MIJN DAGBOEK GEDRUKT Bij DE N.V. VAN IïUNSTER'S DRUKKERIJEN - AMSTERÓAl ^* 1 5 DEG.1931 FREDERIK VAN EEDEN MIJN DAGBOEK EERSTE DEEL N.V. VAN MONSTER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ - AMSTERDAM Frederik Willem van Eeden werd den 3den April 1860 te Haarl&n geboren. Zijn vader F. W. van Eeden Sr. was oorspronkelijk kweeker, doch wijdde zich later aan de botanie. Hij bewerkte de laatste 12 deden van den „Hortus Batavus" en schreef o.m. Onkruid, Botanische wandelingen, de Duinen en Bosschen van Kennemerland, de Flora der Hollandsche duinen, de Koloniën op de Internationale tentoonstelling te Amsterdam in 1883. Hij was de stichter en directeur van het Koloniaal Museum te Haarlem en van het Museum van Kunstnijverheid, beide gevestigd in het Paviljoen. De Moeder van Frederik van Eeden, N. van Eedenvan Warmelo was de dochter van een hervormd predikant. Op het tijdstip dat het dagboek aanvangt, was Frederik leerling van de H. B. S. te Haarlem. INLEIDING. Een schriftaar-verzameling als deeze, van een enkel auteur vereischt verontschuldiging. Het schijnt een pretentie van een leezer te vergen, dat hij belangstelling heeft voor het leeven van een meedemensch in zulk een mate, dat hij zich er geheel in wil verdiepen, en al zijn beezigheid wil laten staan, ter wille van iemand, die hem vreemd is. Maar ik heb, bladerend in oude dagen van dit boek, een uitspraak gevonden, die tot verontschuldiging kan dienen voor de tijden van nu en voor de daad van heeden. Er staat op fut-einde van het eerste boekje: „Vaarwel boekje, dat mij zooveel vreugde heeft gegeven". Let wel, mijn vrienden en vriendinnen van thans: als 15 jarige knaap met het zware en schrikwekkende leeven nog gansch vóór mij, waren deeze kleine momenten van zelfinkeer en zelfbeschouwing, waarin ik opschreef wat mij belangrijk voorkwam — mij een bron van vreugde en troost. En nu, onderstellend, dat het mij ging als mijn leezer, beteekent mijn dagboek alle dagen van mijn leeven stellig en eerlijk volgehouden, verzachting van het menschelijk leed. Uit werkelijke genegenheid tot mijn meedemenschen zijn deeze boekjes ontstaan. Wat zij voor mij waren, kunnen zij ook voor anderen zijn. Herinnering is een kostbare gave, die men eerst waardeert, wanneer ze verzwakt. Een hulpmiddel tot het vasthouden van voorbijen tijd, zooals het ons stervelingen in. de herinnering gegeeven is, behoort een iegelijk als wonderbare en kostelijke gave, te eer en en te verzorgen. Wat ik in deeze notulen van mijn leeven gaf, is een voorbeeld van hetgeen ieder kan doen, die gelooft in zijn eeuwige zaligheid en vertrouwt in een toekomstig leeven. Verbaasd en verrast heb ik gestaan voor meenigen reegel uit het fuer gegeeven geschrift, mij zeiven afvragend'. ,JIeb ik dat geschreven f-Is dit een eerlijke weergave van mijn zielsleeven in dien tijdf" Hoezeer past het ons dan bescheiden te zijn en te bedenken, hoe onbereikbaar de zuivere waarheid voor ons is, al doen wij nog zooveel moeite tot eerlijk zijn en oprecht. Wie de waarheid oprechtelijk zoekt, moet de fasen en perioden van zijn leeven, ook zonder terug¬ houding durven geeven, ten oaie van nen, uie mg weifelen en worstelen. 30 December 1874 Ik voel mijn aanleg voor chemie. Soms er wel aan getwijfeld, toch maar van plan medisch doctor te worden, nooit technoloog. Ik moet dan maar door dat latijn heen. Ik kan mij God met anders voorstellen, als zijnde alles en alles, wat wij zien. Geest kan Hij niet zijn, volgens mijn inzicht, want iets onstoffelijks kan alleen bestaan in de hersens van een mensen en kan nooit een zelfstandig Wezen zijn. Overalomtegenwoordig zal Hij dan ook wel zijn, want overal is stof. 't Is nu nog maar de vraag, is het een zich zelf bewust wezen of niet? Wie Zal daar antwoord op geven? Ik wilde Cor eens tot nadenken brengen, maar ik merkte, dat ik leuterde met dat nadenken. Ik kwam mets verder, maar ik ben toch blij, dat ik mezelf gedwongen voel over zooveel dingen na te denken. Ik hoor veel praten over menschen, die in hun jeugd twijfelden en atheïsten waren en naderhand tot het ware geloof terugkeerden. Zou ik dat ook moeten doen? Ik twijfel er aan. Ik ben geen volstrekte materialist, maar ik voel mij verlicht en beschaafd. Zou ik dan naderhand dommer moeten worden? Dat begrijp ik niet. 31 December Oudejaar prettig ingegaan. Oesters gegeten, zeer genoegelijk, dit gebruiken als gedachtenis. Deze 1—148 week veel schaatsen gereden. Beginnen goed te leeren. Ik ben nu 14 jaar, word dit jaar 15. Op het Gymnasium, was eerst achterlijk, heb toen lang Ziekte op mijn oogen gehad. Ben nu natuurlijk nog achterlijk, moet mijn best doen. Frans en Cor Zijn mijn vrienden. Ik hou veel van hen. Mee is mijn levensgeluk, mijn alles, ik ben daardoor steeds zeer levenslustig. Doe veel chemische proeven, ben van plan doctor te worden, mijn vnenden worden technologen. Ik zal maar volhouden, ik heb wel aanleg voor teekenen, dat voel ik zelf. Het spijt mij, dat ik er zoo weinig aan doe. 12 Januari 1875 Droevige ontdekking. Mijn eene oog begint weer rood te worden. Mag ik dan niet leeren? Moet ik dan dit jaar luieren? Ik ben al niet heel vlijtig en nu dit nog. Mistroostig en wanhopig zal ik er maar niet om worden. Ik heb zoo'n behoefte mijn hart ergens uit te storten, maar waarom weet ik niet. Ik heb veel piano gespeeld. Ik heb er wel plezier in, doe het Zelfs graag. '|9H§ 15 Januari 's Avonds naar de comedie geweest, veel moeite gehad om mijn werk af te maken, ben er zoowat doorgerold. Ik vind het maar plezierig als ik mijn school eens vergeten kan, want zoo vlijtig ben ik niet. De Roovers waren heel aardjg. Ik had er schik in en ben er nog niet blasé van, gelukkig. Ik wilde, dat het altijd zoo bleef. Niet naar Herman Linden geweest, Papa wel. Het was goed, maar met zoo, dat er over geroepen werd. Much ado about nothing. Weddenschap met Cor, dat hij in de Brouwersvaart zou schakelen. 18 Januari Goddank, vandaag geen kwelling. Als God het doen kan, zoo geve Hij, dat het nooit terugkomt. Best doen. Gevechten op school. Bc verbeeld mij Zeer sterk te zijn, maar ben het toch met, ik ben ook nog jong. Mijn jas gescheurd. Ik wist niet, hoe mij te gedragen, heb eindelijk maar alles toegegeven, het was toch wel het beste. Postzegelfiguur afgemaakt. Nog al aardig. Dit voornemen breng ik ten minste ten uitvoer, anders gebeurt dat niet veel. 22 Januari Droeve tijding van Andries gekregen. Hij is weer ingestort en kon zelf niet schrijven. Die arme, goede jongen. Mama zeide: „Hij haalt het toch niet meer" en dat deed mij letterlijk zeer. Ik kan het mij niet voorstellen, dat hij zou moeten doodgaan en dat het hopeloos is. Hij is immers veel erger geweest als nu, en ik wilde toch zoo graag, dat hij zelf dit naderhand kon lezen. In Godsnaam, wat komen moet, dit kome. Zondag, 24 Januari 's Ochtends naar de kerk geweest, beschouw het als een godsdienstige voorlezing en stel het gelijk met een Nuts- of andere lezing, 's Avonds bij Cor doorgebracht, omberen geleerd. Bc zager nu niet bizonder netjes uit. Frans werd om zijn netheid geprezen, maar toch meer om zijn innemende en ongedwongen manieren. Ik ben gelukkig niet jaloersch. Tk heb vele fouten merk ik, die moeten verbeterd worden, want wij zijn eigenlijk de schuld van het geharrewar. 27 Januari 't Is weer erg met mijn oog. Ik kan niets doen, voel mij echter nog niet ongelukkig. Cor is vanavond bij mij geweest, ik vind hem een goede jongen, Mama niet. Hoe zal het afloopen met Smit» 6 Februari 's Ochtends zoo goed als niets uitgevoerd, 's Middags met Frans en Cor gaan wandelen, een eindje door de duinen. In den regen gezeten, 's Avonds voor Oom G. wat gedaan, voor zijn costuum voor het bal masqué. Hij zag er dwaas uit in zijn sitsen jas en strooien hoed. Toen met Cor wat gaan koopen voor zijn charme, zooals hij het noemt. Het moet een zeer mooi meisje zijn. 24 Februari 's Middags zeer prettig schaatsen gereden. Het zal wel den laatsten keer zijn van het jaar. De vorst houdt geheel op. Ik vind het toch maar plezierig, dat rijden en hoop het lang te kunnen doen. 's Avonds bij de tantes gejast en bisschop gedronken, ook nog al vroolijk. Bij het thuiskomen wordt mij weer gezegd, dat Andries het niet halen zou. Nog kan ik het niet gelooven. Ik moet naar hem toe, ik kan niet langer wachten. De onzekerheid verveelt mij, die angst houdt mij steeds gespannen, maar maakt op mijn algemeene gemoedsstemming geen slechten, eerder een verzachtenden indruk. 25 Februari Die indruk is toch zoo heel zacht niet. Den geheelen nacht heb ik wakker gelegen en vandaag ben ik tegen iedereen knorrig, 't Is toch lastig, dat het altijd zoo merkbaar aan mij is, als ik het land heb. Ik heb een zoo voortdurenden angst, dat ik in de brievenbus een brief zal vinden met een rouwrand, aan mij geadresseerd. Als ik in 's Hemelsnaam Zaterdag nog maar bij hem kan zijn, want ik zou hem toch zoo graag nog eens zien, doch ik zeg voor den tweeden keer, wat komen moet, dat kome. 27 Februari A friend is above gold. Cor jarig» Niet naar Buenink geweest, hoop het morgen te doen. 's Middags schaatsen gereden, door het ijs gezakt, voor den tweeden keer dezen winter, midden onder de Nieuwbrug zeer dicht bij den dood geweest. Bx ben wel altijd in het hoekje, waar de slagen vallen, maar ik kom er toch nog al goed af. Het is een vreeseHjk gevoel, als je dat ijs onder je voelt breken en het koude water rondom opborrelen^ Ik was er nogal leuk onder. Hoffman gesprokefï, krijg privaatles, zal hard moeten leeren. 11 Maart Beroerde, vervloekte dag. 't Begin was ellendig en het eind was haast nog erger. Bx schrijf dit nu wel in een booze bui, omdat ik ongelukkig speelde met het bakken en toen de boel door elkaar gooide en kwaad heenliep, 't Is allemachtig dwaas, maar ik schijn er niet tegen te kunnen, vooral nu ik mijn geld zoo hoog noodig heb. Ik moet het met meer doen. Het begin was ook akelig naar en walgelijk. Overdag verveelde ik mij zoowat. Eerst vervloekte ik iedereen, maar nu word ik weer wat zachter gestemd, door dit op te schrijven. Als ik ook kwaad ben, moet ik dit maar eens gaan lezen. 12 Maart Vervelende dag. Na zoo'n akelige dag als gisteren komt er zoo gauw geen plezierige weer. Alleen 's avonds schikte het nog al. Eerst naar Hoffman, naar les geweest, toen natuurlijk naar Frans, dat vroolijkte mij weer wat op, toen heb ik nog wat olie gekookt en nog al vroolijke proeven gedaan. Ik zag later wel niemand meer, maar men kan ook niet te veel wenschen. Zulke dagen als de 6de komen niet dikwijls. Deze week is haast uit. Zaterdag! Zaterdag! Wat zult gij geven? 15 Maart Gewone Zondag. Oogen nog al rood. Zal naar Beilsma gaan. Bloemententoonstelling geweest, groote zaal fereeniging, mooi. 's Middags niet veel verder gedaan, 's Avonds Johan bevestigd. Ik ben er niet naar toe geweest. Er wordt mij ^erweten, dat ik geen achting genoeg heb voor Heilige zaken, dat heb ik ook eigenlijk niet. 's Avonds jongens gehad. Johan ook portretje gekregen, woedend, jaloersch, dwaas. Zondag, 21 Maart Thuis gebleven om mijn oog. Het viel mij in het eerst wel hard, maar naderhand kreeg ik er weer vrede mee. 's Middags werd er nog al veel over godsdienst gedisputeerd. Wij moesten dan eigenlijk nog maar met meepraten. Ik zal maar wachten tot ik ouder ben met mijn theorieën. Johan is bekrompener dan ik, dat zeide Oom H. mij naderhand. Het deed mij toch plezier te hooren, dat ze allen even veel van mij houden en dat ik toch benijdenswaard ben. Ik voel het Zelf ook wel, maar ik moet oppassen, dat ik niet pedant er door word, want dat heeft hard kans, vooral tegenover Johan. 22 Maart Ik ben naar Amsterdam geweest en heb naar mijn oogen laten kijken. Ze gingen wel achteruit, maar nu beteren ze toch weer. Het zal mij benieuwen, hoe het afloopt. Ik ben bij Andries geweest. Hij wordt ook beter, ik krijg weer hoop. Alleen met broertje gegeten, 's Avonds naar Frans gegaan, wat zitten luieren en gesproken over onze wederzijdsche flegma. Hij vond Cor flegmatiek, maar ik weet beter, hij is het veel meer en ik ben het wel het minst van allen. Er is letterlijk geen algemeen genoegen, of spel, waar ik niet voor in vuur kan raken. Dinsdag, 24 Maart Het gaat nog langsaampjes met mijn oog, maar het gaat toch. Oom G. is terug, hoop het hem w»l eens na te doen. 's Avonds wat opgevroolijkt bij Frans. Ik heb toch wel schik in mijn leven, vooral daar door. Lees: Een star in den nacht. Ik ben toch maar tevreden met mijn leven, hoeveel slechte dagen er ook in voor mogen komen, als je dat altijd maar denkt, dan moet je wel gelukkig zijn. Ik heb 's middags wat met Cor gewandeld en bien 's avonds naar Frans geweest, ofschoon hij niet thuis was. Ik hoop er een goeden indruk te hebben achtergelaten. Daar doe ik altijd mijn best voor. 25 Maart Vacantie. Ik heb er niet zooveel plezier meer van dan vroeger, zeker omdat ik nog al veel vrij heb. Het begin gezien van ons nieuw museum van Kunstnijverheid, moge het bloeien. Papa doet toch veel en met zooveel tegenkantingen van alle zijden. Den vorigen keer heeft zijn energie overwonnen, nu zal het wel weer gebeuren. Kees, laat de appel niet ver van den stam rollen. Je hebt nog een goede en ruime toekomst voor je. Als je gezondheid je niet in den weg zit, kan je net Zooveel doen als je vader, misschien nog wel meer, o Kees! Vrijdag, 26 Maart 's Ochtends nog al lui geweest en verder den heelen tijd op het Paviljoen doorgebracht en gewerkt, 's Avonds thuis weer ongenoegen. Mama was niet heel wel en kreeg met ieder twist, met mij ook. De anderen trokken toen voor mij partij, wat al te erg en Mama meende het zoo goed. Altijd wordt er dan gepraat, van het kan niet langer zoo duren, daar moet wat gebeuren en dan begint Johan vreeselijk uit te varen, totdat Papa eindelijk berouw krijgt, hetgeen hij echter niet weten wil. Ik ben nog mét ieder vriend en dien Ze bijeen te houden. 28 Maart, ie Paaschdag *s Ochtends en 's middags in Gottes freie Natur herumgetummelt met C, anders niets bizonders. Een star in den nacht uit. Ik vind het een heel mooi boek, als het maar in mijn idee ging, maar ik benijd zulke vast geloovende menschen, of neen, ik ben al blij zoo verlicht te zijn. Frans is denkelijk nog in Amsterdam en Cor heeft logées over. Mijn aanstaande verjaardag geeft toch nog steeds vroolijkheid en dan de vacantie. Mijn oog is niet beter. 31 Maart In het Paviljoen gewerkt met Papa, hem eerst wat moeten opvroolijken. Ik hoop nooit zulke melancholieke ideeën te krijgen. Ik weet niet, of het verbeelding, of werkelijkheid is, maar ik zal, zoolang ik nog èn wil èn gezond verstand heb, mij er tegen verzetten als het soms wou komen en aan Papa een voorbeeld nemen. Wie zich aan een ander spiegelt, etc. 's Middags met Cor gewandeld en gestoeid in den Hout, verder bij de tantes geweest, heb nog niets, dat mij drukt en goede vooruitzichten. Dat einde van de week, dat zal wat geven, maar dan ook de school weer. Och! Maar daar ben ik ook niet bang voor, dat is gelukkig. i April Besluit genomen. Bpns heb ik het gedaan, nu zal het weer gaan en, daar ik ouder ben, nog krachtiger. Bi zal alles mijden, van mij weg werpen, dat wü, dat zal, dan moet ik en niets helpt daaraan. Geknoeid, Frans benijd en jaloersch op Cor. O die nijd! Maar gelukkig is het niet erg, en verbittert het mijn leven niet. Bx tracht op allerlei manieren mijn geweten gerust te stellen, ofschoon het er wel tegen opkomt, 's Middags prettig gewandeld met Pa en Frans. Hij was vroolijk, veel gepraat. Bx wil en zal geen Dokter worden, dan eerÖer industrieel of technoloog. 3 April Neen, neen, ik had mijn geluk nog niet gehad, ik ben gelukkig, overgelukkig geweest. Eindelijk heb ik dan eens een vroolijke verjaardag. De vorige keeren waren het letterlijk ongeluksdagen, maar nu niet. De jongens waren vroolijk, ze werden goed onthaald. Johan was opgeruimd en geen onaangenaamheden stoorden de vreugde. Mijn cadeaux deden niet onder voor mijn verwachtingen en ik heb weer een massa geld en veel aangenaams in hei vooruitzicht. Ik ben tevreden. Dinsdag, 6 April Het gaat goed zoo. Ik heb plezier in mijn leven en de school bezwaart mij niet erg. Het is een heerlijke tijd, nu alles zoo heel langzaam weer groen begint te worden, ik verlang weer erg naar den zomer, als ik onder groene boomen in het gras kan gaan liggen en mij in 't zweet loopen op de hei. Ik lees Autour de la lune. 't Wordt algemeen voor vrij onmogelijk en hersenschimmig gehouden, maar dat was net zoo vroeger met de spoorwegen. Wie weet! Ik zal het wel niet meer beleven dat je een retourtje kunt nemen naar de maan, maar Verne is zeker een van de grootste plannenmakers en beschrijvers, die ik ken. 7 Aprü Papa heeft aanvallen van melancholie, zegt hij, maar ik geloof, dat ik vlagen van geluk heb. Dezen nacht heb ik gedroomd, geen dagelijksche dingen en toch als ik daaraan terug denk, word ik zoo onbegrensd gelukkig, zoo innig weemoedig verlangend naar iets beters, iets hoogers, dat ik soms wel in eens zou kunnen gaan huilen. Ik geloof, dat ik mijn grootste geluk heb in een droom. Dat Zou de eenige reden zijn waarom ik aan een betere wereld zou hechten. Ik wilde zoo graag iemand hebben, aan wie ik mij uit kon storten en niemand is daar geschikt voor, misschien één, maar die is niet hier. Ik geloof, dat de booze geest van mijn bestaan toch achter die gelukzaligheid zit, ten minste de gevolgen zijn niet schitterend, maar donker en zwart als de nacht. Ik moet bij mijn goede voornemens volharden, anders geven ze niet veel. Ik vergeet ook te licht. Het heeft vandaag den ganschen dag geregend, niet veel bizonders anders. Tante K. is over met Willem, dat zal wel een aardige jongen worden. Ik heb rare vermoedens omtrent een ander, die mij na aan het hart ligt, maar ik durf ze nog niet opschrijven. Kalme, tevredene tijd tegenwoordig, 's Avonds naar een concert geweest, niet lang gebleven. Ik doe mij al blasé voor, ofschoon ik het nog niet direct ben. Een sigaar gerookt, dus de belofte verbroken. Ik vind er niets in, als ik er maar niemand mee benadeel, maar ik moet mijn andere beloften niet maar zoo lichtzinnig verbreken. Ik las Emancipation, dat is goed en waar. Ik wou, dat ik alles op kon schrijven. Als ik ooit een boek schrijf, zou het zoo'n fantasie zijn. Ik weet niet, wat ik van mijn vermoedens denken moet, 10 April Naar Amsterdam geweest. Andries was zeer naar. Ik weet niet of ik aan wonderen kan gelooven, maar zijn beterschap zou een wonder zijn. Het komt telkens als een spook voor mijn geest. Nu en dan vergeet ik het weer zoowat en ben ik zelfs zeer vroolijk. Zondag, n April Geroeid en gerookt. Verder niet veel bizonders. 's Avonds gelezen in Père Frédéric. Ik ben er nog aangedaan van, al is dit niet werkelijk Zoo gebeurd, honderden gevallen zijn er geweest in dien tijd, die misschien nog verschrikkelijker waren en dan die kwaal, ik huiverde, toen ik 't las. Voor mij is er geen akeliger, afgrijselijker denkbeeld, dan dat bloed, die hoest, ik hoor er veel van, de natuur geve, dat ik er vrij van blijve. 15 April 's Ochtends waren mijn oogen weer verschrikkelijk, maar dat beterde tegen den middag. Heel eenvoudige dag, niets geen bizonders, niet ontevreden, maar ook niet overgelukkig. Het komt daardoor, dat ik mij niet heel gerust gevoel over mijn werk. Ik ben dan ook zoo verstrooid. Als ik goed leer kan ik wel in een kwartier af, waar ik nu een uur over zit. Ik rook nu nog al kalmpjes aan. Het is mij Wel een genot, voornamelijk door de kalmeerende werking op je geest, maar als ik dat veel doe, heb ik het niet. Het moet een delicatesse blijven. 16 April Oogen, zoozoo, tevredenheid zoozoo, Hoffman zoozoo, school zoozoo. Verder niets, prachtige plannen om hard te werken, drie uur per dag voor Hoffman, etc. zoo lang als het duurt. Ik gevoel me wat katterig, niet gerookt vandaag. Mijn licht gaat uit. Ik verlang naar mijn bed. Slaap wel, Kees! 17 April Ik zal er nu maar bijschrijven, dat een mensch in twee gemoedstoestanden eigenlijk twee verschillende personen in zich heeft en dat hij er zelf soms bitter weinig aan kan doen. Best, goed, excellent. Bx ben opgewonden vroolijk. Amsterdam goed, Andries goed, vooruitgaande, tevreden. 's Avonds zeer gelukkig getroffen, opgewekt ook door het rooken. Opwekkende spreuk, nieuw pak, morgen Zondag, Maandag Frans jarig, etc. Als er na de actie maar geen reactie komt, maar daar ben ik niet bang voor. M. gaat ook vooruit, ik gevoel mij nu zoo gelukkig in de gedachte, dat wij het beiden toch wezenlijk meenen. Weer de vraag, wat moet ik worden? Zondag, 18 April Gelukkig nog geen reactie, even vroolijk. Gewandeld en nog eens gewandeld, prachtig weer, veel gephilosopheerd, nieuwe, zeer aannemelijke theorie over het leven van de stof, dat we flauwe sporen daarvan vinden in ons droomen. Het komt met alles overeen van de mijne. Oogen goed. Zoowat alles goed. 27 April Ziezoo, vandaag laat mijn geweten mij met rust, het gaat nu beter. Als het maar zoo voortgaat! Je weet het, kracht heb je hard noodig, stoor je niet aan je vrienden, aan je gemakzucht en aan plezier. Je hebt dat laatste zeker genoeg, maar vooral heb je kracht noodig om vol te houden en niet te vergeten wat je je eens voornam. Ik zal dit veel moeten overlezen. Den geheelen middag heb ik in den Hout liggen leeren. Dat gaat zoo wel goed. Het zal mij benieuwen wat er eens van mij wordt. Onder de pillen zou ik niet willen. Onder de studenten kost mij te veel centen. Koopman, dat durf ik niet en technoloog is me te hoog, industrieel, dat geeft me niet veel, dat is nu heel mooi, maar wat dan??? Ik ben zeer opgewonden door een concert, dat ik heb gehoord en dat mij verbazend heeft aangegrepen. Het wekt altijd dat oude gevoel in mij op, zoodat het soms eerder een onaangenamen, dan een aangenamen indruk achterlaat, maar toch ben ik daarna altijd zeer vroolijk. Frans weg, dus mijn vreugde natuurlijk ook. Hoffman maar zoozoo, verder niet veel bizonders. Een majoor heeft zich hier dood geschoten. In de daad zelf, zie ik niets, maar ik vind, dat hij eerst wel een poosje had kunnen wachten. Wie weet hoe hij het nog getroffen had. Ik zal het nooit doen, omdat nooit hoop opgegeven moet worden, maar ik zie er mets geen kwaad in. 4 Mei Oogen nog naarder, soezige dag, niets bizonders. Prachtig weer, kan niet meer schrijven. Dit was een nare dag. Ik hoop, er niet veel meer zoo te beleven, ofschoon het toch niet zoo akelig was als op sommige dagen, waarop mijn geweten niet gerust was. Vandaag voelde ik mij geheel onschuldig en bevrijd van zorgen. Iedereen had medelijden met mij. 6 Mei Bij Bijlsma geweest, nergens anders, met Papa. Nog al gezellige tocht, oogen weer wat beter, blauwen bril, zout eten, enz. 's Middags in den Hout gewandeld. Het was prachtig weer en de Hout was indrukwekkend mooi groen, die lente is toch heerlijk, 's Avonds even bij Frans aangegaan, vrij goed, maar het was zoo kort en ik kon niet langer blijven, dan word ik zoo indringerig. Toen heb ik alleen thuis gezeten tot een uur of tien, toen Mama en Papa thuis kwamen, daardoor werd ik zoo boos, dat ik alle stoelen en tafels omverschopte, deuren dicht sloeg en als een razende naar bed vloog, 10 Mei Soms hoop ik, dat ik toch maar niet door mijn examen zal komen, vandaag eigenlijk voor het eerst. Niemand zou het mij wijten, ik zou dan van Halbertsma af zijn, etc. Enfin, ik zal er maar niet veel over denken. Papa boos gemaakt. In woede hem alles gezegd, ofschoon ik mij toch plotseling inhield. Niet gewerkt. Nu moet ik morgen weer naar school. Ik ben niet bizonder tevreden, alleen heb ik een prettig vooruitzicht, wij gaan namelijk Zondag visschen in de Brouwersvaart. Het mag eigenlijk niet. Het is kwajongenswerk, maar 't is piquant. 13 Mei Misselijke boel. 's Ochtends gekibbel en geknor, 's avonds gekibbel en overdag geknor en gekibbel. Alles wordt mij verweten. Halbertsma schopte mij een woedend standje. Ik had kwaad gedaan, dat is waar, ik heb er nog niets van gezegd, hoe zal het afloopent Ik heb 's avonds een uurtje nog al schik gehad, anders heb ik mij verveeld. Ik heb een groote, grijze bril, die staat mij heel parmantig, maar hij kost een schep geld, arme oudjes 1 14 Mei Groote verzoendag, verzoening met mijn ouders, mijn toestand en mijn lot. Amsterdam met Papa, nog al redelijk. Hoffman was tevreden, 's Avonds goed. Alice gezien, tevreden. Het wordt niet mindér, al kan ik niet goed kijken en zie ik er akelig uit. Zaterdag, 6 Juni Oogen zeer naar. Den geheelen dag in donkere kamer. Uit Heine gedeclameerd en gehuild. 7 Juni Prachtig concert, geheel vervuld. Oogen goed. Dora prachtig gespeeld. Nog al prettig. 10 Juni Mijn hemel, dat is een tijd geweest. Nu zijn mijn oogen Goddank weer veel beter. Er is wat gebeurd in die blanco dagen. Ik had zoo veel te schrijven en ik kon het niet. Dan zat ik eens netjes gekleed met een massa dames naar Hül te hooren, dan weer te snikken en verzen te declameeren in een donkere kamer. Dora is er geweest, heeft een indruk op mij gemaakt, prachtige muziek gehoord. In één woord, die week zal mij langen tijd in het geheugen blijven met zijn lijden en zijn genot. Dora voor goed heen. 12 Juni Nog minder variatie dan gisteren. Adriaan is gekomen en ik ben thuis gebleven, heb gelezen in de Jonkvrouw van Groenenrode, vind het lief, de brave lui komen er slecht af in dit boek, moet dat vergoed worden hiernamaals, waar het is opgeschreven? Het is tenminste consekwent, maar iedereen, die het leven hiernamaals wegwerpt, blijft altijd met de rechtvaardigheid Gods zitten. 13 Juni Plan om naar Kreuznach te gaan, nieuw neefje gekregen. Adriaan over. i6 Juni Ziezoo, dat schiet op, het plan staat vast, ik ga over 14 dagen Duitschlands bergen begroeten met zeere oogen, om er gezond vandaan te komen. Het trekt mij wel aan, als ik er maar gezond word. Vandaag met pijl en boog geschoten. Feest te Leiden. Frans en Cor zijn er geweest. Hadden veel plezier gehad. 20 Juni Nu ben ik tevreden, de hemel van mijn geluk spant zich zoo goed als onbewolkt over mijn levensweg, er is alleen nog maar wat wind aan de lucht, maar dat zal wel overwaaien. Alle bezwaren zijn zoowat opgeruimd en als mijn oogen zich goed houden, zooals tot nu toe, dan zal de boel wel loopen. Ik ben voor het eerst uit geweest, en heb hoop behoorlijk afscheid te kunnen nemen. 24 Juni Alice, zeer goed, toch weer niet voldaan, ook niet over mijzelf, het wordt nu zeer sterk bij mij, ik geloof, dat ik met vreugde Kreuznach er voor zou opofferen. Ik heb een kleine wandeling gemaakt en de kermis bekeken. Zij heeft nog wel veel aantrekkelijks voor mij, doch ik kan haar best missen. Als er nu nog een laatste Alice komt, dat afdoende is, mag ik tevreden wezen. 25 Juni Flink gewandeld, 's Avonds ook met Cor. Ben zeer opgeruimd en voel mij zeer gelukkig. Toch komt er telkens een schaduw tusschen. Wat heb ik er eigenlijk aan, voldaan kan ik toch nooit worden, altijd wil ik meer. Andere menschen 3—148 zoeken het hiernamaals. Het zou wel heel prettig vrezen, maas dat is geen reden om het te gelooven, de lui zoeken een uitvlucht. Ze willen volmaakt geluk hebben, pakken een stroohalm vast en noemen het een rots. 26 Juni Alice natuurlijk niet afdoende, maar ik heb hoop voor morgen. Nog al vroohjke dag, ik heb nog eens voor het laatst gezeild, verbazend! 's Avonds de kermis opgegaan, maar heel zuinig. Toen ben ik naar Stumpf gegaan en vond daar die jonge dames weer. Ik was niet, zooals ik wilde wezen en ging vroeger heen. Het was maar goed ook. Ik ben niet van plan mij met die wichten in te laten, die gun ik aan van Z. 30 Juni Op het punt het huis te verlaten? Hoe zal ik het weerzien ? Nu zit ik weer in Amsterdam. Tot nog toe gaat alles goed, alle bezwaren weg en opgeruimd en vol hoop en moed de toekomst tegemoet. 1 Juli Wat zal ik heden schrijven? vraag gedaan op Zaterdag. Antwoord: Ik zit er, heelhuids en goedsmoeds. Ik verbaas er mij nog telkens over en kan het nog niet recht begrijpen, evenmin als die prachtige reis langs den Rijn. Het is net een droom. De Dom heb ik gezien, alles en alles, 't Was eigenlijk te veel op een dag. 2 Juli Nu ben ik te Munster gekomen. Het is hier prachtiger dan prachtig. Ik had niet gedacht vroeger, dat ik zoo gauw hier zou zitten. We logeeren hier goed, de leefwijze is wel wat vreemd, maar niet onprettig. Alles is even nieuw en mooi. De menschen zijn allen even beleefd, ik zal dikwijls nog aan dezen tijd terug denken, als ik later weer op school zit, dan zal ik wel eens roepen: Oh, Rothenfels, Oh Rheingrafenstein, zat ik maar weer bij jullie! 3 Juli Op den Rheingrafenstein geweest. Den geheelen dag, na het eten ben ik op de rotsen en in de bosschen geweest, ik kan er niet van scheiden. Nu volg ik het geheele Badeleben. Het bevalt mij tot nog toe goed. Ik heb hier prachtige plekken om uit te teekenen. We zullen er gebruik van maken. Mijn dokter is een aardig man, hij smeert mijn oogen in, als het maar helpt! 4 Juli Wij hebben nu wat kennis gemaakt met verschillende menschen, Franschen, Duitschers, Engelschen, Amerikanen, zoodat ik met mijn talen mooi in de war raak. Alweer een prachtige wandeling gemaakt op Altenbaumberg. Het is hier onbegrijpelijk mooi, maar iets mis ik toch, wat het is, weet ik niet, maar ik verlang altijd naar iets, dat hier niet te vinden is. 's Avonds wordt er mooi gespeeld en gezongen, het is dan heel gezellig. 5 Mi Regenwetter. Steeds regen, den geheelen dag door, met hevige onweersbuien en geweldige slagen en plasregens, zooals ik ze nog nooit gezien heb. Ik heb brieven geschreven naar huis. Het is hier toch nog niet vervelen den slechter dagen dan heden kunnen er moeieliji komen, 's Avonds concert, toch altijd iets missende, dat mij opvroolijkt. 6 Juli Ja, nu weet ik, wat het is, waar ik naar gezocht heb. Ik heb het gevonden. Alles is hier tweemaal zoo goddelijk en heerlijk geworden, ik hecht er wel wat veel aan, hetgeen mij het scheiden van hier zeer moeielijk zal maken, doch ik voel mij Zeer gelukkig. Maar ik krijg ook een woedende haat tegen sommige menschen, zoodat ik ze niet zou raden alleen met mij te gaan wandelen. Ik ben op de Rothenfels geweest. Och, wat is het daar heerlijk, onbegrijpelijk mooi. 7 Mi Ja, het is gevonden. Zoo alleen kan ik hier gelukkig zijn, den geheelen dag zoek ik het, heb alles er voor over, zou mijn leven zelfs willen geven, het grenst aan het buitensporige, maar ik laat het niemand merken. Och! maar het is zoo lief, zoo innig lief! 8 Juli Het gaat excellent zoo. Mijn geluk is hier gemaakt, met hen heb ik mij den ganschen dag beziggehouden en het zal lang blijven. Woorden om alles uit te drukken heb ik .niet, maar ik ben zeer gelukkig! 9 Juli Dit zijn allen gelukkige dagen. Ik heb het grootste gedeelte met Frieda en Florence doorgebracht Ik heb met hen aan de rivier gespeeld en 's middags aan de salinen en zoo. 's Avonds ben ik naar Kreuznach gereden, maar het regende een poosje. Ik had het geluk mevrouw Molony een plezier te kunnen doen, anders was ik liever thuis gebleven. 10 Juli Ik schrijf alles zoo laat. Ik weet het niet precies meer. Ik ben met Florence naar Altenbaumberg geweest, heerlijk. Heb al het mogelijke voor haar gedaan, nog wat pret gehad en mij bij hen bemind gemaakt. 11 Juli 's Ochtends met de kinderen, ik ben al hun Freddy dear, 's middags met Mevrouw naar Kreuznach geweest, ook heerlijk. Het was erg winderig in het eerst, naderhand heel mooi. Wij hebben anders veel slecht weer gehad. Toen wij thuis kwamen alles naar bed behalve Matbieu, prettig gekletst met hem. 13 Juli Ach God, alweer iets naars. Frieda en Florence blijven niet hier, ze gaan verderop. Ik ben zoo treurig gestemd daardoor. Naderhand trok ik weer wat bij. Ik heb met haar gespeeld en ben vroolijk geweest. Ik ben nooit vroohjker en geestiger, als met haar. 15 Juli Met allen zoowat gespeeld, veel plezier gehad. Veel met de meisjes omgegaan. Mathieu was naar Kreuznach. Het was vrij goed weer. Op de Gans geweest, mooie wandeling, 's Avonds whist, alles gewonnen, vroolijk en tevreden. Het kan ook haast niet anders, met zulke wezentjes om je heen. 16 Juli Weer croquet gespeeld. Met Mevrouw naar Kreuznach, Mama wou niet mee, vreeselijke regen. Niet veel gespeeld, morgen gaan ze weg, gelukkig nog niet voor goed, maar ik vind het toch onaangenaam. Misschien is het wel beter, maar ik begrijp mijzelve ook weer niet hierin. Ik vat het zoo ernstig op en het is toch alleen maar een amusement. 17 Juli Frieda zal ik toch nooit vergeten, ze is zoo eenvoudig en lief. Jammer dat ze zoo zwak is, ze is telkens ziek. Zij zal een heldere star blijven aan mijn hemel. Zij is als het ware de maan, die de zon vervangt als het nacht is, maar misschien gaat Ze wel voor goed onder. Ze zijn weggegaan vandaag, maar ik zal ze dikwijls op gaan zoeken. Gewhist en gecroquet. 18 Juli Ziezoo, nu is die ander ook heen, ik hoop haar nog wel eens van mijn leven terug te zien, ofschoon ik het niet waarschijnlijk vind. Kwaad was ze niet, maar wat Schotsen. Met Mama en Mathieu naar Theodoorshalle geweest, lichtpunt. Uiterst vroolijk teruggekomen. Zoolang ik daar een paar maal in de week naar toe kan, zal mijn geluk even groot blijven. 25 Juli Droevige dag. Oogen slimmer, Mathieu weg, slecht weer. Uit wanhoop ga ik brieven schrijven. Ik mocht met uit en ben vreesehjk in mijn oogen gebrand, als het maar helpt. Uit Theodoorshalle kwam ook niemand om mij op te vroolijken en het totaal ansicht was treurig. 26 Juli Oogen beter. Belangrijk nieuws, tante dood. Verhes er niet veel aan, misschien komt er weer wat geld door. Papa komt wellicht hier. Alleen heerlijk gewandeld. Wat zal het mij genoegen doen als Papa meegaat op die wandelingen. Ik verlang er naar, dat hij komt. Be heb hem ook zelden in zoo'n langen tijd niet gezien. 31 Juli 's Middags weer naar Theodoorshalle, mooie wandeling op Rothenfels. Die gouvernante is de tweede Duitsche, die mij aantrekt, bij de Molony's schijnt altijd iets aantrekkelijks te komen. Zij is aardig, vriendelijk en verstandig. Ik zie wel, dat orthodoxen, die nadenken, niet tegen ons bestand zijn. Frieda gezien. Bc heb zoo'n medelijden met het arme, lieve kind. 1 Augustus Naar Kreuznach geweest, Schirm gekocht, hoop er meer aan te hebben, dan aan den stok. Ik voel mij hier zeer gelukkig, maar ik denk er te veel over en ben te bang voor elk vonkje van verdriet of verveling. Anders beginnen hier de idealen zoowat verwezenlijkt te worden, ofschoon in ander licht gezien. io Aug. Goed, ik ben tevreden, mijn pad is weer opgehelderd en de maan is door de wolken gebroken. Ik geloof niet, dat ik teveel zeg, als ik beweer hartstochtelijk van dat troepje te houden. Het zal weer een harden dobber geven. Veel met Papa gewandeld, en naar Kreuznach geweest. 14 Aug. Zondag. Groote catastrophe, weggeloopen naar Theodoorshalle, daar alles goed. Thuis donder en onweer, naderhand trok het bij. Ik ben wel dom geweest, maar het had geheel niet anders moeten gebeuren. 16 Aag. Nu ben ik eindelijk weer ins teure Vaterhaus. Vreeselijk vermoeiende, warme en vervelende reis gehad, van Duitschland afscheid genomen. Ik ben nu weer hier om beter te blijven, het gevolg is wel niet heel mooi, maar toch goed. Ik heb een goede en gelukkige tijd daar gehad en heel wat van de wereld gehoord en geleerd. 19 Aug. Den geheelen dag niet uit, ik schik er mij maar half in en was ontevreden. Verder voerde ik niet veel uit, las wat en schreef een brief aan Frans, nog al aardig, ik hoop, dat hij mij terugschrijft. Het is anders een vreeselijk contrast, hier of daar. Als ik nu uit kon gaan, was het zoo erg niet, maar nu stemt het mij allesbehalve tevreden. Ik schik mij wel zoowat in mijn lot, maar ben zeer melancholiek en weemoedig. Als ik mijn oogen sluit, zie ik altijd nog den weg naar Kreuznach en dat bekende huis met die trapjes en als ik dan denk aan dien tuin en dien moerbeiboom, dan ben ik in staat om te gaan huilen. Ik verkeer tegenwoordig in heele zeldzame gemoedstoestanden, de Hemel weet, hoe het komt, maar erg opgeruimd zijn ze niet. Den ganschen dag moest ik thuis en in oude platen en boeken zitten snuffelen, en zeuren. 2i Aug. Door een wandelingetje in den Hout, betere oogen. Terstond betere vooruitzichten, ik ben weer wat opgevroohjkt. Heel aardige brief van Mathieu gekregen. Hij schijnt anders in zijn brieven te Zijn dan in den omgang. Hij sprak zoo gevoelig over het geluk van nog ouders te hebben. Als iemand dat apprecieert, dan ben ik het, maar toonen doe ik het niet erg, daar ben ik te zwak en te dom voor. Vischpartijtje 's ochtends, vroolijk en gezellig, niet veel gevangen. Frans is thuis, hij valt me mee in sommige opzichten, 't Ziet er raar uit met Alice. 't Wordt natuurlijk vreeselijk uitgelachen, ik zal werk hebben mij er door heen te slaan, maar het moet en het zal, al moest dit het eerste energieke plan van mij zijn. Ik moet er mij echter zeer kalm bij gedragen en mij niet bespottelijk maken. Frans is ook niet gemakkelijk te hanteeren, maar hij is te goed om ooit los te laten, dat kan ik niet. Het ziet er vervloekt onaangenaam voor me uit met die Zaak. Ik weet niet wat ik doen moet, zal maar eerst afwachten en den waren stand van zaken hooren. Frans is dan ook een verschrikkelijke jongen daarvoor, maar ik moet wél vasthouden. Mama is vort, naar tante K., die ziek is. Als het mijn oogen maar geen kwaad doet, ofschoon, ik schijn er zelf niet veel om te geven. Ik ben er aan gewend. 23 Aug. Mama tut. 's Ochtends met de jongelui naar de Kolk. Daar prettig gezeten en vaderlandslievend gekletst, 's Middags, brief aan Mathieu geschreven en een dito begonnen aan Molony. Ik durf echter niet verder gaan. Ik ben zoo bang voor Dummheiten, een ander zou mij niet zoo kunnen schelen, maar nu.... Ik kan haast niet denken, dat ik ze nooit zal weerzien, als ze niet naar mij toe komen, ga ik naar hen toe, 2X2=4. 's Avonds Tantes en Frans, ben nog al opgewekt en bemoedigd. 24 Aug. 's Ochtends met Frans geslenterd, 's Middags aardig zonmicroscoop, 's avonds 66 gespeeld, een aardig vers gemaakt. Ik heb er veel plezier in, als ik het maar aanpak, gaat het wel. 4 Sept. School goed en prettig, verder niets bizonders. Dora heeft een brief geschreven. O Kreuznach, o Kreuznach! Wie sehne ich mich nach dir! Ik heb er plezier in iedere bizonderheid van dat huis en dien tuin na te gaan, ik zou het nog wel uit kunnen teekenen. Vanmiddag gezeild, nieuw bootje, prettig. We gaan langzamerhand vooruit. We begonnen met een handdoek en een roeispaan, misschien eindigen we nog met een eigen roeier, of zooiets. 6 Sept. Schooldag, gewoon en goed. 's Avonds veel gewerkt en gewandeld met C. Ik was zeer openhartig, hij is er niet erg bevattelijk voor, maar snapt het toch wel en is goed. Ik heb toch een zeurig en melancholiek temperament tusschenbeide, als ik maar in het minst uit mijn humeur raak, en dat gebeurt gauw, dan zit ik soms uren te soezen en aan Kreuznach te denken en zet een gezicht als een oorwurm. Het heeft toch een grooteren invloed, dan ik gedacht had. Ik begin nu eerst te merken wat ik mis. Het zal mij nog heel wat verdriet geven. Ik zit toch maar met zoo'n rare complexje. Mijn oogen zijn minder goed, soms rijzen er booze gedachten, laat ze maar waaien, dan ga je in '76 weer, maar dat is nonsens. 7 Sept, Oogen weer iets minder. Als het zoo voortgaat, kan ik mijn matjes wel oprollen met het leeren. |s Middags gelezen en geluierd in den tuin. 's Avonds wat laten werken en kaart gespeeld. Ik ben niet bizonder vroolijk meer. Ik zit in ongerustheid over dat beloofde, ik ben zoo bang, zoo eeuwig bang, dat het vergeten wordt en ik heb te weinig gelegenheid om Mathieu te schrijven en anders ken ik geen adres. Zoolang ze nog niet hier zijn, zal ik niet bizonder veel plezier in' mijn leven hebben. Ik wou voor de eerste maal van mijn leven, dat ik dood was. Ik was erg moedeloos en gaf alles op. Ik heb met Cor gewandeld en ben tevreden en opgefrischt geworden. JA moet niet meer zoo zeurig zijn. Ik weet nu wel kans om er aan te werken. De zaak is heel eenvoudig, maar als ik niet doortast, kom ik er niet. Ik moet niet zoo bang zijn een mal figuur te maken. 9 Sept. Tot nu toe ben ik nog niet van plan een zelfmoord te begaan. Met Frans moet ik helder inzien en goed doortasten. Op school goed geteekend begin nu mijn oude lust weer te krijgen, 's Avonds prettig bij Frans gewerkt. Het was toch met goed. Thuis knorren. Ik had mijn oogen benadeeld, die offer ik wel eens meer aan mijn plezier op. 13 Sept. School gewoon. Ik bof nog al. 's Avonds hebben we een romantischen en amusanten zeiltocht gemaakt in den maneschijn. Het was heerlijk zoo Zacht voort te glijden op de kabbelende golfjes, waar de maan in weerspiegelde. Er is nu al anderhalve maand verloopen en ik hoor nog niets, ik kan en mag nog niet schrijven. Ik zit er mee in. 17 Sept. Saaie schooldag, 't begint al. Engelschen weer gesproken. Het deed mij zulk een plezier, die taal weer te hooren spreken. Het was een aardige man en Haarlem deed zich goed voor. Ik ben weer op weg om pedant te worden. 19 Sept. Gewone vrij saaie schooldag, 's Avonds boos, dat ik niet uit kon. Gelukkig drift gauw over. Bij de tantes geweest, me goed geamuseerd. Gezwommen. Be heb toch een eenigszins bange natuur. Ik laat het niet blijken en zet er mij overheen, maar soms kan ik het haast niet overwinnen, mijn moed is altijd beredeneerd. Plan gevormd om te vragen om dat bootje. Ik word oud genoeg, om bleuheid af te leeren. 26 Sept. School goed. Alice zeer goed en hef, oogen tamelijk. Catechisatie, ik zeg: wereld nooit begonnen en eindeloos. Ontzettend akelig en somber weer. 's Middags onaangenaamheid wegens mijn wraakZuchtigheid en valschheid. 's Avonds weinig uitgevoerd. Op morgenochtend aan laten komen. Chocolade gedronken en in Heine gelezen, dien begrijp ik. i October Weer gedroomd, zalig! Heerlijk! Werd het maar eens bewaarheid. O Kreuznach! Kreuznach! Naar Amsterdam geweest. Bijlsma, weer het oude. Tk verhes mijn vertrouwen volstrekt niet, Mama geheel. Mijn hart trok mij naar Crisje. Bi heb haar opgezocht en ben heel goed en vroolijk ontvangen, Ze schijnt mij ook wel te mogen lijden. Ik zal vreet pedant worden op die manier, als ik niet oppas. 5 October 's Middags geknoeid, 's Avonds bij de tantes kaart gespeeld. Alles vrij gezellig. Oogen merkbaar beter, de zalf helpt goed. Tweede sport tot mijn geluk. Mathieu is mein Bruder geworden, zooals hij zei. Bs wou, dat ik hem op het oogenblik om den hals kon vhegen. Zou eindelijk mijn wensch eens bewaarheid worden, dat ik iemand ken, die alles weet, wat ik weet t Ik hoop het, wantik begrijp wel het gewicht van zijn brief, maar ik klets er tegen een ieder van. Dat is te gek, de lui lachen mij uit, dat maakt mij beroerd. ii October O, my joy is boundlessl Mijn wenschen zijn vervuld, mijn heerlijke gedachten verwezenlijkt. Ik zie hun aangezicht eiken dag, ik wilde wel 's nachts over de slapende aarde heen kunnen zweven en hen zien slapen. Ik gaf iederen dag van mijn leven weg, die ik bij hen kon zijn. Wat kan iemands geest toch veranderen en in de war raken, maar ik voel mij gelukkig. Een ander heb ik ook gezien, het is er niet te minder om. Ik ben er veel gelukkiger mee, als met Mathieu, toch wordt er gespot en ik word er kinderachtig onder. Ik was vandaag tevreden en over mijzelf voldaan. Met Cor gewandeld. Bij de tantes gelezen, 's avonds dichterlijke maneschijn. Mein Denken und Treiben, draait alles om.... Ik moet er mij niet door in onaangenaamheden brengen, want ik ben tot alles in staat. Weer akelig en koud. De winter komt weer aan, zie er niet tegen op. Met Mama geschaakt en knorrig geweest. J-k wilde mijn gevoelens luchten en ging spelen, maar was ik daar nu maar een kraan in, kon ik maar zoo spelen, dat ik iedereen kon verruSken, betooveren, mijzelf incluis, wat zou ik veel gelukkiger zijn. Het is Zoo heerlijk, als je elk gevoel door muziek kunt uitdrukken, dat weet ik wel. 16 October Zondag. Meine Seele ist ruhig, mein Herz ist erfreut. Men is toch gelukkig, als mén door zijn ouders bemind wordt en ze zelf bemint. Ik ben opgeruimd en schoone vooruitzichten openen zich voor mij. Arme Johan 1 Burgers weer gesproken. Aangenaam verrast door bekende klanken. Gephotographeerd. 22 October Zondag. Jolig dagje, 's Ochtends naar de kerk geweest, 's middags jongens, lekker gegeten, veel wijn gedronken, sigaren gerookt. Zeer tevreden en aangenaam gestemd. Wat zou mijn gelukkigsten tijd wel zijn? Ik denk van 15 tot 30, nu ben ik zeer gelukkig, krijg nieuwe inzichten, levensbeschouwingen, vrienden en kennissen. Dit jaar is daarvoor zeer merkwaardig. Ik ben over mijzelf tevreden in den laatsten tijd. Naar Agar geweest, erg mooi en erg getroffen. Ik heb nooit zulke hartstochten gezien, maar ik kan mij best begrijpen, dat ze zoo moeten zijn. Ik ben van plan nog meer op te schrijven, b.v. al mijn wijze theorieën en beschouwingen, 't zal een pedant zoodje worden. Ik mag het dan wel niemand laten lezen. 25 October Goed en tevreden, met electriseermachine gewerkt. Schip Paviljoen, briefkaart Tetterode. Leer van het egoïsme, dogma van Kees. Dat houdt toch wel steek, geloof ik en daarop berust veel. Daaruit volgt leer onafhankelijkheid en onverschilligheid. Heerlijke, beste avond. Naar Amsterdam geweest. Tour du monde. Achter de schermen Zeer vroohjken indruk, goud en fluweel. Tetterodes allen even vriendelijk en aardig. Lettergieterij gezien, slaapkamer Cris, groote hond voor mijn bed. 31 October Mathieu geschreven, ben er tevreden over. Ein Negerleben gelezen. Burgers geweest, hij trekt mij aan door zijn gevoeligheid en eenvoudigheid. Zijn dochter ook, vooral omdat ze Engelsen spreekt en door hetgeen hij van haar vertelt. Ik hoop, dat ik haar morgen kan spreken. Op dat punt van Engelsen ben ik toch zeer geprononceerd. Wie weet wat ik nog met hem zal te maken hebben. 