoofdambtenaar met het hoogste gewestelijk gezag bekleed) van Overwegende, enz. Maakt aan de ingezetenen van dat gewest (stad, gemeente) bekend: Dat door hem is vastgesteld de navolgende verordening: (Hier volgt de inhoud van het reglement of de keur en daarna de woorden.) En opdat niemand, wien zulks aangaat, hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het officieel nieuwsblad worden geplaatst, en voor zooveel noodig, in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt. Gedaan te den • (Handteekening van den gouverneur, resident of anderen met het hoogste gezag bekleeden hoofdambtenaar en van den secretaris van het gewest of van den zoodanig fungerenden ambtenaar). 5. De reglementen en keuren van politie mogen geene andere straffen bedreigen dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste honderd gulden, met of zonder verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen '). 1) Het artikel is aldus nader vastgesteld bij art. 25 van het Koninklijk besluit van 4 Mei 1917, Ind. S. 497. Het luidde oorspronkelijk: „De reglementen en keuren van policie mogen met geene andere straffen bedreigen, dan de zoodanige tot het opleggen waarvan de residenten alleen regtsprekende in zaken van overtreding dan wel ter policierol, krachtens het tweede lid van artikel 108 van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indie, artikel 150 van dat zelfde reglement en artikel 28 der bepalingen tot voorfeS: tanrden"ladnd-S:eMb0eten " kom, ,e„ voldaan binnen den tijd van eene maand, na aanzeggingterZll zitting, dan wel na aanmaning *). aanzeggmg ter teregt- • ■?" • De doofden van gewestelijk bestuur verklaren eenmaal in A, vijr jaren, voor de eerste maal in het iaar 1Q?5 t i 3=tSS S si Ss,sfS£; gelden de bePallnS-> welke Lg zullen Gedaan te Batavia, den I7den Fekmarij 1858. De Algemeene Sekretaris, ^ F' PAHUD' van de GrAAFF. {Uitgegeven 25 Februari 1858.) 5C llM8ge(s?anatb7adrPNo 1) ^ P^Hcatie van der beklaagden, — met^erbeurdverkfarino"^6 ^ """ geUg van de" landaard ~of bevel dan: tegen EuSeane6" gtv^enütraT'vln ten 1T T"" Cd* bedrei§en arbeidstelling aan de publieke werken lor L 1 t j i Srulden) of tendrie maanden, ten aanzien van beinV * zonder loon van ten hoogste hetzij van het voorwerp van de overtreding" hetz?"80™!? ? * v?rt\eurdverldaring IS voortgesproten of van de middelen en rif' W * ?,een u}ï overtreding die te plegen, indien deze i £„ de werktu.gen, welke gediend hebben om bevel dat die voor gebruik ongeschikte It fei?er?d°m t°ebehooren óf met *) Vgl. art. 30 Strafwetboek ? °f Vern,et,Sd worden." -) Dit artikel is ingevoegd bij ordonnantie van 7 Februari 1925, Ind. S. 70. Gouvernementsbesluit van 17 Februari 1858, Ind. S. 18, houdende bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking van bovenstaande ordonnantie, zooals dit besluit gewijzigd is bij Gouvernementsbesluiten van 5 December 1862, Ind. S. 146, ^December 1870, Ind. S. 189 en 16 April 1931, Ind. S. 155. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie, van den 17den Februarij 1858, No. 60. Gelezen, enz. Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk., enz. . Ten tweede: Te arresteren de volgende bepalingen ter verzekering van de regelmatige werking der bij art. 1 van dit besluit gearresteerde ordonnantie: Art. 1. De reglementen en keuren van politie, tot het maken van welke de met het hoogste gewestelijk gezag bekleede ambtenaren bevoegd zijn, nader geregeld bij de ordonnantie van 17 Februari löDö (Staatsblad No. 17), mogen niet worden afgekondigd zonder voorafgaande raadpleging van den Directeur van Bmnenlandsch Bestuur. In geval van verschil van gevoelen wordt de beslissing van den Gouverneur-Generaal ingeroepen 1). 2. De hoofden van gewestelijk bestuur zijn verphgt zorg te dragen voor de aanplakking, voor zooveel noodig ook in de Inlandsche en Chinesche talen, op de plaatsen waar zulks gebruikelijk is, van alle algemeene verordeningen, hetzij wetten, Koninklijke besluiten of ordonnancien, hetzij gewestelijke, gemeentelijke of plaatselijke reglementen en keuren van policie, alsmede voor de opname der laatstgemelde reglementen en keuren in het officieel nieuwsblad. Onder de benaming van het officieel nieuwsblad wordt, zoo lang niet anders is bepaald, volgens artikel 105 der bepalingen omtrent de invoering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving, verstaan de Javasche Courant. Ten derde: Enz. (Uitgegeven 25 Februari 1858.) 1) Dit artikel is aldus gewijzigd bij Gouv. besluit van 16 April 1931, Ind. S. 155. Aanvankelijk luidde dit artikel: „De reglementen en keuren van policie tot het maken van welke de hoofden van gewestelijk bestuur de bevoegdheid ontleenen uit artikel 72 van het Reglement op het beleid der Regering van Nederlandsch-Indie, nader geregeld bij de ordonnantie van heden (staatsblad No. 17), mogen niet worden afgekondigd, zonder voorafgaande goedkeuring derzelve door den Gouverneur-Generaal. Bij Gouv. besluit van 5 December 1862, Ind. S. 46 zijn de woorden zonder voorafgaande goedkeuring" enz. gewijzigd in „zonder voorafgaande raadpleging van den procureur-generaal bij het hoog-geregtshof van Nederlandsch-Indie en werd deze zin daaraan toegevoegd: „In geval van verschil van gevoelen, zal de beslissing van de regering moeten worden ingeroepen. .. . . Bij Gouv. besluit van 15 December 1870, Ind. S. 189 zijn de woorden „direkteur van justitie" in de plaats gesteld van „procureur-generaal bij het hoog-geregtshot van Nederlandsch-Indië. Instructiën Jiff°jna)nt;e Va^ 30 Au?ustus '867, Ind. S 114 betreffende de instruktiën voor de hoofden van gewesteen Madura'1) regente" ^ distriktsh°°Wen op Java In naam des Konings! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoorddoet te weten: de algemeene verbindbaarheid var. A' kunnen bestaan omtrent Staatsblad van 1859 onder No I0?6 VOO,rscfln%n de{" feeds in het hoofden van gewestelijk bestor' ^ gep,?atSte '"^ruktiën voor de op Java en Madura, zijnde die voor de kR' f ƒ" e" districtshoofden bij artikel 3 van het besluit van 6 Juni 1861 No 1? (S^Thl ' j vr* voorwaardelijk van toepassing verklaard Ion £ kku N°" 44) Jen,en „p de bezittingen bui.L/»»endie^f hunne bevelen met de uitoefening van bunreri ? i' 16 °nder Lettende op de artikelen 20 29 31 pn u belast zijn; beleid der Regering van Nederlandsch-IndiëIn op a^keTT °P ^ ordonnancie van 20 Januari 1866, (Staatsblad No 5) ^ de Heeft goedgevonden en verstaan- ' I tZ"r,i"l"g ,0pen!;'jk *■> van: (Sta,„blad No.en|02™„idrde ïsb?óg-Van ' DeCemb" 1859 No' 4 ■ STRUKTIE „ SMdijk l!sbmr op Jma <» * zün masrh *«*' tCnZlj ^/edagvLrdmorL?? SSK frSi» »i NrefvTtoepaTsinrvooVdrc"08 ZiL6 intekeningen op blz. 407. No. 507; zie hieronder blz. 411) DezTfnstructié" ,®.rvormd gebied (Ind. S. 1925 op het onder II op blz. 407 bepaalde opgenomen met het oog aftewachten op een te vragen verlof en wanneer geene dienstbelangen van dringenden aard zijne verwijdering onraadzaam mogten maken. 4.1). 5. Alvorens zijne betrekking te aanvaarden, legt de resident, in handen van den Gouverneur-Generaal of van dengenen die daartoe door den Gouverneur-Generaal mogt gemagtigd worden, den volgenden eed (belofte) af: , Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot resident van benoemd te worden, regtstreeks of zijdelings aan geene personen, hetzij inühetzij buiten het bestuur, onder wat naam of voorwendsel ook, eenige "giften of gaven beloofd of gegeven heb, noch beloven of geven zal. „Ik zweer (beloof), dat ik, om iets in deze betrekking te doen ot te „laten, van niemand eenige beloften of geschenken aannemen zal, „regtstreeks of zijdelings. . , Ik zweer (beloof) getrouwheid aan den Koning, en dat ik den „Gouverneur-Generaal, als 's Konings vertegenwoordiger, zal eerbiedigen en gehoorzamen. . Ik zweer (beloof), dat ik geheim zal houden wat uit den aard der , zaken en overeenkomstig de mij deswege gegeven bevelen geheim „behoort te blijven; dat ik de welvaart van het aan mijn bestuur toevertrouwd gewest naar mijn beste vermogen za bevorderen „Ik zweer (beloof), dat ik naauwgezet zal opvolgen de instruktie en „voorschriften voor mijn ambt gemaakt of nog te maken, en de alge„meene of bijzondere bevelen, welke mij door of van wege den Uouver„neur-Generaal zullen gegeven worden, en dat ik mij in alles zal gedragen, zoo als een braaf en eerlijk resident betaamt. ,Zoo waarlijk helpe mij God almagtig (dat verklaar en beloof ï ). 6. Bij overlijden, ziekte of andere wettige verhindering van het Hoofd van gewestelijk bestuur wordt zijn ambt, totdat door den Gouverneur-Generaal daarin zal zijn voorzien, tijdelijk uitgeoefend door den (oudsten in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Assistent-Resident(en). Indien geen ambtenaar met den rang van Assistent-Resident ter hoofdplaats bescheiden is, wordt het bestuur over het gewest tijde.ijk uitgeoefend door den Gewestelijken Secretaris, met dien verstande dat voor het geval deze niet voldoet aan de voorwaarden van benoem- i) Artikel 4 is ingetrokken en vervangen door de ordonnantie van 9 April 1904, '"^De re'sidènVmag1 regtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in noch borg zijn voor eenige onderneming, ten grondslag hebbende eene met de Indische Redering, om winst of voordeel aangegane overeenkomst. Hij mag geen handel drijven, noch verbindtenissen van geldehjken aard aangaan met de hoofden der Inlandsche en der daarmede gelijkgestelde bevolking, borg- tobben bi, eenige bi™!,,, onderneming »„ l.ndb= nijverheid of scheepvaart, in het onder zijn beheer staande gewest, noch aldaar eigenaar of huurder van landerijen zijn. baarheid tot de bij artikel 1 van het besluit op de Indische Bestuursopleidmg (Staatsblad 1907 No. 230) genoemde betrekkingen de (oudste in rang der) ter hoofdplaats van het gewest bescheiden Controleur^) bij het Binnenlandsch Bestuur als tijdelijke waarnemer optreedt ■ bepalingen dezer Instructie, met uitzondering van artikel 5 zijn van toepassing op den ambtenaar, met de tijdelijke waarneming van het ambt van Hoofd van gewestelijk bestuur belast2) /• De resident oefent het hoogste burgerlijke gezag uit a*n htt beSid^ïr •tS"' Va" ^ ',ar,iefeteneraaI, de geschillen van bevoegdheid tusschen de leden van die korpsen over en weer. Aldus vastgesteld bij gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1931, Ind. S. Vu. der °pmb"e Konink lijke mL'™ /fffeiöSLST* beïóorê'nde' van Gouvernementswege opgerichte of nader op te richten oohtie korpsen en over de Gouvernements Marine 'f' .r". de omstandigheden zulks toelaten, bezoekt de GouverzVeTfstdandr'ikelen ;Tze,,„S; ön 'u ^,"£wes'en sce" da*rbii -»dc eener provincie eene „„beveling v»„ *„"e diebS T vervuil^ Je o„,s„ne v.c.Le gesch.kfÏÏ ' " ^ ^ van elk£, ,,TdeTr ^ der ™»"<1 Ma.rt iplpsiiss Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK. {Uitgegeven 8 October 1925.) Gouvernementsbesluit van 22 Juni 1928, Ind. S 223, houdende toepasselijkverklaring van de instructie andere 1 TVerneUrS ^ Pr°V,nciën en Hoofden van ndere aan te wyzen gewesten op de Gouverneurs van Wu" ™ jt teUï;Ge"er"' ™ Ned„Ud,eb-MiS v.n Hl jj ïhans artt. 121 en 123 Ind. Staatsregeling. ; dij ordonnantie van 14 Augustus 1Q?t i„,l c 370 , . 