JWY3. J z s~ ^ v/j- DE TOEKOMST VAN DEN ARBEIDER DOOR Mr. h. r e y d o n 3e DRUK NEDERLANDSCHE NATIONAAL SOCIALISTISCHE UITGEVERIJ (N.E.N.A.S.U.) DIR.: R. VAN HOUTEN. POSTBUS 74 - UTRECHT DE TOEKOMST VAN DEN ARBEIDER Bij de laatste verkiezingen voor de Tweede Kamer hebben 53 verschillende partijen elkaar bestreden om de 100 Kamerzetels. Dit wil dus zeggen, dat ons volk in ten minste 53 politieke groepen is verdeeld. Een bekend spreekwoord zegt: „Eendracht maakt macht, tweedracht breekt kracht". Ook de Bijbel zegt, dat een in zichzelf verdeeld huis niet kan blijven bestaan. Is het dan te verwonderen, dat zoovele dingen verkeerd gaan, en dat er maar geen oplossing schijnt te kunnen worden gevonden voor alle nooden van dezen tijd? Die nooden drukken het zwaarst op den arbeider, die van zijn arbeid moet leven. Want een ander middel van bestaan heeft hij niet. Als er geen werk te vinden is, is er geen brood voor hem en zijn gezin. Men zou dus verwachten, dat de arbeiders in dezen eensgezind zouden zijn en gezamenlijk zouden trachten een maatschappij op te bouwen, waarin voor den arbeid in de allereerste plaats «en bestaan verzekerd is. Maar dat is niet het geval. Nergens heerscht zooveel verdeeldheid als juist onder de arbeiders. Dat moet toch zijn oorzaken hebben. Waarom staan b.v. de arbeiders niet allen in de rijen van de S.D.A.P., die zich toch de arbeiderspartij noemt? Is zij dat soms niet? Zij verbeeldt zich naar het schijnt inderdaad dat zij dat is. Of wellicht — en dat lijkt aannem:lijker — weet zij zelf heel goed dat zij het niet is, maar houdt zij het alleen vol om haar arbeiders-kiezers te vleien. Zoo beweren de S.D.A.P. en haar pers, de Arbeiderspers, ook steeds, dat iedere andere bevolkingsgroep minderwaardig, rot en decadent is, en dat slechts de arbeidersklasse gezond en volwaardig is. Dit is natuurlijk volkomen onwaar; onder alle bevolkingsgroepen vindt men volwaardige en minderwaardige elementen; onder alle bevolkingsgroepen leven voor de gemeenschap waardevolle en schadelijke neigingen. Maar met deze werkelijkheid houdt de S.D.A.P. feitelijk den toon aangeeft en de lakens uitdeelt. Zij en hun vrienden en hun zoons en dochters en hun heele familie bezetten de functies en de baantjes. Zij zijn revolutionnair met den mond, omdat het bij het vak behoort; maar zij zouden zich geen raad weten, indien door het gewroet der communisten een werkelijke proletarische revolutie zou uitbreken, waarbij hun burgerlijke welvaart als sneeuw voor de zon zou verdwijnen. De S.D.A.P. is dus volstrekt niet de eenige partij, die arbeiders onder haar leden en kiezers telt; zij heeft ook niet uitsluitend arbeiders; zij heeft een groot aantal zeer „burgerlijke" leden in haar rijen (wat men gemakkelijk kan vaststellen als men ziet, wie in tram en trein Het Volk lezen) en tenslotte: ook baar leiders zijn burgerlijk, zijn doodgewone „bourgeois". Er mogen onder haar leiders mannen zijn, die uit de arbeidersklasse zijn voortgekomen, maar dan hebben zij toch al sinds lang hun vroegeren stand tegelijk met hun vroeger beroep verlaten en zich in een anderen stand en beroep begeven. Indien een arbeidersjongen door wilskracht en hard werken vooruit komt in de wereld: het b.v. brengt tot bakker, aannemer, leeraar aan een H.B.S. of directeur van een handelszaak, dan haast de S.D.A.P. zich, dezen flinken zoon van de door haar als alleen-zaligmakend bewierookte bevolkingsgroep voor bourgeois uit te schelden en op hem neer te zien als een parasiet en uitbuiter des volks. Maar indien deze zelfde arbeidersjongen het brengt tot vakbondsbestuurder of kamerlid, mits aangesloten bij N.V.V. of S.D.A.P., dan heet hij ambtshalve proletariër en lid der arbeidersklasse. Hij mag meer inkomen hebben dan zijn broer of neef de bakker, leeraar of aannemer; hij mag in een fraaie villa wonen, gelijk Henri Polak, zijn kinderen naar de universiteit sturen en zijn vacantie in het buitenland doorbrengen; hij mag beter gekleed zijn, zich beter voeden dan de gemiddelde arbeider, zelfs dan de bakker, leeraar of aannemer en in hooge politieke en maatschappelijke kringen verkeeren: men blijft voortgaan hem als een proletariër voor te stellen. Dit is een onoprechtheid, waardoor mt. ^en arbeider de oogen open gaan. De S.D.A.P., die zich voordoet als arbeiderspartij, als partij van het proletariaat, is een doodgewone burgerlijke partij met een grooten revolutionnairen mond, die haar allerminst past. Haar geheele houding van neerzien op andere bevolkingsgroepen, die zij voor bourgeois uitscheldt, is onoprecht en onwaarachtig. De geheele strijd van tientallen jaren der S.D.A.P. heeft niet tot het voorgespiegelde resultaat geleid. Toen die strij begon was de arbeider een Nederlander van den zooveelsten rang, iemand die eigenlijk buiten de volksgemeenschap stond. Hij was slechts een werkkracht, die gehuurd en verhuurd werd. Hij werd met een zoo gering mogelijk loon afgescheept. Het was dan ook te begrijpen, dat hij zich uit die minderwaardige positie wilde "bevrijden en zich daa^t0^ met zijn Iotgenooten in vakvereenigingen vereenigde. Hij had daarbij het geluk, dat ons land en West-Europa in het algemeen onder den bloei van het liberaal-kapitalistische stelsel een tijdperk van groote welvaart medemaakte. Door hun actie konden de arbeiders van die welvaart een, zij het bescheiden, deel meegenieten, voor zoover zij werkzaam waren in bedrijven, die daarvan profiteerden. Onbeschutte bedrijven, zooals de landbouw, waren niet in staat hoogere loonen te betalen, zooals de industrie dat kon. Hier bleven de arbeiders zeer veel in welstand achter bij hun bevoorrechte medearbeiders in de industrie of de