1 November Burgers geweest met dochter. Ik ben er zeer op gesteld meer met dat kind vertrouwd te raken. Bx wil niets liever, als geheel in haar vertrouwen raken, ze is zoo verlegen en eenvoudig, 's Avonds King's Own, eigenlijk niet mooi. 2 November Vrij eentonige dag, warm, dampig en nat weer. Oostindische dames en heeren, mooi boek, ofschoon wel treurig. Er zijn verschrikkelijke vrouwen in voorgesteld en dan die koelheid, ik zou er niet graag heen wiHen, dan liever naar de Transvaal. Ik gevoel meer zelfvertrouwen en moed voor de toekomst. Het gevolg is pedanterie. 5 November Proefwerk. Fransch en Engelsch goed. Wat is mijn toekomst? Mama wil mij niet uit het land hebben en droomt er van omringd te zitten van een troep kleinkinderen, maar die moeten dan toch eten! Portrettenkring, afschuwelijk. Ik was knorrig, wilde mijn wijsheid verkoopen, maar ik merkte wel, dat men er niet van gediend was. 't Kan mij niet schelen. Bx trok het mij te veel aan. 's Ochtends heerlijk een uurtje vrij gehad, in den Hout gewandeld met Frans. Haarlem. Geboortehuis van Dr. Frederik van Eeden 13 November Heelen middag vrij, mooi weer Paviljoen, 's avonds Jules Verne. Als die man je beet heeft, kom je niet los. 't Is een merkwaardig talent. Papa en Mama en Oom Ger naar Tannhauser. Ik alleen met den laatsten gegeten. Ik hoop, dat mijn beurt ook wel eens komen zal. Johan is naar Arnhem met zijn klasse, fabrieken zien. Ik ben naar een Nutslezing geweest van Haverschmidt, wat vertellinkjes hooren leuteren. Niets bizonders verder. 20 November Den geheelen avond gelezen in de 1'Isle Mystérieuse, geheel vervuld. Daardoor afgetrokken en soezig, den geheelen avond verdiept gezeten, tot minder groote vreugde van Mama. Het is zulk een ongeluk, dat ik niet spelen kan. Moet ik nu uitscheiden of niet? Het kost zooveel geld en ik doe er vreeselijk weinig aan en ben helaas! de jongen niet, om dat te verbeteren. Als ik er maar aanleg voor had, maar net zooveel als voor teekenen, dan zou ik er genoeg aan doen. 24 November Het eerste, slechte proefwerk. Ik hoop niet, dat het veel invloed zal hebben, maar ik vrees voor morgen. Tweede deel van 1'Isle Mystérieuse verslonden, ben verbazend nieuwsgierig naar het derde deel. Het moet wel een genie zijn, om daar wat van terecht te brengen, want ik begrijp er niets van. Er moet iemand op het eiland wonen en wel zeer dicht bij hen. Heeft de put een onderaardschen doorgang, die zelden bloot komt boven water en met het geheele eiland in verbinding staat T En waar komen dan die gereedschappen, enz. vandaan! Nu, het zal zich wel oplossen. Het valt 3—148 me zoo tegen en het is zoo akelig, dat ik niet weet wat te doen als afwachten. Wat een verschil met vroeger. O, naderhand zal ik misschien wat dikwijls uitroepen, wat een verschil met vroeger. Bleef een kind maar een kind. Be vind het zoo naar van Zoo'n klein, aardig kind, een lomp en verstandig mensch te zien worden. Ik ben diep melancholiek. Heb verkeerde dingen gezegd. 27 November Ben wel iets kalmer, niet meer zoo zot en tobberig, het rechte is het echter nog niet. Heb gruwelijke en vuile dingen gelezen van Shakespeare, dat heet mooi, dat lezen de menschen graag. Ik gun ze de pret. 30 November Het teekenen zal doen, wat de muziek met kan en het is merkwaardig;, zooals het mij heeft opgevroolijkt. Bx ben bij Frans geweest, hetzelfde. Heb drie maal geteekend vandaag, de Rijn, Gipsen beeld en Vernet. Cris gekomen, was er zeer onaangenaam over, nu is het wat beter. Alice gekomen vanavond, was tamelijk vroolijk, over 't geheel nog al in mijn schik. Vandaag is de eerste sneeuw gevallen, leve den winter! 1 December Verne af, tevreden er over in het algemeen. Tantes geweest. Be verlang naar een strengen winter. Bx hoor echter, dat ze hoe langer hoe zachter worden. Havard gelezen. Ten laatste Misunderstood. Wat is dat aardig, hef en waar. Het doet mij aangenaam aan, zoo juist een kind te hooren beschrijven. Johan vindt het laf. 't Is onbegrijpelijk. Zoo had ik hem nog niet gedacht. 6 December s Ochtends eerst teleurstelhng met reciteeren, beroerd. Den geheelen middag geplakt, niet schaatsen gereden, 's Avonds begon de St. Nicolaas vroolijk, maar ik werd hoe langer hoe onaangenamer. Ik was niet erg tevreden, had meer verwacht en was jaloersch op een aardigen scheurkalender, natuurlijk weer een jong meisje. Ik ging ongelukkig naar bed, maar stond vroolijk op. 12 December Morsige dag. Begonnen in Thrown together. JJuizenderlei henhneringen bestormen mij van aUe kanten, ofschoon ze niet zoo slecht zijn. Maar wanneer moet ik hopen, tot ik daarheen ga, of zij nierheen komen, ik denk wel het eerste. Dat duurt wel 3 jaar en dan ? Leef ik dan nog t Leven zij dan nogT Laat ik in hoop leven en ze maar eens schrijven, met Carl zal het wel eerder gaan. 13 December Eindelijk heb ik hem goed kunnen spreken, dien edelen, armen jongen. Het doet mij zoo'n genoegen, dat hij zooveel van me houdt en dat ik hem genoegen heb gedaan. Bleef hij nog maar tot Zondag leven, ik heb hem nog zooveel te vragen en te zeggen. Ut heb den dood nooit zoo van aangezicht tot aangezicht gezien. Het heeft mij zeer aangegrepen. 14 December Zondag. Brief aan Carl, tamelijk tevreden, alleen één stommiteit. Thrown together, lief en waar, ik weet met, wat ik liever zou zijn, moeder oi zoon, maar mijn ideaal is, Zulke kinderen te hebben. En dan Mendelssohn 19. Nooit heeft muziek mij zoo aangegrepen, ik huilde. i6 December Vreemd, maar heerlijk gedroomd, met een zeer sterken indruk natuurlijk van Eastbourne. Ik zag hen één voor één, hun huis, hun familie en de rest was verward en akelig. Andries is nog zoo tamelijk, zeer dankbaar, dat ik kwam. Bij Frans gezeten, weer heel verstandig gepraat over mijn toekomst, over mijn levensbeschouwingen, enz. enz. Hij zeide mij, hoezeer ik zou kunnen veranderen, ik voor mij acht het onmogelijk, maar.... 24 December Bx raak in een geheel nieuwen kring bekend. Bx leer veel en ondervind er veel. Mevrouw Leyds is braaf, verstandig en liefderijk. Andries zoowat hetzelfde, nu is het echter nog maar zijn schim. Des ochtends brieven van Mathieu en thuis, 's middags, mijn vriendin opgezocht, met den hond gewandeld. Na het eten naar de Tetterodes, kon het er niet lang uithouden. 25 December O, dat te moeten aanzien, 't is verschrikkelijk, ik ben er kapot van. 't Is een der akeligste avonden van mijn leven. Dat aandoenlijke sterfbed, die liefde, dankbaarheid, tevredenheid, dat geduld. Het leert mij veel: Lijden te zien, te verdragen en te verlichten. Bij vriendelijke menschen geweest, Frans ook gezien. Zou Andries nog erg lijden? 't Zal nu wel gauw gedaan zijn. 26 December Ontzettend, verschrikkelijk, niet uit te drukken. Hij is dood ! dood! Die zoo dikwijls en vroolijk met mij kon spreken en spelen, ligt daar nu stijf en koud en bleek. Ik begrijp het toch nooit. Hij gaf mij zoo'n hef aandenken, hij was zoo goed, zoo verstandig. Hij vroeg altijd, wat sterven was, nu heeft hij het geweten. Hij ligt daar stijf en bleek. 27 December Weinig uitgevoerd, rondgeslenterd, nog vol van het idee. Museum van Oudheden gezien, 's Avonds ballet Volksvlijt, alles even mooi, even aangrijpend, even aardig, geheel onder den indruk. Zoo'n jong, luchtig wezen, dat daar rondspringt, hoe gauw ligt dat misschien stijf en koud. Begin brief Molonys, zoo gaat het goed. Henri v. d. Horst. Brieven Theodoor, dat was toch een vriend. 28 December Hem begraven, treurig, stijf en vervelend. Bij nicht C. vandaan, visites afgelegd, Fabius, Rozengracht en Oom. Toen naar huis. Bx werd weer met gekibbel ontvangen, 's avonds naar Appy, zeer mooi! Bx had letterlijk behoefte aan muziek. Frans tegengekomen, hij is zijn tabellen kwijt. Brief Molony af, dat is nu een goede, die uitdrukt wat. ik meen. Ik ben benieuwd, hoe die ontvangen zal worden. 31 December Het jaar is om, wij hebben oesters en champagne gehad en nu eerst ben ik nadenkend. O, 1875, wat een merkwaardig jaar ben je toch. Dit boekje weet heel wat, laat ik het goed bewaren. Het bevat zulke gelukkige herinneringen en zooveel leerrijks. Laat ik het leven opvatten, zooals ik het tot nu toe heb leeren doen, ik ben er gelukkig door. Ik moet mijn gedachten vollediger uitdrukken, ik zal er plezier van hebben. 5 Januari 1876 O, wat ben ik toch gelukkig. Alles komt weer op een dag. Wat zijn zij toch lieve en aantrekkelijke menschen. Ik ben zoo dankbaar, dat ik een brief van hen heb. Ik wou, dat ik hen om den hals kon vliegen, ik gaf er een jaar van mijn leven voor. En Theodoor is mij ook zoo meegevallen. Het is een goede jongen, ik zal blij zijn de vriendschap met hem aan te houden. Zeer rijke, zeer prettige en zeer vroolijke partij bij Gine gehad, veel champagne, andere wijn, etc. Het begint weer flink te vriezen, maar die brief 1 O, die brief! 't Is te veel op eens. 6 Januari Het is koud, vervelend weer. Die brief moet alles goed maken en Mama bederft hem nog een beetje. Frans en ik hebben op school eikaars teekeningen bedorven. Heel veel hou ik toch niet van hem, schijnt het. Theodoor geschreven, alweer een nieuwe vriend, dit is ook een goede. Ik heb een idee, een denkbeeld, een illusie, te heerlijk om het aan te kunnen nemen, maar dat ik toch niet kan wegzetten. Maar als ik er te veel over denk, Zou de teleurstelling te verschrikkelijk zijn. Wacht dus en hoop. 13 Januari Tk ben vandaag zwaarmoedig. Ik was op het ijs erg geschrokken en had voortdurend een ernstig en beklemd gevoel, alsof ik sterven moest. Dat zal nu wel niet zoo zijn, maar het greep mij erg aan. Mama was er raar van. Wat houdt zij toch van mij! Wat een onbeschrijfelijk geluk is het toch, zoo een Moeder te hebben! Ik ben zoo dankbaar en heb zoo'n medelijden met Christien, die dat niet kent! Ik heb staan huilen bij mijn kalender. Ik las: Er zal een tijd komen, mijn jongen, dat het haar uwer moeder grijs zal zijn en haar voorhoofd vol rimpels. Pas op, terwijl gij jong zijt, dat gij nooit een haar van verdriet zult laten vergrijzen op dit dierbaar hoofd. Het is het beste, waaraan gij als man denken kunt." — Ik heb een fraaie lezing gehoord van v. d. Willigen. 18 Januari Brief aan Mary geschreven, ik ben er tevreden mee. 't Zal me benieuwen of Mary me meevalt, of niet. Heb mijn pijp stukgeslagen, wat heb ik er nu aan? Be kon het niet vooruitweten. „Heute noch auf stolzem Rossen Morgen durch die Brust geschossen Liegen in ein kühles Grab." Zelfs bij een pijp van toepassing. 20 Januari Hoe meer ik er over denk, hoe meer ik er naar begin te verlangen. Mijn God het zou zoo heerlijk zijn. Laat ons eens probeeren, hoe ver wij het brengen, als wij ontzettend zuinig zijn. De hoofdvereischten zijn werkzaamheid (herexamens b. v.) en zuinigheid, 't Lijkt wel een bezopen idee, maar ik zal al mijn krachten inspannen en niets onbeproefd laten. Ik heb vijf maanden tijd. Als ik maar 25 gulden heb, ben ik al een heel eind. Toon nu eens, Kees, dat je energie hebt! Wat zou je voor hen niet doen? 21 Januari 't Zal wel gaan! 't Zal wel gaan! Volhouden maar en je best doen. daar komt het op aan. De overtocht kost maar 24 gulden. Iedere maand fl. 2.50 op zijn minst, dat is gemiddeld 10 cent per dag. Ga maar voort zooals vandaag. Met Cr. is het in orde. Op school gaat het vrij wel. Moest heden 10 cent hebben, heb 17^ cent. 23 Januari Moest hebben heden 30 cent, heb ƒ. 2.50. Het gaat uitstekend en ik ben vol goeden moed. 's Ochtends hout gehakt, in den tuin) natuurlijk voor geld. 's Middags met de jongens gewandeld, 's Avonds gespeeld, bij mij werd het gewichtig, maar ik heb toch goed gewonnen. Eerst wilde ik het Mama zeggen, zal het nu toch maar niet doen. De overtocht kost maar 15 gulden, hoezee! 24 Januari Moest heden 40 cent hebben, heb ƒ. 3.90. In 't geheel ƒ 12,90, heb ƒ 16.10. Ik zal voortaan maar met inkt schrijven. Goud haakje verkocht. Ik hoefde eigenlijk zoo'n haast niet te maken, des te langer moet ik wachten en ik zal er toch wel komen. Men is nog geen van allen aan het rechte eind, wat zullen ze raar opkijken. Als het op school maar goed gaat. Ik heb weer heerlijk van hen gedroomd. 25 Januari Moest hebben 13 gulden, heb ƒ 16.90. Heb 50 cent verdiend met een kaartje te teekenen. Op school gaat het verder goed. Oom Tengbergen gesproken. Het zal mij benieuwen welke beletselen mij in den weg zullen staan. Het school» Dat zou eigen schuld zijn, dus werken!! Henzelven, maar ik kan wachten en zij hebben mij zelf gevraagd. Of de oudelui, maar daar ben ik met bang voor; ik word zoetjesaan geen kind meer. 28 Januari Moest hebben ƒ 13.20, heb ƒ 17.10. 's Middags vrij van school en het weer was goddelijk. Ik nam Cr. mee en ging wandelen. Ik dwaalde door het Naaldeveld en ging onder de dennen op het mos liggen. Het was doodstil en de zon scheen heerlijk, alles zag er zoo kalm, zoo helder en frisch uit. Wat ik daar gevoelde, heb ik nooit ergens anders gevoeld, waar ik ook kwam. Die Hollandsche zon, die Hollandsche vrije lucht, stemt mij zoo onbegrijpelijk raar, dat ik er Kreuznach en alles door vergeet. Oude herinneringen, oude gevoelens komen dan op en ik heb dat gevoel van sterk verlangen en van weemoed, dat ik nooit begrijp. Holland is toch een heerlijk land! 11 Februari Moest heden hebben ƒ 14.50, heb 20 gulden. Mama weet het, vindt het best, maar denkt, dat ik wel^o gulden noodig zal hebben. Nu, wij zullen zien. 't Is beroerd sneeuwweer, ik verlang verbazend naar wat warmte en naar het voorjaar. Op school is het zoozoo, ben zeer slaperig. 15 Februari 't Is niet best, op school. Er zijn er veel evenzoo aan toe, maar dat helpt niet. Heb heerlijk gedroomd, ik zag hen weer in lichtblauw zij, en anders niets als zij alleen. Wacht smartelijk naar een brief, heb 250 circulaires gevouwen. Mama is blij, dat ik zoo nu en dan eens nadenk, maar zegt, dat ik wel zal veranderen. 22 Februari Naar Appy geweest. Als ik daar zit te luisteren en iets heel moois hoor, krijg ik zoo'n gevoel, zoo'n stemming, die ik niet kan zeggen, maar waarin mijn liefste wensch is iedereen te verbazen e n in bewondering naar mij op te doen kijken, beschermer te zijn van iedereen en door iedereen aangebeden te worden, zulke dwaasheden heb ik in mijn droomen ook, maar dan ben ik er overgelukkig bij. 29 Februari 't Zal nog al een goed bulletin worden. Wiskunde voldoende, Nederlandsen, zeer goed, Aardrijkskunde voldoende. De jongens willen altijd een. litterator van me maken, 's Avonds naar 't Nut geweest. Ruïne van Athen, met geblêer, zei Frans, eerst piepen ze hoog en dan laag en dan allemaal hetzelfde, precies een doedelzak. 3 Maart Brieven af. Lees Sinjeur Semeyns. 's Avonds kwam Alice. Ik ben naar Frans gegaan, heb gewerkt en gezesenzestigd. Morgen zal ik een idee van mijn gedachten hier opschrijven, 't Kan mij naderhand van nut zijn. 4 Maart Geslenterd met Cor en in de Waldlaufer gelezen, rekening ontvangen. Heb heden ƒ31.53» prachtig. Ik heb toch over alles eigene begrippen, al wat de menschen vertellen, dat beschouw ik uit de hoogte (bij mezelven altijd) en denk: gelukkig, dat ik beter weet. Bx beschouw mij als een geheel zelfstandig en in zekeren zin onafhanke- lijk wezen. Ik ben op de wereld om gelukkig en tevreden te leven en iedere daad, die ik doe, gebeurt met dat doel. Egoïstisch ben ik in den hoogsten graad, want het is mij alleen te doen om eigen geluk, en dan alleen om een anders geluk, als ik die ander liefheb en zijn geluk mij tevreden maakt. Wat de menschen zonde noemen, gaat mij niet aan, ik let alleen op verstand of overleg en die dat heeft zal ook geen zoogenaamde zonde begaan. Want omdat de menschen veel tegen die zonde hebben, brengt hun dat in onaangenaamheid. Mijn stelregel is dus, leef kalm, met verstand en overleg, weet je te plooien, als het te pas komt en ook toe te geven. Liegen kan onaangename gevolgen hebben, maar de zonde zie ik er niet van in. Heb ook hef, als je gevoel het je ingeeft, want liefhebben is het aangenaamste wat een mensen doen kan. Zorg, dat de menschen een goeden dunk van je krijgen, dat helpt altijd en wees nooit zoo dom, overal met je vrije en heldere principes aan te komen, daar is men niet van gediend. Dat oude, deftige en stijve idee van de vervloeking der zonde en de verheerlijking van de deugd zit overal er zoo in. De lui noemen dat alleen zonde, wat hen benadeelt en wat hen bevoordeelt is altijd deugd. -> Dat dwaze begrip van godsdienst ken ik niet, dat zit overal verschrikkelijk vast bij de menschen. Je moet er nooit om komen ze de dwaasheden er van te toonen. Wat ter wereld, weten wij, die hier rondvliegen van een hooger Wezen of van hoogere machten af, we hebben er ook niets mee te maken. En het ergst is, dat om zoo'n ideaal, zoo'n hersenschim, zoo verschrikkelijk veel bloed vergoten wordt en dat de verstandigste lui daar blijven stilstaan met hun verstand. 6 Maart Ik ben over 't algemeen zeer tevreden, zooals gewoonlijk. Ik leef zeer kalm, heb een bizonder aangenaam doel, dat ik hoe langer hoe dichter bij kom. De school gaat zeer goed en ik ben tevreden over mezelven. Mein Liebchen was willst du noch mehr. 's Avonds heb ik bij Frans gezeten, pijpen gerookt, gezesenzestigd en over atomiciteiten en equivalenten gesproken. Mama gaan halen, misgeloopen, 't Is soms merkwaardig met hoeveel fiducie en vertrouwen de menschen zeggen kunnen „Vertrouw op den Heer (die ze zelf gefabriceerd hebben) en Hij zal je helpen", net of ze daar een officieel certificaat van hadden. Ze moesten dit eens lezen. Heiligschennis! Godslaster! alles wat je maar wilt! Zouden ze roepen. Wat zijn ze toch bekrompen, die lui. Grootvader geloofde het, vader heeft het geloofd, wat die joden in den Bijbel schreven, waarom gelooven wij het dan ook niet? 8 Maart Heb weer gedroomd en was weer oneindig gelukkig in dien droom. Ik droomde van iemand, die mij en die ik onbegrijpelijk liefhad, van een breed water, waar ik overheen zweefde en verder weet ik het niet meer, maar ik word nog verlangend en weemoedig, als ik er aan denk. 's Avonds was ik bij de tantes en las in Edmondo d'Amicis, zeer, zeer mooi. Heb heden ƒ 32.10 11 Maart Ik geloof waarachtig, dat ze me heelemaal vergeten daar in die vreemde landen. Bx vlieg telkens met evenveel haast naar de brievenbus en kom er telkens weer even langzaam en terneergeslagen van- daan. Ik heb met Cor wat gewandeld en over koetjes en kalfjes wat gepraat en door den wind geloopen. Heb een opstel gemaakt over den trtpang en begin me al ideeën te vormen over een litterarischen loopbaan. Verder las ik in Amicis. Die levendige beschrijvingen, die gevoelvolle schetsen en opmerkingen toonen, dat het een kraan van een kerel is. Ik kan mij, al lezende, geheel in rijn toestanden verplaatsen en begrijp hem geheel. 12 Maart Regenzondag. Den geheelen dag thuis, 's Ochtends Heine uitgeteekend. Ben er tamelijk trotsch op, maar erg tevreden, dat ik tenminste wat kan maken, dat gezien kan worden en ik ergens kan ophangen. Oom Bram kwam hier, die arme sukkel. Visite van Thöne en zijn meisje, 's Avonds niets uitgevoerd, gebeziquet. Ik ben erg jaloersch op Johan, dat hij zooveel te vertalen krijgt en wil ook mijn krachten toonen. Verbeeld je, mijn werk gedrukt en door iedereen gelezen. Er zit toch een goede troep verwaandheid achter en ik verbeeld me zooveel. Heb ƒ32.50. 13 Maart Eenvoudige dag, mooi weer, Johan is toch een rare vent. Hij verkondigt allerlei theorieën, die ik wel zoo begrijpen kan, maar die erg bespottelijk rijn, doordat hij te bekrompen is. Hij zegt, dat hij zijn moeder haat, dat het hier in huis niet uit te houden is, dat hij als slaaf wordt behandeld, enz. En als ik hem dan tegenspreek, dan ben ik een huichelaar, enz. Voor Oom G. heeft hij alleen ontzag en als die wat zegt, geeft hij toe. 14 Maart 't Stormt geweldig, hier en daar dijken door en de Lekdijk staat heel gevaarlijk, dan zou de heele rommel onderloopen. 10 M. boven A. P. Goed opstel geleverd. Algemeene Anerkennung van htterarische verdiensten, 't is potdorie wat moois. Ik hou anders wel van water, zoolang we het in bedwang hebben, maar nu staat mij de boel niet erg aan, het stormt of alles onderste boven moet. . 16 Maart Christine gekomen, 's Avonds bij Frans geweest, in den huiselijken kring gekletst. Ik weet niet waarom, maar altijd amuseer ik er mij. De teekening van Dickens werd bewonderd, ik heb bepaald aanleg, zeggen ze. Frans wil me altijd maar literator hebben. Als ik het zoo kon worden als Vader, zou het wel aardig zijn. 19 Maart Ik was eerst suf en saai, ben naar de kerk geweest, philosopheerde een beetje, betoogde, dat idealen geen dingen waren om op te steunen en dat Godsdienst alleen een ideaal was. Papa schepte zich een ideale wereld van alleen volmaakte menschen, of tenminste van iets volmaakts. Wat men volmaakt noemt, dat begrijp ik niet, evenmin als ik begrijp, waar het eind is van het oneindige. Daarom houd ik volmaakt in absoluten zin voor nonsens, dus ook alle idealen daaromtrent, ofschoon ik over dit punt nog niet geheel helder ben. . Toen kwam eindelijk een brief van Carl, de langgewenschte, aardig, prettig en bepaald mij geheel opwekkend. Heb heden ƒ 33.10. 20 Maart 't ls koud, maar vrij goed weer. Johan vertelde vanmiddag, dat hij zich niet gelukkig hier voelde. Dat wil ik waarachtig wel gelooven. Hij vergiftigt Zijn eigen leven door zijn overdreven theorieën en door zijn kleingeestigheid. Hij kent niet dat genoegen om door een moeder te worden opgewacht, die hem liefkoost en hem honderdmaal vertelt, dat ze zoo ontzettend van hem houdt. Hu weet met wat het is met zoo iemand samen in een zonnige, gezellige kamer, koffie te drinken en mekaar aan te kijken en te zeggen: „Wat ben ik bhj, dat ik je heb. Wat zou ik zonder jou zijn", enz. Het ligt geheel aan hem. Hij heeft memand met al zijn hart hef en verstaat de kunst niet, iemands gebreken over 't hoofd te zien. Heb heden ƒ 33'20. . 23 Maart s Middags gewandeld met Cor! 's Avonds Kaulbach geteekend. Ik las een levensbeschrijving van Strauss, ik zou ook een Strauss willen worden. Ik word enthousiast, als ik denk, dat hij ook durfde zeggen, dat hij meende dat hij niet meer gaf om vooroordeelen en bekrompen begrippen. De hemel geve, dat ik goed zal kunnen uitdrukken, wat ik denk, dan zal ik het ook doen, ook zeggen, evenals hij, zoowaar als ik leef. 25 Maart Concert geweest, geheel betooverd en verrukt door Skahtzky. Wat moet het toch goddelijk zijm zoo te kunnen spelen, ik krijg zoo'n sympathie voor zoo iemand. Alice ging mee, begon het nu waarachtig amusant te vinden. Ik ben ook nog in den gulden jongelingstijd, 't Is ook eigenlijk maar een soort behulp, ik verveel me anders zoo. Dat wil zeggen, er gaat zoo niets bizonders om, dat me opvroohjkt of in spanning houdt. 26 Maart Moeder ziek, beroerde boel. Zij heeft erge hoofdpijn en is verkouden, dat laatste ben ik nu ook. 't Is zoo prettig te hooren: „O Kees, als ik jou niet had...." en „Als ik het tipje van je neus maar voel, dan ben ik tevreden!" Johan is ook altijd veel liever, als Moeder ziek is. 't Is maar jammer, dat die goede buien zoo zeldzaam zijn. Heb heden ƒ 33.30. 28 Maart Gewone, vervelende dag. Catechisatie, ook vervelend, 't is er zoo lijzig en lummelig, geen woordenwisseling. Ze leeren, wat in hun boekjes staat en gelooven wat de man zegt, wat eigenlijk zelf zijn bedoeling niet is. Zijn eigen ideeën zijn heel mooi en zuiver, maar het allereerste begin is mij er niet helder van en daar praat hij nooit over. Weer algemeen geharrewar. Johan moet naar Leiden, ik leende hem grootmoedighjk een tientje. Hem* zouden ze het niet geven, maar als ze hoorden, dat ik er onder zou lijden, zal het wel voor den dag komen. 29 Maart Concert van Appy geweest. Cor zegt, dat hij er niets om geeft, dat het hem verveelt, enz. en ik geloof, dat hij het meent. Waarom zijn hier dan toch ook geen betere vrienden te krijgen? Ze zijn allemaal hetzelfde, ze hebben geen gevoel in der corpus en niets kan hun schelen, 't Is heerlijk, warm weer en ik zit nu (Woensdagmorgen) voor 't open raam te soezen; Ik heb allerhande grootsche ideeën van beroemd te worden en te schrijven, enz. Maar als ik bij de (altijd verlichte) menschen met mijn principes aankom, dan weten ze dat allang, of ze gelooven mij met. Mijn idee is, dat de wereld nooit begonnen is, het heelal namelijk. Dat stof en kracht nooit begonnen is en nooit zal eindigen, dat de menschen een samenstel zijn van met leven begaafde stof, dat die stof na den dood uiteenvalt, maar de levenskracht behoudt en planten en dieren, of wat anders vormt. Dat het bewustzijn van den mensch, na den dood geheel ophoudt (dat is wel niet prettig, maar dat kan ik niet helpen) maar misschien is het mogelijk, dat alle stof een soort leven leidt, dat de aarde leeft en alles leeft en dan leven wij ook na onzen dood. Voorstellingen van God, maak ik mij zelden, als iets God is, dan is alles God, dan is alle stof God en dan zijn wij kleine, zelfstandige uitspruitsels van God. Maar altijd is het een stomme, oude God in ons na onzen dood weer opneemt en voortdurend nieuwe kinderen doet geboren worden. Dan bemoeit hij zich in alle geval volstrekt niet met ons gescharrel en geploeter, dan volgt hij zijn eigen weten en gaat zijn gang en laat ons maar loopen, zooals het loopen wil. Maar toch vrees ik, dat een ander bewustzijn, zooals het onze, niet bestaat, 't Gaat altijd overal zoo regelmatig en natuurlijk, ik heb nog nooit iets gezien, dat bovennatuurlijk was. 3 April Een kalme, maar erg voordeehge verjaardag gehad. Papa ƒ3-, tantes ƒ3.-, Mama ƒ2.- Oom 4—148 G. ƒ2.50 en Oom H. ƒ r.- en tante K. ƒ 1.- Waar Oom G. het vandaan moet halen, weet ik niet, maar dat hij te gul is, weet ik ook en dan der Henker steht vor die Thüre. Photografïe van de derde klasse. Madele, guck, guck, guck, enz. Heden ƒ 46.10 4 April Niets bizonders, fraai weer. Ik loop overal rond om haar eens te ontmoeten maar tot dusver is °& n°g.niet gelukt. Op school gaat alles goed. Marchand is er geweest, vervelende vent, zijn boel is hier in huis gedragen van dat krankzinnige schepsel. 5 April Brief van Theodoor, bizonder dwaas en nonsensicaal, maakte geen prettigen indruk. Amicis gelezen. De man ziet alles, voelt alles en brengt alles bewonderenswaardig op papier over en toch, als het uit is, bevredigt hij je niet. Toch zou ik den man om den hals kunnen vliegen en komen er al ideeën in mij op, om hem een brief te schrijven. Een Hollander zou het altijd dwaas vinden, maar hij niet. 7 April Bx droomde weer, dat ik te Eastbourne zat. Ik zag alles en hoorde alles precies, zou het nog wel uit kunnen teekenen. Ongehoord mooi weer. 's Avonds bij Frans geweest, Jacoba is toch zoo'n aardig kind. Er waren menschen, wij werkten wat, kwamen niet verder en werden boos, zoodat wij verdere pogingen om het tot een goed einde te brengen staakten. 13 April Ik liep rustig een brief naar de post te brengen, toen ik menschen heen en weer zag draven, jongens hoorde schreeuwen en vrouwen naar de lucht zag kijken. Die lucht zag rood en zoo hard alsïk loopen kon snelde ik op dat gezicht met een troep lui mee om te zien wat er brandde. Ik kwam bij de kazerne en zag in de verte al de huizenhooge vlam door de wind opgejaagd zijn schijnsel tegen de muur werpen. Toen kwam ik dichter bij. Een gejoel en gepraat en geloop en geschreeuw, met allerhande uien doorweven en veraangenaamd door allerlei geuren en luchtjes omringde mij. Spuitgasten, die verkeerd waren, dienders, die lawaai maakten, schutters in bootjes en te midden van dat alles het zwijgende geknetter der steeds hooger stijgende vlam, die woest en triomphantelijk opvloog en dikke 'rookwolken met vonken doorstoven voor zich uit liet opdwarrelen. Eindelijk geven de spuiten water, men ziet de zwarte schimmen van de brandweerlui tegen de vlam afsteken en onder luid gejuich wordt het eerste water in de vlam gespoten, die zijn tegenpartij sissend en brullend ontvangt, eindelijk het veld moet ruimen en ten laatste niets meer nalaat dan een hoop, zwarte, rookende en druipende balken, waarop hier en daar nog enkele kleine vlammetjes spelen, die als het ware de laatste spokende glimlach vormen van de stervende vlam. 't Was bizonder mooi, dezen keer. 19 April Aardige verjaardag bij Frans gehad. Ik voel mij altijd zoo wel in dat huis, 't is er zoo gezellig, er zijn zulke aardige kinderen. Frans vertoont er zich op zijn best en ik gevoel er altijd aandrang om ook mijn beste beentje voor te zetten. Mijnheer is een aardige man, hij is niet practisch, maar plezierig en verstandig. Mijn ideeën zijn nu zeer duidelijk, er is een grens — voor die grens durf ik een ieder aan, achter die grens kan ik slechts theorieën vormen. Voor die grens kan ik en zal ik nooit iets gelooven, dat tegen ondervinding en verstand indruischt, na die grens kan men hypothesen bouwen op hetgeen men waarneemt, maar aan hetgeen, dat achter die grens ligt, kan ik geen vertrouwen hechten, daarop kan ik mijn geluk niet gronden, dat kan ik mij niet ten doel stellen. Wij zijn niet gemaakt om ons daarmee te bemoeien, wij wandelen honderd paden op, vinden telkens een gesloten deur en gaan toch met evenveel moed, het honderd en eerste paadje op, om evenzeer dood te loopen. Zoolang wij er niet dichter bij kunnen komen, kan er bok bij ons van dat hoogere geen helder begrip bestaan en kunnen wij er nooit op bouwen. 20 April Amsterdam! Vuile, groote, nare stad, waar alleen enkele lichtpunten in zijn, zooals de Tetterodes en Artis. Amsterdam, waar ik gezond heenging en ziek vandaan kwam, waar ik heenging in 't bezit van een trouwen vriend en waar ik vandaan ging, zonder dat, 't is niet te verwonderen, dat ik een soort afkeer van je heb. Ik kan er geen straat zien, of hij doet mij denken aan geelzucht, aan zieke oogen, of aan mijn Andries. Gelukkig, dat de Tetterodes veel vergoeden. Van Oom Klaas houd ik veel, van Christien niet minder en de rest acht ik hoog, uit den grond van mijn hart. Ik ben niet gelukkiger, als dat ik er kan eten en ga er altijd met moeite vandaan. Brief zuster Anna. 23 April Zondag. Poes gejongd. Laatste dag der vacantie, o treurige waarheid! O vlugge tijd! O vluchtig leven! Op deze enkele dagen hadden wij weken zitten vlassen en nu zijn ze al om. Nu is al dat genot reeds voorbij en komt nooit terug en nu mogen we weer zitten blokken en hopen en verlangen naar de groote vacantie, die toch ook weer even snel omvliegt. Wat is het leven? „Larie!" Een jongen van 20 jaar opgepakt wegens de onzedehjkste dingen der wereld, verder zijn allerhande onaangenaamheden mij ter oore gekomen. Ze spelen allemaal onder een hoedje, de een nog erger dan de ander en hoe ouder, hoe meer. 't Is me een wespennest, maar ik zal er niet melancholiek door worden, zooals Johan, stuur er maar vroolijk door heen. Ik ben er eenmaal en zal er mij het zoo goed mogelijk maken. Nu willen de menschen mij violoncel leeren spelen, ik gaf wat, als het goed ging, maar ik vrees....! Met Oom G. gaat het ook met goed, hij zal ook den verkeerden weg opgaan, wat zal het einde zijn ? O kinderen, kinderen! Wat heb ik je hef, onschuldige schepseltjes, heve engelen, kon ik altijd bij je zijn, er is niets zoo goed, zoo aantrekkelijk als een rein en onbedorven kind. Kinderen, ik aanbid je! Ik was daar hartstochtelijk, maar 't is te begrijpen, als men te midden van al die groote, lompe, listige en bedorven menschen, twee van die bevallige en h'eve kinderen te zien krijgt. 26 April Mooi weer, alles al prachtig groen. Ik ben niet erg opgewekt door verschillende oorzaken, ten eerste zijn de woorden van gisteren onaangenaam en ernstig gelogenstraft, dan brengt dat zwijn uit Sneek me tot onaangename overpeinzingen én boezemt Oom G. 's levenswandel me geen gerustheid in. Bovendien is Mama ziek, ofschoon die mij door haar oneindige liefde weer opvroohjkt. 't Is zalig, onuitsprekelijk zalig, zoo geliefd te worden! 29 April Prachtig weer. De Aout is zoo heerhjk als de zon door 't jonge, bleeke beukengroen schijnt, de hommels weer door 't gras gonzen en de pruimeboomen beginnen te bloeien. Cor heeft zijn charme over. 's Avonds ben ik naar een concert van Appy geweest, 't Is merkwaardig, zooals muziek oude en lang vergeten gewaarwordingen weer opwekt. Dit is vooral zeer sterk, als ik hoor het: „Lobet den Herr, meine Seele." Dan krijg ik een onbeschrijfelijk gevoel, dat mij doet denken aan Lize's waterbroodjes en een massa meer. Hoor ik „Lohengrin", dan denk ik aan de steenen der wandelplaats te Kreuznach. En bij „B Trovatore" denk ik aan een druivenprieel en eindelijk „Die weisze Dame" doet mij aan Cöln en Deutz denken. Zoo zijn er soms ontzettend veel gewaarwordingen, die mij als een stortvloed achter elkaar overvallen. Dan denk ik aan Oma en het huis in de Houtstraat, aan madera en klimop. Soms aan den eersten dag in dit huis, aan mijn kamertje, aan verflucht, aan grasboter en weeskapelletjes. Soms aan den Haag, aan zijderupsen, aan warmte, modder en Lotty, enz. telkens wat anders. 30 April Zondag, brief aan Carl met photo van Haarlem, hem tot optimisme aangespoord en over Haarlem, bloemen en de lente geleuterd, 's Middags met vader wat gewandeld. Zeepaffaire van Johan overgenomen. Johan voelt zich definitief ongelukkig, zijn principes binden hem, hij houdt van niemand waarachtig en kan het eigenlijk met niemand vinden, behalve met Ati. 1 Mei Ben over 't algemeen tevreden en gelukkig. Cor is associé in de zeepzaak, we sullen het met energie doorzetten. De Hout is heerlijk mooi en de nachtegalen slaan als bezetenen. Anders is het nog vrij koud en verlang ik weer eens naar een zoelen lentedag met seringen en meiwijn. Heb heden ƒ49.35. 2 Mei Wij zijn verdiept in een bloeiende zeeva&ake, van Eeden & de Coningh en smeren iedereen zeep aan. Ik heb met Moeder in den Hout gewandeld, een opstel gemaakt over het reizen en verder gesoesd. Toen ik aardrijkskunde van Engeland bestudeerde, dwaalden mijn oogen en vingers altijd naar die plek en ik was geen drie minuten bezig of ik was weer aan 't uitrekenen hoe ver het wel zijn kon, hoeveel uur van Londen en hoe veel het dan wel kosten zou. 3 Mei Bt ben dikwijls in mijn leven gelukkig geweest en zeer gelukkig ook, maar zoo 111 Zoo als nu alles en alles wat mijn geest zich het zaligst voorspiegelde, zoo uitkomt. Nu al wat ik gevreesd had blijkt niet waar te zijn, nu begon ik te huilen van plezier. Ik ben gevoeliger, dan ik dacht. Ik sprong als een razende de kamer door, gaf de poes bij vergissing een schop en rolde twee maal haast van de trappen en schaterde het uit of ik krankzinnig was. Ik wist echter met veel geestkracht op eens mijn contenance te bewaren. Maar nu gebeurt het zeker, nu komt er niets meer tusschen, nu wil ik, nu zal ik! Naar Engeland gaan, of dood, of ziek, geen tusschenpaden. Wat zijn ze hef en vriendelijk, wat heb ik mij weinig in Florence vergist. Ik ben bovendien toch al vroolijk, ik had een aardig vers gemaakt voor Co en de zeep gaat best. 6 Mei Ik denk aan niet veel anders als aan zeep en aan geld en aan nog wat. Ik zal nog maar niet gaan fidelen, ik moet mijn fort maar in teekenen zoeken, dat gaat mij beter af. 's Middags vroolijk gewandeld. Al onder de linden groene. Fluitjes gemaakt van kervel en nachtegalen gehoord. 8 Mei 't Is jammer, maar als ik eenmaal soes, kan ik mij nergens bij bepalen. Ditmaal was ik dan ook slaperig eh alles dwaalde en draaide door mijn hoofd, en kwam op Kreuznach neer. Voor ik er heen zou gaan, vond ik het iets volstrekt onwaarschijnlijks dat het gebeuren zou en nu het lang voorbij is, heeft het iets onwaarschijnlijks, dat ik er zoo heel gewoon geweest ben, dat ik er dacht en schreef, alsof ik er thuis hoorde en toch toen ik daar was dïed ik zoo mijn best, het eigenaardige van mijn positie in te zien. Het waait hier en is guur en ik lees Goldalpen. Heb heden ƒ51.20. 9 Mei Mijn opstel over het reizen was goed, ik wil het wel gelooven, reizen! Ik ben verder onbekommerd, lees veel, vind het koud en winderig weer en heb een nieuw pak besteld. Heden ƒ52.65. 10 Mei Philosophische, maar tevreden dag. O mensch, wat ben je verwaand en nietig. De middellijn van onzen aardbodem is veertig rmlhoen mijlen breed en die ruimte kan met 775 van een menschenhaar bedekt worden van de naastbijzijnde ster gezien. Zijn wij meer als schimmel op een druif? Hevige disputen zijn er ontstaan. Ik bleef zeer kalm en beweerde dat al ons doen en laten, al ons geharrewar en al onze heerlijkheid en grootheid, niets, niets beduidde. Dat alles was ontstaan door verscheidene oorzaken als: zonnewarmte, vruchtbaarheid der aarde, enz. en kon ieder oogenblik vernietigd worden. De handelwijze van ieder onzer maakt mets uit en zoo goed als de aarde uit de voorhanden zijnde stof was opgebouwd zoo goed zou zij weer uitelkander vallen en dan is het punktum, Ausl Johan was niet kalm en kwam met een eeuwig bestaan aan. Zeer wel, maar wij hebben daar niets mee uitstaande, alles gaat volgens noodzakelijkheid en of wij daar onder lijden of niet, ik heb nooit gezien dat er op gelet werd. Johan zegt, dat als wij vergaan, dan is het met een goed doel, best mogelijk, maar dan hebben wij toch niet veel aan dat mooie doel! Papa was mij niet helder en kwam met de Bhagavadgita en met een kristalheldere eeuwigheid aan> hoe die man zijn constitutie is, weet ik niet, maar ik kan in zijn (eenigszins verwarde) ideeën niet komen. Mama was wat al te bang voor twisten en kwam er met wijsheden tusschen die heel waar waren, maar niets ter zake deden. Heb heden ƒ52.75. 14 Mei Zondag. Nu wordt het eindelijk mooier weer. 's Ochtends heb ik in het duin op het warme, zonnige mos gelegen, terwijl de krekels gonsden en de eerste blauwe vergeetmijnieten weer naar de zon opkeken, 's Middags heerlijke wandeling op Elswout. Dat eigenaardige liefelijke en toch grootsche, dat zoo'n prachtige buitenplaats heeft, is hier geloof ik eenig. Die roode en groene beuken, die aan den kant van schilderachtige hoogten over een helderen vijver zich heenbuigen, die elegante bruggetjes over groene met sparren bezette ravijnen, die kronkelende op- en afloopende paadjes met dik groen mos bedekt, die soms zoo geestig tusschen het sparrenbosch doorloopen of ons langs een helder water voeren, alles zou de somberste mensch in een aangenaam humeur brengen en volop laten genieten. Jammer, dat zoo weinig menschen er gebruik van kunnen maken. 16 Mei Prachtig weer, zacht en stil, met opengaande seringen en nachtegalen. Met de heve moeder in den Hout gewandeld, heerlijk en prachtig. Opstel over de zee gemaakt en voor ƒ 1.32 zeep verkocht. Heb goeden moed. Er zijn twee menschen van wie ik mijn hart aftrek, Oom Ger en Johan. De een verstandiger dan de ander, maar daarentegen minder gelukkig. De tweede in hoopvoller omstandigheden, maar met de ongelukkigste ideeën bezield. 21 Mei Zondag. Heerlijk, zalig weer. Met Papa gewandeld door de frissche, zoele lentelucht. Op Berkenrode tusschen Nachtegaalskruid en roode koekoeksbloemen in een zalige stemming geraakt en door het uitzicht en de kalme vriendelijke omgeving in verrukking. Nu weet ik wat ik worden wil, nu zal ik decideeren, laten wij onze oude passie opvatten en tot de insecten en vogels terugkeeren met de energie en den vasten wil die ons vroeger ontbrak doorzetten en knap worden, heerlijkers is er toch niet. Be ben nu oud en jong genoeg en weet, wat ik wil en deze gedachte stemt mij vroolijk. Christien geweest, voor het eerst seringen geroken, in de avondlucht gezeten en meiwijn gedronken, hoe zalig! 22 Mei Wind en stof. 't Gaat best met de zeep, maar *t zal me benieuwen, hoe of de voortgang zal zijn. Bx zal nu een zolderkamer geheel tot zoölogisch kabinet inrichten. Heerlijk! Ben nu aan Barnaby Rudge begonnen, dan kan ik zoo nu en dan lezen, dat hoeft niet verslonden te worden. 23 Mei Kolossale negotie. Wij hebben nu al 15 gulden. Bx zal daar wel aardig zitten op dat kamertje en schep me al illusies van planken bezaaid met vogels, de tafel bedekt met bakken vol rupsen, kommen vol watertorren en salamanders, groote flesschen met hagedissen en slangen en de bodem belegd met bakken opgeprikte kapellen én alles omgeven door folianten en teekeningen. May is er geweest, die jongen ziet er net uit, of hij mij weer wat in wil pakken. Bx kan nooit laten weer over Ati te beginnen, ik ben hem nog niet kwijt. 24 Mei Heerlijk weer. Ik wil nu de zaak wat te gauw en te onverstandig doorzetten en stuit daardoor natuurlijk op allerhande dingen, b. v. geld en werd een beetje melancholiek. Ik begrijp zeer goed, dat het als het ware een soort toevlucht wordt voor mij, om nu mijn geluk en tevredenheid in de wetenschap te zoeken. Met het 16e, 17e en 18e jaar beginnen de roze kleurige dagen van mijn leeftijd te vlieden. Ik wil niet zeggen, dat er een beter toevlucht is dan wetenschap, maar die heerlijke tijd van 10 tot 18 is zoo schoon en het zal mij Zoo'n moeite kosten hem te verlaten. Die tijd van illusies, van zalige droomen, van kersen en meikevers, van stoeien en vechten, van vrienden en jonge meisjes, d'e tijd waarin een vrije dag onze toevlucht, en naar school gaan ons een ramp was. Waarin alles zich nog zoo nieuw en frisch aan ons oog voordoet en waarin alles op onze nog zoo gevoelige zfel soms zoo'n diepe impressie kan maken, nooit heb ik hem voorbij gewenscht en als hij voorbij is, zal ik hem terugwenschen, dikwijls, o zoo dikwijls! 25 Mei Een echte regenachtige Zondag, of liever feestdag. Niet bizonder veel uitgevoerd en mij erg laten decontenandeeren, het scheen mij dat het niet gauw genoeg ging, ik voelde mijn gebrek aan geld juist doordat ik er zooveel van bad, dat ik niet uitgeven kan. Ik ben door den regen gaan wandelen en kletsnat geworden, zooals zich daaruit laat afleiden, 's Avonds ben ik wat aan 't hengelen gegaan, bij Cor gezeten en toen weer wat opgefleurd. Ieder mensen is toch altijd van twee kanten te bezien, soms zeg ik van moeder, is dat mensch nu heusch zoo goed en zoo lief? en soms: Hoe heb ik haar ooit een hard woord kunnen zeggen? En de grootste wijsheid ligt nu daarin den ander uit zoo'n oogpunt te zien, dat men het laatste zeggen kan. Dat kan Johan juist zoo weinig. 2 Juni De heele week was mijn pen zoek, daarom kon ik niets opschrijven. Zondag en Dinsdag was het prachtig weer en hebben wij gewandeld. Dinsdag heb ik mijn eersten spreeuw gekregen en opgezet en dat ging nog al goed. Woensdag heb ik Boyton zien zwemmen in zijn pakje en had nog al schik in den man. Verder croquet ik veel, ruik seringen en lelietjes, verlang met tamelijke wanhoop naar brieven, zit al veel op mijn hokje, vermoord rupsen en trommel ten slotte jongenheer Woest zoo veel mogelijk op zijn snuit. 3 Juni Toen ik om zes uur wakker werd, was ik zoo teleurgesteld, dat ik dadehjk weer mijn best deed om te slapen en door te droomen en zelfs een kwartier nadat ik klaar wakker was kan ik nog niet gelooven dat het geheel verbeelding was. Ik heb een aardig opstel gemaakt over Soezen en veel, dat ik het meër kan en wil doen, ik vind het zoo prettig, (namelijk opstellen maken, niet soezen). Ik heb mij geamuseerd op Kraantjelek met die Amsterdamsche ploerten, een briefkaart aan Carl geschreven en mij over Papa wat ongerust gemaakt, hij hoestte zoo. Mama is ook bang en wil dat dan niet weten en houdt zich alsof ze boos is. Heb heden ƒ55.60. 7 Juni Ziezoo, ik ben weer wat opgeknapt, 't Is heerlijk weer, de tuin van de tantes was allerliefst en ik heb voor het eerst gezwommen, of liever gesparteld. Als ik toch zoo zit te soezen bij de tantes in den tuin, dan gaat er heel wat door mijn hoofd. Ik denk van alles: wat moet ik worden, heb ik aanleg voor schrijver? Zouden de menschen eens mij op handen dragen? Zou ik een grooten naam krijgen? (dergelijke illusies zijn niet zeldzaam). En zou mijn leven gelukkig zijn? Ik ben van een amoureuze, gevoelige complexie, denk maar aan de menigte van eerste liefdes, Mary de Lange voor wie ik armbanden maakte en met wie ik gearmd van school kwam. Daatje Hogendijk, waarmee ik altijd ezel reed, appels plukte en wandelingen door Vlaardingen deed, van wie ik zoo naïef mijzelf overtuigde niet te houden, maar wel graag een zoen te krijgen. Lotty, op wie ik mijn eerste zotte gedichten maakte, met wie ik in een rijtuig naar Scheveningen reed, op wier komst ik dagen zat te vlassen en tegen wie ik even naïef verzekerde, dat ik niets jaloersch was. Dan komt Lize, die mij geheel van stuk kon brengen, voor wie ik duizenden kleuren kreeg en die ik jarenlang met hopelooze liefde aanbad. Dan Alide, wier naam ik in den beuk sneed, op wie ik al mijn hoop vestigde, die mijn geluk en tevredenheid uitmaakte, die ik cadeautjes gaf en met wie ik mijnheer en mevrouw speelde in een grooten stoel. En toen ze mij later zoo tegenviel speet het mij, dat ik het mij zoo in mijn hoofd had gezet en weken was ik er ongelukkig door. Dan zijn er nog ontelbare meisjes en dames, die ik op zijn minst genomen met hart en ziel vereer zooals Alice, C. T. A. enz. enz. Zoodat, als ik wezenlijk eens een keuze zal moeten doen, het geen kleinigheid zal zijn. Ik zou wel een Turk willen zijn. 8 Juni Heerlijk weer, zelfs warm. Ik heb weer gezwommen en krijg er wel ambitie in. Ik heb toch wel iets lafs over me, ik zet het wel van mij af en niemand merkt het, of zal het merken, maar als ik eerugszins zenuwachtig of in de war ben, voel ik, dat er iets angstigs in mij zit, gelukkig, dat ik rede en kracht genoeg heb er mij geheel overheen te zetten. n Juni Zondag. Ik was eerst erg landerig. Ik heb een opstel gemaakt, waar ik over lachen moest en was door alles van streek, ook omdat er geen brieven kwamen. Toen ging ik maar op vangst uit en werd door libellen en vuurvlinders weer wat op orde gebracht. Als ik met een gloeiend gezicht door boschjes en kreupelhout ren in de een of andere hartstochtelijke vervolging verdiept, dan denk ik aan niet veel anders dan aan dien onschuldigen hommel, dien ik achterna zit en de geheele vervelende waereld verdwijnt uit mijn geest. Mama zeide, dat ik eerder zou trouwen dan Johan, omdat ik vertelde van een mooi meisje, dat ik te Bloemendaal had gezien. Ik geloof echter, dat ze die woorden ook wel aan dit boekje ontleent. Als ze nog meer snuffelt, dan stop ik dit weg. Versta je, moedertje! 