NIEUWE SERIE No. KAMERAADSCHAPS¬ HUWELIJK Pro: W. WIJNAENDTS FRANCKEN- DYSERINCKl Contra: Dr. P. H. RITTER Jr. HOLLAN Dl A-DRUKKER IJ N. V. 5-a a'M- r ■ 12 OCI. 1933 KAMERAADSCHAPSHUWELIJK Pro: W. WIJNAENDTS FRANCKEN - DYSERINCK Contra: Dr. P. H. RITTER Jr. PRO EN CONTRA NIEUWE SERIE No. 7 HOLLANDIA-DRUKKERIJ N. V. - BAARN 1933 Niet voordat de geest is gezuiverd van de tweelingkwalen van preutschheid en grofheid, is een moreele hervorming mogelijk op het gebied van denken en handelen, dat beheerscht wordt door de geslachtsdrift. WALTER M. GALLICHAN. Het kan dus niet gaan om afschaffing van het huwelijk, het kan slechts om een hervorming ervan gaan, wanneer we vaststellen dat de huidige vormen niet meer aan de eischen van onzen tijd beantwoorden ... WILHELM STEKEL. ... Een vroeg huwelijk. Een huwelijk, dat wellicht zoo lang kinderloos moet blijven totdat de gemeenschappelijke arbeid van man en vrouw de opvoeding van kinderen mogelijk maakt. *) Een huwelijk, voor hetwelk bij kinderloosheid de overeenstemming der echtgenooten tot scheiding voldoende zal zijn. HELENE STÖCKER. 1904 Het kameraadschapshuwelijk is het voorstel van een verstandig conservatief. BERTRAND RUSSELL. Het „pro" dezer brochure geeft een nieuwe levensrichting, die reeds langer dan een halve eeuw geleden op essentieele punten door enkele echtparen was ingeslagen. Voor bijna dertig jaar werd zij door de „geboren feministe" zooals ze zichzelf noemt, dr. Stöcker in haar Prostitutie en Onthouding besproken. -1) Verg. v. d. Hoop, Sexualiteit en Zieleleven: „Want het kan mijns inziens voor ernstige jonge menschen toch van groot voordeel zijn voor de ontwikkeling van hun onderlinge verhouding om een huwelijk niet langer uit te stellen, ook al voelen zij zich economisch en psychisch nog niet geheel in staat om kinderen op te voeden. Dit behoeft geen lichtzinnigheid of gemakzucht te beteekenen en mag dus niet zonder meer als zoodanig worden uitgelegd." Het kameraadschapshuwelijk houdt in: volstrekte gelijkgerechtigdheid op ieder gebied, economische opbouw door beide partijen, kinderloosheid in de eerste jaren, verbreking van den wettelijken huwelijksband met onderling goedvinden in geval van kinderloosheid zonder veel rechterlijken omslag en met minimum kosten. Het kan ook inhouden inperking van de primitieve jaloezie. Dit is echter geen essentieel punt, omdat het absoluut geslaagde kameraadschapshuwelijk van zelf monogaam zal blijven. Niemand behoeft zich te verwonderen dat geen enkele nieuwe gedachte in de navolgende bladzijden is aan te treffen. Er valt over het toekomsthuwelijk weinig nieuws meer te vertellen. Voor de(n) lezer (es) is het echter van belang een overzicht te hebben, waaruit duidelijk blijkt, hoevelen over deze kwestie reeds tot een conclusie zijn gekomen, die zij van uit zijn of haar specialen gezichtshoek hebben belicht en verdedigd. Maar noch de bioloog of de socioloog, noch de medicus of de jurist, noch de psycholoog of de paedagoog, misschien zelfs niet de knapste volgelingen van Freud of Adler hebben elk voor zich alle facetten van dit diepingrijpend vraagstuk tot hun recht weten te brengen. Nog daargelaten dat sommige auteurs af en toe een eigen stokpaardje bestijgen, en dit — men vergeve mij het wonderlijke beeld — soms met hen op hol slaat.1) In de navolgende bladzijden vindt men vóór alles verschillende zoeklichten uit de omvangrijke litteratuur, die door auteurs van zeer uiteenloopende levensbeschouwing op het onderwerp zijn geworpen. Dat ik daarbij m'n eigen meening, voor zoover ik die heb vermogen te vormen, niet onder stoelen of banken steek, zal voldoende blijken. Zeer uitgebreid is de litteratuur over de zich-wijzigende-huwelijks-moraal, het tegenwoordige en het toekomsthuwelijk. Hier wordt slechts gegeven wat op het kameraadschapshuwelijk betrekking heeft. Vier kwesties moeten daarbij onder het oog worden gezien: 1) Daaraan ontkomt zelfs Forel niet, die o.a. zegt dat het huwelijk der toekomst menschen vooronderstelt, die zijn grootgebracht zonder alcohol en andere narcotische middelen. Bij al de groote kennis van het onderwerp, bleek Forel's blik ook wel iets te beperkt, toen hij, in zijn overigens voortreffelijke beschouwing over en afkeer van het geldhuwelijk, nog in 1907 beweerde dat „een beschaafd doch niet gefortuneerd man, die b.v. om de prostitutie of welke andere onzedelijkheid ook te ontgaan, als student zou willen huwen en wellicht met zijn vrouw op een kamer en zonder verder vertoon leven, bezwaarlijk een beschaafd meisje zou vinden, dat daartoe genegen is". Gelukkig dat, toen hij dit schreef, er al pioniers in die richting bestonden. Moederschap en moederideologie. De economische positie der gehuwde vrouw. Het recht der vrouw op sexualiteit en erotiek. De houding van de jeugd onzer dagen. Overigens meen ik, dat er in de naaste toekomst niet één soort huwelijk zal wezen zooals dit thans in schijn voor alle kringen bestaat. Maar dat er zich langzamerhand verschillende erkende vormen van zullen ontwikkelen, die van elkaar afwijken naarmate van de mindere of meerdere gedifferentiëerdheid van hen, die het huwelijk samen aangaan.1) Er is tot nu toe nauwelijks één enkel ernstig auteur te vinden, die niet grif erkent dat een geslaagde vereeniging voor het leven het gelukkigste is wat aan man of vrouw beschoren kan zijn en in wiens werk niet een eerlijk streven naar beter aan zijn hervormingspoging ten grondslag ligt. De vraag is slechts langs welken weg de verbetering te bereiken valt. Vandaar de onbehoorlijke onzin, dat bestrijders vanuit hun kerkelijke bekrompenheid over „beestenmoraal" e.d. durven schrijven, met volledige miskenning van het ideëele, dat alle auteurs zonder uitzondering bezield heeft. En met miskenning van het redelooze dier dat, als de hoogere apen en enkele anderen, wèl degelijk streng monogaam leeft! (Forel). Natuurlijk, men kan principieel op enkele punten in opvatting verschillen. Wanneer Urbantschitsch in zijn betoog eischt, dat iedere man en vrouw een jaar zullen samenleven eer het (burgerlijk of kerkelijk) huwelijk voltrokken worden mag, zelfs een wet ontwerpt, waarbij alle verantwoordelijkheid voor het kinderloos-blijven- 1) Best mogelijk dat op den zeer langen duur daaruit ten slotte weer één, voor allen aanvaardbare, vorm zal opgroeien. Op dit standpunt staat een jonge Engelsche schrijfster, Vera Brittain. Zij behoort, zooals zoovele vooruitstrevende auteurs, die zich met de huwelijksmoraal bezig houden, tot de leden der „Weltliga für Sexualreform". Toen ik haar in een Londensche buitenwijk bezocht, was ze moeder van een aardigen jongen van drie jaar en in verwachting van haar tweede kindje. Haar „Halcyon, or the future of monogamy" is amusant en leerzaam. Dit essay „speelt" in het jaar 2030. Door tal van verstandige maatregelen — de eerste de Sexualinstruction Act van 1948, daarna het opnemen van het proefhuwelijk in de wet van 1969 en 1973 — wordt de menschheid eindelijk rijp voor de monogamie. Thans voelt zij zich daarin nog als een kind in een sleepjapon. Onverbiddelijk gevolg: struikelen en vallen en soms onherstelbare ellende. Het is géén concessie geweest aan de publieke opinie, dat mrs. Brittain ten slotte het monogame huwelijk weer doet triomfeeren. Want dit was alleen maar „too grown up" voor de meesten, en er is geen reden om aan te nemen dat de menschheid in z'n groei zal blijven steken. gedurende-dat-jaar op de vrouw wordt afgewenteld, dan zal hij maar héél weinigen1) aan zijn zijde vinden. Niemand mag echter vergeten dat ook Urbantschitsch z'n hervorming predikt om de ellende die hij op z'n spreekuur als psychiater meemaakte en die hem met „deernis" vervult. In „het zwarte boek van het huwelijk" — dat vóór Lindsey's meer geruchtmakende werken het licht zag — gaat ook hij uit van de stelling: geen probleem schreeuwt zoo om oplossing als dat van het huwelijk. Ook hij besluit z'n boekje met de woorden, die ieder hem kan nazeggen: „Het motto voor ieder huwelijk is meer goedheid, meer liefde, meer begrip". Aan dat laatste is de menschheid — enkele in intuïtiebevoorrechten uitgezonderd — pas sinds heel kort toe. Nagenoeg alle schrijvers over betere huwelijksmoraal staan op het feministisch standpunt, d.w.z. zij stellen als voorwaarde voor het goede huwelijk de gelijkgerechtigdheid van de beide echtgenooten. Met een enkele uitzondering (b.v. Johannes Müller) zijn allen voorstanders van het bewuste ouderschap, de geboorteregeling. Een aantal acht de economische zelfstandigheid der gehuwde vrouw een conditio sine qua non. ★ * ★ Het was omstreeks 1860. Het aanzoek van een jongen man was afgewezen door het jonge meisje, dat hem graag mocht lijden, maar in haar rustig provinciedorpje volmaakt tevreden was. Nog gaf in een groot gezin het huishouden, met z'n inmaak en slacht en het naaien van de uitzetten voor de oudsten, allen dochters de handen vol werk. Muziekleeraren en gouvernantes zorgden voor de opleiding: de ontwikkelde, ernstige ouders voor het geestelijk leven. Zelfs was er werk voor de dochters, die dat wenschten, werk dat gehonoréérd werd. Want de Vader was z'n tijd verre vooruit. Tien jaar later kwam de jonge Man, die z'n ideaal was trouw *) Onder de sexologen ken ik als zoodanig slechts Edith Havelock Ellis, die op een teere wijze het noviciaatshuwelijk wenscht, dat de beide aanstaande echtgenooten-voor-de-wet in het huis van een der ouders moeten doorleven, of in een gemeenschapshuis, waar tevens sociaal werk wordt verricht. Men neemt den sluier niet aan zonder een proeftijd, men aanvaarde daarzonder ook niet de blijvende levensgemeenschap. Ik ben het er voor jonge menschen niet mee eens. Maar eer men er den staf over breekt, geve men zich rekenschap dat een huwelijk als dat van de Brownings — nog steeds door menschen van de meest uiteenloopende levensbeschouwing als voorbeeld aangehaald — begonnen is met het programma dat hij het een winter met haar „probeeren" moet. En als hij haar moe wordt zal ze haar muilezel nemen en naar Griekenland galoppeeren. gebleven terug.1) Hij was even arm als voorheen, te arm om een gezin te stichten. Nog sliepen de zinnen der jonge Vrouw. Zoo kon zij, zonder zich geweld aan te doen, aanvaarden wat haar geboden kon worden „een verbond voor hoofd en hart". Als vrienden zouden ze voorloopig leven, samen zouden ze arbeiden. Kameraadschapshuwelijk eener heengegane generatie. Maar werk, belangrijk economisch werk voor de gehuwde, niet voor een vak of beroep opgeleide, alleen algemeen-ontwikkelde vrouw was in de zeventiger jaren niet makkelijk te vinden! Een brief ligt voor me, van haar aan hem, dien men mij heeft afgestaan. Want zonder documents humains, alleen met veel litteratuur-over-het-onderwerp, is de kwestie van het zich vormende huwelijk niet te benaderen. Laat mij letterlijk uit het vergeelde papier mogen citeeren: ,,ik wil eens zien of ik met minder gevoel van mijne eenzaamheid naar bed kan gaan als ik eerst nog eens een praatje op papier met u houd. Den geheelen dag sprak ik niemand dan Antje2) en niettegenstaande ik den geheelen dag wat je zoo noemt, goed besteed heb, wil één gedachte mij maar niet uit den zin, dat eene vrouw zonder buitengewone talenten toch dadelijk een onbeduidend bestaan heeft, zoodra ze geen personen om zich heen heeft aan wie zij zich wijdt. De Hemel beware mij in de toekomst voor zoo'n plantenleven! En toch, in welke richting zal ik mij dan moeten zien te ontwikkelen. Dat wil mij maar niet duidelijk worden, daar ik van nature zoo bitter weinig van „de menschen" houd. Het is niet lief van me, maar wat zal men tegen zulk eene kluizenaarsnatuur doen?"... In dezen laatsten zin zit dus bij voorbaat een afwijzing van het zich geven aan, wat we nu noemen, „sociaal" werk. Jaren later heb ik die vrouw echter óók op dat gebied ontmoet. De arbeid met en voor het scheppend werk van den echtgenoot bleef echter de liefste bezigheid. Economisch van beteekenis ook, zoogoed als in dien tijd de eigenlijke, nog omvangrijke huisvrouwentaak. Slechts enkele jaren was de man z'n sexualiteit tegen een zóó geliefde gade kunnen meester blijven en voor beiden was de eenige zoon, dien zij zich durfden veroorloven, een bron van groot menschelijk geluk. Niet meer op zijde geschoven waren sexualiteit en sterker opbloeiende erotiek. Maar men kende slechts de periodieke onthouding, die tegenwoordig zelfs van Roomsche zijde wordt aange- *) Een analoog geval van een Spanjaard deelt mrs. Gallichan mede in haar artikel in de English Review 1913. 2) Blijkbaar de dienstbode. prezen.1) Toen het echtpaar een paar jaar later voor het werk van den Man naar het buitenland vertrok, waren de wederzijdsche, natuurlijk dood-ouderwetsche moeders, die zich met alles bemoeiden, diep verontwaardigd en verontrust dat geen... luiermandbenoodigdheden werden ingepakt. De nuchtere mededeeling van zoon en schoonzoon in z'n vaktermen vervat: „we zetten geen schip meer op stapel", zal de oude dames wel hevig ontzet hebben! Zoo „zonder schade voor de moreele, physieke en psychische gezondheid der beide echtgenooten en voor de gaafheid van het huwelijk zelf" is „de periodieke onthouding" echter niet, omdat tal van vrouwen juist in de „veilige" dagen moeilijker reageeren. Dan kan verkoeling ontstaan. De gewenschte polariteit, de spanning wordt geschaad. Misschien blijft de vrouw zich toegewijd geven. Maar wie de hoogste erotiek gekend heeft, kan met toewijding alléén geen genoegen nemen. De fijnvoelende echtgenoot wil de extase niet alléén bereiken en „entsagt". Uiteraard was men zich een halve eeuw geleden van dat alles totaal niet bewust. Hoe gering was toen nog de kennis van het zieleleven. Geen wonder dus dat in dit kameraadschapshuwelijk de Man een groote prikkelbaarheid ontwikkelde en dat de Vrouw de psychische beschadiging realiseerde en in haar dagboek schreef: „Wij hebben tegenwoordig niet veel samenleving volgens mijne opvatting. We zijn beste huisgenooten, we leven in beste verstandhouding, maar er is geen behoefte aan samenleven, behalve van mijn kant en — van éénen kant kan het toch niet blijvend komen. Ik moet trachten langzamerhand vrede te krijgen met dezen lakonieken toestand". De moderne vrouw of man „tracht" in veel analoge gevallen niet langer. Hetzij omdat in bepaalde gevallen gevoeld wordt, dat het zenuwsloopende van liefdesverlangen niet langer te dragen is, juist als men de(n) partner liefheeft en tóch haar of zijn gemoedsleven wordt afgesloten door een tekort aan erotiek; öf eenvoudig uit oppervlakkig ongeduld, gemis van plichtsgevoel öf omdat „de derde" den levensweg kruist. Ook deze beiden hebben hun aanvechtingen gekend. Reeds 1) De Japansche methode Ogino-Knaus, waarover dr. J. M. J. Smulders schreef, waarbij hij in de naïeve dwaling verkeert dat de menschheid sinds 1930 er van in 't bezit gekomen is! Hij is daarmee een halve eeuw in kennis ten achter. Zijn bewering van de onschadelijkheid der methode, zal door de praktijk zelf in veel gevallen worden weerlegd. Zij kan daarom een nieuwe bron van mislukte huwelijken worden. Overigens ontkent dr. Max. Hodann in zijn „Geschlecht und Liebe" ten sterkste de betrouwbaarheid dezer methode. jaren vóór het aangehaalde dagboekblad geschreven werd. De Vrouw voor den jongen man, die met haar haar kunst deelde, de Man voor een geliefde leerlinge. Maar „de drang der zinnen" was niet van dien tijd. Toen, gold nog niet wat Van Mourik Broekman in zijn voortreffelijk boek „Erotiek en huwelijksleven" schrijft: „het kan haast niet anders of een intieme verhouding als vriendschap is, zal tusschen mannen en vrouwen leiden tot liefdesintimiteiten. Er is de polaire aantrekking werkzaam en niet te niet te doen. Men kan zich wel emancipeeren van conventioneele verhoudingen, maar niet van de natuur". Wederzijds waren de Man en de Vrouw weinig-conventioneel en ruim denkend genoeg om de groote geestelijke sympathie, die ieder voor zich voor een derde koesterde, te verdragen. Misschien kwam voor beiden het gedwongen vertrek naar een andere stad, net op 't juiste moment. Toen de zoon „hinausging in's feindliche Leben", was pas de helft van dit merkwaardig huwelijk voorbij. D.w.z. dat economisch gedacht de moedertaak was afgeloopen. Het echte gemoeds-samenleven kon evenwel pas weer opbloeien toen de Man zijn drukke maatschappelijke loopbaan afsloot en een sterk geestelijk contact vergoeden kon, wat aan erotiek ontbeerd had moeten worden. Maar zelfs al zouden deze menschen zich hebben laten gaan, dan ware onverbreekbaar geweest wat eenmaal als heilig voornemen tusschen hen was vastgelegd. „Menig echtgenoot vindt den weg tot zijn vrouw weer terug, menige vrouw veroorlooft zich tijdelijk een vrijheid, ze heeft berouw (of geen berouw), maar ze keert tot haar man terug, ze zorgt voor zijn huis, ze blijft de moeder zijner kinderen, ze bewaart den vrede van het huis...". Aldus de psycholoog Stekel. Die verderop terecht schrijft: „Is trouw een absolute voorwaarde voor de instandhouding van het huwelijk? Er zijn huwelijken, die uiteenvallen wanneer de band die ze bijeenhoudt op een enkele plaats losser wordt. Er zijn echter ook huwelijken, waarin de mooie woorden van Schnitzler tot waarheid worden: „Trouw is men, wanneer men tot het voorwerp zijner liefde steeds wederkeert". Er bestaat een klassiek voorbeeld: het huwelijk van Von Humboldt. !) Het werd vroeg gesloten, het duurde in onverminderd geluk zijn gansche leven. Mevrouw Von Humboldt schonk acht kinderen het levenslicht. Waren het allen kinderen van Von Humboldt? Het is de vraag, want beide echtgenooten gaven elkaar de volste vrijheid. Von Humboldt was vaak van zijn vrouw geschei- 1) Ontleend aan Stekel s: Het huwelijk van thans. den, hij was te zeer mensch om niet te weten, dat zij tijdens zijn afwezigheid ook menschelijke verlangens had. Dezelfde vrijheid kon hij zelf genieten, zonder gedwongen te zijn een geheim van zijn verhoudingen te maken. Toch duurde zijn liefde tot na haar dood. De briefwisseling tusschen dit zeldzame paar is ons behouden gebleven, ze geeft ons een klaar inzicht in de verhouding tusschen twee hoogstaande menschen, wien het onmogelijk was de vrijheid van den ander te beknotten. Hoe velen zijn in staat in deze hooge lucht te ademen? De meesten spelen liever komedie en houden het bij de fictie van monogame trouw, om niet de achting en de liefde van den partner te verliezen. (Stekel) De Von Humboldt's leefden nog vroeger dan de Man en Vrouw, die ik als „klassiek" voorbeeld van het kameraadschapshuwelijk meende te mogen aanvoeren. Toch gaven ook zij de allerbeste kameraadschap te zien, waarbij de leelijke jaloezie ontbrak, die een vorm is van onderdrukking en van verkeerd begrepen bezit. *•) ★ ★ * Kameraadschapshuwelijk van een volgende generatie, we kennen ze in ons land bij menigte. Dank zij wijlen Van Houten, die het eerst het nieuw-malthusianisme hier burgerrecht trachtte te verschaffen, hebben tal van jonge menschen reeds op 't einde van de vorige eeuw den band voor een leven kunnen sluiten, dat ze samen elk door vak- of beroepsarbeid economisch mogelijk maakten. Van hen zijn sommigen reeds tot den Ruhestand gekomen en de indruk, dien men meeneemt, als men hen van nabij mag gadeslaan, is die van een volstrekt gelukkig verloopen huwelijk. Hier immers kwam volkomen tot z'n recht wat de Haarlemsche arts J. van Veen zoo raak definieert als een der onmisbare voorwaarden voor het slagen van een verbintenis: „Dat de prestatie van de ééne partij moet opwegen tegen de contra-prestatie van de andere". Het huwelijk heeft ook z'n sociale zijde. Het maatschappelijk leven geeft zelfs recht van bestaan aan den uiterlijken huwelijksvorm, die orde beteekent. Daarmede is volstrekt niet gezegd dat Ein sehr beliebtes und bewahrtes Mittel zur Unterjochung des Partners ist auch die Eifersucht, die sich in den mannigfaltigsten Formen zu diesem Zweck geeignet erweist (Sofie Lazarsfeld). Het spreekt van zelf dat art. 214 W. v. S. — overblijfsel uit een barbaarsch tijdperk van bezitsrecht — ten spoedigste moet verdwijnen. er niets aan veranderd mag worden. Integendeel als elke uit de samenleving voortgekomen ordening is het aan wijziging onderhevig. Het maatschappelijk huwelijk is echter nog iets méér dan orde. Het leven te midden van de gemeenschap brengt z'n moeilijkheden en teleurstellingen en niets is zooveel waard als de(n) kameraad te bezitten. Op vier beenen staat men steviger dan op twee. Het is heerlijk iemand te hebben, die 't voor ons opneemt, openlijk opnemen mag, of die in de intimiteit van eigen huis de geslagen wonden kan heelen. De mensch kan nog eer de(n) geliefde ontberen dan de(n) lotgenoot(e). Wat in de meeste gevallen er toe leidt een band te bestendigen, die maar eenigszins dragelijk is, of waarmee lieve herinneringen uit het verleden verweven zijn. „Maar ook in de sexualiteit en de erotiek moeten prestatie en contra-prestatie tegen elkander opwegen, en die hangen van zooveel onberekenbare factoren af, dat op dit gebied wel het grootste percentage van mislukte huwelijken te zoeken is". Hierover zijn alle sexologen, en waarschijnlijk ook wel alle advocaten, die van scheidingen hun specialiteit maken, het eens. Het kameraadschapshuwelijk biedt zonder eenigen twijfel de grootste waarborg. In de eerste plaats omdat hierin man en vrouw vóór alles elkaar zoeken en de vrouwen uitgeschakeld worden die den man slechts zoeken als middel. Ik spreek hier nog niet eens van den man als kostwinner. Sofie Lazarsfeld weigert om zulke verbintenissen huwelijk te noemen! En terecht. * ★ * Er zijn nog andere egoïstische motieven. „L'homme cherche la femme, la femme cherche 1'enfant". Velen zullen het vreemd vinden, dat ik onder de vier punten die den doorslag geven in de wijziging der huwelijksopvattingen als eerste de moederideologie genoemd heb. Toch zien alle onderzoekers dat we, wat betreft de vrouw als seksewezen, voor een terra incognita staan. De waarheid kon wel eens heel anders zijn dan de schijn. Voor zoover beiden elkaar dekken, hebben we allerminst met een uiting van de hoogste trap van cultuur te doen. Veel zal er dienen te veranderen in de wijze waarop menige vrouw het moederschap opvat. Veranderingen die noodig zijn ter wille van de kinderen, ter wille van den man, van haar zelve, van het huwelijk, van de gemeenschap. Reeds John Stuart Mill meende dat de ware natuur van de vrouw onbekend was, omdat ze tot dusverre onder beperking en dwang had geleefd en haar natuur dus een kunstproduct zou zijn. Om iets van den chaos te begrijpen dien ik allereerst enkele schrijvers, die van dit onderwerp een speciale studie maakten, aan het woord te laten. De eerste vraag die gesteld moet worden is deze. In hoeverre is de drang naar ouderschap den menschen — speciaal den vrouwen — van nature inhaerent, in hoeverre spelen maatschappelijke motieven (,,de stamhouder !) of onbewuste psychische processen een rol? Bertrand Russell zegt het op z'n eigenaardig-onomwonden wijze in „Marriage and Morals". „Er zijn zooveel krokodillentranen gehuild over het moederlijk gevoel door mannen, die in hun onderbewustzijn er het middel in zagen voor hun eigen overheersching, dat er heel wat toe noodig is om vast te stellen, wat vrouwen werkelijk voelen. Tot voor korten tijd werden alle fatsoenlijke vrouwen geacht graag kinderen te krijgen, maar geslachtsgemeenschap te haten; zelfs nu zijn heel wat mannen gechoqueerd als vrouwen eerlijk zeggen geen kinderen te wenschen. Het is volstrekt niet ongewoon, dat mannen zich verstouten zulke vrouwen daarover te kapittelen. Zoolang als de vrouw slavin was, durfde zij niet eerlijk zijn over haar eigen emoties, maar beweerde datgene wat den mannen aangenaam was. Best mogelijk dat we later zullen merken dat het geslachtsleven der vrouw heel anders is dan wij tot nu toe veronderstellen".1) Het zou zeker wel heel gewenscht zijn, dat veel meer vrouwen zich openlijk uitspraken. Ongetwijfeld, het aantal vooraanstaande vrouwen die zich over het sexueele leven harer sekse uitlieten en het aantal vrouwelijke essayisten over huwelijk en liefdeleven is niet gering: Van Mary Wollstonecraft af, via dr. Elisabeth Blackwell en Mina Kruseman noemen we uit den tijd der georganiseerde vrouwenbeweging: Ruth Bré; Grete Meissel-Hess; Charlotte Buchow-Homeyer; dr. Helene Stöcker; Edith Havelock Ellis; Rosa Mayreder, K4rs. Walter 1\4. Gallichan (C. Gasquoine Hartley): dr. Mathilde von Kemnitz; Vera Brittain; de medewerksters van Keyserlingh s boek; dr. Sofie Lazarsfeld; M. "^Vibaut-Berdenis van Berlekom; dr. Alice Rühle-Gerstel. Enkele harer schreven zelfs dikke boeken, om van de tallooze romancières nog te zwijgen. Doch 1) Gaarne verwijs ik hier naar een knap artikel van Emmy van Lokhorst in het Haagsch Maandblad van Aug. 1930, waaruit ik citeer: „Want niemand kan ontkennen dat angst tot nu toe het vrouwenleven voor een groot deel heeft beheerscht en wie in angst en onderdrukking leeft, kan niet waarlijk zichzelf zijn". slechts de minderheid pakte het moederschapsprobleem aan. Toch behoorde hierover materiaal in massa verzameld te worden. Allereerst moeten we verlost worden van het wanbegrip, dat het on„natuur"lijk is, als een vrouw niet naar kinderen verlangt. Nog geen enkel natuurvorscher heeft vastgesteld, dat dit volgens zijn „natuur" bij eenig dier wèl zoo zou wezen. Beide geslachten verlangen te paren. Of ze zich daarvan de gevolgen bewust zijn, is hoogst twijfelachtig. Te meer waar is vastgesteld, dat bij enkele op zeer lage trap van beschaving staande „wilde" volkeren de samenhang tusschen paring en baring niet begrepen wordt. Wat we bij onze huisdieren waarnemen, is, dat poes, als ze totaal van streek is, er uit wil naar haar vriend den kater. Ongetwijfeld later komen de kleintjes en moeder-poes is er snoezig mee. Dat wil de „natuur". En de ongehuwde moeder, die haar kind bij de geboorte doodt, de gehuwde die het jongste „op een tochie legt" omdat er reeds tevéél monden zijn, kunnen we tot op zekere hoogte „ontaard" noemen. Al mag niemand, die de maatschappelijke ellende gepeild heeft, er daarom den staf over breken. Maar als — wat ook voorkomt — het niet recht levensvatbare zuigelingetje, dat door het zielig onafgebroken gedrens de moeder „gek" maakt, aan een longontsteking wordt blootgesteld, is au fond die vrouw niet „ontaard", staat ze alleen dichter bij het instinctleven uit den oertijd. De merels, die met zooveel „trouw" hun nest bouwen, broeien, de kleintjes samen voederen, het nest keurig zindelijk houden, zien er geen enkel „bezwaar" in, van de vier de twee zwaksten dood te pikken en dan uit 't nest te gooien. Ontaarding? Allerminst. Hun instinct waarschuwt ze, hetzij dat ze er geen vier groot zullen kunnen brengen of wel dat er twee bij zijn, die den strijd om het bestaan nooit aan zullen kunnen. Heeft „de natuur" of de Schepper, — zonder wiens wil geen muschje op aarde valt en sterft — gewild dat er vier eieren kwamen, opdat er keuze zou zijn? Bij de mensch heeft de moeder zich meestal zeer ver van de natuur verwijderd. Maatschappelijke en zielkundige roerselen spelen hier een rol. Maar dan heeft men ook het recht de ideologieën op dit gebied onder de loupe te nemen. Het zou uiterst wenschelijk zijn, uitgebreide enquêtes op het gebied van moederschap en vaderschap te houden. Zoowel om onze zielkundige kennis überhaupt te vermeerderen, als om meer zekerheid te hebben over het wordend huwelijk, in 't bizonder over de mogelijkheid en wenschelijkheid voor „de" menschen van het kameraadschapshuwelijk. Er zijn in veel te kleinen kring enkele rondvragen gehouden. B.v. aan een Amerikaansche universiteit, waar de overweldigende meerderheid meisjesstudenten kinderen wenschte, en een kleine meerderheid het gewenschte aantal zelfs op vier stelde. 