325 NATIONAAL SOCIALISME EN LANDBOUW DOOR ■ H. J. VAN HOUTEN l.i. c 462 LANDSCHE NATIONAAL SOCIALISTISCHE UITGEVERIJ »bWASU UTRECHT Dl R. R. VAN HOUTEN NEDERLANDSCHE NATIONAAL SOCIALISTISCHE UITGEVERIJ (N.E. N. A. S.U.) UTRECHT DIR. R. VAN HOUTEN ABONNEERT U OP „VOLK EN VADERLAND" WEEKBLAD VOOR DE NATIONAAL SOCIALISTISCHE BEWEGING IN NEDERLAND. (ALG. LEIDER Ir. A. A. MUSSERT) PRIJS f 0.80 PER KWARTAAL BIJ VOORUITBETALING ADMINISTRATIE: POSTBUS 74, UTRECHT, POSTGIRO 207915 VOORWOORD. Deze brochure was oorspronkelijk bestemd als een voordracht over eenige landbouwvraagstukken, bezien vanuit een nationaal-socialistisch standpunt. Zij had als zoodanig tot doel het bekend maken van de onderhavige denkbeelden in kringen van niet-landbouwers. Met vermijding van cijfers wilde zij daarbij slechts eenige groote lijnen aangeven. Ik heb gemeend dezen opzet te moeten handhaven, mede omdat ik zelf één en ander ook nu slechts beschouw als een in druk verschenen voordracht. Eenige latere toevoegingen met kleine letter vormen derhalve grepen uit een bij een dergelijke voordracht behoorende actueele en voor de hand liggende documentatie, ter ondersteuning van het betoog. Het waren de in stedelijke kringen heerschende wanbegrippen ten aanzien van het platteland en hare bevolking, welke mij voor eenige jaren tot de overtuiging brachten, dat hier alleen een geheel nieuwe geest redding kon brengen. Deze nieuwe geest, die weer ons geheele volk en niet meer den enkeling op den voorgrond plaatst, heeft haar uitdrukkingsvorm gevonden in het nationaal-socialisme. Ik hoop U in het volgende aan te toonen, dat slechts dit nationaal-socialisme in staat zal zijn een ondergang van onzen landbouw, van onze boerenbevolking en daarmede van ons geheele volk te voorkomen. Deze overtuiging te verbreiden en tevens bij te dragen tot een beter begrip van een aantal belangrijke en fundamenteele punten van onze beginselen in de bedoelde stedelijke kringen blijft dan ook het voornaamste doel van dit betoog. Hilversum, voorjaar 1934. H. J. VAN HOUTEN. NATIONAAL-SOCIALISME EN LANDBOUW. Zooals onze naam aangeeft zijn wij nationaal èn socialistisch. Onder nationalisme verstaan wij echter iets anders dan het nationalisme der burgerlijke partijen, dat slechts door hen uitgebuit is ten bate van het eigen bekrompen groepsbelang; wij verstaan hieronder de ware vaderlandsliefde en de solidariteit van ons geheele volk. In dezen dieperen zin ligt in ons nationalisme het socialisme dus reeds opgesloten. Dit laatste woord: „socialisme", geeft op het platteland vaak aanleiding tot misverstand. Men kent het slechts als de benaming van het socialisme der internationale socialisten, der marxisten, met hunnen haatzaaienden klassenstrijd. Voor ons N.S.B.-ers heeft dit socialisme derhalve een anderen klank, voor ons beteekent het samenwerking van alle volksgenooten voor het gemeenschappelijk doel: NEDERLAND WEER BEWOONBAAR TE MAKEN VOOR IEDER, DIE WERKEN WIL EN WERKEN KAN. Wij zijn daarom tevens anti-kapitalistisch, waarbij wij onder kapitalisme dat stelsel verstaan, waarbij de feitelijke macht in den staat in handen is van het kapitaal, waarbij steeds het belang van het kapitaal gaat boven het algemeene volksbelang en waarbij het bovendien den enkeling mogelijk is zich ten koste van de natie te verrijken. Immers, volgens ons leidend beginsel, gaat steeds het algemeen belang, boven het belang van den enkeling. Later zal dit nader ter sprake komen bij de vergelijking van de liberale en de nationaal-socialistische opvattingen. Wij zijn dus nationaal, wij gelooven in het bestaansrecht van ons Nederlandsche volk, wij gevoelen ons Nederlanders. Wij zullen er dientengevolge naar streven, onze volkskracht te behouden, en wij zijn er diep van doordrongen, dat de bron van deze volkskracht gelegen is op het platteland. De landbevolking vomt het beste, het nijverste, het gezondste deel van onze natie. Wii beseffen, dat een volk, hetwelk zijn boerenbevolking verwaarloost, te gronde zal gaan, omdat een eens ver dwenen boerenbevolking nu eenmaal nooit is te vervangen^ Het liberalisme heeft van dit alles slechts de mateneele zi de kunnen ziereen heeft daarom de landbouwbedrijven op een slÏÏtendPvan deze éénzijdige beschouw^'g?°tfT°erSchtt de getiteld: Iflêt'ffibouwvraagstuk", komt na een uitvoerig betoog tot de volgende conclusie: Ontkend moet echter worden, dat het verschil tusschen beide productiewijzen principieel is. De zuiver materialistische opvattingen, «elke door groepen worden aangehangen, zouden een andere mtspraak LeXSVafverdVr0l!s'höogste doel van de volkshuisho^ rlind te stellen- de redelijke bevrediging van de behoefte van het g^heeie volk, deel mternaio , jezer volkshuishouding gaan stel- ^ Op'inlïï folSelangen werd nagenoeg niet meer llfdeze rendabiliteitsverheerlijking doen, overigens weer SSbsewseessrtSi KTberale zienswijze leerde ons da. de beste intreden, indien men al'?s,5°°ve.