31 Juni Ik kan dat nu niet bepaald meer zeggen. Ik weet niet wat ik ben. Langzaam komt het besef bij mij op, dat ik zielsbedroefd en diepellendig ben. Soms zou ik in tranen kunnen uitbarsten en toch ben ik niet wanhopig en zelfs niets minder kalm of opgeruimd. Veel licht is er niet aan den horizont, één flauwe, flauwe ster en dat zal mijn hoop blijven. Ik zal nu nog eens verlichting vinden mijn geheele hart uit te storten en te schrijven wat er bij mij aan gelegen was, maar hier durf ik er niet over spreken. Ik moet er niet te veel over denken, want dan zou ik het niet kunnen uithouden, geloof ik, maar al wordt het vergoed door het ontvangen van den brief, toch valt het mij bitter. Onuitsprekelijk hard. Niemand om het aan te zeggen, alles donkert om mij heen, alles even vervelend, even akelig, alles vol teleurstelling!.... ik wou — ik wou — neen, ik wou niets. Ik lees daar iets op mijn kalender, dat mij weldadig in de ooren klinkt en wonderbaar toevallig juist nu komt. „Wanhoop nooit; dat deugt niet. Wanhoop „deugt nergens toe. Laat niets onbeproefd. — „Het is altijd een troost, dat men al gedaan heeft, „wat men kan." Nu nog maar een moeilijkheid op school, dan is alles voorbij, 's Avonds zijn wij naar de duinen geweest met Ati, ik begin bepaald van die goede, lieve verstandige meid te houden, er zijn onder meisjes veel meer geesten, die mij aantrekken en . toch niet, omdat het meisjes zijn. Ik zat op de duinen in het zand. De avondwind was heerlijk frisch en suisde door het helm, en de zon ging als een roode bol langzaam verdwijnen. Ik zat doodstil en achter mij hoorde ik met een zachte stem en vol innig gevoel 't prachtige gedicht van Uhland: Die zwei Sanger. Dieper en dieper zonk de zon en zachter en inniger klonk het achter mij en toen eindelijk alleen nog enkele roode tinten over de zee de plaats aanduidden, waar de gloeiende schijf was ondergegaan, klonken de laatste weemoedige regels van het lied, en nog een geheelen tijd zat ik doodstil, als was ik bang uit een droom te ontwaken. 27 Juni O, het is een gelukkige tijd en een gelukkige dag voor mij, met al mijn verdriet en teleurstelling. Ik ben zoo blij iemand te hebben, waar het vooruitzicht om mee te wandelen en te praten mij al gelukkig maakt. Ik geloof, dat ik zoo iemand noodig heb. Als ik iets deed, wat niet goed was, zou ik mij voor haar schamen en bovendien kan zij mij zoo flink opvroohjken en opgeruimd maken voor heele dagen. Maar die arme Moeder 1 Zij is bepaald doodongelukkig. Johan niet door zijn examen. Het is uitsluitend gekomen, dat zij verder keek dan haar neus lang was en ze vindt het naar, dat ik alles aan Ati had verteld van Engeland, 't Loopt nu wel goed met school, ik ben haast nergens bang voor. (Wij zullen moeder in Godsnaam maar niet ongelukkig maken). 30 Juni Gewandeld met Ati, van 's ochtends negen, tot 's middags half zes. Heerlijk geklauterd en gesprongen door 't mulle duinzand en over geurig mos. Bij het vijvertje gelegen, in het gras liggen soezen, alles -heerlijk welriekend en zalig. Bt hoef er nu niets meer van te zeggen. Johan vertelt, dat ik een platonische liefde heb; 't is wel aardig. 2 Juli De duinen heb ik doorkruist, den ganschen dag. Tusschen het gegons der insecten, het ge- 5—148 schreeuw der wulpen en tusschen gloeiend zand en warm mos heb ik gegeten en gedronken. Eenzame, gezellige boschjes met hoog gras en lage boomen hebben mij tot rustplaats gediend en mijn amusement was teekenen en beesten achterna loopen. Bruingebrand, moe en warm kwam ik thuis, mijn teekeningen werden bewonderd. Ik ging met Conrad naar de Kroon, moest lachen en had pret en kwam tot de conclusie dat ik een goeden dag had doorgebracht. 4 Juli Ze hebben bij O. toch iets eigenaardigs „ik en weet met wat", dat mij een onbestemden indruk gaf, alsof zij zeggen wilden, ik vind je heel aardig, maar wij kunnen je best missen. Bx heb ze naderhand beter leeren begrijpen, maar 't was gek, Zooals ik mij dat in het eerst aantrok en als Mama aankwam met „zulke lieve menschen 1 Hoe goed, hoe vriendelijk" dan dacht ik: „Neen, ze zijn me te hoog, als ze met vriendelijk zijn, heb ik ze niet noodig." En toch, nu ik ze nader zie en vind, dat Ze ook wel anders kunnen zijn, kreeg die zonderlinge eigenschap iets aantrekkelijks en ziet! Het is hetzelfde als bij de Molonys en heeft dezelfde werking! Men voelt, dat ze je missen kunnen en wil toch juist maken, dat het niet zoo wordt. De 0..'s kunnen mij tusschenbeide aankijken, alsof ze mij met thuis kunnen brengen en ze moeten in het spreken eigenaardig worden aangepakt, om niet den indruk te geven, alsof ze iets tegen u hadden. Maar goed zijn ze, als men ze maar weet te vangen en vooral die eene, die waarlijk een eigenschap begint te krijgen, die al verscheidene voor haar gehad hebben. Wordt het nu heusch niet wat al te gek? 5 Mi Neen te gek wordt het niet, het wordt goed Zelfs! Maar ik zal een harden dobber met haar principes hebben. JJk weet, dat ze gewoonlijk vast in haar schoenen staat en toch op dit punt moet Ze, als ze zoo verstandig is als ik denk, onvermijdelijk los staan, 't Zal me kolossaal benieuwen wat er zal gebeuren, als ik haar eens aan 't praten kan krijgen. Alles gaat verder best, met flesschen gejongleerd, gecroquet en nog al jool gehad. School goed, alles goed, behalve natuurlijk één ding, maar och, wie weet hoe het nog afloopt. 8 Juli Zondag. Er is een mooi bulletin gekomen. Ik voel mij wel heel gelukkig en tevreden, maar er mankeert toch iets aan. Wat?.... Ja, zooiets, ik weet niet wat, ik verlang naar iets, ik wou ergens uit zijn. 't Is waarachtig precies of ik in bed lig en niet in slaap kan komen en nu is van Zutphen er toch niet. Een heele tijd bij de 0..'s gezeten, maar het slapelooze gevoel bleef; gecroquet met moeder, dat gaf ook niet, en door een haastig woord tegen Oom G. werd het nog erger, arme, goede Oom! Ik meende het niet, hem te beleedigen, hij is een mooi, nieuw schip, hecht en sterk gebouwd, maar hij heeft geen roer en geen zeilen! Mama raadde mij af met Ati te spreken, 't is mogelijk goed, maar ik doe het toch, ik kan het niet laten, t is enkel om met meer oordeel te kunnen spreken, als iemand grond voor zijn denkwijze kan aanvoeren, dan zal zij het zijn en juist die gronden wil ik hooren, als toch zooveel eminente mannen zoo denken, zooais Mama zegt, dan moeten ze toch daarvoor hun reden hebben en goede, vaste redenen ook, anders zijn het eminente uilskuikens, of ze meenden er niets van, wat ook niet onmogelijk is. Maar Ati meent het! 9 Juti Ik las daar weer verwenschingen van dien rampzaligen leer van den nieuwen tijd, die zegt, dat alles stof is, die de ziel van den mensch na den dood laat ophouden en de kloof tusschen deugd en ondeugd tracht te dempen. Och sukkels, wat een onzin. Ten eerste is het geen leer, maar een negatief iets, ten tweede zal misschien wel tusschen deugd en ondeugd, ,maar nooit verstand en onverstand een kloof verdwijnen en verstand en deugd zijn in der daad onafscheidelijk (d.w.z. een verstandig man leeft deugdzaam, niet omgekeerd). Rampzalig kan de leer alleen zijn in de hoofden van domme menschen, die van iedere leer iets kwaads zouden maken, 't ligt aan de menschen en de verkeerde opvatting. Want ga je in Godsnaam rekenen op een leven hiernamaals en laat je het daarop aankomen, dan ziet het er al bedroefd uit, dus kan het aannemen van zoo'n leven al of niet, niet de minste verandering in je gedrag brengen. 10 Juli Ziezoo, examen is afgelegd, datgeen wat zoo lang een reden tot angst en een voorwerp van bange Zorg is geweest is afgeloopen en goed ook. Maar het had betere gevolgen kunnen hebben, wellicht worden ze nog goed. Maar dat eene! dat eenel Nu zal het wel misloopen en dan?.... Ja, dan is het uit. Ik zit er over in, wat nu te doen; eerst een paar weken kalm blijven en niets doen en dan moet er gesproken, onderzocht, beraadslaagd. Ik wil wel werken, ja, dat is best, maar mijn doel moet duidelijk, direct en niet met de uiterste moeite alleen te bereiken zijn, ik wil en kan alles wat in mijn vermogen is, verder ga ik met en dat moet dan ook gebeuren. 12 Juli O mijn ziel, mijn hart, mijn gedachten! Wat draait en woelt het, wat stormt het tusschenbeide. Wat een ongeduld, een stampvoeten, een „ik en weet niet wat." Ik wil er uit, er uit en waaruit weet ik niet en ergens uit, kan ik niet. Ik zanik en Zucht en ben melancholiek en heb geen voldoende reden. En dan droomde ik en tusschenbeide maakt die droom mij nog landeriger. Ik droom altijd van liefde, eeuwige, oneindige liefde en altijd even heerlijk en goed beschouwd even zot. Dan droom ik, zooals nu, van iemand, die ik liefheb, dan de een, dan de ander, maar nooit dezelfde, ditmaal een meisje hier uit de stad, ik zie haar en toevallig komt het aan het licht, wat ik bedoel. Zij kijkt mij aan en ik weet alles. Ik bezweer haar te bedenken, dat ik zoo jong ben en het niet alleen voor mij doe en ze zegt, dat ze het alleen voor haarzelf doet en ik kus haar en zij kust mij en alle menschen kijken niets verwonderd, want ze weten dat het tusschen ons nu zoo hoort. En Johan kijkt mij verbaasd aan, als hij haar tegen mij hoort zeggen: „Bist du bösef" en begrijpt ook alles. Als ik haar nu ergens zie, knikken we vertrouwelijk en de menschen kijken mij aan en zeggen: van dat jonge mensch houdt zij nu zoo veel. En wij blijven naast elkaar staan en zijn op een soirée en als wij weggaan tik ik haar op den schouder, geef haar een zoen en ga heen en dan is het uit, ik word wakker, zoo Ziedend kwaad gewoonlijk, dat ik van woede In mijn kussen bijt, soms echter geloof ik het nog heel lang en moet mij lang bedenken om te gelooven, dat het niet waar kan zijn. Dit was nu een jonge dame, die ik alleen van aanzien ken en toch, als ik haar tegenkom, krijg ik een vreesekjke kleur en ben bang haar te zien knikken, zooals toen! Wat een dwaasheid! Een nonsens! Een uitgezochte Zotternij! In een droom zoo begrijpelijk en heerlijk, overdag zoo bespottelijk en gek. Maar dat maakt mij boos. Anders, ik weet wel op wie die droomen slaan en dan word ik nog al boozer en krijg het land aan zoo'n beroerde, misselijke persoonlijkheid, als ik zelf ben. En mijn philosophie wordt droevig. Wat doen de menschen hier toch, ze ploeteren en knoeien rond tusschen dingen, waar ze niets van begrijpen en zijn juist verstandig genoeg om dat in te zien en dat is hun ongeluk. Een mensch hoort hier niet, zijn verstand gaat te ver voor zijn bevattingsvermogen, zijn verstand past niet bij zijn wijsheid en daardoor verdraait en verknoeit hij zooveel! Wat ben ik wijs! Hoe verstandig en juist Zijn mijn woorden en ik zelf?.... Er zijn zeilen, groote, stevige zeilen, maar er is geen roer en het schip is wrak. O mij! Had ik woorden, had ik kracht, had ik talenten om dien stroom van gedachten, van gewaarwordingen, van wenschen, uit te kunnen drukken, die soms woelt en stormt door mijn hoofd. Wat wil ik, wat ben ik, ik, ongelukkig, arm mensch. Kon ik maar weten, kon ik begrijpen! Ik zie, ik ondervind en weet niet wat en begrijp het niet! Ik wou, dat ik er uit was, roep ik telkens en begrijp mijzelf niet. Opgewonden ben ik, ja opgewonden, maar waardoor? Waarover? Ik hoor muziek en de tranen komen mij in de oogen, ik bal de vuisten, stampvoet en vraag: Wat is dat? Wat is dat? Ik zie omhoog, ik zie sterren, duizenden, onmetelijke bollen en weer zucht ik en vraag: Wat is dat tocht Soms zit ik met mijn hoofd op de handen en zoo mijn God! Is daarvoor een mensch hier? Alleen om zijn ongeluk te beseffen, alleen om te zien, dat hij niets kan, niets weet, dat hij in een besloten ruimte rondwandelt en geen uitweg kan vinden voor zijn voortstrevenden geest. Moet dat mijn ongeluk zijn, dat ik alleen hier moet staan en duizend malen vragen, wat is dat? Niemand kan het mij zeggen, niemand kan mij helpen, mij troosten. Kan ik mijn opgewonden geest niet beheerschen, mijn ellende niet verminderen en er niet in berusten? Ach, ik probeer het en ik wend mij niet om, of daar komt het weer langzaam en akelig, het bewustzijn, de overtuiging, dat ik ongelukkig ben en de reden niet kan noemen. Kun je het waarachtig niet? — Helaas, helaas niet — Kees, je bent gek!" — Juist mijnheer, finaal! 16 Juli Zondag. Ik heb geschreven, geschreven en het vloog mij uit de pen en nog heele vellen had ik kunnen vullen, lezen zal ze het, begrijpen zal ze mij, als ze is, wie ik meen en dan, welnu, dan is alles goed. Ik heb niet meer het land en ben tevreden, zelfs niettegenstaande een uil die ik kreeg en zoo stonk, dat ik met alle wilskracht te zwak van geest was, om hem op te zetten. Er zal zoo niet veel van mij terecht komen. Ik vind het wel aardig en als het goed gaat, heb ik er wel plezier in maar het ware neen! Waarachtig, dat is het niet, Als ik zit te pennen ben ik veel beter in mijn hum. Arme Johan, arme stakker, men kan hem niet verdragen en bij kan „men" niet verdragen, ofschoon hij met een beetje goeden wil tot dezelfde resultaten als ik had kunnen komen, maar nu is 't al vrij ver heen. 25 Juli Ik zit nu al vier dagen in Rozendaal en heb nog geen tijd gehad om te schrijven. Ik ben hier nu gelukkig in een ander leven, dus ook in een andere stemming. Bosschen, watervallen, heuvels, hei, heerlijke gezichten en verre wandelingen, alles kan niet nalaten een goede werking op mij uit te oefenen. Ik zit er zoo gezellig middenin. Alleen het „en familie" is nog al vervelend en een vroohjke troep is hier niet, maar ik dwaal rond en teeken en ben gelukkig. Kom ik in Arnhem, dan loop ik toch geregeld langs de Rijnka en ééns kreeg ik de wil van de reis. Ik was wel in mijn schik en toen ik terugreed en muziek had gehoord en heerlijk had gezeten en bier gedronken, toen begon ik waarachtig weer te verdwalen en ik wou, dat ik rijk was. Acht milhoen op zijn minst. 2 Augustus Nu zit ik eindelijk weer thuis, in Rozendaal had ik lust, noch tijd dit bij te houden, ik zou anders veel hebben kunnen schrijven. Ik heb in 't eerst mij zoowat tamelijk tevreden gevoeld, gewandeld, geteekend en het met G. nog al kunnen vinden. Dat is erger geworden, ik heb het land gekregen, een hekel aan haar gekregen en naar Ati gesnakt. Bs heb haar gezien, gesproken, ben een poos dwaas geweest en ben het nog een beetje, ik had allerhande ideeën en ze dwarrelden mij weer als opgewaaide bladeren voor den geest. Ik ben meer van Johan gaan houden en hij van mij, wij kunnen het nu goed samen vinden. Enkele dagen ben ik opgeruimd geweest, als de meisjes er waren, of het weer mooi was (ook onder ons). Bij de 0..'s aan huis was ik eens erg ongelukkig, ik zat er zoo Ekkehardachtig, later was het er weer erg joviaal. Ik was ten slotte blij weer naar huis te kunnen. Gine heeft het voor goed bij mij verbruid. Evenals de lucht van lindebloesems mij opvroohjkt, omdat ik dan aan Kreuznach denk, zoo zal de eigenaardige looilucht der beukenbosschen en de reuk van thee en roggebrood mij vervelen, omdat daar onafscheidelijk de gedachte aan dat mensch aan verbonden is, zooals de schaduw aan een lichaam. Onder die ideeën was er één omtrent mijn toekomst, dat ik vast heb gehouden en vast denk te houden. Ik zie, dat een mensch verandert, vroeger zou ik dat nooit gewild hebben. 8 Augustus Hoe moet het toch afloopen? Uitsterven t Een heerlijk vooruitzicht en iets anders zie ik niet. Bx ben zoo hartstochtelijk boos en zoo ongelukkig tegen alles in, dat ik niet weet wat te beginnen. O! Als ik muziek hoor en ik zit dan te kijken, te staren en denk aan mijn laatsten droom van dezen nacht, waarin ik nu duidelijk en onverbloemd van haar droomde, dan bijt ik op mijn lippen en tracht mijn stok stuk te knijpen van woede of van verdriet of zoo. Bx maak tusschenbeide 't een of ander plan en dat wil wel eens helpen, maar de zotheid van 't geheel maakt mij altijd weer beroerd. Ik ben reeds vroeg begonnen in mijn leven met dergelijke kuren en het gaat sempre crescendo. Zooals het nu is, maakt het mij ongelukkig, vroeger had ik er plezier in, maar dit ligt nu in den aard der zaak en door de groote ongerijmdheid er van komt zij zelf gelukkig nooit op het idee, maar ik vrees, dat ik in staat ben haar op een goeden dag op het idee te helpen en dan is het „hommeles". Ziezoo, classificeer je eigen nu nog eens en zeg dit dan vaarwel: Ik ben 16 jaar, wil nu weer eens pil worden, ben met groote ideeën opgevuld, een beetje verwaand, vrij hartstochtelijk en tamelijk verstandig. Ik voel, dat ik verliefd ben erger dan ooit en wel op iemand, die zeker de beste vrouw Zou zijn, die ik ooit kan k. ij gen, maar ongelukkig kan ik dat niet en dat maakt mij kwaad. Ik wil haar echter niet zoozeer als vrouw, als wel haar liefde, haar bescherming, haar vriendschap! O Ati, als je het eens wist! 16 Augustus Ik zal maar weer eens een boek beginnen, kwaad Zal het niet kunnen, ofschoon ik wel er veel nonsens in zal zetten, vrees ik. Ik heb verscheidene perioden gehad in mijn leven: A. periode, oogenperiode, Kreuznach periode en nu is 't O.....periode. Eigenlijk gezegd dwaasheid is het niet, wel als ik te ver ga. Maar zoo, zooals het nu is, geeft het mij genot en niemand aanstoot. Ik heb zulke heerlijke avonden gehad, na vijven word ik hd van het gezin. Naar Bloemendaal ben ik geweest en toen was het goed, o zoo goed. Ik betrap mijzelve er op, dat ik het met alle geweld uit wil laten komen en dat zou toch niet slim zijn. Zou ze er al erg-in hebben? Ik geloof wel. Hoeveel heb ik haar al niet gezegd, waarvan een kind den zin kon raden en toch verandert haar gedrag ten mijnent niet. Wat zou het ook? Ik meen alles wat ik haar zeg, en toch heb ik niets gezegd, dat dwaas of belache- lijk was. Dat ik meer van haar houdt, dan van een ander meisje, dat is zoo bizonder niet. Maar 't is er zoo heerlijk en gezellig aan huis, als ik geen Frederik van Eeden was, zou ik Frederik O., willen zijn. (Zeide zij ook maar iets dergelijks!) 17 Augustus Jongen, jongen, hou je taai, hoor! 't Zal nog spannen tusschenbeide, denk ik. Heerlijk gezeild in de Hetty met juffrouw Morens er bij. 't Was iets uitgezochts, iets buitengewoon aangenaams. En toch heb ik een beetje het land over enkele dingen. Ik geloof toch wel voornamelijk over die ideeën, een verlicht en verstandig woord is er een zeldzaamheid en doet mij dan des te aangenamer aan. 't Spijt mij waarachtig van haar, maar kom dat is of no consequence en er zijn zoo veel lichtpunten als starren aan den hemel. Dat woord „verwaand". wordt toch veel gebruikt als men geen andere beschuldiging meer weet en dan nog dikwijls zoo verkeerd. Wat is „verwaand", ik ken geen geringer ondeugd, dat je zelf iets beter meent te weten dan een ander ben je daarom nog niet verwaand en gewoonlijk word je dan zoo genoemd, als men niet velen kan wat je zegt. 19 Augustus Vandaag ging het weer woest en wild toe van binnen. Eerst een half uur haar zitten aankijken en mij ongelukkig voelen, dan in een geschil raken en mij ongelukkig voelen, dan op de Sociëteit nog stiller, nog droomeriger haar zitten aanstaren en bittere ideeën krijgen. De wereld is een onding, alles is te gek om er ernstig over te denken, spot maar, hou de lui voor den gek en doe er je voor- deel mee. Dan bij het teruggaan wordt zij weer eenvoudig en vriendelijk en maakt me zoo week als boter. Zij begrijpt mij uitmuntend goed en ik haar ook, maar we draaien er altijd omheen en Ze tracht het mij bedekt uit het hoofd te praten ik moet haar dan alles toegeven. Op het laatst wordt ze vreet zóó, dat ik geheel in de war raak. Thuis ben ik plotseling bizonder jolig en bij het teruggaan ontzettend kwaad en sla allé boomen uit al mijn macht. Nu vraag ik je, is dat nu een manier van je dag doorbrengen? 28 Augustus Ik wou, dat ik dood wasl Lang, lang had ik nooit dat woord durven uitspreken. In mijn ergste oogentijd, in mijn ongelukkigsten toestand, huiverde ik nog altijd zoo iets te zeggen. Mijn vrienden speelden met dat woord, ik gebruik dat nooit, want ik meende het met, en nu toen ik mijzelf afvroeg: Zou je het waarachtig willen? Ik kon niet opspringen en roepen, neen! Dat meen ik Goddank niet! zooals vroeger. Nu, nu moet ik zitten en zuchten, ach, j a, was ik maar dood, dan was alles uit, dan was ik er uit. 't Is niet omdat de wereld zoo slecht is, wezenlijk niet. Ik, ik alleen ben het, ik ben te flauw, te misselijk, te ellendig om er goed door te komen. Als ik mij, zooals vanavond, een beetje opwind en pret maak, dan gaat het goed, maar als er waarachtig verstand en kracht noodig is, dan dwarrel ik geheel mee, dan! dan, ja dan word ik melancholiek en gek! Ik denk echter, dat het ergste nog komen moet. Tusschenbeide word ik bitter en kwaad, wil met alles lachen en mij geheel terugtrekken. Geen twee minuten later, of ik heb van alles berouw en zoek het met alle geweld aan te houden. Moet dat nu zoo blijven ? Ik wist niet, dat één mensch mij zoo beroerd kon maken. 29 Augustus 't Is vandaag weer geheel anders toegegaan. Eerst naar Velsen gewandeld, koning der Nederlanden gezien, prachtig, heerlijk, aardig, 's Avonds was ik erg opgeruimd, toen Asbec eenmaal vort was. Ik dacht het wel, dat ik zou afdwalen, als ik weer zoo ver kwam. Wat het nog is, weet ik niet, namelijk hoe het in elkaar zit, ik was uiterst gelukkig en blijven kan het toch zoo niet, is het wel? Wat is het toch vreemd, dat zij tusschenbeide ook zoo wonderlijk spreekt, wat meent ze toch? Ieder oogenbhk wil ik haar alles gaan vertellen, haar raadplegen, dan zou ik er af zijn, kalm zijn, niet meer zoo opgewonden zijn en weten waar mij aan te houden. Ik geloof, dat het al zoo ver is, dat het wel zal moeten. Wat zou het geven? 't Zou altijd góed voor mij zijn, wat op mijn plaats te worden gezet. 30 Augustus Ich schrieb es gern auf jeden Kieselstein, Ich schnitt' es gern in allen Rinden ein. Dat meen ik nu wel niet, maar de bedoeling er yan is mijn hart uit te storten, lucht te geven, alles, alles zeggen. Zou de gelegenheid komen? Voor 't eerst op school geweest, erg kalmpjes. 1 September De school valt nu nog al mee. 's Middags biljarten, regen en zonneschijn. Ik wil iederen avond mijn récit beginnen met O! ....O! wat moet ik toch doen? Wat zal heit toch geven? Zeggen? Niet zeggen? Terugtrekken? Niet terug- trekken? Ik geloof toch wel, dat de wereld een onding is. Ik zie er niet veel heil in, 's avonds word ik altijd melancholiek. O! O! O! 5 September Dein ist mein Her? und wird es ewig bleiben. Hoe vreemd, hoe wonderlijk is het nu tusschen ons, ik snap het zelf niet recht. Ik zal haar zeggen het is nu eenmaal zoo, maar ik word nog schwarmerisch, nog melancholiek; gaat ze weg, trouwt Ze, ik zal altijd kalm blijven, meer kan ik niet doen, maar waar ze zit, wat er ook gebeure: Dein ist mein Herz. Kon ik haar maar om den hals vliegen, was ze mijn zuster maar. 7 September De oudjes eindelijk weer terug. Men verwonderde er zich over, dat ik zoo kalm bleef, men zag mij voor onverschillig en weinig ouderlievend aan; se zijn toch heusch een beetje in de war. Ik zag met zulk een genoegen hun neuzen weer voor 't raampje van den wagon. Maar ik was wel wat verwend bij O.... Nu praat ik nog kalm, omdat ik weer wat ben opgevroohjkt, maar gisterenavond en den geheelen morgen gevoelde ik mij zoo öde, Zoo bedroefd, dat ik dolblij was, dat Moeder er weer was. Telkens word ik weer wat in mijn vroolijkheid gebracht door een gezelligen avond bij hen, maar telkens weer krijg ik het land. Ik ben niet vroolijk meer, ik word vervelend, verlies arbeidslust en ambitie en waarom? Ach, ik gevoel mij Zoo onbeduidend en ben jaloersch. n September IJselijk gewone dag. Inderdaad „rien". Oliver Twist begonnen. Oproer in Amsterdam. 12 September Er is iets herfstachtigs in het weer en in mijn toestand. Iets nevelachtigs, iets droomerigs en weemoedigs. Mijn illusiën vallen als gele bladeren, mijn gemoed is onbewogen bladstil en ik heb iets dofs en soezigs over mij. Ik verlang naar buiten naar den geur van vochtig mos. 13 September Ik verlang naar donkere groene bosschen met eikenboomen aan wier bladeren heldere druppels hangen, ik verlang naar rustige stilte, afgebroken door 't fladderen van een vogel of het kraken van takken. Ik verlang naar rotsen, waartusschen het water doorsijpelt en waarlangs schuimende beekjes afstroomen, ik verlang naar een stille, vochtige, dampige lucht, een dof-geurend woud, een met gele bladeren bedekten grond. Ik wilde er ronddolen, luisterend en soezend, ik wilde er verademen en niet meer denken aan de bespottelijkheden en dwaasheden van die wilde hoop schepselen, waartusschen ik ook leef en die tezamen de wereld uitmaken. 15 September Veel opgewekter ben ik nog niet, ik heb een wandeling gedaan, alleen over de duinen en 't was juist of ik droomde. Ik had een gevoel alsof ik daar gebieder was, alsof boomen en duinen mij groetten en als hun heer erkenden, alsof ik daar trotsch en eenzaam rondwandelde tusschen mijn vazallen en die wereld alleen voor mij bestond. Over 't geheel soesde ik meer dan mij lief was. 's Avonds las ik Majoor Frans, 't zou wel aardig zijn, als er meer zulke menschen waren als zij. Ik zou wel met haar symphatiseeren, ik zou haar wel eens willen spreken en zien, maar toch, toch is zij nog niet zooals ik het zou willen. Men kan nog zien, dat ze in het hoofd van een vrouw ontstaan is, die nog denkt als ieder ander, ze staat nog niet genoeg boven de wereld. Ik minacht de menschen om dezelfde reden als zij het doet, maar bovendien nog om een massa meer. Er is mij geen mensch bekend, die is zooals ik het zou willen hebben en toch zou dat geen onmogelijkheid zijn. Ati heeft wat de rest mist, maar haar ontbreekt nog zooveel. Cor en Frans zijn beiden types, maar mankeeren, hetgeen ik wil hebben: gevoel en wat men noemt „hart". Ze staan allebei op een zelfstandige hoogte, Cor houdt de lui voor den gek. Frans bekommert er zich niet om. Cor is slimmer, Frans heeft meer energie, maar ze zijn niet wat ik wensch. Ach! eer ik zoo'n vriend vind, die is wat ik wensch! 16 September Zondag. Eenigszins oproerige dag. Door wonderbaarlijke soezigheid bleef ik tot zes uur boven Zitten en vergat te komen eten. Algemeene verontwaardiging, agitatie van Papa, theatrale terechtwijzingen van Oom Ger, zoodat ik helsch kwaad werd. 't Liep met mij nog al kalm af. Johan kwam pas om elf uur en veroorzaakte vrij wat meer onrust. Men moest elkaar meer toegeven en iemands teere plekken ontzien. Men moest nooit driftig worden, als men driftige, maar gemeende woorden hoort. Men moest alles bedaard, overwegen en kalm beschouwen en dan handelen, dan behield men immer het overwicht, dat doet men nooit door zich boos te maken. 24 September Ik heb weer toegegeven aan de verleiding van Oliver. Ach, het boek is zoo heerlijk, zoo treffend mooi. Laat ik het toch gauw uidesen. 25 September Ik ben tevreden en met kalme krachtige gevoelens bezield. Bij Hoffman was den geheelen indruk goed. Er zit bijna niets wanhopends meer in mij. Ik denk aan alles, en ben vol herinneringen den ganschen dag. 't Is weer zoo'n tijdperk, dat alle perioden van mijn leven mij nu en dan plotseling voor den geest staan. Een zekere melodie, een eigenaardige geur of een bekend geluid wekt duizenden, oude droombeelden bij mij op. Meestal zijn ze goed en aangenaam. Ik heb mijzelf nog weinig te verwijten en mijn leven, laat het zoo blijven. 30 September Zondag. Daar is ze nu weer. Ze zat er juist of ze nooit was weg geweest en toch.... Ze was wel heel vriendelijk, maar niet zooals anders. Ze sprak niet over mijn brief, vroeg weinig en sprak weinig. Bs heb haar toch niet beleedigd? Of is ze in Parijs zoo stijf geworden? Bs vond het erg beroerd; morgen zal ze komen en als ze mij dan niet meer opwekt loop ik hard kans weer het land te krijgen, zooals ik het in geen dagen gehad heb. Ik heb anders een gezelhgen avond gehad, geschaakt en gewhist. 1 October MeineRuh'ist hinl 't Is weer het oude, ellendige getob van voren af aan. Be had een idee dat verkeerd was en was tot precies half negen ongelukkiger 6—148 dan ooit, toen kreeg ik een idee, dat goed was en was overgelukkig tot precies 10 uur. Zoo gaat het auf und ab, dag in, dag uit totdat.... ik weet het waarachtig niet, maar „Meine Ruh' ist hin, mein Herz ist schwer!" 't Was anders gezellig bij ons vandaag. Er was een fuifje, de oudelui waren 20 jaar getrouwd. Ati was "bij Papa en Johan op zijn kantoor geïnstalleerd. Alles hep voor de rest goed af. 8 October Dito, dito. Het tegenwoordige en de toekomst boezemen mij geen belang meer in, vervelen mij en slaan mij terneer, alleen het verleden, het geleden verdriet, dat voor altijd verdwenen is, dat is het eenige, waar mijn gedachten met genoegen blijven stilstaan. O! die goede dagen, die aangename perioden, die veelvuldige indrukken van vroeger, ze dwarrelen mij nog altijd door het hoofd. Den Haag, de duinen en Kreuznach, vooral Kreuznach dat zijn de lichtpunten. Kreuznach, Oberstein en Rüdesheim, ohmon Dieu! mon Dieul (dat zeg ik alleen als ik het land heb). g October Nog al een dag van eenig belang. Ik ben weer vrij in mijn nopjes geweest, 't is nu maar zaak om het te blijven. Toen kwam er een brief van Carl, dat hielp. Er stond nu wel niet veel bizonders in, maar 't was toch aangenaam. Ik was reeds eenige keeren van de catechisatie weggebleven en nu moest ik bij Ds. Moltzer mijn gedrag gaan verdedigen. De goede man maakt het mij gemakkelijk, ik legde uit, waarom het mij tegenstond en hij gaf mij gelijk, vooral omdat hij blijkbaar geloof sloeg aan mijn oprechte bedoelingen. Hij is ver- standig en goed, de man, en als zoodanig kan hij mij geen ongelijk geven. Hij heeft met een hartig woord afscheid van mij genomen. Mama viel mij vanavond weer een beetje tegen, weer wat ouderwetsch. Bovendien heeft ze twee erg onaangename gewoonten:ten eerste om ons klein te willen houden en zich zelf altijd gehjk te geven als „zooveel ouder". „Kinderen kunnen geen gehjk hebben." 't Is zoo schoolmeesterachtig. Ten tweede heeft ze een manie om alles erger voor te stellen en iemands illusiën te bederven. De Molony's, Matthieu, enz., allen zouden volgens Mama's voorspellingen al lang zijn afgevallen. Christine T. zou al lang aan de tering zijn gestorven (I) en dergelijke aangenaamheden meer, of ze daar nu plezier in heeft T 11 October Bx heb gelukkig een bedaard verstand, anders geloof ik, dat het woeste en onstuimige, dat tot nog toe rustig in mij geslapen heeft, wel eens los kon breken. Tusschenbeide verhes ik mijn kalmte, mijn levensgeluk, mijn doel; dan wil ik niets, dan haat ik alles. Ik heb hef en haat als een Italiaan. Ik wou wel in Italië wezen. De een vindt mij hier te wonderlijk, een tweede te verwaand, een derde weer te schwarmerisch en ik zelf zie tegenover zoo veel goeds toch weinig troostrijks. Ochl ik weet het wel, morgen of zoo, dan ben ik weer tevreden, door een of andere oorzaak, dan lach ik met mijn tegenwoordige stemming maar wijzer word ik er niet op. 12 October Ach, ik wou maar altijd een kleinen jongen gebleven zijn, vol illusiën, een beetje droomerig en soezerig, maar niet ontmoedigd, niet teleurgesteld, niet met minachting voor zichzelf vervuld. Mijn self-estime zinkt in het met, mijn illusiën gaan er schimmiger en onmogelijker uitzien, de wereld vertoont zich zooals ze is, ik zelf heb moeite kalm mijn koers te houden, ik begin nu al te slingeren en te deinen op de eerste golven der wereldzee, ik ben al zoo zeeziek! o zoo zeeziek! Van avond was ik bij de 0..'s, gisteren had ik al met haar geredeneerd en had zij Fantasio voorgelezen, 't Is alles in orde, of eigenlijk juist niet, maar voor 't oogenblik dan toch. Tusschenbeide krijg ik Zoo'n aandrang iemand te vermoorden, A. 't liefst, dat valsche beest gooide ik met liefde van honderd trappen. Papa kan mij soms ook boos maken, Mama is ook niet meer zooals ik wensch. Die goede, heve Ati, ze ziet alles zoo vroolijk in, ze Zoekt achter niemand kwaad (dat is maar goed ook, voor mij namelijk). Slim is ze niet, maar er is geen liever, eenvoudiger schepsel in gansch Haarlem; ik geloof waarachtig, dat ik haar hef heb. 13 October Ik wist dat Ati naar de duinen zou gaan en of ik wilde of niet, na twaalven stapte ik met haastige schreden denzelfden kant uit. Ik dwaalde de duinen door alsof ik een stuk ijzer was en daar ergens een magneet lag. Toen kwam er een rare middag verder; ten laatste haast moedeloos en ontstemd geworden, zag ik haar gestalte eindelijk in de verte op een duin staan. Ze wilde me niet zien. Ik begon erg op Eugène Wrayburn uit Oliver Twist te lijken. Ik praatte verder met haar den ganschen middag en ik kletste geducht, zotte dingen, hevige dingen, onverstandige dingen, maar zoo ellendig als ik ten laatste werd ben ik nog maar zelden geweest. Er was letterlijk niets, dat mij in goed humeur bracht. Zij gelooft me met, begrijpt mij met en lacht mij uit. Weltschmerz hoef ik niet meer te hebben, het staat lam, dat weet ik wel. Ik kan niets verlangen en toch ben ik niet tevreden. Laat ik in Godsnaam toch niet van de eene Schwarmerei en melancholie in de andere vallen, laat ik alle gedachten, overpeinzingen en soezigheden toch van mij afgooien, laat ik toch geen dichter willen voorstellen en zuchten over de slechte wereld. Laat er beroerdheid zijn, dat kan niet anders, bemoei er je niet mee en zet je er over heen, kalm er door gestuurd, verstandig en flink! 18 October Brr! 't Is koud vandaag. De meeste pret heb ik dart nog 's nachts, als ik droomen kan, ik heb zelden zooveel afgedroomd als vannacht. Ik biljart nog al gelukkig tegenwoordig, maar ben erg court d'argent. 't Vertalen vind ik nog al amusant en met de opstellen gaat het goed. 23 October Mijn grootste liefhebberij is tegenwoordig om de zonderlingste illusies te maken, zooals ik dat Vroeger meer kon doen en er dan heele nachten aan te geven. Als ik mij verveel, stel ik mezelf voor, óf schatrijk óf met ontzettende vlugheid of spierkracht begaafd. Ook wel als een muzikaal genie, dat door eigenaardige melodieën iedereen weet te boeien als wijlen Orpheus. Dan denk ik wat ik dan zou kunnen doen, hoe iedereen mij zou ontzien en vereeren en somtijds raak ik er zoo in, dat ik met eenige moeite weer tot de conclusie moet komen, dat dergelijke dingen niet voor mij Zijn weggelegd. Ik dien er altijd geesten bij te halen en ik betwijfel of ik die wel ooit zal tegenkomen. Ook kan mij dat dan wel eens ontevreden maken. Dampige lucht, gele bladeren, croquet spelen, schaken en Miltiades vertalen. 24 October Ik droomde vannacht van die Löwenbraut. Ik had het nooit gelezen en ik begreep toch vannacht al het wonderschoone van het gedicht. Er boeide mij iets in dat vreesehjke drama, iets dat ik niet zou kunnen beschrijven iets dat mij deed verlangen ook gedood te worden door een dier, dat mij liefhad. Ik was er vandaag soezig door. Ati was zoo aardig dat mijn barometer aanmerkelijk steeg, tusschenbeide tot „sehr schön". Ik waag het niet meer een gevoelige snaar aan te roeren, 't Is zoo verdrietig dergelijke nonsens door haar te hooren verdedigen. Papa was jarig vandaag en wij hebben met z'n vieren gecroquet. 25 October 's Avonds weer naar O.... geloopen, ik kan haar nu haast nooit meer zien zonder er beroerd door te worden. Ik denk, dat er iets moet gebeuren, dat ik op reis ga, dat zij weggaat, dat een van ons tweeën ziek wordt of zoo, voordat mijn toestand weer normaal wordt en het leven mij weer vroolijk en zonnig toeschijnt. Ik wenschte mij een koperen kop, enz. Ik wou een jongen zijn als Frans, die zich om mets bekommert, onverschillig, maar toch flink. Ik wou, dat ik mij niets aantrok, dat ik de boel kon laten loopen, zooals het ging en dat ik geen verdriet had, als ik er zoo door word teleurgesteld. 30 October Muziek heeft altijd een merkwaardigen invloed op mij. Wat ik ook doe, muziek maakt altijd, dat ik het beter en met meer lust doe. Als ik iets moois zie, dan wordt het heerlijk aanbiddelijk, als ik er muziek bij hoor, als ik iets aangrijpends lees, geraak ik in vuur, als een krachtige melodie mij in de ooren klinkt, liefelijke melodieën stemmen mij kalmer, tevreden, vroohjke wekken mij op en geven mij een gevoel dat ik iets zou kunnen als ik wilde, dat ik niet behoef bang te zijn, dat ik moet willen. En toch ben ik niet muzikaal, heb ik geen aanleg, geen verstand van muziek 1 Hoe jammer! hoe erg jammer! Wat moet het heerhjk zijn talent te hebben. Maar ik heb geen talent, ik heb niets, niets 1 Alleen liefde en wat doe ik daarmee? 4 November Mijn hart aan Mrs. Molony uitgestort, prettig met haar gepraat en daardoor aan het droomen geraakt over Engeland. Ik zou Christmas willen vieren in Engeland, buiten sneeuw, van binnen warmte en gezelligheid, ik zou willen zitten in hun greenhouse, ik zou met de kinderen door de besneeuwde velden willen draven en 's avonds bij hen zitten om het haardvuur, zoo snug en zoo vroolijk als zij dat kunnen doen. Ik verlang erg naar hen. 6 November Ieder mensch wordt geschapen met eigenwaan. De eigenwaan, dat quant-a-moi, die eigenaardige trots belet hem veel goeds te doen en vooral onder elkaar in het samenleven is er geen gevaarlijker, kinderlijker element. Een woordenstrijd ontstaat geregeld, doordat men zich in zijn trots gekrenkt voelt en zijn quant- a-moi wil bewaren, altijd is dat zoo. Iedereen zal altoos kalm bhjven zoolang die eigenwaan hem niet zegt, dat hij dit nu niet langer kan dulden, dan wordt hij driftig en weet niet meer wat hij zegt. Dezelfde hoogmoed belet hem toe te geven en juist daardoor komt hij niet tot verzoening. Twee menschen kunnen hun veete reeds lang vergeten zijn en dan niets liever willen dan zich te verzoenen, maar dan komt de trots en geen van beiden wil het eerste toegeven, ze loopen naast elkaar, hebben het vergevingswoord op de lippen, maar het komt er niet uit. O! Gelukkig zijn de menschen die hun hoogmoed weten te onderdrukken. Er is niets dommer dan zijn quant-a-moi op te willen houden, 't Geeft niets, niets, als eeuwigen twist en lichtgeraaktheid. De verstandige geeft toe. Ja, ja, ik ben eigenlijk verbazend verstandig. Ik krijg zoetjesaan een diep ontzag voor mijn eigen verstand. 9 November Wat zal ik vertellen? Ik heb niet te klagen of te zuchten, men vindt mij beter, dan ik mijzelf vind, dat is altijd een goed teeken. Of men heeft het mis en dan ben ik bhj, dat ik er zelf achter ben, of ik heb het mis en dan is het natuurlijk nog beter. Hoe meer ondervinding ik opdoe, hoe beter ik over mijzelven zal kunnen oordeelen. Als ik ontevreden was op het oogenblik dan was ik dwaas, want heel veel gelukkiger dan ik nu ben, zal ik moeieh,k kunnen worden. Ik ben gezond en sterk, niet arm, niet dom, met goede vooruitzichten, een onbezorgd bestaan en gelukkiger dan de grootste helft van 't menschdom. 10 November Ik behoef toch niet te vragen, wat het is, ik behoef niet te soezen en te zaniken, is het wel zoo, is het ook soms verbeelding. Als ik 's avonds ooit hg te soezen en te prevelen in mijn bed over het, dan kan ik nu gerust mijn neus in het kussen duwen met de vaste overtuiging, dat het zoo is 1 „Stik!" Keesje, Keesje 1 Dwaas manneke, wat heb je je weer in je hoofd gehaald! Wat voor zonderlinge denkbeelden dwalen er weer in die hersentjes rond; denk je dan, dat je zoo door de wereld komtf Je bent precies een arbeider, die naar zijn werk gaat en twintig kroegen voorbij moet. Hij is de een niet uit, of hij gaat de andere weer in. Maar zoo komt hij niet aan zijn werk. 11 November Hoor eens! Ik ben misschien wel een lummel, maar geen krankzinnige! Nu is het uit met dat vervloekte gezanik. Ik laat niet met mij sollen als een poes en ik verneder mij niet voor een meisje! Ik kan alleen op mijzelf boos worden, zij kan het niet helpen, het lieve schepsel. Ik werd meegesleept als door een hollend paard. Soms holde ik mee, soms verzette ik mij en klemde mij aan alles vast, maar de band was te sterk en mijne krachten waren te zwak en ik werd meegesleurd door alles en over alles heen! Maar nu haal ik een scherp mes te voorschijn, vlijmend scherp en met een krachtige snede is alles uit. Het zal verdwijnen, verder en verder, maar ik zal achterblijven, gekneusd en gewond, maar vrij! vrij! Moest het nu toch zoo erg worden, waren zulke dingen al zoo gauw voor mij weggelegd l O Ati, Ati, goede engel! Moest jij nu de eerste zijn, die mij waar- achtig verdriet bezorgde op mijn pasbegonnen levenspad! Het is niet over jou, dat ik verdriet heb, niet over vervlogen illusiën of bittere teleurstellingen, 1 is over mij! mezelf dat ik klaag, ik hinder jou en iedereen met mijn zotheden en als ik dood zou willen zijn, zou het alleen zijn om niet langer in jouw oogen bespottelijk te schijnen, dat kan ik niet dragen. De wereld is zoo boos niet, maar ik ben een dwaze, onbesuisde schooljongen, ik wilde voor groot mensch spelen en proef daar nu de bittere vruchten van. Zondag 12 November De sneeuwvlokken dwarrelen door de straat, soms regent het, soms kletteren de hagelkorrels tegen de ruiten, alles is guur, koud en glibberig. Van binnen ook bij mij. 13 November Er hangt een dikke, koude mist, de boomen weenen, de menschen kledderen en klodderen door de natte sneeuw en alles is somber en vochtig en kil. Van binnen ook bij mij. 14 November Hoe moet ik het toch in Gods naam uithouden? Om daar te hooren: „Maar Fré, maar jongen!" Wat houdt er aan, terwijl ik zelf bovenmenschehjke pogingen doe om met plotseling uit te barsten als een granaat, dat is bijna te veel. Nu heeft ze nog geheel verkeerde ideeën van mij. Ik wil die veranderen, maar ongemerkt sleep ik weer mee en zoek haar te ontmoeten en te spreken, mijzelf bedriegende door te zeggen, dat het nu toch heusch de laatste keer zal zijn. O Kees! Kees!! 18 November Zou ik nog opschrijven? Ik weet het niet meer. Ik kan mijzelf toch met weergeven, ik overdrijf het of druk het verkeerd uit. Zoolang ik niet doordenk en op het gevoel af leef als het ware, dan ben ik gelukkig, denk ik door zoo diep, zoo diep als ik maar eenigszins kan, zoo diep, dat ik er van begin te duizelen en geen mond of pen mijne gedachten Zoude kunnen weergeven, dan vind ik het hier vervelend, dan is mijn ambitie er uit, voor het leven. Ik waag het niet meer te zeggen, hoe mijn gevoelens zijn, ik dwarrel maar door, ik zoek het geluk, waar ik het vinden kan, ik zal dan maar op het „gevoel af" leven. 19 November Ik heb de schilderijen gezien in Arti. 't Is altijd aangenaam, maar bizonder troffen ze mij met dezen keer. Eéns maar, bij een kunstbeschouwing, kreeg ik zoo'n diepen indruk van het geheel, dat de herinnering mij wonderbaar aangenaam aandeed, net als in een droom, zoo zalig, zoo „sweet" maakten die enkele platen een indruk op mij. Zooals de „Kinderscènen" het doen, de herinnering aan de 4 dagen van Toonkunst en dien avond op de duinen, met Ati evenzeer. Ook enkele avonden bij de Tantes, als die groote rozen bloeiden, was ik zoo sentimenteel, zoo prettig gestemd. Vanavond, toen ik in den trein zat, had ik het ook, die zalige bedwelming. Ik lag met half gesloten oogen op de bank en door het eentonige gerammel der wagon hoorde ik muziek. Ik zag allerlei gestalten en gedaanten in de schemering om mij heen. Ik hoorde ze zingen, heerlijk als het ruischen van de zee, soms als een orgel, maar altijd één klank, één melodie. Ik wilde mijn oogen niet openen en trachtte alleen te luisteren naar het geraas van den trein, om die muziek nog eens te hooren, maar dan komt het fluitje van de locomotief en het droomen is uit. 22 November Als ik nu de dagen Maandag, Dinsdag en Woensdag moest beschrijven, dan zou ik beginnen met Ati, voortgaan met Ati en aan het eind van het boekje eindigen met Ati. Maandag maakte ik een speech klaar, maar zag haar niet. Dinsdag begon ik er mee, praatte door, maar bleef in mijn gevoel even ver. 's Avonds zelfs was ik niets tevreden, maar Woensdag is het beste. Ik begreep het wel, achter die opgeruimdheid stak wat anders, dat Ze nu uitsprak, ofschoon maar half. Beschouw me als je zuster, zeide zij mij en 't was alsof zij mijn ouden levenslust door een tooverwoord terugriep. Ik heb 's middags met haar loopen praten en ziet! nu zijn de rollen omgekeerd; de vroohjke, verstandige Ati heeft het land en waarom zou je zoo vragen. Ze is niet tevreden met zichzelf. Ze vindt zich niet knap, niet verstandig, niet lief genoeg. Als ik zeg, dat zij het mis heeft, houdt ze vol, dat ik haar niet ken, dat niemand haar kent. Ze wil ook niet hebben, dat ik het mij aantrek. Ze wil er niet over spreken, ze is in één woord bang er voor uit te komen. Bx zal haar raden ferm te wezen, krachtig het hoofd op te houden, niet te brommen op haar constitutie en te verbeteren wat dan, volgens haar, verbeterd moet worden. Bx wandelde anders zoo gezellig, ik was zoo vroolijk en 't was zulk frisch weer. J 23 November Ik ben in een soort overgangsperiode. Ik ben niet klaar wakker nog. Ik ben spotlustig en mijn spotgeest uitte zich in een Engelsch vers, dat mij ditmaal grif uit de pen vloeide. Het doet mij verdriet en 't geeft mij plezier tegelijk. 