1 Januar, 1926, werd het gewest West-Java een provfncie "g g6treden Gelezen, enz.; Is goedgevonden en verstaan: Eerstelijk: Te bepalen dat met ingang van 1 Juli 1928 de Instructie voor de Gouverneurs van Provinciën en Hoofden van andere aan te wijzen gewesten, vastgesteld bij artikel 2 van het besluit van 27 September 1925 No. 2x (Staatsblad No. 508), voor zoover die geacht kan worden bestaanbaar te zijn met de bijzondere verhouding der Zelfbesturen tot het Land, van toepassing is op den Gouverneur a. van Soerakarta b. van Jogjakarta a en b. met dien verstande dat daaraan wordt toegevoegd een artikel 10 bis, luidende: „De Gouverneur bevordert de ontwikkeling van het Zelfbestuur over de landschappen binnen zijn gebied . Afschrift, enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris, G. R. ERDBRINK. (Uitgegeven den dertigsten Juni 1928.) Gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1931, Ind. S. 377, houdende een instructie voor de residentenafdeelingshoofd in de provinciën West-, Midden- en Oost-Java. Besluit van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië van 27 Augustus 1931 No. 37. Gelet op het besluit van 9 Mei 1931 No.l8(StaatsbladNos.l68en 169); Gelezen, enz.; De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord; Is goedgevonden en verstaan: Met ingang van het tijdstip, waarop de ordonnantie van 9 Mei 1931 (Staatsblad No. 168) in werking treedt vast te stellen de navolgende: Instructie voor de residenten-afdeehngshoofd in de Provinciën West-, Midden- en Oost-Java. Art. 1. 1. De resident staat, als vertegenwoordiger van den gouverneur, aan het hoofd van het bestuur der afdeeling. 2. Hij is in de afdeeling tevens het hoofd van de politie. 3. De ambtenaren van de Nederlandsche en Inlandsche korpsen van den bestuursdienst, die bmnen de afdeeling zijn werkzaam gesteld, zijn aan hem ondergeschikt. 2. Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de resident in nanden van den gouverneur of van dengene, die door den gouverneur tot de beëediging is gemachtigd, den volgenden eed (verklaring en belofte) af. „Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot resident van . „te worden benoemd, middellijk of onmiddellijk, onder welken naam " iï™ (beloof) TtP-rSOnen,ietS h?b SeSeven of beloofd. „ k zweer (beloof), dat ik, om iets in dit ambt te doen of te lat^n :S£^"oi o„°ss,k.eenige belofte °' se,che°k»>: CenkprZWieri (V'°of).trouw aan de" Koning en dat ik den Gouverneurkaden * ^ verteSenwoord^ zal eerbiedigen en gehoor- „Ik zweer (beloof), dat ik alle plichten, die de algemeene ver ' admTniTf * T'?" ^bt gddende -structie en andere „administratieve voorschriften mij opleggen, eerlijk en vliiha ,al „vervu Hen en overigens, met inachtneming van de mij gegeven bevelen .izJzïï —d! ~ afdeeliS w^r^i^S ^ » * • 7* D,e res!dent mag zonder verlof of machtiging van den gouverneur z.ch n,et binten 2„„ ambtsgebied begeven, tenzij de bX™„ v,„ 5. Bij overlijden, ongesteldheid, afwezigheid of andere wettW hnnMn1eTgIank rej ent treedt de assistent-resident ter afdeelings ssïïSidttl™?/" r™8 'S en ï' door den gouverneur daann op andere wijze wordt voo zief J. De resident ,s verpl.cbt de bevelen op te volgen d™ gouver- ter^'kei^ts'va^denhgouvernénr an^e'e^enbeC'en ™ 8eWicl"i8m «'d die^in^elmér»! ™ neemt geen beslissingen, ben, oj3eSiL°Pbiun^,Tb ™ & aan d. ,de„ 27 3. Zoodanige geschillen, welke niet minnelijk kunnen worden beslecht, zoomede alle bevoegdheidsgeschillen van principieele beteekenis, legt hij zoo spoedig mogelijk aan den gouverneur voor. 4. Hij kan daarbij zoo noodig een voorloopige uitspraak doen, waarnaar de betrokkenen zich in afwachting van de beslissing van den gouverneur zullen hebben te gedragen. 10. 1. De resident zorgt voor de handhaving van het gezag en van de openbare rust en orde en waakt voor de veiligheid van persoon en goed in zijn ambtsgebied. 2. Hij houdt in het bijzonder toezicht op de werkzaamheden en gedragingen van de geheele politie in de afdeeling. 11. De resident is belast met het in artikel 124 van de Regentschapsordonnantie bedoelde toezicht op de regentschapsraden en houdt toezicht op de werking van het Inlandsch gemeentewezen binnen de afdeeling. 12. 1. De resident is bevoegd, ook ten behoeve van het toezicht in de drie voorgaande artikelen bedoeld, plaatselijke onderzoekingen te doen instellen door de hem ondergeschikte bestuursambtenaren. 2. Hij draagt zorg, dat die onderzoekingen, voor zoover zij den dienst van beide bestuurskorpsen betreffen en buiten de dagehjksche bestuurstaak vallen, als regel door de Nederlandsche en Inlandsche bestuursambtenaren tezamen of in onderling overleg geschieden en dat de betrokken, aan hem ondergeschikte bestuurs- en politieautoriteiten, met den uitslag in kennis worden gesteld. 3. Hij waakt ervoor, dat opdrachten aan ondergeschikte bestuursof politieambtenaren zooveel mogelijk door tusschenkomst of met voorkennis van hun directe chefs worden gegeven. 13. 1. De resident oefent, als vertegenwoordiger van den gouverneur, binnen de afdeeling mede het in artikel 2, tweede lid, van diens instructie bedoeld toezicht uit over de aan andere landsdiensten bestuur of politie opgedragen uitvoering van de algemeene verordeningen en van de bevelen van den Gouverneur-Generaal. 2. Eveneens oefent hij mede Het toezicht uit, omschreven in artikel 9, eerste lid van die instructie, over de gedragingen van de in genoemd artikel bedoelde, hem niet ondergeschikte Landsdienaren, in de afdeeling werkzaam gesteld. . 3. Van zijn bevindingen terzake van het m beide voorgaande leden bedoelde toezicht doet hij mededeeling aan den gouverneur. 4. Hij verleent aan de in de afdeeling werkzame andere landsdiensten dan bestuur en politie de noodige voorlichting en bijstand en draagt zorg, dat zulks ook door de hem ondergeschikte bestuursen politieambtenaren geschiedt. 5. Hij streeft in het bijzonder naar het tot stand brengen van een goede samenwerking tusschen de verschillende landsdiensten onderling en een goede aanraking tusschen deze diensten en de ingezetenen van de afdeeling. 14. De resident houdt toezicht op de praktische opleiding van de jongere Nederlandsche en Inlandsche bestuursambtenaren en van de ambtenaren bij de algemeene politie. 15. De resident bezoekt de verschillende districten van zijn afdeeling zoo dikwijls als de belangen van den dienst zulks vorderen en belegt tenminste tweemaal s jaars bijeenkomsten met de regenten iZS!TSU Tn Cn patlhien m* zooveel ^gere Nederlandsche en nlandsche bestuurs- en politieambtenaren in zijn afdeeling, als hij wenschelijk acht en het dienstbelang toelaat, ter bespreking van algemeene aangelegenheden van bestuur en politie. 16. De resident streeft naar een goede samenwerking van de aan hem ondergeschikte bestuurs- en politieambtenaren met de provinciale diensten en met de besturen en ambtenaren van de stadsgemeenten regentschappen en waterschappen binnen de afdeeling opLifc ,:£'sir„r™k hm al8emcm »8ei ™ ^ Afschrift, enz. Ter ordonnantie van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië: De Algemeene Secretaris p. J. CERKE. {Uitgegeven 11 September 1931.) Ordonnantie van 8 Mei 1926, Ind. S 181 bepalende de met-toepasselijkheid van de instructie' voor de regenten op Java en Madoera op de regenten in de •nPj.eVOCt Va" art- 19 der Indische Staatsregeling ingestelde gewesten op Java en Madoera. In naam der Koningin! De Gouverneur-Generaal enz. Den Raad van Nederlandsch-Indië gehoord:... doet te weten:.... ordonnantie van 20 Maart 907 (Staatsblad No. 192) is niet van toe! passing op de regenten m de op den voet van artikel 119 der Indische Staatsregeling ingestelde gewesten op Java en Madoera "ertóng ingans van den da* En opdat niemand enz. Gedaan te Tjipanas, den 8sten Mei 1926. De Algemeene Secretaris, ^ G. R. Erdbrink {Uitgegeven 18 Mei 1926.) Gouvernementsbesluit van 8 Mei 1926, Bijblad No. 11051, houdende een instructie voor de Regenten in de op den voet van art. 119 der Indische Staatsregeling ingestelde gewesten op Java en Madoera. INSTRUCTIE voor de Regenten in de op den voet van art. 119 I. S. ingestelde gewesten op JAVA en MADOERA. Art. 1. De Regent staat als zoodanig aan het hoofd van het Inlandsch bestuur in het regentschap. Alle andere Inlandsche ambtenaren, beambten en hoofden in zijn regentschap, wier werkzaamheid valt binnen den kring van zijne bevoegdheid, zijn aan hem ondergeschikt. Ir. zaken, welke de Inlandsche bevolking aangaan, is hij de vertrouwde raadsman van het Europeesch bestuur x). 2. Alvorens zijn ambt te aanvaarden, legt de Regent in handen van den Gouverneur of van dengene, die daartoe door den Gouverneur is gemachtigd, in het openbaar en op plechtige wijze, den volgenden „Ik zweer, dat ik, om tot Regent te worden benoemd, middellijk „noch onmiddellijk, onder welken naam of welk voorwendsel ook, aan "iemand, wie hij ook zij, iets heb gegeven of beloofd of geven zal. „Ik zweer, dat ik, om iets in dit ambt te doen of te laten, van niemand „hoegenaamd eenige belofte of geschenk zal aannemen, middellijk „noch onmiddellijk. . , . , „Ik zweer trouw aan Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, „mijn wettigen souverein, en dat ik Zijne Excellentie den GouverneurÜGeneraal van Nederlandsch-Indië als 's Konings vertegenwoordiger „zal eerbiedigen en gehoorzamen. „Ik zweer, dat ik alle plichten, die de algemeene verordeningen en „de voor mijn ambt vastgestelde instructie mij opleggen eerlijk en „vlijtig zal vervullen, en overigens alles zal doen om de belangen van "het aan mijn bestuur toevertrouwd regentschap naar mijn beste „vermogen te bevorderen. „Ik leg dezen eed af met een oprecht hart, en zoo ik aan deze belotte „nïet voldoe en niet oprecht meen, wat ik hier verklaar, zoo valle op „mij de toorn des Allerhoogsten. „Ten blijke, dat ik dezen eed gezworen heb, stel ik daaronder mijne gewone handteekening en mijn zegel ,,. i) Met ingang van het tijdstip, waarop de ordonnantie van 9 Mei 1931, Ind. S. 168 in werking treedt, wordt art. 1 gelezen: 1. 1. De regent staat aan het hoofd van het Inlandsch bestuur in het regentschap. 2." Hij is in °het regentschap mede het hoofd van de politie, behoudens de te dien opzichte aan anderen opgedragen bevoegdheden. 3 Alle Inlandsche ambtenaren, beambten en hoofden, wier werkzaamheid valt binnen den kring van zijn bevoegdheid, zijn te dien aanzien aan hem ondergeschikt. 4. In zaken, welke de Inlandsche bevolking aangaan, is hij de vertrouwde raadsman van de Nederlandsche bestuursambtenaren." Aldus vastgesteld bij Gouvernementsbesluit van 27 Augustus 1931, Ind. S. i/o. rJ" D,e Regent heeft,zi.in werkelijk verblijf ter hoofdplaats van het regentschap, waarover hij is aangesteld. 4. De Regent mag zonder verlof of machtiging van den GouverneurGeneraal zich met buiten ambtsgebied begeven, tenzij de belangen van den dienst vorderen, dat hij opkome ter hoofdplaats van de afdeeling, waartoe zijn regentschap behoort *). JV; ?1J- overlijden, ongesteldheid afwezigheid of andere wettige verandering van den Regent, treedt de patih van het regentschan ambtsha ve op als plaatsvervangend Regent tot dat door den GouverneurGeneraal daarin op andere wijze wordt voorzien. i Ïl fV ?ent maS geen handel drijven, middellijk noch onmiddellijk S»b'JÏÏ'h '"TTk verPac(iting,aan- of ui,be,,edi!£ oTi;r,tod»t,bfc\ÏLbeM Va" <■» bevolking i ij' 'n ' j"egentscliap, waarover hij is aangesteld, geen belang hebben bij eenige bijzondere onderneming van landbouw of nijverheid Sengïnar'h ï-e^° hVur£r Va" gr0nden voor den landbouw orden, tenzij hem dit door den Gouverneur wordt toegestaan en geen grond ontginnen op den voet der voor de Inlandsche grond-ontginningen op Java en Madoera geldende verordeningen /. De Kegent is verplicht de bevelen op te volgen van den Gouverneur, alsmede die hem gegeven door den Resident der afdeeling waartoe zijn regentschap behoort, in diens hoedanigheid zoowel van afdeeïingW°° er ^ Gouvemeur als van hoofd der politie in de .er\e„°ts vX^Sdeï. ™ ^wichligen aard ResirW RT,n; ls de in zijn re^ntschap ter beschikking van den &L8sSh:rr",„652"rj,ere8ei,nsensede"*■ 9nverminderd de voor bepaalde betrekkingen in verband met haar bijzonder karakter gestelde eischen van Nederlanderschap of landaard zijn tot betrekkingen bij den burgerlijken dienst in Nederlandsch-Indie benoembaar alle Nederlandsche onderdanen indfen J overigens voldoen aan de gestelde voorwaarden van bekwaamheid, in artikel 1 tTr™ Nederlandsch onderdaanschap, bedoeld het bèlane 'van W Gouverneur-Generaal vnjstelling verleenen, indien het belang van s Lands dienst zulks vordert en tegen de naturalisatie ™"be^ten Zi<" - J overweSet! . 