1) Als Stimmungsbild bezit dit waarde. Het gooit den alweer lang vergeten open brief van wijlen president Roosevelt omver en de smalle uitlating van prof. Hugo Münsterberg, dat men de vrouwen de mogelijkheid tot geestelijke ontwikkeling maar weer moest ontnemen, want dat ze anders geen kinderen meer willen krijgen. Een vertooning van manlijken vrees en zwakheid, die zich, onlangs eveneens in Amerika, herhaalde. Dr. Sanders keerde zich om eugenistische redenen tegen het feminisme. L'histoire se répète. Het is altijd de vrouw in haar geestelijke ontwikkeling die het loodje moet leggen! Iets beters weten sommige wetenschappelijke mannen er niet op te bedenken: van intelligentie getuigt dit niet. En zooals thans na dertig jaar, alleen hij die in de geschiedenis der vrouwenbeweging thuis is, het geval Roosevelt-Münsterberg zich herinnert, zoo goed zal over wéér dertig jaar nog maar een enkele zich den naam van dr. Sanders en z n zieligheid te binnen brengen. Op t oogenblik zeer zeker vermeerderen zich de ongunstige elementen in sterker mate dan de gunstige. Moeten daarom de gunstige, de geestelijk ontwikkelde vrouwen een wedloop gaan houden in het kinderen baren? Moeten ze blind zijn voor de dertig millioen werkloozen die de wereld telt? Het oorlogs-en revolutiegevaar door nóg erger overbevolking van tal van landen vergrooten? Of is het niet juist de geestelijke ontwikkeling van de vrouw die in een land als Engeland de liberale vrouwen er toe gebracht heeft niet alleen met kracht voor de geboorteregeling op te treden, maar ook het vraagstuk van de sterilisatie van ongewenschte elementen dapper onder de oogen te zien? Het standpunt van dr. Sanders noemde ik zielig. Ook hierom. Nog altijd leven we in den man-made-world. Waarom zorgen de mannen dan toch niet, dat huwelijk en moederschap zóó aantrekkelijk blijven of worden, dat geen enkele vrouw er voor terugdeinst! Waarlijk de intellectueele vrouw behoort niet tot het type, dat tegen een zware taak opziet. Heeft niet een Marie Sklodowska Curie haar twee dochters groot gebracht, zonder dat ze er een grein van haar wetenschappelijke waarde bij inboette? Werkt niet Irène Curie-Joliot alweer, hoewel zelf getrouwd, met haar moeder in het laboratorium samen? De intellectueele vrouw is zich bovendien in veel gevallen haar 1) Van de 550 waren er 14, die één kind verlangden, 76 twee, 163 drie, 179 vier, 55 vijf, en 63 meer dan vijf. ingeschakeld-zijn in het maatschappelijk verband helder bewust. D.w.z. dat ze haar moederschap niet uitsluitend als een eigen wenschvervulling ziet, maar de beteekenis ervan voor de gemeenschap begrijpt. Niets kan den vooruitgang naar de hoogere cultuur erger schaden dan de helft van het menschelijk geslacht terug te dringen naar het halfduister, waaruit het nog nauwelijks is kunnen treden. Of wel de vrouwen te verdeelen in moeders en werkbijen, wat ook naar niets lijkt. Bezien we een Duitsche rondvraag. Kort geleden deed dr. Alice Rühle-Gerstel deze in arbeidsterskring. Daarbij verkreeg zij o.m. het volgende resultaat: Van de 155 antwoorden op de vraag: moet naar uw meening iedere vrouw zoo mogelijk kinderen hebben? luidden 51 ja, 33 met voorbehoud, 65 neen. Misschien leefde in die 65 „neen'zegsters daarom toch wel de drang naar moederschap, maar overheerschte de maatschappelijke overweging, het onuitvoerbaar-achten van de in de arbeidersklasse vaak zoo moordende „dubbeltaak . Veel bedenkelijker is het m.i. dat Ruth Bré in haar destijds veelbesproken werkje laat drukken: ,,de eenzaamheid der vrouw roept om troost, aan haar kind moet haar stukgeslagen hoop zich weer oprichten". Hier is öf een geweldig moederegoïsme: de ongehuwde die het kind aan 'n nog altijd moeilijk leven blootstelt om eigen eenzaamheidsgevoel kwijt te raken, öf het is de heftigste aanklacht die ooit tegen den man geuit is: dat hij de vrouw, waarmee hij de innigste gemeenschap heeft, zóó bitter eenzaam laat, dat ze in het kind troost zoekt. In elk geval is dit nimmer een moederschap, dat in bescherming genomen kan worden door iemand die het goed met het kind zelf meent. — Uit de levenshouding van tal van jonge moeders uit de gemiddelde-,,bevoorrechte" en de burgerklasse krijgt men met dat al lang niet onverdeeld den indruk van groote moederliefde. We weten echter niet, welke zielsroerselen daarbij in het spel zijn. Beseffen zij intuïtief hoe tegenwoordig de levensgemeenschap met den man een onverdeelde opmerkzaamheid vereischt? Er kunnen andere mogelijkheden zijn waarom het jonge vrouwtje er als moeder „de kantjes bij afloopt", hoewel ze waarlijk geen absorbeerende ernstige bezigheid heeft. Speelt dan misschien een innerlijk verzet, tegen wat het toch zoo begeerde huwelijk haar opdrong, een rol? Het hóórt in ons land1) nu eenmaal nog bij ï) De Fransche zeden — ook bij het Roomsche overgroote bevolkingsdeel — een huwelijk om direct een kind te krijgen, zeker in die kringen waarin de vrouw niet werkt. Het bindt den man. Het is bovendien een soort zekerheidsstelling in veel gevallen. De man loopt dan misschien niet zoo gauw weg. Maar moederschap om bijredenen of omdat het kind kwam als „natuurlijk resultaat van het huwelijk, blijkt wel eens boven de rachten te gaan. Het kind wordt geaccepteerd, maar de levensouding die bij het werkelijk goede, ernstige moederschap behoort, kan het jonge vrouwtje niet vinden. Wel is ze trotsch geweest op haar aanstaande moederschap. Vergeten we niet, dat dit maar al te vaak haar eenige beteekenis als mensch uitmaakt, i) Zeer raak schrijft geheel conform hieraan Egbertha C. van der Mandele toen deze brochure al naar de pers was — in het Algemeen Handelsblad van 28 Jan. 1933, dat van de Italiaansche vrouw trouwen en kinderen krijgen de illusie blijft, „want een ze er instinct zegt haar, dat zij als gezinsmoeder het sterkste is Der Wille zur Macht ligt bij haar in het moederschap". Als gevolg daarvan schrijft zij verder, dat de getrouwde vrouw vaak min of meer slordig wordt en daardoor de man ontrouw. Inderdaad het doet half zielig, half komisch aan als men een onbeduidende vrouw — en juist bij haar komt het zoo vaak voor zich op haar moederschap hoort beroepen als op een soort persoonlijke verdienste. Eerst wanneer een groot aantal onbevooroordeelde arbeidsters die met de intelligentie, welke vaak het eigendom der vrouw uit de volksklasse is, èn een groot aantal ontwikkelde vrouwen, die in staat zijn zich rekenschap te geven van eigen zieleleven zich over het moederschap en haar innerlijke houding daartegenover zullen hebben uitgesproken, kan er eenige meerdere zekerheid komen Dan ook zal blijken, of in de toekomst het kameraadschaps- uwe ij voor de uitzondering of voor de massa bereikbaar zal wezen. 2) staan hier lijnrecht tegenover. Verg. Blum Du Mariage, 13e druk, blz. 312—3. ) „Duizenden jaren lang werd de vrouw als individueel-minderwaardige van den man beschouwd. Alleen als moeder had zij een eigen positie, die als zoodanig werd erkend. Daarom streefden alle vrouwen naar het ideaal: „de echtgenoote als moeder". (Ehebuch, Keyserlingh). \ fDlru C?Ste£r maakt het Zich wel heel gemakkelijk als hij in zn marginalia apodictisch schrijft: „de levenskrachtige vrouw mint het kind boven den man. e zielskrachtige vrouw mint den man boven het kind. Want den man boven het kind te minnen, bewijst in de vrouw den triomf van de ziel, van de vrije vroZ 7e\(ie,n°°dwendi9heid"- is niet juist, omdat van een bepaald ouwentype de liefde voor den man de noodwendigheid is en het moederschap. Een merkwaardige uitlating op dit gebied vond ik in een artikel van Dr. theol. Lilly Zarncke in die Frau, Februari 1930, „dat men de jeugd steeds tegenover zich zal vinden als men den zin van het huwelijk alleen in het kind zoekt. De levenservaring immers is daarmee in strijd. Wij zoeken den mensch die bij ons past en dien we liefhebben." Bij hoeveel vrouwen is de hang naar het kind. overheerschend? Natuurlijk ken ik zelf veel mannen en veel „gewone" „normale" flinke vrouwen, voor wie het kinderloos-blijven van het huwelijk een groot levensleed zou beteekend hebben. Ik ken ook onbeheerschte vrouwentypen uit m'n eigen en 'n vorige generatie. Hier zijn er drie uit het leven gegrepen: De negentienjarige, die nauwelijks verloofd, stralend naar haar moeder loopt met de vraag: „Nu krijg ik toch kinderen?" De vrouw die in het kraambed van haar zevende, hoopvol tot de haar bezoekende bloedverwante zegt: „en nu 't volgend jaar tweelingen". Of de beroepsvrouw, die eerst haar verloving verbreekt omdat de man, die haar vroeg en dien zij accepteerde, tè vervelend en tè onoverkomelijk is, maar die enkele maanden later toch haar vrienden van haar ondertrouw in kennis stelt en aan een vertrouwde bericht: „ik kan zonder een kind niet leven". Zeker, ook bij die huwelijken zijn er — bij naarstige plichtbetrachting — „goede echtverbintenissen" te voorschijn gekomen. Heel wat mannen echter hebben in zulke verbindingen sexueel en erotisch bittere armoe geleden, mèt alle gevolgen van dien. Hoe groot percentisch het aantal vrouwen is, dat wèl den man maar niet het kind wènscht, ook daarvan weten we op 't oogenblik niets.1) Het is echter volstrekt geen verschijnsel van de tegenwoordige jonge generatie alleen. Op grond van onweerlegbare gegevens kan ik ze zelfs onder onze grootmoeders en oudtantes aanwijzen. Zoo goed als het omgekeerde. Maar we zullen pas zekerheid hebben als we ons van bepaalde ideologieën hebben vrijgemaakt. Die ons — op 't oogenblik juist met nieuwe kracht — opgedrongen worden door fascisme, nationaal-socialisme en nationaal-huwelijksbureaulisme. Dat trekken we ons niet aan: beschaving gaat nu eenmaal spiraalsgewijs omhoog. Van laatstgenoemd kneuterig verschijnsel, dat wel typisch in ons landje past helaas, b.v. in de verwachting aan de gemeenschap een uitzonderlijk naar lichaam en geest uitblinkend kind te kunnen schenken, een triomf voor haar ziel zou beteekenen. x) Dr. Helene Stöcker meent te kunnen constateeren dat „de" vrouw naar den man èn het kind verlangt. Maar zij waarschuwt er bij, dat de vrouw het kind niet mag gebruiken om zich uit te leven. is het meegaan met de geboorteregeling verheugend. Dat daarover zelfs uit de pastorie raad zal worden gegeven, het is bijna verbijsterend, zoo snel als de vooroordeelen verdwenen zijn. De rest is reactie en de „moederlijke adviesbureaux" zijn een parodie op de door wetenschappelijke mannen en vrouwen geleide Eheberatungsstellen. Wat weten deze brave dames van zielkunde! Zelfs maar van het zoeken, dat er in de wereld is, om de roerselen van 's menschen psyche en den invloed er van op de physiek te leeren verstaan? De industrialisatie tastte de Geltungsraum van de „gewone huismoeder" aan1) en nu hebben enkele dit er op bedacht om zich weer Geltungsraum te verschaffen. We zullen het moeten langs ons laten gaan, (het goede inziende, dat zelfs de eertijds zoo preutsche „domineesvrouw" thans den sexueelen nood openlijk bespreekt) en voor de rest het oor rechts en links te luisteren leggen naar wat vorschers en denkers ons vertellen. ★ ★ ★ Dr. Alice Rühle-Gerstel ziet het aldus: over geen enkel feit wordt zooveel romantisch dwaalbegrip verteld als over de werkzaamheid en de gezindheid van de moeder. 2) Ik hóór de buitenwereld alweer ach en wee roepen over de ontaarde feministe, die zulke hemeltergende dingen durft overnemen! x) De arbeid der huisvrouw werd juist door het feminisme tot grooter waardeering gebracht: de huisvrouwenvereeniging is het achterkleinkind van Mina Drucker's Vrije Vrouwen Vereeniging. 2) Daardoor heeft zich een bepaalde moederideologie ingeburgerd, die in nauwen samenhang met de moedergodsidee staat. De man als vertegenwoordiger van de menschheid ziet zichzelf gaarne als dengene, aan wien offers worden gebracht, ter wille van wien ontbering wordt geleden, ter wille van wien veel wordt ontzegd, als dengene dien de vrouw als moeder bediende, vertroetelde en verzorgde en voor wien ze haar persoonlijk leven opgaf. De moedercultus en de hoogachting van de moederliefde stamt van de mannen. De vrouwen hebben zich daarbij aangepast, omdat ze dan tenminste tot haar recht kwamen. De meest-toegewijde moeders zijn die vrouwen, die op elk ander levensgebied, speciaal in het huwelijk, onderdrukt, te weinig gewaardeerd en daardoor in haar geheele persoon verzwakt worden. Zij zoeken kracht in haar moederschap en richten er zich aan op. In het middelpunt staat niet het kind, maar de moederrol. Dat ziet men het beste als een moeder ter wille van het kind de moederrol moet opgeven. De zucht om zich te laten gelden wint het dan in de meeste gevallen van de belangen van het kind. „Und um so mehr wird die Mutter sich in ihre Kinder verbohren je weniger Geltungsraum sie sonst besitzt". Mag ik er den modernen theoloog dan maar onmiddellijk naast leggen: ,,De zinnelijkheid van den man is egoïsme, want zij wil zich uitvieren ten koste van de persoonlijkheid der vrouw. Maar de drang tot moederschap in de vrouw is nog niet minder egoïsme, want hij wil zich verwerkelijken ten koste van de persoonlijkheid van den man. Zoolang beide deze drangen natuurlijk blijven, zijn zij een bittere verloochening van elkanders eeuwig levensbeginsel''... „In zekeren zin is de afwezigheid van kinderen wel eens een factor van bevordering der liefde, omdat de meeningsverschillen inzake de leiding, en de zorgen over de kinderen vaak een bedreiging zijn, terwijl ook hun zelfstandig-worden meer plaatsruimte biedt voor de aandacht aan elkaar te schenken", (v. Mourik Broekman). ,,In der Leistung der Mütterlichkeit offenbart sich die grandiose Unsachlichkeit jeglicher Ueberkompensation. Die herrschende Ideologie ist gewisz auch noch bei vielen Lesern so tief im Gefühl verankert, dasz es wie ein Sakrileg klingt, zu sagen: etwas weniger Mütterlichkeit der Mütter würde dem Wohlergehen der Kinder sehr förderlich sein. Damit aber die Frauen auf dem unsachlichen Teil ihrer Müttertatigkeit verzichten lernen, müssen sie andere Stellen der Auswirkung und Selbsttatigkeit zugebilligt bekommen." Dat wil dus zeggen dat het openen van andere mogelijkheden voor de vrouw, voor haar wil en werkkracht, aan haar moederschap ten goede zal komen. Slechts schijnbaar ben ik onbehoorlijk aan het afdwalen van m'n kameraadschapshuwelijk. Want dit vooronderstelt hetzij alleen in den aanvang, hetzij blijvend de economische medewerking der vrouw. Dit is niet altijd hetzelfde als het den-geheelen-dag of het grootste deel van den dag buitenshuis zijn der vrouw. Wel sluit het in „andere Stellen der Auswirkung und Selbstbetatigung". De praktijk heeft reeds uitgewezen dat kinderen niet te kort komen in zulke huwelijken. Een punt van overweging is verder dat het moederschap in veel gevallen niet een voldoende contraprestatie is voor wat de „goed-gesitueerde" vrouw economisch in het huwelijk ontvangt. Zooals Mina Drucker het tientallen jaren geleden op haar puntige wijze uitdrukte: „Is de verpleging aan een kindeke verstrekt — desnoods aan vier of vijf — een aequivalent voor een onderhoud van misschien een zeventigjarig leven? Vreemd zouden opzien de adherenten van die stelling, zoo men voor de moeder, haar uitbetalende in geld, den gewonen waardemeter vroeg, een drie a vier duizend gulden 's jaars: toch zou zij minstens dat honorarium moeten hebben, zoo zij waarlijk haar kost moet winnen met datgene wat men aangeeft als haar bestaansmiddel." *) Dit is natuurlijk een punt van overweging, wanneer men de economische zelfstandigheid der gehuwde vrouw bepleit. In de „bevoorrechte" kringen weegt de economische beteekenis der getrouwde vrouw niet op tegen het aandeel dat haar aan den disch des levens ten deel valt. Dit kan zeer licht tot geslachtsparasitisme voeren. Tal van maatschappelijke euvelen hangen hiermee samen. 2) Er is over dit punt zooveel geschreven, dat ik de mij toegestane ruimte niet gebruiken wil om het vraagstuk van de gehuwde ambtenares, de gehuwde vrouw in de vrije beroepen en wat dies meer zij te bespreken. 3) Met volle instemming citeer ik echter een volgelinge van Adler, dr. Sofie Lazarsfeld, die in haar: Die Ehe von heute und morgen schrijft: ,,Hier musz die entscheidende Einschrankung gemacht werden, dasz die wirtschaftliche Unabhangigkeit der Frau vom Mann, also ihre ökonomische Selbstandigkeit erste und unerlaszliche Bedingung für ein gesundes erotisches Verhaltnis ist und dasz alles zu geschehen hat, um sie den Frauen zu sichern... Wir müssen darauf verzichten, die einzelnen hieraus entstehenden Schaden aufzuzahlen und es als selbstverstandliche Forderung betrachten, dasz den Frauen jede Möglichkeit zur Erreichung durch eigene Tatigkeit erworbener wirtschaftlicher Unabhangigkeit vom Mann geboten werde. Unendlich viel wird dadurch allein schon gebessert werden." !) W. Drucker: Sexueele Hervorming en Moederschap, Sexueele Ethiek. W. Hilarius Wzn. Almelo. 1913. 2) Helen Zenna Smith schrijft in haar aangrijpende „Vrouwen" en „Vrouwen in nood" een niet gering deel van de kansen op een nieuwen oorlog op rekening van de getrouwde dames, die haar levensleegte aanvullen moeten met het zich belangwekkend maken door welke middelen ook. 3) De maatschappij „groeit", wij kunnen er geen inzichten aan opdringen. Het onderwerp — waar ook het gezinsloon of loon naar praestatie mee samenhangt — is bovendien veel te omvangrijk. Vast staat dus alleen, dat de economische zelfstandigheid onontbeerlijk is in de eerste jaren, wellicht zelfs gedurende den geheelen duur van het kameraadschapshuwelijk en dat de economische betéékenis conditio sine qua non is. Deze kan ook bestaan in het verrichten van alle huiswerk, inclusief naaien, huiselijke reparaties enz., zooals dat in menig goed arbeidersgezin geschiedt. Zelfs een aaneenschakeling van representatieve plichten van de vrouw des huizes, die de geheele persoon opeischen, kunnen in bepaalde, in onze tegenwoordige maatschappij nog niet weg te denken kringen, geacht worden „economische" beteekenis te hebben. In de meeste gevallen waarborgt daar echter het eigen fortuin de economische zelfstandigheid en de feitelijke onafhankelijkheid. Maar voor de breede middenmoot ziet het er dikwijls bedenkelijk uit. Victor Marguérite in „Nos Egales" bepleit dit principe op zijne wijze. Op het onrecht, de werkende vrouw van het liefdeleven uit te sluiten, kom ik straks terug. ★ * * Heeft nu de man zichzelf voor den gek gehouden en zich den weg tot het kameraadschapshuwelijk afgesloten door Zi'n moederideologie, of is het werkelijk het natuurinstinct der vrouw dat zoo snel mogelijk haar „eigenlijke roeping" in vervulling tracht te doen gaan, d.w.z. zoekt ze in de meerderheid der gevallen de omarming om de kans op het kind? Ik herhaal met nadruk: er zijn vrouwen met een geweldigen offerzin, met een eindelooze toewijding voor den man van wien ze houden, vrouwen ook die daarnaast nog „voor iedereen klaar staan", die dus, wat we gewend zijn „moederlijk gevoel" te noemen, in massa bezitten, maar die den hang naar het fysieke moederschap niet kennen. Die tegen „die Schrei nach dem Kinde even onbegrijpend aankijken als naar de behoefte van Amy Johnson om te vliegen. Zij zijn voor een bepaalden ondervorm van het kameraadschapshuwelijk: het gewild kinderlooze huwelijk, geschapen. „Es ist nicht ausgeschlossen, dasz alle unsere Vorstellungen über das Wesen Weib wahnhafte Konstruktionen der mannlichen Orientierung unserer farbenblinden Mannerkultur darstellen". Aldus dr. Marcuse in het Zeitschrift für Sexualwissenschaft. Wie zou een halve eeuw geleden een van zooveel bescheidenheid getuigenden uitspraak mogelijk geacht hebben?! Is het vreemd dat vrouwen het zelf vaak niet weten nu ze in die kleurenblinde, ophet-mannenideaal-ingestelde wereld zijn opgegroeid? Dat door die onzekerheid het jonge meisje onzer dagen een nieuw minderwaardigheidscomplex ontwikkelt en daardoor tot reactionnaire opvattingen komt? Van den kant van den man heeft in 1911 dr. Robert Michels in zijn Grenzen der Geschlechtsmoral als zijn meening te kennen gegeven dat hij een zwangerschap die in het begin van het huwelijk intreedt, voor man en vrouw beiden ongewenscht („von Uebel") acht. Léon Blum had reeds veel eerder hetzelfde in zijn du Mariage betoogd.1) 1) In dit verband is van gróóte beteekenis wat Rühle-Gerstel meedeelt dat 3% der psychopathische, in gestichten levende, vrouwen gedurende de zwangerschap en nog 6 a 7% bij of na de geboorte krankzinnig werden. Tal van artsen meenen ook in de moeilijker bevallingen een lichamelijke uitdrukking van een Er is echter iets veel belangrijkers: „Vóór de echtgenooten elkander volkomen begrepen hebben, vóór zij het zekere gevoel hebben dat hun verbond duurzaam zal zijn, mogen zij geen kinderen op de wereld brengen!" Die woorden van Stekel zijn niet alleen de alpha en omega van het kameraadschapshuwelijk, hij noemt ze en ik onderschrijf dit volkomen „de eerste en belangrijkste voorwaarde van het moderne huwelijk". Het sexueele leven — schrijft prof. van Mourik Broekman — is voor het dier en den ongeciviliseerde geen probleem; voor den mensch op hooge trap van persoonlijk en gemeenschappelijk leven een der gewichtigste dat bestaat. Hiermede is tevens de lijn getrokken tusschen de kultuurgioep en de nataurgroep in onze hedendaagsche maatschappij. In de eene en de andere is het doel van het huwelijk eigenlijk niet meer te vergelijken. Al moeten de verbintenissen — gegeven dat er nu eenmaal orde zijn moet — op dezelfde wijze worden geregistreerd. 1) * * * in het zieleleven zich afspelend feit te zien, n.1. een toenemende afwijzing van het moederschap. Wat men m.i. alweer niet generaliseeren mag en diende aan te duiden als het ongewilde of niet zélf gewenschte moederschap. Natuurlijk spreken ook hier weer maatschappelijke motieven mee. Margaret Sanger in haar Gedwongen Moederschap, en dr. Else Kienle in haar „Vrouwen" geven daarover aandoenlijke opheldering. 1) Om een groep te noemen: de boerenbevolking moet zekerheid hebben van een nageslacht. De „vrije verloving", de „Probenachte" (Schwarzwald), of das „Fenstlern" (Oostenrijk), gewoonten die men in Zwitserland en in de meest uiteenloopende Calvinistische streken van ons eigen land terugvindt, zijn geen bewijs van onzedelijkheid, alleen van „praktischen zin". Veel risico voor het meisje is er niet bij, de ketelmuziek zal hèm desnoods tot rede brengen. Overigens schijnt in Amsterdam de geboorteaangifte binnen negen maanden na het huwelijk 63% te bedragen en prof. dr. Fetscher noemt van de Dresdener Sexualberatungsstelle het cijfer van 98% der verloofde paren, die omgang hadden eer ze in het huwelijk traden. Wanneer ik een scherpe scheidingslijn trek tusschen bepaalde groepen in zake „huwelijk , dan zie men daarin geen „burgerlijk" vooroordeel. Het is zeker niet voor 100% eigen verdienste van de meestgedifferentieerden in onze maatschappij dat ze op een hooger kuituurniveau gekomen zijn. En er zullen ongetwijfeld enkele gevallen van van-nature-fijner-besnaarden ook onder „het proletariaat" voorkomen, die zich tot een kameraadschapshuwelijk weten op te werken. Maar regel voor het proletariaat kan dit nimmer worden, zoolang haar kenmerk de proles is. Wat dus in dit pro wordt gezegd, geldt vooral de intellectueelen en de onbevooroordeelde, vooruitstrevende middengroepen. Het behoort dan m.i. ook tot life's little ironies, dat een der eerste niet-sexologen, die het huwelijksprobleem in een uitgebreid werk onder 't oog heeft gezien, Léon Blum, thans Fransch senator, de oplossing zoekt in de voorhuwelijksche amourettes.1) M.i. zijn deze alleen denkbaar zonder zedenverwildering of blijvende schade voor het zieleleven, wanneer ze zich in een zéér hooge sfeer afspelen. Dan kan het in volle overgave beleefde sprookje, in hetwelk de geestelijke liefde en het voortduren van de relatie gedroomd en geloofd wordt, niet alleen zonder schade zijn, maar een later blijvend samenleven met een wéér in oprechte liefde gevonden en bovendien sociaal en in leeftijd passenden partner méér zekerheid van slagen bieden. Want de ontzaglijke verblinding, die met een eerste uitbarsting van verliefdheid gepaard gaat, maakt de kans op een verkeerde keuze2) niet gering. Hij heeft sterk gevoeld en aan ervaringen getoetst, wat Michels in zijn „Die Grenzen der Geschlechtsmoral", aldus uitdrukt: „Noch haufiger ist es aber die wachsende intellektuelle und kulturelle Kluft, die der Ehe ihren ethischen Boden entzieht. Ehe und Liebe bersten wie Glas, wenn der Mann geistig in die Höhe wachst, wahrend die Frau in ihren vier Wanden in Kindergeschrei, Haushaltnot und Nachbarinnenklatsch verengt und verkümmert oder auch in Putz und Tand aufgeht und den Bestrebungen und Idealen des Mannes Gleichgültigkeit oder gar offene Verachtung entgegenbringt." Alweer: die gevaren van geestelijken aard zijn in het kameraadschapshuwelijk, waarin de erotiek volledig tot z'n recht is gebracht en geen jarenlange scheiding voorkomt, ten eenenmale te ondervangen. Achter Blum's leerstellingen — als ik die zoo noemen mag — staat een fijner motief dan achter de vrije verloving. De gevaren echter onderschatte men niet! „Aan het opdoen van eigen ervaring op het gebied van liefde en sexualiteit zijn ook groote gevaren verbonden, omdat het hier gaat om zulke overweldigend sterke aandriften en om hevige gevoelens, die het vermogen om te onderscheiden vertroebelen. Het gevaar is dan, dat men óf in elementaire uitingsvormen blijft steken, 1) Blum is in zijn redeneeringen zeker niet oppervlakkig, en wat hij aanbeveelt — gesteund door niet te onderschatten documents humains — had van de zijde zijner Nederlandsche partijgenooten meer waardeering verdiend dan hem in „Wordend Huwelijk" ten deel valt. 2) Zooals dr. S. Jessner het in „Körperliche und Seelische Liebe" typeert: „Dieser benebelte Zustand dauert in stetig ansteigendem Masze an bis zur Erfüllung". waarbij de samengestelde behoeften van den eigen aanleg niet tot hun recht komen, óf dat men een te snelle beslissing neemt, waarbij niet genoeg alle essentieele factoren hebben meegewerkt. Het hangt van het karakter en van den ernst van den betrokken persoon, maar ook van allerlei omstandigheden af, of de schadelijke dan wel de gunstige invloeden van dergelijke vroegere ervaringen zullen overwegen".1) (van der Hoop). Wij staan tegenwoordig voor „een revolutie van den Eros, een omwenteling onzer fatsoensbegrippen omtrent de sexualiteit... De moderne man verlangt niet absolute ongereptheid, maar hij stelt den eisch van absolute oprechtheid. Het huwelijk moet op een grondslag van waarheid worden opgebouwd". (Stekel) 2) 1) Deze is in ieder geval éérder te voorkomen bij het kameraadschaps- dan bij het gewone huwelijk, omdat dit tijdens de kinderloosheid zonder moeite beëindigd moet kunnen worden, indien een ernstige vergissing blijkt te bestaan. Zonder moeite leze men niet als „overijld". Hier is zeer goed een procedure vast te leggen, die lichtzinnig sluiten en verbreken van den huwelijksband voorkomt en het „waarde genoten, nu probeer ik 't weer met een ander" streng tegengaat. Maar alweer: dit alles gaat ver over de hoofden van het proletariaat heen. Evenals het zich-boven-het-bezitsrecht-stellen. Veel eer en veel vaker gaat de onontwikkelde zelfs tot moord over, soms alleen al om een door het meisje verbroken verloving. Daarom is het zoo vreemd dat de Wibauts, die over een socialistische alias proletarische toekomstmoraal denken, zich van die jaloezieoverwinning zooveel voorstellen. De volksklasse stond alleen in zooverre dichter bij de waarheid, dat menig man minder bevooroordeeld een meisje-met-'n-kind huwde. Anderzijds mag niet vergeten worden, dat er aan het ontwikkelde meisje een anderen maatstaf van zelfbeheersching mag worden aangelegd dan aan het volkskind, voor wie de omstandigheden bij den onderlingen omgang zooveel ongunstiger zijn en tegenover wie de man, uit welke klasse dan ook, zich minder ontzag. Geenszins evenwel wensch ik den staf te breken over welke niet tot een huwelijk geworden liefdesverhouding ook. Mits dit dan ook een werkelijke liefdesverhouding was, dus leidde tot verrijking van gemoeds- en geestesleven. 