MIJN DAGBOEK GEDRUKT BIJ DE N.V. VAN MUNSTER'S DRUKKERIJEN - AMSTERDAM FREDERIK VAN EEDEN MIJN DAGBOEK VIJFDE DEEL N.V. VAN MUNSTER'S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ - AMSTERDAM 3 Januari 1907 Vae victis. Gem. Grondbezit. Walden. Poëzie en Mathesis, Oog en oor. Drama en Muziek. Jacq. Perk. Hollandsche Dramatiek voor studies V. Zooeven krijg ik nog dezen slag, dat Methöfer, op wiens komst en hulp ik zoo veel verwachting vestte, door mijn mededeelingen over de Eendracht verschrikt weer vertrokken is. Het is nu alsof alles opeens komt. Gisteravond was ik bij Jolles en besprak den toestand uitvoerig met hem. Het is de geduchtste crisis van mijn leven. En ik, die meende, dat het ergste voorbij was en dat ik, door de vele kleine gevaren geleerd, het grootste wel zou vermijden! Gelukkig, dat dit alles mij treft, terwijl ik nog volle weerstand heb. Ik weet ook weer, dat het voor mijn innerlijk en belangrijkst wezen geen zoo groot onheil is. Maar het drukt niettemin zwaar. Op 't oogenblik verlamt het mijn productiviteit. 4 Januari Dit dagboek is mij tot troost en is ook van wezenlijke beteekenis. Het helpt mij tot het vormen van een vaste persoonlijkheid. De mensch is, wat hij van zichzelf maakt. Hij is datgene wat men, de opinie van anderen, van hem maakt, of wat hij zelf van zich maakt. De meeste menschen worden gemaakt, en zijn of worden, wat anderen meenen dat ze zijn. Zichzelf tot een vast wezen maken is ontzaglijk moeilijk, nooit geheel mogelijk, omdat men altijd nog de meeningen van anderen ondergaat. Wat ik ben, in de oogen van mijn vijanden, is absoluut verschillend van wat ik ben in de oogen van die mij liefhebben en dat verschilt weer van wat ik ben in eigen oogen. En het geloof in een van die meeningen verandert ook werkelijk mijn ware wezen. En vooral bij iemand als ik, die zooveel belangstelling en vertrouwen heb, van nature, in de meening van anderen, is het vastleggen van mijn eigen onvervalschte meening zoo noodig. Wij kunnen onzen aanleg niet veranderen, en niet aansprakelijk daarvoor zijn. Maar wel onzen groei, onze vorming zelf leiden, en daarbij is het willen kennen, en het willen doen, dat, wat eigenlijk onze moreele waarde bepaalt. De zon schijnt nu in mijn boekenkamer. Ik zoek in mijzelven de rust en de wijding. Ik kreeg lieve brieven van Mirauer uit Berlijn, van Mrs. Cole uit Amerika, van Lady Welby, en aardige van Ida Backmann uit Stockholm. Ik ga niet naar Amsterdam en voel geen neiging om er heen te gaan. E. is niet ter neergeslagen. Maar ikzelf zou liever geen hand meer voor de zaak uitsteken, om ten minste de oplossing te verhaasten. Ik kan zóó niet werken. Hedenmiddag na 't koffie-uur bij T. kwam de rust en de verheldering. Beproevingen worden alleen als zoodanig begrepen en verdragen als men de les verstaat die ze meebrengen. Nu begreep ik vooreerst dit: dat mijn boodschap aan de wereld, dat men dood en smart niet vreezen moet, weinig kracht zou hebben, als ik een voorspoedig leven had. Ten tweede, dat nu eerst het inzicht in mij gekomen is, als een wer- kelijk gevoel, dat men de heiligheid van het huwelijk alleen kan bewaren door alle schijnhuwelijken te breken. En dat het dus immoreel is ter wille van de kinderen of de wereld huwelijken, die het niet zijn, voor echte te laten doorgaan. Daardoor wordt ook de fatale kans voor uitspattingen des te grooter, de scheiding van lijfs- en zielsliefde. Bij mijn zorg en leed behoort een rechtmatig verlangen om naar waarde in de wereld beroemd te zijn. Want in dezen tijd wordt alleen geluisterd naar de woorden van menschen van naam. Eerst als men mijn waarde erkent zal men naar mij luisteren, naar al wat ik zeg. En dan eerst zal ook al wat ik doorstaan heb, vruchtbaar worden voor de wereld. 5 Januari Ik bleef weer thuis den ganschen dag en ga vandaag ook niet naar Amsterdam. Ik ben niet meer onrustig, maar diep, diep, diep bedroefd. Gisteravond begon ik aan een geschrift over „Waar en Waarheid in de anarchistische Idee". En tevens begon ik mijn drama opnieuw. Hans is zulk een heerlijkheid in huis. Ik vind het vreeselijk, dat hij morgen vertrekt. Maar in dat gevoel zit ook weer de gehechtheid aan mijn gezin en huis. Het zedelijke van mijn daad hangt af van den juisten blik op mijn wezen. Vergis ik me in mezelf, dan doe ik het verkeerde. Mijn dagboek is spannend als een roman. Ik sliep diep en verkwikkend. De droomen niet ongunstig, maar helaas geen helderheid. 6 Januari Ik ben nu vreeselijk ongelukkig. Ik heb nooit een zoo vreeselijken tijd gehad. Met E. eergisteren ook een pijnlijk gesprek. Ik moest denken dat, óf zijn gedachten buitengewoon onhelder waren, óf dat hij niet oprecht tegenover mij was. Ik geloof het eerste, maar dat is erg genoeg. Vanmorgen een droeve brief van Mirauer. Mooi en juist. Maar o, ik ezel! En de nacht was rustig, lange diepe slaap, zoete droomen van zuidelijke landen met bloemen. Geen helderheid, geen raad. Ik werk ook langzaam aan Reinald. 7 Januari Gisteren, toen ik schreef vreeselijk ongelukkig te zijn, was ik toch eigenlijk weer gelukkig in mijn ongeluk. Ik sliep zoo rustig, ik was zoo kalm en gelaten en ik kon werken. Reinald vorderde en ik vond het mooi en het was mij dierbaar. Het leefde voor me. 's Avonds ging ik met C. naar een kamermuziekconcert en nooit heb ik muziek zoo intensief genoten. Ik hoorde het 6e Quintet van Mozart als een openbaring. Ik wis niet, dat hij zoo'n groot man was. Die ernst en die diepte en die overweldigende muzikaliteit. Geen enkele phrase zonder noodzaak of zonder innige beteekenis. Op dat concert kwam een beursheer mij schertsend aanspreken over mijn „koopmansschap".Ik kende hem als een echte beursgokker en hij kreeg de volle laag, hoffelijk en vriendelijk, maar hij had genoeg, dat zag ik. Toen sliep ik des nachts slecht. Ik werkte aan Reinald en vormde het tweede (of derde) bedrijf, met het verlovingsfeest en de botsing met het grove Hollandsche plebs. I Een allerliefste jubelende brief van S.'s zuster Suze. Daar zal ik altijd welkom zijn. Toen van morgen het nijdige antwoord van E. op mijn hartelijk, maar oprecht schrijven. Nu moet er zoo spoedig mogelijk een eind aan komen, of hij toegeeft of niet. Ik las dezer dagen de „grüne Heinrich van Keiler. Het eerste deel is frisch, vol, stevig. Flink gezond. Duitsch van een oprecht en gevoelig man, die goed rondkeek. Maar het boek heeft de waarde van een biografie, een kunstwerk is t niet. Het tweede deel gooide ik neer. De belangstelling verdween bij al die afdwalingen. Het mooist vind ik het volksfeest met den Wilhelm Teil. Ik las ook Thijsse, „Het intieme leven der vogels". Dat verkwikte mij wel. 9 Januari Gisteravond gesprek met J. Hij is schrander en sympathiek en bereid tot steun. Ik ging slapen met een gelaten gevoel en de nacht was sereen. Een lange, rustige weldadige slaap. Tegen den morgen gunstige droomen. Ze betroffen Walden en hadden een troostrijke, gunstige beteekenis. Ik was verkwikt. Om n uur stond M. voor mij en kwam vertellen, dat E. neiging vertoonde zijn ongelijk in te zien. Hij had met M. en Z. overlegd, en begon te begrijpen, hoezeer hij zich vergist had, vooral in Toepoel. Voorts raade M. mij, de zaak niet te laten failleeren. De winkel in de Vijzelstraat is zoo veelbelovend, en Z. is een bekwame, degelijke man. En hij meende, dat de zaak gered kon worden. Hoewel hij toch niet optimist van aard is. Ik liet mij dien troost gaarne welgevallen, maar blijf niettemin volmaakt even voorbereid op het allerergste. Zaterdag is een vergadering van crediteuren. Wellicht kom ik daar ook. Ik schreef aan Reinald met innige voldoening. Dit is een oprecht, eerlijk stuk werk, vol zuivere deemoed. 10 Januari Heden vergadering van crediteuren, waarin de débacle van de Eendracht werd afgewend. We mogen over 't resultaat tevreden zijn, maar de voldoening wordt getemperd door de uiterst hachelijke wijze van overwinning en vooral door de zeer zwakke houding van E. Dat is voor mij van treurige beteekenis. Hij mist het vermogen een geheel helder te overzien en op de meest gewichtige dingen ook 't meest te letten. Hij heeft zich afgebeuld met een pover resultaat, omdat hij zijn kracht niet op de juiste wijze en plaats aanwendde. Vandaag vergiste hij zich in de allerbelangrijkste cijfers en deed de eene onhandigheid na de andere. Zonder mij was er niets van de vergadering terecht gekomen. Ik ben met dit resultaat nog niet tevreden. Ik moet een ander man aan 't hoofd hebben. Ik sprak met de Ned. Tooneelvereeniging. Ze vonden Minnestral prachtig, en wilden het gaarne spelen, zoodra de middelen het toelaten. Dezen nacht het eerste begin van helderheid. 13 Januari Gisteravond sliep ik in, met de opvoering van Minnestral in alle details voor oogen. Ik sliep rustig en goed, en van morgen zie ik de dingen even werkelijk en in al hun harde waarheid, zonder een zweem van opsiering of betere verwachting, en toch zie ik alles blijmoedig. Ik weet, dat ik de allerzwaarste ervaringen toch tot het best der hoogste belangen verwerken zal. Ik weet ook, dat wat ik doe in geloofsvertrouwen, al grieft het anderen, toch het geloof, dus ook hun geloof, niet schaden kan. Ik zie achter alles het onwaarneembare, het gemeenschappelijk zielsleven, waarvan wij de kleine strijdende elementen zijn, en dat door onzen harden strijd gebaat wordt. Daarom ben ik rustig en vol moed. Al weet ik, dat er weer depressies komen. 14 Januari Ik zag gisteren de pastel-teekeningen van Heyenbrock, uit de fabrieken en smelterijen. Prachtig. Sommige stukken coloristisch meesterlijk, andere zeer expressief. Een echt, eerlijk kunstenaar. Toen hoorde ik de Rolletjes de variatie's van Reger spelen voor 2 piano's in het Bender zaaltje. Ik vond het vooral kranig, ongeloofelijk kranig. Niet verheven of innig. Maar hij is een componist van 't echte ras. E. was ook bij de muziek. Ik heb met den armen kerel te doen. Als hij nu maar buigen en zich vernederen wou. Vannacht sliep ik wel goed, maar droomde voortdurend over de Eendracht. Wat ik den vorigen nacht, na die lange vergadering, in 't geheel niet deed. Toen was ik vervuld van Minnestral, en juist die vervuldheid gaf mij kracht om de vergadering voor de zaak te winnen, en gaf mij 's nachts een rustige slaap. En nu ik gister niet over de Eendracht gesproken heb, nu droom ik er van. Misschien in anticipathie van mijn taak aanstonds, daar ik beloofde op 't kantoor te komen. Mijn streven moet zijn de zaak van de hand te doen, met zoo min mogelijk verlies natuurlijk, maar het koste wat het wil. 15 Januari Bericht uit Indië, dat mijn arme broeder zich op 17 December gekrist heeft, op inlandsche wijze. Arme kerel, met een mislukt leven, en toch zooveel goede eigenschappen en begaafdheden. Hij laat een vrouw en tien kinderen na. Arme kerel, hij begreep en wist veel, en geloofde in de Almacht. Gisteravond een vergadering met een commissie van vier Amsterdamsche kooplieden. Daar werd mij moed gegeven en zag ik weer eenig licht. Vooral door hun eenparige meening, dat E., hoewel hij fouten beging, toch vertrouwen verdient als man van zaken. Dat ik hem als vriend en mensch volkomen bleef vertrouwen, dat heb ik zijn vrouw en hemzelven nog eens nadrukkelijk verzekerd. Men had gepoogd mij bij hem verdacht te maken en hem bij mij, maar wij beloofden elkander nog eens plechtig trouw. Ik kreeg een weldadigen indruk van den ernst en het goede hart dezer kooplieden. Zij willen helpen en doen het voortvarend, flink en onbaatzuchtig. Weer een les voor me. 17 Januari Arme moeder was radeloos bedroefd om den zelfmoord, vooral om de wijze, waarop hij stierf. Dat acht zij een schande en strijdt geheel met haar beginselen en karakter. Ik was vandaag en gister bij haar, en voelde, dat ik haar nu niet mag verlaten of een tweede schok aandoen. Ook was ik bij een Bank in Amsterdam om een crediet aan te vragen voor de Eendracht. Doch daarvoor is een gevestigde maatschappelijke positie noodig, die ik dus nu niet kan aantasten. Alles dingen, die de verwikkelingen nog moeilijker maken. In de tram naar Haarlem dacht ik over een autobiografie „de roman van mijn leven". Een leerzaam stuk. Eerst na mijn dood te publiceeren. In de spoor naar Bussum plan voor een tooneelspel „een Vriendschapsdienst". Een rijk wijsgeer en een arm koopman zijn vrienden. De wijsgeer deelt den koopman zijn idealisme mee over maatschappelijke toestanden. De koopman voelt het en wil er daden van maken. Daarvoor gebruikt hij 't geld van den wijsgeer en ruïneert hem. De wijsgeer draagt het koelbloedig en gelaten, de koopman is wanhopig en schiet zich dood. 18 Januari Al wat men „instinkt" noemt is op te vatten als het verstand van het onwaarneembare. Moest men aannemen, dat één verstand, God, al het waarneembare schiep en bestuurde, dan was zulk een toestand onverklaarbaar, onzinnig. Maar iets anders is het een veelheid van hoogere intelligenties aan te nemen, die in conflict of harmonie met elkander zijn. Elk ras, elke soort is een hoogere intelligentie, kenbaar aan de vernuftige inrichting der individuen. 0.a. ook aan het instinkt. Ik overdacht dit gisteren, toen ik zag bij een kip, hoe de halsveeren bij elke beweging zonder stoornis over elkander glijden en toch het kleed volkomen dicht laten. Dat is verbazend vernuftig ingericht. De toenemende vruchtbaarheid of onvruchtbaarheid van het menschenras, onder bepaalde omstandigheden is een wijzing naar het onwaar- neembare. Hoe komt het dat sommige rassen (Maori's, Papoea's) uitsterven? Vanwaar de vruchtbaarheid der blanke kolonisten in Z. Afrika? De beelden van mijn werk, de figuren uit mijn drama's zijn voor mij reëeler en hebben meer macht dan de bekommeringen en zorgen van mijn dagelijksch leven. Dat bleek o.a. uit het overwicht, dat Minnestral had op de indrukken uit de Eendrachts-vergadering. Daarin ligt mijn behoud. Ik zag gister een schemer van mogelijkheid om het idee van Significa te dramatiseeren. Een man die doorgaat voor atheïst, bigot, epicurist, katholiek, enz. Die door het naïef vasthouden aan de beteekenissen in de oogen van alle menschen een dwaas of een bedrieger is. Daarvoor is alleen noodig een zeer naïeve, zeer schrandere, zeer oorspronkelijke en oprechte natuur. „Een vriendendienst" kan goed worden. De wijsgeer sober, met een zeer mooie en lieve, maar wereldsche en prachtlievende vrouw. De koopman met een zachtaardige, wat onbeduidende, lieve vrouw. Die vrouwen zijn vriendinnen. Beide veroordeelen hun mannen om de daad die ze niet beg ijpen. De koopman doodt zijn gansche gezin, de wijsgeer heeft een zoon, dien hij ook tegen zich vindt. Hij blijft alleen staan, vasthoudend aan zijn goed recht, ie bedrijf, het bezoek, de ontmoeting van de twee paren. Slot, het voorlezen van den brief van den koopman, als hij zijn gezin vermoord heeft en zelf nog leeft. 21 Januari Twee dagen met Max Reger opgetrokken. Zeer vervuld van zijn prachtige muziek. Beide vorige dagen met hem geluncht en hem gisteren uitge- leide gedaan. Ziehier nu de rechte opvolger van het groote geslacht van Beethoven en Brahms, een Duitsch muziek- genie van den eersten rang. Te sterk om, zooals Strauss, in modernisme te verwilderen. Een en al zuivere muziek. Maar als mensch een kind, vol onbeheerschte neigingen, onopgevoed, onvast, terstond onder allerlei invloeden. Het ging mij aan 't hart als ik dacht, wat kostbaars hier bedreigd wordt, en ik maande hem bijna met tranen in de oogen, toch zijn lichaam niet te ondermijnen en zoodoende zijn kunst te bederven. Hij is reeds tamelijk sterk aangetast, en juist zijn sterke constitutie maakt hem zorgeloos. Hij werd hier verbazend gehuldigd, en ik waarschuwde hem voor „Wein und Lob", daarop antwoordde hij „Schwein und Grob". Onthoud de spreuk, zei ik „Wein und Lob macht Schwein und Grob". Hoe eeren de menschen dadelijk den kostbaren drager der muzikale gedachten!! verbazend. Zooals de bijen hun koningin, vertroetelen ze hem. Bij zijn luidruchtige, boersche, germaansche vroolijkheid vond ik, dat ik somber en sober afstak. Ik was droevig, deze uitbundige hulde ziende, den jongen man van 33 jaar als vergiftigend. Daarbij vergeleek ik mijn leven vol pijn, vol strijd, vol smaad en spot, maar ik voelde het tegendeel van nijd of afgunst. Ik was dankbaar voor mijn door tegenspoed gehard karakter, inijn door veel leed verhelderd gemoed, mijn weinig vermaterialiseerd jong-voelend lijf. Ach, kon ik hem voor de kunst bewaren. 23 Januari Gisteravond schreef ik het eerste bedrijf van Reinald van Gelder af. 26 Januari De grootste wintersoberte is voorbij, en er schijnt ook in andere opzichten eenige ontspanning te komen. De hoofdzaak is, dat ik de eerste akte van R. v. G. aan S. heb voorgelezen en dat het schijnt, dat ik nu waarlijk recht in 't wit getroffen heb. Zelfs Minnestral acht zij nog iets te hoog aangelegd, maar dit is het rechte, mooie tooneelspel voor onzen tijd. Ik zelf ben zeer gelukkig in 't werk. Gister vond ik op de bibliotheek in Amsterdam het leven van St. Franciscus, van Sabatier. En dat interesseert me buitengewoon, zoo treffend als dit in 't stuk komt, dat is boven mijn verwachting. Vanwaar dien inval om juist dit boek er een rol in te laten spelen? Heerlijk is het den mensch te herkennen onder het misvormde heiligenbeeld, dat de kerk en de priesters er van maakten. En die overeenkomst met Reinald's natuur, die ik niet wist of vermoedde. Ik wist van Franciscus bijna niets, behalve wat Dante van hem zegt, en de Fioretti. Zijn geweldige eerzucht, zijn prachtliefde, zijn verkwisting, dat alles is zoo menschelijk en zoo verbazend interessant — omdat het zoo overeenstemt met intuïtieve conceptie. Arme moeder sliep deze week bijna niet, uit bezorgdheid voor mij. Nu was ze gerust. 't Is goed, dat ik E. toch gehandhaafd heb. Nu deze commissie hem steunt, schijnt hij goed te werken en is hij ook kalmer. 30 Januari Depressie. Gisteravond kreeg E. een brief van zijn vriend T., een van de twee, aan wien ik mijn financieele ramp moet toeschrijven. En die man, die mij zoo schrikkelijk benadeeld heeft, betitelt mij in dien brief aan E. als „de Lafaard van Walden". E. zegt, de man is % krankzinnig. Maar het griefde mij toch zeer en ik vond noodig om niet-franciskaansch op te treden, maar krachtig en positief. Zoodat hij óf ontoerekenbaar moet geacht worden, óf zich verantwoorden moet. Ik houd dezen man, Piet T., voor een psychisch zeer slecht geëquilibreerde, maar zijn broer, Hendrik, voor een bekrompen, maar onbewuste sluwe geest, die Piet al die dingen, waaruit de ramp is voortgekomen, heeft ingeblazen. Ik ben vandaag onder dien indruk, droefgeestig, de moeilijkheden die ik mij op den hals haalde, schijnen eindeloos, de resultaten van mijn levenslangen arbeid nog zoo gering, ik voel de geweldige weerstand, die mij drukt en belemmert. Hoe zullen mijn tooneelstukken tot hun recht komen? Geen bericht uit Berlijn. Franciscus was een vurig, moedig man. Een dichterlijk-heroïsche natuur. Wat hem ontbrak was een groot, zelfstandig intellect. In dat opzicht is Eckhart hem verreweg de meerdere. Door dat gebrek is het werk van Franciscus vrijwel waardeloos gebleven voor de menschheid. De beweging, die hij stichtte, was een kortstondige vlaag van fanatisme, waarvan de georganiseerde kerk zich terstond meester maakte, voor haar eigen doeleinden. De Kerk vertegenwoordigde het intellect en de orde, hoewel niet vrij en zelfstandig. Franciscus bracht de vrije gemoedsbeweging, maar zonder het vrije intellect. Toen maakte het kerkelijk intellect zich van die gemoeds-energie meester en onderwierp het. Een zeer leerzaam en gewichtig geval. 2—152 Bewijzend, dat het gemoed alleen zich nooit bevrijden kan, en dat het onvrije intellect sterker is dan 't vrije gemoed. De aarde is een levend, bewust wezen, waarvan de plant- en diersoorten de organen zijn. Niet de individuen, maar de plant- en diersoorten. Van deze organen nemen wij alleen de individuen waar, maar dat zijn de cellen van het orgaan, het geheele orgaan zelf is voor onze zintuigen onwaarneembaar. Wij zelf, de menschen, zijn de cellen van het hoogste orgaan, de menschensoort. Deze organen veranderen, wijzigen en ontwikkelen zich. De menschensoort, het centraal zenuwstelsel van de aarde, is in voortdurende snelle ontwikkeling. Het duidelijkste teeken daarvan is de steeds toenemende betere associatie der cellen. In een groote stad met druk telefoon-verkeer is het orgaan tot een veel hooger en sneller werkzaamheid gekomen. Maar er is geen orgaan, dat geheel stabiel blijft, tenzij dan de allerlaagste soorten, diatomeeën, enz. Deze hypothese stelt de vraag van het ontstaan van 't leven, en 't ontstaan der soorten in 'n geheel nieuw licht. Mits men rekening blijft houden met het onwaarneembare. Daarbij moet men de mogelijkheid aannemen, dat de aarde zelf weer een cel is van een oneindig grooter Wezen. En dat de cellen, waaruit wij zelf zijn opgebouwd en de atomen, waaruit die bestaan, of electronen, weer sterrenstelsels vormen, waarop nog kleiner wezens leven. De vraag is: is er in deze gradatie een absolute maatstaf? Iets wat men een midden zou kunnen noemen? Of voelt het wezen, dat als orgaancel leeft op de planeet in het zonnestelsel der electronen, die een cel van ons lichaam uitmaken, zich even groot of even klein als wij zelf"? Het ziet immers dezelfde oneindigheden om zich heen? En de aarde en onze zon zien immers ook oneindigheden om zich heen? Alleen schijnt er een logische oorzaak te zijn, dat het ruimtelijk grootere ook geestelijk hooger en helderder is. Wij zelf meenen helderder bewust te zijn dan de cellen van ons lichaam, zooals de volwassenene zich helderder bewust weet dan de zuigeling. Zoo lijkt het ons waarschijnlijk, dat de onwaarneembare menschen-soort hooger bewustzijn heeft, helderder leven leeft, dan 't individu. En dus ook het wezen, de aarde, waarvan de soorten de organen zijn. En zoovoort. Dit alles beantwoordt aan onze geestelijke intuïtie, dat er een opgang is tot een allerhoogste Wezen. Dat dus klein en groot, hoog en laag, niet gelijk zijn. Maar dan moet er rekening gehouden worden met de cosmische inzichten, die reeds geen onderscheid meer maken tusschen boven of beneden. Die hoog en laag alleen erkennen ten opzichte van een punt, de aarde, dat niet meer als vast beschouwd kan worden. Die dus werkelijk ook voor groot en klein zulk een gelijkheid konden doen vinden. Eindelijk is nog mogelijk, dat al onze begrippen omtrent opgang en ondergang, evolutie, enz. afhankelijk zijn van den bizonderen aard van ons deel van 't heelal. De wiskunde stelt buiten elk universum nog weer een hyper-cosmos. En als men ons zonnestelsel voorstelt als elementair-component van een weefsel, van een orgaan, dan zouden alle verschijnselen, die wij als universeel aannemen, graviteit, evolutie, enz. afhangen van de bizondere werkzaamheid van dat orgaan, en zich beperken tot het voor ons waarneembare Heelal, zonder iets te bewijzen voor al het bestaande. Maar hoe wij denken, wij komen altijd tot het bestaan van een oneindig aantal oneindig hooger en helder levende wezens dan wij, en verheven intelligenties, waarvan wij de onwetende componenten zij, zooals onze bloed- en hersencellen zich verhouden tot onze bewuste eenheid. En ook komen wij tot één Eind-wezen van alles even na, van alles even ver. 31 Januari Ik ben steeds gedeprimeerd. De nare geldzorgenspanning hangt over me. Ik moet ook eiken dag naar Amsterdam en kan mijn werk niet doen. Als ik denk, wanneer ik mij in den laatsten tijd, deze maand, b.v. 't gelukkigst voelde, dan was 't, toen ik voor mezelf de zekerheid aannam van een débacle. Toen ik dus afstand gedaan had van hoopvolle verwachtingen. Toen voelde ik rustig, weemoedig, maar ernstig en verheven. Nu voel ik tegelijk mismoedig, ontevreden op mezelf, onvoldaan met mijn leven, en frivoler. Zoodat ik nu eigenlijk zou wenschen, wat ik niet wenschen mag. Vreemde strijdigheid, men voelt de zegen van 't onheil, en doet toch alles om het te voorkomen. De Christus-idee is de verpersoonlijking van de menschensoort. De materialisatie van de onwaarneembare eenheid, de menschensoort (Zoon der Menschen, de Mensch). Die eenheid staat tot ons, zooals onze organen tot ons individueel besef. Zoo heeft elke diersoort zijn Christus. Tegenwoordig vereert men méér „de Mensch" dan „God". Voor ons begrip is deze afstand niet zoo groot, evenmin als maan en zon veel verschillen in onze oogen. i Februari Ik zal wel niet weer rustig worden, voordat het wonder gebeurd is, dat mij uit mijn benarden toestand redt. Ik heb mij, door mijn woord van zeven jaar geleden, verbonden, en ik voel mij ook verbonden, maar deze verbintenis voel ik mij nu belemmeren in de volvoering van mijn werk. Deze weifelingen, dat heen en weer gaan, is afschuwelijk en geheel tegen mijn natuur en neiging. Wat ik wil, weet ik zeer goed, en als dat wordt aangetast, voel ik ook geen weifeling. Maar het evenwicht te vinden tusschen een Maatschappij, die zoo verbazend ver van mijn individueele gevoelens af staat, en mijzelven, dat is ontzaglijk moeilijk. Dachten, voelden alle menschen als ik, dan was er geen moeilijkheid. Dan zouden deze hartskwesties hoegenaamd geen levenskwesties worden, geen maatschappelijke kwesties. Ik zou ieder gunnen, wat hem aangenaam was, en wat zijn hart verlangde. Zoolang 't niet ingreep in mijn levenskring. Maar ik moet hier uiterlijkheden handhaven, en men wil mij geheel of niet. De vrijheid zooals ik die in mijn hart voel en ken, die schijnt allen vreemd. Dit is mijn onheil. Arme Franciscus. Dit is wel een jammerlijk mislukt heroïek leven. De ongelukkige „heilige", die zoo tobde over het mislukken van zijn werk, dat veroverd was door de Kerk — en om wiens lijk de bijgeloovigen keven en vochten om zich met de botjes voor ziekten te vrijwaren. Jammerlijk paskwil, de meest onheilige hartstochten opgewekt door heiligheid! Sabatier neemt een houding aan, die mij onmiddellijk aan Renan deed denken. Onkerkelijk, rationeel, maar toch vol zalving en waardeering. Deze houding is mij antipathiek. Ze is valsch en oppervlakkig en bekoort alleen door een innerlijk onhoudbare ruimheid en verdraagzaamheid. Onze psychische evolutie is een overgang van individu-leven tot soort-leven. Wij moeten tot een hooger graad-besef stijgen, tot het leven van de onwaarneembare soort-eenheid, de Christus. Dat is dus geen individueel voortbestaan, maar een opgaan in het hoogere individu, waarvan wij de cellen zijn. Daarmee is niet gezegd, dat het individueel bestaan geheel ophoudt met den dood. De overgang wordt ten deele tijdens het leven voltrokken, en vindt alleen zijn bevestiging na den dood. Alle occulte verschijnselen zijn verschijnselen van soortleven. Localisatie van het onwaarneembare. Daarbij heeft men te denken aan de localisatie van ons individueel wezen. Die is wel gebonden aan de plaats der cellen, maar toch niet geheel. Zoo zal ook de soorteenheid, de Christus, gelocaliseerd zijn door de individuen. Waar velen samen zijn, of in communie zijn, leeft de soort, en denkt ze het helderst en gelukkigst. Die eenheid moet zichzelf voelen en kennen, waarnemen, begrijpen, alles oneindig veel beter dan wij. 3 Februari Uit den chaos komt dit vaste punt te voorschijn, dat ik mijn domicilie op Walden houd, ook al trek ik de wereld rond. Dat denkbeeld bevredigt mij het best. „Een vriendendienst" speelt in Engeland, onder Engelschen; Vanavond vond ik in mijn droomenboek de waarschuwing van Gerlof van Vloten in 1903 voor de „financieele katastrofe" die dreigde, mijn geleider had het hem gezegd, 4 Mei 1903. 9 Februari, Harrow. Eergisteren had ik een gesprek met Verkade, den mede-directeur der Gist- en Spiritusfabriek te Delft. Ik at bij hem, om over Walden te praten. Dat gesprek is eigenlijk het lichtste punt van deze week .De rest is duister, zelfs hier in Harrow is nog geen licht. Verkade is van een merkwaardige en geniale familie. De vader industrieel, met een bakkerij begonnen, zonder dat hij er iets van afwist, geslaagd na eindeloos getob en beroerdheid — zoodat hij eens aan zijn zoon schreef, dat hij maar niet in die richting moest gaan, want dat het enkel misère was. Een broer is acteur, eerst industrieel geweest, met succes. Een broer is monnik, tevens schilder. De dochters zijn met schilders getrouwd: Voerman, Vlaandeien — en deze Verkade is met een Van Geldertje getrouwd en dus zwager van Van Looy. Zijn huis een fraai gerestaureerd achttiende eeuwsch grootestads-huis. Hij zelf een buitengewoon intelligent en ontwikkeld man van zaken, vol artistieke neigingen en gevoelens. Het was zeer aangenaam door zijn ruimen en schranderen geest ook zelf tot heldere uiteenzetting te kunnen komen. Ik geloof, dat ik wel indruk op hem gemaakt heb. „Wie weet," zei hij, „wat wij hier met onze zaak nog uitspoken. Ik ben nog jong". En hij is volkomen bereid opWalden te helpen zooveel hij kan. De zeereis was kalm. Alleen was mijn koffer aan de Hoek van Holland weg, en ik heb hem nog niet. Dat, wat ik Zondag het eenige vaste punt noemde, dat is ook al weer weggenomen. Dat kan niet. Ik was bij 't vertrek zeer droevig. Ik zag, dat ik groot verdriet moet doen aan een van de twee menschen, die mij zeer dierbaar zijn, beide. Het een is mij even onduldbaar als het andere. De impasse is vreeselijk. Dood is dis-integratie. Anders niet. Maar ook slaap is dis-integratie, en daarin zijn de droomen partieele reïntegraties. De helderheid en intensiteit van ons besef, van ons leven, berust op de volkomenheid van integratie. Dit geldt dus ook voor het Onwaarneembaie voor de soort. En dat bij het individu de integratie is van herinnering, oordeel, enz. zooals dat in den droom in gradaties merkbaar is, — dat is voor de soort der communie der individuen, het esprit de corps, de heilige geest, alle gemeenschapsgevoelens. Op dit oogenblik voel ik de dood als een tijdelijke, betrekkelijk onbelangrijke des-integratie, die hoegenaamd niets schrikwekkends heeft. Maar dit gevoel kan spoedig weer plaats maken voor lagere, angstigere gevoelens. Ik sliep goed van nacht. Maar ik zag het grauwe daglicht niet met blijdschap. Het vreeselijke en akelige conflict stond dadelijk weer voor mijn oogen. Moet ik doen, wat ik beloofde nooit te zullen doen, of moet ik het dierbaarste wezen, dat mij van alle menschen 't innigst heeft liefgehad, de heerlijkste illuzie ontnemen? O God, o God, o God, er is geen ontwijken. Het verblijf hier in Harrow is moreel zeer gezond voor me. Omdat ik geestverwantschap vind van de edelste soort, waarbij toch alle ijdelheidsstreeling is uitgesloten. Ik ben hier in 't geheel niet een beroemd of gevierd man, alleen een goed vriend. De bezoekers kennen mij als huisvriend, absoluut niet als celebriteit. En het is dus alleen mijn persoon, die hier hartelijkheid en beleefdheid ondervindt. En dat is mij 't aangenaamst, aangezien ik evenmin op ijdelheidsstreeling gesteld ben als Lady Welby. 10 Februari Het weder is weer stil en zachter, mistig. Vanmorgen voelde ik beter, omdat Reinald vorderde. Ik voel weer dat frissche, correcte, werkzame, dat het Engelsche leven kenmerkt. Ik bezoek Engeland nu sinds 30 jaar, maar ik zie in geen land minder verandering in volks-, geest- en gemeenschapsleven. Ze zijn tevredener en minder vatbaar voor verandering dan eenig ander volk. Maar ik meen te zien, dat het type achteruitgaat. Ze beginnen op Hollanders te lijken. 11 Februari Uit een brief van een monnik aan Lady Welby: „And you, I speak reverently as one, who is but a child and you a mother, you have even yet remaining a doublé work. You are indeed, the Consoler of the afflicted, the Refuge of the sinners, the Mother of the many sorrowful, but you are too the Mother of High and Holy Thought, the Seat of the Wisdom, the cause, because the Re- vealer of spirituel joy You have still to succour the life that wanes and to encourage that with waxes. I do not speak for of myself, but am content to be the Child of your free grace and to use when given, what I can never deserve to demand." Dit geeft een denkbeeld van wat zij is, want deze uitdrukkingswijze is niet die van 'n zwakhoofdigen dweeper. En hij een monnik! geloovig Katholiek! en zij de ruimste, vrijzinnigste geest ter wereld. Ik werk voorspoedig. Mijn koffer schijnt verloren. Het manuscript van 't tweede deel van Schijn en Wezen. De brieven van Mrs. Ely. Een nieuwe koffer van ƒ 28.— en misschien voor ƒ 100.— goed. Niet opvroolijkend. In de kunst van spiritueele conversatie is de kleine Amothe Welby, oud twaalf jaar, verder dan eenig Hollandsch persoon van mijn kennis. In Engeland durft men zich nog toeleggen op fraaiheid, geest en zuiverheid van expressie, zonder gemaakt te heeten. 13 Februari Koffer terecht, maar er is goed uit gestolen. Gister deed ik inkoopen in Londen. Natuurlijk in veel te dure winkels, waar ik niet weer uit durfde gaan. Net Paul. Eergister schreef ik het tweede bedrijf van Reinald af. Alles volgt van zelf, zonder zoeken of veranderen. Ook zonder vooraf nauwkeurig beramen. Het bouwt zichzelf. 14 Februari Gister een lieve, opgewekte brief van C. Ook een brief van Kahane. Ik dacht, dat ze remmende kracht zouden hebben op mijn steeds vaster wordend besluit om door te tasten en met S. niet naar Berlijn, maar naar Fransch Zwitserland te gaan. Maar integendeel, ze versterkten dat besluit. Nu krijg ik rust. 15 Februari Nu flink verkouden geworden. Gistermiddag in het Garrick Theater Macbeth gezien. Ik zag het stuk nooit en het trof mij geweldig, hoewel het spel zeer middelmatig was. Alleen Lady Macbeth was goed (Violet Vanbrugh). De sceneering was goed, maar de stemming was er toch niet in gebracht. Het was zonder gevoel gedaan. Bij enkele scènes zat ik te snikken van aandoening, niet van gewone sentimenteele roering — maar van zuiver aesthetische emotie, b.v. bij de slaapwandel-scène. Het is wonderlijk, zooveel gevoeliger ik ben geworden Voor dramatisch schoon. Er is zooiets stout-monumentaals in ait stuk, de lijnen zijn zoo eenvoudig en zoo forsch, eerzucht, misdaad, wroeging, in den meest brutaal-geweldigen vorm gegeven, het vergrijp tegen de eigen menschelijkheid, dat zich op onverbiddelijke wijze onmiddellijk wreekt. Het stuk is gruwelijk en somber, maar niet deprimeerend. In 't minst niet. Het is moreel, gezond, groot-menschelijk. Die beweging van het bloed van de handen af te willen wasschen, dat ontroerde mij het diepst. De avond was verder onpleizierig. Bij miss Hollins, die een „musikale idylle" geschreven heeft, waarin Heine voorkomt. Er zijn goede dingen in. Maar ik schiet met haar niet op. Toen bij Cobden Sanderson, om naar een kosthuis voor Paul te informeeren. Ik vond hem eigenlijk in een geestelijke afzondering en achteruitgang. Hij begon te zeggen, dat hij Macbeth barbaarsch en alle tragedies absurd vond. Zijn vrouw dacht alleen maar om vrouwen-kiesrecht. Toen gaf hij mij een „credo", dat ik filosofisch barbaarsch vond en absurd. 16 Februari Zooals ik dacht, nu thans mijn besluit onwrikbaar vast staat, nu komt de heldere droom als een zegenende en goedkeurende wenk. En nu voel ik rustig. En van nacht kon ik weer bidden en beloofde ik trouw in den strijd. 18 Februari Een vlugge, gemakkelijke terugreis, hoewel 't hard moet gewaaid hebben. Den ganschen dag in Haarlem met Paul en C. Ik moet nu de tanden opeen zetten en door het zware heen. Ik kan nu niet meer terug, heb mijn schepen verbrand. Ik droomde vannacht van de boosaardigheid van mijn vijanden, en ik weet wel, wat dat beteekent. Holland is een jammerland voor me. Maar ik ben heerlijk gesterkt in Engeland. Lady Welby is een der grootste vrouwen, rasmoeders, die ooit geleefd hebben. Zij leert zich nu ook krachtiger en scherper uitdrukken. 19 Februari Holland op zijn ergst voor me. Het jammerland doet al zijn macht van misere gelden. Gister het deurwaarders-exploit van T. Heden de droevige brief van C., die uit Harrow was nagestuurd, en die al 't teerste en gevoeligste in mij aanroert. In Engeland kon ik al die dingen dragen. Hier is alles vreeselijk! vreeselijk! vreeselijk! Ik weet geen andere houding als een geduldige lijdzaamheid. Ik heb alles gedaan, wat ik voor mijn plicht hield, ik behoef nu niet meer te doen. Ik Zal mij verdedigen, maar nu niet inspannen tot nieuwe verwikkelingen. Kan men mij ruïneeren, welnu, ik zal 't afwachten. Ook mijn S. schreide vanmorgen. Ze schreide om C.'s leed, om mijn zorgen, om de vogelstemmen en het voorjaar, dat komen gaat. Nooit deed het haar zoo weemoedig aan. Ze zou zich willig en graag opofferen, als het mij baten kon. Gister las ik bij haar Reinald voor. Ik hoop dat ik voort kan werken. Een oogenblik, gistermorgen, had ik de gedachte: als al de ellende nu eens weggenomen werd, zou je dan niet leeg en onvoldaan voelen? Zou je dan niet zeggen, was ik er nog maar in, en wat heb ik mij veel te gauw verontrust ? 20 Februari Gister op de Eendracht, 's Avonds kwam Verkade, hij ging mee naar Walden en sliep bij ons, vanmorgen bracht ik hem naar den trein. Er is iets zeer sympathieks in den opgewekten, spraakzamen, schranderen man. Hij lacht zoo hartelijk, als ik hem van mijn verwikkelingen vertel en dan zegt hij ook weer zoo ernstig: ik heb toch met U te doen. Hij zei: ,,de beste man van zaken zou de grootste inspanning noodig hebben om onder Uw moeilijkheden het hoofd er boven te houden en opgewekt te blijven". En hij weet toch de helft niet van mijn moeilijkheden. Ja,van het vreeselijkste weet hij niets. De druk van die droefheid is zoo hevig, dat ik mijn gemoedsrust in Harrow niet: begrijp. Dit zijn wel „liefde's gruwelvolle wegen", waar Satan in de Broeders van sprak. Het is toch een geweldig verschil, de maatschappelijke instellingen heimelijk of in 't openbaar te verbreken. De heimelijke schennis bezwaart het geweten weinig, zoolang ze in harmonie is met het eigen hart, maar toch genoeg om ze openbaar te willen maken, maar dan komt de volle werking der wroeging. 21 Februari Geweldige storm van nacht. Ik sliep weer lang en diep. Ik zit nu in 't kamertje bij S., waar ik voor een jaar de Zendeling schreef en de Broeders vertaalde. Maar ik voel mij allerdiepst neerslachtig. 22 Februari De Harwich boot is in den storm van gisteren vergaan. Gister bracht Jolles het eerste bericht. Er zijn 150 menschen verdronken. Als ik mijn terugkomst een paar dagen had uitgesteld, dan was ik er op geweest. Aan boord dacht ik zoo vaak, hoe het zou toegaan in geval van schipbreuk, en dan troost men zich door te denken: die boot ging al duizenden malen; de kans, dat ik het juist treffen zal, dat hij vergaat, is zoo gering. Maar nu was ik er dan toch al heel dicht bij. En al die passagiers, opera-zangers en zakenmenschen, zoo veel slechter nog voorbereid dan ik, die plotseling voor 't meest tragische staan. Uren in koude en duisternis, met de woedende zee vóór zich, het schip doorbrekende, en de reddingskans al minder en minder. Vanmorgen was ik dankbaar, met al mijn zorgen en getob; om het lieve leven, dat ik nog doorworstelen mag. Ik sliep weer diep en verkwikkend zooals steeds in den laatsten tijd. 23 Februari Vandaag het derde bedrijf van Reinald af. 24 Februari Het gaat mij wat beter, dank zij de verkwikkende nachten. Ik ben meer berustend in mijn verdrietelijkheden. Ik weet immers, dat zulke rampen, als geldelijk verlies, enz. mijn eigenlijk wezen nooit schaden, eerder bevorderen kunnen. Ik weet immers, dat juist veel en bittere levenservaring mijn werk des te rijper zullen maken. Ik las gister het derde bedrijf van Reinald voor en verheugde me over de fraaie structuur van het stuk. Men zal moeten erkennen, dat het minstens even goed geconstrueerd is als de beste moderne stukken — en daarenboven met hooger aspiratie. Ik constateer dit als neutraal, daar het alles zoo van zelf, als zonder mijn verdienste, ontstond. Over een jaar zeg ik: wat zat ik toen diep in de put, en wat is afi.es toch beter zóó. Ik las heden Hebbel's Judith, en bewonderde het werk zeer. Ik had de volgende gedachte: het moorden is in dit stuk niet vereenigbaar met groote menschelijkheid. De aarts-moordenaar en tiran Holofernes wint toch iets als bewondering. In onzen tijd zijn moorden veel zeldzamer, veel afschuwelijker, veel minder denkbaar in een held. Maar daartegenover staat een toename van zelfmoorden. Ik zelf heb nooit een mensch zien dooden, maar ik heb persoonlijk vier zelfmoordenaars gevonden, drie geschoten, een opgehangen, en in mijn familie zijn er nog twee geweest, broer en zwager, — behalve de velen, waarvan ik hoorde. En ik heb er een geweldigen afschuw van. Is het niet, alsof er werkelijk voor de menschheid een zekere hoeveelheid bloed vloeien moet, hetzij dan vrijwillig of onvrijwillig ? Wat is er waar in de laatste woorden van mijn broeder: „ik sterf als offer voor de vloek die op de menschheid rust" ? De Joodsche opvatting van het bloed-offer, door Paulus op Jezus' lot overgedragen, — zich ook uitende in de besnijdenis. 25 Februari Ik corrigeerde de vijfde druk van Ellen. Ik vond het lyrisch niet meer zooals ik 't vroeger vond. Maar dramatisch vond ik het zeer goed. Dat wil zeggen, de persoon die daar spreekt is niet meer één met mezelf, hij is dupe en dwaler. Maar hij is voortreffelijk weergegeven, echt en juist, door een macht boven mij. En hij zegt, vooral op 't laatst, dingen waarvan ik nu eerst de volle waarheid begrijp. In 't naspel en de coda staan dingen, die mij vroeger wel eens vaag of rhetorisch voorkwamen, maar die ik nu, met kalmen, nuchteren blik, helder en scherp begrijp. Er staat niets rhetorisch in. Maar het werk moet als dramatiek verstaan worden. Ik las de voortreffelijke voorrede van Krumm bij Hebbel's werken. Deze Krumm spreekt zeer recht. Goddank, dat er in dezen dolenden tijd zulke juiste schattingen bestaan. 27 Februari Eergisteravond was ik bij de première van „Atie's huwelijk" van Mevr. Simons. Het succes was matig. Technisch is het stuk slecht. Een gebrekkige expositie met verder onnoodige nevenfiguren. Einde looze dialogen, een zeer trage handeling. Maar toch het werk van een gedistingueerde, niet-banale geest, voornamer en minder provinciaal dan verreweg de meeste Hollandsche stukken. Veel beter dan Heijermans, hoewel minder theatraal. Bij „de Veroveraar" is het artistiek een vooruitgang, Frederik van Eeden met zijn broeder Johan. het is dieper, fijner, van meer beteekenis — maar dramatisch is het zwakker, meer geiekt, minder geserreerd, minder vlot. Beide stukken zijn geheel uit sexueele conflicten gesponnen. Daarom vol van veel te intieme tooneelen, wat op den duur gaat tegenstaan. Maar in deze conflicten is wel een nieuw element, speciaal Hollandsch, maar als zoodanig ook begrepen door de auteur, en daarom universeel behandeld. 28 Februari Als ik even wat verlicht voel, dan komen heel gauw de onaangenaamheden weer. Ik sprak eergisteren met moeder, en die was lief en sympathiek. Maar zakengesprekken met E. en J. gisteravond zetten er den domper weer flink op. 2 Maart Gister een lieve, stille voorjaarsdag, zacht, met klare lucht en getemperd zonlicht. De bijen waren druk. Ik ging kleeren bestellen in Hilversum met S., wij reden heen en wandelden terug. Onderwijl was J. bezig in Amsterdam door een vurig pleidooi de failliet-verklaring van de Eendracht te verhoeden. De rechtbank weigerde dan ook er op in te gaan. A. en ik spraken er over, en meenden dat een oplossing, hoe droevig ook, toch niet meer te vreezen was dan nieuwe moeite. Maar ik was toch blij, hoewel ik volkomen op 't ergste ben voorbereid. Mijn tweede artikel verscheen in de Schaubühne. Ik ben aan Reinald IV. Genoveva van Hebbel trof mij minder dan Judith. 5 Maart Dat was niet waar, dat Genoveva mij minder 3—152 trof. Maar ik las het, terwijl ik niet rustig en frisch was. Den volgenden dag bemerkte ik, hoe prachtig het is. Er zijn alleen dingen in, die afstooten door al te violente impressie. Met Holofernes behouden wij altijd nog eenige sympathie, met Golo niet. Die maakte het te kras, en daarmee gaat alles in 't drama ons verdiieten. Daarna las ik „de Diamant" en dat vermaakte mij zeer. Dit en Judith zijn zulke sterke frissche werken, dat ze evengoed in de 15e of 14e eeuw konden geschreven zijn. Zulke forsche humor als in de Diamant komt in onzen tijd niet voor. Ze doet aan Breeroo denken, maar is dieper/ gedachtenrijker. Gister schreef ik 't 4e bedrijf af en las het voor. Den vorigen dag was ik er over in twijfel geweest. Maar het was goed en naar mijn zin. Mama bood ons aan bij haar te komen inwonen. 6 Maart Er zijn van die verdrietige weken, waarin ik gevoel, alsof alles stagneert. Alle verdrietelijkheden blijven, maar de troostrijke voortgang die alle verdrietelijkheden goed maakt, schijnt op te houden. Ik hoor dan niets,de post brengt enkel onaangenaamheden, en ik voel kregel en onrustig. Ik weet wel, het duurt niet lang en er komt beterschap — daarom juist schrijf ik het op. Maar oogenblikkelijk is het ellendig. Aan de Eendracht nog geen meerdere zekerheid, of minder hachelijkheid. Nog telkens keert het wantrouwen in E.'s capaciteit. Hij is altijd, met al zijn flinkheid, een ongeluksvogel geweest. Napoleon zou hem, alleen daarom, niet willen gebruiken. Walden ziet nu doodsch en verlaten. Ook daarin hebben wij ons eigenlijk weer veel te goedhartig laten bestelen. Hard optredend, hadden wij dezen uittocht met al ons materiaal, onmogelijk kunnen maken. Nu moeten we, met die prachtige installatie, van voren af aan beginnen, drie dubbele ovens voor 'n paar broodjes. Het meest vervult en ergert mij — als ik onrustig ben — het domme massaal karakter van de publieke belangstelling. Nooit in de historie was dat verschijnsel zoo sterk — men stelt belang in wat toevallig de aandacht trekt, zonder eenige verhouding tot werkelijke belangrijkheid. En die schommelingen zijn enorm, als groote golven, en duren soms verbazend lang. En het zijn steeds grove onrechtvaardigheden, die dikwijls de slachtoffers verpletteren. Zoo is men nu weer bezig die redders van de Berlin-schipbreuk hopeloos te bederven. Het was een gevaarlijk karwei, maar die zijn er zooveel. 7 Maart In den nacht werd ik wakker, voelde het bekende prikkelen in mijn neus, en daarmee tevens onbeschrijfelijk verdrietig. Het is geen somberheid, geen neerslachtigheid, die kunnen tot iets moois leiden — maar het is onrustige landerigheid, verdrietigheid. Leelijk en akelig. Soms vermoed ik, dat het een teeken is van lichte influenza-infectie, omdat het altijd met die neus-aandoening gepaard gaat. Ongeloofelij k, zooals dat den aard van al mijn gedachten kan wijzigen. Ik ben overigens gewoon, tot alle werk in staat. De accountant verzekerde mij, dat de zaak van T. verlies opleverde en door mij ƒ 50.000. te duur betaald is. Ze was geen cent waard. Gister vergadeiing van 't comité voor den Beet- hoventempel op 't duin. Met Berlage, de Lange, Thijsse, Henri Polak en Hutschenruyter. zo Maart Ziezoo, nu heb ik wel de zekerheid van de katastrophe. Gisteren hoorde ik op de Eendracht, dat er bezwaar werd gemaakt tegen mijn rente nemen van het gestorte kapitaal. Dat wil dus zeggen, dat de laatste bron van inkomsten ophoudt. De accountant, Van Dien, is een man met golvend grijzig donker haar, bruine oogen, een knap mansgezicht, en een ijskoude en harde zakelijke wijze van spreken, geheel commercieel, zonder sentiment. Een wijze die mij beviel, dan weet men precies waaraan men toe is. Hij is ook eigenlijk de eerste persoon die absoluut niet door het aplomb van E. wordt geïmpressioneerd. De drie andere kooplui werden dat wèl. En ik voel juist, dat 't niet moet zijn. Nu eerst kwam de schrikkelijke flater van E. in 't volle licht. Ik had met hem te doen, maar 't was toch goed. „Een concurrent die zich komt onderwerpen, dien slacht men af," zei de accountant, „of men spaart hem. Maar hier heeft men een concurrent niet alleen al zijn verliezen betaald, maar nog iets toegegeven. Dat is absoluut raadselachtig, ongehoord." Ik vermoed, dat de man er nog meer achter zoekt, en E. verdenkt. Maar dan is hij totaal verkeerd, omdat hij niet buiten zijn moraal denken kan. Ook had E. gelijk, toen hij T. verdedigde en hem beschreef als een die woedend was doordat hij in zijn eer als eerlijk man getast was. Dat is juist. Maar het is ook juist, dat T. door de inblazingen van zijn dom-sluwe broer, H. en de rest, gehandeld heeft als een zwendelaar en op- lichter, en E. en mij tot dupe heeft gemaakt. Nu verwacht ik niet anders als mijn privé failliet. En als men het niet aanvraagt, doe ik 't zelf, want dan is er een eind aan. Het kan nu zoo niet langer. Ik sliep vannacht redelijk — hoewel niet rustig. Vanmorgen voel ik rustig en vastberaden. Gisteren voltooide ik Reinald van Gelder. En ik acht het geslaagd. Een wonder schijnt het me, dat ik alles, met zijn fijne en sterke verwikkeling zonder haperen of veranderen achter elkaar opschrijf en dat te midden van deze zorgen. Is ooit een werk van die beteekenis onder zulke omstandigheden ontstaan? Twee beroemde faillieten: Rembrandt en Walter Scott. De eerste uit kooplust, de tweede door wedrennen. Dan is mijn geval nog niet het minst eervolle, al is 't geen ding om trotsch op te zijn. ii Maart Ik sliep beter vannacht en voelde vanmorgen rustig, beter op het ergste voorbereid. Gistermiddag thuis intense pijn om het weten van al die komende onheilvolle dingen, waar ze niets van vermoeden. Vanmorgen schreef ik een lange brief aan J., om hem te waarschuwen, dat ik mijn zaak reddeloos verloren acht. In dien brief spaarde ik E. Ik wil hem E. laten lezen en ik wil hem niet te zeer kwetsen, maar feitelijk is E. de executeur van de onbekende machten, die dit onheil hebben voorbereid. Toen hij ingreep, was alles nog te redden, was ik zelfs betrekkelijk veilig. Hij heett feitelijk eerst de Eendracht en toen Walden in den grond geboord. Dat is de naakte realiteit. En E. is iemand, in wien veel gewiekster kooplui zich eveneens vergissen- Denk aan Andriessen, Hertz, Polak, Sistermans, allemaal ervaren kooplui en gladde mannen van zaken. Het feit is dat E., uiterst actief, energiek en voortvarend is, en veel administratieve kennis heeft en ook een zekere zakenroutine. Maar dat hij vooreerst te weekhartig is, te omslachtig, (wat al blijkt uit zijn onmogelijken stijl) dat hij geen scherpe blik heeft op groote algemeenheden, en op kritieke momenten juist het verkeerde doet. Een waarschuwing was het feit, dat de man zijn leven lang ongeluk heeft gehad. Dat heeft zijn goede reden. Er zat te veel van Multatuli in hem. En niet het minst diens ij delheid. Maar zijn toewijding, trouwhartigheid en goed humeur maken hem mij dierbaar ondanks alles. 12 Maart 1907 Gister had ik een goed gesprek met E., waarin ik openhartig hem mijn meening zei, en hij erkende wel eens te twijfelen aan mijn vertrouwen. Ik zeide, dat mijn vertrouwen vereischte, dat men mijn welgemeende openhartigheid kon verdragen. En dat was bij hem eens verkeerd uitgekomen. Ik zeide, dat zijn zwakheid daarin lag, dat hij tegenover zakenmenschen, bij gelijke schranderheid, een edelmoedig instinkt had, waar zij een hard, inhalig instinkt hadden, en dat hij daardoor altijd in 't nadeel was. Hij moest daardoor dubbel zoo wijs zijn om tegen hun slimheid op te kunnen. Hij verzekerde mij van zijn onwankelbare toewijding, tot in den dood, en ik voelde zeer warm en toegenegen. Moeder was weer in groote spanning en nerveuze ongerustheid om mij. Ik was vroolijk en opgewekt en troostte haar met het vooruitzicht van voortaan dicht in de buurt te blijven en gezamenlijk met haar naar Honnef te gaan. Ik was veerkrachtig bij 't naar huis gaan, en had reeds verschillende gedachten en vondsten over „de Idealisten". Ik sliep goed, maar helaas! begon vanmorgen mijn neus weer, door de koude noordenwind, en nu is mijn morgen daardoor weer bedorven. Ik dacht aan de intensifieering van het levensgeluk, waarvan Hebbel schrijft en die ik ook ondervond, en begrijp die nu als de psychische vorm van het bekende biologische verschijnsel, dat tegenstand krachtiger ontwikkeling teweegbrengt, tot een zekere grens. Door aanvankelijke tegenspoed wordt 't vermogen tot genieten of geluk versterkt, en doet zich des te sterker gelden, zoodra de tegenspoed ophoudt, mits een zekere uitputtingsgrens niet overschreden wordt. Vermoedelijk gaat dit principe dóór na het lichaams-afsterven, zoodat de van lichamelijken druk bevrijde psyche zich tot groot geluk verheft. Hetgeen dan zou beantwoorden aan het gewone denkbeeld van onmiddellijk zalig worden. 16 Maart Ik slaap goed, maar hunker naar vertrek. Ik dacht over een comedie over de Joden, zooals ik er nu een maak over de idealisten. De Joden hebben een geweldige verdediging voor al hun leelijkheden in het feit, dat ze Joden zijn. Men kan ze niet aanvallen zonder den roep van een geloofs-hater te krijgen. En toch vormen ze feitelijk een zeer hatelijk en gevaarlijk vrijmetselaarswezen in onze maatschappij. 17 Maart Ik las Maria Magdalena. Hoofdzakelijk trof mij weer het forsche, sterk sprekende, markant geteekende der menschen, en hun pittige taal. Het zijn geen uitzonderings-menschen, en ze houden geen vage praatjes. Dit in hoofdonderscheid met Ibsen. Ibsen is bijna overal triviaal, met enkele verheffingen. Maar juist dat, met zijn aanpassing aan een modern publiek, werd zijn succes. De figuren uit onbeschaafde kringen die Hebbel teekent, zijn toch elk interessant, en ze spreken allen met een zekere ruwe geestigheid, evenals de clowns van Shakespeare, terwijl Ibsen's heeren en dames alleen onder den nevel van banaliteit en fletsheid van 't moderne leven gezien worden, — met nu en dan een enkele uitbarsting van iets bizonders. 