3. Ten aanzien van de niet-Nederlandsche onderdanen die bii de irartikel 2revanSheVtak: lid?nn.ai?tie een betrekking als bedoeld n artikel Z van het Koninklijk besluit van 27 Augustus 1913 No 64 (Indisch Staatsblad No 658) bekleeden of zonder uit s? Lands dienst e°n trrUZ'^ laatStf'jk bfkI.eed hebben, blijven benoembaarheid handhaafd! ^ b 'S La"ds dienst ge- 4. Deze ordonnantie treedt in werking met ingang van den dag na dien harer afkondiging. En opdat niemand enz. Gedaan te Batavia, den 14den November 1930. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië. Bij afwezigheid: De Vice-President van den Raad van Nederlandsch-Indië, belast met het dagelijksch beleid der zaken, CH. WELTER. De 1ste Gouvernements Secretaris, Westerouen van Meeteren. (Uitgegeven 2 December 1930.) Comptabiliteit Wet van 23 April 1864, Ind. S. 106 (Ned. S. 35), tot regeling van de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië, zooals die ->Q rtte,noov,an,23,April ,88°'Ind-s-1,6 (Ned. S. 72); 28 Juni 1881, Ind. S. 194 (Ned. S. 122)- 30 De- iamh- ionc' Irnd; Só 1883 No" 33 (Ned' S' 1882 No. 246); •Juq f'iu c ',9' {l\ecL S- ,26); 29 Juni 1903, J"d-,SA3'yN,ed-S- 1/2); 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207); 5 Maart 1915, Ind. S. 311 (Ned. S. 129); 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned S 1916 £"iqi7):m N^e;?be,r'9'7' Ind- S. 1918 No. 218 (Ned. Kt' l? ,?, N°- 634); 15 December 1917, Ind. S. 1918 No. 8 (Ned S. 1917 No. 702); 15 Maart 1919, Ind. S. 176 (Ned. S. 115 ; 21 April 1922, Ind. S. 504 (Ned. S. 201); M °w er7 ?' imj 1923 No. 27 (Ned. S. 1922 No. 581); 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned S 236) iun4 s-169) en 24 Juni l929' Ind. S 197 (Ned. S. 351) is aangevuld en gewijzigd1) Undische Comptabiliteitswet). Wij WILLEM III, enz. doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat er noodzakelijkheid bestaat om de wijze van beheer en verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië te regelen en dit, naar het voorschrift, vervat rn^de 2de alinea van art. 60 der grondwet, behoort te geschieden bij de Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: beli?vanel|3 iX 1975 "l^ 'S bekeflVmaakt bij Koninklijk • [i Juh l925> Ind. S. 448 (Ned. S. 328) ingevolge de opdracht verstrekt m De tekst der Uerz Hl' f r™1' V,!7(Ned- S" 236)' aldus luidende: kendeemaakt in " f ComPt£>b.hte.tswet wordt door den Koning be¬ kendgemaakt in eene doorloopend genummerde reeks van artikelen, met nummering de aanhaline vTarfkT Ij" arti^el,en' wijziging voor zooveel noodig van de aanhaling van artikelen en leden van artikelen, hetzij in deze wet hetzii in andere De tekst van Ind. S. 1925 No. 448 is hier gevolgd Hmt vfre Wet Vajn 23 JT I925', ,nd- S- 417 (Ned- S. 236) luidde: „Met tijdstip van de inwerkingtreding dezer wet wordt door den Koning bepaald " Iste HOOFDSTUK. Van de rechtspersoonlijkheid van Nederlandsch-Indië en van de wijze van beheer van de nederlandsch-indische geldmiddelen 1). Afdeeling I. Algemeene bepaling. Art. 1. Nederlandsch-Indië is een rechtspersoon, die hetzij door den Gouverneur-Generaal, hetzij door den Minister van Koloniën wordt vertegenwoordigd. De eigendommen, baten en lasten van Nederlandsch-Indië zijn gescheiden van die van Nederland. De geldmiddelen van Nederlandsch-Indië worden beheerd en verantwoord naar de regelen in deze wet gesteld 2). Afdeeling ii. Van de begrooting. 2. Nadat de begrooting bij de wet is goedgekeurd of vastgesteld, worden de posten der hoofdstukken betreffende de uitgaven, voor zoover de eerste hoofdstukken betreft, door Onzen Minister van Koloniën en, voor zoover de tweede hoofdstukken aangaat, door den Gouverneur-Generaal gesplitst in artikelen. Bij die splitsing worden de artikelen aangewezen, welke verhoogd kunnen worden door overschrijving uit de sommen, bij de betrokken hoofdstukken voor onvoorziene uitgaven toegestaan 3). 3. Indien het belang van den dienst vordert, dat uitgaven, op het eerste hoofdstuk van eene afdeeling gebracht, in Nederlandsch-Indië Het Kon. besluit van 13 October 1925, Ind. S. 577 (Ned. S. 415) bepaalde dienaangaande: (zie boven blz. 3 noot 1). Artikel 2 der wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236) luidde: „De voorschriften der Indische Comptabiliteitswet ten aanzien van de begrooting en de rekening van Nederlandsch-Indië, zooals zij luiden volgens deze wet, worden voor de eerste maal toegepast op de begrooting en de rekening betreffende het dienstjaar, dat volgt op het jaar, waarin de naar de voorschriften der Wet op de staatsinrichting van Nederlandsch-Indië samengestelde Volksraad voor het eerst bijeenkomt. Ten aanzien van de begrootingen en rekeningen betreffende vroegere dienstjaren blijven de voorschriften der Indische Comptabiliteitswet, zooals zij vóór de totstandkoming van deze wet luidden, toepassing vinden. 1) Het opschrift van het le hoofdstuk is aldus vastgesteld bij de wet van 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207). Het luidde te voren: „Van de wijze van beheer der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië . 2) Dit artikel is aldus vastgesteld bij de wet van 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207). 3) Dit artikel is aldus vastgesteld bij de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). worden gedaan of dat uitgaven, op het tweede hoofdstuk van eene afdeehng uitgetrokken, m Nederland geschieden, worden de betrokken sommen op dat eerste hoofdstuk door den Gouverneur-Generaal verminderd met verhooging met een gelijk bedrag van het tweede hoofdstuk der zelfde afdeehng, of omgekeerd. Zoodanige af- en over- ondeiwerpen61 " Ultgaven ten behoeve van dezelfde soort Het daartoe strekkend besluit wordt in het Staatsblad van NederIn l Ar geplaDatf f' aan de Staten-Generaal, den Volksraad Indië irodegedeeM ^ ers '» Nederland en Nederlandse!,- L 4fj L6 grrenZfn Va" een P°st kan- voor zoover de eerste hoofdstukken betreft door Onzen Minister van Koloniën en, voor zoover de tweede hoofdstukken aangaat, door den Gouverneur-Generaal va" en op artikelen worden af- en overgeschreven ]) 5. De overschrijving bedoeld in het tweede lid van'artikel 2, wordt bevolen, voor zoover de eerste hoofdstukken betreft, door Onzen De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, die in de begroot,ng niet zijn omschreven, worden op dezelfde wijze op het artikel voor onvoorziene uitgaven van het betrokken hoofdstuk aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening, bedoeld bij artikel 69 oS»"p"n'beSLT ZO°Vele ar,iWen "|S 8el'»sOTti^ 6. Indien eene wet tot goedkeuring van een besluit van den dan"!!?611" ff t0t VaSntell'ng Va? wiizi.gingen van de begrooting i We j vaststelling van dergelijke wijzigingen tot stand omt na den laatsten dag, waarop ingevolge het laatste lid van artikel 11 zt getSd^T " ' ^ °P ^ ™ ^ * Afdeeling III. Van het dienstjaar. lanLSLtrffCirW ^ ™ 8. lot den dienst van een jaar behooren: a. voor de ontvangsten: |0' dfennK?ngSt,de7rodJUCtLn het dienstiaar verkocht, voor zoover die opbrengst gedurende het openstaan van den dienst is ontvangen • - . de belastingen en andere middelen van inkomst, gedurende' het dienstjaar ontvangen; (NedPs. 236)e' 'S aldus vastgesteld bi)' de wet 23 Juni' 1925, Ind. S. 417 3°. de ontvangsten, gedurende het dienstjaar gedaan, wegens opbrengst van producten over afgesloten dienstjaren; b. voor de uitgaven: de rechten gedurende het dienstjaar verkregen door de schuideischers van den Lande, behoudens de uitzonderingen, vermeld bij de artikelen 9, 10 en 42. 9. Onverevend gebleven vorderingen betreffende afgesloten diensten worden, voor zoover zij niet zijn verjaard, gekweten uit de sommen voor onvoorziene uitgaven, bij de betrokken hoofdstukken aangewezen voor het dienstjaar, waarin zij later verevend worden, en bij de rekeningen, vermeld in artikel 69, afzonderlijk verantwoord*). 10. De voorschotten, en de sommen ter goeder rekening, vermeld bij artikel 42, behooren tot den dienst van het jaar, waarin zij zijn betaalbaar gesteld, en de kosten van verscheping en vervoer naar Nederland en van verkoop aldaar van producten, tot den dienst van het jaar, waarin de producten zijn verkocht of vergoed. _ ... Toevallige baten behooren tot den dienst van het jaar, waarin zij worden ontvangen. 11. De dienst blijft open: tot 1 April van het jaar volgende op het dienstjaar, om de werken of gedeelten daarvan en de leverantiën te volbrengen en de goederen te verschepen, waarvan de volbrenging of verscheping, volgens de verklaring van het hoofd der betrokken administratie, ten gevolge van omstandigheden in die verklaring te vermelden, niet vóór den laatsten December van het dienstjaar heeft plaats gehad, alsmede voor de afrekeningen met de mijnkongsies op het eiland Bangka, tot 1 Januari daaraanvolgende, om alles ten einde te brengen wat het bewerkstelligen der ontvangsten, het verevenen en ordonnanceeren der uitgaven betreft ")• . . r 11a. Van daartoe bij de begrooting aangewezen posten van uitgaat kunnen, indien ten laste van het betrokken dienstjaar geen vorderingen zijn ontstaan tot het volle bedrag van de op die posten geraamde sommen, de overblijvende kredieten bij in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië op te nemen besluit, voor de eerste hoofdstukken door Ons en voor de tweede hoofdstukken door den Gouverneur-Generaal, worden toegevoegd aan de begrooting van uitgaven voor het volgend jaar, hetzij door verhooging van reeds opgenomen, hetzij door opneming van nieuwe posten. De bedoelde kredieten zullen alsdan van die begrooting deel uitmaken op den zelfden voet als de overige posten dier begrooting. Bij hetzelfde besluit worden de overgebrachte bedragen op de voor eerstbedoeld jaar toegestane sommen in mindering gebracht. !) Aldus gewijzigd bij de wet van 23 Jum 1925 Ind^ S. 417 (Ned. S. 236). 2) Aldus gewijzigd bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. lb (Ned. S. 1916 No. 536). Besluiten, als in het vorig lid bedoeld, worden aan de Staten-Generaal, den Volksraad en de Algemeene Rekenkamers in Nederland en in lNederlandsch-Indië medegedeeld 1). Afdeeling IV. Van de ontvangsten. 12. Producten van den grond of van de nijverheid, voor 's Lands rekening geteeld of voortgebracht, en niet bestemd om van gouvernementswege in het klein aan de bevolking te worden gedebiteerd, of tegen regularisatie aan departementen van algemeen bestuur te worden verstrekt, alsmede goederen in natura aan den Lande opgebracht worden in het openbaar verkocht. Door Ons of door den Gouverneur-Generaal kan echter machtiging worden verleend tot onderhandschen verkoop, waar die in 's Lands belang noodig wordt geacht. 13. Bruikbare goederen, voor 's Lands dienst bestemd, worden niet vervreemd. Van dit verbod zijn uitgezonderd voorwerpen, welke om dringende redenen aan derden of tot uitvoering van gouvernementswerken aan aannemers worden afgestaan of verkocht. 