2) Het is het prediken van de oprechtheid, dat men o.a. de Wibaut's als iets heel moois kan aanrekenen, en zij hadden beter verdiend dan wat ze geoogst hebben. Ik wil mijzelf het genoegen dan ook niet ontzeg jon, nu ik mij toch over een der meest actueele onderwerpen moet uitspreken, iets over te nemen uit een geweigerde recensie: Volkomen terecht heeft het echtpaar Wibaut een burgerlijken uitgever gezocht om daarmee aan hun werk den schijn te ontnemen alsof dit specifiek socialistisch ware. Het is zeker mogelijk, dat het in sociaal-democratische kringen minder ergernis zal wekken dan bij al wat rechts daarvan staat; maar met eene politieke overtuiging als zoodanig hebben de uiteenzettingen van de schrijvers weinig te maken. Wel zeer sterk staat men in elk geval, wanneer men aan het eind van een welbesteed leven samen een eensgezinde beschouwing over een zoo gewichtig Tal van huwelijken, die ik weer tot de allerbeste kameraadschapshuwelijken zou willen rekenen, zijn onder dezen gezichtshoek gesloten en tot gelukkige verbintenissen gegroeid. Ze zijn in ons kleine landje, waar iedereen alles hoort en iedereen kent, met den vinger aan te wijzen. Men verwarre dit niet met „de vrije verloving", die o.a. de Wibauts prediken. Uitzonderingen daargelaten acht ik die ronduit uit den booze. Wie zich Carl Ewald's gesprek met zijn vrouw herinnert, als hun dochter naar haar vriend is gegaan en niet thuiskomt, weet dat onder bepaalde omstandigheden de Nornen het zoo weven kunnen, dat geen enkele illusie geschonden wordt. Maar in bijna alle gevallen zal er geheimdoenerij en onrust mede hand in hand gaan, komt er een sfeer van smoezeligheid om het sexueele leven en de erotiek heen. Precies wat wij met alle middelen trachten te bekampen! Er ontbreekt bovendien wat van zoo'n eminent belang is: de continuïteit van samenzijn en het daardoor mogelijke en wenschelijke proces van geestelijk samengroeien. In zooverre zou men ook „de verhouding", — het samen gaan leven van ongehuwden — o.a. door Forel in bescherming genomen, waarbij wel degelijk de illusie bestaat dat zij blijvend zal zijn en die als blijvend gedacht wordt op het oogenblik dat men zich aan elkaar geeft, een stuk boven de vrije verloving kunnen stellen. Het lijkt mij dat dr. Van der Hoop het in zijn „Sexualiteit en Zieleleven" bij het rechte eind heeft als hij schrijft: „Ook als de eerste ontspanning van hevige uitingen grooter innigheid heeft gebracht, dan kan toch wel later het bestaan van allerlei tegenstelling en misverstand blijken: en waar de eerste ervaringen minder gunstig waren, daar kan toch dikwijls achteraf wel duidelijk worden, dat allerlei innerlijke en uiterlijke oorzaken daarvan herkend en overwonnen kunnen worden, zoodat men elkaar later veel nader komt dan in het begin. Bij dit verwerken van de onderlinge aanpassing heeft het huwelijk een grooten voorsprong op alle vrijere sexueele verhoudingen. Men kan zelfs volhouden dat dergelijke verhoudingen haar meer latente mogelijkheden pas kunnen verwerkelijken, naarmate zij meer het huwelijk naderen. De eigenlijke verwerking van de sexueele aanpassing kan dus het best in den gehuwden staat geschieden. De verloving is hiertoe niet geschikt; en wanneer de toenadering ver genoeg is gevorderd, diende als regel het huwelijk maatschappelijk fundament als het huwelijk is, kan geven. Het is ons toevallig bekend dat in het manuscript van dit in pittige, korte zinnetjes geschreven boek het handschrift van de beide auteurs telkens elkaar afwisselt, dat zij op merkwaardige wijze elkanders gedachtengang hebben weten te vatten en aan te vullen. hierop te volgen. Voor degenen, die ernstig streven naar innige vereeniging is het oude huwelijk, ontdaan van al te groote familieinvloed en voorafgegaan door een niet te lange verloving, nog altijd wel de beste vorm om daartoe te geraken." Wie het burgerlijk (of kerkelijk) huwelijk als iets noodigs of wenschelijks aanvaardt, moet er ook niet uit gemis aan zelfbeheersching op vooruitloopen. Eerder is de houding denkbaar, wanneer men goed duidelijk wÜ maken dat men deze tolbetaling aan de voor de maatschappij noodzakelijke orde innerlijk een bijkomstigheid acht, er slechts de strikt noodige bekendheid aan te geven, er geen „werk van te maken, geen „bruiloft ' te vieren en eenigen tijd na de voltrekking, op een oogenblik dat het hart dringt, samen weg te gaan. Hoe de tegenwoordige ouders daarover denken weet ik niet, in mijn jeugd wekte het denkbeeld geweldige verontwaardiging. ★ * * Het kameraadschapshuwelijk is ook daarom van ganscher harte toe te juichen en te propageeren, omdat alleen een huwelijk op voet van gelijkheid de grootste zekerheid van wederzijdsch geluk en maatschappelijk welzijn (opvoeding van 'n kind of enkele kinderen in de gewenschte sfeer) waarborgen kan. Bij de vroegere generaties was — 'n Wilhelm en Caroline von Humboldt en enkele anderen uitgezonderd — van gelijkheid en gelijkgerechtigheid geen sprake. Ik zeg niet dat daarom de man in het huwelijk altijd de heerschende was. Misschien heeft RühleGerstel het aan het rechte eind, als ze schrijft: „hoe meer mannenheerschappij er in de wereld is, des te meer vrouwenheerschappij in het huwelijk . In elk geval heeft de vrouwelijke psyche zich op betreurenswaardige wijze bij de feitelijke of gewaande machtspositie van den man aangepast. Met scherpe pen teekent de zooeven genoemde individualpsychologe de karaktertypen, die onderscheiden moeten worden. Wie nog wel eens het hoofd heeft geschud in een niet-begrijpen van de houding van menig man tegenover z n vrouw, hoewel de objectieve beschouwer haar zedelijk of erotisch nog geen schot kruit waard zou achten, wordt door deze knappe psychologe een heel eind tot begrip van het „waarom" gebracht. Wat zij over de „prinses", de „juiste", de „protesteerende" zegt, is eenvoudig kostelijk. *) ) Ziehier iets uit R-Gs schets: „De hulpeloosheid en de schuchterheid (ik voeg erbij: vaak slechts voorgewend. W. F.) van het kindvrouwtje, maakt de verrukking en het gijzelaarschap van haar beschermer uit. Ze heerschen met behulp van de liefde, ze weten mannen en vrouwen om den vinger te winden Voor al deze typen is de valsche schijn kenmerkend. Of zooals More het uitdrukt: „the opinions of the old-fashioned woman were quotations from authority; her motto was obedience but her practice was sweet rebellion". Hoe vaak heb ik ze in m'n jonge, heftige jaren kunnen schudden die bloedelooze, miezerig-burgerlijke, brave vrouwen. Hoe heb ik ze bij toegenomen kennis van het sexueele leven en de erotiek beklaagd, haar en de mannen, die ze tot slachtoffers maken en waarvan zeker velen beter verdiend hadden. Die vrouwen kennen immers slechts de maatschappelijke zijde van het huwelijk, van de menschelijke zijde hebben ze niets begrepen. Zij zijn het, die de prostituee, de ongehuwde moeder hoonen en die de houding van de zelfstandig levende, vroeger ook van de gescheiden vrouw afkeuren. „Der Sinn der geschlechtlichen und menschlichen Zweisamkeit ist bei der „Richtigen" vielleicht am allermeisten verhöhnt, obzwar auszerlich und im Bewusztsein der Beteiligten alles aufs beste klappt. Keine Vergewaltigung, kein Zwang, kein Uebermasz, keine Tragik — kurz, alles in schönster Ordnung. Aber gerade weil es in so fürchterlich bester Ordnung ist, erschwert es den Zugang zu der Erkenntnis, wie sehr durch die Ordentlichkeit dieser flanellenen Beziehung jede würdigere Ordnung zwischen den Geschlechtern vereitelt und im Werden erstickt wird". Wanneer ik deze kenschetsing van enkele ongunstige typen — en brengen daarmee haar schaapjes op het droge. Haar richtingslijn: medemenschen tot achting, toegevendheid, vereering, dienstbewijzen te brengen, kan zich op het gebied der liefde prachtig ontvouwen. Het winnen van den partner geschiedt met vrouwerige middelen: d.w.z. door middel van aanpassing en onderwerping. Als echtgenooten zijn ze aangenaam, verdragen het boven-haar-staan van den man met gratie, want daaruit slaan ze immers haar kapitaal. Ze worden op de handen gedragen en komen bij wijze van spreken liggend naar boven. Liefde, huwelijk, sexualiteit als gemeenschappelijke, wederkeerige uiting blijft natuurlijk uit. Want deze rangorde tusschen man en vrouw: beschermer en kind, ridder en prinses, staat de echte kameraadschappelijkheid in den weg." Niet beter komt er — terecht! — „die Richtige" af. „Ze is de goede echtgenoote en moeder uit den volksmond, de aardsche werkelijkheid van het mannenideaal der vrouw. De bleekheid van haar wezen toont zich op elk gebied, vooral op dat der sexualiteit. Haar willige passiviteit mag men niet met de vijandige koudheid verwisselen, die de protesteerende vrouw voor den man heeft. „We zijn vereerd dat men 't van ons wenscht — maai overigens." „Dikwijls wel aardig, maar meestal een last hoor." De huwelijksplicht, zooals de man zich die wenscht, een enkele liefkoozing harerzijds, een schertsend woord, een beetje bevredigende ijdelheid, gelukkig is 't altijd gauw voorbij. Geen eigen behoefte, een matige tevredenheid der ongewekte zinnen en van het halfgewekte hart." door de groote „men" veelal als zeer gunstige beschouwd — overneem, dan is het om klaarheid te brengen in wat ik van het kameraadschapshuwelijk aan „méérwaarde" èn voor de wederzijdsche echtgenooten èn voor de gemeenschap verwacht, in afwijking van, ja in tegenstelling met het tegenwoordige. Het kindvrouwtje en „de juiste" zijn onbruikbaar voor ons ideaal. Zij zullen trouwens van zelf in aantal verminderen, wanneer der vrouwen innerlijke beschaving en verzekerdheid toenemen en als er meer kennis komt van en eerlijkheid in het sexueele leven. Het was „die Richtige", die onbewust eertijds den man naar haar seksegenooten dreef, die zich niet zooals zij zelf voor het geheele leven, maar slechts voor een nacht verkoopen. Uit de maanden dat de Rijkswetbeweging van 1902/'03 me noopte het prostitutievraagstuk te bestudeeren, zijn weinige feiten me zoo scherp bijgebleven, als dat het publieke huis in hoofdzaak de cliëntèle uit de wereld der getrouwde mannen betrok. Als één ding het doel van het feminisme is geweest, althans van een belangrijke groep aanhangsters, dan is het de kans op meer geluk voor beide seksen in hun intiemste en voor het leven belangrijkste onderlinge verhouding. Daarom moest allereerst de vrouw ook zelf beter, minder bekrompen en eerlijker worden. Zij moest de deugden van den vrijen mensch verwerven, die zij in afhankelijkheid niet verwerven kan. Het kameraadschapshuwelijk is niet dènkbaar tusschen een vrije en onvrije. Naar dat vrijmaken van de oude karakterfouten is onvermoeid gestreefd. In hoeverre men daarin geslaagd is zal de toekomst moeten leeren, mijn indruk is dat de tegenwoordige jeugd heel wat oprechter is dan de vroegere. 1) Het was daarentegen voor een bond of vereeniging niét doenlijk aan het „huwelijk" te gaan hervormen. Want Stekel heeft het aan het rechte eind als hij zegt: „het vraagstuk van het moderne huwelijk is niet sociaal, doch slechts individueel tot oplossing te brengen". Zoo ergens dan geldt hier het leeringen wekken, voorbeelden trekken. Laat de moderne mensch het kameraadschapshuwelijk sluiten en het zal in zichzelf de beste propaganda zijn. Als organisatie konden we niet veel meer doen dan de voorwaarden er voor scheppen: verhoogd zelfgevoel van de vrouw, economische onafhankelijkheid, kennis van het sexueele leven, de erotiek en hare wetten, moed tot waarachtigheid. Het ontbreken van ieder 1) Schreef niet reeds Prof. G. Heymans in 1911 in zijn Psychologie der Vrouwen: „de grootere geloofwaardigheid en eerlijkheid der vrouwen blijkt dus het uitsluitend voorrecht der jongere en der jongste generatie." gevoel van eigenwaarde in tallooze jongemeisjes onzer dagen acht jIq in nieuwen vorm — een overblijfsel uit den tijd van de alge- meene achterstelling der vrouw. * * * In het buitenland, met name in de centrale landen, heeft de vrouwenbeweging reeds veel eerder het liefdesprobleem aangevat. Dr. Helene Stöcker heeft het in 1893 immers reeds onomwonden geschreven, hoe de moderne vrouw naar de vrijheid evenzeer snakte als naar de liefde en hoe eerst de vereeniging van die beiden haar de harmonie van het menschzijn brengen kan. Zij hoopt op den komenden tijd, waarin uit haar gemeenschap met den man een huwelijk kan worden. Vier jaren later schrijft ze: „und was wir nun wollen, wir in der jungen strebenden Frauengeneration, das ist mehr als die Philister hüben und drüben sich traumen lassen. Nicht nur die Möglichkeit, Zahnarzt und Rechtsanwalt zu werden nicht nur das Zugestandnis, dasz uns unser bis dahin einzig legitimer Beruf der Liebe in einer weit ernsteren, tieferen Weise zum natürlichen Beruf wird — das alles und viel mehr noch verlangen wir. Eine neue Menschheit — Manner und Frauen — Nietzsches höhere Menschen, die Ja sagen dürfen zum Leben und zu sich selber, deren Anblick allein eine Herzstarkung und ein Fest ist, der andere mit dem Dasein versöhnt — Menschen eines starken, ungebrochenen Lebenswillens, die den Mut zur groszen Verantwortlichkeit haben." In dat zelfde jaar schrijft ze in „der Liebesbrief einer modernen Frau": „In unserer Uebergangszeit steht sehr haufig die Frau, die sich zu einer eigenen Persönlichkeit entwickelt hat, dem Manne gegenüber, der zwar für den Reiz dieser neuen Frau empfanglich ist, ohne deshalb in altgewohnten Herrscher-Egoismus schon fahig zu sein, den Ansprüchen dieser selbstverantwortlichen Persönlichheit Rechnung zu tragen. Zu welch tiefgehenden Konflikten das führen musz, liegt auf der Hand, und wir können uns daher nicht wundern, wenn manches Eheglück hier scheitert. Hier roert ze het probleem van den „Wille zur Macht in den man als echtgenoot aan, dat een even geweldige rol speelt als van de ouderwetsche vrouw als moeder. In 1904 is het Maria Lischnewska die haar door duizenden aangehoord en toegejuicht protest tegen het gedwongen celibaat der onderwijzeres uitspreekt. „Die Frau aber, die ingefolge der ihr eigenen Hingebung oft ein gröszeres Stück ihrer inneren Menschen an die Arbeit setzt, kommt in ein einsames stilles Heim. i) Aus sich heraus soll sie Kraft und Trost schöpfen. Ihr Dasein ist arm, nur von der Pflicht erhellt. Zu einem rechten Menschendasein gehort aber nicht nur Arbeit, sondern auch Freude und Wohlgefühl, und niemand hat ein solches rechtes Menschendasein nötiger als der, welcher Menschen bilden soll." Volkomen duidelijk staat hier dus, dat de spreekster juist de gehuwde vrouw bij het onderwijs wenscht. „Weiter: erst in der Verbindung von Mann und Weib haben wir den ganzen Menschen vor uns und darum ist ein Eheloses Leben immer irgend wie ein halbes, ein verkümmertes Dasein. Die Natur hat ihre ewigen Gesetze ausgesprochen, als sie Mann und Weib schuf, und sie reicht die Palme der vollen Entwicklung nur dem, der in Demut und Weisheit ihre Wege geht. Daher kommt es, dass uns so oft unter den Lehrerinnen das traurige Bild der vereinsamten, alteren Frau entgegentritt, das sich selbst körperlich deutlich kennzeichnet in jener merkwürdigen Hagerkeit und in schwerer Nervositat. Auch der innere Mensch ist oft trocken, kalt, ja verbittert. Ich weisz wohl, dasz es Ausnahmen gibt, starke Naturen, die in freiwilliger Einsamkeit ruhig, ja heiter hingehen und über die eine frühe Entsagung den Schein des Vollmenschentums ausgebreitet hat; aber wer kennt die Kampfe, die sie in der Stille kampften, die Leiden des Leibes und der Seele, durch welche sie geschritten sind? Und warum ist das alles? Wer fordert diesen Zwang, diese Erdrosselung der natiirlichen, gottgewollten Triebe vom Manne?!!" Ook hier is het kameraadschapshuwelijk de voor de hand liggende oplossing, omdat de verdiensten der vrouw niet gemist kunnen worden, maar vooral ook omdat haar beroep haar te lief is om het op te geven, zonder schade voor haar geestelijk bestaan. De Nederlandsche vrouwenbeweging in ons land was ook niet blind. 2) Als van uiterst rechts tot uiterst links in 1910 alles in 1) Precies op diezelfde gronden verzette J. J. M. zich in een voortreffelijk artikel in het Vaderland van 2 IX '32: „de Vrouw en het Predikambt" tegen den eisch van het celibaat voor de vrouwelijke predikanten. „Enkele zeer sterke naturen zouden het werk evengoed kunnen doen als een man." „De vele vacaturen zouden er profijt van ondervinden. Voorwaar een niet gering voordeel voor de Ned. Herv. Kerk." Voordeel dat het grootst zal zijn m.i. als die vrouw het volle leven kent en den steun van een liefdevol kameraad kan hebben. 2) Uit vele van m'n eigen voordrachten en artikelen zou ik daarover citaten kunnen aanhalen. Een der redenen, dat ik in 1906 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht verliet, was dat de meest op den voorgrond tredende leidsters den seksestrijd predikten, wat ik als een ramp beschouwde, te goed beseffend dat man en vrouw voor elkanders levensgeluk onontbeerlijk zijn. beweging komt tegen het wetsontwerp Heemskerk, dat de huwende en gehuwde ambtenares opnieuw met ontslag dreigt, is een der argumenten: het zal het concubinaat in de hand werken. Welnu, geen vrouw gaat 'n vrije verbintenis aan die voor het liefdeleven onverschillig is! Maar veel verder dan dat kón men niet gaan. Tenzij men den reactionnairen weg van het nationaal-huwelijksbureaulisme ware ingeslagen. Dat is „netjes" en de huwelijksadvertentie is een ingeburgerde gewoonte. Maar bekijk niet het sexueele vraagstuk in z'n heele diepte! Verdoezel het achter de „knusheid" van „met de eene hand de wasch vouwen en met de andere kopjes wasschen". In ons land bestaat thans erger horretjes-geesteshouding zelfs dan in het Engeland van voor den oorlog, waar tegenwoordig de vrouwen vraagstukken onder de oogen durven zien, waarvan buiten het vóór-Hitlersche Duitschland, Oostenrijk en Tsjechoslovakije, alle andere landen terugschrikken. Nog niet lang geleden is het me gebeurd, dat een mij zeer welgezind en braaf zestigjarige, gehuwd met wat Rühle-Gerstel de „ideale" vrouw noemt, me verweet dat ik hem ƒ 12.50 had gekost. Op m'n naam afgaande had hij „het Sexueele Vraagstuk" van Forel gekocht. „Nog denzelfden dag heb ik het in den kachel gegooid, hoe kun je zoo iets aanbevelen". Ongeveer terzelfder tijd maakte een... officier van justitie (die niet tot de kerkelijke richting behoort) me deelgenoot van z'n verontwaardiging dat een boek als „Het Volkomen Huwelijk" op de leestafel van de Witte mocht liggen! Ik zwijg over m'n kleine artikeltjes of recensies over het sexueele vraagstuk en de zich vervormende huwelijksmoraal, die trouw van de redacties terugkwamen. * * * Volkomen terecht wijst Alice Rühle-Gerstel er op, hoe al wat op 't oogenblik door de vooruitstrevende sexologen gepredikt wordt niets is dan hetzij concessies aan (van de Velde) of Bejahungen van (Stekel, Russell, e.t.q.) wat het feminisme als kern heeft. Voert trouwens niet de Weltliga für Sexualreform de politieke en economische gelijkstelling der geslachten op z'n programma als conditio sine qua non om tot betere toestanden te geraken? Er geschieden nu eenmaal geen wonderen, en pas als de tijd rijp is, maakt men eeuwenoude kennis tot gemeengoed en — vindt gehoor. Want wat v. d. Velde1) verkondigt, schreef niet alleen reeds vroeger Have- 1) Men vergelijke Stekel's rake kritiek op v. d. Velde p. 135 in den tweeden druk van „Het Huwelijk van thans". lock Ellis, maar ook reeds Ambroise Paré in 1573 en werkte dr. Jules Guyot, een geleerde uit het midden der vorige eeuw in z'n „Bréviaire de 1'Amour expérimental" in een twaalftal „méditations" uit. De gelijkgerechtigdheid op ieder gebied is de basis waarop het kameraadschapshuwelijk rust, zij is naar mijn vaste overtuiging ook de eenige weg om uit het huwelijksmoeras te geraken, waarin de bovenste en middelste laag onzer gemeenschap vast zit. Een homoeopathische geneeswijze. Marta Karlweis (de vrije kameraad van Jacob Wasserman) heeft gelijk als ze in „Het huwelijk en de veranderende vrouw" schrijft: „wij moeten reeds dadelijk op den voorgrond stellen, dat het huwelijk met de veranderende vrouw oneindig veel grooter liefde vereischt en aankweekt dan het gemiddelde gelukkige huwelijk van minder troebele tijden." En die liefde-behoefte komt nu tot overmaat van ramp op een tijdstip, waarop de psychoanalytici verklaren dat het vermogen om lief te hebben bij 50% der menschen ontbreekt! Gelukkig dat in veel gevallen hun wetenschap genezing kan brengen, dat psychoanalyse tot psychosynthese wordt en het huwelijk dat uiteen dreigde te vallen niet alleen gekramd kan worden, maar sterker samengroeien dan anders het geval ware geweest. Het kameraadschapshuwelijk is geen uitvloeisel van een eudaemonistische levensbeschouwing, maar het hecht hooge waarde aan en vooronderstelt erotiek. Het heeft met „wilde liefde" niets te maken. Zonder goede huwelijken geen goede maatschappij en het geheele streven der hervormers gaat dan ook — Rusland uitgezonderd — naar verbetering van het huwelijk, niet naar opheffing. Het onharmonische of slechts-in-schijn-„goede", het armzalige bleeke huwelijk is in veel gevallen de voedingsbodem gebleken voor de nerveuse verschijnselen van het nageslacht. Dit geldt voor alle lagen der maatschappij. De tegenwoordig officieele rangorde: de man boven, de vrouw onder, heeft tot allerlei funeste gevolgen geleid. Het ergste is dat de samenhang niet doorzien werd; nog daargelaten dat er zeer wonderlijke opvattingen over huwelijk en liefde bestaan, waarbij voor de erotiek geen plaats over is. Zoo lezen we in pessimistischen geest bij een Nederlandsch auteur: „Huwelijk en liefde zijn geen synoniemen. Het eene is een maatschappelijke instelling, het andere een natuurlijke zielsaandoening. Beide kunnen samengaan, en dit is zelfs zeer gewenscht, maar het is niet van zelf sprekend of noodzakelijk. Psychologisch pleit niets voor een vereenzelviging van liefde en huwelijk. Het huwelijk het graf der liefde: in plaats van steeds gepaard te gaan, heerscht veel- eer dikwijls tusschen huwelijk en liefde een tweestrijd. Van de oorspronkelijke sexueele liefde blijft dikwerf niet veel over. Het beroep van gemaal is nu eenmaal niet identisch met dat van minnaar. „Ook op grond van geschiedkundige gegevens behoeft het geen verwondering te baren dat huwelijk en liefde niet synoniem zijn. Historisch is het huwelijk voortgesproten uit een bezitrecht van de door roof of koop verworven vrouw. Het huwelijksinstituut werd oorspronkelijk niet geboren uit liefdegevoelens, maar uit zelfzuchtige heerschzucht, eensdeels om zich het gebruiksmonopolie der vrouw te verzekeren, anderdeels om bezitrechten op de kinderen te kunnen doen gelden. Wie den grond bezit, dien behooren ook de daardoor geleverde vruchten, maar daartoe moet ook die bodem eerst door huwelijk rechtens verkregen zijn." — In 't verleden ligt het heden. Soit. Maar degenen die zich maar niet botweg bij het gebeuren neerleggen, wenschen het „nu" zoodanig te veranderen, dat het „wat worden zal" beter moge zijn voor de generaties die na ons komen. Gebruiksmonopolie! En dat waar het de teerste en moeilijkste verhouding geldt, die denkbaar is. Netter heette dat vroeger, dat de man z'n huwelijksrechten en de vrouw haar huwelijksplichten had. Niemand zal tegenspreken dat er duizenden goedwillende, door en door als mensch hoogstaande echtgenooten zijn geweest, die zich hun zonde tegen den heiligen geest niet bewust waren. Maar dat vroeg of laat een catastrofe te wachten was lag voor de hand. Sicard de Plauzoles heeft dat reeds een veertig jaar geleden voorzien, toen hij als zijn meening te kennen gaf, dat zoodra het jongemeisje over het sexueele vraagstuk zou zijn ingelicht, „de slavinnen in opstand zouden komen, en de man met zijns gelijke te onderhandelen zou krijgen". „The Feminist Movement is a movement for the full development of woman's powers and possibilities, which too long have been repressed and even suffocated. Men stand only to gain by the results of such a movement, and the cleverest amongst them have realised this fact and lend it their support". Aldus McCarthy More. Dat die „winst" voor den man soms zwaarder is dan hij verdragen kan, doet niet ter zake. Misschien sleept hij in z'n onvermogen dan een vrouw mee in de ellende, mislukt voor beiden een huwelijk, waarvan men toch zooveel gehoopt had. Die tragedie moet doorgestreden worden. Het moge hard zijn voor de betrokkenen, het kan niet anders of in een overgangstijdperk vallen slachtoffers. Als More het feminisme kenschetst als „misschien de meest belangrijke der moderne bewegingen die naar grooter zedelijkheid op het gebied van liefde en huwelijk streven" kunnen we tevreden zijn. „Volkomen gelijk recht der geslachten, ook in het huwelijk, blijft de eerste en belangrijkste eisch voor iedere huwelijkshervorming." Aldus Stekel. Slechts persoonlijkheden hebben maatschappelijk de hoogste beteekenis, en misschien is niets zoo noodig om de nooden der maatschappij te kunnen verstaan als de gemoedsverteedering, die alleen een innige verhouding met een levenskameraad kan geven. Hoeveel is daarentegen niet verloren gegaan aan persoonlijk geluk en aan werklust en energie, die de gemeenschap ten goede hadden kunnen komen, eenerzijds door het ongehuwd blijven, anderzijds door den druk waaronder de partners of 'n partner in het huwelijk van thans leefden. Ernst Jolowicz schreef in zijn: Die Persönlichkeitsanalyse, eine vorbereitende Methode für jede Psychotherapie der Neurosen1): ,,in den meisten Ehen kommt ein relatives Gleichgewicht nur durch Unterdrückung des einen, gewöhnlich des weiblichen Partners zu Stande." Wie ervaren heeft hoe het hoogste bezit der aardsche stervelingen de persoonlijkheid is, denke over die uitspraak niet te lichtvaardig. Waar de vrouw onderdrukt is of waar beide „partijen" strijden om de heerschappij, gaat vroeg of laat alles rampzalig kapot. Voor den modernen mensch is kameraadschap de eenige aanvaardbare oplossing. We gaan niet zoo ver als de propagandiste van „het Westersche gelouterde monogame huwelijk" om te beweren2) dat „tot nu toe het geheele huwelijk eigenlijk op Onwetendheid, Slordigheid, Toeval en Willekeur" berustte. Maar tot een hóóg peil, den modernen mensch waardig, was het slechts zelden gekomen. Het feminisme heeft onbeschrijfelijk veel waardevollen arbeid verricht om verbetering mogelijk te maken, maar het laatste woord is natuurlijk aan de psychologen. Of van hen de aanhangers der psychoanalyse of der individualpsychologie het bij het rechte einde hebben is niet aan de(n) leek om te beoordeelen. Bij beiden heb ik uiterst belangrijke mededeelingen gevonden, die aan een rijke levenservaring makkelijk te toetsen waren. Al te goed besef ik dat in de huidige ellendige economische tijdsomstandigheden groot gevaar dreigt voor onze idealen. Toch waren x) Leipzig 1926. 