20 Maart Gister, na lectuur van de Essay van Von Scholz over Hebbel had ik een goede, trotsche dag. Ik begreep beter, wat het wezen is der burgerlijke trivialiteit, en waarom deze eigen is aan onzen tijd. Ook waarom Ibsen, die toch deze trivialiteit bijna altijd nog heeft, zoo'n macht is geworden. Vroeger stonden de individuen meer alleen, waren dan ook wezens van dieper, sterker, completer menschelijkheid. Thans zijn de menschen meer massaal-wezens, alleen in massa sterk en mooi, elk individu is fletscher, zwakker, verder van de eeuwig ware kern, — vooral ook in zijn taal. Ik voelde dit zeer sterk, en ook hoe het tragische alleen behoort bij het zuiver en sterkmenschelijke — hoe daarom de individuen in onzen tijd niet tragisch zijn, wel de massa's. Maar hoe het tevens de opgaaf is — van den dichter vooral — dit groot-menschelijke, dit eeuwig-ware, deze kern in het individu weer te doen herleven. De dramaticus van onzen tijd moet dit in de allereerste plaats doen. Ibsen's succes is alleen daaraan te danken, dat hij dit, hoewel zeer zwak en gebrekkig, deed. Het moet veel bewuster, krachtiger, grootscher worden gedaan. Er moeten grootsche individuen worden geschapen, berekend voor onzen tijd. Die zullen tragisch worden, noodwendig. Dit inzicht, deze overtuiging vervulde mij gisteren. Daardoor leek al mijn leed en zorg nietig en onbeduidend, en ik voelde gelukkig en verheven. Omdat ik dit wist en wilde. Het effect was ook een sterk gevoelen van de leelijkheid der menschen. In de tram, in de concert-zaal was het ontzettend. Ik voelde, dat ik niets meer zou willen ontwijken uit vrees voor onheil. Want de trivialiteit is het grootste onheil. Von Scholz' opinie over Judith en Genoveva stemt geheel met de mijne. Hij zegt ook dit zeer juist: „Das Leben des Dichters wird schliesslich fast ganz nur Nahrboden für seine Werke, die das Köstlichste sind, was er uns zu bieten hat. Daaruit volgt, dat de dichter, die alleen van en voor zijn kunst leeft, is als een plant, die op zichzelf parasiteert. Hij moet een dadenrijk leven hebben, waarin zijn kunst wortelen kan. Eigenlijk heb ik maar voor één ding in de eerste plaats te zorgen, n.1. voor een goed geëquilibreerd zenuwgestel. Zoolang ik dat bewaar, zijn alle calamiteiten dragelijk* Goed kunnen rusten, goed slapen en een kalm opgewekt humeur houden, dat is 't geheim om alle rampen dienstbaar te maken aan 't hoogste. „Nur die Starke, klare Luft des Drama s vermag alle innerlich bedrückten, qualenden Gefühle vom Niedersinken des Helden fern zu halten". Von Scholz: Hebbel pg. 39. De grootste triomf voor den dramaticus schijnt mij deze, dat hij er in slaagt het bovenstaande te bewaarheden in de situatie van den held in 't gekkenhuis. Voor den held in 't moderne leven is de waanzin de noodwendige tragiek. Zoo niet dat hij dien zelf ondergaat, dan toch, dat hij voor waanzinnig wordt gehouden en als zoodanig behandeld. Ik denk, dat ik in „Trots verbrijzeld" toch tot deze poging komen zal. Daarin het individu, dat groot leeft, dat uit spontane kracht tegenover de gansche maatschappij komt te staan, steeds vasthoudend aan de eeuwige levenskern, en dus natuurlijk het leven leidt van een waanzinnige. In de expositie reeds wordt de held als waanzinnig voorgesteld door zyn triviale omgeving. Een klein familie-drama, waarvan de intrige om die krankzinnigheid van dat familie-lid draait. De aandacht van den toeschouwer wordt eerst door die kleine verwikkeling getrokken, totdat de figuur van den waanzinnige zelf verschijnt en de toeschouwer begrijpt, dat er een beschouwingshoogte is van waar deze waanzinnige niet waanzinnig is. Hij spreekt steeds tegen geleiders, onzichtbaar om hem heen. Terwijl ik het bovenstaande schrijf, begrijp ik, dat dit niet is „Trots verbrijzeld", maar een nieuw drama, een waarachtige tragedie. Misschien mijn grootste werk. 22 Maart Ik lees het Nibelungen-lied (ed. Zarnke). Ik ben in een wonderlijken gemoedstoestand. De omstandigheden zijn weinig opwekkend. De post brengt niets of weinig bemoedigends. Mijn gaan naar Berlijn wordt op geheimzinnige manier tegengewerkt. Maar wat er gister in mij geboren werd, onder 't schrijven aan mijn dagboek, is zoo bizonder, dat het mij sterk vervult en opheft. IJsbrand heet hij, IJsbrand de Gek zal het stuk heeten. Een groot verlies, een geweldige smart heeft hem neergeslagen en van de wereld afgezonderd. Hij leeft als een onschadelijk zonderling, buiten, bij een nicht, die zoowat voor hem zorgt. Hij werkt in den tuin, mijmert veel, spreekt in zich zelf, zwijgt altijd bij vreemden, gaat wonderlijk, maar imposant gekleed. De tragedie begint met de expositie van dezen toestand, de man boezemt weinig belang in. Dan, plotseling, wordt de man belangrijk door het sterven van een rijken bloedverwant, waardoor de zonderling schatrijk wordt, en de gansche familie te zamen komt om te overleggen, wat met hem te doen is. Tot nog toe, zoolang hij arm en onbelangrijk was, leefde hij als vrij man. Nu wil men hem natuurlijk onder curateele zetten, en zoodoende wordt hij in de wereld gesleept. Dan komt de gansche, geweldige, onverzettelijke heldennatuur van den man aan den dag in strijd met dit moderne leven. Hij wijkt geen haarbreed, hij geeft niets toe, en het gevolg is een toestand, die voor elk gewoon mensch waanzin gelijkt en dus ook als waanzin behandeld wordt. Dit gaat gradueel. Aanvankelijk onder curateele geplaatst, dan opgesloten, maar het gezelschap van dieren en kinderen tot troost, dan eindelijk ook die troost ontnomen en het grimmige gekkenhuis tot eind. Ik voel alsof ik mij in dit werk eindelijk in mijn volle kracht zal kunnen toonen. Ik beleef weer ellendige uren. Miskenning, krenking, beleediging. M, die mij „marskramer schold, en vroeg „zeker voor veel geld!" toen ik hem hoffelijk de hut ten gebruike aanbood. Vandaag de bakkers die over Walden kwamen rijden, met hun directeur Seibelt, die ik heb willen voorthelpen en die mij daarom haten en die mij nu honend toe-wenkten (misverstand!). Hoe slecht is wat men edelmoedigheid noemt. Men maakt er vlegels en dieven mee. Niemand is het ook inderdaad. Maar ieder beweert, dat men 't zijn moet. Ik gevoel dat ik dit hier niet langer dragen mag. Ik moet weg. 23 Maart De nacht was niet goed, afgebroken slaap en scherpe droomen. Ik droomde van Nijland, de boekhouder van de Eendracht, een van de weinige betrouwbare flinke krachten, die treurig zei: en nu ging het juist zoo goed. Ik heb namelijk gister met E. besproken, dat wij van de Eendracht afstand moeten doen. Hij stemde toe. Door twee maatregelen van E.: het aanstellen van veel boden, en het overnemen van de Volharding is de zaak in een hopelooze inpasse geraakt. De eclatante val er van is voorkomen, maar E. en ik kunnen de zaak niet houden, omdat het geld ontbreekt. Nu valt ze in de handen van anderen. Dat is bitter, maar toch een verlichting. Ik moest er van bevrijd. Mijn kunst heeft me gedwongen. Om „Minnestral" liet ik verleden jaar alles aan E. over. Om „IJsbrand' zegen ik nu het oogenblik, dat ik vrij zal zijn. IJsbrand was levendig voor me, van nacht, 't Is, of al mijn leven een voorbereiding is geweest voor dit stuk. Mijn loopbaan als psychiater en als dichter. Niemand anders zou dit stuk kunnen schrijven, of zelfs de idee er van krijgen. Hier is het waarlijk tragische. Want allen handelen naar hun hoogste begrip van plicht en recht, en volvoeren daarmee de onverbiddelijke wil van den Almachtige in volle strengheid. Dinsdag naar Berlijn. Ik was gister ellendig. Machteloos en beroerd. Nu voel ik verlichting. 26 Maart Berlijn. Hospiz des Westens. Goddank! had ik mijn vrouw niet achter moeten laten, dan was de uitkomst volkomen. . . In elk individu schuilt de neiging tot variatie niet alleen, maar ook tot mutatie. Elk individu van elke soort. Maar in de hoogere soorten 't sterkst. In elk jong mensch zijn gevoeligheden, tendenzen, die tot de Übermensch behooren. Het kind is onzindelijk, maar de jonge mensch is kiescher, gevoeliger voor grofheid, keuriger van smaak dan de man. Op ouder leeftijd komt men in menig opzicht tot primitieve dingen terug. Vooral in sexueel opzicht. 27 Maart Ik heb een heerlijke kamer in een breede nieuwe straat. De lucht is frisch, opwekkend. Ik kan met open raam schrijven. De hoofdzaak is, dat men het breede, ruime, vrije levensgevoel bewaart. Het gevoel van: „Ich hab' meine Sach' auf Nichts gestellt". Dat is onjuist uitgedrukt. Maar als men zijn zaak maar niet op ondergeschikte en kleine dingen stelt, dan is 't effect hetzelfde. Ik had dat gevoel gister in den trein, en nu we er. Ik denk aan Amerika, aan Europa, aan het groote leven, en aan de vrije rol die ik daarin speel. Het benauwde, bezwaarde, kleinsteedsche.... dat is uit den booze. Thoreau zocht dat gevoel door zich te onttrekken — maar men moet het vinden in het leven. Wijsheid en vrijheid. Nibelungen-lied. Tot nog toe spelen de Nibelungen maar een zeer ondergeschikte rol. Er is iets heel raadselachtigs in dit gansche werk. Er moet een sleutel op zijn, die veel verklaart, 't Is zeker 't werk van één groot dichter. Het is zoo gelijkmatig persoonlijk getint. Het rhythme van de slotregel van elke strofe is voor mij een eigenaardig nieuw geluid. „béidin mage ünde man" és sol werden wól verschok. Daarin hoor ik het zangetje, waarmee de Noren spreken. Ik hoor zoo duidelijk de zangerige dreun, half declamatie, half zang. waarmee het lied door duizenden minstreels aan ridderfeesten gezongen is. ■ Sivrid — vriedel, die Kriemhilde blauw slaat om haar babbelen, „ouch hat er so zerblouwen dar unbe nuner lip'' en dan dat prachtige vers: „Do brahte man die frouwen da si in ligen vant si huop sin schoene houbet mit ir wizen hand do kusten also toten den edeln ritter guot ir vil lichter ougen vor leide weinten do bluot" (het accent van „het daghet in den Oosten") de groot menschelijke trekken, zoo diep waar in alle onwaarschijnlijkheid, door Kriemhild die eerst haar man's leven in gevaar brengt door haar eerzuchtig uitflappen, en dan nog eens, door haar dom-goed-vertrouwen in Hagen, wien ze de kwetsbare plek aanduidt. Zoo is de vrouw. Dit is zoo groot, als de trekken in het Jezusevangelie. Markant, eeuwig waar, ondanks fantastische onwaarschijnlijkheid. Het twistgesprek tusschen Brünhild en Kriemhild, groot-dramatisch. De fijn-ironische toespelingen, en de geestige beschrijving van het loslaten van den beer in de keuken door Sivrid, dat alles duidt op éénen grooten dichter. Ik wou dat Wagner van dit werk afgebleven was. Hij heeft het verdoezeld en verwaterd, met zijn vage metaphysische dweeperige gedachten en muziek. 28 Maart Ik dacht het wel! Nu de druk is opgeheven, springt mijn ziel op in vreugde. De dag is heerlijk zonnig, Berlijn glanst en straalt, de lucht is frisch en opwekkend. Mijn kamer is gezellig en licht en de morgenzon schijnt er in. Een bloeiend amandelboompje met een kaartje van Cornelie van Oosterzee prijkt op mijn schrijftafel. Van de goede Mirauer kreeg ik 300 Mark voor mijn verblijf. Van Kahane een vriendelijke brief met vrijbillet voor het Theater. Ik stuurde Else een boeket narcissus poeticus en een boekje, en ze telefoneerde, dat de „Stürme" klaar waren en dat ze Reinald prachtig vond. Ik schrijf al aan IJsbrand en ik ben vol werklust en werkkracht. Ik begin tot de ontdekking te komen, dat het moderne leven overvol is van de meest dramatische en tragische situaties, een oneindige voorraad. Maar men moet den sleutel tot de schatkamer hebben. En die sleutel is: het eigen dichterschap, dat men moedig op 't spel zet en waagt in den stroom. Ibsen heeft zijn succes daaraan te danken, maar hij doorgrondde niet, wat hij deed. Ik zie niet, dat een ander den sleutel heeft gevonden. Ik ben tot de ontdekking gekomen door het intellectueel inzicht van de reden van Ibsen's succes. Toen ik dat wist, ging ik verder, en nu ligt de schatkamer open. IJsbrand is er het eerste directe gevolg van. Dat stuk is intellectueel gevonden, van gedachte op gedachte. Maar ook de „Vriendendienst" en „de Idealisten". En vannacht concipieerde ik „de Gelukkigste". Dat is de hoofdgedachte uit de „Koele meren" gedramatiseerd, maar met geheel andere personen en verwikkeling. Dan nog „Trots verbrijzeld", „Elisabeth v. Oostenrijk", „de Tsaar". Allen bevattend de tragiek van het moderne leven. Tragiek is de hoogste ethica, omdat ze met alle menschelijke ethica en rechtvaardigheidsbegrippen spot, en toch een groot, geheimzinnig gevoel van vrede en berusting geeft. Daarom bevat Tragiek de hoogste wijsheid en is de tragisch-dramatische poëzie de hoogste opgave voor den dichter. Ik voel, dat ik wellicht tot groote hoogte stijgen ga, onder dezen zegen van scheppingsmacht. Maar ik voel toch rustig. Ik kan niet meer dan mijn best doen. En al mijn zorgen en bekommering acht ik nu als niets meer. Goede Vrijdag 29 Maart Gisteravond Gogol's Revisor gezien in het Deutsche Theater. Een ruw stuk in een barbaar- sche wereld, maar krachtig geteekend, direct op 't doel af. Soms wat gerekt, b.v. het lange opsnijden van den aangeschoten pseudo-revisor. 'Maar scherp en snijdend. Toch begrijpelijk, dat zoo'n man één goed stuk maakt en meer niet. Het is niet uit een dramatisch dichtei gemoed, maar uit een verontwaardigd patriotten-hart geboren. Die doet dan één goede vondst, in de geestdrift van verbittering en dat pakt. Voortreffelijk gespeeld. Alles er dik op, maar geheel in den geest der satyre. Wasman meesterlijk. Geen seconde er uit of zwak. Kon ik die lui don Torribio eens zien spelen! Torribio is fraaier en fijner. Maar minder eenvoudig, solide van bouw en door zijn fantastische gegevens minder pakkend. Maar meer algemeen-menschelijk. Ik overzie, door meer routine, nu, hoe de structuur van Torribio iets tuiteligs heeft, iets te geornamenteerds. De avond van den dag was minder dan de morgen. „Man soll den Tag nicht vor dem Abend loben". Ik at beroerde kost en sliep niet lekker. 30 Maart Gister in de zoölogische tuin geweest. Daar gegeten, duur. Het was erg Zondag en veel menschen. Maar ik was den heelen dag alleen en schoot geducht op met IJsbrand, 's Avonds 'n concert. Kwartet van Mozart, Septett van Beethoven en Aria's uit Messias en Elias. De z.g. Mozart-zaal, nieuw, wit en goud, minder leelijk dan andere concertzalen, maar toch ver van waarlijk schoon. En ik dacht aan de heerlijkheid van muziek in een waarlijk schoon gebouw. Toen begreep ik, dat 4—152 de schoone bouwstijl eerst ontstaan kan als wij meer weten. De schoonheid der oude kathedralen berustte op hun filosofie, hun wijsheid, alles beteekende wat. De moderne gebouwen zijn zinledig, zonder beteekenis. Eerst als we wijzer zijn, zullen we schoon bouwen. Dat is 't gebrekkige in Johannes' toekomstdroom. Het weten der toekomende geslachten kunnen we niet voorzien. Dus evenmin hun bouwkunstige schoonheid. Ondanks gelukkige werkzaamheid was mijn gemoed onrustig, onder allerlei leelijke gedachten en aanvechtingen. Ik bemerkte, wat mij bij vroegere bezoeken ontgaan was, hoe vol prostituées Berlijn is. Ze houden zich veel ingetogener en zijn minder opdringerig dan in Parijs of Rome of Milaan. Maar ik herkende nu hun heimelijke wenken. En wat 't ergste was, ik zag er verscheiden kleinen, mismaakten gebochelden er onder. Hetgeen me deed griezelen van de perversiteit, die zulke schepsels toch een inkomen verzekert. Des nachts helderheid en heftige demonenstrijd, die mij zeer veel goed deed en mij zeer opfrischte en verkwikte. Paschen, 31 Maart Mrs. Janus schreef mij gisteren, over Minnestral „I had been reading Ibsen's plays again and was much uplifted by the rugged truths in them — but you, you have done the greatest of all — and with such beauty". Ze wil het aan Carnegie sturen. Het is mooi weer. Het gaat mij nog maar matig, wat innerlijke vrede betreft. Maar het werk gaat voort, dat is 't voornaamste. 2 April Gisteren een groote automobieltocht naar Rheinsberg, waar Frederik de Groote zijn jeugd doorbracht, een afgelegen, tamelijk banaal paleisje, met rococo kamers en meubilair, waarvan niet veel meer over is, een oud vervallen rommeltje, hoewel 't nog koninklijk eigendom is. Dan wisten de Italianen zich degelijker in te richten. De autotocht was opwekkend en interessant door de schrale Brandenburger-Mark. We deden ongeveer 180 K.M., gingen om 9 weg, aten in Rheinsberg, hadden nog een oponthoud door een lekke band, wandelden tot 5 uur in 't park, lagen in 't gras en stoeiden met de kinderen (van Fraenkel, mijn gastheer, de architect) dronken Kaffee, en raasden in dolle vaart terug, zoodat we 8 uur weer in Berlijn waren. Eenmaal aan groote snelheid gewoon, wil de chauffeur haast niet vertragen. Daar is iets duivelsch in. Ik was absoluut niet bang voor mezelven, dit gevaar werkt niet op mijn zenuwen, zooals afgronden wèl doen, — maar ik was bang voor de menschen en dieren op den weg. We begonnen met eerst bijna een hond, toen bijna een dame te overrijden, en toen 's avonds werkelijk een hond, die wel doodelijk gekneusd moet zijn, want het wiel ging over hem heen. En in het doorrazen dan is iets heel wreeds, met de dames en kinderen in het rijtuig. Ik sliep goed en ben veel rustiger. Ik dacht, dat de onrust door alcoholgebruik kwam, want ik dronk gewoonlijk wijn aan 't middageten. Maar ik merkte er hoegenaamd niets van. Gister dronk ik echter méér wijn en 's avonds nog bier, en toch ben ik nu rustiger en beter. Ik gevoelde licht een geringe werking van den wijn, een zekere onbelemmerdheid en slapheid, zou ik 't noemen, die echter niet bizonder aangenaam is, en in een uur tijds weer verdween zonder eenig nagevoel. Ik zal misschien een flesch roode wijn gedronken hebben. Als die lichte bevangenheid komt, gaat de wijn mij tegenstaan en wil ik niet meer. Ik moest aan Socrates denken bij het Symposion. Het is zonder twijfel ook hier waar, dat de strijd tegen het vergift de psyche sterker maakt, mits een zekere uitputtingsgrens niet overschreden worde. Dat is de juiste waarheid omtrent het alcoholisme. Maar weinigen zijn voldoende zelf-waarnemers om deze subtiele gewaarwordingen te onderscheiden en te beheerschen. Die zijn alleen veilig in onthouding. Zondag schreef ik het eerste bedrijf van IJsbrand af. Ik lag in 't mos in Grünewald en zag de paaschvierders optrekken langs 't meer, een ontzaglijke pantoffel-parade. Ik beluisterde hun fragmentarische gesprekken. Ach, hoe schraal is dit geestelijk leven. Een profeet is thans absoluut onbestaanbaar. De golven van geestelijk leven kunnen wel in beweging worden gebracht, maar 't water is te ondiep. Het allereerst noodig is kennis, een algemeen dieper, rijker en juister weten. De instincten zijn meestal juist, maar er is geen kennis. Maar nu erken ik ook de juistheid van het instinct, vaak voor mij opgemerkt, dat maakt dat men alles over heeft voor onderwijs. Dit beginsel is veel juister en dieper dan ik wist en men weet. Maar dan een algemeen dieper en hooger weten, gemeenschappelijk diep en juist en bestendig gemaakt, ook omtrent de hoogste en heiligste dingen, dat eerst is een voorbereiding voor een beter toekomst. Is dat weten eenmaal algemeen, en dat moet het worden, evenals wiskunde en electrologie algemeen wordt, dan kunnen de diepste geestesbewegingen vat krijgen. Dan eerst is het tijd voor de profeten. De profeet van nu moet alleen dezen weg wijzen, en de geleerden gaan hem reeds zonder doelbewust overleg, maar van zelf. Ziedaar, waarom Lady Welby zulk een enorme figuur is. En waarom mijn KI. Joh. nog niet mijn laatste woord kon zijn. 4 April Ik kom zoo juist uit de „Gedachtniskirche , waar ik een heerlijk concert heb bijgewoond. De kerk is nieuw, dus alleen een imitatie van oud byzantijnsch en Gothisch mooi. Toch oneindig heerlijker om in te luisteren dan een concertzaal. Dat is nu het treurige: het oude mooi is imitatie, en bevredigt ons ook niet, omdat het niet overeenstemt met onze kennis. Een midden-eeuwer zag die engelen en heiligen met veel kinderlijkeerbiedige begrippen. Als hij kon zou hij ze niet mooier of anders hebben gemaakt. Voor ons is hun mooi historisch-mooi, wij bewonderen het, omdat we het door de oogen van een middeneeuwer zien, in wiens geestes-leven wij ons verplaatsen. Ons geestesleven zou andere voorstellingen vragen. Maar die ontbreken, kunnen er nog niet zijn. De Christus, die in 't midden stond, en in zijn correcte, zoete, geestelooze welgemaaktheid wél aan moderne eischen beantwoordt, er niet mal of raar uitziet, die is modern, maar zonder ziel of leven. De muziek roerde mij diep. Bij een lied van Kiend op woorden van Rosegger „Dass die Welt so schön ist, thut mir bitter vveh, nun ich schlafen geh" zat ik ronduit te schreien. Het was het sentiment van „het was zoo licht toen ik moest scheiden". Ook dacht ik diep over dat nog onbegrepen gevoel in mij, waarover ik nog vandaag aan Lady Welby schreef, dat ik noemde het te wijde uitzicht, dat beklemt en duizelig maakt. Ik kan het zóó omschrijven: Als men het waarachtig reëele zoekt, dan vindt men in alle zinnelijke schoonheid maar een spel van verhoudingen. Kleur, muziek, alles valt uiteen in maten en getallen. Alleen de aandoeningen blijven over. Maar nu bevredigt ons niet een wereld van enkel stemmingen en aandoeningen. Ook die werkelijkheid heeft voor ons iets onreëels. Een bestaan zonder zinsaandoeningen, een louter geluks- gevoel in 't donker, dat beëngt ons, dat begrijpen wij niet als grootsch en schoon. Ik weet, dat deze gedachte valsch is en kortzichtig. En toch komt ze telkens weer terug en beklemt. En dit staat vast, dat ze niet overwonnen kan worden zonder een intellectueel proces, een duidelijk weten. Het is geen loutere gevoelskwestie. Uit mijn droomen weet ik reeds, dat er zinnelijke aandoeningen bestaan zonder zintuigsfunctie, dat dus een gelukkiger bestaan altijd verbonden is met iets, wat op de ondervonden schoonheid gelijkt. Dus geen geluksgevoel in 't donker, maar met volle, rijke licht-sensatie. Werkelijk, even werkelijk als bij dag. Het zinne-leven, het zinne-schoon blijft, wordt alleen verrijkt en verdiept. Dit weten alleen overwint het beëngende gevoel. En ook deze intellectueele overtuiging, dat menschheid, aarde en zon wel levende wezens moeten zijn,, tot wier zelfbesef wij gaandeweg opklimmen. Dat weten alleen, dat alleen kan godsdienstige vastheid aan den denkenden mensch geven. Wie dat niet gelooft, kan ook geen diep godsdienstige overtuiging hebben. Hij gelooft formeel of oppervlakkig, sentimenteel, vaag en instinctief. En zijn overtuiging is steeds te schokken door gedachte of ervaring. Alleen deze gedachte geeft eenheid en harmonie in denken en gevoelen. De mensch een blad aan den boom, die menschheid heet. Die boom een levend dierbaar wezen (Christus). Die boom weer een deel van het aarde-leven, de groote moeder, die weer van de zon, de voor ons almachtige. Alles te zamen één in God. Alleen zóó is leven en wereld te begrijpen, en de groote strijd welgemoed te strijden. Het onwaarneembare, dat moet een hoofdrol in onze bespiegelingen gaan spelen, anders is er alleen verwarring en vertwijfeling. Ach, ik arme machtelooze! Roeiende op de zee van mijn leven met één riem, in een brooze boot. 5 April De nacht was onrustig en van morgen voelde ik het eigenaardige, dat een „slechten", „onfortuinlijken" dag voorspelt. Ook in dat bijgeloof moet een kern van waarheid zijn. Een brief kwam van E., dat T. mijn faillissement heeft laten aanvragen, gisteren 4 April. De politie kwam naar mijn pas vragen. Gister had ik zulk een behagelijk gevoel van thuis te zijn in een groote stad, gerespecteerd, met correcte relaties. Dat had ik in Londen ook altijd. Nu kwam de maning, dat ik nog altijd vrijbuiter ben, en dat blijven moet. Toen dat gerealiseerd was, voelde ik weer geruster. Mijn groote vrees is, dat het succes, dat misschien komen gaat, mij zal verwennen en verslappen. 6 April Gisteravond naar „das Friedensfest". Het is eigenlijk een beroerd, sinister, tamelijk onhelder stuk. Ik had het in Londen gezien en vond het toen erbarmelijk. Maar hier, met voortreffelijk spel, en het speciaal-duitsche begrijpelijker, kwam het karakter en de kracht van 't stuk beter aan 't licht. Het was niet ergerlijk vervelend, en er was talent in de teekening van sommige personen, zoodat ik mij niet direct verveelde. Maar ik had geen oogenblik van bewondering, stichting of amusement. Toen een prettig uurtje met Else en Cornelie in 't restaurant, prettig omdat ik voelde Cornelie te steunen in haar moeilijkheid. Zij is veel te goedhartig. 7 April Gister met Mirauer en Simons naar de „Stützen der Gesellschaft" bij 't Lessingtheater. Dit stuk is voor Ibsen, wat Lohengrin en Tannhauser voor Wagner was. Hijzelf heeft meer gewild en dat later willen geven, en toch is dit verreweg beter. En zoo denkt het publiek er ook over. Het is een gezond moreel, zelfs moraliseerend stuk, een braaf fatsoenlijk, knap in elkaar gezet, hoogst verdienstelijk burgerlijk drama. Maar toch niet meer dan dat. Het is eigenlijk een blijspel, alles loopt best af, de deugd wordt beloond, het tragische is zorgvuldig vermeden. Toen heeft Ibsen later naar het tragische gezocht, maar dat heeft hij niet kunnen opheffen in de sereene hoogte der kunst, die bevrijdt en verheldert. Ik zag het interessante stuk in de mees- terlijke opvoering met veel genoegen en groote belangstelling. Maar nu weet ik dan ook wel zeker, dat als Ibsen een groot dichter is, dan ben ik het zeker ook. Want ik acht Reinald van Gelder, dat in vele opzichten met de „Stützen" te vergelijken is, er bijna in alle opzichten boven. Ibsen heeft enkele handig, soms bijna geniaal gevonden dramatische momenten, zooals dit, als de pastor den Amerikaan tegenover zijn geliefde belastert en de consul, die alles weet, blijft zwijgen. Bijna precies hetzelfde moment is er in Reinald ook, als Lukas beschuldigd wordt en de grootmoeder wacht af. Jacob zal spreken. Bij Ibsen is het ingewikkelder, nog kunstiger bij elkaar gebracht, bij mij is het grootscher dieper, tragischer. Een zeer goed moment is het komen van de feest-muziek op 't oogenblik van des consuls grootste vertwijfeling. Maar zeer zwak is b.v. het wegloopen van het zoontje, overmatig verwikkeld is de knoop, in allerlei kleine, opzettelijk bedachte kronkelingen, hinderlijk zijn de liefdesverwikkelingen en al de oude liefdeshistories er doorheen, de opzet is niet breed en magistraal, de expositie tamelijk verward. Eerst in 't tweede bedrijf begrijpt men iets van al die halve en heele broers en zusters. Nog altijd begrijp ik niet, of het moet verbeelden, dat Dina de dochter is van den Amerikaan, wat er al heel onmogelijk uit zou zien, en hoe haar moeder zou kunnen verleid zijn door een zoo jonge man. Als men later Reinald ziet, zal men zeggen, dat ik uit de „Stützen" gestolen heb. Maar ik had het stuk noch gezien noch gelezen. En de schrandere zal het oorspronkelijke gauw herkennen. Ik hoorde ook, dat een komisch moment, dat ik genoteerd had voor „de Idealisten" voorkomt in het mislukte stuk van Hauptmann. Men noemde het als een voorbeeld van geesteloosheid. Maar bij mij was het wel geestiger. Ik had een lang prettig gesprek met Monty Jacobs, van 't Berliner Tageblatt. Een zeer sympathiek man. En een genoegelijk soupeetje met de Simons en Mirauer's. Het vrouwtje Simons is allerliefst om te zien, met haar fijn mondje en aardige bijziende oogen, zeer smaakvol gekleed. Hij, de Rechts-anwalt is geestig genoeg. Maar toen: Denk ich an Holland in der Nacht So bin ich um den Schlaf gebracht. 7 April Ik zit 's avonds 8 uur op mijn rustige kamer, en veel heb ik aan Holland moeten denken. Ik merk, dat ik mijn verjaardag heb overgeslagen. Ik ben hier in Berlijn zeven en veertig jaar geworden. Ik voel, dat dit mijn zwaarste levenscrisis is. Ik lunchte bij Schuster, mijn uitgever. Dat is nog eens een uitgever! en wat anders dan V. Een door en door artistiek voelend man met fijnen smaak, en geestdrift. Hij had de mooie albums van de Delftschen Vermeer, die ik in Amsterdam zoo bewonderde. Ik zag het lieve moedertje Simons met haar twee kinderen en genoot van dat schouwspel. xo April Maandag een concert met de Chor-fantasie van Beethoven. Schmeichelnd hold und lieblich klingen. Gisteravond las ik Reinald voor bij de Oosterzee's. Ik was moe en had wat katarrh van de stem- banden, ook was 't laat, dus het werkte niet mee. Het deprimeerde me. Ik moest ook onder 't lezen erkennen, dat de „Stützen" veel meer volgepompt zijn met pakkende, spannende tafreeltjes en met de monologen hebben van Reinald, die wel treffend, maar niet dramatisch boeiend zijn, zooals Ibsen s vlotte gesprekken. Toch blijf ik Reinald een edeler en dieper werk vinden. Maar ik las het heel slecht. Men vond het echter goed. IJsbrand heeft echter wel die boeiende gesprekken en spannende situaties. ii April Toen heden het 4e bedrijf van IJsbrand af was, bemerkte ik, dat het stuk sloot. Er behoeft niets meer bij. Dat voldoet geheel aan goeden smaak, er geen krankzinnigen-scènes aan toe te voegen. En wat ik in 't stuk te zeggen had, is gezegd. Het is kort, violent, kernachtig. Alle toevoeging ware overbodig. Ik zal trachten deze krachtige beknoptheid in 't vervolg meer te betrachten. Heerlijk, als forsche luidklinkende woorden, zulke drama's in de wereld te slingeren. Ik was gisteren bij Anselma Heine, en vandaag bij Dr. Berthold, den bereisden, geletterden jonggezel met zijn mooie boekerij. Ik sprak gisteren ook Gabrielle Reuter, en kreeg vandaag bezoek van den hupschen Monty Jacobs. 13 April De nacht was eerst zeer somber, met diep-droeve stemming in den droom. Maar tegen den morgen sliep ik heerlijk en verkwikkend. En was toen ook wat flinker. Maar mijn leed is toch verschrikkelijk. Ik wilde eerst vandaag vertrekken, maar Else haalde mij over te blijven. Ik ging een zwembad nemen. Physiek voel ik mij goed, maar ik lijd al wat een gezond mensch lijden kan. 14 April. Gister een samenkomst in 't Romanische Café met Max Harden, den redacteur van „die Zukunft." Ik was benieuwd naar het uiterlijk van hem, of ik hem zou uitvinden tusschen al de smoelen van kooplui, toeristen, rechtsgeleerden, enz. die daar binnenkwamen. En ik vergiste mij ook niet, in zoover, dat ik geen vreemde voor hem aanzag, maar toen hij zelf kwam, dacht: dat kan hij zijn. maar hij is te jong. Zijn uiterlijk was dat van den acteur, maar met scherper, meer strijdvaardige en van zich zelf zekere blik. Klein, jong, gladgeschoren, joodsch, met grauw krulhaar. Een bestudeerde hoffelijkheid en opzettelijke bescheidenheid, die sterk conti asteerde met de gulha.tige gemakkelijkheid van Monty Jacobs, of met de ironische wereldwijze maar ongegeneerde wellevendheid van Berthold. Hij was uiterst hoffelijk tegen mij en tegemoetkomend, maar ik voelde niet zoo vrij met hem. En toch niet teruggetrokken, zooals met Sigfried Jacobsohn, die mij absoluut niet schelen kan, maar een weinig meer naïef en openhartig dan ik onder de omstandigheden voelde, dat passend was. 's Avonds hoorde ik liedjes van Beppie Culp en was op de soiree bij Else. Maar ik voelde me te bedroefd. En nu ook, vanmorgen, bij prachtig weer, verlang ik naar huis. Ik heb echter beloofd vanavond IJsbrand voor te lezen. 15 April. Gister den langen Zondag doorgekomen met een lange wandeling met Beppie Culp door 't Grünewald. Het was heerlijk weer en het bosch was imposant. We aten in een eenvoudig restaurant aan de Schlachtensee. 's Avonds las ik IJsbrand voor, bij Else, en ik deed het goed, het maakte diepen indruk. Ik zag ze beiden tot tranen bewogen. En ik vond het heerlijk te hooren dat Cornelie, onder het lezen, de muziek gehoord had die er bij past. Van morgen kwamen er lieve brieven van o* en van C. C. edel en goed. „Denk dat als je me noodig hebt, ik er altijd ben." Zou er nog een tijd van troost en rust komen? Ik droomde vannacht met gruwelijke symboliek. C. opgesloten in een soort kist of mand, en ik bezig die door te zagen. Zij geduldig en ik nameloos ongelukkig, steeds kijken of het bloed nu onder uit zou komen, mij verwonderend, dat het niet méér was. 17 April. Walden. Voorloopig blijf ik thuis. Het weerzien was heerlijk. Bij M. is het rustig, er waren weinig pijnlijke dingen. Ik sliep voor 't eerst diep en zwaar, maar geen helderheid. Uit Amerika goede berichten : dat er reeds een tweede uitgave in bewerking is, en dat het is „one of the most widely discussed novels of the season." 18 April. Gister gefietst naar Haarlem. Winderig, maar het voorjaars-Holland was mij lief. Onderweg was ik goed. Maar telkens, in zwakker oogenblikken komen weer de sombere gedachten over het verloren geld en de vragen hoe wij de volgende jaren zullen rondkomen. Mama was zeer nerveus en ongelukkig. Maar ik heb haar gelukkig weer wat getroost en moed gegeven. Het ergste is, dat er zich een vaste legende zal vormen, dat mijn onpraktische en oncommercieele dichter-natuur de oorzaak van 't geval is geweest. En dat is absoluut onbillijk. Er zijn dotterbloemen, speenkruid, hyacinthen — er is veel teer, frisch groen — en een gure wind. Hollandsche April. 19 April. Vandaag een kritische dag. Gisteravond sprak ik met E. Vandaag is het met de Eendracht óf verkoopen óf springen. Ik voel verlichting in het feit, dat er nu ten minste een eind aan komt. Als E.'s taak maar eenmaal meer beperkt is, dan zullen we zien er langzamerhand weer boven uit te komen. Op Walden is alles net en ordelijk en vooruitgang. 20 April. Het is eigenlijk nog zoo beroerd gegaan als maar mogelijk was. Nog geen totale finale oplossing en een slecht vooruitzicht op totale verarming. Het gevaar en de ondeugd om zich met een belangeloos en heldhaftig gemoed te wagen in den feilen belangenstrijd, die in 't bedrijfsleven gestreden wordt, die worden mij wel aan 't verstand gebracht. Men is aan 't stelen gegaan, omdat men wist, dat ik edelmoedig was. En ook omdat ik de armen voor bestolenen had verklaard. Steeds nog voel ik de ongerijmdheid van tweederlei moraal die thans heerscht. Ons rechtssysteem is valsch, maar wee hem, die het daarom durft aantasten. Hij brengt veel erger onrecht te weeg. En ik had altijd de voorzichtigheid gehandhaafd, waarbij ik op mijn eigen fouten rekende. Daarom heeft mijn Walden-experiment geen gevaar opgeleverd. Daar hield ik mij voorzichtig aan dat wat mij gemakkelijk mogelijk was. Maar met E., die zich voor bekwamer hield, ging mijn voorzichtigheid verloren, en door die fatale combinatie kwam het ergste. Zonder hem zou ik geld hebben verloren, maar niet in zulk dreigend gevaar zijn geraakt. Ik ben soms bevreesd voor de toekomst, als ik aan de mogelijkheid denk, dat door gebrek mijn opgewektheid, noodig voor mijn werk, zou kunnen verloren gaan. Ik weet, hoe onrustig en neerslachtig ik word in een omgeving, die voor mijn werk niet deugt. Een dichter is een weeldeplant. Ten minste in sommige opzichten, namelijk vrijen tijd, zonnige omgeving, buitenleven. Maar het noodige voor mij is niet kostbaar. Soms verdwijnt ook de vrees, als ik denk aan het groote wereldleven, aan de meerder waardeering voor het werk wat ik doe. 23 April. Hedenmiddag, in dezen slechten dag, kwam toch weer de scheppingslust terug. Ik geloof, dat die wel ondoofbaar zal blijken, zoolang ik mijn physieke gezondheid bewaren kan. Ik dacht nu over de structuur van „de Idealisten" en voelde het genoegen, die nu even straf en concies te maken als IJsbrand. Als dramatisch moment het opsporen van den anarchist die den aanslag pleegde, Romelia, die Tibbout haar hand toezegt, als hij den dader vindt — en die den dader zelf bij Idse van Alua ontdekt en hem niet verraden wil, om Idse te redden, hoewel ze Tibbout liefheeft. 25 April. Gister een fietstocht van Haarlem naar Sassenheim en terug. Ik reed door Heemstede, dat ik in vele jaren niet gezien heb. Het was er mooi, met het fijne groen, de kleurige bloemen, de heldere zon. Maar het was diep, diep weemoedig. Ik zag de bloemententoonstelling op een oud buiten te Sassenheim. Een heerlijke bloemrijke, zonnige tuin. Vannacht, in mijn slaap, conceptie van een comedie, een sprookjes- of kindercomedie, als Peter Pan, maar ernstiger en meer beteekenisvol. Ik voer daarin feeën en demonen ten tooneele, die onzichtbaar zijn voor de andere spelers, die invloed hebben op den gang der gebeurtenissen, door kleine ingrepen — zooals Puck — en daarmee de intrige versterken. Hiermee geef ik dramatische realiteit aan de groote waarheid, die niemand op 't oogenblik durft aannemen. Een Hollandsch burgerlijk tooneel, en daar tusschen een paar feeën of elven, die zich kostelijk amuseeren. Het tooneel ernstig, een serieuze verwikkeling, met geldzaken, fatsoen, intriges, verliefdheden, diplomatie, enz. De elven daartusschen voeren hun eigen strijd, met demonen, en spelen, ongezien, tusschen en met de menschen. Alleen kinderen en verliefden vermoeden iets van de waarheid. Een groote comedie dus. De „Vredesbeweging" was een goed thema er voor. In de „Midsummernightsdream" is dit het eerst ten tooneele gevoerd. De verwarringen door Puck gesticht, en de elventwist, die in het menschenleven grijpt. Ditzelfde idee zal door mij uitvoeriger en veel verder en aanschouwelijker worden uitgebeeld. Nu begrijp ik, waarom Mids. Dr. voor mij altijd zulk een lievelingsstuk was. Het wordt het punt voor mijn gewichtigste werken. Uit de hypothese, dat wij, onze psyche, cellen zijn van een hoogere ziel en dat dus uit ons individueel besef een hooger gemeenschappelijk ik met zelfbesef en persoonsgevoel zich moet vormen, uit die hypothese volgen verrassende ophelderingen. Deze o.a., dat al onze gemeenschapsgevoelen:,, liefde en chariteit, de eerste teekenen zijn van die hoogere eenheid. Maar tevens, dat ze allen waardeloos zijn, zoolang ze maar tot weinig individuen beperkt blijven. Deugd is dan wat tot die hoogere eenheid voert. Haat en woede, wraakzucht en trots zijn dus ook deugden, zoolang ze des-integratie voorkomen. Beter een kleine hechte samenhang dan een groote, losse. Ons instinkt, is, evenals bij de dieren, het verstand van onze soort. Er is dus reeds een eenheid, die verstandelijk in ons werkzaam is. Maar ons individueel verstand moet dit gemeenschappelijk verstand benaderen, aanvullen, versterken. M.a.w. we moeten onze instinkten doorgronden en dan door eigen inzicht leiden tot hooger samenwerking. Wij moeten zoodoende komen tot een zelfbesef van de soort, dat is als het persoonsbesef van 't individu. De wijdheid van de soort is eindeloos boven de individueele verheven. Het maken van een menschenlijf getuigt van een kennis en wijsheid, waar we absoluut niet bij kunnen. De fouten er in berusten op de noodzaak om een schablone, een schema voor zeer velen te maken. Daardoor maakt de soort soms onpractische schijnende inrichtingen (rudimentaire organen, gebrekkige bekleeding enz.) waarin het individueele verstand moet voorzien (door kunst). Hier ondersteunen dus soort en individu elkaar, evenals lichaam en cel. Ik las de Nibelungen uit. Op 't eind is 't een on- 152 afgebroken vecht- en moord-partij, die niet boeit. Waarom niet? Het is een over en weer dooden. Maar waarom is dat, als strijd, minder interessant dan de fijnere verwikkelingen van het geestelijk leven? Is dat óók niet een strijd om het bestaan? We noemen het moorden en vechten barbaarsch. Maar wat is het doel van allen strijd? Het bestaan om 't bestaan "> Hierin komt weer die angstige grondelooze gedachten, die mij maar niet los wil laten. Ik word er in den laatsten tijd veel mee geplaagd. Alle aandoening, alle emotie is niets als het veelvoud van een enkelvoud, dat ledig schijnt. De eindelooze veelheid van het leven komt neer op verhoudingen en cijfers, of als men de emotie rekent, op een gevoel van te bestaan, een wezensgevoel, dat hoogstens een geluksgevoel is, en dat is iets wat geen uitzicht biedt, of de duizeligheid van het te wijde uitzicht. Zeer moeilijk is het te zeggen. Ik voel alleen, dat het overwonnen moet worden, wil het geloof behouden blijven. Het is een duivels-verblinding. En het kan alleen door 't verstand overwonnen worden. Evenals ik de twijfel aan het eeuwige leven door 't verstand overwonnen heb. Daaraan twijfel ik niet meer. Maar nu, of dat leven wel — ja, laat ik zeggen, de moeite waard is. Dit is zeker, dat het ware leven pas begint bij de kunst, bij de overvloed, het overtollige, het spel, zooals Schiller zei. Tot zoolang is 't maar „apprendre le Grèc pour 1'enseigner." Minnen om kinderen te krijgen, die weer minnen om weer kinderen te krijgen, en zoo ad infinitum. 30 April. Wat ik boven trachtte te zeggen komt neer op deze uitdrukking, dat ik twijfel aan de zaligheid van het allerhoogste bestaan. Dit is een absurditeit, die onmiddellijk gevoeld wordt, door ze juist te formuleeren. De Eendracht is gisteren failliet gegaan. Maar ik heb me weer opgericht en zal alles onder de oogen zien. Ik behoef mij in deze zaak voor niets te schamen. Ik las in het Paradiso, en ik dacht over de geestestoestand van Dante, toen hij dit schreef. Niemand heeft die kwestie diep onderzocht. De vraag, of hij zelf geloofde dit alles gezien te hebben, en of hij het werkelijk gezien heeft. Ik denk, dat de meesten in twee groepen te scheiden zijn: de geloovige Katholieken, die het alles voor volstrekte waarheid aannemen — hetgeen met het oog op de vele vergissingen van Dante alleen onontwikkelden, onwetenschappelijken kunnen zijn — en de kritische geesten die zeggen: het is fantasie, en welbewust als zoodanig door den dichter neergeschreven, in het recht om fantasie voor waarheid te laten gelden. Dit laatste echter acht ik psychologisch onmogelijk. Dante moet geloofd hebben, niet alleen, dat alles waar was, maar ook, dat hij 't gezien had. Anders had hij 't niet kunnen schrijven. Evenmin als ik de droomscènes en demonenscènes in Johannes had kunnen schrijven als ik ze niet, ten minste ten deele, zelf echt en duidelijk gezien had. De ongeloofelijke bedriegerijen en nabootsingen uit de middeneeuwen, schrift-vervalschingen enz. moeten berusten op een geheel eigenaardige eigenschap van zelfbedrog, die te weinig wordt aangenomen, maar zeer algemeen moet zijn geweest, en het nog is in vele kringen. Die valschheden werden nooit gepleegd met vol besef. En veelal onder in- vloed van demonisch bedrog, dikwijls met vizioenen. De Divina Commedia is voor een groot deel het werk van zelfbedrog en demonische verblinding. Daarom niet minder sterk en mooi. In sommige gedeelten — b.v. het begin van 't Purgatorio — meen ik zuivere Waarheid te zien ook in de Inferno. In 't Paradiso is de verblinding het duidelijkst. Daar is de arrogante Waan om het absolute hoogste en voor altijd ware te zeggen het sterkst en het ergerlijkst. En de intellectualiteit van het geheele werk is valsch. Al zijn sommige stukken uit de Inferno tastbaar juist, waarachtig en echt waargenomen, zoo is toch valsch de leer die het alles wil verbinden en verklaren, en de allegoriën, zooals in den aanhef, die ook zonder twijfel het zwakst zijn als poëzie. 2 Mei. In een droeve morgen dezen enkelen troost: dichters zijn padvinders, die ten koste van eigen dwalingen en eigen geluk wagend, de wegen in 't onbekende zoeken. Ze doen daarom meer dwaasheden dan anderen, durven meer, wagen meer, hebben meer rampen, meer verdriet, soms ook meer voldoening en moeten niet rekenen op een rustig en gemakkelijk leven. Hun werk is dan ook meer eervol, en als de menschheid begrijpt, dat ze tot die soort hooren worden ze meer geëerd. Instinctief. Ze leven daarom niet braver en fatsoenlijker dan anderen, integendeel. Ze maken veel meer fouten. Maar hun fouten hebben nut. Ik was gister voor de rechtbank, waar het faillissement van de Eendracht behandeld werd. De stemming was zeer welwillend tegen mij. En ik voelde toch dat het een voorrecht was Hollander te zijn. Ik geloof niet, dat zulk een waarlijk ruime en rechtschapen behandeling in een ander land mogelijk zou zijn geweest. Ik hoorde Reger's serenade voor klavier gezet, tweehandig. En begreep nu eerst goed de zeggingskracht der melodiën. Ze hebben dezelfde schoonheid van Schubert's en Brahms' melodieën. Het teedere, innige, ernstige. Ik zie nu in de neiging van zwaarmoedigen om zichzelf te verkleinen en te kwellen, een instinct tot aanwending van het rechte geneesmiddel. Het instinct werkt, als alle instincten, vaak verkeerd en blind, maar het idee, de tendens is juist, want de zelfkwelling is een middel om de psyche te harden, en het begeerde lustgevoel door tegenstand te provoceeren, zooals alle krachten door tegenstand geprovoceerd worden. De zelfkwelling is dus niet een geheel ziekelijke neiging, maar een normale reactie op een ziekelijke afwijking (Eudoxia in de Broeders). De reactie zelf kan, evenals koorts, te ver gaan en het evenwicht weer aan den anderen kant verstoren. Hoogstbelangrijke studie zou zijn, over het menschelijk instinct, beschouwd als 't verstand der soort. Veel religieuze gevoelens en bewegingen werden er door verklaard. De soort is de wijze Godheid, die de gehoorzamen beloont en de ongehoorzamen straft. Het is zoo dom het instinct „blind" te noemen, omdat het niet in alle individuen precies naar den eisch van het individu werkt — evenmin is de bijenkweeker blind als hij enkele individuen doodt om er velen te sparen. 8 Mei. Gister de H. Moll Messe in Toonkunst. Ik had veel gedachten, en volgde en genoot het geheele werk toch zeer goed. Ik dacht, hoe eenmaal een wetenschappelijk, religieuze wijsheid zou bestaan, door allen beleden, zooals nu allen de wiskunde erkennen, en hoe heerlijk het zou zijn dan de muziek daarop te hooren, zooals nu deze Missa, waaraan nu niemand gelooft. Als men 's avonds hoort bezingen, wat men 's morgens de kinderen op school leert, en waaraan niemand meer twijfelt. Dat koor, dat dan zingen zal staat, tot hetgeen nu zingt, als een piano tot een pianola. Ik dacht ook aan veel dramatische mogelijkheden. Een drama, waarin de „Ras-moeder" hoofdpersoon is. De vrouw boven zestig jaar, die haar moederschap der menschheid boven haar eigen moederschap voelt gaan. Die dus haar kind offert aan de gemeenschap. Dit is diep en algemeen menschelijk, hoe onnatuurlijk het schijnt, en het verklaart de schijnbaar onmenschelijke daden van sommige moeders. (Spartaansche vrouwen). Ditzelfde sentiment bestaat ook in onzen tijd en het kan dramatisch worden uitgebeeld. Ik zag ook een liefelijke vrouwenfiguur, een vrouwelijke Minnestral. Feitelijk kan deze, als vrouw, meer macht uitoefenen. En van die waarheid kan ik partij trekken. De godsdienst die nu nog wordt uitgeoefend betreft den menschof wereld-God de soort-eenheid. Daarop passen de meeste religieus-mystieke termen. 5 Mei. Een heldere droom, een eerste heerlijke lentedag, een tocht naar Amersfoort met Clara en Mien om Hans op te zoeken. Koffie aan de Roskam, licht beukengroen, berkengeur. Ik was zonder eenige vrees, zonder eenige somberheid. Ik zag hoe al de katastrofen mijn levensvreugde toch niet konden aantasten, ik voelde, hoe ik toch zou kunnen overwinnen, ik vreesde ook de gedachte aan oud worden en doodgaan niet. Ik voelde mij te na aan het groote wereldleven verbonden. Een kritiek van een zekere Enzio (Magazin für die Literatur des In.- u. Auslandes), die tot mijn groot genoegen het eerste deel van de KI. Joh. het slechtste vindt. Hij kon er niet doorkomen. Eerst bij het tweede begint „frisch pulsierendes Leben". Dat contrast met de Hollandsche kritiek lijkt me zeer amusant. 6 Mei. Vanmiddag in 't gras liggend, aan 't water bij de weide van Boekestein, bedacht ik, dat als eenmaal de hypothese van een soort genius, een soort-god aan wiens verstand de constructie der individuen wordt toegeschreven, algemeen is, dat men dan ook beproeven zal met dit verstandelijk wezen in gedachtenwisseling te treden. Dat zal niet kunnen gebeuren door ieder individu alleen, maar door velen gezamenlijk. Men zal gezamenlijk groote geestesbewegingen te voorschijn roepen en de uitwerkingen daarvan nagaan, als vraag en antwoord aan en van de hoogere wezens, die ons wezen in de hand hebben. Dit zal dan de herleving zijn van de oude religieuze realiteit, de godsdienst in wetenschappelijken vorm, de aanroep, het orakel. Deze stoute gedachte heeft niets onwaarschijnlijks. Het ontstaan der levende wezens aan blind toeval toe te schrijven is een volstrekte onmogelijkheid. Men begint dat algemeen in te zien. Dan rest er niets als de oude voorstelling van een willekeurig schep- pend God, en die voorstelling is niet meer te handhaven. Of elke soort als een denkende en scheppende eenheid, een wezen, waarvan het verstand door ons instinkt wordt genoemd, een wezen, dat ons heeft gemaakt, zooals we zijn, en dat daarmee blijk gaf oneindig ver boven ons te staan in vernuft en kunnen. Een wezen, waarvan wij constitueerende deelen zijn, en welks bestaan wij voeden en aanvullen, zooals het blad van den boom. Eenmaal het bestaan van die wezens aangenomen, dan is het natuurlijk, dat wij hun openbaringen trachten te verstaan, dat wij hen eeren en dienen. Een godsdienst dus, op zuiver wetenschappelijken grond. 9 Mei. Het gaat mij helaas slecht. De opgewektheid wil niet blijvend weerkeeren. Ik ben prikkelbaar. Ik kijk gespannen uit naar wat de post brengt, en de tijdingen zijn niet in staat me te bevredigen. De hoofd-oorzaak is het besef, dat ik nu beslist een groot succes noodig heb, dat ik veel geld verdienen moet om door deze moeilijkheden heen te komen. Anders weet ik niet, wat er gebeuren moet. 'Ik kan nog een half jaar, misschien een jaar zou voortleven, misschien niet eens en als ik dan niet veel meer verdien, hetzij met tooneelwerk of met boeken, dan kan ik de rente niet opbrengen, en wat dan? Gister wandelde ik met moeder door Bloemendaal en was diep neerslachtig. Ik vond moeder ook angstvallig zuinig geworden, haar vertrouwen geschokt, natuurlijk. En dat is zoo jammer, omdat ze tot nu toe zoo ruim en opgewekt was. Ik zocht naar pensions, Giza bood mij aan bij haar te komen en dat wekte mij op. Ik kwam doornat geregend thuis. In „The Bookman" een domme, echt Holland- sche kritiek van een Hollander Schade van Westrum. Wat Else over IJsbrand schreef — de meening van Schuster — was ook niet naar mijn smaak» En over Reinald hoor ik niets van de T.V. ix Mei. Eindelijk een betere dag. Vannacht een heldere droom, waarin ik bidden en mijzelf suggereeren kon met als altijd weldadig effect. Vandaag een tocht met Mien en Hans en M. naar Loosdrecht en de Vecht, gefietst, gezeild en gezwommen. Heerlijk zonlicht en frisch water en helder groen. En ik was nu ook rustig en gelukkig en tevreden over wat ik doen ga. Een telegram van Dillon, dat hij een stuk aan Harden zond. Gister weer eens paard gereden met Hans. 13 Mei. Gisteren Hans' verjaardag in Haarlem gevierd. Naar Velserend gewandeld, veel Zondagsvolk, warm prachtig weer. Paul was deftig gekleed, met wit vest. Hans was uitbundig vroolijk. Ik voelde toch lichtelijk beklemd. Physieke pijn wordt niet beter verdragen naarmate men ouder wordt. Daarin schijnt iets onlogisch. Ik bemerkte dat door de spierpijn na 't paardrijden,die me bizonder hinderde. Ik las het „Tijdschrift voor Wijsbegeerte''. En ik dacht over een stuk „Dichter en Wijsgeer." 14 Mei. Vannacht afgekoeld. Alles is snel uitgekomen. Gisteravond heerlijk geurig en vochtig. Er zijn veel nachtegalen op Walden. Het groote huis wordt tot pension ingericht. Ik sliep vannacht beter en voelde dat ik de vorige dagen eigenlijk min of meer ziek was geweest. Ik dacht van morgen vrij goed te zijn, ik had ook E. gezien in een helderen droom. Maar mij bekroop een vreeselijke neerslachtigheid. Ik voel dan mijn gansche leven mislukt, en nu niets meer vóór me als ouderdom en wrak worden. En het bittere is de gedachte aan het goede, wat had kunnen zijn, als ik wijzer was geweest. Don quichotterie, zoo noem ik dan veel van mijn dwaasheden. Wij arme menschen! Gister las ik Hebbel's Herodes en Marianne, door Scholz zoo hoog geprezen en als een van zijn meesterwerken beschouwd. Maar tot mijn verwondering kon het mij niet ontroeren. Ik moest erkennen, dat het een zeer goede verwerkelijking was van Hebbel's theorie over het Drama. Maar ik ondervond niet, zooals bij Judith, een schoonheidsaandoening door de creatie der groote gestalten. Ik zag alleen een verwikkeling van wraak en liefde, die kunstig bedacht scheen, een wederzijdsche kop-af-hakkerij, die mij al minder ging interesseeren, evenals het vechten aan 't eind van de Nibelungen. Men kan toch ook niet zeggen, dat deze motieven zoo onwrikbaar eeuwig en algemeen menschelijk zijn. Hoeveel menschen leven er al, en hoeveel schijnen er niet te zullen komen, die volstrekt de behoefte niet voelen om een vrouw te dooden als men haar zelf niet meer bezitten kan. Voor wie wraakzucht en heerschzucht geheel en al van karakter en beteekenis veranderd zijn. Hebbels werk is veelal nog oude school, en niet voor de toekomst. Ik kan mij een dramatiek denken, die het nieuwe menschenleven beeldt. Had ik maar kracht en levenstijd! Ik las Herodes en Marianne uit, en vond de laatste acte recht mooi, met de drie koningen er in. Maar de twee hoofdfiguren ontroeren mij niet. Hun situatie is zoo bedacht om hun karakter te laten uitkomen. Maar het blijft voor mij alles onwezenlijk. De fout zit in de onbegrijpelijkheid van het eerste motief der handeling. Zulk een soort liefde, die zorgt voor het afmaken der geliefde staat ons te laag, en zulk een soort trots, die zich hierdoor beleedigd acht wordt in onze oogen ridicuul. Men veracht of verafschuwt zulk een man, maar voelt geen beleedigde trots. In Judith was dit anders. Die heldendaad van zelf-verloochening en zelf-opoffering voor 't eigen volk, gecompliceerd dcor liefde voor 't offer — dat is ook voor ons duidelijk en aangrijpend. Meer dan ooit voel ik dat ik een hooger opgave heb. 16 Mei. Heden veel beter. Vreemd, zooals de beschouwing de zelfde dingen ons het eene oogenblik zwaar ter neer slaat, het andere oogenblik verheugt. Vooral de toekomst, na den dood, is bij mij in 't spel. Die kleurt ook het heden. Ik beschouwde een spin op 't zand, een mooi voorbeeld van mimicry, en dacht daarbij: het soort wezen moet kunnen waarnemen, moet oogen hebben, anders kan het deze nauwkeurige nabootsing niet maken. Een van beiden: het is toeval, blind toeval — en dat acht ik reeds lang uitgesloten — of het soort wezen ziet. Maar ziet het met de oogen zijner individuen? Of heeft het eigen, voor ons onwaarneembare organen? Als men hoort spreken over „de natuur" — Goethe b.v. — en mijn vader over „het boek der planten" — dan kan met dien toon van eerbied en bewondering niets bedoeld worden als een levend wezen, het soort-wezen, de soort-godheid. Iets dat denkt, voelt en schept. Het is niet „de Almachtige", niet God. Maar het kan, in zijn tegenstrijdigheid, ook niet één wezen zijn. Een God te denken als maker van al; die verschillende individuen, zonder tusschen-goden, is ons al lang een absurditeit. Al die tegen elkander en naast elkander opstrevende dingen, hangen op andere wijze in zelfstandige eenheden samen. Alle soorten vormen eenheden die elk elkander ondersteunende individuen hebben, en elkaar onderling bestrijden of onverschillig zijn. Maar wat is dan „de Natuur?" Het Aarde-wezen? Moeder aarde? De aarde is vermoedelijk inwendig geheel van ijzer, in gloeiend gasvormig-vasten staat. De aardkost dus een daarop drijvende slak, daaromheen de damp. Als het soort wezen ziet, dan is zijn geluk ook evengoed zinnelijk geluk als het onze. Ik las vanmorgen, dat men d'Annunzio 180.000 frs. geboden heeft voor een Amerikaansche tournee. D'Annunzio is een van die schrijvers, wier wereld-reputatie mij al voor een jaar of tien als onrechtmatig verbaasde. Ik herinnerde mij mijn verbazing, toen ik in Engeland hoorde, dat Maeterlink er beroemd werd, en later de artikelen in Fransche tijdschriften over d'Annunzio. En mijn heimelijk gevoel, dat ik meer en gewichtiger boodschap had dan die beiden. Ik lees het dagboek van Hawthorne in Engeland. Het is verkwikkend om de beperkte tevredenheid van den man, en de aardige, oprechte, bescheiden humor. In zijn smakelijke vermelding van goede, tamelijk goede, en slechte dinees is hij precies Pepys. 