® y êrek'ening met handels- De liberale economen hielden slechts rekemng en productie-vraagstukken van de éehe£e wereld den van een volmaakte wereldhuishouding. ., , , 7» Ook onze landbouw stelde ziel, n opje jereldm:arkt. Z,, produceerde voor een ÊJ"00 . j materieel een goeden '/."enorme fehade, welke de geest van commercialisme heeft toegebracht aan onze volksziel. De opkomende industriecentra om ons heen waren een dankbaar afzetgebied; wij werden rijk, wij konden ons de luxe permitteeren vele goederen uit het buitenland te betrekken. En zoo ontstond in de van het platteland vervreemde stedelijke kringen ten slotte als logisch gevolg, de meening, dat de landbouw, indien ze niet meer tegen het buitenland kon concurreeren, maar moest verdwijnen, daar wij dan blijkbaar beter andere producten konden fabriceeren. Vroeg men deze kortzichtige lieden, wat wij dan wel zouden kunnen fabriceeren en concurreerend zouden kunnen leveren, dan bleven zij natuurlijk steeds het antwoord schuldig. Zij vergaten, dat wij juist voor een groot deel van den landbouwexport afhankelijk waren. Men hoorde de misdadige meening verkondigen, dat men dan het land maar braak moest laten liggen, er was toch overproductie van voedingsmiddelen, zooals granen en groenten. Zegt het deze lieden niets, dat er ondanks overproductie, geheele volkeren zijn, die honger lijden, is het hen soms ooit overkomen, dat hen de levensbehoeften gratis en franco werden toegezonden; begrijpen zij dan niet, dat ook een volk, indien het iets wil koopen, in staat moet zijn dit te betalen. Hoe groot zijn niet de moeilijkheden in Engeland, waar men de landbouw stelselmatig heeft verwaarloosd, waar dientengevolge de extensiveering in de hand werd gewerkt en waar inderdaad steeds meer grond braak bleef liggen. Ook in andere Europeesche landen zien wij analoge verschijnselen. De landbouw was niet meer loonend en het landbouwfundament van den staat kwam buiten hare grenzen te liggen. Men werd afhankelijk van het buitenland en vooral van de landen buiten Europa. Men leverde in ruil voor de agrarische producten o.a. industrieproducten en is nu door dezen toestand, — aan handen en voeten gebonden —, aan het buitenland overgeleverd. Want, zoodra de afnemer van de industrieproducten, om welke reden dan ook, deze niet meer afneemt, is het afgeloopen. En het is nu afgeloopen. Vele afnemers zien kans zelf goedkooper te produceeren. De tijd van den vrijhandel is dan ook voor altijd voorbij. Leerrijk zijn in dit verband de persberichten over de toenemende concurrentie van Japan op alle markten. Tegen de voor Japansche goederen gevraagde prijzen is in ons land éeen industrie meer in staat iets te leveren. Laten wij eens even nagaan, hoe het mogelijk was, dat een zoo klein en dichtbevolkt land als het onze, in staat was zoo goed te leven. 1^!'De ^pbrenls^van "onzen landbouwexport, in hoofdzaak tuinbouw- en zuivelproducten en vleesch. 2e.rDer opbrengst van den industrieelen export. 3e De opbrengsten uit de koloniën. . , , . - 4e. De jaarlijksche dividenden uit de beleggingen in het bui- Se^üï1 belooningen voor verschillende diensten, zooals vrachtvaart en doorvoerhandel. Voor dit alles kochten wij kunstmest, grondstoffen, voedi g middelen en vele, niet direct noodige, luxe artikelen. Kan dit nu zoo doorgaan, moeten wij in hoofdzaak blijven produceeren voor de wereldmarkt en kunnen wij blijven ko - Kda^mocten wij niet, want dat kunnen WIJ NIET LANGER. Nu alles er op wijst dat er een blijv Je verandering ingetreden is, zou dit gelijk komen te staan met leven op crediet, met nationalen zelfmoord. Het is kortzichtig op een terugkeer te blijven hopen, het een misdaad ons volk aan deze waan-deeen te (ronde te Want wat is er over van dat prachtige in]komen ^ ver4 zno snel maar begon het niet reeds bij de Russische revo X ên'de niet-erkenning der schelden aangegaan^ door het nnde reéiem? Vervolgens de Duitsche, de frransche, Engelsche inflatie, de groote beurskrach, de val van de Dollar. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert de daling van de in de vermogensbelasting vallende vermogens. Houdt men rekening met een veronderstelde ^^XnSstoehet totaal der vermogens in fo32/?o33 een daling aan name, dan wijst het belasting) , . 1929/1930 (Op =üStföasrtö ^, fl'-™ STB™ tfi:S-S gehouden ... Het nationale vermogen smolt weg. Indië werd noodlijdend en de staten om ons heen sloten hunne grenzen. Zij verbouwen hunne eigen groenten, zij koopen liever goedkoop veevoeder, dan veel duurder vleesch. Hebben zij ongelijk? Zou men werkelijk zoo naïf zijn om te veronderstellen, dat zij dit later weer zouden wijzigen? Het Algemeen Handelsblad van 28 Oct. 1933, Avondblad bevatte het onderstaande bericht: „ONZE AUTARKISCHE KLANTEN. De Engelsche bacon-productie is zóó snel en zóó sterk gestegen, dat invoer verder zal worden beperkt, n.1. met 16%! „De Engelsche minister van Landbouw, Walter Elliot, deelt „officieel mede, dat de overheidsmaatregelen tot bevorde„ring van de varkensteelt en baconbereiding reeds tot een „resultaat hebben geleid, dat zelfs de meest optimistische „verwachtingen overtreft. Voor de eerste contract-periode „(1 Nov.—1 Maart, dus 4 maanden en niet één maand, zoo„als gisteren werd gemeld) zijn 620.000 zouters aangeboden „zoodat te samen met de productie van Noord-Ierland ge..rekend kan worden op een eigen baconproductie van onge„veer drie millioen cwt. per jaar. Hierdoor is deze eigen „productie in één sprong gekomen op het niveau dat men „zich had voorgesteld pas in 1935 te zullen bereiken. „Deze ontwikkeling van zaken maakt noodzakelijk, een ver„dere beperking van den bacon-invoer met 16%, teneinde het „totale aanbod te handhaven op de hoeveelheid, die aanbevolen is door de reorganisatie-commissie." Het Avondblad van 20 Dec. 1933 kondigde per 1 Maart nogmaals een verlaging met 7% aan, welke met 1 Juli wéér door een nieuwe verlaging van 3% gevolgd zou worden. Deze cijfers spreken een duidelijke taal voor hen, die den geest van dezen tijd verstaan. Het is ook voor ons niet hetzelfde of wij graan verbruiken van eigen bodem of van vreemden bodem. In het eerste geval komt de betaling ervoor ten goede aan eigen volksgenoot en stelt dezen in staat zijn gezin te onderhouden, in het tweede geval komt het ten goede aan een vreemdeling en dientengevolge zal: le. De hierdoor tot werkloosheid gedoemde volksgenoot uit de openbare middelen, d.w.z. via belastingverhooging onderhouden worden. 