2) In „De Triomf van het Huwelijk". heel wat jonge kameraadschapshuwelijken te sluiten, mits men den moed daartoe had. Daarbij kunnen Eheberatungsstellen of Sexualberatungsstellen voortreffelijke diensten bewijzen. Of wij in ons land reeds een voldoende aantal geschoolde en vooruitstrevende medici (cae) rijk zijn om die te kunnen bezetten zou ik niet durven beoordeelen. * ★ ★ Inmiddels beweert men dat de jeugd zoekt. Een zoeken dat slechts schijnbaar is. Want de meesten dier jongeren, die deze bladzijden doorkijken, zullen 'n: „dat weten we alles allang" als eenige repliek hebben, met vermoedelijk nog een krachtig: „wat zeuren jullie toch" er bovenop. Zij meenen reeds gevonden te hebben. Zij meenen de juiste oplossing te weten. Dat ze daarbij vaak falen, het is ons goed recht dat te zien en te betreuren. Maar onder de erkenning dat het toch veel beter is dan vroeger toen we zelf jong waren. Zooals Mrs. Walter M. Gallichan (C. Gasquoine Hartley) het uitdrukt: „Het is de jeugd, die tegenwoordig een nieuw besef heeft van het recht van vrijheid. Zij zullen niet meer de oude beperkingen aannemen. En dat is goed. Wij die ouder zijn, met onze wankelende schreden en oogen, dof van het wachten op het visioen dat we gezien hebben, verwachten van hen dat zij de vrijheid winnen, dat zij de heiligheid van de liefde herstellen zullen, wat wij hebben geprobeerd en waarin we faalden." Onder de zieners: Carpenter — Forel — het echtpaar Havelock Ellis — McCarthy More — het echtpaar Gallichan — Bertrand Russell — Stekel en de na hen komenden zijn er weinigen, die zich aan een stelsel bezondigen. Misschien dat ze juist daarom zulke betrouwbare gidsen zijn. Pessimist zijn ze geen van allen. Zij verwerpen de veel verbreide meening dat wat thans zich voltrekt een teeken is van verval en degeneratie. Zij beschouwen de wassende vraag naar kennis en onderzoek als de zekerste hoop voor de toekomst. McCarthy More erkent: „The youth of to-day has been fearless enough to cry aloud desires, that the men and women of my generation, either denied or whispered about. Within its limits (and I am bound to say that, in my opinion, these limits are badly fixed and very narrow) this is the most truthful generation that yet has existed. I am glad to have lived to know it." Terwijl Elmau's profeet, dien ook de wanhopendste zedemeester vrij zal laten uitgaan, in de reactie die we doormaken het gezond gevoel van de tegenwoordige jeugd onderkent. In zijn „Grüne Blatter" schrijft hij o.a.: „Das Dirnentum ist zurückgedrangt. Es wird nur noch durch die alteren }ahrgange der Mannerwelt erhalten. Die jüngeren Jahrgange haben sich voll Ekel davon abgewandt." Dr. van der Hoop drukt het in zijn mooie „Sexualiteit en Zieleleven" aldus uit: „Een steeds toenemend aantal mannen van onzen tijd heeft de dubbele moraal verworpen, omdat zij inzagen dat die sexueele vrijheden een minderwaardig surrogaat vormen, dat niet in staat was de armoede, de leegte en de verveling van hun liefdeleven een schijn van bekoring te geven." Wie zou daarom niet erkennen en betreuren dat de revolutionnaire moderne jeugd ver over den schreef gaat? Tot in de beschaafdste milieu's komt het voor, dat na een bal beleefd wordt geïnformeerd waar het meisje daarna denkt te zijn. Wie dan of haar „nieuwsgierigheid" bevredigen wil of wil „meedoen" öf geen zelfbeheersching heeft geleerd bij een heftig temperament, kan een fout voor het leven begaan. „Denn ein Miszbrauch und eine Schadigung ist jeder Geschlechtsverkehr vor der Vollendung der körperlichen und persönlichen Reife. Wird er da geübt, verhindert er die Reife in allen Spharen des menschlichen Wesens... Ihre neue Geschlechtsmoral ist eine Erzeugnis von Unwissenheit und Unverstand, von Ehrfurchtslosigkeit und Verantwortungslosigkeit." (Johannes Müller). Hier kan alleen hetzij een ingeboren gevoel van hooge terughouding helpen of de leiding en tijdige voorlichting van verstandige ouders. Meer dan ooit te voren heeft „de vrouw" d.w.z. het jonge meisje de zeden in handen. Hoe droevig onvoorbereid staat ze vaak in het leven. Toch is wat we nu met bezorgdheid waarnemen een vooruitgang. Vroeger werd vaak zeer bewust een groep ongelukkigen, een groep volkskinderen geofferd om het jonge meisje uit de bevoorrechte kringen te beschermen. Dat de prostitutie de slechtstdenkbare voorbereiding tot het huwelijk was, werd vergeten. Ook het zich vergrijpen aan 'n dienstmeisje kwam het mannenkarakter zeker niet ten goede. Nu walgt de jongen tenminste van gekochte sexualiteit en hij denkt er minder simplistisch over om ze af te dwingen. Hij vraagt. En indien hij verkrijgt, heeft hij in menig geval het besef dat hij óók geven moet en niet alleen eischen kan. Daarmee is reeds iets gewonnen. Waarbij we echter niet mogen vergeten, dat sexueele ervaring vóór het huwelijk alleen dan kans heeft iemand in zijn ontwikkeling verder te brengen, „wanneer een zekere mate van ernst van bedoeling en van samengesteldheid van verhouding aanwezig is, en dat overigens de bezwaren en gevaren zóó groot zijn, dat opvoeders deze terecht in de eerste plaats in 't licht moeten stellen." Het gaat hier „om zulke overweldigend sterke aandriften en om hevige gevoelens, die het vermogen om te onderscheiden vertroebelen. Het gevaar is dan, dat men óf in elementaire uitingsvormen blijft steken, waarbij de samengestelde behoeften van den eigen aanleg niet tot hun recht komen, óf dat men een te snelle beslissing neemt, waarbij niet genoeg alle essentieele factoren hebben meegewerkt"... Het hangt van het karakter en van den ernst van den betrokken persoon, maar ook van allerlei omstandigheden af, of de schadelijke dan wel de gunstige invloeden van dergelijke vroegere ervaringen zullen overwegen" (van der Hoop). Hier is leiding noodig en niets is zoo noodlottig als struisvogelpolitiek. De grootste winst onzer dagen is wel, dat er meer openheid is gekomen, geen heimelijk voorbijgaan van het natuurlijke. Ook voor de Volksgezondheid is gewonnen. Wie zich van de prostitutie afkeert, vermindert de geslachtsziekten. Het kameraadschapshuwelijk werkt mede in die richting. Psychisch verlies is er door de „vroege" ervaringen helaas voor het jonge meisje vaak. Minder voor den jongen man. Ik zeg niet dat de weinig beheerschte, matter-of-fact wijze, waarop hij tegenwoordig „prend son bien oü il le trouve", hem opheft, maar het haalt hem minder néér dan de vroegere bordeelsfeer. Is het voor het jonge meisje misschien in veel gevallen slechts verplaatsing van het psychisch verlies? Wie weet welk een rijkdom erotiek in zich sluit, weet ook hoe droevig schraal het is als het jonge meisje zich nuchter „laat gaan". Erger was echter in het ver verleden wat het volmaakt onschuldige bruidje had door te maken van den „panier percé", waaraan ze om finantieele of standsoverweging was „uitgehuwelijkt", of zelfs maar van den in doorsnee weinig fijnbesnaarden echtgenoot, die van erotiek geen flauw begrip had. Moeten we dit stadium van „losbandigheid" niet dóór om tot een werkelijk hooger peil van de sekseverhoudingen in „onze" kringen te komen? Kunnen we werkelijk niet eenig vertrouwen stellen in den aanleg van den tot een bepaalde kultuurtrap gestegen menschelijken geest? Moeten we ons door pessimisme laten verleiden om een „terug naar het verlatene" te roepen, terwijl we weten dat wat voorbijging niet goed was, niet voldeed aan de hoogste eischen? Ongetwijfeld heeft dr. van der Hoop het aan het rechte eind, als hij schrijft: „Diep in de menschelijke natuur bestaat een behoefte aan waarde en eerbied. Wanneer de strijd om die waarde uit den weg wordt gegaan en de verantwoordelijkheid van den eerbied wordt ontweken, zoodat men alleen het gemakkelijk bereikbare wil genieten, dan wreekt zich dit vroeger of later door leegheid van het leven, onwaarachtigheid van het eigen wezen en door onwezenlijk worden van schoone ontmoetingen". Gelukkig is er litteratuur die de jeugd leeren kan hoe ontzaglijk veel schoons er te beleven valt in een diep-ingrijpend liefdeleven! Zij lezen met ernst de blz. 52—59 van Fischer's Jeugd in Nood. De meergenoemde Lilly Zarncke geeft als haar ervaring dat het niet juist is dat de tegenwoordige generatie naar het zakelijke in het liefdeleven streeft. De meerderheid der meisjesstudenten wijken niet zoo ver af van het gevoelsleven harer moeders en grootmoeders. Wanneer zij een lichtzinnig leven leiden is dat omdat ze behoefte hebben liefde te geven en te ontvangen. Wat bereiken we ermee, de jeugd hard te vallen? We missen het recht er toe. Hoe vele ouders, zelfs de meest ontwikkelden en schijnbaar verstandigsten komen er nog openlijk voor uit dat ze niet met hun kinderen spreken willen? Hoevelen zijn doof voor de stem van den Amsterdamschen zenuwarts: „Op een zekeren leeftijd — het best lijkt mij 17 of 18 jaar — moet men trachten aan jonge menschen iets duidelijk te maken van de fouten en vergissingen en van de slechtheid en platheid, die op het gebied van het sexueele leven gevonden worden". „Darum ist ihr Frevel und ihre Untat am Heiligsten nicht ihre Schuld allein; denn sie wissen nicht, was sie tun. Sondern sie haben verübt und verbrochen, was ihre Eltern und Voreltern schon angebahnt haben. Das Heiligtum des Geschlechtslebens war langst geschandet" (Müller). ★ ★ ★ Het spreekt vanzelf, dat de Kerk, die op grond van hare leerstellingen moeilijk de heiligheid van het sexueele leven als zoodanig kan erkennen, in een heftige beroering is geraakt. Welk een stortvloed van lectuur, die steunt op onwederlegbare feiten, krijgt de Kerk thans te bevechten! De Kerk staat ons in den weg. Erkent niet Prof. van Mourik Broekman met bewonderenswaardige eerlijkheid: „Ook het Protestantsche Christendom heeft zoo min als het Katholieke het huwelijksleven binnen het kader van sexueele erotiek op een hoog peil weten te houden, en heeft noch concubinaat noch prostitutie weten uit te roeien. Wel blijft het een strijd voeren of ondersteunen tegen zedeloosheid tot op den huidigen dag ... Altijd heeft zelfs de christelijke staat de onwettige bevrediging van geslachtsbegeerte bij den man gesanctionneerd". Ik neem hier geen stelling in tegen den godsdienst, die voor zoo talloozen de groote troost en steun is in het leven. Juist daarom heb ik me zoo van harte verheugd over de recente verschijning van „Huwelijk en Erotiek". Dat een hoogleeraar in de theologie op zoo breedgeziene en ruimgedachte wijze dit onderwerp heeft kunnen behandelen is van groote beteekenis. Wie — ten onrechte! andere wetenschappelijke lectuur over het huwelijk als „pornografie" afwijst, zal geen oogenblik durven tornen aan de zedelijke waarde van een dergelijk boek. Over den nadeeligen invloed van de kerkelijke moraal zijn alle onderzoek(st)ers het eens.1) „Wat de maatschappij „zedelijkheid noemt, is niets meer dan een schikking van maatschappelijk leven, waaraan gewoonte en gebruik een schijn van heiligheid heeft verleend; vandaar is het, ondanks ongenoegzaamheid, zeer wel in staat zich met groote zelfbewustheid te doen gelden, zooals ondergeschikten soms aanmatigender zijn dan hun meerderen'', aldus de ook door „geloovigen" zoo hooggeschatte Jenenser filosoof, de Nobelprijs-winner wijlen Rudolf Eucken. Jaren vóór den Weenschen psychoanalyticus schreef deze ernstige wijsgeer: „Daarenboven, deze onderdrukking van de zinnen, zooals alle onnatuurlijke dingen, moet wel grooter kwaad voortbrengen, dan het kwaad dat er door uitgeroeid had moeten worden". Stel nu daartegenover het Calvinisme! Is het niet om te rillen, dat nog in onze dagen een vrouw 2) in de Standaard schrijven kan, dat de vrouw bij den zondeval de hoofdschuldige was en daarom 't zwaarst heeft moeten boeten „om wat zij bestond". „Tusschen Eva met haar verzondigd vrouwenleven en Maria met haar geheiligd vrouwenleven" enz. Het geloof aan „den zondeval" met alles wat er bij gedacht wordt is een ware gruwel in de oogen van hen, die met Stekel aannemen dat de beschaving gevaar liep van door de onderdrukking der sexualiteit te gronde te gaan. x) „Wat noodig is om de mogelijkheden van geluk tusschen mannen en vrouwen volledig te ontwikkelen, is het verwijderen van den stempel, door het Christendom op sexe-verhoudingen gedrukt, en daardoor het huwelijk te maken tot een mooie instelling en het de volste vrijheid te verzekeren." Aldus McCarthy More in „The conflict between love and morality". 2) H. S. S. K(uyper), „Brief aan een verre vriendin". 24 December 1932. Het breken met de letter van de kerkelijke, oud-testamentische en Paulinische leerstellingen is de conditio sine qua non voor het verbeterd huwelijk. Het is volkomen duidelijk, dat de sexualiteit en erotiek niet op hun juiste waarde geschat kunnen worden door hen die een zondeval aannemen. Zooals Stöcker het scherp in haar „Die Ziele der Mutterschutzbewegung" schreef: „Nach ihrer Lehre von der Erbsünde, die ja nicht nur im Katholizismus, sondern ebenso im Protestantismus gilt, heiszt es noch heute, dasz wir alle in Sünden empfangen und geboren werden. So hat man den Ursprung des Lebens vergiftet, und auch der Mutter Gottes gegenüber hat man sich nur zu helfen gewuszt, indem man sie zur „jungfraulichen" Mutter umschuff. Wenn wir der Mutter wirklich die ihr gebührende Stellung im Leben verschaffen wollen, wenn die Heiligkeit der Mutterschaft eine Wahrheit und nicht nur eine Dichtung bleiben soll, dann gilt es vor allem den Kampf gegen diese Weltanschauung aufzunehmen". En gelden niet de tien geboden voor alle „geloovigen"? Geeft men er zich rekenschap van, dat in het „gij zult niet begeeren", het „huis" des naasten een hoogere plaats inneemt dan zijn vrouw, die slechts door dienstknecht, os en ezel in de waardeeringsrangorde gevolgd wordt! Een rangorde die bij onze boerenbevolking wel eens nog ongunstiger voor de vrouw uitvalt. Eerder haalt men den veearts voor de koe, dan den dokter voor de echtgenoote. Sterft de eerste „dan kost dat oe zak, een vrouw krieg je wel weer" (historisch). Wie in een tijdsverloop van vijf en dertig jaren herhaaldelijk z'n gedachten over het sexueele- en het huwelijksvraagstuk heeft laten gaan, registreert in een bepaalde denkafdeeling feiten en mededeelingen die anderen vermoedelijk het eene oor in, het andere uitvliegen. Zoo herinner ik me eens aan een zeer hoogstaand man, voorbeeld van een eminent gelukkig huwelijk, gevraagd te hebben hoe het kwam dat hij zoo geweldig in leeftijd met een broer verschilde. Het bleek dat z'n vader driemaal getrouwd was geweest. De twee eerste echtgenooten waren na een of twee bevallingen in het kraambed gestorven. „Och ja", — zoo werd er ongeveer aan toegevoegd, — „zoo ging het vroeger; nu sterven de vrouwen niet meer als ze kinderen krijgen. Vandaar al die scheidingen. Al de huwelijken van m'n vader waren gelukkig, maar hij had op natuurlijke wijze afwisseling". Ik herhaal dit was een ernstig, zelfs zeer vooruitstrevend man en z'n vrouw zat er bij, toen hij zoo sprak. Het was een milieu, waarin nooit over het sexueele vraag- stuk gesproken werd en het onderwerp werd dan ook dadelijk losgelaten. Het was voor mij een nieuw gezichtspunt, maar dat er vermoedelijk niet ver naast was. Of die vrouwen er net zoo over gedacht hebben? „Vroeger". ,,De goede oude tijd". Laten we er toch niet meer naar terugverlangen. We gaan vooruit: de stijgende lijn is niet te miskennen. De eeuwen dat de Roomsche kerkvorsten inkomsten uit de bordeel en trokken, liggen ver achter ons en de uitspraak van Luther, dat 't er niet op aankomt of de vrouw na een reeks bevallingen bezwijkt, want dat dit nu eenmaal haar beroep is, wordt nog maar zelden onderschreven.1) Zooals dr. Mathilde von Kemnitz het uitdrukt in haar „Erotische Wiedergeburt": „hoe meer de mensch in staat werd het groeien van zijn geslacht en de wetten waaraan de menschelijke geest zich moet onderwerpen, te doorzien, des te geringer moest de werkelijke invloed van die eenvoudige moraal der kerkelijke genootschappen worden". * * * Onze conclusies kunnen kort zijn. Het kameraadschapshuwelijk maakt dat veel meer menschen in den bloei van het leven het huwelijksgeluk deelachtig kunnen worden: een maatschappelijk belang. Het is slechts denkbaar voor wie zich heeft losgemaakt van orthodoxie en traditie. Het wordt door beide partijen om dezelfde motieven begeerd. Alle bijredenen zijn uitgesloten, zélfs — aanvankelijk — het ouderschap. Op een geestelijke mésalliance bestaat minder kans, daar beide partijen in hun werk hetzij samen, hetzij gelijktijdig omhoog kun~ nen streven. Het maakt een einde aan het geslachtsparasitisme der vrouw en haar vaak zeer verkeerde opvatting van haar beroepsarbeid. Zooals dr. C. J. Wijnaendts Francken in 1897 schreef: „met het alternatief: öf trouwen of een betrekking zoeken, verlaagt men den arbeid tot iets waartoe eerst in geval van nood bij gebrek aan beter wordt overgegaan. Die treurig bekrompen opvatting is tevens psychologisch alleronjuist; zij ontkent ten eenenmale de bevrediging a) Merkwaardig is, dat in Duitschland een bepaalde strijd bestaat tusschen de Lutheranen en de aanhangers van den vromen en ruimdenkenden Schleiermacher over het huwelijksprobleem. Al is daaraan thans — Juli '33 — misschien ook al dictatoriaal een einde gemaakt. en voldoening van nuttige werkzaamheid, ziet niet in dat rust slechts als tegenstelling van voorafgeganen arbeid genot verschaft". — In de arbeidsgemeenschap die we tegemoet gaan, is het kameraadschapshuwelijk op zijn plaats. Het maakt een einde aan ,,de prostitutie in het huwelijk" die voor man en vrouw even vernederend is. Het geeft der vrouw de kans om met den man en in het huwelijk gelukkig te worden, in plaats van dóór den man en dóór het huwelijk, wat vroeger verwacht werd en bijna steeds op een teleurstelling voor beide partijen uitliep. Geluk bedoeld als geestelijk geluk, opheffing van eenzaamheid. Niet het veroveren van den „mevrouw"-titel, de positie of de financieele verzorging (bijredenen, die met vele anderen aan te vullen zijn) of anderzijds het bezit van een onbetaalde huishoudster. Het is de zekerste weg om de sexueele aandrift, die zoo lang veracht, gesmoord, gesmaad, verborgen en naar beneden gehaald werd, in de juiste banen te leiden. Het breekt met de specialisatie van de vrouw voor een physiek doel, wat het betreurenswaardige resultaat had dat het haar ongeschikt maakte voor de meer verfijnde intimiteiten van het huwelijksleven. !) Het zal de beste training zijn voor het menschelijk instinct, in plaats van het dwarsboomen er van, wat in den tegenwoordigen huwelijksvorm ontelbare malen voorkomt. Het biedt de kansen tot erotiseering van het huwelijk en tot een onverbreekbaren vriendschapsband als natuurlijk gevolg van de samenbeleefde extase. Vriendschapsband, die in het uiterste geval begrijpend zal doen staan tegenover een gedragslijn, die onduldbaar is in de oude ideologie van het huwelijk als bezit. Hetzij dit bezitsrecht door de vrouw of door den man als zoodanig gevoeld wordt. Het sluit alle poging tot onderdrukking uit en verschaft daarmee aan de beiden, die het sloten, de grootstmogelijke kans tot ontplooiing hunner persoonlijkheid; wat beteekent de grootste winst voor de gemeenschap. Kerstmis 1932. x) Dr. S. Herbert: „Grondslagen der Sexueele ethiek". L In de hier volgende bladzijden ga ik een pleidooi voeren tegen eene opvatting van het huwelijk, die men „het huwelijk in kameraadschap" noemt. Ik lever dat pleidooi, onafhankelijk van de motieven die mijn geachte tegenstandster aanvoert vóór de huwelijksopvatting, welke zij verdedigt. Eerst in tweeden aanleg zullen wij de wapenen kruisen. Ik zal beginnen met te zeggen wat ik onder „huwelijk in kameraadschap" versta. Ik versta daaronder, dat een man en eene vrouw, die met elkander door het huwelijk verbonden zijn, indien een van beiden of beiden sexueele betrekkingen met een derde gaan onderhouden, — die betrekkingen aan elkander openbaren en van elkander dulden, zonder dat daardoor het huwelijk verbroken wordt. Het kan ook voorkomen, dat de sexueele verhouding tusschen de beide echtgenooten gedurende het geheele huwelijk met de kameraadschappelijke samenvalt en dat er zich geen verhoudingen tot derden in het huwelijk voordoen. De opvatting van een „huwelijk in kameraadschap" kan ook in dit geval worden gehuldigd; de met wederzijds goedvinden te onderhouden betrekkingen tot derden zijn dan potentieel aanwezig. De huwelijksopvatting, die ik bestrijd, berust op de gedachte, dat de kameraadschap, d.w.z. de zieleverwantschap tusschen een man en eene vrouw een veel-omvattender en edeler verbintenis vormt, dan de vluchtiger sexueele aantrekking en dat de neiging, die een echtgenoot voor een derde heeft, daarom geen kans mag krijgen om de zieleverwantschap tusschen gehuwden te verbreken. Wanneer er dus waarachtige liefde tusschen echtgenooten aanwezig is, dan zullen zij niet jaloersch mogen zijn. De jalousie, zoo leeren de aanhangers van „het huwelijk in kameraadschap", gaat uit van een bezitsrecht, dat de eene echtgenoot op de andere zou hebben, een bezitsrecht in strijd met de rechten der vrije persoonlijkheid, waarop ieder individu aanspraak kan maken. — * ★ ★ Voordat ik de zoo juist geformuleerde stelling ga bestrijden, moet ik het terrein van den strijd beperken. Wanneer ik over het huwelijk spreek, dan spreek ik over het huwelijk in de zedelijke, niet in de wettelijke beteekenis. Wanneer een huwelijk burgerlijk is voltrokken, dan voldoet het daarmee nog niet aan de eischen, die in het algemeen aan een echtverbintenis moeten worden gesteld. Het eigenlijke huwelijk is niet het juridische, maar het sacramenteele. Zeker geldt dat voor alle orthodoxe geloovigen van verschillende belijdenis, maar ook voor hen, die buiten den kring der orthodox-geloovigen zich bevinden en zedelijk levende menschen zijn, vormt de juridische huwelijksvoltrekking slechts de sociale zijde van het huwelijk. Innerlijk wordt de huwelijksvereeniging bepaald door het karakter der verhouding, die er tusschen een man en een vrouw, die met elkaar het leven door willen, bestaat. Ik ontmoet hier een punt van overeenstemming met mijne tegenstanders. Want ook zij leggen aan hun streven naar huwelijksvorming zedelijke, niet juridische eischen ten grondslag. Het is de verwarring tusschen het huwelijk als juridisch instituut en als zedelijke verhouding, die een reeks van misverstanden in het leven kan roepen, en dus bij voorbaat moet worden afgesneden. Men zegt bijvoorbeeld, dat de vermogensrechtelijke voordeelen of de stands-voordeelen, die aan een huwende kunnen toevallen, vele menschen, voor wie de toekomstige echtgenoot geen geestelijke of lichamelijke aantrekking bezit, niettemin tot een huwelijk drijft. En men bezigt de onzedelijke verhouding die daardoor ondanks de wettelijke sanctie tusschen twee menschen ontstaat, als argument om den vrijdom van affecties voor anderen met toestemming van de(n) echtgenoot te verdedigen. Dat is een averechtsche redeneering. Een dergelijk uit winstbejag of stands-ambitie gesloten huwelijk is slechts een juridisch huwelijk. Men heeft de bevoegdheden, welke de wet toekent misbruikt om een belangengemeenschap te vestigen, die een onzedelijken kant heeft. In de handen der verdedigers van het huwelijk in kameraadschap is dit argument van het huwelijksleed, dat door een op materieele overwegingen gesloten huwelijk ontstaat wel zeer on-passend. Want hun stelling is juist, dat het hooge en nobele karakter van twee huwelijkskame- raden, die elkaar de vrijheid gunnen, van het huwelijk in kameraadschap de zedelijke basis vormt. Tusschen „belangen'kameraden is zulk een zedelijke verhouding afwezig. De eenige zedelijke