18 Mei Ik had nooit gedacht, dat het gevoel van miskenning mij zoo zou neerdrukken. Vroeger voelde ik mij niet minder hoog, maar bekommerde mij juist daarom absoluut niet om erkenning. Maar nu ben ik zooveel neergedaald en heb mij moeite gegeven en ik voel het goed recht van eerzucht en van beroemdheid, als een natuurlijk rechtmatig instinkt, mits beheerscht en geleid en ik heb de vreeselijke noodzaak om geld van een ander, door mijn schuld verloren, terug te winnen. En nu begint de bitterheid, die ik nooit kende, en in anderen b.v. Multatuli — zoo minachtte, als ik menschen die 't minder verdienen meer geëerd en bekend zie dan ik. Ook omdat de begeerte is wakker geworden door 't eerste voedsel, in Duitschland er aan gegeven. Ik sliep goed, maar o, hoe zag ik tegen den dag op! Ik tracht mij goed te houden, stil door te werken. De geldzorg is het meest drukkend. Het gezicht van een of ander schrikwekkend papier bij mijn post, dat kan telkens de oplevende goede stemming vernielen. En het had niet gehoefd! Een bittere ironie, 't eenige, wat de post mij brengt, behalve kwitanties die ik niet betalen kan, zijn bedelbrieven. Elke post brengt ze met hun „edele menschenvriend" en „uw bekende mildheid", enz. Ik geloof wel, dat meer dan de helft van alle brieven, die ik in mijn leven kreeg, brieven waren van hulpbehoevenden, physiek, moreel of finantieel. Welk een wereld! Gisteravond, bij 't hooren van de Saphische Ode, daagde een nieuwe conceptie. Of liever ik hoorde en zag de fijne schoonheid van het werk, waarvan ik al enkele gegevens opschreef. De liefe- lijke vrouwenfiguur (4 Mei) en de feeëncomedie (25 April) verbinden zich tot een geheel. Ik moet hierbij nog meer geheel en al naar mijn eigen neiging arbeiden. Ik zie nog niet de verwikkeling en hoor nog niet hun namen. Maar het meisje leeft al voor me. En de geest van 't stuk ook. 20 Mei Eergisteren avond was ik bij de „Meistersinger". Ik hoorde de opera voor de tweede maal. De eerste maal was ik bij de 2e acte weggeloopen, en ik ondervond voor de tweede maal dezelfde ergernis en verveling. Ik kwam er absoluut niet onder. Ik vond het werk niet-geestig, flauw, vervelend en soms zeer leelijk. En ik zag de menschen rond mij genieten, en lachen, waar ik absoluut niets aardigs zag. En toen ik vroeger — bij Tristan lachen moest, keken ze dood-ernstig. Is er wel iets meer flauw en zouteloos als die serenade van Beckmesser, door de hamerslagen van Hans Sachs telkens gestoord? Dan is Speenhoff werkelijk geestiger. En de menschen zaten te proesten, en mijn buurman Michielsen, toch een fijne, smaakvolle musicus proestte mee. Hij was er-onder. Alles een kwesie van geloof en suggestie. Wie onder de muziek is, wordt overal meegesleept. Het slotkoor van het ie en 2e bedrijf is gewoonweg miserabel leelijk en wanluidend. En in verveling geeft het aan de andere Wagner-drama's niets toe. 't Begin van 't derde bedrijf vond ik iets beter, dat boeide mij eenigszins. Ik schrijf nu niet meer aarzelend ik ben nu vrij wel zeker van mijn zaak. Ik heb onlangs het Stabat Mater van Pergolese, Beethoven's Chorfantasie en de H. Moll Messe gehoord en al moest ik er om op Laurentius' rooster gebraden worden, ik zal volhouden, dat het heiligschennis is een vervelend, zouteloos, wanluidend product als de Meistersinger daarmee in één adem te noemen. Er gaat een lijn van Beethoven over Schubert ' naar Brahms en van Brahms naar Reger, — maar i Wagner en Strauss blijven daar diep onder, in > gezelschap van Berlioz en Gounod. 22 Mei Nu zie ik hoe het eigen wezen de levensvreugde bepaalt, niet de omstandigheden. Gister kwam E. praten, ten einde raad. Er schijnt geen andere uitkomst dan het ergste: Walden verkoopen of failliet gaan. Zijn laatste berekening is evenals al de vorige, weer te gunstig geweest. Hij ziet geen kans er door te komen. Ik sliep vrij goed, had eigenaardig symbolische droomen, niet ongunstig — stond vroeg op, en zag het groene Walden, met de bloeiende vruchtboomen en het nachtegalengezang aan, als een die er afscheid van neemt. Het achterwegje, het huisje — het was mij alles dierbaar en toch was ik niet droevig of sentimenteel, niet neerslachtig als de vorige week. Ik voel nu, evenals op 5 Mei. dat ik altijd wel een hoekje zal kunnen vinden, waar ik de schoonheid der wereld kan genieten en mijn werk maken. En mijn werk zal ik zoo vruchtbaar mogelijk maken, voor de wereld, en voor M. en de jongens. Giza logeert in de hut, en het doet mij goed zoo lief als ze voor S. is. Dat is niet veel gebeurd en dan komt haar beminnelijkheid zoo veel meer uit. Die zie ik anders alleen maar. Ibsen en Wagner zijn bemiddelende grootheden. Zij staan beneden Shelley, de Balzac, Hebbel, Beethoven — maar ze werken in veel wijder kring en heffen veel meer menschen uit de sfeer van banaliteit tot iets daarboven. Daarom zijn ze de typische grootheden van de negentiende eeuw. Dat bemiddelende is iets, wat ik doelbewust zoek te bereiken, uit liefdedrang. Ik wil bekend worden, om dan tot datgene te leiden, wat ikzelf hoog en mooi Vind. Ik wil werken geven, die inslaan, om daarna tot hetgeen ik zuiver vind, te voeren. Ibsen en Wagner deden iets dergelijks, maar niet doelbewust, en hun eindwerk is niet, wat ik zuiver vind. Ik zag een mooi meisje onlangs, en ik verbaasde mij over dit zeldzame onderscheid tusschen mensch en dier, dat 't oogwit aan weerszijden van den oogappel zichtbaar is. Dit is daarom zulk een merkwaardig verschil, omdat het bij alle dieren iets schrikwekkends en leelijks geeft aan de expressie, maar bij den mensch juist een karakterstieke, edele schoonheid. Dat pleit naar mijn meening meer dan iets anders voor een intelligente, welbewuste verandering in ons ras aangebracht, door den smaak van een zeer verheven geest. Want een toevallige verandering is hierin ondenkbaar, daar iedere kleine wijziging in die richting leelijk en schrikwekkend zou zijn geweest, tot groot nadeel van het gewijzigde individu. Het is ons, menschen, absoluut onmogelijk een gestalte, een lichaam, een soort vorm te bedenken, die mooier is dan den mensch. Engelen beelden we altijd heel onnoozel af als menschen met vleugelen. Deze zwakheid van ons is zeer veelbeteekenend. Alleen de heilige geest, het soort-wezen, heeft de kracht, de smaak tot zulk een verheffing en veredeling. Nooit het individu. Zoomin als een aap een mensch kon uitdenken. En toch moest dit edeler wezen eenmaal ontstaan. Ik bladerde gister in Nietzsche's Zarathustra. Heb ik dien man miskend'? Evenals Schiller? Ik moet hierover een vast oordeel vormen. 27 Mei Ik las heden een rede van Biuntschli uit 1855 over het Idee van den Staat in de Middeleeuwen en thans. Toen ontmoette ik een zin, waarin Prometheus genoemd werd, als de mensch tegenover de Godheid en toen begreep ik op eenmaal de Prometheus-figuur weer anders, dóór mijn beter inzicht van den Mensch-God en den Wereld-God. j En toen kwam in mij het stoute denkbeeld deze verheven wezens, wier bestaan mij in den laatsten tijd steeds vaster voor den geest staat, ook dramatisch te beelden. Dit is ook de groote opgaaf der dichters, de wetenschap van het bovenzinnelijke vast te leggen in gestalten. Dit is dan poëzie, theologie, wijsbegeerte, wetenschap, ethiek, alles in één. Zoo was ook het Grieksche drama. Niets onzinniger dan een kerk, of godsdienst, die los van wetenschap en leven, van staat en dagelij ksch leven, als een soort ornament fungeert. Wat de wetenschap reeds is, wetgeefster op elk gebied, dat zal ook eens de bovenzinnelijke wetenschap zijn, zoodra wij geleerd hebben ook in 't bovenzinnlijke wetenschappelijke stelligheid binnen de grenzen van ons begrip te brengen. De eerste stap daartoe is significa. Shelley's Prometheus Unbound is zulk een drama. Maar naar mijn bevatting te onwezenlijk, alsof hij de wezens concipieerde, in aansluiting aan de oude conceptie, maar niet zooals ik ze thans begrijp, als geheel nieuwe modern-wetenschappelijke realiteiten. Ik moet ook moderne nieuwe namen voor hen hebben. En ik krijg moed vooi dit voornemen door fr—152 de herinnering aan de buitengewone gemakkelijkheid, waarmee de dier-figuren uit Minnestral voor mij levend werden. Nooit heb ik iets 200 vlot, 200 spontaan, 200 als uit hooger bron neergeschreven, als die nachtelijke dier- en elfentooneelen in Minnestral. Ik zou ook nooit een werelddeel, Azië of Europa, als een levend wezen kunnen beelden, zooals Shelley. Dat is geen werkelijkheid, maar allegorie. Maar alle natuurlijke rijken, het plantenrijk, het dierenrijk, insecten, visschen, vogels, dat alles zijn verheven wezens voor me — en dan aarde en zon en planeten. En alle soorten en diervolken en menschenstammen. Alle veelheden, die gemeenschappelijke levensuiting hebben en zich als eenheden tegenover elkander stellen. Niet, zooals de ouden, vuur en water, niet een rivier of een bosch, niet de oorlog of de liefde — die versta ik niet als goden, als wezens. Maar elk bijenvolk, en het bijenras, en elk insectenras, en de insectenwereld, en de dierenwereld, en de plantenwereld, en de aarde, en de zon — en de Almachtige, waarin ze allen leven en die in allen even innig even dichtbij leeft. Dat is modern-wetenschappelijke theologiephilosophie. En al is ruimte een schijn, toch is afstand, als symbool van beter of minder goed verstaan als meer of minder innig en één zijn, een werkelijkheid. 30 Mei Ik las hedenmorgen de opmerking van een natuurgeleerde, dat het wenschelijk zou zijn de woorden doel en doelmatig geheel uit de wetenschap te bannen. „Want," zei hij, „als een plant een veerkrachtigen bouw heeft die haar tegen den wind bestand maakt, dan is dat doel reeds bereikt, en dan is er geen doel meer. Dit is een malle redeneering. Het begrip doel is ontleend aan menschelijke handelingen. Maar alle functies in de natuur kunnen alleen worden beschreven en verklaard door vergelijking met menschelijke handelingen. Woorden als „vrijheid", „verband", „beweging" zijn evenals „doel" menschelijke functies, toegepast op het niet-menschelijke. En zoover wij weten is er geen beweging zonder doel. Het begrip „handeling" is voor ons onafscheidelijk van het begrip „doel". Dat er iets voorvalt zonder doel is een absoluut onbewijsbare fictie, een schijnbegrip evenals „ruimte" en „stof". Elke menschelijke beweging of menschelijke functie is verbonden met iets toekomstigs,. zoo goed als met iets verledens, heeft dus oorzaak en doel. En van het bestaan van andere functies of bewegingen weten wij niets, en we hebben geen enkele reden om hun bestaan, door indirecte evidentie, aan te nemen. Ze zijn er dus niet. zoo stellig als wij het niet-bestaan van iets kunnen constateer en. i Juni Ik voelde vanmorgen neerslachtigheid, die maar een kleine opwekking noodig zou hebben gehad om te wijken. Maar die opwekking kwam niet. Integendeel, nieuwe onaangenaamheden maakten het erger. Het is een eigenaardige gewaarwording, dat kenteren tusschen licht-zien en donker-zien van alles. Het uitblijven van berichten uit Duitschland slaat mij ook neer. Ik kan weinig velen. Deze week met Van der Horst over de opvoering van Reinald gesproken. Er ontbreekt een acteur voor de titelrol. Met van Logchem over IJsbrand gecorrespondeerd. Hij wil een zeer onvoordeelig contract nu al met me afsluiten. Maar ik pas nu beter op. Ik las een opstel van Cox, in de Psychiatrische bladen, waarin eindelijk het onhoudbare van de Ziehen'sche psycho-physiologische theorieën wordt begrepen. Gelukkig! 2 Juni Gister een zeer slechte zorgelijke dag. Door geldzorgen. Vooral omdat moeder er weer in gemengd was, en ik hoorde, dat ze slecht geslapen had. E. overspannen, 's Avonds nota-bene een deurwaarder om de vermogens-belasting, die E. vergeten had te betalen. Hij kwam met getuigen om beslag te leggen. Gelukkig had E. het geld liggen. Hans en C. lachten er om, Giza is een merkwaardige vrouw. C. sprak van morgen heel lief over haar en uitte haar bewondering. 4 Juni Ik voel heden veel beter. En dat ondanks er geen opwekkende berichten komen. Maar de geld-angst is het meest aangrijpende, bemerk ik. Niet het werkelijk gebrek of verlies of de armoede grijpt aan, maar de zorg, het gevoel: morgen moet er zooveel betaald, waar haal ik dat van daan. Het is een nervositeit als een ander, zonder wijsgeerig erkende grond, maar zijn werking is fataal. Ik voel nu weer veel beter, en vooral ook door voldoening over het stuk dat ik nu schrijf — het laatste artikel voor die Freudige Welt. En het juiste vaste inzicht van de werkzaamheid, die voor me ligt. Het begrip, dat ik mij vooral niet meer buigen moet tot lager werk, maar mij nu strikt houden aan mijn natuurlijk geesteselement. Ik moet van nu aan een vaste baan volgen; en alleen spreken en schrijven in de taal die mij eigen is, zonder vrees of ik wel begrepen zal worden en gewaardeerd. Ik ben nu bekend genoeg om ook zeker te zijn, dat men zich eenmaal moeite zal geven mij te verstaan. Ik ben veel afgekomen van mijn aanvankelijke hoogheid, maar nu is 't genoeg. Ik ben nu oud genoeg om te kunnen spreken zooals ik 't meen, zonder den schijn van malle aanstelling of ijdelheid. Ik ga nu niet meer links of rechts, om slechte verstaanders te gerieven of te ontwijken. In de ontzettende verwarring van hoog en laag heb ik nu het niveau gevonden, waarin ik het best thuis gevoel en het meest kan uitrichten. Nu in vaste, geduldige werkzaamheid vooruit!! 6 Juni Ik ben weer zeer gedeprimeerd. Ik was bij moeder en ze was zoo nerveus en akelig door de zorg om mij. En nog altijd blijft het geldverlies aanhouden en de schuld wordt nog altijd grooter, zonder dat ik beslist een einde zie. En hoe we dit ooit bijtijds terug kunnen geven is me een raadsel. Telkens blijk ik me weer te gewennen aan het denkbeeld, dat we het hier op Walden kunnen houden. Maar dan zie ik weer dat het onmogelijk is, en de berekeningen van E. zijn altijd te gunstig. Hij is nu wel bescheiden en ziet ook zijn fouten wel. Maar kan hij ze nog afdoende veranderen ? Ik was bij M. en zag de fragmenten uit mijn brieven die ze gemaakt heeft. Ik dacht: wat zou ik een aardig en interessant cultuurbeeld hebben kunnen schrijven als ik meer gereisd had en meer met menschen van beteekenis aanraking had ge- zocht. Ik heb me nog veel te angstvallig, te benauwd plichtmatig bewogen en veel te veel beredeneerd braaf willen leven in plaats van mijn hartelust te volgen. Ik vind wel goed dat ze die fragmenten uitgeeft. Ze zullen mij een weinig recht doen. Van Logchem schijnt nog al smaak in IJsbrand te vinden. Ten minste zijn brief impliceert dat. 't Eenigst lichtpuntje. Een directe waarneming van ons instinkt zoek ik in dit verschijnsel, dat al vaak mijn attentie trok, dat het lustgevoel bij genotmiddelen sterker is, naarmate onze physieke toestand meer prikkel behoeft. Zoo smaakt een kop thee, een sigaar, een glas wijn bepaald lekkerder, wanneer 't lichaam moe is en uitgeput. Ik merkte zelfs op, dat ik door die intense lustgewaarwording op mijn moeheid attent werd. Dit nu is physiologisch onverklaarbaar. Want de gewaarwording is onmiddellijk, nog voor er van eenige werking op 't organisme sprake kan zijn. De psyche weet dus, dat er iets gebeurt, dat het lichaam zal goeddoen, en dat weten openbaart zij in verhoogd lustgevoel. Een werking die geheel buiten onze individueele vermogens ligt. Wij kunnen onmogelijk ons lustgevoel voor een of andere sensatie verhoogen, of ons zelfs denken dat ons individu dit zou kunnen doen. Evenmin als we b.v. een andere reukgewaarwording zouden kunnen scheppen tegenover een bepaalde stof. Dit verschijnsel is maar een van de duidelijkste voorbeelden van veel dergelijke verschijnselen. Dorst hebben en honger hebben hooren er ook toe, maar daar is het onverklaarbare minder duidelijk. In sexueele gewaarwordingen is het misschien nog 't sterkst. De psychische veranderingen samen- gaand met min of meer sterke physieke sexueele neigingen. De begrenzingen der soorten, waarbinnen de soort telkens weer terugkeert na variatie, en die alleen door mutatie worden overschreden, bepalen de individualiteiten in de soortwezens. En deze zelfstandige soortwezens zijn dan weer gescheiden in groepen (bijenvolken) en die weer in individuen. Muteeren is dan een verschijnsel, dat veel overeenkomst heeft met het geboren worden en sterven der individuen. Ook daar wordt een nieuwe eenheid geschapen (geboorte) of een omgrenzing verbroken (dood). Geboren worden en sterven zijn voor 't individu, wat mutatie is voor de soort. Het bestaan van de soort, met variaties die binnen een zekere grens blijven met evenwicht van eigenschappen en binnen die grens terugkeeren — dat is het leven van 't individu. De reuk is 't orgaan dat 't meest direct met 't instinkt samenhangt. Bij de bijen zijn de volken onderling door een waarneming, die wij reuk noemen, verdeeld. 9 Juni Vanmorgen een mooie rit te paard met Hans, over Loosdrecht. Zwaluwenberg, Lage Vuursche, bosch- en heipaden, langs hooge korenvelden en door schaduwrijke lanen. Het was heerlijk en geschikt tot opstijving van mijn moreel, waarmee het niet best gesteld was. Ik ben blij het gedaan te hebben, ondanks de kosten. Het heeft groote waarde voor me. Gisteren bezoek van Pietro Mariatti. Een uiterst spraakzaam Italiaan. Volgens hem is het gelukkige Italia het land der „sofferenza" het land van lijden en hard leven. Hij las de vertaling van „de kleine Johannes" voor, het eerste hoofdstuk. Het klonk mooi en charmant en hij las met veel gratie en uitdrukking. 12 Juni Ik meen op te merken, dat een groep bijenvolken, een bijenstal, een zekere eenheid vormt, hoewel de volken elkaar onderling vijandig zijn. Vooral merk ik dit aan de makheid tegenover bekende menschen. Ik word nog maar zelden door een bij uit mijn stal gestoken, hoewel ze tegen vreemden nog wel eens vinnig zijn. Terwijl de eene korf, die ik in de Horstermeer gezet had, geweldig vinnig tegen mij werd. En daarbij moet men in acht nemen, dat het steeds andere bijen Zijn, daar 't individu hoogstens eenige maanden leeft, en de koninginnen in huis blijven. Hier is dus een geest of genius voor ieder volk, een genius voor een groep volken en een soort-genius. Als ik ooit weer een novelle schrijf, dan zou het moeten zijn om het sexueel leven van een man uit te beelden. Daartoe is het drama ongeschikt, omdat het onderwerp te fijn is. Wat ik voor Hedwig deed in de Koele Meren, zou ik nu voor een man doen. Maar dan: forscher, blijer, dramatischer, lichter en korter. Ik geloof niet, dat ik het ooit in een drama zou kunnen doen. Sexueele dingen op de planken stuiten mij altijd. Ik maakte behalve Lioba, al mijn drama's, zonder sexueele kwesties. 13 Juni Ik las in Harpers Weekly de hoogste leerrijke en interessante geschiedenis van den profeet Dowie. Hoe hij in New York kwam met duizenden volgelingen, en alles imponeerde door de voortreffelijke organisatie, door het zangkoor, de kostumes, enz. En toen de ontgoocheling, zoodra hij begon te spreken. De menschen die stilletjes vertrokken onder zijn toespraak, en zijn woede en de machtelooze pogingen om die menigte te beheerschen. Commando's: „blijft zitten! Je moet blijven zitten!" die zonder uitwerking blijven. De bekende mislukte suggestie-vorm. Eindelijk de spot, toen hij woedend werd, de politie te hulp riep en zich geheel belachelijk maakte. Hier was dus een merkwaardige en treffende suggestie-proef, door een man met buitengewone suggestieve bekwaamheden, maar met een zeer middelmatig verstand en karakter. Zijn tien duizend geheel onderworpen volgelingen, het verzet der zelfstandigen in New York! Wagner en vooral Strauss zijn eenvoudig voorbeelden van een hooger vorm van suggestie. 17 Juni Zaterdag zeilde ik met Hans in het jachtje van Grevers naar Hoorn. Het was vrij slecht weer en bij Hoorn was het onstuimig. Ik vond de tocht prettig en was niet bang, hoewel ik zag, dat Grevers het vrij benauwd had, en wou dat hij binnen was. Het is maar een rank scheepje en het stak zijn neus vaak onder de golven. Ik dacht heel rustig aan t idee van vergaan, want ik was innerlijk zeer droevig. Het groote jacht van Prof. Rotgans, de Celox, zeilde met ons mee, maar wij waren er eerder, in precies drie uren. Ik bemerkte, dat de heeren van de zeilsport geen groote helden zijn. In Hoorn lag een veel grooter jachtje, van den heer Tim, die den volgenden dag niet uitdurfde, hoewel ikzelf het met de Ada graag zou gewaagd hebben. Hoe heerlijk zou mijn bestaan kunnen zijn, dacht ik. Want ik zou ook een jachtje kunnen gehad hebben, en ik zou door weer en wind gaan. Hans en ik en Grevers en zijn dochter Ada sliepen in 't hotel en wij boemelden den Zondag door Hoorn. Ik was innerlijk zeer zwaarmoedig, hoewel ik pret maakte met Hans en heel vroolijk scheen. Maar wel was er toch de bekoring van het Oud-Hollandsche stadje voor me, met zijn herinneringen aan het oude leven uit de tijden der republiek, toen de mooi versierde schepen in de haven lagen en de aardige geveltjes gebouwd werden. Ik zag het museum, met schutters* en regentenstukken en de schilderijen van Hoorn uit den bloei-tijd, en de overblijfselen van Hoornsche patriciër-huishoudens. Dat alles brengt een stemming te weeg, die lang nablijft — een gevoel dat alleen te verklaren is uit een directe verwantschap met dat volk en dien tijd verbonden aan de impressie van het zeeleven, de zeewind in de ruischende olmen, de meeuwen aan 't strand, over de gelige golven, de in en uitvarende visschers, de oude verweerde hoofdpoort aan 't water. Deze stemmingen zijn intensief en onbeschrijfelijk. In Hedwig doe ik een poging tot beschrijven. Pierre Loti heeft ze ook gevoeld, maar zijn beschrijvingen zijn toch maar verre ontoereikend, hoe goed ook. En de mijne betreffen gansch andere volken en landschappen. Egypte en Japan uit boeken — maar Oud midden-eeuwsche Holland uit eigen ervaring. Vooral de 14e tot de 17e eeuw, en dan in het zee- en waterland. Ik voel meer voor OudHoorn dan voor Oud-Amsterdam. Vooral die sombere, hooge, ruischende iepen in den zeewind, en die winkeltjes met teer en touw, en de meeuwen boven het haventje, en de stille grachtjes met oude huizen, vol eikenhout gesneden beschot, en zware zolderbalken. Daarbij was mijn stemming innerlijk zeer droevig en het weer guur en onstuimig. Ik ging alleen met den trein terug, Hans en de anderen met de stoomboot. Ik werd zeer onrustig en kon niet langer meedoen aan 't babbelen en boemelen. In mij ontwaakte een zucht naar vrijheid, die mij deed besluiten alles wat ik had te verkoopen, mijn schulden af te doen, en dan maar zien van mijn pen te bestaan. Met dit besluit ging ik naar Bussum, zeer droevig voelend. Ik bestudeerde aandachtig de vlucht der meeuwen. Een meeuw kan, tegen een stijve bries in, onbewegelijk op één plek blijven, zonder dat men ziet dat hij een enkele beweging maakt. Door den wonderbaren, fijnen bouw van zijn vleugels en staart kan hij een stelling innemen, waardoor hij de windkracht omzet in lijnrecht tegenovergestelde richting. Dit is een ongeloofelijk wonder! En welk vernuft, en welke ervaringskennis behoort daartoe! Ook hedenmorgen bij het zien hoe de ranken van een klimplant werken, dacht ik over het vernuft, dat daarvoor noodig is. Hoe heeft men zich zoolang door de Na-Darwinistische geleerden laten verbijsteren om hier niet langer van vernuft te spreken. Dat is wel blindheid met open oogen. 21 Juni Dinsdag ging ik naar den Haag om Ida Backmann op te zoeken die bij mevrouw Boon-Clemens logeert, om als journalist de vredesconferentie bij te wonen. Ik werd er lief ontvangen, een klein Zweedsch meisje van twee jaar, — „lille Merta" bood mij een groote boeket witte rozen aan met linten in de Zweedsche kleuren en een „hulde van de Zweedsche vrouwen". Aan tafel was een Zweed uit Londen, de journalist Henrichson, zoodat ik geheel onder Zweden was, en mij heerlijk in 't buitenland voelde. Ida Backmann was geheel anders als ik mij herinnerde. Ik vond haar hoogst merkwaardig en sympathiek. Een kleine, lenige, bewegelijke vrouw, die mij aan Gertrud Eysold deed denken, maar met een grijsblond behaard denkershoofd en felle, vurige oogen en een oolijken lachplooi om den mond. Ze kan niet stilzitten en praat veel en levendig, en zit nooit op een stoel, maar altijd op den grond of op den rand van een of ander meubel. En ze is geestig en rechtuit, fijngevoelig en ongekunsteld. Met haar breeden, witten, omgeslagen kraag en hoog voorhoofd en manenhaar doet ze aan een vrouwelijke Beethoven denken. En voor mij is ze vol eerbied en hartelijkheid. Het deed me goed. Gustav Fröding is altijd in haar gedachten en ze vertelt treffende en roerende dingen van hem. Zijn portret beantwoordde geheel aan mijn voorstelling van IJsbrand. Haar bezoeken bij hem in 't gekkenhuis. „Wat heb je de heele week gedaan, Gustav?" „Nu! — gek geweest, wat anders ?" Wij spraken tot in den nacht over veel belangrijke dingen. Toen ik bemerkte, dat ze Zweedsch patriottisch was, anti-Noorsch, deed me dat plezier. Want ze is zoo ruim, dat ik bang was voor het al te wijde uitzicht, dat duizelig maakt. Zulk een beperkend instinkt is heilzaam en een goed teeken. Gedegenereerden en decadenten zijn geen patriotten. Over Ellen Key dacht ze evenals ik. „Die schuimt alle goede dingen zoowat af" zei ze. Ik hoorde met verbazing, dat ze zich ook „jenseits Ibsen" voelde. Maar ik bedacht later dat Ibsen een Noor was en zij een Zweedsche. We spraken over de Scandinavische schrijvers. De meesten gaan achteruit, zei ze. S. Lagerlöf heeft Gösta Berling in den droom geschreven, daarna is ze wakker geworden. Geyerstam teert op zijn roem. Brandes wordt niet meer gevierd als vroeger. Ze vertelde ook van Heydenstamm, die tweemalen gescheiden en hertrouwd was. De laatste vrouw had niets als een mooi gezicht, en nu wordt ze corpulent, tot zijn straf. Ook van een schrijfster, vriendin van haar, die het mooie woord zei: „Men moet te veel achting voor zichzelf hebben om ooit intiem met zichzelf te worden". Ida en ik werden gekiekt door een jong schilder, die twee dagen op me gewacht had. De foto leek op een farmer en zijn vrouw uit Amerika. „We zien er uit of we twintig kinderen hebben," zei Ida. Gister was ik met S. bij Giza en wij deden een auto-tocht. Ik was veel kalmer en opgewekter dan in langen tijd. Ik had ook een goed bericht van Else, dat Kahane IJsbrand mooi vond en het warm aan Reinhardt had aanbevolen. Ik had ook besloten Walden te verkoopen en de spaarkas reeds aanE. overgedragen. Ik voelde nu vrijer en ruimer, en boven de zorgen uit. 24 Juni Gister zouden we een zeilwedstrijd meemaken, maar het stormde zoo, dat die een week werd uitgesteld. Een tjotter sloeg om. We voeren met de juryboot naar de Oranje-sluizen, vandaar liepen Hans en ik over den Zeeburgerdijk in den stormwind op. Ik heb hooi-katarrh en voel zoo-zoo. Wat er gebeuren zal, is nog onzeker. Het is de vraag, wat Janssen zal doen. Wat mij betreft ik kan niet meer doen dan afwachten. Meer geld opnemen doe ik stellig niet, en als mijn schuldeischers meer willen, dan moeten ze mij maar executeeren. Het is mij om 't even. Ik zal Walden evenwel toch verkoopen, zoodra ik kan. En dan moet ik naar Amerika, om te trachten wat te verdienen. Maar daarvoor moet ik wachten tot ik bericht krijg. Het lezen van de correspondentie van Franklin deed mij goed. Vooral het tweede deel tijdens den oorlog. De man van 70 jaar, die naar Frankrijk zeilt om zijn land te vertegenwoordigen, en al zijn geld (100.000 frs.) leent aan zijn regeering om de oorlogskosten te bestrijden. Die bij zijn overtocht, na den dood van zijn vrouw, op een reis van zes weken de Golfstroom ontdekt. Vooral de prachtige en kostelijke stelligheid, waarmee hij altijd weet wat te doen en hoe zich te houden. Hij is de man, die algemeen menschelijke wijsheid vereenigt met praktische werkzaamheid. Iets wat ik in mijn extra-hoofdstuk bij de Blijde Wereld een onmogelijkheid noem. Maar bij Franklin is het toch mogelijk, omdat hij een zoon is van een jonge, onbedorven en gelijkmatig samengestelde maatschappij. Daarom is juist zijn figuur zoo veelbeteekenend. De oude staten konden nooit zoo'n man opleveren. En dat weet hijzelf en zegt het. 25 Juni. Ik bestudeerde de lijn getrokken op de plaat van een gramophoon. Het wonder is, dat één enkele lijn, uitwijkend in twee richtingen, op en neer en heen en weer, al die emoties kan uitdrukken die wij van een gecompliceerd muziekstuk ondervinden. Het stiftje wordt maar in twee richtingen bewogen, door de bodem en door de zijwanden van de kleine groeve, met een zeer kleine uitslag en daardoor worden al de gecompliceerde harmo- nieën van een vol orkest teweeggebracht. Eerste gedachte: hoe ontzaglijk samengesteld zijn betrekkelijk eenvoudige gewaarwordingen. Of liever: welk een fijn mechanisme wordt vereischt om ze te weeg te brengen. In ons oor is dit gramophoonmechanisme ook aanwezig in een klein bestek en nog veel subtieler. Tweede beklemmende schijngedachte: kan dus alle muzikale schoonheid worden teruggebracht tot zooiets doods als een golvende lijn. Het zou theoretische mogelijk zijn de muziek van die lijn af te lezen. Die lijn is theoretisch, geheel in getallen uitdrukbaar. Het schoonste, verhevenste muziekstuk is dus een op bepaalde wijze slingerend lijntje, en dit weer een mathematische formule. „Is?" neen, het is dit niet. De lijn is niet identiek met de muziek. Zoomin als een boek identiek is met de gedachte. En zoo niet, wat is 't verschil? Wat is 't verschil tusschen de lijn, die geheel en al volkomen, een schoon muziekstuk uitdrukt, en de aandoening'? Voor den materialist is er geen verschil. Voor hem is dus leven en gevoel werkelijk zooiets als een gecompliceerd golvende lijn. Feitelijk is de lijn het schijnbeeld, het gevoel de werkelijkheid. Dat neemt niet weg, dat er dus ook voor alle gevoel een mathematische expressie moet zijn. Wanneer wij zulke verheven aandoeningen als muziek, zoo eenvoudig en nauwkeurig kunnen vastleggen in een golvenlijntje, dat mathematisch zou kunnen worden uitgedrukt, dan is zulk een uitdrukking ook voor alle aandoeningen en gevoelens mogelijk. Nu rijst de vraag of het feit, dat wij organen hebben, die deze materialisatie der werkelijkheid, deze in een lijn geformuleerde schoonheid weder tot aandoening kunnen vertalen, ook niet bewijst dat de schepper van deze organen, de soort, ook de daartoe vereischte ontzaglijke mathematische bekwaamheid bezit. De gramophoon-lijn is een symbool dat onze oogen niet kunnen vertalen, maar onze ooren wel. Het symbool hebben wij vastgesteld, niet door berekening, maar door empirisch volgen van de aanwijzingen van ons gehoororgaan. We hebben een kunstmatig gehoororgaan samengesteld, en toen daarin de door ons gehoororgaan gecontroleerde klanken zich laten registreeren. Maar een symbool onderstelt altijd voorafgaande, onderlinge afspraak omtrent zijn beteekenis. Waar is die! Het feit, dat onze ooren dit symbool begrijpen bewijst, dat er voorafgaande kennis was omtrent de beteekenis. Die kennis is niet in het individu. Het individu zou nooit, door eigen berekening, tot het begrip van de beteekenis van het symbool kunnen komen. Dat wij, individuen, de beteekenis verstaan van symbolen, wier mathematische constructie oneindig ver boven onze vermogens gaat, bewijst dat wij gevormd zijn, en ook nog in ons leven verbonden worden door een wezen, dat ons in kennis, vernuft en wijsheid oneindig overtreft. 29 Juni. Bij het overlezen van de vorige bladzijden nog de volgende gedachten: de gramophoon-lijn of liever: de beweging van het stiftje bij 't spelen, is geheel en eenvoudig de samenstelling van ruimte en tijd, het stiftje, de punt er van, beweegt zich op en neer en heen en weer, in één vlak, dat zijn dus ruimtebewegingen, het muziekstuk ontstaat door de opvolging, in tijd, dezer bewegingen, het uittrekken er van tot een lijn. Een muziekstuk is dus beweging in ruimte, gecompliceerd door beweging in tijd. Uit deze beiden bestaat dus muziek. De aandoening zelf is daarbuiten. Het is mij nu of we konden zeggen: wij menschen, zijn een beweging in tijd, door een ruimtevlak. Mijn beklemming voor het „te wijde uitzicht" is dan het besef van andere bewegingen, als tijd en ruimte. Het zou mij verschrikken als alles was, zooals ons leven, terug te brengen tot het ruimtevlak en door tijdsbeweging. Wij kennen er twee. Ruimte kennen we door beweging, anders niet, tijd is een beweging, die de ruimte-beweging compliceert. Beweging is de fondamenteele eenheid van beiden. Donderdag was ik in den Haag en hoorde 's avonds een voordracht van Cora Richmond, een middelbare dame uit Chicago, die eenige zalvende gemeenplaatsen zeurig uitgalmde, soms op rijm en maat, en dan op een opgegeven onderwerp improviseerde. Ieder mocht een onderwerp opgeven, en de bewonderende echtgenoot vroeg vooral of geheel vreemden iets wilden opgeven, opdat zou blijken dat het geen afgesproken werk was. Een concert-dichteres dus. Ik vond het vervelend. Stead zei mij, dat ze dat al 30 jaren deed. Ik lunchte den volgenden morgen bij Stead, die mij merkwaardige verhalen deed, o.a. van een Amerikaan die een tweede vrouw had, na den dood van de eerste, en plotseling bemerkte, dat die tweede medium was en dat allerlei geesten door haar spraken. Hij was rijk geworden door op die wijze gewonnen raad. Eindelijk sprak ook zijn eerste vrouw door de tweede. Het medium was geheel vergeten wat de bezoekende geest gezegd had, hoewel ze niet in slaap of trance kwam, en de oogen open hield. De tweede vrouw was sterk en zwaar, intelligent maar physiek koel, niet sensueel. 7—152 De eerste vrouw was zeer sensueel geweest. En eindelijk verzocht no. i of ze een geheelen nacht in no. 2 mocht blijven en dat gebeurde. Eindelijk wilde no. i niet meer weg en bleef dag en nacht. Dit begon den man te verdrieten en te bezwaren, omdat hij meer van no. 2 hield. Eindelijk verdreef hij no. 1 voor goed, en liet haar weg blijven. Een prachtig onderwerp voor een proza-verhaal. Ik zou er zelf neiging toe gevoelen het te schrijven. In dit schema deze verwikkeling de merkwaardige gestalten doen handelen, die mij voor den geest staan. Zonder eenige tendens. Misschien in brief of dagboek-vorm. Stead gaf mij ook een ringetje van een vriendin van hem, mrs. Morris, en verZocht mij haar in den droom te roepen wat ik beloofde. Ik at en logeerde bij mijn goede Zweden, en werd door de ouders van Lille Merta, den heer en mevr. Lindberg uitgenoodigd om naar Stockholm te komen. 's Avonds na de conference, in de salons van Stead veel grappen en vroolijkheid. Dr. Eyckman, Madame d'Albert — deze laatste een typische Parisienne. niet jong meer, maar zeer elegant, geestig, druk, uitstekend talen sprekend, het heele gezelschap levendig houdend en amuseerend. Daarna nog in de Twee steden — waar we de Zweden zouden vinden. In het fraaie hotel-restaurant: „Ou sont les Suèdes?" riep mad. d'Albert, „vous nous avez promis des Suèdes" (tegen Ida Backmann) , II me faut des Suèdes, morts ou vivants!" Ida Backmann nam een servet over den arm en deed een oberkellner na: „Madame bedaure sehr. Schweden sind nicht mehr da! Schweden werden so spat nicht mehr serviert. Kann ich mit etwas anderem dienen?" Om half twaalf kwamen de Zweden toch. Vrijdag liet ik Amsterdam zien aan mad. d'Albert en aan Ferrara den gedelegeerde uit Cuba geboren Italiaan, een hupsch en elegant jongmensch. Men had hem beschuldigd anarchist te zijn en daarom nam hij ontslag. Ik vond het nog al een aardige dag. Ik schold op Amsterdam, omdat ik er van gruw, maar ik moest erkennen, dat het mooi was, — en nooit kreeg ik zulk een grooten indruk van de schatten in het rijksmuseum. 's Avonds hoorde ik , la vita nuova" van WolfFerrari in de kerk te Naarden. Het was stampvol en druk in de kleine schilderachtige stad. De kerk was prachtig met de kaarsenkronen en het donkerblauwe avondlicht door de ramen in de gewitte bogen. En ook de muziek was een groot genot. De machtige ontzaglijke woorden van Dante zoo waardig en statig gezongen. Het was grootsch. En ik voelde mij zeer opgeheven. Veel menschen om mij heen, die mij aan al mijn misère herinnerden. Advocaten grossiers enz. Maar ik zat in lief gezelschap, tusschen E. en Carry en dat was heerlijk. 3 Juli. Harrow met Paul. Ik vond Lady W. gedeprimeerd en Mr. Mac Donald ook. Het deed mij goed te bemerken dat mijn komst hen opfleurde. En Lady W. zei dat ze blij was dat ik gekomen was. Vanmorgen zeide ze, dat ze een voorgevoel had dat Den Haag waar nu die vredesconferentie is eenmaal zal worden de plaats van bijeenkomst voor het eerste congres van Significa. De kleine mismaakte Macdonald met zijn sarcastisch en geletterd intellect was blijkbaar verbitterd onder zijn gering succes. Hij schold op zijn land, en vertelde van de lof die zijn werk vroeger had gevonden, toen men zei dat er na Swift niet zoo in Engeland geschreven was. Zijn scherp gedicht tijdens de boeren-oorlog. De edelmoedigheid van Engeland noemde hij de edelmoedigheid van een man die een ander tevergeefs heeft willen vermoorden en als 't niet lukt hem de hand aanbiedt, en spreekt van vergeven en vergeten. Ik was aanvankelijk onrustig door 't gevoel hier als gast te komen, terwijl mijn positie in Holland zoo desolaat is. En door de vraag hoe Paul zich houden zou. Maar ik bemerkte hoe welkom ik was en hoe ik goed kon doen. En ik voelde opgewekt en energiek. En ik besloot rustig deze gastvrijheid aan te nemen, zoo lang mogelijk. Paul is nog wel wat verlegen, door de taal, maar de toon is hier zoo gemakkelijk, hij zal zich wel thuis gevoelen. In de spoor begreep ik de analogie van natuuren levensverschijnselen. Het kwam plotseling in mijn hoofd. Hoe hooger de natuurverschijnselen zijn, hoe minder we hun samenhang als levensverschijnselen kunnen waarnemen. De zwaartekracht en al de physische krachten, eigenschappen der doode stof zoogenaamd, dat zijn de levensverschijnselen van het hoogste wezen of de hoogste wezens. Of het het allerhoogste wezen is, God zelf, of er naast den kosmos nog een hyperkosmos is, met andere, meer algemeene wetten ? De verschijnselen van planten en dieren-wereld zijn de uitingen van lagere levende wezens, maar oneindig boven ons individueele leventje. De instincten zijn de algemeene levensuitingen der soorten. Uitingen van vernuft en kennis, maar van beperkt vernuft en beperkte kennis, hoewel ver boven de onze. De eigenschappen der atomen en moleculen zijn uitingen van veel hooger leven, maar staan gelijk met wat de instincten zijn voor de soort. Zoodoende leeft het hoogste wezen ook in al de lagere, en zij in het hoogste wezen. Daar hun instincten met en door zijn krachten werken. In onzen tijd is het niet mogelijk alleen door de kracht van een waar woord op de groote massa te werken. Daarvoor is die massa te ongecultiveerd, en te onzelfstandig. Er moet een zekere mate van persoonlijken invloed bijkomen. Aldus kunnen wij alleen werken door tusschenkomst van personen met aplomb, eerzucht, heerschzucht en ambitie, die de waarheid in zich opnemen en actief maken. 4 Juli. Steeds slecht weer. Wolken aan den hemel en ook nog in mijn gemoed. Soms voel ik, alsof Lady W. zwakker wordt van geest en karakter en vind ik haar uitingen niet meer zoo diep en bizonder. Zoo was zij zeer vervuld van de mogelijke bewoners van Mars, en dat die ons zouden pogen te roepen. Maar voor mij is dat ondergeschikt, een bijzaak. Er zijn levende wezens in onze onmiddellijke nabijheid, die wij niet bemerken en er zijn zeker pogingen genoeg gedaan om onze aandacht te trekken. Gister met Paul in het Kunst-nijverheidmuseum te South Kensington, en in de Indische afdeeling. Er was overweldigend veel, maar het deprimeerde niet en we pikten telkens hier en daar wat moois uit. 5 Juli- Gisteren met Paul naar de speech-day van de Harrow-school, een typische bijeenkomst van Engelsch High-Life, een echte garden-party. Veel jongens in rokken en hooge hoeden. Veel mooie toiletten. De Maharajah en Maharanee van Khurtapala met twee grootoogige, schuwe dochters in fijne teer kleurige zijde, maar met zwarten doek en cape om voor de kou. Ik las B. Shaw's: „John Bull's other Island" en ik was verbaasd over den fijnen geest en de voortreffelijke karakteristiek en de scherpe satire. Hij is een eerste rangs comedie-schrijver en zijn werk staat ook literair hoog. Aanwezig is de voortdurende spanning door geestige karakter oppositie. Maar er is weinig beweging, geen tragiek, weinig verhevenheid door actie. Ik las ook Pragmatism door William James. Wat ik hier mis in Shaw, in James, in het geestes-leven hier, is het poëtisch schoone, het Danteske. En het komt mij voor, dat ik dat niet genoeg durf handhaven. En dat is toch mijn recht, mijn voornaamste macht en mijn verplichting. Maar het handhaven is moeilijk, waar mijn taal niet verstaan wordt. Leelijke droomen. Een slachterij, waar ik tusschen de beesten, ook geslachte menschen zag uitgesteld, netjes opgemaakt, allen met dezelfde draai, om hft smakelijk te maken. Ik zei „dat gaat hier nog al kannibaalsch toe." Veel last van mijn neus. Productie geheel stil. Het is alsof ik in een vreemde stilte van overgang leef. Ik wacht, ik wacht. Suspence. Dat is 't woord. Ik kan zelfs niet aan schrijven. Wat er in Holland gebeurt weet ik niet. Ik verlang naar mijn werkzaamheid. Hier wordt te veel tijd aan gezelschapsplichten, conversatie en maaltijd verdaan, hoewel de conversatie leerrijk is. Een eenvoudig leven, aan zee of in de bosschen of de bergen, met wat muziek en conversatie van tijd tot tijd. 7 Juli. Geen nieuws van Holland. Vanmiddag met Sir Oliver Lodge gesproken. Hij vertelde dat de ether bleek een veel substantieeier ding te zijn dan stof. Een kubieke millimeter ether zou een massa van dertig duizend tonnen hebben. Hij begreep terstond mijn opmerkingen over de gramophoonlijn, waarin tijd de derde dimensie is en hij zei: „bij ons is tijd de vierde dimensie." Dit laatste zie ik echter nog niet. Het lijkt mij eerder of al onze indrukken tot twee dimensies kunnen worden teruggebracht. Beweging in één vlak, waargenomen door het subject bewegend in tijd als derde afmeting. Immers de samengesteldheid der gehoorsindrukken al was die nog zoo duidelijk, is een schijn, ze kan werden herleid tot één eenvoudige snelle opvolging van een zeer klein punt. Welnu, dan is er ook reden hetzelfde van alle indrukken te verwachten. Er zijn dan geen samengestelde indrukken en alle sensatie kan worden herleid tot Zeer snelle beweging van een punt in één vlak, waargenomen door het subject, bewegend in een richting loodrecht daarop (deze laatste beweging heet tijd). De composante van deze beide bewegingen drukt alles uit alles. Er is niets als de complicatie van deze beide bewegingen. We komen zoodoende tot het geweldige en groote mysterie van de aanwezigheid van het oneindige en alom tegenwoordige in een oneindig klein punt. Alles is te herleiden tot twee bewegingen, tot één bewegend punt. Ik sprak ook met hem over de mutatie, en de uitingen van het intellect der soort. Hij vroeg, of ik dacht, dat de mensch soort op dit oogenblik aan 't muteeren was. Toen noemde ik het groote bezwaar dat meer intellectueele ontwikkeling grooter schedelruimte vereischte, en grooter schedel een grooter bekken bij de vrouw om geboren te worden, en dat de combinatie van groote schedel en groot bekken een ligging van het foetus noodzakelijk maakte die dubbelzijdige heup-luxatie ten gevolge had. Zoodat de dubbelzijdig mank gaande vrouwen een teeken waren van de onmacht van ons ras om het groote hoofd en het groote bekken te doen samengaan. Het evenement van deze reis naar Engeland is mijn waardeering voor Shaw. Ik erken dat mijn aanvankelijke meening over hem geheel ongegrond was. Hij is een echt kunstenaar. Ik was bij de familie Wallace (Dr. Abraham Wallace, een S.P.R. lid), onze buren hier, met Paul. Gemoedelijke, onvormelijke Schotten. Twee flinke jongens, een muziekale moeder, een aardig meisje met welig haar. Er was iets wat mij sterk aantrok, en mij tevens droevig maakte, in dat jonge, flinke, gezonde meisje. Daarbij vond ik de Duitsche Gerta Tönnies onbevredigend schraal en oninteressant. Het gezin leefde blijkbaar weelderig. De jongens hadden een motor, en een geheel huis voor hun werkplaatsen en studieproeven. 11 Juli. Eindelijk komt er verbetering in 't weer. Een anti-cycloon. Gister was 't afschuwelijk. Koud en nat als in Januari, van nacht 40°. Gister op de bloemententoonstelling in Holland House. Prachtige orchideen, en verbazende variëteiten van Latyrus, Sweet pea, en bol-begonia. Eergister in 't Britsch museum met Paul. Het failliet is afgewend en ik nam me voor naar Zandvoort te gaan, en daar de gebeurtenissen af te wachten. 12 Juli. Gister met Hamilton Holt geluncht. Een flinke, stevige, rustige, intelligente Amerikaan, gladgeschoren, breed gezicht. Zeer beschaafd en welgemanierd. We spraken over mijn vooruitzicht op een lecturing-tour door Amerika. De westelijke steden zijn het beste er voor. Daar komen geen theaters en concerten, en is men zeer begeerig naar ontwikkeling. Kleine steden van 20 a 30.000 inwoners. Ik ben geneigd naar deze nieuwe ondervindingen, en onderneem de reis stellig als 't mij mogelijk is. Het zal zwaar werk zijn. Duizenden mijlen sporen in drie maanden. Met Paul in de National Galery. Zeer genoten. Een van de merkwaardigste schilderijen is het ruitergevecht van Ucello. Een zoo groote naieveteit in de techniek, gepaard met een zoo verbazende knapheid, dat de psychologie van dezen man mij een raadsel is. De paarden zijn geheel fantastisch, als van ijs of marmer, de verhoudingen soms onzinnig — en toch zijn de bewegingen der drie geharnaste ridders magnifiek van leven en uitdrukking, toch zijn sommige details verbazend knap geschilderd en is het geheel een wondermooi samenstel van sobere kleur en kranige lijn, met groote maestria uitgevoerd, vast en solide. Deze naieveteit is artistieke toeleg. Buitengewoon mooi zijn, natuurlijk na de Rembrandt's, de Terborgh's en de De Hoogh's, de drie zwart-fluweelen jakjes. Terborgh is hier vooral op zijn best. Vermeer is maar door één stuk en niet het mooiste, vertegenwoordigd. De moderne Hollanders, Mauve, Israëls, Maris en Bosboom maakten geen goed figuur. Bosboom nog 't best, maar niet veel beteekenend. Mauve zwak, Israëls gewoonweg leelijk. De moderne Franschman Fantin Latour maakte veel beter figuur naast de ouden. 13 Juli Gister bij de Wallace's gesoupeerd en daarna heeft mevr. muziek voor ons gemaakt. Bach, Beethoven, Liszt, Chopin en Schotsche volksmelodieën. Ik veilang nu naar huis, alsof ik innerlijk genoegzaam hersteld ben. Gister las ik een artikel in de Contemporain over pessimisme en optimisme. En ik voelde op eenmaal, hoe „de Idealisten" een meer tragisch verloop moest nemen. Ik voelde, hoe de figuur van Idse steeds belangwekkend en boeiend gemaakt kan worden, maar hoe hij dan ook moet ondergaan. 14 Juli Gisternamiddag naar het Garrick theater, „the Walls of Jericho" gezien. Een braaf stuk, maar erg gewoon, niet te vergelijken met Shaw. Maar ik had, in de entre-acten, onder de muziek, heerlijke en onbeschrijfelijke aandoeningen van schoonheid. De subtiliteit ervan maakt alle woorden nutteloos, maar het deed me voelen, alsof ik die schoonheid Zonder omzien of ophouden volgen moest. Het is zichtbaar, maar met een diep verschiet van geheimzinnig lieflijke emotie er achter, 's Avonds dineetje bij Loes Kann. Met drie doctoren, Trotter, Jones en Eder. Trotter een merkwaardig, gereserveerd, diep-denkend type, een fijne, scherpe geest. Jones zijn volgeling en vereerder. Eder een meer gewoon Joodsch socialistisch Zionistisch vegetarisch propagandist. De laatste had het hard te verantwoorden. Ik verdedigde de Ideeën in het extra hoofdstuk van de blijde wereld uitgesproken. En vond bij Trotter volkomen instemming, of zelfs voorafgaande gelijkheid. Paul was somber. Hij moest aldoor pluizen, zei hij. En dan vond hij dat alles tot niets reduceerde en de menschen maar een schijn waren van wat ze meenden te zijn. De te wijde blik. Pluizer. 15 Juli Nu begint goddank de „suspence" te breken, en alles vaster vorm aan te nemen. Ik voel veel klaarder en gelukkiger nu. Zondag was de eerste echt heerlijke dag, toen ik met Paul van Richmond naar Hampton Court wandelde, door het vroolijke Engelsche land, de grootsche parken, de vele wandelaars. We zagen 't oude paleis en den mooien bloemtuin met de prachtige Kew-boomen, en dronken thee aan de rivier, op een bloemrijk balcon, kijkende naar de tallooze bootjes met licht gekleede menschen. Vandaag sprak ik de Ely's en stelde mijn reis naar Amerika vast op October 1908. 21 Juli Ik kwam Vrijdagmiddag thuis. Holland drukt mij ontzettend. Ik was in de laatste dagen in Engeland rustig, gelukkig, vol moed en vertrouwen. Ik wilde liefst zoo spoedig mogelijk weer weg uit Holland. Ik verheugde mij op Amerika. Maar nu drukt alles weer, de kleine, laffe, bekrompen menschen, het leelijke ras. Ik zocht gisteren een dag te vergeefs naar kamers in Zandvoort. Ik twijfel aan mezelven, ben bang. dat mijn stem niet toereikend zal zijn voor die voordrachten, dat ik heesch zal worden. Ik vind, dat ik zoo weinig nog deed, ik vind mezelf lui en traag. Ik lijd onder haat en wantrou- wen, die ik hier om me heen voel. Ik tob over 't verloren geld. Een prettige dag was het met Suze T's zuster, die uit Zwitserland over was met haar zoontje. Ze was zoo levendig en vurig, met zulke felle oogen, ik mocht haar, en wil graag bij haar inwonen. 24 Juli Er komt wat beterschap. Brieven uit Amerika. Gister met de Ely's bij moeder gegeten. Zij was zeer fraai gekleed. Hij is een uiterst beleefd, vriendelijk, spraakzaam klein mannetje, kinderlijk in zijn geestdrift, in zijn neiging tot vleiende hoffelijkheid, maar toch zeer kritisch en allesbehalve naïef. Hij vermoedde dat het Lowel Institute mij zou vragen voordrachten over Hollandsche literatuur te houden. Ik zei, dat ik dat aan zou nemen. 28 Juli Met dit boek loopt ook een gansche levensperiode van mij ten einde. Het einde is buitengewoon pijnlijk. Moge er iets goeds uit zooveel smart gebaard worden. Het is de uiterste mate, die ik zonder schade verdragen kan. Wat de smart veroorzaakt, kan ik niet nauwkeurig zeggen. Het is het leven, dat in mij gist en brandt. Uiterlijke pijnen van teleurstelling en miskenning worden dan des te heviger gevoeld en aanleiding tot eruptie van inwendig leed. Het gaan naar Zwitserland, waarvan ik me zooveel voorstelde, is nu weer verhinderd. En hier, in dit vervloekte land, kan ik 't niet lang meer harden. Het N.T. zal nu toch IJsbrand spelen. Natuurlijk begreep v.L. het niet en noemde hij IJsbrand een „teederen droomer" en wilde Fanny Hardendop in de laatste acte halen. Ik las gister- avond Candida achtereen uit. In Shaw vind ik eindelijk mijn portuur onder al mijn tijdgenooten. De wereld moet hem dankbaar zijn. De persoon Candida is mij niet sympathiek. Zulke vrouwen prikkelen mij tot verzet, door hun gouvernante-achtig moederen en teedere arrogantie. Maar het stuk is een hecht, solide meesterstuk, een monument, fraaier dan Ibsen of een ander van mijn tijdgenooten gebouwd heeft. i Augustus Wijk aan Zee. De eerste dag van een nieuw leven. Ik voelde hoegenaamd geen pijn bij 't scheiden. En ik bedacht hoe ik als kind schreidde toen ik van 't oude slaapkamertje, waaraan ik gehecht was, moest verhuizen naar een ander. En nu vertrok ik uit een plaats, waar ik twintig jaar lang woonde en mijn kinderen grootbracht. Ik ben wel harder geworden. Ik gevoel neiging tot die lezingen over Holl. literatuur. Ik kan er een diep en mooi boekje van maken, vol principieele en gewichtige inzichten over kunst, de kunstenaars, het dichterschap, het woord. Het heeft zich immers alles bij ons in een microcosmos afgespeeld. „Der Mensch ist etwas, das überwunden werden soll" zegt Nietsche. Ja, wenn er erst erreicht ist. 4 Augustus Ik heb een lange verkwikkende nacht gehad met een helderen droom vol verrukking. Nu ben ik gerust. Ondanks al wat ik mis, zal ik kunnen werken, en de „Wanderjahre" kunnen volhouden. Dit is de grootste zegen, dat ik altijd vrije uiting kan geven aan het beste en hoogste wat in mij is. Maar die oogenblikken, zooals ik ze nu heb, als ik na het koffie-uur höldeilin voorlees, die zijn zegen en lafenis, zooals ik nooit gekend heb. P.ölderlin geeft mij eigenlijk, na Dante, het hoogste in onmiddellijke verhevenheids-expressie. Ik geniet er onbeschrijfelijk in. Eén gedichtje per dag. De kamer is leelijk gestoffeerd, maar aangenaam van licht en verhouding. Een paar mooie vaasjes, waarin we bloemen schikken, maken het goed. Hölderlin geeft mij voedsel voor dat groote plan, het g-oote mythische drama. „Saturnus", of Kronos, zal het heeten. Het verhevene is de hoogste deugd, het valsch-verhevene de hoogste ondeugd. 7 Augustus Ik was Maandag in Bussum en had een droeve dag. Het was warm en stil. Ik vond mij een ongeluksvogel, die zijn ongeluk niet verdiende. „In 't hoekje waar de slagen vallen" zooals mijn moeder vroeger zei. Ondanks mijn , 26 voorrechten" zooals E. zegt, van 't eene ongeluk in 't andere. In 1886 speelden ze „de Student thuis", nu zullen ze „IJsbrand" spelen. Dat is een verschil. En ik voel dat IJsbrand nog mijn hoogste niet is. Ik las het leven van Keizerin Elisabeth. „The man of destiny" van Shaw en „Also sprach Zarathustra". „1 he man of destiny" is een meesterstukje. Ziehier Napoleon dan toch gedramatiseerd — maar als een blijspel-held. Maar hoe scherp en juist! Shaw is literatuur, zijn stukken zijn te lezen. Die van Ibsen niet, al evenmin als die van Heijermans. In Nietzsche vond ik oude aanteekeningen van mezelf. En ik vond, dat mijn kritiek toen g-ond had. Wat ik tegen hem had, heb ik nog. Hij is te veel moralist om een groot poëet te zijn, en te weinig poëet om een groot moralist te zijn. En toch is hij een der grootsten, zoo niet de grootste poëet van zijn tijd. Ik zie dat nu beter dan vroeger, omdat ik de wereld beter ken. Tegenover mij, mij zelf alleen, is hij dezelfde Nietzsche, geniaal en dwaas voortreffelijk en nu en dan onuitstaanbaar. Een held, wiens deugden ik even heerlijk vind als zijn zwakheden verwerpelijk, al zijn het ook tevens mijn zwakheden. Maar nu ik de wereld ken, en met klaarder oogen aanzie, nu begrijp ik hoe sterk en groot zijn werk is tegenover die wereld. Veel sterker en grooter dan het mijne tot nu toe geweest is. Omdat het raak slaat in het juiste niveau. Het is een middending tusschen preek en kunst hij is een middending tusschen profeet en kunstenaar. Maar hij is dat goed en beter dan iemand anders. Ik was het ook zonder het te willen of te weten, weifelend en daardoor zwakker. En in zijn nuchtere oprechtheid heeft hij meer bereikt dan ik in mijn hoogere aspiraties. Ik weet dat ik zijn , Übermensch" een prozaïsche, nuchtere idee vond en dat ik mijn mystische aspiratie hooger achtte. Zoo mag 't ook zijn maar hij heeft die idee tot een levende en geweldige kracht gemaakt, die voor eeuwen zal werken. Op hem zal ieder wijzen als de eerste die dit nuchtere en zoo ware denkbeeld zoo sterk en fel heeft durven uitspreken. En er zijn ook veel waarheden die ik nu eerst als geheel juist heb leeren erkennen, en die hij schitterend zegt. Maar nu nu weet ik ook, dat hij en Shaw en het onbeholpen dichterkind Walt W hitman allen maar voorloopers. Johannes-de-doopers zijn voor den grooten dichter-Christus die komen moet, den kunstenaar, die Dante en Shakespeare zal over- treffen. Het is waar, Dante en Shakespeare zijn zwak, door hun verouderde wijsheid. Er is een nieuw licht opgegaan en Nietzsche, Whitman, Shaw en ikzelf hebben er de schemeringen van gezien. En ik heb een grootsch en nevelig vizioen van de scheppingen die in dat nieuwe licht kunnen ontstaan. Onder invloed van deze lectuur en mijn leedvolle gedachten der laatste dagen is mijn creatie in de Idealisten gewijzigd. Idse van Alua wordt een andere, meer grootsche en tragische figuur. En toch weer, evenals IJsbrand, tragi-komisch door de wereld waarin hij leeft. Hij is de don Quichotte van het Christendom. En toch niet een verouderd type, omdat ook Jezus den Übermensch wilde. Hij is Nietzsche en Jezus in één. Maar dan,.... dan hoop ik ook eenmaal in levende creaties te kunnen toonen, dat er Goden zijn, en wat onze godsdienst moet worden. 