flUSSOLINI IN ZIJN IEMD OOR ARMANDO BORGHI V.DE ARBEIDERSPERS • AMSTERDAM MUSSOLINI IN ZIJN HEMD MUSSOLINI IN ZIJN HEMD DOOR A. BORGHI VERTAALD DOOR DR. W. VAN RAVESTEUN NV. DE ARBEIDERSPERS - AMSTERDAM Een woord vooraf De aanleiding tot het werkje, dat hierbij is verricht en het Nederlandsche publiek, niet enkel de arbeidersklasse, maar allen fatsoenlijken lieden in dit land, wordt aangeboden, was een kleine, nu reeds misschien weer vergeten manifestatie van iemand met een bekenden naam en een zekere positie, den heer J. C. E. baron van Lynden, chef van den Rijksgebouwendienst. Deze heer liet zich, in de November^maand van het vorige jaar, interviewen door het Neder« landsch Correspondentieblad voor Dagbladen, omdat er geruchten liepen, dat hij bij de Neder? landsche, zich fascistischsnoemende beweging zou zijn betrokken, over welker minssmakelijke interne en externe aangelegenheden Het Volk uitvoerige mededeelingen had gedaan. De heer baron Van Lynden ontkende in dat interview iets te maken te hebben met de min of meer compromitteerende individuen, die tameliik veel burengerucht hadden verwekt met hun stands jes en huisvredebreuken, doch sprak luide zijn vertrouwen uit in de toekomst eener behoorlijke en nette fascistische beweging, waarbij hij en duizenden menschen van zijn slag, van fatsoen* lijken huize en „standing", zich alsdan zouden aansluiten. Ik schreef toen in Het Volk van 4 December een artikel, waarin ik den heer Van Lynden voor oogen stelde, dat hij de dupe was van eigen ons wetendheid — men mag ook, als men wil, onnoos zeiheid zeggen — indien hij meende, dat zoo iets als een fatsoenlijk en behoorlijk fascisme tot het gebied der mogelijkheden behoort. Ik behoefde daartoe slechts te verwijzen naar het Italiaansche, zijn oorsprong en zijn meester, waarheen ook de Hollandsche individuen, die de heer Van Lynden verloochende, ter bedevaart waren getogen als naar hun Mekka en Mohammed. Over den oor* sprong van het oorspronkelijke, het Italiaansche fascisme en zijn grooten man, was juist een nieuwe uitmuntende studie verschenen van een der vroegere medestrijders van Benito Mussolini in de revolutionnaire arbeidersbeweging, den voormaligen secretairs der Italiaansche syndica* listische vakvereenigingscentrale, Borghi. In het Volksartikel citeerde ik een en ander uit dat nieuwe werkje, feiten, die, neem ik aan, den heer Van Lynden zoo goed verborgen zijn ge* bleven, als tienduizenden Hollandschen burgers, die, sedert zij in de laatste 10 jaar aan Italië een bezoek hebben gebracht en daar óf de visu of van hooren zeggen, goede autowegen, treinen, die op tijd komen, en wat dies meer zij, hebben waar* genomen, er van overtuigd zijn, dat Benito Mus» solini een groot man en het fascisme in ieder geval iets is, waarvoor men respect moet hebben. Genoemde citaten en de algemeene toon van het artikel, hoe gematigd ook, schijnen niettemin in zekere Haagsche kringen, waar men tegen» woordig sympathieën voor het fascisme en ver* wante stroomingen ook ten onzent koestert, mis-noegen, ja, wraakzuchtige gevoelens te hebben gewekt. Ongeveer een maand later immers vervoegde zich een heer ten mijnent, die, na zich als inspec* teur van politie te hebben voorgesteld, belang* stellend kwam informeeren, of zeker artikel, in het Haagsche blad der S.D.A.P. verschenen, en waar» in op oneerbiedige wijze over Mussolini werd ge* sproken, van mijne hand was. Hetgeen ik natuur* lijk van harte beaamde. Het artikel in de Arbei* derspers droeg trouwens mijn vollen naam en er kon bij de Nederlandsche justitieele of politio-neele autoriteiten, die van deze belangstelling blijk gaven, hieromtrent dus moeilijk eenig misverstand bestaan. Ik verzeker den politieheer, dat het mij ten zeerste aangenaam zou zijn, indien de rechter van instructie mij zou ontbieden en ik het genoe* gen zou beleven, dat de Nederlandsche justitie zich blameerde door een vervolging in het opens baar op touw te zetten wegens beleediging van Benito Mussolini, eens zooiets als mijn partij* genoot en geestverwant in engeren zin — 't is geen eer 't te bekennen, maar te mijner verontschuldi* ging moge gelden, dat ik in die jaren, vóór den wereldoorlog, zoo min als daarna verantwoordelijk kon worden geacht voor de moreele en andere eigenschappen van mijn, toch betrekkelijk schaar* sche geestverwanten, de „radicale" socialisten in Europa. Helaas: mijn blijde verwachting omtrent deze blamage en het genoegen, dat zij mij zou verschaffen, is tot op heden niet in vervulling gegaan. De politieheer heeft misschien aan de Haagsche autoriteiten meegedeeld, dat ik met te veel animo dit procesje tegemoet scheen te zien. Hoe dit zij: men heeft de zaak niet verder voortgezet, mag ik aannemen. En het schijnt dus zoo te zijn, dat wij voorloopig, in geschrifte al* thans, in dit land, een kat nog een kat, een boef een boef en Benito Mussolini een mogen blijven noemen? Een....? Ja, wat eigenlijk? Het is inderdaad niet zoo gemakkelijk om voor dit mengsel van verraad, lafheid en laagheid een passende, algemeene qualificatie te vinden. Ban* diet is zeker niet juist. Want onder dit begrip, hoewel mede van Italiaanschen oorsprong, vat men nu eenmaal meestal eenvoudige lieden samen, die, door de een of andere simpele hartstocht ge* dreven, met de burgerlijke maatschappij in con* flict zijn geraakt en die, op hun beurt, door deze maatschappij tot den dood worden vervolgd. Benito daarentegen! Nu, men leze het hiervolgende geschrift, dat een requisitoir is, waartegen, mogen wij aan* nemen, geen verdediger het hier zal durven op* nemen, om de eenvoudige reden, dat er zekere graden van abjectie en moreele verdorvenheid zijn, waar de Hollander, ook al is hij een nog zoo harde en domme imperialist of nationalist, moeilijk bij kan. ♦ # * Het vertalen van dit boekje is — dat moge de lezer gelooven — geen plezier geweest. Ik mag zeggen, dat ik al heel wat in het Nederlandsch heb overgebracht. Altijd waren dit werken van groote of edele geesten. Bij het vertalen van een werkje als dit, krijgt men hetzelfde gevoel, dat den schrijver moet hebben bezield. Het gevoel, dat men een riool leegschept of een beerput reinigt. Inderdaad, laten wij er ons toch duidelijk van bewust zijn en het duidelijk uitspreken: het fass cisme is vuil, drek, niets anders. Het is een afvalss product van de kapitalistische wereld in haar hui* dige, imperialistische fase, zooals de Verlichting en de Romantiek de Geniën waren die haar in haar jeugd omzweefden. Men kan het ook niet met ethische maatstaven meten of het aan hoogere waarden toetsen. Niemand komt dit toch ook in de gedachten, wanneer hij een mesthoop ziet of ruikt! Het is bier de plaats niet om dat complex van moreele verdorvenheid, van bruut en laf ges weid en afzichtelijke huichelarij, dat zich, op den bodem van den afgodsdienst van de natie en gevoed door de bestialiteit van den wereldoorlog, thans als een pest over Europa, ons oude en dierbare Europa, uitbreidt, te verklaren. D.w.z. zijn sociale wortels bloot te leggen. Voor wie de geschiedenis der laatste decenniën, d.w.z. het tijdvak, dat ongeveer begint met den Spaansch—Amerikaanschen en den Boerenoorlog (1898 en 1899), het tijdvak dus, dat men nu reeds algemeen het imperialistische noemt, met bewusts zijn en historisch inzicht heeft meegeleefd, is het duidelijk, dat al de strekkingen, die in het fascisme haar vollen wasdom bereiken, in het vóórsoors logsche imperialisme reeds aanwezig waren. Doch, wat aan het Italiaansche fascisme het specifiek walgelijke karakter heeft verleend, is, dat het in een socialistischen renegaat zijn „groots sten" man heeft gevonden. Immers: het 19e eeuws sche socialisme beteekende het doordringen en herleven in de proletarische massa's van de huma* nitaire ideeën der bourgeoisie op 't hoogtepunt harer ontwikkeling, het einde der 18e en het begin der 19e eeuw. En om deze humanitaire ideeën in haar tegendeel te doen verkeeren, de aanbidding van den Staat als idool, de moraal van een reus* achtige rooversbende, zoo iets als een georgani* seerde staat van zceroovers en bandieten, voor* zien van al de vreeselijke vernielingswerktuigen, waarover de huidige wereld beschikt — hoever dit alles is doorgevoerd kan men zien in de fascisti* sche geloofsbelijdenis die wij hier als een afschrik* wekkend voorbeeld van het ruwste barbarisme nog eens bijvoegen — daartoe behoorde inderdaad een moreele verdorvenheid, een a=moralisme, waarbij dat van de Renaissance*misdadigers a la Borgia haast kinderspel mag heeten. En het is misschien een van de vreeselijkste teekenen van onzen tijd, dat een geheel, hoogbeschaafd volk, in luttele jaren door de terreur van een bende dezer a*moreele subjecten is geknecht en vernederd. De Nederlandsche fatsoenlijke burger, a la baron Van Lynden, die op de democratie afgeeft en groote woorden gebruikt over onze narigheden, kan hier den spiegel vinden, waarin hij zien kan, welke Medusa=metsslangenhaar de ware gedaante van het fascisme is. De Nederlandsche arbeider kan er opnieuw uit leeren, wie de man is die den edelen Matteotti en zooveel anderen der beste zonen van Italië in wanhoop en verschrikking heeft doen sterven. Ten slotte nog dit. De Fransche uitgave van Borghi's boekje bevatte een voorrede van een in Frankrijk zeer bekenden, hier helaas vrij onbe* kenden schrijver en denker, met zijn schrijvers* naam Han Ryner geheeten. (H. Ner, geboren in 1861 in Provence). Han Ryner is, zooals hij in deze voorrede nog eens zelf constateert, een volkomen tegenstander van alle geweld — geestverwant in dit opzicht van Tolstoi, met wien hij overigens veel minder gemeen heeft dan met de Grieksche philosophie, inzonderheid die van Epicurus. Wie iets meer van hem wil weten, zij verwezen naar de studie van dr. J. H. Kool in „De Opbouw", 13e jrg. 1930—31. Ofschoon ik niet elk woord in deze voorrede zou willen onderschrijven, is het dunkt ons, goed, haar ook in de Nederlandsche uitgave op te nemen. Hier volgt, als stichtelijk slot en goede inleiding, de fascistische geloofsbelijdenis. Men gruwe. DE VERTALER. FASCISTISCHE GELOOFSBELIJDENIS. „De aanvoering van de militie heeft besloten tot uitgave van een propagandabriefkaart, welke een soldaat en een milicien voorstelt, die zingende terugkeeren van de manoeuvres, met de onderschriften: „Altijd veteraan de soldaat, al is hij recruut; altijd jong de zwarthemd, al is hij veteraan." „De soldaten en de zwarthemden, tot één leger vereenigd, zullen Rome straks zijn oude macht hergeven." De bladen hebben heele pagina's gewijd aan het feest der zwarthemden, waarop zij ook hun tien geboden afdrukken: 1. Weet dat de fascist, en vooral de milicien, niet mag gelooven aan den eeuwigen vrede. 2. De dagen van gevangenschap zijn steeds verdiend. 3. Het vaderland wordt ook gediend door de wacht te houden bü een vat benzine. 4. Een makker moet een broeder zijn; in de eerste plaats omdat hij met je samenleeft, in de tweede plaats omdat hij denkt als jij. 5. Het musket, de patroontasch enz. zijn je niet toe ver» trouwd om ze te verslijten in ledigheid, maar om ze te bewaren voor den oorlog. 6. Zeg nooit „zooveel betaalt de regeering!", want je bent het zelf, die betaalt, en de regeering is die, welke je gewild hebt en voor wie je de uniform draagt. 7. De tucht is de zon van het leger, zonder haar geen soldaten, maar verwarring en ontbinding. 8. Mussolini heeft altijd gelijk. 9. De vrijwilliger heeft geen verzachtende omstandigheden als hij gehoorzaamheid weigert. 10. Een ding moet je bovenal ter harte gaan: het leven van den Duce. Ook drukken zij het gebed van den milicien af: „God, die elk vuur ontsteekt en elk hart sterkt, vernieuw eiken dag mijn hartstocht voor Italië. Maak mij steeds onze dooden waardiger, opdat deze zelf — de sterksten de levenden zullen antwoorden „present!" Vervul mijn boek met uw wijsheid en mijn geweer met uw wil. Maak mijn blik scherper en mijn voeten sterker op de gangen, die heilig zijn voor het vaderland: op de wegen, op de kust, in de bosschen en op de vierde borstwering, die van het oude Rome. Als de toekomstige soldaat naast mij gaat in het gelid, laat ik dan zijn trouwe hart voelen kloppen. Als de vaandels en banieren voorbijgaan, mogen allen zichzelf herkennen in het vaderland, het vaderland, dat wij grooter zullen maken door elk onzen steen bij te dragen. Heer! Maak van uw kruis het teeken, dat het vaandel van mijn legioen voorafgaat. En bewaar Italië in den Duce steeds en in het uur van onzen schoonen dood. Zoo zij het." Nog een inleidend woord Ik was zoo onvoorzichtig geweest een avonds blad te lezen. Ik slaagde er niet in me daarna van het teveel aan bloed te reinigen. Ongelukken bij een sportieve prestatie, waarvan de organisas tors, gehuurd a zooveel per regel druks, mij vuile moordenaars lijken. Andere moorden, onwettige dan, en zelfs door de vermoeide toegeeflijkheid van den verslaggever veroordeeld. Gevechten in China, schroomvallig voorgesteld als de incidens tjes van een „politioneel optreden". Te Orléans weer een ander geruststellend optreden der polis tie: een grijsaard door de heeren agenten gedood, omdat hij met gemis van allen schroom en vers getend dat het woord „oorlog" buiten de wet staat, de stoutmoedigheid had gehad om te roepen: „Weg met den oorlog". Ik sliep in, me afvragende of de laagheid, de wreedheid en de domheid van het menschdom niet ongeneeslijk waren. Natuurlijk werd ik door een nachtmerrie gekweld. De booze droom, die mij in het jaar 1960 overbracht, deed mij een handboek der geschiedenis van mijn achterkleins kinderen doorbladeren. Een stralende afbeelding toonde er „den grooten Lotharinger" Raymond Poincaré, op den drempel van het Paradijs onts vangen door „Jehanne, de goede Lotharingsche", aldus aangeduid om te beletten dat wij zouden vergeten dat deze krijgsvrouw uit Champagne kwam. En ik lachte treurig. Maar op de volgende bladzijde werd genoemd — wat mij deed stikken onder een nieuwe en te geweldige golf van bes lachelijkheid — „Mussolini de Groote". Badend in mijn zweet ontwaakte ik. En ik sprak om mijn ontroering te stillen: „Wat absurd toch zoo'n droom!" Edoch, herinneringen grinnikten: „Absurder dan de werkelijkheid?" Noemden de leerboeken der geschiedenis, waarmee men mijn onbeschermde kindsheid ver» giftigde, niet „dien gek die Azië in de asch legde" Alexander den Grooten? In een enkel prachtig woord, Charlemagne (Karei de Groote) fundeer* den zij naam en grootheid om een zeker Kareltje of Carolusje te verheerlijken. Toch hield deze imbeciel de grove vervalsching, die Paus Adrianus vervaardigde, voor echt en omdat men zijn doms heid de overtuiging had bijgebracht, dat Constan* tijn den bisschop van Rome een wereldlijk gebied had geschonken, vergrootte deze eerste Karei de Onnoozele edelmoedig, als keizer, de macht, die later de keizers zou onderwerpen of onttroonen. Stompzinnig moordenaar, sloeg dit ellendige kleine Kareltje of Carolusje de eene helft der Saksers dood, om de andere helft te bekeeren tot dat fraaie woordensChristendom, waarvan de falsaris Adrianus het onfeilbare opperhoofd was. Evenwel het is niet de afstand alleen, die deze twee „subsmenschen" groot maakt. Werd een zekere Napoleon, nog vrij dicht bij ons, niet een beul met een bezit, zoo groot — „Ik heb honderd duizend menschen rente", zeide deze pocher — dat de verblinde dichters hem tegenover den „kleinen" Napoleon stellen?.... Niet alle dichters. Men vroeg aan Lamartine zijn meening over dezen Napoleon, die droop van bloed en roem. Antwoord: „Ik heb geen meening, ik heb alleen maar verachting". En de verachting van Lamartine viel niet alleen op „dien man", maar hij overdekte meteen allen die hem bewonderden". Mussolini gnuift, zegt men mij, en blaast zich op als een kikker, die zich zoo groot droomt als een os, zoodra men hem met Napoleon vergelijkt. Laten wij hem dus dit genoegen doen en hem er aan herinneren dat alle consciënties tegenover den „Duce" en zijn vleiers op dezelfde wijze bewogen worden door verachting en walging, als Lamartine tegenover den Keizer en zijn apologeten. Onze zedelijke beoordeelingen willen wij liever wat beter gefundeerd hebben dan door de armzalige uitspraken van een jury of de povere vonnissen van een rechtbank. Wij zoeken naar afdoende en betrouwbare getuigenissen. Oprecht in gedachte, woord en belangeloosheid, met een antisgezagss ideaal, met minachting voor politieke eerzucht en kuiperijen, heeft Armando Borghi van de eerste ontmoeting af, helderziende door zijn nobele hoe* danigheden, den Mussolini, dien hij vermoedde, diep veracht. Ondanks de antipathie van twee ges aardheden, van welke de eene zich verheft, terwijl de andere kruipt, heeft Borghi, secretaris van het Italiaansche verbond van syndicalistische vakvers eenigingen, te zelfder tijd als Mussolini tot den uitersten linkervleugel van de arbeidersbeweging behoorende, van dichtbij dengene gekend, wiens walgelijk leven hij heden vertelt. Bij meer dan één verandering van costuum heeft hij, als ik zoo mag zeggen, het ellendige model naakt gezien. Maar hij brengt niet alleen een persoonlijken in* druk mee. Alles wat hij beweert, wordt vergezeld van onweerlegbare bewijzen. Hij stelt zich er niet mede tevreden in 't vage aan te duiden, dat Mus» solini het ten zeerste goed keurde, dat er „bour* geois" werden doodgeslagen, en ieder minachtte, die over de slachtoffers treurde, wat hij met een schouderophalen noemde het „ziekelijke mede* lijden van een hysterisch wijfje". Hij haalt met de nauwkeurigste verwijzingen tien artikels aan, waarin de ellendeling nu eens een ieder, die niet „onverzoenlijk" is, veroordeelt, dan weer, dronken omdat men bloed vergoten heeft, uitroept: „Eere den man, die de heilige daad van den wreker heeft volbracht". Wanneer Borghi ons den schooier laat zien, wanhopig op een kooper wachtend aan de „oevers van den Rubico", die „wemelen van men= schen, die zich willen verkoopen", dan kent hij de details van de onderhandelingen en welke som in gouden franken de dertig zilverlingen zijn ge* worden. Altijd nauwkeurig, veroorlooft de getuige, ver* ontwaardigd en vol walg, zelfs de nobelste harts* tochten niet om zijn kijk of zijn woord, dat de feiten uiteenzet, te vertroebelen. Hij vindt alleen opluchting buiten het verhaal in overpeinzingen en redeneeringen. Met welk een scherpe welsprekend* heid schuift hij bijvoorbeeld zekere „knechtjes" terzijde, die Mussolini denken te rechtvaardigen door te constateeren: „Hij is nooit veranderd; extremist was hij en extremist is hij." En dan Borghi weer met de klemmende vraag: „Zouden wij de zelfde redeneering toepassen bij iemand, die gedurende den oorlog een groot dooder van vijandelijke soldaten was geweest en die denzelf* den ijver zou ten toon spreiden om, eenmaal weer thuis gekeerd, zijn familieleden te dooden?" Krachtig argument op den man af. Maar mijn vriend Armando Borghi zal mij, Tolstoiaan die ik ben, toestaan, om soldaat of roover, politicus of inbreker, een ieder te verachten, die zich laat meesleepen om te dooden. Zal hij mij ook veroors loven om te denken, dat, indien bij de eerste woor* den, die naar moord riekten, de linksche partijen, meer gelijkmatig en nauwgezet menschelijk, den kleinen provovateur, die Benito Mussolini heette, aan den dijk hadden gezet, het fascistische avon= tuur ons bespaard zou zijn? Mijn geweten vers biedt mij deze overwegingen te verzwijgen; als ik, zonder protest, een daad van geweld, wettig of niet, liet goedpraten, zou ik mij medeplichtig ge* voelen aan alle toekomstige geweldplegingen. Armando Borghi's toon is bijna altijd nobel, maar wat men vooral in zijn boek moet signa* leeren, dat is de rijkdom en betrouwbaarheid aan documentatie. Niemand zal meer het recht hebben om te spreken of te schrijven over Mussolini ab vorens dit getuigenis van den eersten rang te be« studeeren. HAN RYNER. Inleiding In de bladzijden die volgen zullen wij ons slechts om één ding bekommeren: de waarheid. Voor de beschrijving van het leven van Mussolini zullen wij ons bovenal op den grondslag stellen van feiten en documenten. Wij zullen ons zelf zooveel mogelijk op den achtergrond houden ten einde hem, zoowel als zijn aanhangers, vleiers en narren, aan het woord te laten. Wij schrijven een handleiding voor den mankops straat, voor hem die Mussolini in zijn ware ge* daante wil zien. Men moge ons verontschuldigen als bijwijlen de woede, die ons vervult bij het roeren in zóóveel modder, ons een kreet van verontwaardiging ontlokt. Wij hebben verspreid materiaal moeten verzamelen, vergeten gebeurtenissen in de her* innering terugroepen en verloren of minder be* kende documenten moeten weergeven, want het fascisme heeft getracht ze te verdonkeremanen, zelfs uit openbare bibliotheken. De vroegere praalhans van het socialisme, die regelrecht van de kroeg is opgestegen naar de ver= heven sferen van de gezalfden des Heeren, heeft het noodig geacht om zijn nabije verleden van groot slooper der kapitalistische samenleving in het vergeetboek te doen raken. Om dit doel te bereiken heeft hij zich uitgedost met een volledig carnavalsrommeltje: kruisen, ordeteekenen, eere« degens, bevelhebbersstaven, sterren, weidsche livreien, operette«uniformen en, niet te vergeten, het kuras, dat zijn kostbaren persoon beschermt. Dat is voldoende om de kikker uit de fabel te veranderen in een kwaadaardig rund. In alle landen heeft men zich uitgesloofd hem te overladen met adellijke titels en eervolle onder» scheidingen, die hem tot de waardigheid van den Raad der Pairs geschikt maakten. Vorsten, hoven, universiteiten en zelfs de kerk wedijverden in kruiperigheid voor den geslaagden avonturier. Allen probeerden zij iets van hem, iets voor hem gedaan te krijgen. Te Rome stelde Alphons XIII Primo de Rivera voor aan Victor Emmanuel III en vond geen grooter lofspraak voor hem dan te zeggen: „Dit is mijn Mussolini". De Paus heeft verklaard, dat hij door de „Voorzienigheid" is gezonden. De Bolsjewieken hebben hem bij herhaalde gelegenheden eer bewezen. De vroegere snoever van het socialisme heeft de menschelijke waardig» heid uit zijn horizon zien verdwijnen om alleen nog aan de ploertigheid ruimte te laten. *** In elk geval is dit nog maar de buitenkant. Inderdaad is er een heele afstand tusschen de gevoelens, die Mussolini's aanhangers voorwenden, en die welke zij werkelijk gevoelen: inderdaad is alles, wat hem omringt, als hij zelf omkoopbaar, berekenend, laag en gemeen, naar welken kant men zich ook wendt; 't zij naar de huurlingen van de tot alles bereide journalistiek, bedwelmd door den plotselingen en onverwachten triomf van hun nieuwen heer, of wel naar die drijvende leege varkensblazen, die de symbolen zijn van den roem en het officieele beschavingspeil der zwarthemden; 't zij eindelijk naar dat zoodje apen, dat de eere» plaats inneemt in de rijen der verraders van de Italiaansche vrijheid: het hof van Rome. Overal vinden wij niet anders dan verraad, bederf en laagheid. Wij willen den halfgod, dien Farinacci met voor» uitzienden blik al het domein van de mythe wilde laten betreden, van zijn tooi ontdoen; laat ons hem in zijn naaktheid bezien. Laat ons den sche» del lichten van den armen kerel, die de waterige soep van het heroïsme, op de wijze van d'Annun» zio gekookt en nog eens opgekookt, doorzwelgt. De wereld splitst zich ten aanzien van het fascis» tische ideaal in twee kampen. Mussolini zelf heeft dat verkondigd voor zijn satellieten in het „grauwe en doffe" halfrond te Montecitorio. a) Wij zullen zien of er wel een „ideaal" is en of het mogelijk is. dat het eens het Italiaansche wordt. Eén ding is zeker, dat namelijk de meening der wereld ver» deeld is in haar oordeel over deze karikatuur van Cagliostro, die Mussolini is. Men moet de menschen helpen hem te leeren kennen en te bewonderen zooals hij is, naakt, en in heel zijn schande. Wij weten, dat velen de waarheid niet willen kennen; dat velen zich een Mussolini naar eigen smaak en voor persoonlijk gebruik scheppen; dat anderen weer in hem den kampioen zien van de wereldsreactie. Zijn verdedigers hebben zonder twijfel ook het gezegde van Napoleon willen toepassen, die zei, dat men den menschen die kwaliteiten moest toe» kennen, die men wenscht dat ze bezitten. Het ontbreekt echter niet aan hen, die zich illu» sies maken. Aan overtuigden evenmin. Er zijn er ook, die zich uit domheid laten overtuigen of omdat zij de ingekankerde gewoonte hebben om hun eigen beeld te vereeren in den „wonder» mensch". Ten slotte is er dan nog de georganiseerde leugen, ten verderve van allen op touw gezet, want het door»elkaar»halen van feiten, het goochelen met de chronologie, de omkeering in de logica van oor» zaak tot gevolg, de schaamtelooze en cynische ver» valsching, zijn al sedert jaren in toepassing ge» bracht en buiten alle proporties uitgedijd door middel van de pers, dank zij welke hij alles kan zeggen, door middel van den godsdienst, waarmee hij alles kan kluisteren en door middel van duivel» sche hulpmiddelen, die hem veroorloven om alles corrupt te maken, te vervalschen, te bezoedelen en te verraden; want geld ontbreekt niet en, tot op heden, geldschieters evenmin. Wij zullen dus onzen held onder al zijn mom» bakkessen nagaan en achtereenvolgens de volgen» de kwesties behandelen: Wie is Mussolini? Van waar komt hij? Welke zijn z'n verschillende poli» tieke gedaanteverwisselingen? Op welke wijze werd hij socialist? Hoe heeft hij het socialisme verloochend? Hoe is hij tot de oorlogspolitiek overgegaan? Hoe heeft hij den oorlog meege» maakt? Wat was zijn werkzaamheid als militant na den oorlog? Heeft hij Italië van de Revolutie gered? Hoe, wanneer en op welke wijze? Moet hij onder de helden gerangschikt worden of onder de schurken, onder de charlatans of onder de idealis» ten, de dapperen of de ophakkers, de warhoofden of de misdadigers? Zijn afkomst, zijn persoonlijkheid Ballingschap - dienstweigeraar - van diefstal beschuldigd - zwerver - volksmenner De Romagna.... Sicilië midden in Italië! Ruwe, beste, openhartige, luidruchtige, edelmoedige menschen, die er een dol pleizier in scheppen om de gevestigde orde een trap te geven. De Romagna (is het 't heimwee van den provinciaal in mij, den Romagnol?). Velden, die een web dadige verademing brengen voor 's menschen ver» moeienissen en het gezonde zwoegen van den arbeid schilderachtig maken. Vlakten, rijk aan dorpen en kleine steden, die in elkaar overgaan en toch zóóver uiteen schijnen te liggen door de schakeeringen van hun dialecten. Steden, die een schat aan historische en kunstzinnige herinnerin* gen bewaren: Forli, Rimini, Ferrara, Ravenna, Bologna De Romagna van onze vaders Moreel verbod om „partijloos" te zijn. Tot 1874 papisten of republikeinen. Daarna komt het inter» nationalisme op. Later de twee Internationalen: Marx en Bakoenine. Romagna van onze jeugd: binnen de muren een wijd zaaigebied voor oproerige ideeën, onverzorgd de baarden als de carbonari, Garibaldihoeden, breedgerande hoeden a la Cipriani, b) roode en zwarte lavallières, kringen, clubs, adembenemende discussies over Mazzini en Marx, over Costa c) en over Malatesta d); kerels als sansculotten en Jaco* bijnen, barricadezangen en refreinen van papen- vreters Mannen aan wie ge slechts het leven hebt te vragen om de vrijheid te verdedigen en die het u nimmer zullen weigeren. Buiten de muren, op honderd meters afstand, de boeren, de vervuilde en onverschillige pachter, onderworpen aan de illusie, meester te zijn van den grond, voor wien de heg zijn horizon vormt, slaaf van den priester, met honderd madonna's aan zijn hals, in den stal, in de schuur, in den kelder, om zijn vee en zijn oogsten te beschermen; stevige kerels, goed om er onder dienst gendarmes van te maken en dragers van baldakijnen bij de parochie»feesten. Zoo was de Romagna ten tijde, dat een oude smid, Alessandro Mussolini uit Predappio, een dorpje uit de streek van Forli, gevangen werd gezet voor de zaak van het socialisme. Mussolini zelf herinnert er aan in zijn „Gesprekken" met den Duitschen schrijver Emil Ludwig. „Wij hadden ternauwernood twee kamers", zei hij, „bijna nooit vleesch. Maar er waren hartstochtelijke discussies". De cursiveering is van mij, omdat hij beweert juist uit deze discussies — tegenwoordig in Italië be« straft door de Speciale Rechtbank — zijn leven* digheid van geest en zijn karaktereigenschappen geput te hebben. En hij voegt er aan toe: „Toen mijn vader stierf, volgden duizend kameraden uit de partij zijn kist." Naar het schijnt heeft Ludwig hem niet ge# vraagd op hoeveel jaren gevangenisstraf nü het volgen van een man als zijn vader naar het kerk* hof aan duizend socialisten zou komen te staan. Zijn vader? Diens zoon? Het onderzoek naar het vaderschap is ver» boden. Laat ons nu eens zien hoe de Voorzienigheid haar uitverkorene heeft „ingewijd". Mussolini komt uit de Romagna. Als zoon van een socialist werd hij eveneens socialist. Op zijn twintigste jaar maakt hij deel uit van die groep van jonge mannen, die in Forli herrie schoppen, zich vroolijk maken over de republikeinen, in Mazzini een „bourgeois" zien en alleen bij Marx, Costa en Ferri e) zweren, brochures verspreiden, boeken en kranten ver? slinden om zich te wapenen met ideeën en altijd het laatste woord in de discussie te hebben. Als hij 20 is, verdwijnt de jonge Romagnol. Hij trekt over de grenzen. Zijn verdedigers verklaren, dat hij daartoe gedreven werd door een verlangen naar avonturen, een verlangen de wereld te leeren kennen. Het feit is, dat hij de Zwitsersche grens over trok, juist op het oogenblik dat hij in militairen dienst moest gaan. Hij kwam Italië niet weer binnen uit eigen beweging, maar werd goed en wel uit Zwitserland uitgewezen; in elk geval nam hij er den tijd voor om tot dienstweigeraar verklaard te worden. Hij toont zich zooals hij is in deze jeugdjaren, die over 't algemeen de vrucht* baarste zijn aan heroïsme en sterke en edele hartstochten, en men is verplicht vast te stellen, dat onze opperpatriot van thans geen enkel punt van overeenstemming heeft met.... laat ons zeg* gen: Jeanne d'Arc. Hier heeft de Voorzienigheid weer aan hem ge* dacht. In Zwitserland wil Mussolini de allers roodste zijn. Hij drijft de menschen naar het extremisme. Hij excommuniceert de ingedutten van zijn partij. Hij loopt één voor één de vers zamelpunten van de emigranten af; een milieu van eerlijke en werkzame armoede, dat gedurende lange jaren een bij de revolutionnaire Italiaansche beweging behoorende kolonie was, een soort van vagevuur, waar men voortdurend onder de drei* ging van een uitzetting leefde, maar waar de pro* pagandist ontvangen werd als een orakel door de kameraden. Hoevelen zijn er thans, door de wereld verspreid, die, terwijl ze vertellen hoe ze revolutionnairen zijn geworden, zich de eerste bijeenkomst herinneren, waar zij de stem hoorden van hem, die nu de duivelstoejager is geworden van imperialistische consortiën? Hoeveel arbeiders zijn er, die hem als een broeder ontvingen in hun armelijke woning met die hartelijkheid die uit den grond des harten komt, vol dankbaarheid voor de waarheden, die zij hadden leeren verstaan en voor het beetje licht, in hun bewustzijn doorgedrongen! Hoevelen zijn er die hem aan hun tafel deden neerzitten, die hem om raad vroegen, welke boeken zij moesten lezen of aan hun kinderen of hun vrouw ter lezing geven, die met hem het schamele brood deelden, dat zij bezaten en hem hun bed afstonden en die later omkwamen, zij zelf, hun kinderen, hun vrouw, als slachtoffers van zijn huurlingen? Hoe* veel anderen, die op zijn galijen wegteeren of door de wereld zwerven, zijn trouw gebleven aan het ideaal, dat hij leerde en dat hij verloochende en verraden heeft uit veilheid? Omstreeks 1902 begon Mussolini heel wat te stellen te geven aan de Zwitsersche politie. Op dit tijdstip werd er ook een procedure tegen hem ingesteld wegens ongeoorloofde toeëigening: dief* stal van het horloge van een vriend, die hem ont* vangen had. Deze wilde hem in elk geval het schandaal van een proces besparen. Wij zouden over dit „men zegt" niet spreken, als de krant van Mussolini zelf, de Popoio d'ltalia er zich in 1924 niet mee bezig had gehouden, natuurlijk om het te ontkennen, welk dementi echter gepaard ging met een stortvloed van bedreigingen tegen de vuile kwaadsprekers, die in dit geval geen anderen waren dan „ordesmannen", overtuigde monar« chisten, zooals bijvoorbeeld de senator Albertini, directeur en eigenaar van de meest behoudende krant, de Corriere della Sera van Milaan. De pogingen die in Zwitserland de fascistische verspieders in het werk stelden om elk spoor van deze beruchte procedure uit te wisschen, zijn, naar het schijnt, niet gering. Mussolini is de eerste maal uit het kanton Bern (in Juni 1903) uitgewezen ten gevolge van een staking van metselaars, die hij had uitgelokt. Zelf werpt hij licht op zijn agitatie in een brief aan Bertoni geschreven voor de anarchistische krant Le Réveil te Genève. Wij vinden deze in het nummer van 18 Juli 1903. Mussolini valt zijn kameraden aan en beschuldigt ze met deze woorden: „Zij, die onder de Italianen het meest bevreesd waren — opgehitst heette het, door jouw toespraak — waren de eer» biedwaardige bonzen van het Comité van actie, zooals ik je zal bewijzen door het volgende feit: de georganiseerde arbeid ders wilden een optocht houden uit protest en solidariteit. Uit angstvalligheid en fijngevoeligheid zijn wij, een kameraad en ik, het resultaat van onze bespreking aan de Heeren van het Comité van actie gaan brengen. Wij werden op het kantoor van hun organisatie ontvangen, zetten de reden van ons bezoek uiteen en noodigden hen uit om de dommelende arbeidersklasse van Bern aan onzen op* tocht te laten deelnemen. Wij werden slecht ontvangen.... Ze maakten ons uit voor heethoofden, raddraaiers, voor verraders, die de arbeidersbelangen compromitteerden. Toen ik mededeeling deed van ons voornemen om den optocht te houden, wat 't ook mocht kosten, indien de Italiaansche arbeiders gehoor gaven aan onzen oproep, waarschuwden die adspirant»roode»bonzen ons, dat zij het onmogelijke zouden doen om dit te verhinderen. Zij maakten ons zelfs duidelijk, dat, voor 't geval zich iets voordeed, zij hulp zouden zoeken bij de autoriteiten. Daarop verlieten wij, na acte genomen te hebben van hun verklaringen, sidderend van woede dit hol van reactionnairen." Later wordt Mussolini eveneens uit het kanton Genève gezet. Deze gebeurtenis brengt de opens bare meening in beweging. Hier kunnen wij laten zien, welke meening omtrent onzen man degenen koesterden, die hij later achter zich zou laten op de maatschappelijke ladder. In de zitting van 11 Mei 1904 behandelde de Groote Raad van Genève de interpellatie van den socialistischen afgevaardigde Wiss over zijn uits zetting. Deze uitzetting had in 't bijzonder belang* stelling gewekt, omdat de uitgewezene ambtshalve naar Chiasso was gezonden, op de Italiaansche