overheidsbedrijven. Inmiddels is de welvaart van het liberaal-kapitalistische bloeitijdperk in de laatste jaren als sneeuw voor de zon weggesmolten. Dit stelsel was n.1. gëbouwd op internationale verhoudingen, die grondig gewijzigd zijn. Nu de grondslagen van het welvaartsgebouw zijn ingestort, zien wij aan alle kanten het gebouw ineenstorten. Overal vindt afbraak van de loonen plaats; overal gaat het levenspeil van ons volk en dus ook van de arbeiders schrikbarend achteruit. Geen enkele politieke partij, ook de S.D.A.P. niet, heeft dit kunnen tegenhouden. Ook sociaal-democraten heeft men voor loonsverlagingen zien stemmen, ook bij de Arbeiderspers zijn de loonen verlaagd en is personeel ontslagen. Geen medezeggenschap heeft dat kunnen beletten. De S.D.A.P., die haar strijd tegen het kapitalisme alleen nog maar in theorie voert, maar zich in de practijk al lang aan het kapitalisme heeft aangepast; ja, wier voormannen zelf beginnen in te zien, dat het marxisme onhoudbaar is, weet niet meer wat zij doen moet. Al sinds jaren heeft zij zich beperkt tot het strijden voor een grooter aandeel van de arbeiders in de uitkomsten van het tegenwoordige stelsel. Nu dit stelsel zijn 'bloeitijd voorgoed achter den rug heeft, ziet zij al het bereikte weer te niet gaan. Nog enkele jaren en wij zijn weer net zoo ver als in het midden van de vorige eeuw. De arbeider valt weer terug in den toestand van proletariër, waaruit de S.D.A.P. beloofd had hem te zullen verlossen. Deze belofte is niet ingelost. "Wij willen niet zeggen, gelijk het communisme: door verraad; maar doordat het een onmogelijke belofte was. De oorzaak der mislukking ligt in de eerste plaats bij het marxisme, dat onjuist is gebleken als richtsnoer. Uitgaande van onjuiste opvattingen, is men niet tot het verwachte resultaat gekomen. Meer en meer begint te blijken, dat de geheele strijd der S.D.A.P. geen blijvend resultaat heeft gehad. Wel heeft een aantal aanvoerders in dien strijd zich persoonlijk opgewerkt uit het proletariaat tot „bourgeois", al willen zij niet toegeven dat zij dat zijn geworden. Zij hebben daarmee bewezen, dat zij de eigenschappen bezitten, om in een kapitalistische maatschappij vooruit te komen en carriere te maken. Zij hadden dat met die eigenschappen ook op andere wijze kunnen bereiken. Maar de arbeidersklasse is daarmee volstrekt niet gebaat. Die blijft in den ellendigen toestand van „proletariaat", waarin het liberale kapitalisme haar gebracht heeft, en waaruit het marxisme getoond heeft haar niet te kunnen opheffen. Wij mogen dus vaststellen, dat de S.D.A.P. niet is wat zij voorgeeft te zijn: de georganiseerde arbeidersklasse (en dat zij zelfs niet eens een arbeiderspartij is). Nog onlangs bracht Henri Polak het in het weekblad van den A.N.D.B. zijn partijgenooten uitdrukkelijk onder het oog Hij schreef: In den loop der jaren heb ik er herhaaldelijk de aandacht op gevestigd, dat liet onjuist is, als men, van of over onze beweging "sprekende, gewaagt !an de arbeiders. Het N.V.V omvat mc. de arbeiders. Het is het verzamelpunt van een gedeelte der arbeidersklasse en volstrekt niet van het grootste gedeelte. Van > overige met-neutrale en niet-confessioneele groepen, desyndicalisten, de communisten en de „revolutionnairen geldt dit in "no" veel sterkere mate. De meerderheid der Nederlandsche arbeiders bestaat uit christelijk, katholiek, neutraal georgamseerden, "doch voornamelijk uit ongeorganiseerden.... Er is ook nog een andere reden, dat de S.D.A.P. het vertrouwen niet heeft van het grootste deel der arbeiders. De S.D.A.P. staat op marxistisch, zoogenaamd anti-kapitalistisch standpunt. Zij wijst dus het kapitalistische stelsel principieel af. Maar in de practijk zijn haar instellingen en ondernemingen doodgewone kapitalistische bedrijven. Daar heeft men b.v. de Centrale Arbeiders Verzekeringsen Deposito-Bank. Deze heeft beleggingen in obligaties van allerlei aard, van groote ondernemingen, van Rijk en gemeente. Men kan in de jaarlijks openbaar gemaakte lijst van beleggingen nalezen, welke dat zijn. En is het N.V.V., dat óók rente trekt en op zijn tijd coupons knipt, daardoor niet precies gelijk aan een kapitalis- tischen rentenier? Een ander voorbeeld is de Arbeiderspers. Deze is een groote krantenonderneming, die groote bedragen geleend heeft van verschillende vakbonden. Over deze leeningen wordt rente vergoed. En omdat de vakbonden belang bij de Arbeiderspers hebben, worden zij gedwongen hun drukwerk daar te laten maken, tegen een behoorlijken prijs natuurlijk. Zij moeten dat wel doen, want als de Arbeiderspers verlies lijdt komen hun leeningen in gevaar. De vakbonden, die het ge van hun leden belegd hebben in de Arbeiderspers, worden dus genoodzaakt hun drukwerk niet bij andere drukkers e plaatsen. Indien deze daardoor weer minder te doen hebben, moeten zij arbeiders ontslaan. Deze typografen hebben hun werkloosheid dan te wijten aan hun eigen vakbond. Het is door de ontwikkeling van nu haast veertig jaar afdoende 'bewezen: ie. dat de S.D.A.P. er niet in geslaagd is het kapitalisme te vernietigen en 2e. dat de S.D.A.P. er nooit in geslaagd is en er nooit meer in zal slagen, alle Nederlandsche arbeiders onder haar vanen te vereenigen. Haar eerste fout is, dat zij zich bij het kapitalisme heeft aangepast, en haar tweede fout is, dat haar vanen rood zijn. Wat de S.D.A.P. bijeenhoudt, is niet de band tusschen klasse-genooten, zooals zij voorgeeft, maar het marxisme. De S.D.A.P. is nu eenmaal niet de politieke organisatie van een bepaalde klasse, maar zij is een secte, die zich op politiek terrein beweegt, en wier „geloof" het marxisme is. Van het marxisme moet