8 Augustus. De wandeling naar het raadhuisje was prettig, en die in de mooie bosschen daaromheen, met het bloemrijke, vochtige duinland nog meer. Dat is mijn geliefde soort natuur, nog van vaders-wege. Dante stelt „de Natuur" tegenover het Mirakel, de natuur als onmachtig iets te doen wat het mirakel doet. Over de vraag, door mij aan iedereen herhaald „wat is de natuur?" schijnt hij al evenmin te denken als de menschen van thans. Leeft de Natuur? Denkt ze, voelt ze? Ze is niet God; ze staat tegenover God. Maar dan is ze een mindere godheid, een wezen met eigen zielsleven. En waar begint ze en waar eindigt ze? Het is irritant, zooals alle menschen vol lof en vertrouwen spreken over „de natuur" en niemand schijnt te Fiora Della Neve. Teekening van Frederik van Eeden in 1885. weten, waarover hij 't heeft, wat hij bedoelt. Paradiso XXIV. 101. Ik begin iets te zien van het groote Saturnusdrama. De „schwankende Gestalten" worden klaarder. De jonge menschfiguur midden-in, die de menschen tot God wil voeren. De heksenmoeder. Het groote, woeste domein waar hij God zoekt — Saturnus Kronos, Oeranos, Gea, de boomengod, Christus! Het kleine leven waaruit hij komt, de kleine theater-spanning daarin over zijn verbijstering, zijn kluizenarij. Zijn aanschouwen van het groote leven — zijn terugkeer in het kleine, getroost, gesterkt, maar ongenaakbaar, voor goed verstomd. Hij begon, beladen met schande, laster, een onrechtvaardige aantijging, hij zoekt recht bij God, — wil gerechtvaardigd terugkeer en. Maar teruggekeerd verlangt hij geen rechtvaardiging meer. Hij spreekt van 't groote leven, ondergaat zijn tragisch lot. Hij heeft vrouw en kinderen, die angstig hunkeren naar zijn rechtvaardiging —, maar die hij teleurstelt. Het begin spreekt weer geheel in de gewone hedendaagsche wereld. Een gewoon familie-conflict, een rechtszaak. Daaruit de overgang tot het groote leven. Als hij na zijn imitatie terugkeert, is al het triviale uit hem weg. Deze overgang, zoo onmerkbaar en nauwkeurig gevolgd, dat de toeschouwer meegaat. Folco, de zanger. Zondag zag ik een andere figuur. Een die zich tegenover de gansche wereld vermomt, een rol speelt, en opzettelijk de hoogste macht en aanzien verwerft, zonder eenige oprechtheids-scrupule. Zijn innigste gedachten zijn echter liefdevol. Hij valt, omdat hij zich door één mensch, een vrouw, tot openhartigheid laat verleiden. De vrouw is ge- 8—152 duldig. liefdevol, oprecht — gelooft in hem, maar verderft hem door haar oprechtheid. 9 Augustus. Beterschap door het lezen van Zarathustra's Vorrede, en een eenzame duinwandeling. xi Augustus. Gister de Ely's, den ganschen dag. Hun bezoek gaf mij mijn evenwicht weer. Inderdaad weifel ik nooit, onder al mijn bittere wroeging. Ik weet hoe nu mijn weg voortaan ligt en zal die verder gaan, ondanks al mijn folteringen. Alleen zal ik herhaaldelijk weer gekweld en belemmerd worden door innerlijk lijden om mijn dwalingen en ongeluk. Daaraan is niets te doen als dragen en volharden. Ik heb definitief aangenomen naar Amerika te gaan met als grondslag zes lezingen voor de Political League. tegen een garantie van ten minste f 500 dollar. Krijg ik dan nog de Lowell Institute lezingen dan komen er 2000 dollar bij. We werden goede vrinden met de Ely's. Hij is een goedhartig, maar tevens flink mannetje, met veel geestelijke manieren, hij is ook dominee geweest. Zij heeft een sterke neiging te paradeeren met haar energie, haar levenslust, haar optimisme, enz. Daarin doet ze aan T. K. denken. Een type uitstekend voor een comedie. Shaw zal wel eens een dergelijke vlinder vangen en opprikken in een geestig spel. Maar met dat al heeft ze ook werkelijk groote deugden en ik mag haar wel. Doch ik treed niet in discussie. Ze weet het alles te secuur. 14 Augustus Een gewichtige gedachte. Het verschijnsel van „ame des choses" kan verklaard worden door den Soortgeest der menschen. Het collectief bewustzijn der menschen veroorzaakt in ons die schemeringen van begrip, die plotselinge waarnemingen zonder samenhang, zonder naspeurlijke oorzaak, die soms met de stoffelijke aanwezigheid van een ring of kleedingstuk samengaan, ook aan bepaalde localiteit is gebonden. En dit is verklaarbaar als wij aannemen, dat de menschheidsziel, evenals de onze, denkt en haar gedachten, waarmee ze ons influenceert, gebonden zijn aan plaatsen en voorwerpen, evenals de onze. Hetzelfde geldt voor phantasmen dichtbij bet sterven. De soort ziel weet het geval, denkt er aan naarmate het dichter bij is, brengt het gedachtebeeld in een indiviu over. In een localiteit herinnert zich de soortziel al wat met die localiteit in verband stond. 15 Augustus Een dag, gewichtig voor me door het al vaster wordend inzicht dat mijn gedachten op 't rechte spoor zijn, en dat ik vond en uitspreken zal, wat de eerste wetenschappelijke godsdienst der menschen zal worden. Ik zoek naar Naam. Zal ik Stam ziel zeggen, of Soort-ziel, of Soort-wezen. Ik zal wachten tot in dichting de Naam komt. 't Was of mij de schellen van de oogen vielen vandaag denkend over onze onzekerheid als wij over God spreken. Wij moeten iets verder en hooger willen spreken dan ons begrip reikt. Over den schepper van den hemel vol sterren kunnen wij noch denken noch spreken. We kunnen aannemen dat hij er zijn moet, en zijn levensteekenen zien in onze natuurwetten. Een vriend en vertrouwde is hij ons niet. Maar de Stamziel der menschheid, dat is Christus, dat is onze gemeenschappelijke vader, die ons draagt en voortbracht, waarvoor wij strijden en die in ons leeft, en wiens levensteekenen wij dagelijks waarnemen, en uit historie en cultuurhistorie kennen. Wat ons ontbrak is het denken aan hem als aan een wezen, een dierbaar persoon. Dat is een vermoeden, een geloof. Maar alle weten ontstaat door gelooven, eerst de hypothese, dan de bevestiging. En de stamziel, die is en was en wezen zal, is een beter en vaster en heilrijker geloof dan de bovenmensch die nog komen moet. Het Nietzsche's Übermensch-geloof is nog maar een deel, en een onwerkzaam deel van het geloof aan de menschheidsziel, den Christus. Ook al kwam de bovenmensch niet, dan nog zouden we voor onzen Vader strijden. Niet voor den Schepper der sterren, maar voor onzen Christus, onze gemeenschappelijke ziel, die op aarde woont. Het is dwang en onnatuur ouderliefde te verloochenen om Godswil. En waar wij niet kennen, kunnen wij ook niet liefhebben. Laten we dan niet schijnbeelden en zelf-suggestie vereeren, maar dat wat ons verstand als dicht bij en dierbaar doet begrijpen. Onze ouders, en het menschdom, dat we gaan begrijpen als een denkend, liefhebbend, machtig wezen, de boom waarvan wij bladen zijn. Gister vond ik een artikel over „Voorvaderlijk Geheugen" in de Wet. bladen van Jan. 1907, overgenomen uit de Nineteenth Cent. & afters van 1 Juni 1906. Als Nietzsche van „der Leib" spreekt, dat zoo machtig is en veel meer doet dan wil of verstand, dan gebruikt hij al een heel slecht woord. Want der Leib is het kleine zichtbare deel van ons, dat wij zeker niet geheel in bedwang hebben, maar dat nietig is tegenover de onzichtbare besturende macht die het lijf, en daarmee onzen wil en geest drijft. Over Wagner is Nietzsche uitstekend, maar in Götterdammerung slaat hij door, op Multatuliaansche wijze, met denzelfden stijl als deze, een verderfelijk gevolg van het redeneeren van een geïnspireerd artiest. Hij houdt de personen niet genoeg uiteen. Hij begrijpt niet de noodzaak van het histrionisme. Hij kletst evenzeer als M. over den schouw-speler en den echten kunstenaar. Alle kunst is histrionisch. Er zijn geen „echte" kunstenaars. Zoodra Nietzsche den edelen klank mist van zijn beste proza, worden zijn ideeën onbetrouwbaar. De kunstenaar, die het echte verhevene, niet het valsche verhevene, woord spreekt, kan niet onbetrouwbaar zijn. Dat is de klank der menschelijke stamziel. Muziek is haar taal, die we spreken en genieten, zonder te verstaan. De kunstenaar zelf is maar een middending, een persoon, een masker, hij kan niet echt of onecht zijn, wel dichter of verder van de oerziel. Al zijn scheppingen, zijn personen, zijn evengoed als hij zelf, als ze wèl geschapen, levend zijn, dan zijn ze even echt of onecht als hij zelf. In een stuk over Pascal, door Tolstoi, een beschouwing over roemzucht, die bewijst hoe beperkt Tolstoi's blik nog is „de roem is niets dan bedrog, en ontstaat door zelfzucht en eigenliefde", en Pascal wordt geprezen, die deze roemzucht tegenging, en zich een gordel met spijkers om 't lijf deed en die als ideaal voor den Christen voorschreef steeds ziek te zijn, kwalen lijdende, alle goeds en alle zinnelijke genoegens ontberende, bevrijd van de hartstochten, die ons geheele leven in ons woelen, zonder eerzucht, zonder gierigheid, in voortdurende afwachting van den dood." (La Revue, i Sept. 1906). Vreeselijk lijkt me deze verblinding. Wij hebben geen enkele hartstocht zonder reden, zonder goeden grond geen enkele die we mogen onderdrukken en versmoren. Ze zijn ons allen medegegeven door onze Stamziel, om er goed werk mee te doen. Ze worden alleen dan gevaarlijk, wanneer ze gebruikt worden zonder samenhang met ons oer-verstand, onze moederzin. Alleen de van den Godsstam losgelaten driften, de losse, vrije driften kunnen ons verderven, omdat ze hun beteekenis verloren. Eerzucht heeft een zeer goede beteekenis. Het is goed een goeden naam te willen hebben, het is goed te willen dat er naar ons geluisterd wordt als wij iets gewichtigs te zeggen hebben; het is goed te wenschen, dat het ware en groote in ons geëerd wordt. (Zeer juist merkt Tolstoi op, dat de eerzucht met de jaren toeneemt, en terecht). Met eigenliefde of zelfzucht heeft dit niets te maken. Wie zichzelf liefheeft, zal zich toch niet in 't verderf doen sleepen. En dat doen driften, die hun oorspronkelijke beteekenis, — hun samenhang met 't oerverstand — verloren hebben We moeten onszelf liefhebben, maar den boom meer dan 't blad. Hoe heerlijk licht lost alles zich op in mijn nieuwe gedachten. Hoe wordt alles nu duidelijk en verklaarbaar. Pascal 'n goed prototype voor „Trots verbrijzeld". 16 Augustus Ook de groote vraag omtrent vrijheid en noodlot. Het oerverstand beheerscht de individuen, maar rust ze toe met eigenschappen, die ze zelf onafhankelijk gebruiken. Ze kunnen dit doen ten bate van den stam en in verband er mee., dan is het toch voordeel van individu en stam. Gebruiken zij ze verkeerd, los van den stam, dan gaan ze zelf ten gronde. Dat de stam zelf weer blad is van een grooter stam, is iets wat zich aan ons begrip ont- trekt. - Dat te willen weten, is eten van de verboden vrucht, dat voert ten dood. Onze taak is het oerverstand te helpen, — en alleen dat kan hooger waarheden benaderen. Wij, als menschelijke individuen, hebben geen andere taak als den boom te voeden, waarvan we bladen zijn. En wij hebben en houden deel aan dat oerverstand. Daarmee Zullen we eenmaal hooger waarheid benaderen. Tolstoi's en Pascal's verblinding is eveneens een van het oerverstand losgeraakte gave. De gave om voor het oerverstand te lijden, en zich zoo noodig te offeren. Deze schoone eigenschap die wij meekregen van onzen Christus om aan hem verbonden te blijven, die is bij dweepers zelf losgeraakt, en werkt blind, leed-zoekend, lijf- en wereldverachtend, tot verderf. De groote moeilijkheid zal terstond gezocht worden in de omgrenzingen. Waar houdt onze stam-ziel op? Omvat die alle volken en rassen? De individuen zijn scherp gescheiden, maar wie bepaalt de omlijning van volken, rassen en soorten? Kunnen wij als eenheid, als wezen, als persoon opvatten wat zoo vaag omgrensd is en overal in andere eenheden versmelt? Het antwoord is, dat de omlijningen buiten onze waarneming vallen en dat voor onzen beperkten blik vaag moet schijnen wat voor hooger beschouwing scherp begrensd is, en eindelijk dat geestelijke eenheden minder scherp begrensd zijn naarmate ze hooger zijn. Een cel van ons lichaam, met waarnemingsvermogen begaafd, zou onmogelijk ons lichaam als een zoo duidelijke eenheid kunnen zien als zich zelf en zijn soortgenooten. Voor zulk een samenstellend element zijn de grenzen van 't groote geheel noodwendig vaag en uiteenvloeiend. Onze haren, nagels behooren al niet duidelijk meer tot 't geheel, overal aan de grenzen wordt de samenhang losser. 18 Augustus Onderweg las ik Nietzsche's Antichrist en ik werd geprikkeld door zijn vulgair en, schamperen, zwetsenden toon. Dit is zeker niet „vornehm". Toen kwam het denkbeeld in me een tegenschrift te schrijven, met den titel „Wat noemen wij Christus1?" En daarin mijn ideeën van den laatsten tijd waardig, omzichtig, in fraaie, zuivere taal neer te schrijven. Het is beter er niet langer mee te wachten. Een Darwin-werk kan ik er toch niet van maken. Om de hypothese te formuleeren en te staven, heb ik materiaal genoeg. En een beter geschrift dan de „Antichrist" zal het licht worden. Ik ben nu ook definitief aan „de Idealisten" begonnen. 20 Augustus Ik corrigeerde „De Blijde Wereld". Het viel me mee. Het zwakke begint daar, waar ik mij door mijn publiek op zijsporen heb laten leiden. Ik heb Nietzsche geen onrecht gedaan. Zarathustra is mooi en sterk. Maar „De Blijde Wereld" is voornamer en hooger dan de Antichrist. Het is vol hartstochtelijke overdrijving en beperktheid. Die opsomming: „in Petersburg, New York, enz. enz. leest men mij, in Duitschland niet" is dat niet klein? Telkens ziet men den Nietzsche van het portret uit zijn soldatentijd, met een bril en een getrokken sabel, een vulgair potsierlijken held. Mijn vergelijking: een groote Multatuli is zeer juist. 22 Augustus Een prachtwandeling met Giza, door het weelderig duinland, door de boschjes met manshooge valeriaan. Vannacht dacht ik weer een nieuwe gedachte, hoe sommige instincten duidelijk een intelligente werking doen begrijpen. Eerst onze wetenschap kent het gevaar der „Inzucht" en toch is het bloedschande-instinct al voor duizenden jaren begonnen. In ons is het overwegend, en het is ons onbegrijpelijk dat het zou voortkomen uit een praktisch-rationeel motief. Toch is het niet onoverkomelijk, want het kan verloren gaan. Maar het is veel sterker dan vroeger. Zoo is het ook met de homo-sexualiteit, hoewel deze instincts-aberratie evenveel optreedt als vroeger, en men de fout niet meer aan het onschuldige individu zal wreken, is het algemeene verzet toch sterker dan vroeger, ondanks alle rationeele vergoelijking. Men denke aan de Atheensche wereld. Voorbeeld hoe het incest-instinct sterker is dan 't perverse: Alcibiades die zegt van Socrates opgestaan te zijn als van zijn vader. Voorbeeld van incest-instinct: „Oedipus". Het eigenlijke motief, de schadelijke inteelt, totaal buiten kwestie. De Goden verbieden — ziedaar alle motief. De schrikkelijke onrechtvaardigheid in het leven der homosexueelen wordt alleen weggenomen door mijn leer der stamziel. Daarbij valt de persoonlijke schuld der homosexueelen geheel weg, zij lijden door de schuld van onze stamziel. Zij maakte het instinct zoo, dat het moest aberreeren, en dit is weer het gevolg van de schuld der voorouders-individuen, die niet genoeg medehielpen. Maar over haar schuld oordeelen wij niet, en haar macht is in staat tot goed-maken. Het gansche denkbeeld van de genealogie der Moraal verandert. De moraal ontstond in het denkende oerverstand, maar moet ook steeds van daar weer worden gesterkt, aangevuld, gewijzigd; b.v. de reinheid als godsdienstig voorschrift behoeft niet een priesterlijke truc te zijn met hygiënische bedoeling. De hygiënische wijsheid komt van het oerverstand. Het bij uitstek nieuwe en stoutmoedige van mijn gedachte, is de aanname eener betrekkelijke goddelijke wijsheid. Het oerverstand is niet alwetend en niet almachtig, en toch in betrekking tot ons, goddelijk. Wij zijn als kinderen die hun ouders altijd als volmaakt hebben beschouwd, en volwassen wordend, gaan begrijpen, dai ze dat niet zijn en nu al hun geloof en vertrouwen verliezen. 29 Augustus Mariatti logeert in de hut en er wordt veel Italiaansch gesproken. Vandaag zwom ik met hem in de heldere vaart op het land vol purperen hei en lichte zon. Frau Titsingh, Helene Biegel, Paul en een vriendje. Het is vroolijk. Voor het witte huisje de boomgaard vol pruimen. Nu nog de groote geldcrisis door. De veiling van Walden. Frankfurt, 3 September 1907 In den trein het boekje, der Zweikampf van Tschechoff. Een fijn, scherp, eerlijk waarnemer. Maar de eigenlijke toepassing van zijn gaven ontbreekt. Hij kon zijn talent nog zooveel beter gebruiken. Zeer goed is de toespraak van de brave huisvrouw tot de slordige maitresse. Dat is bijna meesterlijk. Mijn hoofd is vol van gedachten over „Wat is Christus". Ik zie bijna alles in dit nieuwe licht helderder. Het geheim van de schande onzer sexualiteit, zelfs dat, het vreemdste aller mysteriën. En muziek! Muziek is de taal van ons oerverstand, de taal van de stamziel. Wij weten absoluut niet wat we doen als we muziek maken. We weten alleen dat het prettig is. Meer of minder prettig. En van een beter of slechter soort prettigheid. Maar het collectieve der muziek, de harmonie, bewijst het collectieve gemoed, dat er achter zit. En nu is 't ook begrijpelijk waarom ik, technisch absoluut onbekwaam, toch de hoogere of lagere waarde van muziek beter kan beoordeelen dan groote componisten. Ik herken de stamziel, de moeder-geest. Ik herken zijn verhevenheid, zijn plechtigheid, zijn wijding. Hoe het mogelijk is, dat de menschen zoolang hebben nagelaten te vragen: waar hun instinctieve daden door werden veroorzaakt, dat is alleen te verklaren door hun totaal gemis aan zelfbesef. Ze meenen steeds rationeel te handelen, waar ze instinctief handelen. Een geweldig massaal zelfbedrog. Tot zelf-bezinning komen, dat is dan ook 't eerste wat ik predik. En de hoofdfout aller groote denkers was deze: dat ze met hun noodzakelijke denkfouten geen rekening hielden en hun waarheden als ééns voor al en voor goed opstelden. Zoo deed Spinoza, zoo deed Schopenhauer, zoo deed Kant, zoo doen nog de Hegelianen, zoo deed Nietzsche. Ik geef mijn gedachten als schuchtere hypothesen, wachtend op bevestiging. En daardoor zullen ze langer duren. De waan der onvergankelijkheid maakt des te vergankelijker. De Hellenen hadden geen zelfbesef omtrent de relatieve macht der woorden. Ze haalden steeds woord en werkelijkheid dooreen (rhetors). Zelf Socrates en Plato. Ik meen dat ik mijn boekje zal maken, afwisselend lyrisch, en droog demonstreerend. En dat steeds met nauwkeurige zelfobservatie. Dat zal een zeer nieuw en treffend effect geven, waardoor de tot nog toe onbegrepen macht der woorden beter uitkomt. Het wordt een fijn kunst-stukje. Hoort nu wèl! nu spreekt het oerverstand in mij! zal ik zeggen. Ik geloof toch haast, dat de droom van dien grooten sleutel symbolisch was. Deze gedachte is een sleutel op tal van geheimen. Haltenegg, 7 September. Eenige dagen vol diepe aandoeningen. In Frankfurt oogenblikken van hevige depressie, zoodat ik wel een uur lang stil op de sofa bleef liggen, 's Avonds een lang gesprek met Dr. Zielen. De Engelsche meisjes in Frankfurter Hof bezocht. Ik kwam Derkinderen tegen op de Mainkade. Ik voelde me ongelukkig. In Bern vond ik rozen van Marguerite Collin, en veel brieven. Allerlei streelende en opbeurende berichten, die aanduiden, dat ik veld win en er naar mij geluisterd zal worden. De proef van het Gidsstuk — dat mij goed beviel — brieven van Mevr. Boon, over het eiland, van Willem, van Guernesey, van Contessa del Bono. Toen een heerlijke dag met Marguérite naar Haltenegg. Ik was verrukt over de schoonheid van 't land, de ligging van 't huis, de menschen en alles. Gister gezwommen in het Bubenseeli. Bern was grandioos mooi. Thee bij Collin en een wandeling. In het museum Hodler gezien en Böcklin. Hodler trof mij 't meest, vooral „de Nacht". Het is groot en kranig, hoewel nog niet zoo volkomen groot, als de grooten van vroeger. Vol zwakheden en matte plekken. Maar kranig. Böcklin vond ik eerst barok, en niet fijn van kleur. Ik vond het maar zeer matig mooi. Maar nu heb ik juist van zijn stuk, de zeenimf in de stille zee, met de drie zwartkop vogels en de waterman — een zeer sterken indruk behouden van zwoele, stille zomermee-geur, iets zeer bizonders en sterks — dat dan toch wel door hem uitgedrukt moet zijn. De loodzware violette lucht, het stille water, de waterige meerminoogen, de flonkerende vischkleuren, het gezicht van den onderduikenden meerman. Het is alles echt, ik voel het. Het is niet een mooi schilderij, maar een echt gedicht. Ik voel de realiteit dezer fantasie. Pension Waldheim, 8 September Het is een hemelsche dag en een hemelsch oord. Duizenden krekeltjes sjirpen in de stille zon. Beneden het blauwe meer, boven de statige rei sneeuwtoppen, glinsterig en grauw-gegroefd. Het heerlijkste uitzicht ter wereld, en een net, licht, helder huis. Het zware dennenbosch is koel, en de bruine boerenhuisjes liggen tusschen de m groene bergweiden verspreid. Beneden de aardige dorpen Hilfingen en Oberhofen aan 't meer, nu en dan een wit stoombootje. Ik begin tot rust te komen, maar de droefheid wijkt nog niet. Aan Holland denk ik met weerzin. Ik lees Mach. En de Undistinguisbed Americans. ii September Het is hier goed en mooi, en wij zijn nu rustiger en gelukkig. Het prachtige sparrenbosch achter ons, waar we iederen morgen een wandeling maken, de bergen en 't meer, altijd door mooi, in allerlei afwisseling van licht, zoodat het van 't balcon is als een reeks van prachtige schilderijen, variaties op een grootsch thema. De menschen hupsch en gezellig, en ook geestig en beschaafd. Professor Kissner van Marburg, die onafgebroken zijn vertaling van Ariosto zit te corrigeeren, een goedige, hartelijke, eenvoudige man. Gister was hij zoek en het heele gezelschap in half-verholen angst. Professor Leitschuh van de Kunstschool te Freiburg, zeer intelligent, een beetje flirt, steeds vol grappen, met een geestige vrouw en een origineel dochtertje, dat een gebrek heeft aan de oogen. De goedige, vroolijke, levenslustige zangeres-Adels uit Strassburg, geb. von Münchhausen. Gister mijn eerste groote bergtoer. Om 6 uur op, vijf uur weer thuis. Ik was in 't eerst nerveus, onzeker, of 't mij wel goed af zou gaan. Men weet nooit wanneer de ouderdom ons zooiets belet, en of we wel bij tijds gewaarschuwd worden, dat we te oud zijn geworden. Maar 't eenige wat ik merkte is, dat ik wat sneller en rijkelijker transpireerde. Overigens deden beenen, hart en longen hun plicht zoo uitstekend als toen ik 20 was. Ik dacht LU over een comedie, waarin het „Ding an sich" optreedt. In de Undistinguished Americans de kleine levensbeschrijvingen van verschillende immigranten van allerlei landaard. Het is bedroevende lectuur, want men ziet bij nagenoeg allen het eenige mooie en nobele, het laatste schijntje van schoonheid en vrijheid, hopeloos uit de ziel verdwijnen. De meesten bespeuren het niet en laten zich reddeloos gaan, bedrogen door wat geld, luxe en comfort. Alleen de Japanner handhaaft zich en worstelt heldhaftig. En dat stukje is nog min of neer ridicuul gemaakt door zijn onzuiver Engelsch. 15 September Ik ben blij en gelukkig. Ik zit nu tevreden achter mijn werktafel en vorder langzaam maar zeker aan de Idealisten. Ik werk nu op mijn oude wijze, naar mijn eigen hart, zonder zorg om 't succes, 't Eenige, wat mij nog wel bezwaart is de enorme massa die ik te doen heb, vooral in wetenschappelijk werk. Ik voel dagelijks zekerder, dat ik daarin iets nieuws en belangrijks te zeggen heb. Vooral als ik zie hoe eminente mannen als Mach nog in psychologische en wijsgeerige onderscheiding te kort komen. Maar dan voel ik tevens hoe mijn dieper inzicht gepaard gaat met een zekere slordigheid, nonchalance in details, die mij veel moeite geeft en zwakker doet staan. Men kan blijkbaar niet alle eigenschappen in voldoende mate bezitten. Gister verloor ik twee spellen schaak tegen professor Kissner. Hij is een type. 's Avonds zong Frau Adels het lied van Brahms, Feldeinsamkeit. Toen maakte Kissner zich woedend om de gram- matikalefout: „mir ist's, als ob ich langst gestorben bin". Het moest zijn „gestorben sei". „Wozu haben wir denn einen Conjunctiv?" riep hij uit, „den Kerl möchte ich an die Wand werfen". Ik moest onbedaarlijk lachen, maar was op 't punt mij ook boos te maken, want het was dóór en dóór onpoëtisch en dom. Grammatica is voor de taal, wat de kerk voor den godsdienst is: de dood. 18 September De bergen liggen rustig voor me, en terwijl mijn vrouw beneden muziek maakt, begrijp ik, ziende naar de bergen, door de muziek, hoe het wezen van 't aardleven, vergeleken bij 't onze, altijd den indruk moet maken van verheven rust. Omdat het zoo ontzaglijk langzaam vliet. Het gebergte spreekt duidelijker dan de zee. 19 September Ik deed gister een groote wandeling met S. Maar ik was zeer droevig en ben het nu nog. De morgen beurde mij iets op. Maar de droeve droom van den nacht ligt nog zwaar op me. Ik voel me soms als het proef-konijntje waarop de menschgeest de smartelijkste vivisectie toepast, om zijn wijsheid te vermeerderen. 22 September Gister en eergister prachtige dagen. Ik ging naar Oberhofen in den nevel, die alleen beneden hing, en moest 2 uur in het café wachten op de boot. Toen was ik zeer neerslachtig. Maar de zes uren stijgen op de Niesen wekten mij zeer op. Boven was ik diep onder den indruk van het grootsche land en de geweldige omgeving. Het was mij meer dan de zee en ik wilde er aan gewennen. Het was mij nog iets te machtig, ik kon er niet goed slapen. Maar ik zou er aan gewennen. Ik had ook een heerlijk oogenblik in het Sigriswyler-woud, aan het beekje, waar ik met S. zat en tranen en verzen voelde komen. Na de Niesentocht ben ik zeer verkwikt en voel mij sterker. 23 September De rustige werkstemming komt terug. Ik dacht gister, hoe gemakkelijk zich door mijn hypothese laat begrijpen het verschil in kunst en natuur. Een raadsel was het mij steeds hoe de mensch zoo slecht uitgerust is en alles moet bijhelpen door kunst, terwijl het dier zoo goed berekend is voor zijn leven. Maar als we aannemen dat het soortwezen zijn bestaan uitbreidt en vervolmaakt door de individuen, dan is het begrijpelijk, dat in een hoog soortwezen, als het menschelijke, ook aan de individuen een veel uitgebreider taak wordt gegeven, zoodat ze de taak van het oer-verstand, van de stamziel veel verder moeten tegemoet komen. Het verschil dat alles begrijpelijk maakt is dit: tot nog toe beschouwden we het individu als bestemd zichzelf te volmaken. Dan is zijn gebrekkige inrichting onverklaarbaar. Maar beschouw het individu als een tijdelijk werktuig, bestemd de stamziel te volmaken, dan is zijn gebrekkigheid verklaarbaar en van minder belang. Een volmaakte, almachtige schepper, die gebrekkige individuen laat tobben om zich als individuen te volmaken, wat blijkbaar een hopeloos beginnen is — dat is ondenkbaar ontmoedigend, onlogisch, onzinnig. Maar een Hooger wezen, dat naar volmaking streeft en daarover de individuen behoeft zooals ons lijf 9—152 de cellen, als tijdelijke, op zich zelf onvolkomene elementen, zooals een boom de bladeren, dat begrip strookt met onze ervaring en ons innerlijk gevoel. 25 September Gister het meer onder een laag watten, vandaag is 't blauw met een ijle damp. Tusschen Jungfrau en Mönch een wolk, die als een waterval omlaag hangt. De vorige maal beteekende dat verandering. Gisteravond bestudeerde ik een zwerm kleine muggen. Ze dansen allen met hun kop naar één kant. Den kant van 't donkere bosch, noordelijk. Ze bewogen soms met kleine plotselinge sprongen, ongeloofelijk snel door allen tegelijk uitgevoerd. Ze bleven boven mijn hoofd, als ik voortbewoog, maar lieten zich verplaatsen door den invloed van mijn hand. Aan welken invloed gehoorzamen zij? Aan warmte? geur? electrische straling? of andere emanatie ? 26 September De schoonheid van de Alpen van morgen was onbeschrijfelijk. De lucht was zeer hoog, zacht bewolkt, de sneeuwtoppen klaar en duidelijk, maar met de allerfijnste tinten van grijs tot wit, daarachter een wonderbaar teer bleekblauwe lucht. Het meer grauwblauw, spiegelglad, met een zijige spiegeling van de donkere bergen, en een wonderfraaie rimpeling van het stoombootje, als wiskunstig harmonische figuren. Vóór het donkergroene dennebosch. Dit tafreel zag ik op 't balcon waar ik zat te werken, onder een uitgespannen zonnescherm. De luchte wolkdeken over Mönch en Jungfrau glansde in de zon, en bleef den ganschen dag. Het was een goede dag. Gister was ik ontstemd geweest door een mislukt bezoek van Marguerite, dat uitliep op een wandeling naar Thun en Oberhofen. Ik merkte, hoe gevoelig ik was geworden door het doorstane leed. Maar van morgen was alles beter. Er kwam leven in „de Idealisten" en ik voelde het goede arbeidsvuur. Ook kwam er een boekje gedichten van een zekeren Weinschenk uit Mainz, dat mij veel vreugde gaf. Uit de goede school van Goethe, Möricke en Hölderlin. Ik las ze voor aan mijn vrouw, bij het beekje in 't bosch en ik was er blij om. 27 September Alles nog even schoon, alleen lucht en bewolking minder fijn, en minder edel blauw. Daarentegen de wolken op het hooggebergte prachtig gedrapeerd, zilverig wit, de wollige sluier tusschen Mönch en Jungfrau. 28 September Voortdurend stroomt een dichte, van boven glanzend verlichte wollige wolkmassa over de toppen van Jungfrau, Mönch en Eiger. Het is als een gestadige wolkenval, men ziet de damp-lawine duidelijk neerstroomen in het dal, en daar lost Ze op, zoodat de voet der sneeuwbergen steeds helder zichtbaar blijft. Jammer dat zulk een heerlijk land door zulke leelijke, nuchtere, prozaïsche menschen bewoond wordt. En toeristen en hotelhouders. Maar goedig en vriendelijk. Een mooie lange wandeling in de Kohlerenschlucht met S. Een schuimend beekje, steil afstroomend tusschen diep uitgevreten rotsen, een stil bosch op de hoogte, en beneden vriendelijk ingesloten weilandjes met boerenhoeven. Zij liep van 4 tot 7. 30 September Benedenlucht helder, geen wolkje op de alpen. Bovenlucht dun bewolkt. Gisteravond prachtige onweers-effecten. Turner. Heden is 't niet zoo mooi, maar goed frisch weer. Gister na wat opgeschoten te zijn met de Idealisten, kwamen ook gedachten over „Een vriendendienst". En het verheugde mij, dat ik toch in staat ben een plan uit te voeren, als ik mij er rustig toe zet. Ook al dringt het zich niet zoo machtig op. Dat belooft een onafgebroken werkzaamheid. In 't schoone moderne lied (Brahms) is de zang het menschelijkdramatische, maar de begeleiding het geheimvolgoddelijke. De begeleiding is altijd van een hoogere schoonheid, innig, in zich zelf schoon, meditatief, in zich verzonken, boven den zang uit, den zang beschouwend en overpeinzend met mysterieus hoogere wijsheid. In het oude lied heerschte ook deze tegenstelling, maar tusschen melodie en woorden. In de oude Italiaansche liederen zijn de woorden menschelijk, de melodie goddelijk. Het contrast dus minder fijn en duidelijk, meer onbewust. Schumann en vooral Brahms maken de scheiding klaar en subtiel. 3 October Gister kwam het Gids-stuk. Het schijnt dat noch Mrs. Cole, noch mijn vrouw de beteekenis van dit stuk verstaan. Mij zelf schijnt het een uiterst belangrijk stuk. Misschien bevat het te veel nieuws zonder geleidelijke overgang, zonder „bewijs" zooals de geleerden zullen zeggen. De Zwitsers maken een nog bedroevender indruk dan de Hollanders. En toch zijn ze uiterst voorkomend en welwillend, veel minder stuursch en bokkig, en vol respect voor wat ze hoogere beschaving achten. Maar ze zijn hopeloos nuchter en burgerlijk, onartistiek, zonder zwier, zonder geest, zonder vuur, zonder fantasie. Ze hebben een afschuwelijk dialect, waarvan ze 't leelijke niet schijnen te gevoelen en dat ze allen spreken, tot de meest beschaafden, terwijl ze het toch niet als cultuurspraak durven aannemen en ontwikkelen. Gelukkig maar! Ze hebben slechte manieren, een leelijk uiterlijk, slechte tanden, kroppen in een woord niets wat den vreemdeling kan innemen, behalve hun eerlijkheid en goedhartigheid. Een ondichterlijk, onromantisch volk. Gottfried Keiler heeft iets hoekig oprechts, een aardig, eerlijk verteller en hij kiest nog het beste uit zijn volk om te vertellen. Maar het verhevene, het romantische, het poëtische ontbreekt toch. Dan is daarvan nog meer in Holland. Daar is veel laksheid en kibbelarij, maar toch een smeulend vuur, kenbaar aan den dikken rook over de geesten. Een ouden adel van geest en gemoed, een aan lager wal geraakte grootheid. 5 October Ik werk en studeer vlijtig. Maar in 't pension is de beste tijd voorbij, na 't vertrek van de Leitschuh's en Kissner. Die vormden nog de brug tusschen de Zwitsers en ons. Nu heb ik moeite het troepje te verdragen, om hun kinderlijk gebabbel en gegichel en hun slechte manieren en leelijke taal. 6 October Ik ga nooit meer in een pension, waar men, zooals hier, met de andere gasten moet omgaan. Dat is voor mij niet meer te doen. Als ik denk, hoe weinig ergernissen ik had in het toch zoo sombere hotel in Berlijn, en op al mijn reizen alleen, omdat ik met niemand te maken had en ongestoord kon werken waar en zoolang als ik wou, dan vind ik dat ik tot eiken prijs de kleine kwellingen, die ik hier onderga, moet vermijden. 7 October Gisteravond schreef ik de eerste acte van de Idealisten af. Het staat nu stevig en vast. Alle figuren leven. Shaw zegt dat de stumper-tooneelschrijver bij 't begin begint, het talent bij 't midden, het genie bij 't end. Dit is een ongegronde grap. De hoofdzaak is, dat de personen leven, dan kan men precies beginnen, waar men wil. Maar dan is 't ongetwijfeld beter en grooter bij 't begin te beginnen. Ik vind 't geen teeken van genialiteit, een of andere pakkende scène aan 't end van 't stuk 't eerst te maken. Dan wordt het stuk eerder geforceerd in bepaalde richting. Hoe minder ik vooruit bedenk of weet van 't verloop van een stuk, hoe beter. Als het leven in de personen zit, dan maken die het stuk en niet ik. En dan wordt het altijd beter. Ik kon zeker ook gemakkelijk bij 't end beginnen — maar daarmee zou ik vermoedelijk 't vorige zwakker doen worden, en 't geheel gedwongen. Ik weet op 't oogenblik volstrekt niet, hoe 't stuk loopen zal, — ik voel alleen ongeveer hoe 't loopen moet, door den aard der bijeengebrachte personen. Maar de ontwikkeling volgt van zelf uit den krachtigen opzet. Ik voel nu toch, waarin Shaw inferieur is. Men moet de Zwitsers de eer geven, dat zij onder elkaar een hartelijke, montere, gezellige familie vormen, het schijnen allen bloedverwanten van ) welken stand ook. Wat een ideaal zou men zeggen! En bovendien zijn ze rechtschapen, eerlijk, gedienstig, beleefd, bescheiden. En toch! en toch met dat alles zijn ze eigenlijk onverdraaglijk. Het is zulk een inburgerlijke en kleinsteedsche familie, en ze hebben zoo bitter weinig, wat een vreemde kan aantrekken, boeien of bekoren. Ziedaar de zure vruchten van enkel vroomheid en rechtschapenheid. Wat geven wij nu nog om hun uitstekende staatsinstellingen? Het leven, de geest, de schoonheid, de goddelijke vonk, de meestbegeerlijke, dat krijgt men niet door goede wetten. Bevaix, 8 October Het is zoel en regent hard. Voor me zie ik het meer van Neuchatel in den regensluier. Gister een dag van diepe ontroering. De morgen was goed en ik had die fijne geluksaandoeningen, door 't zien van de dingen rondom mij opgewekt, die geheimvol en vol beteekenis zijn, — ik had hetzelfde gevoel in den schouwburg te Londen. Dat ze iets beteekenen is zoo klaar en duidelijk, dat ik onmiddellijk zoek naar verband tusschen het geziene en het geluksgevoel. Zoo dacht ik in den Londenschen schouwburg, dat het een profetie was van dergelijk schoon, dat ik eens zien zou, en waarvoor ik al het andere zou willen opofferen. Maar nu was het een heuvelachtig, boschrijk herfstlandschap. En dit land, met het groote wijde meer, de prachtige heuvellijnen, de Alpenketen in de verte, en de rossig bruine en groene herfstbosschen op de bergen, dit land greep me zoo wonderbaar aan, dat ik geheel ontroerd was en geschokt. Toen kon ik niet anders denken of het was een aandoening van herinnering of profetie, — ik dacht aan „Du bist Orplid, mein Land", het was een gelijkenis met iets geheimzinnigs schoons en dierbaars. Ik dacht: zou ik hier ooit een tehuis stichten? en toen ik 't kerkhof zag, dacht ik: zou ik hier begraven worden I Ik wist daarbij wel dat het een tooverschijn was, die wel weer vervliegen zou, maar ik was toch diep ontroerd tot schreiens toe. 10 October Dinsdagavond maakte ik een wandeling naar het meer van Neuchatel in den regen. De weg bezaaid met noten en notenschillen. Toen ik thuisskwam brandde het haardje en de familie zat er omheen en dronk thee. 14 October Ik las heden, dat de Zwitsers 50 % van hun jonge mannen als ongeschikt voor den militairen dienst moeten afkeuren. Of dit volk ook in slechte conditie is. Ik zag bij de Jungfrau drie raven vliegen. Door den afstand waren ze alleen door hun kleur niet van kraaien te onderscheiden. Maar toch zag ik terstond, dat het raven waren door de groote roofvogel habitus, de uitgespreide staart en vooral het langzaam in kringen rondvliegen, precies als valk, havik of arend. Ik weet ten minste geen zware roofvogel van die grootte behalve de raaf. Ik ben opgewekt thuisgekomen van mijn tweedaagsche tocht naar de Beatushöhle en de Jungfrau. Ik had het nog beter kunnen inrichten als ik beter ingelicht was geweest, en in Lauterbrunnen had geslapen in plaats van in Zwei-lütschinen. Het kabaal in de herberg bedierf mijn gansche nachtrust en daardoor bijna den geheelen verderen tocht. Ik sliep nagenoeg niets, door de stoornis en de ergernis er over, en dat na een wandeling van 40 K.M. in 8 uur. Ook vreesde ik mijn voeten te hebben doorgeloopen. Ik stond op 't punt in Lauterbrunnen weer naar huis terug te keeren. Maar de frissche lucht, de Alpenzon en het plechtige landschap wekten mij op, en ik maakte den tocht over Wengen, Scheidegg en Grindelwald, en zag voor 't eerst van mijn leven de gletschers en betrad de eeuwige sneeuw. De kleur van de Jungfrau is leelijk, een vaalgrauw, als steenkolengruis. Dat maakt het aanzicht van den berg nog woester. De gletschers zijn ook vuil, met gruis bestrooid. Hooger op is de blauwgroene kleur duidelijker. Het vallen der lawinen in de groote stilte is heel indrukwekkend. Ik voelde weer de bekoring van het groote, stille, lichte in die hooge bergwereld. Het was zeer helder, maar er kwam een Föhn, een woedende storm, die een uur duurde. In Holland is zulk weer veel somberder. Hier ziet men 't komen en gaan, en de berg herkrijgt zijn sereniteit in een oogwenk. Ik was zeer blij gegaan te zijn. Vooral om de liefelijke Beatushöhle, met het zonnige bosch, het ruischende water, het welonderhouden kapelletje, en de cel van den heilige, waar ik mijn ontbijt at van brood en kaas. En dan om de Jungfrau, van de Wengeralp gezien. Die beide dingen waren de groote nieuwe schoonheidsemoties van mijn tocht. Veel meer dan Lauterbrunnen dat wat saai Zondagachtig was en Grindelwald, het schoon van beiden is door overdadige banale reproductie zoo bedorven. Zeer dankbaar was ik over mijn uithoudingsvermogen. Ik kwam pas 's avonds 9 uur thuis en voelde mij ondanks den geheel slapeloozen nacht frisch en behagelijk, sliep goed en voel mij vandaag nog des te beter. Om mijn arme hut, die wordt afgebroken, moet ik maar niet denken. Een streep te meer op den kerfstok van mijn ongevoelig, ondankbaar volk. 15 October Onvergetelijk zijn de uren hier op 't balcon, terwijl mijn vrouw beneden haar zang oefent. Ze zingt dan de eenvoudige, maar mooie solfegge's van Tosti en Bordogni en die fijne melodieën smelten samen met den indruk van de sneeuwalpen tot een geheel, fijn, weemoedig, verheven. Beneden het kerkje van Hilterfingen, het stille meer, en het bosch, nu bruin en donkergroen op den heuvel. 50 % Invaliden, die geen dienst kunnen doen als soldaat, een steeds toenemend getal krankzinnigen, ziedaar de vruchten van 12 eeuwen Christendom en vaderlandsliefde! De wijze, waarop de wolken zich hier vormen en bewegen. Hun onberekenbaar plotseling ontstaan en weer opklaren, hun vreemde, heen en weer schuivende en over elkaar wentelende bewegingen in allerlei richting, steeds vervluchtigend en zich weer vormend — zonder dat men dit uit directen invloed van wind of warmte kan verklaren, doet voor alles aan electrische werkingen denken. In den tijd van vijf minuten vormt zich boven Hilterfingen aan 't meer een groote wolk, trekt naar boven, komt tot dicht bij ons huis — dus 600 M. boven 't meer, onder een koele voorafgaande luchtstroom, wendt zich eerst naar links, en daarna al verdwijnend naar rechts, is dan op eenmaal, binnen vijf minuten na zijn ontstaan, totaal verdwenen. De zon was al dien tijd verborgen, de wind zeer zwak. 17 October Op de sparren in 't Sigriswyler bosch ligt al sneeuw. Gister stuurde Leitschuh mij de Preussische Jahrbücher met het artikel van Prof. A. Mayer over Multatuli, waarin aan 't slot een vertaling voorkomt van mijn vers: „Voor de liefste." De lezing van dit stuk maakte mij zeer neerslachtig. Het is een scherp onbillijk stuk, dat de overdreven ophemeling van Multatuli bestrijdt op een aanmatigende, bekrompen en onbarmhartige wijze. De kritiek is in veel opzichten gegrond, maar de zelfgenoegzame braafheid van den man is antipathiek. Juist een stuk voor de Preussische Jahrbücher met hun duffen titel. Toen kwamen gisteravond de eerste strofen van een gedicht. In regen en storm. Opklimmend door het bosch, naar huis, hoorde ik de woorden „en ontstonden" en daaruit ontwikkelde zich het heele gedicht. En ik hoop zeer, dat het uitweg zal geven aan veel in mij. Ik schreef ook aan 't tweede tafreel van de Idealisten, met voldoening. Maar de nacht was slecht, ik trachtte B. mijn van ouds vijandigen buurman uit mijn huis te drijven, en ik moest het opgeven en er was ook een tijger in huis. 20 October Een prachtige, heldere herfstdag. Het amarantroode perenloof is prachtig tegen 't blauwgrijze berg-verschiet. De Alpen klaar en helder. Het gedicht ,,'t Gebergte" heeft nu 21 strofen, maar 't is nog niet af. Het was een groote zegen en verkwikking voor me, en ik voelde beter dan in langen tijd. Ook op weg naar Thun en in den trein kwamen de verzen. Het is griezelig, dat onwillekeurig functionneeren van een zoo machtig en gewichtig orgaan. In Bern zag ik met Marguerite Collin de tragedie van Hebbel: Herodes en Marianne. Het bleek, dat ik 't stuk beter gelezen had dan ik dacht, ik herkende alles. Het is een stuk van edel kaliber, er zit groot karakter in. Maar het is niet breed dramatisch genoeg om bestand te zijn tegen een slechte, zelfs een middelmatige opvoering. Macbeth, de Koopman van Venetië werken zelfs met de slechtste spelers op een inferieur publiek. Maar deze ingewikkelde hartstocht-problemen, duistere eergevoelens, en barbaarsche liefde-uitingen zijn te ongewoon, te moeilijk te volgen, te weinig grootmenschelijk. Ook is de bouw, hoe kranig en wel doordacht ook, te veel er op toegelegd, te veel verzonnen om de karakters zóó en zóó te beproeven en te misleiden. Die nauwkeurige herhaling van dezelfde gebeurtenis — het heengaan van Herodes met het bevel haar te dooden als hij sterft, het ui. komen van dat geheim, zijn gewaande dood en onverwachte terugkomst — ditzelfde precies verdubbeld maakte een hinderlijken indruk van gezochtheid. De gemoedsbewegingen van Marianne zijn te duister, te ingewikkeld om een gewoon publiek te boeien. Er was geen enkel indrukwekkend moment, geen enkel oogenblik van waarlijke roering, waarbij men onder de illuzie kwam. En dit lag niet enkel aan 't spel. Ik vond 't laatste 't best, 't meest dramatisch. De komst van de drie koningen is op 't tooneel veel expressiever en begrijpelijker dan bij de lezing. Het slot vond ik werkelijk groot, en het pleit voor een dramatisch werk als bij 't vertoonen eerst de beteekenis goed uitkomt. Maar de acteurs begrepen hun rollen niet en konden ze daarom ook niet goed spelen. En dat is een fout van den schrijver. De acteur, die Herodes moest spelen maakte er in plaats van een Romeinschen held, een koning, een valschen Poolschen jood van, met een lange zwarte puntbaard en een hyena gezicht, met krullen langs zijn ooren. Een akelige, bespottelijke theater-kwast. Svengali. Marianne was een Soubrette, en Joze was precies Tristan uit de Opera, met een blonde pruik en een Gothen zwaard, en een geaffecteerd Duitsch Salon accent. Ik was toch blij het gezien te hebben. Ik schreef een kleine boutade, over de Zwitsers en hun taal. En ik dacht dat uit te werken in den vorm van een dialoog, of dramatisch vers, Sint Beatus. Ik liet het stukje aan Marguerite lezen, om haar verdediging van 't Zwitsersch dialect te hooren. Ze deed haar best. Maar toen ik haar vroeg hoe ze 't zou vinden als deze tragedie in 't dialect werd gespeeld, toen begon ze te lachen en daar had ik haar: Stel je vóór, Herodes: I bi a obbe gsi." Ze erkende ook dat alle spelers Duitschers waren, en dat er nooit pogingen waren gewaagd tot een dialect-theater. Veel kleine, nijdige dwazen wilden mijn kaarsjen uitblazen, toen werd het in mijn hand een machtige fakkelbrand. 22 October. De kritische dag. Een heerlijke Octoberdag. Ik zit nog op Waldheim en zie de bergen in volle pracht. Mijn ziel is rustig. Maar ook alleen heel diep, heel diep. Aan de oppervlakte vaak genoeg droefheid en zorg over alles. Het vers schreef ik gister af en stuurde een afschrift naar Giza om te copieeren. Nu voelt het of er veel en andere zullen komen. Ook teerdere. Nu dit ernstige uitgesproken is. Ik ben hier lang genoeg geweest en ga graag weer op reis. Heemzucht ken ik niet, tot nu toe. Ik zou met genoegen van hier naar Amerika reizen. Maar als een goed soldaat naar 't gevecht, verlang ik naar de tooneelopvoeringen. Lady Welby vandaag geopereerd. De dichter is een neuswijs kind die 't leven zoekt waar niemand 't vindt, Hij spreekt met bergen, maan en zon Alsof dat alles leven kon. De dood zelf lijkt hem een bedrog Zelfs daarin speurt hij 't Leven nog. Maar de natuurgeleerde doet juist het omgekeerde, zijn hedendaagsche wetenschap is ééns zoo slim, en ééns zoo knap, want die verklaart, met wijsheid groot, het Leven door den Dood. Basel, Bahnhof. Wachtend op trein naar Karlsruh. Karlsruhe, 10 uur 's avonds. Ik droeg mijn baloorige vrienden 't kwaad hart niet toe, dat ze verdienden. Want al hebben ze mij wel deerlijk bezeerd, ze hebben zichzelf nog méér geblameerd. Op 't schandeleger, mij toegedacht liggen ze zelf nu, niet heel zacht, en ik kan hen, met al mijn vergevingsmacht, van die zelfgespreide bedden in der eeuwigheid niet meer redden. De wereld scheen mij zóó droef bevolkt en de weg der menschheid zóó'n harde baan, dat ik meende wel altijd door zorgen-bewolkt en kommerbeladen door 't leven te gaan. Maar ik schepte een licht verblijden uit een bronwel boven de tijden. Daarmee wil ik voortaan enkelen der aandachtigsten besprenkelen. en de tijden doorschrijden met lichten tred en overal waar ik mijn schreden zet een lichtdrop plengen den droeven, maar niet lang in hun duister toeven. Karlsruhe, 24 October. Het is hier een banale residentie-stad, van achttiende* eeuwsche grootheid. Maar prachtig is het park, in dit seizoen, met dit weer. 's Morgens is 't nevelig en dan komt 's middags een zacht weifelig zonlicht. En dan in 't stille park met de enkele wandelaars, door de tooverig verlichte, geel en bruin getinte boomen. Vannacht droomde ik van Lady Welby, dat ze beter was. Vanmorgen een goede brief over haar van miss Carter. 25 October. Ik was gisteren met Hans in 't theater en zag Lessing's Emilia Galotti. Het is mij nu zeer duidelijk, waarom stukken als dit zoo goed stand houden en altijd graag gezien worden, terwijl die van Hebbel slecht gewaardeerd worden. Het stuk is veel gezonddramatischer in elkaar gezet. Alles loopt vlot en beantwoordt aan de behoeften der toeschouwers. Het werd uitstekend gespeeld en is ook uitstekend te spelen, als elk goed stuk. Maar het is de mensch van een oudere beschaving, die hier gebeeld wordt. En dat doet ook Hebbel. Ibsen, en vooral Shaw geven de mensch van nieuwere beschaving. Het is niet de ware, diepe, onvervalschte menschelijke natuur, die hier gezien wordt. Die zou nooit een vader leeren zijn dochter te dooden, om zulk een reden, noch een dochter dat te vragen en goed te keuren. Dat zijn gewrongen effecten van een valsche beschaving, onder een kunstmatig schande-begrip. De zuiver voelende vrouw zou de wispelturigheid van den verleider bekampen, als ze van hem houdt, en zich misschien dooden, als dat mislukt. Maar niet vooraf zeggen: dood mij, liever dan me aan „schande" prijs te geven. Maar ik zie nu, steeds scherper, wat er noodig is tot duidelijke uitbeelding. Dat wil zeggen, hoe die nieuwe mensch moet worden getoond, onbegrepen te worden. IJsbrand doet het. Maar ik heb nog zooveel meer voorraad, en het doet mij de handen samenknijpen, dat de stroom nog niet rijkelijker vloeit. Het geduldige peuterwerk somtijds noodig om het er uit te krijgen. In IJsbrand is ook een herhaling van 't zelfde voorval, wegloopen en teruggehaald worden (evenals in Herodes de herhaling van zijn vertrek en terugkomst) en mijn dramatisch instinkt voelde dat als een gevaar. Maar in IJsbrand heeft die herhaling op zich zelf een dramatische werking; ze verhoogt den indruk van de veranderlijkheid der banale menschen, en van het sollen met IJsbrand. In Herodes ontbreekt dat, daar werkt de herhaling alleen hinderlijk, als een gezochtheid. Ook de eergevoelens van Marianne zijn onnatuurlijk. De zuiver voelende vrouw, die op zulk een man verliefd was geworden, zou dat als een onheil aanvaarden met al wat er bij hoort. Ze zou 't als een zwakheid van zichzelf beschouwen, maar geen verschil maken door een misdaad meer of min van dien man. 26 October. Gister een zeer treurig verslag van J. over de veiling. 't Ergste is, dat hij naar mijn terugkomst verlangt, omdat het zoo zwaar voor hem is, en dat een privé failliet nog kan dreigen. In Holland overal faillieten. Een half milliard door speculanten verloren. Ook in Amerika dergelijke instortingen. Een diepere beteekenis zie ik daar echter niet achter. In Duitschland staan de bladen vol van het proces dat de paderastische hofkringen aan de kaak stelt. Dit zal wel een geweldige schrik in Duitschland geven. Het zal mij benieuwen, of dit motief nu tot op 't theater zal doordringen. Tot nu toe, hoe brutaal men ook op de planken was, werd elke toespeling daarop absoluut geweerd, overal. Harden moet in gevaarlijke positie zijn, zelfs met zijn leven. Ik schrijf een artikel voor de Independent. 28 October. Eergister ging ik met Hans in de donkere stoomtram naar Herrenalb. Daar zochten we een logement, en waren vroolijk op onze ouderwetsche wijze. Toen deden we een groote wandeling door 't Schwarzwald, van 10 tot 6 uur, over Teufelsmühle, Lauterfelsen, Lauberbach, Gernsbach, Schloss Eberstein naar Baden-Baden, waar we net tegen 't donker aankwamen. We liepen over de 6 K.M. in 't uur, en ik was hoegenaamd niet vermoeid. Het was nevelig weer, zonder vergezicht, maar droog en aangenaam. Prachtig was 't gele 10—152 loof. De wandeling deed me goed. De berichten uit Holland slecht. 29 October. Ik schreef gister mijn artikel voor de Independent af. Ik was tevreden, met innerlijke rust. Matthias Grünewald, waar Leitschuh zooveel in zag en die nog al schijnt bewonderd te worden op 't oogenblik, vind ik niet beter dan een woest fanaticus, maar geen groot kunstenaar. Dat hij de natuur beter zou hebben aangezien dan zijn tijdgenooten kan ik uit deze schilderijen hier zeker niet opmaken. Hij geeft expressie, naar een overdreven, onharmonische, leelijke expressie. Hij kent de innige zelfbeheersching der Hollanders volstrekt niet. Duitschland is tegenwoordig gemakkelijk voor een of andere grootheid warm te maken. Als een professor er maar eerst een boekje over schrijft. Ik zag op 't museum een klein schilderijtje van Overbeck, dat mij door fijne kleur en teekening beviel. Maar van de beroemdheden Feuerbach, Ferd. Keiler, Thoma kon ik de grootheid niet waardeeren. Een fantastisch landschap van Keiler had goede eigenschappen, maar geen innerlijke schilders-grootheid. Thoma is een teekenaar, maar absoluut geen schilder, een landschap van hem was, als schilderij, leelijk kinderwerk, geen kleur, geen toon, niets, een croüte. Böcklin is een schilder, zijn „Sorge und Armut" heeft schildereigenschappen, maar 't is toch niet meer dan een zeer knappe studie, en zeker geen 35.000 Mark waard. Dan zou ieder Rembrandtje in de millioenen loopen. De teekeningen en etsen — van Klinger, v. Uhde, waren nog 't beste. Ook een amusant stuk van Moritz von Schwind, Ritter Kurt's Brautfahrt. Aardig en knap. 30 October. 't Weer is hier verbazend eentonig, altijd nevelig, grijs, stil, met wat meer of minder zon. Gister was ik met Hans in 't theater bij Grillparzer's des Meeres und der Liebe Wellen. Dit heet nog al het heerlijkste van zijn werken. De spelers deden zeer hun best, maar het koude maakwerk liet het publiek ijskoud. Het is de historie op de meest nuchtere, primitieve en ondramatische manier voorgesteld, met banale verzen en banale sentimenten. Alles overgeleverd mooi, op traditioneele wijze voorgesteld, zonder een zweem van diepte of echtheid. En zooals noodwendig is, allerlei zotte uitvindsels en bedenksels, om den gang er in te houden, zooals het opsluiten van Leander in zijn hut, het in slaap vallen van Hero in een storm, het uitwaaien van 't lampje. Alles even kinderachtig, onbenullig. Het beste tooneel was het offerfeest, met het zingende koor. Maar dat is geen verdienste van den schrijver. Dat is een flauwe reproductie van antiek schoon. En toen ik voelde, hoe ik daardoor aangegrepen werd, dacht ik: „als ik, met dit zelfde lichaam een echte antieke plechtigheid zou zien, ik zou van schoonheids-emotie bezwijmen." Dan begrijp ik nu, na dit zien van Hebbel's mededinger, hoever Hebbel er boven stond. En mijn eigen werk.... nu! Voor zoo'n grootheid behoef ik niet uit den weg te gaan. In 't minste van mijn comedietjes zit meer leven. Maar het is uit den tijd en thans tijdverloren, in die antieke toestanden en menschen onze moderne levensschoonheid te willen zoeken. Wij voelen anders, en wij hebben een nieuw leven te beelden. O, altijd weer dat gevoel van de overrijke stof, de massa die ik te zeggen en te beelden heb, en de langzame vordering. 