grens, waar men vreesde, dat hij, met schending van de internationale overeenkomsten omtrent de deserteurs, aan de Italiaansche regeering zou worden uitgeleverd. Dit zou hem in elk geval weinig kwaad hebben gedaan, in vergelijking met wat Mussolini ons zou doen als hij ons in handen kon krijgen. Minister van Staat Odier beantwoordde den interpellant. Na een overzicht van de wetten, die de uitwijzing regelen, ontwikkelde hij zijn argus menten als volgt: „Mussolini is den 9den Maart op het passensbureau ver» schenen om een vergunning tot verblijf aan te vragen. Hij heeft zijn verzoek ondersteund door een Fransch bewijs van inschrijving, waarop vermeld stond, dat hij gebruik gemaakt heeft van een paspoort. De beambte heeft hem doen op» merken, dat dit dokument ontoereikend was; waarop Musso* lini er toe over ging om een paspoort aan te bieden, dat op het eerste gezicht in orde scheen. Het droeg den datum van den 31sten December 1905; maar bij nader toezien kon men zien, dat het vervalscht was en dat er in werkelijkheid een 3 in een 5 was veranderd." De minister ging voort met uit te leggen, dat men, nadat aan Mussolini een voorloopige verguris ning tot verblijf was toegestaan, inlichtingen had gevraagd aan den Italiaanschen consul te Bellins zona en dat deze bevestigde, dat men hier met een valsch paspoort te doen had. Den 9en April werd Mussolini, toen hij verscheen om ziin nas pieren in ontvangst te nemen, in hechtenis ge» nomen. Bij ondervraging antwoordde hij: „Ik erken dat over den datum van 1903 is heengeschreven om dezen te veranderen in 1905, maar ik ben niet de be» werker van deze vervalsching. Niettemin erken ik er van gebruik gemaakt te hebben in de wetenschap dat het een vervalscht paspoort was." Vervolgens gaf de minister nog de volgende toelichting: „Mussolini was onderwijzer in Italië; hij houdt zich thans bezig met revolutionnairssocialistische propaganda. In 1902 werd hij te Lausanne gearresteerd wegens landlooperij, te Bern voor een politiek vergrijp. Tot 19 Juni gevangen ge» houden en uitgewezen uit het kanton Bern was hij ons gesignaleerd door de federale autoriteiten als anarchist. Ik meen echter, dat hij tegen de qualificatie van anarchist protesteert en dat hij zich met die van revolutionair socialist tevreden stelt. Inderdaad heeft hij zich in deze hoedanigheid bij ons aangemeld."1) Het leven van Mussolini is in de jaren, die volgen op zijn uitzetting uit Zwitserland, van matig belang. Men vindt hem terug in Trente, waar hij zijn journalistieke leerjaren doorbrengt naast Cesar Battisti aan de krant II Popoio. Ook daar trachten de verdedigers van Mussolini weer een gunstige voorstelling te geven van de vaderlandslievende gevoelens van den toekomstigen Duce, door veel belang te hechten aan Battisti's martelaarsrol, ge* volg van diens oprecht en van lang her dateerend *) Uittreksel uit het memoriaal van den Grooten Raad van Genève, zitting van 11 Mei 1904. irredentisme, een irredentisme dat, om weder het hoofd op te steken, niet gewacht had op de pole? mieken die uit de oorlogsverwarring zijn ontstaan. Wij doen opmerken, dat Mussolini, zoo hij de irredentistische zienswijze van Battisti had ge* deeld, niet gedurende den tijd van zijn socialist* zijn een onverzoenlijk vijand van de republikeinen en de socialistische vrijmetselaren zou geweest zijn, de irredentisten bij uitnemendheid, en dat hij dan bij het begin der vijandelijkheden niet doof zou zijn geweest voor de dringende vertoogen van Battisti om hem te winnen voor het eischen van Italië's deelneming aan den oorlog.1) Na den Popoio verlaten te hebben, waar hij van zijn goddelijke „bestemming" een bewijs had gegeven door als feuilleton een klein, lichtzinnig romannetje te publiceeren: „De dochter van den kardinaal" tegen de priesters gericht, wijdde Mus* solini zich aan het onderwijs: zijn onderwijzers schap, dat zich bepaalde tot een bewijs van bes kwaamheid voor onderwijs in de Fransche taal, heeft het kader van de lagere school nooit overs schreden. Daar kon hij geen fortuin mee maken. Te Tolmezzo, in Carnië en in enkele dorpen van de provincie Mantua heeft hij een reputatie achtergelaten van heerschzucht, aanleg tot dron* kenschap en zwetserij. Mussolini maakt in dien tijd den indruk van een *) II Popoio trouwens was geen „principieel" orgaan. Zie» hier wat Valera er van schrijft: „Het deed meer aan kroniek dan aan politiek. Op Oostenrijksch gebied bracht politiek veel onaangenaamheden mee voor hen die er zich mee bezig hielden". Paul Valera, Mussolini, Edit, La Folla, Milaan 1924. individu, dat niets te doen heeft en uit het lood is geslagen. Zijn kennis is met stukken en brokken bijeen* gegaard, niet van hemzelf, en oppervlakkig, hij heeft een ziekelijke behoefte aan reclame en een onaangename neiging tot aanstellerij en paradoxie. De leeraar Berneri schrijft: „Op zijn tafel had hij altijd: Schopenhauer, Nietzsche, Stirner. Zijn grootheidswaan maakte dat hij zich als een oppermensch beschouwde. Uit atavisme dorstte hij reeds meer naar de macht dan naar de verovering. Daar hij zich als een uitzonderlijk wezen beschouwde, meende hij recht te hebben op roem en rijkdom. Hij verklaarde aan zijn vriend Nanni weinig menschen in Italië te hebben ontmoet, die een vergelijking met hem konden doorstaan."1) 4) Studie over Mussolini, verschenen in „Germinal" no. 2, 5, 9, van het jaar 1927. Chicago. P.O. Box 1305. Zijn „apologieën" Tien jaren omwentelings-propaganda Het moest voor een eenvoudig arbeider of een arm intellectueel moeilijk zijn om, bezwaard met het volgende gerechtelijk dossier, werk te vinden, dat hem veroorloofde om eerlijk zijn brood te verdienen. 10 April 1904: als dienstweigeraar geregistreerd; 15 April 1904: te Genève gearresteerd voor het vervalschen van een paspoort; 22 Juli 1908: door de rechtbank te Forli veroor* deeld tot drie maanden gevangenisstraf en twee« honderd francs boete wegens bedreiging met wapenen; 10 September 1908: door de prefectuur te Meldola veroordeeld tot honderd francs boete wegens het houden van een voordracht zonder toestem> ming; 10 November 1909: voor 10 dagen gevangen gezet wegens het niet'betalen van bovengenoemde boete; 10 October 1911: gearresteerd te Forli ten gevolge van een betooging tegen de expeditie naar T ripolis; 23 November 1911: veroordeeld door de rechtbank 2 te Forli wegens vergrijp tegen de openbare orde tot vijf maanden opsluiting; 1 April 1914: vrijgesproken door het gerechtshof te Milaan van de dubbele beschuldiging van ophitsing van militairen tot ongehoorzaamheid en van beleediging van het leger. Het gaat hier om den „revolutionairen" staat van dienst van den huidigen minister van oorlog en marine, opperbevelhebber van de militie enz. zonder er nog bij te rekenen: dictator van Italië en, op den koop toe, hersteller van de orde, van de moraal en van den Pauselijken Troon. Achtereenvolgens zullen wij de daden, die voor* namelijk de oorzaken waren van deze veroordeel lingen, schiften. Omstreeks 1910 begint de „roode" vermaard» heid van Mussolini den beperkten kring van de Romagna te overschrijden. Hij fulmineert tegen de „Reformisten" ra zijn partij. Te Forli is hij begonnen met de uitgave van zijn weekblad Lotta di Classe (Klassenstrijd) en op dit tijdstip ontmoette ik hem voor de eerste maal. In een naburig dorp (te Valtona) was in den loop van een van die talrijke oneenigheden tusschen republikeinen en socialisten een socialist gedood. Ik ging er heen om als journalist de zaak te on= derzoeken. Te Forli trof ik Mussolini. Hij maakte op mij den indruk van een oprecht socialist te zijn. Hij sprak op de onverzoenlijkste manier tegen de Republikeinen. Er was blijkbaar kwestie van vak» vereenigingssnaijver tusschen arbeiders, maar deze oneenigheden maskeeren in werkelijkheid den verkiezingswedijver tusschen verschillende leiders. In dezen tijd vertaalde hij, om zijn propaganda kracht bij te zetten, naar den Franschen tekst De Groote Revolutie en Woorden van een Opstan* dige van Peter Kropotkine, welke vertaling ge» maakt werd voor rekening van Bertoni te Genève. Lotta di Classe werd het middelpunt, waarom heen die groep van Marxistische socialisten zich ver» zamelde, die niet de logische consequenties van het parlementarisme, n.1. het ministerialisme aan» vaardde, en die zeiden, dat hun einddoel steeds de sociale revolutie bleef. Maar Mussolini was 't niet altijd met zijn kame» raden eens. Er was bij hem sprake van een ver» warde ideologie; zijn gistend brein dreef hem naar een vorm van geweld, die hem het terroristische anarchisme scheen te doen naderen. Er vonden in dien tijd drie typische terroristi» sche aanslagen plaats. De commentaren, die Mus» solini er op gaf wekken onze belangstelling. Men herinnert zich de beroemde bom in het theater Colon te Buenos»Ayres. Er waren talrijke slacht» offers. De anarchisten zelf durfden de zedelijke verantwoordelijkheid voor den aanslag niet op zich te nemen. Men sprak van provocatie van de politie. Hier volgt, hoe Mussolini de gebeurtenis in Lotta di Classe van 9 Juli 1910 toelichtte. „Ik geef zonder discussie toe, dat bommen in normale tijden geen middel kunnen uitmaken van een socialistische actie; maar wanneer een republikeinsch of monarchistisch bewind u hoont of u buiten de wet stelt of buiten de menschhcid, dan moet men zich niet in verwenschingen tegen het geweld te buiten gaan, dat niets anders is dan een ants woord op een ander geweld, zelfs al maakt het eenige on» schuldige slachtoffers. Ik vind, dat wel wat veel socialisten zich te vaak bewogen toonen over de rampen der bourgeoisie, terwijl zij onaandoenlijk blijven voor die van het proletariaat. Maar wanneer het gaat om een of anderen imbeciel van een bourgeois, aan den duivel gewijd, of om het fijne en gepar» fumeerde velletje van dametjes uit de aristocratie, dan ziet men tal van socialisten al de tranen in hun lichaam storten. De deelen van een machine zijn voor den kapitalist van meer belang dan de ledematen van een arbeider. De specu* lant speelt op de rampen van de geheele menschheid en het kan hem weinig schelen, of zijn daden slachtoffers zaaien op de wegen. Thiers heeft nooit medelijden gehad met de Communards. Bava Beccaris f) heeft met mitrailleurs de straten van Milaan schoongeveegd. Alphons XIII heeft zich over Ferrer niet ontfermd, maar men ziet daarentegen socialisten zich druk maken over de slachtoffers van het theater Colon te Buenos Ayres.... De doode is geen proletariër. Die eenzijdige sentimentaliteit van de socialisten bewijst, hoe sterk het Christendom nog levend is in onze zielen. Het Christendom is iets, dat ons die ziekelijke overgevoeligheid van hysterische wijfjes heeft gegeven." Het proza van Mussolini is zeer gekruid voor socialistische kelen! Een zekere G. M. stuurt aan Lotta di Classe een brief, waarin hij Mussolini's houding afkeurt; deze publiceert den brief met zijn opmerkingen er bij in het nummer van 16 Juli en zegt o.a. „Maar in het theater Colon, tijdens dien beruchten gala* avond, waren alle vertegenwoordigers van de regeerende reactie. Is hij, die de bom wierp een minderwaardig mensch, omdat hij in de menigte is verdwenen? Maar probeerde ook Felix Orsini g) niet zich te verbergen? En de Russische terro* risten, trachtten zij ook niet de arrestatie te vermijden na hun aanslagen? Zijn zij, die een individueele daad verrichten, tegelijk helden en dwazen? Het zijn biina altiid helden, biina nooit dwazen. Was een Angio Millo een dwaas? Een Bresci een dwaas? Een Sophia Perowskaia een dwaze? Toch niet. Hun houding heeft woorden van bewondering ontlokt aan burgerlijke journalisten van groote bekwaamheid als Rastignac. Om tot een oordeel te komen over deze menschen en de daden, die zij hebben bedreven, moeten wij ons niet op het peil plaatsen van de mentaliteit van de bourgeoisie en van de politie. En wij, socialisten, moeten in geen geval steenen naar hen werpen. Integendeel, laat ons erkennen, dat de daden van den enkeling ook hun waarde hebben en dat zij dikwijls het beginpunt aangeven van diepe sociale veranderingen." Een ander feit, een soort van voorlooper van daden a la Bonnot, speelt zich te Londen af. Dit* maal maakt Mussolini zijn opmerkingen in een tijdschrift, dat de Lugano1) geleid wordt door Paul Orano, die van het syndicalisme a la Sorel g) even* eens overging naar het Fascisme langs den weg van het nationalisme. Mussolini schreef: „Neen, de tragedie kan niet gemeten worden met de elle« maat van de heerschende moraal: waren dat dan misdadigers, die mannen die verkoold achterbleven in het huis in de Sidney Street? Men kan ze toch niet op één lijn stellen in de kooi ter gerechtszittingen2) met den bruut, die in een oogenblik van dranksdelirium zijn mes in de buik plant van zijn kameraad met wien hij gezopen heeft. Waren zij dieven? Zelfs dat niet: zij stalen niet om er plezier van te maken of om zich te bezatten. Hun kleeren waren tot den draad versleten, zij bewoonden een dakkamertje in de ellendigste wijken van de wereldstad. *) „Pagine Libere", 5e jaar, no. 1, le Jan. 1911. s) In Italië bevinden zich de van een misdaad beschuldi0* den, die moeten voorkomen, gedurende de zittingen, in een kooi. i i Zij waren dus anarchisten. Ja, anarchisten, maar in den ruimen zin des woords. Zij haatten den arbeid, omdat de lichamelijke arbeid (men moet den moed hebben om het eens en vooral te verkondigen), den mensch afstompt in plaats van hem te veredelen; zij haatten den eigendom, omdat zij de vijandschap van enkeling tegen enkeling onher» stelbaar maakt; zij haatten het leven en bovenal de maat» schappij, die zij loochenden en wilden vernietigen. Dat herscheppende anarchisme verklaart de tragedie van Londen. Overigens konden slechts Russen er de hoofdper» sonen in zijn. Alleen in Rusland bestaan nog Christenen en anarchisten." Men bemerkt de minachting voor het Christen* dom, waarmee hij in het eerste artikel te koop loopt en de apologie die hij er in het tweede van geeft. Daar heeft men den heelen Mussolini. Reeds toen vertoonde hij in zijn tegenstrijdigheden al die ongegêneerdheid en die onbewustheid, die het gevolg waren van het ontbreken van ieder en stevigen filosofischen grondslag, alsmede die ver* waten snoeverij, die hem met paradoxen deed goochelen. Laten wij nu spreken over de derde apologie, die wij hebben aangekondigd. Deze heeft betrekking op een dier aanslagen, die Mussolini tegenwoordig om welgefundeerde persoonlijke redenen zoo te duchten heeft, doch die hij destijds om politieke redenen toejuichte. Het slachtoffer was de Russische minister Sto* lypin. Luistert1): „De wrekende Nemesis heeft hem doodelijk getroffen. Zoo zij het! Stolypin (de vuile, sinistere en bloeddorstige) heeft zijn verdiende lot. Het Rusland der proletariërs jubelt en ») „Lotta di Classe", 23 September 1911. wacht op het dynamiet, dat de botjes van Vadertje^mekdes roode^pooten verblijzelen zal. Het tragisch einde van Nico* laas II zal misschien het begin zijn van een nieuw tijdvak van revolutionaire actie. Wij hopen het vuriglijk. Middeleis wijl: roem en eer den man, die het heilige gebaar van den Wreker heeft volvoerd." Men kent de psychologische (om niet te zeggen: psychopathische) vondst van de intellectueelen, later in dienst van den Duce; hij is nooit veran* derd: extremist is hij geweest, extremist is hij nog! Voor hen komt het onderscheid tusschen wat men wil afbreken en wat men wil opbouwen niet in rekening, wanneer de afvallige maar in hun dienst is getreden. Zouden zij echter dezelfde redeneering toepassen bij iemand, die, in den oorlog een groot vernietiger van vijandelijke soldaten, na zijn thuis» komst denzelfden ijver zoo ontplooien bij het doo= den van zijn familieleden? De jacht op reformisten Een politieke O.W.-er • Van Forli naar Milaan - Aanhanger van den koningsmoord Wij zijn te Tripolis, „schoon liefdeland", zooals het lied zegt. Het deserteeren uit de gelederen der socialistische partij begint. Voor velen schijnen de woorden „Socialist" en „Tripolitaan geen tegen* strijdigheid te bevatten: het socialisme moet de consequentie zijn van de rijpwording van het kapi* talisme; het kapitaal moet zelf de nog onvoldoend ontwikkelde wereld bevruchten, enz., enz. i) Het was de stelling van een Arturo Labriola, een Bissolati, Bonomi en consorten. Zij verdedig* den haar moedig en trotseerden voor haar de impopulariteit. Mocht men de pannelikkers van het fascistische journalisme gelooven, dan was hij, Mussolini, de „Tripolitaan"; hij zou niet tegen den oorlog zijn geweest, maar tegen de wijze, waarop hij gevoerd werd, volgens hem niet krachtig ge* noeg. Deze lolmakers, die dergelijke historietjes vertellen, moeten wel donders goed betaald wor* den voor hun brutaliteit. In elk geval staat het vast, dat Mussolini veroordeeld werd tot vijf maanden gevangenisstraf wegens zijn openlijke protesten tegen den oorlog. Geven de pannelik* kers in kwestie dan voor, dat in tijden van oorlog, wanneer het geheele vaderland betrokken is in de inspanning, die naar de overwinning moet leiden, een willekeurige burger het recht heeft om zijn wijze van oorlogvoeren ingang te doen vinden door het volk samen te roepen? Als dit zoo is, dan schande over hun vader* landslievendheid a la Hervé! j) Mussolini ver* zette zich niet tegen de wijze van oorlogvoeren, maar tegen het beginsel van den oorlog, in naam van het anti*patriotisme. „Hij spoorde de jonge mannen aan," schreef Valera, die hem trouwens bewonderde, „om geen gehoor te geven aan de bevelen die hen naar de kazerne riepen om dan de inboorlingen van Lybië te gaan vermoorden."1) Niemand bestookte de „Tripolitaansche" socia* listen met zulk een heftig vuur van geschriften als hij. Dezelfde Valera vat in zijn boek de artikelen van Mussolini samen, die hij in La Folla van Milaan tegen de „Tripolitanen" publiceerde. Hier volgt een compliment aan het adres van Paul Orano: „De Herveïst Orano heeft zich gerehabiliteerd: hij is bezig om zijn zondenregister op te zeggen en toe te vertrouwen aan de kolommen van de Corriere della Sera, die in 1908 het krachtigste aanbrengersblad was in dienst van den gene= raal»moordenaar. Paul Orano vindt den ItaliaanschsTurkschen oorlog schoon, goed, een oplossing brengend en bijna heilig." „Paul Orano voelt de behoefte om zijn lier te stemmen ') A. w. blz. 10. op den toon van het Tartarin»achtige Italiaansche nationa» lisme, om „dat krijgshaftige Italië te roemen, dat leger dat, in die duizeling die machtiger is dan het leven en de dood, het verheven gelaat van Rome doet stralen en om dat leger te bewonderen dat „grooter en schooner is dan de geïmprovi* seerde legers der revolutionaire bewegingen". Paul Orano slikt, met de ongegeneerde grimas van een vol* leerde hansworst, alles in wat hij gesproken en geschreven heeft tegen het militairisme gedurende de vijftien jaren van zijn werkzaamheid als revolutionair en hij heft een loflied aan op den roem van het moorddadige zwaard. Ik ben er niet verontwaardigd over, want ik verwachtte het1) Komt het u niet voor alsof hij bij voorbaat over zich zelf spreekt? Vervolgens keert hij zich tegen Thomas Monicelli. Luistert hoe hij zich zelf precies ziet, zooals hij later zal zijn: „Monicelli is eveneens een „tot»het»einde»toeër". Hij is ook een goedgezinde geworden. Nog maar een poos en hij wordt uitgeroepen als Prins der krantenschrijvers. Wat is er gewor* den van den Monicelli, die revolutionair was en Herveist? Die is in damp opgegaan. Ruggegraten van kraakbeen bieden geen weerstand aan den schok van socialistische crisissen .... De oevers van den Rubicon wemelen van luidjes, die zich willen verkoopen. Plak op de markt der gewetens het aanplakbriefje aan, dat er baantjes worden gevraagd, opdat de koopers hun keuze kunnen doen. Er zijn er van alle soort, van eiken leef« tijd, van elke komaf. Herauten, steekt de trompetten; hier is de seizoenuitverkoop: conscientes en gomelastieke stoffen. ) De roem van Mussolini gaat de grenzen van de Romagna nog niet te buiten. Te Forli, waar hij woont, hebben ernstige volksbewegingen plaats l) Valera, a. w. p. 174. s) Valera, a. w. p. 176—177. tegen den oorlog. De menigte werpt zich op het station, vernielt de rails en verhindert het vertrek der soldaten. Dat waren de middelen, reeds in 1896 aange* wend tegen de Afrikaansche onderneming van Crispi. k) Mussolini is met de betoogers en vuurt ze aan. Om deze reden wordt hij gearresteerd. Wij zagen het overigens reeds uit zijn gerechtelijk dos* sier. Op dit tijdstip bevond zich Pierre Nenni, toenmaals republikein, later socialist en tegen* woordig een der leiders van de antifascistische concentratie te Parijs, in de gevangenis tegelijk met Mussolini. Meer dan eens heeft hij in geschrif* ten over het leven van den huidigen Duce verteld, hoe deze voortdurend lamenteerde over het droevig lot, dat voor hem was weggelegd. Wat hem het meest bedroefde, was dat hij, omdat hij te jong was, zich er niet uit kon redden met een protest*candidatuur. Hij had een verschrikkelijke angst om enkele jaren dwangarbeid op te loopen. Hij kwam er evenwel met enkele maanden ge* vangenisstraf af, hij die nu, om een woord, dikwijls zelfs voor een verdacht stilzwijgen, tientallen jaren uitdeelt aan zijn vijanden of vroegere poli* tieke vrienden, vaak aan vroegere „zwarthemden". die hem niet tot het einde toe zijn gevolgd in zijn misdaden, wat bijv. overkwam aan Cesare Rossi. Het oogenblik breekt aan, waarop de nationale vermaardheid van onzen man gaat „losbarsten". De socialistische partij loopt gevaar in de handen van de reformisten. De oorlog kan voortduren dank zij de recruten. Wij zijn op het congres van de socialistische partij te Reggio Emilia (7—10 Juli 1912): Mussolini is aanwezig. Zijn federatie is in orde, daar zij de formaliteiten, noodig voor het toetreden tot de partij, vervuld had. Het wordt een slachting onder de reformisten. Maar de onver* zoenlijken hebben geen menschen. Ferri is een potsenmaker, Lazzari is oud, en Serrati niet popu* lair. Mussolini verschijnt als de man van het oogenblik. Het is het tijdstip, waarop de arbeidersmassa zich naar links richt. Het anarchisme bloeit; zoo ook het syndicalisme. Alleen onverzoenlijkheid kan het parlementarisme schijnbaar redden en het kiezerscorps weer aan de partij binden. De Avanti, het dagblad van de partij, gaat nu uit de handen van Bissolati over in die van Mus* solini. Later zal hij zijn houding in de Avanti uit* eenzetten: „De partij wilde zich van de monarchistische afwijking, die door Leonida Bissolati werd vertegenwoordigd, bevrijden, precies als zij zich in 1892 en in 1916 bevrijd had van de anarchistische en syndicalistische afwijking."1) Ik citeer naar het verslag van het congres deze woorden, die niet uit zijn levensbeschrijving ge* licht kunnen worden: „Den Men Maart (het is Mussolini die spreekt), lost een metselaar uit Rome een revolverschot op Victor van Savoye. Er was een precedent, dat de door de socialisten te volgen gedragslijn aangaf. Het schouwspel dat het revolutionaire Italië den dag na den aanslag van Bresci te Monza aanbood, was reeds zeer scherp bekritiseerd. Er bestaat een boek, dat gij onder zeker voorbehoud kunt gebruiken: De geschiedenis van tien jaren, door Labriola en waar gij zult zien dat de *) Valera, a.w. heerschende klassen van Oostenrijk»Hongarije met volmaakte waardigheid de tijding van het tragische einde van Elizabeth in ontvangst wisten te nemen. Men kon hopen, dat men na een tijdsverloop van tien jaren niet weer de herhaling zou zien van het ongeloofelijk schouwspel van arbeidsbeurzen, die de roode vlag halfstok hadden; van socialistische gemeente» raden, die telegrammen van rouwbeklag en gelukwensch zon» den, van het geheele democratische en revolutionaire Italië, dat op een gegeven oogenblik de knie boog voor den troon. Waarom ontroering en tranen ter wille van den koning, alleen voor den koning? Waarom die hysterische, buitenspo» rige gevoeligheid, wanneer het gaat om gekroonde hoofden? Wat is dan de koning anders dan de nuttelooze burger bij definitie? Er zijn volken, die hun koning uit wandelen hebben gezonden, anderen zelfs hebben zich beter ertegen willen wapenen door hem naar de guillotine te sturen en die volken staan aan de spits van den vooruitgang. Voor socialisten is een aanslag een stuk geschiedenis of een stuk kroniek, al naar het geval. De socialisten kunnen zich niet aansluiten bij den rouw, bij de bidderij, of bij de feesten van de monarchie." Dit is de les in socialistische eenheid en in anti* koningsgezindheid van den zeer onkreukbaren Barabbas, die nu de functie bekleedt van een Romeinsch keizer. En tot besluit volgt hier nog de dagorde: „Het congres besluit met verwijzing naar de handelingen van de afgevaardigden Bonomi, Bissolati en Cabrini, die volg» den op den aanslag van 14 Maart, om genoemde afgevaar» digden uit de partij te stooten, evenals den „honorevele" Podrecca, wegens zijn houding ten gunste van den oorlog." Van dit oogenblik af wordt Mussolini de groote vlag van de socialistische partij. De oorlog heeft het proletariaat uitgedaagd, maar het ook nieuw leven ingeblazen; want het heeft ertegen gestreden. Een tijdperk van extre» tnisme begint. In de arbeiderswereld beleven wij een opleving van groote stakingen. Die in de industrie zijn de voornaamste. Milaan is het middelpunt van die sociale schokken. In de Avanti moedigt Mussolini alle extremistische bewegingen aan. Hij laveert handig tusschen de Arbeids*Confederatie (refor* mistisch) en de Vakvereenigings^Unie (directe actie) door. Hij stelt zijn kameraden niet altijd tevreden. Deze verwijten hem in 't bijzonder een buitensporig extremisme, dat, als men de cory* pheeën van het fascisme mag gelooven, hun een goed voorwendsel aan de hand moest doen om te probeeren hem kwijt te raken. In dezen tijd had te Milaan een groote alge» meene staking plaats. Corridoni, die er de leider van was, werd tegelijk met andere vooraanstaand den gearresteerd. Ik werd naar Milaan geroepen met Rossoni, den huidigen grootvizier van de „corporaties". Tezamen kwamen wij te Milaan aan en begonnen met Mussolini een bezoek te brengen aan de Avanti. Hij keurde de houding af van zijn kameraden, die de leiders waren van de Alge* meene Arbeidsconfederatie (toch droeg hij er zorg voor ze in de krant te verdedigen). Hij voorzag ons van een perskaart als medewerkers aan het blad Avanti, wat ons veroorloofde ons door de stad te bewegen, die in staat van beleg verkeerde. Hij wekte ons op tot de daad. Den volgenden dag werden Rossoni en ik ge* arresteerd. Rossoni kwam er goedkoop van af! Wij zaten in twee aangrenzende cellen, onze stemmen klonken door de muren heen. Den derden dag antwoordde Rossoni niet meer. Was hij naar een andere cel overgebracht? Ontslag van rechtsver* volging? Dit was niet het geval. Het bevel tot arrestatie en de beschuldiging, die op hem rustten, bleven van kracht; maar enkele dagen later ontving ik uit Londen een kaart van Rossoni: hij was vrij. Hoe had zich die zaak kunnen toedragen? Hij legde mij uit, dat er een vergissing betreffende de iden* titeit had plaats gehad door een gelijkluidenden naam. Men had hem in vrijheid gesteld in de plaats van een anderen Rossoni. Toen ter tijde aanvaardde men deze verklaring. Kan men ze nu nog aannemen? Of was de schurk reeds toen onder één deken met de politie? Mussolini legde zich toe op de studie van de Fransche theoretici. Hij kende Sorel zonder daarom een volgeling van hem te zijn. Toen ter tijde moest overigens iedere Italiaansche strijder, die zich respecteerde, kennis nemen van wat er geproduceerd werd op politiek gebied in Frankrijk. Hervé werd vertaald, evenals Pelloutier en Yvetot; Lagardelle was door zijn tijdschrift Le Mouvement Socialiste zeer be* kend, Pouget, James Guillaume werden gelezen en bewonderd. I) Mussolini wijdde zich aan de vertaling van een boek, dat Charles Albert geschreven had over de nieuwe opvattingen van het socialisme in den tijd, dat hij een partij zocht op te richten, die tusschen het socialisme en het anarchisme bemiddelend kon optreden. In de voorrede maakt Mussolini de volgende reserves, die ons in staat stellen te begrijpen, op welke wijze hij destijds het Marxisme verstond: „Wij behoeven ternauwernood te zeggen, schrijft de vertaler, dat wij niet alle opvattingen van den schrijver deelen en om nog duidelijker te zijn, voegen wij er aan toe, dat het critische deel van het boek ons het minst uitgewerkt toeschijnt, het minst bestudeerd en het minst overtuigend. De kritiek op de fundamenteele wetten van het Marxisme, die volgens Charles Albert de socialistische partijen nog beheerschen, is te opper» vlakkig. In de eerste plaats moet men niet vergeten, dat deze befaamde fundamenteele wetten, omdat zij een betrekkelijk karakter hebben, niet naar de letter uitgelegd kunnen worden als dogma's. En verder doet het feit, dat er verschillende sociale categorieën zijn, die een soort ineengrijpend weefsel vormen van de menschelijke samenleving, in 't geheel geen afbreuk aan het bestaan van twee klassen, die men funda* men teel zou kunnen noemen: het proletariaat en de bour= geoisie. Overigens worden in tijden van ciisis de tusschenliggende klassen al naar hun belangen en hun ideologieën, naar de een of andere van de fundamenteele klassen toegetrokken. De toestand en de bestemming van de middenklassen verschil* len van land tot land. Evenmin doet de vorming van trusts het geheel niet de concurrentie verdwijnen, zooals Charles Albert beweert, want op den oorlog tusschen particulieren volgt de oorlog tusschen trusts, die naamlooze gemeenschap» pen vertegenwoordigen." Men kan evenwel niet weten, wat hij nog verder geschreven zou hebben. In elk geval is t zeker, dat hij sindsdien, met omkeering van het Marxistische kompas, over den toestand en de bestemming van de middenklassen heeft moeten nadenken; en dat hij nog tijd zal hebben om er over na te denken, voordat hij van het voetstuk zal storten, waarop hij zich heeft geplaatst, om in den diepen kuil te vallen, dien hij verdient. Een onrechtmatig verworven faam Mussolini gedurende de roode week De revolutionaire agitatie neemt in dezen tijd een onverwachte wending. Het Leitmotiv is het anti=militarisme'. De naam van een anarchist tisch soldaat, Auguste Masetti, die, om tegen den Tripolitaanschen oorlog te protesteeren en het vertrek naar Afrika te vermijden, in een kazerne te Bologna op den kolonel Stroppa had geschoten, terwijl deze juist een af deeling, die op het punt stond te vertrekken, toesprak, wordt een strijd* symbool. De regeering durft het militaire wetboek niet in al zijn strengheid op Masetti toe te passen De oorlog was niet populair en de massa's bevon* den zich in een ontwikkelingsstadium, dat heel wat hooger stond dan gedurende de periode van het bewind van Cnspi. Trouwens Giolitti was er de man niet naar om gebruik te maken van de executie*paal en hij ont* deed zich van Masetti zonder vorm van proces en liet hem opsluiten in een krankzinnigengesticht na een onderzoek naar zijn geestvermogens, waar* van de uitslag van te voren reeds vast stond. Het volk eischte zijn vrijlating. Men protesteerde tegen het voorwendsel van krankzinnigheid. Mani* festen verschenen, de redenaars van alle partijen vermenigvuldigden hun pogingen. Het heele jaar 1913 weerklonk van deze protestbeweging. De revolutionaire krachten waren in volle ontplooiing. Wij hebben gezien hoe Mussolini protesteerde en de Tripolitaansche „omgekochten" en „verraders" aanviel. Zelfs in de republikeinsche partij hebben de extremistische elementen als Nenni, Zuccarini enz. de overhand en zijn zonder pardon tegen het militairisme en het Afrikaansche avontuur van Gioletti. In dezen tijd keert Malatesta terug naar Italië (Juni 1913) en Mussolini verwelkomt met een daverende verdediging in de kolommen van de Avanti den leerling van Bakoenine. Iedereen voelde, dat aan het smeulend vuur geen voedsel ontbrak. Wat moest hiervan worden? De roode week werd er het naspel van. De aanwezigheid van Malatesta had krachtig meegewerkt bij het vereenigen van de linksche arbeiderskrachten. In een bijeenkomst te Ancona gehouden in April 1914 werd er besloten om aan alle Italiaansche krachten in de arbeiders* en politieke beweging een protestdag voor te stellen ten einde de monar* chie te brandmerken. Men koos den Zondag van 7 Juni, den nationalen feestdag van het beroemde statuut, dat Alberto van Savoye in 1848 had ge* schonken en dat in den vervolge onder de slagen van de fascistische dictatuur verdween. Alle revolutionaire en republikeinsche krachten hadden zich eensgezind verklaard om, voor 't geval een van die bij de politie zoo gewone onder* drukkingsmaatregelen zou worden genomen, on« middellijk de algemeene staking te proclameeren. Mussolini deed zijn best in de kolommen van zijn krant om de gemoederen aan te vuren. Den 7den Juni stroomde heel Italië naar de meetings en de betoogingen en eischte de invrij* heidstelling van Masetti. Het bloedbad bleef niet uit. Te Ancona greep de politie de betoogers aan en doodde drie arbeiders: twee republikeinen en een anarchist. De algemeene staking was het ant* woord, dat te voorzien was op deze uitdaging. Van Ancona verspreidde ze zich naar de Marken en naar de Romagna en in twee dagen had ze geheel Italië voor zich gewonnen. Zij woedde met episodes van hevig geweld, ge« durende de week van 7 tot 14 Juni. Men heeft geschreven, dat Mussolini de ziel was geweest van de roode week: dat is een fabel! Hij deed in dezen tijd veel van zich spreken, niet alleen omdat hij aan het hoofd stond van de eenige bestaande socialistische krant in Italië, maar vooral omdat er velen waren, die in het blad van een parlementaire partij, die in handen geweest was van voorzichtige mannen, die den wettigen weg bewandelden als Bissolati, niet den onverzoenlijken toon van Mus* solini verwachtten, een toon, die zoowel groot enthousiasme als heftige verontwaardiging op« wekte, al naar het standpunt dat men innam. Maar Mussolini stond in werkelijkheid aan het hoofd van volstrekt niéts. Het middelpunt der beweging lag in de Marken en in de Romagna. Zij begon te Ancona om zich vervolgens te verspreiden naar Ravenna en Forli, waar zij zulk een omvang kreeg, dat men enkele dagen lang kon gelooven, dat zij zou uitloopen op de stichting van een republiek uit die provincies, die in Italië een overeenkom» stige plaats innemen als Catalonië in Spanje. Te Ravenna werd generaal Alicardi gearresteerd en vervolgens ontslagen, omdat hij geen bloedbad had willen uitlokken onder de arbeiders, die hem hadden ingesloten te Savio (provincie Ravenna). Hij slaagde er nooit weer in om zijn plaats in het leger terug te krijgen, zelfs in den oorlog niet. In het voorjaar van 1931 is hij gestorven en de fascist tische pers heeft eenige regels aan hem gewijd, alleen melding makend van de verdwijning van een koloniaal generaal. Alleen de ouderen onder ons en Mussolini hebben zich herinnerd, dat het over dien generaal ging, die niet gedecoreerd was met een koninklijke onderscheiding zooals allen die, toen de staat van beleg was afgekondigd, in Sicilië zoowel als te Milaan, de slachting onder de arbeiders en de boeren hadden geleid en goed geleid. Als de stad Milaan al betrekkelijk kalm was ge* durende die periode, dan spuwden daarentegen de artikelen van Mussolini vuur en vlam; zij zijn er trouwens nog altijd om zijn verantwoordelijkheid als agitator vast te stellen. Hier volgen uit de Avanti van 10 Juni 1914 enkele uitknipsels, die betrekking hebben op de gebeurtenissen te Milaan in die dagen: „Op het Domplein was er een geweldige ontplooiing van van gewapende macht. De stakers gingen er in groepjes heen. Uit de Carlo Albertostraat naderde een kleine groep, waarvan onze redacteur en Philip Corridoni deel uitmaakten. Een groot aantal agenten in burger en karabiniers komen op Mussolini af, die valt, andere politiemannen storten zich tegelijkertijd op hem, waarop Corridoni naderbij komt en hem zegt: „Laat ons gaan, Mussolini, 't is niet de moeite waard hier te blijven." Uit deze regels, „onder ons" opgesteld, merken wij, hoe men zich gehaast heeft Corridoni het initiatief toe te schrijven om het plein te verlaten.. Het is goed om er aan te herinneren, dat Musso* lini's reputatie in de vooruitstrevende kringen te Milaan er een was van zwetser en lafbek. Ik hoorde uit den mond van Angelica Balaba* noff, een ernstige en geloofwaardige vrouw, die twee jaar naast hem aan de Avanti medewerkster was, dat deze operetteheid herhaaldelijk angstaan* vallen had te doorstaan, gedurende welke hij in alle hoeken vijanden op de loer zag liggen en des nachts zelfs van zijn schaduw bang was. Deze feiten zijn mij bevestigd door den afgevaardigde Vella en door Menotti Serrati, die eveneens jaren* lang aan de krant hebben meegewerkt met hem. Laat ons er aan toevoegen, dat allen eenstemmig bevestigden, dat de held, die aan syphilis leed, iemand bij zich moest hebben, wanneer hij naar den dokter ging om zich met kwikoplossingen te laten inspuiten.