het overgroote deel van ons volk niets hebben. Het gaat rechtstreeks in tegen de natuurlijke levensbeschouwing van den gemiddelden Nederlander, op wien vele eeuwen van Christendom een diep stempel heb'ben achtergelaten. En het is juist het marxisme, dat aan de S.D.A.P. haar bijzonder karakter heeft gegeven. Al wat van de S.D.A.P. en de bij het N.V.V. aangesloten vakbonden, benevens van de neven-organisaties van de S.D.A.P. uitgaat, draagt het kenmerk van het marxisme. Zoo is b.v. de Vrijdenkersvereeniging „De Dageraad" een officieele „cultureele" instelling der moderne arbeidersbeweging, zooals het Arbeidersjaarboekje het noemt. Het socialisme der S.D.A.P. is geheel verdwenen onder een dikke laag marxisme. Het marxisme is ontstaan in het midden van de vorige eeuw. Marx was natuurlijk een kind van zijn tijd. Maar de tijd staat niet stil, de wereld verandert en de inzichten veranderen mede. Zoo goed als een locomotief uit 1860 verouderd is, is ook Marx uit den tijd. De hedendaagsche marxisten, die zich „modern" noemen, zijn in werkelijkheid dus 70 jaar achter! Het marxisme, ziende in welk een ellende de massa des volks is geraakt ten gevolge van het bewind der liberalen en de door hen ten eigen ibate geleide, kapitalistische productiewijze, geeft voor, de proletariërs uit deze ellende te willen halen. Maar het laat zich daarbij niet zoozeer leiden door liefde voor de verdrukten als wel door haat tegen de verdrukkers. Het marxisme verkondigt het „Evangelie van den Haat". (A. M. de Jong, de schrijver en redacteur van den „Notenkraker", schreef zelfs een boek onder dezen titel). De bedoeling van het marxisme is niet, de proletariërs op te heffen uit de diepten, waarin zij door het kapitalisme zijn neergedrukt, maar de kapitalisten, de „bourgeoisie" op haar 'beurt ook te proletariseeren. Daarbij vergeet men, dat deze „bourgeois" voor een groot deel zelf onmiddellijk uit de arbeidersklasse zijn voortgekomen, ja, dat van het standpunt van den arbeider gezien velen van de marxistische voormannen van S.D.A.P. en N.V.V. zelf niets anders dan bourgeois zijn! Men kan in het kort het standpunt van het marxisme aldus weergeven: het vindt niet, dat er teveel proletariërs zijn, maar te weinig. Het ideaal is: allen proletariër. Ten aanzien van dit marxistische ideaal kan men gerust zeggen, dat het een mislukking is gebleken. Het is nergens verwezenlijkt, behalve in Rusland, en daar is de toestand zoo, dat wel het doel bereikt is en ook de bourgeoisie is geproletariseerd, maar dat het „oude" proletariaat, om het zoo maar eens te noemen, er niet beter op geworden is. Een Nederlandsche werklooze heeft het beter dan een Rus, die werk heeft. Deze mislukking vindt zijn oorzaak in het onjuiste, foutieve doel. De groote massa van ons volk wenscht niet, ook anderen te proletariseeren, maar verlangt zelf uit zijn toestand van proletariaat in een kapitalistische samenleving verlost te worden. Zij wenscht niet anderen neer te halen, maar zichzelf op te richten. En alweer: de groote massa van ons volk voelt instinctief, dat het marxisme, zoowel in zijn doel als in zijn tactiek om dat doel te bereiken, een neerhalende inplaats van een verheffende strekking heeft; dat het een ontbindende inplaats van een opbouwende, samenbindende werking heeft. Men kan zich daarvan trouwens dagelijks overtuigen door de lectuur van Het Volk, om van minderwaardiger lectuur maar te zwijgen. Het overgroote deel van ons volk heeft echter nog gezonde opvattingen, is nog niet vatbaar voor de marxistische verwording. Hierin heeft men tevens de verklaring van de bovenaangehaalde weeklacht van Henri Polak. De door het marxisme (S.D.A.P. en N.V.V.) gepredikte principieele strijd tegen het kapitalisme bleek een mislukking. Om deze mislukking te 'bemantelen, voeren deze organisaties sinds jaren alleen nog maar een strijd voor zgn. sociale politiek en sociale maatregelen. Dat wil zeggen, dat zij een strijd voeren tegen de gevolgen van het kapitalisme, inplaats van tegen de oorzaken, en tegen de bijzaken inplaats van tegen de hoofdzaak. De marxistische leiders hebben al sinds jaren ingezien, dat wat Marx oorspronkelijk had gewild, en wat hij als een noodzakelijke ontwikkeling der dingen zelfs had voorspeld, niet is uitgekomen en nooit zal uitkomen of bereikt worden. Zij hebben daarom getracht van een mislukte zaak te maken wat er nog van te maken viel en zich op de sociale politiek geworpen, waarmee in een tijd van economische ontwikkeling en bloei althans eenig succes was te bereiken, en waardoor hun volgelingen ten minste iets voor hun opofferingen kregen. Groote groepen marxistische arbeiders waren echter niet tevreden, dat de S.D.A.P. op die manier den strijd van de oorzaak afleidde naar de gevolgen. Zij sloten zich aaneen in R.S.P. en N.A.S., in de O.S.P. en C.P.H. Hierdoor is ten slotte de grootst mogelijke verdeeldheid onder de arbeiders zelf ontstaan, doordat onder de marxistische arbeiders tal van groepen en organisaties ontstonden, terwijl de nietmarxistische arbeiders — de groote meerderheid — zich ook op een afstand hielden en zich afzonderlijk organiseerden. "Wij zagen, dat de overgroote meerderheid der Nederlandsche arbeiders afwijzend en afkeerig tegenover de marxistische S.D.A.P. en 'het onder haar invloed staande N.V.V. staat. Er bleef hun dus niets anders over, dan zich te organiseeren in de confessioneele bonden. Deze bonden staan in nauwe politieke relatie tot de kerkelijke politieke partijen. En de kerkelijke politieke partijen zijn wel zeer gesteld op de arbeiders-stemmen bij de verkiezingen, maar verder moeten ze van de vakbonden niet zoo heel veel hebben. Die partijen noemen