31 October. Het spijt me uit Karlsruhe weg te gaan. De plaats is me al lief, met al zijn banaliteit. Het proces Moltke-Harden maakt me duidelijker, waarom het instinct der menigte, dat de homosexueelen zoo veracht en verfoeit, juist is. Ze zijn uitteraard geneigd samen te kruipen en elkaar te steunen als een geheimen bond. Dat is nu hier in Duitschland gebleken. Toevallig komen er zooveel niet in een kring om den keizer bijeen. Die geheime bond heeft een natuurlijke samenhang juist in de homosexualiteit, daardoor zijn ze van zelf verbonden. Maar zulk een verbond is gevaarlijk voor de maatschappij. In hooge mate gevaarlijk, veel meer dan alle andere bonden. Wat men wel eens van vrijmetselaars en joden vreest, dat is alleen werkelijk te vreezen van de paderasten. Want als die een groep gaan vormen, dan wordt hun abnormaliteit onder elkaar normaal, gesanctionneerd, en zal daardoor steeds veld winnen en proselieten maken. En dan komen de physieke uitingen onvermijdelijk. Aan reine homosexueelen behoeft men niet meer te gelooven, zoodra er eenige bijeen zijn. Daarom is de verdediging van sommige geneesheeren óf een onbewuste abnormiteit, door eigen perverse neiging, öf een gevaarlijk intellektualisme, dat de waarde en beteekenis van een onberedeneerd instinkt, het vijandelijk instinkt der menigte, loochent of uit het oog verliest. Gelukkig, — is dit instinkt zoo sterk, dat niemand er zich lang tegen durft of kan verzetten. In boeken als „De kleine republiek" ziet men duidelijk, hoe ieder kind gemakkelijk tot homosexueel gemaakt kan worden. Opmerkelijk is dat dit boek door Kloos „groot" genoemd werd, terwijl in mij het antipathisch in- stinkt tot een heftige woedeuitbarsting aanleiding gaf. Verdacht is bij een dichter de groote kuischheid, zooals die van Nietzsche, die alleen de vriendschap leert. Hooge cultuur moet sexueele differentiatie meebrengen, niet het tegendeel. i November. Op Bloemendaal. Het weer is mooi, nu en dan dampig. Ik ben zeer tevreden hier te zijn. De goede G. maakte een heerlijke werkkamer voor me van haar salon. 4 November. De tocht in Amsterdam viel mee. Er werd niets positiefs bereikt, maar de stemming was goed. E. was op zijn best. Natuurlijk weer hoopvol, maar dat liet ik gaan. Ik bezocht de tooneeldirecties, en had een zeker genoegen in 't begin van mijn veldtocht. Men was in spanning over Heijermans' première van „Uitkomst". Het stuk is gevallen, hoewel er naar de beschrijving van J. mooie fijne dingen in waren. Maar hoe slecht weten toch directies en auteurs wat een publiek verdraagt. Ik had zulke dingen zeker nooit gewaagd. 7 November In Frankfurt en kort daarna had ik droevige dagen vol pijn en neerslachtigheid. En toen had ik de heerlijkste droomen en nachten slaap. Hier ben ik nu bizonder opgewekt en tevreden. Maar de slaap is goor en niet mooi. Mijn neus kwelt me weer hevig. 9 November. Gister naar den Haag „Vijandige zielen" gezien van Brondgeest. Een oud gegeven, maar zeer goed bewerkt. De priester en de vrijdenker vechten om een meisjesziel. Ze zijn beiden al even bekrompen, maar bijna onpartijdig weergegeven. Hoewel toch de antipathieke indruk van den vrijdenker zeker niet bedoeld is. Het derde bedrijf was zeer goed en werkte sterk. Ik dacht: dit bedrijf had ik ook kunnen schrijven, en misschien beter, maar ik zou niet op 't idee zijn gekomen een dergelijk oud thema te behandelen. De gevoeligheid van 't publiek is echter vrij grof, en wil dit gaarne. In den trein vond ik eindelijk de „finishing touch" voor de Idealisten. Ik vond die kleine bizonderheid, die voor mij het stuk afmaakt. Ik heb maanden gewacht, en telkens dacht ik: er ontbreekt nog iets. Iets kleurigs of tastbaars, een frappante scène midden-in. En nu in den trein kwam de komische scène, tragi-komisch, met den vogelschrik. Die doet het. Die is waarlijk tot een klassieke scène te maken. ix November. Eergister beproefde ik een jong acteur in de rol van Reinald. Het viel me niet mee, hij maakte hem pathetisch, week, eentonig en larmoyant. Toen ik het beter voordeed, noemde hij dat koud en hard. Gister at ik bij de Mariatti's, hij had een Italiaansch menu voor ons. Hij bracht ons thuis met zijn zoontje Nino. 's Avonds ging ik met C. naar Uitkomst. Ik werd diep getroffen door het voortreffelijke spel. De burgermoeder was zóó, dat de illuzie volkomen was. Ik heb nooit zoo iets in zijn soort perfects gezien. En het jongetje (Tilly Lus), deed mij zeer sympathiek aan. Ik zag geest en gevoel in dat meisje. Zij kan voor Minnestral spelen. Ik wou voor dat meisje een rol schrijven. Ik was verbaasd over de onhandigheid en massaal-psychologische onkunde van zoo'n geroutineerd schrijver als Heijermans. Het stuk is goed genoeg, maar is dat nu de manier om het publiek te doen begrijpen, te doen voelen dat het een droom is ? Het heele achterdoek had moeten opgaan, het Vondelpark moeten zichtbaar worden, met vage, achter neveldoek verborgen zwanen, daarin had de jongen moeten opgenomen worden. De scène had tooverachtig moeten afwisselen met stadsgezichten, enz. Steeds met de donkere, slapende voorgrond. Dat had alles in 't laatste bedrijf moeten gebeuren, de pauze vóór den droom. En die droom kort en dan 't achterdoek weer zwart, de jongen dood, en de voorgrond wakker wordend. Het had prachtig kunnen worden en veel succes kunnen hebben. 12 November. Gister zag ik Rheingold. Ik verwachtte het genoegen van mooie decors en mooie muziek. De vertooningen waren werkelijk prachtig. De muziek viel niet mee. Het is muzikale rhetoriek. In een melodietje van Schubert zit méér dan in 't geheele werk. Om van Beethoven en Brahms te zwijgen. De Stamziel is door Wagner minder benaderd, minder uitgesproken dan door zijn groote voorgangers. Het stuk als dramatiek is heelemaal niets. Zonder voorstudie snapt men er niets van. Men volgt de handeling niet eens. Later bij overlezen verbaast men zich, dat er nog zooveel samenhang in schijnt te zitten. En ergerlijk is de kwasi-diepzinnigheid. Het is voos en troebel, verward mystiek, zonder klare gedachten. En het pretendeert overal ontzaglijk diep en veelzeggend te zijn. Allermerk waardigst is het succes van zulke stukken, als massaal-psychologie. Als deze stukken nooit waren verdragen of bewonderd, zou men honderd redenen voor één daarvoor kunnen opgeven. Men zou klemmend kunnen betoogen, dat die werken, ondanks al de moeite en 't talent er aan besteed, moesten vallen. Maar dat ze integendeel zoo'n ongehoord succes hebben, dat is veel ongeloofelijker en raadselachtiger. Dat verklaart men zoo gauw niet. De hoofdreden schijnt mij te zijn: de krachtige, energieke, zichzelf vertrouwende persoonlijkheid, het vaste geloof in zichzelf, en zijn kunst, van Wagner. En dat opgedrongen, door 't machtigste middel, de muziek, aan een publiek, dat gemakkelijk door een grooten schijn verblind wordt. Mijn voortdurende gedachte bij zulk een uitstekende opvoering is: wat zou zooiets mooi kunnen zijn, als er werkelijk wat in zat! Wagner geeft 't bewijs van de kracht van 't geloof. In casu het valsche geloof aan zichzelf. Zonder geloof richt men niets uit. Met geloof — doet er niet toe waaraan — verricht men wonderen, nu evengoed als vroeger. Het is toch een groote verdienste van Nietzsche, Wagner nog vóór zijn grootsten roem juist gekrakteriseerd te hebben. Onder het zien van Rheingold dacht ik dit: alle hier behandelde motieven en gedachten zijn verouderd, passen op een barbaarsch, verouderd menschengeslacht. De groote kunst der toekomst moet op dezelfde wijze, maar dan echt en diep, den nieuwen mensch behandelen. Al die mythische figuren hebben afgedaan. Wij gelooven evenmin in Wotan en Donar, als in hun speren en schilden. Wij hebben andere wapens en kennen en verwachten hoogere godheden en menschen. Toen dacht ik aan mijn Kronos-drama, waarin de nieuwe kennis en wijsheid van ons geslacht moet getoond worden. En ik dacht ook dit, dat onze goden, onze waarachtige, levende goden wezens zijn, van wier wijsheid wij door onze wetenschap al een flauw vermoeden krijgen. Wezens, wier wondermacht alle mythische wonderen doet verbleeken als kinderspel, omdat ze zoo oneindig beter dan wij de natuurkrachten kennen en weten te beheerschen. (Dat is: Gods wezen). Toch zie ik graag zulke voorstellingen als Rheingold, omdat ze mij nader brengen bij het dramatische kunstwerk, dat ik wil bereiken. Dit, maar dan echt, en met onze nieuwste wijsheid, herhaal ik mijzelf. Niet minder schoon in vizie, maar veel sterker en dieper van gehalte. Zoo waar en echt als de Heijermansche kelderwoning, en zoo imposant als het landschap met den Wotans burcht. Zoo innig als de muziek van Brahms en zoo dramatisch krachtig als de Koopman van Venetië, of Summernightsdream. Zou mij gegeven worden iets er van te verwezenlijken? Ik vraag het niet gespannen. Want door inspanning komt het niet. Het komt of het komt niet. Inspanning zou mij niet baten. 13 November. Gister droeg ik Minnestral voor in Delft. Het was vol, zooals ik wel verwachtte. Alles ging zooals ik verwachtte. Maar de beste stukken maakten niet de meeste impressie. 15 November. De Delftsche lezing wordt gunstig beoordeeld, en voor 't eerst erkend — wat steeds werd genegeerd — dat ik zegging heb. Het is waar dat ik, wat mijn stemorgaan betreft, niet vermoeid was, en bijna drie uur sprak. Maar ik voelde toch, dat ik buiten training was, doordat ik op 't laatst een paar maal struikelde, een verkeerd woord sprak. Ook moet ik zeer oppassen dat mijn neuskatarrh, die ook al in de keel zit, niet op de stembanden overgaat. Dat zou er voor Amerika slecht uitzien. Opmerkelijk is, dat ik pas gemaakt werk niet kan voordragen, omdat het mij dan te veel aangrijpt. Ik ga er van huilen. Eerst als het een maand of wat oud is, ben ik het meester. En 's avonds ben ik het beter meester dan 's morgens, 's Morgens grijpt het me meer aan. Het schijnt alsof het litteeken der geboorte bij een kunstwerk eenige weken lang gevoelig blijft. 20 November. Gister hoorde ik de Parcival muziek op heCaecilia concert. Het Vorspiel en de Char-freitagszauber maakten niet veel indruk op me. Maar het slot van de eerste acte vond ik plechtig en indrukwekkend. Ook omdat ik me het imposante tafreel herinnerde waar de Graalstempel zichtbaar wordt. Maar toch laat deze muziek mij innerlijk koud. En vooral door de doode intellectueele achtergrond waarop Wagner al dat moois geborduurd heeft. Het zijn mooie kleeren om een lijk. Had hij maar niet gepoogd die gedachtenstructuur te geven. Evenmin als Beethoven het deed. Voor Bach en Beethoven was het algemeene, onuitgesprokene en onuitsprekelijke, religieus of menschelijk, het raam waarop ze hun schoone klankfiguraties borduurden. Maar Wagner maakt een zelfbedacht, kunstig, maar dood frame en bederft daarmee voor den denkend-gevoelige al zijn werk. Wat is muziek? Een gedachte die mij gestadig vervult. Niemand weet het. De meest muzikalen minst van al. Zeer intensief goede, verhevene muziek maakt het mij even duidelijker, zoodat ik het bijna schijn te begrijpen. Wagner brengt er mij totaal van af. Wat is het, dat zulk een grenzenlooze eerbied voor enkele passages van Beethoven geeft? En wat is het dat eenzelfde phrase plotseling, door een kleine wijziging, onbeduidend en banaal maakt? Men constateert die dingen, maar begrijpt er niets van. Het gevoel waardoor wij zeggen: „dit is waar" is tamelijk algemeen en overeenstemmend. Toch niet gansch. Het gevoel, waardoor wij zeggen: „dit is recht en billijk" is minder algemeen, minder zeker, minder overeenstemmend. Het gevoel, waardoor wij zeggen: „dit is schoon, is verheven" nog véél minder. En toch hebben wij bij elk dezer gevoelens het gevoel, dat ze algemeen en overeenstemmend behooren te zijn. Sommige vormen van waanzin komen alleen daaruit voort, dat het gevoel „dit is waar" abnormaal veranderd is. Al deze gevoelens beteekenen een min of meer nauwe en innige verbinding met het oer-verstand, de mother-sense. Waanzin is een zeer diepgaande scheuring tusschen individu en oer-verstand. In al deze gevallen valt niets te bewijzen. Ze zijn rationeel ontoegankelijk. Het individu tracht zooveel mogelijk zijn functies automatisch te maken. Op die wijze vormt het instincten uit bewuste daden. Wat aanvankelijk langzaam en met overleg ging, b.v. pianospel — gaat later snel en automatisch. Het sturen van een rijwiel begint als bewuste functie, en gaat later instinctief. Dit is een voorbeeld van de algemeene taak der individuen. Met hun individueel bewust- zijn verwerven ze vaardigheid en die verzamelen ze tot iets instinctiefs, dat „vanzelf" gaat. En deze instincten zijn wèl hereditair. Ze gaan „in het bloed" zitten, zooals men zegt. Dat wil zeggen dat de soort-geest ze vasthoudt. In mij is zonder twijfel het paard-rijders instinct in het bloed, dat wil zeggen, van mijn voorouders overgeërfd. Vooral de enorm toenemende muzikale begaafdheid, voor speciale instrumenten viool en piano, zooals in onze wonderkinderen — is een overgeërfd, of liever een in het ras opgezameld instinct, door het bewuste werk van vroeger individuën. Maar daarbij is dan ook de aanname noodig van ras-geheugen, ancestral memory. En het komt mij waarschijnlijk voor, dat al wat wij als individuën ondervinden, bewust ondervinden in het rasgeheugen wordt opgezameld, onthouden. Daarmee is ook het voortbestaan na den dood toegelicht. Wij sterven af als individuën, maar al onze waarnemingen blijven als herinnering in het groote rasgeheugen bestaan. Er gaat dus niets verloren van wat wij zouden willen behouden. Ook niet ons persoonlijk gevoelen, ons geluk, onze stemmingen, onze kennis. Alleen het waarnemingsvermogen vervalt en gaat over aan nieuwe individuen. De soort vergeet niets. Het zwemmen van eendekuikens is een voorbeeld van overgeërfde automatische vaardigheid. Een geheel nieuw licht op de erfelijkheid, als men aanneemt, dat een onwaarneembare eenheid blijft bestaan, bij 't vergaan der individuen, die weer nieuwe individuen vormt en werken laat. Dan is alleen dit hereditair, wat door 't individu aan den algemeenen stam is toegevoegd. Dan is 't duidelijk waarom toegebrachte kwetsuren (afkappen van den staart b.v. circumcisie enz.) niet overerven, maar verkregen vaardigheden wel. Waarom aangeboren begrijpen in aanleg overgaan, niet in details. Het atavisme wordt op eenmaal begrijpelijk, wat het nooit was. Er is geen ander onderscheid tusschen „stoffelijk" en „geestelijk" als directe of indirecte waarneembaarheid. 25 November. Gister, op de Lelie, onder 't hooren van heerlijke muziek (echtpaar Vogel) vond ik de gedachte, die de beveiliging is voor die eigenaardige vrees, die ik noemde: het te wijde uitzicht. Die vrees redeneert namelijk zóó: al wat is, het mooiste en hoogste en beste, laat zich ontleden. En die ontleding brengt het terug tot onwezenlijkheid. Muziek is luchtbeweging, beweging van stof, stof is bewegingsverschijnsel — alles komt neer op oneindig verwikkelde beweging van een oneindig klein punt. Ziedaar leven, wereld, Heelal. God. Deze gedachte — of liever schijngedachte — verschrikt, beklemt, ontmoedigt, slaat neer. De correctie vond ik in de liefde van ziel tot ziel. Wat die zielen voor elkaar zijn, is zoo werkelijk, zoo reëel, zulk een vaste bron van geluk — dat het dien vreemden twijfel doodt. De persoon, de mensch, de geliefde mensch, geeft ons 't beste begrip van de waarachtige werkelijkheid. (Goethe noemt Frau von Stein: „meine liebe Gewissheit"). Het is het meest reëele, werkelijke wat wij kennen. En de Christus, de menschheid ziel, is meer dan dit, oneindig meer — en God is weer oneindig meer dan Christus. Soms schijnt het mij, alsof dit toch weer neerkomt op de Kantiaansche wijsheid, dat wij het werkelijke niet begrijpen kunnen, en alleen het schijnbare waarnemen. Maar dit is toch onjuist, want al wat we het schijnbare noemen is toch ook werkelijk. De zaak zit wellicht zóó, dat wij ons intellectueel begrijpen nooit tot een gevoel kunnen maken. Kant meende dat alle begrijpen moet zijn intellectueel begrijpen. Wat gevoels-begrip is, het zelf zijn der werkelijkheid, dat achtte hij niet. Maar Kantsche wijze van begrijpen is maar een behulp tot gevoelsbegrip, en vaak een slecht behulp. Kant's meening komt op 't zelfde neer als de meening, dat men nooit door berekening het ware wezen der muziek zal benaderen. Maar wij hebben andere middelen. En wij bemerken dat die middelen toenemen, en een grenzelooze toekomst beloven. Maar Kant gaf toch een groote voortgang aan het wetenschappelijk denken. En Mach bouwt op Kant voort, terwijl hij hem verloochent. Maar de groote stap die nu gemaakt moet worden is Lady Welby's Significa. De Hegelarij is verwarring en stilstand. 26 November. Eergister kreeg ik de uitnoodiging om in New York te spreken voor 't Civic Forum. Dit is mijn kans. Nu mij dit geopend is, voel ik wonderbaar rustig. Ik voel het wel als een groote verantwoording. Ik weet ook, dat een kleinigheid, een verkoudheid, alles bederven kan. Dat er nog veel gebeuren kan voor den 23 Februari of den 8en Maart. Maar dat is niet in mijn hand, en daarvoor draag ik geen verantwoording. Wat aan mij ligt, daarvoor zal ik zorgen. En het gevoel, dat ik mijn best zal kunnen doen, dat ik de gelegenheid heb te doen wat mijn taak is, dat geeft mij groote rust. Ik zal niet nerveus zijn, want ik zal doen wat ik kan, en meer behoeft niemand te doen. 27 November. Er is een betrekkelijk zeer eenvoudig inzicht, dat bij Kant ontbreekt en dat aan zijn gansche werk een ander aanzien zou geven. Dat inzicht heeft hij niet, omdat hij geen woord-kritiek kende zooals wij, in signifischen zin. Het is dit, dat datgene wat ons doet zeggen: dit is waar, en dit is niet waar, een gevoel is, een ding. En dit ding zijn wij zelf. Ons wezen reageert positief en negatief op voorstellingen en gedachten. Positieve reactie is zeggen: dit is waar. Negatieve is zeggen: dit is onwaar. Wij vergeten nu steeds — en ook Kant doet dit — dat al onze besluiten, onze logische en rationeele overwegingen — berusten op zulke positieve en negatieve reacties van dat ding dat wij zelf zijn. Dat wij dus ook anders konden zijn en dan geheel anders reageeren. Hiermee krijgt het woord „begrijpen" een geheel andere beteekenis. Redelijk begrijpen beteekent dat onze voorstellingen en gedachten de gewenschte positieve reactie teweeg brengen. Maar die reactie hangt ook af van ons zijn, en ons zijn verandert steeds, omdat wij willen, d.w.z. dat wij groeien. Al deze uitdrukkingen: „begrijpen en willen" zijn dus geheel onvoldoende, want de toedracht van hetgeen in ons voorvalt is met die woorden niet gedekt. Mijn gedachten over het oerverstand gaan boven het Kantiaansch gedachtenspinsel uit, hoe ingewikkeld en veelomvattend dat moge wezen. Omdat Kant onze biologie niet kende, onze physica niet. En omdat hij in abstracte woorden denkt en niet in .voorstellingen. Ieder mensch-individu is een blad van den menschbooom, en heeft in zich een deel van het onwaarneembare geheel, dat als een plasmodium zich in elk individu vertakt. Op dit plasmodium werkt het individu, door zijn individueele ervaringen, zijn lichamelijke en psychische oefening, en door dit plasmodium staat elk individu met het geheel in verband. Daar zamelt zich op het soortgeheugen, de instincten, de geautomatiseerde vaardigheid. Dit plasmodium sterft niet af met het individu, maar trekt zich tot het geheel terug, met al de door het individu verkregen aanwinst. Vanuit dit blijvende plasmodium worden de nieuwe individuen weer geboren, zoodra de physieke gegevens daartoe — de bevruchte eicel — er gelegenheid toe geven. Er is dus geen individueel voortleven maar evenmin een vernietiging van onze persoonlijkheid. Hoofdzaak is dat wij erkennen het noodwendig bestaan van het onwaarneembare, en dat wij hieromtrent hypothetische voorstellingen maken die als wer/c-hypothesen onze kennis vooruitloopen en onze onderzoekingen een richting geven. Dit vooruitloopen is het geloof, dat alle weten moet voorafgaan. Ziehier wat noch Kant, noch Hegel, noch Nietzsche, noch Mach, noch Schopenhauer heeft ingezien. Gister kreeg ik de „Fragmenten eener briefwisseling", het werk is heel verdienstelijk gedaan. Het was moeilijk en men zal terecht de kritische opmerking kunnen maken, dat men iemand tamelijk willekeurig kan construeeren uit een groote massa brieven, waarvan het meeste wordt weggelaten. Maar het wordt wel veel moeilijker voor mijn vijanden hierna nog vol te houden, dat ik dit alles zoo uit „pose" geschreven heb. Tot nog toe hun voornaamste verweermiddel tegen mij. Multatuli's en Nietzsche's publiek-verachting is het gevolg van hun zelfstandig voelen en de onzelfstandigheid der massa. Niets geeft mij een sterker gevoel van minachting dan het constateeren hoe al mijn beoordeelaars onbewust onder invloed staan hetzij van een sterk persoon of van een massale strooming. „Alle kennis kan men meedeelen" zegt Kant „wanneer het een voorwerp van het zuiver verstand betreft", Dit is een bewijs van de veronachtzaming van het gevoel, dat waar van onwaar onderscheidt. Dat gevoel — onmisbaar bij alle kennis — kan men niet meedeelen, men onderstelt het aanwezig. Daarom kan men alJe kennis niet meedeelen, wanneer er niet een primair gegeven aanwezig is. Er is object en subject, overal waar leven is. Dat wil zeggen, de levenskringen botsen overal tegen elkaar. Wij, subject in onzen levenskring, zijn weer object voor andere levensentiteiten. Maar wij erkennen dat de andere menschen, hoewel object voor ons, tot onze subjectiviteit behooren. Wij zijn groeiende werkelijkheden, tot het groeiproces behoort denken, d.i. vooruitloopende voorstellingen, die den groei vooraf gaan. En „mededeelen" kenbaar maken, objectiveeren dezer voorstellingen, in zinnebeelden en symbolen. Zoo zijn de grenzen van het onkenbare zuiver getrokken, maar ze verplaatsen zich voortdurend met onzen groei. „Groei" een beter woord en beeld dan „evolutie." 3 December 1907. Heden schreef ik het tweede bedrijf van de Idealisten af. Juist deze door mij begrepen toestand — het individu een actief deel van een groot permanent geheel — verklaart onze verwarde en onzekere gedachten, de essentieele moeilijkheid van al ons denken. Wij hebben 't besef van een soort bestaan, 11—152 waarvan we deel uitmaken, en dat wij toch niet zelf zijn. Hinc lacrymae. 5 December. Gisteravond las ik de twee eerste bedrijven van de Idealisten voor, en ik verheugde me in het krachtige, rijke werk. Des nachts kwam vanzelf de geheele afwikkeling voor mijn geest. Dat komt altijd visueel. Ik zie de dingen gebeuren en dan weet ik pas hoe het gaan moet. Ik voel dat dit werk beter is dan dat van Shaw, omdat de kracht er van niet zit in de geestige dialoog, zooals bij hem, maar in de krasse typeering en de dramatische situaties, zooals bij Shakespeare. Maar hoelang zal het duren eer men mij speelt? Denk: het Poortje, don Torribio, werkelijk goede tooneelmatige werken, na vijftien en twintig jaar nog niet tot hun volle recht gekomen. Het spontaan voelen leven van menschelijke gestalten in me — dus wat de Duitschers „Gestaltungskraft" noemen — is mij voor 't eerst duidelijk geworden bij 't schrijven van de kleine Johannes II, tante Serena en Pater Canisius. 7 December Het tragische in ons leven is een noodzakelijk gevolg van onze bestemming, die niet is ons individueel welzijn. Aan die bestemming wordt ons persoonlijk bestaan zoo noodig onverbiddelijk geofferd. Het tragische ontstaat dus vooral dan, wanneer wij zoo rechtstreeks mogelijk onze bestemming volgen. Maar dan ontstaat ook tevens het hoogste geluk; door de innerlijke voldoening. Terwijl het niet volgen van onze bestemming, maar het zoeken van persoonlijk welzijn eerst, de tragiek soms wel vermijdt, maar in plaats daarvan den dood vindt, het uitdooven, het verdorren en verzanden, erger dan de hel. Het zoeken van persoonlijk welzijn is dan alleen gerechtvaardigd als het gedaan wordt om beter aan onze bestemming te voldoen. Onze bestemming, dat is de dienst van 't lichaam, waarvan we cellen zijn. 9 December Bolland is tot de conclusie gekomen dat het Jezus-evangelie is geschreven in Alexandrië, omstreeks de jaren 75—100. Daar bestond het begrip van den Christus, den zachtmoedigen mensch. Dit is samengevoegd met het Joodsche Messias of Koningsbegrip, de Christus. Uit deze samenvoeging is gemaakt de nieuwe Jozua, die Christus en tevens Chrestus, Koning en zachtmoedig mensch was. Dit alles moet dan stellig het werk van een dichter zijn geweest. Er leefde dus in Alexandrië in de eerste eeuw van onze jaartelling een dichter, die een dramatische schepping heeft gemaakt welke, tot werkelijkheid verheven, de hoofden van de gansche menschheid op hol heeft gebracht. Omdat zijn schepping in beeld bracht, op aangrijpende wijze, wat vaag leefde in de hoofden van duizenden en millioenen, de zachtmoedige mensch Koning. Hoe meer ik hierover denk, hoe stelliger mij dit als waarheid voorkomt. Dit strookt geheel met de innerlijke eigenschappen van het evangelie, die zoo vol treffend dramatische situaties en poëtische trekjes zijn. De gedachte is al in mij opgekomen vroeger, (Blijde wereld) maar verworpen uit twijfel aan de mogelijkheid van zulk een groot dichter. Maar nu weet ik dat zulk een groot dichter en zulk een groote fictie waarschijnlijker zijn dan zulk een historische gebeurtenis, waarin zooveel poëtische en dramatische vondsten (Judas, Petrus, Pilatus, enz.) opeengehoopt zijn. Vooral de Judas-geschiedenis is mij altijd als een fictie voorgekomen. Er viel zoo weinig te verraden, het verraad is zoo onwaarschijnlijk, maar alleen dramatisch juist. En zoo zijn er tal van kleine bizonderheden. Alles verheldert door deze gedachten. En vooral nu, omdat ik nu beter weet hoe zulk werk ontstaan kon, en welk een ontzaglijke macht het hebben kan. Die dichter was een groot genie, maar het is veel waarschijnlijker een poëtische genie aan te nemen, die zulk een wondermensch schept, als de wondermensch zelf. En dan is ook duidelijk dat die leerredenen nooit als zedewetten bedoeld zijn, en vreeselijk is de dwaling die de fictie, de hooge kunst, tot een historische werkelijkheid heeft omgeschapen. Die leugen is ontzettend op ons geslacht gewroken. „Wees volmaakt als onze vader volmaakt is!" Heerlijk als het woord van een dramatisch heldenfiguur. Heilloos en rampzalig als aan de toenmalige wereld gegeven voorschrift. 12 December Berlijn. Een zeer lichte kamer in het nieuwe reusachtige pension van Mevrouw Otten. Ik voel rustig en tevreden, verlangend goed te kunnen werken. Ik onderdruk een lichte anticipathie van iets gunstigs. Hoe vaak kwam dat averechts uit. Maar wat ik hier in Berlijn voor twee jaren ondervond, dat was geen bedrog. Van toen dateert mijn volle zelfbewustheid en een nieuwe kracht-ontwikkeling. Nooit vergeet ik de zegenrijke gevoelens van die dagen. Maar ook nu, evenals toen, een vlaag van doodelijk neerslachtig en onmachtig voelen. Vooral de impressie van de reusachtige geestelijke verwarring waartusschen ik leef en die ik te bestrijden heb. De millioenen leven zonder geestelijke vastheid. Ze zoeken personen die hen leiden kunnen, maar ze volgen wat sterk schijnt, niet wat sterk is, want dat kunnen ze niet onderscheiden. En nu moet de sterke hen ook laten voelen dat hij 't is, hij moet den schijn aannemen dien hij weet dat zij volgen willen. Dat is het vreeselijke van onzen tijd. Ik voel de kracht van mijn ideeën. Maar ik weet, dat niemand ze hooren wil, zonder dien schijn van kracht die alleen hun aandacht trekt. En het vertrouwen in de kracht der waarheid gaat niet zoover, dat het de zinnelijke uiting er van, het woord gesproken en aangehoord, onnoodig acht. Het woord moet zóó gesproken worden dat er naar geluisterd wordt. En dan toch geduld! geduld! geduld! 14 December Berlijn. Het werk vlot nu weer en ik ben, door de sombere vlaag heen, in beter evenwicht gekomen, hoewel ik mij nog niet recht behagelijk gevoel, en ik niets van de buitenwereld hoor. Mijn neus weer zeer lastig, door 't slapen met een open raam. Maar deze stilte geeft ook de goede concentratie, die mij altijd in Berlijn zoo goed deed werken. En ik ben erg gelukkig in 't gezelschap van mijn vrouw, dat is beter dan alleen. Ik dankte er voor, in een helderen droom. De handelingen van een volwassene zijn voor een kind onberekenbaar. Het kind mist er in de kleine bemoeiing met zijn kinderlijke belangen. Het kan de hoogere belangen van den volwassene niet volgen, en ziet er in een wreede, ongevoelige strengheid. Zoo is 't ook met ons menschen en de godheid. Als wij willekeurig ingrijpen waarnamen in allerlei kleine belangen, dan zouden we gaarne aan de Godheid gelooven. Nu we dat missen, spreken we van doode natuurkracht, wreede natuurwet. Wij bedenken niet dat elk hooger leven zoo schijnen moet voor het lagere. Om ons kleuren, licht en geluiden te laten waarnemen zijn volgens onze berekening bewegingen noodig, die snelheden hebben tot 300.000 K.M. in de seconde, er is een atomen- en electronenspel voor noodig van onbegrijpelijke, onbeschrijfelijke complicatie. Maar als wij nu een vizioen zien, met volkomen dezelfde waarnemingen van geluid, licht, kleur, warmte — mogen we dan onderstellen dat hiertoe die ontzaglijke snelle en samengestelde oorzaak niet noodig is? Met welk recht? En is ze wel noodig, welke macht schept dan die waarnemingsverschijnselen, van zoo verbazende samengesteldheid ? Ik vermoed, dat de psychologen het er voor houden, dat een vizionnair geziene appel iets zoo geheel anders is dan een werkelijke, dat er voor die aandoening niet noodig is het samengestelde physische proces door inferentie, dat wij geleerd hebben achter eiken appel te zoeken. Maar de vraag is: met welk recht neemt men dat verschil aan? Een sprekend, bewegend mensch, in vizioen waargenomen, kan dat iets minder samengestelds zijn dan een op gewone wijze waargenomen zaak? Ik Zou zeggen: eerder méér samengesteld. En waarom zouden wij een complex van grooter samengesteldheid minder werkelijkheid toekennen dan aan een eenvoudiger? Ik zou eerder, a priori, zeggen: andersom. In de vizionnaire wereld bestaan even- goed subject en object, en de grenzen door Mach gesteld. Er is ruimte — maar ongetwijfeld een andere ruimte. En Mach's vasthouden aan de grens B. zou impliceeren dat de vizionnaire wereld, met zijn ruimte, ruimtelijk begrepen is, in de gewone grenzen van het wakend individu. Dit is echter geheel en al ongeoorloofd. Geheel zonder wetenschappelijken grond. Het is hiermee als met zooveel wetenschappelijke begrippen. Alleen door de observatie zelf ontstaat beter kennis. Men meent reflectief geheel logisch over vizioenen te kunnen spreken, en de waarneming niet te behoeven. Evenals over de spiritistische verschijnselen, men loochent a priori op kwasi-wetenschappelijken grond. Maar door de waarneming zelf, zonder reflectie of logica, verandert het inzicht. Wie de vizionnaire wereld heeft leeren kennen als ik, stelt zich met de gewone opvattingen niet meer tevreden. Er was een tijd, dat ik mij verbaasde en ergerde over de voorstelling van het sereene leven der zaligen, die ons lijden zouden aanzien zonder er zelf aan deel te nemen. Maar hoe is het als een moeder haar zuigeling ziet schreien, terwijl zij hem teederlijk met lauw water wascht? Het kind heeft toch werkelijk verdriet en verzet zich en schreit uit volle keel. Maar de moeder glimlacht en gaat rustig haar gang met troostende woordjes. Zoo glimlachen de zaligen om ons hevigste leed. Gisteravond waren wij bij Else, in haar aardig ingerichte zolderwoning. En toen onder 't gesprek kwam de gedachte van den roman die ik schrijven zou. Praktische overwegingen bleken op eens verwonderlijk samen te komen met mijn artistieke voornemens en behoeften. Ik had al lang de be- doeling, datgene waartoe het theater stellig ongeschikt is, in een nieuw prozawerk te zeggen. En ook het verlangen in mij, uiting te geven aan het in mij levende woordschoon, in proza. Zoodat ik mij nu voorneem, na de Idealisten, het tooneelwerk vooreerst te laten rusten, en mijn tijd te verdeelen tusschen de Amerikaansche lezingen en de nieuwe roman. In dien nieuwen roman voel ik het hoofdkarakter een man, zooals in de Koele Meren een vrouw. En dan wil ik mijn kracht concentreeren. Niet meer de ietwat al te gespannen strengheid van de Koele Meren. En niet meer de wat gemaniereerde uitbundige lyriek van Viator, en niet de incongruente fantastiek van Johannes. Maar een combinatie van de hooge humor in Johannes, episch, en de lyriek geobjectiveerd, soberder, als uiting van de hoofdpersoon. En al de rijke gedachten van den laatsten tijd leven gegeven. Een kort boek, niet langer dan Viator En een dramatische dichterlijke spanning, die het geheel samenbindt en leesbaar maakt. 16 December Wat zijn wij menschen tobbers. En ik hoor nog tot de gelukkigsten. Als ik denk aan het kleurlooze saaie leven van al die stedelingen hier, die het dan toch weelderig hebben, alles wat ze wenschen. De ellende, om niet meer te wenschen dan dit! In mijn roman moet „Aufschwung", „Opvaart" het thema zijn. De hoofdpersoon worstelt zich los uit de banden van ascetisme en melancholie. Hij zoekt de grootste levensvuren, de steden, de wereldtentoonstellingen, hij zoekt de groote liefde. Maar hij is niets ontziend eerlijk en oprecht. Hij begint met zelfkastijding en verloochening — totdat hij gaat liefhebben en begrijpen, en zich bevrijden. 20 December Gister schreef ik het derde bedrijf van de Idealisten af. Tegelijk kwam 's nachts de Amerikaansche rede in mijn hoofd. Zoodat ik nu hoop begin te krijgen dat die goed zal worden en indruk maken. Ik moet maar denken aan mijn staf der waarheid. Het is een heel ander Berlijnsch verblijf dan de vorige. Veel stiller. Ik zag Élse een keer of drie. Anders nog niemand, gister Monty Jacobs even bij Else. Mirauer laat mij vreemd in den steek. Ik begrijp haar niet. Soms zoo uitbundig hartelijk, nu weer zoo vreemd met andere dingen bezig en geen minuut voor mij. 22 December 't Wordt beter. Ook goede berichten uit Amerika. Ik las Plutarchus gister en werd getroffen door de mooie, sobere beschrijving van Cesar's moord in Brutus. Zoo plastisch en fijn geteekend. Het is duidelijk dat Shakespeare uit Plutarchus vooral zijn stof nam, en merkwaardig te zien wat hij wijzigde. Brutus is veel mooier figuur bij Plutarchus dan bij Shakespeare. De geestverschijning was stellig niet, zooals Shakespeare het maakt, de schim van Caesar. En nergens heeft Plutarchus de geringste toespeling op een zeker berouw bij Brutus. Integendeel de moord van Cesar is zijn grootste daad waarop hij het meest trotsch is. En dat is juister dan de meer moderne, maar veel minder Romeinsche gewetenswroeging van Brutus om 't dooden van een vriend. 25 December Paul kwam gisteren hier. Hij trof het goed en ik vind het heerlijk hem zooveel afwisseling en interessants in zijn leven te kunnen brengen. Hij moet dat hebben. Hij moet zich thuis voelen in de wijde wereld, zich in alles weten te schikken en ook het weelderige leven van dichtbij leeren kennen, opdat hij het niet als een onbereikbare heerlijkheid in de verte ziet, en toch zonder het gevoel, dat zijn bedje gespreid is. Hij moet weten dat hij arm is en zich zelf moet opwerken, en dat hij toch overal terecht kan met wat vrijmoedigheid en opgeruimdheid. Zijn talenten zijn niet geprononceerd, hij moet het van zijn gemakkelijkheid in den omgang en zijn beminnelijkheid hebben. Mijn bemoeiingen hier, die toch neerkomen op streven naar erkenning, geven mij altijd iets onvoldaans. Als ik dan rust en voldoening innerlijk wil hebben, moet ik terugkeeren tot mijn groote gedachten, tot mijn Christus gedachten en mijn droomwereld. Daar vind ik innerlijke rust en voldoening. Ik weet dat mijn zoeken hier nuttig en noodig is, een weg banen voor mijn gedachten en hun uitstraling. Maar dat uitkijken en het letten op 't effect van mijn werk heeft iets wat mij al spoedig tegenstaat. Zondag 22 December schreef ik de Idealisten af. Ik meende dat het als geheel het best geconstrueerde van mijn tooneelwerken is. De vier figuren, Idse, Orski, Romelia en Rudolf vormen een krachtige en schitterende oppositie, elk is representatief. Mijn uitgever Schuster vond al mijn dramatisch werk, zoover hij 't kende (Minnestral, Torribio en IJsbrand) veel minder dan 't romantisch en jammer voor mijn kracht. Doch zijn opinie scheen mij vrijwel waardeloos, hij kon haar naar mijn gevoel absoluut niet verdedigen. 29 December 't Is druk, eiken avond in gezelschap.Woensdag Kerstfeest in 't pension, Donderdag soirée bij Else met de Hongaarsche diplomaat Von Hohr en zijn vrouw Lola, de Hongaarsch-poolsche gravin. Vrijdag soirée in de Lyceumclub, waar ik kennis maakte met de japansche barones Ko-to. Het kleine vrouwtje met haar mooi nationaal kostuum, haar blanke teint, bijziende oogen, bescheiden maar toch besliste manieren. Ze leek 25> maar ze was moeder van volwassen zoons. Ze trok uit de tombola mijn boek Freudige Welt. In 't pension had ik ook al met professor Nagai kennis gemaakt, de japansche chemicus en socioloog, met zijn Duitsche vrouw. Vrijdag bezoek bij Felix Hollaender van 't Deutsche Theater. Een schrandere, energieke Jood, met wien ik opschoot. Ik vertelde mijn stuk. Gisteravond bij „Was Ihr wollt". ,.Ja"! zei ik tegen de heeren van 't theater, „als ik op zulk een saus kan rekenen, dan durf ik mijn gerechten nog wat machtiger maken. Zoo maak je bezemstelen eetbaar". In 't eerst boeide het stuk mij weinig en beviel mij de uitgesponnen hansworsterij niet. Van het literaire bleef weinig over. Maar zooals altijd overwon Shakespeare toch, en het geheel liet een blijde, mooie indruk achter van gezonde, luchtige vroolijkheid, gedragen in een gracieuze conceptie. Van daar ook 't succes. Ik las mijn stuk voor, en zag dat het Else en Cornelie teleurstelde. Maar ik voelde zelf toch dat het goed was. 30 December Vervuld van de Helleensche wereld. Door twee indrukken: de helmen en de tanagra beeldjes in 't Alte Museum en de lectuur van Themistocles, Aristides en Pericles in Plutarchus. Deze dingen, vooral de helmen, werken zoo sterk op me, dat het blijft als een levendige, schitterende achtergrond voor mijn Berlijnsche besognes. Een soirée bij Else vond ik vervelend. O! was ik een machtige in dezen tijd, zooals Pericles in den zijnen — zou er geen schoonheid in te scheppen zijn? Gister bezoek van de Baronin Benita Wolff uit Riga. Een schuchtere vereerster. Ze vertelde hoe haar familie in de revolutie acht landgoederen verloren had. Hoe dom van mij schijnt het me nu, niet te zien dat juist de Christusfiguur 'n kunstschepping moest zijn. Waren niet de schoone menschen van den Helleenschen bloeitijd kunst-scheppingen ? Er is nooit een Panathenaische optocht in werkelijkheid gezien, zooals die op 't Parthenon. Het volmaakte menschelijk schoon heeft alleen in kunst bestaan. De mensch gaat in kunst alleen boven zichzelven uit. Onthoud dit, en handel er naar! Dit is de opgaaf der kunst, boven den mensch uit te gaan. In kunst wensch ik te scheppen den Pericles van onzen tijd. In 1907 heb ik veel gemaakt. Reinald van Gelder, IJsbrand en de Idealisten. Verder het gedicht „het Gebergte" en eenige kleinere verzen. Dan het naschrift op de Blijde wereld. Het artikel in de Independent en het begin van de Amerikaansche reden. Het begin van Wat is Christus? en de Holl. literatuur. Het jaar was somber en veel bewogen. Een donker, onheilvol jaar, toch vol belofte. Maar ik schreed machtig voort op mijn weg. In geen jaar deed ik zooveel voor mijn bevrijding. Dit jaar kan allicht blijder zijn dan 't vorige, maar moeilijk, gewichtiger. In 't vorige richtte ik veel uit zonder er daarom nog veel plezier van te hebben. Misschien zal ik nu wijder naar buiten werken. Ik begin vol rustig vertrouwen. Als ik somber en neerslachtig ben, dan is 't het zichtbare lijf, dat mij belemmert, het onzichtbare is sterk en licht. Gisteravond Sylvester gevierd met het Deutsche Theater, met Reinhardt, Hollaender, Kahane, Wedekind, de tooneelspelers Moissi, Diegelman, Biensfeld, Fraulein Heims en nog een aantal meer. Het was voor mij heel gewichtig en ik bleef den ganschen nacht, hoewel het mij nog al verveelde op 't laatst. Ik begin nu vasten voet te krijgen. Gistermorgen was ik in de National Galerie. Mijn opinie over Böcklin wordt niet gunstiger. Hij is geen rasschilder. Geen enkel werk is compleet en zuiver. Elk is vol leelijke brokken met enkele fraaie dingen. Menzel is een rasschilder, hij doet het schoone inwendige wezen — de expressie van het eeuwige leven — in de zichtbare wereld verstaan, evenals Rembrandt. Verder was er Zeer weinig werkelijk goeds. Segantini, Daubigny, een klein Jaap Marisje. Als teekenaar Leibl, een goed karakterteekenaar. Overigens een ongeloofelijke massa croütes. Soms zóó erg, dat men zich schaamde het geëxposeerd te zien. Ik was er met Benita Wolff. 2 Januari 1908 Het jaar begint met Jobstijdingen en droevige brieven. Maar ik zal mij niet laten ontmoedigen. Het geld van de Boer, dat niet komt, waardoor ik de rente niet betalen kan. Mijn arme moesje die haar oudejaar eenzaam en in tranen heeft doorgebracht. Het klungelachtige Ned. Tooneel, dat zelfs mijn telegrammen niet beantwoordt. Hier, waar het vooruitgaan zooveel geduld en moeite kost. Het tragische einde van Pericles. Zijn vastheid gebroken bij den dood van zijn zoon. En het einde van zijn prachtig leven: de pest. De prachtige stad met de heerlijke beelden en gebouwen.... en daarin: de pest. De pest die wij, in al onze onmacht en leelijkheid, niet meer vreezen, omdat wij zindelijk zijn en weten, wat hygiëne is. Dus die prachtige stad was zeer zeker onzindelijk, vol gore plekken, vol onreinheid. 7 Januari. Bloemendaal Zoo druk, dat ik geen tijd vond tot aanteekening. Donderdag 2 Januari 's avonds de Kneipavond met Reinhardt, waar ik goed loskwam, en naar ik meen ook indruk maakte. Ik maakte Reinhardt duidelijk dat hij met zijn fantasie de man was om met mij samen te werken. Hij heeft geen lichamen om in zijn kleederen te steken. De moderne schrijvers lijden aan armoed. De stukken zijn skeletten die hij prachtig opsiert. Daarom neemt hij de klassieken, maar dan schreeuwt de kritiek dat die nooit zulk een Decorations-Unfug bedoeld hebben. Natuurlijk! Want de ouden hadden zulke middelen niet. Zijn eenige weg is een schrijver te zoeken die voor zijn groote theatermiddelen met volle bewuste bedoeling schrijft. Daarvoor weet ik niemand beter dan mezelf. Noch Hauptman, noch Ibsen, noch Maeterlink, noch Shaw heeft zoo sterk als ik de neiging tot het „grand spectacle". Alleen Stephen Philips misschien. Maar die geeft het moderne niet. Vrijdag kreeg ik bezoek van Frans Oppenheimer, den schranderen, sterken Jood. Een man van groote beteekenis. Ik heb mij niet in hem vergist, toen ik voor tien jaren op zijn boek attent maakte. Wat hij mij nu vertelde over zijn nieuw boek „der Staat" interesseerde mij zeer. Hij heeft het scherpzinnige, forsche, zelfvertrouwende en openhartige, dat alleen buitengewone mannen kenmerkt, mannen met een groote kennis en een solide intellect. We aten met hem bij Hollaender. De terugtocht naar Bloemendaal was licht en aangenaam. Paul was lief. Ik beurde arm moedertje weer geheel op. Zondag een mooie schaatsentocht over Nichtevecht, Abcou, Ouderkerk naar Amsterdam. Gister de Idealisten door de Tooneelvereeniging aangenomen. Nu komt er gang in. 19 Januari. Een lange tijd van drukte, waarin ik niet tot mezelven en dit boek kon inkeeren. Vannacht eindelijk de diepe slaap, de heldere droom, en gister de gezegende somberheid en depressie. Ik schreef de Amerikaansche rede af. 22 Januari, Bussum. Verleden week ging ik per schaats van en naar Amsterdam. Het was druk op den weg en vroolijk. Ik reed hard en was blij dit wintergenot weer te hebben. Ik viel door te hard rijden. De repetities geven mij aangenaam werk. Voor beide stukken heb ik goede krachten en de spelers hebben er plezier in. Ik kreeg een langen hartelijken brief van Carmen Sylva, met haar portret. Ik corrigeer de Duitsche vertaling van Viator en werd getroffen door de diepe beteekenis van hetgeen ik toen geschreven heb, en die ik niet wist toen ik schreef, maar nu wel. Ik denk nu wel dat de werking van het boek, die ik toen verwachtte, nu niet Zal uitblijven. 24 Januari Ik las eenige weken geleden een rede van Prof. Sluijter; waarin gesproken werd overdeEntelechie. Ik moet daar meer van weten. De aandacht van het Oerverstand moet evenals de onze wisselend zijn en afwisselend gericht. Onze aandacht is als een zich verplaatsende concentratie van functie — een zich voortdurend door ons gansche wezen zich verplaatsend activiteits-centrum. Zooiets moet ook in het menschelijk soortwezen voorkomen, en wel door het bijeenzijn van op bepaalde wijze geestelijk werkzame individuen. De genezingsverschijnselen van Lourdes kunnen aandachtsverschijnselen zijn van het soortwezen. Mijn denkbeelden over het menschelijk soortwezen, Christus en het oerverstand hebben dezelfde zwakten maar ook dezelfde deugden als de theorie van Laplace over 't ontstaan der hemellichamen. 27 Januari Ik ben in een gelukkigen tijd. Ik denk wel eens, als ik naar dit of dat evenement verlang: nu ja! Als 't er is, dan blijf je toch dezelfde, met dezelfde zwakheden en droefheden". Maar ik geloof, dat het werkzaam zijn in juiste richting, effectvol, toch een durende verhooging van geluksgevoel geeft. Een van de actrices zei mij: „U hebt het hart van alle artiesten gestolen". Dat deed mij goed, en ik werd er verlegen onder. 2 Februari Ja, dit is een gelukkige tijd. Om de actie, die zoo duidelijk in goede richting is. Ik ben in volle actie, in vol gevecht. Donderdag de première van IJsbrand. De comedie vol bekenden. Den vorigen dag J. met me op de generale repetitie. In mijn loge mijn moeder, Paul, Clara, E., S., Giza. P., die in tranen uitbarstte bij 't derde bedrijf. De acteur Verenet eveneens. Daarna 't gezellige souper met de artiesten. Den volgenden avond, toen ik in den Haag een leege zaal vreesde, de onverwachte volte en het veel grooter succes. Daarna het late napraten met Teune en Van Dijk over de tooneeltoestanden. En mijn langzamerhand gaan begrijpen, dat er teekenen zijn van blijvend bestaan van het stuk, als vaste onvergankelijke kunstuiting in ons volk, durende bron van veel nieuws en ruims. Ik weet, daarmee wordt altijd iets geofferd, het fijne en teere vergaat, maar wat overblijft is dan ook weer-vast en weerstaat alle aantasting. Zoo zag ik nu reeds de door mij gebaarde figuren in weinige uren door de menigte gefixeerd. IJsbrand wordt een figuur in ons geestelijk leven. En ik weet deze schepping heeft er de innerlijke kracht voor, het gehalte, om het te verdragen. Ze mogen hem wat afslijten, geheel vervormen kunnen ze hem niet. De beslissing daaromtrent valt eigenlijk heden — Zondag — avond, de tweede en de derde Amsterdamsche opvoering. Zijn die goed bezocht, dan is dat 't bewijs, dat de vreemde figuur niet afstoot, maar trekt en dan blijft hij. Veel heb ik geleerd omtrent spelers en publiek. De groote indruk, dien 't stuk maakte, was deernis met de hoofdfiguur. Het tragische overwoog het komische. Ik had dat niet in die mate verwacht. En zeer merkwaardig en voor mij gewichtig en gunstig was, dat het mindere volk, de engelenbak, ia—152 blijkbaar getroffen was. Dat bewijst dat ik met andere taal heb gesproken dan het woord alleen, dat bewijst, dat ik met dramatische middelen heb gesproken. Dan verstaat men ook zonder literaire cultuur. Ik las een stuk van G. Bonnies over Maeterlink's „Intelligence des fleurs" in la Revue. In dat stuk wordt aangehaald hoe Maeterlink twijfelt aan het intelligente werken der soorten door sommige verschijnselen, die totaal onlogisch en onnut zijn, zooals het darren-broedig worden van een bijenkorf. Maar noch Bonnier, noch Maeterlink zijn tot het door mij gevonden inzicht gekomen, dat de werking van het meest intelligente wezen somtijds falen moet omdat éénzelfde werking moet worden uitgeoefend op millioenen verschillende individuen in verschillende toestanden. Zij hebben niet ingezien, dat de soort wezens ook altijd nog maar betrekkelijke intelligentie hebben, hoe hoog ook boven de individueele, en dat hun vernuft grenzen en beperking heeft. Wat ze uitvinden geldt voor alle individuen, als instinct, maar bij sommige individuen, in sommige omstandigheden, werkt het verkeerd. Evenals een algemeene order, door een veldheer uitgevaardigd, hier en daar totaal niets of zelfs iets schadelijks zal uitwerken, al werkt ze algemeen goed. Ook omtrent de wisselwerking van individu en soort-wezen heeft Maeterlink het rechte inzicht niet. Psychologisch zeer eigenaardig is de vorming van een nieuwe rol in 't hoofd van den acteur. Bij sommigen vormt ze zich onmiddellijk, bij 't instudeeren al. Bij andere langzaam, groeiend met elke repetitie. Bij enkelen, waaronder de besten, eerst op 't allerlaatst, tegen de voorstelling. Van Dijk was terstond klaar. Hij kende zijn rol vlug en bleef van den aanvang vrijwel gelijk. Mevr. Poolman ontwikkelde de hare langzaam, en kwam eerst bij de tweede voorstelling tot voltooiing. Jan C. de Vos (evenals Ternooij Apel) liet tot het laatste toe bijna niet blijken, wat er van groeien zou. Toen was 't echter in eens perfect. Aan de Tooneelvereeniging heb ik niet zulke eerste-rangs spelers. Alleen Musch heeft de echte kunst van den ras-speler. De versatiliteit, die lenigheid van geest die terstond een geheel verschillende persoonlijkheid beelden kan. Wat zijn rol in 't stuk worden zal, is duidelijk van den aanvang af. Post is veel stroever in karakterverbeelding. Ik vrees soms, dat hij er nooit wat van terechtbrengt. Van de rol van Idse. Bizonder lenig is de jonge Ruisch. Zijn rol (Heintje Wilwel) was onmiddellijk af, en zeer goed. Is de rol eenmaal gevormd, dan wordt het een muurvast cliché, waaraan niets meer te veranderen is. Ik ben niet bang voor 't succes van 't Beloofde Land. Maar het schijnt mij bij 't instudeeren, dat ik van de prachtige situatie in 't derde bedrijf niet genoeg partij trok, en daarom niet zoo diep de harten zal roeren met dit stuk. De acteurs bewegen zich nog in de verzen als in ongewende kleederen. Ze kunnen er zich nog niet in bewegen. 8 Februari Gisteren was ik moe van den strijd. Generale repetitie van ,,'t Beloofde Land". Het drukke geschrijf over IJsbrand. De stomme pers die het stuk in Amsterdam wil vermoorden. Het succes in den Haag. De aanbiedingen over reisbrieven van de Groene. Van Van Nouhuys over IJsbrand voor Gr. Nederland. De komst van Else met de aanbiedingen van Ehbock, en uit Riga voor de lezingen aldaar. Het was alles druk en begon mij te vermoeien. Ik verlangde naar eenzaamheid en mijn eigen gedachten. De afrekening van Versluijs, die tegenviel. De brief van mrs. Cole over de bedr egelijke uitgevers. De herrie met de bakkerij op Walden, het complot van de bakkers, dat misschien tot hun eigen nadeel afloopt. Nu heb ik echter weer goed geslapen, het is mooi zonnig weer, en ik voel innerlijk diep rustig en gelukkig. Ik doe mijn plicht en laat de uitkomst in Gods handen. Christus kan nu zoo gemakkelijk helpen, als hij wil. Ik behoef mij niet te bekommeren. Ik was zeer blij met Oppenheimer's boek „der Staat".Dat was m'n voornaamste plezier dezer dagen. 16 Februari Eergisternacht droomde ik dat mijn vader heftig tegen mij uitvoer om een fout die ik gemaakt had. De droom had het eigenaardig merk van echtheid. Aan 't ontbijt kwam het telegram, dat Paul longontsteking had. Ik begreep mijn fout; toen ik Paul Donderdag verliet, heb ik niet geausculteerd, anders had ik de symptomen zeker gevonden. Misschien weerhield mij de vrees iets te hooren dat niet goed was, de groote teederheid die tot slecht geneesheer maakt voor geliefde personen. Mijn vader heeft viermalen longontsteking gehad. Hij kon het weten. Ik heb verschrikkelijke uren achter mij. Het denkbeeld den lieven, dierbaren jongen nu te moeten verlaten, zoo ver van hem weg te gaan. En de strijd of ik mijn gewichtige taak zou mogen opgeven om hem. O, arme wereldgod, die lijdt in ons, zullen we allen de vreugde oogsten die tegen dit leed opweegt ? En die onrustige dag verder, met nog de kleine kwellingen van het geschrijf tegen mij. Het gevoel van die fatale, afzichtelijke blindheid en grofheid die doet wat ze kan om mij te grieven en te kwellen. Alsof een demonische macht, die ze zelf niet kennen, hen tegen mij opzweept. En de lange nacht met slechten slaap. 20 Februari, Harrow. Als opgedoken uit een benauwde diepte. Ik adem weer vrije lucht. Als het niet was om mijn dierbaren zoon en mijn vrouw en mijn moedertje, dan zou ik 't heerlijk vinden. Ik was wel gelukkig in het gereedmaken van de tooneelspelen. Maar het walgelijke pers-geschetter maakte mij wee. Dat is geen strijden, tegen zulke lage en blinde wezens, daar is geen eer en voldoening in. Dat is enkel vies. Ik ben echter toch zeer verheugd zoover gevorderd te zijn. Het zal nu sneller en sneller gaan. De eerste slagen zijn het moeilijkst. Ik hoorde van een paar menschen die naar IJsbrand waren geweest. Ze hadden het mooi gevonden. „Maar op Meerenberg hoort hij toch" had de heer gezegd. Toen kwam de conceptie in mij op van de vrouw, die óók op Meerenberg hoort, en van wie ik toch ieder zal laten zeggen dat ze mooi en wijs en goed is. Dat kan, door eenvoudig de omgeving te laten veranderen. Ik zal haar 't eerst toonen in een historische of fantastische omgeving, waarin ieder haar zal bewonderen, en dan zal ik haar verplaatsen en ieder de noodzakelijkheid doen voelen dat ze gek wordt verklaard. En zooals bij IJsbrand zijn rijkdom hem plotseling belangrijk en tegelijk ongelukkig maakt, zoo zal het bij de vrouw haar schoonheid en vrouwelijke liefde zijn. Ze zal niet als IJsbrand onderzocht en opgesloten worden, maar vervolgd en tot 't uiterste gedreven. Misschien maak ik het einde fantastisch en niet-tragisch. De band tusschen de twee omgevingen vormt een liefde. De jonge man uit de triviale omgeving, die op haar verlieft. 23 Februari, Aan boord Mauretania. Het was gister een slechte dag. Ik ben het nu weer zoowat te boven, maar het afscheid van Europa was niet prettig. Vooral omdat ik meende te bemerken, dat mijn zenuwen geleden hadden onder de spanning en den strijd der laatste weken. Of dat ik minder veerkrachtig begin te worden. Vrijdag in Londen voelde ik me al veel meer gehaast en gejaagd dan gewoonlijk. Anders ben ik in Londen opgeruimd en heb plezier in het vinden van weg en reisgelegenheid. Nu was ik nerveus en niet opgewekt. En gister op reis naar Liverpool was het nog erger. Bang, bezwaard, schutterig. Gejaagd om aan boord te komen, bang voor ongelukken, denken om mijn brooze constitutie. En het toppunt was bereikt toen ik merkte, dat ze weer uit mijn koffer gestolen hadden, mijn nieuwe blauwe pak weg. En dat, nu ik mij voorgenomen had ditmaal beter op te passen en mij niet te laten bestelen. Ik voelde me zeer ongelukkig. Het weer was onstuimig. In Liverpool een hevige storm met regen en hagel. Vandaag is het beter en schijnt de zon. Ik sliep goed van nacht. Maar mijn zelfvertrouwen kreeg een duw. Ook de pracht en weelde hier aan boord hinderden me, ik dacht aan de Berlin, en hoe deze weeldewezentjes, die dit alles zoo gewoon opnemen, plotseling voor 't ergste zouden komen te staan. Ik voel ook nu duidelijk, hoe mijn natuurlijke bescheidenheid een groote belemmering is tusschen dit soort menschen, evenals ze altijd een groot nadeel voor me is geweest. De oorzaak zelfs van veel van mijn leed en ondervonden vijandschap. 