2e. Tegenover de invoerwaarde een uitvoerwaarde moeten staan om betaling aan het buitenland mogelijk te maken, aan welke tweede voorwaarde, zooals ik U reeds aantoonde, steeds moeilijker voldaan kan worden. Als argument tegen de omvorming van onze landbouw en industrie wordt aangevoerd, dat het buitenland, indien wij minder zullen invoeren, dus van het buitenland koopen, ook minder van ons zal willen koopen. De zaken liggen echter juist omgekeerd; het buitenland koopt onze waren niet meer, zal ze redelijkerwijs gesproken ook nooit meer in die hoeveelheden afnemen als voor de crisis; en dus zijn wij eenvoudig genoodzaakt in eerste instantie te streven naar productie voor eigen gebruik. Wij zullen er dus tevens naar dienen te streven van alles, wat wij van elders noodig hebben, zooveel mogelijk de grondstoffen in te voeren en de arbeid, die voor de verdere verwerking noodig is, door eigen, nu werklooze volksgenooten, te doen verrichten; en wij zullen natuurlijk die grondstoffen allereerst trachten te betrekken uit onze kolomen en daarnaast van de landen, die ook van ons wenschen te koopen. Voeren wij dit laatste consequent door, dan zal er kans zijn, dat wij de voor ons bestaan noodzakelijke invoer kunnen blijven betalen met uitvoerproducten, dat dus onze uitvoer niet meer geheel afhankelijk is van de goedertierenheid der mogendheden, want dat ook zij van het sluiten der grenzen schade zullen ondervinden. Wij zijn niet zoo dwaas te meenen, dat wij het geheel zonder het buitenland zullen kunnen stellen, wij willen echter rekening houden met de harde werkelijkheid en ons met blind staren op de voorbije jaren van voorspoed. Al zal het dus misschien niet mogelijk zijn, onszelven geheel van eigen bodem te voeden, het zal nu eenmaal absoluut noodzakelijk zijn, dit zooveel mogelijk te doen, daar wij eenvoudig niet in staat meer zullen zijn een groots invoer te betalen. Wij zullen moeten eten „wat de pot schaft en hiermede tevreden moeten zijn. . En laat men ons niet aan boord komen met bezwaren als. „Andere volkeren moeten toch ook leven, zij hebben ne ook al zoo moeilijk", zooals eens in ernst door een vooraanstaand vrijzinnig-democraat tegen mij werd gezegd. Gij noemt een vader misdadig, die zijn kinderen verwaarloost en zijn geld aan de armen schenkt; evenzeer is het misdadig het eigen volk op te offeren aan de waan, de wereld tot een voorbeeld te moeten zijn en deze te kunnen terugvoeren van de dwalingen haars weegs naar dien zoo vurig aanbeden vrijhandel. , j Laten deze profeten toch de werkelijkheid onder de oogen durven zien, laten zij zich toch niet verbeelden, met hunne fossiele liberale opvattingen, de volkeren te kunnen genezen. Als voorbeeld van de liberale denkwijze noem ik U het betalen van bijna alle polder- en waterschapslasten door de plattelandsbewoners, terwijl toch het geheele volk mede van de opbrengst van dezen bodem moet leven. Een ander voorbeeld is het verzet tegen de verdere droogmaking der Zuiderzee, omdat men óók dit slechts beziet vanuit een commercieël standpunt en de vergrooting van de woonruimte, welke hierdoor wordt verkregen, nu eenmaal niet in guldens is uit te drukken. Wat doet nu ons volk, dat zoo rustig meende te kunnen leven van de dividenden en van de landbouwexport? Is er eenige bereidwilligheid tot samenwerking, heerscht er eenig begrip van den gevaarlijken toestand? En wat doet onze regeering voor het behoud van dit alles? Zij neemt slechts af en toe een noodmaatregel, als de landbouw erg hard schreeuwt. Veel blijft er echter aan den strijkstok hangen, betrekkelijk weinig bereikt in werkelijkheid den boer. De regeering is overgegaan tot het vormen van diverse monopolistische centrales. Het behoeft niet nader te worden verklaard, dat wij van deze, onder leiding van den groothandel en van belanghebbende exporteurskringen staande centrales, weinig heil verwachten voor onzen boer, dat wij daarom met de huidige regeling niet accoord gaan, en dat wij deze regeering dientengevolge ook op grond hiervan fel zullen bestrijden. Een regeering, die tot op heden geen werkelijk begrip getoond heeft voor de nooden van het platteland; een regeering, die slechts nood- en crisismaatregelen neemt en nog steeds in de verbeelding leeft, dat de internationale verhoudingen van weleer wel weer zullen terugkeeren; een regeering, die daarom nu nóg de groote lijn niet kan zien; een regeering welke afhankelijk is van een parlement, waarin slechts enkele landbouwdeskundigen zitting hebben (die bovendien nog gebonden zijn door hun partij), en waar de beslissingen worden genomen door de niet deskundige meerderheid, een regeering die nooit meer het vertrouwen van het geheele volk zal krijgen, zulk een regeering vindt ons tegenover zich. Ten bewijze van het feit, dat ons huidig kabinet inderdaad geheel leeft in de sfeer van de liberaal-kapitalistische