zich wel Katholiek of Christelijk, maar in de practijk zijn het de kapitaalkrachtigen en de groote ondernemers, die er de lakens uitdeelen, en dezen plegen te denken en te handelen als liberalen. Het liberalisme vindt zijn grootste voorstanders niet alleen in den „Vrijheidsbond!" Ten opzichte van de sociale vraagstukken overheerscht dan ook in deze partijen een opvatting, die ondanks het Christelijk tintje, dat men er aan tracht te geven, duidelijk verraadt, dat ze van liberalen oorsprong is. De arbeider, die zich in godsdienstig opzicht bij deze partijen thuis gevoelt, vindt daar in de practische politiek maar al te vaak weinig sociaal besef, weinig geneigdheid om aan zijn nooden het oor te leenen en een wel wat al te grif vermanen tot berusting in ongewenschte verhoudingen. Indien hij vraagt, uit de Christelijke principes nu ook de gevolgtrekkingen voor de practijk van het sociale leven te willen maken, geeft men hem in den regel niet thuis. De arbeider zal zijn materieele belangen bij deze partijen dan ook nimmer recht veilig vinden, ook al voelt hij zich overigens op grond van zijn levensbeschouwing daar thuis. Hij is dan lid van een. confessioneele organisatie en stemt bij verkiezingen met een onbevredigd gevoel de bijbehoorende politieke partij, en als het hem af en toe te bar wordt, stemt hij stiekum „rood". Op dip "'ijze kan de niet-marxistische arbeider nooit zichzelf zijn. Steeds hinkt hij op twee gedachten: hoe vereenig ik mijn economisch en sociaal belang met mijn wereld- en levensbeschouwing. De overgroote massa van de arbeiders is daardoor in een doodloopend slop geraakt. Zij kunnen hun beginselen niet handhaven, zonder hun belangen prijs te geven en zij kunnen hun belangen niet beschermen, zonder hun beginselen prijs te geven. Naast de groepen, die marxistisch of confessioneel georganiseerd zijn, treft men kleine en weinig beteekenende neutrale organisaties aan, die toch ook weer gedwongen zijn tegen de een of andere kleine politieke partij aan te leunen, b.v. tegen de vrijzinnig-democraten. En dan is er tenslotte de zeer groote groep ongeorganiseerden, die het wel gelooven en feitelijk parasiteeren op hetgeen de organisaties dan nog weten te bereiken. Het resultaat van deze ontwikkeling is een hopelooze verdeeldheid. De vakbonden concurreeren met elkaar en wantrouwen elkaar. Van deze verdeeldheid profiteeren intusschen de financiers en kapitalisten. Deze heeren vindt men niet alleen in de Liberale Staatspartij de Vrijheidsbond, maar in alle partijen. Zij noemen zich Katholiek, Christelijk, of hoe dan ook, maar in het practische leven zijn zij net zoo liberaal als een „liberale" andere ondernemer. Ook voor hen is de arbeid slechts een koopwaar, waarvoor zij liefst zoo weinig mogelijk betalen, ten einde zelf zooveel mogelijk winst te maken. Zij bevinden zich bij deze kapitalistische maatschappij heel wel, en denken er niet aan, mee te werken om de maatschappij te helpen omvormen tot een Christelijke maatschappij, waar de regel geldt: „Eén voor allen, allen voor één". Zij moedigen het daarom aan, dat de verschillende groepen van het volk, die in wereldbeschouwing verschillen, zich in zichzelf opsluiten en van het volksgeheel afsluiten. Bij arbeidsgeschillen spelen zij de verschillende organisaties tegen elkaar uit en maken gebruik van de tweedracht en de onderlinge jalouzie der arbeidersleiders. Het is verwonderlijk, dat de arbeiders niet inzien hoe dwaas die verdeeldheid is, en hoe nadeelig voor hen. Het lijkt wel, of zij verblind zijn. Zij zijn ook verblind — door de partijpolitiek. Toen de arbeiders zich gingen organiseeren om lotsverbetering te krijgen, bleek het noodig, dat zij zich staatkundigen invloed verschaften. Bij de tegenwoordige inrich- schien wel samenwerking zal ontstaan. Het is dus de partijpolitiek, die de verdeeldheid van de arbeiders in stand houdt en bevordert. De politieke partijen, waarop het parlementaire stelsel 'berust, zijn de oorzaak van al die verschillende vakorganisaties, waardoor de groote kracht ten goede, die daarin ligt, niet tot zijn recht kan komen. Het partij-stelsel schept en handhaaft een kunstmatige verdeeldheid, terwijl de overgroote massa van ons volk snakt naar de eenheid, die alleen mogelijk kan maken, dat de groote sociale hervormingen, die het Christendom eischt, eindelijk tot stand komen. Die hervormingen zouden allang bereikt zijn, indien het partij-stelsel der parlementaire democratie niet alle verbetering tegenhield. Niet alleen is ons volk verdeeld in tal van partijen, maar ook de partijen zelf zijn weer verdeeld. Hoe kan met een dergelijke verdeeldheid ooit iets tot stand worden gebracht? En er moet eindelijk iets tot stand worden gebracht. Sinds vele eeuwen prediken de Christelijke kerken de Christelijke leer. Deze leer heeft in ons volk diep wortel geschoten. De overgroote massa van het Nederlandsche volk wil bewust een Christelijk volk zijn, dat zijn Christendom ook in daden omzet. Maar indien men om zich heen ziet, kan men toch bezwaarlijk volhouden, dat wij in een Christelijke maatschappij leven. En dat, niettegenstaande de overgroote meerderheid van ons volk gaarne zijn idealen in werkelijkheid omgezet zou zien. De diepste en beste verlangens van ons volk worden aldus door het politieke stelsel tot machteloosheid gedoemd. Waar is in ons volk de eensgezindheid van handelen, om de groote maatschappelijke nooden te overwinnen? Moet het nog langer zoo doorgaan, dat een derde gedeelte van ons volk werkloos is en van onvoldoende ondersteuning moet leven? Wat moet er worden van de jonge menschen, voor wie werkloosheid de eenige normale toestand dreigt te worden? Is