25 Februari. Atlantische Oceaan. Ik zit in de open lucht, op 't beschutte dek achter de rookkamer. Het is warm als in den zomer. De zee is vrij kalm, soms schijnt de zon, telkens komen er lichte ijle nevelen met stofregen over de zee. Het water ziet donkerpaars. De wind is zuidwest en matig. Ik ben ellendig zeeziek geweest, sinds Zondagavond. Neerslachtig, moedeloos en beroerd. Een diepe vernedering. Ik had Zondag nog smakelijk geluncht, toen kwam tegen 4 uur een zware deining opzetten uit het NïW* en ik moest naar kooi. Ik sliep goed, maar den ganschen Maandag was ik ellendig ziek. Ik kleedde mij 's middags nog aan, en zat wat op t dek, het was toen prachtig weer. Ik schaamde mij over mijn zelfvertrouwen. Ik nam mij voor zeker geen tweede keer naar Amerika te gaan. Ik verdiepte mij in het rustige genoegelijke leventje in Holland, in ons huisje, met wandelingetjes en studie. Ik voelde mij ongeschikt voor dit groote werk. Het bewegen van zulk een geweldig groot schip is veel aangrijpender dan dat van een kleine stoomboot. Het geeft een gevoel van een aardbeving, alsof een geheel huis aan 't schommelen is. Ik ben na een langen nacht slaap nu wat beter en kon mijn ontbijt, een appel, thee en melk, inhouden en een pijp rooken. Maar de stemming is nog slecht. En nu is 't weer nog bizonder mooi. Hoe vreeselijk, dat we, na een moeilijk leven, in plaats van gehard te worden, alles veel scherper ondervinden op hooger leeftijd en moeilijker dragen. 26 Februari Het is prachtig warm zomerweer. Gisteravond was ik in de diepste neerslachtigheid. Ik voelde me nerveus en ellendig, zooals ik maar heel zelden in mijn leven voelde. Alsof ik 't niet uit zou houden. Vanmorgen heb ik gebaad, van nacht veel geslapen, goed kunnen ontbijten. Maar de sombere ondervindingen hebben toch een diepen indruk gelaten. Ik ben te oud geworden om mij meer te harden. Ik ben een teeder gevoelig wezen en moet zorg dragen nog het meest partij te trekken van den tijd die mij rest. Al moet ik daarvoor een zeer huiselijk en rustig leven lijden. In mijn eerste slaap waren de demonen bezig. Een reusachtig paar waterlaarzen zag ik voor me, een griezelige spot, waarvan ik de herkomst wel herkende. Maar er was geen helderheid waarin ik ze kon bestrijden. Zeeziekte laat zich het best omschrijven als een ziekte van de psyche van de maag. De maag handelt bij deze ziekte zelfstandig, en gehoorzaamt aan een oud instinkt om zich te ontledigen bij gevaar, vermoedelijk om het vluchten te vergemakkelijken. Dit instinkt, dat uit onzen oertijd als wilden moet dateeren, zetelt in het onwaarneembare, de psyche. Het gaat geheel buiten de hersenpsyche om, werkt als reflex, opgewekt door sommige zintuigsgewaarwordingen. Ieder orgaan heeft zijn eigen psyche, die in samenhang staat met die der andere organen. Bij de ontwikkeling der hersenpsyche komen al deze psyche's onder centraal beheer, maar zeer langzaam. Dat zulke oude instinkten aan sommige organen eigen blijven, bewijst dat ze alle beheerscht worden door een permanente psychische macht, iets dat blijvend is, bij de opvolging der individuen. Het is de groote fout der physiologen en medici zulke verschijnselen, als zeeziekte, uit het waarneembare lichaam te willen verklaren. Daardoor ontstaan de kortzichtige poovere theorieën over hersen-anaemie, etc. Het is dezelfde maag-psyche, die ons onmiddellijk waarschuwt voor honger, dorst, voorkeur en afkeer van spijzen en dranken. Lusten der zwangere vrouwen. Deze verstandhouding tusschen zinnen en maag werkt onmiddellijk, psychisch, niet langs mechanisch psychischen weg. Zeer merkwaardig is bij zeeziekte de verandering in appreciatie van reukgewaarwordingen. Hoewel de maag volkomen gezond is en best verteren kan, maakt ze soms alle geuren onaangenaam. Ze waarschuwt, op grillige wijze, voor elke eenigszins vreemde geur. Alles wat aan boord eenigszins sterk geurt, ook zeep en parfum, wordt walgelijk ondervonden. Alleen de gedachte aan zeer enkele spijzen blijft dragelijk. Ik kon b.v. alleen appelen en melk zonder walging nemen en er aan denken. Ook dacht ik met smaak aan een Hollandsch broodje met rookvleesch. Doch vanmorgen at ik weer met smaak een hoeveelheid gebakken spek en eieren, zoodra de maag weer geleerd had voedsel in te houden. Ook was de walging der geuren verdwenen. Zeer frappant is het eigenaardig weifelen van de maag-psyche. B.v. bij het drinken van een glas wijn. De wijn doet goed, de maag geeft teeken van goedkeuring, omdat het lichaam den stimulans behoeft. Maar plotseling weifelt ze en men voelt dat ze op 't punt is ook deze niet geheel onschadelijke kost te weigeren. Ze doet precies als een verschrikt kind of dier, schichtig, gejaagd, alleen door zachte,-geleidelijke middelen tot bedaren te brengen. Deze opvatting van elk orgaan als een zelfstandig wezen met eigen psyche schijnt me zeer gewichtig, een rijke gedachte voor den medicus. Hier ligt ook de verklaring van onze neigingen en walgingen, waardoor het lichaam in abnormale toestanden zichzelf automatisch — zonder centraal-psyche — reguleert. Het lichaam is — zooals Nietzsche zegt — veel wijzer dan den bewusten mensch, d.i. de hersenpsyche. Maar dan is 't lichaam ook veel meer dan wij waarnemen en in gestadig verband met de onwaarneembare eenheid der soort. Deze neigingen en walgingen kunnen, door losraken van 't verband, desorganisatie, geheel verdwalen en ten verderve leiden (alcoholisme, enz.). De zeeziekte is een verschijnsel, waarover de bewuste mensch-eenheid, onze stamgeest, moet denken als een fout, een te lang en verkeerd nawerken van een instelling die vroeger heilzaam was. Maar ze is door vele eeuwen en geslachten ontstaan en kan alleen door het automatisatie-proces van vele geslachten verdwijnen. Dit is het werk der individuen. De oergeest leidt en vormt de algemeene regelen. Dit doet ze echter dóór het werk der individuen. De individuen zoeken, streven, en de resultaten daarvan worden vastgelegd in het oerwezen. 27 Februari Een warme zomerdag. De zon schijnt, er waait een matige Z.-wind en de zee is wat woeliger. Prachtig het blanke schuim op de donkerpaarse kristallen golven, de blauwe weerschijn bij 't omkrullen. Het lang gehoopte evenwicht in mijn ziel herstelt' zich. Een belangrijk ding is dat andere passagiers, jonge flinke mannen, zich eveneens er over beklagen dat ze aan boord van dit reuzenschip zieker zijn dan op veel kleiner booten. Dat dus mijn ongewoon hevig ziekzijn geen verzwakking beduidt, maar toe te schrijven is aan duidelijke omstandigheden. Het reuzenschip is op 't punt van stabiliteit een mislukking. Ik ga er zeker nooit meer mee. Vanmorgen bij vrij kalme zee rolt het en slingert het nog hevig. Ik ben echter gezond en at een stevig ontbijt, grape fruit, porridge, twee worstjes met puree, bruin brood met jam. Ook slaap en droom was gunstiger. Aan de ontbijttafel een druk gesprek met Amerikanen over hun president en de verkiezingen. Alles stemde mij beter. 29 Februari, New-York. City Club. Gistermiddag hier aangekomen. Een zeer sterke, over 't algemeen mooie en gunstige impressie. Prachtig het gezicht op New York vanuit de baai. Ongedacht mooi en bizonder. Een wonderstad, tot grooter wonderen bestemd. Ook het aanleggen van 't reuzenschip was mooi en de ordelijke herrie bij 't ontschepen. De geweldige drukte met snel geregeld verloop. Lieve sympathieke menschen wachtten mij op. Vooral John Collier, de jonge journalist. Diner bij Ely's. 's Avonds de interviews. Eerst liep ik er in en daarvan is dan ook niets terechtgekomen. Later ging 't beter. Vandaag de lezing van Vandijk in the League. Een geoefend voordrager, maar wat salonachtig, zonder veel macht of diepte. Toen de allermerkwaardigste lunch waar ieder vertelde van zijn belangrijk levenswerk. Een zeldzame bijeen- komst, van universeelen aard. Joubert Pinaar, de Transvaler, die voor de ongelukkige slaven opkwam in West Afrika, 'k Sliep nog niet goed, door wat excitatie, maar ik ben innerlijk rustig en vol goeden moed. 2 Maart Van Zaterdag op Zondag lag ik 's nachts wakker en kreeg felle inspiratie voor mijn rede, zoodat ik schreide in mijn bed. Ik schreef het den volgenden morgen op en trachtte den dag verder tot rust te komen. Ik sliep dezen nacht dan ook heerlijk, dicteerde aan mijn rede en voel nu dóór en dóór gerust en goedsmoeds. Ik las in de Scarlet Letter van Hawthorne, maar vond de introductie het best. Het thema van een vrouw, die naar mijn gevoel totaal onschuldig bestraft wordt, behandeld door een schrijver die volstrekt niet toont die onschuld te erkennen, is niet geschikt om mij te boeien. Het straffen van een vrouw omdat ze gehoorzaamt aan een liefde-instinct zal later gelijkgesteld worden — zooals ik 't gelijkstel — met het verbranden van heksen. 3 Maart Gister eerst lang bezoek bij Mrs. Cole. In het mistig, sneeuwig boschland. 's Avonds diner met 500 business men. Ik had de eereplaats rechts naast den president, en naast den gewezen Secretary of the Treasury Shaw. Een schitterende zaal, en vele geestige toasten. Men stond op en dronk op onze koningin en speelde Wien Neerlandsch Bloed. Ik hield een kleine rede over „Our friends abroad" die veel succes had. 4 Maart Gisteren interviews, 's avonds Februari club dinner. Heel famieljaar en gezellig. Veel gepraat over socialisme en literatuur. Gehoord van Araana. Nog geen bericht van huis. 5 Maart Woensdag een vrij rustige dag. Interviews. Een er van, met Fechheimer van the N.Y. Times bracht mij aan 't denken over de „Fair business army". Ik lag er 's nachts wakker van. Donderdag de lunch in het weelderige huis van mrs. Perry, 's morgens de toespraak tot de Women's Forum. Bij Perry de lange gesprekken over Engelsch Indië, de mooie Brahman Ratnam. 's Middags de tea bij mrs. Untermeijer. Met tal van bezoekers en veel mooie vrouwen. Een rustige avond, alleen verstoord door den schilder Wilhelm Tunk, een arrivé hier, die mij onsympathiek was. Een dikke post van huis, gelukkig! 6 Maart. Een lange, rustige slaapnacht. Het sneeuwt. Merkwaardig is 't hoe weinig ik geëxciteerd was door het onophoudelijk praten in de mondaine New Yorksche kringen. Vanmorgen weer interviews. Ook een jonge vrouwelijke doctor, Dr. Hinkle, die psychotherapie uitoefent, en die ik goeden raad gaf. Ik vind hier soms plotseling echte Hollandsche eenvoud en rechtschapenheid. B.v. het echtpaar White van Emporia Kansas, the middle West, vrienden van Roosevelt. En mrs. Holt, en ook deze Dr. Hinkle. 8 Maart Gister een rijke dag. Eerst de tenements in East End bezocht. Toen Mrs. Janus gevonden bij Steinway en geluncht met Dabo, mrs. Helen Smith, mrs. Shotwell. 's Middags op het atelier van Dabo zijn prachtige schilderijen gezien. Ik was opgetogen. Hij is een groot man. Een echte ras-schilder. Toen kwam ook van Noppen. Mrs. Janus is goedhartig, sympathiek. Maar Helen Smith heeft iets bizonders, dat ik nog niet recht vat. Ze is rijk, maar heeft iets shabby's over zich, ze is zeer vrij in haar doen en laten, oolijk en gevoelig, origineel. Toen het kostelijk dineetje in het Italiaansch restaurant, de mandoünemuziek, de ongegeneerdheid. Dabo die danste met de waardin. De echte kunstenaarsmanieren, zooals ik dat van de beste Hollanders ken. Een eenvoudig echt kunstenaar, een ras schilder. Toen 's avonds nog op de Century club. Rede en veel heeren. Vrijdag had ik nog interviews. Schreef aan mijn plan voor FairBusiness. Tea bij Holt, diner bij Gilder, en 's avonds soiree daar aan huis. Een deftig Engelsch gezin zou men zeggen. Aanstonds moet ik mijn rede houden. Ik sliep van nacht goed, en ben rustig. Ik heb mijn best gedaan, en de uitslag is in hooger handen. De verantwoording daarvan is als 't ware van mij af. ii Maart Ten huize bij de familie Martin, Crymes Hill, Staten Island. Twee dagen omgevlogen zonder een minuut tijd tot schrijven. De rede was een groot succes. Ik was rustig en kalm, maar had oogenblikken van zelfobservatie die beklemden, en waardoor ik minder uitvoerig sprak dan ik van plan was. Toch sloeg het in, en de gevolgen zijn prachtig. Tal van brieven, en bezoeken. En een uitnoodiging van een aantal voorname zakenmenschen tot een conferentie. Maandagmorgen zag ik eerst de fraaie organisatie van Hoggson, een model-zaak. Toen ging ik met Virginia naar Riverside, en was ook bij mrs. Cole. We praatten in het eigenaardige huis van Janus, bij den haard, in den schemer. Met Helen Smith, de Vore en zijn zuster Madge, die kookt en huishoudt en koetsiert, vijftien jaar oud, haar Shakespeare kent, fijne bleeke teint, een fransch type. Eerst laat weer in stad. Gister stapels brieven. Interviews met allerlei menschen, Copeland (over de Straight Edge) Strickly (over de Craftsmen bij Syracuse) en weer eenige gestranden die kwamen hulp zoeken. Toen naar Columbia University, geluncht met de professors. Daarna naar den uitgever Dodd, Mead & Co. voor the Quest. Toen met Martin naar zijn huis op Staten Island. Daar was Edwin Mackham en 's avonds woonde ik nog een lezing bij over Railway's van Martin zelf. Nu zit ik in een zonnige, prettige kamer en kijk over het eiland tot aan de zee. 13 Maart. Woensdag schreef ik 's morgens aan mijn brieven en ging 's middags een lange rijtoer maken met mrs. Martin door Staten Island. Het was warm en ik zag blue birds. En ceder en Sumacboomen en een mooi landelijk land. Ik sliep 's nachts heerlijk. Gisteren ging ik om 3 uur naar stad, behandelde twee patiënten bij Dr. Hinkle, vond een enorme post op de Club, met brieven uit Holland en hoopen knipsels die ik niet las. Voorts brieven van allerlei menschen. Daarna at ik bij mr. Frederik Lynch met de Holts, en bleef 's avonds op de club tot ik met Martin naar huis ging. Vanmorgen zou ik vroeg opstaan om naar miss Wald te gaan, maar ik ging weer in bed en voelde zeer gedeprimeerd, totdat ik een flinken brief schreef om mij van die noodelooze herrie te bevrijden. Toen lunchte ik toch nog bij miss Wald. Zij is de vrouw die president Roosevelt, Dean Howel, Seth Lord en Mark Twain op lunch vroeg en — ze alle vier kreeg. 14 Maart. Ik sliep goed. Hoewel met slechte droomen. Als waarschuwingen, dat ik mijn geest ontzien moet. Nu ben ik heerlijk kalm, en verheug mij zelf op mijn rede voor morgen. Om 12.30 lunch in de City Club met de Martin's met miss Jane Adams van Chicago, de beroemdste vrouw van Amerika, miss Wald van New York, de Ely's, mr. Watchorn, van de immigranten, mr. Kelly, prof. Carpenter, van Columbia Un. en nog eenige anderen. Velen hielden aardige en belangrijke toespraken. Ik sprak ook. Daarna nog interviews, en toen naar de Author's Club op een drukke receptie. Toen op Staten Island gegeten bij mr. en mrs. Goddard, drukke gesprekken over socialisme. Martin was uitstekend en welsprekend. De achterlijkheid van de anderen wonderlijk. Ely nam mij onderhanden over mijn brief, en ik dacht of ik soms te angstig was geweest. Ik sliep goed van nacht. 16 Maart. Gistermorgen had ik vrij goed geslapen, met betere droomen, voorjaars bloesemboomen en veel teedere verlangens. Ik was frisch en klaar voor Heinrich Heine, Teekening van Frederik van Eeden. ï mijn rede. We lunchten met Page, de uitgever van the World's Work in de Arts club. Op de boot voeren we met Edwin Markham. Het eten in de Artsclub was zoo slecht, dat ik er nog wee van ben, zwarte paddestoelen, en een soort vette ingewanden op geroosterd brood. De rede zelf ging goed, beter dan Zondag. Een dankbaar publiek. Maar ik voelde toch steeds de eigenaardige belemmering van een vreemde taal, die mij steeds als 't ware verbood in een of andere richting naar hartelust door te gaan. Een lam gevoel. Misschien wordt het beter. Daarna bij Ely, die mij wilde overhalen nog een week langer te blijven, 's Avonds aten wij bij Davenport en Leighton, de jonge, energieke theaterdirecteur, die zelf een theater bouwt. Wat een levenskracht in dien jongen man! Ik keek hem onafgebroken in zijn levendige vaste oogen, en verheugde mij over zulk een sterk, levensvol, compleet type van ons ras. Welk een verschil, met de meesten daar in ons land. Ook dit is merkwaardig geluk, deze jonge man te ontmoeten. Ely heeft toch een buitengewoon talent van menschen bij elkaar brengen. Ik had Zaterdagmiddag een mooi oogenblik aan het silver-lake, in het bosch, toen ik de vogels hoorde met hun onbekende stemmetjes. 17 Maart. Gister een dag in stad, bij de Ely's geluncht, brieven geschreven op de club. 's Avonds een rustige avond op Staten Island. Er kwam een telegram van Washington, dat ik Woensdag bij den President op lunch mocht komen. Maar ik moet aftelegrafeeren om de lezing. Dinsdag eerst geschreven aan mijn coöperatieplan, toen een lekkere wandeling gemaakt door Staten Island met Martin. 13—152 's Avonds het diner bij Chas-Flint, de trust-vader, die met Japan en Rusland onderhandelde over den verkoop van oorlogsschepen, bij hem waren Shaw (review of reviews) en Josef Fels de zeep-millionair, Hoggson de contractor-designer, en nog eenigen, Gould. Er werd te veel gegeten en te weinig voet bij stuk gehouden. Maar het slot was goed, Fels, die ioooo dollar gaf. 18 Maart. Ik had niet best geslapen en moest om elf uur spreken. Maar de spreekbeurt ging bizonder goed. In Hudson Theatre over psycho-therapie, voor ± 500 menschen. Daarna gingen wij in de launch van Comm. Watchhorn naar Ellis Island, waar 't reusachtig immigratie bureau is en een nieuwe eetzaal werd ingewijd, een keurige zaal voor 1400 menschen. Er was een lunch. Ik zat naast Count Messilin, de Italiaansche consul. Ik kwam moe thuis en sliep een uur. 's Avonds diner hier aan huis met prof. Nyslop en prof. Clark. Brieven van huis, en hevig verlangen. Ik doe mijn best het te verzachten door afleiding. Zondag naar Washington. 19 Maart 's Morgens een brief voor de Pionier geschreven. Om drie uur naar Stad, de Congertrön Exhibition gezien. Daar thee met eenige dames. Interviewd door het mooie dames-reportertje en door anderen. Daarna diner van de x-club, waar ik de eerste felle tegenstanders vond, maar hun aanval had weinig te beteekenen. Gent, de sociaal-democraat, de redacteur van Collier's Weekly. 20 Maart. Vanmorgen even naar stad geweest om een paar minuten te spreken voor het vrouwen-civic-forum. Een plan gekregen van Hoggson voor organisatie. De naam „the Coöperative Company of America". Ik heb nu drie weken in New York achter den rug, en moet er nog twee dóór. Ik ben ruim vier weken van huis en moet nog ruim drie weken wegblijven. Ik houd mij goed, maar ik tel de dagen, en ben dankbaar, dat de langste tijd achter mij ligt. 21 Maart. Gister sprak ik voor het People's Institute, 1500 menschen. Ik was niet gedisponeerd, ik had er niet de rechte lust in, maar ik was zeer kalm. En naar een verslag in de Times te oordeelen, is de uitkomst uitmuntend. Ik ben innig dankbaar voor de machtige invloed ten goede, die ik kan uitoefenen. 24 Maart. De dagen gaan snel, en toch te traag naar mijn zin. Vandaag over 14 dagen ben ik op zee. Zaterdag om 1 uur Yale Club dinner, fortnightly Club. Ik zat naast den uitgever Putnam, en Page was er: een prettige zaal en ronde tafel. Ik sprak goed en krachtig. Ik at bij Ely. Zondag eerst een lange wandeling in de frissche koele zonnige lucht, met mrs. Martin en Ida Wilcox. Aan de lunch kwamen mr. en mrs. Holt en Page, en later Slosscher en de uitgever van de American Magazine. Ook een bezoek van Daan Woltersbeek en zijn vrouw. Om 5 uur ging ik naar Washington. Een benauwde, donkere, warme hotelkamer. Den volgenden dag regen, en de Hollandsche aristocraat Royaards, de gezantschapsattaché. Hij was beleefd en vriendelijk en vroeg mij op de maaltijden. Ik zag Roosevelt praten, terwijl ik met Royaards zat te wachten en dacht: „hoeveel beter schiet ik met zoo'n man op, die vol actie en drukte is, veel naïever, maar ook veel frisscher en gelukkiger." Het gesprek met Roosevelt was kort, maar zeer sympathiek. Hij was blij met mijn boek en de vleiende opdracht er in. Ik zag zijn ijdelheid. Maar niet antipathiek. Toen vroeg hij naar mijn houding ten opzichte van klassebewustzijn. En toen ik verzekerde daartegen gestreden te hebben en nog te strijden, toen kwam hij los. Zijn oogen zijn klein en zeer bijziende, hij is geen knap man, zijn tanden zeer wit en gaaf. Maai zijn manieren zijn zonder affectatie, hij geeft zich zooals hij is. Op 't laatst toonde hij zijn overdreven machtsgevoel. Zijn groote macht maakt hem trotsch en doet hem zijn persoon stellen in plaats van de republiek, die hij vertegenwoordigt. Hij is geen filosoof, heeft geen filosofisch karakter. Maar een oprecht, sterk man, vol energie en strijdlust, die eerlijk 't goede wil. In Washington lekker groen gras om te zien en veel knoppende en bloeiende boomen, het was zoel en regenachtig. Ik zag het Congres en het monument voor Washington. Alles zoo weinig origineel. Een Obelisk die opgemetseld is uit kleine steenen verliest al het karakter van zijn vorm. Ik at in de prachtige club met Royaards. Het was niet prettig. Een soort reflex van het vervelende leven van dien man, en voor mij eenige vermaningen. Mijn koffertje was een tijd lang weer zoek. Met den nachttrein naar New York. Hier ben ik blij weer te zijn. Maar 't is soms of er een schaduw is gevallen op het Amerikaansche leven. 25 Maart. Gister weer brieven uit Holland, alles goddank goed. Ik sprak met de Martins over de socialistische partij die ze hier stichten willen, en raadde de naam ..Fabian" af en „Constructive" aan. Ik zag mijn eigen weg niet klaar. Toen sprak ik met Ely en met Hoggson en zag duidelijk dat ik mijn plan „the Coöperative Company of America" met alle macht moet doorzetten. Daarin gelooven ze en daaraan willen ze meedoen. Uitstekend. 27 Maart. Woensdagavond maaltijd op de University club, een prachtige club, met Walter H. Page, van the Worldswork, verder Mr. Oyden, gewezen hoofd van Wanamaker's stores, nu lid van de Educational Committee dat de millioenen van Rockefeller beheert. Dr. Butbrick, secretaris van idem, Dr. Knapp, Department of Agriculture Washington, Dr. Bumpus, Museum nat. History, Mr. Glenn, Head of Sage Foundation to help social conditions, Dr. Trisell, Principal of Hampton Institute for negroes, Va. Drukke discussie, waarin ik nieuwe argumenten vond voor economische in plaats van politieke actie. Gisteren, Donderdag, gewerkt aan mijn laatste rede. Toezegging van $ 150 voor een artikel in de American, lunch met miss Tarbell, 's avonds maaltijd bij James Stokes, den millionair die overal Christian Associations opricht. Woensdagmiddag naar Barnum en Bailey geweest, met de Martins, Pea-nuts zitten eten. Het stille paard, dat omhoog geheschen wordt op zijn plank. De malle clowns. Er was te veel tegelijk, maar ik vond het toch prettig. Daarna bezoek bij Mr. Mabie, de patiënt die zijn geld verloor, zich den hals heeft willen afsnijden en nu i| jaar neerligt en niets kan en chloral neemt. Bedorven door domme dokters. 28 Maart. Gister lunch met Casser en zijn vrouw (mrs. Commander) bij Ely. Een scherpe schrandere journalist, vroeger methodist dominee. Daarna weer photografeeren bij mrs. Kasebier. Conferentie op de League. Eindelijk dinner bij mr. en mrs. Bourne met Dr. Dana en Beatrice Hinkle. Ik schreef mijn speech af, en was zeer dankbaar en aangedaan. Maar ik begin sterk naar mijn terugkeer te verlangen. Nog een week hier en nog een week op zee. 1 April. Ik ben blij. Ik heb een slaap met gunstigen droom gehad, helderheid. En ik vertrek overovermorgen weer naar mijn dierbaren. Vanavond nog mijn laatste rede. O, hoezeer verheug ik mij op het weerzien, ik moet er elke minuut aan denken. Over-overmorgen ochtend aan boord. En dan nog een week. Misschien Zondag over acht dagen al in Bussum. Ik had een paar lieve dagen bij de Cole's in Riverside. En het gaf mij rust, dat ik daar een thuis zou hebben voor mijn vrouw, als ik weerkom. Daar Zal zij zich het prettigst gevoelen. Zondag zag ik het arme zielszieke meisje Beatrice Theyre. Maandag bezocht ik, daarover, mrs. Stokes, de millionairsvrouw en weigerde geld voor mijn hulp. Misschien een ongeloorloofd trots-genoegen, misschien ook wel wijs. De Griswold Bourne's kwamen met mij naar Staten Island en aten daar. Mrs. Martin en ik dansten bij de electrische piano, 's Avonds een rustige avond thuis. De lieve Ida Willcox mag ik erg graag. Ik wou, dat ze mijn dochter was of werd. Gister, Dinsdag lunch bij de Ely's, met Dr. Deebie. Daarna weer bij Dabo op 't atelier. Mijn opinie over zijn werk bevestigt zich. De mooie foto's van Clarence White, 's Avonds groote feestmaaltijd in 't Waldorf-Astor hotel voor Mrs. Ward. Speech van Consuelo van der Bilt, hertogin van Marlborough, een van buiten geleerd lesje, nog al ridicuul. Mrs. Ward zelf was vervelend. Het was een schitterende partij, maar geen wijn. Alleen ijswater. O, de heerlijkheid, als ik hier m'n werk gedaan heb en naar huis mag. En toch zie ik er niets tegen op om in 't najaar terug te komen. 2 April. Gister een prachtige wandeling met Martin. Het beekje in 't bosch met de Skunk Cabbages, en het kerkje van Richmond, met de witte grafsteenen. Heerlijk weer. 's Avonds mijn laatste speech. Ik had een mooie rede geschreven, maar de omstandigheden waren ongunstig. Ik had zwaar werk en voelde tegenstand. Een slecht gehoor, hoewel zeer talrijk. Er waren te veel sprekers, en het werd te laat. Maar ik streed dapper. 4 April. Aan boord Carmania. Een straffe koude N.W. wind. Mijn eerste tocht is verricht en ik ben op den terugkeer. Dat gevoel van ridderschap, en het strijden met liefde's gedachte heeft een diepe waarde voor me. De essens van wat het in de riddertijden was, is gebleven. Het geval is er nog en vervult me en sterkt me en troost me. Ik doe wakker mijn best, ik stijd niet voor mezelf, ik strijd om Godswil. Het is een strijd, en ik voel maar al te vaak, hoe broos en teer ik ben, en dat ik al mijn kracht en beleid noodig heb. En ik voel de diepe waarheid van de liefde voor mijn vrouw, die de band is tusschen God en mij. Zóó alleen kan ik gelukkig zijn. Mijn laatste rede was geen triomf, een hard gevecht, een „drawn battle". Het was niet mijn schuld. Ely had ditmaal de omstandigheden niet juist berekend. Er werd niets verloren; maar de zeer goede en krachtige rede miste zijn effect. Het trof mij, dat ik juist vóór deze rede mijn eenige heldere droom had. Dat is precies als in Frankfort, een rustige troost. Inderdaad is ook alles zeer goed. De rede wordt toch gedrukt en verspreid. Er zijn al genoeg aanhangers om een deugdelijke organisatie voor te bereiden. De tijden zijn rijp, en er zal zeker iets gedaan worden. Ely is een machtig persoon, in zijn gemoedelijke, bescheiden manier. Hij ziet scherp en heeft verbazenden tact. Een man die de publieke opinie vormt. Gister was mijn verjaardag. Ik was het eerst glad vergeten. En later eerst bedacht ik, dat ik 48 jaar werd. Ik lunchte op de City Club met mrs. Humphrey Ward en de anderen. Donderdag lunchte ik bij Edmund Kelley en de advocaat, die meende dat hij nog maar een paar jaar te leven had. Ik heb hem wat gerustgesteld. Er waren Robeit Hunter, de sociaal-democraat, en Irvine de Christen-socialist, die op zijn 19de jaar nog niet lezen kon, mijnwerker, thans predikant in 5th avenue, een geestdriftige, goeie Ier. Daarna interview bij Cassen en kennis gemaakt met Hamilton Emerson, de expert in shop-efficiency. 's Middags gewerkt met Collier, daarna diner bij Flint, waar Hopkinson Smith, de Southerner zijn vroolijke anecdoten vertelde. Een type, een gedistingeerde Justus van Maurik, ingenieur, architect, schilder, novellist en populaire voordrager. Er was ook mr. en mevr. Berg, waarmee ik nu de reis maak. Gister mijn verjaardag heel aardig bedacht met mijn goeie gastheer en gastvrouw bij de Ely's met Collier en zijn vrouw. Een hartelijke gezellige thee-partij, 's Avonds naar het theater. „The servant in the house." Een moraliteitsspel, geschreven door Kennedy, die acteur was in Everyman. (Elckerlijck). Dit stuk is duidelijk daarop geïnspireerd, maar toch geen imitatie. Een diepere navolging, met volkomen adoptatie van 't moderne leven. Zeer vaardig en geslaagd. Soms als kunst zwak, maar ik vond het toch goed en dapper, zulk werk te durven geven, tegen alle theorieën in. Een naïef idealisme, waarover Nietzsche en Shaw zich zouden ergeren, om de naïeveteit en de moraliteit. Maar mij behaagt zeer het verwaarloozen der waarschijnlijkheid en het maken van 't tooneelspel tot wat het altijd blijven moet: een schoone en leerrijke illuzie, een geheel vrij beeldenspel. 6 April Het weer is stil en zacht geworden, de zee vlak. We zijn in de golfstroom. Ik sliep zeer goed en voel me wel. Doch er is nog een sterk en smartelijk verlangen naar huis. Ik schrijf brieven, maar kom nog niet tot arbeid. Nog zes dagen. 8 April Welk een teer, overgevoelig gestel ik eigenlijk heb, ondanks mijn goede gezondheid, bewijst wel de spanning waarin ik nu verkeer, uit verlangen naar huis. En toch is de overtocht tot nog toe zoo aangenaam mogelijk. Ik ben wel en slaap goed. Er heerscht een vroolijke stemming aan boord, alles is overdag op dek, de wind is zacht en het is heerlijk in den zonneschijn, de zee prachtig blauw met witte kopjes. Ik speel met de schijven op dek met mr. Berg, en we hebben genoegelijke maaltijden en gesprekken. Zij is een typische Engelsche, elegant en verfijnd en ook algemeen ontwikkeld, draagt zeer fraaie kostuums. Hij heeft een antipathiek joodsch gezicht, en snijdt wat op over zijn vele reizen en hooge relaties. Maar ik kan het toch wel met hem vinden. Ik schaak met hem. Ik lees het boek „As the Hague ordains" een beschrijving in dagboekvorm uit den RussischJapanschen oorlog van een vrouw, die haar gewonden en krijgsgevangen man verpleegt in Japan. Een aardig, interessant boek. En ik ben dankbaar als weer een dag is doorgebracht, en Europa zooveel mijlen nader. Als ik Ierland maar zie. Nog vier dagen. Gister zag ik de machine-kamers in het groote schip, de tunnels waarin de assen draaien, de stookruimte en de turbines. Een indrukwekkend gezicht. 9 April Vannacht lag ik lang wakker, en dacht over het vele wat ik te doen heb, de gecompliceerde toestand in Holland, over mijn plannen voor den zomer. Ik moet artikelen schrijven voor het Berl. Tageblatt en voor Amerika. Ik moet de Vde bundel Studies corrigeeren en uitgeven. De bundel gedichten verzamelen. Dan IJsbrand in Groot- Nederland. Misschien het Beloofde Land. Dan Lioba in 't Duitsch bewerken. Eindelijk mijn nieuwe boek beginnen. Daaraan dacht ik veel. Wat zal ik thuis vinden? Zouden de tooneelstukken al „af" zijn zouden al mijn dierbaren gezond zijn? Welke berichten uit Duitschland? De stukkèn in de Zukunft? Viator ? De uitgave van Ehbock? Op het tooneel daar reken ik heelemaal niet meer. Die lui maken zich te ridicuul. En wat zouden we dezen zomer doen? Naar Stockholm? Maar zeker niet vóór half Juni, of begin Juli. En mijn moesje? Of in Holland aan zee? En zouden er nieuwe zorgen komen met de crediteuren en de bakkerij? Tot November kan ik zeker wel rondkomen. En dan moet Amerika weer wat opbrengen. Maar 't zal vreeselijk zijn, als ik moeder voor vijf maanden verlaten moet. En zouden ze in Holland nieuwe stukken willen spelen? Zendeling, Het Poortje, of Reinald? Ik herinnerde mij ook van nacht dat ik eens, een paar jaar geleden, zeer levendig van Amerika droomde. En ik herinner mij nog duidelijk het stemmings-sentiment er van. En dat komt merkwaardig met de nu doorleefde werkelijkheid overeen. Alleen weet ik zeker, dat ik toen van de groote steden in 't midden van Amerika droomde, in 't Middle-West. Dat moet dan nog komen. Overmorgen zien we waarschijnlijk land. 10 April Een prachtige heldere droom. Wat zou dat beteekenen? In deze onbekendheid met wat er omgaat is het mij zulk een raadsel. Het is altijd een goed teeken. Maar het kan ook een troosting be- teekenen voor wereldsch verdriet, dat onvermijdelijk is. We zijn nog maar 700 mijlen van land. Overmorgen. Ik wen aan 't zeeleven. Het schip slingert, maar er is iets prettigs in 't zien van al die menschen die even als ik gezond blijven, waar nieuwelingen ziek zouden worden. Het zee-hotelleven gaat zijn eentonigen gang. Ik lees nu brieven uit 't belegerde Peking. In Amerika ben ik tot 't vermoeden gekomen, door 't spreken met zuidelijken, dat de heele antislaver nij beweging een vergissing is geweest. Een feit trof mij zeer, dat de aanslagen van negers op blanke vrouwen eerst zijn begonnen na den burgeroorlog. Tijdens de slavernij waren ze onbekend. Dat is zeer sprekend. Mijn gevoel zegt ook, dat de verhouding tusschen neger en blanke alleen dan zuiver en natuurlijk is, als er een liefhebbend en goedertieren meesterschap is en een verknochte dienstbaarheid. Wat nu is ontstaan, is een hopelooze toestand, het gevolg van Christelijke dwalingen. Ik las over Japan, en begin het verwonderlijk succes in beschaving te verklaren door de afwezigheid daar van Christendom en philosophie. Japan is 't eenige land, waar nooit een kerk of stelsel heeft geheerscht, en op dit oogenblik het meest gelijkmatig beschaafde, en het snelst zich beschavende land. Geen verkerkt of verstelseld volk zou zich zoo snel hebben aangepast en opgevoed. Ze zijn zindelijk en ze weten hun kinderen op te voeden. Ze bewaren hun poëzie en hun kunst. En toch zijn ze als volk niet zulk een hoogstaand ras. In China het versteend Kongfoetseunisme. In Indië de Brahmaansche priesterheerschappij, in Europa de gruwel van het kunst-vijandige en beschaving-doode Christendom. ii April Thuis! ThuisI O het was zoo heerlijk als ik maar had kunnen denken. De bezwaren waren er, natuurlijk! Geld en vijandschap. De berichten over de tooneelstukken zeer ontmoedigend. Maar ik ben zoo gelukkig — het is alles zoo goed. En ik sliep zoo heerlijk in mijn oude werkkamertje in het nieuwe bed. 15 April Ik kom tot die inkeer, die ik voel dat goed is. Ik stond vanmorgen bij mijn bijenstal, waaraan ik zooveel jaren gewerkt had en die nu was ingezakt door den storm en alle bijen weg en dood. Alleen honderden viooltjes bloeiden er nog. Toen voelde ik de weemoed en het ernstige inzicht van de waarheid, die tragisch is. Dat wat niemand in Amerika ziet, en wat toch bij God brengt. Ik sliep weer goed, maar in den droom was weer droefheid. De weemoed van het vergankelijke. Gister wandelde ik met Hans van Santpoort naar Haarlem, en ik hoorde van hem, dat hij 't Beloofde Land niet gezien had, omdat het niet meer gespeeld is na 8 Maart. Dus 't heeft nog veel minder „gedaan" dan iemand dacht. Dat is een bittere teleurstelling, die ik niet verheel. En het is een goed, degelijk, rijk stuk. Zoo goed als ik er ooit een geschreven heb of schrijven zal. Het is de combinatie van het domme publiek, de slechte kritieken, de slechte tijd, en de moeilijke toestand van de Tooneelvereeniging, die zulk een stuk doen mislukken, ondanks het succes. Ik zie wel dat ik hier in Holland nog een harden dobber zal hebben. Dit alles beteekent dat de wensch van mijn vrouw om onbekommerd tot het mooiste in te keeren wat ik in mij heb, juist is. Ik moest rustig doorgaan met wat mij goed en mooi voorkomt. En ik vind het vooruitzicht heerlijk, van een stil, werkzaam leven hier, eenige maanden achtereen. Al dat andere werk, in Amerika, en in de tooneelwereld, is goed en haar intuïtie steunt mij ook daarin. Maar mijn diepste mooiste zelf mag ik niet verliezen. Vaag vermoed ik de mystieke werkingen van de menschengeest in deze mislukkingen of successen. Ze hangen niet van oorzaken af, die wij begrijpen kunnen. Christus laat gelukken of mislukken, wat hem noodig voorkomt, ondanks al onze berekeningen. En hij tracht weder God te gehoorzamen. Maar ook dat is trachten. Zondagmorgen kwam ik te Liverpool aan. Mooi was weder de Iersche kust met de fraaie kleuren, de wolken en de regenboog. De blauwgroene zee. Ik spoorde met de Berg's in de expres naar Londen. Wij waren goede vrienden en Mrs. Berg is een lieve vrouw. In Londen lunchte ik met hen in Carlton Hotel en telefoneerde naar Harrow. Toen ik hoorde dat er een brief uit Holland was, ging ik er even heen, en zag Lady Welby en miss Carter en Dr. Slaughter. Het was stil weer. Maar toen ik op de Vlissingsche boot naar kooi was gegaan, werd ik om één uur wakker door hevig slingeren en stampen. Het weer was ruw geworden en de zee sloeg zoo hard tegen de wanden, dat ik niet slapen kon en bang werd. Ik had een paar ellendige uren van i tot 3. Ik schaamde mij, maar er was niet aan te doen. Ik stond op en ging op het dek naar 't weer zien. Het was helder, Een slaperige steward was verbaasd over mijn onrust. Toen ging ik nog een uurtje slapen. Het te huis zijn is liefelijk en weemoedig. i6 April Steeds slaperig en weemoedig. Ik moet altijd door om droeve dingen denken, en ik zie alle bezwaren, en herinner mij alle tegenspoeden en hoe alles beter had kunnen zijn. Mijn dom, vijandig, ondankbaar volk. Ik begrijp, dat ik voor het waardeeren van mijn werk energieke en invloedrijke bewonderaars noodig heb. Ik ben niet van plan ze te zoeken, maar zoolang ze er niet zijn, behoef ik geen billijke waardeering te verwachten. Alle appreciatie berust op suggestie, in onzen tijd. De dichter die de schoone en wijze kunst creëert, moest wachten tot enkele maar practisch-actieve menschen zijn schoonheid verstaan en aan anderen opdringen. Dan eerst durft de menigte gelooven. Geloof, suggestie, autoriteit beheerschen de gansche kunstappreciatie. Maar er moet gebruik worden gemaakt van algemeen aanwezige eigenschappen. Het maakt een treurigen indruk het publiek aldus te zien bewonderen op gezag, zonder de minste zelfstandige smaak. 18 April. Gister paard gereden met Hans en een heele cavalcade dames en heeren. Het deed mij goed en ik was opgewekter. Maar het duurde kort. In den nacht had ik weer de eigenaardige abattoir- en snijkamerdroomen. De beteekenis daarvan ontgaat me. Maar het is ongunstig. Goede berichten uit Berlijn. Het artikel van Oppenheimer in de Zukunft. Stukken in 't Berliner Tageblatt. Ondanks mijn sombere stemming, voel ik mijn nieuwe boek toch groeien. Het wordt het boek van den nieuwen man in zijn strijd tegen de oude maatschappij en de oude liefdesopvattingen. Ik lees Omar Khayam. 21 April. Ik las gisteren „the scarlet Letter" verder en vond dat het boek de bewondering verdient, die het opwekte. Vooral de sobere groot-eenvoudige structuur. Het ware een goed dramatisch gegeven. „Let man tremble to win a woman without winning the utmost capacities of her love." Goed gezegd. The Rubat of Omar Khayam's waren mij gezonden door mrs. Berg, die er mee dweepte. En ik verbaasde mij bij 't lezen hoe deze tamelijk forsche en niet zeer moderne en begrijpelijke fragmenten zulk een indruk konden maken. Het boekje heeft enorm succes gehad. Ik zie hierin weer een merkwaardige aanduiding van het instinct van onzen tijd. De oude perzische astronoom ontdeed zich luchtig en dapper van alle conventie en bijgeloof, en zwoer bij den wijn. De moderne Engelschman voelt dat hij iets dergelijks behoeft, en hij neemt den wijn op den koop toe. Het is hetzelfde geheim, dat Nietzsche zoo bekend heeft gemaakt, en dat Ida Wilcox meer van Windekind dan van Marcus deed houden. De vertaler Fitzgerald heeft er een regel bijgevoegd, „and Man's forgiveness give — and take" die niet in 't origineel te vinden is. Ondanks de critiek wilde de vertaler dezen regel niet veranderen. Dat bewijst zijn eigen stoutmoedig oogmerk bij de vertaling. God te vragen de vergiffenis van den mensch aan te nemen is werkelijk een heroïeke gedachte. 24 April. In Holland hebben wij sinds mijn terugkomst nog niet anders dan ruw, guur, somber weer gehad. Dat dient wel om de depressie nog te versterken. Hans ligt nog te bed, ikzelf leef voort zonder veel elatie. Ik werk aan mijn stuk voor de American Magazine, heel langzaam. Ik weet nog niet hoe mijn nieuwe boek worden zal. Merkwaardig zooals alle kleine indrukken en gebeurtenissen in ongunstigen zin worden opgenomen en uitgelegd, zoolang de „negatieve gevoelstoon" in mij heerscht. Ik ben blij, dat de Hollanders het Beloofde Land in Berlijn zullen spelen. Het zou mij zeer verwonderen als daar het stuk niet beter werd gewaardeerd, zelfs in 't Hollandsch. Een goed dramatisch werk, zooals dit, kan begrepen worden, ook al verstaat men de taal niet. Zelfs een doove zou bij dit stuk kunnen zien wat er gebeurt, en de toedracht kunnen volgen. Een lichtpunt is dat ik gauw weer wegga, naar Guernsey met vrouw en moeder. 25 April. 's Nachts, terwijl ik over Hans lag te tobben, kwam „de Nacht-bruid" in mijn geest. En dit boek hoop ik nu te gaan schrijven. In dezen vorm, de eerste persoon, in de fictie van een auto-biografisch gedenkschrift, meen ik het meest vrij te zijn om alle waarheid die ik voorhanden heb te uiten. 27 April. Het onderscheid tusschen zonde en ziekte is gradueel en wijzigt zich naarmate wij de plichten en de vermogens van het individu beter verstaan. In het licht van het begrip der soort-ziel verduidelijkt zich dit. Het zonde-instinct, het iets als zonde voelen, is door de soort-ziel ons gegeven, opdat wij beter onze individueele functie zouden doen. Maar dit instinkt kan falen, afdwalen, misleiden, ten verderve voeren als alle instinkten. En dat speciale kwaad, waarvoor het waarschuwt is voor 't doel 14—152 onzer functies niet schadelijker dan euvelen die wij niet als zonde beseffen. Naarmate wij groeien, beseffen wij ook ziekte, zwaarmoedigheid als zonde — en bemerken dat het zonde-besef voor sommige andere afwijkingen verregaand overdreven en onnoodig was. Wroeging is een even groote afdwaling als toorn of gierigheid. Zelfkwelling en wereldverzaking een even groote zonde als losbandigheid. 30 April. Er is een groote ontspanning gekomen. Zoo eigenaardig en wonderbaarlijk voor me, dat ik niet nalaten kan er diepere beteekenis achter te zoeken en te vragen: wat heb ik gedaan, welke betere richting heb ik opgestuurd, om dit teweeg te brengen. Over tien dagen ga ik naar Parijs en Guernsey. En dan aan 't Boek. Gister was ik nog verdrietig, omdat ik vrees dat de N.T.V. zich door Heijermans laat weerhouden om 't Beloofde Land te spelen. Mijn artikel af voor de American Magazine. „How Mind can heal the body." Ik corrigeer de proeven voor Studies V. Een goede bundel. x Mei. Vandaag weer de donkere schaduw op me. Ik was bij H., die oude heer stierf heden morgen, en daar was ik goed en flink en deed mijn plicht. In dat huishouden heeft men mij noodig en ben ik een groote steun. Maar daarna was ik diep somber en verlangde niets als een rustige afzondering, waarin ik kon teekenen en mijn boek afschrijven. Een boek vol diepe, droeve, gelaten onthulling. Ik was moe en wee van de mensch-kudde, alle ambitie zweeg, ik was voorbereid te sterven. Geen wanhoop, volle liefde voor mijn mensch-vader, maar ook vol zelfbesef, diep gekrenkte fierheid, vol inzicht voor het onrechtmatige wat wij lijden, het gevoel dat wij, arme enkellingen, iets te vergeven hebben. Ik verlang zeer naar Guernsey. De zonnige rotskust, het lichte groene eiland, de zee. Ik voel deze stemming juist de rechte om mijn boek te beginnen. Ik voel als met de wereld afgedaan, maar voor het scheiden de rekening opmakend. Een slotwoord van allerdiepste oprechtheid. Arme, blinde menschen! 3 Mei. De droomen zijn beter geworden, hoewel nog niet mooi. 6 Mei. Zoele regen en warme zon. Veel frisch groen en nachtegalen. Vandaag een recht gelukkige dag. Gisteren naar het mooie kweektuintje bij Hilversum, waar zooveel nachtegalen zongen, en waar wij de ringslangetjes onder het brugje zagen zwemmen, en een groote tulpenboeket meebrachten. 12 Mei, Parijs. Hans meerderjarig. Zaterdagmiddag vertrokken we met moeder uit Amsterdam en waren 's avonds laat hier. Zondag zag ik Else Otten, wandelde 's middags met moeder en Sara in den Jardin des Tuileries. Sara was erg moe en had niet veel plezier. Ik vond Parijs weinig veranderd. Geen teekenen van druk geestelijk leven, maar wel materieele levendigheid, verkeer op straat drukker dan ik mij ooit herinnerde, 's Avonds was ik bij Cecile de Jong van Beek en Donk, nu mevrouw Frenkel. Ze heeft een allerliefst jongetje. Ik bezocht haar gister nog eens, met moeder en Sara. Gister was ik 's morgens bij Berg en ontmoette daar Prof. Paul Janet en Le-blanc en Dr. Yakes uit Amerika, bezig proeven te nemen met een nieuwe uitvinding om electriciteit te maken direct uit kool, Zonder tusschenkomst van stoom. Ik at met moeder en Sara bij Ledoyen in de Champs Elysées, het was er prachtig, met de bloeiende kastanjeboomen. Ik zag nog met mrs. Berg een theater-expositie, en bracht haar met Else in kennis. Ook bezocht ik Valette van de Mercure de France met Else. Daarna liet Frenkel ons zijn installatie zien voor electro-therapie. De toestel voor X-stralen, de Röntgenstralen, schaduwbeelden en eindelijk de merkwaardige Teslastroomen a haute fréquence. Waarbij mijn vrouw op de stoel lag en ik overal vonken uit haar lijf haalde. Het typische Parijsche contrast. De pretmakerij en vrijage op de boulevards, de wetenschappelijke activiteit in de buurt van la rive gauche. Maar de stadsgezichten zijn toch onovertroffen. Daarbij blijven Berlijn en Londen en New York ver achter. Het ontzaglijke prospect vanaf de Louvre en het felle groen tegen de grijze nobele architectuur. 14 Mei Guernsey. Gister had ik één wonderheerlijk oogenblik. Op het eiland Alderney. Het kleine stoombootje lag er stil in het ledige haventje, ik ging het land in voor een kleine wandeling, er bloeiden goudsbloemen tusschen de muur-steenen, en toen kwam ik aan een weide, waarboven leeuwerikken zongen, en waarop duizenden boterbloemen bloeien. Toen bemerkte ik, één oogenblik, onder welk een zware druk en donkere schaduw ons menschelijk leven is. Want toen waren die even weg. Niet mijn leven alleen, maar het menschelijk leven. Want mijn depressie ontstaat door het gemis aan wat nagenoeg ieder mensch mist, die ik ken. De zaligheid van zoo'n oogenblik kennen zeer weinigen, dat is uit hun leven merkbaar. Want als ze die kenden zouden ze er onstuimig naar zoeken, evenals ik. En ik krijg de depressie door het ontberen, het vruchteloos zoeken naar dat hooge geluk. Dat oogenblik uitgezonderd, heb ik nog niet het succes van mijn tocht, waarop ik hoopte. De bootreis was mooi, maar een woelige zee en kleine boot. Sara bijna ziek. Alleen moeder goed. Guernsey was heel anders dan ik hoopte. Ik verwachtte een primitief, vooral landelijk land. Maar tot nog toe is het alles huizen en muren, en ons verblijf, een Engelsch villa'tje met onnutte en leelijke luxe-prullen, zoodat men zich nauw roeren kan. Daarbij een misverstand omtrent den prijs, zoodat wij niet lang kunnen blijven. Ik dacht er over, na een week te vertrekken. Vannacht storm en vandaag regen. Ik droomde wel niet slecht en sliep goed. Ik droomde van een telegram van Else, met het woord „gunstig" en „19 October" er op. (zie 3 Juni). Maar dat houd ik voor bedrog. Toen zweven in den droom, de verheffing. Dat is een voorbode van helderheid. Ik zag wel mooie dingen hier. De weelderige bloemen en het gras op de muren. Alluim en blauwe hyacinth in 't wild, muurbloem op de muren. Steeneiken, Yucca's, bloeiende Camelia's en rhododendrons. 15 Mei. Gisteren deed ik met Willem een wandeling naar zee, naar de bay Moulin Huet, waar hij ons bijna ingekwartierd had. En toen zag ik het landschap dat ik op Alderney voorgevoeld had. De hooge rotsenkust, de groene, lichte, open weiden, de weelderige, vochtige, dichtbegroeide paden langs beekjes, beneden het heerlijke dal met de prachtige groote wonder-planten, wild groeiend met hun groote reuzentrossen en reuze-bladeren, en het Zeestrand tusschen de rotsen, op Capri gelijkend. Noord- en Westwind afgesloten, de baai openend op Zuid-Oost. Ik zag het pension en het beviel mij zoo goed, dat ik besloot er over een week heen te gaan. En toen voelde ik dat dit het land was waar ik zou willen wonen. Ik praatte er met Willem over, en het was mij een rust dat ik een vooruitzicht had, waarop ik zou kunnen aansturen. Als ik nu in Amerika genoeg verdien om een huisje daar te bouwen, dan zou ik dat een heerlijke uitkomst vinden. De zee, het zachte klimaat, de weelderige plantengroei, en toch de voordeelen van een Engelsch cultuur-land in bereik. Een omnibus elk uur naar 't stadje, een telefoon en electrisch licht. Ik geloof niet, dat ik ergens een plek zal vinden waar zoozeer is vereenigd een waarlijk grootsche en weelderige natuur, een gezond klimaat en de comfort die mijn vrouw niet missen kan. 16 Mei. Vanmorgen was ik met moeder op de markt in het stadje. Vischmarkt met groote krabben en kreeften en zee-paling. Bloemmarkt met heerlijke bloemen. Het was er druk en gezellig, veel rijtuigen en auto's. Het kleine stadje, met de nette kronkelstraatjes en de aardige winkels en beleefde menschen. Vanmiddag aan Petit Bot Bay. Daar wees Willem mij een klein weiland tusschen de rotsen, dicht aan zee, beschut voor Westen- en Noordenwind. Overal de hellingen met gele genista. Struikgewas vol vogeltjes. Een paar geiten. Vlak beneden de blauwe zee witschuimend om de bruinroode rotsen. Het was grootsch en prachtig. En dat weilandje Zou ik kunnen koopen. Ik zelf zou niet aarzelen. Maar ik vreesde, dat Sara het te groot, te eenzaam, te weinig gezellig en liefelijk zou vinden. En het gevaar van de steile hellingen. Ik hoorde 'n nachtegaal. Ik stuurde vandaag de proeven van den ganschen vijfden bundel tot afdrukken. En toen ik die veelzeggende voorrede dateerde „Guernsey, Mei 1908" toen voelde ik dat als een soort resolutie, een vaststelling van dat land als mijn nieuw verblijf. Het is een bloemen en vogelenland hier. Een sappig land, met het frissche gras en de roode koetjes. Frisscher en weelderiger en welvarender dan Holland. En toch Hollandsch klimaat, Hollandsche wind, maar warmer en zonniger en met beschutte hoekjes achter de rotsen. En de zee grootscher door de rotsenkust. 21 Mei. 's Morgens bij den eersten dageraad is het een luid koor van vogelgekweel. Dat mindert dan later. 24 Mei. Nog steeds is de wind guur en koud. Maar er is veel zon, en in de baaien is 't aangenaam. Gisteren zag ik Fermain Bay. Ik zag het romantieke weitje met het denneboschje aan zee, met den dichten weelderigen groei van kruid en struweel, hooge waterplanten en klimplanten en tallooze blauwe hyacinthen en andere bloemen. Gisteren het witte zonnige huisje van Fermain Bay, met den moestuin, vol artisjokken. Daar zou het 't beste wonen zijn. Wij ontmoetten ook Mrs. Morford, de Iersche weduwe met haar zoons, die op den heuvel woont, met 'r prachtig vergezicht. Ik was weer op de Markt in 't stadje en kocht bloemen, met moeder. Vandaag maakte ik verzen en schreef aan mijn nieuwe boek. 26 Mei. Het gestadige gure weer met den kouden wind maakte mij verdrietig, het was grijs en schraal, zooals ik dat altijd in Holland zoo naar vond, uitkijken naar een zoelen, zonnigen dag. Ik zag dat de gemiddelde temperatuur in Juli zelfs beneden 6o° was en mijn voornemen om hier te wonen werd geschokt. Ik verwonderde mij over het weelderig groeien van planten en bloemen in dit klimaat zonder hitte. Licht, vocht en geringe temperatuurswisseling, dat schijnt hoofdvoorwaarde. Misschien ook de frissche ozon-rijke lucht. Een brief van Ely, die niet zeer bemoedigend was. 29 Mei. Heden voor 't eerst weer helder gedroomd, maar vreemd en donker. Ik ben nu in ernst aan „de Nachtbruid" begonnen. Bij episch werk leeft de kunstenaar in 't oogenblik dat hij beeldt, niet verder. Bij dramatiek vervult hem een gansch gebeuren, over een gansch tijdsverloop, op 't zelfde oogenblik. Hij concentreert dan verleden en toekomst in 't heden. Hij overziet alles voortdurend. Ook in lyriek doet hij dat, maar dan is 't gebeuren kortstondiger. Dramatiek is de lyriek uitgebreid over een langduriger gebeuren. Daarom is Dramatiek de hoogste poëzie, epiek de lagere vorm. Dramatiek unifieert, maakt tot één structuur, is één harmonisch gebalanceerd geheel. Epiek wordt aan elkaar gebouwd, stuk na stuk, zooals 't valt, zonder vooruitziend construeeren. 30 Mei. Ik ben droevig en weemoedig. Ik schrijf aan mijn boek maar nog twijfelend, onzeker of ik op den goeden weg ben. Ik ben vervuld van doodsgedachten en zie weinig in de toekomst en denk weinig van mijn werk. Ik lees Sorel over de Fransche Revolutie. Ik slaap zeer verkwikkend. 3 Juni. Er zijn weer ontspanningen en blijder gevoelens. 't Bericht, dat IJsbrand in Stuttgart is aangenomen (zie droom 14 Mei. In den brief wordt de première op 20 October gesteld). Dan slaat er iets om in mij en er komt weer een luchtiger, ruimer, wijder gevoel, dat sterk met het wonderlijke geluksgevoel verbonden is. En dat is onafscheidelijk van de gedachte aan weelde. Ik kan niet recht onderscheiden in mezelf, of dat weeldegevoel komt als oorzaak en voorwaarde van 't geluk, of als uitvloeisel en gevolg. Of ik denk: nu zal ik veel verdienen en daardoor alles ruimer kunnen doen, mij vrijer bewegen en gelegenheid tot ongestoord werken krijgen. Of dat ik denk: het zal alles wel goed gaan, ik voel mijn kracht, en dan zal ook de aangename ruimte van middelen komen. Of dat het een soort voorgevoel is, wat het mij al jaren geleden toe- scheen, zelfs in de meest benarde momenten. Dit weet ik wel zeker, dat een zekere mate van weelde voor 't goed voltooien van mijn taak een vereischte is, en ten tweede dat het mogelijk is, dat ik door 't tooneel veel verdien. Tot nog toe waren mijn schattingen op literair gebied nooit te optimistisch. Wat ik in dat opzicht vermoedde, kwam altijd vrijwel uit. Vandaag een heerlijke rijtoer langs de ruige westkust van Guernsey. Die was juist wat ik mij er van voorstelde. Zonnig, vrij bar en zilt, met armoedige huisjes, oude booten en boeien, uitgestrekte roode rotsen, overal bloeiend wit koolzaad en paarsbloeiend Engelsch gras. Ik had hooicatarrh. 5 Juni. Ik zag gister een huisje aan Saints Bay, dat ik gemeubileerd zou kunnen huren. Een tuin met drie broeikassen. Ik zou er wel zin in hebben, maar toch denk ik, dat er niet van komen zal. Mama is er zoo van geschrokken, en soms maakt ook het winderige klimaat mij ongedurig. Dat is evenals in Holland guur en onvriendelijk. Het Zwitsersche beviel mij eigenlijk veel beter. Maar ik zou het hier ook best uithouden. Doch ik kan nog geen besluit nemen, de tijd om een keuze te doen is nog niet gekomen. Van een helderen droom vannacht is mijn werklust weer verbeterd. Ik schoot niet op met mijn boek. Ik heb nog niet den rechten toon gevonden. De Engelsche bevolking op dit eiland geeft er iets saais en onromantisch aan. De Engelsche soldaten met hun roode rokjes en hun airs en hun burgerlijkheid zijn altijd bizonder onuitstaanbaar. Ze missen eiken zweem van 't romaneske. En wat is een soldaat zonder dat! 7 Juni. Eerst nu, na een maand van huis te zijn, voel ik mij vrij. Het scheppende, imaginatieve in mij frisch, zooals het twintig jaar geleden was. De rechte lust om mij te laten gaan, mij te verdiepen in mijn eigen verbeeldingswereld, zooals toen ik „de Broeders" schreef. Weer zulk een werk te schrijven, dat is eigenlijk mijn groot doel. En ik voel hoe ik er nu weer dicht toe nader. Als ik nu deze vrijheid maar kan behouden. Ik moet daartoe met weinig menschen omgaan, mijn vrouw om mij hebben, veel in de natuur zijn, en een interessant boek lezen. En dagelijks in mijn verzen snuffelen en werken. Zulk een werk zal ook mijn beste succes in de wereld zijn. IJsbrand en de Kleine Johannes zijn eigenlijk maar introducties, waardoor ik bekend zal worden. Ben ik dat eenmaal, dan zal mijn kracht zijn in werken als Lioba, Minnestral, de Broeders, en de nieuwe drama's, Trots verbrijzeld en Kronos. De Nachtbruid is ook nog maar een voorloopig boek. Dat is mijn vermoeden, als IJsbrand met Cornelie's muziek in Duitschland slaagt, dan volgen Minnestral, Lioba en de Broeders — en daarmee zal ik 't meeste bereiken. En dèn eerst kan ik geheel vrij en rustig aan mijn grootste werken beginnen. Misschien al over vier of vijf jaar. Dan heb ik nog alle tijd, naar menschelijke rekening. Dan ben ik pas 52. Zeer interessant is Sorel's Europa en de revolutie. Een prachtig boek. Maar wat een tooneel van dwaasheid, lafheid, hebzucht, valschheid. Het is curieus en ontzettend en walgelijk. Hoeveel hooger staan veel ouder volksbewegingen. De beste figuren zijn nog een paar Engelsche en Duitsche democraten, en sommige fransche officieren. De rest, koningen, keizers, volksleiders, diplomaten — het is al een zeer verachtelijk zoodje. De schrander sten — als Catherina — ook meest infaam, cynisch en kortzichtig. Merkwaardig is het mislukte vooruitloopen van Napoleon's rol door Dumouriez. Hoe uitstekend is die figuur begrijpelijk gemaakt. Ook den eerlijken, impulsieven maar noodlottig in de klem rakenden Danton. En den sluw-bekrompen fanatiek Robespierre, klein, bang, onbeduidend, dweepziek. Allen in de klauwen van het fataal misverstand. Het geheele geval een voortdurend gescharrel met ongeanalyseerde woorden en begrippen, en die steeds in botsing en in vergelijk met onvermijdelijke instinkten en hartstochten. De invloedrijke zwetserij van Rousseau, die alle hoofden verwart, evenals Marx. Hoe gelijk heeft Lady Welby. Een cursus in significa had alle ellende van de fransche revolutie voorkomen. 