*) Maar laat ons luisteren naar onzen man in de meetings van de roode week. „De nationalisten en de bourgeois, onze vijanden, willen wraak nemen. Te Rome hebben zij, beschermd door hun gewapende rabauwen, de arbeiders aangevallen. Iets derge= ') Zie ook het hoofdstuk van de Herinneringen van Angelica Balabanoff, gepubliceerd in Europe, no. 72. (Noot van den Franschen vertaler.) lijks is te Milaan in voorbereiding. Zaterdag zal er een bij» eenkomst plaats hebben, waarop de nationalisten een andere politiemacht zullen organiseeren, erger dan die, waarvan wij de barbaarsche methodes reeds kennen. Zij zullen dien avond probeeren een betooging te houden. Welnu, wij moeten onze maatregelen treffen om ons niet te laten verrassen. In iedere wijk, in iedere buurt moeten zich arbeidersploegen vormen, die al den tijd op hun hoede zullen zijn; men moet alarm maken, zoodra de „vergulde horde" nadert. Als de bourgeoisie zoo gek is om nog een burgeroorlog ter aanvulling te willen hebben, dan zal zij hem hebben." De vorming van deze „vergulde horde" m) liet nog zes jaar op zich wachten. Zij werd door hem opgericht om „op de groote hoop in te slaan". Zij, die in de roode week optraden, waren zeker niet allemaal kleine heiligen.... Er waren talrijke gevallen van plundering. Maar men kan in elk geval zeggen — tenminste dat meen ik — dat de roode week een ontplooiing van revolutionaire kracht te zien gaf, machtiger dan tijdens de na* oorlogsche bewegingen, in aanmerking genomen de krachten, die tegenover elkander stonden. Hier volgt nu wat de „temperaar" van het socialisme schrijft, terwijl de opstand nog rom< melt. Het citaat is lang, maar wij houden onze belofte: „Men kan heel goed (Avanti van 12 Juni 1914) de conster» natie begrijpen, die zich van de publieke opinie schijnt te hebben meester gemaakt, de bezorgdheid van de heerschende kringen voor zulk een vernietigende uitbarsting van de ver» ontwaardiging van het proletariaat, men kan zich ook de aarzelende, angstvallige en dubbelzinnige houding van een zekere democratie verklaren en de houding van zeker refor» misme, psalmzingende, langdradig en eentonig, dat zich be» roept op de leege formules van samenwerking der klassen, terwijl in de ziel van het proletariaat de vechts» en aanvals» instincten ontwaken. Wat een droef ontwaken voor de heerschende klassen in Italië. Zij wiegden zich op de illusie, dat de oorlog in Lybië de eensgezindheid van het nationaal gevoel had teweegge» bracht, zoowel in binnen» als buitenland. Er is geen klasse meer, geen klassestrijd, zei men, geen algemeene staking meer mogelijk, doch er is maar één werkelijkheid: de Natie. In haar verdwijnen der klassen en hun tegenstellingen, de partijen en hun ideologieën. De oorlog in Lybië moest ook het einde van het Italiaan» sche socialisme aangeven. Daarop hoopte men tenminste, al bekende men zich dit niet openlijk; nooit werd een dwazer hoop gevolgd door een bitterder ontgoocheling. De algemeene staking, die gisteren geëindigd is, is de ernstigste volksbeweging geweest die Italië sinds 1870 ge» kend heeft. Er waren in verhouding minder dooden dan tijdens de beweging van 1898; maar de staking van nu over» treft in uitgebreidheid en diepte de oproeren van Mei 1898. Het proletariaat is er nog bij ons en het verheft zich tegen het vaderland der nationalisten. Twee elementen onderscheiden bovenal de laatste alge» meene staking van al de voorafgaande: de uitbreiding en de hevigheid. De staking heeft geheel Italië in beroering gebracht; de groote steden en de dorpjes, de industrieele centra en de landbouwstreken, waar boeren en daglooners zich aaneen» gesloten hebben in een zelfde bewustzijn van hun klasse te verdedigen. Alle groepen van arbeiders hebben er aan deel» genomen, met inbegrip van de overheidsdiensten. De staking was niet in een verdedigende, maar in een aanvallende houding. De menigte, die zich vroeger zelfs niet dorst te meten met de openbare macht, heeft ze ditmaal weten weerstand te bieden en te bevechten met een onverhoopten heldenmoed. Op sommige plaatsen heeft de massa der stakers zich rondom die barricades verzameld, die sommigen, met aanhaling van een phrase van Engels, zich gehaast hadden te verbannen naar de opslagplaats van de requisie» ten van de romantiek van 1848, waarmee ze hun wel weinig passende bezorgdheid, om niet te zeggen hun vrees, ver» rieden. Hier en daar (wij merkten hier weer op, dit was de strekking van de beweging) zijn wapenmagazijnen bestormd, branden aangestoken en dat niet in de zout»depöts zooals in de voorgaande opstanden in het Zuiden; maar het meest op den voorgrond tredende feit der beweging, dat is de roep, die zich te Rome heeft verheven: „Naar het Quirinaal", een roep die gevolgd werd door een poging tot verwerkelijking. Zie, dat werpt een bijzonder licht op de gebeurtenissen. Een enkele donkere plek in deze dagen van vuur en van bloed: de houding van de Algemeene Confederatie van den Arbeid, die onverwacht en willekeurig, buiten weten van het Partijbestuur om, de opheffing van de staking gelast heeft na het eind van de 48 sacramenteele uren. Wij hebben een dergelijke beslissing een daad van ver» raad gevonden en wij handhaven ons oordeel; wij behouden ons overigens voor om op de kwestie terug te komen; wij stellen de gebeurtenissen vast met een weinig van die gewet» tigde vreugde, die de vuurwerkmaker gevoelt bij het aan» schouwen van zijn schepping. Als het proletariaat van Italië bezig is zich een nieuw bewustzijn te verwerven, als het proletariaat zich thans op het politieke tooneel vertoont met een nieuw karakter, vrijer en geduchter, als een beweging als deze zich heeft kunnen verwerkelijken met een snelheid en een volledigheid, die de burgerlijke publieke opinie met ontzetting hebben vervuld, dan is dit (het is geen zondige hoovaardij dit te bevestigen) aan onze krant te danken. Wij begrijpen de angsten en ont» steltenissen van het reformisme en van de democratie ten overstaan van een dergelijken toestand, die overigens met den tijd slechts kan verergeren. De schijnheiligheid van den een en den ander wekken ons medelijden op." De democratische publieke opinie vaart heftig uit tegen de socialistische partij, die tegelijk in het parlement wil zijn en op de barricaden. II Secoio van Milaan maakt zich hiervan tot tolk in zijn nummer van 13 Juni, waar het zijn hoofdartikel aan een polemiek met Mussolini wijdt. Het schrijft: „Het blad van de Italiaansche socialisten gaat als op een wonderbaarlijk resultaat van zijn opvoedenden invloed prat op den geest van opstandigheid of liever van oproer, waar* van gedurende de staking de massa van ongeorganiseerden het bewijs heeft gegeven. Het verheerlijkt met gezwollen overdrijving de rond de barricaden verzamelde stakers, de aanvallen op de wapenmagazijnen, de bijna overal opvlam» mende branden, de bestormde kerken, en vooral (luistert goed) den oproep tot den tocht naar het Quirinaal, die in een vergadering te Rome werd aangeheven. Het belooft voor een volgende keer nog grootere wonderen.... Maar aan deze bedroevende feiten den omvang en de diepte van een arbeidersbeweging meten en er zich over verheugen als over een symptoom dat moed geeft voor de toekomst, dat is iets wat men moeite heeft te begrijpen. Indien de beteekenis en de doeltreffendheid van een beweging zouden moeten af» hangen van het aantal incidenten die er mee gepaard gaan, dan zou het beter zijn dat in ernstige tijden het proletariaat werd uitgenoodigd om de koppen tegen den muur te slaan.. . Het is ongelukkig een chronische ziekte geworden bij de huidige leiders van de socialistische partij; door te pas en te onpas het revolutionaire dogma toe te passen, slagen zij er voortreffelijk in om te raaskallen en brengen het tot stand de laagste instincten van het revolteerende volk te recht» vaardigen." Mussolini antwoordt in de Avanti van 22 Juni. Opnieuw belijdt hij zijn extremistisch geloof en maakt weer een schandaal gaande; maar dezen keer onder zijn eigen medeleden van de redactie, die een strekking bespeuren, weinig in overeen* stemming met den wettelijken weg en met het marxistische fatalisme. Maar dank zij deze houding van de Avanti verschaffen de gemeenteraadsverkiezingen, die in de maand Juni en de volgende maanden plaats vonden, aan de socialistische partij onverwachte successen in de voornaamste centra van Italië. Hier volgt het antwoord van de Avanti (d.w.z. van Mussolini) aan de Secoio: „De revolutionaire bewegingen zijn geen zaakjes, waarin goede boekhouders gemakkelijk het actief van het passief kunnen scheiden. Een volksopstand moet men als een geheel beschouwen. Men maakt geen revoluties met de verhande» ling over wellevenskunst van Monseigneur Giovanni della Casa. In elke volksbeweging wisselt het tragische af met het belachelijke, de heldenmoed met de angst, goedheid met verdorvenheid. In elke volksbeweging zijn er overijlingen en reacties, schepping en vernietiging, leven en dood. De geschiedenis van de Commune is er om het te bewijzen. Deze schitterende opstand van het volk van Parijs geeft ons alle kenmerken van revolutionaire bewegingen: dat wil zeggen, die vermenging van grootschheid en karicatuur, die Guillaume met zooveel waarachtigheid in zijn Cahiers Rouges heeft opgeroepen. Maar toen de Commune in haar bloed gesmoord werd onder de bajonetten van Thiers, verhief zich een man, ons aller onsterfelijke meester, om haar te verdedigen. Hij verdeed zijn tijd niet met spitsvondigheden: Karl Marx rechtvaardigde al de maatregelen die de Com» mune had genomen, zelfs die, welke te danken waren aan het initiatief van onbekenden. Hij rechtvaardigde de brand» stichtingen en zelfs de terechtstellingen der gijzelaars, hij verheerlijkte het vuur en het bloed en na den ondergang der Commune nam hij met luider stem de leuze weer op van: „Leve de Commune" voor het aangezicht van dat bur» gerlijk Europa, dat, met een door vrees verhonderdvoudigde wreedaardigheid, zich gereed maakte tot grootscheepsche wraakoefeningen.' Let op deze door vrees verhonderdvoudigde wreedaardigheid. Mussolini paste deze methode in het groot toe jegens een neergeslagen bourgeoisie, welker angsten hij zijn best deed nog grooter te maken. Hij gaat dan als volgt door: „Het zou waarempel wat al te gemakkelijk zijn om zich een vuilnisvat te verschaffen waarin men alles kon werpen wat het werk is van het gepeupel, terwijl men over zou houden wat het werk is van het proletariaat. Maar het is onzinnig om een onderscheid te maken. En overigens heeft men misbruik gemaakt van dit woord gepeupel. Waarschijnlijk heeft men de slaven, die zich op den Aventyn terugtrokken voor gepeupel uitgemaakt. Even stellig noemde men de eerste Christenen gepeupel. In de Fransche revolutie werden de mannen en vrouwen van 14 Juli, van 5 October, van 10 Augustus en van de Septemberdagen aan de kaak gesteld als gepeupel, moordenaars, slachters. Wij herhalen in alle kalmte: Van de laatste algemeene staking aanvaarden wij alles, het goed en het kwaad, het proletariaat en het gepeu» pel, de wettelijkheid en de onwettelijkheid, het protest en den opstand." Schijnt 't u niet toe, dat men, na zulk een ver* dediging overdacht en opgeschreven te hebben, geen „temperaar van het socialisme" kan zijn en dat de „Voorzienigheid" op deze wijze in het licht heeft willen stellen, dat zij zich niet te min achtte om in haar goddelijke wijsheid de hulp in te roepen van de goede diensten van provocateurs? Indien de genoemde Voorzienigheid van haar uitverkoren zoon een priester had gemaakt, toen hij 20 jaar oud was en een groot papens en kapi* talistenvreter, welke vermoeienis zou zij hem naderhand niet bespaard hebben om een leider van zielen te worden in den schoot der Orde en der Kerk!!! Oorlog aan den oorlog Rabagas de anti-oorlogsbliksem. - Tegen alle interventies. - Rabagas gaat om. Nog weergalmden de echo's van de roode week, toen het revolverschot in Serajevo viel, het voor* spel tot den wereldbrand. De socialistische partij was vervuld van haar verkiezingsoverwinningen. Dank zij de instemming, die zij met de roode week had betuigd, was deze een goed ding voor haar geworden. Mussolini wordt verkozen tot ge* meenteraadslid van Milaan tegelijk met Turati en andere kameraden van de socialistische lijst. Be* langrijke gemeenten als Bologna vallen in handen van de socialisten. De aanhangers van de onver* zoenlijke tactiek trekken er profijt van. De refor* misten verhuizen hoe langer hoe meer naar het tweede plan in de partij. Dan komt de oorlog, dat schandelijke en mee* doogenlooze monster, dat alle landen in zijn vang* armen van vuur en bloed tracht te omvatten. Italië trad, naar men weet, niet van het begin af, in den dans. Ik heb reeds herhaalde malen geschreven, dat, nu de oorlog er eenmaal geweest is, het voor Italië beter ware geweest, dat het zich dadelijk in den afgrond had gestort, zooals alle andere landen deden (Amerika en Roemenië uitgezonderd). Dat 6 zou ons de tien maanden binnenlandschen oorlog hebben bespaard, die diende om de instemming met den militairen oorlog te „fabriceeren", maan* den, die zeker niet de meest tragische, maar wel de meest duivelsche waren van deze droeve oor« logsperiode. In de andere landen, die zich van den eenen dag op den anderen in den oorlog hadden gestort, be* vinden wij ons tegenover een houding, die wij hier niet willen onderzoeken, noch bespreken, maar die een gemeenschappelijke houding was, een massale houding. Men kan deze houding voor de socialistische partij als een afvalligheid of een onmacht beschouwen, ja zelfs als een weder* opstanding, al naar het gezichtspunt van wie deze verschillende richtingen beoordeelt, maar het gaat daar om louter gemeenschappelijke houdingen tegenover het voldongen feit van den oorlog. Bij ons nam alleen de republikeinsche partij een scherp omlijnde positie in ten gunste van de interventie tegen het Drievoudig Verbond (d.w.z. tegen de Donau=monarchie). In de andere partijen hadden er slechts individueele deserties plaats, die even* zoo vele persoonlijke gevallen te voorschijn rie* pen. Het meest opzienbarende was destijds het geval van Mussolini. Van het begin af was de atmosfeer zoo vergiftigd door leugens, werd zoo drukkend en bedorven, dat Mussolini als een kampioen der zedelijkheid verscheen door de volharding van zijn anti*oorlogsch gedrag. Hij had een groot aandeel in de vorming van een aan den oorlog vijandige geesteshouding, wat hem niet verhinderde om te worden de Napoleon van den oorlog van gisteren en eveneens van die van morgen. Ik zou meenen te droomen als ik er over nadenk en ik zou geneigd zijn om mijn herinnering in twijfel te trekken, ik, die toch in de verwarring van dat tijdperk heb geleefd en die weet, dat het* geen ik naar voren breng, waarachtig is, indien ik niet onder de oogen had de nummers van de Avanti, waaraan ik de rij citaten ontleen, waarmee ik u straks te lijf zal gaan. Wij geven hieronder in chronologische volgorde en altijd naar de „Avanti" die destijds onder de leiding stond van den tegenwoordigen operette* keizer, citaten uit zijn artikels, die overigens bijna altijd onderteekend zijn. Artikel van 26 Juli, getiteld „Weg met den oor* log", dat als volgt eindigt: „Zelfs in geval van een Europeeschen brand kan Italië slechts een enkele houding aannemen, als het niet meegesleurd wil worden in den uiteindelijken ondergang: „Volstrekte neu» traliteit." Artikel van 27 Juli. Het besloot als volgt: „Het proletariaat moet niet aarzelen om onmiddellijk zijn verlangen naar vrede te verkondigen. Als de regeering, met minachting van het eenstemmig verlangen van de openbare meening, zich in dit nieuwe avontuur stort, dan zal de wapen» stilstand, die door ons na de roode week is afgekondigd, worden opgezegd...." Den 29en Juli 1914 verspreidt de socialistische partij een manifest, waarin o.a. wordt gezegd: „Het is het belang van het proletariaat van alle landen om zooveel mogelijk het gewapende conflict te verhinderen, af te leiden en te beperken, een conflict dat alleen den triomph van het militarisme en het parasiteerende zakendoen van de bourgeoisie ten nutte komt. Gij proletariërs van Italië, die zelfs midden in een periode van crisis en staking, tijdens de laatste algemeene staking, het bewijs hebt weten af te leggen van uw klassebewustzijn en uw opofferingsgezindheid, gij moet u thans gereed houden om Italië niet te laten mee» sleepen in de draaikolk van het ontzettend avontuur." Dit document draagt, onder anderen de onder» teekening van Mussolini. Wij kennen de misselijke verklaringen, die door zijn huidige aanhangers op dit stuk worden ge* geven: „Hij nam deze houding aan zoolang de oorlog geen dreigen» de werkelijkheid was voor de wereld.... voor de Fransche democratie. Zoolang men nog kon hopen dat de Socialistische Internationale een macht zou zijn, in staat om hem den weg te versperren.... Maar daarna.... toen de oorlog een vol» dongen feit was, toen de Internationale uiteengevallen was en de Duitsche socialisten de troepen van den keizer, die België en Frankrijk (het Frankrijk van '89) binnenvielen, op den voet volgden en de onsterfelijke beginselen in gevaar brachten, toen werd het wonder volbracht en Mussolini, door de genade aangeraakt, vond zijn weg naar Damascus, evenals Paulus." De „Voorzienigheid" kortom zond edelmoedig een redder aan het republikeinsche Frankrijk. Deze redder was noch Joffre, noch Galliéni, maar zijn naam was „Mussolini". Dit wordt voor de gelegenheid afgedraaid! Gelukkig behooren deze gebeurtenissen nog niet tot het gebied der legende en behoeven wij niet heel ver te gaan om te zien of Plutarchus heeft gelogen n) Dubbelzinnigheid is hier uitgesloten. Neen! Mussolini heeft niet den grooten schok gekregen, die men hem met zooveel gedienstigheid toekent. Zijn geloof als socialist, aangenomen dat hij het heeft gehad, is niet vervluchtigd bij de aan* raking met den oorlog en met heel zijn nasleep van verwoestingen, het is niet gaan wankelen voor de ontzettende vizioenen: de troepen van den keizer op weg naar Frankrijk dwars door België. Maar eiken morgen ving hij weer aan met dien kreet, dien hij om 't hardst herhaalde in de open* bare vergaderingen: „weg met den oorlog"; dat was een heftig protest tegen de mogelijkheid van Italië's deelneming aan dien oorlog, die reeds de helft van Europa omvatte. Den 12en Augustus 1914 schreef hij dien brief naar den advocaat Marvasi te Napels, dien ik uit het boek van Valera aanhaal: „Ik ben verheugd, zeer verheugd, over Scintilla te lezen, je dappere en aangrijpende verdediging van het socialisme en het socialistische internationalisme, dat, mocht men aan enkele armen van geest geloof schenken, failliet zou zijn gegaan. Niets is zoo stom en valsch als dat. Men wil en schijnt er werkelijk geloof aan te hechten, dat het socialisme in nauwelijks 50 jaar die Verbroedering der volken zou heb» ben kunnen tot stand brengen, die het Christendom in twintig eeuwen niet bij machte is geweest tastbaar te maken sinds den dag waarop de zwerver uit Nazareth den menschen zijn oproep in het aangezicht slingerde; het is belachelijk! De Socialistische Internationale heeft zich nimmer verplicht om den oorlog te „verhinderen", maar heeft er zich tevreden mee gesteld te verklaren, dat zij hem zou bestrijden. En dit verzet, geweldig trouwens, heeft plaats gehad in alle landen. Ik wijs je in de Avanti van gisteren, op bladzijde drie, op de lijst van vergaderingen, die in heel Duitschland georgani» seerd zijn door de socialistische partij.... Deze oorlog brengt ons regelrecht naar de barbaarschheid, en zal ons terugvoeren naar het tijdvak van de clans en van de stammen. De Internationale is de onvermijdelijke uitkomst van de gebeurtenissen van de Toekomst." En den 13den Augustus, op het oogenblik van den grooten Duitschen opmarsch, schreef hij een van zijn heftigste artikels: „De oorlog tusschen naties is de bloeddorstigste vorm van klassesamenwerking. De bourgeoisie is gelukkig — men kan het in haar pers vaststellen — wanneer zij het proletariaat en zijn zelfstandigheid als klasse op het altaar van het vader» land kan verpletteren. De overheerschende kreet van deze dagen: „er zijn geen partijen meer", is voor ons een onder» werp van ernstige overwegingen: het is de bevestiging van onze stelling. Met den oorlog plaatst de bourgeoisie het prole» tariaat tegenover dit tragische dilemma: of de opstand, die gemakkelijk in bloed gesmoord wordt, of het deelnemen aan de slachterij in eensgezindheid met haar. Natuurlijk! Dit tweede voorstel van het dilemma verschuilt zich achter groote woorden als: vaderland, plicht, onaantastbaarheid van het grondgebied, enz Maar de kern van de zaak verandert daardoor niet. Dat is de diepe reden, die ons den oorlog doet verfoeien." En den lóden Augustus deze conclusie: „Wij verkiezen trouw te blijven aan onze ideeën van socia» listen en internationalisten tot het einde; de storm zal ons kunnen aangrijpen, maar zal nooit ons geloof aantasten." Tot het einde? Of tot aan de fondsen? Het is tegen September 1914, dat het sommigen toeschijnt, dat de onverzettelijke man begint te wankelen. Toch protesteert hij nog, en houdt vol, dat hij nog altijd rotsvast staat. „In September, schrijft Libero Tancredi, kondigde hij een openbaar referendum aan onder alle partij»afdeelingen door hen te gelasten hem een stem toe te zenden ten gunste van de volstrekte neutraliteit en hen te vragen zijn persoonlijke houding goed te keuren; en, daar zijn vrienden niet nalieten om hem onder vier oogen, schriftelijk of mondeling zijn dub» 3 belzinnige houding te verwijten, deed hij in de Avanti een aanval op ze, door ze aan de massa als verraders te ont* maskeren, terwijl hij in zijn gesprekken met hen, zich als voorstander van interventie ontpopte. Toen richtte ik aan Mussolini een open brief, gepubliceerd in het blad II Resto del Carlino te Bologna, waarin ik zijn dubbel spel onthulde en hem als een ,strooman' bestempelde. Mussolini ontkende. Ik schreef opnieuw in hetzelfde blad om mijn beschuldiging te bevestigen (8 Sept. 1914) ') Inderdaad herinner ik mij, dat dit ten naaste bij de toedracht was van deze dingen, iets trouwens van algemeene bekendheid. Tancredi vermeldt natuurlijk niet het antwoord dat Mussolini hem gaf, welk antwoord in hetzelfde blad te Bologna II Resto del Carlino verscheen. Voor ons is weggelegd om deze leemte aan te vullen, want wij meenen dat de beide tegenstan* ders evenzeer gelijk hadden. Mussolini schreef: „Tancredi is als anarchist een buitengewone verschijning: een anarchist, die den oorlog verheerlijkt en er Italië naar toe zou willen drijven. Als er heden ten dage wel iets weer* zinwekkend begin te worden, dan is het juist dat anarchisme, dat zijn geestelijken en politieken ommezwaai te rechtvaardigen tracht onder het wat al te gemakkelijke en.... symptoma= tische voorwendsel van ketterij. Als iets niet „in den haak" is, dan is het juist deze manier van zich op zijn hoedanigheid van „anarchist" te beroepen om onverschillig waar dan ook zijn intellectueele waar aan den man te brengen en hand» en spandienst te bewijzen aan de bourgeoisie. Als iemand zou moeten verdwijnen, dan is 't wel Libero Tancredi of.... Massimo Rocca,2) naar keuze. Wie van de twee is de „stroo* man" die ik mij voorbehoud morgen voor te stellen? Massimo Rocca of Liberto Tancredi? *) Ontleend aan de afleveringen van de Nuove Paese 29, Parijs, Rue Parijs, Rue Godot de Mauroy, Juni 1926. 2) Massimo Rocca was het pseudoniem van Libero Tan» credi. Het is inderdaad diep bedroevend! Daar is een man, die met eiken dag meer het belachelijke en het immoreele van zijn geestelijk en politiek gedrag ziet toenemen, zich kramp* achtig naar alle kanten wendt in de hoop vrienden en mede» plichtigen mee te sleepen in den ondergang. Hij is al zoo laag gezonken, dat hij niet eens meer bemerkt dat hij liegt, als hij verhalen van eigen vinding opdischt, zooals die van profes» sor Pirro, en dat hij niet eens meer het elementaire schaamte» gevoel bezit om nauwkeurig aan te geven, dat ik zijn stand» punt nooit heb aanvaard. Ik kan niet toelaten — waar het trouwens hier niet om gaat — dat zoo'n kampioen mijn „gewetenskwesties' zou oplossen. Goede raad moet uit een anderen mond komen en wat het uur aangaat, dat zal ik zelf kiezen." De polemiek wordt hoe langer hoe benauwen* der. Men zoekt Mussolini om te praten, daar hij een „kracht" is, waarmee te rekenen valt door het feit, dat hij het dagblad der socialistische partij in handen heeft, het invloedrijke orgaan, waar de meerderheid der proletariërs achter staat. Men ziet menschen als Cesar Battisti, professor Lom* bardosRadice tusschen beide komen, die allen Mussolini van lang geleden kennen, die weten hoe zwak en vatbaar voor indrukken hij is, en vóór alles bezorgd voor zijn populariteit en zijn gezag in de partij. Werkelijk, Mussolini is „geraakt". Hij is niet meer zeker van zich zelf. In de partij verdenkt ieder hem en van zijn kant verdenkt hij voortaan een ieder. Hij is in een vicieuzen cirkel gevangen. Hier volgt wat Tancredi nog schreef in het reeds aangehaalde blad: „In deze dagen stelde Mussolini zich in verbinding met den directeur van een Boloneesch dagblad, Philip Naldi, wien hij beloofde zijn jasje binnenst buiten te keeren, als deze hem een ander blad kon verschaffen. Toen hij de toezegging had gekregen, schreef hij in de Avanti een artikel, waarin de betrekkelijke neutraliteit werd verkondigd in afwachting van de interventie, wat hem natuurlijk de openlijke afkeuring van zijn mederedacteuren bezorgde. Hij bleef nochtans directeur van de Avanti gedurende twee weken; hij gebruikte dezen tijd om met Naldi, door middel van een subsidie van Fran» schen oorsprong, de organisatie van de Popoio d'Italia op touw te zetten op de specifieke voorwaarde, dat hij, Mussolini, de directeur en eigenaar zou zijn. Toen hij zijn doel had bereikt, diende hij zijn ontslag in als directeur van de Avanti; hij verbond zich openlijk om nimmer de socialistische partij aan te vallen — waarvan hij lid bleef — noch haar dagblad. Daarop begaf hij zich naar Genève, om de eerste fondsen te innen, die voor de Popoio d'Italia bestemd waren. En werkelijk verscheen deze 15 dagen later, met een redactie, die ternauwernood in elkaar was ges zet, en verkondigde een programma, dat uitge* sproken vóór de interventie was, d.w.z. dat het toetreden tot den oorlog tot eiken prijs aan de zijde van Frankrijk aanbeval; in dezen geest wierp Mussolini zich onmiddellijk op een polemiek tegen de socialistische partij en tegen de Avanti. De breuk tusschen hem en de partij vond plaats in de maand October, tijdens een beraadslaging te Bologna gehouden. Mussolini bepleitte er het standpunt van de betrekkelijke neutraliteit. Hij was duidelijk op weg naar het interventionisme. Hij kreeg compleet de bons. Valera schrijft (bovengenoemd boek): „Mussolini nam den trein. Te San Damiano aangekomen (waar de Avanti gevestigd was) stormde hij zijn bureau bin» nen, zocht alle bescheiden die hij in den loop van zijn direc» tie had verzameld, bij elkaar, laadde ze in een wagen en bracht ze naar zijn eigen woning." De volgende maand kwam zijn persoonlijk blad uit II Popoio d'Italia. Het droeg als ondertitel: „socialistisch dagblad", en aan den kop kon men deze twee uitspraken lezen: „Hij die staal heeft, heeft brood", Blanqui. „De revolutie is een idee, die bajonetten gevonden heeft", Napoleon. Het was zaak om het mombakkes op een han« dige manier te laten vallen. Nadat hij de Avanti in den steek gelaten had, bleef hij niettemin in de socialistische partij. Maar de oordeelsdag kwam desalniettemin: zijn zaak ging de afdeeling Milaan aan. Wij laten weer den ooggetuige Valera aan het woord: „Het was een stormachtige vergadering, die te midden van het gejoel het hoofd van Benito Mussolini eischte Het ging erg lastig om een voorzitter te vinden. Men probeerde de vergadering te kalmeeren om den beschuldigde in staat te stellen zich te verdedigen, om van zijn houding een ver» klaring te geven Maar het was niet mogelijk. Serrati besteeg het spreekgestoelte om te vragen hem te laten spre» ken in een plechtige stilte. Verloren moeite! Nauwelijks had Mussolini den mond opengedaan of allen schreeuwden: luider! luider!!! De stem van den spreker gaat in het lawaai verloren: „Gij zijt onverzoenlijker dan de rechters van de bourgeoisie Als gij verkondigt, dat ik onwaardig ben Een donderend „ja" rolt door de zaal. Mussolini heeft doods» bleek en bevend van woede op zijn vinger bijtend, de ver» gadering verlaten; hij scheen te zeggen: „wij zullen elkaar weerzien"." Valera heeft deze woorden in een opwelling van bewondering voor Mussolini geschreven en zeer zeker met het doel hem te verdedigen. Maar deze woorden geven bovenal blijk van de gewels dige verbijstering, die in de harten van tallooze socialistische arbeiders was gebracht, door de omkoopbaarheid van mannen, die jarenlang te koop hadden geloopen met hun revolutionnaire en antimilitaristische gevoelens en die vooral steeds op de loer hadden gelegen naar zwakheden en leerstellige afwijkingen van hun kameraden, om hun terechtstelling te kunnen eischen, evenals zij met groot misbaar de hoofden vroegen van wie naar den vijand overliepen. Laar ons alleen maar herinneren aan Mussolini's campagnes tegen Orano, Podreca, Monticelli, Bonomi, Bissolati, en anderen die zich allen be* riepen op Marx, Engels en Bernstein. „De oevers van den Rubico wemelen van mannen die zich willen verkoopen; doet uw aanbiedingen dus aan de op» koopers op de markt der consciënties; er zijn er van allerlei kwaliteit, van eiken leeftijd, van elke origine." v Hij kon zich zelf niet beter afschilderen in enkele regels. Hoe hij gekocht werd Iedereen zag van den beginne af aan het doel, dat Mussolini zocht te bereiken dwars door alle draaierijen heen. Maar velen hielden hun mond er over, daar zij liever onder het dekschild van ketterij gingen eten aan de ruif van dien weerhaan, die voortaan de niet te evenaren kampioen zou zijn van de Moffenpeters. Overigens was een goed deel van de bourgeoisie al voor de interventie gewonnen. Zoo was het ook met het koningshuis gesteld, met den koning dan, die krachtens de volmachten, die hem artikel 5 van de grondwet verleent, sterker was dan alle parlementaire meerderheden. Het bewijs er van is trouwens gegeven doordat het vermaarde ver* drag van Londen (een maand vóór de toetreding van Italië tot den oorlog geteekend) het werk van Salandra was, voorzitter van den ministerraad en van Sonnino, minister van buitenlandsche zaken, die niet alleen handelden buiten medeweten van het parlement, maar eveneens van het geheele kabinet; dit wil zeggen, dat het 't werk van den koning was. Hier speelt onze man wederom de rol van den mug, die de koets trekt en oogst hij weer alle lauweren. De oorlog? Maar die heeft Mussolini gewild en uitgelokt. Zonder hèm (en tallooze stommelingen geloofden het) zou Italië vermolmd zijn in de afzijdigheid; erger, het zou met Oosten? rijk zijn opgetrokken. Zonder hèm vervolgens, had men de Oostenrijkers te Rome gezien.... Dat Mussolini omgekocht is, daaraan twijfelt niemand; maar hoe dit aan te toonen? Zijn medeplichtigen hadden er geen enkel voor» deel bij zich zelf bloot te geven door hem het mom af te rukken. Sommigen evenwel deden hun mond open, maar pas later, toen Rabagas, trouw aan zich zelf en zich sterk voelend door zijn actie voor den oorlog, de eerstelingen van het imperium of tenminste van het imperialisme wilde oogsten. Alceste de Ambris, Tancredi en Maria Rygier vertelden naderhand heel belangwekkende dingen betref* fende den koop, die in dien tijd gesloten was; want zij waren de voornaamste tusschenpersonen in deze zaak en reisden heen en weer tusschen Parijs, Milaan en Rome; zij moeten er overigens veel meer van af weten dan ze vertellen. Zoo geeft bijv. De Ambris in zijn brochure over Mussolini te verstaan, dat de propaganda voor interventie ten gunste van Frankrijk in 1914 rijke* lijk besproeid werd. Te zijner verdediging maakt hij een onderscheid tusschen hen die, van den be* ginne af, overtuigd van de noodzakelijkheid van een interventie, naderhand de fondsen aanvaard; den om deze interventie naderbij te brengen; en hen, die zich eerst ten gunste van de Entente uit* spraken na hun belooning ontvangen te h^)ben. Natuurlijk rangschikt De Ambris zich zelf onder de eersten en onder de laatsten Mussolini, wien hij daarmee stellig geen onrecht aandoet. Wat ons betreft, wij zijn ervan overtuigd, dat zij die zooveel fatsoen hadden om nooit een cent in den zak te steken als belooning voor hun hulp aan den ontzaglijken politieken aanslag, die de oorlog was, een aanslag, die het proletariaat moest des* organiseeren en het tegelijkertijd zijn drukkend