14. Andere roerende goederen, eigendom van den Lande, waarvan de verkoop m s Lands belang wenschelijk is, worden steeds in het openbaar verkocht tenzij door Ons of door den Gouverneur-Generaal, ot namens dezen door het hoofd van het betrokken departement van algemeen bestuur, in bijzondere omstandigheden, machtiging of last wordt gegeven tot onderhandschen verkoop 2). of^leend0^611' e'gend°m Van den Lande' worden niet verpand Hiervan zijn uitgezonderd de gouvernementsproducten, wanneer de verpanding of beleening daarvan, om dringende redenen, in 's Lands belang de voorkeur verdient boven verkoop 2). f1(f' uRfl?elingenl frekkendertot '"voering, verhooging, verlaging of afschaffing van belastingen of tot opheffing van eenig ander middel van inkomst, treden niet in werking, vóórdat bij de begrooting op die invoering, verhoogmg, verlaging, afschaffing of opheffing gerekend is 3). I? PM artikel is toegevoegd bij de wet van 24 Juni 1929, Ind. S. 197 (Ned S 351) ) Aldus gew.jz.gd b.j de wet van 29 Juni 1912, Ind. S. 459 (Ned. S. 207) Pb a)luidt Van Wt ^ '930, Ind' S' 3,0 (Ned' S" 244' Gb- 59, j'lTT T"]7":" Vi>n krachtens deze wet getroffen maatregelen tot voorkoming van Staatll ^lQ7'|nllZ1J5?«rtI J' lc I"dl,sche Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925, No. 328, Ind.sch Staatsblad 1925, No. 448) en de artikelen 12 der N n^l^UrafaOSCk kTjw ofnWf'en (Nederlandsch Staatsblad 1910 ï' H «• P kr Go^emementsblad No. 86; Publicatieblad No. 63) niet toepasselijk" a) Het Publicatieblad van Curafao was bij het afdrukken nog nietTtvangen: 17. Teruggave of vrijstelling van belasting geschiedt niet dan in de gevallen en op de wijze, bepaald bij algemeene verordeningen, vastgesteld door dezelfde of door eene hoogere macht, dan die, welke de belasting regelde. De bewijzen dier teruggaven, vergezeld van bescheiden, waaruit van de aanleiding en den last daartoe blijkt, worden overgelegd aan de betrokken Algemeene Rekenkamer. Het bedrag der teruggaven wordt gebracht in mindering van de gelijksoortige ontvangsten over het jaar, waarin de teruggave heeft plaats gehad. De bepalingen van het tweede en derde lid van dit artikel zijn van toepassing op elke teruggaaf van ontvangen gelden. Indien meer is teruggegeven dan van de ontvangsten kan worden afgetrokken, wordt het meerdere als uitgaaf verantwoord. 18. Geschillen over vorderingen kunnen in Nederland door Ons en in Nederlandsch-Indië door den Gouverneur-Generaal worden beëindigd bij dading waarop, indien het onderwerp van het geschil eene hoogere geldswaarde heeft dan ƒ 10.000, goedkeuring bij de wet is vereischt. Jaarlijks wordt door Onzen Minister van Koloniën van de dadingen, welke geene goedkeuring bij de wet behoeven, mededeeling gedaan aan de Staten-Generaal1). 19. Kwijtschelding van vorderingen wordt verleend in Nederland door Ons en in Nederlandsch-Indië door den Gouverneur-Generaal, tenzij het bedrag der kwijtschelding ƒ 10.000 te boven gaat, in welk geval zij geschiedt bij de wet. De Gouverneur-Generaal verleent geene kwijtschelding dan na het advies van de Algemeene Rekenkamer en, wanneer de in overweging genomen kwijtschelding ƒ500 of meer bedraagt, van den Raad van Nederlandsch-Indië te hebben ingewonnen. Het bepaalde bij de vorige twee leden is ook van toepassing op teruggaaf van gelden, ingeval de vordering reeds is voldaan 2). 20. Als ontvangsten, op den dienst van het loopende jaar, worden onder de toevallige baten gebracht de sommen, die ten onrechte mochten zijn betaald, en waarvan de teruggave eerst plaats heeft na de afsluiting van de begrooting, waarop zij in uitgaaf zijn gebracht. 21. De wijze van verificatie der ontvangsten in Nederlandsch-Indië wordt door Ons geregeld in overeenstemming met deze wet. Bij die regeling wordt gezorgd, dat de comptabelen minstens eenmaal 's jaars rekening afleggen aan de Algemeene Rekenkamer aldaar. Indien de comptabelen zich bij die rekeningen beroepen op beschei- *) Aldus gewijzigd bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No. 536). 2) Aldus gewijzigd bij wetten van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No. 536) en 27 October 1922, Ind. S. 1923 No. 27 (Ned. S. 1922 No. 581). den, door hen vroeger overgelegd aan de hoofden der takken van bestuur, jegens wie zij zich naar hunne instructiën hebben te verantwoorden, worden, ten verzoeke der belanghebbenden of der Algemeene Kekenkamer, aan deze die bescheiden toegezonden. Afdeeling V. Van de uitgaven. sch^'d-06 C°ntrÓle der uitgaven' evenals die der ontvangsten, ge- in Nederland bij de Algemeene Rekenkamer aldaar, overeenkomstig de voorschriften dezer wet, en voorts naar de thans bestaande of nader vast te ste.len bepalingen voor de controle der Staatsontvangsten en uitgaven, en 5 in Nederlandsch-Indië bij de Algemeene Rekenkamer aldaar. De Algemeene Rekenkamer in Nederland deelt hare bedenkingen tegen de verevende uitgaven ten laste van de eerste hoofdstukken der begrooting van Nederlandsch-Indië aan den Minister van Koloniën met toezending van de bescheiden, waartoe die bedenkingen betrekking hebben, ter inzage en voor zooveel noodig ter verbetering, mede gekomen j6 m en' " d'e bescheiden b'J de Kamer zijn in- 23. De Minister van Financiën opent aan den Minister van Kolomen kredieten: 1". voor de betaling van de uitgaven op de eerste hoofdstukken der ar*fkel0t3ng ^ we'ke baarbij worden gevoegd ingevolge 2°' 1terJV°P^ieV.ing in de behoeften van 's Lands kassen in Nederlandsch-Indië; 3°. tot het doen van andere betalingen, die weder in de koloniale kassen terugvloeien, of waarvoor in Nederlandsch-Indië reeds gelden zijn ontvangen. „ST?Aredl'teDZrlleiVnift tG b°ven gaan het bedrag der volgens •M fr S S scbatk,st gestorte gelden 2)3) 77' Ultgaven ^iten of boven de begrootingen hebben niet plaats. Hiervan zijn uitgezonderd de uitgaven voor aankoop, aanmaak vervoer en verkoop van producten, en de daarmede in verband staande percentsgewijze belooningen. jiftt rwtS ïitS™ flél22^ 3) Herhaaldelijk vindt afwijking van liet in het laatste lid bepaalde plaats bij de wet. 28 Afdeeling VI. Van het beheer der begrooting. 25. De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië heeft het algemeen bestuur van 's Lands geldmiddelen en eigendommen aldaar. 26. Alle met het koloniaal beheer van Nederlandsch-Indië in verband staande ontvangsten, van welken aard ook, welke in Nederland te doen zijn, worden in 's Rijks schatkist gestort, en alle met het koloniaal beheer van Nederlandsch-Indië in verband staande betalingen, welke in Nederland te doen zijn, worden door middel van aanwijzingen op 's Rijks schatkist bewerkstelligd. 27. Behoudens het bepaalde bij artikel 42, worden geene sommen van de begrooting afgeschreven of afgezonderd, tot kwijting van vorderingen, wier bedrag eerst later kan blijken. 28. De bij de begrooting toegestane kredieten worden, behoudens de bepalingen van artikel 29, middellijk noch onmiddellijk verhoogd door eenige bate, den Lande aankomende x). 29. Wanneer voorwerpen, die voor 's Lands dienst zijn aangekocht of voortgebracht, worden afgestaan aan een ander departement van algemeen bestuur, dan dat, hetwelk de uitgaaf tot aankoop of voortbrenging gelastte, wordt het artikel, bestemd tot aanschaffing van gelijksoortige behoeften, in het dienstjaar, waarin de afstand plaats heeft (onverschillig wanneer de aankoop of voortbrenging is geschied), voor de geschatte geldswaarde goedgeschreven en met een gelijk bedrag belast het artikel, waaruit het departement van algemeen bestuur, dat de goederen behoeft, de uitgaaf tot aanschaffing kan kwijten '). 30. Landsgoederen, hoe ook genaamd, worden niet aan eenen schuldeischer afgestaan in het voordeel van het artikel der begrooting, waaruit zijne vordering moet worden gekweten. 31. Het daarstellen van werken en het doen van leverantiën en transporten ten behoeve van Nederlandsch-Indië, geschieden op contracten van openbare aanbesteding. Alleen, wanneer Onze Minister van Koloniën of de GouverneurGeneraal van Nederlandsch-Indië zulks in 's Lands belang noodig oordeelt, kan van dien regel worden afgeweken. In dat geval wordt van de beweegredenen melding gemaakt in het besluit, waarbij de werken of leverantiën en transporten worden bevolen. 32. De voorwaarden van aanbesteding vermelden welke waarborgen vereischt worden, om als mededinger bij eene aanbesteding te worden toegelaten. 33. De rechten en verplichtingen der administratie, van welke aanbestedingen uitgaan, zoomede die der aannemers, inschrijvers en leveranciers, en al wat verder de daarbij in acht te nemen vormen *) Aldus gewijzigd bij de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). ,bnetNWi Trt\ini Nederland door Onzen Minister van Koloniën, en ' derlandsch- ndie door den Gouverneur-Generaal geregeld tJ hJn 13 T 3 lanclsdl£nfel? ln Nederlandsch-Indië en aan die, tot het Departement van Koloniën behoorende, verboden eenige werken of leverantien voor Nederlandsch-Indië aan te nemen, zich deeaiVte0rhebbgente aa"' hetzij' rechtstreeks. hetzii zijdelings, Dit verbod geldt niet voor de bezoldigde of onbezoldigde hoofden der vreemde Oosterlingen in Nederlandsch-Indië. Afdeeling VII. Van het verevenen der uitgaven. Indl laS'e d" beg'°0,in8 Va" NederUndsch- uitgaaf ttniüiniSter;an KolTiënr,of 0™ ^delegeerden, wanneer de uitgaa. ten laste van de eerste hoofdstukken moet worden gebracht en door den Gouverneur-Generaal of zijne gedelegeerden/wanneer de uitgaaf ten laste van de tweede hoofdstukken moet worden gebracht r) ; . iverevening moet gegrond zijn op het bewijs of de bewi-zen van het verkregen recht der schuldeischers J iL Vereveningen op rekening of in mindering geschieden alleen voor gedane diensten, en nimmer mogen de verevende sommen dan nog overschrijden vier vijfde gedeelten der verkregen rechten door behoor),jke bewijzen van oplevering gestaafd. •i». L>e Gouverneur-Generaal bepaalt in welke gevallen onderzoek doo/X Al^" t6n Dl T de tWeede ho°Wstukken der begrooting Hij wijst per artikel het maximum van het bedrag aan, dat betaald kan worden zonder zoodanig voorafgaand onderzoek. deeling gedaaaanW,JZlng ^ ^ * AI*emeene Rekenkamer mede- Alle bescheiden, tot de verevening en betaling gevorderd, worden QG IA1f.eme^ne Rekenkamer overgelegd. J». Indien het onderzoek der vorderingen bij de Algemeene watmedeed ^erlandsch-Indië tot bedenkingen'aanleidingTeeft waarmede de ordonnateurs z,ch niet vereenigen, zijn deze bevoegd tódeA^ai^Wtol^.W,<^ hunne verantwoordelijk. bepaald'de °rdo"nanLtie Lw?'den voor Nederlandsch-Indië stavinl hunn/r V0™ besche}den, door de schuldeischers tot staving hunner vorderingen over te leggen. ') Aldus gewl'zi^ bi) de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). 41. Bij overeenkomsten wegens het doen van leveringen, het daarstellen van werken of verrichten van diensten, worden aan de aannemers of leveranciers geene interessen toegezegd, ter zake van mogelijke vertraging in de voldoening hunner vorderingen. 42. Voorschotten kunnen worden verleend aan aannemers of leveranciers, en, in de gevallen door Ons of door den Gouverneur-Generaal te bepalen, op traktementen, — verlofs- en non-activiteitstraktementen daaronder begrepen, — wachtgelden, gagementen, pensioenen, declaratiën wegens reis- en verblijfkosten en vaste uitkeeringen. Sommen ter goede rekening kunnen binnen de grenzen der begrooting worden verstrekt tot het doen van betalingen ten behoeve van zeeen landmacht of van andere onderwerpen van huishoudelijk beheer, door Ons of door den Gouverneur-Generaal aangewezen. Van die sommen wordt vóór het sluiten van den betrokken dienst rekening afgelegd en de ongebruikte gedeelten worden in mindering gebracht van de uitgaven ten laste van de artikelen waaruit de sommen zijn gekweten. Afdeel ing VIII. Van de algemeene rekenkamer in Nederlandsch-Indie. 43. De Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië bestaat uit eenen voorzitter en zes leden. Zij moeten zijn Nederlandsche onderdanen en den vollen ouderdom van dertig jaren bereikt hebben 1). 