eisch, die aan hen kan worden gesteld, is hun huwelijk te laten ontbinden. II. Indien een huwelijk uit zuivere genegenheidsoverwegingen gesloten is, dan is daarmede de waarborg voor huwelijksgeluk nog geenszins geschapen. — Er rijzen twee vragen: Behooren wij, indien wij het huwelijksvraagstuk (wat ook mijn tegenstanders doen) uit den zedelijken gezichtshoek beschouwen, het geluk als doelstelling van het huwelijk te aanvaarden en, zoo ja, bevordert dan het huwelijk in kameraadschap het huwelijksgeluk? Naar mijne overtuiging moet op de eerste vraag een ontkennend antwoord worden gegeven. Maar ik wil eerst de tweede vraag behandelen, om op die manier aan verschillende motieven mijner tegenstanders aandacht te kunnen wijden en om voor mijn stelling een bewijs te geven uit het ongerijmde. — Bevordert het huwelijk in kameraadschap huwelijksgeluk? Bij hun bevestigende beantwoording van die vraag, beroepen mijne tegenstanders zich vóór alles op de vrijheid van de vrouw, die een moderne huwelijksopvatting verzekert. Onder Vigeur van oude wetten en onder invloed van verschaalde opvattingen beschouwt de gehuwde man, bewust of onbewust zijn vrouw nog als zijn bezit. Nu de vrouw staatsrechtelijk haar bevoegdheden heeft verworven en de gehuwde vrouw op het punt staat burgerrechtelijk volmondig te worden verklaard, nu gaat het niet aan, om haar nog sexueel afhankelijk te laten van den man. Het is absurd, de vrouw, die, naast een man, beroepsarbeid verricht in het maatschappelijk leven, in de slaapkamer te degradeeren tot zijn slavin. Deze eisch der sexueele onafhankelijkheid van de gehuwde vrouw heeft een individueelen en een socialen kant. Over den individueelen kant spreek ik nader. De sociale desiderata, die uit den eisch der sexueele onafhankelijkheid van de vrouw voortkomen, wil ik eerder behandelen, omdat zij duidelijker zijn omschreven. Zij doen zich kennen in de opvatting, dat de vrouw, die moet dragen en baren, de beslissing zal moeten hebben omtrent de aanvaarding der zwangerschap. Deze opvatting is volkomen verwerpelijk voor heel het geloovige deel van onze bevolking. Want zij impliceert de aanvaarding van de geboortebeperking, de aanvaarding dus in eenigen vorm, van het Neo-Malthusianisme. Indien men de toepassing van het Neo-Malthusianisme zondig acht, dan is, tenzij de echtgenooten zich van geslachtsgemeenschap onthouden, hetgeen uiterst zelden zal voorkomen, de beslissing der vrouw omtrent de aanvaarding of weigering der zwangerschap uitgesloten. De zwangerschap is dan het gehoorzamen aan een Hoogeren Wil, Wiens geboden men niet mag overtreden. De bewering, dat ook onder het geloovig volksdeel het Neo-Malthusianisme in praktijk wordt gebracht, kan hier geen opgeld doen. Indien dat zoo is, dan handelt men daar tegen de wet, tegen de geboden van de Kerk of van de Heilige Schrift. Maar ook ten aanzien van het niet-geloovig volksdeel lijkt mij de regeling der geboorten, in zooverre die niet samenhangt met de overweging, dat men de middelen moet bezitten om het individu dat men verwekt, behoorlijk te laten leven, allerbedenkelijkst. Voorafgaand overleg in eene verhouding, die tot de spontaanste en natuurlijkste der menschelijke betrekkingen behoort, lijkt mij voor het zieleleven van den mensch funest. Noodgedwongen, omdat de economische gesteldheid het eischt, zullen zij, die niet door religieuse of ethische overwegingen worden weerhouden, tot de praktijk van het Neo-Malthusianisme overgaan, maar om het Neo-Malthusianisme te plaatsen voor de poort van het huwelijk, — het lijkt mij moordend voor de natuurlijke ontwikkeling van een huwelijksverhouding. Dergelijke theorieën doen allerpijnlijkst aan in een tijd, die opnieuw den kreet der vrouw doet weerklinken om het Moederschap. En ik meen, dat de jonge Russische schrijfster Anna Kachina, die zoo juist haar uitroep: ,,Ik wil ontvangen!" in de wereld slingerde en Sinclair Lewis in zijn schildering van Ann Vickers beter begrip hebben van het geluk, waarnaar het vrouwenverlangen uitgaat, dan zij, die het Neo-Malthusianisme als armelijke basis geven aan de huwelijksverhouding. Het is bovendien volkomen onjuist op grond van de natuurlijke functie der vrouw in het geboorteproces, aan de vrouw een beslissingsrecht te geven ten aanzien van de te verwekken individuen. Het lijkt mij daarom onjuist, wijl de normale, gezonde vrouw de pijn van het baren in het geluk van het moederschap begrijpt, het als een voorrecht beschouwt dat zij mag lijden om haar kindje. Ik zou dit als man niet mogen neerschrijven, maar ik ben nu ik dit verklaar, de gemachtigde van vele vrouwen, die mij dit als haar innigste overtuiging hebben meegedeeld. — De gedachte aan een dergelijke, begripsmatige geboortebeperking aan den aanvang van een huwelijk, kan alleen ontstaan in het brein van een man. De vrouw, in wier natuur het ligt te offeren, gevoelt in de diepste gebieden van haar ziel tegen een dergelijke gedachte verzet. En wat te denken van een huwelijk, dat met zulke verstandelijke overwegingen begint? De eenheid tusschen de echtgenooten is bij den aanvang reeds zoek en ze deden beter het maar terstond te laten ontbinden. Een andere quaestie wordt het voor hen, die geen geloofsbezwaren hebben, wanneer het gezin grooter wordt dan zijn economische draagkracht veroorlooft. Maar waarom zou dan in een goed huwelijk een gemeenschappelijk overleg onmogelijk zijn? * * ★ Intusschen nader ik thans de individueele zijde van de quaestie. Er wordt veel geschreven en geschreeuwd over de bezittersneigingen van den man. Ik geloof daar niet aan bij een beschaafd, welopgevoed man van den modernen tijd, die de vrouw naast zich vindt in het laboratorium, op de collegebank en in zaken, ik geloof er ook volstrekt niet aan, dat een moreel-normale man zijn vrouw zal opvorderen tot daden, die zij niet wenscht. Het is gemakkelijk argumenteeren met bijbelteksten als: „gij zult niet begeeren uws naasten huisvrouw, noch zijn os, noch zijn ezel", die twintig eeuwen geleden golden in Oostersche landen, maar niet in het moderne Europa, anno 1933. Het is gemakkelijk argumenteeren met een beroep op het juridische begrip der maritale macht, waartegen een leger van mannen in het geweer komt. Men kan op een dergelijke oppervlakkige manier het uiterst-moeilijke en veel-vertakte vraagstuk van het sexueele leven niet behandelen en men kan zeker niet op grond van individueele gevallen de algemeene conclusie trekken, dat de gehuwde vrouw op sexueel gebied de slavin is van haar man. Wie nauwkeurig de door vrouwen geschreven roman-literatuur van de laatste tijden heeft gelezen, zal tot de slotsom zijn gekomen, dat de verlangens naar uitoefening van „bezits"-rechten geenszins uitsluitend voorkomen aan de zijde van den man. Niet aan de apostelen der huwelijkshervorming, maar aan onze medici en psychologen is hier het laatste woord. Het kon wel eens wezen, dat die omtrent bezitsinstincten heel wat anders aan het licht brachten, dan thans door velen naïevelijk wordt geloofd. Ik wil hier echter van afstappen, omdat ik meen dat een huwelijk waarin de eene partij bezitsrechten doet gelden op de andere, geen waarachtig huwelijk is. Die bezits-neigingen behooren niet tot het zedelijke, maar tot het instinctieve gedeelte van de menschelijke natuur en zij zullen, indien ze bij beschaafde menschen ongebrei- deld aanwezig zijn, zich minstens even sterk doen gelden in een onwettige verhouding. Men predike verzachting van sexueele zeden, maar men werpe geen steenen naar het oude huwelijk, omdat er wel bruten zijn, die hun vrouwen verkrachten. Indien de maatschappelijke onafhankelijkheid en zelfstandigheid der vrouw ons, mannen, nog niet eens geleerd heeft, de vrouw te respecteeren in onze intiemste verhouding tot haar, dan zou de heele vrouwenbeweging een vruchtelooze geschiedenis zijn geweest. Wie de mannen onzer eeuw als een verzameling pacha's beschouwt, geeft blijk van een kinderlijk conservatisme. Zoodat ik het beroep op de zelfstandigheid en onafhankelijkheid der vrouw als argument voor het huwelijk in kameraadschap, beschouw als een waardeloos argument. III Er worden nog twee andere argumenten in het vuur gebracht, welke afzonderlijke bespreking verdienen. Ten eerste de tweeslachtigheid van het huwelijk en ten tweede de polygame instincten, die de meerderheid der menschen eigen zijn. Het huwelijk, zoo wordt betoogd, is een oeconomische eenheid, maar geeft tegelijkertijd, de eenige, maatschappelijke geoorloofde gelegenheid om de geslachtsbegeerte te bevredigen. Wat is het gevolg van deze tweeledigheid? Tengevolge van het oeconomisch karakter van het huwelijk wordt het scheiden „een ingewikkeld geval". Er zijn echtgenooten, die tegen een scheiding opzien, uit hoofde van de oeconomie. Moeten, zoo gaat de redeneering nu verder, zulke echtgenooten de sexueele verhouding met een persoon die hun tegenstaat voortzetten, dan wel moet het hun worden toegestaan, met behoud van de oeconomische belangen van het gezin, hun sexueele verlangens te stillen in betrekkingen met anderen? Op welke laatste vraag dan een bevestigend antwoord wordt verwacht. Natuurlijk is deze probleemstelling in den grond valsch. Zij is in den grond valsch, omdat wie het huwelijk verdedigt, hetzij het oude huwelijk, hetzij het huwelijk in kameraadschap, die verdediging voert uit hoofde van zedelijke overwegingen. Hetzij men een monogaam huwelijk wil, waarbij de echtgenooten elkander trouw blijven, hetzij men meent, dat het huwelijk een zielevriendschap moet zijn, die sexueele tusschenspelen met derden toelaat en er niet door kan worden gestoord, men beoogt nimmer: een onzedelijk huwelijk te handhaven. Een huwelijk, dat uitsluitend om oeconomische redenen gehandhaafd wordt, terwijl dan die handhaving wordt vergemakkelijkt door een geoorloofd spelevaren der echtgenooten, is een onzedelijk huwelijk. Het ware plicht, een dergelijk huwelijk te ontbinden. Ik moet mij hier eene uitweiding veroorloven, want de quaestie, waarop ik gestuit ben, is er belangrijk genoeg voor. — Indien men de stelling der voorstanders van het „huwelijk in kameraadschap" nauwkeurig onderzoekt, dan vindt men dit: Een huwelijk, waarin een schoone harmonie niet wonen kan, moet worden verbroken. Teneinde echter het aantal echtscheidingen te verminderen, zullen wij, huwelijkshervormers, u een middel aan de hand doen. Laat de echtgenooten elkanders afwijkingen met derden zachtmoediger beoordeelen, dan kunnen zij daardoor de kern van huwelijksverhouding bewaren. — Ik vrees dat in de praktijk deze nieuwe huwelijksleer zal leiden tot een handhaving van het oeconomische huwelijk, van het fee/an^en-huwelijk, waaraan het zedelijk motief is ontvallen, een belangenhuwelijk, dat door de toegestane sexueele vrijheden met anderen zal worden vergemakkelijkt. Van een wederzijds offeren, het motief waarmee de gedachte van het huwelijk in kameraadschap wordt verdedigd, is hier geen sprake. Het huwelijk in kameraadschap is geen geneesmiddel tegen, eerder een bevordering van het belangenhuwelijk. Het zal worden aangewend, om het belangenhuwelijk dragelijk te maken, in stede van het te vernietigen. Het is in dit verband wel uiterst merkwaardig, dat de gewoonte eener aantasting van den monogamen huwelijksband veel meer voorkomt in kapitalistische kringen dan in volkskringen en dat de gedachte van het huwelijk in kameraadschap in die lagen der samenleving, waar geen oeconomische nood bestaat, veel meer populariteit geniet dan in de kringen der arbeiders, waar juist de gemeenschappelijk geleden nood van man en vrouw de echtgenooten samen doet streven. Zooals ook de volkskringen niet filosofeeren en theoretiseeren over regeling der geboorten vooraf, maar menschen te voorschijn brengen, die elkander spontaan beminnen en wel eens naar het stadhuis wandelen, wanneer het eerste kindje al wordt verwacht. * * ★ Ik kom thans tot het tweede argument der voorstanders van het huwelijk in kameraadschap: dat wij geen huichelaars moeten zijn, maar rekening moeten houden met de polygame instincten van den mensch. De eerste grondslag voor een duurzaam geluk in de huwelijkssamenleving, — aldus mijn tegenstanders — is de geestelijke eenheid van man en vrouw. Zulk een gelukkig huwelijksleven kan alleen bereikt worden, wanneer alle facetten van de persoonlijkheid volledige weerspiegeling in die samenleving vinden. Indien er echter sommige facetten zijn, die zich niet kunnen weerspiegelen, dan kan niettemin toch het huwelijk min of meer aan zijn ideaal beantwoorden, wanneer die enkele facetten zich tijdelijk elders kunnen spiegelen. Wanneer ze dan uitgespiegeld zijn, kan men weer tot de hoofdspiegeling terugkeeren. Bij deze voorstelling zou een persoonlijkheid eerst tot algeheele verwezenlijking komen door eene reeks van erotische verhoudingen, met dien verstande, dat er een bepaalde erotische verhouding, waartoe men terugkeert, op den achtergrond blijft. Indien ik mijn eigen overtuiging omtrent het huwelijk voor een oogenblik het zwijgen opleg, indien ik een moment zou toegeven, dat eene reeks van liefdesverhoudingen, de persoonlijkheid eerst waarlijk vormt, dan begrijp ik toch nog niets van deze theorie. Ik vraag mij af, welke zedelijke waarde, ja welke gelukswaarde de duurzame verhouding vertegenwoordigt tegenover de reeks van wisselende avonturen, die de persoonlijkheid moeten vormen. Het komt mij voor dat, indien de gedachte van het huwelijk in kameraadschap zoo consequent mogelijk wordt toegepast, er aan het einde der vele avonturen van de permanente verhouding niet veel meer overblijft dan het samenwonen van twee oude menschen, wier gedachten met de herinneringen aan anderen zijn bevolkt. Maar, dit terzijde. Ik wilde vooral mijn ongeloof openbaren aan de leer van de scheiding der persoonlijkheid in verschillende onderdeden die, om te kunnen functionneeren, contacten met aan die onderdeelen beantwoordende individuen noodig hebben. Ook indien men de persoonlijkheid niet ziet als een Idee, maar haar aanvaardt als een psychologisch begrip, dan heeft dat begrip een synthetisch karakter. Het is naar mijn inzien onmogelijk om een bepaalde eigenschap van onze persoonlijkheid te ontwikkelen zonder dat de geheele persoonlijkheid in werking komt. En ik geloof dat het contact tusschen twee persoonlijkheden niet kan worden gelegd, zonder dat de strijdende elementen van beide persoonlijkheden in botsing komen. Iedere opvatting van geslachtelijke liefde, welke de waarheid miskent dat die liefde het geheele wezen in vlam zet, is naar mijn gevoelen psychologisch en fysiologisch onhoudbaar. De man of de vrouw, die na vele liefden, tot de(n) echtgenoot terugkeert, zal voor die(n) echtgenoot opnieuw geheel moeten ontvlammen. En zal de onwettige minnaar of minnares met het „facet" genoegen nemen? Liefdesverhoudingen, waarbij de terugkeer tot de(n) echtgenoot als voorbehoud wordt gesteld, hebben noch psychisch, noch zedelijk eenige beteekenis. Dus blijft er, om de verborgen veelwijverij te verdedigen, die in het „huwelijk in kameraadschap" besloten ligt, alleen maar het beroep open op de instincten. De temperamentvolle gehuwde vrouw wordt vele malen daags behagelijk gestreeld doordat een haar aangenaam oog van een vreemden man haar met verlangen bestaart, de temperamentvolle gehuwde man aanschouwt dagelijks welgevormde boezems, lokkende monden, welvende kuiten van vreemde vrouwen, die hij op zulke oogenblikken begeert. De hier beschreven neigingen zijn een onmiddellijk gevolg van de polygame natuur, die vele vrouwen en bijna alle mannen bezitten. — Maar mijne vraag aan hen, die deze polygame instincten willen vrij laten is deze: waarom dan de beperking tot de enkele verhoudingen, die het huwelijk in kameraadschap toestaat? Waarom niet alle huichelarij over boord geworpen, en ons, indien wij als mannen en vrouwen elkander behagen, gepaard, wanneer het verlangen daartoe in ons opkomt, gelijk de dieren des velds? — Er zijn maar twee standpunten mogelijk ten aanzien van het sexueele leven: beperking of breidelloosheid. Een beperkte polygamie miskent de eerlijkheid in het sexueele leven evenzeer, als de beperking der monogamie. Maar wie tot die erkenning komt, behoort te luisteren naar de gronden, die er voor de monogamie zijn aan te voeren. * * ★ Er is een motief, dat met de accentueering van den polygamen aard des menschen samenhangt. Er wordt gezegd, dat ongelijkmatigheid van temperament tusschen man en vrouw, ook bij geestelijke gelijkgestemdheid, vele huwelijken een hel doet worden. Eerst dan doen de bezitsinstincten der temperamentvolste partij zich eerst recht in al hun verschrikkelijkheid gelden en vervormen zij de minder temperamentvolle tot een slachtoffer. Ik meen dat deze redeneering in de wereld is gekomen, doordat er nog zooveel belangenhuwelijken worden gesloten, belangenhuwelijken die, volgens mijn inzicht, moesten worden voorkomen of ontbonden, maar niet door een fictie van „kameraadschap" opgelapt. Indien een huwelijk op de normale, natuurlijke wijze ontstaat, dan zal de teeltkeuze een woord meespreken, en dan zullen ongetwijfeld, voordat het huwelijk tot stand komt, de aanstaande echt- genooten elkander in het wederzijdsche temperament hebben begrepen. * * * Hier kom ik op de groote, fundamenteele fout, die naar mijn inzien door de verdedigers van het huwelijk in kameraadschap wordt bedreven. Er wordt eene onderscheiding aangebracht tusschen geestelijk leven en sexueel leven van man en vrouw. Het geestelijk leven zou dan eigen zijn aan de permanente huwelijksverhouding, het sexueele leven aan de voorbijgaande verbintenissen, waarin zich de echtgenooten, staande huwelijk, met anderen begeven. — Zonder dat die permanente verhouding nochtans van elke sexualiteit zou zijn ontbloot. De permanente verhouding wordt gedacht als een min of meer tot loutere geestelijkheid verstervende sexueele verhouding. De zinnen verlaten de echtelijke woning en trekken op reis, maar als een trouwe Penelope wacht de geestelijke liefde, totdat de zwerftochten der zinnen zijn volbracht. Ik vind die redeneering barre onzin. Het geestelijke leven, dat is het leven van intellect en rede, het geestelijke leven dat wij met andere menschen leiden, heeft een algemeene, geen bizondere waarde. Men kan met ieder verstandig, intelligent mensch, afgescheiden van de sexe, een geestelijk leven hebben. Zoodra het samenleven niet louter geestelijk is, maar zedelijk wordt, het karakter krijgt van samen willen, en aangedaan wordt door de sfeer van het gemoed, verkrijgt het een bizonderen aard: de voorkeur voor een bepaalde persoon. Iedere persoonlijke verhouding heeft echter déze natuur, dat de voorwaarden, waaronder zij gesloten is, blijven gelden, dat de motieven welke haar geboorte hebben bepaald, blijven doorwerken. Geschiedt dat niet, dan hebben wij ons in den mensch tot wien wij in betrekking staan vergist, en verlangen wij, dat die betrekking wordt geëindigd. Men kan dus tot hem of haar in wie wij ons vergist hebben terugkeeren uit algemeene motieven, bijvoorbeeld omdat men zijn vijanden wil vergeven of omdat er belangen zijn, die hernieuwd contact noodzakelijk maken, maar de bizondere verhouding is dan opgelost. De verhouding evenwel, tusschen een man en eene vrouw, die eenmaal met elkander in het huwelijk zijn getreden, draagt altijd in sterke mate een sexueel karakter. Verdwijnt dat karakter of wijzigt het zich, dan is daarmede het bizondere der verhouding verdwenen. — Waarom dan, op grond van de sexueele verhouding, die er eenmaal aanwezig was, het oorspronkelijk huwelijk aangehouden? Om samen nog weer eens te kunnen praten over Plato, of over het belang van bepaalde sera voor de bestrijding der tuberculose? Om met een lid van de andere sexe over interessante onderwerpen te praten, is geen huwelijk vereischt. De these en ook het belang der vrouwenbeweging is, dat mannen en vrouwen zich sexeloos over vraagstukken van het geestelijke leven met elkander kunnen onderhouden. Het „geestelijk leven" tusschen man en vrouw, die met elkaar in sexueele betrekking staan, heeft een gansch ander karakter. De beteekenis van de sexualiteit is hierin gelegen, dat zij den mensch van individueel tot sociaal wezen maakt, dat zij den mensch lichamelijk aan de menschheid verbindt en hem aan de beproevingen blootstelt, waartegen hij als individu gepantserd is. Zonder sexueel leven zou de wereld er heel wat eenvoudiger uitzien dan ze nu doet. Het zelfbehoud eischt, zelfs in onze ingewikkelde en aan levenskansen verarmde samenleving nog altijd een minimum van zorgen en problemen; wat het leven zorgelijk doet worden en gecompliceerd, dat zijn de verplichtingen tegenover anderen. Welnu, in het geestelijk leven, dat de zich ontwikkelende jonge individu leidt, komt de natuur met haar sexueelen drang tusschenbeide. Het leven verzet zich tegen de zelfvoldane geestelijkheid van den eenling. Nu komt de roep der sexe en verbrijzelt de eenzaamheid, maar tegelijkertijd de geestelijke gaafheid van den eenzamen persoon. Hij zal zich van nu af aan een geestelijk leven moeten heroveren, ondanks de sloopende zorgen, die het maatschappelijk leven hem oplegt. Bedoelt men dat geestelijk leven, dat een zedelijk, een willend leven is als geestelijk leven tusschen echtgenooten, dan kan men dat geestelijk leven begrijpen, maar dan is men er ook van overtuigd dat het aan de ervaring van het sexueele leven „ontspringt". Het sexueele leven is hier primair. Maar uit den drang en den nood, die dat sexueele leven teweegbrengt, ontstaan de behoefte en het vermogen op deze door de natuur gegeven ervaringen een groeiend zedelijk leven te enten. — Menschen, die samen een discussie houden over een wetenschappelijke stelling, of die tezamen kunst genieten, leven geestelijk. Menschen, die elkander hulp verleenen op een zinkend schip, leven óók geestelijk. Maar het tweede begrip van geestelijkheid, verschilt essentieel van het eerste. Aan dat tweede begrip is de geestelijkheid van het huwelijk verwant. Een huwelijk is altijd een willekeurige samenvoeging van persoonlijkheden. Juist omdat de sexualiteit altijd het begrip der persoonlijkheid verduistert en de sexualiteit (tenzij partijen die bewust uitsluiten) de aanleidende factor is in de verbizonderde verhouding tusschen man en vrouw. Wat de natuur heeft samengebracht, moet het gemoed en de geest ontwikkelen. — Wie bij het huwelijk uitgaat van „geestelijke" affiniteit, die vergist zich. Men moet uitgaan van geslachtelijke affiniteit, die in het „wordend huwelijk" tot geestelijke affiniteit zich verheft. * * ★ Hij die aldus, bij zijn beschouwing van het huwelijk, uitgaat niet van een theoretische hypothese, maar van de levenswerkelijkheid, kan nooit het „huwelijk in kameraadschap" aanvaarden. De kameraadschap ontstaat niet vóór maar dóór het huwelijk. De kameraadschap is een toestand, waarheen een samenleving zich kan ontwikkelen, zij kan nooit een toestand zijn, waarmee men aanvangt. Men begint als gelieven, men eindigt als kameraden. Maar ik zou zoo willen vragen: hoe kan die kameraadschap aanvangen met een breuk? — Hoe kan een volledige overgave, die de erotische verhouding kenmerkt en eischt, tot stand komen, indien men al aanvangt, die overgave aan bepaalde voorwaarden te binden: met name de voorwaarden van kinderbeperking en wederzijdschen vrijdom van verhoudingen met derden? Hier treedt het verstand belemmerend tusschenbeide in een natuurlijk en psychisch proces. Men poogt, door een nauwkeurige regeling van persoonlijke vrijheden het geluk te beveiligen van twee individuen, die gaan samenleven, maar die reeds als een bedreiging voor elkander worden gedacht. Men kan niet meer zeggen, dat deze echtgenooten het geluk nastreven dóór elkaar, zij doen het „ondanks elkaar". Van een „ineenvloeien" is in een dergelijke, geblokkeerde samenleving geen sprake. Ja, zeggen de voorstanders van „het huwelijk in kameraadschap;" de verhouding tusschen de huwelijkskameraden is juist bizonder schoon, omdat zij voor elkander offeren. Zij willen elkander dienen, door hun jaloerschheid prijs te geven, wanneer de persoonlijkheid van den anderen echtgenoot de vereeniging met een derde noodig heeft. — Laat ons dat argument eens rustig bekijken. Het leidt ons terug tot het befaamde „bezits'-recht. Dat de uitoefening van dat bezitsrecht bij beschaafde, zedelijk wei-opgevoede menschen nimmer leiden zal tot slavernij heb ik hierboven reeds uiteengezet. Maar mijne tegenstanders gaan verder dan van de echtgenooten (vooral van den man) te eischen, dat zij het bezitsrecht temperen door het temperen hunner lusten, wanneer de andere partij niet begeert, zich over te geven. — Zij willen, dat het bezitsrecht ook prijs gegeven wordt, wanneer de wederpartij verlangt door een» ander te worden bezeten. Deze stelling komt rechtstreeks in strijd met de grondbeginselen der liefdespsychologie. Iedere sexueele verhouding is, krachtens haar natuur zelve, een wederzijdsche bezitsverhouding. Omdat geen gezonde erotische verhouding genoegen neemt met een gedeelte. Iedere verhouding tusschen een man en een vrouw, waarbij niet ziel en zinnen volkomen in elkaar vervloeien, is prostitutie. — In het goede huwelijk wordt dat wederzijdsch bezitsrecht: eigendomsrecht. Dat wil zeggen een recht op bezit, maar dat alleen wordt uitgeoefend, onder beding dat beide partijen elkander eerbiedigen. Ik zou aan deze opmerkingen de vraag willen toevoegen of, het psychologisch juist is dat in een ontluikende verhouding, de vrouw den afstand van bezitsrechten van den man begeert? Doch indien men uitgaat van de bij minnenden aanwezige neiging, om elkander geheel te doordringen, kan men de vrijheid die men de echtgenooten elkander wil laten geven, om het avontuur met een derde niet aan te merken als een inbreuk op de huwelijksverhouding, dan nog als een offer zien? Hoe kan men van offers spreken, indien, tengevolge van het offer, de Waarde Zelve, waarvoor geofferd wordt, verloren gaat? — En is deze gedachte van „het huwelijk in kameraadschap" niet nog oneindig wreeder tegenover de(n) il-legitieme(n) geliefde, dan tegenover de(n) echtgenoot? — Deze mensch, die lief krijgt met ziel en zinnen, mag zich vergenoegen met de taak van speelbal te zijn van een voorbijgaande neiging. Deze mensch wordt eerst recht „bezit", wordt voorwerp. In het verschiet wacht de huwelijkskameraad, die, na het tijdelijke feest met de(n) ander, weer de kern mag nemen, die de minnaar tijdens zijn on-wettige ontmoetingen voor de geliefde, die hem alles wil geven, oneerlijk verborgen hield. Ik betwijfel of dit alles kan dienen tot menschengeluk. Ik zie in