denkwijze en daarom nog altijd gelooft aan een voorbijgaande crisis en aan het herstel van het oude wereldhandelsverkeer, eenige uitspraken van den premier, Dr. Colijn, die de hoofdoorzaak van de huidige crisis hierin meent te moeten zoeken, dat de wereld zich nog niet heeft aangepast bij de verandering in de economische structuur, door den wereldoorlog in het leven geroepen en dat de Regeeringen de aanpassing langs natuurlijken weg zooveel mogelijk belemmeren. Deze opvatting verdedigde Dr. Colijn in de bekende rede: De St Vitusdans van het protectionisme", welke rede m het najaar van 1932 te 's Gravenhage voor de vereeniging voor Actieve Handelspolitiek werd gehouden. Uit het verslag in „Het Vaderland" nog het volgende citaat: „Van koers veranderen was het doel, waarmede de internationale economische conferentie van t927 bijeengeroepen „werd Zij wees den weg, die, ware hij gevolgd, zeer veel „leed zou hebben gekeerd. De aanbevelingen der conferentie zijn echter niet opgevolgd. "Ging men in 1927 schoorvoetend nog even dien weg op, m „1928 was er reeds stilstand en in 1929 keerde men Genève absoluut den rug toe en volgde men eigen dwalend inzicht, „waarbij men door nationale middelen van verweer de gevolgen van een economische inzinking buiten de deur „trachtte te houden." Dr. Colijn stempelt hier dus duidelijk de nationale oplossingen tot „dwalend inzicht". ... Deze zelfde opvatting treft men aan in het interview, toegestaan aan een vertegenwoordiger van „Financial Times tijdens de Londensche Conferentie, waarbij „Dr. Colijn verklaarde, nog altijd vol vertrouwen te zijn, dat de wereld de belemmerende handelsgrenzen zal afschaffen. En tevens: Tot voor kort hebben wij geen stappen ondernomen om ons "te verdedigen. Wij stonden het langste op de bres ter verdediging van het beginsel van den vrijhandel, maar wij zijn "uit onze „loopgraven" gedreven en waren genoopt tot actie over te gaan, om ons nationaal bedrijfsleven te beschermen. "iMaar stellig zullen wij ten spoedigste een politiek van vrijhandel gaan voeren." io-jt Algemeen Handelsblad van 26 Ootober 1933. Ochtendblad). Bil de algemeene beraadslagingen over de begrooting 1934 op 10 Nov. '33 in de Tweede Kamer zette de minister-president nog wéér eens uiteen, dat wij tot het laatste toe op de bres hadden gestaan voor de „juiste economische beginselen" dat wij echter tenslotte alleen stonden. „Toen moesten wij den weg gaan, dien wij nog steeds verkeerd achten en dien wij toch moeten afleggen." (Verslag Alg. Handelsblad van 11 Nov. 1933, Ochtendblad). Tot slot twee aanhalingen uit het onderhoud met een correspondent van het Algemeen Handelsblad, weergegeven in het nummer van Zondag 31 December 1933. „Er zijn heel weinig lichtpunten — naar mijn oordeel — die „recht geven om te vertrouwen, dat er in het jaar 1934 „merkbare verbetering in den economischen toestand zal intreden. De oorzaken daarvan liggen voor de hand, omdat „er nog zoo weinig uitzicht is, dat het goederenverkeer zich „op vrijeren voet zal gaan ontwikkelen. Eerder inoet men „vreezen, dat de autarkische strevingen in verschillende lan„den hun eindpunt nog niet hebben bereikt. En aan het einde van het onderhoud: „Stellig zijn de vooruitzichten op het oogenblik, vooral op „handelspolitiek gebied, niet gunstig ,maar het is niet aan „te nemen, dat een Richard Cobden slechts één maal geboren „zou worden. Er komt een tijd dat de autarkische strevin„gen tot een zoodanige insohrompeling van welvaart en cultuurleven zullen leiden, dat men eenmaal weer de boeien, „die nu geslagen zijn, zal verbreken. „En het moet Nederland s eer zijn, altijd daartoe te blijven „opwekken." Elk van deze uitspraken toont onweerlegbaar aan, dat Dr. Colijn niet het minste inzicht blijkt te bezitten in de diepere oorzaken van de huidige crisis, en de nieuwe stroomingen van dezen tijd. Teekenend is de bewering in het slot van het laatste citaat, dat het streven naar zooveel mogelijk zelfvoorziening zou leiden tot een inschrompeling van welvaart en cultuurleven, terwijl juist van dit streven de eenige redding dezer waarden is te verwachten. Het geheel ademt een bij uitstek liberaal-economischen geest. Dr. Colijn ziet wel in, dat de zelfvoorzieningstendenzen om ons heen, niet te onderschatten zijn, verwacht daarom zelfs, dat ze wel van langeren duur kunnen zijn, blijft echter principieel aan het liberale vrijhandelstandpunt vasthouden en verklaart, met de typische eigenschap, aan liberale economen eigen, dit standpunt voor het eenig ware, zooals de qualificaties: „dwalend inzicht" en „juiste economische beginselen" o.a. weergeven. verrijkten door een mono0MC4e'" matigheden bij de export van schapen naar Belsie, Tn de praktijken^b^de^Hsisvarkenscentrale, welke seder, SM? "~S;SSs= ,,de organisaties niet zijn gekend. «««- Bedoeld' L'ükel" v.'n He" vTU de ,„l4ende karakte- MSA' „Heti.«brïïUnntJ" i&ï»'"»» itS1::.