44. De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië worden door Ons benoemd en ontslagen. De Gouverneur-Generaal zendt, door tusschenkomst van den Minister van Koloniën, voor elke opengevallen plaats eene door den Raad van Nederlandsch-Indië opgemaakte en met redenen omkleede aanbeveling van drie personen aan Ons in. De Raad van Nederlandsch-Indië raadpleegt den voorzitter der Algemeene Rekenkamer alvorens eene aanbeveling te doen voor de benoeming van een lid dier Kamer. Wanneer tegelijkertijd meer dan één vacature bij de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië ontstaat, kan, behoudens Onze bekrachtiging, in de tweede of verdere vacature door den GouverneurGeneraal worden voorzien uit eene aanbeveling van drie personen, opgemaakt door den Raad van Nederlandsch-Indië, na raadpleging van den voorzitter der Algemeene Rekenkamer. 45. De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië mogen, nevens hun ambt, geene andere betrekkingen in dienst van den Lande bekleeden. Zij mogen rechtstreeks noch zijdelings deelhebber zijn in, noch borg 1) Aldus gewijzigd bij de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). zijn voor eenige onderneming ten grondslag hebbende eene overeenkomst om winst of voordeel aangegaan met Nederlandsch-Indië of met eemg gewest of gedeelte van een gewest, waarop artikel 123 van de gevoncfen "C g Va" Nederlandsch-Indië toepassing heeft Zij mogen, behalve openbare schuldbrieven, geene schuldvorde'en laste van den Lande bezitten. f°g.en fen hla,I?cle!. ^"iven> "och, anders dan als houder van aandeelen m of van obhgatien ten aste van naamlooze vennootschappen rechtstreeks of zijdelings betrokken zijn in dien van anderen of "n eenige concessie of onderneming van welken aard ook, op Nederlandschindie betrekking heboende of aldaar gevestigd *) ktT, D? T0?rzj^er en de leden der Algemene Rekenkamer in rWeilandsch-Indie kunnen uit hun ambt worden ontzet- I . wanneer zij wegens misdrijf, of wegens overtreding van de bepahngen Mrefcnde s L.nds middelen en pack,en! hechtenis np. zwaardere straf zijn veroordeeld; ' gegijzeld "ij'n-St3at Van fai!lissement verklaard of wegens schulden 3°- bij wangedrag of onzedelijkheid2). 47. Behalve op eigen verzoek, worden de voorzitter en de leden d.r Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië uit hun ambt ontslagen wanneer zij den leeftijd van vijf en zestig jaar hebben bereikt Een ontslag buiten eigen verzoek kan mede worden gegeven- ' 36e- ,Zk rSe,n-1 tann°udende ziels" of lichaamsziekte' hun ambt niet behoorlijk kunnen vervullen of door gestadige tekortkomingen getoond hebben daarvoor ongeschikt te zijn/ . wanneer zij onder curateele zijn gesteld; ' gekeerd" en ^ ^ e'ndigen ^ hu" verloftiid niet zijn terug- 4°'lfiWaVnjer Zl] h^t Verbocl van artikel 45 overtreden. «. Indien de Gouverneur-Generaal, den Raad van Nederlands Indie gehoord oordeelt, dat de voorzitter of een derïden vÏn de' • ^emef-?ei T-7Gr In Nederlandsch-Indië, om een der redenen zend6^" "en A Cn Ver)n?eld',behoort te worden ontzet of ontslagen i jl 1T'6 aarto® strekkende voordracht, met alle ter zake bÏÏek-' r j <2"' aan den Minister van Koloniën In de gevallen, vermeld in artikel 46 en in artikel 47, No. 1 tot en met 4, worden aan den betrokken ambtenaar de teeen hem bestaande bezwaren medegedeeld, en wordt hij in de gelegenheid gesteldtij de i/r>A!du^ wetten van 5 Maart 1915 Int! S 311 Q nm 16 December 1916 Ind, S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No 53^ ' ^ /\i j q U?wetten van '6 December 1916 Ind S 1917 Mn 11=1 gfaLJj 1916 No. 536, 15 Dec«b„ 1917, !„J. S. 1918 No 8 (K'lOT voordracht van den Gouverneur-Generaal eene schriftelijke verantwoording te voegen. _ . , . De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, in afwachting van 's Konings beschikking, den betrokken ambtenaar in de gevallen in het vorig lid van dit artikel bedoeld in zijn ambt te schorsen. In diezelfde gevallen wordt de betrokken ambtenaar, desverkiezende, door toekenning van verlofstraktement en vrijen overtocht, in de gelegenheid gesteld om zich in Nederland te gaan verantwoorden. Op de betrekkelijke voordracht van den Gouverneur-Generaal wordt door Ons beslist. 49. Wanneer tegen den voorzitter of een der leden van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië, hetzij een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, hetzij machtiging tot opneming in een huis van bewaring, of geneeskundig gesticht voor krankzinnigen is verleend, of op hem lijfsdwang is ten uitvoer gelegd, wordt hij daardoor in zijn ambt geschorst. Wanneer tegen een der in het vorig lid vermelde ambtenaren rechtsingang zonder bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is verleend, kan de Gouverneur-Generaal, den Raad van Indië gehoord, hem in zijn ambt schorsen 1). 50. Schorsing in de bediening stelt den geschorsten ambtenaar op wachtgeld. Wordt hij echter niet ontzet of ontslagen, dan wordt hem, na Onze beslissing, zijn volle traktement over het tijdvak der schorsing te goed gedaan. 51. De voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië staan te recht voor het Hoog Gerechtshof van Nederlandsch-Indië, wegens misdrijven en overtredingen, gedurende den tijd hunner functiën begaan. 52. Met uitzondering van het geval van voorloopige aanhouding bij ontdekking op heeterdaad, kan tegen den voorzitter en de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië geen bevel tot gevangenneming worden ten uitvoer gelegd, en, in geval van ambtsmisdrijf, geene vervolging plaats hebben, dan nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal, op den voet en de wijze, bij algemeene verordening omschreven, machtiging is verleend. 53. Behoudens het voorschrift in de 4de alinea van artikel 48, wordt aan den voorzitter en aan de leden der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië geen verlof naar Nederland toegekend, dan overeenkomstig de bepalingen, door Ons vast te stellen bij de instructie der Algemeene Rekenkamer. Wanneer door verlof, schorsing, ongesteldheid of andere redenen 1) Aldus gewijzigd bij wet van 15 December 1917, Ind. S. 1918 No. 8 (Ned. S. 1917 No. 702). een'\ !\d der Ahemeene Rekenkamer verhinderd wordt zijne werk zaamheden te vervullen, wordt door den Gouverneur-Generaal zoo' «oenSg™™ rdSf M.' voorzie» door £ b,. Indien het te verwachten is dat de waarneming langer dan zes maan den zal moeten duren vraagt de Gouverneur-Generaal voor de W mg van een tydelijk lid eene aanbeveling van drie personen van den Onze " 0"derWerPt hii dE b™<»^ »*» De tijdelijke leden worden door den Gouverneur-Generaal nntd* wanneer door het weder invallen van gewone leden nieTïïiSdte bestaat aan.tijdelijke voorziening in de waarneming hunner werkzaam heden, of deze hem om andere redenen niet meer noodig ^rCT Wanneer er twee of meer tijdelijke leden zijn, bepaalt de Gouverneur 54eraDena ra^i|leg\ng den voorzitter, wie hunner moet aftreden I A ' e,con.tro!e der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsrh Ind.e op de uitgaven strekt zich ui, to, het onderzoek ^ 2°' O «rokken art,kel van, de <*grooti„g toereikend is- ' êentmtf °"S,Ve de «""«Wrijving van het artikel over- e,r " «menging van fondsen over verschillende dienstjaren o de afdeel,„gen der begrooting het gevolg van kan z|" 4 . of de overgelegde bewijsstukken beantwoorden aan de doo'r Ons èI in ^twee^tafdsfemeenS Rekenk™" Nederlandseh-Indiê i8 verdeeld Iedere tafel beslist met drie leden en bij meerderheid van stemmen ..iteö tbotes asr %tt vtx,rv:;r'iptsJe ste— comptabel beheer aan den Lande S ien « g^ "nnrmTsp£i„iene ^worclt opseM'""rf 1} AWUS g6WIJzi^ bl] de wet van 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). De afschriften dier besluiten, aan het hoofd voerende de woorden: „In naam des Konings", en onderteekend door den voorzitter der Algemeene Rekenkamer, hebben dezelfde kracht en worden op dezelfde wijze ten uitvoer gelegd als de grossen van in kracht van gewijsde gegane vonnissen in burgerlijke zaken *). 59. De wijze van eedsaflegging en al wat verder de samenstelling en instructie der Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië betreft, wordt door Ons vastgesteld in overeenstemming met deze wet. Die instructie bevat de bepaling, dat de Rekenkamer verplicht is om den Gouverneur-Generaal ten allen tijde zoodanige voordrachten en mededeehngen te doen, als, volgens haar inzien, kunnen leiden tot vermindering of besparing van uitgaven en tot vereenvoudiging van het geldelijk beheer. Bij de instructie kan aan de Rekenkamer worden toegestaan hare bemoeiingen en werkzaamheden, ook voor zoover ze uit deze wet voortvloeien, te beperken tot zoodanig deel der bij haar ingediende administratieve bescheiden en verantwoordingen van comptabelen, als te harer beoordeeling voor eene doeltreffende besparing van arbeid nuttig en toelaatbaar wordt geacht*). Afdeeling IX. Van de verjaring van schuldvorderingen. 60. De termijnen van verjaring en verdere bepalingen, daaromtrent bij de Rijkswetten vastgesteld of vast te stellen, voor de indiening der vorderingen ten laste der Staatsbegrooting, zijn toepasselijk op alic vorderingen ten laste van de eerste hoofdstukken der begrootmg van Nederlandsch-Indië 2). 61. Alle vorderingen ten laste van de tweede hoofdstukKen der begrooting van Nederlandsch-Indië, die niet zijn ingediend binnen den tijd van achttien maanden na de opening van het dienstjaar, zijn De Gouverneur-Generaal is bevoegd, in bijzondere omstandigheden en om redenen van noodzakelijkheid, dezen termijn te verlengen 62. De termijnen van verjaring, bij de burgerlijke wetten in Nederland en in Nederlandsch-Indië bepaald, zijn voor de begrootmg van Nederlandsch-Indië toepasselijk: 1°. op alle vorderingen wegens rente van Indische schulden, en die wegens traktementen,soldijen, pensioenen, onderstandgelden en alle anderen, welker bedrag bepaald is, en welker verevening niet afhankelijk is van eene voorafgaande oplevering van stukken door belanghebbenden; !) Aldus gewijzigd bij de wet van 21 April 1922, Ind. S. 304 (Ned. S. 20]). ■) Aldus gewijzigd bij de wet van 23 Juni 1923, Ind. S. 417 (Ned. b. Zib). 2°. op alle verevende vorderingen, waarvan mandaten of ordonnantiën van betaling zijn afgegeven. 83. Door of vanwege het hoofd der betrokken administratie wordt aan den schaldeischer zoo hij dat verlangt, bij de indiening zijner vordering een behoorlijk gedagteekend bewijs van ontvangst der ingediende stukken afgegeven. 1 6j4' l Mandaten of ordonnantiën van betaling, welke in Nederlandsen-Indië niet ter voldoening zijn aangeboden binnen den termijn voor de afsluiting der begrooting bepaald, zijn vervallen. Belanghebbenden kunnen eene nieuwe betaalbaarstelling aanvragen. Afdeeling X. Van het verbod tegen het in beslag nemen van 's lands gelden, goederen en eigendommen. 65. Het is in Nederlandsch- Indië niet geoorloofd, dan met vooraf verkregen verlof van den rechter, beslag te leggen op: a. Landsgelden, effecten of geldswaarde hebbende papieren, onder de administratie of onder derden berustende; gelden door derden aan den Lande verschuldigd; c. s Lands roerende goederen, koopmanschappen en meubelen, onverschillig of zij in het bezit of gebruik zijn van den Lande, of zich onder derden bevinden; en J'uVaStfxjg°edefn, Cn ,Z,ak^lijke rechten> den Lande toebehoorende. Hetzelfde verbod geldt in Nederland, wanneer het beslag geleed wordt ter zake eener vordering, loopende ten laste der begrooting van i\ederlandsch-lndië, or op gelden of goederen, die door of ten behoeve van het departement van Koloniën beheerd worden1). 