mijn gedachten, wanneer het huwelijk in kameraadschap erkende zede wordt, een groote vereenzaming ontstaan in de harten der menschen. In het hoogste levens-moment, dat de vereeniging en verinniging geeft met een medemensch, toovert de fantasie een derde voor oogen, met wie men de uitleving heeft gevierd van weer een ander gedeelte zijner persoonlijkheid. Nooit verliest men zich, nooit objectiveert men zich, immer is men, in schrikkelijk egotisme bezig met de voldoening (en de ontleding!) van eigen lusten en neigingen. De echtgenoot, die het offer brengt voor zulk een armelijke gesteldheid, brengt een offer voor een kwade zaak. En zulk een offer kan op den naam van offer geen aanspraak maken. * ★ * Mijn tegenstanders zullen opmerken, dat ik de zaken te ernstig zie. Zij zullen beweren, dat hun aanbeveling van het huwelijk in kameraadschap niet verder wil gaan dan echtgenooten eerlijk te maken tegenover elkander, wanneer zij afdwalingen begaan en hen op te wekken, bij een mogelijk incident, aan hun vergevensgezinde neigingen de voorkeur te geven boven hun jalousie. In de praktijk van vele huwelijken, die door incidenteele avonturen van een echtgenoot werden beproefd, heeft een dergelijke, opofferende vergevingsgezindheid vaak het huwelijk hersteld. Maar dat herstel geschiedde dan, nadat de tijdelijke verhouding was verbroken, en de integriteit van het huwelijk hernieuwd. Zij gaf een vergeven, niet een dulden van een toestand te aanschouwen. Maar bovendien: wanneer het „huwelijk in kameraadschap", gelijk thans geschiedt, ex cathedra wordt gepropageerd, wanneer mannen en vrouwen van gezag het gaan aanprijzen als eene oplossing van het huwelijksprobleem, dan zullen de nobele bedoelingen, die bij hen aanwezig zijn, worden misbruikt. De volksovertuiging is altijd een heel eind verder dan de wet, en zoodra de wetgevers (waarmee gezag hebbende publicisten min of meer gelijk te stellen zijn) het huwelijk in kameraadschap als een uitweg uit huwelijksmoeilijkheden hebben doen aanvaarden, — dan is de menigte, die een minder nobel karakter heeft, al verder, en hebben duizenden mannen en vrouwen, die opzien tegen al te groote gebondenheid in hun sexueele leven, het huwelijk in kameraadschap reeds als algemeene, aan het huwelijk vooruit te stellen voorwaarde, aangenomen. Waar gaan wij op die manier naar toe? Waar gaan wij naar toe, als het kameraadschappelijk huwelijk wordt in praktijk gebracht zonder beroep op zijn toelichting? Naar de door wet of gebruik aanvaarde polygamie. * * * De strijders voor nieuwe regelen voor het sexueel leven der menschen, vergeten, dat de bedoeling van het monogame, wettelijke huwelijk geweest is een bescherming der vrouw. Zij vergeten, dat in de meeste illegitieme verhoudingen de vrouw oneindig weerloozer is dan in het wettig huwelijk. De ongehuwde vrouw, die prijs gegeven wordt aan de welwillendheid van den man ten aanzien van hare alimentatie, die, volgens de nog door velen gehuldigde opvattingen, geschandvlekt is, indien zij moeder wordt. Ik beweer volstrekt niet, dat die opvattingen behoorlijk zijn, maar ik beweer wel, dat het huwelijk de weerloosheid der vrouw, die zich in liefde geven wil, — in maatschappelijk opzicht opheft, vooral nu wij bezig zijn de burgerrechtelijke positie van de vrouw in het huwelijk te verbeteren. Het doet wonderlijk aan, wanneer men de voorstanders van het „huwelijk in kameraadschap", dat in de praktijk zal leiden tot polygamie, zich zien beroepen op de zelfstandigheid der vrouw, terwijl juist die polygamie automatisch leidt tot een schrikkelijken terugval van de maatschappelijke positie en van de zelfstandigheid der vrouw. Hetgeen de vrouwenbeweging noodig heeft is niet een uitbreiding, maar een beperking van sexueele vrijheden. — Zoodra men, hetgeen reeds door het als zede aanvaarde huwelijk in kameraadschap geschiedt, het aantal erotische verbindingen gaat uitbreiden, dan wordt het erotische element in de samenleving geaccentueerd. Accentueering van het erotische element werkt altijd in de richting eener versterking der macht van den man. Want wie het erotische accentueert, legt den klemtoon op natuurlijke, instinctief werkende krachten. In de sexueele verhouding is de man de aanvallende partij. Het respekt van den man voor de vrouwen zal wel worden verhoogd, wanneer hij zich in te toornen heeft tegenover de levensgezellin, niet, wanneer hij zich in een reeks van verhoudingen gaat begeven, hetgeen de manier zal zijn, waarop het plebs zoo straks het huwelijk in kameraadschap gaat uitleggen. Indien ik pleit voor het ongestoorde monogame huwelijk, dan pleit ik niet alleen voor de wettige vrouw, ik pleit ook voor de maitresse. Indien de tragische gang van het leven teweeg brengt, dat een ander dan de aanvankelijk geliefde de eigenlijke levenskameraad blijkt, dan brengt de teleurgestelde echtgenoot, die de oude liefde nog in zich voelt branden, het zware offer: de(n) geliefde prijs te geven. Het is beter, dat er geleden wordt, dan dat er met menschenlevens wordt gespeeld. En het is minder bedenkelijk voor de algemeene zeden, dat de curve der echtscheidingen stijgt, dan dat de samenleving op het sein van naïeve droomers met edele bedoelingen, wordt prijsgegeven aan de promiscuïteit. In alles wat ik tot dusver geschreven heb, komt geen zweem van ontkenning voor van den fatalen toestand die vele eerbare en conventioneel gewettigde huwelijken te aanschouwen geven. Maar ik vraag mij af: indien wij ons bevinden voor een ernstige ziekte der maatschappij, moeten wij dan het eerstgeboden geneesmiddel zonder onderzoek aanvaarden? Indien men een zwaren patiënt laat sterven helpt men hem óók uit zijn lijden en indien men de zich ontbindende gemeenschap bij het proces harer ontbinding een handje helpt, doet men iets dergelijks. Maar kan dat onze plicht zijn? * * ★ Er is nog een laatste bedenking tegen praktische gevolgen van het huwelijk in kameraadschap, die stellig indruk maken moet op mijn geachte tegenstandster. Ieder is het erover eens, dat voor het geluk van kinderen in een gezin, de eenheid tusschen ouders een eerste voorwaarde is. Die eenheid is, bij ongelukkige huwelijksverhoudingen niet door te voeren. Er zijn ouders, die om de kinderen bijeen blijven, die om de kinderen het offer brengen, elkaar te verdragen. Ik weet niet of, indien de eenheid geveinsd is, de kinderen de ware situatie niet zullen vermoeden. Maar ik weet wèl, dat een geveinsde eenheid, mits zij zich tegen openlijk uitbrekende conflicten weet te beveiligen, aan vele kinderen, die een nest-verlangen willen bevredigd zien, minder verdriet zal doen dan een breuk. En ik weet zeker, dat een zoo openlijke verstandhouding tusschen ouders en derden als bijvoorbeeld de Heer en Mevrouw Wibaut die willen toelaten, voor het ontluikend levensgevoel van het kind moordend is. — Hoe zal het worden, indien niet bedachtzame, hoogstaande menschen, maar Jan, Piet en Klaas het huwelijk in kameraadschap gaan toepassen? Als het sexueele leven zich gaat openbaren in reeksen voorbijgaande verhoudingen tusschen mannen en vrouwen, die beiden wellicht hun maatschappelijken werkkring hebben, en uit welke verhoudingen een agglomeratie van kinderen zal ontstaan, waarvan de burgerlijke stand de gezinsbestemming kwijt raakt. Het antwoord ligt voor de hand. Het kind komt aan den Staat. En het kind aan den Staat wil zeggen: de wordende mensch rad van de Staatsmachine. Vernietiging van den eigen aard, van de eigen persoonlijkheid van den mensch. Spreekt men in Rusland niet reeds van rationalisatie van „menschenmateriaal", die even noodig is als de rationalisatie van de industrie? Uiteindelijk beteekent het loslaten van de historische huwelijksleer het loslaten van het gezin, en het loslaten van het gezin de mechaniseering van den mensch in de Staatsfabriek. Mijn geachte tegenstandster, die zulk een warm en bewonderenswaardig strijdster is voor de liberale Idee, dat wil zeggen voor de Idee der Persoonlijkheid, moge dit wèl bedenken. ★ * * Thans ben ik gereed met mijn beantwoording van de vraag, of het huwelijk in kameraadschap geluk zal brengen aan de menschen. Mijn antwoord is ontkennend. Het brengt geen geluk aan de echtgenooten, die in de spontaneïteit en onvoorwaardelijkheid hunner liefdesovergave zullen worden belemmerd en die de kans zullen missen elkander te leeren kennen in een geheel nieuwe ge- daante, omdat, zoodra zich oneenigheid voordoet, de derde gereed staat om de complementaire functie te vervullen, die waarschijnlijk verborgen, ook wel in de eigen echtgenoot aanwezig was. Het brengt geen geluk aan de nieuw geworven geliefde, omdat die even voorwaardelijk bemind zal worden als de echtgenoot. Het brengt geen geluk aan de samenleving, die uit de leer der huwelijkshervormers andere consequenties zal trekken dan haar verkondigers hebben bedoeld. Het brengt geen geluk aan het kind, omdat het de inleiding vormt van een gezinsontwrichting, die aan het kind zijn huis ontneemt. — Maar nu ik het „huwelijk in kameraadschap" als geluksbevorderaar heb afgewezen, kan ik met te meer overtuiging overgaan tot de beantwoording van mijn eerste vraag, of wij als zedelijke menschen het geluk als doelstelling van het huwelijk mogen aanvaarden. Bij die beantwoording krijg ik gelegenheid, iets van mijn positieve inzichten omtrent het huwelijk te openbaren. Zij zal geschieden in de volgende paragraaf. IV Tot dusver heb ik getracht, mijn tegenstanders op hun eigen standpunt te bestrijden. Ik heb als uitgangspunt gekozen, dat het huwelijk den menschen geluk moet brengen en pogen aan te toonen, dat het verhoopte geluk niet door het huwelijk in kameraadschap wordt bereikt. Maar het standpunt, waarop ik mij bevond was niet dat standpunt, waarheen mijn persoonlijke overtuiging mij drong. Ik zal thans uiting geven aan die persoonlijke overtuiging. Het eigenlijke conflict tusschen de levensbeschouwingen, waarop de huwelijksopvattingen berusten, begint dus hier. Dat het doel van ons leven geluksnastreving zou zijn, en dat daarom het huwelijk, als een der belangrijkste levensverschijnselen op het geluk zou zijn gericht, is eene opvatting, die ik niet kan deelen. Ik geloof, integendeel, dat de menschelijke waardigheid ons voorschrijft, dat wij ons richten naar algemeene geldigheden (normen), welker onaantastbare, gebiedende kracht zich aan ons geweten openbaart. Maar ik geloof ook, dat ieder, die het monogaam huwelijk wil verdedigen, dat monogaam huwelijk in zijn normatief karakter moet kunnen rechtvaardigen. Indien men het monogaam huwelijk niet om zijn zedelijke volstrektheid eischte, welke gegronde reden zou er dan aanwezig zijn om het te handhaven? Indien de belangen der gemeenschap, de goede orde, de goede hygiëne, door een polygame huwelijksregeling beter zou worden bevorderd, welk bezwaar zou er dan tegen bestaan, zulk een poly- game huwelijksregeling in te voeren, dan dat ééne, dat de polygamie in strijd is met het Behooren, zooals wij dat ervaren in ons zedelijk bewustzijn? * ★ ★ Op welke gronden nu is het monogame huwelijk aan te merken als een instituut, dat een, in zedelijken zin, normatief karakter heeft? Op dezen grond, dat het huwelijk aan de persoonlijkheid haar eigenlijke bestemming biedt. — De persoonlijkheid ontleent haar waarde aan de menschheidswaarde. In het huwelijk wordt zij lichamelijk aan de menschheid verbonden en zedelijk in de menschheidsbestemming opgenomen. Ik wil hiermee niet beweren, dat ongehuwden aan de menschheidsbestemming zijn onttrokken, maar bij hen geschiedt het offeren, het prijsgeven van individueele neigingen voor menschheidsdoeleinden op bizondere wijze, bijvoorbeeld door het aanvaarden van een gelofte of van een bepaalde taak. Bij het meerendeel van ons treedt de mensch in het gemeenschapsleven door het huwelijk. Zijn lot valt, na het verlaten van de individueele sfeer en het treden in de huwelijkssamenleving, met het lot der menschheid samen. Daarom is de erotiek niet zinneloos in hare bedoeling, al zijn wij misschien vaak zinneloos, wanneer wij ons aan haar onderwerpen. De erotiek heeft dézen zin, dat zij onze eenzaamheid opheft, en ons den band der gemeenzaamheid aanlegt. Deze gemeenzaamheid is van de persoonlijkheid de bestemming. De persoonlijkheid heeft hare menschheidsbestemming te bereiken langs den weg der ontmoeting en bestrijding van andere persoonlijkheden. De mensch bereikt alleen de volkomen persoonlijkheidsontplooiing door strijd. Dien strijd geeft het huwelijk. Het huwelijk doet de echtgenooten zich tegenover elkander handhaven, tegen elkander breken en in elkander vervloeien. In het wei-overwogen huwelijk-in-kameraadschap ontwijkt men den strijd, door bij de eerste botsing tusschen neigingen of karaktereigenschappen, de(n) derde er tusschen te plaatsen, die het conflict opvangt en aan de echtgenooten den louterenden strijd met elkander onthoudt. De grondfout van „het huwelijk in kameraadschap" is, dat het het huwelijk ziet als een toestand van vrede, terwijl het huwelijk in wezen juist een conflict is. Conflict of, nog liever: reeks van conflicten, die leidt tot harmonie. Uit de worstelende karakters ontstaat, in een goed huwelijk, ten slotte de kameraadschap. De levensnood, de oeconomische eenheid van het gezin, dwingt de weerbarstige karakters samen te stemmen en te stijgen tot eene levens-aanvaarding, die zij zonder den strijd met de innig verbon- den andere persoonlijkheid en zonder de objektiveering in haar, niet hadden kunnen bereiken. — Kameraadschap vooraf is geen kameraadschap. Kameraadschap ontstaat door gezamenlijk leed, kameraadschap ontstaat door duur. Jonge menschen in de wittebroodsweken zijn nog geen kameraden. Langgehuwden kunnen kameraden zijn geworden, indien zij het huwelijk goed hebben begrepen. Nu komt de derde tusschenbeide. Er moet worden geofferd. Wat zal er nu worden geofferd? De jalousie öf de lust? Gelooft men werkelijk, dat er bij lang gehuwden nog veel jalousie zal bestaan? — Neen, er zal alleen de pijn zijn bij de verlaten partij, om de geschonden herinnering. Is niet de ware huwelijkskameraadschap beter gediend door de neiging in te toornen en de pijn te besparen? — Ik kom, in dit verband, op een nieuw en belangrijk onderdeel van mijne beschouwing. Ik kom op de vraag of de sexualiteit een integreerend element vormt van het huwelijk en, in het bizonder, van het zedelijk huwelijksbegrip. Sexualiteit, op zichzelf beschouwd, is noch zedelijk, noch onzedelijk, zij is natuurlijk. Maar ik betwijfel, of het zedelijk is de sexualiteit te onthechten aan de blijkbare bedoeling, waarmee de natuur haar in het leven heeft gebracht. De sexualiteit is niet doel in zichzelf, maar middel tot voortplanten van de soort en, dieper beschouwd, de weg waarlangs de mensch van eenzaamheid tot gemeenzaamheid en van gemeenzaamheid tot gemeenschapsbesef komt. De sexualiteit is de eerste fase in het proces van den groei tot gemeenschapsmensch. En daarom is iedere individualiseering van het erotische in strijd met den zin, die het erotische in ons leven heeft. De vrijheden, welke de huwelijkskameraden elkander met derden zouden veroorloven, zijn vrijheden, welke de neigingen der partijen tegemoet komen, maar zij miskennen de beteekenis der sexualiteit in leven en huwelijk. De sexualiteit is niet tegengesteld aan, maar opgenomen in de geestelijkheid van het huwelijk. De kameraadschap is een aan de sexualiteit ontstegen, uit de sexualiteit bereikte, geestelijke waarde. ★ ★ ★ Vergeet de verdediger der moderne huwelijksopvattingen, die uitgaat, ten onrechte, van de ongelijksoortigheid der menschelijke karaktereigenschappen, welke elk door contact met een andere geliefde slechts tot ontwikkeling zouden komen, niet één belangrijk feit? Vergeet hij niet, dat twee echtgenooten, die „de kunst van het huwelijk machtig zijn, zich in een eindeloos aantal gestalten aan elkander kunnen vertoonen? Ik bedoel hiermee niet, dat een huwelijk een comediespel moet zijn, maar ik meen toch, dat de eene mensch, die met de andere aandachtig en in liefde samenleeft, telkens opnieuw onvermoede zielewaarden kan ontdekken. Waarom moeten wij de goudmijn, die een goed huwelijk kan zijn, gesloten laten en ons tevreden stellen met een reeks van vluchtige liefdesbelevingen? Het is dat doordringen in de diepste gebieden van een andere persoonlijkheid, het is dat één zich weten in lotsbestemming, waardoor het monogame huwelijk zich als „noodwendig" aan ons zedelijk bewustzijn openbaart. — Want de éénheid van lotsbestemming is niet vóór alles ervaringsfeit, maar levens-opdracht. * * * Wie aldus aan het monogame huwelijk als Idee een volstrekt, in de zedewet zelve verankerd karakter toekent, moet op dién grond de vrijheden door „het huwelijk in kameraadschap", zooals de moderne huwelijks-apostelen dat voorstaan, als on-zedelijk brandmerken. Alles wat op de zedelijke volstrektheid inbreuk maakt is on-zedelijk. Dit on-voorwaardelijk vonnis houdt niet in, dat de gewonde echtgenoot niet vergeven moet. Het houdt niet in, dat, wanneer de ander terugkeert, een offer onmogelijk moet zijn. Naast de christelijke instelling van het huwelijk bevindt zich het onsterfelijk woord van den Heiland aan de overspelige vrouw. Het vonnis houdt ook niet in, dat vrijheid gegeven moet worden aan den naijver, aan den minnenijd van verlaten echtgenooten. Maar men wende het voorkomen van jalousie niet aan, om als weerwraak tegen die lage neiging, de echtgenooten vrijheid te geven tot erotische betrekkingen met derden, die in dezelfde sfeer liggen als de jalousie. Men snijde aanstonds, bij den aanvang der huwelijksverhouding, de dierlijke jalousie als een onwaardige uiting van menschelijk verlangen weg en stelle er een nobele liefde, een positieve liefde voor in de plaats. Die liefde echter, die liefde zonder minnenijd, omdat zij op zekerheid berust, brengt echtgenoot tot echtgenoot. En zeer verre is het van haar verwijderd, de(n) echtgenoot te leiden in de armen van een ander. Ik wilde nog de vraag stellen, waarom niet een beschaafd geestelijk verkeer, een verkeer, waarin welbewust alle gevaren worden afgesneden, tusschen mannen en vrouwen mogelijk is. Waarom moet er altijd aangestuurd worden op het sexueele? Men maakt mij niet wijs, dat het voor het levensgeluk van een gehuwden man noodzakelijk is, dat hij, met toestemming van zijn vrouw, een avon- 62 tuur heeft met zijn typiste. En men maakt mij evenmin wijs, dat als een gehuwd man met een beschaafde, wetenschappelijk of kunstzinnig hoogstaande vrouw eenige uren alleen op zijn studeerkamer samen is, de verhouding een sexueel karakter behoeft te krijgen en maar eenigermate zijn huwelijk in gevaar hoeft te brengen. „We are all over-sexed!" heeft eens een Engelsch schrijfster uitgeroepen, en ik ben het met haar eens. Ik vind in de prediking van het leerstuk van het kameraadschapshuwelijk een ergerlijke en noodelooze overdrijving van het sexueele. Het miskent de kracht van beschaafde menschen van verschillend geslacht, om hunne verhouding met wijs beleid te regelen. Ik ken verscheidene echtgenooten, die elkander volkomen vrij laten in eikaars verkeer met persoonlijkheden van het andere geslacht, in de zekere wetenschap, dat daar geenerlei „verwikkeling", geenerlei huwelijksverstoring uit kan ontstaan. Moeten wij niet veeleer in onzen overspannen tijd de menschen tot deze sexueele tucht opleiden, dan toestanden scheppen, die de wereld nog verwarder maken dan zij is? — ★ * * Zeker, hervorming der huwelijksopvattingen is een dringende eisch. Tegen belangenhuwelijken moet de strijd worden aangebonden, de juridische positie der vrouw in het huwelijk kan nog worden verbeterd. Onzedelijke of ongezonde huwelijken moeten worden ontbonden. Maar wat wij moeten handhaven is de huwelijks-Idee, wat wij moeten bevorderen is, dat zooveel mogelijk de wettelijke huwelijken dien zedelijken inhoud krijgen, die inderdaad aan sommige illegitieme-verhoudingen met huwelijkskarakter, eigen is. Het huwelijk is meer dan een maatschappelijke verschijningsvorm, het huwelijk is een gedachte, een levenswaarde. De trouw in het huwelijk berust niet op conventie, maar maakt deel uit van zijn intrinsieke, zedelijke beteekenis. De trouw gevoelt men, in een goed huwelijk, niet als opgelegd door de wet, maar vrijwillig en met de mogelijkheid van conflicten door de a.s. echtgenooten aanvaard. Men houdt zijn woord. Tegenover den vriend, den compagnon, den willekeurigen mensch. Men houdt zijn woord, ook tegenover den mensch met wien men zich „voor lief en leed" heeft verbonden. Ik erken dat vele voorstanders van het kameraadschapshuwelijk door zedelijke motieven zijn bewogen. Maar ik stel vast, dat het den zedelijken grondslag van de samenleving ondermijnt. P. H. RITTER Jr. „Les femmes n'ont pas tort du tout, quand elles refusent les régies de vie qui sont introduictes au monde; d'autant que ce sont les hommes qui les ont faictes sans elles." MONTAIGNE. Het is uit de beide voorgaande artikelen wel volkomen duidelijk, hoe jammerlijk mijn opponens en ik veelal langs elkander heenpraten. De driehoeksverhouding, die hij tot de kern van z'n betoog maakt, zou ik in het kameraadschapshuwelijk zelfs onbesproken hebben gelaten, ware het niet dat dr. Ritter dit punt beslist mede opgenomen wenschte. i) Al kan niemand die moeilijkheid over het hoofd zien die „het huwelijk van thans" of (en) ,,de zich wijzigende huwelijksmoraal" bespreekt. In mijn systematisch ingedeelde volksuniversiteitsvoordracht over laatstgenoemd thema staat deze kwestie echter in geenerlei verband met het K. H. Mijn geachte opponens heeft dus allerminst (zie aanhef IV) zijn tegenstanders „op hun eigen standpunt bestreden." Hij heeft alleen getracht ons op het ruime terrein een nauw hoekje aan te wijzen en daarop zijn geheele geschut gericht. Dat er echter — zooals niet anders mogelijk was — rechts en links allerlei stellingen werden opgeworpen, waarop hij in eerste instantie blijkbaar totaal niet ingeschoten was, maakt de „schermutseling" tusschen ons wel héél verward. Een enkele losse opmerking dan moge voorafgaan: 1) Hij was door de Hollandia-Drukkerij aangezocht voor het contra en noodigde toen op zijn beurt mij als pro-schrijfster uit, in een middag-gesprek gaf hij dus de punten van debat aan. Ik heb toen gezocht of ik ergens een kameraadschapshuwelijk met ,,'n vlekje" kon vinden. Wat me slechts ten deele uit ter hand gestelde familiepapieren gelukte, terwijl ook het gezinshuwelijk der von Humboldts in de redeneering paste. Dat nu m'n opponens het heele genus kameraadschapshuwelijk „bont noemt is even onjuist als wanneer ik 100 / der gezinshuwelijken als niet-monogaam bestempelde. Er is onderscheid, er kan zelfs een diepe kloof zijn tusschen geestelijk en sexueel leven. Dit is waarlijk niet — zooals dr. Ritter op pag. 52 beweert — „een fundamenteele fout", die wij maken. Het onderscheid is zelfs primair zoo groot, dat — precies zooals mijn opponens elders schrijft — men met tal van leden der andere sekse sterk geestelijk contact kan hebben, zonder dat dit van een of van beide kanten tot een sexueel verlangen of impuls leidt. Daartegenover staat dat de sexueele nood zoo groot kan zijn, dat ook een niet-laagstaand individu sexueel verkeer zoekt of aanvaardt met iemand van wie(n) men geestelijk zeer ver verwijderd is en met wie(n) niet de geringste gemoedsaffiniteit bestaat. Dit blijft een platte, mijnentwege zegge men „dierlijke" verhouding, die een parodie is op de erotiek en door de fijner besnaarden ook zoo gevoeld worden zal. Zelfs zullen deze uit geestelijk zelfbehoud trachten zich wat wijs te maken en de verhouding tot een schijnerotische opvoeren. Is het een gehuwde, die fysiek verkleumt (in de meeste gevallen zal dit ook een armoe-lijden zijn op geestelijk „liefde' gebied) en is er een derde, die hetzij werkelijke liefde gevoelt, of ook tot schijnerotiek komt, dan ontstaat de driehoeksverhouding, die de Wibauts verdedigen. Dat het hierbij vaak meespelend zelfbedrog bewust „oneerlijk verborgen houden" is, zooals dr. Ritter op blz. 55 poneert, geloof ik niet. Maar in het kameraadschapshuwelijk gaat het niet om de „sexueele" verhouding, doch om de werkelijke erotiek. Die wordt pas bereikt, indien de sexualiteit de inslag vormt voor de schering van kameraadschap: geestelijk, maar vooral ook gemoeds-samenleven. Het kameraadschapshuwelijk zoekt den weg om voor velen dien toestand bereikbaar te maken, op een basis van wederzijdsche volkomen materieele belangeloosheid. In zooverre is het K. H. veeleer een scherpe tegenstelling tegen het rationaalhuwelijksbureaulisme, dan tegen „de monogamie" en „het gezinshuwelijk". Immers het is monogaam gedacht en kan gezinshuwelijk wórden. Het kameraadschapshuwelijk — waarbij eerbiediging van eikaars persoonlijkheid vooropstaat — is daarom van eminente maatschappelijke beteekenis. Want slechts het individu, dat tot volle ontplooiing komt, zal het allerbeste aan z'n omgeving en de gemeenschap vermogen te geven. De verhouding van man en vrouw brengt lang niet altijd en zeker geen onverdeeld „geluk", maar wie niet beseft dat zij tot levensverdieping leidt, die heeft eenvoudig nimmer een werkelijk „huwelijk" beleefd. * * * Dat de bedoeling van het monogame, wettelijke huwelijk „de bescherming der vrouw" is (blz. 56), ontken ik met beslistheid. Het huwelijk is ingesteld om den man zekerheid te geven omtrent z'n nageslacht en recht op z'n vrouw en haar verdere bezittingen. Dat blijkt ten overvloede uit de nog altijd geldige huwelijkswetten, omtrent welker spoedige radicale verbetering in ons land, ik heel wat minder optimistisch ben dan mijn opponens (blz. 45) Voor het ongehuwde moederschap voel ik niets. Maar de economisch onafhankelijke vrouw, die zich boven de meening der menschen stelt (Gabrielle Reuter en wie weet hoeveel vooraanstaande Amerikaansche vrouwen) is ook als moeder heelemaal niet „weerloos". Dat heeft slechts de man-made-world haar gemaakt met de vele het-mannenoordeel-nabauwende of wel met onderbewuste of heimelijke jalouzie behepte seksgenooten. Het K. H. zie ik als tegenstelling tot het (soms, vaak) parasitaire of het belangenhuwelijk, in tegenstelling voorts tot het (onmiddellijke) gezinshuwelijk. Naar ik meen heeft ook Lindsey — die den term in de wereld bracht — het aldus bedoeld. 