*1»» e5ïï,d.m.rech> »,t ~ I—- omdraai ziet verdwijnen. # i . Ook wij wenschen ordening van ^„J^atssociSsme, maar den weg van onteigening en P corporatieven opbouw, snSSf^ oTé isf S^ïïaHeVffie^efdieT^ volgende passaêe de bÖZOnder'«^ïS^^»- „besloten aan de regeering een brief te schrijven, waarin de „3 C. L. 0. mededeelen, dat naar hare meening de invloed „der landbouworganisaties t.o.v. de landbouwcrisis-politiek „in het algemeen en van de uitvoering der crisiswetgeving in „liet bijzonder nagenoeg alles te wenschen overlaat, dat hierin ten spoedigste verandering behoort te komen en dat zij „dringend verzoeken in de gelegenheid te worden gesteld, „over de nieuw ontworpen regeling der crisisorganisaties ad„vies uit te brengen alvorens de regeering de regeling vaststelt." De liberale economen hebben zich veel bezig gehouden met den prijs, den wereldmarktprijs. Slechts terloops behandelden zij den arbeid, toch één van de grootste bepalende factoren van dezen prijs. Zij hielden er geen rekening mede, dat de arbeid, d.w.z. de arbeidseenheid in verschillende landen geheel verschillend beloond wordt. Voor hen was immers theoretisch iedere mensch gelijk. Aan deze enorme dwaling ontleende het marxisme hare kracht. De arbeiders in de verschillende landen vereenigden zich en eischten een redelijke belooning voor hunnen arbeid en tevens het nemen van diverse sociale maatregelen. De Staat was niet bij machte voor hunne rechten op te komen, zij deden het daarom zelf. Geheel in den geest van het liberalisme. Het resultaat was natuurlijk, dat de prijzen stegen, want de productiekosten stegen. Dit ging goed, wanneer men in staat was dezen prijs te beschermen, wanneer buitenlandsche concurrentie in het bedrijf dus niet te vreezen was. En zoo ontstond de tegenstelling tusschen de beschutte en de onbeschutte bedrijven, welke laatste groep voor een groot gedeelte gevormd wordt door den landbouw. Zooals ik U reeds mededeelde veranderde langzamerhand de gunstige toestand op de wereldmarkt en dus mede voor onzen export. De Japansche arbeider stelde zijn arbeid beschikbaar voor een fractie van de belooning die de Westersche arbeider voor zijn arbeid ontvangt. En hier pas kwam de dwaling der liberale economen scherp aan het licht en bleek tevens de onhoudbaarheid der internationale marxistische leuzen. Niemand mag verlangen, dat nu het arbeidsloon hier verlaagd zal worden tot op het Japansche peil. Trouwens dit zou eenvoudig ook onmogelijk zijn. Dan valt echter hiermede het centrale punt van de geheele liberaal-kapitalistische vrijhandelstheorie en dus tevens deze geheele theorie. De oriizen in Nederland zullen gebaseerd dienen te zijn op Nederlandsche arbeidsloonen en de tegenstelling besc^? r u u + Viorlriif zal als zijnde in hooge mate onrecht- °' ta striS met de gedachte «an werkelijk socialisme, lóolKs wfd» Se», moeten vervallen Onze hardwerkende boeren- en landarbeidersbevolking dient een ^staan Gewaarborgd te worden, evenredig met het groote en onm bare aandeel, dat zij aan de instandhouding van onze na ÊfdeVfeS«kta/™fdr»ienwe regeling voor de pluimvee?1 ifnÜS k reeds even de kwestie van den eigendom. Wi naSonaal-socialisten stellen ons hierbij op het standpunt van den particulieren eigendom, behoudens de verplichtingen van iede'ren volksgenoot mede te werken ,*n de mstandVinndinG en den opbouw van onzen nieuwen Maat. Daar voor ons de grond, de vaderlandsche grond^ de basi is voor ons volksbestaan en wij ervan overtuigd zijn, dat e 'van de voornaamste oorzaken van de huid ge «ntreddenng naast de foutieve economische maatregelen — te zoeken is in de miskenning van de beteekenis van d.en grond, meen ik hierop even nader in te moeten gaan. vniWen In alle tijden heeft men boeren gekend en bi] alle volkeren tSr^^f^pSS^Sgheht tegenover het eigen gezin en tegenover het e.gen geslacht nog niet geheel te gronde is gegaan^ ?! r «^n/v^S ttïï&f onmisbare waarden — geen begrip hebben. ... vergaard, SaraonpéPénT gehaats' Er'wïd ^SetSng gehelen, welk en, de tantste MSS^«^^«Sder eertijds vrije landbouwbedrijven in deze laatste jaren mede zeer is toegenomen. En toch, hoe verschillend was de waarde van de hier bedoelde vermogens, gezien vanuit een standpunt van het behoud van onze volkskracht. Ook hier weer blijkt het gevaar van de overheerschende macht van het geld, dat zijn wil oplegt aan een volksgemeenschap. Slechts door de macht van het vaderlandslooze grootkapitaal te breken, en het kapitaal alleen een dienende rol, in nationalen zin, te doen vervullen, zal de huidige crisis worden opgelost. Vroeger vormde de grond, het erfgoed, een bijna onvervreemdbaar bezit, nü geraakt de grond meer en meer in handen van banken en speculanten. Vroeger diende de grond in eerste instantie voor de voeding, dus voor de instandhouding van het geslacht dat hem bebouwde en bewoonde; nü is vaak de eerste eisch: de rente van het erin gestoken kapitaal. Zoo bericht het jaarverslag der Nederlandsche Heidemaatschappij over 1932, dat de slechte bedrijfsuitkomsten er toe geleid hebben, dat vele „eigen" boeren, die dus een met hypotheek bezwaard bedrijf in eigendom hadden, pachtboeren zijn geworden. Ze waren eenvoudig niet meer in staat de rente der hypotheek te voldoen en bovendien overtrof de hypotheek, vermeerderd met de achterstallige rente, vaak de werkelijke waarde van het bedrijf. Van deze eigendomsovergangen, waarbij tal van boerenfamilies totaal verarmd zijn, bleek naar buiten meestal weinig. „De Telegraaf" van 10 December 1933 publiceert gegevens uit het rapport van het Landbouw Crisis Bureau omtrent den vermogenstoestand der landbouwers op 1 Mei 1932 en 1 Mei 1933. In dit rapport zijn de gegevens omtrent den vermogenstoestand van 3748 landbouwbedrijven verwerkt. Van deze bedrijven ligt ruim 600/n in de provincies Friesland, Zuid-Holland en Noord-Brabant, de rest is verdeeld over de overige provincies. Het bedoelde artikel vervolgt dan: „De schuldenlast bleek