tribuut van bloed en ellende oplegde en bovendien zijn aandeel aan de verantwoordelijkheid — die allen, zeg ik (en er zijn er)1) zullen ons nooit inlichtingen kunnen verschaffen over den prijs, die voor Mussolini betaald werd. Men kan hen, die op een gegeven oogenblik aan de ruif aten bij de verschillende regeeringen voor het aanbrengen van nieuwe recruten voor de zaak der interventie en voor de voorbereiding tot den oorlog, best gelooven, wanneer zij ons ver* tellen, dat die en die omgekocht en gekocht wer* den; maar niets waarborgt, dat zij ons ook juist dat deel van de waarheid onthouden, dat hun eigen medeplichtigheid bij het omkoopen der anderen zou onthullen. Marcel Cachin, o) bijv. die te Milaan in een groote vergadering ten gunste van de interventie naast Mussolini het woord voerde, moet er het een en ander van af weten. Maar zouden wij kunnen ge* looven, wat hij ons zou zeggen! Zou hij er niet bang voor zijn, dat anderen een boekje over hem open zouden doen? Toen de oorlog afgeloopen was gingen er tegen* strijdige stemmen op in het kamp van onzen Itailiaanschen Rocambole. De verdedigers van de ') Kropotkin bijv., die vóór de Entente was, heeft nooit geweten, dat de anderen betaald waren, omdat hij nooit betaling heeft aangenomen. interventie kregen ruzie onder elkaar; sommigen waren voor Wilson, anderen voor d'Annunzio. Mussolini wendde zich — na eenige aarzelingen, die hem den tijd lieten om zijn prijs vast te stellen en die door zijn gewone chantage*methode werden opgelost en na eenig applaus aan Wilson te heb* ben verspild — vastbesloten tot dAnnunzio; d.w.z. tegen hen, die van het vormen van het grootere vaderland afzagen. Het was toen, dat Mussolini een betooging op touw zette tegen Bissolati en hem door zijn aan* hang in het Scala*theater te Milaan liet uitfluiten. Maar eveneens verscheen te Rome in dezen tijd een krant, die zich noemde: l'Italia del Popoio, eenbe* naming, die een programma ontvouwde, waarin de wil zich uitdrukte om stelling te nemen tegenover het blad van Mussolini: het nieuwe blad, zichtbaar door Bissolati geïnspireerd, opende een roffel*vuur tegen den Milaneeschen Tartarin en bracht hem bijna tot zwijgen. In het nummer van 20 Maart 1919 van het blad van Bissolati, lezen wij de vol* gende regels: „De minderwaardige en idiote avonturier, die stelselmatig de gaafste mannen van het land met slijk bespat, kan gerust doorgaan met zijn smerige en vuige verdachtmakingen: hij zal er niet in slagen om ook maar één Italiaan, die zich zelf en zijn land respecteert, te bedriegen. Wij zullen ons er mee belasten om dit wezen het masker af te rukken, die zoo ver= duiveld goed gal weet te spuwen en smerige streken uit te halen. Wij zullen met de bewijzen in de hand aantoonen uit welke fondsen de „Courant der Producenten"1) haar voedsel *) Na den oorlog de ondertitel van den Popoio d'Italia, die eerst „een socialistisch dagblad" heette en zich vervolgens veranderde in een „dagblad voor de producenten . heeft geput en nog put en met welk een graad van onbaat» zuchtigheid hij zijn demagogische campagnes op touw zet. Het publiek zal met den vinger de laatste vermomming van Cagliostro kunnen aanwijzen, dien men achtereenvolgens terugvindt in den anarchist van de roode week, in den uit» vinder van de volstrekte neutraliteit, in den zwendelaar van den democratischen oorlog en van den imperialistischen vrede, en in den zeer nederigen dienaar van de Italiaansche staalindustrie." Duidelijker was het niet mogelijk de dingen te zeggen. De boef wist drommels goed den naam en het adres van wie hem zoo openlijk in zijn gezicht spuwde; maar hij hield zich liever doof. Later, op den 3den Mei, komt hetzelfde blad nog eens terug op zijn aanval: „Wij hebben Cagliostro beschuldigd zeer vaderlandslievende chèques van de Fransche regeering te hebben geïnd. Caglio* stro wil een aanklacht indienen en daarin doet hij zijn plicht. Wij zullen de onze doen door dezen gemeenen avonturier aan den schandpaal te nagelen op den kruisweg van zijn waanzin en van zijn misdaden." Aanklacht indienen! Woorden! Als het om ons ging, dan zou ik het begrijpen. Maar hij, die beschuldigde, had deel uitgemaakt van de Popoio d'Italia. De bedreiging met een aanklacht bleef bedrei* ging, en naderhand vervluchtigde ze voor altijd. Mussolini is nu aan het bewind. Hij is de al* machtige, de eenige, de onweerstaanbare. Hij is de groote ster aan het Italiaansche firmament en van de fascistische dievenbende. Aan het Hof van de Seine verdedigt een advo* caat, die slechts een groot talent, een machtige welsprekendheid en een onaantastbare recht* schapenheid te zijner beschikking heeft: Meester Henri Torrès een jongen man, Ernest Bonomini, die te Parijs een fascistischen verspieder heeft gedood: een zekeren Bonservizi. Een politiek proces als alle van hetzelfde genre, die voor en na hebben plaats gehad, tot aan dat van De Rosa te Brussel toe; maar dit was stellig het meest belangwek* kende, ondanks de onbeduidendheid van de aan* gevallen persoon, omdat het een der eerste gebeur* tenissen in het genre betrof, waar fascisme en anti* fascisme onder de oogen van het groote publiek tegenover elkaar stonden. De civiele partij wordt vertegenwoordigd door den advocaat Gautrat van de Parijsche balie. Hij is de vertrouwensman van de Italiaansche ambassade. De procureursgeneraal van de Republiek, het wetboek in de hand, formu* leert zijn eisch met een arglistige en afgemeten welsprekendheid; hij vraagt de onverbiddelijke toepassing van de wet op den jongen man, die den manslag had gedaan, die, door een wonder ont* snapt aan de hel van het fascisme, er heel slecht aan toe is, en waarschijnlijk beu is van het ellen* dige bestaan, dat hem nog overblijft; hij bepleit geen enkele verzachtende omstandigheid en ver* schuilt zich achter geen enkele leugen. Eén der argumenten van den procureursgeneraal schijnt op den voorgrond gebracht te zijn met de boosaardige bedoeling om een gebrul van Torrès uit te lokken en Gautrat in verlegenheid te brengen: „Mussolini, zegt de procureur, vergeet het niet, Fransche gezworenen, is degene die de grootste ontroering heeft ge» voeld bij de tragedie die Frankrijk in 1914 tegemoet ging; dank zij zijn onbaatzuchtig werk is Italië ten slotte in den oorlog gegaan zy aan zij met onze glorierijke vaandels." Nu de muziek voorop! Maar het antwoord, misschien verlangd, van Meester Torrès kwam, vernietigend en beslissend. Het was het aangrijpendste oogenblik van zijn peroratie. Iedereen wachtte op de uitbarsting van de machtige redenaarsgaven van den grooten advocaat. Er waren journalisten van alle landen der wereld. Er waren roemruchte getuigen naast zoovele andere, bescheidener, zooals de schrijver van deze regelen. Ik herinner mij Séverine, Miguel de Unamuno, Léon Blum, etc. gezien te hebben. Torrès verzekerde, dat hij op de meest indruk* wekkende wijze het betoog van den procureur* generaal kon logenstraffen. Mussolini had zich het lot van Frankrijk aangetrokken, toen het in gevaar verkeerde, juist op het oogenblik, waarop hij de sommen, die men had bestemd om hem te koopen, geïnd had. Die knodsslag zat! De vuisten, die hij uitstrekte naar den voor* namen eischer, schenen de uitdaging, die zijn machtige stem de zaal in slingerde, op wonder* baarlijke wijze kracht en omvang bij te zetten. Hij trof den armen Meester Gautrat, die lang sprak en betoogde en zijn thema elegant en met vuur ontwikkelde: hij sprak niet alleen als goed Franschman en als goed vaderlander, maar even* zeer als bewonderaar van het fascisme en van Mussolini. Eén punt evenwel was er, dat hij niet durfde aan te roeren: dat was dat, waarop de procureursgeneraal gesteund had en dat door Tor* rès op heftige wijze bestreden was. Wie had den advocaat Gautrat bevolen om zijn mond te houden? Mocht Alphons XIII gemeend hebben zich tegen de aanvallen, die in het boek van Blasco Ibanez Alphons XIII ontmaskerd voor* kwamen, te kunnen verdedigen, niemand had den moed om zich te verheffen tegen de verzekeringen van Torrès. Ik wilde zelf Meester Torrès ondervragen. Ik verkreeg een interview van hem, dat ik in ver* scheidene bladen plaatste: „Er was een tijd, geheel in het begin, dat de Italiaansche socialistische partij eenstemmig was in haar verzet tegen de gewapende interventie van Italië. De zaak bereidde de Frans sche regeering veel zorg en werd onderzocht in den ministers raad. Het was een onderwerp van beschouwing te weten te komen of er geen middel was om enkele socialisten tot voor* standers van den oorlog te bekeeren tegen betaling. De naam van Mussolini werd genoemd. De eerste storting was 15.000 francs en vervolgens kende men hem maandelijks 10.000 francs toe. De secretaris van Guesde, Dumas, bracht hem het geld. Toen was het dat de Popoio d Italia geboren werd, die onmiddellijk voor de interventie was. Dat is de nauw» keurige toedracht, die niemand zal durven ontkennen uit vrees voor een nog verpletterender bewijsmateriaal. Maar is er waarlijk ander bewijsmateriaal noodig? De „Heilige man" thuis Mevrouw Rachel verlaten. - Een vrouw, moeder geworden, gevangen gezet en door fascistische doktoren in een krankzinnigengesticht opgesloten. Laten wij nu luisteren naar het getuigenis van een vrouw. Ik doorzie de tegenwerping al. Men zal zeggen: Wacht eens even! U gaat over tot een aanval op het particuliere leven van menschen. U hebt het recht niet om tot zulk een peil van kleingeestigs heid af te dalen. Zachtjes wat. In de eerste plaats hebben Mussolini en de dappere kerels van zijn gevolg elk wapen, dat zich voordeed, aangegrepen om hun tegenstanders mee te lijf te gaan. En verder, als men nu eens vijanden van het fascisme kon beschuldigen van handelin* gen als die wij gaan vertellen, hoeveel van de bewonderaars van het fascisme — die 't nu onge* oorloofd achten om zoo kleingeestig te zijn dat men in het particuliere leven van menschen gaat wroeten — zouden er dan wel niet zijn, die zoo geërgerd waren, dat ze zouden zeggen, een zaak is reeds veroordeeld door het feit, dat ze verdedigd wordt door wezens, die zulk een blijk hadden gegeven van gemis aan moreelen zin in hun persoonlijk leven. Overigens zijn de feiten waar, en daarom achten wij het onzen plicht ze mede te deelen. Het gaat om een arm, weerloos slachtoffer, tegenover wie men de wraakmiddelen, waarvan wij verderop zullen vertellen, niet had kunnen gebruiken als de tyran van Rome thans niet over exorbitante machtsmiddelen beschikte. En is het verder niet nuttig om te zien, in welke handen de goddelijke Voorzienigheid haar vertrouwen heeft gelegd? Waarom zouden wij moeten afzien van het getuigenis van een politiek karakter, van iemand afkomstig, die eenige jaren met Mussolini heeft samengeleefd, ook al houden de redenen, die deze persoon er toe gebracht hebben om het af te leg* gen, geen enkel verband met het openbare leven? Laten wij daarom het woord aan mevrouw Irène Desier, geboren Albino, geboortig uit Trente en gediplomeerd aan een school te Parijs. Er is geen sprake van. „Men zegt" maar van een docu* ment, ingeschreven bij den notaris Camille Taps pati te Turijn, onder het nummer 51.413 en dat aldus luidt: „Ik verklaar ongeveer twee jaren lang als zijn vrouw te hebben samengewoond met Benito Mussolini, van wien ik een zoon heb gekregen, wettig erkend door zijn vader en inge* schreven in het bureau van den Burgerlijken Stand te Milaan, waar ik hem heb aangegeven. Ik betuig, dat op het tijdstip dat Mussolini zijn ontslag indiende bij de „Avanti" wij ons in zulke moeilijke omstandigheden bevonden, dat wij het plan hebben gemaakt naar Amerika te vertrekken, welk plan wij naderhand opgaven. Op dit tijdstip gaf ik het beetje geld, dat ik persoonlijk bezat, uit om in onze behoeften te voorzien. Na de oprichting van den Popoio d'Italia onderging onze toe* stand geen merkbare verandering en wij bleven in moeilijk» heden, maar plotseling, nadat Mussolini terugkeerde van een reis naar Genève in Januari 1914 of '15 (ik zou het niet precies kunnen zeggen) kwam er een volledige ommekeer. Mussolini zei mij, dat hij veel geld had en ik herinner mij dat ik hem met belangrijke bedragen heb zien omgaan.') Voor zijn reis naar Genève, had Mussolini mij gesproken over een Fransch persoon, die hij mij noemde, maar wiens naam ik ben vergeten en die hem een millioen had aange* boden op voorwaarde dat zijn blad een krachtige campagne op touw zou zetten voor de interventie van Italië in den oorlog en tegen de tegenstanders van deze interventie. Ik vroeg hem bij zijn terugkomst of het geld, dat hij mij liet zien, van den dienst kwam waarover hij mij gesproken had. Hij antwoordde dat het uit Frankrijk kwam. Hij bood mij een brillant aan die ik weigerde. Ik herinner mij dat Mussolini zich zelf bezorgd toonde over het feit, dat zijn reis naar Genève in de socialistische kringen te Milaan zeer scherp bekritiseerd was. Hij zei me: „ik ben verloren, want zij hebben een en ander moeten merken". M. besloot om niet zelf meer naar het buitenland te gaan, daar zijn reizen te zeer opvielen. Daarom nam hij als tusschenpersoon Clerici en Morgagni, Clerici voor de buitenlandsche reizen, en Morgagni om het geld te wisselen en elke andere werkzaamheid uit te voeren. Ik herinner mij dat Clerici en Morgagni, die in zeer bescheiden omstandigheden leefden, voordat zij met Mussolini kennis maakten, bij zijn terugkeer uit Genève, daarna in overvloed leefden, zoozeer, dat Clerici, naar Mussolini mij gezegd heeft, zich een villa kocht te Varese. Ik leg nadruk op het feit, dat Mussolini mij herhaalde malen sprak over de Fransche afkomst van het geld dat hij ontving. Ik ben bereid om deze verklaringen te herhalen bij elke voor» komende gelegenheid en voor ieder, wie hij zij, zelfs onder eede." Laat ons nu een beetje van dichter bij deze zaak ') Dit kan niet anders zijn dan in 1915, want in Januari 1914 was de oorlog nog niet uitgebroken. bekijken, die ons zulke belangwekkende inlicht tingen verschaft. Wij hebben gezien, dat de feiten, waar sprake van is in dit document, zich ten naaste bij van 1912 tot 1915 afspelen. In 1912 was Mussolini reeds vader van een dochtertje (n.1. Edda, die nu meer dan 20 jaar oud is) wier moeder niemand anders is dan de huidige mevrouw Rachel, een vrouw uit het volk, die zoo goed en zoo kwaad 't ging den Duce in zijn opeens volgende gedaanteverwisselingen volgde, en met wie hij alleen voor de wet getrouwd was. Waaraan dacht dus de Voorzienigheid? Mevrouw Rachel, die toen slechts een arme vrouw was, was dus verlaten door haar zeer wettigen echtgenoot, die er de voorkeur aan had gegeven met die Irene Desier samen te wonen, van wie wij hierboven hebben gesproken; men is er zelfs niet zeker van dat hij haar op dat oogens blik zijn toestand van getrouwd man en huisvader heeft opgebiecht. Irene Desier, die van goede familie was, had een beetje geld achter de hand en Mussolini bleef bij haar tot aan het einde van 1914. Geld op, liefde op? Mussolini was nog wel tot iets anders in staat. Hij moest persoonlijke redenen hebben gehad om zich van mevrouw Desier vrij te maken. Naderhand kwamen er „politieke" redenen te voorschijn om haar op te bergen. Zooals wij vols gens haar verklaringen gezien hebben, had Mevr. Desier gelegenheid om tijdens haar leven met den oppermensch, van te dicht bij de compromits teerende omstandigheden te leeren kennen, waars onder zijn bekeering plaats vond en de omme* keer in zijn fortuin. Het is evengoed mogelijk, dat deze dame hem met chantage heeft bedreigd en een vergoeding heeft geëischt voor den toestand waarin hij haar had gebracht door haar moeder te maken en haar met haar zoontje achter te laten zonder eenige hulpbron. Dit ware menschelijk. Wat deed Mussolini nu? Deze dame (zooals wij zagen) was afkomstig uit de stad Trente die in dien tijd onder Oosten» rijksche heerschappij stond. Zij behoorde dus tot een land, dat in oorlog was met Italië. Men kon dus verdenking op haar werpen. En op een goeden nacht dringt de politie haar woning binnen. Zij wordt gearresteerd zonder dat eenige beschuldiging tegen haar wordt ingebracht, naar de gevangenis gezonden met haar zoontje, dat toen ongeveer 3 jaar oud was (men is in 1917) en vandaar naar een concentratiekamp, waar zij tot aan het einde van den oorlog bleef. Ik kan van dit alles persoonlijk getuigenis afleggen, want ik heb deze dame gezien met haar kleinen jongen, zoon van Mussolini, door hem wettelijk erkend, met zijn portret in miniatuur erbij. Ik heb ze in 1917 te Florence gezien, toen zij onder politie? geleide naar een concentratiekamp werd ges zonden. Al deze inlichtingen zijn mij direct door haar zelf verstrekt. Anderen trouwens, die er bij tegen* woordig waren, waren er getuige van als ik: de afgevaardigde van Rome, Mario Trozzi, advocaat, de journalist Mario Aspettati uit Florence en de afgevaardigde Gino Baldesi, eveneens uit Florence. Zij droegen evenals anderen en ik zelf er toe bij om het arme slachtoffer te hulp te komen en op te beuren. Een ander van hen, die met ons samen waren, is thans verdwenen, maar zijn dood was gewelddadig en daarom wil ik hem hier hulde brengen uit diepgevoelde genegenheid; ik wil spreken van Giuseppe di Vagno, een jonge advocaat van ongeveer 30 jaar, mooi, krachtig en goed, te Mola di Barri in Augustus 1921 vermoord door een bende van ongeveer dertig gemaskerde fascisten, die nu te Bari de voornaamste vertegen* woordigers zijn van het nieuwe bewind. Ik moet er nog aan toevoegen, dat de arme Irene Desier op ons den indruk maakte van een flinke vrouw, van goede opvoeding, ernstig, dol op „haar kleine Mussolini" en wanhopig over zijn lot, maar in haar houding steeds bescheiden en volmaakt waardig. Ik zag haar weer in December 1919 in het volkshuis te Milaan, het was een vluchtig gesprek. Een talrijke menigte wachtte op ons voor een vergadering en ik had nauwelijks den tijd haar te begroeten en den kleinen jongen te zoenen, dien zij overal met zich meenam, als een Onze*Lieve* Vrouwe* VansSmar ten. In de Italiaansche uitgave van dit boek beëin* digde ik dit hoofdstuk met de woorden: „Wat is er toch geworden van deze arme vrouw en haar kind?" Mag men sindsdien over mevrouw Desier be* richten hebben ontvangen, men kan hetzelfde niet zeggen omtrent haar zoon, die nu een jonge man van 17 jaar zou zijn. Wij kunnen onze vermoedens over het lot van de moeder afleiden uit de lezing van een brochure die Maria Rygier onlangs in het Fransch heeft uitgegeven.*) De vroegere bondgenoote van Mussolini, in ongenade gevallen, vertelt haar wederwaardig* heden sinds den dag, waarop zij de fascistische politiek heeft durven bediscussieeren. Zij vertelt hoe Mussolini zich van haar wilde ontdoen zonder zijn toevlucht te nemen tot de geruchtmakende reclame van een proces, door haar te doen op* sluiten in een gekkenhuis. Rygier werd na haar arrestatie onderworpen aan een onderzoek naar haar geestvermogens door bekwame specialisten van de polykliniek te Rome, maar men moest haar laten gaan ten gevolge van het verzet van profes* sor Mingazzini, die niet medeplichtig wenschte te zijn aan een zuiver politieke handeling. Maar Rygier maakt bovendien (en dat interes* seert ons meer in het bijzonder) melding van een andere vrouw, die door Mussolini is opgeofferd door middel van dezelfde kunstgrepen. Het betrof een vrouw van Duitsche nationaliteit (uit Oosten* rijksch gebied), die Mussolini gedurende den oorlog tot zijn maitresse had gemaakt. Deze ongelukkige was tenslotte, nadat zij er in geslaagd was om te ontsnappen aan een eerste poging tot wederrechtelijke opsluiting, waartoe de doktoren van de polykliniek te Rome zich niet wilden leenen, toch in een krankzinnigengesticht wegge* ') Mussolini, verklikker van de Fransche politie of de verborgen Redenen van zijn „bekeering". Brussel, 1928. stopt, dank zij zekere handlangersdiensten, die Mussolini onder de medici van de geannexeerde gewesten had gevonden. Het is maar al te duidelijk dat deze vrouw, van haar zoon gescheiden door wie weet welke mid* delen, niemand anders is dan Irene Desier, de vroegere minnares van Mussolini en moeder van een zoon, wiens vader hij is. Is het waarlijk kleinzielig om dergelijke daden uit het intieme leven van een man te openbaren? Ik ga zelfs verder en ik meen, dat men in alle landen, waar het menschelijk geweten nog kan opkomen voor kwesties van recht en solidariteit, een liga van vrouwen en moeders moest oprichten met het bijzondere doel om den vloek van allen op het hoofd van den Duce Barabas te laden, die ongestoord Italië met bloed overstroomt. Wij weten dus wat er van de moeder geworden is, maar wie zal ons ooit zeggen wat er met den zoon gebeurd is? De opperbevelhebber in het vuur. De decoraties. — De partij van de overwinning. Den 24sten Mei 1915 trad Italië eindelijk in den oorlog. Wie herinnert het zich nog? Wie herinnert zich de wording der gebeurtenissen? Weldra zal Victor Emmanuel III zelf er van overtuigd zijn, dat het Mussolini is, die den oorlog heeft verklaard, die hem heeft gevoerd, die den Duitschen opmarsch te Caporetto heeft gestuit en die zelfs de Alpen heeft geschapen. De oorlog was er nu; de koning, die hem gewild had en die zoo handig de manoeuvres van Gio* litti had verijdeld, kon nu doen, alsof hij door hem was overvallen. Daarom liet men bij den man*op< straat de legende ingang vinden van een oorlog, die opgedrongen was onder bedreiging met revolutie. Er moest een verontschuldiging gevonden worden voor het geval de gebeurtenissen den slechten kant waren opgegaan: men neemt nooit genoeg voorzorgsmaatregelen. Doch, als men de dingen objectief nagaat, zelfs al geeft men toe, dat het de fascisten zijn, die ons den oorlog opgedrongen hebben, dan is men nog verplicht om vast te stellen, dat zij aan de leiding van de landszaken part noch deel hadden gedu? rende die periode. Het is waar, dat Giolitti zich moest terugtrek* ken, maar de teugels van het bewind bleven steeds in handen van die oude burgerlijke partijen die, naar het zeggen van het fascisme, thans volmaakt in ontbinding verkeeren. Als dus het fascisme de partij van den oorlog en van de overwinning is, dan kan er in dat geval slechts sprake zijn van de toekomstige, maar in hoever dan heeft het deel* genomen aan de laatste „overwinning"? Want, nog eens, onze man heeft niets weg van een held van Plutarchus. Wij gaan hier praten over feiten, die gisteren zijn gebeurd en die niets verhevens aan zich hebben. Wat is de staat van dienst als militair van den „generaal Mussolini"! In de eerste plaats heeft Mussolini het vrijwil* lige dienstnemen in het Garibaldislegioen, dat al vóór de gewapende interventie van Italië werd opgericht, om Frankrijk te hulp te komen, gene* geerd. Voorts heeft hij, na de Italiaansche inter* ventie, zich tevreden gesteld met gehoor te geven aan de oproeping van zijn lichting (van 1883). Men moest afgekeurd zijn om er buiten te vallen. Hoe kan men in die omstandigheden een partij van de overwinning vormen, tenzij die partij ten doel heeft, om zich onrechtmatig die overwinning toe te eigenen voor imperialistische doeleinden? Onze filmheld was geen zes maanden aan het front, welke tijd nog onderbroken werd door ein* delooze „verloven" — op bijna vier jaar oorlog en dat nog wel naar zijn eigen getuigenis.1) Hij nam aan geen enkel wapenfeit deel. De rest van den tijd, dien hij onder de wapenen doorbracht, was *) „Mijn oorlogsdagboek" In Fransche vertaling, Paris, 1932. men zoo inschikkelijk jegens hem, dat hij bijna voortdurend aan zijn blad kon medewerken. Hij werd verwond, niet in een gevecht, maar per on* geluk tijdens een oefening in bommen*werpen te Bettica. Dit ongeluk is zoo weinig „Napoleon* tisch", dat onze Cagliostro er maar liever niet bij is blijven stilstaan in zijn Oorlogsdagboek, dat toch wel niets anders is dan één lange verdediging van zijn persoon. Dit is het onbeduidende voorval, dat hem bij zijn gelijken een roem bezorgde, die ook hen aan* ging, de vroegere revolutionairen, die, nadat ze zich er tusschen uit hadden gedraaid met een „bij* ziendheid" of een „breuk", de behoefte gevoelden om op hen zelf het bloed van hun bendeleider te doen neerspatten om de belachelijkheid van hun houding te maskeeren. Wij zullen er ons mee vergenoegen een docu* ment aan te halen. Wij zullen geen rekening hou* den met de decoraties, die dit tuig onder elkaar heeft uitgedeeld na den opmarsch naar Rome. Het Italiaansche leger (als alle legers) bezat een eindelooze massa onderscheidingen om de dien* sten en heldendaden in den oorlog te beloonen. Wij geven nu verderop een facsimile van het do* cument, dat onzen opperbevelhebber een belooning toekent. Kijkt met aandacht naar het bewuste document: er komt geen enkele toespeling in voor op eenig wapenfeit. Het is een belooning, die in series werd uitgedeeld, aan de massa van korpo* raals en sergeants, op wie men in den dienst niets had aan te merken. Zoek er ook maar een enkel woord in, dat be* trekking heeft op de verwondingen van Mussolini en gij zult ineens het totaal onbelangrijke van deze periode inzien. Hier vindt ge de reproductie van het befaamde document, dat Mussolini zooveel mogelijk zoekt te verbergen, om dezelfde reden, waarom wij het zoo* veel mogelijk zoeken te verspreiden. Vertaling: KONINKLIJK ITALIAANSCHE LEGER Ilde REGIMENT BERSAGLIERI KOMMANDO. De sergeant Mussolini, Benito, zoon van wijlen Alessandro van het genoemde regiment. No. van inschrijving 12467 is gemachtigd om het onderscheidingsteeken te dragen, vastgesteld bij Koninklijk Besluit van 21 Mei 1916 No. 641. Onder verwijzing naar de bekendmaking 17.527 van de Militaire Courant van het loopende jaar, machtig ik den sergeant Mussolini op den streep aan te brengen twee zilveren sterretjes met vijf punten van 5 m.m. middellijn. Oorlogsgebied, 14 Mei 1918. De kolonel regimentscommandant. Dat is nu de ijzervreter. Dat is Joffre! Dat is Hindenburg! Ik vergis me: Dat is Napoleon! * * * Om de psychologische kant van de filosofie van het interventionisme te verstaan, zooals de soldaat Mussolini die in toepassing bracht, moet men twee schrijvers lezen, die, daar zij niet aan politiek deden, zich een oprechtheid konden veroorloven, die Mussolini ontzegd was. Giovanni Papini, de vroegere atheïst, die tot het Christendom was bekeerd, schreef in dien tijd: „Wij hadden behoefte aan een heet bad van zwart bloed, na zooveel anderen lauw geworden door de moedermelk en vers slapt door broedertranen. Wij hadden behoefte aan een flinke stroom van bloed.... Ten slotte zijn wij veel te veel. En de oorlog neemt een aantal mannen weg die leefden omdat zij geboren waren. Hoeveel onder die duizenden en duizenden krengen, die, in den dood omstrengeld alle op elkaar gelijken in hun lijkkleed, zouden er zijn, die, ik zeg niet een traan, maar een herinnering waard zijn?"1) En hier volgt wat ergens anders Prezzolini schreef: „Hij, die geschreven en zich opgeofferd heeft, vermoeid en afgestompt, gedurende 6 maanden, om de menigte te overs tuigen van de noodzakelijkheid van den oorlog, die zijn aandeel heeft gehad aan de vorming van de openbare mees ning; die de geestdrift heeft opgeroepen, of, eenvoudiger: die door overreding de menschen tot een afwachtende houding heeft weten te brengen, die zeg ik, is aan geen enkelen plicht meer gebonden. Meer dan ooit is hij zijn eigen meester en alles is hem geoorloofd. Ga ten oorlog wie maar wil."2) Het ongeluk is, dat zij die ten oorlog trokken, juist degenen waren, die het niet wilden. *) Naar de „Avanti" van 6 April 1916. s) Prezzolini „La Voce", 15 Juli 1915. De bende van Mussolini Waar nog eens sprake is van de overwinning. -Acht halfgoden. - Knijp dicht je neus. De fascistische partij, die tegenwoordig geheel Italië onder het geweld van het zwarte hemd heeft gebracht, bevat zeer zeker elementen, die in den laatsten oorlog bijgedragen hebben tot de over» winning (voorzoover men werkelijk kan spreken van een Italiaansche overwinning); wij willen zeg* gen: strijders. Deze behoorden overigens tot alle partijen, zelfs vóórdat het fascisme bestond; want men kan zich inderdaad geen partij indenken, die uitsluitend bestaat uit vrouwen, invaliden en blaas* kaken als Farinacci, Michel Bianchi en consorten. Talrijk zijn zij, die tot desertie verleid zijn, omdat zij, na zooveel jaren loopgraaf, een onweerstaan* bare behoefte hadden gevoeld aan eenige uren vrijheid, maar die den oorlog van dichterbij had* den gezien dan Mussolini en zijn ploeg. Als ik zeg zijn ploeg, dan wil ik spreken van zijn eerste mede* standers, die de kern vormden van het fascisme, die den „bundel" vormden (in het Italiaansch de fascio, een woord, dat op Sicilië in het jaar 1894 een heldhaftig verleden heeft gekend) rondom den vroegeren directeur van de Avanti. Deze allen hebben den oorlog alleen met tooneelkijkers be* zien, om niet te zeggen met verrekijkers. Wij ken* nen ze goed en het zal ons niet moeilijk vallen om ze in enkele regels voor te stellen. Humberto Pasella. Een vroegere syndicalist van de Hervé*richting. Hij was de eerste secretaris der „fasci" *). Hij had 1910—'11 opzienbarende stakin* gen geleid, in de mijnstreek van het eiland Elba (Piombino). Hij is nooit soldaat geweest, hoewel hij jong en gezond was. Hij werd er tenslotte op betrapt de hand in de kas van de fascistische partij gestoken te hebben. Mussolini wilde hem niet kwijt raken. Maar Amerigo Dumini, die een oude veete had met Pasella, stelde den „Duce" voor de keuze tus* schen hem en de secretaris der „fasci". Toen eerst besloot Mussolini Pasella de bons te geven (die naderhand weer terug kwam met het schuim der zwarthemden) om de veel kostelijker diensten niet te moeten missen die hij hem bewees, die, vijf jaar later, de moordenaar werd van Matteotti en die, van 1919 af, een specialiteit in het moorden was. Cesare Rossi die, uit Zwitserland opgelicht door de duivelstoejagers van het fascisme, nu in de kerkers van Mussolini kan nadenken over de edel* moedigheid van zijn vroegere godheid. In 1924 speelde het geval*Matteotti zich af, dat slecht afliep. Toen maakte een paniek zich meester van de aanvoerders van het fascistisch regiem en de geheele wereld kon in stomme ontzetting het *) Meervoud van „fascio". schouwspel zien van de weerzinwekkende vecht* partijen, die het illustere gespuis, dat zich in orgiën van misdaad rondwentelde, onder elkander hield. Een ieder maakte, dat hij uit de voeten kwam, waarbij zij, die de anderen niet onder den voet konden loopen, zelf verpletterd werden. Dat lot viel ten deel aan Rossi; hij maakte achtereenvolg gens kennis met het bagno en de verbanning en ten slotte werd hij, bij verrassing opgelicht, zooals wij al zeiden, door de fascistische rechtbank ver* oordeeld tot 30 jaar gevangenisstraf. Rossi was een der eersten om Mussolini te volgen in het inter* ventionisme. Hij verliet hem nimmer vóór den moord op Matteotti. Hij was een oud*syndicalist, volgeling van Sorel. Hij maakte den oorlog mee., in de galerij Victor*Emmanuel te Milaan. Michele Bianchi, een der vier mannen van den opmarsch naar Rome. Hij kwam ook uit het syn* dicalisme: hij was altijd een klaplooper op de vak* vereenigingen. Zijn rekeningen klopten nooit. Hij moest altijd de plaatsen, waar hij revolutio* naire propaganda maakte, meer ontvluchten dan verlaten door het losbandig, liederlijk en oneerlijke leven, dat hij leidde en vooral wegens zijn ver* duisteringen. Hij deed nooit ook maar één dag krijgsdienst. Libero Tancredi, over wien Mussolini met ons heeft gesproken. Hij had reeds alle trappen van de politieke liederlijkheid en voorts van alle lie* derlijkheden achter den rug. Zich een individua* listisch anarchist noemend, hadden alle anarchis* ten, die hij den een na den ander bedrogen had hem links laten liggen. Hij was in Italië, in Frank* rijk en in NoorckA.merika bekend om zijn theoriën — die trouwens niet altijd tot het gebied der theorie beperkt bleven — over het amoralismc, over den diefstal onder kameraden, enz. Ijdeltuit, met een geestelijke bagage, die alleen op geheugen en gelukkige invallen berustte, er op uit om twee; dracht te zaaien, een kletskous, plat of schaamte; loos al naar het geval zich voordeed, niet in staat tot eenige evenwichtigheid, zal hij altijd de dingen, die hij aanraakt, naar de verdoemenis helpen, evens als de bewegingen, die hij voorstaat of de ver* eenigingen, die hem zullen aannemen. Edmondo Rossoni, van wien wij al gesproken hebben. Een doordraaier, altijd vermoeid, tuk op paradoxen, een geboren demagoog. In 1914, tijdens de roode week, had hij de leiding van een week* blad 11 Proletario te New^York. Hij schreef proza in dezen trant: „De slachtoffers van de slachtingen, die in 1898 te Milaan door Bava Beccaris zijn aangericht, zijn twee jaar later ge» wroken. Een gekroond hoofd is hen in den dood gevolgd. (Humbert I, door Bresci gedood); dit bewijst, dat ondanks alles, de geschiedenis rechtvaardig is. En als eens het pro» letariaat in zijn haat Victor Emmanuel III hetzelfde lot heeft doen ondergaan, dan zullen wij dien dag schreeuwen: „Leve de koning! Maar voor het oogenblik schreeuwen wij: „leve het proletarisch gepeupel dat voor u, voor u allen, journalisten van de bovendrijvende strooming en parasiten van den arbeid, dagen voorbereidt „die nog wel veel droeviger zijn"."») Hij kwam weer terug in Italië in het begin van den oorlog om er propaganda voor te maken. Hij zette nooit een voet in de kazerne of het moest ') „II Proletario", 20 Juni 1914. New York. zijn om redevoeringen af te steken voor de sol* daten om ze aan te manen tot het einde toe vol te houden. Filippini (een van hen, die voor den moord op Matteotti gevangen werden gezet). Als advocaat werd hij uit de balie te Milaan verwijderd wegens begane oplichterijen. Na den opmarsch naar Rome werd hij in eer hersteld met de aan zijn rang ver« plichte eerbewijzen. Ook hij was nooit in den oorlog. Amerigo Dumini. De beroemde uitvoerder der bevelen van Mussolini tegen Matteotti. De man, die zich met de aankondiging voorstelde: „Dumini, die tien maal manslag heeft begaan." Te Milaan was hij in Mussolini's woning thuis. Het blad II Popoio te Rome (katholiek volksblad) gaf in het nummer van 22 Juni 1924 verslag van de volgende verheven daad, die hij bedreef: „De 2de Juni 1921 liep de befaamde Dumini, uit Sarzana terugkeerende, door de Carriona^straat te Carrara, waar hij op een jong meisje afstormde dat, onkundig van politieke kwesties, een roode anjelier op haar jurk gestoken had; hij schold haar uit en sloeg haar in 't gezicht. Haar broer Amato Lazzari, een oorlogsinvalide, kwam aanloopen om te zien wat er gebeurde en bevond zich tegenover Dumini, die hem pardoes dood schoot. Zijn moeder, die verschrikt toesnelde, werd op haar beurt door Dumini neergelegd met een revol* verschot in het hart, terwijl het meisje alleen aan de vlucht haar redding had te danken." Dit menschelijk uitvaagsel dus schiep het fascis< me, omdat het van 1919 tot aan het midden van 1922 de omgeving van Mussolini uitmaakte. Wat was hun program? Het beperkte zich ertoe die „varkens van bour* geois", zooals zij onder elkaar zeiden, van hun centen te berooven. Het was in 't kort een bedrijf, dat speculeerde op den angst. Daar waar de angstsmotieven aan gewicht wat te kort kwamen bij de groote burgerij, vond men middelen uit om ze wat te verzwaren. Zoo liet Mussolini op een goeien dag een bom brengen naar den aartsbisschop van Milaan, door een onbekens den voorbijganger.l) Deze aartsbisschop is thans paus, bij de gratie van Mussolini, in ruil voor zijn zegen. Tot hier toe vormt het fascisme een dichte pot, die geen gevaar loopt over te loopen. Maar laten wij naar onze portretten terugkeeren. Farinacci. Wij kunnen zulk een man niet stil; zwijgend voorbijgaan. Hij doet alle roemruchte wapenfeiten, die sinds Leonidas bedreven zijn, verbleeken. Als bewijs stel ik mij tevreden met zijn staat van dienst, door heel de Italiaansche pers verspreid: *) Hier volgt wat over dit onderwerp in de afleveringen van de „Nuovo Paese , reeds aangehaald, geschreven is door de heeren Bazzi en Rossi, die bijzonder goed op de hoogte waren. „Het geval van de bommen, die den aartsbisschop te Milaan zijn toegezonden, is heel eenvoudig. Mussolini zelf houdt bij het verlaten van de bureaux van den Popoio d'ltatia den eersten den besten burger aan, die hem geschikt lijkt om de opdracht die hij hem geeft uit te voeren. Hij gaf hem 10 frs. en stuurde hem weg met het adres van den aartsbisschop, dat Rossato, die er onkundig van was, eigenhandig enkele oogenblikken te voren had geschreven, gedicteerd door Mussolini. Deze vond het onweerstaanbaar komisch, dat de onge« lukkige, die voor 10 francs zijn opdracht had uitgevoerd, een week hechtenis had ondergaan." 