1) Het komt me voor, dat dr. Ritter veeleer tegen „het wordend huwelijk" der Wibauts2) polemiseert dan tegen het kameraadschapshuwelijk van Forel, mrs. Edith Havelock Ellis, Vera Brittain, Stekel e.t.q. Zelfs deze prediken noch verwachten de polygamie, laat staan de promiscuïteit. Integendeel Forel waarschuwde ernstig: „Een der plichten in de sexueele moraal van een man zal altijd wezen, zijn polygame erotische instincten te bedwingen om de eenvoudige reden, dat ze de rechten en het geluk van de ander kunnen kwetsen. Zij vragen eenvoudig datgene, wat het gezinshuwelijk, het zoogenaamde monogame huwelijk onzer dagen — en vermoedelijk wat x% der mannen aangaat van alle tijden 3) — te zien geeft en gaf, n.1. de niet-strikt-volgehouden-monogamiteit op een hooger plan te brengen: er de valschheid aan te ontnemen. Op het oogenblik geschieden de meeste „misstappen" langs knoeierige 1) Ronduit gezegd heb ik geen lust z'n beide dikke boeken voor den tweeden keer te doorworstelen, ik herinner me echter niet dat de driehoeks- resp. vierhoeksverhouding er een essentieel punt in vormt. 2) Waarom laat hij dan echter het punt dat eveneens zooveel stof opwaaide „de vrije verloving" geheel buiten bespreking, al duidt hij het op blz. 49 regels 9/5 v. o. en 51/52 wel omsluierd aan?! 3) Wil men s.v.p. eens denken aan de gewoonte die in het grijs verleden in de Germaansche landen bestond om den gastvriend z'n vrouw af te staan en het door de christelijke kerk nimmer ernstig bestreden jus primae noctis uit veel later dagen? omwegjes. Dit is een erger aantasting van het karakter, dan wanneer openhartigheid betracht wordt. In grooten ernst voorgenomen eerlijkheid kan bovendien een op een romantische sexueele „bevlieging" rustend plan voorkomen, omdat men blijft aarzelen de(n) echtgenoot(e) het verdriet aan te doen. Het bedrog is voor beide echtgenooten en hun diepere wederzijdsche verhouding fnuikender dan de ontrouw. Misschien eischt dit nog verduidelijking. Wie de liefdesverhouding niet ernstig opvat, zal — ieder kan er voorbeelden van opmerken — alleen al soms om zich zelf wijs te kunnen maken nog „jong" te zijn, naar nieuwe prikkels hetzij zoeken, hetzij ze althans dankbaar aangrijpen, omdat z'n slinkende vitaliteit niet meer op den vroegeren prikkel reageert. Het is het soort man, dat uitgaande van de levenswijsheid, dat de ouderwordende vrouw niet anders dan ontrouw te verwachten heeft, nog hangt aan wat oppervlakkig lijfsgenot. Het is niet het hout, waaruit, toen het jong was, het kameraadschapshuwelijk gesneden had kunnen worden! Komt de ernstige mensch voor de herhaling van een erotische verhouding en wéét: „nu moet ik biechten, dat ben ik mezelf en haar (hem) schuldig", dan is er reeds een waarborg, dat het verdriet alleen wordt berokkend, wanneer het werkelijk onvermijdelijk is, wanneer een zielsconflikt zich heeft voorgedaan. Maar dat kan ook de echtgenoot(e), die zich tijdelijk of voorgoed een deel van zijn (haar) levensgeluk ziet ontglippen, indien maar de herinnering gebleven is hoe sterk eenmaal het liefdeleven meesleepte, begrijpen en vergeven en is minachting (het ergste wat men voor elkaar kan voelen) uitgesloten. De „achtergestelde" partij zal dan in veel gevallen tot de erkenning van eigen tekortkoming — naar geest, fysiek of gemoed — komen en ook dat leert berusting. Het is, meen ik, die berusting, die de Wibauts prediken en die men hier en daar waarneemt, waaronder de kinderen zeker minder lijden, dan onder een scheiding (met het walgelijk opstoken vaak tegen vader en moeder met niets dan droit de visite). Berusting, die het karakter meer adelt, dan het doen-alsof-men-niet-ziet en het vaarden van zoethoudende geschenken van den stiekum z'n vriendinnetje-hebbenden echtgenoot. Om van uitzinnige moordaanvallen nog te zwijgen, als een anoniem derde de(n) bedrogene plotseling de oogen opent. Hebben we die zelfs in ons kleine landje niet van een 62-jarige vrouw moeten aanschouwen? — Geen enkel normaal stel menschen echter begint met over die mogelijke barst in hun verhouding te denken, laat staan er over te praten. Zegt niet dr. Ritter zelf dat de liefde het geheele wezen in vlam zet? Dat is ook in onzen — helaas wel heel onromantisch geworden tijd — nog altijd het geval, bij een eerste en eveneens vaak bij een tweede huwelijk. Zouden anders verliefde verloofden, (en met alleen-maar naar-een-verzorger of naar-een-onbetaalde-huishoudster-zoekende huwelijksbureaulist(e) heb ik niets te maken), zoo aandoenlijk grappig zijn in de oogen van allen die ze met onverliefde oogen bekijken? Heusch ze kruipen bij elke gelegenheid zóó weldadig dicht tegen elkaar, dat er geen spoor van een plaatsje voor de derde is, nog niet in het uiterste uithoekje hunner gedachten. Ik herinner me daarentegen één geval uit „den goeden ouden tijd". Zóó onzinnig en zóó in strijd met al wat ik onder huwelijk versta heb ik dat echter gevonden, dat ik niet eens de moeite heb genomen den naam der Mémoires of Lettres aan te teekenen, waar ik het ben tegengekomen. Het was in den bloei der Fransche belangenhuwelijken in de verworden(de) hoogste kringen, dat de markies op den morgen na het huwelijk tegen z'n markiezinnetje placht te zeggen: „Mevrouw ge zijt natuurlijk vrij, alleen den koning en de lakeien duld ik niet". Dat dr. Ritter een dergelijke nachtmerrie fantaseert, verbaast me, ja hij maakt zijn Zerrbild nog leelijker en poneert zelfs dat men reeds tijdens de verlovingen zich op verhoudingen met derden zal instellen! Daarentegen heeft hij volkomen gelijk, als hij het betreurenswaardig noemt, dat me de N.M. techniek voor de poort van het huwelijk plaatst. Het zou oneindig gelukkig wezen, als uitsluitend de wensch naar al of niet moederschap de zwangerschap ook bepaalde. Het is onvergelijkelijk prettiger en poëtischer onder een weelde van glycinen en rozen aan den oever van een zonbeschenen Middellandsche Zee versche dadels te eten dan een huis te bouwen, een kachel te stoken en eten klaar te maken. Maar of het nu om klimatologische of andere redenen gaat, we moeten maar al te vaak met een noodzakelijk kwaad genoegen nemen. Tenslotte ligt niet in wat we beleven, maar hoe we het beleven, de toets voor onze levenskunst. Dat de „geloovigen" het kameraadschapshuwelijk verwerpen spreekt vanzelf; ik heb hun nimmer hun gehoorzaamheidshuwelijk betwist, ik dring hun het kameraadschapshuwelijk niet op, al acht ik uit een oogpunt van overbevolking in ons land — en in oorlogszuchtige andere landen— het grootegezinshuwelijk een maatschappelijk kwaad. Het kameraadschapshuwelijk wordt bepleit om het jonge huwelijk in die kringen mogelijk te maken, waarin men thans óf tot eenzaamheid gedoemd is óf zich aan lichtzinnige „verhoudingen" overgeeft. Uit dien gezichtshoek moet het dus bezien worden, niet van uit dr. Ritters promiscuïteitskoortsdroom van de mannen, die naar „welgevormde boezems", „lokkende monden" en „welvende kuiten" kijken en die „vreemde vrouwen" ook allemaal begeeren. Dr. Ritter zal het me wel ten goede houden als ik naar aanleiding van z'n blz. 51 hem even verwijs naar Mattheus V : 28? Inderdaad aan hen moet dan de Amerikaansche Charlotte Perkins Gilman gedacht hebben en een „they are all oversexed" is toepasselijk. Ik wil echter tot hun verontschuldiging laten gelden, dat de verdringing voor een niet gering gedeelte schuld is; ook aan de „grapjes" die op societeiten e.d. gewoonte schijnen te wezen en de fijnste naturen daarvan dan ook wèg houden. Als de stoom op eenvoudiger wijze ontsnappen kon èn niet voortdurende oververhitting — opzettelijk de sexualiteit-prikkelende cabarets, films etc.; meent dr. R. dat er nog meer „accentueering van het erotische" lees: sexueele) element mogelijk is dan we in onzen man-made wereld al aanschouwen?? — plaats vond, zou men vermoedelijk niet uit alle naden den stoom hooren uitsissen. De natuurvolkeren zijn — volgens de meeste sexologen — veel minder slachtoffer van hun sexualiteit. Vermeld mag misschien in dit verband dat een vrouw met een hooge positie in de zakenwereld mij verzekerde, dat meermalen het groote mannenpersoneel waartusschen ze werkte, haar verzekerd had dat ze blij waren dat haar tegenwoordigheid vanzelf den „gebruikelijken" toon op het kantoor geheel gewijzigd had. Ik neem dan ook volstrekt niet aan dat alle mannen op het door dr. Ritter geschetste animale standpunt staan, zij drijven echter nog op den stroom mee. De eeuwenlange ondergeschikte positie der vrouw moest aan den feitelijken eerbied voor haar persoon en de innigst-denkbare-verhouding-met-haar vanzelf afbreuk doen. Laat men ook niet vergeten hoe men op de sexualiteit néérzag en daarmede precies het tegenovergestelde bereikte van wat men wenschte. In dit opzicht nu hollen we vooruit. Nog maar weinige jaren geleden heb ik het moeten aanhooren dat in een angstvallig tegen publiciteit beschermde vergadering in Utrecht, waar wijlen prof. mr. W. L. P. A. Molengraaff en ik zelf de Ned. Unie voor Vrouwenbelangen vertegenwoordigden, de voorzitter, prof. Kohnstamm me in het debat toevoegde: „de sexualiteit is een straatjongen . Thans moet hij volgens een verslag in De Nederlander van 14 Jan. j.1., sprekende over „het Christelijk Huwelijk gezegd hebben niet alleen dat men van christelijke zijde tekort is geschoten in de erkenning van de gelijkmatigheid van man en vrouw en dat de psychologie van Freud, Jung, Adler, Künkel, die ten onrechte bij velen in slechten reuk staat, veel verhelderd heeft. Doch in „de eerste plaats" noemde hij „de maar al te veelvuldige miskenning der sexualiteit". („Helaas heerscht in menigen christelijken kring de meening dat het sexueele onedel zou zijn"). ★ ★ * Om even naar blz. 51 van dr. Ritter's contra terug te zien: hij moge het zich voor gezegd houden dat de ernstige, moderne vrouw dit bekeken worden evenmin waardeert als haar ernstige zuster uit vroeger tijden en dat zij, hoe temperamentsvol ook, waarlijk niet in „alle vreemde mannen" of zelfs maar in velen een soortgelijk behagen schept. Dat daarom toch velen „in dezen op alle manieren ontwrichten overgangstijd" haar pas verworven vrijheid soms averechts gebruiken, was niet anders te verwachten. Het is echter alleszins hoopgevend, dat zelfs in de Sovjetrepubliek — waar zookort geleden de socialisatie der vrouw gepredikt werd — tegenwoordig reeds (ter beteugeling van het kwaad der sexueele uitspattingen) aan de vrouwelijke jeugd steeds meer wordt aangeraden haar nieuwe positie zelf te verdedigen, het sexueele nihilisme der mannen niet te dulden en zich eerbied als vrouw en mensch te veroveren (dr. Fannina W. Halle, geciteerd in het Volk). Waar we nog tot den hals in de man-made-world steken, kan echter niet in ééns een geheel andere en betere moraal — zij het met meer vrijheid in het licht der moderne psychologie — zijn opgebouwd. Dat dr. Ritter inziet, dat het laboratorium en bureauwerk der vrouw en haar algemeene meerdere zelfstandigheid heeft bijgedragen om haar sexueele vrijheid den weg te banen, stemt tot dankbaarheid. Het getuigt van meer doorzicht dan zelfs menig ijverig meewerkend feministe bezat. En onze jongemeisjes mogen dit feit wel eens ernstig overdenken. Het werd trouwens reeds glashelder gezien door een der eerste Nederlandsche voorloopsters, Mina Kruseman, die bijna zestig jaar geleden schreef, dat, als men de vrouw slechts werk gaf, al de rest vanzelf in orde zou komen, ook op huwelijksgebied. Terwijl ook de ongehuwde moeder dan in volle vrijheid voor haar kind zou kunnen zorgen. Maar waar haalt dr. Ritter het vandaan, dat ook maar éen der voorstand (st)ers van kameraadschapshuwelijk of gewijzigde huwelijksmoraal zou beweren dat niet mannen en vrouwen samen weten- schappelijke gesprekken zouden kunnen voeren e.d. (blz. 63). Dat iedere omgang van man en vrouw tot een verhouding zou leiden? Spoken op klaarlichten dag, die voor ons niet bestaan. Om tot Mina Kruseman terug te keeren: De soep wordt niet zoo heet gegeten als opgedaan. *) Voor het pleidooi van een recht op moederschap, in recenten tijd aanvankelijk nog door Famke2) gehouden, voelen slechts zeer weinigen: het kind heeft nog altijd het nestverlangen en vooral het nestrecht en het nest wordt nog altijd het best door vader en moeder samen gebouwd en verder bewaakt. Wat mijn tegenstander dan ook over staatskinderen en aglomeratie van kinderen van diverse ouders zegt, kan ik rustig naast me neerleggen, het heeft met het kameraadschapshuwelijk al even weinig uitstaande als de door hem voorspelde promiscuïteit of polygamie. Laten we de zaak toch eenvoudig en kalm bekijken: De jongeren hebben veel te veel gezien van de mislukte huwelijken der ouderen om daar niet sceptisch tegenover te staan. De jongens hebben goddank genoeg van het — vroeger veelal gebruikelijke — vóórleven in onze kringen en de meisjes zijn zich bewust geworden dat ze vrouw zijn. In de rol van Agathe Heidling, in de rol van het meisje ,,aus guter Familie" hebben ze terecht geen zin meer. De besten onzer jongevrouwen zijn bereid een flink stuk van het werk dat de gemeenschap eischt op zich te nemen en dat is een groote zegen; maar ze wenschen daarom geen afstand te doen van wat het menschenleven waard maakt geleefd te worden: 1) Zij zelf — dit voor hen voor wie ze nog slechts een legendarische figuur is — heeft den normalen weg van gezinsvorming gekozen, ook al heeft ze zich nooit aan den man, dien ze lief had en dien ze tot het eind van z'n leven in groote moeilijkheden en door zware ziekte heen verzorgde, door de wet willen binden. Maar de kinderen gingen ze samen ten stadhuize in Italië aangeven en tot haar dood is ze de felle strijdster gebleven, en zat het onrechtvaardige onderscheid, dat gemaakt werd tusschen de seksen, haar nog dwars. In 1921 schreef de toen tachtigjarige: „Er zijn zooveel onrechtvaardigheden, dat ik waarschijnlijk beter doe me met niets te bemoeien. Oud en leelijk en gebrekkig heeft een vrouw zoo weinig waarde... een man is nooit te oud, noch te leelijk, noch te gebrekkig, noch zelfs te suf om zich in t publiek te bewegen, maar een vrouw moet jong en mooi en kranig wezen, anders wordt ze omvergeloopen door de „Heeren der Schepping , die niet altijd helder zien in de zaken van de wereld, maar meestal héél helder in hun eigen particuliere belangen. De heeren zijn zóó bang voor de vrouwen, dat ze ons met duizend kunstgrepen overal buiten houden, omdat ze voelen, dat er afkeuring broeit in de vrouwenziel." 2) Triomf van het Huwelijk, blz. 13 en 14. het eigen thuis, in illusievolle kameraadschap met den geliefde opgebouwd. * ★ ★ Dr. Ritter vindt het uiterst merkwaardig, dat het stuwen naar een nieuwe huwelijksmoraal juist in de meer bevoorrechte bevolkingslagen voorkomt. Ik acht dit juist volkomen natuurlijk. De eischen worden op ieder gebied hooger met de sterkere differentiatie van het individu. Dan wordt ieder naar geest, gemoed of fysiek „prinsesje (of prins) op de arwt". Een kleine grofheid, die het volksmeisje niet eens zou opmerken van de zijde van den partner, kan voor de fijnbeschaafde de verinniging onmogelijk maken. Op elk gebied bovendien zijn de wrijvingspunten voor de meer bevoorrechten oneindig grooter in aantal. Bij de volksklasse gaat het er om, dank zij de vlijt en kennis van den man, de vlijt en zuinigheid van de vrouw en door afwezigheid van bepaalde slechte eigenschappen (hij drankzucht, zij geklets met buren) plus kennis van huishouden en kinderverzorging, een beschut milieu op te bouwen. Er kan b.v. nog al-of-niet samenleven op religieus of vakvereenigingsgebied e.d. bij komen. Maar de geweldige complicaties die het leven van den kunstenaar, van den zakenman, van den naar een probleem-oplossingzoekende kan meebrengen, de geabsorbeerdheid-in-z'n-werk van den slecht gehumeurden kamergeleerde, die reeds daardoor weinig kans heeft iets van z'n huwelijk terecht te brengen, de gejaagdheid van den medicus met veel te groote praktijk, het kan alles tot gemoedsconflicten voor vrouw èn man leiden, die in de werkmanskringen eenvoudig niet voor kunnen komen. Eertijds vroeg de vrouw van het huwelijk niet anders dan verlossing uit de onmogelijke positie als ongetrouwde vrouw, !) maatschappelijk aanzien, verzorgdheid en kinderen. 1) In dit verband citeer ik gaarne wat Mina Kruseman op 23 Febr. 1874 in een brief aan den heer G. te Groningen vanuit Parijs schreef: „Wat uwe éloges van 't huwelijksleven aangaat, ik geloof dat wij het hierover niet ééns zijn en niet eens zullen worden ook, omdat wij aan 't woord geluk een verschillende beteekenis hechten, en gij waarschijnlijk reeds bij de gelukkige huwelijken rekent die, welke ik eenvoudig geen huwelijken noem. Twee menschen hebben elkander leeren menageeren of verdragen, zij zijn aan elkander gewoon en hebben beide belang bij vrede; de een geeft toe, de andere schippert; de eene cacheert hier wat, de andere verzwijgt daar wat; zij maken elkander 't leven niet moeilijk, want zij hebben één doel en één fatsoen, hebben beide meer eerbied voor de opinie van anderen dan voor hun eigen oordeel (il y a de quoiü) en stappen dus kalm 't leven door, met een glimlach om de lippen en een zekeren gloed van zelfvoldoening in 't oog. Dit noemt de wereld geluk. Thans gaat het om veel hoogere geestelijke dingen èn om een werkelijk doorleefd liefdeleven, in vermoedelijk de meeste gevallen daarbij ook om moederschap. Het huwelijk is anders geworden, dat erkent ook Dr. A. Hijmans, waar hij in het Algemeen Weekblad voor Christendom en Cultuur in een artikel „Feminisme en zedeloosheid" schreef: „Naast de economische beteekenis en de beteekenis voor de voortplanting is gekomen de beteekenis voor het persoonlijke, innerlijke leven; en dit laatste zijn wij zelfs als van allereerste beteekenis gaan zien. Dit beteekent ten slotte, dat het huwelijk op hooger peil is gekomen; dat ons huwelijksideaal hooger is komen te staan en gewonnen heeft aan innigheid en diepte; maar het beteekent tevens, dat het huwelijk kwetsbaarder is geworden; dat met het ideaal van persoonlijke liefde en vereering, zooveel grooter geworden is het gevaar van conflict, botsing, teleurstelling." Dat het dus moeilijk is en men als voorportaal tot het — op hoogeren trap gebrachte — gezinshuwelijk het kameraadschapshuwelijk poneert juist voor die milieu's, waar men niet, zooals in de arbeiderskringen, vroeg een gezin stichten kan, is het tegendeel van „merkwaardig". Het kan niet anders. — „Waarom op grond van de sexueele verhouding die er eenmaal was, het huwelijk aanhouden?" vraagt mijn opponens, „als er een mogelijke barst is gekomen." Indien die verhouding alleen sexueel was heeft zij geen waarde en zal ondanks den wettelijken band slechts wrangen nasmaak nalaten. De erotiek, het meeklinken van ziel en gemoed in de wederzijdsche overgave echter heeft een band gelegd die met niets te vergelijken is. Oude menschen behoeven inderdaad niet samen over Plato te spreken, ze hebben wel wederkeerig verzorging, hulp, gezelligheid noodig. Dat kan zoo-maar-een-vrouw, zelfs de beste verpleegster of de dame van gezelschap, nooit zóó tegen- Dio mio! ik geloof dat ik dood ging van verdriet als ik gedoemd was tot zoo'n geluk! Een leugen van een leven lang! En dan zijt gij tegen divorce! omdat alle huwelijken uit liefde moeten gesloten worden! Maar gij weet toch ook wel dat wij vrouwen haast nooit trouwen uit liefde! Wat beteekent de liefde van een meisje, dat, opgevoed voor 't huwelijk, evenals een jongen voor militair of dominé, gereed is haar werkkring te aanvaarden, onder welken vorm zich die ook aan haar voor zal doen. Zij heeft het doel van hare opvoeding lief, den man slechts omdat hij haar dat doel doet bereiken! Ik weet wel dat weinig meisjes zóó ver gaan in zelfkennis, en allen klaar zouden zijn mij aan-te-vliegen van verontwaardiging als zij mij hoorden." over een man geven als wanneer er levensgemeenschap, jeugdillusies, hoogtij hebben bestaan. Tot overmaat van ramp zou de vrouw op haar beurt de gezelligheid slechts van een vrouw kunnen erlangen, aangezien de monsieur de compagnie voor den ouden dag nog niet is uitgevonden! Hoe anders is het, desnoods maar heel kleine beetje belangstelling van de(n) vroegere(n) geliefde. Dan pas blijft de sfeer, dat ondefinieerbare, die stille charme waarom men zoo maar domweg graag in eikaars nabijheid blijft, zonder veel woorden, met niets dan even n glimlach, een enkel liefkoozend gebaar, nog lang nadat alle overweldigende drang der zinnen is uitgebluscht. De kans hierop is in het belangenhuwelijk uiterst gering, in het gezinshuwelijk mogelijk, in het kameraadschapshuwelijk — al of niet tot gezinshuwelijk geworden — zeer groot. NASCHRIFT. Uiteraard heb ik in de nagenoeg drie maanden dat m'n pro in dr. Ritter's bezit is en ik rustig wachten kan met opzenden van m n dupliek, aan alle kanten het oor te luisteren gelegd of er nog mij onbekende klanken over het ons opgegeven thema zouden zijn op te vangen. En inderdaad is het mij in de allerlaatste dagen nog te beurt gevallen een „eigen" opvatting van het kameraadschapshuwelijk te hooren uiteenzetten, die op enkele punten van de mijne afwijkt, maar in het hoofdbeginsel toch groote overeenkomst vertoont. Met toestemming van de uitgeefster — die immers vóór alles beoogt meer helderheid op het omstreden gebied te brengen — voeg ik ze alsnog aan m'n slotwoord toe. Men zal er uit zien dat het begrip K. H. nog niet vast omlijnd is. Het is de meening van een intelligente, gelukkig getrouwde vrouw en moeder van eenige kinderen op de middaghoogte des levens, die dus veel meer midden tusschen de rijpere jeugd leeft dan met mij het geval is. Zij verstaat onder kameraadschapshuwe''jk en kan daar verscheidene van noemen — verbintenissen, die als volgt tot stand kwamen. De meeste meisjes en jongens hebben hun eerste liefden (verliefdheden) verwerkt tusschen 18 en 22 jaar; ze sluiten groote vriendschap (seelisch) met iemand van de andere sekse, de basis is kameraadschap. Op een goed moment weten ze dat deze wel degelijk sexueele aantrekking wordt. Dan zijn twee gevallen mogelijk, a. ze geven er direct aan toe en spreken over een eventueel huwelijk; b. ze zijn beiden sterker, ze bekennen elkander hun verlangens en besluiten tot een huwelijk. Het zijn moderne menschen, ze willen geen eigendomsrecht, zij willen beiden hun vrijheid; ze denken verder en zeggen: „geloof je dat we bij elkaar passen? laten we het probeeren". „Goed, maar we zijn vrij, merken we dat het niet gaat, dan gaan we van elkander af". Nu komt er een sexueele verhouding al of niet in huwelijk. Bij beiden en in beide gevallen wordt als eerste vereischte gesteld: geen kinderen. Want komen deze dan aanvaarden ze beiden de verantwoordelijkheid dit kind een thuis, een veilig nest te geven. „Al in mijn generatie trouwden er ver scheidenen op voorwaarde eerst de kinderen te verwekken wanneer ze wisten, dat ze samen het leven zouden doorgaan, samen zouden blijven terwille van de kinderen, al zou hun huwelijk worden omgezet enkel in een geestelijke verhouding zooals het begin was of al mocht er tijdelijk misschien een derde verschijnen. Ieder die de 23 jaar bereikt heeft (stel desnoods den eisch hooger, dit is individueel) is vrij over zijn lichaam te beschikken in of buiten huwelijk. Maar heb je samen aanvaard kinderen in het leven te zetten, dan hoor je terwille van hen, indien slechts eenigszins mogelijk — er zijn natuurlijk uitzonderingen — in kameraadschapshuwelijk (als je het niet gegeven is op sexueel gebied genoeg in elkander te vinden) samen te blijven. Ik geloof dat iedereen, die geestelijk hoog staat toch nooit zal verlangen naar lichamelijk contact zonder iets anders. In ieder geval dient de man zedelijk zoo hoog te staan, dat hij nooit zwangerschap zal verwekken wanneer zij dit niet wenscht. Mocht er tegen den wensch der echtgenooten zwangerschap optreden, dan moet dit vóór de derde maand met toestemming van beide echtgenooten onderbroken kunnen worden." Met nadruk wijs ik er op, dat deze zienswijze uit anti-socialis tischen en anti-communistischen kring komt. I Toen ik het pro-betoog mijner geachte tegenstandster had doorgelezen, werd ik er mij vóór alles van bewust, dat zij de cjuaestie van het huwelijk in kameraadschap geheel anders heeft aangevat dan ik. Want zij heeft geleverd een voortreffelijk gedocumenteerd betoog, waarbij zij den lezer van haar bronnen rekenschap gaf, ik heb met opzet alle documentatie onvermeld gelaten, ten einde de aandacht van mijn lezers te concentreeren op de actueele kern van de zaak. Zij heeft haar kracht gezocht in uitvoerigheid, en een overzicht gegeven, ook van verwante vraagstukken, ik streefde naar beknoptheid. Zij was niet uitsluitend polemisch gericht, maar wilde haar lezers ook oriënteeren, ik dacht hoofdzakelijk aan de verdediging mijner stelling. De lezers kunnen ongetwijfeld oneindig meer leeren uit haar geschrift dan uit het mijne, waartegenover mijn geschrift misschien het voordeel heeft, dat het geen zijpaden volgt. Ik zal mijn methode in tweeden aanleg handhaven en mij tot de hoofdzaak bepalen. Ik zal met name tegen de uitvallen die mijn geachte tegenstandster doet naar het orthodoxe en kerkelijke kamp niet reageeren, hoewel ik er van overtuigd ben dat de kerken heur goede gronden hebben voor heur standpunt in huwelijksaangelegenheden. Alles wat het debat onnoodig lang maakt, zal ik vermijden. * * * Maar het is niet overbodig, dat ik, alvorens eenige ondergeschikte punten in haar betoog in beschouwing te nemen, met Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck van gedachten wissel over de hoofdzaak: de bepaling van het begrip „kameraadschapshuwelijk". Dat man en vrouw kameraden zullen zijn ligt in het huwelijk zelf, ook zonder dat het als kameraadschapshuwelijk wordt gequalificeerd, besloten. — Wanneer dus over het kameraadschapshuwelijk als een speciaal iets wordt gesproken en geschreven, dan verstaat men er iets bizonders onder, iets, dat dien huwelijksvorm van het gewone huwelijk onderscheidt. Juist wijl de kameraadschap in het gewone, gelukkige huwelijk ligt voorondersteld, bedoelt men, zoodra men de „kameraadschap" accentueert, die kameraadschap te doen uitkomen tegenover andere elementen, die aan het huwelijk inhaerent zijn, maar in het kameraadschapshuwelijk ontbreken. Men denkt terstond aan het ontbreken der continuïteit in de erotische verhouding, waartegenover dan de „kameraadschap" een continuïteit te aanschouwen geeft in psychische waardeering en gemeenschap, en zoo wordt, indien men de zaak goed overdenkt, de kern eener discussie over het kameraadschapshuwelijk, een discussie over de vraag, of de echtelijke trouw en de monogamie tot de essentialia van de huwelijksverhouding moeten worden gerekend, dan wel dat de echtgenooten hun naijver moeten afzweren en elkander, zonder dat het huwelijk daardoor wordt aangetast, vrijheden met derden moeten veroorloven. Begripsmatig