06. Dat verlof moet gevraagd worden, voor beslag te leggen in De Ambtenarenwet (Ned. S. 1929 No. 530) regelt het beslag leggen in Nederland op andere wijze dan de artt. 65 en 66 der Indische Comptabiliteitswet dit iikelen' h T 8 ^ e" °P- 15 Maart 1930 Va" de Ambtenarenwet hebben deze artikelen opgehouden van toepassing te zijn ten aanzien van de bedoelde beslaan op bezoldigingen en pensioenen in Nederland te leggen. Art. ■ 24 der Ambtenarenwet luidt: , ^1° \fPj'1?gej Tan .^ezt'n t'tel blijven van toepassing op de bezoldigingen znYuUen^6^-' " F f ° jeei^acht behoorende ambtenaren, ook indien ij binten het Kijk in Europa als zoodanig werkzaam zijn. /. Zij vinden overeenkomstige toepassing op- nL k TP" T uhen' di?' a,nclers dan krachtens eene arbeidsovereenkomst openba^tnrt^z^V'zijn;"""65'6 ^ ^ ^ het K°ni"kri* b' "?gevolge een,ig al?e7leen verbindend voorschrift verschuldigd door den Staat of eemg openbaar lichaam hier te lande aan personen, die nfet zijn gewezen ambtenaar of weduwe of wees van een ambtenaar- C' «rh u j gmgen en P^.S'oenen, door een overzeesch openbaar lichaam verschuldigd, voor zoover zij hier te lande betaalbaar zijn gesteld " Nederland, aan den Hoogen Raad, voor beslag te leggen in Nederlandsch-Indië, aan het Hoog Gerechtshof aldaar. Het openbaar ministerie wordt op het verzoek gehoord. Het verlof wordt niet verleend, tenzij summierlijk van de deugdelijkheid der vordering, waarvoor beslag gelegd wordt blijkt. Het wijst aan de goederen, op welke het beslag zal mogen worden gelegd. Zaken, die door haren aard of hare bestemming geacht moeten worden buiten den handel te zijn, of bij de wet of algemeene verordening voor geene inbeslagneming vatbaar zijn verklaard, worden in de aanwijzing niet begrepen 1). IIde HOOFDSTUK. Van de verantwoording der geldmiddelen van Nederlandsch-Indië. Afdeeling I. Van de verantwoording der gouvernementsproducten. 67. Al wie belast is met den verkoop van gouvernementsproducten in Nederland, doet deswege rekening en verantwoording aan den Minister van Koloniën. Die rekening toont aan: 1°. wat van die producten hier te lande is aangekomen, de hoeveelheid, die daarvan is verkocht, en wat er van in magazijn overblijft, met vermelding der soorten en oogstjaren, waaruit zij afkomstig zijn; 2°. de bruto opbrengst van hetgeen is verkocht; 3°. de gedane stortingen in 's Rijks schatkist. Daarenboven wordt door den geconsigneerde, binnen vier maanden na afloop van ieder jaar, op dezelfde wijze rechtstreeks rekening gedaan aan de Algemeene Rekenkamer in Nederland. Bij die rekening wordt verwezen: a. naar maandelijksche staten, door den directeur van het betrokken departement van algemeen bestuur in Nederlandsch-Indië opgemaakt, welke aanwijzen de hoeveelheden en soorten van de in consignatie naar Nederland afgeleverde producten, met vermelding der oogsten, waaruit zij afkomstig zijn, en welke staten door dengene, aan wien de producten in Nederlandsch-Indië zijn afgeleverd, voor ontvangst zijn geteekend; b. naar de bescheiden, aan den Minister van Koloniën overgelegd. De sub a en b bedoelde stukken worden door den Minister van Koloniën zoo spoedig mogelijk, tot voorbereiding van de verificatie der jaarrekening, aan de Algemeene Rekenkamer ingezonden. Zie vorige noot. 68. Bij hei onderzoek der jaarrekening en verantwoording in het vorig artikel omschreven, zal de Algemeene Rekenkamer de bewijsstukken, aannemen, zooals ze bij den handel gebruikelijk zijn, en voorts eerbiedigen de voorwaarden, waarop de verkoop der producten heeft plaats gehad, alsmede de bij den handel bestaande usantiën. J verschil van opvatting daaromtrent wordt door Ons beslist. Afdeeling ii. Van de rekeningen. 69. Van de begrooting wordt, onder dagteekening van hare afsluiting, eene rekening opgemaakt, voor zoover de uitgaven en ontvangsten in Nederland betreft, door Onzen Minister van Koloniën en, voor zoover die in Nederlandsch-Indië aangaat, door den Gouverneur-Laeneraal. De rekening wijst, in de volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving van de afdeehngen, hoofdstukken, posten en artikelen afzonderlijk aan: 111 in uitSaaf> net geraamde bedrag en wat daarop is verevend; , in ontvang, het geraamde bedrag en wat daarop is ontvangen. Zoowel wat de uitgaven als wat de ontvangsten betreft, geeft de rekening de verschillen tusschen de ramingen en de uitkomsten aan, met toelichting van die verschillen en met aanwijzing, welke der verevende sommen voldaan welke verschuldigd gebleven zijn L). /U. L>e rekening wordt, voor zoover opgemaakt door Onzen Minister van Kolomen, aan de Algemeene Rekenkamer in Nederland en voor zoover opgemaakt door den Gouverneur-Generaal, aan de Algemeene Rekenkamer m Nederlandsch-Indië gezonden. Zij wordt door die Colleges voorzien van eene verklaring harer bevinding en, onder mededeeling van de bedenkingen en opmerkingen, waartoe het onderzoek, ook van de overgelegde verantwoordingsstukken, aanle.ding geeft, binnen vier maanden na de ontvangst, voor zooveel gezonden^) oor " en ter verbetering, aan de'inzenders terug- 71. Jaarlijks zenden de Algemeene Rekenkamer in Nederland aan Ons en die in Nederlandsch-Indië aan den Gouverneur-Generaal uiterlijk op I April een volledig verslag van hare werkzaamheden over het atgeloopen jaar, waarin tevens worden vermeld alle ontdekte onregelmatigheden en afwijkingen van bestaande verordeningen en de gewijzigd bij wetten van 16 December 1916 Ind 1017 M ik ^Ald 1916 No'?\6> j" 23 Juni ,925' Ind S 417 (Ned 1S236) 7 N°" "5 (Ned S 1916WNo 536)! ^ ^ '6 December I9i6- Ind- S. 1917 No. 115 maatregelen, welke zij in het belang van het beheer der geldmiddelen wenschelijk achten. Voorzien van de noodige toelichtingen wordt zoo spoedig mogelijk het eerste verslag door Onzen Minister van Koloniën aan den Gouverneur-Generaal en het tweede door den Gouverneur-Generaal aan voornoemden Minister gezonden. Beide verslagen worden daarna zoo spoedig mogelijk door Ons aan de Staten-Generaal en door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad medegedeeld 1). 72. De gedeelten der rekening omtrent de uitgaven en ontvangsten in Nederland worden, na behandeling als in artikel 70 voorgeschreven, zoo spoedig mogelijk aan den Gouverneur-Generaal gezonden, die vervolgens de rekening in haar geheel doet samenstellen. Het ontwerp-besluit tot vaststelling van het slot der rekening wordt door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad aangeboden uiterlijk bij de opening van de eerste gewone zitting van het derde jaar, volgende op de afsluiting der begrooting. Wanneer door onvermijdelijke omstandigheden de aanbieding niet vóór of op dat tijdstip kan plaats vinden, wordt daarvan aan den Volksraad mededeeling gedaan. Bij het ontwerp-besluit tot vaststelling van het slot der rekening worden, nevens de rekening en hare toelichting, nog overgelegd: 1°. een staat, aantoonende het gebruik, dat is gemaakt van de kredieten, vermeld in het eerste lid sub 2°. van artikel 23; 2°. een staat, die naar onderscheiding van de dienstjaren aantoont, welke sommen wegens op vroegere dienstjaren verevende uitgaven in het afgesloten dienstjaar eensdeels uitgegeven of door verjaring vrijgevallen, anderdeels verschuldigd gebleven zijn; 3°. de mededeelingen van de Algemeene Rekenkamers in Nederland en Nederlandsch-Indië, bedoeld aan het slot van artikel 70, benevens de ter beantwoording daarvan door Onzen Minister van Koloniën en den Gouverneur-Generaal opgemaakte nota's 2). Afdeeling III. Van de verantwoordelijkheid en vervolging der ordonnateurs en andere landsdienaren ter zake van onrechtmatige handelingen of nalatigheden, waarvoor deze niet als comptabelen kunnen worden aangesproken. 73. De geldelijke verantwoordelijkheid van den Minister van Koloniën en van den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië 1) Aldus gewijzigd bij wetten van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No. 536) en 10 Juni 1926 Ind. S. 336 (Ned. S. 169). 2) Aldus gewijzigd bil wetten van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No. 536); 27 October 1922, Ind. S. 1923 No. 27 (Ned. S. 1922 No. 581) en 23 Juni 1925, Ind. S. 417 (Ned. S. 236). wordt geregeld bij de wet, regelende de financieele verantwoordelijkheid van de hoofden der Ministerieele Departementen. 74. Alle landsdienaren, die als zoodanig en zonder ter zake comptabel te zijn, door onrechtmatige handelingen of door het nalaten van de zorg, waartoe zij gehouden zijn, middellijk of onmiddellijk den Lande schade toebrengen, zijn verplicht die schade te vergoeden De vervolging van en het verhaal op bedoelde landsdienaren'in * I,' ,ne erfgenamen of rechtverkrijgenden, geschieden volgens de regelen, bij de Rijkswetten vastgesteld of vast te stellen. Voor Nederlandsch- Indië wordt door Ons in dit onderwerp voorzien Daarbij Kan de kennisneming van geschillen ter zake worden opgedragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan het administratief gezag ' ) j Voor ds «sluiting van lederen dienst worden in 's Lands kas weder overgestort en alzoo tot de begrooting teruggebracht de sommen, waarover door betrokken personen meer mocht zijn beschikt, dan het beloop der aan hen verleende kredieten. 76. Ingeval aan de bepaling van het vorige artikel niet mocht zijn voldaan worat voor de invordering der verschuldigde sommen gezorgd- in Nederland, door den Minister van Koloniën; in Nederlandsch-Indië, door den Gouverneur-Generaal. Afdeeling IV. Van de verantwoordelijkheid en vervolging der comptabelen. 77. Behoudens het bepaalde bij artikel 67 zijn de personen en admimstratien van Landswege belast met het ontvangen, bewaren , j lj° afleveren van gelden en geldswaarden en van het bij artikel 55 troktn'Vrater,eel' n°TPi?bel' en fls zoodani? verplicht aan de be- hTn gevMrd^eheer ame' *' " lcgSen V'n het d°OT In Nederlandsch-ïndië kan door den Gouverneur-Generaal daarvan vrijstellmg worden verleend aan hen, die, terwijl zij andere functiën bekleden, tevens dienst doen als tusschenpersoon tusschen het publiek en den ontvanger van s Lands middelen. De vaststelling van de modellen en tijdstippen van inzending der rekeningen wordt, voor zooveel Nederlandsch-Indië betreft, geregeld door den Laouverneur-Generaal. , ,78f, A1 W'® J)eYoegd isj0f gedelegeerd wordt tot het aangaan van schulden en tot de beoordeeling en het onderzoek van vorderingen ten laste yan den Lande, alsmede tot de betaalbaarstelling daarvan mag niet tevens zijn comptabele. wor^1fgtwneiSenh;InClië ^ bijz0ndere «evalIen van dit voorschrift (NedASU|9l7WliiZogd63S de W£t Va" 9 November l9!7- Ind. S. 1918 No. 218 79. De Algemeene Rekenkamers schrijven aan de comptabelen de termijnen voor tot beantwoording harer bedenkingen en tot het indienen van bezwaren tegen de veranderingen, welke door die autoriteiten zijn gemaakt in de door hen afgelegde rekeningen. Na het verstrijken van den termijn neemt de Rekenkamer een besluit. 80. Wanneer, ondanks de door een comptabele ingebrachte bezwaren tegen die veranderingen, de betrokken Algemeene Rekenkamer van meening is, niet op de door haar gemaakte veranderingen te moeten terugkomen, zal zoodanig comptabele, binnen ééne maand nadat de beslissing te zijner kennis is gebracht, daarvan herziening kunnen vorderen. Het onderzoek omtrent zoodanige herziening wordt opgedragen aan andere leden der betrokken Algemeene Rekenkamer dan die, welke de beslissing hebben voorgesteld, waardoor de rekenplichtige zich bezwaard acht. Het besluit omtrent die herziening wordt genomen in eene vereenigde zitting der betrokken Algemeene Rekenkamer. Ten allen tijde, ook na afgifte van het in artikel 88 bedoeld bewijs, is de Algemeene Rekenkamer bevoegd tot herziening van besluiten, genomen op grond van stukken, die later blijken valsch te zijn. Van den uitslag der herzieningen wordt melding gemaakt in de verslagen, bedoeld in artikel 71. 