10 Juni. Parijs. Een heerlijke zomerdag. Gister deden wij de overtocht voorspoedig bij prachtig weer. In Cherbourg waren we zeer opgewekt, maar de verdere reis werd bedorven door ellendige hooikatarrh. Vandaag in Parijs, ben ik zeer goed, hoewel ik geen bericht kreeg. Mijn vrouw en ik bewonderden de Fra Angelico's in de Louvre. Daarna sprak ik Benoit Levy over de tuinsteden. Hij zou een goede medewerker zijn voor mijn groot plan. Chef van de afdeeling: woning en behuizing. Ik vind, dat Willem Stelling ongelijk heeft als hij Frankrijk nog aan 't hoofd der beschaving stelt. Duitschland en Amerika zijn vóór. In Frankrijk is stagnatie, evenals in Engeland, méér nog dan daar. Al die mooie zuivere Italiaansche kunst gebouwd LM op dwaalbegrippen en leugens. Veel erger is dit dan het bijgeloof, waarop de Egyptenaren hun kunst vestigden. Nooit zie ik de Egyptische kunst zonder een diep-religieuze emotie. Zij leefden in pracht, en hun in raadselen en symbolen uitgedrukte vermoedens waren niet onjuist. Maar veel van de pracht der Italianen is op onzuivere hartstocht en dweperij gevestigd. Vooral de monniksverheerlijking, de smartverheerlijking. De Egyptenaren waren daarin gezonder. Ik heb veel over de Nachtbruid gedacht, maar nog altijd weifelen mijn voornemens. Ik aarzel nog steeds het zóó te maken als mijn natuur het aangeeft: geheel diep innerlijk. Maar vandaag in Parijs voel ik mij er toe gesterkt. Ik kreeg een herinnering van die wonderbare vreugde, die ik in 1900 voelde bij 't Petit Palais. Ik voelde weer iets dergelijks. En Parijs wordt er mij dierbaar om, hoewel ik maar niet begrijp, wat het beteekenen kan. Het is een heerlijke, innerlijk vredevolle dag. Een prachtig motief voor mijn groote comedie is Robespierre, die zijn maker aanklaagt. Hij is toch altijd diep overtuigd geweest van zijn goed recht en schoone bedoeling. 13 Juni. Bussum. Het was verrassend, het thuiskomen. Door het rijke, weelderige groen met den warmen vochtigen voorzomer. Ik vond het mooi en heerlijk en Guernsey vernevelde er bij, met de eigenaardige leelijkheid van een voorbij seizoen, dan is 't volgende altijd mooier. Ik vond goede berichten en geld uit Amerika. Mijn vrouw erg blij thuis te zijn. Ik ging zwemmen op de Meent. In Parijs had ik dien zeldzamen indruk, dien ik vroeger eens in Rotterdam gehad heb, hoogzomer op stadsboomen. Ik bespeur hoe de geluksgevoelens onder invloed der seizoenen staan. Het is dan een intenser leven van het menschwezen. (Kort daarop, in Juli en Augustus, is echter de tijd van grootste sterfte en meeste zelfmoord). 14 Juni. Holland is heerlijk nu, als het zoo maar blijven kon. Volle zomer, welig groen, nog geen hinder van de menschen. 15 Juni Gister weer de bekende geld-conferentie met j. en E. Het was verdrietig, er moest weer ƒ 2.000 betaald en er was niets. Ik sliep ondanks dat goed. En van morgen is de zomer weer zoo mooi. Ik corrigeerde de tweede druk van „de Passielooze Lelie" en ik vond de „drievoudzangen" niet alleen tot het beste behoorend wat ik gemaakt heb, maar ook wat in onze taal aan poëzie geschreven is. En wie heeft dit erkend? Men heeft alleen gezegd dat het bombast was. Ik begin tot de meening te neigen dat Frankrijk in een staat van anarchie verkeert, die het gevolg is van een slap regime. Er is door het verbreid zijn van verkeerde of voorbarige anarchistische of socialistische begrippen een zekere tuchteloosheid ontstaan, die zeer diep gaat en zich uit in verhoogde criminaliteit, vooral onder minderjarigen. Ik geloof niet aan een bepaalde degeneratie van het ras, zonder uitwendige oorzaak. Maar ik geloof wel aan den gevaarlijken invloed van verslapping van discipline. Vrijheid wordt door alle oppervlakkigen verbonden aan tuchteloosheid. In Frankrijk is dat begrip nu al honderd jaren oud. In de eerste revolutie begon het kwade gevolg al der fanatische ideeën. En nu zijn de gevolgen van het gemis aan tucht al overal doorgedrongen. In 't leger al in 1870 en nu in vredestijd blijkt dit uit de misdrijven. Men is minder veilig in Parijs dan in Londen, New York of Berlijn. De orde is minder, overal zijn teekenen van wanorde, slechte zorg, onzindelijkheid, anarchie. In Amerika en Duitschland heerscht veel krachtiger leven, beter publieke zorg, meer „Anspannung". Het is mogelijk dat ik me vergis, maar Frankrijk maakt een bizonder figuur door zijn ongunstige sociale condities, en Frankrijk is ook 't land, waar 't socialisme het eerst en op de slechtste wijze is ontwikkeld. De fout is weer de eeuwige, groote fout: het voorbarig vooruitloopen op den natuurlijken groei door een verbijsterend en misleidend ideeënspel. Holle woorden, ijdele begrippen, ongeanalyseerde termen en denkbeelden, die een vooze en fatale werking hebben. Dit is de hypocrisie in het individu, het fanatisme in de gemeenschap. Het aantal analphabeten is in Frankrijk vermeerderd, ondanks den leerplicht. Omdat men er zich niet aan stoort. Onder kinderen vooral is criminaliteit en zelfmoord toegenomen. Het noodwendige, natuurlijke en ook logisch gevolg van tuchteloosheid is zelfmoord. 20 Juni Al vier of vijfmalen heb ik den aanhef van mijn boek verscheurd. En toch voel ik den drang van een overvloed, die op vrijen uitweg wacht. Het is verdrietig. Zeer belemmert mij de neus-katarrh, die mijn slaap bederft en mijn stemming. 21 Juni Vanavond hoorde ik composities van Mevr. Vogel-Vladeracken, die ik mooi vond. Toen kwam een scène in mijn hoofd die er gister ook al geweest was, van het groote drama. Het gesprek der twee goden door den zwervenden mensch gehoord. Vanavond dacht ik het „de Landverrader" te noemen, en het misdrijf waarvan hij ten onrechte verdacht wordt een Dreyfus-verraad te doen zijn. Des te gemakkelijker sluit daarbij aan zijn geheele verandering als hij terug komt uit de wildernis. Dan heeft hij den godenstrijd bijgewoond, en het landverraad schijnt hem volstrekt onschuldig en hij laat het zich aanleunen. Een groote, trotsche, wijsgeerige Dreyfus. Ik dacht ook over Napoleon, maar een andere dan de historische. Een die-in Goden-armen ontwaakt, en zijn lot belacht. Ik voel het recht de historie naar mijn zin te wijzigen, als in de Broeders. Het theater is illusie, spel, en moet spel blijven. De overspeler en landverrader, in een schandekleed, met een brandmerk — die den smaad der menigte ondergaat en met geweldige macht beantwoordt. (Ullmo). „De Nachtbruid", de gedenkschriften van Vico Muralto, zijn nu in gang en voor goed. Het zijn de dier- en plantgoden, in een gezamenlijk antagonisme tegen Christus, den menschgod. Gods oppermacht en goedheid als een niet algemeen erkende traditie. 23 Juni Den Haag, bij Mevr. Boon, mooi weer. Ik wist dat de stad hier, bij het korte bezoek, mij goed zou doen. De eigenaardige zomerbekoring van een kort stadsverblijf. Het bovenhuisje, waar ik nu voor open raam zit te schrijven. De warme dag, de groene boomen aan de grachten. Daarbij een ontzaglijke verlichting door het bedaren van mijn katarrh. Gisteravond gegeten met Santo Semo, de Spaanschturksche jonge voorvechter van de jong-turksche beweging, en het parlementaire régime in Turkije. Hij voelt voor de integriteit van het Turksche rijk. Alleen omdat ze vreezen dat dat zou uiteenvallen, durven ze Abdoel Hamid niet afzetten, hetgeen ze wel zouden kunnen. De Turk is disciplinair en zeer zindelijk binnenshuis. 28 Juni Gisteravond Parsifal voor de tweede maal gehoord. Indruk nog slechter dan de eerste maal. Ik zie graag de fraaie decors, de tooneelwijzigingen, en daarbij houdt de muziek de aandacht gaande. Het is tusschenbeide criant vervelend en doorloopend leeg en hol. Bombast, ook muzikale bombast. Het pretendeert diepte en waarheid en levend gevoel — en dat alles mankeert. Er is noch diepte, noch waarheid, noch leven in. Geen enkele muzikale passage heeft de innige kracht, de expressie, de warme ontroering die de groote componisten Beethoven, Brahms, Bach telkens en telkens weergeven, hoezeer ook in kunstige veelheid van muzikaal sieraad verborgen. Bij Wagner alles voos, opgeblazen, hol, evenals zijn philosophie. Wat beteekent de nonsens van dien jongen ingenue, die een zieken koning ziet, hem een geneesmiddel gaat halen, door dames verleid wordt en dan ineens in Jezus verandert? Noch dramatisch, noch poëtisch, noch symbolisch-philosophisch is er eenige houvast aan. Bespottelijk is de kuischheidsverheerlijking in den groenen Knaap. Bespottelijk is Kun- 15—152 dry, bespottelijk is die verheerlijking van de speer, en de tooverij met het lichtgevende bloed. Er is niets echts aan. En zoo is de heele Wagner, in zijn heidensche of christelijke philosophie. Een goede concert-meester en vervaardiger van kranige orkeststukken, die te kwader ure in 't hoofd kreeg als grootdoend philosoof en muzikaal-poëtisch hervormer op te treden. 29 Juni Zoodra ik in contact kom met de Hollandsche literair-artistieke wereld komt de weeë, lamme depressie over me. Ik moet nog de methode vinden, over de hoofden der knullen heen, met de groote wereld in contact te blijven. Want aan mijn werk in Amerika denk ik met toewijding, met overtuiging en hoop. Morgen moet ik naar Londen. Ik bleef liever thuis, maar ik weet dat het goed is. Ik had Goethe wel eens over Wagner willen hooren te keer gaan. Hoe zou die Wagner's vaagheid en voosheid minachten. Wagner bewijst hoe men met muzikale saus de menschen van onzen tijd elk gebraad kan laten verzwelgen. Een groot musicus kan de wereld alles wijsmaken. Men zou hieruit afleiden dat de eerstvolgende profeet een groot musicus zal zijn. Hij hoeft maar een weinig waarheid als gehalte te bezitten. Wagner deed het wel zonder eenig gehalte. 2 Juli, Londen. Cosmo Hotel. Gister een goede overtocht. Ik reisde met Verkade, van de G. en S. fabriek en praatte met hem tot 1 uur. In Londen vond ik de Ely's, maar had moeite onder dak te komen. Ik lunchte op de Lyceumclub met de Ely's en de Indiër Gokhale, een bezadigde vertegenwoordiger van de Indische beweging voor nationale autonomie. Ook deze wacht op een groot leider, die wel komen zal. 's Middags dronk ik thee bij Loes Kann en was blij te hooren, dat ze met Jones getrouwd is, de jonge psycho-therapeut dien ik er al vaak ontmoette. Hij heeft interessante gedachten en lectuur en sprak mij over Freud, dit alleen is de moeite van mijn reis waard. Ze gaan naar Canada, Toronto. Wij zaten bij Kropotkin en ik was erg blij het goedige, hartelijke echtpaar weer te zien. Ik gaf hen mijn New-Yorksche speeches, en voel nu ten minste openhartig jegens hen. Tcherkessof was er met zijn hollandsche vrouw. Maar deze zijn fanatieker, en ik voelde, dat ik mij niet in discussie mocht laten sleepen. Ze wonen nu in Mushwell Hill, veel aardiger en mooier en het was een prettige avond. Bij 't naar huis gaan in den warmen avond zagen we een prachtige aurora borealis, om half elf de heele noordhemel rood, als een middernachtzon. Kropotkin maakte de goede opmerking dat de vrouwenbeweging voor 't stemrecht hier door de conservatieven werd aangevuurd, omdat stellig de liberale regeering er door vallen zou, als de vrouwen stemrecht kregen en het aantal kiezers verdubbelde. De primrose-league is zoo sterk. Kropotkin is altijd merkwaardig en goed ingelicht over allerlei dingen. Maar men kan niet vertrouwen op zijn oordeel over menschen. Ik begin te gelooven, dat het resultaat van mijn overwegingen zal zijn: uitstel van mijn tweede Amerikaansche bezoek. De aanleidingen er toe zijn niet sterk genoeg. Mijn positie staat niet op vaste basis. Ik ben geen redenaar, maar auteur, en moet als zoodanig bekend zijn. Het Civic Forum heeft met moeilijkheden nog te kampen. Ik ga alleen op garantie van de Pol. League en verder op de kans van lezingen. Dit is mij niet secuur genoeg. Ik moet daar solide bouwen. Ik kan er niet gejaagd en onzeker werken, vechten voor 'n reputatie, met middelen die mijn sterkste middelen niet zijn. Iets anders ware het als mijn boek meer verspreid is, of als er tooneelwerken van mij gaan, of wanneer ik feitelijk geroepen word om mijn plan verder te leiden en uit te werken. Maar zoolang er niets krachtigers mij lokt, en ik alleen zou gaan om een paar duizend dollar te verdienen, — dat acht ik niet geraden. Dat is mijn spel niet. Ik zal dus eerst rustig „de Nachtbruid" afmaken, en zien wat het tooneel geeft. Komt er een sterker inductie, hetzij van het Amerikaansch tooneel, van een uitgever, of van een zakenman, dan ga ik. Maar eerder niet. Ik zal mij meer laten trekken. On some points in the foundation of Mathematical Physics. Monist April 1908 Philip E. B. Jourdain. Kant's view, that mathematical reasoning is not strictly formal, but always uses intuitions, that is to say the a priori knowledge of space and time, can be definitely refuted. (Weierstrass, Cantor, Dedekim, Frege Peano, Russell Mach en Stallo. Kleinpeter. Die Erkenntnisstheorie der Naturforschung der Gegenwart. Leipzig 1903. Conturat. Les principes des Mathématiques. Paris 1905. Stallo. Conceps and Theories of Modern Physics. London 1900. Jourdain zegt: „the names of the natural objects or properties have been transferred usually in an uncritical manner, to the mathematical images of them. This is that has given rise to the many attemps (of which Lord Kelvin's is an example) (to attempt) inversely tot make the mathematical image the essence of reality. Prof. I. A. Thomson. Heredity. We have outgrown certain supposed separate powers or entities, such as caloric Light, vital and general Force, and are now outgrowing matter. The term Caloric and the phrase Vital Force are in fact gone. The rest remains in altered sense. We still go on talking of a Principle of Heredity in organisms which is like speaking of a principle of Horologity in Clocks (pg. 8.) The sooner we get rid of such verbiage the better for clear thinking." No one doubts that the life of a social group is made up of a complex of activities of individual persons; but these are integrated harmonised, and regulated in a manner as far beyond present biological analysis as the integration, harmonisation, and regulation of the chemical and physical processes in the individual are at present beyond mechanical analysis. Revue des Idéés, 15 Juin, 1908. A. van Gennep. Y a-t-il progrès de la civilisation ! 6 Juli Walden. Donderdag kwam ik in Harrow en vond lady W. gedeprimeerd door de hitte. Eerst nadat ik er een halve dag was, werd ze weer de oude. Ze redeneert dan in een geest van contramine en zegt onjuiste dingen. In veel opzichten zooals mijn vader het ook doen zou. 's Middags kwam Sir Francis Galton, de 86- jarige. Treffend was de beminnelijke vroolijkheid, goedgehumeurdheid in zijn ouderdom, en de voortdurende opmerkingsgave, lettend op alle kleine dingen, op het melk likken van de honden. Kinderlijk blij met de ontdekking van een nieuwe, erg practische en vernuftige type-writer. Het was een gedenkwaardige ontmoeting. Mijn bezoek in Harrow was in alle opzichten nuttig en aangenaam. Vrijdag lunchte ik bij Tuckey en ontmoette Mr. Balfour, auteur, philosoof, reiziger in China en Japan, die het merkwaardige woord overbracht van een goed kenner van Oost-Azië, dat de volgende keizer van China de Mikado van Japan zou zijn. Balfour woont bij de exkroonprinses van Saksen, Mevr. Toselli, in 't zelfde huis van Florence. Ik was 's morgens ook bij Jozef Fels, den zeepfabrikant, die 10.000 dollar toezeide voor mijn Amerikaansch plan. 's Middags bezocht ik mad. Chappel, waar Paul aan huis zal komen. En Zaterdag roeide ik met de Ely's op de Thames van Richmond naar Kingston en terug. Galton zei me, dat gedegenereerden vruchtbaarder zijn dan de gezonde individuen. Ik las ook, dat de Angelsaksische Amerikanen minder vruchtbaar zijn dan de overigen, hun vruchtbaarheid is nog beneden die van Frankrijk. Gister kwam ik thuis en vond alles goed. Ik ontbeet bij moeder. 8 Juli Het is een prachtige zomer. Maar sinds gisteren beginnen de vale zorgen weer hun aanvallen. Op de bakkerij is 't eerste half jaar weer zooveel geld verloren feitelijk door slechte zorg — dat het privé-failliet weer dreigt. Als ik mij nu maar in ons kleine huisje zoodanig in mijn werk terug kon trekken dat ik innerlijk ongestoord bleef, als in een bolwerk van bloemen en liefde. Maar ik voel de zwaarmoedigheid doortrekken. Doodzonden zijn: zwaarmoedigheid, vrees, wroeging, dweepzucht, woordvergoding en dogmatiek, valsche verhevenheid, valsche religie, weekhartigheid, voldaanheid, saaiheid. De hoofddeugd is: ware verhevenheid. Het stuk van Jourdain heeft, evenals de studie van Mach, enkele hoofdgedachten klaarder in mij gemaakt. Ik kan nu, daardoor, gemakkelijker het „te wijde uitzicht" verwinnen. Uit beide studies wordt helderder het onderscheid tusschen de werkelijkheid, het ware, eigen leven — en de wetenschap, de tot beter nadering der waarheid opgebouwde stellage. De waarheid zijn wij en worden wij. De wetenschap helpt ons daarbij. Daardoor hebben kleine hartsgebeurtenissen meer beteekenis voor ons soms dan de grootste ontdekkingen. Het komt er toch meer op aan te zijn dan te weten. Alle agnostische en sceptische wanhoop komt door 't verwarren van de reëele dingen met de ideëele stellage. De stellage is steeds misleidend en brengt ons tot allerlei twijfel en pessimisme, omdat we vergeten dat het een stellage is. De werkelijkheid is altijd troostrijk, verzadigend en versterkend. 11 Juli Ik ben zeer vervuld van de intimiteit met Goethe, waartoe ik nu eerst recht gekomen ben door het lezen van het uitstekende boekje van Hartung met selecties uit zijn brieven, verbonden door biografische notities. Hoe gansch begrijp ik nu den man, en hoezeer is hij me verwant. Hoe verbazend veel is er in ons leven gelijk toegegaan, hoeveel overeen- komst in allerlei. Ik zou een parallel kunnen trekken, waarbij het tragere, weekere van mijn ontwikkeling en het gelukkige toeval van zijn leven al het uiterlijk verschil verklaart. Het praatje van zijn egoïsme is een leugen. Zijn lichtzinnigheid in liefde is niet anders dan de trouw aan het hoogere. Diep treft mij zijn goedheid, zijn worstelingen, zijn eenzaamheid, zijn onafgebroken recht willen. Hij is soms de dupe van zijn optimisme, evenals ik, maar datzelfde optimisme draagt hem ook door alle gevaren heen. Ik zie duidelijk den invloed van Spinoza op hem. Daar was hij onder en verloor iets van eigen wijsheid, door de verblinding voor Spinoza's idealisme. Hij zag Spinoza's zwakten niet, Zooals ik die nu kan zien. Hij stond ook aan 't begin eener beweging, die nu op 't hoogtepunt is. O, hij had het zooveel makkelijker dan wij, en toch, hoe had hij al zijn kracht noodig. Nu begrijp ik eerst zijn vriendschap met Schiller. Ach, mijn Schiller zal wel nooit komen. Onder hoeveel ongunstiger constellatie ben ik geboren. Ik werk aan „de Nachtbruid" met een intens arbeidsgeluk. Dat werk sterkt mij in zeer pijnlijke en droevige positie. Ik tracht mij stil en rustig te houden en mijn monotoon leven hier vredig voort te zetten, midden in het domme, vijandelijke land, in het kleine huisje, tusschen de bloemen. Het gelukt mij tot nog toe, ik kan werken. De morgens zijn nog niet vroolijk, bij 't wakker worden, maar ik kan mij redden. Soms nu weer angst en onrust, door bericht, dat Hans in Karlsruhe ziek ligt. 12 Juli. Personen voor een groote comedie. Spinoza. Robespierre, het Ding-an-sich. Ik geloof eigenlijk en heimelijk dat Goethe evenmin als Spinoza zelf een duidelijk besef heeft kunnen hebben van die liefde tot God die geen wederliefde vergt. Het is een heerlijke gedachte, die ook mij verrukte, en dus in ons wenschen en willen ligt. Maar is het ook een werkelijkheid1? Voor eenig mensch? Ik heb het nu heerlijk en ik ben nu zoover, dat ik vredig en ijverig aan den arbeid kan blijven, zonder eenige afleiding te verlangen, tenzij een goed boek. Het is een geluk, dat we de kunst verstaan van zoo weinig te leven. Op reis kan ik dat niet. Hier gaat het best. Ik blijf nu hier, verschans me zoo goed ik kan, en leef zoo zuinig als ik kan. Alleen Stuttgart komt er tusschen, maar die strijd lijkt me. Evenals in 't voorjaar. „Liebe Gewissheit" noemde Goethe zijn geliefde Frau von Stein. Dat doet mij denken of hij ook het „te ruime uitzicht" gekend heeft. 14 Juli. Ik ben nu zoo recht gelukkig, opgewekt, tevreden en werkzaam. Ondanks alles, alles. Ik zie weinig menschen, ik werk in mijn huisje, en elk uur is vol licht geluk en kleine genoegens. Ik werk zoo echt lekker, smakelijk, het boetseeren en modelleeren in mijn geliefde taal. Ik lees nu „vom tatigen Leben de tweede helft van Goethe's leven. En ik herlas vanmorgen mijn eigen dagboeken van voor twee jaar. En ik herken precies mijn eigen Goethiaansche karakter en streven. Het losmaken van mij zelf, omdat ik innerlijk geroepen word, het koste wat het wil. (Stirb und werde). Goethe was voorzichtiger — maar ook meer fortuinlijk. Ik heb geen hertog en geen Schiller. Maar wellicht zijn mijn grooter tribulaties een voorrecht. Want ik voel nu wel dat ze mij niet ten onder zullen krijgen. 15 Juli. Wie van mijn tijdgenooten zou lezen dat ik mijn leven met dat van Goethe vergelijk, zou dat zeer arrogant vinden en zeggen, dat Goethe nooit mijn Zwakheden getoond heeft. Ook al zou de waarde van onze productie te vergelijken zijn. Maar wie nu een biografie als die van Hartung leest, ziet evengoed de weifelingen en de onzekerheden in hem, de naieveteiten en de misrekeningen. Maar alles wordt door den biograaf goedgepraat en in mooi licht gezien. Mijn leven is tot nog toe steeds gedeprecieerd en in valsch licht gezien. Ik ben nu zeer gelukkig, hoewel er niets van buiten toe bijdraagt. Terwijl ik een volkomen zekerheid heb nu, na zooveel jaren tobben en strijden, dat mijn werk zijn volle effect zal doen. Ik ben gerust nu, men kan mij niet meer negeeren en de gedachte-stroom, die van mij uitgaat, niet meer versmoren en tegenhouden. Het kan jaren duren nog eer men werkelijk algemeen de waarde van mijn werk erkent. Tien, twintig, dertig jaar. Maar mijn tijd komt, en dat is al wat men noodig heeft om te weten tot rustig en blijmoedig voortwerken. Voor wetenschappelijk werk is dat zoo anders, daarvoor is geen kentering van algemeene opinies zoo noodig, en geen persoonlijk prestige, geen geloof. Maar de kunstenaar, de dichter heeft noodig dat zijn persoon geërbiedigd en vertrouwd wordt. 19 Juli. Iedere ziel is een planetarium. Neigingen als planeten omcirkelen een centrale macht. Hun eigen kracht trekt ze naar buiten, de zon van het ego trekt ze tot zich. Bij te veel egoïsme vallen ze in de zon, bij te veel altruïsme vliegen ze in de oneindige ruimte. Dat is méér dan een analogie. Mijn grootste ontdekking zou zijn, in de ruimtelooze psychische verschijnselen een regelmaat op te merken die overeenkwam met die der mechanisch astronomische verschijnselen. Een psychische graviteit, een psychische wet van Kepler e.z.v. 22 Juli. Er is een gevoel van onmogelijkheid in de gedachte dat het Heelal nu eenmaal zóó is en niet anders. De gedachte dat alles wat is, nog nooit geweest is, lijkt soms even ondenkbaar als de gedachte dat het alles er altijd geweest zou zijn, ook het toekomende. Hoe het ook zij, men vindt het absurd dat het binnen grenzen van bestaanbaarheid moet liggen, een door wetten, al zijn het eigen wetten, gebonden God. Zoo ligt in mijn intuïtie hetzelfde begrip als in de nieuwe mathesis die een hyper cosmos moet aannemen. Gister in Santpoort met de Ely's gesproken. De vooruitzichten nu beter, ik zal nu in Februari of Januari 1909 gaan. 25 Juli. Gister met Hans naar Haarlem en Zandvoort gebaad. De jongens ook. Echt zomer. Maar ik was wat moe. Mijn genietingskracht was minder. En dat komt me toch voor hoofdzaak te zijn, dat men 't vermogen tot zaligheid ontwikkelt. En het eigen vermogen, dat is 't eenige wat we moeten wenschen en zoeken, maar wetende dat dat eigen vermogen ook gemeenschappelijk vermogen is. Dat het eigen zich oplost in het al, zonder verloren te gaan. En dat is alles te gevoelen als waar, niet alleen te denken. 26 Juli. Goethe's ouderdom is niet geworden wat ze had kunnen zijn. Hij voelde zich ook minder gelukkig en minder goed dan in zijn jeugd. Anders als Hebbel. Zijn productie is na zijn 50ste ook niet aanmerkelijk, en niet sterker. Hij heeft in Napoleon geloofd, zich door hem laten inpakken. Hij vond in Napoleon zijn meester in Aplomb, in suggestieve kracht. Toen werd Napoleon's zwakheid ook die van Goethe. Als een bitter onrecht valt het te zien, hoe thans jongelui in Holland tegen de z.g. beweging van '80 ageeren, en niet schijnen te zien, hoe ik van die beweging de voortdurende en krachtige correctie ben geweest. Hoe alles wat ze in die beweging Zeggen te missen, bij mij te vinden is. Die fout begaan ze weer onder suggestieven invloed van die tachtigers zelf, die mij altijd hebben aangevallen en buitengesloten. 't Volgend jaar laat ik verschijnen: In kenterend getij. Een Dubbeldrama. 1. De Zendeling. 2. De Stamhouder. (Op twee achtereenvolgende avonden door dezelfde acteurs te spelen). Voor 't theater heb ik de volgende plannen. 1. De vrienschapsdienst. 2. Het Feeënmeisje. 3. Trots verbrijzeld. 4. De Gelukkigste. 5. David. 6. De landverrader. 7. (Hermine) Electra in Ballingschap. 8. Nieuwe Hiob. 9. Ding an sich (groote comedie). 10. Jan de Witt. 30 juli. Ik ben heugelijk vervuld van het artikel van Trotter in de Sociological Review. Het is niet enkel een bevestiging van de door mij uitgesproken ideeën in het Naschrift op de Blijde Wereld. Maar het geeft ook aan die ideeën een uitbreiding, die mij ontzaglijk veel genoegen doet. En het geeft mij voldoening, dat ik hier zuivere, en sterke vreugde ondervind, omdat dit wel bewijst, dat de zaak bij mij vóór mijn persoonlijke eer gaat. En ik kan niet anders zien als de allergrootste belangrijkheid in deze ideeën. Zoo belangrijk als die over teeltkeus en survival of the fittest. Want wat zou het niet beteekenen als de kinderen op school reeds leerden de beteekenis van Kudde-instinct en groeps-suggestie ? Welk een ontzaglijke mate van verdraagzaamheid zou dit kweeken! 2 Augustus. Gister de 75ste verjaardag van mijn moeder gevierd. Ik ben nog steeds niet zoo physisch in orde als gewoonlijk. Na de hooi-katarrh kwamen nu rheumatische schouderpijnen. Een woest zeebad deed mij goed, maar de nachtslaap is het beste kenmerk, en die is niet zooals ik 't wensch. Droomen te levendig, niet helder. Napoleon vervult daarom zoozeer de gedachte van dichters als Goethe Heine, Multatuli, en mij, omdat hij het sterkste toonbeeld is geweest van suggestieve macht in den laatsten tijd. Wij voelen in hem den man die de schoonheid had kunnen brengen, als hij een kunstenaar geweest was. Hij had de Pericles van onzen tijd kunnen zijn. Ik las gisteren de beschrijving van een revue die hij hield op 3 Juni 1810, en dat was schoonheid, hoewel nog van onvolkomen en barbaarschen aard, maar toch een van de mooiste dingen die de menschheid in de laatste eeuwen gezien heeft. Onze intuïtie doet voelen, dat zulk een man thans noodig is, om de groeps-suggesties te breken en de groepsmeeningen te wijzigen. De wijziging door gemeenschappelijke rationeele actie is volstrekt illusoir en uitgesloten, aangezien er zulk een actie niet bestaat en niet bestaan kan, tenminste niet eer een volstrekt universeele religie en philosophie bestaat. Het eenige wat overblijft is de suggestief-machtige held met schoone imaginatie. Had ik dit begrip op mijn twintigste jaar gehad, dan zou ik, ondanks mijn teerheid, veel meer hebben uitgericht. Maar het kostte mij dertig jaar om uit de illuzie der individueele zelfstandigheid en rationaliteit los te komen. Maar nu is ook dit begrip gewonnen, uit doorzicht, en niet — zooals bij Napoleon — uit ambitie of instinkt. Gelukt het mij dit begrip te verduurzamen, dan kan het den op mij volgenden held ten goede komen. Ik heb nooit leider of meester willen zijn, omdat een valsch idealisme mij er van terug hield. Maar hij die weet dat hij de rol van zelfstandige en groepbreker moet spelen, moet het van den aanvang af goed doen. Het is totaal onjuist te meenen dat men daarin uit vrijen wil geholpen zou moeten worden. Juist mijn aard en talent brachten mee dat ik niet geholpen zou worden, maar ik had geen scrupule moeten hebben om mij te laten gehoorzamen en volgen. Maar misschien had het mij altijd te zwaar gevallen mijn anarchistisch instinkt — het instinkt eener zeer verre toekomst — te onderdrukken. 3 Augustus. In menschen en sommige praktische dingen heb ik mij soms bar vergist, potsierlijk vergist. Maar in Algemeene ideeën heb ik mij nooit zoo vergist als Goethe somtijds. En hoe vergiste zich Goethe in Lavater. Eerst een engel, toen een „Bösewicht." 5 Augustus. Gisteren vorderden mijn gedachten goed over de Vriendschapsdienst. De Engelsche veelzijdige, rijke geleerde (Sir John Lubbock, in mijn stuk Sir Frank Martens) en zijn mooie vrouw en gracieuse kinderen. Zijn jonge vriend City Clerk, Edmund de Bold, een vereerder en bewonderaar, die alleen niet begrijpt hoe sir Frank zoo weelderig leven kan, en schimpt op 't kapitaal, op bekrompen socialistenwijze. Sir Frank geeft hem ruimer noties over socialisme en maatschappij, en maakt hem vol geestdrift. Bold een mooie, forsche, innemende jonge man, van groote activiteit, maar zonder handigheid. De vrouw verlieft op Bold, ook onder invloed van den lof van haar man. Een andere vereerder van sir Frank speelt de rol van jaloersche medeminnaar, aanbrenger en spelbederver. Tweede bedrijf, de groote zaken, het kantoor van Bold, gedreven met geld van sir Frank. Derde bedrijf de dreigende katastrophe, het ophouden van den schijn door de vrouw en Bold, het intrigeeren van den medeminnaar, totdat hij achter den toestand komt, zijn waarschuwingen door Sir Frank in den wind geslagen. Een zeer rijke situatie. Laatste bedrijf de ruïne, Sir Frank geruïneerd, Edmund en zijn geliefde die zich willen vermoorden. Hoe dit slot precies zal gaan, is nog niet zeker, maar de houding van sir Frank is het glanspunt. De medeminnaar Stephen Fox. De vrouw Gwendolen. Sir Frank Martens. Edmund Bold. Steffen Fox, Gwendolen Martens, een eenvoudig, weinig gecompliceerd, krachtig burgerdrama. Waarin de sociale kwestie, de vriend- schap, de liefde en de haat door teleurgestelde liefde en afgunst de situaties vormen. Alles dingen die ik mee doorleefd heb. Ik begin hieraan onmiddellijk na „de Nachtbruid" tegelijk met de bewer king van Lioba. Er is geen beter tijd dan thans voor de effectieve verschijning van een groot genie. Een buitengewoon individu met profetische eigenschappen, die daaraan paart een meer dan middelmatig muzikaal dramatisch of organiseerend talent kan veel meer uitrichten en veel duurzamer werken dan Napoleon of de grootste staatsman. Krijgsmanstalent is nu vrijwel zonder waarde, organiseerend talent heeft de allerhoogste waarde (en is een deel van het oude krijgsmanstalent) de toevoeging daaraan van muzikale of dramatische suggestieve macht (Wagner of Ibsen) zou een held vormen als er nooit een geweest is. Hij moet op komst zijn, misschien al geboren, zeker binnen vijftig jaar. Als ik van dien Messias de Johannes den Dooper kan zijn, heb ik reden tot dankbaarheid en voldoening. Geen grooter onzin dan dat de tijd der profeten voorbij is. 10 Augustus De merkwaardige droomtocht naar de „hoogere menschen". Het licht was daarbij wegwijzer. Goethe zei tegen Schopenhauer, dat als 't licht er niet geweest was, hij, Schopenhauer, er niet zou zijn, (in antwoord op S's bewering dat als de mensch er niet was er geen licht zou zijn). Dat deed mij denken aan mijn overweging, dat de eenigste levensopenbaring die wij van het hoogste wezen hebben, de zoogenaamde natuurkrachten zijn. Graviteit, electriciteit, cohsesie enzoovoort zijn levensver- schijnselen van den allerhoogste, voor ons het hoogste, omdat ze het standvastigst en zekerst zijn. Toch misschien goddelijke willekeur, maar oneindig ver boven onze kleine willekeur, en daarom uitingen van de hoogste Godheid, omdat ze in alle andere levensverschijnselen, in de werking dus der lagere godheden, dieren en planten, gelijk en onveranderlijk zijn. De natuur-goden, dieren en planten, en ook de hemellichamen, moeten door en in die levensverschijnselen werken. De wil van den hoogsten God, de natuurwetten, staan boven alle andere levensverschijnselen. De lagere levende wezens, plant- en diergoden, kunnen ze benutten, maar niet wijzigen. Zoo leeft alles in den Hoogste. Maar wij weten niet, of hij de aller hoogste is. Boven zijn wetten kunnen er nog algemeenere, standvastigere, stelligere zijn. Voor ons zijn deze natuurwetten: graviteit enz. de allerhoogste. Dit zijn dus de bewegingsverschijnselen en vooral ook licht. Het is dus zeer juist begrepen en gevoeld, het licht de beste levensuiting van den hoogsten God te noemen en Goethe's uiting, dat het licht ons maakt, kan aldus worden verstaan. ii Augustus V.d.B., die uit Amerika was gekomen, waar hij veel wederwaardigheden had, in den zaagmolen zijn hand verloor, schaapherder en Cow-boy was, en lift-jongen, en nu eindelijk student, genoot Holland zeer. De wijde plassen, het zeilen bij den frisschen wind, het lichte zomerland. Zijn verhaal van de hartelooze en onmenschelijke verpleging in het hospitaal te Baker-city in Oregon. Hoe wreed kunnen vrouwen worden onder een wreed regime. V.d.B. is een brave, nobele, gevoelige jongen. ié—15a Toen hij hier op Walden werkte was hij zwaarmoedig en overgevoelig. Nu is hij gehard en getraind, flink geworden en weerstandskrachtig, vroolijk en opgewekt, ondanks zijn verminking. Een gevoelig karakter en toch nu bestand tegen 't ruwste leven. Het karakter van Vico Muralto is al een zoo vaste creatie, dat ik dagen lang rondliep met een hinderlijk kwellend gevoel, toen ik een fout had gemaakt en hem op onjuiste wijze had laten spreken. Eerst toen ik de bladzijden had uitgescheurd en vervangen, was ik weer goedsmoeds en gerust, zonder dat ik welbewust had geweten wat er aan haperde. 14 Augustus Gister een koude, gure, natte dag. De eerste van den zomer. Vandaag weer goed. Met Paul naar Baarn gefietst. Het plan van 20 Februari is een ander als het feeënmeisje. Ik moet een vrouw uit klassieken tijd, een groote tragische figuur, overbrengen in het kleine moderne leven. Die vrouw moet eerst ieders sympathie trekken, en dan noodwendig gek verklaard worden, tusschen de moderne menschen. Daarbij een of twee bedrijven antiek, dan een toovenaar, die met open doek tweeduizend jaren laat verspringen. 15 Augustus Iedere cel van ons lichaam heeft de vier-entwintig chromosomen in zijn kern die in de eerste kiemcel voorkomen, en kenmerkend zijn voor onze soort. Die chromosomen zijn het zichtbare van de onwaarneembare macht die ons doet voortplanten en ons lichaam opbouwt. De psyche — de rasziel. Die is vertegenwoordigd in elke cel, tot hij afsterft. Elke bloedcel, elke huid of beencel, elke zenuwcel heeft dus zijn eigen psyche en de zichtbare aanduiding er van. Elk orgaan heeft weer zijn collectief-psyche, en zoo elk organisme. Maar hoe kan dat waarnemende „wij" of „ik" altijd in de illuzie zijn van identiteit met het individu, het organisme — en niet met orgaan of cel, en niet met groep of soort? Nog steeds bevangt mij de heftige verwondering wat toch dit zonderlinge gevoel van zelfbesef, van zich een persoon voelen, het „ik-zijn" beteekent. Vooral omdat ieder ditzelfde gevoel heeft en ieder voor een ander persoon, en ieder met den indruk dat hij alleen dit gevoel heeft, en het van anderen maar onderstellen moet. Waarom, vraag ik dan, in die millioenen jaren, onder die milliarden menschen, juist dit enkele persoontje in dit hoekje van de wereld, die „ik" is en „ik" zegt. Waarom — anders uitgedrukt — is de gansche verschijningswereld, die voor mij toch de eenige wereld is, dus de wereld, die ik oneindig begrijp en dus zonder midden — waarom is die wereld gecentraliseerd juist in dit puntje, dit persoonlijkheidje? Hoe kan het middenlooze dus toch een zoo duidelijk midden hebben? 18 Augustus De kleine J.V. met haar lief gezichtje zes jaar. Oogjes als geschilde druiven gekleurd. „Met één zwart pitje er in," zei ze. Toen de moeder ons een stuk van Schubert speelde, klonk er buiten, in de verte een gerekte stoomfluit, heesch en klagend. Paul vertelde mij bij 't naar huis gaan dat hij die toon niet hinderlijk had gevonden, die schorre heesche toon onder de heerlijke muziek. „Hoe is dat, Paul?" vroeg ik. „Wel, die toon was als een angstig vragen, en deed mij denken aan den rijken man in de parabel van Lazarus en de rijkaard, als Lazarus in Abram's schoot zit en de rijkaard vraagt om een tip van zijn vinger in water gedoopt tot verlichting van zijn kwelling in de hellevlam, zoo klonk die schorre kreet tot ons, die in de heerlijke sfeer van de muziek leefden". Dit teekent het zachte, dichterlijke gemoed van den jongen en zijn subtiele fantasie. Ik sprak naar aanleiding daarvan lang met hem, over de mogelijkheid om een uitings-talent te ontwikkelen, waardoor dit rijke verbeeldings- en gemoedsleven tot iets blijvends voor anderen kon worden gebeeld. Nu hij bijna twintig is, mag hij op zulke dingen wel attent worden gemaakt. „Ik vrees, vader" zei hij, „dat jouw grootheid mij in den weg zal zitten." „Dat behoeft niet, Paul," zei ik. „Als jij iets waarachtigs in je hebt, heeft dat eigen recht van bestaan, en behoeft volstrekt niet onder mijn schaduw te verwelken. Dat zou alleen gebeuren als je mij wou gaan nadoen, en op mijn naam speculeer en. Maar je eigen schoonheden kunnen geheel vrij en zelfstandig staan, al zijn ze misschien fijner, teerder en zwakker. En met je naam kun je doen wat je wilt." Hedenavond, onder 't schrijven, rijpt het plan voor „(Electra) in Ballingschap". Ik zie het plotseling in aangrijpende werkelijkheid. Misschien neem ik nog een andere figuur „Hero" of „Ariadne" Hermune. 20 Augustus Ik zit buiten in ons tuintje. De phloxen bloeien en de begonia's. Gister was ik in Amsterdam voor de comedie's, maar richtte nog niet veel uit. 't Is een verbazend sterk voorbeeld van de onredelijkheid onzer geleerden, dat ze niet inzien dat er geen derde mogelijkheid is, behalve toeval of verstandelijke willekeur, dus hoogere intelligentie in de levensverschijnselen. En voorts dat toeval volkomen ontoereikend is om de mimicry, te verklaren. Ze weten het wel, maar 't dringt niet door, de overtuiging heeft niet de daarbij noodzakelijk behoorende gevolgen. De „Griekin in Ballingschap" vier tafereelen. Een antiek, een liefdesdrama (Ariadne en Bacchus), twee de tempel van de toovenares, de betoovering, waarbij 't achterdoek opgaat en een modern Hollands ch familietooneel — de komst van het vreemde meisje, haar onmiddellijk vermoede en steeds meer duidelijk schijnende krankzinnigheid. De liefde van den zoon des huizes, de verwikkeling daardoor. Het laatste bedrijf, terug in 't antieke leven, een herkenning, een feest, een hymne — een grootsch slot met tragischen ondertoon, door de herinnering aan den bangen droom. De voorgrond blijft in't tweede bedrijf, de tempel. De minnaar in sluimer, de Griekin treedt over in 't achtertooneel. 't Derde bedrijf treedt ze eveneens terug. O, kon ik al beginnen! Vandaag kwam „de nieuwe Hiob". De man (Homosexueel) die van zonde beticht wordt en God voor zijn zonden aansprakelijk stelt. Geheel in Oud-Hebreeuwschen trant en stijl. Het volk dat hem uitdrijft en steenigt, de kinderen die hem najouwen. De vrienden die hem komen vermanen en willen overreden. Zijn uiterste eenzaamheid en ellende. Zijn aanklacht en apologie. Hier is de antieke vorm en ensclneering noodig en mogelijk. Al de gegevens zijn zoo oud als de menschheid. De priester, de moordenaar, de aartsengel, Christus. 23 Augustus Gistermorgen zeer gedeprimeerd. Ik zag nergens iets goeds. Geldzorgen, miskenning, schouderpijn. 't Werk op een dood punt. 's Avonds las ik over de erfelijkheid van verkregen eigenschappen in Thomson. Toen bemerkte ik dat juist dat punt het krachtigste argument geeft voor mijn hypothese. De invloed van verkregen eigenschappen op het kiemplasma, de bron voor de nakomelingschap, is volgens de herediteitsleer onverklaarbaar. Toch moet erkend worden dat de variaties, ontstaan onder invloed van de omgeving, een tendens toonen om zich aan te passen, zooals Lamarck constateerde. En de moderne bioloog moet nu zijn toevlucht nemen tot de selectie, dezelfde selectie, die onvoldoende is om het ontstaan der variaties te verklaren. De variaties leiden, de selectie volgt, is nu vastgesteld. En als blijkt dat de variaties een weg volgen die door de omgeving wordt aangegeven dan zegt men weer: dat kan niet door invloed op 't kiemplasma zijn, dus is het enkel selectie. Maar hoe is 't mogelijk dat selectie teweeg brengt de vorm van dat krekeltje dat een bladdragende mier nabootst? Mij komt het voor dat alle variaties een richting, tendens hebben, onder invloed van de omgeving. Dit is onmogelijk indien de omgeving niet op een of andere wijze door 't kiemplasma wordt waargenomen. De somatische cellen stammen af van de kiemcellen en kunnen dus niet terugwerken op de vorming der kiemcellen. En toch wordt het kiemplasma door de ondervindingen en waarnemingen van het lichaam beïnvloed. Dit wijst dwingend op een gemeenschappelijke, blijvende eenheid, gevormd door dat wat we als kiemplasma waarnemen, maar dat veel meer onwaarneembaars bevat. Dit onwaarneembare geheel hangt samen door middelen die buiten ons sensorieel vermogen liggen, maar het heeft eigenschappen van wil en intelligentie, en bezigt de individuen als organen. „Alle individuen zijn de organen van een blijvend, samenhangend geheel dat de species uitmaakt. Dit geheel schijnt verspreid in de individuen, in de waarneembare gedaante van kiemplasma of chromosomen, maar het is in samenhang met elkaar, en met de individuen. Het is de tronk, de stam, waaruit steeds meer nieuwe individuen spruiten als bladeren. Die stam heeft een psyche. Tusschen het individu en de species als geheel is een voortdurende psychische uitwisseling (psychisch en sensorieel onwaarneembaar) het individu ontvangt nog tijdens zijn leven impulsen (b.v. tijdens de puberteit: Muteeren van de stem, enz.) behalve de blastogene, en werkt weer door zijn ervaringen op de tronk terug. In die tronk verloopen psychische processen, die invloed hebben op het varieeren en muteeren, op het vormen van nieuwe instincten, en 't wijzigen der oude, enz. Deze stammen zijn eenheden, die zich echter voortdurend weer verdeelen en wijzigen. Ze zijn niet scherper begrensd dan de soorten. De individuen sterven, zooals de bladeren van een boom, na den tronk door psychische ervaring te hebben versterkt. De later ontspruitende bladeren toonen invloed van die uitwisseling. Het bestaan van zulk een tronk verklaart alle raadselachtige herediteits-ververschijnselen, o.a. het gelijktijdig optreden der mutaties, het verschijnsel der reversie, het beslist tendentieele optreden der variaties die een aanpassing der soort aan de omgeving mogelijk maken, samengaand met een ontbreken van allen directen invloed van het door een individu verkregene op zijn onmiddellijke nakomeling. Het neemt niet aan een werking van somatische cellen op de kiemcellen in den gewonen zin, in éénzelfde individu, maar wel een psychische wisselwerking van individu en species. Castratie is een afsnijden van den tronk, heeft algemeene gevolgen voor het lichaam, onverklaarbaar uit physiologisch-anatomisch opzicht. 24 Augustus Gisteravond bij de première van „Een vijand van 't volk" waar ik mij zeer amuseerde, en waar J. C. de Vos en het stuk zeer veel succes had. Dit is het eerste stuk van Ibsen dat mij den indruk geeft: „ik wou dat ik 't geschreven had." Hier is hij in zijn volle kracht. Afwezigheid van alle verhevenheid of poëzie, of schoonheid. Zeer vernuftige constructie, voortdurend „theater", behalve in 't vierde bedrijf bij de rede van de hoofdrol die ik zwak vond, maar misschien niet onnatuurlijk. En scherpe, markante beelding van het moderne leven, moderne kleinheid en banaliteit, gecontrasteerd door een zwakke verheffing daarboven in de hoofdpersoon. Sterk genoeg voor scherpe contrastwerking, zwak genoeg om het publiek niet — Zooals bij IJsbrand — te ontstemmen. Alle helden en heldinnen van Ibsen zijn halve heroën, met juist zooveel banaliteit in zich, om ze voor 't banale publiek begrijpelijk, of ten minste min of meer sympathiek te maken. Gisteravond had de held, voor dit Hollandsche publiek, een volkomen succes. Hij was hun uit het hart gegrepen. Een middelmatig, tamelijk onbeduidend en banaal mensch, maar eenvoudig, een beetje minder bang en kleinzielig dan het gemiddelde van onze tijdgenooten. Precies de held voor een Hollandsch publiek. Ze voelden zijn situatie precies, omdat ze dagelijks voor dezelfde dingen staan, maar niet den durf hebben er zoo vroolijk en koppig tegen in te gaan — en toch moeten bewonderen wie 't wèl doet. Ze zien dezen man juist een klein eindje boven zich zelf, juist zoo weinig, dat het bijna bereikbaar schijnt. Al wat hij zegt, hebben ze nu en dan ook wel in zich voelen opkomen, eventjes. Ze genieten als hij 't er zoo dapper uitgooit. Ze zitten zelf nog wel gansch in den modder maar juichen toch bij 't zien van een die er uitkruipt, hoe onhandig ook. Hier is de speciale kracht, de bizondere verdienste van Ibsen, die zijn evenredig succes verklaart, op 't allerduidelijkst. Dit stuk doet méér voor de bevrijding van onze massa, dan de mooiste werken van Goethe, Schiller of Shakespeare, omdat het zoozeer binnen hun bereik blijft. En daarom is Ibsen nu de moderne „groote dichter", omdat hij grooter aspiraties heeft laten varen en alle verhevenheid heeft weggedaan, ten einde dicht genoeg bij zijn publiek, bij onze tijdgenooten te kunnen naderen, en toch juist zooveel aanduiding van herlevende grootheid geeft, om hen iets boven hun eigen, gemiddeld peil op te heffen. Hij heeft juist het recept weten te vinden voor een smakelijk gerecht, dat ze gaarne nemen, dat beter is dan de misselijke, rotte kost waaraan ze verslaafd zijn — en toch niet zoo zuiver ambrosia dat ze er van terugschrikken en er geen voedsel in vinden. 27 Augustus Gisteren, lezende hoe Alletrino steeds den dood moet vreezen, kwam mij het volgende te binnen: Iedere gewaarwording van elk moment, door elk onzer gevoeld, is een reëeler en blijvender ding dan alle zoogenoemde stof of kracht. Over het onvergankelijke van stof en kracht zijn menschen als Aletrino nooit in twijfel. En toch is dat een dwaling, alle stoffen en krachten zijn vluchtige uitingen van een permanent leven, dat per se blijvender en standvastiger moet zijn. Onze gewaarwordingen zijn dingen, die ontstaan door de botsing van twee levensuitingen, de eigene en de omringende (of de andere, niet-eigene). Die dingen blijven bewaard en worden herinnerd, zooals alle verschijnselen weder waargenomen kunnen worden. Ze worden afgedrukt op het eeuwige waarnemingsveld der herinnering, waar alles geregistreerd blijft. Wat wij vergeten noemen, is eenvoudig onmacht tot willekeurig herdenken. Werkelijk verloren gaat geen enkele indruk. Maar nu rijst deze vraag: wie zal zich de door ons opgezamelde waarnemingen herinneren? Wij, als individu, herinneren ons maar weinig en verliezen zelfs het vermogen tot herdenken op ouderen leeftijd. Het wordt wel vastgelegd, maar buiten ons bereik. En toch is aan elke waarneming onafscheidelijk het gevoel van eigen identiteit verbonden. Die waarneming is het z/cgevoel in verschillenden toestand. Nooit kan een ander, onze eigen waarnemingen herinneren, schijnt ons. En toch is dit werkelijk zoo, alleen is die ander werkelijk onszelf, maar vermeerderd met hooger zelfbesef. Zoo goed als wij ons, door een bizondere geur of melodie, geheel en al weer als kind kunnen voelen, terugkeeren in die stemming en gewaarwording, zoo zullen we in hooger be- wustzijnssfeer ons weer geheel individu en mensch kunnen voelen, maar met gelijktijdig besef van hooger, ruimer bestaan. En dat hooger zelfbesef zal ook het leven van alle andere individuen kunnen terugleven en herdenken. Het eigen gevoel van elk onzer gaat op in een hooger eigengevoel, dat verscheidene individuen omvat; eerst in dat der soort — dan nog wijder, tot in het hoogste wereld-leven, waarvan niemand weet of zeggen kan of het een grens heeft, of altijd nog een leven boven zich. Het sterven zal dus werkelijk gelijken op een ontwaken. Want het eigenaardige van den droom is vooral gebrekkige, verwarde, en onjuiste herinnering — en het ontwaken beteekent beter, wijder, dieper herinnering, waarin de confuse droomherinnering bovendien begrepen is. In den gewonen droom gelooven wij niet aan een ontwaken, en begrijpen wij den waaktoestand volstrekt niet. 30 Augustus Een periode van slecht weer, die bijna ten einde schijnt. Rheumathiek ontstaat niet door te dunne, maar door te warme kleeding. Ik ben nu zeker dat mijn schouderpijn te danken is aan het jasje met te dik gewatteerde schouders, dat ik in New York kocht. Zoodra ik hier dat uitliet, ontstond de pijn op die plaatsen. Ik stuurde gister Reinald (de Stamhouder) naar Van Logchem. En bij de correctie van de copie trof het stuk mij zoodanig, dat ik voor mijn ander werk niet deugde. Waarlijk het staat hooger dan één stuk dat ik van Ibsen zag. Maar zal het tot zijn recht komen? Maar nu zal ik ook „de Vriendendienst" in denzelfden toon maken. Het is goed zoo, het rechte voor onzen tijd. 31 Augustus. Gister mooie muziek gehoord van Willy van Hoogstraten en Paula König. Chaconne's van Bach en Handel. Een sonate en Ballade van Brahms. De dag was overigens slecht, ik kon niet tot werken komen en voelde me landerig. Het weer blijft slecht. Ik las in Catherine de Medicis van Balzac. De lectuur is boeiend, maar niet opwekkend. Ook hinderde mij B's conservatisme. Hij is totaal blind voor het nieuwe leven en de toekomst. Hij is een groot imaginatief talent, maar als menschenkenner en filosoof is b.v. Sorel verre zijn meerdere. B. verdedigt Catherine de M., omdat zij in alles een groot politiek verstand had, hij bewondert haar onmenschelijkheid, omdat die haar machtig politiek willen toont. Daarin is iets wat erkend zou kunnen worden, wanneer het met Sorel's diepte van inzicht wordt begrepen. In sommige gevallen is het voor een groote politieke bedoeling noodig alle menschelijkheid te onderdrukken. Dan gehoorzaamt de staatsman aan zijn staatkundig instinct, dat hem drijft tot het vormen van groote machtige staten en rijken, waarin hijzelf het middelpunt is. Maar in Catherine de M. is het meer een laag en fanatiek zoeken naar invloed en macht, een aberratie van het politieke instinct. Dan was het in de cynische Catherine van Rusland nog eerbiedwaardiger. Het staatkundig streven is even onredelijk als het commercieele, maar van een nuttige onredelijkheid, die meewerkt tot groote, voor den staatkundige zelf, verborgen doeleinden. Dikwijls bekruipt mij de lust een dramatische Napoleon te maken. In hem is toch het politiek instinct bijna tot zelfbewuste wijsheid geworden. Ik zou hem willen toerusten met iets van Sorel's inzicht en van uit een fantastische hoogte zijn eigen leven doen bezien en bekritiseeren. Ik moet met meer beslistheid de vrijheid van den dramaticus handhaven om de historie tot eigen bedoelingen te gebruiken. Een andere Napoleon te maken dan de historische. Een die had kunnen zijn. Mits de dramatische dan grooter is dan de werkelijke. 3 September. Wijk aan Zee. Het stormde gister en vannacht nog hevig. Toen wij voor 't eerst in dit huis aan zee sliepen, dat hoog op een duin ligt, geheel blootgesteld aan den wind, kwamen twee geweldige buien met bliksem. Ik had laat in Zola zitten lezen, 1'Inondation, en dacht stellig geen goeden nacht te hebben onder die omstandigheden. Maar ziet! de nacht was met zachten lieflijken slaap en niet-onaangename droomen. Voor mij een bewijs, dat uiterlijke omstandigheden, die men gewoonlijk als oorzaak noemt, niet met den aard van slaap en droom te maken hebben. 4 September. Ik lijd kou, depressie en werkonmacht. Het koude zeebad alleen doet me goed. Ik lees het tweede deel van Faust. Nu voor 't eerst met volkomen satisfactie. Maar welk een humbug van de wereld om dit werk te bewonderen. De wereld kan het niet bewonderen. Want er is niets in wat de wereld treffen kan, behalve hier en daar een paar citaat-regels of spreuken. Mij treft en verheugt de spook- en geestenwereld, omdat ik die ken. Maar ik heb nooit bespeurd, dat de wereld die kent, en als iemand nu zulk een werk maakte, geen schepsel zou er naar omkijken. Voor mij is de geestenwereld beter, levendiger, minder doodsch dan de menschen- wereld. En hoewel ik het leven soms zeer genieten kan, is de overmaat van misère er in toch zoo groot, dat ik soms duidelijk begrijp hoe de dood geen verschrikking, maar een begeerd vooruitzicht kan zijn. Ik ben toch nog een der gelukkigste menschen, ik weet niemand met wie ik zou willen ruilen, en hoeveel klein getob en gemartel moet ik dóór, juist door mijn meerder gevoeligheid. 8 September. Het wordt mij hier op villa Lioba een heerlijk en dierbaar verblijf. De schoonheid der uitzichten de geriefelijkheid van 't huis, de prettige en weigemeubelde kamers zonder storende smakeloosheden, en met veel bloemen, dat alles is beter dan ik nog in een pension of verblijf gekend heb. De bergen en bosschen in Haltenegg waren heerlijk — maar hier zijn geen pensiongasten. Wij zijn alleen in huis, krijgen 's morgens een meisje tot hulp, en eten zeer goed van een huis in de buurt. Het is verkwikkelijk. Vandaag is het hemelsch weer, en de zee is vredig en glad, met groote blanke plekken. Mijn schouder blijft pijnlijk, maar ik baad toch dagelijks, en ben overigens goed. Vandaag kwamen mijn verzenboekjes. Harden plaatst mijn artikel. Mijn droom van 't geld van Odo verleden jaar is uitgekomen. En zooals ik wel dacht, nu komt er op iederen aanval tegen mij ook bijna terstond een verweer. Nu van een dappere jongen met onbekenden naam, die mij een „genie in de hoogste beteekenis" noemt. Ik zou wel eens precies willen weten wat hij daarmee bedoelt. Maar dat hij dit nu durft zeggen is teekenend. Ik hoop hier menigmalen te kunnen komen. Ik heb 't eigenlijk nog nergens zoo goed gehad, en mijn vrouw is ook opgewekt. 