in de provincie Groningen, Friesland, „Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland tusschen ,,50 en 60 procent te liggen, m.a.w. in deze provincies bedraggen de passiva der landbouwers meer dan de helft van de „aanwezige activa. In de andere provincies liggen deze percentages lager dan 40 procent. „In het zeekleigebied (akkerbouw en gemengd bedrijf) is de „schuldenlast het grootst (59 procent) terwijl de zandgronden het laagste percentage aanwijzen (28 procent). In d „andere drie gebieden zijn deze percentages op 1 Mei 1933 reso 43 43 en 49 procent. Tevens blijkt, dat, behalve in "Limburg', de schuldenlast in het jaar 1 Mei 1932—1 Mei "l933 is gestegen. Voor Limburg is het percentage gelijk ge- Het zwaarst is de schuldenlast derhalve in de zeekleigebie"den. Daarna volgen de weidestreken, de rivier-kleigebieden „en ten slotte de zandgronden. „PACHTERS EN EIGENAREN. Voorts blijkt, dat de pachters in het algemeen zwaarder "zijn belast dan de eigenaren. Deze conclusie geldt evenwel "niet voor alle provincies en groepen van gebieden, /.oo zijn "bijv. de eigenaren zwaarder belast dan de pachters m de "provincies Groningen, Overijsel en Gelderland en in het "rivierkleigebied. In dezelfde richting wijzen nog de cijfers "van Drente en Limburg, ofschoon hier de verschillen mm"der groot zijn. In Zuid-Holland zijn de percentages voor de ".eigenaren en pachters vrijwel gelijk. , M . iQ,0 i ,De activa der eigenaren zijn m het laar 1 Mei 1932 tot Mei 1933 sterker gedaald dan die der pachters, de passiva "zijn voor beide groepen vrijwel gelijk gebleven. Geconcludeerd mag worden, dat de stijging van den schuldenlast wordt veroorzaakt door de daling van de activa. "Het gemiddeld zuiver vermogen van de eigenarenen de „pachters is in genoemd jaar belangrijk gedaald. In' zeekleigebied komt naar verhouding een grooter aantal bedrijven in de groepen met den zwaarsten hypotheca.ren .chul"denlast voor, daarna volgen de weidestreken, terwijl van ' de bedrijven in het zandgebied relatief weinig m de groepen Xïr4- ƒ. ...aw- „bedrijven op de zeeklei zwaarder belast zijn dan in de an- Daar "de resultaten, welke in de verschillende berekeningen "tot uit'ng komen, steeds in dezelfde richting wijzen, schijnt "de conclusie gewettigd, dat de verkregen cijfers een bruikbaar beeld van den werkelijken toestand geven. Geheel "nauwkeurig kan dit beeld uiteraard niet zijn. Als illustratie verder een gedeelte van een rede, ^gesproken op 29 Dec. 1933 door den voorzitter der Noor^"®r^^" sche Mij. van Landbouw op een vergadering van het Hoofdbestuur dezer landbouwmaatschappij. „Daar in 1929 de eigenlijke groote crisis is beëonnen hebben wij eens vanaf 1 Mei van dat jaar nagegaan, hoe het Per" "centage der bezitlooze boeren is toegenomen en kregen de :rS5t^ïïïden van de boeren die voor deze berekening in aanmerking kwamen. 22% meer schuld dan bezit in 1930 - 33% in 1931: 35%, in 1932: 50% en in 1933 52/,. "Het aantal bezitloozen en met schuld belasten is dus wel „onrustbarend toegenomen. Wij berekenden verder, dat op „1 Mei 1933 wanneer wij van de 56 boeren-exploitanten van „overwegend akkerbouwbedrijven, welke voor deze bereke„ning konden worden gebruikt, de 8 grootste kapitalen aftrekken, de overige 48 gemiddeld totaal bezitloos zijn, ja „zelfs te samen nog eenige schuld hebben. Van het totaal „aantal waren er dus na aftrek van 14% der grootste bezitters, de overblijvende 86% gemiddeld totaal bezitloos, "indien wij voor 1929 dezelfde berekening toepassen, en ook ",14% der boeren met het grootste kapitaal buiten beschouwing laten, hadden toen de overige 86% nog een gemiddeld kapitaal van ƒ 23.330. „Dat kapitaal is in de 5 jaren verloren dus per jaar was er „voor deze groep een kapitaalsverlies van ƒ 4.666.—. „Uit het feit, dat wij de grootste kapitalen voor deze beregening uitschakelen moet men niet concludeeren, dat deze „geen verliezen hebben geleden, integendeel, want het kapitaal der groep, die wij voor 1929 buiten beschouwing heb„ben gelaten, was in 1933 ook 34% verminderd. Otn eenige markante voorbeelden te noemen: Een dezer ".kapitalen, dat in 1929 nog ƒ 143.000 bedroeg, was in 1933 nog slechts ƒ 21.407, een ander resp. ƒ 133.255 en ƒ 55.944, „een derde slonk van ƒ 132.255 tot ƒ 69.291. „Wij zouden het aantal treffende voorbeelden van kapitaals"verlies nog veel kunnen uitbreiden en deze zijn nog meer ^sprekend dan de gemiddelde cijfers, doch wij zullen het „hierbij laten. „Wij hebben gesproken over de overwegend akkerbouwbe^drijven, doch kunnen hieraan toevoegen, dat de weide-be,'drijven ongeveer hetzelfde treurige beeld geven „Uit de door mij genoemde cijfers blijkt duidelijk, dat onze „landbouwers op een economisch hellend vlak zitten en dat „de boerenstand in zijn geheel reeds angstwekkend ver„armd is." (Uit ihet verslag in het Landbouwblad voor Zeeland en Noord-Brabant van 13 Jan. 1934). Vanaf het oogenblik, dat men in den grond slechts een handelswaar meende te zien, inplaats van den bodem, waarop ons volk moet leven en werken, vanaf de intrede van dezen geest van commercialisme en materialisme, welke ontsproot aan het liberaal-kapitalistische denken, dateert de afbraak van onze nationale cultuur en van onze nationale volkskracht. , En zoo leidde het verkeerde vrijheidsbegrip der Fransche revolutie tot de huidige machtspositie van het kapitaal. ^ De vrijheid van den boer, de vrijheid heer te zijn op zijn eigen