het dan niet de uiterste tijd om te komen tot DADEN, inplaats van nog langer met verouderde politieke leuzen te schermen? Is het niet de uiterste tijd, om te komen tot eenheid ïn- plaats van verdeeldheid? Is het dan geen misdaad tegen ons volksbestaan, als partijen steeds maar doorgaan, den nadruk te leggen op wat ons Nederlanders verdeelt inplaats van op wat ons VeNong8taltijd wordt een redelijk bestaan van duizenden onmogelijk gemaakt door de overheerschende liberale opvattingen betreffende de productie. In de 19de eeuw is het zgn. kapitalisme ontstaan, d.w.z. een toestand, waarin de productiemiddelen het eigendom zijn van of verpand zijn aan anderen dan de eigenlij e produceerenden, die zich voor het gebruik dier middelen ot voor het leenen van het bedrijfskapitaal een vergoeding (zoo hoog mogelijk) laten betalen. De eigenaars van die productiemiddelen of de geldschieter hebben daardoor natuurlijk een grooten invloed. Nu dient natuurlijk de voortbrenging in de allereerst plaats ten dienste te staan der gemeenschap, dat wil zegden, dat zij gericht behoort te zijn op het dekken der behoeften van het geheele volk. De eigenaars der productiemiddelen en vooral de geldschieters hebben echter geen belang bij een voortbrenging, die op de behoeften ziening is gericht, maar bij een zoo hoog mogel^e vergoeding, in den vorm van rente, voor zichzelf. Zij laten zich niet leiden door de vraag, of de voortbrenging van bepaalde goederen een sociaal belang is, maar °| er ™°. henzelf voldoende „aan" zit: of dus een bepaald bednj zgn. „rendabel" is. .... Dit is de grondoorzaak van de meeste maatschappelijke misstanden op economisch gebied: het overheerschen van het bijzondere belang boven het algemeen belang. Hiertegen ging de strijd zoowel van de marxistische S.D. . a s 00 verschillende vakbonden van confessioneelen aard Deze Itri d is door de arbeiders verloren: ook in Nederland heerscht het liberale kapitalisme nog onveranderd. Wel zijn in den loop der jaren voor de arbeiders g verbeteringen verworven. Deze zijn echter grootendeels het gevolg geweest van nieuwe uitvindingen. Tegenwoordig heeft ook op het platteland vrijwel elke arbeider electrisch licht, waarvan de rijkste man ter wereld een zeventig jaar geleden nauwelijks droomde. Tegenwoordig beschikken wij over tal van dingen, die nog niet eens zoo heel lang geleden óf niet bestonden óf een groote luxe waren. Tengevolge van die nieuwe uitvindingen is dus het levenspeil der arbeiders gestegen. Het is gestegen tegelijk met het levenspeil van het geheele volk. De laatste jaren is echter het levenspeil van ons volk tengevolge van het onjuiste stelsel van voortbrenging, dat vastliep, sterk gedaald, en het zijn juist de arbeiders, die daaronder het meest hebben geleden. Stuk voor stuk zijn de verbeteringen, die een vorig geslacht met harden strijd wist te veroveren, te loor gegaan of sterk bedreigd. Op het oogenblik is de kapitalistische productiewijze vastgeloopen, maar de macht van het kapitaal is even groot als te voren. Die macht van het kapitaal is zeer groot. Het is een macht, die ten kwade maar ook ten goede kan worden gebruikt. Vernietigen kan men het onjuist gebruik van het kapitaal, maar niet het kapitaal zelf. Dat is in elke maatschappij noodig. Het gaat er dus om, dat het kapitaal voortaan ten goede zal worden aangewend, dus ten behoeve van een voortbrenging, die er op gericht is, te voorzien in de behoeften van ons geheele volk, en niet op het behalen van persoonlijk voordeel voor de kapitaalbezitters, dus niet op rentabiliteit. Om dat te kunnen bereiken, is een macht boven het kapitaal noodig; een macht, waaraan de kapitaalbezitters ondergeschikt zijn en die hen zoo noodig kan dwingen, verkeerd gebruik na te laten. Die macht kan alleen de staatsmacht zijn. De staat is de organisatie van het geheele volk, waarvan elkeen, zoowel arbeider als kapitaalbezitter, één onderdeel uitmaakt. Er dient dus in de eerste plaats een sterke staat te zijn. Maar een staat kan nooit sterk zijn, indien hij inwendig verdeeld is. En dat is een staat, waarin zooals in Nederland, J3 partijen elkaar bij de stembus bestrijden. In Nederland zijn zooveel partijen en richtingen, dat men het geheele volk er door uit het oog verliest. Indien alle werkkracht, die verspild wordt in den partijstrijd, eens eendrachtig op een gemeenschappelijk doel: het welzijn van ons geheele volk, kon worden gericht, wat zou er dan niet tot stand gebracht kunnen worden! In de eerste plaats zal, om tot de dringend noodige verbeteringen te kunnen komen, dus al een sterke staat noodig zijn, die niet op partijstrijd berust. Een dergelijke staat, die een eensgezind volk omsluit, kan volksgenooten, die niet willen meewerken tot aller belang, al lijken zij thans nog zoo machtig, tot de orde roepen. Deze staat zal, om sterk te kunnen zijn, niet op politiek moeten worden gegrond, maar op arbeid. In de plaats van vertegenwoordigende lichamen, waarin de leiders der partijpolitiek hun leuzen verkondigen en hun ondeskundigheid en onmacht tot daden aan den dag leggen, zullen andere lichamen moeten komen. Lichamen, waarin de verschillende takken van bedrijf vertegenwoordigd zijn; die dus op de vak- en bedrijfsorganisaties zijn opgebouwd. Daarin zullen diegenen zitting moeten hebben, die met hun vak of bedrijf door en door bekend zijn; die daarin reeds getoond hebben wat te presteeren en bereid zijn hun kennis en ervaring in dienst te stellen van het geheele v°lk. De vakvereenigingen zullen dus geheel onpolitiek moeten zijn. Er zullen ook niet tal van vakorganisaties mogen zijn, die elkaar in de wielen rijden, maar allen, die in een zelfde beroep