is dit de kernvraag, maar ook experimenteel. Het opnemen van een debat over het kameraadschapshuwelijk in deze brochurenreeks kan alleen zijn rechtsgrond vinden in de actualiteit en populariteit van het onderwerp, en die actualiteit en populariteit worden uitsluitend bepaald door het vraagstuk, dat ik als kern formuleerde. Niet over de gelijkgerechtigdheid, over den oeconomischen gezinsbouw, over de wenschelijkheid eener verandering van de echtscheidingsprocedure, noch over de regeling van het kindertal zijn de geesten warm geloopen, maar over het eenvoudige feit dat, naar men meende of niet meende, door de verdedigers van het huwelijk in kameraadschap het monogaam huwelijk in feite werd aangetast. ★ ★ ★ Op dit kardinale punt, het zij tot haar eer gezegd, maar het versterkt geenszins hare positie in het geding, is mijn geachte tegenstandster uiterst wankel. Want ten opzichte van de kern, waar het op aan komt, en waarover haar lezers willen worden ingelicht, verklaart zij, dat het huwelijk in kameraadschap kan inhouden: inperking van primitieve jalousie. Zij kiest, als voorstander van het huwelijk in kameraadschap niet eens partij tegen de jalousie, dat zwarte beest voor de bestrijders van den ouden huwelijksvorm, — zij kiest slechts partij tegen „primitieve" jalousie. En zelfs die primitieve jalousie, wat toch een heele leelijke soort van jalousie moet wezen, behoeft de kameraadschappelijk gehuwde efnS VenVerpen" Want de inperking" (niet de verdwijning-) van de pnnuüeve jalousie wordt in het „pro" opstel slechts als f;Ïta 7e voorwaarde voor het huwelijk in kameraadschap gesteld. Van een vnjheid der echtgenooten om, met onderling goedvinden, verhoudingen met derden aan te gaan, spreekt dat opstel niet eens. Datgene wat ik op gronden, ontleend aan begrip en ervaring als de kardinale bepaling van het huwelijk in kameraadschap 2le, laat de auteur der andere zijde in haar begripsomschrijving van dien huwelijksvorm geheel achterwege. Want noc de gelijkgerechtigdheid van man en vrouw, noch de oeconomische zelfstandigheid der vrouw, noch de regeling van het kindertal of de vergemakkelijking der echtscheiding (de overige eigenschappen die mijn tegenstandster aan het huwelijk in kameraadschap toekent) dringen, wanneer zij verwezenlijkt worden, naar et prijs geven van het monogame huwelijk als eenige, door wet en zede geeerbiedigden vorm van geslachtsleven. zou dus thans de pen kunnen neerleggen onder den uitroep. wij zijn het met elkaar eens! Maar wat het geschrift van mijn geachte tegenstandster te kort komt aan kracht van formuleering en betoog, tracht het te vergoeden door suggestie. Want zij spreekt het niet uit, dat een huwelijk, dat sexueele rij eden met derden onder wederzijdsche bewilliging der echtgenooten duldt, het ware kameraadschapshuwelijk is, waarvoor zij den degen opvat, maar zij geeft ons een beschrijving van naar haar inzien buitengewoon gelukkige huwelijken van beroemde lie- erTe»feda«"S T*- E" aa" de ee°e ">d" , „ een geslaagde vereeniging voor het leven het gelukkigst is wat den man of de vrouw beschoren kan zijn", laat zij zie elders „ontvallen , dat er in de toekomst verschillende huwelijksvormen zullen heerschen. Officieel neemt zij het niet op voor de mode huwelijksgedachte in haar uiterste consequentie, maar officieus, door voorbeelden en terloopsche uitvallen, tracht zij er hare lezers toe te verleiden. ' * * * Ik vind dat niet erg. Ik neem gaarne aan, dat het de vrouw hLT Ir"' mannen de meerdere is in ..intuïtie", veroorloofd is, e stellingen op intuïtieve wijze te verdedigen, terwijl wij, de sludcer mannen ons moeten behelpen met de armoede van het logisch betoog Maar ik vind het bedenkelijk, dat de suggestieve ijze van behandeling, waarin mijn geachte tegenstandster uit- munt, haar de onvergeeflijke misslag deed begaan, haar „huwelijk in kameraadschap" bijna uitsluitend te verdedigen met feministische motieven. Ik heb tegen het feminisme heelemaal niet zooveel bezwaren als Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck mij misschien toeschrijft. Ik waardeer den strijd voor de rechten der vrouw en ik behoor geenszins tot hen, die haar ontvoogding ongedaan willen maken. Maar ik meen wèl, dat, wanneer wij er naar streven de huwelijksverhoudingen beter te maken, het feministisch uitgangspunt even verderfelijk is als het uitgangspunt der mannelijke autoriteit. Indien er een gebied is, waarop wij niet moeten aanvangen met man en vrouw tegenover elkander te stellen, maar waarop wij deze samen moeten denken, dan is het het gebied van het huwelijk. Mevrouw Wijnaendts Francken en ik strijden hier niet over de al dan niet bestaande wenschelijkheid, aan de vrouw in het huwelijk een juridisch en economisch zelfstandiger positie te geven. Wij leveren een gevecht over de „innerlijke" huwelijksverhouding. In een harmonisch huwelijk zal noch de eisch van gelijkgerechtigheid, noch de eisch van juridische bevoegdheden worden gesteld. Bij de bestaande conventie zal daar de man, ook zonder daartoe wettelijk verplicht te zijn, aan zijn vrouw vanzelf de feitelijke zelfstandigheid geven die zij wenscht. Hij zal juridisch niet van zijn bevoegdheden gebruik maken zonder rekening te houden met haar, hij zal het geld dat hij haar toekent niet beschouwen als een aalmoes aan de zwakke, maar als een loon dat haar toekomt. En bij een juridisch en economisch hervormde huwelijksverhouding zal in een harmonisch huwelijk de vrouw haar eischen niet poneeren tegenover den man, maar harerzijds den man kennen in alles wat beider gemeenschappelijke belangen raakt. De wetten worden gemaakt voor de slechte menschen, en slechte verhoudingen. Het conflict, waarin de moderne huwelijkswetgeving aan de vrouw een sterker plaats zal geven dan voorheen, ontstaat alleen, indien het huwelijk is mislukt. De eenige vraag, waarmee wij ons bezig houden is, of die mislukking door het kameraadschapshuwelijk kan worden voorkomen. * * * Mijn tegenstandster is klaarblijkelijk van oordeel, dat wij, mannen, het kameraadschapshuwelijk bestrijden, op grond van onze historisch geprivilegeerde positie in het huwelijk. Wij sloven ons, volgens haar uit, om dat ouderwetsche huwelijk, waarin de vrouw „het bezit is van den man, met beide handen vast te houden. Het is om dat „bezitsrecht" te verdedigen, dat wij de „moeder"ideologie kweeken, waaronder dan verstaan wordt, dat de vrouw van nature verlangt naar het moederschap en op dien grond in het huisgezin, dat haar kinderen geeft, zich het beste kan uitleven. Door dien kweek van de moeder-ideologie doen wij ettelijke vrouwen vervallen tot suffe, bleeke wezens, zonder temperament, wezens die zich in een zinledig gewoonte-huwelijk veilig gevoelen en die, ten slotte, aan den man de passie onthouden die hij begeert. Maar wij doen erger. Wij maken van de vrouw een egoïst wezen. Want de drang der vrouw naar het moederschap is egotisme. Dat moederschap is eigenlijk iets dierlijks. Het kind wordt niet verlangd om zichzelf, maar als een speelpop van de moeder En Mevrouw Wijnaendts Francken is er, met miskenning van de duizenden vaders, die evenzeer naar kinderen verlangd hebben als de moeders en onder wie ik mijzelf rangschik, — zoo zeer van overtuigd, dat de booze mannen van al dat kwaad de schuld hebben, dat zij uitroept: „De man laat de vrouw, met wie hij de innigste gemeenschap heeft, zoo bitter alleen, dat ze in het kind troost zoekt, terwijl zij ook nog de vraag stelt: „Waarom de mannen niet zorgen, dat huwelijk en moederschap zoo aantrekkelijk blijven, dat geen enkele vrouw er voor terugdeinst!" Deze manier van behandelen zet de zaken op heur kop. Het behoort niet tot de taak van ons mannen, huwelijk en moederschap zoo aantrekkelijk te maken tot de vrouw er lust in heeft. Deze gedachte van de feministe, die de wederpartij voert in dit geding, is door en door atavistisch-mannelijk en de feministe onwaardig Het behoort niet tot de taak van ons mannen, om het „bezit der vrouw te verwerven door haar thans, in plaats van een mooi huis en een zorgeloos bestaan, een mooi huwelijk en een aangenaam huwelijk aan te bieden. De moderne man, die den emimstischen geest begrepen heeft, geeft er zich rekenschap van, dat hij tezamen met de vrouw, het huwelijk heeft op te bouwen,' dat het huwelijk een samenstreving is van twee gelijkwaardige individuen, geen uitwisseling van geschenken of voorwaarden, n hier stuit ik meteen op mijn fundamenteele bezwaar, tegen e geheele denkwijze van mijn tegenstandster. Zij omgeeft datgene wat tot de spontaanste levensverschijnselen behoort, met condities Niet alleen zal de vrouw in het huwelijk verschijnen met een vlammend oog, dat economische en juridische zelfstandigheid eischt, maar de echtgenooten zullen, inplaats van zich in onge- dwongen liefde aan elkander over te geven, eerst een ingewikkelde conferentie houden over het kindertal. Het verstand komt tusschenbeide. De menschen, die op de intiemste betrekking zijn aangewezen, begluren elkaar met een loerend oog. Het huwelijk wordt een afspraak, waarin men zijn rechten stelt en zijn geluksmogelijkheden berekent. Ik weet niet, of inderdaad de natuur aan iedere vrouw de drang naar het moederschap heeft ingeschapen. De statistische gegevens, die Mevrouw Wijnaendts Francken aan ons ten dienste stelt, weerspreken haar bewering, dat dat niet het geval zou zijn. Bij de rondvraag, die gesteld werd aan een Amerikaansche Universiteit (blz. 14 pro-betoog) of de meisjes-studenten kinderen wenschten, verklaarde de overweldigende meerderheid: ja, en zelfs de kleine minderheid wenschte niet kinderloos te blijven. Het tweede voorbeeld, dat Mevrouw Wijnaendts Francken noemt, de Duitsche rondvraag van Dr. Alice-Rühle-Gerstel, pleit eveneens voor de stelling, dat het verlangen naar het moederschap ligt in de vrouwelijke natuur. Van de 165 antwoorden, die de ondervraagster uit arbeidsterskring ontving, op de vraag: „moet een vrouw zoo noodig kinderen hebben?" waren 51 onvoorwaardelijk, 33 voorwaardelijk-bevestigend, d.i. dus 84 of de groote meerderheid. Waarbij men zich rekenschap moet geven van het feit, dat de enquête zich uitstrekte over de maatschappelijk het slechtst gesitueerden in het meest verarmde land ter wereld. Maar, al spreekt de statistiek zich uit in de richting van een stelling, die ik geneigd ben te verdedigen, — ik hecht maar weinig waarde aan dergelijke cijfers. Naar mijn inzien behoort het verlangen naar het moederschap (en naar het vaderschap!) zoozeer tot de onbewuste gebieden van het menschelijk zieleleven, dat ik een statistiek, die zich lijnrecht uitsprak tegen de inderdaad opgoede gronden verdedigde hypothese, dat het moederverlangen huist in iedere vrouw, nóg heelemaal niet zou gelooven. ★ ★ ★ Ik wil van deze statistische beschouwingen afstappen. Ik wil terugkeeren tot mijn kardinale bezwaar. Met eene analystische psychologie der sexen komt men nooit tot een oplossing van het huwelijksprobleem. Ik vind het zoo kenmerkend voor de geestesgesteldheid van het pro, dat in dat pro met een zekere spitsvondigheid gezocht is naar de dierlijke zijde van het moederschap. W'aarom moeten, teneinde het huwelijk in kameraadschap te verdedigen, de vrouwen, die het kind verlangen uit eigenbaat, worden geplaatst in het eerste gelid? Waarom moet van de door duizenden vrijwillig aanvaarde oudervreugde een karikatuur worden gemaakt? Waarom moet zelfs de biologie te hulp worden geroepen, om aan te toonen, dat de Natuur in haar streven naar doelmatigheid weieens de vrouwtjesdieren tot verloochening van hun moederschap ringt. Waarom moeten de geestelooze vrouwen worden ten tooneele gevoerd, die zich op heur moederschap verheffen als op een verdienste, en niet de hoogstaande vrouwen, die, bij heur geeste1 e" ma£jtschappelijke werkzaamheid, de moederbestemminq aanvaarden als een gelukkig en gaarne te vervullen plicht? et heeft alles één zelfde, organische oorzaak. De schrijfster ie tegen ons de pen voert, beschouwt het kameraadschapshuweij , dat zij verdedigt, als een huwelijksvorm, waarbij de partijen de ongelukkige kansen die het huwelijk biedt en de lagere mensc elijke eigenschappen, die in een huwelijk tot uiting kunnen komen, b.; voorbaat met hun redelijk verstand moeten uitsluiten. Alle overgave, alle zelfvergeten, dat aan het huwelijk zijn voorname waarde verleent, is in deze beschouwingswijze gebannen. Indien er dierlijk verlangen in den wensch naar het moederschap kiemt, dan is het huwelijk daar, om dat dierlijk verlangen tot gezamenlijke opoffering der ouders voor het kind te adelen. Indien er verhoovaardiging is op het moederschap, dan dient het huwelijk om die verhoovaardiging om te buigen tot edeler gevoelens. - Inïen de groei van het gezin oeconomisch bezwaarlijk wordt dan maar eerst dan., treedt men te zamen in overleg. Het overleg TT 'j /S moord aan de huwelijksgedachte, die de qeac te der eenheid is. Ons leven wordt door een ijzeren samenstel van wetten genoeg in banden gehouden, dan dat wij er niet naar zouden verlangen, tenminste op één plaats, in ons huwelijksleven door bepalingen te worden geringeloord. Ik aarzel niet, een huwelijk dat „mis gaat, maar dat spontaan begonnen wordt, voor beide partijen te verkiezen boven een huwelijk, waar het verstand de diepzinnige absurditeit van het gevoelsleven verstoort heid r 9du\ki9 om'dat ons voik in zijn gr°°te meerd- heid de stelling van Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck- hiin tt9rrten m°9en VÓÓr Zij het 2ekere 9evoe' hebben dat hun verbond duurzaam is, geen kinderen op de wereld brengen" - verwerpt. Dat kan geen enkel echtpaar ooit voorspellen. Tenzij men den vasten wil heeft, de verbintenis tot een duurzame te maken, gelijk dit bij de katholieken het geval is en men zich dus voorneemt elk mogelijk conflict tezamen te overwinnen. - Maar dan vervalt het voornemen tot preventieve kinderbeperking vanzelf. * * * Het groote verschil tusschen Mevrouw p en mij ligt hièrin, dat zij de spontaneïteit uit de huwelijksaanvaarding wil wegnemen, terwijl ik (en ik spreek dit groote woord niet „gelassen" uit, maar als een resultaat van veel innerlijke worsteling) desnoods het tragische ervoor over heb, om dezen verderfelijken invloed van het „verstand" op het natuurlijke leven der menschen te weren. Mijn tegenstandster geeft als haar meening te kennen, dat „de verblinding, die met eene uitbarsting van verliefdheid gepaard gaat, de kans op een verkeerde huwelijkskeuze niet gering" doet zijn. — Ik ben dat met haar eens. Maar ik ben van oordeel dat in die groote mogelijkheid eener vergissing juist de essentieele beteekenis van het huwelijk ligt. Die beteekenis valt aldus te formuleeren, dat er juist bij moeilijkheden en disharmonie het gebod van aanpassing, dat wil zeggen van wederzijds offeren bestaat. En om dat gebod te kunnen vervullen, moeten beide echtgenooten geraken tot een diepere menschelijkheid, binnen welker sfeer zij elkanders beweegredenen, die aan de oppervlakte botsen, weten te begrijpen. Mag ik, tegenover de vele voorbeelden, waarmede mijn geachte tegenstandster haar betoog verlucht, één enkel voorbeeld plaatsen, ter verduidelijking mijner bedoeling? — Het is het voorbeeld van het eerste huwelijk van Willem van Oranje, den grondlegger onzer onafhankelijkheid, het huwelijk met Anna van Buren, een huwelijk dat niet „uit liefde" gesloten was, maar van welks ontroerende teederheid de onlangs door Prof. Knappert gedeeltelijk gepubliceerde briefwisseling getuigt. Het „zich vergist hebben" door al te groote (of door te zwakke) verliefdheid, behoeft geenszins een belemmering te zijn voor den groei v^n een huwelijk tot een volkomen harmonie. Mits men het huwelijk maar niet begrijpt als eene door partijen na behoedzaam beraad verrichte handeling, doch als eene Lotsbestemming, waarin ons bewust-willen niet de leidende rol speelt. Mijn geachte tegenstandster ziet het huwelijk als een conclusie, ik tracht het te zien als een opgave. Inderdaad komen in vele gevallen twee geheel willekeurige menschen in het huwelijk uit vrij oppervlakkige motieven bijeen. Maar daarin ligt voor mij de scheppende kracht van het huwelijk, dat die willekeurige individuen door het gemeenschappelijk gedragen leed, door het gemeenschappelijk overwonnen conflict, door het gemeenschappelijk belang ook, maar vooral door het voor elkaar en voor de kinderen gedragen offer, tot rijper-menschzijn geraken. In de ziel van den gehuwden mensch ligt iets van de wederhelft. Iets onvervreemdbaars. Iets, dat misschien te vinden is in de diepste, onbewuste regionen van ons zieleleven. Déze ervaring vormt het machtigst pleidooi voor het monogaam huwelijk. II De schrijfster, met wie ik de eer heb van gedachten te wisselen, heeft daarvan iets beseft. Want indien zij zich niet heimelijk ervan bewust ware geweest, dat het huwelijk iets van de(n) ander(e) tot een onvervreemdbaar bestanddeel maakt van onszelf, dan zou zij niet, om hare stelling te verdedigen, haar kracht hebben gezocht in de beklemtooning van atavistische huwelijksverhoudingen verhoudingen, zooals zij het noemt, „tusschen een vrije en een onvrije , waarbij dan de man als de vrije, de vrouw als de onvrije is gedacht. Dan zou zij niet als voorbeeld hebben gekozen het huwelijk waarin de man, wiens taak het is om in de maatschappij zijn werk te verrichten, geestelijk stijgt, terwijl de vrouw in de engte wordt gedreven door kindergeschrei, huishoudelijke beslommeringen en buurvrouwenpraat. Dit zijn huwelijksverhoudingen, waartegen de verdedigers van het monogaam huwelijk evenzeer in het geweer treden als de moderne huwelijksapostelen. Zóó hoeft het huwelijk niet meer te zijn. Door de technificeering en rationaliseering der huishouding, door stofzuiger, flatbouw, moderne kookinstallaties is de vrouw in onzen tijd van veel voorwereldlijke beuzeanj verlost. Het cultuurleven is, oneindig meer dan in den tijd onzer moeders en grootmoeders, algemeen bezit geworden, de couranten zijn veelzijdiger, de radio brengt de bespreking van belangrijke vraagstukken in de huiskamer. Man en vrouw kunnen in onzen tijd veel meer „gelijk op" leven, elkanders sferen doordringen; quaesties van opvoeding, van hygiëne, van levens-oeconomiseering zijn „sociale" quaesties geworden, behooren niet meer tot de individualistische gezins-sfeer. Politiek is, na de toekenning van het stemrecht aan de vrouw, zelfs een noodzakelijk gespreksonderwerp geworden tusschen de echtgenooten. In het moderne huwelijk is de huwelijkskarikatuur niet vol te houden, welke mijn feministische tegenstandster geeft, die zóó feministisch is, dat ze aan de bereikingen van het feminisme voorbij holt. — Het huwelijk der mannenheerschappij met als complement de vrouwengril, behoort principieel reeds tot het verleden. Ik ben er blij om, dat Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck mij, tusschen vele beschouwingen, welke de mijne niet kruisen ten minste één punt van houvast geeft, waar ik het flink met haar oneens ben. „Het kameraadschapshuwelijk", zoo schrijft zij, „is niet sociaal, doch slechts individueel tot oplossing te brengen." — Ik meen, dat juist het moderne leven machtig medewerkt om een sociale oplossing te brengen van het huwelijksprobleem. Waar ligt de winst van onze moderne levensbeschouwing? Zij ligt hierin, dat wij in ieder mensch thans vóór alles den gemeenschapsvertegenwoordiger zien en niet den specialen individu met eigenschappen die ons bekoren of tegenstaan. Naar mijn gevoelen leidt deze veralgemeening van ons levens-inzicht tot een gemakkelijker waardeering in het huwelijk. Ik zonder natuurlijk de gevallen van „in- compatibilité d'humeur", die zich altijd zullen voordoen, uit. * * * Ten aanzien van één motief, dat mijn geachte tegenstandster in het geding brengt, zal ik kort zijn. Ik ben er geen vriend van, de wetten van het geheime liefdeleven al te zeer te brengen in openbare discussie. Ik meen dat beschouwingen daarover behooren tot het gebied der psychiatrie en psychologie, kenschetsing daarvan tot het gebied der kunst. Dat deze intieme levenssfeer tegenwoordig wordt gebracht op de tribune, — het heeft voor mijn gevoel iets stuitends. Ik beweer niet dat mijn opponente daaraan heeft meegedaan, het was haar taak het geheele onderwerp te overzien, maar ik herhaal: ik zal er kort over zijn. In de overgroote meerderheid der gevallen is de erotiek de eerste aanleiding tot een huwelijk. Een zeker natuurinstinct zal daarbij de meeste menschen leiden tot de keuze van een partner, met wie(n) men in temperament overeenkomt, zoodat naar mijn inzien, de verhalen omtrent ongelijkmatigheid van passie overdreven zijn. Het belangrijke en uitermate te waardeeren element in de monogame huwelijksverhouding is voor mij, dat de erotiek langzamerhand verstilt tot kameraadschap, en dat daarin een sexueele beperking ligt, die ongetwijfeld individu en gemeenschap ten goede komt. Want het sexueele neemt in onze moderne, overprikkelde samenleving een te vooraanstaande plaats in. Vereenvoudiging van zeden zal moeten meebrengen, vereenvoudiging ook van sexueele zeden, zelfbeheersching, die den ouderen mensch, die met het sexueele leven heeft kennis gemaakt, gemakkelijker zal vallen dan de onstuimige jeugd. Maar niet die jeugd, doch wel de ouderen schijnen tegenwoordig behoefte te hebben aan de erotische vrijheden, die de meeste verdedigers van het huwelijk in kameraadschap (met uitzondering nochtans van Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck) hun toestaan. * * * Maar waarin ligt dan bij haar de kern van het huwelijk in kameraadschap? In de huwelijksreglementeering door een moderne conventie. Reglementeering, die beperking van het kindertal, overleg omtrent het kindertal, en oeconomische en juridische vrijheden eischt voor de gehuwde vrouw. Mijn meening is, dat men die oeconomische en juridische vrijheden moet beschouwen als een eisch van sociaal vrouwenrecht, maar niet mag belichamen in beschouwingen over de innerlijke huwelijksverhouding. — En ik ben daarbij van oordeel, dat men, zeer zeker in den aanvang van het huwelijk, het kind moet aanvaarden als een Beslissing eener Hoogere Macht. Men is genoodzaakt in sommige gevallen het Neo-Malthusianisme (dat zich in onthouding openbaren kan) uit oeconomische overwegingen aan een bepaalde beoordeeling te onderwerpen. Maar in wezen vind ik het verfoeilijk! Indien wij dan zóó schromen de roepstem des levens te volgen, waarom deinzen wij dan niet terug bij het verwekken van het eerste kind? Aan hoeveel ellende en verdriet geven wij ieder individu dat uit ons ontstaat niet altijd prijs! Uit deze interruptie der levensvertwijfeling gevoelt een ieder dat men er met de theorie der voorzorg niet komt. Men kan volmaakt skeptisch zich tegenover het leven bevinden, — dan verwerpe men elk ouderschap. Men kan zich tegenover het leven bevinden in geloof en vertrouwen, maar dan verwerpe men elke voorzorg. Zóó staat de zaak, principieel gesteld. — Wat blijft er van dit huwelijk in kameraadschap over? „Op vier beenen staat men beter dan op twee", zegt Mevrouw Wijnaendts Francken-Dyserinck. Maar waarom zullen die vier beenen dan niet de beenen zijn van man en vrouw, die zich in lief en leed met elkaar hebben verbonden? Op die vraag onthoudt mijn geachte tegenstandster, die het monogame huwelijk niet af durft vallen, ons het antwoord. Ik blijf haar niettemin stellen, als slot van mijne, overbodige, repliek. — P. H. RITTER Jr. PRO EN CONTRA In de nieuwe serie zijn verschenen of zullen verschijnen: I. PLATTELANDSVERARMING. Wordt het platteland uitgebuit door de hooge stedelijke en industrie-loonen Pro: J. Smid, Oud-ref. bij de Directie v. d. Landbouw. Contra: J. W. Matthijsen, Red. van Het Volk. II. DE CRISIS EN DE DETAILHANDEL. Vrijheid of Gebondenheid? Gebondenheid: Dr. E. J. Tobi. Vrijheid: Mr. B. C. Slotemaker. III. DE GOUDEN STANDAARD. Pro: Prof. Mr. A. M. de Jong, Adj. Secr. Ned. Bank. Contra: Prof. Dr. C. A. Verrijn Stuart. IV. BELASTINGVERHOOGING. Is die in ons land nog mogelijk? Pro: }. J. Bekaar. Contra: Prof. Dr. H. W. C. Bordewijk. V. ACTIEVE HANDELSPOLITIEK. Pro: Dr. L. G. Kortenhorst, Lid der Tweede Kamer. Contra: S. Posthuma. VI. NEDERLAND-BELGIË. Herziening van het verdrag van 1839. Nederlandsch standpunt: Mr. J. Zaaijer. Belgisch standpunt: ? (Aanvankelijk was dit als dubbel nummer bedoeld. Nu een Belgische schrijver niet kon gevonden worden, is het een enkel nummer, terwijl wij de gelegenheid voor Belgische repliek open laten.) VII. KAMERAADSCHAPS-HUWELIJK. Pro: Mevr. W. Wijnaendts Francken-Dyserinck. Contra: Mr. P. H. Ritter Jr. VIII. STABILISEERING VAN EFFECTEN-KOERSEN. Pro: Dr. W. L. Valk. Contra: Drs. W. Willems. IX—XII staan nog niet vast. (Veranderingen voorbehouden). Prijs per deel f 1.— Per Serie van 12: £ 10.— VERKRIJGBAAR BIJ DEN BOEKHANDEL EN BIJ DE UITGEVERS N. V. HOLLANDIA-DRUKKERIJ - BAARN Bij de N.V. HOLLANDIA-DRUKKERIJ verschijnen in de Serie: WAT ZAL IK WORDEN? I. ZAL IK MEDICUS WORDEN? II. „ „ JURIST „ ? III. „ „ INGENIEUR „ ? IV. „ „ DIERENARTS „ ? V. „ „ OECONOOM „ ? VI. „ „ ACCOUNTANT „ ? VII. „ „ JOURNALIST „ ? Prijs per stuk ƒ 0.95. Na deze boekjes hebben wij er nog een 70 a 80 op ons programma staan, gaand zoowel over de vrije beroepen als over de ambtenaarlijke beroepen, waarbij wij naar de grootst mogelijke universaliteit zullen streven. Op onze lijst ontbreekt de theoloog evenmin als de archivaris, de bankier evenmin als de tandarts, de notaris evenmin als de burgemeester, de natuurfilosoof evenmin als de man van het B. B. Wij' behouden ons in het algemeen veranderingen in de volgorde voor. Bij den opzet van dit plan veronderstellen wij, dat de lezer die vraag „Wat zal ik worden?" stelt óf voor zichzelf óf voor iemand, op wiens of wier keuze hij invloed wil uitoefenen. In elk geval zal het hem om raad te doen zijn en dien raad Zal hij hier nu eens op andere wijze vinden, dan gemeenlijk in boekjes over beroepskeuze. In deze serie wordt het accent ge egd op zeer persoonlijke opvattingen, telkens van een dozijn menscheii van ieder vak, die zeer uiteenloopende ondervin' dingen en inzichten hebben. Vrijwel geen particulier is in de gelegenheid zooveel verschillende meeningen te verzamelen. Dat hebben wij nu voor den lezer gedaan, zoodat nu ieder in staat is kennis te nemen van de ervaringen en opvattingen van een twaalftal deskundige vakbeoefenaren. En verder zal welhaast iedereen er iets van zijn gading in kunnen vinden. Ons eerste nummer kan men reeds bij den boekhandel koopen of bestellen. De volgende zullen geleidelijk verschijnen. We hopen dit jaar het half dozijn nog te completeeren.