4 „De soldaat Farinacci, Robert, zoon van Michel en van Scognamilio, Maria, soldaat van de eerste groep, lichting 1892, district Cremona, reeds uit den dienst ontslagen en voor de keuring verschenen bij besluit van 1 Augustus 1915. Onder de wapenen geroepen den 22en November 1915 is hij ingedeeld in het 3de regiment genie (telegrafie) den llen December 1915. Naar het oorlogsterrein naar de derde compagnie, ge» vormd op 16 April 1916. Korporaal bij die compagnie 30 April 1916. Verlaat de oorlogszone 19 Maart 1917 om bij den Staats» spoorweg te worden gedetacheerd. Hij wordt op den zelfden datum vrijgesteld van dienst en na ingedeeld te zijn in het district van Cremona, krijgt hij onbepaald verlof." In het eruit«knijpen kan men 't niet verder brengen! De laatste aan de beurt van dit edele gezelschap is Balbo, de moordenaar van den priester Minzoni te Argenta (provincie Ferrara). Deze is een vroe* gere republikein. Op het tijdstip van den moord op Matteotti had men op zijn rekening nogal stekelige onthullingen te boeken. De beroemde man, danig verschrikt, had een geschil met de Voce Republicana, een dagblad te Rome, dat ont* hullingen had gedaan over de medeplichtigheid van genoemden Balbo aan de vermoording van den priester Minzoni. Hij werd echter in zijn eigen strik gevangen, want, terwijl hij voorloopig zich in een toestand van beschuldigde bevond, besloot hij zich tot vijand van elke fascistische „onwettig' heid" te verklaren. Toen legde de advocaat Conti, directeur van het bovengenoemde blad, een brief over, van welken brief Balbo het vaderschap wel erkennen moest; in dezen brief gaf hij den raad, beval hij zelfs, om de socialisten te Ferrara, die de rechtbanken hadden vrijgesproken op het punt der zware beschuldigingen, die de fascisten tegen hen hadden ingebracht, met stokslagen te be* werken. De blaas was gebarsten. Balbo werd veroordeeld tot de kosten van het proces en moest zijn functie van generaal der nationale militie neerleggen. Hier volgt de tekst van het document, waarvan de advocaat Conti het origineel overlegde aan de rechtbank: „Als zij zoo koppig zijn te blijven, dan moet men hun een dracht stokslagen toedienen, zonder overdrijving, maar met volharding, tot dat zij er toe besluiten om weg te gaan. Toon eveneens dit gedeelte van mijn brief aan den Prefect, wien je mijnentwege moet zeggen, dat ik voldoende bewijzen bezit om mijn eisch te rechtvaardigen om dergelijke bandieten niet te willen verdragen in de stad en in de provincie. De politie zal er goed aan doen ze te vervolgen door middel van wekelijksche arrestaties. En het zou goed zijn, dat de prefect den Procureur des konings aan het verstand bracht, dat wij geen reeks van processen noodig hebben om eventueel over te gaan tot ranselpartijen in grooten stijl." En om te eindigen volgen hier nog de voorwaar* den van het „verdrag", waarbij Italo Balbo zich verplichtte om van de republikeinsche partij over te gaan naar het fascisme. Zij zijn openbaar ge* maakt door de Voce Republicana in het nummer van 29 November 1924, volgens mededeeling van den ex*directeur van het fascistische weekblad te Ferrara 11 Balilla, een zekeren Guido Torti, die tot de rijen der ontgoochelden is overgegaan. „Z. E. de Opperbevelhebber Italo Balbo trad uit den repu» blikeinschen kring over naar de „fascio" te Ferrara in Frebruari 1921, een tijdstip waarop het fascisme reeds 54 krachtige kernen bezat over geheele provincies verspreid, waar hij voortaan bijna zonder tegenstand regeerde. En de overgang van den toekomstigen opperbevelhebber van het republikein» sche naar het monarchistische kamp werd behandeld en besloten met drie nog levende en in het bezit van hun volle geestvermogens zijnde personen (den afgevaardigde Barbato Gattelli, den luitenant Olao Gaggioli en den onderteekenaar van deze regels) die kunnen getuigen, dat het onder de volgende voorwaarden was: 1° Maandelijksch traktement van 1.500 lires; 2° Onmiddellijke benoeming tot de betrekking van secretaris; 3° Waarborg van een betrekking bij een bank aan het einde van de fascistische onderneming. Balbo stemde er in toe om zijn lidmaatschap van de republikeinsche partij slechts op te zeggen als men hem die drie punten waarborgde: maar niet eerder." De Fortuin raakte met haar vleugel de overwon; nenen van den Aventijn in het moment van de zaak;Matteotti aan, maar zij waren te zeer gehecht aan de wettigheid om er profijt van te kunnen trekken. Er was maar een enkel uur van een verheugend, maar vies schouwspel. Dit schreef ik ervan toen; maals: „Waar is toch de romancier, de dichter of de schilder die ons de breede schildering van die fascistische orgie zal geven, waarin de helden, aan wie het eeuwige Rome voor altijd de heerschappij over Italië en misschien over de wereld scheen te hebben toevertrouwd, zich in het slijk van een modern Suburra wentelden, in een helschen dans, welks beëindiging hen naar hun eigen ondergang leidde." Na den oorlog Lief en leed vari het fascisme. - De schaduw van Zarathustra. - De Staat als de machine, die menschen vermaalt. Op welke wijze de gevangenis is vooruitgezien, waarin hij de beul is. Wij hebben gezien, dat elk element, waar het ook vandaan mocht komen, welkom was om bij te dragen tot de formatie van de beroemde „fasci . Hoe kon, in deze omstandigheden, het fascisme hopen op een program? Een program onderstelt een grondslag, een ideologie, die mooi kan zijn of leelijk, naar rechts of naar links ge* richt, maar die een zekere gelijkvormigheid, een zekere harmonie bezit. Dat zijn dingen die zich niet plotseling laten improviseeren, vooral niet uit de uiteenloopende elementen, zooals die rondom de Popoio d'Italia draaiden. De ideeën, de beginselen en de programma's hebben zich stap voor stap ontwikkeld in een langzame voorbereiding in den loop der geschie* denis. Zij kunnen op den duur aan bederf onder* hevig worden; maar om zich te belichamen, om te raken tot het bezit van de kracht die hen in staat zal stellen om te leven, daarvoor moeten zij zich langen tijd in de schaduw hebben voortbewogen, achtereenvolgens de fasen van ketterij, samen* zwering en martelaarschap doorloopen. Op deze wijze hebben ideologieën krachten kun» nen voortbrengen en heeft onder deze krachten langzaam aan in stilte een teeltkeus plaats gehad, in de schemering van de tirannie, in den gloed van een hartstocht voor gerechtigheid, voldoende om haar het leven in te blazen. Maar men bakt geen program in een crematoriumoven. Bij Mussolini is dat wat overheerscht de haat. Maar deze haat heeft niets gemeen met de sublieme haat van een opstandeling tegen den tyran, van den rechtvaardige tegen gezagsaanmati* ging, met de haat die, saamgevat, de opstandigheid is van de vertrapte liefde, de edelmoedige haat, die de dichters bezielt, die de martelaren tot ver* voering brengt, de haat van Brutus tegen Cesar, van Bruno tegen het pausdom, van Mazzini tegen de tirannen. Zoo zijn niet de gevoelens die den grooten leider der zwarthemden bezielen. Zijn haat neett zijn voedsel in zich zelf. Het is een dorst naar wraak, die tot oorzaak heeft niet een aangedaan onrecht, maar het bloot leggen door anderen van zijn schanddaden; dat is het, wat hij niet veTgeeft. Hij kan het niet verkroppen, dat zijn ommezwaai met dezelfde munt betaald wordt als de smaad, waarmee hij de „Tripolitaansche" socialisten had overladen, die toch minder weerzinwekkend, min> der berekenend en oprechter waren geweest. Paul Valera heeft ons verteld, m wat voor woede Mussolini bij het verlaten van de vergade* ring, die hem zooeven uit de socialistische partij gestooten had, die woorden: „ik zal het jullie be* taald zetten , uitschreeuwde. In dezen zin alleen heeft hij zich consequent getoond. Als tot 1920 zijn haat nog gegroeid is, een direct gevolg van het gebrek aan succes, waartegen hij zich tever* geefs verweerde door het aannemen van allerlei houdingen, waarvan de eene al buitensporiger was dan de andere, houdingen, die noodzakelijkheden van het oogenblik hem deden aannemen en de vrees om van het politiek tooneel te verdwijnen — toen hij eenmaal de macht veroverd had, werd zijn haat nog heviger door heel de onzekerheid van morgen, door de onmogelijkheid, waarin hij zich bevond een programma op te stellen, en door de voortdurende ongerustheid, waarin hem de over* tuiging bracht een gids te zijn, die evenzeer door hen die hij verraden had, als door hen die hem dienden, veracht werd. Tot 1920 laat elke frase, die hij uit, de wilde wanhoop van zijn fiasco en het fiasco van zijn wanhoop doorschemeren. Den len Mei 1920 wijdden de socialisten van Milaan het gebouw van de Avanti in: plechtig* heid, feest en feestmaal. Een der redenaars, Mor* gari, sprekend over de vroegere redacteuren van de Avanti, verklaart, dat hij aan allen zijn harte* lijke groeten zendt, behalve aan hem, die spuwde op het hord, waarvan hij gegeten had. iviussolim gat een woedend antwoord. „De woede van die menschen tegen mij, schreef hij in een hoofdartikel van den 5den Mei, is verklaarbaar: ik handhaaf de gelofte die ik aflegde den avond, waarop ik met zooveel opwinding werd weggejaagd. Ik zal onverzoenlijk zijn, zei ik, en sinds 5 jaar heb ik hun geen oogenblik van verademing gegeven. En ik zal mijn werk niet onderbreken, want ik hoop de reeds zeer geschokte reputatie van de socialistische partij te vernietigen.' Na de voornaamste teekenen te hebben aange« geven, die, volgens hem een crisis in de revolu* tionnaire ideologieën doen zien, besluit hij. Wij alleen, wij individualisten, kunnen ons de luxe permits teëren met een gevoel, dat het midden houdt tusschen ironie en medelijden, naar het blaten te luisteren van de schapen, die moede zijn van het wachten op het paradijs, dat zij nooit zullen zien> terwijl wij de zekerheid hebben, dat de dag van onze volledige wrake nabij is." Haat, wanhoop, wraakzucht! Niets anders. Dat verklaart zijn voortdurende zwenkingen. Een poseur en een exhibitionist. Achting heeft hij voor niemand en hij zoekt slechts naar een uitweg uit zijn vieze zaakjes. In April 1920 ontstaat er onder de metaalindus* trieelen een agitatie tegen den achturendag. Nitti oefent dwang uit. De orde wordt verstoord. In Turijn dreigt de zaak ernstig te worden. Zullen nu de fascisten verrijzen? Neen. De Voorzienigheid heeft Mussolini nog niet aan zich* zelf onthuld. De redder van Italië zingt, inplaats van de wapens te richten tegen de door „Russisch goud gekochten", zooals men had mogen verwacht ten, integendeel den lof van Satan, en gooit olie op het vuur — iets, wat hem altoos gelukt, ondanks het aantal ieden, die de onsamenhangend» heid en het belangzuchtige van al zijn gebaren Laat een ieder, die de waarheid liefheeft, het volgende proza, naar de manier van Ravacho , lezen, dat gepubliceerd is in den Popoio d'Italia van 6 April 1920, een tijdstip, waarop men elk woord moest overwegen, gezien de roode atmo* sfeer, die men om zoo te zeggen, inademde: De zaak van het wettelijke sluitingsuur, die, van den weer* omstuit die van den onwettigen sluitingstijd heeft te voor* schijn gebracht, — dewelke trouwens de eenige wettige tijd is volgens de door de sterrekundigen ontdekte wetten, die het heelal beheerschen — is een zeer ernstige zaak, veel ernstiger dan degenen, die er zich van bedienen, denken. Ik voor mij zeg — excuseer de plechtigheid van dit ik — dat wij tegenover de eerste groote revolutie staan van het Italiaansche volk tegen hen, die het regeeren. Dit is geen op* stand, maar een werkelijke revolutie. Daar ligt een decreet van den Staat, dat tot nu toe, een doode letter blijft. De menschen gehoorzamen niet, drijven er den spot mee, meten den tijd op de oude manier, of — wat heelemaal leuk is — meten hem heelemaal niet. Het uur wordt 's nachts aan* gegeven door de sterren, overdag door de zon, en door het gevoel, als er geen sterren en geen zon zijn. De fout der autoriteiten springt in het oog. Het is een grove fout en, wat nog erger is, een onherstelbare fout. Even* als de Croaten van 1848 aan de Milaneezen de tabak niet konden opdringen, zoo staat ook Nitti in een armzalige posi* tie tegenover dezen opstand. En Nitti moet zich nu verdedigen tegen de beschuldiging, dat hij onbekwaam is geweest tegenover den rooden zond* vloed, erger, dat hij er de willige medeplichtige van is ge* weest. Wij daarentegen meenen, dat hij een goede gendarme is geweest voor de monarchie, die hem er heden ten dage ook waardiglijk voor beloont." Na de verschillende richtingen te hebben ont* leed, die zich ten opzichte van den achturendag voordeden, laat M. zien, hoe hij er zelf overdacht. „Ik ben ook tegen den wettelijken arbeidstijd, omdat hij de vertegenwoordiger is van een van de manieren, waarop de Staat tusschen beide komt en dwang uitoefent. Ik maak er geen politieke, nationalistische of nuttigheidskwestie van: ik ben partijganger voor het individu en ik trek op tegen den Staat. De individuen, die in voortdurenden opstand tegen den Staat zijn, niet tegen dezen of genen Staat, maar tegen het beginsel van den Staat, vormen een actieve minderheid, die zich illusies maakt omtrent haar lot. De Staat met zijn vreess wekkende bureaucratische machine geeft een gevoel alsof men stikt. De Staat was voor het individu dragelijk, zoolang hij er zich mee tevreden stelde, soldaat of politieman te zijn; maar nu is de Staat alles tegelijk: bankier, woekeraar, crou* pier, zeevaarder, souteneur, verzekeraar, postbeambte, tabaks* fabrikant en nog een heelehoop andere dingen, behalve de functies, die hij reeds uitoefende, te weten die van politie» agent, rechter en belastinggaarder. In onze dagen is de Staat, die Moloch met zijn vreeselijke gelaatstrekken, degene, die alles ziet, alles doet, alles contro* leert en alles verkeerd doet. Rampspoedig is de Staatskunst, naargeestig zijn de Staatsscholen, de Staatspost, de Staatse zeevaart, de Staatsleveranties. Dat klaaglied kan men tot in het oneindige voortzetten. Indien de menschen slechts een voorgevoel hadden van den afgrond die hen wacht, zou het aantal zelfmoorden aanzienlijk toenemen." (Inderdaad zijn deze in Italië thans veel talrijker dan voordien!) Doch luisteren wij tot het einde. Indien wij die regels weergeven, geschiedt dit niet zoozeer om zijn demagogie aan te toonen, die hierin bestond, dat hij rooder was dan de rooden, dan wel om te doen begrijpen, tot welk een staat van verbittering hem de overtuiging had gebracht, dat hij moreel geheel geïsoleerd stond, tot een isolement was ver* oordeeld, dat slechts met dat van een pestlijder kon worden vergeleken. Hier volgt het slot van zijn artikel: „De staat is een verschrikkelijke machine, die de menschen levend verslindt, en ze dood als nummers weer uitwerpt. Het menschelijk leven heeft niets geheims of intiems meer, zij het op geestelijk of op stoffelijk gebied. De minste hoekjes worden nagespeurd, iedere beweging met een chronometer nagegaan. Iedereen is opgenomen in zijn bepaald rayon en genummerd als een galeiboef. Dat is de groote verdoemenis, die op het menschelijk ras rust, sinds de verre tijden, toen het zijn weg tastend zocht: dat het „den staat" in den loop der eeuwen heeft geschapen om, verpletterd onder zijn gewicht, neer te zinken. Indien de opstand tegen het wettelijk vastgestelde uur de opperste poging moest zijn van het individunn*opstand tegen de onderdrukking door den staat, zou er een straal van hoop binnensluipen in de wanhopige zielen van ons individualisten. Maar waarschijnlijk zal het niet zoo zijn. Ook wij wij zijn gedoemd om geofferd te worden. Des te erger. Weg met den staat in al zijn vormen, en welke incarnatie hij moge aannemen. Den staat van gisteren, vandaag en van morgen, den burgerlijken en den socialistischen staat. Ons, laatste overlevenden van het individualisme, ons rest niets anders dan de religie der Anarchie om den huidigen nacht door te komen, een anachronistische religie in onzen tijd, dat is waar, maar hoe een troostrijke!" Met hoeveel jaren opsluiting zou men thans in Italië den man beschenken, die ook maar het duizendste deel van deze waarheden richtte tot een Staat, die in het dolle de volmaaktheid heeft bereikt, een volmaaktheid, die Mussolini op dat tijdstip verdoemde? „De nacht van het heden" en de „duistere vol» gende dag", dat toont aan, hoe hij er zich bewust van was, een niets^nut te zijn, een werkelijk stuk afval, dat niet meer in gebruik was. Hem restte dus nog slechts de troost der anarchie. Maar het is ook zeer goed mogelijk, dat ons mannetje nog op een andere kaart had gezet, toen hij zijn loflied op de anarchie en op het individualisme zong. Deze ontboezemingen dateeren van het voorjaar 1920. En er is één bijzonderheid, die men niet moet vergeten: juist op dat moment verscheen voor de eerste maal in Italië een anarchistisch dagblad: de Umanita Nuova (Nieuwe Menschheid), die op den koop toe nog geredigeerd werd door een persoonlijkheid van de beteekenis van Enrico Malatesta. Bij gelegenheid van den terugkeer van dezen grooten anarchist in Italië, eenige maanden vóór* dien, had Mussolini hem een welkom toegeroepen — zonder trouwens eenig antwoord te ontvangen — en hem gezegd, dat hij een speciale vereering voor hem koesterde. Zeker is het, dat Malatesta tot in 1914 zijn vriend was geweest. Maar in 1920 deden agenten van Mussolini hun best om te doen gelooven, dat Malatesta en Mussolini, goed op den keper beschouwd, nog altijd best met elkaar waren. Dit was weer een grove list van den kant van dezen bedrieger zonder scrupules, ten einde ge* durende eenigen tijd te doen gelooven, dat hij door den ouden internationalist werd gesteund. Vandaar dit misplaatste handjesgeklap ten gunste van de anarchie. De kerel vergiste zich overigens. Zijn slimmigheid was al te doorzichtig. Minder dan zes maanden later, terwijl Malatesta en ik in de gevangenis zaten, stortte hij over den ouden man, ter gelegenheid van het ontploffen van een bom te Milaan, de ordinairste beleedi* gingen bij emmers uit en noemde hem een „sa dis* tischen menschenbloedzuiper", een man, nota bene, die zich in 't geheel niet meer kon ver* dedigen. Mussolini's program Thermidor in zwarte hemden. - Spoorwegstakingen - Buigingen voor Malatesta en aanvallen op den koning. Laat ons toegeven, dat Mussolini er eindelijk in geslaagd is een program op pooten te zetten, en wij zullen gespaard worden voor de wonderolie! Dat is tenminste dat, wat hij den goeden lieden na den oorlog in den kop wou stoppen. Wij voor ons, wij zullen edelmoedig toegeven, dat alle programma's in het zijne vertegenwoordigd zijn op dezelfde manier als alle beesten aanwezig zijn in een abattoir. Doch, schoon slechts een schijnprogram, het moest niettemin overeind gezet wor* den. Er werd dus overgegaan tot een aangenaam mengsel van de schrifturen van philosophen, dich* ters, helden en politici, allen van onbetwistbare reputatie: Sorel, Gentile, d'Annunzio, Proudhon, Mazzini, Macchiavelli, Bergson, Bismarck etc. p) Verder lanceerde men dit aphorisme, dat eenheid van denkbeelden een ziekelijk verschijnsel was, eigen aan de oude, bangelijke en laaghartige par* tijen, die niet beschikten over genieën als een Mussolini, een Farinacci en een Dumini. U verbeeldt u nu misschien, dat van dat tijdstip de strijd tegen de linksche partijen dateert, en dat van dat moment af de dans begon op het „ver* rotte kreng van de vrijheid", alsmede het uit zijn graf halen van de Maistre, q) en het geeselen van de liberale aanloopjes der 19e eeuw en der onster» felijke principes van '89? Geenszins: gij zult er trouwens zelf over kunnen oordeelen. Ik heb hier voor me liggen den Popoio d'Italia van 30 Maart 1919 (opgelet op de data s.v.p.!) en van 26 Maart 1920. In twee artikelen, geschreven met een jaar er tusschen, levert hij een commen< taar op en herdenkt hij de eerste fascistische ver* gadering, gehouden in 1919, en waarvan de verjaardag nu een nationale feestdag is; hij ver* heerlijkt er den geest en het revolutionaire „pro* gram" van het Fascisme. Men zal mij misschien antwoorden, dat deze opgeblazen taal nu eenmaal den Duce eigen is en dat hij er altijd gebruik van maakt, zelfs wanneer hij het afstaan van een stuk van Rome aan den Paus viert. Maar al is de vorm altijd gelijk, hoe verschillend is de geest! Ziehier de opsomming der nieuwigheden, die Mussolini toen aanbad als een postulaat van het Fascisme: De instelling van nationale technische Raden op de basis van die, welke in Beieren waren voor* gedragen door Kurt Eisner. Een Nationale Vergadering om den regeerings* vorm, aan den Staat te geven, vast te stellen. Afschaffing van den Senaat. Vervanging van het staande leger door een nationale militie. Een krachtige progressieve belasting van het kapitaal, die het karakter moet dragen van een werkelijke partieele onteigening van alle rijk* dommen. Confiscatie van alle goederen der godsdienstige congregaties en afschaffing van de tractementen der bisschoppen. Herziening van alle contracten van leveranties voor den oorlog en heffing van een belasting van 85 % van alle oorlogswinsten. Wat in dit manifest ontbrak, was een paragraaf, betrekking hebbend op de agrarische problemen. Wij treffen die, al weer van de hand van Mus* solini aan in den Popoio d'Italia van 11 April 1920: „De afgevaardigden behoorden er van overtuigd te zijn, dat zij niet uit elkaar mogen gaan voor zij aan Italië een agrarische grondwet hebben geschonken." Het is een program a la Herriot geënt op een programma van een Combes. r) Letten wij slechts op den fiscalen kant van het manifest: „Een sterke progressieve belasting op het kapitaal." Over een program, hiermee overeenkomstig, vielen van Mei 1924 tot einde 1926 een half dozijn ministers (in Frankrijk), door de „Haute Finance" ter dood gebracht, dewelke, ten slotte toch over* winnares, de linkerpartijen, hoezeer ze de over* winning hadden behaald aan de stembus, in het kielzog deed varen van den leider van het Natio* nale Blok, d.w.z. van Poincaré. Zoo sprak Zarathustra in de oogenblikken, waarop hij er niet bang voor was de rol te spelen van den eenzamen luitspeler in den maneschijn. Doch, wat hij vooral wilde, wat hij volhardend zocht, was een achterdeurtje om uit te glippen en de kans te wagen van een fortuintje, al was 't maar om door zijn houding het bewijs te leveren, dat hij een politieke candidatuur nastreefde. Maar gij zult zeggen: de „man in de straat" weet dat alles! Ik antwoord: kan hij het weten, en wat kan hij weten? Men heeft hem één ding verteld en ingeprent, net zoo lang tot hij 't is gaan gelooven: „Italië was ten prooi aan de anarchie, iedereen sloeg op de vlucht. Hij alleen waakte en redde het vaderland." Dan maakt men nog een vergelijking met Caesar: „Veni, vidi, vici." s) Hoe simpel en hoe klaar! Indien gij van dit alles nog niet overtuigd zijt, lees dan den heer Camille Aimard, den hoofd* redacteur van een reactionaire krant, die serieus behoorde te zijn en fatsoen moest hebben. Zie, onder welk licht hij de kwestie zet in zijn boek: Bolchévisme ou Fascisme. „Het is voldoende geweest, dat, te midden van de algemeene verwarring der gemoederen, één man front maakte tegen den revolutionnairen stortvloed, en alle krachten van verzet en weerstand, die in de Natie verspreid waren — en die elkaar niet kenden — zijn gekomen en hebben zich om hem verzameld." Gelooft u werkelijk, dat het arme Fransche boertje, dat 10 uur per dag en meer werkt, dat nooit in Italië is geweest en dat geen andere opinie heeft dan die van zijn dagblad — als het tenminste een dagblad leest — gelooft u werkelijk, dat deze ongelukkige broeder*in*de*ellende van zooveel andere millioenen, die onder hetzelfde uithang* bord „In den aap" zijn gelogeerd, meneer Aimard kunnen tegenspreken? Maar wij mogen gelooven. dat deze heer zelf aan die grappenmakerij geloof is gaan hechten, omdat hij ze als maar heeft hooren repeteeren in den loop van een verblijf in Italië, waar hij vertoefde met geen ander doel dan om het evangelie te hooren en den „Duce" te be* wierooken. Wij echter hebben ons voorgenomen, om den „man op straat" de noodige materialen te ver* schaffen en hem de feiten uiteen te zetten, zoodat hij een stevig gevestigde meening kan verwerven, op de waarheid steunend. Zoo zullen wij onzen plicht hebben gedaan. Doch, zult gij mij tegenwerpen, dat program, dat Mussolini in 1919—1920 verdedigde, moge goed of slecht zijn geweest naar ieders smaak, maar het was toch vooral bedoeld om er mee te strijden op het terrein van de wettige parlementaire instel* lingen. En daar stond tegenover, dat in Italië te dier tijde de massa, de socialisten, bolsjewisten en extremisten van allerlei soort, de straat opstroom* den om hun eischen, rood gekleurd, uit te spreiden: welnu, opdat oogenblik kwam Mussolini Ja, ja, wij hebben 't begrepen en wij zullen u antwoorden. Uw stelling is, dat Mussolini welis* waar zijn linksch program heeft verraden, maar dat op hem de verdienste rust, dat hij Italië heeft tegengehouden op de noodlottige helling der revolutie. In de lente van 1919 vinden in Italië krachtige bewegingen tegen de duurte plaats. Wij aarzelen geen oogenblik met te erkennen, dat ze heftig en besmettelijk waren, en wij voegen er zelfs bij, dat zij voor veel belangrijker historische doeleinden hadden kunnen worden aangewend. Nu gelooft u ongetwijfeld, dat dit het moment was voor Mus* solini om zich voor de eerste maal — te paard of op een fiets — aan het hoofd van zijn troepen te vertoonen, ten einde zijn land den vrede terug te geven? Ware dit zoo, ik zou niets zeggen: dan zou het al erg laat zijn geweest, maar, door zoo te doen, zou de „Voorzienigheid" zich reeds ten halve heb* ben gerehabiliteerd. Maar de dingen geschiedden heel anders en op een manier, die niet weer* sproken kan worden. Want Mussolini kon niet alleen niet zwijgen — is hij wel ooit tot zwijgen in staat? — maar schreef ook, en „scripta manent", (het geschrevene blijft). Ziehier wat hij den 10 Juni 1919 schreef in den Popoio d'Italia: „De kassen zijn leeg. Wie moet ze dan vullen? Zeker wij niet, die noch huizen, noch automobielen, noch fabrieken, noch land, noch werkplaatsen, noch banknoten bezitten. Zij, die kunnen, moeten betalen. Dat is het wat wij thans aan den fiscus voorstellen: of de bezitters onteigenen zichzelf, of in het tegenovergesteld geval roepen wij de massa's der oud=strijders op, om naar die hinderpalen te marcheeren en ze omver te smijten. Hij, die zijn bloed niet gegeven heeft, moet zijn centen maar geven." Het is 5 Juli. Hetzelfde blad publiceert een manifest van het Centraal*comité der Fasci, ge* teekend door Longoni, Cesare Rossi en Michele Bianchi. Het houdt o.a. het volgende in: V „Het Centraal Comité proclameert zijn volledige solidari* teit met het volk, dat in opstand is gekomen tegen de uit» hongeraars. Het juicht hen toe, die het initiatief genomen hebben voor de volksinbeslagnemingen en het neemt op zich om alle manifestaties aan te kondigen en te ondersteunen." In hetzelfde nummer schrijft Mussolini: „De officieele Socialistische Partij heeft die betoogingen niet uitgelokt en geleid Wat ons betreft, wij beweren, dat deze volksprotesten absoluut gegrond zijn." En den volgenden dag in het hoofdartikel van hetzelfde blad: „Het is recht en billijk, dat het volk, met zijn eenvoudig verstand, wel hier aan denkt. Ik hoop zelfs, dat de menigte, waar ze haar dubbel=heilig recht toepast, zich er niet mee zal tevreden stellen de misdadigers in hun bezit te treffen, maar dat zij zal beginnen met de personen zelf te straffen. Eenige opkoopers aan de lantaarn zouden een goed voorbeeld stellen " Op een zeker moment slingerde men in Italië tegen iedereen de beschuldiging van Bolsjewisme; Giolitti was de Bolsjewiek van de Annunziata') Nitti de Bolsjewiek der Amnestie. Wij voor ons kunnen ten gunste van Nitti's politiek niets goeds opteekenen. Hij riep de Koninklijke Garde in het leven, die in den loop der jaren 1919—20 herhaalde malen menschen uit het volk vermoordde. Doch het is slechts recht* vaardig, om te erkennen, dat deze moorden op geen enkele wijze de vergelijking kunnen door* staan met de moordpartijen en de menschenjach* ten, later door de Zwarthemden aangericht. ') De Annunziata is een ridderorde, de hoogste van het huidige Italië. Doch laat ons zien, wat er voor waars steekt in de verdiensten, die het Fascisme zich toekent, wat betreft den strijd tegen het „bolsjewisme" van den ex^minister (Nitti). Nitti zelf verdedigt zich tegen de fascistische beschuldigingen, wat zijn geval erger maakt, want het zou eervoller voor hem zijn geweest, indien hij er zich op hadde kunnen beroemen. „Men heeft verteld", schrijft Nitti in zijn boek De Vrede, gepubliceerd door wijlen Gobetti te Turijn, „dat ik amnestie zou hebben tot stand gebracht voor de deserteurs, terwijl ik eenvoudig niets anders heb gedaan dan amnestie te verleenen aan een millioen honderdduizend mannen, die gedurende den oorlog hun plicht hadden gedaan, doch veroordeeld waren om niets»beteekenende of zelfs niefcbestaande redenen. Doch ik droeg zorg de werkelijke deserteurs van de amnestie uit te sluiten, en ik deed dat met grooter strengheid dan in welk ander land van Europa ook." Ministers en wie voor minister in aanmerking komen, zijn vóór alles de vijanden van de ware vijanden van den oorlog. Doch dat zij tot daar* aantoe. Laat ons liever zien, wat onze „supermannen"' over de amnestie dachten. Een eerste decreet betreffende de amnestie voor militairen wordt in Februari 1919 geteekend door minister Orlando. Mussolini is er zeer tevreden over. „Over 't algemeen", schrijft hij, „voldoet dit decreet aan de eischen van de nationale cons* cientie". Dadelijk daarop verkondigt hij de noodzakelijk» heid van een agitatie tot uitbreiding van de am* nestie. Hij schrijft: „Een amnestie, die zooveel veroordeelingen omvat, vaak zonder groote billijkheid en vaak onder den invloed van een tragische noodzaak uitgesproken, en dat door militaire recht» banken in oorlogstijd, zoo'n amnestie is een daad van men» schelijkheid, die een ieder recht heeft te eischen."1) Hij schreef na de amnestie van Nitti: „Het amnestie*decreet is niet volmaakt. Het valt te be» treuren, dat het de disciplinaire vergrijpen buitensluit, die er van hadden hooren te profiteeren, nog meer dan de desertie". Het valt niet te betwijfelen, of het jaar 1919 was rijk aan stakingen. In September vond de alge* meene staking der metaalarbeiders plaats. Het orgaan van Mussolini plaatst een oproep voor steun aan de stakers. Het jaar 1920 begint in zijn blad met deze woorden: „Wij willen den strijd tot het uiterste voor het gelijkmaken der tractementen, de verhooging van de vergoeding voor nachtdienst en extra»diensten, het in 't leven roepen van een schadeloosstelling voor verblijf op bepaalde plaatsen, de er» kenning van het recht der ambtenaren van Post en Telegrafie op promotie volgens hun rang. Wij schreeuwen luid ons recht in de facies van de valsche munters van het patriotisme en de O.W.»ers." Wat een vreedzame preekjes voor een meneer Camille Aimard, indien ze thans in Frankrijk wers den gehouden door een „man van de orde", een men in den geest van den Duce, een redder van de bourgeoisie! Zeker: dat jaar 1919 was geen kalm jaar. Vóór ) Volgens het boek van Carlo Aversa Guardieri „Le fas» cisme", uitgegeven door den armen Gobetti (een slachtoffer van het Fascisme), Turijn 1925. alles de spoorwegstaking. Wie van degenen, die toen in Italië woonden, heeft er het gruwzame niet van gevoeld? Welke toerist, die in Italië reist, komt nu niet terug met een portret van Mussolini, en roemt de stiptheid van het treinverkeer? Hoe aardig is dat alles! Men zou over deze zaak veel kunnen zeggen. Konden de vertegenwoordigers van de vakvers eenigingen der spoorwegmenschen nu nog spreken, dan zouden ze vertellen, hoe ze vaak, in groote haast, werden geroepen door ministers aan het hoofd van de een of andere commissie voor ar* beidsaangelegenheden, ten eind hun licht te vers schaffen, zoo goed als hun inspecteurs en secre* tarissen, die niet bij machte waren om de diensten te doen aanpassen aan de behoeften van het nor» male leven van na den oorlog. Men moet gezien hebben, welk een verwarring, welk een verslecht ting, welk een wrijvingen er ontstaan waren, door» dat het immobiele en het rollende materiaal bijna vijf jaar voor oorlogsdoeleinden was aangewend. Ik spreek hier niet over de spoorwegen in Zuid* Italië, waar het verkeer zeer gering is en waar, uitgezonderd eenige luxestreinen, niemand er zich om bekommerde of de treinen op tijd reden. Doch in het Noorden waren de spoorwegen een van de voornaamste hulpmiddelen voor den oorlog. Vooral na de katastrofe van Caporetto u) liet men Gods water maar zoowat over Gods akker loopen en werd alles totaal onbegrijpelijk. De soldaat is bij uitstek een vernielend wezen. Men moet de omstandigheden in aanmerking nemen. De spoor* wegmannen waren soldaten en de spoorwegen werden emplacementen voor batterijen. Ofschoon bevrijd van den gewapenden dienst, leidden de spoorwegbeambten niettemin een kazerneleven; de stations waren kazernes, de treinen