of bedrijf werkzaam zijn en dus dezelfde belangen hebben, zullen in één organisatie moeten worden samengevat. Daardoor wordt het onmogelijk, dat door onderkruiping allerlei maatregelen gesaboteerd worden. Maar van veel meer belang is nog, dat er niet alleen een sterke staat is, maar vooral ook een sterk volk. Een volk, dat door een geest van onderling vertrouwen en hartelijke samenwerking bezield is; dat zijn oude geschillen weet te vergeten. Daartoe zullen practisch alleen de jongeren uit ons volk in staat zijn, die nog niet in de oude ruzies zijn vastgeloopen; die de dingen nog kunnen zien zonder een politieke bril, en die over de noodzakelijke geestdrift en offervaardigheid beschikken, om dit groote werk ter hand te nemen; niet in de eerste plaats om hun eigen toekomst te verzekeren, maar om duurzaam werk te verrichten, waarvan hun kinderen en kleinkinderen nog de vruchten zullen plukken. ONDER DEZE OMSTANDIGHEDEN BIEDT SLECHTS HET NATIONAAL-SOCIALISME UITKOMST. Het nationaal-socialisme toch staat principieel tegenover het liberale kapitalisme zoowel als tegenover het marxisme. Het ziet deze beiden trouwens als loten van denzelfden stam: het egoistische vrijheidsbeginsel en het individualisme, dat door de Fransche revolutie in de wereld is gebracht. Marxisme zoowel als liberalisme zijn materialistisch; beiden zien in den mensch slechts een arbeidsdier en in den arbeid slechts een koopwaar; hun onderlinge strijd gaat enkel over den koopprijs. Daartegenover stelt het nationaal-socialisme, dat de arbeider in de eerste plaats een mensch is; dat de productie dient om aan alle volksgenooten door onderlinge samenwerking een menschwaardig bestaan te verschaffen, niet ter verrijking van enkelen; en dat het in de tegenwoordige omstandigheden, nu de productiemogelijkheden zoo uitgebreid zijn, mogelijk is en mogelijk moet zijn, om elkeen aan een behoorlijk bestaan te helpen. Hoe wij daarin zullen slagen, is een practische kwestie, die door de meest bekwamen van ons volk dient te worden opgelost. Daarvoor is niet één middel aan te wijzen, maar zullen tal van maatregelen moeten worden genomen. Dit doel moet echter bereikt worden, het koste wat het wil. Alle "hinderpalen moeten daarbij uit den weg worden geruimd; wie daartoe niet wil meewerken, moet desnoods worden gedwongen om mee te helpen, maar het doel moet en zal bereikt worden. Want wij zijn van ouds een Christelijk volk en wij willen dat blijven. Maar wij willen Christenen, niet slechts met het woord, maar in de eerste plaats metterdaad zijn. Wij willen het onchristelijke liberalisme doen verdwijnen en vervangen door een maatschappij op Christelijken grondslag, volgens Christelijke beginselen sociaal en economisch opgebouwd, zonder daarbij te vervallen in de dwalingen van het onchristelijke, ja anti-christelijke marxisme van S.D.A.P. en N.V.V. Wij zien ons volk thans nog als een ordelooze massa van onderling verdeelde, elkaar bestrijdende klassen, groepen en partijen, en wij begrijpen, dat in een dergelijke bende, die een bespotting is van wat 'een volk behoorde te zijn, geen oplossing van groote vraagstukken en geen welvaart voor allen mogelijk is. Daarom stellen wij ons ten doel, allereerst deze vechtende bende tot een eensgezind, een~ drachtig samenwerkend volk om te vormen, waarbij wij de ongeneeslijke ruziemakers en ophitsers zullen moeten beletten, hun verderfelijk bedrijf nog langer uit te oefenen. Het kwaad, door het liberalisme in de achter ons liggende jaren gesticht, waardoor een groot gedeelte onzer volksgenooten tot proletariërs gemaakt is, moeten wij ongedaan maken. Het kwaad, door het marxisme gedaan, dat zijn heil ziet in een zoo groot mogelijk aantal proletaners met zoo gemeen en materialistisch mogelijke geestesgestel heid, moeten wij eveneens ongedaan maken. Wij willen een onderling verdeelde, individualistische massa, zonder God of geloof, weder tot een organisch samengebundeld, eensgezind en Christelijk volk maken. Den arbeider willen wij weder tot volwaardigen volksgenoot in onze nieuwe volksgemeenschap maken; wij willen den proletariër ontproletariseeren. Wij willen hem niet slechts lotsverbetering brengen, wij willen hem niet enkel een menschw aardig bestaan en vooral bestaanszekerheid geven, maar hem zijn plaats in het volksgeheel hergeven. Ons ideaal is een volksgemeenschap, waar ieders plaats niet bepaald wordt door bezit, maar door verdienste. Niet wat iemand doet, maar hoe hij zijn taak in de maatschappij verricht, moet den doorslag geven. Arbeid, niet als loonslaaf voor een meester, maar als volksgenoot temidden van volksgenooten, in samenwerking volbracht voor het gezamenlijk levensonderhoud; arbeid als vervulling van den natuurlijken aandrang van den mensch om iets tot stand te brengen, iets te scheppen en de wereld beter en mooier aan onze nakomelingen na te laten; arbeid niet als plicht, maar als levensvervulling, zoo moet het worden. Arbeids plicht voor ieder; recht op arbeid en een behoorlijk bestaan voor ieder. En daarnaast de mogelijkheid voor eiken volksgenoot om te deelen in alles wat het leven schoon en van waarde maakt: Godsdienstig leven, waarachtige kunst zonder moderne vuiligheid, natuurschoon en gezonde ontspanning en lichaamsoefening. Maar het allerbeste, wat het nationaal-socialisme hoopt te verwezenlijken, is het verdwijnen van de tegenwoordige standstegenstellingen, de hatelijke afzondering in maatschappelijke kasten en klieken. Inplaats daarvan willen wij kameraadschap tusschen de volksgenooten aankweeken, de kameraadschap van mannen, die met verschillende taak samenwerken voor een groot gemeenschappelijk doel: het welzijn van ons