81. Door den Gouverneur-Generaal wordt bepaald, welke comptabelen in Nederlandsch-Indië tot borgstelling verplicht zijn. 82. Ter verzekering van 's Lands belangen kunnen aan comptabelen voorloopig vergoedingen opgelegd worden bij besluiten van de autoriteiten, door den Gouverneur-Generaal aangewezen. 83. Door den Gouverneur-Generaal, of op zijnen last, wordt gezorgd: 1°. dat de borgstellingen van comptabelen naar behooren worden geregeld, en 2°. dat de akten van borgtocht in daar toe bestemde registers worden ingeschreven. 84. Aan de comptabelen, die achterlijk zijn in het inzenden hunner rekeningen, wordt in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door de betrokken departementschefs een nieuwen termijn gesteld. Bij verdere nalatigheid worden de rekeningen ex officio ten koste van de nalatigen opgemaakt door een ambtenaar, daartoe in Nederland door den Minister van Koloniën, in Nederlandsch-Indië door of vanwege den Gouverneur-Generaal aan te wijzen, en wordt van het gepleegde verzuim kennis gegeven aan de betrokken Algemeene Rekenkamer, die, zoo zij daarvoor termen aanwezig acht, de nalatigen beboet. Voor zooveel de comptabelen inkomsten van den Lande genieten, gaat de boete niet te boven het een twaalfde gedeelte van het jaarlijksch Lefehner b'ZOlfe'ng' ?f',Wannee,r ZÜ procentsgewijze worden inkomsten " 8 Va" hunne gemiddelde jaarlijksche iie,geen '"komsten uit 's Lands kas genieten, wordt het p e leggen ^edrag aan boete in geen geval hooger gesteld dan ƒ 50 voor elk verzuim. De rekeningen worden verder behandeld en afgedaan, als waren zij door de comptabelen zeiven opgemaakt en ingezonden. N*?'i J l Terja.nd W°i i"^oor den Minister van Koloniën en in Nederlandsch-Indie wordt door den Gouverneur-Generaal gezorgd. dat uitvoering gegeven wordt aan de besluiten der Algemeene Rekenkamer, vermeld in artikel 80; g C nrLr^" lngfvorderd Ldf: boeten en kosten, bedoeld in artikel 84. op de inki1","18 A* Verschu'di.Sde sommen geschiedt bij voorkeur bLt kTStC,n CrPtabelen' en °P den door hen gestelden derÖ. bdS&ï ' """• ™°< * invordering 86. Indien een comptabele wordt onder curateele gesteld, voortvluchtig ,s of overlijdt wordt de rekening, die hij had behooren te doen, „tCIOt°PgemS d?or efer! ambtenaar, daartoe door of vanwege den Minister van Koloniën of den Gouverneur-Generaal aan te w"5 ?. opgemaakte rekening wordt aan den curator of erfgenamen of rechtverkrijgenden medegedeeld; zij ontvangen inzage van de daartoe behoorende bescheiden en aan hen wordt een redelijke termijn verleend om hunne bezwaren daartegen te doen gelden. J l on,tvangstI van het antwoord van den curator, de erfgenamen of onbetVet KKk" T' Wd ™anneer deze den hun verleenden termijn de AWcnc'R f ! verst»Jen wordt de rekening overgebracht bijen feïn wler die haar ,In vereenigde zitting behandelt, n tegen wier besluit geene voorziening is toegelaten. nnt=f genamen jn. «chtverkrijgenden zijn van aansprakelijkheid ontslagen wanneer drie jaren zijn verloopen: ' Ir U T den COmptabcle' zor,der dat aan hen de ex officio opgemaakte rekening is medegedeeld; • na het verstrijken van den aan hen tot indiening hunner bezwaren verleenden termijn, zonder dat de rekening is®vastgesteld en in NeTert ¥ bedoeld' zal in Nederland door Ons, j: Nederlandsch-Indie door den Gouverneur-Generaal kwijtschei- vtlea°d'Tln i°T-,eeds b3,a'I1 is' k« b:ES°iTeefti;ir„ïrde Al8e™"» 88. Comptabelen worden ter zake v,n hun gehouden beheer niet S.'l ™N„858Ï)!sJ bS 'J' "" v*n 27 m2- lnJ- S. 1923 No. 27 (1-fcd. van verantwoordelijkheid ontheven dan door een bewijs deswege afgegeven door de betrokken Algemeene Rekenkamer. Dat bewijs ontslaat de comptabelen of hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden niet van de verplichting tot aanzuivering der bedragen, welke zij verschuldigd zijn als een gevolg der herzieningen bedoeld in de voorlaatste alinea van artikel 80. Slotbepaling. 89. Deze wet kan worden aangehaald onder den titel „Indische Comptabiliteitswet", met bijvoeging van het jaar en het nummer van het Staatsblad, waarin de gewijzigde tekst laatstelijk is geplaatst ')• Gegeven te 's-Graüenhage, den 23sten April 1864. WILLEM. De Minister van Koloniën, J.2) D. Fransen van de Putte. (In Indië uitgegeven 24 Juli 1864.) Wet van 10 Jur.1 1927, Ind. S. 419 (Ned. S. 174), houdende regeling van de begrootingen en rekeningen van Landsbedrijven in Nederlandsch-Indië (Indische Bedrijvenwet). Wij WILHELMINA enz. doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenschelijk is, de mogelijkheid te openen om de geldmiddelen van sommige takken van den Nederlandsch-Indischen Staatsdienst onderscheiden van de overige geldmiddelen van Nederlandsch-Indië te doen beheeren; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. 1. Aan de Landsbegrootmg over eenig jaar kunnen afzonderlijke afdeelingen worden toegevoegd, welke tezamen de over hetzelfde tijdvak loopende begrooting der Landsbedrijven vormen. 2. Met afwijking in zoover van het eerste lid van artikel 101 der Indische Staatsregeling is elke afdeeling samengesteld uit twee onder afdeehngen, waarvan de eerste omvat de kapitaalsuitgaven en de kapitaalontvangsten, de tweede de lasten en de baten der exploitatie. Elke onderafdeeling is gesplitst in posten. 3. Elke afdeeling betreft niet meer dan één bedrijf. 2. De aanwijzing van takken van den Nederlandsch-Indischen Staatsdienst tot Landsbedrijf in den zin van deze wet geschiedt bij ordonnantie. 1) Aldus gewijzigd bij de wet van 16 December 1916, Ind. S. 1917 No. 115 (Ned. S. 1916 No? 536). 2) Men leze „I". NnS?8 / ^ a o ?T,Pj (NedeAcindsch Staatsblad 1925 No. 328 Indisch Staatsblad 1925 No. 448) is voor de Landsbedrijven van kracht, voor zoover deze wet daarvan niet afwijkt 4. Jn deze wet wordt verstaan: 1 . onder kapitaal: a. de door het Land aan een Landsbedrijf gedane en nog niet afgeloste voor °P"cl«inr, k ie "i,k"rinSe" c. bij Landsbedrijven, tot welker werkkring het verstrekken van voorschotten behoort, de door het Land gedane uitkeeringen ter zake van uitstaande voorschotten; 2 . onder bezittingen: fl^Kdr?nd0mmen m Se,bmik b'j en onder ^heer van een andsbedrijf voor zoover daarvoor uitgaven zijn gedaan als bedoeld in dit artikel onder 1°., a. geaaan, als jaar" Het boekjaar van een Landsbedrijf valt samen met het kalender- 6. I. Na goedkeuring of vaststelling bij de wet van eene ingevolge het eerste lid van artikel 1 aan de Landsbegrooting toegevoegde afdeeling dier begrooting worden, voor zoover noodig, de posten door den Gouverneur-Generaal in artikelen gesplitst \J' gouverneur-Generaal is binnen de grenzen van een post bevoegd tot af- en overschrijving van en op artikelen, i Ue kapitaalsuitgaven der Landsbedrijven zijn: ïna°Sten Van V0°rjere,ldlng' °P"chting, uitbreiding en vernieuwing, voor zoover die kosten niet ten laste van reserve- of vernieuwingsrekeningen worden gebracht; • het bedrag, waarmede de waarde der voorraden op het einde van het begrootingsjaar de waarde bij den aanvang daarvan overtreftc. bij Landsbedrijven, tot welker werkkring het verstekken van voorschotten behoort, het bedrag, dat op het einde van het be- d fin •1i1fS]a-r meCr Lan rvoor1scllotten uitstaat dan bij den aanvang" ™tkeenng aan het Land ten bedrage van de in het tweede lid van dit artikel onder b en c bedoelde ontvangsten. Ue kapitaalsontvangsten der Landsbedrijven zijna. een uitkeering van het Land ten bedrage van de in 'het eerste lid van d,, .„.kel „„der „ 4 en c bedoelde „„gaven; ' ™! Uk" waarmede df waarde der voorraden bij den aanvang c b ü iui°tlngS]aar de waarde op het einde daarvan overtreft^ schotten1m! Tk Tt T 7erkk,nng het ^^trekken van voorschotten behoort, het bedrag, dat op het einde van het begrootings 3 JaD eT 3an V°°rschot^n uitstaat dan bij den aanvang. 3. De Gouverneur-Generaal bepaalt in hoeverre tot de kosten van 29 voorbereiding, oprichting, uitbreiding en vernieuwing mede een bouwrente en een bijdrage in de pensioenslasten zullen gerekend worden. 8. 1. Tot de lasten van de exploitatie der Landsbedrijven, waartoe gerekend worden alle uitgaven die geen kapitaalsuitgaven zijn, behooren onder meer: a. een uitkeering aan het Land wegens rente over het bij den aanvang van het begrootingsjaar te boek staande kapitaal, voor zoover daarover geen bouwrente in rekening wordt gebracht; b. een uitkeering aan het Land tot een percentage van de ten laste van een Landsbedrijf gebrachte bezoldigingen, als premie voor de aanspraak op pensioen, wachtgeld, verlof en dergelijke voordeelen, welke door het Land aan de bij het bedrijf geplaatste landsdienaren verzekerd wordt, voor zoover de kosten van een en ander niet rechtstreeks ten laste van het bedrijf worden gebracht; c. een uitkeering aan het Land tot een telkens voor een tijdvak van vijf jaren te bepalen percentage van de waarde der Landseigendommen in gebruik bij en onder beheer van een Landsbedrijf, tegenover het risico van brand en andere ongevallen, voor zoover dat door het Land wordt gedragen; d. de tegoedschrijvingen aan reserve- of vernieuwingsrekeningen; e. het bedrag der afschrijvingen; ƒ. de uitgaven, welke ten laste van reserve- of vernieuwingsrekeningen worden gebracht; g. de vorderingen van het Landsbedrijf, voor zoover die voor oninbaar gehouden worden; h. een uitkeering aan het Land ten bedrage van het voordeelig saldo. 2. Tot de baten van de exploitatie der Landsbedrijven, waartoe gerekend worden alle ontvangsten die geen kapitaalsontvangsten zijn, behooren onder meer: a. een uitkeering van het Land wegens rente over de vorderingen, welke tegenover reserve- en vernieuwingsrekeningen staan, voor zoover de reserverekeningen niet uit de winst gevormd zijn; b. een uitkeering van het Land ten bedrage van de uitgaven, welke ten laste van reserve- of vernieuwingsrekeningen worden gebracht; c. een uitkeering van het Land ten bedrage van het nadeehg saldo. 9. 1. Voor zoover noodig worden voor elk Landsbedrijf door of vanwege den Gouverneur-Generaal regelen gesteld nopens hetgeen als onderhoud, vernieuwing, uitbreiding en voorraad is te beschouwen. 2. Voor zoover leveringen en diensten aan of door andere Landsbedrijven of takken van dienst worden vergoed, worden die vergoedingen als ontvangst of uitgaaf in de begrooting der Landsbedrijven opgenomen. 10. 1. Het percentage van de over het kapitaal verschuldigde rente wordt, voor zoover betreft het in artikel 4 onder 1°., a bedoelde kapitaal, te rekenen van het tijdstip, waarop voor het eerst een besluit of wet tot vaststelling van de begrooting der Landsbedrijven in werking is getreden, telkens na verloop van een tijdvak van hoogstens vijf jaren voor het gedurende dat tijdvak verstrekte en nog niet afgeloste kapitaal bij ordonnantie vastgesteld. 2. Zoolang die vaststelling nog niet heeft plaats gehad, zal een tegen het einde van het jaar door of vanwege den Gouverneur-Generaal te bepalen percentage over het gedurende dat jaar verstrekte kapitaal verschuldigd zijn. 3. Voor zoover betreft het in artikel 4 onder 1°., b en c bedoelde kapitaal wordt het rentepercentage door of vanwege den GouverneurIjeneraal vastgesteld. 4. Het percentage der rente, verschuldigd over het op de openingsbalans voorkomende kapitaal, als bedoeld in artikel 4 onder 1°., a, wordt bepaald bij de ordonnantie, waarbij de openingsbalans wordt vastgesteld. 5. De percentages, bedoeld in het eerste lid van artikel 8 onder b en c, zoomede het percentage van de onder a van het tweede lid van dat artikel bedoelde rente, worden door of vanwege den GouverneurCjeneraal vastgesteld. 