waren een verlengstuk van de kazerne. En bovenal: de dienst was oorlogsdienst. Daaruit volgde een warwinkel zoo groot, dat indien de spoorwegmannen, na den oorlog, hun dienst niet uit routine waren blijven verrichten, van geval tot geval het remedie ver» zinnend, daarbij geleid door hun technische kennis of door hetgeen hun vakvereenigingen hun rieden, en indien zij de „reglementen" of de instructies van bovenaf hadden willen toepassen, de treinen niet alleen niet op reglementaire tijdstippen, maar veel erger, heelemaal niet zouden zijn aangekomen en dat de spoorwegongelukken, die reeds een voortdurende nachtmerrie waren van reizigers en het bewegend personeel na den oorlog, nog veel talrijker zouden zijn geweest. Een reorganisatie was dan ook dringend noodig. Maar hoeveel be* langen verzetten zich daartegen! Hoeveel domme chefs, gekwetst in hun hoogmoed, boden daar principieel verzet tegen.. Wat een zorgeloos* heid en welk een bureaucratische langzaamheid! Vandaar wantoestanden bij het werk; vandaar stakingen, die soms ook dienden om de eischen van het personeel te steunen, welke eischen steeds voorstellen meebrachten om den nasoorlogschen chaos op te ruimen. Afgezien van alle andere overwegingen, kan niemand verzekeren, dat een ander gouvernement, in de plaats van dat van Nitti, dezelfde moeilijk*' heden, desorganisatie en stakingen, zou hebben kunnen vermijden? En indien de vreemdeling heden ten dage kan zeggen, dat de treinen op tijd komen, moet hij niet vergeten, dat de inspanning en de pogingen tot reorganiseeren van den nas oorlogstijd, waaraan ieder in zijn sfeer, het pers soneel en de toenmalige regeering, meewerkten, daar een groot aandeel in hadden. Laat ons, om deze kwestie te besluiten, nog een opvatting vermelden, die werkelijk niet verdacht kan worden van ketterij. Sprekend over de agitatie in het spoorwegbedrijf, schreef de Popoio d'Italia, dat de verantwoordelijkheid voor de kwalen, die de spoorwegen ondergaan, niet aan de spoorman* nen, maar aan de gebeurtenissen is te wijten. (20 Januari 1919). Doch laat ons verder gaan en zien wij, welke hoon voor den koning was bestemd. Den 28en November schreef Mussolini, na de socialistische manifestatie, die in de Kamer plaats vond in tegenwoordigheid van den koning, welke manifestatie zich bepaalde tot eenig geroep van „Leve het socialisme" en het zingen van de Inter* nationale: „Een socialistische demonstratie kan ons niet van de kook brengen Ons blad heeft, wat den regeeringsvorm betreft, duidelijk zijn opvatting gepubliceerd en een groot deel van onze lezers zijn zuiver republikeinsch gezind, en beschouwen de Republiek als een gelegenheid om de vrije instellingen te verwezenlijken, waartoe het Italiaansche volk onvermijdelijk zal komen." Hiermee zijn wij zoowat gekomen aan het tijd* stip van Malatesta's terugkeer in Italië: „Mala* testa!" een naam, die voldoende was om de „orde; mannen" te doen rillen. Een agitator, die nooit binnen het raam der wettelijkheid heeft gewerkt. Ik raad de lectuur aan van de woorden, waars mee Mussolini Malatesta's terugkeer in Italië onts ving het was een regen van lofuitingen, waar Malatesta zich niets om bekommerde en die hij liet voor wat ze waard waren. Ziehier wat Mussolini in den Popoio d'Italia van 27 December 1919 schreef: „Wij weten niet, of het feit, dat wij vóór de deelneming aan den oorlog zijn geweest en er ons op hebben beroemd, in staat is geweest de excommunicatie door den ouden agitator te veroorzaken. Waarschijnlijk is hij wel minder intransigent dan de stompzinnige en verdoemelijke huurlingen van de Socialistische Partij. Wij staan ver van zijn ideeën af, omdat wij niet meer gelooven in de mogelijkheid van een aardsch paradijs, dat met wetten en mitrailleuses zou moeten worden ingevoerd, omdat wij een andere opvatting, een zuiver individualistische, hebben van het leven en van de éliten, maar dit belet ons niet, ons, die steeds bereid zijn om mannen te bewonderen, die hun opinies met belangeloosheid verdedig» den en die niet aarzelden er voor te sterven, om aan Malatesta onzen hartelijken welkomstgroet te zenden." Zou er nog één mensch zijn, zoo zot, om te gelooven aan de praatjes van het persgeboefte van Mussolini? Wij zijn trouwens nog niet klaar; het einde is het waardevolste. Het labyrinth van Fiume Fiume of de dood - Verheerlijking van Fiume en van D'Annunzio en verloochening van beide - Het ontvreemden van fondsen - Antiparlementairisme als verkiezingsrommel Wij hadden in chronologische orde de ge» beurtenissen in de arbeidersbeweging willen ont* vouwen, gedurende de jaren 1919—1920, die uit* liepen op de bezetting der fabrieken. Doch op die gebeurtenissen is zich de Fiume«zaak komen enten, en deze is te zeer zwanger van gevolgen, dan dat wij langer zouden kunnen nalaten haar te expo* seeren. Bovendien: verandering kan geen kwaad; en in deze zaak moeten wij de verklaring zoeken van de gebeurtenissen, die de komst van het fascisme verhaastten, want Fiume was het Mecca of het Moscou — naar men wil — van het Fas» cisme. Wil men deze vergelijking toelaten, dan was D'Annunzio er de Lenin van, en Mussolini de Zinovief .gedelegeerd in Milaan. Ik word niet moede om den lezer te herhalen: let op de data, want het fascisme rekent juist op het gemakkelijke van die verwarring der data, waardoor de tijd zijn bondgenoot wordt. In dit geval wordt de waarheid het germainsnichtje van de chronologische juistheid. Verschuif eenige data en de logische verhoudingen van oorzaak en ges volg hebben geen zin meer. Tegen het einde van September 1920 (tijdstip van de bezetting der fabrieken) had Mussolini uit Fiume reeds wapens en manschappen onts vangen. Fiume was het oefeningskamp van het fascistische stelsel van regeeren tegen het proles tariaat. Niets ontbrak er aan dan een gekroonde superintendent, en een corsecratie door de Tiara. Zelfs, wat betreft zijn carnavalspraal, zijn harles kijnskostuums: gebaren, groote woorden, poses, kreten van schik of van overwinningsgehuil, is het fascisme alles aan Fiume verschuldigd. Zeker ontbrak het het brein van den schrijver van de „Schepen" of „Corrado Brando", niet aan vers beeldingskracht en evenmin had hij last van ges wetensbezwaren. Fiume diende ook als terrein, waar al de afvalss producten van den oorlog, niet in staat om weer aan het werk te gaan, en voor wie het „heidens dom" een beroep, een min of meer winstgevend beroep werd, konden geschift worden en konden gedijen. Uit Fiume kwam ten slotte het eerste denkbeeld van den „opmarsch naar Rome". Wel te verstaan, het ging daarbij om een onderneming, die niets te maken had met een revolutie, maar die het midden hield tusschen een paleissopstand en een militair pronunciamiento. Toch had deze opmarsch minder het karakter van een farce dan de koninklijke marsch naar Rome van 1922, want hij bezat ten minste den moed zich te richten tegen de monarchie. Mussolini was het, die zich tegen dit voorstel verzette — hij geeft het trouwens zelf toe — in de volgende regels: „Ik was onder degenen, die den opmarsch van d'Annunzio naar Rome ontrieden. Dit is zoo juist, dat er te Fiume een soort club bestond, die mij tot verrader van Italië verklaarde, omdat men vernomen had, dat ik een opmarsch ontraadde, van welken aard deze ook ware. Ik hield staande, dat, waar de volkswil op het punt stond zich uit te spreken, dit niet het moment was om haar te verstoren door een gewelddadig gebaar, dat meer kwaad dan goed zou hebben gedaan. Ik behield me trouwens voor deze mijn opinie te doen goedkeuren door een collectief adres van het fascisme, een adres, dat niet gepubliceerd zou worden. *) Het diplomatiseeren van een polikaster, die in zijn maag zit met de verkiezingspropaganda. De houding van een windvaan, heen en weer wanke= lend tusschen de republiek en de monarchie, welke houding den haat kan verklaren, door Mussolini gekoesterd tegen die fascisten, die op de republiek hadden ingezet. Men bevond zich dus midden in de verkiezings? periode. Deze verkiezingen (van December 1919) roepen ons twee feiten in het geheugen, die trou« wens nauw verbonden zijn, een beschuldiging van verduistering van fondsen tegen Mussolini en een schijnsarrestatie. ') Extract uit het stenographisch verslag (gepubliceerd door den Popoio d'ltalia van 3 Februari 1920) van de werkzaam» heden der Vroede mannen van de Pers*associatie van Milaan in de zaak tusschen M. en zijn redacteuren Rossati en Capodivacca. Mussolini verdedigde zijn candidatuur te Milaan, omringd door gewapenden. De justitie sloot natuurlijkerwijs de oogen. Twee redacteuren van den Popoio d'ltalia, Capodivacca en Rossati, kre* gen een aanval van gewetensbezwaren. Daar zij er van overtuigd waren, dat gelden, verzameld voor de kindertjes van Fiume, ten deele aan hun bestemming waren onttrokken, namen zij ontslag. De zaak eindigde met een geschil over de uitbeta* ling van schadeloosstelling, dat voor den raad van vroede mannen der pers*associatie van Milaan kwam. Mussolini werd verplicht toe te geven, dat de fondsen waren gebruikt voor een ander doel. In zijn blad heet het, in het hoofdartikel van 3 Februari 1920: „Het verkiezingsblok der Fascisten voerde den strijd uit» sluitend met eigen geld en niet met dat van Fiume " Maar hij voegt er vervolgens aan toe: „Van de ingezamelde sommen hebben eenige tienduizenden lires gediend om de legioensoldaten te betalen, die uit Fiume en andere steden van Italië naar Milaan waren gekomen en die wat men de „gewapende benden" noemde, uitmaakten, welke onder mijn bevelen stonden." Men kan het niet nauwkeuriger zeggen. Hij praat overigens over die beruchte „gewapens de benden weer ten overstaan van dezelfde vroede mannen, waarvan boven sprake is: „Men moet twee perioden onderscheiden, die, welke loopt van den 15en April tot den 15en Mei, en die werkelijk de periode was van de benden van den Popoio d'ltalia. Er waren een 20 a 25 „Arditi", die de wacht hielden bij het blad. En laten wij nu eens over de andere benden spreken. Het reit is, zooals ik 't al voor den rechter van instructie heb gezegd, dat gedurende de laatste week van de verkiezings* campagne, eenige tientallen „Arditi" uit Fiume zijn gekomen, met eenige tientallen officieren en eenige tientallen matrozen. Er waren in het geheel eenige honderden mannen, verdeeld in secties, gecommandeerd door officieren en die, natuurt lenkerwijze, mij alle gehoorzaamden. Ik was per slot van rekening de leider van dit legertje; ook is het juist, dat de mannen betaald werden; zij ontvingen een dagelijksche soldij van 20 a 25 frs." Is dat niet een bekentenis, voldoende om wie haar doet, naar de gewone rechtbank te verwijzen? Indien hij zoo deed, deed hij dit, omdat hij wist beschermd te worden door geheime machten. In die omstandigheden kon hij den praalhans uit* hangen en voor moedig doorgaan. Dank zij die histories van gewapende mannen, van secties en persoonlijke legers, wordt hij ge» arresteerd — maar denzelfden avond weer losge* laten. Nitti heeft hem nauwelijks den tijd gelaten den stank van de gevangenissen van San Fedele en San Vittore op te snuiven. Zijn electorale mislukking had Mussolini be= lachelijk gemaakt — hij had slechts een duizend stemmen gekregen — en reeds ontstond er een ledigheid om hem heen in de rangen van zijn partijgangers. Men moet niet gelooven, dat de publieke opinie een druk op het Gouvernement heeft uitgeoefend om te beletten, dat onze avonturier gevangen werd gehouden, hij, die tegenover de politieman* nen, die hem kwamen arresteeren op het bureau van zijn blad, een laffe en platte houding had vertoond. Neen, het Gouvernement zelve toonde zwakheid. Doch laat ons terugkeeren naar het Sanatorium van Fiume. De kwestie is te weten, of d'Annunzio het recht had het gebruik van dit geld, dat door inzameling bijeengebracht was voor de kinderen te Fiume, voor zijn verkiezingsdoeleinden te ges bruiken. Wij citeeren de volgende regels uit de Demo* cratie Italienne van 30 Juni 1925: „Dat d'Annunzio er van afzag, Mussolini gevangen te doen zetten, geschiedde eensdeels, omdat hij meende, dat deze arrestatie niet opportuun was, en anderdeels, omdat hij Mus* solini's actie goedkeurde. Evenwel zal deze zich nooit kun» nen schoonwasschen van de schande, dat hij tegelijk de para» siet en de verrader is geweest van de zaak van Fiume." Zij, die deze woorden spraken, kenden hun man, want zij hadden aan de Fiume=zaak deelgenomen. Gij zult dadelijk inzien, waarom hij door zijn vroegere bondgenooten verrader is genoemd. Het conflict in de metallurgie, dat moest uit* loopen op de bezetting der fabrieken, was nauwe* lijks geëindigd, — September 1920 — of Giolitti, die eenige maanden vroeger Nitti had opgevolgd als chef der regeering, wilde een eind maken met d Annunzio en de Fiume*zaak. Dit was een handige politieke manoeuvre van den ouden rot. De arbei* dersmassa's waren overwonnen; de socialistische partij verloor een deel van haar krachten ten ge* volge van de communistische splitsing op het congres te Livorno; in de gelederen van het pro* letariaat heerschte demoralisatie. Het moment was dus door Giolitti goed gekozen om de Fiume* zaak te regelen in overeenstemming met de bepa* lingen van het met Yoego*Slavië te Rapallo ge* sloten verdrag. Er was slechts één man, die zich tegen de politiek van de regeering zou hebben kunnen verzetten: namelijk Mussolini. Hij had den zedelijken plicht om d' Annunzio te verdedigen en de fascistische benden in Italië in beweging te zetten, ten einde de regeering te beletten, haar actie contra Fiume te ondernemen. Maar Giolitti kende Mussolini, en hij wist wel, dat noch liefde, noch vriendschap den geest van dezen man be; heerschten, maar slechts haat. Haat tegen zijn oude kameraden, tegen de partij, die hij om den oorlog verraden had en tegen het Italiaansche proletariaat, dat hem niet meer wilde kennen en dat hem in zijn groote meerderheid verafschuwde. Op dat oogenblik nu vond er met het Fascisme een diepe omvorming plaats. Het werd snel een onoverwin* nelijke kracht. De kleine kernen breiden zich uit als olievlekken en smelten tot een groote massa aan. Het Fascisme stort naar voren als een lawine. Wat was er dan toch gebeurd? Om dat te be* grijpen moeten wij eerst inzien, welke houding Mussolini innam tegenover Fiume en hoe die van d' Annunzio was op het moment, toen Giolitti resoluut besloot hem aan te vallen. Met Kerstmis 1920 geeft Giolitti bevel aan ge* neraal Caviglia om tot de blokkade van Fiume over te gaan. D' Annunzio verklaart, dat hij gereed is voor den strijd. Hij protesteert. Hij vraagt aan zijn aan* hangers in Italië hun solidariteit jegens hem te toonen. Maar hem wachtte een groote ontgooche* ling. Mussolini deed niets. Geen enkel protest werd gehoord. Alle Italiaansche fascisten blijven even volmaakt stom. Eenige kreten: „Viva Fiume" is alles, wat gehoord werd. Den 22en December 1920, terwijl generaal Cavi* glia zijn ultimatum reeds aan d' Annunzio had ter hand gesteld, die het recht had om een daad van solidariteit te verwachten van dengene, van wien hij ironisch kon zeggen: „de groote man van de raolo del Cannobio*straat loopt leeg", deed Mus* solini niets anders dan in zijn blad deze bedeesde beschouwingen te schrijven, den platsten en om* zichtigsten politicus waardig: „Misschien zullen deze regels, op het moment, waarop ze verschijnen, door de gebeurtenissen zijn ingehaald. Op het oogenblik, waarop wij schrijven, weten wij nog niet, hoe het antwoord luidt, dat d' Annunzio gegeven heeft op het ulti* matum van generaal Caviglia. Aan den anderen kant kan men zeggen, rekening houdend met de verklaringen, die Giolitti heeft afgelegd aan den af* gevaardigde De Nava, president van de Commissie voor ui enlandsche Zaken, dat de gebeurtenissen wel geen erö tragische wending schijnen te zullen nemen. Giolitti zou vert wpil dat ,,de Sltuatle van Fiume geen ongerustheid welke ook, hoefde te wekken." Dit waarlijk Olympische opti* misme contrasteert met den toon van de nota van Caviglia en met het ultimatum, hetwelk niet weinig uren geleden is vervallen. Onze opvatting omtrent de kwestie Fiume valt precies samen met die van den honorevole Vassallo, katho* hek afgevaardigde der Populari. Vassallo betwist zoomin als de anderen, dat het verdrag van Rapallo moet worden ten uitvoer gelegd; wat Vassallo vreemd vindt is de overijling die de regeering betracht bij die uitvoering. Wij zijn dezelfde meening toegedaan en dit is het gezichtspunt, dat wij meer aan eens hebben uiteengezet en verdedigd." Welk een lauwheid van uitdrukking voor een partijganger en vooral op het oogenblik, waarop hij energiek de verdediging van zijn bondgenooten had hooren ter hand te nemen. Dit is de taal van een man, die Oost*Indisch doof en blind is, ten einde een werkelijkheid niet te zien, die hem zou verplichten om loyaal en moedig zich te toonen en met de wapens desnoods, de zwakken tegen de sterken te beschermen. Doch, canaille dat hij is, had hij zich onders* hands met Giolitti verstaan. Zijn laaghartigheid bij deze gelegenheid was eenvoudig zonder grens. In Italië kon Giolitti geen ernstige oppositie tegen den aanval op Fiume vreezen, dan alleen van den kant van Mussolini. Bekend met diens haat tegen de socialisten, wilde hij zich daar van bedienen om de socialisten te verzwakken — maar niet om hen te vernietigen. Hij hoopte hen op die wijze minder onhandelbaar te maken in het pars lement en hen te .overtuigen van de noodzakelijk* heid zijn ministerie te ondersteunen. Giolitti ver* leende dus aan Mussolini carte blanche om de socialisten en de arbeidersorganisaties aan te vallen, in ruil waarvoor Mussolini de handen vrij' liet aan Giolitti in de Fiume-zaak. En om deze reden was het, dat d' Annunzio ver* geefs op Mussolini's protesten wachtte. Giolitti's combinatie zou levensvatbaar zijn ge* geweest, indien er achter Mussolini slechts Gio* litti en diens manoeuvres hadden gestaan. Maar achter Mussolini stonden ook, en vooral, Giolitti's vijanden, die de toepassing vreesden van de finan* cieele voorstellen, die hij in de Kamer had inge* diend: een progressieve inkomstenbelasting; slechts nominale rentetitels; een algemeene herzie* ning der oorlogswinsten; afschaffing van artikel 5 der Constitutie, ten einde aan de Kamers het recht toe te kennen vrede en oorlog te verklaren, een recht, dat den koning toekwam. Daar was de geheele kliek van O.W.*ers, van groote metaal* ondernemers, die d' Annunzio in zijn onderneming had betrokken en die reeds de banken en de groote pers controleerde; dat volkje liet Musso* lini, in overeenstemming met Giolitti, zijn gang gaan, zoolang die beiden het socialisme en de arbeidersklasse bestreden. Maar den dag zelf, waarop Giolitti een eind meende te kunnen maken aan de geweldenarijen der fascisten tegen de ar* beiders, ten einde de verkiezingen te doen plaats hebben en dan een ministerie te vormen op breede basis, samengesteld uit linksche elementen als: Turati en Don Sturzo en misschien eenige men» schen van rechts, in staat om het fascisme te ma* tigen, en te verparlementariseeren, dien zelfden dag besloten de schavuiten der Hooge Bank, on* der één deken met de gereaals, die haast hadden om een buitenlandsche oorlogspolitiek te voeren, waardoor zij in troebel water konden visschen, en ook onder één deken met den hertog van Aosta en zijn kliek, dat het fascisme zijn reactionairen arbeid grondig moest voortzetten, niet slechts tegen de socialisten en de uiterste linkerzijde, maar ook tegen de republikeinen, de democraten en de katholieke Populari van Don Sturzo. Kort* om, tegen alle krachten, die, bijeen, de imperialis* tische politiek tegenover het buitenland en tegelijk de reactie in het binnenland hadden kunnen be* letten. Mussolini zelf had geen oogenblik voorzien, dat zijn beweging zulk een omvang zou aannemen. Hij zou op dat moment tevreden zijn geweest met een parlementszetel, die hem in staat zou hebben gesteld revanche te nemen op zijn voormalige socialistische kameraden en hen zou hebben vers plicht te erkennen, dat hij weer een kracht was. Men moet van ons niet verlangen, dat wij, met de stukken in de hand, het bewijs leveren van het bondgenootschap van Mussolini met Giolitti, op het moment van den aanval op Fiume. Gij zult dat bewijs in geen enkel archief vinden en zelfs man* nen als Bonomi en consorten, die in het geheim betrokken, Mussolini's vijanden zijn geworden, mu dat hij hen kapot had gemaakt, hebben er geen enkel belang bij te onthullen, dat zij in die ges beurtenissen een rol hebben gespeeld. Maar de feiten spreken voor zichzelve. Joseph de Falco, een ex^vriend van Mussolini, die den Popoio d' ltalia redigeerde gedurende de oorlogsjaren, schrijft in zijn boek tegen het Fascisme: „Velen en vooral ex4egionarii van Fiume denken, dat er tusschen Mussolini en Giolitti een werkelijke overeenkomst bestond. Werkelijk zond den 20en October 1920 ^ het leger» bestuur naar alle militaire districten een circulaire, waarin het meedeelde, dat de „Fasci" tot stand waren gekomen en aanbeval deze te steunen. Na dit rondschrijven gingen vele officieren naar de Fasci over: Ook moet men wel opmerken, dat na het verpletteren van de onderneming van d Annunzio tegen Fiume, de Fascistische strafexpedities tegen de Arbeids* beurzen, de Coöperaties enz. begonnen, die zoo toenamen, dat er een werkelijk schrikbewind ontstond."8) 1) Let op de data: een maand na de Bezetting der fabrieken en twee maanden vóór den aanval op Fiume. 2) G. de Falco: Le Fascisme vu par les républicains et les socialistes. Bibliothéque des études sociales, dirigéc par R. Mondolfo. Laat ons verder nu nog luisteren naar de stem van een man, die, ofschoon hij zeer ver van de revolutionaire ideeën afstond, een van Mussolini's slachtoffers werd. Laat ons luisteren naar dien ongelukkigen P. Gobetti,1) een man met een zeld* zaam talent, een liberaal monarchist, die niets met het fascisme gemeen wilde hebben. Gobetti schreef in zijn tijdschrift La Révolution libérale van November 1924: „In den tijd van Giolitti werd de fascistische beweging in plaats van een particuliere een gouvernementeele. Op dat tijd» stip drongen de fasci in de karabinierskazerne binnen; per decreet werden alle karabiniers, die niet met verlof waren, in de fascistische formaties opgenomen. In dien tijd was het, dat een student, die deel had genomen aan fascistische expe* dities, bij de politie geroepen werd en met de gelukwenschen der autoriteiten, een fascistisch hoofddeksel ontving, en dat, in de democratische prefecturen, men de verkiezingen orgas niseerde met behulp van het „Fascio", dat zwarthemden en karabiniers in de politiekamions dooreen werden gemengd, dat de justitie eeuwen gevangenisstraf uitdeelde aan onschul» dige antisfascisten en eeuwen ontslag van rechtsvervolging aan de fascisten overtuigd van fascisme."1) * * * Nog een jaar van bloedigen strijd tusschen de twee krachten, en het proletariaat wordt overwon* ') Gobetti werd te Turijn herhaaldelijk met een stok af* geranseld op persoonlijk bevel van Mussolini. De eigenhandige bevelen werden later gepubliceerd door den oud=secretaris van den SchoftsDuce (Fasciolo). Gobetti nam volkomen ge* broken de vlucht en stierf aan zijn kwetsuren in 1926. ) Men ziet de merkwaardige overeenstemming met wat zich in de maand Maart van dit jaar, na en vóór het in brand steken van den Rijksdag door Goering's werktuigen, in Duitschland heeft voorgedaan. (Noot van den vertaler.) nen bij zijn laatste poging tot opstand, de alge* meene staking, uitgeschreven door het verbond van den Arbeid, een staking, waar het fascisme den tijd en de middelen bezat om zich op voor te bereiden en om haar te verpletteren, zooals het deed, namelijk manu militari.1) Voortaan was het de botsing van de aarden pot tegen de ijzeren. Het fascisme werd tegelijk leger, politie en ma* gistratuur. Het was zelfs meer dan dat, want het werd ook de cipier en de patroon en vooral de beul van iedereen. Het onderdrukte met de middelen van het ko« loniale terrorisme de algemeene staking der eerste dagen van Augustus 1922. Het trachtte verder, door zijn actie, meer den genadeslag toe te bren* gen aan de liberale regeering, onder presidium van dien sinisteren stommeling, die den naam droeg van Facta, dan naar het uit elkaar rukken van de socialisten en de revolutionairen, die toen reeds tot stof waren vermalen. Men zag trouwens in die dagen, hoe Turati v) zooveel mogelijk weer toenadering zocht tot het Quirinaal, maar naar dien kant was het ook reeds te laat. In dergelijke omstandigheden moesten de gebeurtenissen noodzakelijkerwijs zich ontwikkelen tot waar zij nu zijn gekomen. Het proletariaat had *) Het is van belang te constateeren, dat deze algemeene staking zoo weinig bolsjewistisch was, dat ook de Katholieke Populisten deel uit maakten van de beweging, met aan hun hoofd den afgevaardigde Miglioli en Don Sturzo achter de schermen. Het was zoo ongeveer als wat in Duitschland tegen den Kappsopstand geschiedde. steeds meer moeite zich te verdedigen, terwijl de aanval van de fascisten steeds gemakkelijker werd. Den een of anderen dag zal men vernemen, hoeveel van die groote sensationeele feiten, waarop Mus* solini jaren lang heeft gespeculeerd, aan die bloe* derige bron vastgehecht als een zuigeling aan de borst van zijn moeder, door zijn mannen werden gewild en uitgevoerd. Het fascisme begon te overstroomen. Mussolini, die nog altijd te Milaan was, hitste op om er op in te hakken! Van tijd tot tijd schreef hij, om den schijn te redden, een „matigend" artikel. Het is hier de plaats niet om de geschiedenis te schetsen van de verbintenissen, die de industrieelen, de politie, de rechterlijke macht, de geestelijkheid, de oorlogsoverblijfsels, de overlevenden van het avontuur van Fiume, de groote pers, met het fas* cisme aangingen. In het politieke kamp geschiedde dit door een groot deel der liberalen, der demo* craten, der populisten en der republikeinen. Al dat volkje hoopte in troebel water te visschen en vond er daarbij een bijzondere bevrediging in zijn buurman te zien verpletteren. Maar het fascisme beloonde hen, door hen voor Bolsjewiki uit te schelden, wat een schijn van reden verschafte om hun gebogen ruggen te bewerken met den stok, dien zij nog niet hadden versleten door hem te doen neerkomen op de ruggen der voorhoede* partijen. Middelerwijl verliet Mussolini Milaan nooit. Hij gaf in zijn blad den toon aan. De lijst van de delicten werd zoo lang, de hakpartijen zoo fabel* achtig, de gruwelijkste tafereelen zoo afschuwelijk, dat in korten tijd ook het dooden een onverbid* delijke noodzakelijkheid werd. Onmogelijk kon men meer terug, want het meer van bloed, dat de fascisten achter zich lieten was zóó wijd, dat het minste of geringste teeken van zwakheid hunner? zijds noodlottig voor hen had kunnen worden. Zoo bleef er voor het fascisme om zich te red* den niets anders over dan het streven naar het uitoefenen van de volstrekte macht. Mussolini kende het proletariaat en de kracht tot weerstand en tot wederopstanding van zijn denkbeelden. Hij voorzag dus, dat een oogenblik slechts van libera* lisme aan de schijnbaar vernietigde krachten de mogelijkheid zou hergeven om onmiddellijk weer indrukwekkend te worden. Hij wist dat er in dat geval noch in Italië, noch in den vreemde meer plaats zou zijn voor de bloeddorstige benden van zijn Dumini's, van stad en land. Giolitti voorzag natuurlijk niet. dat de dingen zoo ver zouden gaan; bovendien hij wenschte dat niet. Neen, hem waren eenige goede lesjes vol* doende: een voor de socialisten om hen over te halen met hem samen te werken of om hen in de Kamer te decimeeren en zoo een beter parlemen* tenevenwicht te krijgen; een ander voor het prole* tariaat om het te leeren, dat het zich in zijn daden meer zou moeten matigen. Slechts ter wille van dit doel had de fijne politicus, die Giolitti was, aan Mussolini carte blanche gegeven in zijn actie tegen de „rooden , op het uur, toen hij zich van diens schuldige neutraliteit wilde verzekeren tegenover den aan* val op Fiume. Later, toen Giolitti met de verkiezingen van 1921, dank zij het liberaalsfascistische verkiezings» blok, Mussolini en een groot aantal van diens woeste verslinderssvansafgevaardigden, de Kamer had doen betreden, meende de oude rot met het fascisme en zijn leider te kunnen parlementari* seeren, precies zooals dat na 1900 met het socia* lisme mogelijk was gebleken en na 1870 met de republikeinen. Maar die combinatie kon in deze omstandigheden niet gelukken, omdat het parle? mentarisme op het fascisme niet, zooals wel op een revolutionaire arbeidersbeweging, remmend werkt. Door naar de Kamer te gaan, kreeg het fascisme een wapen te meer tot zijn beschikking en deed daarom in het geheel geen afstand van de vroegere. Toch zou Mussolini op dat tijdstip geen geloof hebben geslagen aan een voorspelling van zijn toekomstige successen. Hij zelf kende zich slechts een beperkte rol toe. Ziehier hetgeen hij schreef in den Popoio d'ltalia van 2 Juli 1921: Het Italië van 1921 verschilt essentieel van dat van 1919. Men heeft dat verschillende malen gezegd en aangetoond. Maar het fascisme moet niet doen, alsof het zichzelf alleen van deze diepe wijziging in de richting der natie de verdienste toeschrijft. Zoo beperkt, kan onze verdienste door de mannen van geen enkele partij worden betwist. Te zeggen, dat er nu nog een bolsjewistisch gevaar in Italië bestaat is niets anders dan zekere lafheden, waar men niet voor durft uitkomen, in werkelijkheid te willen veranderen. Het Bolsjewisme is over* wonnen." Indien gij de waarheid wilt weten, onthoud dan die zinnen goed, die in 1921 geschreven werden op het tijdstip waarop Mussolini nog niet tot de macht gekomen was en er ook niet aan dacht er ooit te komen. Nu, na tien jaar schrikbewind hier bovenop, het gezamenlijk resultaat van straat* banditisme en officieele onderdrukking, die is uit* geoefend in de vormen van gedwongen verblijf, een streng perssmonopolie, de onderdrukking van alle gemeenschappelijke recht, en van speciale uitzonderingsrechtbanken; thans na tien lange jaren van tyrannie, nadat de vakvereenigingen, de scholen, de universiteiten, de gemeentebesturen, de sport, de „Chambre Introuvable" w) de Paus, de vertegenwoordigers in het buitenland, provoca* teurs van het soort Ricciotti Garibaldi, het Wet* boek, de amnestie van de roovers in zwarte hemden, — ongerekend nog het gecoketteer met de Bolsjewistische gezanten te Rome — tot zoo? veel schakels zijn gemaakt in de keten, die Italië bloedend omvat, zelfs nu nog, na die tien jaar, voelt deze waanzinnige ophakker zonder geheugen de behoefte om te proclameeren, dat zijn nooit eindigend uitzonderingsregiem zich laat recht* vaardigen door het bestaan van een Bolsjewistisch gevaar. Jaren en jaren lang heeft hij schrik ver* spreid van stad tot stad, van dorp tot dorp. Hij had tot zijn beschikking het geld, de wapens, de auto's en de treinen om zijn krachten te mobili* seeren en ze te ontbinden of te reformeeren, zóó, dat zij, die op een bepaalde plaats moesten op* treden, altijd op die plaats vreemden waren. Die maatregelen werden niet ingegeven door de vrees, dat deze individuen van hun misdaden reken* schap zouden moeten afleggen voor de justitie. Neen, het ging er eenvoudig om, zeker er van te zijn, dat geen banden van vriendschap, van familiesverbintenis, van liefde of iets dergelijks de onstuimigheid der zwarthemdentroepen zouden breken. De onzen echter moesten handelen, zich verdedigen, soms zelfs aanvallen, altijd opge* jaagd van alle kanten, van voren door de fascisten, van achteren door de politie en op zij door heel de bende der reactionnairen. Voor hen waren de rechterlijke represailles vreeselijk. In 1922, het tijdstip, waarop het fascisme de staatsmacht in handen kreeg, waren er wel eens veroordeelingen van fascisten. Maar hoe zeldzaam! En trouwens in 1923 werd voor hen een algemeene amnestie uitgevaardigd, een amnestie beperkt tot de delicten met „nationale bedoelingen", lees: „fascistische doeleinden." De Bezetting van de fabrieken Wie was de eerste? - In de kelders gedurende de roode dagen - De vlucht voor het gevaar - Altijd aan het hoofd gedurende de vlucht Bestaat er één van de talrijke apologisten van Mussolini, die geen trillingen door het lichaam voelt gaan bij het vernemen van die drie woorden: „bezetting der fabrieken". De inneming van Jeru* salem door Titus b.v., bestaat zij wel naast de moordpartijen, door de Italiaansche arbeiders begaan in September 1920? De legioenen van Spartacus? De Siciliaansche vesper? De Commune van Parijs? Alles slechts een bagatel!! Nu eerst zal men ten volle de rol van den „Heiland" kunnen bewonderen. Wij zullen dus beginnen met het ontstaan der zaak te vertellen. Uit een vonk een vlam, zegt het spreekwoord. In Dalmine — provincie Bergamo — is de eerste poging tot „bezetting" door het personeel opge* teekend, namelijk van de metaalfabrieken Franchi Gregorini. Dat gebeurde in Maart 1919. Het feit, alsmede de nieuwheid ervan, deed klachten en geschreeuw opgaan. Wat? Begon zoo de ineenstorting van het re* giem der ondernemers? Men kon het gelooven maar Den 20en Maart hield een redenaar, uit Milaan overgekomen, een vurige rede bij de fabriek. Hij zei o.a. dit: „Gij hebt nog niet het bewijs kunnen leveren ten gevolge van de kortheid van den tijd en de bestaande omstandigheden, zooals die door de patroons in het leven zijn geroepen, dat gij bekwaam zijt tot het leiden der zaken, maar gij hebt een bewijs van goeden wil gegeven, en ik zeg u, dat gij op den goeden weg zijt, omdat gij u bevrijd hebt van uw beschermers en dat gij mannen hebt gekozen, die u leiden en u vertegen* woordigen, uit den boezem van uw organisaties, en omdat gij aan hen alleen de verdediging van uw rechten hebt toever* trouwd. Ik zeg u, dat uw gebaar nieuw is en dat het alle sympathie waardig is door de motieven die het hebben in* gegeven. Ik ben aan uw zijde voor de verdediging van uw rechten, die heilig zijn." De vurige tribuun, die toegesneld was om zulk een warmen steun aan de rebellen te verleenen, was noch Malatesta, noch Bombacci, noch Turati, noch Don Sturzo, noch Amendola, allen beruchte „communisten" of „bolsjewisten". Het was.... Doch laat ons liever een blik slaan op dit berichtje dat verscheen in den Popoio d'ltalia van 20 Maart 1919: „Heden hebben de arbeidersmassa's van Dalmine, tijdens een vergadering vol beteekenis, opnieuw uitdrukking gegeven aan hun rechten op den nu eenmaal aanvaarden vorm van agitatie, dien allen kennen, en hebben zij getrild onder het onstuimige en insnijdende woord van Benito Mussolini die, volgens de verklaringen van de arbeiders zelf, als steeds, een bewonderenswaardige tolk is gebleken van het nieuwe arbeidersbewustzijn." Gaan wij voort! In Juni 1920 volgt Giolitti Nitti op. Zijn pro* gram schijnt de revanche van dat deel van de bourgeoisie, dat den oorlog heeft bestreden: het overbrengen van het recht om oorlog te verklaren of vrede te sluiten van Kroon naar Parlement; een enquête naar de gedurende den oorlog verleende volmachten, het converteeren van schuldbewijzen aan toonder in schuldbewijzen op naam. Ik heb — in mijn boek L' Italië entre deux Crispi, Paris, Libraire Internationale, 14 Rue Petit — uitvoerig uiteengezet, hoe de regeering en de industrieelen, bij deze gelegenheid mededingers, ieder van zijn kant zich de voordeelen van een metaalbewer* kersagitatie hoopten toe te eigenen: de regeering ten einde de industrieelen, dank zij de belasting» voorstellen, waarvan wij reeds spraken, hun buit te doen overgeven, de industrieelen ten einde een voorwendsel te hebben, nieuwe beschermende rechten te eischen. Toen het bezetten van fabrieken te Milaan be* gon — op 30 Augustus — gaf het blad van Mus* solini de volgende commentaren, geteekend door Michele Bianchi: „Wij kunnen vandaag wel zeggen, dat de bezetting der fabrieken een formidabele vergissing is, behalve in het geval, dat de organisators ervan zich ervan zouden willen bedienen als een stormram voor veel verdere doeleinden. Moet dit bezetten het voorspel worden van een sociale beweging? Dat zou het bewijs leveren van een zeer subtielen politieken geest. Het zou logisch zijn. Maar Buozzi en Guarnieri hebben een al te reactionaire geestesgesteldheid." Zoo sprak de Popoio d'Italia van 31 Aug. 1920. Wij staan tegenover den vloed. Wie zal zich nu bewegen? Mussolini niet. Binnen enkele dagen wordt ongeveer een duis zendtal fabrieken bezet; geen enkel dorp wordt er voor gespaard. Er zijn naar schatting een mib Hoen bezetters. Het voorbeeld der arbeiders drijft de boeren er toe de verlaten gronden van Latium en Sicilië te bezetten. Geen spoor van Jacquerie doet zich voor, geen enkele daad van sabotage: geen brandkast wordt opengebroken; geen pas troon gemolesteerd, geen enkele brand in de pris vate woningen of in de ateliers. Ik exponeer de feiten, zooals ze zich voordeden, niets meer. Men zal zeggen, dat de arbeiders te gematigd zijn geweest, maar de gebeurtenissen blijven, wat ze geweest zijn. Wij hoeven er trous wens hier niet over te discussieeren. Waar hebben zich die zoogenaamde moorden en schanddaden, door de arbeiders bedreven, vols trokken? Schanddaden, die de rechtvaardiging zouden zijn geweest van die jaren van fascistisch vandalisme, dat nu nog woedt, terwijl Mussolini bevestigt, dat hij sinds jaren alle roode elementen heeft stuk gewreven? Iedereen heeft erkend, dat gedurende den tijd der bezetting van de fabrieken men een aanzien* lijke vermindering van moorden en heftige cons flicten constateerde. Er waren er veel minder dan bij voorafgaande bewegingen, de roode week ins begrepen. Dit wil niet zeggen, dat de situatie niet in kiem mogelijkheden bevatte tot een revolutios naire ontwikkeling. Maar dit is een andere kwes* tie. Dezelfde Mussolini, aan het bewind gekomen, heeft vele malen aan de socialisten verweten, dat zij laf waren geweest en niet van de omstandig» heden hadden geprofiteerd. Men moet een canaille zijn als hij, om hun dit verwijt te doen, op het* zelfde oogenblik, waarop hij de socialisten van de ergste excessen en de slechtste bedoelingen be* schuldigde. Het feit, dat de plaats, waar de opstand zich af* speelde, de fabriek en niet de openbare straat was en dat zijn karakter van gedwongen productiviteit een nieuwe vorm van opstandigheid was, die brak met den ouden, niet productieven vorm van de staking, dit alles veranderde de richting der be* weging totaal, en zoo trad zij, per slot van reke* ning ondanks ons, socialisten, niet in de phase van opstand. De arbeid ging in ieder geval voort. Er waren tragische episoden, die het, menschelijk gesproken, onmogelijk was te vermijden. Te Turijn doodde een ingenieur (Fr. de Bene* detti) twee arbeiders, Thomas Gatti, van Bar* letta en Raphael Vandick, van Brussel, die de wacht hielden voor de Capiamianto*fabriek. Er waren nog twee andere dooden in dezelfde stad, Simula en Sonzino; uiterst kostbare dooden voor de fascistische berekening. Ten einde de balans op te maken van de twee tegenstanders (proletariaat en fascisme), op het stuk van slachtoffers en verantwoordelijkheden, willen wij ons beroepen op het woord van een onzer klasse*tegenstanders. Het is dat van een van die antifascisten, min of meer monarchistisch ge* zind, in wie wij geen enkel vertrouwen stellen, wat betreft een revolutionaire actie tegen het fascisme. En er is des te minder reden, om dat getuigenis te verdenken, wijl het afkomstig is van graaf Sforza. Deze gaf, van het spreekgestoelte van den Senaat, op 26 Juni 1924, deze vergelijking van de krachten aan de beide zijden der barricade: „De herinnering aan het vermoorden van Sonzino en Simula doet ons nog sidderen. Maar de Staat trad op, en de schuld digen zitten nu in het tuchthuis. De honorevole Misuri was nauwelijks uit de Kamer van Afgevaardigden getreden, waar hij er zich aan had schuldig gemaakt te zeggen, wat hij dacht, of hij werd op den drempel zelf, doodgeslagen. De afgevaardigde Amendola werd op klaarlichten dag op straat te Rome aangevallen en gewond; de afgevaardigde Forni werd, op het station te Milaan, in tegenwoordigheid van honderden, geslagen. De afgevaardigde Gonzales werd te Genua met stokken aangevallen en gewond in een verkies zingsvergadering ter zelfder tijd als de nationale held Rossetti. En als men nu het lijfblad van den President van den Ministerraad doorkijkt, zal men bij al die gebeurtenissen niets vinden dan verontschuldigingen voor de aanvallers en dreigen menten voor de gewonden. Het is verder opmerkelijk om te constateeren, dat er, wat betreft al deze feiten, belangrijk ten gevolge van de qualiteit der slachtoffers, alsmede ten opzichte van die, welke men in de meest verschillende streken van Italië heeft kunnen constateeren en die in niets afweken in ernst van de eersten, geen enkele rechterlijke vervolging is ingesteld en nog veel minder een veroordeeling heeft plaats gehad. Wanneer er, bij toeval, eens een schuldige werd ge» arresteerd, gaf de fascistische amnestie, die een vlek zal blijven op de geschiedenis van het Italiaansche recht, hem spoedig aan de vrijheid terug." Einde September keert alles tot de orde terug. Mussolini publiceert den 28en van diezelfde maand een artikel, getiteld: „Epiloog", waarin hij het einde der beweging van kantteekeningen voorziet. „Wat zich in Italië heeft afgespeeld in den loop van deze maand September, die nu eindigt, is een revolutie geweest, of, wil men nauwkeuriger zijn, een phase van de revolutie, die wij in 1915 zijn begonnen. De min of meer romantische mise en scène, die het begeleidend verschijnsel der revo* luties moest zijn volgens de ideologieën en plannen van zekere achterlijke individuen, is er niet geweest. D.w.z. er waren geen straatgevechten, noch barricades, kortom niets van wat de literatuur der opstanden vormt, die ons zoo roerde, wanneer wij de Misérables (de Ellendigen) van Victor Hugo lazen. En over de houding der regeering voegt hij hier aan toe: „Uit een oogpunt van politie had Giolitti gelijk. Kon men de bezetting der fabrieken verhinderen? Misschien. Doch, zoo een dergelijke taak reeds moeilijk was gedurende de 24 uur, die op de invasie volgden, zoo maakte elke dag, dat de bezetting durfde de mogelijkheid om de arbeiders manu mili» tari uit de fabrieken te verdrijven, twijfelachtiger. De slechte werkingen door die houding der regeering uitgeoefend, zijn zeker zeer ernstig. Maar wie kan verzekeren, dat de sterke manier geen brand zou hebben uitgelokt, die veel moeilijker te blusschen ware geweest. Zelfs in de strategie, die wij maar de politieke zullen noemen, moet men rustig onderzoeken of het sop de kool waard is. Moeten wij dit bangigheid noemen? Opportu* nisme! Ophakkerij? Wij laten u de keus. Laat de lezer de moeite nemen eenige bladzij* den terug te keeren en de fanfares van denzelfden Mussolini naar aanleiding van de „roode week" herlezen, waaraan hij trouwens min of meer had deelgenomen, en dan zal hij door vergelijking zien, hoe zeer de arbeiders, dus de barbaren, gematigd zijn geweest bij de bezetting der fabrieken. In Mussolini's politiek zult gij nooit een gebaar van moed vinden tegenover een kracht. Tot het einde van 1920 constateert men van den kant der fascisten slechts sporadische aan* vallen tegen de „rooden". In de maand Maart 1919 vond de aanval op en de brandstichting in den „Avanti" plaats, waar het proletariaat op ant* woordt met de algemeene werkstaking. Wat doet Mussolini? Wat doen de fascisten? Zij verstoppen zich en niemand bemerkt iets van hun tegen= woordigheid. Tot het einde van 1920 is het de liberale staat, die de volkseischen bestrijdt op zijne wijze en met eigen middelen. Had het fascisme zich op dat oogenblik openlijk tegen de arbeiderskrachten verklaard, dan zou het als een hulpkracht van den staat beschouwd hebs ben kunnen worden. Maar op het einde van 1920 wordt integendeel de staat een hulpkracht van het fascisme, of liever, het fascisme is een wapen met dubbele snede, dat de staat in handen van een derde stelt, met opdracht aan dezen om de ko* mende verantwoordelijkheden te beschermen. De „Leider", die is altijd aan den haal.. Hij mar» cheert eerst, wanneer de koning hem telegraphisch naar Rome ontbiedt. Hier hebt gij twee karakteristieke episoden uit dien tijd. Eerst het carnavalachtige fascistencongres te Rome, in November 1921. Het volk te Rome wordt boos en antwoordt met de algemeene staking. Voor dezen eenen keer is Mussolini eens onder de strijders; hij is namelijk Kamerlid en bevindt zich dus te Rome. Maar in plaats van zich aan het hoofd van zijn ijzeren cohorten te stellen om den aanval op de „Bolsjewieken" te beginnen, loopt ons mannetje naar het Augusteo en houdt een rede tot zijn ban* dieten, waarin hij hun raadt ervan door te gaan. En hij vraagt dringend speciale treinen aan de regeering van Bonomi, die zich beijvert ze toe te staan — voor revolutionnairen zou men cellulaire treinen hebben gevormd, — ten einde die over* kokende zwarthemden naar hun haardsteden te* rug te zenden. Ten slotte op 21 Juli de aanslag te Sarzana. Dit was een der zeldzame gevallen, dat de geregelde troepen vuur gaven op gewapende fascisten, die de vlucht namen als een zwerm vogeltjes bij 't eerste geweerschot van den jager. Ook bij deze gelegenheid maakt de „bronzen held" weer den indruk, dat hij een pak vischlijm was. Immers twee weken na het conflict te Sarzana keurt onze generaal goed en onderteekent met eigen hand een overeenkomst tot nonsagressie (een verdrag om elka ar niet aan te vallen) met de socialisten. Hij had kruitdamp geroken en nog wel van droog kruit. Dit alles was natuurlijk een groote verlakkerij, die geen gevolgen kon hebben. Het was een plan* netje, dat precies waardig was te ontluiken aan de hersens van dien De Nicola, die toen voorzitter van de Kamer was, en die in de geschiedenis als type van dubbelzinnige en weifelende figuur zal blijven leven. Door deze overeenkomst verplichtten de beide partijen zich wederzijds vaandels en syndicaten te eenbiedigen en wisselden nog meer verschillende waarborgen uit. Ter wille van de historie, geven wij hier de namen der onderteekenaars van dit concordaat: „Rome — Kabinet van den president der Kamer op Monte» citorio, 3 Augustus 1921. Geteekend hebben voor de fascisti» sche parlementsgroep: hon. Ben. Mussolini, hon. Cesar Maria de Vecchi, hon. G. Giurati. Voor den Nationalen Raad der Gevechtsfasces: Cesare Rossi, Humberto Pasella, Gaëtano Polverelli, Nicolai San» sanelli; Voor het bestuur der Socialistische Partij: hon. G. Bacci, Emilio Zannerini. Voor de Socialistische Parlementsfractie: hon. Elia Musatti, hon. Oddino Morgari; Voor de Algemeene Arbeidsconfederatie: hon. Gino Bal» desi, Alessandro Galli, Ernesto Caporali; Avv.: Henrico de Nicola, President der Kamer van Afge» vaardigden." Na zich van den angst te hebben hersteld en verzekerd, dat Bonomi, toen President van den ministerraad, voortaan niet meer gevaarlijk voor hem zou zijn, gaf onze groote bendeleider het bevel de overeenkomst als een vodje papier te beschouwen. Toevoeging Mussolini's infamieën en zijn medeplichtigheid bij den moord op Matteotti Ons rest rxog te vertellen, welke schrik zich van Mussolini meester maakte ten overstaan van den opstand der gemoederen, verwekt door.... de verdwijning van Matteotti. Wij zullen zoo kort zijn als mogelijk is, maar ook goed gedocumenteerd. Van den dag af, waarop Matteotti in 1923 zijn kleine boek: Een jaar fascistische heerschappij schreef, dat vers schrikkelijke requisitoir vol cijfers en documenten, een ware knodsslag voor Mussolini en het Fas* cisme, was hij, Matteotti, ter dood veroordeeld. Ziehier de waarschuwing, die II Popoio d' Italia hem gaf in Mei 1923: „Wat betreft Matteotti, dien ordinairen bedrieger, befaamd schavuit en boef van de ergste soort, hij zal goed doen met op zijn karkas te letten, want als hij zichzelf op een goeden dag terugvindt met verbrijzelden kop, maar voor goed verbrijzeld, zal hij zeker niet het recht hebben, zich te beklagen, na al de vuiligheden, die hij geschreven en onder» teekend heeft." Later, terwijl de misdaad tegen Matteotti werd voorbereid in het hol van de fascistische Tsjeka, het bureau van de pers op den Viminalis te Rome, deelde men onder de journalisten de volgende nota uit, die bestemd was om „spontaan" te wors den gepubliceerd: De huidige, overdreven en met voordacht geschiede provocaties, die het toppunt bereiken in de rede van Mattes otti, maken deel uit van dit plan Om die reden zou uw blad een nuttig en vaderlandslievend werk verrichten wanneer het die uitingen weerlegde, die geschikt zijn om het zoo wenschelijk doel: het weer normaal worden van het nationale leven, in de waagschaal te stellen, tengevolge van de onver* mijdelijke reactie, die het fascistische bewind er op een gegeven oogenblik op moet doen volgen, en wel zonder eenige reserve." Wil opmerken, dat deze circulaire dateert van 4 Juni 1924; zes dagen later gaf een man geen ges hoor meer aan den roep van de zijnen en van zijn kameraden. Was hij verdwenen? Dit begon men met te gelooven. Maakte de fass cistische pers geen toespelingen op een paspoort, dat door het ministerie aan Matteotti zou zijn verleend? Of kon hij geen slachtoffer van de communisten zijn geworden.... Misschien was hij wel op een amoureus uitstapje.... Ja, zelfs dat durfde men te schrijven! Wie zou ooit het mysterie hebben kunnen door* boren zonder dat die concierge van het hotel „Lungo Tevere" gekomen was, die zich het nums mer herinnerde van een automobiel, waarin hij een man had zien laden, die worstelde en daarbij „schoften" riep? Het waren dagen van koortsige spanning, van onderdrukte tranen, van doodsangst. Het mysterie ontboeit de geesten. Het schudt de apathie waks ker. Het ontrukt vloeken aan velen, van wie men reeds dacht, dat zij voortaan niet meer in staat waren een vloek te slaken of nog tranen te storten. Door heel Italië voer een storm van heftig en wanhopig protest. Een vrouw in rouwgewaad gaat naar Mussolini om hem te vragen, haar tenminste het lijk van haar man terug te geven. Al onze dooden schenen op te rijzen en dien rouw te gelasten. Alle slachtoffers schenen met dien klaagzang in te stemmen. Het was een beslissend moment. Het fascisme kon de zaak niet onderdrukken, wat een bekentenis zou hebben beteekend, dat het de dader van de misdaad was. Indien Matteotti gevallen was als Di Vagno, Lavagnini, Pilati, Picinnini, Ferrero, en honderden andere slacht» offers, openlijk aangevallen door fascistische ban® dieten — honderd tegen een — zonder geheim en zonder veinzerij, dan zou Mussolini zijn oude ver« dedigingssysteem hebben toegepast, bestaande in het bedreigen met nog ergere straffen van al de< genen, die zoo driest waren den doode te be« weenen. Maar dezen keer had de chef van de bende onder de hand gewerkt met Tsjeka» methoden. Matteotti moest zoo eenvoudigweg aangemerkt worden als „verdwenen". In dezen strik gevangen, wist het fascisme niet meer hoe te doen en bleek het volkomen gedesoriënteerd; het verloochende zijn streven, uitte dreigementen aan het adres van wie booze vermoedens koesterden, troostte de weduwe, hield het lijk verborgen en gelastte tegelijkertijd dat men het zou opsporen. Zoo veranderde de situatie eensklaps totaal. Het fascisme scheen te verdampen. Heel Italië is eensklaps wakker. In het buitens land onderdrukken de gevluchten hun tranen en spreken af elkaar in Rome te ontmoeten. Musso* lini sidderde boven alle beschrijving. Wij zullen hier slechts eenige van de redenen onderzoeken, waarom een ernstige actie tegen het fascisme op dat moment niet heeft plaats ge« vonden. In de eerste plaats was er de afwachtende hou* ding van de parlementaire oppositie, die rekende op de Messiasstusschenkomst van den koning. Het is ook mogelijk, dat Mussolini, toegevende aan een zekere zucht om het evenwicht te bewaren tegenover ontevredenheid in het fascistisch kamp, een nieuw wapen heeft gebruikt: het dreigement van in dienst van Moscou te treden. In dit opzicht mag het bericht, dat het agent* schap Stefani — woordvoerster van het gouver* nement — den 20en Mei 1924 — tien dagen na de verdwijning van Matteotti — het goede nieuws meedeelde, dat de heer Rykof zijn voldoening had uitgesproken over de goede orde, die in Italië heerschte, zeer kenmerkend worden genoemd. Bovendien kwam den Hen Juli 1924 — een maand na den moord — een ander communiqué van Stefani het vorige nog bevestigen: „De ambassadeur en mevrouw Joerenef hebben in de Russische ambassade een intiem diner aangeboden aan den president van den Ministerraad, den honorevole Mussolini." Ziehier hetgeen Libero Tancredi, dien wij reeds meermalen geciteerd hebben, schreef in de Qua« derni del Nuovo Paese: „Mussolini liet telegrammen verschijnen over de zooge» naamde reis van Matteotti naar Oostenrijk. En toch wist hij, dat de uitvoerders van zijn wil hun met bloed bevlekte handen waren komen afwasschen in het paleis Chigi. Maar zoodra de „betreurenswaardige vergissing" — zooals het heette — om het nummer van de noodlottige auto zichtbaar te laten blijven, het mysterie had doorboord, waardoor een algemeene verontwaardiging als een vloedgolf begon op te rijzen, zoodra deze Timoer in 't klein in de onmogelijkheid verkeerde om langer het ondernomen werk te verbergen, had hij nog slechts één denkbeeld in zijn hoofd: zichzelf te redden, zichzelf alleen, ten koste van allen, vrienden en vijanden, onschuldigen en schuldigen. En daar de Kamer niet applaudiseerde, toen hij om een summier oordeel vroeg tegen degenen, die hem hadden gehoorzaamd, dreef hij het cynisme zoover, dat hij zich beroemde op een vredelievende redevoering, die hij met voorbedachten rade had uitgesproken na het bevel tot den moord te hebben gegeven." * * * Zes maanden daarna had onze Tartuffe weer moed gekregen. De oppositie had inderdaad haar aanval verbroddeld; weer had zich de toestand naar zijn wensch ontwikkeld, de medeplichtigen waren tot zwijgen gebracht, de rechterlijke macht was bang gemaakt, en er wordt een amnestie» ontwerp ingediend om te verhinderen, dat de „zaak«Matteotti" voor het gerecht zal komen, ge* durende welk geding er nog zekere verklaringen zouden kunnen worden afgelegd, geschikt om hem, Mussolini, te compromitteeren. (die van Cesare Rossi b.v.). Hij heeft het roer gericht naar de monarchie, precies zooals deze hem van te voren bij zijn das had genomen: het is het mo« ment, dat onze megalomaan kiest om een hervat* ting van de moordpartijen te gelasten (einde 1924), waarna hij zich weer voor de Kamers presenteert, zijn vreeswekkende manier aanneemt en de be* ruchte rede uitspreekt, waarin hij zoo goed defi* nieert, wat hij is en wat iedereen weet, zelfs diep in het bagno: „Als het fascisme een verbond van misdadigers is, dan ben ik de opperste chef van de misdadigers, en daar beroem ik mij op." Onthoudt dat goed! Maar die stierendooders*woorden waren vooraf* gegaan door de ellendigste pogingen tot terug* tocht, de walgelijkste schoonwasscherij, het schan* delijkste gebedel om een vrijgeleide, kortom: laag* heden, in staat om alle menschelijke waardigheid tot niets te herleiden. Wij hebben den 3en Januari 1925. Na de moord* partijen te Florence en na twee weken bloedige vroolijkheid door geheel Italië heen, in de fase, die het werk van den staatsgreep, begonnen met den opmarsch naar Rome, voltooit. Het Statuto Al* bertino is definitief afgeschaft met medeplichtig* heid van den koning. Mussolini provoceert hoogmoedig de Kamer. „Is er iemand onder u, die zich het recht durft aanmatigen, mij aan te klagen ?" Italië siddert opnieuw. Het land komt nauwelijks weer wat bij na moeizaam zijn ruïnes te hebben herbouwd. En de Kamer buigt zich voor den woesten temmer en zingt hymnen ter eere van het nieuwe tijdvak. Gedurende dien tijd wacht Rossi nog steeds in de gevangenis van Regina Coeli en „de Aventijnsche berg" *) moet consta* teeren, dat al zijn vleierijen aan 's konings adres mislukt zijn. „Dat wat men den „Aventijnschen berg" noemt, werd voor den mal gehouden en — men moet dit wel bekennen — gedurende eenigen tijd verlamd door het vooruitzicht van een herstel der constitutie, langs volkomen constitutioneelen weg, door den wil des Konings. Dit was het tijdstip, waarop de Aventijnsche berg — indien hij niet vertrouwd had op den goeden wil van den koning, en indien hij een weinig meer zelfvertrouwen had gehad in eigen kracht en in de kracht die hij aan het Italiaansche volk kon meedeelen — het fascis» tisch regiem had kunnen omverwerpen. Maar dit zou de monarchie in zijn val hebben meegesleept, precies op het moment, waarop deze zich in een situatie zou hebben kunnen stellen, die haar had gered en waardig gemaakt zou hebben om gered te worden."') ') Men duidt met dien naam het blok der oppositie*par> tijen aan, wier verzet slechts passief was; daar zij geen beroep deden op de massa's, gaf het hun niets of zij zich op den Aventijnschen berg terugtrokken, zooals de plebejers in het oude Rome hadden gedaan; zij verwekten daarom geen revolutionaire actie. *) Fr. Ciccotti; „Le roi Victor Emmanuel, et le fascisme". Edit. Exoria te Toulouse. De opmarsch naar Rome De weg is vrij - Onder de klanken van den koningsmarsch - De koning geeft het signaal tot het vertrek - Een clown in livrei - De trouwe dienstknecht Daar is dan nu eindelijk de voormalige deser* teur, de koningshater, de man van de barricades tegen de Tripolitaansche expeditie, de apologist van bommen en koningsmoorden, het Maratje van de Roode Week, de betaalde drijversnaar^den* oorlogstotshetseindestoe, de papenvreter, de ver* dediger van een Bresci en een Bonnot, gevorderd tot den drempel van het Quirinaal om de „nedes rige dienaar" van Zijne Majesteit te worden. Het ministerie Facta moet een opvolging heb* ben. Er kon geen kwestie meer zijn van de vor< ming van een linksch ministerie. De monarchie kan den keer, dien de fascistische opmarsch maakte, slechts met een welwillend oog gadeslaan, want het fascisme richtte zich steeds meer naar het Quirinaal en anderzijds gaf het de mijlpalen aan van terugkeer tot een verleden, waar de monarchie slechts afstand van gedaan had ten overstaan van de doodkist van een koning, die door een rebel (Bresci) was neerges veld, afstand van gedaan uit vrees voor de revo« lutie en uit politieke sluwheid tegenover de revolutionnaire elementen. Doch men moet de waarheid niet slechts ten halve zien. En te zeggen, dat de monarchie een program had, is haar te veel eer aan te doen, wanneer men let op de werkelijk* heid. De monarchie had haar oude program: d.w.z. aan den kant van den overwinnaar te staan en daarbij, over het geheel, diegenen 't meest te be* gunstigen, die het dichtst stonden bij haar en bij haar reactionnaire beginselen. De overwinnaar was het fascisme, en de monar» chie aanvaardde het, zeer in haar nopjes. Doch indien het fascisme heeft getriomfeerd, dan is dat geschied dank zij den steun, dien de bourgeoisie en de antisvolkspartijen het hebben verleend. Op dat oogenblik is heel Italië in handen der fascisten; van den minsten politiekerel tot den hertog van Apsta, via prefecten, magistraten en generaals, alles is fascistisch geworden. De eenige reserve, die zekere generaals nog maakten, be* trof uitsluitend de eventualiteit, dat het fas* cisme een aanval zou richten op de monarchie. Zelfs in het ministerie Facta was de honorevole Riccio niets anders dan een agent en spion van Mussolini en consorten. Van zijn kant had Mussolini zorg gedragen, dat hij sinds geruimen tijd alle waarborgen van trouw aan de monarchie had gegeven. De algemeene vergadering van de fascisten te Napels dateert uit dien tijd; zij voltooit door haar beslissingen de laatste manoeuvres in die richting. Van dat oogenblik af nemen de gebeurtenissen een stormachtig snel tempo aan. Velen geloofden nog in het lot, en dachten, dat het fascisme, daar het nu geen arbeidersrevolutie meer behoefde te breken, uit zich zelve kalmer zou worden, want het was van nu af de eenige kracht, die in Italië nog wanorde bleef scheppen. Louis Ambrosini heeft over deze kwestie een buitengemeen verhelderend artikel geschreven in de Stampa van Turijn van 2 November 1922. Hij toont helder aan, hoe volkomen toevallig het ministerie Mussolini gevormd werd, dat even goed een ministerie Salandra*Mussolini of Giolitti* Mussolini had kunnen zijn en dat slechts tot stand kwam ten gevolge van het ongeduld van het fascisme om aan de macht te komen. Hij legt uit, hoe het tweede ministerie Facta een compromis beteekende tusschen de stroomingen in de Kamer, die, nog steeds, meer naar links waren gericht, en de krachten van4^echts, die in het land steeds dreigender zich verhieven. De ware oplossing zou geweest zijn de Kamer te ont« binden en nieuwe verkiezingen te houden. Maar dan zou men een hervorming van de wetgevende machine hebben moeten tot stand brengen. Facta bleef aan de regeering als een houten pop uit een schiettent, die zijn beurt afwacht om neergeschoten te worden. Het fascisme, buiten het ministerie Facta ge» sloten, maakte opnieuw groot lawaai. Zie hier wat Ambrosini ervan zegt: „Zijn begeerte om steeds meer op het politieke tooneel naar voren te treden tot het moment, waarop hij er een van de voornaamste spelers van zou zijn, werd toen duidelijk. Het werd meer dan ooit een partij van de daad en alle middelen waren goed genoeg. De daden van vreesaanjaging ten opzichte van de regeering en het parlement hielden niet op en werden steeds heftiger." Na te hebben verwezen naar de oneenigheden in het ministerie ten opzichte van de maatregelen, die men zou kunnen nemen tegen het fascisme (Taddei en Amendola waren, schijnt het, voor een energiek optreden en dit zou verklaren hoe de laatste aan zijn einde kwam), en naar de voor* naamste redenen, waarom Facta niet eerder af* stand deed — hij wachtte tot de samenstelling van het nieuwe ministerie aan den koning kon worden meegedeeld, en, aan den anderen kant, wilde hij ook niet wijken ten overstaan van het fascistisch congres van Napels — legt Ambrosini ons uit, dat minister Riccio, die het fascistische oog in het ministerie was, verscheidene malen het onmiddek lijke ontslag ervan aanried, met het oog op een combinatie van rechterzijde met fascisten, dus met Salandra. Dit alles viel voor, terwijl de liberalen, op hun congres te Bologna, van hun kant ook Salandra en Giolitti verheerlijkten: deze laatste bleek, in een rede te Cuneo, aanhanger van een combinatie van liberalen en fascisten. Toen was het, dat Facta besloot zich terug te trekken en nu kwamen de fascisten op hun manier tusschen beide: hun actie, die zij met den zonderlingen naam van mobilisatie aanduidden, was een voortdurende actie, die niets meer gemeen had met den oorspronkelijken zin van het woord en — vreemd — zij hebben nog na tien jaar van bewind de gewoonte niet afgelegd het zoo te gebruiken. „Verschillende oplossingen", gaat Ambrosini voort, „deden zich aan hen voor. Men moest de samenwerking in een concentratiesministerie, geleid door een liberaal, niet uit» sluiten. Bepaalde figuren meenden den terugkeer van Salandra te moeten begunstigen; anderen achtten de terugkomst van Giolitti onvermijdelijk. Het ministerie»Mussolini, dat door de gebeurtenissen ten slotte noodzakelijk werd, werd, in den beginne, als een van de onwaarschijnlijkste oplossingen aan» gemerkt en wekte in het geheel geen verwachtingen. Het eenige, wat zeker was, was, dat de fascisten energiek wilden handelen en zooveel mogelijk de politieke draagkracht van hun beweging wilden vergrooten. De mate, waarin zij slagen zouden, hing af van de mate van weerstand hunner tegen* standers. Wij zeggen tegenstanders, waarbij wij echter op» merken, dat, daar zij met geen enkele politieke partij ver» bonden waren en met geen enkelen leider, allen, wanneer de gelegenheid zich voordeed, medewerkers van het fascisme konden worden. De situatie was het meest gespannen op het moment, waarop rechtsche elementen optraden om een vreedzame afleiding te beproeven. Die elementen waren in contact met den voor» zitter van den Ministerraad, en, gezien den ernst der ge» beurtenissen, ook met de Kroon. Er ontstond een herhaald contact tusschen de regeering en het Quadrumviraat. De honorevole De Vecchi kwam van Perugia naar Rome en had een onderhoud met den koning. Het is niet onmogelijk, dat de fascistische afgevaardigde bij die gelegenheid aan Z. M. de mogelijkheid heeft doen zien van een ministerieele com» binatie van Salandra met de fascisten. Het decreet, dat den staat van beleg afkondigt, wordt niet geteekend en het Stefani»agentschap meldt dat men er van heeft afgezien het toe te passen. In den loop van den namiddag ontvangt de koning den honorev. De Vecchi voor de tweede maal en besluit Salandra te belasten met het vormen van een minis» terie. Deze begeeft zich om halfzes naar het Quirinaal. Onmiddellijk verspreidt zich het gerucht, dat Salandra en Mussolini het nieuwe kabinet zullen vormen. Maar de stap 6 van den Turijnschen afgevaardigde, de Vecchi, bekend als tegenstander van Giolitti, had niet het geluk Mussolini te behagen, die nog steeds in Milaan was — waar hij in contact bleef met de industrieele en politieke machthebbers — en die onmiddellijk deed weten, dat hij geen deel zou uitmaken van een ministerie*Salandra." Niet van een ministerie*Salandra, maar mis» schien wel van een ministerie* Giolitti. Het mini* sterieele karakter van de situatie blijkt in ieder geval genoegzaam uit deze analyse van den jours nalist van de Stampa. Wij staan hier slechts tegenover een strijd om „combinaties". Druk wordt uitgeoefend om een goede collectie portefeuilles te krijgen; druk op den koning, die gevangen zit tusschen de vrees, dat hij de Republiek zal zien uitroepen en de drei= gemeenten van den Hertog van Aosta, dat deze zelf de dictatuur zal vestigen aan het hoofd dei zwarthemden. Aangaande het gesprek van De Vecchi en Federzoni met den koning, den dag zelf, waarop deze Mussolini naar Rome opriep, schrijft Fran< cisco Ciccotti dit: „De bewijsgronden van dit gesprek moesten wel een diepen indruk op hem (den koning) maken. Hij baseerde zich daartoe op het optreden van den hertog van Aosta in de fascistische Marke. Er is reeds meegedeeld, dat 's konings verheven neef eenige dagen vroeger met Mussolini en Tórridi te Alessandria had aangepapt, en dat hij zich vervolgens naar Perugia en Spoleto had begeven met het uitsluitende doel de fascistische benden te bezoeken op het oogenblik, waarop zij op marsch zouden gaan naar de hoofdstad. Maar er was alle reden om den hertog van Aosta schaak» mat te zetten, hem te isoleeren en hem te noodzaken afstand te doen van zijn begeerte naar oproerige machinaties, door. nog denzelfden dag, van zijn mogelijken bondgenoot en be» velvoerder (dus Mussolini), den ministerspresident van koning VictorsEmmanuel te maken. De onmiddellijke buiteling van Salandra en de telegrafische oproeping van Mussolini, die toen te Milaan was, waren het resultaat van het gesprek, dat dien namiddag van den 2en October plaats vond op het Quirinaal." *) Na gaan de gebeurtenissen zeer snel. Hier is de tekst van het beroemde telegram: „Honorev. Mussolini. Z. M. de koning verzoekt u onmid» dellijk naar Rome te komen, daar hij verlangt u te belasten met de vorming van het ministerie." (w.g.) Generaal Giardini. Daar is nu de „Opmarsch" naar Rome: Mussolini snelt toe om zich aan 's konings voeten te werpen! „Ik vraag U. M. verschooning — dit zijn zijn eigen woorden! — dat ik mij in een zwart hemd aan Haar vertoon, terug* gekeerd uit een slag, die gelukkig niet bloedig was. Ik breng U. M. het Italië van Vittorio Veneto, x) herboren door nieuwe overwinningen, en ben U. M.'s getrouwe dienaar." Dat is nu de Revolutie! Verondersteld, dat Mussolini de geringste be> geerte had gekoesterd om zich van den koning te ontdoen, zelfs door de wildste republikeinsche actie, dan waren toch eenige schoten uit de ge* weren van de koninklijke troepen voldoende ge« weest, en de opmarsch naar Rome zou ver* anderd zijn in een algemeen berg*je«als*je*kan. De „Duce" zou zelfs de vlucht niet hebben hoeven te nemen, om de eenvoudige reden, dat hij ') Het reeds geciteerde werk, blz. 56. in Milaan was. En op mijn woord, van Milaan naar Chiasso, de grens, is 't niet ver. De „Revolutie" was het werk geweest van het onderhoud van Vecchi, waarover wij boven spraken. Hebben wij nu eindelijk den man gevonden, dien vele armen van geest hebben gedroomd en beschreven? Staan wij ten minste op dit moment tegenover den „bronzen man", den onverbidde* lijken vernieler der politieke konkelarijen, den geestelaar van het oude parlementarisme, den man, die een nieuw 1789 zou maken, en die einde* lijk die stomme 19e eeuw in vergetelheid zou doen verzinken? Laat ons maar weer de feiten geven. Laten wij dus Ambrosini aan het woord: „De honorev. Mussolini begon reeds in Milaan de lijst van het nieuwe ministerie op te stellen, diezelfde lijst, die hij ons, journalisten, 's Maandagsmorgens deed voorlezen, toen hij ons in den trein audiëntie verleende tusschen Grosseto en Civitasvecchia." Deze lijst was nog meer Giolittisch dan Giolitti. Er stonden inderdaad op die lijst een aanhanger van Giolitti (Paratore), twee populisten (Tangora en Cavazzoni), die inderdaad deel uitmaakten van het ministerie, een een sociaaldemocraat Gino Baldesi, die op het laatste oogenblik werd getors pedeerd door den wil, schijnt het, van een enke= len man, die in het ministerie het principe ver* tegenwoordigde van de traditioneele etatistische reactie. Wij bedoelen Federzoni, denzelfden, die, terwijl Mussolini de neutraliteit van Italië in den wereldoorlog eischte uit naam van het Marxisme, verlangde, dat Italië de zijde zou kiezen van Oos« tenrijk, de geliefde dochter van onze heilige