volk. Niet een broederschap in theorie, zooals tot nu toe door velen is gepredikt, maar de kameraadschap, die ontstaat uit de daad, uit het gezamenlijk lijden en strijden voor ééi^ ideaal. Het is ook daarom, dat wij het zwarte hemd dragen. Het zwarte hemd is onze uniform, waarin wij ons allen kameraden voelen, het is het uiterlijk symbool onzer innerlijke eensgezindheid. Het is daarom duidelijk, dat men 'bij ons geen groot program van eischen of beloften moet zoeken. Beloften doet, wie een ander voor zich wil innemen en aan zich binden. Maar wij willen niemand in onze gelederen hebben, die niet vrijwillig en van ganscher harte komt om mee te werken. Wij hebben mannen noodig, die niet komen om iets te halen, maar die iets willen brengen: toewijding, op- offeringsgezindheid, kameraadschappelijkheid; vertrouwen in elkaar; zelfrespect en trouw. Wij hebben mannen noodig uit één stuk, in wie nog de oude degelijke Nederlandsche aard leeft. En eischen doen wij heelemaal niet. Wie eischt, voelt zich verongelijkt door een meester. Wie eischt, is slaaf. Maar wij voelen ons vrije Nederlanders, die met Gods hulp door discipline en eensgezindheid, door aanpakken, ook de stormen van dezen tijd 'hopen te boven te komen. Wij willen breken met al wat verkeerd en onchristelijk is in onze samenleving, en die hervormen naar Nederlandschen aard in Christelijken zin. Wat de arbeider daarbij wint, is niet enkel van materieelen aard, maar vooral van zedelijken en geestelijken aard. Hij wint een nieuw levensideaal: het "bewustzijn te werken niet enkel voor zichzelf, zijn gezin, zijn bedrijf, maar voor zijn Volk. Hij wint het besef, dat hij een schakel is in den keten der geslachten, die elkaar op Nederlandschen 'bodem hdbben opgevolgd. Immers de mensch, het individu verdwijnt, maar wat blijft is het Nederlandsche Volk op Nederlandschen bodem. Een volk is, naar het woord van een groot Nederlander, niet „een hoop zielen op een stuk grond", maar een historisch gegroeide organische eenheid, zooals een gezin, een familie, een organische eenheid is. Ons voorgeslacht heeft den Nederlandschen bodem bewoond en voor ons bewoonbaar gemaakt in eeu^enlangen arbeid. Nederland is voor ons niet zoo maar een land, het is ons Vaderland. Wat dat zeggen wil, voelt ieder, die wel eens geruimen tijd in het buitenland heeft vertoefd. Wie uit het buitenland in Nederland terugkeert, keert als het ware in het ouderlijk huis terug. Hij voelt, dat hij dit land lief heeft; dat andere landen nog zooveel natuurschoon mogen geven, maar dat er niets gaat boven het eigen land. Ons land, ons eigen land. Overal elders zijn wij vreemden, gasten hoogstens; hier zijn wij thuis, hier zijn wij onder ons. Dat zien tegenwoordig zelfs marxisten in. Schreef niet onlangs nog de sociaal-democratische oud-wethouder van Amsterdam E. Boekman in „De Sociaal-Democraat" van 20 Januari 1934: „De nationale gedachte is een reëel, levend feit. Zij is niet een uitvindsel, niet gebonden aan maatschappelijke vormen en evenmin een voorrecht voor of een nadeel van een bepaalde klasse. Dat de nationale gedachte kan worden misbruikt voor slechte doeleinden.... doet aan haar waarde niets af". Hij haalt ook nog een uiting van den marxistischen schrijver dr. van Ravesteyn, „uit zijn meest marxistischen tijd", n.1. 1907, aan, die schreef, dat „het vaderland wel degelijk ook voor de arbeiders, ja juist voor de arbeiders, veel meer is dan een leeg woord, dat het integendeel de onontbeerlijke schaal is, die het socialisme moet omvatten". Daarom zijn wij dan ook nationaal-socialist. Duizend banden des bloeds verbinden ons met allen, die ons omringen. Ieder mensch heeft twee ouders, vier grootouders, acht overgrootouders en zoo door. De meesten van ons hebben hoogstens hun grootouders gekend. Wij weten veelal niet precies, hoe onze verdere verwantschap is. Wellicht is onze buurman in den trein familie van ons. Maar indien wij even nadenken, begrijpen wij, dat wij Nederlanders allen min of meer familie van elkaar moeten zijn, ongeacht rang of stand of woonplaats. Feitelijk vormen wij met elkaar als volk één groote familie, door tallooze onzichtbare banden bijeengehouden. Het is dan ook geen wonder, dat wanneer wij in het buitenland verkeeren, buitenlanders ons en wij elkaar terstond als Nederlanders herkennen. Is het dan niet voor de hand liggend, uit deze feiten de gevolgtrekking te maken, dat wij bij-een hooren en bestemd zijn om samen te werken in ons aller belang? Eén volk naar den 'bloede vormen wij; één gemeenschappelijk land bewonen wij, door onze gemeenschappelijke voorvaderen ontgonnen, in cultuur gebracht en tegen de zee en tegen buitenlandsche aanvallen verdedigd. Eén gemeenschappelijke geschiedenis verbindt ons, een strijd om volksbestaan en Nederlandsche cultuur. Zullen wij dan niet nationaal zijn? In den loop der laatste eeuwen is met het verbeterd verkeer op allerlei gebied vreemd cultuurgoed bij ons binnengedrongen. Groot is de invloed geweest van de Fransche revolutie, die allerlei aan ons volk vreemde gedachten heeft binnengebracht, die het liberalisme met zijn knechting van de massa des volks onder het juk van het grootkapitaal heeft mogelijk gemaakt. Uit Frankrijk en Engeland is ook het parlementaire stelsel ingevoerd, met zijn partijstrijd en politieke verwording, waardoor de Staat machteloos gemaakt werd en het grootkapitaal vrij spel kreeg. In ons recht zijn vreemde invloeden doorgedrongen, uit Frankrijk alweer, waardoor de economisch-zwakken machteloos werden, in strijd met het rechtsgevoel van ons volk. Vreemde leerstellingen als het marxisme werkten verwoestend in ons land en zetten de volksgenooten tegen