grond, is verkeerd in schatplichtigheid, in slavernij van het grootkapitaal. De instandhouding van een vrije, gezonde, krachtige boerenbevolking eischt een ongestoord en erfelijk bezit van grond en bedrijf. En het eischt de erkenning van de boerenbevolking als een volwaardig deel van ons Nederlandsche volk. Het is daarom, dat wij met bijzonderen nadruk den particulieren eigendom van den grond erkennen. Zooals U bekend is, eischen de diverse marxistische groepen de socialisatie van den grond. In het in den aanvang reeds aangehaalde landbouwrapport van de S.D.A.P. van Dec. '32, komt een hoofdstuk voor over deze socialisatie. Na wat te voren is gezegd, behoeft het geen nader betoog, dat de sociaal-democratie ons ook op dit punt lijnrecht tegenover zich vindt. De S.D.A.P. tracht zich op het oogenblik op te werpen als de beschermer van het platteland. Omtrent haren waren aard vinden wij in het genoemde rapport de noodige uitingen: Zoo kan men op blz. 13 lezen: „De crisis dwingt de pachters en de kleine eigenerf-boeren tot nadenken; sterker dan voorheen zoeken zij steun bij lotgenooten. Het boerenfront kan een macht van beteekenis worden, haasten wij ons zijn marschroute zoo mogelijk gelijk te doen loopen aan de onze!" Hetgeen beteekent: Haasten wij ons, gebruik te maken van de groeiende ontevredenheid om onzen aanhang te versterken, haasten wij ons gebruik te maken van deze ontevredenheid om ons volk nog verder te splitsen nog meer tweedracht te zaaien, en daarvan te profiteeren. En de heeren zijn consequent, zij praten hier over een boerenfront, zij praten tegenover den landarbeider over klassenstrijd, zij hitsen den landpachter op tegen den landeigenaar en tegen den eigengeërfden boer. Lezen wij verder: „Tegenover de leuze, boerenland in boerenhand, stellen wij, boerenland in gemeenschapshand. En, zooals de vorige aanhaling vermeldt, beweren zij zich ook te richten tot de kleine eigenerfboeren. Een iet of wat zonderling medegevoel met deze „eigenerfboeren , het heeft iets van de belangstelling van den dief voor de begeerde voorwerpen. Dat deze veronderstelling er niet zoo ver naast is bewijst het volgende: Onder het hoofd confiscatie wordt één van de wijzen besproken van landnationalisatie (zonder vergoeding). Eén en ander luidt: „Confiscatie — de toeëigening van gronden door den staat zonder vergoeding — is stellig wel de meest radicale wi)z« van oplossing van het bodemvraagstuk, die we ons denken kunnen. Principieel is zij naar onze meening gerechtvaardigd, terwijl zij bovendien het onmiskenbare voordeel heeft, van vrijwel geen kosten mede te brengen." Dit is dus consequent marxisme, dit is communisme zonder meer. En dat zij ook niet afkeerig zijn van een oplossing langs revolutionnairen weg, toonen de erop volgende alinea's: „Volledige confiscatie is echter een denkbeeld, waarvan met zekerheid vaststaat, dat het langs parlementairen weg niet te verwezenlijken zal zijn. Slechs in geval de partij door de omstandigheden op revolutionnaire wegen zou worden gedrongen, zou men de volledige confiscatie aan de orde kunnen stellen." M.a.w., als we de kans krijgen, maken we revolutie, storen ons in ieder geval niet aan de democratie, of aan een parlementaire meerderheid, neen, als we de kans krijgen nemen we eenvoudig allen grond in beslag. Het is goed even te wijzen op deze zinsneden uit een rapport, hetwelk in het begin van 1933 is verschenen. Wij nationaalsocialisten weten wel, dat de S.D.A.P. slechts zoo lang op de bres staat voor de democratie, als haar dit voordeelig lijkt, wij zijn de dagen van November 1918 nog niet vergeten, wij laten ons ook niet in slaap sussen door hare leuzen voor het behoud van de democratie en door haren zoogenaamden strijd tegen het communisme. Wij weten wel, dat deze beide in wezen slechts tegen ons strijden, en dat zij elkaar in de bestrijding van het nationaal-socialisme steeds weer vinden. De S.D.A.P. maakt op het oogenblik veel propaganda op het platteland, zij tracht partij te trekken van de heerschende ontevredenheid, laten onze boeren echter nooit vergeten, dat deze S.D.A.P., begraven onder schoone leuzen, niets anders brengt dan het communisme, met het eenige verschil, dat de communisten er eerlijk voor uitkomen en de S.D.A.P. niet. De S.D.A.P. eischt verder in punt 7 van haar programma van dringende eischen, crisissteun voor den landbouw, slechts steun. Zij pleit niet voor de instandhouding van het bedrijf, waarvan ons geheele volk moet bestaan. Neen, zij vraagt slechts steun, ook voor hen, wier bedrijf door de veranderde internationale toestanden overbodig is geworden en zal moeten verdwijnen. Het is natuurlijk vanzelfsprekend, dat allen wier bestaan bedreigd is, om steun aankloppen bij den staat. Men kan er deze menschen geen verwijt van maken, het is hun schuld niet en het is een eerste plicht van de gemeenschap hen dan ook naar vermogen te steunen. Het is echter een zeer slechte dienst, die men hen bewijst, door sléchts om steun voor hen te vragen. Natuurlijk met het eenige doel, op deze wijze een stemmenwinst op het platteland te kunnen boeken. Want men dient goed te begrijpen, dat de steun in den huidigen vorm op den duur boven de draagkracht gaat van ons volk. De staat dient er dus voor te zorgen, dat de voorwaarden worden geschapen voor een gezonden landbouw, die zooveel mogelijk produceert voor de binnenlandsche markt. Inmiddels dient de staat derhalve