3 December Ziet! Weer een nieuw licht aan mijn reeds zoo helderen hemel verschenen. Een hef meisje, beminnelijk als een engel, eenvoudig, met schitterende oogjes en een lief bleek gezichtje. Ze kwam in Haarlem om knapper te worden, ofschoon ze er teer en zwak uitziet. Ze is niet gracieus, niet elegant, nooit naar de mode gekleed, maar alles wordt vergoed door haar eenvoud, door haar vriendelijk gezicht. Het was goed, dat ik het eerst met haar kennis maakte in de zaal van de Vereeniging, waarvan ik toch zooveel houd, onder het hooren van heerlijke muziek; nu blijft de eerste indruk van haar met den onbeschrijfehjken indruk verbonden, dien ik altijd onder zulke omstandigheden krijg, 't Was een heerhjke afleiding voor mij en ik denk, dat de herinnering aan 3 December minstens even aangenaam zal blijven als aan 4 Juni l875- n i 11 December 's Ochtends heerlijk gewandeld op Lindenheuvel met Johan, echt herfstweer, geen zon, geen wind, geen regen, 's Middags alleen wat rondgeslenterd en mij aan mijn gedachten over gegeven. Gewhist nog en met de kinderen gespeeld, 't Is zoo grappig twee van die krullebollen om je heen te zien en nog grappiger zoo'n jong wezen na te gaan in doen en laten, zijn gedachtengang te volgen, zijn eerste mdrukken te bepalen. Die wezentjes zijn nu de grondslagen voor ontwikkelde menschen, die misschien zeer veel kunnen doen; ze zullen lijden, h'efhebben en de heele rataplan meer! Arme schepseltjes, ze weten niet wat hun boven 't hoofd hangt. Wel iets, of het iets goeds is, weet ik niet, ik ben weer geheel afgedwaald. Ik voel, dat ik wel niet kwaad ben, maar dat ik mij geheel aan mijn indrukken en hartstochten overgeef. Ik ben jong en zeer vatbaar voor indrukken. Ik heb iets schwSrmerisch in mij, iets al te dichterlijks, dat niet altijd even verstandig is. Ik heb de gewoonte veel geks te doen en als het dan goed afloopt, het te doen voorkomen alsof het zoo bedoeld was. Ik schroef mezelf soms op en heb het land als ik mij daarop betrap. Ik verbeeld mij, dat ik geheel onverschillig leef voor alle aardsche zaken en toch merk ik, dat ze mij soms na aan het hart liggen. Ik ben in één woord een wonderlijk mengelmoes, waaruit nog wel iets terecht kan komen, als er nog een factor bijkomt, namelijk kracht. Ik heb een heerlijke kunstbeschouwing gehad, ik héb een gevoel als in een zaligen droom en ben tevreden over mijn eigen dwaasheden. Ik ben jong, dan is het nog te verontschuldigen, dat ik mij zoo aan dat meisje hecht. 16 December Weer een dag van minder beteekenis. Ik verlang erg naar de vacantie en verstand voor Papa. Wat laat Engeland mij wachten. 19 December Tk heb 's ochtends met Johan gewandeld en gezellig met hem loopen praten. Plotseling kwam Oom Ger om half elf bij ons aanloopen, geheel van streek, geheel in de war, buiten staat geregeld te denken, vreeselijk overspannen en zenuwachtig. Er heeft een reactie, een crisis plaats gehad. Hij ziet alles en alles in en het besef van zijn schuld, van zijn zwakheid, zijn verkeerde opvattingen, verplettert en versuft hem. Als hij weer wat bijgekomen zal zijn, is er nu nog hoop. 't Is merkwaardig zijn toestand te bestudeeren. Duizenden gedachten kruisen tegelijk door zijn arm, vermoeid hoofd, hij weet niet wat te zeggen, hij kan zich niet gekegeld uitdrukken, tusschenbeide raakt hij geheel in de war en haalt alles door elkaar. Hij is diep ellendig en heeft bitter berouw. Dat zijn nu de gevolgen van besluiteloosheid, zwakheid van karakter, te groote edelmoedigheid en te veel zelfvertrouwen. Deze crisis heeft alleen zijn oorzaak in het te veel over zichzelf denken en het begrip van de groote diepte waartoe hij gezonken is. 30 December Weken zijn voorbijgegaan, vreesehjke dingen zijn gebeurd in dien tijd. De man, over wien hier het laatst gesproken is, heeft mij een vreesehjke les en een akelig beeld nagelaten. Met Johan samen vond ik hem, stervend en badende in bloed op %\\a. kamer liggen, hij had zijn eigen bestaan vernietigd. Dat hij vreeselijk heeft geleden, weet ik, dat hij reden er voor had, weet ik ook, maar toch blijft de daad onnatuurlijk en de laffe toevlucht van een zwak karakter. De dagen, dat zijn beeld telkens voor mij stond, dat ik telkens zijn gerochel meende te hooren en de walgelijke lucht meende te ruiken die hem omgaf, zijn voorbij. Ik denk aan hem als aan een goedhartig man, zonder wil en zonder levensvatbarheid. Nu heeft hij rust. Er zijn ook heerlijke dagen geweest in dien tijd, ik heb een dag schaatsen gereden, zoo amusant en gezellig, zoo vroolijk en vol dwaasheid, dat die dag alleen in staat zou zijn mij uit de grootste landerigheid te helpen. Maar ik heb hem ook berouwd, ik heb kou gevat en op een goeden nacht lag Kees te trillen van angst in zijn bed, dat het zweet hem bij stroomen van zijn hoofdje afliep. Eén dag heb ik niet gegeten en altijd door was ik zoo angstig en benauwd, dan voor dit, dan voor dat, zonder nu bepaald geldige redenen, dat ik bepaald dacht, dat mijn zelfvertrouwen en opgewektheid voor goed heen waren. Alles zag ik duister in, ik geloofde niet meer, dat de tijd mij zou opvroolijken, ik dacht, dat het leven zou voorbijgaan als een naren, wazigen droom, opstaan, inslapen en weer opstaan, enz. Ik gaf het op. Het schijnt mijn spijsverteringstoestel te zijn geweest, ten minste 't is nu weer in orde. Ik heb 's ochtends pret met Ati, op 't Paviljoen, ik ben dwaas en jolig. Ik vertrouw weer op helder vriesweer en zonnige zomerdagen. De wereld breidt haar armen uit, ik hoop er in te snellen. 2 Januari 1877 Alweer een Zich dood geschoten, ik weet niet» wat daar van worden moet, en altijd zijn het kennissen van mij. Ik vind het naar, dat, er zooveel somberheid en ellende bestaat, ik schijn dat al vroeg te moeten bemerken. Ik wilde alles zoo graag helder en vroolijk om mij heen. Zonneschijn en vroohjkheid heb ik noodig, als mijn dagehjksch brood. Ik heb 's ochtends prettig gewerkt, 's middags allergezelligst gewandeld en 's avonds aardig bij Frans gezeten en met Ahde geschaakt, 't Is Vader en Moeder van Dr. Frederik van Eeden merkwaardig, zooals het toeval mij altijd bij die wandelingen helpt. 4 Januari O Keesje l Wat leef je toch fideel. Je bent wel een wonderlijk product, je doet wel rare dingen, maar je komt overal toch maar zoo geschikt «en lustig door, alsof de wereld voor je geknipt was. Als je opgewektheid gevaar loopt en de ellende en akeligheid, die je in dit leven ontmoet, je te veel aangrijpen, zoodat een heldere zonnestraal op je levensweg noodzakelijk wordt, welnu 1 Dan komt die in de gedaante van een vriendelijk meisje, dat wel zoo goed is, met je te willen praten en je hartstochtelijke nonsens aan te hooren. Ze verschilt hemelsbreed met mij in alles. Ze denkt, dat ik op een jammerlijken dwaalweg ben, met geen mogelijkheid zou ze in mijn inzichten kunnen komen en toch is het mij meer genot om met haar te praten, als met de verstandigste, vrijzinnige menschen. Ati, Ati! Je hart is zoo edel, zoo goed! 7 Januari Er is toch veel meer ernst in mij gekomen, dit laatste jaar. Als-ik mijn dagboek van het begin van '76 lees, dan straalt een vroohjke, prettige, heldere geest door alles heen. Ik praat daar zoo beredeneerd en juist als een jongen van zestien jaar maar doen kan, tegen het eind van het jaar word ik wonderlijk neergeslagen, opgewonden en bijna iedere bladzij bevat iets onaangenaams, iets hinderlijks, iets melancholieks. Een enkel woord van haar deed mij gisteren in groote treurigheid verzinken, een half uur later was ik er weer boven op. Ik zal nog eens uitvoerig schrijven, 7—148 ik voel er lust in. Ze mag me wel, maar hoef Ik heb nog een paar gezellige morgens gehad. Ik wandel nog al, want ze zeggen, dat ik bleek zie. De jongens zie ik niet veel meer, Frans wandelt weinig en Cor kan niet meer buiten een kroeg, dan blijf ik wel alleen, 't Weer is zacht, 't regent en stormt nog al veel. Ik wou wel wat kou hebben, anders veel lust in schaatsenrijden zit er niet bij mij in. Ik heb zoo'n behoefte aan vroohjkheid. 9 Januari 't Is nu anders goed, 't school is begonnen, 't Is wel vervelend, maar toch vrij wat beter voor mij. Ik maak er pret, ik lach er, zingend ga ik er in en er uit. Wij doen dolle streken, zijn gezamenlijk in de grootste benauwdheid als er hachelijke oogenblikken komen en juichen ook gezamenlijk als er een vrije dag nadert. Ik zie Ati weinig in den laatsten tijd. Ik ben bezig aan een ellenlange geschiedenis, een apologie of iets dergelijks, dat eigenlijk wel wat woest en ruw uitvalt en mij niet vriendelijk en kalm genoeg toeschijnt om haar te sturen. 10 Januari Neenl Ik stuur het haar niet, het is te kras geschreven. Ik spring toch al zoo raar met haar om. Zij anders niet minder met mij. Ze vertelt mij haar droomen en altijd droomt ze van mij. Ze ziet mij in de gedaante van Fairfield, als een schoone jongeman, die alle meisjes het hof maakt. Ze ziet mij op een bal, omringd door allerlei meisjes, waaronder ook Jeanne Titzing en dan wenkt ze mij en waarschuwt me trouw te blijven aan iemand, die Helena moet heeten. Wat moet ik daar nu van makent Ze interesseert zich blijkbaar wel iets voor mij. Ze denkt ook wel over me, anders zou ze zoo niet droomen; soms lacht ze me uit, soms beklaagt Ze me, soms ziet ze tegen me op. Ze is erg bang dat wij tegen den vorm zondigen en toch wandelt en praat ze graag met mij. Als een vreemde dit las, ZOU hij denken, een zonderling, grillig, coquet meisje te hooren beschrijven. Dat is toch anders niet bepaald het geval. Ik heb alleen gedwaald, helaas, dat de wandelingen met haar uit zijn. 't Was dwaas er nog om te zaniken. Ik heb 's avonds bij Cor zitten werken en gekheid maken. 12 Januari Ik ben 's avonds bij de 0..'s geweest en heb gewhist. Als zij niet vroolijk is, dan komt er nooit veel van terecht. Ik was 's avonds nog al opgewonden, voelde mij niet lekker, en 's nachts werd ik heelemaal ziek. Ik was zoo bang, zoo akelig bang, dat het maar goed was, dat Wijnhoff kwam om mij gerust te stellen. Hij maakte nog al cas van me en schreef mij dure pillen voor. Vrijdag was ik weer beter en ging naar school om twee uur. Ben niet naar Appy geweest. 13 Januari Heerlijk met Moeder gewandeld langs het Zuider-buiten Spaarne, zoo'n mooie, echt Hollandsche weg. Het is goed, dat ze wat wandelt, erg wel is ze niet tegenwoordig, 's Avonds was ik even bij Frans en maakte een opstel over de four seasons. Wat is het ellendig, dat er geen brieven komen. Ik weet niet wat ik doen moet. 14 Januari Ik heb 's morgens met vader over Lindenheuvel en Arnold gewandeld, zoo heerhjk, dat het mij voorkwam, alsof ik in een droom was en in een toovertuin rondwandelde. G^heirnzinnig fluisterde de wind door de ontelbare pijnboomen, die de heuvels bedekken en als wij uit een donkere laan komende, plotseling een ruim en heerhjk vergezicht voor ons kregen van duinen en bosschen en kerkjes en huizen, met een dik blauw waas er over, dat den horizon benevelde, dan zou ik wel hebben willen juichen, zoo gelukkig was ik. 's Middags smaakte ik het zielsverheffende genoegen van in een kroeg te zitten en te biljarten. Een mensch moet zoowat alles mee kunnen doen, dat is nu eenmaal goed. Ook bekommer ik mij om niets van dien aard. Ik heb berichten ingewonnen omtrent mijn loopbaan. Ik zal een lastig leven hebben in de eerste maanden, maar dat is minder, ik heb strijdkrachten en strijdlust. 19 Januari Ik heb zoo'n heerlijken dag gehad. Ik heb gegeten bij O.... Ik ben vroolijk, natuurlijk, op mijn gemak geweest. Tine was er en Oom O.... en tante Agnes. Ik heb ontzettend gelachen, prettig geschaakt en aangenaam gescheiden. Ik ben ber roerd, aat die dag alweer voor altijd voorbij is. Ik zit er zoo diep in, zoo peilloos diep! Ik weet niet, of er wel ooit uitkomen aan is. Ze lachen een beetje over mijn carrière, maar dat zal wel meer gebeuren, daar moet ik doorheen. Ik laat nu niet meet los. Ik ben gelukkig. 21 Januari Het gaat alleraardigst, het eerste schot der schietvereeniging heeft geknald. En 's avonds trof ik het uitnemend. Stefan naar 't spoor gebracht, zitten schaken, bizonder vroolijk geweest, gelachen en pret gemaakt met Tine, Mimi en Ati. Ik was Zoo in den zevenden hemel, dat ik niet wist wat meer te verlangen. Daarvan was het gevolg, dat ik Zondagnacht droomde. Ik droomde van alles door elkaar en een lange, geregelde geschiedenis van Piet Dyserinck en Ati. Maar alles was goed. En hard was de ontgoocheling 's morgens. Als ik er nog aan denk. Was het maar waar 1 Was het maar werkelijkheid geweest, ik was zoo gelukkig. Ik heb bijna den ganschen dag gewandeld, naar de duinen en naar Bloemendaal, alles was levenslust en zonneschijn om mij heen. Er ontbrak mij weer bijna niets, behalve de waarheid van mijn droom. Frans kwam 's avonds en ik heb de Jungfrau von Orleans van buiten geleerd. Juist als groote menschen doen. 25 Januari De regen stroomt neer en als ik Heine was, Zouden ook mijn tranen stroomen, maar dat doen Ze niet. Ik suf en droom, ik begrijp wel, waarom ik mij verdrietig voel, maar ik wü er mij niet tegen verzetten, ik kan ook niet. 't Ergste is nog, als ik voel, dat men het meiken zal, dan komt er tenminste kracht en word ik boos. Ik meen het goed met iedereen en het spijt mij zoo, als ik knorrig en haatdragend ben. 26 Januari Twintig schoone, heldre jaren, Meisje, zijn er reeds voorbij, Sinds gij op deez' schoone aarde, Die U zooveel goeds bewaarde, Hooren deed uw eerst geschrei. Nu nog mag ik „meisje" zeggen, Morgen moet het „dame" zijn. Moog'lijk is het voor U nietig, Ach, mij klinkt het zoo verdrietig, 't Grieft mij, 't doet mijn harte pijn. Is toch niet een vrouwhjk wezen 't Lieflijkste in hare jeugd? Als zij door het bloeiend leven, Dat natuur haar heeft gegeven, Gaat in zorgelooze vreugd. Zoo heb ik U lief gekregen, Toen gij 't eerste mij verscheen. Ik heb toen, zonder het te weten, Uwe twintig jaar vergeten; Nu is die illusie heen. Toch wensch ik U, edel meisje, Blijf uw leven vrij van smart, Bhjf nog in een tal van jaren Uwe jeugdigheid bewaren, Vriendhjkheid aan liefde paren, Blij van geest en rein van hart. Dit schreef ik op den avond van den 2Östen Januari, toen ik opgetogen en vervuld van het genoegen, dat ik gehad had, van hen vandaan kwam. Bx was er zoo vroolijk en opgewekt. Het was er Zoo prettig en huiselijk. Zij was zoo lief, zoo innig hef. Wij aten ijs en dronken champagne, wij speelden schaak en hielden elkaar voor den gek en er werd piano gespeeld en ik wist van pret niet wat te doen. 's Nachts was er natuurlijk van slapen geen kwestie en 's ochtends was ik weer op den goeden weg om ziek te worden, 's Avonds kalmeerde ik eerst wat. 6 Februari 't Is vreemd, er schijnt altijd nog een wolk te hangen voor mijn tegenwoordig „dasein." Een angst, een somberheid, een zekere zenuwachtigheid, die ik nu eens aan ziekte, aan congestie, aan slechte spijsvertering toeschrijf, dan weer aan Ati, aan Oom Ger, of aan wat anders. Als ik er nu goed over denk, vind ik het gelukkig larie. Henri was erg aardig vandaag, 's Avonds is Neeltje er geweest, ik ken haar nog erg weinig, ze heeft wel eens iets van Frieda. Half wonderlijk. 8 Februari Ik loop alles mis, Jben verbazend ongelukkig in alles. Orgelconcert paviljoen, allerlei dingen meer. Ik klauterde in wilde opgewondenheid over de duinen, voelde mij weer wat onnatuurlijk opgeruimd. Zag een prachtige zonsondergang en kwam na eenzaam dwalen tevreden thuis, 's Avonds kwam Tine en heb ik bij hen geschaakt, het was erg aardig. 9 Februari Ik kwam met een deftig gezicht bij van der Ven een schriftelijke aanvraag overhandigen om verlof voor dezen middag. Van der Ven keek ernstig, maar toen hij begreep, dat het voor zaken was, was de zaak gezond. Had hij een kijkje kunnen nemen om drie uur, hij zou Kees hebben zien liggen, languit in het duin gekheid makende met twee meisjes, of wel hollende door boschjes en over hoogten, krijgertje spelend en schaterend van pret, alles „voor zaken". io Februari Dat was toch maar een gezellige middag gisteren. Vandaag heb ik bij O.... koffie gedronken, ik kom er schrikkelijk veel en sta altijd in een kring van meisjes, 's Avonds heb ik een brief geschreven aan Mevrouw Molony en Mama van het spoor gehaald. Verbeeld je,. Kees is morgen gevraagd op een deftig diner bij een oud-minister van financiën. Hij gaat nu wezenlijk „voor zaken" naar den Haag, als cavalier van twee dames. Hij is Maandagavond bij een lieve, jonge dame alleen op een soiree genoodigdl Kees is uitl Kees is uitl Kees die wordt een pietje!. Zondag n Februari Ik heb mij met waardigheid en groote voldoening van mijn taak gekweten. Ik voel mij veel gewichtiger en waardiger. Dit belette mij niet om zeer veel pret te hebben. Ofschoon het buiten klets-regende was het in de coupé ijsehjk mooi weer en zoo zonnig. Ook bloeiden er al viooltjes. Bij de Groot werd ik met uitbundige hartelijkheid, bij van Hasselt met groote vriendelijkheid ontvangen. En om drie uur zat ik alleen in het bosch te staren naar de prachtige effecten, die de voorbijvliegende schaduwen der wolken in het geboomte en op het water tooveren. Ik had er lang willen blijven zitten. Ik ontmoette Fagel nog en wandelde wat met hem. Nu naar den oud-minister. Ik zette een statie-gelaat en bereidde mij voor op het ergste. Ik liep eerst een weinig schuchter het paleis voorbij. Hier zal ik maar niet aanschellen, dacht ik, maar jawel! Het was No: i. 't Was er grootsch en prach- tig, de bewoners anders wel het minst. Mijnheer is de beste, vriendelijkste man, dien ik ken, maar mevrouw en de anderen, ze verzinken zoo in dat groote huis en in hun rijkdom. Ze vervelen zich, omdat ze alles doen kunnen wat ze willen. Wie geen behoefte kent, kent ook geen genot, 's Avonds was alles gezellig, er waren veel studenten aan den trein, ik bracht Ahde thuis en haalde de oudjes van O.... 11 Februari Dat was me daar een weergasche fideele boell Ik heb mij geamuseerd voor zes en dat te midden van poenen en mispunten! Maar er waren drie aardige meisjes bij en dan kan een mensch zich wel amuseeren. We zongen uit volle borst, de een speelde piano, de andere deed wat anders. Ik was in een gelukkige bui en niet zenuwachtig, zoodat ik mij met volle vertrouwen aan „Mathilde" en aan „der Taufer" waagde en dat ging alles uitstekend. Ik maakte furore en 't is nog al voor 't eerst. Een gezellig souper met veel grappen, waar ik nog al een hoog woord voerde en mijzelve bepaald meeviel, deed er het zijne toe om mij erg fideel te stemmen. Ik heb weer philipines, maakte duizend complimenten en maakte pret. Ben ik nu kalm, dan denk ik een klein beetje anders, dan vind ik mijzelve een klein beetje verwaand en dan houd ik niet erg van meisjes, die op complimenten zijn gesteld, dan ken ik er veel, die daarboven staan. Maar pret heb ik gehad, dat is zeker. 12 Februari Bs heb niet zoozeer pret, als wel genot gehad vandaag. Ik heb muziek gehoord, die mij zeer aandeed en mij wonderbaar heerlijk stemde. Ik ben veel wijzer, kalmer, waardiger, als ik muziek hoor. Ik hoef dat nu juist niet te zijn, maar het koelt af en dat is altijd goed. 's Ochtends kwamen er zatte studenten op school en voerden zotte streken uit. Ik denk nu toch ook naar Leiden te gaan. 15 Februari Een brief! een brief! Juicht aarde en hemel. Juicht vogelenheir des dalsl Zonnetje schijn! Hemel zie blauw! Want mijn gelukzon straalt helder en mijn hemel is onbewolkt en de atmosfeer, waar mijn ziel in leeft, overtreft den zonnigsten lentemorgen in liefelijkheid. Over zes weken! Stel je Zooiets voor, ik kan het niet gelooven, niet denken, maar het zal nu toch wel waar zijn. Wat zullen de dagen kruipen, die gisteren nog omvlogen. Ik zal een chronometer dienen aan te schaffen om de seconden te tellen. En de brief zelve. Ja, die is vol godsdienstige vermaningen. O! maar daar geef ik niet om, ik neem ieder, zooals hij is. Ik zal hun geen aanstoot geven, ik kan van hen houden niettegenstaande dat. 16 Februari Ik leef en zweef in een Engelsche sfeer. Het is mij een genot, de pret van Ati te zien, als ik mij zoo gelukkig vertoon. Ze plagen mij wel, en sommigen zijn jaloersch, maar ik laat ze lachen en maak plannen, zie alles helder in en ben volstrekt tevreden. Als zich maar met de eerste verschijnselen van kiespijn bij mij vertoonden. 17 Februari Een lange wandeling gemaakt naar het Naalde- veld. Het regende wel zoowat en wij werden wel nat, maar ik amuseerde mij toch best. Wij hebben lang en ernstig en ook vroolijk gepraat. Ik weet niet wat te denken, ik weet niet wat zij denkt, wij stonden samen boven voor een raam van 't Paviljoen en ik schreef haar naam in het glas. En zij keek er ernstig naar en keek mij ernstig aan. Ze kan soms kijken, dat ik half dol word, dat ik alle geestkracht noodig heb om haar niet om den hals te vliegen. Ze weet zeker ook nog niet, wat ze van mij denken moet. Als ik vraag: „Hoe vind je mij?" „Lief, zooals altijd, dearl" „Wat is mijn chief characteristic?" „Ik weet het niet. Je bent zoo geheel anders als eenige jongen dien ik ken." „Ik wou, dat ik wat meer invloed op je had." „Maar je hebt heel veel invloed op me." „Verveel ik je soms?" „Neen, ifcvind niets gezelliger, dan met je te wandelen." Zoo is haar taal. Ze maakt mij zooveel beter. Ze leert mij oprechtheid, vriendelijkheid en ijver. Ik zou mij voor haar schamen, als ik onoprecht was, tegen wie ook. Ik kreeg Zondagochtend weer dat huiverige en melancholieke. Ik was bang, dat ik mijzelven en haar ook nog ongelukkig zou maken, enz. en. Zondagmiddag deed ik weinig en 's avonds las ik een aardig boek, der Trompeter. 19 Februari Ja, ik wist het wel. Het moet kunnen vroeg of laat. Het kan zoo niet blijven. Ik had het langen tijd voorzien en ik trachtte het niet af te wenden. Waarom, waarom toch zeide zij het met eerder? Waarom mij zoolang te martelen, mij zoo hef te behandelen? Maar was ze dan nu niet lief? Ze was beminnelijker dan ooit en wat zij zeide, was waar en verstandig. Zij moest het zeggen, ik had haar haast gedwongen en toch.... Ik voel mij stout en krachtig, ze breekt mijn hart niet, ik zal niet verkwijnen en in tranen oplossen, ik zal werken, ik zal ferm en oprecht zijn, ik zal doen wat ik kan. O Ati! goed meisje, je behandelt mij beter dan ik verdien. 21 Februari Met keerpunt is gekomen. Ik weet niet recht of ik nog droom of waak. Ik weet niet of ik ellendig of zalig ben, ik heb een flauw besef, dat ik krachtig moet zijn en ik weet niet waar die kracht vandaan te halen. Ik voel mij zoo vreemd. Mijn hppen schijnen mij heilig toe, want de hare hebben hen aangeraakt. Ik ben te flauw om kalm te zijn en niet flauw genoeg om te huilen. Du warst mir nie so lieb, wie jetzt Jetzt musz ich dich verlassen. Langzamerhand bekom ik; ik weet, dat het moet en het zal ook, maar ik kan niet verder schrijven, morgen dan. 22 Februari Morgen is gekomen, is weer voorbij en nog droom ik half. Plannen vormen zich in mijn hoofd en verdwijnen weer, een enkele lichtstraal schijnt soms door te schemeren, maar het is gezichtsbedrog. Soms voel ik mij in staat edel en flink te wezen, soms ben ik boos en heb wraakzuchtige ideeën. Soms wil ik toch nog vasthouden, soms ook weer alles laten varen, 't Is een harde, moeilijke tijd en ik ben toch opgeruimd, omdat zij mij dat gezegd heeft. Engeland zal mij goed doen. Ik verlang er zoo naar. Als ik weer normaal ben, zal de vroohjkheid wel terugkomen, nu ziét alles er zoo treurig en öde uit. 23 Februari Ik ben naar Appy geweest en de muziek deed mij waarlijk goed. Ik laat mijn peinzende stemming echter nog te veel aan haar blijken. Wat heb ik er aan om het heve schepsel bedroefd te maken door het idee, dat ze mijn geluk in de war schopt, is dat nu nobel f Moeilijk maakt ze het mij en dat weet ze zelf niet. Ik durf nu zeggen, dat ik haar ken, door en door ken in al haar eenvoud en goedheid. Maar halt, nu zou het uit zijn. Morgen kom ik met wat anders aan als met mijn wanhoop. 24 Februari Verduiveld saaie regendag, geschoten, 's avonds met Jan Conrad naar de kroeg. Johan heeft een oester- en champagnejool gehad. Ik zou er ook wel pret in hebben, maar ik vind het toch maar half aardig. Ik wil anders hefst geen brave Hendrik zijn, ik wil wel jolen en drinken, maar 't moet er geestig en niet boersch of grof toegaan. 25 Februari Dat was nu toch een goeden inval van me om Leyds eens bij ons te vragen. Hij maakte een erg aangenamen indruk, hij speelt goed viool, hij ziet er zoo vriendelijk en aardig uit. Maar hij doet mij Zooveel genoegen door zijn redeneering, hij denkt als ik, bijna geheel zoo. Hij heeft veel meer strijd in zijn gedachten, veel heftiger gestreden, veel moeilijker en pijnlijker posities gehad dan ik, maar onze resultaten zijn hetzelfde. Ook is het zoo goed voor mij te zien hoe werkzaam, opofferend, flink en nadenkend iemand kan zijn, die toch ook maar een schooljongen is. 4 Maart 1877 Ik heb een briefkaart uit Engeland gekregen. Nog maar drie weken. Leyds kwam vanavond en speelde wat viool. Ik heb het erg druk. Wij mogen hopen, dat het goed gaat. 11 Maart Jk was vandaag opgeruimd en wel, maar mijn zwakke constitutie kon er niet tegen, dat ik mij in haar nabijheid bewoog en met haar lachte en praatte. Toen ik thuiskwam, was ik op het toppunt van droefheid. Ik wist niet waar ik het zoeken moest. 12 Maart Ik ben zoo soezig en kijk zoo benauwd uit mijn oogen, iedereen ziet het op mijn gezicht en ik zou wel weg willen zijn, van alles weg. Jk krijg een wanhopigen ijver om alles weg te krijgen, ik wil nergens meer aan denken, niet meer soezen, alles moet weg, wegl 13 Maart Ik wandel veel tegenwoordig. Gisteren met Leyds, vandaag met Johan uren aan uren. 't Is ook bizonder prachtig en frisch weer. Ik heb een brief gehad uit Eastbourne en maak allerlei voorstellingen en illusies. 16 Maart Ik heb gehad, wat ik vroeger een heerlijken dag zou noemen, maar de reactie is erger dan het genot. Ik heb met haar gewandeld en gelachen} ik kan best vroolijk zijn, als ik wil. Als ze zoo vriendelijk is, kan ik mij niet terughouden, ze maakt het mif ook zoo moeilijk. Ik doe, als ik thuis ben wanhopige pogingen om nergens aan te denken, hetgeen nooit het gewenschte resultaat heeft. JJk maak wanhopige plannen en heb een kinderachtige plezier om mijn verdriet nog wat erger te maken jmr™et cen zenuwachtige hand, die niet recht durft, de wonde open te trekken. 17 Maart Ik was kunstmatig koel en onverschillig. Heel mooi zoo. Nu nog wat tijdsverloop, dan komt je malle ontstelde hersenkast tot rust, dan word je bedaard en denkt wat je te doen staat. Daniël Deronda. 18 Maart Ik heb haar weer gesproken en mijn eigen straf verzacht, ik verlang eigenlijk nog veel te veel naar naar. ik schijn weinig macht over mijzelf te bezitten. 39 Maart De laatste dag, morgen ga ik weg. Ware ik vroeger gegaan, dan had het mij meer verblijd, nu komt het echter juist van pas. Wat zijn die zes weken eigenlijk omgevlogen. Ik zal maar niet vee aan de bizonderheid van het geval denken en heel leuk alles waarnemen. Adieu, huis en boekje l Eastbourne 1877. Het was op een zekeren gedenkwaardigen Dinsdagmiddag, dat op den spoortrein, die tusschen Haarlem en Rotterdam rijdt, een zeker jongmensen of Jongetje zat, dat met een gezicht, waarop hoop en blijde verwachting stonden te lezen, uit het raampje keek. Hij keek naar dc eentonige, groene weiden, naar de naargeestige, kromme wilgeboompjes, naar de eeuwig rechte slooten en groette al dat schoons met een honend vaarwel. Dat jongetje was ik, en die ik ging naar Engeland. Hoe ik daartoe kwam* Ochl Dat was eenvoudig. Ik was er te logeeren gevraagd, maar toch was het een belangrijk ding en die Dinsdagmiddag een gewichtig tijdstip van mijn leven, moederziel alleen bmtenslinds te gaan reizen en dat nog wel naar Engeland, naar Londen l - * was zelf ^verbaasd, dat ik dat maar zoo kalm ondernam, dat ik de geheele reis van Haarlem naar Rotterdam noodig had om mijn eigen grootheid in te denken. Ie Rotterdam was ik er mee klaar en gedroeg mij daar, zooals een jongmensen in mnj»^ V^ "* fraaie restauratie werd opgezocht, een deftig diner besteld en ik at met grooten smaak — biefstuk met doperwtjes. Van hier af tot Vhssingen was de reis bijzonder vervelend, met een hoofd vol illusies en verwachtingen komt men echter alles te boven. Ik liet met een air van gewicht mijn retourboekje zien en vroeg deftig aan een Vhssinger, of de Londensche boot nog al vol was tegenwoordig. Dat had het gewenschte gevolg, dat ze met eenig ontzag naar rnij opkeken en mij te Vhssingen aangekomen, heel beleefd den weg wezen naar de genoemde boot Daar lag het groote stoomende monster en net een dreunend geraas hooren, * haast je watl Ik liep op een sukkeldrafje met mijn lompen, zwaren handkoffer sjouwende de plank op, werd door twee kerels aan boord geheschen en daar stond ik, te midden van een troep luidruchtige, heen en weer dravende Engelschen, mannen, die koffers tegen mijn knieën bonsden, mij verzochten uit den weg te gaan en mij eindelijk beneden in den salon terecht deden komen. Met innige tevredenheid en zelfvoldoening keek ik rond. Ik had zoo dikwijls gedroomd aan boord van een schip te zijn, dat het nu wel eens in werkelijkheid gebeuren mocht. Ik beken gaarne, dat ik met zekere ongerustheid de eerste bewegingen van het ruime schip tegemoet zag, maar toen ik eens naar boven liep en zag, dat wij al lang op weg waren en dat de lichten van Vhssingen reeds kleine vonkjes schenen, drijvende op het donkere water, toen bedaarde mijn vrees en maakte plaats voor het heerlijke gevoel van verruiming en vrijheid, dat ons doorstroomt, als wij voor het eerst het breede vlak van den Oceaan tegemoet varen. De maan brak door en bescheen de droppels, die achter de raderkasten opspatten en de breede, vèr zichtbare schuimstreep, die de boot achter zich het met een blauwachtig licht. De zee was vrij kalm en wij wiegelden nauw merkbaar op de golven. Ik was zoo innig tevreden en gevoelde mij zoo plezierig, dat ik aan geen zeeziekte dacht en iedereen op dé wereld had willen uitdagen om mij ziek te maken. Het was reeds over twaalven, eer ik er toe kon besluiten de frissche atmosfeer op het dek met de warme benauwde kajuit te verwisselen. Nauwelijks drong de eerste schemer door het met schuim bespatte, ronde raampje naast mij, of ik sprong op en vloog op dek, den killen wind trotseerend en wachtte het verschijnen van de oude, lieve zon. Zij kwam, voorafgegaan door een onbeschrijfelijk prachtige mengeling van kleuren en tinten en bescheen een aantal bleekneuzige gezichten en glazige oogen, waaronder ook het mijne, dat vermoedelijk zeer vroolijk stond, want ziet, 8—148 daar in de nog half donkere verte, daar beschenen hare eerste roode stralen de duidelijk zichtbare kusten van het machtige Albion. Het was een heldere, vroolijke morgen, de zon scheen verwarmend op het dek, met onvermoeide vaart stoomde het fraaie schip over de kalme zee, andere stoombooten, baringbuizen, zelfs kleine, Hollandsche tjalken varen ons aan alle kanten voorbij en verlevendigen het heerlijke, ruime vergezicht, begrensd door de witte, zonnige rotsen, op wier met groen bedekte toppen, men duidelijk de landhuizen als witte punten kon onderscheiden. Ik zat nog aan een stevig ontbijt met ham, eieren, zalm en allerlei Engelsche lekkernijen meer, toen de bel luidde en ik aan het manoeuvreeren van de boot merkte, dat de landingsplaats niet ver meer was. Wij hielden stil, werden gevisiteerd en ik zette, overstelpt van aandoening eindelijk den eersten voet op Engelschen bodem, zeide vader Theems goeden morgen en stapte in den trein, die zóó voor mij klaar stond. Wij reden meestal langs de kanten der heuvels en hadden soms een heerlijk uitzicht op het dal. Kleine stroompjes met geelachtig water kronkelden zich hier en daar tusschen het weiland. fïiwriiiM! aatippti crpnlatrh» hiiistn. eenvoudig en solide, maar zonder eenige schilderachtigheid stonden tegen de hellingen en de heerschende tint van het geheele landschap was een groezehg-rookerig geelbruin. Het gras, de boomen, de huizen, alles had een kleur, die daarnaar overhelde. Naderhand merkte ik, dat het zoowat de nationale kleur van Engeland was. De heeren dragen meest geelbruine jassen, soms zelfs geelbruine hoeden, de locomotieven, alle huizen, geheel Londen zelfs, de Londensche mist en het Londensche rivierwater, alles ziet geelbruin. Als een solide kleur, die niet verschiet en niet te opzichtig is, kan de Engelschman Zich met geelbruin best vereenigen. Wij naderden Londen; de huizen alle van denzelfden vorm met blauwe leien daken en rijtjes van roode schoorsteenpotten, stonden dicht op elkaar gepakt. Reusachtige fabrieken met kolossale opschriften staken hun lange schoorsteenen op, een rooklucht drong door het open raampje, het verschiet was in een nevel gehuld en men heeft een onbestemd, drukkend gevoel, dat er iets ontzettends in dien nevel verborgen is. Wij ontmoetten spoedig verscheidene tremen, die ons in alle richtingen voorbijstoomden, soms onder ons door, soms over ons heen, dikwijls waren er vijf of zes tegelijk zichtbaar. Op een hoogen heuvel verrijst een majestueus, glazen gebouw, als om den vreemdeling voor te bereiden op de reusachtige afmetingen van alles wat hem m Londen wacht; dat is het kristallen paleis. De trein stoomt door een langen tunnel, dan over een prachtige brug, dan onder, dan boven den grond, tusschen een schijnbare chaos van treinen, stations en huizen, recht op Victoria station af. Daar stroomt de menschenmassa haastig uit de portieren, de bekenden zoeken hun weg en de vreemdelingen staan nuchter en verward te kijken. „Is dat nu Londen," vroeg ik me zelf, „ik ben nu toch wel goed wakker?" Jawel, het was wezenlijk Londen. Nietmooi, dat wist ik wel, niet schilderachtig, niet fnsch, niet luchtig, niet zonnig, het kwam er ook met op aan, het was Londen en dat was mij genoeg. Ik heb toen maar twee uren in Londen doorgebracht, maar het scheen mij later een geheelen dag toe. Dx heb getobt met mijn koffer, gezwoegd om hem in veiligheid te krijgen, ik ben ontelbare malen in de war geraakt en wanhopend geworden over de vlugheid van spreken der Engelsche pohcemen en pakjesdragers. Ik heb weinig:meer gezien, dan enkele straten in de onmiddellijke nabijheid, maar zij gaven mij genoeg genot. Zij bieden geen grootsch schouwspel, de huizen Zijn meest aan elkaar gehjk, van door rook zwart geworden steen opgetrokken en de woelige menschen- en njtuigenmassa, die u voorbijstroomt, houdt gij eerst voor een oploop of iets dergelijks, maar als ge doorstapt, al was het ook uren en uren en steeds nieuwe reusachtige huizen en nieuwe eindelooze straten uit dien geheimzinnigen nevel opduiken Ziet, dan begint de gedachte aan den onmetehjken steenoceaan, die u omgeeft, drukkend te worden. Een half uur later zat ik op den trein naar Eastbourne. Wij vlogen voort met onbegrijpelijker, spoed. Donkere heuvels verrezen m de verte, binnen weinige minuten stoven wij er door heen, door tunnels en over viaducten, totdat ik eindelijk de heuvelreeks plotseling zag eindigen als afgeknipt en ik begreep, dat de zee de schaar moest "TEScSSe l las ik met groote letters. Eastbourne! schreeuwden de conducteurs. Ik stapte uit, verbaasd over alles en wel het-meeste avermprffc Een oude drager pakte mijn koffer en bracht m^ naar Hydegardens. „Is n't ït a mee towtt, Sir! zei de man Inderdaad, het was: „a nice town", maar ik S er niet veel op, ik zag alleen om naar het htns mijner bestemming. Daar stond het nummer, aaftSS het zijn. ïk liep de "g*^*«gW oo Daar ging de deur open. ,,Eh, dear Frederick, sl yoTzS really here at last ! Welcome Freddy deJl How do you do ? Mein lieber Herr van Eeden, wie geht's Ihnen? Is Freddy there mother, how does he look?" Zoo klonk het aan alle kanten. Ik drukte handen, zoende kinderen, werd van links naar réchts getrokken om het greenhouse, om mijn slaapkamer, om de kinderkamer te bekijken. Ik vertelde mijn reis zoowat en zat verder met een blij en slaperig gezicht te kijken naar mijn kinderen. Ze waren mij wat te groot geworden, ik kon ze niet meer met een hand optillen, hun haren waren geknipt en ofschoon mij dat al lang voorspeld was, speet het mij toch. Toen ik naar bed ging, naar een ruim, kolossaal bed met koperen knoppen, bekroop mij de vrees, dat ik na een genisten slaap den volgenden morgen weer in Haarlem wakker zou worden. Ik lag den eersten morgen uiterst genoegelijk gestemd in bed, keek met zalige zelfvoldoening de zonnige, ruime kamer rond en luisterde naar de verschillende geluiden op straat en in huis. Voor mij was het een heel ding, nu éindelijk in Engeland te zijn, hetgeen ik zoo lang gewenscht had. Mijn eerste werk na het ontbijt was natuurlijk de stad eens op te nemen en het strand te zien. Eastbourne is het type van een badplaats en inderdaad een fraaie stad. Het grootste gedeelte er van bestaat uit prachtige huizen, dat is te zeggen, huizen, die groot, stevig en comfortabel zijn. Veel smaak is er zelden in te bekennen. De meest bezochte wandelplaats is natuurlijk „the Beach", daar speelt eiken morgen muziek, daar zijn banken en geuren bloemen en elke badgast, die loopen kan, wandelt daar vóór twaalven heen en weer om de zeelucht in te ademen, terwijl mannen met een soort groote kinderwagens steeds gereed staan, om degenen, die niet loopen kunnen, voort te trekken. Het was daar eiken morgen een heerlijke gelegenheid voor mij, primo, om de zee te zien en de zeelucht te ruiken, verder om muziek te hooren en ten laatste om het Engelsche volk te bestudeeren. Nu eerst, nu ik weer lang en breed thuis zit, nu Eastbourne, die vriendelijke stad met zijn goede inwoners, weer voor een langen, langen tijd, door de zee voor mij gescheiden is, nu eerst begin ik dien tijd te waardeeren, nu eerst te beseffen, hoe gelukkig en tevreden ik tusschen die stijve Engelschen was, toen ik shep in het bed met de koperen knoppen en overdag lag te soezen op de grazige rotstoppen, wenschende, dat men mij van huis af eens kon zien genieten en deelen in mijn kalme zaligheid. Ja, die rotsen, wat verlangde ik daarnaar, fis wist, ik voelde, dat er rotsen moesten zijn, echte Engelsche rotsen met uitstekende punten om op te liggen en steenen van onderen voor de zee om op te breken. Ik, had uitgerekend, dat ze er zijn moesten en ze waren er dan ook, over de 800 voeten hoog, met grillig gevormde brokken en wanden van grijze kalksteen en effen groene toppen, vanwaar men een heerlijk uitzicht kan hebben. Niet zoodra had ik den indrukwekkenden reuzengordel, waarin de stad besloten ligt, gezien of mijn eerste wensch was, om „er op" te zijn. En den volgenden morgen begon ik met een wandelstok te koopen en ging met Hubert en Jet op het pad. Hubert is een mooie, lieve knaap van ia jaar, met een hoogen hoed en een kort buisje, de jongste zoon des huizes. Jet is een aardig hondje, dat er onoogelijk uitziet, maar door zijn vriendelijke maniertjes en door het onvermoeide gekwispel met zijn kort staartje ieders hart stal. Jet blafte nooit, dribbelde altijd vlak achter de beenen van zijn meester, keek altijd goedaardig met een schuin kopje naar hem op en was onvermoeid in het rotsenklimmen. Haastig en luchtig liep ik voort over het korte gras, tusschen de overvloedige bremstruiken, die het geslacht Plantagenet hun naam gaven, ik zag den horizont ruimer en ruimer worden, ik zag een blauwe streep verschijnen, eindelijk.... daar lag het, dat breede, breede water in al Zijn aangrijpende grootheid voor mij. Duizelingwekkend diep onder mij zag ik de witte streep, waar de golven met dof gedreun in schuim uiteenspatten, meeuwen vlogen uit de rotsspleten op en streken schreeuwend over het wijde watervlak, in de verte zag ik blanke Zeilen schitteren in het zonlicht.... Ik weet nooit, wat ik eigenlijk denk op zulk een oogenbhk, ik wil iets doen, iets zeggen, maar ik kan niets anders, dan zwijgend staren, zwijgend bewonderen.... Zij zullen het nooit kunnen doen, geen dichters en geen schrijvers ooit kunnen uitdrukken wat in hun omgaat, op zulk een oogenbhk, als de zee haar betoovering laat gelden. Dan zwijgen wij menschen, of zuchten misschien droevig: I would that my tongue could utter the thoughts, that arise in me. Voor mij heeft de zee altijd iets van een levend wezen, als zij daar zoo kalm en ruim voor mij ligt, hare golven onvermoeid en onophoudelijk tegen de kust stuwend, dan heeft zij iets zoo aantrekkelijks, en toch zoo verraderlijks; ik kan mij dan soms met voorstellen, dat dit water, dat zoo vriendelijk en wegslepend kan ruischen en kabbelen, soms Zoo ontzettend en geweldig kan brullen en koken, een doode massa zou zijn. Een eeuwig lied zingt de zee, sinds tijden en eeuwen heeft zij het gezongen en onze voorouders hebben er naar ge- luistcrd, evenals wij. Wie er naar hooren wil, die kan het ook verstaan en begrijpen. Soms ruiscnen de golven zacht en geheimzinnig, dan komen ze fluisterend aanrollen, verhalen van vreemde landen, van verre landen, van verre streken, van de lijken, die in haar schoot liggen, van oude lang vervlogen gebeurtenissen, dan hreken Ztt op het strand, komen schuimend tot bij uw voeten, raken die even aan en trekken snel terug, als hadden ze een verboden geheim geopenbaard. Soms zingt ze ernstig en droevig, als de lucht grauw en betrokken is en de vogels naargeestig over het donkere water gieren, maar soms juicht ze ook hoonend en spottend, als ze donderend hare golven tegen de kust slingert en de slachtoffers van hare betoovenng in wilde triomfeerende vreugde verzwelgt om ze nimmer weer te geven. Een langen, langen tijd lag ik op die hooge rotsen te soezen en over het water te turen, maar de schemering viel in en een kille wind streek vluchtig over de rotstoppen. Ik riep Jet en wandelde zwijgend naar huis. Wij hadden om twee uur reeds een stevig middagmaal eehad en ik was dus tamelijk verbaasd, toen ik om vijf uur thuis kwam, de tafel weer gedekt te vinden. Dit heette „tea", maar de thee was er juist met te vinden, het was evenals 's morgens zeer droog brood, dat in vormlooze klompen op tafel kwam en cacao, met zeer veel melk. Ik dacht nu voor vandaag genoeg te hebben gegeten, maar jawel, om zeven uur hoorde ik weer het „Supper is readyl" en weer prijkten de vormelooze klompen en de zilveren cacaokan op de breede eettafel. De Engelschen nemen lederen keer slechts een snippertje brood, ik had mij daarentegen voor den geheelen nacht reeds geprovisio- neerd en keek dus wel wat raar. 