elkaar op ten bate van politieke bonzen. Wij hadden veel van onze tegenwoordige ellende kunnen verhoeden, indien wij trouw waren gebleven aan onzen eigen volksaard, aan onze eigen cultuur en onze Christelijke 'beginselen. Maar het is nog niet te laat. Wij kunnen het onkruid wieden en onzen Nederlandschen tuin opnieuw in orde maken. Wij zien, dat ook in andere landen reeds de bezinning is teruggekomen. Andere volken zijn ons voorgegaan. Wij willen niets klakkeloos van hen overnemen. Zij hebben hun eigen volksaard en hun eigen ontwikkeling en geschiedenis achter zich. Sommige dezer volken zijn aan het onze nauw verwant, andere zijn ons zeer vreemd. Dat doet er ook niet toe. Waarin wij hen willen navolgen is niet in den vorm, maar in het wezen der zaak. Dat wezen is: bezinning op het eigene. Ook wij willen niet langer een internationalistisch misbaksel zijn; wij begeeren wederom te zijn een Volk, met eigen cultuur en eigen aard; door afstamming en geschiedenis nauw aaneengesmeed; samen levend en arbeidend in kameraadschap tot aller heil. Van onze voorouders hebben wij een erfenis ontvangen, die wij op onze beurt aan ons nageslacht moeten doorgeven. Aan ons de taak, te zorgen, dat ons nageslacht een gezond, welvarend, gelukkig en bovenal een Christelijk Volk kan zijn. 325 DE TOEKOMST ....... VAN DEN ARBEIDER het resultaat van den politieken partijstrijd voor den nederlandschen arbeider DOOR Mr. h. reydon |_fï V ' J?l. nationaal socialistische uitgeverij , -.«4.A.S.U.) UTRECHT DIR. R. VAN HOUTEN geen rekening. De arbeider drager der cultuur - de bourgeoisie decadent en rot; zoo eischt het de onwaarachtige ophitsingstactiek der marxisten. Zoo vleien zij hun kiezers. Is het juist, dat de S.D.A.P. de arbeiderspartij is? Volstrekt niet! Om te beginnen is het al onjuist, om van de b.D.A.i. als de arbeiderspartij te spreken, in tegenstelling tot andere partijen. De arbeiders zijn volstrekt niet allen georganiseerd in de S.D.A.P. en evenmin zijn het alleen arbeiders, die de S.D.A.P. haar stemmen bezorgen bij de verkiezingen. Duizenden, tienduizenden, ja honderdduizenden arbeiders staan buiten en tegenover de S.D.A.P. Zij zijn anti-revolutionnair, lid der R.K. Staatspartij, Christelijk-Histonsch of behooren tot een der kleinere partijen. Althans deze drie groote partijen hebben evenzeer het recht, zich arbeiderspartijen te noemen, omdat ook zij arbeiders onder hun trouwste leden en kiezers tellen. Waar zouden zij anders hun honderdduizenden stemmen vandaan halen bij de verkiezingen, dan uit de arbeidende bevolking van ons land? Maar evenzeer is het onjuist, om te meenen dat weliswaar ook andere partijen arbeiders onder hun leuen en kiezers tellen, maar dat de S.D.A.P. het voorrecht heeft, uitsluitend arbeiders als leden en kiezers te hebben. Ook dit is volkomen onjuist. Van de leden en kiezers der S.D.A.P. behoort een zeer groot gedeelte tot wat de S.D.A.P., als het buiten haar gelederen staanden betreft minachtend ,bo r eeois" noemt. Tallooze ambtenaren, kleine zakenlieden en neringdoenden, beambten, die een zeer „burgerlijke welvaart genieten, onderwijzers en andere volslagen „burgerlijke menten maken deel uit van de S.D.A.P. De opvattingen van deze S.D.A.P.-ers zijn volstrekt niet „proletarisch in de zin dien men uit marxistisch oogpunt aan dat woord hecht. Zij' zijn volstrekt niet vies van 'bezit; hun bezwaar tegen deze maatschappij is eerder, dat er menschen z,jn die meer bezitten dan zij, dan dat er menschen zijn, die minder tCHTls deze burgerlijke groep, deze klein-burgelijke groep, om in marxistische termen te spreken, die in de S.D.A.1. ting van den staat, de parlementaire democratie, hadden zij daarvoor de hulp der politieke partijen noodig. Door hun stemmen konden zij de partijen aan zetels helpen, die door hun vrijgestelden konden worden bezet. Omgekeerd kon de partij voor het uitbreiden van het kiesrecht werken, waardoor zij kans op meer arbeiderskiezers en dus op meer zetels kreeg. Vandaar de strijd voor het algemeen kiesrecht. Nu is het algemeen kiesrecht er; de partijen hebben zooveel stemmen en zetels als zij ooit bij mogelijkheid kunnen krijgen. Voor hen is er niets meer te halen. Maar voor de arbeiders is er nog veel te doen! De arbeiders blijven op hun partij stemmen, omdat zij kans hebben anders achteruit te gaan in invloed. De vrijgestelden zijn er op gesteld hun plaats in de Kamer ot in den Raad te houden, die hun persoonlijk aanzien en voordeel verschaft. Zij moeten dus zorgen, dat de politieke partij hen handhaaft op de lijst. Daarom dienen zij eerst de partij en daarna de vakbelangen. Maar de arbeider is niet georganiseerd terwille van de partijpolitiek, maar ter wille van zijn vakbelang. De partijpolitiek heeft daarmee maar heel weinig te maken. Of men katholiek of protestant is, of een andere wereldbeschouwing is toegedaan, is voor vele practische zaken van weinig belang. De arbeider heeft in de eerste plaats aAeid noodig voor zijn levensonderhoud. Hij wenscht zeer terecht in goede sociale verhoudingen te leven, hij verlangt een redelijke bestaanszekerheid. Voor al deze dingen is het noodig, dat hij georganiseerd is, dat hij met beroepsgenooten samenwerkt. Een katholieke en een protestantsche landarbeider zijn beiden landarbeiders; zij he ben als zoodanig dezelfde belangen. Een katholiek ^arbeider en een katholiek fabrieksarbeider daarentegen, he ben een geheel verschillend beroep en verschillende belangen. Het is dus logischer de landarbeiders van alle geiooven in één organisatie samen te brengen, dan hen in -verschillende bonden te organiseeren en dan maar at te wachten, of er tusschen die bonden en hun besturen mis-