9 September. Hevige wind, dat 't huis dreunt, en 't fluit en giert door alle deuren en ramen. Gisteravond zag ik Othello. Ik vond het nooit een heel mooi stuk, ik had een deel van de repetitie gezien, met zeer weinig plezier. En de opvoering hinderde mij nu ook vaak. Het stuk is zoo grof. De gemeenheid van Jago ligt er zoo dik op, evenals de onnoozelheid van Othello. Het is een van die Shakespeare stukken, die men maar moest beschouwen als voor een vorig tijdperk geschreven, voor een grof nog half barbaarsch publiek. Ook vond ik het bijna ergerlijk zooals de schunnigheden er botweg uitkomen, dat is toch verkeerde eerbied voor een auteur. Een schouwburg-publiek bestaat toch niet uit filologen. Natuurlijk bewonderde ik de rijke, levendige gang van het stuk, dat onmiddellijk al met krachtige actie en pakkende situatie inzet. Hevige storm. Paul is zooeven gekomen en loopt nu langs de woeste zee. De pannen waaien van 't dak. Uit Amerika weer slechte berichten, tooneelstukken afgewezen, the Quest niet herdrukt. Een groot verschil met gisteren, in mijn ziels-barometer. Getroffen door de gestalte van Euphorion, met zijn beide ouders, waarvan de beschrijving mij zoozeer deed denken aan mijn droomtafreel. Ook zijn wijze van zweven. Lass der Sonne Glanz verschwinden. Wenn es in der Seele tagt Wir im eignen Herzen finden Was die ganze Welt versagt. 12 September. Nog koud, buiig weer. Maar het is innerlijk goed. Paul was bij ons en vroolijk en goed. Ik heb nu weer de werkstemming en ik moest toch ééns vooral afleeren zoo aan mijn werk te twijfelen. Ik weet wel, dat ik geen boeken schrijven kan die er terstond ingaan en de massa terstond veroveren. Maar Haar moest ik mij om verheugen. Want het is mij ook even onmogelijk kernloos, onbeduidend maakwerk te schrijven. Dat kan ik niet. 15 September. Nu zacht, stil, droomerig herfstweer. Het was prachtig in de bosschen van Rooswijk. Ik heb het tweede deel van Faust attent uitgelezen en de structuur nu voor 't eerst goed begrepen en doorvoeld. Het is overal interessant, maar niet overal grootsch en verheven. En de structuur is vol gebreken. Als bouwwerk een wonderlijk rhapsodisch samenstel en zeer weinig aan antieke architectuur herinnerend. Waarschijnlijk ook op zeer afgebroken, ongelijkmatige wijze geschapen. Het fraaie Helena-fragment schijnt me een tusschengevoegde en later bijgewerkte constructie. Vandaag las ik Prometheus Unbound. Faust kan geen vergelijking daarmee doorstaan. Prometheus is bij voortduring grootsch en verheven, en van machtige, harmonische structuur. Ik weet geen dichtwerk na de antieken, na Hiob, Sophocles en jEschylus, dat er mee te vergelijken is. Maar juist omdat er niets van het banale en „gewone" in is, wordt het ook zeer weinig gewaardeerd en volstrekt niet als een groot werk algemeen erkend. De Shakespeare stukken, de Goethe stukken, allen vol met meer laag-bij-de-grondsche klanken en gedachten, die zijn veel meer erkend. En met Ibsen is 't nog erger, en hij is nog meer de held van dezen A. Aletrino. Teekening van Frederik van Eeden in 1885. tijd. Dit alles wijst op belangrijke degradatie. Men is bang voor „groote kunst" en „verhevenheid", want men vreest onechtheid, en verstaat het echte niet. Dit zou alles consequent zijn, als men dan ook Sophocles en Aeschylus hun waarde ontnam. Zoolang die nog door de publieke opinie op hun onbereikbare hoogte worden gelaten, zoolang is ook Ibsen een stumper vergeleken bij Goethe en Goethe een zwak poëet, vergeleken bij Shelley. Het trof mij, dat de slot-accoorden van Faust een toonaard hebben, die ik met of zonder onbewuste navolging ook in „De broeders" en „Lioba" heb gebruikt. Ik ben nu weer zoo geheel in de goede rustige werkstemming. Zonder eenige onrustige ambitie, zonder verlangen naar een spoedige erkenning, kalm overtuigd van wat ik gedaan heb in waarde en zwakheid. Maar ook vastbesloten, na deze neerbuiging in mijn werken, ter wille der meerderheid, uit liefdevolle verstandhouding, weer in de oude sferen te stijgen, waar ik mij altijd het gelukkigst heb gevonden, en die dichter liggen bij Prometheus Unbound en bij Faust dan bij Nora en Hedda Gabler en Vijand des Volks. 20 September. Ik was een nacht in Bussum, en zag Paul vertrekken naar Londen, van het station te Amsterdam. Hij zag er keurig uit, ik hoop voor den goeden jongen dat het hem goed doet daar. Ik las Prometheus Unbound uit. Het is een groot wonderwerk, het grootste werk der nieuwere beschaving. Het gewichtigste literaire document na het Jezusevangelie. Sommige regels vervullen me op een ongekende wijze, zooals deze „pinnacles dim in the intense inane", daarbij voel ik in me een wereld 17—152 van ontzetting en grootschheid. Hoe anders is het lezen van zulk werk, naarmate men zelf wijzer is geworden. Ik heb het menige malen gelezen, maar nooit beseft wat ik nu besef. 21 September. Een serie wonderheerlijke dagen, warm, stil, wazig, met de prachtigste tinten. Ik baad weer, het stille plaatsje heeft weer een ander aanzien, de badgasten zijn weg, maar enkele villa-bewoners of dagjes-menschen komen nog aan 't strand. Maar nu is 't er des te intiemer en rustieker. En de wandelingen tusschen Beverwijk en zee zijn verwonderlijk mooi, de uitgestrekte binnenduinen met de bruine meidoorns, de vaalgroene kattedoorns met oranje bessen, de menigte fazanten, mooie beesten die je vlak bij laten komen. En als ik om half zes naar onze gezellige woning terugkeer en de zon ondergaat in groote pracht achter duin en dorp, dan ziet alles er zoo paradijsachtig mooi en vredig uit, dat ik niet weet in welk wonderland ik ben. Ik ben nu eerst weer recht gezond, gymnastiseer, wandel dagelijks twee uur, en arbeid geregeld door. Vanmiddag las ik Rosalind en Helen en nooit voelde ik zoo sterk de melodieuze taal. Ik ben veel fijner gevoelig voor poëzie dan vroeger. Ik las mijn vrouw een fragment voor van het wonder verhevene gesprek tusschen Aarde en Maan, in Prometheus. Zie, dat is wat ik had willen maken. Daarvoor buig ik in diepe nederigheid. Maar Shelly is ook de eenige dien ik, in mijn eigen speciale kracht verre boven mij voel. En is al zijn werk ook niet, wat onze literaire poenen tendens-werk zouden noemen? Zijn het niet alle vurige psalmen ter verheerlijking van Vrijheid, Deugd, Liefde, Vreug- de en van God, den God der schoonheid en Rechtvaardigheid 1 Ik lees bij het thee-uur een roman van Willibald Alexis. Hij was een tijdgenoot van Ebers, Dahn en Scheffel, maar hoeveel beter is dit werk! En eerst nu komt dit, naar 't schijnt, in eere. We schijnen in alles langzaam aan een periode van diepe wansmaak te ontworstelen. 22 September. Vanmorgen was er nevel, toen die optrok maakten wij een wandeling over Rooswijk, door de stille, zonnige bosschen naar Beverwijk, en toen door het vreedzame dorp, langs de groentetuinen en door de wilgenlanen terug. Ik voelde ongekend gelukkig. Er kwam een droom-geluk in me, een vreugde in 't bestaan, zooals dat in droomen alleen kwam. Een gewaarwording die ik wel ken, uit enkele momenten (zooals in Alderney) maar die ik niet verwachtte, dat zich in stijgende mate en met lang aanhouden zou voordoen. Maar het was den ganschen morgen zoo. Alles was zonnig in me en om me. Het rechte er van is niet in woorden uit te drukken. Het sluit zich nauw aan droomen, en beteekent een overwinning van alle doodsvrees, en een toename van genietingsmacht. En de eenige reden van dit alles bij mij nu is het wegzijn van den druk, waaronder ik op andere plaatsen verkeer, op Walden b.v. Dan verheft zich mijn geluk uit eigen veerkracht. Mijn werk, de zee, de mooie herfsttijd en geen hinderlijke menschen. 29 September. De schoonste dag weer van ons verblijf, warm, zonnig, stil. Het bleef natuurlijk niet zoo mooi inwendig de vorige dagen. Maar toch is het nu vandaag ook. weer zeer goed. De droomen zijn ook vaak in de goede richting, hoewel niet van de hoogste soort. E. is er, en vandaag ook mijn moeder. Ik las de Nachtbruid, en na de eerste voorlezing was ik zeer voldaan over 't werk, en twijfel verdween. i October. Nooit hadden wij zulk een heerlijk verblijf hier. Het is de meest gezegende tijd van mijn leven, zou ik zeggen. De schoonheden van dit oord treffen ons beiden sterker dan ooit. En zulk een heerlijke werkkamer heb ik nergens nog gehad. Toen ik gister een paar uur in Amsterdam moest zijn, vond ik het contrast ellendig. Hier met mijn zee, mijn duinen, de eenzaamheid, en mijn werk dat mij zoo tevreden maakt. Ik voltooide hoofdstuk XII en las het voor, en ben innig tevreden, dat ik dit nu alles gezegd heb, op klare, beknopte, kernige wijze. Ik zou bijna zeggen, ik ben waar ik wezen wilde, ik ben over het onzekere heen. Want alles wat nu volgen zal, dat kan ik vrij nauwkeurig berekenen. Het wanbegrip, de aanvallen, het hier en daar opdoemend verstaan, en de niet meer te stelpen of te weerhouden verdere werking. Het is nu alles zoo klaar voor mijn oog, en ik heb tot voldoening geen verdere zekerheid meer noodig. Maar ik heb nog verbazend veel te werken. Want mijn boodschap is zoo nieuw en ongewoon en gewichtig, dat ik niet bevreesd behoef te zijn mijzelven te herhalen. Al zeg ik hetzelfde nog in twaalf andere boeken, onder telkens anderen vorm, dan is het nog maar nauwelijks genoeg om als idee in het menschdom door te dringen. Zoo vreemd staan ze voor al wat buiten het bekende en gewone gaat. Met innige spijt en weemoed zal ik hier morgen vandaan moeten gaan. Zoo heb ik mij aan geen verblijf gehecht, in de laatste jaren. 4 October, Walden. Het wonderbare stille, warme, zonnige weer houdt nu al sinds 15 September aan, het is nog iederen dag stiller, serener, warmer. Vandaag bewoog geen blad, en de hemel had geen wolkje. Gister was het heet, vandaag iets koeler, de nachten koelen sterk af en zijn nevelig. Walden deprimeerde sterk. Maar ik sliep goed en voelde van morgen verlicht. Toch is het voor ons beiden een moeilijke teruggang, het zooveel kleiner huisje, het gemis aan een dienstbode. Het eenige wat me eenigszins aangenaam klonk was Else's schrijven, dat de Intendant van 't Stuttgarter Theater een sympathiek man is. Het Ned. Tooneel heeft de twee stukken (Zendeling en Stamhouder) geweigerd. En toen moest ik weer naar de N.T.V. met onderwerping. Ik las in R.L. Stevenson's essays „A chapter on Dreams" en vond kenmerkend het zien aan de droomhond dat hij tot de demonensfeer hoorde, „hellish" was. En dan de droom met de moord en de vrees voor ontdekking. Tot een poging om besef te behouden schijnt S. niet gekomen te zijn. Ik las Gutskow's Knabenzeit, en herinnerde me hoe Hebbel tegen dezen schrijver te keer ging. Toch is het een fijne, aardige opmerker en verteller. Fijner, minder zwaar dan Hebbel, maar zeker geen poëet als hij. En toch een gevoelige, fijn dichterlijke ziel. _ , 11 October. Het goede van mijn tocht in Londen was, dat ik er zeer vermoeiende dagen had, den ganschen dag op de been in de drukte, en dat die vermoeienis mij verkwikte en 's nachts diep en lang deed slapen. Hier op Walden deprimeert de omgeving mij terstond weer, door de associaties aan de oude misère die nog lang niet is opgeheven. 15 October. Nog steeds onvergelijkelijk mooi, stil weer. Met wat nevel nu en dan, en warmte overdag. Walden blijft deprimeerend. Ik verheug me op den tocht naar Stuttgart. Ik maakte een mooie wandeling over de nevelige hei, naar Blaricum. Dat was grootsch en verkwikkend. Veel genoegen deed mij een lange brief van Wilfred Trotter. Ziedaar een waarachtigen diep en fijn intellect. Hij en ik hebben den vinger gelegd op de teederste plek, het knooppunt van de zenuwen in 't menschelijk ziele wezen. Maar ik zie ook een gevaar voor overdrijving en verdoling. Waarom zouden wij alle hoogere wezens voor volmaakt en liefderijk jegens ons houden? Zijn wij menschen niet hoogere wezens voor vliegen en vlooien en behandelen wij die teeder en liefderijk? 18 October. Ik tuurde lang op de honderdguldensprent van Rembrandt die in reproductie op mijn kamertje hangt. Men vindt er iederen dag nieuwe wonderen op. Maar kritisch kwam deze overweging: Jezus, als hij werkelijk bestaan had, heeft duizenden ongetroost moeten afwijzen. Want als hij werkelijk allen had gehaald die zich geloovig bij hem aanmelden, dan zou er zulk een enorme roep van hem zijn uitgegaan, dat de gansche wereld zijner tijd- genooten er door zou zijn vervuld. Het zou dan onmogelijk zijn geweest voor hem, zoo onbekend te blijven als hij tijdens zijn leven gebleven is. Om de fictie van zijn historisch bestaan vol te houden moet men aannemen, dat hij uit de honderden zieken er nu en dan een enkele genas. Maar dat is precies wat de kwakzalvers, wonderdoeners, geloofsheelers, wonderbronnen enz. ook doen. Daarmee zou Jezus dus geen goddelijke macht of goddelijk weten kunnen bewijzen. Niemand denkt of spreekt ooit over die duizenden teleurgestelden die er zeker geweest moeten zijn, als hij bestaan heeft en genezingen deed. Waar een paar eerste genezingen plaats vinden, daar stroomt het heen, daar komen duizenden. Hoe zou het zijn als ieder er genezen werd! Het zou de gansche menschheid hebben in beweging gebracht, Chineezen en Japanners zelfs zouden er van hebben gehoord. Toen ik voor jaren de „Intracellulaire pangenesis" las van De Vries, vond ik wel zijn philosophisch begrip bekrompen, maar ik vond er toch een rijk denkbeeld in, dat wijsgeerige waarde had. Nu onlangs zocht ik dat idee, maar kon het mij niet juist meer te binnen brengen, hoewel ik wist, dat het tot de vorming van mijn tegenwoordige begrippen had gediend. Maar nu komt hetzelfde idee weer in mij op door Weisman's determinanten. Het is dit, dat zoowel de Pangenen van de Vries, als de determinanten van Weisman uitdrukken, dat ieder individu het product is van een bepaalde menging van constanten. Dat dus de „eigenschappen" zoowel zelfstandiger als ook standvastiger zijn dan de individuen. Dit kwam mij psychologisch juist voor. Al zocht ik volstrekt niet, zooals de Vries, naar „kleine stofdeeltjes" die dragers zouden zijn van die eigenschappen. De determinanten van Weisman zijn geen stofpartikels, maar levende machten, zooals hij uitdrukkelijk zegt. Wat hier nu nog aan toegevoegd moet worden is dit, dat de determinanten, al manifesteeren ze zich locaal in de chromosomen, daarom niet daar gelocaliseerd zijn. Elke determinant is een eenheid, die zich in eindeloos veel individuen manifesteert. Dus in de determinant van een eigenschap A. in een individu B. niet alleen gelijk maar identiek met de determinant van dezelfde eigenschap A. in een individu C. Het is hetzelfde ding, dezelfde macht, waarvan we de plaats, de ruimte die 't inneemt evenmin kunnen bepalen als de ruimte van graviteit of electriciteit, of van toorn of liefde. Het zijn deze eenheden, waaruit de stamziel is opgebouwd, en die zich in de individuen manifesteeren, en ook door de individuen beïnvloed kunnen worden. 20 October. Ik las gister proza van Van Deijssel, en verzen van Labberton (van Ameide). Het eerste doet mij eigenlijk nooit onaangenaam aan, het interesseert me altijd eenigszins, zelfs in zijn zonderlinge, bijna onnoozele originaliteit. Evenals ik altijd graag met hem praatte. Hij ziet de wereld op een wonderlijk spookachtige manier, zonder vastheid, of verband met andere menschen. Wat er aan ontbreekt zou men dus de liefde, de samenhang met het menschwezen kunnen noemen. Daardoor blijft het altijd zonder groote uitwerking. Al praat hij veel over liefde, hij voelt zich niet één met de menschheid. Daardoor bekoort hij echter anderen die evenzeer vereenzaamd staan. Maar ze blijven ook onderling onsamenhangend. Hij is een monstruositeit, maar vol merkwaardigheid. De verzen van Labberton zijn daarom zoo opmerkelijk, omdat het zeer zuivere poëzie is, waar op niemand, als poëzie, aanmerking kan maken. Het is voortreffelijk werk, dat de specialiteiten als Kloos en Verweij, volgens hun eigen leer en smaak moeten bewonderen. En toch ontbreekt er iets aan. En dat is karakter, sommigen zouden zeggen temperament. De ideeën zijn die van de anderen, van Kloos, Van Deijssel, en er is nieuws en oorspronkelijks in, al is de dictie geheel echt en origineel. De mensch, het karakter, de epos er in, is niet aangrijpend, niet bekorend, niet bewonderenswaard. Men kan gemakkelijk gelooven, dat de poëet een koele egoïst is, zonder vurige neigingen, zonder diepe sympathiën, zonder groote gevoelens. En het is veel dieper waar dan hij zelf beseft als hij uitroept „Als dit, wat ik ben, grootheid is, wat zijn dan menschen klein!" Maar het is ook geen grootheid. 22 October. Brief uit Stuttgart van den Oberregisseur die bezwaar maakt tegen de muziek in IJsbrand. Het publiek zou niet van het „melodramatische ^ houden, het niet begrijpen, en de „arme lijder hoort haar toch immers alleen. Zoo'n man gaat nu dagelijks met theater en publiek om, en kent beiden nog zoo slecht! Het melodramatische zou in zijn leelijke afdwaling nooit ontstaan zijn als er niet een beginsel van schoonheid in lag, dat toen dom en smakeloos overdreven werd. Maar het zuivere effect moet juist teruggevonden worden. Het theater is illuzie en bestemd illuzie teweeg te brengen. De muziek in IJsbrand is het eenvoudige, natuurlijke middel om het publiek geheel in den zielstoestand van den man te verplaatsen. En dat gelukt, omdat het publiek zich zeer gemakkelijk leiden laat, en niets krachtiger leiding geeft aan 't gemoed dan goede muziek. Ook wel slechte. 26 October. Stuttgart. Ook wel slechte! Gisteravond zag ik Siegfried met Hans. Van slechte muziek gesproken! Ik vroeg Hans, die volstrekt niet onmuzikaal is en dol op goede muziek of hij — afgezien van de vertooning — iets moois aan de muziek vond. Absoluut niet, zei hij, niets er van. Hij heeft gelijk. Nu heb ik toch eindelijk Wagner genoeg gehoord om mee te kunnen spreken. Er zijn enkele melodische eindjes, flinke harmonieën. Maar 't geheel komt uit een ongezonde, lage sfeer. Het is geen nobele muziek, het is demonische poespas en hokus-pokus, alles bedacht en gefabriceerd. Een schandelijke ontheiliging van de kunst van Brahms en Beethoven en Bach. Van de meer dan ergerlijke vertooning en de onzinnige verdraagzaamheid van het publiek zal ik maar niet meer spreken. Hans en ik keken elkaar eens aan. En dan die zelfde onuitstaanbare Wagner-held, of hij nu Siegfried of Parcifal heet, met zijn misselijke, gemaakte naïeveteit, zijn oudachtige jongdoenerij, zijn in-flauwe grappen. Hoe zouteloos, die humor van dat fluitspel om den vogel na te doen. En de menschen lachen toch even, met teedere voldoening! Wagner is de Johannes de Dooper die den grooten profeet der toekomst heeft bewezen — uit het ongerijmde — dat in dezen tijd een publiek alles met zich doen laat, alles verzwelgt, alles verdraagt, als men maar de rechte suggestie-middelen aanwendt. Hij is de kwakzalver, die den geneesheer toont hoe de zieke, die geen eetlust scheen te hebben en geen voedsel scheen te kunnen verdragen, zelfs keisteenen, paardevijgen en wilde kastanjes in de schil zwelgt, en verteert, als men ze maar met muzikale saus en de noodige hokus-pokus toedient. Hij is de clown, die den angstigen ruiter laat zien hoe het groote wilde paard publiek opzit en pootjes geeft en uren lang dood-ligt, als je het maar achter de ooren weet te kriebelen op de rechte plaats. Ik had wel gelijk toen ik Andersen een universeel genie noemde. Zijn sprookje van de nieuwe kleederen des keizers bevat een van de twee of drie allergewichtigste waarheden van onzen tijd. En nergens vond ik haar beter uitgedrukt. Ik was deze maal op reis niet gelukkig, zooals vroeger wel. Eerst gisteren, nadat Hans weg was, met wien ik een prettigen dag gehad had, begon ik iets terug te krijgen van het Berlijnsche gevoel in 1906. En nu ook hedenmorgen, op mijn hotelkamer, na de repetitie en een wandeling door de aardige oud-duitsche stad, ben ik heerlijk eenzaamtevreden, met een brief van mijn vrouw in mijn zak. De hoofdzaak is het vrije planeeren van mijn gedachten, door de volkomen vrijheid van beweging in mijn doen en laten. Daarbij hoort ook een zekere luxe, die hier nu duur is, maar eigenlijk weinig behoefde te kosten. Opmerkelijk is de invloed van wijn. In Keulen, waar ik niet mooi gevoelde, irriteerde de wijn me en maakte me eer slapeloos, of liever ze had hoegenaamd geen invloed ten goede. Den volgenden dag dronk ik ze daarom in 't geheel niet. Gister, toen ik tot rust en innerlijk behagen was gekomen, en alles mooi zag, toen deed de wijn goed en verhoogde de intensiteit van mijn geluk. Maar alles zeer minimaal. Ik bemerk hoe langer hoe meer dat dergelijke toxische werkingen eigenlijk een zeer onbeduidende rol spelen in mijn zielswezen en stemmingen. De hoeveelheid was misschien % Liter op zijn hoogst per dag. 28 October. Mooie dagen. Ik maakte twee wandelingen door bosch en bergen rondom de stad. Vooral prachtig is het thuiskomen uit het stille eenzame bosch, als het schemert, en dan de duizenden helle lichtjes van de groote stad in het dal voor me. De avondhemel rond boven de zwarte heuvelen, daarin een bleeke maansikkel, en de lichtjes omlaag in donkergrijs met de helle bleeke juweelglans of de rosse gloor van electrisch licht. Dan wordt de groote stad een ander wezen voor me, al de banaliteit er van is weg, zelfs het geluid der trambellen verliest het triviale, krijgt iets van natuurgeluid, en het groote menschdier, de breede vegetatie in de dunne atmosfeer der waarde, toont zich in zijn rustelooze, algemeene, onbewuste natuurwerkzaamheid — of liever hooger bewuste werkzaamheid. Men ziet niet meer de werking van de enkelen, maar de geweldige macht en bedoeling van het gansche. Else Otten kwam, en hoezeer ik de ijver van het goede meisje waardeer, ze stoort een weinig mijn vrede, met haar razende jacht naar succes. IJsbrand begint mij min of meer moe te maken. De acteurs spelen goed en de zaak zal wel goed gaan. Maar het cliché, dat er van gemaakt wordt — en dat zich blijkbaar overal vrijwel repeteeren zal — gaat mij tegenstaan. Wat ik in mijn geest had, was oneindig veel fijner en mooier dan wat ik neergeschreven heb. En wat de spelers er van maken, is nog weer een beetje grover en plomper. En zoodoende is datgene wat overblijft en wat voor een publiek bruikbaar is, maar een schamele afgevreten kern van het geestelijke origineel. Maar zóó alleen kan het in dezen tijd in stand blijven. Het feit, dat de opvoering het stuk niet vernielen kan, dat een vaste kern blijft, dat bewijst dat het dramatisch deugt, dat het weerstand heeft en een rots zal blijven in onzen tijdstroom. Maar altijd weer datzelfde cliché te zien, dat gaat tegenstaan voor den maker. Het is erg als men een gedicht zoo vaak leest, dat men 't niet meer voelt. Datzelfde geldt voor zulk een stuk. Het verveelt niet maar 't doet pijn, omdat het oorspronkelijk mooi niet meer gevoeld wordt. 2 November, Mannheim. De dag voor de opvoering ging ik naar den intendant baron Putlitz en zeide hem nauwkeurig wat ik verwachtte. En ook waar de fout lag, en waarom het stuk minder krachtig zou werken dan in Amsterdam. Het te veel wegschrappen, en daardoor juist onderstrepen van onbeteekenende dingen en zoodoende het publiek in de war brengen. Het is zoo onmenschkundig te denken, dat men de spanning zal verhoogen door dingen weg te laten, en wat er blijft erg uit te rekken. Nu bleek ook het goede spel der humoristische personen een nadeel, de toch al zwakkere IJsbrand kon er met zijn figuur niet tegen op. Het evenwicht was verbroken. Ik was blij, toen de avond voorbij was, want ik was machteloos iets ten goede uit te richten. Men had mij, zooals ik Else herhaaldelijk schreef, te laat gewaarschuwd. Ik had alleen die voldoening, dat al mijn prognoses juist waren en mijn waarschuwingen gegrond. Vrijdagmorgen bezocht ik professor von Stockn- rayer, den bibliothecaris, een aangename, geestige man, eigenlijk de mij meest sympathieke man, die ik in Stuttgart ontmoette, en een voortreffelijk literatuurkenner. Hij liet mij de bibliotheek zien, de plek waar Goethe Schiller het eerst ontmoette en waar Schiller als acteur in den Clavigo speelde. Ook hem zeide ik mijn bezwaren tegen de manier, waarop IJsbrand werd gespeeld. Ik maakte nog een prachtige wandeling naar Degerloch over het wijde exercitie-terrein. Hans kwam 's middags en des avonds hadden wij een vroolijk en gezellig feestje met de artiesten en nog eenige bekenden. Om 2 uur 's nachts brachten Hans en ik de krans, die ik gekregen had, naar 't standbeeld van Schiller en legden hem daar, waar hij nu nog ligt, en waar we de voldoening hadden hem den volgenden morgen te zien, terwijl er groente-markt was rondom. Toen maakten Hans en ik Zaterdag een lange, ouderwetsche wandeling, bij prachtig weer, over Degerloch, Schatten naar Solitude. We zagen de mooie, groene boomkikker, de herten van Solitude, en een groote rat op den weg die door een hond gevangen en doodgebeten werd. Hans was vroolijk en ik voelde zeer rustig en tevreden. Het bleek, dat de pers gunstiger was dan ik had gedacht. Ik maakte nog een bezoek bij Meery, den oberregisseur, ondanks zijn slecht begrip van sommige zaken toch een hartelijke en welgezinde man, en ik kon bemerken, dat de juistheid van mijn voorspellingen hem geïmponeerd had. Zoodat ik alle reden heb om te verwachten dat ik een volgende maal meer zal uitrichten. Mijn geest ging terstond aan 't werk over Lioba, dat ik uitstekend geschikt acht om te bewerken voor een tweede stuk in Stuttgart. Gisteren ging ik met Else hierheen (Mannheim) en bezochten wij Dr. Altmann en zijn vrouw. Een modern vrouwtje, actrice, in een zeer moderne woning, waar enkele fraaie dingen, maar meer leelijks hing. Else en ik lachten veel, want onze situatie was nog al komisch, daar door Else's verkwistende trant en het weinige geld dat ze meegenomen had, onze kas opraakte en zij niet wist hoe ze naar Berlijn zou terugkomen. Else is onvermoeid in haar propaganda, en doet verbazend veel voor de zaak, maar soms is ze ook roekeloos, vooral met geld, dat ze op noodelooze manier wegsmijt. Ik kreeg een brief van Lady W., die mij verdriet deed. Mijn poging tot oprechtheid is niet goed door haar opgenomen. Dat is eigenlijk het donkerste punt in mijn prettig verblijf in Stuttgart. 3 November, Walden. Mannheim is een zeer leelijke stad, wel de leelijkste groote stad die ik ken. Zelfs de oudste gedeelten zijn banaal. Om 5 uur bezochten we Intendant Hagemann en het scheen wel of dat de interesssante en nuttigste kennismaking was van de reis. Een jong, forsch, blond man, los en smaakvol gekleed, met bruin fluweel jacket en breed omgeslagen boord, zeer levendig en energiek in zijn spreken, zoodat hij mij aan Roosevelt herinnert. Aangename stem en manieren. Expressie van kracht, die zegt door moeilijke opgaven juist geprikkeld te worden. Een man, die gemakkelijk heerscht, evenals Reinhardt in Berlijn, en dus den goeden dirigent en regisseur verraadt. Maar Hagemann is vuriger dan Reinhardt, minder diplomatisch en voorzichtig, maar meer intelligent en oorspronkelijk. Reinhardt verbergt de onzekerheid van zijn literair oordeel zooveel mogelijk, Hagemann spreekt rondweg over zijn boeken, en zijn noodzaak om bij de klassieken terug te komen. In Reinhardt heb ik een medewerker hopen te vinden, maar ik heb me bedrogen, hij is te onzeker van smaak, te weinig literair-intelligent. Zou Hagemann mij eveneens teleurstellen ? Ik meen reden te hebben om te hopen van niet. 's Avonds ging ik naar „Zar und Zimmermann" in Mannheim en amuseerde mij voortreffelijk. Het is merkwaardig dat ook voor dit soort luchtig amusement en aardige lieve muziek de vatbaarheid met de jaren toeneemt. Ik genoot het met de totale aandacht van een kind. Ik was in de illuzie, zóózeer, dat ik bij sommige al te zotte onwaarschijnlijkheden even moest denken! „Nu ja, dat hindert niet, de anderen weten ook, dat 't maar comedie is." Zoo vervelend en hinderlijk als ik Siegfried vond, zoo totaal als mijn gansche wezen tegen deze ernstigbedoelde parodie in verzet kwam, zoo gemakkelijk liet ik mij in de bekoring van dit stuk meesleepen. Om één uur ging ik in den nachttrein, sliep vast en was vandaag om twaalf uur thuis. Hier was alles in roodbruin en gouden herfstglans. Mijn tocht is even welgeslaagd als die naar Amerika. Ik ben aanmerkelijk verder gekomen. In Stuttgart zag ik nog een stuk van een Hongaar (Molnar of zoo), „der Teufel" genaamd. Een salonstuk met vlotte, pikante dialoog, handig en brutaal gebouwd, met een kranig slot. Maar tamelijk schuin, met leelijk speculeeren op slechte smaak, en zonder veel diepe beteekenis. Mij trof de elegante toon, de conversatie waarvan de geestigheden insloegen, en de fraaie sceneering, de bal-scène. Ik heb deze stemming ook zeer stellig noodig, dit soort mooi. Ik moet het onder mij hebben. 5 November. Al dringt er niet veel nog naar buiten door, en al was de overwinning niet glansrijk en definitief, toch weet ik, dat de innerlijke beteekenis van dit succes veel grooter is. Het is als een klein gevecht met niet zeer roemrijken uitslag, waarvan echter de strategische beteekenis enorm groot is. Ik heb een sterk, rustig gevoel van voldoening. Juist omdat de omstandigheden slecht waren, is de overwinning een bewijs van een krachtige positie. In Amerika was meer éclat, maar ook gunstige toevalligheden, en eigenlijk minder innerlijke beteekenis. Omdat ik weet dat ik beter dramaticus dan politiek redenaar ben. De kentering in de Hollandsche kranten komt natuurlijk, en het is alles bitter en vernederend te bedenken, dat men de menschen zoo als onmondigen behandelen moet. Dat men om nuttig en liefdevol te zijn, niet oprecht mag zijn, niet vrij uit. Met bijna alle menschen moet men diplomatisch zijn en zijn diepste meening terughouden. Nu zelfs met Lady Welby. Het schijnt of ze mijn oprechtheid niet verdraagt. n Gister dacht ik aan een drama „Jan de Witt. Dit is een prachtige stof, en door mij, na al mijn ervaringen, wel te beheerschen. In hem kan ik het hooger inzicht leggen van politiek, democratie en massa-psychologie. Curieus dat zulk een werk bij mij altijd moet beginnen met een vizie. Zoolang ik niets zie, leeft het stuk niet voor me. Maar nu zag ik Jan de Witt, in zijn grauw lakensche rok met roode sjerp, op 't oogenblik, als hij bij de toebereidselen is voor den tocht naar Chattam. En dat is de kiem, waaruit het heele werk zal groeien. De Griekin in Ballingschap vorderde ook. De overgang als zij haar ballingschap begint, door 18—152 de priesteres bewusteloos gemaakt, de verandering van tooneel, het nachtelijk straateffect, de heeren, die haar vinden. Ik las Essay's van R. L. Stevenson. Het fraaie stukje „Beggars" met de beschrijving van den rijke: who has the money and lacks the love which should make his money acceptable." En de Letter to the young gentleman and Pulvis et Umbra met de juiste observatie van het voortwerkend instinct, dat ondanks alle ellende ten goede blijft drijven. Maar S. bemerkt niet zijn eigen waardeschatting van het nobele en deerniswaardige in den mensch als een bewijs van hooger observatie-punt. Eindelijk het fraaie Christmas-sermon. We are not damned for doing wrong but for not doing right. A mortified appetite is never a wise companion. If your morals make you dreary, depend upon it they are wrong. Gen tien ess and cheerfulness these come before all morality; they are the perfect duties. Ook las ik heden een entree rede van prof. Kohnstamm over,, Determinisme en natuurwetenschap" waaruit blijkt dat men eindelijk begint in te zien dat een „toevallig" vormen van leven een tijdsverloop vereischt ver buiten alle waarschijnlijkheid. „Für dergleichen Spekulationen stehen die nötigen Jahr-millionen gratis zur Verfügung." Het voorbeeld van den schrijver die zegt „toevallig" een boek gemaakt te hebben. Een voorbeeld dat mij hondermaal voor de oogen gestaan heeft. Het merkwaardige is, dat ik nooit de moeite nam het uitvoerig te formuleeren. 7 November. Bericht uit Stuttgart dat de tweede opvoering beter insloeg dan de eerste. Dit is typisch voor de psychologie van het publiek. Aanvankelijk bood het weerstand, toen begon het ten slotte toe te geven. De couranten erkenden succes, toen gaf het publiek allen weerstand bij de tweede opvoering op. Het gaf toe, het geloofde, het liet zich „er onder" komen. Dit toont weer hoe alle succes van 't tooneel af een suggestie insluit, hetzij door woord, beeld of muziek. Men bewondert als men door geloof passief geworden is, eerder niet. Dit passieve geloof bewijst niets voor de schoonheid van het waargenomene, alleen voor de suggestieve macht er van. Maar dit geloof is onmisbaar voor de waardeering van het schoone. Vroeger zou ik zulk een suggestieve werking smadelijk verworpen hebben, omdat ik mij de gelijke voelde van het publiek en hen als mondigen wilde behandelen. Nu weet ik, dat ik, in smaak, hun meerdere ben, en het mijn plicht is zorg te dragen, dat zij mij in dat opzicht eerbiedigen. In „Cooperative Industry by Ernest Aves" vond ik de volgende belangrijke conclusie. Cooperative distribution grows enormously even in the hands of average people, because it has a definite economie advantage" Cooperative production lays behind because it needs apparently a manager of more than average abilities to make it a success." Ik nam mij voor, als ik weer naar Amerika ga, een tweede audiëntie bij Roosevelt aan te vragen, die mij zeker zal worden toegestaan, en hem te polsen over de mogelijkheid van zijn leiding der Coöp. Comp. Hij kan niet de General-Manager zijn, maar wel de President of the Board. Als zoodanig zou zijn naam, zijn invloed, zijn populariteit, het publieke vertrouwen, zijn activiteit en energie, zijn ervaring als publiek persoon en als heerscher, 18—15a* zijn kennis van menschen — het zou hem alles tot een buitengewone kracht maken. En voor zijn eerzucht weet ik geen mooier uitweg. Hij kon grooter worden, en meer roem verwerven hierin, dan ooit als president. De vraag is, of hij 't zal inzien. Doet hij dat, dan is de uitvoering voor hem een kinderspel, een peuleschil. Ely raadde mij af hem er over te spreken, maar ik weet niet of Ely goed ziet. Ik zal er John Collies eens over schrijven. 9 November. Een brief van Lady Welby, die mij helaas weer een illuzie ontneemt. Zij is in een staat van overspanning, die haar heftig doet reageeren op eiken twijfel aan de juistheid van haar inzicht en haar werk. Haar brief is heftig, emotioneel, door en door vrouwelijk-zwak. Ik achtte haar houding tegenover poëzie verkeerd, haar plaatsen van het centrale in wetenschap onjuist, en zij leidt daar de wonderlijkste onzin uit af. Moet zij nu, de geest aan wiens meerderheid ik mij zoo graag en loyaal onderwierp, moet zij nu ook zich in haar zwakte toonen, en mij tegen mijn wil verheffen? Waarachtig, het is geen zegen en geen geluk, tot eigen meerderheid te moeten besluiten door het een voor een wegvallen rondom ons van allen tot wie we hebben opgezien in eerbied en vertrouwen. En dat bij 't besef van eigen tekortkoming. Hoevelen hebben mij gedwongen aan hun inferioriteit te gelooven. Brief uit Amerika. Ik moet er 18 Februari zijn. Ik zal gaan, hoewel mijn hart nu meer naar Duitschland trekt. ii November Gister, in de tram Amsterdam—Haarlem, ontstond het laatste bedrijf van de Vriendendienst. Als de ruïne zeker is, durft Edmund het niet mededeelen, Sir Frank ontlokt het hem, maar dat baat niet, want de tweede schuld, dat hij Gwendolen heeft, komt er niet uit. In de laatste acte jaagt Steffens hen beiden op, door Gwendolen, en brengt haar tot dubbele zelfmoord, Steffen weet dat Sir Frank hen vergiffenis wil schenken en hen daarom zoekt, Steffen weet te verhinderen dat hij hen vindt. Als hij hen eindelijk bereikt, is Edmund al dood, maar Gwendolen is teruggeschrikt en komt weer binnen, waar Steffen wacht. Op dat oogenblik komt Sir Frank binnen. Steffen vlucht, Gwendolen is radeloos en vreest haar man, maar hij stelt haar gerust en vergeeft en vergeeft ook Edmund. In de eerste acte een liefelijk familietafereel in Sir Frank's park. De beide spelende meisjes. Het gelukkig gezin. Het bezoek van Steffen. Zijn courtoiseeren van haar en vleien van hem. Haar luchtig schertsende afwijzing. Haar gesprek met haar man over huwelijksontrouw, in edelen geest. De komst van Edmund voorbereid en de komst zelf. In 't tweede de machinatie van Steffen om de groote onderneming te doen vallen. De concurreerende zaak, die zich eindelijk gewonnen geeft, en dan niets waard blijkt. In 't derde de instorting, en 't contrast tusschen de radelooze jonge man en de nobele filosoof. De pogingen van Steffen om Gwendolen te winnen, daar hij de situatie in de hand heeft. 15 November. De tijd is niet gelukkig. Gekenmerkt door de preparatieven voor de rede in Hoorn, over poëzie en wetenschap, waarbij ik Shelley's Defence of poetry. hérlas en getroffen werd door de diepe en voor ons nog allernoodigste wijsheid er in, die Lady Welby ook nog zoo zeer behoeft. Op Walden nog steeds akelige, deprimeerende stoornissen. Ik laat den tuin van ons huisje uitbreiden en de hut herbouwen — maar zou toch niets liever wenschen als onder deze doodsche druk van de plaats weg te komen. Ik lees het leven van Lessing. Dr. Hagemann uit Mannheim en Roosevelt zouden de twee mannen kunnen zijn die als tolken mijn gedachten in zinnelijk waarneembare daden konden omzetten. Zij beiden zouden mijn poëzie in het menschenleven kunnen brengen, mijn verbeeldingen kunnen belichamen. Roosevelt door de leiding op zich te nemen van de Amerikaansche coöperatie, Hagemann door mijn tooneelwerken tot uitvoering te brengen. Een idee voor Amerika. De macht van den boycot is nu algemeen erkend, en meer dan men ooit vroeger vermoedde. Maar deze zelfde macht kan ook anders worden aangewend, zooals thans in Engelsch Indië, als Swadeshi. Dat is het alleen verbruiken van inlandsch fabrikaat. Zoo zou het Amerikaansche volk te brengen zijn tot een Swadeshi, die alleen producten verbruikt van anti-monopolistische, anti-trust coöperatie. 18 November. Gister een brief van arme Paul, dat hij ziek heeft gelegen, door overspanning en influenza. In zijn koorts zag hij al maar lijnen en teekeningen. Hij heeft natuurlijk zijn werk te hard aangepakt en is in dat pension, en door zuinigheid, te slecht gevoed. Zijn brief vond ik aandoenlijk, en ik moet aldoor aan die ellendige sombere straat in Chelsea denken, en dat ik het hem niet beter geven kan. Ik stuurde hem geld van de lezing in Hoorn. Besloten 30 Januari met de Rijndam naar New York te gaan. Een gedachte in verband met hetgeen ik op 18 October over de determinanten van Weissmann zei: Als een dichter een menschengestalte schept, dan zal die een eigen leven hebben, een waarachtige schepping zijn, als hij gebruik heeft gemaakt van de zuivere levens-elementen, de determinanten van W, en die op eene aan hun natuur overeenkomstige wijze harmonisch tot een nieuwe eenheid heeft gemengd. Dat is het, wat de menschen doet zeggen, dat een creatie leeft. Dat is 't ook wat onder 't schrijven den indruk geeft, dat de personen zelf spreken, zelf handelen, en dat men opschrijft, wat ze dicteeren. Den indruk die mij deed voelen, dat het stuk „de Idealisten" door de personen van het stuk zelf is gemaakt. Het vermogen om deze determinanten, deze levens-elementen die zelfstandiger en standvastiger zijn dan de individuen te hanteeren, op te roepen en te verbinden is het kenmerk van den kunstenaar, den epischen, dramatischen en ook den histori- » schen kunstenaar, van ieder, die een gestalte, een persoon, een individu kan scheppen. Het gaat evenmin op, te zeggen, dat men geen persoon schept, maar alleen bekende personen samenmengt en combineert, als te zeggen dat alles wat in de ziel is, er ook van buiten in moet komen, of te zeggen dat de muziek van Beethoven geen scheppingen zijn, omdat het maar combinaties zijn van bekende tonen. 21 November. Vlk las het leven van Lessing. Onze tuin wordt vergroot en mijn hut wordt hierachter weer opgebouwd, hetgeen een aardige levendigheid om ons hüisje geeft. Maar ik blijf zeer ernstig en weemoedig gestemd. 23 November. Nog altijd droef vervuld van Paul, die nog niet beter is, en dien ik heb aangeraden zoo gauw mogelijk de reis naar huis te doen. En het stormde vandaag. In twijfel geweest of ik hem zou gaan halen, maar het past mij nu zoo slecht. Door dien tweestrijd nog meer gedeprimeerd. Ik wil mijn vrouw nu niet alleen laten. Lessing's leven is droevige lectuur. Een onbereikbare belezenheid en kennis in oude schrijvers, die ik hem zeer benijden zou, ware ze niet gekocht door een vroege slijtage, en gepaard aan een voortdurend polemiseeren. De harde, saaie en strenge opvoeding heeft zich zwaar gewroken. En dan een ellendig tobben om geld, en een gestadige beroerdheid van gemoed, die aan Wagner's jammeren doet denken. En het tragisch verloop van zijn huwelijk. Doch hierin is geen tragiek eigenlijk, het is eenvoudig onverdiend en beroerd fataal, zonder verheffing of tegenwicht. Ik lees een boekje „Inspired Millionaires" van Gerald Stanley Lee. Hij stuurde het mij. Het is typisch origineel Amerikaansch gezond verstand. Het bevat veel wat ik graag zelf zou gezegd hebben. Den stijl vind ik bijna onleesbaar, vol Americanismen. Maar de geest die er uit spreekt is prachtig, vol beloften, evenwichtig. Het rechte woord na de Christelijke excessen. Als er meer zoo in Europa waren geweest, zou Nietzsche's bombast plat gevallen zijn. " t *- 25 November. Mooi weer na den storm. Steeds tobbende oyer Paul, waarvan ik geen nader bericht kreeg. Ik heb getelegrafeerd. Steffen Fox is de nieuwe mensch, met hevige hartstochten, ongecorrigeerd door oude wijsheid, bij wie de nieuwere wetenschap alleen het oude evenwicht verbroken heeft zonder nog een nieuw te herstellen. Hij is schrander, geestig, belezen, gevat, met artistiek sentiment, maar ethisch zwak, vernufts- en gevoelsmensch, maar zonder menschenliefde en gemeenschapsgevoel. Stirner, Nietzsche, zijn zijn groote mannen. Hij ziet de kuddegeest der massa en veracht ze alleen, zonder waardeering. Edmund Bold is hem totaal antipathiek, hij vindt hem bekrompen en ridicuul, en ziet met verachtelijke verbittering, hoe een vrouw meer door die kinderlijk-naieve zwetser bekoord wordt dan door Steffen's supieure geest. Aan 't eind, als hij meester is van de materieele situatie, ontmaskert hij geheel, ook als schuldeischer van Sir Frank. Maar hij lijdt een volslagen moreele nederlaag tegenover hem. 27 November. Het is alsof weer tegen 't einde van 't jaar de wolken samenpakken. Het voelt alsof er nog meer slagen dreigen. Ik las gister uit mijn boek vóór, en maakte mij bezwaard dat men het taaie, vervelende lectuur zou vinden. Te veel beschouwing, te weinig beelding. Maar ik kan niet anders. Ik voel, dat ik dit alles zoo moet samendringen, om het gezegd te hebben, om het klaar te hebben gefor- muleerd. En dan later de beelding in al de plannen die mij voor den geest staan. En toch was deze fictieve vorm noodig, om détails te kunnen geven die men in een verhandeling of betoog niet geven kan. En ook om het leesbaar te maken. Maar als Ehbock er nu maar èèn wil, en het mij in Duitschland niet schaadt. Telkens verlang ik naar nog ander intensiever werk, hetzij dramatisch, hetzij als de Broeders, of ook als Schijn en Wezen. Tallooze dingen slaan mij weer terneer. De eindelooze, uitkomstlooze geldzorgen nog niet mee gerekend. Maar de lange, lamme strijd. 28 November. Ik las Shaw's Caesar en Cleopatra. Het is niet alleen goed, maar ook mooi, alleen het verhevene ontbreekt. En ook het waarlijk dramatische. Maar het interesseert me zeer. Ik wilde hem kennen. Zou ik schrijven? 7 December. Alles is aanmerkelijk beter geworden. Paul is nu hier en knapt op en is aardig en goed. Het weer is constant mistig, de zon in geen 14 dagen zichtbaar. Ik zelf ben in vrij goede conditie. Ik raadpleegde E., de jonge rijke tabakskoopman, over mijn financieelen toestand. Een serieuze, voorzichtige, betrouwbare jonge man. J. is eigenlijk tot nog toe de eenige, van wie ik werkelijk deugdelijke hulp gehad heb. Niet alleen goede wil, maar ook echte toewijding en welgeslaagde hulp. 't Heeft lang geduurd eer ik slag krijg de rechte menschen te vinden. 8 December. Ik las de „trois mousquetaires" van Dumas uit. Merkwaardig om de ethiek die de schrijver, zijn publiek kennend, weet te kunnen volhouden. Het publiek van voor vijftig jaar verdroeg dezen „held" zonder bezwaar, met warme sympathie. Maar in een halve eeuw is de gansche wereld op dit punt veranderd. Ik schrijf tevreden aan mijn boek, recht gelukkig in mijn huiselijk leven. Van de buitenwereld hoor ik weinig, maar genoeg om mij aan te moedigen. De „Kunstwart" die „Für Eeden eine kraftige propaganda geplant" heeft, zooals zij aan Else telegrafeerden. En IJsbrand dat op denzelfden avond weer in Amsterdam en in Stuttgart ging. Ik las heden 't mij afdoend schijnend betoog, dat de slagerszoon Shakespeare uit Stratford-on-Avon onmogelijk de op zijn naam staande stukken geschreven kan hebben. (Greenwood, Ch. Simond). 12 December. Ik denk er over den naam van „de Vriendendienst" te veranderen in „de Wereldmaatschap". Hetgeen beter aangeeft de groote sociale kant van het stuk, niet het psychologisch geval. Ik kan dan ook zoodoende het groote idee der „Wereldmaatschap" in de wereld brengen. Het sluit zich dan aan bij Minnestral. Ik las de rehabilitatie van Cornelis Drebbel door Dr. Naber. Een „Rettung" k la Lessing. Drebbel was zeker een van de grootste genieën van ons land. Een technisch, inventief genie als Edison en in menig opzicht grooter dan deze. Maar toch is het niet onrechtvaardig, dat hij zooveel minder bij ons beroemd is dan Huijgens, Spinoza, Leeuwenhoek, of Boerhaave. Hem ontbrak de voornaamste eigenschap van den natuur-filosoof, van den echten natuuronderzoeker, namelijk belangeloosheid. Al zijn vindingen hield hij geheim, om octrooien te krijgen en geld te verdienen. Hij werd ook rijk, maar er bleef zeer weinig over van zijn ontdekkingen, hij liet geen uitvoerige geschriften na, al zijn uitvindingen werden vernietigd, verdwenen, en die na hem kwamen kregen de eer. De roemzucht van Galileï was nog beter dan Drebbel's geldzucht, want Galileï's werk is daardoor beter behouden gebleven. 16 December. Ze willen mij in Amerika steeds hooren over „mental healing" maar ik zal hen antwoorden met „mental healing of society", „mental healing of humanity". Ik schrijf hoofdstuk XXIII. Ik gebruik nu sterkere vergrooting. 17 December. lederen avond lees ik mijn vrouw vóór wat ik overdag geschreven heb. Zij verheugt zich daarop hevig en is er zeer van vervuld. Zoo zijn het prettige dagen. Het lijkt me alsof dit boek weer geheel eigenaardig in stijl afwijkt van de Koele Meren en van Johannes. Het heeft niet het sereenhooge, en vloeiend verhalende van de Koele Meren, ook niet het humoristische van Johannes, maar het is mannelijker, forscher, ongegeneerder, en ook dramatischer, ondanks de vele bespiegeling. Ik merk, dat ik sedert drama geschreven heb. Maar ik heb een instinctieve neiging tot het scheppen van een nieuwen toonaard van elk nieuw boek, en een sterke weerzin om mij zeiven te herhalen. Elk proza-boek van me heeft een eigen stijl. En toch zou elk dier stijlen wel voor meer boeken kunnen dienen. Ik kan daaraan weinig toe- of afdoen. Ik moet wel in dien stijl schrijven, of ik wil of niet, anders komt er niets. Maar ik verheug me onder 't schrijven weer op het volgende boek (Wereld maatschap), dat zoo geheel anders zal zijn. En ook op Schijn en Wezen, dat ik nu, stellig vervolgen wil. Ik maak nog hoegenaamd geen preparatieven voor Berlijn of Amerika. Ik kan mij nu niet afleiden. Soms zie ik tegen Amerika op, soms verheug ik mij op mijn actie daar. Voor mijn physieke en psychische gezondheid is de reis heilzaam, dat voel ik zeker. Gister de Vogels hooren musiceeren. Ik was zeer aangedaan onder Bach. Ook zong een vriend van hen, een Noor Hansen, met een prachtige basstem mooie mannelijk-weemoedige Finsche liederen, in de klankrijke Finsche taal. Een oertaal leek het mij, vol origineele schoonheid. 21 December. Zaterdag was ik bij „een Paladijn". Ik amuseerde mij en ergerde mij. Hoe is 't mogelijk, dat men na zooveel tooneelervaring nog zoo slecht een stuk weet te bekorten en geserreerd te maken. En hoe is 't mogelijk dat een beschaafde schrijfster plezier heeft in 't uitspinnen van die cocotte-tafreeltjes. Overigens is het een tamelijk sombere tijd. Ik ben onder den druk van dit land. Ik wou, dat ik in Berlijn was of ergens anders. Het weer is grauw en luguber, en in de omgeving spoken nog kwade invloeden. De post brengt geen berichten die me opwekken. Vannacht overdacht ik dit, dat als de natuurwetten de levensverschijnselen van de hoogste Godheid zijn, dat dan ook het dagleven dichter bij God is dan het nachtleven. Want in het dagleven alleen kunnen wij ze in hun vastheid en regelmaat observeeren, Daarentegen voelen wij de God- heid meer direct in het onzinnelijke leven. Maar wij werken niet in zijn levenswerking. In den droom schijnen de natuurwetten van het waakleven niet te gelden. Wij leven in een Heelal met ten deele onomkeerbare processen en met toenemende entropie. Maar is dit misschien niet maar een deel van den Kosmos, waarin een bepaalde eigenaardige toestand heerscht die daarvan de oorzaak is, en die niet blijvend en niet overal universeel geldig is? Is de voor ons zichtbare, waarneembare kosmos niet de uiting van een afzonderlijke Godheid, die in strijd is met anderen ? Een Godheid in een bizonderen toestand, van groei of verwording, een eindige toestand, aangeduid door die bizonderheid der kosmische processen ? Midden in mijn somberheid en lugubere gevoelstoon, waardoor ik alles, ook Amerika, leelijk zag, bracht mevrouw S., die al meer met haar droomen en Ahnungen een rol in mijn leven speelde, een zonnig vizioen. Ze had een jaar geleden van mij gedroomd, dat ze mij in Haarlem tegenkwam in een grijs zomerpak en een stroohoed, met een allerliefst meisje aan de hand. Toen ze vroeg wat dat voor een engelachtig kind was, had ik gezegd: „dat is mijn dochtertje." 25 December, ie Kerstdag. Amsterdam bij H. Terstond door de overgang hierheen ging de somberheid grootendeels weg. Vannacht ook was de slaap meer in den gelukkigen trant van vroeger. Misschien heb ik toch een tikje climacterische neurasthenie of zooiets. Maar heel licht. Mijn werk vlot voortreffelijk. Ik verheugde mij er in. Door het schrijven zelf kwam ik op de fraaie gedachte dat de „oorspronkelijken" de kiemcellen in 't lichaam der menschheid zijn. Wetende, dat de oorspronkelijken in de maatschappij vinnig worden vervolgd, zou het interessant zijn te onderzoeken, of ook de kiemcellen in het lichaam bloot staan aan een vervolging en vernieling door de leucocythen, als vertegenwoordigers der somatische cellen. Ik denk niet, dat ooit een physiologisch feit op zulk een weg is gevonden. 29 December. Vanmorgen neuskatarrh, dientengevolge voor alle werk ongeschikt, de wereld zag saai en luguber. Berlage kwam spreken over 't Beethoven-huis, maar was ook niet opgewekt. Het is vinnig koud, 's middags bekeek ik met Sara de porceleinen in 't Rijksmuseum. Daarna liet ik mij door Dr. v. C. een paar kleine operaties doen, twee gezwelletjes wegsnijden, één op de borst, één in 't gezicht. Ik vond het interessant, als pijn-observatie, en het wekte mij geheel op. Ik begin te begrijpen, dat pijn beteekent de concentratie van alle niet-lichamelijke (onwaarneembare) macht op een lichamelijk punt. Het waaklijf roept het astraallijf te hulp en dwingt het tot concentratie op een bepaald punt. Het gevoel is zeer duidelijk, alsof de geheele ziel pijn wordt en zich concentreert, en dan een soort duldeloos besef, dat er een eind aan moet komen. Besef, dat tot gezichtsvertrekken, knijpen, schreeuwen voert. (Ikzelf kon het gezicht-vertrekken een oogenblik niet bedwingen, omdat de schaar stomp was). Men denkt, dat kan zoo niet verder gaan. Ditzelfde gevoel wordt echter al opgewekt door sensaties zonder pijn, het weeë gevoel van snijden, ook al is de plek ongevoelig gemaakt. Terwijl zeer pijnlijke sensaties dit duldeloos besef soms niet meebrengen. (Het hechten van de wond was pijnlijker dan het knippen en snijden, maar veel minder .duldeloos.) Nu voert echter voortgezette pijn tot flauwte. Dat wil zeggen, scheiding van astraallijf en waaklijf. Het waaklijf op zich zelf is volkomen ongevoelig, zooals blijkt in narcose en in slaap. Het is alleen de oorzaak van pijn, als het astraallijf (droomlijf, ziel-lijf) er mede verbonden is. De flauwte bij hevige pijn is dus een soort auto-narcose, een zelf-regulatie, waarbij het astraallijf zich losmaakt van het waaklijf, en de concentratie pogingen staakt, omdat ze vruchteloos zijn. Er wordt dus automatisch aan alle pijn een grens gesteld. De anaesthesie van martelaars is een willekeurig, door vervoering, scheiden van astraallijf en waaklijf, zonder verlies van besef. De vrouw van Dr. v. C. was zijn assistente. Aardig is, hoe zulk een klein geval terstond verbroedering geeft. Het schijnt mij een prettig vooruitzicht, behalve mijn artistiek werk, de psychologische studies weer op te vatten, en in dit vak nog nu en dan iets grondig wetenschappelijks te leveren. 30 December. Ik overdacht nog de juistheid dezer opvatting van pijn als astraallijf-concentratie, en van slaap, narcose en flauwte als scheiding van astraal- en waaklijf. Alle onaangename sensaties van pijn of gestoord welbevinden verhinderen de scheiding. Hetgeen begrijpelijk is als men aanneemt, dat het waaklijf in diepen slaap het best functionneert en zichzelf geneest. Zoolang een wonde pijn doet, geneest ze niet goed, zoodra de anaesthesie van den slaap intreedt, geneest ze snel. Men moet hieruit niet afleiden, dat de verbinding met het astraallijf hinderlijk is voor de genezing, maar alleen dat het waaklijf weet, wanneer het die verbinding niet tot genezing behoeft en eerst dan het astraal-lijf loslaat (inslaapt) en zichzelf verder geneest. Daarmee stemt overeen het optreden van heldere droomen (Reïntegratie van 't astraallijf) bij diepen slaap en gezond waaklijf. 31 December. Gister was ik bij een operatie in de Verpleging. Ik had een langdurige discussie met Dr. H., specialiteit in chloroformeeren of aetheriseeren, over den bewustzijnstoestand in narcose. Hij beweerde dat het bewustzijn eerst onvolledig en dan „weg" was. Ik vroeg, waar het dan bleef, en of ooit iets „weg" kon zijn; en welk ander middel wij hadden om zooiets te constateeren als de herinnering van den patiënt. Hij hield vol en niet wetend, wie ik was — toonde hij zich gepiqueerd over mijn eigenwijsheid. Later kwam hij mij excuses maken. De gehoors-indrukken blijven het langst in narcose. Dit deed mij denken aan het snurken dat ik van mezelf hoorde. De indrukken van operatie en het lichaam in narcose waren luguber. Het scheen me of ik dat sterker voelde dan vroeger. Het prettigst van den dag is het wandelingetje met mijn vrouw» Maar de lust tot comedie-bezoek enz. is gering. Van nacht een lieve zomer, heimwee* droom. EINDE VAN HET VIJFDE DEEL.