's Avonds om acht uur roept Mevrouw de meiden, deze komen na even om den hoek uitgelachen te hebben, met deftige formaliteitsgezichten binnen,grijpen precies gelijktijdig met een eigenaardig manuaal hun bijbels en zetten zich even gelijktijdig kaarsrecht op twee stoelen naast elkaar. Dan leest Mrs. met een eentonige stem iets voor, de heele familiekring draait zich om, valt op de knieën, zegt mompelend het „Our Father" en dan staan ze op, zeggen elkaar goeden nacht en de meesten gaan naar bed. In het eerst was ik nuchter blijven zitten, maar een uitnoodigende wenk van mevrouw noopte mij den volgenden morgen, toen zich hetzelfde tooneel herhaalde, ook maar te knielen. De Duitsche juffrouw keek mij aan en lachte even. Ik had eenigszins het land. Naderhand heb ik nog wel meer komedie, gespeeld, zoodat ik soms mijn lachen moeilijk in kon houden, maar tusschenbeide, vooral op sommige meetings, kreeg ik het bepaald te kwaad, vooral door schaamte en verontwaardiging, zoodat ik op het punt was alle veinzerij op zij te zetten en zoo'n schijnheiligen femelaar mijn bijbel in zijn uitgestreken gezicht te gooien. Gelukkig, dat ik het niet gedaan heb. Verscheidene malen ben ik in de kerk geweest, ik heb er een aangenamen indruk van gehouden. Het is er stil en gezellig, er komen veel dames, waaronder zeer elegante, die een aangenamen geur verspreiden, druk fluisteren en met hare kleeren ruischen, terwijl het gezang, dat veel vlugger er geanimeerder gaat dan bij ons, zuiver en melodieus klinkt. Het was een zoogenaamde High Church, dus was de dienst er bijna geheel katholiek. Op de preek zelve, „the sermon", wordt weinig gelet, die is vreeselijk vervelend, maar gelukkig kort. Bij de litanie en den verderen dienst moet het pubhek (zeker om goed wakker te blijven) voortdurend knielen en opstaan en soms wel een kwartier lang geknield liggen. De Zondag in Eastbourne is niet zoo vervelend, als ik mij had voorgesteld, vooral de Paaschzondagen niet, want dan is de kleine stad overvol met Londenaars, die door de pleziertreinen worden aangevoerd om in Eastbourne een dagje buiten te zijn. De drie Zondagen waren spoedig doorleefd en mijn verjaardag viel in. De kinderen kwamen allen met kleine geschenken aandragen en mevrouw maakte te mijner eer een plumpudding. Om mijzelf ook eens te amuseeren, besloot ik, daar het frisch, winderig weer was, eens een tochtje met de Yacht te wagen, die iederen morgen voor een shilling degenen opneemt, die eens met de genoegens van een zeetocht willen kennis maken. Dat was een heerlijke tocht, de zee stond vrij hoog en niemand, behalve mijn persoontje, bood zich aan om mee te varen. Maar toch voeren wij weg en de lichte, snelzeilende boot stoof de schuimende golven op en af, zoodat nu eens Eastbourne en de witte rotsen, dan weer niets dan de grauwe watermassa voor ons zichtbaar was. Het schuim vloog mij om de ooren, het water, dat voor den boeg opspatte, maakte mij geheel nat en ik had moeite in het op en neervhegende vaartuig mijn evenwicht te bewaren. Na een tocht van een paar uren naderden wij Eastbourne weer. In plaats van ergens te ankeren, stuurde de stuurman ons regelrecht op de kust, die wit zag van het schuim der branding. Ik geloof, dat ik vrij raar keek, want ik dacht niets anders, dan op de dreigende rotsblokken verplet- terdTe zullen worden. Maar de stuurman richtte den scherpen boeg juist op een zandige plek en voor ik het* bemerkte, schuurde de boot reeds op het strand. Dadelijk haakte men een zwaren ketting er aan vast, een enkele brandinggolf spatte nog tegen den achtersteven uiteen en deed ons druipen van het zilte nat, maar toen werd het Yacht ook in een oogwenk opgetrokken en zat veilig en.wel op het droge. Hoe of de plumpudding smaakte na dezen tocht, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. Langzamerhand begon de tijd te naderen, waarop mijn kort bezoek een einde zou nemen. Brighton, die beroemde badplaats, wilde ik stellig Zien, voordat ik weder wegging, omdat ik nu toch zoo dicht in de buurt was. Bc stelde de Duitsche gouvernante voor met mij mede te gaan, zij was er nog slechts éénmaal geweest en had er veel lust in. Daar niemand van de anderen mee wilde, stapten wij 's morgens vroeg reeds in den trein, spraken niets dan Duitsch en besloten ons geheel als vreemdelingen te gedragen. Een dunne, blauwe nevel gaf ons te kennen, dat wij Brighton naderden. Ik had deze stad altijd hooren roemen als bizonder gezond en de atmosfeer moest er zuiver zijn als kristal. Op dat punt stellen de Engelschen blijkbaar hun eischen niet hoog, want als men vanuit de spoor Brighton als in een dal voor zich ziet liggen, is het letterlijk geheel in een dikken blauwen damp gehuld, die de verderop gelegen kerktorens zich als schimmen doet vertoonen en maakt, dat geen enkele straat, in haar geheele lengte zichtbaar is. In Londen is de mist geel, in Eastbourne wit, (zeker van de kalkstof der vele steengroeven) en in Brighton blauw, dat is het eenige onderscheid. De stad zelve deed mij een weinig aan Rotterdam denken, maar in Rotterdam heeft men afwisseling van kleine en groote huizen, smalle en breede straten, boomen, grachten en schepen; in Brighton echter zijn de huizen gelijk, de, straten recht en stijf en er heerscht een smakelooze fashionable geest. Het heeft echter ook zijn hchtpunten en daaronder zijn de „Beach", de twee Piers en het Aquarium wel de glansrijkste. De Beach is een heerlijke, ruime weg, die zich over de geheele breedte der stad, misschien wel een uur ver langs de zee uitstrekt. De frissche zeewind waait er u in het gezicht en duizenden wandelaars en badgasten drentelen er op en neer. Op de Piers speelt de muziek op vaste tijden van den dag en de menigte verdringt zich dan op deze moderne pantoffelparade, om onder het geklots der golven, die schuimend onder de ijzeren pijlers doorrollen, onder wegsleepende walsen van Strauss en het „God save the Queen" van de heerlijke zeelucht te genieten. Mijns inziens echter wordt alles, wat er in deze stad te zien is, overtroffen door het aquarium. . , Toen ik voor den ingang stond, zag ik mets, üat naar een aquarium leek, ik zag op een gedeelte van het aan zee gelegen plein, glazen daken hier en daar uitsteken, een glazen koepel zich even boven den grond verheffen en verder slechts een trap, die naar beneden leidde. Deze daalde ik af en plotseling stond ik in een fraaie, van boven verlichte leeszaal, met beelden, koralen, enkele kommen met zeepaardjes en andere kleine vischjes. Maar twee donkere gangen mondden m deze zaal uit en toen ik in een daarvan trad, kon ik een kreet van verrukking nauwelijks weerhouden. De gang zelve was ternauwernood verlicht door een enkel, rond venstertje, boven in de rotssteenen die de zoldering vormden, maar aan beide zijden zag ik achter het spiegelglas de monsters der zee mij met groote, uitpuilende oogen aanstaren. Ik dacht aan Verne's wonderreis in den Nautilus. Geheimzinnig gleden de buigzame, ronde visschengestalten langs de groote glazen, soms bleven zij met open muil en trillende vinnen onbewegelijk stil, soms schoten Zij Zonder eenige inspanning ongeloofelijk snel door de ruime bassins. Reusachtige kreeften staken hun bewegelijke sprieten tusschen de rotsblokken uit, gedrochtelijke krabben wandelden met een eigenaardigen, zwevenden gang deftig over den bodem en schitterend gekleurde poliepen, aan de wanden vastgehecht, bewogen hun ontelbare kleine armen en omkronkelden de ongelukkige garnalen, die zich te dicht in hun nabijheid waagden. Visschen zijn fraaie dieren en in hun natuurlijk element zijn zij onnavolgbaar gracieus in hun bewegingen. Zelfs wanneer een bot, dat platte, wanstaltige dier, zich in sierlijke golvingen door het water beweegt, is zij bepaald fraai en er waren visschen, die zoowel in gedaante als in kleurenpracht voor den schoonsten vogel niet onderdeden. De pracht echter der zoogenaamde zeeanemonen is onbeschrijfelijk. Men heeft ze van het zuiverste wit tot donker rozerood en violet toe. Het zijn ware Zeebloemen en zij verleenden, helder tegen de donkere rotswanden afstekend, een tooverachtige schoonheid aan deze halfverhchte bassins. Er is verbazend veel te zien in deze heerlijke gangen en kunstmatige grotten. Alle mogelijke soorten van visschen zijn er vertegenwoordigd van de kleine zeepaardjes af tot den misschien zes voet langen Engelschen haai. Men heeft er zeeleeuwen, die door hun oppasser uit de hand gevoederd worden, allerlei kunstjes uitvoeren en tam zijn als honden. Toen de tijd ons eindelijk drong de heerlijke grotten te verlaten, was het een vreemde ontgoocheling uit deze tooverwereld plotseling weer tusschen de vervelende huizen en rechte, drukke straten van Brighton te verrijzen. Na de stad nog eens doorgewandeld en de fraaie winkels bezichtigd te hebben, keerden wij tegen theetijd terug. De vervelendste dag, die ik in Engeland doorleefde, was mijn laatste Zondag. Even na het ontbijt toen de prayers waren afgeloopen, het Mevrouw ons weer roepen en wij zouden hymnen gaan zingen. Daarna gingen al de anderen heen, maar Mrs. verzocht mij en haar jongere zuster, die sinds eenigen tijd bij ons logeerde, bij haar te blijven. „Nun wird's losgehen", fluisterde Fraulein mij toe. Mrs. sloeg haar Bijbel open en over het eerste, het beste hoofdstuk waar haar oog op viel, begon zij ons te onderhouden. Zij had een zekere welsprekendheid en haar zuster hing, om zoo te spreken, aan hare lippen. Ik waagde het niet iets terug te zeggen. Bx wilde de harmonie in dit rustige huis niet verstoren, maar die uren, die ik daar letterlijk doorworstelde, schenen mij eeuwen toe. Op honderden vragen en informaties moest ik ontwijkend antwoorden, telkens moest ik toegeven, dat dit of dat toch „very remarkable" en „comforting" of „consolating" was, bovendien verveelde ik mij doodehjk. Haar godsdienst had niets aantrekkelijks, niets dichterlijks; het was die stroeve, sombere, terugstootende kerkleer, die altijd praat van „eternal love" en juist dat punt het eerst verwaarloost, die uit egoïsme voortspruit, die altijd neerkomt op zijn eigen zaligheid, die de levenslust en vreugde van anderen vergit en vanvnït teS* dT^T °Ud£ ^-iesenvro^ nnror, ti, i. yi 031 *unkt mij noe in de ooren. Ik kan mij zoo goed voorstelen *3L* . Imemgeen de geheimzinnirpSfvaÏH^ p °°r om alles nog eens voor het laat£ ™ ,„ „ „ aa meer persoolilijk mfrb££b£g ZnT? w rotsen en het strand. Voor het laatst la^fc n kalk" naar de schuimende brïncW te^ur- en de hferhjte S h pen en «toombooten Hl men bloeiden \XW t, ? de vn-chtboo- huizen, de^ fabriekn 1 ÏÏT de SWV^ktt ontzettende Soa^'a^nte Sta,KBtt "** hua „Daily News" m?t ,aa"Plakbu>tten, waaronder het hooge, half donkere Victoria Station in het groote, eenige Londen. Ik was op alles nu geprepareerd en met een zeker reizigers-élan vloog ik naar den „cloakroom'' om mijn koffer te deponeeren, met dezelfde vaart stormde ik boven op een omnibus en voort gingen wij door eene straat, zoo breed, zoo recht, zoo lang en zoo druk, dat ik soms vreesde op die manier altijd maar door te zullen bhjven rijden. Toen dook een prachtig gebouw met vergulden toren uit den nevel op, dat was „the house of Commons" daarnaast stond nog een reusachtige kolos, dat was de Westminster Abbey. Met volle kracht stoomde ik hierin, maar nauwehjkswasikbinnen,ofik liet stoom af, want de eerste indruk was inderdaad overweldigend, t Is niet alleen de grootte, maar ook de aangrijpende schoonheid van dezen hoogen plechtigen tempel, met zijn vele slanke, donkergrijze pijlers en zijn reusachtig gothisch kerkraam, dat een stroom van zacht, veelkleurig licht over het geheel uitstort, dat mij wonderhjk ernstig stemde. Het was zeer stil, een oude geestelijke leidde mij door de vele kapellen en noemde met zachte stem de namen der ontelbare grooten en beroemden die Engeland hier aan de aarde heeft toevertrouwd. Daar lag Queen Mary, daar lag Elizabeth, daar Hendrik de achtste, daar Anna Boleyn. Ik keek aandachtig naar die koude steenen en die kunstige, met halt uitgewischte kleuren en verguldsel overdekte tomben. Daaronder lagen ze, eens te groot, nu te walgelijk om aan te zien. ... ,, . Bijna alles is hier schoon en indrukwekkend, het koor met zijn kostelijk versierde monumenten is prachtig, de zoldering is een wonder van schoonheid en kunst; als één plaats geschikt is om ver- heven en ernstig te stemmen, dan is het deze eenige kerk. Toen ik er eindelijk uit had moeten gaan, stond ik op het ruime plein met mijn hoofd nog vol van Queen Mary en Hendriks en Eduards en ik overlegde: „Wat wilde ik ook weer doen?" Dat is waar ook, ik sta hier in Londen, dat was ik haast vergeten. O ja, ik moet naar Great Towerstreet. Maar even wandelde ik nog de prachtige "Westminster-bridge op en genoot een heerlijk schouwspel. Een echt Londensch, flauw zonnetje brak door en deed den vergulden toren van het Parlementsgebouw schitteren. Links en rechts de breede, gele vloed met honderden schepen en pennyboats, verderop hooge gebouwen als zwarte gevaarten, in den dunnen nevel rookpluimen, schoorsteenen, scheepsmasten, overal een dichte menschenzwerm om u heen, oneindige rijen van omnibussen, cabs en hansoms, die u in gelijkmatiger! spoed voorbijratelen, een gedruisch, geschreeuw, gefluit, gejoel en dan moet men, Zooals ik, altijd in Haarlem gewoond hebben en het laatst twee uren in de plechtige stilte eener kerk doorgebracht hebben om eenigszins, wat men noemt puzzled te zijn. Na een poos doorgestapt te hebben, dook ik onder in de huizenzee, ik ging een breede trap af, tusschen gangen, kantoren en beplakte muren. Daar kwam in een van boven verlicht station een trein als uit de ingewanden der aarde opstuiven, eenige menschen vlogen er uit, anderen er in, waaronder ook ik, ratelend sloegen de portieren dicht en de trein stoof met mij de aarde weer in. Ik stoomde twintig minuten lang door en toen ik opdook was ik nog in een huizenzee, nog in dezelfde drukte en 't zelfde lawaai, Toen ontstond er eenigs- 9—148 zins in mijn hoofd een begrip van Londen's uitgestrektheid. De heer v.d.W., die in Great Towerstreet moest worden opgezocht, was voor het oogenbhk niet thuis, ik ging mij dus in een restauratie wat verfrisschen, daarna snelde ik met spoed weer naar Mr.v.d.W. en maakte de noodige afspraken. Om vier uur zou ik weer op 't appèl zijn en voor dien tijd zooveel mogelijk bezien wat ik alleen kon bereiken. Ik begon bij den Tower. Het is een forsch, schilderachtig gebouw van buiten gezien, met zijn oude, grijze, gekanteelde torens en een menigte roodgerokte, grootgemutste soldaten zwerft er altijd om heen. Ge wordt er in rondgeleid door zoogenaamde beaf-eaters, vrij vervelende kerels in veelkleurige, opgeschikte costumes uit den tijd van Elizabeth. Mijn troepje had een zeer bedaarde, die zónder naar de voorwerpen te kijken, maar voortsjokte, terwijl hij zijn ingestudeerd programma opdreunde. Achter ons liep er een, die bizonder opgewonden was en van 't een naar 't ander vloog. „An armoury", riep bij dan en gaf een slag er tegen. „A sword" en hij prikte er mee in de lucht. „Canon-balls!" en hij zwaaide er mee, als wilde hij ze ons om de ooren gooien. Voor ons liep er een, die grappen verkocht. Over het algemeen waren Ze meer hinderlijk, dan nuttig. Interessanter zijn de gevangenissen en historische merkwaardigheden, maar zij maken toch weinig indruk, 't Is of de honderden bezoekers, die iederen dag komen, er al het moois hebben afgekeken, 't Is alles zoo ingericht om bekeken te worden, dat neemt den indruk weg en bederft het effect. In een afzonderlijken toren met enorm dikke muren ligt de kroonschat van Engeland's koningin. Daar liggen beroemde kronen van Hendrik VIII en ook de kleine, maar prachtige kroon van Anna Boleyn. De kroon van de tegenwoordige koningin vertegenwoordigt een milhoen pond sterling. Ik heb niet op met die zware kronen. Uit den Tower gekomen stormde ik met zevenmijlsvaart naar de groote, beroemde London Docks. Men ziet ze reeds van verre, die kolossale pakhuizen, waartusschen de scheepsmasten in dichte groepen uitsteken. Ik liep maar den eersten, den besten ingang binnen, maar ik zou spoedig tusschen de ongeloofelijke menigte vaten, kisten, balen, stoomkranen, hijschniachmes en de hemel weet wat meer jammerlijk verdwaald zijn, als niet een ruwe cicerone mij had aangeklampt en gevraagd had of hij mij mocht leiden door de Docks. Ik nam zijn aanbod dankbaar aan. Wij zullen maar met de wol beginnen, Sir, zeide hij en wees een hoog gebouw aan, dat er uitzag als een vesting en waarin ik groote balen zag hijschen. Dat is alles wol, zei de man. Ik ging binnen en zag een uitgestrekte ruimte, laag van verdieping, zoover men zien kon met balen gevuld. Alles wol, hoorde ik weer. Ik stapte met mijn geleider op een hft. Toen passeerden wij achter elkaar vijf of zes verdiepingen, alle laag, onafzienbaar en met groote balen gevuld. Het heele reusachtige gebouw was letterlijk van boven tot beneden met wol gevuld en ik stond er tusschen in, verloren tusschen de balen. Waar ik heen keek, overal wol, wol, Australische wol, Engelsche wol, Merinos wol en overal een beklemmende, muffe wolreuk, 't was letterlijk een wolwoestijn. Daar is nog meer wol, zei de man en hij wees op een ander gebouw, maar ik had voor ditmaal genoeg. Toen ik gelukkig van al de wol verlost was, kwamen wij aan de suiker. Daar ging 't haast even zoo, toen kwam de brandewijn, die in groote kelders lag, daarna tabak, wijn, gambier, wij holden langs de pakhuizen met stukgoed voor de op Australië en Indië varende schepen. Mijn geleider verschafte mij de gelegenheid een prachtigen, tot uitzeilen gereedliggenden Austrajiëvaarder te bezichtigen, toen renden wij nog eens in haast langs de ontelbare schepen van alle nationaliteiten, die in de dokken bijeen lagen en eindelijk stond ik weer op straat, blazend als een stoomboot en met een gevoel of ik wol inplaats van hersenen in mijn hoofd gekregen had. De heer v.d. W. Wachtte mij reeds en ik ondervond de gezellige gewaarwording weer eens vrijuit Hollandsch te kunnen babbelen. Rookende en pratende wandelden wij door de Great Towerstreet, wij zagen de vischmarkt en stapten daarna in een hansom, heerlijke dingen die hansoms, het zijn toonbeelden van vlugheid en lichtheid. Wij reden door de prachtigste gedeelten van Londen, door het Strand met zijn kolossale huizen, door de breede, oneindig lange Oxfordstreet, met zijn prachtige winkels, Pall Mali met zijn paleizen van Clubhouses, terwijl mijn vriendelijke geleider geen merkwaardigheid het voorbijgaan, zonder er mij opmerkzaam op te maken. Als een droom vloog deze dag voorbij. Nog eens volgde er een rit en toen het al vrij laat was, landde ik eindelijk aan op een hooge, maar nette kamer in het „Golden Cross Hotel" Charing Cross. Er was onophoudelijk straatrumoer, zoodat, al viel de nacht mij niet lang, ik mij nog maar weinig verkwikt gevoelde toen ik mijne blikken weder over het in morgenrust gedompelde Londen deed weiden. Ofschoon het reeds vrij laat was, was mijn kamer slechts schemerachtig verlicht en daarbuiten scheen het alsof de lucht plotseling voor goed ondoorschijnend was geworden, want een dikke, zware 'mist, van eene kleur zoowat als slappe thee hing in en over de drukke straten en flauw als de nachtpitjes zag ik nog even de straatlantaarns er door heen schijnen. Ziezoo, als ik het nog niet had willen gelooven, dan was ik nu toch zeker, dat ik in Londen zat. Daar komt waarlijk de Londensche mist ook al zijn opwachting maken. Ik ontbeet met een groot aantal clergymen in lange, zwarte jurken, die zich gewoonlijk aan groote kwantiteiten thee te buiten gaan, ik dronk ook vele en groote koppen van genoemd vocht en stortte mij toen in de luchtvormige thee daarbuiten. Een vriendelijke politieman, die ik eeuwig dankbaar zal blijven, wees mij den weg naar het underground station en ik spoorde toen naar Victoria en vandaar naar Crystal Palace. Als men dit glazen paleis wil gaan prijzen, dan begint men met te zeggen, dat het enorm groot is, vervolgens merkt men op, dat het toch bepaald zeer groot is en ten slotte komt men tot de conclusie dat het eigenlijk een ontzettend groot gebouw is. Toen ik er voor stond kon ik het niet mooi noemen met zijn kunsteloozen vorm en zijn twee onbevallige torens aan de kanten, maar een recht begrip van de grootte had ik nog niet. Ik wandelde er toen in met het kloeke besluit er zooveel in te zien, als ik maar kon en er mijn ganschen voormiddag tot vier uur toe in door te brengen. Mij dacht dat reeds vrij lang, maar later zag ik in, dat misschien dagen, ja weken noodig zouden zijn om alles voldoende te bekijken. Daaruit volgt, dat ik weinig meer heb kunnen doen, dan met opmerkzamen blik door het eindelooze gebouw heen te draven, steeds wanhopig roepende: „Mijn hemel, nog al meer!" Nog eens stoomde ik terug naar het midden der groote stad. Ik dineerde voor het laatst in Engeland in gezelschap van den heer v.d. W. Nog eens deed ik een heerlijken, snellen rit, half wakend, half droomend tusschen de verlichte winkels, door de breede, woehge straten en de laatste trein naar Queensboro' voerde mij onherroepelijk weg. Ik drukte mijn warm hoofd tegen het koele raampje en staarde droomend naar den rooden gloed, die boven Londen schemerde. Het geraas der fabrieken, het geratel der spoorwegen en het doffe gegons der bedrijvige menschenzee waren nog hoorbaar. Daar lag Londen, met zijn rijkdom en ellende, met zijn vier rnilhoen schepselen, die op en om elkaar gedrongen elkander het brood uit de banden betwisten om hun eigen bestaan te rekken. Londen, Londen — het eigenlijke type van wat men het menschdom, de maatschappij, de wereld noemt. Maar wat onderscheidt Londen nu eigenlijk van een mierennest t Ik zat te tobben om het onderscheid te vinden. Die menschen daar zoeken hun brood, vechten, hebben verdriet en sterven, dat doen mieren ook. Die menschen hebben hef en haten. Wie zegt, dat mieren dat ook niet doen? Maar voor mij is Londen iets anders, voor mij, subjectief, bedacht ik opeens, want daar kloppen vier rnilhoen harten, die zijn als het mijne en ik mag er trotsch op zijn tot dezelfde wezens te behooren, die steden als Londen bouwen. Voor mij is Londen geen mierenhoop, omdat ik een mensch ben en geen mier. Dat was een bijzondere conclusie. De boot was leeg en de nacht naar en ongezellig. De weinige menschen, die er waren, waren weder vreeselijk ziek en hinderden mij geweldig. De wind stak op, de regen kletterde neer en de golven klotsten tegen het deinende schip. Ik deed bijna geen oog toe. De zee zag er onvriendelijk en kwaadaardig uit den volgenden morgen. Vhssingen had in een zeker opzicht eenige overeenkomst met Londen, namelijk dat ik er ook volstrekt niets zag. Niet door den mist, want de hemel was vrij helder, maar meer door gebrek aan zichtbare voorwerpen. Het was er akelig kaal. Mismoedig ging ik in den trein zitten, die natuurlijk weer over het uur moest blijven wachten. Voor mij zat een Amsterdamsen kantoorwurmpje, met grijze bakkebaardjes en een hoed met breede randen, die hij in den trein, erg trekschuitachtig, voor een zijden petje verwisselde, terwijl hij bij ieder station uit-zijn dutje opschrikte en haastig vroeg of wij al „in de stad waren." Naast mij zat een vervelende tante met een onderkin, die akelig naar pepermunt rook en aan haar langen, mageren neef, die naast haar zat, niets dan pepermuntjes presenteerde. Alsjeblief tante, dankie tante 1 Verder was er nog een dominé met een stropdas en gewatteerde handschoenen, die aan gemelde tante beleefdelijk verzocht om een plaatsje op de koperen stoof voor zijn groote voeten, daar hij zoo'n last had van „koude aan de extremiteiten." Dat waren nu mijn landgenooten. Maar toen in de verte de oude, grijze kerk van Haarlem opdook en scherp afstak tegen het zonnig blauw van de lucht, toen voelde ik iets van mijn hoofd tot aan mijn voeten tintelen, dat was toch mijn stad. En toen ik een zegevierenden intocht deed en de menschen mij ontvingen, alsof ik uit Siberië terugkwam en vooral, toen ik mij 's avonds moe en wel op mijn eigen nestje kon nederleggen, toen was ik blij en gelukkig, want ik was thuis. 6 Mei Jk ben toch eigenlijk een stumper, ik kan niets, ik voel zooveel en ik kan dat gevoel niet uitdrukken. Ik kan niet schilderen, geen muziek maken, niet schrijven en in woorden uitdrukken, wat mij bezielt, ik kan niet veel meer dan soezen. Heb Adam Bede gelezen, 't is mooi. 7 Mei Den geheelen dag gewandeld. Om half negen uitgegaan, over de duinen naar Vogelensang, daar koffiegedronken en in het heerlijke bosch gewandeld. Het regende tusschenbeide wat, anders was het heerlijk, 's Avonds ben ik naar de kerk geweest, 't Is soms verschrikkelijk om zoo iets aan te hooren, als daar gekletst wordt en dan met de overtuiging dat er iemand is, die alles woord voor woord gelooft. Maar ik wil en zal er niet meer van zeggen, het zou immers kunnen zijn, dat een enkel woord van mij haar plotseling uit haar illusie bracht en dan was ze misschien ongelukkig. 14 Mei De oude kwestie komt weer op, 't gaat liever en kalmer nu, maar 't kan mij radeloos maken. Wat moet ik toch doen, zij zal mij niet kunnen achten en éls ik veranderen kon, dan wel? Zij schijnt een verandering in mij mogelijk te houden, dat laat zich hooren, dat doe ik in haar ook, maar ik zou het in haar niet zoo zeer wenschen en mijn gedachten maken haar daarentegen ongelukkig. Zij is zoo erg, erg vriendelijk en zoo innig lief tegenwoordig, ik weet niet wat er in haar omgaat, maar zij kan mij zoo ernstig en „sad" aankijken en zoo wonderlijk spreken, dat mijn hart begint te kloppen en ik geheel in de war raak. Maar stil! Zulke dingen zijn hier niet geoorloofd, mijn gezondheid gebiedt dringend niet aan zulke illusies toe te geven. Ook ben ik een akelig verwaande kwast. Pinksteren De dag was vol van de tegenstrijdigste gewaarwordingen. Ik was eigenlijk slecht, die goede moeder houdt zoo veel van mij en dan ben ik zoo gemeen om haar teleur te stellen en te handelen alsof ze mij niets schelen kan. Zij is misschien egoïstisch 'in haar liefde, maar ik ben tien maal egoïstischer, ik stel haar niet genoeg op prijs, ik had berouw over mijn achteloosheid, 't Was anders Weer zoo'n heerlijke, gezellige O.... avond, wij wandelden weer in den Hout en ik schommelde en schaakte; we waren met ons zevenen. Als Ati mij goeden dag zegt, doet ze het anders dan bij een ander, ze kijkt mij zoo innig aan met haar vriendelijke oogen, ze drukt mijn hand zeer vast en fluistert haast: „Dag beste Fré". Arme, goede Moeder, ik wilde, dat ik wat minder over alles dacht. 20 Mei 't Was een nare dag. Moeder kan- zoo lang uit haar humeur blijven, zoo'n vreeselijk gezicht Zetten en de schuld altijd en onveranderlijk op Johan gooien, 't hinderde mij en ik zei dat. 't Ware misschien beter geweest, het niet te doen, want het haalde veel getwist uit. Maar soms blijkt een mensch geen snijboon te zijn en vooral is het ergerhjk te moeten hooren, dat Johan mij tot het kwade leidt. Als ik iets niet naar haar zin doe, dan is het altijd de kwade invloed van Johan, 't is wel wat erg. Ik kwam vanavond wat soezig thuis, we hadden een pretje bij Frans gehad. 25 Mei Ik weet niet hoeveel dagen er juist voorbij zijn, ik weet niet, wat ik al dien tijd gedaan heb, ik herinner mij alleen een morgen, dien ik nooit zal vergeten. Ik weet, dat ik vroeg in den morgen in den warmen zonneschijn croquet speelde en lachte en pret had en dat ik een uur later, dof en lam op een bank lag tusschen groen en bloemen, terwijl de tranen in grooten overvloed tusschen mijn vingers doorvloeiden en ik een gevoel had, alsof ik nooit meer iets zou kunnen doen, kunnen vertrouwen, kunnen liefhebben. Nu ben ik geheel onverschillig omtrent alles. Alles ziet er troosteloos en ongezellig uit, niets trekt mij aan, ik stel nergens belang in. Wat waren de duinen eens heerlijk, toen de Zon onderging op dien zaligen avond, toen de wind door het helm suisde! Nu zijn ze kaal en akelig, de wulpen gieren naargeestig en de wind is kil en vochtig, wat moet ik er doen, Ze vervelen mij. En dan die Hout, wat was die eens gezellig! Toen de maan opkwam en door de bleeke bladeren scheen, nu kan ik haar niet lijden, zij verveelt mij, ik verlang nergens meer naar, naar geen vreemde landen, naar geen geesten, naar niets, niets! Wat is toch de oorzaak van zooveel verdrietf Het zijn maar dwaze illusies geweest, die nu zijn verdwenen, zooals zeer natuurlijk is, want de wer- kelijkheid laat nooit op ach wachten. O, die werkelijkheid, die werkelijkheid! Ik doe niets dan soezen en verdriet hebben en landerig kijken en zingen: Ach ik habe Sie verloren AU mein Glück ist nun dahin Ware, o ware ich nie geboren Ach! dasz ich auf Erden bin. Ik durf niet uitgaan, want ik vrees haar tegen te komen, iedere plek in de stad doet mij onaangenaam aan, ik heb van alles herinneringen, ik heb overal illusies loopen maken, dat zie ik nu pas in. Wat moet er toch van komen, hoe moet dat afloopen ï Ik ken geen einde, dat mij niet radeloos maakt. Als ik mooie muziek hoor, of iets zie, dat mij treft en week maakt, dan krijg ik het te kwaad. Moeder sprak er mij over. Natuurlijk, iedereen Zegt, dat hét een hoogst gewoon verschijnsel is op mijn leeftijd, lacht er om, zegt dat het wel zakken zal en... .O, tusschenbeide word ik helsch! Maar zijzelve is zoo bedroefd en zoo ongelukkig en dat is erger. Ik kan mij boos maken, als ik denk, dat ik haar dat alles op den hals heb gehaald. Er is nu geen kwestie meer van, dat het ooit weer zal kunnen worden als vroeger. Het mag met en ik wil het dus niet. Ik weet hoe zij denkt en ik moet berusten. Akelige gedachte! 5 Juni De dag begon allerellendigst en bleef het tot den avond toe. Ik had te strijden met mijn verlangen naar haar, met mijn lafhartigheid en mijn dwaasheid. Ik voelde, dat ik het recht volstrekt niet op mijn zijde had ik heb geen reden om te klagen en ben toch zoo akelig en zoo letterlijk wanhopig, dat ik niet geloofde, dat ik ooit meer verdriet zou kunnen hebben. Bx hoorde, dat zij zou komen vanmiddag, mijn eerste indruk was vreugde, ik zou haar zien en spreken, maar dan bedacht ik, dat hetzelfde komen zou als Vrijdagavond en mijn tweede gedachte was om bij de tantes te gaan eten. Toen heb ik weer getobd en gekibbeld van binnen. Ga ik weg, dan ben ik laf, ik moet haar toch eens onder de oogen komen! Wat zouden de tantes, Papa en Johan wel zeggen, als ik voor Ati wegliep. Toon nu, dat je kracht hebt en wees vroolijk, terwijl je de wereld naar de maan wenscht. Blijf ik hier, dan doe ik het voornamelijk, omdat ik mijn verlangen naar haar niet kan bedwingen, dan raak ik er weer erger in. Dan word ik vreeselijk ongelukkig als Johan er bij is,en bederf ik misschien alles weer door mijn zuur gezicht, wat moet ik toch doen? Ik ben gebleven, omdat ik met weg kon en de gevolgen zijn geweest, dat ik vroolijk werd, pret had en er tien maal zoo erg inraakte en het zelfs niet best velen kon, als Johan vriendelijkheden zeide. Zij haalt mij niet aan, maar ze ziet mij medelijdend aan en dat is mij al te veel. 't Is toch treurig. Wie weet hoe weinig levensjaren voor mij zijn weggelegd en het grootste gedeelte er van zal ik moeten tobben en worstelen zoowel tegen rampen van buiten, als tegen ondeugden van binnen. Bx las vandaag Fromont jeune et Riste ainé en ofschoon het boek niet waar is, Zoo zullen drama's even treurig als dit, toch dikwijls op de wereld gespeeld worden en kom dan eens aan met de vraag: „Waarom bestaat eigenlijk een mensch?" dat wil zeggen: „Waarom lijdt een mensch?" Velen hebben een uitweg gezocht en gevonden door te spreken van loutering, van lijden, dat tot zaligheid leidt, van smart, die reinigt, alsof het een spons was, om ten slotte etnologische vergelijkingen te maken tusschen een mensch en een vlinder. 't Is mooi bedacht en als ik er over te zeggen had, zou ik het niet anders willen hebben, maar het gaat zoo eenvoudig en natuurlijk tegenwoordig, zoo geheel zonder engelen, zonder wonderen, zonder poëzie, dat het mij het waarschijnlijkste voorkomt, dat de reden van ons bestaan eenvoudig ligt in de noodzakelijkheid, dat er „toch wat zijn moet." Als het ware om het hier wat voller te maken. Als wij nu allemaal evenveel plezier hadden, dan zou het zoo stil en rustig toegaan, daarom worden wij wijselijk gefolterd en gemarteld om wat leven in de brouwerij te krijgen, evenals men een kat in zijn staart knijpt om haar te laten schreeuwen. Ik voel een onverschilligheid, een zonderling los zijn van alles in mij. Ik heb een tijd lang het leven dieper gevoeld, dan ik mij had voorgenomen. Ik wilde mijzelve buiten aandoeningen laten en het leven als een schouwspel, dat mij met aanging, voor mijne oogen zich laten ontrollen. Maar ik zag zoete vruchten hangen en ik wilde ze plukken, ik wilde mijn hart openen voor het leven, dat mij zoo warm en gloedrijk toescheen. Toen huichelde ik niet meer, toen dacht ik door braafheid en oprechtheid mijn geluk te winnen, toen hechtte ik mij met mijn geheele hart aan dat schijnbaar zoo zonnige leven. Maar het bleek kil en huiverig te zijn en de vruchten waren bitter en hard; toen heb ik de zwakheid gehad tranen te storten en mij te vernederen, toen heb ik mij om de menschen bekommerd en er slechts verdriet van gehad. Dat is ééns geweest, maar nooit weer. Daar zijn de menschen en hier sta ik! (Malle vent! 6 Juni 1878) 7 Juni Nu zullen ze mij niet meer ongelukkig maken, niemand kan er de macht toe hebben. Als men iemand hef heeft, dan heeft men misschien vreugde,, maar zeker verdriet. Hartstochten zijn dwaze dierlijke aandoeningen; het is goed, als een mensch Ze schijnt te hebben en ze weet te toonen, maar mijn eigen innerlijk ik moet altijd kalm blijven, altijd niets meer doen, dan beschouwen en waarnemen. Ben ik niet boven hartstochten en driften verheven? Trotschheid, egoïsme, huichelachtigheid zullen mijn drijfveeren zijn; maar alleen ver-, stand, niet de deugd leidt tot geluk. Laat iemand, die dit ooit leest, niet denken, dat het geschreven is in een pessimistische, sombere opwelling, dat enkel melancholie mij tot zulke stellingen gebracht heeft. Het zijn altijd, somtijds zonder dat ik het vermoedde, mijn innerlijke ideeën geweest. Altijd als ik gelukkig was, dacht ik zoo en als ik zoo dacht, was ik gelukkig. Maar ik heb mijn kalmte verloochend, ik ben machteloos meegesleurd, ik heb geleefd. Ich habe gelebt, ich habe gehtten der Stachel der Qual hat mein [Brust durchwühlt." en nu nog bloeden de htteekenen. Laffe jongen, is het niet veel dommer mee te willen spelen in het eindeloos levensdrama, als kalm toe te kijken? In het eerste geval wensch je je dood, in het laatste wil je blijven leven, om toe te zien, om waar te nemen, om te spotten en toe te juichen (Mooie speech 1 6 Juni 1878). 13 Juni Er gebeurt nu niet veel bizonders tegenwoordig. Ik zie, dat ik niet zooveel meer over mijzelven moet denken en schrijven, want als ik alles zoo uitpluis, wat ik doe en voel, dan kom ik licht tot dwaasheden. Ik begrijp nu zoo duidelijk het geZegde, dat een mensch drie karakters heeft, één dat hij schijnt te hebben, één dat hij denkt te hebben, één dat hij werkelijk heeft. En ik geloof niet, dat het mogelijk is ze alle drie te kennen en dus het tweede te laten wegvallen. Ik teeken weer druk tegenwoordig en dat gaat goed. Ik was echter erg lui in den laatsten tijd, Zeker door verschillende aandoeningen, dat moet nu beter worden. Zondag 24 Juni Wij maakten 's ochtends nog een aardig zeiltochtje met Just en Frans, 's Middags voerde ik niet veel uit, maar 's avonds namen wij Neeltje weer mee, naar de Sociëteit, dat was toch weer zoo aardig en gezellig, 't Is een meisje met een bizonder helder verstand en met manieren, die je alle veinzerij of gemaaktheid verleeren.*Ik kan niet anders spreken, dan als ik denk tegen haar. Ik keer mijn hart gewoon binnenste buiten, alsof het een handschoen was en merk, dat er menig vlekje en scheurtje aan zit. „Bekommer je niet Zooveel over hetgeen een ander van je denken moet, beoordeel jezelve en handel daarnaar." Dat is een gezegde, dat ik wel van haar noodig had. Maar ze heeft veel te goede ideeën van ons, geloof ik. Ze is dolgraag bij ons en dat vind ik natuurlijk toch een prettig idee. 30 Jnui Een heerlijke avond bij Stumph gehad. Bij het teruggaan vroeg aj (Ati) of er geen verzoening of liever toenadering meer mogelijk was tusschen ons. Waarom niet? Ik kan wel zijn, zooals ik wil, nu zelfs zonder moeite en wijs genoeg om het te verdragen, ben ik nu ook wel. Bs heb nog gezeild met Fagel en Delcourt. 1 Juli 's Avonds een aardige partij bij Neeltje, kruidenwijn en wafels, als ik eenmaal op mijn gemak ben, val ik mijzelven wel eens mee, maar ik denk er te veel om en ben bang om niet aardig gevonden te worden. De kennis nog rondgewandeld met een boel meisjes. Neel was stil vanavond.' 2 Juli Alleen thuis geweest, met Stefanusbuks geschoten, onder anderen op een kat, die onze duiven en kippen opat. 's Avonds weer naar de kermis geweest. Bs trek mij alles veel erger aan, dan een ander. Bs zag een jong kind van misschien 18 jaar met een mooi, brutaal gezichtje, waarop toch verdriet te zien was, in een café chantant zingen en ik werd er geheel ontstemd door. Bs vergeet het geachtje nooit. Nog zoo vol goede, reine gedachten misschien en toch al zoo geheel gewend aan dat gemeene kerrnisleven. Als ik rijk was, deed ik misschien heel veel gekke dingen. 13 Juli Promotie en Ati kwam bij ons koffiedrinken. Ze is toch erg eenvoudig, ze denkt, dat alles weer echt en in orde is. Dan kijkt ze tevreden en zegt: „dag jongeling", hetgeen zoo veel beduidt als, „zie je wel, dat het zoo erg niet is." Ze moest het eens weten 1 Ik heb mij vanavond weer aan het brievenbestellersvak gewijd. 17 Juli Eerste algemeene vergadering. Ik zat er den geheelen morgen deftig bij en hoorde discussiën en stemmingen. Ik dejeuneerde mee, tot in den middag werd het voortgezet en ik had nog al schik er in. 's Avonds bracht ik een gezelligen tijd door bij mijnheer O.... Hij was zoo hef geweest mij het lidmaatschap aan te bieden om mij naar de Vereeniging te kunnen laten gaan. Maar dat vond ik te erg, ook vond ik het prettig weer eens te schaken. 18 Juli Vandaag was de groote feestviering in de Kerk, 't liep alles best af. De Prins zat deftig in zijn hokje. Vrohk sprak met ontroering uit zijn hokje en Heinze sloeg in geestvervoering in zijn hokje de maat. 's Middags ging het museum open, wij bekeken het vooraf met juffrouw Vrolik en Mr. Gevers. Verder wachtten wij op de komst der hooge gasten in het kantoor voor de ramen, 's Middags viel ons de eer te beurt aan het diner de medailles te mogen rondbrengen, hetgeen ten gevolge had, dat wij mee bleven eten. Wij hadden bizonder veel genoegen. De reusachtige, helder verlichte zaal weerklonk van een ontzettend bordengerammel, kurkengeknal, gepraat en gelach van ongeveer 150 menschen, die aan vier lange tafels hun maag te goed deden. Soms verrees in de verte te midden van den damp der spijzen en den eigenaardigen dinernevel een gedaante, 10—148 die een speech hield, dan dronken wij allemaal veel champagne, juichten veel en riepen veel hoera, hetgeen ten gevolge had, dat de pers kon verklaren dat alle aanwezigen „uiterst feestelijk gestemd waren". Toen reden wij naar de Hertenkamp en ik wandelde met Ati rond en zij had schik in mijn opgewondenheid en lachte om mijn dwaze beschrijvingen, zoodat ik heel tevreden wegging. 20 Juli 's Morgens stormde het geweldig, maar wij heten ons niet afschrikken en stapten koelbloedig in boot A. die ons naar IJmuiden zou brengen* De heele familie O.... en de Booy kwamen en toen de wind de wolken verdreef en de zon helder scheen, geleek de boot wel een korf met levende bloemen, een drijvend nest van lachende waternimfen of zooiets. Wij dronken wijn en aten broodjes en staken met een zeeboot de haven uit. Daar dansten wij flink op en neer en werden natgespat door de schuimende zee. Ati èn ik bleven bij elkaar en hadden de noodige pret. Zij ging eens op een geteerd anker zitten. Verdere ongevallen bleven uit. Om vijf uur kwamen wij vroolijk thuis en om 7 uur zaten wij alweer in de Hertenkamp. Daarna gingen wij weer wandelen, Ati en ik. De herinnering aan die wandeling zal mij lang bij blijven. Ik voelde mij vreeselijk week en lieflijk gestemd. Bx was met verliefd, maar toch gelukkig, ik dacht over alles na en voelde mij flink en krachtig, toen zij mij verzekerde veel van mij te houden en niets liever te wenschen dan innige vriendschap met mij. Toen durfde ik haar zeggen, dat die vriendschap zou komen en blijven en dat geen verschil van gedachten die zou verminderen en dat ik altijd gelukkig zou blijven, als wij het zóó goed konden vinden. Ik kreeg een aai tot belooning. 31 Juli Zij hoeft niet altijd Zoo vreeselijk hef te zija, ik kan gerust vertrouwen, dat zij van mij blijft houden, zooals ze gedaan heeft, zoolang ik haar geen reden geef om het met te doen. Vandaag heb ik weer wat gewerkt, het was warm en een zwembad deed mij goed. 's Avonds liep ik druk met Mama de stad rond om boodschappen te doen voor morgen, dan is Moeder jarig. Ik had wel zin een versje te maken, als het lukken wil. 1 Augustus Het wilde nog al lukken, het valt gewoonlijk mee. En dan zijn Ze er allen zoo verrukt mee. 't Is wel wat benauwd als ze het zoo hef en aardig vinden en je toch zelf het best weet, dat die aardigheid niet veel beteekent. Maar zoo'n vers brengt mij in een bhjde stemming; ik heb er zoo'n wil van en Moeder en Ati en de 0....'s zijn dan zoo hef tegen mij, dat maakt mij altijd tevreden. Vandaag kwam Oom Klaas met 30 jongens, ze hadden nog al plezier en we dineerden landelijk op de Kolk. Die goede man, bij houdt ook zooveel van me. Mr. Vrolik heeft ons beiden prachtige cadeaux gestuurd, zoo'n president krijgen we nooit weer. 2 Augustus Dat was een aardige, vroolijke fuif. Het ging er deftig en aardig en feestelijk toe, een knecht met witte das bediende en wij dronken champagne en speelden blindemannetje op stoelen. Ook ontstaken we vuurwerk en Mik besloot het door allerliefst te spelen. Ati was lief, zoo als altijd en ik ben over alles tevreden en dankbaar jegens de oudjes, die bepaald bizonder hebben uitgehaald. 14 Augustus Jongens, ik mag toch wel aanwerken. Brrl als ik er niet kom, dan kijken ze allemaal zoo raar en dan is het zoo onsecuur, hoe het gaan zal en dan heb ik het land, akebal Daar moet ik voor oppassen. Het kan best zijn, dat ik er kom en dan moet ik uit Haarlem weg, dat is ook niet alles maar dan ben ik er en dan heb ik lust en kracht en dan veranderen mijn inzichten, dan word ik een ander mensch. Als ik dit nu later eens overlees, wat Zal dat dan dwaas zijn, hoe zou ik dan kijken? 15 Augustus Wat een droevige, ongelukkige omstandigheid toch, dat er die onoverkomelijke kloof tusschen ons ligt. O, al bleef onze ouderdom en al het andere, als onze overtuiging maar dezelfde was, dan zou ik nog niet alle hoop opgeven, dan zou ik het nog zóó kunnen maken, dat zij mij wezenlijk Zou kunnen liefhebben en dat ik die liefde waard was. Nu kan dat niet, nu moet ik van haar houden, en het niet toonen en mij goed kalm houden, want dat doet ze, maar bij elke gedachte aan mij zich herinneren, dat ze mij met mag liefhebben omdat ik op een dwaalspoor ben. O, 't is wel verschrikkelijk. Die bovenkamer op het Paviljoen kan weer wat verhalen. Liefelijk is voor mij de herinnering aan die weinige minuten, liefelijk, zoo als de herinnering is aan het oogenbhk, waarop voor 't eerst het hoofd van haar, die mij 't naast aan 't hart ligt tegen mijn eigen, eigen borst heeft gerust, al was het dan om voor altijd afscheid te nemen, 't Was liefelijk, maar toch hard. Ik moet niet zoo groot mensch spelen, ik ben nog niet oud en wijs genoeg. Dat ik mijzelven beheersch is goed, maar ik ben te jong om mij als slachtoffer der liefde te gaan beschouwen. Wees nu kalm, jongen en flink. Ik kan toch vroeg leeren: O, how subhme a thing it is To suffer and be strong. 5 September Wat een onvergefelijke soes ben ik toch! Ik kan wel om allerlei andere dingen denken, filosofeeren, meisjes bestudeeren, maar als het er op aankomt de prestige onder je vrienden te bewaren, dan versoes je je tijd en je denkt aan niets. Ik loop, in den tuin van de tantes, Geibel te lezen en mij in Mina K. te interesseeren en vergeet finaal mijn afspraken en mijn plichten als penningmeester der Schietvereeniging. Ik wou dat ik, ik weet niet waar zat. Is er dan niets aan dat gesoes te verbeteren, ik zal vier tijden van den dag vaststellen, waarop ik mijzelven moet afvragen, heb ik nu niets vergeten? Heb ik ook een afspraak, of zit er nog een brief in mijn zak, of iets dergelijks? 't Is bepaald een lastige hebbelijkheid. 7 September Wij wandelden gezellig op het Klooster. Dan redeneer ik wel heel verstandig tusschenbeide, maar kom nooit tot een vroohjk slot. Ons doel hier is zoo onbestemd, men rekt het leven maar en geniet zooveel mogelijk en dat „zooveel moge- lijk" is meestal zeer weinig. Kan men werken met genoegen, dan is men veel, veel verder. Maar toch, als men iets met moeite en arbeid heeft tot stand gebracht, iets dat met zijn bestaan was samengeweven, dat zijn hoop en geluk uitmaakt, dan ook heeft men het vooruitzicht bij zijn dood alles te moeten achterlaten en verhezen en naderhand gaat alles toch weer verloren, wat heeft men er dan aan? 't Is altijd ieders ideaal, dat het nog wat langer duren zal, de aandrift van ieder wezen is, zijn bestaan zoo lang mogelijk te rekken. Een mensch nu, is zoo slim, dat, als hij dat niet in werkelijkheid kan, hij het maar in verbeelding doet en het korte bestaan hier op aarde verlengt hij in zijn verwachting tot een ontzettend langen tijd, ja zelfs maar het liefst tot de eeuwigheid, na zijn dood namelijk. Er zijn twee factoren, die ik als de eenige beschouw om ons wezenlijk tevreden te maken, namelijk „liefde", onder welken vorm ook, als vriendschap, moederliefde, kinderliefde, liefde tusschen een jongen en een meisje, man en vrouw, 't is alles, alles hetzelfde edele, heerlijke beginsel. Men voelt zich niet meer alleen hier, men is hier niet doelloos, niet verlaten, men heeft hef, men heeft een tweede ik, innige diepgevoelde vriendschap is het hoogste geluk. Zalig zij die liefhebben! Zondag 9 September 't Was vandaag een gezellig dineetje bij Frans met de jongens Smulders. Ik denk veel te veel over de geringste kleinigheden. En dat is zoo sterk, dat ieder ander mij zou uitlachen, als hij soms wist, waar mijn gedachten heendwaalden. Ik zou misschien kalmer leven, als ik minder gedachten had, maar ik wil ze toch niet missen, 't Is zoo'n vervelend idee om te leven zonder er iets anders bij te denken, als bepaald noodzakelijk is. Een ding is er vervelend van, ik bekommer mij te licht over kleinigheden, die in mijn gezondheid ontbreken. Ik ben hypochonder, ik begin bij de geringste stoornis in de werking van een orgaan het ergste te denken en mij ongerust te maken, 't Zal goed zijn, als ik dokter ben. Ik vrees ook voor den dood, dat is vreemd, want daar juist die dood ons dag in dag uit boven 't hoofd hangt, kan iemand, die niet leert den dood te minachten, nooit rustig leven, 't Wordt echter minder, 't komt alleen, als ik niet normaal ben. Ik vrees niet zoo zeer weg te gaan, als wel het sterven zelf. Vroeger had ik dat nooit, ik moest er maar weer niet over denken. Nu denk ik er echter juist veel over en het gevolg is, dat ik ook op dat punt kalm begin te worden. 20 September Er is weer een lange tijd voorbijgegaan, voorbijgevlogen. Ik ben niet door mijn examen, dat is de eindconclusie. Ik heb mijn best gedaan, op het examen ook, ik had er bij deze opgaven nooit nu reeds kunnen komen. Het was een nare teleurstelling en ik voelde mij in het eerst erg Ongelukkig, zij had het zoo gehoopt, zij had het zoo goed gevonden, ik schaam mij schipbreuk te lijden op iets, dat ik met al mijn krachten wilde bereiken. Maar men neemt het mij niet kwalijk en zij nam het Zoo vriendelijk op, dat ik mij weer kalm gevoel en mij voorgenomen heb hard te werken en wel in 't minst niet moedeloos ben. 't Is alleen maar de vraag „hoe nu?" en dat geeft veel gehaspel. a6 September Ik heb verbazend veel te schrijven gehad, ik had bladen kunnen vullen, maar juist als ik schrijflust heb, dan heb ik geen gelegenheid en omgekeerd. Ik heb twee heerlijke wandelingen gedaan, met de oudjes en Ati op Wildhoef en Groenendaal. 't Weer heeft al iets herfstachtigs, er lagen al gele bladeren op Groenendaal, maar het was er zoo prachtig, Zoo heerlijk mooi, er is toch zooveel te gemeten, vooral buiten. En dan met een ander te genieten is toch altijd aangenamer. Ati is bang, dat het nog niet geheel in orde is, ik weet het zelf niet, maar hoe het ook met mij staan moge, zij zal er geen last van hebben, niemand zal er van merken en alles zal kunnen blijven, zooals het is. In den tijd van het examen las ik een boek, dat de macht bezat mij voor een tijd alles te doen vergeten en mijn geest deed ronddwalen in een nieuwe heerlijke droomwereld, dat was de Midsümmernightsdream met zijn prachtige illustraties. Ik ben een arme atheïst, dat wil zeggen, ik heb te veel gezond verstand en te weinig krachtige fantasie om aan dingen te gelooven, waarvan ik overtuigd ben, dat ze niet bestaan kunnen. Maar evenals een Roomsche zijn geluk vindt in het zelf scheppen van goden en engelen en heiligen, zoo is het ook voor mij een genot, mijn rede weg te cijferen en te soezen en te droomen van die wereld, waarin Shakespeare mij heeft verheven, van Puck en Oberon en Titania, van de trouwe liefde van Helena, van de begoocheling van Lysander, ik heb ze allen voor mij gezien en hooren spreken, die weinige maar onbegrijpelijk juist geteekende personen. Tegenwoordig teeken ik Gretchen uit, dat bezorgt mij ook een groot genot. 