moe« der, de Kerk! Men behoeft niet verbaasd te staan over het gebrek aan homogeniteit van zoo'n mengsel. De orgie van de heerschappij Staat- en straatfascisme - Een confrontatie - De zeventien onmogelijkheden van het Fascisme - Mussolini vergist zich nooit Het bandietendom van Mussolini wordt nu officieel banditisme. Er zijn menschen, die be* weren, dat de fascistische misdaden slechts na den opmarsch naar Rome aan den dag zijn ge; komen, of na de Matteottiszaak. Onder die menschen zijn er van verschillende soorten: de onwetenden, de oppervlakkigen, de medeplichtigen van de beginperiode, die hun eigen misdaden pogen te bedekken; zij, die, belast met wachtdienst, hebben geslapen of te laat zijn wak* ker geworden, toen de bullepees al neerzwiepte. Zij ten slotte, die het „riool der heerschappij" heeft uitgekotst, omdat het te vol bloed zat. De fascistische misdaden, die plaats vonden nk Matteotti's vermoording, werden aan bekende persoonlijkheden begaan; dit is niet het geval met die, welke er aan voorafgaan. Die slachtoffers behooren aan de Historie, die, later, wanneer zij het aandeel aan het leven en aan den dood van sommigen opmaakt, hun houding kan bepalen gedurende verschillende fasen van het fascisme en het antifascisme. Wij voor ons stellen hen voor het heden boven alle profanatie door de polemiek. Maar indien de fascistische misdaden van 1920 tot 1 Juni 1924 geen beruchtheid verkregen, was dat te wijten aan de uitgebreidheid en den om< vang van het moorden, zóó, dat het gemakkelijker viel de ontsnapten op te sommen, dan de dooden, die „toevalligerwijs" bijna allen tot de arbeiders? beweging behoorden. Toen de fascistische misdaad eenmaal overging van het collectieve naar het individueele, heette hij achtereenvolgens: Minzoni, Matteotti, Oldani, Pilati, Ferrero, Picinnino, Amendola, Gobetti En al die namen wijzen op een anderen naam als dader of medeplichtige: Mussolini. Men doodde op straat, in het hospitaal, in de openbare school, in gevangenissen, in kerken, in huizen. Men belette hen, wier beroep het is, de menschelijke ellende te lenigen, verpleegsters, advocaten, medici, brandweermannen om de slachtoffers te hulp te snellen. Men strafte de vaders om de zoons, of heele families om een van de leden, die men wenschte te treffen, omdat hij zich aan de fascistische gewelddaden had onttrok* ken. Men dreigde en men sloeg gedurende be« paalde processen de rechters, de advocaten en de getuigen. Gedurende dien tijd deed Mussolini, die nog altijd in Milaan zat, niets anders dan schreeuwen: Slaat er maar op los. Men plunderde en beroofde de huizen en de magazijnen van mededingers en concurrenten. Men bedreef alle canaillesstreken, die naar een vlag zoeken om persoonlijke wraakzucht te dekken. De menschen werden uit hun bed gelicht, door gewapende benden. Men sloeg voor de oogen van vrouw, kinderen of van de moeder hem dood, die bestemd was om de slagen van de soldateska in zwarte hemden te ontvangen, zonder zich te bekommeren om het prestige van een naam, of zelfs, zoo als het geval was met Pilati, die een oorlogsdecoratie droeg, om wat, uit een nationa* listisch oogpunt, als een groote verdienste moest worden beschouwd. Zij waren nog de door het lot begunstigden, die er afkwamen met stokslagen, met beleedigingen of vernederingen, welke van het uitrukken der tan* den tot het ingieten van ricinusolie gingen, met en benevens het afknippen van den baard, maar ande« ren waren er, die verminkt werden, die men de oogen uitstak, die men het venster uitwierp of tot aan den hals in het water dompelde. Er waren ook slachtoffers, die men naakt uitkleedde en aan het publiek vertoonde langs de drukste straten. Dit lot werd gemeenlijk gereserveerd voor ernstige en geleerde menschen, die publieke functies had= den bekleed. Velen zijn er krankzinnig geworden ten gevolge van den hoon en de vernederingen, die zij ondergaan hadden. Mussolini bleef maar schreeuwen: Slaat er op! Zoo kwam hij te Rome. Maar de zaken gingen niet zoo prompt met degenen, die hem hadden doen roepen. Nitti had de revolutionnaire dreiging van 1919 willen temperen door de veiligheidskleppen der verkiezingen te openen; daar hij voorzag, dat het proletariaat zich op die wijze zou verdeelen en dat hij onder de regeeringsequipage een deel der sociaalsdemocraten zou kunnen opnemen. Giolitti had een beroep gedaan op het fascisme, met dezelfde doeleinden als Nitti. De socialisten hadden een groote overwinning behaald, d.w.z. op verkiezingsgebied; het was noodzakelijk hun trots wat neer te slaan door een goede afranseling met groen hout. Dan zouden zij misschien besluiten om „mee te werken". Hij richtte zich dus tot Mussolini om deze operatie te verrichten. Indien het werkelijk gegaan was om het dein* pen van een revolutie, zooals sommigen volhou* den, zou Giolitti of wie ook anders in zijn plaats ware geweest, niet geaarzeld hebben, om den staat van beleg uit te vaardigen. Maar de staat van beleg beantwoordde niet aan wat men bereiken wilde. Hij zou trouwens de vers antwoordelijkheden te veel hebben gelocaliseerd en voor de liberalen en de democraten hinderlijk zijn geweest. De fascistische benden daarentegen compromitteerden niemand in 't bizonder en daar zij het republikeinsche beginsel niet buiten de deur sloten, verwierven zij zoo zelfs glimlachjes van de vrijmetselarij en eenige sympathieën in de gelederen der linkerzijde. Dit stelde Mussolini in staat om alles bij elkaar te rapen. Allen begingen de onvoorzichtigheid om eigener beweging den vijand binnen de vesting te halen; en door hem hun kaarten te laten zien, gaven zij hem alle troeven in de hand. Mussolini, oudtijds een woedend vijand van de republikeinen, kende van ouds hun haat tegen de socialisten. Vroeger in de theorie van het Marxisme opgeleid, trok hij uit zijn kennis om* trent den klassenstrijd en de wankele positie der middenklasse, alle lessen, die noodig waren voor zijn actie. Het zou inderdaad belachelijk geweest zijn om over den staatsvan=beleg te spreken na 1920, om< dat de beweging tot bezetting van de fabrieken in dat zelfde jaar geliquideerd was. Maar met den staat van beleg zou men zich hebben bevonden in een toestand van wettelijke reactie, een reactie, die door de regeering kon worden gemeten, ge* regeld en tot staan gebracht, met de mogelijkheid van een absolute controle door de regeering. De gewapende benden van het fascisme echter wer* den weldra sterker dan wie ze hadden losgelaten. Zoo echter wilde het de plutocratie. Deze hield zich inderdaad aan deze zeer eenvoudige redes neering: „Giolitti wil het proletariaat en het socialisme verzwakken. Laat ons hem te hulp snellen! Hij wil hen — proletariaat en socialisme — verzwakken om vervolgens, met hun hulp en op onze kosten, aan de macht te komen. Laat ons hem dus verder helpen, maar in buitensporige mate, tot de totale vernietiging toe van elk beginsel, waarop den dag van morgen Giolitti en de regeeringsdemocratie zouden kunnen steunen." Mussolini was het scherm, dat men had gekozen voor deze onderneming. Zijn immoraliteit, zijn persoonlijke haat, veroorzaakt door opeenvolgende verraderijen, zijn geschiktheid voor de misdaad, dit alles waren zoovele referenties, die hem in de aandacht van zijn ondernemers aanbevalen. Wat men niet had willen betalen voor de finans ciën van den Staat, betaalde men tienvoudig om het volk dood te slaan en alle vrijheid te onder» drukken. Deze fascistische ren naar den afgrond kon niet eindigen. Het was de verdwazing van een reactie, die zich in den afgrond stortte, daar zij niets anders meer kon doen dan op zichzelf woedend te worden, daar zij in het vijandige kamp geen enkele levende of nog te herkennen kracht vond om dood te slaan, zelfs onder degenen, die slechts in lichten graad van haar verschilden. Wat is de balans van tien jaar fascisme? Het staatssbanditisme is zich komen stapelen op het straatbanditisme. Het banditisme, toegepast op de rechtbanken, op de bestuurslichamen, op den ruil, op de buitens landsche politiek, op heel het maatschappelijk raderwerk, op het moreele en politieke leven. Terugkeer tot de wettelijkheid, tot het normale leven, het was onmogelijk voor Mussolini. En dat is de reden, waarom het fascisme niet levensvat* baar is. Had hij dit kunnen doen, hij had het gedaan, in den loop van die 10 jaar van absolute macht zonder tegenwicht, die zich uitstrekt over het heele nationale leven, en terwijl hij meester is van alle gewapende machten. Hij kon er zelfs niet over denken, en had hij er over kunnen denken, hij had 't niet kunnen doorvoeren. Daartoe had hij eerst van het fascisme een moreele eenheid moeten maken met een werke* lijke persoonlijkheid en had hij vervolgens een dictator in den historischen zin des woords moe* ten worden. Maar nog eens, dit was onmogelijk: onmogelijk was een moreele eenheid onder lieden, die uit de meest verschillende partijen afkomstig waren, nog dronken van hun vroegere politieke hartstochten, verondersteld, dat zij deze ooit had* den, en die in geen geval er andere konden vinden; onder lieden, die elkaar onderling vers afschuwden, niet op de manier, waarop dit de „kameraden" uit eenzelfde partij kunnen doen —■ die vaak hun geschillen zien vervluchtigen in groote omstandigheden, bij een gemeenschappes lijkheid van ideeën — maar die elkaar verafschus wen met dien haat, die het gevolg is van een wederzijdsch min of meer gemaskeerd mins achten, bewust als ze zijn van het ontbreken van een gemeenschappelijk ideaal en verbitterd door de noodzakelijkheid van de gedwongen gemeens schappelijkheid in den boesem der „fasci". Daar ligt de oorzaak van oneenigheid in de uren van gevaar, wanneer men integendeel de banden zou moeten aanhalen om deze gevaren te trotseeren. Zie eens naar het algemeene sauvesquispeut, dat onmiddellijk volgde op de Matteottiszaak, toen iedereen er zich uit trachtte te redden zooals hij kon en met alle middelen. Let op de wetten bes treffende de doodstraf, uitgevaardigd niet tegen hen, die, daar ze geen fascisten zijn, ieder uur van den dag of nacht kunnen worden gedood, op hoog bevel en volgens een door den Staat verzekerd loon, maar zeer blijkbaar om aan de „door de gods delijke voorzienigheid" gezondenen in herinnering te roepen, dat zij, bij gebrek aan het gevoel van solidariteit, ten minste een wijze vrees moeten koesteren, die hen het werkwoord gehoorzamen in de eerste persoon doet vervoegen. Onmogelijk is de werkelijke dictatuur, want de werkelijke dictatuur bestaat voor den een in bes velen en voor de anderen in gehoorzamen. Een dictatuur kan niet leven in het teeken van het 't kansmesnietsbommen. Want in Italië zijn de dictators, die zich om elkaar niet bekommeren, en bovendien om den grooten dictator geen steek geven, vele honderden en misschien vele duizen* den. In elk dorp, in elk stadje, in elke provincie groeien en gedijen de door God gezondenen als paddestoelen. Zij zijn voortdurend naijverig op elkaar, zij hebben eigen financiën, politie en troe* pen, waarvan ze zich bedienen voor hun eigen, niet erkenbare mercantiele doeleinden en zij kun= nen op hun vaandels het devies schrijven: „God heeft 't ons gegeven, wee hem, die eraan komt." Er zijn geen stakingen meer. Doch ieder klein tyrannetje en ondertyrannetje wil zijn eigen hof* houding, zijn ceremonieel en zijn apotheose; hij wil de „balilla" *) voor zich zien defileeren tijdens de plaatselijke feesten, die hij ordonneert om beken* de gebeurtenissen uit de plaatselijke revolution* naire geschiedenis te vieren. En hij, die op die heilige dagen toch wil werken, wordt beschouwd als een smerige bolsjewiek, een vijand der natie ') De fascistische kindergroepen: Balilla is de naam van den jongen, die den eersten steen wierp tijdens den opstand van de Genueezen tegen de Oostenrijkers in 1746; hij is een volksheld te Genua. en van het menschelijk geslacht, die tegen den duidelijk uitgesproken wil van den schepper van het heelal ingaat. En Mussolini gelooft, dat hij een groot dictator isl Na tien jaar volledige macht is het fascisme nog even ver als ooit van een wettelijken toestand. Er waren in Frankrijk in 1870—'71 twee opeen* volgende revoluties, waarvan de eene het keizer* lijke gouvernement omverwierp en de andere, de Commune, zich verhief tegen het Voorloopig Be* wind. Na een bloedige worsteling tusschen die twee machten, beiden gewapend met geweren en kanonnen, werd de Commune door de reactie overwonnen. Maar 10 jaar later had deze al het* geen mogelijk was gedaan om de moordpartijen te doen vergeten en was reeds lang weer tot de wettelijkheid teruggekeerd. In 1848 brak er in den Pauselijken Staat een revolutie uit, die den Paus verjoeg en de republiek uitriep; een contrarevolutie bracht den Paus terug en een vreeselijke reactie. Maar tien jaar later was het leven weer normaal geworden. Wij kunnen nog het herstel citeeren van de Bourbons te Napels, den terugkeer der Oosten* rijkers te Milaan in 1848, den staatsgreep van Louis*Napoleon in Frankrijk, de restauratie in Hongarije — gebeurtenissen, die gekenmerkt wer* den door het ombuitelen van tronen en door radicale veranderingen in de economische instel* lingen, maar 10 jaar na die diepe sociale schokken, had het leven reeds lang weer zijn normalen loop genomen en de regeeringen hadden hun mogelijke best gedaan, opdat dat zoo zijn zou. Slechts in Italië, waar er geen omwenteling heeft plaats gegrepen, noch van een troon, noch econo* misch, waar het zoogenaamd slechts ging om het straffen van arbeiders, omdat ze gestaakt hadden; waar men proclameert, dat voortaan alle burgers, de pasgeborenen inbegrepen, een fascistisch etiket dragen en „alala"*) schreeuwen; waar men ver* zekert, dat alles — parlement, vakvereenigingen, pers, universiteiten, coöperaties, mutualiteiten y) gemeenten, provincies, partijen — slechts bestaat om het gouvernement te verheffen en toe te jui* chen, waarvan zij een inherent deel heeten uit te maken; waar men ons verzekert, dat alle tegen* strevende krachten tot pulver zijn vermalen en hun centrale punten aan verachting zijn prijs ge* geven; in Italië, alleen in Italië, praat men, na 10 jaar schrikbewind, niet alleen nog niet van vrij* heid, van het verminderen van straf en van amnes* tie, maar wil men zelfs aan degenen, die gebleven zijn, allen aan het gouvernement en de gouverne* menteele partij getrouw, nog niet die mate van vrijheid toestaan, die men aan de tegenstanders en de vijanden ontzegde om hen te vernietigen.2) ') Dit is de verzamelroep uitgevonden door d'Annunzio en door de fascisten overgenomen. 2) Het onlangs (in den herfst van 1932) uitgevaardigde zoogenaamde „amnestie»decreet" weerspreekt deze waarheid in 't geheel niet, want een amnestie, die niet vergezeld gaat van een terugkeer tot de voor een bepaalden tijd opgeheven condities der vrijheid is niets dan een hulpmiddel van het despotisme. Amnestie? Geen enkele van de voornaamste strijders, die Zelfs na zooveel jaren van despotisme, neemt men nog zijn toevlucht tot uitzonderingsmaat* regelen: de doodstraf, gedwongen domicilie, spe* ciale bewaking, luchtpolitie, emigratie beschouwd als een delict, een speciale fascistische politie tegen de fascisten, en van iedereen tegen allen, binnenlandsche paspoorten voor alle burgers. En nog heel wat andere maatregelen. Aan wie behoort Italië thans? Aan hen ongetwijfeld. gevangen zitten, omdat ze tegen het fascisme hebben ge-> vochten, is in vrijheid gesteld. De „bijzondere rechtbank" heeft zelden straffen uitgesproken minder dan 10 jaar op* sluiting en de amnestie heft slechts straffen op, die niet langer zijn dan 5 jaar, terwijl zij de straffen van 5 tot 10 jaar met drie vermindert en die boven 10 jaar met 5, maar op voorwaarde, dat de nog te ondergane straf niet minder is dan 7 jaar. Amnestie? In artikel 4 van het decreet leest men: „Uit» gesloten van voordeelen van het decreet zijn de bij verstek veroordeelden, indien zij zich niet aanmelden binnen 4 maan» den volgende op de uitvaardiging van het decreet". Hebt gij ooit van een amnestie gehoord, die de bannelingen, die zouden terugkeeren in hun vaderland, naar de galeien brengt? en dit zijn er duizenden. De Popoio d'Ualia van 8 November 1932 geeft het aantal van de gevangenen, die door deze amnestie zullen worden bevrijd! 639 politieke veroordeelden (blijkbaar zij, die men kon vrijlaten, omdat ze reeds jaren gevangenis achter den rug hadden, en van 15 tot 20 duizend veroordeelden volgens het gemeene recht). In een land waar de terreur sinds 10 jaar heerscht, kan deze mystificatie geen ander doel hebben dan het buitenland zand in de oogen te strooien, waar de inkt» koelies van het fascisme hebben verkondigd, dat zelfs de generaal Capello, en dat Zaniboni en La Luccetto zouden worden vrijgelaten, een onbeschaamde leugen. (Noot van den auteur voor de Hollandsche uitgave.) Aan heel de wereld, die vol verbazing, steeds iets nieuws verwacht van een jongleur als Mus* solini, dist men onveranderlijk verhaaltjes op, die nooit anders dan op papier hebben bestaan; b.v.: het arbeidswetboek, de arbeidsmagistratuur en een parlement van corporaties. Maar, als men de zaak wat van dichter bij be= kijkt, is men verplicht te constateeren, dat er een heel klein ietsje is, dat deze poging tot samen® werking met machteloosheid en dood slaat: het feit namelijk, dat zij tot basis heeft dwang en niets dan dwang. Gedwongen samenwerking, gedwongen domis cilie; officieele en nietsofficieele moordenaars, werkend op kosten van den Staat; een onafzetbare regeering, onafzetbaar, omdat zij steunt op alle oorlogskrachten, die ter beschikking staan van het hoofd van den Staat, dat alles zijn dingen, die ons een denkbeeld geven van de dictatuur tegen de vijanden van het fascisme, zelfs indien zij niet de betrekkingen toonen, die normaliter in een dicta* tuur moeten bestaan tusschen den grooten chef en zijn partij. Het is evident, dat deze zoogenaamde samens werking, zelfs in de mate, waarin zij zich zal kun* nen ontwikkelen, onder de fascistische zweep, niet langer kan duren dan die van de bajonetten, die het regiem schragen. Wat beteekenen toch de arbeidscharte, de arbeidsmagistratuur, het stem* recht van den arbeid en al die schijn van verdedi* ging van den arbeid, wanneer heel het werk van dezen sinisteren clown gestrekt heeft tot onop» houdelijke vernietiging en onderdrukking van den arbeid? Kan men het gemeenschappelijk leven van dwangarbeiders, in een gevangenis, onder toezicht van bewakers, samenwerking noemen? Om een betrekkelijk normalen toestand te bes reiken of althans om dien te beproeven te bereis ken, zouden de fascisten zich in de regeering hebben moeten kunnen associeeren met de andere partijen, die hun den weg hebben gebaand tijdens en voor den opmarsch naar Rome. De partijen vroegen overigens niets anders. Men vertelt, dat Briand tot den Italiaanschen dictator, toen zij elkaar te Locarno ontmoetten, zou gezegd hebben, dat men den Rubicon niet weer terug kan passeeren. En Briand had gelijk; wie kan een afgrond met bloed gevuld weer oversteken? De verbonden partijen zouden ten slotte het fascisme in het magazijn van de parlementaire meubelen hebben opgeborgen en zoo zou de Duce, stichter van de militie, vroeg of laat overgaan op de rekening der afschrijvingen, net als een machine, waarvan men in korten tijd een maximumspraestatie heeft vers langd. Hij zou, na de gevaarlijke periode van de vers overing der macht te zijn doorgekomen, op een elegante manier hebben kunnen heengaan en een rustig leventje hebben kunnen verkrijgen, net als eenige dozijnen satrapen, die in de fascistische kaas als mijten een toevluchtsoord hebben ges vonden. Maar wat zou er van de anderen zijn geworden, van heel die bende soldeniers, van nietsnutters, die plotseling iets waren geworden dank zij de macht van hun chef en die wisten, dat men hen altijd met den vinger zou nawijzen wegens hun ontelbare misdaden? Hoe zouden al die luidj es zich hebben moeten redden en wat zou er van hen geworden zijn? Vandaar, onder andere, de onmogelijkheid om een weg te vinden, die een terugkeer naar het normale leven of zelfs een gestabiliseerde reactie mogelijk zou maken. Wij zullen trouwens de onmogelijkheden op* sommen, die het bestaan van het fascisme onder* mijnen: 1. Zooals wij al zeiden: onmogelijk is de terug* keer tot het normale leven. 2. Onmogelijk is een regelmatig Cesarisme. 3. Onmogelijk is een vrijwillige samenwerking met het proletariaat; 4. Onmogelijk is een geestelijke eenheid onder de fascisten zelf; 5. Absoluut onmogelijk is een persoonlijk pro* gram, een idee te vinden, die een reden zou zijn om te leven, een reden om zich tegen den dood te verdedigen; 6. Onmogelijk is het, om in geval van een terugtocht, een gesloten en solidaire terugtocht tot stand te brengen; 7. Onmogelijk is het om de geheele wereld te doen terugwijken, omdat het daartoe niet vol* doende is de richting van zekere eischen te doen wijzigen (de pers, de industrie, de scholen enz.), maar men zou ze moeten vernietigen, d.w.z. de levenskrachten der beschaving vernietigen; 8. Het is onmogelijk om de beweging van het maatschappelijk leven tegen te houden, want men kan dit slechts tegenhouden in wat het uiterlijks, schijnbaars heeft, waardoor men leegten schept, die zullen worden gevuld door revoluties, grooter naarmate deze leegten grooter zijn; 9. Onmogelijk is het voor de fascisten en voor Mussolini om voorwaarts te gaan, ten eerste om* dat dit in strijd is met hun rol, en vervolgens, om; dat zij zich niet kunnen losmaken van de reaction* naire krachten, die den grondslag van hun macht vormen, en omdat zij overigens geen andere krachten aan de linkerzijde zouden vinden om hen te steunen; 10. Onmogelijk is het om het staatsbudget op orde te brengen door middel van bezuinigingen, daar dit afgekloven wordt door een bende honge* rige haaien en verdampt door de noodzakelijkheid den schijn van een groot Imperium te redden; 11. Onmogelijk is het, een politiek van groote werken en grootsche constructies te volgen, die alle landen der wereld kenmerkt in hun waarlijk imperialistische perioden, want het is zeker, dat het fascistische Italië feitelijk slechts overvloed van schulden heeft weten in 't leven te roepen; 12. Onmogelijk is het om aan Italië den glorie* schijn te verleenen van een internationale pacifis* tische politiek in de voorhoede; en even onmoge* lijk is het, zich het voorhoofd te omkransen met de lauweren van het imperialisme, of het gaat om een militair of een economisch imperialisme of zelfs maar om een imperialisme door emigratie; 13. Onmogelijk is het ook, om de ziel van het Italiaansche volk, dat blijkbaar de vele aange* zichten van de fascistische Hydra vijandig is, diep te wijzigen; 14. Onmogelijk is het, den steun van het Paus* dom te missen, zelfs, indien die steun, zooals nu, bijna 2 milliarden kost en zelfs indien hij veel meer moest kosten; 15. Onmogelijk is het, ondanks de betalingen in gelden en in waardigheden (fascistische waardig* heden wel te verstaan) om een duurzame ver* zoening te verkrijgen met de Vaticaansche wolvin, die altijd nog hongeriger is na het maal dan daarvoor; 16. Onmogelijk is het, het buiten de monarchie te stellen; 17. Onmogelijk ook is het om haar te dienen met die zelfverloochening, die zelfs de macht des* noods wil offeren, zooals nog onlangs het geval was met Primo de Rivera in Spanje. Dit is bij elkaar een vreeselijke bundel onmoge* lijkheden, samengekleefd door bloed en schande, gekenmerkt door internationale nederlagen en gewijd door de ellende van heel een volk. Men moge zich rekenschap geven van de demorali* seerende uitwerking, die dergelijke gebeurtenissen moeten hebben op de ziel van een volk, dat, ondanks zijn verscheidenheid, wel een van de onafhankelijkste, het meest naar originaliteit en initiatief dorstende volken van alle is, en dat, in overeenstemming met zijn zeer individueele per* soonlijkheid, aan zijn aard die eigenaardige wissel* valligheid ontleent, die men weer vindt in zijn muziek, in zijn zang, in zijn schilderkunst, in alle kunsten, die maken, dat het leven nog schoon is in armoede en smart, en dat er zeer terecht zijn grootste indrukken van vreugde en liefde aan ontleent. Men kan dus het probleem op deze wijze stellen. Zal het Italiaansche volk of zal het fascisme sterven? Maar kan een volk dan sterven? In werkelijkheid is de benauwende vraag: „Hoe kan het Italiaansche volk zich dit verschrikkelijke Nessuskleed van de leden scheuren!" In Spanje heeft het heengaan van Primo de Rivera niet onmiddellijk dat van Alphonsus XIII ten gevolge gehad. Maar dat komt, omdat de een zoowel als de andere stijlvolle reactionnairen waren en steunden op sinds langen tijd gestabili* seerde historische krachten, en op deze alleen. Zij konden dit, dank zij een geestesgesteldheid, een traditie en een opvoeding, die in overeenstemming waren met hun treurige functies.1) ') Lees wat 11 Popoio d'ltalia, na den opmarsch naar Rome schreef, toen hij vreesde, dat de verkiezingen voor den gemeenteraad van Milaan in December 1922 een nederlaag voor het fascisme zouden worden. „Door bemiddeling van onze provocateurs zullen wij tegen hen, die niet naar de stembus gaan en tegen hun goederen, de begeerten en den Het fascisme verschilt van dit alles; het is be* neden alles, mag men zeggen. Het besmet alles en copieert alles, van den Paus tot Stalin. Het verraadt alles en allen, ofschoon het inder* daad niemand bedriegt; daar zijn herhaalde vers raderijen alle wortelen in een totaal gebrek aan geloof in eenig ideaal, vrijheids* of gezagsideaal, waarnaar men voortdurend en hartstochtelijk streeft met alle kracht. De werkelijke tragedie ligt daarin. En Mussolini weet wel, dat hij de representatieve voorgevel is, waarachter het niets verborgen is. Iedereen weet dit, of het de Paus is, Stalin of Victor Emmanuel III of de industrieelen, de bankiers en de militairen. Zelfs de fascisten, die met hem in dezelfde smerigheid zich gewenteld hebben, weten het wel. Iedereen begrijpt dit voortaan. Het fascisme heeft — ik leg bijzonderen nadruk op dit punt — alle ideeën willen ontkennen en tegelijk ze tot zich nemen, ten einde uit elke er van te putten, wat het behaagde, gereed om den volgenden dag deze ideeën weer weg te smijten. Doch het heeft geen enkele der groote denk* beelden van jongeren oorsprong kunnen vernie* tigen en het heeft zich van de oudere slechts bediend om er uit te halen, wat zij laags en be* honger van het roode gepeupel ophitsen." (9 December 1922). Acht gij het mogelijk dat een Primo de Rivera, een Bismarck, ja zelfs een Daudet of een Hitier zulke middelen, zulke intimidatiestreken zou aanwenden tegen de bourgeoisie om zich een slechte noot in een verkiezingscampagne te besparen! droevends hadden, ten einde te beproeven er een nieuwe persoonlijkheid uit te voorschijn te roepen. Maar het is er slechts in geslaagd een monster te scheppen, het resultaat van een dooreenmenging van de afvalsproducten van alle partijen. Ik wil in 't bijzonder den nadruk leggen op een waarheid, die slechts een simpele geloofsbelijdenis is tegenover de eigen ideeën, ik wil zeggen, dat alle idealen in zich zelf, relatief beschouwd, een deel bevatten van die waarheid, die is samenge» pakt door eeuwen sociale ondervindingen, de waarheid, die de verschillende wijzen van opvat» ting van het bestaan bepaalt en de voorkeuren, die de menschen kunnen toonen in hun sociale verhoudingen. Al die waarheden afzonderlijk be* antwoorden aan een bepaalde wijze van gevoelen, die in dat of dat tijdvak domineerde en die bes paald werd door belangen en hartstochten, op hun beurt weer bepaald door belangen van kasten, van klassen, van onderklassen. Al die verschil» lende en vaak aan elkaar tegengestelde ideeën kunnen goed of noodlottig zijn, maar ze bezitten allen een basis, een logica, een soort evenwicht, een moraal, die hun in 't bijzonder eigen is. Onderzoek maar de politieke opvattingen, die in onze maatschappij naast elkaar staan, het imperialisme, het pacifisme, de republiek, de democratie, het liberalisme, het parlementarisme, het socialisme, het communisme, het anarchisme enz., al die gedachtestelsels kunnen mooi of leelijk, geavanceerd of verouderd of utopisch zijn al naar gelang het gezichtspunt, waarop men zich plaatst, maar elk vloeit voort uit een soort moedersidee, die het bijzonder eigen is, uit een denkbeeld, dat onderzocht, vergeleken, ontleed kan worden, dat een historisch verleden heeft, een traditie, dat een bepaalde interpretatie van het leven meebrengt en dat dus in staat is om een hartstocht en een geloof te voorschijn te roepen. Die ideeën alleen kunnen uitloopen op een selectie der menschen in diverse partijen, die ieder een sterke moreele aan» trekkingskracht bezitten. *) Het fascisme kan dit niet. Het is een monster, dat geen levensvatbaar» heid heeft, een niet te qualificeeren beest. Het fascisme kan worden vergeleken met een sky»scraper, welks fundeering uit bajonetten zou bestaan. Neem een vel papier, sluit de oogen en krabbel de een of andere knoeierij op het papier; dan zal dit gekrabbel met niets te vergelijken zijn, zelfs niet met een futuristisch schilderij, maar het zal u een precies beeld geven het fascistische brouwsel. Doch ideeën zonder fundeering storten op den langen duur ineen net als gebouwen, zelfs wanneer de eerste regel van de Tien Geboden ten gebruike voor de balilla's, waarvoor wij met het grootste respect een buiging maken, het tegendeel beweert. Zoo luidt het overigens: Art. 1. Mussolini vergist zich nooit. ') Hetgeen de schrijver hier constateert is een historisch betrekkelijk jong verschijnsel. In de 17e eeuw gold nog over 't algemeen de regel: cujus regio, ejus religio, d.w.z. de regeering bepaalt den godsdienst en de meeningen. v. R. Hij vergiste zich dus ook niet, toen hij schreef (Popoio d'ltalia, no. 249, 8 Sept. 1918): „Ik geloof, dat het gebaar van een koenen bom> menwerper veel nuttiger is voor de doeleinden der menschheid dan al de dagorders en al het ge» wauwel te Rome van die tweehonderd krengen van roode bonzen, die zich het recht en het monot polie aanmatigen om deze arme, dwalende en lijdende menschheid te redden." Dit hebben een Lucetti, Zamboni, Michele Schirru, Domenico Bovone, Angelo Sbardellotto en vele anderen ook gedacht. De geschiedenis, die men reeds beschrijven kan, eindigt hier. Maar de andere geschiedenis gaat voort, als zij tenminste niet eerst aanvangt. AANTEEKENINGEN a) Montecitorio, zetel van het parlement in Rome. b) A. Cipriani, Italiaansch revolutionair socialist. c) Andrea Costa, Italiaansch socialist, aanvan* kelijk leerling van Bakoenin. d) Enrico Malatesta, beroemd Italiaansch anar» chist. e) Enrico Ferri, socioloog, criminoloog, sodalis» tisch Kamerlid, oprichter van de Avanti. f) Bava Beccaris, de generaal, die in 1898 te Milaan den opstand neersloeg. g) George Sorel, bekendste Fransche theoreticus van het syndicalisme. h) Orsini, Italiaan, die in 1858 een aanslag pleegde op Napoleon III. i) dit was de meening van de Italiaansche refor* misten. j) Gustave Hervé, Fransch socialist, oprichter van de Guerre Sociale, heftig antismilitarist, die in 1914 vurig patriot werd; zijn krant heette van toen af La Victoire. k) Crispi, Italiaansch staatsman, de Italiaansche Bismarck. I) Pelloutier e.a., Fransche syndicalistische schrij* vers. James Guillaume was een anarchist. m) Vergulde Horde, toespeling op de jonge man* nen, die in 1794 na den dood van Robespierre in de Thermidoristische reactie jacht maakten op de Jacobijnen. n) Toespeling op de levens der helden in de oud* heid door Plutarchus beschreven en op wer» ken van J. de Pievrefeu, o.a. Plutarque a menti (Plutarchus heeft gelogen) waarin hij kritiek oefent op de Fransche legeraanvoerders in den wereldoorlog. o) Marcel Cachin, later leider der Fransche communisten en redacteur van de Humanité. p) Gentile, Italiaansch Hegeliaansch filosoof, later minister van Onderwijs onder Mussolini. q) Joseph de Maistre, schrijver, die de monar» chistische en katholieke restauratie in Frank» rijk na 1815 verdedigde. r) Combes, Fransch minister die in 1904 de wet op de religieuze vereenigingen deed aan» nemen, heftig anti»clerikaal. s) Veni, vidi, vici (Ik kwam, ik zag, ik overwon). Met deze woorden deelde Julius Caesar een van zijn snelle overwinningen aan den Senaat mede. u) Slag bij Caporetto, débacle van het Italiaan» sche leger in herfst 1917. v) Turati, bekend leider der Ital. Soc. Partij. w) Chambre introuvable, de ultra»royalistische Kamer van afgevaardigden in Frankrijk van 1815—1816. x) Vittorio Veneto, waar Italië in October—No» vember 1918 op het verhongerende Oosten» rijksche leger een groote overwinning bevocht. y) Mutualiteiten, vereenigingen voor onderlinge hulp. INHOUD Blz.: Een woord vooraf van den veriaier 5 De Fascistische geloofsbelijdenis 11 Nog een inleidend woord van Han Ryner.. 13 1 Inleiding 18 2 Zijn afkomst; zijn persoonlijkheid 23 Ballingschap — Dienstweigeraar — Van diefstal beschuldigd — Zwerver — Volksmenner 3 Zijn „apologieën" 33 Tien jaren omwentelingsspropaganda 4 De jacht op reformisten 40 Een politieke O.W.=er — Van Forli naar Milaan Aanhanger van den koningsmoord 5 Een onrechtmatig verworven faam 49 Mussolini gedurende de roode week 6 Oorlog aan den oorlog 60 Rabagas de antisoorlogsbliksem — Tegen alle inter» ventie — Rabagas gaat om 7 Hoe hij gekocht werd 71 8 De „Heilige man" thuis 79 Mevrouw Rachel verlaten — Een vrouw, moeder geworden, gevangen gezet en door fascistische doktoren in een krankzinnigengesticht opgesloten 9 De opperbevelhebber in het vuur 87 De decoraties — De partij van de overwinning 10 De bende van Mussolini 92 Waar nog eens sprake is van de overwinning — Acht halfgoden — Knijp je neus dicht 11 Na den oorlog 101 Lief en leed van het fascisme — De schaduw van Zarathustra — De Staat als de machine, die men» schen vermaalt — Op welke wijze de gevangenis is vooruitgezien, waarin hij de beul is 12 Mussolini's program 109 Thermidor in zwarte hemden — Spoorwegstakingen — Buigingen voor Malatesta en aanvallen op den koning 13 Het labyrinth van Fiume 122 Fiume of de dood — Verheerlijking van Fiume en van D'Annunzio en verloochening van beiden — Het ontvreemden van fondsen — Antiparlemen» tarisme als verkiezingsrommel 14 De bezetting der fabrieken 140 Wie was de eerste? — In de kelders gedurende de roode dagen — De vlucht voor het gevaar — Altijd aan het hoofd gedurende de vlucht Toevoeging 150 Mussolini's infamieën en zijn medeplichtigheid bij den moord op Matteotti 15 De opmarsch naar Rome 157 De weg is vrij — Onder de klanken van den koningsmarsch — De koning geeft het signaal tot het vertrek — Een clown in livrei — De trouwe dienstknecht 16 De orgie van de heerschappij 166 Staat» en straatfascisme — Een confrontatie — De zeventien onmogelijkheden van het Fascisme — Mussolini vergist zich nooit Aanteekeningen 187 Inhoud 189 001 3 03 B'