in eerste instantie het bedrijf in stand te houden. Terecht merkt Landbouw en Maatschappij, het orgaan van den boerenbond van dezen zelfden naam, in Nr. 16 van 23 Mrt. 1933 op: ,.De sociaal-democratie helpt eerst door haar prijspolitiek de kleine boeren berooven van wat deze met moeite hebben verworven; en wil daarna de kleine boeren als proletariërs steunen." De toelichting op ons programma vestigt er den nadruk op, dat wij met 8 millioen menschen moeten leven op een zeer kleine oooervlakte. Uit het voorgaande volgt, dat, ten aanzien van het vraagstuk der nationale voedselvoorziening, meer nog dan tot dusver groote plichten op het nlatteland rusten. Het soreekt dus omgekeerd vanzelf, dat wij in den toekomstigen staat in dit oozicht, alle toewijding verwachten van de plattelandsbevolking. Vasten wü het behandelde no1s*atQ van «a^pfi tp vat+e>T\ en ot) t© bouwen. V«e*>ft liet >de k«illoo7P idppen verkotydirfd. die on pconomisch gebied den strijd van allen tegen allen hebben ontketend. Het marxisme, als loot. van denzelfden stam. tJwg verder, propageerde den klassenstrijd, en tastte ook het rfezin, de kiemcel van den Staat. aan. Het predikte en predikt nog steeds, vernietiging van het gezin, vernietiging van den privaten eigendom, vernietiging van het christendom, consequente, tot het uiterste doorgevoerde ontbinding op ieder gebied. En het is het platteland, dat op heden weerstand geboden heeft aan deze eischen, zelfs in Rusland; het was het platteland, dat in Duitschland een dam opwierp tegen den materialistischen, marxistischen geest. Ook in Nederland begint het platteland in te zien, dat de tijd van lijdelijk toezien voorbij is, dat men de plicht heeft de nationale afbraak een krachtig halt toe te roepen; ook in Nederland zal het platteland, deze bron van onze volkskracht, een groot aandeel hebben in den nationaal-socialistischen strijd voor het behoud van de heiligste goederen van ons volk. De landbouw is niet in de eerste plaats een particulier commercieel bedrijf, integendeel, zij vormt het fundament van de Nederlandsche natie, èn economisch èn cultureel. Een gezonde landbouw vormt een goed en zeker afzetgebied voor de nationale industrie, een gezonde landbouw is de eerste voorwaarde voor een gezond bedrijfsleven, voor een gezond volksbestaan, terwijl de beste krachten voor dit volksbestaan steeds afkomstig zijn uit de plattelandsbevolking. De politiek in den komenden nationaal-socialistischen staat zal er dus op gericht moeten zijn: le. De grond in vollen eigendom te brengen van den bebouwen 2e. Maatregelen te nemen tegen de grondspeculatie. 3e. Maatregelen te nemen tegen de toename van den schuldenlast van het platteland, en er naar te streven, dat deze last geleidelijk aan vermindert. 4e. Een regeling te treffen voor een behoorlijk erfrecht dat met behoud van de in ons land geldende zeden, verdere versnippering der bedrijven moet tegengaan en zal kunnen leiden tot een krachtigen eigengeërfden boerenstand. Men zal ons tegenwerpen, dat vooral dit laatste punt onmogelijk is; beseft men echter goed, wat de waarde is van het platteland voor onze volkskracht, welke verwoestingen de liberaal-kapitalistische opvattingen hier hebben aangericht en dus ook de noodzakelijkheid deze opvattingen met wortel en tak uit te roeien, dan beseft men ook, dat wij alle krachten in zullen moeten spannen, de oude zedelijke waarden, welke, — hoewel zij in verschillende streken geheel vervangen zijn door bedrijfs-kapitalistische rentabiliteits-redeneeringen — toch nog diep in de ziel van de plattelandsbevolking leven, weer met alle kracht op den voorgrond te plaatsen. Slechts door het platteland ook in zedelijken zin de belangrijke plaats toe te kennen, die het in iedere volksgemeenschap inderdaad inneemt, zal het mogelijk zijn ons volk van den ondergang te redden. . Door de omstandigheden gedwongen, werden nu wel eenige maatregelen genomen om den landbouw te beschermen, echter steeds met tegenzin en met de in de stedelijke pers uitgesproken toevoeging, dat de landbouw deze grootmoedige ondersteuning nu wel zeer op prijs moest stellen en nu maar gauw stil moest zijn. Het waren en zijn aalmoezen, en als zoodanig bedoeld. Is het te verwonderen, dat de boer, die van s morgens vroeg tot 's avonds laat zwoegt, weinig eischen kent, en steeds getracht heeft zónder hulp van anderen, zonder hulp van den staat, in het volle besef van eigen verantwoordelijkheid voor zijn eigen gezin heeft gezorgd, vertwijfeld raakt bij de gebleken onmacht van het huidige systeem. Hij vraagt geen aalmoes, wenscht geen aalmoes, hij vraagt zijn recht, het goede recht op belooning voor zwaren, en nog steeds, ondanks de zorgen, met liefde en plichtsvervulling verrichten arbeid. , , , Doch, zooals reeds eerder betoogd; het tegenwoordige stelsel is niet bij machte hem dit goede recht te waarborgen. Uit zal slechts mogelijk zijn in den nieuwen staat. In den staat, gegrondvest op en gebouwd uit een ware vol sgemeenschap, welke dus tevens een lotsgemeenschap en een arbeidsgemeenschap zal zijn, , , , „ in den staat, waarin arbeid en vertrouwen de plaats zullen hebben ingenomen van steun, haat en zure critiek; in den staat waarin wij er weer allen van doordrongen zullen zijn, dat wij elkaar noodig hebben; in den staat, waarin wij weer kunnen gelooven aan de toekomst van ons volk en vaderland; kortom, in den komenden, ationaal-socialistischen volksstaat.