8 October Wij zijn tegenwoordig allemaal vervuld met Warda. Jk ben er zeer mee ingenomen en ben bepaald van plan, óf naar het Leidsch museum, óf tenminste naar Egypte te reizen, ik wil de doodenstad bewonderen. Al die grootheid, al die beschaving is te niet, de pyramiden zullen nog eeuwen staan, maar die reuzenwerken, waarvan men haast niet begrijpt dat menschen ze gemaakt hebben, zijn maar kleine onbeteekenende verhevenheden op de aardvlakte en vroeg of laat vergeet men hunne beteekenis en eens moeten ze toch ook verweren, de mummies met zooveel zorg gebalsemd. De Egyptenaren dachten zeker, dat hun Rijk altijd zou blijven bestaan, dat hunne beschaving altijd zou toenemen en hun macht vermeerderen. Wij denken het eigenlijk ook, wie zou er aan durven denken, dat Holland eens onder de.zee begraven en Europa eens onbewoond zal zijn en waarom kan dat toch niet? Ik heb geen lust er lang over te soezen, dan kom ik tot zulke vervelende, troostelooze resultaten, dat ik eindelijk ga vragen: wat beduidt toch al die onzin hier? Leef maar tevreden door, ik heb het goed en als ik werken wil, zal mijn leven wel niet tot de ongelukkigste gerekend behoeven te worden. 27 October Vandaag heb ik nog heerlijk gewandeld over Heemstede en Groenendaal, die roode beuken, die dorre bladeren en die heerlijke dampige herfstlucht stemmen mij zoo ernstig. Ik geloof, dat de herfst mij nog het meest door haar schoonheid treft. De lente heeft iets ongezelligs, iets onafgewerkts. De zomer is warm en realistisch, maar de herfst met zijn geel en bruin, met zijn doffe aardlucht en zijn stilte treft mij meer. Ati houdt veel van mij, heel veel. Wat doet mij dat goed. Ik heb geen andere godsdienst dan liefde, maar zij zou ook Zonder liefde niet kunnen leven, zegt ze. Nu ik heb altijd nog genoeg liefde voor haar. Ze noemde mij „lieveling.' 30 October Zondag was het vrij vervelend, toen liep alles in de war door een zeker ongeval met een zekere pantalon. Daardoor wandelde papa alleen en ik alleen. Ik stond aan een beekje en keek over de witte leuning van een bruggetje naar het heldere water, dat vroolijk tusschen de groene kanten doorkronkelde, door het kreupelhout, onder de weg, dan weer door kreupelhout, altijd voortvloeiend met dezelfde vaart, even lustig, even snel, even helder. Was ik zoo.... Ik begon een blijspel te maken, 't Ging miraculeus gauw en ik dacht heel wat geleverd te hebben, maar Mama vond het maar half. En dat Mama! Ik begreep dus wel, dat het niet was als ik gemeend had, maar ik maak het toch af en gooi het toch niet weg. Vandaag kwamen wij weer op Lindenheuvel en ik ontmoette hen boven op den koepel en ik keek van de wazige blauwe duinen en de heerlijke groene en bruin geschakeerde bosschen in haar vriendelijke vertrouwelijke oogen. Kijk maar goed, jongen, schooner dingen zult ge nooit, nooit zien. 11 November Tusschenbeide voel ik mij ongelukkig, als ik dom ben of niet tevreden met mijzelven. En als ik dan buiten kom en ik wandel tusschen de heer- lijke herfsttinten en ik zie den zonnegloed tusschen de reeds kale beukenstammen en het roode, dorre gebladerte, dan voel ik zooiets in mij, zooiets dat mij tegelijk doet wenschen beter en edeler te zijn en tevens ook alles te kunnen vergeten en op zij te zetten, wat mij nu omringt. Te leven aan den rand van dien vijver, in dat kleine huisje, zou mij aanlokkelijk schijnen.... of neen? Dat toch ook niet. Te leven buiten alles.... of niet te leven, ik wist het niet. Ik zag het schoone, wat mij omringde en huiverde bijna. Zou dat „het verhevene" zijn? 16 November 't Wordt tijd, dat ik weer eens wat opschrijf. Bx kom juist van de gymnastiek en mijn hand is nog niet erg vast van de inspanning. De heerlijkste wandeling, die ik mij herinner ooit gemaakt te hebben, was eergisteren ochtend. 'tWas Woensdag en ik bracht haar weg. De zon scheen zoo helder en de hemel was zoo blauw en de morgen zag er zoo vroolijk en opwekkend uit, dat wij den Hout inwandelden. Goddelijk was het er en ik was zoo in en in gelukkig, we wandelden zoo kalm en opgeruimd door den ouden, heven Hout en de duiven klapwiekten in de hooge boomtoppen en alleen het ruischen van de dorre bladeren brak de stilte van den morgen. De zon scheen door den dunnen blauwen morgennevel en de droppen schitterden aan de takken en dan dat trouwe, heve paar oogen naast mij.... Bx had willen juichen en toch was ik erg stil. Dinsdag heb ik erg gezellig bij O.... gegeten en hebben we onze comedie gerepeteerd. Gisteren ben ik naar Amsterdan geweest. Een dag van veel indrukken, heerlijke en nare door elkander. Naar de Tetterodes geweest, die mij voorstelden met hun samen te komen wonen. Hè, als dat gebeuren mocht. Naar Gine, Coosje Heydanus en met die naar de schilderijen van Verlat. Die waren prachtig, indrukwekkend mooi. Wat en kracht en uitdrukking, wat een waarheid en wat een licht, ik bracht anderhalf uur door voor die enkele stukken. Toen kwam Delprat aan de beurt en daarna een gezellig eten bij F. Ik zal wel in Amsterdan wennen, als ik er kom. Toen wandelden wij de stad door en zagen nog eenige exemplaren van dat rampzalige vrouwenras, dat tegenwoordig nog als een noodzakelijk, steeds toenemend kwaad blijft voortwoekeren. Ieder weet, dat het diep ongelukkige, ellendige wezens zijn, maar men heeft ze noodig schijnt het en men laat ze leven en den scheeven toestand voortduren. Maar het deed mij ook begrijpen, dat hetgeen mij nog te wachten staat niet zoo makkelijk zal zijn, aks ik het mij voorspiegelde, want helaas 1 het dierlijke is sterk in mij ontwikkeld en zelfs om mijn gedachten te bedwingen, heb ik al mijn wilskracht noodig. En gisteravond maakten mijn gedachten alleen mij bepaald beroerd, waarom moet ik nu toch net Zoo'n half dier zijn, als al die anderen f Nebsecht klaagde al zoo jaren geleden even als ik nu, Zouden we nooit beter worden in dat opzicht. O Caecilia! o, nooit genoeg te prijzen opwekkeres van het edele en krachtige in den mensch, ik ben je uit den grond van mijn hart dankbaar. Wonderbaar, wonderbaar, dat muziek, dat luchttrillingen meer kunnen doen, dan een menschelijke wil, dan redevoeringen en boeken, dan wijsheid en geestkracht. Al het lage in mij verdween spoorslags, al het edele en verhevene dat mijn kleine geestje maar bevatten kan, komt op en dat alleen door harmonie en trillingen. Het is duidelijk en verklaarbaar, dat denkers altijd verband hebben gezocht tusschen het schoone en het goede, het schoone en het verhevene, het schoone en het goddelijke. Maar men gaat niet na, wat schoon is. Is het genot, zuiver genot f Eten en drinken is ook genot, maar evenzeer maakt ook iedereen onderscheid tusschen zinnelijk genot en waar, verheven genot. Maar het onderscheid dan? Het onderscheid? Zinnelijk genot is dierlijk, schoonheidsgenot zou alleen den mensch ten deel kunnen vallen, ofschoon dit niet zeker is, want menig dier bemint ook de muziek. Zinnelijk genot spruit voort uit de voldoening van een behoefte om ons bestaan te verlengen, zinnelijk genot is de vrucht van een overwinning in de struggle for life. Aesthetisch genot heeft niets met ons bestaan te maken, verlengt ons leven niet, verteert het soms, daarom noemen wij het verheven. Wij schamen ons een beetje, dat wij voortdurend niets doen als vechten om ons bestaan te rekken. Genieten wij daarom buiten dien strijd om, dan achten wij dat iets bizonders. 't Is geen eer voor ons bestaan te moeten zwoegen, zoo denken wij. 't Is schooner zich om dat soms toch zoo ellendige leven niet te bekommeren en te genieten als.... ja als een hooger wezen, dat geen struggle for life behoeft. Daarom zeker brengen wij aesthetisch genot met het goddelijke, hooger in verband. 19 November Jk ben zoo gelukkig, zoo in en in gelukkig, dat ik mijn -geluk onder geen woorden brengen kan. Het is weer een heldere morgen en ik heb met Ati gecroquet. Gisteren heb ik met haar gewandeld over de duinen en het was zoo mooi, dat we zwijgend voorthepen en geen van beiden dan konden zeggen, waaraan we gedacht hadden, we hadden alleen genoten en gekeken. En toen ik haar thuis bracht, mocht ik de verzekering van haar hooren dat ze van mij hield, als ik van haar.... dat ze van mij verwachtte, dat ik geen dwaasheden zou verlangen en dat het dan altijd, altijd zoo zou kunnen blijven. Heeft iemand meer noodig, om zoo gelukkig te zijn, als ik? Zoo is dan dat, wat ik zoo dikwijls droomde, wat ik mij zoo dikwijls verbeeldde, mijn zaligste illusie, toch werkelijkheid. O, als ik mijn zaligheid kon uiten, dan was een lofzang van alle engelen des Hemels er niets bij. 6 December Het is nu een week, maar een prettige week geleden, dat Oom Frits arriveerde met zijn zoontje, 't Gaf hier een heele drukte, er kwamen veel Ooms, er werden veel sigaren gerookt en „hooge boomen opgezet". De kleine Sinjo is wel een aardig mannetje, hij praat druk maleisen en begint al veel van mij te houden. Het is een vreemde overgang voor zoo'n jongen, uit het land van waringins en palmen in dit koude, natte hoekje te verdwalen. 14 December Kunst, wetenschap en liefde, ziedaar de dingen, die ons gelukkig moeten en kunnen maken. Kunst, heerlijke Kunst, ik kan U niet beoefenen, maar alleen genieten, maar dan geniet ik ook, getuige Caecilia en Verlat. Wetenschap l die moet ik beoefenen, als ik maar kan, als ik maar kan! Maar willen helpt veel. Liefde, goddelijke, nooit genoeg geprezen gelukster in dit donkere bestaan, ik kan je geven en ik ben dankbaar je te ontvangen, wat Zou ik genieten zonder u? Ati' is het, geloof ik, wel met mij eens. Haar oogen, haar handdruk, alles is liefde voor mij. Jongen, jongen, je bent te gelukkig, zorg dat je niet verwaand wordt door haar vriendschap, maak je die waard en bedenk, wat een voorrecht het is, zoo'n meisje als vriendin te hebben en uit haar mond te hooren, dat zij een trouwe vriendin zal zijn je heele leven lang. Gisteren kunstbeschouwing en toen speelde Mik bij O.... en we draaiden de lichten uit en lagen op luie stoelen en ik genoot zooals ik zelden doe. Zoo rustig, zoo liefelijk was het er. Ik droomde er van. 21 December Dinsdag is Hedwig gestorven. Lieve Hedwig, ik heb haar nooit gezien, maar ik voelde sympathie voor haar door al wat ik van haar hoorde. En nu is zij gestorven, zonder dat ik haar nog eens kon zien, aan dezelfde verschrikkelijke kwaal die ook Andries heeft weggesleept, 't Veroorzaakte een lang gesprek tusschen Ati en mij, we hebben al veel gephilosopheerd. Ik zwerf altijd tusschen twee partijen in. Het kalme, beredeneerde, wetenschappelijke gevoel, waarin Frans mij meestal brengt en het gevoel, waarin Ati me brengt, waarin meer poëzie doorschemert, dat aangenamer, maar onrustiger is. Ik kan met die koude, leuke levensopvatting niet gelukkig zijn, ik wil poëzie en liefde. Ik ben gelukkiger, tenminste tevredener dan Frans, zou dat niet aan het laatste liggen? Dinsdag hebben we onze komedie gerepeteerd. Woensdag heb ik nog bij hen geschaakt, mevrouw speelde met Mik, maar Ati had hoofdpijn. Gisteren wandelden wij heerlijk door Elswout. Toen waren wij beiden zoo vroolijk en verstonden elkander zoo goed en de zon scheen zoo heerlijk door de frissche winterlucht en wij praatten zoo gezellig, Zoo opgeruimd en soms voor ons doen zoo verstandig, dat ieder mensch op ons gezicht zou hebben kunnen lezen, hoe gelukkig we ons voelden met den stand van zaken. 26 December 't Is nu Kerstvacantie. Ik heb mijn komediestukje afgemaakt. Tegenwoordig ben ik inwendige weerstanden aan het bepalen en droom, dat ik aan een oneindige rheostaat zit te draaien, zonder ophouden, 't Is alles anders erg gezellig. Vandaag en morgen zijn geen dagen. Gisteren was het maar een halve. dag. Bij O.... bij de Booy en bij Daan de Clercq geweest. 4 Januari 1878 Een nieuw jaar in, een oud jaar, een goed jaar zeker, achter den rug. Men moet zeer veel opgeruimdheid hebben om door ernstig nadenken niet minder vroolijk te worden gestemd. Ik geniet nu zoo veel, ik heb het zoo goed. Dit jaar heeft zooveel weldadige veranderingen gebracht en prettige herinneringen achtergelaten, dat mij een soort vrees bekruipt dat ik het te goed heb, dat het nooit zoo zal kunnen duren. Er bestaat zeker geen dommer manier van na te denken, dan deze. Ik wilde wel, dat ik iets van de Génestet in mij had, zoo prettig, zoo vroolijk, zoo gezond zijn zijn woorden. Bi heb geen lust veel meer na te denken over alles, 't Is een zelfkwelling, die nergens toe dient. Frederik van Eeden (ij jaar) met zijn Moeder en broeder Johan Durf te leven! kwel u niet met te veel gedachten Welnu! ik durf! Ja, waarachtig, ik durf! 't Is geen kunst ook, als je zoo leeft als ik. Een paar dagen ben ik zoowat ziek geweest, koortsig en verkouden. Op Nieuwjaarsavond werd mijn veege sponde vervroolijkt door champagne en oesters en luid gelach, dat was een gezellige, dwaze avond. 9 Januari Gisterenavond, dat was nog eens een avond uit duizenden. Ati naast mijiAssman zingende, zoo heerlijk, goddelijk mooi, dat bij „Der Tod und das Madchen" ik het wezenlijk te kwaad kreeg en met hevige moeite nog maar mijn tranen inhield. Ik was niet alleen zoo. 't Is ook te verontschuldigen. Ik dacht aan het beeld in Westminster Abbey, toen ik die angstkreet hoorde: „Vorüber!" En dan die droevige, sombere melodie, die daar op volgt, 't is een roerend onderwerp en de muziek is gemaakt door iemand, die al het roerende er van begreep en ondervonden had. 't Was een prettige avond, maar waarom wil Ati niet hooren, dat ze het zonlicht van mijn leven is? Zij vraagt mij te zeggen, wat ik denk, ik zeg het trouw en openhartig, dan vindt ze het te veel en kijkt ze droevig, drukt mijn hand, en zegt: „Neen Fré, zeg dat niet, dat is te veel, dat wil ik niet hooren." Maar Ati, ik kan.toch niet meer zeggen dan de waarheid; wat zou ik zonder jou beginnen? Zij is niet alleen zonlicht, ze is alles, zon en maan en sterren, lamp- en gaslicht. Als ik haar gezicht niet zag, haar stem niet hoorde, dan kon de heele Wereld naar de maan loopen, dan was ik nog tienmaal somberder dan Johan tusschen- n—148 beide is. Wat geeft mij lust om mijn vrienden tegen te spreken, als ze de wereld ellendig noemen ? Wat geeft mij zulk een naam van optimist ? Waarom wil ik graag vooruitkomen, knap worden? Waarom zou ik graag talent hebben, schrijven kunnen? Ati hef, je weet het geloof ik, nog niet half genoeg. Eens heb ik een tijd gehad, dat ik dacht zonder jou te moeten leven, een tijd, dat ik mij in vollen ernst dood wenschte. Droeviger tijd heb ik nooit gehad. ii Janaari 't Is tusschenbeide lang niet gemakkelijk om uit mezelven wijs te worden, 't Is een vreemde gedachte, dat je andere menschen bestudeert en toch soms op verre na niet weet, hoe het met je zelf geschapen is. Zoover was ik, toen Leids mij kwam storen. Ik ben vergeten, wat ik toen van plan was te zeggen. Ik was in een rare bui. Een Zekere jonge dame, die altijd al zeer vriendelijk jegens mij geweest was, het nu eindelijk zooveel belangstelling in mij blijken, dat ik wel genoodzaakt was voor de al te groote eer te bedanken, 't Speet mij, want ze is geestig en vriendelijk, maar ik kan haar toch niet zeggen, dat ze niet zoo hef moet zijn en evenmin kan ik mij houden alsof ik er op gesteld ben. Dat zou ik onwillekeurig doen. Als ze mijn hand knijpt, dan knijp ik natuurlijk terug, kijkt ze mij zoo bizonder aan, nu dan kijk ik terug, hoewel niet bizonder. Maar door al die dingen krijgt ze verkeerde ideeën van mij. Ik geloof, dat ze die al had en ik bedank er voor om haar voor den gek te moeten houden. Dus zal ik zorgen, dat ze mij niet meer te zien krijgt, hoewel ze eenigszins gepiqueerd was, toen ik vertelde, dat ik niet meer zou komen dansen. Ik krijg er een gruwelijke hekel aan om onoprecht te zijn, ik ben het veel te veel geweest, ik schaam mij, als ik er aan denk. Het wordt langzamerhand een aangroeiend kwaad, niet alleen een leugen Zelf, maar ook onoprechtheid in het algemeen. Men bedriegt niet alleen anderen, maar ook zich Zeiven en raakt zoo gewoon aan 't bedriegen, dat men het ten laatste niet meer voor verkeerd, maar voor nuttig houdt. Ik ben ook een heel eind heen geweest in die kunst, sinds Ati kwam is het beter geworden en nu voel ik een zeer sterke zucht naar oprechtheid in mij. Houd die vast, Keesje 1 15 Januari Gisteren bracht Ati kokinjes mee en was zoo gezellig — maar Zaterdag dan bij die repetitie.... O Ati, Ati zal ik je ooit genoeg kunnen apprecieeren ? Neen, dat geloof ik haast niet (het spijt mij alleen, dat ik niet waardeeren heb gezet in plaats van dat Fransche woord). Ik weet, dat er „iets" is, dat mij hinderen kan. Het is een zekere „malaise", een ander woord kan ik er niet voor vinden. Ik kan het niet omschrijven, ik kan niet zeggen wat het is. Ik weet alleen, dat het een landerig gevoel is, dat tegen den avond opkomt en 's morgens altijd weer weg is. 't Is geen melancholie, want ik ben er uiterst vroolijk bij, maar iets onbestemds, akeligs, vervelends. Nu, die demon zou waarschijnlijk mijn heele leven innemen en bederven, als Ati er niet was. Komt ze, dan verdwijnt het als een spookbeeld voor het licht. Heb ik maar even haar gezicht gezien, haar stem gehoord, weg is het en alles zie ik weer helder in, ik voel me weer gezond en tevreden. Maar komen er van die Zondagen, waarop er geen kans is dat ik haar tegenkom of spreek, dan kan het mij vreeselijk vervelen. Sinds Oom Ger's dood is het begonnen, in het begin van het vorige jaar was het bizonder erg, in Engeland ook, in de feesten van Juli is het daarentegen volkomen afwezig geweest. Het is nu nooit zoo erg, want ga ik er ernstig over nadenken, dan lach ik er om, maar toch heb ik haar noodig, wezenlijk noodig, als vleesch en brood. Gisterenavond heb ik finaal niets uitgevoerd, maar gezellig gezeten bij O.... en veel pret gehad. En vanmiddag kwam ze bij mij, met Mama en Lakkie en heeft ze lang op mijn kamer zitten praten. Wat was dat aardig en zonnig hier. Mijn hokje had nooit Zooveel eer genoten of mij zoo blij gezien. 16 Januari Jongen 1 jongen 1 wordt je nu nooit verstandig? Kun je nu niet nalaten dat onderwerp aan te roeren! Je loopt prettig te praten en toevallig gooi je het gesprek op een ander punt en je begint te redeneeren en in vuur te raken en 't is toch alles gekheid, want het beste, wat ze doet is, dat ze je uitlacht. Kun je nu dat meisje niet met hare eenvoudige denkbeelden in vrede laten? Spreek dan met je vrienden, met menschen van wetenschap, die je kunnen tegenspreken en op je plaats zetten, voor wiens oordeel je respect hebt. Maar niet met dat heve meisje, dat met eerbied en volle overtuiging hare denkbeelden vasthoudt, dat zelf zegt, dat ze je niet tegenspreken kan of wil en dat je met je woorden haar verdriet doet. Wees toch niet zoo'n stommeling. Zoo'n meisje kan nooit in jouw ideeën komen, 't Ligt niet aan haar verstand, maar aan haar opvoeding, aan den geheelen kring, waarin ze leeft. En dan ook, al was het niet alleen omdat ze een meisje is, omdat ze door het vrouwelijke, dat in haar is, behoefte voelt aan vrome begrippen, aan een godsdienstigen steun, dan zou ik toch nooit kunnen hechten aan de ideeën van iemand, die minder wetenschappelijk is ontwikkeld dan ik zelf. Dat wil niet zeggen, dat ik mijzelf zoo knap voel, de hemel beware mei Maar hoe bitter weinig ik nog weet, nog nooit ben ik iemand tegengekomen, die van hare ideeën was en toch op het gebied van de natuurwetenschappen meer wist dan ik. Gaf het geluk mij toch maar eens de ontmoeting met zoo'n wondermensen, die bizonder geleerd is en toch aan wonderen gelooft. De orthodoxen hebben er altijd een menigte te noemen en hoe wonderhjk, in het dagehjksche leven zijn ze al beroerd zeldzaam. De uitzonderingen worden hier zeker evenals altijd, het eerst opgemerkt. 26 Januari Verjaardag van Ati. Dierbaar boekje, wat ben ik lang gescheiden geweest en dat door het wegraken van een sleuteltje en ik heb je tusschenbeide Zoo noodig gehad. Ik weet niet juist meer, wat er alzoo voor bizonders is gebeurd, ik weet wel, dat het me soms akelig heeft geplaagd, dat ik eergisteren een onuitsprekelijke malaise had. Donderdag, de dag, nadat ik het laatste schreef, kwam Ati bij ons eten. Zondag daarop weer, de eerste keer was beter dan de tweede, toen deden we latijn en ik heb het nooit met zóóveel genoegen gedaan. Zaterdag was ik landerig, omdat ik zoo stom was in het oplossen van werkstukken, dat kan mij beroerd maken. Zondag kwamen er Ooms en bij het thuisbrengen 's avonds hebben wij weer veel gepraat en natuurlijk haalde ik weer dat teere onderwerp van onze vriendschap aan. Ze was ontzaglijk hef en alles was ook heel goed. Maar bij het naar huis gaan kreeg ik een soort zelfverwijt over hetgeen ik deed en zeide. 't Was me of ik haar bedroog, of ik niet oprecht was en ik geloof, dat ik gelijk had. Ze noemde mij haar „best friend" ze zei, dat ze meer van mij hield, dan van eenig ander, te veel zelfs — maar van wie moet men immers meer houden dan van zijn vriendent Maar blijkbaar dacht ze ook, dat ik niet meer van haar hield, om nooit een ander liefde te geven dan haar. „Dat wil ik niet," zei ze, „je moet nog iets minder van mij houden als ik van jou." Ik lachte en zei niets, maar Maandag zei ik haar, dat ik voor haar niet hegen wilde, dat zulke dingen onmogelijk waren, dat ik nog altijd dol en dwaas verhefd was en dat van berekening op dat punt geen kwestie kon zijn. Toen werd ze droevig en dacht dat ze te hef was geweest. „Dat zou je ongelukkig maken, Freddy, kan je daar nu niets aan doen?" Goed meisje, nu doet ze al haar best om niet te hef tegen mij te zijn, ze durft mij haast niet aankijken. „Dat zou je ongelukkig maken jongenI" Bk zelf voel mij bizonder wonderlijk gestemd. Achttien jaar is zeker een mooie leeftijd, maar beter geschikt om vraagstukken op te lossen, dan om met meisjes te redeneeren over het onderscheid tusschen vriendschap en hefde, en vlugschriften te schrijven over godsdienstige boekjes, zooals ik laatst deed. Er ligt half bevroren sneeuw. Ik doe veel rare dingen, duw straatjongens in de sneeuw en maak sneeuwmannen met Lakkie. De Engelschen zullen wel oorlog gaan maken. 8 Februari Vallés bezorgde me nog al een gezelligen avond en een goede Fransche oefening. Gisteren avond was ook niet kwaad op het Appy-concert. Ik heb nooit één man zooiets indrukwekkends, zoo iets schitterends zien ten uitvoer brengen als Heyman gisteren deed. Het was meer dan menschelijk. Ik begrijp zooiets niet, het leven, het zijn van zoo'n man, op het oogenbhk, dat hij speelt. Hij doet het niet werktuigelijk en toch, hoe kan een menschelijke geest zooiets volgen, laat staan beheerschen en ten uitvoer brengen. Alleen het hjdehjk luisteren, maakt een gewoon mensch vermoeid en suf. Ik las Pendennis, 't is geestig en levendig geschreven. Maar dat jonge mensch is wat onwaarschijnlijk. Naïef, dat gaat, verhefd, ook goed, maar zóó dom, zóó groen en dan nog wel, als hij zooveel gelezen heeft, dat schijnt me met natuurlijk. Zou ik naderhand zoo van mijzelven ook denken, als ik al die nonsens overlees, die ik al in die verschillende boekjes heb opgeklad? Nu lach ik al om mijn opgewonden denkbeelden in Kreuznach, om mijn dwaze brieven uit dien tijd. En toch heb ik naderhand niet minder gekke dingen geschreven, 't Is altijd leerrijk, zoo te kunnen zien, hoe een mensch kan veranderen. Hoe vreemd, dat men zichzelven uitlacht 1 13 Februari Jk las met een weemoedig hart weer in het boekje van twee jaar geleden. Ieder blad, dat ik opsla doet mij denken, jal dat was een goede tijd! maar nu is de tijd zeker niet slechter. Alleen het weer is leelijk. Gisteren maakten wij een mooie wandeling over Ati's duin. De beide oudjes kunnen het niet velen, als Ati en ik samen praten. En we doen het beide toch zoo graag en verhandelen wezenlijk geen kwaad. De dingen, die ik dan spreek en doe maken veel meer indruk dan anders, ik denk meer over mijne en hare woorden na en tracht mijn gedachten en woorden en daden in overeenstemming te brengen. Zij zeide, dat elk mensch zooveel hoogmoed bezat, dat hij zichzelven nooit genoeg kon vernederen. Ik vind, dat zij zichzelve te veel vernedert, te slecht over zichzelf denkt en het goede niet wil opmerken. Ik zou haar geluk geven, voor zoover het haar eigen verbetering betrof, maar ze maakt zich driftig door over iedere fout, die ze doet te tobben, dat vind ik overdreven. Bx had het eerst weer een half schwarmerisch gevoel, maar dat maakt gauw plaats voor dat meer flinke, oprechte en kalme idee, dat mij haar in de oogen doet zien en de hand drukken, zonder aandoeningen, maar met het eenvoudige bewustzijn van mijn innige gehechtheid aan haar. Dan word ik niet beroerd maar tevreden, niet melancholiek maar vroolijk, niet terneergeslagen, maar krachtig. En toch houd ik zoo niet minder van haar. 18 Februari Bx word weer eens op de proef gesteld. Ik heb meer zulke middagen, wanneer ik mijn genoegen wel op kan, maar die uitstekend zijn om mij in zelfbeheersching en opgeruimdheid te oefenen. Bx heb vreeselijk het land, als ik op school iets doms zeg, in mijn hart word ik soms diep verne- derd en daardoor inwendig kalm. Als Frans met zijn eigenaardigen lach opeens uitschiet, dan bijt ik mijn hppen haast stuk. En als ik dan naderhand landerig kijk, dan heeft hij juist plezier om gekheid te beginnen, waar ik niets op gesteld ben. Dan ben ik soms op het punt om iets dols te doen — en dan doe ik niets als in mijzelven praten — alsjeblieft Kees, dat is goed voor je. Stel je nu maar niet aan, dat helpt je toch niets. Uitlachen zal je niet hinderen, denken ze verkeerd over je, dat hoeft je niet te bekommeren. En dan doe ik mijn best om weer vroolijk te kijken, wat doe ik ook Zoo beroerd fijngevoelig te zijn. 't Ging nu alles nog al goed, als ik immers ook niet eens het land had, zou ik mijn geluk niet apprecieeren. 25 Februari Een vrij onaangename week geweest. Van der Wilhgen begraven, bericht gekregen, dat May de tering heeft. Gisteren was ik naar Amsterdam, naar Oom, naar Gine, naar de Tetterodes op receptie, naar Alfred May, de teringlijder, naar Delprat met de vier zonen en twee dochters. Ik weet niet waarom, maar het was een vervelende dag, kiespijn, pijn aan mijn voet, het land op allerlei manieren. Laat ik er niet meer over schrijven, ik ben nu weer thuis, kiespijn en andere pijnen zijn beter en vanavond ga ik weer Latijn corrigeeren. Ik ben weer zoo vreesehjk bang, dat ik ook ziek zal worden, dat ik ook tering zal krijgen, of bloedspuwing of zoo, ik heb er geen reden toe, want ik voel mij sterk en gezond, hoest nooit, ben nooit moe, maar toch — dan denk ik hoe forsch en sterk May gebouwd was. Andries Buenink had ook eerst schijnbaar goede en krachtige longen, maar waarom zou ik meer voorbeelden aanhalen. Ik hoor bijna niets als gevallen van tering om mij heen, de beste menschen sterven er aan. En ik heb zoo'n kinderachtige vrees voor die ziekte. Of ik stierf aan typhus of een andere kwaal, dat zou mij niets kunnen schelen, daar heb ik geen vrees voor, maar tering.... 't Is zeker, omdat ik er zulke vreesehjke voorbeelden van gezien heb. Maar er is niets laffer als bang zijn voor een ziekte of voor dood gaan, ik merk, dat mijn menschennatuur wezenlijk in mij de overhand heeft. Als ik Ati zie, voel ik akelige dingen in mij omgaan, die mij vreeselijk landerig maken. Eten en drinken trekt mij ook al aan, ik voel, dat ik er aan gehecht ben en dan die laffe vrees voor ziekte en dood. O, ik merk het helaas: „Homo sum......" 9 Maart De wereld kan zich voor mij soms zoo geheel anders voordoen. Wat een onderscheid tusschen een paar uren op school of een les bij van der Vliet en een avondwandeling met Ati. Tusschen een avond bij Carré of een Zondagmorgen bij Frans. Tusschen een middag biljarten en een concert, tusschen een gesprek met Jan Ziegeler en een met Ati. Ik voel mij zoo dubbel. Ik weet niet wat mijn eigenlijke karakter is, het ruwe, zooals met jongens zooals Jan, of het meer beschaafde, zooals met Frans en Ati en andere menschen. Ik word beroerd bij de praatjes van Jan, ik word wee, als ik zijn geestigheid, kwaad als ik zijn conversatie moet aanhooren en toch praat ik mee en als ik alleen ben, vloek ik ook en zeg dingen, die ik voor Ati niet zou willen herhalen. Hoe ben ik nu? Hoe anders ben ik gestemd, als ik Heine lees en Schumann hoor, beiden het ideaal gevende van poëzie. Nooit heeft iemand beter in verzen of in muziek uitgedrukt wat liefhebben is, dan zij. Dat eeuwige lachen 1 Men lacht om alles tegenwoordig. Liefde is volgens hedendaagsche opvatting geheel samengevat in rozengeur en maneschijn en daardoor hoogst belachelijk. Het gebruiken alleen der woorden „poëzie, „liefde", „muziek", wordt in beschaafde kringen met een bedenkelijk glimlachje, onder jongelui met een schaterend spotlachen onthaald. „Liefde"! wat een ouderwetsch idee uit den tijd der roofridders en minnestreels, of uit dien der sprookjes. In verzen en romans is zooiets heel aardig, daar hoort het bij, maar in werkelijkheid, hoe gek! En „poëzie", nu ja, daar moet je nu ook bepaald schwarmerisch voor zijn, dat is alleen goed voor menschen, die niet recht wijs zijn, voor bleeke, magere lui, die loopen te mijmeren in den maneschijn en dweepen met nachtegalen en rozen. Verstandige menschen houden zich daarmee met op. Onder jongelui zou de ontvangst voor een ontboezeming van gevoel nog erger zijn. „Ha! ha! daar wordt er een sentimenteel! Bah! wat bezielt die vent? Hij is niet recht snik, geloof ik!" zoo zou je krijgen. Men lacht om hefde, lacht om gevoel, om alles wat ernstig is. Verliefd is een belachelijke spotnaam. Spotten met iemand's gevoel, met iemand's hart is zeer geestig. Nu dan, spot maar, a la bonne heure! 12 Maart Neen! Niet spotten met alles, maar wel met lui, die over niets kunnen spreken als over zuippar- tijen en gemeenheden en die een verbaasd gezicht zetten, als je over wat anders begint. Maar nu wat anders: Laurillard wil mijn reisverhaal niet hebben — 't Spijt mij verechrikkelijk, maar de man had gehjk. Ik heb het niet geschreven voor de pers, ik heb daar nooit aan gedacht, ik deed het voor mijzelven en voor degenen, die belang stelden in mijn tocht. Maar ik kan niet schrijven alleen om het gedrukt te zien, of voor menschen, die mij niet aangaan, ik kan niet schrijven, of ik moet mij iemand voorstellen aan wien ik schrijf. Nu, dit moet mij niet ontmoedigen, er zullen later nog wel meer gelegenheden komen. Gisteren heb ik weer eens Latijn gedaan en Ati was de oude, lieve Ati. Ik wou, dat ik haar bewijzen kon, wat ik voor haar over heb. 23 Maart O Rubinstein! O Rubinstein! Ik ben vervuld met hem en ga in hem op. Wat een vreemde gewaarwording in den beroemden man, toen hij optrad, plotseling een reisgenoot van eenige dagen geleden te herkennen, die toen reeds in mij eindelooze gissingen opwekte, omtrent zijn bestaan en zijn landaard. Zoo dicht bij dien man gezeten te hebben, zonder hem te hebben herkend, met hem te hebben gesproken, als met een gewoon mensch, Zonder te weten wie hij was en hem dan nu te zien, als een half goddelijk wezen, vereerd en bewonderd en hem te hooren spelen met die aangrijpende, overweldigende macht, die men „genie" noemt. Ik was verbaasd, geroerd, getroffen, verrukt — ik was „weg". Zondag, 24 Maart, Vrijdag was Lakkie jarig, maar toen nam Rubin- stein zoo mijn gedachten in, dat ik niet veel plaats had voor iets anders. Zaterdagavond ben ik bij de Booy geweest. Het was vandaag een goede Zondag, ik heb een prettige wandeling met Frans gemaakt door de duinen in een hagelbui. Ik heb veel in Pendennis gelezen en vind het wezenlijk mooi, degelijk en geestig. Ik laat mij niet aannemen, ik bedank er voor. Ik verwensen het oogenbhk van zwakheid, toen ik toegegeven heb om weer op de catechisatie te gaan. Nu, die uren zijn niet verloren en nuttig en goed geweest. Maar nu het mij werd voor den neus gehouden, over 14 dagen aannemen, nu begon ik na te denken, kreeg berouw, zag mijn zwakheid en halfheid in en daarmee is het uit. Al stond nu Mama en Papa en Moltzer en de heele rest op hun hoofd, zoo kunnen ze sneeuwhkken. Ik schaam mij feitelijk alleen te hebben toegegeven om er af te wezen, 't is vreeselijk laf, vooral omdat mijn karakter er onophoudelijk tegen in opstand was. Het is een leugen en een leugen van gewicht, die ik zou doen, een leugen, waarvan ik mijn geheele leven berouw zou hebben. „Ja" te zeggen en „neen" te meenen is nooit iets anders geweest. En dat niet tegen zoo'n predikant alleen, maar tegen allen, die mij kennen, tegen de geheele gemeente zou ik liegen. Ik zou rondwandelen als een aanhanger der Christelijke leer, terwijl ik dat minder ben dan iemand. Terwijl ik toch op mijn achttiende jaar pas oordeel des onderscheids genoeg heb om te weten wat ik geloof of niet. Ik kan van gedachten veranderen en Christen worden, dat behoort onder de mogelijkheden, maar een eens gesproken leugen wordt nooit waarheid. Moltzer's theorie van de vraag bij jezelven anders op te vatten dan hij gesteld is, vind ik ge- woon knoeien. Hij is predikant, staat met zijn ééne been in de kerk, met zijn andere been er buiten en volgens mijn bescheiden meening begint hij vreeselijk halfslachtig te worden en te draaien. Maar het is een braaf man en ik ken hem en zijn beweegredenen niet genoeg. Als Mama het hoort, dan zal ik weer wat krijgen. „Bespottelijk consciëntieus, je moet wel meer eens zooiets doen in de wereld; als je zoo mal nauwgezet bent, dan zal je verdriet genoeg hebben." Goed, mamaatje, dan maar verdriet. Ik heb Zoolang onwaarheid en onoprechtheid niet geacht, dat het wezenlijk tijd wordt mij eens te verbeteren. Bx heb het al eens gezegd, ik wil geen theorieën van „een beetje slecht moet je zijn," of dergehjke, ik wil geen leugen, geen onbilhjkheid, geen onrechtvaardigheid, ik heb liever verdriet, dan dat, geloof ik. O, en als ik bij mijzelven naga, wie mij mijzelven zoo heeft leeren kennen, wie mij heeft doen inzien, hoe verkeerd het zoo liep, wie mij getoond heeft, hoe ik zijn moest en hoe ik was, dan kan het mij Zoo spijten, dat die goede engel mij met eerder, heeft ontmoet. Bx heb al zoo veel, zoo vreeselijk veel gelogen, wel niet meer dan velen van mijn kennissen, dan Mama of een ander, van wien ik houd, maar toch, zoo enorm te veel. 28 Maart, Bx heb de storm getrotseerd, ik heb gesproken, Zooals ik meende, ik heb gedaan, wat ik wist, dat goed was. Moltzer was hartelijk en vriendelijk, Zooals te verwachten was, hij is een humaan man. Hij vond het zelfs met nadruk „goed" en „eerlijk". Maar thuis was de ontvangst anders. Bx had mij op heel wat geprepareerd, maar het bleek, dat ik nog te goed van hen gedacht had. Tusschenbeide moest ik lachen, omdat ik precies hoorde, wat ik voorspeld had en omdat de zotste argumenten werden opgehaald, b.v. dat „die hoogere burgerschool" de oorzaak van alles was (1) dat zeide mijn vader. Maar tusschenbeide kreeg ik tranen in de oogen door de hardheid en onbillijkheid van die twee driftige menschen. Ik ben aan die dingen niet gewend, ik kan niet zooveel langs mijn koude kleeren laten loopen en hoewel ik zweeg, kreeg ik het toch soms te kwaad, als ik zooveel onverdiende dingen hoorde. „Een vaste overtuiging bij een jongen van 17 jaar, heeft geen raison d'être," dat zeide mijn moeder en zulke dingen en nog erger, moest ik maar slikken. Eén ding vond ik echter zoo erg, dat ik het zelfs van Mama niet verwacht had, namelijk een toespeling op dat ééne, door mij er op te wijzen, dat dat ééne nooit gebeuren zou, als ik hun zin niet deed, dat had ik zelfs van Mama, hoewel ze meer niet zoo'n heel fijn gevoel toont, niet verwacht. Maar nu is het daarover uit. Ik ben in den laatsten tijd nog al tevreden over mijzelf. Frans is aardig, Cor wordt altijd opgewekter, als hij met me wandelt, ik ga goed vooruit met mijn werk, morgen ben ik bij de Booy gevraagd, hoezeel Bi ben toch blij, dat ik leef, al is het een akelig Maartweer. Ik heb volstrekt niets verteld als godsdienst en gewetenskwesties in de laatste dagen. Veel extraordinairs is er niet gebeurd. Men is bezig de tramway aan te leggen en ik ben met v.d. Vhet de „blommetjes" gaan bekijken, ik begin bepaald van hem te houden. Ati zie ik wanhopig weinig, ze zeide het zelf ook, in geen drie dagen hebben we langer dan een kwartier elkaar gezien, maar morgen!.... 4 April Bx ben achttien jaar geworden. Bx zal twintig zijn eer ik het weet en dat was vroeger zooiets, dat mij nog op oneindigen afstand leek, twintig, haast volwassen! Nu ben ik een „jongeling". Mijn verjaardag was erg aardig. Het begon zoo innig gezellig. Het was voor 't eerst na langen tijd mooi weer. Ati, Papa en ik wandelden Heemstede om en zij was zoo vroolijk en hef. Ze is zoo'n prettige verschijning, zoo opgewekt, zoo frisch en helder. Wij zagen een ooievaar, de eerste aan onze rechterhand zitten broeden, dat was een „bonum omen". Zou die morgen mijn jeugd voorstellen? Zoo Zonnig, zoo gelukkig, verhelderd door haar nabijheid dan zal de kracht van mijn leven minder prettig zijn, want tegen den middag hagelde en regende en stormde het. 's Avonds kwamen de vrienden en de meisjes en Neeltje en Leids, er werd veel muziek gemaakt en gepraat. Maar ik was zeer slaperig, want den vorigen avond was ik op een danspartij bij Logeman geweest (waar ik weer het hoogste woord had gevoerd) en toen ik om zes uur naar bed was gegaan, had ik niet geslapen tot acht uur toe toen Lakkie bij mij kwam. Nu heb ik echter mijn schade ingehaald en vanmiddag ga ik bij O.... eten. Ik heb stokken en portemonnaies en geld gekregen. 7 April Een heerlijke, heerlijke dag. Gisterenavond stuurde v.d. Vliet een briefje met verzoek of ik morgen zijn gids wilde zijn bij een uitgestrekte duinwandeling. En wij hebben gewandeld onder het vroohjke opwekkende weer de ruimste, opwekkendste wandeling, die iemand doen kan. Over Linden- heuvel op de duinen, vandaar gewandeld, gedwaald tot wij bij Velserend uitkwamen, toen even pleisteren, daarna weer over de duinen naar IJmuiden. Daar hebben wij in het zand gelegen, gekoesterd door de warme zon, kijkende naar de uitzeilende schepen en de zee en van Alphen in 't latijn vertalend. Ik begin van mijn corrector veel te houden. Zijn gezicht heeft nu reeds iets bizonders bekends voor mij, alsof ik al jaren met hem om heb gegaan. Hij kan zoo vroolijk en vriendelijk kijken en zoo vreeselijk dwaas zijn. 't Is weer zijn humor die mij aantrekt, ik mag hem zoo graag, omdat zijn soort van humor door mij begrepen wordt. Ik lach over de dingen, waar hij ook om lacht en als ik geestig was, zou ik geestig zijn in zijn trant. Ik hield al van hem, toen ik zijn spotachtige oogen en zijn goedhartigheid het eerst zag. Ik ben zoo gemakkelijk met hem, ik durf meer tegen hem zeggen dan tegen een ander. En van Ati den ganschen dag geen spoor. Als ik niet zoo mooi gewandeld had Zou ik zeggen: „hanc diem perfide". ai April Die dag is nu twee weken geleden. Ik dacht een tijd lang, dat het beter was niet zooveel meer op te schrijven en het het toen steken. Waarom eigenlijk? Als ik een leemte in dit boekje zie, dan schijnt het mij of die tijd nog veel onherroepelijker en spoorloozer verdwenen is, dan als ik er alles van opschrijf. Dan heb ik nog de herinnering; ik wil graag kunnen nagaan hoe mijn leven voortgaat, hoe ik verander, hoe zich mijn ideeën ontwikkelen. Het is alleen maar de kwestie om dingen op te schrijven, waar ik wil van heb, die mij leeren voor 't vervolg, die mij een beetje verstandiger maken. 12—148 En ik vind mijn leven wel eens interessant, dat wonderlijke mengsel van zwakheden en goede voornemens, van soezen - en onzin opschrijven, van werken en liefhebben, van philosofeeren en leuterpraatjes houden, van dichterlijkheid en alledaagschheid. Dan ben ik krachtig, oprecht, wezenlijk gezind om het goede te doen, dan ben ik zwak, ailedaagsch en vol laffe, lage gedachten. Maar ik toon het slechte van mij met, ik ben slecht in mijn binnenste, niemand kent mij geheel. Ik loop rond met gedachten, die niemand bij mij zouden zoeken en schijn boven die dingen verheven, maar ben het niet. Een bewijs, dat ik beter schijn dan ik ben is het feit, dat er zooveel menschen zooals Ati, van mij houden. Als ik zeg: Do n't call me your worthy friend, I am not worth to press your hand", dan zeg ik geen phrase voor de aardigheid, want de waarheid er van trof mij en griefde mij, toen ik het zeide. En één Frans is duizend Frederiks waard. Ik ben niet gewoon mijzelven gering te schatten, ik heb integendeel altijd een vrij hoogen dunk van mijzelven, maar wat ik nu zeg, zeg ik niet om mijzelven te doen gelooven, dat ik nederig ben, ik zeg het uit ernstige overtuiging, omdat ik weet, dat het zoo is en in de hoop, dat een kalme beschouwing van mijn gebreken, mij meer lust en kracht zal geven om Ze tegen te gaan. Want als ik wil, kan ik mij zeer goed verbeteren en ik weet ook bizonder goed, hoe ik zijn moet, maar door er niet over te willen denken en de teere plek niet aan te durven roeren, daardoor komt er geen verbetering. Een Gymnastiekfeest en twee wandelingen met Ati hebben mij vroohjke dagen bezorgd. Vooral de laatste naar Boekenrode, waarop wij mossen zochten en onbeschrijfelijk veel genoten, zal ik niet licht vergeten. Op zoo'n wandeling doen wij eigenlijk vrij wel, alsof wij verloofd zijn, wij loopen dikwijls hand in hand, wij liggen naast elkaar op 't warme zand, soms met haar hoofd op mijn arm en ze ziet mij aan met haar diepe, zachte, grijze oogen, alsof ze zonder mij zou moeten sterven. Wij denken aan niets en kijken naar de mooie boomen en spelen en lachen als twee schuldelooze kinderen. Als een vreemdeling ons zag, zou hij moeilijk kunnen gelooven, dat wij niet verloofd, maar stellig, dat wij niet verliefd waren. En toch.... ik zou hever haar nooit weerzien, dan zooiets te zeggen. 30 April 't Is een ongehoord warm voorjaar en een ongehoord vroege lente. De pereboomen zijn al uitgebloeid, de appelboomen staan in bloei, de boomen hebben bijna alle hun volle bladeren. De gouden regen en de seringen bloeien hier en daar, op een vogelnest in onzen tuin, zit al vrij lang een spreeuw te broeden en nu zit ik hier 's avonds om elf uur met een hoog opgeschoven raam. Ik heb vandaag een brief aan Ati geschreven en ik ben 's avonds op een dansles geweest, die nog al aardig was. 7 Mei Hoezeel Vandaag komt ze thuis, 't Is een feestdag 1 Ik heb mijn beste jas aangetrokken. Vannacht droomde ik precies hoe het zou gebeuren. Ze zat in een gelen wagen, die met een klep openging en ze had haar haar anders. Ik ben alle onaangenaamheden weer vergeten, ik moest er maar niet meer aan denken, zeiden ze allen. Gisteren heb ik bij O.... gegeten en koffïegedronken, erg gezellig, 't Is er zoo vreemd en stil, nu Ati er nog niet is. Menschenkinderen, wat ben ik blij! Wat hebben die veertien dagen lang geduurd en nu zijn ze toch om. Aanstonds zie ik haar prettige oogen weer en hoor ik weer: „Dag jongen!" Het is warm, verkwikkend meiweer, vol seringengeur. 17 Mei Ik ben bang om te veel op te schrijven. Ik heb „oude romans" in 'handen gekregen en daardoor geleid Werther gelezen. En Werther greep mij aan, sleepte mij mee, overweldigde mij met een soort zoete bedwelming als een opiumroes. Maar ik was gelukkig op mijn hoede, Huet had mij gewaarschuwd; ik lachte om den schoonklinkenden onzin, begreep zijn kunstig en wegsleepend sofisme en zag het egoisme, de lafheid en de sentimentaliteit door de regels heen. Zelfs als Werther op het toppunt van vroohjkheid en geluk is, dan zegt hij dat zoo klagelijk en weemoedig, spottend met zichzelven, zich kinderachtig noemend, zonder kracht, zonder levenslust, zonder wezenlijk een gezond denkbeeld. j Ziekelijk is het heele wezen van den man, ziekelijk gevoelig, ziekelijk opgewonden, ziekelijk hartstochtelijk en ziekelijk laf. Welsprekend en prachtig van stijl is het boekje, maar aan het eind krijgt men een gevoel van weeheid, dat als een bittere nasmaak het beste van den indruk bederft. Ik heb het druk, dat wil zeggen, ik ben altijd in de weer, maar niet altijd met mijn werk. Ik zeil druk, wandel nog al eens, ben gisteren naar Amsterdam geweest en ook de gymnastiek geeft me nog al wat te doen. Ik heb in Amsterdam veel menschen opgezocht; Oudemans, mevrouw Leids, Christien (hè, wat is het daar aardig!) en verder mijn toekomstige woonplaats en huisgenooten. Ik heb nogal een aardig dagje gehad. 2i Mei Zou ik ouder wordende, ook meer moed en kalmte krijgen? Ik beken, dat ik soms laf ben, zeer bang. Ik ben bang voor het lijden van pijn, lichamelijke pijn, ik ben bang voor sterven, voor ziek worden. En toch, wat maakt mij die vrees klein in mijn eigen oogen, vooral, omdat het geheel een physieke invloed is. 