11. I. Bij ordonnantie worden regelen gegeven betreffende de berekening van het bedrag der afschrijvingen op de bezittingen, alsmede omtrent het vormen van algemeene en bijzondere reserve- en vernieuwingsrekeningen, indien en voor zoover deze wenschelijk voorkomen. herzien0626 regelen worden telkens na verloop van uiterlijk vijf jaren 12. 1. Onverminderd het bepaalde bij artikel 105 der Indische staatsregeling hebben uitgaven, als bedoeld in het eerste lid van artikel 7 onder a en b, buiten of boven de begrooting niet plaats dan voor zoover daartoe bij de begrooting der Landsbedrijven machtiging is verleend. j Agaven welke ten laste van reserve- of vernieuwingsrekeningen worden gebracht, kunnen buiten of boven de begrooting geschieden met machtiging van den Gouverneur-Generaal, voor zoover zij niet betreften voorbereiding, oprichting en uitbreiding, in welk geval de regeling van het eerste lid van dit artikel van toepassing is. X De overige op de begrooting der Landsbedrijven uitgetrokken bedragen worden niet als bindende kredieten aangemerkt. ndien gedurende het dienstjaar voor de uitvoering van een werk geen vorderingen zijn ontstaan tot het volle bedrag van voor dat werk toegestane uitgaven voor voorbereiding, oprichting, uitbreiding en vernieuwing, kan het overschot, indien daartoe bij de begrooting machiging is verleend bij besluit van den Gouverneur-Generaal ten behoeve van hetzelfde werk aan de bij de volgende begrooting verleende kredieten worden toegevoegd, waardoor het van die begrooting deel uitmaakt op denzeltden voet als de overige posten dier begrooting. 13. 1. Een bedrag, gelijk aan de afschrijvingen op de bezittingen, wordt aan het Land uitgekeerd als aflossing op het in artikel 4 onder 1°., a bedoelde kapitaal, dat bij den aanvang van het jaar te boek staat. 2. Het voor aflossing bestemde bedrag wordt, naar verhouding, van het oorspronkelijk beloop yan de gedeelten, waarin dit kapitaal in verband met de renteberekening is te onderscheiden, op die gedeelten in mindering gebracht. 3. Bedragen gelijk aan de tegoedschrijvingen op de reserve- en vernieuwingsrekeningen worden aan het Land uitgekeerd en alsdan aangemerkt als vorderingen op het Land. 4. De uitkeeringen van het Land ten bedrage van de uitgaven, welke ten laste van reserve- of vernieuwingsrekeningen worden gebracht, komen in mindering van de in het vorig lid bedoelde vorderingen. 14. 1. Na aanwijzing van een tak van 's Lands dienst tot Landsbedrijf wordt bij ordonnantie een openingsbalans vastgesteld, die zooveel mogelijk volgens de in deze wet neergelegde beginselen wordt opgemaakt. 2. De openingsbalans wordt, voorzien van een toelichting, bij de eerste begrooting van het bedrijf overgelegd. 15. 1. Door elk Landsbedrijf wordt voor alle stortingen in en beschikkingen over gelden bij 's Lands kas, en voor alle verrekeningen tusschen dat Landsbedrijf met andere Landsbedrijven en de overige landsadministratie een rekening aangehouden, die in de balans als Rekening met de Nederlandsch-Indische schatkist wordt opgenomen. 2. De Gouverneur-Generaal stelt vast: a. de wijze, waarop in de kasbehoeften der Landsbedrijven wordt voorzien; b. de grondslagen, volgens welke leveringen en diensten aan of door andere Landsbedrijven of takken van 's Lands dienst worden verrekend. 16. 1. Tot den dienst van eenig jaar behooren: a. alle uitkeeringen aan en van het Land, welke op de begrooting van dat jaar betrekking hebben; b. alle andere gedurende dat jaar voor de Landsbedrijven ontstane lasten en baten. 2. Tot den dienst van het jaar, bedoeld in artikel 8 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925 No. 328, Indisch Staatsblad 1925 No. 448), behooren, behalve het daar genoemde, de uitkeeringen van en aan de Landsbedrijven, die betrekking hebben op het met het dienstjaar samenvallende boekjaar van die bedrijven. 17. 1. Voor de toepassing van de bepalingen der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925 No. 328, Indisch Staatsblad 1925 No. 448) worden de uitgaven en de ontvangsten der Landsbedrijven beschouwd als uitgaven en ontvangsten in Nederlandsch-Indië. 2. Voor zoover uitgaven ten laste van de begrooting der Lands- bedrijven m Nederland geschieden, worden de vorderingen betaalbaar gesteld door Onzen Minister van Koloniën of zijne gedelegeerden. 3. De Algemeene Rekenkamer in Nederland overtuigt zich van de deugdelijkheid van die vorderingen en van hare bewijsstukken, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen voor de vorderingen ten laste der Staatsbegrooting. 4. Voor de betaling van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde uitgaven opent Onze Minister van Financiën een krediet aan Onzen Mmister van Koloniën, hetwelk met de in artikel 23 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925 No. 328, Indisch Staatsblad 1925 No. 448) genoemde kredieten het in het tweede lid van dat artikel bedoelde bedrag niet zal te boven gaan. 5. Alle betalingen en ontvangsten in Nederland voor de Landsbedrijven worden geboekt op bij het Departement van Koloniën met het Indisch Bestuur voor elk bedrijf afzonderlijk te openen rekeningen, die voor haar juistheid onderworpen zijn aan het toezicht der Algemeene Rekenkamer in Nederland. 6. Op de verjaring van de in het tweede lid bedoelde vorderingen zijn toepasselijk de bij de wet vastgestelde of vast te stellen bepalingen betreffende de verjaring van vorderingen ten laste der otaatsbegrooting. 7. De bescheiden, benoodigd voor de controle van de Algemeene Kekenkamer in Nederland, worden steeds zoo spoedig mogelijk ter beschikking van dat College gesteld. 18. 1. Onze Minister van Koloniën draagt zorg dat aan den Gouverneur-Generaal en aan de Algemeene Rekenkamer in Nederland worden toegezonden: a. binnen een maand na afloop van ieder kwartaal een afschrift van de rekeningen bedoeld in het vijfde lid van artikel 17, betreffende de betalingen en ontvangsten van dat kwartaal; b. binnen één maand na afloop van het boekjaar een opgave van de in dat jaar ontstane, doch nog niet betaalde, vorderingen en schulden zoomede een opgave van de in Nederland opgeslagen onverkochte producten der Landsbedrijven, naar den toestand op 3! December van dat jaar. t j: PVekeni??,'- bedoeld in het derde üd van artikel 67 der Indische Comptabiliteitswet (Nederlandsch Staatsblad 1925 No. 328 Indisch Staatsblad 1925 No. 448), wordt, voor zoover zij de Landsbedrijven betreft, binnen één maand na afloop van het boekjaar ingediend. 3. De Algemeene Rekenkamer in Nederland deelt, binnen één maand na ontvangst van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bescheiden, hare bevindingen omtrent de juistheid daarvan mede aan Unzen Minister van Koloniën. 4. Onze Minister van Koloniën deelt binnen één maand, nadat de in het voorgaande lid bedoelde bevindingen te zijner kennis zijn gekomen, aan den Gouverneur-Generaal mede, of, en zoo ja, welke wijzigingen tengevolge daarvan in de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bescheiden moeten gebracht worden. 19. 1. De hoofden der departementen van algemeen bestuur zenden binnen vier maanden na afloop van het boekjaar de jaarrekeningen van de tot hun departement behoorende Landsbedrijven aan den Gouverneur-Generaal in. 2. De jaarrekening van een Landsbedrijf bestaat uit: a. een balans; b. een of meer resultatenrekeningen; c. een opgave van de kapitaalsveranderingen; d. een begrootingsrekening. 3. De jaarrekening wordt van de noodige toelichtingen voorzien. 4. Na ontvangst van de mededeeling, bedoeld in het vierde lid van artikel 18, stelt de Gouverneur-Generaal de jaarrekeningen vast. 20. De begrootingsrekening van ieder Landsbedrijf bevat, in de volgorde der begrooting en met gelijke omschrijving van de onderafdeelingen, posten en artikelen, de ramingen en de bedragen, welke overeenkomstig de boeken van het Landsbedrijf over het betrokken jaar daarnaast als uitkomsten moeten worden gesteld, met aanwijzing en toelichting der verschillen. 21. 1. De begrootingsrekening der gezamenlijke Landsbedrijven wordt, met de ter toelichting daarbij gevoegde jaarrekeningen, binnen vijf maanden na afloop van het begrootingsjaar bij de Algemeene Rekenkamer in Nsderlandsch-Indië overgebracht, die haar binnen drie maanden daarna, voorzien van een verklaring harer bevinding en onder mededeeling van de bedenkingen en opmerkingen, waartoe het onderzoek, ook van de toelichting, haar aanleiding geeft, voor zooveel noodig ter beantwoording en ter verbetering, terugzendt. 2. De door de Algemeene Rekenkamer in Nederland onderzochte bescheiden zijn aan de beoordeeling van de Algemeene Rekenkamer in Nederlandsch-Indië onttrokken. 22. 1. Het ontwerp-besluit tot vaststelling van de begrootingsrekening der gezamenlijke Landsbedrijven wordt binnen tien maanden na afloop van het begrootingsjaar door den Gouverneur-Generaal aan den Volksraad aangeboden. 2. Bij dit ontwerp-besluit worden nevens de rekening overgelegd: a. de jaarrekeningen der Landsbedrijven; b. de mededeelingen van de Algemeene Rekenkamers in Nederland en Nederlandsch-Indië, bedoeld in het derde lid van artikel 18 en in het eerste lid van artikel 21, benevens de ter beantwoording daarvan door Onzen Minister van Koloniën en den GouverneurGeneraal opgemaakte nota's. \Ai 9°U,Verneur"Genfaal stelt in overeenstemming met den bij Kluit vist egr00tmg enmg der gezamenliike Landsbedrijven J 4' Pltr,t>eslu't ^ord,t openbaar gemaakt door plaatsing in de bij de wet a" hoeft' om te kunnen werken, goedkeuring 5. Indien de begrootingsrekening der gezamenlijke Landsbedrijven en fnVlLVan tusschen den Gouverneur-Generaal' de ttsStg'S Ln WOr25 No 328, Indisch Staatsblad 1925 No. 448) gestelde S 3, n '°' hel 'nfnden bii de A1«™« Rekenkamer „ISeï tükken-'"d;e van 'ekenmgen met de daarbij behoorende bewijsstukken, betreffende het door hen gevoerd beheer. in Nederig tT°U ^ geLvall?n de A1gemeene Rekenkamer geregeld toezicht uitoefent, wordt bij ordonnantie onderzoek^fk66"6 feIk.enkamer in Nederlandsch-Indië zal bij haar gebrufkd^'k zijn>.eWI]SS aannCmen' 2°°aIs die ^ d» handel „WiJhe BÏÏ3£w\ W°rden aa"sel,»ld °"d« ™n 2. Het tijdstip van de inwerkingtreding dezer wet wordt door den Koning bepaald 1). Lasten en bevelen enz. Gegeven te 's-Gravenhage, den lOden Juni 1927. WILHELMINA. De Minister van Koloniën, Koningsberger. {Uitgegeven in Indië 8 September 1927.) 1) In werking getreden 12 October 1929 ingevolge Kon. besluit van 1 Augustus 1929, Ind. S. 372 (Ned. S. 406). AANVULLING. Inlandsche Gemeenten van'de 'ressorten tiKS V,„ 9 Augustus 1928 Ind. S8 295 d^nCdt'helelt.-oi™£ in dien zin gewijzigd, dat wordt gelezen: I. in artikel 2: a. in het tweede lid voor „het Hoofd van gewestelijk bestuur": gedeputeerden" ,^PSra " goedkeurinS van het college van b. in het derde lid voor „blijft aan het plaatselijk gebruik"- ^eljkTebraTk"rSen,SChaPSraid ™t ™ !.« II. in artikel 3 in plaats van de woorden: b 'ie! HnnM ^ g®west«!}ik bestimr": „den regen tschapsraad"; "het Hoofd van plaatselijk bestuur : „den regent"; artikel 18 t' U' tw®fde artikel ]6< eerste lid. en artikel 18 in plaats van de woorden „het Hoofd van gewestelijk bestuur : ,,de(n) regentschapsraad" met dien verstande dat aan eerstgenoemd artikel een tweede lid wordt toegevoegd, luidende: j "f ,Van de,ln t'1 e^rste, hd bedoelde regelen worden uitgezonderd die regeen betreffende credietinstellingen, welke nader bij ordonnantie zullen worden vastgesteld"; a/"tlkei 6' Vlercle üd, in plaats van de woorden „Hoofd van gewestelijk bestuur, na ingewonnen advies van den Regent of van het hoogste Inlandsch bestuurshoofd van anderen rang te allen tijde woiden vernietigd : „college van gecommitteerden te allen ti de teerden iTTinnen beslissing van het college van gecommit- van gTdeputrden"" ^ ***** °P het C°1Iege tikd li" eerlt6' 8'vierdeT lid arti!