's Ochtends durf ik duizend dooden trotseeren, 's avonds zou ik haast bang zijn om in een spoortrein te zitten, 's Ochtends lach ik om mijn vrees, 's avonds begrijp ik niet, hoe ik 's ochtends zoo roekeloos was. Maar de dood, de dood zelve krijgt langzamerhand voor mij een vriendelijker minder terugstootende gedaante. Ik dacht aan het dochtertje van van Reysen. Hij zelf is bijna wanhopend, zijn leven is hem één verdriet en het lieve meisje ligt daar bleek en glimlachend met rozen en vergeetmij nieten in de koude handen. Die gedachten stemt mij rustig en verzoent mij meer met den dood dan de philosophieën van Werther. Iedere zelfmoord boezemt mij afschuw in, verschrikt mij, maar de rust van dat doode kind bij dien ongelukkigen vader doet mij begrijpen, dat de dood niet vreesehjker kan zijn dan het leven. z Juni De dichterlijke Mei is voorbij, de warme, stoffige, realistische zomer komt aan. Er gebeurt gelukkig nog al veel. Mijn leven is vol afwisseling en vroohjkheid en dat ik voortdurend te strijden heb om aan mijn werk te blijven, vind ik wel aardig, dat houdt mij levendig, dat vechten, het oefent mij en iedere overwinning is een groot genot. Ik heb veel te vertellen van de buitenpartij op mevrouw de Booy's verjaardag op Duinlust, daar heb ik geloof ik nog niets van gezegd, ook niet van de growing friendship met Daan en met van de tramway. De tramway! Bs zou het belangrijkste onderwerp van alle gesprekken in Haarlem bijna ovenslaan. Iedereen verbaast zich er over en praat van dit wondergewrocht, zoo prachtig geschilderd en gevernist, met fluweelen banken en spiegelruiten en waarin één rit maar 7 % cent kost 1 Niemand in de gansche Houtstraat en Kruisstraat loopt rustig, allen zien nu en dan haastig om, of de witte kop ook in de verte zichtbaar wordt en als dan eindelijk het gevaarte met oorverdoovend gebengel voorbijstuift, schaart zich alles eerbiedig in twee gelederen en staart met open mond het zeldzame monster aan, terwijl zijn trotsche menner remt en ment en bengelt met groot bewustzijn zijner waardigheid. 2 Juni 01 Laat ik morgen niet om mij zeiven lachen. Bs ben nu vroolijk en opgewonden. Bs heb den geheelen dag weer met een oud denkbeeld rondgeloopen. Het zal uitgewerkt worden, maar laat ik vooral niet te veel haast maken, dat bederft alles. Bs kan nog kalm, jarenlang er mee loopen, het voortdurend uitwerken, voortdurend rangschikken, bijvoegen. Bs voel mij soms zoo heerlijk bemoedigd en zelfvertrouwend, ik voel mij soms zoo krachtig, dat ik zou wenschen het geheel achter elkander te kunnen afschrijven. Het is veel beter, het ontwikkelt veel meer, als ik voortdurend bij mijzelven nieuwe hoofdstukken ontwerp, nieuwe gedachten onder duidehjke bewoordingen breng, alles wat ik zie of ondervind aan mijzelven in afgeronde volzinnen herhaal. Bx geloof wel, dat het mogelijk zal zijn iets van mijn denkbeelden te verwezenlijken. Ik zou het doen uit louter aandrang, uit behoefte om mij te verlichten en mijn gedachten, die mij hinderen en bezwaren, van mij af en op het papier te schudden. Jongen, lach nu morgen niet, maar heb zelfvertrouwen en moed. Hèl Bx Zou wel dadelijk willen beginnen 1 Dat zou toch glad verkeerd zijn. Wachten, herkauwen, wikken en wegen, streng critiseeren. „Er waren eens twee vrienden." 4 Juni Bx keek den volgenden morgen dadehjk of ik soms reden tot lachen vond in hetgeen ik geschreven had, maar integendeel, het neemt zelfs in een doodkalme, heldere morgenstemming hoe langer hoe duidehjker gedaante aan. Bx heb er plezier in; het ziet er zoo aardig uit, 't is weer een nieuw doel. Bx zal er wel niet minder om. soezen, helaas 1 Hier ligt een roos tusschen de bladeren, welspresprekende herinnering aan de duinen en aan Ati. „Bewaar dit nu eens?" zeide zij, „wij moeten er later een eer in stellen, het meeste van dezen heerlijken tijd onthouden te hebben. O Ati, spreek niet van „later." Bx weet maar al te goed, wat dat later zeggen wil. Nu heb ik vrede, nu heb ik geluk, nu heb ik het vriendelijkste, vroohjkste leven, dat ik mij denken kan, ik heb duinen en boeken en Ati!.... Maar later?.... Moeder, waarom verbittert gij mijn heerlijksten lentetijd door mij te herinneren aan dat „later"? aan die toekomst van ernst en eenzaamheid, door mij te verzekeren, dat ik eens zal wegkwijnen uit verlangen naar Ati, dat ik eens ellendig zal worden, omdat ik nu zalig ben f ii Juni O, als ik Ati was, dan smeekte ik God iederen avond die drukkende, zware last van mij af te wentelen, die mij soms zooveel strijd, zooveel inspanning, zooveel ellende veroorzaakt. Soms span ik mij in en draag het gemakkelijk, soms begeven mij mijn krachten en hoe meer ik verzwak, des te zwaarder drukt hij. Ik kan hem niet afwerpen, hij is aan mijn jeugd verbonden, het is mijn jeugd zelve, ik walg er van, ik veracht er mijzelven door en toch moet ik hem dragen. Het is een afschuwelijke slang, die zich als een vertrouwelijke vriendin om mijn lichaam heeft geslagen. Het is mijn zinnelijkheid. 16 Juni Die bui is goed afgeloopen, ik ben nog al braaf geweest voor mijn doen en heb mij met een half en half vroolijk gezicht bij Mama aangemeld om een spelletje te croquetten. Verder was alles goed, ik kwam nog bij O.... en zij was zoo vroolijk. Den volgenden morgen maakte zij het mij ook. Ze had met haar Mama gesproken over de kwestie, of die het goed vond, dat wij elkaar veel zagen. Het was niet in Mama opgekomen, zeide zij, er iets van te zeggen. Het ging zoo goed en wij waren beide vroolijk en voor tooneelen als verleden jaar zou wel geen kans meer zijn. Toen heeft Ati haar allerlei omtrent ons verteld en haar goede moeder vond alles goed en aardig en had volstrekt'geen plan om onze vriendschap in den weg te staan. Zij vreesde, dat mijn Mama wel een beetje oorzaak was van die vrees voor onzen omgang, door achterdocht en door de dingen erger te. maken, dan ze zijn. Zij zou van volmaakt eenvoudige en onbeteekenende dingen iets onaangenaams maken door er over te gaan praten en het als gewichtig en ernstig voor te doen. Ik had wel zoowat begrepen,- dat die vrees van Mama zoo'n indruk maken moest, 't Is, geloof ik, iets als overdreven zorg voor mij. Maar ze zou heel wat onaangenaamheden en gehaspel voor mij sparen, als ze niet zoo deed. Als ze niet zoo was en een weinig meer dacht als mevrouw O.... Zou ik heel wat kalmer zijn. Nu ben ik echter ook tevreden. Ik heb van veel dingen nog niet gesproken, van Ati's zwemoefeningen niet, van mijn kranigen zeiltocht met Frans niet, van mijn drukke bezigheden voor het feest en dan nog van mijn proeven met Logeman, omtrent de tele- en microphoon. Ook een goddehjke wandeling sloeg ik haast over op de plaats van Bakker, toen wij accacia's plukten en naar de vruchten van den zilverspar zochten. 19 Juni Gisteren hebben wij mooi gewandeld over Boekenrode. Bij het Oranje-water hebben wij gelegen en bij den waterval op Leiduin en bij het heerlijke meertje van Boekenrode. Bx krijg weer goede lessen van haar. . Als ik haar zeg, dat ze mij beter maakt, dan heg ik niet. Als ik een tijd lang iets verkeerds denk of doe en ik mis de kracht om dat te veranderen, dan geeft soms een enkel woord van haar mij de kracht terug om mij te verbeteren. Als ik dan plotseling een kleur krijg, mijn handen voor mijn gezicht sla en „O Ati! Ati!" zeg, dan is de gedachte aan haar weer mijn goede genius geweest. O, het leven is mij zoo'n genot, dat droomen en denken aan haar, dat genieten van haar bijzijn, dat verlangen naar haar vriendelijke oogen en hartehjken handdruk, dat wandelen met haar, dat strijden tegen mijn verkeerdheden, dat soezen en liefhebben, dat hef en leed en dat alles in die goddehjke natuur, in die oude gezellige stad, 't is zoo'n prettig geheel. O, het leven is mij zoo'n genot! 26 Juni Ik ben loom en warm, het is buiten snikheet, een soort van zwaarte drukt op mijn geest en lichaam. Het feest is achter den rug, de vermoeienissen zijn vergeten en de indruk die bleef is zeer goed. Maar gisteren.... Gisteren, toen ik samen hand in hand met haar in den Hout wandelde, als in een droom, toen ik me meer dan zalig gevoelde en toen ik plotseling alles in de war bracht door vreesehjk te schrikken op een eenvoudige vraag, heel eenvoudig. „Stel je je wel eens voor mij getrouwd terug te zien?" Waarom schrok ik zoo? Ik weet het niet, maar ik was langen tijd van streek En nu denkt het lieve meisje, dat ze mij toch onfeilbaar gelukkig zal maken en heeft ze mij een briefje geschreven, zóó, dat ik mijn hoofd boog en tranen op mijn hand druppelden. Ik ben nog niet tot klaarheid met mijzelven gekomen, ik heb niet veel gezond denkvermogen meer op dat punt. Ik haspel alles door elkaar, ik ken mijzelven niet, ik zit op mijn eigen ik te turen als op een vraagstuk en telkens raak ik den draad kwijt. Maar tusschen ra alles door zie ik voortdurend haar twee diepe, vertrouwelijke oogen, zoo zacht, zoo vriendelijk, zoo vol liefde en de gedachte aan haar wezenlijk edel karakter rust zegevierend op tusschen den warwinkel in mijn binnenste. Ik heb haar iets geschreven, maar dat zeide niets. Ze wil weer een duurzame verandering, maar heeft er zelf geen kracht toe. Ik zou het moeten doen, maar ik wil het niet. Als het voor haar was, dan was het iets anders, maar nu, nu het alleen zou zijn om een mogelijke illusie van mij over een tiental jaren niet teleur te stellen, nu vind ik het geheel onnoodig. Het helpt toch niets, verzwakken kan ze mijn liefde niet en nog sterker maken nog minder. En dan, al had ik het onfeilbare vooruitzicht ongelukkig te worden, door van haar te houden, dan deed het bij mij nog niets uit. Ik wil van haar houden, Zooveel als ik kan, al werd ik tien duizend maal ongelukkig. 28 Juni Het is all right. Ze vond, dat ik volmaakt gehjk had in mijn epistel en zag in, dat haar bezorgdheid overdreven was. Nu was alles, alles zoo goed. 't Is nog steeds zeer warm, ik leef van kersen en aardbeien. Woensdag zijn we naar Zandvoort geweest en toen dronken wij rijnwijn en genoten. Hedenavond ben ik naar Vogelzang geweest met Papa en Ati. O! nimmer volprezen avond l O, stilte! Boomen, koelte, sterrenhemel, o Ati! Ati! wat ontbreekt er aan mijn geluk? Een beter ik. 1 Juli lk vrees dat alle beschrijvingsvermogen weer te zwak zal zijn. Bx zou het niemand willen opdragen om een dag als den 30sten Juni te beschrijven* Droomen bedriegen, maar mijn heerlijkste droom heeft mij zoo'n ideaal niet voorgespiegeld als de dag van gisteren was. Wij zijn naar Vogelenzang geweest, naar de duinen en het bosch. Ik heb naast haar genoten, zooals ik nog nooit gedaan had. Liggende in het zand aan haar voeten, arm in arm met haar door de donkere lanen dwalend en eindelijk teruggereden in een ideaal van een kattebak met één paardedek over ons beiden, hand in hand, bij elkaar kruipend als twee parkieten. En het weer was zoo prachtig en alles was zoo vroolijk en zij was zoo aardig en hef. Wij filosofeeren nog al tamelijk veel. Maar het is wel een prettige filosofie, prettiger dan die van Schopenhauer of die van Busch. Bs praat liever over poëzie en waarheid dan over die vierfachen Wurzel der Satz des bestimmten Grundes. li Juli Bs heb nu geen zin om kalm te redeneeren, maar ik weet dat zich dikwijls de vraag aan mij voordoet, doen wij goed? Doe ik goed? Mijn geweten antwoordt ja, maar ik weet ook, dat vele menschen ja bijna alle menschen neenl zouden zeggen. Wat mij betreft, mij bekommeren de opinies van de menschen bedroefd weinig, maar de groote reus „men" zou haar kwaad kunnen doen en daar moet ik voor waken. Bs ben zoo gelukkig, ik weet dat ik het zal bhjven zoolang zij het is. Zij gelooft, dat die ellendige scheidsmuur tusschen ons zal verdwijnen, zij zou geen gelukkig oogenbhk hebben als ze dat niet geloofde, zegt zij. Lief meisje 1 smeek uw God dat Hij die voorspelling waar make. Gij denkt immers, dat Hij mij licht kan bekeeren en mijn oogen kan openen. Lieve Ati! Ge vertrouwt er zoo vast op! En toch kan ik en wil ik het niet gelooven, want het zou ons beider ongeluk zijn. Het zou, óf mij slecht, óf u rampzalig maken. Zoomin als ik aan uw God kan gelooven. zoomin kan die God ons helpen. 16 Juli Ze is voor 10 dagen weg! Ik voel mij natuurlijk vrij landerig. Het huis op 't Spaarne is leeg. 't is haast of wij in een vreemde stad zijn. zoo vervelend. Als mevrouw er nog was, dan kon ik tenminste iemand zien, die op haar leek, dan kon ik door haar huis dwalen, brieven van haar lezen, nu niets. Ja, ik heb wel iets, ze heeft mij een heerlijk vers achtergelaten, om mij mee te amuseeren, een Duitsch vers, dat mij de tranen in de oogen bracht, mij half dol maakte van vreugde. Ik heb haar geantwoord in het Hollandsch en zij vond het van mij te veel en ik van haar. Wij vinden onze eigen verzen niet hartstochtelijk en die van elkaar wel. Maar nu is ze weg en ik verlang al weer zoo naar haar. Is there a girl like you, my dear on any earthly spot A soul so pure, two eyes, so clear? O no, my Love, there's not. Can there be found in any way a heart so fond and mild A voice, so sweet, a smile so gay? — O there can not my child! Is there on earth a girl like you so faithfull to her God, so strong in love, so good, so true? — O no, my girl, there's not. 20 Juli Eergisteren kreeg ik al een brief van haar en ik heb er al twee teruggeschreven, 't Is warm. mooi weer en iederen morgen wandel ik met Daan in den Hout. Een vreemde indruk maakt hij toch op mij. Hij is vreeselijk braaf en verstandig, kent en streeft naar alles wat goed en edel is en heeft een zeer ontwikkeld en gezond denkvermogen. Maar hij heeft weinig dichterlijk gevoel, weinig geest. Hij praat over alle mogehjke philosophische en wetenschappelijke onderwerpen, maar vind een brief, waarin alleen bespiegelingen en praatjes staan, onzin. Hij is juist als het bier, waarvan hij zooveel houdt, helder, krachtig, degelijk maar het is geen wijn.. Hij heeft iets van Frans, behalve, dat hij verstandiger en braver en Frans weer aardiger en knapper is. Ik houd wel van Daan, maar voel mij soms erg ver van hem af. Cor trekt mij dikwijls nog meer aan. Ik moet oppassen, dat hun invloed op mijn karakter niet te groot wordt. Hij ziet er wel naar uit, om invloed op mij te krijgen, maar ik moet zelfstandig bhjven. Ik stoor mij soms zoo gauw aan iemands opinie. 22 Juli Het is zoo kalm, zoo saai, ik leef zoowat als een plant, zoowat als: Der Fichtenbaum traumt einsam lm Norden auf kahler Höh' Ihm traumt von einer Palme, etc. Alleen Matthieu's brief was een aardige afwisseling, hij heeft een gezellig bruidje, 't is een erg knap, net paar. Ik heb hem vandaag geantwoord en een brief geschreven zoo hartelijk als ik kon, met ontboezemingen over mijzelven. Ik ben zoo bang, dat mijn onvoldoende kennis van het Duitsch mij gekheden doet zeggen. 24 Juli Ik was weer overspannen toen ik haar zien zou, ik ben nu nog van streek. Ik voel niet vredig, ik kan niet met plezier aan het terugzien denken. Als ik haar dadehjk in de armen had kunnen vhegen, dan zou ik misschien nu kalm zijn, maar ik moest me bedwingen en voelde melancholiek. Ik ben toch anders zoo innig blij, dat ze daar weer zit. Ik heb niet veel gewerkt vandaag, meer muziek gehoord. Zou nu zoo'n pianomeester als van Reyken, die nu zeer mooi spelen kan, wezenlijk alles begrijpen wat de muziek zegt, die hij speelt? Als hij Schumann's melodieën speelt, die huppelende, zwevende, tooverachtige melodieën, die sterker en zwakker worden, als het ruischen van den wind, die niets menschehjks hebben, door hun eenvoud en hun oneindige harmonie — dan zegt hij: „Die is wel aardig, vindt U niet?" Begrijpt hij dan wel dien diepen weemoed, die in die vluchtige dingen ligt? Die bovennatuurhjke, weemoedige tint, die een schijnbaar zoo los en elegant stukje heeft? Dat zijn niet alleen welluidende klanken, dat is een taal, die uitdrukt wat geen menschehjke stem kan doen, 't is bijna of 't genie van Schumann heeft gesproken en zonder dat hij het zelf wist. Schumann geeft zijn stukken soms zulke vreemde namen. In de zoo eenvoudige en naïeve melodieën der Kinderscènen ligt een weemoed, een hartstocht, een somberheid en ook weer zulk een boven- aardsche geestachtige toon. dat zij meer aan het worstelen van een groot genie doen denken dan aan het spelen van een kind. Zondag 28 Juli Het examen van Frans is prachtig afgeloopen. 132 punten, 20 punten meer dan de eerstvolgende. Het doet mij vreesehjk veel plezier voor hem. Dat is nu mijn vriend I Het doet mij zoo benauwd gevoelen, ik ben zoo onvoorwaardelijk zijn mindere, niet dat ik verlang hem op zij te streven, maar ik heb zelf nog zoo veel te doen voor dat ik zelfs maar met een gerust gemoed naar hem kan zien. Ik wanhoop er niet aan ook knap te worden volstrekt niet, ik wil het. Maar hij is zooveel degelijker en energieker dan ik. Gisteren was het paardemarkt en kwam ik met Willem op het Paviljoen. O Ati, ik voel mij nog niet klein en.zwak, ik heb jouw liefde en die maakt mij gelukkiger zelfs dan Frans nu en krachtig tot al wat goed is. Dat is nu wel mooi gezegd en goed gemeend, maar toch blijf ik nog zoo veel ten achter in vele dingen. Werk nu toch hard, jongen, zonder hard te werken doe je nooit iets van belang en met dat kan je alles gedaan krijgen, dat zie je aan je vriend. Stel je nu maar voor, dat je het voor haar doet, wat zou je dan immers al niet uitvoeren, hè! 29 Juli Jk voel me weer vrij „down" ofschoon ik slechts reden tot vroohjkheid heb. Wat nu de reden is van zoo'n soort melancholieke bui! Ja, ja ik weet het wel, maar ik durf, ik kan het niet opschrijven. Het is het idee, dat menschen ook menschen zijn, dat Ati ook een mensch is. Dat Ati in haar envoud denkt, dat zij van mij houdt als een vriend en broeder en dat rij blijkbaar volstrekt niet inziet hoe andere menschen over onze verhouding moeten denken. Terwijl ik dagelijks zie en gevoel, dat zij hartstocht en niet enkel vriendschap voor mij voelt. En ik zeg haar niets en laat haar ongestoord in haar denkbeeld, omdat die hartstocht mij zoo gelukkig maakt. Want hartstocht toont zij, als ze mij vraagt haar te kussen, als ze over haar heele gestalte trilt en het bloed haar naar de wangen stijgt, als ik haar aanraak, als ze mij verzen schrijft zoo innig als ze het nu gedaan heeft. Ze vond mij zoo verwaand, toen ik eens dat denkbeeld opperde, het leek haar zoo ongerijmd. Dat is nu een jaar geleden. Moet ik nu nederig blijven in haar oogen, haar steeds zeggen, dat niemand iets verkeerds in onze vriendschap zou vinden en haar toch vooral verzekeren, dat wij niets als gewone, dagehjksche vriendschap voor elkaar gevoelen, of moet ik verwaand zijn en oprecht verklaren, zooals ik denk? 31 Juli O mijn Ati! mijn Ati! Doe toch niet zoo, gij kunt het niet volhouden. Ge zoudt uw geluk en daardoor het mijne verwoesten. Ge kunt, ge kunt het niet doen. Hoe ongelukkig het mij zou maken — o, dat doet er niets toe, al moest ik van ellende verteren, maar gij wilt mij erger verdriet besparen, daarvoor offert gij uw liefde op en Ati, zou ik er ooit ongelukkiger door kunnen worden dan nu? Twee jaren lang heb ik mijn liefde voor u gevoed, ze is geworteld in mij, zoo vast, zoo vast, dat ze één is geworden met mijn leven, met mijn bestaan. 13—148 Ik gaf u alles, alles wat ik kan geven, ge hebt mij beloond door mij uw hart te schenken en nu.... nu hebt ge berouw over de gave en wil die terugnemen. Alles moet uit zijn — ik moeit uw woorden vergeten, uw brieven verscheuren — Ati, ik kan niet, ik wil niet. Als ge mij niet hefhadt, dan Zou ik het trachten, dan zou ik alle geestkracht aanwenden, om uwentwil, maar ge hebt mij hef, al wilt ge het niet meer zeggen, al spreken uw oogen niet meer — ik weet het, ge hebt mij liefde beloofd tot aan uw dood en tegen mij hebt ge nooit een ontrouw woord gesproken. En waarom, waarom zou ik dat moeten wezen ? Ge wilt mijn vrouw niet worden, de afstand tusschen ons is onoverkomelijk — maar Ati, denkt ge dan niet, dat ik mij veel te gering en onbeduidend gevoel om daaraan te durven denken, achttienjarige schooljongen 1 Waarom zijt ge daar toch zoo vreeselijk bang voor? Maar neem niets weg van uw hefde, begrijp dan toch, dat ik er niet buiten kan. Geef mij kracht tot al wat goed is en ijver om te werken, ik zou die verhezen, als ge u van mij aftrok, geheel verhezen. Ati, ge behoeft het niet uiterlijk te toonen, maar blijf van mij houden als nu en zwak kunt ge het niet noemen, als ik uw eigen wensch vervul en u trouw blijf. i Augustus Ik heb een naren droom gehad. Toen ik eindelij k in slaap was geraakt, was het mij alsof ik nog altijd met Johan rondliep en naar huis moest gaan. Maar ik kon niet naar huis, ik bleef doorwandelen, altijd door, totdat ik haar huis zag en haar. Daar lag ze boven voor baar raam geknield met haar hoofd in haar handen. Ik riep, ze hoorde mij niet — ik riep harder, wanhopiger. — Plotseling was ik in een kring menschen die lachten en praatten en wijn dronken. Allerlei menschen, Oom Gerard was er, Alfred May en naast mij zat mevrouw Smit. Daar zag ik voor de deur van de kamer een mager paard staan en ik bemerkte dat midden in den kring en witte 'gestalte stond, waar ik niet naar durfde opzien. Het was de Dood, dat wist ik. Ik zag mevrouw Smit naast mij ineenzakken — ik voelde Zonder dat ik er naar zag, dat een pijl op mij gericht was. Ik riep: „Nog niet, nu nog niet, wacht nog twee maanden." Toen voelde ik plotseling dezelfde kille gewaarwording als toen Ati gisteren tegen mij zeide: „Het moet uit zijn." 9 Augustus Dit eind van mijn boekje zou wel wat somber zijn. Ik ben nu gelukkig wat vroohjker gestemd. Of het uit is . Neen, volstrekt niet, maar wij doen alleen niets meer wat haar ouders bepaald niet goed zouden vinden. Het maakt mij ook rustiger, ik doe niet graag dingen, die niemand anders zien mag. Maar er is nog zooveel gebeurd in deze acht dagen, ik kan niet begrijpen, dat het maar acht dagen. zijn. Ik ben diep ellendig en opgewonden vroolijk geweest en zij — evenzoo. Ze geeft mij zooveel te denken en toch mag ik dat niet te veel doen. Dag boekje. 24 Augustus Du wollest glücklich oder namlos elend sein Und jetzo bist du elend — en ik lijd zoo onuitsprekelijk, mijn hoofd bonst en mijn oogen branden. Ik lijd door haar verdriet — door mijn slechtheid — door dat denken — altijd door denken. Dat ik haar bedroog, haar altoos geruststelde, haar mede trachtte te slepen, haar prees, als ik wist, dat ze niet goed deed, haar trachtte te brengen tot zulk een- liefde voor mij, dat zij ouders en godsdienst en haarzelve vergat om mij .... dat was het, wat in mij rondwoelde en nu in een vlaag van- bittere openhartigheid eruit drong. En dat alles door hartstocht, door dierlijke aandrift — door iets, dat ik, dat mijn beter, hooger ik diep veracht. Het heeft mij medegesleept en gekweld en beproefd, totdat ik toegaf, ik dacht niet meer om oprechtheid, ik dacht met meer om het kleine vonkje verhevenheid in mij, ik dacht om mets, als om Ati, Ati, alleen Ati. Om haar zou ik haast orthodox zijn geworden, om haar zou ik mijn zelïstandigheid verloren hebben, ik heb mij om haar vernederd, verloochend, te schande gemaakt. Noem eens op het zondenregister: ik heb een evenmensen verdriet gedaan, innig verdriet, ik heb een evenmensen tot kwaad gebracht en ik heb hem met gewaarschuwd, ik heb gelogen, ik heb mijzelven bedrogen, ik heb een hartstocht gevoed, die beneden mij is, ik heb een braaf meisje het leven door dien hartstocht verbitterd, ik heb al die verkeerdheden en zwakheden alleen aan dien hartstocht te danken. Dit laatste is het ergste, na het eerste. Waarom is een mensch, mensch en geen dier? Als wij geheel dier waren, was het goed. Maar nu, een vonk van een hooger bestaan in ons en voor het overige, dier, geheel dier. Laag, listig, slecht, alleen om behoeften te bevredigen. O gijl die menschen, menschen het worden, was het uw doel ons te doen lijden, gij kondet niet beter uw doel bereiken dan door ons te laten worden wat wij nu zijn. halfslachtige, rampzalige wezens. Nu spreek ik tot een soort godheid, geloof ik daar dan aan? Wat is het gevoel, dat ons een afschuw geeft van zinnelijke begeerte, van zinnelijk genot, van leelijkheid, van laagheid, van duisternis? Waarom snakt mijn innerlijk ik naar reinheid, naar schoonheid, naar verhevenheid en licht? Zijn wij niet half dierlijk en half goddelijk? En wat is liefde dan? „Heerlijke liefde," zeide ik eens „heerlijke steun, edele, goddelijke liefde!" En nu blijkt het, dat die hef de geslachtsdrift is en haar goddelijkheid laagheid, haar troost verstandsverbijstering. O Ati, je waart mij het toppunt van reinheid en mijn liefde tot u een heilige schat. En nu — heb ik het toppunt van reinheid door mijn hartstocht ontheiligd en die heilige liefde.... geslachtsdrift.... O Ati! O mijn God! Godl Ik wilde, dat ik een God kende. Wat moet ik nu zonder haar, zonder haar hef de ? Dat was mijn godsdienst. Wat moet ik nu? Alléén staan.... alléén? 27 Augustus Kalm vriendje, je hebt weer erg , doorgeslagen. Ik moet het wijten aan mijn droefheid en neerslachtigheid op dat oogenbhk, dat ik zoo sprak. Ik ben nu weer kalm, ik heb weer rust gevonden. Ik ben gelukkig. Er bestaat een reine, verhevene liefde, een liefde, die vrede geeft. Dat is de liefde van den geest, niet die van het lichaam. Die liefde wil ik zoeken, ik heb haar al, maar ik wil haar vrijhouden van al wat hartstochtelijk is, van al wat niet rein en edel is. Heerlijk, heerlijk streven. Mijn goede gezellige Ati, ik wil je blijven liefhebben met al mijn hart, maar nooit zal de gedachte om je tot mijn vrouw te maken weer bij mij op- komen. Ik kan mij niet gerust voelen, als ik het bewustzijn heb, dat ik eigenlijk slechts daarnaar verlang en nu ik dat verlangen geheel heb onderdrukt in dit kalme oogenbhk, heb ik je toch even innig hef als altijd en voel mij noch laag, noch verachtelijk. Ati, ik beloof je, ik zal je altoos liefhebben. Niet omdat je een meisje, maar omdat je Ati bent. En nu ga ik Plato lezen. 28 Augustus Jk schrijf nu weer trouw iederen avond op. Soms ben ik er nalatig mee, als ik begrijp, dat ik nonsens, hartstochtelijke ontboezemingen of treurige ondervindingen zal moeten neerschrijven. Nu behoeft dat geen van allen, ik ben zelden zoo tevreden en beredeneerd geweest als nu. Ik lees mijn Plato met innig genot, ik overdenk ieder woord, spreek hem in mijzelven voor of tegen, doe of hij tegen mij spreekt. Ieder oogenbhk verbaas ik mij opnieuw over dien man. Ik voel, of ik al jaren in dat boek heb gelezen. Vanmorgen was het promotie en hield van der Vliet een speech en Romeny en meer lui. Frans is terug een heeft een mooie reis gehad. Ati heeft mij beloofd als ik weg ben een dagboek voor mij te schrijven, wat een heerlijkheid. 31 Augustus Jk phüosopheer tegenwoordig maar met iedereen, dien ik toevallig ontmoet. Met Daan, met van der Vliet, goede lui, ik vind ze beide even aardig. Ik geloof toch, dat ik meer van van der Vliet zou houden, waarom1? Ik merk zoo weinig, dat hij mijn „meester" is, maar wel dat hij mijn „meerdere" is. Ik geloof, dat ik hem om zijn htterarische ont- Hi wikkeling, om zijn gevoel voor poëzie, voornamelijk boven Daan stel. Frans is bij ons geweest, heeft bij ons gegeten en verhalen gedaan van zijn reis. Natuurlijk begin ik dan weer even het land te krijgen, dat ik hier al dien tijd maar hok in een leeg huis en over die stomme Xenophon zit te zeuren, terwijl hij daar hep met zijn vrienden in bruine kielen, met hun ransel op den rug, berg op, berg af in de goddelijke streken. Dat mopperen is heel dom, want als men mij gevraagd had om mee te gaan, had ik het toch niet aangenomen. Als ik door mijn examen kom, heb ik dat thuiszitten er wel voor over. En dat ik in een leeg huis zit, nu daar zal ik maar niets van zeggen — ik doe dan maar voetreizen naar het Paviljoen, haast zoo prettig als naar de Ardennen. Moet ik nog spreken van mijn gesoes, van mijn wankelen tusschen geest en stof, proza en poëzie? Hebben wij iets hooger in ons, is dat hoogere het streven naar het volmaakte, naar het schoone en verhevene? Of hebben de dieren dat ook? Kan ons eigen „ik" zonder ons lichaam bestaan?" Zondag i September Lieve Ati, ik had volstrekt niet het land toen ik bij jullie kwam, nu ja Frans is wel weg en een examen op handen, maar dat zijn volstrekt geen dingen om invloed op mijn humeur te hebben. Mijn kuren worden door zulke, goede, heve Wezens als jij en je moeder altijd aan heel andere oorzaken toegeschreven, dan de ware. Gisterenavond dacht je moedertje dat ik vroolijk was, omdat mijn oudjes vandaag zouden thuiskomen. Ik weet zeker, dat het daar niet om was. Waarom dan? Bx zou het niet kunnen zeggen, ik voelde mij opge- wekt en dwaas. En vanavond zou ik zeker precies zoo geweest zijn, als ik weer alleen bij jelui geweest was. Hinderen mij dan mijn ouders, die ik nog al in geen 14 dagen en 3 weken gezien heb? Dat niet, maar als ik een enkel woord van Johan of Papa hoor, dan schijnt mij dat meer te hinderen dan van iemand anders. Dan voel ik een oogenbhk slechts, dat ik zóó weinig van hen houd; ik zou mij schamen het aan een ander te bekennen, Ati, maar ik kan hen soms beiden weinig verdragen, tic doe wel mijn best om vriendelijk tegen hen te zijn en van hen te houden, zooals mijn phcht is, maar ik kan niet helpen, dat het mij soms geheel onverecbillig is, dat ik soms volstrekt niet naar hen verlang als ze een tijd weg zijn geweest. Ik zou, geloof ik, zeer kalm zijn gebleven als Mama mij verteld had, dat haar man nog een paar maanden in Parijs bleef. Het spijt mij genoeg, ik vind het zelfs heel gemeen van mijzelf. Ik weet nu wel, dat ik voor alle drie alles zou doen wat in mijn vermogen is, al was het alleen uit dankbaarheid, maar naar hen te verlangen — dat staat niet in mijn macht. Als ik nu eenige minuten daarover heb zitten soezen, dan behoeft er nog maar de vraag van jou bij te komen: „Is er iets, jongen?" om mij nog landeriger te maken. Ten eerste, omdat ik het zoo toon, als er zooiets in mij omgaat. Ten tweede, dat je misschien denkt, dat het om mijn examen is of om Frans of zoo — terwijl het in werkelijkheid zóóiets is, dat ik het nu nog maar liever opschrijf, dan het je zeg. En dan ten derde dat dwaze idee, dat mij zoo dikwijls overvalt: „O ben je landerig, goed, dan zal je het ook rijn" om dan zonder de minste reden hoe langer hoe ongelukkiger te worden. Tot dat een kleinigheid, bij voorbeeld de een of andere dwaasheid, mij weer op gang maakt. Dan denken zulke goede menschen als jij of je moesje dat ik diep teleurgesteld ben, waar ik mij maar met geweld overheen heb gezet en het idee, dat ze mij dan misschien beklagen, zou mij later weer uit mijn vel kunnen doen springen. Dat wou je wel eens zien, hè? Daar zit mijn mop, heel parmantig op de verzen van TitaUus naar mijn lamp te star-oogen. Wat een aardige gedachte, dat jij nu misschien op dit oogenbhk ook naar twee van die beesten zit te kijken, naar precies dezelfde krulstaartjes, dezelfde malle snoeten en dikke wangen. O, als ik je nu hier had, dan zou ik lust hebben de kamer met je rond te springen, zoo johg voel ik mij nu weer. 2 September Als ik mij eenmaal gewende om tegen Ati te spreken, zooals gisterenavond, dan zou ik het misschien altijd blijven doen. Ik denk, dat als ze weg is, mijn boek het uiterlijk zal krijgen van een langen brief aan haar. Ik ben natuurlijk erg onder den indruk van mijn examen. Niet landerig, maar een beetje dol. Dat Papa en Johan (en soms Mama ook wel) mij dikwijls met zoo bizonder aanstaan, verwondert mij zoo uitermate met. Ik-houd wel degelijk van hen, daar ben ik van overtuigd. Maar daar ik van Ati zoo oneindig veel meer houd dan van allen samen, schijnt mij die gehechtheid bij vergelijking klein. Het is zeer verkeerd, geloof ik, dat mij hunne fouten hinderen. Ik heb ze dikwijls veel erger. Maar juist, dat is vreemd, dat al s ik mijn fouten in een ander zie, dat ze mij dan verbazend groot toeschijnen, terwijl ik er bij mijzelven dikwijls niet op let. 't Komt gewoonlijk, als ik veel bij O.... geweest ben. Dan maak ik ook weer vergelijkingen. Ik heb vandaag voor. mijn doen hard gewerkt en ben dus lui. Nacht Ati-lief. Morgen zal ik je dit geven. 3 September Wat was het zonnig vandaag en heerlijk. Ik heb bepaald pleizier in mijn werk en zoo'n bezoek op haar kamer is zoo onbeschrijfelijk opwekkend. De zon scheen Zoo vriendelijk daarbinnen en het zag er zoo gezellig uit en zij keek mij zoo vroolijk aan. toen ik binnenkwam; 't was me of ik in een andere wereld kwam, daar op die heldere kamer. O! Wat maakt zij mij het leven zonnig en heerlijk. O examen, o schrikbeeld, o ontzettende dag, martel' mij des daags, maar laat mij ten minste in mijn slaap met vrede. O Ati, o heveling, goede engel, vervul mijn geest niet alleen overdag, maar verlaat mij ook in mijn droomen met. 9 September Gisteren is Cor over geweest, heeft mij veel verteld, terwijl wij in den Hout in het gras lagen, van zijn groentijd en van Delft, 't Is zoo vervelend. Ik maak mij dan voorstellingen, hoe ik mij zal houden, hoe het mij gaan zal, ik maak plannen en plotseling herinner ik mij weer, dat ik volstrekt nog geen plannen kan maken, 't Is nog zoo onzeker, Zoo ellendig onsecuur. Ik wou, dat het morgen was .... neen toch eigenlijk niet. Ik moet nog zooveel doen in die 14 dagen. 10 September Hè! wat spijt me dat, dat ik dat boek zoo stom uit mijn handen gegeven heb. Ik vind het ver- schrikkelijk lam en ook dom van mij. Ik ken immers die heve Grieksche heeren en had het wel kunnen voorzien. Geen woord Van de heele geschiedenis deugde voor haar. Socrates is de eenige, die verstandig en wezenlijk mooi spreekt, maar toch is zijn geheele discours zoo weinig geschikt voor de ooren van een mensch met 19de eeuwsche zedelijkheidsbegrippen, dat daardoor de mooiste passages voor zoo'n mensch onaangenaam schijnen. Zijn realisme, dat wil zeggen, zijn denkbeeld, dat alle abstracte begrippen, zooals liefde, deugd, schoonheid, wezenlijk een bestaan hebben, is te onwaarschijnlijk dan dat het tot grondslag zou kunnen dienen voor een betoog. Daarmee vallen zijn meest welsprekende betoogen dan ook voor mij in het water. Maar vele denkbeelden, bij voorbeeld, dat dikwijls liefde alleen zucht naar onsterfelijkheid is, hebben naar mijn inzien een diepe en ware beteekenis. Dat wil zeggen, alleen geslachtsliefde, wat Socrates zegt van het zoeken naar onsterfelijkheid door omgang met schoone zielen en dat wel voornamelijk van jongelingen, is een gezochte wending om zijn idee ook ten opzichte van die andere,volgens hem dan verhevener (?) liefde vol te houden'. Evenals of men zijn geest niet kan verrijken door den omgang met andere menschen, zonder dat dit juist fraaie jongelingen zijn, zelfs zonder ze hef te hebben. Het is waar, bij zegt, dat schoonheid des geestes meer waard is dan schoonheid des lichaams, hij toont zelfs in zijn spreken, dat hij boven dien laagsten, onnatuurhjksten aller hartstochten staat, maar toch praat hij er zoo kalm over, toont er zoo niet den minsten afschuw van, dat het stuitend is. Vrouwen met een geest, die waard was om hef te hebben, schijnen ze niet gekend te hebben, de mogelijkheid er van wordt zelfs niet geopperd. En ware vriendschap was bij hen ook eigenlijk niet bekend. Ze geloofden het niet, dat twee mannen aks vrienden van elkaar konden houden, getuige de woorden van Alcibiades. Ze waren krankzinnig, die lui. En die afschuwelijkste, onzinnige zedeloosbeid, heb ik Ati, zonder het te weten, voorgelegd. Goede, goede Ati, ik wou, dat er geen Plato en geen Grieken hadden bestaan, ook zonder dien kerel,' die er geen begrip van had, zouden wij onze liefde wel gevonden hebben. Hoe kunnen zij over liefde spreken tot ons, die in zulk een tijd leefden? Die niet wisten, dat vrouwen ook menschen waren met verstand en gevoel, waard om ook om hun geest hef te hebben. Hij is een groot wijsgeer, maar niet op het punt der liefde. Mag ik eens een vertoog over liefde houden? Liefde is geen godheid, geen op zich zelf staand iets, het is geen démon, die buiten de menschen om deze beheerscht en deze laat bandelen naar zijn goedvinden, het is een eigenschap, een uiting van den mensch. Hartstocht is een démon, een echte, een vreesehjke, onweerstaanbare macht, die den mensch, die de kracht niet heeft hem van zich af te houden, meesleept zonder zijn wil. Die in hem werkt, zonder dat hij het zich bewust is, die zijn geest benevelt en zijn zelfstandigheid vernietigt. Dat is geen hef de. Liefde is geen verlangen, geen vurige begeerte naar iets, dat zij niet bezit. Dat is hartstocht. Hartstocht verdwijnt, als zij het voorwerp van haar verlangen heeft. Liefde wil niets, als het geluk van dat voorwerp en heeft geen onbevredigde wenschen noodig om te kunnen blijven bestaan. Mogelijk zijn er voor hartstocht diepere drijfveer en. Hartstocht ontstaat misschien door de zucht naar onsterfelijkheid, naar roem en geluk. Waarachtige liefde heeft geen drijfveeren, die ontstaat uit zich zelve. Waarachtige hefde denkt niet om haar eigen geluk, haar eigen verheerlijking. En toch maakt zij dengene die haar bezit gelukkiger dan hartstocht. De mensch heeft een eigen, innerlijk ik in zijn diepste binnenste, iets. dat al zijn doen en laten beheerscht en toch buiten die handelingen schijnt te staan. Die ikheid neemt alle mogelijke maskers aan, speelt alle rollen, maar komt helaas Zoo zelden in zijn ware gedaante te voorschijn. Het is soms een lastig ding. Dikwijls wil de mensch het wegcijferen, tot zwijgen brengen en dan blijft het toch soms zoo krachtig spreken. De ziel kan ik het niet noemen, het geweten.... ja! dat is het eigenlijk wel. Het is dat, wat bedoeld wordt, als men zegt: Keer tot u zeiven in. Iedereen verbergt het, men tracht zich wijs te maken dat men zich voordoet, zooals men in werkelijkheid is — maar de ikheid weet wel beter. Men wil er niet naar luisteren, men bedriegt zichzelven met verbazend talent — maar „keer tot uzelven in" en de waarheid die uw eigen ik u verkondigt, zal u soms doen ontroeren. Die innerlijke mensch moet liefhebben, dat is ware hefde. Die ikheid moet gevoelen, dat het geluk van een ander wezen hooger plaats bij haar inneemt dan haar eigen geluk. Die ikheid moet zich in staat gevoelen zich geheel, zonder eenige terughouding, te openbaren aan een ander ik, en zij moet de kracht beseffen om alles voor dien ander te kunnen doen, te kunnen dragen. De hefde, die dan ontstaat, beheerscht niet. ze wordt beheerscht. En de mensch die liefheeft, laat zich niet door zijn hefde leiden, maar leidt haar. Die hefde uit zich dikwijls niet in woorden, dikwijls blijft het een lijdelijke, zwijgende vereering en is volkomen tevreden in het bewustzijn, dat baar voorwerp gelukkig is. Dit is misschien goed en edel, maar edeler is het toch zich niet passief, maar actief te toonen, naar wederliefde te streven en zoo te handelen, dat men die hefde ook verdient. Dan verlangt de hefde wel naar iets, ook naar iets, dat zij niet bezit, maar zou dan die hefde bij het bereiken van haar wensch te niet gaan? Zij zal nog oneindig krachtiger worden, in het bewustzijn dat een ander ik baar beantwoordt. Als dat heerlijke doel bereikt is, als twee wezens elkander kennen, wezenlijk elkander kennen, wezenlijk door en door verstaan, voor elkander leven en zich verheugen, omdat ze liefhebben en bemind worden, dan behoeft de hefde niets te wenschen, want ze is zeker, dat ze haar ander ik zal behouden — en toch blijft ze bestaan. 16 September Ja, dat was een heele mooie speech, haast zoo welsprekend als die van Agathon. Ik zou er nog wel meer over kunnen zeggen, maar dat zal ik misschien later wel eens te pas brengen. Haar geniststelling klonk zoo natuurlijk, zoo echt in haar karakter. Haar ziel doet mij denken aan een glanzend metaal dat, als men er op ademt, dadelijk den aanslag weer verliest, die het dof zou maken. En ik werk rustig door en zie kalm dien Maandag tegemoet. Ik ben veel minder beroerd dan voor acht dagen. Ik wil niet ontkennen, dat ik wel verwacht er door te zullen komen. En toch kan ik mij evenmin mijn vreugde voorstellen, als ik er door zou zijn, als mijn ellende, als het niet zoo was. Als ik onpartijdig redeneer, zijn er nog wel degelijk kansen, dat ik er niet door kom, en toch betrap ik mijzelven er op, dat ik er bijna op reken van wel. Vanmórgen begon ik tegen Ati te vertellen, dat ze hier zoo weinig begrip hadden van hetgeen een jongen als mij toekwam, van de eischen van het studentenleven enz. Mama hoorde er zoo iets van en dacht, dat ik uit een soort hulpeloosheid mijn nood aan Ati ging klagen. Nu was het mij totaal onmogelijk om haar aan het verstand te brengen, dat het volstrekt geen noodklacht was en dat ik gewoon over alles met Ati praatte, dat Ati alles weet wat ik weet en dat ik dan toch volstrekt niet het gevoel heb, alsof ik iets aan „een vreemde" heb oververteld. Ze stonden mij nu toch dadelijk toe om na een goed examen zelf mijn plaats van studie te kiezen. Ze dachten nota bene, dat ik altijd van Leiden sprak, omdat zij nu juist Amsterdam hadden genoemd. Eergisteren hebben wij van Elswout af naar huis gewandeld, gisteren hebben wij een aardig stoombootje bekeken aan de „Kikker", daar droomde ik zoo gezellig van. Natuurlijk ben ik niet erg op mijn gemak. Nu op 't oogenbhk wel, want het is nog in den morgen en het is mooi weer. Maar 's avonds word ik soms zoo beroerd en overspannen, dat ik mij allerlei zwarte voorstellingen maak en niet weet wat te beginnen, maar: Never say die! Dat werd mij door Mrs. Nelly BaJlingan geb. Macdonald aangeraden en ik zal er mij maar aan houden. Die aardige luidjes kwamen Donderdag bier, haalden mij van mijn werk, troonden mij mee naar Bloemendaal en kwamen 's avonds een gan- seerd, ze zijn zoo opgewekt en levendig en vmden aS zoo mooi. En £ doen zoo aardig met elkaar. iKfod n?ets prettiger dan te aen, hoe twee zoo veel van elkaar houden als zij schijnen te doen. Zij spreekt altijd met zooveel ontzag en vertrouwen van: my husband en hij pakt haar zoo beet, Ik een soort kostbaar kleinood, ik mag dat wel zien. 26 September Nu ben ik er dan toch wezenlijk, ik ben nog niet geheel tot het verruimde gevoel gekomen, dat er op moeten volgen, ik ben wel uitermate gelukkig en opgewekt, ik gevoel mij wel heerhjk yn, en onbezorgd, maar er zijn bittere droppelen m den TZÏÏS weg, - huis, stad, o dat aUes; kan mij zooveel .schelen, als onze kippen, ofzoo - Ais ik «u kans had deze week nog eens veel met haar te wandelen, haar eiken dag te zien, hartehjk at scheid van haar te nemen en nog eens lang met £££ pSten, dan zou ik gelukkig zijn en nu, kunnen trosten. Maar ik zie haar met en heb er geen kans meer toe ook — dat verloopen ondier is weer uit de^lSht komen vallen en vergiftigt hun huis met zijn tegenwoordigheid. 't Is erg die verbazing van alle jongelui die hem kermen, I ze hooren, dat hij bij 0.^ta*£ geeren. „Hoe heeft dat varken ach daar nuweer ingeSóngen, of is het omdat hij Baron is? Dat Zt Ttelum beter. Ik heb geen ph» hu *J twee goede menschen voor Hildebrand te gaan spelen en te vertellen, wat een lief persoontje se onder hun dak hebben, maar ik weet wel, dat ik geen voet bij hen zet, zoolang dat sujet er is. Ik zou mij schamen met hem op straat gezien te worden. Hè, Ati, wat hadden wij gisteren bcerhjk kunnen wandelen met dat prachtige weer, ik had zoo'n verlangen naar het Naaldeveld en de duinen. En ik heb mij in de stad loopen vervelen, ik heb het land gekregen, het land! — de dag nadat ik door een examen was gekomen al weer het land. Ik heb gebiljart en visites gemaakt. Boe! 27 September Gisterenavond weer van Amsterdam terug gekomen, Ati was met Thea en het ondier naar IJmuiden. Volgens johan schenen ze zich goed geamuseerd te hebben. Be ben bhj, dat ze dan weer vroolijk is, ik zou het zoo beroerd vinden, als ik zag dat ze het zich erg aantrok, dat ik wegga. Ze behoeft het daarom nog niet prettig te vinden, als ze maar opgeruimd is. Wat heb ik gisteren geboft! Wat een paar aUergezeUigste, nette, heldere hokjes. Zoo hoog, met zoo'n heerlijk uitzicht naar alle kanten en zoo'n heerlijke stand. Ik kan mij er al op verheugen daar te zitten. Vooral in den zomer zullen ze heerlijk zijn. 4 October Kindje, kindje! Meisje, meisje! Nu ik mij weer voor het eerst op mijn eigen kamer neerzet om te schrijven — wat ben ik toch gelukkig, dat ik aan, jou kan schrijven. Als ik je nu morgen weerzie, dan vertel ik misschien niet veel, met het idee, o, ik heb haar al meer verteld dan iemand anders. Bs heb zoo'n idee, dat je alles weet, wat ik tot 14—148 je gezegd heb. Ik ben tevreden en gelukkig, als dat tenminste iets is, dat de moeite waard is om op te schrijven, ik heb bepaald schik in mijn leven. Daareven vond ik in mijn koffer een brief van Me-, vrouw de Booy, zoo hef en zoo hartelijk, dat ik haar wel omhelzen wou op dat oogenbhk. Ze was Zoo bang voor mij, dat mijn fijngevoelige (?) geest zich ongelukkig zou gevoelen in het ruwe studentenleven en dat mijn gehoor en geacht zouden gekwetst worden door dingen, die ik niet gewoon was. Ik heb ook zooiets gevreesd. Niet dat ik nog zoo weinig ruwheid en gemeenheid gezien heb, dat al te veel, maar ik dacht, dat ik er alleen tegenover zou staan en een onophoudelijken strijd er tegen zou moeten Voeren. Mijn vrees was overbodig, de studenten zijn mij zeer medegevallen, er zijn wilde onder, doordraaiers, enz. maar niemand heeft mij noch door ruwheid, noch door gemeene taal gehinderd en ik heb er zulke geestige, degelijke en goedhartige onder gevonden, als ik zeker nooit verwacht had. Het groenloopen is zoo'n ramp niet, de eerste dag, toen ik er niet aan gewoon was, hinderde het mij wat, nu heb ik er plezier in, om mij er goed door te slaan, om geschikte lui te vriend te krijgen en uitvragers vast te praten. Bs ben zeer tevreden over mijn resultaten. Driemaal ben ik geëmancipeerd. Dat is een heerlijke uitvinding. Als je daar een paar uur hebt gemijnheerd en ge,,U"d, dan doet het je goed, een flinke poot te knijpen en te hooren: ,,'t Is nu al wel, hoor, gooi nu dat „Mijnheer** maar over boord." 't Is dan lastig om een goede houding te bewaren als de overigen, na je eigen emancipatie nog lustig worden gedonderd, maar als dan na tienen alle geëmancipeerden en stu- denten bijeenzitten en er een daverend Io vivat wordt gezongen, dan is alle leed, dan zijn alle snauwen en vernederingen vergeten en verkneutert het geëmancipeerde groentje zich van plezier. Ik weet niet, hoe de lui alleen zoo joviaal met mij zijn. 't Is pas de vierde dag en geen een dondert me meer zooals gewoonlijk. Ik heb van morgen met Aletrino gewandeld, alsof het Cor of Frans was, we hebben gefilosopheerd en dwaasheid gemaakt als oude vrienden. Het is een aardige kerel, wel een beetje dwaas uiterlijk, maar goedhartig en wel ontwikkeld. Gericke, van Heist, Westerwoudt en vooral Ruys, mijn kleine goede Ruys, met zijn lang donker krullend haar en zijn vriendelijk gezicht, zijn al vrij goede vrienden van mij — 't Is nu Zaterdagmorgen, het is hier allergezelligst zitten, de zon schijnt onder het ontbijt nog binnen, nu al niet meer — ik kijk op mijn mooien inktkoker, op Mevrouw de Booy's brief, op Ati's laatste epistel, op het doosje van Mik — en in dat kastje staat Ati's kop — o menschen, wat zijn jullie allemaal hef voor me, en ik zit hier zoo knus en heb een vroolijk leven en heerlijke Zondagen in het verschiet. Want de Zondag zal nu veel heerlijker zijn na een week van ontbering. Groenloopen is een goed ding, het heeft inderdaad het karakter van een loutering en ontbolstering en in plaats van vijandschap te verwekken tusschen oud en nieuw, worden na de inauguratie de lui die sympathie voor elkaar kregen, des te meer verbroederd. Dan schudden ze elkaar de hand en de groene zegt: „Nu je hebt het nog al schappelijk met me gemaakt" en de ander: „Ik vond je ook te geschikt om gedonderd te worden." Terwijl vervelende wezens, óf menschelijker wör- den door het voortdurend wijzen op hun fouten, óf onveranderd blijven en zich maar onder elkaar moeten troosten. 7 October Ja, ik wist wel, dat de Zondagen heerlijk zouden zijn. Vond je het ook niet aardie gisteren! Wat een heerlijk idee, om daar naar dieachapendmntjjes te wandelen. Het was er zoo mooi, ik had met gedacht nog zoo'n herfstwandeling met je te maken. Vanmiddag heb ik grootendeels vrij, nu ben ik wat bezig geweest met mijn kamer, veel is er niet meer te beredderen, ik wou, dat je me een beetje kwam helpen, je moest nu eens kunnen vliegen, dan zette ik mijn raam open ('t is hier zoo hoog) en dan kwam je er zoo maar invliegen. Ik verbeeld me al, dat ik je in de verte aan zie komen. Aletrino is geen hd meer van het corps, dat spijt mij, want ik vond hem een van de aardigste, nu kan ik hem echter van tijd tot tijd eens rustig opzoeken en met hem praten zonder „mijnheer" enz. te spelen. Vanmorgen druk college geloopen, heel mooi, deze eerste dingen zal ik nu wel onthouden. Vanavond eerst bij van Leeuwen, die vent is altijd bizonder barsch, toen bij Buckman, dat was aUerge^elhgst, een aardige vent is het en wij hebben (geëmancipeerd) zitten praten, zoodat het half twaalf was voor wij. het wisten. Nu ga ik slapen, ik ben volstrekt niet zoo moe meer als eergisteren, bij voorbeeld. Wat zou je nu wel doen! Ik hoop, dat je aan je boek zit te schrijven, ik ben er zoo benieuwd naar. Nacht meisje! 8 October Jk heb het vandaag weer goed gehad. Vanmorgen heb ik met Buckman gewandeld, vanmiddag heerlijk geroeid met van Heist en Weissenbruch en vanavond ga ik met van Heist naar „Le petit Duc." Erg gezellig hè! Bx maak razend weinig visites op zoo'n manier, maar dat kan ik niet helpen. Ze vangen me op en dan moet ik wel mee; nu tegen mijn zin is het niet. Bx heb allerlei verzen gemaakt en ook een minnebrief, natuurlijk gloeiend mooi, (of woest mooi, zooals tegenwoordig Spreekwijs hier is.) Bij van Heist zag ik plotsehng tot mijn groote verrassing een portret van Da Bonacker in den spiegel steken en het bleek, dat van Heist veel bij hen logeerde en hen zeer goed kende. g October Mijn hoofd is tegenwoordig zoo met nieuwe dingen vervuld, met adressen, namen, met donderjolen en visites, 't Is of het „vacuüm" uitgestort is en weer met nieuwe stoffen wordt aangevuld. Toen ik in Haarlem was en mijn gezellig leven daar weer voor mijn oogen kwam, toen begreep ik niet, hoe ik het in Amsterdam nog uit kon houden. Nu ik hier op mijn kamer zit, verdringt zich weer de menigte nieuwe indrukken, nieuwe gezichten en stemmen voor mijn geest — 't is of ik twee hoof den heb, een Haarlemsen en een Amsterdamsen. Wees met bang, Atitje, dat jij alleen in mijn Haarlemsen hoofd thuishoort ik ben hier den heelen dag met je bezig. Het lastige van twee gesprekken tegehjk te moeten voeren, zooals jij het laatst vertelde, dat bemerk ik nu bij ondervinding. Bij de vele vragen omtrent mijn leven in Haarlem, die mij hier onophoudelijk gedaan worden, noodzaken mij om je telkens te raadplegen: „Wat moet ik nu zeggen, Ati!" O, Atitje, als ze 't eens wisten. 12 October 't Is druk geweest in de laatste dagen, Woensdag en Donderdag repetitie, gisteravond opvoering, 't Is uitstekend afgeloopen, we zijn onzinnig toegejuicht, ik moest vóórkomen zelfs. Mijn grootste succes is zeker aan mijn kostuum toe te schrijven. Verder zijn we geëmancipeerd en we hebben tot half twaalf in de Kalverstraat zitten lawaai schoppen. Ik moet nu weer Weg, 't is al 10 uur. Ik heb vannacht zoo heerlijk van je gedroomd. Tót van avond 1 16 October 't Is wel al laat, maar ik moet toch even wat opschrijven. De dagen gaan snel tegenwoordig, het is mij alsof het van morgen was, dat ik Ati omhelsde. Ik heb veel te doen tegenwoordig en veel stof tot denken. Maar daar mijn leven nog vol afwisseling is, voel ik me opgewekt en moedig. Er komen reeds botsingen voor, niet tusschen mij en de studenten, maar tusschen mijn toch onrustig leven hier en mijn herinnering aan het leven daar. Daar dat zegt mij alles, daar, bij Ati, bij de duinen. Daar waar mijn leven iets had van een rustigen droom, vol poëzie. Als ik denk aan de bosschen van Elswout, van Lindenheuvel, aan die heerlijke duintoppen en lage boschjes, aan die wandelingen met haar, als de lucht Zoo helder was en wij mossen zochten of praatten over de toekomst — het lijkt mij alles zoo lang geleden, zoo ver — ver achter mij. Ik vóel nu al tranen in mijn oogen komen — ik heb zeker een uur zitten kijken op mijn boekje zonder op te letten op hetgeen ik nu en dan schreef, 't Is hier zoo'n tegenstelling, er is niets als weiland om de stad — kroegen er binnen en studentenkamers — Ik zou zoo graag altijd willen leven als vroeger, met duinen en bosschen en met Ati — Ik voel volstrekt geen lust om dat alles vaarwel te zeggen en 't is me toch, of alle poëzie voor goed uit mijn leven weg is. Nu komt al het vervelende, het steedsche, het prozaïsche, het gemeene en ik ben pas twee weken hier. 18 October Eergisterenavond was ik bij T....'t Is goed, dat ik later van zulke lui hoor, dat ze eigenlijk onbeduidende wezens zijn, want een gesprek met hem maakte me landerig. Omdat hij het doet voorkomen, alsof zoo goed als alle lui hier liederlijke kerels zijn, zonder eergevoel en zelfbeheersching en ook, omdat hij van ons geen goede voornemens kan velen, waarschijnlijk omdat hij ze zelf heeft laten varen. Maar toch wil en zal ik moreel blijven, al moest ik er om uitgekotst worden. Thackery zeide: „There are pure women, but there are no pure men." Ik wil hem tot een leugenaar maken. De studenten schijnen mij nog graag te mogen lijden, als ze dat niet blijven doen, alleen omdat ik niet met hen meedoe in alles, dan kunnen ze Ja, als ik eigenlijk niet aan Ati schreef, zou ik hier een krachtiger term bezigen. 20 October Gisterenavond tegen alle wetten en rechten naar Totinitze en naar Roet en Kras geweest. Ik amuseerde mij wel, hoewel de vrees om gezien te worden wel iets van mijn plezier wegnam. Om twee uur kwam ik zoet thuis, terwijl de anderen nog café-chantants gingen bezoeken. Ik zal ze nog wel eens te zien krijgen, „il faut avoir tout vu", etc. Op het oogenbhk staat Johan in mijn slaapkamer, waar hij geslapen heeft vannacht, stukken uit Elias te brullen. Ik wou, dat je me kon zien zitten. 23 October Gisterennacht eerst om drie uur thuisgekomen, 't Was een gezellige herrie, de lui waren vreeselijk fideel en joviaal. Na twaalven raakten er de noodigen aangeschoten, maar dat hinderde niet, wij bleven maar kalmpjes doorpraten en hieven van tijd tot tijd een lustig gezang aan. Nadat ik eerst eenige vrienden, die minder vast stonden, naar hun huis geholpen had, wandelde ik zelf dood alleen en dood bedaard naar mijn territoor. Ik verwonderde mij over mijn eigen kalmte, daar ik toch stellig met minder had gedronken dan de rest. Ik geloof, dat er veel zelfbedwang bijkomt. Als ik was gaan zingen en schreeuwen en mij opwinden, had ik misschien zoo kaarsrecht met naar huis kunnen wandelen, maar ik wil nu eenmaal, niet dronken zijn, en als ik het morgen toch word, ben ik een lamme vent. 25 October Woorden zijn niet toereikend om een avond als gisteren te beschrijven. Zóóiets had ik mij niet voorgesteld, ik dacht telkens aan het vers van de Genestet, Dolkop bedenk u een zaliger lot. Het was bet coverend, zielverrukkend, die schitterende Zaal met zijn lange tafels en zijn daverend rumoer en zijn orchest van Sonneman. Maar voor mij was de avond vooral heerlijk, omdat ik tot het laatste oogenbhk, tot drie uur toe volkomen nuchter bleef. Er vielen lijken bij massa's, er werden diabolische cancans gedanst en ik deed mee en zong en speechte dan weer met de grootste kalmte, tot groote verbazing van de oudere lui, die mij herhaaldelijk vroegen: „Zeg kerel, waar heb je dat geleerd? Je schijnt wat té kunnen verdragen, hoor." Het kwam alleen, geloof ik, omdat ik met wilde. Ik was bijna de eenigste groen, die alleen naar huis ging. Thuis wachtte mij nog meer verrassing, ik ben in Baco en in Vondel gevraagd, ik was overbluft door zooveel eer. Bx heb Baco gekozen en Vondel afgeslagen. Als ik het aangenomen had, zou ik de eenige geweest zijn, die in beide disputen tegelijk is, maar dat kost te veel geld, anders deed ik het zeker. En nu is Kees student. 29 October Als ik nu Ati maar eens kon zien, was ik volkomen tevreden.' Bx weet nog wel niet, hoe ik met mijn duiten rondkom, maar dat zal zich wel vinden. Bx ben bezig een stukje voor den almanak bijeen te plakken en kan het verder best vinden. Om tien uur ben ik wat met mijn buurman beneden gaan praten, en verder heb ik kalm hier zitten schrijven. Verleden Zondag was ik bepaald landerig, doordat ik bijna niets van je merkte, kindje l Je moogt mij met schrijven en je Mama zeide zoo: Je moet de groeten van Ati hebben, ten minste ze verzoekt die aan alle bekenden en dat ben jij toch ook. Wat duurt die tijd lang, niet dat de dagen Zoo langzaam gaan, maar de tijd, dat ik je niet gezien heb schijnt meer dan een eeuwigheid. Die Maandagmorgen, hoe lang is die niet geleden l Bx zit er nog al over in met mijn eerste werkzaamheden voor Baco. Maar kom, met mijn almanakstuk was ik ook eerst verlegen en nu ik half weg ben, ben ik er nog al tevreden over. Ik zal echter niets verwonderd zijn, als het geweigerd wordt. Nacht lieveling! Kom je nu Zaterdag toch stellig? i November En toch gaat de week vlugger om dan ik gedacht had, ik heb zooveel afwisseling. Ik heb ook zorgen, mijn eerste zorgen, wel aardig. Ik weet in de verste verte niet hoe ik met mijn geld moet toekomen. Mama praatte van 80 gulden 's maands, maar dan heb ik geen droog brood. De eenige bepaalde luxe, die ik mij gepermitteerd heb is een pool van Fl 20.—. Omdat ik toch een pak uitwon, dacht ik. Maar nu komt er zoo ontzettend veel kijken, de kroeg valt me 10 gulden tegen, enz. Maar ik heb er baast plezier in. 't Is weer zooiets nieuws. Mijn stukje, dat ik aan den Almanak gestuurd heb, heeft wel kans om geplaatst te worden. Ten minste zoo sprak de ab-actis er over. Hoe de vent er achter is gekomen, dat „Varius" van Eeden beteekent, verklaar ik niet te begrijpen. Ik heb niets opgeschreven van den laatsten Zondag in Haarlem, dat komt zeker, omdat ik zoo onvoldaan wegging. Ik heb prachtig gewandeld met Frans, zoo gezellig, die jongen. En wij beiden nu student. Ik vind het idee zoo aardig, als ik nu nog aan hem denk met die bonten muts op en dat kieltje, zooals ik hem het eerst ontmoette. Zulke briefjes mag ik het liefst, die aldus beginnen: Dag Kees, hier is geld.... Daar ben ik nu weer een week het heertje mee. Wacht eens, 'als ik nu eten en huishuur betaald heb, dan schiet er juist acht gulden en twaalf cent over. Daar moet ik 25 gulden dadelijk van betalen en 6 gulden ovei een week en dan kan ik van de rest deze maand leven. O neen. op de 15 gulden voor Baco na, die moeten er nog eerst af. 2 November Gisterenavond een gezellige fuif gehad, bij Harte. De eerste, dat we ons onder elkaar als jong studenten vermaakten in gepaste vroohjkheid. We hebben pot gespeeld en gezongen. Wonder, dat de nachtwachts zoo beleefd tegen ons zijn, nu doen wij hen wel geen kwaad, maar ik twijfel er toch aan, of ze het aan iedereen permitteeren 's avonds om half twee voor ieder bekend huis het Io vivat te gaan brullen. En nu ga ik naar huis. Ik ben zoo johg gestemd, je mag wel oppassen, Ati, als ik je op straat tegen kom ben ik in staat.... Neen, we zullen wel eens zien, tot straks. 6 November Dat was een prettige Zondag, meisje! Bx weet niet wat ik voelde, toen ik je vroolijk stemgeluid weer op eens hoorde. Had je gedacht ,dat ik er wezen zou? Bx kreeg je eersten groet toch maar. Zondagavond had ik niets geen zin om weer naar Amsterdam te gaan, ik had Maandagmorgen nog het land, ik begrijp nooit, hoe ik het hier prettig kan vinden, als ik in Haarlem ben. Maar nu ben ik er weer doorheen en weer vrij tevreden, morgen zeg ik weer: overmorgen, dan gaat het nog al vlug. Wat een dolle herrie gisteren, 't Is een mooi slot der feestelijkheden, het was het toppunt van joligheid met alles, wat er bij behoort. Het begon voor mij met een gezellig diner bij Tetterode, waar Herman F. was, die me heeft doen lachen, dat ik „pijn in mijn kieuwen" bad, zooals Titia zei. Titia is een aardig, origineel Deventersch meisje, erg vroolijk, nooit precies op de hoogte van de geposeerdheid, die ze tegenover heeren in acht behoorde te nemen, maar dat doet ze zoo komiek en vraagt zoo leuk, of het zoo deftig genoeg is, dat we gisteren wanhopend gelachen hebben. Ik had dus een goede stemming, toen ik tegen 10 uur naar N.I.A. ging. We hebben daar tot vijf uur feest gevierd, we zijn nog gaan wandelen om drie uur, bij welke gelegenheid we in conflict zijn gekomen met diverse klabakken, die twee van ons in de wacht sleepten, maar even gauw weer weg heten gaan, zoodat toen Six en Klees en ik als een deputatie er heen gingen om hen terug te eischen, zij al lang weg waren, 't Scheelde niet veel, of ze hadden ons drieën in de plaats gehouden. Ik voelde mijn geweten echter volkomen vrij, want ik was niet dronken en niet brutaal tegen de gestelde machten, zooals ze het uitdrukken. Later hebben we nog twee uren op de kroeg onze avonturen zitten bepraten. Ik heb op het laatst nog een speech geslagen op aandringen van de anderen, omdat ik alleen nog nuchter was. Ik had er niet veel plezier in. Ik bracht het er nu wel goed af, maar ik houd niet veel van toasten en ik kan het ook niet. Gisterenmorgen heb ik een kalme, dwaze morgen gehad. Van Heist kwam bij mij ontbijten om 10 uur. Toen hebben wij over platten en afdakjes geklouterd, gebiljard, met de hond gewandeld, allerlei dwaasheden uitgehaald, zooals je alleen doet op den morgen na een feest. Vanmorgen de eerste colleges bijgewoond, die eigenlijk mijn vak betreffen. De was vol belangstelling en vond het prachtig, maar toch voelde ik iets onaangenaams bij het zien van die groote flesschen met alle mogelijke menschelijke deelen, vieze klompen, die op mets meer lijken. En vooral als ik dan de professoren met de grootste kalmte die dingen uit zag halen en er in wroeten met hun vingers. Ik vind het zeer dwaas, daaraan te hechten, maar ik ben blij, dat ik dit in Amsterdam leer, ik geloof niet, dat ik graag in Haarlem dergelijke preparaten zou maken. Ik wil zes dagen te midden van boeken en lijken etc. leven, maar den zevenden wil ik duinen zien en met Ati over dichterlijke dingen praten. 8 November O Amsterdam, ik vind je toch eigenlijk een ellendige stad. Ik heb zelden zoo'n onaangename avond gehad als eergisteren. We zijn toen met een troepje jong en oud studenten naar verschillende plaatsen van amusement (?) geweest, maar geamuseerd heb ik mij met. Van 't Hof was gelukkig bij me en van 't Hof is een verstandige vent, die even als ik niets van dergelijke zaken afwist. Toen hebben wij samen zitten philosopheeren, hoe iemand die hart en gevoel heeft zich kan afgeven met zulke ellendige, terugstootende wezens als degenen, die daar liedjes stonden te zingen. En ik schaamde mij over mijn mede-studenten. Ik had er zelf heen gewild, ik was er niet heengetroond of medegenomen. Ik wilde het zien. En dikwijls was mij gesproken van verleiding, die mij te wachten stond, etc, maar ik begrijp met, hoe iemand die maar eenig aesthetisch gevoel kent, van „verleiding" kan spreken. Ik heb alles gezien dien avond, ik heb het ergste onder de oogen gezien en toen van 't Hof en ik samen naar huis gingen zei de een: ,,'t is walgelijk" en de ander: „ik laat me. hangen, als ik er ooit weer kom." Ik had Ati den ganschen avond voor oogen, ik kon mij niet voorstellen, dat een van die andere lui ooit een fatsoenlijk meisje gesproken had. Hoe kunnen ze dan zóó zijn) 33 November Wat zeg je wel van Zoo'n avond als gisteren, hè? I Ik weet zeker, dat je hem heerlijk vond, ik deed het tenminste wel. Zie je wel, dat ik vreeselijk zoet ben, zoodra je bij me bent ? Je zag zeker duidelijk mijn hart in mijn schoenen zinken. Toen ik ze 's avonds uittrok dacht ik: „wat rammelt daar?" dat was mijn hart. Hoe vond je mijn hokje, gezellig hè? Kun je je voorstellen, hoe heerlijk 't is hier 's avonds alleen te zitten, als mijn kacheltje snort f Mijn prettigste werk is dan om hierin te schrijven. Maar ik heb zoo weinig tijd, ben veel te weinig nog aan het werk naar mijn zin. Nu, de volgende week, zal er wel eindelijk wat meer rust komen. Gisterenavond was het kwart voor drie toen ik naar bed ging. Een paar jongens hebben mij opgevischt, maar ik soesde veel te veel over hetgeen ik genoten had. Nu doen mijn vriendjes nog al aardig, gisterenavond kreeg ik een brief van Leyds, een briefkaart van Frans en vanmorgen een brief van Carl. 't Ziet er gek met hem uit. 35 November Prettig dat Zaterdags naar huis gaan. En dat ontmoeten van Ati. Wat was ze onuitsprekelijk hef, het waren net twee dagen als van ouds, alleen spijt het me, dat ik den Vorigen dag niet meegewandeld had en dien hond niet had kunnen doodslaan of wurgen, die haar durfde bijten, 't Zou juist een gewenscht heldendaadje geweest zijn, maar ik had hem onvermijdelijk vermoord. Dinsdag Gisteren werd ik gestoord en nu weet ik niet veel meer te zeggen. Jk ben nog al in mijn schik oververschillende dingen, mijn stukje in den Almanak is aangenomen, wij hebben een kegelclub opgericht en ze hebben mij praeses en van 't Hof ab-actis gemaakt, hetgeen mij zeer aanstaat. Verder is de jool in Delft pas Vrijdag in plaats van Zaterdag, zoodat ik misschien nog thuis kan komen. Vanavond neemt Mr. Tetterode mij naar de opera mee (mijn eerste opera) dus ik kan tevreden zijn. 't Kan mij zoo hinderen, dat ik het nu hier zoo goed heb, terwijl mijn oudjes zoo ongezellig thuis zitten. Ik eet en drink hier als een rijke jongen en zij hébben het thuis vrij wat eenvoudiger, omdat ik hun zooveel geld kost. Als ik onder al deze gegevens niet hard werk en goed door mijn examen kom, ben ik niet waard, dat de zon mij beschijnt. (Dat laatste gebeurt anders niet veel tegenwoordig). 10 December Hoe kwam dat zoo in den laatsten tijd? geen 14 dagen iets opgeschreven en toch genoeg te vertellen. Wat er alzoo voor St. Nicolaas gebeurd is weet ik niet recht meer, een avond kegelen, herinner ik mij, die was erg gezellig» Maar anders werd iedere indruk op zijn beurt door een nieuwen vervangen. Drie dagen thuis wandelen met Ati, gansche dagen bijna onafgebroken in haar tegenwoordigheid, zulke dagen verdringen alles uit mijn hoofd. Toen ik 's Zondagsavonds thuis kwam, had ik veel lust in schrijven, maar 't was te laat. Ik was in een droevige, onaangename stenuning, ik had te veel plezier gehad en moest weer weg. Ik had dien middag gewandeld, «co goddelijk als ooit te voren en nu moest ik weer naar het donkere Amsterdam en mijn eenzame kamer en dan was ik boos over nog iets. Het doet mij altijd erg onaangenaam aan, als iemand, die ik wil, dat van mu «al houden mij berispt en dan nog al mevrouw O.. die mij terechtzet omdat ik tegen Ati niet vriendelijk was. Dat enkele woord was genoeg om mij voor een half uur sip te doen kijken. (Gestoord door een woeste overval van een zwerm lui, die mij medehaalden om een mathesis fuif te vieren.) 13 December Weer een gezellige Donderdag gehad, zoo'n dag dat er Directeursvergadering is en Mama koffie zet op het Paviljoen. Wat was het er gezellig. Wat keek je grappig, toen ik daar 's morgens in eens voor je neus stond en wat hebben we leuk Zitten praten dat uur. 't Is geloof ik niet verkeerd als we bij Mama ook eens zoo praten als anders, ze zaUdan wel zoowat begrijpen, dat onze verhouding veel eenvoudiger en makkelijker is dan ze eerst dacht. Ze denkt, geloof ik, altijd nog aan met moeite bedwongen hartstocht, aan ingehouden woorden, aan een vuur dat mij verteert of zooiets. 't Heeft er met veel van. Nu kom ik pas op dreef met schrijven, als ik begin, gaat het altijd eenigszins stroef, alsof ik op te scherpe schaatsen sta, nu begin ik eerst te glijden en voort te zweven m de velden van mijn herinnering. Je kunt wel merken, dat ik pas schaatsengereden heb. Al weer, zul je zeggen. Ja meid! al voor de tweede maal van het jaar. Hier vlak achter de Vondelstraat ligt een veld, misschien een klein half uur ver bedekt met mooi glad ijs. 't Wemelt er van menschen, 't halve studentencorps is er, er staan kraampjes en er is een breede baan geveegd. Ik zal je dit maar niet laten lezen voor dat je zelf ook gereden hebt, want 't is wel hard zoo'n beschrijving te hooren, terwijl in Haarlem geen spoor van ijs te zien is. En er rijden hier zelfs dames ook, van de schippersvrouw af tot aan de houten volière toe (haute volée) Kom morgen over, dan zal ik je chaperonneeren. Nu heb ik nog nooit bijna mijn schaatsen stukgereden en nu ik vandaag de schaatsen van een ander, een paar prachtige, nieuwe friezen aan had, rijdt er een stommerik tegen mij aan, die mijn linker schaats bijna aan splinters slaat. En dan kun je zoo'n vent niet eens meer inhalen, want hij zorgt wel, dat zijn eigen schaatsen heel blijven en dat hij als een haas uit de voeten is. 18 December Zusje, jouw bijzijn en jouw woorden zijn een ware verkwikking voor me. Jelui meisjes staan in vele opzichten zoo hoog bóven ons. Bx geloof, dat ik het land hier zou krijgen als ik geen Haarlem had om van tijd tot tijd heen te gaan en geen zuster om mee te praten, 't Is waar, ik denk meer om je en houd meer van je dan een van mijn kennissen van zijn zuster houdt, maar 't is voor mij ook nog iets geheel nieuws en we zijn zoo gemaakt om van elkaar te hóuden. 19 December Daar zit ik nu weer op mijn hokje, 't Is elf uur en ik ben in mijn avondstemming, 's Morgens hangt er altijd een nevel van proza over mijn geest, koude melk, natte straten, hóllen naar het college 15—148 en half honger lijden, 's avonds komen er meer gedachten. Dan is een beweging van mijn hand die eenigszins ingewikkeld is, voldoende om mi) te laten denken over de kunstigheid van de werktuigen, die wij handen noemen. Maar als ik dan iets laat vallen, denk ik, de hand is toch ver van volmaakt. Zou er een volmaakte hand kunnen bestaan, wanneer zou een hand volmaakt zijn? — Wat is volmaaktheid! Kan iets volmaakt zijn! ! Als er een Wezen is dat volmaakt is en ons gemaakt heeft, waarom schept het dan Zulke onvolmaakte wezens met zoo'n onvolmaakt verstand, zoodat het steeds een verwarde boel in ons hoofd en in de geheele wereld is. Wat een vreemd genoegen om een wereld te scheppen, waarop oneindig veel meer kwaad dan goed gebeurt. Die gedachtengang in mijn hersenen is toch merkwaardig, denk ik. Als ik mij iets herinner, dan moet ik geleidelijk van het een op het ander komen, 't Is of mijn ikheid > een vonk, een bewegelijk punt is, dat door mijn hersencellen dwaalt. Het kan niet springen, het moet altijd van 't een op het ander overgaan. Als mijn hersencellen nu iets ondervinden, dan krijgen Ze een indruk, misschien vormen ze zich m bepaalde groepeeringen. Meestal is de vonk, mijn bewustzijn, mijn ik bij zoo'n indruk tegenwoordig, soms ook bevindt zij zich in een ander gedeelte en de indruk wordt opgenomen, zonder dat ik het bemerk. Die groepeering der hersencellen door de indruk ontstaan is niet blijvend, alle stoi is veerkrachtig en deze veerkracht, dit terugkeeren tot den ouden vorm veroorzaakt het vergeten. Zeer krachtige indrukken, of langdurige veroorzaken een blijvende verandering. Wil men iets onthouden, dan maakt men den indruk met opzet langdurig en tracht de vonk van 't bewustzijn bij dien indruk te bepalen. Dit zou mij er toe brengen aan te nemen, dat de beweging der vonk wülekeurig is en dit zou gelijk staan met het aannemen van een vrijen wil. Bij lang nadenken echter begin ik daar stellig aan te twijfelen. De beweging der vonk is niet willekeurig, hangt geheel af van de uitwendige omstandigheden. Als men namelijk ook de beweging en het gehalte van het bloed, constitutie der hersenen, etc. onder uitwendige omstandigheden rangschikt. Bx zal nu trachten na te gaan waarom ik aan dezen vrijen wil twijfel. Wat ik hier een vonk noemde, is als het ware het brandpunt van ons waarnemen. Wij kunnen waarnemen zonder wat men noemt er bij te zijn, maar dergelijke waarnemingen kunnen hoogstens reflex-bewegingen ten gevolge hebben. Nimmer kunnen hieruit nieuwe gedachten, of overdachte bewegingen voortspruiten, voordat de vonk er bij is geweest, onze ziel zou ik kunnen zeggen. Deze ziel moet de indruk als het ware onderzoeken en overplanten op de bewegingszenuwen. Deze ziel doet den indruk zich ontwikkelen, waardoor nieuwe gedachten, nieuwe combinaties ontstaan. Bx noemde de ziel een vonk, omdat zij onbegrijpelijk klein moet zijn. Evenals men op het netvlies maar een oneindig klein punt in eens kan waarnemen, doch door de snelle beweging van het oog een uitgestrekt veld bijna tegelijk kan overzien, zoo zal ook de kleme vonk in onze hersenen een menigte ge«kchten door hare snelle beweging zoo goed als gelijktijdig kunnen omvatten. De vonk kan nu niet stoffelijk zijn. Het fijnste stofdeeltje zou onmogelijk Zoo snel door de ruimte tusschen de cellen kunnen dringen. De vonk plant zich echter voort door de hersenen met onbegrijpelijke snelheid, Zij plant «ich letterlijk voort en daarom meen ik, dat het niet anders dan een trilling kan rijn. Er » dus nog een reden, waarom ik de naam „vonk koos, er is nog een vonk, die ik evenzeer voor een trilling houd, die zich evenzeer met groote snelheid verplaatst en evenzeer onbegrijpelijk klein is. Dat is de electrische vonk. Maar zoo dwaas als het is, om die electrische werking een vonk te noemen, omdat ze zich in sommige gevallen onder hcht en warmteverschijnselen openbaart, zoo dwaas zou het ook zijn de ziel een vonk te noemen, of te zeggen, dat de ziel een electrisch verschijnsel is. Maar dat Zij er in werking niet veel van verschilt geloot ik zeker, vooral als ik bedenk, welke belangrijke invloed de electriciteit op ons lichaam uitoefent en dat alle spierbewegingen zuiver elertnsche verschijnselen zijn. Electriciteit is zoo'n geheimzinnig woord, omdat er zooveel raadsels mee verbonden Zijn, weet men daarom iets niet te verklaren, dan schermt men met het magnetisme en electriciteit en weet zelf niet wat men er mede bedoelt. Maar ik geloot, dat beide krachten grove mtmgen rijn m anorganische stoffen van een kracht die de hoofdzaak uitmaakt van het organische leven en waarvan de menscnelijke Ziel de hoogste uiting is. Deze trilling nu, de ziel beweegt zich niet, maar is een beweging der hersenmoleculen. Dus moet die beweging afhangen van gevoelsmdrukken van buiten, n J. van tnlkngen die door de zenuwen van de penphene naar de centraal-organen worden geleid, van chemische werkingen door het bloed op de hersenen uitgeoefend, van de constitutie der hersenen zeil. Ik heb nog niets gevonden, dat tegen deze bewering streed. Er is geen gedachte, die geen andere gedachte of geen indruk van buiten tot oorzaak heeft gedacht; als men goed nagaat is de weg, die de ziel bij de herinnering, d.i. bij het opzoeken van oude indrukken, aflegt, aangewezen door voorafgaande gedachten. Bs ben overtuigd en die overtuiging is begrijpelijk, dat als men alles wist, men geen enkele beweging der ziel, gee n enkele gedachte of herinnering spontaan zou kunnen noemen. Dus moet ik aannemen, dat de mensch geen vrijen wil heeft, dat zijn ziel afhankelijk is van zijn lichaam en ook onafscheidelijk daarvan. Dat de ziel nooit vergaat leert ons dan ook de wet van het behoud van arbeidsvermogen. Tot zoover ben ik gekomen met mijn overpeinzingen. Bs ben nog te dom om meer omstandigheden te kunnen combineeren, die mijn gedachten zouden kunnen verduidelijken. En dan gaan zij ook op een terrein, waar menig raadsel, wel voor altijd voor ons onopgelost zal blijven en waar men dus niet meer kan doen dan het oppervlakkig waarschijnlijke aan te nemen. 31 December Bs heb eergisteren lang zitten schrijven. Het gebeurt niet veel, dat ik juist schrijflust heb, als ik voor mijn boek zit of omgekeerd, dat mijn boek bij de band is, als ik zou willen schrijven. Bs geloof, dat je wel lachen zult, Ati. Maar ik wou je een enkele vraag doen. Toen je het voorgaande las, deed je toen eenige moeite om te begrijpen wat ik bedoel, om er in te komen? Heb je zelf veel over dergelijke punten gedacht? Dergelijke, dat wil zeggen, niet juist over het wezen der ziel of het bewustzijn, maar over andere onderwerpen van dien aard, deugd, volmaaktheid, het wezen van den mensch, enz. Of vind je, dat de Bijbel het denken daarover geheel overbodig maakt? Geef je anders eens de moeite onder woorden te brengen, wat je meeningen zijn over mijn denkbeelden. Eenvoudig en kalm beschouwend. Bi zal .nog eens verder redeneeren. Als ik alles naga, wat ik tot nu toe heb ondervonden en geleerd, kom ik tot het besluit dat er niets is dan stof. Stof in staat om indruk te maken op onze zintuigen, op onze zenuwen. Er is niets dan stof Zeg ik, omdat ik met geloof, dat er een ruimte bestaat hoe klein ook, waar geen stof is. Deze stof is oneindig, strekt zich oneindig uit aan alle zijden. In dezen zin is het begrip van oneindigheid verbroken door de woorden uitstrekken en zijden, want iets oneindigs „strekt zich niet uit" heeft geen „richting" geen „zijden" maar bestaat alleen. Nu dan, deze stof beweegt zich, dat wil zeggen, de deelen ervan veranderen ten opzichte van elkander van plaats. Zij kan ook stilstaan en toch het vermogen hebben om zich te bewegen. Dan drukt men dit uit door te zeggen, dat die stof, dat gedeelte van het heelal arbeidsvermogen bezit. En dat arbeidsvermogen is altijd hetzelfde, is altijd hetzelfde geweest. De stof is oneindig. Dit is voor mijn verstand dadelijk een aanwijzing, dat zij er altijd is geweest en altijd zal blijven. Waarom? Ik kan begrijpen, dat er iets oneindigs is, dat is mij duidelijk. Maar het is mij onmogelijk te begrijpen, dat er iets oneindigs gemaakt is, gevormd is. Om iets oneindigs te maken is ook een oneindige tijd noodig. Een plotsehnge overgang van absoluut niets tot een oneindig heelal is onaannemelijk, vooral omdat de ervaring ons leert, dat nooit iets uit niet gevormd kan worden. Deze redenen zijn bovendien overbodig, het eenvoudigste verstand zou aan de beteekenis oneindig ook dadelijk het begrip van nooit begonnen en nooit eindigen vast hechten. Oneindig kon geen oneindig wezen, als het ooit een begin had gehad. Nu heeft men de twee hoofdbegrippen: Stof en beweging (of kracht) zijn eeuwig. Hieruit volgt onmiddellijk dat het geheel, het heelal als het ware in zich zeiven rond moet loopen. De stoffen varieeren, combineeren in oneindige afwisselingen, de krachten gaan over in allerhande vormen, het blijven dezelfde stoffen, dezelfde krachten. Buiten dat is er niets, kan er niets bestaan. Het heelal bestaat in zich zelf, heeft geen besturing, geen regeling noodig. Het heelal is, de kracht is, verder niets. Maar het heelal leeft. Dit kan ik niet omschrijven, ik kan niet zeggen, dat het zelfbewust is, dat het denkt; al deze volkomen menschelijke begrippen op het eeuwig, onbegrijpelijke leven van het heelal toe te passen, Zou dwaasheid zijn. Maar ik noem het leven, leven in zich zelf. Het heelal is één wezen, het is alles en wij zijn kleine zelfstandige of liever schijnbaar zelfstandige deelen van dat al. Atihef ik moet vandaag het hierbij laten, ik zal voortgaan, het zal mij veel tijd nemen, maar verspild is zij niet. Nu ga ik naar je toe, ik kan het niet laten, ik wil je van avond zien. Wat er mij alzoo gebeurd is, zal ik je wel vertellen. Jawel, ik zei maar zoo leukweg, ik ga naar je toe en rekende op mijn slimheid in het spoorzoeken, maar mijn slimheid is toch te kort geschoten. Bs ben vroeg aan het park gekomen, in den tuin gekomen, ik weet zelf niet meer hoe, en door keukens en gangen en deuren in de groote zaal geraakt, mijn taschje had ik in den tuin achtergelaten, ik vond het te gek om met een tasch binnen te komen. 't Was op een moment dat het orchest inviel, dat ik aankwam en de muziek greep me sterk aan, omdat het de tweede maal was. Ben je toen voor het eind weggegaan? Bc heb bijna alle menschen gezien en natuurlijk Mama en Oom, maar geen Ati, waar zat je toch? Ben je den ingang bij het orchest uitgekomen, daar kwam ik binnen, maar ik begreep, dat je achteraan zoudt zitten en ik keek mijn oogen uit. Niemand l Bc kon kalmpjes alleen weer naar huis wandelen, want de trein haalde ik toch niet meer. Bc ben toen maar een eind met Mama's rijtuig meegereden en daar zit ik nu weer. Gezellig hè? nu twee heele weken. 23 December (Geschreven op Daan's kamer). Ati, vanmorgen had ik een oogenbhk spijt, dat ik je die vraag gedaan had, omdat je zeide nonsens geantwoord te hebben. Dit is echter niet waar, ik heb nu ook geen spijt meer er over. Soms zeg ik, laat haar nu met rust, omtrent haar gedachten, ze is een meisje, ze behoeft haar hoofd met te vullen met filosofische bespiegelingen, ze zou zich evenals ik aan het soezen overgeven. Maar nu vind ik, dat het toch absoluut goed is, voor wie ook, om na te gaan, wat zijn eigen denkbeelden zijn. Bc weet het nog net precies van jou, je hebt tot nu toe niet veel meer gezegd, dan dat je het niet met mij eens was. Vroeg ik je dan om je eigen gedachten uiteen te zetten, dan zeide je, dat je dat niet kon, dat je geen welsprekendheid genoeg bezat. Maar eigenlijk geloof ik, dat jij, die nu toch een vaste overtuiging zegt te hebben, veel meer tegenstrijdigheid en verwarring in je hoofdje hebt, dan Daan of ik, of wie je wilt, die denkt als ik. 't Is altijd Daan's bewering dat iemand, die denkt als jij, voortdurend vol inconsequentie moet zijn. Is dat zoof 26 December 'tb een schande. Ik kan mij inwendig verknijpen van kwaadheid, van innige verachting. Als ik die troep hier had, die teemende, zalvende, laffe, valsche hoop, die dominé's, die boetpredikers, die femelaars, die het verstand van mijn Ati beneveld, haar gedachten verward en haar hoofd vol tegenstrijdigen onzin gebracht hebben, die nu weer een hef schepsel aan het dweepen hebben gemaakt en die het leven van Daan zullen vergiftigen, ik wou, dat ik ze hier had, ik had Daan er niet eens bij noodig, ik trapte ze een voor een' dood. Dit is nu niet heel kalm geredeneerd, maar ik kan mij ook met bedwingen als ik zooiets moet aanzien. Wat een akelig, ziekelijk, dweepend verschijnsel bij een meisje van 20 jaar, te zeggen dat Ze zich Zoo slecht en zondig voelt, dat ze met hem niet kan omgaan, dat hij de religie mist, onontbeerlijk voor de eeuwige zaligheid, enz. Wat denken ze dan toch wel! Wat voor een man willen ze dan toch hebben? Een dominé of een zendeling met blonde lokken en een bloemzoet gezicht, die den ganschen dag met hen kan spreken over de zaligheid die zij alleen deelachtig zullen worden, over de verheerlijking der uitverkorenen, waartoe ze zeker verwaand genoeg zij», zich te rekenen. En moeten dan mannen als Daan, met een braaf hart, een ingezond lichaam en een ingezond verstand, zooals Frans er ook zeker een wordt, zooals ik er ook een hoop te worden, maar blijven rondloopen, overtuigd van hun rampzaligheid en hun heil zoeken bij even rampzalige meisjes 1 Men kan ze echter niet anders verwijten dan gebrek aan eigen kracht. Die twee, die elkander zonder er over te praten wederkeerig steunen in hun overtuiging, zijn meer ontwikkeld dan de rest en daarom treft hun bekrompenheid ons meer. Ze bekennen dat wij knapper, ontwikkelder, misschien verstandiger zijn dan zij, maar toch hebben ze gelijk. Met grond tegenspreken doen ze nooit. Ati heeft nog nooit een flinke, onomstootehjke bewering geuit, nooit mij met eenige vastheid tegengesproken. Ik heb geredeneerd en ze antwoordde: ik kan niet spreken, ga naar een knap man, die zal het je vertellen. Ik ben te dom, maar Bronsveld is knap en welsprekend, hoor hem en hu zal je wel overtuigen. ■ . . Met andere woorden, ik heb geen eigen opinie, ik kan niet voor mijzelf spreken, mijn overtuiging is die van Bronsveld, die hij mij heeft ingegoten, dus moet je mijn overtuiging van Bronsveld leeren. Zeg niet, dat je gekozen hebt, je had geen keus, één richting is je altoos gewezen, je omgeving ademde altoos denzelfden geest. Wrijving van gedachten, verschil van opinie kende je weinig ot niet, voordat ik je sprak, en toen was het al te laat, geloof ik. En ik heb nog veel te veel gezwegen uit vrees je te kwetsen of onaangenaam zijn. Zwijg jongen 1 als je zoo voortgaat zul je door gaan slaan. Je moet jezelven wat meer beheerschen voortaan. Daan heef ook verdriet, vrij wat meer dan ik, niet dat hij zooveel meer van Mik houdt, dat weet ik niet, maar zijn levensgeluk staat op het spel en hij had het nooit verwacht. 't Was zóó'n slag voor hem, dat te hooren, dat hij geheel verslagen, ontmoedigd scheen. Nu heeft hij, met zijn gewone geestkracht, zich weer wat opgevroolijkt, bij geeft den moed niet op volstrekt met, hij schrijft, hij leest druk, hij zal haar trachten te overtuigen, dat iemand, die denkt als hij, toch wel braaf, toch wel gelukkig en tevreden, toch wel krachtig in tegenspoed kan zijn, zonder Goden of andere middeltjes, zonder dorniné's, bijbels, etc. Hij zal met haar trachten te spreken, of te schrijven. Hij vroeg mij, of ik ook wist, of ze wilde luisteren, of ze vatbaar waren voor gezonde rede. Ik kon het natuurlijk niet zeggen. Ik weet dat Ati ja 1 zegt, maar dat ze blijkt het niet te willen, 't Is hun te hef dat Godensysteem, die eeuwige zaligheid, die vervloeking van ons. Als hun geloof wat minder aanlokkelijk voor hen was, zouden ze het dan gelooven ? Wat maakt hun het gelooven gemakkelijk t Het waarschijnhjke er van? Of het pleizierige? Stel dat ze inderdaad zeker wisten, dat ze hiernamaals die veelbesproken zaligheid zouden genieten, hoe bespottelijk zou het dan zijn hier op aarde nog aan iets te hechten, over aardsche dingen te praten of zelfs eenige waarde aan dit leven te hechten, dat toch in het niet moet vallen tegen de eeuwigheid. En dan te praten over schaatsenrijden, handwerkjes, kleeding, enz. en daarbij de eeuwige zaligheid als een doodgewone zaak tegemoet te zien. Leuke schepsels, die tegenwoordige Christenen. Mrs. Molony was ten minste consequent, die verfoeide al wat naar wetenschap, verstandsontwikkeling, geestesvrijheid zweemde. Die was dag en nacht in hetzelfde stadium van krankzinnigheid. Die dacht en droomde over niets anders, als over de komst des Heeren, wederopstanding, engelen, zaligheid, enz. Die deed niets anders als tegen mij praten over godsdienst en trachtte mij constant tot bekeering te brengen. Met zoo iemand te redeneeren is dwaasheid. Maar die alledaagsche would be Christenen hier zijntypesvaninconsequentie. Vooral die jtiffrouwen of dametjes, die uit fatsoen naar de kerk gaan, die een heilige vereering voor dominé's hebben, helst blonde, lieve dominé's, of grijze goedige dormné s. Die het altijd „heusch erg mooi!" vinden en later vertellen „dat het een schande was, maar dat ze haast in slaap waren gevallen." enz. Zelfs ba O.. ♦ • zaten ze te lachen over het verhaal vanThea, hoeveel maal ze al niet geslapen had in de kerk, en als ik vertel, dat ik 's Zondagsmorgens in de heerlijke duinen gezondheid en levenslust ga halen, dan trekken ze bedenkelijke gezichten. Ati l mijn lieve, lieve Ati l wees toch met zoo onbeteekenend als de rest. Je hebt meer verstand, je hebt meer behoefte aan hooger ontwikkeling, aan verheffing boven die alledaagsche sleur van kerkgaan, Bijbellezen en het daarbij laten. Sta toch op je zeiven, wees uit één stuk, maar heb geen mengelmoes van gedachten, die je door anderen zijn ingegeven. Weet wat je gelooft, duidelijk, helder, schilt en oordeel zelf, geloof niets, wat je met met eigen woorden kunt verdedigen en blijf niet hangen aan een onbestemd droomerig gevoel, dat misschien, evenals een droom oogenbhkkehjk genot geelt, maar geen denkend mensch tot steun kan dienen. Wees krachtig, sta op je zeiven. Men zegt wel, dat een vrouw evenals een klimop altoos steun noodig heeft, waartegen ze zich opheft en zonder welke ze neervalt en verwelkt. Is dat waar! Zou je niet denken, dat een funk meisje als jij niet op zich zeiven kon staan, voor zich zeiven kon denken! Moeten wij altoos „eiken Zijn en jullie „klimop". Klimop, die ons omstrengelt en omknelt, die de jonge takken verstikt en doodt, de vrije uitademing belemmert, ons het voedsel onttrekt om de boom eindelijk te doen omstorten en zelf mede te gaan. Dat is hoop ik, toch niet de roeping van elke vrouw. Ati hef, dacht je ooit, dat wij geen vrienden konden blijven, omdat ik anders dacht dan jij 1 't Is waar, het zou heerlijk zijn als we het eens waren. Maar moeten we daarom ons maar lijdelijk terugtrekken, nu het niet zoo is en schouderophalend zeggen, och ja, het kan eenmaal met anders. Neen meisje, ik hou veel van je, innig veel ^ en wil je daarom juist niet in die onbestemde levensbeschouwing laten. Als ik eenmaal precies weet, wat je gelooft en denkt, dan kan ik pas oordeelen of we het eens kunnen worden of niet. Ik ben overtuigd, dat we het eens zullen worden, maar al gebeurde het niet — nul we zouden het opgewekt en kalm moeten dragen, tevreden, dat ieder zich in zijn meening gelukkig voelde. Wees nu niet indolent heveling, niet moedeloos, niet terneergeslagen. 31 December Ik lees weer druk in den Bijbel tegenwoordig. Maar de indruk, die die lectuur op mij maakt is zoo, dat als ik het haar vertel, zij mij aankijkt, alsof ze zeggen wil: „Je weet niet hoe je mij kwelt en pijn doet. Spreek toch zoo niet." Dan kan ik niet verder gaan. Ze wordt niet boos op mij, maar het doet haar verdriet. Ze is nog te fijngevoelig. Maar als ik praat van Jehova, dan spreek ik niet van de Godheid, die zij aanbidt. Zij heeft zich een wezen gedacht, vol goedheid, liefderijkheid, oneindig almachtig, alwetend, vergevensgezind, enz. Maar al zeggen ze het soms, die vriend Jehova, is dat lang niet. Die bevolkt de aarde eerst met menschen, die hij, schijnt het, niet kan regeeren of naar zijn wil leiden, want ze doen alles wat hij nier wil. Is dat almacht? Nu spijt het hem, dat hij de menschen gemaakt heeft, wist hij dat dan vooruit niet. Dan is hij ook niet alwetend. En daarom gaat hij zijn werk maar gewoon verdelgen. In plaats van ze tot bekeering en deugd te brengen, wat hem toch met moeilijk zou vallen, neen, verdrinken maar, allemaal als jonge katten. Liefderijk! Verder vind ik Jacob den aartsvader een groote bedrieger, hij bedriegt zijn broer, zijn vader, zijn meester, maar toch is Jehova met hem, helpt hem, ja gaat zelfs als een gewoon mensch met hem worstelen, 't Is wel in de waardigheid van een almachtig vader met zijn zoontje te gaan worstelen en dan krijgt hij hem nog niet eens onder, maar moet hem door tooverij bedwingen. Zelfs de Grieken of Romeinen doen hun goden zulke vernederingen niet aan, als de Joden aan Jehova. Verder zal Jehova nu eens toonen wie hij is en wat hij kan en de Joden uit Egypte voeren. Maar dat gaat maar Zoo in eens niet, Pharao wil het niet. Nu dat Jehova geen macht heeft over zijn hart, zou ons niet verwonderen, dat zien we meer. Maar wat gebeurt hier ? Jehova verstokt juist zijn hart. Hij laat Mozes vragen: wil jet En dan laat hij zelf ook Pharao antwoorden: ik wil niet. Nu komt Mozes en verandert op Jehova's bevel het water in bloed, stof in luizen, laat kikvorschen en sprinkhanen komen, duisternis heerschen, doodt eerstgeborenen. Zie je, dat vind ik gemeen. Die Egyptenaren waren toch ook menschen, toch ook zijn kinderen. Nu laat hij al die arme kerels boeten, omdat hij Pharao 's hart verstokt had. Dat vind ik in- en in valsch. En eindelijk laat hij de Joden in triomf er uit trekken. Maar eerst verstokt hij Pharao 's hart weer eens. «oodat hij hun met zijn leger achterna gaat. En dan laat hij de kerels zonder erg in de droge, roode zee loopen en slaat dan zijn knip toe en al de stumpert s verdrinken weer. En nu zal ik volhouden tegen elk mensch. dat de God der Joden van het O.T. een barbaarsche Godheid was. zonder goedheid, zonder trouw of hefde. Een onmogelijk immanent monster. En al wist ik van natuurwetenschappen en philosophie niets af, dan zou ik toch voor de eer bedanken om zoo'n God te aanbidden. EINDE EERSTE DEEL H